-ocr page 1-
2e Jaargang.                           Eerste tweeinaaiidclijksclie Afievcriug,
d                   =
n                     r j
OLYMPIA.
ONDER REDACTIE VAN
H. G. ROODHUYZEN en J. A. BIENTJES.
INHOIDi
;«**£* J- A.. Bientjes , Een man van karakter,
J. Déking Dura, Overlading en sta-
tistiek.
II. G. Roodhuyzen, Herinneringen
van een Amsterdammer.
Jan Holland, De komkommertijd
voor onze jongelui.
R. A. Kerkhoven, Cricket and cram.
H. G. Roodhuyzen, Richting.
H. G. Roodhuyzen, Kind en veulen,
Varia.
DEVENTER,
• f]— . W. HULSOHER GLJz.           _H_
L ,-----1 pJ                        1883.                        \'-, |—
" d                              -------\' h
IJ .                                         U
Zie de achterzijde van den omslag.
J
\'\\
-ocr page 2-
\\
4
I
5
V
.1
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000014046688B
1404 6688
-ocr page 3-
EEN MAN VAN KARAKTER
Il manque a toutes nos qualités ce\'selque donnent
1\'énergie, et la véracité; Nous marchons a travers
notre société comme dans\'ime chambre de malade
sur la pointe du pied, silencieux comme des om-
bres, ou chuchotant a voix basse des paroles qui
s\'arrêtent a demi dans notre gosier, comme si elles
avaient envie de demander s\'il est bien prudent a
elles de s\'envoler. La vérité prononcée a haute voix
nous paratt dangereuse; nous demandóris qu\'on nous
la fasse comprendre par signe télégraphique et
par manége muet.
Nog altijd herinner ik mij levendig — en met genoegen —
verschillende avonden van mijn jongensjaren, tusschen \'61 en \'68.
in het pittige stadje Deventer gesleten, als daar op letterkundig
gebied «iets te doen" was. En — er was veel »te doen" in
die dagen!
De toen nog bestaande illustre school, hoewel kwijnende, boeide
aan het stedeke een tal van mannen , die waarlijk voor iedere
groote akademiestad een sieraad zouden geweest zijn. Men be-
hoeft slechts de namen te noemen van een van Vloten, van dpr
Willigen en Cop, om van geen anderen te spreken, om dienaan-
gaande de herinnering te verlevendigen.
Zeker zal ieder, die Deventer in die dagen heeft gekend, wil-
len toestemmen, dat men aan zulke mannen, vooral in zulk een
n.                                                               1
-ocr page 4-
2                                         EEN MAN VAN KARAKTER.
kleine stad, beseft, van welk een eigenaardig belang het is voor
eene omgeving om in voortdurende aanraking te zijn en gedach-
tenwisseling te hebben met wetenschappelijke mannen, een in-
tellectueolen levenskern te kweeken. in het kort : eene hooge-
school te bezitten.
Men heeft wel spottend , of laat ik liever zeggen schertsender-
wijze van »het Twentsch Atheen" gesproken, doch erkend moet
het toch inderdaad worden , dat men toon ter tijd , in Deventer
levende, gevoelde, niet in een stad van koek alleen te zijn, maar
in een stad waar meer dan gewone belangstelling voor wetenschap
en kunst, zoowel als een kloek, vrijzinnig staatkundig leven
heerschte, hoewel er een zekere esprit de clocher , aan alle
kleinere plaatsen eigen , niet ontbrak.
Het was trouwens de stad, die in \'53 het schoone voorbeeld
van zelfverloochening, doch daardoor tevens van zelfverheffing
gaf aan het vaderland dooi- geen onbeduidend man uit eigen inid-
den naar \'s lands vergaderzaal te zenden, maar dien langen,
mageren, energieken man af te vaardigen, die voor het eerst
het krachtige woord gesproken heeft: Regeering, verantwo ord u.
In het kort: Deventer was een stad van naam in den lande.
Er werd geleefd, er werd kloek gestreden en gearbeid. Op stof-
felijk gebied was er dan ook eene in het oog loopende welvaart
te eonstateeren. Van den tijd af, dat zij zich als Hanze-stad ont-
wikkclde, later als de kweekplaats van de broeders des gemeenen
levens onderscheidde, tot op den huidigen dag, nu het onmisken-
baar wat afgezonderd is door een haai\' min gunstig netwerk van
verkeerswegen, hebben de Deventer kooplieden zich zoowel in
Twenthe als in de Graafschap weten te doen waardeeren.
Te midden van die welvarende burgerij schijnt een groote
liefde voor onderwijs en ontwikkeling te hebben bestaan: de
hulpmiddelen voor het onderwijs, eerst vooral aan het atheneum,
later aan de zoo voorbeeldig ingerichte hoogere burgerschool met
zesjarigen cursus, de chemische en physische laboratoria, de
prachtige bliblotheck, ze getuigden van een belangstelling, een
-ocr page 5-
EKN MAN VAN KARAKTER.                                         3
zorg en een zin voor het onderwijs, die aan formeele unive.rsitei-
ten haast niet in hoogere mate werd aangetroffen.
Dooi\' menschen , ouder en meer ervaren dan ik in de geschiedenis
der grijze veste, zouden namen kunnen genoemd worden van hoog-
leeraren zoowel als van leerlingen van hare illustre school, die ver
over de grenzen der vrijzinnige IJselstad hun invloed en leering
hebben uitgestrekt.
Het lust mij thans enkele bladzijden te wijden aan een man ,
die gedurends een twaalftal jaren een niet meer gewone bekend-
heid heeft gegeven aan die doorluchte school te Deventer, die
meer dan anderen oorzaak was dat in die dagen de naam dier
IJselstad op de lippen kwam van allen, die gewoon zijn het
geestesleven van ons volk meé te leven. Dr. J. van Vloten, de
welbekende penvoerder, gevreesd om zijne hartstocht der publiciteit,
niets en niemand , bij wijlen zich zelf ook niet ontziende, wanneer
een denkbeeld, soms ook een snakerij, hem voortdreef en be-
zielde, werd, zooals men weet, ten gevolge zijner rondborstige
gedachtenuiting in eene rectorale oratie1), langs min of meer
slinksche wegen door het schervengerecht der Deventer »koninkjes"
getroffen en aan de stad en inrichting, waarvoor hij au fond een
warme belangstelling koesterde 2), in hun onverstand ontrukt.
Letterkundige kritiek of letterkundige karakterteekening wordt
meestal op twee wijzen uitgeoefend: men verheft het voorwerp
zijner belangstelling tot een heilige, tot een held of men verlaagt
hem tot het slachtoffer van hetzij dan gegronde, hetzij onpemot!-
veerde verkettering en verguizing; men is of volslagen lofredenaar
of onvoorwaardelijk bestrijder. Voor een kalm waardawon en plaat-
\') Later uitgegeven en tweemaal herdrukt onder den titel van:
Eerlijke vienschen , met opdracht en naschrift, Deventer J. van der Meer.
2) Men herinnere zich zijne geheel belangeloos gehouden voor-
drachten over vaderlandsche en gemeente-geschiedenis en ook (om van
zedelijk op nuchter praktisch gebied te komen) wat hij door zijn op-
treden voor \'t goed recht der gemeente Deventer op hare weiden voor
haar geldmiddelen wist te bewerkstelligen.
1*
-ocr page 6-
4                                               KKN MAN VAN KAUAKTEI!.
oen in de lijst van tijd en omstandigheden schijnt maar zelden
opgewektheid of kracht te bestaan.
Ik wil een eerlijke poging; doen, om den maar al te vaak ver-
ketterden van Vloten mijnerzijds te geven wat hem in naam der
nederlandsche letteren, in naam ook der Nederlandsche vrije ge-
dachte. reeds lang van meer bevoegde hand dan de mijne, ware,
toegekomen : een onbevooroordeeld overzicht van wat hij op \'t ge-
bied der letterkunde en der vrije gedachte reeds nuttigs en wel-
dadigs heeft gewrocht.
Men denke reeds in den aanvang niet dat ik van plan ben
om den Deventer oud-hoogleeraar tot Heilige te proclameeren,
doch wel mag men zich voorbereid bonden op het vinden van
eenige bijdragen hier tot het door eigen aanschouwing toekenen van
dezen man. niets als een »onkruidzaaier" zoonis een Multatuli-dolle
onderwijzer hem heeft pogen te schetsen, maar als een der
m. i. belangwekkendste vaderlandsche voorbeelden van levensmoed,
karaktervolle frischheid en onverdroten arbeidzaamheid; als een
krachtig on onder allerlei zeer verschillende levensomstandigheden
oven opgewekt banierdrager dei\' vrije gedachte in Nederland, de type
van een gemoderniseerden Watergeus, met al den aankleve van dien.
In do eerse plaats en reeds als jong leeranr — \'t was een
gunstig voorteeken voor een leven, dat zeker eenmaal een welbe-
*teed leven zal genoemd worden — heeft Dr. van Vloten zich
doen kennen als waai\' en waardig geschiedschrijver. Zijn coup
d\'essai op dit gebied mag veilig als een coup de maitre worden
gekenschetst.
Kende men van Vloten alleen uit zijn latere geschriften, dan
zou men toch allicht kunnen bevroeden, welk gedeelte van
\'> lanus mstorie hem het meest moet hebben aangetrokken: welk
tijdperk kan inderdaad een man, die de moderne geuzenleus heeft
aangeheven: «Waarheid, oprechtheid boven alles en daaraan ge-
trouw tot aan den bodelzak," meer boeion dan dat heldentijd-
perk, ingewijd door den grooten Zwijger, waarin de woi\'stelstrijd
met Spanje werd gestreden?
-ocr page 7-
KE.V MAV VAN K.WlAKTKit.
De Geuzen in hun kloek en fier bestaan, in hun onversaagd
verzet tegen Rome en Spanje saam, ziedaar de mannen naar
van Vloten\'s hart! Zij vertegenwoordigen volgens hem de proto-
type van den waren Nederlander en de ontaarding van ons tegen-
woordig geslacht zou rechtstreeks af te meten zijn naar de mate
van afwijking van het geestesleven dei\' oude Geuzen.
Er is geen sprake van ot we zouden den naam van van Vloten
in \'s lands historierollen van die dagen vinden, indien de schik-
godinnen hem niet aan onze negentiende eeuw, maar aan de
zestiende eeuw geschonken hadden. Hadden de omstandigheden
hem ook dan een pen in de handen gegeven, hij zou een Marnix
van St. Aldegonde zijn geweest en hij zou een Wilhelmus van
Nassouen
hebben gedicht, (want ook de lier hanteert hij en zeer
geestig ook), en een Bijenkorf hebben geschreven, zoo hem , wat
dit laatste betreft, niet nog meer de rol van een Coornhert had toe-
gelachen , die zich boven de strijdende partijen stelde *); had hij
minder geleerde neigingen gevolgd en ware hij het praktisch teven
in gegaan, hij zou met genoegen de rol van een Treslong ge-
speeld hebben en den Briel voor den Prins van Oranje hebben
opgeëischt.
Doch de loop der dingen heeft het niet aldus gewild en aan
van Vloten is het betrekkelijk rustiger levensdeel beschoren go-
weest van om zijn kettersche gevoelens en zijn Geus-achtigen
waarheids- en verzets-zin door min of meer Spaansch-gezinde
*) Zeer duidelijk heeft hij trouwens zelf in zijn „Bemiddelend \\veder-
woord aan Dr. W. J. F. Nuyens" in zijn Levensbode (deel III, all. 2,
bladz. 3°S) z\'jne verhouding tot de verschillende kerkgezindten geschetst
en aangegeven wat vermoedelijk zijne rol geweest zou zijn, indien hij
in de 16de eeuw geleeld had. Hijzelf verklaart zich het meest ver-
want aan Coornherts persoonlijkheid. Men herinnere zich voorts zijn
liefdevolle waardeering van den kinderzin der middeleeuwen in zijne
Inleiding op de middelnederlandsche prozastukken en zijne onlangs ge-
geven schets der verhoudiug van het Humanisme tot de verschillende
Kerkgezindten (De Fiumanist, afl. I, bladz. 1—5).
-ocr page 8-
6
EEN MAN VAN KARAKTER.
«gestelde machten" eene kleine Nederlandsche stad te worden
uitgezet. Wel niet hoofdzakelijk, maar toch ook daaraan hebben
wij die levendige, ja hartstochtelijke protesten tegen de negen-
tiende-eeuwsche Nederlandsche «lamlendigheid" te danken, waar-
mede een onbevooroordeeld nageslacht zich zeker kostelijk ver-
maken zal en die voor hun auteur gewis een beter introductie-brief
zullen zijn dan de adviezen van de toemalige curatoren aan het
Deventer Atheneum.
Met zijn eersten historiografischen arbeid hangt ten nauwste zijn
later vrijwillig opgenomen apostolaat voor maatschappelijke op-
rechtheid en maatschappelijk en waarheidszin samen. Verschil in
meening kan hij uitermate goed verdragen: men ziet hem dan
ook op den meest heuschen toon polemiseeren met mannen als
Alberdingk Thijm, als Schaepman, als Gunning en Nuyens om
eenige voorbeelden te noemen; men kon hem indertijd met de
grootste hartelijkheid zien omgaan met orthodoxe zoowel als
(o wonder!) met moderne predikanten, mits het dan maar ware en
waardige verschijningen als een prof. Willem Moll, een Nico-
laas Beets, een Pietcr Augustus de Génestet gold. Doch waai\'
verwaande opgeblazenheid en ongemotiveerde zelfverheffing of on-
oprechte kleinheids-knoeierij en kleinheids-waanzin intrigeerdon om
anderen van de baan te dringen, ten einde een schitterende
Nederlandsche carrière na te jagen, daar heeft van Vloten zich
nooit ontzien al de fiolen van zijn ouderwetschen geuzen-toorn
over de hoofden van die belagers uit te gieten. Dat hij, alleen
met zijn geuzen-gemoed en sanguinisch gestel temde gaande en
dadelijk naar zijn immer vaardige, welversneden doch puntige pen
grijpende, niet altijd billijk was en zich menigmaal aan welmee-
nende doch zwakke mannen vergreep, zal iedereen, die eenigszins
met zijn geschriften vertrouwd is, toestemmen. Van Vloten heeft
in zulke conflicten, gedreven, soms bezeten door zijn hartstocht der
publiciteit, volstrekt niet altijd Ie beau róle gespeeld. Niet aan mij
staat het en niet hier is het de plaats, te gaan ziften uit al die
\' persoonlijke en zakelijke pennetournooien, wie daarin het recht
-ocr page 9-
EEN MAN VAN KARAKTER.
7
aan zijne zijde had. Zeker is het intusschen, dat ware verdienste
door van Vloten nooit is miskend geworden; dat hij alleen ten
bloede toe gegeeseld heeft, zoodat hem dikwijls zelf de zweep-
slagen in het gelaat terugsloegen, waai\' hij in trouwe meende,
dat waarheid en ernst werden verloochend en verkracht voor kleine
motieven en kleine speculatièn, om der wille van de nietigste roer-
selen vaak van een «Spieszbiirgerleben".
Wil ik nog even het register uithalen van den toon, waarin
die karakter-votle polemieken hebben geklonken ? Ziehier den
grondtoon *):
«Een nederlandsch ploerte?iboek, inderdaad, wie de pen van
een Thackeray had, om het te schrijven! Een aantal onzer
liberale grootheden in kerk en staat, in onderwijs en wetenschap;
van de kleinheden spieek ik zelfs niet, zouden er een eereplaats
in kunnen bekleeden; zooveel inbeelding, bij zooveel leegheid van
hart; zooveel deftig vertoon bij zooveel ijdel gesnor; zooveel liefde-
looze trots bij zooveel bekrompenheid van zin en armoede van
geest; zooveel schaamtelooze ophef bij zooveel stuitende onwaarheid!
Waarlijk , gelijk Heine \'t eenmaal van de Duitsche recensenten
meende te kunnen zeggen, dat zij louter «domkoppen" waren;
zoo zou men, de weinige goeden niet te na gesproken — zich
geneigd kunnen voelen van deze zoogenoeind-liberale heeren niets
anders dan «ploerten . . . ploerten . . . ploerten" te schrijven. Een
ploert, zegt Thackeray, is iemand die voor lage en gemeene
dingen een lage en gemeene bewondering aan den dag legt; en
wat doen al deze voortreffelijke lieden in hun vermakelijke zelf-
bewondering anders ? — In al zijn afzichtelijkheid heb ik dat
waarheidschuwe, leugenzieke ploertendom, dat jammerlijk men-
gehnoes van beginsellooze valsche schaamte, deerniswaard zelf-
bedrog, ijdeltuitige eigenmin en kinderachtige menschenvrees te
Deventer leeren kennen; maar het wemelt er helaas! in den lande
*) Levensbode. Deel IV. Eerste stuk. Openlijk antwoord op een
schrijven van Cd. Busken Huet, pag. 8.
-ocr page 10-
8                                               EEN MAN VAN KARAKTER.
ook overal elders van. Kerkelijke, geleerde, deftige of fatsoen -
Jijke , tot »concüiante" ploerten toe, waar treft men ze niet aan?"
Men ziet bet: men hoeft bij van Vloten en zijn schrijftrant
nooit te twijfelen wat men aan hem heeft. Heb ik, ook met
het oog op de hier wonderwel gemonsterde vocabulaire, niet het
recht van iets «karaktervols" te spreken ?
Voor vele la.nd- en tijdgenooten is dit militante in s heeren van
Vloten\'s wijze van zijn en van zich uit te drukken gelijkluidend
met liefhebberij in schelden en het gebruik van scheldwoorden.
Ten onrechte, naar ik meen. De bedoeling van den oud-hoogleeraar
is steeds goed. Luidt niet het slot van het artikel, waaruit ik
zooeven enkele regels putte, volkomen kalm en waardig : »Wat
mij betreft, al moest ik — onder \'t angstvallig zwijgen en
gebrek aan doortastenden ijver van zooveel anderen — geheel
alleen staan, ik denk nimmer, óf mijn blijmoedigen luim óf mijn
onvoorwaardelijken waarheidszin prijs te geven. Ik laat de een-
maal geheven banier, spijt alle ploerteu en Jan Salies van mijn
daarmee zoo rijk gezegend vaderland, niet weder glippen. Wie
wil. kan er zich bij vereenigen; al mag ik vreezen, dat Neder-
landsche vooroordeelen en karakterfeilen nog geruimen tijd maar al
te velen zullen weerhouden, onbeschroomd den gooden weg met
mij in te slaan; en zich gezworen vijanden te toonen dier ploer-
tige deftigheid. die even schuw is van alle waarheid, als zij maar
al te natuurlijk alle ongedwongen scherts vreest. Een Engelsch
schrijver, die zich voor eenigon tijd over de verwantschap van
\'t Engelsche en Hollandsche volkskarakter uitte, gaf, als hoofd-
verschilpunt, bij het laatste het gemis van dien zin voor scherts
aan, dien het eerste zijns inziens aan \'s lands vermeestering door
de verfranschte Noormannen dankte. Ware dat het geval, dan
zou ik mij moeten verblijden, mijns onbewust, wat Normandisch
bloed in mijne aderen te hebben, en daardoor zeker tegen alle
deftige verploerting steeds gewaarborgd te zijn gebleven, hoe-
velen onder mijne landgenooten ik er op den duur voor bezwijken
zag en zie. Waarheid en scherts, inderdaad; onvoorwaardelijke
-ocr page 11-
9
EEN MAN VAN KARAKTER.
waarheid en ongedwongen scherts, zoodra zich de Nederlandscho
liberalen daarvoor met open oog en oor bedeeld zullen zien, be-
looft ook de ploerten-atmosfeer te wijken, die thans nog zoo lood-
zwaar op hen drukt en \'t hun onmogelijk schij nt te maken, als
vrije en zei/bewuste menschen te ademen en te leven. Daartoe
werkzaam te blijven, door hen, hoe pijnlijk het hun voorloopig
dunke, geen scherts noch waarheid te sparen, zal, tegenover
hunne lach- en waarheidschuwe deftigheid, mijn voortdurend
streven zijn."
Nu, aan dit programma heeft van Vloten zich gehouden. Mag het
niet verheeld worden, dat het genoemde «Normandlsehe" bloed op en-
kele oogenblikken wel in wat te krasse hoeveelheid naar zijn hoofd
gestegen is, dat er, hoe weinig hij het ook erkennen wil, bij
wijlen iets beeldstormends en kerkschennends in zijn optreden was,
gewaardeerd moet hot evenzeer worden, dat wij in het verslapte
Nederland van de tweede helft der negentiende eeuw een boet-
prediker hebben bezeten, die onder ons het zout des levens heeft
bewaard en ons altijddoor met al de kracht, die in hem was,
tot eigen scha en wel eens vermeende schande, opmerkzaam heeft
gemaakt op ons gebrek aan werkkracht en geestdrift, op onze
ontzenuwing en karakterloosheid, op onze ontaarding van de
roemrijke traditiën der Geuzen-vaderen.
Of is het soms niet in conlesso dat wij in een kritieke
periode van vergoelijkend dusgenoemden «overgang" verkeeren?
Men leze zijn «Geuzenleus der 19de eeuw" — ze mag nog
wel eens in herinnering worden gebracht en luidt: «Kennis,
liefde, waarheid en daaraan getrouw tot den bcdelzak!" — men
leze zijn «Herleven of Verzinken", vaderlandsche opwekkingsrede
ter doeltreffendste Unieviering, en overal zal men denzelfden vu-
rigen strijd tegen alle oneerlijkheid en boerenbedrog, alle vermin-
king en verdraaiing der waarheid, alle achterbaksen gekonkel en
geknoei, dezelfde bezielde opwekking tot krachts- en plichtsbesef,
tot moedigen onbevooroordeelden waarheidszin, tot eerlijken han-
del en wandel aantreffen..-
\'
-ocr page 12-
10
EEN MAN VAN KARAKTEK.
Dat zulk een man in hot hedendaagsche Nederland zijn vijan-
den heeft en schrik inboezemt, vrees aanjaagt (inderdaad is dit
verschijnsel zeer duidelijk te staven), wie, die met de wereld wat
van meer nabij heeft kennis gemaakt, en de gegrondheid der
strafpredikatie van «papa Chassé" (in Huets\' Indische Novellen)
aan onze tegenwoordige jongelui heeft leeren inzien, dat met
kleine hartstochten kleine carrières worden nagejaagd, zal er zich
over verwonderen ?
Wil men weten hoe hij zijn standpunt tegenover het Neder-
landsch publiek en omgekeerd van dit tot hem zelf kenschetst en
welken invloed die verhouding op hem geoefend heeft, men leze de
volgende ontboezeming in zijn autobiografie, onder de bijschriften in
zijne Bloemlezing uit het Nederlandsche proza der negentiende
eeuw
*) : »Hij kwam (er) met zijne meer dan moderne begrippen
een veertig of vijftig jaar te vroeg. Verreweg \'t grootste deel
zijner landgenooten toonde er zich gansch niet" meé ingenomen ,
en zelfs zij , die er in minder of meerder mate in deelden , deel-
den tevens te zeer in dat gebrek aan onverdeelden waarheidszin,
waardoor onze leeftijd en maatschappij zich in \'t algemeen zoo
weinig loffelijk onderscheiden, dan dat zij het wagen dorsten van
hunne instemming te doen blijken. Veire echter van zich daar-
door te laten afschrikken, had het op zijn eigen onverzettelijk
vrijen geest geen anderen invloed dan hem, hoe langer zoo meer,
tot die zelfgenoegzame vastheid van beginselen en blijmoedige
zelfstandigheid van levensbeschouwing te leiden, wier waardeering
hunnerzijds hij gaarne aan het beter oordeel zijner natuurgenooten
overlaat, maar in welke zijne persoonlijke ervaring hem voort-
durend de onbederfelijke bron van alle ware levensvreugd heeft
leeren kennen . . . Waarheid in leven en streven, gelijk in studie
en wetenschap, brengt haar eigen loon met zich; en gelijk zij
»een stalen voorhoofd heeft en allen, in wien zij leeft, even on-
*) Tegenwoordig het eigendom der uitgevers-firma Tjeenk Willink
te Zwolle. Zie Deel II, bladz. 113.
-ocr page 13-
vi
EEN MAN VAN KARAKTER.                                      H
beschroomd maakt als zij zelve is", heeft zij ook hem en zijne
pen, van den aanvang af, met zulk eene onbeschroomdheid be-
deeld, die wel allengs alles vijandelijk voor hem stemde, wat,
in een of ander opzicht, in Nederland vuig en bekrompen denkt
en doet, maar hemzelf tevens nimmer een haarbreed doen af-
wijken van den eenmaal ingeslagen blijden levensweg.
Ik heb als opschrift van mijn overzicht van van Vloten\'s werk-
zaamheid gekozen: »Een man van karakter". Ik meen dat deze
belangwekkende verschijning van het letterkundig Nederland onzer
dagen inderdaad met dit ééne woord het best gekenschetst wordt.
Er zal door vrienden en »haatren" een verschillende keuze gedaan
worden in de qualificatie van dat karakter, doch dat men hier
te doen heeft met de naar \'t schijnt langzamerhand zeldzaam
wordende soort van menschen, die zich de weelde veroorloven er
een karakter op na te houden, zal iedereen willen erkennen.
Van Vloten is een man uit één stuk, men kan in bijna alle
zaken weten wat men aan hem heeft. Hij is voor en boven
alles Spinoïist, die in dezen wijsgeer voor goed zijn Blijde Bood-
schapper heeft gevonden. Overal kan men naspeuren, dat deze
groote kluizenaar van Vloten heeft bezield niet zijn levenwekkende
grondstelling, dat wijsbegeerte Zeuews-bespiegeling, geen doods-
betrachting is. Niet weinigen zullen genegen zijn en waarlijk
ontbreekt daartoe ook niet het recht om van Vloten een spino-
zistisch ijveraar, ik zou haast zeggen een spinozistisch fanaticus,
te noemen. Ernst en toewijding aan ééne bezielende gedachte zit
hem in het bloed. Ziet hij die bij een tijdgenoot, dan is hij
het toonbeeld der verdraagzaamheid en dan kan hij de voor hem
ongerijmdste stellingen met tolerantie aanhooren en zien ver-
dedigen; doch wee dengene, die hij op zijn weg ontmoet en die
meedoet aan dien «deerniswaarden guichelzin", hetzij op kerkelijk,
hetzij op politiek en maatschappelijk of letterkundig gebied onzer
dagen! Dan spaart hij niets en niemand, dan ontziet hij geen
vroegere vriendschapsbanden, dan wordt hij onmiddellijk als
dooi- zijn «onvoorwaardelijken waarheidszin" bezield, en door
-ocr page 14-
12                                      EEN MAN VAN KARAKTER.
zijn mannelijke liefde voor openbaarheid gedreven , grijpt hij naar
zijne scherpe pen, die dan het welbekende wondend wapen in
zijne hand wordt. De Nederlandsche letterkunde heeft aan die
oogenblikken een Vloteniaansch copia verborum te danken, dat
reeds menigeen over den rijkdom onzer taal verbaasd heeft doen
staan. Wie kende\'vroeger samengestelde zelfstandige naamwoorden
zoo snaaksch en ongemeen als : kerkvuilik, kathedergeboefte, Sinter-
klaas-christen, kanselhansworst, guichelbond, ploerten-zin enz. enz./
Men verdenke ook mij niet van den lust om deze manier van
strijdvoeren als een model van waardige polemiek voor te stellen.
\'t Is dan ook niet te verwonderen dat een dergelijk taaismeden niet
onvoorwaardelijk bewondering heeft gewekt, en dat men den vinder
van die letterkundige o bloempjes" (!) ongemanierdheid heeft verweten.
Zachte heelmeesters maken stinkende wonden, zegt echter van
Vloten. En dan — schelden — heeft hij eens en voor goed verklaard —
schelden is menschen en dingen zonder grond leelijke woorden en
namen naar het hoofd smijten; heel iets anders is het leelijke
dingen met de leelijke namen te noemen, die hun van rechtswege
toekomen, om ze zoo des te beter in hun leelijken aard te loeren
kennen. Ziedaar intusschen, wat de minste lieden verdragen
kunnen, en waarom het kwaad bij zijn naam te noemen in
\'t hedendaagsche Nederland veelal schelden heet. Dat is echter
juist de fout van dat Nederland *). Het zoekt zich het kwaad,
waaraan het zich schuldig maakt, te vergoelijken; het duldt niet
dat men het onbewimpeld en onpartijdig op zijn feilen en zwak-
lieden opinerkaam maakt, onverschillig waar en bij wie die ge-
vonden worden".
Het moet gezegd worden, dat van Vloten eene zekere mate
van onpartijdigheid in acht genomen heeft bij zijne kritiek- en
strafoefening. Men heeft hot wel eens willen voorstellen. alsof
hij , in overeenstemming met zekere hebbelijkheden van de die-
*) Zou het wel een specifiek Nederlandse/i euvel alleen , of eeu alge-
meen menschelijk zwak zijn?
-ocr page 15-
EEN MAN VAX KAÜASTKH.                                      13
renwereld, monomaan was op het punt van moderne theologie,
kinderdooperij, Deventer liberalisme enz. Doch men denke aan
zijn «rücksichtslos" optreden tegenover Busken-Hiiet, toen deze
de vanen van de liberale partij verlaten had . omdat hij er de
bekende grief togen had , dat het er hem te veel naar knoflook
en tabak begon te rieken : aan zijn onbevooroordeelde, kritiek der
Nationale Vertoogen ; men denke aan zijne waardeering van, doch
later even billijke en rond en duidelijk uitgesproken (en gemoti-
véerde!) kritiek op .Wultatuli\'s letterkundigen arbeid aan zijn
onverbiddelijke toetsing, van Jonckbloet\'s Geschiedenis der Neder-
landsche Letterkunde,
en men zal toe moeten stemmen, dat hij
inderdaad steeds humbug en onwaarheid hoeft bestreden. overal
waar hij oordeelde die aan te treilen, ook wanneer ze bij de
vrienden en medestanders van voorheen te vinden waren. Wie, die
eenigermate nadenkt, zal daarom den staf over hem willen breken?
Een andere manier van doen is wel eene algemeen gebruikelijke,
van wereldwijshcid getuigende en dankbaar en vriendelijk stern-
mende, doch waarlijk toch niet rationeele camaraderie.
«Vernuft en talent," zegt van Vloten in zijn terechtwijzing van
Charles Hoissevain, naar .aanleiding van zijn Gids-artikel: Slechte
manieren in de letterkunde"
, vernuft en talent zijn voor mij
geen vrijbrief om een gewetenloos spel mei de waarheid te spe-
len.", en ik vind dat die uitspraak hein vereert.
ITet mag zijn, dat van Vloteu aan enkelen wel eens wat min-
der (ofte wel eventueel wat meer!) heeft gegeven, dan hun toe-
kwam , of dat hij menschen heeft lastig gevallen over kleine mis-
grepen en ongelijkmatigheden, die hij . zonder er kennis van te
nemen, voorbij had kunnen laten gaan. .daar staat een eigen-
aardigheid van zijne letterkundige kritiek tegenover, die aandacht
en waardeering verdient. Het is deze, dat hij meermalen het
voorrecht heeft mogen smaken om waar vernuft , om werkelijke
verdienste, nog waar die bezig waren zich baan te breken, in
bescherming te nemen tegen nijdige bedillei\'s. Men denke aan
zijn wakker en hartelijk partij kiezen voor de Génestet en voor
-ocr page 16-
i/i
EEN MAN VAN KARAKTER.
Piet Paaltjens, toen deze door onbevoegden en wangunstigen
werden bevit. Doch over het algemeen moet men, indien men zijn
zuiver letterkundige kritiek naslaat, speciaal zijn korte karakter-
schetsen in zijn «Nederlandsch Dicht en Ondicht", tot do erken-
ning komen, dat het waardeerend element zeer sterk den boven-
toon bij hem heeft, als er maai\' eenigszins gelegenheid toe is.
Daar komt nog iets bij. Zijn vriendschap is somwijlen, schijnt
het, prikkelbaar geweest, doch gaat men de geschiedenis van
zulke verhoudingen goed na , dan wint van Vloten\'n manier van doen
het, naar mijne meening, verre van eene, dooi\' de wereld geloof
ik meer «vriendelijke", «verstandig" en »goed" geachte wijze van
handelen. Beschouw bijv. zijn vriendschapsbreuk met Bakhuyzen
van den Brink.
Na een zeer vriendschapelijk letterkundig verkeer (van Vloten\'s
eerste pennevrucht werd door Bakhuizen van den Brink in »de
Gids" geïntroduceerd en hartelijk welkom geheeten) kwam er
verkoeling tusschen deze beide persoonlijkheden. Kenschetsend
is het, het verhaal dezer verkoeling on later gevolgde viïend-
schapsbrcuk bij van Vloten zelf te lezen *): «Rijper van leeftijd
en ondervinding en meer genoopt en bevoegd, hem van alle
kanten ga te slaan, meende ik, bij allen omvang en ontwik-
keling van geest, waardoor hij zich zoo schitterend onderscheidde,
tevens allengs een gebrek aan vastberaden, zelfstandige en onaf-
hankelijke werkkracht bij hem te bespeuren, waarvan ik vervol-
gens de noodlottige overtuiging nog vollediger erlangen zou. Hij
bleek mij allengs te veel door allerlei persoenlijke beschouwingen
geslingerd en tevens ingenomen met allerlei ijdeltuitigheden van
geheel nutteloozen maatschappelijken pronk, waarbij niet de waar-
heid, maar de schijn gehuldigd werd en die ik steeds beneden
hem gerekend had. Had ik hem daarin nu willen nemen als hij
mij voorkwam, met een transeat cum ceteris, daarin eenvoudig
willen berusten, zoo had ik , naar de wereld, zeker wijzer ge-
\'*) Levensbode, Deel I, aflevering 2, pag. 12.
-ocr page 17-
IS
KEN MAN VAN KARAKTKR.
handelcl; maar dat wou mij niet van het hart. Ik had steeds te
veel met zijn uitstekende gaven op, ik rekende mij te veel aan
zijn vriendschap verplicht, ik stelde te veel prijs op geheel de
waarde van zijn karakter, dan dat ik hem zoo klakkeloos zou
hebben losgelaten. Ik nam echter evenmin — en ik reken mij
daarin hoogelijk te beschuldigen
\') — de moeite om tot een
wederzijdsche uitdrukkelijke verklaring te geraken, die wellicht
alle later misverstand weggenomen hebben zou. Nu steeg
dat van kwaad tot erger. Mijne hooghartige geslotenheid tegen-
over hem, zijne misvatting mijner handelingen en bedoelingen,
brachten een steeds toenemende verwijdering en ten slotte zelfs
een allerjammerlijkste botsing te weeg, die ik altoos te meer
beschreid heb2), als ze ons, voor \'t beneveld oog van \'t pu-
bliek, in eene ons beiden onwaardige houding moest doen voor-
komen. De overtuiging intusschen der zwakheid, waarvan ik
gewaagde, drong zich wel het onweérsprekelijkst aan mij op, bij
de herrijzenis vóór nu een jaar of tien, dier deerniswaarde instel-
ling, die men de Koninklijke Academie noemt. Het smartte mij
inderdaad meer dan ik \'t zeggen kan, een Bakhuyzcn van den
Brink — die trouwens zelf nimmer na kon laten, ook in het
vervolg den smadelijken en meest billijken spot met haai- te dry-
ven — voor de verzoeking te zien bezwijken, als haar medelid
te pronken..... Bat onze hooggeleerde Udelheedjens, onze De
Vriesjens, Opzoomers en derg. er eene verhooging van hun deftig
zelfbehagen in vonden, als academieleden op te treden, lag in
den aard der zaak; voor hen en ïiuns gelijken zijn dergelijke in-
richtingen als geknipt, gelijk zij er van nature voor bestemd
zijn; maar van Bakhuyzen had ik beter gehoopt."
Het verdere beloop der historie laat zich gissen: van Vloten
heeft den draak met de Koninklijke Academie en met- Bakhuyzen
van den Brink gestoken; Bakhuyzen plaatste in den Spectator
eene pseudonyme aantijging tegen van Vloten; daarop volgde van
\') Ik cursiveer. 2) Ik cursiveer.
-ocr page 18-
16
KEN MAN VAN KARAKTER.
dezen een echt Vlotcniaansch vlugschrift: »de Ponschgod en zijn
trawanten."\' (De Spectator-avonden worden toenmaals onder de
bedwelmende geuren van een bowl |iunsch gevierd).
Toch is liet tusschen deze twee mannen nog tot een verzoe-
ning gekomen en merkwaardig nu vind ik het artikel, waarmede van
Vloten zich tegenover hem op de meest loyale manier heeft verant-
woord. Vereerend is het een man kort na zulk een vriendschapsbreuk
getuigenis van zijn berouw te zien geven , als van Vloten gedaan
heeft in zijn Necrologie: «Mijne herinneringen aan Bakhuyzen van
den Biink." Hun laatste ontmoeting aan den genootschappelijken
discb te Utrecht was eene vriendschappelijke en ten gevolge daar-
van schreef van Vloten daarin: Mijn laatste herinneringen aan
hem zijn, gelijk mijn eerste, die eener weérzijdsche vriend-
schap , waaraan \'t mij slechts leed doet, door het onverbiddelijke
noodlot geen langeren duur te hebben zien gunnen. Menschen
van zijn veelomvattenden, onbekrompen blik op leven en dingen
zijn te dun gezaaid in den lande, dan dat men hun verscheiden
niet luide bejammeren zou. Ik heb hem in den aanvang een
schitterend licht genoemd, dat voor ons was ondergegaan. En
dat was hij inderdaad in den treflendsten zin van het woord."
In zijn vriendschap, in zijn aansluiting, in zijn vredebreuk , in
zijn bestrijding, in zijne verzoening, in zijne verantwoording te-
genover Bakhuyzen van den Brink, ziedaar van AHoten!
Wil men hem zien als zijn verondersteld «Normandisch bloed"
hem flink prikkelt en hem guitig, doch nog niet onaangenaam
maakt, man neme hem dan als hij het volgende versje aanbiedt
aan den Heer Albert Réville, om achter op de schilderij (een
Kerk van Bosboom) te plakken , die een groep van vereerders dezen
heeft aangeboden: het kan gezongen worden op de wijze van
»T"en souviens-tu, disait un capitaine?"
Herinner u, bij \'t aanzien van dit Kerkjen,
Den gulden tijd, doorleefd in Holland\'s gaard;
Wat wrocht gij daar al menig wakker werkjen,
En maakte u zoo den loomen landzaat waard!
-ocr page 19-
17
EEM MAN VAN KARAKTER.
Gij wist hem steeds in ieder zwak te stijven,
Gij strektet hem ten steun en toeverlaat,
Gij gingt hem voor met lamheids leus: 10 ij blijven
Herinner \'t u, nu gij naar Frankrijk gaat (bis).
Eens bleef hij niet — dat was lang voor uw jaren —
Maar gaf aan Rome en Spanje saam den bons j
Op \'t lauwerbed, dat hij toen mocht vergaren,
Dut hij nu voort, spijt \'t allerzachtste dons.
„\'t Waar dwaas, hem uit dien zoeten dut te wekken,
Te ontrukken hem aan zijn verlamden staat!"
Zoo dacht ge en gingt u aan zijn zijde strekken —
Herinner \'t u, nu gij naar Frankrijk gaat (bis).
Als m\' eens de Duif op Krislus neer zag zweven,
Strijkt op uw hoofd de vleermuis van den trans,
\'t Volmaaktste beeld van heel uw edel streven,
Gelijk gijzelf \'t ons teekende eens met glans:
Een Dominee-vrijdenker, heerlijk wezen,
Dat met zijn fladdervlerkjens om zich slaat,
Als wou \'t omhoog, maar schijnbaar slechts gerezen —
Herinner \'t u, nu gij naar Frankrijk gaat (bis).
Toon daar, wat men ten slotte u gaf, uw lintjeD,
Uw ridderlintjen — echte ploertentooi —
En zeg: „ik had daar ginds zoo menig vrindjen ,
Kijkt broeders, kijkt! wat maakten ze er mij mooi!
En dan dit Kerkjen nog, niet te versmaden,
Van Bosboom\'s hand zoo sierlijk gepenseeld,
\'t Is waar, ik maakte \'t waard mij door mijn daden,
En \'t kristlijk goochelspel, zoo fraai gespeeld."
En daarom deed men wel \'t zoo op te sieren:
Die vleermuis aan het klankbord, en omlaag
In \'t doophek, om de plechtigheid te vieren,
Dien Burgersdijk, op \'t kinderdoopen graag,
Dien van der Loeff en al die geestverwanten,
Die, om hen heen, mijn oog er gadeslaat" —
Sledhts één, die nooit wou weten van die kwanten,
Herinner \'t u, nu gij naar Frankrijk gaat (bis). *)
*) Zie als soortgelijk proefje van van Vloten\'s snaaksche dichtluimen
in het eerste nummer van zijn Humanist: Nederlandsche baronnenteelt.
II.                                                                             2
-ocr page 20-
18                                      EEN MAN VAN KARAKTER.
Van Vloten is een zeer werkzaam man en de nederlandsche
drukkers hebben zijne copy (waarover zij hunne eigen meening
hebben) reeds dikwerf onder de oogen gehad.
Een collega van van Vloten te Deventer merkte, toen hem ge-
vraagd werd of hij de jongste pennevrucht van zijn ambtsbroeder
reeds gelezen had, op: »denk je nu dat ik zoo gauw lezen kan
als van Vloten schrijven ?"
Op geschiedkundig gebied blijft zijn hoofdarbeid : Nederland\'s
opstand tegen Spanje
, ofschoon hij menig kleiner opstel aan onze
vaderlandsche historie wijdde.
Op letterkundig gebied gaf hij, benevens het Tijdschrift de
Levensbode
(nu herschapen in de Humanist), dat volgens het
scherprechtersoordeel van Huet altijd door beschaafden met een
gevoel van opgewektheid werd ter hand genomen, en waarin
over al wat zoo den mensch in zijn intellectueel en moreel be-
staan belang inboezemt, steeds »eingehende", en altijd eigen-
aardig gekleurde beschou wingen te vinden waren, een Beknopte
Geschiedenis der Nederlandsche letteren,
eene Schets daarvan,
eene Beknopte Geschiedenis der Nieuwe Letteren en eene Bloem
lezing: Nederlandsch Dicht en Ondicht uit de negentiende eeuw.
Op wijsgeerig gebied gaf hij, behalve de vele kleinere opstellen
over de tijdsvragen in zijn Levensbode en Humanist verspreid,
eene levens- en leersbeschouwing van Baruch d\'Espinoza; terwijl
hij ook het zijne bijdroeg tot ontwikkeling van een op gronden
steunenden kunstsmaak door de uitgaaf zijner Aesthetika.
Reeds op een andere plaats heb ik er op gewezen, dat van
Vloten\'s denk- en daarmede geheel één zijnde schrijftrant zich
door onmiskenbare onbevangenheid onderscheidt. Huet en Douwes
Dekker, in hun optreden voor waarheid en rechtvaardigheid in
maatschappelijk, letterkundig en koloniaal leven, waren hem lief
en sympathiek. Doch dit verhinderde niet, dat hun geestverwant
hen even onbarmhartig kritiseerde als hij gewoon is zijn tegenstan-
ders te doen, toen zij door hun daden getuigenis aflegden van een
wonderlijk gemis aan vrijen zin en die heeren een geheel afzondei"
-ocr page 21-
10
EEN MAN VAN KARAKTER.
lijk voetstuk ieder voor zich verlangden. Zijn openlijk schrijven
aan Busken Huet, reeds vroeger vermeld, zijne kritiek op Huet\'s
«Nationale Vertoogen", zijn «Onkruid onder de tarwe" mogen
geene «beminnelijke" geschriften zijn, uit een oogpunt van onbe-
vangen kritiek zijn zij bijdragen van waarde voor de letterkundige
geschiedenis onzer dagen.
Een man van letterkundig decorum is van Vloten zeker niet:
hij heeft, zooals reeds voldoende uit de aangehaalde staaltjes
blijkt, in sterke mate »les défauts de ses qualités". Ontegen-
zeggelijk had hij op verscheidene punten den strijd waardiger
kunnen voeren dan hij gedaan heeft: doch men moet van den
zeeman niet eischen dat hij diplomaat, van den hoveling niet
dat hij openhartig zij.
Met hartstocht de waarheid na te jagen en haar in kalmen
vorm uit te spreken blijft het ideaal. Het is ver van mij te vvil-
len beweren dat van Vloten aan dat ideaal beantwoord heeft.
Hij heeft zoowel als Busken Huet en Multatuli letterkundige
débauches op zijn rekening, en als hij in Frankrijk had geleefd
in plaats van in ons kalme Nederland, had hij waarschijnlijk
reeds vijftigmaal moeten duelleeren.
Het beginsel dat van Vloten (in verscheidene zaken bewust,
in anderen onbewust, in nog andere misschien averrechts) heeft
toegepast, is dit groote, dat m. i. in de toekomst alleen heil
aanbrengen kan, dat meer gelet moet worden op de waarde van
het individueele voorbeeld. Individualisme is de groote kracht,
die de sociale hervorming in beweging brengt. Wij verschuilen
ons maar al te dikwijls nog achter iets wat clubgeest en cama-
raderie ons gebieden on verbieden. Een pluralis majestatis «macht
sich so wunderschón!" De liberale partij schrijft als leus voor;
de christelijke kerk gebiedt; alle vrijdenkers nemen aan enz.
Daarop gaat het lieve leven los.
Such es nicht ausen, da sucht es der Thor,
Such es in Dir, Du bringst es hervor!
2*
-ocr page 22-
20
EEN MAN VAN KARAKTER.
Nog eens, ik geloof dat van Vloten dikwijls als vele anderen
heeft misgetast in zijne apprecatie van bedoelingen, maai\' dat hij
het beginsel van individueele verantwoordelijkheid door zijn »per-
soonlijkheden" en door zijn meergenoemde «hartstocht der publi-
cite.it" tot wat meer aanzien gebracht heeft, zal hem tot onver-
gankelijken roem gedijen — ja wel, op den duur, maar zal zeker
reeds voorloopig onze maatschappij ten bate komen, als er maar
altijd zedelijke politie-agenten zijn (laten ze dan des noods wat
minder kalm en waardig zijn dan de engelsche!) als van Vloten!
Men houde in het oog, dat het doel van deze bladzijden niet
was om van Vloten tot een Heilige te proclameeren, om hem
als een beminnelijke en zachtaardige pastorale verschijning te
doen uitkomen, die een model van letterkundig decorum heeten
mag, doch wel om hem te teekenen als iemand, die in deze da-
gen van karakterschaarschte veel goeds gedaan heeft door zijn
ongewasschen waarheidszin —• in het kort als een man van
karakter.
J. k. BIENTJES
—*H*S*
-ocr page 23-
OVERLADING EN STATISTIEK.
Statistiek verklaart nooit iets, maar heeft ver-
klaring noodig.
Mr. N. G. Pierson.
Het is reeds meer dan 50 jaar geleden, dat Quételet zich over
de diensten, die de statistiek ons bij de verklaring der maat-
schappelijke verschijnselen geven kan, op de volgende wijze uit-
liet; »Je suis loin de prétendre que quelques tableaux numériques
»peuvent suffire pour déterminer tous les clements compliqués de
»notre société moderne. Il faudrait pour remonter des effots aux
»causes ou pour conclure de ce qui est a ce qui sera, avoir
«égard a un ensemble de circonstances qu\'il n\'est point donné a
«Thomme de pouvoir embrasser, de la la nécessité de négliger
stoujoui\'s dans toute espèce d\'appr^ciation un certain notnbre de
«circonstances dont il aurait fallu tenir compte."
Die wijze les van den vader der statistiek dient noodzakelijk
nog eens in de gedachte gebracht te worden, als men de pogin-
gen ziet, om met het tweesnijdende zwaard der statistiek den knoop
der overladingskwestie door te hakken. Van den eenen en anderen
kant beroept men zich op bestaande of eigen gemaakte cijfers,
die soms naderhand blijken niet eens betrouwbaar te zijn. Zoo
werd indertijd door de Elsasser commissie het feit te berde ge-
bracht, dat van hen, die door het alleggen van een examen het
recht verkregen hadden, om slechts één jaar te dienen, 80 °/0
voor den militairen dienst ongeschikt werd verklaard, terwijl
-ocr page 24-
22
OVERLADING EN STATISTIEK.
dit voor de overige dienstplichtigen 45 a 50 °/0 bedroeg *). Nu
komt in Mei 1.1. de Reichsanzeiger verklaren, dat die verhouding
onjuist is en beweert met beroep op cijfers over de jaren 1871—
188\'! , dat slechts 54°/n der éénjarigen werd afgekeurd.
Gesteld, dat die cijfers thans juist zijn, dan dient men zich
toch te wachten, daaruit al te lichtvaardig gevolgen te trekken.
Want ook hier gelden de aangehaalde woorden van Quételet, en
werken tot het tot stand brengen van dit resultaat tal van fac-
toren mede, welker invloed zelfs niet bij benadering te bepalen is.
Zoo zou het cijfer der afgekeurd on bij de éénjarigen kleiner
moeten zijn , omdat zij in beter omstandigheden geleefd hebben ,
vooral beter weiden gevoed. Daar staat echter weer tegenover,
dat in de gegoede standen vele zwakke individuen met kunst- en
vliegwerk in het leven worden gehouden, die de schaal aan de
andore zijde door een vroegtijdigen dood zouden hebben ontlast.
Zoo kan aan de eene zijde de uitsluitend intellectueelc arbeid der
ouders dooi\' overerving een nadeeligen invloed uitoefenen, ter-
wijl daar tegenover staat, dat een eenzijdige lichamelijke arbeid
even slechte gevolgen kan hebben bij de nakomelingen. Ware
het tijdperk grooter genomen, misschien zou uit een langzame
toe- of afname bij de éénjarigen eenig gevolg te trekken zijn
omtrent den invloed van de hoogere scholen op de lichamelijke
ontwikkeling dor leerlingen. Uit de thans gepubliceerde gegevens
laat zich niets anders besluiten, dan dat een goed deel van het
mannelijk geslacht in Duitschland zoo verre van het ideaal van
schoonheid en gezondheid verwijderd is, dat het niet overbodig
*) Deze hooge cijfers bewijzen de gestrengheid, waarmee de keuring
in Duitschland plaats heeft, die ook blijkt uit een vergelijking met de
fransche cijlers. Naar mij echter werd medegedeeld moet men het
woord „dienstuntauglich" niet te streng opvatten, maar veeleer in den
zin van een niet geheel voldoen aan de gestelde eischen, zonder dat
er daarom nog onvoorwaardelijke afkeuring plaats heeft. Vooral de
éénjarigen, licht voor administratieve bezigheden bruikbaar, komen
niet gemakkelijk vrij.
-ocr page 25-
23
OVERLADING EV STATISTIEK.
geacht mag worden, om nadat wij een gepaste aandacht aan de
verbetering van het paarden- en hondenras geschonken hebben,
ook eens te denken aan de veredeling van het ras, dat zich met
loffelijke bescheidenheid naar Gods evenbeeld geschapen waant.
«Maar dat geldt voor Duitschland, niet voor ons!" zal men
zeggen. Nog beter, de heer v. Z. te T. voert in het Schoolblad
no. 20, «Een onverwachte Bondgenoot," in het vuur tegen hen,
die het gewaagd hebben aan de alleenzaligmakende kracht onzer
onderwijswetten te durven twijfelen en tracht met behulp van
dezen aan te toonen, dat de geforceerde hersenbewerking der
nederlandsche jeugd, ook voordeelig op hare lichamelijke afme-
tingen gewerkt heeft.
»De onverwachte Bondgenoot" is Prof. Evers in zijn «Bijdrage
tot de Bevolkingsleer in Nederland *). Aan dit werk wijdde Mr.
A. D. van Assendelft de Coningh in «de Economist" van Maart
een beschouwing, die behalve andere ook nog deze verdienste
heeft, dat zij iemand in de gelegenheid stelt een werk «degelijk"
te vinden zonder de moeite te nemen van het te lezen, al moet
hij zich bij verwijzing dan alleen tot het extract bepalen.
\'s Heeren v. Z.\'s aandacht is daarbij vooral gevallen op de cij-
fers, vermeldende het aantal afgekeurden wegens te geringe lengte-
maat , vervat in onderstaande tabel:
Verhouding van 10 wegens   te geringe lengtemaat afgekeurden
tot de milicieplichtigen -J-).
in de jaren                                      in de iaren
1842      10 op 79                  1863            10 op  120
1843      10 op 89                   1863            10 op  134
1844     10 op 84                   1865            10 op  152
1845     10 op 89                   1896            10 op  151
1846     10 op 80                   1867            10 op  161
1847      10 op 69                   1868            10 op  162
*) \'s Gravenhage Gebr. Belinfante, 1882.           f) Bladz. 50.
-ocr page 26-
24
OVERLADING EN STATISTIEK.
in de jaren
in de jaren
1848
10
op
01
1869
10
op 173
1849
10
op
(il
1870
10
op 177
1850
10
op
67
1871
10
op 182
1851
10
op
68
1872
10
op 186
1852
10
op
72
1873
10
op 189
1853
10
op
73
1874
10
op 192
1854
10
op
59
1875
10
op 214
1855
10
op
57
1876
10
op 229
1856
10
op
55
1877
10
op 229
1857
10
op
56
1878
10
op 242
1858
10
op
50
1879
10
op 254
1859
10
op
58
4880
10
op 274
1860
10
op
61
1861
10
op
63.
Prof. Evers voegt daaraan toe: «Daaruit zien wij, dat er in
die verhoudingen voortdurend verschillen waren, dat de toestand
van af 1842 tot aan 1858 met geringe wijzigingen ten goede,
steeds verslimmert; dat van af 1859 zich daarin eenige beter-
schap begint te vertoonen, maar dat die beterschap sints 1863
steeds toeneemt, eerst langzaam, maai\' later sneller, zoodat in
1880 de verhouding was 10 afgekeurden op 274 militieplichtigen,
terwijl die in 1863 geüjk stond als 10 tot 120." *)
Mr. de Coningh vond zich gerechtigd met een algemeene op-
merking te betoogen, dat daardoor »zij gelogenstraft worden,
die beweren , dat in de tweede helft dezer eeuw ons volk wel
beter onderwezen, maar niet gezonder en krachtiger geworden
is." Dit salvo in incertam personam zou van minder belang zijn,
als de hr. v. Z. niet goedvond, de meeningeu van prof. Evers •(•) en
*) Niet bepaald duidelijk is het mij, waarom prof. Evers, naar
hen» Mr. de Coningh en in diens gevolg wederom de hr. v, Z. allen
de verbetering eerst "tan 1859 dateeren, daar toch 1856 het laagste
cijfer heelt. 1862 schijnt spoorloos verdwenen te zijn.
f) Een grappig contrast met den titel en de meeningeu, die de
hr. v. Z. Frof. Evers toedicht, vormt diens voorstel in den Haagschen
-ocr page 27-
\'25
OVERLADING EN STATISTIEK.
die van Mr. de \' Coningh dooreen haspelend, de oppositie tegen
de overlading daarbij meer bepaald onder schot te nemen. Zelfs
wordt eens expresselijk op het jaar 1863 gewezen en slechts de
vrees voor van een aardigheid op den Meiregen verdacht te wor-
den, heeft hem waarschijnlijk van de vermelding van den datum
der wet M. O. weerhouden!
Het eerste, wat den lezer zal opvallen, is, dat oogenschijnlijk
in 1863 een plotselinge verbetering is ingetreden, die echter ter-
stond daardoor verklaarbaar wordt, dat bij de wet van 19
Augustus 1861 (Stbl. no. 71) de maat van 1.57 meter tot 1.55
is teruggebracht, terwijl tegelijk een nieuw keuringsreglement is
ingevoerd. Toch is het als heuchelijk feit te constateeren, dat
in de laatste \'27 jaar een steeds toenemende verbetering bemerk -
baar is, hoewel bet in het minst niet aangaat hieruit conclusies
te trekken omtrent de gevolgen der overlading. Want wie dit
doet vergeet, dat alleen de gymnasia, de H. B. S. en de scholen
van M. U. L. O. daarvan zijn aangeklaagd, maar ieder verstan-
dig man bij de gewone lagere school vooreerst het schoolverzuim
wel als den te bestrijden vijand zal beschouwen *). Het getal
der miliciens nu, dat de eerste soort scholen bezocht, tegenover
de groote massa van hen, die of geen of slechts gewoon lager
Gemeenteraad van 1 Aug. 1.1., om het onderwijs in verschillende bij-
vakken op de H. B. S. facultatief te stellen, gepaard met de ver-
klaring , dat hij Thorbecke reecs bij de samenstelling der wet op de
overlading met leerstof heeft opmerkzaam gemaakt.
*) Dit neemt niet weg, dat zonder bepaalde hersenoverlading, toch
de eischen der hygiëne door te langdurigen, zittend verrichten arbeid
schromelijk verwaarloosd kunnen worden. Een opmerkelijk geval daar-
van deed zich onlangs te Rotterdam voor, waar een doktor bij een
meisje van 8 jaren uit den welvarenden werkmansstand geroepen werd
dat er zeer bleek en ellendig uitzag. Dat kind had school van 9—12,
kwam van 12—2 thuis om te eten en had dan school en breidschool
onafgebroken tot 8 uur \'s avonds. Toen hij de moeder de opmerking
maakte, dat het kind dan niet veel minder werkte dan de vader, vond
zij dit blijkbaar ecu geheel nieuw gezichtspunt.
-ocr page 28-
26                                    OVERLADING EN STATISTIEK.
onderwijs genoten en vervolgens nog eenige jaren in tle leer voor
een ambacht of ander beroep hebben doorgebracht, is zoo klein,
dat zelfs een zeer belangrijke vermindering in de lengtemaat der
eersten in die cijfers een nauw merkbare wijziging zou hebben
te weeg gebracht.
Op 31 December "1882 werden de lagere scholen in Utrecht be-
zocht door 4392 jongens , terwijl van 459 jongens tusschen 6—12
jaar niet bekend was, dat zij onderwijs genoten , te zamen 4851 *).
Daarentegen werd de H. B. S. voor 3-jarigen cursus bezocht
door 90, de Rijks H. B. S. door 118 en het Gymnasium door
161 leerlingen, te samen 369 jongens. Rekent men nu nog, dat
een gelijk getal slechts M. U. L. O. genoot, wat bij zulk een ver-
tegenwoordiging van M. en H. O. nauw denkbaar is, dan zouden
dus deze leerlingen te U. te samen ruim 16°/0 der massa vor-
men. Het platte land, waar bijna alleen gewone lagere scho-
len zijn , zou dit cijfer zeker nog belangrijk doen dalen. Voeg
daarbij dat onder de 14°/,,, die niet gekeurd wordt f), de
leerlingen der hoogere scholen om redenen met de plaatsvervan-
ging samenhangende, een veel belangrijker contingent vormen,
dan hunne verhouding tot de overige miliciens, en dat het uit-
gemaakt is, dat onvoldoende lengtemaat bij voldoende voeding
zelden voorkomt en dan zal men begrijpen, hoe oppervlakkig men
te werk moet gaan, om uit die boven geciteerde tabel iets om-
trent de gevolgen der overlading te durven concludeeren.
Ook de slotperiode van den hr. v. Z., dat uit de andere
door prof. Evers gepubliceerde cijfers omtrent ziekten enz. «zeker
veel te leeren is wat de overlading betreft", versterkt mij in
het vermoeden, dat de hr. v. Z. die cijfers niet onder de oogen
gehad heeft, en wie op zijn aanraden daarnaar zou gaan zoeken,
zou het waarschijnlijk gaan, als de beide knaapjes in het gedicht
a Ia Klapphorn dat luidt:
*) Verslag der gemeente Utrecht over 1882.
t) Prof Evers bladz. 48.
-ocr page 29-
OVERLADING EN STATISTIEK.                                    27
Zwei Knaben suchten emsiglich
Bei\'m Boom nach einem Appel.
Sie fanden aber keenen nich\'
Der Boom war eine Pappel.
De reden waarom die arbeid zoo weinig vruchten zou afwer-
pen is, dat in die statistieke gegevens louter sprake is van in-
dividuen, zonder dat onderscheid gemaakt wordt tot welken stand
zij behooren, welke opvoeding of welk onderwijs zij genoten heb-
ben , welk beroep zij uitoefenden enz.. zooals ik boven aanvoerde
een eerste vereischte, omdat het slechts een klein gedeelte is,
al is het dan de keurbende van ons volk, waarvan wij beweren
dat het onder overlading der hersenen te lijden heeft. En dat
nog niet in dien zin, zooals reeds meermalen werd voorgesteld,
als zouden normaal gezonde leerlingen lichamelijk geruineerd
worden. Doen er zich gevallen voor, dat de schadelijke invloed
der school zich terstond en voor ieder duidelijk openbaart, dan
zal het niet moeielijk vallen met een exceptie van erfelijken of
aangeboren aanleg, die beschuldiging althans gedeeltelijk te weer-
leggen. Maar de quintessens dei\' zaak is, dat het meerendeel
van onze jeugd geen opvoeding ontvangt, die hen bestand maakt
tegen de nadeelige invloeden, waaraan ieder, in welken vorm ook,
in het maatschappelijk leven bloot staat. Voor sommigen: offi-
cieren, ingenieurs, industrieelen , bestaan die in temperatuursver-
schillen en andere ontbering, waaraan zij niet gewoon zijn, voor
de meesten nochtans in een zeer eenzijdigen arbeid van de her-
senen en de zenuwen, die in bijna al onze beschaafde beroe-
pen geéischt wordt. Enkele gelukkig gestelden kunnen zich door
reizen, sport enz. aan de nadeelige gevolgen daarvan onttrekken,
het meerendeel kan dat niet, voornamelijk omdat zij niet opgevoed
worden op eene wijze, die hen daartoe in staat stelt. De ver-
gedrèven verdeeling van arbeid, die nu eenmaal als een vloek
op onze moderne maatschappij rust, en daarop wel zal blijven
rusten, zoolang er van een strijd om het bestaan sprake zal zijn
en die de meesten tot inspanning boven het totaal of boven en-
-ocr page 30-
28
OVERLADING EN STATISTIEK.
kelen hunner krachten noodzaakt, maakt het voor den opvoeder
tot een gebiedenden plicht daarop voortdurend het oog gevestigd
te houden. En dat het verwaarloozen van dien plicht ten koste
van ons volkswelzijn komt, is dunkt mij voor ieder die logisch
denkt en eenig begrip heeft van hygiëne, een waarheid, die geen
betoog behoeft. Doch de cijfers van prof. Evers geven niets aan
dan woonplaats naai\' de provinciën verdeeld en den leeftijd en
zijn daarom te eenenmale onvoldoende om als basis te dienen
van beschouwingen omtrent de gevolgen der moderne opvoeding
onzer hoogere standen *).
Wilde men betoogen, dat een gepaste zorg voor de verstan-
delijke ontwikkeling een gunstigen invloed uitoefent ook op de
lichamelijke ontwikkeling , dan kan men zich daarbij op andere
statistieken beroepen, ons geleverd dooi\' mannen, die hunne
studies over dit onderwerp in geschriften hebben bekend ge-
maakt. Zoo heeft reeds Mélier en na hem O. du Menil aange-
toond, dat in die departementen van Frankrijk, waar het peil
van de geestesbeschaving hooger was, ook de gemiddelde levens-
duur langer was, dan in de departementen, waar het gros dei-
bevolking onwetend was.
Zoo geeft hij ons op grond van statistieke gegevens van 1852
de volgende tabel:
Departement.        Graad van het onderwijs. Gemiddelde levensduur.
Bas-Rhin.....    1...... .    29.8
Meuse......    2.......    31.1
Doubs......    3.......    31.1
Seine.......    4.......    30.1
Haute-Marne ....    5.......    41.0
Jura.......    6    .\'......    36.6
Haut-Rhin.....    7.......    29.4
*) Blijkens de voorrede stelde Prof. Evers zich ook alleen tot taak
het voorhanden materiaal te ordenen, ten einde het gemakkelijker te
kunnen overzien.
-ocr page 31-
OVERLADING EN STATISTIEK.                                     29
Ardennes.....8.......37.7
Meurthe.....9.......35.4
Haute-Saone .... 10 . ,.....36.8
waar in verreweg de meeste gevallen een hoog peil van het
onderwijs met een hoogeren gemiddelden levensduur gepaard gaat.
Nog betere gegevens verschaft ons Luigi Pagliani, die een
menigte onderzoekingen instelde naar het gewicht, lichaams-
bouw, borstomvang, vitale capaciteit en spierkracht van tal van
jonge mannen en meisjes, in verband met hun leeftijd, stand,
vermoedelijke afkomst en het onderricht, dat zij genoten hadden.
Den uitslag formuleerde hij in de beide volgende tabellen:
-ocr page 32-
Spier-
kracht.
050S«OOOOJOOOJ01050«I i
r-i(?!cocomio<o®50i-© 1
Vitale
sapaciteit.
osoioooiaonooio l
HO!iaiai>xowwwM j
HHHHHHOjWMOiOl 1
50ooi>oi>oi0-^eoo
oq^ o^ c^ -*_ Gq_ iC5_ O ^ r^ "*, «O,
OOHMJüMiOOOOSOO
-<*OSWHtDC<IOi>OHOO
rtCO«I>00005000iatDtO
HHHrtHOJONCOOiMM
©i" irf a$ so" r-^ ei" Ö~ I> so" -**1 -*" co
cj ics i>\'o\'c\'ï\'icri-\'>«o,i-rir5,i>\'i>\'
OOffiOHWlW^lOtOI^OOOS
-ocr page 33-
i
t
H
0
i
kracht.
O CO i—1 ï> i—1 00 D» CO 1 1 1 1
oj oï co co -hh -* •<* ia 1 l 1 1
Vitale
capaciteit.
cm co o o o o o ia I l l l
«5 r^ O m O! «5 !> 50 1 1 1 1
CO O OJ M Tf Ii3 !> 00 III
,—1 r-< rH i—1 i—1 i—l i—1 1 1 1 1
Lengte.
i-Too"-^ö ia\' oo\'-^Tko" \' \'
t—ii—ioicoeoco-^-^1 | i |
i—lr-li—Irlrlr11—II—il 1 1 1
Gewicht.
os ^©.lO^o^o^
oo cT co" «5* af r-T o? co" ijl
rH <M O* CNJ <M CO CO CO \' \' \' \'
i
Spierkracht.
Land.
1 1 » 00 OS O «3 CO -H (O CJ 1
i 1 co co i> as o <—i ea co -# 1
i—1 i—1 i—( i—1 rH
Stad.
co«®w iHiflcow 1 1 l 1
cm co -* ia cc «3 co oo 1 1 1 1
Vitale
capaciteit.
o oo o o o o ia o ia o m i
HCOIXÖW00OÏCOCO5DH 1
OH\'^lOCOCSOCO\'^tOH 1
Lengte.
O o>co^i^c^co^o_cq_c^-<*j_coi 1
i-h <n oi o* co co •<* -«# io ia ia i
rH t-h r—|H Hi—1 ï—IHrIr—1 rH 1
Gewicht.
u^oo^-H^c^o^^co^ifl^ir^o^o^ .
o *S ^ ^ cc i-ï c* oï 1-4 eo i£ 1
OiCNC$CttCNCOCOCOTjiTjH-<H
OUDERDOM.
Jaren.
ooosOrHOico-*mcoi>ooc»
1—1 rH rH rH T-l —IHHHH
-ocr page 34-
32                                    OVERLADING EN STATISTIEK.
Waarin een gunstige invloed van goed onderricht te minder
te miskennen valt, daar door de vruchtbaarheid van den bodem
in Lombardije zelfs de onderste klassen der bevolking vrij vol-
doende gevoed worden.
Maar al blijkt het ook waar te zijn, dat in het kunstig samen-
gestelde organisme van den mensch een gepaste ontwikkeling van
de eene faculteit ook die der overigen bevordert, dan geeft dit
heuchelijk feit ons nog volstrekt niet het recht die overigen niet te
tellen en bijna al het gewicht oj) die eene te leggen. En of wij dit
al of niet doen, behoeft, dunkt mij, niet met de statistiek uit-
gemaakt te worden, maar kan ieder, die heeft leeren optellen,
beoordeelen, als hij het aantal uren telt, dat het meerendeel der
kinderen uit de beschaafde standen aan hersenarbeid moet besteden.
En wil men nu alleen van statistiek weten, dan onderwerpe
men alle leerlingen der hoogere scholen jaarlijks aan medisch on-
derzoek , bijv. op de wijze zooals dr. Coronel vroeger de kinderen
te Hilversum en van het eiland Marken onderzocht en dan zal
men gegevens krijgen , waaruit, zoo zij met beleid gebruikt wor-
den, wat valt af te leiden ter oplossing van dit gewichtige
vraagstuk. Met de cijfers, die wij thans bezitten, mag een on-
partijdig rechter alleen een non liquet uitspreken.
Tegenovei\' hen, die bevreesd zijn, dat het peil der algemeene
ontwikkeling zal dalen, als een deel van den tijd, die thans aan
geestesinspanning gewijd wordt, aan het lichaam ten goede zal
komen, doet het mij genoegen te kunnen wijzen op enkele ge-
gevens, die ontleend zijn aan een onlangs in Engeland versche-
nen boek over den jaarlijkschen roeiwedstrijd tusschen de studenten
van Oxford en Cambridge. Den 7en April 188-1 werd een reunie
gehouden van hen, die daaraan sints de eerste maal in 1828 hebben
deelgenomen. Tot herinnering aan dien dag verscheen het boven-
gemelde werk, dat vele opgaven bevat omtrent de deelnemers
en hunne latere lotgevallen.
Van de 41 wedstrijden, die hebben plaats gehad (eerst van
1856 af worden ze geregeld jaarlijks gehouden), hebben de don-
ker blauwe Oxforders 23 maal, hunne licht blauwe mededingers
-ocr page 35-
OVERLADING EN STATISTIEK.                                     33
18 maal gezegevierd. Aan Jen wedstrijd hebben in \'t geheid
485 studenten deelgenomen, daarvan zijn thans 81 gestorven,
34 vertoefden in het buitenland of de koloniën, van de overblij-
vende 370 verschenen 200 op het feest. Vergeleken met de ge-
wone sterfte bleek de hunne iets geringer te zijn. Merkwaar-
dig zijn vooral de clubs van het jaar 1829. De 5 Oxfor-
ders zijn allen nog in leven en daarvan bekleeden 4 hooge gees-
telijko waardigheden. Van die van Cambridge zijn er 3 over,
waarvan twee hooge geestelijken en een , Mr. Bayford , een be-
roemd advocaat is.
Dat een minder verwijfde opvoeding nog niet, met ruwheid van
zeden gepaard behoeft te gaan blijkt daaruit, dat 173 van de
vroegere roeiers geestelijken zijn, waaronder 5 bisschoppen. Onder
hen, die zich later een eerenaam op allerlei gebied verworven
hebben, behooren do fransehe minister Waddington *) dr. Hern-
by, directeur van Eton, Reverend H. Kynaston, directeur van
Cheltenham, dr. W. Spottiswoode -j-), president der Royal Society;
de hoogste onderscheiding in Engeland voor een man van weten-
schap. Volkomen beaam ik de woorden van dr. van Oven op
bladz. 22 der Vingen des Tijds van April. dat verstandelijke
ontwikkeling het belangrijkste deel in onze opvoeding en vooral
in onze school dient te blijven en alles moet worden vermeden,
wat naar herleving van het vuistrecht zweemt. Maar uit het
bovenstaande blijkt toch, dat het mogelijk is ontwikkelde en
verdienstelijke mannen te vormen, al wordt er in hun jeugd niet
gemiddeld zes uren daags schoolwerk en drie a vier uur huiswerk
van hen gevorderd §). Zeker kan de jongelui niet vroeg genoeg
ingeprent worden, dat «werken een plicht en een zegen is,"
*) De fransehe bladen vermeldden onlangs, dat de reden, waarom
de heer Waddington tot buitengewoon gezant bij de kroning van den
Czaar benoemd werd, is, dat hij een der weinige staatslieden der
republiek is, die behoorlijk te paard kunnen zitten.
f) 27 Juni 1.1. aan typhus overleden.
§) Men vergelijke o. a. een der roosters der lesuren van Harrow, in
het Gidsartikel van dr. Ekker van 186.5.
II.                                                                            3
-ocr page 36-
34                                    OVERLADING EN STATISTIEK.
maar dat zal m. i. mot beter gevolg geschieden, als men vooral
de ijvciigen niet zoo in het getouw zet, dat hun eerste ge-
dachtc is, als zij aan Academie of Polyt. school de gulden vrij-
heid zullen gaan genieten, om vooreerst, zoolang het examenspook
niet wederom dreigt, op hunne frissche lauweren te gaan rusten.
En dat die leer, vooral in Delft, in de laatste twintig jaar, ge-
huldigd werd, zal ieder, die met studententoestanden bekend is,
kunnen getuigen.
Wil men het lichaam recht doen wedervaren, dan is een grond-
regel, waarvan »tot geen prijs" mag worden afgeweken, dat
er op onze scholen, behalve twee vrije middagen, tusschen de
morgen- en middagles een paai\' uren vrije tijd voor spel, schaatsen-
rijden, roeien enz. beschikbaar zijn. M. a. w. la mort sans phrase
over lesuren van 9—12 en 1—4, die nog op tal van scholen
gebruikelijk zijn, op sommige meisjesscholen dan nog verergerd door
het verderfelijk overblijf systeem *).
Die eisch zou zich trouwens uitmuntend laten vereenigen met
een rooster van lesuren, zooals in het bovenaangehaalde artikel
der V. d. T. wordt voorgesteld en die dan ook belangrijk verschilt
van de thans gebruikelijke 32—38 uur.
Doch van wetswijziging en roosters alleen is geen verbetering
te wachten. In het Zondagsblad van het Nieuws van den Dag
van 22 Juli tracht Dr. Jan ten Brink de ontruste moeders daarmee
gerust te stellen, dat door verstandige leeraren de wet niet naar
de letter wordt uitgevoerd.
Ik zou dit argument, dat mij in elk geval meer voor een oratio
pro domo
dan pro lege geschikt schijnt, liever willen omkeeren en
zeggen, dat de beste wet niet zou baten , zoo hare uitvoerders niet
doordrongen waren van de beginselen, die aan haar ten grondslag
*) Op een openbnre school voor jonge dames van 14—20 jaar is de
tijdsverdeeling als volgt: 4 maal \'s weeks van 9—12 en 1—4 en 2 maal
van 9—12 en 1—3. Daarbij drie uur eigen werk daags onder opzicht,
Gymnastiek twintig leerlingen te samen een geheel uur \'s weeks! ver-
der bij mooi weder (de meesten zijn intern) een wandeling na het
middagmaal. Sapienti sat est!
-ocr page 37-
OVERLADING EN STATISTIEK.                                    35
lagen. Zeer terecht is er reeds van verscheidene zijden *) op ge-
wezen ; dat wie alleen de heerschende wetten en hare methode
aanklaagt in de dikwijls gemaakte fout vervalt van gevolg voor
oorzaak aan te zien. De overlading is een maatschappelijk kwaad,
een natuurlijk kind van haren vader «vooruitgang". De groote
ontdekkingen op allerlei gebied, het vermeerderd verkeer tusschen
de verschillende natiën, heeft ons, om het zoo eens uit te druk-
ken, verlegen gemaakt met onzen intellectueelen rijkdom. Wij zijn
ongeveer in de positie gekomen van een Amsterdamsen kelderbewo-
ner, die door speculaties eensklaps een vermogend man geworden
niet inziet, waarom zijn zoon, die bij den eersten kleermaker
der hoofdstad gekleed wordt en over een ruim zakgeld beschikt,
niet gelijk staat met den patriciërszoon van de bocht van de llee-
rengracht. Ook wij hebben gemeend, dat als de school de kin-
deren slechts met een stevige dosis positieve kennis toerustte, wij
louter aristocraten des geestes zouden kweeken, wier gelijken de
wereld nog nooit had aanschouwd. Thans beginnen wij in te zien,
dat wij ons vergist hebben en dat alle hout geen timmerhout is.
Van die dwaling zijn de fouten in onze onderwijswetten de uit-
drukking, doch de oorzaak ligt dieper en laat zich niet met een
besluit van de tweede kamer uit de wereld helpen. Ook wij die-
nen ons in onzen nieuwen toestand te leeren schikken, want even-
als slechts de ervaring kan doen inzien, dat een welgevulde buidel
nog geen gentleman maakt, kan alleen zij ons leeren , dat een
hoofd vol kennis iemand nog niet tot een knap en bruikbaar man
stempelt; dat het in beide gevallen er minder op aankomt, hoe-
veel men bezit dan of men datgene, wat men bezit, goed weet
te gebruiken.
Zou de paedagogie, die in dien zin op beperking aandrong,
geacht moeten worden achterwaarts te gaan?
Augustus 1883.
J. DÈKING DURA.
*) M. i. het best door dr. H. Lacher in „Die Schulüberbürdungs-
frage." Sachlich beleuchtet. Berlin 1883. Carl Habel.
3*
-ocr page 38-
HERINNERINGEN VAN EEN AMSTERDAMMER.
i
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
Langzamerhand verdwijnt de eene eigenaardigheid der hoofd-
stad van Nederland na de andere. Het dempen van grachten,
die, door de verregaande onzuiverheid van haar stilstaand water,
Amsterdam meestal weinig tot sieraad strekten, de aanzienlijke
uitbreiding der stad, de nieuwerwetsche middelen van vervoer
en vooral de wijziging van politieverordeningen zijn wel oorzaken
van nieuwe eigenaardigheden, die in ontwikkeling zijn, maar
veel van hetgeen in mijn jeugd aanschouwd en genoten kon wor-
den, behoort voor goed tot de historie. Nog niet zeer lang ge-
ieden heeft het Amstcrdamsche Ghetto een herschepping onder-
gaan , die ik toch eigenlijk betreur: ik ben mijn Jodenhoek kwijt.
Vroeger was het in hooge mate de moeite waard, daar een
vreemdeling rond te leiden, nadat hij de schoone gedeelten der
stad had bezichtigd. Nog is de Jodenwijk daartoe merkwaardig
genoeg, maar haar eigenaardig karakter heeft zij verloren, sinds
de stedelijke regeering »ten langen letste" ook daar de veror-
dening doorgedreven heeft, dat op de publieke straat geen uit-
stallingen veroorloofd zijn. «Doorgedreven" is het woord, want
het is lang niet zoetsappig geschied. Hoe hardnekkig Mozes aan
zijn godsdienst en zeden verknocht blijft, hij is zoo dóór en dóór
Hollander geworden, dat hij, vooral met de politie, een strijd
zou kunnen aangaan ter handhaving van hetgeen hij als zijn pri-
vilegie beschouwt. Amsterdam kan dan ook werkelijk in haar
geschiedrollen een Jodenoproer boekstaven, welk oproer intusschen
-ocr page 39-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                 .\'37
niet die afmetingen heeft aangenomen, dat de bewoners, zelfs
van zeer naburige wijken, er anders dan door de dagbladen ken-
nis van gekregen hebben. De jood is over het algemeen een
rustig burger, als men ten minste door dat «rustig" wil verstaan,
dat hij weinig in verzet gevonden wordt tegen regeering of wet,
en dat een beschonken jood, zwierende langs de straten, tot de
grootste zeldzaamheden behoort. Rust van lijf en leden, bovenal
rust van zijn tong, mag in de verste verte niet bij dat »rustig"
gedacht worden. Zooveel te merkwaardiger was dat oproertje.
Want als zelfs de joden zich niet goedschiks aan de maatregelen,
die de politie ten uitvoer moet leggen , onderwerpen, is dat een
bewijs, hoe bitter laag alles, wat met de politie in verband staat,
in Amsterdam is aangeschreven, iets wat een betreurenswaardige
eigenaardigheid van het Nederland.-che volk is. Jammer, dat het
oproertje in het licht stelde, dat zelfs hoogere politiebeambten
nog verre verwijderd zijn van de kalmte, de hoedanigheid van
sneer", het gentlemanlike, waarvan zij het voorbeeld moeten zijn.
Toch gaan wij in Amsterdam op dit punt vooruit. Men beweert
het ten minste. Ik hoop, dat het waar is, of — zal worden.
Leidt ge thans een vreemde rond in den Jodenhoek , deel hem
dan vooraf mede, dat hij hoogstwaarschijnlijk geen andere dan
Hoogduitsche joden zien zal. Hij zal hoogstwaarschijnlijk nooit
van Portugeesche joden gehooid hebben, maar hij moet toch
weten, dat de laatsten een geheel ander volkje zijn dan de IIoog-
duitsche. Zij zijn de aristocratie in het Nederlandsche Israël:
zij hebben hun eigen sj\'nagoge, en wonen meestal niet in den
»Hoek". Ook spreken zij de taal der andere niet, die uit een
vermenging van plat duitsch en verbasterd hebreeuwsch bestaat.
Ei\' is zulk een afstand tusschen den Portugeeschen en Hoogduitschen
jood, dat een anecdote, mij door een jood medegedeeld, wel
eens niet onder de gemaakte zou kunnen behooren. Op een open-
bare school zou zich een joodsche knaap bij den meester beklaagd
hebben, dat een christen jongen hem verweten had, dat zijn volk
-ocr page 40-
38                                  DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
Jezus gekruisigd had. »En meester!" had de knaap schreiende
getuigd: »dat is niet waar! dat hehhen de Portugeesche gedaan!"
Sinds Renan ontdekt heeft, dat een menigte hedendaagsche joden
niet van Abraham afstammen, zou er wel iets waars in die ge-
tuigenis kunnen zijn: zeer stellig houdt de Portugeesche jood zich
voor een echten Israëliet. Ik weet zelfs, dat ik dingen ga neder-
schrijven, die voor de meeste Portugeesche joden nieuw zullen
zijn , want zij vertoonen zich, als gezegd is, liefst niet in den
«Hoek". Wie door, af komst tot de Hoogduitsche behoort, maar
door opvoeding en beschaving zich van het plebs onderscheidt,
wordt ook weinig in de eigenlijke Jodenwijk aangetroffen.
Zult ge dan uw vreemdeling rondleiden, doe het dan Vrijdag
tegen het naderen van ,den avond: een uur vóór de Sabbath zal
ingaan. Alles is dan in drukke beweging, om de maatregelen te
nemen, die de Sabbathsrust noodig maakt, en hier en daar kunt
ge vóór de deur eener bewoonde kelder, dus in de open lucht,
een mannelijken Israëliet zijn toilet zien maken, waarbij vooral de
vaardigheid verwondering baart, waarmede hij zijn meestal zwa-
ren baard met een schaar knipt, zoodanig dat zijn gelaat zoo
glad wordt, als dat met behulp van het beste scheermes kan
geschieden. Van dat knippen maakt de jood volstrekt geen\' ge-
heim: ik heb er in zijn vleeschhal een slager, omringd van zijn
vleesch , mede bezig gezien, en bevonden, dat dit voor de huis-
moeders, die vleesch kwamen koopen, volstrekt geen reden was,
om zich liever tot een ongeschoren — of ongeknipten — vleesch-
houwer te wenden. Men weet, dat de jood door dat knippen
het gebod, om zich niet te scheren, ontduikt, evenals de ge-
huwde jodinnen door het dragen van valsche scheiding het an-
dere ontduiken, dat zij hare haren niet zichtbaar mogen dragen.
Die valsche scheidingen vallen eiken vreemde in het oog; blijk •
baar beschikken zeer weinige dier vrouwen over de middelen, om
een haarkunstenaar van den eersten rang aan het werk te stel-
len. De meisjes dragen haar eigen haartooi: ravenzwart of vuur-
-ocr page 41-
DE JODENWIJK r\\ AMSTERDAM.                                    39
rood; lichte wijzigingen van die kleuren worden weinig, het Ger-
maansche blond in het geheel niet waargenomen. Merkwaardige
hoofden kan men zien: algemeen is de haarwas welig, en men
ziet er ware raagbollen in zoo hopeluoze verwarring, dat het ge-
bruik van kammen onmogelijk als dagelijksch in den »Hoek" ge-
dacht kan woiden. Voorts geeft geen ander gedeelte der stad,
ook in haar armste wijken, zooveel haveloosheid in de kleederen
van het vrouwelijk geslacht te aanschouwen. Men zou zeggen: er
zijn meisjes in de wereld, die zich volstrekt niet om haar uiter-
lijk bekommeren, want er zijn geen andere merkteekenen, die
het vermoeden wettigen, dat die haveloosheid aan verregaande
armoede moet toegeschreven worden. Integendeel: vaak aan den
eenen voet een slof en afzakkende kous, aan den anderen een
schrikkelijk versleten mansschoen. wippen zij vlug en vroolijk, met
gevulde wangen en vooral met helder sprekend oog, over de
straat, om aan de overzijde een praatje te maken, of in een
winkeltje te verdwijnen. De vreemde zal zich onder een geheel
ander volk dan het Hollandsche verdwaald wanen, en dat is ook
eigenlijk het geval. Want al heeft de jood zich volkomen ver-
eenzelvigd met den Nederlandschen staat, hij blijft Israëliet en
behoudt het type van den Semiet. Beweerde eenmaal een be-
roemd prediker, dat do jodin minder den Semitischen gelaatstrek
vertoont dan de jood, en dat wel, «dewijl Jezus zooveel trouwe
aanhangsters onder de vrouwen van Israël gevonden had", ik ver-
dacht hem dadelijk, dat hij een volslagen vreemdeling in den
»Hoek" was.
Als gij uw vreemde in de achterbuurten van den hoek brengt,
zal hij verbaasd staan over dé verregaande morsigheid op wo-
ning, kleederen en lijf, en hij zal volstrekt niet gelooven aan
de waarheid van hetgeen een beschaafd Israëliet eens tegenover
mij beweerde: dit namelijk, dat men uit het oogpunt van zin-
delijkheid in het minst niet behoeft te schromen, ook in het
armste huisgezin deel aan den maaltijd te nemen. Een eigen-
-ocr page 42-
40
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
aardige beweging van schouders en rug, ieder oogenblik bij de
haveloozen waar te nemen, kan, wel is waai\', in het ruwere jaar-
getijde aan een onbehaaglijk gevoel van koude toegeschreven
worden, uw vreemde begrijpt, dat de echt Hollandsche vrouw,
juist om die beweging, liefst den >)Hoek" vermijdt. Onooglijke
kotten, donker en zwart van vuil, gapen den bezoeker in de
achterbuurten tegen, en de straat is er met het vuilste vuilnis,
dat te bedenken valt, bedekt, ook als het lang fraai zomerweder
geweest is. Zich een voorstelling te vormen van hetgeen die
straat worden kan bij aanhoudend regenachtig weder, is meer
dan men van een gewoon menschenkind, zelfs van een klein-
steedschen duitscher vorderen kan. En laat nu in de Joden-
houttuinen of in de Valkenburgerstraat uit zulk een donker onder-
aardsch hol een slager opstijgen, die pas aan den arbeid geweest
is, en het zooeven gekeelde schaap op den rug draagt, zoodanig
dat de nederwaarts hangende kop onophoudelijk knikt: honderd
tegen één, dat ge in het dier een ziekte vermoedt, zoodat ge
wel den hongerdood tegemoet zoudt moeten zien, vóór ge zoudt
kunnen besluiten, een karbonade van het diertje te nuttigen.
In alle achterbuurten dei\' hoofdstad treft den wandelaar het
groot aantal kinderen; maai\' in den »Hoek" denkt men onwille-
keurig aan »het zand aan den oever der zee".
Maar ik zou u den ouden Jodenhoek laten zien, zooals ik dien,
en zeer vroeg gekend heb, want de woonplaats mijner oudei-s
en die van bloedverwanten buiten de stad, maakten dat ik stel-
lig eenige malen in de maand als knaap een wandeling dwars
door het geheele Jodenkwartier maakte, en ik kan zeggen; dat
die wandeling mij nooit verveeld heeft. Ja, al vermeden wij den
»Hoek" vaak om den wil mijner moeder, zoodra ik alleen of met
jongere broeders ging, had de »Hoek" de voorkeur, en dat niet
alleen, omdat hij den kortsten weg aanbood. Er was altijd zoo-
veel te zien, en te hooren ook!
\'I
-ocr page 43-
il
DB JODENWIJK IN AMSTERDAM.
De »Hoek" was eigenlijk reeds in mijn kindsheid geen hoek
meer: de hinderlijke afsluiting — des nachts door ketenen —
en het verbod voor de Israëlieten , om elders te wonen, behoorden
reeds lang tot het verledene. En als de naam zich handhaaft,
en zich ook wel zal blijven handhaven, laat men in de provincie
toch volstrekt niet denken, dat men bij een bezoek van de hoofd-
stad Israël in een uithoek moet gaan zoeken. Verre vandaar:
als de uitbreiding der stad nog enkele jaren voortgaat in de rich-
tingen, waarin zij zich thans voortbeweegt, zal de zoogenaamde
«Hoek" in het hart der stad liggen. En daarbij: stellig is de
>Hoek" bevoorrecht. Met uitzondering van het Vondelspark zijn
de fraaiste wandelingen in zijn onmiddellijke nabijheid: waarlijk
de bewoners van den Zandhoek en van de Eilanden en van den
Jordaan hebben in dit opzicht reden te over, om Israël te be-
nijden. De banken in den openbaren tuin van den Hortus en op
het Rembrandtsplein vindt ge dan ook trouw door joden in be-
slag genomen, en zulk een heerlijke speelplaats voor de jeugd,
als de voormalige Houtrnarkt thans aanbiedt, vindt ge in geheel
Amsterdam niet terug. Het is lang niet onverklaarbaar, dat
Mozes Amsterdam innig lief heeft.
De »Hoek" is vooreerst een tamelijk breede straat, de Sint
Anthoniesbreestraat, die op de Niouwmarkt begint, en aan de Park-
brug eindigt; zij heeft talrijke dwarsstraten, die weder andere
dwarsstraten hebben, en waaronder Marken, Vlooienburg en
Uilenburg de bekendste zijn; ten tweede is er de Houtrnarkt met
de straten en grachten, die er op uitkomen, onder welke laatsten
de Heerengracht, die altijd »Jodenheerengracht" heet, en waar
aanzienlijken onder de Israëlieten in fraaie, soms vorstelijke hui-
zen wonen; ten derde de lange Weesperstraat, die zich van de
Houtrnarkt. welke thans Daniel Jozef Meierplein heet — de lezer
ziet: de Joden worden in Amsterdam geëerd — tot aan het
Weesperplein uitstrekt, ook met haar langere of kortere dwars-
grachten en dwai\'sstraten, waaronder de Kerkstraat wel de groot-
Me is; ten vierde het geheele blok tusschen de Breestraat en
i
-ocr page 44-
42                                        DE JODENWIJK TN AMSTERDAM.
den Binnen-Amstel, en ten vijfde , aan de andere zijde, alles tot
aan het Rapenburg, wat tusschen de Oudeschans en de Joden-
heerengracht ligt. Dat is de wijk, waar de veertigduizend joden
wonen, die zeer stellig een eerste plaats onder de nijvere bevol-
king der hoofdstad innemen. Het brandpunt is de Breestraat,
en het brandpunt dor Breestraat is de »Sint Thenis", zooals tal
van Amsterdammers die brug in navolging van Levi en Nathan
noemen, en die eigenlijk Sint Anthoniesbrug heet. Tot vóór
weinig jaren was zij een dubbele ophaalbrug, veel te smal voor
het overdrukke verkeer. Ik vond haar onlangs plotseling veranderd
in een steenen brug, die stellig vijfmaal de breedte der vroegere heeft.
Als ik mij nu een kwarteeuw terugdenk , en over de Nieuw-
markt naar de Breestraat stap, vind ik op die markt reeds tal
van joden met »negotie" van den laagsten rang. Hier zijn op
eiken dag dei\' week, behalve Zaterdag en Zondag, lappen van
allerlei soort te koop, te beginnen met laken, en te eindigen
met behangselpapier; uitstallingen van oud ijzer en van aarde-
werk, van gereedschap voor allo soorten van ambachten, en
van keukengereedschap bedekken er vele vierkante meters van
het straatplaveisel. Daartusschen verheffen zich boekenstalletjes
en allerlei kleine kramen, terwijl er als een buurt gevormd wordt
door tal van kleine houten huizen, waar eieren en zuur, of waar
gebak te bekomen is, en die een kamertje voor zulke bezoekers
beschikbaar hebben, die hun maaltijd niet op straat willen doen.
Want menig middagmaal wordt daar goedkoop genoten, vooral
door buitenlui. »Denkje," zoo hoorde ik eens te Haarlem een
veerman over het Buitenspaarne spreken tegen een bekende, »denkje ,
dat ik bij mijn famielje ga eten, als ik in Amsterdam kom? Om
ze den volgenden Zondag reeds op mijn dak te hebben, hutje
met mutje? Mis man! ik weet den weg, en ik ken de spraak.
Voor een dubbeltje eieren en een paai\' centen zuur doe ik op de
Nieuwmarkt mijn middagmaal. . . ."
Men moet erkennen, dat het goedkoop is.
-ocr page 45-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                   43
Voorts vinden wij er de beweegbare kraam, de bijzondere
soort van langen kruiwagen met de fruit van het oogenblik; zij
is er uiterst talrijk vertegenwoordigd, en allerlei houtwerk als
huisraad lokt er zelfs de huismoeders uit de verafgelegen Jordaan.
Nooit ontbreekt er ook de kruiwagen, die u in staat stelt om op
de hoogte komen van de poëzie, die ons volk liefheeft. De soort
staat niet hoog, noch door vorm noch door gedachte: »hoög"
mag er eigenlijk volstrekt niet van gezegd worden; \'t is ellen-
dig laag.
De kooplieden op de Nieuwmarkt zijn maar voor het meeren-
deel joden; menige christen wedijvert op die altoosdu rende markt
met den israeliet in de «negotie". Maai\' hij begeeft zich niet in den
»Hoek". Het is er druk genoeg, maar de drukte komt niet in
vergelijking met hetgeen wij aanstonds zullen waarnemen.
Van de Nieuwmarkt stappen wij de Breestraat op, en vinden
daar aanvankelijk niets, dat bijzonder onze aandacht trekt, vooral
als wij gewoon zijn aan het type van den Semiet, iets dat
moeielijk anders bij een Amsterdammer verondersteld kan worden.
Er is slechts aan de linkerzijde »de Ooievaar" en aan de rechter
«Koning David", welke koning des avonds met de bontste kleuren
op een transparant schittert. Het zijn danshuizen; tusschenbeide
wordt in de Ooievaar ook komedie gespeeld, blijkens de biljetten,
die aan de wederzijden van de deur prijken. Overdag wordt er
de rust genoten, die der levende schepping gewoonlijk des nachts
gewordt.
Eerst waar de Breestraat door de Hoogstraat gesneden wordt,
begint het eigenlijke gewoel, maar het begint er dan ook plot-
seling.
Was de straat totdusverre vrij, zoodat wij ons gemakkelijk
op de wandelpaden, die de Amsterdammers «kleine steentjes"
noemen, konden voortbewegen, vanhieraf is geen ander pad
over dan de keiweg: «de groote steenen". Want de ruimte, die
er overblijft, wordt door uitstallingen van allerlei aard ingeno-
-ocr page 46-
44                                 DE JODKNWIJK IN AMSTERDAM.
men, en flat wel op houten stellages, die, ja, nog eenige ruimte
tusschen zich en de huizen overlaten, maar welke ruimte toch
eigenlijk beschouwd wordt als de plaats, die de gewone winkelier
achter zijn toonbank inneemt. Hier is de koopman in onophou-
delijke beweging tusschen uitstalling en huis of kelder; hier heeft
da koopvrouw zich meestal een gemakkelijke zitplaats bereid met de
noodige middelen, om zich in den zomer tegen zonnehitte of regen,
in den winter tegen koude te beschermen. Hier een pad te zoe-
ken, komt alleen den straatbengel in het hoofd, al worden daar-
toe volstrekt geen beletselen in den weg gelegd. Maar Levi
houdt het voor ontwijfelbaar, dat de «kleine steenen" zijn do-
mein, zijn erf, zijn rijk zijn, zoo vaak de weersgesteldheid maar
niet alle uitstalling onmogelijk maakt. Zoo is het de geheele
Breestraat langs, een kwartier ver, als ge ongestoord in rechte
lijn kondt voortgaan. Maar dat is eenvoudig onmogelijk. Als uw
pad achter u afgeteekend werd, zoudt ge er later de allerzon-
derlingste slingerlijnen in vinden, zoo druk is het tusschen die
uitstallingen, niet alleen van voetgangers, maar van kruiwagens,
van kooplieden, die hun koopwaar met zich dragen. De lezer
denke zich achter die uitstallingen volstrekt geen stille of geslo-
ten woonhuizen; integendeel: alles is er winkelhuis, en geen
winkel, of hij schijnt zich in een drukke klandisie te mogen ver-
heugen. Zelfs zijn alle kelders winkel, en alle trapdeuren van
bovenhuizen ter zijde van de winkels staan open , alsof het niet
de moeite waard was, ze te sluiten , iets wat inderdaad ook wel
het geval zal wezen. Israël leeft in de open lucht, als er maar
eenigszins kans op is; dat heeft Israël van de veertig jaren in
de woestijn gehouden. Geen kleine-stadbewoner kan zich een
voorstelling maken van het onophoudelijk gewoel___ wat zeg ik?
als een Rotterdammer de drukte van van zijn drukke Hoogstraat
in verbeelding verdubbelt, zou hij nog ver beneden de werkelijk-
heid dezer Jodenbreestraat blijven, zooals zij zich vertoonde, vóór
dat de politie alle uitstallingen wegvaagde.
-ocr page 47-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  45
Hot treft ons, dat de joden elkander allen gemeenzaam schij-
nen te kennen, en innig belangstellen in elkanders welvaren en
familieomstandigheden. Gewone groet tusschen koopers en koop-
man is overbodige waai1: maai\' niet overbodige waar is een vloed
van woorden, zonder welke cle kleinste koop een onmogelijkheid
blijkt te wezen. Daarbij : kon Cesar twee brieven tegelijk dictee-
ren , de jood is knapper dan hij, want hij houdt met gemak
twee gesprekken , een over den koop, een ander misschien over
familieomstandigheden , tegelijk aan den gang. Om de twaalf
huizen is er stellig een trap, waarop een menigte joden zich op-
en nederwaarts verdringen, zonder dat men daarom aan Jakobs
droom denkt: de trap is te vuil, en de op- en nederwaarts dalen-
den roepen weinig het denkbeeld »ongelen" op. Daar is dan een
bruid of een kraamvrouw of een jarige, of — een lijk. Het laat-
ste is het waarschijnlijkste. Volgens de wet mag het lijk van een
jood niet alleen gelaten worden. Wie maar tot de nakomelingen van
Abraham behoort, heeft ook bij den rijksten geloofsgenoot toegang tot
den doodo, en het recht, om hem de laatste eer te bewijzen: alle
onderscheid van rang of staat houdt op, waar de engel des doods
zijn intrede heeft gedaan. Ook is het denkbeeld geld, dat meest
prozaïsche van alle, volkomen vreemd bij de ceremoniën, die
omtrent het stoffelijk overschot plaats moeten hebben. Ieder komt
zijn diensten aanbieden. Vandaar dat de toegang tot een sterf-
huis zich kan voordoen als die tot een verkooplokaal, waar het
kijkdag is.
Tusschen al dat gewoel dooi\' gaat kalm en deftig de rabbi in
het zwart gekleed met driekanten hoed; maar niemand\'bewijst
hem de vereering, waarmede zoo gereedelijk de pastoor of de
dominee bejegend wordt. Niet zelden schuift een vreemde rabbi,
een pool of een rus, tusschen de menigte door, zonder dat hij
of die menigte eenige bevreemding aan den dag leggen. Dan is
er de grijsaard, man of vrouw, die blijkbaar geen bedrijf meer
uitoefent; dat is: geen jacht meer op «zaken" maakt, maar
rondkijkt en luistert, hier en daar een praatje aanknoopt, en
-ocr page 48-
46                                        r>E JODENWIJK IN AMSTERDAM,
blijkbaar zoolang mogelijk het vertoef tusschen de muren eener
kamer ontwijkt. Zoodra de zomer voorbij is, draagt de oude
vrouw meestal een lollepotje met vuur, en als uw blik den hare
ontmoet, plooit zij het rimpelig en geel gelaat tot een lachenden
groet, waarin goedmoedigheid de hoofdrol spoelt; en zoo doet
niet zelden de oude man ook. De zaak is, dat de bejaarde is-
raëliet overal onder zijn geloofsgenooten zooveel welwillendheid
ontmoet, dat de wereld en vooral zijn Breestraat voor hem wel
een rozenkleur moet aannemen, die hij misschien in zijn jeugd
maar weinig gekend heeft. Mij dunkt, een christen moet wel
een ultra-antisemiet zijn, om na te laten den vriendschappelijken
groet te beantwoorden.
Wat al koopwaar van de meest verschillende soort is er uit-
gestald! Van stukjes skokeliko", waardoor «kokosnoot" verstaan
moet worden, tot omlijste prenten; van weinig oogelijken haring
tot volledige stellen kleederen voor mannen en vrouwen; van
oude en nieuwe schoenen tot corsetten; van snoepgoed tot hoe-
don , petten en steken voor land- en zoeofflcieren; van bescha-
digde vijgen tot brillen; alles, alles kunt ge er vinden. De jood
is verdraagzaam; hij gunt de afbeelding van Roomsche heiligen
zoo goed een plaatsje op zijn stal als den tempel van Salomo of
een pleisterbeeldje van Minerva; het Nieuwe Testament of een
protestantsch gezangboek is evenveel eerbied waard als een dic-
tionnaire of een exemplaar van Aaltje de zuinige Keukenmeid;
Jezus, Luther en Loyola hangen er naast elkander tot een koo-
per scheiding tusschen hen maakt.
Toch verdenk ik den jood van geloofsbezwaren; de sabbaths-
lamp, of welk ander voorwerp van godsdienstig gebruik in geen
Israëlitisch gezin ontbreken mag, vindt ge nooit tusschen de rom-
melzoo, waarin het nog nooit gebruikte naast het bijna versle-
tene prijkt, maar toch niet praalt met den glans der nieuwheid.
Ongelooflijk uitgebreid is de kennis van den jood ten opzichte
van — ik wou schrijven zijn handelsartikel, maar ik herinner
-ocr page 49-
)
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  47
mij bijtijds dat ik schrijven moet: van handelsartikelen in het
algemeen. Hij kent de christelijke feestdagen, en weet, welke
zaken dan door katholiek of protestant kunnen gezocht worden.
Toen de dood van Pius IX naderde, was de israëliet goed voor-
zien van portretten van den paus.
Mij is verzekerd, dat ergens in den »Hoek", op de Jodenvisch-
markt, een pakhuis of liever eenige pakhuizen zijn, vol met
koopwaar van een uitdrager, en dat wel op de breedst mogelijke
schaal. Daar kan de huismoeder een tang, de apotheker alle
doozen en flesschen met de gewone opschriften voor zijn winkel
koopen; daar kan de kruidenier alles verkrijgen, wat hij voor
zijn opstal noodig heeft, en geen handwerksman vraagt er vergeefs
naar een stuk gereedschap. Geheele stellen schoolmeubelen zijn
er te kust en te keur, en wie in enkele uren een huishouden
wil opzetten, vindt ei\' alle soorten van meubelen. Dit moge merk-
waardig zijn; er is nog merkwaardiger: de vorige eigenaar van
dat alles kon lezen noch schrijven , maar bracht in den doolhof
zijner volgepropte magazijnen een kooper dadelijk naar de plaats,
waai1 hij vinden kon, wat hij behoefde. Stellig is Israël met de
negotiebuit op zijn schedel bevoorrecht; zoo hem die in de dagen
van David en Salomo nog ontbroken heeft, is die volgens de leer
van Darwin in den loop der eeuwen bij mannen zoowel als vrou-
wen ontwikkeld, en dat wel door de wet der noodzakelijkheid,
want tot op het einde der vorige eeuw was de uitoefening van
elk bedrijf behalve van den geminachten handel voor den jood
een onmogelijkheid: in geen gilde zou hij opgenomen zijn. Ja,
bakker of slager kon hij wezen , maar dat alleen voor zijn ge-
loofsgenooten, om de bekende reden, dat brood of vleesch, toe-
bereid door de onbesnedenen, niet koscher is. Maar daarom was
de joodsche bakker of slager geen gildebroeder.
Toch is het een fabel, dat de jood geen handenarbeid verricht,
of dien schuwt. Vooreerst betrapt men hem b.v. op het verwen
van lakensche Ideederen. Betrappen is eigenlijk het woord niet,
want het geschiedt, zonder eenige poging om het te verheimelijken,
-ocr page 50-
iS                                   DE JODENWIJK IN ANSTERDAM.
op de publieke straat. De paarsblauwe verfstof staat in een
tobbe; de broek of de jas ligt op een plank uitgestrekt, en Levi
is zeer ijverig in de weer, om de verfstof met een boender in het
laken of in het bnkskin te weiken. Soms is het geen laken of
geen bukskin. Een weesvader kocht eens voor een opppassenden
weesjongen, die latei\' onderwijzer werd, in den »Hoek" een duf-
felsche winterjas, die blijkbaar niet of zeer weinig gedragen
was. De knaap was er duchtig mede in zijn schik: de weezen
gingen in dien tijd zomer en winter op dezelfde wijze gekleed.
Hij was in zijn schik tot — de eerste regenbui. Toen liepen
hem verdachte blauwe stralen langs de handen. Jiij de tweede
regenbui kwamen er zonderlinge roode strepen op het duffel te
voorschijn, en bij de derde bleek het overtuigend, dat de duffel-
sche jas van een wollen deken vervaardigd was. Wie vermoedt
dat deze anecdote in mijn brein -haar oorsprong heeft,, doet mij
te veel eer. Ik heb haar als knaap uit den mond van den toen
bedaagden onderwijzer vernomen.
De Amerikanen hebben het woord «^eldmaken" uitgevonden.
«Maak geld" heet het bij hen, »maak geld; als het kan: op eer-
lijke wijs: maar — maak geld". De eer der uitvinding van het
woord moge den Yankee toekomen, de zaak heeft Israël, lang
vóór Amerika ontdekt was, verstaan. Geldmaken is den jood op
kleinere of grootere schaal een ware behoefte, en welke beden-
kingen —• ik bedoel hier volstrekt niet bedenkingen van eerlijk-
heid — \'een Yankee of een botboer zouden kunnen wederhouden,
de jood zot zich over alles heen. De zoon van zekeren joodschen
kleinhandelaar was groothandelaar geworden. Het hinderde hem,
dat zijn vader altijd de min oogelijke plunje getrouw bleef.. ..
o! het hinderde hem volstrekt niet uil trotschheid: de rijkste
jood zal nooit zijn ouders verloochenen, al zijn ze nog zoo onbe-
schaafd. Maar hij wilde zijn vader warm en deftig gekleed zien,
en kocht hem een winterjas, dewijl papa het zelf niet verkoos te
doen: het kleedingstuk was naar zijn oordeel veel te duur. Om
-ocr page 51-
PK JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  49
den oude over te halen het te dragen, vertelde hij, dat de jas
twintig gulden had gekost, terwijl hij er toch meer dan vijftig
voor gegeven had. De oude was er uittermate mede in zijn
schik. Maar plotseling vertoonde hij zich weder in de oude plunje.
»Waar is uw jas, vader?" vraagt de zoon. «Negotie gedaan,
mijn jongen!" was het antwoord: «voor achtentwintig gulden
gulden verkocht!" En het mooiste van de zaak was, dat het
papa geen oogenblik in de gedachte kwam of de gewaande winst
zijn zoon kon toebehooren.
Vraagt iemand, hoe in den «Hoek" die uitgebreide verzame-
lingen van oude meubelen kunnen ontstaan, dan wijs ik vooreerst
op de schamele kooplieden, die de vooraanzitting bemachtigen op
elke veiling in de publieke verkooplokalen, en die onmisbaar zijn,
omdat zij een bod voor elk nummer hebben. Daardoor valt hun
alles ten deel, wat geen liefhebbers vindt, en dat wel voor
uiterst lage prijzen. Er zijn er onder die koopers, die voor de
geheele veiling crediet bij de verkoopers hebben. Maar ten tweede
wijs ik op den «ouskleer". «Ouskleer! Heerwaar te koop!"
altijd vast met denzelfden galm uitgeroepen, behoort onder de
zeer bekende straatmelodiën, die overal in Amsterdam, zelfs inde
rijkste buurten, gehoord worden, maar vooral in het voorjaar,
als de huismoeder aan den schoonmaak, of in het najaar, als zij
aan het schommelen is. Mozes weet, dat er dan overal meer of
min onbruikbaar geworden huisraad van de hand\' gedaan zal
worden. De onderhandeling af te luisteren is altijd de moeite waard.
Eens had een eenvoudige en eerzame weduwe, die van haar geld
leefde, ettelijke voorwerpen, te zamen een kruivracht, in haar
voorhuis gereed gezet, en de eerste de beste «ouskleer" werd
aangeroepen. Eerst bleef de voordeur openstaan, doch de leven-
digheid, .zonder welke zulk een man bezwaarlijk zulk een onder-
handeling kan voeren, trok de aandacht der voorbijgangers; de
dame sloot dus de deur, en Mozes was met de weduwe alleen.
Nu, het afgedankte huisraad was natuurlijk niets waard: stuk
II.
                                                                             4
-ocr page 52-
50                                 DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
vooi\' stuk werd zorgvuldig bskeken en met verachtelijk gebaar
bejegend, ja, als het niet te zwaar was, weggeworpen, op het
gevaar af van het geheel te vernielen. Do we Ju we had reeds
berouw, en wenschte den »ouskleer" haar huis te zien verlaten.
Maar daar stond niets van in. «Hebje niet wat anders? Geen
vilten hoeden ?"... Ja, de weduwe had een vilten hoed, een witten,
gedragen door haar zoon, die thans in Indië was, bijna nieuw,
maar wat buiten model. De dienstmaagd moest den hoed brengen.
Opgetogen was de »ouskleer" over den hoed, tot groot vermaak
van de meid; ja, de dame zelf kon niet nalaten te lachen. Mo-
zes paste den hoed op, met allerlei gebaren , maar met den
grootsten ernst, en .hield hem op, om de onderhandeling voort te
zetten. »Die hoed was alleen drie gulden waard . . ." Nu, om
dien mooien hoed zou hij het andere boeltje voor den gulden
nemen . . .
De weduwe was met vier gulden zeer tevreden, en wenschte,
dat Mozes nu maar met de rommelzoo zou aftrekken; de onder-
handeling had reeds een uur geduurd. Mozes ging dan heen om
een kruiwagen te halen. Toen het boaltje opgeladen was , kon
Mozes niet meer dan een gulden vijftig centen bijeenbrengen.
»Maar dat is geen duit waard! Juffrouw, ieuwes houdt den mooien
hoed tot onderpand, dan kom ik morgen met de rest van het
geld" ... De dame heeft dagen lang op den koopman zitten \\vach-
ten; den hoed heeft zij nog.
Mocht iemand uit deze anecdoto het besluit trekken, dat de
jood den christen den loef afsteekt, vooral waar er spraak van
is, om het »les affaires, les affaires, c\'est 1\'argent d\'autrui" in
beoefening te brengen, zou hij eenvoudig verkeerd doen. Bij de
Amsterdamsche huisvrouw staat b.v. de botboer veel zwarter aan-
geschreven, en die is nooit een jood. Het is bijlangena niet
vreemd, dat joodsche straathandelaars hetzelfde gezin een kwart-
eeuw, ja, langer van groente of van fruit voorzien hebben. Zóó-
ver zou een botboer het niet licht brengen, want ook zijn beste
en oudste klanten neemt hij »beet", als hij er kans toe ziet.
-ocr page 53-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  51
Maar ik beweerde, dat de jood niet afkeerig is van lichaams-
arbeid. Ziet ge zulk een souskleer" een vracht met elders afge-
dankt huisraad naar den «Hoek" kruien, dan ziet ge hem wel
aan, dat die arbeid hem ietwat vreemd is, maar gij hebt van
der Palm\'s jood gevonden, «wiens spieren trillen onder het kruien
van een paardevracht". Wat «zweet des aanschijns" is, wordt dan
mede duidelijk: o, de jood wil wel arbeiden, als er maar een
»massel" *) te maken is. Gij kunt hem met opmerkelijke voort-
varendheid brandhout zien kleinzagen. Ik verzeker u, dat de
handwerksman van Germaanschen oorsprong heel wat kalmer ar-
beidt. Mozes wordt dan voortgezweept dooi\' het vooruitzicht op
het genot, dat hem het venten van het gezaagde hout schen-
ken zal.
Het consortium is door Israël sinds onheugelijke tijden, maar
op zeer kleine schaal, in praktijk gebracht. Vermakelijk is het
om aan te zien, wat er geschiedt, als vijf of zes straathandelaars
ettelijke kisten sinaasappelen voor gezamenlijke rekening gekocht
hebben; vermakelijk is het om aan te hooien, wat er dan ver-
handeld wordt, en ijveriger werken hebt ge uw leven niet gezien,
als de kisten — nooit in de hoofdstraat, maar altijd in een dei-
achterbuurten —- uitgepakt worden, om den inhoud naar de
meerdere of mindere gaafheid der vruchten te sorteeren. Men
ziet en hoort de drift, die de koopers bezielt, om tot de weten-
schap te komen, of de koop voor- of nadeclig uitgevallen is.
Dan is hot drijven van vee door do hoofdstad of er om heen
een taak, die de jood misschien met voorliefde vervult, maar die
zeer stellig door de belanghebbenden liefst aan joden wordt toe-
vertrouwd. Een groot veehandelaar in Noord-Holland verzekerde
mij eens, dat niemand zoo geschikt is voor het drijven van var-
kens als de jood. De waarheid is, dat hij daartoe onder de
christenen geen mededingers schijnt te hebben, en dat is te
*) „Massel\'\' misschien een verbastering van het Hebreeuvvsch „masaal",
dat geluk beteekent?
4*
-ocr page 54-
5\'2                                       DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
meer opmerkelijk, omdat het \'zwijn voor den jood een onrein dier
is. De aanraking van het dier schuwt hij niet; wel zijn er men-
schen, die de manier schuwen, waarop die aanraking plaats
heeft, als het dier zich onhandelbaar toont. De drijver steekt
dan eenvoudig zijn vinger in het oog van het dier, en trekt of
duwt het voort in de richting, die hij begeert. Misschien is deze
bijzonderheid niet bekend aan de leden der dierenbescherming.
Voorts is het vak van schoenpoetser voor een goed deel in de
handen der joden. Daartoe moeten zij zeer vroeg ten bedde uit;
de andere Amsterdammers zien maar weinig de schoenpoetsers
in de portalen of op de stoepen hunner huizen aan den arbeid.
Wie hem ziet, bemerkt, dat hij haast heeft, haast om de vaste
taak, die altijd met hetzelfde loon betaald wordt, achter den
rug te hebben, ten einde zijn diensten op de drukste punten der
stad den voorbijganger aan te bieden. Daar bestaat de mogelijk-
heid van toevallige buitengewone baten, en ik waag de onder-
stelling, dat die mogelijkheid altijd voor den jood ook bij licha-
melijkon arbeid moet bestaan. Daarom is hij ook voddenrapper.
Dan is hij niet bang voor water, om namelijk met een soort van
gevorkten lepel den bodem der grachten langs de kaden te onder-
zoeken. Maar sloeproeier of matroos wordt hij niet.
In vroeger jaren was de frambozenmarkt dicht in mijn buurt.
Hoeveel malen heb ik mij niet vermaakt, als vier of vijf Israëli-
tische kleinhandelaars op mijn stoep den inhoud der gekochte
mandjes onderzochten! De eene framboos voor de andere ging
door hun handen, en de teedere vrucht werd zóó overgepakt,
dat van twee boerenmandjes drie jodenmandjes kwamen. Dat
duurde wel een uur, en het geschiedde altijd tegen het naderen
van den avond. Vaak stond dan een raam open, zonder dat zij
dat opmerkten. Ik kon dan hun gesprekken hooren. Wel waren
die meest onverstaanbaar voor mij, maar tusschenbeiden gebruik-
ten zij ook onder elkander hun eigenaardig Hollandsch, en aan
vermakelijke kwinkslagen ontbrak het nooit, al behoorden zij
meestal tot de grove soort.
\'
-ocr page 55-
53
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
Maar ik vergeet, dat ik buiten den »Hoek" verdwaald raak.
Al wat er aan eetwaar is uitgestald, en er maar min behaag-
lijk kan uitzien, heeft rechtaf een onooglijk voorkomen. Kaas,
klompen van vijgen, pruimen, rozijnen, waarmede de gewone
winkelier geen weg weet, halfrotte sinaasappelen worden hier zoo
en zooveel voor een cent aangeboden . . .
Van eetwaren gesproken. Niet op de Breestraat, maar even
ter zijde, op Marken of op Vlooienburg , vindt ge de straat-gaar-
keuken; zij heeft er zich zelfs tot heden gehandhaafd. Daar zit
onder een afdak en achter haar kruiwagen een Megeer, die kar-
per, voorn, blei of brasem bakt, aardappelen kookt en panne-
koeken, groote en kleine, toebereidt. Een hongerige wil verza-
digd worden: die hongerige ia altijd een Israëliet. Nooit heb ik
ook den schamelsten straatjongen dor Gojim zich aan de. gereed-
staande «lekkernijen" zien vergasten. Maar menigmaal heb ik
den jood bespied. Hij spreidt vaak een der panden van zijn
jas op een der overoude zwarte bankjes, die vóór den kruiwagen
tot zitplaats dienen, en laat zich op dat pand als op een bord
bedienen. Hij eet zonder vork of lepel: de natuur heeft hem
tien vingers gegeven , en daar heeft hij genoeg aan. Het pand
van zijn jas is door veelvuldig gebruik zóó vet, en daardoor zóó
ondoordringbaar geworden, dat er niet meer voor hem verloren
gaat, dan er gewoonlijk na een maaltijd op een bord overblijft.
En als ge nu kwalijk uw verbazing verhelen kunt, terwijl ge den
eter oplettend gadeslaat, zal hij u goedmoedig toelachen, als ge
ten minste volwassen zijt. Een mensch moet zich weten te be-
helpen, en Israël verstaat die kunst bij uitnemendheid. En Israël
bekommert zich weinig om de volwassen Gojim; een lachende
knaap wordt wel eens met een snauw weggejaagd. Israël heeft
het sans gêne ten top gevoerd. »Wat eet ge daar?" vroeg ik
nog zeer onlangs op den hoek van Valkenburg en de Houttuinen
aan een opgeschoten knaap, die, staande aan zulk een kruiwa-
gen, uit een theekomraetje iets naar binnen sloeg, dat, rond als
knikkers, in een vettig vocht zwom. Ik was niet alleen: eenige
-ocr page 56-
54                                 DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
knapen, die mij op de wandeling vergezelden, stonden glimlachend
om mij heen , op het antwoord te wachten. Waarschijnlijk was
dat de oorzaak, dat ik niet beleefd bejegend werd. »Joden-gar-
nalen," antwoordde de knaap , die blijkbaar niet lang naar een
geestigheid behoefde te zoeken. «Niet waar!" viel een oud man ,
die naast hem stond, uit; »\'t zijn witte boonon met jeu." De
geringe jood is in den regel zeer gereed, om de inlichtingen te geven,
die hem, zelfs op de straat, naar zijn leefwijze, of in de synagoge
naai\' zijn godsdienstige gebruiken, gevraagd worden, mits het op
ernstige wijze geschiedt. En ook de beschaafde gegoede of de aan-
zienlijke is daartoe elders zeer bereidwillig, als hij er namelijk
toe in staat is. Want het komt voor, dat de Portugeesche jood
u toevoegt: »dat moet gij den Hoogduitschen jood vragen." Hij
die vermoedt, dat zij afkeerig zijn , om het woord sjood" te ge-
bruiken, verkeert in een dwaling. Alle joden zijn in den grond
trotsch op hun godsdienst en op hun levenswijze.
Elk zulk een gaarkeuken biedt ook eieren en zuur te koop,
zuur in velerlei vorm; maar het valt eiken oplettenden toeschouwer
in het oog, dat Israël een voorliefde heeft voor den rooden beet-
wortel in azijn — de »biet", zooals de Amsterdammer zegt.
Kruiwagens met enkel zuur vindt ge bij menigte, en zij getuigen,
dat, als de bekende »Amsterdamsche koeketer" voornamelijk onder
de joden gevonden wordt, hij naast het zoet het zuur onder zijn
lekkernijen telt.
De Joden-vischmarkt is voor het oogenblik geheel verdwenen, of
tijdelijk naar mij onbekende oorden verplaatst, dewijl de gracht, die
zuidwaarts van de Breestraat evenwijdig met die straat loopt,
gedempt is, en met haar kade in een groot plein herschapen
wordt. Bezocht ge vroeger die vischmarkt, gij zoudt niet gewater-
tand hebben, al waart ge een aartshefhebber. Wat er aan
visch lag — en er later misschien weder zal liggen — aan visch
die pok door de christenen gegeten wordt, had het voorkomen,
alsof het eerst een paar dagen te vergeefs in de andere deelen
-ocr page 57-
55
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
dei- stad gevent was. Gij vondt er zelfs zalm, maar van zoo
hopeloos bleeke kleur, dat hij het vermoeden wekte, of een schrik
een einde aan zijn leven gemaakt had. Schelvisch en kabeljauw
deden den twijfel ontstaan, of zij zich sinds de laatste week vroo-
Jijk en vlug in het woelend zeenat bewogen hadden, en de pekel-
haring — nu, die zag er zoo akelig verwrongen uit, dat de
veronderstelling, alsof hij ettelijke jaren in een vaatje doorgebracht
had, en nu onmogelijk tot zijn oorspronkelijken vorm terug te
brengen was, genoeg schijn van grond had. Beter was het ge-
steld met de vischsoorten, die schaars door de christenen op de
markt worden gezocht, en daarom op hun markt in den regel
ontbreken. Van riviervisch komt zelden anders dan baars, zalm
of elft op de tafel van den gegoeden Amsterdamschen christen.
Daarom vondt ge karper, zeelt en brasem levend op de Joden-
markt. Aal of paling werd er nooit gezien; ondanks de ontdek-
kingen door middel van het mikroskoop, beschouwt de orthodoxe
jood die dieren als onrein , omdat zij voor het bloote oog geen
schubben vertoonen. Op het stuk van voedsel zal de echte israëliet
wel nooit zoo vrijzinnig worden als de man op zijn baard, of de
vrouw op haal\' hoofdhaar.
Zoogenaamde standjes , d. i. straatruzie, straatgevechten, komen
in den »Hoek" weinig voor; de politie behoeft niet vaak tusschen-
beide te komen. Niet dat Israël altijd in wede leeft. Maar een
twist op de openbare straat tusschen mannen of wouwen is veel
zeldzamer dan onder de christenen in de achterbuurten. Tot
handtastelijkheden komt het daarbij onder de joden niet; het is
inderdaad een buitenkansje, zoo iets te aanschouwen. Het blijft
bij den woordenstrijd, maar die is dan ook zoo ongelooflijk dapper,
dat er de wedergade niet van te vinden is onder Germanen of
Franken. De stortvloeden van woorden gaan vergezeld van een over-
vloed van gebaren, die den twistenden jood of de kijvende jodin mobiel
maakt van top tot teen. Zij schelden elkander de huid vol; zij
zijn wonderbaar rijk in de felste smaadredenen, en werpen elkan-
-ocr page 58-
56                                  DE JODENWIJK IN\' AMSTERDAM.
der op de vermakelijkste wijze naar het hoofd, wat men elders
als familiegeheimen zou beschouwen. Heeft zoo iets in smalle
straten plaats, dan worden alle vensters opgeschoven, indien zij
niet reeds openstaan; alle vrouwen en meisjes komen er uitliggen,
en zij blijven geen stomme toeschouwsters. Boven het lawaai *)
uit regenen de smaadredenen op de twistenden, en vermoeidheid
van de spraakorganen, iets dat zeer stellig bij den Semiet veel
later intreedt dan bij zijn natuurgenooten, is alleen oorzaak van
het einde van den oorlog. Blijkt het midden in den feilen strijd,
dat zich een kooper voor de waar van een der twistenden opdoet,
dan komt er plotseling wapenstilstand. Eerbied voor de negotie,
zelfs voor de negotie van een tijdelijken vijand, zit den jood tot in
het merg van zijn gebeente. Maar nauw is het geld van den
kooper opgestoken, of het heftig tooneel wordt voortgezet, opge-
vat juist op het punt, waar het afgebroken was.
Men zou uit het bovenstaande een gevolgtrekking kunnen maken,
alsof de jood een geboren lafaard was, wien een groote bezorgd-
heid voor de gaafheid zijner huid kenmerkt. Men zou dat ook
kunnen opmaken uit het Amsterdamsche spreekwoord: geen jood
gaat op het ijs, of er moeten balken onder liggen". Het is
daarmede gesteld als met der joden afkeer van lichaamsarbeid:
het geloof daaraan is niet meer dan een volksvooroordeel. De
jood is in den regel een goed soldaat; hij neemt zelfs wel dienst
te Harderwijk. Maar dat is dan toch altijd , om op goedkoope
manier naar Indie te komen, en zich daar, zoodra zijn diensttijd om
is, ja veelal terwijl hij den ransel nog draagt, op negotie toe te
*) Lawaai is een echt Hebreeuwsch woord. Toen in vroeger jaren
een jodenbegrafenis nog geheel volgens den ritus der Israëlieten plaats
had, ging er voor den stoet uit een man met een metalen bus, om
giften voor de armen in te zamelen. Die bus heette „lawaai" en dewijl
hij nu onophoudelijk met die bus rammelde, en daardoor veel geraas
veroorzaakte, werd door het volk den naam „lawaai" gegeven aan
een hinderlijk en aanhoudend geraas.
\\
-ocr page 59-
57
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
leggen. Maar dat is toch geen regel. Ieder Amsterdammer heeft
den jood met den schoenenbak aan de Munt gekend, al ware
het maar dooi- de blinkend gepoetste medaljes, die hij als oud-
Indisch soldaat gerechtigd was op de bitter povere plunje te
dragen. De oudgedienden onder de officieren van hoogeren of
lageren rang ervoeren, dat er maar weinigen onder hen waren,
die de schoenpoetser in hun burgerkleedij niet herkende; zijn
militaire groet, vaak met den zwarten borstel aan het smerige
hoofddeksel, was er het bewijs van. En het was niet zeldzaam,
dat de schoenpoetser in een hoofdofficier een geloofsgenoot groette.
Midden in den Jodenhoek staat de Katholieke Mozes- en Aarons-
kerk, die — het zal nu een derde van een eeuw geleden zijn —
verbouwd is. De joden waren gewoon hun Mozes op den voor-
gevel , hun Aaron op den achtergevel te zien prijken. Algemeen
werd bij den herbouw verteld, hoe Israël, dat uit den aard der
zaak zeer weinig sympathie voor het Katholicisme moet koesteren,
bezorgd was, dat de beide beelden verdwijnen zouden. Zij maak-
ten, zegt men, hun vrees op deftige wijze den toénmaligen
pastoor bekend. Als dit verhaal waarheid is, kunnen zij tevreden
zijn: op den achtergevel prijkt, veel in-het-oog-vallender dan
vroeger, de oudste hunner hoogepriesters met een stapel toon-
brooden in de hand; hij wordt daar in ieder geval eerder be-
merkt dan Mozes op den voorgevel, want hij komt wit op den
donkergrauwen achtergevel uit en — hij wordt van tijd tot tijd
gewit (!) Minder belang heeft Israël gesteld in den Sint Nikolaas,
die in vol ornaat en met sterk sprekende kleuren, misschien
langer dan een eeuw op het linker hoekhuis van de Breestraat
zonder eenig teeken van ergernis naar de Portugeesche synagoge
gekeken heeft, en plotseling eens verdwenen was, door den her-
bouw van het huis nameüjk.
Die Portugeesche synagoge maakt een zonderlingen indruk. Zij
is nameüjk niet anders dan een zeer groot en hoog vierkant ge-
bouw, zonder verheffing van een middenstuk, zonder toren,
-ocr page 60-
58
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
zonder eenig sieraad. Maar de rijkdom en de merkwaardigheid
van de gouden gereedschappen voor den ritus overtreffen, zegt
men, alles, wat men er van verwacht.
Bij het boven vermelde hoekhuis eindigt het drukste gedeelte
der Jodenbuurt. Houtmarkt, Rapcnburger- en Weesperstraat
mogen met haar zijstraten, grachten en stegen bijna alleen door
joden bewoond zijn, uitstallingen hadden ei\' nooit in die mate
plaats als op de Breestraat, en daardoor was de wandeling er
veel minder belangwekkend. Men vond er vroeger alleen als
merkwaardigheid tal van kleine diamantslijperijen, bij welke als
in een grutteiij een enkel paard het beginsel van beweging was.
Van die kleine is geen enkele meer over, sinds een consortium
van juweliers de groote stoomslijperij in de Zwanenburgerstraat
heeft opgericht, en andere, mede door stoom gedreven, tot mede-
dingsters heeft gekregen.
Maar een wandeling op Sabbath door de Rapenburgerstraat is
voor den opmerker altijd belangwekkend. Vooreerst heeft de
jood in het algemeen, zooals de Franschen zouden zeggen, meer
physionomie dan de Germaan, dat is, zijn karakter en zijn ge-
moedsbewegingen of zijn gemoedsrust staan duidelijker op zijn
gelaat te lezen. Zie mij dien welgedanen zestiger zich blijkbaar
zeer gelukkig gevoelen in de koesterende zonnestralen, zittend
gehoor verleenen aan een tal van jongeren, die van zijn lippen — ja
wat opvangen? Woorden van wijsheid zijn het hoogst waar-
schijnlijk niet, of het moet mogelijk zijn, woorden van wijsheid
ten beste te geven met het prettigste gelaat, dat men zich den-
ken kan. Nergens vindt ge in de overigens armoedige straat,
wat het uiterlijk der huizen betreft, bekommering om het dage-
lijksch brood op het uiterlijk der bewoners. Ja, de vrouwen en
meisjes zijn er als de leliën van Salomo. Zijden japonnen zijn er
voor de gehuwde vrouwen bij lange geen zeldzaamheid, en de
allerlaatste mode wordt er vroeger gehuldigd dan onder de ge-
goede christenen.
-ocr page 61-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  59
Thans heeft de Breestraat de volheid van haar eigenaardig
karakter verloren, maar toch blijft zij een merkwaardig deel der
hoofdstad. Maar zij is, evenals tal van achterbuurten, aanmer-
kelijk vooruitgegaan in uiterlijke teekenen van welstand. Vele
oude huizen hebben er plaats gemaakt voor nieuwerwetsche ge-
bouwen , en dat gebeurt nog telkens. Men zou zich ook zeer
vergissen, als men vermoedde, dat enkel de kleinhandel zijn ver-
tegenwoordigers in den Jodenhoek heeft: er zijn blijkbaar koop-
lieden gevestigd, die groote zaken doen. Alleen van koopmans-
kantoren als elders in de stad, bemerkt ge, althans op een wan-
deling door de Breestraat, niets: de groothandelaars zijn er
meestal manufacturisten. Wie niet dan oppervlakkig met dien
handel bekend is, late zich eens inlichten, en hij zal zich ver-
bazen over de talrijke onderdeelen van dien handel.
Alleen des Zaterdags heeft thans de »Hoek" het voorkomen,
dat hij een kwarteeuw geleden vertoonde. De tegenstelling was
vroeger indrukwekkend. Er moge beweerd worden, dat de Zon-
dag in Amsterdam zijn karakter van rustdag geheel verloren
heeft; dat is niet meer dan een beweren. Wel degelijk ziet men
het de stad aan — natuurlijk met uitzondering van de Joden-
wijk — dat de Zondag geen werkdag is; zelfs in de Kalverstraat
wordt het door gesloten winkels verkondigd. Maar wie als chris-
ten met Israëlitische sabbathideèn behept is, moest en moet nog
verrukt staan over het voorkomen van den »Hoek" op Zaterdag.
Al wat naar uitstalling zweemt, is als van de straten geveegd, en
geheel Israël gewasschen, gekamd en opgepoetst. Geheel Israël
heeft een herschepping ondergaan; het is hetzelfde volk „niet
meer; geen afzichtelijke onreinheid wordt aan het lichaam van
joden of jodinnen meer waargenomen; ja er zit een zekere chic
zelfs in de zoogenaamde Hoogduitsche nakomelingen van Abraham.
Het kan u gebeuren, dat gij Habakuk, die u dagelijks van fruit
komt voorzien, en die er nooit armoedig, maar geheel overeen-
komstig zijn beroep uitziet, op Sabbath als heer met een dame
-ocr page 62-
60                                  DE JODENWIJK IX AMSTERDAM.
aan den arm ziet rondwandelen. Intusschen de benaming »heer"
past veel meer voor Habakuk, dan »dame" voor zijn gezellin.
Want in den »HoeU" versmaadt zij het gebruik van een hoed;
overigens verzeker ik u, dat zij er meer dan »knap" uitziet. Zij
is meestal verzot op sterk sprekende kleuren. Ik vermoed, dat
zij zoo lang mogelijk met haai\' meestal wcelderigen haartooi in
volle glorie wil pronken.
Het is ook mogelijk, dat Habakuk drie of vier dames geleid.
Zelfs meer. De jood laat zich door het vrouwelijk geslacht tot
ongewone diensten gebruiken. Alle leden van den zoölogischen
tuin kennen het gezelschap joodsche dames, die met één heer op
concertavonden twee tafeltjes noodig hebben, en —• één kop thee
bestellen. Er wordt beweerd, dat die dames gezamenlijk de contri-
butie van den heer betalen , ja, dat die contributie, natuurlijk met
ettelijke percenten verhooging, wekelijks afbetaald wordt, iets wat
natuurlijk buiten den penningmeester van het genootschap omgaat.
Ja, het consortium dier dames moet vaak zóó talrijk zijn, dat
de beurten , om door den heer gechaperonneerd te worden, be-
paald geregeld zijn.
Op Sabbath is bijna alles heer of dame in den »Hoek". Vooral
de mannelijke Israëliet laat zich veel gemakkelijker dan een Ger-
rnaan van afkomst tot op zekere hoogte in een heer herscheppen.
Als het weder het maar toelaat, zitten alle banken vóór de
huizen vol, ja, zijn de stoepen door stoelen bijna ontoegan-
kelijk gemaakt. Als men de Farizeën in het Nieuwe Testament
verontwaardigd vindt, omdat de discipelen van Jezus aren in het
korenveld geplukt, en er het hulsel afgewreven hebben , verwon-
dert men zich wel, dat er stoelen verzet mogen worden. Ik heb
mij — als knaap — wel verwonderd, dat het praten geoorloofd
was. Maar de wetgever der Israëlieten was geen gewoon man:
hij was doordrongen van het denkbeeld, dat geen wet het onmo-
gelijke mag voorschrijven. Israël het praten te ontzeggen, zou
wezen, den oceaan te gebieden, niet meer nat te zijn.
Paartjes, die min of meer met hun verliefdheid te koop loopen,
-ocr page 63-
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.                                  61
ontbreken zonderling. Hoe Levi er uitziet, als hij verliefd is,
kan door de Gojim alleen bij benadeling vermoed worden; voor
de jufiers is geen gissen noodig; haar schuchterheid is niet
binnen zeer enge perken begrensd, en als ge zes of zeven met
elkander wandelende deernen gadeslaat, verwondert ge u wel
over de vrijmoedigheid, die zij zich tegenover de jeugdige heeren
veroorloven. Maar dat is ook toepasselijk op de troepjes, die uit
den sHoek" gaan, om voornamelijk in de Kalverstraat te wandelen.
Waarneembaar is het niet, maar het is daarom toch als zeker
aan te nemen , dat geheel Israël met hijgend verlangen naar het
i\'ichtbaar worden van de eerste ster hijgt, zoodra de avond be-
gint te naderen. Dat is ook gemakkelijk te begrijpen. Israël
•was vierentwintig uren zonder negotie ! Zeer stellig wordt met
drift het sabbathsgewaad uitgeworpen, zoodra de eerste ster het
einde van den rustdag verkondigt: negotie is weder veroorloofd.
Een halfuur daarna is Habakuk niet alleen geen heer meer,
maar hij staat sinaasappelen te venten op de Nieuwmarkt; hij
schreeuwt met zooveel kracht en zoo aanhoudend, of hij zijn
schade wil inhalen ten opzichte van zijn longen , en hij houdt het
ditmaal tot middernacht vol. Ja, men ziet zijn broeder in den
geloove zeer spoedig in het andere einde der stad met een krui-
wagen vol kaas, in die buurten, waar kruideniers- en komenijs-
winkels reden vinden, om niet vóór drie uur in den nacht te
sluiten.
Als ik nu alles, wat ik geschreven heb, overlees , bekruipt mij
de gedachte, dat ik dooi\' steeds en onvoorwaardelijk een scherp
onderscheid tusschen den Portugeeschen en den Hoogduitschen
jood te handhaven, mij zeer gemakkelijk aan het begaan van
een onrechtvaardigheid heb blootgesteld. Ik zou namelijk volstrekt
niet durven volhouden, dat er in den Hoek en in schamele plunje
geen Portugeesche joden zich geheel als de schamele Hoogduit-
sche vertoonen. Da Costa zeide eenmaal op een zijner avonden
-ocr page 64-
6 \'2
DE JODENWIJK IN AMSTERDAM.
in het Wapen van Amsterdam: »Er loopt in de hoofdstad menige
jood achter den kruiwagen, die zijn brieven van adeldom zou
kunnen vortoonen". Zijn er zoo, dan moeten die van Portu-
geeschen oorsprong zijn. \' Aan den anderen kant zijn er zeer
stellig tal van Hoogduitsclie joden, die vermogen en stand ver-
worven hebben, en in eer , ja in aanzien staan. Het zou ook
merkwaardig wezen, als dit niet het geval was, al is het niet
waar, dat de jood in verstandelij ken aanleg boven den Germaan
staat. Men is namelijk wel eens al te spoedig gereed, om dat
aan te nemen, dewijl wij op elk gebied van wetenschap en kunst
uitstekende mannen onder de joden kunnen aanwijzen. Het geval
is maar, dat deze meer in het oog loopen, juist omdat zij joden
zijn, en omdat er, hoe gering dan ook, nog altijd iets anti-semi-
tisch in den Nederlander zit. En dat zal er ook wel nooit uit-
gaan, zoolang de jood jood blijft, namelijk zoolang hij zich zelf
afzondert. want daarin ligt de hoofdoorzaak, niet in de verkeerde
opvattingen der christenen. De Parijzenaar zal altijd blijven spotten
niet de provincialen , omdat deze anders zijn dan hij. Maar om
op dien verstandelij ken aanleg terug te komen: als men de open-
bare onderwijzers, die in den »Hoek" arbeiden, en bijna alleen
joodsche leerlingen hebben, benijdbaar acht, omdat die kinderen
zich door meerdere bevattelijkheid zouden onderscheiden, ontvangt
men zeer stellig ten antwoord: »Geloof daarvan niets; wij zijn
in dat opzicht niet in het minst bevoorrecht".
Dat de jood het onderscheid met alle volken der aarde steeds
blijft handhaven — want hij is het, die handhaaft, en beklaagt
zich dus ten onrechte, als hij klaagt — ligt alleen daarin, dat
hij standvastig getrouw blijft aan zijn godsdienst. En dan is er,
merkwaardig genoeg, geen godsdienstvorm, die zich als de zijne
vereenzelvigen kan met alle regeeringsvormen, met alle wetten
en met alle zeden.
H. G. R.
-------wVJUU"jViVV\'^------
-ocr page 65-
DE KOMKOMMERTIJD VOOR ONZE JONGELUI.
Wij leven thans weder in den tijd des jaars , waarvan zekere
spion, Jochem van Ondere genaamd, aan Bismarck vertelde, dat
dan het Nederlandsche volk in twee partijen verdeeld is, waarvan
de eene examineert, en de andere geëxamineerd wordt. Zoo heel
vreemd zal de Rijkskanselier niet van dit bericht hebben opge-
hoord, omdat ook de Duitschers in niet geringe mate aan de
examineer-manie lijden.
Soms zijn er dagen, dat geheele kolommen van de Staats-
Courant in beslag worden genomen door benoemingen van examen-
commissiën. Op den duur raakt men inderdaad verlegen, om ge-
schikte personen te vinden, en weldra zullen er uit heggen en
steggen lui moeten opgesnord worden, op wie het spreekwoord van
toepassing is: één gek kan meer vragen dan tien wijzen ant-
woorden.
Ten gevolge van den reeds heerschend en nood heeft zich het
geval voorgedaan, dat Dr. van der Stadt te Arnhem is aange-
wezen, om tegelijkertijd der commissie voor het eind-examen der
Hoogere Burgerschool te prtesideeren , en examinator te zijn
tot verkrijging der acte van hoofdonderwijzer. Gelukkig, dat
beide commissiën in dezelfde stad zitting houden: dan kan de
man teffens een heilzame lichaamsbeweging nemen, door zich ge-
durig van de eene folterkamer naar de andere te verplaatsen *).
*) De benoeming van Dr. van der Stadt als examinator voor de
hoofdonderwijzersacte is sedert weder ingetrokken.
-ocr page 66-
6i                       DE KOMKOMMERTIJD VOOR ONZE JONGELUI.
Aan denzelfden nood schrijven wij het toe, dat nu ook al de klad
is gekomen in de rijks-commissien bij de eind-examens der Gym-
nasia, zoodat men rectoren en leeraren der inrichtingen van hoo-
ger onderwijs laat controleeren door mannen van de middelbare
school.
Aan deze examen-manie, die men den bronstijd of liever den
barenstijd van het Nederlandsche volk zou kunnen noemen, is
voorshands niets te doen. De kwaal zal wellicht tot een krisis
komen, als in de kieswet de bepaling wordt opgenomen, dat elk
Nederlander, die zijne stem wenscht uit te brengen, eerst een
examen moet afleggen.
De ziekte moet haar natuurlijk beloop hebben. Dit neemt niet
weg, dat voorloopig wel iets zou kunnen beproefd worden , om
liet lijden der slachtoffers te verzachten.
Ik zou wel eens willen weten, welke uitgedroogde en half-
vergane bureelman de boosaardige uitvinding heeft gedaan, om al
die examens vast te stellen in den schoonsten tijd des jaars. Is
het niet onbarmhartig, om de zweetkuur voor te schrijven in we-
ken, dat ieder naar verfrissching snakt ? En waren het alleen
de examendagen, die den jongeling kwellen!
De pijniging, om al het ingepompte nog eens danig aan te
stampen , vergalt het genot der heerlijke maanden Mei. Juni en
Juli. Het is wreed om den toch reeds veel geplaagden scholier
juist dan, als de natuur hoogtijd viert, tot een onverpoosd ka-
merleven te dwingen.
Waarom kunnen de examens niet, als in Duitschland, worden
afgenomen in den Paaschtijd? Waarom niet — en dit ware
wellicht nog beter — tegen Nieuwjaar? Dan zou het schooljaar
overeenstemmen met het burgerlijk jaar, wat uit administratief
oogpunt zeer aanbevelenswaardig zoa zijn. De zoogenaamde groote
vacantie behoefde daarom niet verlengd te worden: zij zou het
schooljaar zeer geschikt in twee semesters splitsen.
(Overveluwsch Weekblad, 23 Juni 1882).
-ocr page 67-
CRICKET AND CRAM.
Onder bovenstaand opschrift bevat »The Graphic" van Zater-
dag 16 December j.1. een artikel, waarop ik de aandacht dei-
Leden en Begunstigers van de Algemeene Olympia-Vereeniging
wensch te vestigen. De aanleiding tot deze ontboezeming schijnt
gelegen te hebben in de oprichting van Cricketgezelschappen onder
Engclsch-Indische inboorlingen. Het stuk luidt (met weglating
eener enkele onvertaalbare woordspeling) als volgt:
»Gaan de Anglo-Saxcrs en de. zachtaardige Hindoes hunne
intellectueele en physieke standpunten omwisselen ?
»\'t Is iedereen bekend , dat de leidzame Hindoe gedurende een
diïeduizendtal jaren het slachtoffer geweest is van onderwijs-over-
lading (cram). De schrandere knapen van de hoogste kaste
werden van hunne vroegste jeugd gedwongen, om wandelende uit-
gaven te worden der Vedas, door deze verbazend langgerekte
gedichten van buiten te loeren.
»De Engelsche jongens hebben onderwijl cricket gespoeld , ter-
wiji ze niet zoo bijzonder vlijtig met hunne boeken bezig waren.
Het Indische nieuws van deze week vertelt echter, dat twee elf-
tallen van Hindoesche studenten, een cricket-wedstrijd gehou-
den hebben, terwijl onze vergelijkende examencandidaten door
onderwijs-ovcrlading verdorven werden. Zelfs Mr. Grant Duff —
zoo zegt een correspondent van de Times — heeft zijne oogen
opengespalkt bij het zien van het vreoselijk gevolg der pers-
pomp-methode voor den burgerlijken dienst. Van een honderd»
II.
                                                                                     5
-ocr page 68-
0(5
CHICKET AN1J CRAM.
tal naai\' liombay gezonden ambtenaren ter beschikking, zijn er 9
gestorven; 2 zagen zich door zwakheid genoodzaakt, uit eigen
beweging ontslag te nemen; aan een tiental werd om dezelfde
ontslag gegeven; 2 er van werden ontslagen , omdat zij zonder-
linge manieren hadden, en niet geschikt waren om paard te
rijden, en 8 hunner zijn krankzinnig geworden. Eenendertig
slachtoffers van onderwijs-overlading, slechte manieren en ongc-
schiktheid tot paardrijden, is een bedenkelijke verhouding op een
honderdtal ambtenaren ter beschikking.
»Hoe liooger de eischen der examens, hoe meer gevallen van
krankzinnigheid.
»Bij het Indisch Gouvernement wordt het tegenwoordig als iets
natuurlijks beschouwd, dat een jong burgerlijk ambtenaar er steeds
aan bloot staat, krankzinnig te worden.
»\'t Is niet zooals het behoort te wezen."
Ofschoon het hier medegedeeld artikel mij niet den indruk gaf
van met de koele onpartijdigheid van den echten statisticus ge-
steld te zijn — die met gemoedelijke oprechtheid zijne slotsommen
zou mededeelen, ook wanneer zij lijnrecht in strijd mochten zijn
met zijne overtuiging — en ofschoon het stuk geen oflicieelen
vorm heeft, wil ik er toch de aandacht op vestigen, als eene
bijdrage, om het zeer algemeene, het inderdaad internationale,
der Overladings-quaestie te doen uitkomen; daar het uit dit en
meer andere uitingen der Engelsche pers *) blijkt, dat de klacht
over het verbroken evenwicht tusschen geest- en lichaamsont-
wikkoling der jeugd, ook aan gene zijde van het kanaal meer
en meer geuit wordt bij eene natie, waarop Duitscher, Fransch-
man en Hollander, als om strijd gewezen hebben, als het navol-
genswaardig voorbeeld van eene meer harmonische ontwikkeling
van geest en lichaam.
*) De Heer Bientjes heeft in onze laatste Algemeene Vergadering
o. a. gewezen op de algemeen bekende werken van Spencer en op
Mr. Digby\'s „Ilothouse education\'.
-ocr page 69-
CRICKET AND CttA.M.                                                  67
Treffend is de overeenkomst tusschen het artikel »Cricket and
Cram"
en de woorden van Goethe\'): »Zoo kan ik niet goed-
keuren, dat men van de studeerende, toekomstige dienaren van
den Staat zooveel theoretisch-geleerde kundigheden verlangt,
waardoor de jongelui vóór den tijd zoowel geestelijk als lichame-
lijk worden geruïneerd. Treden ze daarop in praktischen dienst,
dan bezitten ze wel is waar een ongehoorden voorraad philosophi-
sche en geleerde kennis, maar deze kan in den beperkten kring
van hun beroep in het geheel niet te pas komen, en moet
daarom als onnut weder vergeten worden. Echter is er dat,
waar het meest op aankomt, bij ingeschoten: hun ontbreekt
de noodige geestelijke zoowel als lichamelijke energie, die bij een
degelijk optreden in het praktisch verkeer geheel onontbeerlijk is.
»En dan, is er in het leven des ambtenaars, in de behande-
ling der menschen niet ook liefde en welwillendheid noodig? Hoe
zal iemand nu tegenover anderen welwillendheid in praktijk bren-
gen, wanneer hij zich niet wel en prettig gevoelt? Velen men-
schen gaat het »herzlich schlecht"! Het derde deel van de aan
hunne schrijftafel geketende geleerden en ambtenaren is lichame-
lijk zwak, zoo niet ziek , en aan den demon der hypochondrie
vervallen. Het is noodzakelijk, om van onderen op invloed uit
te oefenen , en om ten minste toekomstige geslachten voor soort-
gehjke kwalen te beschermen."
Zeer lezenswaardig is hierbij het opstel van onzen hooggeachten
voorganger of wegwijzer, Dr. Lubach: »Z)e lichamelijke ontwik-
keling der jeugd in de school"
f), welk opstel, ofschoon de
schrijver er met bescheidenheid slechts den naam van «causerie"
aan geeft, naar het mij voorkomt, zijne degelijke, op wetenschap
gegronde, waarde meer verhoogt dan vermindert door den ken-
nelijk met opzet gekozen, populairen, ook voor den leek bcgrij-
pelijken vorm.
*) Overgenomen volgens het citaat van den heer Bientjes, in zijn
artikel „Slotsommen". Tijdschrift Olympia, 6de afl., bl. 467.
f) Amsterdam bij C I.. Brinkman, 1883.
-ocr page 70-
(iS
CRICKET AND CRA.M.
Wat in \'t bijzonder onzen landgenooten aangaat, die in vreemde
gewesten een\' werkkring zoeken, hetzij in ambtelijke of private
betrekking, hen verwijs ik naar hetgene daarover door mij ge-
sproken is bij de opening onzer eerste bijeenkomst te Baarn *).
Laat ons hopen, dat onze algeraeene Olympia-Vereeniging ijverig
moge medewerken, om in de opvoeding der Nederlandsche jeugd
te brengen: wat meer »cricket", en wat minder »craw".
Wildungen, 10 Aug. 1883.
R. A. KERKHOVEN.
*) Tijdschrift Olympia, 2de afl., bl. 70—72.
-ocr page 71-
RICHTING.
Naar \'t midden, het juiste te streven
Is, slinger! natuurlijk uw aard;
Zoo doet ook het menschelijk leven
In rustlooze, vruchtlooze vaart.
\'t Is stellig te vinden, dat midden,
Maar hartstocht is krachtige veer:
Wie kan hem bezweren, verbidden?
Hij drijft steeds voorbij, heen en weer.
Als richting zich maar doet bemerken
In \'t leven van vrouw of van man ,
Dan is ze dra niet te beperken:
\'t Gaat altijd zoover het maar kan.
De klok is bepaald in haar stonden
Tot de eindlijke ontspanning der veer...
Dan is ook het midden gevonden:
De slinger beweegt zich niet meer.
Is rusteloos streven, o Menschen!
U noodig als dagelijksch brood:
\'t Ontbreekt u voor \'t midden aan wenschen :
Dat midden is stilstand, is... dood.
H. G. R.
-ocr page 72-
KIND EN VEULEN.
„Kostlijk veulen!" denkt de boer,
„Eet om niet uw daaglijksch voer j
„Speel en dartel vlug en blij;
,,\'k Laat van alle werk u vrij,
„Tot uw leden zijn volgroeid i
„Dan wordt ge in \'t gareel geboeid."
Eerst de kracht en dan het werk:
Langs dien weg maakt arbeid sterk.
Moeder ziet haar kostlijk kind, —
„Dat zijn wederga niet vindt !" —
Vlug van geest, o! wondervroeg !
Dat zij \'t ziet, is niet genoeg:
Wie er komt, zelfs vreemde lien,
Moeten \'t kleine wonder zien.
\'t Kindje, dwaaslijk afgericht,
Wordt tot kunstjes-doen verplicht . . .
Is \'t zijn moeder zooveel waard
Als den boer het jonge paard?
H. G. R.
*H*H*
-ocr page 73-
VARIA.
De openbare onderwijzers te Amsterdam verheugen zich niet in ovor-
matig vertrouwen van het gemeentebestuur. Onlangs was er spraak
van, om bij een nieuw schoollokaal een spreekvertrek te bouwen.
»Neen," heette het in den gemeenteraad, »van zulk een vertrek
kan misbruik gemaakt worden." Men mag vragen: »VVelk mis-
bruik?" Waai\'schijnlijk wordt bedoeld: luieren in zulk een ver-
trek. Maar dan mag men ook vragen : «Heeft het ellendig individu,
dat als schoolman luieren wil, daartoe een spreekvertrek noodig ?"
Ook mag men vragen, of het verstandig is, tal van wakkere
mannen zoo te krenken, misschien om den wil van een enkelen!
In de Amsterdamsche Courant van Saturdag 9 Maart 1850
vindt men de volgende advertentie:
»Job. Chr. D. Roeder, Directeur van het Institut van Opvoe-
ding en Onderwijs voor Jonge Heeren, door hem in den Jaare
"1803 te Doetinchem opgericht, heeft de eer te adverteeren, dat
hij, door den Magistraat der stad Doesbuig in gelijke qualiteit
en deszelfs Echtgenoote, als Stads Fransche Mademoiselle bin-
nen die stad beroepen zijn, enz."
Niet ieder, zelfs niet iedcren dichter, is het gegeven zóó te
schimpen, dat de schimp letterkundige waarde heeft. Dat laatste
is zeer stellig het geval met het min algemeen bekende schimp-
-ocr page 74-
72                                                         VARIA.
dicht van zekeren Wibmer, indertijd een der uitstekendste stu-
d enten aan de Utrechtsche akademie, later als mensch diep
gevallen. Het is vervaardigd op den zeer beruchten de Celles,
prefekt van hqt departement IJ en Amstel, en wel toen deze
door koning Willem I tot grootkruis van den Nederlandschen Leeuw-
benoemd werd. Het luidt als volgt:
Zoo schonk de koninklijke hand
Tot loon van schandlijk leugenspreken,
Het groote kruis als eereteeken
Aan \'t grootste kruis van Nederland!
O! mocht eens Amstels burgerij
Dien gunsteling naar waarde loonen,
Zij schonk hem, om haar gunst te toonen,
Drie kruisen op zijn rug er bij!
En dan, dan riep het volk met algemeene stem:
„Hang hem aan \'t kruis, o vorst! en niet het kruis aan hem !"
Raadselachtig is het «schandlijk leugenspreken". Heeft dat
misschien betrekking op het diplomatisch kwanselen, om de
zeventien provinciën tot één koningrijk te vereenigen?
-r-ff***ï\'
\'