«
KENXGie OPMERXiXlSiGEN
0
-ocr page 2- -ocr page 3-45 a
-ocr page 4-Mj
-ocr page 5- -ocr page 6-\'Mm
ra S
. -
•ifc^i
-ocr page 7-^ENiOE §PMERKiN<iEN
naar aanleiding van Art. 186 Strafreelit.
-ocr page 8-fife*
-ocr page 9-NAAR AANLEIDING VAN ART. 186 STRAFRECHT.
TRR VKRKRIJGINQ VAN DKN GRAAD
S0rt0ï ïn ie
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACKTiaiNQ VAN DKN RKCTOB MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SEN/VAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DK BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID ,
TE VERDEDIGEN
op ZATERDAG 10 FEBRUARI 1894, des namiddags ten Si/a ure,
DOOR
geboren te \'»IlertoRenbosch.
•uil J-,;;*
iri\'RECHT,
J. i)K KRUYFF. — Korto NicuwslraBt.
I 8 y 4.
M
B««
•\'If-
-ocr page 11-:AN MIJN ^ROOTVADER.
-ocr page 12-■ ■ ■\'ï.
V
m
Ir
■M:
■ . ^
-m
■■ \'\'■■.su.\'i--*
-ocr page 13-naar aanleiding van art. 186 S. W.
Voor do beoefenaars van het Nederlandsclie
Strafrecht is sinds ecnigo jaren eon nieuw en
gewichtig tijdperk aangevangen. Ons Wetboek van
Strafr. immers heeft een einde gemaakt aan do
hoorsclmppij van den Code Pénal, wiens voort-
bestaan hier to lande krachtens Souveroin besluit
van 1813 sloclits voorloopig was, en, niot-
togenstaande or onnoemelijke hinderpalen cn be-
zwaron to overwinnen zijn gowecst, hot is eeno
besliste zege geweest voor do higishitiove krachl;
der Nederlanders.
In het geboorteland toch van don Code Pt\'nial,
dio volgons eenstemmig oordeel niet meer on-
1
-ocr page 14-veranderd past in onze hedendaagsche maat-
schappij , heeft men eerst onlangs tot hervorming
een stap gedaan , en kan men daar nog geenszins
bogen op dezelfde resultaten.
Elke nieuwe wet opent tevens voor rechter
en wetenschap een onontgonnen veld , dat door
beider werkzaamheid vruchtbaar moet worden
gemaakt.
Bij het strafrecht is dit in geen geringe mate
het geval. Het moet wel eenigen indruk maken,
wanneer bij optelling men het niet onaanzienlijk
aantal van ruim zeshonderd rechtsvragen ver-
J^rijgt, die zich in het korte tijdsbestek van 1886
tot heden hebben voorgedaan, on het is natuurlijk
te verwachten, dat zich dit getal met do jaren
nog merkelijk vergroot zal zien.
Niet onbelangrijk schijnt het mij derhalve eens
do jurisprudentie na te gaan over een artikel,
hetwelk ik mij voorstel in do volgende bladzijden
te behandelen , en dat in de tegenwoordige tijds-
omstandigheden zelfs eenige actualiteit hezit.
Ik bedoel artikel 181) Ö. W. :
„Hij , die opzettelijk bij gelegenheid van
een volksoploop zich niet onmiddelijk ver-
wijdert na het derde, door of van wege
het bevoegd gezag gegeven bevel, als schul-
dig aan deelneming aan samenscholing,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
drie maanden , of geldboete van ten hoogste
zeshonderd gulden."
Tweeërlei bevoegdheid wordt in bovenstaand
artikel toegekend , de eene preventief, de andere
repressief. Eerstens zal het bevoegd gezag bij
gelegenheid van volksoploopen mogen hevelen ,
dat men zich onmiddelijk verwijdere, en uit
elkander ga; tweedons — zal do rechter hom,
die zich aan dat bevel opzettelijk ongehoorzaam
betoont, mogeli stratfen.
Evenals meerdere andero artikelen, is art.
180 eene bepaling in \'t belang der openbare
orde. Ook artt. 141 , 180 on 182 hebben eene
dergelijke strekking. Doch , hoewel het verhand
onderling in menig opzicht zeer nauw schynt,
zal het blijken, dat de eigenlijke bedoeling van
art. 186 geheel op zich zelf staande en bij-
zonder is
In art. 141 wordt een misdrijf vermeld, de
zoogenaamde landvredebreuk , waarbij personen
of goederen al reeds het voorwerp van geweld-
pleging zijn geworden.
Zoo in artt. 180 en 182 wordt respectievelijk
naar gelang één of meerdere personen zich aan
het misdrijf schuldig maken , straf gesteld op
het in verzot komen tegen ambtenaren, in de
uitoefening van hun plicht werkzaam. Er heeft
gewelddadig optreden plaats gehad , wellicht is
reeds een beambte het slaehtofl\'er geworden van
zijne plichtsvervulling, althans,\'de overheid heeft
in mindere of meerdere mate, zich haar gezag
zien ontnemen.
Het karakter van het misdrijf in art. 18G
vermeld , is evenwel geheel daarvan vorselnllend.
1]]r heeft zich een volksoploop gevormd ; de
-ocr page 17-menigte is te lioop geloopen , en de gemoede-
ren zijn in beroering gebracht.
Honderd oorzaken kunnen daartoe geleid
hebben.
Het kan zijn een algemeen misnoegen over
handelingen van een bepaald persoon, dat zich
uit in eene gezamenlijke manifestatie, om die
afkeuring uittedrukken , hetwelk men zoo menig-
maal ziet gebeuren in mijnen, fabrieken , enz.
Maar ook kan het zijn eon uiting van ontevre-
denheid over maatregelen der overheden, toe-
standen , die verondering behoeven, en men tracht
door vereenigd optreden kraclit bij to zetten aan
zijne betoogingen.
En nu is hier ons artikel, om het gezag een
wapen in de hand te geven, zich to handliaven.
Er zal moeten worden opgetreden voor het
te ljuit is, voordat do menigte tot gewelddadig-
heden is overgegaan, althans voordat, zooals
licht kan gebeuren , de oploop in oproer is
verkeerd.
6
Meiiigniaa] is de lauwheid en het aarzelen der
politie oorzaak geweest, dat dergelyke volksoploo-
pen, die in den beginne gemakkelijk hadden kun-
nen worden gesmoord, gaandeweg zulk een omvang
namen, dat er slechts ten koste van bloedvergieten,
en dan no^ soms het bloed van geheel onschul-
digen , een einde aan kon worden gemaakt.
Het is zelfs mogelijk, dat men moet ageeren
tegen menschen , zonder oproerige bedoelingen ,
zonder aanvoerders , die hen hebben opgeruid ,
maar toch , — dat alles kan er van komen ,
zoo men talmt.
De geheele strekking van het artikel is dus
eene preventieve; er is nog niet gemoord of
gestolen , maar men moet zorgen , dat het er
niet van komt.
De Memorie van Toelichting O. K. O. art.
202 zegt:
„De strai\'waardigheid der samenscholing
ligt in het niet willen uiteengaan op bevel
♦ der overheid. Er is een bepaalde daad
van ongehoorzaamheid, van onwil, om zich
aan een in den vereischten vorm gedaan bevel
van het openbaar gezag te onderwerpen."
Straïwaardig is reeds hel verstrooien der orde,
het zicli ongeregeld of wanordelijk gedragen,
strafbaar worden eerst zij, die na do derde
sommatie zich nog te bewuster plaatse bevinden.
Aanvankelijk werd het misdrijf als niet zoo
zwaarwichtig beschouwd. Het O. li. O. be-
dreigde \'nl. slechts eene straf van ton hoogste
2 weken gevangenis, of geldboete van ten
hoogste honderd twintig gulden.
Oogenschijnlijk was die straf zwaar genoeg;
het zou toch kunuen gebeuren, dat men be-
klaagden te veroordeelen had, die zich, zonder
eenig kwaad in den zin, wellicht alleen uit
nieuwsgierigheid gedreven , zich onder den volks-
hooj) hadden bevonden. Maar do comissie
overwoog, dat:
„Zeer belangrijke en gevaarlijke feiten
van lijdelijk verzot alleen krachtens dit
8
artikel zouden kunnen worden getroffen."
Ernstige gevolgen zou dit kunnen hebben,
vooral waar eene geringe politiemacht tegenover
eene groote menigte de orde moet handhaven ;
niets meer dan lijdelijk verzet is in staat, in
korten tijd het gezag te ondermijnen , en niets
is een vruchtbaarder akker voor verdere buiten-
sporigheden.
Prof. V. Hamel schildert dezen toestand
aldus: „Plunderen, rooven, vernielen, moorden,
verwonden , oproer organiseeron , niet, maar
verzet plegen bjj elke gunstige gelegenheid.
•Niet den open oorlog, maarden guerilla-krijg
voeren tegen het gezag. Door kleine, doch
telkens herhaalde daden van wederspannighoid
de beambten der politie phigen-, afmatten, uit-
tarten tot krachtiger maatregelen , die leiden tot
krachtiger verzet, en door zoodanig geregeld
verzet eeno zekere gewoonte van rebellie doen
ontstaan, welke het gezag der staatsdienaren
ond/erniijnt, niet slechts de maatregelen der
overheid feitelijk verijdelt, maar haar vooral
zedelijk verzwakt. Van een aldus „gekweekt"
verzet zijn ongeregeldheden , botsingen, oproer
ten slotte de vruchten."
Het verdient wel opmerking, dat in den Code
Pdnal het eenvoudige begrip van liet misdrijf
van art. 186 S. r. geheel niet voorkomt. Op
twee plaatsen, art. 97 vgl. en art. 209 vgl.
vinden wij wel iets, wat daarop gelijkt, maar
meer ook niet. Het is niet moeilijk , de hoofd-
zakelijke verschillen, die er bestaan, aan te
wijzen. Do code noemt in het 3° boek 2® sectio
art. 91 vgl. oen aantal zeer zware misdrijven ,
pogingen om don staat door burgeroorlog te
beroeren , en noomt op \'t eindo (art. 97 vgl.) do
speciale gevolgen, zoo do feiten begaan worden
door een saamgerotten hoop. In dit laatsto zit
het eenige punt van aanraking, want er is, zoo
men wil, sprake van eene samenscholing. Het
groote onderscheid is dit, dat do Code vooraf
het ])lcgen van bepaalde strafl)are feiten eischt,
10
terwijl, zooals wij zagen , art. 186 S.r. volstrekt
niet met andere misdrijven gepaard behoeft te
gaan.
Uit art. 100 C. P. mogen wij afleiden , dat
de Fransche wetgever evenmin als de Hollandsche,
de enkele samenscholing strafbaar oordeelde,
want: 11 ne sera prononcé aucune peine contre
ceux, . . . . qui se sont retirés au premier
avertissement des autorités, etc. Art. 209,\'10
\'11 en \'12 spreken over feitelijke wederspannig-
hoid , eerst in art. 213 wordt eon misdrijf ge-
noemd , nauw samenhangend met onze „samen-
• schohng." Dat art. spreek nl. van: „En cas
de rébellion avec bande ou attroupementen
verklaart op dit geval toepasselijk art. 100 C. P.
Ook hier dus wordt stilzwijgend der overheid
gelast, eerst te waarschuwen en niet terstond
tot geweld over te gaan, want het art. spreekt
uitdrukkelijk van premier avertissement. Alleen
schijnt er slechts ééne vereischt, geen 3 , zboals
in. art. 186 S.r.
11
Nader geregeld was die waarschuwing in het
Fransche recht ook niet; de overheid was dus
vrij , eenen vorm te kiezen.
Eene eerste vraag nu , bij eene nadere be-
schouwing van het artikel is, „heeft de wet-
gever, door bijvoeging van het woord „opzette-
lijk" , het feit wel terecht tot een misdrijf
gestempeld?" Ook aan do plaatsing in do wet
ontleent het dit karakter, liet opzet, in vele
gevallen zoo moeilijk te bewijzen , is het na-
tuurlijk ook daar , waar wellicht geen enkel feit
van geweld is gepleegd. Al licht zal tot ver-
ontschuldiging worden luingevoord , dat men door
het gedrang belet is geworden zich tijdig te
verwijderen ; of wel , dat men do sommaties niet
heeft verstaan.
Wat te denken bv. van een dokter, die op
de plaats aldaar een zieke bezocht, die zijnen
bijstand dringend behoefdo, wat van den hard-
hoorendo, die plotseling kennis maakt mot den
wapenstok der politic-agenten, liet is duidelijk ,
12
(lat de taak van het O. M. door do bijvoegmg
van het woord „opzettelijk\'\' belangrijk is ver-
zwaard ; het zal er zelfs toe kunnen leiden, dat
lieden vrijgesproken worden, die in de voorste
rijen der saamgesehoolde menigte zijn gevat!
Zoo merkte o, a. bij de tot standkoming van
het artikel de Commissie van Rapporteurs der
Tweede Kamer op: „Er kan geen sprake zijn
van opzet, wanneer degeen , die zich na het
bevel niet verwijdert, dat bevel niet heeft
gehoord."
Het zal dus op do terechtzitting moeten blij-
ken , hetzij uit de wijze van optreden der dadei\'s,
hetzij uit gebaren of bedreigingen , of, doordat
de sommaties in hunne onmiddelijko nabijheid
werden gedaan, dat de bedoeling om verzet
to plegen aanwezig was.
Het opzet kan men tweeledig onderscheiden :
I. liet opzettelijk deelnemen aan desamen-
scholing. Do aanwezenden weten wellicht
t niet eens allen, wat er aan de hand is,
13
maar zij bevinden zich geheel met vrijen
wil en desbewust onder den volksoploop.
Dit is een constitief vereischte voor het
misdrijf.
IL Tiet weigeren , om zich na het derde ,
door het bevoogd gezag gegeven bevel te
verwijderen.
Is \' dit nu ook evenwel een vereischte; moet
de dader nl. weten, dat liet „hot derde bevel"
was, en dat het bevoegd" gezag optrad ?
Mrs. Pol en aar en Heemskerk, in liun
„ Aanteekeningen op liet Strafwetboek" bespro-
ken deze quaestie aldus.
„De hierboven aangehaalde woorden der comm.
van rapp. uit de Kamer schijnen oppervlak-
kig aan te duiden , dat de comm. do door ons
gestelde vraag bevestigend heeft beantwoord.
Ondertusschen kan dit hare bedoeling niet
geweest zijn. Immers do redactie der wet is
zóó, dat men , wanneer zij die bedoeling gehad
hiul, dan als consequentie dier opvatting een
14
voorstel tot wijziging dier redactie van haar hnd
mogen verwachten." In plaats toch van „hij,
die opzettelijk . . . zich niet.,. verwijdert na
enz," zoude bij die onderstelling de redactie ge-
wenscht zijn geweest: „hij , die opzettelijk bij
gelegenheid van een volksoploop na het 3® door
of van wege het bevoegd gezag gegeven bevel,
zich niet onmiddelijk verwijdert enz."
Dan echter blijkt, dat de wetgever zich de
zaak anders heeft voorgesteld. Do strafbaarheid
is afhankelijk gesteld, niet van simpele onge-
hoorzaamheid aan het bevoegd gezag, maar van
ongehoorzaamheid na het 3° gegeven bevel.
Waarom dit ?
Men kan dit slechts verklaren , als men aan-
neemt, dat een presumptie jurjs et do juredoor
den wetgever aan de „herhaling" is verbonden.
Wanneer het bevel ten derde male is gegeven,
dan mag worden aangenomen , dat allen in do
menigte begrepen hebben , dat zij zich moeten
venvijderen , en dat, wie nog blijft, strafbaar is.
15
Het komt ons voor, dat redactie en gezonde
opvatting der wetsbepaling deze uitlegging ge-
bieden , en dat dus de vraag , of het bevel ge-
geven is door het bevoegd gezag en driemaal is
gegeven , slechts objectief door den rechter is te
onderzoeken, en niet met het oog op de weten-
schap des daders."
Dat men , door deze opvatting niet te deelen,
het artikel van zijne geheele kracht berooft, het
tot eene doode letter in onze wet maakt, behoeft
voorwaar geen verder betoog!
Wij zijn nu genaderd tot het woord volks-
oploop ; wat heeft men hieronder te ver-
staan ?
Gelijk wij zagen , deze kan naar gelang der
omstandigheden een geheel verschillend karakter
dragon ; de houding der menigte kan dreigend
zijn , maar ook zonder boozo bedoelingen ; zij
kan passief, maar ook actief zijn.
Men mag ovenwol met reden twee vereischten
stellen tot hot daar zijn van een volksoploop.
16
I. Het feit , dat de menigte bijeen loopt, moet
zijn buitengewoon, buiten den gewonen loop
der zaken om. Waar zich op gezette tijden
of plaatsen eene menigte verzamelt, met
betrekking tot handel of iets dergelijks,
daar is natuurlijk geen sprake van een
volksoploop.
Waar zich evenwel in anders kalme
straten of op pleinen plotseling een troep
lieden verzamelt, pogende door gezamenlijk
optreden iets te bereiken , wellicht geleid
door aanvoerders, die zich aan het hoofd
der beweging stellen , daar mag men eerder
tot een volksoploop besluiten, en is hot
waarschijnlijk, dat de openbare orde ge-
vaar loopt.
H. De menigte moet betrekkelijk aanzienlijk
in getal zijn. .luist in het aantal zit het
gevaar. Terwijl het optreden tegen een of
enkele overtreders der wet voor do politie
^ geen te zware taak mag zijn , kan daaren-
17
tegen eene saanigeschookle, talrijke menigte
aan liet vervullen daarvan groote bezwaren
in den weg leggen.
Het eerste lid van het woord „volksoploop"
duidt op een groot getal. Evenals in volks-
spelen , volksstam en anderen wordt daardoor,
zooal niet de geheele natio, dan toch een aan-
merkelijk aantal individuen saamgevat.
En ook het woord „samenscholingmen
denke slechts aan do uitdrukking: oen school
visschen, ziet op hetzelfde.
Bij vergelijking van art. 186 mot oen artikel
uit hot Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk
hier to lande, hetwelk straf bedreigt tegen een
overeenkomstig misdrijf, zion wij hot woord
„samonrotting" gebruikt. Art. 85 C. W. luidt:
„Ingoval vau samenrotting van milituiron
of van personen tot de armeo behoorendo,
zal elk supérieur ordonneren, dat men zich
sclioide, en ieder zijn weg ga; indien hij
niet op staande voet gehoorzaamd wordt,
18
zal hij eenige bij hunne namen mogen
noemen, en wanneer deze niet dadelyk
hunnen plicht betrachten, zullen zij als
aanleggers en hoofden van de samenrotting
of den opstand gerekend , en als zoodanig
met den dood gestraft worden."
Het misdrijf van samenrotting, dat natuurlijk
bij militairen zooveel strenger wordt gestraft,
is ontegenzeglijk nauw verwant aan het misdrijt
van samenscholing. Prof. Pols, in zijne toe-
lichting op het wetboek zegt: „Met liet woord
samenrotting (attroupemont) wordt dan ook in
het algemeen bedoeld alle samenloop of samen-
scholing van personen , in strijd met den wil
hunner supérieuren plaats hebbende, zelfs al is
geen algemeene opstand daarvan hot gevolg."
Zoo werd bij Sent 27 Januari 1860 beslist,
dat er strafbare samenrotting van militairen
tegen hunne superieuren bestaat, wanneer onder-
scheidene militairen , overeenkomstig eene \'voor-
afgaande afspraak do invrijheidstelling van een
19
hunner kameraden eischen , en, zulks geweigerd
zijnde, naar Imnne wapens zijn geloopen , en
die niet op bevel liebben willen neerleggen.
Toch zal men eene kleine onderscheiding
mogen maken; samenscholing heeft nl. eeno
algemeenere beteekenis dan samenrotting. Terwijl
bij het laatste meestal sprake is van een actief
optreden, en altijd van kwade bedoelingen,
behoeft dat bij samenscholing niet steeds te zijn.
Want, zooals wij reeds opmerkten , valt onder
samenscholing ook het feit van lijdelijk verzet,
en krijgt deze eerst haar karakter van misdrijf
door de ongehoorzaamheid aan de sommaties
van het gezag.
Wij zijn hiermede gekomen tot do meest be-
langrijke zinsnede van het artikel, die tevens
de meeste stof tor bespreking oplevert, llij,...
die zich niet onmiddelijk verwijdert na het
derde, door of van wege het bevoegd gezag
gegeven bevel, zal____enz."
Deze uitdrukking, op zich zelf niets aan
-ocr page 32-20
duidelijkheid te wenschen overlatende, heeft
niettemin , zooals uit de jurisprudentie zal blij-
ken , verschillende uiteenloopende meeningen
daaromtrent gegrondvest.
En geen wonder.
Twee vragen doen zich hierbij voor: „Wolk
karakter moet aan het hier als het „derde ge-
geven bevel" worden toegekend, en wat heeft
men verder te verstaan onder het „in deze be-
voegd gezag ?"
Er is alzoo sprake van drio bevelen; do
politiemacht, welke de orde handhaaft, zal dus
willekeurig naar goedvinden kunnen to werk
gaan. Zij zal drie malen een bevel tot verwij-
dering moeten geven , alvorens geweld to mogen
gebruiken.
Alhoewel dit laatste niet mot zooveel woorden
in hot art. te lezen staat, mag die bevoegdheid
toch, zooals wij straks zullen zien , uit art.
186 Gem.-wet worden afgeleid.
^ Ongetwijfeld is dit, met het oog op do werke-
-ocr page 33-21
St
/\'iS-
Zr
lijklieid , eene zeer verstandige bepaling Nemen \'
wij aan, het geval wat het meest voorkomt,
de menigte, uit ontevredenheid , of met oproerige
bedoeling, is te hoop geloopen ; het verkeer is
gestremd , rijtuigen en trams kunnen niet
pas- \'^jfe^.js
seeren, en tal van lieden , niet wetende wat er /
gebeurt, spoeden zich naar de plaats.
Wat zal nu de taak der politie wezen?
Die personen zijn ongetwijfeld allen geen
kwaadwilligen. Integendeel, liet zal blijken,
dat de nieuwsgierigen bij zoo\'n gelegenheid het
grootste getal vormen, en dat de instemming
met de demonstratie eigenlijk lang niet zoo alge-
meen is, als schijnt.
Wordt er nu aanstonds geweld gebruikt, dan
is het te voorzien , dat alleen onschuldigon wor-
den getroffen , en de eigenlijke kwaadwilligen
zich behendig in tijds uit de voeten maken.
Neen, driemalen zal de politie de menigte
sommeoren uiteen te gaan , en het als haar wil
kenbaar maken, dat de openbare orde moot
22
worden gehandhaafd. Aan degenen j die met de
betooging eigenlijk niets te maken hebben, wier
doel het niet is, verzet te plegen , moet tijd
worden gelaten , zich te verwijderen.
Wie dan nog blijft, neemt de gevolgen voor
zijne rekening, en zal zich later nooit op on-
schuld of onwetendheid kunnen beroepen.
In het militair strafrecht heeft men ééne som-
matie voldoende geacht, maar is niet zonder
opzet er bij gevoegd, dat de superieur eenige
der aanleggers met name zal aanroepen. Dit
treedt blijkbaar in de plaats van de nog restee-
rende 2 bevelen uit art. 186 , doch zal men in
de meeste gevallen hetzelfde doel bereiken. Im-
mers , in aanmerking genomen de uiterst zwaro
straf, welke art. 85 bedreigl;, zullen de aan-
voerders van den troo}) zich nog wel eens be-
denken , alvorens zich opzettelijk de qualiticatio
van „aanleggers en hoofden van den opstand" op
den hals te halen , door aan een tot hen- met
name gericht bevel niet te gehoorzamen.
23
Wij zullen alsnu zien , dat in de practijk die
bevelen aan eenige vereischten zullen dienen te
voldoen.
Voor \'86 waren zij in \'t geheel in geen op-
zicht wettelijk bepaald.
Van 7 April 1848 bestaat er evenwel eeno
aanschrijving van don min. v. oorlog , die aan
den bevelhebber van eene eventueel gorequireerde
troepenmacht het 3 malen achtereen doen van
eene sommatie voorschrijft, van den volgenden
inhoud :
Gehoorzaamheid aan do wet! naar huis — of
geweld zal worden gebruikt!
Art. 186 , al. 2 Gem.-wet bepaalt, dat do
burgemeestor eerst tot geweld mag overgaan,
na do vereischto wiuirschuwingen , hetwelk on-
getwijfeld op oeno nadoro regeling van hot onder-
worp doolt.
Art. 186 ö. W. is met betrekking hierop
helaas onvolledig gebleven; alleen het aantal
der waarscimwnigen wordt beproefd ; overigons
24
zal het bevoegde gezag vrij zijn, den vorm naar
verkiezing te bepalen.
Uit de jurisprudentie zal blijken, hoezeer
deze onvolledigheid te betreuren is, en ook een-
vormigheid ware op dit stuk zeer gewenscht.
De bevelen nu zullen moeten zijn :
„I. Met elkaar in verband staande.
II. Opvolgend."
Met elkaar in verband staande, hierdoor alleen
zal men den noodigen en gewenschten in-
druk maken ; niet eens nu en dan eene waarschu-
wing , maar aan de menigte moet duidelijk
blijken, dat men bezig is, drie wettelijke
sommaties te doen , waaraan gehoorzaamd moet
worden.
Eerst dan kan redelijkerwijze allo verant-
woordelijkheid voor langer verzet op do saam-
geschoolde menigte worden overgebracht, en
mag men verwachten , alleen maar opzettelijk
kwaadwilligen voor zich to hebben.
Een vonnis , waarbij duidelijk uitkomt, hoe-
-ocr page 37-25
zeer wettelijke regeling gewenscht is, werd
verleden jaar geveld te Leeuwarden
Zes ingezetenen van Sneek stonden terecht,
ter zake dat zij te Sneek den 18®° Sept. \'92
samen en in vereeniging, tusschen 9 en 10 uur
\'s avonds, terwijl er op dc openbare striiat een
volksoploop was, waarbij zij zich bevonden,
na het 3°, door den ter handhaving der open-
bare orde opgetreden comm. v. pol. aan die
verzamelde menigte gegeven bevel, om uiteen
te gaan, opzettelijk zich niet onmiddelijk hebben
verwijderd , immers zich steeds daarna bij die
menigte zijn blijven bevinden.
Het O. M. eischte, dat de Rb. lion zou
schuldig verklaren aan deelneming aan samen-
scholing , en mitsdien veroordeeling tot 3 weken
gevangenisstraf.
De Rb. sprak do beklaagden vrij. Zij over-
woog O. a. :
26
Dat wel is bewezen, dat de comm. v. pol.,
die eerst ter zijde van den zingenden volks-
hoop ging, zich voor de Noorderpoortsbrug
vóór de menigte heeft geplaatst, en haar daar
tot drie raaien heeft bevolen, met zingen op te
houden, en uiteen te gaan, waaraan ook mi
het 3® bevel nog geen gevolg is gegeven, doch
dat die bevelen niet als ernstig gemeende kun-
nen worden beschouwd , omdat volgens de ge-
tuigenis van dien ambtenaar zelf, de menigte
te dier zake niet uiteen kon gaan, om welke
reden dan ook door den comm. v. pol. volgens
zijne verklaring, na het derde aldaar door iiem
geven bevel, aan de daar aanwezige agenten
van politie, toen geen last is gegeven den
volkshoop uiteen te drijven.
Dat wijders wel is bewezen , dat de comm.
V. pol. daarna nog onderscheidene malen, vier
of vijf maal, do menigte, waaronder de be-
klaagden steeds waren , heeft gelast uiteen te
j^aan , en dat aan die bevelen niet is voldaan,
27
doch dat die bevelen zijn gegeven , nu eens in
deze , dan weder in gene straat, nu eens met
bijvoeging der woorden: ,In naam der Koningin,"
dan weder met weglating dier woorden; nu eens
tevens met last aan de agenten van politie, om
den oploop uit elkander te slaan, dan weer
zonder dien last; nu eens er aan toevoegende:
„Dat is do laatste waarschuwing dan weder
zonder die woorden to uiten , zoodat er geen
verband bestond tusschen die bevelen, allerminst
tusschen de drio eersto toen gegeven, zooals
ook door den comm. v. pol. geen verband is
gebracht tusschen die drie bevelen, geen nadruk
door hom is gelegd op het dorde toen gegeven
bevel, integendeel, die ambtenaar het verband
heeft verbroken door na het tweede bevel, zooals
door hom is verklaard , last te geven aan do
politieagenten, den volksoploop uiteen to drijven,
welke last door hen is ten uitvoer gelegd, een
last, die in minsluiting met art. 186 voormeld,
eerst had kunnen worden gegeven , als na hot
28
derde bevel de volkshoop niet vrijwilhg uiteen-
gegaan was.
Dat de comm. v. pol. bij zijn optreden tegen
den volksoploop trouwens niet op het oog heeft
gehad het misdrijf van gemeld wetsartikel, doch
de overtreding der politie-verordening van Sneek,
waarbij is voorgeschreven , dat een ieder ver-
plicht is te gehoorzamen aan de bevelen der
politie, gegeven ter handhaving der openbare
orde, zooals door hem is verklaard en in do
instructie , en ter terechtzitting."
Natuurlijk volgde vrijspraak op deze over-
wegingen , welke geheel in den geest der wet
mogen genoemd worden.
Toch teekende de Olf. v. Just. hooger beroep
aan, en de zaak werd op 3 Maart\'93 wederom
behandeld voor het Hof te Leeuwarden.
Hot O. M. bij monde van Jhr. Mr. F. v. Fan-
hu ijs, vorderde vernietiging van het vonnis,
en veroordeeling tot 3 weken gev.
Het achtte de 3 bevelen wel degelijk ernstig
-ocr page 41-29
gemeend , en wees op een groot verschil van
deze zaak met eene dergelijke quaestie, eenige
jaren geleden te Alkmaar voorgevallen, en waar
in werkelijkheid slechts een raad was gegeven,
zooals wij straks zullen zien, geen bevel.
Voor dat bevel nu is geen vorm voorgesclire-
ven ; het is aan de uitvoerende macht overge-
laten , dien vorm te kiezen ; de taak van den
rechter is liet, te beoordeelen , of de gekozen
vorm juist is, of dc bevelen luide gegeven zijn,
en of zij door hot volk gehoord zijn of gehoord
konden worden.
Deze vereischte achtto de adv.-gen. in ruimo
mato aanwezig, terwijl hij do overige vereischten,
die do Rb. vordert, uitvoerig bestreed.
De verdediger Mr. C. P a e h 1 i g bestreed dit re-
quisitoir. Hij stolde op den voorgrond, dat, in aan-
merking nemende de geschiedenis van het artikel,
die aanwijst, dat do ton slotte jmngenomen straf
meer dan driemaal zoo zwaar is, als in het oor-
spronkelijk ontwerp, en ook lettende op de bij-
30
voeging vau het woord „opzettelijk," dat de wetge-
ver slechts zeer ernstige gevallen strafbaar heeft
X
willen stellen. Dat de boven aangehaalde feiten
daaronder niet vielen , en dat het wijders zeer
betwistbaar was, of de commissaris wel het in
deze bevoegd gezag was.
Daargelaten, dat deze verdediging al zeer
weinig zich richt tegen de door het O. M.
aangevoerde gronden, mag het wel eenigszins
verwondering wekken , dat er eveneens verzuimd
is, het zoo juiste gevoelen der Rb. als zijn
uitgangspunt te nemen.
Er had moeten gewezen worden op het totale
gemis aan verband en eenvormigheid. Aan dit
laatste ook , zooals blijkt uit vergelijking met
buitenlandsch-, met oud- en .met militair recht,
wordt terecht zeer groote waarde gehecht, daar
alle sommaties bestaan in het herhalen van
hetzelfde bepaalde bovel.
Hieraan zullen zij in do eerste plaats* haar
karakter van gestrengheid kunnen ontloc^i;
31
veel krachtiger wordt de bedreiging, wanneer
men eenige malen hetzelfde bevel herhaalt, en
de menigte zal terstond de gedachte bekomen ,
dat de politie bezig is, een door de wet voor-
geschreven vorm te volvoeren, die hen binnen
weinige oogenblikken tot deelnemers aan het
misdrijf van samenscholing maakt.
lloowel het nu niet te ontkennen is, dat
beklaagden zich op zeer laakbare wijze tegen
het gezag hadden verzet, en er feitelijke ver-
storing der orde plaats heeft gehad , was toch
m. i. art. 186 niet op hun misdrijf toepasselijk.
Het Hof bleek het evenwel met hot vereischte
van samenhang tusschen do drie bovelcn niet
zoo nauw te nemen.
Het overwoog nl. o. a. dat , door het ambts-
eedig proces-verbaal van den comm. v. pol. en
do getuigenverklaringen der agenten in onder-
ling verband en samenhang beschouwd , wettig
en overtuigend is bewezen, het feit, aan de
beklaagden ten laste gelogd , zoomede hunne
32
schuld daaraan , hieronder begrepen, dat de be-
klaagden de bevelen tot uiteengaan, hun door
de comm. v. pol. gegeven als drager van het
bevoegd gezag, hebben kunnen en moeten
hooren , enz. enz.
Veroordeelt hen te dezer zake ieder tot ge-
vangenisstraf voor den tijd van drie weken.
Een vreeraden indruk moet hiernaast wel de
volgende beschikking van het Hof te Amsterdam
maken , het betrof samenscholingen te Hoorn ,
waar met tusschonruimte van nog geen 5 minu-
ten meer dan drie maal met luider stemme tegen
het volk eene waarschuwing was gericht.
En wat overweegt het Hof nu ?
Dit: „dat uit do gevoerde instructie niet vol-
doende was gebleken, dat in deze is voldtmn
aan het voorschrift van art. 186 S. Wb., het
doen van drie met elkaar in verband staande,
opvolgende waarschuwingen."
Kan het duidelijker?
Dezelfde opvatting van het artikel straalde
-ocr page 45-33
door uit de overwegingen van de Rechtbank
a quo,
„O, voorts dat, ook bij het niet bestaan van
deze tegenwerping, de aanmaningen van den
comm. V. pol., wat inhoud en toon betreft,
niet kunnen geacht worden te voldoen aan den
eisch van formeele bewoording , en van strengen
ernst, welke aan het bevel van art, 180 onge-
twijfeld moeten worden gesteld , terwijl in cnsu
do op zich zelf staande aanmaningen op onregel-
matige , door langere tussclienpoozen gescheiden
tijdstippen gedaan , en zonder eenige bijvoeging,
waaruit zou kunnen blijken, dat er van een
eersto, twcedo of derde bevel sprako is,
evenmin beantwoorden aan het begrip van een-
heid in do drio bevelen, welko mede een eisch
mooton worden genoemd van genoemde wots-
bopaling, waar dozo toch met do uitdruk-
king van „het derde bevel" wijst op eeno
bepaalde reeks van drio bevelen, die door
onderling verband en samenhang den go-
34
ëischten versterkten indruk op de menigte kan
maken.
Overwegende, dat deze formeele opvatting
van het bevel van art. 186 te eer moet worden
aangenomen, waar do overtreding daarvan ten-
gevolge heeft het strafbaar worden van een
feit, dat overigens niet het minste karakter van
misdrijf draagt".
Het zal wel aan geen twijfel onderhevig zijn
dat, waar eene opvatting omtrent eenig wets-
begrip op dergelijke overtuigende en duidelijke
wijze door de uitspraken der rechters wordt
bevestigd, men tot eene alleszins gerechtvaar-
digde meening zal mogen besluiten.
Hoewel dan ook eene uitbreidende interpre-
tatie als deze — wij lassdien immers een vrij
lange adjectievo bijstelling in — steeds eenigs-
zins gewaagd is, zoo knoopen zich toch daaraan
zoovele, op billijkheid en practisch nut, steu-
nende voordeelen vast, dat hot waagstuk zoo
\'heel groot niet meer blijkt.
35
Wat nu den vorm der bevelen aangaat, in
jure eonstituto is al wederom alle qualifieatie
aan den rechter overgelaten.
Do rechter zal toch moeten nagaan, of do
gedane waarschuwing werkelijk een bevel in
zich draagt.
Ilet zal wellicht overbodig schijnen, deze
opmerking te hebben gemaakt, als zich niet
eens in de practijk het geval hadde voorgedaan,
dat aan eene sommatie het karakter van bovel
was ontzegd.
liet was dezelfde zaak, waar wij boven oven
melding van maakten. Do OIV. v. J. te Alk-
maar, vorderde rechtsingang mot bovel tot
instructie tegen een ajintal pei\'sonen ter zako
„van in den avond van 15 Juli \'88 to Hoorn,
opzettelijk bij gelegenheid dat aldaar, evenals
gedurende eenige avonden te voren naar aanlei-
ding van vergaderingen van het Leger Ileils, op
de openbare straat volksoploopen plaats hadden,
zich niet oinniddellijk te hebben verwijderd na
36
het derde door den Comm. v. Pol, gegeven
bevel."
De Rb. (Raadz. 24 Aug. \'88) weigerde den
rechtsingang en stelde de verdachten buiten
vervolging.
„Overwegende, dat uit de processtukken eu
speciaal uit het verhoor van den Comm. v. Pol.
te Hoorn, is gebleken, dat deze op voornoemden
avond meer dan drie malen tegen hot volk met
luider stemme heeft gezegd: „Menschen, gaat
naar huis, anders zullen er maatregelen geno-
men worden, die later minder aangenaam
zouden zijn."
„Overwegende, dat, daargelaten de vraag,
of onder den term, bevoegd gezag, van art.
186 Sr. ook do Comm. v. Pol. kan worden
begrepen, dan wel of daaronder naar analogie
van art. 186 der Gemeentewet, uitsluitend do
Burgemeester moet worden verstaan, er in
ieder geval in deze geen sprako is geweest van
\'een driewerf uitgesproken bovel, in den kenne-
37
lijken zin van het ovengenoemd art. 186 Sr.
„Overwegende, immers dat, al mogen er ook
geen sacramenteele woorden zijn voorgeschreven,
waarin zoodanig bevel vervat moet zijn, de
strekking van meergenoemde bepaling desniette-
min vordert, dat het derde, door of van wege
het bevoegd gezag, gegeven bevel, in zoodanige
bewoordingen en vorm worde vervat, dat het den
stempel van pleclitighoid, ernst en gestrengiieid
drage, in voege als hot formulier voor do mili-
taire macht voorgeschreven.
„Overwegende, dat daarentegen de door den
Comm. V. Pol. te Jloorn, gesproken woorden
geacht moeten wordeu, deze verschillende ver-
eischten van hot driewerf to geven bevel niet
te bezitten, en dat zij dionsvolgens wèl als
eene uitnoodiging, waarschuwing of aanmaning,
doch niet als het bevel van art. 186 Sw.,
kunnen worden opgevat."
„Gezien," onz.
>) 1\'. V. J. n\'. 24 \'y3.
-ocr page 50-38
Het verloop van deze twistvraag was, uls
volgt: De Off. van Just. betoogde, dat de
door den Comm. v. Pol. gebezigde woorden,
in zin geheel overeenkomstig met dien der be-
woordingen van het militair formulier, wel
degelijk als bevel waren aan te merken.
Het O. M. bij het Gerechtshof te Amsterdam,
requireerde bevestiging, op grond, „dat, zoo-
lang de vorm, waaronder het bij art. 186 Sw.
bedoelde bevel moet worden gedaan , nog niet
geregeld is , aan den rechter is overgelaten te
beslissen , in hoeverre de gebezigde woorden
moeten geacht worden een hevel te zijn , en in
casu de gebezigde uitdrukking ongetwijfeld als
een gegeven bevel moet worden aangemerkt."
Toen na afloop der instructie de verwijzing
naar de openbare zitting werd geroquireerd, stelde
de Kb. toch de verdachten buiten vervolging;
hare overwegingen hierbij sloten zich geheel aan
bij hare vorige beschikking.
^ Het Hof bracht hierin geene verandering,
39
„hoewel op andere gronden." Welke gronden
het dan wel aanvoerde , zagen wij reeds boven.
Ziehier een geval, dat de meeningen onzer
rechters omtrent de beteekenis van een woord,
dat in do dagelijksche spreek- en schrijftaal
honderd eu duizendmaal wordt gebruikt, in lijn-
rechten tegenspraak met elkaar zijn.
Nu is het zeer zeker eenigszins gewaagd,
ons te begeven in den strijd over de quaestie ,
of de aangehaalde woorden van den comm. v.
pol. al dan niet hot karakter dragen van een
bevel.
Het zal ongetwijfeld aan do ordobewarende
j)oHtiemacht vrijstaan en zelfs mogen worden
geraden , zich in krasser termen tot eene samen-
scholing te wenden, dan bovengenoemde woor-
den inhouden ; het moge zelfs in de practijk
met betrekking tot het beoogde dool, wensche-
lijk zijn.
Toch kunnen die woorden, op luiden en ge-
biedenden toon gesproken, zonder twijfel geacht
40
worden , een bevel in te houden. Alles zal hier
aankomen op den modus quo.
Wat de Rb. bedoelt met de woorden : „ken-
nelijk bevel van evengenoemd art. 186" is
volstrekt niet duidelijk. Waar elke nadere aan-
wijzing aangaande het karakter van dat bevel
in de wet ontbreekt, kan men toch onmogelijk
een „kennelyke" beteekenis hieraan hechten.
Het ware wat anders, zoo er over het begrip
van „bevel" geen twijfel mogelijk was , maar
hier schuilt juist de moeilijkheid. Een bevel
kan op honderd wijzen ingekleed worden , en
op geheel verschillenden toon worden uitge-
bracht , en onmogelijk zou het zijn, eeno
scherpe grens aan te wijzen tusschen woorden ,
als gebod , waarschuwing , bovel , verzoek en
dergelijke.
In juro constituendo is , wat den inhoud der
bevelen betreft, wel geen eenvoudiger en krach-
tiger vorm aan te geven , dan die , welko aan
den militairen bevelvoerder is voorgeschreven :
41
„Gelioorzaamlieid aau de wet, naar huis, of
geweld zal worden gebruikt." Dit is kort en
krachtig.
Men heeft hier wel eens een bezwaar tegen
aangevoerd , en beweerd , dat het wellicht beter
ware, dat er geen bepaalde vorm aan het bevel
wordt voorgeschreven.
Werd die vorm namelijk eens niet letterlijk
gebezigd , dan zou er knnnen worden gezegd ,
dat er geen wettelijke sommatie had plaats
gehad; dat hij , die de bevelen geven moest,
zich de juiste woorden wel eens op \'t oogenblik
niet kon herinneren , on het voldoende zou zijn ,
dat het bevel kort en duidelijk don last inhield
om uiteen to gaan.
liet behoeft evenwel geen betoog, dat men
dan wederom stuit op alle do bezwaren , dio
tegenwoordig aan do uitvoering van hot artikel
verbonden zijn; hot gansche doel zoude worden
voorbijgesneld in do zucht, om zich voor een enkel
ondersteld ongelukkig goval to hoeden !
42
Na al deze vragen zullen wij ook nog deze
te beantwoorden hebben , wat in art. 186 onder
het bevoegd gezag wordt verstaan. Geluk-
kig behoeven wy hier niet in het wilde
te gaan zoeken; maar geeft de wet hier
eenige speciale bepalingen.
Het doen ophouden nu van samenscholingen
mag wel bij uitstek het hoofdbestanddeel worden
genoemd van wat men omvat onder den naam
„handhaving der orde". Deze nu is in \'t alge-
meen niet aan eenige macht opgedragen , doch
in \'t bijzonder voor elke gemeente aan den bur-
gemeester. Doordat het geheele land in gemeen-
ten is verdeeld vindt natuurlijk elk plekje gronds
een daartoe aangewezen persoon. Men zou zich
wel samenscholingen kunnen denken op plaatsen,
hier niet onder vallende, bv. op schepen, doch
deze vallen onder een hijzonder recht.
Er dient alsnu nog eens op gewezen te wor-
den , samenscholing alleen , zonder meer, is geen
^strafbaar feit, zoolang er geen plaatselijke ver-
43
ordening is iifgeicondigd, waarbij zij is ver-
boden.
Het niet opvolgen van zoodanige verordening
is strafbaar gesteld bij art. 443 S. W., en in
dat geval kan de politie die overtreding met ge-
weld beletten. Zoo dio overtreding niet bestaat,
is de burgemeester het bevoegd gezag, krachtens
art. 19G Gom. wet.
Dit art. toch luidt: „In hot in art. 184 be-
doeld geval, is de burgemeester bevoegd , alle
bevelen , die hij ter handhaving der orde noodig
acht, te geven. Hij laat tot maatregelen van
geweld niet overgaan, dan na het doen der
voroischto waarechuwingen.
Het geval, in art. 184 bedoeld, is dit: „In
geval van oproerige beweging, van samenscho-
ling of andere stoornis dor openbare ordo, is do
liurgemeester bevoegd , enz.
Do liurgemeester wordt hier dus duidelijk als
het bevoegd gezag aangeduid; hij kan zijne
bevelen echter door iemand anders laten uitvoe-
44
ren; hierop doelt in art. 186 Sr. „door of van
wege".
Dit laatste is het geval als hij de miUtairo
macht requireert, hij verstrekt alsdan aan den
militairen commandant order, samenschohng to
ontbinden ; die comm. doet, als de Burgemeester
het ten minste zelf niet doet, de vereischte
waarschuwingen.
Doch ook aan den Commissaris der Koningin
is de bevoegdheid verleend, samenscholingen
uiteen to doen gaan. Aan hem toch is in hunne
instructie, gegeven bij kon. besl. van 27 Sept.
1850 Stb. 62 , bepaaldelijk bij art. 14 opgedragen
het volgende:
„Ilij zorgt voor de handhaving der openbare
orde binnen de provincie; hij is bevoegd de
daartoe noodige bevelen te geven , enz."
Die bevoegdheid voorziet zeer terecht in het
geval, dat de burgemeester, om do eeno of an-
dere reden , de orde niet handhaafd.
Dit geval toch kan immers voorkomen.
-ocr page 57-45
Wat al kwaads kan er niet gebrouwen wor-
den , als eene sainenseholing blijft voortduren
ten gevolge van ontstentenis of onbekwaamheid
in het optreden , gemis aan ervaring, zwakheid
van den burgemeester. En kan hetzelfde niet
voorkomen, dat deze lijdelijk toeschouwer blijft
in eenen tijd , waarin mon, zooals nu in Friesland,
socialistische gemeenteraden heeft.
Wij worden in dit geval zelfs niet voldoende
geholpen door art. 77 gom. wet, dat omtrent hot
gezag, dat de Burgemeester casu quo moet ver-
vangen , den oudsten aanwezigen Wethouder
aanwijst, vervolgens don oudste in jaren daarop
volgenden Wethouder, enz.
De wenschelijkheid dat het „bevoegde gezag"
eenigszins uitgebreid zij, kan hieruit blijken.
Vooral daar, wjiar door spoedige, afdoende
maatregelen alle kwaad kan worden voorkomen,
zooals menigwerf bij samenscholingen het goval
zal zijn , daar mag hot niet aan do handhavers
der orde toegelaten worden eventueel, door te
46
talmen, de gunstige gelegenheid te laten voor-
bijgaan , maar moet eene macht aangewezen zijn,
welke , doende wat des Burgemeesters is, terstond
handelend mag optreden. Al te groote voorba-
righeid van den kant der Commissarissen der
Koningin, het eenige nadeel dat mogelijk ware,
is hierdoor niet te vreezen , wijl deze het bericht
der ordeverstoring meestal slechts door middel
van den Burgemeester zal to weten komen , ten
minste, zoodra schutterij of troepen worden ge-
requireerd , moet deze hem daarvan kennis geven.
Ook de Maréchaussée is in deze „bevoegd
gezag".
Bij besluit van Koning Willem I, van 30 Jan.
1815, is vastgesteld het reglement op de politie,
de discipline en den dienst der Maréchausseé , en
daarin wordt bij art 11 bepaald:
„dat de gewone en hoofdzakelijke werkzaam-
heden der maréchaussée zijn :
sub r. Het met geweld uiteendrijveil van
alle gewapende samenrottingen.
47
sub 8". Het mede uiteendrijven van alle
samenrottingen, welko ofschoon niet gewapend,
naar de wetten voor oproerig gehouden worden,
of zoodanige andere samenrotting, welke in staat
is wanorde na zich te slopen , onder de verplich-
ting van daarvan dadelijk do plaatselijke ad-
ministratieve autoriteiten te verwittigen.
Dit artikel geeft aan deze handhavers der
orde de bevoegdheid om bij ontstentenis van den
Burgemeester onmiddelijk tegen samenscholingcMi
to kunnon optreden.
Wel is waar trad de overigo politie wel eige-
ner autoriteit tegen samenscholingen op, doch in
den grond der zaak was dat optreden onwettig.
Nergens is bepaald , dat zij daartoe do be-
voegdheid hooft. De politie is wél daar, om
misdrijven on overtredingen te voorkomen of to
beletten , doch hot zij nogmaals gezegd : samen-
scholing all(5(5n is geen strafbaar feit, on daar-
mede vervalt haar recht tot handelen , zoolang
er niets m(\';(^.r gebeurd.
48
De fout is gelegen in het ontbreken eener
politiewet, op de tot standkoming waarvan door
velen sedert jaren is aangedrongen. Bij zoo-
danige wet zouden de bevoegdheden der politie
behooren te worden geregeld, en tot die be-
voegdheden zou dan zijn te brengen het recht
om onder zekere omstandigheden bv. bij ontstente-
nis van den Burgemeester, samenscholingen te
mogen uiteendrijven. Zoodra dit aldus geregeld
was, zou do gewone politie der gemeente ook
behooren tot het „bevoegde gezag" in art. 186
S. r. bedoeld.
Treedt zij tegenwoordig in ernstige gevallen
toch wel daartegen op, zoo is het een bewijs to
meer, dat er dringende behoefte aan bestaat,
dat zij wettelijk bevoegdheid worde verklaard ,
de bevelen van art. 186 te mogen geven.
Onlangs kwam deze vraag ter sprake bij de
behandeling eener zaak, voorgevallen te Ilar-
dinxveld, en behandeld voor de Rb. te Dordrecht,
en in app61, voor hot Hof te \'s ITage.
ir —
49
De beklaagde, A. L. V., visscher, was in
liooger beroep gekomen van liet vonnis der Rb.
waarbij hy is schuldig verklaard van deelneming
aan samenscholing , en veroordeeld tot eene geld-
boete van /" 15.— subs. 6 d.
De adv.-gen. iMr. Telders heeft gevorderd,
dat het Hof het vonnis van den eersten rechter
zal vernietigen, en den beklaagde zal ontslaan
van rechtsvervolging.
Do beslissing luidt;
Overwegende , dat het Hof zich vereenigt met
het gevoelen van den eersten rechter, dat het
aan den beklaagde ten lasto gelegde feit, dat
liij .... ter gelegenheid van eon volksoploop ....
zich opzettelijk niet heeft verwijderd, doch is
blijven staan, zulks niettegenstanndo het bevel
om zich vau daar to verwijderen, drie malen ge-
geven was door don gomecnto- on onbezoldigd
rijksveldwachter P. L a g o n d ij k , die aldaar
de orde handhaafde, — door do in het vonnis,
waarvan hooger beroep, vermelde bewijsmidde-
50
len wettig en overtuigend is bewezen, doch niet
van oordeel is, dat dit feit zou opleveren het in art.
186 S.r. omschreven misdryf van samenscholing.
Overwegende, immers, dat om schuldig te
worden verklaard aan dat misdrijf wordt ver-
eischt, dat hij , die zich niet verwijdert, deze
ongehoorzaamlieid pleegt na het derde, door of
van wege het bevoegd gezag gegeven bevel;
Overwegende, dat echter in geenerlei wet of
wettelijke verordening aan eenen rijksveldwachter
of gemeenteveldwachter de bevoegdheid is ver-
leend , om bij gelegenheid van eonen volks-
oploop een bevel te geven om zich to ver-
wijderen ; en wel in den vorm en op de wijze,
als hij zou goed vinden, zoodat het bevol,
waaraan beklaagde niet heeft gehoorzaamd, niet
kan genoemd wordoii: „door of vanwege het
bevoegd gezag gegovon bevel" ;
enz. enz.
Ontslaat den beklaagde van allo rechtsvervol-
.ging. — P. v. J. 1793 n^ 46.
51
Mr. Bool, iu ziju proefschrift „de Politie ,
haar wezen en organisatie, enz., beantwoordt
do vraag, of de mihtaire macht bevoegd is,
ook zonder bevel des Burgemeesters, ontkennend.
Hij zegt daarop:
„De burgemeester is bij ordeverstoring de
macht, van welke alle maatregelen tot herstel
moeten uitgaan. Dit zou niets beduiden , zoo
andere machten, niet met een pohtiegezag be-
kleed , zooals de militaire bovelliebbers, ook op
eigen gezag konden optreden.
Art. 186 zegt bovendien, dat de burgom. het
recht hooft, alle bevolen tot handiiaving der
orde te geven, en dit moet als eone uitsluitende
bovoegdheid worden opgevat.
Mr. Bool doet het voorkomen, alsof dit do
zaak eenigermato beslist; dit is echter niet het
geval.
Allereerst duidt hij don burgem. aan als de
macht, van welke alle maatregelen moeten uit-
gaan , terwijl hij in het tweede lid der bedoelde
52
aanhaling alleen die machten uitzondert , die
met geen pohtiegezag zijn bekleed; er is dus,
gelijk uit zijne nadere restrictie blijkt, geen be-
zwaar tegen het optreden der Maréchaussée.
Dit is toch evenwel stelhg niet de opvatting van
Mr. B O 01, want in den tweeden zin zal de
nadruk wel hierop vallen : „Zoo andere machten
—____— óók op eigen gezag konden optreden.
Het is bovendien aan redelijken twijfel onder-
hevig, of in art. 186 G. met de uitdrukking
„alle bevelen" eene uitsluiting wordt aangegeven.
Het laat zich even goed , neen , met meer
waarschijnlijkheid denken, dat wordt bedoeld
met: de noodige bevelen , alle de zoodanige,
welke maar tot het doel kunnen leiden, dat men
beoogt, hetzij geweld gebruiken , hetzij arrestatie
van eenige aanvoerders , kortom , alle bevelen ,
welke de Burgemeester maar dienstig oordeelt.
STELLINGEN
-ocr page 66->
...
v~ ^
Ûé
-ocr page 67-Na vrijspraak van den werkelijken debiteur
bleef er in het Romeinsch recht geen obligatio
naturalis over.
II.
Hot tegengaan der werkeloosheid is geen voor-
worp van gomeonto- of landszorg.
Daden van weelde zijn economisch nadeohg.
-ocr page 68-IV. \'
56
Onder de uitdrukking „bevoegd gezag", in
art. 186 Strafr. genoemd, moet worden verstaan,
burgemeesters, ambtenaren van rijks-politie, en
commissarissen en inspecteurs van gemeente-
politie.
V.
De cumulatie-theorie in zake samenloop van
strafbare feiten, is in het Strafr. af te keuren.
VI.
Do meening, als zoude iu ons Wetboek v.
Strafr. de leer der exterritorialiteit worden ge-
huldigd , is niet gegrond.
VIL
De opsomming der bewijsmiddelen in art. 892
Sr. is niet in overeenstemming met onze bewijs-
leer.
VUL
Ten onrechte worden in de wet de kanton-
trechters als opsporings-ambtenaren aangewezen.
57
Het biniiendringen van politie-agenten in bier-
huizen na het sluitingsuur, ten einde zich
omtrent mogelijke overtreding van de gemeente-
verordeningen op dit stuk te vergewissen, berust
op usurpatie.
üe bijzondere bewijskracht, door dc wet aan
koopmansboeken toegekend , is af te keuren.
De reeder-huurder mag afstand doen.
Na het faillissement van den betrokkono blijft
oen overigens daarvoor vatbare wissel nog vat-
baar voor ondossomont.
Do acceptatie van een wissol, ten govolgo
van bedrog verkregen zijnde , kan dit aan iederen
houder worden tegengeworpen.
XIV.
58
(
Volgens art. 60 Gw. is legor-organisatie bij
de wet niet toegelaten.
XV.
Uitlevering van eigen onderdanen is met art.
4 Gw. niet overeen to brengen.
XVI.
De faculteit der Godgeleerdheid aan do Uni-
versiteiten behoorde te worden opgeheven.
XVII.
In geval van verjaring der schuld is de
pandhouder verplicht het in pand gegeven voor-
werp terug te geven. I
XVIII.
In het geding tot echtscheiding mag lop de
bekentenis geen acht worden geslagen.
XIX.
59
De vervulling der voorwaarde, in art. 1302
Bw. bedoeld , werkt niet tegen derden.
XX.
Buitenlandsehe vonnissen behoeven tot ten
uitvoerlegging hier te lande een hornieuwdo
behandeling.
-•.lt.
; ■■■V, ...
V •
-ocr page 73-m
h
\\i4 L
-ocr page 74-r\'l-^\'-I
wm
r . 4
msM
>mm
-ocr page 75-m
sa
M
m
y
J-r^i
•Al
Ui
-ocr page 76-