-ocr page 1-

/

. Noordhoek Heg

O

Typ. - J. VAN BOEKHOVEN. - Utrecht.

-ocr page 2-

A. qu,
192

A ,

\\ ■

A.

-ocr page 3-

• i

\\

^

: ;

7 .

\\ I

\\
1 .

\\

J- ■ \'

r- ■

.! \' 1 " \' \'

■ /

X

;

■ c./\' r

\'i ■■

-ocr page 4-

1

■■ I

- V

) ■

■ I

, I

n

•y

■r.

V-

-ocr page 5-

IETS OVER DEN VIBRIO KOCH.

-ocr page 6-

Typ. ,1. VAN nOKKHOVKN. — Utrecht.

-ocr page 7-

IETS OVER DEN VIBRIO KOCH.

PROEFSCHRIF

TKH VERlCnrJOING VAN DEN GRAA.n VAN

Doctor in de Geneeskunde

AAN DE J^UKS-PNIVERSITEIT TE pXRECHT ,

NA MACHTIGING VAN DEN HECTOR-MAGNIFICUS

M^. M. S. POLS,

Hoofj^leeraar in de Faculteit der Rechtsweten»chflp,

MET TOESTEMMING YAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

ÏEOEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN

op Zaterdag 14 April 1894, des namiddags te 4 uur,

JOHAN NOORDHOEK IWr,

Arts. Officier van Gozondlioid 2. klasse O. I. Leger,
geboren te Batavia.

UTRKCIIT. — ,7. VAN BOEKHOVEN. — 1894.

-ocr page 8-

: i-i- \'

■ \'M \'■

■ l

i<v

■mrj-:

\'•■r-V\' . ,
\'\' . . .

II:\'\'

yff

- ■ w

-ocr page 9-

Aan mijne Ouders.

-ocr page 10-

> ■

r

-ocr page 11-

Bij het eindigen mn mijne Academische studiën^
is het mij een behoefte eeyi looord van dank te i-ichten
tot U, Hooggeleerde Professoren der Medische en Phi-
losophische facidteit voor het onderwijs, dat ik van U
mocht ontvangen, en de welioUlendheid, waarmede Gij
mij steeds tegemoet kwaamt.

In het bizonder aan ü, Hooggeleerde Spkonck,
betuig ik toarme erkentelijkheid voor de belangstelling
en den steun, die ik bij mijne werkzaamheden zoo
ruimschoots mocht ondervinden.

Be tijd, op het Pathologisch-Anatomisch Labora-
torium doorgebracht, zal steeds in dankbare herinne-
ring bij m.ij blijven.

-ocr page 12-

m

^imé?.

■■■ ■ i "
1 i •

-ocr page 13-

INLEIDING.

Ondanks de vele onderzoekingen, sinds de ont-
dekking van den vibrio cholerae, aan het cholera-
vraagstuk gewijd, ondanks de vele geschriften, die
voornamelijk in de laatste jaren over dit onderwerp
verschenen zijn, blijven er nog vele duistere punten
over, die eene opheldering noodzakelijk behoeven.

De epidemie van cholera asiatica 1892 — 1893 in
Nederland, bood mij een gunstige gelegenheid en
kele dezer quaestieuze punten nader te onderzoeken

De bevruchtingstheorie van Max Dahmen trok mi
aan om een controle-onderzoek in te stellen, waar
van de resultaten in Hoofdstuk I worden samen
gevat.

Hoofdstuk II bevat een onderzoek omtrent de
oorzaak van een atypischen kolonievorm van den
cholerabacil.

-ocr page 14-

2

In de plaats ging ik na, in hoeverre Sanarelli\'s
meening de juiste is, dat choleravibrionen uit de-
jecties of openbare wateren geïsoleerd, onder bepaalde
omstandigheden de zoo karakteristieke eigenschap
verliezen om de nitroso-indolreactie te geven.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

In het Centralblatt für Bakteriologie und Parasiten-
kunde \'), publiceerde Dr.
Max Dahmen zijne onder-
zoekingen , „Ueber gewisse Befrüchtungsvorgänge bei
den Vibrionen
Koch, Finkler und Prior, Metschni-
koff
und Deneke", en kwam daarbij tot, voor de
epidemiologie van de Aziatische Cholera, zoo ge-
wichtige gevolgtrekkingen, dat het mij belangrijk
voorkwam, mij van de juistheid zijner proeven te
overtuigen.

De Choleraepidemie 1892 — 1893 bood daartoe in
ruime mate de gelegenheid.

Dr. Max Dahmen had opgemerkt, dat in gelatine-
platen , geënt, met één van de 4 genoemde vibrionen
verschillende kolonievormen voorkwamen, die zich
vooral daardoor onderscheidden, dat, aan den éénen

Jaargang 1893, Bd. XIV: N». 2/3, bidz. 43 eu volgcadc.

-ocr page 16-

kant zich kolonies voordeden, die een uitgesproken
neiging hadden, om, door vorming van uitloopers
naar andere kolonies, met deze samen te vloeien,
door hem «-kolonies genoemd, aan de andere zijde
zich kolonies vertoonden, die hoewel vlak naast
elkaär gelegen, steeds haren ronden vorm behielden ,
door hem (5-kolonies genoemd. Hij zag de cc-kolonie
haren uitlooper uitzenden naar de /9-kolonie, of-
schoon in vele gevallen andere «-kolonies meer in
de nabijheid waren gelegen. De (5-kolonie trok zich
voor dezen uitlooper terug, als om de samen-
vloeiing tegen te gaan , of stulpte zich zelfs in, zoodat
eene klokvorm of een kwalvorm ontstond, totdat de
uitlooper de klok in haar binnenste midden aan-
raakte , en zoo de kolonies vereenigd waren. Voor
en na de aanraking zag hij de (i-kolonies zich veel
sneller vergrooten, als ware haar nieuwe levens-
krachten gegeven, terwijl daarna tevens de (3-ko-
lonies eigenschappen als van «-kolonies kregen, die
zich uitten door het vormen van uitloopers naar
andere /5-kolonies en het sneller groeien van deze.
Dit telkens wederkeerende verschijnsel bracht er
hem toe de «- en |?-kolonies te isoleeren om hare
verdere eigenschappen na te gaan.

-ocr page 17-

Allereerst onderzocht Max Dahmen zijne vibrionen
in plaatcultures.

Gelatineplaatcultures werden aangelegd op die
wijze, dat Va buisje gelatine, geënt met een a-ko-
lonie, werd uitgezaaid in het midden van de plaat,
terwijl Vs buisje gelatine, geïnfecteerd meteen(3-ko-
lonie, daaromheen werd gegoten. Omgekeerd nam
in een plaat de (\'^-gelatine het midden in, terwijl
daarbij de «-gelatine de omgevende ring was. In een
30 plaat werd een buisje gelatine uitgegoten, geïnfec-
teerd met een «- en een (?-kolonie.

Na broeiing vond hij den rand van de (5-gelatine
het sterkst vervloeid, en terwijl deze] gelatine geheel
een diffuse verweeking vertoonde, waren in de
«-gelatine nog Scherp begrensde vervloeiingskuiltjes
te herkennen. In de «-, zoowel als in de [3-platen
kwamen,enkele (3- respectievelijk a-kolonies voor.

In de 30 plaat was het bestaan uit a- en /3-kolonies
in de vervloeide massa nog duidelijk te herkennen,
en waar op enkele plaatsen slechts «- en ^-kolonies
lagen, daar was de vervloeiing eene veel mindere.

Behalve door de uitloopers- en intrekkingsflguren
onderscheidden de a- en |5-kolonies zich bovendien
nog daardoor van elkander, dat de eerste zich als

-ocr page 18-

6

een troebele, tamelijk diepe inzinking met scherp
begrensde rand voordeed, terwijl de [^-kolonie in de
diepte van eenen trechter gelegen was als een korre-
lige , een weinig onregelmatige massa. Bij den vibrio
ÜENEKE was dit verschil het duidelijkst uitgesproken.

Dahmen trekt uit deze gegevens de volgende con-
clusies :

1. Bij de genoemde vibrionen komen steeds 2 soorten
kolonies voor, de «- en de (3-kolonies.

2. De «- kolonies hebben blijkbaar in betrekkelijk
geringe mate de neiging met elkaar samen te
groeien, wat zich openbaart door uitbochting aan
de meest nabijliggende plaatsen.

3. De (5-kolonies vertoonen nooit deze neiging.

4. De a-kolonies hebben blijkbaar het streven zich
met de (3-kolonies te vereenigen en nemen daarom
de meest verschillende vormen aan.

5. Deze vormveranderingen van de «-kolonies worden
teweeggebracht door een stroom van stofwisse-
lingsproducten in een bepaalde richting, waardoor
ook de organismen worden medegesleept.

6. De (5-kolonies- groeien na opname van deze stofwisse-
lingsproducten buitengewoon snel en vervloeien de
gelatine dan ook evenredig aan dien snellen groei.

-ocr page 19-

7. De ^-kolonies, die deze stofwisselingproducten
opgenomen hebben, kunnen deze of andere pro-
ducten aan andere ,^-kolonies afgeven en daar-
door invloed hebben op een snelleren groei van
deze.

8. In de a-kolonies zijn hoofdzakelijk Vibrionen, die
weer «-kolonies in het leven roepen; de j5-kolonie-
vibrionen zijn bijna altijd vormers van [5-kolonies.

9. In de en ^-kolonies ontstaan spontaan enkele
bacteriën, die
ß- respectievelijk «-kolonies vormen.

Nu Dr. Daumen aldus aan moet nemen, dat er een
invloed door de ß- op de «-kolonies en omgekeerd
wordt uitgeoefend, doet zich bij hem de begrijpelijke
vraag voor: wat moet als oorzaak daarvan worden
aangezien ?

Een chemische verklaring lijkt hem onmogelijk,
als hij ziet, dat de (J-kolonies de aanraking met de
«-kolonies als \'t ware niet willen, ja er voor terug-
wijken. Een gelijkmaking van bestaande chemische
verschillen tusschen de «- en de /?-kolonies, kan der-
halve de verklaring niet geven.

Van osmose, dialyse of diffusie, kan volgens .hem
ook geen sprake zijn.

Er blijft niets anders over, wil hij een verklaring

-ocr page 20-

geven van het feit, dat „organismen durch Aufnahme
von Producten anderer Individuen neue Eigenschaften
erlangen", dan aan te nemen, dat er een bevruch-
tingsproces heeft plaats gehad.

„Wir werden demnach an diesen Ansichten fest-
halten müssen, da es nicht wahrscheinUch ist, dasz
neue Thatsachen, die oben mitgetheilten in ihrem
Werte abschwächen, während es andererseits ange-
zeigt erscheint die Ausdrücke «-kolonie und /S-kolonie
bei zu behalten."

Ook in steekcultures waren duidelijke verschillen
te constateeren. Waar de
j3-cultuur (bij den vibrio
Koch) den voor cholera karakteristieken vorm ver-
toonde , daar was bij de «-kuituur geen luchtbel te zien,
terwijl het steekkanaal veel breeder en meer troebel
was. De gemengde cultuur eindelijk (cultuur verkregen
door gelijktijdige enting van en (3-vibrionen) was
niet te onderscheiden van die van
fmiaer en Prioe.

De «-vibrionen vertoonden mikroskopisch goedge-
vormde komma\'s, terwijl de (3-vibrionen zich meestal
als korte, plompe\'staafjes voordeden.
• De agarcultures boden verschil in snelheid van
groei. De «- /3-cultuur was reeds na 5 —6 uren
met een dunnen sluier bedekt. De «- en de (3-cultures

-ocr page 21-

9

groeiden veel langzamer en vormden een dichtere
massa.

6 Cavia\'s werden intraperitoneaal geïnfecteerd, en
wel zoo, dat 2 cavia\'s, ieder 1 cM^ van een sus-
pensie van een platinalis eener agarcultuur van de
«-kolonie in 5 cM^® bouillon, twee 1 cM^ van de gelijke
suspensie van een /3-cultuur, 2 een gelijke suspensie
van een «- (3-cultuur, ontvingen.

Bij de met /3-cultuur geïnfecteerde dieren werden
geen ziektesymtomen geconstateerd; na 3 ä 4 dagen
maakten echter de met «-cultuur geïnfecteerden den
indruk van ziek te zijn. De cavia\'s met «- -f- (3-cultuur
geïnfecteerd, waren al den dag ziek, doch sche-
nen na 4 ä 5 dagen weder gezond. Zonder een zekere
conclusie te trekken uit deze dierproeven, omdat hij
niet met cultures werkte, die de volle virulentie
bezaten, vindt Dr.
Max Dahmen het toch zeer waar-
schijnlijk , dat bij infectie met versehe cholerabacillen
de proefdieren op verschillenden tijd zullen sterven
naar gelang zij met «-, (3- of « (3-cultuur worden
geïnfecteerd. Er zou dus volgens hem een groot on-
derscheid bestaan in giftigheid tusschen de «- en de
(3-cholera, waardoor dan ook verklaard zou worden het
zich wel gevoelen van v.
Peïtenkofer, Emmerich

-ocr page 22-

10

e. a., die zich waarschijnlijk met de onschuldige
(5-vibrionen infecteerden, daar deze in gelatine-cultu-
res de voor cholera karakteristieke eigenschappen
het duidelijkst vertoonen.

Wat nu de epidemiologische gevolgtrekkingen be-
treft, zoo wijst
Dahmen op de ervaring van Cantani.
die drie vormen van choleraepidemieën onderscheidde:

De le vorm onderscheidde zich door het indikken
v. h. bloed ten gevolge van sterk waterverlies.

De 2® vorm openbaarde zich door sterke intoxi-
catieverschijnselen, zonder groot waterverlies.

De 3e vorm was gekarakteriseerd door sterk wa-
terverlies, naast sterke vergiftiging.

De 1® vorm zou dan berusten op een infectie met
den (3-vibrio, die toch in de steekcultuur eene luchtbel
vormt, welke wijst op een aantrekking van water,
dat door de (5-vibrionen verbruikt wordt tot vorming
van stofwisselingsproducten. Werd dit water niet
verbruikt, dan zoude de luchtbel niet aanwezig zijn
maar geheel moeten opgevuld zijn met vervloeide
gelatine, omdat niet kan aangenomen worden, dat
op deze plaats eene sterke verdamping plaats heeft.

De 2® epidemie-vorm zoude afhankelijk zijn van de
a-vibrionen, die stofwisselingsproducten zoo rijkelijk

-ocr page 23-

11

leveren, dat, indien deze toxisch zijn (bij virulente
cholerabacillen), zij een hevigen graad van vergifti-
ging moeten teweegbrengen.

De 3® vorm van epidemie zoude een gevolg zijn
van eene gemengde infectie («- (3-vibrionen).

Bij mijn onderzoek heb ik Dr. Max Dahmen zoo-
veel mogelijk op den voet gevolgd.

Alleen bij het onderzoek in gelatine-plaatcultures
ben ik van zijn methode afgeweken, omdat zijne
wijze van doen (het omgieten van de «- met de
(3-gelatine en omgekeerd) mij omslachtig en niet ge-
geheel zuiver was gebleken.

Om toch te zorgen, dat de gelatine, in het midden
der platen uitgegoten, zich niet naar den omtrek
verspreidde, was een spoedige stolling noodzakelijk,
en om deze te verkrijgen, behoefde men platen, die
vóór het gebruik Hink koud waren gemaakt. Goot
men nu de gelatine om dit centrum uit, dan kreeg
men door de spoedige stolling een ongelijkmatige
verdeeling der gelatine, die dan meestal hare dikste
laag had aan de grens tusschen de «- en de (?-gela-
tine, zoodat de uitkomst, dat de grensrand het sterkst
vervloeid was, naar mijne meening niet mocht aan-

-ocr page 24-

12

gehaald worden als een bewijsgrond voor de aan-
trekkingskracht tusschen de «- en de (5-kolonies
onderling, maar alleen daarop zoude kunnen be-
rusten, dat daar de meeste kolonievormende bac-
teriën aanwezig waren.

Indien echter waar was, hetgeen Dr. Max Dahmen
uit zijne plaatproeven meende te mogen concludeeren,
dat in de «-kolonies spontaan zich slechts enkele
(5-vibrionen ontwikkelden, en de (5-kolonies slechts
enkele a-bacteriën herbergden, dan moest in platen
geïnfecteerd met «- of ^-kolonies alleen, de samen-
vloeiing in veel mindere mate aanwezig zijn, dan in
de met « -j- (5-kolonies geënte platen, terwijl dan
ook in de eerste platen, de uitloopers- en intrekkings-
figuren slechts in een veel geringer aantal aanwezig
moesten zijn, dan in de laatste plaat.

Dooi^ deze overweging geleid, stak ik daarom van
de oorspronkelijke platen een duidelijk geïsoleerde
«-, een en een nog duidelijk uit «- en (5-bestaande
samenvloeiïngs-flguur af, verdeelde elk der afgestoken
kolonies in 3 buisjes gelatine, en goot daarvan platen,
die ik in de broeistoof bij 22° C plaatste, en
na
24 en meer uren onderzocht.

Uit hetgeen ik zooeven zeide, blijkt reeds, dat

-ocr page 25-

13

ook door mij, in choleraplaatcultm-es de eigenaardige
uitloopers- en intrekkings-figuren geconstateerd wer-
den, aan welke door
Dahmen de namen van «- en
(i-kolonies werden gegeven. Echter kon ik in geen
der door mij onderzochte gevallen het verschil
tusschen den «- en ^-kolonievorm, dat door
Max
Dahmen aangegeven wordt (scherp begrensde, troebele,
tamelijk diepe inzinking van de «-, een onregel-
matig begrensde, korrelige, in een trechter gelegen
massa van de |3-kolonies) ontdekken, zoodat het mij
niet mogelijk was te zeggen, welke der kolonies zich
als een met «-, welke zich als een met (3-eigen-
schappen bedeelde, zou verhouden, vóórdat door
den uitlooper aan den eenen kant, door de intrek-
kingsfiguur aan de andere zijde, zich verschil had
geopenbaard.

Bij mijne proeven maakte ik vooreerst gebruik
van cultures in het Laboratorium aanwezig. Deze
cholerabacillen waren voor een deel in 1892, voor
een deel in 1893 uit dejecties geïsoleerd. Later
bezigde ik volkomen versehe cultures, die door mij
uit cholera-dejecties afkomstig uit Vollenhoven, \'s Her-
togenbosch (2 gevallen). Helmond en Utrecht (3 ge-
vallen) in reinkultuur waren gebracht.

-ocr page 26-

34

Daar echter zoowel in de oudere, als in de versehe
cultures, de verhouding tusschen «- en /3-kolonies
steeds dezelfde was, en alle myne resultaten over-
eenkwamen, komt het mij onnoodig voor, elk geval
afzonderlijk te beschrijven, maar zal ik, alles te
samen nemende, de uitkomsten mijner onderzoekin-
gen, naar
Max Dahmen\'s volgorde mededeelen.

Gelatine-plaatcultures. Uitgaande van een agar-
cultuur van het te onderzoeken geval, verdeelde ik
één platinalisje over 4 buisjes vloeibaar gemaakte
gelatine, door telkens één oogje van het vooraf-
gaande in een volgend buisje te brengen. Hiervan
werden 4 platen gegoten, die bij ongeveer 22" C in
de broeistoof werden geplaatst en gedurende meerdere
dagen in observatie werden gehouden.

In elk door mij onderzocht geval, zoodra zich de
uitloopersfiguren vertoonden, beschouwde ik langen
tijd achtereen bij 96-malige vergrooting (Zeiss. oc.
4 object. A) het proces, dat zich afspeelde. In geen
enkel geval kon ik opmerken, dat de groei der
/3-kolonies veel sterker werd, door den invloed van
de stofwisselings-producten der «-kolonies. Wel kon
ik constateeren, dat de (3-kolonie misschien sneller
groeide
na de samenvloeiing. De oorzaak daarvan

-ocr page 27-

15

lag evenwel niet in de stofwisselings-producten der
«-kolonies, zooals ik .aanvankelijk met Dr.
Dahmen
geloofde, maar was een gevolg daarvan, dat de
a-kolonie haren uitlooper als \'t ware als uitloozings-
buis gebruikte, waarlangs korreltjes naar de (3-kolonie
werden gevoerd. De beweging der korreltjes in de
richting der ^-kolonies was bij 96-malige vergrooting in
enkele gevallen, waar de kolonies wat ouder warén,
zeer duidelijk te constateeren. De kern der /3-kolonie
(in de oudere cultures aanwezig) werd door dezen
stroom van het centrum naar de periferie gedrukt,
en ook de korreltjes dezer figuur kon men zien
terugwijken voor deze loracht, wat daaruit bleek,
dat de naar de «-kolonie toegekeerde, nu ingestulpte
rand, veel minder korreltjes ging bevatten en daar-
door al helderder werd, terwijl de afgekeerde zijde
naar die mate donkerder werd. Langzamerhand, na
geheele samenvloeiing, verdween deze lichtschakee-
ring.

De uitlooper zelf liet zien, dat de hem samen-
stellende korreltjes verder uit elkaar gelegen waren,
dan in het overige gedeelte der bacterie-massa.

Hierdoor werd de (5-kolonie met een grootere
hoeveelheid vibrionen gevuld, dan voor de aanraldng

-ocr page 28-

16

en natuurlijk kon ook de groei en de vervloeiing
daardoor versneld worden, ofschoon van een duidelijk
in \'t oog springende verandering in groeisnelheid geen
sprake was.

Reeds voordat de uitlooper echter zich zoo als \'tware
in de |5-kolonie had uitgestort, zag ik in vele ge-
vallen, waar een kolonie in de nabijheid was, dat
de (3-kolonie zich werkelijk als een «-kolonie ging
verhouden. Aan de naar deze kolonie toegekeerde
zijde namelijk begon aan de (3-figuur zich een uit-
looper te ontwikkelen.

Moesten dan toch werkelijk de stofwisselingspro-
ducten der «-kolonie zoo\'n invloed hebben op de
(5-vibrionen, dat zij zich als «-bacterien gingen ver-
houden?

Indien werkelijk een groot verschil in eigenschap-
pen bestond tusschen de «■ en ^-kolonies, dan kon
dit wel aangenomen worden. Was dit onderscheid
echter niet aanwezig, dan moest een andere oor-
zaak voor deze eigenaardige koloniefiguratie aanwe-
zig zijn.

Naast deze ook door Dahmen geconstateerde ver-
anderingen, nam ik in enkele platen nog een
verschijnsel waar, door hem_niet vermeld.

-ocr page 29-

17

Sommige (\'3-kolonies vormden, na de intrekking
een\' uitlooper naar de «-kolonie zelve, terwijl deze
zich dan voor de naderende uitbochting terugtrok.
Deze laatste uitlooper lag soms naast, soms onder,
soms boven den eersten uitlooper der eerste kolonie.

"Wilde men Dr Dahmen\'s theorie als de juiste be-
schouwen, dan moest aangenomen worden, dat enkele
kolonies, die deze verschijnselen vertoonden, «-,
zoowel als (i-eigenschappen bezaten; dat deze dus
waarschijnlijk met een ongeveer gelijk aantal «- als
j3-vibrionen waren bevolkt.

Om na te gaan of nu werkelijk de «- en /?-kolonies
bijna uitsluitend hare eigen vibrionen herbergden,
ging ik op de reeds boven beschreven wijze te werk
en kreeg dan 3 soorten plaatserieën.

1. met een geïsoleerde «-kolonie geïnfecteerd.

2. met een geïsoleerde /^-kolonie geïnfecteerd.

3. met een samenvloeiingsfiguur geïnfecteerd.

Na ± 24 uren broeiing vond ik nu zonder uit-
zondering :

1°. dat de vervloeiing in alle platen gelijken tred
hield.

2". dat het aantal uitloopers- en intrekkingsfiguren
in de platen geïnfecteerd met een samenvloei-

-ocr page 30-

18

ingsflguur, zeker niet grooter was dan in de
platen bezaaid met een of een geïsoleerde
[5-kolonie.

Uit deze onverwachte uitkomst meen ik dus te
mogen afleiden, dat zoowel de a- als de /?-kolonies
(indien men deze benaming wil blijven houden) beide
soorten bacteriën herbergen in gelijk aantal en niet
uitsluitend bevolkt worden door a- of |3-vibrionen
alleen.

Alle kolonies zouden dan zoowel «- als /3-eigen-
schappen moeten hebben, m. a. w. het verschil door
Max Dahmen aangegeven, zou niet bestaan en de
eigenaardige uitloopers- en intrekkingsflguren zouden
een geheel andere oorzaak moeten hebben.

II. Gélatine-steekcultures. Van de plaatcultures
werden een uitloopers-, een intrekkings- en een
samengevloeide figuur afgestoken en op agareprou-
vettes uitgestreken, die gedurende 18 ä 24 uren in
de broeistoof bij 37° C. werden geplaatst. Met een
platinanaald werd dan over het agaroppervlak ge-
streken, en met de daaraan hangende massa, op
de gewone wijze een steekcultuur aangelegd. Aldus
verkreeg ik een «-, een (5-, een « -j- (i-steekcul-
tuur, die dan bij ± 22° C. werden weggezet en gedu-

-ocr page 31-

19

rende 6 dagen in tiare ontwilclceling werden ge-
volgd.

«- zoowel als en « f3-cultures vertoonden in
alle onderzochte gevallen de luchtbel en de voor
cholera karakteristieke vervloeiing, zonder dat eenig
duidelijk onderscheid aanwezig was. Een gelijkenis
van de «- (5-steekcultuur met den groei van den
vibrio
Finkxer Prior kon ik nooit constateeren, zelfs
niet bij een choleravibrio (afkomstig uit dejecties van
een kind te Wezepe), die gelatine buitengewoon
snel deed vervloeien), zoodat ik my de uitkomsten,
door
Max Dahmen vei kregen, niet kon verldaren.

III. Microscopische praeparaten, verkregen uit de
3 kolonie vormen, gaven geen verschillend beeld.
Staafjes, kommas, en meer ronde lichamen ver-
toonden zich, wanneer een gelatinekolonie of een
pepton-keukenzoutcultuur werd onderzocht; voor het
meerendeel komma\'s, waar kolonies werden afgestoken
van agarplaten, onafhankelijk of deze afkomstig wa-
ren van «-, /3- of « (3-cultures.

IV. Evenmin gelukte het mij een onderscheid te
vinden in de
cultures op het schuine agaroppervlak,
waar ik, hoevele malen ik mijne proeven contro-
leerde, nooit eenig werkelijk duidelijk verschil in

-ocr page 32-

20

snelheid van groei kon vinden. Wel was nu eens
de «-, dan weer de |3-, en eindelijk de « ^-cultuur
met wat dichtere massa begroeid, maar het was
onmogelijk daaruit een vasten regel af te leiden en
kleine verschillen waren ook zeer goed daardoor te
verklaren, dat de hoeveelheid afgestoken massa waar-
schijnlijk wel nooit gelijk was.

V. Dierproeven. Voor de uitkomst dezer proeven
verwijs ik naar Protocol n®. 1. De cultuur, die ik
voor de injectie gebruikte, verkreeg ik uit de faeces
van een kind uit \'s Hertogenbosch, (17 Sept. 1893).

Van deze cultuur goot ik op den Oct. 9 ure
4 platen; 3 Oct. 9 ure werden van de platen eene «-,
eene j^-kolonie en eene samengevloeide figuur afgesto-
ken en in pepton-keukenzoutoplossing (pepten ,
keukenzout l\'/j gebracht. Een ¥ buisje pepton-
keukenzout werd geïnfecteerd met een hsje van de
oorspronkelijke cultuur. Deze 4 buisjes werden ge-
durende 6 uren in de broeistoof bij 37° C. geplaatst.
Van alle buisjes werden nu lisjes op breede agar-
eprouvettes uitgestreken, die gedurende 18 uren bij
37° C. werden gebroeid.

Den 4®\'^ Oct. werd nu van elke cultuur 9 milligram
in een gesteriliseerd platinaschaaltje afgewogen, goed

-ocr page 33-

21

gemengd met 47^ cM-"\' steriele bouillon door middel
van eene gesteriliseerde glasstaaf en hiermede 4
serieën van 3 cavia\'s, intraperitoneaal geïnfecteerd.
Van de voor de injectie bestemde cavia\'s werden
de buikharen plaatselijk weggeknipt, daarna de huid
daar ter plaatse eerst met alcohol, daarna met su-
blimaat 1 : 2000 gereinigd. De infectie volgde dadelijk
daarop.

Aldus werden geïnjiceerd :
3 cavia\'s met 2, 3 en 4 miligram van de «-cultuur.

^ n ?) n n r, » v § v

3 „ „ „ „ „ ,, „ „ „ « (i-cultuur.
3 „ „ „ „ „ „ „ „ „ oorspronke-
lijke cultuur.

De lichtste Cavia\'s kregen de kleinste, de zwaarste
in lichaamsgewicht de grootste dosis.

De injectie had plaats \'s morgens van 10—11 uren.
Ten 4 ure \'smiddags, dus na ongeveer 5 uren, ver-
toonden
alle proefdieren symptomen van ziek zijn,
nadat zij eerst met verhooging, daarna met verlaging
van temperatuur hadden gereageerd. In elkaar ge-
doken , mit dikke koppen en paretische achterpooten,
gebruikten zij niets van het voedsel, dat hun werd
voorgezet.

-ocr page 34-

22

De einduitslag der proef was als volgt:
Binnen
24 uren stierven:

Met « geïnfect. Met ß geïnfect.

Cavia n». 1 (2 mgrm.) Cavia n». 6 (4 ingrm.)
Cavia n". 2 (3 mgrm.)

Met « -I- /3 geïnfect. Met oorspr. cult. geïnfect.

Cavia n^". 7 (2 mgrm.) Cavia n". 11 (3 mgrm.)

Binnen 48 uren stierven.

Met « geïnfect. Met ß geïnfect.

— Cavia n«. 4 (2 mgrm.)

Met « geïnfect. Met oorspr. cult. geïnfect.

Cavia n". 19.
Bij sectie van alle deze dieren vond men dezelfde
veranderingen.

Een zekere hoeveelheid serous exsudaat in de
peritoneaalholte, geringe injectie v. h. Peritoneum,
Pseudomembranen op de lever en een heldere vloei-
stof in de pleura-holte. De dunne darm was paraly-
tisch en gevuld met een grijze, slijmerige massa.

Gelatineplaten geïnfecteerd met het exsudaat uit de
buikholte, met hartbloed en met leversap vertoonden
reincultuur van cholerakolonies. De gelatineplaat ge-
ïnfecteerd met darminhoud vertoonde naast de cholera-,

-ocr page 35-

23

In de meeste gevallen nog andere kolonies, ofschoon
de cholerakolonies overwegend waren. \')

Na 7 dagen stierf nog cavia n". 5 (3 mgrm. ^-cultuur)
aan darmcholera. Harthloed, leversap en peritoneaal-
holte waren steriel.

Deze uitslag, hoewel niet geheel, zooals ik ver-
wachtte, doet mij toch besluiten, dat geen virulen-
tie-verschil bestaat tusschen de ot-, /J-, en /3-cultuur.
Er is ook hier weer geen vaste regel af te leiden.
Wel is waar stierven 2 der 3 met «-cultuur geinji-
ceerde dieren binnen 24 uren, terwijl slechts 1 van de
3 met /i-geïnfecteerden dat lot onderging, en zou deze
uitslag ten gunste van de meerdere virulentie der
a-cultuur pleiten, indien niet het in leven blijven
van 2 met a -f (5-cultuur geïnjiceerde cavia\'s en
van het met 4 milligram «-cultuur geïnfecteerde
dier, en de dood van het met 4 milligram ^-cultuur

\') Om bij het gieten der darmplaat, de aau dc serosa licck-
teude vibrionen uit te sluiten, word een dubbel ouderbouden
darinstuk eerst 5 min. in sublimaat 1; 2000.— daarna in leiding-
water afgespoeld. Daarop werd met een gloeiend mes de dann-
wand geschroeid en deze plaats met eeu iu de vlam gesteriliseerd
schaartje ingeknipt. Alet een platinaoogje werd dau iu de darm-
holte gegaan en van de i^ihoud 1 lisje uitgezaaid.

-ocr page 36-

24

geïnfecteerde proefdier het m. i. duidehjke bewijs
leveren, dat hier aan meerdere of mindere resistentie
der cavias tegen het choleragif moet gedacht wor-
den, niet aan een meerdere of mindere virulentie
der verschillende culturen.

Nu dus uit alles blijkt, dat geene verschillen be-
staan tusschen de vibrionen der en der |5-kolonies,
kan de eigenaardige vormverandering in plaat-cultures
niet berusten op een bevruchtingsproces.

Een chemiotactische werking door verschillende
stofwisselingsproducten der «- en der |5-vibrionen
kan mijns inziens ook niet aangenomen worden.
Men zou dan toch in de met eene geïsoleerde «- of
eene geïsoleerde |5-kolonie bezaaide platen een gerin-
ger aantal samenvloeiïngsfigurën moeten verwachten,
dan in de met « -f /3-cultuur geënte platen. Mijne
proeven\' leerden echter, dat dit verschil in het aan-
tal samenvloeiïngsfiguren niet bestond.

Eene gelijkmaking van bestaande evenwichtsver-
schillen, afhankelijk van ongelijken druk, zoiide alle
vormveranderingen kunnen verklaren:

De cholerabacil vormt in gelatine eene nagenoeg
kogelvormige, zeer weeke massa omgeven door een
schaal van eveneens in verweeking begrepen gelatine.

-ocr page 37-

25

Is de kolonie geïsoleerd, dan is deze weeke schaal
over haar geheelen omtrek omsloten door vaste gelatine.

Komen nu twee kolonies dicht in elkanders nabij-
heid dan zullen de twee schalen van in verweeking
begrepen gelatine elkander op een gegeven oogenblik
raken.

Staan de beide kolonies onder dezelfde, verhou-
dingen van druk, dan zullen de beide kolonies uit-
loopen naar deze plaats van minderen weerstand en
zal de figuur ontstaan door
Dahmen aan twee samen-
vloeiende a-kolonies toegeschreven.

Is er echter verschil, dan zal de kolonie met hoo-
geren druk, om hot evenwicht te herstellen naar de
andere kolonie moeten uitloopen, voor zich uitdrij-
vende de in verweeking begrepen gelatine, die
daardoor op de elastische bacteriën-massa een druk
uitoefent, waarvan de instulpingsfiguur het gevolg is.
Daardoor wordt ook in deze kolonie de druk hoo-
ger, en komt nu hare in verweeking begrepen
schaal in aanraking met die van eene andere in de
nabijheid gelegen kolonie met lageren druk, dan zal
zij op hare beurt tot evenwichtsherstelling een uit-
looper naar deze kolonie zenden, enz. Dat een
kolonie in de nabijheid van een andere gelegen, niet

-ocr page 38-

26

naar deze, maar wel naar een derde, iets verderaf
gelegene, een nitlooper zendt, laat zich zoo verklaren,
dat de twee eerste kolonies een gelijken druk be-
zitten , welke hooger is dan die van de derde
kolonie.

Drie afwijkende gevallen wil ik afzonderlijk be-
spreken. In deze drie, sinds 1892 in het Laboratorium
voortgekweekte cultures, vormden de vibrionen in
gelatine-platen steeds van den gewonen vorm afwij-
kende kolonies, die eenigzins overeenkomen met de
atypische in Hoofdstuk II beschreven kolonies. De
bacillen-massa zelve vormde hierbij een compacten,
weinig korreligen klomp, omgeven door een groote
schaal van vervloeide in verweeking begrepen
gelatine. Hierbij werden nooit uitloopers- of intrek-
kingsflguren geconstateerd.

Ook dit feit is niet in strijd met deze verklaring.
Het eenige punt van verschil bestaat hierin, dat de
uitloopers- en. intrekkingsflguren eenvoudig onzicht-
baar zijn, doordien de vervloeide en in verweeking
begrepen gelatine volkomen doorschijnend is en de
bacillenklomp, ook daar, waar twee kolonies in
elkander vloeien, op dezelfde plaats blijft hggen,
zonder eenige vormverandering te ondergaan.

-ocr page 39-

27

Tegen een gelijkmaking van verschil in druk pleit
m. i. alleen deze omstandigheid, dat twee kolonies
aan_^e oppervlakte der gelatinelaag gelegen, toch
de eigenaardige figuratie vertoonen, terwijl dan van
een druk of spanning in de kolonie geen sprake
schijnt te zijn.

Welke onbekende krachten bij deze vormverande-
ringen in \'t spel zijn, kan ik dus niet zeggen, nu
blijkt, dat noch een bevruchtingsproces, noch een
chemiotactische werking, noch mechanische momen-
ten een volledige verklaring kunnen geven.

Over de epidemiologische gevolgtrekkingen van
Max Dahmen behoef ik slechts zeer kort te zijn.

Waar ik geen verschil in eigenschappen tusschen
de vibrionen kon constateeren, moot ik zijne ge-
volgtrekkingen, als op een foutieven grondslag be-
rustende, verwerpen.

-ocr page 40-

^ \' ; V\' \'

Protocol No. 1.

Datum, Woensdag 4 Oct. 1893 \'s morgens 10 uur.

Intraperitoneale injeetie bij Cavias van jS en a /3-cultnur, naast die van de oorspronkelijke
cultuur; cult, afkomstig uit faeces \'s Hertogenboscli.
Agar cult, oud 18 uren (37° C.) Injectie 10 uur.

to
00

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

1.

Witte Cavia, blauw,
gekl. neus.

280 gr.

2 mgrm.
a

Binnen 24 uren.

Temperatuur 4 X. \'93 8.30 u. 38.2° C.

„ „ 2 „ 38.2° „
„ „ 4 „ 30.8° „
„ . „ „ 8 „ 33.9° „
5 X \'93. Dood gevonden.

2.

Zwartbruine Cavia
blauwe kraag.

380 gr.

3 mgrm.
a

Binnen 24 uren.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u 38.° C.
» » » >1 »
„ » 4 1 36.4° „
„ ), „ 8. „ 34.5° „
5 X \'93. Dood gevonden.

-ocr page 41-

No. der Cavias.

Gewidit

Aanmerk\'mgen.

Uosis.

llcsultaiit.

3.

Bruin zwarte Cavia
witte ucus, gele
streep in den uek.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u. 37.8° C.

400 gr.

4 mgrm.
a eult.

Voorbij gaande ziekte,
symptomen.

JJ

S> 13

2 „

38.3°

4 „

36.1°

8 „

37.1°

1 8.30 „

39.°

12 „

38.9°

6 X \'93. Dier weer gezond.

to
CD

4.

Zwart bruine Cavia
blauwe neus.

310 gr.

2 mgrm.
ß cnlt.

Binnen 2 X 24 uren.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u. 38.1° C.

2 „ 39.5° „

4 „ 37.6° „

8 „ 35 6° „

5 X \'93 8.30 „ 34.7° „

12 „ 34,3° „

2 „ 34.° „

4 „ 33.5° „
ö X \'93. Dood gevonden.

-ocr page 42-

Gewicht. 1 Dosis.

No. der Cavias.

llosultaat.

Aanmerkingen.

5.

Cavia achterste ge-
deelte van den rug:
blauw.

380 gr. 3 mgrin.
I |3 cult.

Voorbijgaande ziektever-
schijnselen; na 7 dagen
overleden aan darm-
eliolcra.

8.30 u.

38.1° C.

2

37.9° „

4

35.9° „

8 „

35.7° „

; 8.60 „

37.7° „

12

38.3° „

6 X \'93. Cavia weêr vlug.
12 X \'93. Dood gevonden.

co
O

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u. 38.1° C.

» » 2 „ 39.7° „

), ,> 4 „ 38.° „

„ „ 8 „ 34.3° „
5 X \'93. Dood gevonden.

6.

Zwart bruine Cavia
gele neus.

Binnen 24 uren.

400 gr.

4 mgrro,
|S-cuIt.

-ocr page 43-

No. der Cavias.

Gewicht.

Uo.sis.

Hesultaat.

Aanmerkingen.

7.

Cavia blauwe
streep in den nek

315 Kr.

2 mgrm.
a ,3
cultuur.

Binuen 24 uren.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u. 38.° C.

„ „ 2 „ 39.2° „

„ „ 4 ■ „ 37.2° „

„ „ 8 „ 34.1° „
5 X \'93. Dood gevonden.

02

8.

Bruin-witte Cavia.

380 gr.

3 mgrm.
cultuur.

Voorbijgaande ziekte
symptomen.

8.30 u.

38.° C.

2

37.9° „

4

37.1° „

8

37.9° „

; 8.30 „

38.6° „

12

28.2° „

6 X \'93. Dier weer vlus:.

-ocr page 44-

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

Resultaat.

Aanmerkingen.

9.

Zwart witte Cavia.

405 gr.

4 mgrm.
«4-/3
cultuur.

Voorbijgaaude. ziekte-
symptomen.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u. 37.8° C.

2 „ 38.7° „
36.7° „
36.8° „

5 X \'93 8.30 „ 39.6° „
12 „ 38 6° „
6 X \'93. Dier weer vlug.

co
to

10.

Witte bruine Cavia
rechts van de
kop blauw.

350 gr.

2 mgrm.
oorspron-
kelijk
cultuur.

Binnen 2 x 24 uren.

8.30 u.

37.9°

C.

2

37.1"

i

34 8°

ïj

8 . „

30.5°

; 8.30 „

32 8°

>3

12 „

32.8°

2

32.8°

ÏJ

4

32.3°

6 X \'93. Dood gevonden.

-ocr page 45-

No. der Cavias.

Resultaat.

Gewicht.

Dosis.

11.

Cavia met zwarten
kop, witten neus.

370 grm.

3 mgrm.
oorspron-
kelijke
cultuur.

410 grm

4 mgriji.
oorspron-
kelijke
cultuur.

12.

Zwart bruine Cavia

Binnen 24 uren.

co
co

Voorbijgaande ziekte-
symptomen.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u.

37.7° C.

■ „ „ 2

26.° „

» „ 4 „

3.65° „

j) .) )) 8 „

34.4° „

5 X \'93. Dood gevonden.

Temperatuur 4 X \'93 8.30 u.

37.8° C.

„ „ 2

37.° „

„ » 4 „

34.6° „

„ „ 8 „

34.9° „

5 X \'93 8 ÖO „

36 4° „

» „ 12

36.8° „

» j. ,j 2 „

37.6° „

6 X \'93. Dier weer vlug.

-ocr page 46-

HOOFDSTUK H.

By mijne onderzoekingen over de n- en |3-kolonies
en ook reeds in plaatcultures van choleradejecties,
was het mij opgevallen, dat in vele gevallen cho-
lerakolonies voorkwamen (de kolonies bestonden uit
komma\'s, die alle eigenschappen der choleravibriones
bezaten), die verschillen vertoonden met de als ty-
pische cholerakolonies beschreven vormen.

Eerst met het denkbeeld, dat deze misschien de
a-kolonies van Dahmén zouden kunnen zijn, ging ik
tot het isoleeren dezer kolonies over. Daar echter
geene der eigenschappen dezer kolonievormers, ver-
schilde met die van den gewonen vorm, stelde ik
het mij ten taak na te gaan, welke oorzaak aan
deze afwijking in groei ten grondslag lag.

Terwijl ik met mijn onderzoek bezig was, verscheen
er een pubUcatie van prof.
Bernhard Fisoiier in de
„Deutsche medicinische Wochenschrift." \') „Ueber

\') Dtsche med. Woeliciiselirift N°. 23, Jaargang 1893.

-ocr page 47-

35

„einige bemerkenswertlie Befunde bei der Unter-
„sucliung Choleraverdächtigen Materials," waarin hij
in eenige regels melding maakt van dezen kolonie-
vorm: „Es Hessen sich dann an diesen durch leb-
„hafte Verflüssigung ausgezeichneten Colonieën ebenso
„wie bei den übrigen Kommabacillen und bei einigen
„denselben nahestehenden Leuchtbakterien Zwei
„Arten des Wachsthums unterscheiden.

„Bei der einen bleibt die verflüssigte Gelatine klar
„und bildet die Colonie ein punkt- bis stecknadelkopf-
„grosses grauweisses Klümpfchen in der Mitte. Geht
„damit eine stärkere Verdunstung der verflüsigten
„Massen einher, dann erscheinen diese Colonieën bei
„seitlicher Betrachtung wie Luftblasen. Bei der
„anderen Art, etc. etc."

Bij deze beschrijving van de ook door mij opge-
merkte kolonies, sluit ik mij gaarne aan; echter wil
ik, volledigheidshalve, daaraan nog het volgende
toevoegen. Ook de gewone cholerakolonies bezitten
eene vervloeiingszone, eenen zeer smallen lichtbre-
kenden ring. Waar echter bij de gewone vormen
deze ring door zijne smalte geheel op den achtergrond
treedt, daar is de vervloeide gelatine bij de atypisch
groeiende kolonies een breed, om de koloniemassa.

-ocr page 48-

36

liggend, helder band, terwijl de koloniemassa zelve
op een kleine grijze centrale kern in een groote
doorschijnende cel gelijkt.

Bij 96-malige vergrooting ziet men deze kolonie
als een heldere, zeer lichtkorrelige massa, meestal
niet zoo sterk onregelmatig gecontonreerd als de
kolonies van gewonen vorm. Na 48 uren broeiing tre-
den in de, vóór dien tijd heldere, vervloeiingszone
kleine korreltjes op, die, eerst in klein aantal, lang-
zamerhand de geheele vervloeide massa op gaan
vullen, zoodat deze eerst heldere massa meestal reeds
na 3
X 24 uren macroscopisch en microscopisch ge-
heel opgevuld is met korreltjes, en de kolonie dikwijls
alleen nog maar door een sterker lichtbrekend klompje
in het midden, van de andere, gewone kolonies is
te onderscheiden.

Door mij was nu na te gaan of deze kolonievorni
eene levensuiting was van cholerabacillen met andere
gewijzigde eigenschappen dan de gewone Kochsche
vibriones, of dat invloeden van buiten af zóó inwerk-
ten , dat de gewone kommabacillen ongewone kolonie-
vormen gaven.

Om dit te beslissen ging ik als volgt te werk:
I. Van een plaat geïnfecteerd met een lisje der

-ocr page 49-

37

choleradejecties, afkomstig uit \'s Hertogenboscli,
werd de kolonie met afwijkend type, afgestoken en
op pepton-keukenzoutoplossing (1 7o pepton- 17„ keu-
kenzout) gebracht. Na 6 uren bij 37° C gebroeid te
zijn, werd deze pepton-keukenzoutcultuur onderzocht.
Zij bleek uit komma\'s te bestaan en gaf een sterke
cholerarood-reactie.

Een lisje werd uitgestreken over een breede eprou-
vette agar, en dit buisje gedurende 18 uren bij 37° C
in de broeistoof gehouden.

Van de flink opgekomen agarcultuur werden 5
milligram in een gesteriliseerd platina-schaaltje afge-
wogen, met Vï
gM. sterielen bouillon vermengd en
van de aldus verkregen troebele vloeistof 0.3 cM.
(= 3 milligram cultuur) bij een Cavia van 310 gram
intraperitoneaal geïnjiceerd.

Het proefdier overleed binnen 24 uren na verhoo-
ging en vervolgens verlaging van temperatuur ver-
toond te hebben.

De sectie gaf het gewone beeld te aanschouwen:
een sereus exsudaat in de buikholte, eenige injectie
V. h. peritonaealvlies; op de lever eenige Pseudo-
membranen ; eene paralytische dunne darm.

Met 2 lisjes v. h. sereus exsudaat uit de buikholte

-ocr page 50-

38

werden 4 buisjes gelatine geïnfecteerd en hiermede 4
platen gegoten, die gedurende 24 uren in de broeistoof
aan een temperatuur van 22® C worden blootgesteld.

Bij onderzoek der platen constateerde ik nu:

1. Dat in alle 4 platen 2 kolonievonnen aanwe-
zig waren:

CL De gewone typische cholerakolonies.

h. De kolonies met afwijkenden vorm.

2. Dat de, door hare heldere vervloeiingszone,
afwijkende kolonies voornamelijk in het midden
der platen zetelden.

Uit de afwijkende cholerakolonie waren dus na
passage van een cavialichaam, de 2 kolonievormen
te kweeken. Was deze passage echter noodzakelijk,
of kon ook door directe uitzaaiing van ééne der kolo-
nies, de 2 vormen verki-egen worden?

11. Van ééne der 4 platen, verkregen uit het sereus
buikholte-exsudaat der gestorven cavia, werd een
kolonie met afwijkend type afgestoken en over 8
buisjes gelatine verdeeld. De 3, door uitgieting in
Petri\'sche schalen, verkregen platen, werden l)ij 22® C
gedurende ± 30 uren gebroeid.

Het bleek nu, dat in 2 dezer platen de 2 kolonie-
vormen voorkwamen, terwijl ook hier weer het mid-

-ocr page 51-

39

(lengedeelte als het ware de plaats van praedelectie
was der kolonies met den helderen vervloeiings-
rand.

Dit telkens voorkomen der afwijkende cholera-
kolonies in het midden der platen, bracht er mij toe,
de Petri\'sche schalen zelve eens nauwkem^iger te be-
schouwen en het bleek mij toen, dat in vele gevallen
het middengedeelte zich iets boven het niveau der
randen verhief, zoodat de daarin gegoten vloeibare
gelatine in het centrum der plaat een dunnere laag
vormde dan meer aan de periferie.

Nadat ik dus geconstateerd had, dat, zoowel na
passage, als door directe uitzaaiing in gelatine-platen,
uit de ééne, de beide koloniesoorten waren te kwee-
ken , bracht deze vondst mij tot het vermoeden, dat
deze eigenaardige koloniegroei alleen afhankelijk was
van de dunheid der gelatinelaag, waarin zij zich
vormde.

De weg, dien ik had in te slaan, om zekerheid to
te verkrijgen omtrent do juistheid van mijn vermoeden,
was nu aangew.ezen.

Ik had slechts dunnere en dikkere platen te gieten
van gelatine, geïnfecteerd met een willekeurigo
cholorakolonie, om dan na to gaan of op do eersto

-ocr page 52-

40

zich de afwijkende, op de laatste zich de gewone
kolonievorm ontwikkelde. Om de dunnere en dikkere
gelatine-platen te verkrijgen, ging ik in alle door mij
onderzochte gevallen aldus te werk, dat ik, na ver-
dunning van één lisje agarcultuur in 2 of 3 buisjes
gesteriliseerd water, 2 gelatinebuisjes infecteerde en
in de ééne plaat een geheel buisje gelatine ( 10 cM.)
met de helft van het 2«, in de andere plaat de over-
blijvende helft van het 2® buisje uitgoot. Omdat
de gelijkmatige verdeeling van de halve massa ge-
latine over de plaat, dikwijls gebleken was moeilijk
te zijn door de spoedige stolling, verwarmde ik de
plaat, daarvoor bestemd, even boven de gasvlam.
Aldus verkreeg ik zeer dunne gelijkmatige platen.

In de onderzochte gevallen werd door mij naast
de dikke en dunne plaat nog een plaat van gewone
dikte gegoten, die vóór de geheele stolling der ge-
latine schuin werd geplaatst, zoodat de ééne zijde
door een dikke, de andere zijde door eene dunne
laag werd ingenomen.

Na 30—48 uren staan bij 22° C. werden de platen
onderzocht, en werd dan het macroscopisch reeds
zeer duidelijke resultaat, microscopisch gecontroleerd.

De uitslag van mijne proeven laat ik hier volgen:

-ocr page 53-

41

Proef L

Vibrio-cholerae afkomstig uit dejecties van een
cholera-lijder uit \'s Hertogenboscli. In reincultuur ge-
bracht 17 September 1893.

1 dunne, 1 dikke gelatine-plaat gegoten 29 Oct.,
4 u. p. m. Platen onderzocht 30 Oct. 8 u. a. m.

Bunne plaat.
Alle kolonies met
afwijkend tyije.

Dikke plciat.
Gewone kolonies.

Proef 1 a.

Dezelfde cultuur als boven.

30 Oct. 10 u. a. m. 3 platen gegoten. Eén dunne,
één dikke, één van gewone dikte, schuin geplaatst.

31 Oct. 5 u. p. m. platen onderzocht.

1. Dunne plaat.

Alloon kolonies
niet afwijkend
type.

2. Dikke plaat. | 3. Schnineplaat.

Alloon gewone
kolonies.

In dikke laag
gewone, in dunno
laag atypische ko-
lonies.

Proef II.

Cultuur afkomstig uit dejecties van een patient
uit Vollenhoven.
IU reincultuur gebracht 17 Sept. 1893.

-ocr page 54-

42

3 Nov. 8 u. a. m. 3 platen gegoten: Eén dunne, één
dikke, één van gewone dikte, schuin geplaatst.

4 Nov. 4 u. p. m. Platen onderzocht.

1. Dunne plaat.

Alleen kolonies
met afwijkend
type.

2. Dikke plaat.

Plaat had schuin
gestaan, vóór de
stolling. Daarom
als plaat 3.

Proef III.

3. Schuine plaat.

In dikke laag
gewone, in dunne
laag atypische ko-
lonies.

Cultuur afkomstig uit dejecties van een patiënt
te Jutphaas. In reincultuur gebracht 14 Sept. 1893.

18 Nov. 8 u. a. m. 3 platen gegoten. Eén dunne
één dikke, één van gewone dikte, schuin gehouden.

19 Nov. 4.30 u. p. m. Platen onderzocht.

Dunne plaat.

Vertoont beide
soorten kolonies.
Plaat to dik. Nieu-
we dunne plaat
gegoten 19 Oct.
5 u. p. m.

Vertoont 21 Oct.
9 u. alleen atypi-
.sche kolonies.

Dikke plaat.
Kolonies van
gewonen vorm.

Schuine plaat.

In dikke laag
gewone, in dunno
laag atypische ko-
lonies.

-ocr page 55-

43

Proef IV.

Cultuur afkomstig uit dejecties van een patiënt,
verpleegd in de Amaliastichting. In reincultuur ge-
bracht 20 Oct. 1893.

25 Nov. 3 u. p. m. 3.platen gegoten: Eén dunne,
één dikke, één gewone dikte, schuin gehouden.

27 Nov. 8. u. a. m. Platen onderzocht.

Dunne plaat. Dikke plaat. Schuine plaat.

Alle platen vervloeid. Na sterkere verdunning van
het agar-cultuurlisje, 3 nieuwe platen aangelegd op
27 Oct. 9 u. a. m.
28 Nov. 4 u. p. m. Platen onderzocht.

Dunne lüaat.
Allo kolonies
mot afwijkend
type.

Dikke plaat.

Gowono kolo-
nies.

Proef V.

Cultuur afkomstig uit dejecties van een patiënt
te Smilde. In reincultuur gebracht 24 Oct. 1893
(Prof.
Spronck).

Schuine pUmt.

In dikke laag
gewone, in dunne
laag atypische ko-
lonies.

-ocr page 56-

44

Dunne plaat.

Vertoont 2 soor-
ten kolonies: ge-
wone en atypi-
sche. Plaat niet
dun genoeg.

ten kolonies, ge- ! gewone, in dunne

wone en atypische.

Plaat schuin ge- j lonies.
staan vóór stol- i

30 Nov. 10 u. a. m. 3 platen gegoten: Eén dunne;
één dikke, één gewone dikte, schuin gehouden.
2 Dec. 10 u. a. m. \'Platen onderzocht.

Dikke plaat.
Vertoont 2 soor-

Schuine plaat.
In dikke laag

laag atypische ko-

I

ling. In dikke laag
gewone, in dunne
atypische kolonies
3 nieuwe platen gegoten op 1 Dec. 11 u. a. m.
3 Dec- 9 u. a. m. Platen onderzocht.

Dunne plaat.
Alleen kolonies
met afwijkend
type.

Dikke plaat.
Gewone kolo-
nies.

Schuine plaat.

In dikke laag
gewone, in dunno
laag atypische ko-
lonies.

Proef VI.

Cultuur afkomstig uit dejecties van een patiënt,
verpleegd in de Amaliastichting (Utrecht II). In rein-
cultuur gebracht 7 Nov. 1893.

8 Dec. 9 u. a. m. platen gegoten: Eén dunne,
één dikke, één van gewone dikte, ïichuin gehouden.

-ocr page 57-

45

Dunne plaat.
Kolonies met
afwijkend type.

Dikke plaat.
Gewone kolo-
nies.

Schuine plaat.

In dikke laag
gewone, in dmine
laag atypische ko-
lonies.

9 Dec. 4 u. p. m. Platen onderzocht.

Uit deze 6 proeven blijkt, dat ik het geheel in
mijne macht had, zich de atypische kolonies te laten
ontwikkelen. Waren mijne gelatine-lagen maar dun
genoeg, dan verkreeg ik steeds de kolonies met af-
wijkenden groei. De schuin gehouden platen.dienden
slechts om de uitkomsten, verkregen door de dunne
platen, te versterken.

Dat deze atypische koloniegroei, niet afhankelijk
was van een zich ontwikkelen aan de oppervlakte
der gelatine-laag, blijkt reeds uit den groei op de
dikke platen, waar nooit een aan de oppervlakte
groeiende kolonie den afwijkenden vorm vertoonde.
Om dit echter nog met meer zekerheid uit te slui-
ten, legde ik een andere soort van plaat aan.

Een gewoon buisje vloeibaar gemaakte gelatine
werd in een Petri\'sche schaal uitgegoten en tot stol-
ling gebracht op een ijskoud nivelleertoestel.
^let een langharig, zeer zacht penseel, bevochtigd

-ocr page 58-

46

in een 3- of 4-malige verdunde pepton-keulcenzout-
cultuur van den te onderzoeken Kochschen vibrio,
werd dan het gelatineoppervlak bestreken en de plaat
gedurende 30—48 uren bij 22° C. geplaatst. Aldus
kreeg ik uitsluitend aan de oppervlakte groeiende
kolonies.

In aUe 6 door mij onderzochte gevallen kwamen
steeds de gewone kolonievormen voor den dag.

Deze atypische groei der cholerakolonies is dus
alleen afhankelijk van de ontwikkehng in een zeer
dun laagje gelatine. Dit kon ik later nog vele malen
constateeren, indien platen, geïnfecteerd met cholora-
vibrionen, met opzet of toevallig schuin waren\' ge-
plaatst voor de geheele stolling. In het dunne laagje
kwamen dan steeds de kolonies met de heldere ver-
vloeiingszone voor den dag.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK HL

1892 en 1893 hebben den wateronderzoekers een
rijken oogst opgeleverd van vibrionen. Elke week,
als \'tware, bracht een nieuwe species te voorschijn,
die in hare eigenschappen min of meer verschilde
van den uit faeces gekweekten Kochschen vibrio.

fränkel \'), Günther , wemel •\'\'), Bujwm ,
Fokker \'), Kieslino , Dunbar \'), Spronck ,
Blachstein , Sanarell,! \' , en anderen, vonden
komma\'s, waarvan sommigen, met do tegenwoor-

\') Dtsclie med. woclienschrift 1892 No. H.

„ „ ,, „ No. 49.

\') Ccntralbl. f. Baktcriologio u Parasitouk. 1892 p. 117.
» » >• .. .. » p. 120.
5) Dtschc med. Wochonschrift 1893 No. 7.
«) Arbeiten a. d. Kais. Clesli. a. l?d. VIII 1893 p. 430.

Disclic med. Wocheuschr. 1893 No. 7 en Arl). a. d. Kais.
Gosli, a. üd. 1894 p.

Nederlandsch Tijdschrift voor (Jcnecskundo.
») Ann. dc l\'Inst. Tastour 1893 No. 10 p. G89.

\') )i » » » i> II I) P\' G9<}.

-ocr page 60-

48

dige kennis der eigenschappen van den Kochschen
vibrio, als echte cholerabacillen, anderen, als sapro-
phyten of een geheel andere plaats innemende vi-
brionen, moeten opgevat worden.

Fokker beschouwt zijn vibrio, die in de vloei-
bare voedingsbodems zich het beste bij kamertem-
peratuur ontwikkelt, als een gedegenereerde cho-
lerabacil;
Sanarelli ziet, op grond van experimenten,
alle zijne uit water gekweekte vibrionen aan voor
de Kochsche komma, die min of meer de typische
eigenschappen verloren, en door het verblijf in open
wateren meer saprophytische eigenschappen heeft
aangenomen.

Het niet immuniseeren van echte, uit faeces ge-
kweekte , cholerabacillen, voor elkäar, en voor vibri-
onen , uit water gekweekt en met alle eigenschappen
voorzien, die de diagnose „vibrio
Koch" noodzaken;
aan den anderen kant het immuum maken, door
in eigenschappen op saprophyten gelijkende water-

vibrionen, voor uit faeces en water gekweekte

cholerabacillen; het verlies van de eigenschap van
in water gekweekte vibrionen om de nitroso-indol-
reactie in zoo sterke mate te geven als de oorspron-
kelijke cultuur, en om pathogeen \'te zijn voorproef-

-ocr page 61-

49

dieren; de mindere vervloeiing der gelatine, na 3
maanden verblijf in water bij kamertemperatuur van
een vibrio uit de Seine bij St. Cloud gecultiveerd,
doen bij hem het denkbeeld ontstaan aan eene veel
vormigheid der cholerabacillen, waarvan de eigen-
schappen veranderen naar de omstandigheden, waar-
onder zij geplaatst zijn.

Ik stelde het mij nu ten doel na te gaan, of het
werkelijk mogelijk was, door verblijf in water, aan
vibrionen, die de cholerarood-reactie gaven, deze eigen-
schap geheel of gedeeltelijk te ontnemen, en of ook
in den groei in eene pepton-keukenzoutoplossing door
(leze veranderde levenswijze wijziging was gekomen.

Sanarelli vulde 2 groote tlesschen met Seinewater
en[liet daarin, na sterilisatie bij 120° C., eenige druppels
cultuur vallen, rein gekweekt uit Seinewater, in de
nabijheid van St. Cloud, en (He alle eigenschappen
bezat van den Kochschen vibrio.

De ééne flesch werd bij kamertemperatuur (20°-
24° C.), de andere in do ijskast (5°—10° C.) weggezet.

Na ééne maand kon hij weder uit heide llesschen
do vibrionen kweeken, doch deze hadden nu alle

>) Ann. (le I\'Iiist. Pasteuk 18Ü3, ii». 10 p. 7Ü1 eu p. 72ïJ.

4

-ocr page 62-

50

virulentie verloren, terwijl de nitroso-indolreactie
der vibrionen, bij kamertemperatuur gekweekt, veel
minder sterk was dan die van de oorspronkelijke
cultuur en de choleraroodreactie der komma\'s uit de
ijskast een nauwelijks merkbare verkleuring opleverde.

Om zooveel mogelijk dezelfde omstandigheden te
verkrijgen, als waaronder
Sanabelli zijne vibrionen
in het water het vertoeven, werden er 12 goed
schoongemaakte flesschen van 1 liter inhoud, gevuld
met water uit den Krommen Rijn, geschept direct
boven de spoorwegbrug te Utrecht, (6 Februari 1894).

Den 7®° en 8®° Februari werden deze flesschen
telkens gedurende 17^ uur in den stoomsterilisator
bij 100° C. gesteriliseerd.

Den 9®i Februari werd dit water geïnfecteerd, door
aan elke flesch 1 cM^ van 17\'/j uren in pepton-keuken-
zoutoplossing gekweekte choleracultures (37° C.) toe
te voegen.

Ik bezigde daarbij 4 exemplaren van cholerabacillen
in 1893 door Prot SpRONCK uit open water gekweekt,
waarvan de eigenschappen reeds beschreven zijn in
het Nederl. Tijdschr. v. Geneeskunde: \')

«) Tijdschr. v. Gcu. 1893, n". 20.

-ocr page 63-

51

N". 1 uit de Dedemsvaart bij Avereest; .

N". 2 uit den ouden Rijn bij Oudshoorn;

3 uit een binnensloot te Aarlanderveen;

N®. 4 uit de Dedemsvaart te Dedemsvaart.

Voorts maakte ik gebruik van twee exemplaren
van vibrio cholerae, afkomstig uit dejecties. De
één (n". 5) sinds 1892, de ander (n». 6) sinds 1893
in het Laboratorium voortgekweekt.

De flesschen, bestemd om bij kamertemperatuur
te staan, werden met een A; die, om in de ijskast
te verwijlen, met een B gemerkt.

Telkens één A- en één B-flesch werden met één
soort cultuur geïnfecteerd.

De infectie geschiedde met dunne, in een lange
capillairbuis uitgetrokken, pipetjes, waarop de
hoogte van 1 cM\' inhoud was aangegeven. Deze
werden aan de eene zijde dichtgesmolten, aan den
anderen kant van een wattepropje voorzien, en
daarna gesteriliseerd. Even vóór hot gebruik worden
do pipetjes geflamboyeerd en de dichtgesmolten punt
er afgeknepen. Van de pepton-keukenzoutcultuur
werd 1 cM\' opgezogen on in de üesschen uitgeblazen.

Voor elke cultuur werd een afzonderlijk pipetje
gebruikt.

-ocr page 64-

52

Aldus verkreeg ik 12 flesschen geënt met 6 cul-
tures :

A, en Bj geënt met n". 1.

Aj n IJ »

\\ „ B, „ „ n". 3.

A, „ B
A, „ B

A, „ B„ „ „ n". 6.

De flesschen A werden in het duister, de flesschen
B in de ijskast gezet.

Gedurende 31 dagen waren de flesschen A bloot-
gesteld aan een temperatuur van 17° —26° 5 C, de
flesschen B aan een temperatuur van 1° —9°C.

Den 12eii Maart 1893 werd van elke flesch, na
goed schudden en doorblazen met gesteriUseerde
pipetjes, 90 cM-"* in een, met heet water schoonge-
maakt, maatglas afgemeten, en hieraan 10 cM-\'\' van
een gesteriliseerde 10 7o pepton en 10 7o keukenzout
bevattende, met bicarbonas sodao sterk gealkali-
seerde vloeistof, toegevoegd. Het mengsel werd dan
in gesteriliseerde, met watteproppen afgesloten,
kolfjes uitgegoten.

Deze kolfjes werden gedurende 22 uren in de
fcroeistoof bij 37° C geplaatst.

-ocr page 65-

53

Van het, nu aan de oppervlakte gekomen, vliesje,
werd 1 lisje, na éénmalige verdunning in 1 buisje
pepten-keukenzout, over 3 buisjes vloeibaar ge-
maakte gelatine verdeeld en hiervan platen gegoten,
die na 24 of meer uren, op cholera-kolonies werden
onderzocht.

Op deze wijze gelukte \'het mij cholera-bacillen
te isoleeren uit- de llesschen A,, A,, A,, A.., en
B^. Dat uit A^ en A,, geen cholera-vibrionen meer
waren te kweeken, was afhankelijk van een sterke
verontreiniging dezer flesschen met andere bacterien.

De oorzaak dezer verontreiniging moest gezocht
worden in een infectie door de pipetjes. Om na-
melijk de vermindering van het aantal vibronen,
door het verblijf in het water, na te gaan, had ik,
onmiddellijk na de infectie met de cholera-cultuur,
de daarvoor gebruikte pipetjes ten 2^" male in het
midden der flesschen A^ en A„ gestoken, om 1 cM-"\'
van het geïnfecteerde water, op to zuigen.

Waarschijnlijk waren nu, in den tijd tusschen de
infectie en de opzuiging, luchtbacteriön op het pipetje
gevallen, en had ik dus aan het water andero bac-
teriön toegevoegd.

Dat in de llesschen B, behalve in B,, geen cho-

-ocr page 66-

54

leravibrionen meer aanwezig waren, moet ik wijten
aan de lage temperatuur, die allen gedood had.

Echter bleef mij nog altijd de cultuur uit de B^
flesch over, om die nog te toetsen aan het resultaat,
door
Sanarelli verkregen.

Van de platen, die de cholera-kolonies bevatten,
werden ieder 2 kolonies afgestoken en in buisjes
pepten-keukenzout gebracht. Deze werden gedurende
6 uren bij 37° C. gebroeid.

Van iedere pepton-keukenzoutcultuur werd nu 1
groot lisje opnieuw in een buisje pepton-keukenzout
gebracht. Tevens werden 4 andere buisjes pepton-
keukenzout ieder met één klein lisje van een 6 uren
oude (37° C.) pepton-keukenzoutcultuur der oorspron-
kelijke agarculturen geënt.

Alle buisjes werden nu gedurende 18 uren bij 37°
C. gebroeid en de verschillende cultures onderzocht
op troebelheid, oppervlakte-vliesje en cholerarood-
reactie.

^ Hierbij bleek, dat geen versciiil te constateeren
was; noch in de pepton-keukenzoutcultuur, noch in
de intensiteit en het na längeren of kortoren tijd ver-
schijnen der cholerarood-reactie, was een onderscheid
te vinden tusschen de oorspronkelijke en do na één

-ocr page 67-

55

maand weder uit water gekweekte cultures, zoodat
ik moet concludeeren, dat het leven der vibrionen
in water gedurende één maand hen niet ontneemt
de nitroso-indolreactie en geen verandering teweeg-
brengt in hunnen groei in pepton-keukenzoutop-
lossing.

Mijne resultaten, met 4 choleracultures, waarvan
drie watervibrionen, in 1893 in reincultuur gebracht,
en één uit dejecties (in 1892) gekweekte komma, ko-
men dus niet overeen met de door
Sanarelli ver-
kregene, zoodat het mij toeschijnt zeer wenschelijk
te zijn, dat zijne proeven nog in alle opzichten ge-
controleerd worden.

Over het verlies van virulentie der vibrionen, door
verblijf in water, kon ik geen proeven nemen,
aangezien de meest versehe, in het Laboratorium
aanwezige cultures, hare virulentie reeds verloren
hadden, en het mij noch door passage, noch door
kweeking op levend eiwit of eidooier (
Gruber en
Wiener), noch door opeenvolgende cultures in voe-
dingsvloeistoflbn met telkens hooger keukenzoutge-
lialte (
Gamaleia), gelukte, voldoende toename tlor
virulentie to verkrijgen.

Echter bewijzen de spoedige vermindering van

-ocr page 68-

56

virulentie, der in het Laboratorium gekweekte cho-
lerabacillen, dat ook op kunstmatige voedingsbodems
de choleravibrionen al zeer spoedig hunne giftigheid
kunnen verhezen.

Nog een sterk sprekend feit is het volgende:

Waar in protocol n° 1 de infectie met L5 milli-
gram voor een cavia van 300 gram op 4 October
doodelijk was, daar bleef van dezelfde cultuur
L5 milligram bij een cavia van 300 gram op 17
October absoluut zonder eenige werking. In 13 dagen
tijd was dus de virulentie duidelijk afgenomen.

-ocr page 69-

HOOFDSTUK IV.

Sanarelli, bij eenige zijner dierproeven, verlcreeg
hefc resultaat, dat cavias, vooraf behandeld met op
saprophyten gelijkende vibrionen, immuun waren
voor letale doses van echte choleravibrionen. Dat
dit geen bewijs is van overeenkomst tusschen deze
vibrionen en echte cholerabacillen, toonen de proeven
van E.
Klein , die èn door intraperitoneale, èn
door subcutane injectie van cavias met cultures van
Spirillum Finkler-Prior, Bact. Coli Commune, Bac.
prodigiosus en Proteus vulgaris, na 24 uren, een
imnmniteit verkreeg tegen doodelijke doses van cho-
leravibrionen. Deze uitkomsten, later ook door
Sobernheim \') verkregen, werden bevestigd door
Pfeuter •">), die echter daarbij verklaart, dat het l)e-

>) Ccntralbl. f. Hakt. u. rnnvsitk. M. XIII N. 13.

1) Dtsch Med. Wooliciisclir. 1893.

») Zeitsclirift f. llyg. u. Infect. Krkh. M. XVI. 1)1. 2.

-ocr page 70-

58

wijs nog geleverd moet worden, dat men hier met
een echte immuniteit te doen heeft. Waar de proe-
ven van
IsAEFF \') ten duidelijkste bewijzen, dat door
intraperitoneale- of subcutane injectie van de meest
verschillende stoffen: physiologische keukenzoutop-
lossing, serum van gezonden of zieken, urine, 2"\'/o
mucleineoplossing, gesteriliseerde bouillon, enz. enz.,,
een meerdere prikkelbaarheid der leucocyten opge-
wekt wordt, die de cavia beschut tegen intraperitoneale
cholerainfectie, daar kan de immuniteit, verkregen
door voorafbehandeling met bijna in alle opzichten
van den choleravibrio afwijkende komma\'s, niet pleiten
voor een versterking van de hypothese, dat deze
bacillen iets met de choleraspirillen te maken hebben,
en blijft altijd nog de vraag over, of deze immuniteit
een langdurende is.

Dat de voorafbehandeling van cavia\'s met levende,
zelfs weinig virulente choleravibrionen, aan de proef-
dieren een langdurig weerstandsvermogen verleent
tegen intraperitoneale infectie van doodelijke doses
virulente cholerabacillen, bewijzen de protocollen n"
2 en 2a, n" 8 en 3a.

\') Zcitsclir. I". llyg. u. liifect. Krkli. Hd. XVI. ])1. 2.

-ocr page 71-

59

Op den December 1893 werden 6 cavia\'s, 3
aan 3, intraperitoneaal geïnfecteerd met 2 cholera-
cultures, sedert 1892 in het Laboratorium voortge-
kweekt.

Dat de cultures hare virulentie bijna geheel verlo-
ren hadden, bewijst wel, dat de doses van 7 milligram
cultuur, bij cavias van 320 en 325 gram slechts
voorbijgaande ziekteverschijnselen gaven. De proef-
dieren , geïnfecteerd met 3 en 5 milligram vertoonden
geene ziekteverschijnselen, ofschoon degene met de
cultuur
Wezepe geïnjiceerd met een temperatuurs-
verlaging reageerden. (Zie prot. n" 2 en n" 3).

Na 17 dagen werden de aldus voorbehandelde
cavia\'s allen geïnfecteerd met een door passage
door het cavialichaimi versterkte cultuur, (afkomstig
uit dejecties van een patient to Coevordon).

leder voorafljohandeld dier werd 3 milligram dezer
cultuur geinjiceerd, terwijl een controlecavia een
ilosis ontving van 1.5 milligram.

Allo voorafbeliandeldo cavia\'s reageerden in \'t ge-
heel niet met temperatuursvorlaging, en vertoonden
geen ziektesymptomen, terwijl hot contrêledier on-
der storko intoxicatievorschijnselen, binnon 24 uren.
overleed.. (Zio prot. n" 2a en n" 3a). Dozo waar-

-ocr page 72-

60

neming werd reeds door Brieger en Wasserman \')
gedaan en mijne proeven dienen dan ook alleen tot
bevestiging van hunne resultaten.

Zeer de moeite waard was het zeker na te gaan,
of ook voorafgegane behandeling met cultures van
andere bacillen deze langdurende immuniteit geven,
of dat deze invloed op het cavialichaam slechts door
een specifieke werkmg der choleravibrionen wordt
gegeven.

Eigen proeven, om deze vraag op te helderen,
moest ik staken, omdat, in weerwil van alle pogin-
gen, een voor dit doel gewenschte virulentie niet
meer was te verkrijgen.

Alle aangegeven methodes werden beproefd:

I. Passage gaf geen blijvend resultaat. Was eenmaal
een zekere virulentie verkregen, dan daalde deze
wederom plotseling, zonder dat een reden gevonden
kon worden.

II. Ook kweeking op levend eiwit en eidooier van
versche eieren, in steriele kolfjes werd beproefd.
Vertoonden deze kolfjes, na 3 dagen staan in de

\') IJjiiEGBK 011 Wasserman. Dtscli inod. "JVoclieiisclirift. XVII.
31. 1892.

-ocr page 73-

61

broeistoof van 37° C., geen verontreiniging, dan
werden de voedingsbodems geïnfecteerd met een
ciiolera-cuituur en gedurende een maand öf aan
kamer-temperatuur öf aan een warmte van 37° C.
of 22° C. blootgesteld waarbij van tijd tot tijd op
versch eiwit en eidooier werd overgezet.

Het eidooier bleek een goede voedingsbodem te
zijn; in het eiwit bleven de bacillen wel is waar
leven, maar van een duidelijke vermeerdering was
niets te bemerken.

Een zeer geringe virulentievermeerdering werd
door de eidooiercultuur bij kamer-temperatuur ver-
kregen; echter veel te gering en van te voorbij-
gaanden aard, dan dat zij mij dienen kon voor mijne
proefnemingen.

111. Een cultuur uit \'s Hertogenbosch, die nog slechts
zeer weinig virulent was, werd achtereenvolgens in
pepton-keukenzoutsoluties, met om de 2 dagen telkens
1 % hooger wordend keukenzoutgehalto gekweekt,
totdat dit gehalte tot 5 % was gestegen. Van toen
af werd de cultuur gedurende één maand steeds
in pepton-keukenzoutoplossing mot 5 "/o keukenzout
gekweekt. Dierproeven toonden in \'t geheel geen
virulentievermeerdering. Deze methode beproefde

-ocr page 74-

62

ik naar aanleiding van een mededeeling van Gamaleia \')
waarbij G. zegt: En elevantàS, 4, 5% la richesse
en chlorure de sodium des miUeux etc.,\' etc, . . .
j\'en ai obtenu ces différentes races, qui . . . etc,,
concordent toutes à ce point de vue capital, a savoir
qu\'elles donnent une septicémie reinoculable au cobaye
et au pigeon,

\'t Was mij dus niet mogelijk na te gaan, of ook
andere bacillen de eigenschap bezitten cavias\' tegen
virulente choleravibronen voor een langen tijd te
beschutten.

Dat echter de immuniteit ook door voorafgaande
behandeling met cholerabacillen verkregen, de cavias
niet beschut tegen een infectie van het darmkanaal,
staat op dit oogenblik door de proeven van
Pfeiffer
en Wasserman en van Sobernheim voldoende
vast. Bovendien was verleden jaar in het patholo-
gisch Instituut herhaaldelijk waargenomen, dat cavias,
die een niet doodelijke dosis van min of meer
virulente cholerabacillen in de buikholte hadden ont-

\') Semaine Med. 1893.

\') PFEIFI\'eii u. Wassekman. Ztsclir, f, llyg u, Infoct Krkli, XIV,
p. 5G. 189.3.

\') SoBEiixiiEiM. Ztselir, f. llyg. u. Infcct. Krkli. XIV. 1893.

-ocr page 75-

63

vangen, na aanvankelijk slechts voorbijgaande tem-
peratuurverheffing of verlaging vertoond te hebben,
meerdere dagen na de infectie aan echte darmcholera
stierven. Terwijl prof.
Spronck deze waarnemingen
elders zal pubUceeren, wensch ik hier een drie-tal
overeenkomstige feiten mede te deelen, die mij voor-
kwamen bij mijne dierproeven.

1. Cavia n° 5 (zie pret. n° 1) werd den
October 1893 intraperitoneaal geïnfecteerd met 3
milligram van een cholera-cultuur (\'s Hertogenbosch).
Het proefdier reageerde met temperatuursverlaging
en vertoonde symptomen van ziek zijn; na 2 dagen
was het schijnbaar weer geheel hersteld.

Den 1201 October werd het dier dood in het hok
gevonden.

Bij de sectie vertoonde zich een liyperaemie van
het peritoneum, een weinig peritoneaal exsudaat,
een paralytische dunne darm.

Gelatine-platen, geïnfecteerd mot hartbloed, loversap
en peritoneaal exsudaat, bleven steriel.

De gelatino-plaat, geïnfecteerd met een lisje van
den darminhoud vertoonde een reincultuur van cho-
lerakolonies.

2. Een cavia, den 2°" December 1893 geïnfecteerd

-ocr page 76-

64

met 1.5 milligram van een cultuur, verkregen uit
dejecties van een cholera-lijder te Coevorden, re-
ageerde met temperatuursverlaging, doch herstelde
weder. Den Januari 1894 werd het dier dood
gevonden. (Zie prot. n®. IV.)

Sectie: hyperaemie van het peritoneum, weinig
perioneaal exsudaat en een paralytische dunne darm.

Platen geïnfecteerd met hartbloed en peritoneaal-
exsudaat, bleven steriel.

Een gelatine-plaat bezaaid met dundarminhoud
vertoonde een reincultuur van zeer vele cholera-
kolonies.

Eene gelatine-plaat geïnfecteerd met het leversap
vertoonde een reincultuur van weinige cholera-kolonies.

3. Een cavia 18 Januari geïnfecteerd met 3.5
milligram van dezelfde cultuur als de cavia n". 2,
na passage door 4 cavias, reageerde met verlaging
van temperatuur, doch herstelde zich. Den 27\'-\'" Janu-
ari wordt het dier dood in het hok gevonden. (Zie
^)rot. n°. IV.)

Sectie: hyparaemie van het peritoneum, weinig
exsudaat in de buikholte. Paralytische dunne darm.

Gelatine-platen geïnfecteerd met leversap en darm-
inhoud vertoonen reincultures van cholera-kolonies.

-ocr page 77-

65

De gelatine-plaat geïnfecteerd met coloninlioud
vertoonde enkele cholera-kolonies naast vele andere.
Gelatineplaten geïnfecteerd met peritoneaal exsudaat
en hartbloed bleven steriel.

Daar de 3 cavias met temperatum\'sverhooging en
verlaging reageerden, \' moet aangenomen worden,
dat zij immuum zouden zijn tegen een intraperito-
neale infectie van virulente cholera-vibrionen. Toch
gaan zij te gronde aan een infectie van den darm.

Daar nu de proeven van Pfeiffer en Isaeff \') be-
wijzen, dat de phagocytose de hoofdrol vervult in de
cholera-immuniteit en antitoxische stoffen daarbij
niet in \'t spel zijn, is het zeer waarschijnlijk, dat
in den darm de vibrionen niet door de leucocyten
verhinderd worden in hunne vermeerdering, dat aldus
een opeenstapeling komt van vergiftige producten,
die bij resorptie in het lichaam den. dood moeten ver-
oorzaken.

\') Zeitsclir. f. llyg. u. Iiifoct. Krkh. XVI 2. 1SI)4.

-ocr page 78-

Protocol No. 2.

Datum, 1 December 1893 \'smorgens lO\'/j uur.
Intraperitoneale injectie bij Cavias van cholera 47 (1892).
Cultuur oud 18 uur (37° C.) Injectie lO\'/j uur.

Oi

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

1.

Fuchsine neus.

275 gr.

3 mgrm.

Geene ziektesymptomen.
Proefdier op 2 Dec. weer
vlug.

Temperatuur 1 Dec. 10.30 u. 37.7° C.

„ 12 „ 37.5-^ „
2 „ 39.1°
4 „ 38.2° „
„ „ 6 „ 38.3° „

2.

Bruia witte Cavia
kop geheel bruin.

300 gr.

5 mgrm.

Geene ziektcsymptomen.
Proefdier op 2 Dec. weer
vlug.

Temperatuur 1 Dcc. 10.30 u. 37.9° C.

.. 12 38.4° „
2 ,. 38.5° „
)i ji 4 „ 37° „
6 37.3° „

3.

Zwart bruine Cavia
met witte plek
op kop.

320 gr.

7 mgrm.

1

Voorbijgaande ziekte-
symptomen.
Proefdier op 2 Dec. weer
vlug.

Temperatuur 1 Dec. 10.30 u. 37.7° C.

„ 12 „ 37.9° „
,, „ 2 „ 38.3° „
4 ,. 35° „
6 „ 34.4° „

-ocr page 79-

Protocol No. 2a.

Datum, 18 December 1893 \'smorgens.

Intraperitoncale injectie van vibrio Coevorden (na passage door 4 dieren) bij Cavias nadat deze
reeds geinjiceerd waren met vibrio 47 (Prot. n®. 2).

Cultuur oud 18 uur (37° C , \'s morgens 35° C) Injectie lO\'/j uur.

No. der Cavias. Gewicht.! Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

3 mgnn.| Geene ziektcsymptomen.

Dier sterft 14 Jan. 1894.
Sectie vertoont eene alge-
meene tuberculose.
Gelatine-platen van hart-
bloed , leversap, perito-
neaalexndant en dunne
darm steriel.

Fuchsine neus.

285 gr.

Temperatuur 18 Dec. 9.30 u. 37.9° C
„ 12 „ 38.9°

2 „ 39.3°

4 „ 39.7°
ß „ 39°

19 Dec. 9 „ 38.3°
14 Jan. 1894. Doodgevonden in hok.

Oi

-O

2.

I

Bruin witte Cavia\' 325 gr. 13 mgrm. Geene ziektesymptomen,
kop geheel bruin.

Temperatuur 18 Dec. 9.30 u. 38 4° C.

.. 12 „ 40.3° ,

2 „ 39.2° ,

•t 4 „ 37° ,

ö „ 37.7° ,

19 Dec. 9 „ 38.2° ,

-ocr page 80-

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

llesullaat.

Aanmerkingen.

3.

Zwart bruine Cavia
met witten plek
op kop.

325 gr.

3 mgrm.

Geeno ziektesymptomen.

1
!

Temperatuur 18 Dcc. 9.30 u. 38.5° C.

„ 12 „ 39.7° „
2 „ 38.7° „
„ „ 4 „ 3G.8° „
ö „ 37.7° „
19 Dcc. 9 „ 39° ,.

Protocol No. 3.

Datum, 1 December 1893 \'smorgens lO\'/j uur.

Intraperitcncale injectie bij Cavias van cholera Wezope (1892) ter imumseeriug.
Cultuur oud 18 uur (37° C.)

00

No. der Cavias.

Gewicht. Dosis,

llesullaat.

Aanmerkingen.

4.

270 gr.

3 mgrm.

Geene ziektesymptomen.

Temperatuur 1 Dec.

10.30 u.

37°

C.

Bruin zwarte Cavia

Proefdier op 2 Dec. weer

!)

11

12 „

37.7°

))

met witten kop.

vlug.

1>

11

2

38.7°

11

11

4 »

35.5°

11

11

6

35.5°

)5

1

2 Dec.

Dier gezond.

-ocr page 81-

i

No. der Carias. Gewicht.

Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

5.

5 mgnn.\' Geene ziektesymptomen. | Temperatuur 1 Dcc. 10.30 u. 37..5° C.

Wit zwarte Cavia.\' 290 gr.

Proefdier op 2 Dcc. weer
vlug.

as
ïD

12 „ 38.5° „
2 „ 39.1° „
\'1 „ 36.1° „

1

1

6

2 Dec. Dier gezond.

35.1° „

6.

Ca^na gele neus.

, 350 gr.

7 mgrm.

Voorbijgaande ziektesymp-

Temperatuur 1 Dec. 10.30 u.

38.2° C.

tomen.

,, 12 „

38.3° „

Proefdier op 2 Dec. weer

>1 » 2 ,,

38.9° „

i

vlug.

4

35.6° „

i
j

35.3° „

2 Dec. Dier gezond.

-ocr page 82-

Protocol No. 3a.

Datum, 18 Dec. 1893 \'s morgens 10\'/, uur.

Intraperitoneale injectie van vibrio Coevorden bij Cavias (na passage door 4 dieren), nadat deze
reeds geïnjiceerd waren met vibrio AVezepe (Prot. No. 3).

Cultuur oud 18 uren (ingezet bij 37° C. \'s morgens stond stoof 35° C.) lujcctic 10uur.

O

Geene ziektesymptomen.

Dier doodgevonden 14 Jan.

Sectie vertoont tuberkels
inlever, peritoneum en
longen.

Gelatine-platen van hart-
bloed, lever, peritone-
aal exudaat en dunne
darm steriel.

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

4.

Eruin zwarte Cavia
witte kop.

230 grm.

1
1

3 mgrm.

Geene ziektesymptomen.

Dier doodgevonden 27
Dec.

Sectie vertoont tubercu-
lose van de organen.

Gelatine-platen van hart-
bloed , leversap, perito-
neaal exudaat eu dunne
darm steriel.

Temperatuur 18 Dec. 1.30 u. 39.2° C.

„ 12.- „ 37.8° „
„ 2.- „ 38.2° „
„ 4.- „ 37.4° „
„ 6.- „ 38.4° „
19 „ 9.- „ 38.0° „
Dier vlug eu gezond.
27 Dec. 4 30 u. Dier dood in liok ge-
vonden.

s- ■ I

Wit zwarte Cavia.; 370grm.| 3 mgrm.

Temperatuur 18 Dcc. 9.30 u. 39 1° C.

19

12.- „

39.0° ,

2.— .

38.1° ,

>) v

37.9° ,

„ 0.- .,

38.5° ^

„ 9.- „

38.0° ,

Dier vlug en

gezond.

14 Jan. 1894. Dier dood in hok.

-ocr page 83-

No. der Cavias.

Gewieht.

Dosis.

llesultaat.

Aanmerkingen.

Temperatuur 18 Dee. 9.30 u. 38.7° C.

„ 12.- „ 39 3° „

„ 2.~ „ 38.6° „

4.— 35.8° „

6.

Cavia gele neus.

3 milli-
gram

Geene ziektesymptomen.

275 grm,

„ 0.- „ 38.1° „

19

9.— ,, 38.4°

Dier vlug en gezond.

7.

Proefdier. Versche
Cavia zwartbruin,
linker aehterpoot
wit, kop rechts
wit, links zwart.

280 grm.

!

1,5 milli- Dier sterft binnen 24 uren.

gram.

Choleravibrionen in lever-
sap, peritoneaal-exsu-
daat en dunne darm.

Temperatuur 18 Dcc. 9.30 u. 38.7° C.

„ 12.- „ 39.3°
„ 2.- „ 38.3° „
„ 4.- „ 35.8° „
„ 6.- „ 35.0° „
19 Dcc. Dier dood in hok.

-ocr page 84-

Protocol No. 4.

Datum, 2 December 1893 \'s morgens 10 uur.
Intraperit! injectie bij een Cavia van vibrio Coevorden.
Cultuur oud 18 uren (37° C.).

No. der Cavias. i Gewicht 1 Dosis.

Resultaat.

Aanmerkingen.

\\ I

wilte Cavia. I 325 grm.i 1.5 milli-
gram

Voorbijgaand. Ziektesymp-
tomen.

Op 3 Dec. dier weer vlug.

2 Jan. dood gevonden.

Sectie weinig perit. exud.
Hyperaemie v. perit. Pa-
ralytische dunne darm.

Darm- en leverplaten cho-
lerakol

Andere platen steriel.

Temperatuur 2 Dec. 10.— u. 38.0° C.

12.- „ 39.0° „

<1

co

2.— „ 38.7°

4,- 36.4° „
6 - „ 35.8° ,.
11.— ,. 38.0° „

3

Dier weer vlug.
2 Jan. 1894. Dood gevonden.

-ocr page 85-

r

Protocol No. 5.

Datum, 18 Jan. 1894 \'s morgens 10 uur.

Intrapcrit injectie bij een Cavia van vibrio Coevordeu (na passage door 4 Cavia\'s).

zc

No. der Cavias.

Gewicht.

Dosis.

llesultaat.

t

Aanmerkingen.

28.

Rechts van de kop

300 grm.

3.5 milli-

Voorbijgaande ziektesymp-

Temperatuur 10 Jan. 10.— u. 38.0° C.

kop bruin, links

gram.

tomen.

„ ,, 12.— ,, 37.7° „

zwart. 1

1

1 üp 19 Jan. dier weer ving

2.- „ 37.4° „

;

1 Sectie 27 Jan.

4.- „ 30.8° „

!

llypememie v. perit.

IJ 11 „ 34.7 „

Dunne darm paralytisch.

19 Jan. Dier weer vlug.

"Weinig troebel perit. exud.

27 „ Dood in het hok gevonden.

!

Peritonenm- en hart-plaat

steriel.

;

Dundarm- en lever-plaat

reincultuur cholera.

i

Dikdarmplaat cholera ook

j

; i
; 1

i

andere kolonies.

-ocr page 86- -ocr page 87-

STELLINGEN.

-ocr page 88-

, \'VV-

I

itJ

■Hl

» *

i

-ocr page 89-

STEL-LINGEN.

I.

Subcutance injecties van cholera-cultures of hunne
producten, om bij den mensch immuniteit op te
wekken tegen darmcholera, zijn nutteloos.

II.

Ten onrechte ontkent Kocii in alle gevallen, den
vibrio Finkler-Prior, als oorzaak van de cholera
nostras.

III.

Een systematisch onderzoek der Nederlandsche
rivieren, op daarin voorkomende vibrionen, moest
van wege het Geneeskundig-Staatstoezioht geschieden.

-ocr page 90-

78
IV.

Het bestaan van eene negatieve chemotaxis bij de
leucocyten is niet bewezen.

V.

Bij een bekkenvernauwing tot 7 cM. conjugata
vera moet symphyseotomie Sectio Caesarea vervan-
gen, wanneer het kind normaal van grootte en het
bekken niet ankylotisch is.

VI.

Bij carcinoom van de maag is van de zoogenaamde
los gebonden zoutzuur, niet de geheele hoeveelheid
werkzaam voor de eiwitvertering.

vn.

Voor den praktischen Arts is de methode van
zoutzuurbepaling, door
Honigmann \' en van Noorden
aangegeven, de beste.

-ocr page 91-

VIII.

79

Oedemen bij nephritis zijn niet het gevolg van
hydraemie.

IX.

Infusie dient te geschieden met de vloeistof van
Landerer.

X.

De behandeling van tuberculose met kaneelzuur
verdient aanbeveling.

XI.

Snelle demorflnisatie is de beste behandeling bij
morflnisme.

XII.

Variola en vaccinola zijn niet afhankelijk van de-
zelfde oorzaak.

XIII.

Do Berkefeld-iilter beantwoordt niet aan zijn doel.

-ocr page 92-

VIII.

80

Acute Cornea- en Irisaandoeningen behandele men
met subconjunctivale sublimaatinjecties.

XV.

Altmann heeft niet bewezen dat de door hem
ontdekte granula, levende elementen zijn.

XVL

Het niet ontstaan van eene collateraal bloedsom-
loop is geen contraindicatie voor de onderbinding
van de vena femoralis vlak onder het ligamentum
van Poupart.

XVII.

Er bestaan in het ruggemerg geen anatomische
verbindingen tusschen sensibele en motorische ele-
menten.

-ocr page 93-

/ . \\ ,
.• . - - 7

■ - -,

■ v.. \'

• . • ( >

iï!

- \\

\\ 1.1
1 \'<

V\' ■

. r

\' i .
"i- \' K ,

•A

-ocr page 94-

il

J

• ».
■ V\'\'

■i:

•• ■ , ■ iS:

( ■ \\

r

rf;.

/ .

\'\'ji\'.\'.-y -

■ \\

A

v;

\' V

-ocr page 95-

. i

.1 ..

. \' i •

. y \' - ^ •

■ t

(

. -

- ■ ) \' .

f.\'

. . J

/ .

( -

/ .

\\ I

r

\' ■. )

• ^

/

. t. ^\'r,,

■ V ■

\\

-ocr page 96-