-ocr page 1-

M\'-i

e / z^\'/.-

BIJD R AGE

TOT DE KENNIS DER

BLSOTROLYTISOHB POLARISATIE.

PKOEFSCHKIFT

DOOR

J. H. MEERBURG.

-^b^-\'uraa/n/jaiüia\'s-

LEIDEN\',

C. J. H. TRAP.
1894.

. /A

-ocr page 2-
-ocr page 3-

\'m

-ocr page 4-

M\'-i

m

m^ \' fTi

»

-ocr page 5-

ÜIF^ÜH"?

y -1_

-ocr page 6-

Pi. ;

■■ V-W -/- ^^^

■ \'ir.

W- ^

-ocr page 7-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

DER

ELECTROLYTISCHE POLARISATIE.

-ocr page 8-

-i\'

TT7

! .

«f

-ocr page 9-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

DER

ELECTROLYTISCHE POLARISATIE.

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
li

VVV\' li" ©i
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Mr. M. S. POLS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE

TE VERDEDIGEN,
op Vrijdag 9 Februari 1894, des namiddags te 31/2 uren,

DOOR

JACOB HENDRIK MEERBURG

GEBOEEN TE LEIDEN.

ej

----

LEIDEN

C. J. H. TRAP.
1894.

-ocr page 10-

BOEKDRUKKERIJ VAN P. W. M. TRAP, LEIDEN.

-ocr page 11-

Aan mijne Ouders.

-ocr page 12-

■-«v..

,. ■ \'X-ï

f

J

.ï..... \' f ■ ■.

J

j-i^\'m

■■"..îi

-ocr page 13-

Het is, bij het voltooien van dit proefschift, mij eene
behoefte, mijn dank te betuigen aan U Hoogleeraren
in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde der Leidsche
Universiteit, die zooveel tot mijne wetenschappelijke
vorming hebt. bijgedragen. Vooral tot U Hooggeleerde
Heeren
Kamerlingh Onnes en Lobentz, die zoozeer de
liefde tot de natuurwetenschap bij mij hebt gekweekt,
zij mijn dank gericht.

Moest ik de dagelijksche leiding bij mijne studiën van
mijne leermeesters ontberen toen ik de Leidsche Uni-
versiteit verliet, veel werd mij daarvoor in de plaats
gegeven toen ik met
ü, Hooggeleerde Julius, Hoogge-
achte Promotor, als Uw assistent, in dagelijkschen om-
gang kwam. Door de wijze waaróp Gij steeds belangstelde
in mijn onderzoek, den onmisbaren steun dien ik daarbij
van U ten allen tijde mocht ondervinden, maar ook
door de vriendschap, die Gij mij steeds betoonde, hebt
Gij mij blijvend aan U verplicht.

-ocr page 14-

V tà \'-t

■j\' ..C-\'

■: J.

, J -

-ocr page 15-

INHOUD.

Inleiding..................pag. 1

Hoofdstuk I. Afleiding eener formule voor het verloop

van den polariseerenden stroom .... „ 9
Hoofdstuk H. Experimenteele bepaling van het verloop

der polarisatie aan kathode en anode . . „ 23
Hoofdstuk IH. Experimenteele bepaling van het verloop

van den polariseerenden stroom .... „ 80

Hoofdstuk IV. De proef van Root.........»102

Hoofdstuk V. Een optische proef.........»111

Hoofdstuk VI. Conclusie ............„112

Stellingen..................„121

; j
^ i

I \'

i

-ocr page 16-

" •..... .....

■. -T S i ■ ■

Ii

(

: r:

ii

-ocr page 17-

INLEIDING.

Heeft men zich in de laatste jaren, door middel van
de vruchtbare hypothesen van
van \'t Hofp en Aerhenius,
eene heldere voorstelling kunnen vormen van de wijze
waarop eene electrolytische oplossing de electriciteit ge-
leidt, in veel mindere mate is dit het geval wanneer
men zich de vraag stelt wat er geschiedt op de plaatsen
waar de electriciteit de oplossing binnenkomt of verlaat.
En geen wonder. Want op die plaatsen treden geheel
nieuwe elementen, de ontledingsprodukten van de opge-
loste stof, op en zij compliceeren het verschijnsel zoo-
danig dat men niet direkt kan uitmaken wat veroor-
zaakt wordt door deze, wat door de opgeloste stof zelve.

Het opvallend feit dat zich voordoet wanneer men
electriciteit voert door eene electrolytische oplossing, is,
dat in het algemeen de potentiaalsprong, die mogelijk
bestaat aan het oppervlak der electroden, gewijzigd wordt.
Die verandering heet de electromotorische kracht van de
polarisatie. En eene eerste vraag die men zich stelt is:
Waardoor wordt deze verandering veroorzaakt? Om deze
vraag te kunnen beantwoorden zou men het mechanisme
van het verschijnsel moeten kennen, een kennis die ons
ontbreekt; en het is daarom noodig aangaande dit mecha-
nisme hypothesen te stellen, om daarna de gevolgen dier
hypothesen aan het experiment te toetsen.

1

-ocr page 18-

De eenvoudigste voorstelling, en deze is dan ook de
oudste is wel, dat men aanneemt dat de geringste toe-
voer van electriciteit eene ontleding van de opgeloste
stof tengevolge heeft; het ontledingsprodukt zet zich op
de electrode af, brengt een nieuwe electromotorische
kracht in het spel, die, öf in staat is met de electro-
motorische kracht van de electriciteitsbron evenwicht
te maken, en dan houdt elk verder verschijnsel op, öf
dit niet is en dan gaan de electriciteitsstrooming en
de ontleding der stof verder door. Dan is alles dus eene
questie van contactelectriciteit: de ontledingsprodukten
veranderen den aard van de electrode, daarom ook den
potentiaalsprong.

Maar Helmholtz verklaarde alle contact-potentiaalver-
schillen met behulp zijner electrische dubbellagen, en hij
nam dus ook aan dat de verandering van den potentiaal-
sprong aan de electrode het gevolg was eener verande-
ring dier dubbellagen®). De theorie der electrolytische
dissociatie leidde er vervolgens toe om aan te nemen,
dat de met electriciteit beladen ionen in de vloeistof een
der lagen der dubbellaag vormen, terwijl de andere zich
bevindt op de electrode. Doordien er eene zekere arbeid
noodig is (galvanische constante, ook wel „Haftinten-
sitat") om de electriciteit aan de ionen te onttrekken,
blijft de dubbellaag in stand. Zoo ontstond dus eene
nieuwe voorstelling en het gewichtig onderscheid tusschen
deze en de eerste is, dat bij de eerste het optreden van ont-
ledingsprodukten een eisch is, bij\'de laatste daarentegen
wordt aangenomen dat, wanneer de electromotorische
kracht van de polariseerende batterij slechts blijft beneden
een zeker bedrag, er volstrekt geen ontledingsprodukten
gevormd worden. Het verschijnsel van het polariseeren

\') Wiedemann Electricität II p. 626. De oude opvatting der polari-
satie als een overgangsweerstand ga ik hier stilzwygend voorby.
2) Helmholtz: Ueber Electrische Grenzschichten Abh. I p. 856.

-ocr page 19-

der electroden wordt geheel analoog aan de lading van
een dubbelen condensator. "Worden dus de electroden
geladen door eene batterij waarvan de electromotorische
kracht kleiner blijft dan zekere grootheid, dan moet bij
depolarisatie dezelfde hoeveelheid electriciteit vrij komen
die bij de polarisatie gebonden werd: „soweit (die Doppel-
schichten) nicht durch Diffusionsprocesse oder durch einen
Rest metalhscher Leitung im Electrolyten zerstört sind

Het is een bekend feit dat men de polariseerende
electromotorische kracht niet zoo gering kan maken, of
er kan nog steeds een blijvende stroom door de oplos-
sing geconstateerd worden (reststroom). Dit feit is met
beide voorstellingen aangaande het verschijnsel der pola-
\'risatie zooals we ze boven gaven, in strijd, en het is
dus noodig eene nadere hypothese aan de grondhypothesen
toe te voegen. Voor de eerste wordt zij daarin gevonden
dat men aanneemt dat het ontledingsproduct, hetwelk
aan de electrode ontstaat, wordt weggeleid door diffusie,
hetzij naar het binnenste van het metaal der electrode
(occlusie), hetzij naar het binnenste der oplossing. Als
bij-hypothese voor de tweede voorstelling neemt
Helm-
holtz
aan dat de stoffen (waterstof of zuurstof), die in
de vloeistof of in de electrode zijn opgelost, en zich
chemisch kunnen binden aan de produkten welke door
de electrolyse zouden ontstaan, de afscheiding dier pro-
dukten mogelijk maken (convectie)\'®).

Nog eene andere voorstelling van het verschijnsel der
polarisatie is die, welke
Warburg gegeven heeft. Deze
ziet de oorzaak van althans een deel van het verschijnsel
in een oplossen van het metaal der electrode in de
omringende vloeistof, vooral door toedoen van de in de
oplossing aanwezige zuurstof. Daar deze theorie niet zoo

\') Helmholtz 1. c.

2) H. Ueber Gasfreie Polarisation Abli. I. p. 828.
••\') Warbueg. Wied. Ann. 38 1889 p. 321.

-ocr page 20-

bekend is als de beide eerstgenoemden zal ik het onder-
zoek van
Warburg en zijne beschouwingen eenigszins
uitvoerig bespreken.

Warburg arbeidde met wat door hem luchtelementen
werden genoemd. In hoofdzaak is dit een voltameter
waarvan de electroden metaaldraden zijn, terwijl de eene
zich bevindt in eene oplossing, waaruit alle zuurstof met
zorg verdreven is, en de andere in eene oplossing, waarbij
dit niet het geval is. Beide electroden vertoonen dan een
potentiaalverschil en wel, in het algemeen, zoodanig dat
de eerste een lagere potentiaal bezit dan de tweede. Met
dezen toestel verrichtte
Warburg eenige experimenten
waarbij de natuur der oplossing en het metaal der electrode
werden gevarieerd. Zoo ontdekte hij eenige regelmatigheden
die hem voerden tot zijne theorie. Deze komt hierop neder.
Hij neemt aan, dat onder invloed van het in de oplossing
of in de electrode opgeloste gas een chemische werking
uitgeoefend wordt op het metaal der electrode, waardoor
de natuur dier oplossing aan het oppervlak dier electrode
eene verandering ondergaat. Dan zouden dus de electroden
zijner luchtelementen staan in oplossingen die chemisch
niet gelijk zijn: bij de eene electrode lost meer van het
metaal op onder invloed van de aanwezige zuurstof dan
bij de andere, waar die zuurstof ontbreekt. Het verschijnsel
van het potentiaal-verschil is dus niet anders als eene
electromotorische kracht tengevolge van een concentratie
verschil, in den zin zooals
Helmholtz daarvan spreekt.
Nemen we het geval van
Hg in MgSOi oplossing, dan
heeft* men dus het volgende systeem te beschouwen:
(vacuumelectrode)Hör |
MgSOi,-\\.xHgSO^ I MgSO^ \\ MgSO,,^
■\\-yHgSOi | Hg
(luchtelectrode) waarbij dan y >x.

Om deze theorie meer steun te geven werden eenige
experimenten genomen.

1". Er werd aangetoond dat Hg wordt opgelost door
MgSO„ oplossing waarin zich lucht bevindt, terwijl wan-

-ocr page 21-

neer de lucht verwijderd wordt zelfs na 17 uur lang
schudden in de afgefiltreerde vloeistof geen spoor
Hg
kan worden gevonden.

2". De Hg-houdende MgSOi-o^lossing werd in het eene
deel van een luchtelement gebracht, de niet
Hg hou-
dende in het deel waarin zich de andere electrode bevond.
In dit geval bezat de eerste electrode hooger potentiaal
dan de tweede.

Deze proeven bewijzen dus dat in een geval als boven
werd beschouwd werkelijk een potentiaalverschil moet
bestaan tengevolge van het meer of minder oplossen
van
Hg in MgSO^ oplossing.

Warburg toont daarna aan dat zijne theorie de door
hem gevonden regelmatigheden bij het experimenteeren
met zijne luchtelementen op eenvoudige wijze verklaart.

1». Is een luchtelement gevuld met eene oplossing
van het metaal der electrode dan zijn de electromoto-
rische krachten gering.
Warburg berekent nam. dat het
potentiaalverschil als de concentratie der oplossing van
het electrode-metaal aan de electroden resp. Wj en tih
is, wordt voorgesteld door:

V = 0.0538 — . - . log ^ volts.

O- is de absolute temperatuur der oplossing »o die van
het vriespunt, w de valentie van het zuur-radikaal. Is
nu de oplossing die van een zout van het electrode-metaal

dan zal — zeer dicht bij 1 liggen, dus F bijna nul zijn.
ma

2®. Zijn de electroden van het luchtelement Hg en de
vloeistof eene oplossing van een chloride, dan zijn de
potentiaalverschillen der electroden zeer gering.
Warburg
verklaart dit door aan te toonen dat dan geen Hg in
oplossing kan komen, daar dit dadelijk weer als onoplos-
baar calomel wordt neergeslagen.

3^. Was het zout een sulphaat dan was het opvallend

-ocr page 22-

6

dat het kleinste potentiaalverschil verkregen werd als
het vrije zuur, H-iSOi, werd gebruikt, terwijl het toch
voor de hand ligt dat
Hg gemakkelijker in H2S0i dan
in eene oplossing van een sulphaat zal oplossen. Dit
werd ook direkt aangetoond, maar tevens werd bewezen
dat
Hg in HiSO^ oplost, zelfs wanneer de lucht zoo goed
mogelijk verwijderd werd. Lost dus ook al
Hg rijke-
lijke]- in HiSOi op dan in eene sulphaatoplossing: dit
geschiedt aan beide electroden van het luchtelement en

Tïï-i

het quotiënt — kan hier zeer goed kleiner zijn dan

in het andere geval.

Al deze proeven hadden voornamelijk betrekking op
Hg. Toch wil Warburg zijne theorie hier niet toe beper-
ken. Zijn de electroden van het luchtelement van een
edel metaal,
Ag, Au of Pt, dan vertoonen zij evenzoo
goed een potentiaalverschil als
Hg en Zn electroden
en in den zelfden zin; maar er is een onderscheid dat
er op wijst dat veel minder van de stof in oplossing
gebracht is dan in het laatste geval. De capaciteit der
electroden is veel geringer. Konden bij
Zn electroden
80 microfarad tot het potentiaalverschil der electroden
geladen worden, zoo was bij de
Ag en Pt electroden
reeds na de lading van één microfarad eene vermindering
van het potentiaalverschil merkbaar. In dit geval kan
slechts eene zeer geringe electriciteitshoeveelheid geleverd
worden, is dus slechts zeer weinig metaal in oplossing.
Warburg vond, dat als door middel der Ag electroden 1
microfarad tot 0.1 volt werd geladen, het potentiaalver-
schil dier electroden reeds merkbaar was afgenomen. Hij
berekent dat dit gepaard ging met eene afscheiding van

0.11 . 10 mg zilver.

Datgene wat betrekking heeft op de polarisatie van
Pt in HtSOi wil ik hier woordelijk laten volgen.

-ocr page 23-

„Betrachten wir jetzt schliesshch den vielfach unter-
suchten Fall der Polarisation des Platins in verdünnter
Schwefelsaüre, so stelle ich mir vor, dass vor der Pola-
risation an beiden Electroden eine geringe Menge Platin
sich in Lösung befindet, dass durch den Strom an der
Kathode
Pt ausgefällt, an der Anode .neues Pt in Lösung
gebracht wird, und dass ein Theil der Polarisation auf
der so entstandenen Concentrationsdifferenz der Platin-
lösung an den Electroden beruht. Dieser Theil kann
erheblich grösser sein als die electromotrische Kraft des
aus Platin und verdünnter Schwefelsaüre gebildeten Luft-
elements (O.Ol — 0.02
Volt) da durch die Wasserstoflf-
entwicklung an dér Kathode die Verdünnung der Platin-
lösung viel weiter getrieben werden kann als durch die
Entfernung der Luft mittelst der Wasserluftpumpe, und
das nascirende SO4 an der Anode viel stärker lösend
wirken kann als der atmosphärische Sauerstoff."

Vergelijken we deze theorie der polarisatie met de
beide eerste. Evenmin als bij de theorie van
Helmholtz
treden ontledingsprodukten op, wanneer de electromoto-
rische kracht niet te hoog is; maar bij
Helmholtz zijn
het de ionen als zoodanig die, de eene helft der dubbellaag
voj-mend, den potentiaalsprong veranderen; bij
Wabburg
zijn het de ionen die, na hunne electriciteit te hebben
afgegeven, hetzij zich met het metaal der electrode
verbinden en dat aldus in oplossing brengen, hetzij het
reeds opgeloste gedeeltelijk neerslaan, en op deze wijze
de concentratie van de oplossing van het metaal der
electrode vergrooten of verminderen, en aldus de electro-
motorische kracht van het systeem wijzigen.

Geen dezer voorstellingen is met de bekende feiten in
strijd; het is daarom noodig het verschijnsel nauwkeu-
riger te bestudeeren. Het onderzoek waarvan in dit
proefschrift verslag zal worden gegeven, is daartoe eene
poging, welke echter nog groote uitbreiding eischt.

-ocr page 24-

Het scheen mij toe dat het belangrijk is om sléchts
met zulke electromotorische krachten te werken welke
geen zichtbare ontleding veroorzaken, en dat tevens de
invloed van de verwijdering van lucht moest worden
nagegaan. Als punt van uitgang voor de numerische
behandeling van het vraagstuk stelde ik mij de vraag:
hoe is het verloop van de stroomsterkte met den tijd,
wanneer een keten waarin zich een voltameter bevindt
gesloten wordt met eene kleine electromotorische kracht
van constant bedrag. Uit dit vraagstuk vloeiden van zelf
andere voort, waarvan de behandeling geleidelijk bij het
eerste zal aansluiten en welke ook op zich zelf voor de
kennis van het verschijnsel der polarisatie van veel gewicht
geacht moeten worden.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK I

Er bestaan slechts weinig onderzoekingen die ten doel
hebben het verloop na te gaan van de stroomsterkte
met den tijd in een keten waarin zich een electrolyt
bevindt, wanneer die keten gesloten wordt met eene
constante electromotorische kracht kleiner dan die, waarbij
zichtbare ontleding plaats heeft. Ik heb er slechts een
kunnen vinden nl. van
Witkowski en deze verhande-
ling vormt dan ook het uitgangspunt mijner beschou-
wingen.
Witkowski stelt langs theoretischen weg eene
formule op die de betrekking tusschen tijd en stroom-
sterkte voorstelt, welke formule later aan het experiment
wordt getoetst. Zij blijkt zeer goed te voldoen. Ik acht
echter deze overeenstemming tusschen theorie en experi-
ment slechts schijnbaar, want de proeven worden over
een niet zeer langen tijd uitgestrekt en daardoor is het
gemakkelijk eene eenigszins gewijzigde formule aan te
geven die minstens evengoed, in sommige gevallen beter,
op de waarnemingen sluit. Men heeft daartoe slechts de

grootheid t~ in zijne formule te veranderen in t~ \\

Dan mist, wel is waar, de formule zijnen theoretischen
grondslag, maar ik zal aantoonen dat de hypothese,

1) Witkowski-Wied. Ann. 11 1880, p. 759.

-ocr page 26-

10

waarop Witkowski zijne formule bouwt, niet met het
experiment in overeenstemming is, zoodat de formule
van
Witkowski ook slechts eene ruwe benadering
kan zijn.

Theorie van Witkowski.

Witkowski stelt zich voor dat Pt electroden in H-i SO^
oplossing zijn geplaatst en met eene zekere kleine electro-
motorische kracht worden gesloten. Hij neemt dan verder
aan dat aan de kathode waterstof ontstaat door toedoen
van de
HELMHOLTz\'sche convectie, dat deze waterstof in
het platina der electrode indringt en dat dit de hoofd-
oorzaak is van den blijvenden stroom.

Zij op tijd t de stroomsterkte i en k het chemisch
aequivalent van waterstof, dan is de geheele hoeveelheid
waterstof sedert de sluiting van de keten ontwikkeld:

k J^ idt. Deze hoeveelheid neemt hij aan dat gedeeltelijk

op het oppervlak der electrode blijft, gedeeltelijk naar
binnen, door diffusie, wordt weggeleid. Het eerste deel is
sO-, wanneer
s het oppervlak der electrode, O- de dichtheid
van de waterstof daarop, voorstelt. Dit deel is oorzaak
van de tegen-electromorische kracht der polarisatie. Het

ƒ00

Qdx, als Q de dichtheid is van de water-
stof in de electrode op afstand
k van het oppervlak (wij
beschouwen de electrode voor dit geval als oneindig
dik). Dan is dus:

kjUdt = s» s J\'^(>dx (1)

Uit deze vergelijking moeten q en O- geëlimineerd wor-
den, zoodat er nog twee vergelijkingen bij opgesteld
moeten worden. De eerste vindt
Wjtkowski door aan
te nemen, dat de waterstof zich in de electrode volgens
de gewone wetten der diffusie beweegt, zoodat:

-ocr page 27-

(2)

11

8t 8x\'

De andere wordt geleverd door de toepassing van de
wet van
Ohm. Hiertoe moet worden aangenomen, dat de
tegenkracht der polarisatie evenredig is met de dichtheid
van de waterstof op het oppervlak der electrode, iets
wat in het algemeen niet geoorloofd is maar hier
levert dit, zooals we later zullen aan toonen, geene be-
denkingen op. Dus is:

E is de electromotorische kracht der polariseerende
batterij. Er wordt dus ook aangenomen dat de tegen-
kracht der polarisatie alleen aan de kathode zetelt.

Differentieeren we (1) dan , is in verband met (2):

k dt k \\ox / x = O
en elimineeren we uit deze en (3) O- dan volgt gemakke-
lijk door oplossing eener lineaire differentiaal-vergelijking:

i = Ae-P^-"^ e-P^r (eP^ dt (5)

E J O \\ 0X / O

mk , 1, .
waarm
p = ^ gesteld is.
ns

Om te bepalen moet nu nog (2) worden opge-

lost. WiTKOwsKi doet dit met de voorwaarden q = O
^ = 0 en
x — Q Q =1 qq qq f {t). Hierin zou dan f{t) eene
zoodanige functie zijn, dat /"(O) = 1 en de functie continue
tot nul nadert bij aangroeiing van
t tot oneindig. Deze
laatste onderstelling is met de feiten niet in overeen-
stemming zooals later experimenteel zal worden aange-
toond. In grove trekken aangegeven is het verloop van

\') Blondlot. Journal de Phys. (5) X 1881 p. 277.

-ocr page 28-

12

Q voor x=.0 aldus: In zeer korten tijd bereikt de groot-
heid een maximum om daarna eerst sneller, vervolgens
langzamer, weer af te nemen. Het maximum wordt be-
reikt lang voordat
Witkowski zijne eerste waarneming
van de stroomsterkte verricht heeft.

Wij willen intusschen W. eerst in zijn betoog volgen.
Onder de gestelde voorwaarden is de oplossing van (2):

e-^\'du-

V TC J X

O [t-uYli

Differentieeren we deze vergelijking naar x en stellen

daarna x = O dan levert de eerste term — ^"_.Den

av^TTt

tweeden term behandelt W. op bijzondere wijze. Hij trans-
formeert hem eerst tot:

_

e du

en berekent dan de coefficient van dx in den eersten term
van de reeks waarin
F{dx) kan ontwikkeld worden. Hij

vindt daarvoor — qo Het is mij niet ge-

lukt dit langs exacten weg te vinden. Nemen we het
echter als juist aan dan wordt nu:

-til^n J O

- jz^ e - ^^ p [fit) -I-1 r e^^ t - dt.

Voor de middelste dezer drie term.en schrijft W. eene
benaderingswaarde (welke niet zoo gemakkelijk gevonden
wordt als W. het doet voorkomen) terwijl de eerste en

-ocr page 29-

13

laatste term worden verwaarloosd. Zoo krijgt hij ten
■ slotte:

i = (7)

Kl^n

Hierbij wordt dan verder nog een term (Sit) opgenomen,
welke de uitdrukking moet zijn van de
HELMHOLTz\'sche
convectie; en deze moet dan volgens de experimenten
van
Witkowski constant zijn, zoodat:

/Cl^TT

of i = (8)

welke de formule is die W. aan zijne experimenten toetst.

Het eerste wat mij opviel was dat men zonder de
verwaarloozingen van
Witkowski tot de formule (7)
komt in eene vereenvoudigende vooronderstelling, die
toch met het experiment vrij goed in overeenstemming
is, beter dan de overeenkomstige van W. We hebben
gezegd dat de grootheid x\')- en dus ook
q Yoorx = 0 zeer
spoedig een maximum bereikt en dan afneemt. Deze
afneming geschiedt vooral voor eenigszins groote
t zeer
langzaam en we moeten dus tot eene benaderende for-
mule komen wanneer we
q{x= 0) constant nemen. Dan
moet dus (2) worden opgelost met de eenvoudiger voor-
waarden :

Q = 0 t = 0; Q = Qo x = 0.

De oplossing is:

du

2a 1/7

waaruit

_ Qo

aV^ nt \'

[sx )„

Is O- constant dan wordt =0 en dan volgt uit (4)

Cit

-ocr page 30-

14

reeds dadelijk, zonder gebruik.te maken van de wet van
Ohm de vergelijking (7):

asQ^ f - V:

kv^\'jr

Hieruit blijkt dus duidelijk waarop eigenlijk de ver-
waarloozingen van
Witkowski neerkomen. De stroom is
is nu een zuivere diffusie-stroom terwijl het opnemen
van de uitdrukking van de wet van
Ohm onder de grond-
vergelijkingen overbodig is.

Wijziging volgens de theorie van Warburg.

Alvorens nu na te gaan of we eene meer exacte for-
mule kunnen vinden, door in aanmerking te nemen dat
de grootheid p (a; = 0) niet constant is, zullen we nagaan
of alleen de beschouwing van
W. in staat is de verg. (7)
op te leveren, of dat men tot deze vergelijking ook
komt, uitgaande van de theorie van
Warburg. Inderdaad
is dit het geval, juist wanneer we ook aannemen dat de
polarisatie zeer spoedig constant is geworden en de
stroom een diffusie stroom is. Zij toch Co de concentratie
van de platina oplossing in de oplossing voor het begin
der proef, door de geheele vloeistof constant; Gi de con-
centratie aan de electrode gedurende de proef, welke dus
constant blijft;
C de veranderlijke concentratie in de op-
lossing gedurende de proef dan is:

« p idt=s f^iC- Co) dx (9)

J O j O

waarbij is aangenomen dat het oplossen en het neerslaan
van\'het platina geschiedt volgens de gewone electrolyti-
sche wet van
Faraday, hetgeen onder deze omstandig-
heden volstrekt niet als zeker moet aangenomen worden.
Onder de bovenste grens, oneindig, van de integraal

ƒ00

{G — Co) dx hebbe men te verstaan eenen afstand
van de electrode zoo groot, dat daar de concentratie nog

-ocr page 31-

15

geene verandering heeft ondergaan. Anode en kathode
moeten dus op genoegzamen afstand van elkaar gedacht
zijn, zoodat zij geen invloed op elkaar uitoefenen kunnen.

Voor de diffusie van Pt in de oplossing nemen we de
gewone diffusie-verg.:

met de voorwaarden G= Go t = 0; G=öi x = 0.
Differentiatie van (9) geeft:

\\dx J O

terwijl de oplossing van (10) is:

_ix-lY Jx Xf

O /

\'~7r~J ^^

2a 1/7

Differentieeren we deze uitdrukking naar x dan levert

G

de tweede term weer — -, welke we ook verkre-

a V^nt

gen bij de beschouwing van Witkowski. Den eersten term
qp stellende, vindt men:

Dus:

f^JL] rxe

\\8x lo O a-iy\'nt

Dus wordt:

-ocr page 32-

16

en dus

a V^Tj-

welke verg. in vorm geheel met die van "Witkowski
overkomt.

Gewijzigde theorie van Witkowski.

Gaan we nu na welke wijzigingen aan de formule
moeten aangebracht worden, wanneer we in aanmerking
nemen dat de polarisatie van de waterstof, zooals het ex-
periment leert, niet constant blijft. We wenden ons dus
weder tot de beschouwing van
Witkowski. In dit geval
blijven de formules (1) en (2) nog geheel dezelfde, maar
de voorwaarden waaronder (2) moet worden opgelost zijn:
t 0 <?==0; x = 0 Q = {t).

Verder wil ik aan (1) toch ook nog eene kleine ver-
andering aanbrengen. Daarin stelt ^ voor de dichtheid
van de waterstof op het oppervlak, dus eene oppervlakte-
dichtheid. Willen we er eene ruimte-dichtheid onder
verstaan dan moeten we schrijven, als t de dikte van
de laag is op de electrode die de tegenkracht der pola-
risatie bepaalt:

k fUdt = s -i-s f Q dx
J O J O

en nu kunnen we onder ü- verstaan de waarde die q
aanneemt voor
x = 0. De oplossing der partieele diff.
verg. wordt nu:

\' ^ _ P it-l) -\'l\'dl (11)

TT J O

welke weer moet dienen om fte bepalen, want

\\

we kunnen nu analoog met (4) schrijven:

\\ St / X — O k \\()x J x — <

-ocr page 33-

17

k

Differentiatie van (11) geeft nu:

^=f\' »«rs^ it-).) -

of ook:

dx O

X"

e ~\'\'dl.

-- r 9 ß)

ïJ O

x^

Stellen we hierin x = 0 dan wordt de eerste term on-
eindig groot, want voor dezen term kan worden geschre-
ven en voor
x = 0 wordt q = (p (f), eene eindige waarde.

X

De tweede term zal dus ook oneindig groot moeten worden

daar (eene eindige waarde moet bezitten. Om de
V / O

waarde der functie te bepalen voor £c = 0, herleiden we

x

tot:

ze eerst door de substitutie u =

k> 2 \\ 2 ,,,
i)x xxy\'^j ^ \\ J

\'iav^l

O

Voor w = O wordt deze functie -, Nu is:

n2

<P\' (t)

iaHi\')

9 ®

w(») t -

-1/1

du

>

(

4aV

dus:
dx

2

2a WJ

dzi

2a l^J

-ocr page 34-

18

Voor 03 = 0 worden alle termen aan de rechterzijde
onbepaald. Door toepassing echter van de gewone regels
voor de bepaling van onbepaalde functies vindt men ge-
makkelijk :

\\8x)o ai^T^t O\'V^TTt 2.3av"7r^
(-!)« __^tn

of:

(h) = V(_ __

\\()x)o ^ l»h{2n-l)ai>^nt

Deze reeks kan gemakkelijk in den vorm van een be-
paalde integraal worden geschreven nam.:

(O

ds

\\SxJo av^nt ai^ntJ i I V ^ /

hetgeen blijkt wanneer we den vorm onder het integraal-
teeken volgens het theorema van
Taylor ontwikkelen
en integreeren.

^ ) worden, bepaald. We vinden door

OX^/O

differentiatie van ^, er oplettend dat qp (0) = O, en par-
ox

tieële integratie:

X^V^rrJ ^ \\ 4aV / V 2/

welke functie weder is van den vorm ^ voor o- = 0.
Door differentiatie vinden we:

[öx^Jo 4:qH\\ iaH 2J2av^J

V ia\'u^Jia^u\' \\ 2/ ^

•laVt

-ocr page 35-

19

Dus daar 9 (0) =: O

\\öx\'\')o a\'i^^Jo ^ \\ 2)

en daar

ƒ00 _ «2 1 roo 1

e ^ du=- v^^ en uU ^ du= i
0 2
 j o 4

wordt:

it)

\\ / O C

hetgeen ook wel direkt had gevonden kunnen worden.
Zoo verkrijgen we dus bij substitutie in (12):

• Sf ,,, . sa \'sa r^r /ƒ ^ \\ /A

Tot zoover is de afleiding volkomen exact. Er is nog
geen gebruik gemaakt van de wet van
Ohm. Deze zou
kunnen dienen om
(p {t) te elimineeren. Daarbij stuit men
echter op groote moeilijkheden. Wanneer we de uitdruk-
king gaven in den vorm zooals
Witkowski die bezigt,
dan zouden we eene groote onjuistheid begaan, daar we
de polarisatie der anode geheel buiten beschouwing zouden
laten en deze is toch, zooals latere proeven zullen leeren,
verre van nul. We moeten dus omtrent het gedrag der
zuurstof aan de anode eene hypothese stellen. Het meest
voor de hand ligt aan te nemen, dat de zuurstof zich
evenzoo gedraagt als de waterstof. Dan verkrijgen we
dus door beschouwing der anode een dergelijke verge-
lijking als (13), met andere constanten en qp
{t) vervangen
door iij{t). De uitdrukking van de wet van
Ohm wordt
dan, als we aannemen dat de electromotorische kracht
der polarisatie evenredig is aan de oppervlakte-dichtheid:

_ E q{t) ipit)

i — — m ^ — n .

R BR

en uit de drie aldus verkregen vergelijkingen moeten dan
V\'
{t) en (p {t) worden geelimineerd. Dit stuit op groote

d2(13)

-ocr page 36-

20

mathematische moeilijkheden. Willen we eenvoudig aan-
nemen dat alle zuurstof op de electrode blijft, dan is
de uitdrukking van de wet van
Ohm:

E qj(t)

R R

maar ook in dit geval zijn de mathematische moeilijk-
heden groot. We zullen dus hierop niet verder ingaan
maar ons bepalen tot de verg. (13). Een experimenteel
onderzoek moet den vorm (jp(0 leeren kennen en evenzoo
moet het experiment leeren in hoeverre vereenvoudigingen
aan de verg (13) aangebracht kunnen worden. Dit echter
in een volgend hoofdstuk.

Wijziging volgens de theorie van Warburg.

Zien we nu nog wat de theorie van Warburg geeft.
Uit gebrek aan beter nemen we ook hier weer de electro-
lytische wet van
Faraday als geldend aan, dus stellen
we dat aan de kathode evenveel wordt neergeslagen als
aan de anode opgelost. In dit geval komen we tot dezelfde
formule als boven gevonden ■ werd. Inderdaad zijn de
formules waarvan we uitgaan weder (9) en (10), terwijl
de oplossing van (10) nu met de voorwaarden
C=Gq,
t = 0 en G = (p (Q, cc = O bijna geheel gelijk wordt aan (11),

op één term na die bij de bepahng van

ri

—, zooals op pag. 15 werd afgeleid. Verder vervalt in

de • eindformule de term met cp\'(t) zooals duidelijk is,

daar deze afkomstig is van den term met ( welke

V ox^/ü

term in de vergelijking, verkregen door differentiatie van
(9), niet voorkomt. Hier verkrijgen we dus:

asCo __^

TTt

(O

dz.

-ocr page 37-

21

waarin nu q> (t) voorstelt de concentratie in de uiterste
laag tegen de electrode, w^elke laag de electromotorische
kracht der polarisatie bepaalt.

Uit deze formule (p {t) door toepassing van de wet van
Ohm te elimineeren, wordt even moeilijk als in het eerste
geval. De uitdrukking dier wet is nu:

i=A-Alog

B B 2Co-(p{t)
volgens de theorie der concentratiestroomen; 2Co—cpit)
is de concentratie aan de niet beschouwde electrode.

Bij deze theorie is de beschouwing van anode of kathode
onverschillig; beide geven de verg (9). Toch behoeven de
polarisaties aan beide electroden niet even groot te zijn.
Immers, als yXt) het verschil is tusschen de concentratie
aan een der electroden en de concentratie voor het begin
der proef
Co, dan is voor de eene electrode de polarisatie

A log x(^). Nemen we nu aan dat de wet van

Co

Faraday geldt dan is de concentratie aan de andere
electrode op tijd i,
Cq—want daar er evenveel aan
de anode oplost als er aan de kathode neerslaat kan het
niet anders of het verschil tusschen de concentraties op
een bepaald oogenblik en de oorspronkelijke is voor de
opvolgende lagen aan beide electroden geheel gelijk met
tegengesteld teeken, m. a. w. de diffusie verloopt aan
beide electroden op dezelfde wijze maar in tegengestel-
den zin. De polarisatie aan de andere electrode is dus

A log —- of - ^ log -» ~ ^^^^ .De polarisaties aan

Co - ï{t) Co

anode en kathode zijn dus niet even groot.

Het blijkt dus dat ook de theorie van Warburg dezelfde
formule (13) geeft. We zien dus dat de toetsing dezer formule
op zich zelf niet kan leiden tot de oplossing der vraag
naar de natuur der polarisatie. Het feit dat de waar-
nemingen van
Witkowski vrij nauwkeurig op zijne

-ocr page 38-

22

formule sluiten, zou misschien het bewijs geacht worden
voor de juistheid zijner uitgangspunten. Maar behalve
dat, zooals wij hebben aangetoond, zijne redeneering niet
overal juist is, zien we hier dat men niet van dezelfde
grondstellingen behoeft uit te gaan om tot dezelfde eind-
formule te geraken.

-ocr page 39-

HOOFDSTUK IL

In de formule, welke we vonden voor het verloop der
stroomsterkte met den tijd, trad eene functie (p(i) op
waarvan de theoretische bepaling moeilijkheden oplevert.
Deze functie stelt voor de dichtheid der waterstof op de
kathode, in de theorie van
Witkowski; in de theorie
van
Warburg wordt deze functie de concentratie der
platina-oplossing aan eene der electroden. Beide groot-
heden hangen direkt samen met den potentraalsprong
aan de betreffende electrode. Voor het geval dat 9 (O de
waterstofdichtheid voorstelt, stellen wij haar eenvoudig
evenredig met de polarisatie. Zooals wij reeds opmerkten
is dit in het algemeen niet juist, althans is deze zaak
niet met zekerheid uitgemaakt; maar wanneer, zooals
blijken zal dat hier het geval is, de polarisatie slechts
geringe veranderingen ondergaat, geloof ik dat de onder-
stelling geen bedenkingen oplevert. Stelt 9 (O de concen-
tratie der platina-oplossing voor, dan wordt de samenhang
tusschen de polarisatie en deze grootheid iets ingewik-
kelder, daar dan de polarisatie met den logarithmus van
(f (t) evenredig is.

In beide gevallen is het dus gewenscht, willen we 9 (i)
leeren kennen, het verloop der polarisatie, voornamelijk
aan de kathode, te bepalen.

Een onderzoek naar dat verloop werd reeds vrij uit-

-ocr page 40-

24

voerig verricht door Fromme Echter zouden slechts
enkele der tabellen door hem gegeven voor mijn doel
geschikt zijn, en deze zijn niet zoo heel nauwkeurig,
terwijl de polariseerende kracht nergens kleiner is dan
1 volt. Maar er zijn nog meer redenen die mij deden
besluiten een dergelijk onderzoek te verrichten. Ten
eerste wilde ik het verloop der polarisatie kennen voor
een vorm en grootte der electrode als die waarmede ik
ook het stroomverloop zou nagaan, en dan wilde ik dat
verloop ook zoo volledig mogelijk nagaan.
Fromme be-
moeit zich namelijk alleen met het verloop bij grootere
waarden van
t; alles wat geschiedt binnen de eerste
minuut laat hij buiten beschouwing; slechts in enkele
gevallen geeft hij waarnemingen betreifende de polarisatie
0,5 min. na sluiting van den stroom. Bovendien had ik
tegen de methode, welke
Fromme volgde, eenige beden-
kingen, die bij mij de vraag deden opkomen of de resul-
taten van
Fromme wel geheel zeker waren.

Fromme onderzocht volgens de methode van Fuchs®).
Bij deze methode wordt de polarisatie der beide electroden,
ieder afzonderlijk, gedurende den doorgang van den stroom
gemeten, doordien men het potentiaalverschil bepaalt
tusschen een dier electroden en een hulpelectrode, die
zich achter de electrode in dezelfde vloeistof bevindt;
eerst voordat de stroom doorgaat, en vervolgens op
het oogenblik waarop men de polarisatie meten wil. Bij
Fromme waren in een bak met zwavelzuur ~ dit is de
oplossing \'waarmede
Fromme uitsluitend gewerkt heeft —
twee platinaplaatjes tegenover elkaar gesteld op een
afstand van ± 3,5 cm. Deze vormden de hoofdelectroden,
welke den stroom moesten toevoeren en weg leiden.
Achter ieder van deze — d. w. z. niet op den weg van

>) Feomme. Wied. Ann. 29. p. 497; 30. p. 77, p. 320, p. 503.
2) Wied. Electricität II, p. 671.

-ocr page 41-

25

den stroom — was een volkomen aan de eerste gelijke
hulpelectrode geplaatst. Dit was de electrode waarvan
de potentiaal met die van de vóór haar geplaatste ver-
geleken moest worden.

Mijn bedenkingen tegen deze methode zijn tweeledig.
Ten eerste acht ik den afstand tusschen de beide elec-
troden onderling wel wat gering. Wanneer men den
langen duur der proeven in. aanmerking neemt, is de
stelling niet gewaagd, dat, hetzij door diffusie, hetzij
door stroomingen, de verschijnselen aan de eene electrode
op die aan de andere van invloed zijn geweest, vooral
wanneer men zich stelt op het standpunt van de theorie
van
Wabbükg. Maar ten tweede, en deze zaak acht ik
belangrijker, voldeed de methode niet aan den eisch die
bij de methode van
Fuchs steeds gesteld moet worden
nl. dat de hulpelectrode is een z. g. niet-polariseerbare.
Elke meting van de potentiaalverschillen gaat gepaard
met electriciteitsbeweging door de hulpelectrode, en zoo
deze dus polariseerbaar is komt er nog eene veranderlijke
electromotorische kracht in het spel, waarvan het bedrag
niet kan worden aangegeven. Wel bepaalde
Fromme
zijne potentiaalverschillen met behulp- van een electro-
meter van
Mascart, welke eene zeer geringe capaciteit
bezit, maar het is bekend dat zeer geringe hoeveelheden
electriciteit zeer merkbare polarisatie veroorzaken kunnen.
Had
Fromme bij elk der electroden nog eene vergelijkings-
electrode geplaatst dan had hij deze bedenking kunnen
voorkomen.

Methode van onderzoek.

Ik wilde in de eerste plaats nagaan of de geringe
afstand der electroden op de resultaten van
Fromme van
invloed geweest kan zijn. De toestel die hiervoor gebe-
zigd werd is in flg. 1 afgebeeld. De electroden, bestaande
uit cirkelvormige platinaschijfjes — middellijn ± 1 cm. —

-ocr page 42-

26

waren aan de beide uiteinden van een glazen buis inge-
smolten. De afstand tusschen beide bedroeg 23 cm.
De hulpelectroden bevonden zich niet zooals bij
Fromme
achter de hoofdelectroden, maar waren er tusschenin
geplaatst. Deze hulpelectroden waren van eigenaardige
constructie. Er waren namelijk aan de hoofdbuis twee
dunnere zijbuisjes gesmolten van 10 cm. lengte. Deze
bevatten ieder een capillair buisje dat naar het uiteinde
bij
C en D iets was verwijd, zoodat er ruimte was voor
de opneming van een platinadraad die, zonder met de
ruimte tusschen de wijde buis en het capillair buisje
in geleidend verband te staan, buiten de buis uitkwam.
De glasmassa was bij
G en D tot een geheel dichtge-
smolten. De capillaire buisjes bezaten een inwendigen
diameter van ± 0.2 mm., terwijl het capillaire deel
± 4 cm. lang was. De platinadraden moesten dienst
doen als hulpelectroden. Daartoe moesten zij dus niet-
polariseerbaar gemaakt worden, hetgeen eenvoudig ge-
schiedde door ze zoo volledig mogelijk met waterstof te
verzadigen.
Helmholtz heeft namelijk aangetoond dat
platina, zoo goed mogelijk met electrolytisch ontwikkelde
waterstof verzadigd, zich gedraagt als eene niet-polari-
seerbare electrode. De verzadiging geschiedde langzaam,
met eene batterij van eenige
Cu | Il-i SO» | Zn elementjes.
Als anode .diende eene vijfde electrode E, die zich bevond
op de plaats in de figuur aangegeven. Zij was gescheiden
van de ruimte
AB door een capillair stuk (lumen ± O.f)
mm.) dat diende om te beletten dat de zuurstof, bij
E
ontwikkeld, bij de electroden A en B zou komen. Het
bolletje dat
E bevatte werd na de verzadigiilg zoo noodig
nog eens uitgekookt. Practische gronden van vulling enz.
bepaalden verder den vorm van het apparaat zoo als in
de figuur is aangegeven. Waren de hulpelectroden met

\') Helmholtz Abh. I p. 830.

-ocr page 43-

27

waterstof verzadigd dan bleef de toestel nog een dag
rustig staan, waarna hij voor de bepalingen gereed was.
Het niet-polariseerbaar zijn der hulpelectroden was in
het algemeen zeer bevredigend. Hieronder zullen hier-
omtrent nog eenige opgaven volgen. Meestal echter toonden
zij zich eenigermate polariseerbaar wanneer de hoeveelheden
electriciteit die er door geleid werden, aanmerkelijk waren;
maar wanneer zij bij de metingen gebruikt werden,
werd er steeds voor gezorgd dat de hoeveelheden zeer
gering waren, zoodat er geen merkbare verandering het
gevolg van was. Een der hulpelectroden werd alleen bij
de metingen gebruikt, terwijl de andere alleen diende om
de onveranderlijkheid van de eerste te controleeren.

De methode volgens welke ik onderzocht, was in prin-
cipe ook die van
Fuchs, welke trouwens de eenige
methode is die veroorlooft de polarisatie van elk der
electroden afzonderlijk gedurende den doorgang van den
stroom te meten. Toch waren eenige wijzigingen aan-
gebracht die de nauwkeurigheid der metingen verhoogden.

Bij de bepalingen werd aldus gehandeld: De electroden
A Qïi B werden gepolariseerd met eloctromotorischo
krachten van verschillend bedrag, door ze in verbinding
te brengen met twee punten van een keten waardoor
een constante stroom liep. Schematisch is dit in figuur 2
aangegeven. De batterij
P bestond uit 6 Mkidinger
elementen 3 aan 3 naast elkaar tot een batterij van
2 elementen vereenigd. In de keten die de beide polen
sloot bevonden zich een galvanometer
G en de beide gelijke
weerstandsbanken IIi en Hi. De galvanometer diende
om het constant zijn van den stroom te kunnen beoor-
deelen, hetgeen niets te wenschen overliet. Maanden lang
bleef de stroom constant wanneer do keten voortdurend
met een geschikten weerstand gesloten bleef (1100 ohm)
en de elementen met zorg waren ineengezet. Met de
beide eindknoppen van de bank
Ih waren nu A m B

-ocr page 44-

28

geleidend verbonden en naarmate men nu met die bank
meer of minder weerstand invoegde, kon de polariseerende
kracht naar willekeur worden gewijzigd. Steeds werd
dan met de bank 77, evenveel weerstand in de keten
ingelascht als er met Ü2 werd uitgenomen en omgekeerd.

In de keten ABH^ was verder een galvanometer van
Edelmann geplaatst, waaromtrent eenige bijzonderheden,
hier van geen belang, in hoofdstuk III gegeven zullen
worden.

Het deel links in de figuur stelt de inrichting voor, die
diende om de potentiaalverschillen te meten.
Q is eene
batterij van
6 achter elkaar geschakelde meidinoer-elemen-
ten De stroom hiervan werd geleid door eene sinus-
boussole,
S, van Edelmann en door twee groote gelijke
weerstandsbanken, R^ en R^. De sinus-boussole veroor-
loofde de hoeken van uitwijking tot op minuten nauw-
keurig te meten. Zij werd gedurende, de metingen eenige
malen met behulp van een zilvervoltameter geijkt. Ik
besteedde aan die bepalingen veel zorg, maar het mag-
netisch veld in het laboratorum bleek zoo veranderlijk,
dat ik geloof dat mijne opgaven tot een bedrag van
1%
foutief kunnen zijn. Daar echter de metingen relatiet
zijn, is dit van ondergeschikt belang.

Evenals in de eerste keten werd ook in de tweede de
stroomsterkte steeds constant gehouden met behulp van
de beide weerstandsbanken. Van de eindknoppen van
de eene, R7., voerden twee draden; de een kon met de
punten
tI of -B in verband worden gebracht, de ander
kon met één pool van eenen capillair-electrometer worden
verbonden. De andere pool van dien elecbrometer was
gedurende de proef steeds in geleidend verband met een
der hulpelectroden,
C of D. De weerstand van de bank

>) Later werd deze battery op dezelfde v^ijzo als do andere ingo-
richt Dit geschiedde om het constant zyn van don stroom to
bevorderen.

-ocr page 45-

29

Ä, werd, om eene meting te verrichten, nu zoo geregeld
dat het potentiaalverschil tusschen de beide eindknoppen
gelijk was aan dat tusschen de beide punten (b. v.
B en
D) waartusschen het potentiaalverschil moest bepaald
worden. Dit deed zich dan daaraan kennen dat de electro-
meter geen uitslag gaf. Daar de stroomsterkte in S be-
kend was kon uit den weerstand van de bank Ri direkt
het potentiaalverschil, dat we kennen wilden, worden
afgeleid. Het potentiaalverschil tusschen de beide eind-
knoppen van de bank Ri, zullen we in het vervolg steeds
de „compenseerende electromotorische kracht" (c. e. k.)
noemen.

De hier gevolgde methode tot het bepalen van electro-
motorische krachten is dus een nulmethode, en zij bezit
al de voordeelen van zulk eene methode. Zij heeft zich
als zeer nauwkeurig doen kennen. De mate van nauw-
keurigheid die men er mede bereiken kan, wordt eigenlijk
alleen bepaald door de gevoeligheid van den electrometer.
Gemakkeiyk kan men deze zoo inrichten dat voor 0.0001
volt nog een merkbaren uitslag verkregen wordt; dit
was met mijn electrometer het geval. Nadat onregelma-
tigheden, die uit gebrekkige isoleering voortvloeiden, waren
geëlimineerd heeft hij gedurende het eerste deel van het
onderzoek — voor het latere deel moest eene verande-
ring worden aangebracht — en een groot deel der voor-
loopige waarnemingen uitstekend gewerkt. Zelfs wanneer
hij dagen of weken ongebruikt gestaan had kon hy dadelijk
weder in gebruik worden genomen, zelfs zonder den kwik-
meniscus to ververschen zooals veelal wordt voorgeschre-
ven. Ik schrijf deze gunstige resultaten toe vooral aan
do zorg waarmede de buis met het capillairbuisje waren
gereinigd en aan de zuiverheid van de kwik; maar ook
aan de glassoort waaruit het capillairbuisje vervaar-
digd was. Ook kan ik niet nalaten hier er op te wijzen
dat men zich bij het werken met den capillairelectro-

-ocr page 46-

30

meter veel ellende besparen kan wanneer men zorgt voor
eene goede isoleering. Niet alleen bleek het mij nood-
zakelijk dat de bovenste glazen buis en het glaasje met
kwik en zwavelzuur door ebonieten stukken aan het
statief bevestigd waren, maar ook moest de beweging
van de electriciteit langs het glas worden tegengegaan.
Hiertoe werden de glasdeelen, na gereinigd te zijn, besmeerd
met eene oplossing (eigenlijk een papje) van paraffine in
terpentijn, die na eenigen tijd eene harde laag paraffine
achterlaat.

De electrometer werd afgelezen met een microscoop
waarin zich een oculair-micrometer bevond (glazen plaatje
met verdeelingen van 0.1 mm.) als schaal; maar ook
was hij voorzien van eene drukinrichting.

Daar de weerstanden in de verschillende ketens zeer
groot waren, was eene goede isoleering gewenscht; maar
daar deze bovendien voor later te beschrijven proeven
noodzakelijk was, was daarvoor bijzondere zorg gedragen.
De batterij
Q stond in een dubbelwandige houten kist
waarvan de binnenwand van den buitenwand door eboniet
geisoleerd was. Ten overvloede was de binnenzijde van
de binnenste kist bekleed met eene dikke laag paraffine.
De batterij
P stond in een dubbelwandige metalen kist.
De beide wanden stonden op een afstand van 10 cm.
van elkaar en deze ruimte werd door water rondom
aangevuld.\' Dit geschiedde om temperatuurswisselingen
van de batterij tegen te gaan en zoo het constant zijn van
de batterij te bevorderen, hetgeen voornamelijk voor de
later te beschrijven proeven noodzakelyk was. De bui-
tenste kist stond op ebonieten plaatjes. De-geleiddraden
waren koperdraden met dik gutta-percha bekleed. Hunne
isoleering was getoetst met behulp eener Voss-machine.
Commutators, galvanometers, weerstandsbanken enz.
stonden op eboniet-schijven of paraffine-blokjes.

-ocr page 47-

31

Invloed van den geringen afstand der electroden.

Van de talrijke proeven die met de beschreven soort
toestellen verricht werden, zal ik slechts een enkele,
willekeurig genomen, vermelden. Zij dient alleen om te
constateeren of het verschijnsel door
Fromme waarge-
nomen veroorzaakt werd door den geringen afstand zijner
electroden, dan wel aan het verschijnsel der polarisatie
eigen is. Bij die bepaling werd gebruik gemaakt van
eene
H2 S0% oplossing (± 0.01 gr. mol. p. L.). De lucht
was uit de vloeistof verwijderd en daarna werden de
hulpelectroden met waterstof verzadigd. Vier dagen later
was het potentiaalverschil tusschen
D en A (met B
geleidend verbonden) 0.8713 volt. Het potentiaalverschil
tusschen
G en D was slechts eenige duizendsten volt.
Het werd geconstateerd dat voor en na de proef dit
potentiaalverschil hetzelfde gebleven was, terwijl D alleen
voor de bepalingen gebruikt werd. Het pot.verschil C/D
werd niet bepaald met de compensatie-inrichting maar
door directe verbinding met den electrometer. Dit diende
om electriciteitsstrooming door de electrode
G te voor-
komen. De polariseerende kracht waarmede
A en B
werden gesloten, bedroeg 0.783 volt. Telkens wanneer
eene bepaling werd gedaan werd ook de stroomsterkte
afgelezen. Natuurlijk moest het waargenomen pot.verschil
tusschen
D en B of A gecorrigeerd worden voor het
pot.verval in de vloeistof van het capillaire buisje af tot
ium de electrode
B of A. Uit de afmetingen van de
buis, en den weerstand kon deze correctie gemakkelijk
worden afgeleid. Daar de stroomsterkte uiterst gering
was, bedroeg deze correctie in het hier vermelde geval
hoogstens 0-001 volt.
B was anode A kathode.

-ocr page 48-

32

TABEL L

Tyd in
minuten

Stroomsterkte

Q

in 10 amp.

Waargen. pot.

verschil
AID BID

Polarisatie
aan
A aan B

Totale
polarisatie

1.5

36.6

1.169

0.297

5.5

28.1

0.406

0.464

0.779

10.5

20.1

0.419

i 0 452

0.780

13.75

18.3

1

1.205

j

0.334

0.781

28.5

14.4

; 1.222

0.350

0.780

31.5

12.8

0.442

0.429

0.781

42.5

11.0

0.450

1

0.421

0.780

45.5

10.4

1.232

0.360

0.780

61

9.8

1.239

0.367

1 0.781

64

9.8

0.457

0.414

0.781

83.5

7.9

0.462

0.409

\' 0.782

85

7.9

1.244

0,373

0.782

151

6.1

1.252

0.381

0.782

154

6.1

0.470

0.401

0.782

177

5.5

0.474

0.397

; 0.783

180

5.5

1.258

1

0.386

0.783

De polarisatie aan de anode neemt dus toe, die aan
de kathode af, wat ook door
Fromme gevonden werd.
De som is zeer spoedig bijna gelijk aan de polariseerende
electromotorische kracht. In de tabel is die som verkregen
door graphische interpolatie.

Verloop der polarisatie binnen de eerste tien seconden.

Daar de polarisatie der kathode reeds afneemt sedert
de eerste waarneming, moet zij eerst een maximum
hebben bereikt; en daar het mij te doen was om het
verloop der kathode-polarisatie in \'t bijzonder te kennen,
was het mijn streven dat maximum ook op te sporen
en zoo mogelijk er eenige eigenschappen van te bepalen.

-ocr page 49-

33

Daarvoor was de beschreven toestel geheel ongeschikt.
Want de waarnemingen hadden mij geleerd, dat dit
maximum steeds viel binnen de eerste minuut na de
sluiting van de keten, en dan was eene bepaling van
de stroomsterkte nog onmogelijk, welke grootheid men
toch zou moeten kennen om de correctie voor het stroom-
verval in de vloeistof, nu zeker niet verwaarloosbaar,
te kunnen aanbrengen. Ik moest dus terugkeeren tot
de gewone methode, waarbij de hulpelectroden zijn aan-
gebracht achter de electroden waarvan men de polarisatie
bepalen wil. En daaruit ontstond het toestelletje dat in
flg. 3 is afgebeeld. De electroden
A en B zijn op een
afstand van 10 cm. van elkaar geplaatst. Aan weers-
zijden van elk bevindt zich het uiteinde van het capil-
laire buisje van eene hulpelectrode. Bij de bepalingen
werden die, welke achter de hoofdelectroden zich bevon-
den , C en D, gebruikt terwijl de beide anderen,
E en F,
dienden om te constateeren dat C en D gedurende de
proeven niet veranderden De buis waardoor de toestel
gevuld wordt, is in het midden aan de hoofdbuis aan-
gezet en van dezelfde constructie als bij het vorige
apparaat.

Methode van onderzoek.

Om nu potentiaalverschillen te kunnen bepalen zoo
korten tijd na de sluiting van de keten als noodig is

\') E on F dienden ook om uit to maken of men mag ivannonion
dat de ruimte achter eeno electrode geheel de potentiaal] aanneemt
van do laag vloeistof aan do voorzyde der electrode. De electroden
E on
F bevonden zich namelyk by eenige van de gebruikte toe-
stellen met hun uiteinden onmiddellijk voor het midden van de
oppervlakte dor electroden
A en B. Werden nu A en B mot oon
zokoro olectroniotorisclie kracht gesloten on waren
ü on E (of F
en D) met do beide polen van den capillair-olectrometor verbonden,
dan zag men, op het oogenblik dor sluiting van do keten, slechts
eeno zoor kleine uitwüking welke was toe to schrüvon ivan het
potontiaalvorval in de vloeistof van do punt der electrode tot het
oppervlak dor hoofdelectrodo. liet was dus geoorloofd electroden,
achter do hoofdoloctrodo geplaatst, to gebruiken.

3

-ocr page 50-

34

voor de bepaling van het bovenbedoeld maximum, was
eene gewijzigde inrichting der proeven noodzakelijk. De
gedachtengang dien ik hierbij volgde, was deze: Ik stel de
c. e. k. op een bepaald bedrag in, een bedrag, dat, naar
ik vermoed, ongeveer gelijk zal zijn aan het potentiaal-
verschil, hetwelk ik zekeren korten tijd na de sluiting wil
bepalen. Na dien tijd breng ik de niet-verbonden pool
van den electrometer in de vereischte verbinding. De
electrometer zal dan in het algemeen een uitslag geven,
alleen wanneer de c. e. k. juist gelijk is aan die welke
bepaald moet worden, is dit niet het geval. Dit zal zich
echter slechts bij uitzondering voordoen. Maar anders
kan toch uit de grootte van den uitslag bepaald worden
hoeveel het verschil bedraagt. Natuurlijk kan niet alleen
het maximum der kathode-polarisatie op deze wijze worden
bepaald, maar ook alle waarden die deze polarisatie
korten tijd na sluiting verkrijgt. De waarneming moest
echter uitmaken in boeverre deze methode nauwkeurig
is en zelfs of zij wel bruikbaar is, hetgeen op het eerste
gezicht misschien betwijfeld zal worden.

Intusschen is het mij gebleken, dat de methode zeer
goed bruikbaar is en vatbaar voor belangrijke verbete-
ringen, op welke ik later nog even terugkom. De tijd
heeft mij echter ontbroken om mij reeds nu met die
verbeteringen bezig te houden; daarom geef ik alle
hieronder volgende getallen betreffende de polarisatie
gedurende de eerste minuut na sluiting van de keten
slechts als eerste benaderingen.

In fig. 4a en 4& vindt men schematisph de inrichting
geteekend die voor de bepalingen diende. \'Fig. 4a geeft
den stroomloop aan voordat de proef begint. Bij
A is
een wip gesteld en de verschillende punten a, ft, c,
d
en e zijn kwikpotjes (van eboniet) waarin verschillende
draden eindigen, die door de wip op bepaalde wijze ver-
bonden worden. De hoofdelectroden zijn dan onderling

-ocr page 51-

35

verbonden volgens de geleiding CfaB. E is de batterij
die den stroom leveren moet welke door
CD gezonden
moet worden. Eenvoudigheidshalve is dit zoo geteekend,
eigenlijk werd voor
E eene aftapping genomen van een
gesloten kringloop. De eene pool staat met
D in ver-
binding, de ander met het kwikpotje
b. Met het punt f
is verbonden een punt van de keten die de polen van
de batterij
F sluit (de batterij der c. e. k.); een ander punt
dezer keten is verbonden met een pool van den capil-
lair-electrometer
G. De andere pool van dien electro-
meter eindigt in het kwikpotje c. Beide polen zijn
verder onderling verbonden door een draad
gh. In het
kwikpotje
e eindigt een draad komende van de hulp-
electrode
H. Verder is er nog eene inrichting aange-
bracht om den tijd te registreeren. Dit is de keten
KMLdf. Deze is in flg. 4a geopend bij df en by L; M
is een electromagneetje dat bij gesloten keten een stiftje
aantrekt waarvan de beweging op de gewone wijze op
een beroeten rol aangeteekend wordt. Zal eene bepaling
verricht worden dan wordt eerst hot potentiaalverschil
tusschen
II en D bepaald. Dit geschiedt volgens de
beschreven nulmethode. De compensatie wordt op een
bedrag ingesteld, zoodanig, dat als
e en c in geleidend ver-
band gebracht worden en de overbrugging
gh is weggeno-
men, de electrometer geen uitslag geelt. Nu wordt de c. e. k.
veranderd met een bedrag, dat men vermoedt dat ongeveer
bereikt zal zijn op het oogenblik waarop de polarisatie
zal gemeten worden, en nu wordt de wip omgegooid.

Do wip bestaat uit twee deelen. Met het eerste deel
wordt het contact tusschen
aen f opgeheven, maar daaren-
tegen dadelijk daai\'op tusschen
bd en f gemaakt. Met
het tweede deel wordt
e met c geleidend verbonden. Het
tweede kan een willekeurigen tijd na het eerste geschieden,
maar beide handelingen konden gemakkelijk met één
hand verricht worden.

-ocr page 52-

36

Na de omgooiïng is dan de stroomloop zooals in fig.
is voorgesteld. Het oogenblik waarop de stroom door
de buis
CD gesloten wordt, wordt door den indicator M
aangeteekend , daar dan tegelijk de stroom door het electro-
magneetje gesloten wordt. Even daarna wordt
c met e
verbonden. Is nu het pot. verschil tusschen H en D ge-
lijk aan de c. e. k. dan staat de meniscus in den electrometer
een oogenblik stil. Is het dit niet, dan beweegt hij zich
met meer of mindere snelheid van uit den nulstand. Nu
kan het zijn dat die uitslag zoo klein is, dat de meniscus
in het veld van den microscoop blijft. Het is dan niet
moeilijk het verschil te leeren kennen tusschen de c. e. k.
en de te bepalen grootheid op een bepaald oogenblik
(dat, waarop de meniscus den uitersten stand bereikt).
Dit oogenblik wordt dan opgeteekend met den indicator
door bij
L de keten te verbreken.

Het hgt voor de hand dat bij deze bepalingen, wil
de methode bruikbaar zijn, de bewegingen van den
kwikmeniscus in den electrometer zeer snel moeten wezen,
zoodat binnen uiterst korten tijd na verbinding van
c en e door den electrometer het werkelijk spannings-
verschil tusschen de beide polen wordt aangegeven. Voor
een deel wordt deze snelheid bepaald door de capaciteit en
de weerstanden van de verschillende geleidingen; en om
dit deel ip rekening te kunnen brengen zou een bijzonder
onderzoek noodig zijn. Hierop ben ik niet nader ingegaan,
ten eerste omdat dit deel bij mijne proeven waarschijnlijk
niet zoo heel belangrijk zou zijn en ten tweede omdat
het mij slechts te doen was eerste benaderingen te geven
van eene grootheid, waaromtrent men nog\'geheel in het
onzekere verkeert. Maar voor een ander deel ligt de
snelheid van beweging van den kwikmeniscus in de
constructie van den electrometer zelf. Ieder, die ooit met
een dergelijken electrometer gewerkt heeft, weet dat de
snelheid van beweging bij gebruik van verschillende

-ocr page 53-

37

capillaire buisjes zeer verschillend kan zijn. Ik heb hierop
mijne aandacht gevestigd en ik bevond dat de snelheid
van beweging zeer bevorderd wordt, ten eerste door te
nemen een zeer nauw buisje, maar ten tweede moet dit
ook zeer kort zijn. Het is moeilijk deze beide voor-
waarden te doen samengaan met groote gevoeligheid,
omdat, wanneer men zulk een nauw en kort buisje wil
vervaardigen, het gewoonlijk tamelijk conisch uitvalt.
Intusschen ben ik er ten slotte zeer goed in geslaagd.
Mijn buisje was slechts enkele millimeters lang en het
lumen was zoo nauw, dat de kwikhoogte in den electro-
meter ongeveer 60 cm. bedroeg. De gevoeligheid was
een uitslag van 1 schaaldeel voor 0.0003 volt; meer dan
voldoende voor mijn doel.

Ik wil hier nog even aangeven in welken zin ik de
methode voor verbetering vatbaar acht. Ten eerste is
een nauwkeurigere bepaling van den tijd mogelijk, want
bij de hier gevolgde wijze trad een zeer groote persoon-
lijke fout op, vooral bij de eerste waarnemingen. Ten
andere kan.men de methode wijzigen in den zin zooals
Prof.
Eintiioven^) die gebruikt heeft bij de bepaling van
de electromotorische spanningen, welke bij de hartbewe-
ging in het spel komen. Intusschen schijnt het mij toe
dat ook die methode nog eenige verbetering behoeft.
Prof.
Einthoven photographeert de bewegingen van den
kwikmeniscus en leidt uit do snelheid, waarmede de even-
wichtsstand verlaten wordt, het spanningsverschil af dat
op het oogenblik waarop het contact gemaakt Avordt
heerscht. Hierbij werd niet gelet op den weörstand, die
zich daarbij tusschen de polen bevond, eene grootheid
die ook van grooten invloed op die snelheid is, iets
waarvan men zich gemakkelijk overtuigt. Mijne methode

\') Eintiioven, Tüdscluift voor Qenooskundo II p. 263, 1893.

-ocr page 54-

38

komt intusschen reeds nu zeer veel overeen met die
van Prof.
Einthoven: hij bepaalde de snelheid waarmede
de even wichtsstand ve\'rlaten wordt, ik bepaalde het
oogenblik waarop die snelheid nul geworden was om
daarna van teeken te wisselen, en nam aan, met dezelfde
mate van nauwkeurigheid als bij de methode van Prof.
Einthoven , dat op dat oogenblik de stand van den
meniscus overeenkwam met het spanningsverschil, het-
welk op dat oogenblik tusschen de beide polen van den
electrometer heerschte.

Ik heb mijne methode eerst aangewend om het verloop
van de anode en kathode polarisatie binnen de eerste
vijftien seconden na het sluiten van den stroom te be-
palen. Een bezwaar is daarbij dat elk punt van\'de lijn
die dat verloop aangeeft, moet bepaald worden uit eene
afzonderlijke proef. Is de beweging van den kwikmeniscus
betrekkelijk langzaam dan kan men, daar het toch slechts
te doen is om eerste benaderingswaarden, aannemen
dat die stand op elk oogenblik de polarisatie op dat
oogenblik aangeeft. In dat geval kunnen met één proef
meer punten bepaald worden. Op de tijden dat de meniscus
een bepaalde deelstreep passeert, wordt de stroom door
den indicator gesloten. Zoo is het soms gelukt met één
proef tot een vijftal punten te bepalen. Gewoonlijk echter
was dit niet het geval, maar werd alleen het omkeer-
punt van den meniscus genoteerd. Elk punt eischte een
afzonderlijke i)roef en natuurlijk moest den electroden
weer behoorlijken tijd tot depolarisatie worden gegeven.
Dit maakte de proeven zeer tijdroovend. Bij gebruik van
grootere polariseerende krachten — d. w. z. toch nog be-
neden één volt — konden slechts enkele bepalingen op
één dag gedaan worden.

Bij het omgooien van het tweede deel van de wip,
dus dat deel dat het contact met den electrometer maaktj

-ocr page 55-

39

kunnen zich verschillende gevallen voordoen wat betreft
de beweging van den meniscus:

1°. Als de compensatie is ingesteld op een bedrag
grooter dan de polarisatie die op het oogenblik van het
maken van het contact bestaat. In dit geval verlaat de
meniscus zijn nulstand, hetzij naar de eene, hetzij naar
de andere zijde. Ondertusschen echter wast de polarisatie
en op \'tpunt, waar de stand van den meniscus corres-
pondeert met de grootte der polarisatie, staat de meniscus
een oogenblik — soms uiterst kort — stil en gaat dan
terug overeenkomstig het verdere aangroeien der pola-
risatie.

2°. De compensatie is ingesteld op een bedrag kleiner
dan de polarisatie die op het oogenblik van het maken
van het contact bestaat. In dit geval verlaat de meniscus
zijn nulstand zonder ergens terug te gaan.

Deze beide gevallen komen voor by de polarisatie der
anode, die met den tijd gestadig toeneemt. Anders is
het gesteld met die der kathode. Zooals we reeds hebben
aangegeven, vertoont het verloop dezer polarisatie een
maximum en dienovereenkomstig kunnen zich deze ge-
vallen voordoen:

1®. De compensatie is ingesteld op een bedrag grooter
dan het maximum, en het contact wordt gemaakt voordat
het maximum bereikt is. Dan verlaat de meniscus den
nulstand tot het punt waar de stand van den meniscus
correspondeert met de heerschende polarisatie, gaat terug
overeenkomstig het wassen der polarisatie, bereikt weer
een omkeerpunt — gelegen vóór den nulstand — over-
eenkomstig het maximum en gaat daarna weer terug
overeenkomstig do afneming der polarisatie. Deze dub-
bele omkeering werd in de meeste gevallen waarin ze
verwacht kon worden, ook waargenomen. Een enkele
maal echter vertoonde de beweging van den meniscus
alleen eene vertraging. Dit geschiedde dan, wanneer de

-ocr page 56-

40

polarisatie snel veranderde en de snelheid waarmede de
meniscus den evenwichtsstand verliet zeer groot was,
zoodat de polarisatie reeds weer sterk was afgenomen
voordat de meniscus tot stilstand was gekomen.

2°. Is de compensatie ingesteld op een bedrag kleiner
dan het maximum, maar wordt het contact gemaakt op
het oogenblik dat de polarisatie nog kleiner is dan de
compensatie, dan verkrijgen we natuurlijk weer twee
omkeeringen. Het verschil is dat nu twee maal de nul-
stand wordt gepasseerd.

3°. Is de compensatie ingesteld op een bedrag kleiner
dan het maximum en wordt het contact gemaakt op het
oogenblik dat de polarisatie grooter is dan de c. e. k.,
dan gaat de meniscus een bepaalden kant uit en keert,
op zeker punt gekomen, correspondeerend — ten naastebij
tenminste — met het maximum, weer terug en gaat door
den nulstand naar de andere zijde.

Resultaat.

De beschreven methode heb ik gebezigd om het ver-
loop der polarisatie te bepalen bij twee verschillende
oplossingen, beide van een concentratie = ± 0.01 gr. m.
p. L. De eene toestel bevatte
KOH-., de andere /JjSOi
oplossing. Bij beide was de lucht verdreven, maar toch
stond op de vloeistof de druk van de buitenlucht omdat
anders het \'verzadigen der hulpelectroden met te veel
bezwaren gepaard ging. Ik laat hier eerst de resultaten
volgen; de tabellen zijn op zich zelf duidelijk. De tyd is
opgegeven in seconden, de polarisatie in volts.

-ocr page 57-

TABEL 11.

41

Toestel n«. 15, gevuld met KOH opl. Weerstand 2220 ohm.
Polariseerende electrom. kr. 0.4034 volt.

a. Anode Polarisatie.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

Tijd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

29 Moi

0 37

0.1325

31 Mei

1 1
1.58

0.2024

3

Juni

3.14

0.2132

y)

0.43

0.1375

i 1.72

0.2068

w

3.83

0.2166

yt

0.44

0.1474

2 Juni

\' 0.51

0.1695

: 6.69

0.2224

rt

0.72

0.1670

•f}

0.63

0.1764

<7

6.13

0.2219

V

0.75

0.1775

<7

0.70

0.1841

n

2.19

0.2054

31 Moi

0.69

0.1837

3 Juni

2.36 ■

0.2054

5

Juni

1 5.81

0.2176

n

1.21

10.1968

n

2.66

0.2088

v

10.23

0.2298

V

4.26

0.2103

n

2 39

0.2092

V

1.97

0.2048

V

9.9

0.2229

n

3.26

0.2132

1
1
1

l). Kathode Polarisatie.

Datum

Tüd

1

Polar.

Datum

Tyd

j Polar.

1

Datum

Tyd

1

1 Polar.

31 Moi

0.37

0.1663

31 Moi

1.66

0.1956

5 Juni

2.29

0.1882

K

1.32

0.1956

K

0.76

0.1980

6.48

0.1784

V

1.97

0.1941

V

1.09

0.1990

n

2.21

0.1921

f)

2.18

0.1936

Tt

1.67

0.1951

1.64

0.1984

1.50

0 I9G1

4.2

0.1877

TI

1.33

0.1960

2.2

0.1941

»

14.90

0.1711

1.17

0.1978

n

5.4

0.1858

2 Juni

1.65

0.1950

» 1

1.28

0.1945

•n

1.63

0.1944

n

, 1.47

0.1960

i

-ocr page 58-

TABEL IIL

42

Toestel no, 15, (vulling als Tabel II). Polariseerende electrom.
kracht 0.6045 volt.

a. Anode Polarisatie.

Datum

Tüd

Polar.

Datum

Tüd

1

\' Polar.

1

Datum

Tyd

Polar.

5 Juni

2.48

0.3181

6 Juni

4.59

1

0.3293

19 Juni

3.71

0.3296

Tl

2.72

0.3215

>1

3.89

0.3273

n

8.6

0.3418

7)

3.08

0.3264

V

2.97

0.3215

V

9.7

0.3457

V

6.58

0.3415

V

2.41

0.3176

V

8.2

0.3472

n

11.66

0.3513

19 Juni

30

0.3304

n

12.2

0.3516

6 Juni

8.95

0.3382

2.72

0.3300

n

6.60

0.3357

3.46

0.3340

h. Kathode Polarisatiè.

Datum

Tp

1

Polar.

Datum

Tüd

Polar.

Datum

1

Tüd

Polar.

5 Juni

2.70

0.2744

1
1

5 Juni \'

7.40

0.2602

1

19 Juni

1

3.10

i 0.2650

V

2.33

0.2729

n

2.78

0.2724

" 1

3 55

0,2650

n

1.60

0.2719

V

8.00

0.2568

n

3.44

^0,2655

V

2.29

0.2719

n

2.75 i

0.2724

rt

3.28

0.2669

n

2.41 1

0.2705

n

3.33

0.2710

n

6.6

0,2605

7)

4.28

0.2661

n

2.65

0.273i

•n

3.22

0.2673

V

3.50

0.2661

n

2.48

0.2749

D

2.69

0.2653

n

9.97 ,

0.2548

D

2.25

0.2764

21 Juni

4.0

0.2635

9.77

0.2572

>1

2.32

0.2749

n

6.6

0.2588

»

3.40

0.2705

19 Juni

2.88

0.2699

ri

3.21

0,2668

1

n

2,61

0,2673

-ocr page 59-

TABEL IV.

43

Toestel n". 15, (vulling als Tabel II). Polariseerende electro-
motorische kracht 0.8019 volt.

a. A^iode Polarisatie.

Datum

Tüd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

9 Juni

3.0

0.4145

1

9 Juni

4.9

0.4313

10 Juni

4.0

0.4267

n

4.3

0.4195

ji

7.9

0.4364

5)

2.1

0.4169

»

8.7

0.4246

T>

3.3

0.4226

»

4.3

0.4249

yt

7.3

0.4341

b. Kathode Polarisatie.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

6 Juni

6.2

0.3607

7 Juni

5.7

0.3548

9 Juni

4.7

0.3525

V

i 6.1

0.3632

V

10.7

0.3564

71

9.0

0.3485

V

8.1

0.3602

ri

17.8

0.3426

21 Juni

5.0

0.3562

V

5.5

0.3694

8 Juni

6.2

0.3573

n

5.2

0.3592

V

1.5

0.3573

»1

12.9

0.3524

n

9.9

0.3562

V

5.0

0.3694

n

5.5

0.3562

r

5.0

0.3590

n

15.7

0.3573

n

5.6

0.3567

51

5.1

0.3562

7 Juni

5.6

0.3719

n

4.7

0.3524

1

I)

19.1

0.3573

9 Juni

16.2

0.3421

-ocr page 60-

44

TABEL V.

Toestel n». 16, gevuld met ffaSO^. Weerstand 616 ohm.
Polariseerende electrom. kracht 0.4154 volt.

a. Anode Polarisatie.

Datum

Tijd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

Tijd

Polar.

16 Juni

1.75

0.1933

16 Juni

8.2

i

|0.1969

16 Juni

!

11.0

,0.2103

n

6.2

0.1969

V

11.6

; 0.2000

V

27.5

; 0.2206

n

9.0

0.2000

n

17.5

10.2052

17 Juni

i 6.4

10.1969

V

14.4

0.2052

n

39.9

10.2206

7!

13.0

; 0.2030

V

2.0

0.1877

V

5.6

0.2082

V

41.2

0.2171

l

1. Kalkoe

le Polarisatii

7

Datum

Tijd

Polar.

Datum

1

Tyd

Polar.

. Datum

i

Tyd

Polar.

16 Juni

2.9

0.2185

16 Juni

3.2

0.2200

17 Juni

6.2

0.2179

V

6.6 iO.2139

n

6.9

0.2154

n

16.5

0.2114

D

9.6

0.2103

Tt

11.4 i

0.2103

n

23.7

0.2063

TABEL VI.

Toestel n». 16, (vulling als Tabel V). Polariseerende electro-
motorische kracht 0.6160 volt.

a. Anode Polarisatie.

Datum

Tyd

1

Polar.

Datum

1

Tyd

1

1

Polar.

Datum.

Tyd ; Polar.

1

19 Juni

3.65 ;0.2916

19 Juni

1

4.0

0.29il

21 Juni

1

5.3 0.2988

»

3.1

0.2900

n

9.5

0.3067

1

V

4.9

0.2966

21 Juni

3.5

0.2948

1

-ocr page 61-

45

b. Kathode Polarisatie.

Datum

Tyd

Polar.

Datum

1

Tyd

Polar.

Datum

Tyd

Polar.

17 Juni

4.6

0.3207

19 Juni

3.2

0.3221

21 Juni

3.65

0.3207

n

2.95

0.3162

V

1.6

0.3301

»

7.05

0.3088

19 Juni

4.90

0.3110

n

1.73

0.3303

n

1.8

0.3324

V

1.55

0.3301

1.8

0.3288

n

3.82

0.3235

1.67

0.3340

TABEL VIL

Toestel n". 16, (vulling als Tabel V). Polariseerende electro-
motorische kracht 0.8239 volt.

a. Anode Polarisatie.

Datum

1 Tyd

1 Polar.

Datum 1

Tyd

1

Polar.

1

Datum

Tyd

Polar.

23 Juni

24 Juni

1.15
1.30

0.3624
0.3628

24 Juni

n

2.8
3.25

0.3850
0.3924

24 Juni

n

2.5
1 L05

0.3821
0.3565

1

b. Kathode Polarisatie.

1

Datum

1

Tyd \'

Polar.

Datum

1

Tyd

Polar.

Datum

1

Tyd

Polar.

23 Juni

n

1.70
1.21
1.12

0.4310
0.4344
0.4383

23 Juni

Tl

n

1.12
1.03
1.24

0.4394
0.4372
0.4364

23 Juni

n

24 Juni

1.36
1.20

4.35

0.4359
0.4372
0.4147

-ocr page 62-

46

In deze tabellen zijn de waarnemingen naar chrono-
logische volgorde gerangschikt. Dit is zoo gedaan om na
te gaan of een invloed van voorafgaande polarisatie bij
de waarnemingen merkbaar is. Zoo hij bestaat is hij
althans niet sterk uitgesproken. Uit sommige tabellen
(IV en V) zou men misschien het besluit kunnen trekken
dat bij herhaalde polariseering de anode polarisatie sneller
wast, ten koste van de kathode polarisatie. Echter, veel
mag men hieromtrent uit de tabellen niet besluiten,
want hiervoor zouden ook de talrijke waarnemingen
opgegeven moeten zijn geworden die mislukten. Het is
namelijk duidelijk dat tal van waarnemingen geen
resultaat leverden, daar de methode eischt dat men van
te voren eene vrij goede schatting bezit omtrent de
grootte van de waar te nemen polarisatie, en in vele
gevallen bleek deze natuurlijk onjuist, vooral bij de
waarnemingen met polariseerende krachten van hooger
bedrag.

Alleen in de eerste tabel zijn waarnemingen opgegeven
van de grootheid binnen de eerste seconde na de sluiting
van den stroom. Ik heb dit gedaan omdat vooral deze
waarnemingen met een groote waarnemingsfout behept
zijn wat betreft de bepaling van den tijd. Bij latere
bepalingen hoop ik dan ook de inrichting voor de bepa-
ling van den tijd te verbeteren.

Ik heb de waarnemingen in graphische voorstelling
gebracht\'). Het blijkt reeds dadelijk dat de verschillende
punten volstrekt niet alle op eenzelfde lijn liggen. Dit
is bij proeven als deze volstrekt niet te verwonderen.
Voor een deel is dit toe te schrijven aan \'de methode
zelf, de waarnemingsfouten zijn groot; maar meer nog
is de vrij slechte overeenstemming te wijten aan do

«) Fig. 5 (a-f). Bü deze graphische voorstellingen zyn niet allo
bepalingen opgenomen.

-ocr page 63-

47

onvoldoende depolarisatie tusschen twee waarnemingen.
Het onderling verschil der waarnemingen is soms zoo
groot (zie bv. Tabel IV), dat het niet geoorloofd schijnt
de lijn zoo te trekken als in de figuur gedaan werd.
Maar de vorm der lijn werd bij de waarnemingen als
van zelf door de bewegingen van den kwikmeniscus
gegeven en hiermede is bij het trekken der lijnen reke-
ning gehouden.

Bij de beschouwing der lijnen valt het volgende op:

De stijging van de lijn der anode polarisatie is grooter
dan de daling van de lijn der kathode polarisatie in het
overeenkomstige punt. Dit is natuurlijk, want daar de
stroomsterkte minder wordt, wordt ook het potentiaal-
verval in de vloeistof minder, dus de totale polarisatie
grooter.

Het maximum der kathode polarisatie bij de kali-
oplossing, dat bij de lage polariseerende krachten scherp
was uitgesproken en binnen zeer korten tijd bereikt
werd, wordt minder scherp bij gebruik van hoogere
polariseerende krachten en eerst na längeren tijd bereikt.
Bij de zwavelzuur-oplossing is juist het tegenovergestelde
het geval. De vraag doet zich dadelijk voor: Vindt dit
verschijnsel zijn grond in het verschil der stoffen of in
het verschil der weerstanden, dat zeer aanzienlijk is.
Een tweede verschijnsel, hetwelk misschien met dit
eerste samenhangt, is, dat bij de kalioplossing do anode
polarisatie spoedig een hooger bedrag bereikt dan de
kathode polarisatie; de lyn der anode polarisatie ligt
boven die der kathode polarisatie. Bij de zwavelzuur-
oplossing is dit juist andersom.

Het maximum der kathode polarisatie.

Om een stap nader te komen tot de oplossing dier
vraag, heb ik, wegens het tijdroovend karakter der
waiirnemingen, niet reeds nu dezelfde bepalingen met

-ocr page 64-

48

andere oplossingen herhaald, maar ik heb gemeend dat
men tot het doel zou kunnen komen door alleen de
grootte van het maximum en den tijd waarna dit bereikt
wordt, aan een bijzonder onderzoek te onderwerpen.
Dit maximum laat zich vrij gemakkelijk bepalen door
de waarneming van de dubbele omkeering van den kwik-
meniscus in den electrometer. Bovendien worden ook
de waarnemingen meer gelijkvormig waardoor de nauw-
keurigheid verhoogd wordt.

Deze bepalingen werden verricht met 8 toestellen gelijk
aan die, welke voor de vermelde waarnemingen gediend
hadden, gemerkt 15 tot 22. Ik laat omtrent ieder
hier eenige bijzonderheden volgen:

-ocr page 65-

49

^ Die, waarbij de lucht verwij-

o^iocMcoooo derd was, waren toch niet afge-
^ ^ oo ^ ^ ^ sloten van de buitenlucht: we

CM T—I CN TH \'

moeten dus aannemen, dat de

-u

<D

>

M „ lucht door diffusie later weer

P was opgenomen.

^ ^ Ik laat hier in eenige tabellen

\'p de uitkomsten der waarnemingen

^ - ® "J^" volgen. Bij de bepalingen werden
OT .2 " .2 - eerst eenige voorloopige waar-
^ ^ nemingen gedaan om te bepalen

§ hoe groot het maximum ongeveer

^ was. Was dit gevonden dan

werden series van acht waar-
nemingen gedaan, bij ieder toe-
B " stel één. Mislukte eene bepaling

fo bij een der toestellen dan werd

O q O q ^ co >q co zij niet overgedaan maar de elec-
^ S $1 1 ^^\'oden werden eenvoudig, als by

1 1 -H 1 tI 1 1 fl jQ andere, ter depolarisatie onder-
ling verbonden. Ik heb de verschil-
^ lende waarnemingen nummers

fe OT gegeven, zoodat men gemakkelijk

kan nagaan welke waarnemingen

t^RKSïCRRC -lil" 1 1 r

OT mislukt zijn en hoeveel er tus-

ft schen twee bepaalde liggen. Dit

a: cS ü: O ü: O 23 d is om den invloed van herhaalde

polarisatie beter te kunnen nagaan.
Met dit doel zijn ook do data

S bijgevoegd. Behalve do olectro-

2 rrrrcrr motorische kracht, waarmede de
> electroden gepolariseerd werden

^ en het maximum dat bereikt

,_,,-Hr-Hr-.^<N<MCM werd, is ook het quotient dezer

grootheden toegevoegd, om
4

-ocr page 66-

50

de waarnemingen meer onderling vergelijkbaar te maken.
In den kolom der tijden, waarna het maximum wordt
bereikt, zijn sommige getallen niet ingevoegd, omdat
deze dan door weigering van den registratietoestel niet
werden opgeteekend, of omdat ik zeker wist dat de
waargenomen tijden foutief waren. De niet-vertrouwbare
waarnemingen zijn met een sterretje voorzien.

TABEL VIII.

Toestel n". 15.

t
03

s
s

s

S

3

P

-1—\'
. •

<0 y "m

(u 2 ^
Cv Q

"Ö "O C3

CL, C vr.
(D

: §I

s

! S

3

: S
«

1 C«

j s

t

a
®

-a
•ö
C
0

E^ §

co
Ö

2

14 Aug.

0.2032

0.0620

0.305

_

3

n

0.2032

0.0648

0.319

4

16 Aug.

0.2026

0.0621

0.306

28.

5

»

0.2026

0.0626

0.309

29.

6

rt

0,2020

0 0619

0.306

26.

Gem. 0.309

28.

7*

16 Aug.

0.4048

0.1325

0.327

13.

8

Ji

0.4051

i 0.1320

0.326

10.3

9

n

0.4048

0.1307

0.320

9.7

11

17 Aug.

0.4047

0.1274

0.315

8.8

12

»

0.4050

0.1286

0.318

9.5

13*

0.4045

0.1301

0.321

Il.O

14

n

0.4050

0.1300

0.321

10.9

15

7)

0.4052

0.1284 :

0.317 \'

9.3

16

18 Aug.

0.4038

0.1312 \'

0.325

9.8

19*

19 Aug.

0.4053

0.1345

0.332

13.0

21

22 Aug

0.4046

0.1299

0.321

13.0

22

n

0.4041

0.1281

0.317

10.4

öetn. 0.322

10.7

-ocr page 67-

51

N.

D.

P.k. !

i

1

M.

M./P. \'

T.

23*

22

Aug.

1

0.6052

!

0.2066

1

0.341

24

n

0.6057

0.2074

0.342

25

25

Aug.

0.6054

0.2084

0.344

26

n

0.6047

0.2094

0.346 !

12.4

27

D

0.6048

0.2100

0.347

145

28

n

0.6048

0.2168

0.357

29

26

Aug.

0.6074

0.2103

0.346

13.3

30*

n

0.6044

0.2048

0.339

14.7

31

1)

0.6048

0.2121

0.351

12.8

32

28

Aug.

0.6054

0.2101

0.347

12.0

33

0.6050

0.2087

0.345

11.2

Gom. 0.346

13.2

34

28

Aug.

0.8066

0.2644

0.328

13.0

35*

29

Aug.

0.8074

0.2640

0.327

11.5

36

1)

0.8054

0.2648

0.329

10.3

37

B

0.8065

0.2656

0.329

10.4

38

31

Aug.

0.8058

0.2623

0.326

11.6

39

»

0.8036

0.2634

0.328

10.3

40

n

0.8034

0.2648

0.330

10.1

42

1

Sopt.

0.8052

0.2628

j 0.326

9.8

Gom. 0.328

10.9

43*

6

Sopt.

1 0.2009

0.0579

0.288

z.gr.1)

44

tl

0.2009

0.0591

0.294

V

45

7

Sopt..

0.2016

0.0595

0.295

Gom. 0.294

46

7

Sept.

0.4023

i 0.1242

1 0.309

■ 13.7

47

8

Sept.

0.4026

j 0.1272

, 0.312

j —

Gom. 0.311

13,7

48*

8

Sopt.

0.6017

0.1991

0.331

14.0

49

B

0.6015

0.2038

0.339

12.0

50

n

0.6048

0.2029

0.336

13.8

\') zoor groot.

Goïi

rt. 0.337

13.3

-ocr page 68-

52

N.

D.

P. k.

M.

1

M./P.

T.

51

9 Sept.

0.8053

0.2641

0.328

12.5

52

n

0.8053

0.2670

0.332

11.0

53

Il Supt.

0.8052

0.2640

0^328

11.7

54 j

»

0.8062

0.2627

0^326

12.1

Gem. 0.328 11.8

TABEL IX.
Toestel n«. 16.

N.

, D.

p. k.

M.

: M./P.

1

! T.

i

1

14 Aug.

0.2032

I

0 1090

1

0.536

1

2

V

0.2032

0.1081

0.532

3

Tl

0.2032

0.1099

0.541

4

16 Aug.

0.2026

0,1079

0 532

53

5

»

0.2020

0.1087

0.538

Gem. 0.536

7

16 Aug.

0.4048

0.2135

0.527

4.6

8

»

0.4051

0.2137

0.528

.3.4

9

V

0.4048

0.2164

0.535

7.0

10

17 Aug.

0.4048

0.2158

0.533

3.1

11

. n

0.4047

0.2140

0.529

1.8

12

»

0.4050

0.2135

0.527

2.9

16

18 Aug.

0.4038

0.2148

0.531

21

22 Aug.

0.4046

0.2093

0.517

22

•n

0,4041

0.2101

0.520

2.1

Gem.\'Ô.527 .

3.\'5

26

25 Aug. ;

0.6047

0.3129

0.518

0.95

28

1)

0.6048

0.3088 i

0.511

0.9

29

26 Aug.

0.C074

0.3101

0.511

1.45

30

V

0.6044

0.3097

0.512

1.9

31

1>

0.6048

0.3104

0.513

1.2

Gem. Ö.513

1.3

-ocr page 69-

53

N.

D.

P. k.

1

M.

i 1

M./P.

T.

35

29 Aug.

\' 0.8074

0.3939

0.488

1.0

36

1 .

0.8054

0.3910

0.485

1.1

37

1

, n

0.8065

0 3925

0.487

1.05

39

31 Aug.

0.8036

0.3897

0.485

0.9

40

»

0.8034

0.3911

0.487

1.05

41

1 Sept.

0.8056

0.3949

0.490

1.4

44 j 6 Sept. i 0.2009

45 I 7 Sept. 0.2016

46 7 Sept. i 0.4023

47 I 8 Sept. i 0.4026

48

49

50

Sept.

0.6017
0.6015
0.6048

52 : 9 Sept. \' 0.8053
54 ill Sept. i 0.8062

Gem.
0.1040 !
0.1034

Gem.
0.2057
0.2047

0.487
0.518
0.513

TsIB

0.511
0.508

1.1

6.0

"elö"
2.5

1.3
1.46

1.4

TT"
1.0
1.0

Gem
0.2994
0.3051
0.3109

0.510
0.498
0.507
0.514

Gem. 0.506
0.3968 i 0.493
0.3856 0.478

Gem. 0.486 1.0

TABEL X.
Toestel n«. 17.

T.

5.6

4.3

4.4
4.2

4.5

4.6
"4.6\'

N.

1

p.k.

M. 1

M./P.

1

14 Aug.

0.2032

0.0992

0.488

2

V

0.2032

0.0989

0.487

3

n

0.2032

0.1001

0.493

4

16 Aug.

0.2026

0.0997

0.492

5

V

0.2026

0.0997

0.492

«

1 V

0.2020

0.0993

0.491

Gera. 0.490

-ocr page 70-

54

N.

i

! D.

P. k.

\' M.

1

^ M./P.

: T.

10

17 Aug.

0.4048

: 0.1740

0.430

2.2

11

;>

0.4047

0.1707

0.421

2.9

12

V

0.4050

0.1722

, 0.425

2.9

13

n

0.4045

0.1711

0.423

2.5

14

V

0.4050

0.1715

0.423

2.7

21

22 Aug.

0.4046

0.1716

0.424

2.4

22

V

0.4041

0.1719

0.425

2.5

Gem. 0.424

2.6

24

22 Aug.

0.6057

0.2336

0.386

3.35

25

25 Aug.

0.6354

0.2376

0.392

3.3

26

V

0.6047

0.2358

0.390

3.3

27

V

0.6048

0.2391

0.396

3.3

28

■n

0.6048

0.2417

0.400

3.5

29

26 Aug.

0 6074

0.2394

. 0.394

3.8

30

r

0.6044

0.2393

0.396

3.5

31

n

0.6048

0.2419

0.400

3.3

32

28 Aug.

0.6054

0.2398

0.396

3.9

33

»

0.6050

0.2418

0.400

3.4

Gom. 0.395

3.5

34

28 Aug.

0.8066

0.3010

0.373

4.5

36

29 Aug.

0.8054

0.3030

0.376

3.7

37

n

0.8065

0.3057

0.379

3.6

38

3} Aug.

0.8058

0.2998

0.372

3.9

39*

n

0.8036

0.3068

0.382

4.0

40

n

0.8034

0.3089

0.384

3.6

41

1 Sopt.

0.8058

0.2997

0.372

3.8

42

n

0.8052

0.3005

0.373

3.6

Gom. 0.376 .

3.7

43

6 Sept.

0.2009

0.0946

0.471

4.25

44

J)

0.2009

0.0952

0.474

6.4

45

7 Sopt.

0.2016

0.0949

0.471

6.7

Gom. 0.472

5.8

46

7 Sept.

0.4023

0.1709

0.425 !

3.0

47

8 Sopt.

0.4026 ,

0.1730

0.430

2.7

Gom. 0.427

2.8

-ocr page 71-

55

N. ■

D.

P. k.

M.

M./P.

T.

48*

8 Sept.

0 6017 \'

0.2371

0.394

3.25

49

n

0.6015

0.2418

1

0.384

3.9

50

n

0.6048

0 2431

1

0 402

3.45

Gem.

0 393

3.5

52

9 Sept.

0.8053 :

0.3085

0.383

39

53

11 Sept.^

0 8052

0.3004

0.373

3.8

54

n

0.8062

0.3005

0.373

3.5

Gem.

0.376

3.7

TABEL XI.
Toestel n». 18.

N.

i D.

P. k.

M.

M./P.

T.

1

14 Aug.

0.2032

0.1116

0.550

6.7

2

n

0.2032

0.1124

0.553

3.8

4

16 Aug.

0.2026

0.1138

0.561

7.5

5

n

0.2026

0.1143

0.563

7.4

6

V

0.2020

0.1121

0.555

3.0

Gem. 0.556

5.7

16 Aug.

0.4048

0.2243

0.554

3.9

9

n

0.4048

0.2301

0.569

3.8

10

17 Aug.

0.4048

0.2310

0.571

2.8

11

t

0 4047

0.2305

0.570

2.7

13

n

0.4045

0.2322

0.574

2.1

15

V

0.4052

0.2339

0.577

2.2

20

19 Aug.

0.4047

0.2281

0.564

1.45

22

22 Aug.

0.4041

0.2280

0.564

1.6

Gem. 0.568

2.6

-ocr page 72-

56

N.

D.

P. k.

M.

M./P.

T.

24

22 Aug.

0.6057

0.3407

0.563

1.75

25

25 Aug.

0.6054

0.3371

i 0.557

1.4

26

•n

0.6047

0.3395

: 0.562

27

V

0.6048

0.3442

0.569

1.7

28

»

0.6048

0.3481

0.577

1.6

29

26 Aug.

0.6074

0.3307

1 0.545

1.3

30

V

0.6044

0.3376

1 0.559

1.25

31

26 Aug.

0.6048

0.3430

0.567

1.5

33

28 Aug.

0.6054

0.3352

i 0.554

1.3

Gem. 0.562

1.5

35

29 Aug.

0.8074

0.4154

0.514

1.0

36

n

0.8054

0.4200

0.521

1.2

37

V

0.8065

0.4255

0.528

1.0

39

31 Aug.

0.8036

0.4228

0.526

1.1

40

»

0.8034

0.4239

0.527

1.0

41

1 Sept.

0.8058

0.4173

0.518

1.0

42

V

0.8052

0.4173

0.518

1.1

Gem. 0.522

1.1

43

6 Sept.

0.2009

0.1111

0.553

44

V

0.2009

0.1141

0.568

2.55

45

7 Sept.

0-2016

0.1153

0.572

3.0

Gera. 0.564

2.8

47

8\'Sopt.

0.4016 1

0.2272

0.564 j

1.45

Gem. o:564

1.45

49 1

8 Sept.

0.6015 \'

0.3386

0.563 i

1.4

50

n

0 6048

0.3374

0.558

1.3

Gem. 0.560 •

1.35

51

9 Sept.

0.8053

0.4204

0.522

1.1

53

11 Sept.

0.8052

0.4219

0,524

1.0

54

•n

0.8062

0.4245

0.527

1.1

Gen

1. 0.524

1.1^

-ocr page 73-

57

TABEL XIL
Toestel n". 19.

N.

D.

P. k.

1 M.

M./P.

1 T.

1

14 Aug.

0.2032

0.0964

0.474

1.64

3

7)

0.2032

0.0963

0.474

1.56

16 Aug.

0.2026

0.0957

0.473

1.47

5

t)

0.2026

0.0948

0.469

1.2

6

n

0.2020

0.0950

0.470

1.3

Gom. 0^470

1-4

9

16 Aug.

0.4048

0.1761

0.435

1.25

11

17 Aug.

0.4047

0.1760

0.435

1.2

12

7)

0.4050

0.1738

0.429

1.4

13

7)

0.4045

0.1744

0.431

1.3

14

71

0.4050

0.1754

0.433

1.1

20

19 Aug.

0.4047

0.1717

0.424

1.2

21

22 Aug.

0.4046

0.1717

0.424

1.35

22

0.4041

0.1681

0.414

1.3

Gom. 0.428

1.25

23

22 Aug.

0.6052

0.2379

0.393

24

7)

0.6057

0.2423

0.400

3.3

25

25 Aug.

0.6054

0.2435

0.402

2.9

26

77

0.6047

0.2428

0.401

2.8

27

77

0.6048

0.2424

0.401

2.7

28

0.6048

0.2424

0.401

2.5

29

26 Aug.

0.6074

0.2398

0.395

30

7)

0.6044

0.2411

0.399

3.0

31

77

0.6048

0.2410

0.399

2.5

33

28 Aug.

0.6050

0.2397

0.396

2.3

Gom. 0.399

2.8

34

28 Aug. ;

, 0.80G6

0.3027

i 0.375

11.2

36*

29 Aug.

1 0.8054

0.2943

0.365

5.7

37

»

0.8065

0.2918

0.362

5.0

38

31 Aug. 1

, 0.8058

0.2883

0.358

4.0

-ocr page 74-

58

N.

D.

P. k.

1 1

M.

M./P.

T.

40

31 Aug.

0.8034

1

0.2857

0.356

!

48

41

1 Sept.

0.8058

0.2862

0.355

4.1

42

»

0.8052

0.2852

0 354

3.4

Gem.

0.361

4.5(?)

45

7 Sept.

0.2016 ,

1

0 0871

0.432

: 2.25

Gem.

0.432

2.25

46

7 Sept.

0.4023

0.1091

1

0.420

47 !

8 Sept.

\' 0.4026

0.1709

0.424

1.9

Gem.

0.422

49 :

8 Sept.

0.6015

! 0.2319

0.386

! 2.1

50 !

V

0.6048

0.2332

0.386

2.1

Gem.

0.386

2.1

52

9 Sept.

0.8053

0.2759

0.343

4.6

53

11 Sept.

0.8052

0.2760

0.343

3.5

54

»

0.8062

0.2762

0.343

40

Gem. 0.343 4.0

TABEL XIII.
Toestel n«. 20.

N.

, D.

1

1

P. k. i

j

1

M.

1

\' M./P.\' I

T.

1

14 Aug.

0.2032

0.1017

0.500

_

2

n

0.2032

0.1039

0.511

4.6

4

16 Aug.

0.2026

0.1026

0.506

7.2

5

B

0.2026

0.1035

0.511

4.9

Gom. 0.507 5.6

-ocr page 75-

59

N.

D.

P. k.

M.

1 M./P.

T.

8

16

Aug.

0.4051

0.2064

0.509

2.5

9

n

0.4048

0.2090

0.516

2.35

10

17

Aug.

0.4048

0.2089

0.516

1.5

11

Tl

0.4047

0.2094

0.518

1.6

12

»

0.4050

0.2082

0.514

2.0

13

H

0.4045

1 0.2086

0.516

1.4

14

n

0.4050

1 0.2121

0.527

2.0

15

rt

0.4052

j 0.2114

0.522

1.45

20 .

19

Aug.

0.4047

: 0.2078

0.514

1.25

21

22

Aug.

0.4046

i 0.2086

0.516

1.4

22

n

0.4041

1 0.2076

0.514

1.25

Gen

1. 0.516

1.7

23*

22

Aug.

0.6052

0.3173

0.524 1

24*

D

0.6057

0.3142

0.519

1.7

25

25

Aug.

0.6054

0.3148

0.520

26

n

0 6047

0.3161

0.523

1.0

27

n

0.6048

0.3151

0.521

1.2

30

26

Aug.

0.6044

0.3131

0.518 ^

1 0.8

33

28

Aug.

0.6050

0.3131

0.518

1 1.0

Gera. 07520

1.1

35*

\'29

Aug.

0.8074 1

! 0.4304

0.533

1.0

36*

V 1

0.8054

0.4385

0.544

1.0

37

n

0.8065

0.4440

0.551

0.9

38

31

Aug. 1

0.8058 i

0.4354

0.540

0 9

39

V

0.8036

0.4350 i

0.541

1.1

40

«

0.8034 .

0.4408 1

0.549

1.1

41

1 Sept.

0.8058 :

0.4384 I

0.545

0.8

42

n

0.8052 ,

0.4342 ,

0.540

1.0

Gom. 0.544

1.0

43

6 Sopt.

0.2009

0.1030 :

0.513

4.6

44

T?

0.2009

0.1043 \'

0.519

45

7 Sopt.

0.2016

0.1050

0.521

5.5

Gom. 0.518

5.0

-ocr page 76-

60

0.6017
0.6015
0.6048

1

N. 1

I

D.

P. k.

M.

i

M./P.

1

T.

46

7 Sept.

0.4023

0.2104

0.524

1.7

47

8 Sept.

0.4026

0.2098

0.522 !

1.5

8 Sept.

Gem. 0.523

48

49

50

52

53

54

9 Sept. 0.8053
11 Sept. 0 8053
: 0.8062

0.3141
0.3147
0.3155

1.6
1.05
1.0
0.8

1X95^
1.1
0.8
0.9

"09"

0.513
0.523
0.521

Gem. 0.519

0.534
0.536
0.535

Gem. 0.535

0.4301
0.4315
0.4314

TABEL XIV.
Toestel n». 21.

N.

D.

1

i P. k.

M.

1

\' M./P.

T.

1

t

14 Aug.

0.2032

0.0901

0.443

1.26

3

i

»

0.2032

0.0910

I 0.448

1.81

4

16 Aug.

0.2026

0.0894

0.441

1.55

5

1

! n

0.2026

0.0894

; 0.441

1.19

6

0.2020

0.0881

\' 0.436

Gem. 0.442\'

1.4

10

17 Aug.

0.4048

0.1629

0.402

1.21

11

r

0.4047

0.1618

0.400

1.25

12

n

0.4050

0.1598

0.395

1.30

13

n

0.4045 ;

0.1594

0.394

1.56

14

n

0.4050

0.1589

0.392

1.16

15 !

n

*

0.4052 :

0.1622 ,

0.400

1.3

-ocr page 77-

61

N.

D.

P. k.

M.

1

M./P.

T.

16

18 Aug.

0.4038

0.1604

0.397

1.44

20

19 Aug.

0.4047

0.1600

0.395

1.2

21

22 Aug.

0.4046

0.1577

0.390

1.55

22

0.4041

0.1561

0.386

1.3

Gom.

0.395

1.3

24

22 Aug.

0.6057

0.2081

0.344

1.4

25

25 Aug.

0.6054

0.2092

0.346

26

n

0.6047

0.2122

0.351

1.5

27

n

0.6048

0.2116

0.350

1.3

30

26 Aug.

0.6044

0.2122

0.351

1.45

31

•n

0.6048

0.2112

0.350

1.7

32

28 Aug.

0,6054

0.2081

0.344

1.3

33

n 1

0.6050

0.2068

0.342

1.4

Gom.

0.347

1.4

34»

28 Aug.

0.8066

02564

0.318

1.9

39

31 Aug.

0.8036

0.2329

0.290

1.3

40

n

0.8034

0.2318

0.289

1.3

41

1 Sopt.

0.8058

0.2281

0.283

1.15

42

n

0.8052

0.2265

0.281

1.15

Gom.

Ó.28Ö

1.4

43

6 Sopt.

1 0.2009

1 0.0868

1

0.423

44

»

0.2009

0.0872

0.434

5.3

45

7 Sopt.

\' 0.2016

0.0865

i

0.429

7.0

Gom.

0.429

6.1

46

7 Sopt.

0.4025

^ 0.1585

0.394

1.7

47

8 Sept.

0U026

0.1605

0.399

i 1.6

1

Gom.

0.397

1.65

49

\' 8 Sopt.

0.6015

0.2100

0.349

1.5

50

V

0.6048

0.2056

1

0.340

1.5

Gom. 0.346 1.5

-ocr page 78-

62

TABEL XV.
Toestel n». 22.

N.

D.

P. k.

1

i M.

M./P.

1

1 T.

1

1

14

Aug.

1

0.2032

0.1005

0.494

6.5

4

16

Aug.

0.2026

0.1049

0.518

7.0

5

n

0.2026

0.1021

0.504

5.1

6

5)

0.2020

0.1010

0.500

5.8

Gem. 0.504

6.1~

10*

17

Aug.

0.4048

0.2353

! 0.581

1.9

12

V

0.4050

0.2267

0.560

1.2

13

rt

0.4045

0.2260

0.561

1.5

15*

n

0 4052

0.2306

0.569

1.8

20

19

Aug.

0.4047

0.2221

0.549

1.3

21

22

Aug.

0.4046

0.2241

0.554

1.1

Gera. 0.562

1.5

24*

22

Aug.

0.6057

0.3320

0.548

1.3

25

25

Aug,

0.6054

0.3282

0.542

1.0

26

n

0.6047

0.3328

0.550

0.5

27

Tf

0.6048

0.3380

0.559 !

0.8

29

26

Aug.

0.6074

0.3323

0.544

0.9

30

D

0.6044

0.3340

0.553

0.9

31

rt

0.6048

0.3351

0.554

0.8

32

58

Aug

0.6054

0.3261

0.537

0.8

33

•n

0.6050

0.3334

0.551 i

0.7

Gem. 0.549

0 9

34*

28

Aug.

0.8066 ;

0.4219

0.523

35

29

Aug.

0.8074 \'

0.4293 :

0.532^

0.3

36*

rt \'

0.8054

0.4367

0.542*

0.9

38

31

Aug.

0.8058 i

0.4350

0.540

0.5

39

rt

0.8036 1

0.4374

0.544

0.8

40

n

0.8034 ;

0.4403

0.548

0.5

42

1 Sopt.

0.8052 \'

0.4388 .

0.545

0.65

Gera. Ö.545

0.6

-ocr page 79-

63

N.

D.

P. k.

M.

M./P.

T.

43

6 Sept.

0.2009

0.1111

0.553

7.7

44

n

0.2009

0.1102

0.549

8.1

45

7 Sept.

0.2016

0.1085

0.538

5.9

Gem. 0.546

7.2

46

7 Sept.

0.4023 ;

0.2294

0.570

1.25

47

8 Sept.

0.4026 ^

1

0.2310

1 0.574

1.0

Gem. 0.572

1.1

48

8 Sept.

0.6017

0.3365

0.559

0.7

49

B

0.6015

0.3398

0.565

0.55

50

n

0.6048

0.3406

0.563

0.7

Ger

Q. 0.562

076"

51

9 Sept.

0.8053 ■

0.4211

0.523

0.6

52

n

0.8053

0.4342

0.539

0.8

53

11 Sept.

0.8052

0.4304

0.534

0.7

Gem. Ö.532

^0.7"

Een kleine bespreking van ieder dezer tabellen afzon-
derlyk is gewenscht.

Tabel VIII. Do toestel n°. 15 was degene, die ook bij
de eerst beschreven proeven werd gebruikt. Zij werd na
die proeven leeggemaakt en met eene zelfde oplossing
als die welke er in geweest was omgespoeld en uitge-
kookt; daarna met die oplossing weder gevuld en de
lucht verwijderd.

Do nieuwe bepalingen stemmen met de oude volstrekt
niet overeen. Het maximum is nu veel lager en wordt
eerst na veel langer tijd bereikt. Bij de latere bepalingen
(van af 6 Sept.) was het moeilijk het maximum juist
aan te geven, diiar de beweging van den miniscus in
den electrometer soms uiterst langzaam was. By bepa-
ling 48 en 44 was het maximum zolfs in hot geheel niot

-ocr page 80-

64

met zekerheid aan te geven. De onderhnge overeen-
stemming is overigens zeer bevredigend. Om na te gaan
in hoeverre de verlaging van het maximum een gevolg
was van herhaalde polariseering of verandering van de
oppervlakte der platina-electroden werd, toen de waar-
nemingsreeks was geëindigd, de toestel n". 15 weer
leeggemaakt en nu alles met salpeterzuur, water en
alcohol gereinigd. Daarna werd de toestel weer met
dezelfde oplossing gevuld; en nu werden weder eenige
waarnemingen gedaan. Deze gaven het volgende:

Polariseerende

1

Maximum

kracht.

Maximum.

Pol. kracht.

Tyd.

0.4115
0.4115
0.4115
0.4115

0.1535
0.1560
0.1577
0.1574

0.373
0.379
0.383
0.383

Het maximum is dus nu weder merkbaar hooger en
de tijd waarna het bereikt wordt korter.

Tabel IX. Evenals toestel n". 15 had ook toestel n". 16
bij de vroegere bepalingen gediend. Ook hier is een
invloed merkbaar hoewel niet zoo sterk. Wat de tijden
betreft is de overeenstemming zelfs goed.

Tabel X. Deze munt uit door goede onderlinge over-
eenstemming. Het maximum werd in alle gevallen eerst
na eenige seconden bereikt en hieraan is voor een goed
deel die overeenstemming te danken, daar nu ook de
polarisatie niet zoo snel veranderde en, als het contact
met den electrometer na ongeveer 2 sec. gemaakt werd,
de bewegingen van den meniscus niet snel waren. Bij
den hier gebruikten toestel waren, evenals bij al de vol-
gende , de electroden met salpeterzuur, alcohol en water
eerst gereinigd, en met de vloeistof die \'hy moest be-
vatten uitgekookt.

6.

5.6
5.4
6.1

-ocr page 81-

65

Tabel XIL Tot het gebruik van polariseerende krachten
van 0.6 volt is de onderlinge overeenstemming zeer
goed. Daarna wordt die slecht. Bij 0.8 volt neemt het
maximum bij de herhaling der polariseering voortdurend
af, terwijl ook de tijd waarna het bereikt wordt klei-
ner wordt.

Hetzelfde is het geval bij

Tabel XIV, doch in mindere mate. Bij de bepaling
van 9 en 11 Sept. met polariseerende krachten van 0.8
volt mislukten hier alle bepalingen juist door het kleiner
worden van het maximum.

Tabel XV. Het maximum werd bij den toestel n°. 22
in het algemeen zeer snel bereikt; daarom waren ook
de bewegingen van den kwiksmeniscus zeer snel, en de
bepalingen moeilijk. Toch is de onderhnge overeenstem-
ming bevredigend.

Ter wille van een gemakkelijker overzicht heb ik de
gemiddelden van het quotient maximum/pol. kracht (M./.P)
en de tijden waarna het maximum wordt bereikt, hier
nog eens in een tabel vereenigd; de getallen tusschen
haakjes hebben betrekking op de latere bepalingen (na
1 September).

TABEL XVI.

KOU.

mot lucht

stork.

luchtledig

M./P.

0.473 (0.432)
0 428 (0.422)
0.399 (0.386)
0.361 (0.343)

P. kr.

0.2
0.4
0.6
0.8

T.

1.4 (2.25)
1.25(1.9 )
2.8 (2.1 )

4.5 (4.0 )

M./P.

0.442 (0.429)
0.395 (0.397)
0.347 (0.346)
0.286 —

T.

1.4 (6.1 )

1.3 (1.65)

1.4 (1.5 )
1.4 —

5

-ocr page 82-

ßß

luchtledig
M./P.

P. kr.

0.2
0.4
0.6\'

0.8

verdund.

luchtledig

met lucht

P. kr.

M./P.

T.

M/P.

T.

0.2

0.309 (0.294)

28. (31.(?)

0.490 (0.472)

4.6 (5.8)

0.4

0.322 (0.311)

10.7 (13.7)

0.424 (0.427)

2.6 (2.8)

0.6

0.346 (0.337)

13.0 (13.3)

0.395 (0.393)

3.5 (3.5)

0.8

0.3^8 (0.328) i

10.9 (11.8)

0.375 (0.376)

3.7 (3.7)

sterk.

luchtledig

met lucht

P. kr.

M./P.

i

T.

M./P.

T.

0.2

0.507 (0.518)

5.6

(5.0 )

0.504 (0.546)

6.1 (7.2)

0.4

0 516 (0.523)

1.7

(1.6 )

0.562 (0.572)

1.5 (1.1)

0.6

0.520 (0.519)

1.1

(0.\'J5)

0.549 (0.562)

0.4 (0.6)

0.8

0 544 (0 535)

1.0

(0.9 )

0.545 (0.532) ,

0.6 (0.7)

0.536 (0.Ö15)
0.527 (0.510)
0.513 (0.506)
0.487 (0.486)

verdund.
T.

- (6 0)
3.5 (2.5)
1.3 (14)
1.1 (1.0)

met lucht
M./P. T.

0 556 (0 564)
0.568 (0.564)
0.562 (0.560)
0.522 (0.Ö24)
5.7 (2.8 )
2.6 (1.45)
1.5 (1.25)
1.1 (1.1 )

Deze tabel heb ik in graphische voorstelling gebracht,
welke voorstelling men in flg. 6 tot 13 vindt. Ik deed
dit in de hoop de voornaamste wetten door vergelijking
der verschillende lijnen te kunnen afleiden. In de eerste
reeks figuren (die gemerkt met a) wordt het quotient
van maximum en polariseerende kracht voorgesteld als
functie van de polariseerende kracht; in de tweede reeks
(figuren gemerkt b) de tijd waarna het maximum wordt
bereikt, eveneens als functie der polariseerende kracht.

De volgeteekende lijnen hebben betrekking op de eerste

-ocr page 83-

67

reeks waarnemingen (van 14 Aug. tot 1 Sept), de
gestippelde op die welke daarna verricht werden. Men
ziet daaruit dadelijk dat bij die tweede reeks de groot-
heden wel waren veranderd, maar in het algemeen is het
karakter van de lijn behouden gebleven. Laten we zien
wat we verder uit de lijnen kunnen besluiten.

Vergelijken we de XOH- met de HjSOi-oplossingen
dan treft het dat bij alle
KOH oplossingen het quo-
tient maximum/polaris. kracht hgt beneden 0.5, terwijl
dit voor de IhSOx oplossingen boven dat getal ligt. Dit
is zoo sterk uitgesproken dat ik meen als zeker te mogen
aannemen, dat voor IhSO^ oplossingen de kathode
polarisatie bij het maximum grooter is dan de helft der
polariseerende kracht en dus ook dan de anode polari-
satie, en grooter dan het maximum dat de kathode
polarisatie in eene
KOU oplossing onder gelijke omstan-
digheden bereikt. Wat deze laatste betreft, wijzen de
lijnen, die we vroeger vonden als voorstellende het ver-
loop der kathode en anode polarisatie gedurende het
eerste tiental secunden, er op dat bij deze oplossingen
de waarde van het maximum ligt beneden de anode
polarisatie op dat oogenblik, maar tevens zien we uit
deze lijnen, voornamelijk uit die betreffende de polari-
seerende kracht 0.4 volt, dat gedurende een deel van
den tijd vdór dat het maximum bereikt wordt, gedurende
de eerste oogenblikken na de sluiting van den stroom,
de kathode polarisatie die aan de anode overtreft. Het
kenmerkend verschil in het gedrag van
KOH- en IhSO.^
oplossingen laat zich niet eenvoudig verklaren uit een
verschil in weerstand.

Een invloed van de al of niet aanwezigheid van lucht
is uit de lijnen niet af te leiden. Alleen wat de
KOU
oplossingen betreft schynt de aanwezigheid van lucht in
dien zin te werken dat het maximum kleiner wordt.
Immers bij de lijnen die op do
KOU oplossingen, zonder

-ocr page 84-

68

lucht, beti-ekking hebben (fig. 6a en 8a) ligt de stippellijn
veel meer beneden de volgeteekende dan bij die, welke
op de oplossingen waaruit de lucht niet was verwijderd
betrekking hebben (fig. 6a en Ba).

Beschouwen we de lijnen betreffende de kali-oplossingen
alleen, dan vertoonen de lijnen fig. 6a, 7a en 9a in
hoofdzaak hetzelfde verloop: bij vergrooting der polari-
seerende kracht neemt de grootheid maximum/polaris.
kracht sterk af. Bij fig. 8a is dit verloop anders, maar
de grootheid zelve is over het algemeen ook veel kleiner
dan bij de andere drie. Welhcht hangt de afwijking ook
samen met het feit dat de toestel, waarmede deze
waarden verkregen werden, reeds voor vroegere bepa-
lingen had gediend.

De lijnen die op de H2S0i oplossingen betrekking
hebben, vertoonen niet de regelmatigheid van die der
KOH oplossingen. Integendeel schijnt elke regelmaat
verdwenen. In fig. 11a vertoont de lijn zelfs een vrij
sterk stijgend karakter. Lagen bij de
KOH oplossingen
de stippellijnen overal beneden de volgeteekende, zoo
is dat voor de H^SOi oplossingen volstrekt niet het geval.

Wat de lijnen betreft die betrekking hebben op den
tijd na welken het maximum bereikt wordt, vertoonen
de IJiSOi oplossingen de grootste regelmatigheid. Bij de
KOH oplossingen schijnt de tijd in het algemeen grooter
te zijn, en de herhaalde polariseering vergroot dien, blij-
kens het feit dat de gestippelde lijnen voor die oplossingen
in het algemeen liggen boven de volgeteekende. Bij de
HiSOi oplossingen is dit juist andersom. De vier lijnen,
op deze oplossingen betrekking hebbende, vertoonen verder
in hoofdzaak hetzelfde verloop niet alleen, maar zelfs
is de absolute waarde der grootheid voor de vier gevallen
bijna gelijk. Dit wijst er op dat de weerstand, die voor
de vier gevallen nog al verschilt, niet in de eerste

-ocr page 85-

69

plaats in aanmerking komt voor de bepaling dezer
grootheid.

Voor de KOH oplossing schijnen de lijnen bij O.é volt
een minimum te bereiken. Dit blijkt het duidelijkst uit
de getallen van de tabel.

Dit is alles, wat, naar ik meen, uit de bepalingen
kan worden afgeleid. De oogst is niet groot, maar ik
geloof dat, wanneer deze bepalingen nog op veel uitge-
breider schaal zullen zijn voortgezet, zij niet zullen
nalaten nieuw licht over het verschijnsel der polarisatie
te ontsteken.

Nadat deze bepalingen waren afgeloopen heb ik met
de helft der toestellen eenige waarnemingen gedaan bij
nog hoogere polariseerende krachten, terwijl de andere
helft gebruikt werd om het verloop der kathode polari-
satie over een langer tijdsverloop te vervolgen. Bij die
hoogere polariseerende krachten waren de bewegingen
van den kwikmeniscus in den electrometer nog sneller
en de waarnemingen onnauwkeuriger. Toch wil ik niet
nalaten deze bepalingen hier volledigheidshalve te laten
volgen:

TABEL XVIL
a. Toestel n». 16.

N.

1 D.

P. k.

M.

M./P.

T.

57

21 Sopt.

0.9008

0.4044

0.449

0,9

58

23 Sept.

0.9028

0.4125

0.457

1.9

59

25 Sopt.

0.9055

0.4153

0.459

1.0

63

3 Oct.

0.9940

0.4420

0.445

-ocr page 86-

70

fe. Toestel n». 17.

Nr

D.

i P. k.

M.

M./P.

T.

56

19

Sept.

0.9087

0.3139

0.346

3.2

57

21

Sept.

0.9008

0.3141

0.349

4.2

58

23

Sept.

0.9028

0.3235

0.358

3.5

59

25

Sept.

0.9055

0.3235

0.358

3.7

60

27

Sept.

1 1.0038

0.3348

0.334

3.35

62

2

Oct.

0.9978

0.3355

0.338

2.9

63

3

Oct.

0.9940

0.3352

0.337

3.0

c. Toestel n". 19.

N.

D.

P. k.

M.

M./P.

T.

57

21

Sept.

0.9008

0.2880

0.320

9.0

58

23

Sept.

0.9028

0.2887

0.320

6.3

59

25

Sept.

0.9055

0.2902

0.321

4.1

60

27

Sept.

1 0038

62

2

Oct.

0.9978

— 1

1

63

3

Oct.

0.9940

d. Toestel 22.

N.

D.

1

1

i P. k.

1

M.

i M./P.

!

T.

1

57

21 Sept.

0.9008

0.4486

0.498

1.1

58

^3 Sept.

0.9028

0.4576

0.507

1.1

59

25 Sept.

0.9055

0.4668

0.515

1.1

62

2 Oct.

0.9978

0.5114

0.512

1.1

63

3 Oct.

0.9940

0.5079

0.511

1.2

-ocr page 87-

71

Deze waarnemingen leveren weinig stof tot beschou-
wingen; zij zijn te weinig talrijk. Het verschijnsel ver-
toont in hoofdzaak hetzelfde karakter als bij de lagere
polariseerende krachten. Alleen is opmerkelijk het gedrag
van de sterkere
KOH oplossing in toestel n". 19 bij de
polariseerende kracht van ongeveer 1 volt. Daarbij werd
een maximum niet bereikt zoolang de waarneming duurde,
hetgeen tot één, soms twee minuten werd uitgestrekt.
Wel werd dan op \'t laatst de beweging van den kwik-
meniscus uiterst langzaam, maar eene omkeering werd
binnen de eerste minuut na stroomsluiting niet waar-
genomen.

Het verdere verloop der kathode polarisatie.

Wat in dit hoofdstuk vermeld is, heeft bijna uitsluitend
betrekking op het verloop van het verschijnsel binnen
de eerste minuut na de sluiting van den stroom. Ik
ga nu over tot het verloop uitgestrekt over längeren
tijd. De waarnemingen hierop betrekking hebbende werden
verricht met de toestellen n". 15, 18, 20 en 21. Niet
alle bleken daartoe even geschikt, hetgeen te wijten was
aan de hulpelectroden. Hoewel deze namelijk vrij wel
niet-polariseerbaar waren, veranderde toch hun onderling
potentiaalverschil langzaam, zelfs wanneer zij geïsoleerd
bleven staan. Dit was niet zoo hinderlijk bij de bepa-
lingen die boven vermeld werden, want daarbij overtuigde
ik mij steeds dat voor en na de bepaling het potentiaal-
verschil hetzelfde gebleven was; bij de latere bepalingen
was eene inrichting gemaakt dat deze vergelijking enkele
seconden na de bepaling geschieden kon. Maar nu de
waarnemingen zich over längeren tijd moesten uitstrekken
was de onveranderlijkheid van de hulpelectrode geeischt.
Eigenlijk waren voor deze bepalingen dan ook alleen de
toestellen, met H^SO^ oplossing gevuld, geschikt. Bij
deze, n". 20 en 22, waren de hulpelectroden volkomen

-ocr page 88-

72

niet-polariseerbaar, hun potentiaalverschil was en bleef
nul, zelfs na doorvoering eener groote hoeveelheid
electriciteit. Ook n°, 18 was zeer bruikbaar. Bij dezen
toestel bedroeg het potentiaalverschil der hulpelectroden
0.0012 volt en bleef voortdurend constant. De bepalingen
werden alle uitsluitend verricht met eene polariseerende
kracht van ongeveer 0.6 volt. Tijd en grootte van het
maximum werden bepaald, waarna de stroom gesloten
bleef, en van tijd tot tijd het potentiaalverschil tusschen
kathode en hulpelectroden bepaald werd.

TABEL XVIIL
18 September. Toestel n°. 15.

Tijd.

Pol. Kath.

Pot. versch.
hulpelectr.

Tijd.

Pol. Kath.

Pot. versch.
hulpelectr.

11."0 0.1925(max.)

0.0177

20\'

1

1 0.0924

0.0165

48."0 0.1778

25\'

! 0.0883

0.0153

2\'10" 0.1541

30\'

0.0859

0.0177

6\'

0.1226

40\'

0.0818

0.0136

7\'

0.1187

1

50\'

0.0789

0.0106

8\'

0.1161

^ 0.0147

60\' i

0.0795

0.0071

9\'

0.1115

75\'

0.0783

0.0147

10\'

0.1085

95\' i

j

0.0777

0.0129

15\'

0.0989

0.0165

110\' 1

0.0783

0.0118

Hierna werden de electroden gedepolariseerd, door
onderlinge verbinding. Evenals bij polarisatie de kathode
polarisatie een maximum bereikt, verkrijgen we bij
depolarisatie een minimum. Bij deze bepaling en die
welke in de volgende tabellen vermeld worden, nam ik
dat minimum niet waar; het wordt zeer snel bereikt,
en ik had niet voldoende ervaring omtrent de waarde
die verwacht kon worden. Eenige gegevens echter omtrent
deze grootheid zullen op pag. 79 gegeven worden.

-ocr page 89-

73

TABEL XIX.
25 September. Toestel n". 15.

T.

P. Kath.

P. V. h. e.

T.

P. Kath.

P. V. h. e.

14".5

i 0.1949 (m.}

0.102

lO\'.ö

0.1208

40"

0.1823

20\'.5

0.1041

0.040

1\'.40"

0.1727

30\'.5

0.0969

3\'

0.1584

45\'.5

0.0926

0.035

4\'

0.1488

0.090

60\'

0.0884 1

0.050

4\'.40\'/

0.1453

135\'

0.0861

0.024

5\'.40"

0.1393

160\'

0.0855

0.020

1

180\'

0.0849

0.028

Dit is een geval waarbij het potentiaalverschil der
hulpelectroden zeer veranderlijk was.

TABEL XX.

27 September. Toestel n«. 18. Het potentiaalverschil
tusschen de hulpelectroden blijft hierbij steeds 0.0012 volt.

T«d.

1

Pol. Kath.

Tüd.

Pol. Kath.

T«d.

Pol. Kath.

1".2

0.3138 (m.)

21\'

0.1564

210\'

0.0997

l\'

0.2279

31\'

0.1450

245\'

0.0958

3\'

i 0.2063

41\'

0.1373

295\'

0.0949

0.2010

54\'

0.1301

322\'

0.0931

5\'

0.1950

61\'

0.1272

400\'

0.0920

6\'

0.1907

108\'

0.1146

1500\'

0.0758

8\'

0.1833

135\'

0.1087

1560\'

0.0764

11\'

0.1748

154\'

0.1056

16\'

0.1664

180\'

0.1023

-ocr page 90-

Depolarisatie.

74

T.

P. Kath.

T,

P, Kath.

T.

P. Kath,

1\'

—0.2340

8\'

—0.1990

75\'

-0.1001

2\'

— 0.2262

10\'

—0.1922

95\'

-0.0903

3\'

—0.2196

15\'

-0.1784

170\'

—0.0644

4\'

—0.2155

20\'

—0,1665

200\'

—0.0578

5\'

\' —0,2113

30\'

—0.1486

255\'

—0.0502

6\'

: —0.2065

45\'

—0.1283

300\'

—0.0459

7\'

-0,2025

60\' ,

— 0,1136

340\'

—0.0411

1360\'

—0.0035

TABEL XXL

22 September. Toestel n". 20. Pot.verschil tusschen
de hulpelectroden steeds = 0.

T.

P. Kath.

T.

1 P. Kath.

i

T.

P. Kath,

1

0\'/,8

0.3229 (ra.)

16\'.5

0.2352

107\'

0.2300

1\'.5

0.2679

21\'.5

0.2329

116\'

0.2302

2\',5

0.2596

31\',5

0.2311

161\'

0.2305

3\'.5

0.2536

47\'.5

0.2300

197\'

0,2371

5\'.5

0,2483

67\'.5

0.2293

206\'

0.2340

6\'.5

0.2454

81\'

0.2293

220\'

0.2329

11\'.5

0.2395

91\'

0.2300

235\'

0.2329

245\'

0.2345

-ocr page 91-

Depolarisatie.

75

T.

1

P. Kath.

T.

P. Kath.

T.

P. Kath.

0\'.5

-0.1724

7\'

—0.1238

25\'

-0.0766

1\'

—0.1650

8\'

—0.1185

30\'

—0.0725

2\'

-0.1575

9\'

—0.1234

40\'

1 -0.0687

3\'

—0.1493

10\'

-0.1091

55\'

—0.0640

4\'

-0.1422

13\'

— 0.0972

75\'

—0.0617

5\'

—0.1350

15\'

-0.0918

92\'

— 0.0605

6\'

—0.1291

20\'

—0.0826

TABEL XXII.
5 October. Toestel n». 20.

T.

P. Kath.

T.

P. Kath.

T.

P. Kath.

1

1".5

0.3239 (m.)

16\'

0.2332

215\'

0.2326

1\'

0.2754

26\'

0.2307

240\'

0.2343

2"

0.2629

31\'

0.2295

250\'

0.2361

3\'

0.2564

46\'

0.2295

260\'

0.2349

4\'

0.2517

61\'

0.2289

295\'

0.2361

5\'

0.2480

81\'

0.2292

325\'

0.2364

6\'

0.2447

155\'

0.2283

360\'

0.2367

11\'

0.2374

185\'

0.2273

880\'

0.2493

TABEL XXIIl.
19 September. Toestel ii". 21.

T.

P. Kath.

P. V. h. 0.

T.

P. Kath.

P. V. h. 0.

1".7

0.2071 (m.)

0.0053

5\'

0.0860

r

0.1075

6\'

0.0848

0.0072

3\'.75

0.0901

7\'

0.0836

-ocr page 92-

76

T.

P. Kath.

P. V. h. e.

T.

P. Kath.

1

; P. V. h. (

8\'

0.0830

46\'

0.0769

0.0095

11\'

0.0811

60\'

0.0763

0.0089

16\'

0.0800

75\'

0.0745

0.0100

21\'

0.0794

0.0072

90\'

0.0733

0.0107

31\'

0.0782

0.0084

1

1
1

Depolarisatie.

1\'

-0.1122

15\'

—0.0813

1

2\'

—0.1087

0.0100

20\'

—0.0751

3\'

—0.1039

30\'

-0.0663 Î

0.0095

4\'

-0.1015

42\'

—0.0574 i

0.0095

5\'

—0.0984

0.0083

64\'

-0.0447

0.0058

10\'

—0.0883

0.0095

TABEL XXIV.
6 October. Toestel n». 21.

T.

P. Kath

P. V. h. 0.

T.

1 1
! p. Kath.

1

p. V. h. 0.

2".0

0.2031 (m.)

0.0018

54\'

0.0819

56"

0.1097

65\'

0.0810

2\'

0.0985

80\'

0.0798

0.0041

3\'

0.0943

110\'

0.0778

4\'

0.09i9

162\'

0.0760

0.0047

5\'

0.0902

190\'

0.0766

0.0047

6\'

0.0885

220\'

0.0772

0.0041

13\'

0 0855

250\'

0.0766

0.0048

23\'

0.0837

0.0024

310\'

0.0763

, 0.0048

33\' i

0.0834

0.0029

370\'

0.0760

\' 0.0048

38\'

0.0828

14U0\'

0.0694

0.0053

-ocr page 93-

Depolarisatie.

77

T.

P. Kath.

P. T. h. e.

T.

P. Kath.

P. V. h. e.

45"

—0.1086

40\'

—0.0659

1.5\'

—0.1038

50\'

—0.0620

0.0065

2\'

—0.1023

0.0053

66\'

-0.0581

3\'

—0.0981

88\'

—0.0527

4\'

—0.0962

109\'

—0.0468

5\'

—0.0931

115\'

—0.0462

6\'

—0.0914

0.0059

167\'

—0.0368

7\'

—0.0890

197\'

—0.0347

0.0059

8\'

—0.0878

250\'

—0.0314

0.0053

10\'

—0.0851

265\'

—0.0290

16\'

—0.0792

284\'

—0.0284

23\'

—0.0748

335\'

0.0198

0.0041

32\'

—0.0694

0.0071

1300\'

—0.0035

0.0020

Het valt bij de beschouwing dezer tabellen op, dat bij
de
KOH oplossingen de kathode polarisatie in het alge-
meen geringer is, dan bij de IhSOi oplossingen. Maar
het schijnt ook alsof de weerstand van invloed is. Om
mij hieromtrent eenige zekerheid te verschaffen heb ik
nog eene bepaling met toestel n". 20 verricht waarbij
nog een weerstand van 4500 ohm was ingelascht. Deze
bepaling gaf het volgende:

TABEL XXV.

Toestel n". 20. Er is nog 4500 ohm weerstand ingelascht.

T.

1

1 P. Kath.

T.

P. Kath.

T.

P. Kath.

2\'

\' 0.2771

7\'

0.2612

45\'

0.2324

3\'

1 0.2723

10\'

1 0.2565

65\'

0.2348

4\'

0.2682

15\'

0.2500

100\'

0.2441

5\'

0.2653

30\'

0.2365

330\'

0.2664

-ocr page 94-

78

Deze bepaling stemt in hoofdzaak overeen met die,
welke bij dezen toestel zonder den grooten weerstand,
verricht werden. De kleinste waarden der kathode pol.
stemt in beide gevallen zelfs bijna geheel overeen; alleen
schijnt hier een sterk uitgesproken minimum bereikt te
worden, terwijl dat in het eerste geval slechts even
werd aangeduid.

Beschouwen we de tabellen nader dan blijkt het
volgende: Bij alle wordt zeer snel een maximum bereikt
om daarna eerst sneller dan langzamer te dalen. Bij de
meeste is die daling reeds spoedig bijna nul en schijnt
in sommige gevallen weer in eene stijging over te gaan;
bij ééne (Tabel XX) wordt eene voortdurende vrij sterke
daling waargenomen.

Bij alle waarnemingen is het verloop der kathode
polarisatie eerst zeer regelmatig. Later verandert dit.
Er treden onregelmatigheden op welke niet konden ver-
klaard worden door waarnemingsfouten, of veranderingen
der hulpelectroden. Deze onregelmatigheden waren ook
opgetreden bij de voorloopige bepalingen. Ik meende dat
zij veroorzaakt konden worden door bewegingen van den
toestel, schokken, waardoor de oppervlaktelaag aan de
electrode in beweging kan geraken. Om hieromtrent
meer zekerheid te verkrijgen heb ik eenige bepa-
lingen gedaan, waarbij de toestel van tijd tot tyd in
beweging werd gebracht. Deze bepalingen geschiedden
alle met toestel n°. 20, omdat ik daar van een volkomen
niet-polariseerbaarheid der hulpelectroden verzekerd was.
Het bleek, mij dat de invloed van schudden, hoewel
onmiskenbaar aanwezig, niet groot was. Werd er tegen
den toestel geklopt dan was de invloed het duidelykst.
De veranderingen der polarisatie waren daarbij echter
nooit plotseling, maar steeds geleidelijk, en nu eens
werd de kathode polarisatie er door vergroot, dan weder
verminderd. Ik heb dezelfde waarnemingen verricht bij

-ocr page 95-

\'79

de anode polarisatie, met gelijk resultaat. Het zou
hierbij zeer interessant geweest zijn te onderzoeken van
welken invloed het is wanneer één der beide electroden
in beweging gebracht wordt; tijdsgebrek echter verhin-
derde mij hiervoor een toestel in te richten.

De waarnemingen die omtrent de depolarisatie in de
tabellen zijn bijgevoegd vertoonen weinig opmerkelijks.
De polarisatie neemt zeer snel af tot een minimum om
daarna zeer langzaam tot nul te stijgen. Het minimum
werd in geen der gevallen waargenomen. Om er toch
iets van te weten te komen heb ik eenige bepalingen
verricht, weder met toestel n". 20. Hierbij werd de
stroom gesloten tot de kathode polarisatie nagenoeg
constant geworden was. Dan werden, nadat de compen-
seerende electromotorische kracht op het te verwachten
bedi-ag was ingesteld, de electroden onderling verbonden,
en dadelijk daarna de verbindingen gemaakt, noodig voor
de meting der polarisatie. Mislukte de waarneming dan
werd dadelijk de stroom opnieuw gesloten. Dan was
de kathode polarisatie spoedig constant, en kon een
nieuwe bepaling beproefd worden. De dubbele omkeering
van den meniscus in den electrometer werd ook hier
nooit waargenomen. Daarom moeten de tijden in do
hieronder volgende tabel slechts in dien zin worden op-
gevat, dat het minimum zeker daar binnen bereikt wordt.

TABEL XXVL

Kuth. P. vóór
do bopaliiig.

0.2482
0.2477
0.2465

Miniinuin. | Tyd.

i

0.7
1.1

—0.1560
—0.1627
—0.1521

Kath. P. vóórj
do bopaling. |

0.2520
0.2703
0.2733

Mininiuiii. I Tyd.

0.8
1.3
1.6

—0.1497
-0.1374
—0.1345

-ocr page 96-

HOOFDSTUK III.

Nadat we qj (t), het verloop der kathode polarisatie,
hebben leeren kennen, keeren we nu terug tot de questie
waarvoor we de functie wilden kennen: het verloop van
den polariseerenden stroom. De formule, daarvoor in het
eerste hoofdstuk afgeleid was:

Nemen we de hypothese van Witkowski aan dan kan

(t) evenredig worden gesteld aan de kathode polarisatie.

In onze formule komt de grootheid qp\' (f) voor. Merken
we echter op dat
(f (t) voor groote tijden slechts weinig
verandert, maar bovendien, dat deze grootheid, <i\'(t), ver-
menigvuldigd wordt met f, een zeer kleine grootheid,
dan zal het geoorloofd toeschijnen de term met qp\' (O te
verwaarloozen. We stellen dus:

of:

i t = ^ i (O - I (^ - ^^ ) -\'\'\' ] • (1)

Het verschil tusschen deze formule en die van Wit-
kowski
is, dat bij W. het tweede lid een constante is,
waaraan, ongemotiveerd, als uitdrukking van de
Helm-
HOLTz\'sche convectie, nog een term — ß i^t wordt toege-

-ocr page 97-

\'81

voegd. We moeten dus nu nagaan in hoeverre ook bij
onze formule het tweede lid een constante is. Dit moet
worden afgeleid uit den vorm dien we voor (jp (Q vonden.
Met behulp dezer functie moet de integraal in het tweede
lid van (1) bepaald worden. Daar we echter
(p (t) niet in
mathematischen vorm kennen, is het natuurlijk ook on-
mogelijk die integraal in zulk een vorm te vinden. Het
eenige wat mogelijk is, is de graphische voorstelling,
welke we van
q>(t) kennen, ook voor die integraal af
te leiden.

Wat 9 (t) betreft onderscheiden we twee typen. Bij
het eerste type (Tabel 21, 22, 23 en
24 van het vorige
hoofdstuk) daalt
q^ (t), nadat het maximum snel bereikt
is, eerst zeer snel, daarna langzamer, en is na ongeveer
20 minuten reeds bijna constant geworden. Bij het tweede
type (Tabel 20 van het vorige hoofdstuk) is de daling
na het maximum niet zoo sterk maar houdt veel langer aan.

Wanneer we uit <f (O de graphische voorstelling van

J [(p ^t — — (p (OJ dz willen afleiden, hebben

met de absolute waarde van (p (t) niet te maken, want
onze integraal vei-andert niet wanneer we voor
q\' (t)
stellen C ■ ■ (p (t). We kunnen dus als eerste type van
<P (i) nemen een lijn die asymptotisch verloopt tot de as
der abscissen. Ik neem daarom deze tabel tot grondslag,
welke beschouwd kan worden als een gemiddelde van
de door de waarneming gegevene:

we

Tüd

T (0

T«d

V (l)

Tyd

^ (0

1"

100

3\'

39

30"

5

30"

80

5\'

28

50"

2

r

G6

10\'

17

100\'

0

2\'

49.5

20\'

9

-ocr page 98-

\'82

We stellen dat 100 het maximum voorstelt en dat
dit bedrag wordt bereikt door aangroeiing evenredig met
den tijd. In dat geval blijkt gemakkelijk dat voor
t = V\'

de integraal 7= j^ ^^ — 9 (01 negatief

wordt. De lijn die de grootheid onder het integraalteeken
voorstelt loopt van — 100 voor
z=l snel naar de as
der abscissen
{z as) en nadert die as asymptotisch; voor
z=\'lO is de ordinaat reeds — 1.

Voor grootere waarden van t verandert het karakter
van de lijn. Van een groote negatieve waarde wordt zij
zeer spoedig positief, gaat door een maximum en nadert
nu de
z as van de positieve zijde asympotisch. Voor
t — 30" b. V. wordt het maximum reeds bereikt voor

1.017. Naarmate t grooter wordt, wordt

29

ook dit maximum grooter maar de waarde van bij
dit maximum behoorend, wordt tegelijk kleiner. De
lijnen bij de verschillende waarden van
t behoorend, en
de grootheden
I die daaruit graphisch zijn afgeleid, zijn
vervat in de hier volgende tabel;
x is ordinaat.

-ocr page 99-

T.

z

x

2

x

z

x

s

1"

— 100

2

-25

3

— 12

5

30"

-80

1.017

-f20

1.5

8

2

1\'

— 66

1.008

H-34

1.1

-t-27

1.5

2\'

—49.5

1.004

4-50.5

1.1

-f-37

1.5

3\'

1 1 -39

1.003

- -61

1.1

50

1.5

5\'

1 -28

1.002

- -72

1.1

40.5

1.5

10\'

1 —17

1.001

-f83

1.1

34

1.5

20\'

1 —9

1.000

H-91

1.1

26.5

1.5

30\'

1 —5

1 000

95

1.1

23

1.5

50\'

1 —2

1000

-f-98

1.1

-t-n

1.5

100\'

1 0

1.000

-flOO

1.1

10

1.5

Combineeren we nu d^ze tabel met de vorige,
loop der gi\'ootheid
i v^T worden afgeleid.
"We vinden:

X

z

X

z

X

I

—4

10

— 1

-90

4-0,5

4-9

-1-13

2

4-6.5

5

4-1

4-22

- -13.5

2

4-7

5

-t-l

4-27

- -14.5

2

4-7.5

5

4-1

4-30

4-13.5

2

4-5.5

5

4-0.8

4-27

-1-9.5

2

4-4.5

5

4-0.6

-M9

-1-7

2

4-3

5

-^0.3

4-15

-f-5.5

2

4-2.5

5

4-0.3

4-12

4-4

2

4-1.5

5

4-0.2

4-9

-1-2

2

4-0.5

5

0.0

4-4

00
03

dan kan daaruit gemakkelijk het ver-

-ocr page 100-

84:

Tijd.

1
i

ilxt-G

Tp.

1

Tijd.

il^t—C

1"

190

3\'

9

30\'

—7

30"

71

5\'

i

1

50\'

—7

1\'

44

10\'

—2

100\'

-4

2\'

22.5

20\'

—7

Het verloop der grootheid i t zou dus voor dit ge-
val zijn, dat deze grootheid zeer snel een maximum
bereikt, daarna langzaam een minimum — voor dit geval
bij t=30" ongeveer—, tervï^ijl de grootheid daarna asymp-
totisch een constante waarde nadert.

We moeten nu nog het tweede type beschouwen,
waarbij de polarisatie zelfs na zeer langen tijd geen con-
stante waarde bereikt, maar steeds daalt. Hierbij gaan
we uit van deze tabel, die we als een voorbeeld van
een dergelijk type beschouwen:

Tijd.

<p(t)

Tijd.

Tijd.

fit)

10"

200

5\'

löo

150\'

14

30"

165

10\'

82

200\'

8

1\'

147

20\'

66

400\'

0

2\'

125

50\'

40

3\'

115

100\'

24

Berekenen we hiervoor op dezelfde wijze de integraal
I dan vinden we:

-ocr page 101-

\'85

O

OOQOMOOfONiMOSIMCOOOiO^
.-i(MCOef5COOOCO(NeO(M<M<M(M

1

H

^ OONWCOCOT-JOOO

1 11—(rHTHf-Hi—(r-(

M

O

H

loio

1 TTodododoocscscdeoçDio

M

H

lO lO lO »0

o OÔiOOOîOOÔt-^M^-^lN

NQOOSi-i\'-\'T-lTHi-ii-li-H^r-lt-
1

N

H

»0 lo lo in lo »0
ooccb-Tf(co(NOcvi(No»ooo6
»»(Mr-foecooeocoeocooic^—i

1

M

ißiONCIClWC^WCvjOlWOl

H

N

OoO\'ii\'OoeDcqo

loeoioioo — coco^-00 05 0

C^ lO ifl

(M05M<e0<M— OOOOOO
^oqoqoqqoooo

H

O »0 vf5 O

!_(.—Il—II—ICO\'ÄMIC^\'—iQOO
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

1

^ \' Ä s . , . o o o o
s i oon - - ooQo»ooo

-ocr page 102-

\'66

Maken we met behulp hiervan de grootheid t—G
op dan verkrijgen we:

Tijd.

i-^V-G

Tüd.

tly^T—C

Tyd.

iiyt-C

10"

380

5\'

68

150\'

—14

30"

137

10\'

50

200\'

-17

1\'

115

20\'

38

400\'

—21

2\'

92

50\'

8

3\'

82

100\'

—4

Nu vertoont dus de grootheid i v^ t geen minimum;
zij neemt geleidelijk af. De verandering van
i t met
den tijd is vooral in het begin sterker dan bij
cp {t); de
lijn stijgt hooger, echter binnen een tijd die voor de
waarneming niet in beschouwing kan komen, om daarna
dieper te dalen.

Hoewel we in dit geval voor i k\'T geen minimum
verkregen, is het misschien niet onmogelijk de tabel van
uitgang door eene kleine wijziging zoo te veranderen dat
i ix t wel een minimum vertoont. Wat we wilden aan-
toonen is alleen, dat de grootheid i i/ Mn het algemeen
zal afnemen en niet, zooals
Witkowski meent, toeneemt.

Het was mijn wensch het verloop der functie i t
aan het experiment te toetsen. De methode van onder-
zoek was.daarvoor zeer eenvoudig: eene vertakking van
een constanten stroom wordt gezonden door een buis
met een electrolytische oplossing
{IhSO, of KOH) gevuld,
welke daartoe voorzien is van twee platina-electroden.
In die keten wordt tevens eenen galvanometer opge-
nomen. Toch heb ik bij deze waarnemingen met vele
moeilijkheden te kampen gehad, hetgeen bij de hier
volgende beschrijving der onderdeelen zal blijken.

-ocr page 103-

\'87

Batterij.

De batterij welke reeds op pag. 27 beschreven werd,
leverde een zeer constanten stroom. De keten bleef
steeds gesloten. Het constant zijn kon niet genoegzaam
worden beoordeeld uit de afwijking die de in zijn keten
opgenomen galvanometer, die niet gevoelig genoeg was,
gaf, maar voor en na de waarneming werden meestal de
electromotorische krachten der twee batterijen die in
gebruik waren, met elkaar vergeleken door middel van
den capillair-electrometer. De andere batterij, die, wat
plaatsing betreft, in minder gunstige conditie verkeerde
was wel niet zoo constant, maax de stroomsterkte er
van kon percentsgewijze met de sinusboussole (pag.-8)
veel nauwkeuriger bepaald worden.

Isoleering.

Deze werd ook reeds besproken. Het was noodig dat
zij zoo volkomen was wegens de zeer zwakke stroomen
die gemeten moesten worden, en opdat ik zeker zou
kunnen zijn dat alle electriciteit, die door den galvano-
meter ging ook door de buis met de oplossing gegaan was.

Galvanometer.

De galvanometer was een „absolute galvanometer" \')
van
Edelmann, groot model. De rollen bevatten drie
draadwindingen, die achter elkaar werden geschakeld
en dan een weerstand van 4720 ohm bezaten. Aan het
instrument waren verder belangrijke wyzigingen aange-
bracht. By de eerste voorloopige proeven was het namelijk
gebleken dat het stroomverloop niet regelmatig was. Ik

«) Edelmann. Nouero Apparate f. Naturw.-Schulo u. Foi-schung
1, p. 18.

-ocr page 104-

\'88

meende dat dit veroorzaakt werd door de wijze waarop
de stroomsterkte werd bepaald. Dit geschiedde namelijk
op de gewone wijze, door commuteering van den stroom
in den galvanometer met een wip van gewone constructie.
Het is nu niet te vermijden, dat bij elke omkeering van
den stroom in den galvanometer de keten bf een oogen-
blik wordt verbroken öf dat er een oogenblik de groote
weerstand van den galvanometer wordt uitgebracht. Dit
heeft noodzakelijk schokken in de electriciteitsbeweging
tengevolge, die onregelmatigheden in het verschijnsel
zouden kunnen veroorzaken. Daarom heb ik de gewone
methode van commuteering verlaten. De inrichting van
den galvanometer werd zoo veranderd dat de draadrollen
om eene vertikale as gedraaid konden worden. Werden
dan de rollen 180° gedraaid, dan was de stroom ten
opzichte van den magneet van richting veranderd zonder
dat de stroom een enkel oogenblik was verbroken geweest.
Natuurlijk werkt het instrument zoo ook als aardinductor,
en de draaiing heeft dus op zich zelf reeds electriciteits-
beweging tengevolge; maar wanneer de draaiing slechts
langzaam geschiedt, kan men de electromotorische kracht,
tengevolge dezer electriciteitsbeweging in de keten heer-
schend, zoo gering maken als men wil. Een invloed van
deze electriciteitsbeweging heb ik dan ook niet kunnen
ontdekken. Om de klossen juist 180° te kunnen draaien
was een passende index aangebracht. De magneet was
opgehangen in een punt dat vrij was van de overige
deelen van den galvanometer, zoodat de draad waaraan
hij was opgehangen (een kwartsdraad) geen torsie bij de
draaiing verkreeg.

Het spreekt van zelf dat deze wyze van commuteeren
ook zijne bezwaren heeft. De commuteering kon nooit
snel geschieden, en de beweging van de. naald niet
gedempt worden op de wijze zooals men dat gewoonlijk
doet, door den stroom op het geschikte oogenblik even

jlA

-ocr page 105-

\'89

te verbreken. Daarom werkten de steeds voorkomende
nulpuntsveranderingen zeer storend. Dit was zoozeer het
geval dat ik genoodzaakt was al mijne waarnemingen
des nachts te verrichten. Toch bleek ook dit nog niet
voldoende. Eerst toen de galvanometer ook nog was
voorzien van een zeer dikken ijzeren beschuttingsring
bleek het nulpunt, des nachts, voldoende constant.

De wijze waarop nu de stroomsterkte bepaald werd
was deze. Op tijd O geschiedde eene aflezing, na eene
halve minuut weer een; dan werden de klossen gedraaid,
en in dezen stand op tijd 2\' (dan was de naald voldoende
tot rust gekomen) werd de afwijking in den anderen zin
genoteerd; op tijd 2.\'5 werd weer afgelezen; daarna
werden de klossen weer gedraaid en op tijd 4\' afgelezen
enz. Om uit de aflezingen de afwijkingen te bepalen
werden de aflezingen links en rechts ieder afzonderlijk
in graphische voorstelling gebracht, en uit deze beide
teekeningen de totale uitslagen bepaald. Deze toonden
dan meestal een zeer regematig verloop. Was echter het
nulpunt zeer veranderlijk geweest, dan was het nood-
zakelijk de totale uitslagen ook nog eens in graphische
voorstelling te brengen om daaruit de waarden te corri-
geeren. Deze correctie was steeds een questie van tiende
deelen van schaaldeelen. Om een denkbeeld te ver-
krijgen van de waarnemingen, geef ik hier een deel van
een waarneming overgeschreven uit mijn waarnemings-
boekje :

-ocr page 106-

90

-O

H

■a
Eh

C

O
ÖC

c

\'n

®

■O
Eh

T3
IS»

H

bD
C

"a

®

to

\'n

a>
c

c

OJ

to
c
\'
n

a>

c

to
c
\'
n

O)

OJ

00

lO

OJ

-j

q

O

1

1

O

d

1


co


co

1

1

co

co

1

1

cd

eo
^

co\'
co

Tf

t-

Ci

lO

t-

q

q

Oi

7-;

CD
CO

O
CO

1

1

co

co

1

1


co

00
00

1

1

00
CO

CS
00

1

i

lO

la

O

lO

O

la

lO

iq

»O
O

co
co

co

co
co

ai
co

O

.-J
t-

(M
t-

cd
t-

c-

co
t-

t-

00

05
t-

O

00

05

00

m

W

co

^

q

^

1

1

co

co

1

1

ud

ud

1

1

cd

cd

1

1

1—1

1—1

co

(M

in

C5

O

00

q

1—1
CO

CO

1

1


CO

cd
^

co

1

1

CO

ud
co

1

1

lid
co

ud
co

1

1

lO

lO

m

»O

iq

la

iq

>q

O
IC5

lO

(M
lO

cd

lO

lO

ud
iO

co

lO

ia

00
lO

ai
la

O

co

co

OJ

co

cd
co

co

00

CO

oi

iq

Ol

Ci

m

OJ

1

1

lO

co

lO

1

1

od
la

cd
m

\'

\'

1-4
lO

Ö
m

1

\'

00

-dH

co

00

q

00

OJ

iq

1

T—t

CC

co

^

CO

co

1

co
co

^

co
yi

1

1

co
co

t-:
co
co

1

1

os
co
co

oi
co
eo

1

1

la

lO

lO

lO

iq

m

lO

iq

co
co

co

lO

co

co
co

co

00
co

O

co

O

(M

cd

lO

co

00

O

O

O

w

1—1

00

Ol

1

\'

co\'

t-
^

i6

\'

\'

o\'

ai
co

1

1

\'i!
co

CO

\'

c>
co
tl

d
co
n

Ci

lO

C3

CO

t—\'

O
CO

00
O
00

1

1

co\'

.-H

co

CO

1

d
(M

co

cd

<N
CO

1

1

t^
Ol

00

od

OJ

00

1

1

lO

i£5

lO

la

iCi

>q

00
t-H

O

O
w

<M

ca

(N

cd

(M

IM

ud
<M

co

(M

OJ

00
OJ

ai

OJ

O
co

i-H
CO

OJ

co

O

00

lO

—1

O

1—1

1

1

a>

(M
CO


O
co

1

1

cq
co
lO

-M
ifi

1

1

OJ
O
lO

ai
a>

1

1

co\'

00

ifi

00

00

q

O

a>

t>;

1

O

IM

1


(M

cd
co

IM

1

1

cd
w

cd
r-
OJ

1

1

Oi
OJ

cd
Ci
OJ

1

1

lO

lO

kO

lO

iq

iq

»q

iq

<M

CO

co

05

O
.—1

1-1

(N

f-H

ed
1—1

^
1-H

ud
1—1

co
1—1

Men kan hieruit tevens de veranderlijkheid van het
nulpunt beoordeelen.

-ocr page 107-

\'91

Experimenteer-buis.

De electroden welke gepolariseerd werden, waren cirkel-
vormige platina plaatjes van ongeveer 1 cm. middellijn
en 0.1 mm. dikte. Zij waren ingesmolten aan de uit-
einden van een buis die tweemaal rechthoekig was
omgebogen, zoo dat de platina plaatjes horizontaal
kwamen. Dit werd gedaan om zooveel mogelijk stroo-
mingen langs de platina-oppervlakte tegen te gaan, die
uit temperatuursverschillen of concentratieverschillen zou-
den kunnen ontstaan. Het horizontale deel van de buis
was 34 cm. lang, zoodat de electroden op genoegzamen
afstand van elkaar waren verwijderd. In het midden
was een zijbuis met capillair tusschenstuk (lumen
0.5 mm.) aangebracht voor de vulling. Dit droeg een
glazen kraan.

Witkowski gebruikte bij zijne waarnemingen electroden
van zeer groot oppervlak om de regelmatigheid van het
verschijnsel te bevorderen. Ik kan echter niet inzien
waarom een groot oppervlak beter aan de theoretische
vooronderstellingen zou voldoen dan een klein. Daarom
acht ik een kleine electrode even bruikbaar. Bovendien
was dit voor mij verkieselijk, omdat ik anders ook voor
zulke groote oppervlakken het verloop der kathode pola-
risatie had moeten nagaan.

Ik sprak boven reeds van onregelmatigheden in het
stroomverloop, waarvoor de wijziging in de commutee-
ringsmethode gebracht werd. Deze onregelmatigheden
bleven ook bestaan toen die wijziging was aangebracht.
Het bleek mij ten slotte dat zij werden veroorzaakt door
kleine schokken van de experimenteer-buis. Dat bewe-
ging van de electroden van grooten invloed is op het
verschijnsel, is sedert lang bekend, en ik had daarom
ook den toestel op een van de overige deelen van het
gebouw gelsoleerden pijler gesteld, maar dit bleek vol-

-ocr page 108-

\'92

strekt onvoldoende. Eenvoudig het loopen in het locaal,
waarvan de bodem toch van den pijler geïsoleerd was,
had grooten invloed op de stroomsterkte. Ook daarom
moesten de waarnemingen des nachts verricht worden.

Ik heb toen de experimenteer-buis overgebracht naar
eene kelderruimte in een ander deel van het gebouw.
Daar werd zij op bijzondere wijze opgesteld. Zij werd
namelijk bevestigd op een ijzeren stuk, dat dreef in eene
breede schaal met kwik gevuld. Vooraf had ik mij over-
tuigd dat trillingen van de schaal niet werden overgeplant
op voorwerpen op het ijzeren stuk staande. Dit is intus-
schen alleen dan het geval wanneer aan alle zijden om
dit stuk eene breede kwikoppervlakte over blijft. Bij mij
bedroeg die aan alle zijden 10 cm. Het contact der
electroden met de draden die den stroom moesten toe-
voeren, werd door dergelijke kwikpotten waarin een platina-
schaaltje met een kwikdruppeltje dreef, bewerktstelligd.
Het stroomverloop was sedert zeer regelmatig, alleen bij
heftigen wind, of, zooals eens voorkwam, bij een zwaar
onweder hadden de trillingen nog een merkbaren invloed.

Waarnemingen.

De waarnemingen geschiedden alle by eene polarisee-
rende kracht van omstreeks 0.6 volt. In de tabellen die
ik hieronder laat volgen zal de stoomsterkte alleen worden
opgegeven voor tijden die worden voorgesteld door ^
volkomen quadraat, om gemakkelijker het produkt
i t
te kunnen opmaken. Bij vele der waarnemingen is voor
de grootere\' tijden alleen waargenomen acht minuten voor
en na de tijden door een volkomen quadraat voorgesteld,
hetgeen, wegens de geringe veranderingen der stroom-
sterkte dan volkomen voldoende was. De stroomsterkte
wordt opgegeven in schaaldeelen. De polariseering had
steeds plaats in denzelfden zin.

-ocr page 109-

\'93

TABEL L

12 — 13 September. De buis is met zeer verdunde KOH
oplossing gevuld; de weerstand, die later bepaald werd,
bedroeg
12500 ohm. De lucht was zeer goed uit de oplos-
sing verwijderd. Zij werd eenige dagen lang van tijd
tot tijd in het luchtledig gekookt, totdat de vloeistof bij
de electroden ten slotte ver boven het kookpunt kon verhit
worden zonder te gaan koken. Bij de bepaling stond zij
onder druk van de buitenlucht. Waarde van een schaal-
deel
10.8 X lO-io amp.

Tüd

i

Tüd

i

i

il^t

Tüd

i

ily-t

4

! 1
445

1

890

49

107.0

749

144

70.3

844

9

246

738

64

95.2

762

169

66.7

867

16

181.1

724

81

86.6

779

225

60.9

913

25

146.1

730

100

79.9

799

36

123.1

739

121

74.7

822

Na deze bepaling werden de electroden onderling ver-
bonden. De buis bleef toen staan onder druk van de buiten-
lucht tot 16 September. Toen werd weer een nieuwe
bepaling beproefd. Door onbekende oorzaken was deze
zeer onregelmatig. De stroomsterkte was over het geheel
veel grooter dan bij de eerste bepaling. Zelfs na 400 min.
bedroeg zy nog 162 schaaldeelen. Eene volgende bepaling
viel even ongelukkig uit.

De buis werd daarna ledig gemaakt en opnieuw met
eene zelfde oplossing gevuld, de lucht werd weder op
gelijke wyze verwijderd.

TABEL 11.

29-30 September. De oplossing is luchtledig maar

-ocr page 110-

\'94

staat onder den druk van de buitenlucht. Waarde van
een schaaldeel: 9.3 x 10—amp.

Tyd

i

il^t

Tyd

!

i

1

il^t

Tyd

i

i\\yt

9

414

1242

64

120.4

963

169

74.0

962

16

283.3

1133

81

106.3

957

196

68.2

955

25

211.0

1055

100

96.0

960

225

63.8

957

36

167.3

1004

121

86.9

956

256

59.8

957

49

139.4

976

144

79.8

958

De buis werd nu weder ledig gemaakt en, na goed
schoon gemaakt en eenigen tijd met /J2SO4 uitgekookt
te zijn, met verdund H^SOi gevuld. De weerstand, die
weder later bepaald werd, was 138 ohm. De lucht werd
weder op dezelfde zorgvuldige wijze verwijderd als in de
eerste gevallen.

TABEL. III.

5-6 October. H^SOi oplossing. De oplossing is lucht
ledig, en staat niet onder den druk der buitenlucht.
Waarde van een schaaldeel 9.63 x lO-io amp.

Tyd

i

iV^t

Tyd

i

!

il^T

Tyd

\' i

il^t

9

369

1107

64

94.4

755

169

50.8

660

16

250

1000

81

81.5

733

196

46.4

649

25

183

915

100

71.1

711

225

42.8

642

36

140.2

841

121

63.0

693

49

i 112.4

787

144

56.0

672

De electroden werden onderling gesloten en zoo bleet
de buis staan tot de volgende bepaling, waarop deze
tebel betrekking heeft:

-ocr page 111-

\'95

TABEL IV.

13—14. Oct. Waarde van een schaald. 10.1 X lO-io amp.

Tüd

1

i

1

Tüd

i

iV^t

Tijd

i i

il^t

9

435

1

1305

64

109.0

872

169

50.7

659

16

307

1228

81

89.0

801

196

45.8

641

25

230

1150

100

74.3

743

225

42.4

636

36

175.0

1050

121

63.3

693

49

; 134.1

j

1

939

144

55.9

671

Weer werden de electroden onderling verbonden en
bleef de buis zoo tot de volgende bepaling staan. Deze gaf:

TABEL V.

18 — 19 October. Op de vloeistof, waaruit de lucht nog
verwijderd is, staat de druk van de buitenlucht. Waarde
van een schaaldeel. 10.02 X l()->o amp.

Tüd

i

Tyd

i

il^t

Tijd

i

iw t

9

489

1

1467

64

1

, 131.6

1053

169

75.0

975

16

343

1372

81

113.0

1017

196

69.5

973

25 •

258

1290

100

99.0

990

225

65.5

982

36

199.8

1199

121

88 9

978

256

63.0

1000

49

1

159.3

1115

144

81.2

974

Do volgende bepaling met deze zelfde oplossing viel
niet zeer gelukkig uit daar er gedurende de prooven een
vrij hevige wind woei. Toch geloof ik dat het eerste
deel althans zeer goed vertrouwbaar is. Daarom volgt
dit hier.

-ocr page 112-

\'96

TABEL VL

25-26 Oct, Waarde van een schaald. 10.8 X 10-iOamp,

Tyd

1

! i

iv^ t

Tyd

i

i

Hi-^t

Tyd

i :

ii^t

9

520

1560

36

239.6

1438

81

157.4

1417

16

371

1484

49

205.0

1435

100

140.6

1406

25

291

1455

64

178.0

1424

121

126.6

1393

De laatste bepaling met deze zelfde oplossing was de
volgende:

TABEL VIL

2 — 3 November, Sedert 18 October is de vloeistof met
de buitenlucht in aanraking, zoodat door diffusie zuurstol
kan opgenomen zijn.
Waarde van een schaaldeel 9,5 x lO-io amp.

Tijd

i

ii^t

Tyd

i

il^t

Tyd

i

i

1

il/T

4

611

1222

49

186.2

1303

144

112,4

1349

9

438

1314

64

163.5

1308

169

103.5

1345

16

326

1304

81

146.7

1320

196

96.1

1345

25

263

1315

100

133.4

1334

225

89.9

1348

36

218

1308

121

122,0

1342

De buis, hierna leeggemaakt, werd vervolgens gevuld
met dezelfde oplossing, waaruit de lucht echter niet werd
verwijderd; alleen werden de electroden zorgvuldig van
gas bevrijd door de buis met de oplossing te vullen tot
even boven de electroden (alleen de beide vertikale deelen)
en dit langdurig in het luchtledig te koken. De eerste
bepahng hiermede was niet gelukkig daar \'ruim een uur
na sluiting de stroom bij ongeluk verbi\'oken werd. Het
eerste deel gaf:

-ocr page 113-

\'97

TABEL VIIL

16—17 November. De lucht is niet verwijderd. Waarde
van een schaaldeel 9.7 x lO-io amp.

1

Tyd i

1

i i

ti/i

Tyd

1 i

il^t

Tyd

1

1 ^

1

9

569

1707

25

■ 323.0 \'

1615

49

222.1 \'

1555 !

16

414

1656

36

264.0

1584

64

191.3

1530 1

Bij de tweede bepaling met dezelfde oplossing was er
nog een vrij sterke depolarisatiestroom aanwezig van
ongeveer 18 schaaldeelen. Deze bepaling gaf:

TABEL IX.

28—24 Nov. Waarde van een schaaldeel 9.5 x 10—lOamp.

Tyd

i

ip-\' t

Tyd

_ 1

1

i ^

il^t

Tyd

i

il^t

• 9

524

1572

64

183.9

1471

169

109.9

1429

16

382

1528

81

163.0

1467

196

101.9

1427

25

296.7

1482

100

146 5

1465

225

94.0

1410

36

246 0

1476

121

132.2

1454

49

209.8

1469

144

120.0

1440

De waarnemingen tot hiertoe vermeld, geven voor de
grootheid
i t alle een ongeveer gelijk verloop; by alle
(uitgezonderd Tabel VII) daalt
i t voortdurend of gaat
door een minimum heen om daarna weer langzaam te
stijgen. Alleen bij Tabel I is deze styging aanmerkelijk.
Daarom meende ik dat bet niet overbodig zou zijn een
dergelijke bepaling nog eens over te doen. De buis werd
daarom weder met zorg schoongemaakt en gevuld met
een dergelijke versch bereide
KOU oplossing als in het
eerste geval gebruikt was. Do lucht werd weder zorg-

7

-ocr page 114-

\'98

vuldig verwijderd. Merkwaardig was dat, terwijl bij de
laatste bepaling de electroden een vrij sterken depolarisatie-
stroom gaven, ook nog even voor dat de buis werd leeg-
gemaakt, het potentiaalverschil tusschen deze electroden
na de nieuwe vuUing en de verwijdering van de lucht
geheel was verdwenen.

De bepaling die toen met de buis werd verricht gaf
tot resultaat:

TABEL X.

KOH oplossing (als Tabel I en II). De lucht zeer goed
verwijderd. Waarde van een schaaldeel
9.7 X 10—lOamp.

Tyd

i

1

iX^T

Tyd

i i

1

il^t

Tyd

i

1

1

4

497

994

49

96.2

673

144

51.2

614

9

297

891

64

81.5

652

169

47.8

621

16

199

796

81

72.0

648

196

44.3

620

25

148.8

744

100

63.9

639

225

41.2

618

36

117.5

705

121

57.0

627

Daar ik het vermoeden had, dat het onregelmatig
verloop, dat ik had waargenomen de eerste maal toen
ik bij de
KOH oplossing dit bepaalde, nadat reeds ééne
waarneming met dezelfde oplossing geschied was (pag. L\'3),
veroorzaakt geworden was doordien misschien bij ver-
gissing de kathode en anode waren verwisseld, besloot
ik nu met dezelfde vulling als waarmede de waarneming
Tabel X was verricht nog eene bepaling te doen, waarbij
ik met opzet den stroom in de andere richting door de
oplossing zond. Het resultaat was echter niet dat, wat
ik aanvankelijk had verwacht; het verloop was nu
namelyk volkomen regelmatig hetgeen de volgende Tabel
doet zien.

-ocr page 115-

\'99

TABEL XL

KOH oplossing als Tabel X. Kathode en anode zijn
verwisseld. Waarde van een schaaldeel 9.7 x 10-lo amp.

Tyd

i

il^t

Tüd

i

Tüd

i

il^t

9

329

987

64

1

96.2

1

770

169

56.3

732

16

224

896

81

84.8

763

196

5L7

724

25

168 5

842

100

75.3

753

225

47.8

717

36

134.3

806

121

67.5

742

256

44.8

717

49

111.5

780

144

61,1

733

Met deze tabel besluit ik deze serie. Behalve Tabel I
vertoonen alle waarnemingen voor de grootheid
i i/~7een
verloop zooals we theoretisch afleidden. Tabel I geeft
den indruk alsof bij die bepaling een shunt bestaan heeft,
die een deel van den stroom, overeenkomende met 23
schaaldeelen, geleidde. Wanneer we van
i 23 aftrekken
voldoet de waarneming bijzonder goed. Dit zou ook
neerkomen op de bewering van
Witkowski dat men een
term
ji moet bijvoegen, welke op de convectie betrekking
heeft, in welk geval dan ii = 2B zou zijn. Bij de andere
waarnemingen is van zulk eene grootheid ß echter nergens
een spoor. Bij allen daalt
i ix\' t voortdurend (en dan
zou ß negatief moeten worden, hetgeen een absurditeit
is), of is na eenigen tijd vrij wel constant (en dus i^ = 0).

Deze serie, waarbij de electroden steeds waren blanke
platina-electroden, heb ik laten volgen door een tweetal
waarnemingen met een buis die ééno platina- en ééne
zilver-electrode bevatte. De zilver-electrode was chemisch
zuiver en was, evenals steeds bij de platina-electroden,
vervaardigd zonder van soldeer gebruik te maken. Zij
werd als kathode gebruikt. De oplossing was de IhSOn
oplossing die ook bij de bepalingen met de andere buis
was gebruikt; de lucht was zorgvuldig verwijderd.

-ocr page 116-

\'100

Bij de eerste bepaling bestond er tusschen de beide
electroden een klein potentiaalverschil, van ongeveer
0.005 volt;
Ag positief ten opzichte van Pt. De electroden
werden gesloten met eene electromotorische kracht van
0.6 volt. De stroom was over het algemeen veel sterker
dan bij de bepalingen met de
Pt electroden, maar boven-
dien zéér onregelmatig, zóó dat van eene bepaling van
het verloop der stroomsterkte geen sprake kon zijn.
Nadat de buis weder een week gestaan had en nog
beproefd was de lucht verder te verwijderen, was het
potentiaalverschil tusschen de electroden, zonder dat die
met elkaar in verbinding gebracht waren tot minder
dan 0.001 volt gedaald. Eene nieuwe waarneming werd
toen beproefd, die, hoewel nog onregelmatig, verdient
vermeld te worden omdat er uit blijkt dat het verloop
toch geheel anders is dan bij de
Pt electroden. Eerst
werden de electroden onderhng verbonden; er was toen
geen merkbare stroom aanwezig. Daarna werden zij
gesloten met eene electromotorische kracht van 0.6 volt.
Aanvankelijk was de stroom weer zeer sterk zoodat
eerst na tien minuten de schaal in het veld van den
afleeskijker zichtbaar werd (wat anders reeds na 2 minuten
het geval was). Het verloop was verder zooals in de
tabel aangegeven wordt.

TABEL Xll.

ll■^SO^ oplossing. De kathode is een zilver-electrode.
Waarde van een schaaldeel 9.8
X 10—\'O amp.

Tyd

1

{

iiyt

Tyd

i

il^t

Tyd

i

16

692

2768

64

213

1704

144

, 62.4

748

25

505

2525

81

190.5

1714

169

52.9

688

36

305

1830

100

124

1240

196

51.9

727

49

221.7

1551

121

70.0

869

225

55.5

832

-ocr page 117-

\'101

De onregelmatigheid springt terstond in \'toog, nu eens
vindt eene zeer snelle verzwakking van den stroom
plaats, dan weder vermindert de stroomsterkte bijna
niet. Na 55 minuten had eene stroomversterking plaats,
waarvan het gevolg was dat voor ^ = 64 de grootheid
i v^ t weder veel grooter was dan voor t = 49. In het
algemeen echter daalt de stroomsterkte zeer snel, en
deze daling zou nog grooter geweest siijn, wanneer niet
plotselinge onregelmatigheden waren voorgekomen.

Bij de meeste waarnemingen, hierboven vermeld, werd
ook het verloop van den depolarisatiestroom nagegaan.
De vermindering der stroomsterkte was echter meestal
zoo groot, dat het verloop bij de gevolgde methode van
stroomsterktebepaling niet met genoegzame nauwkeurig-
heid kan aangegeven worden. Zoo was bv. bij de depo-
larisatie na de bepaling die in Tabel II vermeld is, na
4 minuten de stroomsterkte nog 78 schaaldeelen en na
20 minuten slechts 25 schaaldeelen. Bij andere bepalingen
was wel de stroom iets sterker, bv. bij die behoorende
bij Tabel VI. Daar was na 4 minuten de stroomsterkte
nog 202 en na 36 minuten 45 schaaldeelen; maar toch
was steeds de verandering der stroomsterkte te groot
voor eene nauwkeurige bepaling.

-ocr page 118-

HOOFDSTUK IV.

Bij de afleiding der formule voor het verloop van den
polariseerenden stroom is eene onderstelhng gemaakt,
op welke w^e nog terug moeten komen. We zijn daarbij
namelijk geheel uitgegaan van de vooronderstelling dat
het onderhouden van den stroom het gevolg is van de
diffusie van de waterstof in de platina-electrode en we
namen vervolgens aan dat de dikte onzer platina-electrode
zoo groot was, dat wij ze theoretisch als oneindig dik
konden aannemen, hetgeen daarop neerkomt dat we
aannemen dat de diffusie uiterst langzaam voortgaat.

Deze zaak nader te beschouwen kwam mij nog te
meer gewenscht voor, daar de diffusie van waterstof in
platina, hoewel algemeen als een bewezen feit aange-
nomen , aangetoond werd met proeven, die volgens mijne
meening niet geheel bewijskrachtig zijn.

Het eerst werd de zaak onderzocht door Crova
Zijne mededeeling is in de gegevens zeer spaarzaam en
komt hierop neder:

Drie platinaplaten zijn in dezelfde oplossing geplaatst.
De oplossing tusschen 1 en 2 staat echter niet in ver-
binding met die tusschen 2 en 3. Door 1 en 2 wordt
een stroom geleid die bij 2 waterstof ontwikkelt. Van

<) Crova. Los Mondes 5, 1864, p. 210.

-ocr page 119-

\'103

tijd tot tijd wordt 2 met 3 door den draad van een
galvanometer verbonden en aangetoond dat 2 electro-
negatief is ten opzichte van 3. Voor 2 werden zeer
dunne platinaplaatjes, zonder verdere opgave van maat,
gebruikt.

Later werd door Root^) de waarneming herhaald. In
plaats van eenen galvanometer werd, om het potentiaal-
verschil tusschen 2 en 3 te meten een capillair-electro-
meter gebruikt. Het plaatje 2 was daarbij 0.02 mm.
dik. Werd een stroom door 1 en 2 gezonden dan bleef
3 electrisch geïsoleerd. Na vijf minuten was echter het
potentiaalverschil tusschen 2 en 3 reeds aanmerkelijk
veranderd. De stroom voor 1 en 2 werd daarna ver-
broken en beide geïsoleerd. Het potentiaalverschil tusschen
2 en 3 steeg daarna nog eenigen tijd (3 uur) om ver-
volgens weder te dalen tot het bedrag van vóór de proef.
Werd bij eene andere proef bij 2 zuurstof ontwikkeld
dan was de verandering van het potentiaalverschil tus-
schen 2 en 3 in anderen zin, maar van gelijke
grootte en trad met dezelfde snelheid in als in
het eerste. geval. Dit laatste verklaart
Helmholtz nu
niet uit een Indringen van zuurstof in platina, maar uit
het wegnemen van waterstof in de electrode bij vorige
proeven geoccludeerd, door de ontwikkelde zuurstof.
Nu is het inderdaad wel juist dat eene dergelijke rede-
neering de verschijnselen verklaren kan, maar toch
schijnt mij dit gewrongen. Bovendien komt mij den geheelen
gang van het verschijnsel, zooals het door
Root werd
waargenomen, vreemd voor.

Nemen we b. v. het geval dat bij de electrode 2 water-
stof ontstaat.

Wanneer eene platina-electrode electrolytisch geladen
wordt met waterstof, dan staat zij die waterstof slechts

\') Helmuoltz. Abh. I p. 880.

-ocr page 120-

\'104

zeer moeilijk aan de omringende vloeistof af; wanneer
men den potentiaalsprong, die tusschen zulk eene electrode
en de vloeistof bestaat, nagaat, dan verandert die slechts
langzaam en men neemt veeleer aan dat de verandering
het gevolg is van het wegdiffundeeren der waterstof naar
het binnenste der electrode, dan dat men zou beweren
dat zij het gevolg is van het afstaan der waterstof door
de electrode aan de vloeistof. Nu nam
Koot waar, dat,
wanneer hij een stroom zond door 1 en 2 het potentiaal-
verschil tusschen 2 en 3, na gedurende 3 uur te zijn
gestegen, weer gaat afnemen, zoodat na 18 uur het
potentiaalverschil zelfs geringer is dan voor de proef
Behalve dus de groote snelheid waarmede de waterstof
door de plaat moet diflfundeeren — zooals gemeld, is reeds
na 5 minuten een merkbare hoeveelheid aan de andere
zijde gekomen — lijkt mij ook onwaarschijnlijk, en onmo-
gelijk in overeenstemming te brengen met de voorstelling
dat platina de waterstof zoo hardnekkig vasthoudt, dat
na drie uren het groeien over gaat. in een dalen: na
18 uur zou de platinaplaat reeds weder alle waterstof
moeten hebben verloren.

Deze overwegingen deden mij de zaak weder ter hand
nemen, en aan een nieuw experimenteel ondeizoek onder-
werpen. De toestel dien ik bij mijne proeven gebruikte,
was in hoofdzaak gelijk aan dien van
Root. Alleen kon
ik de lucht verwijderen zonder dat het noodig was, zooals
bij hem, om het geheel onder de klok van de luchtpomp
te plaatsen. Twee toestellen, ieder van de constructie
als flg. 12 doet zien, werden met het afgeslepen uiteinde
A aan weerszijden tegen een platinablik van 0.02 mm.
dikte gekit. Ieder der toestellen was afzonderlijk op een
stevig ebonieten voetstuk geplaatst. De beide buizen B
waren onderling door een caoutchouc slang verbonden,
om te voorkomen dat aan weerszijden van het platina-
plaatje een aanmerkelijk drukverschil zou kunnen heer-

-ocr page 121-

\'105

schen. Aan die caoutchouc slang bevond zich een zijbuis
met kraan, waardoor de lucht verwijderd kon worden.
Het geheel was verder met ebonieten stukjes, de deelen
onwrikbaar ten opzichte van elkaar, verbonden aan eene
houten stelling.

Alles was zorgvuldig geïsoleerd, voornamelijk met
paraffine, inclusief de stroomgevende batterij; alleen werd
soms de electrode 2 in geleidend verband met de aarde
gebracht, hetgeen trouwens van geen invloed bleek te
zijn. De vloeistof was eene verdunde zwavelzuur-oplos-
sing; de lucht was er zorgvuldig uit verwijderd. De
electrode 2 was met zorg schoongemaakt.

Vooraf werd de verandering van het potentiaalverschil
tusschen 3 en 2 eenige dagen lang nagegaan; 3 was ten
opzichte van 2 positief, maar het verschil verminderde
langzaam. Echter niet regelmatig. lederen dag had eene
kleine vermeerdering van het potentiaalverschil plaats
om met den avond weder te zinken. Zoo b. v. was op
een bepaalden dag \'s ochtends het pot. verschil 0.065 volt
steeg in den loop van dag tot 0.072 en was den volgenden
morgen weder 0.062 volt^).

Bij de proeven werd door de electroden 1 en 2 een
stroom gezonden door eene electromotorische kracht
wisselend van 0.4 tot 1.8 volt. De tijd gedurende welken
deze stroom doorging was 15 minuten of 24 uur. De
resultaten waren vrijwel negatief, in dien zin namelijk
dat niet met zekerheid eene verandering van het poten-
tiaalverschil tengevolge van den sti\'oom tusschen 1 en
2 kon geconstateerd worden. Het zou daarom van weinig
nut zijn hier alle proeven afzonderlijk te vermelden,
sommige gaven eene kleine verandering van het poten-
tiaalverschil 3/2 in den zin zooals verwacht kon worden,

\') Lator bleek het niü dat do verlichting op dit verschynsol van
invloed Is.

-ocr page 122-

\'106

andere daarentegen in tegenovergestelden zin, maar bij
alle lag de verandering binnen de grenzen der dagelijk-
sche natuurlijke verandering. De veranderingen die werden
waargenomen, bedroegen in maxime
0.01 volt. Bij Root
daarentegen werden veranderingen van 0.07 volt waar-
genomen. Bij geen enkele proef was in het eerste half
uur na de sluiting van den stroom eenige verandering
van het pot. verschil
3/2 te bespeuren. Om toch omtrent
het bedrag der verandering eenige opgave te doen, wil
ik hier nog het resultaat van eenige proeven laten volgen.
Daar de electrode
3 van den beginne positief was ten
opzichte van
2, moet volgens de opvatting van Helmholtz
het potentiaalverschil 3/2 grooter worden wanneer op 2
waterstof wordt ontwikkeld.

1. De electromotorische kracht van den stroom tusschen

1 en 2 bedraagt 0.8 volt. Bij 2 wordt zuurstof ontwik-
keld. Op het oogenblik van de sluiting van den stroom
tusschen 1 en 2 bedraagt het potentiaalverschil 3/2 0.0560
volt. Na 15 minuten wordt de stroom verbroken, terwijl
nog geene verandering waarneembaar is. Langzamerhand
werd een kleine stijging waargenomen; na 6 uur
beproeg het pot. verschil 0.0622 volt maar zonk later
en was na 18 uur 0.0538 volt.

IL De electromotorische kracht bedraagt 0.8 volt. Bij

2 wordt waterstof ontwikkeld. De stroom gaat 15 minuten
door. Op tijd O is het pot. verschil 3/2 0.0460 volt. Na
drie uren 0.0540 na tien uren 0.0570 en neemt daarna
weder langzaam af.

III. De electromotorische kracht bedraagt 1.8 volt. Bij
2 wordt waterstof ontwikkeld. De stroom gaat blijvend
door. Op tijd O bedroeg het pot. verschil 3/2 0.0489 volt.
Na drie uren 0.0510 na vijf uur 0.0525 doch na negen
uur weder slechts 0.0475 volt terwijl na 21 uren,
toen de stroom tusschen 1 en 2 werd verbroken, het
potentiaalverschil 3/2 tot 0.0460 volt gedaald was. Bij

-ocr page 123-

\'107

deze proef was gedurende het eerste half uur de electrode
2 met de aarde in geleidende verbinding, maar daarna
werd deze verbinding opgeheven,

Eene proef die afzonderlijke vermelding verdient is
eene, waarbij de electromotorische kracht die van twee
GROVE-elementen was, dus ongeveer 3.5 volt. De beide
elementen waren geïsoleerd opgesteld. De electrode 2
was met de aarde verbonden. Terwijl deze electrode en
de electrode 3 met de polen van den electrometer waren
verbonden (en de kwikmeniscus door de drukinrichting
tot het nulpunt was teruggebracht), verder een der polen
van de batterij met 2 verbonden was, zag men op het
oogenblik dat de andere pool met 1 werd verbonden een
grooten uitslag in den electrometer: de kwikmeniscus
verdween geheel uit het veld van den microscoop.

Hetzelfde, maar in veel mindere mate, was het geval
bij het gebruik van één GnovE-element. Wanneer echter
tusschen de pool van de batterij en de electrode 2 een
groote weerstand was geschakeld (200 ohm) verminderden
deze verschijnsels zeer. Ik kan mij ze niet anders ver-
klaren dan door aan te nemen dat op het oogenblik, dat
de pool met 1 in verbinding wordt gebracht, door de
sterke toevoer van electriciteit de potentiaal van 2 niet
nul blijft, maar plotseling verandert. Dit moet dan ook
electriciteitsbeweging in de vloeistof tusschen 2 en 8
tengevolge hebben die aan 2, aan de zijde naar 3 gekeerd
een polarisatie verschijnsel veroorzajikt. Wordt een weer-
stand ingelascht, dan is de electriciteitsbeweging niet
zoo snel, zoodat 2 vrywel op nul kan blijven.

Ik heb vervolgens met de beide GROVE-elementen bij 2
waterstof ontwikkeld; de stroom was zoo sterk dat er
goede gasontwikkeling zichtbaar was, maar toen de stroom
reeds een uur was doorgegaan was het potentiaalverschil
3/2 nog niet merkbaar veranderd.

De verbinding van 2 met de aarde wei\'d toen opge-

-ocr page 124-

108

heven; door aanleggen van stukjes hout tegen de electrode
1 en de pool van den electrometer, die met 3 was ver-
bonden, de isoleering dezer beide electroden verminderd
en het was nu voldoende deze beide stukjes hout ieder
zacht met een vinger aan te raken om het potentiaal-
verschil 3/2 snel te zien veranderen.

Dat de onvoldoende \'isoleering een verschijnsel kan
veroorzaken, alsof waterstof door de electroden gediffun-.
deerd is, volgt ook nog uit eene andere waarneming met
een ander toestel, waarbij het gedeelte dat later, in
het boven beschreven apparaat, van caoutchouc was, uit
glas vervaardigd was. De binnenwand van dit glazen
verbindingskanaal was moeilijk volkomen droog te maken,
zoodat aangenomen kan worden dat langs dien wand
geleiding plaats vond. De tusschen-electrode 2 was niet
0.02 maar 0.1 mm. dik, en nu werd met eene electro-
motorische kracht van 1.8 volt deze waarneming ver-
richt. Op tijd O bedroeg het pot. verschil 3/2 0.060 volt.
Nadat de stroom een uur was doorgegaan bedroeg dit
0.098 volt. Toen werd de stroom verbroken, maar de
vermeerdering hield aan. Na twee uur was het pot. ver-
schil 0.140 volt. De electrode 1 en 2 werden nu onder-
ling verbonden en 3/2 nam af Na 20 uur was het pot.
verschil ongeveer 0.102 volt.

Ik meen met de beschreven proeven ten
duidelijkste te hebben aangetoond dat de
waterstof in de platina electroden öf niet
indringt, öf dat deze indringing slechts
uiterst langzaam geschiedt, zóó langzaam
dat zij niet met zekerheid volgens de be-
schreven methode kan worden aangetoond.

Vragen wij nu nog hoe het kan verklaard* worden dat
Root kwam tot een tegenovergesteld resultaat. Hiervoor
schijnen mij toe de volgende mogelijkheden te kunnen
worden aangegeven:

-ocr page 125-

\'109

1°, Er kunnen openingen aanwezig zijn geweest in de
lak waarmede de buis op de electrode gekit was. Wel
zegt
Helmholtz dat hier op gelet is, maar mijne eigene
ervaring heeft- mij geleerd, hoe moeilijk het is deze lak
zoo te kitten dat de afsluiting volkomen is. Zelfs als
het kitten geschiedde met de uiterste zorg bleek het mij
later toch dat er een kanaaltje aanwezig was, dat onmo-
gelijk op het oog kon ontdekt worden; ik ontdekte ze
wanneer de lucht uit het binnenste der buis werd ver-
wijderd, maar dit kon bij
Root niet, daar hij de lucht
zoowel binnen als buiten de buis verwijderde. Is aan
beide zijden van het plaatje in de kit een kanaaltje
aanwezig, dan is het gemakkelijk de verschijnselen geheel
te verklaren.

2°. Het is mogelijk dat in het platinaplaatje zich een
microscopisch gaatje bevonden heeft. Want dat men
bewijst dat dit niet het geval is bij een klein stukje
dat men afknipt van de plaat die men hiter wil gebrui-
ken \'), schijnt mij niet voldoende. Ik zelf heb in een der
plaatjes die ik voor mijn doel bij de firma
Geissler
besteld had, terwijl er uitdrukkelijk bij gezegd was dat
de plaatjes volkomen gaaf moesten zijn, een gaatje
ontdekt door er een sterken bundel electrisch licht op
te werpen, en het dan aan de achterzijde, met het oog
dicht er achter, te bezien; terwijl toch het overige deel
van de plaat geheel gaaf was.

3". Het waarschijnlijkst komt het mij voor dat de
isolatie van 3 en van 1 niet volkomen genoeg geweest
is (de battery was zeer zeker niet geïsoleerd); en dit
laatste moot het geval geweest zijn wanneer in de
verhandeling van
Helmholtz niet eeno vergissing of een
drukfout is ingeslopen. Immers hij zegt eerst\') waar hij

\') Dit word door Root godaan.
ï) 1. c. pag. 83G.

-ocr page 126-

\'110

spreekt over het meten der potentiaalverschillen door
drukverschillen met den capillairelectrometer: „Positive
Druckdifferenz zeigt im Folgenden ein positiveren Poten-
tial in der Platte
B (door ons 2 genoemd) als in der
Platte
C (3) an". Later i) waar hij eene proef beschrijft,
waarbij aan de electrode 2 waterstof werd ontwikkeld,
zegt hij: „So war z. B, in einer Versuchsreihe unmittel-
bar vor dem Schluss des Stromes durch Ä (1) und
die Druckdifferenz zwischen
B und C — 0.6 gewesen.
Nach einer Durchströmung von
5 Minuten Dauer, wobei
die Platte
C electrisch isolirt blieb, war die Druck-
differenz -}-
5.2, stieg dann bei isolirten Platten im Laufe
der nächsten drei Stunden auf 17.1 *) und war 18 Stunden
später wieder — 3." Hieruit zou dus blijken dat
B eerst
al meer en meer positief wordt ten opzichte van C
dus dat
B al meer en meer een zuurstof-polarisatie
verkrijgt, terwijl er toch aan de andere zijde waterstof
ontwikkeld wordt. Dit zou op geen enkele andere wijze
te verklaren zijn dan dat de electrode
G (3) niet genoeg-
zaam geïsoleerd was en dat er van
B door C electriciteit
naar de aarde afvloeide.

4". Het is ook nog mogelijk dat verschijnselen zooals
wij vonden bij de proef met de battery van
2 Grove-
elementen bij Root hebben medegewerkt, te meer daar
bij hem de electrode 2 geïsoleerd was en dus de poten-
tiaal die deze electrode zou verkrijgen, van toevallige
omstandigheden afhing.

1) Pag. 837.

ï) Doze verandering bedraagt ongeveer 0.07 volt; by was ze
nooit 0.01 volt.

-ocr page 127-

HOOFDSTUK V.

In \'t kort wil ik hier nog een proef vermelden, die
met het voorgaande niet in direkt verband staat, maar
ook verricht werd in de hoop eene bijdrage te kunnen
leveren tot de kennis van het verschijnsel der polarisatie,
vooral in verband met de theorie van
Warburg. Zij
leverde echter een negatief resultaat; in zooverre men
althans ooit bij het natuuronderzoek van negatief resul-
taat kan spreken.

Ik stelde mij de vraag: Is het ook mogelijk direkt
eene verandering aan te toonen in de constitutie van
de vloeistoflaag tegen de electrode, wanneer die electrode
gepolariseerd wordt?

Om dit na te gaan bezigde ik den interferentiaal
refractor van
Jamin. De beide interfereerende straal-
bundels liet ik gaan ieder dicht langs het oppervlak van
een platina])laatje, de een langs een plaatje dat als
anode, de ander langs een plaatje dat als kathode zou
gebruikt worden. Ik acht het overbodig verdere bijzonder-
heden omtrent de inrichting te vermelden. Als oplossing
werd eene verdunde zwavelzuuroplossing gebruikt. Het
bleek my nu dat het interferentieverschijnsel niet de
minste verandering onderging, gedurende het polariseeren
der electroden. Ook niet wanneer de lucht uit de oplos-
sing verwijderd was. De electromotorische kracht dio
aanvankelijk klein gekozen werd, werd later tot eenige
volts opgevoerd, zoodat zichtbare gasontwikkeling aan-
wezig was.

-ocr page 128-

HOOFDSTUK VL

Hoewel de proeven, van welke in de voorgaande
hoofdstukken verslag gegeven is, niet volledig genoeg
zijn om het verschijnsel der polarisatie geheel op te
helderen, schijnt het mij toch niet zonder nut de ver-
kregen resultaten aan de in de inleiding genoemde
theoriën te toetsen.

In de eerste plaats bespreek ik de proeven, waarbij
het verloop der kathode polarisatie werd nagegaan. Zij
leerden, dat die polarisatie reeds zeer spoedig, dikwijls
na minder dan één seconde een maximum bereikt, om
daarna eerst sneller, vervolgens weer langzamer af te
nemen. Willen we het polarisatieverschijnsel verklaren
uit de aanwezigheid van een waterstoflaag op het
oppervlak der electrode, terwijl we ons voorstellen
dat de vermindering dier polarisatie het gevolg is van
het indringen der waterstof in het metaal, dan zijn we
ook genoodzaakt aan te nemen, dat gedurende de eerste
oogenblikken na stroomsluiting de stroom meer waterstof
aanvoert dan door diffusie wordt weggeleid, dat echter
deze periode slechts uiterst kort duurt en plaats maakt
voor eene periode waarin de diffusie den aanvoer door
den stroom overtreft, welke periode dan verder aanhoudt.
Dit schijnt op het eerste gezicht zeer onwaarschijnlijk,
daar op het oogenblik dat de tweede periode aanvangt
de stroomsterkte toch nog zeer groot is; wanneer we
echter bedenken, dat op dat oogenblik het verschil

-ocr page 129-

113

tusschen de concentratie der waterstof op het oppervlak
der electrode en op zeer korten afstand in het inwendige
daarvan zeer groot is, dan zal het niet onmogelijk schij-
nen. Zooals we reeds in het eerste hoofdstuk opmerkten,
is de mathematische behandeling dezer questie zeer
lastig. Wil men echter eene mathematische toelichting
dan kunnen we aannemen dat gedurende den eersten
tp na stroomsluiting de wegleiding door de diffusie even-
redig is met de dichtheid op het oppervlak, wat daarop
neerkomt dat we aannemen dat de reeds weggediffun-
deerde waterstof niet hinderlijk werkt voor de diffusie
van de zich nog op het oppervlak bevindende. Zij dan
7r„ de polarisatie der kathode,
k„ het electrochemisch aequi-
valent van waterstof,
i de stroomsterkte en en 5
constanten waarvan de beteekenis duidelijk is, dan is:

d7T„ = A (ka idt — B tt„ dt)
of idt= C„ dT„ -f- o7r„ dt.

Nemen we nu verder aan dat alle zuurstof op de
anode aanwezig blijft, dan is ook:
idt = Co djTo
terwijl de uitdrukking van de wet van Ohm is:

i Ii = B ttq — 7r„,

Door eliminatie van ttq en i volgt dan gemakkelijk

waarvan de oplossing is:

Nemen we voor ^ = O n„ = 0 aan dan wordt:

en het blijkt gemakkelijk dat tt,, een maximum vertoont
voor:

t= ~ JPl

Pi - P2

8

-ocr page 130-

\'114

Zoo kunnen we dus het verloop der kathode polarisatie
wel verklaren. Dat ook het verloop van den polarisee-
renden stroom bij platina-electroden uit deze hypothesen
verklaard, wordt, blijkt uit de genoegzame overeenstem-
ming tusschen theorie en experiment voor het verloop
der grootheid
t.

Maar onvereenigbaar met onze voorstelling is het gedrag
der zilver-electrode. Moeilijk kunnen we aannemen dat
waterstof in zilver indringt^), veel minder dat het dit
sterker doet dan in platina, en toch was de stroom veel
sterker dan in het overeenkomstige geval bij de platina-
electroden. Onvereenigbaar er mede zijn ook de eigen-
schappen van het maximum der kathode-polarisatie, die
we voor eene
KOH- en eene JTiSOi-oplossing duidelijk
verschillend vonden.

Ook de herhaling van de proef van Root heeft geen
grond gegeven voor de hypothese dat waterstof in pla-
tina indringt, en daarom geloof ik dat het indringen
van de waterstof in het metaal der electroden niet als
de hoofdoorzaak voor het onderhouden van den polari-
seerenden stroom moet aangezien worden.

Kan ons de theorie van Warbueg dan helpen? Vragen
we weer eerst: Verklaart deze het verloop van de
kathode polarisatie? Wanneer we aannemen dat aan de
eene electrode
Pt wordt neergeslagen, aan de andere Pt
wordt opgelost, en dat dit geschiedt volgens de wet van
Faraday in dier voege dat de in het spel komende hoe-
veelheden aan beide electroden gelyk zijn, dan is de
verklaring van het maximum der kathode polarisatie
onmogelijk. Beide polarisaties, zoowel aan de kathode
als aan de anode, zouden continue moeten toenemen.
Maar we kunnen ons helpen. Wanneer wè aannemen
dat het neerslaan aan de kathode sneller geschiedt dan

\') Neumann u. Stkeintz Wien. Bor, 100. Dcc, 1891.

-ocr page 131-

\'115

het oplossen aan de anode, dan zal het eerste oogenblik
de kathode polarisatie de anode polarisatie overtreffen.
Maar nu is aan de kathode het concentratieverval der
metaal-oplossing (zoo we de uiterst geringe oplossing aan
de electrode in de vloeistof zoo mogen noemen) sterker
dan aan de anode, en dus zal de diffusie dier oplossing
naar de kathode sterker zijn dan de diffusie van af de
anode. Zoo kunnen we inzien, zonder in mathematische
beschouwingen te vervallen, dat later de concentratie
der oplossing aan de kathode in de uiterste laag weer
kan toenemen, terwijl dit bij de anode steeds het
geval is.

Wanneer we nu echter hierna de electroden onderling
verbinden, dan wordt in tegengestelden zin eene hoeveel-
heid electriciteit door de vloeistof gevoerd; nu wordt
dus aan wat eerst de anode was, metaal neergeslagen,
aan de kathode opgelost, en wanneer we nu ook weer
aannemen dat het neerslaan sneller geschiedt dan het
oplossen, dan zouden we ook moeten verwachten dat
beide electroden kathode-polarisatie gekregen hebben: aan
de vroegere kathode woi\'dt eene hoeveelheid metaal op-
gelost, maar dit kan niet zooveel zijn dat de concen-
tratie in de uiterste laag sterker wordt dan vóór de
proef, aan de vroegere anode is een groote hoeveelheid
plotseling neergeslagen, en deze kan wel kathode-polari-
satie krijgen. Langzamerhand echter zouden beide electro-
den tot den vroegeren toestand moeten terugkeeren, dus
meer en meer anodisch worden.

Dit is echter weder met het experiment in strijd; bij
depolarisatie worden beide electroden zeer sterk en zeer
snel anodisch. Aan do kathode zou dus zeer snel eene
groote hoeveelheid moeten worden opgelost; hetgeen niet
is overeen te brengen met wat we gedwongen waren
aan te nemen aangaande de snelheid van het oplossen.

Noch de oudere theorie, noch de zuivere theorie van

-ocr page 132-

\'116

Warburg kunnen dus de waargenomen verschijnselen
verklaren. Daarom waag ik het deze voorsteUing van
de zaak te geven:

We nemen aan dat een laag waterstof (of positief
geladen ionen) aan de kathode, een laag zuurstof (of
neg. geladen ionen) aan de anode, de oorzaak is der pola-
risatie. Deze lagen ondergaan verandering, niet in de
eerste plaats doordien de gassen naar het binnenste der
electroden verwijderd worden, maar:

1°. door verbinding met de in de vloeistof opgeloste
gassen (zuurstof). De gewone theorie der convectie dus.
Het aandeel echter dat dit gedeelte in de stroomgeleiding
heeft, is gering blijkens de Tabellen VIII en IX van
hoofdstuk III, waar de stroomsterkte niet veel grooter
was dan bij de gevallen waarin de opgeloste gassen zoo
goed mogelijk waren verwijderd. Ook zou dit alleen de
veel sterker stroom bij de zilverelectrode niet kunnen
verklaren.

2®. door oplossing van de ontledingsprodukten in de
omringende vloeistof. Ook dit deel geloof ik dat als
gering te beschouwen is. Wanneer we aannemen dat
niet een laag waterstof maar een laag naar de electrode
gerichte ionen den potentiaalsprong veroorzaakt, vervalt
dit deel geheel.

3°. Neem ik aan dat het metaal der electrode in de
omringende vloeistof is opgelost. Dit brengt echter niet,
zooals
Warburg aanneemt, eene electromotorische kracht
van eenige beteekenis in het spel. Door de waterstof
laag op de electrode wordt het opgeloste metaal in de
uiterste laag tegen de electrode gereduceerd en slaat
neer, hetgeen met een verlies van waterstof — d. w. z.
een deel der waterstof veroorzaakt geen polarisatie meer —
gepaard gaat; aan de anode wordt nieuw metaal opge-
lost , hetgeen eveneens een verlies van zuurstof tengevolge

-ocr page 133-

\'117

heeft. De lagen worden dan van uit het binnenste der
vloeistof ververscht.

Deze beschouwingswijze kan, geloof ik, de waargeno-
men verschijnselen verklaren:

1®. Het verloop der polarisatie. Eerst stijgt de kathode
polarisatie snel, naarmate zich meer waterstof op het
oppervlak afzet; de reduceerende werking kan die laag
echter doen verminderen. Wanneer we verder aannemen
dat de oxydeerende werking aan de anode niet zoo snel
geschiedt als reduceerende aan de kathode, is men in
staat het verloop van beide polarisaties te verklaren.
En die onderstelling moet wel juist zijn wanneer we in
het oog houden dat de oplossing reeds min of meer
met metiuil verzadigd is. De waterstoflaag is daarom
ten slotte sterk afgenomen, de zuurstoflaag is veel sterker.
Woj\'den de electroden onderling verbonden dan wordt,
daar de vroegere kathode nu anode is, de waterstof die
zich daar bevindt door zuurstof weggenomen, maar er is
een overschot van zuurstof: de vroegere kathode zal
dus met zuurstof worden geladen, dus anodisch zijn.
Maar ook deze zuurstof gaat langzamerhand verloren
door de oxydeerende werking en de oplossing van het
gas zelf in de vloeistof.

Ook de enkele karakteristieke verschillen die wo vonden
bij
KOU- en //jSOroplossing bij do bepaling der grootte
van het maximum en van den tijd, na welken het bereikt
wordt, zijn gemakkelijker uit deze opvatting te vorkla-
ren, dan uit do diifusio der waterstof in de electrode.
Immers nu komt een nieuw element in het spel: de
oxydatie en reductie van het metaal der electrode in
een //iSOj-of een A\'OH-oplossing, iets waaromtrent niets
met zekerheid valt te zeggen, zoover mij bekend is.

2". liet verloop van den polariseerenden stroom. Bij
onzo beschouwingswijze wordt ook alles beheerscht door
de diflusie; de gassen worden weggenomen door stoften,

-ocr page 134-

\'118

door de diffusie aangevoerd, wat mathematiscli op liet-
zelfde neer komt, alsof de gassen zelf wegdiffundeeren.
De afleiding van de formule voor het stroomverloop onder-
gaat dus slechts kleine wijzigingen in constanten, maar
in het eindresultaat zal geen verandering komen: het
verloop van
i t zal zijn zooals het reeds werd afge-
leid. Bij de zilver-electrode moeten we aannemen dat meer
Ag in oplossing is gekomen dan Pt bij de platina-electro-
den (natuurlijk is het niet noodig dat we ons voorstellen
dat dit juist Ag^SO^ zal zijn), hetgeen zeer aa.nnemelijk
is. Er zal dan meer
Ag kunnen worden neergeslagen: de
waterstof laag wordt sneller weggenomen, de stroom-
sterkte moet, vooral bij het begin, veel sterker zijn.

Ook de dikwijls groote onregelmatigheid in het stroom-
verloop, de zoo uiterst groote gevoeligheid voor schokjes
en triUingen wordt gemakkelijker verklaard, dan wanneer
men de diffusie naar het binnenste der electrode aan-
neemt. De geringste stroomingen in de vloeistof die er
bij de electrode door worden veroorzaakt, moeten van
zelf van grooten invloed zijn, omdat zij de regelmatig-
heid van de diffusie storen.

Ik wil natuurlijk niet beweren dat hiermede alles uit-
gemaakt is. Ik gevoel te zeer hoeveel leemten mijn arbeid
bezit, maar ik wensch dezen dan ook alleen beschouwd
te zien als een grondslag voor verder onderzoek.

-ocr page 135-

STELLINGEN

-ocr page 136-

1.

f. ^

Pf

m

"Âî

1

äv«,

fei

.....ï

-

-ocr page 137-

STELLINGEN.

I.

Do zwakke polariseerende stroom, die nog geen zicht-
bare ontleding te weeg brengt, wordt beheerscht door
een diffusie-verschijnsel.

II.

Dit diffusie-verschijnsel is niet de diffusie der ontle-
dingsproducten in het electrode-metaal.

III.

Do capillair-electrometer is zeer bruikbaar voor de
meting van snel veranderende potentiaalverschillen.

-ocr page 138-

\'122

IV.

CoLiN (Compt. rend. T. CXVII p. 459, 1893) heeft
niet bewezen dat de vermindering van de initiaal-capa-
citeit der polarisatie, wanneer de electroden in de oplos-
sing eenigen tijd aan zich zelf worden overgelaten, ver-
oorzaakt wordt, door waterstof op de electroden aanwezig.

V.

Tot heden is geen enkel experiment bekend, op grond
waarvan men genoodzaakt zou zijn de ionisatie van zuiver
water aan te nemen.

VI.

De proef van Naccari (Atti d. R. Accad. d. Lincei (5)
II. p. 237, 1893) bewijst niets tegen de opvatting van
den osmotischen druk als een kinetisch verschijnsel.

VIL

„Niederschlagsmembranen" kunnen niet als atoom-,
molecuul- of ionen-zeven worden opgevat.

VIII.

Alcoholthermometers zijn onbruikbaar bij de bepaling
van zeer lage temperaturen.

-ocr page 139-

\'123

IX.

De bewering van Lippmann (Cours de Thermodyna-
mique p. 232): „Faut il en conclure, comme on paraît-
ra voir fait quelquefois, que cette inégalité ^ J^ < 0 ^ a
lieu d\'une façon tout à fait générale, c\'est-à-dire toutes
les fois que l\'on n\'a pas = 0? — Il nous semble
qu\'il n\'en est rien." berust op een misverstand.

X.

In zijne „Studiën zur Energetik" toont Ostwald geen
goed begrip te bezitten van het absolute maatsysteem.

XI.

llEAVismE overdryft, wanneer hij zegt, sprekende over
de electriciteitstheorie van
Maxwell: „It is a necessity
of a rationally intelligible scheme (even if it be only on
paper) that the transfer of energy should be explicitly
definable. It is the absence of this definiteness that makes
the German methods so repulsive to a plain man, who
likes to see where he is going and what he is doing,
and hates metaphysics in science. (Phil. mag. (6) XXII,
p. 122, 1880).

XII.

Do scintillatie-theorie van Arago bezit slechts histori-
sche waarde.

-ocr page 140-

\'124

XIIL

De verschijnselen op de zon, zooals ze door ons wor-
den waargenomen, moeten voor een deel beschouwd
worden als optisch bedrog.

XIV.

De inhoud eener pyramide kan niet zonder integratie
gevonden worden.

XV.

De kern der aarde is niet vloeibaar.

XVI.

On peut dire que le degré d\'avancement de cette science
(la physique) se mésure à l\'emploi qu\'elle fait des mathé-
matiques. (
Jamin, Cours de Physique).

-ocr page 141-

Plaat I

z.

-

I

1

1

r

—1 ff.

-O—

40

91

n.

RI

F

12.

11

-ocr page 142-

-f. - ■r--\'^

■..-•u-T ;

i\'i

me

ï

■ \' >

r ... ri. ---

• *

\'IC .

;

; 7

v^-:\', .f..

li

\' .i.

" .i

4

1.

■ . s -----.iiV

, I
. i

t\'

-ocr page 143-

5?

0.150

_

—3

K

—-

----

...

--

---

—•

—■

- —

-y

---

f\'

\'i

i /

"T4
i /

----

—j

___

..__

—..

——

—-

-—

----

\' ■

j] 1

ii

!

i

9 10 il

o.Soo

1

, , , , . .
1
1

1
1

1

>

-----

-----

1

0.530

Plaat II

59

a3M

0,\'200

dliOO

O, MO

1 z 3 .i Secundetv 1 .n .1 to 11

0.100

1

/

N...

\\
! \\

1

1

1

i
1

/

...

---

---

...

...

/i

i/

1

/

/

1

/ ;

1
1
1

\\

1

i Ser.itHtim 3

o,3oo

O.ltOO

O.ZJO

o,3iO

0.61 GO
0.8230

A\'OH^-oplossing

0.6045
0.8019

n n

T-

-j-

1

I

1
1

1 ^

;

!

1

1

1
1

, 1

1
1

1

to n

l^rf Pol. olectmin. kr. ü.4154 volt.

/ASOroplossing ^ „

n n

X Anode polarisatie
. Kathode „

-ocr page 144-

. -SC-.

t

-ocr page 145-

OV

8?

ö\'/

OR

KOH

12?

0,1,00

0,500

0,200
3

JI.SO,

7b

1

»

1

1
1

1
1

--

\\
~ ~

~ -T
1

1. .

30

KOH

Cl.

ff:SO,

on

n2

ntt
verdund

stork

!

1

1
1

;

1 /
1
/

t
1

-A /

1

/ i/

1

\' h

---T---

1

r*—

1

1

1
1

1

___1____

\\
\\

1

1

1
1

1

JOb

II i

-1-

1

1
1
1

1

V

1
1
1

1
»

h

1

1
1
1

1
1

1
1
1

t
»

t
1
1

1

1
1

1

1
1

1

1

1
i

J

t

—1——

1
1

1

0,2

0.0

Oft

n\',

0,2

0.1, 0.6

OB

1

i
i

1

S,^ 1

j

j
i

1

1

I

ir

i
t

it

1

1
1

N^ 1

1

V «

1
1

1

0.2

0,1,

o.n

K

1

1

1

1

»
1

1

i

1
1

\\ !
V \'

" 1
1

Vi

1

1

1

1

1

1

12V

1

1

\\

\\ 1

1

1
1

1

1

1

r

1

ar,

02

9a

Ql, 0.6

Plaat III
oit

1
1
1

1 ■

"S

1

1

1
1

1

13?

—-

...

•—

___

—-

1

1
1

1

, 1____

o,soo

O.WO
0,M0

0,300
o,soo

O.IIOO

0^00

0.200
s

i\\ :

1

1

\\ V 1
\\ \\ \'

1

\\ V

1
1

»y^

1

t

1

\\

t

1
1

1

1
1

-"V--
l

1

1

1

I

1

1
1

1

1

1

\\

-L_

i

1

!

1
1

\\

1

\\

1

\\i

1
1

0,0

au

luchtledig

mot lucht.

luchtledig

inet lucht.

-ocr page 146-

■ • V\' Ti;..-■ i•;

\'H

■ \'l

i :

H-\'». ■ - ■ - , 1. - -

■^V-: J

y

-ocr page 147-
-ocr page 148-

\'ÄW^vrJf

-ocr page 149-

M

-ocr page 150-