-ocr page 1-

lAnaiJS DE Castelein

ElNf

zijne Const van Rhetokiken.

uoor

. VAN LEEU\'¥.EN

-ocr page 2-

, i

-ocr page 3-

m

\' M

.r,

r\', .

■ \' ■ ■ ■

■ ƒ ■

> Ir,

\\ \'v

-ocr page 4-

/ -,

i:

. ". 1

I:

m

ft-

■ ■ ... ■
V

m

-ocr page 5-

matthijs de castelein

en

ZIJNE CONST VAN RHETORIKEN.

-ocr page 6-

.\'J

. iv.ji

Typ J. VAN IÎOEKHOVEN, Ull\'eCllt.

r.iWli\'Wrftiaiiàiitll\' ^jitJ^ui^v*

Ëêi

-ocr page 7-

w

MATTHIJS DE CASTELEIN

EN

ZIJNE CON.ST VAN RHETORIKEN.

PROEFSCHRIFT

TKH VERKUIJGING VAN DEN GHAAD VAN

Doctor in de Nederiandsche Letterkunde

AAN DE JliJKS-yNIVERSlTEIT TE [JtRECHT ,

NA MACHTIGING VAN DEN HECTOR MAGNIFICUS

M« M. S. POLS,

Hoo^leeraar in tie Faculteit der Rechtsgeleerdheid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 6 Juii 1894, des namiddags te half 3 ure,

JOHANNES TAN LEEUWEN,

geboren te Vllsslngen.

ütrecht.

Firma J. L. BEIJERS.
1894.

-ocr page 8-

\'m-...,\'-\'

-ocr page 9-

/tan mijne Puders.

-ocr page 10-

\'I V \' ■

I

■ .\'vi»;\'

: s

• .\' i ■

-ocr page 11-

VOORREDE.

Eene studie over „Castelein en zijne Const van Bhetoriken" is
m. i. niet ^nisplaatst in onzen tijd. Na veel arbeid en inspanning
heg int de Nederiandsche litterator nu zijn terrein te leer&n kennen.
Twêe groote factorén voor een juiste kennis ontbreken hem evenicel
nog geheel en al. De letterkundige kunst in Nederland mist nog
geschiedkundige studies over het ontstaan en de ontivikkeling van elk
harer onderdeelen, . ... en zij mist een geschiedenis der aestJietika.
Beide zijn evenzeer noodig.

Met deze studie beoog ik éen begin te maken met een geschiedenis
der aesthetika, die als basis voor de critiek over de vroegere letter-
kundige kunst onmisbaar is. V

Hooggeleerde Heer Moltzer, mijn Hooggeachte Promotor! Het is
mij êen innig genoegen, mijn laatste academische iverkzaamheid onder
Uive leiding te mogen verrichten. Altoos heb ik U beivonderd in
Utvé liefde voor Utv tvetenschap en Uw tverk, mijne bewondering ge-

\') Voor de aanhalingen uit de C. v. R. gebruikte ik de uitgave van
1555 {zie bijlage I), voor die uit de Diversche Liedekens de uitgave
van
1616. Zoo getrouw mogelijk volgde ik de zeer veranderlijke schrijf-
tvijze van Castelein; loant de onregelmatigheden der spelling moeten
ongetwijfeld aan C. zeiven worden toegeschreven {zie de „ Waerscltmvijnghe
tot den Lezer\'"., Hz.
73, 74.)

Ook Molinefs verhandeling schreef ik letterlijk over, doch met uitwer-
king der afkortingen. Vandaar bijv. het totale gemis van leesteekens in
de aanhalingen uit MoUnet, ook aan het einde eener periode.

Een loetenscliappdijke behandeling van teksten eischt m.i. deze methode.

-ocr page 12-

voelende als een prikkel tot navolging. Tot dat Utv iverk behoorden
ook wij, TJtve discipels. En niet het geringste deel van die TJtve liefde
werd ons geschonken, ook al loaren de droefste omstandigheden Uio
lot. — Ik weet, dat het TI niet aangenaam is, in het pniUiek te
hooren wat heter kan ivorden gezegd op Utce studeerkamer van hart
tot hart. Maar dit\'toch kan ik niet achterhouden, — U iveet, dat
ik het niet zeggen zou, meende ik het niet, — dit: dat ikmijhlijde
voel tot in het diepst mijmr ziel, dat ik TJ tot mijn Leermeester en
Voorbeeld mocht hebben bij mijne studiën aan de TJtrechtsche Uni-
versiteit. Van nu af aan zal ik niet meer behooren tot Uwe studeiiten.
Moge het mij vergund ivorden, eenmaal tot Uwe jongere vrienden
■te behooren!

Het is mij een behoefte, tot U, Hooggeleerde Heeren Galleé en
Wynne, een woord van hartelijken dank te richten voor al hetgeen
Uc van U mocht leeren. Het spijt mij, Hooggeachte Heer Professor
Gr ALLEE ^ dat mijne neigingen mij van Uive vakken van ivetenschap
afwendden, maar ik hoop, dat-de omstandigheden mij in de gelegen-
heid zullen stellen, nog veel met U in aanraking te komen, en dat
dit verlangen van mij U eenigszins aangenaam zal tvezen. En even-
zeer spijt het miij. Hooggeachte Heer Professor
Wynne , dat de
onverbiddelijke icet U tot aftreden dwmig, voordat mijne academische
studiën tcaren voltooid; mijne voorliefde voor historie heeft niet weinig
voedsel gevonden in Uio onderioijs.

Ondankbaar zou ik loèz&n, indien ik U, Weledele Heer van
Someken ;
niet mijn oprechten dank bracht voor de vele en velerlei
hulp, .dié ik van ü tijdens mijn studentschap, vooral ook bij de
vervaardiging dezêr sttidie, heb ondervonden. Ik hoop nog vele malen
mij tot U te kunnen tvèndeti, wetende dat mij steeds even bereid-
vaardig door U hidj) zal ivorden verleend.

Ten slotte betuig ik ook mijn dank aan de besturen der hibliotheken
van Parijs, Gent, Amsterdam, Haarlem en Leiden voor de bereid-
willigheid, waarmede door hen de werken van Molinet en Castélein
te mijner beschikking zijn gesteld.

J. VAN LEEUWEN.

-ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

voorbebe...................ix—x.

Inleiding...................1—4.

EERSTE DEEL.
MatÜiijs de Castelein\'s leven ea werken........5— 31.

TWEEDE DEEL.
Eerste Afdeeling. De Const van llhetoriken.....32— 74.

Tweede Apdeeling. Vergelijking van de C. v. R. met een

verhandeling van Molinet .... 75— 92.

Slot. ..............................93- 98.

Bijlage I. Bibliograpliie van Castelein\'s werken .... 99—110.

Bijlage II. Het Schaakbord uit de C. v. 11. met oplossing. 111—113.

Bijlage III. llijm-systernen van Castelein.......114—120.

Bijlage IV. Jehan Molinet............121—124.

Bijlage V. Litteratuur..........................125—126.

Stellingen.................. 127—132.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INLEIDING.

Matthijs de Castelein, Priester, ende excellent Poéïe
moderne
was een groot man voor zijne tijdgenooten.
Vooral zijn
Const van Bhetoriken bleef tot lang na zijn
dood bekend en vereerd. Latere geslachten vergaten hem
of kenden zijne werken hoogstens bij name. In onzen
tijd, sinds de geschiedenis der Nederiandsche letterkunde
met ernst en eerbied wordt bestudeerd, — nu rangschikt
men hem medelijdend onder „de zwakke kunstenaars uit
dit tijdperk van overgang", onder de „vertegenwoordigers

der kwijnende kunst",---- of, zooals Kalff deed: men

gevoelt het onbillijke\' daarvan, van dat medelijdend af-
keurend oordeel, en onthoudt zich van een meening uit
te spreken over zoo eenen, die groot was in zijn eigen
tijd maar klein lijkt in de pogen der later Jevenden.
Zooals nu mooi wordt gevonden veel kunst, die de
menschen uit later tijd wellicht zullen belachen of ver-
foeien. Wij houden van die kunst, de heilige uiting van
ons eigen liefste leven. En wij eeren nederig de kunste-

1

-ocr page 16-

naars, die dat mooiste en innigste uit ons weten uit te
zeggen in kleuren en klanken. En rillen van pijn en trillen
van boosheid doen wij, wanneer iemand, die niet dat
leven kent van ons geslacht daarmede spot en het hoont.

Ieder geslacht heeft zijn eigen „heilig". En het heilig
van het eene geslacht is geheel anders dan het heilig van
het andere, al volgt dit ook daarop.

En al hooren de dooden niet wat de lateren over hen
zeggen, — een die oordeelt over het heilig van vroegere
menschen en de pijn en boosheid kent over het bespotten
en hoonen van zijn eigen heilig, — zoo een zal zacht
zijn in zijn oordeel over wat werd mooi gevonden in de
tijden vóór hem, en billijk.

Wie de geschiedenis, vooral de geschiedenis der kunst
en der kunstenaars, bestudeert en zijne eigene eischen
van mooi als maatstaf neemt bij beoordeeling, die handelt
als het menschenkind dat het gansch heelal geschapen
acht te zijnen genoegen.

\\ De Rederijkerstijd is een „tijdperk van overgang". Het
Bourgondische huis treedt op als belichaming van den
geest van den nieuwen tijd. De begrippen „staatseenheid,
staatsburger" beginnen te heerscheh. Denkbeelden als vrij-
heid van- leven en denken komen te zamen met de open-
baringen der renaissance ook de menschen van Nederland
bedwelmen. Dezelfde menschen doorleven tegelijk den
worstelstrijd in het staatkundige, in het kerkelijke en in
het geestelijke. Vorsten en geestelijken treden op als
kunstenaars. Geestelijken en kunstenaars vertoonen zich
als staatslieden en krijgers.

-ocr page 17-

8

En daarnaast: één groote golfstroom van voorspoed en
weelde, wegspoelende de vreeselijkheid en ellende van
den oorlog.

In dezen tijd Matthijs de Castelein.

Zijne werken toonen hem geheel als product van dien
tijd met zijne worstelwoelingen. Hij is niet vóór en
boven alles humanist, of geestelijke, of dichter, of vader-
landslievend staatsburger, of wereldling, maar hij is iets
van dat alles.

Zoo komt het dat zijne tijdgenooten, die ieder voor
zich in zich voelden leven wat Castelein uitsprak, hem
zagen als een groot man.

Maar na hem nam elk der nieuwe stroomingen haar
eigen loop door eigen bedding, de ander nauw kennende,
ieder met eigen dienaren. En die dienaren zijn als priesters
van hun godheid ijverende voor hun leer, veelal niet
kennende wat daar buiten ligt, met medelijden of min-
achting aanziende wat anders is. — Zoo ook wil de letter-
kundige beoordeelaar Castelein nemen voor zich alleen,
hem ziende alleen als dichter. Maar dat was hij niet
geheel alleen. Vandaar dat velen komen tot een onbillijk
oordeel over hem, en.velen zich onthouden van een oor-
deel uit te spreken.

Toch is het niet verwonderlijk, dat de letterkundigen
voor zich beslag leggen op Matthijs de Castelein. In al
zijne werken wordt hij door zijne lofdichters genoemd
„excellent Poëte moderne". Zijn voornaamste, meest be-
kende, werk is „de Const van Rhetoriken."

-ocr page 18-

Maar zelfs in dit handboek van rhetorica treedt hij
zelden op als dichter, doorgaans als leeraar. En over een
aestheticus mag men niet oordeelen als ware hij kunste-
naar. — Waar hij dichter is, voorbeelden gevende bij de
voorschriften, daar zien wij hem beurtelings als pi;o_cantoi\'
in een clubje vrienden, als veel-teleurgesteld minnaar,
als verheerlijker van het classicisme, als geestelijke, als
een die zijn, vorst en zijn land lief heeft, — geheel een
beeld van zijn tijd.

Dat alles in het oog houdende, maar ook zoo alleen,
kan men komen tot een juiste beschouwing en beoor-
deeling van
Matthijs de Gastelein.

-ocr page 19-

EERSTE DEE

Matthijs de Castelein wevd geboren te Audenaerde in
1485 en stierf aldaar in April 1550. Volgens de
kroniek van Audenaerde. was (of werd?) hij in 1512 gees-

\') De sohrijfwijzo Matthijs de Castelein in plaats van de algemeen
gebruikelijke
Matthijs de Casteleijn berust op de uitgave van Jan Cau-
weel (zie bijlage I), die blijkens zijne „waerschuwijnglie tot den Lezer"
(blz. 252—254) trouw gevolgd heeft „de proper Copic ghesclireven by
der hand van onzen Autheur Castelein".

2) Matthjjs de Castelein\'s geboortejaar blijkt uit do stadsrekeningen
van Audenaerde. In 1547 kocht hij nl. een lijfrente op de stad en zette
die vast op zijn basterdzoon Abraham. De stadsrekening, die het bewijs
van ontvangst bevat, noemt voor Matthijs\' leeftijd 62 jaar, voor zijn
zoons leeftijd 28 jaar.

®) Matthijs de Castelein\'s sterfjaar blijkt uit de Kroniek van Audenaerde,
waarin staat onder het jaar 1550:

Dit jaor in de maend April, na Paesschen, sterft Matthijs de Castelein
F\'s Arends, Jacobs zone, ten grooten leetwesene van allen beminders
van der edeler conste van rethorijckcn.

Het sterfjaar Avordt eveneens vermeld in Castelein\'s grafschrift, het
epitaphium van Vddeman, dat van Burchgrave, en dat van Jan van
Laerbeke (pseudoniem: Ekebreal nau nai), alle gevoegd achter dè
werken van Castelein.

Vreemd is het jaartal 1560, in het epitaphium in de C. v. R. voor-
komende.

-ocr page 20-

6

in 1530 werd hij Benevens

dezen winstgevenden post bekleedde hij het ambt Van
diaken in de - parochiekerk van Pamele. En verder was
hij gnldebroeder en kapelaan van St. Barbara (de tapyt-
chieren) en van het H. Sacrament in de kerk van
Audenaerde.

In 1519 werd onzen levenslustigen geestelijke een zoon
geboren, wien hij den bijbelschen naam Abraham gaf.
Waarschijnlijk gaf deze Abraham zijns vaders „Const
van Rhetoriken" aan den drukker Jan Cauweel ter uit-
gave.

Zijn grooten naam maakte hij als „facteur \'vander
retorijcke", zooals de kroniek van Audenaerde, A". 1544,
hem noemt. Zichzelf noemt hij facteur „Vanden Kers-
sauwieren ende Paxvobianen". (C. v. R. 212).

Als „facteur vander retorijcke" was Castelein een per-
soon van gewicht. Reeds spoedig na het verschijnen
van zijne „Baladen van Doornijcke" wordt hij in de kro-
niek van Audenaerde A". 1525 vermeld: bij de volks-
feesten, die te Audenaerde werden gevierd „ter causen
van der victorie door den keysere Karolus vercreghen,
voor de stede van Pavien, aldaer de coninck van Vranck-
ricke Fransois ghevanghen was", maakte- Castelein een

1) cf. Lied 13 uit de „Diversche Liedekens."

2) cf. „Waerschuwijngho tot den Lezer" (blz. 252—254): „.....van den

persoon die ons de zelve Copie ter hand ghedaen heeft".

■■\') De rederijkersschool van Pax vobis te Audenaerde en die van der
Kerssauwen te Pamele komen reeds vroeg in de 15e eeuw voor. Blijkens
een schepenbrief (charter) van 1517 werd de kamer\'Fax vobis in dat
jaar tot éen gulde (geestelijke broederschap) verheven.

-ocr page 21-

referein, dat openlijk werd voorgedragen. ■ Daarin treedt
de Fransche koning sprekende op, weeklagende over zijn
nederlaag, die hij verweet aan:

«> Le marcquis de Piscare.

Geweldich duerbrack hy die vaste schare.....

weeklagende over den dood van 8 prinsen, en over zijne
gevangenneming, niet na een strijd

.... ieghen mijns ghenoot

Naer eens vrancks Cuenijnghs zeden,

maar

.... ieghen eenen vassael,
Gheseid la mote ....\')

In 1527 wordt hij vermeld als facteur van Pax vobis.
Toen maakte hij e
en zinnespelzooals Meester Jan van
Asselt had gedaan voor de gezellen van de Bloeyende
Jeucht en Her Jan Vanden Vivere voor de schole
vander Kerssauwe, — dat alles to gelegenheid van de
gebo_orte van Philips van Spanje, 31 Mei 1527 •\'\').

Het jaar ^1528 bracht den nieuwen facteur van Pax
vobis twee groote feestelijkheden: een bezoek van de
ghesellen van rhetorijcke van Douai, en, in de maand
Augustus, een verbroederingsfeest met de rhetorijckers

\') Dit referein is een ref. van 14, getiteld „ander snede van 14"

Dit zelfde feit wordt ook bezongen in no. 16 der „Diversolie Liodokens "

2) De scholo vander Bloeyende Jeucht wordt het eerst aangetroffen
in 1526, en bestond uit de aanzienlijken der stad. In do C. v. R. wordt
er herhaaldelijk melding van gemaakt.

3) cf. No. 19 uit do „Diversche Liedekens," met referein „een Prins is
ons gheboren "

-ocr page 22-

van St. Anne uit „Edinghen der stat" i), wier blazoen
de spreuk droeg „Penser il faut," en die daarnaar ge-
noemd werden „de Penseen."

De vrede van Cameryk, la paix des Dames , 1529, was
voor de schepenen van Audenaerde een aanleiding tot
\\ groote feesten. Matthijs de Castelein ontving de opdracht,
een programma der feestelijkheden (chaerte) op te stellen
en alles te regelen. Sinds is hij bij alle dergelijke gele-
genheden de rechterhand der stedelijke regeering, zooals
bijv. in het volgende jaar bij de volksfeesten „ter causen
van den coronemente - vander Keyserlicke Majesteyt" tot
Koning van Lombardije.

Behalve voor de gewone zinnespelen had Castelein in de
volgende jaren voor niet veel meer dan voor zijne gewone
werkzaamheden als facteur te zorgen. Met de rederijkers
van Doornijck leefden de Paxvobianen in gestadige vriend-
schap en voortdurend verkeer. Alleenlijk twee uitstapjes
maakten zij: in 1534 naar Aelst, in 1535 naar Brugge.
1] Eerst in 1539 kwam er groote drukte. De kamer van.\'^
rhetorijcke „de Fonteine" te Gent zond in Februari aan
de rederijkers van Audenaerde een uifiwodigm£_^
La
ndjuweel tegenin aanstaanden zomer. Prijzen werden
uitgeloofd voor de- prachtigste intrede, het schoonste
zoen, het beste liedeken, de beste refereinen (het w^^ede
referein op de vraghe: wat dier ter waerelt meest fortse
verwint? — het zotte referein op de vraghe: wat volk

tl

\') Castelein maakte hiervoor o a. een welkomstgroet (C. v. R. Ecforein
van twintighen, veur dhant), en een tafelzang (C. v. R. Banck Referein,
van 15.).

-ocr page 23-

ter waereit meest zotheyt tooglit? Item int amorueze,
op den stoc: Och mochticze spreken j ic ware ghepaeyt!)
en voor het beste,
spel van zinne op de vraghe: welc den
mensche stervende meesten troost es? \') Matthijs de
Castelein zet zich ijverig aan het werk, een nieuw blazoen
wordt geschilderd, de noodige kleedingstukken worden
aangekocht, en de groote raad van Audenaerdé besluit
de kosten te dragen. Den Juni deden die van

Audenaerde hun plechtige intrede te Gent, met den
„Edele ende Weerde heere Mer Joos van Joigny, baron
van Paihele, heere van den lande yan tusschen Maercke
ende Ronne, enz." als „Prinche," — een „intreye" die de
stad Audenaerde ruim 2280 pond par. kostte
Yier,
prijzen droegen die van Audenaerde weg; den derden
prijs voor het schoonste inkomen, den derden prijs voor
het beste referein int vroede, den vijfden prijs voor het
beste ebattement, en den derden prijs voor het beste
liedeken, — een groote overwinning voor deze kleine plaats
tegen 19 meedingende rederijkersscholen behaald bij een
groot landjuweel. Eerst den Juni waren deze feesten
ten einde.

\') De rofereindichfen enz.,- bij deze gelegenheid voorgedragen, zijn
uitgegeven te Gent door Joos Lambreolit. 1539.

Het referein int zotte van Castelein komt voor in zijn C. v. 11. onder
den titel: „D\'aude snede van 13. In tzotte", en heeft als refereinregel:
Zulc volo toogd in do weereld de meeste zotheit.
2) De Groote Raed bestond uit: Burgemeester en Schepenen, de goede
lieden van den rade (i 20) en de dekens en officieren der IG neeringen.

•■i) Blijkens de memorie van dén onderklerk van Schepenen, die rap-
port uitbracht van de gemaakte onkosten.

-ocr page 24-

10

Tot 1544 bleef het rustig \'onder de Audenaerdsche
rhetorijckers. De Paxvobianen trachtten zich te bevrijden
van de afhankelijkheid van Schepenen, een afhankelijk-
heid, die noodzakelijkenvijze voortvloeide uit den gelde-
lijken onderstand, dien zij genoten, maar hunne pogingen
mislukten geheel.
1 De vrede van Crépy, 1544, die een einde maakte aan
den vierden oorlog tusschen Karei V en Frans I, noopte
de overheid van Audenaerde op nieuw tot groote feesten.
„Her Mathijs Castelain p^^"®, facteur vander retorijcke"
kreeg de opdracht „een processie generael" in te richten
en daarbij „diversche rondeelen, refereynen, baladen,
ende anderssins" te maken, om „in de processie vorseyt"
te worden „uutghelesen," De „chaerte," waarbij Gastelein
de Audenaerdsche rederijkers opriep, komt voor in zijn
Gonst van Rethoriken Het stuk begint aldus:

Zouct nu nieu concepten, verscerpt u verstanden
Ghy die ons keysers landen met herten bemind:
Slaet opwaert u ooghen, leghd te gare u handen,
Ghebenedijt en loefd Marien kind:

, Dan volgt een verklaring van de reden tot feestviering.

^ En daarna, strofe 3:

Hoord wies heere en wet sijn ordonerende:

Vooreerst: in woensdaghe... tusschen tween en drien...
een dyalogue... den paeys recommanderende, met 6, 4

fj ■"

. y ..AV

\') Onder den .titel: „Ander snede van zevenen. Charte."\'— met onder-
schrift: 1544. — Van ditzelfde feest dateert een balade,
voorkomende
in de C. v. R. onder den titel: „Baladen van achten. Op den paeis.
44." —En voorts: no. 15 uit Casteleins liedtboek.
(DiverscheLiedekens)

-ocr page 25-

11

en 2 cannen wijns als prijzen. Tsavonts ten sevenen
wedstryd om dalder beste nieuwe lied ... angaende desen
paeys tsy vrajiJäiÄft of mannen, — met dezelfde prijzen
als voor den besten dialoog. Bovendien worden 12 cannen
wijns vuer hoofd prijs uitgeloofd voor wie het luisterrijkst
zal optreden op woensdagavond („wie woensdaghe tsavonts
alder schoonst sal vieren"), met 10, 8, 6, 4 en 2 cannen
wijns als nevenprijzen. En wie „schoonst, boerdelickst,
ende minst ghesien" den volgenden dag hun prijs komen
halen, ontvangen 6, 4 en 2 cannen wijns. Dien zelfden
volgenden dag („den 11. deser maend," d.i. October) naer
noene ... een spel van zinne .... ter maerck ... sorterende
op den Goddelicken paeys. vuer oghen... voor ieder toe-
gankelijk 1), — tsavonts esbatement in wedstrijd met
prijzen: 6, 4 en 2 cannen.

In woensdaghe ten 8, om tsvruechds vervullen

Comt loten, brijnghd blasoen, naer weerc laedt copie _

Ter plaetsen dio wy u ordoneren sullen:

Trommeld stijf om breken elcks fantasie,

Volghd tcours der consten, schuwd schimp vilonie,

Ende niemend en behelpe hem met adpeele

Want wy reserverent ten tenneele.

Opgeroepen werden... de Paxvobianen ende Kerssau-
wieren,

Do bloeiende iueghd, voord van buten en binnen
Straten en wijeken,......

Gheselscappen en zullen hier niet failgieren, ....\'}

1) Alle voorstellingen waren kosteloos.

2) Deze 8sto strofe heeft tot slotregel het referein van het aangehaalde
lödelied, nl.: „Paeys is den oorspronek van alle vreughden."

-ocr page 26-

12

Dit was de laatste gebeurtenis, die tijdens Casteleins
leven door de Audenaerdsclie vroedschap feestelijk werd
herdacht

Nog wordt melding gemaakt van groote uitbreidingen
bij de vertooning van het spel der Passie O. H., van
deelneming aan rederijkersfeesten te Loo, Hazebroek (1547),
Ronsse en Ypere (1550).

Dan volgt het aangehaalde doodsbericht,.... „ten groo-
ten leetwesene van allen beminders van der edeler conste
van rethorijcken."

Screid Nymphen van Helicon, screid Pieriden!
Screid Oi\'eaden! screid Libethriden!
Screid Pipleyden zonder beswiken!
Screid Mercuristen! screid Castaliden!
Bescreid den bemindere van Eefclioriken

De uitgever der Gonst van Rethoriken, Jan Cauweel,
(1555), plaatste achter dat werk de volgende aanmaning:

Vermaen tot den Leer-Jounghers van Casteleins discipline.

Ingeniëuse gheesten, ghy Jomighers vaillant.
Naer dien de Castelein hadde in tverstand
T\'ulieder instructie ditte te ghevene,

I) Over den wapenstilstand van Nizza (einde 3e oorlog tusschen Karei V
en Frans I) 1538 schreef Castelein een balade, voorkomende in de C. v. li.
onder den titel „Baladen oversleghen. Op den Paeis." Dat dit ongeteekende
stuk uit 1538 is, blijkt uit deze regels:

Als den Vranckschen Cuenijngh verstond dbestand.
Van thien iaren .. .

Pe laatste strofe heeft tot slotregel den refereinregel uit no. 30 der
diversche liedekens, evenals no. 18 bij deze gelegenheid gemaakt.

O. v. R. „Epitaphie", laatste regels.

3) C. V. R., ed. 1555, blz. 254.

-ocr page 27-

13
>

Tooghd daiickbaerliede.

Wild Echo gheslacliten, roupt hem naer plaisant.
Dicht hem een Epitaphium, fraey end\' elegant.
Pooghd zijn renommée altijd te doen levene,
Met Ehetorijcscher zede. i

Ghy en miieghd hem gh\'exalteren noch vulprizen mede
Naer zijn betaemte:

End\' indien ghijt verzwijmt (als rust hy in vrede) v
T\'werd t\'uwer blaemte. *

Al doende zuid ghy leeren : en vreest gheen schaemte.
Dus, zend ons copie, dan, om hier t\'annexerene,
Want ghy hem schuldigh zijd, altijd to laudereno.

Naar dit een betere, i)

Aan die oproeping voldeden: van Hauweghem, Velde-
man, Vander Vennen, Herzeele, Burchgrave, Casteleyn 2),
Jan van Laerü^e^\'eirTaenibrouck.

Wie dit leest vrienden, bidt voor hem t\' aider hueren :
Hy heeft ons ghelaten Ehetoricam reyn :
Beschreyt Syrenen, Nymphen, Mercuristen groot en smal
Den weerdighen Casteleyn:

Want zijns ghelijcke niet lichte common en zal. \'\')

Scheurt moeder Ehetorica u registers in vieren:
Treurt nu scholieren, die heurs wercks beminnen.

\') Dit onderschrift is in de latere edities vervangen door:

Aensiet t\' hende
vanden Kcere.

"VVaerschijnlijk Abraham de Castelein.

De lijfspreuk van Veldeman is: Amor est mihi causa doloris. Dio
\'van Vander Vennen: lo dole inder weerelt. lue van Herzeele: Tis al
in hem. Die van Burchgrave: Uut den grave is hy verresen. Die van
Paembrouck: Nihil ex omni parte beatum.
■i) Uit het Epitaphium van Veldeman.
5) Uit het Epitaphium van Abraham de Castelein.-

-ocr page 28-

14

Waer zydi Polymneia reyn, excellent,

Met Khetorica jent, u dochtere bevonden?

Och, lioe iammerlick is uwen knecht eloquent

Vanden Parcen onbekent, wreedelic gheschonden!

O Goddinnen, die der scientien gronden

Hebt constich ontbonden, waer zydi ghedreven?

Waer om liet ghylien zo deerlic (ic moett vermonden)

Vol dootlicke wonden, u dienaer int sneven?

O Esculapi, God der Medicyne verheven,

Waer zijt ghy ghebleven ? van alle Poëten groot

Den fleur (eylacen) waerom hebdy begheven? \')

Matthijs de Castelein werd als facteur vervangen door
Jan Delmeire p^^«. Maar zijne werken maakten, dat hij

») Uit het Epitaphium van Paembrouok.

2) De verdere geschiedenis der Audenaerdsche rederijkerskamers is in
het kort de volgende:

Na Casteleins dood verhief zich do schole der Kerssauwieren bjjzonder,
door toedoen van haar leider David van Joigny, gezeid van Pamele,
een zeer begaafd en geleerd man. De woelingen van 1566 en volgende
jaren maakten tijdelijk een einde aan de werkzaamheden der rederijkers.
Tijdens de heerschappij van Oranje over Audenaerde (1576—1582) her-
leefden de rederijkerskamers, waarvan de leden veelal Calvinisten waren.
De verovering van Audenaerde door Parma (1582) veroorzaakte op nieuw
een staking van werkzaamheden bij de retorijckers van Audenaerde. De
pogingen om de kamers te doen herleven werden onderdrukt: een zend-
brief van den raad van Vlaanderen (Augustus 1593) verbood het bestaan
van zulke vereenigingen. In 1597 werd hetzelfde besluit afgekondigd bij
keizerlijk edict. — Het sluiten van het 12-jarig bestand (1609) bracht
eindelijk verandering. Ook de Kerssauwieren van Pamele en de Pax-
vobianen van Audenaerde verkregen bij stedelijke keur toestemming tot
uitoefening der tooneel- en dichtkunst. De Kerssauwieren kregen het
vrije gebruik over een stedelijk lokaal en konden zich daardoor boven
de Paxvobianen verheffen. — Sinds bleven de Audenaerdsche rederijkers
voortrederijken, de 17e en 18e eeuw door, afhangende van de grootheid
van enkelen onder hen, dikwijls levende zonder zulke grooten. Dit duurt
voort tot 1826 toe. Dan treedt er een hevige kwijning in, een vliegende
tering, die het oude eerwaardige rederijkerslichaam van Audenaerde ten
grave sleepte. R. I. P.

-ocr page 29-

15

niet werd vergeten. En telken keere herinnerde de in-
trede van ieder nieuw lid aan den grooten facteur Gastelein,"
zaliger gedachtenis; immers hij maakte den

Eed, op Pax Vobis Camere,

Bider zotter tsompen^ Her vuer oogheii
ZweereTök, dat ic sal voord an ghedooghen,
Ghelijc myn medebroeders, eer meer dan min:
Ende sal my voughen tot elcks anders zin,
Legghende tot alle zotternie talenten,
Wise spelen, spelen: faersen, esbatementen:
En draghen presenten, oft iet doen bequamere,
Altoos volghende dberd vander camere,
En vrauwe zotternien helpen voeden expres,
r^ Bet dan dautste zot die op de canier es.

Als zaudic myn panden daer om belasten,
Als zauden myn wijf ende kinders vasten,
Ende als zo ic met basten binden myn schoen,
Als zoen dauds te zotten daer inne verhoen,
Ende als zoen zy alle in haer snotte versmueren,
Zal ick dalder zotste zyn macht my ghebueren.
Alzo warachtigh als ic do wareid belye,
Zoo helpe my dat Sottinneken daer an deen sye
Over dander zye, dBackerkin elck zijdts gheloovere,
Ende op de derde zyde Salijn de stoovere:
Dats een Triniteit van zotten versaemd in een
Daer ick nemmermeer af en zal scheen,
Als Sauden mijn vrienden daer omme verdoten,
Dat belovick alle tsompen, ende alle marroten. \')

Een enkele maal worden beschuldigingen van dieverij

\') Nog onvormeld bleef con eveneens in de C. v. R. voorkomende
Charte, mot den titel: „Baladen metten steerte, Charte". Daarin treedt
Gastelein op als „den Conjjng van der bloyender iuegd" (zie noot 2,
blz. 7), uitnoodigendo de Paxvobianen, Kerssauwieren, Camers van buten,
Grheselscappen, en wijcken oock. — Uit deze Charte blijkt op nieuw,
welk een populaire veelbeteekenendo persoonlijkheid Matthijs do Gastelein
was, en hoezeer hij in zijn tijd de geheele Audenaerdsche kunstwereld
beheei-schte.

-ocr page 30-

tegen hem ingebracht, maar met verontwaardiging beant- !

woordt hij die door een uitdaging tot dichten: \') |

Ghylieden.N. hebt my zeero gheblammeerd, J

Ende niet en cesseerd, van diesser magh ancleven: ?

Als ghyliedén willen zuid dan compareerd,
Niet dan uut ghenouchten werd dit ghemoveerd,
Om dat al u voordstel lueghen es beseven. f

Gheeft my een regule, ick zal u eene gheven: 1

Die laetst, ende qualickst doet, blijfd in den brant,
Uten hoofde werd referein van ons gheschreven,
Wel hem die wel pacht ende steld plaisant.
Oft wy zullen dialogue maken vuer de hand,
Men sal ons besuerghen ons personage:
Den best doender zal eere hebben habundant,
Mórcurio, doen zyn dienaers hommage.
Eer ghy u queld met zulcko oultrage,
Maeckt eerst een taflespel als de cloucke.
Ghy kend my wel, als doet ghy my quellage.
Hier zuldy zien ghylien daer ie cleene op roucke
Of ick myn dicht van houcke te houcke
leuers stele of zoucke.

Maar zulke oordeelaars behoorden tot de uitzonderingen.
Castelein werd hoog gesteld door zijne tijdgenooten. De
voornaamste zijner stadgenooten behoorden tot zijne
vrienden. Maar ....:

Helpe wat horribelder misterien
Bevindt men daghelicks in do eerdsche banen,
Den meinscho toecommen zooveel miserien,
Nemmermeer saudt een ancommer wanen:

\') Dit stuk komt voor in de C. v. R., onder den titel „Deffianclio,
ofte Lime.

2) De hier volgende namen en feiten zijn ontleend aan een balade
van achten oversleghen uit de C. v. R., getiteld: „Item, Memorie, der
zomighen."

2) Strofe 1, 4 eerste regels.

-ocr page 31-

17

Want: •

Te rechte mach ic de wareid spellen:
Alzo iongh als ic ben van dertigh iaren
Ic hebt bevonden an myn ghesellen,
Die mine alder liefste vrienden waren.
Wy leefden tsamen als singuliere charen
Die daghelics met elc anderen eten end drijncken,
En zyn my, deen vueren dander nae ontvaren:
God wille harer alder zielen ghedijncken. i)

Een groot getal vrienden lag reeds „in de kiste," en
Gastelein was eerst 30 jaar. Droevig!

De eerste was Heinderick in de cale,

een „aerdich mercuriste"; hij stierf „in den fleur zijns
ioncheits"; Gastelein zelf „las hem zyn endende vers".
Kort daarna: Pieter de papa, Jan steenweghe. Jan
vanden Vivere, den langhen Moenin, Meester Willem
del Meere en den blauwen Keysere.
Verder: Gillis lammins, de componist Loeyken voet.
Heer Arend caen, Heer Zeghere, Meester Joos de pape,
die „dede over dzee zinen fiin. Heer Jan marroten, die
stierf „by blanckenberghe in den westcant", Adriaen masseel
een „specialen vriend" van Gastelein, Jan Remes, Jan
waelkins, die zeer jong stierf in Brabant.

Met alle dees voornoemde gheseid al naeckt,
Hebbic van Jonghs minen tijd versleten:
Den wijn ghedroncken en goet chiere ghemaect
Alzo myn medeghesellen wel weten.

\') strofe 5.

strofe 14, 4 eerste regels.

-ocr page 32-

18

Die medegliesellen, de weinige overgeblevenen van een
grooten kring, het zijn: Jan van asselt,-Jan van den
vivere, \') Jacob robins, Jan pillins, Jan van den hazen
velde, Jaques heindrics. en Denijs vlamijngh, — de
twee laatste

.....die wy goed rond meenen.

Wiens gheselschap ie gheerne antiere:
Want zy ter taflen vijnghere ende mond leenen,
En maken zonder zwaereid gheerne goe chiere:
Niet met Ceres dranck oft metten biere,
Want Bacchus wijngaert noit tharer scha ghijng
Vraeghdy wie zy zyn, die ick aldus viere?
Het es Jaques heindrics ende Denijs vlamijngh

De levenslustige Castelein hield niet van treuren:,...
„wiens gheselschap ic gheerne antiere".
Drinkliederen
maakte hij voor hen, een jolig procantor. Of hij maakte
s
potliederen op bekende\' personen en gebeurtenissen uit
hun vaderstad. Bijv.:

Kicqueracque.
Packebier es van veel schulden gheruumd,
Ende heeft hem ghedroncken al buyten neste.
Te wylen Eoel patijn den hane heeft ghepluumd,
Heeft het vuul Cockskin den pot gheschuumd:
Ende Claeis vander sticchele liep duer de veste.
Marolle dede om volghen haer beste:
Laboris de crieckere was den pipere,
Ende te wilen schooyde de bruud naar Ipere

Zelfs de bisschop wordt door hem niet gespaard, — de
bisschop, j)

») zie blz 7.
\'} strofe 17.

3) C. V. K. o.a.: „Andere Banck Rondeel", en: „Referein van 15.
Ander snede".

C. V. R. onder den titel Ricqueraoque.

-ocr page 33-

19

...... die hem vruechdigh gheneerd

Vul alder ioeiuesheden

— de bisschop, die een dozijn van de beste makkers om
zich heeft verzameld:

Eerst esser den prelaet die God niet en ontsiet:
Ende den.procchiepape die zyn keercke vliet:
Den landheere die vreck es ende onghenadigh
Zelden zouckt hy vrede.

Den ridder die zyn land • vercoopt en faeld hier niet
Noch den auden kindschen man, deen hachtmen zyn"

bediet:

Dan issere de schoon vrauwe ongestadich,

Van onprofitigher zede.

Den rechtere die lieghd es hier ooc mede:

Ende den iuge die trecht met loosen sinnen keerd

Den muenic die gheerne uut rijd, haud hier ooc stede,

Ende darme cleerc die tylicke minnen leerd.

Voort esser daerme man die den wijn gerne coopt
Ende diongh wijf die te mattenen loopt.
Al vind zu ghemoet van haren zoeten smul
Zu es cleene gheturbeerd.
Dese vinden hem alle versaemd gliehoopt
Ghelijc ghecoppelde schapen tsamen ghecnoopt:
Dus heefter ons bisschop een dossine al vul,
Die zelden profiteerd 2).

Elders maakt hij een spotiied op iemand met een rossen
baard, aldus eindigend: .

Niet ros dat ghijt weett, contrarie willic tooghen.
En heedt my t\' ros Ileinken niet, vermijd u dies:
Biden sweeten ic en sauds u niet ghedooghen.
Als en was hy nooit ghewasschen met looghen,
Verwertend, verbursteld, ghelijc een closse.

\') Een vastenavondlied, in de C. v. R. getiteld: „Ander snede van
elleven. Kinderdagli. Lecture."

2) 4e strofe on lo helft der 5e strofe.

-ocr page 34-

20

Ghy en saeght noit schdontler baert met ooghen.
Hy es gloedigh als quanie hi uut vulcanus smesse \').

Een vroolijk lid van een vroolijken kring, een echte
pretmaker, onbezorgd voor de toekomst,\'geld verterende
zoolang er geld is, zich overgevende aan vele minnarijen:

Es hier iemend zoo curieus van bestiere -),
Die naer miin regiment vraeght, ofte miin maniero
Wies ic versiere, ind sweerelds plein?
Ic maecks hu expeert.

Weedt dat ic delicatelic mi zelven aeihiere,

Alle vrueghd antiere, te wine te biere,

Niemend en obediere, maer volghe minen trein,

Alzoodt natuere begheert.

Met mijnder weerdinne ben ic lief en weert,

Deur al miin groot gheweld.

Al myn patrimonie hebbick verre verteert,

Ja bee cattheil en gheld.

Eenen ieghelicken leverick dagh en veld,

Om dobbelen, en triumpheren, met venus lacquaeien al.

Vraegt iement naer duutcommen, hoedt met my

es ghestelt?

Oft oe ic mi gevoele? het wert u gespelt:

Tes noch goed, maer, ic en weet waert draeien sal.

In sneebal, in appels, in brieven^ in blommen,
Als Pacorus, hebbick myn liefde duerdrommen
En bems al duercommen, groot ende cleene:
Duer tverhael noch bevick.
Eurealus veinstren, hebbick allo beclommen:
Leanders procelluese wateren duerswommen:
Ghelijc Parijs, ghecampt om de Trooysche Heleene,
En noch niet en snevick

/

Een dienaar van Sencte Reinhuut en van Amor.
Sencte Reinhuut wijdde hij een lied:

1) In C. V. R. onder titel: „Referein van Zeventhienen."

-) In C. V. R. onder den titel: „Referein van 15. Ander snede".

Aan

11)

■■\') strofe 1, en Ie lielft van strofe 2.

, .AAikO-j

-ocr page 35-

21

Sermoen van Sencte Reinhuut.

Ipsis bibsis. tantus ind schutum,

Quot ipsis perventus ad sanctus Eeinliutuni,

Audiatus clutum, ende en zijd niet aldus gram,

Verbis haec habetur capitulos nusquam,

In goede lattoene noteerd dees wordekins.

Den Sant die wy bringhen op berien op hordekins

Es groot van virtute, die tverstand zo ghenieten

Hem en mocht wel zijn ziele van achter ontschieten.

Gheraet doch hoe hy heet zulc gheeft hem tribuut

Tes myn heere den leghen vader Sente Keinhuut.

Sijn legende zal ick int corte vertellen.

Ooit heeft hy mildelic ghecloncken geschoncken.

Zo dat hy hem al bistier heeft ghedroncken,

Dat hy rein hute quam gent als een peerle.

Dies heett hy S. Eeinhuut:......

aldus eindigende:

Nu hoort ghy wel van desen ledighen sant,
Dat hy veel ledighe dienaars heeft,
Ende datter groot religioen ancleeft:
Dus mannen en vrauwen cleene ende groot,
Als Sauden thuus hu kinders sitten sonder broot
Vasten, en van hongher sijn verbolghen.
Wild sente Eeinhuuts voetstappen naervolghen\', -
Zo zuldy thenden iare in tgasthuus stallen,
Dits ute, Gods gratie beware ons allen.

Spelen wijn en gezang een groote rol in het leven van
Gastelein, de derde factor van deze drieëenheid ont-
breekt evenmin. Van de 30 liederen\', waaruit zijn bundel
„Diversche Liedekens" bestaat, zijn er 24 amoreus. In
rajn G.
v. R. komen niet minder dan 15 refereinen, ba- f
laden enz. voor, gewijd aan zijn liefde en zijn hefste. \'
Evenals van iederen minnezanger zijn ook Gasteleins
liefdeliederen grootendeels minneklachten, vertellende van . j

\') Laatste lied in de C. v. R., 100 regels lang.

-ocr page 36-

22

zijn verlangen en zijn ongeduld, droevig of bitter spre-
kende van teleurstelling en van ontrouw, een snelwisse-
ling van- verdriet en geluk.

Aey my vrau Venus wat doet ghy my plaghen!
lek en can verdraghen mijn lyden groot,
Och Anteros wild dees liefde veriaghen!
Aey my vrau Venus wat doet ghy my plaghen!
Dies hende ick helaes mijn ionghe daghen,
In droufven in claghen tot inde doot.
Aey my vrau Venus wat doet ghy my plaghen!
Ick en can verdraghen mijn lyden groot \').

Onrust ook in:

Drijnckic, ofte schijnckic, ofte wies ic bedrive.
Weder ic slape, of scrive, ic sta ter lueren.
Ind overlegghen, niagh ic segghen, met ghekive,
Wie hertelick mind moet dicwilt trueren \'■\').

Of:

O myn edel lief! ghehjck ic ooit plagh,
Biddick, maeckt mijns lidens een verdragh:
■ Bluscht minen o wagh! ghy vermuegd veel meer:
Vulcomt my dees zake.
Ghy zijd dalderliefste dien ick nooit sagh:
Duer u en hebbick ruste nacht nogh dagh:
Tes tonsent al ghoclagh, ende onsprekelic zeer,
Weder ick slape of wake.

Dat wy dus ghestolen moeten conien ter sprake

Es my zwaer vergi-uwen.

O God Cupido) hoe wel warick te ghe^ake,

Moest ghy my niet schuwen.

Dyn vader en wild dy noch niet huwen,

Dies sterve ic meer dooden dan noit iemend besief.

Moetick dlijf laten duer dijns vaders qua vuwen

G. V. R., onder den titel: „Andere, uut een mijn Tafelspelen."
■-) „Referein van 13. Int Amoux-eus." In de C. v. R.

V. f >\' i.<.t:/ t .

-ocr page 37-

23

Wat zvildy daer an winnen myn hertelick lief?
Hebt my lief ick sal u dienen ter trauwen \')•
■ Klagend:

Ogh lief! wat magh u an my ghebreken?
Vrueghd heeft mi besweken, miin ooghen leken,
Vloedigh als beken, om dat ghy miins ziid versmadigh,
Diin liefde heeft mi miin herte duersteken:
Overpeinst dogh ditte, ende wel beradigh,
Die u bemind, lief, weest hem ghenadigh

Treurig deze strofe:

Kijck Grod hoe moet ick treuren
Vol -druck en vol doleuren
Om haer die ick gheerne zye,
Nochtans weet ick te veuron,
S\'en mach my niet gebeuren,
Nu noch te gheenen tye.
O Venus vul envye, \'
^ Twy zydy my zoo fel!

Ghy neemt my mijn amye:

Maer tis mijn schuit dat Aveet ick wel.

Hartstochtelijk dit lied:

O Slingher minne
Zeer wildt van zinne,
Hoe persequeerdy my totter doot?
Wat heeft dat inne
Dat mijn vriendinne,
My laet verdwynen inden noot"?
Och Lief mijn lyden is zoo groot,

\') „Ander snede van 14. Int Amoureus.\'\' strofe 2, en strofe 4 regel 6.
Blijkens strofe 4 goriclit aan „Clara."

„Referein van 15. Ander snede. Amoureus." strofe 1, 2e deel.
In de C. v. R.

3) No. 1 der Diversche Liedekens, strofe 1.
No. 7 der Divei-solie Liedekens.

-ocr page 38-

24

Schoon roosken root

Ick zoght u bloot,

Mach ick geenen troost verwerven,

Zoo moet ick dan door liefde sterven.

Wien zal ick klaghen

Mijn swaer mishaghen

Dan u mijn alderliefste lief:

Noyt ooghen zaghen

Zoo blyde daghen,

Als dat ghy bluschet mijn meskief.

Noyt herte leet zulck ongherief:

Mijn bitter grief

Twelck ick besief

Van eerst schoon lief om iiwen wille,
Dat klaghe ick heymelick en stille.

Ick ben versteken

Deur valsche treken,

Die my helas fortune doet.

Mijn ooghen leken

Vloedich als beken,

Dat ick moet blyven onder voet:

Ick klaeghs dat \'t aldus wesen moet.

O Beeide zoet

Ghy zijt zoo goet.

Veel beter dan my mach aenkleven:
Dies dacht ick zuldy my begheven.

Mijn schoon Princesse,

Deur wien ick messe

Al mijn vijf zinnen t\' eynden raet,

Veel beter esse

D\' edel Meestresse

Dan dit tmynen behoeve staet.

Nochtans hoet was, het is dus, jaet:

O fier ghelaet,

Schoon vrauwlick zaet,

Van eerst heb ick u wtverkoren,

Laet mynen aerbeit niet verloren.

En ZOO, treurig, klagend en hartstochtelijk veel meer.

-ocr page 39-

25

overal in zijne werken. Soms met de bitterheid van
te zijn verlaten en verstoeten.

Maar daarnaast ook juichingen en verrukkingen, alleen ^
liefde en liefdesgeluk.

Hoe droef ick achter strate ga
Tzy vroech oft spa
Oft wies ic fantasere,
Hoe ick alle dinck int quaetste sla
Ter meester scha
Oft hoe \'zeer ick dolere,
Hoe swaer dat ick zy
Heb ickse.by my

Sy kan my vry van droefheyt swichten:
Dat schoon edel bloet,
Die wangkins zoet

Doen my den moet van als verlichten.

Als had ick noch zoo groot verdriet,
Zoot wel gheschiet,
. Zijnde verstoort van zinne;

Wanneer mijn schoon lief op my ziet,
Tgrief komt op niet
Als sy my tooght goe minne.

En elders:

Zoo wie syn schoon lief heeft uutverkoren,
Ende zouct die te menigher stondt,
Hoe veel voetstappen gaet hy verloren?
Hier l>y is u mijn liefde kondt:
Dus rooden mondt,
Dijns herten gi-ondt,
Vermurwet wat, als mijn vriendinne.

1) of. C. V. R. „Referein van aehthienen." En no, 4, 8, 10, 12, 13,
24 der Diversche Liedekens.
\' 2) ijijv. „Snede van 14. Int Amoureus", en „Van 14. Met eenen steerte",

in de C. v. R..

■■») strofe 1 en 2 (Ie helft) van no. 20 der Diversche Liedekens.

-ocr page 40-

26

Tooglit dat ghy my dijn liefde jont,
Ick zal u tooghen goede minne. \')

Zoo vinden wij er vele, vooral onder de liedekens,
dikwijls zich richtende tot de geliefde zelve, soms ook
haar toegezonden:

Balladen van 9. Minnebx-ief.
Blomme boven alle blommen mignoot,

Weerdtste, excellentste, int herte binnen, ,

Mijn liefde es thuwaert zoo nutnemende groot

Dadt niet en es tusschen my en de doot,

Zoo vast haudt ghy bedwellemd mijn zinnen:

Ic en weet wat laten oft beghinnen

Duer tzwaer pack van minnen in tswerelds erven

Dies wildic wel mijn liefste, om tsvruegts ghewinnen

Eeuwelick wegh met hu leven en sterven.

Ic hebbe u ghevolghd zeer langhe stonde

In duegt in eeren, om dijn schoonheyt uutghelesen : ■

Menigh woord ghesproken metten monde, .41

Zo dat my Cupido gaf zulcke wonde

Dat icks binnen langhen niet en sal ghenesen:

Zoo inwendigh^es my tvier gheresen

Duer dyn liefde onvolpresen, om myn bederven

Dat ic wel wil\'de scoon herte by desen

Eeuwelick wegh met hu léven en sterven.

Schoonder ende rijcker en begheerick gheene
Als mocht ic behuwen gheheel Cresus scat,
De weereld te wille hebl3en, groot ende cleene,

\') No. 17 der Diversche Liedekens, strofe 2.

cf. C. v. R.: „Refereyn van elleven. Int Amoureus. — Refereyn van
twaleven. Simpele. — Referein van 12. Amoureus. — Ander dicht van
14. Int Amoreus. — Referein van 16 voor d\'hant ghemaect. (blijkens
strofe 4 een minnebrief) — Dobblet, met twee stocken. — Aud, vremd
Rondeel".

En uit de Diversche Liedekens de nos. 2, 3, 5, 9, 11, 14, 21, 22,
28, 25, 26, 27 en 29.

-ocr page 41-

27

Mijn herte staet op uwen persoon alleene:

Dijn wesen reene prisick vuer al dat.

Desen brief heescht andworde, wederscrijft ons wat,.

Eein maeghdelick vat, laedt troost verwerven:

Want duer liefde wildic wel, gheseid al plat,

Eeuwelick wegli met u leven en sterven.

Princesse passerende alle rieckende gommen
Daer myn welvaert aen hangt duer den troost zeer

cranc,

Na dat glii mi behaegd boven allen blommen
Ghy weedt wel tmoet eens teenên hende commen.
Eens seins oft anderseins, ende dat eer lanc:
Dies biddic om curtijnghe schoon aenschijn blanc.
Wilt minen druck minderen en verkeerfven:
Want vuer al wildic wel waerd uwen danc,
EeuweUck wegli met u leven en steerfven.

Hier vertoont zich Castelein in zijne kracht, uitzeggende
wat hij gevoelt en denkt, zonder, geleerd-mythologischen
bombast zooals hij in enkele stukken neersmijt, een-
voudig in zijn werkelijk willen en begeeren, ook zonder
het vakmom van zijn priesterschap.

In zijne godsdienstige stukken, — stukken die hij maakte
voor de van overheidswege voorgeschreven Paaschspelen —
is hij onwaar en gewrongen, droog en vervelend.
Bijv. een lof:

Ter eeren Maria der zuver kerssauwen
Wiens gratieus bedauwen al te boven gaed.
Zu es ghebenedijt onder ander vrauwen.
Dies moet ick myn plomb verstand benauwen,

1) Zooals in de C. v. R.: „Balado glieoruust ofte overslcghen. — Item
JJaladen oversleghen, Op zulcke Medicijns. — Hier volght een Ilefereyn
endo Uutroup, Van ander snede. —- Ander snede van zesthienen."

In de C. V. R. onder den titel: „Ander van 13. snede alsvoren.
Lof." strofe 1. \'

.•iA-i

-ocr page 42-

28

Om liaer te lovene trein maegdelick zaed.
Lof lieliglie Mai\'ia, ons troost, ons raed:
• Die om ons lijf ontfaet, ende werd gheboren,
Blusschende al Adams ende Evaets mesdaed,
Tot smeinsclien salicheit die was verloren.
Lof; hu die uut Abrahams zaet zijt ghecoren:
Uut tgheslachte van Juda, vry onversaeghd:
Uut Davids linage ghelijc elck mach horen: \'

Lof, hemels conighinne, Gods moeder en maegd. i)

Gemaakt ook, niet gevoeld, het volgende hed op Christus:

Ontsteeckt met charitaten inwendigh binnen,

Ende en weest niet verwondert ghy notabel zinnen",

Die dueghd beminnen, hoept op Gods gratie:

Staet af van zonden.

Al siet ghy thoofd vanden Seraphinnen

Ghelijck druven perssen en daer wyn af winnen,

En maeckt int herte dies geen turbatie:

Als nu ter stonden,

Christus met zyn vijf bloedighe wonden,

Eenigh kind vanden vader Omnipotent, \'

Es den wijngaerd: hy den landman bevonden,
Alzoo wy Joannem daer hooren vermonden,
Dus es hy den warachtighen wijngaerd bekent.

Ook de boetpredikaties, die hij God en Christus laat uit-
spreken, missen kracht en waarheid, en rusten alle op |
denzelfden kleinen schat van woorden en beelden.
j

Ks^i-.vj

1) cf. C. V. R.: „Van tliienen metten steerte. Een Lof. — Een clause
van elleven. Andere snede."

2) In de O. V. R. onder den titel: „Ander snede, van twaleven." strofe 1.

3) Zie soortgelijke woorden- en beelden- armoede in de C. v. R :
„Andep vremde snede. — Ander vremde snede. — Dobbletten. — Clau-
sele van 19. Ander snede."

Zie in de C. v. R.: „Referein van thien regulen. God spreeckt. — Re-
fereinen van thienen. Ander snede. Christus spreeckt. — Ander snede
van 13. Int vroede."

-ocr page 43-

29

Beter klinkt een morgengebed:

Och! helich heere almachtich Vadere,

Eeuwigh God wien ick myn ziele op draghe,

Die onslien uwe creaturen al ggjlere

Ghebrocht hebt als vaderlicke ädere

Totten beghinsele van desen daghe ,

Niet duer ons verdiente zoo__ick ghewaghe

Maer by gratiën die ghy tonswaerd wild verclaren,

Wy bidden hu als ons beschud vuer plaghe,

Dat ghy ons desen dagh wilt bewaren,

Zoo dat ons gheen doodsonden en bezwaren:

Laedt wederstoot en perikel ons niet ancleven,

Dat wy u vul rechtveerdicheid mueghen naren.

Wilt onzen wercken dueghdighen vuerspoed gheven

Want ghy zijd den wegh, die wareid, en dieven. \'■\')

Vermakelijk in den mond van Gastelein klinkt een lied
„in versmadenesse der weereld", waaruit dit:

Daer zu [d. i. de weerekl] dus verleedt den verdoolden

zondare

Wildse liever haten, want zoo ic verteile,
Wie datse bemind, mind zinen, verrare. •\')

Evenzoo deze vermaning:

Dus wilt in duegden op van in tsweerelts spruut groien
Iloe edel, hoe rycke, hoe lustig, hoe scoone,
Al eens, ghelijck een blomnie, zuid ghy uut bloien
Verdelewen en sterven hoe ghy u maect te noone
Den tijd die u gaf, God van den throone
Zonder meer en nauwelic, mueghdy vul cheinsen:
Hoe machtigh, hoe weeldig, hoe gent van persoono
Vander doot en mueghdy adpelleren noch deinsen
Wild hier omme alle peinsen.

\') In do C. V. E. onder den titel: „Clause van 14. Daghbedijnghe."

2) of. in de C. v. 11,: „Benedicite. — Gratie — Pater noster." 3 aan-
eensluitende verzen in samenspraak,

3) In de C. V. R.: „Referein van 12. In versmadenesse der weereld."
Laatste strofe van: „Ander ghelijcke. Van smeinschen val," in de

C. V. li.

-ocr page 44-

30

Ongenietbaar is de symboliek in het volgende gedicht,
waarmede Castelein als „simple present" op een Mespele
een symbolen van was aanbiedt: \')

Don upi3ersten Heere diedt al doet groeien,
Wille u met zijnder gratiën besproeien,
Eerweerdigli Cuenijngli van goederthieren aerd,
-Met al dat rond omme u es vergaerd,
Ic brijnghe u uiit ionsten, ghewerd elcks duchten,
Eene van tvoernoemds beeren vruchten,
De welcke groeid binnen haren saeisoene,
Inden zomere als alle dijngh staet groene.
Haer figuere (om blusschen elcks smerte)
Es de ghedaente van eender herte.
Vijf steenen heeft zu in, lustich en schoone.
En zoo veel tonghen heeft zu teendor croone:
Wadt es sal ick u lien doen bekent,
Siet daer Gods maecksel ende myn present.
Men zeid een pi\'overbie zomtijd te passe,
Vander mespele vanden nieuwen w^asse:
Maer deze en es van dier productie niet,
Haer groeissele es in den auden was ghescliiet.
De vijf steenen daer ick eerst af gaeptè,
Zyn zy, die David in de Beke raepte:
Te wetene naer myn beste onthauwen,
Hope, Vnlstandicheid, Vaste betrauwen, .
Gods Vreese, ende Gods Liefde daer an:
Daer David met ghewapend Goliath verwan,
Alzo in primo regum staet al claer.
Ende de vive, haer tonghen daer naer
Zyn de vijf steden, ende tonghen naer myn verstand
Die den Gods lof swoeren in Egipten land,
Zoo Esaie 19 verclaerd scriftuere,
Ooc heeft zu van een herto de figuere.
Welc ghy heer Conijngh moet trecken te beene.
Om dat alle meinschen, groot ende cleene,
Annemende de voorseide vijf steenen crachtich,
Bidden zoen den uppersten God almachtich,

\') „Sprake, op een Mespele". in de C. v. II..

-ocr page 45-

3i

Met vierighen tonghen en devoter herten,

Dat wy ontgaen mueghen tviands i:)erten:

Syn valsoh bedrogh ende syn temtatie,

Ende om mueghen hauwen m zyn goede gratie,

Ghelijc David sinen viand verwan, .meer noch min

Peinst nu wat mysterien een mespel heeft in.

En wiesser schuuld onder haer officie.

Heer cuenijngh haudt u an dese expositie:

Diend den Heere, eer ghy vergaed als crancke lemen

Ende wild ons simple present m dancke nemen.

Niet verwonderlijk is het, dat Castelein nooit een ||
hooger geestelijk ambt bekleedde!

„Matthijs de Castelein, Priester ende excellent Poëte
moderne." Maar ook de onbezorgde, levenslustige, vroolijke \'\' ; ■
vertegenwoordiger van deze stelhng:

II fait asses qui son salut procure.

\') Castelein\'s „Baladon van Doornijcke" en „Historie van Pyramus
Thisbe" zijn hier niet behandeld, omdat deze beide werken van hoege-
naamd geeno beteekenis zijn bij een beschouwing over Castelein. Bij de
uitgave van C.\'s werken zullen zij natuurlijk niet ontbreken, evenmin
als eene beoordeeling er van. Zie verd.er Bijlage I.

2) Molinet, MS. fol. 26. Refrein van een „balade commune", (zie onder).

-ocr page 46-

TWEEDE DEE

EERSTE AFDEELING.

De Gonst van Rhetoriken, allen ancommers ende
Beminders derzelver, een zonderlingh Exemplaer ende
leerende Voorbeeld, niet alleen in allen Soorten ende
Sneden van dichte, nemaer ooc, in alles dat der Edelder
Gonst van Poesien competeert ende ancleeft. Nu eerst-
mael uutghesteld in dichte, by wilent Heer Matthijs de
Gastelein, Priester, ende excellent Poëte Moderne,

Dit werk van Gastelein is het laatste, dat hii maakte.
Vander Vennen schrijft in zijn meer aangehaald Epitaphium
op Gastelein:

Consticli is zijn testament rhetorijckelick bleven,
Alzoo elck gheest in dit boucxken mach merken,

„t)it boucxken", M, de C,\'s „testament", is de Gonst
van Rhetoriken,

Hij voltooide hét in 1548.. - Onder den „Tafel van

-ocr page 47-

33

den inhaudene van dezen bouck" staat het volgende
onderschrift:

Hier hendt de tafel van dezen weercke, ghemaeckt in
t\'iaer ons beeren, M.D.XXXXVIII, by heer Matthijs
de Castelein, Priester, ende excellent Poëte moderne. \')

Dit komt overeen met hetgeen hij zegt in strofe 231
van zijne C. v. R.; regel 4—9:

Te wilen ick de ionghers diene com-aiueselic,
Verghetick dat ick aud ben, naer Marcus sententie,
Den middagh lijdt tonzent fraudulueselic,
Het gater op den avend, dus neenid pacientie.

en wordt bevestigd door de Latijnsche opdracht, die Cas-
telein voor zijn werk plaatste met het onderschrift 1548.^)

Wat heeft den Castelein doch ghemoveerd,
Als hi dit fraey waerck heeft ghecomponeerd ?
Wilt hier up dijncken, ghi schampighe gheesten.
Wast prüs of eero?

Neent emmer: want, zo hi zelve citeerd
Hi wilde der waereld ziin ghepasseerd

1) Dit ondersclirift ontbreekt in do uitgaven van 1612 en 16X6. In
de uitgave van 1571 en die z. j. (zie Bijlage I) is een X vergeten,
zoodat daarin staat het jaar 1538. In de uitgave van 1573 staat weer
het goede jaartal 1548.

Jonokbloot zwijgt, verwonderlijk genoeg, over het jaartal der ver-
vaardiging.

Zonderling is hetgeen KalfF in zijne „Gesch. der Ned. Lett. der 16e
eeuw" dl. I, blz. 126, noot, daarover zegt. Aangezien hij alleen do uit-
gave van 1612 gebruikte, kon hij natuurlijk noch het onderschrift van
do inhoudstafel noch de Latijnsche opdracht lezen. Maar bevreemdend <2 /
is, dat Kalff niet heeft ingezien, dat de 0. v. R. zelf uit Castelein\'s
laatsten levenstijd is, de voorbeelden daarentegen dagteekenen uit tal
van vroegere jaren; zie C. v. R. strofe 213.

Deze Latijnsche opdracht is getiteld: „Author ad librum suum,
Cai-mine hendecasyllabo", en komt alleen voor in do uitgaven van
1555, 1571 en 1573.

3

-ocr page 48-

34

Eer men van dit stuck zou maken veel feesten,
Of cauten breere.

Wast dan profiit, dat hi zocht zo zeere\'?
Oft ghewin te doene?

Neent oic: want, zulck labem* (te gheenen keere)
En pleeghd ieman te goene.

Wat móght hi dan meenen, met zinen sermoene,
U t\'instruerene ?

Dat waer te. vergheefs: want ghi kend u zo coene
Hem te blamerene.

Wat moght hem roeren dan, dit t\'ordonnerene?
Twas zijnder naturen goed-ionstighe daed
Die hi hadde om Ehetorica te decorerene^
De welke hi meshandeld zagh, half desolaet.

Dus, indien hi hier ghegheven heeft den rechten raed.
Zo volghd zijn advisen:

Oft ghi mueghd ons (indien ghiis u bet verstaed)
Eenen beteren wizen.

Anziet thende

Van den Keere.

En Castelein zelf laat er zich in denzelfden geest her-
haaldelijk over uit.

27. Dus ben ick gheneghen rechts nu ter spatie ^
Des consts fundatie, met datter ancleefd ^
Ter lucht te brijnghene, God gheefs my gratie •
Tot uwelieder alder contemplatie ^
Die danckelick nemen datmen u gheefd:

Ick zie, de const heeft langhe ghesneefd, ^

Ghetsuckeld, ghedoold, te diversche plecken, ^

Vuer elcken, die devotie daer toe heeft,
En vuer zulc dat leefd, sal icse ontdecken.

28. Dmeshandelen der const, doet my bezwijeken dbloed
Zood daghelicks blijcken moet, hier ende glundere,

\') Dit vers staat vóór de inhoudstafel der C. v. R. onder den titel:
„Heinric van den Keere, van Grhendt, beminder van Poesien, vraeglid
ende antwoord den Berespers."

-ocr page 49-

35

Vraeghdi welcke const, men veel onghelijcken doed
Het es de edel const, van Kethoriken zoet
Die van veel factem:s crijghd schade ende indere.
Crepel dichten, steld bee meerder ende mindere:
Dem- aequivoquen ende rediten, zu ind grief sneefd.
Dies werdick der consten een ontbindere
Tot elcks proficte diese ionstelic liefheeft.

29. O edel Rethorike vul wyser verstanden,
Wat doet men u schänden, rein vrauwe vul eeren,
Alzo wel in Vlaendex-en, als in ander landen:
Idioten met onghewasschen handen
V Scheuren u, uwe costelicke cleeren,
ym:\' Daghelicks hooric uwen last vermeeren, /

Van straet dichters, zoomen te menigher stee ziet,
Zij en kuenen niet, noch en willen niet leeren.
Nochtans en kennen zij, een A voor een B niet.

228. Tuwelieder eeren, en tot niemends schänden^
Om scheerpen dijn verstanden, hebbic dit bestaen:
Ende als hebbic den ionghers dit willen ghelanden,
Indien minen bouc......

233. Duer mijn ionst hebbick om elcks vervroeien
Materie willen stroeien, schoone boven sommen:
. Waer ute (ghelijck uut den peerde van Troeien,
Welck de Griecken stichten deur Calchas loeien)
: Vele fraeye discipelen zullen commen.
Niet ic en wils my niet berommen:
Maer ick hoeps in God die van al es een wetere.
Alzoo hy ten untersten my sal dommen,
Ick doedt om dueghd, en gheve dmine om een betere.

2Si. Nochtans Aveet ic wel, duer mijn ontbinden,
Datmer sal vinden, zoomen ooeit vonden heeft,
Die minen aerbeid sullen verslinden,
Segghende: wat wild hy hem onderwinden?
Hy en heeft niet al gheseid dat dees const ancleeft.
Ic bent, die hemlien hier ghelijck in gheeft:
Want, zijn zij goed, die dit voordstel verkiesen:
Zij zullen segghen, tverzwijmd hem menigh die leeft.
Zijn zij quaed, God salze qualick Verliesen. ^"Wßi

-ocr page 50-

36

235. Hoeclanicli zij zijn, oft van wat conditie,
Die in die suspicie, dese const verhaten.
Moesten zij ondex-nemen thaerlieder officie,
Al dit te makene, midts hende en initie,
Sy haddens meer vergheten ende achter ghelaten;
Maer tproverbie gaet achter straten,
Dwelck men hoord zeggen groot ende cleene:
Deen vindt meer dan. dandere, tzijnder baten,

Maer niemend en vindet al alleene.
#

236. Minen Martiael seid van zulcke drivers.
Der consten bekivers, die tvolck zoo quellen:
Men vind veel begripers maer lettel schrivers,
Die costumelic visschen in ander vivers,
Ende en cuenen een reghel dichts nauwe stellen,
Dit es een vicie niet om verfellen,

yvVuer wien dadt ghebeurd tzi aude of ionghe.
flc ben deerste die dit bestont vuer de ghesellen,
Nooit en waerd ghedichtt in de vlaemsche tonghe.

I

237. Ben ic te obscuer, naer iemends ghevough,
Tes my ghenougli dat ickt wel verzinne:
Peinst dat my dit pack te zwaerder wough^
Ende dat hem dlast te laboriueser drough:

Den rechten keest der consten heeft dat inne.
Middel ende dhende, metten beghinne,
Tes al mine. Niet stelic, ghelijck den wolve:

en pluustere niemends lochtijngh, te minen ghewinne,,
-^Maer spele ghelijck Hercules met mijns selfs kolve.

238. Ende als eist dat wy al ditte tracteren,
Den ionghers adscriberen met blider feesten,
Nochtans en willick niemend praeiudiceren,
Groede auders moet ick obtempereren,

Ende alle artisten, minsten metten meesten:
Biddende alle Ingienen, ende fyne gheesten,
Dat zij tot dees scientie staut onvervaert terden:
Want ick begonste dit metten eesten,
Om dat dees edel const zo muegen verclaerd werden.

239. Dus, dan ghy Constenaers vul constigher leeren
Die de const vermeeren^ ende in hu haudt becleven,
Tot den ontfangh mijns aerbeids, wild u lien keeren,.

-ocr page 51-

37

Ende peinst, ic hebt ghedaen ter eeren,
Van allen constenaers, der const toeghescreven.
Zoo Esculapius dede, doet my weder leven
Ziedy my verbiten van niders die tsamen kiven:
Oft als Plato, wild minen bouck Vulcano gheven,
Indien hy niet en mach vul eeren en famen Ijliven.

Het eerste handboek voor rhetorica dus „in de vlaemsche
tonghe". De facteur van Fax Vobis kon het niet aanzien,
dat zoovelen zich overmoedig vergrepen aan zijne kunst,
— een kunst, die hij liefhad, waarvan hij de geheimen
kende door eigen werken en door de geschriften van
anderen; — hij, de oude dichter van Audenaerde, de oude
facteur van retorijcke.

212. Ick hebbe ghedichtt met bliden talenten,
In Mercurius tenten van minen beghinne,
Onder vueren en naer, sesse en dertigh esbatementen.
Acht en dertigh tafle spelen, zom in prenten.\'
Ende twaleve staende sjoelen van zinne.
Voort hebbi/ ghemaect (met paois en minne,)
Dertigh waghen spelen, ick moedt vermanen.
Als ick Facteur was te cleenen ghewinne,
Vanden Kerssauwieren, ende Paxvobianen, \')

Veel moeite kostte hem het samenstellen van dit werk:

150. WeedL nochtans, en beseft verstandelijnghe

Hier an myn handelijnghe, eerdt u verdriedt.

Dat my dit ghecost heeft menighe wandelijnghe,

Ghelijck of ic sakeloos achter lande ghijnghe

Vul fantasien, nochtans meest duerwiedt.

Duust mael vier ghesleghen, veel keerssen ghemedt:

En —------

1

/e

Het was een zware taak. Er bestond êen Fransche
letterkunde en een Latijnsche. In Fransch en Latijn*

») cf. C. V. R. strofe 206, 207, 149, 151.

-ocr page 52-

38

waren er handboeken geschreven voor rhetorica. \' Maar
het Vlaamsch miste die nog. En Castelein hield van zijn
moedertaal en van de jonge kunst, die zich daarin uit-
sprak. Hij had er al zijn tijd en al zijn denk- en werk-
kracht voor over, öm dier jonge dierbre kunst een goeden
gids te bezorgen.

213. Nochtans en mueghd ghy dijns niet vergheten,
Maer moedt wel weten, bee versaeghd en staut.
Dat ick my metten auders wille vermeten:
Ende niet ghemaeckt en hebbe alle dees secreten,
Op eenen dagh: maer maecktet, zom iongh, zom aut.
Dus mueghdy overdijncken menigh vaut.
Die scoonen boomgaerd gheerd, moet menig scuetkin

coopen.

De const vloeid ghelijck tsoet huenighmael daut:
liet en mach niet altoos al duer een guetkin loopen.

^ ZÓÓ ontstond de Const van Ehetoriken, bestaande uit
v239 strofen van 9 regels.en tal van voorbeelden bij alle
voorschriften. ^IKImJT\'uW^^

Van deze 9-regeUge strofe\', die eigenlijk niets anders is
dan een 8-regeUge „metten steerte", waarvan de staart
„den vullen zwier" heeft gekregen (strofe 201), zegt
Castelein:

198. Dees snede vol vruegden heeft zeer menich vaud

Mijn herte bedaud,\' duer haer fraey bedrijf:

Ic priszo vuer peerlen of vuer Cipers gaud,

Ja by comparatien hebbe icse ghetraud

Inder cuensten ghelijck een man zijn wijf.

Dees snede verhueghd my ziele ende lijf,

Ende maeckt te minent haer reine wuenste binnen:

\') Kalff\'s oordeel (Gescli. d. Ned. Lett. in de 10e eeuw, I, 135) geeft
blijk, een weinig achteloos te zijn neergeschreven evenals de noot van
op blz. 126.

-ocr page 53-

39

Ic prisze vuer dalder beste .confortatijf,

Wie eist hy en zo sulcke edel cuenste beminnen.

De Const van Rhetoriken bestaat uit: een inleiding
(strofe 1 — 41), de eigenlijke rhetorica (strofe 42 — 227,
met voorbeelden) en een slot (strofe 228—239).

De inleiding bestaat uit: een voorgedeelte (strofe 1—8),
een droomgezicht (strofe 9—24) en een lofzang op Rhe-
torika (strofe 25 — 41).

De eigenlijke rhetorika bestaat uit: algemeene opmer-
kingen (strofe 42 — 81), regelen over het dicht in \'t alge- ;
meen (strofe 82 — 152), de verschillende dichtsoorten met
voorbeelden (strofe 153 — 214), en de Rethorike extra-
ordinaire met voorbeelden (strofe 215 — 227).

Be inleiding.

Op een middag, na den eten, in zomertijd, gaat Cas-
telein een eind wandelen in de omstreken van Audenaerde,
„duer Twolf-gat" ouder gewoonte „naer den Slanghen-
brouck die schoon fonteine." Om dat water rondom
liggen heuvels, „omtrent twee stalen boeghscheuten van
Audenaerde". Onder een boom „erom ende hooghe" zet
hij zich neder. Van daar uit overziet hij het geheele land-
schap, hij geheel alleen in een mooie natuur, ziende al
dat mooi, zijne gedachten vrijuit latende gaan waar zij /
wilden.

Dan een droom. Op hem toe kwam

...... zulck mannelick dier

Dat therte verschrickte ende al mijn leden,

Nooit en zaeghdy man zo gent besneden,

Tot zulck een anschau, nooit vroed noch zot pijnde.

-ocr page 54-

40

Vulmaecktere en ^agh nooit man van zeden.

Ten scheen geen meinsche, maer bet een God zijnde. \')

Het was Mercurius, de onomkoopbare god der kunst.\'
Bij hem gekomen, sloeg de god hem „met zijnder roede"
zoodat hij in slaap viel,

......langhs neder in tzand

Vul zwaerder droomen an elcken kant.
Noeit mensche en hoorde vremder misterie: 2)

Vriend, zeide Mercurius, om u kom ik „uuten eerdschen
crochte". Grij zijt een oprecht en ervaren dienaar mijner
kunst. De Roovere was een goed rethorijcker, maar...
den laurier verdiende hij niet. En Molinet evenmin, want
hij „die dees conste zeer verlichte" schreef zijn werk in
proza. Onderneem gij nu den arbeid van voor mij een
boek van rethoriken te schrijven, beloof mij „dit stic van
weerden", eerder ga ik niet weder naar het doodenrijk. —
Maar Castelein voelde zich niet sterk genoeg voor zulk
een taak, hij verwees naar grooteren dan hij, vooral naar
de Ghendsche Fonteynisten. Groote toorn ziedde op in
Mercurius, die als bode kwam van zijn „lieven broedere"
Apollo, „uuten beergh Parnaso". Hij beval Castelein zijn
wensch te vervullen en den lauwertak te verdienen, en
deze durfde nu niet meer te weigeren. Mercurius „vervloogh"
onmiddellijk „over bosch ende haghen",

Ende ick ward wackere zonder traghen
Heffende thoofd op, naer den houpel kijckende:
Ic zagh den droom was mij bezwijckende,

"S-iMfeSW\'j-___

1) Strofe 9.

2) Strofe 11.

MiA^

.■f i

v\'

-ocr page 55-

41

Vüer Laurier, hijngli veel aerdveld den Hersch beneven
Dien wart ick byden Laiuier ghelijckende,
• Ende volgliende den droom hebbic dit gheschreven. \')

En.gaarne nam hij dat werk ter hand; immers lang
had de kunst „ghesneefd, ghetsukkeld, ghedoold, te
diversche plecken." Vooral de ^jedel const van Rethoriken"
was gruwelijk mishandeld, zelfs door „veel facteurs". Om
„crepel dichten,.... aequivoquen ende rediten" te ge-
bruiken, ontzag men zich niet. Niet alleen in Vlaenderen,
maar. ook in andere landen.

Idioten met onghewasschen handen

Scheuren u, uwe costelicke cleeren,

Daghelicks hooric uwen last vermeeren,

Van straet dichters, zoomen te menigher ste ziet....

Hoe anders was dat in oude tijden, in de schoone
dagen van Herodotus, Thucidides, Phylistus, Cicero, Theo-
pompus, Ephorus, Thimaeus, Xenophon, Callisthenes, ■ ^ .ƒ3
Nestor, Ulysses en Homerus. Die letten op het mooi r^r*^ ^.
zeggen van mooie taal. En al waren dat Grieken en
Romeinen, dat zegt niets: er is geen verschil tusschen

......Eethorijeke vlaemsch ende latijn,

want:

......schoonsprake moet de wortel van lien

l)eeden cleeden.

Overal, Rethorica,

......maect ghy hu wuenijnghen,

1) Strofe 24.

2) Strofe 34.

-ocr page 56-

42

in de rechterhand houdende de Lelie, in de linkerhand
het zwaard. En toch is zij een kunst des vredes,
vliedende waar gestreden wordt, volgende „den Pays."

Wat esser dat den meinsche meer verblijdt
«—c;;;;,^ Dau eoH schoon redene, die ter mond uut lijdt
Wel ghecouchierd met vullen leden,
Ghelijck Isocrates en Naucrates deden .... \')

En wat we/kt zachter en kalmer stemming, grooter
eendracht en vrediger rust dan „alzulcke oratie"?
Die kunst is moeielijk; o!

Het es deen sake Eefereynen beslichten,
Liedekens maken, of baladen dichten; —

de kunst van voorstellen is alles; en ook die is nog niets,
als „de woorden niet clijncken". Mooie taal is nood-
zakelijk; anders:,...

Tes dicht, maer nauwelic rethorike gherekent,

De eigenlijke rethorica.

Algomeene opmerkingen.

Hoord mijn sermoenen coraieus ende blye:

TAl vueren en draeghd gheen cunstenaers invye,
■ . J/ En schaemdt u niet te vraghene tallen tye,

/Leest historiën, ende wild daer in gheuseerd terden.
Overloopt Vlaemsche gesten, studeerd poëtrye,
Hier by zuldy al ghefautsoneerd werden. ■\')

Heeft men aldus de noodige kennis verkregen, wetende
van wat er was en wat er werd geschreven, dan moet

\') strofe 38.

strofe 40.
3) Strofe 42.

ff

-ocr page 57-

43

men gaan leeren zich goed en duidelijk te uiten zooals de
ouden ons toonen door hun daden en werken. Maar vóór
R alles ontwikkele men zich zooveel mogelijk, studeere en
\' werke men zooveel men kan-, zoodat men kan spreken
met kennis van zaken. Men verachte het zelfs niet, te
weten van

Tapijts maken, schilderen, beelden sniden, schrijn-

weercken

Ende voord wies cuenstich np deerde gheschiet, \').

want:

Dees const, daer op rust al onze intencie,
Kijst duer aerbeid ende diligentie,
Duer groote experientie, ende studerijnghe,
Vele exercitien, groote tracterijnghe. 2)

Men zorge voorts voor goede logica, en onthoude zich.
van breedsprakigheid en „verloren dijnghen" die onduide-
lijk maken.

Het domme volk kent geen kunst en weet niet van
deze dingen; maar als men „wijs es en vroet", hoe hoog
men ook sta, al ware men „meester boven alle cleercken",
steeds lette men op de fouten en gebreken, men „over-
meercke" niets

......dat deser edeler const faeld. \')

Ook aan deze Const van Rhetoriken ontbreekt veel:

55. Hier falen tot deser consts officien,
Exordien, Positien, Divisien^ Narratien,

\') Strofe 47.
2) Strofe 48.

•\'\') Men zie cle aardige vergelijking in strofe 53.

-ocr page 58-

44

Argumenten, Egressien, Teeckenen, Partitien,
Ornatien, Exemplen, tschuwen der Vitien
Couvere van worden, Amplificatien,
Schoon Sententien, Conclusien, Imitation,
Vele Altercatien syn hier tallegerene,
Dit moedt ghy al zoucken midts Imaginatien
Ghelijck ghy wegh souckt om tperikel tevaderene.

Als men dicht, dichte men „niet droufve maer cluch-
r/ jtigh", niet treurig, maar vroolijk. En evenals schermers
niet alleenlijk denken en nagaan, hoe zij hun tegenstander
zullen treffen, maar ook

......hoe zij eerlic zullen staen,

Hoe sy hem gent roeren sullen, martchieren of gaen,

-^even nauwkeurig ga ook de dichter alles na. Vroolijk-
heid alleen is niet genoeg,

......condecentelick moedttij syn belaen,

Om vroeylick te dichtene dijn remonstrancie. \')

Verder gebruike men niet te vaak denzelfden term, in
poëzie noch in proza. Hiaten vermijde men.

En men handele niet als vele facteurs, die „één ghe-
spin" volgen voor „diveersche dichten". Ieder dicht ver-
eischt zijn eigen snede. Eenvoudig weg „Historien oft
legenden eerbaer" te dichten zonder te letten op vorm
of taal, is „niet een haer" waard. Evenals de velden
\'s zomers worden „verfraeid" door „diveersche blomme-
kins", zoo moet men ook „zyn dicht aldus besaeien". Dat
kan niet te veel geschieden.

1) strofe 57.

2) strofe 58.

-ocr page 59-

45

Dus verheft dijn redene vul staten statelic,

Wild naer schoon vocabelen op elc saeysoen spoen

Men sietse verhachten ende haten hatelic,

Die alle haer redenen met tdaghelicks sermoen voen.

(\'l Yljitig,jnoet_ als de vogels, die hun nest maken, ^^

— vlijtig als Socrates, die „hoe aud hij was" zich niet

schaamde te leeren. Maar..... men overschatte zijne

krachten niet:

Laeddt u naer dat u schauwers mueghen draghen,
en men zij niet te haastig bij zijn werk, vele malen het /
nawerkende en naziende, want niemand-is volmaakt. i
Rhetorisiens en Facteurs noemt men Poëten, omdat zij ,
scheppen, daarbij van nut zijnde voor anderen door hen
te leeren en stemmingen bij hen op te wekken. En:

73. Zij weten haer stilen ende haer mannieren,
Naer Homerus scholieren wies zij ons leeren,
Hoe zij Commedien zullen fabriquieren
Hoe zij Tragedien moeten hantieren,
Of Gesten verchieren van grooten heeren,
Met wat veersen iemends lof vermeeren,
Amoruesheyd entdecken, of schandighe zonden blend^
Willen zij iemend verheffen oft oock verseeren,
Eick met zijn propre snede zuldy dit vermonden gent.

"Wie hen navolgen wil, hij zorge niet het een met het
ander te verwarren en voor iedere sto
^e goede snede,
den goeden vorm, te kiezen, en dan te schrappen wat
geen kunst is en niet klinkt zooals men eischen kan.
En wie zich moeit met de kunst, — wordt hem zijn
oordeel gevraagd over anderer werk, hij oordeele oprecht

\') strofe 66.
2) strofe 70.

-ocr page 60-

46

\'en naar waarheid, zonder „loeftuterie" en zonder iemand
te sparen. Zelf noeme hij geéiT namen om zijn kunst
niet te schaden: alles kan men niet „plattelic uutsegghen",
veel moet men „met vlours overtrecken". Evenals Apelles
Antigonus, die aan een oog blind was, schilderde „over
deen zide staende" zoodat niemand zijn blindheid kon
„schauwen".

Alzo moet den Facteur hier te werck gaende
Zomtijd wat verwimpelen oft verboerghen hauwen. \')

Bet dicht in het algemeen.

a. D-e eerste eisch, wil men gaan dichten, is deze: dat
men „zuver Rethorike" stelt, zonder stoplappén.

b. Wat maat en rijm betreft, lette men op de volgende
regelen:

1. men onthoude zich van gezochte rijmen;

2. men onthoude zich in een Clause van halfregels
die niet door tegenregels worden beantwoord;

S. in een Balade ontbreke niets aan maat en rijm;

4. begint men een vers met 2 rijmregels, dan zette
^ men na den niet-rijmenden regel opnieuw 2,

die rijmen op den eersten, dus: aabaa...

5. begint men met 1 regel zonder onmiddellijk vol-
genden rijmregel, dan kan men 1 of 2 rijmregels
met 1 correspondeerend naar willekeur laten vol-
gen , dus:
aba____of abaa ...

6. de overeenkomende rijmregels moeten een gelijk
aantal voeten hebben; ,

1) strofe 78.

2) strofe 83—86.

. I

< 1

n

I

\\

f^\' r

rC\'

I ■

\' \\

!l(

-ocr page 61-

47

7. schrijft de Facteur voor: „haudt reghels mate",
dan make men alle regels even lang ;

8. schrijft de Facteur hij opgave van een refereindicht
voor: „stock te wille", dan kieze men zelf zijn
refereinregel (stock). >)

Men achte deze regels niet te moeielijk, werke ijverig
en „manachtich", want

.... naer veel refuus ghebuerd wel huwelick. 2)

Voorbeelden volgen later:

Patroons, Exempelen, Sneden, Colneren,
Waer by ghy terstond zuid mueghen spueren
Te dichtene (welck menigh niet en zal versmaden)
Van allen, Rondeelen, Refereinen, Baladen,
Liedekins ende Spelen, twy ende hoe:
Amoureus, Wijs, Zot, van allen daden,
Van een, twee, drie reghels, tot twintighen toe.

»i

p\'
w

^ ^^c. Wat consonanten en vocalen zijn „weedt ghy"; even-
^^ v/» zoo wat zijn equivoquen en rediten, die wel veel door)
yjt de Walen worden gebruikt maar „verspuutse ghy ƒ

als slanghen venijn".
d. Een redy t ontstaat in 2 rijmregels, wanneer 1 of Ai-.

meer der rijmsyllaben geli[k zijn, bijv.: Flaud en ^ j-ftlii-^^.

Verflaud. De consonanten vóór de vocalen der ^ - , , // ,

/Lu. LhJ.c^ln^

rijmsyllaben moeten verschillen •\'\'). / /

e. Equivoquen zijn woorden met denzelfden vorm voor
verschillende begrippen, bijv.: Blommen,

>) Zie beneden, cf. noot 4, blz. 48.
2) strofe 87. • •

•■^-Strefe-4, blz. 48.

-ocr page 62-

48

Van Blommen backtmen. wafels e«de coucken,
Ende Blommen riecken wel......\')

Schimpen en schelden late men na.
(j. Vóór men een vers gaat opschrijven, zorge men alle
rijmen en regêls-fn-zijn-gedachte te hebben.

h. Wil een „oratie haer effect maken" dan moet zij
kunnen worden begrepen: de juiste woorden op
de juiste plaats. Daarvoor houde men in het oog:
„wat ghy dicht, waer, ende in wat manieren", en
verzuime dit niet:

Voorpemst, disponeerd: orneerd dat eloquentelick.

i. Eenzelfden regel mag men eerst na 100 regels opnieuw
gebruiken, behalve bij refereindichten.

Nieuwe „sneden" make men niet, al wordt dat door
sommigen gedaan op den dag van heden,
Doet ghy ghelijckerwijs dat u veurders deden;
l. en vergeet geen enkel voorschrift; ook dit niet: (9)
na den eersten of de twee eerste rijmregels van een
vers mag niet meer dan 1 regel met een nieuw rijm
staan.

m. i Een Referein mag niet meer dan 20 regels tellen,
\\ gelijk blijkt uit Martialis\' epigrammen: het referein
ontstond nl. uit het epigram. Velen, die geen Latijn

1) strofe 90.

2) strofe 92.\'

3) Strofe 93, 94.

■\') Zie do 8 regels boven, sub h.
s) Strofe 96.
«) Strofe 97.

-ocr page 63-

49

kennen, weten dit niet en vergrijpen zich dus daaraan.
Maar wie wel „Latijn ende ander talen can", handele
. naar hetgeen hij weet;

Ignorantie van dien maeckt veel .ruinen
Ende hier by zietmen veel dichten diveers vallen.

n. Ieder kieze wat het best overeenkomt met zijn aanleg:
de een de ernstige dichtsoort, de ander de kluchtige,
ieder naar zijn beste kunnen. Maar men houde daarbij
maat, opdat het dicht „u niet en ontwildere." En
men dichte zóó, dat men den vereischten indruk
maakt, de gewenschte stemming teweegbrengt. Daar-
toe is vóór alles noodig de bijzonder moeielijke kunst
van mooie taal te zeggen. \') .
I O. Wat de lengte der regels betreft, men gebruikt hier
te lande regels van_9_en _12\' voeten. Evenwel heeft
iedere kamer daaromtrent haar eigen gewoonten en
gebruiken, die men in het oog moet "houden bij de
wedstrijden, door de verschillende kamers uitgeschreven.
Dit gelde evenwel als grondregel, dat een regel niet
/ langer mag duren

\' ......alst eenen aessemo heerden magh.

Dubbeldicht, d.i. een regel met 2 slotrijmen in plaats
van 1, hééft altoos 1 lettergreep meer; maar men
zoeke het niet.
Men zorge steeds zorgvuldig, dat de regels alle hun

\') „Int paoien dör ooren leid do scientie meest". — Geheel uit zijn
verband gerukt, wordt deze versregel door Jonckbloet tegen Castelein
aangevoerd. (Gesch. der Ned. Lett., dl. II, blz. 490, 4e dr.).

-ocr page 64-

50

vereischte lengte hebben, doch neme nooit meer dan
15 lettergrepen, evenals

Ons auwers, die m dees const croone spienen. \')
p. Voor te veel vocalen „over een hoop" hoede men
ifc^-v^^M-vC-vm. zich evenzeer als voor een opeenvolging van mono-

^^^ „hartheit" zou krijgen. En
ook mijde men liet gebruik van te veel woorden, die
. eindigen op een vocaal en ermee beginnen (hiaten).

q. Verkeerd is het „om tgoeds zins wille" alle voorschriften
\'. \' en eischen der rhetorica te overtreden; kan men die

niet opvolgen, dan is het beter, proza te schrijven.
Wil men dichten, dan moet men in de eerste plaats
goede poëzie kunnen schrijven. ^) .
r. Het rijm onderscheiden „de Walen" in perfect of
masculijn en imperfect of feminijn. Dit laatste heeft
één lettergreep meer dan het perfecte. Nochtans.:

Ic en siedt den vlamijnghen niet observeren:
Elck land zal by zijn haude stilen blyven.

Evenals de zon „den schoonen dagh illustreerd" en
de maan „den nacht illumineerd", zoo „verlicht schuum

<H-

\') Strofe 104.

Castelein spreekt hier van .. „zomighe van audden grijs bleven",
die zich niet storen aan eenigen regel. Het is dus van den Heer Kalff
in zijn meer aangehaald werk (dl. I blz. 134 en 135) geheel verkeerd, bij
Castelein van „volbloed conservatisme" te spreken. Hij wilde juist iets
nieuws, iets dat er nog niet was, zie strofe 113.

\'■>) „Hy es den besten dichtere die best stellen can." Ook deze regel,
in zijn verband gehouden, is geen aanklacht tegen Castelein. Hij legt
veel nadruk op het schrijven en spreken van mooie taal alleen omdat
men daaraan in zijn tijd zoo bitter weinig hechtte.

*) Strofe 110.

-ocr page 65-

51

een schoone oratie." Schoone uitdrukl^ingen en beelden
versieren ieder dicht. Men zoeke daar dus naar. En
evenals „des booms blaren vallen en groeien", zoo
wisselen ook oude en nieuwe termen. Het nieuwe
dat mooi was, toen het nog weinig was gebruikt,
wordt oud en leelijk door veel gebruik. Men aarzele
dus niet, en *

Al eist niet gheuseerd, laedt u dies niet vernoeien
Tmoet eens geuseerd zijn, saudt in dusancie blijcken. \')

Dat men den duivel niet zou mogen noemen, gelijk
sommige „meesters" voorschreven, is dwaasheid;
immers, waar de duivel Christus in de woestijn leidde,
wordt hij 4 malen met name genoemd,

Ende boven dien Sathan, der noordscher cockinen drol.
En dagelijks wordt van hem gezongen in de kerk.
Waarom zou men hem dan niet mogen noemen in
zijn gedichten, of een personage van hem maken
in een spel?

Sommige uitdrukkingen vereischen een nader onder-
zoek, omdat zij „quaed vlaemsch zijn en bederfven
tdicht." Zoo zegge men
niet: maesscip, maar: maerctschip.

u.

bonnespaeis,
altoos,
tes gheck,
vastelavent,

behauwens paeis,
altijd,

tes gheckijnghe,
vastenavond,

1) strofe 113, zie noot 2, blz. 50.
Strofe 115.

-ocr page 66-

52

niet:

esse,

maar: es zu.

wijnwatere,

„ ghewijd water,

n

hau seek.

„ au seghd,

V

. mellecanderen

Î

„ elc anderen,

n

keermesse,

„ kercmesse

V

voerbough,

„ voerboergh,

w

cordewaghen,

„ curte waghen,

w

averecht,

„ contrarie, of omme

))■

watse lief.

„ wats u lief.

j?

weescoe,

„ weeckschoe,

»

quaerte,

„ charte.

Naast elkander mag men gebruiken:

beladen

en

belaen,

-

lighd

V

leid,

stoed

n

stond,

ontfanghen

n

ontfaen,

moed ere\'

moere,

plochte

»

plach,

sneeuwen

))

snuwen,

iand

»

iond,

clanck

\'n

clonck,

ghedachte

n

ghedochte.

De h is aspiratie (toeblas) en geldt niet als letter;
zoo vindt men naast elkaar:

heere • en eere,
hebben „ ebben,
hopene „ opene.
SI Wel komt de h als letter voor in: ghèesten, dat
l^ls rijm voorkomt op: geesten, zonder redijt te zijn.
Verkeerd rijm, „rurael dicht," is o. a.:

-ocr page 67-

53

meshanden — messanden,
abuus — huus, thuus, „met haer

metghesellen,"

prompt — comt,
, prince — ontghintse,
ionste — ronste.
Kinderen zouden zich schamen over het gebruik
van zulke rijmen. En al tracht men\' door foutieve
spelling het rijm goed te doen schijnen, dat neemt
de verkeerdheid ervan niet weg.
Verkeerde dubbeldichten zijn: •

plaisantste kerssauwe — elegantste vrauwe,
omdat het tweede rijm een lettergreep te weinig heeft.
Evenmin goed zijn:

ghenomen — comen,
\' reghel — speghel,

caremen — bescharemen,
die eveneens door verkeerde spelling het rijm trach-
ten te redden. \')
V. Zooals Tymagenes leert, is muziek „van allen studiën
d\'autste", en heeft dus macht „oyer rethorike", al
gaan zij hand in hand als man en vrouw. Als vol-
komen gelijkluidend zijn dus goede rymen:
appeert — gheleerd,\'
complexie — subiectie,
Zot - God, ■

raed — ghelaet,

vive — scryfve,

1) Strofe 118-127.

-ocr page 68-

54

die ook geen rediten zijn. Alleen de spelling is ver-
schillend. Maar dat is te verhelpen, door heide gelijk
te schrijven. — Om deze zelfde redenen, omdat zij
klinken als rediten, zijn verkeerd:
sijn — medicijn,

Alexander — ander,
pinchoen — zoen.
Wegens verschil in accent deugen als rijm niet:
gheld — ghewisseld,
• vredijnghe — gherijnghe.
Wat zou men soms ook moeten beginnen, als ge-
lijk accent geen goed rijm kon maken ? Hoe zal men
voor „hooverdië, Philosophie, blië, bonum" andere
rijmwoorden kunnen vinden dan „Marië, donum"? —
Vooral de Walen hebben dit soort rijm zeer hoog
noodig: repaire—prospere, calumme—couronne, arbre —
candelabre, temps—pretens, iette—delecte, paistre—
champestre; rijmen, die worden gebruikt door „mees-
ters" als „Van Wille bresme, Hanton, Jehan de
paris, Vigne, Marot end den Meyere".
De eisch, dat de rijmvormen in afleiding gelijk
moeten zijn, is dwaas, want dan vindt men bijna
geen rijmen, en bovendien: niet de etymologie moet
beslissen maar de klank en het accent. Zoo zijn
wèl goed:

¥

w

XV-^

lagh — dagh — sagh — ghevragh,
bont — rond — ghetond,
vermaen — ontfaen.

1) strofe 128—135.

-ocr page 69-

55

kinders

— spinders,

verraen

— zaen.

sprack

— track,

groot

— noot,

belaen

— ghevaen,

pleit

- seid,

schat

— vat,

cust

- lust.

Goed ook zijn, om

het accent:

ganc, verlanc, ontfanc — stanck,

h^i/\'\'" A banck, sanck, hanck — dranc,

^y^ al zou men moeten schrijven: ontfaiigh, verlangh.

^^ Zoo ook zijn goed:

dries, vlies — verlies

lust, blust — cust, >

al schrijft men in het woordenboek: driesch en bluscht.
Maar foutief zijn:

ledigh, heligh, besigh,
dat is „straetdicht". \')
!. w. Niet-geaccentueerde laatste lettergrepen („syllabijcqsche
adiectien") van meerlettergrepige rijmen zijn geoor-
loofd, als het hulpwerkwoorden zijn, bijv.:
goed zijn — moet zijn,
gheseid hebben — gheleid hebben,
maar in alle andere. gevallen verkeerd, bijv.:

Hartman — zwartman.
Beter is evenwel in het eerste geval, wanneer men

\') strofe 136—139.
2) Strofe 140 en 141.

-ocr page 70-

56

\' de beide woorden van plaats doet verwisselen en
schrijft: hebben gheseid, hebben overleit, zijn be-
droghen , enz.....•

£C. Ook verlengde vormen als „ditte, datte," verlengd
om de maat, doet men beter niet te gebruiken.
Alleenlijk eigennamen maken soms een verkeerd rijm
noodzakelijk, hoewel het verkieslijk is te trachten, in dat
geval den eigennaam midden in den regel te brengen.
Is dat onmogelijk, dan is goed:

Moyses — voois es,
Rhodes — bode es.
Al deze regelen moet men in acht nemen, maar:

Overdijnckt men en vmdt van op van nere
Gheen reghel zoo vast, zu en lijdt exceptien. \')

En de jongeren mogen den Paxvobiaanschen Facteur
wel dankbaar zijn\'voor zijn arbeid. . \'

1) strofe 148.

2) Het tweede gedeelte der Const van Rhetoriken (strofe 82—152) be-
handelt dus de volgende onderwerpen:

a. stoplappen. ^

l). maat en rijm, cf. l.

c. cons. en voe.

d. rediten.

e. equivoquen.

f. schimp en vilonye.

g. opschrijven v. h. dicht.

h. maken van verzen.

i. herhaling van een regel.

k. nieuwe dichtvormen. i

l. df. h.
m. lengte van een referein.
n. keuze van dichtsoort.
O. lengte der regels.

-ocr page 71-

57

Be verschillende dichtsoorten.

Wie zich wil oefenen in de dichtkunst, beginnende met
het minst moeielijke, handele aldus:

154. Beghind dan eerstweerf te baladerene
Eonde^kins te recolerene, als ionghe scholierkins,
Met refereinkins de ianckers te stofferene,
Hier ende daer chaertkins te componerene,
Groetsels te userene in venus papierkins,
Daer naer, peinst om dees schoon camerierkins
Die onderhauwen zullen dijn ionghe zinnekins.
Dicht en zendt liedek^ns in haer vergierkins
Zij zullen u dancken de eerdsche goddinnekins.

Heeft men al deze dichtsoorten goed bestudeerd en her-
haalde malen er proeven van gemaakt, dan- kan men een
„tafelspeelkin" gaan maken, vervolgens „esbatementldns,"
en eindelijk „spelen van zinnen," het moeielijkste het
laatst, want:

Wie eerstweerf anverden te groote lasten
Zullen met Icaris alle ind zee versmueren.

1. - . Iedere dichtsoort heeft haar eigen eischen en haar
/ { eigen karakteristiek.

p. opeenliooping van vocalen, hiaten.
q. verwaarloozing der regels van rhetorika.
yT. mascuhjn en feminijn rijm.
^ s. „sehuym" (schoone uitdrukkingen en beelden).
t. gebruik vain \'s duivels naam.
M. verkeerde uitdrukkingen, de letter h.
V. assonance, accent.
tv. „syllabijcqsohe adiectien".
X. verlengde vormen.,
ij. eigennamen in rijm.
z. opvolging dér regels.
1) Strofe 155.

-ocr page 72-

58

-.A

. Een balade heeft volgens Molinet steeds referein, en
bestaat uit 3 clausen (strofen) met een „Renvoy van
prinche." Volgens dienzelfden Molinet is de balade
ontleend aan de clausule van 4 strofen, en verschilt
daarvan alleen door den refereinregel (d. i.: stock-
reghel in het vlaemsch.) — Volgens „de opinie
van desen landen," volgens sommigen, is balade een
algemeene naam voor allerlei dichtsoorten; volgens
Castelein:

Ick hauwe balade name specialic,

Van zevenen, achte, neghene, zoomen bauwt

costumelic.

|Het referein is ontleend aan de clausule, en ont-
I leent zijn naam aan het refereeren van den laatsten
r\' regel; vandaar dat men referein moet schrijven en
niet refrein.

De baladen zijn ontleend aan Martialis\' epigram-
men, — een epigram immers is .... „ghecleed
metten zeiven frock."

De refereinen deed Virgilius. aan de hand „in zijn achste
eglogue":

Uut twee veersen (daer) nemen wy suspicie,
Die daer verhaeld staen onder groot ende cleene,
Incipe Menalios, es beseven de eene:
Ducite ab urbe domum, moet dander betalen:

welke regels „vuer stockreghels staen." Virgilius
leert voorts, dat men den stockreghel mag verande-

strofe 156, 157.

2) Strole 158.

3) Strofe 170.

tr

llfipA^\'

-ocr page 73-

.59

ren, al is het \'tallerbeste, den stock onveranderd te
houden.

De balade mag men gebruiken voor allerlei doel-
einden: Charten, uutroupen, dyaloguen, spraken,
enz. ... De balade van achten wordt vooral ge-
bruikt voor de beschrijving der „gesten" van groote
mannen:

Ghelijck Pausen, Keijsers, Cuenynghen en Graven^
Metgaders amoruesheyd van Venus slaven;
Veel cronijcken oock......

Een balade kan verlengd worden met een halven

regel (staart), maar moet dan een „balade ghecruust

oft oversleghen" zijn. In dezen vorm dicht men:

......vry edel croonementen,

Aventueren, fabelen, incidenten,
Triumphen, tornoyen, loven, electien,
Sublimatien,......

Castelein dichtte er zijn Bal\'aden van Doornijcke in.

De overige baladensoorten (aude sneden enz. . . .)

worden geheel bepaald door het rijmsysteem, dat bij

een „balade ghecruust oft oversleghen" aldus is: ab

ah b c h c enz. . . ., de steert heeft dan rijm c. \'\')

Het roadeel staat op 3 pooten als een ijzeren pot,

en is een dicht dat „rontgaet;" één regel komt n.1.

3 maal voor in éen rondeel; de 3« en 6° regel zijn

de lastigste, de overige volgen vanzelf.

\') strofe 164, 165.

Strofe 185, 188, 196.
\') Strofe 197—200.

■i) Strofe 190. Er komen 2 strofen met het nummer 190 voor; hier is
do eerste bedoeld. — Over do maat- en r\'ijm-systernen van Castelein
zie bijlage III, en hier onder sub ii.

-ocr page 74-

60

Als rijmsysteem voor een rondeel geldt: a^ h^ a^
a^ a® a^ h^; regel 1, 4 en 7 zijn gelijk, regel 2 en
8 eveneens. Bij de „dobbel rondeelen" geldt hetzelfde
rijmsysteem, maar dan verdubbeld, dat is dus: a^ x^

y^ a^ x^ a> x^ a^ x^ h"^ tß a^ x^ h\'^ y^.
Het ketendicht „ketent hem zeiven tot zijnder vrame,"
en .Is ontleend aan Virgilius „achste voorghenoemde
egloghe." Dit ketenen bestaat hierin, dat het slot-
woord van den eersten regel rijmt op het beginwoord
van den tweeden, het slotwoord van den tweeden
op het beginwoord van den derden, enz. . . . -)
Rethorike Retograde ontstaat, wanneer een regel zoo-
wel van voren naar achteren als van achteren naar
voren kan worden gelezen, bijv.:

Alchimisten zijn wijs niet ongheleerd,

welke regel omgekeerd luidt:

Ongheleerd, niet wijs zijn alchimisten.

Ook „dmaten_ ya,nden spelen" kennen wij door Vir-
gilius , Seneca, Terentius en Plautus. Men onderscheidt
ze in Tragedien en Comedien:

Wie dese overleest, tsy iongh oft aut,
Vindt altoos bliden uutgangh in de comedien:
Ongheluck ende bloedsturtijnghe menigh vaut
ZulJ,en altoos blijcken in de Tragedien.

«

\') Strofe 160, 162, 183.

2) Strofe 161, 166. Het voorbeeld van een ketendicht komt voor onder
<le rethorike extraordinaire.

3) Strofe 167

. /

-ocr page 75-

61

Het gebruiken van verf of theatermommen is niet aan
te bevelen, trots Thespis en Eschylus, —

Den oprechten aerd moet dit als venijn schuwen.

Een _tafelspel vereischt bijzondere zorg, voornamelijk
wat betreft het karakteriseeren der personagen. En
daarbij moet in het oog worden gehouden deze regel:

Dat den ketsten persoon es deerste ordineersele,
Uut die schept ghy dandere zonder langhen pronc,
Van de laetste neemd tgheheel spel sijn fundeersele.

d. w. z.: de hoofdpersoon, de drager van de hoofdge-
dachte van het stuk, zonder wien de overige perso-
nagen geen recht van bestaan hebben, daar deze dienen
tot medekarakteriseering van den hoofdpersoon, — de
hoofdpersoon treedt het laatst op, zoodat de toehoor-
ders dan in zekere spanning verkeeren en zijn heen-
geleid naar het terrein, waarop de dichter hen wil
rondvoeren.

gK Liedekins moeten aldus worden samengesteld: eerst
make men een strofe met onmiddellijk „den vooys daer
op"; daarna make men de overige strofen. Alleen dan
zullen woorden en muziek overeenkomen, gelijk in
„mijn liedekin boucskin".

„Poëtijcke licentie" is den meesters „deur haer prae-
eminentie" geoorloofd; zij mogen een woord „corrum-
peren", zooals relliquie in plaats van réUigio; zij mogen

1) strofe 168 en 169.

2) Strofe 173.

3) Strofe 174. îî.B. liet standpunt van li. Wagner!

V

-ocr page 76-

62

„uutlandsche teermen" gebruiken. Maar dat is alleen
den kunstenaren vergund, anderen niet.
l\\ Voor den „vinder" der j^halve reghels oft steerjen"
^eldt Adonis.\' Twee halve regels gelden voor 1 geheelen.
Dikwijls komt het voor, dat de staart, rijmt op den
laatsten halven regel; zoo bijv. in een „referein van
thienen metten steerte", waarin het volgende rijm-
systeem voorkomt: regel 1, 2, 4, 5: rijm a; regel

11, 12: rijm ö; regel 13,
rijm c. De staart maakt dus den 10»^®° regel, die
een halve is, vol, terwijl rijm b in plaats van 4
volle regels er 4\'/^ heeft.

Het Heroïcum carmen gaf ons den versregel voor
„geesten". De overige regelen kennen wij uit Boëtius
en anderen. \')

De voordracht vereischt eveneens bijzondere zorg. Men
kan niet alles op gelijke wijze zeggen. Iedere zin moet
„thar^r intentien" worden uitgesproken, ernstig, deftig,
amorues, toornig, woedend, vreesachtig, krachtig,
üefelijk, dikwijls met snelle wisselingen van stemming.
Dit doet men in de eerste plaats door buiging en
verandering van de stem. Dat voornamelijk. Dan,
daarnaast, door gebaren met armen, voeten en oogen..
j Men houde hierbij het volgende in het oog:

\' den mond niet te wijd to oj^enen, want dat is leelijk
voor de toeschouwers;
niet te saai én te treurig te spreken;
niet altijd op dezelfde wijze te spreken, verschil

>) Strofe 163, 165, 204, 205.

-ocr page 77-

63

makende voor de rollen van „gendaerme vul furuers,
coopman, of rustier, ionghe maegd of matroone,"
anders als men een oud personage voorstelt dan
een jong.

Naer de gheleghentheyd maeckt u habele,
Naer u personage moedtty uwen mond keeren.

vooral heeft men duidelijk te spreken, de n goed te
laten hooren aan het einde der woorden.
Want wie deze regelen niet in acht nemen,

.......weedt dat zij verwaten staen

Tn dese const, ende moeten vul qualen dwalen. \')

Dat alles over de dichtsoorten, vele regelen en vele
voorbeelden, een moeielijk werk.

Bethorike extraoi\'dinaire.

216. Hier zuldy gaen lesen dan vry zonder swichten,
Om aerbeids verlichten, of God maeghd beletten,
Intricate baladen, die nienighen ontstichten,
Dobbelsteerten, ende Ketendichten,
Vremde sneden, Scaeckberd, vry van smetten,
Veersen in dichte, Simpletten, Dobbletten,

1) Strofe 175—180.

2) Het derde gedeelte der C. v, R. (strofe 153—214) loopt dus over de
volgende onderwerpen:

a\'. baladen, refereinen.

rondeelen.
cl. ketendicht.
<ï\'. rethorike retograde.
e\'. spelen, Comedio en Tragedie.
P. tafelspel.
g^. liedekins.
Jt^. licentia poëtica.

i^. halve regels, staarten, enz.....

voordracht.

-ocr page 78-

64

Kicqueracken, Baguenauden, als qua, iuweelen,
Met twee stocken, al dichten hart om setten,
Limen, of Deffianchen, ende Aude Eondeelen.

217. Dbeghin ende hende van zommighen spelen,
Benodicite, zal ick quelen, metter Gratiën.
Superflue dicht, en sal u niet vervelen,
Parabolen, Cocorullen en magh ick niet helen,
Moralen, Eegheldicht, noch Comparatien,
Endel-veers, Spraken, ende Interrogatien,
Epitaphien, Proverbien, ick verclare,
Gheraedsels, ende Eed der rethorijcscher natiën.
Ende dit heete ick Eethorike extraordinaire.

Altemaal „vremde dijnghen," waarvan Castelein bijna
uitsluitend voorbeelden geeft, zonder daarbij veel te
zeggen. Opmerkingen maakt hij alleenlijk bij:
Ketendicht. \') Molinet „vercoopt" ons hier „duchten",
want tusschen Gheketend, ende Ghecnoopt:

En weet ick differentie noch belet.
Nochtans heedt bijt zo, in zyn vermet:
En Ketendicht heedt hy, als bicans bedeghen slicht,
Zulck als wy, met allen rechten, en bet,
Heeten ghecruust oft oversleghen. dicht.

Het verschil tusschen Molinet en Castelein bestaat
dus hierin, dat Molinet het vers met het ketenrijm

ababbcbc enz..... ketendicht noemt, M. de

Castelein daarentegen ghecruust oft oversleghen dicht;
— en dat Molinet ghecnoopt dicht, Castelein keten-
dicht noemt het vers, waarin het slotwoord van den
eersten regel rijmt op het beginwoord van den twee-
den, enz....

1) Zie o\', blz. 60.
Strofe 218.

-ocr page 79-

65

ö^. Ricqueracque. Een ricqueracque is volgens „tv;ralsche":

......een dicht recht tusschen tween goet:

Maer gheenen zin en can zu concluderen. \')

Gastelein heeft hier kennelijk het Fransch niet be-
grepen , gelijk vooral blijkt uit het door hem gegeven
voorbeeld, dat een geheel ander rijm- en maatsysteem
vertoont dan het Fransche.

Niet te verwonderen is het dus, dat hij deze dicht-
soort afkeurt en veroordeelt.
c\\ Baguenauwen (fr.: baguenaude). Ook dezen dicht-
vorm verwerpt hij.

Want tes een ontstichtinghe, zonder pac of band.
Zonder dicht of redene, ende gheen verlichtinghe.

Een voorbeeld ontbreekt. Ook dit heeft hij in de
Fransche Gonst van Rethoriken niet begrepen.
d^. Gomparatie. Deze „moet ghy weereldlic hantieren."

Een gewone 8-regelige strofe met geen afwijkend rijm.
e\\ Parabole. Deze moet „gheestelic" van onderwerp

zijn. Eveneens een strofe zonder iets bijzonders.
f\'\\ Moralen. Met een stof, die „meest altoos Goddehck"
is. Evenmin afwijkingen in maat of rijm.
Het bijzondere der Gomparatiën, Parabolen en Mo-
ralen ligt dus volgens Gastelein geheel in het karakter
der behandelde stof.

\') strofe 219.

2) Zie blz. 87.

3) Strofe 220.
Zie blz. 87.

S) Strofe 221.

-ocr page 80-

66

g"^. Proverbie oft Adagie. Voorbeelden daarvan zijn:
Cocodrilsche tranen, Olie in vieren, Blender dan een
Mol. Zegwijzen die „zeere een dicht verchieren."
Zonderling deze\' soort van uitdrukking tusschen de
dichtsoorten in!

Balade intricaet. Daarover in strofe 223 het volgende:

Sylleben, daerin myn pi\'opoost, lieetiek voeten,
Den derden ende lesten zuldy dobbelen moeten,

overeenkomende met de onder\' het voorbeeld van een
„balade intricaet" geplaatste:

Nota.

Den derden, ende laesten voet, dobbeld met staden,
Oft ghy en zuid dit, niet wel gheraden.

Er staan dus eenige regels met goede rijm en maat,
maar zonder zin. Dien zin krijgt nien eerst door
verdubbeling van den derden en laatsten voet. \')
Nog veel ingewikkelder waren deze baladen dikwijls.
Zoo staat er in de C. v. R. een, waarvan moeten
verdubbeld worden de- 4°, 5«, 6° en laatste voet.
Schaeckberd.

th

\') Tot verduidehjking het volgende voorbeeld; de tusschen haakjes
geplaatste lettergrepen zijn do verdubbelde.

Hooverdigh bloet ghier meest bekend [kend]
Uwen [God] goddeliok boven al [al]
Le die [meest] meester zijn inden end [end]
En in [druck] druokigh naer den val [val]
Lende [zom] zomtjjd in tviands stal [stal]
Knechten [fijn] fijneren zy beneden [den]
Viant [zeer] zeerlick doet er vele ind dal [dal]
En vander [der]licker helscher steden.

-ocr page 81-

67

Wild ghy tsghelijcks maken, om dijns zins verlichten
Beghind aen tcruce eerst, dats minen raet:
Want daeraf dependeren alle dander dichten. \')

Een schaeckberd vertoont 64 blokken zooals een
werkelijk schaakbord. In ieder blok zijn eenige woorden
gedrukt. Op 38 manieren een aantal dezer blokken
vereenigende, krijgt men 38 baladen.
I Simpletten „zijn als een dicht maeckt al den cnoop",

dus verzen met één enkel rijm,
ƒ Dobbletten zijn verzen met slechts 2 rijmen. Het

voorbeeld vertoont 6 maal aab met slotregel b.
Maar er is geen enkele reden om dit rijmsysteem aan
te nemen als het eenige, dat men mocht gebruiken.
Tenminste het „dobblet, met 2 stocken" vertoont dit
rijmsysteem:
abaabbabb aa. Het eigenaardige van
dit laatste dobblet bestaat in de gelijkheid van den
eersten en laatsten regel.
^ -m"^.
Epitaphien „nemen over doode haren loop". Zonderling
is het "epitaphium in de C. v. R. zelve, want daarin
wordt Castelein zelf als doode betreurd. Waarschijnlijk
is de oorspronkelijke vorm van dit grafschrift door
Castelein\'s zoon of door den drukker of door H. vanden
Keere aldus veranderd. Voor een soortgelijke ver-
andering — zoodat deze strofe niet als ingeschoven
behoeft te worden aangemerkt — pleit de verdraaide
zin in de beide rijmregels (3 en 7) op -
ein, en het

«) strofe 223. ■

2) Zie Casteleins voorbeeld van zulk een Schaeckberd met de oplossing
in bijlage
II.
Strofe 224.

-ocr page 82-

68

in regel 6 — 7 voorkomende jaartal: duust vijfhondert....
tsestich. Vermoedelijk stond er: duust vierhondert....
tsestich, en werd het in Castelein\'s jonge jaren ge-
maakt, een vermoeden, waarvoor ook het onzinnig
gebruik van Grieksch-Latijnsche mythologie getuigt.
Coco
rullen, of simple Bueseldicht, zijn zotte verzen
„op alle kinderen dagh", zich door niets kenmerkende
dan door hun dwaasheid. 7)

Verdere opmerkingen ontbreken. Gastelein behan-
delde deze Rethorike extra-ordinaire alleen volledig-
heidshalve, hij werkte er aan met tegenzin: al die
beuzelarij achtte hij zijne kunst onwaardig, hij was
reeds vervuld van nieuwe scheppingen:

Myn zinnen moeten wat anders ghehynghen. 2)

Behalve de reeds besproken dichtsoorten komen de
volgende nog voor in de Rethorike extraordinaire.
Sesse baladen in eene. Een kunstige 8-regelige balade,-
waarvan iedere regel uit 2 gelijke deelen bestaat,
terwijl alle eerste deelen\' te zamen hetzelfde rijm-
systeem hebben als alle tweede deelen, doch met
andere rijmwoorden; dus: voor de eerste vershelften:
ababbcbc; voor de tweede vershelften xyxyysyz.
p^. Dobbelsteerten (zie sub o): dat zijn verzen, waarvan
in iederen regel de 2 laatste woorden op elkander
rijmen, behoudens het gewone strofe-rijm.

^Eenige vreemde sneden, waarvan het kenmerkende
alleen in haar rijmsysteem bestaat. •\'\')

1) strofe 224.
Strofe 215.
Zie Hijlage III.

-ocr page 83-

69

h r^. De Latijnsche versmaten: .Phaleucium carmen, Te-
trastich on elegidion. Distichon heroicum, lambicum
trimetrimn, Sapphicum carmen, Asclepiademn.
Al dicht, oft van woordt te woorde. Dat is een vers,
waarvan de in plaats overeenkomende woorden van
alle regels rijmen.
P. Defiianche, ofte Lime.

Het door Castelein gegeven voorbeeld is een ge-
woon 18-regelig vers met staart, met het rijmsysteem
van een „ghecruust dicht" doch met een ingeschoven

gden regel niet rijm a; dus: ab aahhcb c-cd enz____

De karakteristiek moet dus worden gevonden in den
inhoud, en dan komt men tot de slotsom, dat een
Defflanche een weerschrift is.
Vreemde soorten van Rondeelen.

Een „aud vremd Rondeel", met rijm: a^b^a^a^b^
b\'a\'a\'a\'a\'b\'a\'bK

Een „ander aud Rondeel, dobbele, uten wale", met
rijm:
a\'b^\'^ a\'a^^ a\' b^ a^ a^ a^\' b^ a\\
Beghin van Spelen.
Hende, of tsluten van Spelen.

Beide met een groote wisseling in de lengte der regels,
maar zonder afwijkend rijmsysteem (ghecruust dicht).
10^. Benedicite, Gratie, Paternoster.

Gewoon rijm a a bb cc enz—, zonder afwijkende
maat, geschreven in dialoogvorm.
x"^. Regheldicht. Kenmerk: rijm a a bb cc\\ dus hetzelfde
rijm als sub lo"^.

\') Zie een voorbeeld hiervan op blz. 16.

-ocr page 84-

70

Endelveers. Gewoon maat- en rijm-systeem. Ken-
inhoud. Deze inhoud is een laatste bede

merk: de
vóór het overlijden.
Eenige verzen met regheldicht, t. w.:
Eed, op Pax Vobis Camere.
Sermoen van Sencte Reinhuut.

Daarna het slot.

--- ¥

O Het vierde gedeelte der C. v. E. (strofe 215—227) bevat dus:
a". ketendicht,
ricqueracque.
baguenauwcn.
—d^. comparatie.
V-C», parabole. .
-f^ moralen.
^g^. proverbie oft adagie.
li^. balade intricaet.
i^. schaeckberd.

simpletten. ^

P. dobbletten.
_ ni\'. epitaphien.
—cocorullen.
0^. sesse baladen in eene.

dobbelsteerten.
q^. vremdo sneden.
r^. Latijnsche versmaten.

al dicht, oft van woordt te woorde.

I

— f. deffianche, ofte lime.

M^ Vreemde soorten Rondeelen.
^v^. Beghin en Hende v. spelen.
^w^. Benedicite, Gratie qn Paternoster.
x^. Regheldicht.
Endelveers.

— Eenige verzen met regheldicht.

Do karakteristiek der behandelde dichtsoorten ligt dus:
in den vorm bij: a\', h\\ k\\ l\\ o\\ f-, u\\ en

-in den inhoud bij: c% e\\ g\'\', m^, n\', vS «f\' en z\\

-ocr page 85-

71

En deze Const van Rethoriken voorafgegaan en gevolgd
door een brief van den drukker, Jan Cauweel.

Vóór de C. v. R.:

Jan Cauiveel, an allen Nederlandsclien Poëten ende
Beminders van Poesien, gheseid Rhetorica.

Het es een ghemeen opinie (Eerzame ende Goed-
williglie Lezer) onder den meerderen deel vanden Poëten,
ofte Rhetoriciennen van hedensdaeghs, angaende alle
waercken van Rhetoriken, hoe goed, schoone ende
elegant die wezen moghen, dat zij die blameren, zo
wanneer de zelve in prente ghécommen zijn. Dat meer
es, zij verachten ooc, endo versmaden alzulcken Poöet
die zine waercken in prente laett commen, specialic-

ten, binnen zinen levenden tide, taxerende hem van
.mbitien ende glorysoukene. In de welke zaken
(beliaudeïis haerlieder reverentie ende goed iugement)
zij ons dijncken grootelicken verdoolt ende buten weghe
zijnde: want, indien alle Autheurs van zulcken zinne
endo opinie gheweest hadden: latende haerlieder \\yaer-
cken niet uutcommen voor naer de dood, zo waren
ons zonder twifel, alsnoch, vele, schoon, fraeye ende
excellente waercken yerborghen ende onbekend, ende
nioghelick inder eeuwigheid zouden bliven: alzo
Avel
van Philosophen ende Oratueren, als Poëten ende
ander schrivers, te wetene Moderne. Daude schrivers
zijn danof licht ghenough t\'excuserene, mids causen
dat zij de Const vander Druckerien thaerlieder tide
niet ghehadt en hebben twelc schade was. Niet te min
daerom en hebben si niet ghelaten haerl. waercken to
divulgherene, ghedurende den tijd haerlieder levens:
zoomen daer of ghenough beschreven vind.

Ende vanden glienen die tonzen tide gheschroven
hebben, latende tzelve commen in prente binnen haer-
lieder levene, danof zijnder onder de Latijnsche schri-
vers , in allen Consten, zonder ghetal, ende daghelicks
nieuwe; zo allen studieuseh gheesten, hemlieden in
die tale verstaende, wel kennelic es. Onder do Fran-
sooysen hebben wy ooc om tselve t\'approberen, ende /
alle inPoösien, by namen Molinet, Ie Mairo, Habert, ^

-ocr page 86-

72

Koiisart, du Bdlay, Charon, de Magny, Tontehie,
Collet, Muret, Gruget, ende la Marguerite des Prin-
cesses, die wel d\'eerste plaetse van desen behoorde
t\'haudene: met noch ontellighe vele andere danof al
den meerderen deel noch leven, ende diens weereken
wy al h§bben. Ooc tselfs, onder de Nederlandsche,
hoe wel weinigh, maer groeiende: als te wetene, Jan
vanden Dale, Jan van den Beer\'ghe, Andries van der
muelen, Cornells van Ghistele, Cornelis Manilius.
Maerc van Vaernewijc, ende onzen teghenwoordighen
Gastelein, alzo hy zelve belijdt in dezen Page 220,
Bala. 212, metgaders ooc zynen Liedekens-bouc, zijn
Historie van Piramus ende Thisbe, ende zijn baladèn
van Doornicke, zo ons emmer wel kennelick es. Al
welcke voorn. Autheurs, ende dusent andere (duer
tlaten prenten ende ghemeen maken van huerlieder
weereken) hemlieden eenen eeuwighen, ende onsteerfve-
licken name-vercreghen hebben: boven den lof, prijs,
fame, ende eere, die hemlieden ende haerlieder waer-
cken met allen rechte, t\'allèn tyden, wel toebehoord.

Wy laten ons dogh daghelicks een ghemeen Spreec-
woord ontvlieghen, twelcke, luudd aldus: Vooren ghe-
wezen, es naer gheleerd. Ditte ghemaerckt dan, wat
moghen wy Nederlanders meer verbueren, onslieder
tale verrijckende ende vercierende, dan al ander uut-
landsche natiën, die noch daghelicks daer toe tenderen.
Dus niemant en late dan, om dusdanighe opinie, ofte
vreeze van versmadenessen, zine waercken in tlicht te,
brijnghene, voor zijn dood: opdat den rechtsinnigen
IlPoëte ende Orpheiste, tegen den Straetdichter, ende
jMidas muselaere magh werden bekend. Want, alzulcke
Straetdichters (zo wy ons beduchten) zijn meest de
ghene van der voorghenoopte opinie: de welke, qualic
ghenough haerlieder moeders tale te recht connen spel-
len ende lezen, naer den aert ende Etimologie van
diere. Beminde Lezer, met dezen vermane wisen wy
u tot onzer waerschuwijnghe, ghesteld in thende van
dezen bouc, ende die ghelezen hebbende, blijft Gode
bevolen. Te Ghendt, dezen twalefsten Novembris.
Anno 1555.

En achter de C. v. R.:

-ocr page 87-

73

WaersclmwijngJie tot den Lezer.

Beminde Lezer, t\'uwen ghemake, ende om u te bet
t\'onderscheedene tdicht, daermede onzen Autheur es
leerendè, ende tghene dat hy es stellende voor een
Exemplaer, zo hebben wy u tzelve ghesteld in ver-
scheeden lettren: Te wetene t\' Leerdicht in Gursive,
ende d\' Exemplaers in Romeine. Hoewel,
Avy en twijf-
felen niet, ofte men zalder eenighe vinden die zegghen
zullen, dat zij deze letteren onghewone zijn ende niet
en kennen.

Den welken wy voor een andwoorde gheven, dat
daer lettel belangs an es: want voorwaer, de ghene
die noch zo verde niet ghestudeerd en hebben dat zij
deze ofte andere dezerghelijcke letteren connen ken-
nen, die en behouven, zonder faulte, de lecture ende
studatie van dezen waerke niet tangane: mids dat
onzen Autheur Castelein voor alzulcke Blonckaerds,
ditte niet gheschreven en heeft: zoot ooc by redenen
niet betamen en zoude, niet meer dan eenen kinde
den Pater noster te doen spelleno, twolke noch zinen
A, b niet gheleerd en hadde.

Ooc zo hebben wy (noch tuwen gherieve) onder-
scheeden de Baladekins van tvoorseide Leerdicht met
zekeren ghetale daervooren te stellen: op dat ghi
daer ute te lichter ende ghereedelicker zoudt vinden
(by der tafele die wy ooc daer op ghesteld hebben)
alle zaken, Eegulen, ende allegatien danof de zelve
Autheur in dezen es narrerende.

Voorts, als angaende van der Ortographien, ofte
Spellijnghen, die wy in tvervolgh van dezen hebben
gheobserveerd, w^eett (Beminde Lezer) dat wy daer inne
ghevolghd hebben de proper Copie gheschreven by der
hand van onzen Autheur Castelein: emmer, alzo naer,
endo ghetrauwelicken alst ons moghelicken es ghe-
weest van doene: volghende ooc der naornstigher béde
vanden persoon die ons de zelve Copie ter hand
ghedaen heeft. Hoe wel, wy en loeghenen niet of
d\'Autheur en heeft in deze zijn Copie van zommigh
zijn spellen (tzij onwetens oft anders) baerblijckelicken
ghefaeld, ende dat specialicken in de Diphtonghen,
daer in hy hemzelven diclanael contrariëerd: ooc in

-ocr page 88-

74

veel andere faulten die ghenough supportabel zijn,
ghelijck als in dit vocabel Eethorica, spellende
tzelve in d\'eerste syllabe zonder aspiratie, ende in de
tweede heeft hy die ghesteld: gheheel tegen de rechte
Ethimologie van dit griecsche vocabel Rhetorica.
Ooc tusschen, Ende, Coniunctie ende, Hende,
Nomen, en maekt hy ooc geen diversicheid, ende in
veel meer andere dier ghelikeri, die wy achterlaten
om der langheids wille. Niet, dat wy dit alligieren
tot
Vermindertheid ofte cleenachtijnghe van den over-
leden Autheur, die hem zelven dogh niet verandwoorden
en magh, nemaer, behaudons zijnder eeren ende goe-
den name:, ende op datmen daer ute magh zien eens
ieghelicks zin, ende tbeste verkiesen, twelke wy u
altijd recommanderen te doene: hopende u noch met
al dusdanighen waerke te belemene, in dien wy be-
seffen dat u deze onze hekelijnghe anghename ende
danckelick es.

-ocr page 89-

I

TWEEDE DEEL.

TWEEDE AFDEELING.

strofe 15 der C. v. R. begint aldus:

Molinet die dees conste zeer verlichte,
Hoe wel hyse dichte vremdelick becuerd.
Om dat hy dit weerck in prosen beslichte,
Ende mijn edel const daer met ontstichte
Heeft hy dit zelVe groensel verbuerd.

Castelein doelt hier dus op een boek of een verhandeling
over de C. v. R., geschreven door Molinet.
Op een soortgelijk werk doelt hij kennelijk in strofe 218, waar
hij over het ketendicht spreekt en een meening voorstaat
„contrarie Molinet". Evenzoo in strofe 219, al noemt hij
daar den naam van Molinet niet. Van een ricquerac\'que:

Zoo dwalsche zeit......

4

In strofe 14 spreekt hij van „den Roover" en „zijn Re-
thorijcke", die evenwel niet onverdeeld kan worden ge-
prezen.

"Wat „de Roovere" betreft, nergens wordt van hem een

-ocr page 90-

76

verhandeling over de C. v. R. vermeld. En onder de over-
gebleven werken, die lang na zijn dood (f 1482) zijn uit-
gegeven, is er niet een, dat ook maar eenigszins het
karakter daarvan draagt of daarvan iets heeft.

Verder haalt C. op verscheidene plaatsen de oude
schrijvers aan, wier werken in den renaissance-tijd waren
gedrukt en herdrukt, van commentaren en glossaria
voorzien, die ieder ontwikkeld menschenkind bestudeerde.
Van hen nam hij eenige metra en zeer veel wijsheid over.

Maar zijn werk is niet uitsluitend Latijnsch-Grieksche
navolging. Integendeel, het groote geheel van zijn werk
is niet classiek.

Alleen Molinet kan dus van de genoemde schrijvers
de bron van de C. v. R. zijn. Gedrukte verhandelingen
oyer rhetorika van zijne hand mogen hebben bestaan, be-
staan doen zij niet meer. Het eenige wat over dit onderwerp
nog van hem overig is, is te vinden in een HS. van de
nationale bibliotheek te Parijs. Dat HS. is ingebonden in een
roodleeren band, waarop het wapen der Bourbons, en op
den rug: Recueil de vers. Behalve andere stukken staan
daarin nog 2 verhandelingen en tal van verzen van Molinet.

De eerste verhandeling draagt tot opschrift:

Cy commenche larfc de rethoricque
cornjjose par maistre Jehan molinet.

De tweede, daarop onmiddellijk volgende:

Ceu sieut ung aultre traictiet de rectoricque
fait pour aprendre arimer.

ï) Zie verder Bijlage IV.

-ocr page 91-

77

Het onderschrift der eerste verhandeling luidt aldus:

Explicit lart de rethoricque
fait par maistre Jehan molinet,

dat der tweede eenvoudig:
Explicit. \'

De eerste verhandeling begint met de volgende inleiding :

Pour ce que nouvellement ren jentens par vo gra-
cieuses missives estes tires soubz lestandart de cuijido
le dieu damours et que vous mon treshonnore sieur
tout entrepris dardant desù- desires estre tresleal et
chevaleureux campion pour conquérir votre partie
adverse et obtenir vitoire glorieuse vous estez adressie
vers moy affin duser de lart de rethorique Certes tres-
honnore sieur ce tant peu que je ay en teste ne vous
y peult gueres ayder vous en avez plus en la bouche
que nen seay mettre par escript ne la chalemele de
pan qui abusa le roy midas ne la flute du dieu mer-
cure qui endormit le cler argus no la rebelle de arion
qui enchanta le beaulx daulphin ne le vielle de amphion
qui repara les mures de thebes ne aussi le Harpe de
orpheus qui ouvrit les portes de\'nffer neurent encemble
telle armonie ne si joyeuse resonnance que vous tres-
honore sieur avez en bouce et en faconde Voz tres-
nobles progeniteurs parens et oncles germains enfurent
et sont si richemens douez que les treshaulx et glo-
rieux personnaiges de ce monde en ont estes largement
contantes amollies et adouchis vous forligneries gran-
dement nensenties quelque estincelle Que proffiteront
donc mes rimes enpres votre vive eloquence ce sera
paille empres fin grain plomb empres or cane empres
vin et obscure face de lune empres tresreplendissant
souleil mais affin de mieulx satisfaire a voz prères et
requestez que je tiens- pour commandement je vous
envoyé ce petit traitiet de rectorique tout chauldement
forgiet et fait a votre contemplation auquel vous trou-
verez patrons exemples coulleurs et figures de dictiers
et thailles modernes qui maintenant sont en usaige
come lignes doublettes vers sisains septains witains

-ocr page 92-

78

alexandrins et rime batelee rime brisee rime enchainee
rime adouble queue et ferme de complainte amoreuse
rondeaulx simples de 1, de 2, de 3, de 4, de 5 sil-
labes rondeaux jumeaux et rondeaux doubles simples
virlais doubles virlais et respons fatras simples et
fatras doubles balade commune balade baladant balade
fatrisee simple lay lay renforciet chan royal servantois
ricqueracque et baguenaude de laquelle rectoricque
montreshonnore sieur si cest chose qui guaires vailles
vous prendres en gre sil vous plait tant la fleur come
la farine telle que votre tres humble et petit molinet
aseu tourner entre ses meulles

Molinet: patrons exemples coullem^s et figures____

Castelein: Patroons, Exempelen, Sneden, Colueren.
(strofe 88. 3).

Het overige verkort tot:

......Rondeelen, Refereinen, Baladen,

Liedekins ende Spelen, twy ende hoe:
Amoureus, Avijs, zot, van allen daden.
Van een, twee drie reghels, tot twintighen toe.

Na de inleiding volgt bij Molinet:

Rethorique vulgaire est une espece de musicque
appelee rigmicque laquelle contient certain nombre de
sillabes avec aulcune suance de consonance et ne se
peult faire sans diction ne diction sans sUlabe ne sil-
labe sans lettre La lettre est la mondre partie de
la diction ou sillabe qui ne se peult deviser come
a h c d etc. desqueles lettres les unes sont voyelles
^V\'inJâO-\' autres consonantes les voyelles sont a e i o u.

tti^jeJi/^a If\'\' sillabe est une assamblee de lectres soubz ung accent

f^Tt-^e^À*- indistamment proferee come ar hal et la diction est
celle qui contient une ou plusieurs sillabes come
ar

pficn, 6i\'-f^L^(.uiarteiis halain

Castelein stelt daarvoor in de plaats: (strofe 89)

Veel simpel dijnghen mochtick verhalen
Maer met curter talen weerick die van my,
Ghy weedt wat consonanten zijn en vocalen . ,

-ocr page 93-

79

Molinet verder:

......et jasoit ce que toute diction latine ait

parfait sont toutes voyes en langaige rommant qui
lensient ce quil peult sont trouvées aulcunes dictions
ou sillabes imparfaiçtes cest adiré qui non pas par-
faicte resonnance lesquelles aulcuns nomment feminines
dictions et les parfaictes masculines Les masculines
ou parfaicte dictions sont come
donner chanter dler
et les feminines ou imparfaiçtes sont come donnent
ayment chantent allent
et est assavoir que toute diction
imparfaicte et de singulier nombre fine par
e impar-
faictement et fainctement sonnant come
verge mere
dame rogne
et les plurieles finent^en t ou en s come
riont viont pucélles gentes ....

Castelein :

110. Noch hebben de walen een schijn zonder zijn

Vuer hemlien steerck en fyn, hoewel wijt ignoreren,

Perfecte dictien, heeten zij masculijn,

Ende de imperfecte feminijn.

Die de perfecte in een syllabe passeren :

W^es zij in dat cas willen sustineren,

Ende te dier causen met den subtilen küfven,

Ic en siedt den vlamijnghen niet observeren:

Elck land zal by zyn haude stilen blyven.

Daarna bij Molinet:

Toutes et quantes foiz que la sillabe imparfaicte
finant en
e rencontre en metres une desdictes voyen-
les ayent vray son de voyele la dicte sillabe se boute
avec ladite voyenle et ne font encemble que une sil-
labe come on diroit ma dame ayme img aultre que
moy Cesto sillabe me qui est la moitié de dame
sentreboute avec ceste syllabe ay qui est la moitye de
ayme qui est une sillabe imparfaicte se compte avec
ceste diction ung et ne se compte le dessusdict mettre
que pour 8 sillabes et est assavoh- que tout mettre
dont la derraine sillabe est imperfaicte do quelque
quantité quil soit exede la mettre parfait dune sillabe

-ocr page 94-

80

en by Caötelein:

109. Dees const accordeert qualick metten wale,

Want elcke tale heeft haer enargië,

Hier nochtans ick van hem niet en fale

Wanneer een dictie hendt in vocale ,

Ende de volghende oock ten zeiven tië,

Do eerste vocale blijft an deen zië

Gheabsumeerd en gheniedt volghd dees secreten naer.

Dan volgen bij Molinet achter elkaar de verschillende
dichtsoorten, opgehelderd door voorbeelden; na ieder voor-
beeld een brok verhandeling evenals bij Castelein.

Doublette — DóbUetten.

La plus facille et commune taille de rime est la
doublette qui se peult faire en toute quantité de siUa-
bes et le plus souvant en huit et en 9. De ceste
maniéré de rime est compose le romant de la rose
plusieurs histoires et farses en sont plaines.

bij Castelein zonder bijschrift voorkomende in de Re-
thorike extraordinaire (zie l"^.).

6-regelige verzen:

Aultre taiUo de vers sisains ne sont en moralités
et jeux de personnaiges souverainement en repi\'oches
ou redargutions et sont communément de six lignes
de 5 et de 6 sillabes

La guerre
Jay bruit regne et cours
en chans et en cours
en lautro et en lune

La pais
Je suis sans secours
mais après decours
voit on prime lune

bij Castelein zonder „Verclaers der Const" dit voorbeeld:

-ocr page 95-

81

Van drien, in zes halfve regulen.

Den god Mars doet sneven,

Veel Slichten en beven,
Als diet al niedt en weerd:
Maer den Paeys doet leven,
Ende cant al gheven
Dat d\'Oorloghe verteerd.

7-regelige verzen:

Aultres vers septains de 7 sillabes et de 7 lignes
et sont trouves en plusieurs euvres dont la derraire

. chet en comme proverbe

bij Gastelein met hetzelfde rijmsysteem: „Charte".

De ceste taille septaine descend une aultre mode de
vers briseez la quelle est reduitte ace mesmes et nont
les lignes des parfaictes sillabes que troys sillabes en
ligne pour ce que la tierce est prononcee en double
accent contre limparfaicte ceste espece de rime fut
mise avant au jeu de rendre compte et relicqua

ontbreekt bij Gastelein.

8-regelige verzen:

Aultre taille de vers witins aultrement appelez fran-
chois est assez communes en plusieurs livres et traic-
ties come en la belle dame sans mercy lospital
damours et le champion des dames desquelz la croi-
sure des mettres encemble la quantité des sillabes
est notoire en ceste exemple

met èen voorbeeld, waarvan la croisme des mettres
overeenkomt met die van Gasteleins 40 voorbeeld van
8-regelige verzen.

Aultre thaille de vers witains se fait par aultre
croisure de laquelle monsieur lindiciaire fut j^rincipal
inventeur

en het voorbeeld in rijmsysteem, overeenkomende met het

6

-ocr page 96-

82

]e van Castelein, maar in maat met het volgende van
Molinet:

Pareille taille de vers witains est maintenant en
usaige et ny a de difference si non que les mettres
sont de\' 10 ou de 11 piedz

Bij Mohnet volgt dan een 8-regelig vers, rectoricqne
batellee genaamd, dat behalve la croisure des mettres,
overeenkomende met bovengenoemde, nog een afzonderlijk
rijmsysteem binnen in den regel heeft, en wel na de
4® syllabe. Dit kunstproduct ontbreekt bij Castelein.

12-regélige verzen:

Aultre taille de rime nommee vers douzains de la
quelle taüle sont faictes plusieurs histoires et horoisons
richement decorees comme lo digne pereiosite et aultre
dont le formulaire et croisure se demonstre par ceste
exemple

voorkomende in Casteleins Rethorike extraordinaire.

Vers alexandrins, verzen van 12 regels met une senile
termination, ontbreken bij Castelein.

Ketendicht.

Aultre taille de rime se nomme enchainee pour ce
que la fin dung mettre est pareil en voix au commen-
chement de lautre et est diverse en signification et ce
péult ceste taille causer en balades vers witains et
rondeaulx de chanssons

ook bij Castelein (cf. a^). De beteekenis van strofe 218,
waarin hij Molinefs verklaring van het Ketendicht be-
strijdt, is niet duidelijk in verband met bovenstaande
aanhaling uit Molinet. Waarschijnlijk is hij in de war
gebracht door la croisure des mettres, die Mohnet hier
gebruikt en die wel eenigszins op ghecruust dicht lijkt, —

-ocr page 97-

83

en bovendien heeft hij den Franschen tekst vermoedeUjk
niet geheel begrepen.

Dobbelsteerten.

Retlioricque adouble que ne se peult engendrer par les
tailles dessusdictes quant la penultien et la deraien
sUlabes ont pareille termination

bij Castelein voorkomende in de Rethorike extraordinaire.

Dan volgt bij Molinet:

Pour amoreuses complaintes et aultre doleance nust
avant m® arnould greben cest taille de rethoricque .

een dichtsoort, die bij Castelein ontbreekt.

Rondeelen.

De toutes quantités de sillabes et dictions se font
rondeaux simples et communs dittiers de chanssons

bij Castelein: , \'

Hiernaer volglien Eondeelen van aile soorten.
Molinet heeft rondeelen van 1, 2, 3, 4 en 5 letter-
grepen, Castelein slechts de 3 eerste , waarvan hij n". 1
aan Molinet ontleende:

je^l drijnct \' ^..-V^ovoi

boy \' iet !

se scliijnct. i

je iet.

ne mijnct

voy niet,

Je drijnct

))oy iet.

rondeaulx jumeaulx tient tout ensamble et est le petit

en son tout partie du grant

bij Castelein:
Rondeel, zesse in een.

-ocr page 98-

84

Doubles (le rondeaulx se font par lignes doublettes
avec quelque une sangle qui se consone avec lune des
aultres et ceste maniéré de doubler sert au chaussons
de musicque come le serviteur et aultres de 5 lignes

ontbreekt bij Castelein, evenals een daaropvolgend soort
van rondeelen, waarin op eigenaardige wijze 7 rondeelen
tot 1 zijn verwerkt.

Aultre taille de rondeaux doubles qui se nomme
simples virlais pour ce que gens lays les mettent en
leur chaussons rurales come gente de corps Ce font
en ceste maniéré

bij Castelein in de Rethorike extraordinaire „And, vremd
Rondeel"; geheel overgenomen, gelijk reeds blijkt uit
het begin :

Jay mis mon coeur en une lourde
qui est tresbelle bachelotte
sy non quelle a la mamelotte
ossy grosse, que une cahourde

dat bij Castelein luidt:

Myn herte staet vast op een zottinne,
Om dat zy zoo vul goede jDradden steect. ...

Castelein laat ook de „respons" en „fatras" uit Molinet\'s
traitiet weg, 2 dichtsoorten, waarvan de eerste een soort
kerkzang is en de tweede gebruikelijk is voor „matiers
joyeuses", beide met een eigenaardigen vorm.

Daarna gaat Molinet over tot de behandeling der baladen..
Hij begint met een nauwkeurige uiteenzetting van den
aard en het karakter der baladen:

Balade commune doit avoir refrain et 3 couples et
lenvoy le refrain est la derniere lignes desdictes
couples et de lenvoy au quel refrain se tiro toute la
substance, de la balade ainsi que la saiette au signe

-ocr page 99-

85

du bersail et doibt chacun couplet par rigeur dexamen

avoii- autant de lignes que le refrain contient de silabes.

Se le refrain a 8 sillabes et la dernier est parfaicte

la balade doibt tenir forme de vers witains Se le

refrain a 9 sillabes les couples doivent estre de 9 lignes

dont les troys premiere se croisent la 5® 6® et 8® sont

de pareille terminations différentes aux premieres et

le 7® et 9® lignes pareilles en consonance et distinctes

atoutes aultres Se le refrain a 10 sillabes les couples

de balade sont de 10 lignes dont les 4 premieres se

croisent la 5® pareille ala 4® la 6® 7® et 9® de pareille

termination et la 8® et 10® egale en consonance Se

le refrain a 11 sillabes les couples aront 11 lignes les

4 premieres se croisent la 5® et 6® pareille en rime

la 7® 8® et 10® egale en consonance et la 9® et 11® de

pareille termination et est anoter que tout lenvoy

lequel ala foy se commence par prince ason refrain

comme les aultres couples mais il ne contient que 5 , / ƒ

lignes au plus et le plus souvent prens ses termina-^» / \' /

tiens en rimes selonc les derniere lignes desdictes" i/.

couples.

Casteleins meening over de baladen wijkt daarvan eenigs- L^" ^^
zins af (zie a\'), maar dat verhindert hem niet, Molinets^jJ^^ y^ ^
wenken en voorschriften op te volgen, behalve wat be-
treft de maat.

Balade baladant tient les terme de balade commune
si non que les couples sont comme vers septains aultre
dictier quelle est de dix et 11 sillabes et en batellee
ala 4® sillabe en certaines lignes car en toutes lignes
de 10 ou 11 sillabes soit en ballade ou aultre taille
tousjours la 4® sillabe ou piet doibt estre de mot
complet et doibt on illec reposer en la prononchant

bij Gastelein 1 strofe van dit soort balade, in de Retho-
rike extraordinaire „ander vremde snede", beginnende:

Als hadt ghy ghewedt iemant lyf om lyf, . . . .

Balade fatrisie ou jumelee sont 2 Ijalades commune

-ocr page 100-

86

tellement ordonnes ensemble que le commanchement
de lune donne refrain alautre ....

ontbreekt bij Castelein.

Aultre couleur de rethoricque nommee simple lay
1 est asses usitee en oroison requestes et loenges

I, Exemple

!■;

:!l Fleur de beaulte gracieuse

precieuse

\'1 germe dhonneur excellente

vive image sup tueuse
vertueuse

Branche damour nouvelle ente
Ma deesse ma regente
propre et gente
Ma tresleale amoureuse
Corps et biens et champs et sente
vous presente
ne me soies rigoreuse

bij Castelein in de Rethorike extraordinaire:

Ander vremde snede.

Blomnie der schoonheid, ind tshemels fundatiën.
Vul aider gratiën:

Schoon Gemme van eeren, zeer excellent.
Met Christo bezittende vul iubilatien
De hooghste statiën.

Ghebenedijt zidy, boven alle vrauwen, bekent.
Ghextimeerd vuer ons meinschen praesent.
Advocate excellent,

Om ons te brijnghene in Gods secreten,
Vinden wy ons ondancbaer, laes, in den ent.
Ofte siende blent,

En wild ons vxier dijn heiig kind niet vergheten.

Lay renforciet is een simple lay met 1 langen regel
meer vóór lederen korten: ontbreekt bij Castelein.

-ocr page 101-

87 ■

Chant royal\' se recorde es puis ou se donnent cou-
ronnes chappeaulx aceulx qui mieulx le scevent faire
il se fait arefrain comme balade mais il a 5 couples
et lenvoy

blj Castelein met andere stof dan de hier voorgeschrevene.

Le servantois is een gedicht van 5 strofen met
> lenvoy, sans refrain, gemaakt ter eere der H. Maagd
of over bijbelsche onderwerpen.

het ontbreekt bij Castelein.

La ricqueracque est amainne dune lorgne chanson
faicte par couples de 6 et de 7 la ligne et chacun
couplet a 2 diverses croisees la premiere ligne et la
tierce de sûlabes imparfaicte la 2® et la 4® de p.ar-
faictes et pareillement la secunde croisée mais distinttes
et différentes en termination et doibt tenir cesto mode
de sillabes en tous ses couples affin quelle soit conve-
nable au chant de cesto taille coulloin-a mesieur george
chastellain ses cronicques abregies

bij Castelein----zie blz. 65.

Baguenaude sont couples fais a voulente ten ans
certaines quantité de sillabes sans rime et sans raison
de ceste mode peu recommandee et repulsee des bons
ouvriers fut en son temps moult auctorisiet maistre
jehan de Avissocq et maistre jehan socie

Bij Castelein.... zie blz. 65.

Ten slotte behandelt Molinet eenige soorten van rijinén
en uitdrukkingen, gelijk Castelein in het tweede deel zijner
C.
v. R.. ,

• Equivocques.

Terme desquivocque est quant une seulle diction
ou voix signiffie diverses choses comme ceste diction
nuit signifie porter dommaige et privation de jour

bij Castelein____zie e, blz. 47.

-ocr page 102-

Rime rurale est quant les dernieres sillabes nont
pas totale consonance ains participent en aulcunes
lettres

bij Castelein____zie v, blz. 53.

Redites.

redites en sens sont leonisme dictions qui signifient
une mesme chose

Exemple

Le sage homme ne doibt aller
trop fort si ne veult ambuler :

bij Castelein:

Superflue, 1 Dicht te vergheefs.

Die wijs es en darf niet zeere verre ghaen, ^
Oft hy en wild hem te wandelen bestaen.

Plate redite est quant 2 dictions sont mise en rime
lune contre lautre et pareille en voix et en significations :

bij Castelein____zie d, blz. 47.

Tant les plattes redites que les redites en sens rimes
en goret et ricqueracques sont comtees pour vices de
rethoricque et condampnees en rigoreulx examin si
les fault eviter de toute puissance......:

Castelein heeft ongetwijfeld deze uitspraak niet gelezen,
anders zou hij niet hebben geschreven (strofe 89):
Nochtans eist den walen eene elegantie.

......et quérir termes plus riches et nlieulx

recommandes come dictions aulcunement pareilles sans
estre equivocques et contraires en signifiance

A^ervolgens voorbeelden van goede rijmen, van werk-
woorden met hunne samenstellingen:

Pareillement doibt le facteur quérir aucuns verbes

P

-ocr page 103-

89

composes prepositions come a de con re per sub car
lesdictes verbes escheent en riche rime et ont diverse
signification

en van equivocquen.

De tweede verhandeling bevat grootendeels voorbeelden
bij de voorschriften der eerste, nl.:

rime en goret,
rime de equivocque,
rime commune plate,
riche rime ou leonine,
rime enchainee,

rondel dequivocque,

rimes de 5 piedz et six lignes,
vers sizains (ook bij Cast.),
aultres vers sizains (id.),
vers septains (id.),
vers witains (id.),

aultre maniéré de vers witains (id.),

vers huitains de 8 pieds,

vers witains de 8 pies (id.),

vers douzains,

aultre maniéré de douzain,

cest ung lay (ook bij Castelein),

doubles lays,

aultre lay,

vers dizains de 10 pies et de 10 lignes,
rondel dune, de 2, de 2 sillabe (ook bij Cast.),
regretz,

rondel daultre maniéré,
ronde double. \')

Deze traitiet (in het HS. van 38^\'° tot eindigt met
de volgende strofe:

1) Alle ook bij Castelein voorkomende dichtsoorten, hier opgenoemd,
zjjn reeds in Molinets eerste verhandeling behandeld. Castelein vond
dus blijkbaar deze 2e traitiet geheel overbodig en onnoodig.

-ocr page 104-

90

Plusieurs balades baladans
virlais fatras daultre fachon
ont en leur art les biens rimans
Dont point je ne fais mension
se j\'en dis mon intention
pardonnes moy si jay failly
je ne fais ce traictiet si non
pour aprendre ung mien amy.

Aldus Molinet.

„De vraag naar den oorsprong der „Konst van Rheto-
riken" is lichter gedaan dan beantwoord. Zij zou wel een
afzonderlijk onderzoek verdienen ; wij kunnen hier slechts
op eenige punten wijzen." \')

Na de voorafgaande ontleding der C. v. R en de ver-
gelijking daarvan met Molinet\'s verhandelingen, is de
beantwoording dier vraag niet moeielijk meer.

Matthijs de Castelein heeft in zijne Const van Rheto-
V tiken vereenigd al wat hij .uit classieke en uit Fransche
kunst goed en waar achtte voor die jonge Vlaemsche
kunst, die hem zoo in\'dierbaar was.

De Fransche kunst gaf hem door Molinet wat zij aan
geheel Vlaenderland had gegeven : de techniek der poezie,
een techniek, die (blijkens het slot van" Molinet\'s eerste
verhandehng, zie blz. 88) bezig was zich te ontdoen van
de dwaze kunstemakerijen van vernuftige poëtasters: een
zuiveringsproces alzoo, waartoe hij was gebracht door
datzelfde humanisme, diezelfde renaissance, die Castelein
voor het andere gedeelte zijner C. v. R. stof gaf.

Een tak van Franschen stam is ook Castelein\'s kunst,

1) KalfF, Gesch. der Ned. Lett, in de 16e eeuw, I, blz. 130.

-ocr page 105-

91

fl maar evenzeer een product uit den wordingstijd van iets
nieuw^ Zij draagt geheel het kenmerk van dien over-
\'gangstijd,, dien Carrière aldus karakteriseert i):

Dei.^^rang^_nach_,persönücjiiei:,_Selte^^ und

rein menschlicher Bildung bezeichnet eine neue Periode
im Weltalter des Gemüths; er beginnt im Selbstgefühl,
im eigenen Wollen und führt zum Selbstbewusztsein,
das im eigenen Denken die Bewährung des Seins und
den Quell der Wahrheit findet; dadurch wird der
Uebergang in ein Weltalter des Geistes vermittelt.

Er is bij Castelein reeds iets te merken van opgroeiende
zelfstandigheid. Hij waagt het hier en daar „contrarie
Molinet", tegenover de meening van zijn leermeester, een
eigene te plaatsen. Zijne Rethorike splitst hij in
2 deelen,
de gewone en de buitengewone Rethorike. Die buiten-
gewone , hij zou ze graag hebben weggelaten, maar piëteit
en schroomvalligheid nopen hem, ze toch te behandelen
en op te nemen in zijn werk. Duidelijk ziöt -men de
verwantschap, duidelijk ook het begin van een zekere
zelfstandigheid.

Zelfstandig is Castelein ook in den aanleg van zijn
werk. Wel is de droom, waarmede hij zijn werk inleidt
geheel Fransch, evenzeer als de- baladenvorm der strofen
zelf, maar de stof is geheel naar eigen inzicht gerang-
schikt en behandeld, op een. duidelijke, heldere wijze,
volgens een logisch, kranig plan.

Zoo staat de Const van Rethoriken voor ons niet als

\') Die Kunst im Zusammonliang der Culturentwiokelung und die Ideale
der Menschheit, IV, Einleitung.

-ocr page 106-

92

j een spontane openbaring van een nieuwen geest door een
groote uit de menschen, niet als een kunstwerk van
; een in wien al het mooie denken en gevoelen van een tijd
zich vereenigt, maar als een her inne ring ste eken
uit een tijdvak der geschiedenis, waarin alles
/zich vertoont als de jonge boomen in een pas aange-
legd park.

1 i

X

!

-ocr page 107-

SLOT.

La vérité seule est grande, et l\'ait n\'est
faite que de vérité.

Zola.

Ieder geslacht heeft zijn eigen denkbeelden en meeningen.
Daarom verschillen ook ■ de oordeelen der verschillende
geslachten over de dingen, die zijn gebeurden de menschen,
die hebben geleefd.

Ik wil nu mijn oordeel geven gaan over Castelein en
zijn werk, ophoudende objectief te zijn en bloot beschrijver
van een persoon en zijn arbeid, en alzoo uitgaande van
wat ik schreef in de inleiding:

Wie de geschiedenis, vooral de geschiedenis der
kunst en der kunstenaars, bestudeert en zijne eigene
eischen van mooi als maatstaf neemt bij beoordeeling,
die handelt als het menschenkind, dat het gansch
heelal geschapen acht te zijnen genoegen.

Het ongunstig oordeel, dat gewoonlijk over Castelein
wordt uitgesproken, ik kan het niet billijken en noem

-ocr page 108-

i

94

O-\'

het geenszins het mijne. Reeds hij de eerste vluchtige
inzage van zijne werken, troffen mij vele mooiheden:
en inzonderheid enkele melodieën zijner liederen meer
bepaald. Deze indruk is niet verdwenen of verzwakt na
verdere studie. Integendeel, de lust om zijne liederen
met de melodieën er bij uit te geven en zijne overige
werken eveneens, is steeds grooter in mij geworden.

Er ligt in Castelein\'s werk een groot geluid van waar-
heid. Hij schrijft niet, behalve in enkele godsdienstige
stukken, omdat het zijn taak is om den broode, maar
omdat h^ wat heeft te zeggen. En wat hij te zeggen
heeft, zijn geen groote geweldigheden, maar eenvoudige
dingen over zich zeiven: liefdezangen, klagend en juichend;
vroolijke liederen over jolige uren bij zijne vrienden door-
gebracht ; deftige verzen door hem als facteur van Paxvobis
gemaakt, of vreugdedichten over een vrede, zeggend wat
heel het volk dacht als hij.

Die waarheid licht het meest door in zijn amoreuse
gedichten en in zijn groot werk over de Const van
Rethoriken, het minst in zijne religieuse verzen.

/I

ll

Castelein had wat te zeggen, en hij maakte zelf de
muziek bij zijne verzen: twee gegevens, om tot het
schrijven van mooie taal te komen. Overal in zyne
werken zie ik dat streven
naar zuivere, mooi klinkende
taal. Stel daarnaast eens de hobbelende verzen van een

De Roovere! waarin geen gevoel voor klank of maat te
vinden is. Met als theorie alleen kent Castelein het
voorschrift, dat iedere dichtsoort haar eigen beteekenis
heeft; hij heeft het gevoel en het gehoor, die sterker

-ocr page 109-

95

bewijzen zijn voor de waarheid van dat voorschrift dan de
beste aesthetilsa. Hij doet ons niet stoeten aan lompe zinnen
met stompe hoeken of grove klanken. Hij heeft iets in
zich van dat grootmooie, dat de intieme kunst van
Shakespeare\'s sonnetten of Heine\'s liederen draagt. Meer-
malen is de gedachte in mij opgekomen, dat het jammer
is geweest voor zijne tijdgenooten en voor zijne nakome-
hngen, — jammer dat de tijd waarin hij leefde niet
anders was.

Want een groot kunstenaar is hij niet, en nooit dat
geworden. Slechts voor een klein deel geeft hij kunst in
zijne werken, voor het grootste deel navolgingen en wijs-
heid der classieken, en ernstige leeringen als een meester
in de kunst.

Castelein-classicus treedt vaak op met het volle besef
zijner geleerdheid, niet pedant maar blij om zijn vele
weten, stroomen van namen en aanhalingen leidende door
de nauwe bedding van maat en rijm. Zoozeer was die ge-
leerdheid — het was de tijd van het humanisme — een
deel van zijn denken en gevoelen geworden, dat soms
zelfs zijn kunst, die toch intiem was, sprekende van
hemzelven, leed onder het wicht van die zware klas-
sieke toga. Een leelijklieid, zooals een kriebelig renaissance-
gebouwtje leelijk is naast een majestueuzen gotischen dom.

En Castelein-docens ? Zijne liefde voor zuiverheid en
mooiheid van taal verloochent hij niet, ook niet als
magister, vooral zelfs niet als magister, want hij behan-
delt oen onderwerp dat hem hef is. De kunst, waar-
voor hij streed met krachtige wapens, was hem innig

-ocr page 110-

96

dierbaar. Haar te dienen zoo goed hem mogelijk was,
dat was zijn liefste werk. Met grooten eerbied en nog
grooteren ijver begon en voltooide hij den moeielijken
arbeid van het schrijven eener Const van Rethoriken, te
moeielijker, omdat hij de eerste was, die zoo iets onder-
nam, en omdat hij met al den ernst zijner liefde en
vereering werkte. Het klinkt eenigszins- zonderhng in onzen
anti-the ore tischen tijd iemand te roemen om het schrijven
eener aesthetika. En toch is het niet dwaas,.... voor
dien tijd. Evenals een wetenschap aanvankelijk publiek
eigendom is, maar langzamerhand slechts voor een kleiner
kring bereikbaar wordt als eigendom, en die kring zelfs
hoe langs zoo kleiner wordt, totdat hij eindelijk alleen de
weinige „vakmannen" omsluit, zoo is het ook met de
kunst, en nog veel meer dan met de wetenschap. En al
blijft het „doen aan kunst" en het „doen aan wetenschap"
altijd een geliefde bezigheid voor velen buiten de wereld
der kunstenaars en buiten de tempels der wetenschap,
dat neemt niet weg, dat de kring der ware wetenden
zeer klein is. Maar in een tijd als waarin Castelein

leefde,____de tijd was nog niet rijp voor het voortbrengen

van groote persoonlijkheden, omdat de groote gedachten
en gevoelens, waarvan zulke grooten de machtige dragers
en vertegenwoordigers zijn, nog ontbraken: zij waren
eerst aan het opgroeien. In zulk een tijd is het reeds
een daad van beteekenis, den goeden weg te wijzen, en
Wie dien wijst is niet slechts in de oogen der om hem
levenden een groot man, maar ook voor den historicus,
die de geschiedenis onbevooroordeeld bestudeert. Matthijs
de Castelein was zoo een. Dankbaar voor de wijsheid en

-ocr page 111-

97

wetenschap, die humanisme en renaissance hem brachten,
maar niet zich verklassiekend zooals helaas in het bloei-
tijdvak onzer letterkunde zelfs de grootsten zouden doen.
Hij zag in, dat een taal en een kunst, die geheel waren
dood gegaan, niet konden herleven op vreemden bodem.
Hij erkende, dat een band, dien geschiedenis en kunst
tusschen twee volkeren hadden gelegd, niet zoo maar
door den wil van een enkelen of van een kleinen kring
kon worden verbroken. Maar evenmin verwierp hij de
eerste, het humanisme, geheel, ze verachtende of gering
schattende. En ook wilde hij niet blijven bij een slaafsch
en geduldig voortloopen achter de zegewagens eener vreemde
natie. Met den zuiverenden invloed van het classicisme
in zich, schreef hij regelen voor aan de Fransche kunst,
zooals die kon leven in het Vlaamsche land. Dat is een
daad geweest van begrijpen en voorgevoelen; dat was
zijn artisticit^eit. In een beteren, grooteren had die
artisticiteit hem gewis tot een groot kunstenaar gemaakt.

Nog te meer aantrekkelijk wordt ons Castelein, wan-
neer wij zijne persoonlijkheid vergelijken met die der
goedlevende burgers, zooals van Mander ze in zijn Schilder-
boeck overal schetst. Ruw is Castelein nergens, grof
en plat slechts bij zeldzame uitzondering. Hij moge zeer
amoreuö zijn geweest, eene zijner „amyen" zelfs een klein ^
„baroenken" hebben geschonken, plat-zinnelijk was hij^\'\'
niet. En zelfs de klanken, die wij van de drinkgelagen
met zijne vrienden kunnen opvangen, missen dat weerzin-
wekkend ruwe, dat in verhalen uit dienzelfden tijd ons
vaak tegen de borst stuit.

Dit is evenwel zeker: als Priester, als geestelijke was

7

jvA^.yv^

-ocr page 112-

98

hij niet op zijne plaats. Vreemde zangen zijn voor hem
de geestelijke gedichten, die hij ex officio moet maken
voor de kerkelijke spelen. Zóó vreemd lijkt hij mij zelfs
als geestelijke, dat ik lachen moet, als ik met geschied-
kundige nauwkeurigheid hem in zijne werken vermeld
zié als Priester. •

Om dat alles zie ik Castelein niet als een groot kunste-
naar of als een groot man, maar als den edelen ver-
tegenwoordiger van een tijd, waarin groote dingen werden
voorbereid, ook een hoogmooie kunst.

Exi iam über, et repente vade,
M. D. C.

1 Juni 1894.

-ocr page 113-

Bijlage I.

Bibliographie van Castelein\'s werken:

In chronologische orde verschenen de volgende uitgaven
van Castelein\'s werken:

1. ^ • •
Uitgave 1555.

De Const van Rhetoriken, allen ancommers ende
Beminders derzelver, een zonderlingh Exemplaer ende
leerende Voorbeeld, niet alleen in allen Soorten ende
Sneden van dichte, nemaer ooc, in alles dat der Edelder
Const van Poesien competeert ende ancleeft. Nu eerst-
mael -uutghesteld in dichte, by wilent Heer Matthijs de
Castelein, Priester, ende excellent Poëte Moderne.

(wapen van den drukker, met randschrift: Nucleum
quaerens nucem frangat.)

Te Ghendt.\' By Jan Cauweel, thalver donderstrate in
de\' Cauwe, oft op den houck van der hooghpoort neven
den Jinghele. Anno M.D.LV.

Met Kei. Privilege.

-ocr page 114-

■ 100

Deze uitgave bevat alleen de Const van Rhetoriken,
en voorts: blz. IL Octroy van de Keyserlicke Maiesteit",
onderteekend: J. van der Aa; en Octroy van „de K. M.
als Hertoghe van Braband", onderteekend: P. de Lens.

blz. III—V. Brief van Jan Cauweel „an allen Neder-
landschen Poëten ende Beminders van Poësien".
blz. YI. Gedicht van Vanden Keere tot de „Berespers".
blz. VII—XX. Inhoudstafel, met een onderschrift, waarin
het jaar 1548 als vervaardigingsjaar wordt genoemd,
blz. XXI. Opgave van drukfouten,
blz. XXII. Author ad librum suum; met daaronder: 1548.
blz. XXIII. Een vignet, voorstellende Rhetorica, met
een onderschrift van 5 regels „Tot den Lezer", onder-
teekend: M. D. C. P. (Matthijs de Castelein, Priester).
Achter de C. v. R.:

blz. 252 — 254. Een brief van Jan Cauweel: Waer-
schuwijnghe tot den Lezer.

blz. 254. Een „Vermaen tot de Leer-Jounghers van
Casteleins disciphne", onderteekend: Naer dit een tietere.

Op het laatste blad het wapen van den drukker, geheel
gelijk aan dat op het titelblad.

Deze uitgave komt voor in de Gemeente-Bibliotheek
van Haarlem, in de Kon. Bibl. te Brussel, in de Kon.
Bibl. te \'s Gravenhage en in\' de Univ. Bibl. te Gent.

-ocr page 115-

101
IL

Uitgave 1571.

• De Const van Rhetoriken, aUen äncommers ende be-
ininders der selver, een sonderlingh Exemplaer, ende
leerende voorbeelt, niet alleen in allen soorten ende sneden
van dichte, nemaer ooc, in alles dat der edelder const
van Poesien competeert, ende aencleeft. Uutghestelt in
dichte, by wylent H. Matthijs de Castelein Priester, ende
excellent Poete moderne.

Wy hebben hierby ook willen voughen de Baladen van
Doornijcke, ghemaect byden selven, als een beghinsel der
vergaderinghen, van alle Casteleins wercken.
(wapen van den drukker.)

Te Ghendt, Om de weduwe van Gheeraert van Salen-
son, op de hoochpoort inden Bybel. . By Gillis vanden
Rade. Anno 1571.

Deze uitgave bevat de Const van Rhetoriken en de
Baladen van Doornijcke, en verder:

blz. IL Dezelfde Octroyen als in de uitgave van 1555,
maar met weglating van den naam des drukkers. Verder
een sanctie van „Petrus simons Archipresbiter Ganda-
vensis."

blz. III en IV. Brief van den drukker met gewijzigd
opschrift, met weglating van het onderschrift, en met
veranderden slotzin; — al deze wijzigingen noodzakelijk
door de verandering van drukker.

\') Zie het titelblad van de Bal. van Doorn, sub III.

-ocr page 116-

102

blz. V. Gedicht van Yanden Keere tot de „Berespers."
blz. VI—XIIL Inhoudstafel. In het onderschrift staat
het jaartal 1538 in plaats van 1548.
blz. XIV. Author ad libruin suum, met daaronder: 1548,
blz. XV. GuiUame van Hauweghem\'s loflied op Castelein.
blz. XVI. Hetzelfde als blz. XXIII uitg. 1555, doch
zonder vignet.
Achter de Baladen van Doornijcke:
een sanctie van Petrus Simons;

een vraag om Epitaphien op Castelein (cf. uitgave 1555,
blz. 254), maar nu onderteekend door Vanden Keere;
een epitaphium van Van Hauweghem.
Op het slotblad het wapen van Salenson, met eenige
wijziging: vooreerst is .het vignet veranderd; en dan
staat op den opengeslagen bijbel in het vignet, rechts:
in principio erat verbum, terwijl op het titelblad staat:
in principio erat sermo.

In de C. v. R. komt het Schaeckberd in de uitgave van
1555 voor na de „Ander vremde snede", die volgt op
strofe 218; in de uitgave 1571 eerst na de dobbletten;
daarom: omdat het drukvel in de eerste uitgave anders
eindigde dan in de tweede.

Deze uitgave komt voor in de univ. bibl. te Utrecht,
in de gem.-bibl. te Antwerpen en in de univ. bibl. te Gent.

NB. Het Utrechtsche exemplaar is o. a. het eigendom
geweest van Constantijn Huyghens, blijkens het voor-
komen van diens bekende handteekening „Constanter" op
het titelblad, met het jaartal 1654 daaronder.

-ocr page 117-

103
TIL

Uitgave z. j.

Deze uitgave is volledig dezelfde als die van 1571, ge-
drukt op dezelfde kasten, met veranderingen op het titel-
blad, in het voorwerk en aan het slot.

Dat hier niet van een herdruk sprake is, maar van
denzelfden druk met veranderd voorwerk, blijkt uit de
volledige gelijkheid van druk met alle zelfde fouten en
eigenaardigheden; blijkt ook hieruit: de laatste blz. van
de inhoudstafel (blz. XII) is onder den laatsten regel van
de
z afgeknipt, het bovenste gedeelte dezer bladzijde is
opgeplakt op een nieuw-gedrukte pagina, die een eenigs-
zins gewijzigd onderschrift onder de tafel bevat, doch
met hetzelfde foutieve jaartal 1538, en aan de oimnezijde
niet de Lat. opdracht van Castelein heeft maar een tafel
van „die regulen van de Refereynen"; — en nu is nog
door het ondergeplakte papier en ook door het opgeplakte
papier heen een gedeelte van de Lat. opdracht van Cas-
telein te lezen. — Even afdoend is dit: het titelblad van
de Baladen van Doornijcke is ondanks het onderschrift
niet veranderd; dit titelblad is aldus:

Baladen van Doornijcke ghemaect door 11. Matthijs de
Castelein Priester, ende excellent Poëte moderne.

Incarnatien.

Notabel ingienen Edel Artisten

Wien ick hiernaer wensche Christus choor rijcke

Neemt in dancke, als Philomercuristen

Dit deen boucxken, ghedicteert op Doornijcke.

-ocr page 118-

104

(Kop van Keizer Karei, met over dwars daarnaast:
links: Andraeae occubuit Tornacum Praesnle Carlo.
rechts: Ictibus absque tribus cecidit mala Nervia Carlo.)

Andries sijnde binnen des hemels Choor rijcke,
Fiskierde te Kareis wüle Doornijcke.

Matth.

Wacht wel tSlot Castelein.

Te Ghendt, om de Weduwe van Gheeraert van Salenson
in den Bybel, door Gillis vanden Rade.

De veranderingen werden gemaakt om 2 redenen:

1®. De jonge Jan van Salenson was opgetreden als
leider van de uitgeverszaak van zijn overleden vader
(cf. titelblad, uitg. z. j.);

2". Er was in 1573 (zie IV) een uitgave van Castelein\'s
werken verschenen bij Ghileyn Manilius, waarin ver-
scheidene verbeteringen en wijzigingen voorkwamen, die
Jan van Salenson uit concurrentie-geest bij de door zijn
vader bezorgde uitgave van 1571 voegde.

De veranderingen zijn:

1. het onderschrift en wapen van het titelblad; het
wapen is in het klein volledig hetzelfde als dat van de
uitg. van 1571 op het slotblad; het onderschrift luidt:

Te Ghendt, Bij Jan van Salenson, wonende op de
Hoochpoorte, inden gauden Bijbel.

Met gratie ende Privilegie.

2. blz. II bevat een inhoudsopgave van het verschijnende
werk, omvattende: de C. v. R., de Bal. v. Doorn., de
Historie van Pyramus en Thisbe, veel diversche Lie-

-ocr page 119-

105

dekens. — Deze inhoudsopgave is letterlijk overgenomen
uit de bovengenoemde uitgave van Manilius. In de uitg.
z. j. komen evenwel alleen de C. v. R. en de Bal. v. D. voor.

3. blz. Xni bevat: de regulen van de Refereynen; —
geheel overgenomen uit de uitg. van 1573, maar zonder
de Refereynen die „achter de baladen van Doornijke" en
„achter de Hist. v. Pyr. en Thisbe" staan, uit plaats-
gebrek achtergehouden.

4. blz. XV en XVI bevatten dezelfde vignetten en
onderschriften als blz. XXXI en XXXII der uitgave van
1573 (zie aldaar).

5. Van folio O af verandert het type, waarmede ook
de Bal. v. Doorn, is gedrukt, en dan volgt na de slot-
strofe, zooals die in de uitg. van 1571 voorkomt, een
vervolg van 36 strofen. \')

Overigens is deze\'uitgave volledig gelijk aan die van 1571.

Dpze uitgave z. j. komt alleen voor in de Bibl. v. Ned.
Lett. te Leiden.

- • IV.

Uitgave 1573.

Deze uitgave — een miniatuur-uitgave — omvat ile
Const van Rhetoriken, de Baladen van Doornijcke, de

\') Merkwaardig is in de laatste strofe van dit vervolg do vermaning
tot den drukker om beter zijn best te doen dan bij de uitgave van
Pyramus en Tliisbo. Dit vervolg is dus óf onecht, of Pyramus en
Thisbe is verschonen vóór Casteleins dood. In elk geval moet er een
uitgave hebben bestaan vóór deze z. j..

-ocr page 120-

106

Historie van Pyrainus en Thisbe, en de Diversche Liede-
liens. De titels der verschillende werken i) zijn behou-
dens enkele taalkundige afwijkingen geheel als die der
overige; alleen het .onderschrift van den drukker is
anders, n.1.:

ïe Ghendt, bij Ghileyn Manilius, ghezworen drucker,
te Putte inde witte Duyve. 1573.

De Diversche Liedekens hebben niet 1573 maar 1574
als jaartal van uitgave.

Achter deze volledige uitgave staat een balade uit de
C.
v. R. afgedrukt, met dit onderschrift:

Te Ghendt, Bij de Weduwe van Ghileyn Manilius, te
Putte inde witte Duyve, bij Gelfort.
Ghileyn Manilius is dus in 1573 of 1574 gestorven.

Het, voorwerk dezer uitgave omvat:
dezelfde inhoudsopgave als blz.
11 in de uitg. z. j.,
de beide Octroyen, zooals blz. II in de uitg. 1571,
de- epistel van den drukker, zooals blz. III en IV,
uitg. 1571,

de regulen vande Refereynen, als blz. XIII, uitg. z. j.,
grafschrift van Haelshuyt,

vers van H. Vanden Keere, als blz. V, uitg. 1571,
de inhoudstafel, als blz. VI—XH, uitg. 1571,
Lat. gedicht van Castelein, als blz. XIV, uitg. 1571,
gedicht van Van Hauweghem, als blz. XV, uitg. 1571,

< j

\') Zie de titelbladen der Hist. v. Pyr. en Thisbe, blz. 108, en der
Diversche Liedekens, blz. 110.

-ocr page 121-

107

gedicht van Vanden Keere, als blz. 254, uitg. 1555,
met veranderd onderschrift, als in uitg. 1571,
een epitaphium van Van Hauweghem, als in uitg. 1571,
Veldeman,
Vander Vennen,
Herzeele,
Burchgrave,
(Abr. de) Casteleyn,
Jan van Laerbeke (Ekebreal nau nai),
Haelshuut,
Paembrouck,

dezelfde vignetten en onderschriften als blz. XV en
XVI, uitg. z. j..

Deze keurige miniatuur-uitgave komt alleen voor in de
univ.-bibl. te Gent.

V.

Uitgave 1612.

De Konst van Rhetoriken, allen Aenkommers ende
Beminders der zeiver, een zonderlingh Exemplaer, ende
leerende Voorbeeldt, niet aUeen in allen soorten ende sneden
van dichte, maer ooc in alles dat der edelder Konst van
Poesien aenkleeft.

Item de Baladen van Doornijcke, ende de Historie van
Pyramus ende Thisbe: alles in dichte ghestelt by wylent
H. Matthijs de Casteleyn, Priester ende excellent Poëte
moderne.

-ocr page 122-

108

Tot Rotterdam, By Felix van Sambix. Anno 1612.

De „Baiaden van Doornijcke" heeft een afzonderlijk
titelblad, geheel gelijk (behoudens enkele taalafwijkingen)
aan dat der uitgave van 1571, doch zonder vermelding
van drukker en plaats.

De „Hist. v. Pyr. en Thisbe" heeft het volgende titelblad:
Historie van Pyramus en Thisbe, speel-wijse ghestelt
by wijlent Heer Mathys de Casteleyn, Priester ende
excellent Poët.

(Kop van Castelein, gelauwerd; met dwars, links:
Wacht wel; rechts: t\' slot Casteleyn.)
Tot Rotterdam, By Felix van\' Sambix, inden Bybel
opt Steygher. Anno 1612.

Het voorwerk omvat:
gedicht van Van Hauweghem, als blz. XV, uitg. 1571,
Grafschrift van Haels\'uut, als uitg. 1573,
brief van den drukker, als bl. III en IV, uitg. 1571,
inhoudstafel, als blz. VI-XIH, uitg. 1571,
regulen van de refereynen, als blz. XIII, uitg. z. j.,
gedicht van H. vanden Keere, als blz. V, uitg. 1571,
vignet, voorstellende Rhetorica (gewijzigd), als blz. XXIII,

uitg. 1555.
Achter de „Baladen van Doornijcke":
een refereyn van Rhetorica, van een onbekende,
\'gedicht van Vanden Keere, als blz. 254 uitg. 1555

met veranderd onderschrift,
Epitaphium van VanHauweghem, als in uitg. 1571.
Achter de Hist. v. Pyr. en Thisbe:

-ocr page 123-

109

een gedicht van den uitgever, waarin deze zegt, de
nog voorhanden plaats niet onbedrukt té willen,
laten, onderteekend: Sancta probis Pax\'est,
2 refereynen van Veldeman.

Deze uitgave komt voor in de Bibl- van de Mij. v. JSTed.
Lett. te Leiden, de G-em.-bibl. te Haarlem, de univ.-bibL
te Amsterdam, de kon. bibl. te Brussel en de univ.-bibL
te Gent.

Het derde dezer exemplaren is van deze uitgave door
mij gebruikt en bevat in denzelfden band Casteleins
liedtboeck uitg. 1616 (zie sub YL).

VL

Uitgave 1616.

Deze uitgave is geheel en al naar die van 1612 nage-
drukt, met slechts enkele wijzigingen in de taal, maar
had een anderen uitgever, zoodat op het titelblad der
C.
v. R. en van de Hist. v. Pyr. en Thisbe staat:

Tot Rotterdam, By Jan van Waesberghe de Jonghe,
op
\'t Steygher aende Koren-merct. Anno 1616.

Op het titelblad der C. v. R. staat evenmin als in de
uitg. van 1612 vermeld,.dat de Diversche Liedekens bij
deze editie zijn gevoegd, zooals wel te lezen is op het
titelblad der uitgave van 1573. Waarschijnlijk is dus
Casteleins liedboek in 1616 afzonderlijk uitgekomen; dit
vermoeden wordt bevestigd door het bestaan van een los

-ocr page 124-

110

exemplaar ervan in de Bibl. van de Mij. v. Ned. Lett, te
Leiden.

Het titelblad van Castelein\'s Liedtboeck uitg. 1616 luidt:
Diversche Liedekens Ghecomponeert by wijlent Heer
Mathys de Casteleyn, Priester ende excellent Poët.

Lustighe Gheestkins, Amoureuse zinnekins,
Ontfanght dees Liedekins tot uwen deele,
U meenick, ghy Venus eerdtsche Goddinnekins,
Het schincktse u den wachter vanden Kasteele.

(Kop van Castelein, gelauwerd; met dwars, links:
wacht wel t\' Slot; rechts: Casteleyn.).
Tot Rotterdam, By Jan van Waesberghe, de Jonghe.
Anno 1616.

Deze uitgave komt voor in de particuliere bibl. van
prof. Moltzer te Utrecht, de kon. bibl. te \'s Gravenhage,
de Gem.-bibl. te Haarlem, de kon. bibl. te Brussel en de
univ.-bibl. te Gent.

Van al deze uitgaven zijn die van 1555 en 1573 de
beste, met de grootste nauwkeurigheid gedrukt.

Een volledige uitgave van Castelein\'s werken met de
varianten der verschillende drukken is door mij reeds be-
werkt, en zal, naar ik hoop, zeer spoedig het licht zien.
De bijzonderheden over de typen, drukwijzen, drukkers
enz.,.. zal ik alsdan, zoo nauwkeurig mij mogelijk is,
mededeelen, met bijvoeging van reproducties der vignetten.

Hier zij dus deze korte bibliographie voldoende.

-ocr page 125-

Bijlage II.

Het „Schaeckberd\'\' uit de C. v. R.

Honderd
achte.

Rethorike

l

f.

J

l s

ö

e

extraordinaire

4

m

CD

C
g

O

Beterd bee
man e"n*
wyf

Vreest hu
voor thel-
sehe vier

Beschudt
ziele endo
lüf ■

Die pooght
naer thelsch
dangier

Ghy moedt
zeer curts
van hier

Dees bly-
schap moet
ghy deerven

De dood bo-
sprynghd u
schier

Peinst ghy
zuid moeten
steerven

Die zondigt
tclker spa-
cio

"Wacht hu
voor deeu-
■wlgh blaien

Naer dees
eerdsche lam-
matie

Droufheid "
zal dy ghe-
naken

Ghedijnckt
up tcas van
wraken

Hu naeckt
een ander
deel

"Wee, die
Gods wet-
verbrakon

Daer en wert
gheen ad-
peel

Broosch,
snood, ende
keityf

Ghy boydt
de dood
onghier

Ghi en hebd
liior gheen
blüf

Beterd hu
valsch be-
stier

En woest
dogh niet
zo fier

Coopt hier
des hemels
eerven

Hoe quaed
hoe buter-
tier

Eick moet
doordeel
verwee rven

Hoopt op
Gods groo-
te gracie

"Wat dynge
•waent ghy
maken

Zouckt el-
ders habita-
tie

Dfin leven
zal dy la-
ken

Ghy moedt
de dood ghe-
smaken

Ontsiet tge-
meen mor-
seel

Tsyn hier
al broossche
staken

Int tswee-
relds schoon
casteel

Ontvlied
dees recrea-
tie

Laedt wel-
daed dy ghe-
raken

PoOght om
Gods hoog-
ste statie

Anxt sal op
hu becra-
ken

"Wild dees,
ghenpugh-
te slaken

•"Wanhaeghd
dit eerdsch
tenneel

Mijdt hu
van idel za-
ken

Hier en blyft
niet ghe-
heel

Laedt dy
dees vruegt
verleeden

"Wacht op
Gods groo-
ten toren

Met dueghd
wild hu ver-
cleeden

"Wacht u
voor thelsg
verstoren

Als zidy
hooghe ghe-
boren

Als os dyn
schoonheid
groot

De dood
zalt al ver-
smoren

Tsy preci-
eus oft
snoot

Ghi en hebd
hier gheen
statie

Laedt u ter
dood niet
vaken

Curt werdt
hier u fun-
datie

Versaeckt
dees helsce
draken

Ter dueght
steld al d\\jn
haken

Scheurd
tsweerelds
loos rivoel

Ghy moedt
tot Gode
waken

Als schynd
ghi frisch iu-
weel

Ghi moedt
van hier ver-
scheeden

Dio quaed
doet wordt
verloren

Ghi muegd
hu wel be-
recdon

Met die
God toebe-
horen

Ghy wordt
hier naer
vercoren

Ontgaed
tviands ex-
. ploot

Ick seghd u
van tc vo-
ren

Dijnckt om
die bitter
doot

M
p

CD
O

CD

m

Ct-

O

03

Zouct, ende vindt hier, met Staden,
Acht ende dertigh Baiaden.

-ocr page 126-

112

1. 8 baladen
II. 8 „ ^

in. 8 „

1. abcd

2. abcd
l ■ 5. abcd
I 6. abcd

IV. 8 baladen:

1. ab

2. ab

3. ab

4. ab

1. ef

2. ef

3. ef

4. ef

V. 2 baladen:

De oplossing hiervan, de vakken der horizontale rijen
van links naar rechts aanwijzend met de cijfers 1 — 8, die
der verticale van heneden naar boven met de. letters
a—h, is aldus:

de verticale rijen 1 — 8 ieder afzonderlijk.
„ horizontale „ a—h „

5. ab

6. ab

7. ab

8. ab

5. ef

6. ef

7. ef

8. ef

4. abcd

5. abcd

1.

efgh

2.

efgh

5.

efgh

6.

éfgh

3. abcd

4. abcd

7. abcd

8. abcd

1. cd

2. cd

3. cd •

4. cd
1. gh
2. gh

3. gh

4. gh

4. efgh

5. efgh

3.

efgh

4.

efgh

7.

efgh

8.

efgh

5.

cd

6.

cd

7.

cd

8.

cd

5.

gh

6.

gh

7.

gh

8.

gh

VI. 2 baladen:

1.

de

5.

de

2.

de

6.

de 1

3.

de

7.

de

, 4.

de

8.

de

-ocr page 127-

113

VIL 2 baladen :

, 1.

a

8.

a

2.

b

i

b

3.

c

6.

c

d

/ 5.

d

5.

e

4.

e

6.

f

3.

f

7.

g

2.

g

8.

h

^ 1.

h

Iedere verticale en iedere horizontale rij bevat 54 let-
tergrepen, een verticale en een horizontale samen 108;
van daar boven het schaakbord dat zonderlinge „honderd
achte". Een uitzondering daarop maken de rijen /",/«,
6 en 8, die ieder slechts 50 lettergrepen tellen. Neemt
men aan, dat hier drukfouten in het spel zijn, dan zouden
de vakken / 6, A 6,
f8 en h 8 met eenige lettergrepen
moeten vermeerderd worden. Maar als men in deze vakken
iets invoegt, komt men in botsing met de maat. En boven-
dien heeft men hier met een „balade van achten ghecruust
oft oversleghen" te doen (rijm
ababbcbc), zoodat de
beide kortere regels steeds in rijm
a of rijm c vallen en
dus niet behoeven overeen te komen met de in rijm
b
vallende.

In ieder geval is het Schaeckberd niet geheel in den
haak, en heeft Castelein de eischen van het schaakbord
blijkbaar opgeofferd aan die der balade.

-ocr page 128-

Bijlage III.

Castelein\'s rijmsystemen.

Van het voorschrift uitgaande, dat Castelein in strofe 84
geeft (zie sub blz. 46), komt men tot de volgende vijf
rijmsystemen:

SYSTEEM 1.

1. a a b a a b. C. v. R. „zes halve regels."

2. a a b a a b b. id. voorbeeld van 7 regels.

3. a a b a a b b b. id. 3® „ „8 „ ;
Comparatie.

4. aaöaa&bcdröc. Lied 24.

5. a a b a a b b c b c. Proloog van Pyramus en
Thisbe.

6. aaöaaöccbb. Lied 27.

7. aabaabbcbcc. Slotstrofe v/d. Prol. v.
^Pyr. en Th.

8. aabaabbcbc. Lied L

9. aabaabbööcc. Lied 7.

\') Do cursieve letters wijzen de halve regels aan.

-ocr page 129-

115

10. a a & a a ö & & ö c b b c O. C. v. R. „van thie-
nen metten steerte."

11. a a b a a b b c b c c. C. v. R. 4® voorbeeld van
11 regels.

12. aabaabböcb&c. Ander vremde snede.

13. a a b a a b c c d e e d. Lied 20.

14. a a b a a b b c b c c d d. C. v. R. 2® voorbeeld
van 13 regels.

15. a a b a a b b c b c c d e d e. C. v. R. 4® voor-
beeld van 13 regels.

16. a a b a a b b c b c c c d c d d. C. v. R. 2® voor-
beeld van 15 regels.

17. a a b a a b b c b c c d c c d d. C. V. R. 2® voor-
beeld van 16 regels.

18. a a b a a b b c b c c d c d d e d e. C. V. R. 2®
voorbeeld van 18 regels.

19. a a b a a b b c b c c d c d d e d d e. C. v. R.
1® voorbeeld van 19 regels.

20. aabaabbcbccdcddeefef, enz____

C. V. R. Snede zonder hende.

21. aabaabbcbbccdccddeddeef,

enz____ Pyr. en Th., de eerste gedeelten.van too-

neel 1, 4, 7, 10 en 19.

22. aaöaaöbbcbbcccdcccïddedde
ee/ee/ffgg. Pyr. en Th., Tooneel 15.

SYSTEEM II.

1. a "b a b, C. V. R. „4 regels."

2. a b a b b. id. 5 „ ; Tot den Leser; Een
Nien Liedt, op de zeven Ween.

-ocr page 130-

116

8-

a

b

a

b

b

b. C. V. R. vremde snede.

4.

a

b

a

b

c

c. Lied 29.

5.

a

b

a

b

b

c c. C. V. R. 2® voorb. van 7 regels; Lied 4.

6.

a

b

a

b

b

& c c. Lied 5.

7.

a

b

a

b

b

c b c. C. V. R. 4® voorbeeld van 8 regels.

8.

a

b

a

b

c

c d c c d. Lied 9 en 19.

9.

a

b

a

b

b

b c c. Lied 14 en 15.

10.

a

b

a

b

h

& c\' b c. Lied 16 en 17.

11.

a

b

a

b

b

c b c c. C. V. R. „van achten metten

steerte f

\' Baladen van Doornijcke.

12. a b a b b c b c c. Lied 12.

13. a b a b c d c d d. Lied 3.

14. a b a b b c b c c c. C. V. R. 3® voorb. van 10 regels.

15. a ö a & b c b c c d c d d. Beghin van Spelen;
Hende, of tsluten van Spelen.

16. a b a b b c d c d d. Lied 8.

17. ababbcbccdd. Lied 13 en 18.

18. ababbcbccdd. C. v. R. 1® voorbeeld van

11 regels; Lied 30.

19. a b a b b c b c c c cZ. C. v. R. 3® voorbeeld
va.n 11 regels.

20. a b a b c d c d d e e. Lied 2 en 25.

21. a b a b b c b c c d c d. C. V. R. 1® voorbeeld van

12 regels; Lied 22 en 28.

22. ababccddedee. Vremde snede.\'
•23. ababbcbccZecZee/ff. Lied 23.

24. a b a b b c b c c d d e d e. C. V. R. 3® voorbeeld
van 14 regels.

25. a b a b b c b c c d c d d e e. C. v. R. 1® voor-
beeld van 15 regels; Veldeman\'s 2 Refereynen.

-ocr page 131-

117

26. a b a b b c b c c d c d d e d d e. C. V. R. 4® voor-
beeld van 15 regels.

27. ababbcbcccdccdd. Lied 26.

28. a b a b b c b c c d c d d e d e. C. V. R. 1« voor-
van 16 regels.

29. a b a b b c b c c d c d d e d e e f f. C. v. R.
2® voorbeeld van 19 regels,

30. ababbcbccdcddedeefef. C. V. R.
2® voorbeeld van 20 regelsi

31. a b a b a b a b . . . . enz. . . . Dobbletten,

32. abababab,... enz. ... b b a a. Dob-
bletten met 2 stocken.

SYSTEEM III.

1. a b a a b b. C. v. R. 1® voorbeeld van 6 regels.

2. a b a a b b c c, C, V. R. 1® voorbeeld van 8 regels.

3. a b a a b b c b c. C. V. R. Voorbeeld van 9 regels;
van Hauweghem\'s loflied.

4. a b a a b b c b b c. ■ C. V. R, 4° voorbeeld van
10 regels.

5. abaabbcbcc. Lied 10.

6. a b a a b b c b c c d c d. C, V. R. 1® voorbeeld
van 13 regels; aude snede.

7. abaabbaaaabab. Aud, vremd Rondeel.

8. a b a a b b c b c c d c d d. C.\' V. R. 5® voorbeeld
van 14 regels.

9. a b a a b b c b c c cZ c d d e d e. C. V. R. 4® voor-
beeld van 15 regels.

10, abaabbcbccdcddee. Morael,

-ocr page 132-

118

11. a b a a b b c b c c d c d d e d e. C. v. R. 17 regels.

12. a b a a b b c b c c d c d d e d e e e. Defflanche.

SYSTEEM IV.

1. a a b c a a b c c d d. C. v. R. 1® voorbeeld, van
10 regels; vremde snede.

2. a a b c a a b c c cZ c c?. C. V. R. 2® voorbeeld van

10 regels.

3. • a a b c a a b c c d c d. C, v. R. 2® voorbeeld van

11 regels; Parabole.

4. a a b c a a b c c d c c d. C. v. R. 2® voorbeeld
van 12 regels.

5. aabcaabcccdcd. Epitaphie.

6. a a b c a a b c c d c c^ d e e. C. v. R. 5® voor-
beeld van 13 regels; Vermaen tot den Leer-Joung-
hers ....

7. a a b c a a b c c c? c cZ d e d e, C. V. R. 2® voor-
beeld van 14 regels.

8. a a b c a a b c c (Z c cZ d e d e e. C. v. R. voor-
beeld van 14 regels metten steerte.

9. a a b c a a b c c cZ c cZ d e d d e. C. V. R. 3® voor-
beeld van 15 regels.

10. aab caabcccZc. fZdedeefeffgfg.
C.
V. R. 1® voorbeeld van 20 regels; vanden Kee-
re\'s Vermaen tot de Berespers.

SYSTEEM V.

1. aaabcbccaaddeddebaaab. Lied 11.

2. aaabaaabbbbcc. \'Lied 21.

-ocr page 133-

119

3. a aabaaöbböcbböcccdcccddcZ
e d d d enz. , . . Pyr. en Th., toon 2.

4. aaabaaabbbcbbbcccdcccddd
enz. . . . Pyr. en Thisbe, toon. 9.

AFZONDERLIJK STAAN:

1. aabbccdd enz. . . . Pyr. en Thisbe, toon. 3,
8, 11, 13, 14, 16, 17, 18, 20, 21 en 22.

2. aaaabaaabbcbbc. Refereyn van Rhe-
torica.

3. a a b & a a b ö b c b c c d c d. C. V. R. 1® voor-
beeld van 14 regels.

4. aaaaaaaabbbbbbbbccdd enz....
Pyr. en Th., toon. 12.

5. a&bcaöbcdee/. Van Hauweghem\'s Epitaphie.

6. abbaabababbaabba. Ander aud vremd
Rondeel uten wale.

7. abaaababbcc enz. . . . Pyr. en Th., toon. 4.

8. a b a^ a a^ b\' a b. Rondeelen.

9. a b c a b c c d e e d. Lied 6.

„Ghecruust oft oversleghen" rijm vertoonen dus:

van Systeem I: n" 5, 7, 8, 14, 18, 19, 20 en 22;

„ H: n» 7, 11, 12, 14, 15, 17, 18, 19, 20,

21, 23, 24, 25, 26, 28, 29 en 30;
„ ni: n« 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11 en 12;

„ „ IV: n" 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10.

-ocr page 134-

120

Wat de maat betreft Mj Castelein, de uitvoerigste
tabellen hebben mij slechts deze uitkomsten gebracht:

1. de rijmende regels hebben een gelijk aantal lettergrepen.

.2. het aantal lettergrepen in een regel is willekeurig.

3. de volle regels (d. z. regels van meer dan 8 letter-
grepen) hebben 4 heffingen met een volstrekt willekeurige
verdeeling der zwakker betoonde zindeelen over den ge-
heelen regel heen; zelfs valt de caesuur dikwijls tusschen
zwakbetoonde of onbetoonde lettergrepen.

4. kortere regels hebben naar gelang hunner lengte
1, 2 of 3 heffingen.

-ocr page 135-

Bijlage IV.

Jehan Moline

Jehan Molinet werd geboren te „Divernia Boloniensis",
gelijk zijn grafschrift vermeldt, en stierf in 1507 te
Valenciennes.

Hij studeerde te Parijs, en keerde daarna terug naar
Vlaanderen, waar hij huwde. Weduwnaar geworden,
werd hij geestelijke en wel kanunnik van het „coUégiale
de Valenciennes."

Na den dood van zijn meester en vriend Georges de
Châtelain trad hij in diens plaats op als „indiciaire et
historiographe de la maison de Bourgogne", terwijl hij
tevens het ambt vervulde van bibliothecaris der regentes
Margaretha van Oostenrijk.

\') Deze plaats is niet met zekerheid aan te wijzen. L\'AbbéGoujet
noemt Desvres, Prosper Marchand daarentegen Desvrennes,
terwijl de Bibliothèque historique de la Franco er Disvernos
in ziet. Le Sieur de la Croix-du-Maino noemt „Valenciennes en
Ilaynault" voor Molinet\'s geboorteplaats.

-ocr page 136-

122

Zeer oud geworden, stierf hij. In de lierk „de la
Salle-le-Comte" werd hij hegraven.

Zijne werken zijn:

1. Le Temple de Mars, dieu de bataille, s. L n. d.
(ni de 15® eeuw viermalen herdrukt).

2. La Complainte de Constantinople, s. 1. n. d.

3. La Ressource du petit peuple. Valenciennes, s. d.

4. La tresdesiree et proufitable Naissance du tres
illustre enfant Charles d\'Austriche. Valenciennes, s. d.

5. La Robe d\'Archiduc. Valenciennes, s. d.

6. Histoire du rond et du carré.... s. 1. n. d.

7. Les Vigiles des morts. Paris, s. d.

8. Les Faicts et diets contenant plusieurs beaulx
traictez, oraisons et chants royauLx. Paris 1531.
(herdrukt in 1537 en 1540).

9. Chronique de, Jehan Molinet, pubhée pour la pre-
mière fois d\'après les manuscrits de la Biblio-
thèque du roi, par J. A. Buchon. Paris 1828,
5 vol..

10. De beide verhandelingen, in mijne dissertatie ge-
noemd, vind ik nergens vermeld.

Van al Mohnet\'s werken is er tot op den huldigen dag
nog niet één herdrukt. Moeielijk zal dit ook gaan met

n° 8 (Les Faicts et diets____), waarvan niet één exemplaar,

•gedrukt of in HS., meer bekend is, blijkens een onder-
zoek , daarnaar in België (met medewerking van den heer
E. Fétis, bibl. der „bibhothèque royale" te Brussel) en in
Frankrijk (met die van den heer E. Delisle, bibl. der

-ocr page 137-

123

„bibliothèque nationale" te Parijs) door mij ingesteld.

Wat betreft het door mij geraadpleegde HS., over de
oorspronkelijkheid daarvan is bij mij eenige twijfel gerezen.
Het omvat nl., geschreven met ééne zelfde hand:

2 visioenen van Jehan Michel,
1 verhandeling over het Gregoriaansche gezang,

fragment,
en de 2 verhandelingen van Molinet.

Nu kunnen zeker de 3 eerste stukken door Molinet
zelve zijn gecopiëerd. Maar even goed kunnen alle 5
stukken copieën zijn van vreemde hand. Alleen eene
vergelijking met het schrift van Molinet uit een HS., dat
ongetwijfeld door hem is geschreven, kan daarin zekerheid
brengen. Op de volgende gronden houd ik evenwel voor-
loopig het bewuste HS. voor niet-oorspronkelijk:

het schrift is slechts op enkele plaatsen duidelijk
en met kalmte geschreven; bijna doorloopend draagt
het blijken van groote vluchtigheid en gehaastheid,
alsof het in allerijl is overgeschreven;

de afkortingen komen in ongekend grooten getale
voor zonder eenig stelsel;

het geheele stuk, uitgezonderd de inleiding, draagt
de kenmerken van een uittreksel, en wel van een
zeer onvolledig excerpt; slechts een klein gedeelte
van wat in de inleiding wordt beloofd, is in de ver-
handehng zelve terug te vinden; ■

de inleiding is even zorgvuldig en nauwkeurig
samengesteld en opgeschreven als de verhandeling
zelve slordig en oppervlakkig.

-ocr page 138-

124

Het zou mij niet verwonderen, indien deze 2 ver-
handelingen in zeer nauw verhand staan met n®. 8 van
Molinet\'s werken. Wellicht is de inleiding copie, het
overige excerpt. \'

Intusschen blijft de (zeer onwaarschijnlijke) mogelijkheid
bestaan, dat Molinet zelf zulk slordig werk leverde.

Bij de uitgave van het bedoelde HS. kom ik van zelf
op deze kwestie nader terug.

J

-ocr page 139-

Bijlage V.

itteratuur.

Dr. W. J. A. Jonckbloet. Geschiedenis der Nederlandsche
Letterkunde, 4e druk, ed. Honigh. IL 488-493.

G. Kalff. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde
in de 16e eeuw. I. 125—136.

W. Kops. Schets eener Geschiedenisse der Rederijkeren.
Werken van de Maetschappij der Nederlandsche Let-
terkunde te Leyden. IL (1774) blz. 248-252.

Dr. G. D. J. Schotel. Geschiedenis der rederijkers in
Nederland. 2e druk. I, 121-131.

J. F; Willems. Verhandeling over de Nederduijtsche
Tael en Letterkunde. I, 240-242.

Witsen Geysbeek. Biographisch, anthologisch, en critisch
woordenboek der Nederduitsche dichters. IL 28, 29.

J. de Vlies. Proeve eener Geschiedenis der Ned. Dicht-
kunst. I, 38, 39.

F. A. Snellaert. Schets eener Geschiedenis der Neder-
landsche Letterkunde, 1® druk, blz. 88, 89.

Prudens van Duyse. Verhandeling over den Nederland-
sche n Versbouw.

Dr. D. J. vander Meersch. Verhaal van den Opstand
der Gemeente van Audenaerde tegen hare wettige over-

-ocr page 140-

126 .

heid, ten jare 1539, gedurende de Gentsche onlusten.

, Annales de la Société de Gand. VIII. 43—158.

Dr. D. J. vander Meefech. Kronyk der Rederijkkamers
van Audenaerde. Belgisch museum. VI. 373 — 408,
VII, 15-72, 231-253, 386-438.

J. F. Willems. Oude Vlaemsche Liederen. Inl. XLV,
n°. 145. cf. blz. 61, 62, 240, 241, 368.

Louis de Baecker. Chants historiques de la Flandre,
hlz 237-245, 256-257.

A. M. Ledeboer. Het geslacht van Waesberghe. blz. 74—79.

— — — — De Boekdrukkers, Boekverkoopers en
uitgevers in N. Nederland sedert het jaar 1440 tot het
begin dezer eeuw. blz. 9, 336, 340.

Le Capitaine Aug. de Reume, Variétés bibliographiques
et littéraires, blz. 75, 102, 122, 141.

Nouvelle Biographie universelle. Tome 35 — 36, page
895-897.

P. Hédouin. Notice biographique et littéraire sur J.
Molinet.

La Croix-du-Maine. Bibliothèque du Sieur de....

Guicchardin. Description de tous les Pays-Bas, fol. 433,
1® druk. " ♦

Brunet. Manuel du Libraire.

Goujet. Bibliothèque française X.

Du Verdier et La Croix-du-Maine. Bibliothèque his-
torique de la France.

M. de Reiffenberg. Mémoire sur Jehan Molinet, his-
torien et poëte.

-ocr page 141-

f

LINGEN

ST

-ocr page 142- -ocr page 143-

STELLINGEN.

I.

Matth^s de Gastelein is geboren in 1485.

II.

De Const mn Rhetoriken dagteekent uifc 1548.

\'III.

De uitgave z. j. van Castelein\'s werken is van 1573.

IV.

De balade is van Arabischen oorsprong.

V.

Het humanisme is verderfelijk geweest voor de Neder-
landsche letteren in de 1G° en 17® eeuw.

-ocr page 144-

130

YI.

Yonders overgang tot het catholicisme is niet het werk
geweest van dezen of genen Jezuiet, maar voortgekomen
uit Yondel\'s eigen gemoedsontwikkeling.

YII.

Yosmaer\'s eenzaamheid op het gebied der letteren van y
de 19° eeuw vindt haar verklaring in zijne onderworpen-1
heid aan het humanisme. ^

YIII.

De letterkundige l^eweging van 1880 had zeer veel
recht van bestaan, maar miste voor een beslissenden
invloed de daartoe noodzakelijke groote krachten.

IX.

Karei en Elegast (ed. Kuiper) vs. 96, moet worden
gelezen:

Hedenmeer dats Gode lief.

X.

Karei en Elegast (ed. Kuiper) vs. 1346, moet worden
gelezen:

Ne mooclidi u lijf ontdraghen.

XI.

Seck in Hau seck is een imperatief.

-ocr page 145-

131

XII.

Het woord sjamberloek is ontleend aan het Turksche
janiiirlyk.

XIIL

In het Ur-G-ermaansch stonden nooit twee spiranten
naast elkander.

XIV.

Dinsdag heeft tot grondvorm niet Dingsdag maar
Diesdag. De n is de nasaalklank,^die zich vóór st veel-
vuldig ontwikkelt.

XV.

Het woord sadel is van Qermaanschen oorsprong.

XVI.

Hildebrandslied 67a moet worden gelezen:
Dó stóptun tó samane,

SC. thiu hros.

XVII.

In Hehand vs. 2 moeten de woorden „toord godes"
Worden geschrapt.

XVIII.

Marnix van St. Aldegonde is de schrijver van de
pamfletten:

Corte vermaninghe . ... op \'t vonnis .... tegen
A. van Stralen anno 1569.

en:

Betoysinghe van de onscliult van .... Philips van
Montmorency .... 1568.

-ocr page 146-

132

XIX.

Hans Baert is Mamix van St. Aldegonde.

XX.

Napoleon\'s toclit naar Rusland was een politieke mis-
greep.

XXI.

De opstand tegen Spanje was geen godsdienstoorlog.

XXII.

De wetenschap der geschiedenis behoort de geschie-
denis der volken en niet die der vorsten als basis aan
te nemen.

XXIII.

Er behoort een doctoraat in de geschiedenis in het leven
te worden geroepen.

XXIV.

• Ieder onderwijzer, docent of praeceptor behoort zich
te onthouden van politieke actie.

XXV.

Het verwaarloozen van alle kunst bij Middelbaar en
Hooger Onderwijs is een aanklacht tegen het volk en de
regeering van Nederland.

-ocr page 147-

r-: . -,:

• \' . ; ;
•s

r ,\'v -

•il

■ . ,t

ém

A f

-ocr page 148-

■ . 0 .

V ■

( \'

< . . , ,

• ■■ ... \'

-ocr page 149-

I ■ ■■-1..

\' . 7\' ■

\'t •

Ui\' «

i • . / •
\' \'i:

v<. . f

■ J ,

\'v ■ r-.V\'.-^-.i.

A

>

.i

-ocr page 150-

\'■■i-lb.