-ocr page 1-
H*>
o
^^^
IQ O t V/, V
HET RECHT
EN DE MACHT
inzake de Opleidings-quaestie
door
fl. liITTOOIJ,
Predikant ie Middelburg.
jgJÉiiS é
"37
Middelburg.
A. D. LITTOOIJ Az.
1903.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T P E
-ocr page 2-
-ocr page 3-
HET RECHT EN DE MACHT.
-ocr page 4-
5.J>f^iJ<jT?, ;
r r
-ocr page 5-
HET RECHT EN DE MACHT
inzake de Opleidings-quaestie
door
A. LITTOOIJ,
Predikant te Middelburg.
^03^ @
&
^^
MlDR-ELRURG.
A. D. LITTOOIJ Az.
1903.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Recht en macht waren in den staat der rechtheid
begrippen, die elkander dekten, namelijk in dezen zin, dat
ze niet met elkander in botsing kwamen. Hel recht
krenkte de macht niet en evenmin de macht het recht.
Het recht had de eereplaats; vandaar dan ook, dat het
door ons vóór de macht genoemd wordt. Niet de macht
gaf den regel aan voor het recht of bepaalde zijn optreden.
Neen, indien er van een overheerschen sprake mag zijn,
dan geldt dit van het recht over de macht, en niet
omgekeerd: immers de openbaring en de werkzaamheid
van de macht regelde zich naar het recht. De naat Gods
beeld geschapen mensch kon, wilde en deed dan ook alleen,
hetgeen recht, en daarom goed, was. Zoo nu is het ook
onafgebroken, ja eeuwig in den volmaakten staat, in den
hemel.
Maar op aarde is het sinds den val in zonde, helaas!
alzoo niet.
Reeds bij de eerste zonde ging de macht tegen het
recht in. Hetgeen recht en goed ivas, werd vertreden.
De macht, door schepping van den Schepper verkregen,
kwam in dienst van \'s menschen eigen
1 k, van zonde
en satan.
Ware Gods algemeene genade, ter openbaring en
verheerlijking van Zich zelvcn en, omdat Hij lerwille van
de uitverkorenen de aarde bewoonbaar wilde laten, niet aan
de wereld der menschenRinderen gegeven, dan zou de aarde
eene hel geworden zijn en kon van recht geene sprake meer
wezen. Nu is er echter, dank zij die algemeene genade, den
kinderen der menschen in het algemeen, en meer nog door de
-ocr page 8-
zaligmakende genade den uitverkorenen in het bijzonder
geschonken ecne voortdurende worsteling lusschen recht
en macht.
Dewijl de zonde verblindt en een inkruipsel is, dat
zelfs door de geheiligden niet dadelijk gezien wordt; ja,
wijl zij onder Gods vaak ondoorgrondelijke toelating menig-
maal heerscht, ligt zeer dikwerf het recht als vertreden op
de straten, terwijl de macht hare triumfen viert. Dat het,
helaas, alzoo is, hebben de volken der wereld onlangs weer
diep gevoeld en luide uitgesproken tijdens en bij het einde
van den oorlog, om goud, om revanche en om uitbreiding
van gebied door de Engelsehen in \'t Zuiden van Afrilca
gevoerd. Zelfs in Gods Kerken, zoo leert ons de gewijde
en ongewijde geschiedenis, gebeurt het meer dan eens, dal
(de machQdoorJhet recht als met voeten getreden wordt.
In 1834 en 1880 is dat zoo ten hemel schreiend
uitgekomen in ons eigen, dierbaar Vaderland. Voor dal
diep zondige ■inkruipsel hebben de Kerken, die daarvan
biltere ervaring kregen, maar door Gods genade het juk
van de wederrechtelijke macht mochten afwerpen, zich 1c
wachten.
Naar het mij voorkwam, geschiedde dal niet genoeg-
zaam vóór en op en na onze laatste, te Arnhemgehoudene,
Generale Synode.
Het doel van dit schrijven is dan ook bereikt, als
hel recht, voorzoover hel gekrenkt is, in zijne cere hersteld
en daarenboven met de macht verzoend is, zóó, dal ze
samengaan, leven en arbeiden, ook in de Opleiding tot den
dienst drs Woord*, ter cere van onzen God en tot heil
onzer Kerken.
A. LlTTOOIJ.
Middelburg, 16 Dec.
1902,
-ocr page 9-
Is het in deze dagen van kerkelijke beroering — zoo
heb ik rnijzelven ernstig afgevraagd — uit liefde en lust tot
den vrede maar niet beter te zwijgen dan de pen op te
nemen ? \'k Weet, dat ik kan dwalen, maar, omdat God
gezegd heeft: »Hebt de waarheid en den vrede lief\', meen
ik te moeten spreken.
Eerst toch moeten wij de waarheid, en dan, in den
weg der waarheid, den vrede liefhebben. Daar nu naar
mijne overtuiging de waarheid en het recht, bij de laatste
behandeling der opleidingsquaeste, niet ten volle betracht
en in het licht gesteld is, gevoel ik — die alles mee be-
handelen en doorleven moest — mij tot spreken geroepen.
Temeer, omdat ik vastelijk geloof, dat alleen in overeen-
stemming met de waarheid en het recht de gewenschte
oplossing der quaestie — waarom het ook mij te doen
is — verkregen kan worden. Zoolang naar iemands over-
tuiging de waarheid en het recht niet zegevieren, kan hij
niet van harte meegaan.
De zaken moeten voorgesteld en erkend worden,
zooals ze wezenlijk zijn. Geschiedt dat, dan heb ik nog
hope, dat wij tot eene oplossing overeenkomstig het accoord
kunnen komen.
Immers, er is wederzijds, ja bijna bij allen neiging
om toe te geven en de eenheid en den vrede voor Gods
heilig aangezicht te zoeken. Gewis, ook Dr. Bavinck
wenscht ze.
Reeds eenige weken is het geleden, dat het door
velen met verlangen verbeide geschrift: „Blijven of
Heengaan?
Een vraag en een antivoord door Dr. H.
Bavinck" verschenen is. Hoe de vraag en het antwoord
wezen zouden, wisten allen, die meeleefden, vóór het ver-
scheen. Dat »blijven" als ondoenlijk en «heengaan" als gebo-
den
zou worden voorgesteld, kon niet betwijfeld worden.
Tot «Heengaan" toch was, naar eigene mededeelingen,
besloten, vóór het geschrift het licht zag. Het was dien-
-ocr page 10-
8
tengevolge te raden, dat al de schaduw op «Blijven" en
het licht op «Heengaan" vallen moest. Over de vele
bezwaren, aan het «Heengaan" verbonden en vroeger
door hem menigmaal geuit, was de hooggeachte schrijver
blijkbaar reeds heengestapt. Het was daarom óók te
raden, dat, voorzoover hier van schuld sprake zou wezen,
niet de heeren professoren, die, zooals wij nu weten, ter
Synode tot heengaan aanzochten en er over onderhandelden;
evenmin de heeren Curatoren en Directeuren, die in dezen
volgden, bekrachtigden en benoemden; en ook niet de
geachte Schrijver en zijn Collega, prof. Biesterveld, die
de benoeming aannamen, ja ook niet de 25 mannen-
broeders, die ter Synode de meerderheid uitmaakten en
besluiten namen, waardoor volgens den Schrijver de toe-
stand aan de Theol. School voor Z. H. G. en voor zijnen
collega B. onhoudbaar was geworden, maar wel de 15
broederen, die tégen het voorstel Bavinck—Rutgers c. s.
stemden, en voor \'t voorstel Dos c. s., bijname de prof.
Lindeboom en Nooruvrzu en, (wijl ook hunne namen vaak
genoemd waren) de broeders Bos en Littooij deze schuld
voor hunne rekening krijgen zouden.
Wel geschiedt dit, gelijk het van Dr. Bavinck te wach-
ten was, in zachte termen en met een gevoel van de reeds
jaren aanwezige, broederlijke liefde, maar toch — dit ge-
voelt ieder, die Dr. Bavinck\'s geschrift leest, — zij krijgen,
hetzij in meerdere of mindere mate, het mislukken van
«Ie thans beproefde poging, om tot (\'éne gemeenschappelijke
opleiding tot den dienst des Woords te komen en het vlleen-
;jaan"
in de eerste plaats voor hunne rekening; terwijl
de bovengenoemde heeren vrij uitgaan. Tenminste er
valt op al de genoemde heeren en mannenbroeders, met
liet oog op alles wat nu laatstelijk voorviel, en hetgeen
thans daaruit volgde, geene schaduw. De 15 broederen,
zij en zij alleen, hebben het gedaan. Al de andere broe-
deren gaan vrij uit. Is dat recht? Is het in waarheid zoo .\'
oflet kan verkeeren", heeft Brederode eenmaal gezegd, en
dat woord kunnen wij ook hier in toepassing brengen.Wel
een jaar immers was het geluid van De Bazuin, zoo gansch
-ocr page 11-
9
anders, \'t Is, of de heeren en broederen nu toegegeven
hebben, zooveel als, of meer dan door Dr. Bavinck zelf
te Groningen en daarna in De Bazuin werd gevraagd.
Dit nu is zoo niet. Maar wel heeft de lijvige brochure van Dr.
Bavinck mij bij vernieuwing geleerd, dat, door schaduw
of licht op de gebeurtenissen te laten vallen, verbazend
veel kan worden gedaan. Want de brochure is mooi en
duidelijk; zij laat zich gemakkelijk lezen en is zöó stich-
telijk geschreven, dat men haar gerust op eenen Zondag
ter hand nemen kan. Gelukkige gave, over eene netelige
(juaestie zóo te kunnen schrijven! Doch daarom is het te
meer noodig, onszelven ernstig af te vragen, of hetgeen
bewezen moest worden, ook inderdaad bewezen is; zóó
bewezen, dat wij op goede gronden kunnen, ja moéten
zeggen : De welbekende minderheid heeft alleen de schuld ;
de meerderheid heeft niet alleen de macht, maar ook het /
recht aan hare zijde, ^Blijven" was dan ook dienvolgens
onmogelijk en ■»Heengaan" noodzakelijk ? Of is vooral
voor ingewijden, de hooggeachte schrijver in zijne bewijs-
voering, vooral van datgene, waarop het hier juist aankomt,
ztvak ? \'k Neem de vrijheid er alzoo over te denken, en
mitsdien bevestigend op deze laatste vraag te antwoorden.
Wanneer de dingen van alle kanten in het licht
geplaatst worden ; m. a. w. als er al het mogelijke licht
over opgaat, dat men ontsteken kan, dan zien die dingen
er vaak zoo gansch anders uit. Zoo nu ook is het met
betrekking tot de zaak der Opleiding. Oningewijden en
volgelingen, die niet de tegenpartij hooren, of hetgeen
deze zegt, niet nauwkeurig onderzoeken en overwegen,
zijn gauw bevredigd en verklaren de zaak spoedig voor
uitgemaakt Dat is het, wat men dan ook bij velen in
betrekking tot deze quaestie bemerken kan en waarover
zich velen, wien het alleen om het winnen te doen is,
verheugen. Tot die gelukkigen nu, voor wie deze quaestie,
de quaestie .... aan wie het recht en aan wie de schuld 7
eene uitgemaakte zaak is, behoor ik niet.
Men veroorlove mij de vrijheid, te gelooven, dat /
voor een groot deel het tegendeel waar is van hetgeen J
-ocr page 12-
10
inzake het hebben van het recht en van de schuld, zelfs
algemeen, beweerd is. Ja, men vergunne mij, als mijne
overtuiging uit te spreken, dat de schuld niet voor het minst
juist bij de straks genoemde heeren en broederen en
voor een veel geringer deel, dan in de brochure, op de Synode
en in onze pers geschiedde, bij de broederen, die de minder-
heid uitmaakten, moet gezocht worden. Zeker, bij de
minderheid, zoo zij — wat m. i. geene verplichting was —
metterdaad tot een vergelijk wilde komen, is ook een deel
der mislukking te zoeken en te vinden, aangezien zij
zooveel, of liever ruim zooveel, vroeg, als te Groningen
— toen er geen denken aan was, om zoo tot eenheid te
komen — geèischt werd, en ook omdat zij weigerde amen-
dementen in te dienen op het voorstel—Bavinck c. s.
Doch dat zij, en zij alleen, de schuld der mislukking heeft,
door — gelijk Dr. Bavinck heeft beweerd — op het stand-
punt van prof. Lindeboom te gaan staan, — dat wil dan
zeggen, uit te spreken, dat de opleiding tot den dienst des
Woords naar de Heilige Schrift door de Kerken moet ge-
geschieden — is niet door Z. H. G. bewezen ; sterker nog,
dat is niet te bewijzen, omdat het niet zoo is. Recht en
billijkheid vorderen, dat men dit afdoende en overtuigend
bewijze uit hetgeen door de minderheid ter Synodeinge-
diend of namens haar gezegd is. En waar nu van harent-
wege met geen enkel woord van dat moeten gewag is
gemaakt, daar is het ten eenenmale en volslagen onmogelijk,
het bewijs te leveren, dat zij zich werkelijk op dit
standpunt geplaatst heeft. Met allen ernst zij dan ook ge-
vraagd : gaat het aan, — zonder dat eenig gegrond bewijs
daarvoor geleverd is! — te zeggen, dat de broederen, die
in dezen aan de zijde van prof. Lindeboom stonden, daartoe
geleid werden door dezelfde motieven, waardoor Z. H. G.
bewogen werd te spreken en te handelen, gelijk hij deed?
Zoo ja, dan veroorloof ik mij hetzelfde recht, en zeg:
doordat Ds. B. v. Schelven, toen de beslissing vallen
moest, een voorstel deed, dat op de lijn van prof. L. lag,
was ZEerw. op het standpunt van prof. L. overgegaan, en
dientengevolge mede oorzaak, dat prof. Bavinck (zijns
-ocr page 13-
11
inziens) genoodzaakt werd, om niet te «Blijven", maar
»Heen" te »gaan."
Ieder onbevooroordeeld lezer gevoelt het ongerijmde
hiervan! Zulk een ongerijmd standpunt innemend, zouden
wij kunnen voortgaan, en zeggen, dat (helaas, nu wijlen) Dr.
v. Goor, Ds. he Geus en Ds. Neijens, die — in overeenstem-
rning met het advies van professor Lindeboom — meenden,
dat het Curatorium in dit zoo gewichtig oogenblik geenen
raad moest geven, inzake «Blijven of Heengaan", dïiarom op
het bedoelde standpunt van prof. Lindeboom waren over-
gegaan en dat dientengevolge «Blijven" voor prof. Bavinck
onmogelijk en «Heengaan" als geboden was. Maar zulk
eene redeneering is toch al te ongerijmd, en onze hoog-
geachte en Hooggeleerde Broeder weet, zij het niet langer,
dan toch beter dan ik. dat, als twee of drie of vijftien
hetzelfde doen, zij daarom toch uit verschillende beweeg-
redenen kunnen samengaan en handelen. Dr. Bavinck
zegt, in zijne brochure pag. 71, wat hij Ds. Littooij vóór
de eindstemming gezegd heeft. Doch Z. H. G. weet ook,
dat door mij tot hem toen, en meermalen, gezegd is, y»det,
dat ik op het standpunt van prof. L. in betrekking tot
het moeten was overgegaan, maar wèl, dat ik niet kon
meegaan met het voorstel—Bavinck, zoolang nog zooveel
Kerken blijven wilden bij hetgeen heiliglijk in \'91 en \'9i2
overeengekomen is. Mij desniettemin in te lijven bij de
15 broederen, die — gelijk Z. H. G. beweerd heeft — op
het boven omschreven standpunt van prof. L. zijn overge-
gaan, was en is voor mij onbegrijpelijk. Daarbij komt, dat
mij evenmin van andere broederen, b. v. van Prof.
Noordtzij, Ds. Bouma en meer anderen van de 15, ook maar
in het minst gebleken is, dat door hen dit standpunt werd
ingenomen. Wel durf ik getuigen, vaak het tegendeel ge-
hoord te hebben. Op dat standpunt staande, had niet
één der vijftien kunnen goedkeuren, dat het voorstel
Bavinck c. s, wijl het niet van die gedachte uitgaat, zou
geamendeerd worden, en toch werden er 5 broederen
gevonden, die mijn voorstel, om het wel te amendeeren,
door hunne stem steunden.
-ocr page 14-
42
Indien ons overgaan op het bedoelde standpunt van
Prof. L. bijgeval de voornaamste reden is geweest, waarom
Prof. Bavinck meende te moeten »Heengaan", dan spijt
het mij inderdaad, meer dan ik zeggen kan, dat onze
professor mij en anderen broederen der minderheid eerst
niet eens heeft gevraagd, of dit standpunt werkelijk door
ons werd ingenomen. Het antwoord zou dan van dien
aard zijn geweest, dat het veel besproken 45 tal hem
zeer zou zijn meegevallen. Als het gaan staan op dit
standpunt in dit besproken geval hare schuld uitmaakt,
dan heeft de minderheid als zoodanig hier geene schuld
op hare rekening. Want nog eens en met vollen nadruk zij
het gezegd, zij . .. deed dat niet. Daarom zij het mij dan ook
veroorloofd, prof. Bavinck beleefd, doch niet minder ernstig
en dringend te vragen, deze schuld van de rekening der
minderheid, die toch al zooveel te verduren had, af te
schrijven, of anders zakelijk en duidelijk te bewijzen, wat
hij haar, inzake het standpunt—Lindeuoom publiek heeft
ten laste gelegd. Nog altijd gelooven wij, dat zoowel de
meerderheid, met de professoren, die tot haar gerekend
kunnen worden, als ook de minderheid met de professoren,
die zich aan hare zijde schaarden, fouten heeft begaan,
en dat mitsdien ook in dezen niemand onzer zonder schuld
voor God en voor de Kerken is.
Heb ik de brochure van Dr. Bavinck goed gelezen,
dan loopt door haar, in haar geheel genomen, de draad
der zelfverdediging, inzake het »Heengaan". Ten slotte
is hij saamgevat in deze woorden : »Wij gaan niet, omdat
wij willen, maar omdat wij moeten, omdat de meerderheid
en de minderheid er ons zedelijk toe dwingt."
Maar \'k zeg dit niet, omdat ik de zelfverdediging
afkeur. Integendeel, mannen, die God en de Kerken moeten
dienen, hebben om hunne kracht en hunnen invloed niet
te verliezen, vaak de minder aangename roeping, om dit
te doen. Er is eene zaakgerechtigheid, waarvoor, zelfs
onder \'s Geestes leiding, Koning Hiskia, Koning David en
de Apostel Paulus één- of meermalen opkwamen. Dat
deden ze, als ze in het licht stelden, dat zij in eene be-
-ocr page 15-
13
twiste zaak in oprechtheid voor Gods aangezicht gewandeld
hadden.
Aan de eerlijkheid, de oprechtheid, den ernst en
de goede trouw van Prof. Bavinck heb ik voor mij zelfs
geen oogenblik getwijfeld.
Daarom kan ik, waar de geachte schrijver zegt:
»En dan ten slotte nog als een ontrouwe te worden uit-
geworpen," mij hiervan ook niets aantrekken. Docli dat
neemt niet weg, dat mijn kijk op de dingen, hier en
daar een geheel andere is dan de zijne.
Wat nu voorts den inhoud zijner brochure aangaat,
deze komt, naar ik meen, in hoofdzaak hierop neer:
lo. historische herinneringen, wanneer de quaestie
al aan de orde was en voorstellen zijn gedaan, om haar
tot oplossing te brengen;
2°. een breede critiek op de minderheid, bijname op
\'t optreden en \'t standpunt van de prof. Lindeboom en
Nooudtzij en de pred. Bos en Littooij ; inzonderheid op
\'t voorstel Bos;
3°. worden de gronden aangegeven, waarom Blijven
niet wel mogelijk en Heengaan noodzakelijk scheen;
4°. als de minderheid met erkenning van ongelijk
kwam en eene nieuwe Synode wilde vragen, dan zou
de zaak nog eene bevredigende oplossing kunnen krijgen.
\'k Veroorloof mij, teneinde voor de schuld der
meerderheid bewijzen bij te brengen — de minderheid
kreeg op de Synode, in Dr. Bavinck\'s brochure en in de
pers alles, dus genoeg voor hare rekening — Dr. Bavinck
op den voet te volgen, door ook eerst na te gaan hetgeen
vóór de Synode te Arnhem geschiedde; daarna hetgeen
op de Synode plaats greep; dan hetgeen na de Synode
gebeurde; en ten slotte ook te spreken over het wen-
schelijke, om eene vervroegde Synode saam te roepen.
\'k Meen echter iets vroeger dan Dr. Bavinck te
moeten beginnen. Zal het licht over alles opgaan, dan
moeten wij ons allereerst herinneren, hetgeen door de
vereenigde Kerken, inzake de Opleiding, na langen en
bangen strijd, voor Gods heilig aangezicht, eerst in de
-ocr page 16-
14
Kerk te \'s Gravenhage en daarna definitief in de Kerk
te Amsterdam overeengekomen is. Hierop toch komt hetaan :
tot dat station moeten wij terug; dat moet het aanvangs-
punt zijn, wil onze redeneering door en door gezond wezen ;
vandaar, dat juist hierop door mij steeds al de nadruk
werd gelegd. Of— zou men in ernste en in goeden gemoede
ook maar één oogenblik kunnen meenen, dat eene over-
eenkomst, zoo heilig en plechtig, als toen, door de meer-
derheid met de minderheid werd aangegaan, niet consciën-
tieus behoeft gehouden te worden? Zooals zij,die meeleefden,
weten, liep vóór de Vereeniging der Kerken, ten slotte,
de strijd over deze beide zaken : de continuïteit der Kerken
en de opleiding tot den dienst des Woords. Wat het
eerste, de continuïteit, aangaat, gold het de vraag: zal
de historische lijn gerekend worden zoo te loopen over
de beide Kerkengroepen, dat na de Vereeniging der Kerken
op plaatsen, waar reeds eene Kerk is, geene andere of
geene tweede mag worden geformeerd ? In het concept-
contract ten behoeve van de Vereeniging der Kerken
werd dit toegelaten. Doch de afgevaardigden, Ds. Beuker
en Ds. Ltttooij, dienden op de desbetre 11\'ende artikelen
het hier volgende amendement in:
„Art. 12. Op plaatsen, alwaar een Kerkeraad van een der
beide contracteerende formatiën bestaat, zal van weerszijden
geen andere Gemeente of Kerkeraad naast of tegenover den
bestaanden worden geformeerd.
Voor zoover daarentegen een Kerkeraad, die tot dusver
onder de Synodale Organisatie van 181G bleef, bij Kerkeraads-
besluit, in zijne meerderheid, tot de Kerkenordening van 161^
mocht terugkeeren, zal men, desverlangd, deze broederen in het
nieuw formeeren van hun kerkelijk leven behulpzaam zijn."
Dit amendement werd aangenomen met 2G tegen
14 stemmen. Toen beide Kerkengroepen het hierover,
in overeenstemming met het aangenomen amendement,
gelijk gezegd werd, wel eens zouden worden, liep de strijd
ten slotte voornamelijk over de tweede zaak, te weten
over de opleiding tot den dienst des Woords. Op de
Synode der Chr. Ger. Kerken te Assen stelde, wat deze
-ocr page 17-
15
quaestie aangaat, ik meen Ds. J. v. Andel, het volgende
voor : »De Synode oordeelt, dat in geen geval het beginsel
worde prijs gegeven, dat de Kerken hare eigene inrichting
tot opleiding harer leeraren hebbe." Dit voorstel werd
aangenomen met 23 tegen 14 stemmen. Op dezelfde
Synode werden toen deputaten benoemd om met de
broeders, die daartoe door de Ned. Ger. Kerken werden
afgevaardigd, te handelen over de vereeniging der beide
Kerkengroepen. Vrucht van deze onderhandeling was,
dat genoemde deputaten het volgende voorstel, inzake de
opleiding bij de beide Kerkengroepen indienden:
„Art. 14. De gezamenlijke Kerken zullen eene Theologische
School of Theologisch Seminarium hebben. Bijaldien door de laatste
Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk de bestaande Theo-
logische School te Kampen aan de vereenigde Kerken mocht
worden overgedragen, zal deze als zoodanig gelden. Deze School
of dit Seminarium zal desvereischt geheel in de opleiding van
de aanstaande Dienaren des "Woords moeten voorzien. Indien
echter door de Directie van de Vereeniging voor Hooger On-
derwijs op Gereformeerden grondslag zulk eene regeling wordt
aangeboden, waarbij aan de Synode van de gezamenlijke Kerken
behoorlijk medezeggenschap in de benoeming, de eventuëele
schorsing en het ontslag van de Theologische professoren, en
toezicht op het te geven onderwijs wordt verzekerd, en op grond
hiervan eene overeenkomst gesloten wordt, zal het Kerkelijk
Seminarium uitsluitend voor de practische opleiding strekken
en gevestigd worden te Amsterdam. De benoeming, de even-
tuëele schorsing en het ontslag van de Hoogleeraren aan dit
Seminarium zal aan de Synode staan, maar in elk geval zullen
de Docenten, aan de thans bestaande Theologische School te
Kampen verbonden, daarbij worden overgeplaatst, met volle
behoud van honoraria, onder toevoeging van zulk een verhoo-
ging als uit den duurderen levensstandaard te Amsterdam dan
te Kampen voortvloeit."
Met Ds. J. H. Donner Sr. werd ook schrijver dezes,
door hunne mede-deputaten naar den heer Mr. Kappeijne
van hè Copello gezonden, teneinde dezen advies te vragen
over een punt, rakende de verhouding van de Kerken tot
-ocr page 18-
46
den Staat; zij, bij hem gekomen, reikten hem het Concept,
voor de vereeniging der Kerken, opgesteld, door dedeputa-
ten der Ned. Ger. Kerken, over. Toen het door Mr. Kappeyne
was ingezien, gaf deze zijne verbazing te kennen over het
daarbij opgenomen art. 14, en zeide; »Dat is een stoute
zet, bij de vereeniging van Kerken, eene stichting van
eene particuliere Vereeniging zulk eene voorname en veel
eischende plaats te geven."
De Synode der Chr. Ger. Kerken te Kampen nam
dan ook op dit artikel 14, met 2.Li tegen il stemmen,
het hierop, door mij ingediende amendement, aan, hetwelk
luidt:
„De gezamenlijke Kerken zullen hare eigene Theologische
School hebben. Door die Kerken kunnen echter ook candidaten
van de Vrije Universiteit der Ver. voor Hooger Onderwijs op
Greref. grondslag beroepen worden, indien deze Universiteit zich.
— wat de Theologische faculteit betreft, — onder toezicht dezer
Kerken stelt overeenkomstig de post-acta der Synode 1618, \'19."
\'k Laat hetgeen te Assen en te Kampen, inzake
de opleiding, voorgesteld en aangenomen is, afdrukken,
om daardoor de aandacht er op te vestigen, dat te Assen
van »hct beginsel", om eene eigene opleiding te hebben,
wordt gesproken, en te Kampen niet; en dat daarenboven,
deze Synode, onder zekere voorwaarden, ook candidaten
aan de Vrije Universiteit opgeleid wil aangenomen zien.
Over dat beginsel nu moeten wij noodwendig straks
nog spreken. Eerst gaan wij echter het historisch verloop
na, en herinneren of deelen mede, dat de vereeniging
der Kerken niet tot stand kwam, omdat de Kerkengroepen
het over de wederzijdsche voorstellen niet eens werden.
De Chr. Ger. Kerken, daarna in Synode vergaderd te
Leeuwarden (1891), namen het voorstel van de prov.
Synode van Friesland aan — Ds. J. v. Andkl was toen
predikant te Leeuwarden — waarin het woord )->beginsel"
weer wól voorkwam, het luidt:
„De Synode handhave het beginsel, dat de Kerk geroepen
is, eene eigene inrichting te hebben tot opleiding harer Leeraren,
ten minste wat de Godgeleerde vorming van dezen betreft.\'\'
-ocr page 19-
17
Bij vernieuwing benoemde deze Synode deputaten,
om met deputaten van de Ned. Ger. Kerken te onder-
liandelen. God zij loi! thans mochten zij slagen. Sommigen
betwijfelen het, vooral tegenwoordig, of dit, van achteren
bezien, wel eene oorzaak van dank en lof zijn mag; maar met
Dr. Bavinck, die ook hierover spreekt in zijne brochure,
geloof ik, dat zelfs al de jaren, die sinds zijn voorbijge-
gaan, zoo onaangenaam zouden geweest zijn, als nu de
laatste maanden, indien de Gereformeerde Kerken niet
waren vereenigd. Immers wij hooren bij elkander, uit kracht
daarvan, dat wij saam gelooven en belijden, naar de Schriften;
alsmede, omdat wij, om het verkrijgen van elkander, God
hebben gebeden. Dat deden eerst en meest de kinderen
Gods uit de formatie van \'34. »0 Heere, wend onze
gevangenis als waterstroomen in het Zuiden," zoo smeekten
zij vaak weenend voor het aangezichte huns Gods.
Zoolang wij in de kluisters zitten en op doolpaden
wandelen, kunnen wij niet recht bidden. Toen de Meere
God deze hunne bede nog ongedacht en boven verwach-
ting verhoorde, ging het dan ook anders; ja, toen ging
de actie der Vereeniging, in gebed en arbeid, meer van
hen, die door de goede band Gods ontkomen waren, dan
van ons, Chr. Gereformeerden, uit. \'t Is naar het Woord,
dat wij ons, wanneer de Heere ons heeft vrijgemaakt,
ook willen vereenigen met hen, die vrijgemaakt zijn en
den Heere wenschen te dienen naar zijnen wil. Daarom
zeg ik nogmaals, God zij lof! thans mochten de pogingen
slagen !
Na langen en zwaren arbeid (meer dan eens tot
in het middernachtelijk uur, en waaraan Dr. A. Kuyper Sr.
en Dr. H. Bavinck geen gering aandeel hadden) waren
de wederzijdsche deputaten tot overeenstemming gekomen
en konden dientengevolge de deputaten der Chr. Ger.
Kerken in den kring der Ned. Ger. broederen, die te
\'s Gravenhage, Sept. 1801, in Synode vergaderd waren,
door prof. Rtitgkrs en Mr. L. W. C. Kedchenius worden
binnengeleid.
Men moet de notulen dezer Synode lezen, om er
2
-ocr page 20-
18
iets van te gevoelen, hoe plechtig en broederlijk de ont-
vangst, hoe innig en schoon de toespraken waren van
Dr. Kuyper, Voorzitter dezer Synode, en van Ds. J. v.
Andel, president van de deputaten der Chr. Gerefor-
meerden. Meer nog, men moet er bij geweest zijn en
die ure mee doorleefd hebben, om te weten en te erkennen
(wat door mij zoo menigmaal gezegd is), dat, hetgeen
overeengekomen is, door de wederzijdsche deputaten, ah
voor het aangezichle Gods,
en wel met alle stemmen is
bezegeld en bekrachtigd, ook door de afgevaardigden der
Ned. Ger. Kerken, daar in Synode vergaderd. Het een en
ander geschiedde zóó plechtig, dat onwillekeurig bij velen,
van de honderden, die aanwezig waren, een traan
van hartelijke en innige vreugde aan het oog ontperst
werd ; ja, de indruk was zóó machtig, daalde zóó diep tot
de ziel in en beurde haar daarna zóó hoog o\\i, dat velen
van de aanwezigen, zonder verlof of verbod, uit de volheid
van het gemoed hun .... vamen" lieten hooren.
Dut, d;it is dan ook de oorzaak, waarom ik nooit hoop
mede te werken tot iets, wat naar mijne vaste overtuiging
met dit heilig accoord in strijd is.
Wat nu de zaak der opleiding betreft, lezen wij
in deze notulen:
»De Synode besluit aan de deputaten der Chris-
telijke, Gereformeerde Kerk te antwoorden, als volgt:
»Dat zij genoegen [neemt met de slotverklaring
der Christ. Geref. Synode te Leeuwarden, zijnde van dezen
inhoud:
y>En eindelijk wal de opleiding lol hel leeraarsambt
betreft, oordeelt de Synode te moeien handhaven het be-
ginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene inrichting lot
opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de god-
geleerde vorming betreft.
Altoos verstaande, dat de bedoeling van deze ver-
klaring niet is : lo. om het aloude Gereformeerde beginsel
van vrije studie te vernietigen; noch ook %. om veran-
dering te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke
examinatie der aanstaande dienaren des Woords; evenmin
-ocr page 21-
19
Ho. om iets te laten vallen van den eisch van wetenschap-
pelijke ontwikkeling, rlie steeds door de Gereformeerde
Kerken gesteld is, en ook 4«. niet, om tegen te spreken,
dat de vereenigde Kerken over deze zaak later, indien
noodig, hebben te oordeelen."
De deputaten der Chr. Ger. Kerk nu handelden
hier naar opdracht, maar tegelijk onder nadere goedkeu-
ring der Synode van de Chr. Ger. Kerk.
Voor deze zaak kwamen dan ook 17 Juni 1892, de
Kerken der Chr. Gereformeerden, te Amsterdam in Synode
samen. Insgelijks deden ook de Kerken der Ned. Gerefor-
meerden. Inzake de opleiding kwam er evenwel geene
verandering ; dus wat te \'s Gravenhage overeengekomen
was, bleef, en wat dus boven is afgedrukt, gold nu ook voor
de vereenigde Kerken. Daarop vestig ik wel de aandacht;
opdat een ieder wrete, waaraan de Kerken zich te houden
en waarmee hare afgevaardigden, op classicale, provinciale
en Synodale vergaderingen mitsdien te rekenen hebben.
In tweeërlei, voorkomende in hetgeen in dezen overeen-
gekomen en besloten is, deed zich sinds, of een oogenblik
of langer, verschil van meening voor. Op de eerste
Synode der vereenigde Kerken te Dordrecht, ten jare 1891?
gehouden, was er één broeder, die den hier volgenden
zin, bijname het hier door mij gecursiveerde woord
verkeerd uitlegde, namelijk: »Dat de vereenigde Kerken
over de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben
te oordeelen." Hij legde dat zóó uit, alsof overeengekomen
was. dat hetgeen van 1888 tot 1892, op vier sinds door
de Chr. Ger. Kerken gehouden Synoden, als voorwaarde
zonder welke niet, was gesteld, aan de vereenigde Kerken
ter regeling en alzoo ter beslissing was overgegeven.
Zóó dus, dat hetgeen, waarom het vier jaren ging,
en hetgeen eindelijk verkregen was, op de allereerste
gemeenschappelijke samenkomst der Kerken kon en mocht
weggeregeld worden ; en dat, terwijl de Chr. Ger. Kerken
haren deputaten, al die jaren door, in opdracht hadden
gegeven, dat zij niet afwijken mochten van het hier vol-
gende: »Wat de opleiding tot het leeraarsambt betreft,
-ocr page 22-
\'20
oordeelt de Synode te moeten handhaven het beginsel,
dat de Kerk geroepen is eene eigene inrichting tot opleiding
liarer leeraren te hebben, tenminste wat de godgeleerde
vorming betreft." Zoo onnoozel, als bij de evengenoemde
uitlegging verondersteld werd, waren, gelukkig, de depu-
taten der Chr. Ger. Kerk niet. De Synode der Chr.
Gereformeerde Kerk te Amsterdam, waar definitief tot
de vereeniging der Kerken besloten werd, verklaarde
tenminste, na eenig debat over andere punten der over-
eenkomst, dat »den deputaten de dank der Kerken wordt
gebracht en, dat zij zich gehouden hebben aan hetgeen
hun was opgedragen."
Met de woorden: »Over de regeling dezer zaak
hebben de Kerken later, zoo noodig, te oordeelen",....
is natuurlijk bedoeld.... dat de Kerken, indien dit later
noodig mocht blijken, moesten oordeelen over hetgeen uit
kracht van deze overeenkomst (b.v. examinatie, enz.) te
regelen viel.
Meer dan één afgevaardigde stond dan ook met
mij, ietwat ontsteld en verontwaardigd op, om tegen deze
uitlegging te protesteeren.
Dr. Bavinck en Dr. A. Kuyper Sr. wraakten haar
insgelijks, en daarmee was ze uit en van de baan. Maar,
zooals gezegd is, was er over de beteekenis van nog een
ander woord verschil van meening; en, dat was er niet
slechts, maar dat is er nog. Het zijn de weer door mij
gecursiveerde woorden van den hier volgenden zin : »De
Synode oordeelt te moeten handhaven het beginsel, dat
de Kerk geroepen is eene eigene inrichting tot opleiding
harer leeraren te hebben."
Zie, \'t is hier de vraag : wat is met die gecursiveerde
woorden bedoeld ?
Wil, wat hier uitgesproken is, zeggen, dat het,
hoewel nog niet gedocumenteerd in de belijdenisschriften,
tocli een beginsel is, neergelegd in, dus gehaald uit het
Woord des Ileeren; mitsdien een gebod Gods, aan de
Kerken gegeven ?
Dat het zoo wel opgevat en bepleit is, weten wij.
-ocr page 23-
21
Als wij ons niet vergissen, dan is het Ds. J. van Andel,
die, teneinde dit te bewijzen, wel eens woorden der Schrift
hiervoor heeft aangehaald. Neen, niet op de Synode te
Arnhem, want toen dacht ZEerw. er, naar het mij voor-
komt, geheel anders over.
Er bewijsplaatsen voor aanhalen, heeft professor
Lindeiïoom ook wel gedaan, \'k Geloof, dat Z. II. G. daartoe
nog wel bereid is, dewijl hij er precies nog over denkt,
gelijk hij altijd deed.
Dr. Bavinck en wijlen professor Wielenga dachten
er nooit zoo over; integendeel, zij bestreden die gedachte
aldoor.
Hun in dit opzicht tegenovergesteld gevoelen komt
uit in de notulen van de Synode der Chr. Ger. Kerk
te Leeuwarden, (1895?) en wel in de woorden : »Uit het
ingewonnen praeadvies (der professoren) wordt duidelijk,
dat er nog aleen vrij uiteenloopend verschil is over de vraag,
of de opleiding van dienaren des Woords alleen van de
Kerk moet uitgaan."
En dan volgt eerst het gevoelen van de broederen,
die van een beslist moeien niet willen hooren; terwijl
het verder luidt: »Andere broeders echter achten \'t door
Gods Woord geboden — zie 2 Tim. 2:2 — dat de Kerk
voor de opleiding der leeraren zorge."
Doch het staat bij mij vast, dat de Clir. Ger. Kerken,
in Synode vergaderd, zich hierover niet zoo beslist hebben
uitgesproken, en dat zij de in geschil zijnde woorden van het
door de vereenigde Kerken aangenomen voorstel, de woor-
den : »het beginsel", niet hebben geëxegetiseerd. Immers
hadden zij deze beteekenis aan het woord vbeginscl"gegeven,
dan moeslen zij, als door het "Woord baars Gods gebonden,
van de Synode van Assen af, waar het eerst in een door
haar aangenomen voorstel opgenomen is, geene afwijking
er van hebben geduld. Maar m. i. blijkt het, dat zij er
niet die gewichtige, veelzeggende beteekenis aan gaven, daar
zij in de voortgezette Synode van Assen, te Kampen
gehouden, een door mij gedaan voorstel aannamen, waarin
het woord ^beginsel" in het geheel niet voorkwam. Hadden
-ocr page 24-
22
dus toen de Ned. Ger. Kerken het accoord gesloten, dun
hadden ze met dit lastige woord niet te doen gehad. Ja
meer. In het te Kampen aangenomen voorstel worden,
inplaats van .... »de leeraren moeten door de Kerken worden
opgeleid", ook aan de candidaten, opgeleid aan de Vrije
Universiteit, onder zekere, maar geheel andere voorwaar-
den, toegang tot en aanneming door de Kerken verzekerd.
Wat nog meer zegt: toen de vereeniging der Kerken getrof-
fen werd te \'s Gravenhage en bekrachtigd werd te Amster-
dam, geschiedde dat inzake de opleiding geheel in
den geest van hetgeen op de Synode der Chr. Ger. te
Kampen aangenomen was. Immers het werd vrijgelaten,
zijne opleiding aan de eigen inrichting der Kerken, aan . - {/
de Vrije Universiteit of ergens elders te ontvangen. Dit 1/1/° y>
nu is, m. i. niet overeen te brengen met de meening, dat , jj/r it
de Chr. Ger. Kerken met dat woord aan een Bijbelsch J} r»/
^beginsel", mitsdien aan een gebod Gods hebben gedacht. WIj fr
Daarmee toch is de inhoud van het accoord, dat ze aan- ]/n *r\'\\
gingen, niet te rijmen.
                                                     a Jrf*. ,^
Wanneer nu eenmaal vaststaat, dat de Chr. Geref. ™, £• . ^M
Kerken, in Synode vergaderd, nooit ofte nimmer eenigc tf ^6^,
exegese van dit betwiste woord gegeven hebben, dan ligt V^ JL ,
het toch alleszins voor de hand, dat de hierboven gegevene^ ^V—J" /
verklaring niet bepaald als de hare, en dus niel alshaar *J .Jr
orden aangemerkt. En niet alleen, dat de V^L |^l.ji
g
Chr. Geref. Kerken als zoodanig dit woord niet exegeti-
seerden, maar ook de deputaten dezer Kerken deden het
LlH t, ^
V. V\'
niet. Trouwens, de Ned. Geref. Kerken zouden, zooals « I
voor de hand ligt, dit woord, op die wijze uitgelegd,
ganschelijk niet aanvaard hebben, evenmin als dit destijds
geschied zou zijn, door de professoren Bavinck, Noohdïzu
en Wielenga.
Deskundigen weten, dat het woord ^beginsel" be-
teekent grondslag, uitgangspunt en ook wel aanvang. In
de laatst genoemde beteekenis gebruikt het, geloof ik,
onze catechismus, waar hij zegt, dat wij het ^beginsel"
der eeuwige vreugde in ons hart gevoelen. Doch dat de
Chr. Ger. Kerken het toen genomen hebben in dezen zin,
-ocr page 25-
23
in den zin van : »nu een Serninaristische en daarna eene
Universitaire, dus wat wij nu hebben en houden willen,
is handgeld en in de Universitaire opleiding der Veree-
niging voor Hooger Onderwijs krijgen wij de volle som,
de volle, onafgebrokene vreugde", wil er bij mij niet in.
Zoo heb ik het hooren verklaren, maar zoo is het niet bedoeld.
Want deze volle som konden zij reeds dadelijk krijgen. De
Kerken, die van het houden eener eigene Inrichting voor
de opleiding eene voorwaarde van het al of niet ver-
eenigen maakten, stelden tegenover de opleiding aan
eene eigene Inrichting, dus door haar zelve, de opleiding
door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gefor-
meerden grondslag, en ook wel tegenover opleiding door/
den Staat.
Doch om niet over te slaan naar den anderen kant zij
het hier nogmaals en duidelijk uitgesproken, dat Dr. Bavinck
zich ten eenen male vergist, als hij zegt, dat de 15 welbe-
kcnde broederen op het standpunt van prof. Lindeboom
zijn overgegaan. Met betrekking tot mijn persoon, weet Z.
H. G. in ieder geval en zeer goed, dat door mij in meer
dan óéne brochure en op meer dan ééne vergadering het
gevoelen is voorgestaan : niet, dat de Kerken, als zoodanig,
de opleiding, moeten geven; maar ivel, dat wij in eene
opleiding die door de Kerken gegeven wordt, nog den
meesten en alzoo den besten waarborg hebben. Alleen
omdat ik van die gedachte doordrongen ben, en door
haar bezield werd, heb ik het steeds als verstandig en
wijs aangemerkt, in dezen te houden, wat wij hebben.
In dienzelfden geest schreven, na 1899, zoowel
onze in den Heere ontslapene en diep betreurde prof.
WitXENGA, als ook Dr. Bavinck meer dan één artikel in
De Bazuin.
Doch laten wij, na deze uitweiding over de woorden:
«regelen" en «beginsel" tot de historie terugkeeren.
Omdat met hetgeen in \'91 en \'92 toegegeven en
overeengekomen is, velen lastig zitten, hebben sommigen
gezegd : «Maar dit beding, dat aanvaard is, duurt toch
-ocr page 26-
24
geen honderd jaar", terwijl anderen nog verder de toe-
komst ingingen en zeiden : »Dat beding is toch niet geldend
voor eeuwen". Van »honderd jaar" of van «eeuwen" is
nooit sprake geweest, maar w<M heeft Dr. A. KuYPERSr..
ten aanhoore van eene breede schare, saamgevloeid uit
alle oorden des lands, gezegd: In de eerste vijf en twintig
jaren
zal er wel niet aan getornd worden.
Ai mij ! In geen 25 — zegge vijf en twintig — jaren !
En wat geschiedde\'.\' In 1893, dus slechts één jaar,
nadat de Vereeniging der Kerken te Amsterdam getroffen
en inzake de Opleiding eene plechtiye overeenkomst aan-
gegaan was, kwam er op de Synode te Dordrecht een
voorstel ter tafel, dat ganschelijk afweek van die plechtige
overeenkomst, slechts een jaar te voren aangegaan ! Slechts
één jaar, welk een verschil met 25!!
Omdat het ons om »het recht" te doen is, verzoeken
wij allen, die lust gevoelen, zich in deze zaak in te werken,
dit voorstel eens nauwkeurig te vergelijken met hetgeen
zoowel te \'s Gravenhage in \'91 als te Amsterdam in \'92
is overeengekomen. Bedoeld voorstel, te omvangrijk om
het hier te laten afdrukken, leest men in de Acta der
Gen. Synode te Dordrecht 1893, pag. 42—53.
Men zal dan zien, dat het niet te verwonderen is,
dat vele Kerken zeer verbaasd en diep teleurgesteld waren,
toen zij dit voorstel ontvangen en nauwkeurig (jelezen
hadden. O, het spande er zoo droef op de Synode van
Dordrecht. Ja, er dreigde zelfs scheuring te komen.
Dientengevolge trokken de deputaten het door hen inge-
diende voorstel dan ook wijselijk en gelukkig in.
Deputaten, gekozen staande de Synode, kwamen
met het hier volgende voorstel:
„De Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland,
gehoord en rijpelijk overwogen hebbende de door Depu-
taten aan de Kerken aangebodene Concept-regeling voor de
opleiding van Dienaren des Woords, hel oordeel dor Provinciale
Synoden met de desbetreffende voorstellen, alsmede de toelichting
der afgevaardigden, het rapport van Curatoren der Theologische
-ocr page 27-
25
School en de verschillende gevoelens der adviseerende en stern-
hebbende leden ;
evenals ten vorigen jare, bij hot tot stand komen der ver-
eeniging van de Gereformeerde Kerken, ook thans nog als haar
oordeel uitsprekende, dat de Kerken geroepen zijn het beginsel
te handhaven, om eene eigene inrichting ter opleiding van
Dienaren des Woords te hebben, ten minste wat de godgeleerde
vorming betreft;
daarbij echter tevens erkennende, dat bovengenoemde
verklaring niet bedoelt: 1°. om het aloude Gereformeerde be-
ginsel van vrije studie te vernietigen, noch ook 2°. om verande-
ri ng te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke exanünatie
der aanstaande Dienaren des Woords, evenmin 3o. om iets te
laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling,
die steeds door de Gereformeerde Kerken gesteld is, en ook 1°.
niet om tegen te sproken, dat de vereenigde Kerken over
de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben te oor-
declen ;
overwegende, dat eenheid in de opleiding van de aan-
staande Dienaren des Woords zooveel doenlijk moet bevorderd
worden ;
verklarende: 1°. dat zij onder „eigen inrichting" verstaat:
een kweekschool van Dienaren des Woords, geheel en alleen
van de Kerken uitgaande en door haar verzorgd en bestuurd,
die de geheele opleiding kan geven, of, indien te eeniger tijd
scheiding van de voorbereidende en do Theologische studiën
geheel of ten deele noodig en nuttig mocht worden geoordeeld
ten minste voor de geheele Theologische vorming, dat is, de
vorming door wetenschappelijke studie der Theologie en de prac-
tische toebereiding voor de heilige bediening heeft te zorgen :
en 2°. dat de Theologische School, thans gevestigd te Kampen,
die als de eigene inrichting der Christelijke Gereformeerde Kerk
met haro fondsen aan de vereenigde Kerken is overgedragen
en door deze is overgenomen, de eigene inrichting derGerefor-
meerdc Kerken is, en dat het in geenen deele de bedoeling is,
deze op te hellen :
eindelijk daarnevens het verband handhavende, dat ten
vorigen jare op de Generale Synode tusschen de Gereformeerde
-ocr page 28-
26
Kerken en de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit is
gelegd;
besluit:
1". den Deputaten, die de kerken in deze zaak van advies
gediend hebben, dank te zeggen voor de genomen
moeite, maar met het oog op de in een breeden kring
van Kerken heerschende opvatting, dat dit advies in strijd
is met den inhoud van een der bedingen, die ten vorigen
jare door beide Kerkengroepen zijn aanvaard, en met
het oog op de spanning en onrust, die in veler gemoed
heerscht, de Concept-regeling ter zijde te leggen;
2°. een Commissie te benoemen, die tijdens deze Synode
voorstellen indient tot regeling van spoedeischende
zaken:
3°. Deputaten aan te wijzen, die in overeenstemming met
bovenstaande, en rekening houdende met het te dezer
zake te Amsterdam vastgestelde, aan de eerstvolgende
Synode zullen hebben voor te stellen.
a. welke regelingen er te maken zijn tot meerdere ge-
lijkmaking van studie en examina, volgens art. 1
Hoofdstuk VIII der bepalingen.
b. welke voorziening in behoeften en welke wijzigin-
gen van bestaande regelingen der Theologische
School noodig zijn.
c. op welken voet nauwer verband tusschen de Kerken
en de Vrije Universiteit, inzonderheid hare Theo-
logische Faculteit, tot stand kan komen.
A. LITTOOIJ.                 J. A. TAZELAAK.
A.  KUYPEE.                   A. THOLENS.
T. BOS. L. BOUMA.
H. BAVTNCK.                 W. J. DE HAAS.
B.   VAN SCHELVEN.    J. H. FERINGA.
II. FRANSSEN.
              G. VAN GOOR,
W. J. KIERS.
                 K. FERN1IOUT.
D. RIJPSTRA.                M. DE JONGE Jzn."
Dit voorstel nu werd aangenomen met algemeene
stemmen. En \'t is mij werkelijk aangenaam, te kunnen
-ocr page 29-
27
zeggen, dat er nu eenige jaren van rust, in betrekking
tot de quaestie der opleiding volgden.
Op de Synode te Middelburg, 1896 gehouden, kwam
zij als zoodanig niet ter sprake. Wel werden er door
deze Synode met betrekking tot de Theol. School gewich-
tige besluiten genomen. De litterarische opleiding werd
verbeterd en met eene inderdaad bestaande en door velen
gevoelde behoefte in overeenstemming gebracht. De
Synode maakte van deze opleiding een Gymnasium, »ver-
bonden" aan de Theol. School.
Het litterarisch onderwijs is daardoor ontegenzeg-
gelijk op het goede peil gebracht, maar eischt dienten-
gevolge groote uitgaven ; uitgaven, zoo verbazend groot, dat
ik naderhand wel eens heb hooren zeggen : »Deze ver-
andering is de strop om den hals onzer Theol. School."
Als de wet op het Hooger en Middelbaar Onderwijs ge-
komen is, zal daarin verandering komen, maar, liever
nog, als de gemeente met de behoefte bekend gemaakt
en tot voorziening daarin aangespoord wordt, zal, naar ik
hoop en vertrouw, deze profetie niet uitkomen. Daaren-
boven, zoo het litterarisch onderwijs niet op Gymnasiale
hoogte gebracht ware, zou de opleiding te Kampen niet
beantwoord hebben aan de eischen van onzen tijd, en
mitsdien — mag ik het woord eens gebruiken — de
concurrentie niet hebben uitgehouden. Zij zou dan roem-
loos zijn weggestorven. Is men nog zwartgalliger, dan
voegt men er aan toe, dat die strop daarvoor juist
expresselijk gemaakt is. Maar is dat nu »een recht-
vaardig oordeel" ? Kan men de rechtvaardigheid er van ü*
bewijzen ?
Mijn antwoord hierop is .... ontkennend. Sterker
nog. Nooit bemerkte ik bij deze verandering, die ook
Prof. Bavinck dringend noodzakelijk achtte, iets anders,
dan het voorzien in eene werkelijk bestaande behoefte.
Het woord des Heeren : «Oordeelt een rechtvaardig oordeel",
moeten wij toch nooit vergeten.
Voorts mag volstrekt niet uit het oog worden
verloren, dat de losmaking van het litterarisch onderwijs
-ocr page 30-
28
niet in strijd is met hetgeen overeengekomen werd bij
de vereeniging der Kerken. Wij stemmen toe, dat wij,
door op alles eene donkere schaduw te laten vallen, wel
venijn kunnen uitzuigen, waar anders honig zou gesmaakt
worden.
Gelijk ik zeide, was m. i. de eigenlijke opleidings-
quaestie op de Synode te Middelburg niet in geding.
Helaas, ook daar waren wel quaesties aan de orde, doch
deze waren van anderen aard. De jaren van rust waren
echter spoedig voorbij ! In 1899, op de Synode te Gro-
ningen, maakte de zaak der opleiding weer één van de
gerechten op de Synodale tafel uit.
Aanleiding daartoe was, dat Dr. Davinck op eene
curatorenvergadering, in 1898 te Kampen gehouden, gelijk
hij hoopte ter oplossing van de quaestie, de curatoren
verraste met eenen geheel nieuwen voorslag. Deze voorslag,
die allen verraste, was voor sommigen eene oorzaak van
groote vreugde. Gelijk ik in De Bazuin van 3 December 1.1.
heb medegedeeld, zeide een der broederen tot mij : »Nu
gaat de wind uit uwen hoek waaien". Ook Dr. A. Kuypeh
schreef daarna in De Heraut, »dat heeft Ds. Littooii in
\'93 op de Synode te Dordt al gewild." Daarbij kwam,
en dit was in geene tijden gebeurd, dat Curatoren en
Professoren het unaniem met den nieuwen voorslag eens
waren en er zich dus mee vereenigden. Prof. Lindeboom
eerst iets gereserveerd. De voorslag toch ging niet van
de gedachte uit, dat van de Kerken de opleiding voor
den dienst des Woords moet uitgaan, maar wèl van de
gedachte, dat dit het veiligst en het best, en naar het
recht der Kerken
is De voorslag hield in het verkrijgen
van ééne Universitaire, gemeenschappelijke opleiding,
waarbij de Theol. School in de plaats van de theol.
faculteit der Vrije Universiteit kwam en geheel en alleen
van de kerken zou uitgaan. Dewijl dit standpunt ge-
durende al den tijd der onderhandelingen door mij was
ingenomen, kan ieder begrijpen en zal niemand het mij
kwalijk nemen, dat ik mij, na zoo langen en bangen
broederstrijd, over deze eenheid van ganscher harte ver-
-ocr page 31-
29
heugde. Toch — waartoe het verheeld? — verheugde
ik mij met beving! Men kreeg, naar het mij voor-
kwam, den indruk, dat Dr. Bavinck geloofde, dat zijn
voorslag, waarover wij het eens waren, ook door de
broederen — mag ik het zoo zeggen — van den overkant
zou worden geaccepteerd. Doch bij meer dan éénen der
curatoren was het merkbaar, dat hij aangevallen werd
door de vreeze: de broederen aan de overzijde nemen
dezen voorslag toch niet aan!
De professoren, curatoren en directeuren der Vrije
Universiteit wilden, zoo bleek ook weldra, van deze op-
lossing niets weten. De Heraut en vele Kerkbodes wraakten
haar. Verscheidene Kerken uit de actie van \'86 ver-
klaarden er zich tegen. Meer nog, de evengenoemde Cura-
toren en Directeuren staken daarenboven eene spaak in
het wiel, door op het onverwachtst met de benoeming van
Dr. II. II. Kuyper, door velen beschouwd als antwoord
op den voorslag, voor den dag te komen, alzoo, als
vertegenwoordigers der Vereeniging voor Hooger Onderwijs,
de leemte aanvullende.
Zooals boven reeds is herinnerd, was de Synode
van Groningen zoo samengesteld, dat men ook wel met
eene meerderheid van 25 tegen 15 stemmen eene oplossing,
in den geest van \'t voorstel—Bavinck had kunnen ver-
krijgen, Indien n.1. de voorstanders, onder leiding van
Dr, Bavinck
er zich voor gespannen hadden. Maar dit
wilde Z. II. G. evenmin als de andere voorstanders, en wel om
de doodeenvoudige reden, dat vele Kerken uit de actie
van \'HG, zoowel als de Hoogleeraren der Vrije Universiteit
er tegen waren. Voor mij althans staat het vast, dat
hetgeen toen besloten werd, zoo gemakkelijk en zoo
eenparig ging, omdat men wel wist, dat de voorstanders
van Dr. Bavinck\'s voorstel op deze Synode veel meer
konden doen, indien zij eens wilden doorzetten. Immers,
daaruit laat het zich verklaren dat, hetgeen toen zoo
eenparig aangenomen werd geheel in het belang der Theol.
School was. Met betrekking tot dit besluit lezen wij
in de notulen onder meer, als volgt:
-ocr page 32-
30
„Ofschoon alle Kerken de vereeniging van de Scholen van
harte begeerden en over het algemeen dringend noodzakelijk
achtten, is het duidelijk geworden, dat de poging, die tot ver-
eeniging bepi\'oefd werd, niet is geslaagd. De Kerken hebben
in hare Provinciale vergaderingen, voor zoover zij zich uitdruk-
kelijk over het voorstel uitspraken, wel geen van alle verklaard,
dat do bedoelde poging niet tot een gewenscht resultaat zou
zou kunnen leiden. Voor een groot deel spraken zij zich in dien
zin uit, dat in de lijn of in den geest van het voorstel-JBAVlNOK
eene ineensmelting van beide inrichtingen van onderwijs verkregen
kon worden. Zelfs is naar de agenda geoordeeld, door geen
enkele Kerk uitgesproken, dat bovengenoemd voorstel, van ker-
kelijk standpunt uit beschouwd, en voor de Kerken zelvcu
onaannemelijk zou zijn.\'\'
„\'t Is gebleken, indien niet officieel, dan toch officieus
zoowel in daden als in woorden, dat de Vereeniging voor Hooger
Onderwijs bovenbedoeld voorstel voor zichzelf onaannemelijk achtte
en in den geest of in den zin van dat voorstel aan geen ineeu-
ineeusmelting der beide opleidings-scholen denken kon."
„De Commissie der Generale Synode kan daarom aan
Uwe vergadering geen ander advies geven, dan dat zij, consta-
teerende de onmogelijkheid om de beide opleidings-scholen thans
te vereenigen, den bestaanden toestand bestendige en deTheol.
School als de inrichting der Kerken voor de opeiding tot den
dienst des Woords handhave en bevestige."
„Ter versterking van de financiëele positie der Theol.
School:
Richte de Synode een dringend en vriendelijk verzoek
aan de Kerken, om van nu voortaan, jaarlijks twee afzonderlijke
collecten voor de Theol. School te houden."
Nadat deze zaak beëindigd was, ging Dr. B., naar
ik meen diep teleurgesteld, naar huis. Wat Z. II. G.
zoo gaarne wilde, was bij vernieuwing mislukt.
Op wiens tegenstand het thans was afgestuit, is
bekend en werd door Dr. Bavinck en mij herinnerd.
Openlijke en algemeene aanklachten, gelijk thans ge-
schied is na de Synode van Arnhem zijn toen echter
-ocr page 33-
31
niet aangeheven. Allen legden er zich bij neer, omdat
het bleek niet te kunnen. De quaestie der opleiding, zoo
werd wederzijds geoordeeld, moest nu met rust gelaten,
en de Theol. School gehandhaafd en bevestigd worden.
Dr. A. Kuyper Sr., destijds Hoofdredacteur van De
Heraut,
dacht daar evenwel, eenigen tijd daarna, zooals
ook Dr. B. herinnert, anders over. De zaak der Opleiding
mocht niet blijven rusten, schreef Z. II. G. 4 Nov. 190U.
De classis Zutfen, gevolgd door eenige andere classes,
zonden dienovereenkomstig daarop eene motie de kerke-
lijke wereld in, waarin de wenschelijkheid werd uitge-
sproken van eene samenkomst van Directeuren, Curatoren
en Professoren der Vrije Universiteit met Curatoren en
Professoren der Theol. School, teneinde, zoo mogelijk,
met een voorstel ter oplossing tot de Kerken, en alzoo
tot de Generale Synode, die in Arnhem zou gehouden
worden, te komen.
Sinds dien tijd streden ook, gelijk bekend is, soms
zelfs ietwat scherp, Dr. Bavinck, en bij name, prof.
Wielenöa, voor het recht der Kerken inzake de opleiding.
Dit werd door hen zoo beslist en zoo onbewimpeld gedaan,
als nooit te voren.
To midden nu van dit hernieuwde strijdgewoel
nam het Moderamen van het Curatorium te Kampen,
gelet op de moties der Classes, het initiatief en vroeg,
na praeadvies der Professoren te Kampen, aan de Cura-
toren der Theol. School, of zij het goedvonden, dat het
voor deze zaak eene samenkomst in den geest van de
moties der classis uitschreef.
Slechts éen der professoren had ongunstig gead-
viseerd en drie curatoren stemden tegen, aangezien zij van
oordeel waren daartoe geene bevoegdheid te bezitten, en
bovendien stonden in de overtuiging, dat deze daad
tegen het besluit der Groninger Synode inging. Daar de
meerderheid er evenwel voor was, ging de saamroeping
der broederen door.
De eerste samenkomst had plaats te Kampen op
2 April 1901; doch zij scheen tot niets te zullen leiden.
-ocr page 34-
32
Toch gaf men den moed niet op, maar besloot op 40
September te Utrecht nogmaals te vergaderen.
Te Utrecht aangekomen, vroeg Dr. Bavinck vóór
den aanvang van de vergadering Ds. Dos en mij met hem
te willen samenspreken over een plan ter oplossing, dat
Z. II. G. overdacht had en indienen wilde, indien, zoo
zoo zeide hij, wij beiden wilden meegaan. Na zijn plan
gehoord te hebben beloofden wij, mits er niets afging,
teneinde aan de zoo verlammende quaestie een einde te
maken, te zullen meegaan, ioldat het ons onverhoopt
bleek, dat een even groot getal Kerken, als er bij de Ver-
eeniging voor eene geheel eigene en zelfstandige opleiding
was, er zich tegen verzette.
Wij bleven meer dan aan ons woord getrouw ; want
wij gingen nog mee, toen het voorstel voor ons bedorven
was door het indienen en aannemen van verscheidene
amendementen. Zoowel voor Dr. Bavixck als voor Ds. Dos
en mij was er sinds de aardigheid af; maar toch bleven
wij meegaan, om na al de dure en vele vergaderingen,
die er voor gehouden waren, niet de spelbrekers geacht
te worden; óok omdat wij wat hebben wilden, waarmede
wij tot de Kerken konden komen; en voorts met de weten-
schap, dat de Kerken het in den oorspronkelijken geest
zouden amendeeren, waartoe wij, gelijk wij zeiden, zouden
medewerken. Dienovereenkomstig zijn wij toen óf in de
pers óf op de Classis opgetreden. Later heb ik weleens
gedacht en gezegd, dat het meegaan en onderteekenen, toen
de voorslag voor ons bedorven was, eene fout is geweest.
Prof. Lindeboom had zich, nadat al die amendementen
waren ingediend, teruggetrokken.
Z. H. G. bezocht de samenkomsten niet meer. Prof.
Nookdtzm bleef ze bijwonen, maar onderteekende, toen
het daaraan toe was, het voorstel niet. Schrijver dezes,
die het om de redenen, zoo even aangegeven, onderteekende,
verdedigde het ook op de Classis, waaronder hij als dienaar
des Woords ressorteert en wel met al wat in hem was ; docli
hij ondersteunde ook de amendementen, die er op waren
ingediend ; daarenboven verklaarde hij, dat hij, wanneer er
-ocr page 35-
33
eene minderheid was, die niet wilde afgaan van hetgeen
bij de vereeniging der Kerken was overeengekomen en
die minderheid minstens even groot bleek te zijn, als zij
was bij de vereeniging der Kerken, met het oog op het
heilig accoord destijds aangegaan, verplicht zou zijn, zich
te scharen aan de zijde dier minderheid.
Dienovereenkomstig deed hij dan ook op de prov.
Synode van Zeeland, waarheen hij was afgevaardigd door
de classis Middelburg. Want wat was intusschen reeds
gebleken ? Niets minder toch dan het navolgende: drie
van de vijf classes in de provincie Zeeland; vijf van de
zes in de provincie Groningen; de geheele provincie
Overijsel; de meerderheid der classes in Noord-Brabant;
benevens vele Kerken in de verschillende andere provin-
ciën hadden het voorstel van de 25 broederen, te Utrecht
saamgekomen, verworpen! Daar kwam bij, dat toen reeds
in het publiek was gesproken over .... toch «doorzetten" ;
en zie, daaraan mocht en wilde hij in geen geval meedoen.
Geen enkelen stap wenschte hij te zetten op de baan, die
tegen het heilig accoord inging, nu het bleek, dat nog
evenveel Kerken, als er bij de Vereeniging van \'92 voor
het behoud der «eigene Inrichting" waren, blijven wilden,
bij datgene, wat toen plechtig en als voor Gods aangezicht
was overeengekomen.
Wij laten onverkort een ieder het volste recht,
om door bondige en afdoende redeneering, door eerlijke
en flinke bewijsvoering te trachten een ander voor zijn
gevoelen te winnen; beslist geoorloofd is het, om, langs
eerlijken weg, al de kracht der overreding aan te wenden,
teneinde het gewenschte en voordeelige van éénegemeen-
schappelijke opleiding in het licht te stellen. Daartegen
hebben wij dan ook niets in te brengen, ja, wat meer zegt,
daaraan hebben wij den laatsten tijd medegewerkt; maar
— en daar komen wij tegen op — nooit mag de macht
heerschen over het recht; nimmer mag het worden een
dringen en dwingen, of wetens en willens of onwetend
ingaan, tegen hetgeen heilig is overeengekomen. Evenmin
kon hij den wensch van sommige broederen inwilligen,
3
-ocr page 36-
34
om n.1. te wachten tot op de Generale Synode en dan te
zeggen, dat hij niet langer kon medegaan met de voor-
stellen, die eerst mede door hem verdedigd waren.
Immers, voor hem was niet de hoofdvraag: Hoe zal de
Synode samengesteld zijn, en wat zullen de afgevaardigden
daar zeggen en doen ? Neen, de voor hem alles beheer-
schende vraag was van meet af en bleef altijd door : Wat
zeggen de Kerken, en willen zij in genoegzaam aantal
medegaan ? Toen het nu overtuigend en voldoende bleek,
dat dit niet zoo was, was voor hem de zaak beslist. Ach
ja, zij was weer mislukt! Maar zijn standpunt af te
bakenen, zijn gevoelen — zoo noodig — uiteen te zetten,
en geheel dienovereenkomstig te handelen, is, naar zijn
beste weten, steeds het recht van een ieder geweest, en
beschouwt hij dies ook als zijn recht.
En stel eens, dat hij gewacht had tot op de Generale
Synode, zou dan zijne handelwijze minder gewraakt zijn ?
Hij betwijfelt het ten zeerste, lettende op hetgeen zijnen
collega, Ds. Bos, wedervaren is, die wól gewacht, maar
daarom niet minder verdriet beleefd heeft. Deze broeder had
niet moeten wachten, zoo zeide men; hij had reeds op
de Provinciale Synode moeten zeggen, dat hij, bij afvaar-
diging naar de Generale Synode, zich aan de zijde der
minderheid zou scharen. Opmerkelijk! Juist datgene
wat in broeder Bos gewraakt wordt, is door schrijver
dezes gedaan, m. a. w. hij heeft zijn standpunt en houding
openlijk en duidelijk reeds op de Provinciale Synode bloot-
gelegd; men zou zoo meenen, dat dit zijn goed rechtwas,
en men dus hem niet lastig zou vallen; maar, och arme!
wat is hem juist deswege menige vlijmende wonde toe-
gebracht en veel verdriet berokkend. Het zal ons dan
ook heugen, zoowel broeder Bos als mij, dat wij, zoolang
ons eenigszins mogelijk was, hebben medegewerkt om het
z. g. Concept-Contract aangenomen te zien. Doordat
ik mij, in trouw aan mijn te Utrecht gegeven woord,
zoolang heb stil gehouden; alsmede, door eerst op de
Provinciale Synode te zeggen, dat langer meegaan — let
wel: om de reeds op de classis aangegeven, vaak uitge-
-ocr page 37-
\'35
sprokene, en thans aanwezige reden — mij ondoenlijk
was, heb ik hen, die dat niet gehoord hadden, begrijpe-
lijkerwijze zeer verrast. Ja, dat ik daardoor den schijn
gaf, van op eenmaal veranderd te zijn, tenminste voor
hen, die mijne gedurig uitgesproken meening en mijn telkens
afgebakend standpunt niet kenden, heb ik, vooral van
achteren, toen de storm losbrak, ten volle begrepen.
Daarom kon en mocht ik het dan ook dezen broederen
niet euvel duiden, dat zij het hoofd schudden en dat voor
hen eene wezenlijke en ongemotiveeerde verandering
scheen, hetgeen voor ingewijden, nu de Kerken, in classes
vergaderd, zich hadden uitgesproken, naleving was van
het menigmaal uitgesproken woord.
Doch al had ik deze uitgesproken reserve niet
gemaakt, dan nog staat het voor mijne overtuiging vast, dat,
toen zoovele Kerken, in classes vergaderd, de voorstellen
der 25 Utrechtsche broederen verwierpen, niet langer
mocht worden voortgegaan met dat voorstel; wijl wij
hier niet met een gewoon, maar met een geheel eenig
geval te doen hebben; met een geval, waarbij de meer-
derheid met de minderheid der Kerken, om tot ver-
eeniging der Kerken te komen, in vertrouwen, een heilig
accoord heeft gesloten, namelijk, dat de Kerken het
«beginsel aanvaarden", dat zij eene eigene Inrichting
voor de opleiding tot den dienst des Woords zullen
hebben. Alleen dan, als later die minderheid zich tot
slechts eenige Kerken bepaalde, zou het volgens de in
\'9^ gegevene exegese van hetgeen overeengekomen is,
geoorloofd zijn, daarin verandering te brengen. Ware
dat zoo niet, dan zouden, alzoo is toen gezegd en aan
Dr. A. Kuyper Sr. toegegeven, slechts enkele Kerken,
en die zouden er wel altijd gevonden worden, de ver-
eeniging der beide Inrichtingen te allen tijde kunnen tegen-
houden. Bijaldien doorgezet wordt, wanneer er nog of
bijna nog zooveel Kerken zijn, als er in 1892 waren, die
zich houden aan het accoord, dan maken de Kerken zich
m. i. aan trouwelooze verbreking en mitsdien aan zonde
tegen God schuldig. Daarvoor nu beware Hij haar!
-ocr page 38-
36
Eene meerderheid van stemmen baat hier niets,
want die was er reeds vóór \'92 en bleef er ook na het
aangaan van het accoord.
Hebben de broederen het niet zoo gemeend, wat
wij niet mogen aannemen, dan hadden zij het niet moeten
aangaan. Want, ter vereeniging van macht en recht,
te beweren: »Maar het is niet bepaald, dat de Theol.
School te Kampen zou blijven", zegt in dezen niets,
want door niemand wordt dit beweerd. En evenmin
houdt het steek, als men zegt: «Maar er staat in de
overeenkomst niet, dat de Theol. School niet met eene
andere mag vereenigd worden", dewijl ook dit door
niemand wordt tegengesproken. Hetgeen, waarop het
alleen aankomt, is, dat overeen is gekomen, dat de Kerken
zullen hebben eene eigene opleiding tot den dienst des
Woords. Niet voor de helft, of voor drie vierden, maar
eene geheel eigene opleiding. Geeft men haar die, bijv.
in het kader der faculteiten te Amsterdam, dan heeft zij
wat in \'91 en \'92 bedongen en beloofd is.
Komt de Theol. School in de plaats van de Theol.
faculteit der Vrije Universiteit als eigene Inrichting der
Kerken, dan hebben de Kerken ten volle, wat haar in
dezen is toegezegd ; komt zij in het kader der faculteiten
der Vrije Universiteit als Inrichting der Kerken en der
Vereeniging voor Hooger Onderwijs, zij het voor een deel,
dan hebben zij niet ten volle hetgeen na jarenlange onder-
handelingen allerplechtigst is overeengekomen.
Laten wij vooral op heilig erf de dingen mogen
noemen en zeggen, zooals zij zijn. Eerlijk duurt het langst!
"Willen de Kerken bij genoegzame meerderheid, om vele
en velerlei redenen wat van hare in \'91 en \'92 verkregene
rechten laten vallen, het zal mij thans en in deze om-
standigheden aangenaam zijn en verstandig toeschijnen.
Maar, bij vernieuwing tot de historie terugkeerende,
vind ik reden om te zeggen, dat de dagen en weken, die
na de classicale vergaderingen en enkele Provinciale Sy-
noden toen de Generale Synode in het zicht was, alles
-ocr page 39-
37
behalve rustig waren. Niet alleen werden de pennen
weer opgevat, maar daarenboven werd door de Professoren
Noorotzij en Lindeboom te Utrecht eene vergadering
van ambtsdragers en lidmaten belegd, ter bespreking van
de quaestie. Eenige honderden kwamen daar bijeen en
besloten, niet mee te gaan, maar zich te verzetten tegen
het aannemen van het Utrechtsche voorstel.
Dezen broederen het recht tot het houden dezer
samenkomsten betwisten, doe ik evenmin als Dr. Bavinck
in zijne brochure. De broederen, die vroeger te Utrecht
en allereerst te Kampen samenkwamen, hadden, gelijk
zij dat zelven meer dan eenmaal uitspraken, daartoe
ook geen mandaat. Het was inderdaad de vraag, of
hun samenzijn niet inging tegen hetgeen door de Synode
te Groningen was besloten. Doch afgedacht van het
recht, spreekt het van zelve, dat de samenkomsten onder
leiding van de Professoren Noordtzij en Lindeboom ge-
houden, de spanning, die er reeds was, grooter hebben
gemaakt.
En of de intieme mededeeling, die daar plaats had
niet eene bedenkelijke zijde had, laat ik liever aan de
ingewijden ter beoordeeling en beslissing over. Maar dit
weten wij allen wel, toen de benoeming van de afgevaar-
digden voor de Generale Synode in de onderscheidene
provinciën plaats had, was de toestand reeds bange. De
praealabele quaestie was ook op de Provinciale Synoden
aan de orde en oefende op de benoemingen zeergrooten
invloed uit. Toen zij geschied en bekend waren, was het
dan ook de vraag, wie en hoeveel er voor en tégen zouden
zijn. Zij echter, die de mannenbroeders kenden en mits-
dien wisten, hoe zij tegenover de praealabele quaestie
stonden, konden toen reeds weten, dat het getal, dat tegen
«doorzetten" was, overeenstemde met het getal Kerken,
dat er zich tegen had verklaard.
Hun getal was even groot als vóór, tijdens en
terstond na de Vereeniging der Kerken; dat wil dus
zeggen, even groot als op het tijdstip, toen overeenge-
komen en toegegeven was, dat de Kerken zouden hebben :
-ocr page 40-
38
eene eigene Opleiding tot den Dienst des Woords.
Zooals reeds spoedig op de Generale Synode te
Arnhem bleek, waren er van de 40 eerst 14, later (door
verwisseling van eenen broeder ouderling) 15 afgevaardigden
voor, om niet tot behandeling dezer zaak over te gaan,
maar haar, evenals destijds ook op de Groninger Synode
geschied was, met rust te laten. Zij deden dit, omdat
zoovele Kerken uit de actie van \'34, en deze en bloc
genomen, blijven wilden bij datgene, wat in \'91 en \'92,
inzake de Opleiding, was overeengekomen.
Gelijk bekend is, werd destijds op de Groninger
Synode door vele Kerken uit de actie van \'86, alsmede
door de Professoren der Vrije Universiteit verlangd, dat
het voorstel—Bavinck c. s., dat door verschillende pro-
vinciën aangenomen was, niet in behandeling komen, veel
minder aangenomen worden zou. Was er toen ter tijde
meer dan ééne Provinciale Synode, die voorgesteld had,
de zaak der opleiding niet ter hand te nemen, vanwege
den belangrijken tegenstand, welnu, op de Synode te
Arnhem stonden de zaken niet anders: ook thans hadden
evenveel Provinciale Synoden zich in den zelfden geest
uitgelaten. Maar wat deed men destijds te Groningen ?
Staande de Synode werd eene commissie benoemd om
in deze zaak advies uit te brengen. Deze commissie
bestaande uit de broederen : Ds. T. Bos, Dr. A. G. Honig,
Ds. A. Littooij, Ds. B. van Schelven, de ouderlingen
H. van der Bleek, J. van den Bul, A. Elshout, M. de
Jonge Jz. en de Professoren Dr. H. Bavinck en Dr. F.
L. Butgers ; ried op voorstel van de broeders Bavinck,
Bos en Littooij de Synode eenparig aan, de zaak
te laten rusten, en dienovereenkomstig werd met alle
stemmen besloten. Helaas, op de Synode te Arnhem
ging het zoo gansch anders. Wel benoemde ook deze
Synode eene commisie van advies, welke bestond uit de
broederen: prof. Dr. Rutgers, prof. Noordtzd, Ds. L.
Bouma, Ds. B. van Schelven, Ds. H. Scholten en de
ouderlingen A. Elshout, J. van Golverdinge en W. N.
de Leeuw ; wel werd ook in den boezem dezer commissie
-ocr page 41-
39
(door de broederen prof. Noordtzij, Ds. Bouma, Ds. Schol-
ten en ouderling W. H. de Leeuw) bet voorstel gedaan
om de Generale Synode te adviseeren, ook nu de zaak te
laten rusten ; doch in plaats dat de overige leden der
commissie zich ook thans daarbij nederlegden, kwamen
zij met een tegen-voorstel. Met eene voorstel, naar Prof.
Noordtzij genoemd, luidde:
„De Synode besluit het Concept-Contract met de annexe
voorstellen en adviezen niet verder in behandeling te nemen
maar terzijde te leggen, en over te gaan tot behandeling van
die voorstellen inzake de opleiding en toelating tot den Dienst
des Woords, welke alsnog beslissing vragen."
Daartegenover nu kwam het voorstel van den
Praeses, »als weergevende het advies, — zoo lezen wij in
art. 73 der notulen dezer Synode — »dat in het rapport
van Prof. Dr. F. L. Rutgers voorkomt", en aldus luidde:
„De Synode overwogen hebbende wat van onderscheidene
zijden inzake de praealabele quaestie in het midden is gebracht,
oordeelende dat zij, zooveel van haar afhangt, do eenheid van
opleiding behoort tot stand te brengen, gaat over tot bespreking
van den weg, die daartoe kan leiden, door het Concept-Contract
met de daarop voorgestelde wijziging in behandeling te nemen."
Al, wat in dit voorstel staat, had ook gezegd kun-
nen worden op de Synode te Groningen. Hadden Prof.
Bavinck en de andere boederen toen ook willen »door-
zetten", dan zouden, gelet op de samenstelling van de
Synode, destijds evenveel stemmen voor en even weinig
tegen als nu, zijn verkregen. Maar men wilde toen op
die wijze geene overwinning behalen.
Het voorstel—Noordtzij, dat thans (te Arnhem)
eerst in stemming kwam, werd verworpen met 20 tegen
14 stemmen. Tegenover het voorstel van den Voorzitter
diende de Assessor het navolgende voorstel in:
„De Synode, alles gehoord hebbende, besluit, zonder zich
uit te spreken over de verschillende gevoelens, over te gaan tot
bespreking der vraag, of en hoe eenheid van opleiding, ook met
-ocr page 42-
40
het oog op de voorstellen der Provinciën, tot stand zij te brengen."
Dit voorstel, dat tegelijk met dat van den Voor-
zitter in stemming kwam, werd aangenomen met 22
stemmen, terwijl dat van den Praeses 18 stemmen op
zich vereenigde. Het waren inderdaad droeve dagen!
— Waarlijk van 1869, — sedert welk jaar ik onafge-
broken Synodale Vergaderingen bijwoonde, — beleefde ik
ze zóó droevig niet! — Zoowel van de eene als van de
andere zijde werden meer dan eens des avonds aparte
vergaderingen gehouden ! Daarenboven kon men telkens
zien, hoe door de invloedrijkste personen de andere broe-
deren werden opgewacht, aangesproken en.....! Het
was, of wij in den tijd der samenscholingen waren. Gevolg
hiervan was, dat men weldra vast aaneengesloten groepen
kreeg. Schier tot het einde van de behandeling dezer
zaak was het, als het er op aankwam, 25 tegen 45.
Dr. Bavinck en Ds. Bos, die eerst beproefden met
een gemeenschappelijk voorstel te komen, geraakten, helaas!
van elkander. Toen kwamen Dr. Bavinck, Prof. Bies-
terveld, Dr. H. H. Kuyper en Dr. F. L. Ruïgers met
hun reeds bekend voorstel.
Ds. Bos kwam, eerst alleen, daarna met andere
broederen, met zijn insgelijks bekend voorstel. Wat nu
den uitslag aangaat, ook daarvan weten wij, dat Dr.
Bavinck\'s voorstel werd aangenomen met 25 voor en 15
tegen en dat van Ds. Bos verworpen met 15 voor en 25 tegen
Dat 25 meer dan 15 is, weten wij even goed, als
wij weten, dat 7 meer dan 3 is. Zonder nu te zeggen,
dat onze overeenkomst gelijk is aan een burgerlijk con-
tract, veroorloven wij ons toch, dit als beeld te gebruiken,
en zeggen dies: Neem aan, er zijn twee partijen, beide
bestaande uit 5 personen, die ieder eene zaak hebben.
De ééne partij acht het wenschelijk en houdt daarom aan,
om die beide zaken te vereenigen. Doch, als ze nu ieder eene
inrichting voor de opleiding van bedienden hebben en 3 van
de eene partij niet willen vereenigen, tenzij zij de allerplech-
tigste verzekering krijgt, dat hare opleiding niet opge-
heven of ingelijfd worden, maar een eigen en zelfstandig
-ocr page 43-
41
bestaan behouden zal, en de 7 van de andere partij
daarin bewilligen en hiervan eene beschrevene verzekering
geven, wat naam zoudt gij het dan geven, indien de 7
in eene gemeenschappelijke vergadering de 3overstemden,
en besloten tol inlijving, met verkrachting van hetgeen?
inzake het eigene en zelfstandige bestaan der inrichting,
plechtig overeengekomen was ? Het is duidelijk, wat wij met
dit beeld bedoelen. Die beschrevene verzekering, inzake het
hebben eener eigene, zelfstandige opleiding, is gegeven in \'91
en \'92, zoowel als in \'93 en \'99. Is het voor God dan goed,
wiens naam er zoo dikwerf bij aangeroepen is (ik was
er altijd bij en mag dus zoo spreken), indien door meer-
derheid van stemmen eene plechtig aangegane overeen-
konist verkracht wordt ? Waar zulk een besluit zelfs in
eene maatschappelijke zaak geene zedelijke waarde zou
hebben, zou het die dan wel bezitten op zooveel heiliger
terrein ! Wij vragen : hoe durft men het toch bestaan,
om desalniettemin van de minderheid te eischen, gelijk
zoo velen in de pers deden, dat zij met boete en diepe
nederbuigingen tot de meerderheid komen zal, om eene
vervroegde Synode te vragen 7 Men mag het willen, het
zij zoo; maar ik voeg er in óénen adem bij: ik kan en
mag en zal dit alzóó niet doen. En als dan het besluit
(omdat men wel gevoelt: het kan en mag toch niet) niet
wordt uitgevoerd, maar men de zusterpartij op andere
wijze onmogelijk tracht te maken, bijv. door haar de
beste, onmisbare krachten te rooven en dientengevolge de
klanten tot zich te trekken, durft men dan voor het
vlekkeloos aangezicht van een alwetend God verklaren,
dat de zaak heilig en rein is ? Heeft dan het recht over
de macht gezegevierd of omgekeerd ? \'k Weet wel, en zal
straks zeggen, hoe men het goed poogt te maken.
Maar al is men zich voor God en menschen de
zaak-gerechtigheid bewust, dan kan men daarom toch nog
schuldig staan, door met het oog op hoogere belangen, en op
de eenheid en den vrede, niet wat van zijn recht af te staan,
alsmede door in gegeven oogenblikken niet op te treden
met de teederheid en de wijsheid, die de zaak eischt.
-ocr page 44-
42
Daarom saam erkennen, dat wij fouten hebben
begaan ; wederkeerig schuld belijden en elkander vergeven;
maar ook elkander zoeken, totdat wij elkander gevonden
hebben, daaraan kan en wil ik van harte meedoen. Doch
nimmer zal ik mij leenen voor eene onware en geveinsde
belijdenis, waarbij de macht over het recht zegeviert!
Dan wil ik (om maar niet van Engelsch te spreken) nogx
veel liever Transvaalsch geknecht worden! Ik wensch
echter evenmin te behooren tot hen, die geenen vrede willen
sluiten, maar zich liever doodvechten en alles laten weg-
sterven, gelijk sommigen wilden, dat onze Afrikaansche
broederen hadden gedaan. Vrede sluiten met het oog op
vele en velerlei belangen, zie, dat is, naar ik hoop, ons
aller begeeren en streven!
Door het telkens openlijk op de Synode uit te
spreken, heeft men daar reeds getracht de rneening ingang
te doen vinden, dat zij, die de meerderheid vormden — en
dies de macht bezaten — ook het recht aan hunne zijde
hadden. Er werden woorden gesproken, voorstellen gedaan,
besluiten genomen, alsof de overeenkomst, in \'91 en \'92
met de minderheid aangegaan, niet bestond. Niet anders
deed men met betrekking tot het voorstel—Bavinck. ,
waaraan men gedurig den schijn wilde geven, als beant-
woordde het volkomen aan hetgeen destijds met de min-
derheid overeengekomen was. Dit geschiedde, niettegen-
staande Prof. Rutgers, ten aanhooren van honderden, in
eene der zittingen ongeveer het volgende zeide:
dat door en bij meerderheid van stemmen de
samenvoeging der beide Inrichtingen voor de opleiding
tot den dienst des Woords niet mocht worden doorgezet,
zoolang iets minder dan 1U der Kerken, uit de actie van
\'34, er zich tegen verklaarde. Ik heb mij daar toen publiek
mee vereenigd en doe dat nog. Dr. A. Kuyper Sr. liet
zich meer dan eenmaal op gelijke wijze uit.
Op de zedelijke verplichtingen, die dat verbieden,
als en zoolang de zaken zóó staan, wezen óók de pro-
fessoren Wielenga en Bavinck menigmaal.
De gronden, door prof. Rutgers daarvoor aange-
-ocr page 45-
43
geven op de èvengenoemde Synode, werden gehaald uit
en berusten dus op de hier volgende berekening: Bij de
Vereeniging der Kerken, zeide Z. H. G., hadden zoowat
de helft der nu vereenigde Kerken hare opleiding voor
den dienst des Woords bij de Theol. Faculteit der Vrije
Universiteit, de andere helft der Kerken had en zocht ze
bij de Theol. School te Kampen. Van deze laatste helft
der Kerken begeerde eene belangrijke minderheid, eene
kleine helft dus van de helft der nu vereenigde Kerken,
oogenblikkelijke vereeniging der beide Inrichtingen voor
de Opleiding; doch de meerderheid van deze helft stond
er op, ja maakte er eene voorwaarde van bij de veree-
niging der Kerken, dat de eigen Inrichting der Chr. Ger.
Kerken voor de Opleiding zou blijven bestaan. Deze
voorwaarde is aangenomen, en alzoo moeten wij zeggen,
dat aan ruim 1k der gezamenlijke Kerken dit toen toe-
geven en beloofd is.
Ook vele van onze Christelijke Bladen gaan in dezen
niet vrij uit! In spijt van het woord, door Prof. Rutgeks
ter Synode gesproken, en in weerwil van hetgeen dien-
aangaande steeds door de minderheid gezegd is, is een
groot deel van onze pers voortgegaan, om de gedachte
meer en meer algemeen te maken, als zou het recht aan
de zijde der meerderheid zijn. Gaarne nemen wij aan,
dat die broeders zoo schreven, omdat zij de vaste over-
tuiging omdroegen, dat de zaak door hen werd voorge-
steld, gelijk zij werkelijk was. Dit neemt echter niet weg, dat
wij ons verstouten, hierin met deze broeders ganschelijk
van gedachte te verschillen. Wij zijn zoo vrij, te verwijzen
naar het gebeurde op «Seinpost". De zaak zelve laten
wij met rust, omdat wij ons onbevoegd achten, een grondig
oordeel daarover uit te spreken. Wij vestigen alleen de
aandacht op de wijze, waarop daar gehandeld is. En dan
weten wij, dat maanden aaneen, zoowel de wijze der be-
handeling als de uitslag ervan, door onze christelijke pers
in bescherming is genomen, terwijl op de Synode te
Arnhem een geacht broeder uit de meerderheid, (afge-
vaardigd door Zuid-Holland) ten aanhooren van velen en
-ocr page 46-
44
zonder eenige tegenspraak, duchtig den staf brak over die
wijze van doen.
Welnu, ditzelfde is van den beginne aan ook door mij
gedaan. En in betrekking tot de zaak der Opleiding
waag ik het bij vernieuwing tegen den stroom op te roeien.
Ik kan en mag niet anders! De geschiedenis, die
onder het bestuur des Heeren staat, moge, wat het recht
in deze zaak aangaat, vrijelijk spreken. Hare uitspraak
wacht ik met geruste consciëntie af. Meer nog. Om in
den weg van recht en gerechtigheid in deze droeve zaak
zoo spoedig mogelijk tot vrede en \'eenheid te komen,
zou ik, in den geest van \'s Heeren Woord (I Cor. 6),
wel arbitrage willen tusschen de meerderheid en de
minderheid. De Heere heeft in zijne goedheid, ons de
daartoe bevoegde mannen geschonken. Laten, waar het
in hoofdzaak een rechtzaak geldt, rechtsgeleerden als b.v.
Mr. de Savornin Lohman, Mr. \'t Hooft, Mr. Anema,
gevraagd worden of. zij, om \'s Heeren wil, onze Kerken
hierin dienen willen. Als deze christenen en deskundigen,
zich volkomen en in alle deel en met de zaak op de hoogte
gesteld hebben, wacht ik gaarne hunne uitspraak tus-
schen de meerderheid en de minderheid, tusschen de
macht en het recht af.
Nog altijd sta ik ongeschokt in het geloof, dat de
meerderheid, onder den niet geringen invloed der Profes-
soren, die aan hare zijde stonden, onderscheidene fouten
begaan heeft, \'k Veroorloof mij ze te noemen.
Als eerste fout geloof ik te moeten noemen, dat de meer-
derheid de Opleidingsquaestie te veel, ja, soms zelfs geheel,
als eene heel gewone zaak beschouwde. Dit nu was zij niet!
Tengevolge van de zoo plechtig aangegane verbintenis, was
het een zeer buitengewoon geval, waarvoor de Synode te staan
kwam. Daarom had zij dan ook deze zaak moeten laten
rusten, tot tijd en wijle de minderheid slechts uit zoovele
personen bestaat, als volgens het accoord overeengekomen is.
Eene tweede fout was m. i., dat zij dientengevolge de
zaak in behandeling nam, in strijd met hetgeen een deel
der commissie, door haar gekozen, adviseerde, en niet
-ocr page 47-
45
minder in strijd met hetgeen destijds de Synode te Gro-
ningen deed. Deze Synode toch deed het niet, en dat
wel, niettegenstaande er ook toen gewis eene meerderheid
was voor het voorstel—Bavinck. Zij deed het niet, omdat
de Professoren der Vrije Universiteit, zoowel als verschei-
dene Kerken uit de actie van \'86 — hoewel deze niet
op eene plechtig gesloten overeenkomst zich konden be-
roepen! — er tegen waren. Meer Kerken dan toen,
hadden zich nu, (voor de Synode) tegen het thans aan-
hangige Concept verklaard, en het Concept—Bavinck c. s.,
dat eerst op de Synode werd ingediend, kenden zij
natuurlijk niet.
Als derde fout moet, acht ik, worden aangemerkt,
dat de Synode met de behandeling toch doorging, hoewel zij
bemerkte, dat daartegen opkwamen niet minder dan 45
afgevaardigden en 2 adviseerende leden, te zamen een veel
grooter getal Kerken vertegenwoordigende dan er was, toen
de overeenkomst met de minderheid werd aangegaan.
Eene vierde fout was het, dat de Synode geen
gebruik maakte van haar recht en bevoegdheid, om de
uitspraak der Kerken over dit geheel nieuwe voorstel—
Bavinck c. s. te hooren op eene vervroegde Synode, te
meer, omdat het niet valt te ontkennen, dat dit voorstel
veel nader komt aan het overeengekomene in \'91 en \'92,
dan menig ander voorstel, dat vroeger gedaan werd.
Eene vijfde fout beging de meerderheid, toen zij
besluiten nam, waardoor de «eigene Inrichting der Kerken"
benadeeld en verzwakt werd, zóó zelfs, dat Dr. Bavinck
daarop in De Bazuin wees en er reden uit nam, om tot
«Heengaan" te besluiten.
Eene zesde fout, naar het mij voorkomt, was, dat
zij, bijaldien zij van haar goed recht overtuigd was, niet
het voorstel—Van Goor aannam, en dus doorzette. Was
zij hiervan niet overtuigd — voor mij staat vast, dat zij
dit niet zijn kon — dan deed zij Ie veel; was zij daarvan
wel overtuigd, dan deed zij Ie weinig, ja, dan bracht zij
ons in de «impasse", waarin wij nu, helaas, meer dan
ooit te voren gekomen zijn.
-ocr page 48-
Ach, men durfde het bestaan, het eenmaal ge-
geven en verkregen recht der Kerken uit het oog te
verliezen. Daarom kon ik onmogelijk meegaaan. Dr.
Bavinck houde het mij ten goede, maar ter ontlasting
van mijne consciëntie en terwille van het recht, moet ik
het publiek uitspreken, dat het voorstel—Bavixck c. s.
in wezen niet gelijk is aan hetgeen in\'91 en\'92 bedongen
en verkregen is. Allen, die hierover een juist oordeel
willen vormen, raden wij dringend eenegrondige vergelijking
aan, van hetgeen toen overeengekomen en nu voorgesteld is.
Laten wij mogen herinneren, dat toi\'-n beloofd en verkregen
is eene geheel eigene, zelfstandige inrichting voor de Op-
leiding tot Dienaren des Woords. En wat doet het
genoemde voorstel? Het laat het »geheel eigene" en
«zelfstandige" te loor gaan, door de »eigene Inrichting"
in te lijven in het kader van de faculteiten der Vrije
Universiteit, met niet al het zeggenschap, dat en zooals het
den Kerken in \'91 en \'92 gegeven is.
Ook neem ik de vrijheid van Dr. Bavinck te ver-
schillen, waar Z. H. G. in zijne brochure het verschil
tusschen zijn voorstel en het voorstel—Bos zoo goed als
wegredeneert. Dat verschil is zóó groot, dat Prof. Rutgers,
van zijn standpunt niet zonder recht en reden, op de
Synode over het voorstel—Bos zijn .... »gansch onaan-
nemelijk!" uitsprak.
Dat het verworpen werd, kan ik — gedachtig aan
de Synode te Groningen — dan ook goed begrijpen, ja,
zelfs beter dan ik begrijpen kan, waarom de minder-
lieid, die, om verschillende eu niteenloopende redenen het
voorstel—Bavinck c. s. niet aannam, alleen en al de
schuld der mislukking krijgt. Lees slechts het voorstel—
Van Andel:
„De Synode betreurende de houding, „door een aantal
Broederen tegenover deze poging aangenomen, terwijl toch het
door de Synode aangenomen voorstel evenzeer voldoet aan de
voorwaarden, waarop in 1892 de vereeniging der Kerken is
aangegaan, als liet hunnerzijds ingediende voorstel".
Waarom nam men dan het andere maar niet aan ?
-ocr page 49-
47
Ja, ook het aangenomen voorstel—Van Schelven
gaf haar de schuld.
Waar nu Dr. Bavinck de schuld der mislukking
anderen en ook mij toerekent, en op bl. 41 van zijne
brochure (na eerst ook mijnen naam genoemd te hebben)
vraagt: »Waarom zijt gij gansch willekeurig en zonder
eenige reden op een gansch ander standpunt gaan staan ?"
daar luidt mijn antwoord: Professor, gij vergist u ten
eenen male. Niets anders toch werd door mij gedaan, dan
hetgeen ik altijd en overal gezegd heb te zullen doen,
indien — gedachtig aan de overeenkomst — geene ge-
noegzame meerderheid der Kerken meeging. Was er eene
meerderheid van Kerken overeenkomstig de afspraak bij
het aangaan van het heilig accoord, dan alleen kon ik,
maar dan ook wilde ik meegaan. Zie, dat is door mij
gedurig gezegd; zoowel in den kring der 25 broederen,
als tot U, Dr. Bavinck, tijdens de Synode, en ook nog aan
Dr. II. H. Kuyper bij het afscheid nemen aan het einde
der Synode. Vandaar dan ook, dat er door mij bij de
Synode op aangedrongen werd, om eerst met de voor-
stellen tot de Kerken te gaan.
Vraagt Prof. Bavinck mij, of ik, sinds onze eerste
Deputatenvergaderingl889,te Utrecht,alsmedesindsdejaren
\'01—\'93 niet wat veranderd ben, dan moet en wil ik hem
gaarne een toestemmend antwoord geven. Zooals Prof.
Bavinck wel weet — immers, wij gingen jaren aaneen,
vaak in gezelschap van onzen in den Heere ontslapen
Prof. Wielenga, zeer vertrouwelijk met elkander om —
geloofde ik eerst, dat de beide Inrichtigen voor de Opleiding
zusterlijk naast elkander konden staan, om samen te ar-
beiden tot heil der vereenigde Kerken. Zonder in te gaan
op de vraag, bij wie de schuld moet gezocht worden, dat
dit niet ging, gelijk ik meende, dat het kon gaan en wezen
moest, wijs ik alleen maar op het feit, dat er van dat
zusterlijk naast elkander arbeiden weinig te bespeuren
viel. Ook in de Kerken kwam er, tot mijnen spijt, geene
gelijke waardeering der beide Inrichtingen. Integendeel,
het bleef, helaas, de vraag: Kemt deze broeder van Am-
-ocr page 50-
48
sterdam of van Kampen? En dan heette in den regel
de een meer wetenschappelijk, de andere meer praktisch;
vaak werd dat vonnis op den klank af geveld zonder
eenig nader onderzoek; dat stond nu eenmaal vast, of
het waar was, al dan niet! Begrijpelijkerwijze ontstond
hierdoor wrijving en partijschap tusschen de Kerken in
het algemeen en hare lidmaten onderling, en was het
eene der redenen, dat de eenheid, die wij in Christus
hebben, niet naar eisch en tot heil der Kerken werd
geopenbaard, alsmede dat wij niet onze krachten in den
lande konden ontplooien, gelijk wij dat hadden kunnen
doen, indien wij, als Gereformeerden, schouder aan schou-
der hadden gestaan, en als één man waren opgetrokken
tegen de vele vijanden. Daarbij kwam, dat mijn oog
meer en meer open ging voor ons gebrek aan dege,
wetenschappelijke mannen, die voor het professorenambt
als aangewezen waren. Dientengevolge werd ik hoe langer
hoe meer overtuigd, dat ééne gemeenschappelijke Oplei-
ding inderdaad gewenscht was. Vandaar dan ook, dat ik
mij in \'99 zoo van harte verheugde in het voorstel—
Bavingk, en het deed mij bepaald leed, dat gebeurde,
wat ik gevreesd had, n.1. dat de broederen te Amsterdam
er zich niet mede konden vereenigen. Door dit alles
bleven evenwel de Kerken in den toestand, die zooscha-
delijk en verlammend op haar werkte, en mij werd het
steeds duidelijker, dat wij niet uit dien treurigen toestand
geraken en tot het gewenschte doel komen zouden, indien
er geene bereidwilligheid gevonden werd, om wat te laten
vallen van de rechten, die .... eerlijk verkregen waren.
Uit dien hoofde verklaarde ik mij dan ook bereid, toen
door Dr. Bavinck aan Ds. Bos en mij verleden jaar te
Utrecht gevraagd werd, om mede te gaan met een voor-
stel, waarbij Z. H. G. wat water in den wijn gedaan had.
Als een genoegzaam aantal Kerken, dit offer wilden brengen,
ter bereiking van het doel, was ook ik daartoe bereid.
Zoo stond ik toen ; dat bleef mijn standpunt sinds al dien
tijd ; zoo sta ik nog, tot op dezen oogenblikke. Dat ik
met het voorstel—Bos meeging, kwam niet daar van daan,
-ocr page 51-
49
dat ik niet meer wilde toegeven dan hierin voorgesteld werd,
maar vond zijne oorzaak in het feit, dat (zoolang de Kerken
niet gehoord waren en deze niet in genoegzaam aantal
wilden toegeven) het voorstel—Bos geene schade kon doen,
omreden het in wezen, wat de Kerken aangaat, overeen-
komt met hetgeen als voorwaarde bij de vereeniging der
Kerken gesteld en verkregen is.
Maar met hetzelfde recht zou ook ik kunnen
vragen: Is Dr. Bavinck nooit van standpunt veranderd ?
Doch Z. H. G. heeft in zijne brochure hierop in zeker
opzicht een antwoord gegeven, waar hij zegt: «Hoofdzaak
is voor mij niet, hoe, maar dat wij samenkomen."
Eilieve, als men op zulk een hoog standpunt gaat
staan, is men gedekt. Ieder ander standpunt, daaraan
ondergeschikt, kan men dan innemen, en toch van zich
werpen iedere beschuldiging, als zou men «veranderd"
zijn. Op die wijze is het schier altijd goed, mits het
hooge doel maar in \'toog gehouden en bereikt wordt.
Van «veranderen" is dan geene sprake; even gerust en
gemakkelijk kan men dan in de aanhangige zaak beurte-
lings voor de rechten der Vereeniging voor Hooger
Onderwijs en voor die der Kerken pleiten; dan kan men
zelfs tusschen die beide in gaan staan en aan ieder wat
toegeven, zij het dan aan den een wat meer en aan den
ander wat minder. Dat alles komt er dan minder op
aan; de alles bezielende en leidende gedachte is : het
hooge doel te bereiken. Naar de verwezenlijking daarvan
jaagt men dan met inspanning van alle krachten, en men
staart zoo op het inderdaad hooge doel zelve, dat een
verkregen recht, eene plechtig aangegane overeenkomst
daarbij uit het oog kan verloren worden. Gaarne erken
ik, dat dit doel te bereiken van meet af het hooge streven
van Dr. Bavinck was.
Hoe langer hoe meer is het de innige bede en
begeerte ook mijns harten geworden, dat heerlijke en
hooge doel te bereiken. Maar \'t is mij gansch niet onver-
schillig, op ivelke wijze men tot de bereiking van dit doel
komt. In de droeve worsteling en bij de pijnlijke mis-
4
-ocr page 52-
50
kenning, die ik, om mijn opkomen voor niets anders dan
het heilig recht, van enkele zijden moest ondervinden, is
dit mijn troost, dat meerdere, en veel hooger geplaatste
personen dan ik, juist den nadruk hebben gelegd op de
wijze,
waarop men het doel bereiken wil.
Ten bewijze hiervan kan ik immers volstaan met
te herinneren aan het voorstel—Bavinck, in \'99 gedaan.
Toen hadden wij dat hooge doel kunnen bereiken, indien
Dr. A. Kuyper Sr., Dr. Rutgers en allen, die in dezen
dachten als zij, zich hadden kunnen vinden in de wijze
van oplossing, in genoemd voorstel aangegeven.
En evengoed als in \'99, had ook nu, op de Synode
te Arnhem, dit hooge doel eendrachtig lijk kunnen bereikt
worden, indien de Professoren en de Afgevaardigden het
onuitgewerkte voorstel—Bos (in wezen gelijk aan het
voorstel—Bavinck van \'99) hadden overgenomen en uit-
gewerkt. Doch, zooals wij reeds opmerkten, met name
Prof. Rutgers sprak er het: »gansch onaannemelijk!"
over uit. Bij vernieuwing ging het dus, ook te Arnhem,
om de wijze, waarop het doel zou worden bereikt.
In de verschillende wijzen, waarop Dr. Bavinck de
oplossing gezocht en waaraan Z. H. G. in het begin zijner
brochure herinnerd heeft, vonden èn zij èn wij blijkbaar
een zeer groot verschil. Op de Synode te Kampen bestreed
Dr. Bavinck het door de meerderheid aangenomen amen-
dement en stond aan de zijde der (laat ik hen ter onder-
scheiding zoo mogen noemen) Amsterdamsche broederen.
Ook op de Synode te Dordt in \'93 gingen deze hoogge-
leerde broederen met Dr. Bavinck mede. In \'99 evenwel,
op de Synode te Groningen, keerden zij zich tegen Dr.
Bavinck en gingen wij, de Kamper broederen, met hem
mede. En op de Arnhemsche Synode? Toen stonden
de broederen uit Amsterdam bij vernieuwing aan de zijde
van Dr. Bavinck en de broederen van Kampen weer
tegenover hem. Zóó heeft de zaak zich toegedragen, en
dit kan dus door niemand worden tegengesproken. Wij
herinneren haar dan ook alleen, omdat uit deze nuchtere
mededeeling zonneklaar blijkt, dat men, wederzijds, ge-
-ocr page 53-
51
durig al den nadruk gelegd heeft op de wijze, waarop men
trachtte tot oplossing der zaak te komen. Hierop wilde
ik thans alleen de aandacht vestigen. Want, dat er in
het voorstel, door Dr. Bavinck te Arnhem gedaan, veel
meer aan Kampen wordt toegegeven, dan in \'91 en \'93
geschiedde, wordt door mij volmondig erkend.
Laten wij het beeld van den wijnbeker nog eens
mogen gebruiken. Vóór de vereeniging der Kerken wilde
Dr. Bavinck in de Deputatenvergadering en op de Synode
te Kampen den Kamper wijnbeker overgieten in den
Amsterdamschen op twee teugen na, die men het «behoorlijk
medezeggenschap" en de »practische vakken" zou kunnen
noemen. Daar Prof. Biesterveld onderricht gaf in deze
vakken, zou hij thans geweest zijnde Kerkelijke Professor,
die de Theol. faculteit der Vereeniging voor Hooger
Onderwijs aanvulde, of wil men, compleet maakte.
Want hoe de meerderheid der Kerken er in \'92
over dacht en wat dientengevolge destijds dat «behoorlijk
medezeggenschap" zou beteekend hebben, weten allen,
die met de zaak meegeleefd hebben, zeer goed. Ontegen-
zeggelijk kwam toen bij de Kamper Hoogleeraren Bavinck,
Noordtzij en Wielenga de wind volstrekt nog niet uit
den hoek van 1899.
Op de Synode van Dordrecht kwamen Dr. Bavinck
en vier andere broederen met een voorstel, waarbij ten
eerste,
niet zonder recht en reden, sprake was van over-
tollige goede werken, en waardoor ten tweede, naar ik
nog altijd meen, wat den Kamper wijnbeker betreft, de
helft werd overgegoten. Door te lezen, wat op pag. 37
der Notulen van de Synode van Dordrecht ons gezegd
wordt, kan men zich m. i. daarvan overtuigen.
Zoo geheel anders was dit in \'99! Toen kwam het
voorstel—Bavinck, in hoofdzaak door onderscheidene Pro-
vinciën overgenomen, m. i. hierop neer, dat de wijnbeker
van de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit weggenomen,
de Kamper beker er voller door gemaakt en in de plaats
er van gezet werd.
Het vierde, of Arnhemsche, voorstel schenkt, naar
-ocr page 54-
52
het mij voorkomt, een groot deel uit den beker derVer-
eeniging voor Hooger Onderwijs en een veel kleiner deel
uit den beker der Kerken in eenen nieuwen beker, die tot
opschrift draagt: »de katheder", d. w. z. »de wetenschap."
Maar juist omdat het een nieuwe beker is, moeten
de Kerken, zoowel als de Vereeniging voor Hooger Onder-
wijs, eerst daarover gehoord worden. Dien nieuwen beker
voor te zetten, buiten de Kerken of de Vereeniging om,
gaat toch niet aan.
                                                         \\
Aan den arbeid van de drie laatstgenoemde voor-
stellen heeft Dr. Bavinck ontegenzeggelijk een zeer groot
aandeel gehad. Gedurig en op allerlei wijzen is door hem
beproefd, zijn zoo hoogstaand doel te bereiken. Te dien
opzichte heeft Z. H. G. dan ook aanspraak op onze waar-
deering en erkentelijkheid. Des te meer is het daarom
te betreuren, dat hij, en vele broederen met hem, de
vrucht van den laatst geplanten wynstok wilden plukken,
toen de d^ujyen nog mgXfJüP waren. En nog dieper te
betreuren is het, rfaïzijn «Heengaan" daarvan het gevolg
is geweest. De gronden, hiervoor in de brochure aangegeven,
kunnen dan ook als zoodanig niet door mij aanvaard
worden. Een ieder zal dit gevoelen ! \'k Veroorloof mij
dan ook, die gronden eens nauwkeurig in de schaal van
het recht te wegen.
De eerste grond, door Z. H. G. in Bazuin en Brochure
daarvoor aangegeven, is, dat wij met de School op \'t stand-
punt van prof. Lindeboom zijn overgegaan, wat velen met
mij kunnen getuigen en trouwens ook uit de benoemingen
voor de Theol. School blijkt, eene vergissing te zijn.
De tweede grond, dat met het niet geven van raad,
door \'t Curatorium — zie de brochure pag. 73 en 74 —
de zaak — »het Heengaan" — beslist was. Nota bene,
met 5 tegen 5 stemmen, en onder die 5 tegen, drie broe-
deren, die ter Synode of elders aan Dr. Bavinck\'s zijde
stonden.
De derde grond, dat »de Kerken zelve het zelfstandig
voortbestaan der Theol. School niet gewenscht meer
aehten", pag. 75. Let wel, 25 tegen 45. Minder dus
-ocr page 55-
53
dan naar prof. Rutgers publieke berekening »de zedelijke
verplichting eischte."
De vierde grond, dat «vele broederen alzoo adviseer-
den", pag. 76b. Maar vele broederen adviseerden met
mij het vooral in dit stadium niet te doen, maar te
wachten tot de Kerken waren gehoord.
De vijfde grond, dat «Prof. Biesterveld en ik aan de
minderheid niet welkom kunnen zijn", pag. 76. En met
eenparige stem hebben de Curatoren den broederen «ver-
zocht te blijven." Zie pag. 74t>. En wat, naar pag. 77
Prof. Lindeboom schreef, was, natuurlijk, alleen voor zijne
rekening.
De zesde grond, aangegeven op pag. 79, zegt onder
meer: »De reden voor het aannemen der benoeming ligt
dus niet bij ons, maar bij de Kerken. Als wij gaan, dan
gaan wij niet, omdat wij willen, maar omdat wij moeten,
omdat de minderheid en de meerderheid er ons zedelijk
toe dwingt."
»Bij de Kerken." Arme Kerken! Ze kenden het
voorstel niet en wisten, vóór zij er zich over konden
uitspreken èn van de benoeming on van de aanneming
niemendal af.
«De minderheid" dwong ons zedelijk. Zij verklaarde
eenparig, buiten zoovele Kerken om, niet te kunnen en
te mogen meegaan met het voorstel, en van de benoeming
en aanneming wist ze als zoodanig niets. Als er van
^zedelijk dwingen" sprake moet zijn, dan heeft ze, waar ze
eendrachtelijk zich uitsprak en stemde, zich steeds uitgespro-
ken in dengeest van thans niet doorgaan, dus van «Blijven".
«De meerderheid" heeft zich over de benoeming en
het «Heengaan" evenmin kunnen uitspreken. Maar als
zij de oorzaak van het «Heengaan" is, dan heeft ze veel
voor hare rekening!
«Wij gaan, niet omdat wij willen", schrijft Dr.
Bavinck. Nu, ik geloof van harte, dat het Dr. Bavinck
zwaar gevallen is.
Aan het Curatorium vraagden de professoren Ba-
vinck en Biesterveld:
-ocr page 56-
54
»Kunt gij ons de gronden aangeven, waarop wij
de Vereeniging voor Hooger Onderwijs zouden kunnen
verzoeken, geene benoeming op ons uit te brengen ? Wij
weten die niet. Ook zouden wij gaarne den raad van
uw College inwinnen, hoe wij in dezen hebben te handelen, /
al is het ook, dat wij ons hierdoor natuurlijk tot niets /
          /
verbinden."                                                      ^ u^> ,^/W^^ \'
Verschillende Curatoren hebben toen gesproken.
Omdat het geheim dier zitting, naderhand, bij besluit der
Curatoren, is opgeheven, mag ik mededeeling doen van
hetgeen op bovengenoemde vraag door mij geantwoord
is. »Gaarne", alzoo luidde het, »geef ik gronden aan
en ook den raad, om in deze omstandigheden niet
heen te gaan. En dat wel op deze gronden : ten eerste,
omdat de Kerken, die wij dienen en aan wier Theol.
School door u gearbeid wordt, over het voorstel—Bavinck
niet gehoord zijn. Wij moeten eerst eene vervroegde
Synode krijgen — wacht daar op, dan wordt zij des te /
gemakkelijker en eerdeV-trtïgëscRreven ! — opdat de Kerken /
zich over het voorstel, naar Dr. Bavinck\'s naam genoemd,
kunnen uitspreken.
Ten tweede, omdat, als gij nu en zóó heengaat, de
verontwaardiging bij velen groot zal zijn en dientenge-
volge de twist toenemen en het sluiten van den vrede
moeilijker worden zal. Immers, gij kunt en wilt niet
tegenspreken, dat de benoemingen en de onverhoopte
aanneming ervan in het allernauwste verband staan met
hetgeen ter Synode inzake de Opleidingsquaestie voorviel.
(»Ik stem toe, dat ze daarmee in verband staan", zeide
hierop Dr. Bavinck.)
Ten derde, omdat gij u vergist, indien gij meent,
dat allen, die tegen het voorstel—Bavinck. stemden, door
onoverkomelijke bezwaren daartoe gedreven zijn. Evenmin
is het waar, dat die allen zijn overgegaan op (wat men
noemt) het standpunt—Lindeüoom.
Ten vierde, omdat de Theol. School door uw heengaan
ontzettend groote verliezen zou lijden, en tot onvergetelijke
ergernis van velen dientengevolge wel eens kon wegkwijnen.
-ocr page 57-
55
Toen de breede discussie beëindigd was en de
vraag in stemming werd gebracht, of het Curatorium in
dezen al dan niet raad zou geven, staakten, helaas! de
stemmen, zooals ook door Dr. Bavinck in zijne brochure
medegedeeld wordt. Maar hoe dit nu den doorslag tot
\\ «Heengaan" kon, ja, moest geven, is mij nog altijd een
;> diep raadsel en door en door onbegrijpelijk. En toch —
wij hoorden het reeds ter vergadering, en ieder kan
het thans lezen in Dr. Bavinck\'s brochure, »dat met dit
resultaat de zaak beslist was",
d. w. z. dat de beide hoog-
leeraren nu de benoeming aannamen. Onbegrijpelijk, dat
door zulk een «resultaat" eene zoo gewichtige »zaak"
beslist werd! Want wat toch was het geval ? Zooals de
Professoren Bavinck en Biesturveu), die erbij tegenwoordig
waren, weten, werden er in het Curatorium, dat uit tien
leden bestaat, vijf broederen gevonden, die wèl raad
wilden geven; slechts twee broederen, die op de Synode
tegen het voorstel-BAViNCK stemden, schaalden zich thans
aan de zijde der praeadviseerende leden, de Professoren
Lindeboom en Noordtzij, die tegen het geven van raad
opkwamen; terwijl de drie andere Curatoren, die er zich
tegen verklaarden, op de Synode of elders aan de zijde
van Prof. Bavinck stonden. Wat blijkt dus ? Dit, dat van de
Tijt Curatoren, die meenden, het verzoek der professoren
om raad niet te moeten inwilligen, er drie waren, die
volstrekt niet tegenstemden, omdat zij de zaak niet tot
oplossing wilden brengen in den geest, ja, in overeen-
stemming met het voorstel-BAviNCK. Slechts twee van
de tien Curatoren stemden uit dien hoofde tegen. Men
houde het mij ten goede, maar is dat een «resultaat", om
te beslissen over eene zoo hoogst gewichtige «zaak" ? ?
Daarbij komt nog, dat redenen, die voor Dr. Bavinck
en Professor Biestekveld, zoowel als voor anderen en
mij tot de «publieke geheimen" behooren, toen en daarna
medegewerkt hebben, om het «Heengaan" niet te voor-
komen noch het blijven aan de Theol. School te Kampen, al
was het maar voor enkele jaren, te bevorderen. Dewijl
Dr. Bavinck dit alles weet, blijft het mij onbegrijpelijk
-ocr page 58-
56
hoe hij schrijven kan, dat met deze stemming, d. i. met
dit resultaat, de zaak beslist was.
Naar mijne vaste overtuiging is het dan ook eene
ernstige fout geweest, dat men reeds ter Synode, toen
besloten was, geene uitvoering te geven aan het voorstel—
Bavinck c. s., over de benoeming der beide Professoren
is gaan onderhandelen. Het niet uitvoeren van een
voorstel, waartoe — nota bene! — besloten werd op
voorstel van Ds. Van Schelven dat daarenboven door de
Kerken niet gehoord was; dat bovendien geheel nieuwe
elementen bevatte ; het niet uitvoeren van zulk een voor-
stel was de dadelijke oorzaak der onderhandelingen, zooals
Dr. Bavinck in het volle Curatorium verklaard heeft.
De Professoren, die toch evenzeer als de Kerken
zelve, geroepen zijn, om de belangen der Kerken op de
Synode te behartigen, gingen, toen gebeurd was, niet iets
dat nog nooit plaats greep, maar wat ook de Synode te
Groningen gedaan had, n.1. het afwachten van betere
tijden aan het onderhandelen, om de Kerken, in hare
Theol. School te berooven van schier onmisbare krachten !
Toen Dr. Bavinck, naar zijne eigene mededeeling,
tijdens de Synode met mij sprak over hetgeen te dezen
zou kunnen gebeuren, is door mij gezegd : »Gij weet beter
dan ik, dat het niet alleen, maar toch ook om u te doen
is; de toekomst der School hebt gij m. i. daarom voor
een groot deel in handen; dientengevolge is uwe verant-
woordelijkheid verbazend groot; daarom, wacht, totdat wij
weten, dat een genoegzaam aantal Kerken bereid is, om
mede te gaan".
Maar het mocht niet baten! Helaas, deonderhan-
delingen, reeds ter Synode aangevangen, werden voortgezet,
en leidden tot het bekende en zoo droeve einde.
Deze dingen goed te keuren, is mij onmogelijk!
Voor het ideaal van ééne gezamenlijke Opleiding,
en voor alles, wat er voor pleit, heb ik hoe langer hoe
meer oog en hart gekregen ; doch de wegen, die ingeslagen
worden, om tot de verwezenlijking van dit doel te geraken,
zijn mij alles behalve om het even.
-ocr page 59-
57
Dat de tegenstand, vooral in de laatste maanden,
vaak groot en meer dan eens bitter was, ach, dat weet
ik en stem ik toe. Na de Synode is het op onze Cura-
torenvergaderingen door mij menigmaal diep gevoeld, dat
er een offer van zelfverloochening aan het fijn gevoelig
hart van Professor Bavinck gevraagd werd. Maar m. i.
kon hij het brengen, omdat zoowel de Curatoren als de
Studenten der School hem eerden en liefhadden. Zijne
vrees, dat een ander »standpunt", dan het zijne, zou zege-
vieren, zou beschaamd zijn geworden. Neen, het was eene
vergissing, toen onze beminde Professor meende, dat hij
heen moest gaan! Noch de meerderheid, noch de min-
derheid heeft hem daartoe gegronde reden gegeven.
Immers, hetgeen de meerderheid deed, ging lijnrecht in
tegen hetgeen door de Synode te Groningen destijds
gedaan is; het was in strijd met hetgeen de Synode in
\'93 besloot; wat alles zegt: het was vertreding van de
voorwaarden, in \'92 bij de vereeniging der Kerken heilig
aangegaan. Eene stemmenmeerderheid in dit mei-gewone
maar buitengewone geval — wijl immers recht en trouw
richtsnoer moeten zijn ! — baatte niemendal. Het nemen van
zoodanige besluiten, als de meerderheid deed, kan eerst
en alleen verklaard worden, wanneer men dit buiten-
gewone geval tot een gewoon geval maakt of als een
gewoon geval aanziet. Als gegeven wordt, hetgeen over-
eengekomen en beloofd is, al is het dan ook in eenigszins
anderen vorm, gelijk met het voorstel—Bavinck in \'99
het geval was, dan is er veel, zoo niet alles voor te
zeggen, om door te gaan, ook al komen anderen daar-
tegen op. Doch zoo staat het geval thans niet! Het
voorstel van Arnhem is in wezen niet gelijk aan dat van \'99.
Als Dr. Bavinck mij tegenwerpt, dat het Arnhemsche
voorstel niet uitgevoerd is, dan luidt mijn antwoord:
welnu, indien dan de Theol. Schoolook door geene andere be-
sluiten is afgebroken, is er geene enkele reden voor uw
beweren, dat de meerderheid u genoodzaakt heeft, om
heen te gaan. Ligt daarentegen de reden van uw »Heen-
gaan" wèl in besluiten, die door haar genomen zijn, dan
-ocr page 60-
58
heeft zij de Theol. School dermate afgebroken, dat het
voor u eene der oorzaken is, waarom gij moest heengaan.
Kn dat deed zij met advies — om maar niet te zeggen
onder den invloed! — van de Professoren Rutgers en
11. H. Kuyper. Was dat afbreken zóó, dat Dr. Bavinck
óók dientengevolge heen moest gaan naar of tégen het
heilig accoord, in \'91 en \'92 aangegaan en in \'93 en \'99
bezegeld? Was het naleving van »de zedelijke verplich-
ting" waarvan Dr. Bavinck voor eenige maanden in De
Bazuin
gewag maakte \'? Immers het tegendeel! Maar
hoe ter wereld is het dan toch mogelijk, dat hetgeen
in strijd is met de vrijwillig aangegane zedelijke verplich-
tingen Dr. Bavinck kan en mag nopen, om heen te
gaan van eene School, die alzoo behandeld wordt ? Waar
het voor mij de vraag geldt van recht of macht, kan en
mag ik niet anders dan, zonder te vleien of te sparen,
de zaak naar mijn vermogen in het volle daglicht
plaatsen.
Naar mijne innige overtuiging toch was en is er
slechts één weg om, met naleving van »de zedelijke ver-
plichtingen", tot eene gemeenschappelijke Opleiding te
komen.
Deze weg is door Dr. A. Kuyper Sr. aangewezen
en open gelaten, toen Z. II. G. de Deputaten der Chr.
Ger. Kerken een en andermaal verklaren liet, dat het
niet de bedoeling van de voorwaarde was, dat er geene
sprake mocht zijn van eene gemeenschappelijke Opleiding,
als er nog slechts ettelijke Kerken waren, die de naleving
van de aanvaarde bedingen eischten. Als het slechts
ettelijke
Kerken waren, die aan de naleving dier bedingen
vasthielden, dan mocht het tot eene gemeenschappelijke
Opleiding komen, omreden die weinigen het anders wel\'
altoos onmogelijk konden maken. En — waren het te
Arnhem »slechts ettelijke Kerken" ? O, zeer ver is het
er vandaan ! Niet slechts ettelijke, maar nog een eren
groot
aantal Kerken was er tegen, als bij de vereeniging
in \'92. Maar, zal men zeggen, deze minderheid had hare
vertegenwoordigers ter Synode, \'t Is zoo; doch het is ook
-ocr page 61-
59
waar, dat deze vertegenwoordigers het niet voor hunne
rekening namen, een accoord aan te gaan volgens
het voorstel—Bavinck c. s. Dat mochten en konden zij
niet. Het was een nieiuv voorstel en moest dus eerst
door de Kerken worden gehoord. Zeker, als zij het voor
hunne rekening hadden genomen, dan was het in de
eerste plaats ook voor hunne rekening geweest, en de
Synode had kunnen doorgaan. Doch nu zij dat, met
verklaarbare voorzichtigheid, niet deden, mocht men niet
voortgaan. Zeer wijs heeft de Synode dan ook ge-
handeld, toen zij, wat het hoofdpunt betreft, nl. om de
twee inrichtingen tot ééne Opleiding te vereenigen, alzoo
deed. Dat zij niet voortging, was geene genade, maar
iialeving van de heilig aangegane zedelijke Terplichtingen.
Toen de Synode in hare laatste zittingen op voorstel
van Ds. van Andel besluiten ging nemen, waardoor,
volgens de kenschetsing van Dr. Bavinck zelf (in De
Bazuin/,
de Theol. School afgebroken werd, ging zij
ontegenzeggelijk in, al was het ook slechts eenige schreden,
tegen hetgeen overeengekomen was.
Dat genomen besluiten, die tegen een accoord ingaan
en dus onmogelijk goed kunnen zijn, voor Du. Bavinck
eene geldende reden kunnen opleveren, om eene School, die
daardoor getrolïen wordt en daaronder lijdt, te verlaten,
gaat voor als nog, ook bij den besten wil, mijn verstand
te boven.
Doch de minderheid had m. i. nog iets meer moeten
doen, dan zeggen: wij nemen het besluit der meerder-
heid niet voor onze rekening. Zij had, toen de meerderheid
dat vroeg, niet alleen pogingen moeten aanwenden om,
onder nadere goedkeuring der Kerken tot vereffening te
komen, maar tevens ook het voorstel moeten doen om
met hel voorstel (of de voorstellen) naar de Kerken te
gaan, teneinde haar te hooren en haar te laten beslissen.
Gulweg wil ik het bekennen, het heeft mij gespeten, al
had ik mogelijk alleen gestaan, dit voorstel niet gedaan
te hebben, \'k Heb dit mijzelven dan ook als eene fout
aangerekend. Maar leed — meer dan wij zeggen kunnen —
-ocr page 62-
60
heeft het mij en velen gedaan, dat Dr. Bavinck, zooals uit
zijn schrijven in De Bazuin en in de brochure blijkt, toen
bij vernieuwing zijne welgemeende pogingen schipbreuk
leden, en hij — doch ten onrechte, — de vrees koesterde
dat het standpunt van Professor Lindeboom zegevierde
en de Theol. School de sympathie der meerderheid ver-
liezen zou, het oor geleend heeft aan de aanzoeken, om
heen te gaan, die in dat droeve oogenblik plaats hadden;
alsmede, dat door Z. H. G. de onderhandelingen zijn in-
gewilligd, die daarop gevolgd zijn. Als de beide Hoog-
leeraren gebleven waren, was er geen gevaar geweest,
dat de School de sympathie verliezen en tot eene kleine
partij behooren zou.
Die benoemingen kunnen wèl verklaard, maar m. i.
nooit goedgekeurd worden. De broederen houden het mij
ten goede, maar die onderhandelingen en benoemingen
zijn naar het zedelijk recht alleen goed te keuren, indien
zij een gewoon geval golden, doch in dit geval niel, want,
, evenals bij de besluiten over de School, hebben wij ook
hier niet met een gewoon, maar met een geheel buiten-
gewoou geval
te doen. Ik wil dit nader toelichten.
In de eerste plaats zeide ik: die benoemingen
kunnen wèl verklaard worden. Dat kunnen zij, 1° omdat
het, gelijk velen met mij weten, reeds lang om Dr Bavinck
te doen was; 2e. omdat — nu Dr. Kuyper tot eenen anderen
werkkring geroepen is — voor het professoraat in de
Dogmatiek de evenknie van Dr. Bavinck onder de Gere-
formeerden in Nederland niet gevonden wordt; 3°. omdat
tot heil van de Nederlandsche jongelingschap en van de Ge-
reformeerden elders de Universiteit in haren bloei niet
tanen, maar veeleer toenemen moet; 4c. omdat de toege-
zegde wet op het Hooger Onderwijs het bezetten der
leerstoelen meer dan wenschelijk maakte.
Gewis, het doel is uitnemend; maar —■ of de in-
geslagen weg alzoo ook mag worden genoemd, blijf ik
nog altijd sterk betwijfelen.
Vandaar dan ook, dat ik in de tweede plaats er
de aandacht op vestig, dat in De Heraut die benoemingen
-ocr page 63-
6i
op geheel andere gronden worden verdedigd, dan door Dr.
Bavinck in De Bazuin en in zijne brochure. Een zeer
opmerkelijk verschijnsel alzoo! Het zijn broederen, die
het beiden weten kunnen. De Redacteur van Ue Heraut
maakt er een zeer gewoon geval van, terwijl Dr. Bavinck
zijn «Heengaan" op gansch andere, ongewone, gronden ver-
dedigt. In De Heraut toch lezen wij : »De Vrije Univer-
siteit begeerde Dr. Bavinck al vóór vele jaren, en Z. H. G.
verlangde al sinds jaren aan eene Universiteit onderwijs
te geven". Dat is volkomen waar en van algemeene
bekendheid. Maar na de vereeniging der Kerken was de
casus positie eene gansch andere geworden, dan zij was
vóór dien tijd. Officieel werd Dr. Bavinck sinds dien tijd dan
ook niet meer benoemd. En gelukkig ook, want ware
dit geschied, de verontwaardiging zou groot geweest zijn.
Zouden, bij het gebrek dat zich in onze Geref. Kerken
laat gevoelen aan aangewezen Professoren voor de Dog-
matiek, zelfs alle officieuse aanzoeken niet gelijk gestaan
hebben met het doorhakkenvan den knoop ? Zou zulk eene
handelwijze, urt~TTöof3e van~~de nauwe verwantschap,
die sinds \'92 bestond, geenen weerzin verwekt hebben
in alle edele en oprechte harten?
In de eerste plaats veroorloof ik mij te zeggen, al
aanvaard ik in het minst niet de gronden, waarop Dr.
Bavinck het »«\'e/-»Blijven" maar «Heengaan" verdedigt, dat
ik desniettemin de aanzoeken, de onderhandelingen en be-
noemingen onmogelijk als een zeer gewoon geval, dus als
daarmee gelijk staande, kan beschouwen. Om dit in het
licht te stellen, herhaal ik het beeld, door mij gebruikt.
Er zijn twee zustergroepen, elk bestaande uit vijf personen,
die ieder eene zaak hebben, waaraan eene eigene inrichting
tot opleiding voor de zaak verbonden is. Om gewichtige
redenen houdt de eene groep gedurig bij de andere aan
om de beide zaken te vereenigen, en alzoo tot ééne ge-
meenschappelijke zaak te maken. Hierover wordt onder-
handeld, doch drie van de vijf uit de eene groep wijzen
het voorstel tot vereeniging der beide zaken nadrukkelijk
van de hand, omdat zij hare eigene inrichting tot opleiding
-ocr page 64-
62
beslist houden wil. Na lange onderhandelingen wordt
eindelijk het aanzoek ingewilligd. Edoch, onder deze
zeer uitdrukkelijke, goed beschrevene, volledig onder-
toekende voorwaarde, dal de eene groep hare eigene
inlichting tot opleiding behouden zal.
De vereeniging der
beide zaken is alzoo tot stand gekomen met behoud van
de eigene inrichting. Doch wat gebeurt ? Nu de ver-
eeniging der beide zaken maar eenmaal tot stand gekomen
is, gaan de vijf uit de eene groep met de twee uit de
andere, (die het eigenlijk van meet af reeds met elkander
eens waren) tegen de plechtig aangegane overeenkomst in,
met zeven tegen drie stemmen besluiten, om van de beide
inrichtingen ter opleiding nu ook éóne, gemeenschappelijke
temaken. Zou die handelwijze door het publiek, indien het
volkomen met de toedracht dezer zaak op de hoogte was, als
een zeer gewoon geval beschouwd worden ? Zou zulk een
ingaan, juist tegen het punt, dat als voorwaarde van ver-
eeniging was gesteld, wel door iemand, in goede trouw,
rechtvaardig, billijk en oorbaar genoemd kunnen worden ?
Kan men zulk een ingrijpen van de meerderheid ooit der
minderheid als schuld aanrekenen ? Zou men over zulk
eene daad niet luide wraak roepen ? Kan men zulk eene
vertreding van gestelde en aanvaarde voorwaarden wel
met eenen anderen naam bestempelen dan met dien van
schreiend onrecht ? Immers, neen! Meer nog. Als dan
de Voorzitter der gemeenschappelijke samenkomst, wijl
de drie, de minderheid, zich houden aan hetgeen plechtig
overeengekomen is, de woorden bezigde: »Naar het god-
vruchtig gebruik der vaderen is het de vraag, of de min-
derheid zich conformeert (onderwerpt) aan liet besluit
der meerderheid", zou dan, bij zulk eene rechtskrenking,
het woord »godvruchtig" op zijne plaats zijn? Zouden
de drie niet pijnlijk getroffen worden bij het hooren van
dit woord «godvruchtig" in verband met eene daad, die tegen
alle recht ingaat? Zou de minderheid dat woord onder
deze droeve omstandigheden aanvaarden? Zouden onze
vrome vaderen in eene zaak als deze van een «godvruchtig
gebruik" gesproken hebben? In ernste, zouden onze
-ocr page 65-
f
63
vaderen het godvruchtig genoemd hebben, wanneer, ter
oorzake van het eenmaal verkregen recht het besluit niet
werd uitgevoerd, de zeven, de meerderheid, nu heengingen
en van de zustergroep de voor den bloei harer eigene
opleiding onmisbare personen aanzochten, benoemden
en tot zich trokken ? Zou dat godvruchtig zijn ? Zou
zulk eene daad ook onder den naam van een «godvruchtig
gebruik" kunnen doorgaan ?
Ik behoef dit beeld niet over te brengen. Het
spreekt voor zich zelve luide en droevig genoeg! De
zustergroep noemde ik de groep, die benoemde en onmis-
bare krachten tot zich trok ; en dat wel op grond hiervan :
omdat, toen om eene tweede collecte voor de Theol.
Faculteit aan de Vrije Universiteit werd gevraagd, dit
verzoek ook werd aangedrongen door de opmerking dat
zij, laat het niet zijn formeel, dan toch feitelijk, was de
eigene inrichting van de B-Kerken. Trouwens, het was
niet de Vereeniging voor Hooger Onderwijs als zoodanig,
die eene tweede collecte vroeg, maar dat deden de prae-
adviseerende leden en de Afgevaardigden der Kerken.
En toen zij dit voorrecht van de Kerken verkregen hadden,
gingen de broederen pogingen in het werk stellen, om de
beste, ja, volgens mijne meening, de onmisbare krachten van
de eigene inrichting der zustergroep tot zich te trekken. Nog
meer. De zustergroep moest nog verder afgetakeld worden.
Aan hen toch, die hunne opleiding genoten aan de in-
richting der A-groep werd op de colleges medegedeeld,
dat, zoo zij medegingen naar delnrichting der B-groep hun
thans voorrechten zouden verleend worden, die vroeger
meer dan eens geweigerd waren. En — let wel! — naar
de eigene mededeeling van Professor Biesterveld op de
Curatorenvergadering — ze was eene publieke — zouden
deze voorrechten, na zeer korten tijd, evenmin als vroeger
gegeven worden. Ja, genoemde Professor voegde er ten
aanhooren van al de Curatoren en Professoren aan toe:
»Ifet zou illoyaal zijn, dit na dien tijd nog te doen".
Deze uitspraak ging mijn verstand te boven en ik
kon de vraag dan ook niet onderdrukken: »Maar is het
-ocr page 66-
64
dan niet illoyaal, dat thans wèl te doen? Is het niet
illoyaal, na eerst twee Hoogleeraren van deze inrichting
gezocht te hebben, nu daarenboven ook hare studenten
nog tot zich te trekken ?" Op deze vraag gaf noch Pro-
fessor Biestervei.d, noch iemand anders eenig antwoord.
Oordeelt allen, is dat recht,billijk,eerlijk, trouw ?»Intusschen
buigt menige ziel zich diep ter neder. Ook de mijne".
(Bazuin no. 1 Ds. Notten). Maar dan omdat het recht
op de straten vertreden ligt en de plechtig aangegane
overeenkomsten ter zijde gesteld zijn. De macht heeft
gezegevierd, het recht is onderdrukt! \'t Is een con-
sciëntiekreet, dien ik niet kan inhouden, maar moet uiten.
De droeve gevolgen van dit alles zijn dan ook niet
achtergebleven. Behalve de jeugdige en alzoo beste onder-
wijskrachten zijn ook meer dan de helft van de Theol.
studenten heengegaan naar de Vrije Universiteit.
Aan de Theol. School zijn niet minder dan drie
harde slagen toegebracht. Eén, ten le, door de besluiten
van de meerderheid. Met vrije consciëntie kon Dr. Bavinck
dienaangaande dan ook schrijven : «Terwijl de Theol. School
door de Synode op allerlei wijze werd achteruitgezet, is
de Vrije Universiteit door haar met liefde bejegend." Eén,
ten 2e, door haar het jeugdige, beste bloed af te tappen
door de benoeming van twee harer Hoogleeraren. Eén,
ten 3e, doordien vroeger geweigerde, doch thans verleende,
voorrechten haar nu reeds, dus aanstonds, van de meer-
derheid harer studenten berooven. (Volgens De Stand-
aard
toch gingen 27 studenten heen, terwijl er 25 bleven !
Ter wille van de minderheid, zegt Dr. Bavinck, liet
de Synode de Theol. School nog afzonderlijk bestaan. Ja
zelfs is, volgens eene uitlating van dezen Hoogleeraar, de
School aan de minderheid cadeau gedaan. Dat hoorende,
voelde ik de gedachte in mij opkomen: het ergste voor
die minderheid is, dat zij tegelijkertijd in de macht der
meerderheid blijft!
Maar, gedane zaken nemen geen keer. Te maken,
dat hetgeen geschied is, niet heeft plaats gehad, behoort
tot de onmogelijkheden. Die zware slagen zijn onze alma
-ocr page 67-
65
mater toegebracht. Het doet pijn! Het hart van vele
harer kinderen bloedt onder de diepe wonden, die haar
zijn geslagen. Bij het gebeurde op «Seinpost" komt,
naar ik geloof, dit een en ander als een tweede,
onvergetelijk droevig feit mede ten laste van de Vereeni-
ging voor Hooger Onderwijs. Hoe jammer! Zij had de
liefde van allen moeten en kunnen verwerven. Ik bid de
broederen, wijl het mij om waarheid en recht, om vrede
en saamwoning in onderlinge liefde te doen is, mij op
goede gronden
te overtuigen, wanneer ik dwaal. Dit weet
en erken ik, dat er studenten zijn, die, omreden allen in
liefde, bijzonder aan Dr. Bavinck zijn verbonden, zelve
meewilden, maar de vraag is hier slechts: was het teeder
en goed van de Vrije Universiteit, dat thans op de aan-
gegevene wijze in de hand te werken ?
O, hoe gaarne had ik het, voor zoo ver dat nog
mogelijk was, wederzijds alles willen zien uitwisschen en
bedekken, met den mantel der liefde, gedachtig aan het
groote doel! En dat had m. i. gekund, door den weg
te bewandelen, ons in \'91 door Dr. Kuypeu Sr. aangewezen.
De Kerken hadden bij vernieuwing in Generale Synode
moeten worden saamgeroepen, om haar de vraag over te
leggen, of zij, nu inderdaad zooveel is toegegeven, niet
met schier alle stemmen besluiten konden, de éóne gemeen-
schappelijke Opleiding het aanzijn te geven. Nog altijd
geloof ik, dat de Kerken, kennis nemend van het voorstel—
Bavinck c. s. in genoegzamen getale bereid gevonden
zouden worden, om hare Theol. School de meest eervolle
plaats te geven, die zij, in deze omstandigheden, ver-
krijgen kon, Naar mijne overtuiging zouden de Kerken
hebben ingezien, dat gedane zaken toch geenen keer nemen :
dat vergeven en vrede maken roeping en heilrijk is. Ja,
zou ook de liefde voor de patiënte, die schier naakt uitge-
togen aan den weg ligt, er haar niet toe gedrongen
hebben? Ach, dat wilden de Professoren Lindeboom en
Noori)tzij niet; daartegen verzette zich, om uiteenloo-
loopende redenen, de helft der Curatoren; daar hebben
ook de broeders Van Schelven en Van Andel, bij de
6
-ocr page 68-
66
benoemingen, die nu moesten plaats hebben, niet toe
medegewerkt, naar ik meen, ook om verschillende redenen.
Tenminste op de Synode stonden deze beide broederen niet
naast, maar tegenover de evengenoemde Professoren.
Zelfs toen Ds. Van Schelven het welbekende, door de
Synode aangenomene, voorstel deed, bevatte het in zijne
inleiding eene vrij scherpe afkeuring over de daad der
minderheid, en sprak Z. E. W. vooraf van de «coöptatie"
(elkander benoemen) der professoren in het voorstel—
Bavinck. Dr. H. H. Kuyper, de helft der Curatoren,
de helft van de Deputaten, die voor de benoeming van
Professoren aan de Curatoren zijn toegevoegd, en zeer
veel Kerken, die vroeger tot de minderheid moesten ge-
rekend worden, hebben dien weg willen inslaan, om alzoo
een einde te maken aan den bangen broederstrijd. Zij
wilden het gebeurde met den mantel der liefde bedekken,
en de uitgetogen patiënte niet half dood, ja meer dan
half dood laten liggen, om haar aan bloedarmoede te laten
wegsterven. Meer dan half dood ; want van de 52 studenten
zijn er 27 naar Amsterdam gegaan en van de 25, die nog
te Kampen blijven, zijn er 14, die vóór de groote vacantie
examen willen doen, en wellicht ook met het oog daarop
te Kampen blijven. En waar zal de trek van hen, die
nog kiezen moeten, nu heen zijn ?
Doch om van deze Kerken niet langer te spreken
— zij gaven mij daartoe geen mandaat — spreek ik
liever voor mij zelven en zeg: de illusiën, door de Pro-
fessoren Lindeboom en Noordtzij meer dan eens in onze
publieke vergaderingen geopenbaaard, koester ik niet,
sinds aan de School zulke zware slagen zijn toegebracht.
In Afrika heeft ook de macht over het recht gezegevierd.
Onze arme stamverwanten moesten bukken met het recht
aan hunne zijde. De macht van Engeland triomfeerde,
na eene bange en hardnekkige worsteling. En nu heb ik
nooit behoord tot die Nederlanders, die wilden, dat de
Burgers tot vernietigd wordens toe doorvochten, in plaats
van vrede te zoeken en te sluiten. Evenmin wil ik
dit in dezen onverkwikkelijken strijd. Het vaandel des
-ocr page 69-
07
rechts met mijne, voor de overmacht bezwijkende, armen
omklemmende, sluit ik liever vrede, dan voort te gaan
met eenen strijd die op vernietiging moet uitloopen. Ik
geloof dan ook niet, dat zelfs twee barmhartige Samari-
tanen, zoo zij de patiënte niet spoedig mee in de herberg
brengen, maar op den »lig"plaats verbinden willen,
bij machte zullen zijn, haar te boven te doen komen,
alles wat zij leed. Doch laat ik hier bij voorbaat
mogen opmerken, dat ik een ieder het recht ontzeg, om
alles, wat tot deze gelijkenis behoort, mij toe te rekenen
terwille van hetgeen ik van haar gebruik. Zoover zij, ter
kenschetsing van de feiten, door mij gebruikt wordt, neem
ik haar in dezen slechts voor mijne rekening. Waarlijk,
het doet mij leed, dat velen de School thans laten
«liggen". Dr. H. H. Kuyper, die — ik zeg er hem dank
dank voor — alles, wat mogelijk is, deed om onze zwaar
gewonde alma mater in eene goede herberg te brengen,
heeft, vanwege den tegenstand harer heterogene «vrienden",
daarvoor blijkbaar ook den moed verloren.
Ook Dr. Rutgers spreekt thans in De Heraut in den
geest van : »\'t is jammer, maar daar is nu niets aan te doen !"
Natuurlijk, zeker weet ik het niet, maar toch
veroorloof ik mij de vraag : Als de benoemingen der beide
Hoogleeraren en de toegezegde voorrechten aan de stu-
denten niet zulk eene gewenschte uitwerking hadden
gehad, zou dan ook op de lange baan zijn geschoven,
hetgeen de Synode met het oog op deze quaestie mogelijk
maakte, door vele Kerken en Classes reeds begeerd werd,
en — ik houd er mij van overtuigd — weldra ook door
de Provinciën verlangd zou zijn, indien De Heraut Prof.
Bavinck en Prof. Rutgers den moed op eene vervroegde
Synode niet opgegeven hadden ?
Wat voor eene vervroegde Synode pleit, schreef
ik reeds voor maanden in de Zuider Kerkbode en Ds. v.
n. Linden nam het met instemming over in de Kerkbode
voor \'s-Gravenhage (Nov. 1902), waar het luidt:
„Om der kerken wille, die tegen waren, stemde ook
broeder Littooij tegen. Dit zij nu zoo!
-ocr page 70-
C8
Maar nu verblijdt het ons dan ook te meer, dat hij een
der eersten is, die de noodzakelijkheid inziet en erkent van een
vervroegde Synode. De gronden, die haar aanbevelen, zijn z. i.
de volgende:
1°. dat de voortdurende, het kerkelijk leven verkankerende
quaestie moet weggenomen worden;
2°. dat de eenheid, de rust en de vrede in de Kerken,
door het wegnemen van deze quaestie, zullen verkregen worden ;
3°. dat door haar weg te nemen, in den loyalen weg,
en daarom in liefde en vrede en met gemeenschappelijke in-
stemming, de wetenschappelijke krachten worden vereenigd tot
heil der Kerken en van allen, die opgeleid worden voor den
dienst des Woords.
4°. dat daardoor de Vrije Universiteit, die ook een gave
Gods is, aan ons volk, ons land en andere landen gegeven, de
liefde van allen zal verkrijgen, en dientengevolge sterker en
sterker zal worden, en alzoo meer en meer ten zegen zal zijn;
5°. dat de Kerken, door wier leden bijna alles moet be-
taald worden, dan de kosten aan twee inrichtingen voor de op-
Jeidiug, en thans aan wellicht drie, in casu, onnoodige benoe-
m ingen, verbonden, kunnen sparen;
6°. dat daardoor de Theol. School, die ook een gave
Gods is en de liefde van velen heeft, bewaard wordt voor een
onverhoopt, onvergetelijk-prikkelend wegsterven;
7°. dat — om niet veel van het genoemde onmogelijk
te doen zijn, denk aan de benoemingen (inplaats van de profes-
soren Bavinck en Biesterveld) en hetgeen daaruit voortvloeit
en er achter ligt — er ontegenzeggelijk geen drie jaren kan
gewacht worden, maar er haast moet worden gemaakt:
8°. dat, naar hij vastelijk gelooft, nu de kerken voor de
bekende feiten zijn geplaatst, zij, zonder ze daarom goed te
keuren, maar met het oog op hetgeen boven genoemd is en op
nog meer, de vredige oplossing der quaestie, met eene zeer groote
meerderheid van stemmen zullen begeeren.
Wij stemmen hiermede volkomen in, evenals met zijn
woord uit de laatste Zuider-Kerkbode: „Gaan wij, zooals het nu
staat, den nieuwen toestand in, dan is, naar ik vrees, de ellende
niet te overzien en worden de kosten ondragelijk."
-ocr page 71-
69
Ds. Bos en Professor Noordtzij schrijven in hunne
brochure, dat het, na de benoemingen te Kampen, nog
even goed tot ééne gemeenschappelijke Opleiding kan
komen, als vóór dien tijd. Dit nu is niet zoo, wij weten
wel beter. Dat kan alleen dan, als de nieuw benoemde
broederen zeggen: wij hebben voor de oplossing van de
quaestie alles over en zullen daarom ons weer als pre-
dikant beroepbaar stellen, indien eene vervroegde Synode,
met meerderheid van een genoegzaam aantal Kerken, besluit
de twee inrichtingen tot óéne gemeenschappelijke te maken.
In die goede verwachting wenschte ik, nu — ondanks
velen — de benoemingen toch geschied zijn, dat er tot
het verkrijgen van eene vervroegde Synode was en nog
werd voortgewerkt.
Gewis, het kan nog, wanneer maar de Kerken, in
classes en provinciale Synoden vergaderd, zich believen
uit te spreken, en eene vervroegde Synode dientengevolge
samenkomt en een besluit neemt in den geest van \'t
voorstel—Bavinck c. s.
Het zal onvergetelijk zijn voor duizenden, als onze
ïheol. School moet wegsterven! Zij is ons van onzen
God gegeven. Als een dierbaar kleinood is zij ons door
de vaderen der scheiding nagelaten! Zij had de liefde
van duizenden bij duizenden ! Door de goede gunste onzes
Gods was zij bijna reeds eene halve eeuw tot grooten zegen!
Tot voor korten tijd stond zij daar nog in den vollen
rijkdom van haren schoonen bloei!
De meerderheid en de minderheid moesten ver-
geven en vergeten; en, eer de dood is ingetreden, als
een barmhartige Samaritaan, haar in de aangewezen
herberg brengen, waar de wonden kunnen geheeld worden
en het gemeenschappelijk voortleven gewaarborgd is!
Daartoe helpe ons de barmhartige Hoogepriester,
die medelijden wil hebben met al onze zwakheden! Dat
bidden wij met de woorden van Daniël: »0 Heere,hoor!
o Heere, vergeef! O Heere, merk op en doe het, vertrek
het niet! Om Uws Zelfs wille, o mijn God! want Uwe
stad en Uw volk is naar Uwen Naam genoemd" J
-ocr page 72-
-ocr page 73-
NASCHRIFT.
Toen door mij, op pag. 19 en 20 dezer brochure,
iets van het historisch verloop der quaestie, die ons bezig
houdt, werd medegedeeld, had ik zelfs geen dauw ver-
moeden, dat, hetgeen op evengenoemde bladzijden be-
schreven is, vóór deze arbeid ten einde liep, nog weer
zou opduiken. Niemand minder dan de geachte Redacteur
van De Heraut, gaf, zeker om uit het oogpunt van \'t recht
te verdedigen hetgeen op en door de Synode te Arnhem
geschiedde, inzake deze quaestie, eene exegese van hetgeen
in \'91 en \'92 overeengekomen is, in het bijzonder van
de woorden :
„dat de Vereenigde Kerken over de regeling dezer zaak
later, indien noodig, hebben te oordeelen."
Het recht, om veranderingen te brengen in hetgeen
overeengekomen is,
werd door Z. H. G. uit die woorden
afgeleid. Daartegen nu kwam, in een ingezonden stuk,
Ds. Westerhuis met recht en reden op. Tegenover Ds.
Westerhuis beriep zich toen de Redacteur van De Heraut
op hetgeen door mij vóór eenige weken in De Bazuin was
gememoreerd, dat namelijk door Dr. Kuyper Sr. de weg
om tot eenheid van opleiding te komen was opengehouden,
door, bij de overeenkomst den Deputaten der Chr. Ger.
Kerken een- en andermaal de verklaring te ontlokken, dat,
wanneer slechts eenige Kerken tegen waren, zou mogen
doorgegaan worden.
Ds. Westerhuis schreef daarop, dat hetgeen Ds.
Littooij had herinnerd en de Redacteur van De Heraut
tegen zijn schrijven heeft aangevoerd, niets te maken
heeft, met hetgeen tusschen hen in geschil was. Hierin
nu ben ik het geheel met Ds. Westerhuis eens; maar
-ocr page 74-
72
druk mij nog iets sterker dan hij uit, door er de aandacht
op te vestigen, dat Dr. Kuypek Sr. den door mij geme-
moreerden weg immers niet een- en andermaal had
behoeven te openen, indien hetgeen ivas overeengekomen
reeds meer gaf,
m. a. w. zoo iedere latere Synode, krachtens
de overeenkomst,
de geheele overeenkomst op zijde kon
zetten. Nota bene, de meerderheid, om dat te doen,
was er, vóór de overeenkomst werd aangegaan. Was het
zoo, als onze hooggeachte Redacteur van De Heraut ver-
klaarde, kon men krachtens het overeengekomene terstond
en gedurig op het overeengekomene terugkomen, dan heeft
Dr. A. Kuyper Sr., in het door mij gememoreerde, een
en andermaal overbodig werk gedaan, sterker nog, de
door hem gewenschte positie verzwakt.
De Redacteur van De Heraut zal mij wel veroor-
loven, hem te verzoeken, om dit van onzen Dr. Kuypeh Sr.
niet te veronderstellen ; want Z. H. G. wist en weet, Gode
zij dank, zeer goed wat hij deed en doet.
De Redacteur van De Heraut wist ook wel wat hij
deed, toen Z. H. G. tegenover de opmerkingen van Ds.
Westeuiiuis de hulp van Dr. Rutgers inriep, wijl deze
bij het aangaan der overeenkomst tegenwoordig was.
Velen toch weten daarenboven met mij, dat de zaak,
als deze Professor gesproken heeft, voor duizenden
vrouwen en mannen, zoo goed als uitgemaakt is.
\'k Hoop, dat die duizenden het mij ten goede zullen
houden, dat ik, met betuiging van mijne ongeveinsde
hoogachting voor Dr. Rutgers, toch vóór en na niet wensch
te behooren tot die van Thessalonica, maar wél tot die
van Beréa, (Hand. 17 : 11).
Den Heere onzen God, en Hem alleen, onvoorwaar-
delijk te volgen, zie, dat was sinds jaren de bede van
mijn hart.
In De Heraut van 4 Januari 1.1. voldeed Dr. Rutgers
aan\'t verzoek van den Redacteur van De Heraut. Z. H. G.
schreef een zeer groot en belangrijk artikel overdezaak,
in geschil tusschen den Redacteur en Ds. Westeriiuis.
Dr. Rutgers maakte in dat artikel een paar beteeke-
-ocr page 75-
73
nisvolle reserven maar gaf\' overigens de exegese, die
door den Redacteur van De Heraut en door éénen broe-
der op de Synode te Dordrecht (1893) ook gegeven, maar
toen en meermalen door Dr. Kuyper en Dr. Bavinck, die,
bij de onderhandelingen ook altijd tegenwoordig waren
en meest alles stelden en bespraken, een en andermaal
gewraakt is.
Daarom roep ik, daar het hier om het recht der
Kerken gaat, deze even hooggeachte mannen tot getuigen,
waar ook ik in dezen van prof. Rutgers moet verschillen.
\'k Verzoek pag. 19 en 20 dezer brochure te lezen,
wijl door mij hierover werd geschreven, vóór ik in de
verste verte kon vermoeden, dat deze gewraakte exegese
bij vernieuwing, en wel door den Redacteur van De Heraut
en daarna door Dr. Rutgers zou gegeven worden.
Volgens deze exegese zouden de Kerken in \'91 en
\'92 overeengekomen zijn, dat bijv. één jaar na datum recht-
matig, met 25 tegen 15 stemmen kon besloten worden,
dat de eigene Inrichting der Kerken zou worden opgeheven.
Dat »regelen" van alles wat uit hetovereengekomene
voortvloeide, en hetgeen voorts bepaald is, geen opheffen
beteekent, moet, dunkt mij, een ieder gevoelen en erkennen.
Daar komt bij, dat het expresselijk zóó is gewijzigd en
aangenomen, op voorstel van Prof. Lindeboom en mij,
omdat alleen dit, naar onze opdracht, mocht en kon, ja
noodzakelijk was. Al de deputaten der Chr. Ger. Kerken
waren het daarover dan ook eens, en Dr. Bavinck is voor
de door mij gegevene exegese steeds opgekomen.
Toen een verslaggevend lid der Synode, in \'93, de
thans in De Heraut gegevene exegese gaf, en dientenge-
volgede verontwaardiging groot was, hebben Dr. Kuyper Sr.
en Dr. Bavinck daartegen, zooals reeds gezegd is, getuigd.
Eerstgenoemde zeide toen, onder meer, ten aanhooren van
honderden en in tegenwoordigheid van Dr. Rutgers :
»Eén zwaluw maakt den zomer niet."
In de tweede plaats wijs ik er op, dat Dr. Rutgers
thans in De Heraut schrijft: »Het moet dus geacht
worden, vast te staan, dat er na de kerkelijke vereeniging
-ocr page 76-
74
op het punt in quaestie geen contract of beding meer
bestaat of bestaan kan"; terwijl Dr. Kuypek Sr. op de
evengenoemde Synode te Dordrecht insgelijks ten aanhooren
van honderden gezegd heeft: »Een beding is het nïi niet
meer, dat was het, toen het nog niet was aanvaard.
Thans is het veel sterker, omdat het aangenomen is."
Daarna reikte Z. H. G., om de agitatie, die er was, en om
niet misverstaan te worden, de volgende verklaring over:
Art. 76. „Overmits het door den oudergeteokende gespro-
kene over de beteekenis van het woord beding door drie latere
sprekers anders is geduid, dan door hem bedoeld was, wenseht
hij, ter afsnijding van misverstand, zijne meening in deze korte
verklaring te verduidelijken.
1.    Het is onafscheidelijk van den aard, de natuur en het
karakter van elk beding, dat er twee personen, twee partijen,
twee corporaties of twee machten zijn aan te wijzen, tusschen
wie dit beding geldt.
2.    Waar zulke twee personen, partijen, corporaties of
machten niet aanwezig of niet aan te wijzen zijn, kan geen beding
bestaan.
8. De bepalingen door de Leeuwarder—Haagsche Synode
over en weer aan elkaar aangeboden, droegen, zoodra zij aau-
genomen waren, het karakter van een beding, overmits het was
een overeenkomst tusschen twee lichamen.
4.    Overmits deze overeengekomene bepalingen bedingen
waren ten einde te komen tot zoodanige vereeniging, waardoor
de twee lichamen één werden, moesten zij, zoodra de twee éón
waren geworden, het karakter van beding verliezen.
5.    Door dit te loor gaan van het karakter van beding
is echter de zaak die het geldt niet verzwakt, maar versterkt.
Vloeien toch twee groepen van kerken ineen, beide met
de betuiging, dat de kerken eene eigen inrichting voor de op-
leiding van Dienaren des Woords moeten hebben, dan zou het
alleen bij stuitend bedrog of opzettelijk oneerlijke onderhandeling
denkbaar zijn, dat men hetgeen het beding inhield, alsdan niet
terugvond als welgefundeerde overtuiging van alle kerken saam."
Een ieder zal mij toestemmen, dat dit veel meer
-ocr page 77-
75
zegt, dan hetgeen Dr. Rutgers hierover in de De Heraut
schrijft.
Maar geeft Dr. Rutgers dezelfde beteekenis aan
de woorden, die ook door hem in De Heraut geschreven
zijn en hier volgen : »De vereenigde Kerken hebben nu
op dit punt eene zedelijke verplichting tegenover elkander
en al hare leden, de verplichting n.1. om geen misbruik
te maken van de meerderheid, die de voorstanders van
de universitaire opleiding na de Vereeniging zonder twijfel
zouden hebben, en dus wat de eigen Inrichting betreft,
om die in haar wezen te laten, althans zoolang nog een
zoo belangrijk deel der Kerken haar wilde handhaven", —
zooals ik zeide, geeft Z. H. G. aan deze woorden dezelfde
beteekenis, die Dr. Kuyper, gewis, aan zijne woorden te
Dordrecht gaf, dan zijn zij èn wij het weer tamelijk eens
op dit punt. Al de nadruk toch valt dan op die zedelijke
verplichting en op het eerlijk rekenen met eene even
groote minderheid, als er was in \'91 en \'92.
\'t Is dan slechts de vraag : rekende de meerderheid
te Arnhem genoegzaam met die zedelijke verplichting
en met deze even groote minderheid, toen volgens Dr.
Bavinck de Theol. School zoo achteruitgezet — en ik
voeg er aan toe — de minderheid zoo de les gelezen en
met de onderhandelingen ter wegneming van hare onmis-
bare krachten een aanvang gemaakt werd ?
Want wij allen, en daarop vestig ik de aandacht,
stemmen van harte toe wat Dr. Rutgers in De Heraut
voorts in den breede betoogt, n.1., dat alles wat later
blijkt met Gods Woord en de daarop gegronde belijdenis-
schriften te strijden, ontegenzeggelijk moet kunnen herzien
worden.
Maar — en daarop verzoek ik vooral te letten —
Dr. Rutgers heeft, na zijn geleerd en breed betoog, met
geen enkel woord aangetoond, dat hetgeen is overeen-
gekomen, het hebben n.1. van eene eigene Inrichting der
Kerken voor de Opleiding, met Gods Woord of met onze
Belijdenis, ja zelfs maar met onze Kerkenorde in strijd is.
Om zijn betoog te doen klemmen, had hij dit, meen
-ocr page 78-
76
ik, moeten doen. Daarop toch komt het juist aan.
Want nu blijven trots alles, wat door Z. H. G. geschreven
is, de zedelijke verplichtingen ongerept en ongestoord be-
staan, en mitsdien hadden de adviseerende en de stern-
hebbende leden ter Synode dan ook moeten doen wat de
Synode van Groningen deed. Of is, zoo vragen wij een
ieder met het oog op hetgeen gebeurd is, alles in orde 7
Is er niets geschiedt, dat in strijd is met de zedelijke ver-
plichtingen, en dat wordt het niet weggenomen, kan
voortvreten als de kanker?
Kerken Gods moet Gij u niet uitspreken ?
Moeten deze wateren maar over Gods akker heen-
loopen ?