-ocr page 1-
CV
/nvY> 1>t2.3
/\';",
\',-^
J."\'ÜI •\'\'
.-/,
-ocr page 2-
t ::■ ir ;>;
\' \'<:/,! -i i\'
"\'*
\'
X
-ocr page 3-
^
ONTWERP.
DE RAAD DER GEMEENTE UTRECHT,
Overwegende dat liet noodig is om, behalve de bepalin-
gen in liet belang der openbare gezondheid opgenomen in
de Verordening, houdende voorschriften ter bevordering
der zindelijkheid, van 9 Mei 1856; de Verordening op de
Straatpolitie van 20 Junij 1850; de Verordening op het
bouwen en sloopen van 20 April 1859, en de Verordening
tegen het bewonen van gebouwen, die als schadelijk voor
de openbare gezondheid voor bewoning ongeschikt zijn,
van 21 April 1859, nog eenige andere voorschriften betref-
fendo de openbare gezondheid uittevaardigen, welke in die
Verordeningen niet gevoeglijk kunnen ingelascht worden;
Besluit vast te stellen de navolgende
Verordening houdende voorschriften in
het belang der openbare gezondheid.
Art. 1.
Alle slooten en wateren gelegen in de gemeente, die
bijzonder eigendom zijn, moeten door of van wege de eige-
naars, on in geval van verhuring of in gebruikgeving,
door de huurders of bruikers, steeds behoorlijk schoon en
rein gehouden worden; alle vuilnis, stinkende en rottende
stoffen moeten daaruit verwijderd worden.
-ocr page 4-
■J
Art. 2.
Tiet is verboden daarin cenige vuilnis, doode dieren of
andere aan bederf en rotting onderhevige voorwerpen te
werpen, of daarin gier of andere vuilnis te laten afvloojjen.
Art. ;{.
Burgemeester en Wethouders zjjn bevoegd om, nadat de
Oezondhoids-Commissie daarover is gehoord, aan de eige-
naars van slooten en andere wateren gelegen binnen de
kom der gemeente, die voor de openbare gezondheid
schadelijk zijn, to gelasten die to dempen binnen oenen
bij de aanschrijving te bepalen termijn.
Zij, die zich daarmede bezwaard aebten, kunnen zieh
ter dier zake, binnen 14 dagen nadat de aanschrijving ter
hunner kennis is gebragt, bij verzoekschrift wenden tot
den Gemeenteraad, die daarover alsdan uitspraak zal doen.
Art. 4.
Allo terreinen, gelogen binnen de kom der gemeente,
op welke water, modder of andore vuilnis blijft staan,
moeten door de eigenaars, op aanschrijving van Burge-
meester en Wethouders, binnen den daarbij bepaalden
termijn verhoogd worden of moeten daarop zoodanige
werken en veranderingen aangobragt worden, als daarbij
zijn voorgeschreven om het ongerief te verhelpen.
Art. ii al. 2 is ten deze mede van toepassing.
Art. 5.
Het schoonhouden, reinigen en aanvegen van stegen,
uitgangen, doorgangen of toegangen tot woningen, getim-
merten of erven binnen de kom der gemeente (voor zoover
die niet als openbare stegen of sloppen, vallen onder de
bepalingen der Verordening op de Straatpolitie of die
-ocr page 5-
3
op de Zindelijkheid) moet geschieden door de bewoners
of bruikers dier woningen, getimmerten of erven, die
gehouden zijn, op aanzegging der Politie, daartoe onmid-
deljjk over te gaan en verder alle schadelijke en voor de
openbare gezondheid nadeelige stoften en voorwerpen daarop
aanwezig opteruimen.
Art. 6.
Ingeval de stegen, uitgangen, doorgangen of toegangen,
bij art. 5 vermeld, bij regen of door andere oorzaken
onderloopen, zoodat zij niet meer droogvoets kunnen be-
gaan worden, zijn do eigenaars daarvan, op aanschrijving
van Burgemeester en Wethouders, gehouden die binnen
den daarbij bepaalden termijn op te hoogcn of in vol-
doenden toestand te brengen.
Art. 3 al. 2 is ten deze mede van toepassing.
Art. 7.
Wanneer van de in art. 5 vermelde stegen enz. geen
eigenaars zijn aan te wijzen, zijn Burgemeester en Wet-
houders bevoegd de verpligting tot ophooging of verbetering
in het vorig artikel vermeld, op te leggen aan de eige-
naars der woningen, getimmerten en erven, welke van
die stegen, uitgangen, doorgangen of toegangen genot
hebben.
Art. 8.
De zinkputten, riolen en goten, gelegen in de bjj-
zondere perceelen, moeten door de eigenaars dier per-
ceelen steeds in voldoenden toestand onderhouden worden-
Bij gebreke van hieraan te voldoen, zijn Burgemeester
en Wethouders bevoegd de eigenaars te gelasten die
binnen eenen bepaalden tijd te herstellen of bruikbaar te
maken, tenzij zij mogten verkiezen die geheel op te
-ocr page 6-
4
ruimen on daartegen bij Burgemeester on Wethouders geen
bezwaar bestaat.
Art. !).
Indien de zinkputten, violen en goten geheel of ge-
deeltelijk liggen in perceelen, die daarvan geen nut of
gebruik hebben, zal de herstelling of hruikhuarinukiug
door Burgemeester en Wethouders opgelegd worden aan
den eigenaar van het perceel, dat daarvan nut en gebruik
heeft, en is de eigenaar van het perceel waarin zij gelegen
zijn, op aansehrjjving van Burgemeester en Wethouders,
gehouden zulks te gcdoogen.
Deze aanschrijving zal mede inhouden den tijd wanneer
en de wijze waarop de herstelling of bruikbaarinaking zal
plaats grijpen en een beambte aanwijzen , die daarop toezigt
zal houden.
Zij , die zich bezwaard achten met de aanschrijvingen
in dit en het vorig artikel vermeld, kunnen gebruikmaken
van de bepaling van art. :i al. 2.
Art. 10.
Het schoonhouden der sekreten moet geschieden door
de bewoners der gebouwen, die daarvan gebruik hebbeu,
met dien verstande, dat elk hoofd van een gezin daarvoor
aansprakeljjk is.
Bij nalatigheid is de Politie bevoegd de reiniging te
gelasten, waaraan onmiddelijk zal moeten voldaan worden.
Art. 11.
Wanneer de eigenaars van sekreten en sekreet-
putten, die herstelling of vernieuwing behoeven, in het
aanbrengen daarvan nalatig zijn, zijn zij gehouden, op
aansehrjjving van Burgemeester en Wethouders, die bin-
-ocr page 7-
.-)
non den daarbij bepaalden termijn in voldoenden toestand
te brengen.
De eigenaars van sekreten, aan den openbaren weg
gelegen, moeten zorgen dat die van deuren voorzien zijn.
In geval de sekreetputten geheel of gedeeltelijk liggen
in perceelen aan andere eigenaars toebehoorende, die duur-
van geen gebruik of nut hebben, is de bepaling van
art. 1) toepasselijk.
Art. 12.
liet is verboden mesthoopen of eenige verzameling van
niest, van vuilnis of van andere onreine stoffen te hebben
of te houden, tenzij met schriftelijke vergunning van
Burgemeester en Wethouders, tot wederopzegging en op
de daarbij te stellen voorwaarden verleend.
Echter is het geoorloofd om bij stallen voor paarden of
vee de mest dier dieren te verzamelen in gemetselde
waterdigte putten of bakken, voorzien van luiken of dek-
sels, die, behalve bij gelegenheid van vullen of ledigen,
steeds gesloten moeten zijn.
Deze mestbakken en nicstputten mogen niet tevens tot
berging van andere vuilnis of meststoffen gebezigd worden.
Art. 13.
de kom
worden ,
artikel.
Binnen
gehouden
het vorig
der gemeente mogen geenc varkens
tenzij met gelijke vergunning als in
Art. 14.
Het gieren of bemesten van gronden niet sekreetmest
kan, gedurende bet heerseben van Aziatische cholera,
van typhus of van dissentcrie, door Burgemeester en
Wethouders tjjdelijk worden verboden, hetzij in de gcheele
-ocr page 8-
G
gemeente, hetzij in een bij de afkondiging van het ver-
bod aan te wijzen gedeelte.
Art. 15.
liet vervoer binnen de gemeente van lijders aan
een der besmettelijke ziekten bedoeld in art. 1 der Wet
van 4 December 1872 (Staatsblad n". 134) tot voorziening
tegen besmettelijke ziekten
, mag, voor zoover het bij ge-
meldc Wet is veroorloofd, niet anders geschieden dan
in draagbaren of voertuigen, gedurende het vervoer
voorzien van een door den Burgemeester te bepalen ken-
tecken.
liet kentecken zal, na het vervoer, aan de draagbaren
of voertuigen moeten blijven, totdat na voldoende ont-
smottmg, volgens art. )), vierde zinsnede van gemelde
Wet , onder toezigt van een daartoe door Burgemeester
aantewijzen beambte, door dien beambte verlof\'is gegeven
tot bet wegnemen van het kentceken.
Zoolang dit verlof niet is gegeven, mag geen verder
vervoer van personen of goederen mot die draagbaren of
voertuigen geschieden.
Van het vervoer zal ten spoedigste, zoo mogelijk
vooraf, aan den Burgemeester of de beambten door hem
daartoe aangewezen, kennis gegeven worden.
Van wcgc de gemeente zullen voor dit doel kosteloos
draagbaren beschikbaar gesteld worden, op de wijze en
ter plaatse door den Burgemeester te bepalen.
Art. 16.
Tot de verpligtingen in deze verordening aan den ei;/e-
naar
opgelegd, zijn, ingeval de eigendom aan meerdere
personen toekomt, alle medcoigenaars, ieder voor zich ,
gehouden , voorbehoudens hun verhaal, hetwelk zij, krach-
tens burgerlijk regt, op de overigen inogten hebben.
-ocr page 9-
7
Bij erfpacht, vruchtgebruik of rcgt van opstal, gaan
deze verpligtingcn over op don erfpachter, vruchtgebrui-
ker of opstalier, gedurende don tijd dat zijn recht duurt-
Art. 17.
Bij twijfel, wordt voor eigenaar, erfpachter, vriichtgo-
bruiker of\' opstaller gehouden , degeon , die nis zoodanig
vermeld staat op don Kadastralcn Legger.
Ingeval do persoon, op dien legger vermeld, geen
bekende woonplaats binnen de gemeente heeft, buiten de
gemeente woonachtig is, of niet bekend is, /.uilen de aan-
zeggingen en aanschrijvingen aan «Ion eigenaar, erfpach-
ter, vruchtgebruiker of opstallcr volgens deze verordening
te rigtcn , in plaats daarvan worden gedaan aan don
hoofdbewoner, huurder of gebruiker van de woning, of het
erf waarop de aanzegging of aanschrijving betrekking heeft.
Hij onbewoonde pcrccclen zal, in dat geval, de aan-
schrijving op het perceel aangeplakt en in hot Stedelijk
dagblad gepubliceerd worden.
Art. 18.
Tot do uitvoering dezer Verordening en tot liet desnoods
ten koste dor overtreders, doen wegnemen, beletten of
verrigtcn van hetgeen, in strijd met die verordening is
daargesteld, ondernomen of\' nagelaten, zijn Burgemeester
on Wethouders bevoogd, overeenkomstig art. 180 der
Gemeentewet.
Art. li).
Tor verzekering dor uitvoering van de voorschriften
dezer Verordening zijn de leden der Üezondheids-Oom-
missie, do Gemeente-Architect, do lloofdopzigter dor
plaatselijke werken en eigendommen, do Inspecteur over
het bouwen, de Opzigter over do straten en wogen en
-ocr page 10-
8
vcrdor alle beambten van Politie bevoegd om de woningen
der ingezetenen huns ondanks binnen te treden, met
inachtneming der bepalingen van de Wet van 31 Augustus
1853 (Staatsbl. n°. 83).
Art. 20.
Do overtredingen van de voorschriften in deze Ver-
ordening vervat en het niet voldoen aan de bepalingen,
aanschrijvingen en bevelen daarin vermeld worden gestraft
die van art. 1, 5 en 10 met eenc geldboete van f ltot/\' 3
»
n
)!
2, en 12
»
»
!)
)!
- 3 „ - 5
))
»
))
14 en 15
«
»
)!
))
- 5 „ - 10
»
n
)?
13
w
V
1)
17
-10 „ -15
»
V
!)
4, 6 en 7
»
V
V
!)
-15 „ -20
n
V
»
3 , 8, 9 en 11
»
))
1)
))
-20 „ -25
S l 0 \'1 15 I, I\' V L 1 K G.
De Verordening: houdende voorschriften omtrent goten
of riolen en mestbakken en het houden van varkens,
van 13 September 1855, afgekondigd den lc October
1855; alsmede de Verordening: tegen de uitbreiding van
besmettelijke ziekten van 18 Maart 1871, afgekondigd
den 1L April 1871, worden ingetrokken.
-ocr page 11-
MEHOfilE VAN TOEL1CIITIAÜ.
Do steeds toenemende cischen der volksgezondheid
maken liet noodig eene afzonderlijke strafvei\'ordening voor
dit onderwerp te bestemmen, ten einde daarin te kunnen
opnemen zoodanige bepalingen, die loopen over onder-
werpen, waarop nog gcene afzonderlijke verordeningen
bestaan.
De verordering ter bevordering der zindelijkheid van 9
Mei 1856 bevat wel eenigc voorschriften in liet belang
der openbare gezondheid, doch bepaalt zieh alleen tot
openbare plaatsen, d. i. publieke straten, stegen, werven
en wateren, maar laat zieh met privaat-eigendom niet in.
Desgelijks houdt de verordening op het boawen en sloopen
van 20 April lcS5\'J ook wel eenigc bepalingen in, die
blijkbaar in het belang der openbare gezondheid zijn ge-
maakt, al wordt dit er ook niet bij gezegd, docli alleen
voor zoo veel betreft het nieuw daarstcllen, herbouwen of
verbouwen. Omtrent liet in behoorlijken staat onderhouden
komt daarin niets voor, als liggende buiten het onderwerp
waarover die verordening loopt. Bovendien handelt dezelve
alleen over gebouwen, getimmerten en andere werken,
boven of onder den grond, niet over de erven waarop
die gebouwen staan.
Ten einde nu deze bestaande rubrieken der verorderingen
uit elkander te houden en niet alles door elkander te
haspelen, wordt in deze nieuwe verordening alleen over
onroerende zaken, die privaat-eigendom zijn, gehandeld,
-ocr page 12-
10
en over het onderhouden, herstellen, vernieuwen, of\' zoo
noodig, veranderen en verbeteren van reeds bestaande
gebouwen, werken of terreinen.
Mogten er, behalve de nu reeds bestaande bepalingen,
in \'t belang der volksgezondheid, nog meerdere noodig
zijn met betrekking tot het nieuw daarstellen en verbouwen
van buizen of andere werken, of wel een verbod om in
sommige gevallen te mogen bouwen of herbouwen (iets
dat de Commissie zeer wcnseheljjk en noodig acht en
zich reserveert voor later) dan zullen die wijzigingen en
bijvoegingen bare plaats moeten vinden in de verordening
op bet bouwen en sloopen, terwijl, indien meerdere
bepalingen van dien aard vereischt wordende voor de
openbare straten, wegen, werven en wateren, deze zouden
te buis beliooren in de gemelde verordening over de
zindelijkheid of in die o/> de straatpolitie, welke beide
verordeningen eigenlijk in elkaar loopen en bij eventueele
herziening gevoeglijk tot éénc konden zamengesmolten
worden.
Eene verordening, inhoudende alle bepalingen in het
belang der openbare gezondheid, is niet mogelijk en zou
groote verwarring veroorzaken.
De verordening op goten, riolen, mestvaalten en varkens
van 13 September 1855, kan echter in deze nieuwe
worden opgenomen, teneinde bet aantal afzonderlijke
strafvordeningen, dat reeds tot 20 is geklommen, eenig-
zins te verminderen. Art. 1 dier verordening is echter
niet mede overgenomen, als zijnde hetgeen daarin wordt
verboden, bij de latere verordening op het bouwen en
sloopen,
in art. 31 en 32 opnieuw geregeld en andere
straften daarop bedreigd.
Eindelijk kan de verordening op de besmettelijke, ziekten
van 18 Maart 1871 beschouwd worden te zijn vervallen
door de invoering der Wet van 4 December 1872,
-ocr page 13-
11
Staatsblad nu. 134, over dit onderwerp; behalve art. 9,
bevattende een onderwerp waarover die wet geheel zwijgt,
en art. 5, regelende het vervoer van lijders aan besmet-
tebjke ziekten, welk vervoer, bij art. 5) der Wet, be-
paald is opgedragen aan de regeling van de gemeente-
besturen. Deze beide punten zijn alzoo in deze nieuwe
verordening mede opgenomen en geregeld.
Des noods zou de verordening tegen het benonen run
gebouwen die ah schadelijk voor de openbare gezondheid
foor bewoning ongeschikt zijn verklaard
, mede in deze
nieuwe kunnen opgenomen worden om het getal veror-
deningen nog meer te beperken.
Art. 2.
Dat artikel strekt om den eigenaar te vrijwaren voor
overlast van geburen of straatjongens, daar hij , volgens
art. 1 , zijne sloot steeds selioon moet maken als er vuilnis
in geworpen is.
liet werpen van vuilnis, enz. in de stads openbare
wateren is verboden bij art. b\' verordening op de zinde-
lijkheid en art. 8 der verord. op het ledigen van putten
en riolen, liet onderhoud en schoonhouden dier wateren
geschiedt van stadswege; behoeft alzoo niet gereglemen-
teerd te worden.
Art. 3.
De bevoegdheid van gemeentebesturen tot liet vcror-
denen van zoodanige beperking in den eigendom als hier
wordt bevolen, is door den lloogen Raad aangenomen
bij arrest van 24 Sopt. 1872 {Weekbl. r. h. liegt n". 3512).
Art. 4.
Vele private terreinen achter huizen of woningen verkeeren
door te lagen grondslag of gebrek aan zinkputten en
-ocr page 14-
12
goten in zeer onvoldoenden toestand , bij gemis aan eenc
behoorlijke afwatering van liet vuile water dat uit de
buizen komt, of van het dakwater dat door goten naar
beneden stroomt. De schadelijke uitdampingen daardoor
ontstaande kunnen ook zelfs voor de naburen hinderlijk
en schadelijk zijn. De verbetering van een en ander be-
boort aan den eigenaar, niet aan den huurder of bewoner
opgelegd te worden.
Art, 5.
De verordening op de zindelijkheid spreekt, in art. 1 ,
alleen van het aanvegen der straten d. i. alzoo van publiek
eigendom , terwijl dit art. 4 gelast het aanvegen en sehoon-
houden van doorgangen, uitgangen en stegen die aan
bijzondere personen tocbehooren, waarvan sommige in
zeer vuilen toestand verkeeren doordien er zich niemand
om bekommert of de buren het onderling oneens zijn wie
zulks doen zal.
Daar liet hier slechts geldt het dagolijksche schoonhouden,
is zulks , even als bij de straten , opgelegd aan de bewoners ,
niet aan de eigenaars. Waar echter de toestand van
dien aard is dat die niet enkel door vegen en schrobben
te verhelpen is, doch de grondslag moet opgehoogd of
veranderd worden, kan men dien last niet meer op den
bewoner leggen, doch wordt, in het volgend artikel, de
eigenaar daarmede belast.
Art. 7.
Er zijn doorgangen en steegjes leidende naar woningen,
die niet als afzonderlijk perceel op de kadastrale kaart
en legger vermeld staan doch begrepen zijn onder naastbij-
gelegen, zonder dat het bepaald is uit te maken onder
welk kadastraal nommer die eigenlijk belmoren. In zoo-
danig geval kan dus de bepaling van art. 17 dezer ver-
-ocr page 15-
13
ordening niet baten, omdat het perceel zelf niet te
vinden is op den kadastralon legger, ten minste niet met
genoegzame zekerheid. Alsdan schiet er niet anders over
dan de verpligting tot ophooging of verbetering op te
leggen aan de eigenaars der woningen die genot hebben
van de stegen en uitgangen.
Art. 8 en 9.
Deze bepaling loopt over goten, riolen en zinkputten,
die niet langs straten of pleinen, docli in privaat eigen-
dom zijn gelegen en daardoor niet vallen onder de bcpa-
lingen der verordening op de straatpolitie of der zinde-
hjkheid. Het kan zich voordoen, dat een zinkput of riool,
strekkende ten dienste eener woning, ligt in bet erf,
soms onder liet huis, van een ander, die er geenc uit-
lozing in heeft. In dusdanige gevallen is meestal de
eigenaar der woning, die genot en gebruik heeft van do
put of liet riool, wel geneigd de kosten der herstelling
te dragen, maar wordt daarin niet zelden verhinderd,
doordien do eigenaar, onder wiens huis de put of het
riool ligt, de herstelling (welke somtjjds groote last en
ongerief, ja zelfs door het opbreken van vertrekken of
tuinen schade kan berokkenen), niet wil toestaan, be-
werende daartoe krachtens burgerlijk regt niet gehouden
te zijn, omdat de put daar wqderregtelijk ligt of om
cenige andere reden.
Nu schiet er voor den eigenaar der woning, die het
genot van den put of bet riool heeft, niet anders over
dan een proces tegen den anderen eigenaar te beginnen,
waartegen hij meestal opziet, omdat het hem misschien
meer zal kosten dan zijne woning waard is, of dewijl er
zwarigheid bestaat om de noodige bewijzen van tocstan-
don , die een paar eeuwen geleden zijn, bij te brengen;
de zaak blijft dan steken, totdat eindelijk het Gemeente-
-ocr page 16-
14
bestuur, als eonig en uiterste middel, komt opdagen met
eene onbewoonbaarverklaring der beide perceelen in het
belang der openbare gezondheid.
Een zoodanig geval heeft zich in 1873 voorgedaan,
toen door Burgemeester en Wethouders aan den Raad
werd voorgedragen om niet minder dan een zestiental
woonhuizen (daaronder zelfs winkelhuizen en koffijhuizen)
uit het blok huizen, begrensd door de Lange en Korte
Elisabethstraat, het Vreeburg en Achtcr-Klarenburg, te
gelijk onbewoonbaar te verklaren, omdat midden in dat
blok huizen, in een voormalig straatje, dat van het Vree-
burg naar de Korte Elisabethstraat heeft geloopcn, doch
sedert jaren aan de uiteinden was volgebouwd, eene goot
liep, die, gecne behoorlijke afwatering hebbende, overliep
en de plaatsjes achter de huizen gelegen overstroomde on
tot een modderpoel maakte, liet gebrek was niet te ver-
helpen , tenzij het uiteinde dier goot, gaande onder een
huis door, gelegen aan de Korte Elisabethstraat, lager
werd gelegd. De eigenaar van dat huis (dat mede onder
de onbewoonbaarverklaring en bloc was begrepen, ofschoon
bet niets geen nadeel had van den modderpoel en de
overdekte goot daar ter plaatse in goeden toestand was),
weigerde echter de goot, onder zijne wagenmakerjj gelc-
gen, te laten opbreken, zelfs al behoefde hij er niets aan
te betalen, omdat hem zulks te veel ongerief veroorzaakte.
De zaak is echter toen door de Commissie uit den Raad,
die de belanghebbenden heeft gehoord , in der minne tot
een goed einde gebragt, waarbij de eigenaar der wagen-
makerij ton slotte heeft toegegeven (misschien wel uit
vrees van anders onbewoonbaar verklaard te worden) en
de overige eigenaars de kosten te zamen hebben gedragen
volgens eene verdeeling door die Commissie voorgeslagen.
Had de zaak toen niet bij minnelijke schikking kunnen
gevonden worden , dan zou die zeker groote nioejjelijkheden
v
-ocr page 17-
15
gebaard hebben, daar, behalve die wagenmakerjj, ook
eenige andere woningen , die voorgesteld waren om on-
bewoonbaar verklaard to worden, eigenlijk geen nadeel
hadden van dien stinkpoel, doch er maar bij genomen
waren omdat zij er op uitwaterden , terwijl omgekeerd
andere huizen er buiten gebleven waren, omdat zij er
niet op uitwaterden , ofschoon die mede aan de schadelijke
uitdampingen bloot stonden.
Het onderwerp behoort dringend beter geregeld te worden
dan thans , daar het niet aangaat om de onbewoonbaar-
verklaring van woningen te misbruiken tot een dwang-
middel dat en désesijolr de cause gebezigd wordt om een
onwilligen eigenaar, wiens huis goed en gezond is, te
noodzaken om toe te laten dat er op zijn terrein ge-
werkt wordt.
Ook ontbreekt dit dwangmiddel geheel, waar het euvel
aanwezig is op een terrein waarbij geen woning annex
is, daar men toch niet het terrein onbewoonbaar kan ver-
klaren. In ieder geval komt men door onbewoonbaar-
verklaring ook niet tot het eigenlijke doel, d. i. bevoegd-
heid om hot riool of den put te mogen openbreken en
vernieuwen. Het huis wordt wel ontruimd en moet leeg
staan, maar de put en modderpoel blijft doorstinken en
de lucht met ongezonde uitdampingen vervullen. Alleen
dan wanneer de herstelling en verbetering van het riool
gelast wordt door Burgemeester en Wethouders kan die,
desnoods, volgens art. 180 gemeentewet bewerkstelligd
worden. De regeling, zooals die in art. 9 wordt voor-
gesteld, berust op den grondslag dat de feitelijke toestand,
zooals die op \'t oogenblik is , als er gevaar voor de open-
bare gezondheid ontstaan is, als uitgangspunt wordt ge-
nomen en die bestaande toestand gehandhaafd wordt,
zelfs al is het niet bewijsbaar of die krachtens burgerlijk
regt in der tijd geheel en al op wettige wijze is tot stand
-ocr page 18-
II!
gekomen en of daarvoor bewijsstukken of oude documenten
aanwezig zijn. Brengt daarentegen degeen, op wiens erf
de put is gelegen die hersteld moet worden , eene acte
te berde waaruit klaarblijkelijk voortvloeit dat hij die
herstelling niet behoeft te gcdoogen, b. v. eene schrifte-
lijke erkentenis der tegenpartij dat die put in der tijd
slechts tot wederopzeggings toe is veroorloofd, of heeft
hij een regterljjk vonnis waarbij zulks is uitgemaakt, dan
behoeft hij de herstelling niet te gcdoogen en zullen Bur-
gemecster en Wethouders hem natuurlijk niet aanschrijven
die te moeten gcdoogen, maar zullen den eigenaar van het
perceel dat nut en gebruik heeft dier zinkput, enz. gelasten
op zijn eigen erf een andere zinkput te maken of andere
voorzieningen te treffen. Acht hij zich daarmede bezwaard ,
dan heeft hij insgelijks zijn beroep op den Raad.
Zooals gezegd is, geldt het hier eene beperking in den
eigendom en een maatregel dien do gemelde eigenaar van
het lijdend erf zich moet getroosten in het openbaar bo-
lang, t. w. de openbare gezondheid. Zijne civiele regten
kunnen daardoor noch benadeeld noch bevoordeeld worden,
doch blijven ongeschonden, zoodat hij, desverkiezende,
later nog steeds kan dagvaarden tot wegneming van den
put, al heeft hij het lierstellen krachtens publiek regt gedoogd,
even als hij ook steeds bevoegd blijft tegen den buurman
eene vordering tot schadevergoeding in te stellen bij den bur-
gcrlijkcn regtcr, wegens de schade die hij mogt geleden
hebben door de herstelling te moeten gedoogen; indien er
namelijk termen bestaan tot het instellen van zoodanige
actie tot schadevergoeding.
Dat de Raad bevoegd is eene dergelijke bepaling te
maken is niet twijfelachtig. — In art. 4 der Verordening
op het blusschen van brand treft men eene geheel gelijk-
soortige aan, waarbij eene zeer ingrijpende beperking in
den eigendom is bepaald, nam. dat de eigenaar van een
-ocr page 19-
17
huis vcrpligt is, ingeval yan brand bij zijn buurman, de
spuiten in zijn huis toe te laten en zijn inboedel te laten
natspuiten in \'t belang, zooavcI van dien buurman als ook
van het algemeen, ter voorkoming van verdere uitbreiding
van den brand. Evenzoo moet hier de eigenaar zich
getroosten dat, zoowel in \'t belang der buren als ook in
dat van het algemeen, ter voorkoming van ziekten die
de openbare gezondheid kunnen bodreigen, op zijn erf
eenigc werkzaamheden worden verrigt die, ofschoon mis-
schien hoogst onaangenaam, echter noodzakelijk en on-
vermijdelij k zijn te achten ter voorkoming van ziekte-
gevaar.
Men zal welligt vragen, wat moet er gebeuren als een
eigenaar, dien de herstelling gelast is, de boete wel
betaalt, doch nalatig blijft den zinkput te herstellen?
In dat geval kunnen Burgemeester en "Wethouders art.
180 Gemeentewet toepassen, waardoor men den toestand
kan veranderd krijgen ten zijnen koste en waarvoor des-
noods zijn perceel bij executie voor die kosten kan ver-
kocht worden. Het is voornamelijk hierin dat de kracht
dezer verordening moet gezocht worden.
Art. 11.
De sekreetputten zijn hier afzonderlijk behandeld, omdat
welligt later daarover andere bepalingen zullen verordend
worden, indien de kwestie der opruiming van fecaliën
eenmaal tot beslissing mogt komen. Voorshands is bij
dit artikel er in voorzien om de bestaande sekreten en
sekreetputten die bouwvallig zijn te doen herstellen. Het
maken van nieuwe putten is geregeld bij art. 4 der
Verordening op H bouwen, als ook het bevel om sekreten
te moeten maken waar die ontbreken.
-ocr page 20-
18
Art. 12.
Deze bepalingen omtrent mestlioopen zjjn in hoofdzaak
dezelfde als die, vervat in art. 2 der Verordening om-
trent mestvaalten en het houden van varkens,
doch cenig-
zins meer uitgewerkt, niet het oog op de mestputten van
stallen die, volgens art. 2 dier verordening, thans eigenlijk
verboden zijn in de kom der gemeente, tenzij men daartoe
eene speciale vergunning heeft van Burgemeester en Wot-
houders. Bovendien moeten de ingezetenen, volgens dit
artikel 12, ook buiten de kom der gemeente in \'t vervolg
verlof hebben tot liet houden van mestlioopen en verza-
inelingon van andere onreine stoffen. Deze uitbreiding is
wenseheljjk daar alsdan Burgemeester en Wethouders be-
palingen kunnen voorschrijven bij de vergunning en zorgen
dat de buren er geen te grootc last van hebben, indien
deze daarover klagen.
Art. 13.
Bevat dezelfde bepaling als in art. 2 der evengemeldc
Verordening voorkomt. Alinea 2 dier Verordening is hier
niet mede overgenomen, als zijnde het houden van varkens
in de buitenwijken minder hinderlijk voor de buren , te meer
nu de kom der gemeente, bij eene algcmeene Verordening,
meer uitgebreid en juister omschreven zal worden.
Wil echter do Baad die 2 zinsnede behouden, dan kan
die gevoeglijk er bijgevoegd worden, doch wordt in beden-
king gegeven alsdan de bcoordeeling niet bloot aan de
Politie over te laten doch aan Burgemeester en \\Y cthouders
op te dragen.
Art. 14.
Is woordelijk art. 0 der Verordening tegen besmettelijke
ziekten
van 18 Maart 1871 behalve alleen dat het woord
menschelijke, als overbodig, is weggelaten en de bepaling
ook bij typhus en dissenterie kan toegepast worden.
-ocr page 21-
10
Art 15.
Strekt ter voldoening aan art. 9 der Wet van 4 Decem-
ber 1872, (Staatsbl. No. 134) houdende voorzieningen tegen
besmettelijke ziekten
waarbij dit punt bepaald is opgedragen
aan de regeling dor gemeentebesturen. De doorvoer van
lijders door de gemeente is bij de Wet zelve geregeld
even als ook de invoer van elders; dit ligt alzoo buiten
deze Verordening.
De bepaling van art. 5 der tbans nog bestaande Ver-
ordening tegen de uitbreiding van besmettelijke ziekten van
18 Maart 1871 (welke de vroeger van 13 Fcbruanj 1868
heeft vervangen) voorschrijvende dat het vervoer van lijders
aan besmettelijke ziekten binnen de gemeente, voor zoover
dit plaats grijpt met rijtuigen, niet anders mag geschieden
dan met rijtuigen die uitsluitend daartoe gebezigd worden,
is in dit ontwerp der verordening niet gevolgd, daar de
ondervinding geleerd heeft dat geen der huurkoetsiers gc-
neigd is er een zoodanig afzonderlijk rijtuig op na te houden.
Daarom is in deze Verordening hepaald, dat het rijtuig
na ieder vervoer van zoodanigen lijder, telkens moet ont-
smet worden, op de wijze als bij de wet is bepaald.
De verstrekking van draagbaren van gemeentewege,
kan geen bezwaar opleveren, daar er reeds zoodanige aanwe-
zig zijn, terwijl het te voorzien is dat de particuliere industrie
wel niet geneigd zal zijn zich met de verhuring van der-
geljjkc draagbaren in te laten. Het kan later een punt
van overweging uitmaken, of het misschien wensehchjk is
dat de gemeente zich ook eene vigelantc of ander rijtuig aan-
schaft en dit ter beschikking stelt even als de draagbaren.
Art. 17.
Het geval kan zich voordoen dat het onzeker is wie
eigenaar is van een perceel, wanneer meerdere personen
-ocr page 22-
20
beweren tot den eigendom daarvan geregtigd te zijn, of
ontkennon daarvan eigenaars of mede-eigenaars te zijn.
Vooral bij kleinere porcoelen, gemeono uitgangen of an-
dere dergelijke pereeelen waarop meerdere eigenaars of
bewoners van aangrenzende gronden of woningen een zeker
bezit hebben of daden van beheer uitoefenen, is het dik-
wijls volstrekt niet uit te maken wie eigenlijk daarvan
eigenaar is.
In zoodanige gevallen zal bet expediënt moeten aan-
gewend worden dat de wet op de onteigening ten alge-
meenc nutte te baat neemt, namelijk, dat degeen die op den
kadastralen legger als eigenaar van dat pereeel te boek
staat wordt gehouden voor den werkelijken eigenaar,
totdat het tegendeel blijkt.
De aanschrijving van Burg. en Weth., in art. 3 en
volgende dezer Verordening vermeld, zal alsdan aan dien
persoon gcrigt en overhandigd moeten worden.
Wanneer deze niet binnen de gemeente woonachtig is,
wordt de aanschrijving of aanzegging gedaan aan de por-
sonen in al. 2 van dit artikel opgenoemd. — Gelijke
bepaling komt voor in art. 13 der Verordening tegen het
bewonen van gebouwen die als schadelijk voor de openbare
gezondheid voor bewoning ongeschikt zijn, van 21 April
1859. — Waar het geldt pereeelen waar geene buizen
op staan, of die niet bij huizen behooren, geeft al. 3 aan
hoe er gehandeld moet worden.
In het geval dat het perceel niet vindbaar is op de
kadastrale kaart en legger is bij art. 7 voorzien.
Art. 18.
Deze bepaling, ofschoon misschien niet noodig en ovcr-
bodig, heeft voornamelijk ten doel eene waarschuwing aan
het publiek (dat niet enkel uit regtsgcleerden bestaat),
dat de overtreders der verordening er niet mede af zijn
-ocr page 23-
21
als zij, na veroordeeling door den kantonrcgter, de boete
betaald hebben, maar dat zjj bovendien verpligt zijn en
blijven daar te stellen of\' weg te nemen hetgeen volgens
bevelschrift van Burgemeester en Wethouders door hen
had moeten daargesteld of weggenomen zijn, en dat bij
gebreke van dien dit ten hunnen koste zal geschieden,
Eene soortgelijke bepaling wordt in enkele wetten, in-
houdende strafbepalingen, mede aangetroffen, o. a. in
art. 7 der wet van 12 Juhj 1855 (Staatsblad n". 102),
tot voorloopige voorziening in sommige waterstaatsbelangen,
alsmede in het thans ingediende wetsontwerp tot regeling
van het bouwen op of langs dijhen
, in art. 7 van het ge-
wijzigd ontwerp (Bijblad Staats-Courant Tweede Kamer ;
Bijlagen [32—2] bl. 19).