-ocr page 1-
JU. t ƒ.1. H.
T
VERLOSSING VAN DE ZONDE.
VOOR GELOOVIGEN
.
UITGEGEVEN DOOB
I», HTJET.
. J\': 1 x§X3m& Vol
F\\rS^f7gl
AMSTEBDAM,
H. HOVEKER.
r
-ocr page 2-
Druk van Uoeloffzen & Hübner, Amsterdam.
\\
-ocr page 3-
VOORREDE.
Dit is slechts een klein en eenvoudig
boekje. Maar liet behandelt een allerge-
wichtigst onderwerp: De hoogere trap van
geestelijk leven en de weg om er toe te
geraken.
Veel is daarover, vooral in de laatste
jaren, door Engclsche en Amerikaansche
Christenen geschreven. En hoe langer
-ocr page 4-
hoe meer begint wat de Weslcyanen vol-
maakte heiligmaking
noemen, al is het
onder een anderen naam, als iets niet
onbereikbaars beschouwd te worden.
Ook in ons land zijn er velen, die zich
met de gewone beschouwing niet langer
kunnen tevreden stellen, en beseffen, dat
er voor den Christen een betere toestand
op aarde is weggelegd dan die, welken
de Apostel beschrijft, als hij zegt: \'/Ik
ben vleeschelijk verkocht onder de zonde,//
of als hij uitroept: //Ik ellendig mensch,
wie zal mij verlossen van het lichaam
dezes doods ?«
-ocr page 5-
Werkjes als dat van Boardman: //Het
hooger Christelijk leven// of van Andrew
Murray
: //Blijf in Jezus//, vinden, zoo al
niet alom, dan toch bij zeer velen weer-
klank. En geen wonder. Want wij ge-
voelen dat, zullen wij blijvenden vrede
genieten voor ons zelven en zullen wij
anderen overtuigen en winnen voor on-
zen Heer, die toestand de onze worden
moet, als ook alleen beantwoordende aan
de beschrijving, ons door Gods Woord
van het geestelijk bestaan van den Chris-
ten gegeven.
In de volgende bladzijden vindt men
-ocr page 6-
dn ondervinding van oen gcloovigc, die,
na jaren worstelens, er toe gebracht is.
En het is mijne hartelijke bede, dat
allen, die dit lezen zullen (en ik zelve)
dien toestand niet slechts zoeken mogen
maar ook deelachtig worden en in het
bezit er van blijven.
UTRECHT,                               P. Tl.
Januari 1869.
-ocr page 7-
VERLOSSIxVG VAN DE ZONDE.
Ik meen dat Gods genade verheerlijkt
zal worden, indien ik iets verhaal van
Gods leidingen met mijne ziel, inzonder-
heid met betrekking tot de heerlijke ver-
lossing, waarmede Jezus ons van de macht
en heerschappij der zonde bevrijdt.
Mijne bekeering was duidelijk en on-
miskenbaar geweest. Jaren lang had ik
door wettisch streven te vergeefs op al-
lerlei wijzen getracht Gods gunst en de
vergeving mijner zonden te verkrijgen; toen
leerde ik mijn eigen volkomen onmacht
erkennen, en ik vertrouwde mijne zalig-
heid alleen en geheel aan Christus toe.
-ocr page 8-
5
Ik geloofde wat God aangaande Hem gc-
tuigt. Ik zag dat Hij Zijn bloed voor
mij vergoten had, en in Zijn dood vond
ik de volkomen verzoening met God. Ik
wist, dat ik wedergeboren was, een kind
van God, en de erfgenaam eener eeuwige
heerlijkheid; en sedert dien oogenblik heb
ik hieraan nooit meer getwijfeld. Ik ge-
loofde met blijdschap, dat Hij mij aan-
genomen had, en dat ik reeds nii het
eeuwige leven bezat.
In vervolg van tijd gaf de Heer mij
door zijne genade cene meer uitgebreide
kennis der waarheid. Mijne opvoeding
in de gemeente der Kwakers, waar ik
toenmaals lid van was, had mij reeds af-
gezonderd van de ijdele vermaken dezer
waereld, en de godsdienst van Jezus was
het onderwerp mijner diepste belangstel-
ling, de eenige zaak die mijne aandacht
en gedachten waardig scheen. Al wat
-ocr page 9-
9
de Bijbel ons loert, werd het voorwerp
van mijn belangstellend onderzoek. Ik
zag hoe volkomen rechtvaardig ik in Chris-
tus voor God was. Ik verheugde mij in
de toekomst des Hoeren. Ik geloofde,
dat ik in Christus opgestaan, en met
Hem in den hernel gezet was. Het sym-
bolisch onderwijs van liet Oude Testa-
ment was voor mij het onderwerp van
ernstige studie en de bron van groot ge-
not; en het verschil van openbaring der
waarheid onder de beide Bedeelingen boe-
zemdc mij de diepste belangstelling in.
Ook ontleende ik veel praktische leering
aan de Schrift omtrent den oorlog, den
eed, do regeling der godsdienstoefening ,
het algemeene priesterschap der geloovi-
gen, en de leidingen des H. Geestes in
de vergaderingen der kinderen Gods ; mijne
overtuigingen aangaande deze dingen ston-
den vast, en ik aarzelde niet daarnaar te
-ocr page 10-
10
handelen. Maar niettegenstaande dit al-
les was mijn hart niet rustig. Ik kan
niet ontkennen, dat ik toenam in kennis;
maar liet was even onmiskenbaar, dat ik
niet in genade toenam; en aan het eind
van acht jaren was ik genoodzaakt de
droevige belijdenis af\' te leggen, dat ik
nog niet eens zooveel macht over de zonde
had, als toen ik mijnen christclijken loop-
baan begon. In het aangezicht der ver-
zoeking was ik de zwakheid zelve, liet
was niet zoo zeer mijn uitwendig leven ,
dat mij droevig maakte, hoewel ik nu
kan zien, dat het ver was van hetgeen
het had moeten zijn ; maar de zonden van
mijn hart, die verontrustten mij, — kond-
licid, doodschheid, gebrek aan christelijke
liefde, eene verstandelijke kennis der waar-
heid zonder zedelijke vruchten, die er
aan beantwoordden, wortels van bitter-
heid, gebrek aan een zachtiuoedigen en
-ocr page 11-
H
stillen geest — al deze inwendige zon-
den , waarover de kinderen Gods zoo dik-
wijls genoodzaakt zijn te treuren , bedroef-
den ook mij.
Hoewel ik niet meer onder de wet,
maar onder de genade stond, zoo moest,
ik nochtans erkennen, dat de zonde nog
heerschappij over mij voelde, en ik ge-
voelde dat ik ver was van het beeld, dat
de Schrift ons van den Christen voor-
houdt, liet christelijke leven, dat wij
daar aanschouwen, is een leven van over-
winning, en mijn leven was een leven
van nederliiag. Het bevel dat daar aan
de Christenen gegeven wordt om heilig te
zijn, om gelijkvormig te worden aan het
beeld van Christus, om eene gemeente
te vormen zonder vlek of rimpel, scheen
mij bijna eenc bespotting toe, zoo geheel
onmogelijk vond ik het, om dat ideaal
te bereiken. Want ik streefde er toch
-ocr page 12-
12
ernstig naar. Ik was onbevredigd en on-
gelukkig.
Zelfs de zekerheid, dat God mij, in
weerwil van al mijn gebrek, liefhad, en
dat ik om Zijns lieven Zoons wil toch
zijn kind bleef, verzwaarde mijnen last;
want als men zich kind gevoelt, en onbe-
kwaam is om als kind te handelen , zoo is
dit noodzakelijk de bron van bitter verdriet.
Mijne pogingen om tot een anderen toe-
stand van zaken te geraken, gaven mij
somtijds oogenblikken van zwaren strijd.
Ik nam de beste voornemens, ik bad,
streefde, worstelde; ik geloofde dat wat
mij het dierbaarste op deze aarde was,
mij zou ontnomen worden, indien ik niet
getrouwer en nauwgezetter leerde wande-
len. Indien iemand die ik liefhad, ziek
werd, zoo deed ik in het diepst mijner
ziel menige gelofte, dat zoo God het
dierbaar leven wilde sparen, ik Hem
-ocr page 13-
13
voortaan met mijn geheele hart zoude
dienen. Maar alles was vergeefs, ja
erger dan vergeefs. //Als ik het goede
wilde doen, bevond ik, dat het kwade
mij bijlag;// en ik zag geen uitkomst dan
in den dood, die //het lichaam der zonde»
waaraan ik geketend was, zoude ver-
nietigen, en het juk mijner dienstbaar-
heid zoude verbreken.
Een nieuw inzicht in Gods waarheid,
zoo als zij ons in de Schrift geopenbaard
is, scheen mij somwijlen voor een tijd
lang boven de verzoeking te verheffen,
en deed mij meer dan overwinnaar zijn.
Dan verheugde mijn hart zich bij de ge-
dachte, dat ik nu eindelijk het geheim
van het leven had gevonden, en dat van
nu aan mijne voortdurende nederlagen in
gedurig vernieuwde overwinningen zouden
veranderd worden. Maar na eenigen tijd
als ik met de zijde der waarheid, waarin
-ocr page 14-
H
ik mij verheugde, vertrouwd was gewor-
clen, bevond ik tot mijne bittere droef-
lieid, dat zij hare kracht scheen te ver-
liczcn, en dat ik even hulpeloos als te
voren was; maar mijn oordeel was te
zwaarder, naar mate de meerdere kennis
ook grootere verantwoordelijkheid mede-
bracht.
Er was nog iets anders dat mij ver-
ontrustte. Men had mij geleerd en ik las
in de Schrift, dat ik als Christen het
voorrecht bezat, om de vertroostende en
leidende inwoning des H. fiecstcs in mijne
ziel te ondervinden; ik geloofde ook in-
derdaad dat hij woning in mij maakte,
maar ik ondervond weinig van zijn on-
derwijs, en zijne tegenwoordigheid was ik
mij niet bewust. Hoe meer ik ontdekte,
dat mijn eigen wijsheid en verstand vol-
komen onvermogend waren om mij recht
te leiden, en hoe meer ik bij toeneming
-ocr page 15-
K.
gevoelde, dat mijn vork geheel nutteloos
bleef, indien ik niet door den Geest ge-
leid en bekrachtigd werd, hoe meer ik
het als een onschatbaren zegen leerde be-
schouwen, Hem aldus te mogen loeren
kennen. Maar hier ook schenen mijne
pogingen geheel ontoereikend, en ik was
telkens in verlegenheid en diepere duis-
temis gewikkeld.
Somtijds kwam de overtuiging bij mij
op dat alle Christenen niet waren zoo als
ik; dat Bommiger leven een kenmerk van ge-
wijdheid aan en gemeenschap met God droeg,
waaraan ik nog vreemd was; en hoe ver-
langde ik te weten wat hiervan het go-
heim was! Maar bij de veronderstelling,
dat dit alleen het gevolg was van hunne
meerdere waakzaamheid on ernst, wist ik
geen ander middel dan om mijne pogin-
gen nog te verdubbelen, en denzelfden
vermoeijenden cirkel van strijd en wor-
-ocr page 16-
16
stelingen te doorloopen, waarbij ik na-
tuurlijk dezelfde nederlagen ontmoette.
Zoo was mijn leven; en niettegenstaande
veel uitwendigen erast en toewijding, ge-
voelde ik, dat dit leven in zijn geheel eene
mislukking was. Dikwijls zeide ik tot mijzelf,
dfit indien dit alles was, wat het evan-
gclie van Christus voor mij had, ik daar-
hi bitter was teleurgesteld. Want hoe-
wel ik nooit betwijfelde, dat ik een ver-
zoend en gerechtvaardigd kind van God
was, dat ik het eeuwige loven bezat, en
bestemd was om de eeuwige heerlijkheid
te beërven, zoo had ik evenwel gecne
vrijmoedigheid tot God, wanneer mijn
hart mij veroordeelde, — en dit was
bijna altoos het geval; — ik was dus
niet gelukkig. De hemel zelf scheen zijne
bekoorlijkheid te verliezen voor het hart
dat ver van God leefde.
Ik begon naar heiligheid te smachten.
-ocr page 17-
17
Ik begon te zuchten onder de dienstbaar-
beid der zonde, waarin ik gevangen was.
Mijn ganschc hart dorstte naar algeheele
gelijkvormigheid aan Gods wil, en naar
ongestoorde gemeenschap met Hem. Maar
ik was zoo volkomen overtuigd dat gceue
eigene pogingen, voornemens of gebeden
van eenig nut zouden zijn, dat ik bijna
gereed stond de zaak wanhopig op te
geven.
In dezen tijd van bitteren nood bracht
God mij in aanraking niet sommige Chris-
tenen, wier ervaring zeer van de mijne
verschilde. Zij verklaarden, dat zij den
weg van heiligheid ontdekt hadden , waar-
op zij struikcling noch nederlaag ont-
moetten, maar waarop zij meer dan over-
winnaars gemaakt werden door Jezus.
Ik vroeg hun liet geheim van deze 011-
dervinding, en zij antwoordden: «Dit ge-
schiedt wanneer men eenvoudig alle eigen
-ocr page 18-
IK
werk daarlaat, en volkomen op Jezus
vertrouwt.//
Kooit, zal ik de verwondering vei\'geten,
waarmede ik dit antwoord aanhoorde.
"Hoe,// zeidc ik, «meent gij waarlijk,dat
gij van uwc eigene pogingen ook in liet
dagelijksche leven afstand liebt gedaan,
en dat gij niets anders doet dan o]>
Jezus vertrouwen ? Rn maakt Hij n
waarlijk en werkelijk overwinnaars?// —
"Ja,// was liet antwoord, "Jezus doet
het alles. Wij geven ons geheel aan Hem
over. Wij leven niet. inccr ons zelven ,
maar wij blijven in Hem, en Hij in ons.
Hij w\'crkt in ons het. willen en het. vol-
brengen naar Zijn welbehagen, en wij
zijn stille."
Pc zalige mogelijkheid van zulk een
leven ging als eene openbaring voor mijn
geest, op, maar de gedachte was in ij nog
te nieuw en te wonderlijk dan dat ik ze
-ocr page 19-
lil
kon bevatten. Ik had mij ncnit voorge-
steld dat Christus z.ulk een 11 uiland was ,
als mij nu beschreven werd. Ik wist bij
ondervinding, dat Mij mij het leven als
eene vrije gave had gegeven, zonder dat
ik van mijne zijde iets anders had kun-
tien dosn dan gelooven en aannemen.
Maar dat hij nu op dezelfde wijze mijn
leven voor mij wilde leven, zonder dat
ik in staat was iets anders te doen , dan
gedurig weer te gelooven en aan te ne-
men, dit overtrof mijne stoutste verbeel-
dingen. Ik had geleerd voor de verge-
ving mijner zonden tot Hem op te zien;
maar de overwinning dier zonden was,
meende ik, mijn werk. Ik had het groote
nadeel van het wettisch streven ingezien,
«raar het de verlossing geldt; maar ik
was nog geheel wettiscli in mijne ge-
dachten over de heiligmaking. Ik had
er nooit aan gedacht om dit werk aan
-ocr page 20-
•2"
Christus toe te vertrouwen, en ik wist
niet, hoe ik dit moest doen.
Zoo zette ik mij ijveriger dan ooit aan
het werk. Telkens op nieuw zocht ik
inij zelf aan God loc te wijden. Ik
trachtte mijn wil met diamanten ketenen
te binden om hem als een heilig offer
aan God aan te bieden. Gansche nach-
ten worstelde ik in het gebed, opdat
God mij den zegen wilde schenken wei-
ken anderen genoten. Kortom, ik deed
alles, behalve het ééne ding dat, noodig
was. Ik kou niet gelooven; ik had geen
vertrouwen; en al het overige was erger
dan onnut. Toch niet geheel onnuttig;
want ik leerde daaruit ééne noodige les,
namelijk mijn eigen volkomen hulpeloos-
heid. Ik had van het begin af\' kunnen
weten , dat ik zoo was , ja — ik had hel
moeten weten; want God heeft het ons
duidelijk genoeg in de Schrift geopen-
-ocr page 21-
•21
baard. Hij heeft ons op duizend, ver-
schillende wijzen geleerd, dat wij niets
zijn, en dat Christus alles is; maar dit
is eenc les, die wij niet dan langzaam
leeren. Mijn eigen ik was sterk en ik
had eene lange en moeijelijke leerschool
noodig, eer ik er van verlost was.
Ten laatste echter zag ik duidelijk, dat
ik inderdaad niets was, en dat ik Chris-
tus even zoo volstrekt voor mijn dage-
lijksch leven behoefde, als ik Hem in be-
gin had behoefd om mij het leven te
schenken. Ik ontdekte, dat ik even zoo
onbekwaam was om gedurende vijf minu-
ten mijn humeur of mijne tong te be-
heerschen als ik lang geleden onbekwaam
was geweest om mijne ziel te bekecren,
en dat de gehcelc toewijding- van mijzelf
aan God mij alleen dan mogelijk zoude
zijn, wanneer Hij zelf dit werk in mij
zonde volbrengen. Kortom, ik ontdekte
-ocr page 22-
22
de eenvoudige waarheid, die ik reeds veel
vroeger had moeten leeren, dat ik zonder
Christus , — niet alleen zonder Zijne hulp
maar zonder Hemzelf\', — niets , volstrekt
niets kondc doen. Ik zag dat al mijne
pogingen het werk verhinderd hadden,
in plaats van het te bevorderen. Door
deze pogingen verijdelde ik de genade
Gods even werkelijk als de zondaar, die
zijne ziel door zijne eigene gerechtigheid
wil verlossen: want indien de rechtvaar-
digheid door de wet is, (indien zij door
de werken der wet verkregen kan wor-
den) — dan is Christus te vergeefs ge-
storven. En eens voor goed liet ik het
wettisch streven daar.
Toen begon ik de Schrift te onderzoe-
ken, oin te zien of mijne behoeften niet
in Jezus vervuld kouden worden; en ik
bevond, dat de Schrift vol was van deze
heerlijke waarheid. Ik bevond dat de
-ocr page 23-
■2:;
verlossing die Hij door zijn dood te weeg
heeft gebracht eenc volmaakte verlossing
genoemd wordt, en dat Hij machtig is
tot liet uiterste toe te verlossen. Ik bc-
vond dat Hij zelf mijn leven wilde zijn,
dat Hij in mijn hart wilde komen om er
volkomen bezit van to nemen, en alle
dingen aan zich te onderwerpen. Ik bc-
vond dat Hij mij niet alleen toeliet, maar
dat Hij mij liet bevel gaf, van in Hem
te blijven, on de belofte daarbij voegde:
dat indien ik in Hem bleef ik vele vrucli-
ten zoude voortbrengen en van de zonde
bevrijd zoude zijn. Ik gevoelde dat dit
inderdaad een evangelie was, dat aan
al mijne behoeften voldeed, dat zulk eene
verlossing mijne stoutste wenschen ovcr-
trof en ik verlangde onuitsprekelijk mij
deze zaligheid toe te eigenen.
Maar hier ontmoette ik een anderen
vijand, die ik meende voor goed versla-
-ocr page 24-
■>%
gen te hebben. Het was alsof ik mij niet
aan Jezus kon toevertrouwen, — alsof
ik bevreesd was dit te doen. De werk-
heiligheid was overwonnen, maar hot on-
geloof bleef, en dreigde mij voor goed
uit het beloofde land der rust uit te slui-
tcn. Hoewel God verklaard had dat de
Heer Jezus een volmaakte Zaligmaker is,
die al mijne dagelijksche behoeften konde
vervullen, zoo kon ik niet gelooven dat
Hij dit werkelijk zonde zijn. Zelfs in
Jezus te rusten, scheen mij al te vertrou-
wend toe. Maar in Zijne oneindige liefde
verbrak Hij ook deze laatste hinderpaal.
Hij zond in ons huis een jong mensch,
die in groote duisternis verkeerde, omdat
hij aan zijne zaligheid twijfelde. Mij viel
het voorrecht te beurt om hem op Jezus
te wijzen als op den Zaligmaker, die aan
al zijne behoeften kon voldoen; ik sprak
met hem over de volkomenheid en tegen-
i
-ocr page 25-
25
woordige werkelijkheid van de verlossing
die Hij ons verkregen heeft. En terwijl
ik met hem sprak, en de onmetelijke
liefde van Christus voor hem openlegde,
zoo wel als Zijne goddelijke macht om tot
het uiterste toe allen te redden die door
Hem tot God komen, — werd ik be-
schaamd over mijn eigen ongeloof.
Kon ik die arme twijfelende ziel ver-
manen om zich aan dien Verlosser toe te
vertrouwen , op wien ik zelf bevreesd was
te bouwen ? Kon het zijn, dat de Heiland,
die willig was om de zonden van den af-
gedwaalde te vergeven, onwillig zoude
zijn om de dorstende ziel van iemand die
Hem lief had en begeerde Hem te volgen,
van de macht en de heerschappij der zonde
te verlossen ? Kon ik iemand aanmocdi-
gen om te gelooven dat zijne gebeden om
vergeving verhoord waren, indien ik niet
geloofde dat mijne gebeden om gelijkvor-
-ocr page 26-
2(i
mighcid afin hot bocld van Christus ver-
hoord waren, of\' ooit verhoord zouden
worden ? — Mijn hart bezweek bij de
gedachte aan zulk eene inconsequentie,
en de laatste hinderpaal van het ongeloof\'
was verbroken. Jezus openbaarde zich
aan mij als zóó waardig om mijn volko-
uien vertrouwen te bezitten , dat ik niet
anders kon dan mij aan Mem overgeven.
Ik leerde Hem als een volmaakte, volko-
men en tegenwoordige Heiland kennen;
ik gaf\' mij geheel aan Zijne zorg over;
ik beleed Hem dat ik uiterst hulpeloos
was, dat ik geen oogenblik kon gevoelen,
denken noch handelen zoo als het behoort;
en dat Hij alles — alles voor mij doen
moest. Ik beleed mijn eigen volstrekte
onbekwaamheid om mij aan Zijnen dienst
toe te wijden, ik wierp mij zelf als het
ware in den Oceaan zijner liefde, opdat
al deze dingen door Zijne almacht in mij
-ocr page 27-
27
voltooid zonden worden, tk vertrouwde;
mij geheel en volkomen aan Hem toe, en
met liet blinde geloof\' waarmede ik Hein
voorheen omhelsd had als mijn Zaligma-
ker van de schuld der zonde, nam ik
Hem nu aan als mijn Verlosser van do
dagelijksche heerschappij der zonde. Ik
geloofde dat Hij mijne heiligmaking was,
zoowel als mijne rechtvaardigheid, en dat
Hij mij niet alleen kon en wilde verlossen,
maar dat Hij het ook deed. Jezus word
mijn Verlosser, en mijne ziel vond ein-
delijk rust, eene rust die geenc woorden
kunnen beschrijven, — rust van al het
wettisch streven, rust van al den ver-
moeijenden strijd, rast van al de bittere
struikelingeii. Het geheim der hciligma-
king werd mij geopenbaard, en dat gc-
heim is Jezus — Jezus die mij geworden
was wijsheid, en rechtvaardigheid , heilig-
making en verlossing.
-ocr page 28-
3*
In het begin was mijn geloof\' slechts
zwak en aarzelend. Bevende hield ik mij
oogenblik bij oogenblik aan Christus vast,
en zeide gedurig in mijn hart. \'/Jezus
op U vertrouw ik , op U vertrouw ik. Zie
Heer, ik vertrouw op \\J.» Maar tot mijne
verwondering bevond ik dat het eene wer-
kelijkheid was dat Hij mij verloste. Als
de verzoeking kwam, trachtte ik niet zelf
te overwinnen : maar ik gaf ze terstond
aan Jezus over met de woorden: //Heere
Jezus, verlos mij van deze zonde. Ik
kan mij zelf niet verlossen; maar Gij kunt
en wilt; en ik vertrouw op \\3.u Dan
liet ik de verzoeking bij Hem, en Hij
streed voor mij, terwijl ik toezag en stille
was. En Hij was altijd overwinnaar.
Zoo nam mijn geloof dagelijks toe, en
ik was meer en meer in staat te grijpen
naar hetgeen , waartoe ik ook van Jezus
Christus gegrepen was. Ik strekte mij
-ocr page 29-
2\'>
uit naar de uiterste grenzen der verlos-
sing van de zonde, die door liet bloed
van Christus voor mij verkregen was.
Welke deze grenzen waren kan ik niet
geheel vatten, maar ik kon alles aan Hem
overlaten. Ik begreep inderdaad het Schrift-
woord niet, waarin ons gezegd wordt dat
het lichaam der zonde vernietigd is door
den kruisdood van Christus, en waarin
wij het bevel krijgen om ons zelven te
beschouwen als der zonde gestorven. (Eom.
VI). Ik wist alleen dat hiermede iets
bedoeld was, waardoor wij in staat wer-
den gesteld om voortaan de zonde niet
meer te dienen, maar vruchten der hei-
ligmaking voort te brengen: het was dus
iets dat Gode aangenaam en welbehagelijk
moest zijn. En daar het door den dood
van Christus verkregen was , zag ik dat
het mijn voorrecht was hieraan deel te
-ocr page 30-
30
hebben , hoewel ik in mijzelf zoo on-
waardig en zondig was. Ik bemerkte ook
dat, daar het cene vrucht was van den
dood van Christus, het alleen door het
geloof verkregen kon worden ; liet ivas dus
mijn eigendom , vau het oogenblik af dat
ik geloofde, dat God het mij geven
wilde. Ik geloofde het eens voor goed;
en het werd mij , ja mij mogelijk het
daarvoor te houden , dat ik wel der zonde
dood was, maar Gode levende door Jezus
Christus onzen Heer.\'/
Ik bevond nu dat het vleesch, waar-
aan ik gezien had, hoe geheel bedorven
en onvatbaar voor verbetering het was,
geheel verloochend kon worden. Ik las:
//Gij Kijt niet meer in het vlccsch, maar in
den Geest, zoo anders de Geest Gods in
U woont.// Door het geloof wist ik dat
de Geest van God in mij woonde, en
-ocr page 31-
.;i
daarom kon ik door het geloof vroolijk
roemen. «Ik heb het vleesch gekruisigd
met de begeerlijkheden.// //Ik ben gestor-
vcn, en ik leef, doch niet meer ik, Chris-
tns leeft in mij.//
En mij geschiedde naar mijn geloof.
Toen ik mij zelf voor dood hield, bevond
ik dat ik werkelijk der zonde gestorven
tv as. Toen ik door hot geloof den ouden
monsch had afgelegd, en den nieuwen
monsch aandeed, bevond ik dat de een
werkelijk afgelegd, en de ander werkelijk
aangedaan was. Kortom, ik verkreeg de
kracht om door den Geest te wandelen,
en de begeerlijkheden dos vlecsches niet
te vervullen. Ik ging de rust des gcloofs
binnen, de //rust// die overblijft voor hot
volk van God; en daar blijf ik verkee-
ren. — Niet alzoo dat ik geen strijd meer
kon. O neen! — maar de strijd is niet
-ocr page 32-
32
meer van mij maar van Christus. En ik
begrijp dat liet groote zaligheid is de ver-
zoeking te verdragen , wetende dat de be-
proeving mijns geloofs lijdzaamheid werkt
en zal bevonden worden te zijn tot eer
en heerlijkheid van mijn Heer Jezus Chris-
tus in zijne toekomst.
En nu, indien men mij vraagt wat
mijn leven is, zoo antwoord ik met een
diep en blijvend gevoel van mijn eigen
nietigheid, dat Christus nu mijn leven
is. Vroeger kende ik de waarheid omtrent
Hem, nu heb ik Hem zelf\'! Vroeger trachtte
ik in mijne nieuwe natuur, onafhankelijk
van Hem te leven; nu ben ik met Hem
vereenigd in eene onbeschrijfelijke gemeen-
schap, ik heb geen ander leven dan Zijn
leven — ik ben geborgen en verborgen
in Hem. Somtijds verlaat ik deze gezegende
schuilplaats om weder in het vleesch te
-ocr page 33-
:l!
wandelen, tot mijn onuitsprekelijke angst
en droefheid. Maar Christus blijft de-
zelfde, en de toegang door het geloof is
altijd geopend; en, dank zij God, Hij is
getrouw om mijn pand te bewaren, en
Hij bevestigt mij dagelijks en maakt mij
vast en onwankelbaar in Hem.
Ten laatste heb ik ook het geheim ge-
leerd van de tegenwoordigheid en leiding
des H. Geestes. Maar dit kan ik niet
verklaren, de stem van Christus in de ziel
kan alleen door hen gehoord worden, die
in Hem blijven; zij moet ervaren en ver-
staan worden. Het zij mij genoeg te zeg-
gen, dat ik nu door het geloof méér be-
zit dan wat ik zoo smachtend verlangde;
en ik ben tevreden.
Het gedeelte van mijne christelijke
loopbaan, dat achter mij ligt, schijnt mij
toe betrekkelijk verloren te zijn. Ik was
-ocr page 34-
M
een kind van God, dit is waar: maar
mijn wasdom was gestremd, en mijne
gestalte zwak. Nu begin ik te groeien.
Nu zijn er geene grenzen meer aan mijne
toekomst. Ik heb den weg der heiligma-
king ingeslagen: en mijn pad zal, zooals
ik ootmoedig geloof, als het pad des
rechtvaardigen zijn voortgaande en lich-
tende tot den vollen dag toe. De toe-
wijding, die mij vroeger onmogelijk was,
is nu de vreugd van mijn hart geworden.
Ik ben toegewijd, niet door hetgeen ik
heb opgegeven, maar door hetgeen ik ontvan-
gen heb. Jezus woont in mijn hart en heeft
er bezit van genomen; door Zijne groote
macht, onderwerpt Hij nu alle dingen
aan zich zelf. Ten uiterste toe verwer-
pelijk in mij zelf, en minder dan niets,
heb ik echter in Jezus alles gevonden wat
ik behoef. Mijn levenslang worstelen naai
-ocr page 35-
:d
heiligheid is in Hem bevredigd. Daar
Zijne volheid in mij woont, ben ik vol-
komen gerechtvaardigd. Terwijl ik in Hem
blijf, is de belofte zeker dat ik vele vruch-
ten zal voortbrengen, (ielooven , rusten ,
blijven — dat is mijn werk; Hij doet
al het overige.