-ocr page 1-
•&?•.$& £■■«■ <"\'\'£
/
•■■;\'
1\'
-ocr page 2-
-ocr page 3-
feUMtttaBÜI Archfflf.
OVER EENIGE
NAGELATEN ONUITGEGEVEN GESCHRIFTEN
VAN DEN
RAADPENSIONARIS VAN DE SPIEGEL.
De Hoogleeraar Vreede deelt aan de Vergadering
mede, dat hij, ter verwezenlijking van zijn plan om het
laatste tijdperk der diplomatische Geschiedenis van de
Nederlandsche Republiek te bewerken, door welwillende
tusschenkomst den toegang tot de nagelaten papieren
van den Raadpensionaris L. P. van de Spiegel , op
de meest onbekrompcne wijze verkregen hebbende,
reeds bij de eerste vlugtige beschouwing van dit Ar-
chief, zeer aangenaam verrast is geworden door het
aantreffen van een aantal losse aanteekeningen en eigen-
handige onuitgegeven Vertoogen van den edelen en on-
gelukkigen Staatsman. Hij mogt daaronder allerlei min
of meer belangwekkende opmerkingen uit de veelzijdige
wetenschap van den beroemden Eersten Minister, aanvan-
kelijk van Zeeland, daarna van Holland ontdekken; zoowe
-ocr page 4-
2
uit het gebied der Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, als
van oude en nieuwe Historie, van Natuur- en Algemeen
Staatsregt, van Eegeerkunde en Nederlandsen Staatsregt,
alsmede van Staathuishoudkunde. Die geschriften zijn
vóór en na 1795, den Raadpensionaris uit de pen ge-
vloeid in die uren van verpoozing en van zelfstandig
nadenken, welke van de Spiegel op zijne dagelijksche
bezigheden, al in den tijd zijner vestiging in het kleine
en stille Goes, had weten uit te woekeren. Zonder moeite
herkent men daarin den wijzen en vaderlandlievenden
schrijver der Historie van de Satisfactie der stad Goes en
van de Schels der Regeerkunde, in betrekking tot hare
oogmerken en middelen,
maar bovenal van de Nadenking
van een" Staatsman wegens zijn Ministerie in Holland.
Gelijk dit onwaardeerbaar gedenkteeken van \'s Mans on-
schuld, in den kerker uit het geheugen, zonder hulp
van Staatsregisters en schier zonder boeken, door van de
Spiegel werd vervaardigd, zoo leest men niet zonder
aandoening en ontroering, in den aanhef van een onge-
drukte Proeve, getiteld: Gedachten over de verlichting der
achttiende Eeuw boven de voorgaande,
het volgend berigt:
;/N. — Dit stuk, alleen tot tijdkorting in mijne gevan-
genis, en uit mijn geheugen opgesteld zijnde, zal degene
in wiens handen het mogt komen te vallen, het opper-
vlakkige of het gebrekkige wel gelieven te verschoonen,
dewijl ik hier niets bij mij heb dan mijne kleine zak-
aanteekeningen, en nu en dan een leesboek: het is ook
om die reden, dat ik buiten staat ben , de bijgebragte
aanhalingen letterlijk te doen, of derzelver juiste plaats
aan te wijzen; ik durve echter wel instaan voor de juist-
heid van den zin. Geschreven op de Voorpoorte in de
maand November 1795, zijnde de tiende maand mijner
gevangenis.
                                                        S." —
-ocr page 5-
3
Voor bet overige vindt men in een\' Bundel M. S. S.
1.  Een Vertoog over eene wet van Solon.
2.  Loopende aanteekeningen over sloffen, welke ik met
der tijd wenschte uit te werken voor mijn eigen nul
en vermaak.
3.  Diverse loopende Colleclanea over Burgerlijke Vrijheid
en Regering, anno 1785.
4.   Loopende gedachten over de gelijkheid der mentchen.
5.  Eenige loopende aanmerkingen over Logica en Rhe-
torica.
6.  Consideralien over Geldleeningen in de Republiek
voor buitenlandse/te rekening,
en
Over den invloed der quantileil van goud en zilver
op den prijs der dingen
]).
7.   Verzameling van losse materialen tut een Proeve over
de zedelijke verpligting der menschen en de wetten
der Natuur.
Met hooge belangstelling neemt men eenige bladen in
handen, Over de hoedanigheden, welke een Regent of Mi-
nisler, die in de groote zaken van een Land geplaatst is,
behoort te bezitten.
Het was in den loop van het jaar 1791, dat van dk
Spiegel deze wenken aan den jeugdigen Staatsdienaar
gaf2), tot wien hij een begeleidenden, niet minder
lezenswaardigen brief rigtte. Het sprak van zelf, dat een
Regent of Minister „ecu godsdienstig, eerlijk , regtvaar-
dig en matig man behoort te zijn." Maar behalve die
deugden van den mensch en burger, eischte de Raad-
pensionaris in den Staatsman vier onmisbare hoedariiglie-
1)   In dit Vertoog is veel van het werk van Adam S.miiii \'JVcalth
of Nations)
gebruik gemaakt.
2)   Aan wien mot name, blijkt niet.
-ocr page 6-
4
den: 1 orde, 2 standvastigheid, 3 omzigtigheid, 4 werk-
zaamheid.
„Tot de orde ," zeide hij, „breng ik vooreerst
vrde in zijnen tijd. Hij behoort zich, zooveel mogelijk
te gewennen aan een vaste verdeeling van zijn\' tijd. De
uren van zijn opstaan, zijn maaltijd, zijn naar bed gaan,
zijne uitspanningen, behooren geregeld te zijn, en zijn
gansche leeftijd moet gelijk de beweging van een horologie
zijn. In het begin schijnt dit een slavernij, maar nader-
hand behaagt men zich in die gewoonte, want niets geeft
ons zooveel gemak als een vaste regel van orde. Ten
tweede, moet hij ook orde hebben i» zijne papieren.
Wanneer men zoeken moet, verliest men tijd en geduld,
en dikwijls ontbeert men daardoor, hetgene ons het meest
te stade zou kunnen komen; maar hij moet niet minder
orde in \'t hoofd hebben, dat is, een zekere methode van
de zaken in te zien, van alle zijden te examineren, en
een zekere rangschikking zijner denkbeelden, zoowel in
de bevatting als in de voorstelling; — doch dit wordt,
merkte hij aan, meer door de ondervinding verkregen,
dan door regels geleerd." Hij beval echter zeer het lezen
van voortreffelijke geschriften, in \'t bijzonder der Oud-
heid, en bepaaldelijk der oratiën van Cicero aan,
„waarin zulk een verwonderlijke orde en zamenhang van
denkbeelden gevonden wordt, niettegenstaande de me-
nigte van gezigtspunten."
Maar ten laatste — met opzigt tot de orde, wilde
van de Spiegkl vooral hebben gelet op orde in het werk.
„De eerste regel — dus gaat hij voort, — is, te zorgen
dat men niet overkropt worde van werk
*), en hoezeer
1) Hoc de Raadpensionaris zou geoordeeld hebben over het wan-
bestuur der hcdendaagsche Centralisatie, die één enkel Hoofd van
ren ministerieel Departement met 2 a 3 honderd brieven dagelijks
overstelpt!
-ocr page 7-
%
sommige posten zóó zwaar zijn, dat men niet altoos
meester is, om het werk geregeld op malkander te doen
volgen, kan men echter daartoe veel contribueren, door
het in acht nemen van de volgende praecautien: a. Hij
moet zich niets meerder op den hals halen, dan \'t gene
zijn post waarlijk regardeert. Een ieder behoort in zijn*
kring te werken-, en met alles te willen omvatten, maakt
men zich kwalijk gezien bij anderen, vermeerdert zijne
verantwoordelijkheid , en berooft zich zelven van den tijd
tot eigen werk benoodigd. b. Geen meerder omslag te
maken over een zaak, dan volstrekt vereischt wordt. De
kortste weg is gemeenlijk de beste, althans zeker de
spaarzaamste, c. Het onaangenaamste werk eerst afdoen;
omdat men anders gevaar loopt, van het ongedaan te
laten door continneel te verschuiven, d. Geen werk dat
heden kan afgedaan worden, uit te stellen tot morgen;
omdat men nooit vooruit kan zien, welke beletselen de dag
van morgen zal medebrengen. De Eransche Staatsminister
Comte de Vergennes door iemand gevraagd zijnde, hoe
hij, die zooveel arbeidde, des nachts een gerusten slaap
kon hebben, antwoordde: „C\'est que je ne me couche,
qu\'après avoir mis ordre a tout, et que j\'ai ma cons-
cience en paix."
e. Maar ééne zaak te gelijk te doen, en al zijne oplet-
tendheid aan die zaak alleen te besteden, is een der
beste middelen om veel werk af te doen. Zoo had Johan
de Witt eens verklaard, dat zijn geheels kunst bestond
in „maar één ding te gelijk te doen. Heb ik, zeide hij,
•eenige depêches te doen, ik denk om niets anders tot
dat zij af zijn, en zijn het huiselijke affaires, die mijn
aandacht verdienen, ik geef er mij ook geheel aan over."
ƒ. Niets in persoon te doen, \'t welk een ander even
zoo wel als hij verrigten kan. Eén mensch alleen, er-
-ocr page 8-
fl
kende zelfs een van de Spiegel, kan met de grootste
vlugheid en aanhondendsten arbeid, niet alles in persoon
doen; maar gelijk in alle menschelijke bezigheden, de
hebbelijkheid een zeker coup d\'oeil geeft, zoo is het ook
in de bezigheden van Staat. Een Minister moet discei-
neren wat hij zelf kan, en behoort te doen, en wat hij
aan een ander mag overgeven. Sommige zaken zijn van
dien aard, dat een Minister verpligt is, deze in persoon
te behandelen, en dan behoort hij niemand anders aan
zijn werk te associëren, dan de drie Secretarissen, op
wier getrouwheid en discretie Paus Ganganelli zeide zich
alleen te kunnen verlaten, namelijk, de drie voorste
vingers van zijn regterhand.
(/. Een man van groote affaires — dus besloot van de
Spiegel de Afdeeling orde, — moet veel menschen spre-
ken, en dit is vooral noodig in eene Kepubliek, waar
geen orakels, noch magtspreuken, maar overtuiging te
pas komt; — maar hij moet niemand permitteren, hem
meerder tijd af te nemen *), dan noodig is, tot het ver-
handelen van de zaak, die het onderwerp der conferentie
uitmaakt, en dikwijls is die tijd te verkorten, met een
Memorie te vragen van \'t geen iemand heeft voor te
dragen.
Tot het tweede vereischte, de standvasliyheid of fer-
meteit
overgaande, verklaarde de ^Raadpensionaris, dat zij
insgelijks is „een hoofdhoedanigheid van een Man in
groote zaken geplaatst, doch wel onderscheiden van kop-
pigheid of opiniatreteit. De eerste wordt bestuurd door
een redelijken, de andere door een grilligen wil; de
eerste neemt tijd, plaats en omstandigheden in acht, de
1) Willkm V weet men, verbcuzeldc veel tijd aan cindclooze
audicnttën.
-ocr page 9-
?
andere werkt altoos tegen den stroom." — De standvastig-
heid, welke van de Spiegel beoogde, was die, volgens
welke „een Regent of Minister zich vaste grondbeginse-
len en regels voorschrijft, waarop zijn gedrag, zijn woor-
den en daden altoos steunen. Geene complaisance
een aangename hoedanigheid in de zamenleving, maar
die men nooit mag oefenen " ten koste van zijn pligt.
Niets is gemakkelijker in de wereld, dan den naam van
een goed man te verkrijgen; maar een goed man is niet
altoos de nuttigste man. Necker zegt zeer wel ergens
in zijne geschriften, „dal hij dagelijks occasie heeft, zich
te laten bedanken ten koste van den Koning.\'\'
De fermeteit is bovendien van een groot gemak; want,
wanneer een Minister of Regent bekend staat „voor een
man die vasthoudt aan zijne principes, is hij veel minder
blootgesteld aan lastige en onredelijke verzoeken," — Nog
een ander gevolg van de fermeteit is, merkt de Raad-
pensionaris aan, „dat men zich niet moet laten dirige-
ren door de publieke opinie. Evenwel, zoo vervolgt hij,
ik wil niet, dat een Regent of Minister onverschillig zij
aan het quen dira-t-on? Integendeel, hij moet daar
zorgvuldiger op letten dan een particulier; want zoodra
zijn reputatie bevlekt is, kan hij met al zijn bekwaam-
heid niet vorderen, omdat de source zijner handelingen
verdacht is. Maar het oordeel van het publiek mag hem
voorzigtigheid en beleid inspireren, terwijl hij nogtans,
als de zaak het vereischt, zijne grondbeginsels onbe-
schroomd moet durven voorstellen, en deze nooit ver-
loochenen, zoo weinig in de gevallen, waar een civium
ardor praim jubentium
, als waar een vullus instanlis Ty~
ranui
hem bedreigt.
Een derde voorname hoedanigheid is de omzigligheid,
of voorzigtigheid, welke men wel onderscheiden moet
-ocr page 10-
8
van finesse. „L\'homme faux (was een maxime van een
bekend Staatsminister) paye de mine et de discours : prenez
ygarde; Vhomme vrai est modeste, et paye de conduite."
Wanneer de menschen merken, dat zij te doen hebben
met iemand die fijner is dan zij zelve, vertrouwen zij
hem niet. De les van het Evangelie is voortreffelijk:
sijt opregt (of eenvoudig) als de duiven en voorzigtig als
de slangen.
De eenvoudige opregtheid zonder voorzig-
tigheid, zoude ons zoo weinig in de wereld doen slagen,
als de voorzigtigheid zonder opregtheid. Een Regent of
Minister kan niet te oplettend zijn op zijn gedrag en
houding: hij moet nooit vergeten, dat hij een publiek
persoon is, aan wiens uiterlijke bedrijven ,\'altoos een
meerder gevolg wordt toegeschreven dan aan die van een
ander, en dat hij altoos omringd is van menschen die
hem observeren uit verschillende inzigten. Die oplet-
tendheid moet zich zelfs uitstrekken over zijne huisge-
nooten, en de menschen met welke hij omgaat, en nooit
behoort hij aan de vriendschap of maagschap te permit-
teren, zijne meesters te worden. De Kanselier Bacon ,
een groot en een eerlijk man, verloor zijn post en re-
putatie, omdat hij te veel zwakheid gehad had voor
huisgenooten en vrienden !), die op zijnen naam deden
\'t geen hij zelf verfoeide.
De voorzigtigheid in handelingen, moet met die in
woorden gepaard gaan. „Men moet, raadt van dk Spiegel,
niet altoos zeggen hetgeen men denkt, maar een eerlijk
man moet altoos denken zoo als hij spreekt."
Heeft een Staatsman het voorregt het temperament van
een effenlaar humeur te bezitten, „niet ligt ter neder-
1) Voeg er uit latcrcn tijd , de zaak van Lord Melville (Don-
das), en het rrgfsgoding van J. B. Thste te Parijs, bij.
-ocr page 11-
■\'
9
geslagen te zijn door tegenkanting en ongelukkige uit-
komsten, zich niet te verstoren over wezenlijk of inge-
beeld ongelijk, dan is hij gelukkig in liet midden der
beslommering; maar die gesteldheid hangt mogelijk ruim
zooveel van het ligchaam af als van den geest, en al het
vermogen dat wij door de kunst kunnen oefenen, is onze
gevoeligheid niet naar buiten te laten blijken; maar te
willen beletten, dat men inwendig gevoelig zij, is zoo
onmogelijk, als dat men iemand die een chirurgicale
operatie ondergaat, zou willen beduiden, dat hij geen
pijn moet hebben: hij kan het krijten inhouden door
geweld op zich zelf, maar de pijn knelt daarom niet
minder.
Tot de omzigtigheid behoort vooral ook menschen-
kennis: dat is, de kunst om te doorzien, wat er zit
in de menschen die ons omringen, en ieder te gebrui-
ken in het vak, waartoe hij bekwaam is. Gelijk een
timmerman geen boor gebruikt waar hij een schaaf
noodig heeft, of een zaag in plaats van een beitel, moet
men ook de menschen (ambtenaren) niet employeren in
zaken, die vreemd zijn aan hun temperament of be-
kwaamheid.
Ten slotte de werkzaamheid, assiduileii, applicatie, oefe-
ning,
of hoe men het noemen wil, is in een Eegent of
Minister, „een zeer noodzakelijk vereischte. Het is waar
\'t geen Mably zegt: „l\'expérience ne fait pas un grand
hornme d\'itrt homme né aoec des ialeus médiocres;
maar
\'t is ook waar, dat de groote talenten al dikwijls groote
zaken bederven, omdat ze er te los overheen loopen.
Hoedanig, vervolgt van de Spiegel, de werkzaamheid
moet aangelegd worden, is mijn oogmerk niet uit te
breiden: een ieder werkt op zijne wijze: het is genoeg
aan te merken, dat men aan iedere zaak zooveel arbeid
-ocr page 12-
10
moet geven als zij noodig heeft, en niet meer; dat het
werk van een\' Staatsman ook anders moet ingerigt zijn
dan dat van een Geleerde, en eindelijk, dat de Staats-
man meer met het hoofd moet werken, dan met de
pen. De tijd dien hij voor de meditatie kan nitkoopen,
is hem de dierbaarste. In die onwaardeerbare oogenblik-
ken loopt hij met zijne gedachten vooruit in het toe-
komende: hij praepareert zijne maatregelen naar de om-
standigheden die plaats kunnen hebben, om wanneer ze
dadelijk (werkelijk) gebeuren, niet in verlegenheid te
moeten vragen, „wat zuilen wij me doen?" Hij houdt
zich bezig met nuttige ontwerpen ter bevordering der
zaken aan zijne zorg toevertrouwd; hij onderzoekt zich
zelf, en tracht zijne fouten te corrigeren: — dit alles
gaat met de pen in de hand; hij moet zich nooit scha-
men een vlugtige idéé op te schrijven: naderhand werkt
hij die uit, of verwerpt ze na beter inzien. Eene her-
ziening van zulke, schoon de oppervlakkigste, invallen
brengt ons dikwijls tot ontwerpen die van wezenlijke
nuttigheid zijn."
Na deze bijdrage, die den van liefde tot het Vader-
land en het algemeen welzijn gloeijenden Eersten Minis-
ter van Holland tot 1795, in zijne hooge waarde naar
het leven teekent, staat de Hoogleeraar Vreede nog bij
enkele proeven uit de overige onuitgegeven geschriften
van van de Spiegel stil, in \'t bijzonder bij die uit het
vertoog over de wet van Solon, naar luid van welke, in
tijden van oproerige bewegingen, ieder burger van Athene
zich bij de eene of de andere Staatspartij moest voegen,
zonder onzijdig te mogen blijven, op straf van eerloos-
heid, verbanning en verbeurte zijner goederen; en einde-
lijk, bij die uit de Gedachten over de Verlichting der
XVIII. Eeuw.
Tndien de bij va i der Sectie hem daartoe
-ocr page 13-
11
aanmoedigt, verklaart liij een* Bundel van die nagelaten
losse geschriften van gemengden inhoud ter perse te zul-
len leggen, opdat de lessen van Eegeerkunde daarin ver-
vat, ook thans nog of door de nakomelingschap betracht
kunnen worden.