Bedrogen door de Utrechtfche_»
Tot verdédigingh (?|er onfchuldige Stichtfche
B
Oe is\'t Jan Rammell^rein, hoehebje\'t inde bol?
Wat reutelt u de K\'ey ? is \'t iioof d u op de hol ?
Maar Jan gy ftek u aan ais waar je gek of dronken-
Of zij t gy \'c idlfj bey ? Wie heeft u dus befchonken,
In uw l^an^^bnigheid l Onnozel\', och, dat \'s quaat
^i^^t^ Datmen IZl key-ziek menfch met drank opvullen gaat.
.ƒ onderfteun den bleet j Is nergens daar een K.ruyjer
\' \'^ie hemnahuistoefleept, en wentelt inde Luyjer ?
.ar komt de Man van daan ? \'k merk \'t, na wat onderzoek,
»y haalden uit zijn zak UtrechtfePéper-Koek,
W\'aar van de Deugd en kragt hy niet en heeft geweten^
^^aar heeft hy van gekauwt en al te veel gegéten.
I>e péper en het kruid dat zat hem in de krop,
En daar op zet den Sul voort Brande wij ntjens op 3
C>at \'s oly in het vuur 5 daar raakt zijn kop aan \'t tollen,
Ent d\' heele Tuimelaar aan \'t zeltzaam rollebollen 5
Hoor hoe den Steiloor praat en relt met onbefcheit,
Hy reutelt, grolt, en raaft, doch weet niet wat hy zeit:
\'t ïs evenwel op rijm al \'t geen hy fchijnt te zeggen;
Ên \'t zijn fchier raatzelen die niemand uit kan leggen.
Hy bauwt de Land-taai na van and* ren 5 en den bloet
^eet zelfs, ter nauwer nood, hoe dat hy fpréken moet 5
Ik bid u wat een taal ^ Een Koeck van laffe \'Deeg
als eengaile Vrou, Louis in d\' armen zeeg.
Wat Koeck is dog Louis gezegen inde armen?
»k bid u Hagenaars uw over hem t\'ontfarmen
Mits zijn onnoz\'Ie praat 5 en trek het u niet aan,
Dat deez\' uw Landsman komt zij n taal zoo mis te flaan 5
Gedraag uw in dit ftuk voorzigtiger en wijzer 5
Dog onzen Rammelbrein die flaatz\'en tong nu yzer.
Van Koek en deeg zoo valt hy op de Sleutelt-dragt,
En zegt dat die Louis zijn inder daat gebragt,
Is f Utrecht niet gefchiet, zeit hy, zoo was\'t te ^oesburg^
fWaarom ook niet gezeic in den Haag in de Kroesburg?)
Bermhertige Poëet, dat liebje vaft en wisj
\'t Is jammer, in derdaadt ,dat dat gelogen is:
Heeft anders zoo wat fch ijns, maar \'k moet u nog eens zeggen,
©/^V zeit die liegf er aan. De Sleutels bléven leggen
Tot Utrecht, in de Stadt. Ik bid j\'u niet verftoort.
El zend uw Hagenaars my daarom niet aan-boord,
Pie hebben te veel hertsj zy zouden met\'er allen ,
My, als de Witte broers loshoofdigh op mv vallen,
En brengen my om hals 5 dan had mijn koeï-dranck uir»
\' Waar me\'e verdreef je dan den brand van \'t hetzig kruidt.
Dat met de Péper-Koek uw keel-gac heeft ontfleAen .-»
Hitft ook d\'Hollanders niet op my, wiens daden bléken,
Alzins tégens Louis, bezonder in\'c beging
Dog in die kloekke \'Da\'en daar laat ik my niet in.
My dunkt ik u weer zie ontnugt\'ren door mijn koel-drank.
Derhal ven raad ik u te wagten voor uw Woel-drank,
En voor mijn Péper-koek} dat doet n Hagenaar,
Verand\'ren in een Nar of Dronken Ratelaar.
Maar drinkje van mijn drank dat zal Je brein herflellen,
Uw averechtzen naam zal ik weer recht gaan fpellen.
Hoor watje fchrijft, en drukt, ook watje zegt en praar,
Houd , in al dat uw doen , wat beter ftijl en maat,
Bezonder alsje Dicht, gebruikt gezonde réden.
En wilt niet buiten fpoor of van de weg af tréden :
Drijft niet ftijfhoofdig \'t geen je niet verflaat of weet:
Maak datmen u niet noem den flinkkende Poëet
Die in zijn Brandewijn gaat mengen fchijters fcheeten,
Zoo je niet béter weet, leert van my béter weeten.
Verbrod u Dichten niet met lompe lammery,
Doorvlochten en bewrogt met lamme lompery.
En komt het daar op aan tefpelden , Reutelaartje
Va va der zegt Vajer maar ook Vaertje,
Spel zoo je\'t fpellen kunt niet als een flechten Bloet,
Maar fpelt uw Vers op maat en op een wiflè voet 5
Slaap voort je Zoopjen uit tot dat de heete dampen
Verzwonden zijn 5 en wilt g\'een ander tijd wat fchampen.
Leer eerft uw zelfs verdaan, en kom dan voor den dag,
Maär wagt u Rammelbrein dog voor de Molen-flag.
UTRECHT By WILLEM CLERCK, Boeck-druckeropdeNeudeinKintjens-haven. 1074.