-ocr page 1-

■i

p

-ocr page 2-

Chimrgici et ObÜetricatores
Octavo n^ ipp.

-ocr page 3-

; i

-ocr page 4- -ocr page 5-

\\

■■■S

-ocr page 6-

I ■ . : i / .

. y

-ocr page 7-

fl/c

ONTLEED EN HEELKUNDIGE

verhandeling,

Van het Waterhoofd, het Wa^
tergezwel- en verdere beken-
de gebreken
DErruGGE-
graat.

Nevens eenige Aanmerkingen over de
Boghelwording en het Mankgaan.

Alles alleen uit Waarneemingen opgemaakt en verklaard,
DOOR

E. P. S WA GERMAN,

Chirurgyn te Jmfterdam.
Met Platen.

Te AMSTERDAM,

By E. VAN HARREVELT, Boekverkoper
in de Kalverftraatj by de Duifjes Sceeg.

MDCCLXVIL

-ocr page 8-

r\'

K O O

V a O. ^

I ■ ; , > \'>»■\'71

f-i

T T ^ " - ■rr T ■ \\ ■ - ■ t • ..

€i X J ^ I.\'i

-ocr page 9-

■i

o p dra c h t

Aalï den Heere

/

i. 11 O V l V S, M, Dókm.^

Myn Heer!

X^Tanneer ik dcezer dagen, in fommige flille
uuren, myne gedagten\'vestigden, op deri
Arbeid, door ÜEd. en my geduurende bynaa drié

c- . . , .. .

Jaaren in de Ontleed- en Heelkundige oriderzoe-
kingen verrigt, erinnerde
ik my teffens, dat zo\'
gunftig tydilip, \'t welk my, toen rayne gedag^
ten
werkzaam waaren op het Ongemak, dat be-^
kend is onder den naam van Gefpleete Ruggegraat
(^Spifia Bifiêd) de eerfle gelegenheid had verzorgd $
om door het befchouwen uwer uitmuntende ver-
zameling van zieke beenderen , en van
twee
Voorwerpen tot het bovengemelde Ongemak be\'
trekking hebbende, met UEd. in kennis te ge-
Taaken.

: > »a m

-ocr page 10-

\\ O P D a A C H T.

De vryheid tot herhaalde bezoeken, ter be-
fcbouwing dief Voorwerpen. De veelvuldige
gefprekken over dezelven , en over \'t Onder-
werp waartoe zy betrekking hadden, hebben ook
toen, deeze voor my zo genoeglyke kennismaa-
king, eerlang in eene gulle Vriendfchap doen
veranderen, en my den weg gebaand, om niet
\'alleen al het merkwaardige waarvan UEd. bezit-
ter is, van tyd tot tyd en zo dikwerf ik begeer-
de te bezigtigen, maar tevens uit uwe openhar-
tige, aanduidingen veeier zaken, welke ik gaarne
wil. belyde voor my nog onbekend geweest te
zyn, aanmerkeljic voordeel te genieten.

Deeze overdenkingen bragtenmy ookte binnen

lipehet eene dier Voorwerpen, zoom deszelfs

byzondere gefteldheid, als om de naauwkeurig-
f -

heid waarmede het ter bewaaring was beryd, my
allerduidelykst eene Ziekte had doen bevatten,
welke toen voor my in fommige opzigten nog
vry duister was, geweest. En .wyders, dat ook
hetzelve als den grondflag hadt gelegt,
om over
src; r " ■ ■ ■ dat

-ocr page 11-

opdracht,

dat foort van Ziekte eene kleine Veriiandeljng
te ontwerpen^ doch, welke neiging my egter,
door de ingewikkeldheid der ftoffe en myn gebrek
in de Latynfche Taal vry dikwils werd betwist.
Tot dat ik eindelyk, met UEd. daar over raad-
pleegende^, dees opgevatte lust verflerkt vond
door \'t aanbod uwer hulpe. Een aanbod dat ge-
paard gong met een fchat van Waarneemingen,
reeds lang voorheen door UEd. uit de voornaam-
fte oud£ en laatere Schryveren verzameld: al
het welk nog bovendien verrykt werd door uwen
Vriend den Heere de
Visscher, aan wiens
genegenheid, ik een eigen en naauwkeurig Hand-
fchrift,door zyn Ed. van het meergemelde Voor-
werp gemaakt, te danken heb.

Gaf ook eene hervatte bereiding van dat voor-
naame Voorwerp, ons niet meerder kondfchap
veeler zaken, daaraan te voore flegs onduidelyk
gezien? Is \'er iet onaangeroerd gelaten, dat tot
eenig nut kon ftrekken
P En wyders hebben my
nog Taaien nog Schryveren ontbrooken.

* 3 Hoe

I

-ocr page 12-

O P D R A- C^^ H\'^ r:

\' Hoe veele uuren, "^dagen, weken ja zelfs maan»\'
eten, zyn \'e"!*
in de Ontleedkundige befchouwingen
den natiiurlyken ftaat der deelen niet aller-
aangenaamst gefpild? En hoe veele iloffe, die
telkens meerdere volkomenheid bekwaamen j zyn
\'er met tot den opbouw deezer Verhandeling ge-
beezigd?

Was het wel iet anders, dan de reeds meer
verkregene kundigheid van dit gebrek, dat ftraks
deed zien, waarom hét Waterhoofd ;""zo dikma-
len met hetzelve vergezeld, tot meerder ophelde-
ring, den eerften rang in dees Verhandeling ver-
dienden.

■ Hoe veele valfche befluiten hadde men niet
konnen trekken, uit de enkele befchouwingen,
van het door Ziekte zo dikwils getergde Hersfen-
geft;el en Ruggemerg,zo niet de traag voortgaan-
de ontaartingen , hunner beenige bewaarplaatzen,
en de zorg door den
Alwyzen Schepper
i\'h het natuurlyk geftel der deelen gelegt, meer
waaren overwogen en nagefpoord, dan de enkel-
voudige verfchynfelen. ^ \' Werd

-ocr page 13-

OPDRACHT.

Werd ook niet met hetzelfde oogmerk, het verT
moogen van de Inbeelding der Zwangeren, de
fehrikken en \'t ongelukkig vallen derzelven: de
werking der Lyfmoeder, en het daarin bevatte
vogt, op de Vrugt: de drukking der Vrugt door
kwaade legging of andere ongefleldheden ; werd
zeg ik, dit
niet alles ter toetze gebragt en over-
woogen ? En hebben fommige zo genaamde erfe-. |

lyke gebreken, als mede eenige Wanfchapenhe- -

I

den, ons, by derzelver naauwkeurige onderzoe- |

kingen, niet ^uidelyk doen gewaar worden, hoe .

misleidende dezelven in eene oppervlakkige be-
fcbouwing voorkomen ? De wederleggingen van .

eenige, können omtrend dit gezegde tot eene ;

getuige ftrekken. ^

Alle deeze herdenkingen, werden eindelyk als
20 veele wettige drangredenen, om op myn pligt
bedagt te zyn: en de overweeging eener vriend-
fehap zonder zelfsbelang, bekragtigde zulks nog
veel Herker. Niets konde
ik uitdenken, dat ter
"betragting van dezelve bekwaamer zoude zyn,

dan

-ocr page 14-

opdracht.

dan aan üEd. den door my ingezaamelden oogst,
tot eene erkentenis myner dankbaarheid, als een
gewrogt uwer eigene arbeid ter ontfanging aan te
bieden: my tefFens vleijende, dat deeze kleene
Hulde, niet zoude worden afgeflagen. Met toe-
wenfching , dat de
Goedertierne God,
uwe yver, reeds tot welzyn van \'t Algemeen
betoond, nog meerder zal verfterken. UEd
Vriendfchap \'t my waards onwankelbaare bevesti-
gen ; en UEd. en Familie nog lange in wellland
fpaaren. Dit is den wensch van hem, die de eer
heeft zig met betuiging zyner hoogachting te noe-
men.

MYN HEER,

UEd. Gehoorzaame Dienaar
E. P.
SWAGERMAN.

ONT.

-ocr page 15-

ONTLEED en HEELKUNDIGE

VAN ÜET WATERHOOFD, \'T Wi
TERGEZWEL- EN, VERDERE BE-
KENDE GEBREKEN DER
RUGGEGRAAT.

EEJISTE FERHAJ^^DELING.

Van bet Waterhoofd,
§r,

T^ ven als \'er zig in alle andere holligheden van het
Menfehelyk lighaam, fomvvyien, tegennatuurlyk ,
sene wateragdge wey, welke men, ora kort te zyn9
waterVoemt, vergaaderc, dus gebeurt \'er ook fom-
tyds, binnen in het Hoofd of de Ruggegraat, \'t zy af-
zonderlyk in eene yan deeze plaarzen of in beiden te
gelyk, eene dergelyke vergaadering,

I

Van het eerftefoort zyn menigvuldige voorbeelden,
cn van het laatfte zouden \'er waarfcheinlyk dan nog veel
meerder befchreeven zyn, indien men de voorzorge van
Wepfer altoos hadde waargenomen. Deeze, wan-
neer hy binnenin het
Hoofd,water hadtontdekt,door-
reedt het verlengde Merg naby de groote opening van
het Agterhoofdsbeen , ligtte het geheele Hersfengefteü
opa cn deedt daaraaa het Hoofd voorover en neder-

A " waards

\\ \'

-ocr page 16-

lï) Van het Waterhoofd.

■waards hellen, waardoor foratytls, zo veel water dooy
deeze opening uitvloeide, dat hy niet tv^\'yfFelde, of
de ganfche holte der Ruggegraat, was met hetzelve
bezet geweest, (a)

§3.

Deeze opmerking § 2. welke M o R o a g N ï zegt, dat
door de meeften, welke zodanige Ligharaen geopend
hebben, verzuimd is, werd door hem (
Morgagni
te weeten) nog met het opligten der Lendene ver-
beeterd, (fc) die ook, ora den natuurlyken en ontaar-
den tqefland der Persfenen vvel te kennen cn met eU
Icanderen te vergelyken, de gewoonte hadt, dezelve in
haare natuurlyke ligging te Ontleeden : en wel dan,
■Y?anneer het Lighaam nog ongefqho.ndeu j en ^let be,c
Hoofd vereenigd was (c) waardoor hy o.ok gelegenheid
gekreegen heeft, om een voornaam getal van Waar-
neemingen in eene neue orde mede te deelen , in
welken het water, het ïloofd en de Ruggegraat, bel-
den te gelyk bezet hieldt, en van de eene deezer hol-
ligheden tot de andere gemeenfchap hadt
(d); en op
deeze wyze heeft hy ook het bloed uijgeftort gevon-
den. (O

U\'.

WanBéer de Waccrzucht, in volwasfèqc of andere 5

daar

(a) Hist. apopJeftlcor. h. 14- I5. i<>-

(i>) De Sedib. morb. ep, 11. 16. ep. 54- 4.5).

(t) Ep. 4- 19

(d) Ep. 4. 7. 21. 24. 30. ep. 5- II. ep. n. 13. 15. lê, ep. 13 c. ep.
38,
34- ep. 5 27- 28. ep. 54. .5,9. ep. 61. 3. \\

,(.») Ep. 3. 3,, 3. ep, 5.1. 54-

-ocr page 17-

Van het Waterhoofd. 264.-

daar de beenderen de verwydingen deezer holligheden
beletten, voorvalt, dan vs^ordt het Hersfengeïlel of
Ruggemerg, naar mate het water zyne plaats neemt 5
.gedrukt: en als den aanwas van het water langzaam ge-
fchiedt, veroorzaakt hetzelve weinig ongemak; maar
zoo het fcbiielyk worde vergaadert, veroorzaakt zulks
fomwylen Slaapziektens of lammigheden ; doch deeze
oorzaak, devvyl\' ook veele andere deeze toevallen kori"
nen voortbrengen, is moeielyk. te onderfcheiden, en
wordt gemeenlyk niet dan naa den dood door de Onrlee-»
ding ontdekt, (ƒ) en inoogclyk dan nog Vv\'ci te onrecht
voor de oorzaak aangenomen, van dat gene, waarvan
het maar de uitwerking is (g).

§ 5.

Maar, daar en tegen, worden in de Kinderen, deeze
holligheden door het water verwyd, omdat de onvoU
maakte, en alleen door vliezen onderling aan elkander
ren verbonden beenderen derzelven, de persöog van
het water niet kennende weêrftaan, door hetzelve voor-
den uitgerekt, waardoor ook de Hersfenen en het Rug«
gemerg minder gedrukt worden.

§ ö.

Wanneer het Hoofd alleen op deeze wyze vergroöt

is, noemt men het een Waterhoofd.

§

(ƒ) Wepfer. 1. c, Morgagni I.e. Coitenis by Bonnet, Sepuldireji
t I. p.
3Ó5. 3Ó8. Duverny, acad. des fciences. 1683.

(g) Morg adv. an. 6. 84. De fed. morb. ep. i. 3. ep 4. i. ep ïo, aé,

A a

-ocr page 18-

^ Vän het Waterhoofd.

§ 7-

Zeer zelden, en moogelyk nooit, wordt de geheel\'e
Ruggegraat door het water verwyd, ten zy te gelyk
mee het
Hoofd: en wyl alsdan, door het bartender
vliezen , en de ontlasting van het water, deeze Kinde-
ren, even voor ofwel onder de geboorte fterven, heeft
dit geval, geen byzondere benaaming gekreegen, zoo
verre my bev^ust is.

§ s.

Doorgaans is alleen een gedeelte der Ruggegraat, met
of zonder het Waterhoofd, uitgezet, en wel inzonder-
heid op die plaats, alwaar derzelver doornen geplaatst
7,yn, en als dan noemt men het een Watergezwel der
Ruggegraat, of zoo als andere vvillen
Spina Bifida.

§ 9.

Maar wyl dat Ongemak, dikmaalen met het Water-
hoofd\' gepaart gaat, en ook alsdan daar mede gemeen-
fchap heeft, en beide deeze Ziektens, in haaven aart,
oorfprong en uitwerking,mee eikanderen veel overeen-
komst ;hebben, heb ik my als gedrongen gevonden,
eene korte Befchryving van het laatstgemelde (te wee-
ten het Waterhoofd) tegeeven ,en welzulkeene , welke
uit proeven is opgemaakt, om daardoor den aart van
het eerfte beter te können nafpooren.

§ lo-

Beide deeze ongcïnakken, verdienen egter, voornaam-
lyk hierom wel
onderzogc en verklaard te worden, de-
wyl een groot getal van Kinderen, door gebrek van
deeze kennis, roekeloos vermoord zyn.

n.

-ocr page 19-

Van he t Waterhoofd. >\'

§ lï-

Men heeft Oudtyds, en in het vervolg, om eene door
overleevering aangenome verdeeling te volgen, het Wa-
terhoofd verdeelt, in een uitwendig en in een inwendig,

§ 12.

Maar, dc wyl het eerfte foort bynaa nooit voorkomt, en
dat daarvoor gemeenlyk eène
zwelling deruiterlykebe-
kleedzelen van het
Hoofd genomen wordt, welke door de
geboorte veroorzaakt is, zal ik van hetzelve niets mel-
den, alzoo zulks aan deeze Verhandeling geen licht kaa
byzetten.

§ 13.

In het laatfte § 11. ftelden zy , dat het water gelegen
was 5 of tusfchen het harde Hcrsfenvlics èn het beenig
iloüfd, of tusfchen het gemelde vlies en de Hersfenco.

§ ï4.

Als men\'het Bekkeneel, boven de ooghollen, in zynen
omtrek, door de zaag, in twee deelen fcheid, en daar-
naa door een heftuig, het bovenfte of bolle deel daar-
van afrukt of wegbreekt , dan ziet men , dat het-
zelve, aan de holle zyde bedekt hadt, een zeer dik
vlies. Eenige der Oaden, hebben dic genoemt het vlies
der Hersfenen
(b) andere ook wel hec harde Hersfen-
vlies, wyl het harder en dikker is, dan hec gene \'twelk
daar onder gelegen is, en de Hersfenen omvangt; doch
ik zal kortheidshalve in het vervolg, \'t eerfte alleen
het harde, \'c andere hec zagte vlies noemen.

Celfus. 5. iC. g. I.

A3

-ocr page 20-

6

Van het Waterhoofd.

§ 15.

De Ouden, ten minften fommige van hun, hebben
geoordeeld, dat tusfchen het harde vlies en het Bek-
keneel, natuurlyk een affland of fcheiding, was (
ï) uit
welk vooroordeel, zy dagten, dat aldaar het water zig
ionde verzaamelen §
16. Zelfs fchryven Paree C^)
en HiLDANUS, CO dac dit vlies, overal van.het Bek-
keneel verwyd, en tusfchen de naden maar alleen aan
hetzelve gehegt is, eji aldaar geraeenfchap heeft met
ÏaeE uîtçrlyke Beenvlies van het Hoofd, waarom zy ook
het plaatzen van de boor op de
naden verboden (ra).
Eene voorzorge, welke de meeste Schryvers der Heel-
kunde op dit gezag hebben overgenomen ; doch wellcers
onnutheid nïidèrhand door proeven beweezen is Qii)
H Î LD ANUS, teekend als zeldzaam, cn daarom als te-
gcnnatuurlyk, twee voorbeelden aan, alwaar hy dit vlies ,
overal aan het been gehegt bevonden hadt,en oordeel-
de hierom ook, dat de woaden in zulke Hoofden te
gevaarlyker moeften zyn (0).

§ lö.

Taus weet men door de Ontleedkunde , dat
fcet, harde vlies , geen bekleedzel der Hersfenen ,
maar het waare inwendige Beenvlies van het Hoofd

is

(O Ib. 8. 3

(k) Boek. 5. Kapit. e.

(!) D. I. Aanmerk. 7.

(nï) Paree. B. 10. Kap. 20. 21. HiUl. D. a. aanroer^ 8»
Roonïiuizcn. Agumcvk. D. aatim, 1,

(n) P? l

-ocr page 21-

Van het VVate^boofd. 7

is (pj. De wyze, op welke Profesfor Blazius
en R O ON HUIZEN, die in verfcheiden Hoofden aan-
toonden en beweezen , was eenvoudig en egter zeer
overtuigende. Het Hoofd naar de gemeene ma-
nier doorgezaagd zynde, bragten zy een dun mes-
je door de opening welke de zaag gemaakt hadt,
met \'t welk zy het harde vlies doorfneden; de pan dus
afgenomen zynde , kon ieder zig verzcekeren , dac
en hoe zeer, het harde vlies
overal aan hetzelve ge-
hegt was (g).
Morgagni, heeft \'er nog ontmoet,
die hiervan zoo onkundig waaren, dat zy eerstgebooren
Kinderen openende, voor hunne doodelyke Ziekte op^
gaaven, het gene dat in deeze natuurlyk is, te wee-
ten, de vafte vereeniging van het Bekkeneel, met het
harde vlies (r).

§ 17.

Derhalve is het eerfte «foort van inwendig Water-
hoofd § 13. ingebeeld O) of byaldien\'er vogttusfchea
deeze twee deelen zig vergaadert, moet door hetzel-
ve, het
been van zyn vlies verwyd worden. Maar ik
vinde geen voorbeelden, dac het Hoofd hierdoor alleen
gezwollen is.
Velzë vondt het Hoofd van een eerst-
gebooren Kindje zöo groot ais dat
van een Jongeling.
Het uiterlyke Beenvlies des Hoofds, was door eene

rosfe-

0>) Vefal. L. 7. C-. 2. Santor. Obf. an. C. 3. i. 2. Vvinflow de Ia
Tete §
6.

C?) Roonli. D, 2. I. s. annm.

(f) Be Sed, morb. ep. 48. 64.

(t) Wepfer. Uifl. apopleci p. ös-

A4

J

-ocr page 22-

lï) Van het Waterhoofd.

rosfe wey a!s in eenen zak opgeheven, en van de been-
deren gefcheiden : het harde vlies was mede van.de
bovenfle Hoofd-beenderen verv;yd; doch ter plaatze,
daar de naden behooren, nog met het uiterlykc Been-
. vlies vereenigd. Dus men zonder fnyden , de zuivere
beenen tusfchen deze twee vliezen, kende uitneemen.
Pe vt-ey, die eenige ponden bedroeg, was ten deele
onder het narde vlies \'t welk hier en daar gefcheurd
was, gelegen, en dezeive hadt de Hersfcnen zoo ge-
drukt, dat haare anuM-fins«bolle gedaante, nü gelyk lag
met het eeUagtige lighaam, en tevens al tot, ecne zag-
te pap verandert was: ook werd dit Kind, wegens
zyn Waterhoofd, niet dan^ naa een langduurigeo en
moeielyken arbeid gebooren.
{t ) Dit is het voornaam,
üe geval van water tusfchen het harde vlies en de
beenderen , doch hierdoor werd het Waterhoofd niet
alleen gehooren. Eene dergelYke waarneeming vindt men
ook by W EP FEU (u).

§ is.

Wanneer een wey of wateragtig vogt, zig binnen
in het Hoofd vergaadcrt, en, aanwasfende, door der-
zelver persfing , voor of naa de geboorte, het Hoofd,
welks beenwording nog onv^lniaakt is, verwyd, dan
wordt dit ongemak, een Waterhoofd genaamt.

§ 19.

En v/yl dat gebrek § 6. meefl wordt gevonden in
onvoldraagen of cerstgebooren Kinderen , en aldan ,

by

{/J Din: De miitiio loteft. ingreïi: Obf. i.

(») V/epfer. Obf, iS, Margssni. tic led. Morb, cp. 12. 13-

-ocr page 23-

Van het Waterhoofd. 270.-

by dezclyen, reeds tot eene aanmerklyke grootte is ge-
vordercV mag men ook met reden bclluitcD, dat het-
zelve reeds lang voor den natuiirlyken tyd der geboor-
te, en daarom op dien tyd, zynen oorfprong neemt,
wanneer^ de beenderen van hec Hoofd, voor hec groot-
fte gedeelte nog kraakbcenig zyn.

\' \' 7 " § 20.
Hierdoor vv\'ordeTi ook eenige, deezer beenderen , in
bunnen natuurlyken. w.asdom verbijidert, en te gelyl? ge-
dwongen eene tegenijatuurlyke gedaante aan
teneemen.
Andere wederom veiandeEen in hunne ligging,enwor-^
den uit^aards gedrukt ; en sjie , maar inzonderheid
de bovenfte (de Voor- èn Opperhoofdsbeenderen ^én \'c,
Agterhoofdsbeen) worden door deverfenging, dexotusr
fchen hun gelegen vliezen, van eikanderen verwyd:, ea
wel zodanig, dat de omtrek, welke nu het Hoofd meer-
der heeft, dan natuurlyk, door de .uitgebreidheid, dee-
zer vliezen, voornaamlyk wordt gemaakt, aan de kruin
des Hoofds , op die plaats te:-wceten, die men in de
jpnggebooren Kinderen de Fontanel heet: .doch wel-
ke in voldraagene , door de beenwording reeds ver-
OT-indert is .(
d). ICgter heeft-hier deeze uitzondering
plaats , ci^t fomtyds het agtfte Jaar naa de geboorte,
Uisichen de Opperhoofds en . Voorhoofdsbeenderen ,
nog een vliezig gedeelte
overig Is,; ^\'«;) Men vindt by
Ru IS CH één voorbeeld, van een Kind van 6 of 7 maan-

den,

(-") Morgag. de fecl. morh. ep. 12. i, 17-

(w) Van Swietcn. Commentar. op Boeri). Aph. 12, 17,

A 5

-ocr page 24-

lï) Van het Waterhoofd.

den, dat dusdanig een Waterhoofd hadt, \'twelk groo-
ter was , dan het overige Lighaam en de ledematen
fejiien (x).

§ 21.

\'Het gebeurt evenwel dikwils, dat de Hoofden vai\\
voldraagen en eerstgebooren Kinderen natuurlyk zyn ,
of ten minflen fchynen te zyn, doch naderhand, en
ß>in.wylcn zeer iang naa de geboorte , door het gemelde
vogc yerwyd worden: maar, naar mate de beenwording,
ïn deeze gevallen verder is gevordcrt, is ook de wan-
^geftalte deezer Hoofden.,behalven dife verwyding,min-
der, en het aangezicht beneden de Wenkbraauwen na.\'
tuuïlyker. fn een Kind van 7 of 8 Jaar\'en oud, dat
aan een Waterhoofd was gcfiorven, vondt
Hun auld,
het Boofd doorgaans veel grooter dan dat van een vol-
wasfen Mensch, behalve van vooren, alwaar, hetzel-
ve de grootte hadt, welke in dien ouderdom gemeen
js: maar ter zyde en van agteren was het wanftallig.
Wat de tyd belangt wanneer dit Waterhoofd begon-
nen is, \'t is waarfcheinlyk, dat zulks niet geweest zy,
dan, nadat de beenderen, door de naden, waaren be-
gonnen , zig een weinig met eikanderen te vereenigen,
zonder dat, zoude het gene gebeurt zyn, \'t welk ge-
fchiedt, wanneer het Waterhoofd, in een zeer voor-
deelig tydpcrk begint: want, alsdans verwy den zig de
beendeten van het Bekkeneel ongemeen veel van el-
kanderen, en het vlies,
\'c welk hen door hunne ran-
den vereenigd, verkrygt veel uitgebreidheid. Onder-

tus-

(ä) .Ruifch kab. pl. s.

-ocr page 25-

Van BtET Waterhoofd. II

tusfchen\' moet \'er tyd verloopen zyn, dat dit Water-
hoofd is begonnen, dewyl de beenderen door hunne
naden vereenigd , de tyd gehadt hebben, ora eene aan-
merklyke grootte te verkrygen; en de werking vai> heë
water op de wanden der holten®, en in gevolge daar-
van op het Hiersfengeftel, hebben de beeödereii van
het Bekkeneel, genoodzaakt deeze onmaatige groeijing
aan te neemen. De fteenagtige uitfteekzels hadden ten
miiiften eene gelyke lengte, met die der grootfte Bek-
keneelen. Hieruit ziet raen , -dat, wanneer de uitftor-
ting van water, in de holligheden begint, voor d^ac-de
bekkeneel-beenderen zeer fterk met eikanderen zyn
vereenigd, de Kinderen die deeze Ziekte hebben, zeer
lang konnen: leeven. In het voorwerp , \' (zegt hy)
dat my deeze waarneeming heeft verfchaft, heb ik geen
yJchtbaar gebrek gevonden, nog in de Slymkliernog
in den Tregcer. (j)

§ 22.

\'Als hét Waterhoofd, voor de geboorte,\' reeds tot
eene aanmerkelyke grootte gekomeh is , dan breekt
hetzelve door de persfing der baarfende Vrouw door,
of moet in andere gevallen, ter bevordering der Ver-
losfing geopend" worden, (z)

■ \\ ! .J\\. ■ . \\

§ . . . ,

In beide deeze gevallen § 22. ontlast zighet, vogt,
waardoor dan het ledige en van boven meest vliezige

Hoofd,

(?) Academ. des fcicnc, 1740. \' , \'

Petit, acïHfeni. des fcien. 1718. Maijïiccau hoofdft, 29. j?. aö®«
Oenys, ampt dfr Vfoeclvr. p. ij>2.. . \' . - ■

-ocr page 26-

lï) Van het Waterhoofd.

Hoofd , eene ongefchikte gedaante v.erkrygt, dat in
deeze geheel anders is gefteld, dan in gene, naar
mate de deelen tot of van elkandcren vallen : want,ais
het ledige vlies wederomuitgefpannenwordt,verdwynt
die ongcfchikthcid voor.het grootfte gedeelte (
a) ;doch
in alle deczen, ziet men boven de.oogen, bynaa niets
van hec Vopr- en Opperhoofd. En dit gcval- is, onder
de Wanfchepzels , een foort, dat veclraaalen voor-
j^omti.en men. kan daarvan een denkbeeld vormen, uic
de afbeelding, welke"men by
Job van Me keren
vindt. (Z\') ■■ ■

]Sl:i{^t zelden zyn in zodanige voorvrerpen 19. 23.
te gelyk, \'t zy door de zwaarte van het Hoofd, of
doordien hec vi^ater ook teffens de Ruggegraat bezet,
eenige halstvervelen vernietigt, en- andere als tot elkan-
deren gedrongen: wanneer dan tevens ook de Hals ont-
breekt , en het Hoofd tusfchen de fchouderen gedron-
ge^i fchynt, en dus de Mond de Borst raakt: en wyl
boven de oogen geen Voorhoofd, het Aangezicht breet,
en zonder of met eene ingedrukte neus is, zyn de zul-
\'ken , waarfchcinlyk xlie Wanfcbepze.ls,, welken naa hec
uitloopen van het vogt, uit het Hoofd, gebooren zyn-
de, by eene Pad vergeleken worden (c) als men met-
de verbeelding de vergelyking te hulpe komt; andere
noemen dezelven ook wel Katskoppcn
(d).

§ 25-

(aj Wepfcr, de affeft. Cap. obf. 26.

(b) Job van Mekeren p. 44!-

(e) Haller Opufc. anatom. p. 282. Wcpfer L. i. obf. aa.

(aV Barthol, hif, an. Cent. £. obf. 44. •

-ocr page 27-

Van het Waterhoofd. 13.-

§ 25.

Dusdanige voorwerpen, zyn dóór VAtsALvA, Ba-
Roniüs
en Morgagni, Ontleed; en deezef ,
hebben de oorzaak dier wangeftalte,in het Waterhoofd
gelegen gevonden, (e)

§

Maar het water kan het Hoofd niet verwyden, cn
zyne gedaante op de gezegde wyze § 19.
23. verande-
ren, ten zy hec op dea zelfden tyd hec geheele Hers-
fengeftel verdunt, verdeelt en als ontbind, tot zoo ver-
re, dat, wanneer hec Hoofd, onder de geboorte worde
geopend, hetzelve met hec vogt uitvloeid: en dusda-
nige voorwerpen, dan naa de geboorte befchouwd ,
maaken moogelyk hec grootfte gecal dier voorbeelden
uic, van welken raen zegt, dac zy zonder Hersfenen
gebooren zyn. Eene verzaameling hiervan, kan men
vinden, by
Wepfer, (ƒ) Stalpart van der
Wiel
, (g) en H a l l e r , (I?) hoewel ook in andere,,
de Hersfenen door eenige Ziekte of geweldige Verlos-
fing bedurven zyn (f).

§ 27.

Morgagni heeft drie onvolwasfene Meisjes Ont-
leed, welken door het Waterhoofd, nadien het vogt,

door

S. SO. sa.

(f) Morgag. de fcd. morb. ep. 12. 7. ej. 48.

(f) Eph. n. cur. d. i. 3. obf. 129.

(g) I. hondert. aanm. 11.
(l>) Opufc. an. n. 9-

(/; ib.

-ocr page 28-

14 Van het Waterhoofd,

door eene opening, waarfcheinlyk in de geboorte ge-
maakt, weggelopen was, geftorven zyn. Hy vondc
in deeze geen Hersfenen (k) en verhaald nog drie
dergelyke
gevallen door drie voornaame Ontleedkundi-
gen gedaan, teweecenVALs alv a, (QSantorin üs ,
(m)
en b a r o ni u s, (72) waaruic hy befluit, dat in dee-
ze en dergelyke omftandigheden, de Hersfenen in de
eerfte groeijing niet ontbroken hebben, maar dat der-
zelver tedere weeffel, door het persfende water dus
verwyd en verdunt is, dat dezelve als in dit vogt ver-
deelt, met hetzelve, door eene opening, die in de
geboorte is veroorzaakt, heeft kontinen uitvloeijen (o)
hierin wordt hy
verfterkc door Rüisch, die zegt,\' in
de Waterhoofden der eerstgebooren Kinderen, is het
niet zeldzaam, dat het Hersfengeftel, voor een groot
gedeelte in het v?ater verfraolten is
(p).

Eenige, die de waarheid minder behaagd, dan de
Iconst van twiften , zullen aan het gene § 27, gezegc
wordt,
twyffelen , wyl zy verklaard willen hebben,
hoe een dermate veranderd Hersfengeftel zoo lang zyn
aandeel tot onderhoud van het leevcn heeft konnen
toebrengen , toc dat het uitvloeijen van hetzelve ,

de

(A.) adv. an. 2. 35. gp, anat. 20. só. 57- 58. de fed, morb. ep. 12. i.
5.
6. ep. 48. 50.

(/) De fcd. morb. cp. 43.

(m) ep. 12. 6.

(n) ep. 48. 52.

(ff) ep, aii. 20. 57. de fed. morb. ep. 12, 5 , B.

(/>),Ontleed en Heelk, w.iarn. 34- , ,

-ocr page 29-

VAN HET WATERHOOlfD. 15

de dood veroorzaakt. Andere, om dat zy tot hun
fchadelyk oogiTierk gaarne hadden , dat het leeven ,
zonder Hersfénen niet tegengefproken werd. Maar
Tdlp en andere welgeoeffende, namen in dusdanigen
twist, hunne toevlugt tot de openhartige belydenis,
IJ hoe veel is \'er niet, dat ons onbekend is."
(q) En
even als van veele andere dingen, kennen we insgelyks
zeer weinig van de waare vermoogens der Hersfenen.

§ 29.

Alhoewel de gedaante, kleur j verdeeling , vaten en
vliezen der Hersfenen, door de Ontleedkunde, zeer
klaar vertoond worden, egter zyn daar en tegen , het
maakzel, den aart en onderlinge vereeniging van de
tedere deelen, welken dit Ingewand tot een\'zeer famen-
gefteld werktuig maaken, tot nog toe voor de zintui-
gen verborgen gebleeven.
Stenon,die wel wist, dat
fommige met zoo veel verzeekering hiervan fpraaken,
als of zy by het famenftellen van
ditzoo verwonderens-
waardig Werktuig tegenwoordig waaren geweest, en
alle de oogmerken van deszelfs Maaker doorgrond had,
den, vondt zig egter gedrongen, opentlyk te beken-
nen , dat hy \'cr niets van begreep (r) D u H
a m e i. fprak
dilwerf van de onnutte moeite, die aan gewend was
om het famenftel en de werking der Hersfenen te be-
grypen.
(s) En S a n t 0 r i n u s, na dat hy in het on-
derzoeken van dit Ingewand, zeer veel arbeids befteedc

hadt,

(?) Boek. i, Hoofdft. 24.

(f) Winnow. traite de la Tete. § 195. *

(\') \'^■cati. des Science» 1740.

-ocr page 30-

lï) Van het Waterhoofd.

hadt, beleed mede., dat by bynaa niets dan de Hg-
ging, beginzels of de naaraen van eenige van deszelfs
deelen geleerd hebbende, deszelfs v/erking nog begry-
pen nog ophelderen konde (f)SENAc dagt, dat het
tedere famcnftel der zenuv/en, altoos de menfchelyke
nafpooringen zoude ontwyken, en oordeelde, dac de
bekentenis onzer onkunde , minder fchandelyk was ,
dan dac betrouwen en vooroordeel, waar door men wil
verklaaren , dat gene \'c vi\'elk niet is uit te leggen. Qii)
Albinüs, altoos vry van vooroordeel en gezag, naa
dat hy, door eene konftige Bewerking van de Hersfe-
nen, dezelve meer dan iemand voor h,cm, voor het
oog kenbaar h-dc gemaakt, beleid met zyne gewoone
gulheid, niet te weeten, den aart en werking van hen
gene daaraan nog onzichtbaar overig is (i;)

§ 30.

Om redenen § 31. gemeld, zyn de ontfteltcnisfen of
Ziektens, van die Werktuig, uit de kennis van deszelfs

nacuurlyken toertand, moeilyk te bevaccen.

§

En integendeel wederom overwnogen zynde, de te-
gennatuuriyke of zieke Haat.van het zelve , welke
in
andere Ingewanden zoo veel licht geeft, om deszelfs waa-
re gefleldheid te lecren kennen , evenveel hebben dezel-
ven den aart en de vennoogens, van ditzagte Weeffel,
nog niet konnen kenbaar maaken. § 32.

(O Tr. du Coeür, p. 419. 418. 450.
. (uj Obf. an. C. 3.

(v) Acad. aiiorat. L, i. é. 12. p. 47.

-ocr page 31-

Van het Waterhoofd. 278.-

§ 32.

Men heeft wel is waar, fomwylen, in de Hoofden,
<3ergeenen, welke, naa hevige toevallen, als Slaap-
ziektens, flaaploosheid , Lamheid, vermindering of
verlies van verftand en
geheugen, waaren geftorven»
uirgeftorc vogt of iets anders gevonden, dat de Hers-
fenen drukken of bederven konde: en zelfs heefc men,
door hec wegneemen van zodanige itoiFen, dergelyke
toevallen geneezen.

§ 33.

Maar hierdoor § 32. -zag men, dat maar alleen dc
grove klomp van het Werktuig werd aangedaan, en
geenfins deszelfs klei.nder veeren, welke in haare wer*,
kingen verhindere konnen worden , zonder dac men
zulks door het gezichc ontdekken kan.

§ 34.

Ballonius zegt, dac de kennis van de hersfen-
ziektens, daarom zeer moeielyk is, wyl men zeer dik-
maaie, in de Hoofden van zulken, welken naa Stuipen ,
raazende Koortzen , Vallendeziekte , Slaapziekte of
Beroerte, waaren geftorven,niets tegensnatuurlyksont-
dekt heeft, alfchoon de voornaamfte
Geneesheeren,
welken den loop deezer Ziektens hadden waargenomen
zelfs geloofden, en ook aan andere verzeekerden, dau
men tusfchen de vliezen , in de hokens of elders ,
bloed, water, wey of iets dergelyks vinden zou-
de , Qw) en S
e n a c getuigd hetzelfde fx),

(w) Conful med. L. 2. h. i. p. 21.
du Coeur, T. 4. ch. 3. p. 396.

B

-ocr page 32-

lï) Van het Waterhoofd.

§ 3J.

Morgagni vondc de Hersfenen van alle de Zot-
te en Dolle, welke hy onderzogt, vaster en har-
der dan
natuurlyk : maar hy wilde daar uit de oor-
zaak deezer Ziektens niet verklaaren , wyl hy ook
in
andere, die geen gebrek aan het verftand gehad hadden,
hetzelfde hadt waargenomen; (3;) ook kan dat meer eene
uitwerking dan eene oorzaak i;yn
,in die geene, welke
anderfins gezond zynde, door hevige gemoedsbewegin-
gen Dol worden (a).

; § 3<5.

Valsalva naar eenen arbeid van veele Jaaren, en
het openen van zeer veele doode Lighamen ,. in het
byzyn van voornaame Geneeskundigen gedaan , ver-
zeekerd, dat hy zonder eenige uitzondering, in Slaap-
ziektens, bynaa nooit Lamheid van de eene zyde van
het Lighaam waargenomen heeft, welker oorzaak hy ,
het doode Lighaam geopend zynde, niet in het tegen-
overgeftelde deel der Hersfenen gevonden heeft,waar-
door hy veele foortgelyke Waarneemingen, voor en naa
hem, door andere gedaan, bekragtigt. Maar hy laat \'er
deeze voorwaarde terftond op volgen , mits de oorzaak
zichtbaar is , want, dat het aan hem en andere Waarnee-
\'^ers bekend was, dat de oorzaaken deezer Ziektens niet;
altoos gezien worden («)•

§ 3?.

(y) de Sedib morb. ep. §, 18.

(«) ib ep. 8. 4. 9.

(#_) De aure c. s. 8. j), 69. Morgagni de Setiih morij. ep. f. 4.

-ocr page 33-

va n he t wä té r hotóipd.

§ 37-

Het eerfte § 36. wordt door M ó r g^a g n i, uit me-
nigvuldige
onaervindiDgenj(&)hoewel met eenige uitzon-
dering, bevestigt:Maarookdeeze, voegt\'er by, dat, wel
veVre van altoos,\'\'zelfs zeer zelden, de oorzaak van
zodanige beroertheid in deHersfenen,zichtbaar is
(c) wel-
ke laatfte hyinsgelyks, van alle andere Ziektens, welkea
onder de gemeene benaaming van Slaapzicktens voor-
komen, heeft waargenomen (i}., c,

§ 38.

Daar entegen heeft men wederom veele voorbeelden,
dat een merkelyk gedeelte der Hersfenen door verwon-
ding gedrukt en verlooreii werd ; of dat \'er kogels,
boen of iet dergelyks j in dezelve gelegen ^aren, zon-
der dat daar door haare werking merkelyk was ver-
hindert ,
(e) welke dikmaals, door eene fchudding, waar-
van men de uitwerking in het doöde Lighaam niet ont-
dekken kan, haar aandeel dat.zy tot onderhoud van

het leeven toebrengen, doet verliezen.

§ 39.

Uithet V00rgeftelde§ 32-38. meen ik vreijelyk te moo-
gen befluiten, cerftelyk, dat die deelen, door welkers aart

en

(i) adv. an. 6. 84. ep. an. 13. 25. de Sed. morb. 57. IS.

(c) de Sed. morb. cp. 2. 6. 84.
de Sed. morb. 2. 5.

(«) Acad. de Chyr. T. i. de La faye remaic, ues fiir Dionir. p.ts, Msy.
fcoom de abfeff. intern, p. 115. Morgagni de Sed. ep. 4. 29-

dan. Deel. I, aanm. 12. W. Sclioiue Hoofdwonde, p. aSS«

B 2

-ocr page 34-

lï) Van het Waterhoofd.

cn onderlinge famenfteiling, de Hersrenen noodzaake-
lyke Werktuigen zyn, toe onderhouding van het duur-
zaam leeven, \'voor onze zintuigen nog Onbekend zyn :
ten tweeden, dat men nog niet klaar bepaalen kan, tot
"hoe ;verre deeze deelen, met behoud van het leeven,
in hunnen fanienhang konnén verandert worden.

Hierom zal jk dan de waarheid van het gezegde § go«
31. uit de zitplaats van het water tragcen te bewyzen.

§ 41-

■j JDeouden, fielden, het tweede foort van inwendig Wa-
terhoofd, te zyn, wanneer het vogt tusfchen het har-
devlres en den omtrek der Hersfenen bevat werd § 13.
Dit\' is megrmaalen waargenomen in volwasfene , en
alsdan was ook meestentyds, de holte der Ruggegraat
niet hetzelfde vogt bezet § 2.; doch in dat
geval, wordt
het ongemak geen Waterhoofd genaanit: maar in Kin-
deren, is dit, door de Ontleedkunde niet zeer klaar
of dikwils getoond.

§ 42.

Het fchynt dan voornaamlyk plaats te konnen heb-
ben, als in hetzelfde Lighaam, het Hoofd en een ge-
deelte der Ruggegraat, door vogt zyn uitgezet, in def-
voegen, dac het opzwellen van ééne deezer twee dee.
len, door de vermindering van het andere gevolgd wordt.

§ 43-

Indien men het hardevlies , en deszelfs verlengde

,deei

-ocr page 35-

lï) Van het Waterhoofd.

deel, dat in de Ruggegraat de buis maakt , die het
Ruggemerg bevat, als een hol vlies, (gelyk het ook
is) aanmerkt, en \'t welk, in de grootfte holte de Hers-
fenen , en in het laager gedeelte , het vervolg der
Hersfenen, te weeten het Ruggemerg , bevat, dan kan
nien de bovengemelde verplaatzing van het vogt, tus-
fchen dit vlies en \'t gene hetzelve bevat,
ligtelyk be-
grypen; wyl nog de losfe vereeniging welke het Rug-
gemerg met de buis heeft, nog
dat deel van het hcrs-
fengeftel, \'c wélk de opening van het Agterhoofdsbeen
als fchynt te floppen, deeze gemeenfehap en beurte-
iingze beweeging van het vogt kan beletten.

§ 44-

Maar, even zoo klaar is het ook te bevatten,dat het
vogt, in de buisjdes Ruggemergs
gelegen, eene afzon-
derlyke gemeenfehap kan hebben, met de holligheden
der Hersfenen 3 zonder dat hetzelve tusfchen de Hers-
fenen en het hardevlies behoefd in te dringen.

§ 45.

En, wyl men zeer veele en klaare voorbeelden heeft,
dat het water binnen de Hersfenen was gelegen, kan
men naauwlyks twyIFelen, dat dit niet de
gewoone zit-
plaats van het vogt zoude
zyn.Düverney, was hier
van zoo verzeekerd, dat hy met algemeene bewoording
zegt, men heeft altoos gevonde, in alle Waterhoof-
den , welke men heeft geopend, dat het water zig in
de holligheden der Hersfenen onthield (ƒ).

§ 4<>.

(f j Ziekte der Beenderen. d. s. p. 5.

B 3

-ocr page 36-

lï) Van het Waterhoofd.

§ 46.

De Hersfenen beftaan, inwendig uic eene vaste ftof-
fe, die om haare witte kleur merg, en uitwendig uit
eene grysagtige ftofFe , welke men , om dat zy de
eerfte in zig bevat, de fchorsagtige zelfftandigheid ge-
naamt heeft. Deeze laatfte is in veele ineengeflinger-
de bulten en groeven verdeelt, tusfchen welke het zag-
te vlies nederdaalt , waarom de Hersfenen gene ef-
fene oppervlakte vertoonen, maar uiterlyk de gelykenis
hebben der kronkels, welken men omtrend de dunne
darmen der Kinderen waarneemt (g).

§ 47.

Het Hersfengeftel is , van het gewelf des Hoofds
tot deszelfs bodem toe, geen vast Ingewand, wyl de
Hersfenen, (deeze bepaald genomen voor de groote)
in zig
hebben, eene zeer ongelyke fcheiding, doch die
jn. een
levendig en gezond Mensch , geen merkelyke
holte maakt: want, het bovenfte en als ongelyk geholde
deel deezer fcheiding, raakt en beantwoord aan het on-
derfte
en ongelyke bolle gedeelte; doch zyn niecfamen-
gehegt, maar door haar bekleedzel, en de tusfchengele-
gcn Netwyze vlegting
{Plexus Choroidea) onderfcheiden :
20 dat de ruimte die men hier tusfchen beiden ftelt, by-
naa ingebeeld is, en die zig dan maar alleen aanmerkens-
waardig vertoond, wanneer
deeze fcheidingen, tegen-
natuurlyk, door vogc van eikanderen verwyd worden,
of dat den Ontleeder dezelve van een fcheid (ö).

§ 4S.

(^g) Winflow de la Tete § 57-60. Albin acadera. annot. L. J. C. la. p. 39.
(^j Kaller eiera phyfielog. T. 4, p. 39,

-ocr page 37-

Van het Waterhoofd. 23

§ 48.

De Hersfenen (de groote naamlyk) hebben binnen
haare zelfftandigheid , maar twee doch langwerpige
en zeer voornaame fcheidingen, en dus ook, volgens
V A R 0 LI ü s, eigentlyk maar twee holligheden, bui-
ten welke aan geen andere ruimtens deeze naam toe-
komt, ten zy men teffens holligheden wilde noemen,

de tusfchen wydtens, die door de darmswyze kronke-
lingen of andere deelen, welke
elkanderep raaken, ge-
maakt worden (i).

§ 49.

Want, de groote en kleine Hersfenen , brengen om-

trend den bodem des Hoofds, ieder twee dikke rondagci-
ge deelen voort als wortels, en de vereeniging deezer
vier deelen, vormen het verlengde merg. De twee eerften
welke ook de grootfte zyn , maaken wegens haare ge-
daante , ter plaatze daar ze famenkomen, als eene groef
of lleuf, op welke den bodem der Hersfenen gelegen
is: dus wordt \'er, door de ligging van deeze drie dee-
len , ecne ruimte gemaakt, die fommige de derde hol-
te der Hersfenen noemen, doch oneigentlyk, wyl ze
geheel buiten de zelfftandigheid der Hersfenen geplaatst
en maar een noodzaakelyk gevolg is, van de legging
der gemelde deelen even als de zogenaamde billen
en ballen, die men wil dat buiten deeze holligheden
liggen, en niet anders zyn, dan verhevenheden van het
verlengde merg buiten de Hersfenen gelegen, (k\') Op

de-

(O anat. L. i. p. 89. ep. i. de nervo, opt. p. 1$.

ik) Euftach. T, 17. f. a. K. L.

B4

X

-ocr page 38-

lï) Van het Waterhoofd.

dezelve vi^yze , wordt tusfchen den bodem der kleine
Jigrsfens , derzei ver wortels en het verlengde merg,
eeae ruimte
gemaakt, die om gemelde reden, mede
ten onregte de vierde holligheid der Hersfenen genaamc
wordt. De eerfte van deeze gemelde ruimtens of de
zogenaamde derde holte der Hersfenen, heeft gemeen-
fehap, met de zogenaamde vierde en met de waa-
re holligheden der Hersfenen § 48.ten minften de Net-
wyze vlegting, die tusfchen beiden gelegen is,nog het
SpinnewebsvUes,kan niet beletten, dat hec vogt uit dc
twee waare holligheden der Hersfenen, tot in de Rug-
gegraat vooitvlo§id (/),

§ 50-

De waare fcheidingen, welke zig binnen de Hersfenen
bevinden § 47. noemt men gemeenlyk de voorfte of
zydelyke hokens. Maar even als op alle andere plaat-
zen , daar de vliezen , der hokens of ingewanden, el-
kanderen raaken, even zo, is ook alhier, in den ge-
zonden ftaat, by het leeven, eene waas-fen of daauw;
doch,die tegennatuurlyk toe water veränderten vergaa-
dcrt zynde, deeze holligheden, en dus het ganfche hers-
fengeftel, verwyd en verdeelt: doch zulks kan niet ge-
fchieden,
ten zy het Hoofd, (in Kinderen te weeten)
te gelyk uitzet, en dit is het gcmeenfte foort van Wa-
terhoofden , xo als ik met eenige voorbeelden uit een

grooti

Varoliiis de Kovo op,t. ep. i. p. I29- HS- Euflach. T. 17. f. 2,
Wtpfcr. Hiftör, ?.|:«&piC£t. p. 43. 24s. Steno», asS. iiafnien. ^^

§Uf. Ï3Ï- P\'

-ocr page 39-

Van het Waterhoofd. 25.-

groot getal zal tragten te bewyzen, wanneer ik den
oorfprong van dit vogt in de holligbeden zal verklaard,
of ten minften opgeheldert hebl^en. Als men in een
leevendig beest, het bovenfte gedeelte van het beenig
Hoofd weggenomen, en het hardevlies geopend heeft,
befpeurd men door de Reuk, dat de inwendige vlakte
van het hardevlies, en de uiterlyke van het
zagte vlies,
een vogt uitwaasfemen dat zeer dun is, even als men
vindt by het openen van andere holligheden in geflagte
dieren. Deeze vlaktens als dan , ontdekt men vogtig
te zyn.: en deeze waafem of daauvY, ftold tot kleine
droppelen , wanneer dezelve tegens de gepolyste op-
pervlakte van een zuiver geflepen glas ontfangen wordt.
Dit zelfde bemerkt men in de holcens dqr Hersfenen , als
dezelve in een levendig dier geopend worden : en indien
men de meergemelde deelen onderzoekt, in een dier,
dat gezond zynde, voor weinige uuren door eenen ge-
weldigen dood geftorven is, wordt men daar ter plaat-
ze eenig wateragrig vogt gewaar, \'t welk die geftolda
of verdikte waasfem is. De waasfera of daauw, hoe
men ze ook verkieze te noemen, v/ordt in eenen ge-
zonden ftaat, door de opene einden der flagaderen uit-
geworpen, en ftold naa den
dood door de koude,wyl de
v/ederopneeming dan eindigt; infpuitingen van warm
water bevestigen zulks. >Maar, gelyk \'er op de gezegde
plaatzen flagaderen zyn , welke uitwaasfemen , zyn
\'er ook te gelyk aderen, welke den uitgewurpen waas-
fem weêr opneemen, dit blykt, als men kort naa den
Öood , eeii te voore gezond dier opend , dewyl \'er

li i

-ocr page 40-

lï) Van het Waterhoofd.

alsdan geen geftold vogt op die plaatzen wordt gevon-
den j zo als in de Waterzucht des Hoofds of der Hersfe-
nen , alwaar de wederopneeming ontbreekt, gebeurt (m).

§51.

Alvoorens egter, eer ik dat foort van Waterhoofden
§ 50, zal verklaaren, dien ik nog eene zwaarigheid, ia
die zelve plaats voorkomende, op te losfen Tü
lp zegt,
tweemaalen gezien te hebben, dat alleen in ééne deezer
twee holligheden meer dan twee ponden vogt befloo-
ten waaren, waardoor het Waterhoofd gemaakt werd
(n)
WEPFERhadt tweemaalen iets dergelyks in het vee bevon-
den. Hy vondt de linker zyde der Hersfenen van eene Koe,
die duizelig was geweest, zagt en uitgezet: dezelve geo-
pend zynde fprong daar helder water uit,maar hy ontdekte
dat hetzelve in de linker holte, binnen een blaasje wasbe-
flooten geweest dat de grootte van een hoender Eyhad,
en door hem werd uitgenoomen.Naderhand vondt hy in de
regter holligheid van een ander beest eene dergelyk blaas,
waaruit hy vastfteld, dat in het geval van
Tulp, het
water insgelyks in een vlies beflooteti is geweest
(0). In
een Jongetje werd het Hoofd grooter, tot dat het,
omtrent het zevende Jaar, boven de oogen den omtrek
hadt van 24. duimen: hetzelve geopend zynde, waaren de
Hersfenen maar drie lynen dik, en als in pap veran-
derd: van binnen in dezelve was eene blaas, zo dik
als het harde vlies,die vier ponden water inzig behield
(p).

Dus

fm) Kaauw perfpirRt. ïüpp. c. 2Ö. R7.
(s) Boek. I. Hoofdft. 25.
(tf) Hift. apoplect. p. 63.
(ƒ ) ac£&e!vet. s.iSh

-ocr page 41-

Van het Waterhoofd. 27.-

Dus zag Paw in \'t Jaar 1590. in een Mysje, dac blind
was, zonder uiterlyk zichtbaar gebrek der oogen, eene
blaas die een half pond helder water inzig bevacte, ter
plaatze, alwaar de gezicht zenuwen zig vereenigen, (g)
B
runner vondt in de zelfftandigheid der Hersfenen
van een Kalf , drie waterblaasjes ter grootte van een
duiven Ey, met zeer helder vogt gevuld. CO En W
ep-
fer vondt in een eerstgebooren Kind, dac nog eenige
uuren geleeft heeft, bynaa het geheele hersfengeftel
in waaterblaasjes
veranderd (y).

§ 52.

ïn een Jongetje begon het Hoofd de 7de maand naa
de geboorte te zwellen, en werd in 30 maanden zoo
groot, dat deszelfs omcrek ij el, en de hoogce van het
eene oor tot aan hec andere mede el was.
Hilda-
ïJüs vondt naa den dood, in de voorde holligheden dér
Hersfenen 18. ponden:zeer helder vogt, \'t welk niet
alleen deeze hokens, maar zelfs de ganfche Hersfenen
tot ééne holte verwyd had: waar door derzelver na-
tuurlyke kronkelingen verdweenen waaren : de derde
holligheid was niet zichtbaar, maar met de voorige
vereenigd: de bodem der Hersfenen, en de kleine Hers-
fenen waaren natuiirlyk gefield (O en wyl hy in andere
Waterhoofden, het vogt insgelyks binnen de hokens

der

(f) Obf. an. E.

(r) Eph. D. c. d. 3. a. I, p. 2Ö2.
(s) Eph, n. c.
d. I. a. 3. obf. 12?.
n. i. aanmerk. 1«,

-ocr page 42-

lï) Van het Waterhoofd.

der Hersfenen gevonden hadt, oordeelde hy het af-
tappen van het vogt daarom doodelykbevonden te zyn,
ora dat zulks niet konde gefchieden, ten zy men de
Hersfenen ook opende, dewyl het vogt binnen dezelve
gelegen
was Qu).

§

Vesalius opende het Hoofd van een Meisje van
twee Jaaren oud, welkers omtrek, in omtrend 7 maan-
den , zodanig groot geworden was, dat hy nooit groo-
ter manshoofd hadt gezien. Binnen de holligheden der
Hersfenen waaren bynaa
9 ponden vogt gelegen :\'t on-
derfte gedeelte der Hersfenen was namurlyk gefield ,
maar daarentegen het bovenfle zo dun als een vlies, of

gelyk met derzelver dunne bekleedzel Qo).

§

Van Hor ne opende in het byzyn van veele konst-
genooten, in \'t Jaar 1666, een Kind van bynaa 7 maan-
den oud, wiens Hoofd van de geboorte af, zodanig
was vergroot, dat het toen den omtrek hadt van el.
Daar was geen vogt tusfchen het harde en zagte Hers-
fenvlies, maar de Hersfenen waaren zodanig gezwol-
len en uitgerekt, dat de infnydingen en verheevenhe-
den , welke anders derzelver uiterlyken omtrek ver-
deden , verdweenen waaren, en de oppervlakte effen
en gelyk was. Hy doorflak de Hersfenen, die naauw-
lyks een vinger dikte hadden , en ontlastte uit derzelver
holte. 163. oneen heldere wey, waarna de Hersfenen

flon-

ffy) ib. D 3. aanmerk. 17,
-dB. l,. r. e. 5,

m

-ocr page 43-

Van het Waterhoofd. 29.-

jBonken en tot eikanderen vielen; waar door zy haare
gedaante en grootte verloeren ; de kleine Hersfenen
fcheenen wclgefteld (
),

§ 55.

In een Kind van 5 Jaaren oud, waaren de beenderen
van het Hoofd, door het water, zo van elkander ge-
weken , dat het Hoofd de grootte had van een mans-
hoofd. Wanneer naa den dood, uit dit Hoofd 5 ponden
water ontlast waaren, was hetzelve zo ledig, dat de
meefte daar tegenswoordige Geneesheeren, toen dag-
ten , een Hoofd zonder Hersfenen te zien, maar
Tulp
ontdekte, dat de Hersfenen niet ontbraaken, maar dac
ze door het water, als tot een dik hol vlies waaren
uitgefpannen, dat overal den hollen omtrek van het
verwydde Hoofd raakte C^).

§ 56.

Het uitwerkzel, dat het water, bevat in de hollig-
heden , had voortgebragt op de zelfflandigheid der
Hersfenen, in de W^aarneeming van
Hunauld § ai.
verdient geen minder oplettenheid. Het water, in de
holtens beflooten , was meer dan een half pint. De
wanden der holligheden zyn, in dennatuurlyken ftaat,
op eikanderen gelegen,en laaten bynaa geenzichibaarc
holligheid\'§ 47. Maar in die Waterhoofd, waaren de
win-
den van elkanderen verwyd,om meer dan een half pjnc

wa-

(w) Péchl\'n. L, I. obf. 61-. Eph. n. c. d. i. a, 4. S. obf. 137. 3-
2..
obf. 47. Morgagni do fed mprb. ep. 4.

D. i. Hoofdft. 24,

-ocr page 44-

lï) Van het Waterhoofd.

water te bevatten. De zelfftandigheid der Hersfenen>
welke deeze
wanden famenfteld, moest derhalve zeer
verlengd zyn: daarenboven, moest de fchorsagtige zelf-
ftandigheid, welke op deeze uitgezette holtens was ge-
plaatst, en tegens het Bekkeneel aangedrukt, veel meer
uitgebreidheid hebben gehadt, dan zy gewoonlyk heeft:
en tefFens, om deeze uitgebreidheid te verkrygen , was
zy niet gefchikt bywyze van omkronkelingeu. In plaats
van zig naar binnen te vouwen, om kronkelingen
te
maaken, maakte zy flegs eene efFene vlakte, die waar-
fcheinlyk de uitgeftrektheid hadt, welke de kronkelagtige
omwendingen moesten hebben. De mergagtige zelf-
ftandigheid maakte eene tweede dunne vlakte, geplaatst
onder de eerfte. Men ontdekt ligt de reden van deeze
gefteldheid. Het zagte vlies, geene kronkelingen als
naar gewoonte van de Hersfenen hebbende te volgen,
maakte zig zelfs tot eene vlakte [op de fchorsagtige zelf-
ftandigheid (y),

§ 57.

Petit, vondt in de gene, welke aan het Water-
terhoofd waaren
geftorven, de holtens der Hersfenen
zodanig verwyd,
dat dezelve de dikte niet hadden van
twee lynen, zoo, dat op fommige plaatzen, het zagte
vhes, het vogt alleen fcheen te bevatten: en wyl hy in
\'t oefFenen der Heelkonst, en het openen van doode
lighamen, geen ander foort van Waterhoofden hadt waar-
genomen, dan zulke, in welke het vogt in de hollig-
heden der Hersfenen gehouden wordt, oordeelde hy,

dat

(y) Acad. des Sden. 1740.

-ocr page 45-

Van het Waterhoofd. 31.-

dat ook alle andere foorten van dit ongemak zeer zeld-
zaam moesten zyn (2j. \'

§ 58.

Het blykt derhalve uit deeze zeer klaare voorbeel-
den. § 52-57. dat het vogt, van het Waterhoofd, bin-
Oen het Hersfengeftel gelegen zy.

§ 59\'

Maar, wyl hierdoor te gelyk béweezen wordt, hoe
zeer dit
water, de gedaante der Hersfenen kan veran-
deren , zelfs dan, wanneer naa de geboorte, dit Inge-
wand zyne natuurlyke vastheid heeft verkregen, dan
zal men zig niet verwonderen, dat dit vogt, lang voor
de geboorte binnen de Hersfenen vergaadert zynde,
dezelve zodanig uitrekken , ontbinden en verdeden
kan, dat zy als verdeeld in het vogt, met hetzelve door
eene opening in de geboorte gemaakt uitvloeijen kon-
nen , en dus deeze Kinderen hersfenloos doen fchy-
nen; wyl op dien tyd, dit geftel naauwlyks van eene
vloeiftof te onderfcheiden is,alfchoon het inzig bevat,
alle de deelen , welke hec geheele Ingewand een fa.
mengefteld Werktuig doen zyn.

§.60.

V A T E E, meende in \'t Jaar 1695. in het Waterhoofd
van een eerstgebooren Kind, gezien te hebben , dat
zelfs het merg der Hersfenen, beftond uit zenuwdra-
den welke bladswvze uitgefpannen waaren Want de been-

• \' de-

(ä) Acad. des Seiest. 1718.

-ocr page 46-

lï) Van het Waterhoofd.

deren des Hoofds, waaren niet alleen door het wa-
ter verwyd, maar de halfronden der Hersfenen , ook
door het water, dat zy inzig behielden, uitgefpannen
en gehold,in de manier van fluitkool, zoo, dat "er nog
kronkelingen nog holtens in gezien werden : maar daar
entegen waaren \'er witte draden van het verlengde merg
afgaande, door de geheele zelfftandigheid der Hersfenen ,
als melk vaten door het darmfcheil, in groote menig-
te tot aan de fchorsagtige zelfftandigheid uitgeftrekt;
doch tusfchen beiden op veelerly wyze vereenigd , zo
als uic de ftronk van fluitkool de nerf netswyze ver-
fpryd is
(ii) Malpigujs heeft de Hersfenen mede by
eene Kool vergeleken, waar van hec verlengde mergdc
ftruyk verbeeldde (&).

§ 6r.

Dat gene \'t welk de fchorsagtige zelfftandigheid der
Hersfenen bekleed, verdeeld, en de bloedvaten bege-
leid (c) is van de Ouden, en moogelyk ihet recht, voor
een vlies genomen,dat zy het zagte Hersfenvliesnoem-
den. Hetzelve is eene eile tedere ftoffe, beftaande uit
dunne draden en vliesjes,die aifins door elkanderen ge-
vlogten zyn; doch zoo, dat ze tusfchen haar kleine
ruimtens laaten, welke met elkaar gemeenfchap heb-
ben, maar op eikanderen liggende als een uitgeftrekt
vlies verbeelden. Dee^e ruimtens ontdekt men door
\'c
cpblaazen, of door de Waterzucht. Door het op de eer-
fte

(a) Eph. n. c. d. 3. g. 9. 10. obf. i66.

(b) episc de cerebr. p. 11.

Albin. acad. anot. i. Tib. 2. fig. I. 8, •... ,

-ocr page 47-

van het waterhoofö. 53

fle manier te onderzoeke, ziet men, dat iict als een
dun vlies wordt opgeheven, en als dan worden daann
te gelyk celletjes gezien.
Ruisch zegt, dat in den Jaa-
ren i66j en 1(566, dit eerst ontdekt is in het gezel-
schap van
Blasius, Sladüs, q_nina en Swam-
MErdam,
die ook dit opgeheven vliesje, om zyne
tederheid,met den naam van Spinnewebvlies
{Tunica
Arachioidsa) beftcmpeld hebben (ii): maar als Goe-
licke hem verzogt hadc , dat hy dit vlies beter
wilde laate afteekenendan
Bidloo, hadt gedaan, (e)
bekende hy zig zeer in \'t naauw te bevinde , de-
wyl hetzelve op zo veele plaatzen door draadige bin-
dingen aan het zagte vlies en deszelfs vaten gehegt
is, dat het door geen konst in zyn geheel daar van
is aftezonderen , voornaamlyk aan den bovenften
omtrek der Hersfenen f ƒ) • cn door blaazen op ver-
fcheiden plaatzen als opgeheven zynde, een celagtig
vlies verbeeld , inzonderheid als het met vogt bezet
is (g) ; en in de uitlegging der verzogte afbeelding
zegt hy, dat eene
blaaspyp wordt vertoond, welkers
wind , hec Spinnewebswyze. en het zagte vlies van een
fcheiden, waar door te gelyk de blaasjes zichtbaar wor-
den, het welk, gedeeltelyk door de lugt,
gedeelteiyk
door het water, dat tusfchen deeze twee vliezen gelegen
is, veroorzaakt wordt (b). Hy verbeeld
wel elders, als

af-

{d) Briefp. p. 312. antwoord aan Goelic^c.
{e) ib. p. 31a.
(ƒ} ib. p. 312,
(g) ib. p. 312.

(b) ib. p, 01;. Kabln. 7. pi, 2. fig. 2.

c

-ocr page 48-

lï) Van het Waterhoofd.

zoude zyn, (r) Valsalva heeft zulks mede waarge-
nome (j).

§ 65.

Schoon nu deeze Waterzucht. § 62. 64. tot de ont-
binding van het hersfengeftel, in het groeijend Water-
hoofd, vermoedelyk veel kan toebrengen, is het my
egter door geen klaare proeven gebleeke, dat alleen
hier door het Waterhoofd gebooren js: genoegzaam
altoos, fchynt het
vogt, voornaamlyk binnen de holtens,
gelegen te zyn..

§ 66,

Het Waterhoofd is tot nog toe ongeneeslyk bevon-
den.
Paree verzeekerd, dat hy nooit iemand van het
inwendig Waterhoofd heeft zien geneczen.
(ï) H i l d a-
^UTs was mede door ^bevinding overtuigd, van de on-
geneeslykheid deezer Ziekte, oordeelende het aftap-
pen van het vogt roekeloos en doodelyk, \'t welk hy
met een voorbeeld bevestigt, van een Kind, dat bin-
nen 3Ö uuren naa de
Operatie ftierf, naa dat het 9
maanden was oud geworden.
Qiy Wepfer zag een
Kind van 5 jaaren oud , met een zeer groot Water-
hoofd. Hy verwierp de
Operatie als zeer gevaarlyk,
doch een ander ondernam dezelve, en het Kind ftierf
kort daarna,
(n) de La Motte heeft hier meer voor-
beelden van gezien, (w) en men vindtze ook by ande-

■ re

(r) ib. ep. 6. lï- 13. ep. 7\' n- ep. 8. 12. ep. 27. 2.

(s) ib. ep. 4. 2. 6. 7. 9. ep. 6. 3. 6. 10, ep, 7. 2, ep. ir. 3. ep. 37, 2,

(t) Boek. 8. Kap. 1.

(u) D. 3- aanm. 17.

(v) obf. de aflFeft. Gap. 24.

(w) Tr. de Chirurg. T. 2, obC, us.

-ocr page 49-

Van het Waterhoofd. 296.-

re. (a;) Nuk hadc nooit geboordt, dat het Waterhoofd
door de opening geneezen was, maar wel, dat, vol-
gens getuigenis.van alle geloofwaardige Konftgenoten, al-
len, aan welken
deeze opening is gefchiedt, door de-
zelve geftorven zyn. (y)
Petit fchryft,als men in het
Waterhoofd , gelyk in de andere Waterzucht, het
vogt aftapt, fterft de Lyder weinig tyd daarnaa fpoe-
digof langzaam, naar maate men veel gelyk heefc af-
getapt; en
doet men al hec vogc in eene rys wegloo-
pen, dan fterven de Lyders fomwylen
4 of 5 uuren
daarnaa; maar leeven langer, als men minder te
gelyk
wegneemt: doch die hy het langfte na deOperatieheeh
zien leeven, ftierven in \'t gemeen 40 uuren daarnaa (z).
Metveei recht dan, hebben Dionis (a) Le Dran
(&) en andere voornaame Mannen, deeze kwaal i altoos
als ongeneeslyk aangemerkt, om dat de hulpmiddelen,
zo van de levenswyze als van de
Heelkonst, daarin
yrugteloos waaren.

§ 67.

Deeze Operatie is daarom te meer roekeloos, wyl
zodanige Lyders, aan hun noodlot overgegeeven, fom-
tyds nog zeer lang leeven §
21. § 55.

§ ö8.

Hildanüs zag een Jongetje van 5 jaaren oud, welkers

Wa^

(:!;) Wepfer. L. c. obf. 27. eph. n. c d. 3.\'a. 10. p. 8ó. Schenk. L.
I. p. 10. Ruisch aanm. 5a. wolf. obf. Chir. p. 49. arantius. de Turn. p,
\'•<24. Heifter inftit. Chirurg, p. 495. morgagni de Sqd. morb. ep. 12. 13.

(y) Genees ofHeelk. handw. onder

(«) acad. des Seien. 171t;.

(«) Verh. der Opei\'. P- 402.

Operat. der Heellï. p. 114-

C3

-ocr page 50-

lï) Van het Waterhoofd.

zoude zyn, (r) Vajlsalva beeft zulks mede waarge-
nome (ƒ).

§ 65.

Schoon nu deeze Waterzucht. § 62. 64. tot de ont-
binding van het hersfengeftel, in het groeijend Water-
hoofd, vermoedelyk veel kan toebrengen, is hec my
egter door geen klaare proeven gebleeke, dat alleen
hier door hec Waterhoofd gebooren is : genoegzaam
altoos, fchynt het vogt, voornaamlyk binnen de holtens,
gelegen te zyn.

§ 66.

Het Waterhoofd is tot nog toe ongeneeslyk bevon-
den.
Paree verzeekerd, dat hy nooit iemand van het
inwendig Waterhoofd heeft zien geneczen.(OHiLD
a-
Nus was mede door ^bevinding overtuigd, van de on-
geneeslykheid deezer Ziekte, oordeelende het aftap-
pen van hec vogt roekeloos en doodelyk, \'t welk hy
met een voorbeeld bevestigt, van een Kind, dat bin-
nen 36 uuren naa de
Operatie ftierf, naa dat hec 9
maanden was oud geworden.
00 Wepfer zag een
Kind van 5 jaaren oud, met een zeer groot Water-
hoofd. Hy verwierp de
Operatie als zeer gevaarlyk,
doch een ander ondernam dezelve, en het Kind ftierf
kort daarna. (ï;) de L
a M o t t e heeft hier meer voor-
beelden van gezien, (w) en men vindtze ook by ande-
re

(r) ib. ep. 6. 12. 13. ep. 7. 11. ep. 8. 12. ep. 27. a.

(s) ib. cp. 4. 2. 6. 7. 9. ep. 6. 2. 6. 10, ep. 7. 2. ep. n. 3. ep. 37. 2.

(t) Boek. 8. Kap. i.

(u) D. 3. aanm. 17.

(v) obf. da aiFeft. Cap. 24.

(w) Tr. de Cliirurg. T. 2. obC 115.

-ocr page 51-

Van het Waterhoofd. 37.-

re. (x) Nuk hadc nooit geboordt, dat het Waterhoofd
door de opening geneezenwas, maar wel, dat, vol-
gens getuigenis.van alle geloofwaardige Konftgenoten, al-
len, aan welken deeze opening
is gefchiedt, door de-
zelve geftorvenzyn.
(31) Petit fchryft,als men in hee
Waterhoofd , gelyk in de andere
Waterzucht, hec
vogc aftapt, fterft de Lyder weinig tyd daarnaa fpoe-
dig
of langzaam, naar maate men veel gelyk heefc af-
getapt;
en doet men al het vogt in eene rys wegloo-
pen, dan ftevven de Lyders fomwylen
4 of 5 uureü
daarnaa ; maar leeven langer, als men minder te gelyk
wegneemt : doch die hy het langfte na
deOperatiehtét
zien leeven, ftierven in \'t gemeen 40 nuren daarnaa (x).
Met veel recht dan, hebben
Dlonis (a) Le Dran
(&) en andere voornaame Mannen, deeze kwaal 1, altoos
als ongeneeslyk aangemerkt, om dat de hulpmiddelen,
zo van de levenswyze als van de Heelkonst, daarin
yrugteloos waaren.

§07. \'

Deeze Operatie is daarom te meer roekeloos, wyl
zodanige Lyders, aan hun noodlot overgegeeven, fom-

tyds nog zeer lang leeven § 21. § 55.

§ 68.

HildAnüs zag een Jongetje van 5 jaaren oud, welkers

Wa-

(ä) Wepfer. L. c. obf. 27. epli. n. c d. a.\' a. 10. p. 86. Schenk. L.
I. p.
10. Ruisch aanm. 52. Wolf. obf. Cliir. p. 49. arantius. de Turn. p.
\'24. Heifter inftit. Chirurg, p. 495. morgagnide Sed. morb. ep. 12. 13.
(y) Genees ofHeelk. handw. onder 17»
(«) acad. des Seien. 1718,
(a) Verh. der Opsr. p. 402.
ß) Opérât, der Heelk. p. J14. \'

C 3

-ocr page 52-

lï) Van het Waterhoofd.

Waterhoofd den omtrek en de hoogte had van a
vöetejï en
7 duimen. Die Hoofd , weikers zwel-
ïifg\'was begonnen , naa dat het Kind een jaar oud
was, vondt hy alleen op eenige\' plaatzen vliezig,
rnaar voor het overige hard. (c) En in een Jongeling
van 18 jaaren oud, welkers Waterhoofd, in zyn om-
trek en hoogte
2 voeten en 10 duimen was, en met
het derde jaar van zyne geboorte, begonnen waar zig uit
te zetten, vondc by het Hoofd op het gevoel nergens
vliezig, maar overal vast en hard\'te zya

S 69.

, Te Par3rs werd op de Kermis een Meisje vertoond,
\'c welk IC» jaaren oud was en een Waterhoofd had,
welkers omtrek
27 duimen was. Verduc dagt dat
het meer dan 30 ponden weegen moest: hetzelve was
kort naa de geboorte begonnen te groeijen , en .de Op-
perhoofdsbeenderen , waaren ter plaatze daar de
Fonta-
nel
gelegen is, zeer van eikanderen verv/yd (e).

§ 70-

Palfvn zag te Parys , het Waterhoofd van een
Kind van
6 jaaren, dat zeer dun, en op fommige plaat-
zen doorgaat was: en daar de Pylnaad de Kroonnaad
raakt, welk deel men de
Fontanel noemt, aldaar, waa-
ren de beenderen van eikanderen gefcheiden, ter breed-
te van drie dwarfche vingeren (ƒ).

§ 7-

{() Deel. 4. aamti. lo.

ib. D. 3. aanm. 19.
(^f) V^i\'duc pathol. a. 625.
{f ) Scicbryv^ der bt-cnderen p, joa.

-ocr page 53-

Van het Waterhoofd. 39

§ 71-

Een Jongetje »was tot 5 maanden naa zyne geboorte
gezondj maar toen begon het Hoofd te zwellen, en
langzaam grooter te worden , tot omtrend het 7de
jaarrhy was gebooren in mey 1678,en ftierf den lode
Januäry
1703. weshalve hy 24 jaaren was oud gewor-
den.
Ridlinüs vondt naa den dood, den uiterlyken
omtrek des Hoofds te zyn, bynaa 33 duimen: de been-
deren van het Hoofd
, waaren zodanig vereenigd, dat
op fommige plaatzen bynaa geen overblyfzel van de-
zelven werd gevonden: waarom het boven dekzel des
Hoofds, dat tweemaal dikker dan natuurlyk was, door
eene zaag moest afgenomen worden. Toen men ver-
"volgens de Hersfenen in haare tvfee halfronde verdeelt
hadde, zag men in ieder van deeze, eene zeer groote
holte, zo dat niemand twyffelde, of in deeze was al
het vogt gelegen,\'t v/elk de holtens zoo verwyd had,
dat ieder derzelve ligcelyk twee vuisten konde bergen:
de Hersfenen waaren door dit vogt, tegens het ver-
wyde Bekkeneel gedrongen , waar door ze nergens
meer
dikte hadden, dan die van eenen dwarfchen vinger,
daar werden 41 maat
vogts ontlast; en het afgezaagde
deel van het Bekkeneel, konde
alleen zi Augsburgfche
maat vogts bevatten (g).

§ 72.

Een Man van over de 30 jaaren oud, en die in zyne
eerfte jongheid een Waterhoofd hadt gekreegen, liet

zig

(i) Eph. n. c. centur i. obf. 29.

C 4

-ocr page 54-

lï) Van het Waterhoofd.

zig op de Kermis zien. Zyn Hoofd was ui term aate groot,
daar zyn overige Lighaam de grootte van een Kind van
lo jaaren niet overtrof: liy was niet fehrander , en
Iconde zig niet veel beweegen j en de groote zwaarte
van het Hoofd, was oorzaak, dat hy niet lang regt
opzitten konde, ten zy hy van agteren door kusfens
onderfteund werd (è).

§ 73-

Indien zodanige grootte Roofden op begraafplaatzen
werden gevonden, zouden \'er waarfcheinlyk fommige
zyn, welke de overige beenderen onderftellen zouden
van dezelve grootte geweest te zyn : en hieruit een
denkbeeld van eene verbaazendc Reus vormen; inzon-
derheid, wanneer de beenderen van zulk een Hoofd
te ge\'yk dikker
vv-aaren dan natuurlyk, \'t welk gebeu-
ren konde, zoo als blykt uic de waarneemingen van
D ü
v é r N e y, (f) die het Waterhoofd van een Kind van
8 of 9 jaaren opende, waar van het Voorhoofdsbeen,
de Opperhoofdsbeenderen en het Agterhoofdsbeen,
meer dan twee lycen dik waaren. Het Hoofd bevatte
meer dan 2 pinten vogts. Indien zodanig Hoofd ge-
heel opgegraaven werd; zoude het ligt te ontdekken
zyn, dewyl de beenderen van de bovenkaak, hunne
natuurlyke grootte behouden, alfchoon de bovenfte
beenderen van het Hoofd zeer vergroot worden :maar,
dit merkceeken heefc geen plaats , als dc gefcheide
Hoofdbeenderen, afzonderlykgevonden worden.
Ruisch
bewaarde een linker Opperhoofdsbeen , zo hy dage

van

Ö) van Sivieteii conj. op Bocrh. aph. 1217.

(ij ZicIcEe d?r Bcend. d. £. p. j.

-ocr page 55-

lï) Van het Waterhoofd.

van eene Reus, \'t welk zoo verbaazend groot was, dat
het voor een geheel menfchen Hoofd, tot
een helm zou-
de hebben konnen dienen; waarom ook eenige getwyffeld
hebben,of het
ook van eenig viervoetig dier mögt zya
geweest: maar het bleek klaar dat het van een Mensch
was, om dat de doodgraaver hem zeide, dat hy het
onder andere beenderen hadt opgegraaven, wiens lief-
hebbery niet groot genoeg wäs , om ook de andere
beenen te bewaaren. Hec is egter zeer vermoedelyks
dat deeze doodgraaver, indien hy in
hetzelfde graf, andé-
re Reusagtige beenderen hadt gevonden, dezelven zeker-
lykaan
Rüi\'sch of aan den Burgemeester D. J. Wit-
zen, die een liefhebbeiv en voorftaander van weten-
fehappen zynde, en het regter Opperhoofdsbeen be-
v/aarde, zoude gegeeven hebben (fe).

In de Ontleedkundige Verzaameling, welke, de Hoog-
leeraar R A ü (overleden 1719) te Amfterdam en Leiden
vergaadert, en aan de Hooge-Schoole te Leiden naa-
gelaaten heeft, zyn twee Bekkeneelen, welken, naa
dat zy, nevens andere Ontleedkundige zeldzaamheden,
in de Gehoorzaal der Geneeskunde, zeer lang bewaard
waaren, door hem (dezelve openbaar verkogt worden-
de) zyn aangekogt. Den omtrek van het eene Bekke-
neel, boven de Opperkaak gemeeten zynde, is veel
grooter dan natuurlyk, fchoon de beenderen dik en wel
vereenigd zyn: daar in tegendeel, den omtrek, bene-
den , deeze plaats, en de groote opening van \'t Agter-
hoofdsbeen, de natuurlyke grootte hebben.
OttoHeur-

(O Naaral. der rarit, p. 193. 194.

c 5

-ocr page 56-

lï) Van het Waterhoofd.

-NI ü s, Hoogleeraar in de Ontleedkunde te Leiden, hadt
in \'t Jaar
1628, voor op het Voorhoofd gefchreeven, dat
dit het Hoofd was-van eene boer, 40 jaaren oud, woo-
nende te Wensveen by Gouda, die, wegens zyn da-
gelykfche
verkeering in de herbergen, en korte gellab
te , bygenaarot werd , dronke louwtje, en weinig bly-
ke van verftand getoond hadt. Maar, het andere
Bekkeneel, was door zyne tegennatuurlyke dikte, ge-
daante en grootheid,heel aanmerklykenverwonderens-
waardig. Niet alle deszelfs beenderen , ook niet de
onderfcheidene deelen van ieder been, hadden tot el-
kanderen, die evenredigheid , welke men in natuurlyk
gefielde Hoofden vindt. Want den bodem, aan die
plaats befchouwd , daar het Hoofd met de bovenfte
halswervel moet geledere zyn, en de groote opening
van het Agterhoofdsbeen, verfchillen in grootte en ge-
daante ,naauwlyks van den natuurlyken ftaat: maar,vari
deezen bodem af, rondom opwaards, wordt het Bek-
keneel langzaam gTooter, zoo, dac het op de kruin
hethi\'eedfte is, en de beenderen worden grooter, naar
mate zy verder naar boven, en van het groote gat des
Agterhoofdsbeens gelegen zyn. De afftand tusfchen
de uiterlyke hoeken der ooghollen is 4I Rhynlandfche
duim, en tusfchen den uic- en inwendigen hoek vaa
ieder oogbol is, duim : de bolle lengte van het Ag-
terhoofdsbeen, van de rand van het grootte gat des-
zelfs, tot daar dit been de pylnaad raakt, is
61 duim ;
en die der grootfle breedte van dit been, is een weinig
minder: de breedte des Slaapbeens, van het Agter-
lioofdsbeen tot aan hac Wiggebeen, ter zyde van het

het

-ocr page 57-

Van het Waterhoofd. 43.-

het Hoofd is, ji duim: de hoogte van den top destnams-
vvyze uicfleekzels, regt opwaards te reekenen, is 2
duimen; en van den wortel des Jukbeens opwaards 2|
duim : de gvootfte breedte van het Wiggebeen in hec
hol der flaap is i| duim; en de hoogte 2| duim. De
grootfte bolle breedte van hec Voorhoofdsbeen, van
den eenen flaap tot den anderen is 11 duimen; en de
bolle hoogte der Neusbeenderen tot aan de pylnaad,is
9 duimen. Tusfchen het Voorhoofds- en Agterhoofds-
been, alwaar deeze beenderen beiden de-pyhiaad raa-
ken is, éene regte lyn, maakende een afftand van 8
duimen. De langfte middenlyn der holligheid van dit
Hoofd, te weeten, tusfchen de dikfte plaats des Agter-
hoofdsbeen, alwaar de langwerpige boezem van het
harde Hersfenviies zig in de
twee zydelyke verdeelt,
en het midden van het Voorhoofdsbeen , is omtrend
duim; en de kleine middenlyn, tusfchen de toppen der
SchubsVvyze - beenderen is duim. De loqdlynige
hoogte van den turkfche zadel, tot het Voorhoofdsbeen,
is meer dan 6i duim, waaruit blykt, dat de Opper-
hoofdsbeenderen, die van dic Hoofd vermist worden,
wel de allergrootlle moeten gevfeest zyn: en moo-
gelyk heeft
Rüisch hier van het linker, en de Heer
D. J. WlTZEN het regeer bezeten. Want hy zege,
dat het door de doodgraver v^n de nieuwe Kerk gevon-
den wds
Q), En OïTo Heöbnius meld, in \'c Jaar
1623 den Heere M. P A Auw, Schepen te Amfter-
dam, verftaan te hebben, dat het Hoofd, \'t welkte

Lei-

NaamL <kv Ravite-te pag. 193. 194

-ocr page 58-

lï) Van het Waterhoofd.

m

Leiden is, te Amfterdam, in de nieuwe Kerk, voor-?
aan den ingang der Boekerije is opgegraven, volgens
getuigenis der Koster, die op dien tyd aldaar woon-
de. Wat hier ook vanzy, de Heer
Thomas Moli-
neüx
, een Engelsch Geneesheer, die van het gemel-
de
Hoofd te Leiden, alleen het Voorhoofdsbeen gezien
en gemeeten hadt, wilde nogtans, in \'t Jaar
1699,
Iclaarlyk bewyzen, dat \'er Reuzen waaren geweest, en
de gemeene lengte van een welgefehapen Mensch , {lel-
lende te zyn jJ voet, dagt by, dat dit Mensch, de
lengte van bynaa twaalf voeten moest gehad hebben,
en dus zoo groot geweest zyn als Oo
Koning van
Bas an
, en omtrend twee voeten grooter dan Go-
liath van
GatHj die, naa zyne rekening maar 9
voeten en 9 duimen-hoog geweest was, en geloovende
dac \'er in warmer landen nog Reuzen waaren, dagt hy
dit die groote been, moogelyk
voor 70 of 80 Jaaren,
door eenige Holl\'anders uit Amerika was overgebragt,
als een voorbeeld van het Reuzen geflacht, dat zy in
hunne ryzen aldaar ontmoet hadden. De gedaante van
dit been, deedt hem denke, dar de beenderen, die \'er
natuurlyk mede vereenigd
v/aaren geweest, eene even-
redige grootte gehadt hadden, en dac dus den omtrek
van dat Hoofd
44 duimen geweest waar, dat is, eens
zoo groot dan natuurlyk, wanneer hy ze field
22 dui-
men te zyn. Dit zoude ook waar geweest zyn, indien
de gedaante van dit Hoofd, niet wanRallig was bevon-
den , en zelfs het gemelde Voorhoofdsbeen eene tegen-
natuurlyke gedaante had gehadt. Verders ftelde hy,
dac zulk een groot en zwaar Hoofd, zonder Icevcns-

-ocr page 59-

Van het Waterhoofd. 45.-

gevaar, door een lighaam , van middelbaare lengte,
niet konde gedraagen worden: dac dit Hoofd, als in
den natum-lyken ftaac, eene evenredige grootheid heeft
gehad met de overige beenderen van het Lighaam, be-
fluic hy daaruit, dat het Mensch, \'t welk dat Hoofd
gedraagen heeft, meer dan ii of ,12 voeten lang ge-
weest moet zyn (m). En dus toond hy , door zyn
voorbeeld, hoe eene valfche ftellingj met waarfcheiu-
lyke bewyzen , door een
vernuftig man , zoo waar-
fcheinlyk kan gemaakt worden, dat de bedekte valsch-
heid derzelve, moeielyk kan worden nagegaan. De
Hoogleeraar
B. S. Albinüs, heeft veele jaaren daar-
naa , uit een egten brief, van den Heere P
a a u w, Sche-
pen te Amfterdam,in\'tjaar 1623. aan den Heere O
tto
Heürnius , Hoogleeraar in de Ontleedkunde te Lei-
den , gefchreven , de dwaaling ontdekt: waarin by
meld, dac hy hem toezond, eenige beenderen van een
Hoofd, dat 3 jaaren te voore nog famengevoegd ,
doch nu door het ftooten der voeten van een gefcheiden
was, waarom hy ze niet alle hadt konnen magtig
worden : en
Heurnius teekend \'er by aan, van ge-
melden Heere
Paauw, kort te voore verftaan te
hebben, dat dit het Hoofd
was van een Mensch teAm-
llerdam gebooren, van eene gemeene geftalte; maar,
dac wegens de wanftallige grootte des Hoofds, niec
könnende gaan , zyn geheele leeven „ zonder veel be-
^\'eeging hadt doorgebragt Qn).

Men

(«) Tranfaélion PhÜofoph. No. i68. en-261.

(») Index icgati Raviani confeftufa, B, S. Albin, Nq. So-

-ocr page 60-

lï) Van het Waterhoofd.

Men voege hier by; dat de Vaderlandfche Hiftorie,
nooit heeft gewag gemaakt, van eene Reus, die zulk
eene grootte gehadt heeft, die nogthansjzoo hy geleeft
hadt, een ieders oog tot zig zoude hebben raoetea
trekken. Men kan ook uit een gegeeven been , de
lengte van
het geheele Lighaam niet opmaaken, ten be-
wyze
ftrekt, dat men Menfchen vindt, van eene maa-
tige grootte, welke de Dyebeenderen zeer lang heb-
ben, andere hebben de Opper- of Onderarmbeende-
ren zeer lang of zeer kort: ik heb een Dyebeen ge-
zien , dat ruim duimen Amfterdamfche maat lang
was; ook ftrekken de Neusbeenderen van fommige
tot een klaar voorbeeld.

§ 74.

De Ouden, om dat zy dagten, dat het vcgt gelegen
was, of tusfchen het hardevlies en het Bekkeneel,
§ 13. of tusfchen hst gemelde vMes cn de Hersfenen,
oordéelden het laatfle doodelyk te zyn: en in het eer-
fte , wanneer tusfchen de nadejn eene uitzetting kwam ,
wilden ze, dat men de vcrheevenfte plaats zoude ope-
nen
(o)- en Faloppiüs zegt, datze allen, aan
welken dit gefchiedde, geftorven zyn (p^. Het fchynt,
dat zy door gebrek van Ontleedkundige proeven § 14.
15\' 16. de gewoone zitplaats van het vogt niet gekend
hebben , zoo als ook veele der laatere Heelmeefters,
welke anders niet zouden getragt hebben, hetzelve
door eene opening te ontlasten,

§ 75-

(») Actliis.. T, 2. Serni, 2. c. r.

(f) de Tutuor. c. 24.

-ocr page 61-

Van het Waterhoofd. 47.-

§ 75.

Men vindt v^el een enkel voorbeeld aangeteekend,
alwaar het het water , tusfchen het harde en zagte vlies
fchynt gevonden te zyn, (5) maar dat is egter, bynaa ge-
ne opmerking waardig, in opzigt dergenen, (j) alwaar
het water de Hersfenen zelve verwyd had ; ook zou-
de in de eerfte Waarneeming iemand hgtelyk konnen
mistasten. Want de Hersfens, worden door hec vogt,
tot een dun vliezig hol, welkers omtrek het hardevlies
raakt, uitgerekt § 49. jï. \'t welk by de Ontleeding
ligt te kwetzen is, als wanneer iemand zoude könne
denken , dat het uitvloeijende vogt, dadelyk onder
het hardevlies gelegen was geweest. Voor weinige
Jaaren, heefc
Maria Vavot, door haar zeer aan-
merkelyk Waterhoofd, in de geleerde waereld veel ge-
rugts gemaakt: maar, wyl de Ontleeding van dit Hoofd
my zeer duister voorkomt, zal ik alleen het geval,
zonder aanmerking, voordragen. Dit Kind werd in \'c
Jaar 1755. den 23 April te Begle naaby Bourdeaux, naa
eene gelukkige zwangerheid, gebooren. Haar Hoofd was
een derde grootter dan natuurlyk, waarom ook de ver-
losfing zeer moeielyk viel. Agt dagen naa de geboorte,
bemerkten dc ouders, dat dit Hoofd, in grootte,meer
en meer toenam, en te gelyk doorfchynend werd. Dee-
ze byzonderheid, was oorzaak , dat de ouders door
Frankryk rysden , om, door het vertoonen van dit

voor-

(?) morg. de Sed. morb. ep. 12. iS.

(»•) reell, d. obf. de med. t- 3. c.27. 38 t. T. 4. 87, irtiemok presfea-
feüté?. a. T,. academ, de Ssienc.
t. 4. p. 458.

-ocr page 62-

lï) Van het Waterhoofd.

voorwerp , dat gene te winnen, \'t welk het fortuin
hen geweigerd had. Ten dien einde gingen zy van
Had tot ftad, zig in de voornaamfte het langfte op-
houdende.
Gastel zag dit Kind den 29fte July voor
de eerftemaal
te Bourdeaux , het fcheen hem welge-
fchapen en gezond , maar het Hoofd alleenlyk, was
toen
reeds zo groot , als dac van een volwasfchen
Mensch. Deszelfs beenderen waaren verre van eikan-
deren gelegen, en boden eenigen tegenftand wanneer
zy gedrukc werden. Maar het vliesagtige dat tusfchen
deeze beenderen gelegen was, week voor het drukken
der vingeren, even als eene blaas die vol vogt is, en
eene klopping op eenig gedeelte van het vlies gedaan
wordende, voelde men,de terug kaatzing aan de tegen-
overgeftelde zyde. Wanneer men het licht van eene kaars
tegen over de plaats hieldt, daar iemand, als befchou-
wer van hec ongemak , ftond, fcheen het Hoofd bynaa
geheel doorfchynend, uirgezondert, dat de vleugelen
van het Wiggebeen, wederzyds, eene duistere plaats
maakten. Men konde duidelyk, de beenderen, van
de tusfchen gelegen vliezen onderfcheiden, wyl deeze
laatfte doorfchynend waaren. Men zag zeer klaar, de
verdeeling van verfcheiden bloedvaten, omtrend de fla-
pen, en de ganfche uitgeftrektheid van den öpperften
langwerpigen aderlyken boezem. Het gezichc was na-
tuurlyk, als mede de overige werkingen van dien ouder-
dom. Den 14de
Augustus vondt hy hec Hoofd een
weinig grooter, en de onderfte oogleden waaren van
de oogbollen nederwaards gedrongen,
Eeteeder
befqhouwde dit Kind den iide Augustus i755.Hec aan-

gc-

>

-ocr page 63-

Van het Waterhoofd. 310.-

gezwbt: fcheen hem vry natuurlyk , doch het Hoofd
buitengemeen groot te zyn, en de beenderen, die des-
zelfs bovenften omtrek raaakteri , alle doorfchynen-
de, zagt en kraakbeenig: een wasch licht agter
hec
Hoofd gefteld zynde, konde men het binnenfte vaa
bet
Hoofd zien, en de langwerpige aderlyke boezem ^
van hec midden des Voorhoofdsbeen, tot zyn
ondei:-
fte einde, onderfcheiden. Van den zydelyken boezerii
Zag hy niets, en de geheele zelfflandigheid der Hersle-
nen , fcheen een klaar helder .rosagtig vogt te zyn^
Dit Hoofd was allengs zo verwyd, door het
uitzet-
ten der vliezen, die tusfchen de beenderen gelegenzym
De aflland tusfchen den wortel der neus en den nek was
15 duimen en 2 lynen: vao het eene oor tot aan het an-
dere
i voet en 9 lynen; en den grootften omtrek ^
i voet en 9 duimeni Hy oordeelde de oorzaak der
grootheid van het Hoofd te zyn, eene ontbinding vaa
de zelfftandigheid der Hersfenen in eene wey, weU
kers uitftorting dit Waterhoofd maakte. Den 2S)ftd
Augustus plaatfte hy het Hoofd in eene donkere ka-
mer voor de zonnefiraalen, waar donr het meer door-
fchynend voorkwam dan voor het waschlicht; nu kon
hy zien de regter zydelyke
boezem , die eeii ver-
volg was van den langen boezem, maar de linker kort
hy niet ontdekken. Het geheele Hoofd, van hec ge-
welf tot den bodem, was doorfchynende , aüeenlyi^
ïiitgezondert, die plaats ^ alwaar de vleugelen vart
het
Wiggebeeo met het kroon én flaapbeen zig verée-
higen, welke duisterder fcheen. Door de verfcheidé-
Jiêrly beweegingen die men aan het Hoofd gaf, zäg

ß mm

-ocr page 64-

lï) Van het Waterhoofd.

men binnen in hetzelve, een foort van fcbaduwe, waar
door men het feiswyze afzetzel konde onderfchcide.
Den 15de September, vondc hy de voorgemelde been-
deren , die den bovcnften omtrek van het Hoofd maaken,
reeds zo ftevig? lals die van andere Kinderen in deezen
ouderdom, dezelve hadden egter hunne doorfchy-
nendheid-nog behouden. Het Hoofd was grooter gewor-
den, op dc volgende wyze. Van den w-ortel der neus
tot den nek,was de affiatid nu 17duimen:van het eene
oor tot hcc andere 13 duimen; cn den.omtrek in liet
rond, I voet lo duimen 4 lynen. Het overige Lighaam
was zeer gezond en wei gevoed. De neus, door azyn
of een penneveder, geprikkeld , baarden niezing :de oo-
gen verrigtte hunne natuurlyke werkingen , gelyk ook
de andere zintuigen. In February 1756. was dit Kind
te Parys , den 6dc December van dit jaar kwam het te
ISIarbonne,
alwaar M&rcorrl, die zig geheel een
vreemdeling in de -Genees- en Ontleedkunde noemt, het-
zelve bezogt en het volgende verhaal daar van geeft. Dit
Kind was toen oud 19 maanden cn 13 dagen, bleek van
aangezicht 5 en had de oogen.naar de onderfte oogleden
geboogen , zynde zonder v/eckbraauwen : het Voorhoofd
dat uitermate groot was, was ultwaards verlengd: het
Bekkeneel fcheen zagt en dun, cn had den omtrek van
28 duimen. Het Lighaam, dat de hoogte had van 2
voeten, kwynde onder het gewigc van een zeer grooc
Hoofd, dat een dunne hals naauwelyks k-oude ophou-
den. Dit Hoofd was eenigfins langwerpig plat aan de
z;ydcn , en zo doorfchynende, dat als men een kaars
aan de eene zyde ftelde, en men het van dc andere zy-
de

-ocr page 65-

Van het Waterhqofö.

de berchouwde , ontdekte men \'éen ganfchen loop
van het feiswyze afzetzel van het Hersfenviies; hy zag
zelfs zeer duidelyk, de verdeeling der groote bloedva-
ten , maar het was hem onmoogelyk, de beweeging
van het vogt, dat door dezelve loopt, waar te neemen,
zo als henjsandere getuigd hadden. Dit Kind ftierf te
Narbonne den 14de December 1756, oud 19 maanden
en 21 dagen. De Heelmeesters
Fevv\'AND cn Bra-
gard,
kreegen, door middel van eenige giften, vry»
heid van de ouders, om hetzelve te Ontleeden
, \'t welk
zy, in tegenwoordigheid van Geneesheeren,Heelpiees-
ters en veele nieuwsgierige verrigtte , onder welke
laatfte ook was
Marcore l, die daarom van hunne
Waarneemingen de volgende befchryving geeft. Het
Hoofd van zyne uiterlyke bekleedzelen ontheven xyn-
de, verbeeldde het Bekkeneel eene onregelmatige doos,
die ten deele vliezig en ten deele beenig was. De ho-
rizontale omtrek was 24 duimen: de lengte van den wor^
tel der Neusbeenderen , tot het groote gat van het Ag-
terhoofdsbeen , duimen: de breedte van de eene
Procesfus majhideus tot de andere was 20 duimen. Om
het vogc, dac het Hoofd bevatte, te ontlasten, door-
ftak men mee de punt van
eerx Snymes de kruin, waar-
op terftond uit de opening voortkwam een vogt zo
klaar en doorfchynend als fontyn water; en al het vogc
dat het Hoofd in zig behield woeg omtrend 8 ponden. Dic
Vogc ontlast zynde, werd het vliezige gedeelte van
het Hoofd flap, viel in elkander,
en men ontdekte dac
de beenderen zagt en buigzaam waaren, en meerendeels \'
alleen vereenigd door dic vliezige gedeelte; ookvon^É

D 2

-ocr page 66-

lï) Van het Waterhoofd.

men weinige en dan nog zeer losfe naden. Met
ne zeer geringe drui<king konde men de gedaante der
beenderen veranderen. Om de deelen, die binnen in
het Hoofd gelegen waaren, te befchonwen, werd eene
langwerpige opening in hetzelve gemaakt, van het
voorfte deel der
Fontanel (die iJ duim van de neus be-
gon) toe het bovengedeelte van het Agterhoofdsbeen ,
waarnaa men bevondt i. Dat het hardevlies zeer vast
gehegt was aan den binnenkant zo wel van het vliezi-
ge als beenige gedeelte des Hoofds. 2, Dat de ontlas-
ting van hec vogt eene groote ruimte hadt gelaaten, tus-
fchen. de bovenfle en zydelyke wanden van het Bekke-
neel en de Hersfenen. 3. Dat de twee halve bollen
vän dit Ingewand, gelegen op den bodem des Hoofds,
niet meer dikte hadden dan
13 lynen: en dat zy, naa
het wcgneemen van hec feiswyze uitfteekzel , niet
meer dan één duim van eikanderen gefcheiden waaren.
4. Dat men niet duidelyk, de tweederly zelfftandig-
lieid der Hersfenen konde onderfcheiden, te weeten de
fchors en mergagcige. 5. Dat \'er geen pynappel- nog
flymklier was. <5. Daß het Verlengde en Ruggemerg klei-
Eer waaren dan natuurlyk* 7. Dat de kleine Hersfenen
niet ontaart waaren. 8. Dat het afzetzel van het harde,
vlies,\'t welk de kleine Hersfenen van de groote fcheid,
door veel gezwollen bloedvaten roodagtig was, Naa
dac het Hoofd eerst in brandewyn geweckt was, werd
het gedroogd, en toen bevondt men, dat een dun zeer
doorfchynend vlies, omcrend een derde, en de Onvoï-
jTiaakce beenderen, twee derde van die Hoofd maakten.
En dit vlies maakte voornaamlyk hec bovendekzel. De

been.

-ocr page 67-

VAN hkt WATERHoorD. 53

beenderen waaren dun, buigzaam en veerkragtig, door-
ichynende en meest van
eene ongefchikce gedaante. CO

B A s T E R opende een Kind van 21 jaar oud, dat door
het Waterhoofd geftorvcn was. Het bovendeel van
het
Hoofd, van \'t eene tot aan \'t andere oor, was
duim, en in
den omtrek 25 duimen Rhynlandsch. De
beenderen waaren zeer veel van elkanderen verwyd.
Als hy het Hoofd geopend, en, met eene opgeheve
hand
, hec hardevlics opgeligt hadt , ontdekte men
terftond het zagte vlies, \'t welk zeer dun en doorfchy-
nend was , en in zig bevatte 6 ponden en 10 oneen wa-
ter
, dat zo helder en klaar was, dat men door hetzel-
ve, als door kriscal, tot
op den bodem van het Hoofd
zien
konde; want de zelfftandigheid der Hersfenen was
zodanig gedrukc
, dac ze naar niets minder dan naar
Hersfenen geleek, en v/as niet dan een fterk vlies, op
de eene plaats dik, en op de andere plaats zeer dun:
de drie holligheden der Hersfenen waaren tot één ver-
wyd , alwaar men het Verlengdemerg en de kleine
Hersfenen zag. (t).

§ 77-

Hoe ligt nu kan iemand zodanig een vlies breeken?
cn als dan fchynt het vogc eene ander zitplaats
te heb-»
ben. Toen
tulp 5 ponden water uit een geopend
Waterhoofd hadc doen lopen, fcheen alles zo ledig, dac
de meesce daar tegenwoordige Doktooren,
te voorbaarig
oordeelden,een Hoofd zonder Hersfenen
te zien § 55-

§78.

0) ib.

(/) Philofoph. Tranfact. No, 466.

D 3

-ocr page 68-

lï) Van het Waterhoofd.

mmm

§ 7S.

\'t Is zeer waarfcheinlyk, dac de vcrwyde en doorge-
fneden Hersfens, in die gevallen, het vlies § 76. ge-
maakt hebben, waarin men verl:aald, dac buiten hec
water, geen Hersfenen, maar een vlies, of een ver-
dubbeling van het hardevlies, gevonden
is, cf wel een
flymig vogt,als
Kerkeri«g meld, die hier mede de
vertelling van de fiager wilde bekragtigen, die hem
zyde , veele gekke Schaapen geopend te hebben, in
welkers hoofden hy geen Kersfens, maar fiegs een fl3f-
niig water gevond^en hadt. (if) STEi\'fON opende het
Waterhoofd van een Kalf, en vondt in de Hersfens 4
ponden water, dat de holligheden derzeive zo verwyd
had, dat hetzelve uitgeloopen zynde, het Bekkeneel
als ledig en zonder Hersf&nen fcheen te 7,yn ; hier door
begon hy toe te liaan, het gene hy te voore niet ge-
loofd hadt , namelyk , dat men Mcnfchen gevonden
hadde zonder Hersfenen, Maar by nader onderzoek,
vondt hy, dat de Hersfens niet ontbraaken, maar door
het v/ater verwyd en geperst zynde, hanre natuurlyke
gedaante verlooren hadden,
(v) Rüisch heeft van ge*
lyke het Waterhoofd van een Kalf geopend, \'t welk
eens\\zQ groot als natuurlyk was, in \'t welk hy nogtans
een klein gedeelte der
Hersfenen overig vondt. (w)
En op:eene andere plaats, zegt hy, dat de Hersfenen,
van eea ICind , dat 8 jaaren oud geworden was met

een

(») Diemerbroek. an. 3., s. raorgagn, dc fed. worb. cp. sa. 14. Key»
obf. 46.

(f } A.éla Hafniens. Vol. j. 00 si 131,
sacnierk. aann«, 4.

-ocr page 69-

lï) Van het Waterhoofd.

een Waterhoofd, geheel in haare natuuviyke gedaante
verandert waaren. (x)

§ 79.

En als nicn eens onderllelde, datraffn, door klaare
teekencn weten konde, dat het water tusfchen het har-
devlies en de Hersfenen gelegen was, en iemand dan,
gelyk zulks in fommige Hoofdwonden wordt gedaan,
het hardevlies, tot ontlastingvnn het daaronder gelegen .
water dorst openen, als dan zoude \'er immers , door dee-
ze ontlasting, geen herftclling, maar veel eer vererge-
ring gebooren v/orden, zo in de verandering van de
gedaanee, lig^^ing ais ontaardng , welke het vogt,
door zyn gewigt en tegenftand, die het Hoofd bied
aan het Kersfengeftel, toegebragt heeft: en welke nu,
tils eenlgßns natuurlyk géwordén zynde, het leeven
eenigen tyd konde onderhouden, ■

§ 80.

Daarenboven, is het niet waarfcheinlyk, dat het vogt
hier gelegen kan zyn, ten zy hetzelve, teffens, door
bet gat van het Agtcvhocfdsbeen, gemeenfchap beeft
met het buis die het Ruggemerg bevat § 43. en door
deeze ontlasting zoude dan de beginzels van alle zenu-
wen getroffen worden.

§ 81.

Indien men naauv/keurig overdenkt, het gene van
de venvyding der Hersfenen , in het Waterhoofd te
voore §
51. 52. 53. j4. 55, 5$. 67. 68. 69. 70. 71»

72.

(ä) Kab. s. No. 9.

D 4

-ocr page 70-

5ö Van het Waterhoof 15.

gezegt, en verder uit de Waarneemingen § 6ö.
14, beweezen is,zal men met Morg ag n i wel willen
gelooven, dat een Heelmeester, als hy
zig verbeeld,
alleen het \'hardevlies te openen , ook te
gelyk de uit-
gefpannen Hersfenen doorboord; \'t welk wel de waar^
fcheinlykfte reden is,waarom deeze
Operatie de dood ver-
gorzaakt; hy bev-zyst dit ook verder, dooreen geval, dat
Scheützer aan Vesalius mededeelde. Men opende in een
Gasthuis en wel met algemeene goedkeuring, het Water-
hoofd van een Kind, om dac men geoordeeld hadde,
dat het water tusfchen het hardevlies en het been ge-^
legen was: naauvyelyks waaren \'er by deeze ontlasting
3
oneen vogts weggeloopen , of daar kwamen ftuipen,
welke tot den volgenden dag duurden ; en het Kind
ftierf, Men geloofde dat deeze ftuipen door hec ope^
nen van het hardevlies veroorzaakt waaren maar de
Ondeeding, toonde aan, dat niet alleen dat vlies, maar
tefFens ook het zagte vlies en de Hersfenen zelve, door-
boord waaren. Het Fïersfengeftel was tot de dunheid
van een vlies uitgezet, en vulde de geheele holte des
Hoofds; want daar waaren ten minften 8 ponden water

binnen derzelver holligheden gelegen geweest (31).

§

Rit voorbeeld wordt verfterkt, door een ander, \'t
welk Ï^E Cv^T pndervondt in \'t Jaar 1744. Een Kind
yan 31 maand, had federt vyf weken het Hoofd zeer
groot ^ en de naden waaren zeer verwyd : hy oordeelde dit
W&terlioofd ongeneeslyk, maar liet zig egter;, door de

Ou-,

(jf) vVIorgagni df led, mprb. ep, 12. art. 13.

-ocr page 71-

lï) Van het Waterhoofd.

Ouders, die de uitkomst voor hunne reekening naa-
men, tot dc
Operatk overhaalen, zich tefFens vleijenr-
de,dat als hy door een Werktuig by hem uitgevonden,
het water beurtelings ontlastte, en door een verband
bet Floofd drukte , zulks met een goeden uitflag zou-
de gefchieden
: \'$ Vrydags ontlastte hy door de TrcU
cflr 4 a j opeen vogt: Zaturdags herhaalde hy zulks;
en Zondags was het Kind niet wel, maar \'s Maandags
tapte hy weder
5 oneen af: doch de nagt tusfchen
Maandag en Dinsdag ftierf het Kind , alfchoon naa
ieder ontlasting , het Hoofd door het Verband ver-
naauwd was. Hy vondc, het Hoofd geopend zynde,
dat de Hersfens tegens hec hardevlies gelegen waaren,
maar dezelve waaren zo verdunc, cn als ontbonden,
dat ze alleen als een dunne zak verbeeldde, die met
water gevuld was : hy opende dezelve, en zag, dat de
Ziekte, alleen was, eene verwyding der twee zydely^
ke holtens, door vogt binnen iudezelvenvergaadert(2).

§ 83.

In eene der Werken, welke myn op den naam van
HippoKRATEsheefc uitgeg eeven, vindt men teeke-
nen , welken
aanwyzen , wanneer \'er water in de Hers-
fenen vergaadert is
, en voor de laatfte geneeswyze
wordt opgegeeven , de doorbooring van het Opper-
■ hoofd, (a) Maar veele twyffelen aan de egtheid van dat
Boek, (b) wyl ook onder de gemelde teekenen niet
aan-

ge-

(«) Journal de medicln. Tom. 12. p. 247.

(.«) de Morbis. L. n. c. ö.

mercurial cenfur. in hipp. p. ii. en op. Hip. i. T. 2. p. Ji3,

-ocr page 72-

58 Van het Waterhoofd.

gehaald is de verwyding van hec Hoofd; ook wordt in
hetzelve niet van het eigentlyke Waterhoofd gehan-
deld.

5 84.

S EvEuiNüs, die bet vuur en ftaal,in de Heelkonst
overal zeer hoog verhefce, dagt, dat men de voorgemel-
de raad,
alfchoon niet van den Opperbevelhebber in de
Geneeskonst Hippokrates zelve, maar uit eene
agterafftammeling van A s c
l e p i ad e s uit de fchoole
van
Hippokrates, komende, egter niet behoorde
te verwerpen, te
meer, dewyl ook G a-l E N ü s de door-
booring vah het Waterhoofd
voorfleld, wanneer het
vogt tusfchen het hardevlies eri het been gelegen is:
daar hy
het ongeneeslyk oordeelde, als het. vogt tusfchen
het hardevlies en de Hersfenen zat. (c) Maar hy zoude
het nut der Trepaan dan overtuigender getoond hebben,
als hy den goeden uitflag, van derzelver gebruik in het
Waterhoofd , door geloofv/aardige voorbeelden der
Ouden of laatere Schryvers, of door zyn eigene onder-
vinding, hadc konnen bevestigen.

§ 85.

Paülus Egineta, verhaald wel, dat in het Wa-
terhoofd der Kinderen, eenige Heelmeesters, het door
de boor losgemaakte been uitgenomen hebben; maar
nadien hy egter deeze
Operatie verwerpt, moet hy van
derzelver goeden uitflag, geen bewyzen gehadt heb-
ben
(d).

§ 85.

(e) Gal. introduftio. c. 19. M. aur Ssverinus, de elBcac. med. p, 135.

(4). ib. L. 6. c. .

-ocr page 73-

lï) Van het Waterhoofd.

§86.

Een weyagtig vogt, dac tusfchen het hardevlies en
het been gelegen ivas, had aan eene Boer eene hevigs
en langduurige hoofdpyn veroorzaakt: door ongeduld
overwonnen, vroeg hy aan een Paardemeester, die ge-
woon was het kolderige Vee het Hoofd te doorbooren,
of hy zulks aan hem wilde doen. Deeze zonder veel
voorafgaande omflag , welke by onze Heelmeesters
plaats heeft, doorboorde
hem hec Opperhoofd, met
een gemeene timmermans boor. Daar kwam veel wey
uitloopen ; en hy is volkomen herfteld.
V.^epfer ver-
haald deeze Hiilorie zeekerlyk op hooren zeggen, de-
wyl hy anders, zulk een zeldzaam geval, indien het
w-aar en door hem gezien was, wel cmftandiger zoude
bekragtigd hebben: ook geeft hy deczen raad niet aan
den WED.
Syndicus, over wiens hoofdpyn hy ge-
raadpleegt werd , die hy dagt op dergelyke wyze voor te
komen, hy redeneert eerst, als hy het geval van de
Bóer te pasfe brengt (e).

§ 87.

De Ouden zo wel als de laatere Schryvers, hebben
fomwykn
Operatien vorgefleld, welke zy nooit gezien
of gedaan hadden ,\'t zy op vertelzels van onbekwaame ge-
tuigen , of op befpiegelingeii, waar door fommige zoda-
nig werden ingenomen, dac zy, zonder de bevinding
af tc wagten, zig reeds overtuigde, dat den uitflag,
aan hunne verwagting zoude beantwoorden: andere door

het

(f) Wepfer de !?fect Capit, obf. 46. p. 119,

-ocr page 74-

5ö Van het Waterhoof 15.

hec gezag van deeze verlokt, ondernaamen het aangc-
preezen werk; en daar zyn wezentlyk, door deezen
weg, eenige goede
Operatiën te voorfchyn gekomen:
maar daar en tegen ook, zyn andere, de flagtofFers der
eerfte proeven geworden, en hebben de fpreuk beves-
tigt (namelyk) dat door hec geneezen van eenige en het
vermoorden van andere, de Heelkonst volmaakcer is

geworden.

§ 88.

De H A A N , fteunende op de getuigenisfe van meer
dan 40
voornaame Schryvers, dat de branding van het
Bekkeneel, nooit gevaariyke gevolgen had gebade, en
dat daarenboven, hier door, in veele moeielyke hoofd-
kwaalen , zeer veele gunftige geneezingen bewerkt
waaren, oordeelde, zig van nalaatigheid te zullen be.
fchüldigen , als hy in dergelyke en anderöns ongenees-
lyke gebreken,
dit middel niet bezogt. Hy deedt der-
halve dezelve in
\'c werk ftellen, in twee anderfins gezon-
de voorwerpen, maar welken
Amauroßs hadden. De eerfte
ftierf omtrend het einde des vierden, en de andere op
het midden ces vyfden dags naa de branding:doch bei-
den door de uitwerking der branding: want in beide
deeze Hoofden, niettegenftaande de branding maar op-
pervlakkig gevonden werd, zagt men het harde en zag-
te vlies zeer ontfteeken; en in de eene was airede veel
etter op het linker deel der Hersfens, onder de plaats
daar de branding
gefchiedt was. Hoe vremd en on-
verwagt, deeze twee ongelukken , in den beginnen ,
ook voorkwamen,
deedcn menigvuldige proeven, op
dezelve manier en in vencheiden Bekkeneelen geno-
men,

-ocr page 75-

Van het Waterhqofö.

men» alle verwonderingen verdwynen: want hier door
ontdekte men, dat de Opperhoofdsbeenderen, verfcbe
of dropge, van welke dikte zy ook zyn, naauwelyks
drie feconden van een minut, door de brandyzers aan-
gedaan zynde, op die plaats zo heet worden, dat nie-
inand aan den onderkant, zyn vinger lang tegens dee-
ze plaats kan houden, zonder zig merkelyk, ja zelfs
tot blaarenstoe, te branden. Weshalve, iosgelyks hec
hardevlies en de Hersfenen, onder depiaaczen der bran-
ding gelegen,ook zeekerlyk door de groote hitte moes-
ten getroffen zyn : te meer, om dat men, het brand-
yzer, op een
versch Bekkeneel gefteld zynde, terftond
van de andere zyde, als kookende blaasjes zag te voor-
fchyn komen (ƒ).

§ 89.

Het betaamd een edelmoedig Heelmeester, dat hy
^yn misflag eenvoudig bekent , op dat niet andere
naderhand in gelyk gevallen bedroegen worden t en een
rnisfiag, voornaamlyk als de Bewerkingen, op het ge-
zag v^n voornaame Mannen ondernomen zyn, is veel
minder berispelyk, dan het opgeeven der gevolgen ter
kwaader trouwe: en het zoude aan de Heelkonst veel
voordeel toebrengen, als men de kwade gevolgen, der
befchrevene
Operaturii niet minder dan derzelver voor-
deden rugcbaar maa,kte.

§ 90.

Het is meermaal en waargenomen, dat ook het Rug-
\' gemerg ontbrak of bedurven was, in die Kinderen ,

wel-

(f) de Haan, rat. »eilend, part. ö. c, 6.

-ocr page 76-

7c3 Van het Waterhoofd.

welken zonder de Hersfenen fcheenen gebooren te zyn.
Morgagni meend, dac die vcrfchynzel, al mede
geen verwondering verdient,alzoo door de Wacerzuchc
%\'an het Hoofd, die der Ruggegraat kan verklaard wor*
den. Immers is in eenige van deeze voorwerpen ^ het
vogt in beide deeze deelen gevonden, § en in ande-
re behalve de gefpleete Ruggegraac, een opening in
dezelve, waar door hec vogt met hec verdeelde hers-
fengeftel of bedurven Ruggemerg heeft können weg«
loopen
(g): en als de Hersfens, en hec Ruggemerg,
oncbraaken, zyn veelmaalen de zenuwen, in haar ge-
heel en welgefteld gevonden, tot binnen in de holte
van het ledige Hoofd of de Ruggegraat.

§ Pi.

Fontanus zag in \'t Jaari629. een Kind, dat ter
plaatze, daar de Hersfenen en het Ruggemerg behoor-
den te zyn, niet dan helder water had (fc).

§ 92.

Düverney zegt, ik heb veele Kinderen geopend,
welke geen Hersfenen hadden, maar evenwel, als ik
het nazag, heb ik de zenuwen, welken van de Hersfenen
komen, te weeten, het i. 2. 3. 4. en s- paar, na-
tuurlyk gevonden. (O En elders zegt hy in een der-
gelyk geval, de holte der Ruggegraat geopend hebben-
de,

(g) Morg. dc Sid. morb. ep. 12. art. g.

(b) Curat., et refp. med. p. 26.

(i) Oeuv. auatom. t. 1. p. 334-

-ocr page 77-

Van het Waterhqofö.

de, vond ik het Ruggemerg en alle deszelfs zenuwen
natuurlyk

§ 93. ■

Mauritius Hofman, verhaald van een misge-
hoorte in \'c Jaar 1646. te Neurenberg voortgebragt, \'t
^elk, om dat den hals daaraan ontbrak, het Hoofd als
tusfchen de Schouderen hadt geplaatst. Daar ontbraa-
ken 3 Halswervelen, de Hersfenen en hec Ruggemerg,
maar in den nek was eene
opening, waar door men een
vinger in de holligheid der Ruggegraat kon
brengen (/).

§ 94.

Li TT RE opende een Wanfchepzel , van welkers
Hoofd alleen den bodem werd gezien, bedekt met een
vlies , aan \'t welk gehegt waaren de zenuwen en
bloedvaten, welken men gemeenlyk vindt aan den bo-
dem van het Hoofd. De holte der Ruggegraat, was
in haare geheele lengte van agceren open, ter wytte
van 9 l\\\'nen, en bekleed rnet hetzelfde vlies als de bo-
dem van het Hoofd: dit vlies bevatte geen Ruggemerg,
^aar alleen de zenuwen tot de Ruggegraat behooren-
de; en de zenuwen kwamen voort vao den binnekant
van dit vlies : alle de andere deelen waaren natuurlyk,
en welgevoed ; de moeder heefc deeze Vrugc tot de
agtfte maand voelen leeven (fw).

§ 95.

F a ü V E L vertoonde aan de Akademie, eene Vrugt

zon-

C^) Philofoph. Tranfact. N. 22(5.

fO Velfciiius epifagra. 9. Vefling, obf. et Epist. No. 44,

(j»>) aeadeic. des Scienc. J701.

-ocr page 78-

64 Van het Waterhoofd«

■Si^

ponder groote of kleine Hersfenen of Ruggemerg 5 al-
hoewel dezelve anders wel gemaakt was. Dezelve was
op haare tyd gebooren, hadt twee uuren geleeft, en
wanneer men het doop water had op het Hoofd ge*
fprengdj nog eenige teekenen van gewaarwording ge-
geeven («).

§ 95.

Merry heeft eene mannelyk Vrugt gezien, die op
haar behoorlyke tyd gebooren was, welke geen Hers-
fenen of Ruggemerg hadt, nog 20 uuren geleefc
heeft, en eenig voedzel heeft genomen. Het harde en
zagte vlies, maakte een buis in de Wervelen (0).

Aan eene Vrugt van 6 maanden, zag men van het
aangezicht, alleen dac gedeelte, \'t welk tusfchen de
kin en de wenkbraauwen is gelegen, \'t was eveneens,
als of men door eene ronde fnede, het Bekkeneel, het
hardevlies en de Hersfenen, van boven hadde wegge-
nomen ; van deeze twee laatfte deelen was geen over-
blyfzel : het zagte vlies bedekte alleen den bodem van
hec Hoofd; en het fcheen, als of van dit vlies, alle
de zenuwen voortkwamen , welken door de gemeene
wegen van het Hoofd gaan: dit vlies bekleedde ook
verder de geheele Ruggegraat, hoewel derzelver holte,
van agteren, van de agtfte Ruggewervehot de laatfte
der lendenen open was, en fchoon \'er geen Rugge-
merg

(») acad. des Seien. 1711.

(0 ib.

-ocr page 79-

Van heî Waterhódfö.-

tfiërg was, zag men egter Wederzyds, uit de gezegde\'
holte, de zenuwen even als in den natuurlyken ftaal
voortkomen (p),

§ P8.

VaLsalva opende eene Vriigt van 8 maanden dragts j
hebbende die gedaante, welke fommige by eene Päd
vergelyken § 24. Het Hoofd verbeeldde van boven eeü
zeer verward gefteï, wyl de, beenderen.
Welke anderS
het dekzel of gewelf
van hetzelve maaken, niet ge-
vonden
werden ; çn de andere eene ongéfchikte gedaan-
te hadden. Daar waaren geen overblyfzels van Hersfe-
nen of Ruggemerg , zelfs geen holte voor de Ruggegraat $
Waarin, zo als natuurlyk is, het Ruggemerg zoude kön-
nen beflooten zyn; en\'t fcheen als of de zenuwen aan dö
Ruggegraat gehegt waaren.
Morgagni brengt dit\'
geval, tot dat foort, in \'t welk het Waterhoofd een ge-
deelte van het Hoofd cn de ganfche Hersfenèn
Ceerd
(q),

§ 99\'

Een Kind van omtrend 6 maanden dragts, had byhaä
geen
Hals, geen Vobrhoofd , Agterhoofd of Kruin ^
maar in de plaats
van deeze drie laatfte deelen, was \'ei\'
alleen een Hap roodagtig
vlies : en nadien het lïieestë
gedeelte van het voorfte der oogbollen ontbrak, püÜ-
den de Oogen voor uit ; wyders fcheen deeze Vrugt wel
gevoed. Dewyl
Morgagni te voore een Kind zón-
der Hersfens hadt geopend, vermoedde hy, \'t weïk de üïe^

(P) Sue. acad". des Sciön. 1746.
ii) äs fea. morb. Ep. 48.-^. 4».

-ocr page 80-

(i6 ^ Van het Waterhoofd.

komst ook bekragtigde , dat ook in deeze Vrugt de
Hersfenen zouden ontbreeken: en toen liy het gezeg-
de viies, dat alleen het deksel van het Hoofd maakte,
wegnam, vondt hy onder hetzelve, in der daat ook
niets anders, dan de ongefehikte en onvolmaakte bo-
dem des
Hoofds, en geen bewys van groote of klei-
ne
Hersfens, nog het Verlengdemerg: daar was eene
groote
opening aan het bovenfte der Ruggegraat, naa
derzelver lengte, alwaar hy het begin van het Rngge-
merg befpeurde,
\'t welk daar als uit zig zelfs fcheen
te beginnenden van waar het door de ganfche holte
der
Ruggegraat voortging; dat door hec van agteren open
maaken der Ruggegraat bleek. Maar fchoon hetzelve, als
natuurlyk, zyne zenuv/en en de Paardeftaart
(Canda Eqid-
voortbragt3 was egter het Ruggemerg zelfs, in zyn
geheele uitgeftrektheld zeer dun, en\'maar gelykenue naar
eene afbeelding van R-Uggemerg , beftaande wel uit
een roodagtig vlies, maar uit geen mergagdge zelfftan-
digheid: hier door was de holte der Ruggegraat bynaa
ledig, en derzelver wanden , werden ,van een rood-
agtig,
vlies gedekt, dac gelyk was aan het gene dat het
dekzel
van het Hoofd maakte , waarom hy hetzelve
voor
het hardevlies aan zag. Hy dagt, dat by de eer-
fte groeijing, de Hersfenen niet ontbrooken hadden,
maar dat ze
door de Ziekte, verdunt en weggevloeid
waaren. Het
kwam hem teffens waarfcheinlyk voor,
dat dit voorwerp, geleken had naar die gene, welke
Ruisch zegt gezien te hebben, die gebooren waaren
met een Watergezwel aan het Agcerhoofd , welks
vogt > gemeenfchap heeft > met het vogt dat dc holtens

der

-ocr page 81-

lï) Van het Waterhoofd.

def Hersfenen bezet-3 (r) en waarvan hy ook een voor-
beeld gezien hadc. Hy dagt, dac als het Waterhoofd
verzeld was met een Watergezwel aan de H:alswerve-
len, en dic laatfte dooi brak dac dan te gelyk, mét
hec vogt, de verdunde Hersfens konden uitloopen. Diè
oordeelde hy in zyn gemelde geval waarfcheinlyk plaatë
gehadt te hebben, nadien \'er eene opening gevon-
den werd, juist daar hec Ruggemerg beginc; hec bë-
wys hier van was , dat hec Watergezwel, \'t welk ge-
meenfehap had gehad mee de holte des Hoofds en
die der Ruggegraat, te gelyk doorgebroken waS, waar
door de Hersfenen, door de uiczetting van hec vogt als
verdunt zynde, in hetzelve verfmolcen en tefPcns doOr
deeze opening weggeloopen waaren; doch het Rugge-
merg , was door de drukking
verkleind en verdunt.-
Dit Kind had naa de geboorte, door het optrekken dér
Beenen, nog eenig bewys van leeven gegeeven

§ 100.

Het voorwerp dat door AmaNd gezien is , fchynt
van
den^elfden aarc geweest te zyn. Deszelfs Be-
fchryving is wel duister , maar wordt klaarder , als
men ze vergelykc met
hec gene Littre zegt, van
een dergelyk geval, dac aan hem door A
m a n d wasi
medegedeelt in\'t Jaar 1700.en \'c welkhy aan de Akade-
mie der Wecenfchappen vertoonde, te weeten.Hetzel-
ve had aan het Agterhoofd een foort van Bonnet: daar
^as van het Hoofd niets over dan de bodeni j de f

Halé.-

C; Ruisch. aanmerk. 52.

0) Morg. ep. anac, 20. 5$, 57,

E g

-ocr page 82-

7c3 Van het Waterhoofd.

Halsvvervelen waaren gefpleeten, welker opening naar
beneden langzaam kleinder werd; de Bonnet of Kar-
poes verminderde op dezelve wyze en dekte de opening
der Haiswervelec
CO*

§ lOT.

Het is ook niet onwaarfcheinlyk, dat het Kind, waar
van Kerke ring iiet geraamte heeft afgebeeld, ook
dusdanig; gefield geweest zy: alfchoon
Ruisch, die
het gekogt en aan hem geleend hadt om af te beelden,
meld, dac het geen Hersfens of hoke in het Hoofd
had, maar dat dit geheel beenig was. Cïi;)KERKERiNG
befchryft eh verbeeld het Hoofd mee het aangezicht
van een Aap, hebbende geen Hersfens of holte om de-
zelve te plaatzen: maar op de plaats, daar het Hoofd
en de Hersfenen behoorden te zyn, v/as een placagtig
zeer oneffen beenig
deel , welks bovenfle gedeelte,
als mee cwee vleesagtige hoorens bezet was: de Rugge-
graat was van het Agterhoofd af, tot aan de zesde Hals-
wervel, zeer v/yd gefpleeten en bevatte geen Rugge-
merg («ü).

§ 102.

Morgagni cn Valisnerius openden een vol-
draagen en anderfins welgefteld Kind , uitgezondert,
dat in deszelfs Hoofd, nog groote nog kleine Hersfe-
nen gevonden werden: maar het 7, 8, 9 en lode paar
zenuwen, waaren, even als men dezelve, wanneer de

Hers-

(j) obf. fur les accoudi. ob. la?. acad, des fcien, 1700.

(tl) Ruisch. I. Tient. No. 8.

(s) obf. anat. 23. Tab. Hg. i. a. g.

-ocr page 83-

Van het Waterhoofd, 69

Hersfens voor/.igtig uitgenomen zyn, aan den bodem
des Hoofds gewoon is te vertoonen, en aldaar nog eenig-
fins boven hec hardevlies verheven; (^v) doch van hec
Bekkeneel was niets over, dan alleen den bodem, en
deeze was nog niet geheel, dewyl daaraan ontbrak, al
het gene agter het gfoote gat van het Agterhoofdsbeen
behoort te zyn
(x),

§ IQ3-

Maar uit verfchciden reeds verhaalde Waarneemin-
gen is gebleken,dat,wanneer het WaterTioofd,voor de
geboorte gev/eest zynde, zich ontlast heeft, als dan,
alleen aan den bodem van het Hoofd,
een ongefchikt
geftci van kwalyk gegroeide beenderen gevonden wordt.
Kerk er inc fchryfc de wanfchaapenheid, aan de in-
beelding van de moeder toe: en welke vermoogens hy
hier aan toe eigent, blykc uit het verhaal en de afbeel-
dingvan eene boere Schout:deeze,hec koorn van eene
Boer, die de vereischte lasten niec konde opbrengen,
doende wegneemen, werd van eene oude Vrouw op
den Rug geklopt, die hem vraagde wat hy deedt; en
van
dien tyd af groeide op de plaats des Rugs een Gezwel
ter grootte van eqne noot, welk Gezwel, in den tyd
van drie jaaren zo toenam , dat het
een zak met koorn
verbeeldde dien hy op den Rug droeg.
Kerkering oor-
deelde
, dat hy op hec aanraaken van de oude Vrouw
door vrees van tovery was aangedaan geworden; voe-
gende hier het denkbeeld by, dat zulks eene regtmaati-

Cii") adv. anat. 2. 35.

(•>■} da Sed. morb. ep. u,

\' E 1

-ocr page 84-

7c3 Van het Waterhoofd.

ge ftraf kan zyn geweest, om dat hy de arme Boes
te fterk hadt vervolgd (jy^.

§ 104. •

In \'t Jaar 1746- werd aan Morgagni een zooge-
naamt Monfter getoond, van \'t v^elk hy op het eerfte
aanzien zyde , dat hetzelve geen Hersfens zoude heb-
ben. Het was een voldraagen
Kind, dood gebooren,
welks Hoofd , te vocre, door water was uitgezet, ge-
weest : het had geen Hals, en boven de oog^n bynaa
geen
Voorhoofd, van welke plaats, die voor de ge-
meene bekleedzelen diende, alleen voortkwam, een rood-
agtig vlies, dat het bovenfte van
hec Hoofd, \'t welk
geenfins verheven was, maar van agteren afbellende,
dekte; en verder langs het midden des Rugs tot het
einde van de Borst was uitgeftrekt; doch dat te gelyk
zoo
veel fmaller werd als het lager kwam. Onder dit
vlies, daar hetzelve van agteren de Rug bedekte, ree-
zen op tweebeehige verhevenheden, zo als het fcheen:
ieder
van deeze, als van eene zyde des Hoofds voort-
komende, was minder verheven, en nader aan den an-
deren gelegen, hoe dezelve verder van het Hoofd af
was, waaruit bleek, dat \'er eene gefpleete Ruggegraat
onder
het vlies gelegen moest zyn. Aan de zyde van
dit vlies, ontbraaken de gemeene bekleedzelen van het
Lighaam niet. Dit ylies, daar hetzelve het bovenfte
van het Hoofd dekte, geopend zynde, vondt men on-
der hetzelve, niets dac men voor een overblyfzel van
groote of
kleine Hersfens of het Verlengdemerg zoude

heb-

0) obf. 4- -■ •

-ocr page 85-

Van het Waterhoofd. 71

hebben konnen aanzien. Van hét-Voorhoofdsbeen was
alieen dat gedeelte óver, \'t welk het dekzel der oog-
hollen helpt maaken; het voorfte gedeelte ontbrak; als
ook de Opperhoofdsbeenderen : en van het Agterhoofds-
been, al het gene dat niet voor deszelfs groote ope-
ning is gelegen, waarom ook deszelfs opening onVol»
maakt was: de Slaapbeenderen waaren ter zyde agter-
waards geboogen : aan de Ruggegraat ontbraaken
3
Halswcrvelen, en de andere van den Hals, waaren als
in eikanderen gedrongen, zoo, dat eenige
deelen van
fommige, met de deelen der naastgelegene als faaméri-
gegroeid waaren , dat ook gezien werd aan de
3
bovenfte der Eorst, welker lighamen tot één deel ver-
eenigd waaren; en van deeze laatfte af, werd de Rug-
gegraat in twee bogten gefTingerd. De Ruggegraat was
wezentlyk gefpleeten: want even als van de bovenfte
Halswervel, dus was ook vervolgens in alle de andere,
tot de laatfte der Lenden toe, alles wat beenig tot der-
zelver Lighaam gevoegd wordt, op dat zy faamen ééne
holte zoude konnen maaken, wederzyds ter zyde ge-
boogen en uitgeftrekt; waar door die twee verheven-
heden kwamen, welken te voore vermeld zyn: der-
halve , was hier ook,
even als in de Waarneeming vaa

Littre § 94, nog holte der Ruggegraat nog Rug-
gemerg (z).

ONT*

-ocr page 86-

ONTLEED.MN BE-ELKÜNDIGE

VERHANDELING

VAN HET WATERHOOFD, \'T WA.
TERGEZWEL- EN VERDERE BE.
KENDE GEBREKEN DER RUG-
GEGRAAT,

D

TWEEDE VERHANDELANQ,
Van hec Watergezwel epz,
§ 105\'

e Ouden hebben het Watergezwel van een byzon^
der gedeelte der Ruggegraat § 8. 9. niet als eene
byzondere Ziekte befchreeven, maar zeer waarfchein^
lyk, hebben zy hetzelve,wyl den inwendigen toeftand
van dit Ongemak, aan hen onbekend was,onder de ge-
meene benaaming der Gezwellen begreepen- En dewyl
eerst in de voprleede Eeuw door de Ontleedkunde is
ontdekt, de
inwendige-veranderingen, die de deelen,
welke het Gezwel maaken, ondergaan, kan men niet
dan by een Iqsfe gisfing , eenige omftandigheden
pp,maaken, wie eerst hetzelve , als een Gezwel, dat
^oor byzondere cigenfchappen en teekenen van de an-
deren onderfcheiden was, befchreeven h?eft.

§ 105^

-ocr page 87-

Van het Watergezwel enz, \' 73

§ IQÖ.

Schenklos befchryft uit Cneülinus , de vol-
gende Waarneeming. Daar werd onlangs een jongetje
gebooren, dat op zyn
Rug, even boven den Aars, een
Gezwel had, gelykende naar eene worst, \'t welk door
een Heelmeester geopend zynde , vloeiden \'er niets
dau een dun vogt met een weinig etter uit;cn als het-
zelve naderhand op den raad van eenige Geneesheeren
geheel was
weggefneden, flierf het Kind dgn vierden
dag daarnaa (a),

§ 107,

Severinus, geeft in de lyst der Gezwellen,
welken hem in de oeffening der Heelkonst voorkwa-
men , en die hy by andere niet hefchreeven vondt, een
Hoofddeel , van het zwartagtige Worstgezwel, in \'t
welk hy zegt. Het gene
Cneülinks verhaald, is in
het Jaar löai. ook volmaakt even eens aan een jonget-
je gebeurt: en als een bekwaam Heelmeester, hoewel
tegens het gevoele van zyn amptgenoot, dit zwart bloe-
dig darmpje hadt weggefneden , ftierf het Kind ter-
ftond
(ii). Eenige meenen , dat onder andere benaa-
mingen, hier van het Watergezwel der Lenden gehan-
deld wordt, en niet zonder
reden, wanneer men na-
gaat, dat hec openen deezer Gezwellen , zo fpoedig
de dood veroorzaakt, gelyk ook naderhand is waarge-
nomen. Het vreemd
denkbeeld , cn de oogcwoone
"Vergelyking welke deeze
Schry vers gebruiken, bewyzen

hcc

f") Scheninus. obf. L, 5, p. 66i. . .

ft) de NoviflT. obf, abccs, c. 19.

E 5

-ocr page 88-

Van het Watergezwel enz, \' 335

het tegendeel niet, te meer, als men overweegt, dat
\'er geweest zyn, zelfs nadat den aart van het onge-
mak door de Ontleedkunde verklaard was, v/elke meen-
den , dat het vogt, in dit Gezwel, uit de Waterblaas
kwam, (O en andere dagten, dat de Wervelen intween
verdeelt
waaren, even als de llagters de Beesten door-
hakken id},

§ io8.

Onder de byzondere WaarneemiDgen, worde van vee^
Ie, voor eene der eerfte gehouden, die aan
Bauhi«
NUs toegcfchreeven wordt. Een Mysje van 17 weken ,
v/erd geopend: dc Moeder, die terwyl ze zwanger was,
van de trappen hadt gevallen op haar Rug, baarde dat
Kind, welks Ruggegraat ontleed was. Het had op de
Lenden een zagt vliezig Uitwas van verfcheiden kleu-
len, ter grootte van een ey. Ais ik, drie dagen voor
den dood, zag
, dat dit Uitwas, als ten blaas, met
vogt gevuld was, en vreesde, dat moogelyk door hec
fcherpe vogt de beenderen zouden worden aangedaan,
ried ik, dat men het maar zoude openen; doch men
weigerde zulks te doen: maar de blaas brak door, en
daar vloeiden een dun etteragtig en ftinkend vogt uit,
waar door de blaas toeviel; en drie dagen daarnaa ftierf
het Kind met ftuipen. De plaats
geopend zynde, vond
ik geen opening die tot in den Buik doorging: maar ik
vond het Ruggemerg
ontbloot, zo dat de twee Len-
denwervelen ontbraaken, daar de andere geheel waa-
ren

(c) Morg. de Sed. itiorb. ep. 12. art. ij;.

(^j Ruisch. aanmerk. 34,

-ocr page 89-

Van het Watergezwel enz, \' 75

ren (e). Eenige dagten, dat de Pis hier naar toe ge-
voerd werd; maar in den Buik was geen opening.
Mor-
■ c A G NI cordeeld, dat dit geval tot het Watergezwel
behoort (ƒ}.

§ 109.

Zo lang de waare gefleldheid van dit Ongemak onbe-
kend was, heeft men van hetzelve, onder dc Gezwel-
len j alleen eenige duistere voorbeelden befcbreven, en
wel om die reden, dat
men verwondert was, dat de
opening daar van zo fchielyk doodelyk waar:
maar het
verdient even zo zeer van andere Gezwellen onderfchei-
den te worden, als de gene, welke door eene inwen-
dige Aderfpat, uitwendig op de Borst voortgebragt wor-
den (g); om dat het openen, dat, in meest allé ande-
re Gezwellen, gevoeglyk kan plaatsvinden, hier het
leeven beneemt.

Het was de Ontleedkunde alleen, die den verborgen
ftaat hier van konde verklaaren.
Tulp prees dezelve
hierom zyn Zoon aan, als het waare oog der Genees-
kunde, door \'t welk, de bedekte oorzaaken der verbor-
gen Ziektens,in
klaar daglicht worden gefield (fe) ; waar
door hy buiten veele
andere , ook deeze Ziekte het
eerst verklaard en opgehelderd heeft. Onder zyne
Waarneemingen, w^elke hy in \'t Jaar 1641. heeft uit-
gegeeven, is \'er eene die tot Opfchrift heeft.
Dode-

L^K

(«) Schenk, obf. med. L. 5. p. 662.
(f) de Sed. morl). ep. 12. art. jo.
(f) ib. ,
(b) Tulp, Opdragt.

-ocr page 90-

Van het Watergezwel enz,

i^yk Gezwel der Lenden. Een Kind had een
groot Gezwel
op de Lenden, geopend zynde, vloeide
daar uit veel water; maar ook tegelyk het leeven , waar-
naa hy de
Wervelen gefcheurd en van eikanderen ge-
fcheiden vondt. Kort daarnaa, ontmoette hy een der-
gelyk
Gezwel, doch dat met even zulk een ongelukki-
gen uitflag, in de geboorte geborften was. By deeze
twee voorbeelden
voegt hy een derde, met de naam
van
Splyting der Ruggegraat, \'t welk hy
zegt, met meer naauwkeurigheid
Ontleed te hebben.
Een Kind w,erd gebooren met een Gezwel op de Len-
den , van de gedaante als. een
knol, het had een naau-
wé hals, welke een Heelmeester met een draad zeer
fterk knelden, in vcorneeme, om hec daarnaa met het
Mes weg te neemen;maar eer het zo verre kwamflierf
het Kind. De Ruggegraat was in twee gelyke deelen.
gefcheiden, van de laatfl-e Ruggewervel tot aan de zy-
de van het Ongenaamde been. Dit gaf hem aanleiding
om dc gefcheide Ruggegraat te noemen,
{Spina dorji
\' Bifida)
of gcfpleete Ruggegraat, (z) welke benaaming,
dic Gezwel, federt, by veelen heefc gehoudep,

§ in.

Ruisch zegt, niet te wille wederleggen, wat zy-
ne voorzaat
Tulp, van de Gefpleete Ruggegraac ge-
dagc heefc: maar, naa tienmaalen, dit Gebrek te heb-
ben waargenomen, noemt hy het in zyn Opfchrift.
Een Lendengezwel van een Kind met een
jn twee gespleete Rüggegr4AT, \'t gene hy

dus

(«•) ib. Boek, 3. Hoofdft, 29. 30,

-ocr page 91-

Van het Watergezwel enz, \' 77

dus befchryfc. Op de Lenden der Vrugc, wanneer die
nog in \'s Moeders Ligiiaam is, komt een Gezwel, ge-
deeltelyk zagt, inzonderheid in het midden, fomtyds
doorfchynende als eene waterblaas, fomwylen niet door-
fchynende,-de grootte verfchilt. Als men dit Gezwel
naa behoorea onderzoekt, blykt onweêrfpreekelyk, dat
het een Waterzucht is van een gedeelte van het Rug-
gemerg, cn wel hetzelfde Ongemak, dat men in het
Hoofd Waterhoofd noemt.
Want, gelyk in het Hoofd
der Kinderen, voor dat de beenderen door naden ver-
eenigd worden, dc vliezen der Hersfenen en de Bekleed-
zelen des Hoofds, door het water niet zelden zeer ver-
wyd worden, zo gebeurt ook hetzelfde, in de Rug-
en Lenden: de Wervelen zyn maar alleen van agteren
gefpleeten in de doornagtige uitfteekzels ; maar haar
voornaamfte gedeelte, het lighaam tc weeten , blyft
geheel
(k),

§ 112,

Met rcgt zegt Scr eiber van Ruisch, dat hy
dac Ongemak klaarder gekend en befchreven heeft dan
Tulp, wyl de fplyting der Ruggegraat, maar een
uitwerking der
Ziekte, te weeten van dc Waterzucht,
is, en hy geen naam aan het
Ongemak kan geeven Q).

§ 113-

Deeze Waarneemingen van Ruisch , zyn nader-
hand zo egt bevonden, dat de voornaamfte Schryvers
geoordeeld hebben,
dat het ongemak tot de Water-
zucht

aanmerk. 34.;

(O \'e leven van Ruisch. p. 80,

-ocr page 92-

Van het Watergèzwel enz.

zucht behoort, en daarom Waterzucht der Rugge-
graat, of
byzonder der Lenden, genaamt moest wor-
den,
wyl dezelve hier het meeste voorkwam (m).

§ 114\'

Morgagni zegt, dat hec Wacergczwel der Len-
den in Italien zeer zelden v/aargcnomen is , dat men
ook daaruit kan afieide , dewyl hy, naa geduurcndë
bynaa dertig jaarei), de toeiland en oorzaaken van me-
nigvuldige» tiuistere Ziektens , door de Ontleedkunde
ond-rzogc te hebben, in \'t Jaar 1745. voor de eerde-
maal gelegenheid kreeg , dusdanig Lcndengezwel té
befchouwen , en dat ook alle de andere Genees- en
Heelmeesters, die die Kind voor hem gezien hadden,
bekenden, nooic iets dergelyks te hebben waargeno-
men, ook niec wisten wat het was.
(n) Tulp hadc
het zesmaalen gezien,
(0). Ruisch tienmaalen, (p\')
b u r o t u s te Warfchauw in één jaar driemaal, H e n-
kel hadt hec viermaalen gezien, (r) de Hoogleeraar
Snip vyfmaalen,zo als my uit een eigen Handfchrifc van
zyn
Ed. blykc/, als eerst in de Lenden, mecfplyting
der twee onderfte Lendenwervelen, \'t Kind ftierf den
derden dag. De tweede in \'t midden van de Lenden.
De de derde in\'t midden
der Ruggewervelen in een Kind

len^

(»0 Juncker Patliol. 194. Platner Einleit. der Chir. § 747- Halïer
Elem. Phiüolog. 4. ig. Bochmer. obf. an. fafo 2. proef. 9- Henkel,
med. aanmei-fe. 8ftc Samml. morg. de fed. morb.
ep, 11. a. 10.
(nj dc fed. morb. ep. u. 15. lö.
(fl) Boek. s. Hoofdft. 30.
(p) jan merk. 34-
(q) Epli. nc. d. 2. a.A ob. 5 3*
(r) achtfte Samm!.

-ocr page 93-

Van het Watergezwel enz, \' 79

oud zes weken. Hec vierde aan de bovenfte Ruggewerve-
len. Hec vyfdc boven aan den Hals.
Ulhoorn
neegenmaalen. 00 Eene Vrouw baarde een gezond
Kind, daarnaa een ander mee het Wacergezwel der
Lenden: hiernaa wederom een gezond Kind, en
ver-
volgens weer een mee hec Watergezwel der Lenden. (O
Een ander baarde twee ryzen
naa elkanderen, een Kind
met het Watergezwel der Lenden , en naderhand drie
gezonde Kinderen.
Qu) Eene Vrouw hadt zes Kin-
deren gehadt, de twee
eerften hadden het Waterge-
zwel
der Lenden, daarnaa tv/ee gezonde KiEderen; en
hiernaa wederom twee met het Watergezwel der Len-
den

§ 115-

Forestüs zag in \'t Jaar 1563. een Mysje van 2
maanden oud, dat een rondagcig Gezwel in den Nek
had, ter grootte van een ganzen ey, by de geboorte
reeds zichtbaar, Qoorft:hynend voor hec licht der kaars,
en met helder water gevuld; de meeste noemden het eene
Wen. Hy ried de Ouders hetzelve niet te Jaaren ope-
nen: maar als het in \'c
vervolg grceijcnde, tweemaal
zo groot geworden was, en de vrienden eene geneezing
eischte, en een Heelmeester verzeekerde meer Kin-
deren van dit Ongemak herftekl te hebben, werd\'er
met zynètoeftemming, om bet Gezwel eene zyde koord
ëelegt, en daar door deszelfs hals, om den vierden of

vyf-

Spina böfida.

Co Eph. n. c. d. 2. a. 6. obf. s8.

(«) Saizman, de tumor Tunicat. Haller. lüfp. Chyr. T, 5- P- 413.

(\') Henkei, vierte Samml. p, 51. 52..

-ocr page 94-

8d Va n ü e t W a t e r g f. z w e L ë n t.

vyfden dag meer gekneld, op welks verhevenfte plaat§
eindelyk eene verftikking kwam, welke doorbreeken-
de, een heider vogc uitliet; en
het Kind fticrf de nagt
daaraan. ^ Hy brengt dit ongemak onder de koude Ge-
zwellen.
Natta , Talpo., Struma enz. genaamc. (10)
Alhoewel deeze Waarnceming, in zyn foort, mooge-
lyk de eerfte is, denkc M
orgagniIj dit Gezwel ge-»
lyk geweest te zyn, aan het gene
Ruisch befchryft,
cn welks vogt gemeenfehap heeft, met hec gene in dc
holhgheden der Hersfenen gelegen is (x).

§ 116.

ScRETA fchreefen zond eene afteekening aan Hil-
DANus van een Kind van 2 maanden , dat een zeer
groot Gezwel had aan den Nek of het Agterhoofd,
waar mede hec gebooren was, en dat S
a l z m a n , S e-
BiTius en Fune oordeelden, dat zonder grooc ge-
vaar
niec konde weggenomen worden. Hildanus
zegt IJ93 een dergelyk Ongemak waargenomen te heb-
ben,
(3\') en rflen vindt ze ook by andere Qz).

§ 117-

Een Mysje had van de geboorte af een Gezwel ge-
had aan hec Agterhoofd of den Nek, en leefde daar
mede gezond twee jaaren lang, wanneer het door ver-

ftik-

(lü) obf. Cliyi-, 3. 7.

(a^) Mor?, ós fcd. morb. ep. ï-- ^ lo. Ruisch. aanmcrli. 53,

(ƒ) D. ö. Mnraerk. 16. 17.

(s; Wepfer. obC de afTea;. Cap. obf, 21. 28,

-ocr page 95-

Van het Watergëzwei,

ftikking geopend zynde, zig ontlastte van veel hcldef
Water, waarna het Kind flierf (a).

§ ii8.

Wyl deei^e geValien § 115. 116. naa den dood nieß
ïiaauwkeurig onderzogt zyn, kan men niet dan by gis»
fing van derzelver inwendigen toeftand oordeelen zi®
§ 99.

§ 119»

Rdisch zegt, het gebeurt, hoewel zeldzaam, daC
hec Watergezwel der Ruggegraat in den Nek voor-
komt
(b). En naderhand geeft hy eene Waarneeminga
welker opfchrift is,
GëzweLLén van hét Ag-
TerHoofd der Kinderen afhangende ënz#
in welke hy zegt. Ik heb aan eerstgebooren Kinderen
eenige ryzen Gezwellen gezien, van het Agterhoofd
afhangende, welken grooter waaren dan het Hoofd.
Ja
ik heb \'er eens één \'gezien dac grooter was dan het ge-
heele Kind, \'t welk wel een moeielyke doch geen on-^
moogelyken arbeid maakte, wyl het ganfche Gezwel
met vogt bezet was. Alhoewel dusdanige GezWelleü
oneigentlyk Waterhoofden zouden genoemd worden ,
zo iang het Hoofd natuurlyk fchynt, egter hebben Zö
met het Hoofd zo veel gemeenfchap, d^c de Kindercö,
even als men ziet in het Waterhoofd, naa het openeü \\
fchielyk fterven, om dat het water deezer Gezwellen«
J^eerendeels, met het vogt dat in de holligheden def
hersfenen is, gemeenfchap heeft. ïk heb ook fomwy-

Ie»

(") Job van Mekeren. Hoofdfl.
aanm. 34,

-ocr page 96-

§2 Van het Watergezwel enz.

len gevonden, dat deeze Gezwellen, niet alleen door
water, maar te gelyk voor een gedeelte door vleesch
of kraakbeen, gemaakt werden
(c).

§ I20.

Morg ag ni zag een Kind met een Watergezwel aan
\'c
agterfte van het Hoofd, grooter dan het Hoofd, ge.
lykaan \'t gene Ruisch heeft afgebeeld, (d) en dat ook
gemeenfchap had met de holligheid van het Bekkeneel;
hy noemt het een Gezwel aan de Halswervelen (e).

§ 121-

In \'t Jaar 1762. zag Hovi us en veele andere konst-
genoten^ een Kind, dat weinig tyds te voore, met
dusdanig een Gezwel, grooter als eene vuist, maar van
eene peerwyze gedaante, gebooren was. Dit Gezwel,
dac met eenen zeer wyden hals uit het bovenfte gedeel-
te der Ruggegraat ,
alwaar de kuil des Neks is, zyn
beginzel ham , had uiterlyk het vel van agteren met
hetzelfde foort van hair begroeid als het Hoofd. Wan-
neer men met de duimen, (de nagels naar elkanderen
gekeerd zynde) aan de zyden, den hals van het Ge-
zwel drukte, gleden de duimen over een beenigen rand
als in eene holte of opening, waar door men als over-
tuigd werd ,dat hetzelve, uit het begin of bovenfte ge-
deelte der holte van de
Ruggegraat, zynen oorfprong
nam: en dat de twee of drie bovenfte Halswervelen
gefpleeten waaren;
het Agterhoofdsbeen was natuur.

lyk.

(e) aanmerk, s^-

(d) Tab. 54-

(f) Ep an. 20. 57.

-ocr page 97-

Van öet Watergezwel eSz. êj\'

lyk. Men konde door het Gezwel het daar tegenovergê-
ftelde licht duidelyk zienj zonder dat \'er ergens bin-
nen het Gezwel, eenige plaats voorkwam j die niec
doorfchynende was, of eenig kennelyk lighaam bevat»
te, tot dat naderhand, tusfchen het hair van het Ge.
zwel, even als fomwylen op het Hoofd gefchiedt, dié
uitflag kwam, welke men berg noemt; waar door ook
die plaatzen alleen, niet doorzichtig waaren.- Als men
niet de voile
hand het Gezwel knelde ^ gaf het Kind
geen bewys van eenig ongemak: en men
konde dan
niec alleen met de vingers der andere hand, voelen^
dat hec vlies^ dat men de
Fontanel heet, oprees, maar
zulks was zelfs zeer zichtbaar. Hec Hoofd W\'as niet
grooter dan nacuurlyk: en hec Kind, gaf in het
ver«
volg, zo veele blyke van kennis> als rnen in dien leef-
tyd kan verv/agten: het had ook nergens geen bewys
van Lamheid, en groeide met alle moogelyke blyken
van gezondheid, tot over de zesde maand, Wanneef
het naa dikwils wederkeerende ftuipen ffierf. Het Ge-
zwel groeide tor, den dood toe bynaa dagelyks , toe-
dat
hec wel de grootte van een Hoofd had : egter
kon
het Kind zonder ongemak, regt nitgeftrekt leg-
gen , en hec Hoofd is niet
tegennatuurlyk gegroeidü.-

§ 122.

In \'t Jaar 1761 zag ik ten huize van den Hoogleeraaf
Camper, een Kind, \'t welk een dergelyk Gezv^ef
onder tegens het Agterhoofdsbeen had, en daarméd^"
gebooren was, die Gezwel had een tamelyk bfeedeö
» Was bynaa zo groot als het Kinds Hoofd i-
F % éif

-ocr page 98-

jos Van het Watergezwel enz.\'

en vol helder vogt waar door men heen kon zien. Men
voelde, het Gezwel van den Hals, waar op het door
zyne
grootte rustende was, opligtende, onder aan hec
Agterhoofdsbeen eene opening, door welke men den
vinger, fchoon wel niet veel, egcer een weinig op en
inwaards brengen konde ; en deeze opening hadt ge-
meenfehap mee hec Gezwel. Dit Kind was nog aan
handen of voecen Lam:wanneer men hec Gezwel druk-
te, gaf het Kind geen teekens van eenige aandoening.
Hec heefc nog een jaar naa de geboorte gelecfr.

§ 123.

Zo lang men door de Ontleedkunde,geen zekerder
bewyzen heeft, kan men by gisfing zeggen, dat hec
water, dat vliezig gedeelte, \'t welk van agteren tus-
fchen het Agterhoofdsbeen en de boveni^le Halswervel
gelegen is,
verv/yd: of wel, dat het de faamengroei-
jing der doornen belet hebbende , de tlalswervelen
doet gefpleeten fchynen.

§ 124.

In drie Vrugtjes welke ik Ontleed heb,met oogmerk
om het geftel hunner Ruggegraat naa te gaan, voor zo
verre hetzelve aan deeze Ongemakken, eenig licht zoude
können byzetten, en waar van de
eene omtren 19 duimen,
de andere 3 en de derde i|- duim lang was, (van agteren
gemeecen zynde) vond ik in hec eerfte voorwerp hec vlie-
zig deel§ 123, tusfchen het onderfte gedeelte van het Ag-
terhoofdsbeen en de eerfte Wervel van den Halsin gele-
gen , zo aanmerkelyk, dat \'er in die tusfchen ruimte, zeer
gemakkelyk nog eene halve Wervels dikte (deeze me-
de

-ocr page 99-

Van het Watergezwel enz, \' 85

de van agteren gereekend,) konde leggen. § 241. Dereden
waarom deeze vliezige evenredigheid, in deeze voor-
werpen 5 grooter is dan by Volwasfene, is de meerde-
re wydte die her, groote gat van het Agterhoofdsbeen
heeft, door dien de rand van hetzelve, voornaamlyk
van agteren, zyne beenwording langzaam voltrekt.

§ 125-

Warner zag een Kind , 2 jaaren oud , dat een
doorfchynend Watergezwel had aan het Agterhoofd ,
als een groot ey. Het Kind was gezond, en had geen
ongemak aan zyne Ledemaaten : hetzelve onderzoe-
kende , dagt hy, dat bynaa het geheele Agterhoofds-
been ontbrak: hy ried alleen het, deel tegens uiterlyk
geweld te befchermen. Maar de Ouders hier van wei-
nig voldaan, zogten en vonden ook wel haast een an-
der, die hec wegnam; doch het Kind ftierf weinig da«
gen daarnaa (ƒ).

§ i2ö.

Een Kind werd gebooren met een gefpannen Gezwel
Jn
den Nek, dac meteenen breeden hals, gedeeltelyk aan
den Nek
gedeeltelyk aan \'t Agterhoofd, vast was; ook
was het geheele Agterhoofd,
door wacer, meer dan na-
tuurlyk behoort, uitgezet. Voor \'t overige was die
Kind gezond aan Lyf en Leden. Het Gezwel naa drie
Weken grooter geworden zynde, werd door een Heel-
"^eester geopend, waar door\'er meer
dan 4 oneen helder
water uitvloeiden, doende zulks niet alleen het Gezwel
maar ook het Agterhoofd flinken: de naden van het

Hoofd

(/) Cafis surgcry. n. . \'

-ocr page 100-

Van het Watergezwel enz. lot

Hoofd waaren zeer verwyd; en het Kind leefde doch
f iek nog bynaa drie weken, Hec vlies, dat het water
■gehouden had, van de bedurven bekleedzelen gefchei-
den zynde , was eene uitzecting of verwyding van het
hardevlies, en bevatte de kleine Hersfens, welke aan
de ageer zyde bedurven waren (g). W^yl nu het water lang
voor den dood geweest was, en de in en uitwendige deelen
l-eeds aan het verrotten waaren , kan men uic deeze Waar-
neeming niet veel befluiten.En als, gelyk
Wasker aan-
feekend. § 124. 125. 128. het Gezwel doorfchynend
is, konnen de kleine Hersfens niet in hetzelve gelegen
geweest zyn,

§ I2|.

Een eerstgebooren Jongetje had\'een zagt Gezv/el als een
ganzen ey,\'t welk van delaatfte Ruggewervel tot aan het
Staartbeen toe was uitgefl:rekt,aan welks zyden men duider
lyk de kanten der gefpleete Ruggegraat konde voelen : en
een ander zagt Gezwel aan het Agterhoofd, ter grootte van
eene noot en met hair bedekt. Hec hoofd werd lang-
zaam grooter; en eindelyk zwaarder geworden zynde
dan hec overige Lighaara, ftierf het Kind ruim 3 maan-
den naa de geboorte. Het eerfte Gezwel geopend
zynde, vloeiden,uit hetzelve,omtrend twee lepels vol
aeer helder water: men vondt alleen een overblyfzel
van het Ruggemerg, en de fplyting der Ruggegraat
was geheel gelyk aan die welke by
Tülp (hj verbeeld
wordt, Wat het andere belangt, in het midden van het

Ag.

C|) Reifeliijs. gph, n. c. d. a. 2. obf. n^.
(i) |gek. HQCfdlï, |a. pi, y.

-ocr page 101-

VAN HET WATESGEZWEL ENZ. %1

Agterhoofdsbeen was een rond gat, dat een vinger
omvatte konde, van waar het Beenvlies zig tot een
Gezwel uitzette. Maar dit was liet gevolg van een
Waterhoofd, welks vogt binnen de zelfftandigheid
^er Hersfenen gelegen was : want de bovenfte beende-
ren, welke verwyd waaren, weggenomen zynde, vondt
inen het hardevlies en den omtrek der Hersfenen als
natuurlyk gefteld: maar de fchorsagtige zelfftandigheid
hade naauwlyks de dikte van eene fchryfpen, en de-
zelve doorfneden zynde, zag men, in plaats
van hol-
ligheden der Hersfenen, iet als een groote zak, dat
meer dan 50 oneen water bevatte. De Hersfenen vie-
len hierop a5s tot eikanderen, en men bemerkte dat dit
vogt, de bovengemelde gedaante aan het Hoofd ge-
geeven had- De kleine Hersfenen iwaaren natuurlyk
gefteld , uïtgezondert, dat een gedeelte derzelven ^
door het water in het Gezwel van het Agterhoofd ge-
drongen was (i). Dit geval geeft mede gene ophelde-
ring.

§ 12S.

Roisgh meende drie Kinderen te hebben, welke
zonder Hersfenen gebooren waaren, en in welkers
ganfche beenig Hoofd
geen hoke was: één bewaarde
hy geheel in vogt: de twee anderen hadt hy tot Ge-
laamtens gemaakt, en welken hy zegt, dat by
Ker-
ke r i n g zeer naauwkeurig afgebeeld zyn QC). In dit
^fbeeldzel en deszelfs Befchryving, zyn de Halswer-

vc«

O\') Locholius. eph. n. c. d. 2. a. obf. 15S.

ft) Tient. No. 8. Kab. 5. No. i.

F 4

-ocr page 102-

gs Van het Watergezwel enz.

velen van agteren gerpleeten (/); maar wat hier van te»
deqken zy, hebben we § loo. loi. reeds gezegd : en
ik vind geen Waarneemingen , welken kkiar aantoo-
Sen, dat het Watergezwel des Neks, het doornagtige ■
gedeelte der bovenfte Halswervelen »zonder bykomend
Waterhoofd, verwyd heeft.

§ 129.

Ruisch hadt eenige maaien het Watergezwel op den
Rug waargenomen.
(?7ï) Muis zegt, een Mysje van nog
geen 3 Jaaren oud, hadt van haare geboorte af, een Gezwel
groot als een hoend\'er ey, op de Ruggegraat, tus-
fchen de Schouderbladen. Hetzelve
was niet doorfchy-
nende, maar van kleur als het overige vel, Dit Ge®
?.wel werd op order van een Doktor, door hec Mes ,
geopend , daar ontlastte zig een geel weyagtig vogt,
voortkomende uit een dik
vlies : het Gezwel viel niet
toe om de dikte van het
vlies, waarom men het met
plukzel opvulde. Den volgenden dag vondt men het daar
op gelegde linnen, door de uitgeloopcn wey ,zeer natj
en oordeelende dat zulk een klein Gezwel zo veel vogts
niet konde bevatten, onderzogten we de zaak naauw^
keurig, en wyl de lippen nu gaapten merkten wy ee-
nige buisjes in het vlies, uit welken het
water dagelyks
voortvloeiden, maar dat egter weinig dagen voor den
^Qod ophield met vloeijen. Het Kind kreeg naa het
openen eene geduurige Koorts, en ftierf de derde week
daarnaa. Wy vonden naa den dood, in het Gezwel, een

(i) .obf. 23. Tab. 9. fig. a.
asnnierk. 34-

-ocr page 103-

Van het Watergezwel enz. 89

ander kanaal, doorgaande tot in de holligheid der Rug«,
gegraat
(n). Brunner zag \'er een? omtrend de eer^
fte Borst of Ruggewervel 137.

§ 130-

Ruisch zag dit Ongemak by een Kind in \'t onder-
fle gedeelte van het Hyligbeen; het Gezwel was ten
deele doorfchynend en ten deele duister, om de Jcho^.
reuze ftoffe waarmede het bezet gevonden werd. Hy
verwonderde zig, dat dit Ongemak, niet meer het ge-
zegde gedeelte van het Hyligbeen overkwam, om dat
die plaats, tot voortbrenging van dit gebrek, meer
gefchikt is: want het onderfle gedeelte van het Hylig-
been, is altyd, in eenen natuurlyken ftaat, aan \'t ag-
terftc gedeelte gaapende, en als in tween gefpleeten,
welke natuurlyke kloof alleen bezet is met vet, op dac
het onderfte gedeelte van hec Ruggemerg zoude ge-
dekt zyn. Onder alle die met dit Ongemak behebt zyn
geweest, zegt hy, geen Kind zo lang in het leeven
te hebben zien blyven, dan dat, dewyl het, toen hy
dit fchreef bynaa i jaar oud was
(0). De oorzaak hiervan
meent
Morgagni tc zyn,dat de buis van het harde^
vlies, die dePaardeftaart(Cflz/i^fl;Fpma) van het Rugge-
merg bevat, tot die lager en gefpleete gedeelte van hetHy-
ligbcen niet is uitgeftrekt: maar hy dagt cc gelyk, dat
liet einde deezer buis, fomwylen door Vv\'\'aterzucht. zo
verre gerekc en verwyd, aldaar zod.anig Gezwel konde
nvaaken, en hy wist dat \'er een geval-, gelyk aan dat

vaïj

{") Redclyke Heelkonst. p. SJ3.

(«V annmcrk, 35,

• F 5 ■

-ocr page 104-

po Van het VVatergezwel enz.

van Rüisch gezien was Men vindt wel ecuige
Waarneemingen, volgens welkers Opfchrift, het Hy-
hgbcen alleen aan den agterkant verwyd was , maar
hier omcrcnd kan ligt eene mistasting plaats hebben:
want om aldaar met zekerheid te konnen bepaalen de .
Wervelen,
welken aan den agterkant gefpleeten zyn,
moet ds Waarneeming gedaan worden , door de zul-
ken,
w-elken door eene langduurige oefFening, de waa-
re
gefteldheid en ligging deezer deelen, in Kinderen
hebben leeren kennen; of wel, men moet tyd, gele-
genheid en lust hebben, om dit gedeelte der Rugge-
graat rondsom te konnen zuiveren en befchouwen ; ook
dienen de deelen niet bedurven te zyn. Het is egter
zeer zeldzaam, dac dusdanige Waarneemingen, onder
dc gemelde voorwaardens gefchieden : waarom de tel-
ling der Wervelen meerendeels by ruwe gisüng geno-
men is;
en wyl ook natuurlyk, de holte "van het Hy-
Tigbcen, in ongebooren of voldraagen Kinderen, van
agteren door geen been geflooten is, vindt men deeze
p!aats bedurven, in die Kindereu, in welken zig het
Watergezwel, hier omtrend gelegen, voor\' den dood
verffikt ,
ontlast en naa den dood verder verrot is;
waar door dan dit gedeelte verwyd en niet geflooten
fchynt. Die dusdanige fchouwingen meermaalcn heb-
ben
bygewoond,weeten,dat ook doorgaans , de mees-
ten te vrceden zyn, wanneer ze op eene ruwe wyze,
doch mcc verwondering, de holligheid der Ruggegraat,
door het oog en den vinger onderzogt te hebben, door

dee-

a II.

(f) de fed. morb. cp. ja.

11 wr

-ocr page 105-

Van «et Watergezwel enz. pi
deeze opening een proefyzer naar onder en boven kon-

pen brengen.

§ I3Ï-

HoVIlis zag een Kind, gebooren me£ een Water-
gezwel op hec Hyhgbcen, \'c welk 3 maanden oud zyn-
de ftierf, kort nadat het Gezwel door het Koudvuur
geopend en ondast v?as. Twee,dagen daarnaa hadc hy
eersc gelegenheid om dit voorwerp te onderzoeken ,
wanneer men wegens het voorafgegaane bederf, van
het zenawgeftel en derzelver bekleedzelen, niets dui-
delyks konde zien : alleenlyk zag men in den grond der
holte, eenige witagtige losfe draden: maaï het vlies,
dat uiterlyk het Gezwel maakte, onder de gemeene be-
kleedzelen , had eenigfins de gedaante van een groot
en ledig hoender ey, dat naar de lengte midden door-
gefneden was; deszelfs bréede einde, was hec verleng-
de en uicvvaards vervs^ydde vlies , dat de fplyting def
doorn van de tweede Lendenwervel vulden. Aan de
zyde der groote holte, was hetzelve gehegt, aan de
zydelyke beenige wortels der laagfte Lcndenwervelen
en die van het Hyligbeen, en met deszelfs fmalfte ein-
de aan het Staartbeen, hoewel de zydelyke deelen dee-
zer Wervelen van het tJyügbeen als men ze door ver-
rotting van de andere deelen gezuiverd, befchomvt,
mede gelyk die der waare Wervelen, de beginzels der
fchuinfche uitfteekzels en eenegeleeding hebben. §208.
Dit is in een versch voorwerp, als dit was /.onder fchen-
ding van het bcengeftel, niet wel naa te gaan , door
öien \'er als dan bynaa geen tusfchenwydce, tusfchen

dee-?

-ocr page 106-

p® Van het Watergezwel enz.

deeze zydelyke deelen der vyf Wervelen van hec Hy-
ligbcen gezien wordt, wanneer zy nog door vliezen
gedekt zyn: maar zy gelyken te faamen wederzyds als
naa e^;n been, dat kleine inkervingen heeft, of als ge-
tand is: dus, als het vlies, tusfchen deeze beentanden,
boeten of heuvels, weggefneden wordt, dan vertoond
zig
deeze rand, ge.\'ykin de afbeeldingen van BïDLoo,
Tre^v, (r) Henkel, (j-) Grashuizen (t) en
andere. Alhoewel de zydelyke wortels der doorn van
de tweede Lendenwervel pog door geen been vereenigd
waaren, egter waaren dezelve niet tegennatuurlyk uit-
waards geheven, maar zo als natuurlyk is, naar elkan-
deren geboogen; en de einden door het bovengemelde
Vlies vereenigd,

§ 132.

Doch het Watergezwel, van een byzonder gedeelte
jder
Ruggegraat, verwyd meerendeels die plaats, wel-
ke men de Lenden noemt, en wel het laagfte gedeelte
derzelve §111. 113. Eene afbeelding hier van kan men
zien by
Ruisch (ü) en Bïdloo ("ü): dit verder door by-
zondere voorbeelden
tc bewyzen, oordeele ik overtollig,
wyl dezelve zeer meenigvuldig zyn. Hierom zal \'ik uic
eene menigte Waarneemingen, alleenlyk, twee voor-

beel-

(3) Exerc. an. p. 190. Tab. 2.
(O Commerc. litt. 1741, Tab. i. fig. 12. ger.
6.
(^>4 te simmelung. fig. a. 8fte Samniel, i. Tab. fig. i.n,
(f) Fig. 2.

(») aanmerk. 34, fig. 3(5,

(v) eserc. an. Chyr. p. i8p. j, i.

-ocr page 107-

Van het Watergezwel enz, \' 93

beelden aanhaalen, welken te gelyk den ganfchen toe-
fland van dit gebrek verklaaren.

§ 133-

Morgagni, nadat hy geleezen en verzaameld
hadt,
het gene de voornaamfte Schryvers van de Wa^
tergezwellen
der Ruggegraat, voor hem aangeteekend
hebben, kreeg in \'t Jaar 1
745 de eerfte gelegenheid in een
levendig Kind,
en naa den dood in deszelfs Lighaam ,
hetzelve te onderzoeken. Een Boere Kind
had op
de Lenden, een Gezwel met water gevuld , en op de
meeste plaatzen doorfchynende,
\'t welk, fchoon by de
Geboorte klein, egter in 10 maanden, tot de grootte
van
eene vuist uitgezet was, waar door het, en ook
om zyne zitplaats, ten eenêmaal gelyk was,
aan hec
gene by Rüisch wordt afgebeeld (to). Voor\'coverige
fcheen dit Kind wel gevoed en gezond, alleen was het
Hoofd grooter, en de Beenen zwakker dan natuurlyk.
Hy oordeelde dit Ongemak Ongeneeslyk, en tragtte de
Ouders te overreden, hetzelve niec te laacen openen,
om dat de opening de dood zoude verhaasten; en hier-
in werd hy door andere Genees- en Heelmeesters on-
derfteund. Maar daar deedc zig egter een Heelmees-
ter op, die, fchoon hy
bekend hadt, dat zodanig Ge-
zwel, door hem, te voore niet gezien was, en hy
deszelfs cigenfchappen niet kende, evenwel beloofde
hetzelve te zullen geneezen. De
Ouders bewoogen
door den ouderdom, en de belofte
van den Heelmees-
ter 5.

(1^) aanmerk. 34. fig. S<S.

-ocr page 108-

Van het Watergezwel esz-

£er, geloofden ligtelykdat gene zy wenschte:hy doOf*
boorde het Gezwel in zyn raidden, waar door een hel-
der water, eenigöns de kleur van Pis hebbende, in
groote menigte daar uit fprong: eu eindelyk geleek het
naa water , in \'c welk vleesch gewosfen was. Het
vogt uitgeloopen zynde, bragt hy eene dikke Steek-
wiek inde Wonde,dagelyks door het uitneemen derzel-
ve hetnieuwgegroeide water wederom aftappende. Maar
die Kind leefden den derden dag van de
Operatie niet
ten einde, en heefc naa de infn^^ding, niet opgehouden
met huilen en fchreeuwen, en weigerde te zuigen. Hec
was de
Operateur alleen die goede hoop hadc, zelfs tot
weinig uuren voor den dood.
Morgagni was moeie-
lyk , dat men zo roekeloos , een Mensch vermoord
hadde, doch te gelyk begeerig om dit Ongemak inwen-
dig te befchouwen. Naa den Heelmeester fterk berispt
te hebben, onderzogt hy hetzelve in zyn byzyn, op
dat hy hier door mögt leeren, in het toekomende voor-
zigtiger te zyn. Alhoewel de wanden van het Gezwel
r,u toegevallen, gerimpeld en derhalve dikker waaren,
egter, als men
dezelven drukte, kwam \'er veel water
u\'c de Woonde, dac eenigfins in zyne reuk en kleur naa
bleeke Pis geleek. De wanden kruisfelings doorfneden
cn voorzigtig verwyd wordende, kwam hec Ruggemerg
k
\'aar te voorfchyn , bekleed met het zagte- en door
bloedvaten gevulde Hersfenvlies, door middel van welk
vHcs, het lighaam van het\'Ruggemerg, met de dasr-
iiit fpruitende zenuwen, omtrend aan het midden der
gezegde wanden, naa de lengte vry vastgehegC was y
en wel zoo, dac hy het vande gezegde wanden, met

eene

-ocr page 109-

Van het Watergezwel enz, \' 95

eene zagte en opgeheve hand moest fcheiden , waar
door ook kenbaar werd, dat de overige bekleedzelen
van hec Ruggemerg, met deeze wanden vereenigd waa»
ren. Dit Merg was nogtans niet vloeibaar, maar vry
ftevig, dat hy, door hetzelve tusfchen de vingeren te
drukken, ontdekte, en naderhand bevestigt vondt, na-
dien hetzelve, dwarsch doorgefneden zynde, uiterlyk
eene heele witte, en innerlyk, eene aschgraauwe kleur
en zelfftandigheid had , welke in beiden zeer ftevig
was.De holte van hec Gezwel was rondom zeer grooc,
zynde de beenige gedeelcens, van alle dg Lendenwer-
velen, welken agter behooren te zyn, naar de zyde ge-
drongen , en verteerd tot aan derzelver Lighamen, wel-
ken de voorfte wand van het Gezwel maakten. Nadat
M
o r g a g ni ten derdemaalen verzeekerd hadt, dac
hy, al bet verhaalde, zo overtuigende hadc gezien als
zulks kan gefchieden, voegt hy \'er nog by, dat het
lighaam van hét Ruggemerg , niec aan de bovenfte
Lendenwervelen eindigde, maar bynaa coc aan het Hy-
ligbeen was uicgeftrekc, dit hebbe ik met myn eigen
oogen
en handen waargenomen; waarop hy deeze vraag
voorfteld ,
was dit hier zo door eene byzondere ge-
fteldheid? of moest het
lighaam van het Ruggemerg,
wyl het in den aanvang, aan den agterften wand van het
■Gezwel was vastgehegt geweest, naa dat deeze w^nd
groeide, en uitwaards geboogen werd, dezelve lang-
zaam volgen, en te gelyk grooter worden? Die hadt
bem begeerig gemaakt, om ook de bovengelegen Wer-
velen, en hec Hoofd, dat zeer groot fcheen, te ope-
nen , te mser, dewyl voor de Ontleeding van het Ge-
zwel )

-ocr page 110-

p6 Van het Watergezwel enz.

zwel, eenig vogt uit hetzelve door drukking van heC
Hoofd, gevloeid w^as: maar de tyd, plaats en het ge-
kerm der Ouders, lieten niet toe, dac \'er eenig verder
onderzoek gefchiedde (x).

§ 154.

Het fchynt vreemd, dat Mo r g a o ni, die door zy»
ne bekwaamheid , groote ondervinding, en bekende
trouw in het befchryven van Waarneemingen , reeds
zo veel gezag verworven hadc , dat de voornaamfte
Ontleedkundigen, volgens S
en ac, (3?) zyne getuigenis
als voor een bewys aannamen, nu zo veele kragtige
uitdrukkingen gebruikt, om geloof te verv?erven; doch
de reden hier van is ligt naa te gaan : hy hadt wel on-
dervonden , dat niet alleen de kleine, maar ook de voor
naarafte ftamraen der zenuwen, en derzelver vlegten,
a-zo min als de bloedvaten, in haar getal, loop en faa-
menkomst, aan geenen ftandvasrigen loop verbonden
waaren; en dat \'er daarom veele verfchynzels, uit der-
zelver famenhang , niet behoorden verklaard te wor-
den. (2) Maar daar en tegen , hadt hy als een vasten re-
gel, met zyne bevinding overeenkomftig, en die van
andere, geleerd, dat het lighaam van het Ruggemerg,,
beftaande uic eene Merg en fchorsagtige zelfftandig-
heid, nooit merkelyk tot beneden de cweede Lenden-
wervel worde uicgeftrekc. Wanc, als men deszelfs twee-
de bekleedzel opend en verwyd, ontdekt men klaar,

da^

(.v) de fed. morb. ep, la, a 16.

(y) Traite da Coeur prefac. p. rs.

(2; ad. an. 2. Z7\'

-ocr page 111-

Van het Watergezwel enz, \' 358

dat al het gene beneden deeze plaats, een dun mergag-
tig lighaam verbeeld, niet anders is, dan eene voor-
naame bundel zenuwen, welke het zagte vlies, ieder
afzonderlyk zo bekleed, dat ze zonder fnyden of raer-
kelyk trekken , gemakkelyk konnen verwyd worden:
derhalve is in dien voornaamen afftand, die beneden
de tweede Lendenwervel is gelegen, geen Ruggemerg,
maar alleen de gemelde zenuwen, welken hooger van de
zyde van het einde dés Ruggemergs afkomftig, hier en
daar een weinig geboogen nederdaalen, om de onder-
fte paaren zenuwen te maaken : waarom alle
deeze ze-
nuwen , of liever
deeze langwerpige beginzels der
zenuwen ,naar de zyden, voornaamlyk nederwaards, van
elkarjderen verwyd en uitgefpreid zynde , verbeelde ,
met het einde van het Ruggemerg, waar van zy voort-
komen , eene Paardeftaart ,
{Caiida Equina) waar
van zy ook deeze naam gekreegen hebben, (a) En
wyl in fommige Waarneemingen van het Watergezwel
der Lenden, gezegt wordt, dat het verdeelde Rugge-
merg , en in andere, dat deszelfs zenuwen, met eenen
verwarden loop in hetzelve gezien zyn, kwam het hem
zeer waarfcheinlyk
voor, dat men by mistasting, in \'t
eerfte geval, de bundel
zenuwen der Paardeftaart, nog
door het zagte vlies vereenigd , en in het andere, der-
zelver zenuwen, doch reeds verwyd, befchouwd had-
de.
(b) Het is derhalve niet vremd, dat hy , die
^ulks geleerd hadt, en die niet voorbaarig was, om den
foeftand van
een voornaam deel cegennatuurlyk te noe-
,, men,

ib. an. 36.
f^; de fed. morb. ep. la. a, ii,

G

-ocr page 112-

98 Van het Watergezwel enz.

men, zeer verwondert was, als hy in de voorgemelde
Waarneeming, bevondc, dat het lighaam van hec Rug-
gemerg, bynaa toe aan het Hyligbeen was uitgeftrekt, en
zig gedrongen vondt om dic tegennatuurlyk te noemen»

§ 155.

In\'t Jaar 1754. zagen de Heeren H ovi us ende Vi s-
? IIE R, een jongetje van 6 jaaren oud, \'t welk van zyne
geboorte af mee eene gefpleete Ruggegraacof liever een
Watergezwel, was behebt geweest. De zitplaats van
liet Ongemak was op de Lenden, hebbende het uiterlyk
Gezwel, omtrend de grootte van een kaatsbal; tot
welke grootte hetzelve, naar het verhaal der Moeder ,
langzaam aangegroeid en door haar voor kwetzing en
drukking bevryd was.

Dit Kind was voor \'t overige gezond, wel in\'t vleesch
en van goed verftand; maar hec Hoofd was een weinig
grooter dan natuurlyk. In .zyn beweegingen , inzon-
derheid met de Armen cn Beenen .,. was hy vry vaardig:
want, op zyne billen zittende, bewoog hy zig, met
dezelven zig voortftuwende, wcrwaards hy wilde; c;.
zulks met veel gezwindheid. In deeze oefFening ver-
lustigde hy zig meer dan één uur lang, als het hem
werd toegelaaten, zonder veel vermoeijing: ook kon.
hy van een laag bankje opftaan, en zig aan den wand,
ftoelen
of iets anders dac op de kamer was, vaschou-,
dende, voor eenige oogenblikken zagjes gaan: waar-
om men hem, toen hy-meerder kragten kreeg, van
krukken deedt gebruik maaken, door middel van wel-
ken hy, in korten tyd konde gaan. Want omtrend één
Jaar daarnaa, ontmoette hem dc Heer de Visfer, ter-

r.-y!

-ocr page 113-

Van het Watergezwel enz, \' 99

wyl hy bezig was met wandelen, op eene p^^aats, die
bynaa een vierendeels uurs gaans van zyne woonplaats
was, met zyne krukken: doch niet lang daarnaa, was
hy, in \'t gaan, zoo toegenomen, dat hy met eon op-
gerigt Lighaam, zonder eenige onderfteuning, konde
gaan. TefFens was dit Kind, ook zeer in fterkte en
grootte overeenkomflig met zyne jaaren, toegenomen,
en leefde zeer gezond toc den aS^te September van het
Jaar
1758. op welken dag hy, naa verloop van eenige
dagen, over eene ligte fpanning in den Buik geklaagt te
hebben, een kleinen val deedt, zonder eenig uiterlyk
letzel toe te
brengen, en fchielyk overleed.

In den avond van dien zelfden dag, werd door de
Heeren H o v
i u s, de V i s s c h e r cn de Cbiriirgyn va n
der Duin, het Lendengezwel van die Kind onder-
zogc. Hec Gezwel was cot de grootte van eene mans
vuis uitgezet, en zeer dun van bekleedzelen. Het-
zelve van zyne verhevenfle plaats tot beneden toe, naar
de lengte der Lenden , opengefneden zynde , vondt
men daar in een zeer helder water, bedraagende naa
gisfing 10 oneen. In het bovenfte en middenfte ge-
deelte van hec geopende Gezwel , zag men , in het
gemelde vogt, als dryvende
liggen, een breet langwer-
pig gedeelte van het Ruggemerg, welks onderfte deel,
zig donsagtig en vlokkig vertoondde. Dit deel was niet
met zenuwen bedekt: maar aan deszelfs zyden, en tef-
fens door het ganfche benedengedeelte, van deeze met
bet befchreeven water vervuide holte, vertoonden zig
voor het oog, zeer veele en in dikte verfchillende ze-
nuwdraden, welkers kleur uitneemend wit en glinfte-

G 3 rend

-ocr page 114-

jos Van het Watergezwel enz.\'

rend was; \'t welk eene alleraangenaamfte vertooning
uitleeverdcjdie naaüwelyks met woorden tebefchryven
is. Deeze zenuwdraaden, waaren in zeer veele ineen-
gefiingerde bogten verfpreid, welke geen bepaalde loop
fcheenen tc hebben, maar die gins en herwaards geboo-
gen waaren ; en welke zig als vlottende, in dit zeer
helder vogt, by de geringde fchudding van het Lighaam
bewoogen; fommige deezer draaden , hadden als afge-
brooken
eindens: ook konde men niet dan zeer twyffel-
agtfg befchouwen, eenige bindzelen, door welken dee-
ze koorden aan elkanderen waaren gehegt, fchoon zy
onderling te faamen hingen, dat kenbaar werd, dewyl
de verplaatzing van één derzelven, de andere, en tef-
fens ook het raergagtig deel van het Ruggemerg, in
beweeging bragten..

Dit moedigde hen aan, om dit zo zeldzaam fluk, tot
nuttre leering,
naauwkeuriger te befchouwen, te meer,
om dat het Ongemak,
als nog met veel duisterheid om-
zwagteld zynde, een alleroplettenst onderzoek waardig
was. Hierom namen zy dat gedeelte der Ruggegraat, waar
door het
Gezwel van agteren werd bepaald, zoo goed
als in dergelyke omftandigheden doenlyk is (eene zaak
dc Liefhebberen wel bekend (c) weg: bevattende dit
gedeelte in zig , het Gezwel met deszelfs inhoud ,
de vyf Lendenwervelen, en de vier bovenfte van het
Hyligbeen; laatende door haast gedwongen, de laatftc
Wervel van het Hyligbeen met het ftaartbeen aan het
doode Lyk.

Na

(ir) Grarfifflzen. Spina Bifida. p, ao^.

-ocr page 115-

Van het Watergezwel enz. lot

Nadat dit voorwerp meer dan vier jaaren lang ia
Mcutwyn met water gemengd bewaard was, werd by
een nader onderzoek, deszelfs toeftand, voor zo ver-
re die eigentlyk het Watergezwel , onder den naam
van Gefpleete Ruggegraat bekend, betreft, de volgen-
de bevonden.

Het geopende Gezwel van zyn vogt ontleedigt zyn-
de, bevondt raen deszelfs binnenlle holte, van eene
ovaale gedaante , welkers
langfte middenlyn 3 dui-
men was, ondcrfteld zynde, dat deeze langfte lyn ge-
trokken zy , tusfchen den onderkant van den doorn
der vyfde Lendenwervel, en den bovenkant der plaats,
alwaar in ecnen natuurlyken flaat, de doorn der tweede
Wervel van het Hyligbeen gevonden wordt. De groot-
fte breedte , dat is , de middenlyn , welke
bepaald
wordt , tusfchen de door fplyting verwyde zydelyke
deelen van het doornagtige uitfteekzel der tweede Len-
denwervel, is I5 duim. Het bovenfte gedeelte van hec
Gezwel,zo als het op de Lenden uitpuilden, door eeii
draad, van de gemelde meetpunten langs deszelfs bin-
nenfte
en holle zyde gelegt zynde, is in zyne lengte 5.
en in de breedte 3
duimen lang.

De dunne beginzels der twee Spieren Lcdisfimi Dorji
gena\'amc , welken in volwasfene, ter wederzyde ge-
legen zyn , aan de toppen der doornen van de Werve-
len der Lenden en het Hyligbeen, waaren in dit voor-
werp, op het midden van het Hyligbeen te faamen ver-
eenigd, met eikanderen vermengd, en a!s in een ge-
ïinoken en verandert in een dik peesagtig uitfpanzel,
cai van onderen zeer vast verknogt was, met het ftraks

G 3 na-

-ocr page 116-

jos Van het Watergezwel enz.\'

nader te ,befchryven celagtig weeffel, \'t welk daal* ter
plaatze, de fplyting van het Hyligbeen vervulde cn
dekte.

Even boven de plaats, alwaar natuurlyk, de doorn
der
tweede Wervel van het Hyhgbeen vereischt wordt,
eindigt dat peesagtig uitfpanzel, en de beginzels
van
de gemelde Spieren verwyden zig hier van eikanderen,
maakende daar te faamen, in haare vereeniging, een
ftompen hoek: ieder derzelven, hegten zig verder, aan
den bovenden kraakbeenigen rand der gefpleeten dee-
len van de
eerfte W^ervel van het Hyligbeen: aan de
drie onderfte der Lendenwervelen: aan den ontaarden
doorn der vierde Lendenwervel ;
en komèn weder
byeen, op den breeden top der vyfde Lcndenwervel,
aan welke zy zeer fterk zyn vastgehegt.

Dus maaken zy in haare verv/yding van eikanderen,
en
met haare vast vereenigde eindens, eene langwer-
pige ovale opening ,
welkers bovenften cn onderften
hoek, het Gezwel, in zyn lengte genomen zynde, be-
paalde. Hec Gezwel, of liever deszelfs vliezig weeze,
van onderen op de ligharaen der Wervelen, en van
boven tusfchen de uitwendige bekleedzelen in gelegen,
beftond voornaamlyk , uit twee ontaarde en\' verdikte
vliezen, duidelyk van elkanderen te onderfcheiden: het
bultende derzelven is het
Beenvlies (*), dat de holte
van hcc beenig kanaal der Lendenwervelen bekleed: hec

bin-

Door Beenvlies wordt hier verftaan, dat bekleedzel, \'t welk Win-
B-r.OW noemt, de bandagtige buis, welks de beenbuis tier Ruggegraat
bedekt, docli hierin kan men nergens, eenige kraakbeenige of beeoige
oveiblyfeels van doornen ontdclken.

-ocr page 117-

Van het Watergezwel enz, \' 103

binnenfte is het hardevlies. Derhalve kan men het Gezwel
aanmerken, als eene uitfpanning deezer twee vliezen; en
wel inzonderheid van dac gedeelte derzelven, dat in den
natuurlyken ftaat, gelegen is , onder de doornen der
drie laagfte Lendenwervelen, en die der bovenfte van
het Hyligbeen.

Deeze twee befchreeven vlieden zyn veel dikker en
harder dan natuurlyk ; doch van eikanderen gefchei-
den , door tusfchenkomst van
een celagtig weefzel, in
\'t welk veel vee vergaadert was, en wel alleen in die
omcrek, daar hec Gezwel binnen de beenige holte ge*
houden was, waar door deeze vliezen,daar ter plaatze,
ook verder van eikanderen verwyd waaren.

De inwendige vlakce van hec binnenfte vlies, dac ei-
gentlyk het Wacergezwel vormde , was bekleed met
eene dunne doch zeer rekbaare vliezige ftoffe, van
eene aschgraauwe kleur, in alles gelyk aan digt in een
gefponne Spinneweb, en veel vaster, dan die rok,wel-
ke men in de Hersfenen,
{Tunica Arabnoidea) Spin-
newebwyze vhes heet: ook was de geheele holce van
het Gezwel, met deeze ftoffe als doorfponnen; uicge-
nomen die plaats, welke gekeerd is, naar het agterfte
gedeelte van het einde
des Ruggemergs, dat zig in dic
Gezwel zien liet, zo als nader zal gezegd worden.

Door dic zelfde Spinnev/ebswyze vlies, waaren ook
de zenuwdraaden aan de binne wanden van hec Gezwel,
en te gelyk onder eikanderen, zodanig gehegt en ver-
bondon ,dat men derzelver loop geenOns konde
nagaan,
zy men dit weefzel, by kleine vezeltjes teftens
G 4 weg-

a

-ocr page 118-

i04 Van het Watergezwel enz,

wegnam : door welke Ontleeding, zy te gelyk gelegen-
heid kreegen, om van haare voorige legging, eeniger-
i^^aten af te wyken. Waarfcheinlyk is deeze ftoffe, niet
anders dan het Spinnewebswyzc vlies, doch vaster dan
natuurlyk, en die ook door de Moutwyn , meer ftevig-
heid en de aschgraauvt^e kleur gekreegen heeft.

Wat aanbelangt het Ruggemerg, welks uiteinde zig
in het midden van dit geopend Gezwel laat zien, het-
zelve heeft zyne natuurlyke
rondagtige gedaante, on-
verdcclc zynde, behouden, tot op die plaats, daar de
doorn der derde Lendenwervel anders natuurlyk wordt
gevocden; waarnaa het nedervi?aavds eindige in een lang-
werpig lighaam, dat plat is, aan dat gedeelte, \'t welk
naar buiten, dat is, naar de buiten vliezen van hec Ge-
zwel gekeerd is, en rondagtig, aan de zyde, dienaar
de lighamen van de Wervelen is gelegen. Dit deel is
1 duim lang , 5 duim breet , en van onderen eeni-
germaten rond : dus gelykt het eenigfins, naa een
langwerpige olyf of dadêl , die in zyn midden naar
de lengte doorgefneden of gefpleete is; en wiens ron-
de zyde naar de
Wervelen, en dc platte zyde naar bui-
ten is gekeerd. In het midden dcezer vlakke zyde ver-
toond zig eene kleine kloof: en toen men het dunne
bekleedzel van die zyde wegnam, vertoonde zig des-
zelfs oppervlakte, met een zeer teder cn even zichtbaar
vlosfig dons bezet, door \'t welk de meragiige zelfftan-
digheid doorfcheen, v>?elkers witte kleur, zo wel als die
dor
zenuwen, door de Moutwyn, met de vogten der
aiiJcre deelen vermengd, in oene geelagtige is veran-
Dc zenuwen, welktn aan de zyde van het Rug-

gL\'-

-ocr page 119-

Van ket Watergezwel enz. 105

gemerg, en aan het benedenfte deel van het Gezwel,
gelegen zyn, en welken, zo als boven gezegd
is, de
de holte als met eene verwarde vermenging fcheenen
te doorloopcn , kan men nu ook duidelykzien en na-
gaan. Men bevindt dezelven te zyn, de twee laatfte
paaren der Lendenzenuwen, en vyf paaren welken toe
het Hyligbeen behooren. Van deeze opgenoemde zenu-
wen , vereenigen zig de twee laatfte paaren der Len-
den , buicen de groote holte der Ruggegraat, tot één
zenuw, welke nevens de drie eerften van het Hylig-
been, de
Nervus Ifchiaticiis helpen maaken. Deeze ze--
ven paaren zenuwen, maaken niec flegs veertien koor-
den uit, het tegendeel is waar; want, ieder deezer ze-
nuwen, gaat uit het Ruggemerg, en wel uit deszelfs
agterfte gedeelte, met drie of vier beginzelen, welke
lang gefcheiden blyven :
en alhoewel het derde paar
Lendenzenuwen, mede klaar genoeg kan gezien wor-
den , zonder het beengeftel van het voorwerp te breeken,
dewyl het einde van het Ruggemerg, niet tegens de ligha-
men der Wervelen aan ligt, maar zig a1s opgeiigt ver-
toond , en in het midden van het Gezwel buiten-
waards ftrckt: en de zenuwen langs den naasten weg,
haare fchcden , tusfchen de derde en vierde Lenden-
wervel bereikt hebbende;
behooren dezelven niet on-
der die zenuwtakken , welken zig door de bovenge-
noemde plaats der holte verfpreiden.

De zichrbaare beginzels van het vierde en vyfdc paar
Lendenzenuwen, en van allen welken tot het Hylig- \'
been behooren , zyn zeer vastgehegt aan de rondagcigc
zyde van het einde des Ruggemergs , dat tegens de

G 5

-ocr page 120-

io5 Van HET Watergezwel enz.

lighamen der Wervelen overlegt: en alhoewel eenige
weinige deezer beginzelen, als uit dit lighaam zelfs
fchynen voort te komen, is egter het grootfte getal der-
zelven , flegs aan hetzelve gehegt, door de dunne be-
kleedzelen , en hebben haar waaren oorfprong, veel
hooger
opwaards van het Ruggemerg zelfs , dac wel
voornaamlyk kenbaar wordt, in hec vierde paar, van
welke ieder, met vier dikke koorden begint, welker
twee bovenfte, veel hoger van het Ruggemerg
zelfs
afkomen : het vyfde paar begint met drie koorden,
waar van de bovenfte, mede een veel hoger oorfprong
heeft:
deeze twee paaren, reeds tot zenuwen verzaa-
meid zynde, worden dooreen tusfchenkomenden zenuw-
draad vereenigd j en het bovenfte deezer twee paaren i*
moet de binnenzyde van het onderfte paar voorby
gaan, om tot derzelver fchede te komen : maar die tot
het
Hyligbeen behooren, zyn tusfchen de twee laatfte
paaren van de Lendenzenuwen, aan het agterfte en on-
derfte gedeelte van het Gezwel, gelegen, en aan des.
zelfs vliezen, welke het buitenwaards bekleeden, ge-
hegt; waarom ook, by de eerfte opening, eenige der-
zelven zyn doorgefneden, welken men naa de open-
maaking, als afgebrooken eindens, in hec vogc zag
dryven.

Alle deeze opgenoemde en tot haar byzondey foorc
gebragte zenuwen, worden van het einde des Rugge-
mergs,aan \'t welk zy van agteren zyn vastgehegt, niec
langs den kortften weg, dat is, in regte lynen, tot haa-
re zydelyke fcheden, in welken zy ingaan-, om buiten
de Ruggegraat, naar die deelen van hcc Lighaam, toc

.wel-

-ocr page 121-

Van het Watergezwel enz. lot

Welken zy behooren, geleid, maar ze zyn met veele
bogten en draai jen , door de zydelyke en onderfte dee-
len van die holte, gcflingerd en teiFens aan derzelver
wanden gehegt : waar door zy merkelyk langer ge-
Worden zyn, niet alleen dan zy natuurlyk gevon-
den worden, maar zelfs meer, als in dic geval fcheen
nodig
te zyn , om met de korcfte uitgeftrektheid,
dc opening der fcheden, waartoe zy eigentlyk behoo-
ren , te bereiken: dit is inzonderheid waar ,
ten aan-
zien der twee laatfte paaren der< Lendenzenuwen, en
het eerfte paar van het Hyligbeen: en ieder deezer ze-
nuwen losgemaakt zynde , van het Spinoewebswyze
vlies, door
\'C welk zy met eikanderen cn met de wand
der holte waaren verknogt geweest, is één duim lan-
ger, dan de afftand
is, tusfchen die plaats, daar het
einde van het Ruggemerg zig eenigfins opwaards bui-
gende, van zyn regte ligging en naar de Ruggegraat
wykt, en hec begin der fchede , die
hec hardevlies,
wanneer
deeze zenuwen uic het hol der Ruggegraat naar
haare bepaalde plaatzen gaan , aan dezelven mededeelt.
De wederzydfche openingen deezer fcheden zyn digt by
eikanderen, en hebben geen groocer afftand dan natuur-
lyk wordt waargenomen, om dat dit gedeelte van her
hardevlies des
Ruggemergs,dat tegens de lighamen der
Wervelen is aangelegen, zyn natuurlyke ftaat behou-
den heeft, cn niec gerekt of verwyd is, zo als deszelfs
buitenfte
gedeelte, dat uitgerekc konde worden, om dat
daar, de anders natuurlyken tegenftand, door de fply-
van de doornen der Wervelen,
is weggenomen.

De

-ocr page 122-

jos Van het Watergezwel enz.\'

De loop der zenuwen binnen het hol van het Hylig-
been j kan men zo klaar niec nagaan , dewyl men ten
dien einde dit Been zoude moete breeken ; en dus
het voorwerp, onbekwaam tot verder nuttige befchou\'
wing en
bewaaring maaken. Maar voor zo verre men,
door de fplyting van hetzelve, kan gewaar worden, is
dezelve hier zeer natuurlyk ; en alleen dat gedeelte van
het hardevlies, \'t welk boven de fplyting der tweede
Wervel van het Hyligbeen gelegen is, is tegennatuur-
lyk, doch zeer weinig uitgerekt: want, hier begint het
zig eerst te verwyden, en op deeze plaats, bepaald zig
eigentlyk het onderfte en vliezige gedeelte van het Ge-
zwel, dat men hier egter niet kan
aanmerken als ge-
heel toegcflooteen te zyn: en hier beginnen de ope-
ningen der fcheden, welken de zenuwtakken in zig ont-
fangen, en in deeze, verdeelt zig het hardevlies, en
bekomt dus zyn einde. Déêze beginzels der fcheden ,
nog
dit laatfte uiteinde van het hardevlies, zo als het
hier bepaald wordt en befchreeven , was door geen
vogt uitgezet, als in het overige des Gezwels naar bui-
ten plaats hadt: maar de ganfche ruimte van de zo even
befchreven fplydng van het Hyligbeen , was vervuld ,
met zeer veel en geheel geel vet. \'

"Dat gedeelte van het Hyhgbeen , doorgaans deszelfs
fchild genaamt, is onvolmaakt gefpleeten, en dus zon-
der doornen: de
zydelyke deelen van hetzelve, welke
met elkanderen, en met den doorn, vereenigd zynde,
natuurlyk een boog maaken, welke de groote hoke van
ïeder der drie bovenfte Wervelen fluit of volmaakt,

zvn

-ocr page 123-

Van het Watergezwel enz. lot

zyn niet tot eikanderen gekomen, maar hebben tusfchen
haare einden, eene opening of fplyting.

De fplyting aan de bovenfte Wervel is | duim aaa
den bovenkant der zydelyke deelen, doch minder aaa
den onderkant; wyl deeze deelen, nederdaalende, lan-
ger worden, en dus nader byeenkomen. Die der twee-
de Wervel raaken eikanderen bynaa met haare laagfte kan-
ten , daar zy met de bovenfte eene afwyking hebben van §
duim: die van de derde
Wervel zyn reeds zeer veel
byeen genadert; en dus is in het bovenfte en middenfts
gedeelte van het fchild, eene vry groote opening, van
been ontbloot, en van gedaante als de letter V.

Alhoewel nu het midden der holte van het Hyligbeen,
op de gezegde plaatzen, door geen beenftof is gefloo-
ten, heeft nogthans de fplyting, die beneden den on-
volmaakten boog der eerfte Wervel is, geen deel aan
het Gezwel, dewyl dezelve door zeer hard eelt gevuld
is , dat uiterlyk met de yereeniging der beginzelen
van de Spieren
Latisfimi Dorfi zeer vast verbonden is.
Deeze eeltagdge ftoife, die men als het ontaart Been-
vlies deezer plaats kan aanmerken , wordt dunner en
zagter, op die plaats , alwaar het tusfchen de zydelyke
deelen van de bovenfte
Wervel gelegen is, en alhier
nitwaards zig verwydende, tusfchen de fplyting der we-
derzydfche beginzels van de tweeevengemeldeSpieren,
maakt ze het laagfte gedeelte en het uiterlyke vlies vaa
bet Gezwel.

De beenige fplyting, voor zo verre die eigentlyk tot
bet Gezwel behoort, is in de bovenfte Wervel van het
Hyligbeen, en in de drie onderfte der Lijnden: en wel

zo-

M

-ocr page 124-

jos Van het Watergezwel enz.\'

zodanig, dat de afftand, tusft:hen de binnenfte en bo-
venfte kraakbeenigen rand der eerfte Wervel gevonden
wordt, ij. de tweede i|. en de derde één geheelo
duim te zyn ; zo dat de grootfte opening der fplyting
door de
tweede Lendenwervel gemaakt wordt.

De toppen of uiterftens deezer gemelde einden, zyn
nog met kraakbeen bezet, en uitwaards gerond , en
die van de eerfte en derde Lendenwervel hellen nog
eenigfins naar elkanderen toe, daar die der tweede, ee-
nigermaaten zydelyk uitwaards zyn geboogen, \'t welk
tot de grootte der fplyting van deeze Wervel, zyn aan-,
deel toebrengt. Deeze zydelyke deelen der Lenden-
wervelen, zyn zoo lang als nodig is, om door haare
vereeniging, met dat deel, dat eigentlyk den naam
van doorn toekomt, doch \'twelk ontbreekt, een vol-
maakt natuurlyk doornagtig uitfteekzel te maaken voor
een ieder der drie gemelde Wervelen, zo als in den
natuurlyken ftaat der beenwording, hier ter plaatze,
gefchiedt.

Maar behalve dat deeze deelen , tegennatuurlyk ,
door het vogc, dat in het Gezwel beflooten was, bui-
tenwaards gedrongen, van elkanderen afgeweeken en
dus gegroeid zyn, zo is ook de wydte der beenholte,
tusfchen die plaatzen, daar uiterlyk de fchuinfche en
dwarfche uitfteekzels zyn gelegen , veel grooter dan
men die natuurlyker wyze vindt, en wel voornaamlyk
aan de tweede Wervel: en het fchynt dat de zydelyke
deelen deezer Wervelen, welken voor de geboorte ,
met haare lighamen, niet dan door zagt kraakbeen ver-
eenigd zynde, de bccnige beginzels van alle de uitfteek-
zels

-ocr page 125-

Van het Watergezwel enz. lot

zeis in zig bevatte, zydelyk naar buiten geperst zyn;
en naderhand, met een grooter gedeelte beenftofFen,
dan natuurlyk gefchiedt, aan de lighamen der Werve-
len vereenigd zyn.

De gedaante nu en lengte der zydelyke beginzels van
de doornagtige uitfteekzels der drie Lendenwervelen,
is aan beide de zyde niet dezelve, dewyl die der regter
2yde een weinig langer zyn, dan die der hnker zyde;
byzonder kort is dat gene, \'t welk de onderfte Lenden--
wervel aan de linker zyde voortbrengt.

Het doornagtige uitfteekzel der vierde Lendenwervel
ïs niet gefpleeten ; en nogtans zeer van zyne natuur-
lyke gedaante verfchillende. Deszelfs zydelyke begin-
sels of wortels zyn zeer kort, en vereenigd, door dat
gedeelte, \'t welk den naam van doorn draagt, welkers
onderkant, | van één duim breet is, eenigermaten als
eene omgekrulde lip opwaards geboogen en geholt, doch
van boven gerond; het nederdaalende Beenvlies, dat de
groote holte der Ruggegraat bedekt, verlaat als \'t vsraa-
re
hetzeh^e, en ryst over deezen ontaarden doorn, aan
welke
het zeer vastgehegt is opwaards , tot aan den
önderkani des doorns der vyfde Lendenwervel, alwaar
hec bovenfte gedeelte
derzelve, en dus van het Ge-
zwél bepaald werd door de faamenkomsc van de beginze-
len der Spieren
Latisjimi Dorji^ genaamt, welken op
den top des breeden doorns van deeze Wervel zig ver-
«enigen, en aan dezelven zeer vastgehegt waaren.

§ 13Ö.

Hst Watergezwel van een byzonder gedeelte der Rug-

ge-

-ocr page 126-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

gegraat, is veeltyds gepaart met het Waterhoofd, gelyk
meermaalen gezegd worde § 137.138.140. 162.165; uic
menigvuldige voorbeelden,zal ik wederom twee gevallen
van dien aart,welken geen twyffel overlaaten, bybrengen.

§ 137-

In \'t Jaar 168B, den 24 February, werd een Mysje
gebooren, v/elks Hoofd, de Moeder en Vroedvrouw,
toefcheenen gezond te zyn. Op den Rug, aan de reg-
terzyde der Wervelen, zag men eene paarfche vlek,
5 duimen lang en 3 duimen breec, welke dagelyks
groeide , doch niec hoger , dan ,ter dikte van eenen
kleinen vinger. Dc tiende dag naa de geboorte ,
wyl het water,
door hec dunne en doorfchynende vlies
gezien werd , heefc de
Cbirurgyn in hetzelve eene
Wonde gemaakt, uit welke terftond zeer helder water
fprong, even als
of het Kind piste: het Wondje genas
fchielyk, maar
dc Moeder, heeft het de volgende da-
gen , nog zes maaien doen openga^an; en ieder r\'ys,
kwam \'er omtrent 3 oneen water uit het Wondje, \'c
welk uitgeloopen zynde, zag men door de doorfchy-
nende huid, eene holte, en in deeze, raauw vleesch;
toen
het tedere vel affteet, bleef\'er eepe zweer over,
die door den Heelmeester
fchielyk geneezen werd: zo-
draa deeze zweer van hec vel geneezen was, cn geen
^\'ogt meer uicvloeiden, begon hec Opperhoofd te zwel-
len;en daar werd binnen de vier weken naa de geboor-
te, een zeer groot Waterhoofd gebooren. Den eerften
Mey was het Hoofd zeer groot, drie palmen hoog en
pmtrend ook even zo wyt.Op het gevoel ontdekte men

duj.

-ocr page 127-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

duidelyk fchommeling, ter plaatze daar geen been was:
op den Rug, daar te voore zig de vlek vertoond hadt,
was het vel ineengetrokken , en daar vertoonde iig
een rood Lidteeken. Den 15de
Mey ftierf het Kind.
Hetzelve geopend zynde, kwamen \'er uit het Hoofd
omtrend 8 ponden zeer helder water. Nadat men de
Hersfenen, die gezwollen en doorfchynende zynde,
eene blaas gevuld met helder
water verbeeldden, cn
niet dikker waaren dan nat
papier, hadde door gefne-
de,
vielen dezelven, het water daar uit geloopen zyn-
de, in eikanderen, waar door het fcheen, als of men
een Hoofd zonder Hersfenen zag: de vierde holligheid
was zeer wyt, maar viel mede toe, zo haast het wa-
ter daaruit liep, De Ruggegraat was in haar middenftc
gedeelte
doorboord cn vol water: een Tentyzer daar in
gebragt zynde, viel van zelfs, tot een palm lengte, naar
de vlek, welke omtrend dc Ruggegraat gezien was;
deeze heb ik ook geopend, daar was nog dezelve hol-
ligheid als te voore en het bloote Ruggemerg, De
Wervelen waaren aldaar één duim breet gefpleeten, en
de vlek, of het Gezwel, was nsby de eerfte Borst«
wervel (d).

§ 138.

In \'t zelfde jaar, den 24 Oktober, werd een Jonget-
je gebooren, \'t welk op het Hyligbeen een vlek of
Gezwel had. Dit Kind tot den ouderdom gekomen

zyn-

Brunner. Eph. n. c. d, 3. a, i. obf. ijs,

H

-ocr page 128-

114 Vän \'het Watergezwei. enz.

zynde , op welke andere gewoonlyk konnen ftaan j
bleeven egter zyne Voeten hangen en flingeren , als
men het regt hieldt. Het Gezwel op den Rug groei-
de , en werd zo groot, dat het Kind niet dan op eene
zyde kon leggen: de ouders vonden raadzaam, dit Ge-
zwel te laaten wegftiyden , en riepen ten dien einde
een Heelmeester, dergenen, welken op de Markten
ryzen, die ook de veertiende week naa de geboorte,
hec wegneeme roekeloos ondernam. Hy bragt eea
naald door hetzelve, en over deeze een draad, met
welke hy bet Gezwel van het Lighaam afhaalde, en
daar naa geheel affneed. Onder dit Werk, liep \'er
meer dan i pond water weg : in het midden van dit
afgefneden Gezwel, zag men als een wortel of fteel,
die, wyl hy hol was, opgeblaazen zynde, in veele
takken, en* eindelyk in een vliezig uitfpanzel, gelyk
aan verdeelde holligheden, zig verwydde, in welken
het gemelde itvater
gelegen had. Naa dit viregneemen
van het Gezwel, vondt men, dat het Hoofd, terftond
als/in zig zelfs toeviel en kleiner werd : \'t welk geen
duister teeken was, dat het water, uit
de holligheden
der Hersfenen was voortgekomen; en de dag naa de
Operatie ftierf het Kind. Ik heb dien zelfden dag,
met andere Liefhebbers, de wond naauwkeurig onder-
zogt: de bovengemelde wortel of fteel, is niets anders
geweest, dan een verzaameling of bundel van zenu-
wen, uit de holte der Ruggegraat
verfpreid voortko-
mende , in het midden een Tentyzer door laatende ;
rondom waaren andere zenuwen, die, niet in dezelve

hun-

-ocr page 129-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

bundel bevat zynde, naar het Gezwel geleid werden:
men zag hier ook bloedvaten: in de diepte was het
vlies, dat anders hec Ruggemerg omvat, ledig, zo dat
het geheele Ruggemerg , hier uitgeweken zynde , in
het Gezwel fcheen te eindigen;
cn het Hoofd was zo
toegevallen, dat men in de
Fontanel gemakkelyk den
duim leggen konde, en de flaapbeenderen als op elkan^
deren hingen. Maar de bygeloovige vroomheid van de
Moeder, was oorzaak, dat men de inwendige deelen niet
onderzogt heeft, (e) Zeer waarfcheinlyk, zyn de gemelde
zenuwen, die geweest, welke de Paardeftaart
{Cauda
Eqiiina)
maaken: de plaats des Gezwels toond dit aan; en
hierom moest de draad tusfchen dezelve doorgaan,zo dat
een gedeelte der doorgefnede zenuwen,in het bovenfte
of afgefnedene, en het andere, in \'t onderfte gedeelte
der verwydde buis gezien werd,

§ I39-

Men kan niet wel zeeker bèpaalên, de oorfprong van
het, water, \'t weikin de buis dié het Ruggemerg bevat
vergaadertzynde, een gedeelte dér Ruggegraat tot een
Watergezwel uitzet.

§ 140.

Want, het kan zig eerst,binnen.het Hoofd,-en dan
Wel voornaamlyk in de fcheiding of de holligheden
der Hersfenen verzaamelen, § 50. en van daar in de ge-
nielde buis nederzakken, (ƒ) wyl deeze holligheden

geen

(\') Erunner. I. c. .

if) Morg. de fed. morb. Ep. 12. g.

H 2

-ocr page 130-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

geen befloote ruimte maaken. § 49 Dus beweerde B r U n-
ner,
uic zyne twee voorbeelden § 137 138.,dac het
Wacer, in de buis van het Ruggemerg gelegen, ge-
meenfehap had, met het gene, dat binne de hollighe-
den der Hersfenen bevat, in deeze twee voorwerpen
hec
Waterhoofd maakce. (g) Düverney was door
proeven zeer wel overcuigd, dac hec zogenaamde groo-
te klapvlies der Hersfenen,
deeze gemeenfehap niet
konde verhinderen
(p): ook wordt niet vereischt, dat
het water, in de gezegde holligheden vergaadert , eerst
of"te^gelyk met de Ruggegraat,"het Hoofd tot een Wa-
terhoofd uitzet. Wanc, in hec Kind, dat zonder zicht-
baar Waterhoofd , dusdanig groot Watergezwel aan
den kuil des Neks had § 121, konde men de plaats, die
men gewoonlyk de
Fontanel noemt, voelen en ook
zien opryzen, als men met de geheele hand het Ge-
awer perste. Rüisch zegt , dat deeze Gezwel-
len , wel te onregt Waterhoofden zouden genaamt
worden. §119. (z): en elders meld hy , in eerst-
gebooren Kinderen , meermaalen , zo veel water
in de holligheden der Hersfenen waargenomen te heb-
ben , dat
hetzelve, in de Ruggegraat nederzakkende,
aldaar de kraakbeenige doornen verwyd, en een Ge-
zwel gemaakt had als eene vuist: en hy dagt, dat al-
fchoon de tegenwerpingen, welken eenige maaken,
■ ■ ■ ■ \' \' egt

(s) l- c.

(h) Oeuvr. anat. ïom. i. 44.

(/j aanm, 53.

-ocr page 131-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

egt waaren, te weeten, dat \'er geen gemeenfchap na-
tuurlyk iSj tusfchen het vogt, van de voorfte hollig-
heden der Hersfenen, en het gene de vierde holligheid
nevens het Ruggemerg bevogtigd , evenwel , den
weg tusfchen deze deelen , geenfins geflooten kon-
de blyven.
(^kj Haller twyffelde ook niet, of het
water, in de holtens der Hersfenen vergaadert konde
worden , en in de buis van het Ruggemerg nederdaa^
ien (/).

§ I4Ï.

Daarentegen, kan het water zig afzonderlyk in de
buis van het Ruggemerg vergaaderen, en aldaar eene
byzondere Waterzucht maaken, die een zwakker ge-
deelte derzei ve, tot een Gezwel uitzet, en aangroei-
jende, tot binnen in het Hoofd opryzen, de hoHighe-
den der Hersfenen beryken, en-fomwyien een Waterhoofd
maaken. {m) Want in alle de holtens der Eerstgeboo-
ren Kinderen, vindt men meer vogt, dan in die van
bejaarden (72): en dus is ook, in de buis, die het Rug-
gemerg bewaard , en inzonderheid in het laagfte gedeeL
te derzelve, in Kinderen dikwils eenig vogt, dat gelyk
is aan die geftolde uitwaasfeming,welke alle dc holtens
van het Lighaam bevogtigd,
en alhier fchynt voortge-
bragt te worden, door de flagaderen der buis, wanneer
de aderen derzelve minder opzuigen, dan de
eerfteuit-

wer»

(^i Brief lï. P- 35Ö.

(•\'■) Eleni. phyEol. 4. .87.

raorg. de fsd. morb. Ep. ïi. f.
ib.

H3

-ocr page 132-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

werpen. § 50. (o) Het komt eenige vremd voor, dat deeze
buis , door het Ruggemerg niet geheel vervuld of uit
gezet Wordt, die
daarom vraagen, hoe by het leeven,
deeze tusfchen
wydte gevuld wordt? Of het Rugge-
merg in
levendige meer gezwollen is , dan of deeze
ruimte
alleen door eene waasfem bezet wordt? (p) Het
flaat
aan Geleerden vry dit op te loflen, het is tot myn
beflek genoeg, dat deeze waasfem , tegennatuurlyk
geflold, tot water onder die gedaante, alhier
kan ver-
gaadert worden.

§ 142.

Alfchoon men de juiste tyd niet kan bepaalen, is het
evenwel zeeker, dat de Waterzucht der Ruggegraat, in
de vrugt, zeer lang voor haare rypheid zynen aanvang
neemt, wyl de uitzetting van een gedeelte derzelve,
tot een Watergezwel reeds voltooid en zeer groot is,
wanneer het Kind daarvoldraagen mede gebooren wordt.
Hetzelfde wordt ook fomtyds waargenomen in het Wa-
terhoofd , alhoewel dat ook naa de geboorte komen
kan.
Ruisch hadc een Kindje van omtrend 6 maan-
den met een Waterhoofd (q): en een ander van om-
trend
6 a 7 maanden § 20. Blankaard heeft in \'t
jaar 1675. te Leuven een Kind geopend van 7 maanden
dragts, in welks Hoofd
4 ponden water was (r): \'t welk
derhalve zeer lang te voore was begonnen te groeijen,

zo

(o) Halier Elem. phyf. 4. 87.-
(p) ib. p. 89.
(j) Kab. 9. N. 25.
(r) prad. med. p. ia6. 555.

-ocr page 133-

Van het WatergIezwel enzil ii9

zo als ook gefchiedt in veele ongemakken, met welken
de Kinderen ter waereld komen.
Ruisch hadt een
vrugtje, dat één vinger lang was , met een haaze
mond en gefpleete gehemelte Q}; en een ander van
dezelve grootte, met gekromde Armen en Beenen (O-

§ 143-

De kenteekenen van dit Ongemak, kan men, gedeel-
telyk, uit het voorige opmaaken. Alle welbekende en
klaare voorbeelden, toonen aan, dat hec
voor de ge-
boorte niec alleen zyn aanvang maar ook zyn volko-
men toeftand krygt; fchoon het naa de geboprte kan groo-
ter worden. Alhoewel hetzelve op verfcheiden gedeel-
tens der Ruggegraat is waargenomen, is egter de ge-
meende zitplaats deszeIven,op het laagfte der Lenden,
en het bovenfte van het Hyligbeen; en in eene gedaan-
te , zo als door
Ruisch (u) B i d l o o («ü) en G r a s-
HüizEN (jc) wordt afgebeeld. Uitwendig vertoond
zig een Gezwel, natuurlyk van kleur, by onderfcheide
ligging of houding van het Kind meerder
of minder
gefpannent op het gevoel niet alleen met vogt bezet,
maar tusfchen
hec oog en een kaars geplaatst, veelmaa-
len doorfchynende, ten zy de gefleldheid der bekleed-
zelen zulks belette: want het water, dat binnen in het-
zelve gelegen is ,is veeltyds zeer helder: het heeft geen

klei-

(s) Kab. 6. N. 52.

(t) ib. N. 53.

(tt) aanmerk. 34- 36.

(v) exerc. anat. p. T. i. fig. 2, .

(x) Waarnex^m. der fpina bifida, ifte afbeeld.

H4

-ocr page 134-

Ï20 Van met Watergezwel enz.

Jcleine hals, zo dat men het met de vingers niet onder-
Tcheppen kan. Als men de duimen, wanneer de nagels
naar eikanderen zyn gekeerd, tegens de zyde van het
Gezwel drukt, gleiden dezelven, als over twee harde
randen inwaards.

§ 144.

Alle voornaame Schryvers, welken gelegenheid heb-
ben gehadt, om de uitkomst van dit Ongemak waar te
neemen, getuigen, dat zodanige Kinderen niet lang
leeven, inzonderheid als het Gezwel doorbreekt. C3?)
Rüisch zegt, dat het zeldzaam is, dat ze 15 maan-
den oud worden (z),

S I4J-

Maar, zy hebben tefFens opgemerkt, dat het openen
van zodanige Gezv/ellen, zeer fpoedig cn zeeker den
dood verhaast.
Tulp oordeelde, dat men de Heel-
meesters van deeze wreedheid moest affchrikken : niet
alleen om de fchande die hier uit volgen moet;
maar
op dat zy geen nadeel \'toebrengen, aan de gene welke
hulpe verwagte (fl).

§ 14Ö.

Muis zag een Mysje van 5 jaaren oud, dat van de
geboorte af, een Gezwel als een duiven ey op de Rug-
gegraat gehadt had. Het ftierf drie dagen nadat men

het-

(y) Tulp. B. 3. Hoofdft ep. 30- Ruifch. aanm. 34. 35- 52. warner.
Caf. in furg. n Biciloo. exerc. an. p. 122. 187. La Fayc Prliidpos
de Chir. 475. Platner einleit der Chir. § 757.

(2) aanm. 35. 36.

(te) Bock. 3. Hoofdfi:. 29, jo.

-ocr page 135-

Van het Watergezwel enz. 121

hetzelve geopend hadt § 129. W arner hadt een jon-
geling
gekend, die 20 jaaren was oud geworden, en vaa
de geboorte af zodanig een Gezwel hadt op de Lenden
gehadt : hy was gezond , en maar met zo geringe
Lamheid aan de onderfte Ledematen behebt, dat hy
daar door in het gaan niet belet werd
(by. en Tuew
heeft een Mysje gekend , dat met dergelyk Ongemak
op de Lenden
14 jaaren is oud geworden; doch altoos
zeer ziekelyk geleeft heeft. (O
Grashuizen zag
een Kind , in deeze ftad, dat toen met dat gebrek reeds
a jaaren oud geworden was, en dat te gelyk een zeer
groot Waterhoofd had: de onderfte Ledematen waaren
ten eenemaal Lam {d),

§ 147-

Tulp en andere, hebben gedagt, dat het openen
van het Gezwel, daarom de dood verhaastte, wyl het
affnyden der zenuwdraden , welken door de geheele
holte verfpreid zyn, onvermydelyk fchynt; doch de
doodelykheid van dusdanige affnyding, deezer zenuw-
draden, is nog door geen andere proeven beweezen:
nogtans was
Morgagni verwondert, dat een zwaa-
re flag of ftoot, op de Lenden,met kwetzing der V7er-
velen, fomwylen fchielyk de dood veroorzaakte, daar
evenwel de bovengelegen deelen, van hier, haare ze-
nuwen niet krygen (e): maar deeze affnyding, kan alleen

plaats

1. c.

(O Nov. aÄ phys raed. T. 2. p. 398.
Spin Bifida, p. £39-
\'le Sed. morb. Ep. jH-

H 5

m

-ocr page 136-

Ï20 Van met Watergezwel enz.

plaats hebben, en is bynaa onvermydelyk, wan-
neer het Gezwel uit eene grootte fplyting is voort-
komende , § 135 de Lenden en het Hyligbeen be-
zet , alwaar het Ruggemerg eindigt, en zig verdeelt
in de
zogenaamde Paardeftaart, welkers draden, aan
den
binnenkant van het hardevlies gehegt zynde, nu
deszelfs verwyding volgen, waar door ze het geheele
Gezwel door gelegeq zyn, en aan den geheelen bin-
nen omtrek verbonden worden : \'t welk eenige, wan-
neer zy by het onderzoek afgefneden draden zaagen,
heefc doen zeggen , dat fommige der verfpreide ze-
nuwen , zig in het vetvlies verloeren.

Maar de zenuwen der Paardeftaart, worden in het
Watergezwel der Ruggegraat, ter plaacze van de Len-
den , dan alleen door hec vlies van het Gezwel, waaraan
zy door hec Spinnewebvlies gehegt zyn, buicen de hol-
te der Ruggegraat gedreven
, wanneer \'er meer dan een
doorn gefpleten en dus de opening langwerpig en zeer
groot is: maar wanneer deeze opening engen dus de hals
van dit Gezwel zeer klein is, gelyk in het geval door
Rüisch befchreven § 151 ,dan verlengd zig wel het Spin-
newebswyzevlies, maar de zenuwen worden binnen de
holte^der Ruggegraat tegengehouden , uic welke zy,
door zulk eene naauwe opening niet zouden konnen
doordringen, ten zy ze een fcherpe bogt maakten.

In November van \'t Jaar 1764. deedt zig eene gunffige
gelegenheid op die die bevestigde. De
Chirurgyn Boerreg-
ter hadt de vriendelykheid, om aan de Heeren Hovius,
Koi
^pj Koeleman, Spaan, Styger en Zoon, en andere
nevens.my,te vertoonen een gezond vet Jongetje ö maan-
den

-ocr page 137-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

deo oud, dat zonder zichtbaarWaterhöofd was, een vreije
beweeging der onderfte Ledematen en een zeer aan mer-
kelyk groot Watergezwel op de Lenden had, \'twelk
wel raet een foort van hals voorzien waar, maar uiterlyk
door een indrukking eenigfins als in tween verdeelt
fcheen, zoo, dat het onderfte Gezwel het kleinfte was.
De Heelkundige noemen dit, in andere gevallen, een foort
van verftropping. Het Gezwel was zydwaards zo ver-
re uitgeftrekt, dat men de fplyting der Ruggegraat niet
voelen kon; op deszelfs grootfte verhevenheid
was een
ligte ontvelling, maar die door opgelegt plukzel weder-
om begon te droogen. Voor de kaars befchouwd zyn-
de, was het, wegens de dikte en oneffenheid der be-
kleedzelen , wel een weinig doorfchynende, doch niet
geheel helder. De afftand, tusfchen het
agterfte van
den Aars en den hals van hec Gezwel, op de laagfte
plaats, was maar 2 duimen, en het onderfte uitgezette
deel des Gezwels, bedekte gedeeltelyk de fplyting der
billen. Den omtrek van deszelfs hals was 12I duim,
en een draad over de verhevenfte plaacs naar de leng-
te der Lenden gelegt, was 1O5 duim lang. Het Kind
moest altoos op de zyde leggen, en by deszelfs geboor-
te
was het Gezwel zo grooc geweest als een hoender
ey. Omtrend drie weken daarnaa ftierf hec Kind naa
eenige ftuiptrekkingen, anders hadt men geen Ziekte
befpeurd, cn eenige uuren te vooren was \'er veel vogt
door de ontvelde bekleedzelen ontlast. Fiet Gezwel
werd nu naa gisfing wel een derde kleiner, en aan de
verhevenfte zyde, gerimpeld en cntveld bevonden.
Het werd naar de lergte der L^ndtn geopend, en de

lip-

-ocr page 138-

Van het Watergezwel enz.

lippen van elkanderen gehouden zynde , vertoonde zig
in hetzelve, een vogt, -gelyk aan huy van zoete-
melk, raaa\'r
een bierglas vol daar van uitgenomen zyn-
de, geleek het overige vogt, dat
in \'c onderfte van het
Gezwel, naar de Ruggegraat toe, gevonden werd, heel
wel naar dunne of door water verlengde Etter. Alles
faamgenomen , bevatte het Gezwel omtrend 4 bier-
glazen vogts. Men reinigde de holte raet fchoon wa-
ter , en toen kwam de inwendige vlakte van het
,Gezwel zeer glibberig voor. Toen bleek ook, datde
eigentlyke hals of opening des Gezwels, waar door het
gemeenfchap had met dat gedeelte van het hardevlies
dat de Paardeftaart bevat, of uit welk het voortkwam,
«eer klein was, zoo, dat het naauv/lyks het voorfte
lid des kleinften vingers konde doorlaten, en door dee-
ze opening, zag men in de natuurlyke holte van het
hardevlies, als een bundel zenuwen , met bloedvaten
doormengd , van welke bloedvaten \'er twee door de
opening naar buiten gingen, ter lengte van twee vinge-
ren breet, wederzyds eindigende in de inwendige vlakte
van het Gezwel.
De onderfte Lendenwervel fcheen alleen
gefpleeten te zyn. Wanneer men de holte van het Hy-
ligbeen , de tweede Lendewervel en het harde-
vlies , uit den hals van het Gezwel, naar onderen en bo-
ven geopend hadde, bleek klaar, dat de Paardeftaart,
§n haare natuurlyke gedaante , eigenfchappen en leg-
ging, niets van den
natuurlyke ftaat verandert was:
maar dat alleen, het einde des Ruggemergs,dat anders
rusfchen de zenuwdraden gelegen zynde, zonder des-
zelfs van een fpreiding,
niec gezien wordt, hier,

ag-

-ocr page 139-

Van het Watergezwel enz. 125

agter en uitwaarJs opgeheven , zonder aanraiking vè\'o
■deelen zig vertoonde , voorzien van die draad,^wel-
ke op hèt Staartbeen eindigt. De Uiterlyke hals van
het Gezwel, "hadt zig zo merkelyk groot vertoond,
door dien de innerlyke, bepaald geweèsc"zyndedoor
de naauwe fplyting der Lendewervel , daar boven ko-
mende, zig rondom over de Lenden onder het vel ver-
wyd hadc , ^ tot zijlk eene. aanmerkelyke holte als .ge-
zegd is.-. <. ...:.; . . \'

■ r

Maar op welk gedeelte der Ruggegraat hpt Gezwel
ook.mag gevonden: worden te leggen,^de doorfnyding
van hetzelve, heeft altoos doodelyke gevolgen ,-wel-
ken men aan het beleedigen der zenuwen niec altyd kan
toefchryven, wyl het geenlins waarfcheinlyk en door
geen proeven beweezen is, dat het\'Ruggemerg,\'daar
het hoger dan\' de Lénden ligt, en eenê rondag-
tige gedaante\'heeft , door deeze Ziekte, aldaar ge-
fpleten of in -zenuwen verdeelt wordt. In het boven-
gedeelte der Lenden , van het opgegeeven voorwerp
§ 135- was het Ruggemerg natuurlyk: éh in hec
doörfehynend Gezwel, dat uit het bovenfte gedeelte
der Ruggegraat, onder het Agterhoofdsbeen voortkwam
§ 121. konde men geen zenuwdraden gewaar wor-
den. -

§ 149. ■ •

WaarTcheinlyk is het, dat deiugt, de plaats van het
ontlaste vogt verviillende, niet alleen dat gedeelte des
I^\'Jggemergs of der zenuw-en ,
\'t welk binnen in het
Gezwel is, maar\' het geheele Ruggemerg nevens de

be-

-ocr page 140-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

beginzelen der zenuwen die hier uic voortkomen, en
jnoogelyk hec ganfche Hersfensgeftel zelfs, treft en be,
leedigt, dewyl dezelve aan deeze deelen zeer fchade-
3yk is; daar het aanhoudent leeven, yam dpn welftand

deezer deelen afhangt. -

§ 150.

\' Dit gezegde, zal iemand in den eerften opftag vremd
fchynen ; maar die verwondering worde kleiner, als
men het volgende overweegt. Hec Ruggemerg vuld
niec geheel de fchede of heC hardevlies, \'c welk hec van de
Dura mater oncfangt: en deeze ruimce is natuurlyk door
eene
waasfem bezec ; tegennatuurlyk door vogt , dat
deeze voorgaande waasfem voortbrengt § 141.

§151.

Wanneer een Watergezwel, op eenig gedeelte der
Ruggegraat gevonden wordt, dan is niet alleen het uit-
gezette of verwydde gedeelte deezer fchede, maar te
gelyk ook de geheele lengte der fchede-, door hetzelf-
de vogt bezet; even als de zak eener aderfpat , ge-
meenfchap heeft met het bloed dat door de overige
ader loopt. Deeze vergelykiijg zal niet ongerymd voor-
komen, als men overweegt, het zonderlinge voorbeeld
waar van
Rüisch gevvag maakc. Een Mysje (zegt
hy) had een Gezwel ter grootte van eene vuist, op de
Lenden, \'t welk, toen het Kind 15 maanden oud was,
zig door het Koud-vuur opende, en de dood veroor-
zaakte. Hy vondt maar in eene Wervel eene opening,^
en zo kléin, dac dezelve naauwelyks eene cicer konde
doorlaaten j maar hcc Tentyzer konhygemakkelvk, naar

ho.

-ocr page 141-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

boven en onderen door de ganrctie holte der Ruggegraat
beweegen: waar door wederom bevestigt wordt, dat
dit Gezwel, niets anders was, dan een uitzetting door
vogc van de vliezen, welken het Ruggemerg als be-
kleedden (ƒ). r.;)n .r; ,

§ 152.

Maar dat het vogt, behaWe de zak van het Waterge-
zwel, de ganfche lengte der fchede bezetten kan, blykt
zeer klaar, in die gevallen, in
welken men de gemeen-
fehap tusfchen\'het Gezwel en her Waterhoofd heeft
waargenomea: en het iis ook zeer vermoedelyk, dat
deeze buis, altoos: vogt in zig bevat , wanneer het-Hoof4
door Water uitgezet wordt § 140.\'zonder dat daarom
altoos een gedeelte der. Ruggegraat tot een Gezwel
worde uitgezet.\'

En in tegendeel, in het voorwerp § 121. befchree-
ven , bewees de gemeenfehap tusfchen het Hoofd en
het Gezv/el .des Neks, dat \'er eenig water in het Hoofd
was, doch niet zoveel, dat hetzelve daar door toe
een Waterhoofd konde uitgezet worden. Maar op welk
gedeelte der Ruggegraat, m^n ook het Watergezvrel
begrypen wil , na dien het uic
geen gefl^ooten vlies be-
rtaat, maar alleenlyk een plaatzelyke uitzetting der
buis is, zo moet de overige lengte van de buis,"van
gelyke altoos met hetzelfde vogt bezet zyn: niecs ver-
hindert deeze gemeenfehap, maar\'eene geringe persfing
yan het water, ö^r hec leggen of behandelen van het

^ ■ Kind ,

(f) aanra. sff. ,

-ocr page 142-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Kind, dwingt het vogt," om -deeze geheele plaats, die
geen merkelyke tegenftand bied, te doorloopen : en
wanneer, door eene onvoorzigtige hand, zodanig een
Gezwel geopend wordt, ontlast zig niet op een maal
al hec vogt, maar nog lang daarnaa blyft de lekking
aanhouden.

§ 154. - .

Wanneer nu door eene opening van het Gezwel, \'t
water, uit hetzelve, en uit de ganfche fchede van hec
Ruggemerg en moogelyk ook uic de\'holligheden der
Hersfenen, is weggeloopen, dan bezet de lugc d§:szelfs
plaats: maar derzelver eigenfchappen zyn zeer verder-
felyk voor het zenawgeftel. De lugt treft dan het ge-
heele Ruggemerg, de beginzels van alle deszelfs ze-
nuwen, en misfchien het Hersfengeftel zelfs, die aan
derzelver werking niet konnsn weêrftaan, en welker
verderf het leeven noodwendig doet eindigen.

§ 155.

Hetzelfde gebeurt, indien de bekleedzelen van het
Gezwel , door het Koud-vuur opengaan: het Rugge-
merg verteerd zeer fchielyk naa den dood, in dé open
en warme lugt. Dit is de reden, waarom de befchou-
wing van deeze Gezwellen naa zodanigen dood, met
zo weinig vrugt zyn, dewyl ais dan, deeze deelen fpoe-
dig verrotten. Hierom is het ook, dat veele Befchry.
vingen van dit Ongemak, zo gebrekkig zyn, door dien
verre het grootfte getal deezer Waarneemingen gedaan
zyn , wanneer de opening van het Gezwel de dood ver-
oorzaakt hadt.

§

-ocr page 143-

VAH ÖE^ WATERCEZ-^Et ESZ* iW

I 156.

ïn \'t jaar 1700. den ijfte February, vertobnde dö
Hoogïeeraar P.
Camper in het Publiek een eerstge^
booren Kind, aan welks Hoofd, van boven de Bekkè^
neelbeenderen,
en ook het beenige Gehemelte, ont-
braken 5 hebbende
telFenS eene gefpleete Ruggegraat j
waarin de onderfte Wervelen der Lenden en de boveö-
fte
van het Hyligbeen deel hadden : ook werd hel
Hoofd i en
de plaats daar hec Watergezwel geweest waar ^
beiden open gevonden. By het onderzoek deezer gè-^
breken ,
vondc zyn Ed. de Hersfenen zeer verward, en
konde ook derzelver zenuwen niet Ontdekken; èi5 éi-ën
dus was hec ook met het Ruggemerg cn deszelfs Ëè-
nuwen gelegen,
\'c Is meer dan waarfcheinlyk, dat hiér
Voor de geboorte een Waterhoofd en WatérgcizWel heefc
plaats gehadt, welken zig beiden voor of in de gebüörti
ontlast hebben»

I i57>

indien het harde bekleedzel dus ontlast is van hel
vogt i dan wördc het Ruggemerg minder geho\'ude of
geperst, wyl dit bekleedzel zig niec om hetzélvë kan
toetrekken ^ en de beenige holte der Ruggegraac dóór
geen uiterlyke drnkking vernaauv^d kan worden : üiöö-
gelyk, dat ^ de vermindering van deeze drukking j
inede eene oorzaak
is, waar door dè werking van hei
Ruggemerg, waar van het leeven afhangt, belet wórdc^
ï^isfchien zal men denke j kan \'er water zyn
binheft
in het Hoofd of in de fchede van het Ruggemerg ^ ton-
der dac daar doör een Waterhoofd óf WaCergëzwM dei
Ruggemergs wordt veroorzaakt; dan wordt Ook de pefs«

I

-ocr page 144-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

fing van het water, niet wel opgegeeven ,/als de voor-
naame oorzaak der zwelling in gemelde deelen.

§ 158.

Maar de uitwerkzelen beantwoorden aan de groot-
heid en
kragten der oorzaaken: en zo men in Heel-
kundige Verhandelingen niets voor beweezen wilde
aanneeraen , als het gene, door geen duisterheid of te-
genwerpingen gedrukt kan worden »dan zoude alle rede-
neeringen, uit deeze Konst wel haast verbannen ^yn.

§ 159.

Het gene uit de ondervinding,omtrend de Breuken,
waarfcheinlyk was, bev/yst de Ontleedkunde, te wee-
ten, dat het Buikvlies, omtrend de Liefchen, alwaar
de meeste Breuken komen, het minfte uiterlyk tegens
inwendige persfingen gehouden wordt. Het Net en de
Darmen worden altoos geperst en gedrongen , dit
blykt, wyl dezelven door de opening van eene door-
gaande Wonde uitfchieteo. Maar als deeze nu de twee
voornaame oorzaaken der Breuken zyn , waarom hebben
dan alle Menfchen geen Lieschbreuken?Men zegt, dat
dezelven dan voortkomen, wanneer de persfingen, door
hoesten, braaken enz. vermeerdert worden. Doch wel
het grootfte getal der Breuken komt onverwagt en zon-
der bekende oorzaaken te voorfchyn j en de aangehaaL
de redenen, waar door dc persfing van de Ingewanden
wordt ver-aeerdert, worden ongemeen veel waargeno-
men , zonüer dat \'er Breuken op volgen : maar nadien
2ulks de kennis vaa de Breuken eenigfins duister

maakt,

-ocr page 145-

van hèt watërgëzwèi, èni ï§i

fhaakt, hierom moet nien egter de eerfte aangehaaldë
redenen van de Breuken niet verv/erpen, en veel eer
denken, dat \'er in de voortbrenging van eenige Ziek-
te , welkers eerfte oorzaaken eenvoudig fchynen, vees
ie otóftandighedeu faaraénkomen, \\Yelke men niet aU
len verklaaren kan«

I 160.

De gerieezing vàri het Watergezwel Ïs, töt dus ver-
re, onmoogelyk geweeèt, hoewel dezelve, door Werk^
tuigen en Geneesmiddelen, op verfcheidcrt Wyze on-
dernomen is: en men zal van de geneezing, zo lang
\'er geen beter Ontdekkingen gedaan worden , geheel
moete afzien, dewyl het gene men tot dus verris heefi
aangewend, de dood verhaast heeft, daar \'er in tegen-
deel reeds drie bekende voorbeelden zyn, dac zodani-
ge Lyders veele Jaaren leeven konnen. § 135^ 146« lö^s

§ i6U

Zeer zeldzaam is het geval van Brunnêu^ 137;
devpyl de Wond genas, en dat daar op een doodelyfe
Waterhoofd volgde ; gelyk ook gebeurde in een dergë^
lyk geval door
Wepfer befchreeven (g>

§ 162.

be Waarneerriing doorLANcisluèaanFöNt ANtj§
fcedegedeëk j zoude wegens haare zeldzaaniheid zeëf
aanmerkelyk zyn, indien alle derzelver bmftandighëdeii
buiten gefehil waarëns Dë Heelmeester G
eng a hööi

k) de sfTeaiofl Cnp. ok. ao.

-ocr page 146-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

digde hem, om een Gezwel te zien , zo hem dagt,
nooit te voore waargenomen te zyn. Een Kind van 4
jaaren oud , had naa
eene zwaare kneuzing van heC
Agteriioofd een Waterhoofd gekreegen : naa verloop
van
I maand, kreeg hec een Gezwel op de Stuit, dat
door den Heelmeester mee een fteek geopend werd:
en
als hier geduurende 8 dagen veel wey was uitge-
vloeid, werd hec Hoofd kleiner: maar ais de Heel-
meester de Waterzucht,welke aan het Agterhoofd nog
overig waar, mee de vlakke hand een v/einig fterk druk-
te, ontlastte zig tcrftond veel bleek vogt door de ope-
ning omtrend de Stuit: de hoofdnaden waaren nog zeer
verwyd; en die Kind is geneezen.
Lancisius dagt,
dat de uiterlykc weyvaten door de kneuzing geborften
zynde,
de wey, eerst boven en naderhand door de
naden verfpreid , de faamenhang van het hardevlies
met het Hoofd
en de Wervelen verbrooken hadt :
en op deeze wyze een weg gemaakt tot de .^tuit. Qh\')
Fontanus vondt met reden het gevoele van Lan-
Cisiüs duister, inzonderheid de doortogc van de wey
door de naden,en tusfchen de vaste vereeniging, welke
het hardevlies met het groote gat van het Agterhoofds-
been en het begin
der Ruggegraat heeft: daar in te-
gendeel, het
vogt, als men hec fteld gelegen te zyn,
tusfchen het harde en zagtevlies, zonder tegenftand,
in de buis van het Ruggemerg doorgaan kan.
(O Mor-
gagni
oordeelt uit deeze Waarneeming die alleen te
konnen befluiten, dat de Waterzucht tusfchen de hol-
te

(Ij) Fontan. ia pacchion. animadv. 6.

(i) ib. P. 42-

-ocr page 147-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

te van het Hoofd en die der Ruggegraat gemeen ge-
weest is : maar dat het wacer alleen de natuurlyke
fcheiding,
welke \'er tusfchen het zagte en hardevlies
is , doorloopen heeft
{k).

§ 1^3-

Hec celagtig vlies, dat tusfchen de uiterlyke vlakte
van het harde bekleedzel des Ruggemergs en het band-
agtig Beenvlies der Ruggegraat gelegen is, bevat in zig
een vetagtig en
flymig vogt. (l) Eenige hebben geoor-
deeld , dat, wanneer een wateragtig vogt dit vlies
tegennatuurlyk uitzet, hier door het Watergezwel der
Ruggegraat kan veroorzaakt worden, \'t welk dan gelyk
zou zyn aan de Waterzucht van het Buikvlies: maar
dan zouden de deelen, welke binnen in de Buis lig-
gen , inwaards en niet uitwaards gedrukt en dus de
PaardeHaarc niet in hec Gezwel gezien worden, (m)
Maar hoe die ook zy, de Ontleedkunde heeft dit ge-
voele nog niet bevestigt: Mo
r c a g n i nogtans meent,
dat dit plaats gehadt heeft in het geval door \'
Maü-
RiTius Hoffman belcbreeven, \'t welk dus luid.
Een
Boerin baarde naa eenen moeielyken arbeid (want
het Kind kwam mee
de Billen voor) een Kind datwelge-
fleld was, maar dat eenige dagen naa de geboorte, op
de tweede Lendenwervel een zagt Gezwelletje kreeg,
door dun vel gedekt; doch dat dagelyks groeide, en toe
de grootte van een Oranje Appel uitgezet werd, en hec

Kind

(K) de fed, morb. ep. ia. a 9. 12.

C\') Morgagni. adv. anac. a. an. 03. 29,

(m) ib. de fed. msrb. ep. 11. a la.

I3

-ocr page 148-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

]Kind belette op den Rug te leggen, De Heelmeester,
die dit Gezwel, nog door binden nog door fiiyden
glorst wegneemen, verzogt den byftand van
Hoff man,
die uit de zagtheid en doorfchy ra endheid oordeelde,dat
\'er binnen in het Gezwel wey bevat werd, welke hy
door moeielyke baaring dagt uitgeftort te zyn, en ried,
pm door de fteek van een Lancet eene kleine opening
maaken in het zydelyke en laagfte gedeelte, waar
^oor een iielder vogt uiriiep; eerst tot eene kleine hoer
veelheid, wyl men de opening terftond met eene fteek-
Wiek ftopte: en naderhand is langzaam , door het beur-
telings uitneemen der fteekwiek, al het vogt uitgelaaten,
liet Gezwel viel toe, en is door eene daar op gelegde
pleister geheel geneezen, blyvende alleen het yei daar
ter plaatze een v?eini^ gerimpeld (n).

I

Hier dient aangemerkt, dat dit Gezwel, eerst naa de
geboorte zyn begin genomen heefc, \'t welk ftrydig is,
jnet de waare kenteekenen van het Watergezwel der
Ruggegraat, dat voor de geboorte begint. De afbeel-
ding die \'er van gegeeven wordt (0) is ook merkelyk
yerfchiilende van die welke men by
Ruisgh en ande-
yp yindt § 143 , dewyl het met een naauwen hals bc?
ginnende , boven de Lenden, in eene ronde gedaante
uitgebet verbeeld wordt; en nadien men het Gezwel
van binrien niet heeft können befphouwen, is het ook

nie|

(f) epli, b. c. d. 2. 9 bf, 208. Morg. de fe^. morb,. ?p. a ïs.

{f) ib. ||g, 4?;

-ocr page 149-

vak het watergezwel enz. 135

niet meer dan eene zeer losle gisflng, uit welk deel
hetzelve onder het vel is voortgekomen.

§ 165.

Bohmes verhaald het volgende. Eene Vrouw baar-
de een zeer zwak Kind, aan welks laatfte Lendenwer-
velen een zagt Gezwel werd waargenomen , uit
welk, door eene kleine opening een wey vogt lekte;
dit Gezwel groeide tot de grootte van
eene vuist. Ik
zyde aan de Ouders, dat dit een ongeneeslyk Lenden-
gezwel was, met eene gefpleete Ruggegraat, en dat
dusdanige Kinderen fchielyk fterven,als men door eene
gemaakte opening, het vogt, dat binnen het hardevlies
vergaadert is, ontlast. Het Hoofd van dit Kind was
eenigfins een Waterhoofd. Ik voorzag de dood , ter-
wyl \'er door uitwendige verfterkendc middelen, eene
onderhoude kuur werd aangewend: maar alle poogin-
gen zyn vrugteloos geweest, waarom ik het Gezwel
geopend heb, niet door het
Lancet daar diep in te bren-
gen, maar door \'t uitwendige openingetje op de ge-
fpleeten Snyftaf te verwydc. Het was het eenige
middel dat het Kind nog voor eenigen tyd verligtte:
maar toen naa de fluiting der
Wonde de voonge zwel-
ling wederkwam, is het Kind den 23ftc dag naa de ge-
boorte met ftuipen geftorven, In de fchouwing naa
den dood, vondt men eene groote wydte , door gebrek
^an de zydelyke deelen der laatfte Lendenwervelen ï
het inwendige Gezwel, werd door een uiterlyk ver-
groot, dat door eene rosfe wey, welke tusfchen de be-
kleedzelen en het hardevlies vergaadert wasj, werd

I 4 voore

-ocr page 150-

ï3(s Van uet Watergezwel enz,

yoortgebragt, Het inwendige Gezwel geopend zyndo,
vloeiden uic hetzelve een zeer helder vogt, dat de daar,
|n gelegen mergftoiFe zagter gemaakt en ten deele ver-
teerd hadt. Jk vraage, of zodanig Gezwel, van zyne
wey ontlast en veilig kan geopend worden? De ope-
ning wordt voornaamlyk, uit vrees voor ftuipen en een
fchielyken dood , door
TpLPen Ruisch verwor-
pen. Ik denk , dat men egter, tusfchen hec uif en in-
wendig Gezwel, qnderfcheid moet maaken : de opc-
ßing van het laatfre, baard fpoedig doodelyke toeval-
len: doch het eerfte, wyl het met het andere gepaart
is, en hetzelve vergroot , voorzigtig door het Me§
yerwyd zynde, maakt, dat de grootte eenigfins ver-
mindert zynde, de pynen daar door veroorzaakt, eeni-
germaten verzagten, en het Kind dus eenige verligcing
-«yordc toegebragc

§ löö.

Doch onder het grooc aantal, van reeds aangehaalde
Waarneemingen,zyn \'er vooreerst geen,die van een uiter-
lyk Gezwel melding maaken , ten tweede, het Water-
gezwel , zo lang de bekleedzelen niec befchaadigt of ont-
fteeken zyn, is niet pynelyk, even zo min als het Water-
hoofd ; ten derde en eindelyk, de ontlasting van het uiter-
lyk Gezwel vermindert den
tegenftand van het in wendi-
ge,\'t welk da^r door zo veel te ligter vergroot kan worden.

§ 167.

De otïderneeming van Heister fchynt vremd, wyl
|:iy den ^art v^n het Gezwel kende. In de m^and No-

yenis

pbf; rar. fafdc. a. pref. obf. ip.

-ocr page 151-

Van het Watergezwel enz. 157
vembei- van \'t jaar 1754 , (zegt hy) bragt raen toe

welk agttien weKcn

oud , en mee

mv een Kind

zulk een Ongemak behebt was, \'t welk de Ouders gaar-
ne wilden gehulpen hebben; ten welken einde ik begon
te denken, of het Gezwel, niet gemakkelyker door de
binding als door fnyding konde geneezen v/orden ;
waar op ik zulks, met bewilliging der Ouders, (in het
by zyn, van verfcheiden in de Genees» en Heelkonst
ervaarne) voornam te doen
; waarin zy lieden meer be-
trouwen ftelden , dan in het doen der
Operatie. Ik
bragt derhalve om het Gezwel een koordje, dat maa-
tig toegetrokken cn dagelyks vaster geflooten werd.
Dit fcheen, in de eerfte 12 dagen, zeer wel te zullen
gaan: het Kind at en zoog natuurlyk, en toonde zig
zeer vrolyk. Maar eindelyk, wanneer het koord, naa
verloop van dagen, een weinig diep had ingefnede ,
werd het Kind , fpoedig door ongewoone zwakheid
overvallen, en ftierf daar opden volgenden nagt; dus
den veertienden dag der behandeling. Hier door-heb-
ben wy allen geleerd, dat zig dat Ongemak ook niet
door de binding wil
laaten ontwortelen: en men ziet,
dat het zelve, tot dus verre (wyl nog door hulpmidde-
len , nog door het open te
maaken, nog door de weg-
neeming , iet is uit te werken) voor ongeneeslyk moet
gehouden v.\'orden. Vv^anneer raen de Gezwellen van
zodanige Kinderen3 naa den dood opend,ziet men, dac
op deeze plaats, het agterfte gedeelte der Wervelen
Pntbreekt; cn het ontblootte Ruggemerg, vyordc daar
|n als verwelkt en flap gevonden. § 168,

(fy pcistBi\' kort begrip der Heelk. p.\'i7Q,

■ ■ ■ . I §

dl

-ocr page 152-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

$ 168.

Trews gedrag is zeer pryzenswaardig. Wanneer
hy de eerfte rys tot hulp verzogt werd, vroeg hy, zelfs
van alle hulpe en ondervinding verfteeke zynde, den
raad van ervaarnen, welken, in dergelyke gelegenheden,
wetten uitfpreeken; maar het gemeene gevoelen van
deezen was^ dat de dood in deeze gevallen verhaast
wordt, als men het Gezwel opend; doch dat deeze
Lyders, anders langzaam ftierven, indien door ver-
teerende en verdroogende middelen, het Gezwel be-
handeld wordt. De laatfte party te kieze, dagt hem de
vyligfte, waarom \'er uitwendige welriekende en gcest-
ryke dingen gebruikt werden ; doch het Kind ftierf. In
het tweede geval ftelde hy dezelfde middelen voor,
maar de Ouders, hier in niet berustende, lieten het
Gezwel, op raad van andere, openen, waar op zeer
kort den dood volgde. In het derde geval, verklaarde
hy, dat de Heelkonst, door werktuigen, niets doen
konde dan de dood verhaaste , en wyl zulks niet te
raade was, en hem geen ander hulp bekend waar, dat
men als dan de gcftelde fterftyd moest afwagte: waar
naa de Ouders zig voegden; en het I<jnd ftierf. Daar-
naa geeft hy deeze redencerwyze aan \'t algemeen
ia
overweeging , welke hy in de naast voorkomende ge-
legenheden wilde onderzoeken. Hy wil zodanige mid-
delen inwendig gebruiken, welke hy dagt, dat de ze-
huwen konde verfterken, het vogt verdroogen en ont-
lasten. Als \'er eene van zelve gekomen opening waar,
zoude hy de beurtelingze ontlastingen van het vogt, door
cenc fteekwiek tragte te beftiere , zo niet, zoude

-ocr page 153-

vak het watergezwel enz. 139

iiy zodanige kleine opening, aan de laagfte zyde van
het Gezwel maake , en door eene fteekwiek , wille-
keurig openen en fluiten: wanneer dit, dus ter genee-
zinge gelukte , oordeelde hy, dat de geneezing der ui.
terlyke wonde gemakkelyk was te vinden; maar dit
alles egter, geeft hy voorftellender wyze op, (r) Die
was zyne voorftelling in \'t jaar 1741. Maar, wanneer
naderhand, in een dergelyk geval zyn\' raad gevordert
werd, betuigde hy, nu, door eigen ondervinding en
die van andere, geleerd zynde, dat de Ouders, zo zy
het leeven van hun Kind wilden fpaaren, van alle huU
pe der Heelkunde moeften afzien, tegelyk nu over-
tuigd, dat uit en inwendige Geneesmiddelen vrugte-
loos gebruikt worden: dit Kind leefde met veele onge-
makken evenwel tot zyn 14.de jaar (O.

§ 169.

De zeldzaame omftandigheden, welke by dit geval
§ r68 zyn waargenomen, verdienen dat men het zel-
ve hier Befchryve in \'t jaar 1743, den 3ofteDecember,
werd een Mysje gebooren, met een
Spina Bifida opde
Lendenwervelen ; toen was derzelver wydtc als eene
guide; doch de hoogte naauwlyks een kleine dwarfche
vinger.De Ouders hebben terftond myn raad gevraagd:
maar door eige ondervinding en die van andere, nu
geleerd, kon ik geen andere troost geeven, als dat zy,
ze hec Kinds leeven fpaaren en de dood niet ver-
haaften wilden , van alle Heelkundige hulpe moeftea

af,

(f) Conitnerc. iïtrer 1741. p. 152.

fo ?fQVa aft phys raed. T. s. febf. ïoa.

-ocr page 154-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

afzien. De Ouders hebben ook verfcheiden Heelmees-
ters geraadpleegt, die ook geen hoop van goeden uit-
flag door eenige
Operatie dorften geeven, waarom zy
van alle hulp hebben afgezien. Maar als vervolgens ,
dit Gezwel uic eenen naauwen hals grooter werd ,
ondernam de Vader, een zyden ftrop om deezen hals
te leggen: maar zo lang deeze draad knelde, weende
het Kind geftadig, waarom men denzelven wegnam, ,
en zig van alle andere hulpe onthield. In \'t 2de jaar
van het Kinds ouderdom kreeg het aan beide de Bee-
nen Zwoeren: deeze ftaat duurde één half jaar. Onder-
tusfchen fcheen het Kind voor \'c overige gezond, nam
de gewoone voedzelen en groeide wel. Als het Ge-
zwel werd aangeraakt, had het Kind pyn : cocn het
begon te fpreeken, zeide het, dat deeze pyn, haar in hec
Hoofd het meeste ongemak veroorzaakce. Ten einde van
het 3de jaar, begon het te
ftaan en te gaan, doch met
moeite,
alhoewel het geen kwartier uurs gaan konde.
Als nu het Gezwel te gelyk met het overige Lig-
haam aangroeiden , wérd haar gang ook langzaam
moeielyk, en ten-einde van bet 8fte jaar werd dezelve
onmoogelyk; wanneer ook de Voeten vermaagerden, en
veeltyds koudagtig waaren hoe v/el zy het\'gevoel be-
hielden. Dus moest hec Kind alcoos zicten of leggen,
en kreeg eene Verzweering aan de linker Voet: eerst
aan de groote toon: toen aan den Enkel; en daarnaa
op de fcheen, welken langzaam werden geneezen. Wyl
nu ondertusfchen het Bovenlyf grooter werd, en \'er
dus aan het Onderlyf,door het zitten en leggen,meer-
der drukking kwam 3
openbaarde zig aan dc linker

Dyej

-ocr page 155-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Dye, onder de bil, eene blaas, welke in eene groote
Zweer veranderde.Evenwel kreeg.zy op het
19de jaar,
haare inaandelykze zuivering, v/elke tot de twee laatfle
niaanden van haar leeven duurde, en op den gewoonen
tyd weder kwam. Naderhand, kwam beneden de genoem-
de Zweer, eene andere, welke zeer groot werd , en
de linker Dye zwol fterk, ook kwam\'er eene Zweer
aan dc linkerzydederLendenen:eindelyk kwam ook op
de linker bil eene Zweer, ter grootte van een hand-
palm. Agt dagen voor haar overlyden, als de Vader
haar zittende opnam, om in het bed te leggen, hoorde
hy een gekraak, zonder dat zy dit ook hoorde of pyn
gevoelde. Maar als men haar op den gewoonen tyd
wilde verbinde , bleek het, dat het Dyebeen op de
plaats der laagfte Zweer gebroken was , \'t welk de
Lyderes geen pyn veroorzaakte. Van dien tyd af ver-
minderde haare kragten: vier dagen voor den dood, leid-
de zy zig op de linker zyde, daar de Zweer en de Been-
breuk was, welke plaatzingzy niet weer verandert heeft,
zeggende, dat de regter zyde^ op welke zy omtrend 5
jaaren gezeten en gelegen hadc, haar nu zeer fmertte;en
dus is zy zittende geftorven, 14 jaaren oud zynde.
Het Gezwel is altyd, zelfs naa
den dood, half door-
fchynende gebleeven. Ondertusfchen was het Hoofd
veel gegroeid, en veel grooter dan natuurlyk, waaruit
ik befliiit, dat het door water uitgezet was. Zy had
een goed geheuge, en een volmaakt gebruik der Zin-
tuigen, tot-omtrend den laatften tyd; maar was zeer
gekweld, met pynen door het ganfche Hoofd, De top
van het Gezwel, was niet
altoos even zeer gefpannen.

He£

-ocr page 156-

144 VA^ HET \'WATERGEZWEL ENZ.

knde bogten heefc, v/eike bogten, door fommige gë^
zegt worden , met de gedaante eener romynfche S i
zeer wel over een te komen» Maar fchoon deeze krom»
ming, wel niet volkomelyk aan deeze gedaante beant-
woord,
heeft-zy\'er egter eenige gelykheid mede; en
is, In eene welgeftelde Ruggegraat, by ieder Mensch,
zelfs
van de vroegfte kindsheid af, ftandvastiglyk de^
zelve. Dus heefc de Ruggegraat, van haaren oorfprong
af cot derzelver uiterfte toe, vier onderfcheiden bogten^
Aan den Hals, by voorbeeld, is dezelve voorwaards
gekromd, in den Rug agterv;aards i in de Lendenen we*
der naar vooren; en aan het Hyligbeen wederom naar
agteren geboogen. Deeze natuurlyke
kromming, heefc
«iet alleen plaats in het beengeftel, maar zelfs ook iri
het Ruggemerf. Men kan een zeer goed denkbeeld
krygen, omtrend deeze byzondere kromming der Rug*
gegraat, uk de Afbeeldingen van Ves aliüs. (*) ,14»
Eostachiüs
. (**) cn ALbinüs

§ 173\'

De Ruggegraat beflaat uit .zes-cn-twintig bytóndere
{ïükken ; als vier-en twintig Wervelbeenderen , een
Hyligbeen ^ en een Staartbeen
(ai) ; doch van dit laat-
fee been, als geen voornaam aandeel hebbende in dee-
ze te Befchryvene Ziekte > zal ik geen melding maakeni
In \'t algemeen worden de Wervelen in drie foorteil
onderfcheiden; als in «even Halswervelen, twaalf Rug-
en vyf Lendenwerveleo. (v) De laatfte Lendenwervel,
. rusc

: C) 5: Tab. 14. (*") Tab. SS- O Tab. Sceict. gj
(hj. WinOow. Traité des Osfecs. § ssz,
(vj ib. § 5SS.

-ocr page 157-

Van llËt WAtEËGÉZWEL ën2l. i4f

rlist als \'t waare op het Hyligbeen; waarom dit Béétt
gevoegelyk de grondfteun deêzer beenderen heeté
kan; (aü) Flec is misfchien om die reden, dat

Beroemde AlbInüs j de optelling der Wervelen vart
onderen op begint; ik zal derhalve om het algemeen
gebruik zyrt Ed. hierin navolge.

§ m^

Deeze vyf-en-twintlg onderfGheiden Beenderen maas
ken mee elkanderen eene holle Beenbuis , in welke
het Ruggemerg nederdaalende befchermd wordt, wel-
ke haar begin neemt aan het groote gat van het Èg^
terhoofdsbeen,en zig uitflrekt tot aan de de derde Wef-
Vel van het Hyligbeen § 2084

De holte deezer Buis, is langs haare geheete üitgg-
ftrektheid niet even wyd: want dat gedeelte, \'t Welk
door de HalsWérvelen wordt gemaakt, is veel wyde^
dan dat des Rugs, en dat van den Rug is wederom veel
enger dan dat van de Hals en de Lendenwervelen j ert
deeze onderfcheide ruimte hangt af, van de verfchil-
lende openingen der Wervelen. Deeze Buis, Welke
door de midden opening van ieder Wervel worde ge.»,
maakt, is gevormd, van vooren door het lighaam vari
de Wervel, en verder / door den boog welke het lighaaffl
Van de zyden naar agteren uitgeeft»

§170.

De Wervelen Wórden verdeelt, in hadi: ilghathéri ëö

iw) ib» M08* tr

-ocr page 158-

1(52 .Van het Watergezwel enz.

Sende bogten heefc, weike bogten, door fommige gë^
zegt worden , mét de gedaante eener romynfche S«
zeer wel over een te komend Maar fchoon deeze krom-
ming, wel niet volkomelyk aan deeze gedaante beant-
woord,
heeft zy\'er egter eenige gclykheid mede; en
is, in
eene welgeftelde Ruggegraat, by ieder Menschj
zelfs
van de vroegfte kindsheid af, ftandvastiglyk de*
zelve. Dus heeft de Ruggegraat, van haaren oorfprong
af tot derzelver uiterfle toe, vier onderfcheiden bogten«,
Aan den Hals^by voorbeeld, is dezelve voorwaards
gekromd, in den Rug agterwaards t in de Lendenen
We-
der naar vooren; en aan het Hyligbeen wederom naar
agteren geboogen. Deeze natuurlyke kromming, heeft
niet alieen plaats
in het beengeftel, maar zelfs ook iil
het Ruggemerf, Men kan een zeer goed denkbeeld
krygen, omcread deeze byzondere kromming der Rug*
gegraat, uk de Afbeeldingen van Ves aLius. (*) ,144
Eustachius. (**) cn Albinüs (\'**).

• § 17.1»

De Ruggegraat beftaat uk.zes-en>twintig byzonderc
ftiikken ; als vier-en. twintig Wervelbeenderen , een
Hyligbeen, en een Staartbeen (u) ; doch van dic laac-
fte been, als geen voornaam aandeel hebbende in dee-
ze te Befchryvene Ziekce, zal ik geen melding maakené
in
\'e algemeen worden dé W^ervelen in drie foorten
onderfcheiden; als in sneven Halswervelen, twaalf Rog-
en vyf LendenwerveleDé De laatfte Lendenwervel,

: . ïusc

. e») i. Tab. 14. C") Tab. SS- O Tab. Sceiet. gs
f«) Winflow. Traité des Osfecs. § 5S2.
(v) ib. S 550.

-ocr page 159-

Van riÈt Watergezwel ëné. i4l

)-üst als \'t waare op het Flyligbecn ; waarom dit Béétl
gevocgelyk de grondfleiin deêzer beenderen heetë
kan* Plet is misfchien om die reden, dat da

Beroemde AlbInüs ^ de optelling der Wervelen van
önderert op begint; ik zal derhalve om het algemecrx
gebruik zyn
Ed. hierin navolge*

§ 174^

Deeze Vyf-en-twintig onderfeheiden Beenderen maaa
ken mee eikanderen eene holle Beenbuis , in welke
het Ruggemerg nederdaalende befchermd wordt, wel-
ke haar begin neemt aan het groote gat van het Ag^
terhoofdsbeen, en zig uitftrekt tot aan de de derde Wef-^
Vel van het Hyligbeen § 2084

De holte deezer Buis, is langs haare geheete üiïgë-
ftrektheid niet even wyd: want dat gedeelte, \'t Welk
door de
flalswervelen wordt gemaakt, is veel wyde^
dan
dat des Rugs, en dat van den Rug is wederom vdel
enger
dan dat van de Hals en de Lendenwervelen! efl
deeze
onderfcheide ruimte hangt af, van de verfchiU
lende
Openingen der Wervelen. Deeze Buis, Welke
door de midden opening van ieder Wervel wordt ge-.
maakt, is gevormd, van vooren door het lighaam vM
de Wervel, en verder / door den boog welke het lighaatïi
Van de
zyden naar agteren uitgeeft»

§170.

De Wervelen Wórdeü verdeelt, iD hadi^ Üghaiiiéh êö

ÜIÊ^

(w) ib< S iSoS* . \'

K

-ocr page 160-

VAN HET WATERGE ZWEL ENZ.

uitfteekzels,of zydelyke deelen. Deeze twee deelen wel-
ke men de zyden
of wortels des Doorns noemt, begin-
nen van de fchuins opgaande en nederdaalende uitfteek-\'
zeis,en zyn naar agteren toc elkanderen geboogen, al-
waar ze in het midden faamenkomen , maakende dus
een boog, Deeze faamenkomst geeft agterwaards
uit, één Been, dat door fommige Ontleedkundige de
Doorn Spina of graat genaamt worde: dus maakt dc
vereeniging van deeze drie deelen, het doornagtige uit-
fteekzel uit. De naam van Doorn, zal ik voortaan
van dat uitfteekzel fpreekende, blyve behoude.

§ 177-

Alle de Halsv^ervelen, uitgezondert dc Atla.? of laatfte
Wervel, hebben doorgaans twee Doornen: die van den
Rug en de Lenden hebben \'er maar één; en even zo is hec
ook met die van het Hyligbeen
gelegen. De ftandplaats
van de\' Doornen der Halswervelen is, bynaa regthoekig:
dié\'van den Rug zyn fchuinsch nederdaalende, en als
over elkanderen heen liggende; en diedcr Lendenen zyn
genoegzaam volmaakt regthoekig mee hünne Wervelen.
De Doornen zyn door banden aan elkanderen gehegc,
cn de zyden derzelven cenigermaten uitgehold, waar door
dezelven, ce faamen\'genomen, wederzyds een gedeelte
van eene Buis verbeelden,in welke verfcheidenSpieren
gelegen zyn.
Cx) Tusfchen elk Doorn en de fchuinsch
nederdaalende uitfteekzels, maar inzonderheid van de
eerfte en laatfte Halswervel, de twee eerfte des Rugs,
cn alle de Lendenwejvelen
j is eene uitranding, welke,

fchoon

(x) Albin. cle Scelet. p. 57, ■

-ocr page 161-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

fchoon zy van binnen met het bandagtig Beenvlies is
gedekt , een zekeren afftand tusfchen die Wervelen
overlaat (y).

\' § 178.

Van de fchuinsch opgaande , de nederdaalende en
dwarfóhe uitfteekzels, zal ik mede niet fpreeken, de-
wyl dezelven, in dit Ongemak geen deel hebben.

§ HP.

Br^halve de groote opening § 175 die elk Wervel
heeft, tot het maaken van de groote Beenbuis § 174.
is \'er aan ieder Wervel eene uitfnyding waar door, als
twee Wervelen op elkanderen zyn gevoegd, zydelyke
openingen gemaakt worden , welke dienen tot doör-
laating der Ruggemergs zenuwen (^z}.

. \' § \' ,

Daarenboven hebben de lighamen der Wervelen, cn
een groot gedeelte der boogen § 17Ö, inzonderheid van
agteren in dezelven, een afftand, wélke gevuld wordt
eu geflooten, door verfcheiden banden en het Beenvlies^

§ 181. ■ ■ - ■

Het Hyligbeen, dat als het voetftuk is ücr Wervelen
§ 173 is, fchoon maar één Been uicmaakende, in Kin-
deren en jonge Menfehen egterinmeerderftukken deel-
baar; doch voornaamlyk in vyf, fomwylen ook wel in

zes,

C?) Winflow, des os fecs. § 600. , .

ib. §55?. - • . , ■ "

Ka ■ r,• .. .\'•.

-ocr page 162-

148 Van het Watergezwel enz.

©

zes, maar dit is zeldzaamer. (a) De drie bovenfte Wer-
velen van dit Been hebben ieder een Doorn, die zeer
kort en klein zyn § 208, maar welken aan deszelfs laag-
fte gedeelte
genoegzaam geheel verdwynen. Deszelfs
gaten zyn, vooreerst het groote gat, \'t welk het ver-
volg of
einde der Beenbuis maakt §174: wyders zyn
\'er vier paar gaten, ook wel vyf paar; doch dit hangt
af van de ftukken waaruit hetzelve is faamenge-
fteld, (&) en welken van den voor en agterkant te zien
zyn, en gemeenfehap hebben met de groote Buis § 174.

§ 182.

In ongebooren Kinderen, is dat gedeelte der groote
Buis §
174. het zwakfte, dat van agteren, de faamen-
komst der zyden of het midden des boogs maakt, en
op \'t welk den Doorn ftaat. Vooreerst, om dat het-
zelve
alleen door de gemeene bekleedzelen gedekt wordt.
Ten tweeden, door dien hetzelve door geen beenftofFe
befchermd wordt, maar door Kraakbeen , \'t welk zo
veel fmaller en zagter is, als de zyden des Doorns na-
der zyn aan hunnen faamenkomst, en het Kind verder van
zyne rypheid is ; en de. Doorn zelfs is dan nog in
geen Been verandert (c).

§\'183.

Hier is derhalve de billikfte reden, om te gelooven,
dat wanneer \'er eene
oorzaak plaats heefc, die binnen
* dee-

(a) ib. § 610.

(l>) ib. § 6ri.

(f) Heister anat. § 115. Albin Icon ofT. Fcet. Fig. 54. Düverney Oeó?\'.
anat. Tom. I. pag. SÖ9. ^

I\' /

Jfl
!

li-

-ocr page 163-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

deeze Buis gelegen zynde, dezelve kan en ook tragt te
verwyde, in \'t byzonder die plaats, welke den min-
flen tegenftand kan biede, voornaamlyk uitwaards
dringen en verlengen moet; dewyl het te gelyk eene
eigenfehap der meeste zagte deelen is, datzy, over-
wonnen zynde door eene uitzettende oorzaak, welke
aanhoudende blyft persfen, zeer lang zonder verbree-
king konnen verwyd worden. Zeer waarfcheinlyk is
deeze reden de voornaamfte , waarom hec Ongemak
dac men
Watergezwel of Splyting der Ruggegraat Spina
Bifida noemt, alleen dit gedeelte der Buis vergroot: en
dewyl deeze reden byzonder plaats vindt in de Lendenen,
en aan het bovenfte van het Hyligbeen, derhalve fchynt
het ook vermoedelyk, dat daarom , dat Ongemak ,
meerendeels of het
meeste, op de Lcndenwervelen
of aan hec begin van hec Hyligbeen gevonden wordt,

§ 184.

Deeze aanduiding van het geftel der Ruggegraat, vao
volwasfen Menfchen , oordeele ik genoegzaam te zyn,
tot
een algemeen begrip: te meer, om dat het voorge-
ftelde, veel klaarder blyken zal, wanneer men den oor-
fprong en voortgang
der Beenwording in de Rugge-
graat , zo van voldraagen Kinderen, als van die welke
minder gevordert zyn, en die ik hiernaa Befchryven
zal, nafpoort. Hier omtrend moet men egter nog op-
merke: eerst, dat zelfs in volwasfene Mcnfchen, dc
aangezichten niet meer van eikanderen konnen verfchii-
ien, dan de Beenderen {ä): ten tweeden, dat menjn

Mis«

W Albin. de Scelet. 14.

K

-ocr page 164-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Miskraamen, zeer zelden, den waaren ouderdom der
Vrugt bepaalen kan; door dien men raeestentyds on-
zeeker
is, wanneer eene Vrouw bezwangerd is gewor-
den , en hoe lang voor de geboorte de Vrugr geftorven
is; hier komt nog by, dat ze ailen niet even fpoedig
groeijen; en dat fommige, ook wel geheel, of ten dee.
Ie bedurven gevonden worden (e).

§ 185.

De berigten, welken ons, aangaande de gcfleldheid
der Menfchelyke Vrugten, van haaren eerften oorfprong
tot den tyd haarer geboorte, door veele voornaame
Schry vers zyn medegedeelt, zyn zo zeer van elkande-
ren verfchillende, dat men naauwlyks weet, aan welke
men zig houde zal. Zulks egter moet men geenfins aan-
merken als een gebrek van genoegzaame gelegenheid ,
of van onopmerkzaamheid: wanc, de overtuigende be-
wyzen , welken wc van hunne uitmuntende kundig-
heden hebben, en de groote vorderingen, door hun,
in dat ftuk voor ons gedaan, ftrekken als zo veele door-
flaande blyken van hunne verdienftcn. Het is evenwel
zeer waarfcheinlyk, dat dit ftuk, hoe zeer ook nage-
fpoort, even als de wyze op welke de Voortceling
gefchiedt, nog lang en moogelyk voor akoos, eene
verborge zaak zal blyven: maar fchoon men, in den
ailervroegften tyd, geen bepaaling omtrend den waa-
ren ouderdom kan maake , flaagt zulks nogtars beter
in meer gevorderde, door de eene en de andere om-

ftan.

(g) R«isc5j. Kab. 4. N. 40. Kab. 6. N. 4c), 81. p. 719. Tienc.2. p. 102.2.

-ocr page 165-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

ftandigheid met elkanderen tc vergclyken. Zo moeie-
lyk nu als deeze zaak
by den Mensch te ontdekken zy,
zo
gemakkelyk is zulks in tegendeel by de Dieren j
inzonderheid het tamme Vee, naa te gaan: en hierom
kan men ook by hen, veel zekerder befluiten maaken
dan by de Menfehen, by welken het tydpunt der be-
vrugtiging veeltyds eene loutere gisfing is, en blyven
zal, zo lang zig voor die zaak geen gnnftiger gelegen-
heden voor doen,

§ 186.

HARVEus,n3 dat hy dikwils Miskraamen vin aller-
ley grootte, met aandagt onderzogt hadt, konde (vol-
gens zyne opgaave) in die van eene maand zwan-
gerheid , niet dan helder water ontdekke. (ƒ) In dc
2de maand der zwangerheid, ontdekte hy in het ey,
eene Vrugt ter grootte als de nagel van den kleinften
Vinger; en welkers geheele zelfftandigheid wit was,
en zo zagt en ftymig, dat dezelve niet dan in water,
zonder ze te bederven, konde behandeld worden. In
de 5de maand was de Vrugt in alle haare deelen onder-
fcheiden, doch zonder Beenderen, op welkers plaaizea
hy eenige witte ftreepen en als zeer zagte Kraakbeende-
ren gewaar werd: dusdanige Vrugten hadden één duim
lengte: maar in de 4de maand, als wanneer de Vrugt
een fpan lang was, konde hy de Beenderen oaderfchei-
öe. (g).

§ 187.

Ruisch,die den Mensch, van zynen eerften zicht-

baa-

{fjpG gener anitn. ex. s^

(gj ib.

K4

-ocr page 166-

1(52 .Van het Watergezwel enz.

baaren oorfprong, toe dat hy bekwaam is om gebooren
te worden, heeft nagegaan, getuigd , dat hy menig-
maal, door het vergrootglas van
Leeuwenhoek
gehoipe, de kleinfte . eijeren onderzogt heeft : maar
nogtans geen
beginzei der Vrugt hadt konnen zien (en
dat beginzei was zo teder, dat het door de behandehng als
fmolt) ; doch dat hy egter niet durfde bepaale , of
het ook reeds vergaan mogt zyn.
(h) Deszelfs eerfte
beginzei, befchouwde hy ter grootte van eenen fpelde-
knop,
(i) als een Latuwzaadje, Peoniezaadje, Anys-
zaadje enz-, (i) In alle deezen, vondt hy nog geen de
fuinfte kenmerken v.an eenige deelen; maar alles ruw ï
en als dezelven de grootte hadden van eene Garfte kern ,
konde hy nog Hoofd, Qogen of Ledematen onderfchei-
den (/_): maar ia de gene welke een weinig grooter
waaren dan eene Garfte kern, konde hy het Hoofd en
de
Oogen van het overige onderfcheiden (m^^ doch geen
teekens van Ledematen: welkers eerfte beginzels, als
ifcleine pn onverdeelde verhevenheden, aan eerst gezien
werden, als de Vrugt merkelyk grooter waar. (ra) De
vingeren van de Handen , waaren vroeger verdeelt, dan
^ie der Voeten,
(o.) Wanneer hy by gisfing oordeelde

dat

(h) Ruisch Kah. 6. N. 39- 40- ï- fiS- 3-

(iy ib. I^ab. I2. N. 143.

(K) Kab. 6. N. 43. PI. 2. Fig. i. Naamlyst der Pv.arityte p. 209. Kal^.
é-
44. Pi- fig. I.

O) 6. N. 45. PI. a. fig. ï,

(««) Ka!>. S. N. 4.(5,
Kab.
4. N. 40.

((,) Ofltleed. aanm. 14. Fig. 15. Kab. 4, N, 54. Kab. 6, N, 4?. Pj,«,

Tien?. 2.\' p, 1033.

-ocr page 167-

Van het Watergezwel enz. 153

dat de Vrugt bynaa 1 maanden oud kon zyn (f): nee-
mende dan nog de witte rnelkagtige kleur en bolle dik-
te, voor hec zeeker teeken , dat dusdanige Vrugt,
voort naa derzelver overlyden ,was gebaart: zo als hy
in tegendeel oordeelde, dat dezelve lang te voore ge-
ftorven was, indien zy aschkleurig cn flap voorkwam. (5)
Door menigvuldige Waarneemingen van dat alles ,
verzeekerd zynde, moest hy zich met veel recht ver--
wondere, dat fommige de Vrugcen van weinig dagen
befchreeven en afbeeldden , even als of ze dan reeds
zichtbaare Oogen, Handen en Voeten hadden (rj.

% 188.

Rüisch heeft wel verfcheide Geraamcerts in hunne
banden en vliezen opgezet, ter grootte van den klein-
ften vinger, (s) maar deezie Vrugtjes,waaren naa zyne
vyyze van reekenen meer dan 2 maanden, gelyk blykts
als hy dezelve vergelykt by andere (?) welke hy oor-
deelde van
3 maanden te zyn.

§ i8p.

In deeze Geraamtens, van RüiscH en andere, ziet
men
wel beenige beginzels van de Ruggegraat; doch
zeer duister , ongefchikt en buiten hunne natuurly^
ke plaatst. Want om het beenig bcginzel van de
Wervelen nevens het Kraakbeen, waaruit het voorts

fpruit,

(p) Kab. 6. N. 49. PJ. 3. fig. s-

(g) Ticnt. a. p. Ï022.

Kab. 6. N. 43- Tient. 2. p, loaß.

0) Kilb. 6. N. 69. fig. I. s, ïieiu. 3., p. 1075,

(O 6. Pi. 2. fig. I.

Kj

-ocr page 168-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

fpruit, wel te befchouwen, wordt vereischt, dat dee.
ze beide deelen, zo niet geheel, ten minften voor
het grootfte gedeelte gezuiverd worden van hec Been-
vlies, de Banden en einden der Peezen. Deeze zuive-
ring dan gefchiedt zynde, konnen zodanige Geraamtens
niet
gemaakt vi\'orden, waarom men ze bereid door zon-
de zuivering alle deeze deelen faamen te droogen, waar
door
zy wel ftevigheid verkrygen, maar tefFens worden
ook de Kraakbeenderen vermindert, verandert en met het
overige tot één weezen verdroogt, en zyn onkenbaar:
ook verliezen de beenige beginzels hunne gedaante en
plaats (i/) ; en hierom kan men uic de afbeeldingen van
dusdanige voorwerpen, tot deeze Verhandeling geen
nut trekken.

§ 190.

D u v e u n e y, die de beenwording, voor de geboor-
te en van den beginnen af, met meer oplettenheid heeft
nagegaan, vondt, dat men weinig kennis konde kry-
ge, van de zelfftandigheid der Vrugt, wanneer de-
zelve nog niet grooter is, dan dat men door behulp
van het vergrootglas, het fïoofd, de Oogen cn de be-
ginzelen der Ledemaatcn zien kan, wyl als dan, alle
de deelen nog zeer zagt en als flym onhandelbaar zyn. (t))
Maar in den verderen aanwas, den oorfprong der Been-
deren met behulp van het vergrootglas naauwkeurig
onderzoekende, bcvondc hy, dat die deelen, welke
naderhand Been zullen worden , eerst gelyk zyn aan

ge-

C«) Ai bin Icon Osf. foer. proeni. p. 2,
(v) OtBvraaat. T.\'a. p. 391- 392. 40S.

-ocr page 169-

Van het Watergezjvel enz. 155

gely of flym, welke in eene fchede van het Beenvlies
beflooten
is, welke den vorm geeft aan hec Been die hec
naderhand nacuurlyk krygen moet. Als deeze gely,
het Beenvlies geopend zynde,aan de lu^c wordt bloot*
gefteldverdroogt dezelve, en vermindere neffens der-
zelver vorm, zodanig, dac \'er bynaa niets zichtbaars
overblyfc. Dus verre wil hy deeze flymige ftof nog
geen Kraakbeen noeme: maar dan eerst, als zy meer-
der vascheid heefc verkregen : beweerende ce gelyk,
dat
hec Kraakbeen hec beginzel is van alle Beenderen;
te meer, om dac de zelfftandigheid, van gene der vas-
te deelen, meer naar die van Been gelykc, dan die van
het Kraakbeen, \'c welk op dezelfde wyze is faamenge-
fteld als de Beenderen, hoewel het als wit v/asch zig
zelfs overal gelyk fchynt. (<io) Naderhand worde het
vascer, tot dac hec eindelyk Been w^ordt (x).

§ 191.

In eene Vrugc van omtrend 3 maanden, daarnog vee-
le coekontende Beenderen Kraakbeenig zyn, vondt hy
\'de Ruggegraat, door haare geheele lengte, voorzien
met drie reijen beenige punten of beginzels, een wei-
nig uitfteekende, ieder ter grootte als een middelmati-
ge fpcldeknop, waar van eenige grooter waaren dan an-
dere. Van deeze drie reijen waar \'er een ter we-
ücrzyde, en tusfchen deeze beiden v^as de derde gelegen:
de zydelyke maaken het beginzel van de dwarfchc en
fchuinfche uitfteekzels, en dienen in den Rug, als tot
, fteuQ-

(xy) ib. T.\'i. pag. 355. 359- z6o. T. 2. p. 392. 393.

(jfj ib. T. 1. p. 3Ó0. T. 2. p. 393.

-ocr page 170-

156 Van het gW atergezwel enz.

fteunpunten voor de wortels der Ribben; de derde en
rniddenfte rei geeft de eerfte beginzels van beenwor-
ding voor de lighamen der Wervelen. Alle deeze bee-
nige korrels, zyn
als in zo veele kraakbeenige hokens,
gelyk de Eikels in hunne kelken gezet of gehouden,
en van
eikanderen afgezondert; doch te gelyk als door
een
draad gehegt, welke gedeeltelyk Kraakbcenig en
gedeeltelyk bandagtig is, waar door zy in haare regte
uitgeftrektheid, naar een fnoer geregen paarlen gely-
ken ;3?).

§ 192.

Tusfchen de 5de en 7de maand dragts , waaren dc
ligh.-imen der Wervelen van elkanderen onderfcheiden
i
het gene de bovenfte Halswervel verbeeld, hadt maar
een beenig beginzei, dat van de tweede was als een klein
hair; en in de volgende Wervelen, naarmate zy laager
gelegen zyn, was dit grooter, toe aan de eerfte van het
Hyligbeen toe: de overige lighamen van dit Been, wer-
den wederom kleiner. Dc dwarfche en fchuinfche uit-
fteekzels, en het grootfte gedeelte der Doornen , zyn dan
zeer kcnnelyk; maar deeze laatfte in twee deelen ge-
fcheiden, welkers einden maar Kraakbcenig zyn. (s)
Het aangroeizel
Epipbyjis, welke eenige befchryven
aan het doornagtige uitfteekzel, denkt hy niet anders
te zyn, dan hec Kraakbcenig einde van dit uitfteek-.
zei (/ïj : en de Doornen der zes onderfte Halswerve-

len j

(fj T. I. p. 3Ó2.

(ij ib. 308- 3Ö9.

(g) ib. 445.

-ocr page 171-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

len, zyn zelfs in Volwasfene gefpleeten. (è) Wyders
Vondt hy , dat, in een voldraagen Kind, de Wervel
beftaat uit drie deelen; en dat men in dien Haat het lig-
haam van de uitfteekzels fcheiden kan (c).

§ 193.

A lbi n u s, heeft met veel getrouwheid, van de been-
Börding aangeteekend , alleen dat gene , \'t welk hy
j\'^Iaarlyk en dikmaalen hadt gezien Qd)-.

§ 194.

Hec eerfte zichtbaare bcginzel van alle Beenderen
is eenigßns doorfchynend Kraakbeen ; doch, dat ge-
duurende den aanwas van dc Vrugt,niet altoos en over*
31 zig zefs gelyk is. Als hetzelve eerst waargenomen
kan worden, gelykt hét zeer"wel naar zagte
ftym of
dunne ftyfzel, welke door eene geringe warmte fmelt
en als geheel wegwaasfemt; waarom het ook niet dan
in water beftendig blyft.

- § 195. ^ ^

De eerfte beginzels der Ruggegraat, welke men in
zeer kleine Vrugtjes kan ontdekken, en die uit deeze,
ftoife beftaan, zyn zo zagt en teder, dat, wanneer zy
van de andere deelen ontbloot zyn , zy in eene warme
lugt fmeken en verdwynen, waarom zy niet dan in*
Water\'können gehouden worden ; doch in \'t welk zy
^oor eene geringe beweeging ontbonden wwdcn.

§ 196.\'

ib: 445. 44Ö.

3S7. 444-
W Albin. Icon osf. fast, p. iss.

-ocr page 172-

ijS\' VA N H E T\' WAT E S G E Z W E L \'E N Z.

■ § 196. ■ ■

Bit tedere Kraakbeen, wordt, aangroeijende, vas-,
ter en fteviger, en gelyk van witagcig zeer wit en.
minder doorfchynende, tot dat het dik vast en vvit wordt.\'

§■\'197.

Eenige Kraakbeenderen krygen de eigenfchappen vaa
Been, wanneer zy nog zag;, andere.wanneer zy reeds
Herker zyn.

§ 158.\'

De Kraal;beenige beginzels der Beenderen , in onvol-
draagen Kinderen , zyn ,^een origcfcKikte klompjes
maar hebben reeds de volmaakte gedaante der Beende-,
fen welken uit dezelven zLillen voortkoinen (e},

- .. § 199\'. \' ^ " ^

li e n e h k u h n\'i, oin deéze welgcgroiifdé waarfchein-\'
lykheid buiten aüe twyiïel te ftellen j felréidde uit de
Vrugt van een Schaap, welke:één half duim lang was,
behalve andere kleine Beenderen., ook de zeer tedere
za^te en nog naauwlyks Kraakbeenige beginzelen der
Wervelen, en .gaf dezelven op glas gelegen, ter be-
fchou\\Ying aan J. van ,M u s s c
h e n b r 0 ek en Kaauw
Boerhav en,
welke hy, van een vergrootglas door
hem zelfs beryd, voorzien hadt. Deeze beide Heeren,
konden duidelyk onderfcheiden en zien^ in dit voorwerp,
het volkomen afbeeldzel der Wervelen, hoe zeer ook
anders\', deeze glibberige en nog niet ftevige Kraak-

been-

ib. Icon. OïC foct. proera. p. js\'^^n\'ïsij.\' \' ■ \'

-ocr page 173-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

beenderen, door eene ruwe behandeling der vingeren
of Werktuigen faamenvloeijen, en een droppel flym
verbeeldden. Dus bevestigde hy teffens, hec gene hy
te voore van zyn Meester geleezen hadt, te weeten,
dat hec voornaame Been, met die deelen welken na-
derhand Aangroeizels
Epiphyfes worden, in. Kinderen
een onverdeeld Kraakbeen zyn , maar in welke de been-
wording op onderfcheiden plaatzen, en fomwylen op
verfchillende tyden, begint (ƒ): en hy
toonde teffens
aan, dat het Dier, zodraa hec bekwaam^ is om tq groei-
jen, eene fchets van zig zelfs is; en in een kleiner om-
trek bevat de eerfte trekken der deelen , uic welken
het naderhand beftaac (g); even alsMALPioHius door
de yitgebroede eijeren beweezen hadt (/;),

§ 200.

Deeze Waarneeming van Liberkdhn, flemd zeer
wel overeen mee de ontdekkingen van
Leeuwen-
hoek.
Deeze verhaald, dac hy uic de Baarmoeder van
een Schaap, \'c welk 17 dagen te voore had gefpeeld,
een
iighaampje, nam, beflooten in een vlies, hebbende
eene roode of
vleezige gedaance. \' Naa hetzelve zagjes
naa de lengte uitgertrekc
te hebbe , zag hy zeer on-
derfcheiden het maakzel van al!e de Wervelen der
Ruggegraac, en teffens de bloedvaten, welke zig op de-
zelve verfpreidden.. Aan het Hoofd,\'konde hy niec al-
leen het Kaakebeen bekenne, maar ook de bloedvaten

en

(f) albin, ib. 153.

(g) Kaauw Boerhaven h\'iftor. alter Infant Monftros. p. 93» 96.

{h) Malpighius, Opr. Posthum. 81. Disf. Epist, de Forra. pulü.

-ocr page 174-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

en fpieren, welken hetzelve bedekten. Wyders Zag hf
de Hersfenen zeer duidelyk, en tefFens ook de Oogen,
die de grootte hadden van een grof zand, en zeer hel*
der waaren. Hy opende den Buik, eu haalden daar
verfcheiden ftukjes van Darmpjes uic, welke de dikte
hadden van een zeer dun haircje. Dic ganfche Schep-
zslcje
oordeelde hy niec grooter te zyn, dan één agtfte
deel van een erwt (i),

§ ^oi»

Hy verhaald elders, dat hy de Baarmoeder Van eert
Schaap
bekwam, \'c welk 3 dagen te voore met een
Ram gefpeeld had. By derzelver openmaaking liep
\'ér zeer veel wateragtig vogc uit: en näa lang zoekens,
\\ondc hy eindelyk een klein Lighaampje, dat de groot-
te had
Van een grof zand. Dit Lighaampje voor eert
goet Mikroskoop geplaatst hebbende,zag hy met groot
genoegen dat het een klein
Lammetje waar, \'c welk
met den Rug en het Hoofd krom geboogen lag: en
zulks zag hy in eene zo nette orde, als of men mee het
bloote oog een volmaakt Lammetje in deszelfs vlie-
zen zag legge. Hy zag daarnaa het Hoofd, en ver-
beeldde zig ook, deszelfs Ruggegraac te könne be-
kennen (k).

Wanneer het Kraakbeen den aart en eigenfchap van
Been begint te krygen , openbaard zig in eenig gedeel-
te van hetzelve, een beenig beginzei; want, alhoewel

in

(s) Leeuwenhoek, ontdekkingen, i. D. p. 60. 30.maart ió3s.
ib. P. 71*

-ocr page 175-

Van het Watergezwel ektz.

Jn hét Kraakbeen, het volkomen afbceldzel is vah dé
Wervel, die daar uit moet voortkomen, evenwel ge-
fchiedt de beenwording van hetzelve niet te gelyk door
den geheelen omtrek, maar aan meer dan eene plaats
ï
en wel inzonderheid in \'t midden van het lighaam der
Wervel, en in de zydelyke deelen, welken van agteren
faarrsenkorheii, eii de boog maaken , die verder de groo-
te
opening Van de Wervel iluit of vólinaakt. Deezë
twee zydelyke deelen bevatten in zig de beginzels
Van allé de uicfteekzelen welken aan de volgroeide
Wer-
vel gezien wordeni Sömwylen hebben de W\'erveleft
hog lang naa de geboorte drie beenige declèh, Welkeri
door tusfchengélegen Kraakbeen Verbonden Zyn , töé
dat de beengroeijing derzelven het Kraakbeen
beZeÜ
heeft,
a^s wanneer dé Wervel êén Been is, \'t wëliê
eerst een Kraakbeen véas geweest. Maar teri aanziéö
van het doornagtige uitfteékzel, öf het
igté\'vilé
deelte des hoogs, deszelfs beginzels uit gemelde zy-
delyke beenige deelen groeijen langzaam naar- elkdii-
deren toe: waai^om
het midden des boogs, het gérië
deeze door deszelfs faamenkomst maaken, nog zeef
lang Kraakbeenig blyft. Daarénbovën , dat gedêelfe
van den Kraakbeenigeh boog, \'t welk bovén
deeze fad-
menkomst der zydén uitftèekt, en eigentlyk het fcher-
pe uitfteekzel of de Doorn genaamt vvordt, krygt iii
deszelfs midden nog een byzonder beenig begiiizëlj
^aakende dus als een Aangroeizel
Ëpipbyjis dat naa dë
geboorte eerst beenig wordt ^ en met de Zydelyke deé-
1*20 > op die plaats j alwaar deezen faamenkomen, zig
Verëéiiigd: derhalve, zyn de Wervelen, vüör zö yei^ë

h M?

-ocr page 176-

1(52 .Van het Watergezwel enz.

zy beenig zyn, aan \'t agterfte gedeelte of het midden
van den boog, nog lang onvolmaakt, zagt en Kraak-
beenig, byzonder aan derzelver uitfteekende gedeelte
of den Doorn, zelfs naa de geboorte Q).

§203.

Falloppius, die veele Kinderen heeft Ontleed,
ineende, dat hy de eerfte was geweest, die waargeno-
men hadt, dat de Wervelen van den Hals, behalve de
twee bovenfte, in voldraagen Kinderen, en tot bynaa
aan het eerfte jaar der geboorte, uit drie onderfchei-
den
beenige takken beftaan, naamlyk het lighaam, en
twee andere wélke de zyden maaken van de
Buia die
het Ruggemerg bevat $ 176: deeze laatften, worden ter
regter en linker zyde aan het lighaam , en van agteren
op de plaats daar de Doorn wordt vereischt, door
Kraakbeen aan
elkanderen verbonden , welke zagte ver-
eeniging verdwynt als dit Kraakbeen in Been veran-
derd is. De bovenfte Halsv/ervel kon hy niet zeeker
befchryven, wyl deeze hem fomtyds voorkwam, als
uit vyf, en in andere als uit drie deelen te beftaan.
In het eerfte geval was het lighaam , of dat deel te-
gen\'t welk de Tand der tweede Wervel is gelegen,ne-
vens de twee zydelyke deelen
, bynaa geheel Kraakbee-
nig: waarby hy dan
nog vondt, tweeftukken, welke
het overige der groote
opening flooten. Wanneer de
zydelyke deelen geheel Kraakbeenig fcheenen , dan
vondt hy maar drie beenftukken, te weeten, het lighaam

en

(/) Falloppius, obr. anat, p. sS- Aibin, ib. Fig. 51. 33- 54- 160, m»n-
fo of the bones. 170. Platner opufc. i,
166.

-ocr page 177-

Van öet WATËRGÉZWtt enïi. ié§

en twee welken de overige opening voltooiden: maai!\'
hy bekend, dat hy wegens de tederheid deezer Wer:\'
velen i dezelve niet zo wel dan de andere befchryvefl
kondci Van de overige zegt hy, dat haar agterfte gg^
deeltCi \'t welk de Doorn maakt,
geheel Kraakbeenig
is: doch dat hetzelve naderhand in Been veranderd zyn-
de, als een byvoegzel met de overige deelen Wordt
vereenigd. Het Hyligbeen dagt hy te beftaart Hit
vy£
Wervelen, welken ieder gelyk de andere drie dedeö
hebben: het lighaam naamlykj en twee\' die verder
de opening voor het Ruggemerg fluiten § I76j welkö
deelen,ook naderhand,zig dus vereenigen,dat \'ergeen
fcheiding overblyft (m).

g 204.

tn een bynaa voldraagen Eind j js tüsfchein de WOf^
tels van den Doorn een groot deel Kraakbeen gelegen #
*t welk aldaar de groote opening der Wervel vol-
maakt , de wortels aan elkanderen verbind en hét be-
gin des Doorns in zig bevat § 205«

§ 205*

Deeze bpenige wortels aangfoefjende, veranderen
dit Kraakbeen mede in Been, tot dat ze faamenkomeö
en zig vereenigen , wanneef ^de Doorn dan ^elfig
ook nog geheel, of voor het grootfte gedeelte, Kraak-
been is. Daarnaa bezet de beenige faamenkomst def
^yden ook den Kraakbeenigen Doorn maar deezèheêfc
gelyk, een afzonderlyk beenig beginzel ^ als eëö

(m) Moppius. obf. aöaf. p.

-ocr page 178-

1(52 .Van het Watergezwel enz.

Aaogroeizel Epiphyjis, dac lang daarnaa zïg met het
overige tot één Been vereenigd (ra).

§ 206.

Maar, dit Kraakbeen, alwaar het tusfchen de zyden
des Doorns van de\'bovenfte Halswervel gelegen de
opening voltrekt, is zeer groot, (o) en heeft als in vol-
wasfcné een gefpleeten Doorn , en derhalve cwee
Kraakbeenige toppenwelke, naderhand beenig wor-
dende, als twee Aangroeizelen
Epipbyfes maaken. Van
gelyken hebben de vier naastvolgendeWervelen dicKraak-
been groot, en dac gedeelte, \'c welk men in andere de
Doorn noemt, gefpleeten,\'en gevolgelyk, in den ver-
deren ouderdom, als twee aangroeizelen (p).

§ 207.

0e Doornagcige uicfteekzels der Lenden wervelen
verfchillen in gedaante en legging merkelyk van die
der Rug:§
177 ,door welk onderfcheid, die der Lendenen
(Dok meer gefchikt zyn, om door het Wacergezwel ge-
fpleeten en verwyd te worden: ook zyn dezelven in vol-
wasfene niet nederwaards geboogen, maar ftaan agter-
waards ieder regt op zyn Wervel; waar door tusfchen
dezelven een afftand gevonden wordt, welke door geen
been geflooten is. Maar in voldraagen Kinderen , zyn
de beenige wortels der Doornen, waar ze van de zydely-
ke deelen der Wervelen voortkomen, fmaller, neder-
liellende worden ze breeder, naderen eikanderen en

ein-

(«) Atb. ib. 55. 66.

(0) ib. Fig. SS.

(f) ib. da Scejet. 7».

-ocr page 179-

VäKt hèt Watergezwel èi^z\'. 165

eindigen zeer bréet en nederwaards. als\'afgerond-/
eenigermaten gelykende naa het tot de aderliaating\'ge-
fchikte Werktuig, \'t welk men iené\'Snepper noemt.
Deeze einden laaten tusfchen\' haar eenen
vry ruimëii
afftand , die , dewyl de èinden" \'\'bnderwaards afge-
rond zyn, aan den bovenkant-minder is.\'--\'DeeTé af-

- f - ■ > f , r^.

ftand vervuld het nog Kraakbeenig gêdeelté\'der Wer-
velen,\'t welk ook het begin des Dobrnsin zig heeftVeïï
is eenigfins driehoekig,- zooadat het breedegédcéltênaar
öndtren\'gelegen is: raaar wyl deezeKraakbeenige gëdëel^\'
tens der LendenwerVelen niét nederwaards hellen,"zo
als die der Rugwervelen, daarom blyft tusfchen\'dezel-
ven én téïFens tusfchen de beéR^gF• wortels^^" een \'zeer
groeten aflland óf ruimte, w^lke\'driehoekfg\'is\',\'■al-
waarde holte der Ruggegraat door\'geen Beeh^bf-Kraak*
been- geflboten is; maar alleen- doör een vliesV \'fc wéï^
m,en\'kan aanmerken als de vèrdüb\'beling van het
inwendig Beenvlies der Ruggégiraat\' § 177. "^Jna^

liet Hyligbeen Oj Sacrum , wanneer het nog gehéél
Kraakbeenig is , fchynt één-ftük-^te\'zynV alhoewel
het
egter\'reeds\' in vyf Wervelen \'verdeelt , en\'heefc\'
bovendien aan de drie bovéhftè-\'Wfervelen twee zyde..
lykë deelen\'i\'doof welkèn dit ^Bfeéa tér\' w\'edêr-Zyds met
het\'Darmbeen
Qs llium verbonden wordt. In een by-
naa voldraagen Kind, deèze Wervelen -van\'-\'de an-
dere wel onderfcheiden; maar, dé drië boVenlflöy\'wél-
ke de grootften zyn, hebben als de-waare Wervelen\',
drie beenige beginzels, welken naderhand in zo veele
Wervelen veranderen : één in het lighaam van de. Wer-

L 3 vel.

-ocr page 180-

■i

VAN HET Wateegezweï, EN2.

yel, eo.twee ter zyde van bet b\'ghaara, welken de boog uit,
ïpaaken § 170. De zydelyke deelen, die eigentlyk tot dee^
m Wervelen behooren ,zyn,als
in de waare \\Vervelenj
ieder mede met een fchuinsch opgaand en nederdaalend
uitfteekzel
voorzien, vfaarom\'zy ook dan de Geleeding
hebben ,, die dezelv en toelaaten, De opgaande uit-
fteekzels der bovenfte Wervel worden geleed met de
nederdaalende uitfteekzels der onderfte Lendenwervel,
eoj^de nederdaalende der laagfte met de opgaande der
feoy^nfte Wervel van bet Staartbeen Oi
Coccygis, Tus,
fchen de twee eerstgenoemde Wervelen blyfx ook in
volwasfene het gebruik der Geleedingen ; tusfchen de
{wee laatften zeldzaam. Maar de overige fchuinfche uitr.
ft-^ekzels vereenigen zig naderhand tot één
;Bèen,, \'t
welk. het,, zydelyke gedeelte aldaar maakt van de groote
Buis § 174: en. uiterlyk,, op die plaatzen daar eertyds

Qel.e«dingen waaren, vindt men als dan fomwylen verhe;-
venheden. Maar, tehalve deeze uufteekzels, geeven
die zydelyke deelen, welke deeze Wervelen met de
overige in den; beginnen der beenwording gemeen heb.
ben wederzyds vyf beenige beginzels of wortels,
jpet veel Kraakbeen Jpezet ; doch die niet van dezelve
gedaanie-zyn.. Varr/deezen, groeijen alleen die der
boi\'epüe. ,W^rvqlen> en meest... naaide . geboorte,
lang^saam tot een-,- vereenigcn zig, eem ter .p^tze v.an
d^rzeiver faamenkomst met eika^deren en daarnaai
liiet/
de Doornen: § 17(5,. welke afzonderlyk Been wor^.
flen j-m maaken dys drie yolkomen bpfigen. Maar in

OU"

■ Atóp, Ib. de Scciöt; j6sf;

-ocr page 181-

Van het Watergezwel enz.

ongebooren Kinderen, en zelfs fomwylen lang naa de
geboorte, is tusfchen de einden deezer beginzelen
een
grooten afftand, welke met Kraakbeen bezet, als in
de
waare Wervelen § 207. (r) Wanneer de beenwording,
naa
de geboorte, en fomwylen verfcheiden jaarên daar-
naa voltrokken is , vindt men alhier maar drie vol-
komen boogen, of doornagtige uitfteekzels, welken
in bejaarden
veel maal en niet van eikanderen gefchei-
den en dus vereenigd zyn , dat ze maar één beenig
fchild maaken, op welks midden, als dan^van gelyke
drie
Doornen «yn, welken fomtyds pok zelfs door
beenftofFen faamengevoegd worden. Maar dcbeeni-
ge wortels der twee onderfte Wervelen groeijen
weinig en maar tot eene bepaalde lengte, wyl zy na-
i^tuurlyk niet faamenkomen, en bygevolg alhier de boo- •
gen § 176. niet voltrekken: waarom ook, zelfs in vol-
wasfene, de groote Buis der , Ruggegraatt van agte-
ren met den boog
der derde Wervel § 174. eindigt, en
als de fnede van eene pen, een gaaping of fplyting ver-
toond , welkers
zyden bepaald worden door de voorge-
melde wortels, die in den natuurlyken ftaat niet verder
uitgroeijen (O; hoewel deeze wortels fomtyds tot
één Been veranderen, en dus de zyden der groote ope-
ning maaken, maar welkers einden onder de derde Wer-
vel van agteren door geen Been geflooten is. Schoon
nu deeze opening of fpleet, welke aan de meeste Hy-
ligbeenderen wordt gevonden, natuurlyk zy, kan men

voof

CO ib. Icon. osf. foet. 57. fig. 54.

W ib. de Scelct. i6. i?.

1^4

IÖ7

--X

-ocr page 182-

1(52 .Van het Watergezwel enz.

voor \'t ovérige bynaa met geen-zekerbèid bepaalen ^
welke de natuurlyke gefteldheid is van hec beenige
dat yan agteren de groote Buis voltrekt, wegens het
menigvuldige oiiderfcheid dat men in verfcheiden vindt;
zelfs in
volwasfene, by welken, fomwylen, de doorn-
agtige
uitfteekzels onvolmaakt zyn. (?) Vebheijen
hadc dusdanig Been, welks agterfte gedeelte in het ge-
heel-niet was ge^loOten (u).

S -Op\'

ïn twee bynaa voldraagen Kinderen, zag ik de wor-
tels
des Doorns , van de eerfte Wei-vel, wel merkelyk
naar ■élk-èndéi\'en\'gevordert, doch zy bleeven nog door
een vöOrna\'am ftuk Kraakbeen gefcheiden , en het be-
ginzels \'des Doorns zelfs bevatte nog geen Been :
en \'dé wó\'rïèls der tweede en derde Wervel i waaren
zo-verre-van elkanderen afgelegen, dac zy niet meer als
een zeer klein gedeelte \'der groote. Buis berykte; en
het tuslchén\' deeze
gelegen Kraakbeen was heel zagt.
ïn een
voldraagen Kind waaren de zyden des Doorns
de cweède Wervel, veel nader byeen gegroeid dan
die der eerfte en bynaa vereenigd. In éen Kind van
twee" jaarên j waaren deeze zyden der bovenfte W
^r-
■yeV riog\'zeer verre van elkanderen afgelegen ; maar.
^erzelvêr-Doorn hadc reeds een beenig bèginzel: en dc
boog d\'ér volgende Wervel was jeéds veel volixiaakcei"\'\'
maar de zydën van den Doorn der derde Wervel, waa-
yeri\'iiog veel verder van den anderen afgelegen dan die
|cF eerfte.

S 2IQ.

0) Winflow. des ps Secs. § 612, (1x4, \' \'

ycriieijen anat. S; 9.

-ocr page 183-

Van,het Watergezwel enz. 169

De Ruggegraai; van onvoldraagen of voldraagen Kin-
dg|-en kan riiei),, wanneer het lighaam versch is, niet
We.l zuiveren van ai he;: gene dat niet ei\'gentlyk tot de
Wervelen behoort, zodanig ten minften, dat de waare
gefteldheid der Wervelen, in alle haare deelen, voor
zo verre dezelve nog kraafebeeriig of reeds beenig zyn,
klaarlyk gezien wordt, zo als
dezelve tot nog toe is
befchreven: inzond\'erheid, om dat het Kraakbeen niet
wtïl zichtbaar"is,\'oÏF\\^loo\'rcn gaat, als men het
Been-
vlies tragt weg-te neemeD, Maar als men de ganfche
Ruggegraat van db daar op eh ingélegen deelen eenig-.,
zih\'s zuivérd\'in wate? ,\'\' by warm weêr qf op eene war-
me plaats, dan Verfmélten de zagtè dè\'elen en zelfs
het\'"Beenvlies,-Zodanig , dat, met weinig moeite,,
de Wervelen van alieS\'dat niet eigentlylc tot derzelver\'
gefteldheid behdor-t^ontlast^ cn\' gereinigd konnen vfor-\'
deriV inzonderheid als men onder\'het water werkt:
mëar hiertoe is èen bepaalde tyd\'i\' welke men dient
wa\'afte
neemen; want als\'^ men het voorwerp langer
Iaat leggen, dan fcheiden\'dé \'kraa\'kbeenigfe deelen der
Wervelen zig van die
welken reeds beenig geworden
zyn, .en de Weryei.valc-in djie bee,nig^,pukken,

Wanneer men ip een bynaa voldraagen Kind, van
derde Ruggewervel, (de laagfte voor de eerfte ge-
nomen § 173) tot aan het Staartbeen, van agteren weg--
jfjeeiBc -alle de gedecltens üer Spieren , welke aldaar

L 5 de

-ocr page 184-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

^de Ruggegraat bedekken, dan ziet men op de verhe-
venfte plaats van de Ruggegraat een wit fmal band-
lighaam ,- \'t welk daar ter plaatze het midden
maakt,, en ais-tot eene fcheiding tusfchen de regter en
linker zyde
yerftr^kt, en zo vast is, dat hetzelve
door de
verrotting niet ^an den kraakbenigen Doorn te
fcheiden is.

§ 212.

Deeze Band gaat nederwaards over en tusfchen de
kraakbeenige Doornen,aan welken hy, als ook aan het
gen^ tusfchen de Doornen is gelegen, veel vaster gehegt
is,
zo dat hy door verrotting niet van de kraakbeenige
Doornen is af te zonderen. Aan den onderJcant van den-
Doorn der eerfte Lendenweryel gekomen-zynde wordt
hy breeder, en fchynt gehegt aan de zyden der groote
opening van het Hyligbeen,. maakende aldaar, behalve
de
gpnieene bekleedzelen, het uiterlyke bekleedzel der
Buis
van., hetzelve, zynde daar zeer vast vereenigd met
dat vlies \'t welk de fplyting van de holte, daar ter
pl.a,atze fluit, zo dat hy daar van zonder fnyden niet
kan weggenomen worden § i8i. 208

§ 213.

Waarfcheinlyk vvoTdt hier dit bekleedzel ook voor-
naamlyk verfterkc j door de peesagtige beginzelen der
Ipieren en banden, welken hier ter plaatze in bejaarden
gevonden worden; inzonderheid van die fpieren , wel-
ke de breede Ruggefpieren
Latijimi Dorfi worden ge-
naamt.

§214.

-ocr page 185-

Van het Watergezwel enz. 171
§ 214^ .

Als men dit breede einde van den gemelden Band
wegfn^^d, dan komt het agterfte en onvolmaakte uiter-
lyke deel van de groote Buis te yoörfchyn. Wyl nu de
drie bovenfte Wervelen alleen, tusfchen de kleine be-
ginzelen der Doornen zeer zagt- Kraakbeen hebben ,
derhalve blykt, dat de grootfte lengte van dit midden,
door geen Been bezet is: maar deeze geheele fplyting of
tusfchenwydte
wordt verder gevuld en geflooten
dopr een zeer fterk vlies, Qv} \'t welk aan den boven-
kant tusfcheji de groeijende boogen van de drie eerfte
Wervelenen nederwaards tusfchen de onvolmaakte
zydelyke beginzels der twee onderfte Wervelen gele^
gen is, en verder eindigt en zig verbind aan hetStaartr
been, waardoor ook het
zelve, die fpleec of gaaping,
welke het gedroogde Hyligbeen in volwasfene aan hec
agterfte gedeelte heeft §174 vervuld: maar dit komt in
verfche Lighamen en Kinderen niet voor, ten zy men
het gemelde vlies wegfnyd. Men kan in Kinderen,
het vooroordeel aan
eene zyde gefteld zynde, dit vlies
niet wel zuiveren van de beginzels der fpieren en Ban-
den, met welke het vereenigd is. Aan den bovenkant
is dit vlies hèt- vervolg van
dac lighaam , dat van den
onderften rand van het doornagtige
uitfteekzel der eer-
Ite Lendenwervel nederdaald, het gene men als eene
verlenging van het uiterlyke en innerlyke Beenvlies,
van de groote Buis § 174. en tusfchen gelegen Banden

t: kan

(») Puvemey Oeuv, anat, T. i.. p,. 450. Monro of the Bones. p.

m- m, J

\\

-ocr page 186-

Ï20 Van met Watergezwel enz.

kan aanmerken. De volgende proeven konnen het ge-
zegde bevestigen.

Wanneer men in, een by^naa voldraagen Kind, behalr
ye de gemeene bekleedzelen, ook wegneemt de Band^
die over dc Doornen der Lendenwervelen .nèderdaald,
en zig
over. het uitwendig deel van het Hyligbeen uit.
bryd, ais dan vindt men de natuurlyke fplyting der drie
bovenfte Vyervelen,en teffens de onderfte gaaping van
de groote Buis van het Hyligbeen door een vlies gé-
flOoten ,,zoo, dat geen Jiilet hier eenige opening .vindt.
Als men in hetzelfde voorwerp, van.de laatfté of.ba-
venfta LendenWervel, tusfchen de Doornen der ande-
reen die van het ï-IyVigbeen en het, hardevlies des Rug-
gemcrgs een ïentyzer doet naar boven gcjan,tot het einde
van de
BuiS\'der Ruggegraat, dan zal hetzelve aldaar ftui-
tcn en geen opening yinde. Maar als men tegen Cïvej-het
lighaam van de iaatfte Wervel van hot Hyligbeen e.ene
opening maakc in het vlies dat aldaar voorkomt,- en dat
het einde van de^ Buis der Ruggegraac daar ter plaatze
fluit, en hec
Jlikt daar door opwaards.gebragt beweegt
tusfchen hec hardevlies \'c welk.de einden der Paardeftaart
Caiida Eqiiina bevat, en hec vlies dac de fplycing
der bovenfte Wervelen en de natuurlyke.
gaaping van
de onderfte fluit, dan kan men de uitgebreidheid van
dit vlies klaar zien,- Doch voornaamlyk, kan men het
vliezige deel deezer groote Buis alhier duidelyk
vvaar-
neemen, indien men de lighamen der Wervelen vande
Tienden en van het .flyhgbeen,\' en de tusfchen deeze
gelegen Banden tot aan het Staartbeen toe van voo-
ren

-ocr page 187-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

ren los maakt van den boog, welke het overige der groo-
te opening van de Wervelen volmaakt, dezelven weg-
neemt , en verder deeze holte zuiverd van de einden
der Paardeftaart derzelver vliezen en vet: want als het
voorwerp dan tegens hec daglicht
gehouden en van voe-
ren befchouwd wordt, ziec men het vliezige gedeelte
van de groote Buis der Ruggegraat in zyn geheel, met
deszelfs einden gehegt aan het Staartbeen, en in des-
zelfs verdubbeling de beginzels of wortels der Doornen
van de drie bovenfte Wervelen van_het Hyligbeen , en
lager dergelyke beginzelen der twee onderfte van hec
zelfde Been , tefFeas ook de ftukkeo Kraakbeen, wel-
ken tusfchen de beginzels van de drie bovenfte Wer-
velen gelegen zyn. Men wordt hier door genegen, ora
mee
Düverney te gelooven , dat de beenwording
van hec Kraakbeen gefchiedc cusfchen de verdubbe-
ling van hec Beenvlies, \'t welk als de vorm in zig be-
vat van de aanftaande Beenderen § 190, hoe wel egcer
ditzelfde vlies, hier ter plaatze , in opzigt van de Rug-
gegraac, daarenboven moeC voorzien zyn mee de Ban-
den welken daarnaa aan cn in hetzelve gevonden wor»
den (au).

§ 216.

Het hardevlies, dat het inwendige Beenvlies maakt
van het Hoofd, door het groote gat van het Agter-
hoofdsbeen uitgaande, verlengd zig in eene Buis, wel-
ke even als de pyp van eene tregter door de holte
tier Ruggegraat nederdaalt (x).

, , \' § 217.

(ïw) Winflow, de ]a tete § lai»,

(»} ib. § uo. ïjsi.

-ocr page 188-

174 Van het Watergezwel eïïz,
§

Deeze Buis is met het bandagtig Beenv/ies, \'t welk
den binnen kant van deeze holte bekleed, niet veree-
nigd, (^f) dan door het gemeene bindzel der zagte dee-
len, te weeten het celagtig Weefzel of vetvlies, in \'t
welk,
doch byzonder van binnen in het Hyligbeen,
fomwylen veel vet gevonden wordt, het gene de oor-
zaak is, dat de fcheden die het hardevlies des Rugge-
mergs verleent aan de" zenuwen van het Hyligbeen,
moeielyk van de zénuwen zelve onderfcheiden worden,
dewyl door het wegneemen van dit vet één van deeze
twee deelen ligtelyk beleedigt worden.

§ 218.

Hüber, die in meer dan veertig Lighamen , de
waare gefteldheid van het Ruggemerg onderzogt heeft,
lïieend klaar gevonden
te hebben, dat het uiterfte einde
van het hardevlies des Ruggemergs, daar het de laat-
fle zenuwen der Paardeftaart
Cauda Equina bevat,hoe-
wel in fcheden verdeelt, egter geflooten is, en door
vliezen gehegt aan het Staartbeen, welke vliezige draa-
den van andere voor de laatfte zenuwen zyn gehou-
den , welke zy dagten dat door het open einde uit-
gingen (2).

§ 219.

Het hardevlies is veel wyder dan de dikte is van het
Ruggemerg of de
Paardeftaart,in welke deeze eindigt,

waar-

O) Duverney Oeuv. anat. T. i. pag. 104. Hubcr, de medal fpin. 55?-
Bertin OReol.
T, 3- p. 219.

(z) Huber. 5 9- 64, 75. Icon. ï. D. IL

-ocr page 189-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

waarom deszelfs holte, ten minften in doode Ligha^
men, hier door niet geheel vervuld wordt (ß).

§ 220.

Tusfchen de uitwendige vlakte van het Ruggemerg,
en der zenuwen welke de Paardeftaart maaken, en dc
invyendige vlakte van het hardevlies, ontdekt men ge-
duurende het leeven, eene vogtige rook of waasfem.

§ 221.

Alhoewel het Ruggemerg en deszelfs zenuwen door
Düverney, Winslow» Heister, Monro,
en andere, volgens hunne bevinding uitmuntend Be-
fchreeven , en te gelyk op de allerkonftigfte wyze door
Eostachids, Vieüssens, Bidloo enHüBER
zyn afgebeeld: egter is de dadelyke vergelyking, van
een natuurlyk gefteld deel, met hetzelve, wanneer het
door Ziekte ontaart is, de zeekerfte wyze
om een On-
gemak te kennen: hierom, oordeelde men het zeer nuttig,
voornaamlyk dat gedeelte des Ruggemergs,\'t welk we-
gens eenige overeenkomst, de Paardeftaart Cauda Equina
genaamt worde, eenige maaien te onderzoeken, wyl het-
zelve in dit Gebrek, inzonderheid in legging en gedaante,
veranderdte meer, wyl die deel niet van allen op
dezelve wyze wordt befchreeven of afgebeeld. Uit
eenige deezer Waarneemingen werd de volgende, die
zonder vooroordeel en met aandagt is nagefpoort, toc
dit
oogmerk het beste geoordeeld. Dezelve wordt nog-
tans niec als een voorbeeld opgegeeven, volgens *t

wel-

Vieusf, Neurof. 14t. Heiver $ 874.

-ocr page 190-

i7<5 Van bet Watergezwel enz.

\'£ wélk dé deelen altoos gefchikc zyn j nadien hiertoe
meer bekwaamheid in de Ontleedkunde^ en ook meer-
der proeven
vereischt worden: immers hebben Mor-
gagni, (b) Hüber (c) en Mekkel (d} reeds be-
vonden , dat de zenuwen in haar getal legging en faa-
menhang, even zo min als de bloedvaten, aan vasté
wetten bepaald zyn. \'

§ 22\'}.

Ik moet alvoorens mélde, dat door het Spinnewebe
en dunne Hersfenvlies maar eene zelftandigheid be-
greepen wordt § öi.waar van dat deel ,\'t welk het Rug-
gemerg en deszelfs zenuwen het naast bekleed, en met
bloedvaten bezet is, het zagte vlies genaamt wordtj
daar het uiterlyk deel, \'t welk door het eerfte wordt
voortgebragt, uic zeer tedere en doorfchynende vliezi-
ge
draadjes beftaat, welken zo wel aan het hardevlies als
aan het
Ruggemerg gehegt en door elkanderen ge-
flingerd zynde, tusfchen haar zeer
ruime tusfchen wyt-
iténs overlaaten. Ten minften hebben deeze twee vlie-
zen dusdanigen faamenhang, dac meUj zonder voor-
oordeel, geen derde ftoffe kan vinden welke dezelve
verbind.
Blasius, die door de zaag en bytel in
Menfehen en Beesten , dikmaals. de Ruggegraat ter
befchouwing van hec Ruggemerg geopend heefc, zegt j
dac het zagce en hardevlies, op veele plaaczen, door

vlies

(è) adv. an. 2. an. s^

(c) de Nervis Meciul Spinal § 9. i?.

(J) academ. des Sciences de Barlin, i?S2. 20,

-ocr page 191-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

vliezige draaden vereenigd zyn; CO Vieüssens
fchync dit ook te erkennen, (ĥ) Door de tandswyze
Band verftaa ik het vlies van
Mor gag ni en Win-
slow
befchreven (g) en door Hub eu afgebeeld (ib).

Den pde Maart i 764.werd in een Jongetje, naar gisfing
il jaar oud, weggenomen het agterfte gedeelte der Rug-
gegraat, van de bovenfte Halswervel af tot
aan het
Stciartbeen toe , zodanig, dat de zydelyke groeven,
waar door de zenuwen van het
Ruggemerg buiten de
groote holte der Ruggegraat naar buiten gaan, geopend
waaren. Het bandagtig vlies, dat tusfchen het Agter-
hoofdsbeen en de bovenfte Halswervel gelegen is, was
van alle Spiervezélen gezuiverd, en het voorwerp in der-
voegen gelegen, dat, het Staartbeen lager geplaatst
zynde dan de groote opening van het Agterhoofdsbeen,
de Ruggegraat nederhellende was, .

\' - § 223. - ^ - . ■

Tusfchen,tiet bandagtig Beenvlies der groote holte
van de Ruggegraat, en de Buis die het Ruggemerg
bevat, en welke van het hardevlies gemaakt wordt
was een aanmerkelyken afftand, doch voornaamlyk van
de tiende Ruggewervel tot
aan de zevende van den
Hals : deeze ruimte werd door een celagtig vlies met
ftym bezet gevuld, welk vlies losjes aan beide de bo-
vengemelden gehegt werd; maar van de tweede Rugge-

wer-

C«) anat. med. Spinal, p. zo.
(f) Neurograph. c. S-

(e). Epift. anat. 16. 3. VVinflow, de Ia Tetc 5 127.
(>) mcdul. Spioal explan. ic. a.

M

-ocr page 192-

Van h« t Watergezwël «n«.

^ivervel .af tot aan het Hyhgbeen was 4eeze tns-
-fcbenruirate minder, wyl het gedeelte der Buis, dat
aldaar gelegen is, tegennatuurlyk was uitgezet. Doch
eer ^plaatze daar deeze Buis tegens de lighamen der
Wervelen is gelegen, ea rondom de fcheden der ze-
.nuwen
van het Ruggemerg, was dit vlies met veel vee
■bezet, en wel inzonderheid binnen het Hyligbeen ,
welles groote holte, behalve de eindens der Buis van
het Ruggemerg, geheel met vet gevuld was, zodanig,
dat men zonder de laatfte zeer dunne zenuwen te be-
lecdigcn, dit vet bynaa niet kon wegneemen : en wy!
4Ben in vyf andere voorwerpen, van onderfcheidën ou-
derdom , hetzelfde heeft bevonden, konde dit wel eene
■der redenen zyn, waarom het getal deezer zcnuwea
by veele zo onderfcheiden wordt opgegeeven.

§ 224.

Dit celagtig vlies geheel weggenomen zynde, zag
men dc Buis van het Ruggemerg, van de tweede Rugge-
wervei af toc binnen de eerfte van hec Hyhgbeen dï
derzelver einde toe, veel ronder cn grooter dan na-
jtuurlyk, wyl dezelve door een helder vogt uitgefpan-
fien was. Deeze onverwagte toeftand baarde veel
opmerking cn vergenoegen, als hebbende veel over-
eenkomst met iïet voorwerp in deeze Verhandeling
§ 135. befchreven. Dat dit vogt egter met bepaald
opgefloocen werd binnen het gemelde gedeelte der
Bui«, was kennelyk wanneer het Scaartbeeo werd op-
geligi: hoger dan de groote opening van het Agter-
iioofdsbeen , door dien als toen dit gedeelte dunner ea

plat-

-ocr page 193-

Van het Wate-rgézwel enz. 179

platter werd: en dc golving en beurtelingfchc zwelling
van de
Buis boven dit gedeelte gelegen, toonden aan,
dat die vogt, door dezelve tot binnen in het
Hoofd wegvloeiden cn wederkeerden als raen het Staart-
been
liet zakken: en wanneer men onder deeze bewer-
kiiig de Buis hier of elders drukten , dan kon men
het doorloopcn vari
het vógt op die plaats verhindé-\'
ren.

§ 225. .

De loop van het vogt, als het voorwerp beurtelings
op en nederwaards geboogen werd, deedt klaar zien,
dat dit het wydfte gedeelte der ganfche Buis was, en
dat dezelve nergens zo doorfchynend waar dan op dee-
ze plaats. De zydelyke fcheden , welken uit dit ge-
deelte voortkomende de zenuwen omvangen, waaren
met dezelven zo fterk vereenigd,dat zy door het vogt\'
niet werden uitgezet.

§ Z26.

Wanneer het gemelde onderfte deel der Buis door
het vogt fterk was uitgezet, vondt men hetzelve zeer
doorfchynende:
en binnen in hetzelve kon men zeer
duidelyk in zeer
helder vogt zien leggen verfchei-
den fneeuw-witte zenuwdraden , welken niet
by elkan-
der, in het voorfte, of volgens de legging van
het
voorwerp j in \'t onderfte gedeelte der Buis gelegen
waaren, maar door de geheele holte, zoo, dat ook
èenige het agterfte gedeelte der Buis raakten; en als
een deel deezer uitgezette plaats tusfchen een tange-
tje gevat bewoogen werd, dan volgden deeze draaden
het bewoogen deel.

Ma § 227,

-ocr page 194-

jge Van het Watergezwel ene,

§ 227.

Nadat de Buis op het lighaam der eerfte Lendea««
wervel de ft:heden voor hec eerfte paar zenuwen van
het Hyligbeen heeft afgezet, eindigt dezelve omtrend
onder den
Doorn der tweede Wervel van het Hyligbeen,
en houd op eene Buis te zyn die uitgezet kan worden;maar
bepaald zig aldaar in eenen korten afftand, uiterlyk ge.,
lyk de vingers van eenen handfchoen, en inwendig door
yier paar fcheden, welken zeer naa aan elkanderen nit
dezelve
voortkornen, en de vier laatfte paaren zenut
wen van het Hyligbeen bekleeden; doch van het mid-
den , dat tusfchen het laatfte paar deezer fcheden gele-
gen is, kwam een
afzetzel voort , \'t welk over de
lighamen van het Staartbeen als in een vliezig uitfpan-
zel verfpreid werd, en uiterlyk de gedaante heeft der
fcheden tusfchen welken het nederdaald , en daarorri

hetzelfde gebruik fcheen te hebben. Daarenboven
bragt deeze Buis, yan agteren en boyen den Doorn van
de eerfte Wervel des Hyligbeens, twee verlengzelen
voort, welken, uiterlyk gelyk aan fcheden die zig van el-
kanderen yerwydde, binnen de groote holte van het
Hyligbeen voortliepen , tot omtrend de plaats alwaar
de Doorn der derde Wervel van dit Been vereischt
wordt, en aan deeze en aan de twee daar bovenge-
legen gehegt waaren. Dus waaren \'ér zeer kennelyk,
vyf paaren en één ongepaarde fcheden, welken tot hec
Hyligbeen behoprdeq,

-ocr page 195-

Van het Watergezwel enz. • 183

§ 228.

Met bandagtig vlies, waar doot de boVenfte Hals^
Wervel nicc het Agterhoofdsbeen vereenigd wordt j
doorfneden zynde, zag men hoe het hardevlies, door
hec groot gat des Agterhoofdsbeen nederdaalende, heï
Ruggemerg tregterswyze begon te ojrivatten § 2iö,Gä
verder
Van öngelyke wydte was: en niet dient, gelyk id
het Hoofd, vöor Beenvliesen ook niet met het Rug-
gemerg zig vereenigd, zo als deszelfs fcheden doed
Wanneer zy de zenuwen bekleeden.

§ 229.

Hec doorgefneden beginzei deezer Buis § 228. veif*
wyd wordende, zag men van deszelfs binnenfté
vlakte affcheiden het gliufterend Spinnewebvlies Tw
nica Arachnoidea, tusfchen het welk en het daar bin-
nen gelegen verlengde hersfenmerg een merkelykéö
afftand was.

§ 230.

Dit vlies, het verlengde merg, en de Nervus Spim*
Us recurre?is,
wederzyds doorfneden zynde, werd hëÊ
geheele deel , tot verder en beter befchouwing lil
helder wacer gelegt, dewyl mert
reeds gevonden häd-^
de, dat het tedere Spinnewebvlies en tefFens de të*
nuwdraden, door het water opgeheven en als dryveft\'-
de gevonden zynde, veel duidelykef te kenneïi
ïcn.

§ 231.

De Buis van het Ruggemerg werd onder liet wartèf
ï)aar derzelver leegte doch by kleine gedéèltens geö-

M0

-ocr page 196-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

pend, waarnaa onder het langzaam verwyden van derzel-
ver zyden duidelyk bleek, dat het Spinnewebvlies
Tuni-
ca Arachmidea^teti
minften op zeer veele plaatzen,derzel-
ver binnenfte vlakte bekleed, cn van daardoor menigvul
dige blinkende afzetzels overgaat tot hec Ruggemerg en
deszelfs
zenuwen, verbindende te gelyk, aan en onder
eikanderen , alle de draaden der Paardeftaart
Cauda Equi-
nja.
Deszelfs afzetzels maakten als celswj^ze holcens, wel-
ke met den anderen gemeenfchap hebbende, het vogt
§ 224. vreijelyk lieten doorgaan , doch die teffens
de draaden der Paardeftaart in beweeging bragcen ,
wanneer dac deel der Buis, waarin dezelven bevat waa-
ren., bewoogen.of uitgefpannen werd, of eenigen der-
zelver draaden van plaats veranderden. Maar wanneer
nu door het openleggen van derzelver verwydde zyden,
de vereeniging van dit tedere vlies met de innerlyke
vlakte der Buis verbrooken was , vertcondde zig dit
vlies, op het Ruggemerg, als of het een bekleedzel
waar dat tot dit deel behoorde; en dus wordt het op-
geheven verbeeldt: by B .1
p l 0 o. Tab. 10. fig. 7.

§ 232.

Maar by deeze befchouwing was wederom byzonder
en,aangenaam te zien het agterfte gedeelte der Paarde-
ftaart
Cauda Equina\'m de Lenden , wyl zulks aan het ge-
heugen weder zeer leeveindig vernieuwde de witheid
der kleur, geflingerde legging en faamenhang der zenuw-
draden , welke raen by het openen van het ontaarte
voorwerp § 13J Cfchoon met meerder haast, en by
gebrek van oeffening met minder klaarheid) waarge-
. - \' no-

-ocr page 197-

Van het Watergezwel enz. • 183

nometi hadde. Deeze zenuwdraaden, welken ip dea
natuurlyken ftaat zeer naby elkanderen gelegen als ia
twee bundels vereenigd bynaa en zonder eenige bog-
ten van het Ruggemerg tot aan de openingen van haa-
re ft:heden uitgeftrekt zyn, hadden hier verfcheiden
bogten , dat wel voornaamlyk zichtbaar was in de
twee eerfte paaren van het fïyiigbeen, welke neffens
de twee eerfte paaren van de Lenden s het grootfte aan-
deel hebbende in de
Nervus Ifcbiaticus, veel dikker
zyn dan de drie laatfte paaren. Alle deeze zenuwdraa-
den waaren door het Spinnewebvlies
Tunica Aracb-
noidea
aan elkanderen gehegt en verbonden, waar
door de fchudding van eene alle de andere in bewee-
ging bragt. Dus hec voornaame onderfcheid, dee-
zer twee voorwerpen, (hec ontaarte §
135 naamlyk
en dit laatfte ontleeden) hier in fcheen te beftaan, dat
de zenuwen in het laatfte voorwerp niet zo merke-
lyk vaa elkanderen verwyd en minder geflingerd waa-
ren, en daarenboven, dac in de eerfte de Buis ontaart
was, en in het faatfte wederom de uiczetting van de
Buis
geringer was in opzigt van het eerfte; en tef-
fens, dat het einde van het Ruggemerg niet ontaart
was.

\'§233.

Het Spinnewebvlies, van het agter gedeelte van het
Ruggemerg, ep de wortels def zenuwen tot aan den ge-
tanden Band, en verder van de zenuwdraaden der Paarde-
ftaart
Cauda Equinßi weggenomen zynde, vondt men, dac
hec Ruggemerg j even onder de wortels der elfde Rugge-
zenuwen, tot binnen de holte der vierde Lendenwer-

M 4 \'j \' vcl

-ocr page 198-

184 VÄN hêt-\'WatergeZwel erfz.

vel toe,tot een afftand van omtrend si duim eeneandé\'
re gedaante kreeg, (van buiten te zien) dan hetzelve
daar boven in den Rug gehadt had: naamlyk, tot om-
trend de helft
deezer lengte dikker geworden zynde,
verminderde het wederom, tot dat het naby de hoog-
te van hec lighaam der vierde Lendenwervel met eene
zeer
dunne punt fcheen te eindigen, of liever aldaar
veranderd in eenen dunnen draad, die niet zo wit is dan
.de meeste zenuwdraden der Paärdeftaart
CaiLda Equina
zyn, en welken, als tusfchen de wederzydfche draaden
der Paardeftaart, het midden der Buis houdende, neder-
daald , tot dat hy zig verliest,
in \'t onderfte en middenfte
afzetzel der Buis § 227. Dus wordt
onder de vierde Len-
denwervel géén Ruggemerg gevonden; en het dus ver-
anderd deel
des Ruggemergs, had veel gelykenis met
de veder van eene fchryfpen, als men onderfteld dat
beiden derzelver zyden met de korfte pluimen bezec
zyn: wanc in hec midden (behalven de bloedvacen van
hec Dunne hersfenvlies
Pia Mater) vertoond het.Merg
eene witte ftreep , van welkei-s zyden eene groote
menigte dunne draaden nederdaalende afgaan , wel-
ken zo naa aan elkanderen zyn gelegen, dat ze alleen
door kleine infnydingen van d^h anderen
onderfchei\'
den worden: en die draaden welken de veder verbeeld-
den , zyn de agterfte wortels van elf paaren zenuwen:
te weeten
het laatfte paar van den Rug, vyf der Len-
denen en vyf van het Hyligbeen; ieder deezer wortels
heeft verfcheiden beginzels uit het Ruggemerg»

234-

-ocr page 199-

Van het Watergezwel enz. i8j

§ 234. , \'.

De zenuwen komen uic het Ruggemerg voort\'met
twee beginzels of worcels,- als een van den-ageer en
een van den voorkant: deeze worcels beftaan uit ver-
fcheide kleiner beginzels, w^elken vereenigd een draad
maaken, maar de twee draaden die tot eene zenuw be-
hooren, vereenigen zig niet cot één zenuw, dan bin-
nen in derzelver fchede
waartoe de zenuw behoort, ter
plaatze alwaar de
Zenuwknoop gelegen is; en in het
overige van haaren loop binnen, de Buis, zyn deeze
draaden door den tandswyzen Band gefcheiden, of al-
leen door het Spinnewebvlies vereenigd, inzonderheid
in de Lenden.

■ ■ \' § 235- \'

De wortels der zenuwen die boven het elfde paar des
Rugs gelegen zyn, laaten tusfchen eikanderen een
merkelyken afftand, maar wyl hec Ruggemerg binnen de
holte der vierde Ruggewervel veranderd, is dat gedeel-
te, \'t welk de overige elf paaren zenuwen voortbrengt,
in opzigt van het daarboven gelegen deel, zeerkorc,
hec \'gene de reden is , waarom derzelver wortels aldaar
zeer naa aan eikanderen
zyn gelegen, en alleen door
kleine infnydingen onderfcheiden fchynen te weezen:
pm die zelve reden zyn deeze zenuwen veel langer, \'t
welk blykc uic die van het Hyligbeen, wyl deeze van
haaren
oori]:)rong uit het Ruggemerg, cot de opening
^ier fcheden, meer dan twee duimen lang waaren.

§ 236.

Maa? behalve deeze agcerfte wortels der elf paaren ge-.

M 5 noem

-ocr page 200-

Van hêt Watergezwel enz»

noemde zenuwen , ontdekt men aan wederzyde van
het einde des Ruggemergs nog twee wortels van een
zeer teder paar zenuwen, doch welken by de overi-
ge niet- zyn opgeteld, wyl dezelven bjf het openen en
wegfnydeo van het onderfte en agterfte gedeelte der.
Buis
doqrfneden waaren , weshalve men niet zeker
was;, of deeze behoorden tot de twee verlengzelen
v/eSken uiterlyk aan fqhede gelyk waaren, en die de
Buis van agteren boven den Doorn vaö de eerffce Wer-
vd des Hyligbeens afgaf § 227.

\' \' § ^37- \'

Het einde des Ruggemergs, of de draad in welke,
hepzelve veranderd § 233, had alle overeenkomst met
de overige zenuwdraden der Paardeftaart CaaJa
jE^zwm,
waarom dezelve ook als een oneffen zenuyir aangemerkt
wordt. Want haar door een goet vergroot glas be-
fchouwendc, bevond men haar, even als de andere,
uit een
menigte kleiner draaden te beftaan: en dezel-
ve naa de lengte voorzigtig geopend zynde zag men
een groote menigte mergagtige
draden. De roode kleur
die door de bloedvaten daar aan veroorzaakt wordt, be-
wyst geenfins het tegendeel, alfchoon om deeze reden
moogelyk dit deel voor een verlengzel van het zagte vlies
van andere genomen wordt, dewyl ook andere draden der
Paardeftaart Cauda Equina met groote bloedvaten bezet
zyn. Het dunne Hersfenvlies
Pia Mater is hec waare be-
kleedzel van het Ruggemerg en deszelfs zenuwen ,enis
hier mede zeer naauw verbonden. Dit vlies aan de uiterfte
punt van het Ruggemerg gekomen, zynde» v erlengt zig

ne-

-ocr page 201-

i

• VAN\'HET WATERGEZWÉL ÈNZ. 187

nederwaards als in eene fchede, in welker beginzel het
-einde des Ruggemergs veranderd in dunne draaden ,
.welken faaraengevoegd en met deeze fchede vereenigd
\'één zenuw maaken: ten minfteji is hetfiny en eenigc
:daarby zynde liefhebbers
7-0 vporgekoraen.

■ - § 238. ■ -

Toen het voorfte gedeelte des Ruggemergs, op dezelve
wyze gezuiverd, dé getande Band weggenomen, en
hec Spinnewebvlies
Tunica Arachmidea, dac ieder der
"twee draden verbind welké ih \'dé Tchede gekomen
zynde maar één zenuw raaaken, was los gemaakt, had
deszelfs onderfte deel veel\' overeenkomst met een
Paardeftaart waarnaa het genoemd wordt.

§ 239.

Maar wyl het laatfte paar Ruggezenuwen , tusfchen de
laagfte Ruggewervel en de bovenfte Lendenwervel uit-
gaat , hierom beftaan de draaden derzelven die in de Len-
den gelegen zyn, behalve de oneffen zenuw, maar uit
tien paaren zenuwen, te weeten vyf paaren van de Len-
denen, en even zo veel van het Hyligbeen, die dus,
wyl ieder twee byzondere wortels heeft, veertig draaden
üitmaaken; mits men niec mede teld, dat dunne af-
gelncden paar, welks uitgang verboren was. De ge-
tande Band daalde niet laag genoeg om te konnen be-
lluiten, dat de voorfte zenuw deezer draaden, niet zo
\'\'\'^el dan de agterfte , door de hüke der verwydde
i^üis konde bewoogeu worden.

§ 24Q.

-ocr page 202-

ï«8 Van het Watergezwel enz,
: / _ § 240.

De tyd tot dit onderzoek gebruikt, was een der
oorzaaken, waarom het hersfengeftel ondertuflchen
was bedurven, hierom heefc men met zekerheid niet
ionnen
ontdekken, of het vogt, wanneer hetzelve uit
de Buis in het hoofd vloeiden, ook tusfchen de Hers-
fenen en_hec hardevlies doorging, maar dit bleek even-
wel, dat de voorfte holligheden wyder dan nacuur-
lyk en eenigfins mee heczelfde vogc bezec waaren ,
en dat het Hoofd niet meer dan eene natuurlyke groot-
te had.

§ 24T.

Deeze Befchryving der Paardeftaart Cauda Equina
S ^33\' » komt vry wel overeen met het gene
WiKSLow (f) Morgagni, § 134. Haller (k)
eïï H[über Qy van die deel gemeld hebben, en
WiNSLOw trekt hieruit niet alleen voor de Ontleed-
feiide, maar ook in opzigte van plaatzelyke ziektens
wonden enz, deeze opmerking; dac, als men fpreekt
wan eenige byzondere zenuwen omcrend de Lenden
ef het Hyligbeen, men zig herinneren moet, dat de
Cïorfprong deezer zenuwen in het hol der Ruggegraac,
BÏec gelyk is aan de hoekte der Ruggegraac, alwaar zy
naar buicen gaan, maar veel hoger: derhalve, als men
^an eene der laatfte zenuwen van het Hyligbeen om-
»efidhecStaarEbeen fpreekt,
moet men niec begrypcn,

dat

(ty Traité (ie !a Teie § iS?.

(k, PiTyiio!. 4. .86.

(ij dc S-ieü. Sp-iii. 7.

-ocr page 203-

Van HÈt XVATEliGÉéwÈt E.Nï.

dat dezelven jdst daar eer plaatze voortkomen, maar het
Begin van deeze moet gezegt worden re zyn, omtrend
de laagfte Rug of eerfte Lendenwervel; de voornaam-
fte afbeeldingen van dit deel, vindt men by
Eüsta-
eHius(w)-, BIDLOO
(nyen HÜBER (O};

§ 242.

Gednurende deeze Waarneemingen vond ik raadzaam J
my teiFcns tot deOntleeding van voorwerpen te begeeveni
zo klein als my moogelyk waar dezelven te krygen , te!i
einde te konnen nagaan, wat reeds lang voor de geboorte
plaats heefc en gebeuren kan. Het eerfte dat ik hier toe
kreeg was een
Foetus j \'t welk van agteren van den
top des Hoofds tot aan de hielen gemeeten zynde, dé
lengte had van 9 duimen; Na dat ik de uiterlyke be-
kleedzelen Spieren en bandagtige deelen , welke allé
dc Wervelen en het Hyligbeen bedekken, had wegge-
nomen , vond ik de W"ervelen van agteren niet alleeö
volkomen gefloten, maar die des Rugs allen zelfs meé
een Kraakbcenig beginzei van Doornen voorzien, zoö
zelfs, dat zy in bejaarden (de vastheid daar buiten ge-
flooten) niet volmaakter konnen zyn, Deeze ftuiting
van den agterkant, fchoon volkomen zynde, deed my
ègter zien, dat de beenige deelen, welke van agtereti
by eikanderen komende de Doorn\'§ 176. 205. maaken
op dien tyd nog zeer verre van den anderen zyn, voor-
naamlyk aan die van den Hals: en de Doornen van die def

Len-

C«) Tab. 17. fig\' 24,\'

(«) Tab. 10. fig. 7-

de medtóla $piri. & Nerv. ai), en p^oY. ic. k

K

-ocr page 204-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Lendenen, fchoon reeds begonnen zynde, waaren lang naa
zo volkomen niet dan die der Rug en het Hyligbeen Ox
Sacnnn § 238, welken wel aan hec begin van deszelfs bo-
venkant maar voor \'t overige niet geflooten waaren. Hier-
uit blykt, hoe
gering de pooging behoeft te zyn, ora
op dien tyd dit tedere faamenftel door een naa buiten
persGng te vernielen.

Hiernaa ben ik begonne met een Vrugcje, \'t welk
op dezelve wyze gemeeten zynde, maar
3 duimen lang
v?as. De Ontleeding heb ik op dezelve wyze ingerigt
en daar by het volgende waargenomen. Vooreerst was
hec geheele Hoofd van boven vliezig, zoo, dat \'er, van
boven de ooghollen en langs \'c opperfte der Slaapbeen-
deren tot aan den onderkant van \'\'t Agterhoofdsbeen, in
dien ganfchen omtrek niets beenigs gevonden werd. Tus-
fchen het Agterhoofdsbeen en de bovenfte Halswervel
was eene zeer aanmerkelyke
en nog vliezige afftand, door
welke men zeer klaar de tregterwyze gedaante van het
hardevlies § 216. 228. zien konde. Ik heb deeze afftand
gemeete, en gevonden , dat den afftand der zydelyke
deelen van het Agterhoofdsbeen, \'t welk als dan nog niet
gefloten is, van boven was | duim: die van de boven-
fte Halswervel, was fö duim i en de geheele lengte der
opening van het Agterhoofdsbeen tot aan de bovenfte
Wervel was iet meer dan I duim, zonder hier by in
aanmerkins te neemen dc afftand welke \'er voor
\'t
overige tusfchen deeze Wervel en \'t Agterhoofdsbeen
was §
124. Alle de Halswervelen, hoewel ten uiterften
teder, hadden (de
boveofte uitgezondert) ieder twee
Doornens als ia bejaardoji: maar nadien het Kraak-
been,

-ocr page 205-

Van het V^^ATERGEZWEL enz. löt

been , dat tusfchen de wortels der Doornen gelegen ia
§ 204. hier in de bovenfte Wervel zeer groot was, en
door het dikwils bloot zyn aan de lugt een weinig min-
der dikte heefc, dan het Been zelfs, fchync het, als
of deeze Wervel van gelyke twee aanmerkelyke Door-
nen heeft, dac evenwel zo niec is. Alle de Doornen
der Halswervelen met de uitfteekende beenige wortels
der bovenfte Halswervelen , van agteren bcfchoawd
wordende,hebben eenigerrrtaten de gedaante van eenen
driehoek, waar van de onderfte of eerfte Halswervel
de punt en de bovenfte of laatfte de bafis verbeeld , dac
zeer wel mee de gedaante overeenkomt, van de Mon-
f^ers, waar van L i
t t r e § 94 A m a n d § 100 cn K e r-
kering § 101.
de afbeelding gegeven hebben. De
opening nu, of liever de afftand, die \'er tusfchen elk
dubbele Doorn, welke ieder Wervel heeft; gezien wordt,
is van den bovenften toc den onderften vry aanmerklyk,
zoo, dat men door de wortels der Doornen van ter zyden
te drukken, derzelver deelen zonder hinder geheel tot el-
kander drukken kan; nadien die ganfche driehoek (door
de van agteren open zynde Wervelen gemaakt) door
niers anders, dan door een bandagtig deel, dat nog geen
Kraakbeen kan genoemd worden, geflcoten is; de aan-
iTierkelykheid deezer afftand van de kraakbeenige deelen
der Wervelen zal men van de oveiige Wervelen mede
hgtelyk konnen nagaan, uic de afnieeting die ik van de
twee bovenfte W^ervelen heb gedaan : en deezen afftand
^\'an de bovenfte Wervel was ïg duim, en die der vol-
gende duim , dus werden deeze openingen wel min-
der maar daar bleef altoos nog
een goed deel naa even-

Na re

-ocr page 206-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

rediglieid over, en dit bevestigd ook meer en meer de
Waarneeming van L
it t e s §94enz. Voor \'c overige was
de geheele lengte van alle deeze Halswervelen (naar her-
haalde meetingen) 3 duim : en alle de Wervelen, waaren ,
zo omtrend
haare overige uitfteekzels als de andere dee-
len , reeds in eene volkomen natuurlyke gefteldheid.

Na dat ik vervolgens, de Wervelen van den Rug en
de Lendenen, even als die van den Hals gezuiverd had,
vertoonde zig de Band, die men in meer gevorder-
de Kinderen en by bejaarden veel klaarder ontdekt,
welke zyn begin neemt van de bovenfte Halswervel,
en zig uitftrekt rot de onderfte Lendenwcrvel, alwaar
hy wel niet eindigt, maar zig als in tween verdeelen-
de, ter wederzyds, aan de zydelyke deelen van het
Hyligbeen § 212. fchynt vastgehegC te worden. Naa
de zuivering van deezen Band, vertoonden zig alle de
Hals-Rug en Lendewervelen, van agteren even als of zy

dubbele Doornen hadden, maar wel voornaamlyk die
van dé bovenften der Rug, welke vertooning (terwyl
ik die fchryve) nog veel duidelyker is, om dac de Band,
door hec vogt waarin het voorwerp hangt , in dikce
veel vermindert is; doch deeze zig zo verbeeldende
dubbele Doornen, zyn niec anders dan de beenige wor-
tels § 204. die nog niec aan elkanderen gekomen
zyn,
en daarom ziec men dezelven door de inkrimping van
den Band zo veel te duidelyker. De afftand deezer
wortels in die voorwerp, was meede zeer aanmerkelyk
zoo, dac wanneer ik haar op dezelve wyze
als boven
van de Halswervelen gezegd is,naar elkanderen bragc,
deeze tusfchenratmce zeer duidelyk voorkwam j en dee-
ze

-ocr page 207-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

ze afftand is in de Lendenwervelen nog veel grooter als
in die van de Rugge. De lengte van alle de Ruggewerve-
len was | duim, en die der Lendenen | duim.

Het Hyligbeen is van agteren geheel doorfchynen-
de, en door niets anders, dan door de gemeene be-
kleedzelen en peesagtige uitbreiding der
miiscuU La.
tisjimi dorfi
(fchoon mon dezelve hier niet onderfchei-
den kan door de tederheid) gefloten , welker dun-
heid genoegzaame gelegenheid geeft, om zeer dui-
delyk door dezelve tot in de holte te konnen zien. De
geheele lengte van dit Been, met het Staartbeen, was
duim.

Wyders heb ik nog een derde Vrugtje Ontleed, op
dezelve wyze als de twee vorigen, welks lengte (het-
zelve mede van agteren genieeten zynde) ik bevond te
zyn i| duim : cn in hetzelve was de vliezige gefteld^
heid van het Hoofd nog meer als in het voorgaande,
In hetzelve waaren mede alle de Halswervelen en ook de
drie bovenfte Ruggewervelen van agteren open,zynde de-
zelven
tusfchen deeze opening alleen maar zo het fcheen,
met een
vlies gefloten I en deeze opening, als mede die van
het Agterhoofdsbeen , waaren van even dezelve gedaante
als in het voorgaande.
De zeven bovenfte Ruggewer-
velen, fchoon niet zichtbaar open, waaren egter me-
de niet geflooten, waar door de zydelyke deelen, uic
welkers midden, in eenen meer gevorderden ouderdom
Vervolgens de Doornen voortkomen, als \'t waare dub»
hele Doornen vertoonden: de overige Ruggewervelen ,
als mede die der Lendenen, en het ganfche Hyligbeen
tot aan het Staartbeen waaren ongefloten, zpzelfs, dac

^ 3

-ocr page 208-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

men het geheele Ruggemerg in deszelfs bekleedzelen
beflotendoor deeze opening konden zien doorfchynen en
zelfs zonder verbreeking der
Wervelen hebben uitgeno-
men,
Ik heb de overige afmeetingen in dit voorwerp nut.
teloos geoordeeld, dewyl zulks in\'t voorigegefchiedtis,
en
uit de kleinheid ligt is op te maaken. Hieruit nu ziet
men , dat op deezen tyd, en zelfs in eene
meer gevorderde
rypheidsde
Ruggegraat of) alle plaatzen bekwaam is tot
doorlaacing voor zulk eeneuitzettingjals hetWatergezwel-
gewoon is te maaken, en dat deeze genoemde fplyting
geen oorzaak maar flegs een gevolg dier
Ziekte zy.

§ 243-

In de Waterzucht der Ruggegraat, of van een ge-
deelte derzelve,is het water binnen het harde bekleed-
sel van het Ruggemerg of deszelfs einde, dat men de
Paardefliaart noemt, gelegen, wyl naa eene gemaak-
te opening, in dit vogt het Ruggemerg of de draa-
den der Paardeftaart
Cauda Equina gezien worden:
en dit water is de oorzaak, welke dit hardevlies ver-
wyd, en wel alleen op die plaatzen, alwaar hetzelve
uiterlyk door de beenige Buis het minst bevestigd wordt,
dat is, daar de faamenkomst der zydelyke deelen van
agteren het midden der boogen maaken § 176. 202. Dit
gefchiedt zo veel te ligter, hoe de Vrugt verder van
dien tyd is, waarin zy natuurlyk gebooren wordt, de-
wyl als dan dit zwakfte deel der Ruggegraat tederder,
en maar Kraakbeenig "zynde, door de persfing van het wa-
ï^j gemakkelyker kan uitgezet worden: de Waterzucht

dee-

-ocr page 209-

Van het Vv\'atergezwel enz. 195

deezer holte is altoos, maar de verwyding derzelve
dan alleen moogelyk , als een gedeelte \'•derzelve de
persfing van het vogt niet kan weêrftaan, dat is, lang
voor de rypheid der Vrugt, en hec is ook op dien tyd
dat het Ongemak begint § 143. 143.

§ 244-

Eenige zeggen, dat zy binnen deholte vanhet \\Vater-
gezvirel geen Ruggemerg hebben gevonden; doch hetzelve
was waarfcheinlyk bedurven, ten minften als men fpreekt
van dat gedeelte der Ruggegraat \'t welk boven de Len-
denen gelegen is.
Vi eüssens zegt, de Hersfenen zyn
harder dan het Ruggemerg is; indien het Ruggemerg
te gelyk met de Hersfenen één nagt aan de lugt worden
bloütgefteld, dan wordt hetzelve veel vi^eker dan de
Hersfenen, zo dat alles fmek, en door zyne weekheid
als een papje, dac op een vlak lighaam uitgegooten is,
wegvloeid. (p) Dit heefc
Morgagni ook opgemerkt
zo dikwils als hy het Ruggemerg, na dat de
Diira Ma-
tir door hem geopend was, naa eenige uuren bezag (5):
derhalve, als men deeze holte onderzoekt, wanneer
een geruimen
tyd te vooren, \'t zydoorkonst, \'t zy
door bederf, het Gezvv
\'el geopend en het vogc wegge-
lopen is , zo dat de lugt by het Ruggemerg heeft kon-
nen komen, dan moet men\' zig niet verwonderen, dac
nien dit deel niec nacuurlyk gefteld vindc.

§ 245-

Tolp onderzogt dusdanig een Gezwel op de Len-

^ den

(f) Neurogr, L. a. p. I3s.

(?) ad. 6. 13.

N 4

-ocr page 210-

Va n h e t- W a t e r g e z w e l b n

denen van een Kind, en vondt de zenuwen van het Rug-
gemerg zodanig door het hol verfpreid, dat men ner-
gens , zonder gevaar van dezelven te kwetzen , heï
Mes zoude hebben konnen inbrengen. In een ander
doch dergelyk geval, vondt hy tnede de zenuwen dpo?
het Geswei verfpreid: en in het derde geval, alwaar de
fplyting begon aan de laagfteRuggewervel en nederwaards
-j^oortging, zag hy het Ruggemerg als gefcheurd, en de
zenuwdraden zo verfcheidentlyk door het Gezwel ver-
fpreid, dat men, zonder dezelven te fchenden, het Ge-
zwel niet zoude hebben konnen openen, (r)
Schra-
© E R insgelyks een foortgelyk Gezwel op de Lendenen
onderzoekende, zegt, dat het Ruggemerg ontbrak, maar
^at aldaar veele zenuwen gezien vperden. (j) In Ok-
tober 1686. werd
Bürgiüs geraadpleegt over een
Kind dat gebooren was den 7de April, met een Gezvirel
omtrend de vierde Lendenwervel , \'t welk eerst klein
was, maar te gelyk met het overige des Lighaamsgroei-
de, tot de grootte van eeoe vuist: kort daarnaa barst
de zeer gefpanne huid, en daar ontlatstte zig eene zeer
heldere wey , in eene groote hoeveelheid: doch kort
daarnaa was het Gezwel weêr vol, even als of \'er niets
pit ontlast wa§. Het Kind ftierf twee dagen daarnaa; en
naa den dood was het Gezv/el wederom ledig; en geo-
pend zynde, vertoonde het zig van binnen,even als
de holligheden der ooren van het Hart, met HJr«. en
(O
CMumntz^

§ 04(5,

fr) ]S. 3.. Hoo.fdft, 29. SQ.

(j) pbü ati. tned. d. 3. obf. ïï.

(;■) cpife E. c. d. 3. a, f obf. 5|„

-ocr page 211-

Van het Watergezwel enz. i8j

§ 246. , \'.

Maar men moet in de Lenden niet dan het einde van
het Ruggemerg verwagten §
233, 235, 241., en de
onderfcheidene draaden, weike liier ter plaatze de zo-
genaamde Paardeftaart Cmitó Egwma maaken, hoewel
ze onder eikanderen door dunne vliezen vereenigd zyn,
worden in deeze Ziekte wyder van den anderen ver-
fpreid, en wel zeer waarft:heinlyk,ora dat dezelven na-
tuurlyk, door deeze bindzels
aan de inwendige vlakte
van het harde bekleedzel gehegt zyn: maar door zulke
tedere en doorfchynende vliezen,dat zeby het openen
der bekleedzelen verbroken en niet ontdekt worden, ten
zy men deeze opening maakt wanneer het deel in water
gelegen is,en voornaamlyk als deeze deelen door bran-
dewyn verhard zyn. Wanneer nu het harde bekleedzel
door het vogt tot een Gezv/el verwyd wordt, dan volgen
deeze zenuwen deszelfs wanden, waar aan zy natuurlyk
gehegt zyn,en dus vertooncn zy zig als met eenen on-
bepaalden loop , door het geheele Gezwel verfpreid §
135.De Heer HeüRMAN,Profeftbr in de Geneeskun-
de te Koppenhage, zag een Watergezwel der Rugge-
graat in een Kind dat agt of tien weken oud was ,
waaraan het ruim drie maanden oud geworden ftierf.
Het Gezwel geopend zynde ontlafte eene half thee-
fchootel vol helder water: een gedeelte der zenuw-
draden van de Paardeftaart v^^aaren buiten de holte
der Ruggegraat uitwaards in het Gezwel verfpreid, als
pede eenige bloedvaten, welke, tot de inwendige vlak-
I.? des Gezwels overgingen. De fplyting werd gemaakt

-ocr page 212-

igS Van het Watergezwel enz.

door de twee onderfte Rugge-en de twee bovenfte
Lendenwervelen, (u).

§ 247.

Het is de eigenfehap van alle Gezwellen, welken
vogt in
zig bevatten , dat hunne vliezen zig uitzet-
tende daar door dc naast gelegen deelen verplaatst
worden, zo lang , als den aanwas of de vermeerde-
ling van het vogt, de tegenftand derzelven overwin-
oen kan. Dus worden in het Waterhoofd, niet alleen
de vliezen die in den bovenften omtrek de beenderen
faanienbinden verlengd en verwyd, maar zelfs worden
deeze Beenderen te gelyk meer dan natuurlyk van elkan-
deren en van het midden van de
holligheid des Hoofds
uitwaards gedrongen , behoudende ondertusfchen,
hoewel in eene tegennatunrlyke legging, haare groei-
jing ; daar intusfchen , den bodem van het Hoofd,
dewyl deszelfs Beenderen naauwer vereenigd en fter-
ker onderfteund zyn, niet zo zeer vergroot wordt.Ins-
gelyks, wanneer vogt in het harde bekleedzel van het
Ruggemerg v,\'ordt vergaadert en aangroeid, terwyl de
beenige buis § 174.
die nog onvolkomen is, en overal ook
gene even fterke vermoogens heeft, om de uitzetting^
kragt van het vogt te bedwingen, dan wordt dat ge-
deelte van het gemelde bekleedzel, verlengd en ver-
wyd, dat uiterlyk door deeze buis het minst befchermd
was, raaar tevens wordt dit uiterlyke deel der buis ,
overwonnenen en agterwaards verlengd, waar door de
kraakbenige beginzels der doornen opgeheven, van den

om«

(ö) Bemerkung der arzenei wiiTenfchagen T. 1. pag. 306. 307,

-ocr page 213-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

omtrek des boogs gefcheiden en naderhand verniè.
tigd worden; maar de zydelyke beginzels der doornen,
■worden niet vernietigd, dan in dat punt daar zy faa-
menkomen. Deeze vereeniging wordt verbroken,de zy.
den worden van elkanderen gedrongen, die egter daarom
volharden in haare beenwording: raaar dezelve groeijen
dan niet natuurlyk naa den anderen toe , maar wykea
zydwaatds van elkander: waarom ook tusfchen dezelve
eenen afftand of fplyting gebooren wordt. § 135. 242.
Hier door behouden de Spieren haare natuurlyke in-
planting wel, doch zyn nu zo veel van elkanderen ver-
wyd als de fplyting groot is. Deeze afwyking eindigt,
wanneer de beenwording zo verre gevordert is, dat de
zydelyke deelen, de persfing van het vogt konnen te-
genhouden : en het ganfche Gezwel groeid dan niet
meer naa de geboorte, als deszelfs Vliezen eens die
ftevigheid konnen verkrygendat ze voor het persfend
vogt niec meer behoeven te wyken \'§ 135.

§ 248.

Dat de Beenderen , in hunnen eerften aanvang,
door persfing verplaatst zynde verder een gansch
andere gedaante, ligging en gebruik verkrygen
, zal
dan minder vronderlyk fchynen, als men overweegt,
wat veranderingen dezelven nog naa de geboorte
konnen ondergaan, en hoe dezelven, toc verlig-
ting van een gebrek , tot eene andere dan natuur-
lyke werking bekwaam worden. Wanneer het Hoofd
van hec Dyebeen uic de holligheid van hec Heupbeen
Ontleed zynde, eenigen tyd op het uiterlyke gedeelte

van

-ocr page 214-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

van het Darmbeen gelegen heeft, dan grocid fomwy.
len, aan dit laatfte Been, eene holligheid met Kraak-
been en flymklieren voorzien, in welke het hoofd des
Dyebeens,naderhand even zo gemakkelyk, als te voo-
re in de
natuurlyke, bewoogen wordt, (i;) Op dezelve
wyze is \'er
ook eene nieuwe holligheid aan den binnen
en
onderrand van het Schouderblad gevonden, met welk
het ontleedde hoofd van het Armbeen geleed was. (w)
Somv/ylen worden de einden der gebroken Beenderen,
niec weder vereenigd, maar maaken te faamen eene
nieuwe Geleding
(x).

§ 249.

En onder alle de Beenderen, zyn \'er geen, welke
naa de geboorte, in hunne ligging, gedaance en Gelee-
ding, meer veranderingen ondergaan, dan de Werve-
len, gelyk zulks de veelerly
foorten van boghels en
fcheeve Ruggen aantoonen. Onder de laatfte zyn \'er,
door welke de Lyders fchynen Mank te gaan, alhoewel het
Bekken en de onderliggende deelen natuurlyk gefteld zyn.
In deeze zakt den romp, wanneer zy gaan, naar die zyde
over, waar van zy de voet voorzetten, zoverre dat
de laagfte Ribbe bynaa den rand van het Darmbeen

raakt:

f^v) acad. de Chtring. T. p. I5S. de fisfcher, disf. ofleol. S4- 35.
Kiorg. de fed morb. ep. 56. 12. 13. 14. academ. petrop. 3. 27^- acad.
Cas Leop. a. 240. Lofeke wahrii. 3- Duverney mal des Os.
T. 2. 241.
AJbin. acsd. anot. 5. 441.

(ia) Lofeke ib. 5.

(.v) Daubenton. Cab. du Roy. N. 2S3. palfyn ofteolog. 405. fisfcher ib,.
56. Duverney maJad des Os. i. 446. Van Swieten Comment. ia apli 34^
aö. Lipfciens. itfSs. HiW,
D, 3. aanm. jii, Lofeke, ib.

-ocr page 215-

Van he t Watergezwel enz. 20ï

mmmm.

raakt: en om het boven lyf, door de Geleeding des
Arms met hec Schouderblad eenigfms te vestigen, plaat-
zen ze de opening, die tusfchen den eerften vinger ea
den duim is, over den bovenrand van het Darmbeen
wanneer zy gaan: maar in deeze zyn de opgaande ea
nederdaalende uitfteekzels der Wervelen geheel van
hunne natuurlyke gedaance ontaarc, en maaken met ei-
kanderen nu eene gansch byzondere Geleeding , die
de bovengemelde helling van hec Lighaam vereischt,
en
wyl deeze overhelling in hec gaan, gemeenlyk maar
aan eene zyde plaacs heefc, zyn deeze Geleedingen nog
aan beide de zyden, nog van verfcheiden Wervelen,
met eikanderen vergeleken, dezelven. Van dit foort
zag ik by Hovius een voornaam voorbeeld, alsmede
nog drie Lendenwervelen, welken, hoewel zy door
langduurige verroccing van haar Kraakbeen en Banden
beroofd zyn, in derzelver ontaarte fchuinfche uitfteek-
zels dusdanig mee eikanderen beweegelyk geleed zyn,
dac men ze, zonder deeze uicfteekzels te breken, niet
zoude konnen fcheiden. Ik vinde my buiten ftaac, om
met woorden, van deeze Geleeding, een goed denk-
beeld te geven, maar dezelve is zo gefchikc, dat dit
gedeelce der Ruggegraac, wel bynaa in eene natuurly-
ke
regcheid kan bewoogen worden, maar in het geheel
niet naar de regter zyde overhellen, daar in tegendeel,
de
overhelling die naar de linker zyde cenigermaten als
natuurlyk geworden is,door deezeGeleedingbevordert
wordt. Ook is ten dien einde het lighaam van de midden,
fte deezer Wervelen in de gedaante van
eene wigge,en
aan
de linker zyde ruim de helft fmaller daij aan de reg-
ter

-ocr page 216-

202 VA N HET WATERGEZWEL ENZ.

ter zyde: het lighaam der bovenfte, is aan de hnker
zyde omtrend een derde fmaller als aan de regter zy-
de : in de onderfte Wervel is dit onderfcheid veel min-
der; en de dwarfche uitfteekzels, die aan de regter zy-
de natuurlyk fchynen, zyn aan de linker zyde veel dun-
ner dan natuurlyk en agterwaards geboogen.

§ 2J0.

Dewyl nu naa de geboorte, door Ziekte of uiterlyk
geweid, de Beenderen in hunne gedaante, plaatzing.
Geleeding en werking, zo merkelyk konnen veranderd
worden, en tevens den toeftand en werking der naast-
gelegen deelen veranderen, is het niet meer vremd,
dat eene vernietiging, uitzetting of verplaatzing, van
eenig deel, in de tedere Vrugt, den aanwas en de gedaan-
te der andere deelen zeer veranderd, v/aar door de zo-
genaamde
Monirers of Waulchepzels voortkomen , wel-
kers oorfprong wederom als zekere wetten volgd, en
in Vv\'clkers
uiterlyke deelen veel Overeenkomst gevon-
den wordt: zo als Ka au Boerhaven, in het Ka.
binet van de Akadcmie te Petersburg heeft waargeno-
men ; wyl aldaar, op order van
Petfr den Grooten ,
uit het wyde uitgeftrekte Rusfifche Ryk, veele Wan-,
fchepzels faamcngebragt zyn. (3?) Insgelyks, wyl het
Watergezwel, op welk gedeelte der Ruggegraat het
ook voorkomt, aan zig zelfs in de meeste omftandig-
heden gelyk is, en altoos maar alleen het midden van
de bogen der Wervelen verwyd, fchynt ook deszelfs
voorname oorzaak altoos dezelve te zyn; maar die

her.-

Hiftor. an Infant Monftr. Sö.

-ocr page 217-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

hetzelve, op dc eene plaats,als daartoe beter gefchikt,
dan op de andere , ineermaalen voortbrengt. Dus wordt
hetzelve meest gevonden, of alleen op de Lenden , of
te gelyk op hec bovenfte van het Hyligbeen (2.); maar
nergens is ook de holte der Ruggegraat uiterlyk min-
der gedeund dan hier ter plaatze.

§ 251.

Welke veranderingen het einde der zogenaamde Paar*
deftaart hier ondergaat,is niec duidelyk waargenomen,
dewyl altoos de toeftand van hec Ongemak lang na den
dood onderzogt is
, wanneer door verrotting de ope-
ning van hetzelve veroorzaakc worde: en als dan heefc
dit klein en teer geftel, zyne kleur en gedaante ver-
loeren.

§ 252.

Indien de opgegeven redenen, vt\'aarom het agterfte
en verheven gedeelte\' der Ruggegraat het zwakfte, ea
daarom hec bekwaamfte toc de verwyding geoordeeld
^ordc, nog niet voldoen kan, zo is evenwel de oor-
zaak , waarom het vogt dac in het harde bekleedzel des
Ruggemergs gelegen is, dit vlies op de eene plaats meer
der uitzet dan op de andere, alhier niet duisterder of
meer verborgen , als in alle andere verwydingeo der ove-
ïige vliezige buizen. Dat het geperfte bloed, altoos
genegen
om de drukking der aderen te overwinnen,

dat

C2) Bidloo Exerc. an. Tab. ii. Trew. Comment. Littr 1741. 14S.
Henk. aanmerk.
S. Samml. Grashuize Spiaa Bifida. Trew. Comra.

5741\'. ÜS4. UlfeocïH. Spina BiSda. p, 254. 257. ï?o. Ruifch.,.8ar..

-ocr page 218-

2O4 VA N H E W A T E R G E £ W E L E N

dat kleine gedeelte in den omtrek der llagader tot eb-
ne flagaderfpat uitzet , \'t welk door de aderlaatinge
of andere wonden zwakker gemaakt wordt, bewyzen
veele voorbeelden. Maar waarom , buiten deeze ken-
nelyke gevallen > dusdanige uitzettingen in de aderen i
binnen hec lighaam gelegen, zo dikwils voorkomen j
is gemeenlyk onbekend. Van gelyke, zyn dergelyke
verwydingen gevonden, die als holtens of aanhangzels
aan de Maag,Darmen of Waterblaas voorkwamen («):
die men niet verwagt hadde, en waar van de oorzaak
ken onbekend zyn. En alhoewel, in den geheelen om-
trek van den Onderbuik Breuken gevonden zyn, zon^
der vooraf kenbaare oorzaaken, zó worde evenwel alö
eene beweezen reden aangenomen, dat dezelven daar-
om in de Liesfchen het meeste voorvallen, dewyl al-
daar hec BuikvHes minder dan op andere plaaczen,
tegens
de gefladigë persfing der inwendige deelen ui-
terlyk befchermd wordt; en dat de wonden, welke dè
bekleedzelen
van het Buikvlies verzwakken, veelmaa-
len oorzaaken tot Breuken geeven.

§ 253.

Wanneer Lamheid der onderfte Ledematen het Wa-
tergezwel der Ruggegraac inzonderheid van de Lenden
verzeld, zyn cenige fchielyk gereed,om te oordeelen,
dac die toeval, door de drukking van het Ruggemerg
öf derzelver zenuwen , noodzaakelyk volgen moet 5

maar

(a) PiiiJofopli tranfact. 1756. morg. adv. 3- 3<5; de fed. morb. ep. 34,
16, 17. Ruisch. Kab. 7. N. 15- Haller op pathol. Obf. 30. mórg, de fed.
mort. ep.
34. 16. 17. uihoorn anot. op HeMer. plaat, is;

-ocr page 219-

Van het\' Watergezwel ei^k 205

niaar vérre hét meefte ge4l i,s niet Lam.\' _Schoon dit
reeds door andere klaar^ genoeg beweezen is , kan hec
Volgende zulks egter nog nqder bevéstigen. , Den apfte
April 1765, zag ik met den Heere Hó viüs ch de Chi-
rurgyn^ J. R
y n i n k s , in deezé Stad , een Kind oud
S wekëri, met een Watergezwel op het oiiderfte ge-
deelte der \'Lendenen, hét Gezwel had de grootte van
een kaatsbal, doch was plat, doordien zig uit hetzel-
ve, volgens berigt der Moeder, een weinig vOgt ont-
last had. bit Kind" was zeer gezond cn tamelyk vet;
maar deszelfs Beentjes en Voetjes waaren tégénnatuur-
lyk gedraaid, en de Voetjes zodanig krom geboogen,
dät het"platte deel derzelven of de voetzooltjes, ge-
noegzäalii vlak; tegens elkandere i ftonden, als men ze
by een bragt: de regter knie ftond
geheel naar binnen,
en de\'linker geheel naar\'buiten gedraaid ; ;doch, niet
tégenftaandë deeze wanfchapenheid, kon het Kind de-
i^elven zeer wel beweegen. Voor weinig\'dagen berigc
n
^en my, dat dit Kind, naa een Jaar en drie maanden
o\'Jd geworden tezyn, geftorven is, hebbende näa eene
Ziekte van eenige weken nog verfterving gekregen
aan den Onderbuik en de onderfte Ledematen; en wei-
nig uuren voor den dood is het
Gezwel heel plat ge-
Worden. Andere daar en tegen hebben een gebrekkelyk
vermoogen van beweeging; ook is de Lamheid der Ledc-
.«laten, niet altyd gepaard met het Waterhoofd of het Wa-
tergezwel in den Nek §. 121.122.125.12Ö.In \'t eerfte geval
egter, wordt het begin aller zenuwen, cn in het laatfte ge-
val, het Ruggemerg en het begin der zenuwen die naar
^lie de Ledematen gaan, door het water gedrukc §.37.

O Als

-ocr page 220-

«o5 Van het watergezwel en?:;.

Als dit langzaam gefchiedt, kan het Ruggemerg j zo wel
als de Hersfenen, in deszelfs gedaante en natuurlyke
legging geheel veranderd wórden, zonder dat \'er Lam-
heid pp volgd, §32
-38: dit bevindt men in de Boghels,
en nog meer in de fcheeveRuggen. BupFONbefchryft
\'er een van eene zeer oude Vrouw. Dat gedeelte der
Jluggegraat, \'t welk gemaakt wordt door-de Lenden-
wervelen en de twee laagfte van den Rug, is naar de
regter zyde geboogen: de tiende, negende en agtfte
van den Rug., maaken eene kromte naar de linker zyde
gebogen, de 7. 6. 5. en 4, houden horizontaal dezelfde
weg. De 3de ade en eerfte, maaken een andere bogt,
ftrydig met den voorigen, om weder te ontfangen, Dc
Halswervelen zyn bynaa in haare natuurlyke plaa.t-
zing, en in een Vertikaale Lyn met dc laatfte Lenden-
wervel. Het verhevenfte punt der fcbeefheid, is o,p
4e
plaats der agtfte negende en tiende Ruggewervel,
en dat gedeelte der Ruggegraat is daarenboven naar
agteren geweken, en zodanig gedraaid, dat de dwar^
fche uitfteekzels der regter zyde zig van agteren ver-
|:oonen, en gedekt worden door de einden der Ribben (ft).
In dit ?elfde Werk zyn nog twee andere gevallen, daar
4e Ruggegraat nog eenigfins anders geboogen is. M
e-
RY geeft ook eene wydloopige Befchryving van eene
zeer aanmerkelyke fcheve Rug (c); en M
qrcagni
^efchryft daarvan Qpk een zeer voornaam voorbeeld {d),

Hq-

(h) Cahln du Roy. T. 3. K laff.

(fj Acad. des Scien. 1706,

(d) fed morb. ep 61, a ii .

-ocr page 221-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Ho-Vius heeft een Voorwerp van dat foovt, waarvan
§ 249. gemeld is: als men in hetzelve, ttiffchen den
tand der zesde Halswervel, en de vereeniging der
Schaambeenderen een draad fpant, dan zyn de vier
bovenfte Lendenwervelen aan de linker zyde, en , van
de derde tot de elfde, die des Rugs aan de regter zyde
van den draad gelegen; en van de twee onderfte vaa
den Rug ziet men aan weêrzyde des draads de fchuin-
fche helft: de laatfte bogt is zo groot, dat de vyfde
en zesde Ruggewervel meer dan drie duimen naar de
regter zyden van den draad gelegen zyn. Een draad
van den tand der zesde Halswervel gefpannen tot aan het
Hyligbeen , was een voet en vier duimen lang : maar deeze
tusfchen derzelver meetpunten geflingerd, over het mid-
den van de lighamen der Wervelen , hadt de lengte
van twee voeten, deeze maat is genomen in het ge-
droogde Voorwerp. De bovenfte Wervel van
het Hy-
ligbeen en de drie onderfte Wervelen der Lendenen
ïyzen naar de linker zyde opwaards , maar het lighaam
der vierde Lendenwervel ge\'ykt naar eene wigge, iq-
dervoegen, dat dit lighaam, aan deszelfs linker zyde
één duim, en aan de regter zyde
maar een half duim
dikte heeft, zodanige fchuinfebe gedaante heeft ookdc
kraakbeenige band , die tusfchen deeze en de vyfde
Lendenwervel gelegen is, waardoor deeze laatfte
Wer-
vel naar de regter zyde geboogen wordt en overheid,
Selyk ook de gene die daar boven gelegen zyn doen,
tot aan de vyfde en zesde
des Rugs, welke wederom de
gelykheid van eene wigge krygen: doch op eene andere
wyise, wyl derzelver lighaam, dat van vooren natuur-

O 2 lyk

-ocr page 222-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

Jyk fehynt,naar de hoke der Ruggegraac dunner wordt.
Dg reden van dk onderfcheid is, dat de onderfte Rug-
gewervelen, niet alleen naar de regter zyde geboogen,
(naar te gelyk als omgedraaid worden , zoo, dat het
midden der lighamen, \'t welk namurlyk naar voo-
ren
gelegen is, nu alleen van de regter zyde gezien
wordt. De zevende en volgende van den Rug tot de
elfde toe, keeren zig wederom naar de licker zyde, en
de bovenfte des Rugs met de Halswervelen, ftaan in
een gelyke lyn met het Hyligbeen beneden deszelfs bo^
venfte Wervel; behalve deeze feheeftens, is de Rug-
gegraat als omgedraaid, zoo, dat zy van agteren be-
fchouwd, de toppen der doornen,
niet overal derzelver
midden maaken: want in de
Lenden, zyn de doornen
naar de regter zyde geboogen, zodanig , dat men de
lighamen van de vierde en vyfde der Lendenen, en van
de
twee onderfte Ruggewervelen zien kan. Hoe zeer
nu ook in dergelyke gevallen, het Ruggemerg en alle
de deelen, die binnen de Borst: en den Buik gelegen
zyn, by dezulke, in plaatzing en daarom ook in gedaan-
te , veranderd worden, behouden zy egter hunne wer-
kingen, wyl deeze verandering, die altoos lang naa dc
geboorte aanvangt , zeer langzaam voortgaat. De
Man waarvan dit voorwerp is, heeft onder de geftadi-
dige ocffening eener zwaaren arbeid, bynaar öo Jaaren
geleeft. Even als in deeze ongemakken, het Rugge-
merg zig naar die verbaazende veranderingen voegt,
even dus fchikt zig in Kinderen het Hersfengeftel naar
onnatuurlyke gedaantens welke het Hoofd aanneemt,
^glken door uiterlykc drukkingen aan hetzelve ge-

-ocr page 223-

Van het Watergéièwel enz» sop

geeven worden, zonder dac hier door hetzelve in zy-
ne werkingen belemmerd wordt CO\'

§ 254.

Men kan hier byvoegen , dat het onverraOogèn iö
het gebruik der onderfte Ledematen,in het Jongetje § J 3 Js
geneezen is, en dat ditzekerlyk door geen hulp der Heel-
kunde maar alleen door oeffening gefehiedtzy.En waar-*
lyk j, indien Kinderen aan zig
zelve werden overgelaa-^
ten, buiten gelegenheid van naabootzing, zouden zej
als de nooddruft niet het tegengeftelde vorderde, waar*
fcheinlyk gelyk de aapen zig gewennen, om haar vief
Ledematen tot den gang te gebruiken, gelyk de Kin-
deren der poftuurmaakers dit gemakkelyk doen. Die
gezegde vindt men eenigermaten bevestigt door den
Heere
Camper, in zyn Ed. Verhandeling over het
beftier der Kinderen» (ƒ) Maar men leerd hen op de
Voeten gaan, of zy doen dit by naabootzing , of vin-
den zulks als bekwaamer tot hun beftaan en leevens*
Wyze. Indien by het Watergezwel de beweeging zeer
gebrekkig is, óf Ontbreekt, en men hier byvoegt hee
gemeen vooroordeel, dat zodanig voorwerp Lam moet
zyn, dan zullen de
Ouders zeker minder moeite nee-
men om zodanig een Kind te
laaten gaan, waar doof
het onvermoogen meerder wordt. Niec alle Menfchen
konnen alle de Spieren,(welkers werking de wil volgd)

even

f*) Hunauld. acad. de fcience i^sö. Hipp. de atfr. aq. et loCigareilasfy
^e Ia Vega h. des yncas. i. 485. d. acugna rivieve des araazon, c,
»ondatniene rys door Zuid-Amerika 46 Hildan. d. i. aanal. 44.

Hollandfch. Maatfcb. 7. Ö- St- 2.

03

V

-ocr page 224-

9io Van het Watergezwel ekz.

even zichtbaar doen beweegen. Eenige Oncleedkundi.
ge, om de werkingen van deeze Spieren klaarder te wee-
ten, hebben, door oeffening, dat vcrmoogen of deeze
hebbelykheid verkregen: en deeze konnen alle de moo-
gelyke beweegingen van het uitwendig Oor , Oog ,
Voorhoofd
en de Neus, Wangen en Keel, wanneer zy
willen, doen zien, en zulks ook aan zig zelfs voor den
fpiegel waarneemen. De Kinderen gewennen dit en
leeren het van elkanderen by nabootzing, en fomtyds
200, dat ze die trekking onwillig doen. In de zoge-
naamde Zenuwziekten der Vrouwen, ziet men werkin-
gen van de Spieren die men anders zeldzaam kan
waarneemen: en eindelyk, het verlies van eenig Lid ,
dwingt den Mensch, te beproeven, of ook eenig an-
der deel vermoogens heeft, waar door dit gemis ver-
góed kan worden ; en de oeffening alleen doet hem
het begeerde genieten. Veele
immers die zonder Ar-
men gebooren waaren, hebben alleen door otfFening
geleerd, alles met de Voeten ce doen , dat andere met
de Handen verrigtten; en in der daad de Spieren van de
Voeten zyn hiertoe bekwaam: andere waaren in dit ge-
val nog minder gebrekkelyk, als zy geleerd hadden,
om tusfchen de Kin en Schouderen te grypen. Som-
mige die de Voorarm verlooren hebben; leeren bcproe-
vender wyze , dat zy meer met den ftomp konnen
doen dap zy willen. Een Meisje in deeze flad, dat
door koudvuur de voorarm heeft verlooren , beftierd
tusfchen de twee ftompen ee« pen en fchryft vry wel.
De Vrouw waar van
Tulp fpreekt,die met zulke ver-
draaide Armen enBcenen gebooren was, dat zy tot al-
le

-ocr page 225-

Van het Watergezwel enz. • 183

le werk onbekwaam fcheen , verkreeg die hebbclykheid,
dat ze met haare Tong kon naaijen, eu daarmede de
draad door dé naauwc opening der naald vaardig door-
haaien , en alleen door derzelver buiging, toe te ftrik-
ken, dic zeer naauwe foort van knoop, welke men de
wevers knoop heet : ook fchreef zy met de Tong
zeer fraai, en onder andere de naam van zyn Zoon
Piet er Tulp, welke by hem bewaard werd. (g)
Een Kind verloor 5 Jaaren oud zynde door Koudvuur
de Tong,
zo dat \'er niets overbleef, waar uic men
kooide nagaan , dat \'er een Tong geweest was. Egter
leerden het zonder behulp van eenig werktuig, fpree-
ken, fpuwen en zwelgen, en konde het gene in den
mond genomen was rondom in dezelve beweegen:
men vindt nog eea dergelyk geval, van een Kind dat
door een kwaadaartige pok zyn tong verlooren heb-
bende, ten grootfte deele de fpraak wederkreeg. (gg)
Rüisch verhaald van eene ligvaardige dogter, die door
met Venus-fmet bezet te zyn, door een Chirurgyn tot
kwyling werd gebragt: na dat doen, begon haar onder-
fte kaak,
bedurven zynde, te waggelen: Ruisch ne-
vens zyn Zoon en de Chrirurgyn P.
Vercüin daarby
geroepen zynde, bevonden een groot ftuk der onder-
kaak los zynde te beweegen: en
Verdüin trok \'er
het
ftuk uit. Maar eenige dagen daarnaa nog een groot
ftuk
uithaalende, bevonden zy, dat het bovendeel der
onderkaak te zyn met het knobbelwyze uitftek
Proces-

Jus

Tulp. B. 3. Hoofdft. 54.
(ss) Eph. n. c. d. I. a. 3- 560. Riolan tnthrop. 4. 8. Buthol. h. anat
tt. 22,
Journal de laedecine. t. 23. 176S. 37.

O 4

-ocr page 226-

1312 Van het Watergezwel ekz»

fus Condylifonnis: in weerwil hier van, kon de Ly^
deres, naa de\'geneezing zeer wel kaauwen, duidelyk
fpreeken > ja zoo wel, als of zy omtrend die deelen
nooit ongemak gehad hadt. (^b) Hovius bezit twee
zodanige voorwerpen uit Kinderen, die naderhand deef
ze kaak
beweegenen aan de gezonde zyde kaauwen kon-
den. Het is het ook waarfcheinlyk, dac dit Kind § 135. ge*
meld, wanneer men het aanzette, om met krukken en op
allerly wyze te beproeven wat zyn Beenen doen konden,
door hoop verfterkt, met taai je oeifening, de by hem
verborgen kragt ondervonden heeft. De Vogels, lang
in kouwen gezeten hebbende, bezoeken, als ze uitge-
laaten worden, en vinden ook in den beginnen, het
gebruik haarer vleugelen niec, maar naar weinig oefFe-
ning, zwemmen zy weder in haar natuurlyk Element.
Zy,die door eene Beenbreuk het Lid lang onbewoogen
moeten houden, konnen
, als de Breuk geneezen is, daC
deel niet dan naar veel ocfFening weer gebruiken.
Die gekromd aan boord van fchepen lange reizen heb-
ben gedaan, zonder dac ze dikmaals op het dek behoef-
den ce zyn, of in het wand te klimmen , gaan, aan de
wal komende, moeielyk en geboogen; doch gewennen
daarnaa weder aan den nacuurlyden gang. Die aan eene
zyde van het Lighaam uit eene ziekte van het Hoofd,
of door Kolyk geheel Lam worden, herflellen , zo
zy geneeslyk zyn, het
fpoedigst, als zy die gebrekke-
lyke beweeging met alle hunne vermoogens aanzetten,
en het vermoogen der Spieren, door uiterlyke hulp
of
werktuigen ondcrfteunen : eindelyk de pofluurmaa-

kers,

(h) Ruisch, Kab, 9. N. 2<>.

-ocr page 227-

) Van he t Watergezwel esiz. 213

kers, die egter dezelve gefteldheid des lighaams heb-
ben als andere, en verfcheiden handwerkslieden, kry-
gen door oeffening , eene hebbelykeheid , om haare
Spieren op zo ondqrfcheidene wyzen te beweegen, dat
zy aan niet gcoeffende voorkomen als of ze anders ge-
fchaapen waaren ;cn zo deeze al
het gebrekkelyk konde
nabooczen, is by deeze laatfte een zwaar werk, dat de
eerfte geenfins vermoeiden. De zogenaamde welge-
manierdheid is immers oorzaak, dat-veele met de lin-
kerhand niec dezelve kragt , hebben , of alles können
verrigten, dac zy met de geoeifende,regterhand hewer-
ken: en de nutcigheid, om ze beide mee gelyke ver-
moogens te beweegen, doec\'die veele konftenaars lee-
ren: hec verlies van de regter,zelfs in bejaarden, geeft
hen aanleiding, om nu de linker te leeren al het gene
de regter gekend hadt. Veele Beesten , door flaan,
honger, nabootzing, aanbieding van iet dat hun aange-
naam is, gedwongen of opgewekt om zig te oefFe-
nen, leeren zodanige lighaamsbeweegingen, welke zy,
aan zig zelve in vryheid overgelaaten, niet vertoonen.
In alle
deeze gevallen, kan men wel niet zeggen, dac
de Spieren deeze bewerking niet deeden om dat zy
Lam waaren, maar de oeffening openbaard haar de an-
derfins onbekende vernioogens , doet dezelve fterk
Worden , en de beweegingen zonder moeite volvoeren ,
«lie eerst of onbekend of gebrekkig waaren. Die lam-
of wanfehape Voeten hebben , of dezelve misfen,
"kernen een hout of kruk in de hand , vestigen hem
i^et den Arm op den grond, en werpen het lighaam
voort op de hoofden der Armbeenderen,

Os § 3J5.

-ocr page 228-

214 Van het Watergèzwel enz.
§ 255.

Kgn drukking van eenig deel der Moeder, tegen dc
Ruggegraac van het Kind, oorzaak zyn dat dezelve in
het midden
fplytV Hoe eene Vrugt nader is aan haa-
re eerfte ontfangenis , en derhalve ook verder vati
haare
rypheid om ter wacreld te komen, hoe het vogt
waarin zy bewaard wordt, ook meerder
is ,in opzigt
van derzelver Lighaam. Het ey of vlies waarin
men
een Vrugtje vindt, dat moogelyk een half dragma
weegt,bevat fomwylen twee oneen vogts in zig.(i) Wan-
neer het Kind voldraagen is in een natuurlyken ftaat^
dan is de hoeveelheid van vogc veel minder, en nooit
zo veel, dat het Kind met uitgeflrckte Ledematen zig
jn hetzelve wenden en beweegen kan: integendeel,
het Hoofd, de Ruggegraat, en de buigzame Ledema-
ten, zyn zeer tot elkanderen geplooic en geboogen, en\'
het
vogc vuld al de overgeblevene holten?., (Ä} Eene
Vrugc van
6 maanden weegC zo veel.als het vogc, dac"
iS (O Hierom kan ook de zenuwcrekking der

Lyfmoeder geen oorzaak zyn, dac een byzonder deel
ontaarc wordt, (w)

Het Watergczw\'el wordt gekerlyk zeer lang, voor
dat hec Kind voldraagen is, gebooren, § I42. der-
haU\'e, op dien tyd, wanneer hetzelve door het vogt
tegens, alle uiterlyke drukking befchermd is. Het

fchynt

<■<■) • Röisdi. Kab. 6. pl. 2t f. 4. 5.
\' (k) Albin. Uter Gmid, T. S- 5-Uter Mulieri? Gravid, append T. i.
Roedcrer üter Human. T. i.
(ƒ) ib. pag. 20.
ft») Haller opufc.\' jos.

-ocr page 229-

VAN HE^ Watergezvjpï. PHÏ, jti^

fehyüt tefFeas niet; moogelyk , het gene eenige wil-
len, naamlyk, dat de dikke kant der Schaambeenderen
te gelyk met de zelfftandigheid der Lyfmoeder te-
kens het doornagtig. deel der Ruggegraat gebragt, het-
zelve zouden doen fplyten ,en wel altoos naar delengte
verwyden, en in de gemaakte opening indringen. Even
zo vremd fchynt het ook, als men dit al toefterade,
dat in dit geval, dc vogten door kwetzing uitgeftort
de Waterzucht maaken : ten minften zal het vogt,
zeldzaam na kwetzing, gelyk helder water zyn: en
bovendien, zal »de; kwetzing geneezen zynde, hec
vogt verdwynen. Daarenqoven , kan het gene men
gewoon ^ is de kuil des Neks te noerpeq , dusdanige
drukking geenfins ondergaan §
121—I2Ö.

Als men iemand, die anders niet onkundig in het Ont-
leeden en in het waarneemen van Ziekcens was, eens
.Yr^fS j ^at zal
\'er .gebeuren, indien de Ruggegraat van
een onvoldraagen Kind in \'s moeders lighaam gedrukt
Wordt ? Ik denk niet, dat zyne befpiegeling eene
Ziekte zoude voortbrengen, gelyk aan het Waterge-
zwel. Maar zo men hem eens vroeg,
wat zal \'er ge-
fchieden, indien de Buis, welke eigentlyk het Rug-
gemerg bewaard, door Waterzucht wordt uitgezet, op
die plaats, daardan
gedaelte van eenige Wervelen,
alwaar dezelve,n,,in een tii^aerderen ouderdom gezegd
worden een doornagtig uitfteekzel te hebben, nog niet
^oor Been vereenigd maar nog kraakbcenig styn ? By
êisfingj is het natuurlyker te denken,, dat hy zoude
antwoorden, by vergelyking dernuitwerkipg van Wa-
terzucht aan de andere deelen, en irzondcrhèid van hcc

Hoofd,

-ocr page 230-

i7<5 Van bet Watergezwel enz.

-Hoofd, dac de uitzeccing van hec wacer, het minfte
tegenftand zoude vinden, op die plaats daar nog geen
Been gegroeid was, en dus ook die plaats uiczetcen.

Hec is wyders onbecwistbaar, dac men allerly wan-
geftaltea
onder het Gevogelte vindt, \'t welk in het ey
door een harden fchaal tegens allerly uiterlyk geweld
befchermd is. Daarenboven leerd de ondervinding,
dat dit ongemak (naamlyk het WatergezweO gevonden
is in Kinderen, welkers Moeder, te voore en daarnaa,
welgefehapen Kinderen ter waereld hebben gebragt
.§ 114 Eenige wangeftalten der Kinderen, konnen door
geen drukking verklaard worden : als by voorbeeld ,
dat
gebrek , \'c welk men Vleesch-gezwél Sarcoma
noemt: de roode paarfche vlekken aan het aangezicht
den hals of de handen: bruine gezwelletjes die met hair
begroeid zyn; naar dien deeze ongemakken , naa de
geboorte, door geen drukking worden voortgebragt.
Men vindt gebreken in Kinderen , op dié plaatzen j
welken tegen het lighaam\' van de Moeder niet konnen
gedrukt worden : als de fplyting van het beenige gehe-
melte, dc toegroeijing van den Régten-Darm enz.Men
vindt voorbeéldcn, dat het agterfte deel van de gehee-
le Ruggegraat niét door been gefloten was: en de
lengte en buiging derzelve, bewyzen klaar, dac zulks
door. geen deel der Moeder is veroorzaakt; en de ge-
meene bekleedzelen des Rugs móeten zodanige indrük-
tmg beletten.

Zoo men wil begrypen, dat eenig beenig deel der
Moeder,
als ecne wigge,het agter deel"der Ruggegraac
zal doen l]7)yücD, en dus
oorzaak worden van het Waterge-
zwel ,

-ocr page 231-

Van het Watergezwel enz. ait

^wél, dan moet men onderftellen, dat zulk een deel,
onveranderd van plaatzing, zo lang blyft drukken, toÊ
dac het ganföhe Ongemak zyn wasdom heeft verkre-
gen, \'t welk onmoogelyk fchynt» Want het gedeelte
der Ruggegraat, dat hier van zyne natuurlyke gefteldheid
moet afwyken, is of vliezig of Kraakbeenig, derhal-
ve, vooreen vyeinig tyd gedrukt wordende,herfteld heÉ
zig, zo ras de uiterlyke persfing ophoud. Maar zo lang de
onvolvvasfene Vrugt in veet vogt
zelfs glibberig en
binnen in een glad vlies bewaard zig zelve alfins be-
weegen kan, mag men niet onderftellen , dat zy 9
zo lang als vereischt zoude worden , onbeweeglyk
dezelve geftalte kan houden; en dat dezelve ook zo
lang met onbeweeglyk is, toond de leevendige bewee-
ging in de zwangere Vrouwen.

Men heeft by eerftgebooren Kinderen, in verfchei-
den holligheden, de Waterzucht gevonden, en het Wa*
terhoofd is gemeen: men vindt water by het Water-
gezwel , en als men de Waterzucht als eene voorgaan*
de oorzaak fteld van dit geval, konnen de overige ver-
fchynzelen, by vergelyking wel bepaald en verklaard
worden. Hoe groot het vermoogen is, niet alleen vaö
de waceragtige, maar ook van alle andere vogten, die
in een vlies zyn uitgeftort, wanneer dezelve geftaadig
aanwinnen, om de naaftgelegen deelen te verplaatzen ,
®n in hunne natuurlyke wyze van groeijen te verande-
^^n, bewyzen alle die Gezwellen, welken in een vlies
beflooten zyn, en wel inzonderheid, als zy inwendig
plaats hebben; doch tot opheldering van dit gezegde,
dient voornaamlyk het Waterhoofd. Hec uitgeftorte

P vogi;

-ocr page 232-

218 Van het Watergezwel ekz»

vogc in hetzelve, zo lang het aangroeid, verwyd in-
zonderheid het boven deel des Hoofds, door de uit-
rekking der vliezen , welken msfc len de randen def
Beenderen gelegen zyn : den bodem of het laagfte ge-
deelte van hec Hoofd, vaster vereenigd, en uiterlyk
ineer
bevestigt zynde, wykc niec evenredig; maar de
gemelde verwyding, is ce gelyk oorzaak, dac de Been-
deren , aan het boven deel des Hoofds, meer
van el-
kanderen wyken dan nacuurlyk , en meer uitwaards
groeijen- Hetzelfde gebeurt in het Vv^itergezwel,
naamlyk, dac gedeelte der iydende Wervelen, \'c welk
in bejaarde beenig zynde, de doornagtige uitfteekzels
genaamc wordt, is alhier
nog vliezig en minder tegen-
ftand biedende, en derhalve, worde ook als dan hec
Watergezwel van de buis des Ruggemergs naar agte-
ren uitgezet, maar dat deel van deeze uitfteekzels , \'t welk
het naast aan het lighaam der Wervelen gelegen en reeds
beenig is, wordt niet vernietigt, maar blyft naa de ge-
boorte groeijen; doch niec in de natuurlyke rigcing,
waar door hetzelve in een hoek faamenkomende, de
doorn zoude maaken : dus , hierin door de persfing
van het Watergezwel verhindert, wasfen zy meer uit-
waards, en de openingen tusfchen de uicerften derzel-
ven , maaken dac gene \'c welk men de fplyting noemt,
wyl deeze uiteinden natuurlyk vereenigd moescen
zyn, hier door behouden ook de fpieren haare gewoo-
ne inplantingen maar zyn nu zoo veel wyder van den
anderen, als de fplycing groot is.

mm

§ 255.

-ocr page 233-

Van het Watergezwel enz, -219
§ 25Ö.

Daar zyo \'er, die meenen, dat zo \'er in de eerfte
vorming, eenig gedeelce van de Beenderen des Hoofds
oncbreekc, dac dan hec ondergelegen deel der Hersfe-
nen door deeze opening oprysc en de bekleedzelen
toe een Gezwel niaakn; \'c welk zy dan uit zekere overeen-
komst eene Hersfenbreuk genaamc hebben. Het voor-
naamfte geval, dac hiercue aanleiding heefc gegeeven ,
worde door
Le DraN medegedeelc. Deeze zag 172S.
een Kind twee dagen oud , \'t welk van de geboorte
af op het regter Opperhoofdsbeen een Gezwel hadj
dat bynaa dic geheele Been befloeg: hetzelve was zagt,
onpynelyk, één duim hoog, en men voelde daarin als
eene fchommeling van vogt: in deszelfs omtrek, voel-
de hy onder den vinger als een beenige rand , wel-
ke hem deedt gelooven , dat hier ter plaatze heC
Been ontbrooken had, waarom hy twyfFelde, of dic
■ Gezwel niet wel door de Hersfenen konde gevormd
zyn. Hy liet het dekken mee kompresfen in brande-
v/yn bevogtigt; en binnen één maand, was het gan-
fche Gezwel verdweenen. (n) Maar de ligte drukking
die tot de geneezing werd aangewend fchynt onbe-
kwaam geweest te zyn, om de Hersfenen, zo die
op
gereezen waaren in het Gezwel, te bedwingen: uok
kon in zulk een korten cyd de zak van zodanig eene
Breuk niet naar binnen geraaken, nog de opening doof
gevuld worden.
Mauriceaü, verloste een
Kind, \'t v^elk aan \'t bovenfte van het Opperhoofds-
been ,

P a

-ocr page 234-

«o5 Van het watergezwel en?:;.

been, een Gezwel had, zo groot als de helft van ees
groot hoender ey, dat door het opleggen van brande-
wyn in drie weken verdween. De beenige rand, die
men in den omtrek van zodanig Gezwel Ichynt te voe-
len, kan zeer bedriegen, zo als ook meennaalcn ge-
beurt is; want als naa kneuzingen vaneen gedeelte des
Hoofds, een zwelling volgd, en den vinger, over dc ran-
den der bekleedzelen die door het uitgcftorte vogt opge-
heven zyn, nedergleid , heeft zulks meermaalen on-
ervaarne doen denken, dat het Been was ingedriikt, zo
zelfs j dat
Ruisch, alleen door veelvuldige ondervin-
ding, hec onderfcheid hadt leeren kennen, (o) En in
de Verhandelingen van de Koninglyke Akademie der
Heelkonst van Parys, wordt men daar van zeer dui-
delyk onderrigt. (p). Indien ook bet gebrek van
beenwording, op eenige plaats des Hoofds,. aanleiding
konde
geeven , dat aldaar de Hersfenen eene Breuk
inaakten , moest dat Ongemak dagelyks voorkomen.
Rüisch hadc het Geraamte van een voldragen Kind,
welks beenig Hoofd op verfcheidene plaatzen openin-
gen hadt, byzonder in de Voorhoofdsbeenderen, en
hy zegt, dat dikwils gevonden te hebben in eerstge-
boorne door belette beenwording, zo als hy zulks
noemt
(q) : maar hy fpreekt hier van gedroogde en
gezuiverde Beenderen : want in hec verfche lighaam zyn
deeze gaaten met een vlies bezet, \'t welk\'door de ver»
rotting verlooren wordt.
Hünaüld zegt, datgene,

\'t

(o) Ruisch Heelk. Waam. 6a.

(^f) Verhand, van de Akad. der Heelk. I & p,

(j) Ruisch naaml. der rarit. p. loi. <145.

-ocr page 235-

Van he t Watergezwel enz. 221

\'t welk tans Bekkeneel is, was wel eer een vlies, dat na-
derhand in een Been veranderd is: dikmaalen wordt
de
beenwording in een gedeelte van dat vlies geftremd.
Hy hadc veele Hoofden van Kinderen, alwaar men nog
gedeeltens van dac vlies gewaar werd, waarin de been-
wording opgehouden heefc, en die daarom vhezig ge-
bleven zyn. (r) \'In Hoofden van Kinderen, die drie
vier en meer jaaren oud zyn, wanneer ze door Engel-
fche
Ziekte zeer zyn uitgezet, vindc men\'plaatzen,
daar de beenwording nog niet voltrokken is. HoviüS
heeft het bovendekzei van zodanig een Hoofd, \'t welk
op verfcheiden plaatzen van verfchillende dikte is, en
aan den binnenkant oneffen door kuilen en bulten, ge-
lyk een vorm, beantwoordende aan de verhevenheden
en groeven, welke den omtrek der daar ondergelegene
Hersfenen gehadt heeft; maar hetzelve word op veele
plaatzen alleen door een vlies gefloten. De Venus-
ziekte verteerd fomwylen eenige deelen van het bee-
nig Hoofd, zoo, dat het hardevhes, als dan, op die
plaatzen, de holte des Hoofds alleenlyk befchermd
(s)
Hoviüs bezit hier van twee voorbeelden, en Röisch
meld het zelfde. (OFalloppiüs welke bloeide, wan-
neer de Venus-ziekte veele
hevige toevallen maakten ,
zegt, fomtyds bederft het geheele beenig Voorhoofd,
ook wel het ganfche bovendeel van
het beenig Hoofd
wordt fomcyds bedurven en afgenomen,
\'t welk ik hec
eerst in myn Moeders Zuster heb gezien, welke dee-

ze

(»•) acad, des Sciences 1740,

CO Morgag. de fed. morb. cp. 38. 11. la.

(*) Kab. 7, No. 14.

P3

-ocr page 236-

i7<5 Van bet Watergezwel enz.

?.e Ziekte van haaren Man gekregen hadt. Ik heb haar
dè geheele Hersfenpan weggenomen, en men
merkte
klaar de klopping van de Dura Materik heb hier van
nog veele andere voorbeelden, zelfs van zeer voornaa-
me Menfchen, vs\'elke ik achtenshalve niet noeme. Dit
heb ik
maar willen zeggen, dac, zo iemand voorkomt,
die de ganfche Her«fenpan bedurven is door deeze
Ziekte, dan moet men evenwel ftout zyn, en niet
fchrikken ; want ook deeze geneezen, maar daar wordt
geen geweld vereischt ü hot bedurven Been weggeno-
men zynde, moet men het
Ung Diapmipholygos op de
TMta Mater brengen, (u) In Hoofdvvonden en door de
TrepaaA\', wordt fom^S\'ylen een voornaam gedeelte van
liet Bekkeneel weggenómen.
Di onls- hadt gezien
Bekkeneélbreuken, in Vv^elken het hardevlies omtrend
^öe helft van eene hand\'groot bloot was, naa dat de
\'flukken been weggenomen waaren ; en dee2ï3 genaazen
egter. C\'\'") Poupart hadt van eene Vrouw de helft
van het Bekkeneel moeten wegneemen, \'t welk zy ge-
•bruikte om daarin eene aalmoes te ontfangen. Zy hadt
■derWaPve, de helft van het hardevlies ontbloot; wan-
Tjeef tiiemattd eens tictZelVé met den vinger aanraakte ,
Schreeuwden zy, zeggende , dat mrn haar duizend
\'kaarfen\' hadt doen zien. (m) Het is waarfcheinlyk van
deezes waarvan
Pa-Lfyn zegt, eene arme Vrouw te
\'Parys, ontfong aalfnöèsfen in een groot Üuk van haar
Bekfeeneef; deeze Vfouw, zynde gekwetst rgewecst in

het

(fi) Falop. d« morb. galic. C. 47. .j. \'C\'

Dion. Oper. der Heêife.-p. 425.

^jyj) scadt. de Scknce 170». . .<■ ■

-ocr page 237-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

het Hoofd, werd in het Gods. gasthuis gebragt:\' daar
kwam één zo groot bederf in de dekzels van het
Hoofd , dat bynaa de heift van het Bekkeneel ont»
bloot werd, zodanig, dat in het vervolg, een\'deel
van hec Voorhoofdsbeen , en de helft der beide Wand-
beenderen , in één ftuk werden afgefcbeiden, zo dat
het hardevlies zo verre ontbloot was: het welk al-
lengs met vleesch bedekt, en eindelyk door een zagt
lidteeken overtrokken werd: maar dit vleezig dekzel
bleef akyd zagt, en als men met den vanger daar ;2ag.
telyk op drukte, dan fcheen zy.het zo evengemelde
verfchynzel van kaarfen te zien; deeze Vrouw uitihét
Gasthuis gaande , droeg het ftuk Been met zig:,^\'4a
plaats van \'t welk- zy een ftuk lood gebruikte om die
plaats ce dekken, en de Hersfenen tegens uitwendige on-
gemakken te befchermen. (x) Een Jonge van agc jaa-
ren , verloor het bovendeel der Wandbeenderen door
de pylnaad vereenigd.
(y) Van Deventer, iiam
met fteek of graveer yzers by ftukken weg, een ge-
deelte van hec bedorven Been dés Bekkeneels op hec
Voorhoofd, ter grootce als het blad van een gemeene
lepel: de ho\'ce werd zonder drukking met plukpl
gevuld, en nieuwe béenftof heefc^\'de,opening gelloo- \'
ten. (sj R
oonhüizen heefc hec^"^gedeelte van het
bedurven Bekkeneer,\'\'\'daar de pylhaa\'dzig met de win-
keinaad vereenigd weggenomen , doorheen boor, in
Welks opening een halve dukaton kon leggen; deeze

1 io . . \' ^j\'-\'\'-

, ope.

Handw, der Heelk. 370, \' ^

(y) Trioen obf. 44. - \' . .

Ziekte aer •JBeeiid. p.\'pö; 202. \'\' \' \' "

P4

-ocr page 238-

■ v

s24 Van het Watergezwel enz.

opening, is wederom geflooten. (ö) Philippus van
Nassaüw,
Zoon van Jost in üs va n Nassaüw,
Zoon van Prins Willem de Eerste van
Oranje ,
welke, met een paard vallende tegens
een paal, zyn Hersfenpan op verfcheidene plaatzen
brak, is tot 37 maaien getrepanneert geworden, van
welk
voorval ik nog atteftatiën heb van des Lyders
eigen hand, den 13de Auguftus
1664 onderteekend. (&)
In alle deeze gevallen , is de tegenftand welke het
Been geeft, op eenige plaatzen des Hoofd wegge-
nomen, en het hardevües ontbloot, zonder dat ooit
hier door de ondergelegen Hersfenen dit vlies tot
eene I3reqk verwyd hebben,

§ 257.

Die de Hersfenbreuk § 256. als eene beweezene zaak
aanmerkten , hebben daar uit
afgeleid, dat, zo \'er van
gelyke
kwamen te ontbreeken de doornagtige uitfteek-
zels van eenige Wervelen, dat als dan het Ruggemerg
Iconde uitzakken, of in een Watergezwel der Rugge-
graat veranderd worden , \'t welk men wederom uit
overeenkomst met het voorige , tot het geftagt der
JJersfenbreuken zoude können brengen , en noemen
eene Breuk van het Ruggemerg, doch dit vervalt, voor
f:0 verre het een gevolg is, dat uit een valfche ftelling
getrokken wordt, en men kan niet wel beweeren,
dat het tegennatuqrlyk ontbreeken yan
Been op di^
plaats. Gif het verlies van reeds» gevormde beenftoffe»

re-

(<?) Roonb. aanm. i, D. 6 aanra. Bias, obf. med. pt. 5. obf. e.

(k) Van ^Oiltef Man. Oper, p. 29. EJionis, Op^. ^er Heelk. 43«,

-ocr page 239-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

?èden is geweest, waarom dit gedeelte byzonder is ver-
wyd
geworden, wyl het Ruggemerg het hardevlies
niet gelyk de Hersfenen het Hoofd vuld, en natuurlyk
als poogt te verwyden; maar in tegendeel veel dunner
is, dan de wydte van het hardevlies: ten tweeden,
op dien tyd dat het Watergezwel begint, dat is, zeer
lang voor de geboorte, heeft de gemelde plaats ner-
gens been,maar alleen een zeer zagt teder Kraakbeen,
\'t welk geheel
onbekwaam is om eene inwendige pers-
fing te bedwingen: maar ten derden , indien naa de ge-
boorte, een gedeelte der beenige buis verlooren raakt,
dan is op die plaats het niet gedekte deel minder be-
vestigt of verffcerkt: egter wordt het om die reden
niet verwyd, of in een Watergezwel veranderd; en
daarenboven is het einde van het Hyligbeen natuur-
lyk door geen been geflooten.
Düverney heefc
waargenomen , dat de meefte Breuken die de Werve-
len door uiterlyk geweld ondergaan,, gebeuren aan de
doornagtige uitfi:eekzels der Rug- en Lendenen , en
wel Voornaamlyk op de laatfte plaats , dewyl zy al-
daar langer zyn en verder van elkanderen gelegen ,
daar die des Rugs over de anderen nederhellen , en
hy bevescigc zulks met
voorbeelden. CO Hier omtrend
is aanmerkenswaardig de waarfchouwing van
Hippo-
kuates,
(d) hy zegt hec volgende. Wanneer door
uiterlyk geweld, de Ruggegraat naar agceren of naar
Vooren gebult worde, dan moeten één of meer Werve-
len,

(f) Ziekte der Beenderen. D. i. 24©.

Ol», de Anict»!is.

P 5 .. .

-ocr page 240-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

lcn,\'\'uit haare natuurlyke ligging verplaatst worden , \'t
welk niet kan gefchieden, zonder verbreeking van die
deelen, waar door de Wervelen onderling met elkan-
deren verbonden zyn: maar deeze gevallen zyn zeer
zeldzaam, want naar agteren konnen de Wervelen niet
verplaatst v^^orden, ten zy iemand door een zeer ge-
weldige oorsaak van de zyde des Buiks gekwetst werd,
als wanneer hy dan ook fpoedig fterven zoude, al-
fchoon hy niet terftond dood bleef. De verplaatzing
van een Wervel voorwaards , kan mede niet zonder
veel geweld gefchieden, en het agterfte uitfteekzel van
ieder Wervel, is zo gefteld en gelegen, dat het veel
eerder breeken zoude, dan dat de banden en onderlin-
ge Geleedingen dus konde veranderd worden, dat de
VVervel zelfs merkelyk voorwaards gedreven werd:
ook zou de Wervel, die dus verplaatst werd, het Rug-
gemerg zo niet verbrecken , ten
minften zeer fterk
drukken.! hier door zoude veelc voorname deelen
hunne,,yi?erking moeten verliezen, enden HeelmeesteT
«iet behoeven te overweegen, op welke manier hy de
Wervelen moest te regt brengen, wyl,nu reeds zo
veele en gevaarlyke gevolgen daar zyn; ook blykt he^
klaar, dat in dat geval, dc Wervel op geenerly wy-
ze in haar natuurlyke legging k?n herfteld worden.
Daar zyn \'er evenweldie meencn, ook zulke herfteld te
iiebben , in welken de Wervelen inwaards ontleed
waaren, en voor by de Geleeding gedreven : en eenige,
dagten , dat iemand van zodanige verdraaijing ge-
makkelyk konde herftellen, en wel zonder hulp, wyl
gcfie herftelling door konst vereischt woidr. . Maar

vee.

-ocr page 241-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

veele zyn hier omtrend onkundig, en deeze onkunde
brengt hen voordeel aan, wanneer zy bekwaam genoeg
zyn om andere te overreden ; de misflag komt hier op
ui:. Het doornagtig deel, dat van agteren op de Kug.
gegraat uitfleekt, meenen zy dat de Wervelen zelve
zyn, wyl ieder deezer Beenderen op het gevoel rond-
agtig voorkomt, niet weetende dac dit de Beenderen
zyn, welke agterwaards uit de Wervelen voortkomen,
en dac de Wervelen zelfs veel meer voorwaards geboo-
gen zyn. Als nu een of meer van
deeze uitfteekzels
worden gebrooken, zo worde deeze plaats lager, dan
ze daar boven of onder is: hier door worden ze misleid,
denkende dat de Vvervelcn inwaards geweken zyn,
ook misleid hen de houding van de Lyders, want als
deeze zig voorover buigen willen, dan gevoelen zy
meerder pyn, wyl als dan op de beledigde plaats het
gefpannen vel de gebrooken Beenderen in hec vleesch
indrukt: integendeel, agterwaards geboogen zynde, heb-
ben zy minder pyn, doordien als dan het vel op de
beleedigde plaats ruimer wordende de Beenderen min-
der drukt; en zo pok
iemand deeze Lyders bevoeld,
gal men deeze plaacs zatter ingedooken vinden. Maarzo-
danige lieden , worden fpoedig zonder hulp
geneezen ,
om dat alle dusdanige regte Beenderen fpoedig met
Callui bcgroeij.en. ,

Hec verfchil omtrend de Breuken of Ontv/rigtingen
■heefc
Petrus Tabar.ranus door dc Ontleed in 3;en, het
^ßst beflist.(Oïk heb.zegthy nevens andere Gcnceshec-

-reoj

Pctri Tabarnani. okf. .anat. 2753. p. h ï J,

-ocr page 242-

VAN HET W ATERGE2W EL ENÜ.

ren, eeriige ryzen onderzogt de doode lighamen, der ge-
nen welken men oordeelden dat eene Ontleeding van
eenige Wervel hadden; doch integendeel
is altoos ge-
vonden , dat de
eene of andere V/ervel in derzelver
lighaam
gebrooken waar, maar nimmer vond ik Ont-
wrigtingen. Maar
zo iemand dagt, dat men Ontwrig-
tingen moest noemèn, het gene ik oordeel breuken
der Wervelen te zyn, om dat de Wervelen van haare
natuurlyke legging, en fommige geheel verplaatst ge-
vonden zyn, de zulken zal ik niet tegenfpreeken, mits
men my ook toeftemd, dat de Wervelen niet Ontlee-
den, ten zy te gelyk derzelver hghamen breeken. Daar-
enboven
is het niet voKlrekt noodzaakelyk , dac de
Breuken der Wervelen , mee derzelver Oncwrigtingen
gepaarc zyn: want in drie hiernaa te befchryvene ge-
vallen, waaren de Wervelen in haare lighamen gebro-
ken ,
zonder van plaats veranderd te weczen.

Het gevoele der genen, welken denken, dat door
geen uiterlyk geweld de lighamen van de Wervelen
konnen breeken , heb ik in die lighamen welken ik
onderzogt heb onwaar bevonden, wyl ik in dezelven^
het lighaam der beleedigde Wervel nu minder dan
meer gebrooken heb gevonden, te gelyk verzeekerd
zynde, dat in alle deeze voorwerpen, de Breuk door
eenen val gefchiedc was, waarom ik meene, dat de
Lamheid der deelen, welken onder de beleedigde plaats
gelegen zyn, als mede, de opftopping van de pis, die
men in het gemeen toefchryft, aan eene volkomen of on-
volkomen Ontleeding derWervelen,die in de doode ligha»
men niet nagezien is,toefchynen tcekenen te zyn,van eene.

ge.

-ocr page 243-

Vak het Water-gezwel enz. 229

gebrookene Ruggegraat: om het gezegde te bewyzen,
en met wytloopig te zyn, zal ik alleen drie voorbeel-
den by brengen.

In \'t jaar 1736. den 23(12 December, ftierf in een
Gasthuis te Romen , een Man 45 jaaren oud , die
aan den Oever der Tiber hout op zyn fchouder draa-
gende , den 13de December gevallen was: naa den
val, waaren zyne onderfte Ledematen Lam en zon-
der gevoel, als mede de
Waterblaas en Endeldarm,
zo
dat de Blaas door eene Catheter, en den Endeldarm
door eene zetpil of klisteer ontlast moest worden. Wan-
neer men dat gedeelte der Ruggegraat, \'t welk men be-
leedigt oordeelden, uit het lighaam genomen zynde,
naauwkeurig onderzogt, bleek het, dat de vierde Wer-
vel des Rugs, in haar lighaam, te weeten naar de hol-
te van de Borst toe, gebrooken en voor het meerder-
gedeelte tot aan hec Ruggemerg verbryzeld was, en
met een zichtbaare bult buiten de anderen uitftak: doch
om de Breuk te zien, moest men de uiterlyke band
wegneemen ; raaar dat gedeelte van denzelven , \'t
welk tegen
over de Breuk lag , was als gefmolten.
Den ifte Juny, werd een ander Man 40 jaaren oud,
in hetzelfde Gasthuis gebragt, welkers onderfte Lede-
maten Lam eh gevoelloos waaren: hy kon nog wateren
nog afgaan, fpoog bloed en hadt een moeielyke adem-
haaling. Hy was om van hun, die hem vervolgde,
niet gevangen genomen te worden, van eene rots ge-
sprongen, en ftierf den 19de Juny. Geopend zynde,
vondt men de vyfde en zesde Rib, by haare Geleeding
met de Wervelen, zo gebrooken, dac daar door de

vïie-

r

-ocr page 244-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

vliezen der Borst zelve gefcheurd waaren, waardoor
ook in de holte van de Borst veel bloed gevonden
v/erd : de doornagtige uicrteekzels van de vyfde en
voornaamlyk van de elfde Ruggewervel, waaren afge-
brooken
, en tevens de lighamen derzelver Wervelen ge-
brooken en verbryzeld tot aan hec Fuggemerg, uitge-
zondert die gedeekens derzelven , welken naast aan
de kraakbeenige banden gelegen zyn: dit konde men
wede^m eersczien ,na dat de uiterlyke band was wegge-
nomen ; te voore merkte men alleen op deeze plaats een
uitzetting ,doch deeze Wervelen waaren niet van plaats
veranderd. In het begin van \'t Jaar 1740. ftierf in het Gast-
huis een Man, naa eene Ziekte van dertig dagen, zynde
omtrend 40 jaaren oud. Zyn Beenen waaren Lam ge-
vleest, en de Pis opgeftopt: hy zyde, dat deeze
toevallen waaren voortgekomen , na dat hy uit een
boom gevallen v^as : vallende hadt hy zig zo gehou-
den, dat hy op de Voeten nederkomen moest. Voor
zyn dood , kreeg hy het Koudvuur aan het Darm- en
Staartbeen, en aan \'c begin van beide de Dyen, even
als
Petit zegt, dat gebeurt in de Ontleedingen der
Pvüggegraat (ƒ): ook was het gemeene gevoele, dat
zyne Ruggegraat Ontleed was. Maar het lighaam, in
het byzyn van andere, onderzogt hebbende, bevond
ik nergens Ontwrigtingen, maar eene Breuk, in het
lighaam der laagfte Ruggewervel. Ik had veel moeite eer
ik dat ontdekken konde, dewyl in den eerften opflag,
geen ongemak aan de Ruggegraat te bemerken was,

daar

(ƒ) Ziaktcns der Beend. i. D. Pag. tó.

-ocr page 245-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

daar in de voorige gevallen, het gebrook en lighaam der
Wervel een zwelling vertoonden. Doch oordeelendes
dat deeze
Wervel evenwel iets tegensnatuurlyks
fcheen te hebben, fcheidde ik dezelve van de anderen
Wanneer de band tusfchen de hghamen der
Wervelen
gelegen bedurven bevonden v/erd; en deeze wegge-
nomen zynde , vondc men het lighaam dér gb^^egde
Wervel gebroken , of hever in verfcheiden ftukkcn
gefpleeten; daarenboven, was
\'er een gebroken ftuk,\'
toc in de holte die hec Ruggemerg bevat,
alwaar ook
het Ruggemerg beleedigc was. (g)

Morgagni, wyl hy de gene die gehangen zyn
niec dikmaals genoeg ouderzege hadc, wilde niet bepaa-
len, wat als dan aan de bovenfte Halswervelen gebeurt:
maar als hy de overige Wervelen, naar een uicerlyk
geweld befchouwden, heefc hy dezelven nooic Ont-
wrigt, maar alcoos Gebrooken gevonden,
(h) Een Man
46 jaaren oud, werd door een vallend houc in de Rug
gekwetst; de Beenen werden Lam maar niet gevoele-
loos: de afgang ontlasten zig onwillig j doch het wa-
^ter moest telkens afgecapt worden, en hy ftierf den
veettienden dag.
Valsalva vondc de plaats omtrend
de Lenden mee uicgeftorc bloed bezet, en één Lenden-
wervel gebroken, zoo, dat men eenige ftukken daar
van zien konden, (f) Een Man, die,eene hooge wyn-
gaard fnoeide, viel op de fteenen neder, en ftierf vier

uü-

(g^j Pe:. Tabarani. obf. anat. p. i. ii,
(h) de fed, morb. ep. 5ö,
0) ib. ep. 54. a^.

/

-ocr page 246-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

uuren daarnaa. Morgagni vondt behalve veefe
andere kwetzingen
zes van de bovenfte Ruggewer*
velen zodanig gebrooken , dat van dezelven zeer
groote ftukken geheel geft:heiden waaren. (k) Eene
Officier zyn
dood voelende naderen , verzogt, dat
men naa
zyn overlyden , in zyn lighaam , de oor-
zaak van veele ongemakken, welken hy geleden hadt,
wilden nagaan; doch voornaamlyk, ~wat zyne Rugge-
graat voor agt jaaren met eene fchielyke pyn overge-
komen was, waar door dezelve gekromd zynde, zyn
langte drie vingeren verkort was, en hy geboogen hadt
moeten gaan. Men vondt het lighaam der negende
Ruggewervel niet Ontwrigc , maar door eene Breuk
zonder bederf, in twee ftukken gefpleten, welke ftuk-
ken zo verre van elkanderen waaren geweke;i, dat
men het voorfte lid des kleinften vingers tusfchen de-
zelve konde inbrengen ; en deeze ftukken waaren als
met fcherpe takken getand. De Breuk hadt gemeen-
fchap met eene Pypzweer, welke doorging tot het bo-
venfte gedeelte der regter Long, alwaar eene Verzwee-
ling was. Deeze Lyder hadt nooit eenig teeken ge-
bade ,, van eene gekwetfte of gedrukte
Medulla Spi\'
nalis. (l)

Hippokrates zegt, eenige der genen, die onder het
Middenrifc eene Boghel hebben, krygen gebreken der
Nieren of in de Waterblaas, te weeten , opftopping van
de Pis en den afgang, en Verzweeringen aan de zyden

de»

(k) ib. ep. 52. 34.

(/; van der Meui. Eph. nat. cur. Cent, i. obf. u

É

-ocr page 247-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

öes Onderbuiks en der Liesfchen welke moeielyk genee-
s^eDj en Lamheid der onderfte Ledematen, (^
jb) Een
Dwergje 14 jaaren oud, door andere Kinderen vooru
gewurpen, hadt, wanneer hy naar eenigen tyd
door de Moeder werd verfchoond, in de regter Liesch
een Gezwel, dat naa vier maanden doorbrak en etter
i^itgaf. Naa verloop van nog één maand, kwam uit
deeze opening een ftuk Been als een erwt, doch niet
bedurven, en naa een jaar ftierf het uitgeteerd. By
het openen van het Lighaam, zag men, dat de Pyp.
zweer, langs de holte van het Darmbeen tot aan de
laatfte Lendenwervel liép, van welke Wervel ik eenige
losfe ftukken heb weggenomen, en zag verder, dat deeze
Wervel in haar midden,hoewel niet geheel, egter vcr-
brooken, maar naar de linker zyde nog eenigfins faamen-
hangende en aldaar Ontleed was, van de eerfte Wervel
1\'an \'t Hyligbeen, en ter wederzyde tot de wydte van
een half duim, gaapende, niet bedurven maar zo versch,
als of zy eerst gebröoken was. Dit heeft meer dan zes-
tien maanden geduurt, en het Kind heeft de drie eer-
^le maanden nog gewandeld, zonder Boghel of merke-
Jyke pyn.
(n) Camper opende een Jongetje, dat een
Boghel hadt boven het middenriftrde lighamen van eenige

Wervelen waaren verleerd en als in etter veranderd, die9
Wegens de taaiheid der banden, welke dc Wervelen vaa
Vooren vercenigen, niet hadt konnen uitvloeijen, en daar-
©m agter dezelven nederzakkende, eerst van voorcfs

de

(«) «3e AnicuL

Mtuchart. egk si, c, cent, 7. obf. 97-

-ocr page 248-

ï40 Van het Watergezwel enz. \\

mm

de lighamen der Wervelen geknaagt, en naderhand de
regter
Musculits Pfoas volgende , aan de Dye omtrend
de Liefche , in en uitwendige Pypzweeren gemaakt
hadt,, door welke dit Kind vermaagerde en ftierf. (o)
Duverney zegt, by het openen van lyken, dik-
maalen
gezien te hebben, dat van eene inwendige oor-
zaak de lighamen der Vv^ervelen bedurven worden ,
en daar door. eindelyk breeken. (p) -

Het onderfte en bovenfte gedeelte van het lighaam
der Wervelen blyft in Kinderen lang kraakbeenig, en
deeze gedeekens, worden afzonderlyk beenig in den
omtrek van het lighaam, en veranderen in dunne
Ëpi-
pbyjis ^
waar van de eene de bovenfte, de andere de
onderfte rand van het lighaam der Wervel bedekt, en
deeze randen fteeken eenigfins uit, na dat deeze
pbyjis reeds met het lighaam der Wervel tot een deel
geworden zyn. (g) Mon.ro zegt, dac de rand van het
lighaam der Wervel is gedekt, voornaamlyk aan den
voorkant, met een beenige ring, veel harder en fterker
dan de zelfftandigheid van het hghaam der Wervel zelfs
(r)w Het is deeze ring, welke het langfte onverteerd
blyft, indien Beenbederf het lighaam van de Wer-
vel aandoet,
(s) De Boghels groeijen altoos naa de ge-
boorte , en dezelve worden veroorzaakt door het gebrek
van een of meer lighamen der Wervelen, Hec zy nu

door

O) fiemonil:. anat. pathol. L. 2. p. 2.

(p) Ziekte der Beend. i. D. p. 20?.

(S) Albin. Icon. osf. p. 54-

(f) anat. of the Vlam. bon. p. 164.

(i) Hüd. aanmerk, d. i. aanm. 45. d. s. sanm. 66.

É

-ocr page 249-

Van öét watirgezwéi.É:ïïz. 23i

door Beenbederf, op een tyd, alle deeze nu ontbree-
kende lighamen week geworden en in hét omloopen-
Öe bloed opgenomen zyn i het zy dat langzaamer hand ^ op
eene manier welke niet is uit te leggen, deeze lighaJ
men losgemaakt en opgenomen zyn; dit is zeker, dat
in alle deeze gevaHen, geen gebrek van de geboortepMatg
vindt3 maar dac, na dat deeze voorwerpen reeds had-
den leeren gaan, niet eene natuurlyke Ruggegraatj:het
Ontbreekende gedeelte yerloOren is ; en een tyde als
het verdween i
het hol, der\'Ruggegraat j op: die plaat§
het beenig fteünzei mistes \'

Alle deeze gevallen dienen tot be^ys, dat \'ef ook
geen Breuk van het Ruggemergyplaaté.heeft, alfehooö
óp eenige plaats j de holte der Ruggegraat voor eeri
tyd van
Been ontbloot, .en de ë;agte bekleedzeleii door
hetzelve niet gefteund worden, j Men kan hier by voe-
gen 5 dac het bekleedzel des \'Rüggemergsials^eene bui^
bp zig zelve is, die niet de geheele holte vuld^ zo als
de Hersfenen het Hoofd doeri» binnen het hardevlies:
maar dat ook deeze buis ruimte laat tusfchen haar eö
het vlies dac nien hec Beenvlies van het hol der Rugs.
gegraat noemen kan;

Üic die alles blykt, dat niet alleen de vefgelykhsg
Van heC Waterhoofd, maar ook de gebreken der Riigs
gegraat, aantoónen, dat het oütbreeken van èeh ge-
deelte der Beendeiffin welke de buts dér Ruggegi-aac
hiaaken, niet genoeg is, om eehe Breuk van het Rug-
gemerg of een Waterhoofd te maaken: maar dat hec-
Ivaarfeheinlyker is j dat de Waterzucht het beenig ka^-
^öali Op die plaats daar de minfte^tegenfland iS, üic-

-ocr page 250-

230 Van het Watergezwel enz.

zet, en de beenwording verhindert. De volgende en
zeer aanmerkelyke Waarneemingen zullen het gezeg-
de bevestigen. Een Jongeling van omtrend 17 jaaren oud,
na dat hy paruyke cioozen draagende, in het begin van
\'c jaar 17Ö4 gevallen was, gevoelde, doch voornaam-
lyk by alle beweegingen der Ruggegraat, pyn in de
Lendenen, welke hem het ftaan en gaan ook moeielyk
maakte , maar niet geheel verhinderde. Omtrend twee
maanden daarnaa konde hy zig niet meer geheel op-
rigten, maar moest met het bovenlyf eenigfins voor-
waards geboogen pynelyk ftaan en gaan: ook begon
nu de natuurlyke holteder Lendenente verminderen, en
dit gedeelte der Ruggegraat puilden langzaam naar agte-
ren uit , en veranderde eindelyk in eenen aaanmerkelyken
Boghel,welks verhevenfte gedeelte door de door-
nen der tweede en derde Lendewervel gemaakt werd.
Daarenboven openbaarden zig, omtrend de maand Ju-
ly, aan den binnenkant der regter Dye, even onder de
Liesch,een Gezwel dat langzaam grooter werd,en dan
voornaamlyk kenbaar was, als hy, hoewel geboogen ,
een wyl tyds gezeten gegaan of geftaan hadt, welk
laatfte hy nu niet wel kon doen , ten zy hy , door
met de regterhand een ftok of de knie te vatten, het
bovenlyf vestigde: maar wanneer hy eenige tyd gele-
gen hadt, werd dit
Gezwel veel kleinder, minder ge-
fpannen , en
fcheen fomwylen zelf geheel te verdwy-
nen. Naderhand werd hy door verlies van kragten ,
en wyl de buiging van het lighaam nu moeielyker eu
pynelyker was, gedwongen om meestentyds te leggen,
cn wel op de regter
zyde. In \'c begin van de maand

/

-ocr page 251-

Van het Watergezwel enz;. 498

November opende zig hec Gezwel, en ontlastte eene
groote menigte etterftoiFe, waarnaa het veranderde in
eene
Pypzweer, die, tot zyn dood toe, zodanige ftof-
fe uitwierp. Zyne onderfte Ledematen werden niet
Lam, doch derzelver beweeging veroorzaakten hem in
den omtrek van hec Bekken pyn, anders klaagden hy
niec over ondraagelyke fmercen, maar was incegendeel
nieescencyds vrolyk. De Waterblaas en Endeldarm vol-
bragte hunne natuurlyke werkingen, doch den Lyder ver-
maagerde zo verre ,als dit mec behoud van hec leven kan
gefchieden, waarnaa hy den Iode January 1765. overleed.
H
O VI u s gaf my gelegenheid de opening van dic lighaam
by te woonen, en als zyn
Ed. het Gedarmte met des-
zelfs fchyl, het Buikvlies en de Waterblaas, hadt wegge-
nomen , zag men van de onderfte
Ruggewervel, tot
aan de vierde Wervel van het Hyligbeen toe, geen
lighamen van Wervelen; maar ter plaatze, alwaar na.
tuurlyk de voorkant deezer lighamen gezien wordt, was
nu alleen een dik vlies, op het welk aan deu boven-
kant de groote ftagader en de holader, voor dat
zy zig
verdeelen, gehegt waaren. Men voelden duidelyk, dat
dit vlies van\' onderen niet gefteund, maar alleen aan
de zydelyke deelen der gemelde Wervelen gehegc
zynde, verders gefpannen was: van boven was het
met
de eerfte Ruggewervel, en van onderen met de vierde
Wervel van het Hyligbeen, vereenigd, en hetzielve
fcheen te weezen het overgebleven doch verdikt en onc-
bandagtig Beenvlies , dat aan den voorkant de
lighamen der Wervelen eertyds
bekleed hadt. Dit
vlies, naar de lengte van het lighaam doorfneden zyn-

Q3 de^

-ocr page 252-

issnilinnHMHHHIBiPP

238 Van het Watergezwel enz,

de, bleek het, dac hetzelve van vooren overdekt en
gefloten hadt eene groote holte, die omtrend de eerfte
Ruggewervel begon, en aan de vierde van het Hylig-
been eindigden, en in welke holte, aan den onder-
kant gezien werden, de voorfte gedeekens der ligha-
men van de bovenfte Weryel van het Hyligbeen, ge-
heel van Beenvlies ontbloot, en aan den bovenkant,
eenige weinige onelFen dunne beenige fcheidingen, die
deeze holte als verdeelden, nevens eenige losfe ftukjes
Been, en verder eenige vuile etterftofFe. Het was dee-
ze holte, in welke de bovengemelde Pypzweer , die
langs de regter
Musculus PJoas gelegen was , eindigde.
De lengte van he^ bovenfte deezer holte, of van de
onderfte Ruggewervel tot aan de uiterlyke opening der
Pypzweer, was van twaalf duimen. Dit geheele ge-
deelte gezuiverd zynde , werd men gewaar, dat de
]|craakbeenige band , die
tusfchen de lighamen der twee
bovenfte Wervelen van het Hyligbeen behoorc te zyn,
geheel verteerd was, en dus eene opening liet: tus.
fchen de bovenfte Wervel van het Hyligbeen en de on-
derfte Wervel der Lendenen, zag men nog een klein
gedeelte deezes bands, ter dikte van eene pennefchagt,
^n van het lighaam der laatstgenoemde Wervel was al-
leen een dun en klein oneffen gedeelte der onderfte
plaat overig 3 dat geheel nederwaards geboogen was.
Van het lighaam der vyfde Lendenwervel, was om-
trend de bovenfte helft nog over. Dc kaakbecnige
band, die tusfchen hec lighaam deezer Wervel en dat
van de onderfte der Rug behoord te zyn, was meeren-
verteerd^en het lighaam der laatstgenoemde Wer-

-ocr page 253-

Van het Watergezwel enz;. 239

vel, was aan den voorkant van het bandagtig Beenvlies
ontbloot, en reeds zo veel voor en nederwaards geboogen,
dat hec maar anderhalf duim van de bovenfte Wervel
van het Hyligbeen afgelegen is; zo dat het verfchil des
afftands, in die voorv/erp, vergeleken mee eene welge-
ftelde en ineengedroogde Ruggegraat, op
deeze plaats
is, drie en een half duim; want in deeze laatfte, was
den afftand vyf duimen. Wyl derhalve, de lighamen
der Wervelen bynaar geheel ontbraaken, was de holle
beenbuis der Ruggegraat § 174. voor zo verre de Len-
denen betreft, van vooren door geen beenftofFe be-
fchermd of geflooten: weshalve het hardevlies, dat hec
einde des Ruggemergs en de Paardeftaart bevat, alhier
niet geveseigd was, maar bloot lag, en egter was het
niet vernield of in gedaante veranderd. En fchoon
de etterige ftoffe en eenige beenfchilfers dit vlies gefta-
dig bedekt hadden , en hetzelve langs de Pypzweer
door de uiterlyke lugt getroffen was, hééft nogtans de
Lyder geen ondraagelyke pyn of ftuipen gebade. De
fchuinfche uitfteekzels van de bovenfte Wervelen van
hee Hyligbeen en de drie onderfte Wervelen der Len-
denen, waaren door beenftoffereeds zodanig vereenigd,
dat ze geen onderlinge beweeging meer toelieten; doch
deeze bev/eeging, was tusfchen de derde en vierde
Lendenwervel zeer vry, zodanig nogtans, dat de
doorn
der vierde Lendenwervel, in plaats van eenigfins ne-
derhellende te zyn, reeds opwaards geboogen v^^as: de
doorn der vyfde Lendenwervel en die van de eer-
fte des Rugs, zyn reeds op en voorwaards geboogen.
Even dus is ook het geval, van den Geboghelde by H1

Q 4 CA"

-ocr page 254-

AM.

a40 Van het W\'atergezw el enz.

DANUS befchreven, in welke het lighaam van de 7de
8, 9 en lode Ruggewervel door Beenbederf verteerd
was. Hy vondt by deeze het Ruggemerg alleen door
zyn eigen bekleedzelen gedekt, zonder dat den Lyder
ooit geklaagd hadt van die toevallen welke gewoon zyn
te volgen op de kwetzing van het Ruggemerg
(t).

Het volgende geval is niet minder aanmerkelyk, waar
van het voorwerp me^e door Hovius wordt bewaard.
Een Kind tusfchen de 4 en 5 jaaren oud en zo het
fcheen gezond, werd nadat het twee dagen te voore
met den Vader zonder ongemak nog wel twee uuren had
gewandeld, geheel Lam aan de onderfte Ledematen,
om
welk ongemak de Chirurgyn van der Do in den
ifte April 1745. by hetzelve gevraagd werd. Deeze
vondt, dat den doorn van eene der Ruggewervelen agter-
waards was uitgeweken, en oordeelde hierom met recht,
dat de lighamen van eenige W-ervelen door het Been-
bederf waar mede andere waaren aangedaan, tot
elkan-
deren uaderden, en dat het hier door gedrukte Rugge-
merg de Lamheid veroorzaakte. Ten dien einde liet
hy vcrvaardige en gebruiken die Werktuigen, welke
nevens eene gepaste houding, het overhellen der Wer-
velen verhinderende, fomwylen gelegenheid geeven, dat
de drukking van het Ruggemerg en de daaruit voortko-
mende Lamheid benomen
worden; en dat dus de naaste
aan eikanderen gelegen Wervelen, als het Beenbederf op-
houd , door beenftofFe faamengroei jen de een vaste Boghel
jnaaken.Doch de uitkomst beantwoordde geeDfios aan het

be\'

(f) HiUI, ib.

-ocr page 255-

Van bet Watergezwel enz, 241

begeerde. De Lamheid nam toe, wyl het water en de
afgang niet alleen onwillig maar zelfs zonder gevoel
ontlast werden. De uitzetting des Rugs werd groo-
ter, het Kind voorwaards overgeboogen, en tusfchen
de doornen der onderfte Rug- en de bovenfte Lenden-
wervel groeide zydwaards uit een bol en zagt Gezwel,
zynde (gelyk naderhand by de opening van het Lig-,
haam duidelyker is gebleeken,) een verlenging van het
bandagtig
Beenvlies, dat de doornen van binnen be-
kleed. Dit
Gezwel met eenen naauwen hals ter zyden
tusfchen deeze doornen voortkomende, werd uiterlyk
in eenen zak veranderd: en wyl men hetzelve zorg-
vuldig tegens alle fchaaving zogt te befchermen, was
zulks oorzaak, dat de Werktuigen van geen verder
gebruik
konden zyn. TefFens kwamen \'er in den om-
trek van de Lendenen en Dyen , op onderfcheiden tyden,
Verzweeringen van eenen kouden aart, welken, zon-
der ontfteeking doorgebrooken en ontlast zynde, we-
derom gefloten werden. Daarnaa kwam aan den bui-
ten kant en aan de drie kleine toonen van den eenen Voet
(even als of die deelen waaren gebrand geweest,) een
groote blaar, welke geopend zynde deedt zien, dat
het daar naast onder gelegen deel verftorven was: het
verftikte fcheidde wederom gemakkelyk, doch de twee
kleinfte toonen vielen af, waarnaa de plaats gefloten
v.\'erd. In de maand November opeobaarde zig een
even gelyke toeval aan den anderen Voet,dat insgelyks
ïnet
verlies der twee kleinfte toonen genas. De uit-

s^etting der Ruggegraat en het voorgemelde zagt Ge-

Q 5

-ocr page 256-

wsm

242 VAN HET WATERGEZWEE, ENZ,

zv/el groeide merkelyk, waardoor het Kind moer en
meer gekromd, en de Borst en het Bekken als tot eikan-
deren geboogen werden;egter had het bynaa geen pyn,
v/as vrolyk, ar en dronk wel, als het eens de gemak-
kelykfle legging op de zyde verkregen had; maar wyl
de Pis cn afgang gedtiurig en ongevoelig wegliepen,
moest het tot reiniging dikmaals behandeld worden, \'c
welk zeer moeielyk viel, en dan kermde het fterk van
de pyn, doch die maar alleen even boven den Boghel
was: daarenboven ontdekte men onder de behandeling
niet alleen eene groote losheid en beweeging in de Rug-
gegraat omtrend de Boghel , maar voelde en hoorde
ook tevens, het heel onaangenaam geknars van ont\'
blotte Beenderen, welken op eikanderen gewreeven
werden. Ondertusfchen kwamen \'er van tyd tot tyd
Verzweeringen aan de Dyen, doch dezelven werden alle
weder geneezen. In de maand November van \'t Jaar
1746. werden de Beenen wederom door het koudvuur
aangedaan : dc verftorvene deelen werden door het
gezonde afgewurpen, en de plaatze weder gedekt,
Eindelyk nam in \'t Jaar 1747. de zagte zwelling op
den Rug in grootte veel toe , werd ontfteeken ,
brak door en ontlaste zeer veele papagtige ftoffe :
twee dagen daarnaa ftierf dit Kind met zwaare ftui-
pen , naa ruim 2 Jaaren te hebben geleden. Het
Lighaam geopend en het belcedigde deel zo goed
als in dergelyke omftandigheden doenlyk is in zyn ge-
heel uitgenomen zynde, zag men van vooren, tusfchen
de bovenfte Lendenwervel en de agtfte Rugwervel, in
plaats van de lighamen dier Wervelen, een zeer dik

vlies i

-ocr page 257-

Van bet Watergezwel enz, 243

vlies, op welks midden de nederdaalende groote flag-
ader gelegen was. Dit vlies was van binnen niet op-
gevuld, en had naaüwelyks de helft der lengte, als wel
in den natuurlyken ftaat 9 lighamen van de gezegde
Wervelen met haare tusfchen gelegen banden zouden
vertoonen- Dit was \'t ontaart overblyfzel van het Been-
vlies en bandagtig bekleedzel, dat de lighamen deezer
Wervelen wel eer bekleed had. Van onderen was het-
zelve nog gehegt aan den, overgebleven ring der boven-
fte Lendenwervel, en van boven aan het Lighaam der
agtfte Ruggewervel: ter zyden bevatte het de nog ove-
rige ftukken der zydelyke uitfteekzels van de verteerde
Wervelen; van agteren was hec vervolgd met hccband-
agcig Beenvlies, dac hec binnenfte der doornen bedekt,
behalve dat den binnenkant van den doorn der onderfte
Ruggewervel, en den binnenkanc des doorns van de
bovenfte Lendenwervel, van alle bekleedzelen ont-
bloot , op elkanderen als glad gefchuurd waaren; en
het was ter zyde, dat dit vlies tusfchen deeze twee
doornen uitwaards in eenen zak verlengd werd. Daar-
enboven, zag men ter zyde uit dit vlies als verfcheide
buizen voortkomen, welke wel eer de beginzelen der
Pypzweeren waaren geweest. Dit vlies geopend zyn-
de bleek, dat hec niet meer aan de lighamen der 6dc
en 7de Ruggewervel was gehegt geweest, en welken
hierom van alle bekleedzelen ontblooc waaren. Men
^ondc de inwendige holte met vuile ftoffe cn brokken
Been bezec, zo dax hec Ruggemerg als vergaan was.
Maar binnen de vyfde Ruggewervel die nog eene holte
hadt behouden, en daar boven, als mede
binnen hec

hol

fi

-ocr page 258-

a4S Van het Watergezwel enz;.

hol der bovenfte Lendenwervel, en daar beneden, was
het natuurlyk gefteld. De lighamen der ifte, ade en 3de
Ruggewervel hadden niets meer overig; hierom moes-
ten de 4de en 5de Wervel voorover zakken: het lig-
haam der 4de Wervel was van boven naar onderen
fchuinsch afgefteeten , zo als ook het lighaam der
jde , niet zo zeer door Beenbederf , dan wel door
dien het van bekleedzelen ontblootte bovengedeel-
te van het lighaam der opperfte Lendenwervel, teegens
deeze twee Wervelen des Rugs gelegen was; dat on-
der de behandeling van het Kind eene zeer onaangenaa-
me knersfing gemaakt hadt, die egter ook ten deele voort-
kwam , door de fchuuring der doornen van de boven-
fte Lenden en onderfte Ruggewervel, als mede door
de wryving der nóg overige zydelyke ftukken der ver-
teerden ifte, ade en 3de Ruggewervel ;zo dat alle deeze
Ecenderen, als op
eikandecen glad gefchuurd fchynen.

Een gezond en wel gefteld Mysje 14 Jaaren oud,
viel agter over, met den Rug op eenige uitfteekende
fteenen, en eenige tyd daarnaa werd haare Ruggegraat
geboogen, en kreeg van agteren in het midden eene
verhevenheid. Eenige maanden daarnaa , openbaarde
zig naast deeze Boghel een zagt Gezwel, \'t welk ge-
opend zynde, veel dunne vogten ontlastten:ook konde
zy nog gaan of ftaan, en kreeg verfcheide koude Ge-
zwellen , waarnaa zy zeer vermaagerd ftierf. De Hoog-
leeraar J. F.
Crell, die het lighaam onderzogt,
vondt dat de doornen van de 4de tot aan de 9de Rug-
gewervel van agteren boven den anderen uitftaaken.. Het
yghaam der jde en
6de Wervel was als afgeknaagd;

dac

-ocr page 259-

Van het Watergezwel enz. 20

m

dat van de 7de was bynaar geheel vergaan: \'t weinige
dat \'er van onderen van overbleef, was met de over-
blyfzelen van de 8fte zo vereenigd, dat men de plaats,
alwaar ze door een band onderfcheiden waaren geweest,
niet onderfcheiden konde. Dat van de 9de ontbrak
geheel, en het lighaam der lode was van boven reeds
aangefteeken. De beginzels van eenige Ribben , ter
plaatze daar ze met de aangefteekene Wervelen waaren
vereenigd geweest, hadden mede Beenbederf onder-
gaan , en egter hadt de Borst, van binnen , geen ge-
meenfchap met deeze holte gekregen. Voor *t overige
komt dit geval zeer wel over een met het gene
Plat-
ner
in \'t Jaar 1744. omtrend deeze zelve tyd befchree-
ven en afgebeeld heeft (u).

Een jong Metzelaar, met veel kragt een zeer groo-
te fteen willende verplaatzen, voelde eenige kraaking
omtrend de Lendenen, waar op hevige pyn volgde,
waarnaa hy niet, dan eerst met behulp van een hand-
kruk, en daarnaa met krukken onder den
Oxsl, moeie-
lyk gaan konde. Eindelyk konde hy met de uitgeftrekte
Lenden nog ftaan nog gaan: vervolgens kwam \'er eerst
aan dc regter zyde der Lendenen, en daarnaa even boven
de regter Liesch, een zagt Gezwel, welk laatfte met
het eerfte fcheen gemeenfchap te hebben. Het laatfte
geopend zynde, ontlastte veel etter, waar op het eer-
fte geheel wegftonk. De opening gaf geduurende vyf
Jnaanden veel etteragtige en weyagtige ftoffe, en de
Lyder ftierf heel vermaagerd, 4 Jaaren nadat hy door
het verplaatzen der gemelde fteen bezeerd was.
Züin-

(«) J. f. creu. feftip gibbsz» 1745.

-ocr page 260-

wmm

24Ö. VA n. het wa terg e z w el e

oer, die die Lighaam opende, zag-cmtrend de Len-
den, aan den vooricant, eene harde en ais klieragtige
zelfftandigheid, zes dwarfche vingeren lang en twee
breet,. boven welke.eenige Wervelen zo .Verre van een
gefcheiden waaren, dat men den kleinfteh vinger tusfchen
dezelven konde plaatzen : de bovenfte van deeze ^ dié
de, onderfte des Rugs,maakte, was van Beenvlies ont-
bloot, zwart., door Beenbederf aangefteeken en broos j
dus was ook de gene die daar boven lang, zynde op
een na.a de onderfte-des Rugs; de Lcndenwervelen,on-
der de bovengemelde harde _zelfftandigheid gelegen 3
waaren insgelyks zwart, door Beenbederf aangedaan ,
even-als haare banden en defchuinfche uitfteekzels, zoo j
dat met eene hgce drukking deezer deelen, het Rugge-
merg tusfchen dezelven te voorfchyn ivwara. Het Darm.
been
os lliim was aan den binnenkant mede van Beenvlies
ontbloot. Een Proefyzer m de Pypzweer der Liesch
gebragt, ging langs de bedarve Lenden- en onder^
fle Ruggewervelen tot in de holte der Borst. De
eerfte twee jaaren naa het doorgeftaan geweld, heeft
dit Mensch, hoewel met hevige fmerten* nog konnen
werken, (v) Zie ook § 257*

De lighamen der Halswcrvelen worden fomwyien
öok wel door Beenbederf aangedaan,, maar \'t is ten
Uiterften zeldzaam , dat zy, met behoud van het leeven j
tot een volkomen Boghel geraaken :■ ii^eest altoos fter-
ven de Lyders met verlamming van;alie de Ledema-
tcq , eer de Boghel volkomen, is«

. ^ ■ DÜ-

(irj Épii. ïii c. Cent. 7. obl. 8i.

69

-ocr page 261-

Van het Watergezwel enz. 24t

Duverney zag een voorwerp, in \'t welk de zes
bovenfte HaisWervelen door Been vereenigd , maar
een ftiik maakten* Het lighaam der bovenfte Wervel
Was voorwaards gedrongen , en liet twee openingen over,
als eene van boven en eeae van onder, welke een klei-
ne vinger bevatten konden. De tweede Wervel w^as
met deszelfs tand agterwaards gedreven, zoo, dat de
tand niet met de eerfte Wervel geledert was, zynde
meer dan twee derde deelen van deeze opening verwyd ,
laatende omtrend twee Ivnen afftand, tusfchen haar en
hec agter deel der bovenfte Werve!; waaruit men be-
fluite moet, dat by het leeven het Ruggemerg aldaat
gedrukt geweest is; egter heeft hy zo lang konnen lee-
ven , tot dat alle de gezegde Wervelen door Beenftoffe
vereenigd zyn geworden (\'iiy).

M auch art zag een\'Boere Mysje oud 20 jaaren j
met een Boghel in den Nek, die langzaam gegroeid
was, en welks verhevenheid door de tvpeede en der-
de Halswervel gemaakc werd: hec Hoofd was hier door
zodanig voorwaards geboogen , dat hy het met zyne
handen niec konde oprigten, en de kin was als aan het
voorfte des Hals gehegt: haare fpyze konde zy gemak-
kelyk doorzwelgen, maar het drinken was moeielyk,
Wyl ze den drank door eene pyp moest zuigen (x).

Een Boer 20 jaaren oud kreeg een gebooge Hals, voel-
de M?einig pyn, doch werd Lam, en voornaamlyk aan
^^ onderfte Ledematen, en ftierf cenige maanden daar-

m

Ziéijte lier Beenderen. D. à. p, iep.
(*) Haller disp. chir. T, a. p. 3öó, de Luxat Niichse.

I

-ocr page 262-

a4S Van het Watergezwel enz;.

naa. Men vondt naa den dood de eerfte Halswervel ter
breedte van eenen dwarfchen duim van de tweede Wer-
vel verwyd: tusft;hen de regte en fchuinft:he Spieren,
welken het Hoofd oprigten, was zeer veei ftoffe, als
eene vetagtige, gelegen; de band welke het agter ge-
deelte der twee bovenfte Wervelen vereenigd , was
ruimer dan natuurlyk, en maakte wederzyds een Ge-
zwel , dat mede veel vet in zig bevatte: het vlies dee-
zer twee Gezwellen werd gemaakt, of door den gezeg-
den band zelfs, of was \'er van voortgekomen. De ge-
melde vetagtige ftoffe vulde mede de tusfchenwydte
der twee bovenfte Wervelen, welke tusfchenwydte hier
tegennatuurlyk was: maar tusfchen deeze Wervelen en
het harde bekleedzel des Ruggemergs, was eene veel
danner ftoffe vergaaderti Dewyl de bovenfte Wervel
van de volgende afgeweeken, en den band waar door
de
laatfte Wervel met het Agterhoofdsbeen verbonden
is, gebrooken was, zo raakte ook de tand der volgende
Wervel de eerfte niet: beide deeze Wervelen waaren
op verfcheiden plaatzen door Beenbederf aangedaan,
zo als ook het Agterhoofdsbeen by deszelfs groote gat.
Saltzman, die dit geval heeft waargenomen, meld
nog een dergelyk van een Kind van 8 jaaren, \'t welk een
bukkend Hoofd gehad hadr. Hy vondt in hetzelve niet
alleen het Agterhoofdsbeen, maar ook de lighamen der
Hals en Ruggewervelen door Beenbederf aangedaan. ("3?)

Een Jongman , die agterover gevallen was, hadt
in het begin , buiten eenige pyn , geen toevallen,

lang-

(y) act. pbys. med, a. 219.

-ocr page 263-

.71

Van het Watergezwel enz. 249

langzaam verloor hy het verraoogen van zyn Hoofd op
te regten, en kreeg een Boghel tusfchen den Hals en
Rug, waar door den Hals voorwaards krom groeide, en
het Hoofd nederhelde. Hy leefden in deezen toeftand,
zonder eenige verlamming,nog drie
jaaren,vier maan-
den en eenige dagen; wanneer hy door het zydewee
Uit koude veroorzaakt overleed. In deszelfs doode
Lighaam vondt men in een Etterzak verfcheide ftukken
van de bedurve lighamen der drie bovenfte Ruggewer-
velen , nevens de gefcheide ftukken der lighamen van
gemelde Wervelen. Ik heb tans deeze gebrekkige Rug-
gegraat voor my liggen. De lighamen der twee onder-
fte Halswervelen zyn door Beenbederf aangedaan ge-
weest; doch derzelver geneezing is reeds zo verre ge-
vordert, dat zy, met verlies van eenige zelfftandig-
heid, door eene nieuwe beenftofFe reeds weêr aan el-
kanderen zyn gegroeid , en dat \'t ondergedeelte van
hec laatstgenoemde lighaam weder gelyk is : maar de
lighamen der twee bovenfte Ruggewervelen zyn geheel
verteerd, en voor het meerder gedeelte, onder de ge-
daante der bovengemelde ftukken in hec Ettergezwel
gevonden: hec hghaam der tiende is mede aangeftee-\'
ken geweest, raaar is meerendeels nog overig. De bo-
gen der cwee bovenfte Ruggewervelen, welken van de
lighamen derzelver afkomftig zyn, en die haare groote
holte moesten voltrekken , zyn door
Ancbylofis der
ft^huinfche uitfteekzels vereenigd , doch zoo, dac de
doorn der elfde Ruggewervel (die anders bynaa loodly-
op den Rug ftaat}zodanig voorwaards is
geboogen,
dat zy niet den doorn der twaalfde een regten boek
nïaakt.\' het Hoofd en den Hals voorover
hangende,

R werd

lil

■ .|i

i
i

f!

■ft:

II

-ocr page 264-

Van het Watergezwel:, enz. ï2j5

werd de uitfteekende Boghel gemaakt, door de doornen
der bovenfte Rugge- en onderfte Halswervel.

Tans beft:houw ik een ftelzel Halswervelen, aan \'t
welk zyn zeven doornagtige uitfteekzels, doch maar zes
lighamen, nadien dat der tweede vergaan is, waarnaa
de lighamen der eerfte en derde Wervel tot eikanderen
genaaderd en vereenigd zyn, zoo, dat de linker zyde
van dit vereenigd ftuk fmaller is als dat der regter zy-
de. Van den boog, welke de tweede Wervel ter zy-
de moest uitgeeven, om het groote gat te voltrekken
§ 175. is aan de linker zyde niets overig, dan die zyde
des doorns, welke, fmaller dan natuurlyk, met de daar
boven gelegen zyde des Doorns van de derde Wervel
tot één beenftuk veranderd is , en het fchuinsch ne-
derdaalende uitfteekzel der derde Wervel , ligt op
het fchuinsch opgaande uitfteekzel der eevfte , doch
is \'er
niec mede vereenigd : maar aan dc regter zy-
de is een gedeelte van deezen boog overgebleven, en
met een dergelyk gedeelte der eerfte en derde tot één
beenftük gegroeid: en de fmalle wortel des doorns van
de tweede Wervel deezer zyde,is alhier vereenigd met
een dergelyk deel der eerfte Wervel; zo dat het overblyf-
zel der derde Wervel met de eerfte en tweede een onbe-
weeglykftuk maaken,en is
dus gefteldjdat hetHoofd voor-
waards en naar den linkerkant heeft moeten overhangen.

De volgende Waarneeming my voorkoomende, na-
dat men § 256, pag. 22a. airede hadde afgedrukt ,
heb ik egter uiec konnen nalaatcn , dezelve, alfchoon
het hier
de plaacs niet is, daarby te voegen.

De ftoute doch niet Vermeecéle onderneeming, ea
daar op gevolgde gtiukkigc herftelling,
eener-^eer af-

fchu-

-ocr page 265-

Van het Watergezwel enz;. 251

m

fchuwelyke en teffens gevaariyke Ziekte heeft voor
veele jaaren in de Provintie vao Languedoc vry veel
^erugts gemaakt.
demarq.üisVizzANi,een Heer
van hooge geboorten, hadt geduurende vyftien jaaren
aan zyn Hoofd Verzweeringen gehadt, welke dikmaa-
ien, behalve zwaare pynen, ook Slaaperigheid, P-il-
hoofdigheid en andere gevaariyke toevallen hadden ver-
oorzaakt, en zig verfcheide ryzen door de
ecus ont-
last. Zyne eigenaartige kwaadfappigheid onderhield de-
zelven ; en waaren daarenboven gecnüns vermindert
door de w^ulpsheden van de jeugd. Zeer voornaame
Mannen in ItaÜën, getroffen door den fchielyken voort-
gang deezer Ziekte, op \'t einde van \'t Jaar 1709. en
het begin van \'t Jaar 1710. durfden de nodige
Operatiën
niet onderneemen: eensdeels dewyl zyne leevenskrag-
ten hun zeer gering voorkwamen: anderdeels wyl
ze
afgefchrikt waaren door het vrugteloos gebruik der uit-
en inwendige middelen, geduurende bynaa vyfden jaa-
ren. Het betrouwen dac den Lyder fteldc, in de be-
oeffening der Genees- cn Heelkunde van Montpellier,
deedt hem de ongemakken van eene lange ryze ter Zee
en over Land onderneemenjen hy kwam aldaar inMey van
""t Jaar 1710. De Heelmeester De la Peyronie , aan wiens
Zorge hy zig over gaf, vondt aan het Hoofd twee Pyp.
2^weeren, in welken men eene groote kruidnagel zoude
hebben konnen infteeken: de eene aan het bovenfte
van het Voorhoofd naby de
Fontanel; en de andere een
duim breet ter zyde van deeze , omtrénd het hnker
^pperhoofdsbeen. Het ganfchc vel des Voorhoofds was
gezwollens en eens groote buil vertoondde zig evea

R s be-

-ocr page 266-

a4S Van het Watergezwel enz;.

boven den wortel der Neus op de Voorhoofdshollen.
De dikte der wenkbraauwen nevens de uitpuilende oo-
gen , welke door de oogleden niet gedekt konden wor\'
den, maakten \'c aangezicht affchuwelyk. Den Lyder
loosde een groene en heel ftinkende etter door de Neus,
en uit derzelver agterfte gedeelte door den Mond: der-
gelyke ftofFe vloeiden ook in groote menigte uit de
Pypzweeren, als hy verbonden vperd, voornaamlyk zo
men de reedsgemelde buil drukte; door welke laatfte
bev/erking deeze buil als ledig werd , en de vingers in
de Voorhoofdshollen inzakten. De Pypzweeren wierpen
deeze ftofFe beurtelings als fpringende uit, \'t welk be-
antwoordden aan de verwydingen der flagaders, even
als naa de panbooring , het bloed of andere ftofFe
boven het hardevlies opryst. Een fterke inademing
Vvierp dezelve insgelyks naar buicen. Wanneer raen, de
etterftofFe ontlast zynde , het Voorhoofdsbeen fterk
drukte, dan werd men eene kraaking gewaar, ten be-
wyze, dac \'er beenftukken bedorven cn ten deele ge-
fcheiden waaren. Beide de Voorhoofdshollen waaren
door een rondagtig Beenbederf doorboord, \'t welk we-
derzyds ook het onderfte gedeelte des Voorhoofdsbeen
Verteerd bad, doch hec midden was nog vast.
Delà
P e y r o nie, naa alvoorens de kwaadfappigheid verbee-
terd te hebben, maakte twee openingen in de voorge-
melde buil, een ter w^ederzyde , die gemeenfchap
maakten roet het Beenbederf der Voorhoofdshollen ;
en toen konde hy door ieder van deeze een proefyzer in
de Neus brengen , en teftens in de ooghollen, nadien het
Beenbederf niet flegs
hec gewelf deezer hollen, \'t welk

doof

-ocr page 267-

Van het Watergezwel enz;. 253

door het Voorhoofdsbeen gemaakt wordt, maar ook
dac gedeelte van het Zeefbeen, dat men \'t
Os Planum
noemt, doorknaagd had. Wyders konde men het proef-
yzer tusfchen Bekkeneel en hec hardevlies beweegen,
zo verre het Voorhoofdsbeen zig uitftrektte. Men be-
flooc, ai het gene van hec Voorhoofdsbeen was aange-
fteeken , weg te noemen. Maar als men een dien ein*
de al het vel des Voorhoofds weggenomen hadde, dan
zoude hec vel der flaapen en van hec Opperhoofd, zig
niec verre genoeg hebben konnen uicftrekken, om zulk
een groote vlakte te dekken: hierom werd \'er eer reg-
ter en linker zyde eene laag bytmiddelen gelegt, laa-
tende tusfchen haar een ftrook vei, van den -wortel der
Neus tot aan de
Fontanel, waarnaa de twee zyden vaa
hec Voorhoofdsbeen ontbloot werden ter lengte van
6
duimen, en ter breedte van 2i duim. Vervolgens nam
hy de buitenfte tafel van het gezegde been weg, wel-
ke één ftuk maakte, doch dat op eenige plaatzen door^
boord was, en men vondc ftukken der onderfte tafel,
waggelende en half gefcheiden : deeze waaren verdikt
en zo verhard, dat ze door de beste ftaale werkciligen
Biet konden verbrooken worden. Egter moest men het
hardevlies, zo draa moogelyk was ontheffen, van dee-
ze door hunne zwaarte drukkende en fcherp prikkelen,
de brokken. Allerley Panbooren, Tangen, Sehaareng
Zaagen, Vylen , Hefcuigen en zelfs de loode Hamer,
werden hiertoe gebruikc, en hec oogmerk vjevd einde^
lyk volbragc: de uitgenomen ftukken hadden | deelen
meerder zwaarce als een gemeeq Voorhoofdsbeen, e.^
»\'aaren meer dan eens zo dit:, Daarnaa nam men opfe

jr-

V

J;"

-ocr page 268-

a4S Van het Watergezwel enz;.

wm

weg het beenftuk, dat onder den overgelaaten ftrook
van hec vei gelegen was, zo dat byna hec geheele Voor-
hoofdsbeen uicgenonien is. Na dac hec overige bedur-
ven Been gefcheiden was, is het hardevlies gedekc ge-
worden door een dun vcl , doch dac niet bekwaam
was, dic vlies cegeas uicerlyk geweld ce befchermen:
waarom men den Lyder een zilver Voorhoofd liec maa-
ken, gefchildert ais natuurlyk, maar wyl dac door zy-
ne zwaarte hinderlyk was, gebruikte hy\'er naderhand
een van gefchildert linnen, naa alvoorens de holle lid-
teekens mec plukzel offyn linnen gevuld te hebben
(z).

Platner Schryfc onder de oorzaaken derBoghelwor-
ding is. het bederf van de lighamen der Wevelen. (ß)
Hy hadt een Geraamte vaneen Kind, omtrend twee jaa-
ren oud 5 op welks K.ugge,graac een Boghel was: die Wer-
vel, die als naar agteren gedreeven is, was van binnen
door Beenbederf verteerd. Hy hadc een ander Geraam-
te van een Kind, dat hy gisfte, vier of vyf jaaren oud
gev/eest te zyn, in heczelve zag men een Boghel
cib
dat de Wervelen der Borst, inzonderheid de 3de 4de
en 5de zeer veel naar agteren waaren uitgeweeken, zo dat
die uitfteekzels, welken den naam van doornen hebben ,
veel meer dan natuurlyk uitftaaken: de drie bovenfte
Wervelen der Borst en de twee onderfte van den Hals,
zyn naar den voorkant overgeboogen; inwendig zyn de
lighamen der Wervelen zodanig ontaart, dat van de

vier-

122,

(z) Ilift. de Ia Société royal d\',Science dtaWic a Montpellier, t. i.
se. d\'Chir t. i. 27s. t. es. si.
(_a) Platner Chyr, S 1145.

-ocr page 269-

Van het Watergezwel:, enz. ï2j5

vierde en zevende, \'een weinig doch van de vyfde en
zesde , niets van het lighaam overig is , maar al-
leen, alle de uitdeekzels te vinden zyn. De agtfte en
negende,waaren wel door Beenbederf aangedaan,doch
niet geheel doorknaagt, zo als de eerfte: en hoewel
dit gebrek de negende reeds merkelyk hadt getrof-
fen , was de Ruggegraat daar egter niet geboogen: de
Wervelen welke door Beenbederf bedurven waaren ,
hadden die kraakbeenige band niet, door welke de ligha-
men aan eikanderen gebonden worden. Dit is buiten
twyfFel, dat Kinderen en oude Lieden Gebogheld kon-
nen worden, als de lighamen der Wervelen bedur-
ven en door Beenbederf verteerd zyn: want dewyl de
Ruggegraat niet uitgeftrekt kan zyn, valt hec Hoofd
met de bovenfte Halswervelen door zyn gewigt voor-
over , waar door de agterfte uitfteekzels, welke den
naam van doornen hebben, naa \'t agterfte gedeelte uit-
zetten en de Boghel maaken (&).

Dat beenftukken verteerd en verfpreid konnen wor-
den , en geheel verdwynen , leerd hec volgende. Eeni-
ge gaan Mank , wyl het hoofd en den hals van het
Dyebeen gefcheiden zyn, fomvi\'ylen wordt het hoofd
nog in deszelfs holte gevonden: fomtyds is van deezer
deelen niets gevonden
(c).

Hendrik van Deventer , de Heelkonst in
Friesland eenige jaaren geoeffend hebbende,verliet de-
zelve , werd Doktor in de Geneeskonst, en begaf
2ig naar \'s Gravenhage, alwaar hy deeze konst, nef^

fens

ib. opiiscul. T. 2. 209.

(") Morg. d. fed. morb, ep. 46. 9. 10. 11, Ruisch Kab. 8. N. i°Sf

R4

-ocr page 270-

256 Van het Watergezwel enz.

fens de Vroedkunde, eenige jaaren geoefFend heeft:
maar te gelyk hadc hy geftadig zyne befpiegelingen ge-
vestigt , op dac gedeelce der Heelkonsc, \'c welk de
kwaade gedaancens, kroracens en fcheefce der Kinde-
ren beenderen, by welke de Beenderen nog buigzaam
zyn, door
bekwaame Werktuigen cragc ceherftellen,
waarcoe hem nu hec beroep, dat hy in zyne jongheid
hadt geleerd , te weeten het gotid fmeede, zeer wel te
pasfe kwam, wyl hy hier door bekwaam was, om zelfs
Werktuigen uic te vinden en te bereiden, die toe dat
oogmerk bekwaam waaren. Die gevoegd by zyne op-
lettenheid, van eene menigte en langduurige ondervin-
ding, was oorzaak, dat hy van deeze gebreken zogt te
fpreeken, als een fchoenmaker van zyn leder, als zynde
de ftoffe en voorwerpen waarop hy dagelyks werkt.
Hierom meenden hy ook zo Wiskundig te werken, dat
geen ambagts man zekerder een ftuk werks konde be-
looven , dan hy in dit opzigt deedé, \'t zy tot verbee-
tering, \'t zy tot volkomen herftelling aan dien hy aan-
nam : ook werd zyn roem in deeze Konst zo groot, dat
hem dusdanige Lyders, van verfcheiden oorden, en
Natiën werden toegezonden ; maar de grondige kennis
en handgreep, deezer wetenfehap, hieldt hy voor zy-
ne Kinderen. Hy was ook zo verzeekerd van zyne be-
loften, dat hy geen geld vorderde, dan nadac hy de
beloofde verbeetering of geneezing volbragt hadt. Dee-
ze zelfde
Jutbeur zegt, verfcheidene Kinderen, die
jong waaren, herfteld te hebben, die door een Boghel
verlamd waaren aan de onderfte Ledematen: hy hadt
@ok in verfcheiden bejaarden zodanige Jamheid her-
fteld j

-ocr page 271-

Van bet Watergezwel enz, 257

fteïd : doch deeze laatfte konde naderhand de ftyve
keurslyve niet ontbeeren. Hy wist ook, door veele
voorbeelden, dat, door uiterlyke of innerlyke oorzaa-
ken , Beenbederf konde komen, aan de hghamen de?
Wervelen , die gemeenlyk met pyn begint : deeze
oordeelden hy door de Konst ongeneeslyk, als zynde
buiten het beryk der hand, of middelen.
Fabritiüs
Ab a q^ü a pen den te, maakte ook voor zig en an-
dere, Werktuigen voor Boghels. (j; Hoe opgekrom-
pen Ledematen, door Werktuigen, weder langzaam
geboogen worden , ziet men by
Scultetüs,
(e) Hl ld anus, (ƒ) L. Heister, (g) Falop-
pius hadt waargenomen, dat in Boghels verfchei.
dene Wervelen tot één been werden.
(0) Palfyh
hadt gezien, een gedeelte eener Ruggegraat, dat naar
binnen was gekromd, in welk men zag , dat de ligha-
men van twee Wervelbeenderen, benefFens de fchuin-
fche en dwarfche uitfteekzels van vier anderen, door
Beenbederf ten eenemaal waaren weggegeeten, veroor-
zaakt door een Ettergezwel, dat cntflaan was in het
kannaal des Ruggemergs. De Lyder hadt met deeze
gekromde Ruggegraat tien jaaren geleefc, doch met
lamheid der onderfte deelen. (O
Ruisch hadt uit
een Geboghelde zeven Ruggewervelen, welken zo ge-
boogen waaren, dat het lighaam van de bovenfte Wer-
vel,

(d) Chirurg, p. so6. 631.

(«) armament. Tab. 54,

(f) de Combustionibus 14. 15.

(g) med. Wirarn. n. SPI- P- 9S4\'

(h) de Luxât. & fraft. osf. prsaf. p. 159.

(«yPalfyn osteolog. p. 30 7-

R s

û

-ocr page 272-

258 Van het Watergezwel enz.

vel aan het lighaam der onderfte door Ancbylcfis ver-
eenigd was, en hadt verft;heide voorbeelden, dat ee-
nige lighamen der Wervelen vernietigt waaren , en
ontbraaken (Ä):
ée proces/en Spinozi maaken dan hec ge-
zicht des
uicerlyken Boghels. (/) B u F F o n Befchryfc een
voorbeeld, waar in de vyf Lendenwervelen een Bult
maakcen, daar men de doornagtige uicfteekzels op onder-
fcheid: maar de lighamen der vier laacfte Wervelen zyn
vermindere,en als in eikanderen gefmolcen, zoo dac men
ze niet onderfcheiden kan: alleen is de eerfte geheel,
doch meer dan natuurlyk neêrwaards geboogen. (ra)
Mo-
rand
hadt een gedeelce van eene Ruggegraac, die in-
waards gebult
was: de lighamen van twee Wervelen,
en de fchuinfche eu dwarfche uitfteekzels van vier an-
dere , zyn geheel verteerd door Beenbederf, naa een
Ettergezwel dac zig in de holce der Ruggegraac ge-
vormd had; dit Mensch hadt mec deeze kromme Rug-
gegraac tien jaaren geleefc, doch lam aan de onderfte
Ledematen (
jz). Camper heeft onder het grooc getal
van Boghels, die hy verzaameldheeft, eenige, daar van
vyf zes en agc Wervelen de lighamen ontbreeken.
(0)
Hovius heefc een voorv/erp, in welke het lighaam
der derde en vierde Lendenwervel geheel ontbreekt,
ea het voorfte deel van het lighaam der vyfde Lenden-
wervel is nederwaards geboogen, en door
Jncbylofis

ge-

fi) aanm. 67. naaml. der rarityt. p. aii.

O) ib. aanm. 67. PI. 36. Fig. 54- 55.

(m) EufFon Cabin. du Roy. ï. 3- N. aip. 104.

(n) Petit, anat Chir. i. 114.

(*) ib. p. 3.

-ocr page 273-

Van hjet Watergezwel euz.

gehegt aan hec bovenfte deel van het lighaam dcf eer-
fte
Wervel.En een ander, der Rugge, beftaande uit agt
boogen §175- in\'t welk de lighaamen der bovenfte Wer-
vel met de onderfte vereenigdzyn zoo dat de lighamen der
zes tusfchen gelegen Wervelen
ontbreeken. HüNAüld,
die met opzet van de Boghels fpreekt, geeft \'er deeze
Befchryving van. Dooreenen val, flag of fterke pooging.
Worden fomwylen de uiterlyke banden der Wervelen,
als van een gerukt of gebrooken, en het beenvlies ge-
fcheurd : het bandagtig lighaam, dat tusfchen de Wer-
velen gelegen is, wordt geweld aangedaan. Hier-
op volgd dan ontfteeking , en verettering van deeze
deelen: de ftoffen die de Wervelen onderfcheid , lang-
zaam verteerd zynde, zakken dezelven op eikanderen ,
waar door de Ruggegraat tegennatuurlyk gekromd wordt:
het kwaad gaat voort, en de lighamen worden aange-
fteeken door Beenbederf, waar door ze ligtelyk te ver-
teeren zyn,wyl zy uic eene fponsagcige zelfftandigheid
beftaan. Derzelver dikte nu mede verminderende, wordt
de Ruggegraat meer en meer krom, en daar wordt tien
Boghel gebooren. De doornagtige uitfteekzels fchynien
uitwaards te ryzen. Veele worden vereenigd; en ;3ls
dan is de regtheid der Ruggegraat onhêrftelbaar. Zo
het kwaad tot het Ruggemerg, of deszelfs zenuw\'
je
overgaat, moet men de ongemakken, die deeze dec-
ken konnen voortbrengen, afwagten: ook worden on-
<^erfcheiden deelen aangedaan , nadat het Beenbederf
de Wervelen van den Hals, van den Rug of die der
Lendenen aandoet. Een voorbeeld van dit gebrek geeft by
in de aldaar bygevoegde afbeelding; dat hier vieriiglia-

m

nicn

-ocr page 274-

Van het Watergezwel enz;. 521

men vereenigd zyn » bewyzen zo veele dwarfche én
doornagtige uitfteekzels. De bovenfte Wervel ligt op
de volgende, dewyl de midden band vergaan is: maar
is met die niet vereenigd, ook zyn de fchuinfche uit-
fteekzels niet vast gegroeid De hghamen der;drie on-
derfte
Wervelen zyn vereenigd en maaken als één Wer-
vel ; en allen zyn ze hier door Beenbederf aangedaan.
Ik heb zegt hy, dit gedeelte der Ruggegraat, zelfs uic
een Mans lighaam gehaald, die voor twee jaaren, eene
leer met zyne fchouderen willende ophouden, fchielyk
eene hevige pyn gevoelde aan het onderfte deel van
den Rug, waarop een moeielyke beweeging volgden
der Ruggegraat, en daarnaa derzelver tegennatuurlyke
kromte, en uitfteeking der doornagtige uitfteekzels. De
zieke Wervelen waaren de vier onderfte des Rugs ;
en niet alleen waaren de lighamen der drie onderfte
Wervelen, maar ook derzelver fchuinfche uitfteekze-
len, onbeweeglyk vereenigd, waar by in eene twee-
de afbeelding nog vertoond wordt,een ander voorbeeld
van Beenbederf, \'t welk de Wervelen nog erger ont-
aart heeft. Hier zyn de lighamen van vier Wervelen,
door Beenbederf
zo ontaart en verteerd, dat zy van
vooren nauwelyks een duim breedte hebben; dewyl van
vooren de lighamen der twee middenfte Wervelen ont-
breeken , raakt het overgebleven deel,\' van het boven-
fte lighaam , dat van het onderfte : de dwarfche en
doornagtige uitfteekzels zyn geheel; dit is het gevolg
van eenen val. Jk zoude veele dergelyke gevallen kon-
nen bybrengen, als ik de Ruggegraat uit Kinderen,
jonge Lieden, Bejaarden en Ouden, welke ik in myn

Ka-

-ocr page 275-

Van hs t Watergèzwel en2i

Kabinet bewaare, wilde bybrengen. Even gelyk de zag-
te deelen door zweeren langzaam worden verteerd 3
dus worden ook langzaam en als zonder pyn de Beens
deren door Beenbederf vernietigt
(p).

N. hadt geduurehde vier k vyf jaaren veel pyn gelêi
den omtrend de Ruggegraat;de oorzaak onbekend zyn-
de, was hy behandeld
i even als of hy een Ongemak
in de Nieren had gehadt. Hy werd dood gevonden;
Geopend zynde, vondt men aan de linker zyde in dè
Borst en in den Onderbuik veel geronnen bloede JËy
hadt een groot Gezwel,
beginnende van de zesde Rug*
gewervelj en zig uitftrekkende tot aan
de eerfte der
Lendenen, voorzien van een dik vlies: dit vlies werd
weggenomen, cn was gevuld met bedurven vleeseh en
bloed: de onderfte Rugge en bovenfte Lenden wervelen,
waaren door Beenbederf geheel verteerd ,
zodat
Ruggegraat op die plaats geen ftevigheid hadt (?)<

N. hadt eene verouderde Aneurysma van de idorta^
ongelyk van oppervlakte, welkers agterfte hollighedeil
geplaatst waaren in gaten van de
3de 4de jde eti
<5de Ruggewervel. De dikke band, welke tusfchéri
de lighamen der Wervelen ligt, was zo wel als de ligha-
men der Wervelen gedeeltelyk verteerd , zodat het
Gezwel niet meer dan een of twee lynen afftands v^ü
het Ruggemerg was (f).
Uit dit alles blykt dan wederom, dat ook geen Ëréufé

vaö

Cp) ïltlnaiild. iiujest aa. ab.ictü vertebrarum. caries, autl, I?4a4
(?) Blegny zodiac. med. gall, s. febr. 48;
(r) Söminent. petropol. u 6. siS- tab, JS. f. s»

-ocr page 276-

a4S Van het Watergezwel enz;.

van het Ruggemerg, of uitzetting van de buis, die het-
zelve omvangt, gebooren wordt, alfchoon, op eenige
plaatzen, de holte der Ruggegraac voor eenen tyd van
Been ontbloot, en de bekleedzelen des Ruggemergs
door hetzelve niet gefteund worden. En het volgendeJ?e-
wyst zulks nog meer. Ik heb terwyl ik dit fchryve, het
bovenfle Wervelbeen van den Hals, van een volwasfen
Mensch voor my liggen,aan welk het geheele agterfte
gedeelte zodanig ontbreekt, dat men geen het minfte
merkteeken vindt waaruit men zoude konnen aftelden,
dat het \'er ooit was aan geweest ; ook weet ik zeer wel,
dat hec met de uicerfte voorzorge naa den dood isuicge-
fried-en, en ceffens , dat men niets tegensnatuurlyks op
die plaats van den Hals in het doode lighaam anders,
dan dit gebrekkig geftel gevonden heeft. De volgende
Wervel -van den Hals van dit zelfde Lighaam was even
dus gefteld.

§ 258.

Kan een val op den Rug, de Lendenen of eenig ander
deel, eene weigermg van iet dat fterk begeert wordt,
een onverwagt aanfchouwen van eenig akelig voorwerp
of deel, als eene Vrouw geduurende haare zwanger-
heid-, door \'t een of ander van dit gemelde wordt aan-
gedaan, haare Vrugc zodanig roismaaken, dat dezelve
in eenig deel de gelykenis draagt van het voorwerp
of deeze aandoening? Dit vraagftuk, dewyl voop of
tegen hetzelve geen genoegzaame beflisfende oewyzen
zyn, zal altoos, een. ftuk van gefehil bly yen. Zy, die
weeten hoe gering het is, het gene wy kennen, in op-
zigt van het geue voor alle onderzoeking verborgen

blyft.

-ocr page 277-

Van het Watergezwel enz;. 524

tlyfc,zullen cle onrnoogelykheid van het voovaelgeen-
fins betwisten. Het zoude derhalve de ondervinding
alieenig zyn, die leeren konde, of hec laatfte een gevolg
van het eerfte wast maar wyl niet een ieder tot deeze-
proefneemingen genoegzame gelegenheid heefc, komt
het gezag van andere zeer in aanmerking, doch die
ftrydige gecuigenis geeven, en dus de zaak onbeflist
^aacen;en hierom wordt men vérpligc, mee de voornaam*
fte waarfcheinlykheid hier over ce redenceren.

Dat de Oudheid en het aantal van getuigen, in der-
gelyke zaken, niec altoos de waarheid bewyzèc, kan
men onder andere, aantoonen,uic demeenigvuldigeveï-
telzels van valfche- beyrugtingen en befmetcel^kheid
der vrouwelyke z:uiveringen, waaraan nog fommige ge-
looven,niettegenftaande klaar beweezen is,dac die ver-
digtzels zyn. En omtrend de zogenaamde Monftefs
zal het Hollandseh fpreekwoord waar blyven ^ dai alle
gelykenisfe mank gaan. Nadien hec zeer gemeen is,
dac zwangere Vrouwen op den Rug vallen, moesc heC:
Wacergezwel op den Rug of de Lendenen dagelyks
voorkomen, indien zodanige val hiercoe aanleiding kon-
de geeven. Het is zeer gemeen, dac eene Vrouw,
zq~;
draa zy verlost is, vraagd of haar Kind wel gefchapetï^
is, en hier van onderregt zynde, zegt ze hier over verwon-
dert te zyn , wyl zy, geduurende hec zwanger zyn, alS\'
Zeker onderfteld hadt, dat het een merkteeken vaa>
Schrik zoude gehadt hebben. En een groote menigmï
^^chapen Kinderen zyn\'er gebooren uit Vrouweiï!.
die Wezentlyk zeer onaangenaame en fchrikkelyke ont-
moetingen gehadt.;en voor derzelver ■ g,ovolgen. ot«-

S 2 tréfid

-ocr page 278-

a4S Van het Watergezwel enz;.

trend haare Vrugt met rede zeer bevreest geweest hebben,
(s\') Daarenboven, wanneer eene Vrouw, uit de gene die
by haar zyn, bemerkt dat haar Kind eenig letzel heeft,
zal zyden aart van hetzelve nog niet befchryven, maar
hier
vanonderregt zynde, vindt zy wel haast, by ver-
gelykmg , een voorwerp dat hier naa gelykende, haar
getroffen hecfc. Onder de Wanfchapenheden komt
niets meerder voor dan de Hazelip, een Ongemak wel-
kers voornaamfte toeftand altoos dezelve is. Heeft dat
Dier, dac tans zoo veel voorkomt, omtrend deeze deelen
iet affchuwelyks om te zien? Is het niet v^\'aarfchein-
lyk, dat dit Ongemak eene andere,doch altoos dezelve
oorzaak heeft? Men zegt, dac den Mensch van zyne
geboorte af, het geftadig voorwerp van Ziektens is,
maar niets verhindert te gelooven, dat ook van het
eerfte ogenblik dat hy aanvangt te groeijen , hy ook
door
Ziektens aangetast kan worden: en die dan dit te-
dere geftel, in het geheel of ten deelen, onnatuurlyk,
dat is
mismaakt konnen doen worden.

Onder de Ziektens der Ongebooren Kindcen, komt
voornaamlyk de Waterzucht dikmaalen voor. Hoe veran-
derd deeze niet, naa de geboorte, de deelen die \'erdcor
uitgezet konnen v/orden! Maar behalve deeze deelen,
kan de Waterzucht, voor de geboorte,ook het Hoofd
en dc Ruggegraat uitzetten, \'t welk in den verderen Ou-
derdom, de Beenderen van deeze deelen beleccen: der-
halve , deeze oorzaaken in beiden plaats hebbende ,
kan alleen in het eerfte geval eene mismaaktheid voor-

ko-

{$) Sinelli obf. fur les accouchem. 2. 249. Haller. opusc. anat, 152-

-ocr page 279-

Van het Watergezwel enz. 205

\'komen, waartoe zy in het iaaifte onvermoogende is:
men
overweegt hier by, het gene van de veranderin-
gen der Beenderen te voore § 249. gezegt is.

Immers heeft men in voldraagen Kalveren het Wa-
terhoofd waargenomen. (J) En B i
d l o o hadt de gefple-
tene Ruggegraat uic Dieren, («) dat niet vremd is,
Wyl ook deeze voor de geboorte in haare natuurlyke
gefteldheid konnen veranderd worden.

Van Doeveren Ontleede in \'t Jaar 1760 een Lam dat
voort naa de geboorte geftorven was, hebbende twee
Hoofden doch maar een Borst , twee voor en twee
agterpooten , en daarenboven een Watergezwel
der
Lendenen, doordien de doornagtige uitfteekzels der drie
onderfte Lendenwervelen gefpleten, en de grootfte holte
van het Hyh\'gbeen van agteren niet gefloten was

De Vlinders of Kapellen hebben haare Vlerken en
overige deelen op
eene volmaakte en allerkonftigfte wy-
ze famengevoegd, als zy nog in de Pop beftoten zyn ;
en wanneer op het tyjftip dier gedaant-verwisfeling,
deeze deelen niet wel geplaatst en famengevoegd zyn,
dan komt ook de Vlinder wanftallig te vooifchyn,
Swammerdam wist door een konstgreep tetnaaken,
dat de Kapellen in haare Vleugels en andere deelen
zoo
mismaakt waaren als hy wilde

Pyer

(t) act hafii. I. obf. 131. Ruiscb klspvl. aanm. 4. eph. b. c. d. g,
® s. obf. 230.

C») Exerc. an. p. X93.

Spec. obf. acad. c. i. Tab. 4. fig. 2.

Swararaerdam Biblia Naturje T. a.

S3

K,

ifÓ

-ocr page 280-

Van het Watergezwel enz;. 527

Pyer opende een Hond, die, zonder Voorpooten
gebooren zynde, naar de wyze der Menfchen op de
agterfte Beenen wandelde: indeezen Hond ^ontbraken
de Schouderbladen niec, en een klein mismaakt Been
was op de plaatzen der Bovenarmen onder hec vel ge-
boogen. (re) Dus werd een Kind gebooren zonder Ar-
men , maar in het midden der plaatfe, alwaar de Ar-
men vaa den romp voortkomen, was een klyn lang-
werpig tepeltje naa eene wrat gelykende mec vel be-
Icleed: by de opening vondt men de Schouderbladen
natuurlyk en een klyn overblyfzcl van hec Hoofd des
Opperarmsbeen
(y).

Eene Vrbuw baarde drie Kinderen, hec eene was ge-
beel wel gefchapen en Jeevendig: aan het tweede ont-
brak niet als dac het Agterhoofd met een Vleeschge-
zwel bezet was: het derde was zo mismaakt, dat het
naauwlyks naar een Kind geleek. (2) Een ander de
elfde rys zwanger zynde Baarde tweelingen; de eerst»
geboorne hadt geen Armen, de laatstgeboorne was na-
tuurlyk; voor beide was maar eene Nageboorte, (a)
Een ander Baarde Tweelingen van zeven maanden,een
gezond Jongetje en een Mysje, dat van het Hoofd
tot de Dyen zeer Waterzuchtig was. (ft)
Den ys ver-
loste Tweelingen die aan eikanderen waaren gegroeid,
dc eene hadt een Hazemond, zelfs met fplyting van

de

(x) Pyer Eph. n. c. d. a. a S.

(y) Comm. petrop. 6. 257.

(z) Panhol, inft. an. c. 4, 83.

(0) acad. pctropol. T. 6. ts6.

(1} tpUife BoKr|«iï obf,

-ocr page 281-

Van het Watergezwel enz;. 528

de Bovenkaak en hec gehemelte des Monds (c): en hy
zag op een anderen tyd Tweelingen van zeven maan-
den, een Jongetje \'t welk gezond leefden en Wclge-
fteld van Leden was, hec andere een Dogte\'rtje, dat
zo verre ik uit de Befchryving en afbeelding nagaan
kan, gelyk was aan het Kind waarvan
Morgagni
melding maakt § 99. (^d) In Augustus van *t Jaar 1763.
verloste eene Vrouw van drie Kinderen, naar gisüng
zes maanden dragts. Twee derzelven waaren welge-
maakt, het derde was Wanfchapen; doch hadt om-
trend dezelve lengte als de twee anderen. Dit Kind had
aanden linker Voet alleen de duim en de twee naastge-
legen Vingers, aan den regter de duim, de twee naatst
gelegen Vingers en de pink , anders waaren de deelen
beneden den Navel gelegen
welgemaakt, en gelyk aan
die der twee anderen. Omtrend den Navel was eene
opening, zo
groot dat ze eene gemeene Schryfpen
zoude doorlaaten , waar door een voornaam gedeelte
van het dunne Gedärme; buiten den Buik gefloten was.
Als men van den Navel den omtrek
neemt, wordt hét
ganfche Bovenlyf Wanfchapen zeer dik maar na-
tuurlyk van kleur bevonden, eindigende met eenen ftom-
pen breeden top, zonder uiterlyk bewys van Ribben^
Schouders, Armen Hals of Hoofd. Van agteren, van
de fplyting der Billen af tot op het bovenfte breeds
toppunt toe, is dit deel platagtig, zonder eenige vetr
beventheden: maar van voren, even boven de Darm-

.breukj

(*) ampt. der Vroedem, p, aoi.

{O ib. pag. 178.

S4

-ocr page 282-

68 Van het Watergezwel enz.

breuk , is eene diepe fleuf, die gemaakt wordt, dooï
dien , aan ieder zyde van deeze, als door eene Mam het
deel verheven wordt; en in het midden deezer verhe-^
ventheid is een kuiltje, zo als voorkomt wanneer door
het Knoestgezwel der borften de tepel inwaards wykt:
dit
fchynen de Borften te weczen. Boven deeze verhe-
yendheden wordt den romp fchielyk dunner,en eindigt
met een breeden flomp. Men zoude door het gevoel
geoordeeld hebben, dat de voornaame uiterlyke zwel-
ling van den romp veroorzaakt werd door Waterzucht
in het Vetvlies; en toen het voorwerp, geboogen tus-
fchen de twee anderen Kinderen gelegen, koud gewor-
den was, hadt de Romp de indrukzelen der deelen
behouden, welke dezelve geprangt hadden, doch die
door zagte behandeling, en hec vry ophangen in vogt,
fveder verdweenen, Waarfcheinlyk is hec Hoofd
binr
ijen hec bovendeel des Romps verborgen, maar de zeld-
zaamheid van het voorwerp is oorzaak, dac men het
lEot verdere nafpooring niet heefc geopend, Indien deeze
drie Kinderen niet all? leevendig gebooren zyn, \'t welk
men niec zeker weec, dan zyn zy maar in of even voor
de geboorce geftorven , wyl \'er by hen geen bewys
van bederf worde gevonden. Ik heb die voorwerp her-
haalde ryzen by H o v.i u s, welke daar van beziccer is,
met het uicerfte genoegen gezien, Eene Vrouw, die
van tweelingen zes maanden zwanger was, verloste in
\'t Jaar i68ö in eene der Voordeden van Scraasburg van
^én deezer, \'t welk korc daarnaa ftierf. Den volgen-
den dag baarde zy het andere , d^c nog Hoofd nog
had a en volgens twee afbeeldingen, die \'er van

-ocr page 283-

Van het Watergezwel enz;. 530

zyn, veel overeenkomst hadt met het voorwerp van
den Heere Ho vins , met dit onderfcheid nogtans,
dat de Armen niet ontbraken. De Hoogleeraar
Mar,
gus
Mappius, die dit geval befchryft, konde van
de Vader het openen van dat lighaampje niet verwer-
ven , alleenlyk mogte hy op de plaats daar het Hoofd
behoorde te zyn, eene ligte infnyding maaken, waar uit
een lymig water vloeiden (e).

De Heer Heurman Profesfor in de Geneeskunde
te Koppenhagen, zag in \'t- Jaar 1754- tweelingen zes
maanden dragts, een Jongetje dat welgemaakt was, en
een Mysje mede welgefteld, uitgezondert aan \'c aan-
gezicht. Zy hadt maar één Oog met zyn twee ver-
eischte oogleden voorzien, doch gelegen daar de Neus
behoorden te zyn,in een oogbol, \'t welk gemaakt was
door, de Voorhoofds- en Bovenkaaksbeenderen: de Re-
genboog fcheen uit twee deelen famengefteld te zyn,
doch welke boven en onder vereenigd waaren: wyders
washetKristallyn- en Glasvogt enkelvoudig,maar twee
duqne gezichtszenuwen kwamen in den oogbol, welken
de gewoone vliezen hadden. Boven dit Oog puilde ee-
ne zagte buis uit, die de lengte van vier lynen hadt,
meest door vel gemaakt, van agteren geflooten van
vooren open, maar deeze was in derzelver holte niet
gefcheiden (ƒ).

De Dieren, welke verfcheiden jonge draagen, bren-
gen onder andere gezonde, fomwylen een voort dat

wan-

(f) Marcus Mappius, Hiftor, de Aceplialis.

(f ) Bemcrkuns der Arzcneiwisfenfchaff, T. i, p, 315. Tab, 4,

S5

-ocr page 284-

2^0 VAN HET WATEROEZW EL ENZ.

war ftallig is. Dezelve Vrouwen baaren dan eens een
Kind mec hec
Watergezwel der Lendenen bezet, en
tusfchen deeze
wederom andere die wel gefchapen.
zyn § 114.
Die zonder Armen of Beenen gebooren wor-
den
, hebben merendeels nog een kennelyk overblyfzel
van het
deel, dat in zyn groeijing verhindert is. (g) De
Keer Hovius vertoonde my hier een voorbeeld van,
in
een voldragen eerstgebooren Jongetje. De linker
Bovenarm is ij- duim lang, de Onderarm i duim, en
deczen eindigt in een zeer kleine pink, en een daar-
naascgelegen vinger , die beiden nacuurlyk fchynen. De
Bovenarm was opwaards uitgeftrekt, en den Onderarm
zo geboogen , dat hy met de eerfte een regte hoek
maakte , en agterwaards over de fchouder geboogen
was, zo dat de vingers tegen de zyde van den hals
gelegen waaren. De regter Bovenarm ontbreekt, maar
daarentegen is den Onderarm van eene natuurlyke leng-
te, beweeglyk omtrend de Schouder. De voorhand
eindigt in drie vingers, te vi^eeren de pink, en dc twee
daaraan volgende, maar
is kwalyk met den Onderarm
geledert, en in dervoegen gelegen, dat de Rug van
denzelven, tegens de zyde van hec lighaam, en het
vlak daar van uitwaards gekeerd is, en kan niet uit-
geftrekt worden
, maar maakt met den Onderarm een
regte
lyn; foorcgelyke voorwerpen heb ik ook in de
verzaameling van den Heere
de Visshe» gevon-
den. Men heefc meermaalen Kinderen gezien, die

ee-

(g) Bartho!. c. i. 209. academ. petropol. 6. 257. ttt 3. 189.

Êchcnk. monft, hiftor. p. 35. 40.

(b) HaOerop. an. p. 211.

-ocr page 285-

Van het Watergezwel enz;. 271

eenig Lid of Ingewand overtollig hadden, (h) Het
is niet
onwaarfcheinlyk, dat veeltyds dat overvloedi-
ge het
eenige overblyfzel is vah een ander Kind, dat
voor \'t overige in \'s Moeders lighaam vergaan is. (iy
Maar men kan niet
vfel hier van afleiden overtollige
vingers, die met eene natuurlyke gedaante en geleding
aan Handen of Voeten,of ook wel aan beiden te gelyk
gevonden worden.
Ruisch befchryfc een dergelyk
Veelvingering
Geraamte dat hy bezat, aan welks regter-
hand zeven, en aan de linkerhand zes vingeren en een
dubbele duim gevonden werden : de regter-voet was
voorzien van zes toonen, de linker hadt \'er negen. (Z)
Hy meld nog van een ander , dat aan de regterhand
zeven vingeren,en aan de hnker zes vingeren met twee
beiwasjes hadt; en aan de linker Voet waren negen
vol-
komen toonen. (m) Saviard fpreekt insgelyks van
een eerstgebooren Kind,\'t welk aan ieder Hand tien vin-
geren , en even zo veel aan de Voeten hadt (n). Mr.
Godeheu de Reville, Kommandeur van Maltha
en Korespondent van de MaatfchappyederWetenfchap-
pen , heeft
aan Reaumitr het volgende voorbeeld
medegedeelt.
Gratio Kalleia , gebooren uiteen
Vader die zeven Kinderen hadt, kwam
ter waereld
snet zes vingeren aan Handen en Voeten; dc zes

vin-

(/; Morgagni, de fed. morb. ep. 48. 56. bonnet const. de !a \'Nattire\'
18o.

Eph. n. c, d. 1. a 6. 7. obf. hS, a 9. 10, obf. ü, JJanIsol.
ib. aio. Schenk, ib. 38. i. Kailer qp. an. p. -Ou.
0) Na<™i. der rariü. p. 22S.
(«") ib. I. Tient. p. 9Só.
(\'0 obf.
117,

-ocr page 286-

27® Van met Watergezwel enz.

vingeren der Handen zyn volmaakt welgefteld, en hy
beweegt ze allen met het zelfde gemak. Die der Voe-
ten zyn wanfchapen en maaken een foort van kroon j
waar door de Voet eene lelyke gedaante heeft. Deeze
Gratig, op zyn twee en twintigftejaar getrouwd zyn-
de, heefc vier Kinderen gekregen, als
Salvator,
George, Andre en Marie. Salvator, die
de oudfte is , werd gebooren met zes vingeren aan
Handen en Voeten; de Handen zyn niet zo wel gefteld
als die van zyn Vader, maar de vingers der Voeten zyu
welgefchikt. Deeze
Salvator is 19 Jaaren oud
zynde getrouwd, en hadt ter dier tyd twee Zoonen en
een Dogter met zes vingeren aan Handen cn Voe-
ten , en eene andere Zoon die \'er maar vyf heeft.
G e-
osg is
tweede Zoon van Gratio, is gebooren met
vyf vingeren aan Handen en Voeten , doch men be-
fpcurJ eenige wangeflalte in de Handen , wyl de dui-
men langer en grooter zyn dan natuurlyk, cn men
voeld in \'t midden derzelven een foort van fcheiding,
als of\'er twee vingeren onder een bekleedzel zyn. Dc
vyf vingeren van de Voeten zyn natuurlyk, uitgezon-
dert dat de twee eerfte des linker Voets aan elkanderen
gehegt zyn. Deeze
George getrouwd zynde, heefc
gekregen drie Dogters en een Zoon, de twee oudfte Dog-
ters hebben ieder zes vingeren aan Handen en Voeten,
de derde Dogter, die zes Vingeren aan ieder Hand en
den regter Vr
ec draagt, heeft \'er maar vyf aan den Im-
ker Voet,
die ook wel gefteld is. De Zoon heeft maar
vyf vingeren aan Handen en Voeten.
Andre derde
Zoon van G r a t i o, is gebooren met vyf welgemaakte
vingeren aan Handen en Voeten, en heeft verfcheiden

KjD»

-ocr page 287-

Van het Watergezwel enz. 534

Kinderen verwekt die geen wangeftalte hebben. Maar
iVi
a r ie , Dogter van G r a tio, hoewel zy gebooren
is met vyf vingeren aan Handen en Voeten, heeft eg.
ter aan de dnimen derzelven eene wangeftalce als Ge.
orgie, doch de vyf vingeren der Voeten zyn natuur-
lyk. Zy
is i8 jaaren oud zynde getrouwd, en heeft
twee Zoonen en twee Dogtereh gebaard. Een der Zoo-
nen heefc zes vingeren aan den eenen Voet, de drie an-
dere Kinderen zyn welgefehapen. Hier ftaat nog aan
te
merken, dat de Kinderen van Georgië, die zes
vingeren hebben, naauwlyks met de Handen eenig werk
konnen verrigten;
een van deeze Kinderen heeft twee
vingers zonder nage\'s,en
een ander Kind heeft\'er twee
gekromd en bynaar lam. De Zoons van Salvator
hebben de Handen en Voeten beter gefteld en konnen
werken,
(o) Van Doeveren kent omtrend Gronin-
gen eene Vrouw, die
reeds voor de derde maal een
Kind gebaard heeft met zes vingeren aan de eene Hand,
fchoon \'er nog van Vaders nog van Moeders zyde eene
oorzaak te vinden is, nog ook geen fchrik of inbeel-
ding kan befchuldigt worden." (p) Ook kan hy in Gro-
ningen gezonde Ouders, die, zelve uic de geboorte
mëc geen fmet of wangeftalce behebc zynde , onder
haar agt Kinderen \'er vier hebben, die eenigfins wan-
fchapen zyn,
en wel drie van deeze omcrend de Voe-
ten, en de oudfte is de vierde vinger des regter Voets

niec

f\'») Reaumur art cle faire Eclore ïes póulets, fecond edition. t* S»
377. Bonnet confid. fur les corps orgatiifés. T. a. p. 307,

(f^ O. van Doeveren Specim. obf. academic. 57.

-ocr page 288-

274 VAN HET WAÏERGEZW EL EN2.

niet op de natuurlyke plaats maar op de middenfie ge-
legen, en aan den linker Voet ontbreekt de tweede en
derde vinger. De tweede en derde Zoon iiebbsn geen
wangeflalce gehadt, maar dc vierde heeft zes vingeren
aan den regter Voet , te weeten twee duimen , de
twee naastgelegene zeer klein en de twee overige als
in
eene fchede van het vel bevat, aan den linker Voet
zyn de tweede en derde vereenigd ea de vierde ont-
breekt, De vyfde en zesde Zoon zyn welgefchapen,,
de zevende wqrd gebooren zonder beenig bovendekzei
van het Hoofd. Het agtfte Kind een Dogter, heefc
aanbelde de Voeten alleen den duim en kleinften vinger,
en van de linker Hand is de middenfte vinger met de
naastvolgende vereenigd, van de reater heefc de eerfte,
vinger het laatfte lid dubbel, en de rniddenfte js met
de volgende vereenigd
Jacob Rühe, Heelmees-
ter te
Berlin, is gebooren met zes vingers aan ieder
Hand en Voet,
en iiadc deeze byzonderheid van zyne
Moeder
Elïzabeth Rohe, die ze wederom hadt
vsu haare Moeder
Elizabeth Storstman, ge-
boortig van Roscok.
Elizabeth Rühe bragt dic
over aan vier van haar agt Kinderen, welken zy ver-
wekte by
Jean-Christian Ruhe, die niets on-
gewoons, nog aan Handen nng aan Voeten hadt.
Jacob
Ruhe, één van. haar zesvingerige Kinderen, trouwde
in\'t Jaar
1733. te-Dantzig met Sophie Louise de
Thun gen, die rnede niets ongemeens hadt; hy heeft
by haar zes Kinderen gekregen, twee Zoons zyn zes-
vin-

y) ib, c. fS- 260,

-ocr page 289-

Van het Watergezwel enz;. 275

vingcrig geweest. Een van deeze, Jacoe Ernst,
heeft zes vingeren aan den hnker en vyf aan den regter
Voet, en aan de regter Hand één zesde vinger, welke
men heeft weggefneden, en aan de linker ter plaatze
van den zesden vinger alleen
eenewrat.M AüPERTitis
die dit befchryft zegt, dat hy te Berlin , ook eene
vremdcling heeft gekend die zesvingerig was , maar
welkers geflacht hy niet naaawkeurig heeft können na-
fpooren; doch deeze hadc
wederom zesvingerige Kin-
deren , en
men verzekerde hem , dac deeze byzonder-
heid omtrend
deeze vingeren , in dat geflacht, zeer
lang erfelyk is geweest
(r).

Sedert langen tyd zyn , in eene zekere Familie in
Duitschland, alle de perfoonen gebooren met twaalf
vingers en twaalf toonen, welke byzonderheid ook uit-
gedrukt wordt door den naam van dat geflacht, te wee-
ten
Bilfingsr , door eene kleine verandering afgeleid
van het Hoogduitsch woord vielfinger.
(s) In \'t Jaar
1695. werden van een Kind dat dood was de Voeten
\'c
eerst gebooren ; het Hoofd was zeer groot, van \'t welk
door de behandeling den Hals gefcheiden werd. De
Heelmeester F o u
r n i e r opende het Hoofd door eenen
haak, waar uit 5 of 6 pinten water vloeiden, waarnaa
men het konde afhaalen, als wanneer het weder uitge-
fpannen zynde nog
grooter, fcheen dan.dat van een vol.
^asfcn Mensch. Het aangezicht was
mismaakt. Maar
Seffens
had dit Kind aan ieder Voet zeven vingeren, te

wee-

C\'") Lettre 14. oeuv. T. a. 275. edition de Lyon. 1756,
Nouveii. Bibliotheek Germatu T. tf, ifte pue. 4s.

-ocr page 290-

67<5 VAN het Watergèzwel ëkz.

weeten twee famengegroeide duimen , raaar de overi-
ge vingeren waaren gefcheiden.
De regter-hand hadd
agc vingeren waar van de- twee middenfte en de twéé
kleinfte
vereenigd waaren; de linker-hand hadt maar
zeven
vingeren, waar van \'er vyf gefcheiden, maar dC
twee
naast de pink gelegen vereenigd waaren. De voor*
voet en voorhand waaren een derde grootèr dan natuur*
lyk, moogelyk om dat zy totfteunzel dienden van een
grooter getal vingeren: de Handen waaren voorwaards
geboogen, eo men kon dezelve niet uitftrekken (J).

WiLLiüs kende een Apotheker, die, alfchoon uit
.welgeftelde Ouders gebooren, aan ieder Hand én Voet
maar drie vingeren hadt,te weeten de duim en de twee
naastVolgende: deeze verwekte by zyne Huisvrouw vee-
Ie Kinderen van beide de kunne welke alle het vereischte
getal vingeren hadden, Hy hadt ook in zyn maagfchap
eene Vrouw die gebooren was met een Voet korter
dan natuurlyk en aan welken de twee kleinfte Toonen
ontbraken , en deeze heeft twee welgeftelde Zoonen
gebaard. Deeze zelfde Man hadt aan eenen Haan en
t\\vee Hennen met de fchaar de middenfte vinger afge-
fneden welke hy naderhand afzonderlyk bewaarden i
en haare eigen eijeren liet uitbroeden, doch de Kuikens
waaren welgefteld. (M)Een perfoon van 32 Jaaren oud,
draagt van zyne geboorte af, aan de uiterlyke zyde
van den linker oogbol , een klein wit verheVen Ge-
zwelletje, \'t welk, wyl het zig gedeeltelyk over het

doof-

{t) Journal de Scavarii I, löjfl\'. \' .

(») afta Haftiiensi 3, obf< 9o, . . -

-ocr page 291-

Van het Watergezwel enz;. 277

«doorfchynend Hoornvhes uitftrekt, het Gezicht eeni-
germate
verhindert. Men konde hetzelve tot geen
geflacht of foort van Gezwellen brengen, dan toen
hy 14 Jaaren oud geworden was, en de kin mee
hair bedekt werd. Omtrend deezen zelfden tyd, zag
men, uit het midden van dit Gezwelletje, een naar hair
gelykend Iighaampje voortkomen, dat dagelyks groei-
de, en zig niet alleen over het Gezwelletje, maar ook
rondom hetzelve regts en links nitfpreidde, tot dat het
eindelyk over hec ganfche Hoornvlies flangswyze ge-
flingerd lag. De prikkeling, ontfteeking en verhinde-
ring van het Gezicht, hierdoor verwekt,gaaven aanlei-
ding om het uit te trekken, by welke gelegenheid men
door het gezicht en gevoel oncdekte, dac dit Iighaamp-
je een wezentlyk hair was, en dat door zyne hard-
heid den aart van paardshair fcheen ce hebben: doch
hier aan konde men naderhand te minder twyffelen, als
naa verloop van eenige dagen, wederom uic het raid-
den van hec Gezwelletje een dergelyk hair opgroei-
de, hec gene
vervolgens in allen opzigten, deeze zelf-
den aanwas legging en dezelve gevolgen had, totdat
men andermaal genoodzaakt werd hetxelve uic te plak-
ken, welke Bewerking geduurende agttien Jaaren her-
haald is, dan eens dan twee maaien in de twee maan-
den; ook is het wel gebeurt, dat \'er cwee hairen te ge-
lyk uit het Gezwelletje voortkv/amen. De onderlinge
beweegingen, welken tusfchen den Oogbol en de Oog-
leden wordt vereischt, was oorzaak, dat dit hair niec
anders dan over liet Gezwelletje eu het voorfte gedeel-
te.

-ocr page 292-

Van hjet Watergezwel euz.

te van het oog konde iiitwasfen. (i;) Dic hair was dan
niet alleenlyk buicen den natuurlyken grond
gewasfen,
maar had tefFens de eigenfchappen van diehairen,wei-
kers wortels
coc den tyd van vrugtbaarheid in beide de
kunne als onvrugcbaar blyven.- Zy, die niec gewoon
zvn, de wysheid van den
Scheler anders dan in groo-
te voorwerpen ce bewonderen , meenen een hair, als
hec eenvoudigfte deel des menfchelyken Lighaams, hun-
nen aandagc onwaardig
te zyn maar Boe rh a v e, die
een hair in zyne geboorce, groeijingfaamenflel en
nutcigheid, als hec verwonderenswaardigsc ondervVerp
van befpiegeling op eene zeer bevallige wyze voordraagc,
was van gedagce, dac hec doordringenst Verftand, met
sile moogelyke naarftigheid, het konftig Weeffel van
een hair, deszelfs Wortel en beginzei, en onderfchei-
dene manieren van groeij.en, geduurende een geheele
leeftyd niet
zoude konnen nagaan, maar genoodsiaakt;
zyn te berusten in hec gene de grootfte onderwyzer
heefc gefchreven, Genefis i, vs. n. 28. (w) Is dit on-
derzoek zo verheven en moeielyk, wanneer dic deel
reeds zyn natuurlyke grond bewoond, hoe moet men
dan niec dwaalen, als men door de reden v/il verklaa-
ren, hoe deszelfs worcelcje, dac 14 Jaaren de ftruik on-
zichcbaar befchermd , airede in de cedere vrugtzovrem-
de groeiplaats als het Oog is heeft konnen bezet-
ren.

■ Dat de Dieren van alle de reeds gemelde byzondere on-

go.

(v) Journal de Medecin. T. 24. pag. 323.

(w) Boerhave Orac de Comp Ceno in Piiyf. ^

-ocr page 293-

Van het Watergezwel enz. 540

geflcldheden niet vry blyven, blykt duidelyK: uit het vol-
gende.
Reaomür hadt eenige hoenders, die aan ieder poot
vyf vingers hadden,en heeft beloofd te zullen beproeven,
welke de uitwerking der voorteeling daar van zoude
zyn, wanneer dergelykcn
Haan gemeenfchap hadt met
eene gemeene Hen, of wanneer eene Hen niet vyf
vingers door eenen gemeenen Haan getreden waar (
k).

Macpertius heeft opgemerkt, dat \'er geen.Diereh
meerraaalen overtollige vingeren hebben dan de Honden:
natuurlyk wórden zy immers van andere viervoetige Die-
ren daar door ook onderfeheiden, datze vyf genagelde
hoeven of vingert aan de Voor-cri maar vier aan de ag=
terpooten hebben, aan welke laatfte den duim ont-
breekt: doeh het is niet heel ongemeen Honden te
zien, die óok
vyf vingers aan dc agterpoöten hebben,
in welke gevallen deeze overtollige vingers, fomwy-
ien volmaakt, fomwyleö onvolmaakt en als zonder ge-
leeding zyn (3?),

Dat hec geftel des Lighaams, wanneer beénen ge-
brooken of ontleed zyn , nieuwe Werktuigen tot ee-
ne nieuwe geleeding kan voortbrengén, worde eenig-
fins opgeheldert door het inenten der fpoóren in de
Hanekammen. Als men de kam een vinger breet bo-^\'
ven het Bekkeneel affr.yd, dan v/ykcn de randen in \'t
midden van elkander, en in die opening vvordt een klein\'
poortje gefteeken, niet grooter als een kennipzaad, \'c

wcllc

(•■«) Art d\'eclore des Oisfeuax Chap. 4
.h) Uitgezogt Verh. i D. p. 459. Linnéus amoen. ac. T. 4". p. 40I
Ssubenton Cabin\' du Roy. T. 5. in 4C0. p. 253. 296. Tianch. yx: IM\'iiÖ\'\'
IfS\'rtiiiï; T, 2. p.

-ocr page 294-

28a Van het Watergezwel enz.

welk meu van een levendig kuiken poot heeft af-
gefneden.
Dühamel deedt zulks met verfcheiden
jonge Haanen
, welken hy een ftukje van hunne eigen
ipooren op den kop ftak. Naa verloop van veertien
dagen of drie
weeken» hadden zig de fpooren, die door
het
beweegen der koppen niet afgevallen waaren, zo
vast vereenigd met de kammen, dat zy, in de maand
Juny Ingeënt zynde,- op \'t einde van dat Jaar, reeds
byna een
half duim lengte gekregen hadden. Hy hade
\'er gehadt,die ten einde van drie of vier Jaaren (onder-
ftellende in een opgerigten (land,) meer dan vier dui-
men lengte hadden. By
het Ontleede van deeze groote
hoornen, befpeurd men uitwendig een eelragtigen zoom,
die den grondfteun van den hoorn omvangt: en de huid
doorfnydende,ziet men dat denzelve eindigt aan deezen
zoom. Als de huid opgehgt^ en een gedeelte van dee-
zen
zoom weggenomen wordt, dan ontdekt zig een foort
van kasagtigen band ,
(Ligamentum Capfulare\') die de
iüplanting, of liever de gewrigcmaaking, van den hoorn
met hec bekkeneel belet tc zien. Deeze band wegge-
nomen zynde, ontdekt men verfcheiden peesagtige
banden,die, van de hoorn afkomende,fommige uitloo-
pen in eene geucswyze holce der Neusgacen, andere
in hec bovenfte der Ooghollen , of op verfchillende
plaaczen van het agcerhoofdsbeen (2).

De hoofdbeenderen, en wel voornaamlyk de boven-
fte , zyn in Jonggebooren Kinderen nog zeer onvol-
maakt

(z) Natuurlyke Hiftorie voJgens het fyftema van Linncus, iftc Deet>
%di Stuk, pag. 35",.

-ocr page 295-

VAN «ET WAT\'ERGEZWÈL ENZ."\'\' sBr \'\'j

maakt en voor een groot gedeelte Kraakbeenig,
hierom fchynen ze als door tusfchen hun gelegen vlie-
zen onder elkanderen verbonden , doch konnen door
nicerlyke drukking eene tegennatuurlyke
gedaante ea
legging verkrygen; en zo zy dan dus famengrocijen ,
dan krygt zodanig Hoofd eene ongefchikte gedaante;
Eiaar vrelke by fommige Volkeren voor bevalliger als de
naturlyke gehouden is.
Vesalius dagr, dat de onder-
fcheidene gedaanten der Hoofden, welke men in by-
zondere
Volkeren waarneemt, veel afhing , van de
wyze op welke de Hoofden der eerstgeboorne behan-
deld werden, (a) Ten tyde van
Hildanüs , pleeg men de
Kinderen, tGt herftelling van fommige Ziektens,.een
Etterdracht in den Nek te zetten, tusfchen de eerfte ea
tweede Halswervel ijnaar wyl de
Erwt of het geen hier
toé gebruikt %verd,op deeze plaats ligt uic de Zweer ge-
raaktte, werd men genoodzaakt een verband te gebruiken:
maar hec Hoofd hier door gekneld wordende, groeide
minder in wydce maar meer in de hoogce. (è) Onder de
Peruaanen zyn \'er veelen, v/elkers Hoofden
eene cegen-
nacuurlyke en platte gedaance hebben, nadien men de
Hoofden der Kinderen, van de geboorte af tot den ou-
derdom van vyf Jaaren
tusfchen twee plankjes gekneld \'
houd, waarvan het
eene tegens het Voorhoofd en \'t ande-
ïe tegens hec Agterhoofd in den Nekgeplaatft wordt, (c)
Maar de Schryvers die zulks verhaalen , melden niet ;

dat

(") Vefa]. I, 5.
: Hiid. D. I. Aanm.
42. Ruifch. p, 1036.

(<:) GarcilafTo, de la Vega Hift. des Yncas. i. 485. Chr. d\'Acugna ret«
la Rivier des Amazones. 143. la Condamine, ryze naar
Ziiid-Ameri\'sa. ,

T 3

-ocr page 296-

w-^^ het watergezwel en?.

m

dac de Kinderen, welke uit zodanige door konst veran--
derde Ouders gebooren worden, als erfelyk en zonder
deeze Bewerking foorcgelyke Hoofden verkrygen:
waarom
hec bedenke^yk voorkomt, het geneHiPPoKRA-
TES Schryfc van die Volkeren, welken om de byzonde-
re en langwerpige gedaante hunner Hoofden, oudtyds
\'Macrocepbaïi genaamc werden, (i) Van deeze zegt hy,
geen ander Volk heeft dergelyke Hoofden: de eerfte
oorzaak, waardoor deeze lange Hoofden voorcgebragc
zyn, fchynt een oorzaak of voorneemen geweesc te
zyn, om dezelve door drukking zodanig ce maaken;
daarnaa heeft de Natuur daar. coe haar aandeel toege-
bragr. Dic oogmerk kwam in hen op, wyl ze dezul-
ken zeer edelmoedig oordeelden , welke langwerpige
Hoofden hadden. Om hier aan ce voldoen, maakcen
^Y door dfukkhig der handen, hec zagte en buigzaam?
Hoofd
van het eerstgebooren Kind langwerpig , en
dwongen hec verder door banden en bekwaame Werk-
tuigen dus te groeijen, dat het zyne rondheid verloor
en in lengte toenam, ^saderhand werd dic oogmerk en
deszelfs uitvoering niet meer vereischt, wyl deeze coe-
ftand natuurlyk werd, en de Kinderen uic de zodanige
gebooren ook zonder uiterlyke drukking langwerpige
hoofden verkreegen. Nu egter worden \'er dusdanige
piet meer gelyk voorheen gebooren , v;yl als door
achteloosheid der Menfchen , dic oogmerk a!s buiten
gebruik geraakt is. (e) Dit komt nogtans vremd voor,
dewyl ontelbaare en dagelykfche voorbeelden aantoonen,

dat

((i) Plin. 6. 4. Pompon ,Me!a. i, 19. 41.

(e) De Acr, aq. eï Joc. c S.

-ocr page 297-

vän het Watergezwel enz. 2b3

dat de uiterlyke gebreken of wanftalligheden, die naa
de geboorte veroorzaakt zyn, bynaa nooit door voort-
teelingen overgebragt worden. Men kan aan de Kin-
deren niec zien datze door befnedene verwekt zyn. Die
vrywillig, of door orgeluk, drukking , Ziektens of
door Heelkundige
Opera-tien, een of meer deelen ontr
aarc bebben , verliezen, of gefcbonden zyn, brengen
evenv?el welgefchapen Kinderen voort; wanc hadden ze
buDS gelyke voorcgebragt, dan zou men tegensvvroordig
moeielylc konnep nagaan, welke eigentlyk de natuur-
lyke gedaante behoorden te zyn, Veele Vrouwen heb-
ben immers de ooren doorboord: andere doorfieraaden
verlengd of doorfcheurd: andere door beugels plat ge-
drukc; zonder dac men egter iec dergelyks in haare
Kinderen
gewaar wordt c ook zouden de misdadigers
we! willen, dat de reekenen hunner voorige ftrafFen
voor erfFelyke vlakken aangezien
werden. Het is im-
mers nodeloos, zeldzaame voorbeelden aan te haaien;
want die uit Befnedene Ouders gebooren worden ont-
breekt de voorhuid niet, en de Dieren die men de
(taart of ooren affnyd, brengen Hvelge£chapen Jongen
voort: een werktuig , zo konftig famengefteld als
een vinger is,, kan door geen Ziekte worden voortge-
bragt, en immers worden \'er Kinderen gebooren, die
niet een, maar verfcheiden deelen mismaakt hebben (ƒ ).

(f) Schenk Obf. p. 709, Eph. n. c. d. i. a. 3. p. 17. hafa.
lio: .

f. 259.

-ocr page 298-

2§4 Vak het Watërgezwei enzv

§ 259.

Dewyl *er fomtyds in eene famielie verfcheiden wef"
den gevonden,
welken Gebuk waaren of Mank gin-
gen , heeft men daar uit befloten, dat deeze gebreken
erfelyk können zyn. Doch nooit zyn \'er Kinderen met
zodanige wanftalligheden gebooren,maar,eerst wel ge-
fchapen zynde, krygen zy deeze^ongemakken lang daar-
naa; en wel door oorzaken welken \'er te voore niec
haaren. Alleenlyk kan men zeggen, dat ze terwaercid
komende in dervoegen gefteld zyn,dac, in den volgen--
den ouderdom, of de Ruggegraac of de Heupen eene
Ziekte moeten krygen, welkers roodzaakelyk gevolg
is, of Gebult of Mank te worden , \'t welk niet gebeu-
ren zoude indien men die kwade gefteldheid konde ver-
hinderen. .

260.

Door Bult verftaa ik, eene tegennatunrlyke uitzetting
van de Borst ter zyde of van agteren, welk gebrek zeer
onderfcheiden is van dat gene ik elders een Boghel
noeme, als mede van dac Ongemak, waar door de Rib-
ben in Kinderen eene kwaade buiging krygendc het
Borstbeen doen opryzen, welke kwaal de vermaarde
Haller befchreeven heeft, (g) Deeze Bult wordt in
fommige gemaakt, gedeeltelyk door de dwarfche uit-
fteekzels van eenige omgewentelde Ruggewervelen,
maar wel voornaamlyk door de fcherpe bogt, welke
eenige Ribben moeten verkrygen, om van de naar de
2ydé gewekene en te gelyk gedraaide Wervelen voor-
waards

(g) op Pak-Obf. 1».

-ocr page 299-

Van bet Watergezwel enz, 235

V^aards te komen. Derhalve is deeze Ziekte een on-
Vermeidelyk gevolg van de kwade buiging der Rugge-
graat, voor zo verre dezelve de Borst helpt maaken en de
legging van de Ribben beiluurt. Maar deeze fcheefheid
of tegennatuurlyke buiging en omwencehng der Rugge-
graat, is wederom het gevolg van die Ziekte (welke
ook haare oorzaken moogen zyn,) waarin dezydelings
geboogen Ruggegraat derzelver vermoogens verliestjom,
als de persfing ophoud, de natuurlyke uitgeftrekthcid
Weder aan te neemen.

Immers ziet men nooit eerstgebooren Kinderen welke
een Bult hebben, zelfs neemt dit Ongemak doorgaans
dan eerst zynen aanvang, wanneer zy reeds lang heb^
ben konnen gaan, en wordt gemeenlyk aan het meer-
der uitwyken van hec
eene Schouderblad hec eerst onc-
dekc, door dien de ondergelegene Ribben worden op-
geligt, en als dan vindt men tevens, dat de Rugge-
graat haare regtheid verliest, en aan de zyde daar het
andere Schouderblad als dieper ligc eene holce krygt,
Wyl de Ribben aldaar nader aan elkanderen
komen en
maar eene flaauwe bogc maaken: daar in tegendeel de
tegens haar overgelegene Ribben , wyl de Wervelen
waar mede ze geledert zyn, eene bogt maaken, van
den anderen verwyd worden, en celfens om voorwaards
te komen, mee eene fcherpe kromte zig ombuigen;
en deeze kromce is het voornaamlyk welke de Bult
Vertoond. Derhalve , zo men de fcheefwording der
^^ggegraat konden voorkomen, of in haaren aanvang
geneezen, gelyk als veelmaalen door bekwame Werk-
juigen gefchiedt is, dan zoude \'er geen Bult groeijen.

T ^ lo-

-ocr page 300-

yan het Watergezwel enz.

Indien de Ruggegraat op meer als eene plaats eene
kwaade buiging en omdraaijing ondergaat, zo als by
groote Bulten altoos gevonden wordt, dan wordt het
Bekken
eenigermaten als omgedraaid, en de eene Heup
vertoond zig hoger dan de andere , nadien het Hy-
ligbeen, \'c
welk het voetftuk maakt der Ruggegraac,
§. i8i. tefFens eene fcheve legging en omwenteling
verkrygt, waardoor de daar aangehegte heupbeenderen,
een andere dan natuurlyken ftand verkrygen ; en zy
die dus gefteld zyn, zitten hec meefte op de lagere
Heup.

Dac de Spieren de Ruggegraat buigen oprigtjn en
vestigen, zulks bewyzen buiten andere proeven\'\'\'zeer
klaar de flaaperigheid en dronkenfchap , door welken
derzelver beftuuringen benomen worden : en daarom
zoude een gebrek in eenigen deezer Spieren oorzaak
konnen zyn, \'c zy geheel \'t zy ten deele, dac de Rug-
gegraac ergens hec vermoogen miste, Om geboogen zyn-
de wederom uitgeftrekt te konnen worden, waarvan
den fcheeven hals een klaar voorbeeld geeft. Doch
het zyn de Spieren geenfins alleen, door welken deeze
Kolom geboogen zynde wordt opgeheven. De ligha-
men der Wervelen, (behalve de bovenfte) worden door
eenen tusfchen haar gelegen band van elkanJeren verwyd,
en te gelyk onderling verbonden. Deeze band wordt
dunner door drukking, en herfteld zig weêr wanneer
de drukking ophoud, \'t zy zulks oyer derzelver gan-
fche uitgeftrektheid gefchiedc, of op eenig byzonder
deel derzei ve; en om deeze eigenfchap noemcmenheni
yeerkragtig. Door het groot getal deezer banden, is

d2

-ocr page 301-

Van het Watergezwel enz;. 287

Me Ruggegraat op veelerly manieren buigzaam, en tef-
fens door hunne Veerkragt gefchikt, om gekromd zyn-
de, zo ras de persfing ophoud, haare natuurlykeuuge-
ftrekcheid wederom aan te neemen , even als een ont-
fpannen boog of als fommige ribben, welken docr de
Spieren by de inademing worden opgeheven en door
het herftellen der geboogen veerkragtige Kraakbeen-
deren wederom nederdaalen; of, gelyk\' de Schaambeen-
deren , alleen door
coegevenheid der ciisfchen hun gele-
gen
band eenige beweegingen toelaaten : de proe-
ven welke men hier van op verfche lighamen neemea
kan, bewyzen zulks nader.

Wanneer (door welke oorzaak ook) op eene of meerde-
re plaatzen der Ruggegraat, een of meer deezer banden ,
yoornaarhlyk ter zyde, hunne
veerkragt verliezen, als
dan herfteld zig aldaar de
Ruggegraat niet, raaar blyft
geboogen:en de band of banden,by aanhoudenheidtus-
fchen de hghamen der Wervelen gekneld zynde,
Worden dunner, of wel zy worden verhindert met de
andere deelen evenredig
te groeijen, en dit is de eerfte
oorzaak der fcheefwordingen van de Ruggegraac, als
wanneer ook het Ongemak nog in groeijende Menfchen
fchen door bekwaame Werktuigen fomwylen herfteld
wordt. Want, dac de geknelde en verdunde banden,
hunne dikce en veerkragc wederom konnen bekomen $
bewysc de
Operatie op den fcheven hals, welke door
Tülp, (P) Nück (O van Meïceren Roon\'hüi-

zek

(/■») Boek. 4. Hoofdft. 58.

(\'■} Haidw. Pag. 114.

(\'ï) aaiHTj. Haofdft.

-ocr page 302-

Van het Watergezwel enz;. 549

ken (l) en ten Haaf (m) befchreven, en door voor-
beelden geftaaft is, over wellcers gebruik men ook an-
dere kan nazien (n). Als deeze oorzaak aanhoud of
toeneemt, dan verliezen niet alleen de banden hunne
veerkragt, en
worden zelfs vernietigt, maar de ligha-
men der naastgelegene Wervelen, door de aanhouden-
de
drukking der daar op ilaanden romp op zyde gedrukt
zynde, worden in haare regte groeijing verhindert, en
krygen dus de gedaante van wiggen, en veeltyds wor-
den ze aldaar door beenwording onder eikanderen ver-
eenigd, en verbeelden aan de eene zyde te famen eene
holte: doch de fchuinfche met eikanderen gelederde
Bitfteekzels laaten in merkelyke fcheeftens niet toe,
dat de zyden van de lighamen der Wervelen op zig
zeiven rot eikanderen worden geboogen, maar zyn oor-
zaak, dat te gelyk alle de Wervelen trapswyze als om-
gewenteld worden, zodanig, dat het gene men van de
Ruggegraat vah vooren en in het midden behoorde te
zien, in fommige alleen ter zyde of van agteren be-
fchouwd kan worden, zo dat de doornen van derzelver
Wervelen agterwaards en geenfins in \'t midden blyven,
maar zydehngs gedraaid zyn, en
dc dwarfche uitfteek-
zels als \'t waare haare plaats beflaan. Dit alles zal
ligtelyk begrepen worden, wanneer men overweegt,
dat in zwaar Gebulte de Ruggegraat bynaa nooit maar

op

O) Eerfte Deel, Aanmerk,

(dl) Holiandfdi Maatfch D. 4- P- =^93.

(«) Sharp. p. 45Ö. Haller Diff. Chir. 2. p. 273. Winflow Acad.
<{£S Scien. 1735. Haller op Pathol. Obf. 5. Difput, ad morb. facicnies-

-ocr page 303-

Van het Watergezwel enz;. 550

op eene plaats fcheef gelegen is. De Beenderen welken
men op de Kerkhoven vindc, konnen ons hier in rnis-
leiden, zo men alleen maar opneemt eenige door been-
wording vereenigde Wervelen, die aan de eene zyde
eene holte, en aan de andere zyde eene bogt maaken,
waar aan ook nog veeltyds eenige Ribben door been-
ftolFe gehegt zyn, wyl het onder en bovendeel deezer
Ruggegraat, welkers Wervelen niec door beenftoffe
vereenigd
waaren, verdeelt en verlooren is. Indien
nu de
Ruggegraat verfcheide bogten heefc, dan worde de
lengte, welke deeze Kolom tusfchen het Hoofd en het
Bekken heeft, veel vermindert, en zo deeze Voorwer-
pen, dan te gelyk de onderfte Ledematen geboogen
hebben, of.zwaar Mank gaan, dan konnen zy ligtelyk
Dwergen
verbeelden.

De berugte Dwerg van den Koning van Polen , Be-
Bé genaamt, hadc de Ruggegraat op vyf plaatzen ge-
boogen:, waarom de Ribben aan de eene zyde grooter
waaren dan aan de andere. Twintig Jaaren oud zynde,
fcheen zyn Rug als door den ouderdom gekromd: en
over hec geheel was hy onaangenaam om te befchou-
wen. In
weerwil van eene goede opvoeding, bleef hy
zeer onnoozel en kon zelfs geen leccer leeren. Hy werd
naa zeven maanden dragcs uic eene Boerrin gebooren,
Wanneer hy niec wel de lengte van agt duimen hadt,
"waarom een klomp of hol blok ten halve met wolle ge-
"^\'uld, hem meer dan een Jaar tot eene Wieg verftrek-
te. (0) Hec is egcer niec altoos de fcheefheid der Rug-
graat ,

W Gazetté Littr. September. 170.

-ocr page 304-

2po Van het Watergezwel en^.

graat, die zodanige Voorwerpen Dwergen doet fchynen.
Voor weinige Jaaren heeft men op veelè plaatzen \'er
een gezien j die 22 Jaaren oud en maar 28 duimen hoog
was, en die met een gezond, bevallig en welgefchikt
Lighaam, zeer verhevene blyken van verftand gaf, hier
door betoónendè dac de grootheid des verftands niet
evenredig is aan de hoeveelheid der Herffenen. Zy-
ne Ouders waaren Poolfehe Edelen , die zelfs dc
middel raaatige overtroöen.. De Moeder heefc zes Kinde-
ren gehadt:, onder dezelven waaren drie Zoonen, zyn-
de in geboorte het derde, vierde cn vyfde Kind, welke
by ,de geboorte de gemeene lengte hadden van 18 toe
.22 duimen, en in alie hunne Ledematen welgefteld waa-
ren ; en deeze zyn gegroeid cot de lengte van vyf voe-
ten en zes duimen. De drie Dwergen hadden, coen
zy ter waereld kwamen, buiten hec aangezichc , naauw-
lyks de
menfcbelyke gedaante : hun Hoofd als tus»
fchen de fchouderen gezonken, deedt hen van boven
als vierkant fchynen: de Dyen en Beenen gekruisd en
gewend naar hét Hyligbeén en de Schaambeenderen
gaaven aan hec onderlyf eene eironde gedaance. Dee-
ze Kinderen zyn trapswyze uitgezec, en geen van hun
heefc eenige de minfte mismaakcheid, allen zyn ze wef
èn bevallig van Lighaam , fchoon \'er geen ryglyven
nog eenige Konsc gebruikc is, om\'het natuurlyke te ver-
ïielpen. De oudfte\'is 34. duimen lang: de cweede op
den ouderdom van 22 Jaaren was maar 28 duimen: de
-Jongfte, zynde een zeer bevallig Mysje, hadt
6 Jaaren
zynde , de léngce van 21 duimen ; mede veele
blykén van verftand géevende. Dc Ouders hebben

-ocr page 305-

Vak het Watérg e zw e l e n t. 291

zeer lang, de oudfte deezer Dwergen aangezien , als^
ongelukkige Speelpoppen
der Natuur, en hen daarom
als zonder opvoeding en onderwys gelaatem Doch^
daarnaa hebbèn eene Gra^oin en eene andere Mevrouw
van hunne fsmielië, dezelven onder haare bezorging ge-
nomen, waar door de eerfle^, zynde een
Zoon, binnen
twee Jaaren zo wel vorderde, dat hy uitmuntende blyken
gaf van verftand, oordeel eti goeden inborft. Men kan
hier in het
voorbygaan aanmerken, dat men zig niet
moet verbeelden, als of eene kwalyk geftelde Lyf-
moeder, de Vrugt het uitgroeijen verhindert hadt, wyl
de Moeder naa de geboorte van twee Dwergen, drie
Zoonen heeft gebaard van de natuurlyke grootte; en
daarnaa het zesde
Kind, dat gelyk was aan de twee
eerfte.
(p) Dus vindt men nog een voorbeeld, van ee-
Ec Vrouw j die by een zelfden Man,agt Kinderen ver-
kreeg , waar van \'er vier Dwergen waaren, en de an-
dere de gemeene lengte hadden; maar zy baarden ook
beurtelings dan eene
Dwerg dan weder een van de na-
tuurlyke
lengte (g).

Hoe verfchillênde ook de Bulten , in onderfcheiden
Menfchen by hec leeven voorkomen , egter hebben
dezelve, wanneer ze naa den dood onderzogt worden ^
veel overeenkomft met eikanderen ; en het voornaa-
me verfchil, fpruit alleen uic de meerdere of mindere
buigingen en omwentelingen der Ruggegraat. Ondeie
de
Voorwerpen, v<\'elke ik gelegenheid gehadt hebbeq.

, by

(P) Journal d\'niedicine. t. is. 167. \'

Éphi n. c, D. a- a- obf. css.

-ocr page 306-

a4S Van het Watergezwel enz;.

by Hcviüs te onderzoeken, zal ik als tot een voorbeeld
Jcortelyk befchryven, dac van een Man van 50 Jaaren
oud , die aan de regter zyde Gebulc v/as, en welke
wy famen, om de in banden ce konnen bewaard worden,
in December 1705« gezuiverd hebben.

Een lyn, welke in hec verfche, doch reeds van alle
de
Ingewanden gezuiverd Lighaam van het midden van
(zie pag. 207. en 208. § 253.) den opperrand der bovenfte
Halswervel tot aan de vereeniging der Schaambeenderen
werd gefpannen , hadt de lengce van 22| duim, en
raakce alleen hec midden van dc lighamen der Hals-
wervelen : de drie onderfte lendenwervelen , laa-
gèn voor ruim
f deelen aan de linker zyde: de vierde
helde ruim de helft naar de regter zyde over;de vyfde
nevens de agt onderfte Ruggewervelen hielden alle de
regter zyde , maakende famen eene bogt of hoek,
welkers ftompe hoek gemaakt werd, door de derde en
vierde Ruggewervel, wier afftand van de gemelde lyn
meer dan 4§ duim was: ook waaren de drie bovenfte
Ruggewervelen meer naar de linker zyde geweeken,
want, derzelver lighamen ftonderi meer dan de helft
buiten de eerst getrokken Loodlyn. Schoon nu het
Borstbeen
heC midden hielde, was hetzelve egcer niet
tegen over de Ruggegraac, maar cegen over de Ribben
der linker of holle zyde gelegen, waarnaa coe het door
de gekromde Ribben der regeer of Gebulte zyde ge-
drongen werd.

Een lyn uic het midden van den opperrand der bo-
venfte
Halswervel langs het midden der lighamen var»
alle de Wervelen coc aan de bovenfte van hec HyliS\'

beea

rsem

-ocr page 307-

Van het Watergezwel enz;. 554

been geflingerd zynde, bevond men 28 duimen lang
te zyn: en hieruit blykt , dat de ganfche kolom der
Ruggegraat, door derzelver kromming, in lengte mer-
kelyk veranderd is.

De Ruggegraat hadt vier voornaame bogten. De
eerfte werd gemaakt door het Hyligbeen en de twee
Onderfte Lendenwervelen: het Hyligbeen wordt in der-
voegeri. tusfchen de Darmbeenderen bevat, dat bet
Staartbeen merkelyk naar de linker zyde gekeerd
is,
en is tefFens zo gedraaid, dat de doornen naar de reg-
ter zyde hellen: de linker Heup vertoond zig hoger en
meer voorwaards gekeerd dan de regter; ende ligha-
men der twee -onderfte Lendenwervelen hellen niet
flegs over, maar zyn tevens zodanig naar de linker
kant omgedraaid, dat haare doornen naar de
regter zy.
de gekeerd ftaan.

De banden, welken de derde Lendenwervel van de
tweede en de vierde fcheiden, veel dunner zynde aan
de regter dan aan dc linker zyde, hadden het lighar.m
van de derde Wervel gedwongen naar de regter zyde
over te hellen , en dus het begin of de hoek der twee-
de bogt gemaakt; ook is het lighaam zelfs van deeze
Wervel iec dunner aan de regter dan aan de linker
zyde. ~

De vierde en vyfde Lendenwervel nevens de twee
Onderfte der Rug, buigen zig hier ter plaatze over naar
de regter zyde, en telFens agterwaards zig om. wen telende
eene ftrydige manier met de vorige,zo dat derzelver
doornen naar de linker zyde gekeerd zyn.
De derde en vierde onderfte Ruggewervel hebben >
V zo

-ocr page 308-

a4S Van het Watergezwel enz;.

zo wel als de banden, waar door zy onder elkanderen,
en met de naastvolgende zyn vereenigd, de gcdaantens
van wiggen , welkers breetfte gedeelcens de regeer
zyde houden , en dus oorzaak geeven
Cot de derde
bogc, waar door de vyfde zesde en zevende zyn ge-
dwongen geworden naar de linker zyde op ce ryzen tot
aan de agtfte; welke bogt door de groote flagader ins-
gelyks gevolgd was.

De agtfte en negende Ruggewervel, zo wel als de
banden, waar mede zy onderling en metdezeven ie van
onderen, en de tiende waaren verbonden , aan de
linker zyde veel breeder zynde dan aan de regter, had-
den daar door de vierde bogt veroorzaakt, dewyl hier door
de tiende en elfde gelegenheid hadden verkregen, om
caar de regter zyde wederom op te ryzen, in dervoe-
gen , dat de bovenfte der Rugge bynaa , en alle de
Halswervelen, in opzigte van het Bekken, haare na-
tuurlyke plaatzing behouden hebben.

De zeven onderfte Ruggewervelen zyn dusdanig over
de regter zyde omgewenteld, dat de dwarft:he uitfteek-
zels dier zyde agterwaards ftaan, en een voornaam ge-
deelte der uitfteekende Bult maaken. Deeze omwente-
ling is oorzaak, dac de zeven onderfte Ribben der lin-
ker zyde, de draaijing deezer Wervelen waarmede zy
geleederc zyn volgende , bynaa geen kromme hogt
hebben, en met haare beginzels als uitwaards gedron-
gen zyn, waar door alhier van agteren
bene holte is
gebooren, welke zichtbaarder is, om dat de zeven on-
derfte Ribben der regter zyde, daar zy van de Geleeding
ïpet dc gemelde Wervelen
afgaan, door deeze omwen-

te-

-ocr page 309-

Van ÖET XVAtERCËZWEt ËNZ. 29|

teling naar agteren opgeheven zyn geivorden , en
zig met
deeze fcherpe kromrairig, welke de lighamen
deezer Wervelen bynaa raakt, voorwaards buigen; en
de
kromming van deeze Ribben is het, Welke met de
dwarfche uitfteekzels der Wervelen aan de regter zy-
de de Bult maakt,
Waar door ook het Schoudei-blad
opgeheven wasi Daarenboven, wyl deeze zeven Wer-
velen te famen aan de linker zyde eene kleine hóltë
tnaaken,
hierom worden derzelver Ribben aan deezen känfe
tot elkanderen geperst, waar door ook haare groeijingiS
verhindert, dewyl ze elkanderen raaken en veel dunner en
•fmaller zyn
dan natuurlyk: daar integendeel j de groo-
ter
omtrek van de bogt deezer Wervelen aan de regter
zyde
oorzaak is, dat de bovenftaände Ribben van den
anderen wyken; doch hoe Onderfcheiden fommige Wer-
velen ook tusfchen de andere
als ingedrongen zynj
egter vindt raen nergens derzelver lighamen door béeiii
Wording vereenigd^

Hoe grooter hec getal der Wervelen is , Welke dè
fcheefheid van de Ruggegraat maaken, hoe minder otik
de Bult zichtbaar is, dewyl zy zig dan niet van ägte-
ren, raaar alleen op zyde vertoond* De reden hief
Van is, om dat in Zulk een geval,de Wervelen wel ter
Zyde eene kwade bogt verkrygen, maar bynaa niet om"
gewenceld worden, waar door de Ribben der holle: zy-
de niet inwaards gedrongen worden en wyder van el-
l^anderen ftaan; en die der bolle zyde hangen neder-
en met haare bogten over elkanderen^ Dus zag
ik by Hovitis een Voorwerpj in welk tien Rügge-
\'Vervelen, alle
met haare lighamen naar de linker zyde-

V 3 m

-ocr page 310-

apö Van het Watergezwel enz.

en van agteren door de doornen- door beenwording waa-
ren vereenigd, maakende eene bogt-die
omtrend^ene
halve cirkel befchryft, welker middenlyn bynaa 5 dui-
men is; en deeze lighamen zyn nies omgewenteld.
Tef-
fens zag ik een ander Voorwerp, in vv\'eik aan de hol-
le zyde
welke ook de linker was, de lighamen van ne-
gen Ruggewervelen, derzelver op- en nederdaalende uic-
fteekzels en de doornen, nevens vier Ribben, door been-
ftofFe tot één onbeweeglyk
ftuk vereenigd waaren. De
Wervelen zyn niet verdraaid, cn de grootte der holte
maakte, dat de Ribben nog eenigfins van den anderen
verwyd waaren. Maar indien nu een klein getal van
Wervelen over eene zyde tot eikanderen worden
geboogen, zoo, dat ze flegs eene kleine holte maa-
ken, dan worden ze tefFens gedraaid: en als dan dwingt
de kleine omtrek deezer holte de tusfchengelegen Rib-
ben niet alleen tot en over eikanderen, maar zy ryzen
fomwylen opwaards, die nederdaalen moesten. In een
derde Voorwerp uit zes Ruggewervelen beftaande, waa-
ren aan de holle en linker zyde, de lighamen van de
tweede en derde van onderen door beenwording ver-
eenigd , en tevens in dikte zo vermindert , dat ze
maar de breedte hadden van I duim, zynde te gelyk
de banden vernietig, waarmede ieder van deezen, met
de naastgelegene Wervelen behoorden verbonden tc
zyn: en daarentegen hadden deeze lighamen, aan de
bolle zyde, haare natuurlyke dikte, zo als ook der-
zelver banden , waar door ze van eikanderen en van de
naastgetegene gefcheiden werden, maakende famen ee-
ne dikte van wel 2| duim; en dus vormden deeze twee

ligha.

-ocr page 311-

\' Van het Water\'gezw\'ël enz. 297

lighamen, met de gemelde banden te famen ,eene wig-
-ge, welke aan de holle zyde i duim en aan de bolle
\'zyde duim breedte hadt zynde de hoek der holte hier-
om zo fcherp, dat eenige Ribben, welken zeer fmal
zyn, geheel opwaards gegroeid waaren.
In het vierde
Voorwerp, dat mede uit zes Ruggewervelen beftaat,
is de fcheefte zo gegroeid, dat de doornen meer dan
de helft eener cirkel maaken, welkers middenlyn maar
omtrend 3 duimen is: en hier zyn van gelyke de Rib-
ben, welken tusfchen de holle zyde gelegen zyn, op-
waards gekeerd ; en vier Wervelen aan de holle zy-
de tot één ftuk Been vereenigd, maaken eene wigge,
die aan de holle zyde | duim en aan de bolle zyde 5
duimen bevat.

Morgagni zag met S antor in us het Lyk van
een Gebulte, in \'t welk het gedeelte der Ruggegraat,
dat tusfchen den Hals en het Hyligbeen gelegen is,
zodanig naar de linker zyde geboogen v;as, dat hec
midden der bogt
meer dan zeven dwarfche vingeren
afweek van een regte lyn, welke tusfchen de twee ge-
melde eindens gefpannen waar ; en teffens was heü
Voorfte gedeelte deezer Ruggegraat zodanig links om-
gedraaid , dat de doornen bynaa aan de regter zyde ge-
legen waren: uit deeze geftalte moest volgen , dat de
ï^ibben van de hnker zyde, door haare beginzels, de
^vuggegraac van agteren als bedekte; en deeze, daar
van daan zig fchielyk om de bolle zyde der Ruggegraat
voorwaards buigende, lieten ze van binnen in de Borst
tusfchen haar en gemelde zyde, niec meer dan eene
ïiaauwe lleuf; ook voegde zig de nederdaalende groo-

V3 te

-ocr page 312-

a4S Van het Watergezwel enz;.

te flagader naa deeze bogt der Ruggegraat. (r) En in een
andere Gebulte waaren de zeven of agt bovenfl:e Rug-
gewervelen zodanig gelegen, dat de Ruggegraat aldaar
naar de eene zyde geboogen en tevens gedraaid werd;
waar door
ook zo veele Ribben, van dezelve zyde,
agterwaards opreezen, en de Bult maakten,
(s) In een
derde, werd de Ruggegraat, by de onderfl;e Rugge-
wervel in dervoegen naar de regter z^\'de geboogen,
dat ze daar ter plaatze nederwaards een lioek vorm-
den , die minder dan een regte v/as (t).

§ 261.

Sedert dat men in eenige familiën verfebeidene Man-
ken heeft waargenomen, heeft men dit gebrek mede
onder de effelyke ongemakken begonnen te reekenen.
Eene Vrouw, die, bejaard zynde, door uiterlyk geweld was
Mank geworden , baarde daarnaa drie
manke Zoonen,
en even zo
veele Dogters , maar deeze waaren niet
Mank. (w) Daar zyn, zo
verre ik weet, nog geen
Jclaare bewyzen voor handen, welken konnen aantoonen,
dat het Heuplid in zulke Kinderen, welken naderhand
zullesn Mankgaan, by de eerfte vorming of zelfs naa
de geboorte, eer zy leeren gaan, reeds die gedaante
had, welke tot het gebrekkelyk gaan vereischt wordt,
Men heeft ten minften, voor zo verre my bekend is,
isn eerstgeboornen, deeze Geleeding nooic zo gefteld

(r) De fed. rao.rb:. ep. 4, art. i^.

(O ib. ep. 43. a 17.

(s) ib. ep,. 62. II.

(u) ^ntlry ojfthoy. 1.15^,

mi

-ocr page 313-

a4S Van het Watergezwel enz;.

BBSS

gezien, als men dezelve naa den dood by hen, die
Mank gegaan hadden , door de Ontleeding ontdekt
heeft. Daarenboven, behoud het Heupbeen der Man-
ken altoos eenig merkteeken, waarby men ontdekt,
dat de holte die het Dyebeenshoofd ontfangt ,
als mede den hals en het hoofd deszelven beens,
fchoon fomtyds veelerley gedaanten aanneernende
"Wel eer natuurlyk zyn gefteld geweest: ook kan
men veeltyds , aan het Heupbeen duidelyk ge-
Waar worden, dat de ontaartingen der Pan langzaam
zyn gefchiedt, en wel om reden, dat derzelver uitftee-
kende rand, van boven of aan de agter zyde, toen dit
deel nog kraakbcenig en buigzaam was, niet fterk ge-
noeg geweest is, om onder hec ftaan en gaan, zonder
te
wyken , en van gedaante te veranderen, het boven
lighaam op het Dyebeenshoofd te draagen, maar op
en agterwaards geweken en verdrukt is : terwyl het
Dyebeenshoofd, niet binnen zyne natuurlyke holte ge-
houden , en
voor het meerendeel kraakbeenig zynde»
zyne
bolrondheid verhest. En, fchoon men, a!s de
Kinderen leeren gaan en ftaan, uit het waggelen en
hunne kwade houding, eenig vermoeden heeft, dat zy
in het vervolg gebrekkelyk zullen zyn,
egter hebben
als dan zelfs de ervaarenfte Konstgenoten nog geen ze-
kere kenteekens, dat dic Lid tot onvermydelyk Mank-
gaan
gefchikt is, en uit welken ze met zekerheid de
aanftaande Mankheid konnen voorzeggen. Maar het
gebrek wordt eerst lang daarnaa, en wel door het Mank-
gaan zelfs, kennelyk. - Zeer zelden wordt ook in bei-
de de Heupen dezelve ontaarting gevonden,in zulken,

V 4 die

-ocr page 314-

500 Van het Watergezwel enz.

die wederzyds zyn Mank geweest. Dat deeze redenen
niet onwaarfcheinlyk zyn, blykt, om xiat het Heuplid >
in eerstgeboornen, zodanig niet is gefteld, dat zy na-
derhand , zonder dat hetzelve veranderd wordt, nood-
zaakelyk
Mank moeten gaan: maar\'dat dit Lid, eerst,
natuurlyk gefteld zynde, daarnaa, en wel voornaamlyk
door hec draagen van het bovenlyf, onder het ftaan en
gaan, langzamerhand , in gedaance eu derhalve ook in
gebruik dus veranderd worde, als raen hetzelve in bejaar-
den, welken van der jeugd af Mank geweest zyn, be-
vind. Wanneer men hec eersc\'bemerkt in Kinderen, dat
ze gebrekkelyk worden, vermoede fommige, dat zo-
danig Kind, op den arm gedraageu zynde, door h/?c
fchielyk overvallen van het Lighaam, terwyl de Bee-
nen tegens het Lyf gehouden werden , Oncheupt zoude
zyn. Men kan hier van niec ontegenzeggelyk de on-
moogelykheid bewyzen ; maar telFens kan men ook
geenfins daar van de zekerheid aantoonen. Daaren-
boven kan die ook niet altoos de reden zyn, waarom
Manken baars gelyke voorcbrengen: en men heefc geen
klaare voorbeelden, dac iemand dergelyke Oncheupin-
gen, in een Kind dac nog gedraagen werd, voore na-
dac zulks gefchiedt was, ontdekt, en daaruit de toe-
komende Mankheid met zekerheid vooifpeld heefc:
ook zoude dergelyke Oncheupingen in die ouderdom
konnen herfteld
worden, wyl ze zelfs in bejaarden her-
fteld zyn: en zulke fpoedig gekomene Oncheuping,
niec herfteld zynde,moesc, inzonderheid onder het be-
handelen der Kinderen, merkelyke pyn en zwaare coe-
val\'en
verwekken: doch dezelve zyn by de Heelkundi»

Se

I

-ocr page 315-

VAN HET VVATERGEZV^EL ENZ, 301

ge niet waargenomen; ook worden zodanige toevallen
niec vereiselit, indien onder het gaan het kraakbeenig
Lid langzaam van gedaante veranderd. Deeze Ontheu-
ping maakt ook onder verfchcidene anderé maar één
foort van Mankgaan.

§ 262.

Deeze waarfcheinlykheid, wordt, uit het gene in an-
dere Beenderen is waargenomen, nog merkelyk ver-
flerkt. Hec zyn doorgaans de onderfte Ledematen ,
welken, om dat zy het gewigt van het ganfche boven-
^lyf, met het gene daar aan gehangen wordt, draagen
moeten, in fommige daar door hunne natuurlyke uit-
geftrektheld verhezen , en op veelerly wyze geboogen^
worden. Men vindt wel, doch zeldzaam. Opper- of
Onderarmbeenderen, weJken in de eerfte jongheid ge-
kronit geworden zyn , maar dit is veel gemeener in
de Dye - Scheen- en Kuitbeenderen, fomtyds in een
van deeze, en Ibmwylen in allen te gelyk, niet uit
de
geboorte, raaar om dat ze door bet gewigc der daar
opftaande romp , als zwakke boomflammen door zwaa-
re kroonen geboogen v/orden : deeze buigzaamheid
blykt nog te meer, wyl zy," doch inzonderheid de laat-
fte, fomtyds alleen door \'t ontydig en lang ftaan of
gaan te vermyden, ook wel door bekwaame VVerktui-
gen,even als het jong en gekromd geboomte, tot hun-
i^e voorige regtheid weder overgaan. Immers is de Ge-
^f^cding zelfs deezer Bsenderen, welke lang naa de ge-
boorte tot het natuurlyk gebruik wel gevormd was ,
fomtyds dan nog zo zagt en veranderlyk, dat dezelve,

V 5 of

-ocr page 316-

a4S Van het Watergezwel enz;.

of door onvermoügen of door uiteclyke oorzaaken»
eene gansch andere gedaante kan verkrygen, en daar
door bekwaam
worden, tot beweegingen , welken on-
natüurlyk zyn: en het eens dus ontaarte Lid kan , door
konst
onderfteund, de natuurlyke gedaante wederom
aanneemen. Dus wordt het Lid der Knie door kwaa-
lyk baakeren of draagen, doch het meest door (laan en
gaan,op vierderly wyze ontaart, maar kan, fchoon op
deeze wyze ontaart zynde, in de eerfte jongheid, veel-
tyds door bekwaame Werktuigen tot zynen natuurly-
ken ftaat wedergebragt worden. Als by voorbeeld ,
eenige hebben, als zy ftaan, de Kniejen tot of ovtr el-
kanderen en de Kuiten buitenwaards gelegen , waar
door de Voeten zeer verre van elkanderen wyken, en
de Scheenen en Dyen^met de uiterlyke Kniejen wederzyds
een grooten hoek maaken. Somwylen krygen de Kin-
deren dit Ongemak maar aan een, en dan wel, volgens

Le Dran zyne waarneemingen, doorgaans aan het
linker Been , dewyl veele de Kinderen bynaa altoos op
den linker Arm draagen , om de regter tot het meeste
gebruik vry te houden. Het Ongemak, \'t welk met
het zo evengemelde ftrydig is, vindt men in andere,
te weeten, die de Kniejen van elkanderen verwyden,
en de Vneten naaby elkanderen houden, en in deeze
verk-ygen de Dyebeenderen ook veeltyds uitwaards ee-
ne bogt. Andere hebben beide deeze Ongemakken te
gelyk , wanneer beide de Kniejen naa dezelve zyde
geboogen ftaan, \'t welk een zeer moeielyken gang

maakt ••

Confultat. U5\' H?.

-ocr page 317-

a4S Van het Watergezwel enz;.

maakt: fommige gaan met geboogen Kniejen, en kon-
nen de Beenen niet geheel uitftrekken. Van alle deeze
foorten van Beenderen heb ik by Hovius eene\'groo-
te voorraad gezien. In\'het eerfte geval, vindt.men
de binnenfte holte van het Scheenbeen onnatuurlyk la-
ger of dieper dan de uiterlyke , zo als
Rüisch die be»
fchreven en afgebeeld heeft, (
to) In het tweede geval
vvordt het tegendeel waargenomen , en \'t is ligtelyk
naa te gaan, wat in de overige gebeuren moet. In alle
deeze gevallen wordt niet alleen het beenig geftel
deezer Geleeding, dat nog veel Kraakbeen over heeft,
in gedaante en gebruik veranderd , maar teffens zyn
derzelver banden verdraaid, gerekt, of korter gewor-
den; en evenwel worden deeze gebreken door tydige
hulp herfteld, en de deelen neemen hunne natuurlyke,
gedaante wederom aan, Somtyds worden \'er Kinde-
ren gebooren, die de Voeten binnenwaards hebben ge-
boogen , zoo, dat de plant of zool opwaards gekeerd
is , en als dan zyn de
Beenderen des Voorvoets, onder
eikanderen, tot deeze wangeftalte gefchikt: en egter
kan zodanige Voet door bekwaame verbanden tot den
natuurlyken ftaat wedergebragt worden, gelyk
Che-
SELBEN zulks befchryft. (x) Andere hebben één
Voet, en fomtyds ook beiden zodanig gedraaid., dat.
de toppen der toonen binnenwaards gekeerd zyn, en
deeze moeten, als zy gaan, den eenen Voet over den, an-
deren ligten; ook is dit Ongemak in eenige. door wel-
gepaste zwagtehng herfteld geworden (}*). Uit dit alles

blykt,

Tiental, a. ÏÏ-. 1. fig- 2. - •

(x) anat. p. 37,

C|:) §chriditing WoBdlieelkua^ u?.

-ocr page 318-

304. Van het Watergezwel enz.

9P

blykc, dat in Kinderen., de Beenderen, voornaamlyk
ter plaatze van de Geleeding , veelerley gedaantens
können aanneemen.

§ 263.

Gelyk nu het Lid der Knie onvermoogend zyn kan
(om
redenen welke ik niet ofiderneeme te verklaaren)
om,
zonder gedaantverwisfeling , het daar op rustend
Lighaam te draagen, maar zelfs door deeze dragt ver-
anderd wordt, en. wel op verfchillende wyze, even
dus wordt ook in fommige, door. de zwaarte van hec
Lighaam op den hals van het Dyebeen, wanneer zy
leeren ftaan. en gaan , de gedaante cn Geleeding deezer
twee Beenderen
cn hunne bacdcn op onderfcheidene
wyze veranderd,en tot het gebrekkelyk gaan bekwaam
gemaakt: maar de plaats laat niet toe, dac alhier, als
omcrend de Knie , door Werkcuigen hec gebrekkige
verhindert of herfteld worde.

§ 254.

[k wil egter geenfins beweeren, dat de aangehaalde
oorzaak alcoos de eenige van die gebrek in Kinderen
is. Men heefc oncdekt, dac Kinderen die reeds wel
gegaan hadden, fomwylen naa voorgaande ongefteld-
heid, fomtyds ook zonder eenige bekende oorzaak,
pyn in de Heup gevoelden, doch inzonderheid wan-
neer ze ftaan of gaan zouden, en dac dezelven vervol-
gens over de pynelyke zyde Mank werden. Met re-
den hebben eenige gedage, dat de zwellingen ontaar-
ting van hee
kliergeftel, dac als in eene byzondere groef
der Heuppan ligc, in die geval, het Dyebeenshoo.fd

dwingd

-ocr page 319-

a4S Van het Watergezwel enz;.

dwingd de Pan te verlaacen ,\'t welk de Heer de Haan
door twee voorbeelden bewyst. Een Kind, jaar oud,
kreeg onder het fpeelen pyn aan de regter Heup, waar-
op kort daarnaa zwelling volgde : dit duurde 3 of 4
maanden, zonder dat het Been korter of langer fcheen
te worden: daarnaa werd het omtrend twee vingeren
breet korter; en 7 maanden naa
den aanvang van het
Ongemak, flierf dit Kind door eene koorts met iluipen.
In het Lyk vondt men het
Dyebeenshoofd op den bo-
venften rand der Heuppart, en de ronde Pan was ver-
Ivoren :
de flymklier daar in gelegen was zodanig uit-
gezet, dat het Dyebeenshoofd nu niec meer in deeze
Pan ontfangen konde worden: dus fchynt \'er eerst ee-
ne kneuzing geweest te zyn, waar door het kliergeftel
ontfteeken en ontaarc is, waar door hec Dyebeenshoofd,
langzaam uit de Pan gedrongen wordende, hec Been
ook allengs
korter werd , tot dac het hoofd op den
bovenrand der Pan geplaatst werd; en dit alles is ge-
fchiedt, zonder dat de Beursband verbrooken was,
wyl
deeze
in evenredigheid verlengd en vergroot werd.
Een dergelyk geval zag hy in het Gasthuis aan een
Mysje van lö jaaren, die,naa 4 jaaren pyn in de Heup
geleden te hebben , eindelyk het eene Been korter werd ,
zoo, dat de verkorting, in vergelyking van haar ande-
re Been, drie vingeren breet was toegenomen,
(z) Pe.
Tit fpreekt mede van het Mankgaan, \'t welk veeltyds
oaa een val langzaam voortkomt, terwyl het Been kor-
ter wordt, (ü) Dus doet ook
Duverney, (&) Maar

V®; Ratio meden. 4. 128.

Ziek der Beend. D. i. Hoofdft. 12.

W Ziek, der Beend. D. ft, aoi, zqj.

-ocr page 320-

300 Van hêt Watergezwel enz.

mam

deeze is niet dc oorzaak dier Mankheid , welke 00-
der het leeren ftaan en gaan zonder Heupziekte geboo-
ren wordt.

§ 265.

Het\'Mankgaan gefchiedt op verfcheidenerly wyze;
doch de
Befchrevene voorbeelden van gefturvene, in
welken het Heuplid, tot onderzoek van dit Ongemak,
mee aandagt onderzogt is, vindt men nog in zulk een
klein getal, dat ik de redenen van dat onderfcheid tot
geen zekere bepaaling brengen durf. Ik meen egter,
uit de befchouwing van veertien Heupbeenderen, der
zodanige, die van der jeugd af aan zyn Mank geweest,
vergeleken met eenige tot dit gebrek beboerende Dye*
beenderen , dit verfchil gevoeglyk tot vyf foorten te
konnen brengen: niettegeuftaande ik tefFens genegen
ben, te gelooven, dat \'er meerder foorten zyn; doch
deeze heb ik tot nog
toe niet konnen onderzoeken.

§ 26(5.

Ook dient opgemerkt, dat ik, voornaamlyk hande-
lende van die Mankheid, welke zig by en onder het
leeren gaan ontdekt, ook van de zulken niet byzonder-
iyk zal fpreéken,die in lateren ouderdom, wegens bee-
nige uitzettingen aan het Dyebeenshoofd, ontaartigen
der banden, vereeniging van het Dyebeenshoofd met
de Heuppan naa voorgaand bederf van het Kraakbeen
dat deeze deelen bekleed, (c) met een ftyf Been kreu-
pel worden: ook niet van zodanige, welke naa vooraf-
gegaane Dyebeens-Breuken Mank worden J yan wel-
ke»

(£) Petit ib. Diiverney. ib. De Hs»». ib. izf.

le

-ocr page 321-

Van het Watergezwel enz. 307

leen hetin bejaarden nog heden waar is, het gene Cel-
sus
eercyds fchreef, naamlyk het Dyebeen gebrooken
zynde
wordt korter en nooit tot zyne voorige lengte
herfteld (i).

§ 267.

Eer ik egter de verft:hillende oorzaken der Mankheid
voordraage , zal het tot opheldering niet ondienftig
zyn, kortelyks iet van den aart des Heup en Dyebeens
en hunne onderlinge Geleeding in Kinderen te melden.

§ 268.

Gelyk ieder Heupbeen in volwasfene maar uit één
Been beftaat, fchoon men aan deszelfs deelen drie on-
derfcheidene naamen gegeeven heeft, insgelyks is het-
zelve eertyds in de tedere Vrugt maar een Kraakbeen
geweest van dezelve gedaante, in .welk als dan geen
verdeeling plaats vindt. Wanneer dit Kraakbeen den
aart en de eigenfchappen van Been aanneemt, dan
begint deszelfs beenwording op drie onderfcheidene
plaatzen; naamlyk,
eersc in het bovenfte gedeelte
\'t wrelk naderhand de naam van het Darmbeen ver-
krygt;
daarnaa in het onderfte, waarop het Lighaam in
het zitten en ftaan rust, dat ook het Zitbeen genaamt
is ; en eindelyk in het voorfte deel of Schaambeen.
Deeze beenige beginzels, langzaam toeneemende,heb-
ben in een voldraagen Kmd, reeds veel van het Kraak-
been
in Been veranderd, en evenwel is \'er als dan, en zelfs
i
^og verfcheide jaaren naa de geboorte, nog veel on-
veranderd Kraakbeen over; waarom dit deel dan uic

drie

W L. 8. c. 10,

-ocr page 322-

Van het Watergezwel enz.

•j

drie Beenderen fchynt te beflaan, welker deelen,door
tusfchenkomst van het nog onveranderd Kraakbeen, oifl-
trend de Heuppan onderling vereenigd zyn : en dit
Kraakbeen, door rotting of het Mes verdeelt zynde,
fcheiden die deelen zig in drie beenige ftukken, aan
welken
men de drie bovengemelde naamen gegeeven
heeft: maar welke daarnaa, als het tusfchen hun ge-
legen Kraakbeen geheel in Been veranderd is , flegs
één Been maaken, in welk geen bewys van fcheiding
overblyft,en datmend\'an het Heupbeen noemt;alleen,
lyk blyft van hec eerftc Kraakbeen altoos dat gedeelte
over , dat de Pan inwendig bekleed. De Heuppan
derhalve behoort in\' den aanvang tot alle drie de
ftukken, en in dezelve wordt ook de beenwording, af-
zonderlyk mec kleine ftippen begonnen, doch een tyde
der geboorte, en nog zeer lang daarnaa, is deeze Pan
nog voor een zeer groot gedeelte Kraakbeenig (e) ;
en hier door bekwaamer om in gedaante veranderd te
worden.
Wanneer men nu , de beenwording geheel
voltrokken zynde, het Heupbeen befchryft als uit drie
deelen beftaande, dan zoude deeze Pan eigentlyk al-
leen tot hec Zitbeen behooren (ƒ).

Deeze Heuppan is een rondagtig doch onvolmaakt hol,
welks rand aan de agter en bovenzyde hec dikfte en
verhevenfte is: maar aan den voorkanc, by den boord
van \'c eyronde gat (\'t welk door hecEic- enSchaambeen
gemaakc wordt) ontbreekt deeze rand, waar door eene
opening gemaakt worde, door welke de Heuppan met

het

(e) Aibin. icon. osf, foet® Ög. 47.

(fj ib. de Sceleto. asj>.

-ocr page 323-

ya n h e t w a t e k g e z w e e en z. 30?.

het eyronde gat gemeenfchap heeft. Doch in het ver-
fche Lighaam is deeze, opening gefloten , ten deele
door een vlies, dat fommige de dwarfche band noe-
men (g); ten deele door de flagader, ader, zenuw
en de beginzels van den duntien of ronden band, die
hier door binnen in het Lid komt. (?j) Daarenboven
Wordt de oneffe opperfl:e boord deezer Heuppan om-
zet en vergroot door een bandagtigen en veerkragtigen.
beweeglyken ring,welke opwaards dunner wordt,zoo,
dat eene loodlynige doorfnede deszelven driehoekig is.
wyl nu deeze band een geheele ring is, zo overdekt
hy ook van boven de voorgemelde opening, welke de
beenige rand aan \'t eyronde gat overlaat, en is aldaar
aan deszelfs dwarfchen band gehegt. Deeze ring, om.
vat het agterfte gedeelte van het Dyebeenshoofd ,
cn is oorzaak , dat de Heuppan zig in het verfche
Lighaam veel dieper vertoond, dan in het gezuiverde
Been. (i) Den bodem der Héüppan, heeft aan den voor-
kant, eene groote onefFene en als halfmaanswyze groef,
of
byzonder^\'ondiepte, welke toc aan den boord van
\'\'t eyronde gat is uicgeftrekc, en die alhier den bodem
of hec ondergedeelte maakc der bovengemelde ope-
ning, welke de rand van de\'\'Pan aldaar overlaat. In
deeze groef worde en de flymklier en gedeelcelyk de
ronde band bewaard, en cegens alle drukta\'ng van het
Dyebeenshoofd befchermd. Deeze groef vertoond zig
^vederom dieper in hec verfche Lighaam, wyl ze nietj

r ^ g®"

\\S) Winflow des os frars § izi.

Albin. deSceleto, 261. Schwsnke Verhand, vsn hetBIofd. ph

SUïWenk. ib,

X

/

-ocr page 324-

Van het Watergezwel enz. • 34?

gelyk de overige bodem der Pan , met Kraakbeen i»
bezet, welk laatfte Kraakbeen, verteerd zynde, in het
gezuiverde Been, de groef ondieper doet fchynen.

§ 269.

In een voldraagen Kind, en zelfs nog lang naa dc
geboorte, is de beenwording van het Dyebeenshoofd
nog zeer onvolmaakt, waarom dit hoofd, zo lang hec
voor het meerdergedeelte nog kraakbeenig is , door
drukking, op verfcheidenerly wyze eene tegennatunrly-
ke groeijing en gedaante kan verkrygen ; ook is op
dien tyd den hals van dit hoofd, en het Dyebeen zelfs,
door nog veel onveranderd Kraakbeen onderfcheiden ;
(k) \'t welk verteerd of verbrooken
zynde , fcheld zig
zonder Beenbreuk het hoofd van den hals, of den hals
van het Dyebeen.

§ 270.

Het Heuplid wordt door eenen ftcrken Beursband
omvangen, welke , afkomftig van den uiterlyken en bol-
len omtrek der Heuppan, het Lid en den hals van hec
Dyebeen omvat, en aan hec Dyebeen op die plaats ge-
hegt is, alwaar de hals en dit Been te famenkoraen: zo
dat hec groocfte gedeelce van den hals vry ruim binnen
denzelven bewoogen worde. Wanneer in Kinderen de
nog kraakbeenige rand der Pan uitwaards gedrongen en
dezelve dus verwyd worde, dan wordt ook te gelyk
hierdoor die plaats voorcgeftuwd, alwaar de Beursband
van den rand der Pan afkomftig is, en dus de band te
gelyk met de Pan verwyd,

§ 2-5

(IQ Aibin. icon. osf. foec. fig, 70. 71.

-ocr page 325-

van: het. watkrgezwet. enz; giï.

Hec eerfte fogrt van M^okheid kan men noemen,
F-anneer de Heuppan , van onderen haare natuurlyke
hoogce behoudende, op- en zydwaards wyder en te
gelyk ondieper worde d<in natuurlyk behoprc, wanneer
ter zeiver cyd hec DyebeenshoOfd, zyne rondheid ver-
liezende, plateer en breeder worde. Tans befchouwe ik
in eep
dergelyk linker Heupbeen, de zeer groote ondiepe
en langwerpige Pan : de groef, welke de flymklier bevat
|ieeft, en \'c onderfte gedeelte van den rand deezer Pan,
zyn omtrend op de natuurlyke hoogte gelegen: maar
fpwaards is de,Pan verlengd en agterwaards verwyd,
zoo, dat zy de lengte of hever de hoogte heefc (by
deeze laatfte bepaaling zal ik my voortaan houde) van
2| en de breedte van 2| duim. HeC Dyebeen dat hier
mede is geleedert geweest ontbreekt : maar, uit de ge^
daante der Pan , cn de befchouwing van Dycbeen-
deren , %velken tot foortgelyke Pannen behoord heb--
ben, blykt, dat in zulke gevallen, den hals des
Dyebeens niet overgaat in eenen bol, die meer dan een
halfrond befchryft, maar in tegendeel , zig fchielyk
uitbreid in eene kleine fiiede van een zeer
grooten bol,
welks bynaa vlakke omcrek de gemelde Pan vervullen
kan. In die geval is de afftand der Pan toe aan hec
Dyebeen korter dan natuurlyk : hec midden van het
^oofd is ook hoger gelegen dan natuurlyk ; en de wei»
verhevenheid, welke zodanige Pan aan den agtec
eii boven kant heeft, kan niet beletten, dat dit plafta
tioofd, onder het ftaanj eenigfins daar boven ryst; \'I

K ? \' ^ wglk

-ocr page 326-

a4S Van het Watergezwel enz;.

welk faamgenomen , een moeielyke gang maakt. De^"
ze befchryving is gevestigt op een tans voor my lig-
gend Dyebeen
, welks zeer korte hals in een platrond
hoofd eindigd , en welks agterfte rand ruim 7I duim
omtrek heeft: en op een ander, \'t welk naauwlyks een
klein beginzei van een hals heefc, die , zig eerst
breet uitfpreidende, en vervolgens wederom agterwaards
omgekruld zynde, een breet hoofd verbeeld van eene
zeer öngelyke gedaante, agter \'t welk de groote draai-
jer zeer hoog opryst; en wyders nog eene vlakke en
langwerpige Heuppan, vaneen die Mank gegaan heeft,
doch in welke het bovendeel van de groef der flym-
klier door Been gevuld
is. Kerckrin\'g vondt de
eene Heuppan van zyne Nigt (die, om dat het eene
Been korter was dan het andere, hadt Mank gegaan}
veel wyder en teffens dieper
dan natuurlyk: het Dye-
beenshoofd beantwoordde niec alleen geenfins aan de
holte deezer Pan, maar was zelfs kleinder dan natuur-
lyk, waarom hetzelve, door het toegeeven van den
losfen Beursband, merkelyk op- en nederwaards kon
bewoogen worden (Q.

§ 272.

In het tiveede foort is de Heuppan niec alleen op- en
agcerwaards verwyd, maar ceffens als in eene volkome
fchotel veranderd, nadien de groef § 268 door eene
beenige plaat overdekc worde, en de flymklier nevens
de ronde band dus buicen de Pan geflocen, en even als
onnucce deelen oncaarc of verceerd worden. In \'c jaar

1765\'

(l) obf. <5i.,

-ocr page 327-

a4S Van het Watergezwel enz;.

3763. opende Hovius het Lighaam van een oud Man,
die van zyne kindsheid af over beide de zyden hadt
Mank gegaan, in dervoegen, dat het regter Been veel
korter fcheen dan het linker, en men de bil zag opry-
zen als hy op het regter Been ftaan wilde. Van den
geheelen uiterlyken omtrek des beenigen rands, der
verwyde linker Heuppan, kwam een fterke doch rui-
me Beursband voort, welke het Lid overdekte, en die
op de gewoone plaats aan het Dyebeen gehegt was,
en die van binnen, zo wel als de Heuppan en het Dye-
beenshoofd, als natuurlyk is, door veel ftym ghbberig
was. De Heuppan verbeeldde eene groote ondiepe doch
volmaakte kom of fchoteli, zynde rondom als \'t waare
met een rand omtoogenjcn niet voorzien met de groef
die de
flymklier natuurlyk befqhermd § 268, ook niet met
de opening waar door deeze anders met de boord van
het eyronde gat gemeenfchap heeft: niet om dat deeze
groef door beenftoffe gevuld of vernietigt was, maar
om dat
deszelfs opperfte en als halfmaanswyze rand,
te gelyk met de vleugels der zo evengenielde opening,
tot een Been uitgegroeid waaren, dat gefchikt was als
vereischt werd, om hier ter plaatze de Pan tot eene
volmaakte fchotel te veranderen. Dus werd de groef
door dit nienwgegroeide beenftuk overdekt, en, bui-
ten gefloten zynde, nn alleen met eene ftoff^e vervuld
die zeer aan verhard vet gelyk was. De onderfte rand
der Pan was op de natuurlyke hoogte : de Pan zelve
was
inwendig met een zeer dik Kraakbeen bekleed, doch
haar verhevenfte rand werd niet door een bandagtige
■ïing , zo als natuurlyk gefchiedt, omzet of vergroot,

X 3 waar-

-ocr page 328-

a4S Van het Watergezwel enz;.

waarom zy ook ondiëpea-J. was. Derzelver uitcrfi«
rand, welke met veel Kraakbeen was bezet, hadt van
Onderen tot boven de\' lengte van 2| duim, doch de
breedte was iet minden De onderfte rand is niet lager ge-
legen dan natuurlyk, en daarom ftrekt zig de wydte die de
Pan
meer beeft dan natuurlyk alleen op-en zydwaards uit?
ook is de plaats, daar aan den voorkant het Darm- en
Zitbeen famenkomen j hier door zo verdunt, dat men
naa het afrotten van hec Kraakbeen, \'er niet alleen kon-
de doorzien,. maar daar in ook verfcheidene gaten ont-
dekte. De hals van dit Dyebeen, dié in vergelyking
Van den hals der andere zyde, zeer dik was, eindigde
in een breet plac rond hoofd, \'c welk als met een rand
was omgekruld: dit hoofd was, zo wel als deszelfs om-
gekrulde rand, insgelyks met zeer veel Kraakbeen be»
dekt, en had de gedaante welke nodig was,
om de ge-
melde Heuppan te vullen: doch den oppérrand der Pan
weinig uitfteekende, en de Beiirsband zeer ruim zyn-
de, konde die platagtig hoofd, onder hec ftaan, eenig-
fins over den gemelden rand opryzen. Dit foort van
Mankheid, verfchild nogtans merkelyk in onderfchei\'-
den -voorwerpen, alhoewel dat gene, \'t welk de ver-
anderde Pan verbeeld, hoger wordt uitgeftrekt dan na-
tuurlyk. Tans befchouw ik het linker Heupbeen eener
Manke,aan\'t welk insgelyks de Pan m eene vlakagrige
doch volmaakte fchotel is veranderd, welkers voorfte ge-
deelte de meergemelde groef § 2ó§ o\'/erdekt heeft. Deeze
Pan is veel kleiner dan de vorige, langv.\'erpig en zo ondiep,
dat de Heup op het Dyebeenshoofd niet heeft
konnen rus-
teoi \'Éonder dat dit hoofd, eenigernraten over den bo-

ven\'-

.J

-ocr page 329-

Van het Watergezwel enz. • 34?

Venften rand gedrongen werd 5 en in een ander Heup-
been zie ik, dat derzelver Pan, maar een gedeelte der
groef overdekt, en wyders den bovenrand verdrukt
zynde,op een gedeelte van hec Darmbeen is verlengd,
alwaar, aan dezelve, als een nieuwe en zeer verheven
rand gegroeid is. De Beroemde
Morgagni onderzogt het
linker Heuplid eener Vrouw, welke over deeze zyde hadt
Mank gegaan , met de Icnie inwaards en de hiel uit-
Waards ■ gekeerd ; en het Been was korter dan hec reg-
ter. Het Dyebeenshoofd was niec gelyk beiioord bol-
rond, maar als plac gedrukc en van grooter omcrek- ge-
worden , van geen ronde band voorzien , en werd
ontfangen in eene Pan , die minder hol was dan
natuurlyk, doch egter door Kraakbeen bekleed: aan
den voorften rand deezer Pan, was een ander doch
veel kleiner hol. Zyn oordeel hier omtrend was, dat
de groote en eigentlyke Pan was uitgehold door het
Dyebeenshoofd, dat wel eer uit zyne natuurlyke plaats
•geraakt was, van welke oude Pan de kleinder holte nog
overig is: en dac de drukking en beweeging, die hec
\'oncwrigte hoofd op het Been, waarop het nu gelegen
Was, gemaakt had, oorzaak is geweest, dat het hoofd
platter en breeder werd, en hec deel, waar tegen hec
drukte, een ondiepe breede holce had verkregen. Hec
kraakbeenig bekleedzel der Pan dage hy geen nieuw
voortbrengzel te zyn, maar \'t overblyfzel van hec ou^
, wyl de indrukking was gefchiedt, in dien tyd, wan-
hec Been nog Kraakbeen was. Dat de kleinde-
re holte hec overblyfzel der oude Pan was, bewees
•derzelver plaats, en de kleinheid daar
van toonde het

X 4

-ocr page 330-

timmm

^té van hét watërgèzwet én2f.

tegendeel oiet aan, wyl het, ten tyde dat het voor dé
natuurlyke Heuppan diende, niec grooter behoefde te
zyn: of dat het Ontheft van het Dyebeenshoofd, door
de aangroei jing van \'t omliggende Been, vernaauwd
is,gelyk de holtens der uitgevallen tanden gevuld wor-
den. Hy opende ook een MansperfOon , die aan dé
regter zyde was Mank geweest. Deeze had by de ge-
boorte beide de Beenen even lang gehad: maar ais de
Moeder hem eenige maanden daarnaa uic de wieg nam,
oncdekce zy, dac hec Kind, omtrend de regtqr Heup
pyn had, welkers oorzaak zy niet wist; hiernaa werd
dic Been korter en hy leerde Mankgaan , doch vlug
en zonder moeite; maar de
Ruggegraat werd te gelyk
fcheef over de linker zyde: van de oude en natuurlyke
Heuppan der regter zyde was nOg de voorfte helft over-
gebleven, in welkers grond een ontaart en als klierag-
tig lighaam werd gevonden; de andere helft deezef
Pan was door been gevuld , en bovendien overdekt
door een dun Been, afkomftig van het naastgelegen
Darmbeen. Boven deeze oude Pan was, op den rug
van het Darmbeen, als eene andere Pan, beftaande
uic eene wicce. vaste zelfftandigheid, gelyk aan die uit
welke de banden gemaakc worden, en deeze Pan, was
niec alleen aan den voorkant, maar ook aan deu boven-
kant, omzet inet een ring van denzelfden aarc, als
die welke den rand der natuurlyke Pan
altoos omboord.
De oppervlakte deezer Pan was oneffen en glad, uic-
gezondert eene plaats in dezelve aan den onderkant,
welke eene
kleine roodagcige zelfftandigheid in zig be-
hield 3 die ligtelyk voor de flymklier konde gekend

en

-ocr page 331-

Van het Watergezwel enz. 317

èn gehouden worden. Hec Dyebeenshoofd was van
geen ronde
band voorzien, en, in grootce, gedaance
en
gladheid, van den nacuurlyken ftaac ontaart. Want,
daar
het hoofd eerst van den hals afgaat, was hetzelve
natuurlyk, maar een weinig verder daar van daan werd
het placter, en vertoonde het Been ontbloot van Kraak-
been. Hy voegd hier by , indien het in voorige Waar<-
neemingen heeft vremd gefcheenen , dat de nieuwe
Heuppan met Kraakbeen was bekleed, dan zal het
nog
wonderlyker voorkomen, dac in deeze de nieu-
we Pan voorzien was met eene flymklier en omzet
met den bandagtige ring, waar mede, in den natuur-
lyken fl:aat , de Heuppan omzet en vergroot wordt;
maar veele dingen worden \'er waargenomen, waar
van de
wyze hoe en de redenen ora welken ze gefchie-
den , duister zyn
(nt),

§ 273.

In het derde foort, is de rand der Heuppan aan den
boven en wel aan den agterkant, ook wel op beide
deeze piaatzen, verdrukt, en eene nieuv/e Pan, of on-
diepe holte, welke voor eene Pan dient, fl.rekt zig ge-
deeltelyk uic over het bovengedeeke van \'c ontaart
hol, dat wel eer de Pan geweest is, en gedeeltelyk
over het Darmbeen en \'c uiterlyke Zitbeen. Hier van
heb ik tans een aanmerkelyk voorbeeld in het .Sfte
Voorwerp voor my: te weeren, in een regter Heup-
been is eene ongelyke opening, zynde het overblyfzel
van het onder en voorfte gedeelte der geweezene natuurly-
ke

(»») de fed. morb. Ep. a 12.. 13. 14. 15,

X5

-ocr page 332-

r>C!»

^XS VAK, HET WATERGEZWEt ENZ.

ke Heuppan. De nieuwe Heuppan lieeft de gedaante
eener zeer groote en tefFens ondiepe fchotel , wel-
kers grootfte middenlyn (die ik de op en nederwaards-
gaande noem) 3I duim en de kleinfte of dwarfche 2|
duim is, zo dat
zy eene langwerpige gedaante heeft:
derzelver voetftuk of agterften rand, dat deel te weeten
\'twelk onmiddelyk tegens het Darmen Zitbeen rust,
is van 10 duimen omtreks, hier van ryst een niet zeer
hooge rand op, welks omtrek 11 duimen bevat. Dc
bodem is van agteren, met zyn midden vereenigd met
die verdrukte plaats, die wel eer het bovenfte des
raiids van de natuurlyke Heuppan maakte, naa boven met
den rug van het Darmbeen, en van onderen overdekt hy
het bovendeel der holte, die wel eer de Heuppan is
gevvcest. De hals van het Dyebeen, dat met deeze
Heup gelcedert is geweest, kan men naauwlyks zien,
nadien het zeer
groote en breede hoofd, agterwaards
omgekruld zynde, denzelve rondom als voor het ge-
zicht bedekt: en tot beter opheidering hier van, beeft
men zig flegs het bovenfte der fteel van eene bynaa
uitgebloeide groote zonnebloem ce verbeelden.Dit hoofd
is zeer breec en vry vlak, maakende eene kleine fnc-
de v<an eenen zeer groocen kloot, welks rand den om-
trek heefc van 11 duimen, zynde ook zeer gefchikt
naar het hol der gemelde fchotel: maar dit hoofd , \'c
welk zeer plat, en de fchotel, die ondiep en bynaa
zonder uitfteekende rand is, hebben gelegenheid ge-
geeven, dat dit hoofd, onder het ftaan, gedeeltelyk
uit zyne Pan heeft konnen gleiden. De oppervlakte,
Ko wel der Pan als van het Hoofd, is op veele plaatzen

door

lil

I i.

-ocr page 333-

Van het Watergezwel enz. 519

jdoor de onderlinge wryving als yvoor gepolysc, ten
bewyze, dat ze aldaar met geen Kraakbeen of iet van
die natuur is bekleed geweest, en datmen aan de hoof.
■den der Dyebeendercn van Manken meermaalen v^^aar-
neemt;
Morgagni geeft hier ook een voorbeeld
van op. (n) In een ander, en van gelyke regter Heup*
been, vind ik de Pan veranderd, in een kleinder on-
gefchikt en als driehoekig hol , welks breedfte zydé
is, by de opening die de rand Omtrend het eyronde gat
overlaat, en eene nieuwe doch z«er langwerpige Pan,
gedeeltelyk itls geboord door het verdrukken des ag-
terften en bovenften rand der oude Pan , maar voor •
het meerderdeel over het Darmbeen geftrekt, alwaar
deeze Pan een meerder uitfteekenden rand heefc: de
rand deezer Pan is, van onderen naar boven gereekend
3 duimen lang, en omtrend het midden duim breet.
In een linker Heupbeen, maakende het i ode Voorwerp,
is rog over een oneffen gat, daar eertyds de Pan ge-
weest is, en, op den uiterlyken kant van het Zitbeen,
iziec men eene zeer langwerpige verhevenheid, op wel-
ke het Dyebeen zig bewoogen heeft, doch deeze heeft
bynaa geen gedaance eener Pan ; en men oncdekt
klaar, dat de rand der natuurlyke Pan, aan de uiterlyke
zyde, door het daarop gefchoten Dyebeenshoofd ver-
drukt geworden is en verhindere ce groeijen. In hec
ïide Voorwerp, zynde een regter Heupbeen, is van
^e natuurlyke Pan eene ongefchikte holce overig: maar
daarentegen zyn hier als twee Pannen gebooren, wel-
ken

N . - ,

(p) ib, Êp» 57. art» ^

-ocr page 334-

320 Van het Watergezwel enz»

ken door eene hoogte in dervoegen onderfcheiden zyn»
dac hec Dyebeenshoofd, over deeze Iioogce, van de
eene Pan in de
andere konde gleiden; en deeze hoog-
te is gemaakt door den placgedrukten boven rand der
oude Pan. De bovenfte deezer Pannen, die rondagtig
en de
grootfte is, fchynt door de drukking van het
Dyebeenshoofd als uicgeboord, in den rug van het
Darmbeen: of liever, het Darmbeen heeft alhier door
deeze drukking geen andere groeijing konnen neemen;
en de uicerlyke rand deezer Pan heefc den omtrek
van 7| duinvDe onderfte Pan is kleiner en als driehoc-
k:ig,en gemaald door den ingedruktenuicerlyken ofag-
terftenrand der nacuurlyke Heuppan. Hec 12de Voor-
werp, zynde een linker Heupbeen, is van een nog
zo jong Mensch, dat hetzelve aan den binnenkant nog
in zyne drie ftukken verdeelt is, dic Been heefc eene on-
diepe en
mede als driehoekige holte, ter plaatze alwaar de
Pan
behoord te zyn : maar de ganfche uiterlyke of ag-
ter en bovenrand deezer Pan is verdrukt, en hier door
veranderd, in
eene langwerpige fleuf, welke zig tot op
het Darmbeen uitftrekt , en hec beginzei vertoond
eener Pan, die er waarfcheinlyk naderhand zoude ge-
groeid zyn. Hec 13de Voorwerp zyn cwee Heup-
beenderen, famcngevoegd mec hec Hyligbeen en Staart-
been , van een die met een fcheeve Rug over beide de
zyden heefc Mank gegaan. Hec Hyligbeen is alleen door
deszelfs cwee bovenfte Wervelen mec de Darmbeende-
ren vereenigd, en van onderen naar de Imker zyde ge-
beerd; en
hec regter Heupbeen is hoger als hcc linker
gelegen. Hec Hyligbeen heefc aan den binneokanc van

het

-ocr page 335-

Vän het Watergezwel enz, 321

het Bekken geen holte, maar maakt, met de twee bo-
venfte
Wervelen van het Staartbeen, als eene regte
kolom, welke zo laag komt,
dat (het Bekken gefteld
zynde , als het in een overeind zittend Mensch is,) de
knobbels der Zitbeenderen en de onderfte der gemelde
Wervelen van het Staartbeen, te famen het Bekken als
met drie voeten onderfteunen. Aan den ageer rand
van het linker Darmbeen is, door
beenftoffe, een an-
der ftuk gaaf Been gehegt, doch, welke beenftoffe
doet zien, dat wel eer deeze hegting Kraakbeenig of
bandagtig is gevpcest. Dit Been heeft eenigfins eene
driehoekige gedaante , welks zyden omtrend 2 duimen
lang zyn, en is van het Darmbeen agter- en opwaards
onder de huid uitgeftrekt geweest, zo dat de fpieren i
van agteren van
hec Hyligbeen komende, onder het-
zelve gelegen hebben; hier door heeft het bovea de
linker zyde van het Hyligbeen een Boghel vertoond.
Dit Been is
nu niet alleen onbeweeglyk, maar \'t is het
ook te vooren geweest, wyl aan den binnenkant van
hetzelve , naby deszelfs vereeniging met
hec Darm-
been, een rondagtig Been ter dikte van eenen kleinen
vinger en
ter-lengte van een duim afkomftig is, \'t welk
met de linker zyde van de doornen der tweede en der-
de Wervel van het Hyligbeen vereenigd wordt, en dus
dat Been onderfteund. De groote holte van het Hy*
ligbeen welke de einden van de Paardeftaart
(Caudti
Equina) bevat, is van boven gehecf open, om dat de
drie bovenfte Wervelen geen doornen hebben, maar
onder deeze is de holte eenigfins overdekt door de vier-
de en vyfde onderfl-e Wervel van dit Been, Het ey-

ron-

II

(! -li

-ocr page 336-

300 Van hêt Watergezwel enz.

ronde.gat der regter zyde is een Iialf duim langer daf!
dat der linker zyde. Heuppan der linker zyde, i«
verklynt en veranderd in eene ongefchikte ondiepe hol-
te, in welke men
nog als een overblyfzel van de groef
vindt, die de flymklier, toen ze nog natuurlyk was,
bevat heeft. De uitwendige of agter rand der oude
Pan is plat gedrukt en breeder geworden,zo als ook de
bovenfte rand, v/elke | duim breet is, opwaards in
eene zeer kleine en nieuwe Pan overgaat, en welke op
het Darmbeen gevonden wordt: dus beeft het Dye-
beenshoofd , over dien verbreeden rand der oude Pan, iß
deeze nieuwe Pan können bewoogen Worden. Aan de
regter zyde is de oude Pan,zo als veelmaalen gebeurt,
veranderd in eene ondiepe oneftene driéhookige holte,
welkers breedfte zyde omtrend het eyronde gat is, maar
der-zelver uiterlyke eo agter rand is veel meer verbreet
en plat
geworden en wel ter lengte van i| duim, en \'t
is over deezen rand, dat het Dyebeenshoofd zig heeft
bewoogen tot op het begin yan het Darmbeen, doch
alhier is nog geon nieuwe Pan gegroeid.
Ludwig
befchryft het geval van een die aan beide de zyden wa§
Mank geweest. Plet Dyebeenshoofd, dat langzamer-
hand de Heuppan had verlaaten, had eerst derzelver
kraakbeenige en bandagtige rand verdrukt, ter plaat-
ze alwaar het Darm-\'-en Zitbeen famenkomen , even
als of het boven en agter de oude eene n-ieuwe Pan be-
gon te maaken: daarnaa is het opwaards en een weinig
voorwaards naar het Darmbeen gereczen, alwaar het-
zelve eene bynaa vlakke omtrek eener nieuwe PaO
heeft\'voortgebragt: in dervoegen, dat, in cenc en dc»

uh

-ocr page 337-

Van h^t Watergezwel. 323

Zeïve uitgeftrektheid, als eene dubbele Geleedings op^
pervlakce
is gemaakt , over welke het Dyebeenshoofd
bewoogen werd ; dit hoofd, had niet de kujl, in weike
anders de ronde Band bevat wordt , en was aan den on.
kant plat gedrukt en verlengd (a), . i .

- - ■ § 274. •

O\'" \'

Hec vierde foort van Mankheid wordt in Kinderen
veroorzaakt, wanneer het Kraakbeen, dat tusfchen het
hoofd en den hals van het Dyebeen nog onveranderd
is , §
268. ,en zwakker zynde als de overige uitge-
ftrekcheid, verbrooken wordt.
Petit en andere coe.-
men dit onthalzing. „
Decolkment ou feparation dtt col
„ d\'avec VEpipbife qui forme la tête, Çp)
Welke geen
plaacs kan hebben, dan in Voorwerpen, in welke dee-
ze twee deelen nog niec coc een Been veranderd zyn ;
indien
dan al (dac naauwlyks is waargenomen) in .be^
jaarden het hoofd van den hals gefcheiden word, als
dan gefchiedc zulks door eene .Beenbreuk.
Lüdwig
verhaald een cwyfFelagtig geval, in welk het fchynt.^
als of deeze twee deelen, door uiterlyk geweld gefcheir
den geweest zynde, naderhand weder famengegroeid
Waaren, zo egter, dac hec hoofd zig te gelyk met dç
Pan door beenftoffe vereenigde,. v/aarop eene moeiely-
ke Mankheid volgde. (?) Maar meestentyds gefchiedt
deeze fcheiding zonder bekende oorzaak : het
hoofd
dat in de Pan blyfc .zitcen, wordt aldaai\' ontaart of ver-
teerd ,

C») De Corii feraor fract. Hall. difp. Chir. 5.

(P) Maladie des os. T. a. oh. ii. 173.

(ï) \'b. 573.

S\'ï
li

-ocr page 338-

324 Van het Watergezwel enz»

teerd, \'c welk, wyl het nog zagten meest kraakbee.
nig is, gemakkelyk gebeurt: "de Pan nu onnut en nieC
uitgezet door een groeijend hoofd, verliest haare ge-
daante en grootte: de Heup rust nu niet meer op het
Dyebeen ,
maar zakt \'er onder het moeielyk ftaan als
voorby : het Dyebeen wordt onder de Bilfpieren op
en
agterwaards gedrongen: het gedeelte des hals dat
van het hoofd gefcheiden is, wordt eindelyk in eene
groote doch onbepaalden omtrek op den rug van het
Heupbeen bewoogen, maar geenfins als in eene nieuwe
Pan, door welkers tusfchenkomst de Heup op den hals
ïust. Maar het Dyebeen langzaam opryzende, ver-
lengd een gedeelte des Beursbands,en veranderd teffens
de uitgeftrektheid en legging van eenige fpieren, in
dervoegeri, dat deeze als in hangkoorden veranderen :
zo dat naderhand onder het ftaan de Heup niet rust op.
den
hals van het Dyebeen, maar, door middel van den
verlengden Beursband en gemelde fpieren, aan het Dye-
been gehangen Is. Dat fommige deelen dus een ander
gebruik konnen verkrygen, dan dar waartoe zy gefchikt
zyn , is uic meer gevallen kenbaar.
Cheselden heefc
waargenomen, dat de tweeftukken van-eene gebrooke
Kniefchyf, tegens de gewoonte van alle ander Been-
deren, alleen door tusfchenkomst van eene pceswyze
zelfftandigheid naderhand vereenigd worden, (r) Dee-
ze Middenband is wederzyds niet afkomftig en gehegt
aan de oneifene oppervlakten der twee ftukken , in
welken nu de Breuk de Kniefchyf
verdeelt is, maar hy

over^

(r) anatora. ch, 5. 33,

-ocr page 339-

Van het Watet^gezwei, enz. 32,^

overdekt en bekleed alleen aan den voorkant deeze ftnk-
\'ken, behoudende aldaar tusfchen dezelven eene meer- \'
dere of mindere lengte, naarmate de gebrooken ein-
den meerder of minder van eikanderen verwyd zyn :
Ook is hy geen nieuw gewrogt, maar in tegendeel het
verlengde en verdikte peezig uitfpanzel der fpier, Ree-
tus Cruris genaamt, die hier natuurlyk gelegen is;
ten minften vindt men dit zo, in hec voorbeeld van
een perfoon^ die, alhoewel op onderfcheidene tyden,
beide de Kniefchyven hadt gebrooken j waar van dé eene
door den Heerè Hovius in vogt bewaard wordt. Als
"men dit Voorwerp van vooreri befchouwd, dan kan
men de Beénbréuk naauwlyks gewaar worden: de pees
der gemelde fpier fchynt dan, met den Band, die de < jl,,

\'Kniefchyf aan hec Scheenbeen hegt, ais een uitgeftrekt
lighaam
te maaken. Maar aan den agter of binnenkant,
ziet men de twee
ftukken der gebtooke Kniefchyf
meer dan een düim lengte van eikanderen verwyd, en,
ter plaatze daar ze wel eer vereenigd waaren , met
Kraakbeen of dergelyke ftofFe
bekleed. Tevens be-
merkt men hier klaar, dat het genoemde peezige uit.
fpanzel, op de plaats der Breuk aan den voorkant ver-
lengd en verdikt zynde, aldaar de twee ftukken famen-
hegc. De
ReStus Cruris geefc ,idaar deszelfs pees aan het
bovenfte en voorfte gedeelce der Kniefchyf wordt gehegt, \'
een peezig uitfpanzel van zig af, door welks tusfchen-
komst hy ovér den voorkant der Kniefchyf uitgeftrekt
is, dezelve bedekt, en zig verder vereenigd met den
voorkant des Bands, door welken de Kniefchyf me;

y het

1
1

i;«! i

. H A

I ;

t:

!

1

-ocr page 340-

a4S Van het Watergezwel enz;.

m

het Scheenbeen is verbonden- (O Hec gemelde uitfpan-
zel is \'t eigentlyk, dac gerekt, verlengd en ontaart,
de ftukken der gebrooke Kniefchyf aan den
voorkant
famenhoud, en hier door gelegenheid geeft, dat de ge-
legde fpier, hoewel met minder kragt dan natuurlyk,
naa zodanige Breuk het Knielid kan uitftrekken; \'t welk
als
dan ook voornaamlyk gefchiedt door de fpieren, die
de
Fastus exterms en Vastus Internus genaatncworden,
wyl derzelver peezen, niec alleen aan de zyden der
iCniefchyf, maar ook aan hec bovenfte hoofd van het
Scheenbeen gehegt zyn. (t) Men kan ce gelyk by dee-
ze gelegenheid opmerken, dat hec voordeel der genee-
zing, \'c welk men in die geval verwagten kan, van de
kortheid van deezen middenbapd afhangt, om welke
te verkrygen men het Knielid uitgeftrekt ea onbeweeg-
Jyk maakt, en teftens door een bekwaam verband de
ftukken zo naa by elkanderen houd als zulks gevoeg-
Jyksc kan gefchieden: doch dit wordt niet langer ver-
eischt, dan wel de ontfteeking en pyn duuren: zo draa
deeze toevallen geweeken zyn, is het tot gemak van
den Lyder en om de geneezing te verhaasten, beeter,
dat men .nu en dan
heC Knielid voorzigtiglyk beweegt.
Men kan tog op geenerly wyze verhinderen, dat dee-
ze middenband zig niec tot eene bepaalde lengte uitrekt.
En als iemand zonder vooroordeel (hoe lang ook
het
Lid buicen beweeging gehouden mögt zyn} den afftand
der ftukken waarneemt, wanneer hy de buiging van

he£

_?(sj Albin, Hiftor. muscul. c. 194. tab. mijsc. i- X. T. 2. N. t.
f, S. li.

. ib. h. iniisc e. 19«?. 197, Euftach. tab. 33- 4- 4- a- a- a-

-ocr page 341-

Van- uêt Wat er ge zw; Et, en^?. 5^7\',

het Lid geoorloofd ffleend te zyn, en^ denzelve in hee
Vervolg, vergelyktv mee den afftand die \'er eenige we-
ken daarnaa gevonden wordt, dan- zal hy bevinden ,
dat, by de laatfte befchouwing, de einden veel verder
van den anderen gelegen zyn, dan by de eerfte. Hec.
is ook voor dc Geneezing onnut, en in veel
geva\'.len
aan fommige Lyders hunne gezondheid zeer nadeeligj
dac men hen geduurende eenige
weeken regt uicgeftrekC
te Bed doec leggen ,wyl de verhevenheid aan den voor-
ften rand van het Darmbeen, van welke de
ReEius-
Cruris
voornaamlyk voorkomt, in hec zitten nader aan
de Kniefchyf is, dan in hec leggen, zo dat ook in het
eerfte geval, deeze fpier minder gefpannen is, dan ia-
hec laatfte. Dit heb ik in hec begin van dit jaar nog bevon-
den
waar ce zyn, in eene Vrouw, welke naa de drie
eerfte dagen in haar Bed meer opgezeeten dan gelegen
heeft, dat ik haar geenfins heb belet, en egter zeer
Wel geneezen is, onder een maar matig ftuieend ver-
band , wyl de ftukken
korc naa de Breeking maar cwee^
vingeren breed van elkanderen waaren afgeweeken.
Schlichttng zag nooic de Knrefchyfanders dan
dwarsch gebrooken, en naa de geneezing, de ftukken
nimmer aan den anderen gegroeid: en wac konst ook
door menigerly Werkcuigen cn verbanden was aange-
wend, hadc hy egter altoos eene tusfchenruimte en be-
Weeglykheid der ftukken gevonden, waarom hy in hec
Vervolg oordeelde, dac men maar e<?nvoudig de gebroo-
ken einden behoorden naar elkanderen te drukken, de-
zelven met kleine komprcsfcn, en deeze wederom met
een windzel op eene matige wyze- bevestigen : by

Y 2 cocd-

I- > \'.

-ocr page 342-

300 Van hêt Watergezwel enz.

mm

noodzaakte zelfs zyn Lyders niet het Bed te houden,
en bevond j dat ze even zo gelukkig herftclden, als de
gene die met een konftig toeftel veele weken zonder
beweeging gehouden waaren.
(w) War ner behandel-
de zyn
Lyders op dezelve wyze; zo als ook veele an-
dere vuornaarae Heelmeesters gedaan hebben, (v}
Maar als het bovenfte ftuk der gebrooke Kniefchyf
verrö naar boven getrokken wordt, dan moet men zulk
een gelukkige uitkoraft niet verwagten, wyl,in dat ge-
val , hec meergemelde peezige uitfpanzel van de
ReEtus
Crtiris verbrooken worde, en \'er kan als dan geen mid-
denband tusfchen de ftukken groeijen, waardoor dee-
zé fpier zyne werking kan verrigten: en zo dit aan de
beide Kniefchyven gebeurt , dan konnen dusdanige
Lyders, de zwaare toevallen geweeken zynde, nog
ilaan nog gaan, dan mec geduurige vrees van ce ftrui-
kelen, waar door dan wederom zwaare kneuzingen aan
die Leden veroorzaakt worden; doch als men in deeze,
door
bekwaame hulpmiddelen , beide de Knieleden ,
geduurende eenige weken onbeweeglyk uicgeftrekc houd,
dan leeren ze fomwylen, zo als men zegt, met ftyve
Beenen gaan j en zelfs gewennen zy naderhand dezel-
ven eenigfins te buigen, (w) Het haakswyze uicftcek-
zel , dac men de Elleboog
Oleeranim noemc, wordt
insgelyks zeer zeldzaam, afgebrooken zynde, nader-
hand als nacuurlyk weêr mec hec Ellebeen vereenigd,
en egter vindt mea zodanige Lyders, die inliet vervolg,

fchooQ

(a) Schlichcing. Wondheelk. 313. SH-

(7/) Warner Cafes in Surgery. c. 34. 35,

(ya) Morg. cl. ftd; mcw-b. ep, 5Ó. 37. Le Dran confultat. 329.

-ocr page 343-

V&n het Watergezwel e^zI 329

fchoon met minder kragt, de Elleboog weêr können
■uitftrekken
, dewyl het gefcheide en niet weêr faam- .. . ^

gegroeide beenftük als dan eenigfins het gebruik als
dat der Kniefchyf krygt. De Pees der fpier , die de :

Triceps Bracbii genaamt wordt ,is niet alleen aaft \'t Olecra-
mm
gehegt, maar ook daar beneden aan den doorn-van
het Ellebeen. fx) Dus behoud deeze fpier, alfchoon
\'t
Olecranum is afgcbrooken , het vermoogen , om
door het beweegen van hec Ellebeen den Arm uit te
ftrekken, wordende te gelyk hier in geholpen, door
die fpier, welke men de
Jnconeus noemt, (y) Maar zo-
danige gelukkige herflelling heeft men dan voornaam-
lyk te wagten, wanneer dit Lid, naa zulk eene Breuk,
door geen verband lang onbeweeglyk gehouden is :
maar in
tegendeel, zo ras de pynelyke toevallen gewee-
ken zyn,
fomwylen eenigfins geboogen is geworden;
en hierom fchryft
Schlichting, dat deeze Breuk
niet gekend, en daarom dan ook aan de natuur overge-
laaten
zynde, het gelukkigst geneest; en \'c Olecrhnum
nu aan de Kniefchyf gelyk geworden beweeglyk blyfc,
waar door zodanige Lyder, mee den Arm , zo wel
zvn
werk doen kan als te vooren: dit zag hy met ver-
wondering voor de eerfte maal in \'t Jaar 1731. Maar,
als men met fpalken en windzels tragt het afgebrooken
deel
eenige weken buiten beweeging te houden, als
dan volgd den meestentyd een ftyve Arm. (z) In die

ge- .

(«■) Albin. hift. musc. c, 151,

O) ib. c. isi. Tab. musc, 19. fig. 8. c. c. \'J

(fi) Schlichting. ib. 3"- Titfingh. verd., heelk. opgebeldert, 676. \'< l

Y3

; \' ; ! \'

f\'
!(;

-ocr page 344-

pigHHHi

S3<5 VAN WATERCEZWEI, ENZ.

^eval wordt het afgebrooken Olecraniim, door been-
flpiFe, zo wel met het Opperarmbeen als met het EI-
Jebeen vereenigd, zo als ik in een tans by my liggend
Voorwerp
befchouwe,in welk men naa de Breuk den
Arm bynaa regt uitgeftrekt verbonden heeft; alhier is
het gemelde afgefcheide beenftuk met hec Opper^
armbeen, het
EUe- en Speekbeen, toc een vast onbe-
weegiyk Been faamgegroeid.
Trioen geeft de af-
teekening van eenen Arm, die naa de Breuk van \'t
Ok-
.cranum
krom en ftyf geworden is. (a) Een boere jon-
gen kreeg in dén winter dusdanige Breuk, en was doo?
P.
Ca MEER naa de regelen der konst verbonden, hy
viel daarnaa nog cwee of drie maaien op denzelfdec
Elleboog, waar door wederom het deel verplaatst werd,
\'t welk ook los gebleven is; egter kon hy in het vervolg
naa zyn welgevalle den Arm uitftrekken. (&) Een knegt
werd door een pift
^olfchoot getroffen; de kogel ging
door den inwendigen knop van het Oppe rarmbeen, en
yerbryzelde het
Okcrammi verfcheidene Heelmeesters
oordeelden de afzetting nodig, doch dezelve werd niet
yerrigt. Daar volgde ontfteeking, verzweering en ver-
ftikking, verfcheidene openingen werden \'er gemaakt,
en beenfchilfers ontlast en uitgehaald: de hevige toe-
yallen naa eene maand tyds bedaard zynde , liet de
Jleelmeester eenige kleine beweegingen met den Voor-r
arm doen: ten einde van elf maanden was de Lyder
VQlmaakt geneezen, maar konde als toen den Arm zeer

weV

(a) PI. IO. fig. I,

demoiaft. «wt. patiaJeg, I, i, g,

J

-ocr page 345-

Van het Watergezwel enz. • 34?

weinig beweegen ; welk ongemak in het vervolg zo
verre verbeeterd is, dat hy het gebruik van zynen Arm
20 goedt hadt als voor deeze kwetzing. (c) H
e n k e l ver-
haald een geval, daar het afgebrooken
Okcranim door
Beenweer met het Ellebeen weder vereenigd was, zoo,
dat de Lyder geen letzel overhield.
Qd) Ed Le Dran
meend, dat dit deel, door een fabel afgehouwen, we-,
derom met het Ellebeen zoude konnen famengroeijen (e).
Dus is ook het geval befchreven van een Man,die naa eene
Breuk des Onderarms, daar ter plaatze eene nieuwe
Geleeding verkreeg, wyl hy niet wilde verbonden wee-,
zen nog het deel ftil houde. Men vondt naa zyn dood ,
dat de bovenfte einden, der twee gebrooken Beende-
ren , ieder als eec hoofd verkregen hadden, welken in
twee
holtens der onderftukken ontfangen werden,rnaar
het Beenvlies ftrekte op de plaats der Breuk voor eenen
Beursband. (ƒ) Men vindt omtrend het zo evengemel-r
de foort van Mankgaan een klaar voorbeeld aan de reg-
ter Heup van dien ouden Man § 272 befchreven. De
groote en middenfte Bilfpieren, waaren, door hec opry-
zen van den grooten draaijer, in haare uitgeftrektheid
en gedaante geheel veranderd, en maakten famen als
eene ontaarde holle fpier, die de nieuwe Geleeding (als
men ze dus noemen mag) gedeeltelyk overdekte, doch
tusfchen beide was gelegen eene groote vet- of Slym.
beurs, van dac foorc, \'t welk
Albinüs heefc be-

fchre-

(c) acad. d. Cfair. T. 2. 290.

(d) med. iind Cliir. aanmerk, ifte SaHiin!. 8\'.

(e) Confult. 98.

(f) Act. Lipf. léss.

Y4

-ocr page 346-

a4S Van het Watergezwel enz;.

mm.

mm

mm

Mi

fchreven, Cg) welke het ryzen daalen en verder be-
Weegen van het bovendeel des Dyebeens
gemakkelyksr
maakte; van de kleine Bilfpier was naauwlyks iet\' te
onderfcheiden. De Spieren, de
Pfoas magmis en Jlia-
cus internus
genaamt, welken in den natuurlyken ftaat
Over de
fleuve van het Zitbeen en het voorfte des Beurs-
bandsvan het Heuplid nederdaalen, om de kleine draai-
jer te bereiken, waaren ontaart en peesagtig: en wyl
nu de kleine draaijer, die mede ontaart was, door het
agterwaards opryzen van het Dyebeen veel hoger en
ägterwaards was gelegen, hadc de drukking deezer om-
geboogen Spieren, tusfchen de verhevenheid van hec
Darmbeen, daar de
Rectus Crwis van afkomt, en het
Zitbeen ,eene diepe
fleuf veroorzaakt, om welkers rand
zy, als om een vast katrol, op en agterwaards naa den
kleinen draaijer geflingerd werden : en dus waaren zy
ïn koorden veranderd, door
welken het Heupbeen aan
het Dyebeen als hangende was, zynde de rand der ge-
melde fleuf het fteunpunt. Daarenboven werd van ag-
teren een dergelyk hangkoord gemaakc door de Spie-
ren, de
Piriformis Gemini en Ohturator internus ge-
naamc, welken,wyl zycoc den grooten draaijer behoo-
ren , door hec opryzen van dezen, van eene bynaa dwar-
fche legging 5 opwaards getrokken waaren, en dus hec ge-
bruik van een koord gekregen hadden. Ik zeg eea
koord, wyl ze, oncaarc zynde, als maar
eene fpier ver-
beeldden , welkers groocfte gedeelte peesagtig was. Een
dikke vry lange en als peesagtige Beufsbaqd begon van

hec

(f) ijift. musc\' 315,

-ocr page 347-

Van het Watesgezwel enz. 333^

liet Dyebeen,daar het met den hals vereenigd is,als in
den
natuurlyken ftaat, omvatte deeze hals, en werd
Wyders gehegt aan den beenigen kring, welke de plaats >
alwaar de hals van het Dyebeen op het Darmbeen be-
woogen wordt, bepaalde of omtrok: maar deeze band
was voornaamlyk zeer dik en fterk, daar hy aan den
ontaarden breeden rand van de oude Heuppan werd ge-
hegt. Deeze band fcheen voor
hec grootfte gedeelce
denzelfde te zyn, die wel eer het Heuplid,
toen het
nog
natuurlyk was, omvangen hadt, doch die door
het opryzen van het Dyebeen verlengd , verdikt, en
ontaart was, en nu gelyk de bovengemelde Spieren,
door deeze verplaatzing, hec gebruik van een koord
verkreegen hadt, door middel van welken onder heü
ftaan
hec Heup- aan hec Dyebeen gehangen was. Deeze
Beursband geopend zynde , zag men, dat het Dye-
been van zyn hoofd ontbloot was, en de
hals, die
natuurlyk opwaards ryst, maakte met het Dyebeen
als een regte hoek, en de plaats alwaar
ze met
hec
hoofd vereenigd was geweest, hadt nu eene plat-
te en offene oppervlakte,
welke .met Kraakbeen bedekt
was, op gelyke wyze, als of men in een Kind het
Kraakbeen, dat deeze twee deelert fcheid, met een Mes
doorfneden hadde. Deeze platte oppervlakte van den
hals, kon in een ruimen doch bepaalden omtrek bewoo-
gen worden: als eerst over \'t uitwendige of agterfte ge-
deelte van het Zitbeen, agter die plaats, daar in .den
natuurlyken ftaat, de uiterlyke rand der Pan gelegen
is, en verder op den rug van het Darmbeen, tot by-
eaa aan dien kring, alwaar de middenfte Bilfpler
van

y S het

-ocr page 348-

595. Van het Watergezwel enz.

mmmiÊÊmm

bet Darmbeen voortkomt: de plaats,op welke zig deq
hals beweegen konde, was bedekt met eene zelfftan-
digheid, welke aan Kraakbeen gelyk was; en deeze
plaats zelve verbeeldde als eene nieuwe Pan, door een
weinig verheven rand omzet, raaar welke bynaa geen
diepte hadt. Binnen derzelver omtrek kon den hals
wel twee duimen opryzen -^f nederdaalen, \'t welk de
reden was, waarom men onder het gaan deeze Bil zag
opryzen. De Beursband van den omtrek der ontaarde
en oude Pan vi\'eggenoraen zynde, kon men eerst het
overblyfzel deezer Pan zien, te weeten eene driehoekige
en diepe holte, open omtrend het eyronde gat, en ge-
vuld met eene ftoffe als verhard vet. Dit nu befchre-
ven Heuplid vergelykende met het 15de Voorwerp, \'t
welk door den Hoogleeraar
Camper aan den Heere
Hoviüs vereerd is, zynde de linker Heup van een an-
der die mede wederzyds is Mank geweest, vind ik in
het laatfte
geval, de gefteldheid der Beenderen omtrend
dezelve, me;: dit onderfcheid nogtans, dat de hals van
het Dyebeen alleen op den rug van het Darmbeen heefc
konnen bewoogen worden, in eene rondagtige opper^
vlakte, welke omtrek eenigfins verheven was, en waar
door als eene nieuwe Pan verbeeld worde. Hec Kraak-
been , dat wel eer den hals, alwaar ze met hec hoofd
gedekc wordt, vereenigd heeft, door roccing verloo-
ren zynde, vercoond zig hec einde des hals zeer robbe-
hg en oneffen, zo als ook de oppervlakce van het Dye-
been, daar hec met den hals vereenigd is geweest, zig
voordoet, als in jonge Lighamen het Kraakbeen dac
^geze lieenderen vereenigd, door kooking of rotting ver-
teerd

J

-ocr page 349-

Van het Watergiezwel enz, 535

teerd wordt. Saltzman Ontleedde het HeupHd van
eene Manke Vrouw, en vondt den hals van het Dye.
been van zyn hoofd beroofd, doch van het hoofd vsrerd
niets gevonden: dc hals die onelten was, ter plaatze
daar ze wel eer met het hoofd vereenigd was geweest, lag
tegen het Darmbeen, even boven de plaats der Heup>
pan,en hadt,door het langduurig wryven, daar als ee-
ne oppervlakkige Pan voorcgebragc.
(b) Casp, Hofman
ontleedde eene Kat, die, om dac ze, zeer jong zynde,
van de trappen geworpen was, mec de eene poot Mank
ging: veele hadden geoordeeld dat zy eene Ontwrigting
hadc ondergaan, maar hy vondt, dat het hoofd des Dye-
beens van den hals gefcheiden was,en nog in de Heup-
pan gehouden werd Q).

§ 275.

Wanneer in Kinderen, zonder uiterlyke oorzaak,het
Dyebeenshoofd laugzamerhand uit de Heuppan op den\'
rug
van het Darmbeen ryst, en daar eene nieuwe bee-
nige holce verkrygt, waar in het naderhand geleedert
wordt,dan worde hec vyfde foorc van Mankheid geboo-
ren, hoewel deeze holce niet alcoos zo grooc is, dat ze
dc geheele bolrondheid van het Dj
^ebeenshoOfd omvat.
Het löde tans mede voor my liggend Voorwerp, zynde
de regter Heup, waar van de linker of hec 15de Voor-
werp. P. 334» befchreven is, vind ik veranderd in een
©ndiep hol van eene ongefchikte gedaante, welks ag-
ter-
en)
Acad. petropol. 3. 276.
(i) Poi^imen, ia gslea de us part. L, is. 54« ;

-ocr page 350-

a4S Van het Watergezwel enz;.

m

terfte rand zeer dik en breet is, en welke als \'t waare
den weg aanwysc die het hoofd genomen heeft, maar
op den rug van het Darmbeen, is eene groote ronde
diepe béenige Pan gegroeid, welker opperite rand
omtrend
2 duimen middenlyn heeft, en welks hol
gelchikt is,om het daar by zynde bolle Dyebeenshoofd
te
konnen ontfangen. Deeze nieuwe Pan is niet, gelyk
fommige van dergelyke gevallen wel eens gedagt heb-
ben , een kuil gedrukt of gegroefd in het Darmbeen,
door de drukking van het hoofd; maar zy wordt ge-
maakt door eene groote dikke beenige Schyf, die uic
het
DariTibeen gegroeid, en uiterlyk geholt is. In deeze
Pan
is geen byzondere groef voor de flymklier. Aan
den bovenkant fteekc de rand omtrend i| duim boven
het Darmbeen uit, en als het Dyebeenshoofd in de
Pan gelegen is, dan wykt hec coppunc van den groocen
draaijer 3
duimen van hec Darmbeen, waaruit is op te
maaken, hoe dik
zig zulk een Bil vertoond moet heb-
ben.
Moreaü heeft een dergelyk geval befchreven en
afgebeeld: hy vondt deeze Pan niet door Kraakbee«
maar door een verdikt Beenvlies bekleed (k); en dus
heefc ook
Lodwig \'er een gezien (/). ,Hec is eg-
ter zeldzaam, dac hec hoofd zyne rondheid behoud en
eene nieuwe Pan verkrygc, waarin hec oncfangen worde,
Gemeenlyk worde hec hoofd door de drukking placcer,
en verkrygc maar een ondiep hol, zo als zulks door
Aleinus en andere is waargenomen (m). Alfchoon men

na

(k) Acad. de Chyr. T. 2. 50. Tab. it.

(i) ne colJ. fcm. fraft. Hall. difp. Chyr. T. 5. 371-

(m) Acad. Annot. 5. 140 Tab. 2. Saltzmap.Acad.petropol.s. 276

-ocr page 351-

a4S Van het Watergezwel enz;.

nu wel het meest, het maaken eener nieuwe Geleeding
aan het Heupgewrigt ontdekt,nogtans leerd ons de on-
dervinding dat aan andere Gewrigten hetzelfde kan ge-
beuren; de volgende Waarneeming kan hier van tot
een zeer aanmerkelyk voorbeeld dienen.

§ 276.

Ik heb zegt Loseke, aan het dunne Schouderblad
van een volwasfen Mensch, eene nieuwe holligheid tot
Geleeding, die grooter en dieper dan de natuurlyke is ,
ontdekt; een geval dat, voor zo verre ik weet, in dc
Heelkonst zonder voorbeeld is.
(n) Uit de afbeelding
diehy daarvan teffens
medegedeelt heeft, blykt, hoe-
danig de natuur,
ter zyde tegens de inwendige vlakte
van het
Schouderblad en een weinig naar onderen toe,
ter
plaatze daar de Onderfclionderblads-Spier haare ve-
zelen famenkomen, naamlyk omtrend den onderflen of
voorfien rand, eene nieuwe veel grooter, langer en
dieper holligheid, waar in het hoofd des Opperarms
onfangen wordt, op eene nette en verwonderenswaar-
dige wyze gemaakt heeft. Hec Been
zelfs is daar ter
plaatze in zyne dikte gelykvormig gegroeid , en den
hals van het Schouderblad eenigermaaten
gezwollen.
Het fchynt, dat door de wryving van het uic zyne na-
tuurlyke plaats gedreeven hoofd des
Opperarms, hetr
Beenvlies afgewreeven, en de uiterlyke beenvlakte ver-
nietigd geworden is ; het
Ravenbekswyze uitfteekzel
Zelfs heeft zyne kegelronde gedaante verlooren, en
is wat vlakker geworden, ook ziet men dat hetzelve

is

(») Lofeke neue und feltene. Anat. Chir, Med Wahrnehmungen, p. ï-

-ocr page 352-

338 Vän het Watergezwel enz.

m

is afgewreeven en\'ei-verfcheidene kleise gaatjes in ZVB\':
op deeze plaats hebben de verbrooken vaten een nieuw
beenfap uitgeftort, waardoor, als door het Beenweer
gefchiedt, de vlakte van den rand bultig, ongelyk, en
in haaren omtrek voornaamlyk naar onderen toe, even
als eene hanekam en met fcherpe verhevendheden ge-
vormd is. Eene byzondere fcherpe beenige verhevenheid
fcheid deeze nieuwe holte van de gewoone Pan, alhoe-
wel zy dieper en van onderen taamlyk effen en gelyk
is. Uit dit voorbeeld, vervolgd de Heer
Loseke, ziet
men het vermoogen der Natuur, \'twelk men naauw-
lyks kan verklaaren, ik zwyge van naa te bootzen. \'tis
jammer dac ik niet weet, hoe de nog overgeblevene
beweeging is gefield geweesc, wylikbec Mensch byzyn
leeven niec gekend heb; ook ben ik verhindert, in meerder
naauwkeurige waarneemingen te doen , inzonderheid
omtrend de gefteldheid der Banden aan dit Schouderblad.

Wanneer Henry Thomson op een dood lighaam Ope-
ratiën zoude doen, vond hy, dat aan hetzelve de reg-
ter Schouder Ontwrigc, en hec hoofd des Opperarms-
beens in den Ckzel gelege.n was , welk hoofd beweeg-
lyk fcheen in eene holte aan de zyde van hec Schou-
derblad. Hy opende dit gedeelte, en bevond, dac de
rand van de Pan des Schouderblads aan de binne zyde
was afgebrooken geweest. Het hoofd van het Opper-
armbeen hadt eene nieuwe beenige jjolte gevormd,
aan den binnenkant van den hals des Schouderblads,
van waar het de Onderfchouderbladsfpier Cen deele had
weggedreven. Deeze nieuwe holce was mede rondag-
tig doch eenigfius wyder dan natuurlyk, &ekkende zig

uic

ssm

-ocr page 353-

Van het Watesgezwel enz. 339^

uit van de gemelde gebrooken zyde tot de Onderfchou-
derblads holte, en hadt daar zy eindigde, eene zeer
aanmerkelyke dikte. Het hoofd van hec Opperarmbeen
was vlakker als natuurlyk, en beide deeze deelen had-
den eene zeer gladde oppervlakte, ter plaatze daar de
wryving het meeste was door de beweeging van den
Arm, w^eike alleenlyk zydwaards gefchieden kon , tê
weeten, voorwaards en agterwaards; want de legging

van het hoofd, tusfchen het Schouderblad en de Ribben,
verhindei-de het opwaards ryzen des Arms. Hy dagt dat de
afgebrooken inwendigen rand van de oude Pan, misfchien
bevat werd binnen de beenftoffe der nieuwe hoke (0).

§ 277.

De ouden dagten , dat de gebrooken Beenderen
niec vereenigd
werden door waare beenftofFe , maar
door eea uitgeftorc vogt , \'t welk eindelyk zo hard
werd , dat het in de gedaante van lym de ftukken
famenhegtce , en dit noemden ze Beenweer Callus.
Maar tans weet men door zekere proeven , dat dit Been-
weer, in zynen aanvang groeijing en gefteldheid, alle
de eigenfchappen heeft, waar door de Beenderen van
andere deelen onderfcheiden worden, en dac hec waar-
lyk Been is (p). Die Beenweer wordt niec alleen ge-
vonden eer plaatzen daar wel eer eene Beenbreuk is ge-
weest, maar ook veeltyds daar zelfs, alwaar Beende*

ren,

(0) Medical Obf. and inquir by a foc of Phyf. in I*ond. vol. 351*

pi- 3. f. 3.

(p) Van Swieten Gommen, in Boerh. §. 343- Boebmer de Officiun Cal-
lo.
14. Dehtleef. difl: exhibens offiuni Caüi generationem. Reimarus de
tumor lisaaieijtorum circa Anicuios.
54, R.«i6ch. kab. 8, N. 49,

-ocr page 354-

a4S Van het Watergezwel enz;.

ren, die wel eer te famen een beweeglyk Lid maakten j
door beleediging tegennatuurlyk tot een onbeweeglyk
ftuk zyn faamgegroeid. Een voorbeeld hiervan kaa
men zien uic de vereeniging van het Opperarmbeen
met hec Schouderblad § 276. /

Hec Beenweer, dac in zyn begin, door Beenvlies be-
kleed, gelyk de Beenderen §
194- aan eene zagce gely
gelyk is, veranderd in \'t vervolg in een vascer Kraak-
been, \'c welk in zyn binnenfte gedeelte de hoedanig-
heid van Been aanneemt, en hierin volhard, tot dat
het geheele Kraakbeen langzaam cot Beenftoffe over-
gaat (?). En wyl de Beenderen, welken ia de kindsheid
gebrooken zyn, groeijende, hunne nacuurlyke leogce of
uitgeftrektheid verkrygen, derhalve blykc bet ook, dat
hec Beenweer evenredig aanwast met het Been, van
welke hec een deel geworden is. Indien \'er in bejaar-
den, naa de
volkomene geneezing, tusfchen hec Been-
weer en de gebrooken Beenderen die ze vereenigd,3l eenig
onderfcheid wordt gevonden, dan zal hetzelve hierin be-
ftiaan, dac hec eerste veel vascer harder en minder hol
is, dac men in doorgezaagde Beenderen, welken gebroo-
ken zyn geweest kan Waarneemen: hierom kan men
ook de Beenderen, die, in gezonde lighamen, door
tusfchenkomst van hetzelve vereenigd zyn, veel gemak-
kelyker op eene andere, dan op de plaats hunner ver^
eeniging breeken. Deeze
Callus vereenigd niet alleen
de einden der Breuken, als de
Beenftukken gelyk, en
in eene natuurlyke uicgeftrekcheid naby eikanderen kon-

neo

(j^) Albin Acad. Annot, 6. ai.

-ocr page 355-

Van het WATERCEzwEt en^. 34t

%

nen gehouden worden, maar, fchoon dezelven voor--
by eikanderen gelchoten of getrokken zyn naa de uit-
rekking» en door geen verb md in de natuurlyke legging
gehouden worden, of, dat ze, zo als zulks in de Dye-
beensbreuken meest altoos gebeurd , niet gehouden
konnen worden, dan groeijen nogtans de oppervlakcens,
met welke ze tegen eikanderen gelegen Zyn , te fa-
men , en hunne opene einden worden met Beenweer
overtrokken: \'t welk dan ook fomwylen de oneffenhe-
den en holtens, door zodanige plaatzing voortgebragt,
Vervuld, en het geheele deel zodanig omvangd, dat
men maar alleen door de zaag ontdekken kan , hoe ver-
re en op welke wyze de pypen voorby den anderen
gelegen zyn; en de dikte van zodanig deel, by heE
leeven , door de bekleedzelen heen gevoeld zynde, heefc
fommige vande uitfpattingen van het Beenweer zo ruirti
doen fpreeken, welke egter zeldzamer zyn, als wel voof-
gegeeven wordt. De einden der afgezaagde Beenderen
worden naa de afzetting, insgelyks door de uitgroei-
jende
Calliis geflooten, hec zy ze affchilfering onder-
gaan of niet. (r) Wanneer het Scheen- en Kuitbeen te
gelyk en omtrend op dezelve hoogte gebrooken zyn, dan
groeid hec Beenweer, dac de ftukken famenhegt, vaa
de eene Breuk coc de andere, maakende cusfchen de
twee Breuken een beenige- las of middenhegting , \'c
Welk ik in verfcheidene voorbeelden gezien, en ter zelver
gelegenheid ook hetzelve aan twee Ribben waargeno-
i^en heb, welken bynaa op dezelve hoogten waarea

ge-

(»■) acad, de Chir. 5. 5SQ. »52. tab, tó.fig. i, a, tab. 17. ßg. i.

z

! y

1L\' J

11

1

-ocr page 356-

a4S Van het Watergezwel enz;.

gebrooken geweest: de Gallus was aan den binnenkant,
ter dikte van eene penne fehagt, gelyk een middenband
van de eene Breuk tot de andere uitgeftrekt:
tcffens
waaren ook deeze Ribben, omtrend de plaats, daar ze
roet de
Wervelen geleedert zyn, dcor eene breede bee-
nige plaat vereenigd. Indien een gedeelte van eenig
Been , met deszelfs geheelen omtrek, door Breuken
of bederf losgeraakt en uitgenomen is, cf dat \'er fplin-
ters vaa hetzelve om dezelve reden uitgehaald zyn,dan
wordt dikmaalen de overgelaate ruimte wederom door
JJeen vervuld , het gene dan maar alleen in de uiterly-
ke gedaante van het verlooren
deel verfchild. Hiervan
zyn verfcheidene voorbeelden befchreeven en afge-
beeld.
(s) Dergelyke Voorwerpen heb ik insgelyks ge-
zien , doch dit gefchiedt niet altoos. Een Snaphaans-
kogel doorboorde \'t ondergedeelte der Dye, neemen-
de zyn ingang aan de agter en inwendige zyde even bo-
ven de Dyebeenshoofden , welken daar door in de
uitgeftrektheid van vier vingeren breet vermorzeld
werden , dat de befchouwing der voornaamfte been-
fplinters aantoonden. De Lyder vermeerderde boven-
dien de wanorde der Wonde, dewyl hy, dronken zyn-
de, veel moeite aanwendde om weder op te ftaan. Men

^ maak-

{s) Roonhnizen aanm. p. 240, van Mekeren. Hoofdft. 66. Solingen
«lan. oper.
iz6. van de voorde. Licht, fakkel der Cliir. 59Ö. Saviard. obf.
12Ö. 127, piater. 1.1. obf.
i6ö.,Esf, d\'Edinb. 5. art. 41. Tranfact philofoph-
4\'ï3.
ï6i. med obf. and. Enquir. Lond. 2. 299. acad. de Chir. ib-
Journ. d\'medecin, t.
14. 262. Boehmer. de osf. CalJo. Bilguer anvv. zu(
wundarzeneykunft.
61. chir. Wahrnehem. 463. J. Wolf obf. Chir. sï-f\'
Trioen. waarn. p. 163.

-ocr page 357-

Van hét WATÈkGEzwfet Enz. ^ 34§ ji\'

iiiaaktë de iiödigë vcrwydingen, waarnaa eenige fplin-
ters werden uitgehaald. Den volgden dag Werd i we- i.

gens de hevige zwelling, pyn en koorts, in eene daar \' /

toe gehoudene vergaadering, de afzetting als het eeni- j J

ge middel voorgefteld en beHootèn, doch daarin wildé
dén Lydér niet toelleramen i veele Verzwéeringen kwa- ■

inen \'er vervolgens in den omtrek van het ganfche Been: j.

dikwils zyn \'er openingen gémaakt j en beenfplinterJs i yi

i^itgehaald. Eindelyk Openbaarden zig hét Koudvuur j I

■ t welk een ring van fcheiding maakte j die als aanwees, . j ;

^aar de afzetting iTioest gefchieden, waartoe den Lydec !\':

hu niet ongenegen fcheen, die egter, wegens de ftrydig- I ,

heid der gevoelens, niet ter uitvoer Weird\' gebragt: ein-
delyk kwam \'er eené goede verettering in allé de Won- :
den,
welke ook ten einde van dértien tnaanden génee^ I \'
zen zyui De Spieren trokken langzaam de twee ftuk- •
ken van het Dyebeen tot elkanderén,waarnia dezelVeii \'
door een vast Beenweer vereenigd zyti. De Lyder koaX, -ji
gaan zonder onderfteuningj zyhde de Geleeding niet
belemmerd, maar de Dye is vier Vingeren breet kor- |
ter geworden, zynde dit de uitgeftrektheid van het vèr-
bryzelde Been. (O Een Granadier werd door eènèii iïj
Snaphaans-kögel zodanig in het Schouderlid getroffen $ \' i
dat het bovengedeelte des OpperarmbeenS , deSzelf^
hoofd j en de Pan van het Schouderblad verbrookeii -j
Werden, welke ftukken van tyd tot tyd zynnitgend^
^en, en, door de fterke beenfcheiding, geraakte de bo- j!\'
Venhelft van het Opperarmbeen verlooren, nevens ver- \'

ichèfi«

ij]

ÏO ac^\'dlï Ghir. 1^89, BiJper cfiJr. Wa^^^ - \' il

z %

? i

f"

u

M

-ocr page 358-

344 Van het Watergezwel enz»

SSPP

icheidene ftukken van het Schouderblad. Eindelyk werd
de Wond geflooten , doch de plaats van hec verlooren
Eeen niec geheel door een vasc Beenweer vervuld,
maar meerendeels door eene vleeschagcige zelfftandig-
heid. («) De Heelraeescer
Schmid , in hec Sceen- en
Breukfnyden beroemd , was vaardig en fterk mec zyne
Armen, niettegenftaande hy, een Kind zynde, naa de
Kinderziekte, door eenen Beeneeter beide de Opper-
armbeenderen ftukswyze verlooren hadc.
Wagmer,
Geneesheer ce Zürich, oncmoecce hem in \'t jaar 1685.
te Baden, en, verwonderc over de korcheid zyner Ar-
men, vroeg hem de reden, en niec ce vreden mec het
verhaal, dac hy geen Opperarmbeenderen hadc, ver-
zogt hem de Armen te moogen zien en becasten: hy
vondt dezelve veel korter dan nacuurlyk, vleezig, zon-
der bewys van Been, voorzien mec verfcheiden lidcee-
kens, welken
aantoonden , dac aldaar wel eer de been-
fliukken waaren uitgehaald, hec gene gefchiedc is in het
openbaare Gasthuis te Zürich.
König, Geneesheer
te Bafel, getuigd, dac hy,in hec by weezen van andere
KonscgenoCen , tweemaalen deeze Armen onderzogt
heefc. (<
d) De verwondering, welke deeze Waarneeming
in den eerften opflag verwekt, vermindert eenigfins,
als men overweegt, dat, het middenkootje des vingers
door de vyt verlooren zynde, hec voorfte naar \'t ag-
terfte gecrokken wordt, en dat fomwylen met behoud
van de beweeging des Vingers, (
) Eenige verhaalen, dac

het

(«) Bilguer ib. 420.

(v) Eph. n. c. d. 2. a 4. rS7.

(w) de IVIarchette. obf. m, p. 171. Roouhuizen, aanin. p. 233.

-ocr page 359-

Van het Watergezwel enz. 345

>

hec verlies van het ganfche Dyebeen of Opperarm-
been door nieuw gegroeid Been herfteld zou zyn :
doch zulks wdgerd St.
van der Wiel met veel rc.
den te gelooven. (jc) Een Jongetje van omtrend 9 Jaaren
oud verkreeg, naa hevige ontfteeking, op het midden
der Scheen eene Verzweering, welke doorbrak, en
by deeze gelegenheid meende de Heelmeester, dat hy
het gebrooken Scheenbeen in de etter vondt leggen,
en hetzelve ook als eene Breuk verbond : maar toen
naa fterke verettering, gevolgd op de Verzweering ,
het beenftuk uitgenomen werd, zag men, dat het niet
door eene Breuk maar dcor bederf gefcheiden was:
by dagt dat dit het geheele Scheenbeen waar; de won-
den genazen daarnaa met een diep en hol lidceeken, en
een vast
Beenweer vervulde de plaats des uitgenomen
Beens, waar door den Lyder gaan kon.
Tri oen be-
fchryft dit geval, doch niec als door hem zelfs
waar-
genomen; het is zeer vermoedelyk, dat de Heelmees-
ter een groot deel
voor het geheel genomen heeft, tc
meer, wyl de afbeeldingen, die \'er van zyn, de hoof-
den niec vertoonen , waar door die Been met de Knie
en Voec Geleederc is geweest; ook zegt
Trioen in
de verklaaring van hetzelve, dat hec grootfte deel van
het Scheenbeen vettóond wordt,
(y\') En dus heeft dit
geval niets byzonders boven de genen welke by Pag.
342 aangehaald zyn, te meer wyl onder den aanwas des
beenweers, het Kuitbeen de lengte van het deel be-
waard

W I. Honderttal. aanm. 96. p. 293-
(y) Trioen. waai\'n. p. 158. PI. 8. fig.
2,

Z3

m

tfÜI

-ocr page 360-

massssmmmms^m

346 Van het Watergezwel ekz.

waard hecfc, dac ook eene der redenen is , waar om de
Breuk des Scheenbeens doorgaans zonder verkorting
van hec deel
geneezen worde. De cusfchenwydce en
hcc gebruik van een verlooren beenftuk worde veel-
tyds beecer door nieuw Beeri vervuld, omtrend de
rondagcige en langwerpige Beenderen dan by andere.
Wanneer iemand Gecrepaneerd en vervolgens genee-
zen is, en eenige cyd daarnaa fterfc, dan vindc men
flegs de helfc van het gat der Bekkeneelsbooring geflo-
ten door een zeer don foorc van
Callus^ en hec lidcee-
ken fluit \'t overige, en, indien \'er zeer grooce ftukken
verlooren zyn, worde dc opening alleen door een zagc
Beenweer en hec lidteeken geflooten, en moet dien*
volgens door leer of iet dergelyks befchermd worden,
(z) De opening van hec beenige Gehemelte wordt zel-
den door Beenweer geflooten, maar moet daarnaa, om
de fpraak en
zwelging te verbeeteren, door een plaat-
je gevuld vsrorden. Daar zyn nogtans voorbeelden ,dac
zodanige opening, door fchietgeweer veroorzaakc, mec
fallus begroeid is. {a) Zoo, door de holce eener uicge-
^okken Kies, de Bovenkaak coc hec hol van Hi
gmo-
ros
doorboord wordt, blyft \'er meeseencyds eene ge-
meenfchap cusfchen den Mond en de Neus; daarente-
gen Wordt de opening der Onderkaak, naa hec uicerek-
jcen der beleedigende Kies, gefloocen. Wonden welke
^e uiterlyke plaat der Voorhoofdshollen doorbooren^

wot\'

(s) Paree. B. 10. Kap, acad. de Chir. as8. 235. 56.9. Remark\'
dionis. 89. Le Dran. Oper.
379.

(l) BiJSuer Wahra. \'

J

-ocr page 361-

Van het Watergezwel enz. • 34?

worden zeldzaam geneezen. (b) Toen de Kruit Toorn
te Delft fprong, werd eene Vrouw zodanig gekwetst,
dar het grootfte deel des Voorhoofdsbeens, gekneusd en
vermorzeld zynde, zig fcheidde,zo dat boven de Neus,
daar de Voorhoofdsholligheden famenkomen , altoos
een open gat gebleeven is, alwaar de Chirurgyns zelfs
brandev/yn doorgooten, die dan in de keel nederzakte,
welke de Lyderes gemakkelyk doorzwolg; en dit zag
Solingen twintig jaaren naa derzelver kwetzing.
(c) Daar zyn evenwel voorbeelden , dat zodanige ope-
ningen geflooten zyn,(i) Eenige hebben de Beenweers-
groeijing in Beenderen van Dieren, welken men met dat
oogmerk vooraf gebrooken hadde, tragten naa te gaan,
hetzelfde kan men ook nagaan in Menfehen, wanneer
door de Panbooring, Wonden , fcheiding of affchilfe-
ring, een gedeelte van een Been gefcheiden is; want
als dan ziet men, dac het Beenweer eerst onder de ge-
daante van zagre vleeschkleurige tepeltjes uitbot, die,
zig vereenigende, tot eene zelfftandigheid uicgroeijen ,
welke langzaam vascer worde, (e) De eerstgroejende
Tanden zyn zelfs aapt een rode zagce flj^m gelyk, welke
mec eene grooce menigce bloedvaten doorweeven is. (ƒ)
Naauwlyks was ik met Schryven cot hier toe ge-
vorderd, of daar deedt zig eene zeer gunftige gelegen-
heid

(h) Ceis. 8. 4. pnree. lo. 12 palfyn. Handwerken. 344.
(c) Manual. operatiën. i.
25.

(t^) Riinge de morb. Sinum. osfis. frontis. 14. acad.de Chir. r. 331,
CO Bilgaer anweis. 554- van Swieten in Boerh apUoris 294. p, 43®.
Sharp, aanra. der Heelk. 4.
(f) Ruisch kab. i. N. 17. 18. Pi. 3. fig. i, kab. a. N. 3 /

Z4

I ï

-ocr page 362-

a4S Van het Watergezwel enz;.

heid op, om het reeds gemelde als met het oog waar
te neemen, door \'t overlyden van een oud Man, by
■welken , in het gepasieerde jaar, nadat hy meer dan
tien jaaren aan zweeren tusfchen de Kuit en den inwen-
digen Enkel hadt gefukkeld, het voorfte cn uiterlyke
deel des regter Scheenbeens, even boven deszelfs on-
derfte einde,van alle bekleedzelen ontbloot werd; en,
naa verloop van veele maanden los geraakt zynde, is
hetzelve in, den laatstleden winter weggenomen. Dic
Beenftuk, \'t welk ik tans voor my heb, heeft de leng-
te van 5| duim: deszelfs onderfte gedeelte l^evat de
helft der dikte van het Scheenbeen, van waar het op-
waards, hoewel met öngelyke zyden, fmaller wordt,
tot dat het met eene fcherpe punt eindigt, maakende
dus als een fchuinfche fplinter , welker buitenfchors
dikker, harder
ck onefFeneris, dan natuurlyk; doch
inwendig als verfierd mec het vooze netswyzc weef-
fel, in
welk het merg verdeelt wordt. De holte, door hec
verlies van dit beenftuk veroorzaakt, was reeds mer-
kelyk verkleind, en mec zeer goede etter bedekt, on-
der welke zig eene roode en door tcpelswyze heuvelt-
jes verdeelde oppervlakte vertoonden, die de gelykenis
hadt eener plaats, alwaar naa de fcheiding van gebrand
vel, eene nieuwe ftoffe opgroeid. De zelfftandigheid,
welke de holte reeds zo verre hadc aangevuld, was aan
den voorkanc aireede buiten de holte omgekruld, en
aldaar vereenigd met hec lidteeken der huid, die daar
jer plaatze mec den rand van hec Been is famengegroeid:
jnaarnaar agteren verlengd zig dezelve omgekruld meer
dan daim buiten de holte, vereenigendc zig aldaar

tnel

-ocr page 363-

a4S Van het Watergezwel enz;.

met het Hdteeken der huid, welke aaiv den uitftee-
kenden rand van \'t ontaarde Kuitbeen gehegt was. Toen \' |

men deeze vereeniging gefcheiden, en alles, dat tot
deeze zelfftandigheid niet behoorden , agter dezelve
weggenomen hadde, bleek zeer klaar, dat deeze ftofFe
een zeer rekbaar eelt was, onder de gemelde roode op-
pervlakte van eene graauwe kleur, hebbende de dikte
van Jduim, uitgezondert,
daar het zig met het lidtee-
ken der huid vermengd, werwaards het langzaam dun-
ner wordt. Dit foort van eelt is het agterwaards om-
gekrulde verlengzel van dergelyke ftofFe, die de holte
des Scheenbeens, waar van het bovengemelde ftuk ge-
fcheiden is,overdekt en reeds voor een groot deel aan-
gevuld hadt, uit derzelver beenige grond voortkomen-
de: niec in
gedaante van bloederig fponsagtig vleesch,
zo als de bedurven Beenderen voortbrengen, maar als
een gezond eelt,
dat reeds, daar het naast uit de been-
holte opryst, tot Been veranderd was. Deszelfs roodff
oppervlakte gefcheiden zynde, had het eene Beenkleur
en was vry rekbaar: derhalve, indien iemand de wit-
heid en broosheid als onaffcheidelyke eigenfchappen
van het tot Been veranderlyk Kraakbeen wil gefteld
hebben, dan zou dit eelt daar van verfchillen; doch
zulks is een
woordentv7ist over onnutte kleinigheden.
Het komt heel waarfcheinlyk voor, dat, indien deeze
Man anderfins gezond gev/eest w^iar , en langer hadt
geleeft, de ganfche holte met beenftoffe zoude gevuld
zyn geworden, niet met denzelfden omtrek, welken
het verlooren Been gehadt heeft,maar oneffen, en met
famengroeijing
der bside Schenkelbeenderen en dea

Z 3 Voor-

-ocr page 364-

350 Van het Wateruezwejl enz.

Voorvoet. Maar, behalve dit Ongemak, waaren beide
de Beenderen in hunnen geheelen omtrek vergroot, in
gedaante veranderd, en omtrend het midden derzelver
lengte
famengewasfen, met ontelbaare beenige tepels
omzet, en met een voos en zeer dik Beenvlies bekleed;
\'t welk
men niec dan door het Mes daar van konde afzon-
deren.Daarenboven was hetScheenbeen vanvooren op drie
plaaczen door Beenbederf doorboord, en door een deezer
openingen zag men daar binnen de gefcheide Mergpyp,
Sommige , om de groeijing des Beenweers naar
hunne aangenomen ftelling te konnen uitleggen, heb-
ben voorgegeeven , dat de Beenderen , als ze hun^
ne natuurlyke vastheid verkreegen hebben , daarnaa
niet meer konden uitgrocijen. Maar, het tegendeel
is waar, want , reeds volmaakt zynde, groeijen
ze niet alleen , maar voegen zig groeijende naar de
gedaante en werking der
bygelegene deelen. Hec eer-
fle ontdekc men klaaraan het Hoofd, \'t welk, reeds toé
een Been gevormd zynde, blyfc groeijen en wyder
wordt, tot dat hec zyne vereischte groocce heefc ver-
kregen. De Tanden zelfs, welkers zelfftandigheid nog
veel vaster is, groeijen in dikce en lengte; (g) het laatfte
v^\'ordckenbaar uic de groeven kuilen en verhevenheden,
welke de Beenderen door de naby gelegene deelen
verkrygen. Hec Kuitbeen heefc boven dc halve leng-
te van deszelfs agterkant eene opening, welke, door
het Been fchuinsch nederwaards gaande, de bloedvaten

toc

(g) ib. Kab. I. N. 18. Kab. 2. N. 3- Kab. IG. N. 27. 3.■ 4. Yiiiï
Swictcn in Büerh. r.pb, 512. p. 905,

I

J

-ocr page 365-

Van het Watergezwel enz. • 34?

tot deszelfs merggeftel doorlaat: deeze vaten zyn tak-
ken der Kuitflagader en Ader
ArUria m Vena Fibularis
genaamt , welken langs den gemelden kant van dit
Been verder nederdaalen. In hec voorwerp , welks
ontaart fcheenbeen hiervoor §
277. P. 350* befchreven
is, was hec Kuitbeen niec alleen vergroot, en van zy-
ne natuurlyke gedaante veranderd, maar had teffens,
in deszelfs groeijing door deeze naastgelegene vaten
verhinderd zynde, aldaar een diepe en wyde fleuf of
groef verkreegen
, binnen welke deeze vaten gelegen
waaren, en die ontelbaare takken aan de zelffl:andig-
heid van dit Been mededeelden. Deeze groef was zeer
wyd, wyi niec alleen deeze, maar ook alle de bloedva-
ten , welken coc de zelfftandigheid van hec Scheenbeen
behoorden, ten minsten arie maaien grooter.waarendan
natuurlyk. De uitzetting der Beenderen, door welke
men eigentlyk hunne groeijing moet verftaan , heefc,
wel is waar, een bepaalde tyd, waarnaa ze zohetfcTiynt
eindigt, maar egter kan dezelve lang daarnaa, natuur-
lyk en tegennatuurlyk, in een geheel Been of in een
gedeelte van hetzelve hernieuwt of als weder opgewekt
worden. Dac gedeelce der Kaaken,\'c welk de Tandkas-
fen bevac, behoud, zelfs coc den hoogften ouderdom,
hec vermoogen , om, door eene hernieuwde groeijing,
een gansch andere gedaante en gebruik ce verkrygen,
en zulks gefchiedc , als naa de wisfeltyd dc Tanden
uicvallen, Somtyds worden de van elkaar gelegen
Beenderen, door \'c ongemak, dat
Anchyloßs genaamc
worde, door een tusfchen hun gegroeid
Beenweer
Yerèentgd , gelyk ia het Lid d^ï Schouder § 28Q

eea

i ■

-ocr page 366-

a4S Van het Watergezwel enz;.

een voorbeeld wordt gegeeven. Henckel bewaar-
de twee Snytaiidcn der Bovenkaak, welken hy uit den
mond van een Jongetje van 7. jaaren hadt uitgenomen:
deeze
zyn niet alleen door hunne wortels, maar ook
mec hunne
kroonen, en gevolgelyk mec hec Email fa-
mengewaslen, en de vereenigde flofFen is dezelve waar
uit de
Tanden beflaan. (i?) Maar veelcyds worden de
Beenderen , nadat het Kraakbeen, waar mede ze be-
Ic\'eed waaren, verteerd is, door de famengroeijing hun-
ner oppervlakten vereenigd. Derhalve, fchoon de ge-
brooken Beenderen niet aan eikanderen groeijen,en de
verlooren flukken niet vereend worden dan
door Callus t
egter wordt \'er niec vereischc, dac heC Been , om ergens
tegennatuurlyk uitgezec ce\'worden, vooraf weder den
aart van beginnend Kraakbeen , waar uit bet by deszelfs
aanvang beflond, behoefd aan te neemen, en als by trap-
pen
vaster ce worden. Daar is onder de Beenknobbels
een foort,
dac, nicc Beenvlies overdekc, in hardheid, vast-
beid en de verdere hoedanigheden, met hec Beenweer
overeenkomt en niet anders dan eene beenige uitpuiling is.
§ 278.

Waanneer \'er uit de vaste zelfftandigheid des Beens
een beenagtig Gezwel, in aarc gelyk aan hec Been,
waaruit het voortkomt grocid, en een bepaald gedeelte
van dat Been beflaat, niet veroorzaakt door Venus- of En-
geMche ziekte, dan wordt dit van fommige, mcc regt,
een onnatuurlykc , doch egter waare en goedaartige
Beenknobbel
Exojlofis genaamc, welke in deszelfs aan-
grocijing en in andere eigenfchappen zeer verfchillende is

van

(h) meel. aanm. 7ds Sainral. 48,

-ocr page 367-

a4S Van het Watergezwel enz;.

van de niet eigentlyke en fponsagcige Beenknobbels ,
tot welke laatfte deBecneeter, Gomachtige gezwellen.
Winddoorn, Knoopgezwellen en Kalkbuilen behooren.
Deeze waare Beenknobbels, hoewel zy \'er in de wyze van
groeijen van verfchillen, zyn niet anders dan vaft Been
of voltrokken Beenweer aan te merken, wyl ze in
hunne geheele zelfftandigheid ook weinig holligheid
hebben , maar dikwerf zo hard en vast zyn, dat z e daar
in niet van hunne Beenderen verfchillen , en fomtyds
dezelven verre te boven gaan, en, even als het
Been-
weer,
het yvoor in natuur en hardheid gelyk worden
(i) Deeze laaten zich door geenerhande middelen ver-
dry ven , waarom, wylze flegs toe een bepaalde grootte
uitwasfen, en veeltyds nog pyn nog toevallen veroor-
zaaken , voornaame heelkundige geoordeeld hebben
dat men beeter deedt, dezelve onaangeroerd te laaten.
(k) Dewyl ze langzaam groeijen, is zelfs de drukking
en verplaatzing der inwendige en naast hun gelegene
deelen, door deeze builen veroorzaakt, fomwylen niet
fchadelyk. Mo
rgagni opende het Hoofd van eene
oude Vrouw, die naa eene bloedftorting, door het bars-
ten van het Hart veroorzaakt, fpoedig geftorven was,
en vondt het Voorhoofdsbeen en dcvSteenbeenderen on-
effen en naar binnen uitgezet door witagtige Beenknob-
bels , die gelyk de overige Beenderen met het harde of
inwendige Beenvües des Hoofds overdekt waaren. Hier

door

(O Petit. mal. des os. t. 2. 382. 387.

(.k) Blsncard. inft. Chir. c. 33- Heifter inft. Chir. I. 5. c. 9, § 117, p.
S7Ö. S8s. Lud\\Tig. Zie uitgeleezeu
Heelk. verh, te Rotterdam.

-ocr page 368-

.354 van het watergezweten^,

door waaren de Hersfenen wel gedrukt en in gedaatite
veranderd geweest, doch deeze Vrouw hadt ègter
nooit over eenige pyn of ziekte der Hersfenen geklaagd 3
om, dat deeze drukking langzaam begonnen en vermeer-
derd wasi (O Maar indien zodanige Beenknobbel voor
*t oog
affchuwlyk is, en door zyne plaatzing, grootte
of gedaante, ongemakken verwekt, of de naastgelegen
fpieren hinderd, dan is \'er geen andere weg overige
dan dezelve door eene heelkundige bewerking weg te
jieemen; (m) doch hier omtrend wordt veel omzigtigheid
vereischt, en fomtyds volgd \'er op het verlies des gan-
fchen Beens,
daar de Beenknobbel een gedeelte van uit-
maakte.
Petit geeft van die Ongemakken aanmer-
kelyke voorbeelden. Een Soldaat hadt een langwerpig
Gezwel op het Slaapbeen, \'t welk aldaar langzaam was
gegroeid tot de grootte eener kléine Meloen. Hy
ftierf
door de Operatie van den Steen, De bekleedze^
len en het Beenvlies weggenomen zynde, zag hy het>.
zelve voor een foort van Hersfenbreuk aan, waarin
een gedeelte der Hersfenen gelegen waar. Om deeze
reden opende hy het Hoofd niet aan de zyde van het
Gezwel, maar brak de Beenderen van de andere zyde
weg, waarnaa hy vondt, dat het Slaapbeen aan de Zydê
des Gezwels, aan den binnenkant, volkomen natuur*,
lyk gefteld was, en alleen van buiten uitgezet tot een
Knobbel, welke, doorgezaagd zynde,zo hard en blank
fcheen als yvoor, hebbende nergens eenige holte. Een

Jong-

(/) adv. mi. a. 84. de fed. morb. ep, c?. 4. ep, Sö. ité

(j») Hekter. ib. p, 385.

-ocr page 369-

van hEï Watergèzwël én2. 355

Jongman die men een dergelyke Knobbel op het Hoofd
mec de boor opende , wyl men die ook aanzag voor eene
Hersfenbreuk 5 waar van hec vefwyde Bekkeneel de zak
maakce, kreeg hier door doodelyke toevallen, en daar-
naa zag meo, dat het een Beenknobbel geweest waar,
wrlke men, doorgezaagd zynde, zo hard, vast en
blank bevond als yvoor, Deeze Beenknobbels heb-
ben veelerly gedaanten, naar welken zy ook wel hun-
ne naam draagen. Onder de voorbeelden v?elken my
de Heer Hoviüs \'er van vertoonden,waaren \'ervoor-
naamlyk twee, die wegens hunne zeldzaame gedaanten
zeer opmerkzaam waaren. Een Man pronkte by zyn
leeven^ mec een hard gezwel aan de linker zyde des
Hoofds, \'c welk in gedaante volmaakt gelyk was aan
een
agtcr- en teffens uitwaards omgekrulde bokshoorn ,
doch met natuurlyk vel bekleed. Behalve de onnatuurly-
ke vertooning,
baarde die hem geen Ongemak, en,on-
der eene wyde hoed, kon het bedekt worden. De be-
kleedzelen naa den dood weggenomen zynde, ziec men
tans, dac hec zydelyke gedeelce van hec Voorhoofds-
been, eer plaatze daar nacuurlyk de Slaapfpier aan hec-
zelve wordt gehegc, is uitgegroeid tot een Beenknobbel,
die van boven eenigfins rondagcig de breedte heeff van
I en de lengce van i| duim: uic eenen breeden wortel
opryzende, worde hy naar agceren en cevens uitwaards
omgekruld , en eindigt in eene breede fl:ompe punt,
tusfchen welke en het Bekkeneel een vierden duim af-
ftand is, verbeeldende dus een groei jende bokshoorn,

doch

(») Peüt. Ziekce asr Beend. d, s, p, asj, »ai.

-ocr page 370-

35Ö Vaj^ het Watergezwel enz.

doch welks uiterlyken omtrek, (behalve dat hy eenig-
fins oneffen is) in kleur vastigheid en gedaante, vol-
maakt gelyk is aan het Been waaruit hy voortkomt:
nergens befpeurd men aan
dic Hoofd het minste ken-
teeken van
Beenbederf, en ter plaatze, daar deeze hoorn-
\' \' agtige
Beenknobbel uiterlyk zynen oorfpong neemt,

kan men aan den binnenkant van hec Voorhoofdsbeen
geen dikte of iet tegennatuurlyks gewaar worden. Van
een dergelyk voorbeeld heb ik nog geen byzondere waar-
\' neeming befchreeven gevonden, alfchoon
Galenüs

meld, dat de beenige verhevendheden, welken omtrend
j de flaapen des Hoofds groeijen, van wegen de gelyke-

ï| nis der hoorndraagende Dieren, wel eer ook hoornen

J genaamt zyn. (o) Het gene hier het naatfte byliomc,

I heeft Cabroliüs onder dit opfchrifc, de Hoorn wordt

veilig van hec Voorhoofd gefneeden, aangeceekend. Jo-
hannes Guv, eene wolkammer, vroeg hem, of hy
den Hoorn onlangs uic zyn Voorhoofd gegroeid veilig
konde wegneemen ? Deeze Hoorn zat aan de linker
zyde, een weinig ouder het hair geboogen ; en met
zyn geheele wortel aan hec Been gehegt: hy hadc de
dikte van eenen duim,de lengte van eenen halven voet,
en de gedaante van die eener Bok van zes maanden oud.
Ijj Hy nam
deeze hoorn door een zaag weg, en ftempce

I ï het bloed door een gloeijend yzer, wyl zulks anders
: I niet gefchieden kon : de korst is uitgevallen , en de

II plaats door een lidteeken gedekt. De Heer Reynac
; werd meester van den Hoorn door fmeeken, zond den.
ij zel-

i {») dsl fiait. med. Chaner, t, 2, p. -

\\fl

-ocr page 371-

Van het Watergezwel enz. • 34?

j,
i

ëelve haar het Höf met een Brief, waarin hy van ee^
ne zyner naastbeftaancje verzogt te moogen weeten ^ of
de hoofdfcheHoorndraagers hoornen droegen gelyk aan
die der Inwooners van ïvlontpelher: (p) doch, fchoon
denzelve aan het Been gehegt waar, fchynt het ever^
wel geen Beenknobbel geweest te zyn, die met de na-
tuurlyke bekleedzelen overdekt was^ In de Ontleed-
kundige verzaameling van
Raü is d^ bovenhelft van
een Bekkeneel, uit welks Opperhoofdsbeen ter zyde
een
langwerpige bolle effene Beenknobbel is gegroeid,
ter grootte van eene gemeene kleine boon. {q) Veele
Waarneemingen en Afbeeldingen zyn \'er van uitwas,
fen , welken ,in gedaante en zelfftandigheid,aan Hoor-
nen gelyk waaren, niet alleen aan het Hoofd maar ook
aan
verfcheidene andere deelen des lighaams. Maar
deeze waaren geen Beenderen, en hadden zelfs hunne
wortels niet uit de Beenderen, maar uit de zagte dee-
len en wel voornaamlyk uithet vel:ook hadden ze,be-
halve de uiterlyke gedaante, de zelfftandigheid van
Hoornen of Nagelen , waarom ze ook van eenige, mee
recht, onder de gebreken van hec vel en wel onder heti
geflacht der Wratten gebragt worden, (r) \'t Is niet:
heel zeldzaam hoornagtige verhevenheden aan de Elle«

boo«.

O) Cabrol. obf. i tv

(g) A^biit Index Legati Raviarii. p.

(r) Schenk. L. i. p. 13. Ingrasüas, de Tumor. gsö. Tagault, Chir^
Script. Gesneri lo- »b. aquap. op aiwt. Severin, de abcesf. L.
4-
c. 23. amat. Lußtan. Cent. i, 5?- th. Bartholift. liift. ariat i. 7S. de
üniconiu
c. i. Hildan. D. i. aanra..2g. acad. dCiiir. 2* 7. Journal ds
Medec, 14. 145. Albin acad. Asnot. 2. p, éo.

Aa

p

r\'i

-ocr page 372-

I

35S Van het Watergezweï. enz.

boogen te zien: de Wratten der onderlip, zo ze kwaad,
aartig uitfpatten, verwyden zig in takken, die de kleur,
hardheid en gedaante hebben van Hoorn. Het eelt der
■huid en de Lykdoornen worden fomtyds hoornagtig.
•De Nagels der Toonen groeijen fomwylen tot eene aan-
merkelyke lengte en dikte , hoewel op veelerleywyze
oneffen. Q} Hetzelfde is ook in een foort van Melaats-
heid aan alle de virigeren der handen waargenomen. (J)
De Hoorndraager, die in het Jaar 1599, eerst aan Hen-
êïik de Vierde K
O NIK© van Frankryk, en vervolgens
■aan andere om gewin, op veele plaatzen vertoond is,
hadc den aanvang daar van eerst in het zevende Jaar
zyns ouderdoms ontdekt: langzaam groeiden denzelve,
zig te gelyk buigende als
een Bokshoorn j en in den ou-
derdom van 35. Jaaren was het een zeer aanzienlyken
Hoorn, in dikte en hardheid gelyk aan die der Bokken,
en
geplaatst boven het regter Opperhoofdsbeen, vatt
waar hy, niet gelyk die der Bokken, opwaards rees,
maar naar de linker zyde omgekruld werd, alwaar des-
zélfs uiterfte punt het Hoofd raakte, die ook, om
kweczingen ce verhoeden, fomcyds werd afgefneden.
Dac die geen met vel overdekc hoornagtig Been was,
blykc reeds uic hec gezegde: en
ThOanüs, die dee-
ze Man gezien heefc, meld ook, dac dit deel alfins
gelyk was aan hoorn, doch niet ais in de Bokken,
met geflingerde maar met regte flireepen geribt, en dat

het

(j) Malptg. op poïïhum. 99. tab. 19. fig. S- 4- 5- 6.

(t) Trans philofoph. No. 297. Schmidius, disput, de. Lepra Unguibs«
macnftrofis prüïdita trajiad, Rhenum.
1696.

! ;:

■ li

-ocr page 373-

Van hef Wattsrcezwel enz. 359
het dikmaalen behandelen van deezen Hoorn zwaare pyn
veroorzaakte. Volgens eene afbeelding die\'er te Pa-
rys van gemaakc is, v;aaren de ftreepen geflingerd. (^ij
Dergelyk een Hoorn zag
Thomas Bartholinus
in \'c Jaar 1646. ce Purmerend op hec Hoofd van eene
oude Vrouw, eer lengte van twaalf duimen, doch deii»
zelve kon zy met haar Hoofddekzel\' verbergen, (ti)
Onder de Waarneemingen, door
Lamzweerden
aangeteekend, is.\'er een van eene. Vrouw, welke een
kraakbeenig uicwas naar een Hoorn gelykende op haar
Hoofd droeg, \'t welk gebrand werd, waarnaa de Man
(zegt hy) verder de pose des Heelmeesters waarnam,
en zyne Vrouw genas van een Ongemak , dac by de
meeste Mannen ongeneeslyk is. Maar de hevige pyn
om
vi^elkezy inzonderheid op het wegneemen aandrong ,
de ontfteeking aan deszelfs wortel nevens de gemakke-
]yke geneezing bewyzen wederom, dat dit ook geen
Beenknobbel is geweest,
(\'w) Morgagni zag, ineen
zyner
laatfte Jaaren , op de linker zyde des Voorhoofds
van een oud Man een Hoorn, welks beginzel uit het
vel een duim dik was,van waar hy, ter lengte van drie
dwarfche duimen kegelswyze dunner wordende, voor-
waards geboogen werd : overal hadc hy de hardheid
van hoorn, en deszelfs oppervlakte was naar de lengte
geribt: en even als uit de aarde naby een boom fom-
wylen eene fpruit voortkomt, dus groeide ook uic de

huid,

r») Thnan, hift. L. iss. p. 884. Hildan. d. i, aanm. 25. p.

(t>) Wft. anat. cent. i. obf. 78.

(tv) Scultetus. armam. Chir. append. obC 3. p. 598,

Aas

-ocr page 374-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

huid j welke het naast aan den Hoorn gelegen was, ee®
ander kleinder
Hoorntje gelyk aan de groote, maar,
wyl hetzelve korter en dunner was, nog niet geboo-\'
gen. Te voore hadt deeze Man eene Wrat gehadt,
welke langzaam uitgroeijende in deezen Hoorn veran-
derd waar, en die hem geen pyn veroorzaakte, ten
zy
men ze naar den wortel toe drukten , om dat ze uit
het vel voortkwam, \'t welk rondom deezen wortel ont-
fleeken en gezwollen was.
Morgagni brengt dezel-
ven onder de gebreken der Huid, en wel onder hec ge-
flacht der Wratten, (x) Het andere voorbeeld waarvan
ik § 278. bladz. 355. gefproken heb, ziet men aan de uiter-
lyke zyde van een linker Dyebeen, Hec gebrek be-
gint omtrend vier vingeren breet beneden den groo-
ten draaijer. Hec Been is ter breedte van eenen hal ven
duim, ter lengte van twee duimen, en ter hoogte van
een vierden duim
uitgegroeid cot een Beenknobbel ,
welke naa den voorkant veranderd in eene beenige plaat
welke een zeei\' fraalle raad heeft; omtrend een half
duim beneden de gemelde knobbel is een andere uitge-
groeid, en de gezegde plaaten van beiden zyn door
een middenfiuk vereenigd, zo dat het geheele ftuk als
eene langwerpige fchulp verbeeld, doch die onder dit
middenftuk eene opening heeft, op welke plaats de
knobbels van eikanderen gelegen zyn. Ik konde tus-
fchen de oppervlakte des Beens, en die van het uit-
gegroeide , geen het minfte onderfcheid ontwaar wor-
den.

§ 279.

(x) de fcd. raofb. ep, és.

-ocr page 375-

Va\'n het Watergezwel enr. 36ï

§ 27P.

Kiettegenftaande nu deeze aanmerkingen wel eigent-
lyk tot de Befchryving der Mankgaande geenfins hehoo-
xen, oordeelde ik egter dezelven niet ondienftig, dewyl
ze de verwondering zeer verkleinen, welke anderfins de
uitgroeijing der nieuwe Beenfchotel in dat
gebrek ver-
wekt, nadien de
ftoife, welke naa eene niec herftelde
Ontwrigting eene nieuwe geleedingsholte maakt , in
oorfprong, aanwas en eigenfchappen, gelyk is aan het
Beenweer of aan de goedaartige Beenknobbels. Waar-
om nu uit de zelfftandigheid van het Schouderblad of
het Heupbeen, juist naa de Ontwrigting, deeze ftofFe
üitgrocid, en wel in de gedaante eener Schotel of Pan,
die de natuurlyke als vervangt, en het Ontleedde Op-
perarmbeens- of Dyebeenshoofd op eene beweeglyke
wyze omvangen kan : en hoe zodanige Pan bekleed
wordt met een zagter Kraakbeen, en glibberig gehou-
den door een lymig vogt, dat menigvuldige kliertjes
bewerken , dit alles kan
men niec zeekerder verklaaren,
dan met de woorden van den Heere Albinüs, die,
hier van Schryvende, zegt, dusdanig vindt de altoos
werkzame Natuur, indien zy beleedigt of verhindert
Wordt, allcngskens een hulpmiddel tot haare vergoeding:
(3») en elders, de Natuur, door Ziektens en Ongemak-
ken verhindert, heeft vermoogens om zig te redden en
te ontlasten, waar over men billyk verwondert is; ook
heeft ze andere welke men niet kan nagaan, hoedanig
die gefchieden konnen; de Geneeskundige Schriften

zyn

aiwot. L. $. p. 141.

~ Aa 3 :

-ocr page 376-

yan set Watergezwel enz.

«yn vervuld met voorbeelden ; (2) ook heeft deeze
Verhandeling zo ik meen \'er reeds veele opgegeeven.
Men verwondert zig doorgaans meest,
over hot gene
zelzaam voorkomt, daar het gene men dagelyks ziet
dikwerf even onbegrypelyk is , en om dit wederom
uit de befchouwing der Beenderen met een voorbeeld
te
flaaven, moet men flegs overweegen, hoe de Na-
tuur de Kaaken der Tandelooze tot het byten en ver>
maaien der voedzelen in ftaat fteld. Want, wanneer
de Tanden zyn uitgevallen , dan worden niet alleen
hunne kasfen vernietigt, maar te gelyk ook die ge-
heele rand der Kaaken, in welken deeze kasfen waa-
ren uitgehold, waar door de Onderkaak wel een derde
van zyne breedte verliest , zo als ook de bovenfte, voor-
naamlyk op die plaats, welke onder de Neus gelegen
is, en \'t is niet alleen het gemis der Tanden, maar
ook dat van de breedte der Kaaken, dat de opening
des Monds in hen zo groot doét fchynen, en om wel-

kede Kin ook zo uitpuilende voorkomt: te meer nadien
de onderfte Lip hier door inwaards geboogen wordt,
De nieuwe rand, waar mede de Kaaken tegens over el-
kanderen gelegen zyn , begroeid met een vaste bee-
nige boord, welke, met een eeltagtig Tandvleesch be?
dekt, eenigfins de werking der Tanden kan volbren-
gen. (a) Door het woord Natuur verftaa ik met de
Geneeskundigen het maakzel of geftel van het gefcha-

pen

(2) ib. L. I. c. 6. p. 30„

(.») Ruiscb. aanm. 8a. fig. 65. 66, 67. Düverney oeuvr. anat. i. i3>
Albin. Index Jpg, Ravian. p. 2Ö.

-ocr page 377-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

pen Lighaam. (/?] En Hippokrates wist airede
door de ondervinding,dat zyszonder aangel?ragtehulp,
ongeleerd en als zonder oordeel, veeltyds zig zelve
van Ziektens en Ongemakken ontlasten kan ; (c) en
oordeelde hierom,\'dat de menfchelyke natuur alleen
uit de Geneeskunde gekend werd.
(d) Met recht dan
wordt het voor een verdichtzel gehouden, dat eenige
door de Natuur wilde
verftaan hebben, een denkend
wys beginzel, dat, van de Ziel en het Lighaam onder-
fcheiden , met een wys en voorzigtig belyd, het ligha-
melyk werktuig vormen, en naar zyne wil en begeerte-
regeeren zoude, (e) Aanmerkelyk is het geval door
Crolliüs befchreeven, van eene oude Vrouw die van
haare kindsheid af wederzyds hadt Mank geweest, en,
om
dezelve reden, aan beide de zyden : de halzen dee-
zer Dyebeenderen reezen niet opwaards,als natuurlyk,
maar maakten met deeze Beenderen een regte hoek: de
hoofden welke platagtig waaren, ter plaatze daar de
kuil voor den ronden band behoorde te zyn, werden
op de Darmbeenderen bewoogen, welken hier door de
dikte van dun papier verkregen hadden. Van den om-
trek der plaats, op welke de hoofden zig bewegen
konden, kwam als een Beursband, die aan het Dye-
been gehegt was: maar, deeze handwas zolang, en
den omtrek der beweegingsplaats zo ruim, dat de Dye-

beens-

C^} Van Swieten Comm. in Boerh. aph. i. p. 3. \'

(c) L, 6. Epid. Charter. 9. p. 509. siö- de Alimento, t. 6. p. 264.

W de Veteri medecina c. 11.

("y J- Ooflerdyk Schacht, morbus remediura. p. 80. Gaubius de regim
swntis quod mediccrum eft. p.
13.

Aa 4

-ocr page 378-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

beenshoofden meer als eene dwarfche hand breet ry^eti
en zakken konden: dus fcheen dit Mensch, liggende
veel langer, dan
wanneer zy ftond, wyl de Heuppan,
door het daar op
rustend gewigt, in het laatfte geval,
als tusfchen de Dyebeenderen nederzakten,
(f)

Ik melde niet als een byzonder foort van Mankheid,
Welke kan veroorzaakt worden, wanneer het Dyebeens-
hoofd naa een Oncheuping, in het eironde gat Gelee-
dert wordt, wyl ik onder de zieke Beenderen welken
ik heb befchouwd, geen Voorwerpen gezien hebbe,
waaruit bleek,dat hier door in de kindsheid het Mank-
gaan is veroorzaakt.
Duvernev heeft waargenomen,
dat fomwylen Kinderen van 5 of 6 jaaren , en die wel
gegaan hadden, zonder veel te lyden, de gang verloo-
ren. Hy meend,dat in deeze, de banden verftappen,
en dat de hoofden der Dyebeenderen, door eene al te
groote hoeveelheid Lidvogt,
langzaam uit de Pan ge^
drongen worden,
en zig dan op de eironde gaten vcs-,
tigen. Wyl deeze verandering als niet waargenomen
werd, was men naderhand verwonderd, dat deeze Kin-
deren wederom beginnende te gaan, veel moeite had-
den en waggelden, tot dat zy eindelyk leerden Mank-
gaan: ook heeft men waargenomen, dat zig in de ei-
ronde gaten eene beenige holte vormd, zo hard als na-
tuurlyk, gelyk hy zulks hadt aangetoond in het doode
lighaam van een Kind van 10 of 12 Jaaren. Wyders
denkt hy, dat deeze Ontheuping ook zoude konnen
gefchieden, als, in eenen zeer moeielyken Arbeid, het

Kind

(/) Act. phys. med. 233.

-ocr page 379-

Van het Watergezwel enz:. söy

Kind by de Beenen wordt afgehaald, .(g) Doch dit laat-
fte bevestigt hy met geen voorbeelden, ook niet dat
het Lidvogt het Dyebeenshoofd Ontheupen kan. Hy
voegd \'er by, dat, wanneer deeze Ontheuping aan bei.
de de zyden gefchiedt is , zodanige Menfchen nooit
leeren gaan, dan voor over geboogen, ftcunende op dc
handen , en dat ze genoemd worden
Cids de Jatte (Jj):
maar als dit aan eene zyde gebeurt, konnen zy ook
zonder ftok gemakkelyk leeren Mankgaan. (f) Een
Mysje 8 jaaren oud, hadt reeds een jaar te voore ge-
klaagd over eenig ongemak aan de Knie, wanneer zy
ging, naderhand begon zy ónder het gaan te waggelen,
en men bemerkte , dat dit Been 3 vingeren breet
langer was dan het andere, en dat \'er de toevallen
waaren ,die Hippokrates verhaald , dat aan de Ont-
heuping, die inwaards gefchiedt
, eigen zyn. De Ge-
neeskundige Fakukeit van Leipfich, hier over geraad-
pleegd zynde antwoordde, dat dit Fvind inwaards
Ontheupt is, heeft geen twylFel. Een boere Jon-
ge werd naa zeer hevige Heuppynen wederzyds Ont-
heupt, indervoegen, dat het regter Dyebeen uitwaards
en het linker inwaards uit de Pan gedreven was: beide
de Beenen vermagerden zeer, en hy verloor alle ver-
moogen om te konnen ftaan of gaan, zo dat hy zitten
en op zyne Dyen als kruipen moeste
Q) Morand

heef^

(g) Ziek. der Beenderen D. 2. 203.

{b) ib. 206.

(») ib. 211. - ~

(i) Amman. med. cric. 120.

Q) misc. n. c. d. i. a 8, 45.

Aa I

-ocr page 380-

35(5 Van het Watergezwel enz.

heeft een Voorwerp j dat op een kerkhof gevonden Is,
in welk het Dyebeenshoofd als eene beenige holte
in het eironde gat verkreegen heeft, doch in welke het
niet vreijelyk kan bewoogen worden: hier van befchryft
Paubenton ook twee voorbeelden, («i)

§ 280.

Ik denk nogtans, dat bet, om de gemelde oorzaaken
der Mankheid in de Kinderen, nader te verklaaren,
niet ondienftig zal zyn, in een kort beftek de voor,
naamfle redenen te overweegen, waarom ook volwas-
fene Menfchen, fomtyds, wegens een gebrek aan het
Heuplid gekregen, moeten leeren Mankgaan.
Hippo^
k rates
dagt, dat zulks altoos en alleen voortkwam,
door eene Ontwrigting van het Dyebeenshoofd uit de
Heuppan: en v.?yl hy deeze op vierderlcywyze üelde
te konnen gefchieden, heeft hy ook zo vcelerley foor-
ten van Mankgaan
befchreven. (ra) De ontleeding van
het Dyebeenshoofd ftelde hy op tweederley wyze te
konnen gebeuren , naamlyk , langzaam door eene
Ziekte van hetHeuphd, of fchielyk door eenig uiter-
lyk geweld. De Heupziektens, welke Mankheid kon-,
nen vero©rzaaken, zyn door hem en verfcheidene Au-
theuren waargenomen en befchreeven
(0).: maar niet zo
klaar de verfcheidene ontaartingen, welke het Heuplid
door dezelven ondergaat, en om welken de Mankheid

vol-

(»») acad. de Chir. T. 3. 158. pl. 11. 12. Cab. du Roy. t. 3. 222. 223.

(a) lib. de Arneulis.

(o) ib. text. 94. charter. 12. 412. t. 113. 426. aph. 6. 59. 60. Galen
Comm- 4, in Hipp. de art, ib. 453. Arett, Cappad, ds.

-ocr page 381-

VAN HET Watergezwel ENZ. 3157

volgen moec:- devefkorting of verlenging van bet be-
leedigde
Been, deszelfs tegennatuurlyke plaatzing, ge-
voegd by de zwelling der Dye of Liefchen, zyn wel
teekenen, dat in dusdanigen het Dyebeen Ou theupt kan
zyn; raaar
vSaltzman en andere hebben aangetoond
hoe zeer misleidende dezelven konnen zyn (p): en de Ont-
leedkunde heeft geenfins beweezen, dat in allen, die dus
verminkt werden , de onderftelde Ontvprigting plaats
hadt.
Hildands hadt het Bekken van een bejaard
Menseh, aan \'t welk, het regter Dyebeenshoofd met.
de Heuppan toe
een fi:uk gegroeid waaren: dit Been
was wel eer door eenen kogel te gelyk doorboort en
gebroken geweest, en wegens verlies van beenftukken
verkort: hy meende , dac de Kraakbeenderen en ban^
den ,
door deezen fchok, en toevloeijende vogten, be-
leedigc zynde, tot
deeze. vereeniging hadden gelegen-
heid gegeeven.
(q) De Haen vondt insgelyks het
Dyebeenshoofd met de Heuppan, in een Kind van la
jaaren oud, vereenigd, \'t welk van jongs af had Mank
gegaan, en hy dage, dat een
Kneuzing, door eene ui-
terlyke oorzaak, ontfteeking en verzweering, zo wel
aan het Dyebeenshoofd als aan de Heuppan., verwekt
hadt; en dat hier door beide deeze
deelen, van hun-
ne bekleedzelen beroofd zynde, vereenigd waaren. (r).

Pe-

(p) Galen, ib. Hildan de melicem. c. 23. Petic malad. des os, t. i.
ch.
ii. p. 309. Heister Inftic. Chyr. 25a. Duverney Zielï. der Beend. D.
2. p. 202, 207. Salzraan act. phys. med. Nov. 2. obf. 2. loi. Plgtncr inft.
Chyr. §
1194. Le üran Waarn. D. 2. p. 387. De Haen. rat. raedend. 4,
C- 4- Van der Haer Hol. maatfch. D. 8. p. 387.

(?) De Lux Qsf. femor. rarior. c, ?.

(r) ib. de Haen. ib. 130,

-ocr page 382-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

Petit en Düverney (?) hebben hetzelfde
waargenomen- Dus gaat fomwylen de Geleeding van
den Opperarm met het Schouderblad geheel verlooren,
o;n dat deeze twee deelen, op de plaats der beweeging,
tot een Been famengroeijen. Een by my liggend Voor-
werp bewyst
zulks: de ontaarte Pan van hec Schouder-
blad is zodanig verwyd, dat haar bovenfte rand meer
dan zes duimen omtreks heeft; het hoofd des Opper-
armbeens is, in eene gelyke evenredigheid, uitgezec
en in gedaante veranderd: deeze twee Beenderen zyn
niet vereenigd door famenfmelcing der oppervlakcens,
waarmede ze in den natuurlyken ftaat op eikanderen
bewoogen werden , maar cusfchen deeze nu ontaarte
oppervlakcens zyn eene menigte beenftukken gegroeid,
welken van de cene.tot dc andere uitgeftrekt zyn, en
op verfcheidene wyze geboogen en geftingerd, als een
doorgaate beenklomp maaken,
welke deeze twee dee-
len onbeweeglyk famenhegt, zonder dat men tans ee-
nig overblyfzel van Beenbederf meer ontdekken kan.
Daarenboven is \'er een afzonderlyk beenftuk, ter dikte
van eene pink, tusfchen het bovengedeelte van dit Op-
perarmbeen en den onderkant van het Ravenbekswyze
uitfteekzel gegroeid, *t welk deeze twee famenhegt;
hec gemelde uicfteekzel is veel breeder en langer dan
natuurlyk, en deszelfs nederwaards geboogen einde is
met het Opperarmbeen vereenigd aan den binnenkant
der groote groef, die de lange pees der tweehoofdige

Arm-

O) ib. p. I. sso

(f) ib. 2. Schwenk, van het Bloed. p. 353.

-ocr page 383-

^ Van het Watergezwel efïz. ^cp

Armfpier, Biceps Bracbii genaamt bevat. Daübentoïi
befchryfc ook een geval, in \'t wcllc het hnker\'Opper-
armbeen mee het Schouderblad dus famengevoegd en
vereenigd waaren, dac \'er geen overblyfzel van hunne
Geleeding meer gezien werd. (?/) Ook konnen uiczet-
tingen van het Dyebeenshoofd of de Heuppan, beeni-
ge uitwasfen,Ontaartingen der banden. Gezwellen bin-

s V

nen hec Heuplid door Heupziektens veroorzaakt, Mank-
heid verwekken zonder Oncheuping.
Hippokrates
beweerde niet alleen, dat in bejaarden, door uitwen-
dig geweld , het Dyebeenshoofd fchielyk Ontheupt,
en daarnaa, zonder gevolg van Mankheid, weder in de
Heuppan konde gebragt worden; maar hy heeft teffens
gefchreeven, dat het laatfte door hem verrigt is. («
ü)
Ctezias zyne naastbeftaande, en verfcheide andere,
hebben hem hier over berispt, oordeelende, dat, zo
het ontwrigtte hoofd weder in de Pan terug gebragt
konde worden , zulks onnut was, wyl het \'er weder uitge-
dreven werd. Twee redenen fchynen hen tot deeze
gedagten gebragt te hebben: de eerfte was de
onder-
vinding, volgens welke zy beweerden, dat het Ont-
v/rigtte Dyebeenshoofd (zo zy meenden) in de Heup-
pan terug gebragt zynde, daar altoos weder uitfchoot;
de tweede was, om dat de ronde of korte band, welke
het hoofd aan de Heuppan hegt, door de Ontheuping,
of breeken moest of merkelyk verlengd worden , en
dat hierom, in beide deeze gevallen, het
hoofd, als

niec

(«) Cab. dn Roy. T. 3. N. soi, ^

, (v) Cels. 8. 20. \'

-ocr page 384-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

niet vast verbonden met de Heuppan, daar weder uit«
gedreven moest worden. Deeze laatfte zwaarigheid we-
derlegt
Galenus, met de onderftelling, dat deeZe
\'band, by de
Ontwrigting, alleenlyk wordt uitgerekt,
en naderhand
tot zyne natuurlyke kortheid, weêr kan
inkrimpen; en de eerfte betoogd hy, door dien \'er ön-
.der de Ouden, behalve
Hippokrates, ook nog
andere en zeer beroemde Mannen getuigen, dat zy de
Ontheuping hebben herfteld , zonder dat hec Dye-
beenshoofd weder werd Ontwrigt: hy zelfs hadt zulks
tweemaalen gedaan, als ook
Heraclides Taren-
tin
us, wiens gezag hy^ daarom zeer hoog achtte, wyl
•deeze , in de oeiFening der Geneeskunde zeer ervaaren
zynde, niet gewoon was te liegen , om het gevoele
van eene byzondere fekte te bekragtigen , zo als de
meeste doen, welke, zonder de ondervinding te raad-
oplegen, de oorzaaken der dingen
verklaaren. (lu) Cel-
sus, voegd tot een nader bewys, hier nog by, dac
Hippokr atbs, en eenige andere, tot de uitrekking
van het Been zo vcelerley foorten van Werktuigen niet
zouden uitgedagc hebben, als dezelven onnuc waaren.
Maar die gezegde heefc niet . veel kragts: de Ouden
hebben immers ook veele Werktuigen befchreeven, als
zeer bekwaam tot de herftelling der Ontwrigte Werve-
len, welken egter naa latere ondervinding onnut be-
vonden zyn, wyl dat gebrek niet herftelbaar voorkomt
bladz.
227. en Hippokrates zelfs,fchryvende over
de Ontheuping, zegt, de herftelhng der Ontwrigting

kan

(vj) Galen. Coinni. in rilipp, de articulis. Charter. ïi. 452. Cels. ifc.

-ocr page 385-

Van het WAtergëzwèl ènz. 371

kan door de handen en verfcheiden dingen, welke men
Overal vindt, op. verfchillende w.yze gefchieden i en
het is de pligc van een eerlyk man, die nooit de lof
zoekt
van \'t onkundig gemeen; en \'t is ook teffens
konftiger, indien \'er verfcheide wyze zyn ter herfleU
ling van het beleedigde, de zodanige te kieze, welke
met den minften omflag kan, verkregen worden.
Ook hebben de gene, die in deeze Eeuw de Ontheuping
hebben herfteld, hiertoe geen konftige Werktuigen
gebruikt; ook is de zeldzaamheid van het geval de
waarfcheir.lykfte oorzaak , dat dezelven bynaa nergens
in gereedheid zyn; en evenwel hebben ze zig, met ee-
nen gewenschten uitflag, van die eenvoudige behande-
lingen bedient, welke de nood aan een ervaaren Heel-
meester opgfieft. Cx\') Zelfs worden de meeste Ontwrig-
tingen door zodanige herfteld, die de natuurlyke toe-
ftand der Geleedingen bynaa niet kennende, en van
^lle konftige Werktuigen verfteeken zynde, al zoeken-
de en beproevende, het Been tot zyne holte doen we-
derkeeren, langs denzelfden weg waar door het ver-
plaatst was, daar integendeel de herftelling fomwylea
mislukt,om dat men, door geweldige en volgens zeke-
xe wetten bepaalde uitrekkingen, het Deel door eenen
anderen weg tot deszelfs holte wil doen wederkeeren,
dan door welke het is uit uitgefchooten: zo als
Petit
leerd, en Hunter omtrend de Ontwrigting van de
Schouder door proeven nader beweezen heeft. In
eep
Londens Gasthuis werd een Lyder ontfangen, om dac

zy-

(x] ib. 454. 45Ö. #4\'

■\'1; 1

-II

ÉÉi

-ocr page 386-

a-jé Van HEï WAtEröezwel enz.

Zyne Schouder Ontwrigc was: men ondernam herhäal.^
de ryzen de herftelhng door veelerley en fterke uicrek-
kingen, doch ce vergeefsch, waarnaa deeze Lyder op
een morgen
heC geluk hadc zyn Arm volmaakc herfteld
te
vinden. Thomson meend de reden daar van te zyn,
dac hec
hoofd van hec Opperarmbeen,in eene gevalligc
doch gelukkige houding des Arms, eene opening ge-
vonden heefc, tusfchen de knellende peezen. (y) Uic de
gemelde cwisc, mag men veilig befluicen, dac de her-
ftelling van hec Oncleedde Dyebeenshoofd, toen men
eerst begonnen heefc over de Heelkonsc te fchryven,
eene zeer zeldzaame gebeurcenis moec geweesc z^m.
De reden hiervan is niec, om dat deeze Bewerking
veel konsc vereischt of
moeielyk is, maar de volgen-
de, naamlyk, dac de Oncheupingen zo dikwils niet
voorkwamen, als de Ouden wel dagcen, en dac zy te-
vens ,
wyl hec OnCleeden van gellorvene doenmaak
niec gemeen was, door de uticerlyke ceekenen misleid,
andere gebreken van hec Heuplid voor Oncwrigtingen
aangezien en behandeld hebben. De gene, die naa hun
gevolgd zyn, hebben ook gecrouwelyk hunne fchrifcen
nageft:hrecven , zonder dezelven door Oncleedkundige
proeven of byzondere Waarneemingen op ce helderen.
Dat het Dyebeenshoofd in volwasfenen, door uicerlyk
geweld, voor en nederwaards Oncwrigcen kan, zoo,
dac heczelve \'teironde gat van het Schaambeen bezec,
en dac derhalve dit Been langer worde dan het andere,

is

(y) PetU malad. des os. T. i. 47. Hunter medical cerament. p. i.
njcd. obf. inq. Loudsn. vo!. 2. ssé. 557. 373.

-ocr page 387-

Van het Watergezwel enz:. söy

•ïs In deeze laatfte jaarendoor zeer egce Waarneemingen
bevestigt, als mede, dat deeze Ontwrigtingen, zon-
der kwaad gevolg, fpoedig en met weinig omflag kon-
nen
herfteld worden^ (2) Hjppokrates heeft reeds
gezegd, dat deese Ontleeding het meest voorviel en
het gemakkelykst te herftellen was.
(a) Het blykt wy*
ders, dat de ronde band zonder te breeken uitgerekG
kan worden : (fc) ook is het niet vvaarfcheinlyk, dat
hy gebrooken zynde, wederom zoude famengroeijen.fO
Dat hy egter by deeze gelegenheid breeken kan , heefe
\'de Heer J-
Sermes in \'t Jaar 1721. ondervonden m
een Vrouwsperfoon die nedergeflagen was; men vondC
het regter Dyebeen voorwaards naar beneden Ontleed^
en de ronde band midden doorgebrooken. (_d) Daaren-
tegen vondt
Valsalva in eene Vrouw van 60 jaaren
het Dyebeenshoofd Ontwrigt en de ronde band alleen-
lyk uitgerekt, (e) Een voorbeeld is \'er befchreeven, van
een Dyebeen, \'t welk uit- en opwaards Ontwrigt zyn-
de herfteld is, zonder dac \'er eenig ongemak in het
gaan nableef; doch dit geval wordt Ook onder de al-
lerzeldzaamfte aangeteekend. (ƒ)
Charles Whi-
te
, Heelmeester te Manchester, heeft in het Jaar 1739,

ook

(a) Eph. n. c. cent 9. obf. 9ö- Medical, obf. and. inq. by a Scciet. of,
pbyf. in London, 2. 99. Eff. and. obf. read before a Societey in Edinb. vol,
a. 317. medical, museum. 3. 488. de Haen. ib.
117.
(a) deartic. 398- 456. Duverney ib. p. 190. Schwenk ib. p. 351.

de Haen. ib. is?.
(\') ib.

Titfing verd. Heelk, opgeheld. 794- PJatner I ifiit. ch\'r. § 1153.
(e; Morg. ib. ep. 5Ó. 71.

( fj acta med. Berol. d. i. vol, 10. 107. S.i!tzniaB de f«mor. frast. c. 0.

Bb

-ocr page 388-

Van het Watercézweé enz-

ook waargenomen eene volkome Ontwrigting van hee\'
Dyebeenshoofd naar boven, in een bejaard Perfoon,
en dezelve zeer gemakkelyk Herfteld,, (g) Een Musque-
tier kreeg in
Auguftus 1761. door de ftag eens val-
lenden Booms aan de regter Dye een Ongemak, waar
door dat deel, miskleurig , gezwollen , opgefpannen
cn veel korter dan natuurlyk werd. De Koninglyke
Pruififche Hof Chirurgyn van het Leger Gasthuis
Schmidt liet hem de omftandigheden van dit ongeluk
verbaalen , die hierop uitkwamen. Dat hy , nevens
andere,gelast zynde,boomen te hakken, by deeze ge-
legenheid , een vallende boom hem in het gaan getrof-
fen hadt, en zo ter nedergeflagen, dat hy eenige uuren
buiten kennis geraakte: door aderlaatingen en den tyd,
weder by zig zelfs gekomen, en vier dagen daarnaa in
het ziekenhuis te Schweidnits gebragt was. Uit dat
verhaal bemerkten de byeen
vergaaderde Heelmeesters
(onder welken ook was de Opper Chirurgyn Los) wel

gezaamentlyk, dat \'er een gewigtig ongemak aan de
Heup plaats hadt, maar zy konden egter, wegens de
hevige zwelling , niec befl\'uiten, of \'er eene Ontwrig-
ting van het Dyebeen dan wel eene Breuk van deszelfs
hals was. Maar toen door uiterlyke aangewende mid-
delen de zwelling vermindert was, werd door hun, by
nader onderzoek, bevonden, dat het Dyebeenshoofd uit-
en opwaards tusfchen de fpieren, welke
dc Glutn genaamt
zyn, geweeken was. Zy ondernaamen de herftelling
en rfteenden hierin geflaagd te zyn, doch vonden vrug-
teloos gewerkt te hebben, waar op ze dezelve andermaal

,be-

(g) Pliilofoph. Trans. vol. 31. p. a. N. 65. éKi.\'

-ocr page 389-

van hèt w at ér ge «we t enz. 375\'

bëzögcèn, als wanneer het glyden van het Dyebeens-
hoofd in de Heuppan zulk een hevig gekraak maakte j
dat alle de daarby zynde het hoeren kónden, Waarnaa
de Lyder, zonder veele fmerten, het Dyebeen alle
zy»
ne beweegingen deedt ondergaan , en zyn Voet was evéa
lang als zyn gezonde, hebbende de natum\'lyke legging.\'
Den Lyder kreeg in zes
wecken zyne volkome ge-
zondheid, en ging den 24^6
September, als ten vol-
len herfteld weder in dienst van zyn Regiment, (fo)
En
Hüxham heeft eén Waarneeming medegedeelt^
van
Charelsüng Heelmeester te Plymouth ,
die, nevens twee andere Heelmeesters, in \'t Jaar 1760?
het Dyebeenshoofd agterwaards Ontleed gevonden heb-
ben, en in het vleesch tusfchen het Zitbeen cn Hy-
ligbeen gelegen; deeze öntwrigting, welke door het
rad van eene Chaife gefchiedt
was , werd eerst den ijfteiï

dag naa \'t ongeval door hun herfteld. (j) Indien nu ié*
mand, de weinige aangehaalde gevallen (zelfs mec by-
Voeging van een of ander foorc gelyk geval, \'c Welk
my nog onbewust is) mec élkaar vereenigd , zal hy
derzèlver getal zo gering bevinden, dat ze onder de
allerraarste Waarneemingen, die de Heelkonst opgeeft,*
behooren gefteld te worden. In Augustus van \'c jaar
1747. werd een Man,- oud 56 jaaren, in hec Zieken-
huis van Wortester gebragt, die, van een hollend
Paard gevallen zynde, door hetzelve by zyn Been, \'c

welk

C*} Bilguer Chir, Wahrn. 6oê.

C\'V Pliil. trans p. 846. Beide deeze gevallen vindt men 2cer naauwkèiifi^
Oyefgebragt in de Vaderlandfclie Lecteroeffcuingcn. D. g.p, 270. ei!^;

Ib 2

-ocr page 390-

370" VA N H ET W A T ER G E Z W E L E S Z.

welk in de ftygbeugel was vast gebleven, werd voort-
gefleept; losgemaakt weezende, kon hy het Dyebeen\'
niet beweegen. De Heelmeester, wiens beurt het was y
het Gasthuis waar ce neemen, de gefteldheid en ge-
daante der deelen onderzogt hebbende , ging by een
der vier Geneesheeren , en zeide hem, dac de Dye
Ontwrigt was , en dat hec Dyebeenshoofd in de llesch
lag: deeze dagt dat hier geen voorbeeld van was, en
wilde daarom de Heelmeester beduide, dat hy zig ver-
giste, en de nieuwigheid van hec geval, deedt alle de
Geneesheeren- en Heelmeescers in hec Ziekenhuis koo-
men, welken ook allen doorliet gezicht en gevoel van
deeze Oncheuping overcuigd v/erdeU\'; doch niemand
van hun hadc het Geval ooit meer gezien: en de he-
dendaagfehe Schryveren over de herftelling deezer Onc-
wrigcing naziende,vondt men, dat dezelven even wei-
nig ondervinding hadden gehadt
van het Geval, als de
daar toen tegenswoordig zynde Heeren; naa veel ar-
beids, tot de herftelling te hebben aangewend, flaagde
men eindelyk daar in zo wel, dat de Lyder naa zyne
geneezing 20 engelfche mylen daags kon gaan, zonder
vermoeid te zyn of pyn te hebben,
(k) Ruisch, die
in de Heelkonst zeer groote gelegenheid en ervaaring
heeft gehadt, hadc de Uicleeding van hec Dyebeens-
hoofd , door uiterlyk geweld, nooic gezien. (/)

De

(y Esf. and. obf. read. befor a Societ. in" Edinb. 2. art. 21. Dit ge-
is insgelyks befchreeven in de Vaderlandfche LfTtteroeflTeniiigen. Dv-
pag. 41. enz. Bilguer. Wahrn. 604.

(/) Schreiber. leeven van Ruisch. p. -3..

-ocr page 391-

Van het Watergezwel enz:. söy

De zeer er vare Heelmeester J. vAN der Haer,
^bekend openhartig, dat hem, in den loop van 25 jaa-
\'ren,in welken hy de Heelkonst heeft geoeffend, nooit
eene verfche Ontwrigting van het Dyebeen door uiter- ^
•lyk geweld veroorzaakt is voorgekomen, (m) En
xleeze Ontwrigting, door uiterlyk geweld, in een
bejaard Mensch, is zo zeldzaam, dat veele voor-
naame Heelmeesters zelfs de moogelykheid daar
van ontkend hebben:
Qn) en waarom dat nog fommi-
ge, Van deeze Ontwrigting en derzelver herftelling,
zo ruim fpreeken , als of ze\'er zelfs veel ondervinding
van hadden, hier van heefc
V\'erdü-c deeze reden ge-
geeven , dat ze naamlyk mecnen Ontwrigtingen her-
fteld te hebben, daar ze nooit geweest zyn.
(0)

De reden nu, waarom Hippokrates , en die naa
hem gevolgd zyn, van de Ontleeding van het Dye-
beenshoofd door uiterlyk geweld als van eene gemeene
zaak gefchreeven hebben , is de volgende. Wanneer
bejaarde Menfchen, naa eenen val of eenig ander ui-
terlyk geweld , in de eene Heup pyn gevoelden, en te
gelyk onvermoogend waaren om dat Been te gebrui-
ken , als dan ^ onderftelde men hetzelve Ontwrigt te
Zyn; en het voornaame teeken.dat hun misleidde, was,
de zwelling omtrend de Heup, welke zy dagten, dat
door het verplaatfte Dyebeenshoofd gemaakt werd: in
deeze
onderftelling, werd aan zulken , onder voorwend-

zei

Hollandfch. Maatfch. D. 8. p. 318-
e») med. obf. by a Societ. of phyf. in Lond. 2. 99,
Opcr. 4e ,Chir. I. sn.

Bb 3

-ocr page 392-

-S?? VIN HET WATEROEZWEL ENZ.

zei van berflelling des Ontwrigten deels, veel fmerc en
nadeel toegebragt:
(p) bevondt men naderhand, dat Zy
evenwel moesten
leeren Mankgaan , dan dagt men ?
dat de herftelling of onmoogelyk geweest of kwa-
lyk beftierd waar; doch dit viel dikmaals voor, waar-
om, gelyk te voore reeds gezien is, eenige beweerden ,
dat het herftekle hoofd weder uit de Heuppan week.
Hiepokrates was van gevoele, dat het Dyebeens^
hoofd, door eene Ontheuping, tusfchen de fpieren ge-
dreven werd, en dat deeze plaats, gelyk de handen
van fommige arbeiders door het werken, langzaam
eeltagtig geworden zynde, naderhand,als hetzelve niet
weder in de Heuppan v?,ef d gebragt, zig daar met even zo
weinig ongemak als het te voore in de Heuppan gedaan
hadt, geleederde.
(q) Hec was het toppunt des Dye-
beens of der groote draaijer deszelfs, welke hy voor
het
Dyebeenshoofd aanzag. Eene veelvuldige onder-
Vinding
heeft in het vervolg , maar voornaamlyk in
oude Vrouwen, doen zien, dac, in zodanige gevallen,
het beste zo niet het eenige middel-was, deeze Lyders
Ö of 8 weken, met zo weinig lighaamsbeweeging als
moogelyk waar, het Bed te doen houden, zelfs zon-
der eenig verband of met zulk een verband, dat de
Lyders geen het minfte ongemak geeft , en \'t welk
egter aan de anderfins mistrouwende omftaanders doei;
fchynen, als of \'er eenige hulp toegebragt is. Wan-
neer

(p) Heister medieinifehe VVnllrn.\'so. In(lit. Chir. 206. Titfing vertl-
ppgchcldert. p. 78 s. . ■

ib. :ext. 93, 411. Gaienus. ib. text. 103. 419- Morg. cp. s6. <», ■

-ocr page 393-

Van HEi Watergezwel ENZ; 379

neer de Lyder, naa deezen tyd, het ftaan of gaan be-
proeft, bevindt hy zig daar onbekwaam toe, gedeelte-
lyk door de pyn welke hier door in de Heup veroor-
zaakt wordt, gedeeltelyk om dat hy het Lighaam op
dit Been niet doen ruste, en het Been zelfs niet beftuu-
j-en kan : hierom inaakt hy eerst gebruik van een kruk
onder den Arm ,; naderhand gewend hy zig (al zoeken-
de) om op het Been te ftaan en hetzelve ce beftuuren,
coc dac hy
eindelyk heefc leeren Mankgaan, met of
zonder ftok in de hand.

§ 281.

In de meeste van deezen heeft geenOntwrigcing plaats,
maar den hals van het Dyebeen is door \'t uicerlyk ge-
weld gebrooken,
welks einden bynaa nooic w^êr aan
elkanderen groeijen,een minften niet in dervoegen, als
ze te voore vereenigd geweest zyn; (r) en zulks kan
raen door geen verband verhinderen; (i) te meer, wyl
men hec waggelend hoofd nog beftuuren nog vestigen
kan. Indien de beenftukken niec weder vereenigd wor-
den , dan ryst het Dyebeen ©pwaards voorby de Heup-
pan, waar door dac Been korcer fchync dan hec andere,
hec gene men voornaamlyk oncdekc, als den Lyder op
die Been wil ftaan, dewyl de Heup dan daar een wei-
nig voorby zake. Dit is eersc bekend geworden, na-
dat men de oorzaak van gemelde Mankheid in geftor-

ve-

I

(r) Titfing. ib, 786. Morg, de fed. morb. ep. 55. 5.
(t) Duverney ib. D. I. p. 314- Heister Inftit. Cliyr, 207,

Bb 4

-ocr page 394-

j^io. Van het Watergezwel enz.

■^ene onderzogt heeft, (t) Want de Breuk van den hals
des Dyebeens kan by hec leven van de Öntwrigting des
hoofds naauwlyks onderfcheiden worden, nadien beide
deeze gevallen omtrend dezelve kenteekenen hebben.
(ii) fiiero\'m dagt
Düverney ook, datmen, om
zodanige eene mistasting , den Heelmeester niet
inoesc lafteren, indien hy anders bekwaam en wel ge-
oefFend was. (v) Wyl egter de behandeling, in bei-
de deeze gevallen, voor den Lyder geenfins dezelve
en ook niet onverfchillig is, daarom behoort men alle
moogelyke aandacht te gebruiken, om ze te onderfchei-
den , op dat niet de Lyder, by mistasting, onnut en
tdt zyn groot r.adeel, zwaare pyn wordt aangedaan.
De herftelling van het Ontheupte Dyebeen, (zegt D u-
verney) is de moeielykfte van alle, die den Mensch
kan ondergaan, (w) Ja, de enke\'e befchouwing van de
afbeeldingen der
Gereedfchappen, welken \'er toe ge-
fchikt zyn , zo als dezelven door
Hippokratès be-
fchreeven en door P
a r a e en S c h c l t e t u s verbeeld
worden , doet iemand oncroeren , die niec van alle
menfchelyk mededoogen ontbloot is; te meer, als men
tefFens overweegt, de voorzorge die
Paree vordert:
men moet, zege hy , wanneer men deeze geweldige
herftelling door Werkcuigen verrigten zal, de naascbe-
ftaande en vrienden weeren, als zynde hec eene ver-

fchrik-

<0 Morg. ib. 2,

(u) Düverney ib. D. 2. p. 209. Saltzman de fract osf. femor. c. i. Heister
jb. 254- ï\'etit. T. 2. 173. Morg. ib,
(v) ib.

(wj ib. p. 212,

-ocr page 395-

Van het Watergezwel enz. 381

fchrikkelyke vertooning öm te zien en te hooren ker*
men: de Heelmeester moet nog vreesachtig nog zeer
meelydende zyn, op dat hy door het gekerm des Ly-
ders niet ontfteld wordt, (x) Doch zulk eene wreede
behandeling zou iemand nog met eenig geduld konnen
ondergaan, indien hy hoop hadt, dat hy, de Ontwrig-
ting hierdoor herfteld zynde, zyn Been wederom als
te vooren onbelemmerd zou konnen gebruiken; maar a!s
dusdanige Bewerking by misgisfing aan een Been ge-
fchiedt, dat in den hals gebrooken en niet Ontheupt is,
dan veroorzaakt dezelve aan den Lyder niet alleen groo-
te en onnutte pyn, maar de geneezing, welke hy an-
ders te verwagcen hadt, wordt daar door veel verer-
gerd. (3!) P
a r e e geroepen zynde, om cëne oude-Vrouw
te verbinden , bevondt haar eene Been korter als het
andere, en eene verhevenheid aan^de Bil boven het
Heuplid, welke hy (zo als
Hippokrates en alle de
Ouden gedaan hebben in dat geval) voor het hoofd des
Dyebeens ,aan zag, weshalve hy oordeelde, dat hier
geen Breuk maar eene Ontwrigting van dit hoofd plaats
hadt; in deeze meening werd hy verfterkt, alzo het
hem toefcheen , dat, door het geweldig trekken en
persfen het gemelde hoofd in de Heuppan terug keer-
de; want de Beenen waaren nu in lengte en gedaante
gelyk aan eikanderen, en hierom verbond hy het deel
als eene wel herftelde Ontleeding. Twee dagen daar.
naa wederkeerendc vondt hy haar klaagen over hevige

pyn 5

(*•) Paree, B. i6. cap. 45.
(y) Heister, ib. 20Ö.

Bb

-ocr page 396-

58s Van het Water gezwel enz.

pyn ; het Been was toen wederom korter en buiten*
waards gedraaid; cn , het verband losgemaakt zynde s
bemerkte hy ook
wederom de zweihng van de Bil, wel-
ke hy andermaal voor het verplaatfle Dyebeenshoofd
aanzag: ten dien einde wilde hy ook ten tweede maal
de berflelling bewerken , maar als hy dit doende ,
kraaking van hec Been gewaarwerd, merkte hy, dat
?er eene Breuk van den hals des Dyebeens, en geen
Ontwrigting, geweest was, en erkende te gelyk, dat
hy de groote draaijer, die de verhevenheid der Bil
maakte,.by mistasting, voor het Dyebeenshoofd hadc
aangezien, (z) Dezelve misflag, welke hy ter onder-
regting van andere ruchtbaar maakte , zag
Ver du e
pok te beurt vallen aan een zeer voornaam Heelmees-
ter van \'c Hotel Dieu ce Parys, die insgelyks de gezeg-
de Breuk niec eer dan by hec tweede verband gewaar
werd: (ß) en Ca spa rus Hopfman getuigd , dac
fomtyds den hals van het Dyebeen gebrooken was, ter?
wyl men dagt dac \'er eene Ontwrigting plaats hadt. (è)
Een Man, 54 jaaren oud, viel in zyne kamer op de
regter Heup, het Been vertoonde zig twee of drie vin-
geren breet korter dan het andere, en hy kon het niet
beweegen: de Bil werd dikker en de Voet was buiten-
waards gekeerd, ook konde men het Been gemakkelyk
nederwaards trekken, doch het rees wederom naar bo-
ven, zo ras de uitrekking ophield. Verfcheiden Heei-

mees^

(2} ib. B. IS. cap. ar,

(a) Oper. de Chir. i. 493.

(i) Conini. in galen, de tü-. part. S-j.

-ocr page 397-

VAN HEÏ WATERpEZWEt ENZ. 383

^ïjeesters werden tot hulp geroepen, maar hunne ge-
voelens, over de oorzaaken deezer toevallen, waareij
zeer verfchillende; zelfs beweerden drie van hun, dat
hier nog Ontwrigting nog Breuk plaats hadt, maar
alleen eene kneuzing der Spieren, welken zig daar door
fterker famencrekkeade het Been ophaalden en korter
deeden fchynen. Maar de meest geoeffende kwamen
• hier in overeen, dat deeze toevallen , door eene dwar^
fche Breuk van den hals des Dyebeens veroorzaakt wer-
den: een maand lang onderhield men de Lyder, zon-
der eenig verband, alleen met uiterlyke fmeeringen,
doch zonder voordeel; en fommige dagten, dat als de
Lyder wel verbonden en vyf of zes weken te bed in
rust gelegen hadt, hy dan zyn Been zo lang bevonde
zoude hebben als het andere. Arnaold, die de laat-
fte, en wel een maand naa den val, geroepen was ,
deedt het Been uitrekken , lag een gepast verband, en
liet den Lyder met hetzelve zes weken in eene vol-
maakte rust het Bed houde: het verband toen afgeno-
men zynde, fcheen het, als of het Been zo lang was
als het andere, en de Lyder begon het zonder p^m te
beweegen ; maar egter kon hy nog ftaan nog gaan
zonder kruk, en de Voet was uitwaards gekeerd. Deer
ze voordeelige veranderingen deeden in den aanvang
gelooven , dat de gebrooken hals van het Dyebeen
met deszelfs hoofd wederom vereenigd waar , doch
een nader onderzoek bewees wel haast het tegendeel,
wanneer het Been zig wederom korter vertoonde dan
hec andere, voornaamlyk als hy wilde ftaan, ook kon
hy met
de hand de groote draaijer nederwaards druk-
ken.

-ocr page 398-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

ken j en onder eene fterke bewecging werd men kraa-
king gewaar: de Bil was gezwollen, door trekking
konde men het Been tot de natuurlyke lengte brengen,
de Lyder kon \'er
niet wel op ftaan, waaruit dan bleek,
dat de einden des gebrooken hals niet vereenigd zyn-
de, hec
Heupbeen, inzonderheid door hec bovenge-
deelce des Beursband? j aan hec Dyebeen gehangen werd,
welk fteunzel beweeglyk is. (c)

Een Boer, die uic een Boom gevallen was, werd
voor Oncheupt gehouden, en de Heelmeester gebruik-
te zo veel te meer rrioeiten om het Dyebeen te her-
ftellen, wyl hy meende, deszelfs Ontwrigt hoofd met
de handen te konnen voelen: eenige Leerlingen van
Morgagni, welken hem dikmaalen hadden hooren
bewyzen, hoe veel ligter, door uiterlyk geweld, de
Breuk van den hals dan de Ontheuping des Dyebeens
voorvak, en hoe deszelfs groote draaijer aan
Paree
insgelyks als hcc Dyebeenshoofd voorgekomen was,
verklaarden zig des aangaande wel , maar konden
nogtans deeze oude Heelmeester van zyn aangenomen
vooroordeel niet aftrekken: maar toen deeze Lyder,
zonder uit hét Bed geweesc te zyn , twee maanden
daarnaa aan eene Borstziekte ovcrlecden was, wilden
gemelde Leerlingen door de Ondeeding beflisfen, of
zy dan of de Heelmeester bedroegen waaren: wanneer
zy» in \'t Jaar 1727, het bovengedeelte der Heuppan
geopend zynde, aan veele Leerlingen der Genees- en
Heelkunde vertoonden, dat de hals in het midden ge.

broo-

f.") IHiverTCy. ib. D. i. p, 004.

-ocr page 399-

Van het Watergezwel enz:. söy

ms

brooken geweesc waa, en de eene helft daar van aan hec
hoofd dat in de Pan zat, en de andere aan het Dye-
been naby de groote draaijer gehegt was, en dat dee-
ze draaijer de Heelmeesier by het leevea misleid hadt,
toen hy hem voor het hoofd des Dyebeens aan-
nam.
(d)

George Barbette, een voornaam Heelmees-
ter in Italiën, opende eene Vrouw van 80 jaaren oud ,
en vondc den hals van hec Dyebeen gebrooken, niette-
genftaande dat Been, naa den val, tot den veertiéndea
dag , niet korter was geweest dan het andere, (e) Uit
deeze en foortgelyke voorbeelden blykt dan, dat zelfs
ervaarene Heelmeesters, meermaalen , de Breuk van
den hals des Dyebeens van de Ontwrigting niec heb-
ben konnen onderfcheiden. (ƒ_) Ja in beide deeze ge-
vallen zyn teekenen, welken zeer twyffelachtig zyn, als
by voorbeeld, de ongelyke lergce der Beenderen, \'t
welk J.
Riolands met een voorbeeld aantoond. Eea
Genees- en Heelmeester, beiden in hun beroep, be-
handelden naar de Konst iemand, die hec Dyebeen ge-
brooken hadt: raen vergeleek beide de Knijen en Voet-
zooien , waar uit men beflooc, dat het gebrooken Been
wel herfteld was, en zyne natuurlyke lengte had. Maar
toen de Lyder begon te gaan, was hy Mank. Hier oveï
verwondert zynde vergeleek men wederom de twee
Beenen; wanneer hy gelegen was,fcheenen ze weêrjn
lengte gelyk te zyn.

Doch

(d\') Morg. ib. 9.

(O ib. 5.

(fj Saltzraan. L, c. Titfing. ib. 777- 73l. 73s.

-ocr page 400-

380 Van het Watergezwel ék\'z.

Doch het is niet genoeg, in zulk een geval, de le^^^
ging der Kniejen en Voetzooien alleen te vergelyken,
iTiaar, men behoort dit ook beide dc Heupen te doens
waar van de eene door het trekken kan nederwaards
zakken ^
(g) en dit is ook de reden, waarom men in
jonge
Kinderen de beginnende Mankheid door dat tee-
ken
niet kan nagaan. „ De zeer ervaarne Amfterdam-
gj fche Heelmeester Gerard Borst, heeft hec
„ eerst ddor
dc Ontleeding ontdekt de tot dien tyd toe
f, bynaa algemeene dwaaling der fchielyke Ontwrigting
„ van het Dyebeenshoofd , en wel in \'t Jaar iö8o "
niet, om dac hy daaraan twyfFelende, die met opzet
wilde onderzoeke, maar by gelegenheid van het vol.
gende geval. ,, Hy opende het pokkig Hoofd van eene
5, Vrouv?, die door een Heelmeesters gezelfchap tot
j, de geneezing, die door kwyling gefchiedt, geordi-
„ neerc, onder deeze
behandeling ten zyne huize ge-
„ florven
was; en als hy, nevens vier Heelmeesters,
5, het bederf der Hoofdpan, \'t welk door vcm^sziektè
5, veroorzaakc was, nagezien hadc, werd hec Lyk van
,, de Tafel genomen. Daarnaa zeide de Heelmeescer
i, P. van Driesch, deeze Vrouw is in \'c Jaar 1676,
„ in myn kwarcier woonende, op de Heup gevallen,
„ en federc heeft zy Mank gegaan, laat ons ze nog
„ eens onder handen neemen , en befchouwen , op
45 wat wyze de Heup Ontleed is , en hy bevondt, dac
}) het hoofd van het Dyebeen afgebrooken, én de geheele
j, hals weggefchaafc was;en hecDyebeen was aan hec afge-

„ fchaaf-

(i\') nscd, prt?Sd Wiiino^y rerp, rou5lTas de RT-jiMbourg-. § 4.-

-ocr page 401-

Van het Watergezwel enz:. söy

fchaafde einde wanftallig begroeid mec beenige uitwas-
„ len of voos Weer, verbeeldende een in onderfcheidenc
„ grootte geholde puimfteen." (ö) [n \'c Jaar 1727. ver-
haalde hy dat hy, in zo veelen hy \'er in 46 Jaaren
j, geopend hadt, altyd Breuk bevondt, en nooit een
5, eenige Ontheupt, en, dat de meeste Breuken door
i, hem zyn los bevonden, en zelfs in de begroeiden
,, altoos het Been verkort, om dat de vastwording
„ niet regt gepast zynde op de afgebrooken deelen ge-
,, beurt , neemaar op eene andere plaats, en wel
„ na het agterfte gedeelte van den hals, en wat lager,
j, waar door ook deeze Lyders gaan, als fchoorvoeten-
,, de, draaijende zo wac buitenwaards over, en eenig-
„ fins verminkc; en welkers Been los is, en na buiten
„ uitgeweken, die gaan zeer Mank, zydwaards over-
„ vallende/\' (i) Hy hadt ook dergelyke beenderen
verzaameld, om andere te overtuigep: in fommige van
deezen was de geheele, in andere
de hals ten deele weg^
gefchaafc, en
nooit vondc hy de verioore ftoffe; een
was \'er, onder andere, daar de Beenbreuk geneezen
was: hec hoofd ftaat niet, gelyk nacuurlyk fehuins op-
waards, maar zelfs een weinig nederwaards geboogen:
hec was eene fchuinfche Breuk gsweesc, de binne zy-
de vertoonde weinig Weer, maar de buicen zyde, met
bevaccing des groocen draaijers , was bezec mec eea
Weer van drie dwarfche vingeren in de hoogce en twee
in
de breedce. Onder de gene, welke Proefkundig,

over

O\') Ticfing. 786. 787. 79Z\'

(i) ib. p. 794.

(O ib.

-ocr page 402-

j^io. Van het Watergezwel enz.

over de zeldzaame en moeielyke Ontwrigtingen Van
het Dyebeen uic de Heuppan, doch een ligter en daar
door menigmale voorkomende Beenbreuk van deszelfs
hals gefchreeven hebben,is buiten twyffel
Ruisch ds
eerfle geweest. (O Maar de ontdekking was hy ver-
fchuldigt aandenbovengemelden Heelmeester
Borst,
die aan hem in hec Diakonen Oudevrouwen Huis in \'t
Jaar i68o. de eerfte ryze de Breuk in den hals van hec
Dyebeen vertoondde, waar van in \'c agcfie Kabinet ge-
fprooken worde, en die ook aan hem dic Been gegeven
heefc, zo als ook
Rüisch gewillig erkende, (m) Hy
was toen nog maar 14 Jaaren Hoogleeraar in de Ont-
leedkunde geweesc, zynde hiertoe in \'c Jaar 1666. be-
roepen.
Rüisch, dus opgewekt door deeze ontdek-
.king van
Borst, zogt naderhand, en verkreeg ook
eenige ryzen gelegenheid om zodanige Vrouwen te
Ontleeden, welke men voorgegeeven hadde door eenen
val Ontheupt geweest te zyn, en welken, als dusdanige
behandeld zynde, en veel pyn geleden hadden, nader-
hand Mank waaren geworden, waartoe, volgens aan-
teekening van zynen Leerling de Heer L.
Heister,
het Besjeshuis der Stad Amflerdam aan hem de ver-
langde voorbeelden had opgegeeven, (n) mec of
door vergunning van den oudflen Heelmeesccr van het
Kollegie der Diakonen Heelmeescers: (0) en hy be-
vondt in allen, dat hec Dyebeenshoofd in de Heuppan

,, (/J t Leeven van Ruisch. 72.
(m) Titfing. 790. 792.
(») Heister med. Wahrnehm, sa
(»} Titfing. ib. 787.

-ocr page 403-

Van het Watergezwel enz:. söy

gebleven, doch dat den Hals van dit Been gebrooken
was; waarom hy ook in zyne openbaare Lesfen gewoon
was te
zeggen, „ de uitleeding van het Heupgewrigt
3, is bynaa onmoogelyk, want onder honderd, die,ge-
3, vallen zynde, naderhand verminkt voorkomen, zou.
„ den wy in negen-en-negentig den hals van het Dye-
5, been gebrooken vinden, en aan de honderfte zoude ik
» nog twyffelen, dus de Ontleeding bynaa onmooge-
a5 lyk is"
(p). In zyn agtfte Kabinet bewaarde hy „ het
j, Dyebeen van eene oude Vrouw, welke voor zeer
3, veele Jaaren was van boven neder gevallen , waar
„ door zy haar Dyebeen brak in den hals van het ge-
j, zegde Been, en naderhand Mank ging. De welge-
j, oefFen de Heelmeester Borst, opende naa den dood
„ dit Lighaam, in tegenwoordigheid van veele Dok-
,, toren en Heelmeesters, en toonde de ganfche hals
5> van het Dyebeen te ontbreeken, zoo , dat \'er niec
33 het minste van te vinden was, en \'er dus, tusfchen
5, het hoofd en het Dyebeen , die tusfchenwydte was ,
„ die anders de hals vervuld: (5) en heeft dit Been,
„ tot een teeken van vriendfchap aan my gegeeven,
,, om in myne Rariteitkamer te bewaaren: en wyl Mr.
Borst in zyn beroep en bediening groote gelegen-
„ heid gehadt heeft, om oude Vrouwen, welke Mank
s, gingen, naa haaren dood te openen, heeft hy ook
3, aan my gezegt, dat hem zodanige voorvallen agt-
i, maaien waaren voorgekomen, voornaamelyk vaa

„ ou-

(P) ib. 775.

it^ Ruisch. Kab, 8. N. 103. PI. 3- «•

Cc

mm

-ocr page 404-

Van het Watergïzweï. enz.

oude Mankgaande Vrouwen, en heefc alcoos bevon-
3> den, dac het Dyebeen , in den hals gebrooken en
„ geen van dezelven uic het Lid gefchoten was",
(r)
Ik heb tans een Dyebeen voor my liggen, waaraan den
hais
ontbreekt, en de oppervlakte , daar wel eer de hals
begonnen is, heeft dezelve oneffene gedaante, als die
van bet Been, waarvan
Rüisch hier boven fpreekt
en de afbeelding gegeeven heeft. Deeze vertoonde
ook in zyn negende Kabinet, in eene fleseh met vogt,
het opperfte gedeelte des Dyebeens van eene oude
Vrouw, welke, veele Jaaren eene Dyebeens-breuk ge-
leden hadt, doch daarnaa Mank heefc konnen gaan over
de Straat. Naa haaren dood, werd aan hem, als ook
aan den Ho0gleeraar
Sermes, nevens de Heelmees-
ter
Jacob Borst zoon vanGERRARD Borst ge-
legenheid gegeeven, om dat Lighaam te befchouwen,
en zy
hebben bevonden , niet alleen den hals geheel te
\'ontbreeken, maar ook, dat de Natuur , in plaats van
den hals, verfcheiden harde dikke en lange ronde ban-
den bezorgd hadt, door welkers tusfchenkomst hec
hoofd van het Dyebeen wederom aan \'c opperfte van
hec Dyebeen vereenigd was, zo dat de gemelde ban-
den niet voortkwamen uic den binnenften omtrek deezer
twee deelen, maar in beiden uit de inwendige of be-
leedigde oppervlakce: deeze banden waaren zo dik en
fterk, dac de Lyderes cenige Jaaren over ftraat heeft
konnen gaan: en wyl
Rüisch zulks voorheen nog ge-
zien nog gehoord hadt of geleczen , oordeelden hy het

do-

-ocr page 405-

Van het Watergezwel enz:. söy

nodig, dit Ongemak in vogt te bewaaren, ten einde
niemand aan de waarheid deezer zaak zoude konnen
twyfFelen. (O I^it geval is mede in het oude Vrouwen
huis der Diakonie waargenomen, en het Been was\'^de
Hoogleeraar
Rüisch niet uit de handen te krygen,
hebbende het mede naar zyn huis genomen, onder
voorwaarde van hec fchoon te maaken , doch het is
nooit weder aan G.
Borst ter hand gekoomen. (O
Saltzman meende, dac deeze banden van hec Been-
vlies herkomftig waaren, wyl hetzelve ook in andere
gevallen, door eene Beenbreuk beleedigc zynde, ont-
aart, verdikt en verhard worde, door welk toedoen
hec dan de eigenfchappen en hetgebruik van banden ver-
krygc 5 welke banden dan wel eeniger maten het verhes
des
hals vervullen , maar teffens, door hunne buigzaam-
heid , een nieuw foort van Geleeding veroorzaaken.
Dit fchynt wel te ftryden met het gene
Ruisch zegt,
dat, naamlyk, deeze banden uit de inwendige of be-
leedigde oppervlakte der beenftukken voortkwamen : (
m)
doch hier omtrend mag men opmerken, dat zulks ia
zyne afbeelding van het Dyebeen niet zeer klaar voor-«
komt, en hy de coeftand van het voorwerp befchryft,
zo als hy het fchoongemaakt en in zyn Kabinet ver-
toondde, en niet zodanig, als het geval in hec verfche
Lighaam was voorgekomen. Wanc, H
eis ter , die
door hem, in \'t Jaar
1707. tot het openen van deeze

Vrouw >

("O ib. Kab. 9. N. 74. PI. I. Fig. i. Titfing. 789.

(O Titßng. ib. 788.

(»j SaiBman. i^. U c, 4. $ i. Biorg. ibi 4.

Cc 2

-ocr page 406-

39a Van HET WATEReEZWEl. EKZ.

Vrouw, naar het Besjeshuis was medegenomen, heefs
aangeteekend, dat het Dyebeen , door nieuwe gevorm-
de banden, ten deele mec de Heuppan ten deele me£
het Dyebeenshoofd, dac nog- in de Pan gehouden
was, had
famengehangen, («p) Dac ook dic Beenvlies
niet
noodzaakelyk vergaan moet, alfchoon het Been,
waartoe het behoort, verceerd, is gebleken omcrend
het bandachtig Beenvlies der Ruggegraat § 282. Daar-
enboven verhaald
Rüisch, dac zo wel de hals als hec
hoofd van hec Dyebeen, inwendig, door kleiner beenc-
jes dus verdeck is, dac hetzelve naar fpons gelyke. (w)
Deeze vcrdeelingen, welke het vet of merg bewaaren,
zyn mede door vliezen onderfcheiden, welken by de
Beenbreuken, als de ftukken niet merkelyk van elkan-
deren gefcheiden worden, mede verlengd en verdikt
konnen worden, en dus in banden veranderen: de te-
derheid deezer vliesjes verhindert
zulks niet; het fyne
weeffel van het vetvlies, kan in zeer dikke en harde
vliezen veranderen, gelyk de Vetwennen en veele ande-
re Gezwellen aantoonen.
Thomson en Huntervoh-
den,dac het Ontwrigte Opperarmbeenshoofd,door den
verbrooken Beursband heen gedreeven zynde, aldaar het
Vetvlies tot eenen hollen band veranderd had. (x) Maar
het zyn ook deeze banden alleen niet geweest, welken
het Dyebeen, door tusfchenkomst van deszelfs hoofd,
met het Heupbeen verbonden, maar te gelyk diende

hies-

(®) Heister ib. 41. ,

(xu) Kab. 5. Pi. a. Fig. r. 3.

(»; Med. Obf. and inq. Lond. a. 346. 34$.

-ocr page 407-

Van het Watergezwel enz:. söy

Mertoe, zo als ni£ de aanteekening van Heister blykt,
het overblyfzel des natuurlyken Beursbands, welke hec
Dyebeen met het Heupbeen zelfs verbond , en die
door R OI s c H by het wegneemen en fchoonmaaken was
weggefnede.

Dat de Geleedings banden, in leevendige, zonde?
breeken merkelyk konnen verlengd worden, alfchoon
zelfs de uitrekking door een fchielyk geweld en als in
een ogenblik gefchiedt, zulks toorsen de Ontwrigtin-
gen van de Onderkaak ,den Boven-arm, de Hand, Voet
en Knie. In \'t Jaar
1765. onderzogt ik nevens Hovios
de regter knie van een oud Man, welke , onbeweeglyk
zynde, zodanig geboogen\' was , dat het Scheenbeen
daar ter plaatze aan den binnenkant, met het Dyebeen
als een regte hoek maakten: toen hy mee zyne kruk
pleeg te gaan, was den inwendigen enkel van agteren
even boven het hol der linker Knie gelegen: als hy
zoude gaan zitten, dan wist hy het Been zo te flinge-
ren, dat den
uitwendigen Enkel even boven de Knie-
fchyf der linker zyde gelegt werd , waar door ook
deeze plaats zeer vereeld was. In beide deeze gevallen
hadt hy de voetzool opwaards gekeerd, en
in hec laat-
fte geval het Dyebeen dus omgedraaid, dat de plaats,
daar de Kniefchyf behoorde te zyn, geheel iiitwaards
was gelegen; ook konde men op de gemelde plaats
geen Kniefchyf ontdekken. Hy hadt verhaald, dat hy
voor veele Jaaren
van een Paard vallende, zeer fchielyk
deeze wangeftalte hadt gekregen. Wy vonden het:
Scheenbeen binnenwaards Ontleed,
en in dervoegen
gelegen, dac het binnenfte hoofd
van hét Dyebeen
Cc 3 ge^

-ocr page 408-

j^io. Van het Watergezwel enz.

gedeeltelyk tusfchen deszelfs twee holtens gelegen
■waar: de Kniefchyf was derhalve uitwaards Ontleed,
en naar de uiterlyke zyde van het uitwendige Dye-
beenshoofd gedrongen; hierom konde men dezelve al-
leenlyk van onderen zien, door dien het Dyebeen bui-
tenwaards omgedraaid was. Geen vän alle de banden,
•welken tot het Knielid behooren, waaren verbrooken of
gefcheurd, raaar eenige waaren verlengd, andere inge-
krompen, en allen buiten hunne natuurlyke legging,
zo als ter dier tyd de toeftand der Knie zulks vórderde.
De band, welke de Kniefchyf aan het Scheenbeen
hegt, als mede het peezige gedeelte der Spieren, die
tot de Kniefchyf en het bovenfte des Scheenbeens be-
hooren, waaren insgelyks ongefchonden en flegs ver-
plaatst.

Wanneer den hals des Dyebeens breekt, dan wor-
den de gebrooken
einden niet altoos zo verre van el-
kanderen gedreeven, dat hier door de Beursband moet
verfcheurd worden, ai wordt \'erft:hoons een gedeelte
van door de fcherpe been punten beleedigt. Dac ge-
deelte van den gebrooken hals, \'t welk nog aan het
Dyebeen blyft, is beweeglyk binnen deezen Beurs-
band, en,
hét zy \'er tusfchen de gebrooken einden,
door verlenging van het Been-of Mergvlies , nieuwe
banden voortkomen of niet, \'t is doch voornaamlyk
deeze ontaarte Beursband, die naderhand het Dyebeen,
als door eene nieuwe Geleeding met het Heupbeen
vereenigd houd, en welke als in een hangkoort veran-
derd , door welks tusfchenkomst, gelyk te voore doof
dcQ hals, het Heupbeen op het Dyebeen rust;
doch

als

-ocr page 409-

Van het Watergezwel enz:. söy

sis dan, op eene beweeglyker manier. Dit zal egter
door voorbeelden nog klaarder blyken.
Morgagni
Ondeede in \'t Jaar 1742. het linker Heiiplid van eene
oude Vrouw, die hy meende, dat nog Jong zynde,
door eenen val was Mank geworden. Het Dyebeen
had nog hals nog hoofd. Het hoofd was nog aan de
Pan gehegt, maar van den hals was niets overig, als
men eenige beenfchilfers uitzondert, welken gehegt
waaren aan de zeer dikke en harde banden, in welken
de Beursband viras veranderd: deeze banden waaren van
den rand der Heuppan uitgeftrekt tot aan dat gedeelte
van het Dyebeen, v/aarvan wel eer den hals voorts,
kwam, en dezelven verbonden dit Been aan den gezegd
den rand; en in de holte, die zy, in de plaats des
hals
bevatte , was eene dikachtige vleeschkleurige
ftoffe
gelegen. Hier uit bewyst hy, dat, even als\' hec
Beenvlies, door eene Beenbreuk gekwest zynde, dik*
ker en harder wordt, zulks fomwylen eveneens omtrend
de Banden is waargenomen. (31) Eene oude Vrouw
hadt federt veel Jaaren, hec
regter Been vier vingeren
breet korcer dan hec hnker, de Knie en de grooce Toon
binnenwaards gedraaid,, de Bil, door \'t opryzen des
grooten draaijers, verhevener dan de andere, en zy
ging Mank, waaruit men konde vermoeden, dat het
Dyebeen uit zyne natuurlyke plaats buicen en boven-
waards gereezen
was. Men hadde haar veel pyn aan-
gedaan^ om dac men dit Been, als of het waar Ont-
wrigt geweest, had willen herftellen. De bekleedze-
len

(?) ib- 10. II,

Cc 4

I

il.

-ocr page 410-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

len op de verhevenfte plaats der Dye weggenomen
zynde, vondt men eene verdikte ftym tusftrhen de twee
kleine Bilfpieren : deeze weggenomen zynde, kwam
de natuurlyke doch nu ontaarte Beursband te voorfchyn :
deeze geopend zynde , vondt men niet het minfte
overblyfzel van hec Dyebeenshoofd, maar deszelfs hals
was alleenlyk nog overig, welke, ter plaatze daar hy
te voore met het hoofd vereenigd was geweest, tans
ruw eu oneffen werd
bevonden; ook zag men in de Heup.
pan geen overblyfzel van den ronden Band. Deezé
hals hadt twee vingeren breet boven de Heuppan en op
^t agterfte gedeelce van hcc Darmbeen, eene aanmer-
Icolyke eironde groef gemaakc, welke, door geen
Kraakbeen bedekc en mec eenen zeer laagen rand om-
zet , met den gemelden hals eene nieuwe Geleeding
maakce: de Heuppan was ondieper geworden dan hy
nacuurlyk is, en hadt geen
ronde maar een driehoeki-
gen opperrand, waaraan den bandagtigen ring oncbrak.
Saltzman, die deeze Waarneeming meld, ontdek-
te \'er cwee verfchynfelen in, welke hy niet konde ver-
klaaren. i.Hoe de oppervlakte des hals, welke wei eer
mec het hoofd vereenigd was geweesc, naa eene wry-
ving van veele Jaaren op hec Darmbeen, nog ruw en
oneffen was gebleven.
2. Hoe hec hoofd verlooren was
geraakc.
(2) Het derde Voorwerp, dat Ruisch be-
waarden, dienc om te bewyzen, dat naa eene Breuk vrn
den hals des Dyebeens, de ftukken, alfchoon \'er zelfs
beenftofFen verlooren worden , wederom konnen fa-

mep^

(9) Act. ROV. phyf. med. c. oljf. lOV

-ocr page 411-

Van het Watergezwel enz:. söy

raengroeijen, fchoon deeze vereeniging het Mankgaan
niet kan voorkomen; dat egter in het laatfte geval der
twee voorgemelde hier in verfchilt, dat als dan het
Heup- en Dyebeen,ondèr het ftaan en gaan,niec voor-
by den anderen ryzen en daalen. Hy vertoonde het
bovenfte deel des Dyebeens van eene hinkende Vrouw,
in vogt bewaard, en zege daar van ,, nadat zy over
3, veele Jaaren haar Dyebeen hadt gebrooken, en einde-
j, lyk was geftorven, zo hebben wy haar doode lighaam
„ geopend, cn bevonden, dat den geheelen hals van
„ het \'gezegde Been ontbrak, en dat het hoofd van hec
„ Been weder vastgegroeid was op eene laagere plaats
3, van hetzelve, waarom ik beftoot, dit gebrek in vogt te
,, bewaaren, ten einde niemand zoude twyftelenaan de
„ waarheid van dit geval, (a) ERNDLfchryft, dat hy door
pvüisch gelegenheid heeft gehadt, in *t Jaar 1707 in
in het Besjeshuis te zien de Breuk van den hals des
regter Dyebeens eener oude Vrouw, welke Breuk door
Beenweer wederom vereenigd was, fchoon zy egter .al-
toos heeft moeten Mankgaan: dit Beenweer was een
duim breet beneden den grooten draaijer gelegen, en
zo ftevig, dat hec Deel, zelifs zeer hard, zonder bree-
ken behandeld konde worden; en de banden waaren
nacuurlyk gefteld.
(b) L. Heister die in den Jaare
1706 en 1707. onder veele Waarneemingen van Ruisch,
ook die der Breuk van den hals des Dyebeens in het
Besjeshuis heeft bygewoond, teekend aan, dat in eene

PU-

Kab. 9. N. 44. / . ,

(è) de Hinere Suo angl. et batavQ. 87. - ■

Cc 5

-ocr page 412-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

oude Vrouw, die de Heelmeesters voor Ontheupt ge.
houden hadden, de gebrooken hals des Dyebeens door
Beenweer, dat in Been veranderd was, wederom was
faamgegroeid, maar dat zy egter zonder fterk te hin-
ken niet hadt konnen gaan. (c)
Morgagni getuigd
ook, dat, niec tegenftaande doorgaans, naa dusdanige
Breuk, het gefcheiden hoofd los in de Heuppan wordt
gevonden, \'er evenwel voorbeelden zyn, in welke de
de gefcheide deelen wederom vereenigd waaren , \'t
welk fomwylen aan de meerdere rust, die de Lyder
heeft genoten, kan worden toegefchreeven: maar, dat
evenwel de Mankheid volgd, wyl door deeze vereeni-
ging de hals zyne natuurlyke uitgeftrektheid niet we-
<3erom verkrygt.
(d) Ludwigh hadc een Voorwerp
daar de hals, omtrend de plaats daar hy van het Dye-
been voortkomt, gebrooken was geweesc: de deelen
waaren wel door beenige Uicwasfen wederom veree-
nigd, doch
zoo, dat deeze hals, nieC gelyk natuurlyk
mec hec Dyebeen een ftompe hoek maakte, maar een
regte , waar door het Been verkorc werd, en tot Mank-
gaan oorzaak gaf; waartoe egter de ongelyke beenige
Uitwasfen gelegenheid geeven. (e) Ik heb tans voor
my liggen een tweede Voorwerp , zynde een regter
Dyebeen, welks hals fchuins gebrooken is geweest,
omtrend die plaats alwaar hy met het hoofd vereenigd
wordt: de ftukken zyn wederom faamgegroeid, maar

ii

(c) Med. Wahrnehm. 41.

(d) ib. 4.

(e) de collo femor. jufque fraftura.

-ocr page 413-

Van het Watergezwel enz:. söy

ïn dervoegen, dat de hals, voornaamlyk aan den ag«
terkant, korter is geworden, en het hoofd is zo verre
nederwaards gedrongen, dac deszelfs bovenfte gedeel-
te met het toppunt des grooten draaijers in eene gelykc
lyn ftaat, \'t welk onbetwiscbaar Mankgaan heefc moe-
ten veroorzaaken. Hec verdienc geen verwondering,
dac, in hec laatstgenoemde Voorwerp van
Roisch,
het afgebrooken Dyebeenshoofd zig op eene lager plaats
met dit Been wederom vereenigd heefc, dewyl hec ee-
ne eigenfchap der Beenderen is, dac hunne gebrooken
einden voorby elkanderen gleijende, alwaar ze, door
wryving van hun BeenvHes ontbloot zynde,lang op ee-
ne hoogte tegen elkanderen gelegen hebben, weder
famengroeijen. Onder veele voorbeelden, welken ik
hiervan gezien heb, is aanmerkelyk een derde Voor-
werp \'c welk ik tans befchouwe, te weeten een regter
Dyebeen, dat omtrend het onderfte vierde gedeelte
zyner lengte is gebrooken geweest, en zo hec fchynt
met eene Breuk die maar weinig fchuinte heeft. Het
onderfte ftuk is ruim twee duimen fchuinsch opwaards
en van agteren voorby hec bovenfte gefchoocen , en
wykt wel een duim van heczelve af: hec coppunc of
de plaacs der Breuk, is mec een effen kegelswys toe-
loopend Beenweer geheel\'gefloten, \'t welk, omtrend
de uiffteekende einden deezer Breuken, indien ze niet
zyn faamgëgröeid, bynaa altoos wordt waargenomen.
Bet einde van het bovenftè ftuk is, omtrend tWee dui-
men beneden het evengemelde coppunc, mec het on-
derfte in dervoegen fkmgegroeid, als de Ingeente bot-
ten uit de hoornen voorcgroeijen; zynde de plaacs der

ver-

-ocr page 414-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

vereeniging zodanig met een effen Beenweer glad be-
dekt, als of daar nooit eenige fcheiding waar geweest.
Om hiervan eenigermaten een denkbeeld te vormen,
verbeelde men zig anders een oude Rooze of der-
gelyke Boom , welks flam op eene zeekere hoogte
is afgefneden, om dat een aan den onderkant uit den-
zelven voortkomenden tak, opwaards groeijende, tot
eenen nieuwen ftam wordt aangelegt. Onder de ver-
zaameling van Rarieteiten, van
F. Ruisch, welken
in \'t jaar 1731 zyn verkogt, is ook geweest het Dye-
been van een Schaap in deszelfs hals gebrooken , en
voorzien met verfcheidene uitwasfen.,(/} Een dergelyk
Been ligf tans voor my,de hals fchynt:vergaan te zyn,
maar van het hoofd en van het Dyebeen, daar ze wel
eer met den hals -vereenigd zyn geweest, komen bee-
nige uitwasfen voort , welken op ondcrfcheidenerly wy-
ze zyn uicgefpat, en egter famen als een oneffen groot;
beenftuk maaken, dac de twee gemelde dcplen veree--
nigd; den grootften omtrek van het gezegde beenftuk
bevat meer dan 8 diiime.n. Hec gevoele van
Rüisch,
dat naamlyk de Mankheid van bejaarden, die onmid-
delyk door eenen val of eenig ander uiterlyk geweld
veroorzaakt is, niet,gelyk men eertyds dagt, altoos
aan eene onherftelbaare Ontheuping, maar doorgaans
aan de Breuk van den hals des Dyebeens moet worden
toegefchreeven, is naderhand verder door het gezag
van
Cheselden, Douglas, (g) Heister,

SALTg-

\' (f: Naaml. der Rariereit. p. 172,
(g) Philofoph. traafaet. No. 349,

-J

-ocr page 415-

Van het Watergezwel enz:. söy

mmm

Saltzman, Platner, Ludwigh en andere
voornaame Schryvers bevestigt, ja zyne tegenftrever.
J. J.
R, verklaard in \'t Jaar 1713. in eene openbaa-
re redevoering te Leiden gehouden, j, De Ontleed-
,, konst leerd,dac de Ontwrigtingen van het Dyebeen,
„ welke men wel eer zeer geloofd heeft, heel zeld-
3, zaam voorvallen, maar dat, zelfs door een klein ge-
3, weid, den hals van dit Been breekt." (è) Daar zyn
\'er die
Rüisch betigt hebben, als of hy alle Ontheu-
pingen byna onmoogelyk hadt gefteld. (O Maar in
zy-
ne gedrukte Schriften zegt hy. „ Het Dyebeen van
„ een Mensch, fchiet zelden door uiterlyk geweld uic
3, de Pan van
het Naamlooze Been, doch door toevloed
. „ van humeuren gebeurt dit meermaalen, gelyk zulks
„ genoeg bekend is, maar het breekt ligt in deszelfs
,, hals." (k) En zyn gevoelen is daarom aanneemlyker,
wyl de Ondeedkonst, die alleen foorcgelyke gevallen
kanbeflisfen, bynaa geen voorbeelden uitleeverd, dat
een volwasfen Mensch door
eene fchielyke geweldige
Ontheuping Mank geworden is.
Th. Bartholinds,
willende bewyze dat Jakob wezentlyk door Ontheu-
ping Mank geworden is, haald het voorbeeld van den
Beroemden
Rhodius aan, die, wyl het Dyebeens-
hoofd uit de draaipan was Verplaatst, zyn ganfche lee-
ven Mank gebleeven zoude zyn. (l) Maar te vooren heb-
ben we gezien,
dat men dit altoos geloofd heefc, zo

lang

(f>) Or inang.deraeth. anat. doe et ailc. 35.
(O Morg. ib.
8,
(k) IC-ib. 8. N. 103.
(i) dc morb. Biblias.

-ocr page 416-

402 Vak het Watergezwel ef?z.

lang ten minften, als de Heupleden, der genen welken
waaren Mank geweest, in geftorvene niet onderzogt
geworden zyn.
Saltzman opende het Lighaam van
een Mank Man, en vondt het Dyebeenslioofd op \'t
agterfte van het Darmbeen gelegen, alwaar het in eene
oppervlakkige holte beweeglyk was : (rn) maar hy meld
niet de ouderdom of oorzaak, nog wan neer en waardoor
dat Mensch was Mank geworden. B
u f f o n heeft eenigc
Beenderen verbeeld, alwaar het Ontwrigte Dyebeens-
hoofd in \'t eironde gat als eene nieuwe Pan verkregen
had; (nj doch dit is zeer waarfcheinlyk in de Kinds-
heid en wel door eene Heupziekte gefchiedt. Aanmer-
kelyk is de Waarneeming van den beroemden Heelmees-
ter
Barbettus, van een Man, die door eenen zeer
hevigen ftoot tegens de hiel aan die zyde lang hadc
Mank gegaan, in welks doode Lighaam hy het Dye-
been
Ontheupt vondc, zodanig , dat het Dyebeens-
hoofd
op den rug van het Darmbeen gelegen was, zyn-
de \'er niets van den Band overig, maar de Heuppan en
de Beursband waaren ontaart, (o) Maar te vooren hebben
we reeds gezien, dat ook de kneuzing door uiterlyk
geweld aan het Heuplid toegebragt, gevolgen kan heb-
ben , welken eerst lang daarnaa het Dyebeenshoofd
uit zyne holte doen ryze. Het vyfde Voorwerp dat ik
tans befchouw, neemt wel alle twyffeling weg , dat
het Dyebeenshoofd fchielyk uit zyne Pan gelige en
zelfs agter en opwaards tegens het Darmbeen kan ge-

dree-

(m) acad. petropol. 3. 276.

(n) Cabin. du Roy. 3. No. aaa. 023.

(e) iWorgagn. ib. 5.

-ocr page 417-

Van het Watergezwel enz:. söy

mm.

dreeven worden, maar hier is geen Mankheid op ge-
volgd , wyl de gevolgen doodelyk waaren. Een fterk
Man, die wel ter been was, werd van vooren tegens
het linker Dyebeen beneden den kleinen draaijer door
een Snaphaans kogel getroffen, door welken fchok het
hoofd des Dyebeens den bovenften rand van de Heup-
pan openfcheurde , en met een gedeelte daarvan op
den rug van het Darmbeen gedrongen werd : maar ter
zeiver tyd kreeg hec Dyebeen eene zeer fchuinfche
Breuk. Hierop volgden Bloeding, Ontfteeking, Ver-
zweering en Beenbederf, door welke toevallen den
Lyder naa verloop van omtrend drie maanden over-
leed. De beleedigde doch zeer bedorve plaats naa-
ziende, vondt men het onderfte ftuk des Dyebeens
verdraaid en heel hoog voorby heC bovenfte opwaards
gereezen, aan welk laatfte hec alleenlyk aan den ag-
terkant door dunne oneffen beenftukken was gehegt.
Beide deeze ftukken waaren door Beenbederf zeer ont-
aart en
zo verre vergaan, dat alleen een groot gedeelce
der uicerlyke fchors nog overig
was, en binnen hetzel-
ve was eene afgefcheide beenpyp gelegen van een half
voec lang, van dien aart als\'er
Rüisch Befchreeven
heefc;
(p\') en \'er ook een onder de Oncleedkundige
Verzaameliugen van
R gevonden worde.($•) De hals
en hec hoofd waaren ook het minst ontaart, en het
hoofd was met de afgefcheurde rand der Heuppan en \'t ag-
terfte van het Darmbeen even boven de Heuppan toe
één Been vereenigd. Wanneer zegt
Le Dran, het

hghaam, j

(p) Kabin, 8. No. 8. pl. 3« fig. 3, 3. 4\' Kab. lo. No. 176. pl. a, §g. i.

(s) Index Suppeket. anat. Ravian. i®». N«. 7.

-ocr page 418-

4d4 Van\'met Watergezwel enzJ

lighaam, daar mede gefchooten is, het Been treft, \'c
:zy hetzelve breekt of niet, heeft de fchokking zig aatl
het Gewrigt konnen mededeelen dat boven is; en dan
hebben zyn kapfel en banden daar door geleden. Om
;dit te bewyzen , is het genoeg te zeggen, dat men
fomtyds deeze Geleeding heeft zien Ontwrigten door
denzelfden Ihg, die het benedenfte gedeelte van hec
Lid hadt weggenomen, (r) Schoon nu de waare oor-
zaak, waarom, in veele volwasfene, een uiterlyk ge-
weld , toegebragt aan het Heuplid, aoor Mankgaan wordt
gevolgd, beweezen fchynt; egter zoude iemand zeer
konnen mistasten, als hy hierom dagt, dat omcrend dee-
ze plaats geen andere Beenbreuk dan die van den hals
des Dyebeens dic gevolg konde hebben, dewyl eene
fchuinfche Breuk van dic zelfde Been (en moogelyk zag
men nooit anders) eer plaatze daar het den hals afgeeft,
insgelyks door Mankheid worde gevolgd ; en deeze is
zelfs kort nadac ze gefchiedc is, in Menfchen die een
weinig vet zyn , van de voorige bynaa niet te onder-
fcheide; hoewel deeze mistasting aan den Lyder geen
nadeelen zouden toebrengen, wyl de behandeling in
beide die gevallen dezelve en zeer eenvoudig is. Men
kan door het gevoel niet onderfcheidentlyk gewaar wor-
den , dat de oppervlaktens der ftukken wederom als na-
tuurlyk op eikanderen h\'ggen, en, genomen men wist
zulks, dan kan men dezelven nog door geen verband
onbeweeglyk, en zo lang het nodig is, op eikanderen
houden, nadien men, nog over het bovenftuk nog aan

den

(r) Le Dran van de gefchooten Wonden, p. 3i.

-ocr page 419-

I

Van het Watergezwel enz; 405 j ;

den binnenkant van liet Dyebeen , geen vreije beftiering i -

heeft. Derhalve is hier wederom een rustig leggen hec
eenige hulpmiddel, en \'t is een geluk gelyk men zege, i

als de einden zonder merkelyk Beenweer op de natuur- i

lyke hoogce wederom famengroeijen. Hildanüs
zegt, dac hy nimmer iemand van eene Dyebeensbreuk i

omtrend den kleinen draaijer zonder Mank worden zag
geneezen, dan alleen een Mysje van 8 jaaren oud: en
in zyne Verzaameling van Beenziektens hadc hy agC -

Dyebeenderen, welken op Kerkhoven waaren vergaa-
dert, waar van \'er eenige in het midden, doch hec
meerder gedeelte naby de Heup, Gebrooken en Ver-
draaid geneezen waaren: cn wyl ik \'er tans vier
van dit foort ivoor my heb, fchynt ook deeze Breuk
niet uitermaten zeldzaam te zyn. In eene derzelven is ^ ^ . ;

de fchuinfche Breuk geweesc omtrend in die fcheiding
daar men zegt, dat hec Dyebeen zyn hals begint voort - \'

te brengen aan den bovenkant van den kleinen draaijer. :

Het Dyebeen is buitenwaards ^n het bovenftuk binnen en ;; ,

nederwaards geweeken, en hierom is de gebrooke opper-
vlakte van het bovenfte ftuk maar aan het voorfte deel

mec ■■ 4;-SF

de oppervlakte van j\'t onderfte ftuk famengegroeid, en \'
naar de zyde van het Heupbeen is hec Beenweer rondsom . \' S

ac Breuk zeer verheven en oneffen uicgewasfen, overdek-
kende cevens van boven de groote en van onderen den ■

kleinen draaijer. Dus niet alleen de kwaade legging
van het hoofd des Dyebeens, fin opzigc van hec Heup- ■

been) cn de verkorting van hetzelve , nriar ook d.:;
groote knobbels, welke het Beenwe.\'r Lecfc, noodyaa-

ke-

(s) Deel, s, aanni: Sö.

-ocr page 420-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

Icelykeen zeer kwaade gang hebben moeten veroorzaa-
ken. In het tweede is de fchuinfclie Breuk even onder
den hals begonnen , in dervoegen, dat iiet bovenftuk
de hais het hoofd en de groote draaijer bevat, en den
kleinen draaijer nog aan\'t onderfte ftuk gevonden wordt.
Deeze
deelen zyn niet met hunne gebrooken oppervlak-
ten
weder vereenigd: maar het onderfte ftuk, buiten-
waards opgereezen zynde, heeft het bovenfte ftuk om
doen kantelen, zoo, dat de groote draaijer aan de bin-
ne zyde met het onderftuk een regten hoek maakt, ea
het hoofd geheel nederwaards gekeerd is: en dus is de
onbefchaadigde zyde van het bovenfte ftuk, met het
befchaadigde deel van het onderfte ftuk vereenigd ge-
worden ; doch de
twee ftukken worden , voor het meer-
der gedeelte , door een zeer oneffen puntig Beenweer
te famen verbonden, \'t welk ook de kleine draaijer
overdekt. Het Been is, door
deeze misgeftalte, ten
minflen twee duimen verkort. Het derde Voorwerp is
genomen uit een versch Lighaam, van een Man die naa
eenen val,was Mank geworden. De Breuk is begonnen
onder den kleinen draaijer, en gaat fchuinsch op- en bui-
tenwaards , zo dat het bovenftuk niet flegs het hoofd
de hals en groote draaijer maar ook de kleine draaijer
bevat; de ftukken zyn niet verre voorby elkanderen
gedreeven , en ongemeen effen en gelyk geneezen ,
zynde \'er niet meer Beenweer als tot de famenhegting
wordt vereischt, cn nogtans moest de Mankheid vol-
gen , dewyl het onderftuk omtrend | duim agter hec
bovenfte is opgereezen, en dat de hals, die natuurlyk
van het Dyebeen fchuinsch naar de Heuppan
opryst,

door

-ocr page 421-

Vän het Watergezwel enz. io7

door de famengroeijing der Breuk nederwaards is ge-
boogen , en met dit Been een regten hoek maakt. In
het vierde Voorwerp, beginc de Breuk aan dc uiterly-
ke zyde van het Dyebeen, bynaa
5 duimen beneden
den kleinen draaijer, en de punt der onderfte fplinter
is agterwaards omtrend hec midden van den vs/ortel des
hals gelegen, en gefchoocen tusfchen de twee fplinrers
van hec bovenftuk, van welken het korfte de kleine en
het langfte de grooce draaijer bevac: hec Been is naa
de weedervereeniging weinig verkort, maar, even on-
der den kleinen draaijer, mcc eene bult uicwaards ge-
neezen , waar door hec hoofd eenigfins nederheld.

Dauben ton befchryfc ook eenige Voorwerpen,
ïn welken, niet de hals, maar dat igedeelte van het Dye-
been , dat agter of even onder den hals gelegen is , wel
eer gebrooken waar, van welken de ftukken ongelyk,
roet verdraaijing
cn verkorting des Beens geneezen
zyn. (O

§ 282. ■ \'

(

Alhoewel in hec vraagftuk § 258. niet beftist is, of,
cn in hoe verre, de Wangeftaiccns erfelyk zyn, egter
heefc de overweeging deszelven waarneemingen voorc-
gebragc , welke teffens ook gebruikc zyn, ter verklaa-
ring van hec laatstgemelde gefehil, en eenige andere
Ziektens der Beenderen. Tans zal ik weder, met het
gene de bevinding leerd, beginnen, uit welke da waar-
fcheiolykheid blyken moec, of de mismaaktheid der

Kin-

(f) Cabinet du Roy. T. 3. N. 259-

Dd 2

-ocr page 422-

380 Van het Watergezwel ék\'z.

Kinderen, voor gevolgen konnen gehouden worden,\'
der Moederlyke gemoedsbeweegingen , dan niet.

§ 283.

0e uiterlyke Wanfchapenheden, als fpoedig onder
*t oog vallende, zyn- dikmaalen opgemerkt. Maar de
inwendige deelen, door welkers kwaade gefteldheid
eene Moeder niet kan verfchrikt worden, zyn ook veel-
maalen, in getal legging en gedaance, tegennatuurlyk:
maar wyl de inwendige mismaaktheden verborgen zyn,
en zeldzaam anders dan door
het gevaliige Ontlee-
den ontdekt worden, zyn dezelve ook in zo groot
getal niet aangeteekend , niet cegenftaande (volgens
hec gevoele van
Morgagni) een grooc gecal onge-
boorne en eerscgebooren Kinderen hier door fterfc. (w)
Even gelyk \'er fomwylen overtollige vingers voorko-
men, dus heefc men ook het
getal, der Bloedvaten,
Spieren, Zenuwen en Beenderen, groocer dan natuur-
lyk waargenomen, ja zelfs is dit van de Lever, Mild,
Nieren, Ballen en andere deelen aangeceekend.
Mor-
gagni vondc in één Lighaam 26 Ribben en 25 Wer-
velen , wanc wederzyds beneden de twaalfde was nog
eene kleine Rib, door eéne beweeglyke Geleeding met
het hghaam der bovenfte en alhier zesde Lendenwervel
verbonden, ten zy noen deeze Wervel, ora de daaraan
gehegce Rib (fchoon ze anders de gedaance der Len-
denwervelen hadc) onder de Ruggewervelen wilde ge-
fteld hebben, van welke \'er dan in dit Voorwerp 13

waa-

(?;) de fed. Biorb". ep. 4g. 5s.

-ocr page 423-

Vän het Watergezwei. enz.

®raaren. (<ü) F. Hoefman, vertoonde in \'t Jaar 1761.
in
eene onthoofde Vrouw, het Hart en deszelfs groote
bloedvaten geheel verkeerd gelegen te zyn: zo dac ak
daar in de regter zyde geplaatst was, het gene natuur-
lyk in de linker gezien wordt. (10) En
Regnier, in
\'i Jaar 1650. bet Lyk eener geraabraakte Moordenaar
ontleedende, vondt,alle de inwendige deelen der Borst
en van den Onderbuik verkeerd en tegennatuurlyk gele-
gen.
(X) O

.§ 284.

Het is niet zeldzaam waargenomen, in eerstgcboor-
ne Kinderen, dat een, gedeelte der Darmen omtrend
den Navel buiten den Buik gelegen waaren, of in eene
zak verzaameld :
Morgagni vindt hiervan deeze na-
tuurlyke reden, dat of de Buik op die plaats niet ge-
flooten of wel verwyd is. (j) Maar
Gükeltüs
dagt, in een dergelyk geval, de oorzaak geweest te
zyn, wyl de Moeder, in de eerfte maanden der zwan-
gerheid , onverwagt eene menigte kruipende flangen
gezien hadt.
(z) Mismaakte Kinderen ^worden niet al-
leen gebooren uit Vrouwen, die door leezen of hoo-
ren zeggen, zig overtuigen, dat het aanhoudend vree-
zen, en een voorleeden fehrik, aan de Vrugt een in-

^ druk-

(v) ib. ep. s. 6. lo. Epli. n. c. d. i. a 7. S. obf. iS8. Albin. acad,
annot. L.
4. c. 11. Haller. elem. pliyfiol. g. 5. Camper, demons anat,
pathol.
2. s. li. V. Poeveren. fpec. obf. acad. 199.
(■w) Cardianaftröphje admiranda. 14. ^

(.r) j. Cattier. obf. med. 17.
(y) ih. ep. 18. 54.

(2) Scaltöt. Wapenh. 4er Heel. B. 3. p.37. 104.

Dd3

-ocr page 424-

j^io. Van het Watergezwel enz.

drukzel können geeven van deszelfs voorwerp, maar ook
uic de zulken, die even zo min als de Dieren, mec
zodanige vooroordeelen bezet zyn. Dac eene aanhou-
dende vrees en geduurig denken op eene by haar te
wagcene
wangeftake aan haarecoekomendeVrugt, veel-
tyds van geen de minfte uitwerking is, heeft ray , be-
halve andere bekende gevallen , de ondervinding uic
het volgende geleerd.
In \'t Jaar 1763. in January ,werd
ik geroepen by eene Vrouw, die de Vyc in haar duim
hadc. Zy hadt toen
in geen twee nagten geflaapen door
de gedüurige , waarom
ik haar het terftond open-
maaken deezer taraelyk diep leggende zweer voorftel-
de, waarin zy fpoedig bewilligde. Naa verloop van
twee weken zyde zy my, zig naar gisfing, in de derde
maand haarer zwangerheid te bevinden , en nagt nog
dag te konnen rusten , uit vrees, dat haare Vrugt vol-
gens haare gedagten
, ontwyjffelbaar, daar van de teeke-
nen
moest draagen: deeze gedagten en vrees zyn haar
beftendig, tot den tyd der Verlosfing by gebleven,
niet tegenftaande alle moeite, dien ik heb aangewend
om haar in veele fchrijende oogenblikken, waarin
ik haar vondt, van deeze zo ftreng bepaalde vooroor-
deelen af ce trekken , door bewyzen van hec cegendeel
by ce brengen: eindelyk \'is zy op den tyd haarer reke-
ning bevallen, van eea welgemaakt Kind, zeer te vree-
den zynde, dat zy in haare meening was te leur gefteld.
Ziedaar derhalve een bewys , dat myns bedunkens ,
het gevoele, aangaande het vermoogen der Inbeelding
vry
fterk tegenljireekt. En het volgende bewyst in een
ander opzigt, deeze zaak niet minder, uit een briefin

\'t

-ocr page 425-

380 Van het Watergezwel ék\'z.

\'t Algemeene Oeffenfchool. „ Men heeft bygebragtj,
„ (zegt den Schryver) dat; een Damé , tot vyf of zes
,, maanden in haare zwangerheid gevorderd, zeer ver-
„ fchrikt is geworden, door dien een bedelaar fchielyk
„ den ftomp van zyn afgezetten Arm in de koets ftak,
„ dat het Kind, van \'t welk zy naderhand beviel, met
,, een (lomp van een Arm gebooren wierd, welke gelyk
,, was aan dien van den bedelaar. Een Kind, (vervolgd
den Schryver) op den cyd van vyf of zes maanden,
„ is van eene aanmerkelyke grootte, en de Arm zelf is
„ niet klein. Deeze Arm moet afvallen door de kragt
„ der inbeelding; daar moet geen bloed verlooren wor-
,, den, om het leven van het Kind niet in gevaar te
s, brengen; en de wond moec geheeld zyn voor de ge-
„ boorte. Wordt door
heC enkel opgeeven van dit
„ voorftel deszelfs belaggelykheid niet aan den dag
3, gebragc?Ik fchaam my byna eenige verdere redenen
5» by te brengen, om de dwaasheid daar van ce betoo-
s, gen: maar zal alleenlyk , by
wyze van weêrlegging,
3, aanmerken, dac zo men al coeftaa, dat de kragt der
„ inbeelding, een Arm kon doen afvallen, dezelve eg-
„ ter tot den tyd der verlosfing by de Moeder zou bly-
„ ven berusten: want fchoon het vleesch al verrotte
en wegraalïte, zou zulks evenveel omtrent de Bee-
nen geen plaats hebben. Maar nooit heefc men, in
gevallen van die natuur, voorgegeeven, dac eenig
gedeelce van het lid door de Vroedvrouw gevonden
is: en , dac geen minder opmerking verdient, de
9, Stompen van alle zulke onvolmaakte leden, hebben
s, een glad vel, \'t welk duidelyk
aantoond, dat zy,
Dd 4 „ van

S5

-ocr page 426-

m9 Van het Watergezwel e-nz.\'

van de eerfte vorming af, dezelve gedaante hadden;
33 want, indien \'er een wond geweest ware, zou \'e«
„ ook een lidteeken zyn, en lidteekens doen zig zeel-
5, wel onderfcheiden van gaaf vel enz." (ö) Meer voor-
beelden van dien aart, kan men elders vinden,
(b)

■ § 285.

De pbnten konnen insgelyks geheel van haar ge-
flacht ontaarten. In een voornaam Werk, is eene radys
beichreeven, en afgeteekead, die aan eene fchoone
Vrouw gelyk was, (e)De Kinderen weeten door fnyden of
binden, eenige vrugten tc dwingen, dat zy eene ande-
re dan haare natuurlyke gedaante aannecmen. Eenige,
afgezaagde ftukken van eén ftoel fport, maakten de
vertooningen, als v/aaren zy van eene ftad, welke van
de natuur daarin was gevormd,
(dj Daar zyn voornaa-
melyk driederly ongemakken in eerstgebooren Kinderen
waargenomen, in
welke men doorgaans meent te kön-
nen toonen, dat het merkteeken, van het Voorwerp,
waarvan de zwangere Vrouw ontroerd geweest is, ge-
vonden wordt. Het eerfte is een foort van Wratten,
gemeenlyk van eene bruinagtige kleur, met hair be-
zet, welke, eens haar wasdom gekregen hebbende, na-
derhand, zonder eenig nadeel toe te brengen, geduu^,
rende den gehcelen leeftyd, in dezelve ftaat blyven. (e),

In»

(«) Algemeen OefTenfchoo!, D.. 15 en 14. N. 3 en 4. p. I34\' I3ä.
(i) Blondcl Inbeeiciing der Zwangercn.
(c) tph. nat.
c- d. 1. a i. 2. obf. 48.
(^j Holland. Maati\'. \'.appy 4. D.
4, bcrigt> pag. 34=
]-IaI!?ropxifc.\'anat. p. ïS3.

-ocr page 427-

VAN HET^yATERGEZWEp ENZ. 4ÏS

iodien men volftrekt genegen is, dezelve ergens by te
vergelyken, dan hebben fommige, doch zeer oneigenCr
lyk, haar de gedaante van rupfe of eenig ander onge^-
dierte gegeeven. Ten tweeden, daar zyn \'er, die uit de
geboorte, op een bepaald gedeelte des lighaams, het
vel, in een zeer onregelmatige gedaante , van eene
roede of paarsagtigé kleur hebben, zonder zwelling,
en deeze vlakken wil men, dat rotten of muizen ver.f
beelden. Ten derden, in veele eerstgebooren Kinde-
ren ziet men de cerlte dagen, of zo lang
zy de roo-
de kleur, die by de geboorte is, behouden, geen let^
zei, daarnaa openbaard zig, op een of meer plaaczen, in
het vcl een vlakje, dat met roode of paarsagtigé ade-
ren doorweeven is, \'t welk in een voos bloedig ge-
zwelletje veranderd, dat langzaam grooter en verheve-
ner wordt, en fomtyds, zo het niet tydig uitgeroeid
wordt, tQt een kwaadaartig Vleeschgezwel uitwast.
Men noemt dit gebrek,
doorgaans »Sarcoma, het gene
van de Moeders , in \'t gemeen by \'t een of ander,
waartoe zy lust hebben gehadc , en haar geweigerc
is , of waar van zy gefchrikc zyn, vergeleken , en
den naam van Aardbezie, Eers, Moerbezie of iec der?
gelyks, gegeeven worde, (ƒ)

§ 286.

Buffon, die verfcheiden van de aangehaalde onge-
makken gezien hadc, dagt dat de gelykenis die men \'er in
vindc, meer afhangc, van de inbeelding der gene die

ze

(f) Crashiiize de Spina Bifida. p.. 252. \'

Ddj

-ocr page 428-

Van het Watergezwel enz.

ze met vooroordeel befchouwen , dan van die der Moe-
ders, zelfs heeft men niet alleen gewild, dat het Kind,
de wezentlyke merkteekens droeg van \'s Moeders lust,
maar ook begeert, dat de Vlakken of Gezwellen , wel-
ke verbeelden de Vrugten , die de Moeders verlangd
hadden, van kleur, veranderden op dien tyd, wanneer
zodanige Vrugten ryp waaren: maar met een weinig meer
aandagt en minder vooroordeel, zoude men deeze kleur
ook meermalen zien veranderen wanneer het lighaam
warm werd.
(g) Ik heb dit alleen als Voorwerpen van
befpiegelingen
opgegeeven, en niet met oogmerk om
een gefchil te willen bellisfen, daar zo veel voornaa-
me
Mannen tot nog toe vrugteloos aan gearbeid heb-
ben. Het gevoele van
Morgagni is wel hec billykfte.
Deeze hadt verfcheide mismaakte Kinderen waarge-
nomen , gebooren van Vrouwen , die van geen voor-
leden fchrik , gemoedsbeweeging of uiterlyk
geweld,
eenig geheugen hadden. Het behaagde hem geenfins,

al het gene wanfchapen in een Vrugt voorkwam , ter-
ftond van de inbeelding des Moeders af te leiden, zo
als wel dc meeste Schryvers gedaan hebben; intcgen- .
deel geloofde hy, de mismaaktheden, altoos dooreen
inwendig gebrek gevormd te worden, ten zy een be-
paalde inbeeldig vooraf gaat, en het ongemak, in ge-
daante, plaats en voornaame hoedanigheden, daarme-
de overeenkomt: wyl als dan, het enkel geval dit niec
kan nabootzen, en naardien dit befchreeven wordt, door
zeer voornaame en kundige Mannen, in goeder trouwe

waar-

(g) BufFcn Cabin. du Roy. T. 2. p, 400.

-ocr page 429-

Van het Watergezwel enz:. söy

waargenomen, vondt hy het onbillyk, hieraan alle ge-
loof te weigeren. Buiten deeze voorwaarde, wilde hy niet
altoos,het gevallig gebrek voor oorzaak neemen, maar
in deeze iet anders, \'t gene hy bekende niet te begry-
pen: en zo iemand hem wilde vraagen , indien dit
het vermoogen is der inbeelding van de Moeder , zo
verklaar teffens, de manier, waar door de inbeelding
dit kan bewerken : dan zoude hy antwoorde, als ik in de
Natuurkunde genoodzaakt ben , alles te ontkennen;
waar van ik de wyze op welke iet gefchiedt, niet be-
vatte , dan zoude ik al te veel moeten weigeren te geloo-
ven. (/
j) Het zoude veel zekerder wezen, als de Vrouw,
het Voorwerp haarer vreeze, in zyne gedaante, plaats
en aart, voorfpelde , eer zy hec naa de geboorte ge-
waar
werd. In \'t Jaar 1754. in de maand Oktober ,
zagen de Hepren de V
i s s c h e r , H o v i u s en ande-
re Konstgenoten, een Jongetje 8 maanden
oud, dac ge*
zond en vet was, en welgefehapen zou zyn gev/eesc, in-
dien het niet gefchonden
waar bynaar over de helfc der
linker zyde van het Aangezicht
: want dkar ter plaatze, van
den top der Neus cot het uicerlyk -Oor, cn van boven
over het geheele.Voorhoofd, beide de Oogleden, en
de linker Wangji was hec zeer mismaakc voor het ge-
zicht , door dien deeze deelen, niec alleen met een le-
iyke bruine Vlak geteekend waaren , maar ce geiyk
ovèral bezet mec hairen, welke, in dien ze niec afge-
fneden werden, coc eene groote lengce uicgroeide , dac
ook van de Moeder, om hec minder affchuwelyk te
maaken, \'s wekelyks gedaan werd. Deeze met hair

be-

(#) de fed, laorb. ep, 4G, 54.

m

-ocr page 430-

j^io. Van het Watergezwel enz.

sette Vlak, verbeeldde duidelyk hondevel, waar mede
niet alleen het gezegde deel des Aangezichts, mkr ook
de ganfche Hnker bovenzyde des Hoofds tot den Nek
toe bedekt werd.De Moeder verhaalde, dat een Hond,
yan kleur al§ de gemelde Vlak,haar dikwils in dezwan-
gerheid gehkt hadt, voegende daar nog by, dat zy in
dè zwangerheid door Paarden verfchrikt was, die haar
zeer naby waaren , zonder dat zy \'er op verdagt was.
Wat hier ook van zy, ik weete geen geloofwaardige
getuigenis ,waar door men zoude konnen aantoonen, dac
jmrner door eenige oorzaak, in hec Vel, zodanige ver-
andering is waargenomen.

Den 28fte May 1765. werd dit Jongetje dat toen elf
Jaaren oud was, doot gemelde Heeren wederom be-
fchouwd, en zyne Moeder nader ondervraagd : het had
toen aan de Hnker zyde van het Aangezicht, van den
uicerlyken hoek der Onderkaak af, tot over de
wang,
langs die zyde der Neus, en het Voorhoofd, toc
aan het uiterlyk Oor, eene hoog bruine Vlak, zynde
het vel zeer hard en oneffen , voornaamelyk dat der
Oogleden, en
als deezb geopend worden, en het wit
des
Ovogs te voorfchyn komt,alsdan vertoond zig dee-
ze zyde van \'t Aangezicht heel affchuwlyk, temeer,
wyl deezeganfche vlak bezet is met witagtige hairen, die
ligter van kleur zyn dan de hoofd hairen, en nu om-
trend een half duim lange» waaren. Van het midden
des Voorhoofds naar de linker zyde toe »was eer e plaats
ter grootte vau eene gulden, die nu niet bruin was, om
dat ze door een lidfeeken gemaakc werd,\'t welk aldaar
mft het uitwendig beenvlies vereenigd waS. Dit was.

vet»

-ocr page 431-

Van het Watergezwel enz:. söy

%-Eroorzaakc, door dien een Heelmeester, in het Jaar
1764. dat gedeelte der Vlak, door \'t opleggen van een
fterk bytmiddel hadt doen fcheiden : de Moeder
vertoonde dit gefcheide ftnk, dat toen gedroogd was;
en men kon klaar zien, dat hetzelve de geheele dikte
van het vel had, zynde nog met hairen bezet. By
deeze gelegenheid verklaarde de Moeder, dat zy, in
haare zwangerheid, fterk gefchrikt was, op het zien
van iemand die maar eene hand hadt, en, wanneer
men haar naa de verlosfmg, het Kind v/eigerde te laa-
ten zien, en zy uit de verflagenheid der èmftaanders ,
bemerkte dat het niet welgefteld waar , geraakte zy in
de gedagce , dat het of geen- of eene gebrekkelykc
hand had. Geduiirende veertien dagen, hield men
voor haar, de waare toeftand van het gebrek verhooien,
door altoos deeze zyde des gebreks bedekt te houden.
De huisgenooten meenden, dat zy moogelyk was aan-
gedpn geweesc, door het zien of handelen der Huis-
hond. Dochzy, nu bewust van het gebrekkige, er-
innerde zig, niet door deezen Hond, die wit van huid
was en fnoek graauwe hairen hadc, gefchrikt te zyn,
maar wel,dat het naderen van een hollend Rytuig haar
merklyk ontroerd had; ook heeft zy naderhand een wel-
gemaakt Kind ter waereld gebragt. Het hair dat de Vlak
bezet, knipt zy om den.agtften dag met eene fchaaraf,
wyl het anders heel lang uitgroeid, en zy denkt zelfs,
dat als- het niet werd afgefneden , hetzelve zo lang
zoude groeijen als het Hoofd-hair. Beha^.ve het onaan-
genaam aanfchouwen, was hem de fterke groeijing des
haairs zeer ongemakkelyk in hec zien, wyl die van hec

bo-

-ocr page 432-

Van het Watergezwel enz.

I

boyen Ooglid dan als een fcherm voor dat Oog maak-
ten. Men hadde ook onderzogt, om het hair af te
fcheeren, maar de oneffenheid deezer huid, was oorzaak
dat zulks zonder bloedflorting niet konde gefchieden. ^
Hy had blond lang hoofdhair, maar het vel der linker
zyde des Hoofds, is mede eenigfins bruinagdg; doch
het
uiterlyke Oor is van eene natuurlyke kleur:

De Aalbeziën, Karsfen, Moerbeziën en zogenaamde
Wynvlakken , die men v/il, dat de aart der begeer-
te of aandoening des Moeders op het vel der Kinde-
ren verbeelden, zyn altoos van eene roodagtige kleur,
maar men vindt onder deeze dingen ook zulken die
andere kleuren hebben, en even zo wel door zwan-
gere Vrouwen konnen begeert worden,zonder datmen
dergelyke merkteekens gewaar wordt. Nooit immers
heeft men de inbeeldings kragt befchuldigt,eene Bloem
met haare fchoone en gemengde, kleuren te hebben
voortgebragt, daar evenwel de uiterlyke bekleedzelen,
van het lighaam, dus gefteld zyn, dat ze veelerly kleu-
ren konnen voortbrengen; even als \'er door ziektens,
witte, geele, paarfche en zwarte Vlakken voortkomen:
^ ook leeren de onderfcheiden trappen van de geelzucht,
welke kleurs veranderingen het vel ondergaan kan, en
even zo ook de kneuzingen. Wat zyn \'er onderfchei-
dene trappen van kleur tusfchen feene blanke Europiaan
en een zeer zwarte Neger ? en wat verfchild de kleur
der Oogen in onderfcheiden Menfchen?

Het is ook byzonder, dat de inbeeldings kragt der
Moeders op de Vrugt iet zoude vermoogen, hec gene
zy op het eigen lighaam der Moeder niet kan uitwer-
u ken?

-ocr page 433-

Van het Watergezwel enz:. söy

ken? Wanc hoe zeer eene zwarcgallige zig ook ver-
beeld , dac hy eene neus als eene Renocerus, glaa-
ze beenen, of wel de Kindereziekce heefc, voor weU
ke voorwerpen ook iemand fehrikken mag, deeze ver-
beelding nogtans verwekc op zyn lighaam, geenfins
de fchets van hec gene hem oncroerde.

§. 287.

Ik heb Ce voore § 146. §, 135. § 159. door eenige
voorbeelden beweezen, dac fommige veele Jaaren mec
het Wacergezwel geleefd hebben; en daarnaa in
§253.
op gelyke wyze aangecoond, in hoe verre men de
Lamheid als een gevolg daarvan kan houden. Hec ee-
fie zo wel als hec andere kan men door cwee aanmer-
kelyke
Waarneemingen nog nader beveftigC vinden , wel-
ken Ac REL in \'t Jaar 1748 aan de Zweedfche Akademie
heefc medegedeelc, welke ik hier ter plaatze moet by-
voegen, om dat derzelver inhoud my niet eerder is
voorgekomen. Een Jongetje werd gebooren met
een
blaauwagtig Gezwel op het midden des Hyligbeens,
\'t welk zyn Ouders aan zig zelfs overliecen. Hec Kind
groeide wel, werd
vee maar bleekagtig, en men ver-
nam geen ongefteldheid aan hetzelve, dan alleen dat
het op zyne Beenen niet kon ftaan, die zig omtrendde
Kniejen bleek vertoonden, en zyn lighaam was
naar
evenredigheid te zwak. Die Kind ftierf 8 Jaaren oud zyn-
de ce Siraasburg, doch niet aan dat Ongemak, inaar
aan eene daar toenmaals heerfchende Borstziekte. Het
Gezwel had ter dier tyd de grootte vaneen mans vuist,
en dezelve kleur als de huid, wordende door drukking

ee-

-ocr page 434-

420 van öet watefegezwet eläzj

eenigfins kleiner. Hommel opende hetzelve en vofi\'dc
dat het een dun geelagtig water in zig bevatte, dat het
harde vhes des Ruggemergs aldaar tot een byzonder
Gezwel gevormd had. Het tvveede, en nog merkwaar-
diger geval, is door den Heere
Velse aan Mr.Back,
en door deeze aan Acrel medegedeelt. Een Jong
Vrouwsperfoon, oud 17 Jaaren , had op het Hylig-
been een Gezwel, van dat foorc welk men
Spina Bi-
fida
noemt. Hetzelve groeide eenige Jaaren, coc dac
hec de groocce van een hoender ey verkregen had, én
men bemerkte eene aanhoudende Lamheid aan de Spie-
ren van de Waterblaas en den Endeldarm^ maar de onder-
fte deelen des Lighaams waaren zo in hec gevoel als in
de beweeging gezond. De Genees- en Heelkundige
over dic Gezwel geraadpleegd, verklaarden zig tegens
alle onderneemingen ter herftelling, en het aan zig zelfs
te moecen over laacen. In deeze droevige gefteld-
heid
bezogt haar de Heer VelsE, zyrtdc zy toen 17
jaaren
oud. Hy vondt de doornen van het Hyligbeen
gefpleeten, voornaamlyk van de vierde Wervel, de be-
neden deeze gelegene waaren geftoocen. Hec Gezwel
had dezelve kleur der huid, en bevacceeene dunne ftof-
fe, zynde fomcyds iet kleinder als een hoender ey. Het
gene dien Heer mec reden hecmeesc verwohderde,was,
dac het Wacer en den Afgang nog onclasc werden als
in den beginnen, en dacdeWacerblaas en den Endeldarm
alleen door de Lamheid getroffen waaren, terwyl de on-
derfte Leeden, in gevoel en beweeging geenfins belem-
merd waaren. (&) § 238.

(/) Swenska acad. handl. 1748. trim 4. mcdiea!. Cafes. Commun to
the royal, academy at Stockholm. 133. 134.

-ocr page 435-

Vän het Watergezwel enz. 421
§ 288.

Indien nien nu alles naauwkeurig overweegt» dat, zo
van hec Waterhoofd, als van het Watergezwel der Rug-
gegraat, waargenomen en gezegds, daar by in aanmer-
king neemende, het nut \'c welk men door hetOntlec-
den van zödänige Voorwerpen,en die
der zulken, wel-
ken nog zeer verre van den (laat hunner volkome ryp»
heid af zyn, heeft, ziet men ligtelyk, dat\'er groote
hoop is, zo om deeze Ziektens, als om andere, in een
veel helderder daglicht door den tyd gefteld te zien.
Maar, men zal denkelyk vraagen, wat middel is \'ertot
geneezing deezer ongelukkigen ? Hier voor , moet ik
opentlyk beleiden met
Trew § 195. tot dus verre,
niets zekers te weeten ; en myn oogmerk is meer ge-
weest, om het voecfpoor, der getrouwe raadgeeving
van den vermaarden
Tulp aan zynen Zoon,(z)te vol-
gen , en alles dat tot eenig nut kon dienen by een te
zaamelen, dan wel om my te vleijen van iet byzonders
te hebben verrigt. Des niet te min is het zeker, dat;
hoe men eene moeielyke zaak, tot eene
beknopter be-
paaling brengen kan, wat het dan door den tyd ook
gemakkelyker wordt dezelve tot vastere regelen te
brengen. En hierom hoope ik ook, dat myne kleene
arbeid, dien ik in de byeenzaameling van dit alles heb
hefteed, gelegenheid zal geeven, aan zo veele Edle ver-
nuften, als wy tans in deeze onze Eeuw zien bloei-
jen, om hunne poogingen, tot wel zyn dier ongeluk-
kige Lyders, en tot eene nuttere naafpooring, en kun-
diger behandeling aan te moedigen.

(O Tulp. .Opdracht.

E I

N

D E.

U I T-

-ocr page 436-

UITLEGGING

DER

AFBEELDINGEN.

eeze Afbeelding vertoond het Voorwerp §. \'135,
breedvoerig Befchreeven, zo a\'s hetzelve is ge-
bleven-, na dat men , om deszelfs inwendige gefteld-
heid te konnen zien en verklaaren, het celagtig weef-
fel,-\'t welk het hardevlies van het bandagtig beenvlies
fcheid, nevens het uirgefpanne hardevlies, dat eigcnt-
Ij\'k \'t inwendig bekleedzel van het Watergezwel maak-
te, als mede hec Spinnewebswyze Vlies , \'t welk de

zenuwen der Paardeftaart aan elkanderen en met de in-
wendige vlakte des Gezwels verbond, zyn weggenomen.
Alleen is van het hardevlies dat gedeelte overgelaaten ,
\'t welk in zyne natuurlyke ftaat was, en het gene te-
gens de lighamen der drie onderfte Lendenwervelen en
de drie bovenfte van het Hyligbeen gelegen, de ope-
ningen der Zenuwkokers bevat, nevens \'t onderfte ein-
de deszelven vlies, alwaar het in kleine naast elkaar ge-
legene kokers veranderd, welke de drie laatfte paaren
Zenuwen van het Hyligbeen
ontfangen. Wyders dient
opgemerkt, dat de Zenuwkoorden, door de wegfny-
ding
van het Spinnewebswyze Vlies, van elkanderen en

van

-ocr page 437-

UITLEGGING der AFBEELDINGEN. 423

ü

van de inwendige vlakte des Gezv?e}s losgemaakt, e.a
door de moutwyn tevens merkelyk verkonen verdraaid
zynde, zig nu geheel anders geflingerd vertoonen, als
zy in hec verfche Lighaam gezien werden : ook zyn
veele derzelven gekronkeld agter
hec ontaarde Rugge*
mergs einde geweeken, en hier door bedekt; en om
den loop en uitgang der Zenuwen des Hyligbeens te
konnen nagaan en wel af te beelden, zyn \'er eenige
koorden der drie onderfte paaren doorgefneden, wel-
kers bovenfte einden, alleen naar de linker,zyde ge-
weeken zynde, oorzaak zyn,\'dat aldaar als een groöt
gecal verwarde Zenuwdraden gezien worden.

a. De ontaarde doorn der vyfde Lendenwervel. \'

b. Der vierde Lendenwervel.

cc. De toppen van de gefpleetene doornagtige uit|leek-

zels der derde Lendenwervel.
dd. Die dei- tweede. ■ - ■ . --

ee. Van de eerfte. \' - \' \' \' v

ff. Die van de eerfte des Hyligbeens.

gg. De zydelyke deelen van hec doornagtige uitfteekzel
der tweede Wervel van het Hyligbeen.

hh. Die van de derde. 1

i. Het voorfte deel van het hardevlies.\'

ml Deszelfs afgefneden randen.

Hec Ruggemerg, daarlietzelve nog zyne natuurly-
ke gedaante heeft en met het zagte vlies omkleed is.

Ee 2: OT» HeE

-ocr page 438-

424 UITLEGGING DER AFBEELDINGEN.

m. Hec ontaarde einde deszelven en van het zagte vlies
oncblooc.

•n. De afgefnede rand van hec zagtevlies.

00. De twee worcels van het eerfte paar Zenuwen des
Hyligbeens, daar zy famenkomen om vereenigd in
de opening hunner kokers of fchede ce gaan.

•p. De vereeniging der twee wortels van het tweede
paar Zenuwen des Hyligbeens van de regter zyde.

q* De drie laacfte paaren Zenuwen van het Hyligbeen
zeer kort by elkandeten gelegen, en overdekc met
een
klein gedeelce van hec hardevlies, even voor
dat dit vlies zig ter haarer dienst in kokers veran-
derd. Deeze bundel naar de linker zyde getrok-
ken zynde , maakt dac de vereeniging der twee
wortels van het tweede paar aan deeze zyde niet
können vertoond verorden.

r. De twee wortels van het tweede paar Zenuwen de«
Hyligbeens aan de linker zyde.

B L A Di.

i

-ocr page 439-

rr. ^JlÀ/cJ^hi. Cé-/lu^. .zyU.

-ocr page 440-

B L A D W Y Z E R

DER

VOORNAAMSTE ZAAKEN.

A.

Aangezichten der Menfehen verfchillen niet meer van
elkanderen dan de Beenderen
§ 184.

Aanhangzelen vi^elken fomtyds aan de Maag Darmen of
Waterblaas gevonden worden , door wie befchteeyen

§ 552.

Aderlyke boezem. | De langwerpige van het hardevlies
van buiten door een Waterhoofd gezien § 75.

Afbinding (de) Van het Watergezwel is doodelyk § Ho.

115. 167.

Afwyking der bovenfte Halswervel, maakende een ge-
booge Hals § 257.

Agterhoofdsbeen. Deszelfs groote opening door een
Watergezwel van den hals zeer duidelyk gevoeld, $ 122.
Met een groot gat gevonden $ 127.

Albinus. Zyne betuiging aangaande de moeielykheid om
de werking van de fyne déelen der Hersfenen te verklaa-
ren $ 29.

Anchylofis. Gewrigtsverftyving der zes bovenfte Hals."
wervelen; der tweede en derde: der twee onderrte: der
eetrte en derde § 257- Van twee Ruggewervelen $ 258.
Der onderfte met de bovenfte Lendenwervel; en van twee
Ruggewervelen met verlies van zes lighamen der daar tus-
fchen geleden Weiveleo §
259. Van vier Ruggewervelen
$ 260.\' Van het Dye- met het Heupbeen §
280. Van \'t
Opperarmbèen met het Schouderblad j en van het Lid der

Knie §281.

Ee 3 Bil\'

-ocr page 441-

B L, A D W Y Z E R.
B.

Ballonius. \'Waar9m zegt dat de kennis der Hersfenziek-
tens moeielvk is § 34.

Band tusfchen de lighamen der Wervelen gelegen is veer-
kragtig § 260. Der Klleboog en Kniefchyf welïie verande-
wng naa derzelver Breekingen ondergaan § 274.

Bandagtig lighaam der Ruggegraat wat en waar geplaatst
is § 211.212
213. Hoe het Hyligbeen bedekt § 214 215.

Beenbederf. Aan het Voorhoofdsbeen naa 15 jaaren
geneezen : der Wervelen welke gevolgen heeft § 257.
Een gedeelte Been vernietigt hebbende , wordt deszelfs
plaats veeltyds ract nieuw\'Been vervuld; maar niet altoos
§277.

Beenbuis des Riij^gemergs, Waarvan gemaakt wordt en
hoe
verre zig uittrekt § 174, I"^ niet over;il even wyd en
"waaróm § ijf, Is in Kinderen het xwaklle cn w^aar en
waar door $ 182. V7aar eindigt § 208 214. 215

Beenderen. Van het Bekkeneel hoe door het Waterhoofd
veranderd worden $ 17. 19 20. 21. 24. 5!. 52. 53. 54.
56. 68- 69. 70, 71. 72. 73. Ontbreeken ook wd § el;^ 99\'
ÏOO. lO).. 102. 104. Ijfi. Der Ruggegraat derzelver be-
fchryving §
172. 173, 174. 175, 184. Hunne eerfte en
zichtbtiarfte beginzels zyneenigfinsdoorfchynend Kraakbeeu
§ 194-; Welke verandering naa de geboorte ondergaan §
247. 248. Zyn by ongeboorne eerst vliezig § 256 Wor-
den even als de zagte deelen door Beenbederf langzaam en
\' zonder pyn vernietigt § 257 Gebrookene hunne einden
fchoon voorby eikanderen fchietende, groeijen met derzel-
ver oppervlaktens fomtyds weêr op elkarideren vast §> 277..

Beeuknobbels. Derzelver befchryving §277. 278.

Beenweer. Wat is en der derzelver beichryving. Hegt
fomtyds de Beenderen in hunne Gèkedirig famen. Is in het
begin aan eene zagte gely gclvk Hoe naa de geneezing
van de Breuk des Scheens en Knitbeens, en twee of meer
gebrooken Ribben gevonden wordt § 277. Hoe naa den
dood in een door Beenbederf verlooren gedeelte beens ge-
vonden is § 581.

Beenwording. Korte befchryving derzelvfer § 194 i95-

19Ö.

-ocr page 442-

bladwyzer.

T96. 197. 198. Van het Dyebeenshoofd gefchiedt eerst
lang naa de geboorte §
269., Der Wervelen gefchiedt op
meer dan eene plaats gelyk
§ 202. Derzelver gebrek om-
trend de Hoofdbeenderen brengt egter geen Hersfenbreuk
voort §
256. Ook geen Watergezwel fchoon een deel der
Wervelen ontbreekt §
257.

Bekkeneel afgezaagd zynde, wat dan te voorfchyn komt
en zig aanmerkelyks ontdekt §
14. -

Berigtenvan de gefteldheid der men-lfhelyke Vrugten van
derzelver oorfprong af tot den tyd haarer geboorte zyn
Zeer verfchillende § i85-

Befchryving van de Ruggegraat § 172. Van het Water-
gezwel waarom zo gebrekkig is §
155. Van het Rngge-
mera; §
222. Van het Heupgewrigt § 2Ö8. Der Gebulte
§ 2Ö0,

Beursband. Hoedanig het Heupgewrigt omvangt § 270.
Een nieuwe naa den dood gevonden § 272. Wordt in
fjmmige Mankgaande verlengd §
274. 279. Die van den
Opperarm wordt fomtyds gefcheurd § 281.

Bezwangering. Derzelver tyd is zeer onzeker § 184. Is
by Dieren gemakkelyker naa te gaan § iBf-
Billen en Ballen der Hersfenen wat zyn §
49.
Blazius. Zyne manier om het Hardevlies aan te tocnea
§ 16.

Bloedvaten. Van buiten door een doorfchynend Water-
hoofd gezien §
75. ,

Bodem van hetHoofd alleen msar overig gevonden §94.
Boghel. Groeid akyd naa de geboorte. Is geen gebrek
der geboorte. Komt fomtyds ïonder beken^le oorzaak g
257. Of dezelve tot de erfelyke gébreekcn behoort § 259.
Is van de Bult onderfcheiden 260.

Branding op het Hoofd in twee byzondere Voorwerpen
doodelyk bevonden § 88-

Breuken. Het grootfte getal komt onverwagt en zon-
der bekende oorzaak ^ 159. Der Hersfenen zyn tot nog
toe niet beweezen § 250 Van het Ruggemerg hebben me-
de ^een plaats §
257.

Buikvlies wordt omtrend de Liefchen het minst gefteund

§ 159

Buis. (de) Van het Ruggemerg hoe gemaakt wordt § 216.

Ee 4 is

-ocr page 443-

fSBfm.

B L A D W Y Z E R.

Is volgens Huber en de genomen proeven aan haar einde
geflooten § 218. Is met het bandagtig beenvlies der Wer-
velen niet vereenigd § 217- 228. Vuld de holte der Rug-
gegraat overal niet
evenveel § 223. 224. 2\'28. Zeer door-
fchynende gevonden § 226 Waar eindigt § 227. 245. In
een onvoldraagen Kind door water uitgezet wordende ,
wat dan gebeuren moet § 255.

Bult. Wanneer eu waar door veroorzaakt wordt § 260.

C.

Cauda Equina Paardeftaart § 134. 233. 234. 235. 236.
237 238. 239

Callus. Beenweer Derzelver befchryving § 277. Hoe
hetzelve naa den dood gevonden is § 281.

■Caries Beenbederf Veele voorbeelden daar van befchree-
ven § 257. 26Ó. 277.

Ceiagtig vlies. Befchryving van het gene de uiterlyke
vlakte van het hardevlies des Ruggemergs als bekleed, en
van het gene het m zfg bevat § 163. 223,

D.

Darmen en het Net. Worden in den Buik altoos ge-
perst doch zyn daarom geen oorzaaken van Breuken § 159.
Deggen in eerstgeboorne fomtyds buiten den Buik § 2S4.

Deelen der Wervelen. Welke door Beenbederf aange-
daan het langst onverteerd blyven § 257. Welke door den
tyd been worden zyn eerst gelyk aan flym of gely § 190.
en in eene fchede beflooten § 194-

Deventer (van) Was zeer ervaarea in het geneezen van
de gebreken der Ruggegraat § 257.

Dieren, (de) Bevatten in het klein reeds de deelen uit wel-
keh zy naderhand beftaän § l&p. Sommige konnen door
konst wanftallig gemaakt worden: blyven ook van veele
ongefteldheden welke aan de Menfehen voorkomen geen-
fins vry § 2^8. Die men de ftaart en ooren affnyd brengen
egter Welgemaakte Jongen voort ib

Dood (de) Waardoor veroorzaakt wordt in heropenen
des Watergezwcls §
147.

Doorbo\'ring van het Hoofd in een Boe;: met eenen goe-
den uitflag §

Doorn

-ocr page 444-

BLA DWYZER.

\' Doorn ot Doornagtig uitfteelvïel der Wervelen hoe ge-
maakt wordt § I7<5 202. 203. 204. 205. 200. Wordt
aan alle de Halswervelen dubbel gevonden behalve aan de
bovenfte § 177. Hunne ftandplaats. ib. Der Lenden wer-
velen gedaant en gefteldheid § 207. ïfl een Vrugtje van
9 duimen lang minder volkomen gevonden dan die van
den hals des Rugs en het Hyligbéen § 242. Dubbele aan de
Halswervelen in een Vrugtje van 3 duimen lang airede ge-
vonden § 242. Oogfehynelyke dubbele in den Rng van
hetzelve en in een Vrugtje van ^ duim gezien ib.

Doorfchynendheid van fommige Watergezwellen § 121.
122. 125. 130. 133-

Draad of einde des Ruggemergs beftaat door het Ver-
grootglas befchouwd uit mergagtige vezelen § 237.

Drukking. Van eenige deelen der Moeder , tegens de
Ruggegraat van het Kind kan dezelve» niet doen fplyten
§ 255. Kan ook alle die deelen welke fomtyds kwaalyk
gevormd zyri niet zodanig als men ziet veranderen § 255.
283.
284. 285. 286. Van het Water in het Watergezwel
des Neks of elders gefchiedende volgd niet altoos \\ie Lam- \'
heid § 121. 121. 125. 126. 134. 135. 253.

Düverney. Zyne Waarneemingen omtrend het Water-
hoofd § 45. Heeft vede Kinderen zonder Hersfenen ge-
vonden § 92. Zyne Waarneemingen, omtrend de Been-
wording der menfchelyke
Vrugten § 190. iQi. 192.

Dwergen wat zyn § 260.

Dyebeen. (het)Bynaa gevoeleloos gebrooken § 169. Wordt
door uiterlyk,ge weid omtrend deszelfs hals ligter en meer-
maalen gebrooken dan Ontwrigt $ 274. 281. Deszelfs
Break geneest bynaa nooit zonder verkordng en veroor-
zaakt daar door Mankheid § 281.

E.

Elleboog gebrooken zynde geneest nooit weer aan een
dan ten nadeden van den Lyder § 274.

Ertelyke gebreeken welkè door fommige daar onder ge-
reekend worden § 259.

Eijeren. De kleinfte laaten toe de daarin bevatte Vrugt

te ontdekken § 187.

Ee j Fon-

-ocr page 445-

BLA DWYZER.

F.

Fontanel. Door drukking tegen een Watergezwel in
den Nek zien opryzen § I2ï. ,

G.

Gebrek der Beenwording is niet genoegzaam om eene
Breuk van het Ruggemerg voort te brengen § 257.

Geleeding, Eene nieuwe gemaakt door het niet genee»
zen eener Beenbreuk § 274.

Geneesmiddelen (de) Voor het Watergezwel der Rug-
gegraat zyn nutteloos § 160.

Geneezing (de) Van het Watergezwel is tot dus verre
ondoenlyk geweest § 170.

Geraamtens \'ter grootte van den kleinften Vinger, door
wie bereid § 188. en wat daar by vereischt wordt § 189.

Gezwel op den Rug zo groot als een Koornzak § 103.
Op den Stuit naa de geneezing van een Waterhoofd geko-
men \'t welk daar mede gemeenfchap had § 162. Op de
tweede Lendenwervel naa de geboorte gekomen én aan-
gegroeid door eene daarin gemaakte opening geneezen §
363. Een uiterlyk by het Watergezwel gevonden $ i6j.
Aan bet Opperhoofd ten onregte voor eene Hersfenbreuk
genomen § 256.

Gezwellen (de_) Welke eigenfchappen hebben § 246.

Gewrigtsholte. Nieuwe in verfcheidene Heupbeenderen
ontdekt $ 265. 275. Nieuwe aan de Schouderbladen ont-
dekt § 276.

H.

Haen (de) zyne Waarneemingen omtrend de branding
van het Bekkened § 88-

Hair van de geboorte af in het Oog gezeten $ 258. Des-
zelfs geftel is/moeielyk naa te gaan ib.

Haller twyffeld niet of het Water in de holtens der
Hersfenen verzaameld kan in de buis des Ruggemergs ne-
derzakkerj § 140.

Halswervelen. Drie derzelven gemist § 93. 104. Zeven
gefpleten gevonden §
100. Derzelver getal in een Mensch

§ 173»

-ocr page 446-

bladwyzer.

^ 173. Haare uitfteekzels § 177. 203, 2CÖ. In een Vrugt-
je van 9 daimen nog niet vast gellooten gevonden: in een
van
3 duim en in een van l| maar door een dun vliesje
geflooten §
242. De twee bovenfte in een_ volwasfen
Mensch van agteren open gevonden zonder eenig ongemak
te veroorzaaken §
257.

Hardehcrsfenvlies Qiet) Zyne vasthegting aan het Bekke-
neel is natuurlyk fchoon fommige het tegennatuurlyk achte §
15. Is het waare inwendige Beenvlies des Hoofds § lö. Des-
zelfs vasthegting is fomtyds voor eene doodelyke ziekte opge-
geven ib. Wordt ook dus vastgehegt in het Waterhoofd
gevonden
§ 75. Naa de branding van het Bekkeneel zeer
ontfreeken gevonden 88. Maakt zig .uitzettende het Wa-
tergezwel §126. Hoe de buis voor her Rusjgemerg maakt
§ 21Ö. Is wyder dan het Ruggemerg dik is § 219.

Harveus. Zyne ontdekkingen omtrend de mcnfchelyke
Vrugten § 186.

Hersfenen. (de) Wanneer dezelve ontbreeken § 26. 27. en
hoe zulks toegaat § 59. 7S. Derzelver waare hoedanig-
heid is moeielyk te kennen § 2 9> Haare Ziekeftaat geeft
gesn meerder licht §
31. 39. Haare Ziektens zyn moeielyk
te bevatten ^
30. Door vogt bf iet anders gedrukt worden-
de, baard zwaare toevallen §
32. Derzelver beleedigingen
zyn
fomtyds niet te ontdekken § 33 Haare meerdere vast-
heid is geen bewys voor het zot of dol zyn § 35-. Kon-
nen veel geweld «iiftaan zonder dat haare werkingen veel
gehindert worden §
38. Derzelver holtens zyn bynaa inge-
beeld § 47 ; en waar die gelegen zyn § 48. Haare derde en
vierde holligheid waar geplaatst § 49, Maar drie lyüen dik
en als in pap veranderd gevonden § 51.,\'Bynaa geheel in
Waterblaasjes veranderd en met 18 ponden Water
bezet
gevonden § 52. Zo dun als een vlies gevonden $ 53 55.
Ka^uwlyks een vinger dik bevonden § 54. Tot een effen
vlak uitgebreid § f6. Maar tot twee lynen dik § 57. Door
wie cn\' waarom by een kool vergeleken § 60. Niet meer
dan een vinger dik bevonden § 7\'- Haare zelfftandigheid
in een helder rosagtig vogt veranderd met a^t ponden vogts
bezet en niet meer dan dertien lyiien dik gevonden § 7f-
Maarzo dik alseenvlies gevonden §76.\'8l.boor branding
vauhetß.,"kkeneel met etter bezet § 88. Wanneer eu hoc ge-
zegt

-ocr page 447-

BLA DWYZER.

tegt worden te ontbreeken § 93. 9S. 99- loo. 101. 102.

IÖ4; en wanneer konnen wegvloeijen ;b. Haare fchors-
agtige zelfftandigheid ineen VVatergezwel aan \'t Agterhoofd
niet dikker dan een Schryfpen § 127. Niet dikker als papier
$ 137. Deszelfs groote klapvlies, kan het Water in het
Hoofd niet beletten in de Ruggegraat neder te zakkend 140.
Derzelver holtens zodanig met water gevuld gevonden dat
hetzelve in de Ruggegraac een Gezwel maakte als een vuist
ib. Dezelve zeer verward gevonden § ijö.

Hersfenbreuk. Wat daar dooi verftaan wordt § 25Ö.
Wat tut het kennen derzelve aanleiding heeft gegeeven §
257. Kómt niet voor fchoon \'er Been ontbreekt ib.

Heuplid (het) Der eerstgebooren Kinderen heeft geen ge-
fteldheid tot Mankgaan maar veranderd dus van gedaante
door het gaan § 261. Welke gedaante by fommige Man-
ken aanneemt § 271. 272. 273. 274.

Heuppan (de) Derzelver ontaartingen gefchieden lang-
zaam § 2f
)J ; en hoedanig § IÖ3. Byzondere gevoelens des
aangaande $ 264.

Heuppyn is fomtyds een voorlooper der Mankheid
§ 264.

Hoenders met vyf vingeren aan ieder Poot § 258.

Holligheden der Hersfenen. Hoe door het Water uitge-
z t worden § 50. 63. 64- Worden fomtyds maar een van
beiden uitgezet § 51, Waarin 1Ó3 oneen water gevonden
werden § 54. Beide zeer uitgezet gevonden § 56. 57. 71.
Alle drie tot een verwyd § 76. Van een Kalf met 4 pon-
den water bezet § 78. In een Kind met 8 ponden $ 8l.
De zydelyke holte alleen maar uitgezet $ §2.

Holligheden des Voorhoofdsbeen fchoon geopend zynde
geneezen fomtyds weder § 257.

Hond zonder Voorpooten gebooren loopt op de agterfte
als een Mensch § 258.

Honden hebben dikwils overtollige Vingers, en fchoon
men dezelve de ftaart en ooren affnyd brengen ze welge-
maakte Jongen voort $ 258.

Hoofd (het) Van een Kind van 7 maanden zo groot als
her lighaam en de leden famen § 20. Van een van 7 jaaren
hebbende 24 duimen omtreks § 51. In 30 maanden tot de
grootte van l|el hoogen i|-felin den omtrek gegroe\'d $ J2.

In

i

-ocr page 448-

BLA DWYZER.

In een Kind van bynaa 7 maanden to groot als dät vati
eené Jongeling § 53. In een van 7 maanden ij el in deü
omtrek § 54- In een van 5 iaaren ah eeri Manshoofd §
^j. Van een van 5 jaaren 2 voeten en 7 duimen omtreks;
en in een jongeling van 18 jaaren in hoogte en omtrek 2
voeten 10 duimen § Ö8. In een Kind van 10 jaaren 27
duimen omtreks §
69, In een van 6 jaaren xeer dun en
doorgaat
§ 70 In deszelfs uiterlyken omtrek 33 duimea
§ 71. In een Kind van 9 jaaren met 2 pinten vogts § 73.
Zo groot als van een volwasfen Mensch en zeer door-
fchynend § 75. In een Kind van 2j jaar 25- duimen Rhyn-
landsch § 76. Tusfchen de Schouderen geplaatst gevonden
§ 93. Van een Vrugtje van 3 duimen en van een van i| \'
duim bynaa geheel vliezig gevonden
§ 242.

Hoofdbeenderen (de) Schikken zig naar de onnatuurlyke
gedaante welke het\' Hoofd aanneemt § <253.

Hoofden (de) van Kinderen met Engeifche Ziekte be-
hebt zyn in derzelvei: beenwording dikwils zeer traag en
behouden lang op fommige plaatzen openingen
§ 25Ö. Der
Kinderen hoe oudcyds en nog door fommige volken in
hunne gedaanten veranderd worden § 258.

Hoofdpyn door eene vergaaring van weiagtig vost § 86.

Hoornen by Menfchen gevonden zyn zelden beenig §
078. Verfcheidene voorbeelden en van groote langte ib.

Hyligbeen (het) kan men de grondfteun der Wervelen
noemen § 173. Beftaat by volwasfene uit één Been maar
by Kinderen uit 5 ook wel uit 6 ftukken § 181. 208. Zy-
ne grootte ib. Deszelfs beenwording hoe door Fallopiós
aangemerkt § 203, Hoe in twee byna voldraagen Kinderen
gevonden § 209. Deszelfs drie bovenfte Wervelen zyn in
onvoldraagen Kinderen open § 215. In een Vrugtje van
9 duimen : in een van 3 duimen en in een van J | duim nog
maar met een vlies geflooten gevonden § 242\'

I.

Inbeelding der Zwangeren, heeft zo veel vermoogen niet
als men daaraan wel toefehryft § 258. 283. 284. 28 J- 286.

Inenting (de) van de Haanefpooren in haare Kammen
hoe gefchiedt § 258,

Ie-

-ocr page 449-

B L A D W Y Z E \'R.

Inwendige ongefieldheden (de) Bederven fomtyds de
,Wewe!en waar door zy dan brceken §
257.

Jongeling van 18 jaaren met een Waterhoofd § 68- Van

24 jaaren § 71:. Van 20 jaaren met een Watergezwel
§

K.

Kaaivcn der Tandeloozen hoe bekwaam worden tot by-
ten § 2,79-

Katskoppen. Waarom men de hoofden van fommige
Kinderen dus noemt § 24. Worden door het VVaterhoofti
veroorzaakt $
25.

Kcnteekenen van het Watergezwel § 143. Van een on-
waar Watergezwel §
164,

Kind. Fen eerstgebooren, had het hoofd zo groot als
dat van een Jongeling § 17. Van
5 jaaren met een Water-
hoofd §
ó8. Van 10 jaaren § 69. Van ruim 6 jaaren § 70.
Van 19 maandeu § 75. Van 23 jaar § 76. Van 8 jaaren
§ 78. Van 33 maand § 82. Van 6 maanden dragts hebben-
de bynaa geen H\'als, Vooihoofd, Agterhoofd of Kruin
§ 99. Zonder Hersfenen § lOO. lOi., loz. Van 637
maanden dragts met een Waterhoofd § 142. Met een Wa-
terhoofd door kneuzing § 162. Krygt naa de geboorte een
Gezwel op de tweede Lcndenwervel dat door de Operatie
geneezen wordt
§ 163. Een eerstgebooren met een Water-
hoofd en Watergezwel § lój,
168. 169, Met een vleesch-
gezwel in den Nek gebooren § 2ƒ8.Zonder Hoofd teken- \'
nen zien gebooren ib.

Kinderen, (de) Waar door dikwils roekeloos vermoord
zyn § 10. Hunne Hoofden worden fomtyds langnaa de ge-
boorte door het Waterhoofd veranderd §
21. Zonder
Hersfenen gebooren, hoe zulks aan te merken en door wde
befchreeven §
26. 27. 128. 137- Eenstgeboorene brengen
het Watergezwel aan \'t Agterhoofd mede ter waereld
119- 121. 122. 126. 127. Leven naa de opening van
het Watergezwel niet lang
§ 133. 137. 138. 144. 147.
lö^. Leeren by naabootzing op hunne voeten gaan § 254.
Zonder armen gebooren hoe gefteld zyn; door befneden
ooders verwekt draagen daar van geen teekens $
258.
Worden met geen BuU nog Mank gebooren § 2j9. 260V

Wel-

-ocr page 450-

m

bladwyzer.

Welke men tot de Dwergen reekend hoe gefteld ïyn
§ 260.

Klier (de) In het Heuplid is fomtyds oorzaak der Mank-
heid i 2(54. Een nieuwe in eene vernieuwde Heuppan ge-
vonden §
272. \' . ■
Knersling der Wervelbeenderen zeer duidelyk in een
Boghel gehoord §
257.

Kneuzing (een; Van een byzonderen aart befchreeven
§ 25Ö..

Kniefchyf (de) Gebrooken zynde geneest niet weer aan
elkander maar hoedanig § 274.

Kraakbeen (het) Is niet het beginzei aller Beenderen §
196. Krygt in eenige de eigenfchappen van Been nog 7.agt
zynde in andere als ze reeds ftérker zyn § 197\' l^etlaat in
onvoldraagen Klinderen niet uit ongefchikte klompjes § 19^.

Kronkelingen der Hersfenen door het Waterhoofd ten
eenemaal verdweenen § 56.

L.

Lamheid (de) Is fomtyds een gevolg van het Waterhoofd
§ 4, Derzelver oorzaaken zyn nitt alryd te ontdekken §36.
Wordt zelden omtrend haare oorzaak in de Hersfenen gcr-^
vondeu §
37. Gaat niet altoos met het Watergezwel ge-
paard §
121. 122. I2J. I2Ö. 134. 135. 253. Volgd op
de breuken der W^ervelen § 2^7. Is niet altyd het gevolg
der Boghels maar komc^\'er fomtyds by § ib.

Latisli_mi Dorfii (de) Hoe fomtyds door hei Watergezwel
konnen verandeien §
135.

Ledematen derzelver gebreken by het Watergezwel hoe
fomtyds herfteld , en hoedanig hun verlies vergoed kan
worden §
254.

Leden (de) overtollige hoe voortkomen\'§ 258. Waar
door fomtyds in hunne gedaante veranderd w\\)rdcn § 262.

Leeuwenhoek. Zyne Waarneemiugen omtrend onvol-
draagene Schaapjes § 200. 201.

Lendenvvervelen (de) haar getal § 173. Gedaante § 177-
207. Waarom meer gefchikt vzyn voor het Watergezwel
§ ^07. In een Vrugtje van 9 duimen: een van 3 duimen;
en in een van j| duim nog ongeflooten § 242. Bevatteu

va^

k

-ocr page 451-

B L A D .W YZER.

van binnen niet dan \'t einde des Ruggemergs § 245. Drie
van een bedaard mensch zeer ontaart §
248.

Lid (het) Der Knie wordt op vierderlywyzen ontaart en
waar door § 262.

Lieberkhun Zyne Waarneeming omtrend een onvol-
draagen Schaapje
§ I99-

Liesch (de) Schynt de bekwaamde plaats voor Breuken
§ 251.

Lugt ede) Schynt dé voornaamlle oorzaak des doods
naa de opening van het Waterhoofd en Watergezwel §
149 154\' 155-

Lyders \'de) rnet het Waterhoofd aan zig zelfs overge-
laaten leven het langfte § 67. Met Bóghels konnen lang
leven § 257.

M.

Man (een) Van 30 jaaren mét een Waterhoofd zynde
niet grooter van lighaam als een Kind van 10 jaaren § 72.

Mankheid (de) Wordt fomtyds gebooren uit eeneSchee-
ve Ruggegraat § 249. Wordt ook veroorzaakt door ver-
lies van het Dyebeenshoofd § 259. Of dezelve eene erfe-
lyke Ziekte is §
261. Is by ionge Kinderen, wanneer ze
leeren gaan niet ligt te ontdekken ib. § 271. Het gevoele
aangaande derzelver oorzaak § 264. Gefchiedt op veelerly
wyzen § 2Ó5. Vyf voornaame foorten gevonden uit de
befchouwing van 14 Heupbeenderen ib. Eerfte foort wel-
ke § 271. Tweede foort § 272. Derde foort § 273. Vier-
de loort § 274.. Vyfde foort § 275. Een zeer aanmerkely-
ke ter wederzyde§ 279. Door ongefteldheid aan het Heup-
■gewrigt § 280. Door verfcheiden befchreeven ib.

Meisje van 14 jaaren met een Watergezwel § 146. Van
17 jaaren meteen dergelyk gezwel § 287. Door Koudvuur
den Voorarm verlooren hebbende, fchreef met de Stomp-
en zeer wel § 254. Een ongebooren met een Oog en ge-
plaatst daar de Neus behoorden te zyn § 258.

Miskraamen (de> Toonen zelden den waaren ouderdom
der Vrugtjes aan § 184.

Moeder (een) Voelde haare Vrugt tot de agtfte maand
leven, fchoon dezelve ter waereld komende, genoegzaam
geen Hoofd nog Ruggemerg hadt $ 94»

Mo^

-ocr page 452-

BLA DWYZER.

Mofifter een to genaamt waatom § 104,

Monlkrs (de) Hoe konnen voortkon>eu §249.

Morgagni. Zyne manier om iiet Waterhoofd naa te
fpooren f 3. Vondt de Hersfenen van alle de zotten en
dollen v.aster dan natuurlyk § 35. Wanneer
hy eerst het
Watergezwel gezien heeft § 114.

N.

Naaijen en Schryven met de Tong door eene Vrouvy
S 253.

Nek. Deszelfs Watergezwel, wordt fomtyds te onregt
Waterhoofd genaamt § 140.

O. ■

Onderkaak fde) Tenhalve door Beenbederf verlooren be-
lette nog het eeten nog fpreeken § 25-4.

Ontleeding (de) Van Volwasfene is tot het onderzoek
des Watergezwel? niet geheel voldoende §171.

Ontwrigting (de) Van het Dyebeen door uiterlyk ge-
weid is zeldzaamer dan de Breuk van deszelfs hals § 274.
2S1. Wordt z^^idzaam herlleld § 279, 28Q. Op \'t eironde
gat is niet zeer gemeenen komt ook naar hevige heup-
pyn ib. Derzelver teekeneti Zyn vry duister..—Heeft vee-
lerly oorzaaken — Volgens de gemakkdyküe wyze te her-
ftellen. is de beste. Die uit en opwaards was gefchiedt her-
ftdd. —Verfche met herllelling "s zeldzaam. —Op\'t ovaale
gat herfteld. — Is door veele ontkend en waarom • en w-aar.
om daar van zo ruim gelproket> is § 284. Gebeord min-
der doof geweld dan de Breuk en hoe best behandelc^
dient §281.

Onwillige aflooping van de pis en den afgang is fom»
tyds een gevolg der Boghel § 257.

Openen (het) Van\'het Vvatergezwel der Ruggegraat ii
doodelyk § 106. 107. 108. 110.
lïi 119. 125.
129. 133. 137. 13B J45\' iöJ\' ^07. ï68.

Opening (de1 In de Ruggegraat by het Watergezwel is
fomtyds zeer klein § 147. iTï-

- Ff , \' Op^

-ocr page 453-

BLA DWYZER.

Operatie i\'de) Op het Waterhoofd waaroin verhoeden
wordt § 66. 68. 69 70. 71. 72. 73. 74 79. So. 81. 82.
Wanneer de ouden die hebben aangepreezen § 83 84.
Waar door fomwylen wel gelukt is § 87. Op den fchcevcn
hals door wie befchreeven § 260.

Opperarmbeen (het) Naa de ontwrigting van zelfs her-
fteld § 280.

Ouden (de) Hebben dc zitplaats van het Water in het
Waterhoofd niet gewceten § 74,

P,

Paarderfaart (de) Wat is en waar gevonden wordt §
135- 235- 234 235. 236. 237. 238. 299. 245. 246.
Eenige derzelver zenuwen los gevonden § 135-. 226. Der-
ïelver drpden waar door verbonden zyn § 231. Door wie
het best befchreeven § 241,

Pad, Waarom fommige Kinderen daarby vergeleken wor-
de § 24 98.

Pan (de) Der Heup en Schouder waar door naa de ont^
wrigting henn\'euwd wordt § 279.

Petit Oprdeeld dat het water in het Waterhoofd altoos
ïn de hersfenholtens zit §
57-

, Planten, (de) Konnen natuurlyk üfdoor konst in haare hoe-
danigheden insgelyks als de menfchelyke Vrugten verande-
ringen ondergaan § 285.

Proeven (de) Omtrend de branding van het Bekkeneel
wat ontdekt hebben § 88.

Pyn Van zelve gekomene brengt een Gezwel voort
in den Buik, dat de onderfte rugge en bovenfte lenden wer-
vel geheel bedurven hadt § 257.

Pynappel en flyinklier (de) Niet ontdekt in een Water-
hoofd § 75.

Pypzweeren (de) Der Liefchen tyn gevolgen der Boghels
cn loopen langs de mufculus Pfoas naar buiten § 25^.

R.

ïleuzen beenderen» De onvvaarheid daar van beweezen

I

^ Roji-

-ocr page 454-

B L A D W Y Z E \'R.

Ronde band des Dyebeens naa den dood eener Mank-
gaande gemist §
272. 279. \'Afgebrooken gevonden; en kan
ook zonder te breeken worden uitgerekt §
280.

Ruggegraat (de) Wordt zelden met water dan te gelyk
inet het Hoofd vervuld §
7. 63. Geheel open gevonden j
ter wydte van
9 lynen § 94. Derzelver holte bykans ledig
gevonden §
99. Gefpleetene § loo. IÖ4. In twee deeleti
gefcheideue\'§ no. Splyt maar alleen van
agteren aan dö
doornen § 111. Derzelver fplyting is \'t uitwerkzel der Wa-
terzucht § 1
12. Haare fplyting uitwendig door het Gezwel
gevoeld §
127. Heeft vier voornaame bogten § 172. Be-\'
flaat uit
26 byzondere ftukken § 173. Derzelver eerfte be-
ginzei is bynaa onhandelbaar §
19^, Derzelver bereiding
van Onvoldraagen of Voldraagen Kinderen is moeielyk
\'210 § Waar het bekwaamfte is voor het Watergezwel
§ 251. Van een Onvoldraagen Kind in \'s Moeders lighaam
gedrukt wordende, wat dan gebeuren kan §
25ƒ. Welke
verandering by de Boghelwording ondergaat § 260.

Rnggenierg (het) Wordt in Kinderen weike zonder
Hersfenen gebooren zyn fomwylen bedurven en ook wel
niet gevonden § 90. 93. 98- loö. 104. Natuurlyk gefteld
gevonden in een Kind zonder Hersfenen § 92. Is tot
in de Lendenwervelen uitgeftrekt §
133. 135.233. 235",
Geheel uitgeweken in het Watergezwel gevonden § 135.
138. Vuld de fchede of het hardevlies niec volkomen §
150. Bederft fpoedig in de ope lugt § 15$-. Ten deele. in
het V/atergezwcl verteerd gevonden § 105. 167. Heeft
dezelve bogten als de Ruggegraat § 172. Hoe befchermd
wordt § 174» Deszelfs befchryving §
122. Deszelfs einde
of draad heefc alle overeerikomst met de overige Zeuuwen §
237. Het einde van deszelfs draden in twee Vrugtjes vanbui-\'
ten door het Hyligbeen gezien § 242. Waarom door fom-
ir.ige in het Watergezwel niet gevonden is § 244. 245*
.246. Hoe wonderlyk bewaard wordt en in zyne wer-
king voortgaat by geboghelde §
257.

Ruggewervelen (de) Gehaald uit een Lammetje van |
duim
grootte § 199. Een daim \'breet gefpleeten gevonden
§ 137. Haar getal § 173. Derzelver uitfteekzels § I77*
Gezien in
een ongebooren Lam dat niet grooter was als §
van eene Erwt § 200.

\' Ffa Ruisch,

-ocr page 455-

B L A D W Y Z E \'R.

Ruisch. Zyne Waarneemingen omtrend de menfchely-
ke Vrugten § 187.

S.

Schaapje, Een ongebooren ter grootte van |duim en daar-
uit het begin dec Wervelen gehaald § 199 Een ongeboo-
ren als f
eener erwt groot en daarin de voornaamfle deelen
als mede de Ruggewervelen door het vergrootglas gezien
§ 100. Een ongebooren van de grootte a!s een grof zand en
daaraan het Hoofd en de Ruggegraat door het vergrootglas
gezien § 201.

Scheen en Kuitbeenderen omtrend op gelyke hoogte ge-
brooken zynde maaken tusfchen zig eene dam of midden-,
hegting $ 277.

Scheeve Rugge (de) Schynenin fommige een Mankgaan
te veroorzaaken en wat dan daarin gebeurt § 248. Zeer
aanmerkelyke befchreeven § 253. 260.

Schorsagtige zelfftandigheid der Hersfenen (de) Wat
deel en waarom zo genaamt is
§ 46.

Seiswyze afzetzel van het harde hersfenvlies van buiten
door een Waterhoofd befchouwd § 75.

§enac Zyn gevoele aangaande de Zenuwen § 29.

Slaapziektens (de) Zyn fomtyds gevolgen van het Wa-
terhoofd § 4.

Spieren (de) Welkers werkingen den wil volgen konnen
alle Menfehen niet even zeer beweegen § 254.

Spina bifida door wie het eerst die naam gegeeven is
^110.

Spinnevvebswyzevlies (het) Door wie en wanneer ont-
dekt § 61. Bevat fom>wylen water in zig §62. Welke
-verandering fomtyds in het Watergezwel ondergaat § 135.
Wat door hetzelve en het dunne hersfenvlies verftaan wordt
^ 222. Waar te vinden § 229.231. Waartoe dient § 231.
232.

Spreciken zonder Tong § 254.

Swammerdam. Zyne manier om de Kappelen wanftallig
te maaken § 258.

Tan-

-ocr page 456-

B L A D W Y 2 E K»
T.

Tanden groeijen fomtyds aan eikanderen § 277.

Tregterwyze gedaante van het hardevlies (de) Waar
zichtbaar is 216.. 228, 243.

Trepaan (de) Waarom derzelver plaatzing op de nadeo
verboden is § 15, Wanneer in het Waterhoofd wordt aan-
gepreezen 84 85. Schoon tot 27 maaien hervat brengt
égter geen Hersfenbreuk voort § 256,

Tulp. Zyne belydenis omtrend het ontbreeken der Hers-
fenen $ 28. Is zo verre ik weet de eerfte welke aan het
Watergezwel der Ruggegraat de naam van Spina Bifida
gegeeven heeft § l lO.

Tweelingen- Een met de Waterzucht gebooren.—Twee
aan eikanderen gegroeiden, hebbende de eene een hazemond
met fplyting der bovenkaak en het gehemelte; en een met
een oog in het Voorhoofdsbeen § 258.

U.

Uitranding van fommige Wervelen hoe gemaakt wordt

§ 177.

Uitfteekzels (de) Der Wervelen welke die zyn en hop
geniaakt worden § 176. Welke verandering ondergaan li!

de Boghels en leheeve Rugoe § 253. 257. 260.

V.

Valfalva^ Betuigd de oorzaak der Lamheid altoos aan
de tegenovergeftelde zyde gevonden te hebben § 36.

V^elviqjerige Kinderen. Verfcheidene voorbeelden daar
van § 2f8.

Vergelyking (de) Van een natuurlyk gefteld deel met
een dat ziek is doet best een ongemak ontdekken § 221,

Verlengde merg (het) Hoe gemaakt wordt § 49,

Verlengfelen aan de Buis des Ruggemergs gevonden §
2\'27.

Verlies (het) Van de beenderen des Bekkeneels of der
Ruggegraat
fchoon fomtyds zoer aanmerkelyk ïynde maakt

F f 3 , cg-

-ocr page 457-

B L" A \' Ö W ^ 2 Ë R.

egter geen Breuk der Hersfenen of des Ruggemergs § 25-6.
257;

Verfchil ("het) Omtrend de Breuken\' of Ontwrigtingen
der Wervelen door wie her best befchreeven § 257.

Verfterving aan de toonen als het gevolg eeuer Boghel
gekomen § 257.

- Verzweeringen aan de Liefchen en den Onderbuik zyfl
gevolgen der Boghel $ 257.

Vet rondom de Buis van het Ruggemerg gevonden $
223.

vlies der Hersfenen wat door de ouden genaamt $ 14.
■ Vliezen der Hersfenen en het Ruggemerg wanneer fom-
tyds barften § 7. Waasfemen een vogt uit en hoe zulks
te ontdekken § jo, ^

Voeten Cde) By een Kind met het Watergezwel op de
Lenden zeer verdraaid maar niet lam gevonden § 253.
By Kinderen buiten of binnenwaards ftaande, worden
fomtyds als van zelfs herfteld § 2Ö2.

Vogt kan in de buis des Ruggemergs zyn, en met de
holtens der Hersfenen gemeenfchap hebben zonder tusfchen
dezelve iu te dringen § 44. Gelegen tusfchen het harde en
zagte vlies kan in de buis van het Ruggemerg doorgaan §
162. In de buis des Ruggemergs gevonden kan tot in het
hoofd wegvloeijen § 224. ,

Voorzegging (de) Aangaande de uitftorting der vogten,
gaat niet altoos zeker § 34.

Vrouw (eene) Baard 2 Kinderen met het Watergezwel
en 2 zonder hetzelve. — Ëen andere2 met hetzelve, en 3
xonder. — En nog eene andere4 met het Watergezwel, en
, 2 zonder § 114. Die met haar Tong naaide en fchreef §
253. Baard dan eens een Kind met het Watergezwel, dan
wederom een dat welgemaakt was § 2.55.

Vrugt. Eene menfchelyke genoegzaam zonder hoofd en
zonder Ruggemerg gebooren zynde , was egter voor
\'t
overige in ^allé doelen welgefteld § 94, Zonder groote of
Ivleine Herrfen of Ruggemerg werd op haaren tyd geboo-
ren en leefde nog twee uuren § 95. Eene dergelyke die
twintig uuren geleefd en nóg eenig voedzel gebruikt heeft
■§96. Van Ö maanden zonder bekkeneel en Hersfenen met
■de ganfche Ruggegraat van agteren open § 97« Van 8

maan»

ll

-ocr page 458-

bladwyzer;

maanden hebbende de zogenaamde gedaante eener Pad §

98. Van een Vinger lang met eene hazemond en gefpleete
gehemelte; en een ander met gekromde Armen eu Beenen
§ 142. In een van een maand ouderdom niet dan helder water
Oiudekt. —Van twee maanden zo groot als de nagel des klein-
ften Viui\'ers. — Van driemaanden een duim langeniii alle
haare deelen onderfcheiden , docKzonder Beenderen. — Van
4 maanden ecu fpan lang § 186. Derzelver eerfte beginzel

ter grootte van een\'fpeldeknop, als een Latuwzaadje, peo- ^

nie en anvszaadie, door wien en wat daaraan befchouwd
§ Ï87. Een weinig grooter als een gerfte koorn zynde ,
heeft reeds oogen. —Wanneer derzelver ledematen gezien en
hoe oud dan gereekend worden. — Derzelver teekenen of zy
kort of lang voor de baaring zyn geftorven. — Van twee
maanden hoe groot § 188. Haare voornaamfte deelen door
het vergrootglas oncdekt wordende. geeft niet veel voor- \'
deel § 190. Van drie maanden beftaat de Ruggegraat uit
drie reigen beenpunrcn § 191. Heeft tusfchen de 5 en 7de
maand de Wervekm met haare uitfteekzels onderfcheiden
$ 192. Van! dragma zwaar ligt in omtiend 2 oneen vogt \'

§ 255. Van 6 maanden weegt zo veel als het vogt, dat is
Blyft in de Lyfmoeder niet lang onbeweeglyk ih,

W,

Waarneemingen aangaande de Boghels fcheeve Ruggen
en het Mankgaan § 257.
iöo, 162.

Waarom alle Menfehen geen Breuken hebben. § 159.

Wangeftaltens. Veele aan de Kinderen konnen niet
door drukking veroorzaakt worden § 255. 283. 284. Vee-
lerly vindt men aan de Vogelen ib Der inwendige deelen
konnen aan de inbeelding niet toegefchreven worden als
ook
fommige andere niet § 283. 284. 285. 286.

Wanfchepzelen van verfcheidenerly foorten nevens der-
zelver oorzaken befchreeven § 93. 94. 95. 96, 97, pg,

99. iqo. 101. 102. 103 104. 156.

Water (het) Vergaaderd fomtyds te gelyk in het Hoofd
en
de Ruggegraat § 1. Hoe zulks door Wepfer werd na-
gefpoord § 2. Hoe door Morgagni § 3. In de Hoofden

van ,

-ocr page 459-

BLAD W y 2 E R.

van Volwasfene vergaaderende welke toevallen verwekt
§ 4. ïn die der Kinderen is minder gevaarlyk § 5. Gevon-
den tusfchen het hardevlies en- de beenderen tot eenige pon-
den § 17, Kan iiet Hoofd nieü veranderen zonder zulks ook
de Hersfenen ce doen v 45- Hoe het iu de hersfenholtens
komt en dezelve uitzet
§50,64. Tot 2 ponden in d-zelven
gevonden.—T
()t4ponden.— Tot § pond. — In het hoofd
van een Koe gevonden § 51. Tot 18 ponden in het hoofd
van een Jongetje §
52. Tot 9 ponden in dat van een
Meisje §
53. Tot 163 oneen in een Kind van bynaa 7
maanden § 54. Tot 5 ponden in dat van een Kind van S
jaaren §
55. Tot | pint in de.holtens § 56. Wordt door-
gaans daar gevonden §
58, 65. Hoedanig de Hersfenen
veranderd §
59. 60. Is famtyds in het Spinnewebswyze-
vües verfpreid cn hoedanig dan §
62. In het hoofd van
een Jongetje 5 jaaren oud § 68. in een Jongeling van 18
en in een Meisje van lo jaaren §
69. In dat van een Kind
van
6 jaaren $ 70. In een Jut>getje van 7 jaaren tot 4|
augsbnrgfche maat §
71. In een Man van 30 jaaren § 72.
In een Kii>d van 8 of 9 jaaren tot 2 pinten § 73. In een
Meisje van
19 maanden ea 20 dagen tot 8 ponden, waar
door bet hoofd geheel doorfchynend was §
75- In eeii
Kind van Ql jaar tot 6
ponden en lo oneen § 76. Iii een
Kalf tot
4 ponden § 78- In eeti K;nd van 8j:iaren ib, In
een Kind tot 8 ponden §81. 137. In een van maand
§ 82. Tusfchen het hardevlies en het Been gevonden § 8(5.
In de plaats der Hersfenen gevonden §
91 ; en hoe zuiks
aan te merken §
92. Hoedanig hec Hoofd veranderd § 93.
94. 95.
96. 97. 9^. 99. foo. Toi. 102. 103. 104. 240.
247.
Tot 4 ponden in een Kind van 7 maanden dragts $
142; en in een van 6 maanden ib. \'1\'ot 10 oneen in een
Watergezwel gevonden § 135. Tot omtrend 48 oneen §
137. Tot meer dan l pond § 138. Deszelfs oorfprong toc
■vorming van het Watergezwel kan niet wel zeker bepaald
Worden §
139. Hoedanig uit het hoofd naar de Ruggegraat
gaat § T40. Kan afzonderlyk in de buis des Ruggemergs\'
komen §
141. Is fomtyds helder fomtyds-niet § 143 147.
Tot bynaa 4 bierglazen vol ontlast § T47 Kan de ganlche
fchede des Ruggemergs bezette § 15\'2.1^3. Ligt in de Wa-
terzucht der Ruggegiaat binnen het hardevh\'es des Rugge-,

mergs

-ocr page 460-

B L A D W Y Z E \'R.

in

mergs § 243. Beflooten zynde, heeft een gtoot vermoogsn
§ 255.

Watergezwei der RuggegraaK Wanneer zo genaamt en
hoe door \'andere geheeten is |
8. 10(5.107. 108. IC9 :11.
Gaat dikwils met het Waterhoofd gepaard § 137. ^38.
140. 153. 155. 162. 1Ö5. Hoe door de ouden is befchree-
ven §
165. Derzelver eerfte Waarneemingen door wie be-
fchreeven fchynen §
106. 107, log. Bëhoord Onder de
Gezwellen geteld §
109, Vah wie door de Ontleedkunde
\'t eerst ontdekt § iio. Wanneer gevormd wordt §
iii.
Wat is en,door wie het best befchreeven § 112. 113. 142.
143. Is in Italiën zelden waargenomen § 114.^ Komt o{>
alle plaätzeh der Ruggegraat als in dén Nek § 97-
P8. 99.
jco. iqi. 115. ïlö. 117. 119. 120 121 122 125. 12Ö.
127.
Op den Rug § 114. 127. 129 137 246 Op dé
Lendenen ^
132. 133. 135. 147. I56.\'i65, 169. 246.
253.
Op het Hyligbeen $ 130. 131. 135. 138, 287, Wordt
fomtyds door het Waterhoofd veroorzaakt § 1.40. Kari
door Water in de buiS des Ruggemergs afzonderlvk wor-
den voortgebragt §
141. Deszelft keriteekenen § 143 Kan
lang- zonder kwaad gevolg gedraagen worden , fchoon
veeltyds doodelyk zynde §
144. 145. 146. 287 Deszelfs
öpenmaaking of opengaan van zelfs waarom doodelyk
gefteld wordt^ 147. 14R 149. 150. 151. 1J5. 154. 155^
157- ÏÖ5.
168. 169, Wordt door Ruisch gezegt zelden
langer door hem gezien te zyn met behoud van het levert
dan omtrend een jaar § 130.
144. Zes maanden lang ge-
draagen § J2i Een jaar lang § 122. Twee jaaren §\'i2f.
Tot 3 maanden § 127, Drie jaaren § 129. Omtrend eeri
jaar § 130. Tot 3 maanden § 131. Tien jaaren 135.
Twintig jaaren
§ 146. Veertien jaaren ib. Tot 6 maandeii
§
147- Vyftien maanden § \'ifi. Tot 5 mäanden § 240.
Een jaar en 3 maanden § 253. Agt jaaren § 2S7. Zeven-
tien jasten ib. Deszelfs geneezing is tot dus Verre onmoo-
gelyk geweest § ï6o. Begint voor de geboorte § 104.
255,
\'is onpynelyk ^ löö. De binding daar van is doodelyk §
IÓ7. Aan zig zelfs overgelaaten, kan het langfte duuren
ïonder dat de Lyders daaraan fterven § 122. 125. jap.
i^S. i4ö\' löp. 253. 287. Tegens ^lle uiterlyke fcha-
de té befchermen is de vyligfte weg §
170,

G g

-ocr page 461-

B L A D W Y Z E \'R.

Waterhoofd (het) Hoe veroorzaakt wordt § i. Hoe
door Wepfer werd nagefpoord
§ 2, Hoe door Morgagni
§ 3. Hoedanig de Hersfenen veranderd en welke gevolgen
fomtyds
heeft § 4 17. 20 21. 56. 57. 63. 64. 73. Hin-
dert de hersfens der Kinderen minder § 5. Wanneer dus
genaamt wordt §
6. Is zelden zonder ook de. Ruggegraat
aan te doen § 7.9.
Deszelfs verdeeling in een uit en inwen-
dig
f II. 12. Waar volgens de ouden \'t inwendige gelegen
was § 13; doch hetzelve is ingebeeld §
17.74.\'75\'. Waan-
neer die\' naam verdient § 18. }3egint voor de geboorte §
19\' 52- 54\' Komt fomtyds naa degeboorte§ 21.
75. Wan-
neer fomwylen doorbreekt en wat verfchynfelen dan voort-
brengt 22. 23.
24. 25. 26. 27. 28. 90. 93\' 94\' 9Ö. 97«
98. 99. lóo. loi. 202. 103. 104. Deszelfs voornaame zit-
plaats waar die is § 45. jö 51. 52- 58. 59- 60,
61. 63,
ïn het Vee geVonden § Ji. 78. Hoe veel tot de ontbinding
der Hersfenen kan toebrengen § 65. Is tot dus verre onge-
neeslyk geweest §
66. 77. 78. 79- 80. Aan zig zelfs over-
gelaateft leven de Lyders het langst §67.68. 69.70. 71.72.
76. Wanneer door de ouden doodelyk en wanneer niet doo-
delyk gefteld werd § 74. Deszelfs Operatie is doodelyk en
waarom § Br. 82, Tot den ouderdom van y jaaren gedra-
gen § Ö8. Tot 18 jaaren ib. Tot
10 jaaren § 69. Tot 7
Jaaren § 71. Dertig jaaren $ 72. Negen jaaren § 73 Ne-
génrien maanden § 75. Twee en een halfjaar § 76. Agt
paren $ "fi. In een Kind van 35 maand § 82- In een van6
cn een van 7 maanden dragts § 20. 142. In een van om-
trend 3 maanden § 137. Door een uiterlyke oorzaak voort-
gebragt § 162.

Waterzucht (de) Van bet Hoofd kan die des Rugge-
mergs verklaaren § 90. Is by eerstgeboorne in verfcheide
holtens gevonden 255. Is eene vry algemeene Ziekte by
eerstgeboorne § 2j-8.

Werktuigen (de) Zyn voor het Watergezwel nutteloos
bevonden §- löo. Voor de Boghels waarom nietaltoos dienst
doen en door wie befchreeven zyn § 257. Tot nieuwe ge-
leedingen hoe in ons hghaam worden voortgebragt § 258*

Wervelbeenderen. In den hals drie gemist § 93. Wie
d\'agten dat dezelve in het midden als geheel doorgeklieft
waaren § Derzelver verdeeling uitfteekzels en gateii §

-ocr page 462-

(

bladwyzer.

176. 177. 179. Blyven lang naa de geboorte Kraakbeenig
§ 202. 203. Hoe in een bynaa voldraagen Kind gefteld
ïyn en tot haare volkomenheid geraaken § 204.
205, 206,
De twee bovenfte van den hals in een volwasfen Mensch,
öpen gevonden §
257. Breeken ligter dan ze ontwrigtenibi

\' Zi

2agté hersfenvlies (het) Wat is § Ör. Veranderd fom-
tyds
in een foort van gely of lil, en waar door § 64. Naa
de branding des Bekkeneels zeer ontfteeken gevonden §88i

Zenuwp (de) Vindt men altyd fchoon de hersfens ont-
breeken § 60; en dikwils welgefteld § 90. 92. Der Rug-
gegraat maar alleen zónder Ruggemerg gr vonden, hoe aan
te merken § 94. Zyn in haaren loop niet altoos beftendig
§ 134 Hoe fomtyds in het Watergezwel worden verfpreid
I Ï35\' 138- Zyn niet altoos door het Watergezwel uitge-
breid §
121. 147. 148. 151. Die der Hersfenen en het
Ruggemerg niet gevonden §
156. Der Paardeftaart los leg-
gende gevonden §
226. hi verfeheiden bogten gevonden
§ 232. Hoe uit het Ruggemerg voortkomen § 234. Der-
zelver oorfprong verfchild veel van de openingen der Wer-
velen daar zy doorgaan §
235. 241.

Ziekte derzelver oorzaaken kan men niet altyd verklaa-
ren §
159-

Zwartgallig Worstgezwel (het) Wat is § 107*

2in4

Gg2

-ocr page 463-

/f\'

Ëinftoörende Dfukfèilen, in dervoegen ver-

beeteren.

ï. i6. Regel. 23. evenwsl hebben

lees evenwel heeft.

16. —

-- 26. Tr. du Cour enz.

— Obf an. enz.

- 22. —

-Choroidus.

- 57. —

-20. myn;

— men.

- Ö4. —

—- 8. Merry.

-— Mery;

- 78.-

-25. fafo 2 proef.

— fascic. 2. proeili

- 103. —

—^ 20. Arahnoidea.

-Arachnoidea.

- 105. ~

-23. en dc.

wyl egter deezé.

- ao5.

-25. bereikt hebbendé

— bereiken.

■ 121. -

— 14.

— en Acrel verhaald nog

twee voorbeelden § 287;

• 131. —

—- 15. drie

-i- vyf.

• 144. —

- 17. laatfte

— laagfte.

• 169. —

— 13. Zuiverd in water

gezuiverd in water legt.

. 183. —

— 9. eerfte

— laatfte.

. 187. —

— 24 zenuwen dezer drsideri

— draaden deezerzenuweri.

. 189. —

— 17. Fig. 24.

— Fig. 2. E, K.

20Ö. —-

— 13. ontfangen. Dé

-— te ontfangen de.

, - -

— 14. zyn bynaa iuhaaren na-

■ ~ dic bynaa haare natuur-

tuurlyke en in een

lyke plaatzingen een.

— 16. laatfte tendenwervel

—— laagfte Lendenwervel.

223. -

— 13. (a)

-i— hiernaa de Waarneerain-

gen.Blad. 250. regel, s«.

224. —^

— 9. W

— hier over Sc. van def

Wiel.Waarn. i. S.

227. —

—■ 30. 2753.

— 1753.

234, -

— 14. Epiphyfis. \'

— Ephiphyfes.

238. :-

— 17. Epiphyfis

— Epiphyfes.

--

— 28 Kaakbeenige

— Kraakbeenige.

239- -

21. Wervelen

— Wervel.

243. —-

— 17. binnenkant

— buitenkant.

2SS.

— 5. procesfen Spïnofi.

procesfus Spinofi.

340, —_

<5. § 27Ö.

— § 280.

Berigt voor den BOEKBINDER.
De Plaaten
moeEen agter het Wferk geplaatst wordeöc

-ocr page 464-

- -\'•.•v.

ir

•• - f

-14

i- -

-ocr page 465-

â

I .

V

-ocr page 466-

r

(r

I -

1

•.....

i

R\'

- ••

lê^/if-r

> ^

-ocr page 467-