-ocr page 1-
/V /ï"
f "SE/*
Pn. .<*.
-ocr page 2-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031497922B
3149 792 2
-ocr page 3-
-ocr page 4-
is
I 5=
-ocr page 5-
1
Kmt\\e y&ove
iïï FEESTBOEKJE VOOR PE JEUGD
BIJ GELEGENHEID VAN HET
ZILVEREN KRONINGSFEEST
VAN
ILLEM III
1849 1874
hoor
J. H. v. LHVSCHOTEH.
^*$S"»"
H. BOKMA. — LEEUWAEÜEN.
i
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Zou het wel noodig zijn, lieve kinderen! u te zeggen, welk
feest het Nederlandsche volk en ook u op den 12 Mei van dit
jaar wacht? Was dit voor eenige maanden u wellicht nog on-
bekend , thans hebben uwo ouders en onderwijzers u al genoeg-
zaam op de hoogte gebracht, dat wij, als de Heer wil, dan een
heuglijk Oranjefeest hopen te vieren. Alom maakt men zich
in ons vaderland gereed om dit zoo luisterrijk en vrooljjk
mogelijk te doen. Grooten en kleinen, armen en rijken hebben
reeds van hunne liefde voor het Oranjehuis blijken gegeven
door een penning af te zonderen, om den geliefden Koninklijken
jubilaris een geschenk te geven. Hier zal men dit, elders weer
wat anders doen. Ook in uwe woonplaats worden er zeker
reeds vele toebereidselen in gereedheid gebracht, en uwe onder-
wijzers hebben u ontwijfelbaar al wat van hunne plannen mede-
gedeeld , hoe dien feestdag met u te vieren. Laat dan ook uw-
lied weerklinken, heft een vaderlands-chen zang aan , maar laat
bij al de geestdrift en vroolijkheid den Heer, die den geliefden
Vorst en Neerland\'s zonen dat feest bereidt, niet vergeten
worden. Hem al de eere!
Ik meen u toch geen ondienst te doen met u iets meer over
de beteekenis van dat feest en over den persoon, die \'t feest
viert, in het algemeen over het dierbare Koningshuis mede te
deelen. Wij noemen het feest het zilveren Kroningsfeest van
Z. M. Willem UI. En waarom? Omdat het den 12 Mei 1874
juist vijf en twintig jaren geleden is, dat onze Vorst te Amster-
dam plechtig gekroond en Koning van Nederland werd. Was
dat op genoemden datum vijftig of vijf en zeventig jaren gele-
den, dan heette men het \'t gouden of diamanten feest. Weet nu
een uwer wel, hoe \'t heette, toen de Koning twaalf en een
half jaar geregeerd had? —■ Zulk een feest wordt met een
vreemd, maar nog al veel malen gebruikt woordjuii/e genoemd,
en hij of zij , wien zulk een zegen ten deel valt, mag den naam
van juhilariê dragen. Derhalve is koning Willem den lii Mei
de zilveren jubilaris , dien wij nader willen leeren kennen , maar
vergunt ons eerst, dat wy eenige jaren met u in onze gedachten
achteruitgaan.
-ocr page 8-
r _
-t
4
Wij verplaatsen u aan liet .strand Ie tfcheveningen. Daar
liggen eenigo visscherspinken, en in eene daarvan stapt met
een vochtig oog, vergezeld van slechts enkele getrouwe diena-
ren, een aanzienlijk doch eenvoudig gekleed heer. Wie is hij,
die na een hartroerend afscheid niet een ernstig, geloovig en
bestraffend woord de hem omringende mensschenmassa en de
vaderlandsche dreven vaarwel /.egt, om den geliefden bodem
nimmer weer te zien? Lieve lezers! \'t Is een gehelde telg
uit het Oranjehuis, \'t is de beroemde gade van de moederlijke
Wilhehnina van Pruisen: \'t is Willem V, de goede brave stad-
houder. Na eene bijna dertigjarige regeering, vol onrust,
zelfopoffering, smaad, miskenning, vuigeu laster is hij genood-
zaakt wegens de Franschgezindheid des volks en voor der Fran-
schen overmoed de wijk naar Engeland te nemen. Het goede
door hem gedaan , werd dwingelandij genoemd , en hijzelf voor een
Nero , een Alva uitgekreten. Zijn woord : »God heeft een strijd met
Nederland" bleek de taal eens zieners te zijn. Zijne vlucht
ontnam ons de vrijheid; onze schijnbare vrienden werden onze
tirannen en beulen, die als zoo vele Nero\'s en Alva\'s onzen
vaderlandschen grond met bloed hebben bevlekt. Do vrijheid,
gelijkheid en broederschap, waarnaar wij hadden verlangd, werd
ons geschonken , maar — deze leuzo bracht ocs de overheersching,
de tirannie , het schrikbewind der Franschen aan. En zoo hecht
werd ons de keten der onderwerping om den hals gelegd,
dat had de God des ontfermens, die het geroep der jonge raven
hoort, de schalmen daarvan niet stuk gereten, dan zouden wij
thans nog, in de boeien der slavernij geklonken, zuchten.
Die vlucht dagteekent van den 48 Januari des jaars \'1795.
Achttien jaren later raakten wij als door een wonder de Fran-
schen weder kwijt. Maar gedurende dien tijd hebben onze
vaderen veel smarten geleden; \'t was dan ook hun welverdiend
loon. Wat hadden zij vaak naar de Franschen verlangd, en
hoeveel malen hadden zij de Oranjevorsten verwenscht! «Oranje- |
boven!" was «Oranje- onder!" geworden, of laat ons liever
zeggen: van Oranje mocht op groote straffen niet meer gespro-
ken worden. Fransch bloed moest in onzv aderen stroomen;
Napoleon moest verheerlijkt; voor zijne welvaart en groote over-
winningen moest gebeden en alles opgeofferd, en de bodemlooze
en immer ledige Fiansche geldkist voortdurend en op afschu-
welijke wijzo gestijfd worden. Zullen wij u alles verhalen wat
-ocr page 9-
5
er geleden en geduld is: maar al konden wij dat, een boek-
deel zou te klein zijn om dat alles te bevatten. Wij moeten
onze ouden van dagen maar eens vragen, en zij zullen ons
menig staaltje van diepe ellende en ontzettende dwingelandij
vertellen, dat bijna voor ons niet te gelooven is. Nog geen
jaar waren de Fransehen onze zoogenaamde redders of wij
wenschten hen honderden uren verre van ons. Maar zij hadden
het hier zoo goed en werden zoo dik en vet, dat aan heengaan
goedschiks niet meer te denken viel. En toen in 1804 Napo-
leon, de beroerder van Europa, keizer werd, beschouwde hij weldra
Nederland als wingewest van zijn machtig rijk, waarin ook de zon
bijna niet onderging. Wie zou nu Nederland redden; wie het rukken
uit de ijzeren klauwen van den gevreesden werelddwinger?
Neerland\'s God zei: Ik!
Na de ontzettende nederlagen, die de Fransche legioenen
in Rusland leden, na den schitterenden driedaagschen volkenslag
op Leipzig\'s velden, waar Napoleon het onderspit dolf\', ontzonk
zijne hand do kracht, wankelde zijn moed en begon zijne sterre
der glorie te tanen. Alom openbaarden zich de geest der vrijheid
en het losrukken der slavenboeien. De moed en de kracht vlam-
den op; en ieder door geestdrift vervoerd greep naar de wa-
penen: het was alsof een vreeselijk woudgedierte, dat sinds
jaren geheele landstreken niet dood en verderf bedreigde, ge-
vangen was genomen.
»Ha, de dwingland komt ten val!
Dank zij God! Oranje boven!"
Klinkt in Neerland overal,
Vrees en kommer zijn verstoven ;
Heel het volk, vereend van zin,
Blikt verlangend naar Brittanje,
Roept, naast God, tot redder in:
Willem, Willem van Oranje !
Zoo was \'t elders, zoo was \'t ook in ons land In Amster-
dam, in den Haag verscheen eensklaps de Oranjekokarde, de
geliefde sinds zooveel jaren niet geziene kleur. Hoeden , mutsen ,
doeken en kleederen tooiden zich weder als door een tooverslag
met oranjekleurige linten en strikken.
-ocr page 10-
(I
Hier en daar wapperde reeds van toren en dak de oude vlag
met drieërleie ba;m: Oranye, Blanche, Bf-eii (oranje, wit en blauw).
» Vivat Oranje! Hoezee!" »\'t Is Oranje, \'t blijft Oranje, \'t is
Oranje-boven!" weerklonk het weer uit duizenden monden langs
grachten en pleinen. En de Pranschen? — Zij hadden van dit
alles nauwelijks een flauw begrip, maar kozen het beste deel
en pakten hier en daar om lijfsbehoud hunne biezen.
Zie . men gordt de wapens aan.
Telt gevaar, noch wikt de kansen:
Necrland\'s leeuw is opgestaan .
Toont zijn klauwen aan de Frai^chen.
Schrik, ontzetting grijpt hen aan.
Zie , zij wijken , zie , zij beven !
Ha ! daar waait d\'Oranje vaan !
Neerland, Neerland zal herleven!
Een drietal Haagsche Oranjelievende heeren , van Limburg Sti-
rum, van der Duin van Maasdam en van Hogendorp namen voor-
loopig de regeering op zich en zonden een gezantschap naar Engeland
en Duitschland, om den een-en-veertigjarigen zoon van den ge-
vluchten Stadhouder te zoeken en hem het bewind over ons onge-
lukkig land op te dragen. Weldra vond men hem , en zonder aarzelen
nam de vorstelijke balling, uit liefde voor het benarde vaderland
gedrongen, de opdracht aan, en verkoos evenals zijn groote
voorvader met het Ncderlandsche volk te lijden. Hij stelde de
onrust en \'t leed boven de rust en de stilte van \'t ambtelooze leven.
Gaan wij nog eens naar \'t Scheveningsche strand , kinderen!
\'t Is in den winter van 1813. Wij plaatsen ons op de met
groote scharen van mannen, vrouwen en kinderen bedekte dui-
nen. Daar zien wij in de verte een groot oorlogsschip, en op
eenigen afstand dichter bij de kust eene sloep bemand met eenige
rappe gasten. Zij doen al hun best, om nog den laatsten No-
vember hun hoogen passagier in de armen van zijne smachtende
vrienden en broeders te voeren. Een wagen met paarden be-
spannen gaat de ranke boot tegemoet. Nog eene wijle turens ,
en de Oranjevorst, want niemand anders is liet dan hij, beklimt
den wagen, onder het kanongebulder der Engelsche schepen,
het vreugdegeschreeuw, handengeklap en doekengewuif der op
duin en strand staande menschen.
-ocr page 11-
r
i
7
Daar, daar komt de dierbre Vorst!
Neerland trilt van blijde ontroering,
En de langbeklemde borst
/welt van vreugd\' en van vervoering.
Vrijheid, recht en trouw en eer,
Ja, \'t geluk in ieders woning
Keeren, bloeien weldra weer
Onder Willem, Neerland\'s Koning!
Omstuwd ja gedragen door eene jubelende en van vreugde
schreiende menigte begaf de Oranjevorst zich naar de oude
residentiestad. Weder voor \'t eerst na zoovele jaren zwervens
kon hij ruste smaken, die hij zelfs op zijne landgoederen te
Pulda, Corvey, Weingarten en Dortmund niet genoten had.
Oranje was op nieuw te midden van zijn volk , en derhalve te huis.
Onder voorbehoud eener constitutie aanvaardde Willem de
teugels van het bewind, en reeds het volgende jaar stelden de
Napoleon vijandige mogendheden onzen Vorst aan als gouverneur-
generaal van de Oostenrijksche Nederlanden. In 1815 werd
ons vaderland met de zuidelijke provinciën, thans België ge-
heeten, tot één koninkrijk verheven, zoodat koning Willem I
toen over een tweemaal grooter rijk het gebied voerde dan onze
tegenwoordige Vorst.
Nauwelijks waren de kroningsfeesten en plechtigheden achter
den rug, of de schrikmare verspreidde zich in ons land, dat
de Fransche geweldenaar, naar Elba verbannen, als een vogel
zijne kooi ontvlogen was, zich weer de keizerskroon op het
hoofd gedrukt had en met een machtig leger naar onze lan-
den oprukte. Maar wie verschrikte, — Willem 1 bleef bedaard.
Nu zou het edele Heldenstamhuis weer in de ure des gevaars
van zijne oude verkleefdheid aan Nederland doen blijken en den
landzaat kloekmoedig voorgaan. Niet opgeblazen in voorspoed,
nooit neerslachtig in tegenspoed, wilde het, ook nu het zijne
doen en de uitkomst in God\'s handen overlaten. Nog voordat
het leger der Engelschen, Nederlanders en Duitschers slagvaardig
was, had de Corsikaansche overweldiger de grenzen overschre-
den en generaal » Voorwaarts" met zijne dappere Pruisen terug-
geworpen, \'s Konings dappere oudste zoon, later Willem II,
ontmoette dienzelfden dag een gedeelte van het vijandelijke
leger onder maarschalk Ney aan den viersprong Quatre-Bras
i                                                                                                                                                   
-ocr page 12-
<**».____________________________________ _________........____..........- .......             -**
\\                                                                                                                           1
8
<
en wist met zijne voor \'t meest ongeoefende soldaten den
kamp tegen de meer dan dubbele overmacht zoo lang vol te houden,
totdat er versterking kwam, en de Franschen moesten aftrekken.
En twee dagen later, den 18 Juni 1815, had de ecu wig
gedenkwaardige veldslag bij Waterloo plaats, terecht een tweede
Cannae genoemd, waarin niet de Domeinen, maar de Fran-
sche legermacht onherstelbaar geslagen, ja schier vernietigd
werd. De Heer toonde en door het plotseling doen verschijnen
van Bulow\'s en Blücher\'s scharen èn door het van het slagveld
verwijderd houden van Grouchv \'s leger, de wonder teekenen zijner
hand en openbaarde zich als de Waarmaker zijns Woords: »Hij
wederstaat den hoovuardige."
Onze kloekmocdige Prins , die sinds driemaal vier en twintig
uren zich bijna geene rust gegund had, en vooral dien dag
zich door onstuimige dapperheid kenmerkte, mocht geen getuige
zijn van de vlucht der Franschen. Hij kreeg een geweerkogel
in den linkerschouder, welke niet doodelijke maar b\'oedende
wonde hem noodzaakte het tooneel van den strijd te verlaten.
En Napoleon? — De overwonnene, voor de derde maal vluch-
teling, hield vier dagen later reeds op Keizer te zijn, en den
1G October zette een Engelsch oorlogsvaartuig den onruststoker
op het rotsige eiland St. Helena af. waar hij tot zijn dood in
1821 bleef.
Kort na \'s Prinsen herstelling kenden de Staten-Generaal als
blijk hunner dankbare hulde hem het domein van Soestdijk, I
een paleis te Brussel en het domeinpark van Tervueren toe.
In \'t najaar van 1815 maakte de jeugdige held eene plezierreis
naar Rusland, wenvaarts hij door den Czaar der Moskovieten
uitgenoodigd was. Dit bezoek deed hem eene levensgezellin
vinden. In Februari 1810 trad hij met de grootvorstin Anna
Paulowna in het huwelijk.
Niet lang is Noord- en Zuid-Nederland vereenigd geweest,
mijne vrienden! Slechts vijftien jaren. De opgewondenheid
over deze onnatuurlijke vereeniging hield heel gauw op, en
dichters als Tollens en Bilderdijk zullen zeker wel spijt gehad
hebben, dat hunne ontboezemingen over dien liefelijken een-
heidsband door den druk zoo algemeen bekend waren geworden.
Er was te groot verschil tusschen beide volken, hoewel van
denzelfden stam, te groote sinds twee en een halve eeuw nog
-ocr page 13-
1>
dieper gegraven klove tusschen hen dan dat zoo op eens de
slagboom vergruizeld kon nedervallen. en ze als broeders el kan-
der in de armen zouden snellen. In taal, karakter, zeden,
neigingen, godsd\'enst, lotgevallen, belangen en geschiedenis
verschilden zij hemelsbreed, en \'t is waarlijk nog eene bijzon-
derhoid, dat bij zooveel onderscheid tusschen beide natiën de
samensmelting zoolang heelt geduurd.
Den 2.r> Augustus 181-0 gaf men in den schouwburg van
Brussel door bet stuk »het sprakclooze meisje van Portici" het
signaal tot den opstand, die zich over de stad en vele andere
Belgische steden uitstrekte. Dit alles verbaasde en verraste
Willem I zoozeer, dat hij in \'t eerst niet wist, wat te doen en
eindelijk een legerkorps onder bevel zijner zonen, den Prins van
Oranje en Prins Frederik , naar Iirussel liet oprukken. De
eerste trok alleen, van zijn staf vergezeld, het oproerige TSrus-
sel, opgevuld met duizenden manschappen der burgerwacht en
eene tierende en dreigende menigle, binnen en hield bij het
stadhuis, werwaarts de hoofden van den opstand hem geleidden,
eene toespraak tot het volk. Maar het kwetsen van een burger
door een slag van zijn Arabischen schimmel wekte do verbitte-
ring der volksschare op , en de Prins ontkwam alleen door zijne
koene sprongen over barrikuden en versperringen heen aan \'t
hem dreigende levensgevaar. In zijn paleis kon hij het met de aan-
zienlijksten der stad, die de «scheiding" tot eiken prijs wilden , niet
eens worden en keerde onverrichterzake naar \'sfiravenhage terug.
Willem I wendde zich nu tot die mogendheden, welke zich
tot de handhaving van het Koninkrijk der Nederlanden hadden
verbonden , maar maanden duurden die beraadslagingen. Ein-
delijk werd \'t onzen Koning moede , te meer daar België voortging
met zijne vijandelijkheden , — denkt slechts aan van Speyk, —
en het Leopold als Koning verkozen had. Hij benoemde
den Prins van Oranje als opperbevelhebber der troepen, die
van geestdrift gloeiende op de grenzen lagen en jokerig waren
om den heldendood voor \'t Vaderland te sterven. Ook prins
Frederik zou zijn bioeder terzijde staan. In den Tiendaagschen
veldtocht van den 2 tot den 12 Augustus 1831 versloeg hij de
beide Belgische legers: het eene bij Hasselt, het andere bij
Leuven. Maar nu rukte op verzoek van Leopold jen Fransch
leger onder flérard België binnen, en was de dappere held ver-
plicht voor de meerderheid te zwichten. Op herhaald verzoek
-ocr page 14-
r
10
van den Britschen gezant te Brussel .stond hij eindelijk een
wapenstilstand toe, en de veldtocht nam een einde.
Tot belooning zijner groote diensten werd hem de veldmaar-
schalksstaf in de hand gedrukt, en gij kunt wel begrijpen.
hoe schitterend zijne ontvangst was, toen hij in het Vaderland
terugkeerde. De geestdrift der bevolking was in een woord
onbeschrijfelijk en maakte zich op de ondubbelzinnigste wijze
kenbaar. Dit bleek op nieuw. toen hij den 6 Deember zijn
39e geboortefeest vierde.
Toen was het:
»Wat vader zingt en juicht niet mee:
Wat moeder brengt geen hartebeè,
Bij \'t schaatren van de jubeltonen.\'
\'t Geldt aller hoogmoed, aller hoop!
Den kloeksten krijgsman van Euroop;
Den veldheer van hun zonen."
Tot het sluiten van den vrede met België in 1839 hield de
Prins als opperbevelhebber van het leger te velde zijn hoofd-
kwartier te Tilburg. Dat negental jaren sinds den Tiendaag-
schen veldtocht, vooral de laatste drie, was voor onzen koning
Willem I een tijdvak van veel verdriet en hartzeer. De gehecht-
heid van het volk aan den Vorst, ja de vergoding van zijn
persoon verkeerden in wantrouwen, verkoeling en ontevreden-
heid. Men veroordeelde op ruwe en ongepaste wijze de daden
en handelingen van Oranje; in stede van voor hem te bidden,
werd hij in geschriften belasterd. De band tusschen Oranje
en Nederland dreigde vooral na den dood van zijne brave en
alom geliefde gemalin Wilhelmina van Pruisen geheel verbroken
te worden.
Vergunt ons u iets uit haar leven te verhalen, dat ons een
blik doet slaan in het liefdevolle hart der doorluchtige Vrouw.
Zekere vrouw Albrecht had drie jaren lang de prinses eerst
als min en later als bonne gediend. Na den dood van haai-
man was zij ziekelijk geworden en had behoefte aan ondersteu-
ning. Behalve haar jaarlijksch inkomen van 150 daalders, die
de Koningin haar zond, ontving zij menige geldelijke verrassing.
Kwam de vorstin in Berlijn, dan vergat zij vrouw Albrecht
nooit. Toen zij in hare laatste ziekte door haar zoon der
Koningin bericht van haar toestand had doen toekomen, zond
-ocr page 15-
-t
-11
deze haar 50 daalders met een eigenhandigen brief, welken
evenwel de kinderen vier en twintig uren na den dood hunner
moeder ontvingen. Hij luidde aldus:
\'s Gravenhage, den 21 Oct. 1822.
»Mijne goede, lieve moeder Albrecht! Ik heb uw brief van
den 2 dezer wel ontvangen en daaruit met groot leedwezen
uw zwakken en ziekelijken toestand vernomen. Het zou mij
diep grieven, als ik U hier op aarde niet meer mocht zien.
Ik zal U en de mij door U bewezen trouwe diensten nooit
vergeten. Dat het ook met de gezondheid uwer dochter zoo
.slecht staat, is recht treurig, en ik kan mij licht voorstellen,
hoe gij, arme moeder, daaronder lijden moet. Kr moet
hier een zeer goed middel bestaan tegen hare kwaal; zoodra
ik mij dat verschaffen kan, wil ik het U toezenden, met aan-
wijzing hoe men het gebruiken moet. Groet uwe kinderen voor mij.
God behoede U, mijn beste Albrecht, en geve U krachten.
Misschien zie ik II hier beneden nog wel eens. Mocht ik het
volgende jaar naar Berlijn komen, dan kom ik U zien, als
gij nog l^eft. Verzuim maar niets, dat U dienstig kan wezen,
en denk altijd met liefde aan uwe oude zoogdochter
WILHELMINA ,
Koningin der Nederlanden."
De liefdeloosheid en tegenwerking der natie verdroten den
Koning zeer, en daar de grijze Vorst geene geneigdheid had
zijne laatste levensjaren in eene eindelooze worsteling door te
brengen, begaf hij zich onverwacht naar het lustslot het Loo,
deed daar in het bijzijn van zijne familie en regeering afstand
van de kroon en droeg haar over aan zijn oudsten zoon. Hij
reisde daarop met zijne tweede vrouw, gravin d\'Oultremont,
naar lierlijn en hield daar zijn verblijf tot zijn dood den 12
Dec. i84Ii. In den koninklijken grafkelder te Delft rust onder
een eenvoudig lijkgesteente zijn stoffelijk overschot.
Wij willen, voordat wij verder gaan , nog even bij den over-
ledene stilstaan, en u een paar staaltjes van zijn eenvoud en
weldadigheidszin vertellen.
Op zekeren zomeravond zocht hij bij een hevigen regenbui
eene schuilplaats in een nederig woninkje buiten de residentie.
Hij geraakte met de oude vrouw des huizes in een druk gesprek.
-ocr page 16-
12
Zij, den Koning niet herkennende, begon hem haar droevig lot
mede te deelen en haar nood te klagen , dat haar man sinds den slag
van Waterloo. waarin hij gewond was geworden, geen gezond
oogenblik meer gekend en geen cent jaargeld tot heden geno-
ten had. «Maar, vrouwtje, waarom heeft je man daar niet
om verzocht?" •— »I)at heeft hij verscheidene malen gedaan,
meneer, maar tevergeefs." — - »IIeeft hij er ook al eens den
Koning mede bekend gemaakt." — »Och neen! want dat geeft
ook nul op \'t rekwest." — »En waarom?" vroeg de heer zeer
nieuwsgierig. - »Wel, in het Noordeinde 1) neemt inen brie-
ven van baronnen , jonkheeren en andere rijke raeneeren, maar
van geen arme lui aan." — »Hoor eens, vrouwtje, probeer
\'t één keer, zet duidelijk op \'t adres, dat de brief voor den
Koning alleen is, en ik geef je de verzekering, dat hij terecht
zal komen." De heer verwijderde zich. De brief werd geschre-
ven en bezorgd. Kort daarna ontving de vrouw eene bood-
schap om op het paleis te komen, en tot hare ontsteltenis en
vreugde tevens vernam zij , dat de heer, die haar zoo onver-
wacht bezocht had, de Koning zelf geweest was, maar dat
deze, in plaats van boos op haar te zijn, haar man een jaar-
geld verzekerd had.
Op een anderen tijd — zoo verhaalt men — wandelde de
Koning door de bosch- en duinrijke dreven tusschen den Haag
en Scheveningen en ontmoette daar eene oude stakkerd, die
een zwaren kruiwagen met groote moeite door het mulle zand
voortkrooi. »Ken zwaar vrachtje, vrouwtje, dat is wat veel
voor jou." — »Ja, meneer, dat is het wel; voor een twintig
jaar ging dat beter," zei het moedertje, niet wetende dat zij
met den Koning sprak. — «Wacht, ik zal je eens een eindje
helpen." Met deze woorden legde hij zijn wandelstok op den
wagen en krooi hem lang.s een weinig bezocht binnenpad naar
een weg, die minder tegenstand bood dan de vorige. Later
kwam de vrouw er achter, dat de kruier haars wagens de
doorluchtige Vorst geweest was.
De nieuwe Üranjevoist, Willem II, werd den \'28 November
1840 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam met groote plechtigheid
ingehuldigd. Ik hoor een mijner lezers vragen : is dat dezelfde,
van wien het versje zegt:
1) De Mr-\'tut in \'§ HHge, \'.vmtr \'n Koning* p»l«i« staat.
-ocr page 17-
r.i
«Daar kwam de Koein van Spanje."\'
Ja, en daarvan moet ik u nog een woord zeggen. Hij was
een driejarig jongetje, toen hij in 1795 met het gezin van
zijn grootvader over zee naar Engeland vluchten moest. Zijne
eerste opleiding kreeg hij op de militaire akaclemie te Berlijn
en bezocht de hoogeschool te Oxford. Daarna ging hij in En-
gelschen dienst en werd luitenant-kolonel bij het Britsche leger.
In 1811 volgde hij den grooten veldheer Wellington, als diens
adjudant. naar Spanje. en onderscheidde zich daar tegen de
Franschen bij de bestorming van Ciudad-Rodrigo en Badajoz,
bij Salamanca en Vittoria. En denzelfden dag dat zijn vader
te Scheveningen voet aan wal zette , was hij bij de inname van
Arnhem door de Pruisische soldaten onder Bülow tegenwoordig.
Zijne heldendapperheid bezorgde hem den rang van inspecteur-
generaal van alle walenen van het Nederlandsche leger, en
kort daarna werd hij opperbevelhebber over de bestaande krijgs-
macht. De krijgsverrichtingen bepaalden zich evenwel slechts
tot eene verkenning van Bergcn-op-Zoom. In het najaar van
1814 aanvaardde hij, als Engelsch generaal benoemd, het op-
perbevel over de Engelsche troepen in België. Bij den terug-
keer van Napoleon uit Elba gaf hij het kommando over de
verbonden krijgsscharen in België aan zijn grooten leermeester
lord Wellington over, en kreeg het bevel over het eerste leger-
korp?. Daarmede behaalde hij de victorie bij Quatre-Bras,
waarvan wij u hierboven gesproken hebben.
In een ongunstigen tijd en onder vele moedbenemende om-
standigheden werd Willem II Koning, Hij trachtte de liefde
des volks, die geschokt en schier verloren was gegaan , te her-
winnen. Ieder kende zijn goeden wil en zijne goedhartigheid,
en men had alle hoop, dat er eene geheele verandering van
regeeren komen zou. De te hoog gespannen verwachting ver-
keerde in teleurstelling. Eerst na ernsügcn aandrang ging de
Koning over tot eene herziening der grondwet, die in 1848.
het jaar van algemeene onrust in Europa, afgekondigd werd.
Het vreugdebetoon werd evenwel zeer getemperd door het treu-
rige bericht, dat \'s vorsten tweede zoon Prins Alexander op
\'t eiland Madera overleden was.
Intusschen hadden de geestesinspanningen en zielsaandoeningen
het lichaamsgestel van den ridderlijken vorst aangetast en de
hartkwaal, waarvan zich reeds vroeger sporen hadden vertoond,
-ocr page 18-
14
rnerkeljjk verhoogd. Kort, na de opening der kamers den 13
Februari 1849 begaf hij zich naar zijn geliefd Tilburg, waar
hij vele bezittingen had en gaarne verbleef. Daar nauwelijks
aangekomen, wordt hij door de koorts, vergezeld van zware
hartkloppingen, aangegrepen en op \'t ziekbed neergeworpen.
Weldra den 17 Maart vernam ieder niet zonder weemoed, dat
koning Willem II in zes-en-vijftigjarigen ouderdom was over-
leden. Neerland\'s volk betreurde hem als een held, die aan
de grootsche figuren uit het dierbare Oranjehuis herinnerde,
als een welwillend en minzaam Koning, die in moeilijke dagen
met beleid \'s volks welvaart en belangen had beoogd, als een be-
minnaar en vereerder der fraaie kunsten.
De Prins van Oranje was uitlandig, toen het vorstenhuis den
slag trof. Niet lang te voren had hij eene reis naar Engeland
ondernomen, en hield zich juist in het noorden van dat rijk op,
toen de smartelijke tijding tot hem kwam. Onmiddellijk na
\'s Konings dood was hij bereids door de ministers als wettig
opvolger geproclameerd en door de Staten-Generaal erkend. Diep
geschokt en ontroerd betrad weinige dagen later de troonsop-
volger den vaderlandschen bodem en werd den 12 Mei met zijne
gemalin Sophia , prinses van Wurtemberg, als Koning en Konin-
gin der Nederlanden ingehuldigd.
Vijf en twintig jaren zijn er verloopen, nadat Nederland
Willem III als zijn Vorst huldigde, en de band, toen gelegd,
is sinds dat tijdstip hoe langer hoe hechter geworden. En al
was er nu en dan iets, dat wij gaarne anders hadden gewenscht,
de rust werd nooit ernstig bedreigd, en de binnenlandsche
vrede niet verstoord. Gij moogt, kinderen, deze woorden 1)
wel van heeler harte zingen:
Ja, vijf en twintig jaren
Bleef onder Willem\'s hand
De Heer den vree bewaren
In \'t lieve Nederland.
Mocht buiten de oorlog woeden,
Of ginds aan verre reê,
Ons wou de Heer behoeden,
Leev\' Willem drie, hoezee!
1) Ysdtrli.inlM.he iHiigen, J. P. Schubsrg, bij Zaïifnan , Ktttnpeii.
-ocr page 19-
15
Het geliefde Oranjehuis bleef steeds de waarborg voor de
handhaving van aller rechten en vrijheden, liet punt van ver-
eeniging voor de gansche natie. Voorzeker God heeft ons Vader-
land onder de regeering van Koning Willem III vele zegeningen
doen genieten. Handel, scheepvaart, nijverheid, onze koloniën
bloeien. Overal is welvaart, vooruitgang op velerlei gebied
te bespeuren. De Koning, de Koningin, onze prinsen en prin-
sessen steunen iedere poging tot ontwikkeling van land en volk
met onbekrompen hand. Waar volksrampen ons troffen, daar
ging tot leniging daarvan de Koning en zijn huis voor, en
volgden de onderdanen. Vooral was dat het geval bij de water-
vloeden van 1855 en 1861, zoo noodlottig voor een gedeelte
van Noord-Brabant en Gelderland. Daar voegde Willem de daad
bij het eens door hem gesproken woord: «Oranje kan nooit
genoeg voor Nederland doen." Niet alleen vond men toen den
geliefden Vorst, sinds vereerd met den bijnaam »de Goede",
op de [meest bedreigde punten, om daar met zelfopoffe-
rende liefde, dikwijls met persoonlijk gevaar hulp te bie-
den en troost aan te brengen; ook zijn voorbeeld verhoogde
de zucht tot weldoen der natie als aangeboren. En konden
al de aanzienlijke giften, die van alle zijden toestroomden, de
geleden rampen niet geheel herstellen , zij waren meer dan vol-
doende, om het verlies van have en goed te vergoeden; zoodat
zelfs het overblijvende in latere dagen kon aangewend worden
om den eersten nood van andere ongelukkigen te lenigen.
Waar het Koninklijk Huis in dit afgesloten tijdperk van vijf
en twintig jaren dooi- den dood van menig dierbaar familielid
in rouw en smart zich gedompeld zag, daar werd veler oog
vochtig, en Oranje was\'t zich bewust: Ook Nederland lijdt mede.
Waar Nederland feesten vierde ter herinnering van de grootc
daden God\'s in vroegere da^en ons land betoond, daar zag men
Oranje te midden van zijn volk als een vader te midden van
zijne kinderen. Daar werd hij als gedragen op de armen zijner
geliefde onderdanen; en gaf hij van zijne liefde voor hen de
ondubbelzinnigste blijken. En \'s Lands beminde en begaafde
vorstin, de echo van \'s Konings woorden, betoonde zich overal
door milde handreikingen en onbekrompen gaven eene zorgende en
zorgdragende moeder. Daarvan getuigen de vele inrichtingen van
weldadigheid en Sophia-scholen voor de jeugd onzes volks, door
haar in \'t leven geroepen of voortdurend ondersteund, \'t Is ons bij
-ocr page 20-
16
het schrijven hiervan, alsof ons haar zoo vaak tot de kinderen ge-
sproken woord in de ooren klinkt: »God zegene u . lieve kleinen I"
Om ons van de liefde en innige gehechtheid des volks aan
onzen Koning te vergewissen, hebben wij hem slechts te verge-
zellen op zjjne rondreize door het land. Wij zien hem overal
met dezelfde geestdrift en de uitbundigste vreugde ontvangen.
En of hij de prachtigst versierde feestzaal of de nederigste wo-
ning binnentreedt, hij blijft de minzame Oianjevorst. Wie doet
het niet goed te hooren, dat hij in \'t voorjaar van 1873 in
Groningen zijnde , den ouden Kohier, den vader van den voor
Atsjin gesneuvelden generaal bezoekt en het diepgewonde hart
van den grijsaard door zijne innige deelneming in \'t geleden
verlies vertroost? Wiens hart trilt niet van dankbaarheid, als
het verneemt, hoe de Koning hier en daar een veelbelovend
kind , knaap of maagd, de middelen verschaft tot verdere ont-
wikkeling? Hoe vele ouders zijn er, die naast God Jen gelief-
den Koning do welvaart van hun kroost verschuldigd zijn ?
Vereenigen wij ons in den geest op dit schoonc zilveren feest
met die beweldadigde grooten en kleinen, met het geheele volk
rondom onzen doorluchtigen jubilaris en de zijnen en bidden wij:
"Steun den Koning en zijn gade ,
Schenk, o God! hun Uw genade,
En stort op dit Zilvrcn feest
Over beiden uit Uw Geest,
Snoer hen maar met gouden band
Vijftig jaar aan Nederland!"
En nu , mijne vrienden, laat de band der liefde en genegen-
heid tusschen Vorst en volk immer blijvo, het drievoudig snoer:
God, Oranje en Nederland nimmer verbroken worden. En dat
zal niet, als wij \'s Heeren naam blijven heiligen, Zijn Woord
en dienst eeren en liefhebben. Gevoelt u altijd gelukkig en
tevreden onder het bestuur van het dierbare Oranjehuis en laat
het steeds in uw lied, in uw hart, in uwe bede zijn:
„Oranje Boven!"