-ocr page 1-
KA.THOUEKE ASCETISCHE EN POLEMISCHKBIBLIOTHEEK.
n E K I) E JAABGiNO.
VII.
I.
EEN
TIENTAL PORTRETTEN
JONGE DAMES.
II.
GROOTE DAMES
IN
\'T KLEIN GESCHETST.
Naar de vijMe uil^uve vrij uit het Fruusch vertaald
door een R. K. Pr.
\'S HKETOGENBOSCH ,
W. VAN ÖULIOK.
1872.
-ocr page 2-
udöcf
f*A!
B. oct.
2382
^
-ocr page 3-
I.
EEN
TIENTAL PORTRETTEN
VAN-
JONGE DAMES.
il.
GROOTE DAMES
IN
\'T KLEIN GESCHETST,
* -\'- f .\' -. -
-"N\'aar de ijjfde uitgave vrjj uit het Fransen vertaald
door een R. K. Pr.
SHERTOGENBOSCH,
W. VAN GUL1GK.
187-2.
-ocr page 4-
IMFBIMATUB.
Di/nujECTi,                                    J. H. WENSINQ,
19 Julii 1872.                                   Emer. Prof. Libr. Cens
\' .
-ocr page 5-
>
VOORREDE.
Na de Heeren komt de beurt aan de Dames. Mis-
schien hebben zij het reeds kwalijk genomen, dat
zij niet op de eerste plaats gekomen zijn. \'t Is zoo
moeilijk het naar ieders zin te maken. Ik geloof
echter, dat zij met dit werkje zeer in haar schik
zullen zijn; en dat het genot, dat zij in het lezen
daarvan zullen vinden, haar er niet meer aan zal
doen denken, dat zij zoo achteraan komen. En hier-
mede ga dit boekje de wijde wereld in!
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Hoe oud moet men zijn, om tot de Dames ge-
rekend te worden?
Twaalf jaren, zegt Marie, — of zoodra men zijne
eerste H. Communie gedaan heeft; want zij is reeds
dertien, en, daar zij een hoofd grooter is dan alle
anderen van haren leeftijd, neemt zij reeds de hou-
ding eener groote dame aan.
Louise, die, tot haar grooten spijt, zeer klein
van gestalte is, maar reeds vijftien jaar geworden,
vindt het beweren van Marie al zeer aanmatigend:
»Nu ja, zegt ze, terwijl ze op hare teenen gaat
staan, om grooter te schijnen, nu ja, laat ze eerst
eens vijftien geworden zijn!"
Niet lang geleden vertelde mij een allerliefst klein
meisje van vijf jaar, eene geschiedenis, die haar
zelve betrof, en wel met deze woorden: »Toen ik
klein was"..... wat zeker zooveel wilde zeggen,
als: >Nu ben ik groot."
Dat is wat al te sterk! zegt ge. Vijf jaar I!! I
Maar met de dertien dan, als men goed opge-
schoten is, en het uitzicht heeft van eene deftige
dame? Wat dunkt u daarvan?
-ocr page 8-
6
En met de vijftien, al is men niet groot, maar
als men toch erg verlangt om het te worden?
Ik voor mij, ik durf zoo\'n teêre kwestie niet uit-
maken. De geleerden zijn het hier niet ééns: som-
migen willen, dat men alléén lette op verstand,
anderen, dat men wel degelijk de lengte in aan-
merking neme. Wanneer ik het zeggen moet, dan
stel ik voor, om aan uwe verstandige en voorzich-
tige moeders, eene beslissing over te laten, die mij
voorkomt, geheel en al van hare bevoegdheid te zijn.
Wij zullen aannemen dat men jonge dame is,
min of meer althans, van de zeventien tot de zestig
jaar; daarna eerst wordt men oude dame.
\'t Is echter vooral aan de jonge dames van zeventien
tot drie en twintig jaar, dat wij de vrijheid nemen,
met hare toestemming althans, waarvan we ons ver-
zekerd houden, dit werkje eens vaders aan tebieden-
De bezorgde moeders behoeven er zich niet onge-
rust over te maken; wij zullen aan hare dochters
geen andere vermaningen geven, dan die harer
waardig zijn, al moeten we ook misschien her-
halen, wat zij zelven haar reeds honderdmaal ge-
zegd hebben.
I.
Te vroeg groot.
Daar is een boeren spreekwoord, dat u bekend
is, jonge jufvrouwen, en dat zóó luidt: «Onkruid
is altijd te vroeg groot."
-ocr page 9-
7
— Wat? Komt gij daar al tegen op? Begint ge
nu reeds ontevreden over mij te zijn ?.... Groote
Hemelt wat zijt gij voorbarig in iemands bedoelingen
te beoordeelen, en om iets verkeerds op te vatten!
Ik wil u niet verbieden groot te worden, en ook
niet zeggen, dat vroeg groot zijn altijd slecht is.
Ik zou u eenvoudig niets anders gezegd hebben,
als gij mij niet in de reden waart gevallen, dan
dat gij u niet al te vroeg voor eene dame moet
aanzien, of de manieren er van aannemen: want,
dat dit u bespottelijk zou maken. Heb ik geen
gelijk?
Gij zijt het met mij ééns, niet waar? Laat mij
dan mijne gedachte eens geheel uitzeggen. Een
voorbeeld zal alles duidelijker maken.
Charlotte was reeds twee jaren op eene kost-
school, doch leerde niets. Zij was juist niet van
verstand verstoken, maar hare al te goede moeder
had haar bedorven, — zij was de afgod haars va-
ders, en zij besefte even weinig de noodzakelijk
heid van het onderwijs, als zij vrees behoefde te
hebben voor bestraffing. Nooit had zij zich weten
in te houden, altijd had men haar gevleid, geprezen
en geliefkoosd, en zij had in ruime mate al de uit-
spanningen en vermaken van haren leeftijd genoten. —
Hoe zouden hare meesteressen dan iets op haar ver-
mogen? Nogtans, daar zij eene vrij goede inborst
-ocr page 10-
8
had, gaf zij zich niet aan buitensporigheden over,,
en leefde zij onopgemerkt onder hare gezellinnen.
Maar toen zij veertien jaar was geworden, groeide
zij zoo snel op, dat zij weldra onder de grootsten
van hare afdeeling geteld werd, en dat hare moeder
opgetogen was van vreugde, omdat zij nu niet meer
behoefde te bukken, om haar te omhelzen. Doch
bij al die schoone lichamelijke ontwikkeling, ging
Charlotte, naar het zedelijke, slechts vooruil in
eigen-liefde.
Ze moest plaats nemen onder de grooten. Die
dag was een dag van hoovaardigheid en vreugde.
Veertien jaar oud en reeds bij de grooten! Welk
eene spoedige verhooging! Een sterker brein zou
er van op den hol geraken!
In die kostschool waren evenwel de grooten niet
de besten. Hetzelfde vindt men overal, waar de
opvoeding niet den godsdienst tot grondslag heeft.
Zij bezaten niet meer de onschuld der kleinen en
den kinderlijken eenvoud der eerste jaren; zij had-
den geen lust meer in de onschuldige spelen der
kindschheid, en het schoolleven was haar een last.
Velen verveelden er zich tot den dood toe. Dewe-
reld had in hare hoofden reeds ijdele en verwaande
gedachten, verkeerde en onzinnige droombeelden in-
gang doen vinden, en hare harten vervuld met
minder loffelijke gevoelens, met onrustige verlangens,
met de onmatige zucht naar beuzelachtige vertoo-
ningen. Al hare gesprekken liepen over kleeding,
over modes, over bals, over huwelijken en huwe-
-ocr page 11-
9
lijks-aanzoeken; ten minste wanneer zij onder den
grooten hoop waren. Over meer vertrouwelijke ge-
sprekken zal ik liefst zwijgen.
Gij zult zeggen: wat deden dan de meesteressen?
Wel! Mevrouw de Directrice besprak het huishou-
den met hare keukenmeid, hield toezicht over hare
dienstboden, moest de ouders ontvangen en roemde
hun haar stelsel van opvoeding, of ging uit met
haren echtgenoot, om een bezoek af te leggen of
een partijtje bij te wonen.... Kwam haar dan ook
niet eenig verzet toe ? En had zij geene hulp-
onderwijzeressen, die haar bij hare dierbare school-
kinderen konden vervangen?
Wat deden dan de hulp-onderwijzeressen ? — Zij
verdienden geld, zoowel als hare overste, en zoch-
ten eveneens zich te vermaken, — zooveel zij konden.
Enkele goeden waren er onder, laten wij haar recht
wedervaren ; — doch er waren ook kleine zottinnen ,
[de naam is verdiend], vol ijdelheid en opgeblazenheid,
wier gesprekken en levenswijze niets stichtend»
hadden. Om zich bemind te maken, belastten zij
zich met allerlei kommissien. Daarbij hadden zij
hare gunstelingen, hare uitverkorenen, met wie zij
kleine klubjes vormden, waarin men over alles
handelde, waarin men uit verboden boeken voorlas,
waarin men plannen maakte voor een volgenden
uitgaansdag.
Charlotte bevond zich in deze nieuwe omgeving
al dadelijk op haar gemak; die zoo lichtzinnige en
wereldsche levenswijze viel geheel in haren smaak.
-ocr page 12-
10
Zóó spoedig wist zij den geest en de manieren
daarvan aan te nemen, dat hare ouders, reeds den
eersten dag, dat zij bij hen doorbracht, er van
ontstelden. Charlotte was niet meer dat lief en
aardig kind, dat met eene nietigheid zich bij hare
moeder kon vermaken, en haar al hare gedachten
toevertrouwde; — zij was eene preutsche dame
geworden, die vol was van zich zelve, die verlangde
uit te komen, die wilde gezien worden, die al de
manieren had van een beginnende kokette, \'t Was
in het oogloopend, hoezeer zij boven het gezelschap
harer oude bekenden, de voorkeur gaf aan dat van
jonge lieden van het andere geslacht, omdat dezen
haar komplimenljes maakten en haren hoogmoed
vleiden. Arme zottin! zij merkte niet, dat zij al
die vleierijen te danken had aan hare gemaaktheid,
en dat men achter haren rug met haar spotte.
Hare ouders, die verstandig genoeg waren om te
zien, waar dit heen moest, wilden haar de les op-
lezen; zij maakte zich boos, als iemand die in zijne
waardigheid gekrenkt wordt, en bleef den heelen dag
pruilen, om zich te wreken.
Herhaalde malen, bij alle bezoeken, die zij te
huis aflegde, moest zij hetzelfde hooren, doch al-
tijd zonder gevolg. Ten laatste ontstak haar vader
in gramschap en nam hij een krachtig besluit. Hij
ging naar de kostschool, vorderde zijne dochter en
hare goederen op, deed haar plaats nemen in een
rijtuig, en vervolgens in het spoor, en bracht haar
«elf in een gesticht van geestelijke zusters, dat op
-ocr page 13-
11
vijftig mijlen afstands van zijne woning gelegen
was. Bij het afscheid voegde hij haar toe: »zoodra
gij uw verstand en uwe vroegere eenvoudigheid
zult hebhen teruggekregen, zullen moeder en ik u
komen bezoeken." Daarna vertrok hij, en liet Ghar-
lotte huilen.
Heeft hij niet zeer goed gedaan? Wat had hij
te wachten van een meisje van zestien jaar, dat
reeds als eene volwassen jufvrouw zich durfde aan-
stellen, en niet meer verkoos te luisteren naar hare
ouders ?
Twee jaren later kwam zij terug, en, wijzer ge-
worden, lacht zij thans met hare eigene dwaasheid.
De goede zusters hadden haar, met behulp van
den H. Geest, tot het goede teruggebracht.
*
Hoezeer ware het te wenschen dat alle ouders
het voorbeeld van Gharlotte\'s vader volgden; en, in
plaats van er genoegen in te vinden, dat hunne
dochters reeds vroeg met gezellinnen boven hare
jaren omgaan en mededoen, integendeel krachtige
middelen te baat namen, om haar van bespottelijke
en verderfelijke manieren te genezen!
II.
Te laat groot.
Blijft zoo lang mogelijk kinderen, maar van die
eenvoudige en onschuldige kinderen, welke de Za-
-ocr page 14-
1-2
ligmaker zoozeer liefhad, en van welke Hij tot Zijne
leerlingen sprak: «wanneer gij niet gelijk wordt aan
deze kinderen, zult gij het rijk der Hemelen niet
ingaan." Met deze woorden immers wilde Hij hun
de onschuld, de nederigheid, de zachtmoedigheid,
de leerzaamheid, die waarlijk evangelische deugden,
aanprijzen. Vervolgens omhelsde en zegende Hij
die kleinen, wier onschuld met Zijne schoone ziel
zoowel overeen kwam.
Maar daarom beminde Hij hunne gebreken niet;
Hij gaf genoeg te verstaan, dat zij moesten op-
groeien in wijsheid en welgevalligheid, zoowel als
in jaren en lichaamsgrootte. Dit zelfde, jonge juf-
vrouwen, verlangt Hij ook van u. Bewaart de goede
hoedanigheden der kindschheid, maar ontdoet u van
de verkeerdheden der eerste jaren, en groeit op in
deugd, in kennis, in ware verdienstelijkheid voor
God en voor de menschen. Is dit niet het gansche
doel uwer opvoeding? Wacht dan niet om daaraan
te denken, tot dat ge twintig jaar zijt geworden.
Elisa is niet kwaad, maar men zou zeggen, dat
zij nog niet de jaren van verstand had bereikt. En
toch is zij reeds zestien jaar oud! Als gij haar
flinke lichaamsgestalte aanziet, zoudt gij haar haast
voor eene gehuwde vrouw aanzien; hare meestere»
heeft haar dan ook bij de grooten geplaatst. In weer-
wil daarvan is zij nogtans even lichtzinnig en even
-ocr page 15-
13
weinig nadenkend als een kind van acht jaar. Laten
wij alles zeggen: ze is zorgeloos, lui, onbezonnen,
wild en heeft bijgevolg niets geleerd; ze is vergeet-
achtig, onachtzaam en onordelijk, in haar gedrag,
in hare houding, in al hetgeen haar betreft.
De onordelijkheid is in geheel haar persoon te
lezen. Zie eens hoe dat gelaat uitkomt onder die
verwarde hairen; zie eens die verfonfaaide kleeding,
die inktvlakken op handen en kleeren, die zwarte
of afgebeten nagels, die schoenen, die maar half
aan den voet zitten, in één woord, al wat ge ziet,
geeft de grootste slordigheid te kennen.
Open eens haren lessenaar, en zie eens naar hare
boeken, hare schriften, hare werkdoos. De boeken
zijn zonder omslagen, de schrijfboeken zijn los en
verscheurd, alle andere voorwerpen zijn haast on-
bruikbaar. Hier en daar vindt ge een stuk papier
liggen, dat met de vreemdste figuren beklad is; ze
heeft, in die spotbeelden, ofwel hare meesteressen,
of wel hare medeleerlingen willen uitteekenen, en ze
heeft slechts de laffe en zoutelooze denkbeelden terug-
gegeven , die in haar armzalig brein zijn opgesloten.
Ze is juist niet afkeerig van opschik; ze houdt
er van zooveel als iemand, en ze plaagt hare moeder
aanhoudend, om nieuwe kleed eren en wel om de
allerschoonste. Maar heeft zij ze ééns aangehad,
dan zijn ze vuil, en zij bekommert er zich ook niet
meer over.
Hare meesteressen mogen vrij aanmerkingen maken
op haar gedrag, en haar zelfs openlijke vernede-
-ocr page 16-
u
ringen doen ondergaan, zij wordt er niets minder
zorgeloos om. Zij wordt schaamrood, doet een oogen-
blik of zij huilt, grijnst eens, doch twee minuten
daarna begint ze weer te lachen, en te spelen met
die naast haar zitten, of, als niemand met haar te
doen wil hebben, geheel alleen.
Zij leert niets; zelfs kan zij niet eens spellen.
Ondervraagt gij haar over spraakkunst, dan geeft
zij zotheden ten antwoord. Beproeft gij hare kennis
van geschiedenis of aardrijkskunde, dan zal zij van
Napoleon een Keizer uit de middeleeuwen maken,
en de hoofdstad van Peru voor de hoofdstad van
Denemarken nemen; niet eens zal ze weten, wat
de kinderen op straat weten.
Dat is onze Elisa. Ik herhaal het nog ééns: ze
is reeds zestien jaar geworden. Welke schande!...
Wordt groot, jonge jufvrouwen, maar vooral naar
het verstand en naar het hart. Duldt niet dat men
ooit van u kunne zeggen: groot van gestalte, maar
klein van verstand; veel schijn, maar weinig werke-
lijkheid. Groeit uwe jaren vooruit door wijsheid en
degelijkheid.
III.
De rijke erfgename.
Een schoone naam is een rijk erfdeel; wanneer
men er geldelijk vermogen bij heeft, is \'t het hoogste
wat de wereld kent.
-ocr page 17-
15
De rede zegt ons evenwel, dat persoonlijke ver-
dienste hooger te schatten is dan alle uiterlijke
voorrechten. Maar wordt er wel naar de rede ge-
luisterd, wanneer de hoogmoed en de geldzucht
spreken, en alle andere hartstochten hare goedkeu-
ring geven?
Het geloof leert ons ook, dat aanzien en rijk-
dommen geene zegeningen zijn, en dat de Zalig-
maker deze verschrikkelijke bedreiging daar tegen
heeft uitgesproken. »Wee U, rijken, die verza-
digd zijt met wellusten, en die hier beneden uwe
vertroosting hebt! Zalig veeleer de armen en die
weenen; want hun behoort het rijk der hemelen."
Dit komt daar van daan, omdat uit de rijkdom-
men, van zelve, als uit eene bron, hoogmoed,
hardvochtigheid, luiheid, zucht naar zinnelijke ge-
nietingen ontspringen, welke ondeugden lijnrecht in
strijd zijn met den geest des christendoms.
Maar is er ook iets schooners dan eene edele en
aanzienlijke jonkvrouw, die door het geloof nederigT
zachtmoedig, minzaam leert zijn, en zich zelve als
vergeet, — die uit christelijke naastenliefde hare
prachtig gemeubelde salons verlaat, om zich te be-
geven naar de woning der armen, naar het bed
van een behoeftigen zieke? Zóó verzoent zich de
rijkdom met God en met de menschen.
Nu, zulke bewonderenswaardige voorbeelden zijn
niet zeldzaam. Gij zult ze aantreffen, jonge dames,
in uwe eigen familie, of ten minste in uwe nabij-
heid. Leert ze navolgen.
-ocr page 18-
16
Eugénie is van zeer hooge geboorte: eerbewijzingen,
geldelijk vermogen, vleierijen en vermaken zullen
haar niet ontbreken. Zij weet het maar al te goed.
Reeds op de kostschool, deed zij het hare gezel-
linnen gevoelen, door uit de hoogte op haar neer
te zien; hare verwaandheid is slechts toegenomen,
sedert zij hare intrede in de wereld gedaan heeft,
Wanneer gij haar in hare vrouwelijke waardig-
heid van achttien jaren ziet voor den dag komen,
dan is het of ge een tooneel-koningin meent te zien,
omgeven van al hare voorouders. Op haar voor-
hoofd staat te lezen: Ik ben de eenige dochter van
den hertog A., zoon van den Prins B., kleinzoon
van den Maarschalk C., die afstamde van de heeren
D. D., welke koninklijk bloed in hunne aderen hadden;
en, van moederszijde ben ik afkomstig van Graaf
E., zoon van Graaf F., kleinzoon van Baron G.
achterkleinzoon van Jonkheer H., die van overgroot
moederszijde afstamde van het Doorluchtige Geslacht,
dat een zijner voorouders telde bij het beleg van
Troje, waar hij eene der honderd schoondochters
van Koningin Hecuba ten huwelijk had ontvangen.
Welk eene oudheid! knielt neer, gij allen, die
maar van gisteren zijt, en kust den grond, die
alléén ouder is.
Hiermede is nog niet alles gezegd: zij is erfge-
name van twaalf kasteelen, van vijftien heerlijkheden
-ocr page 19-
17
\\an dertig paarden en rijtuigen, van vijfhonderd
bedienden, van duizend pachters, van twee duizend
stuks hoornvee, van, ik weet niet hoe veel, vijvers
en bosschen, allen even rijk aan visschen en pa-
trijzen. Oordeel nu welke waarde zij heeft. Ze is
voor zich zelve ten volle overtuigd, dat geene en-
kele dame, in een omtrek van vijftig mijlen, met
haar kan vergeleken worden.
Mejufvrouw, mag een eenvoudig sterveling als
ik, de vrijheid nemen u eene vraag te doen: Zoudt
gij minder waard zijn, wanneer gij geboren waart
onder het nederig dak van een uwer pachters, en
wanneer gij in plaats met van kostbare kleederen,
bedekt waart met lompen, maar in uw hart een
schat van nederigheid bezat?.... Ge wordt schaam-
rood? Daaruit blijkt dat gij uw geloof en uw gezond
verstand nog niet verloren hebt. Maar wees op uwe
hoede: wanneer gij niet nederig en ootmoedig wordt,
dan zal de dochter van een der minsten uwer pachters,
die ik ken en die eene heilige is, in den hemel eene
hoogere plaats krijgen dan gij. Daarbij is het niet
eens zeker, dat gij er in zult komen, in weerwil
van al uwe gebeden, wanneer gij den breeden weg
volgt; want de poort des hemels is veel te eng
voor eene zoo wijde krinoline en voor zoo groote
equipage.
Gij lacht er mede, damesP Hebt medelijden met
haar. Gij weet niet, wat het voor een dametje van
achttien jaren te zeggen is, om niet duizelig te
worden, wanneer zij weet, dat zij zoo rijk is,
2
-ocr page 20-
18
wanneer zij zich zoo geëerd en gevleid ziel, wan-
neer talrijke bedienden voor haar buigen, alsof zij
eene godheid ware, wanneer een nog grooter getal
van aanbidders wedijveren om hare hand, om niet
te zeggen, om haar vermogen. Mocht ge ooit zel-
ven ook eens in zulk geval komen, vrees dan alle—
zins voor uwe ijdelheid en uwe zwakheid.
Clara is niet van adel, maar zij is de dochter-
van iemand, die van niets schatrijk is geworden,
en zij is er te trotscher om. Hare familie bewoont
een paleis, waar de uiterste weelde schittert; een
aanzienlijk getal bedienden, een menigte bezoekers,
vleiers en tafelvrienden, doen het op eene kleine
hofhouding gelijken. Alle soorten van vermaken vindt
men er in overvloed.
Van haar zelve was Clara geen zottin, maar zij
werd het door de omstandigheden; op een leeftijd
van achttien jaar is zij zooveel niet waard, als op
dien van twaalf. Haar verstand en haar hart bezat
geen degelijkheid en geen moed genoeg, om het
spoor niet bijster te worden.
Haar vader was een klein bankiertje, die door
de fortuin in de hoogte was getild. Houd U of ge
het niet weet; spreek er haar niet over, en zij zal
het zich niet meer herinneren. Maak haar liever
een of ander kompliment, laat hare ijdelheid begaan,
en luister dan eens: zij zal u wijs willen maken»
-ocr page 21-
19
dat haar grootvader, (zij heeft immers ook voor-
ouders!) minister is geweest. — Wel drommelsch! —
En dat hij buitengewone zaken verricht heeft, die
de bewondering van het Hof en van het geheele
land uitmaakten. — Dat spreekt van zelf! — Dat
hare grootmoeder eene dame was van de koningin. —
Kijk, kijk! — En dat zij den grootsten invloed be-
zat op Hare Majesteit. — Wat gaat dat crescendo,
jufvrouw Clara! — Dat hare ouders eveneens zeer
gezien zijn aan het hof. Dat zij van tijd tot tijd
bij den koning worden toegelaten. En ten slotte,
dat jufvrouw Clara zelve, de vereerende onderschei-
ding genoten heeft van te dansen met den kroon-
prins. — O, jufvrouw, als dat waar is, moest ge
maar sterven, anders mocht ge soms nog eens van
die al te groote hoogte afdalen.
Ge kunt denken, of die goede Clara zich voor
een verdienstelijk personaadje aanziet, en of ze u
weinig eer aandoet, met u den vertrouwde te maken
van hare eervolle geheimen.
IV.
De Burgerdochter.
Dit is de niet zeer eervolle benaming, waarmede
sommige door de fortuin rijkelijk begunstigde dames,
die met schitterende equipages zich op straat ver-
toonen, hare eenvoudige zusters aanduiden, die te
voet gaan. Zij toonen al zeer weinig den hoogen
-ocr page 22-
20
sland waardig te zijn, waartoe de Voorzienigheid
haar verhief.
De burgerdochter, die zich daardoor gekwetst
gevoelt, heeft reden om te vragen, of die opge-
schikte poppen, die in hare koetsen ten toon ge-
steld liggen, alsof het artikelen waren uit een
mode-winkel, wel zooveel waard zijn, als de ar-
beidzame meisjes, op welke zij met minachting ne-
derzien; — of hoovaardige lediggangsters, die niets
anders geleerd hebben, dan parade te maken in
een rijtuig of in een salon, dan lachen en mallen,
feesthouden en dansen, en zich door slaven te doen
dienen, eenig recht bezitten diegenen te beleedigen,
welke geleerd hebben te arbeiden, die zich beheN
pen kunnen zonder bedienden, die niemand anders
noodig hebben en die van nut zijn in haar gezin; —
ja zelfs, of het niet zou kunnen gebeuren, bij een
geheelen omkeer der fortuin, dat zij eenvoudige
burgerdochlers van noode hadden, al was het maar
alléén, om haar te leeren, hoe zij soep moeten koken.
Daar is bitterheid in die opmerkingen; maar men
moest geen aanleiding geven tot zulke opmerkingen.
De dames van den tweeden en van den derden
rang bezitten eigenliefde en zijn dikwijls ijverzuch-
tig. Zulk eene zal soms met verachting den naam
van eene voorname dame uitspreken, en zou de
helft van haar leven en misschien wel hare eer er
voor over hebben, om van adel te zijn. Eene an-
dere, die hevig uitvaart tegen de weelde en de
weekheid der rijken, droomt van niets dan van
-ocr page 23-
21
schoone kleederen, en heeft geene andere zucht
dan naar de verderfelijke genietingen der ledigheid.
O, wanneer de mond altijd uitsprak, wat er in het
hart omgaat, hoeveel oneenigheden zouden niet on-
middelijk ophouden, en hoeveel aangezichten zouden
niet met schaamte overdekt worden!
De burgerdochters moeten evenwel, ook op hare
beurt, de waarheid willen hooren: mag men het
haar vergeven, dat zij dwaas genoeg zijn, om zich
boven haren stand te willen verheffen ? Zij willen
even goed de rijke dames naapen, als deze het de
adelijke jonkvrouwen doen! O menschelijke natuur!
Niemand is tegenwoordig met zijnen stand tevreden.
De kleinste grondbezitter doet alsof hij een aanzien-
lijk edelman is, en verlangt dat zijne dochter gekleed
ga, als de dochter van den burgemeester of den
goeverneur.
Dorette is de dochter van tamelijk welgestelde
ouders, die echter met meer kinderen bezwaard
zijn. Als de oudste, en daar zij een zeer goed
voorkomen heeft, hebbon hare ouders hel hoog
met haar op. Ongelukkig echter voor haar, laten
dezen haar al te veel vrijheid. In plaats immers van
hare ijdelheid tegen te gaan, in plaats van haar
aan eene eenvoudige levenswijze en huiselijken ar-
beid te gewennen, in plaats van haar eene opvoe-
ding te geven, die met haar vermogen overeenkomt, —
-ocr page 24-
•2-2
moedigen zij hare zucht voor opschik en kleeding
aan; zij vleien en streelen hare ijdelheid in alle op-
zichten, en laten zelfs gaarne toe, dat anderen in
hunne tegenwoordigheid hare dochter een kompli-
ment maken over haar goed voorkomen.
Verwondert het u na dit alles, dat Dorette reeds
op een leeftijd van achttien jaar, niettegenstaande
zij pas sedert twee jaren het Gesticht der Zusters,
waar zij zich zeer godsdienstig en voorbeeldig ge-
droeg, verlaten heeft, eene eerste kokette is gewor-
den? Kan het ook maar eenigzins bevreemden,
dat men met hare trotsche houding, met hare altijd
even gesoigneerde kleeding, met hare fijne handjes,
die altijd in glacé handschoenen zitten, achter haren
rug den spot drijft, en van haar zegt, dathetjam-
mer is, dat zij van geboorte geen gravin of barones
is? Is het wonder, dal zij onverstandig genoeg is,
om met verachting op hare vriendinnen neder te
zien, die zeker meer verdienste bezitten dan zij,
alleen omdat deze zich eenvoudiger voordoen, en
in plaats van altijd te willen uitgaan om gezien te
worden, gelijk zij, integendeel haar genoegen vin-
den in nuttigen arbeid en huiselijke bezigheden?
Wat is er voor Dorette van zulk eene opvoeding
te wachten? Gewis geen gelukkige toekomst. Welk
verstandig jong mensch zal zoo dwaas zijn Dorette
lot echtgenoote te verlangen? En welk eene echt-
genoote, welk eene moeder belooft ook Dorette te
zullen worden ?
\'t Is waar, \'t is niet zoozeer hare schuld, als die
-ocr page 25-
23
harer ouders, aan wie dikwijls genoeg het verkeerde
dier opvoeding is onder het oog gebracht; doch,
moge ook Dorette al niet geheel en al schuldig zijn,
niemand zal daarom hare ijdele verwaandheid ge-
heel door de vingers zien, en haar van alle schuld
vrijspreken.
Mochten haar deze regels ooit onder de oogen
komen, zij passé die op zich zelve toe, en trachte
zich te verbeteren, eer het te laat is. Zij herinnere
zich de lessen, die haar door hare meesteressen,
en licht ook door een of ander waren vriend gege-
ven zijn, en oefene zich in nederigheid, opdat zij
daardoor en voor zich zelve gelukkiger, en nuttiger
voor anderen worde.
Eliza is maar eene naaister, doch zij heeft een
flink voorkomen en een zeer goed uiterlijk. Wan-
neer gij haar ziet op Zon- en Feestdagen, zoudt
gij haar aanzien voor de jonge gravin V., die op
haar rijtuig wacht; zoo rijk is zij gekleed, zoo
zwierig is zij opgeschikt, en zoo trotsch is hare
houding. Alles wat zij bezit, en zelfs meer dan
zij betaald heeft, draagt zij op haar hoofd of aan
haren rug; in één oogslag ziet gij haar geheele fortuin.
Wanneer u de lust eens bekroop, om te gaan
zien waar zulk eene schitterende juffer te huis hoort,
zoudt ge verstomd staan. Gelijk aan den prachligen
vlinder, die door eene wondere gedaanteverwisseling
-ocr page 26-
u
uit het nietige overblijfsel eener rups voortkomt r
laat ook zij in dat enge verblijf niets achter dan
eenige lompen en een bed van stroo.
Wilt gij haar genoegen doen, en haar verbeteren,
breng ze dan eens op eene deftige partij: zij zal
daar niet op hare plaats zijn, zij zal verlegen staan,
en alles even linksch doen, en niet eens weten
waar zij met hare handen moet blijven, of hoe zij
hare voeten moet neerzetten. Laat haar eens spre-
ken: haar holle of pieperige stem, haar ongekuischte
taal, hare eenvoudige denkbeelden, zullen ijselijk
afsteken bij hare kleeding, en zullen het aan ieder-
een duidelijk maken, hoe bespottelijk het is zijne
natuur te willen dwingen.
In eene eeuw, waarin de ijdelheid zoo algemeen
is, ziet men, zelfs bij de geringste en armste jonge
dochters uit de volksklasse, een weinig opschik en
weelde door de vingers; maar wat men bij niemand
door de vingers ziet, dat is: al te overdadige uitga-
ven in kleeding, en bespottelijke aanmatigingen.
Kind uit het volk, schaam u niet over uwen stand;
geloof mij, dat alle verstandige lieden, en zulken
zijn er meer, dan men wellicht denkt, recht zullen
laten wedervaren aan uwe deugden en aan uwe
verdiensten!
-ocr page 27-
25
V.
De jonge dame, die zich verbeeldt, mooi
te zijn-
Een mooi gezichtje, jonge dames, is misschien
wel een ongeluk voor het vrouwelijk geslacht. Wat
zegt gij er van?
Gij komt hier tegen op, alsof ik eene godslaste-
ring uitsprak! Dat verwachtte ik. Ik voor mij, ik
kan het niet van mij verkrijgen, om medelijden te
hebben met een jong meisje, dat van schoonheid
verstoken is. Van hoevele ijdele begoochelingen is
zulk eene niet bevrijd!
Wanneer ik al de lafheden en zotheden wilde op\'
noemen, welke, alsof het zoo hoorde, gewoonlijk
aan de schoonheid ten deel vallen, dan zou ik mis-
schien uwe eigenliefde in hare overtuiging doen
wankelen. Maar waartoe zou het dienen ? Gij
kunt aan uw gelaat en aan uw lichaamsvorm niets
veranderen. Behoud dan de voorrechten, die de
Hemel u geschonken heeft, en maak er geen ander
gebruik van, dan volgens de inzichten van God;
zijt gij integendeel minder begunstigd dan anderen,
om uwe eigene woorden te gebruiken, bekommer
u daar niet over, maar wees er veel eer blijde om.
Uw Vader, die in den hemel is, stelt alléén prijs
op de schoonheid uwer ziel, en zal slechts zijne
hemelsche kroon schenken aan uwe deugd.
Weest allen eens openhartig, en komt er eens
-ocr page 28-
26
recht voor uit, dat ge bijzonder veel aanleg hebt
voor ijdelheid. Hebt ge daar iets tegen ? Dan is
het ten onrechte, want \'t is de uitspraak van alle tijden.
Niets evenwel geeft aan dien gevaarlijken harts-
locht meer voedsel dan lichaamlijke schoonheid,
\'t Is genoeg voor u, ja, \'t is meer dan genoeg,
dat Gij een flinke gestalte, een mooi gezichtje»
zwart haar, of zelfs maar een paar mooie oogen,
een mooien mond of een mooien neus hebt, — en
de ijdelheid heeft U reeds beet; bezit gij bij dit
alles nog eene of andere begaafdheid, al is het ook
niets meer dan wat te kunnen zingen of tamelijk te
dansen, dan geeft gij u aan de vleiendste droomen
over, en gij beheerscht de gansche wereld door de
macht uwer bekoorlijkheden. Ik ken er verschei»
denen, die door hare ijdele verbeelding zich zoozeer
lieten medesiepen, dat zij zich door een geheel
volk lieten huldigen, en op eenen troon plaats
namen. O ijdelheid der ijdelheden!
Jeannelte heeft altijd den naam gehad van schoon
Ie zijn, en zij heeft er ook nooit aan getwijfeld:
hare moeder zeide het haar reeds, toen zij nog in
den wieg lag, terwijl zij haar kuste; de kinder»
meiden, die haar eiken dag met strikjes en lintjes
opschikten, hebben hel haar gedurig herhaald, en
haar eigen oogen hebben het haar honderdmaal
meer en honderdmaal beter gezegd: zij is er dus
-ocr page 29-
w>7
ten volle van overtuigd, en ten zeerste mede inge-
nomen; vóór alles tracht zij er zooveel mogelijk
partij van te trekken.
Zie haar eens voor den spiegel slaan, hoe zij
hare beeltenis beschouwt en die met liefde toelacht,
hoe zij een haartje, dat niet in het gelid zit, recht
strijkt, hoe lief zij haren hals omdraait, hoe zij
zich oefent in bevallige wendingen, en hoe zij haar
geheel kostbaar persoontje bewondert. Wat is zij
met zich zelve in haar schik! O, welk wonder
van een meisje !
Toch heeft zij een klein hartzeer, of, om beter
de waarheid te zeggen, een zeer gevoelig hartzeer,
ïk wil u dit in het geheim zeggen: spreek er al-
thans niet van: ge zoudt haar nog meer verdriet
aandoen. Misschien hebt gij opgemerkt, dat zij
onder het rechteroog, dicht bij den neus, een
bruin stipje heeft: \'t is een moedervlek, die door
niets kan weggenomen worden. Zij zelve heeft ze
maar al te goed gezien. Hoe jammer ook, een
zwart vlekje op zulk een mooi gezichtje!
Ge zult nooit raden, wat zij al niet heeft aange-
wend, om dat vlekje te verdrijven of ten minste
minder zichtbaar te maken. IJdele pogingen 1 niets
mocht baten.... Men wil zelfs, dat zij eene bede-
vaart naar Kevelaar gedaan heeft, om die zoo ge-
wenschte gunst te erlangen. Maar helaas! Onze-
Lieve" Vrouw van Kevelaar heeft niet goed kunnen
vinden, om voor Jeannetle een wonder te verrichten.
Ge lacht wellicht, jonge dames, met zulke on-
-ocr page 30-
28
noozele, kinderachtige en kleingeestige ijdelheid!
Doch hoevelen ken ik niet, die misschien op dit
punt nog erger zijn dan Jeannette! Hoevelen zijn
er niet, die tien, twintig jaren levens zouden willen
geven, wanneer zij daardoor verkrijgen konden,
dat zij bij voorbeeld, wat meer of wat minder
kleur, wat meer of wat minder gezetheid hadden,
dat zij, op eene of andere plaats van hun gezichtjes
met geen wratje, geen hairtjes, geen stipjes, en al
dergelijke beuzelingen, die niemand ziet, gestraft
waren!
Ge zult het misschien niet heel liefderijk van mij
vinden, dames, maar ik zou het Onze Lieve-Vrouw
gansch niet kwalijk genomen hebben, wanneer zij
Jeannette, en al dergelijke nufjes, om haar alle
reden van ijdelheid te ontnemen, met de pokken
naar huis had gezonden. Denkt gij er ook zóó
niet over?
Heeft Jeannette geen andere verdienste? O zeker!
Zij kent muziek; dat wil zeggen: zij heeft een tijd
lang piano-lessen genomen, gelijk zoovele dametjes
in onze dagen, en kan vrij wel eene of andere
polka of mazurka spelen. Daar zij rijk en schoon
is, en gaarne geprezen wil zijn, vindt zij bijval van
sommigen, die altijd roepen: Bravo, zeer wel, per-
fekt! Zij laat zich heel wat op hare kunst voorstaan r
en het ontbreekt haar aan niets anders dan aan
tijd, om eene virtuose te worden.... Hiermede
troost zij zich, dat zij niet kan zingen. Want de
hemel, die haar de vederen van de pauw heeft
-ocr page 31-
29
geschonken, heeft haar de stem van den nachtegaal
onthouden. Ten gevolge hiervan heeft zij weinig
achting voor den zang, en zij verwondert er zich
over, dat wel opgevoede dames daarvan werk kun-
nen maken. 0, jufvrouw Jeannette !
Daarentegen munt zij uit in geestigheid in gezel-
schappen; zij weet zeer goed te praten, heeft bui-
tengemeen goed slach om iets te vertellen, en ont-
vangt en maakt veel komplimenten. Zij luistert met
buitengewoon veel gratie, en maakt zich zeer be-
hendig een gunstig oogenblik ten nutte, om de
bewondering van den spreker onder, een ander
opzicht gaande te maken. Zij neemt eene prachtige
houding aan, laat haar lief gelaat, haar bevallig
lachje, haar witte tanden, haar mooie handjes,
haar fijn voetje, haar flinken leest en al de beval-
ligheden van haar persoon uitkomen. Zij zegepraalt
in haar binnenste, en zegt bij zich zelve: wat moet
mij iedereen wel beminnelijk vinden!
Jeannette, wil ik u eens antwoorden, en u eens
zeggen, hoe men u vindt. De heele wereld, zonder
uitzondering, vindt u hoovaardig, aanmatigend, be-
geerig naar ijdele loftuitingen, en niemand bijna
heeft eenige achting voor u. Die u liefhebben,
maken zich ongerust over uwe lichtzinnigheid en
over uwe overdreven behaagzucht. Die geen liefde
voor u hebben, lachen u uit en steken den draak
met u achter uwen rug, al hebben zij u misschien
een oogenblik te voren met laffe en kinderachtige
vleitaal bejegend. Als men negentien of twintig jaar
-ocr page 32-
30
oud is, behoorde men meer verstand te hebben,
en meer zedigheid en bescheidenheid te bezitten.
Ge kunt boos worden, als ge wilt, omdat ik u dit
zeg, maar ge zult dan toch, ten minste ééns in
uw leven, de waarheid gehoord hebben.
Gelukkig ware het voor u, zoo die waarheid,
welke u zeker reeds meermalen, door een of ander
trouwen vriend is voorgehouden, ingang vond in
uw hart, en gij u aangespoord gevoeldet, ommeer
acht te geven op nuttige kennis en deugd, dan op
Jichaamlijke schoonheid, die even als eene bloem,
spoedig verwelkt en vergaat.
VI.
De praatzieke jonge dame.
Mathilda is praatziek: dat is haar hoofdgebrek.
Wanneer zij met twee dames van haar soort
bijeen is, dan is het u of hooren en zien vergaat:
allen praten te gelijk, en met zulk een vloed van
woorden, dat het onmogelijk is, één woordje er
tusschen te krijgen. Ge zijt verplicht, om even als
zij te doen, en een kwartet er van te maken.
Knoopen zij op een partijtje een afzonderlijk ge-
sprek met u aan, dan zijt ge ongelukkig; ge hebt
aan uw twee ooren niet genoeg, het hoofd begint
u te draaien, ge bezwijkt onder die hagelbui van
woorden, als ge niet heel gezwind uw hoed opzet,
en in allerijl het hazenpad kiest.
-ocr page 33-
31
Nooit heb ik zoo goed begrepen, hoe nauwkeurig
Salomon dit soort van volkje had nagegaan, als hij
eene praatzieke vrouw vergelijkt bij een dak, dat
vol gaten is, waardoor de regen op uw hoofd ne-
dervalt, als door eene zeef. Zie dat ge zoo spoedig
mogelijk wegkomt.
Wat hebben die dames dan toch wel voor bijzon-
dere zaken te verhandelen? — \'t Is over de vreemde
manieren van jufvrouw Eliza, hare vriendin, dat
zij spreken, over de aanmatigingen van hare meiden
of naaisters, over de eenvoudigheid of de godsvrucht
van Theodora, hare nicht, over Jan en alleman, in
één woord, over u, over mij, over den pastoor
nog wel, en niet het minst over haren biechtvader!
En wat hebben zij dan nog van al die personen
te vertellen? Kwaadsprekerijen, slechte vermoedens,
praatjes, die zij op straat hebben opgeloopen.....
wat zeg ik ? alles wat hun in de gedachte komt,
rijp en groen. Zeer zelden vinden zij er genoegen
in, om iets goeds van haren evennaaste te zeggen;
dit kapittel hebben zij altijd in weinig woorden af-
gehandeld.
Mathilda, ik heb u nog heel klein gekend, luister
eens naar mij: ge zijt niet kwaad van inborst,
maar ge zult het worden. De zucht tol kwaad-
spreken en bevitten zal uw karakter bederven, zij
zal u medesiepen tot groote onrechtvaardigheden,
zij zal u gehaat maken bij al uwe kennissen, en u
Gods straffen op den hals halen; want God, gelijk
de H. Schrift zegt, verfoeit de addertongen.
-ocr page 34-
32
—  Maar ik heb daar geen erg in, \'t is maar om
te lachen, dat ik iets vertel.
—  En gij haalt uwe beste vriendinnen door den
hekel.
—  Men moet mijne woorden zoo ernstig niet op-
nemen.
—  Dus, men moet u voor eene zotlin aanzien,
en u verachten?
—  Dat zeg ik niet.
—  Gij zijt meer dan onbezonnen. Slechts kort
geleden nog, hebt gij zooveel onvoorzichtige praal»
jes over Jufvrouw D. uitgestrooid, dat haar huwelijk
is afgesprongen, en dat Mijnheer D. het er niet bij
zal laten, maar u rekenschap zal vragen van uwe
gezegden. Wat zult gij hem antwoorden?
—  Wat zegt ge? Is dat waar? Ik heb zoo
goed als niets gezegd..... ik heb schertsende ge-
sproken .... Maar ik wil met dien Mijnheer niet te
doen hebben. Wat moet ik hem zeggen?
—  Gij kunt hem zeggen, wat gij wilt: dat is
uwe zaak. Daarbij, gij hebt aan zeker iemand al
de kleine fouten van uwe oud-tante blootgelegd, en
die persoon heeft niet kunnen zwijgen. Alles is
uitgelekt, en ik heb hooren zeggen, dat de goede
tante bittere tranen gestort heeft, en gezworen heeft
haar testament te zullen veranderen.
— Groote hemel! En zij had mij alles gemaakt...
Weet gij Hat wel P Hoe kan zoo iets uitkomen ?
Ik had het slechts aan één enkele persoon gezegd,
en nog wel onder de stipste geheimhouding. Is
-ocr page 35-
33
liet mogelijk, dat men mij zoo trouweloos behan-
deld heeft?
—  Hoe kunt gij over de onbescheidenheid van
anderen verwonderd zijn, terwijl gij zelve uwen mond
niet kunt houden?
—  Welk een ongeluk!
—  Zulke lessen hadt gij juist noodig, om ver-
standiger te leeren zijn en u te verbeteren. Ga
voort met praten en babbelen, en eiken dag zullen
nieuwe onaangenaamheden u straffen voor uwe
praatzucht. Waarmede men zondigt, daarmede wordt
men gestraft.
VII.
De gevoelige jonge dame
Caroline laat zich altijd door haar gevoel mede-
slepen : zij is overdreven gevoelig. Zij is geboren
met een verheven verstand, een goed hart, eene
groote ziel en een gevoelig gemoed; maar hare ver-
beelding is altijd te levendig en haar karakter min
of meer buitensporig geweest, zoodat zij alles over-
dreef. Met uitmuntende hoedanigheden begaafd,
maakte zij zich toch dikwijls bespottelijk.
Zij was niettemin zoo goedaardig, zoo minzaam
en zoo ongekunsteld, dat men het haar vergaf, en
haar van harte liefhad. Ernstiger, dan men van
haren leeftijd zou verwachten, versmaadde zij de
kleingeestige vermaken engde grillige zotheden der
3
-ocr page 36-
34
mode; eenvoudig was zij in hare kleeding en hare
manieren, vertrouwelijk in hare gesprekken, en
edelmoedig in hare handelwijze. Haar verstand was
geopend voor alle verhevene gedachten, en haar
hart voor de schoonste offers. Vooral had zij er
behoefte aan, om te beminnen en om wederkeerig
bemind te worden-----Rein als een engel, verdiende
zij in werkelijkheid de genegenheid, die zij zocht
door wegschenking der hare.
Ongelukkig Kind! zij was onbekend met de ge-
varen, die een bedriegelijke en trouwelooze wereld
onder de schreden dier vurige en vertrouwvolle na-
turen doet ontspruiten; zij wist niet, dat de wereld
haar zou toelachen, om haar te misleiden, en dat
zij liefde zou veinzen, hoewel verteerd door eigen-
baat. Al te vroeg moest zij op eene wreede wijze
leeren, dat een hart, gelijk het hare, zelden be-
grepen en zelden met wederliefde vergolden wordt.
Men zal den spot drijven met hare openhartigheid
en hare edelmoedige gevoelens, men zal haar uit-
lachen om hare beste voornemens, en, niettegen-
staande hare werkelijk goede bedoelingen, zullen
hare kleine gebreken ten mikpunt dienen voor de
spotternijen van den grooten hoop van alledaagsche
karakters.
Had zij God gekend, gelijk Hij verdient gekend
te worden, en had zij hare smachtende ziel naar
Hem gewend, in dien afgrond van liefde, zou zij,
het waardige voedsel harer verlangens gevonden,
en zich schadeioos gesteld hebben voor de versma-
-ocr page 37-
35
ding der wereld. Verlicht en geleid door het ge-
loof, door eene onvergankelijke hoop gesteund, en
bekend gemaakt met de wijze, waarop zij de be-
geerten haars harten moest matigen, en de gebreken
harer natuur overwinnen, had zij een dier moedige
vrouwen kunnen worden, die de heldinnen zijn
der liefde.
Ongelukkig genoeg had zij echter van hare moe-
der, slechts eenige oppervlakkige begrippen van
eene beginsellooze godsdienstigheid opgedaan, en
had zij hare opvoeding genoten, in een dier huizen
waar de godsdienst alléén op het programma staat,
om aan de ouders voldoening te geven ; zij was dus
onbekend met het geheim der hemelsche verlroos-
tingen, en van het eenig geluk, dat na de teleur-
stellingen des levens overblijft.
Wat is er gebeurd? De gevoelige Caroline zocht
bij de schepselen, wat God alléén haar geven kon;
gehoor gevende aan de aangeborene genegenheid
haars harten, heeft zij vriendinnen willen hebben,
heeft zij zich op dezer vriendschap verlaten, wei-
licht te veel toegegeven aan de aandrift van hare
inborst, en zeer spoedig reeds gevoelde zij, dat er
eene verkoeling plaats had, dat men haar vreemd,
vervelend en hinderlijk vond; zij moest het gewaar
worden, hoe men met haar spotte, haar verachtte
en eindelijk besloten had haar te ontwijken. Ge
kunt u haar verdriet en hare wanhoop verbeelden!
Hoeveel tranen heeft zij niet gestort, en welke ake-
lige inbeeldingen hebben niet haar hoofd gefolterd!
-ocr page 38-
30
Uit hartzeer en verveling, begon zij te lezen.
De boeken, zoo sprak zij bij zich zelve, zullen mij
toch niet trouweloos behandelen. Het ongelukkig
meisje vond zich bedrogen: nog erger dan hare
vriendinnen, zouden de boeken haar verraden.
Zij had het ongeluk zich aan de lezing van Romans
over te geven, omdat deze vol leeder gevoel zijn,
en meer met haren smaak overeenkwamen. Helaas!
niets was voor haar gevaarlijker. In plaats van
aan hare buitensporige verbeelding paal en perk te
stellen, openden zij haar een gezichteinder zonder
grenzen, en voerden zij haar door de wolken heen,
in belooverde gewesten, waar niets dan leugen en
bedrog gevonden wordt. Na ééns die wereld van
hartstochtelijke droomerijen te hebben betreden,
was Caroline niet enkel meer een gevoelig meisje,
maar zij werd eene zoltin.
Dagen en nachten brengt zij nu door, met den-
ken aan de verdichte gebeurtenissen harer romans,
met welker ingebeelde helden zij dweept. Zij be-
weent hunne ongelukken, meer dan zij ooit de
wezenlijkste rampen zal beweenen, en blijft soms
geheele weken treurig.
Soms hoort men haar hare fkamer op en neer
wandelen, wanneer zij reeds lang ter ruste had
moeten zijn, terwijl zij roept of zingt, en alléén
de rollen van een of ander tooneelspel voordraagt.
Eens riep zij des nachts* >Zij is dood, zij is dood!
»Men staat op, loopt naar hare kamer, en vraagt:
»Wie dan? — De ongelukkige Aspasia," was het
-ocr page 39-
37
antwoord. Deze was de heldin van een roman,
welken zij dien dag als verslonden had.
In het achtenswaardigste gezelschap is zij ver-
strooid en droomerig ; aan de gesprekken neemt zij
geen deel. Met den geest is zij daar niet aanwezig,
maar zweeft zij naar eene of andere verre streek,
in gezelschap van gelukzoekers, in wier verdichte
lotgevallen zij, meer dan in iets anders, belang
stelt. Spreekt gij met haar, zij luistert niet; ge
zijt verplicht haar bij den mouw te trekken, om
ze tot het gesprek en tot haren plicht terug te
brengen.
Ze is menschenschuw en doorgaans droefgeestig;
ze houdt meer van de eenzaamheid, dan van het
aangenaamste gezelschap. Waarom? Om zich
ongestoord aan hare droomerijen te kunnen over-
geven, om akelige geschiedenissen zich voor den
geest te brengen, om zich goed te doen aan inge-
beelde genoegens of smarten.
Die haar in die soort van ijlhoofdigheid zien,
vragen zich af of zij haar verstand niet heeft verloren.
Helaas! het scheelt niet veel; en zij heeft dit aan
de lezing van Romans te danken. Gewis eene les
voor jonge lieden, die toch reeds overmeesterd
worden door hunne verbeelding, en die zich be-
koord zouden gevoelen, om aan die vergiftigde
bronnen hunnen dorst te lesschen!
-ocr page 40-
38
VIII.
De lic li tg er aak te jonge dame.
Is er wel ééne deugd, jonge dames, die meer
aan uwe sekse past, dan de zachtaardigheid, de
engelachtige zachtaardigheid ?
Wanneer de schilders deze onder een mensche-
lijke gedaante willen voorstellen, ontleenen zij die
dan niet aan eene onschuldige en zedige maagd,
wier gelaat de grootste minzaamheid uitdrukt?
En neemt gij zelven, als gij eens beminnelijk, ik
bedoel daarmede, meer beminnelijk als gewoonlijk,
zijn wilt, vóór alle andere zaken, niet uwen toe-
vlucht tot de verleidende bekoorlijkheden der zacht-
aardigheid? Zoo goed neemt gij in uwe houding,
in uwe oogen, in uwen glimlach, in uwe stem en
n uwe woorden, het onderscheidend merkteeken
daarvan aan, dat gij den bekwaamsten schilder
overtreft. Gij kent dus al de waarde van de zacht-
aardigheid, al hare hulpmiddelen en geheimen;
niemand beter dan gij zou ons daarin les kunnen geven.
Waarom heeft dan die beminnelijke deugd, die
zoo eigen schijnt aan eene christelijke maagd, bij
sommigen moeten plaats maken voor lichtgeraaktheid
en voor vlagen van driftigheid? Even natuurlijk
als u de zachtaardigheid is, en evenzeer als zij ons
in u behaagt, evenzeer verwondert en hindert ons
uwe oploopendheid. Wat verwekt meer afgrijzen
dan eene driftige jonge dame?
-ocr page 41-
39
Wij stelden ons een engel voor, en onze oogen
moeten een duivel zien, eene schrikgodin met een
vertrokken gelaat. Is dat nu eene jonge dame ?
Welk eene gedaanteverandering?
* *
Laatst zag ik een klein gedrocht van dat slach,
zoo hevig in toorn ontstoken, dat het zich niet
meester was, op hare tanden knarste, stampvoette
en huilde. Ik werd er bang van. \'t Was nogtans
eene wel gekleede, wel onderwezen, met zorg
opgevoede jonge dame, maar die door eene over-
matige teederheid was bedorven.
Ge zult misschien zeggen: \'t Was zeker een
kind van tien jaar, dat nog geen verstand had?
Neen, \'t was een volwassen meisje, van over de
achttien jaar.
—  Dan was ze stellig op eene onwaardige wijze
behandeld ?
—   Neen, hare moeder verlangde niets anders,
dan dat zij een anderen hoed, doch die haar niet
aanstond, zou opzetten , als zij uitging.
Gelukkiglijk, zijn zoodanige afgrijselijkheden zeld-
zaam; wat evenwel minder zeldzaam is, dat is eene
zekere oploopendheid, die voortkomt uit hoogmoed,
uit prikkelbaarheid, uit grilligheid, of uit een on-
gelukkigen aanleg voor een lastig humeur. Wie
zal zeggen, hoe ver dit leelijk gebrek kan leiden?
* *
Hortense toonde, nog heel klein, reeds een hoo-
-ocr page 42-
40
vaardig, knorrig en twistziek karakter. Op school
lag zij aanhoudend overhoop met hare kleine gezel-
linnen ; spoedig op haar teentje getrapt als zij was
en niets kunnende verdragen, was zij altijd voor-
bereid op een aanval, en altijd klaar om te krabben
of te schoppen.
\'t Is een feit, dat ondeugende schoolkameraden
er genoegen in vonden, om haar te plagen, ten
einde zich met hare driftigheid te vermaken, ter-
wijl zij anderen, die een goedaardig en zacht hu-
meur hadden, met vrede lieten. Zóó waar is het,
dat een slecht karakter zich allerlei onaangenaam-
lieden op den hals haalt!
Tegenwoordig is Hortense eene volwassen dame,
en neemt zij zich behoorlijk in acht. Over hare
vroegere oploopendheid zou zij zich schamen. Maar
zij heeft niettemin norsche manieren en een moeilijk
karakter behouden, waardoor zij weinig geschikt is
voor het gezellig verkeer. Zij heeft in hare gelaat-
strekken iets afstootends, dat eene slechte opvoeding
verraadt, en u van haar verwijdert.
Zij zal later een van die onhandelbare en lastige
vrouwen worden, welke huiselijke dwingelanden
zijn in \'t klein, en welke elke maand eene andere
meid noodig hebben. Altijd knorrig, altijd genegen
om iets verkeerd op te nemen, er genoegen in
vindende, om anderen iets te weigeren, zal zij die
dame gelijken, aan wie het kindermeisje heel nede-
rig kwam zeggen, „Mevrouw zal mij wel toestaan ... —
-ocr page 43-
41
Neen! — Haar geluk te wenschen met haar ver-
jaardag? — O, ja!"
Daarbij is zij wraakzuchtig, zij vergeet of vergeelt
niets. Wanneer zij beleedigd is, of meent het ie
zijn, laat zij zelden de gelegenheid voorbijgaan, om
het u te doen gevoelen, en laat zij het u niet zel-
den duur betalen.
Ook ontvlucht haar iedereen, en heeft zij geen
vrienden. Men heeft medelijden met diegenen, welke
met haar moeten huizen, en reeds zegt men: >Wee
den ongelukkigen man, die haar eens tot vrouw
zal hebben!"
Zulk een hatelijk karakter bezit gij niet, jonge
dames, met verontwaardiging werpt gij zoo iets
van u af. Opperbest. Eenigen van u kwamen mij
evenwel vrij kittig voor. — O ja, dat is waar; wij
zijn ietwat heet, zeggen zij; wij zijn gauw op ons
paardje, maar een oogenblik daarna hebben wij
alles vergeten. — En gij meent zeker, met zulk
eene luchtige verontschuldiging van alle schuld te
zijn vrijgesproken, niet waar? Gij maakt u driftig,
gij krenkt en beleedigt soms iemand, en ge meent,
dat alles weer goed gemaakt is, omdat gij alles hebt
vergeten? Eene zonderlinge manier om eene fout
te herstellen, en het onrecht dat men anderen heeft
aangedaan, te vergoelijken! Dat gij zeer spoedig
ontvangen beleedigingen vergeet, dat is zeer wel;
-ocr page 44-
42
maar dat gij daarmede van alles af zijt, len opzichte
van uwen evenmensch en zelfs van het publiek,
dat neem ik nooit aan. Noch de menschen, noch
uw geweten zijn met zulk eene verontschuldiging
die de hoogmoed alleen ingeeft, tevreden.
Onderdrukt daarom met kracht die opwellingen
van drift, die u tot schande strekken, en die God
beleedigen: dit is de eenige weg die waarlijk chris-
telijke dames past.
IX.
De wereldsclie jonge dame-
Wanneer men jong en rijk is, en zonder te
werken in weelde en overvloed kan leven, is men
licht genegen om te denken, dat men enkel en al-
leen op de wereld is, om zich te vermaken, om
vroolijk te zijn en uitspanning te hebben, om zich op te
schikken en zich te doen bewonderen, om te eten, te
drinken en te slapen, in één woord, om zich aan
alle mogelijke genoegens te verzadigen. Zulke be-
tooverende droombeelden scheppen zich niet zelden
tal van jonge dames, wanneer haar schooltijd ver-
streken is.
Wat de strenge zedeleer van het christendom
betreft, die de versterving der zinnen en der be-
$<eerlijkheid gebiedend voorschrijft, om den hemel
te verdienen, deze verschuiven zij tot na de lachende
jaren der jeugd, als zij niet meer in staat zijn, om
met de wereld mede te doen. Zoolang deze tijd
-ocr page 45-
43
nog niet daar is, beschouwen zij deze wereld met
hare dwaasheden als haren hemel, en het vermaak
als haren God. Neemt men van hare vermaken
enkele uren af, die zij besteden tot het bijwonen,
op hare manier altijd, van kerkelijke plechtigheden,
dan zal men in al hare handelingen ware heidensche
vrouwen terugvinden.
Amélie behoort tot die godsdienst van het ver-
maak. Zij is niet bedorven, ook niet dwaas, maar
zij is uiterst verslaafd aan zingenot. Voor haar is
het lichaam het voornaamste deel van haar wezen;
zij schikt het op met eene verbazende pracht, zij
voedt het met de uiterste bezorgdheid, en zij heeft
er meer voor over, dan zij ooit voor hare ziel ge-
daan heeft. Hare ziel! hieraan denkt zij het laatst
en deze is hare minste zorg.
Maar haar dierbaar lichaam. Daaraan weigert zij
niets, en zij voorkomt zelfs, al wat het zou kun-
nen wenschen. Geen lijnwaad is daarvoor te fijn.
geen spijzen daarvoor te keurig, geen reukwerken
te zeldzaam, geen zitplaatsen of bedden te zacht,
geen rijtuigen te gemakkelijk; eene nietigheid is
voldoende, om haar te hinderen of last te veroor-
zaken. De Sibariet, die hinder had van een rozen-
blaadje , dat in tweeën was gevouwen, was niet
zoo kleinzeerig als de zinnelijke Amelie.
Elke arbeid, elke stoornis vermoeit haar: onop-
-ocr page 46-
u
houdelijk klaagt ze. Ze is nergens goed voor, dan
om op eene sofa uitgestrekt te liggen, uren achtereen
te jokken, voor eene keurig aangerechte tafel te
zitten, en om diep in den nacht te spelen en te
dansen.
Het spel vermoeit haar nooit: een ganschen nacht
kan zij dansen of zingen, of in den schouwburg
doorbrengen, zonder iets van hare levendigheid,
hare vroolijkheid of opgewektheid te verliezen. In-
tegendeel, dit geeft haar nieuwe kracht: de schouw-
burg maakt haar vroolijk, een bal wekt haar op
en brengt haar in vervoering, de vermaken ver-
dubbelen haar leven. Ze is eene heldin van het
zingenot.
Hoe brengt zij die overdreven zucht naar de zoo
gevaarlijke genietingen der zinnelijkheid, overeen
met haar geweten? Daar denkt zij niet eens aan.
Haar antwoord is reeds vooraf gevonden; nog nooit
heeft iemand, hoe ook aan danspartijen, bals of
romans verslaafd, hiervoor stil gestaan: Ik doe er
geen kwaad mede,
zeggen zij.
De meest zedenkwetsende tooneelvoorstellingen
of romans hebben op haar geen invloed. Even be-
daard en kalm blijft hare verbeelding, even zuiver
blijft haar hart daarbij, alsof zij dien tijd hadden
doorgebracht in het gezelschap van engelen of in
godvruchtige gesprekken. Bekoringen komen bij
haar niet te pas; zij bezitten het voorrecht der
nauwgezette zielen, die de geboden Gods en de
voorschriften der deugd trouw in acht nemen.
-ocr page 47-
45
En toch is Amelie op het bal op de meest oneer-
bare wijze gekleed, toch neemt zij deel aan de
meest onzedige dansen, toch geeft zij zich zonder
eenige terughouding aan al de vervoering eener
vurige natuur over. Welk een bewonderenswaardig
meisje, dat dwars door de vlammen en op gloeiende
kolen wandelt, zonder zich te branden! De drie
kinderen, die door God in den brandenden oven
bewaard werden, waren niet meer begunstigd.
Wij zullen niet redeneeren, de hartstochten zijn
blind, en zwichten niet. Maar wij vragen aan eik-
een , die te goedertrouw is, of men kan aannemen
dat de II. Schrift liegt, dat de Kerk het mis heeft,
en dat allen, wie zedelijkheid ter harte gaat, van
menschenkennis verstoken zijn, wanneer zij met zoo-
veel kracht die gevaarvolle vermaken veroordeelen.
De weg-, die ten hemel leidt, dames, is niet met
rozen, maar met doornen bezaaid; zij die den
breeden weg volgen, gaan naar de hel; dal leert
het geloof.
Ik heb ouders gekend, die voor hare dochters
in den boog sprongen, en durfden zeggen: „Hoe
zullen onze dochters aan den man komen, als wij
ze niet medenemen naar de openbare verrhakelijk-
heden? Als wij ze niet laten uitgaan en partijen
-ocr page 48-
40
laten bijwonen ? Daar leert men ze kennen, en
kunnen zij door iedereen opgemerkt worden."
Wezenlijk eene mooie wijze van tentoonstellen!
Een zeker middel om in aanmerking te komen!
Dan bestaat er nog een eenvoudiger, en zeker veel
onschuldiger middel, om van uwe dochters af te
komen: hangt haar een bordje op den rug, waarop
met groote letters te lezen staat:
Eene dame, die gaarne zou gevraagd zijn.
En voegt er dan nog bij, om zekerder van uwe
zaak te zijn:
En die zooveel of zooveel ten huwelijk
medebrengt!
Gewis, geen verstandig vader, geen christelijke
moeder zal het van zich verkrijgen kunnen, om
hunne dochters, als het ware, te veilen en te
koop aan te bieden! Geen verstandig en rechtge-
aard jongeling ook zal zich in zulke strikken laten
vangen!
X.
De christelijke maagd.
Bij de ouden was de maagdelijkheid niet in eere.
Nog is dit tegenwoordig zoo bij zekere personen,
die niets dan het stoffelijke aanbidden.
Maar sedert de Maagd bij uitnemendheid en Haar
Goddelijk Kind, het menschgeworden Woord, het
voorbeeld dier zoo verh even deugd gegeven hebben,
vond men ze bij duizenden, die uitverkorene zielen
-ocr page 49-
47
die de grof zinnelijke en vleeschelijke wellusten
versmadend, zich verhieven tot de hemelsche ge-
westen, om de onuitsprekelijke zoetheden der god-
delijke liefde te genieten. Eere aan die Christen
maagden, die vol afschrik voor eene bedorvene we-
reld, in het klooster een engelachtig leven leiden
en voor ons, zondaars; bidden! Eere aan degenen
onder haar, die den heldenmoed eener bovenmen-
schelijke deugd in de treffende beoefening der naas-
tenliefde ten toon spreiden! Zij zijn de bloem van
Jezus\' kudde, gelijk de H.H. Vaders dit uitdrukken.
De wereld, die in hare heiligheid haar eigen
vonnis ziet, en die misschien haar geluk en hare
tevredenheid benijdt, vindt er genoegen in haar te
bevitten, haar bespottelijk te maken of haar te be-
klagen. Wanneer men van zekere hoogte dat geraas
en dat geschreeuw uit de diepte der maatschappij ver-
neemt, zou men aan ellendige kikkers moeten denken,
die uit hun modderpoel de blanke duiven en de stoute
arenden uitjouwen, welke vrij door de lucht zweven ?
Spreek nooit het Evangelie tegen, dames, of gij
zult altijd God en de menschen tegen u hebben. Brengt
hulde aan de edele gezindheid van diegenen, welke
tot grootere volmaaktheid meenen geroepen te zijn,
ook al denkt gij er geheel anders over.
• •
Waarom, vraagt ge wellicht, blijven sommigen
in de wereld? — Dat is, omdat zij door een of
anderen band worden teruggehouden of omdat zij
-ocr page 50-
48
hinderpalen op haren weg ontmoeten, die haar niet
toalaten haar verlangen te bevredigen. —Of misschien
hopen zij nog... — Foei! welk eene hatelijkheid!
gij denkt wellicht, dat zij liet niet goed meenen;
spreek uwe gedachte eens geheel uit. — Men be-
weert, dat zij niet goed aan den man konden komen,
en dat dit de reden is, waarom zij zoo afkeerig:
zijn van de wereld; men zegt er zelfs bij, wat die-
genen betrelt, welke godvruchtig zijn geworden, dat zij
zich aan God hebben toegewijd, nadat zij zagen,
dal zij van de menschen niet gewild waren. — Be-
grijp eens, hoe hatelijk gij zij t! Hadt gij dan lie-
ver gezien, dat zij zich aan den duivel toewijdden?
Ik voor mij geef haar gelijk, dat zij bij God haren
toevlucht gezocht hebben.
—  Gij haalt Léonie aan, die, vóór dat zij tot de god-
vruchtigen
hoorde, op alle bals en feesten te zien was.
Zij heeft gedaan, wat zij kon, zegt gij, om te be-
hagen, en om fortuin te maken; en \'t is enkel en
alléén, omdat zij geen kans meer zag om klaar te
komen, dat zij godvrnchtig is geworden.
—  Ik geef toe, dat zij meer dan ééns gekheden
begaan heeft, dat zij even als gij een bovenmatig wijden
hoepelrok gedragen, haar hoofd met bloemen en veeren
overladen, en hare voeten in fijne balschoentjes
gestoken heeft; ik heb zelf gezien, hoe zij zich op straat
of op partijen deed opmerken, met hoeveel gemaakte
heid zij groette, en dat zij, meer dan passend was,
-ocr page 51-
49
liaren mond tot een bevallig lachje wist te plooien.
Wat behoef ik meer te zeggen? Ik vond haar even
ijdel, en even verlangend om opgemerkt te worden
als gij het zijt. Maar zij had geen fortuin, hare
eischen gingen hare middelen te boven, en de goede
hoedanigheden, die men van haar kende, waren
ontoereikend om haar eene goede pariij te bezorgen
In één woord, zij heeft zich te vergeefs in de rij
geplaatst, men heeft haar laten zitten. Misschien
heeft zij maar met moeite van den nood eene deugd
gemaakt, misschien heeft zij uit wanhoop bittere
tranen gestort... dat weel ik niet. Maar ik weet,
dat zij er moedig door heeft weten te slaan, en dat
zij voortaan naar geene andere kroon meer tracht,
dan naar eene hemelsche: zoo dwaas als zij vroeger
was, zoo verstandig is zij thans. Toen had niemand
iets op haar te zeggen, waarom keurt gij thans
hare handelwijze af?.....
Waarom vooral spreekt gij met evenveel minach-
ting en afkeuring van allen; die haren maagdelijken
staat behouden?
Uwe beschuldiging is te algemeen om waar te
zijn, en te hatelijk, om rechtvaardig te zijn. Daar
zijn er, die hadden kunnen gehuwd zijn, maar die
het niet gewild hebben; sommigen zouden nog, en
beter zelfs dan die haar bepraten, tot een huwelijk
kunnen geraken, en willen niet; zij verkiezen een
staat, die door den H. Paulus volmaakter en beter
genoemd wordt. Waarom hebt gij daar iets tegen?
-ocr page 52-
50
Mathilde, het schijnt dat ge erg gebeten zijt op
al wie een godvruchtig leven leidt; zijn zij niet
veel beter dan gij ? Zoudt gij de vergelijking dur-
\\en doorstaan met Louise, die een engel is van ze-
digheid en naastenliefde? Gij kent ze, en gij weet
hoe vroom zij is, en hoe verlicht hare godsvrucht
is. Zij heeft zich toegewijd aan goede werken, en
daaraan besteedt zij haar inkomen, haren tijd, hare
zorgen en haar geheel leven. Wanneer gij haar on-
verhoeds zoudt overvallen, zoudt ge haar in het
ellendige verblijf van den arme vinden, voor wien
zij zich zelfs van hare eigene kleederen ontdoet; gij
zoudt haar bij eene oude zieke vrouw vinden, bezig
met haar huishouden in orde te brengen of hare
wonden te verzorgen; gij zoudt haar aantreffen aan
de legerstede van een stervende, dien zij troostvolle
woorden toespreekt, en dien zij voorbereidt tot den
dood. Hebt gij, die den staf over haar durft breken,
die zooveel op haar weet te zeggen, zooveel hel-
denmoed en zooveel liefde in uw binnenste?
Wat haar nog meer dan hare liefdewerken onder-
scheidt, in het oog van al wie de ware deugd weet
te onderkennen, dat is hare nederigheid, haar ge-
duld, hare zelfverloochening. Zal \'ik u vertellen,
dat zij de verachting en de vernederingen liefheeft?
dat zij de beleedigingen, die men haar aandoet,
niet anders beantwoordt, dan met voor hare belee-
digers te bidden? en dat zij goed zoekt te doen
-ocr page 53-
51
aan hen vooral, die haar kwaad gewild hebben?
Vertrouw gerust al diegenen, die zóó de godsvrucht
begrijpen en in beoefening brengen.
Gij zegt hier niets op, Mathilde? — Ik ben vol
bewondering voor Louise\'s deugden, en ik beken,
dat ik in de verte op haar niet gelijk; maar er zijn
andere godvruchtige vrouwspersonen, die een ge-
heel anderen godsdienst schijnen te hebben: ik zal
alléén Justine aanhalen, wier kwade tong niemand
ontziet.
O wat die aangaat, die schenk ik u; maar ge
zult mij toegeven, dat deze \'eene uitzondering is.
Justine is een onverstandig hoofd, en heeft niet het
minste begrip van ware godsvrucht. In haar onver-
stand meent zij , dat, om Gode behagelijk te zijn,
het genoeg is, om met gebogen hoofde en met
neergeslagen oogen te gaan, donkere kleederen
te dragen, in de kerk neder te knielen en daar
lange gebeden te prevelen, waarvan ze geen woord
verstaat, en waarbij ze geen enkele gedachte heeft,
en dat zij boven alle anderen van haar soort uit-
steekt, naarmate haar werktuigelijk gebed dat der
anderen in langen duur overtreft. Hiermede is zij •
zoo zeker van hare zaak, dat zij vergeet op haar
hart en op hare tong te waken: zij kent zich zelve
den palmtak der heiligheid toe, zij heeft zelf-beha-
gen in hare werken; zij maakt zich kwaad om alles
s
-ocr page 54-
52
wat haar weerstreeft; zij is lichtgeraakt en wraak-
zuchtig; zij heeft eene slangentong. Verbeeldt zij
zich misschien, dat hare hooge godsvrucht haar het
recht geeft, om in den naam van God te spreken,
of dat het haar plicht is voor Zijne zaak op te tre-
den, en te verbeteren, wat de pastoor in zijne
predikatien niet al te streng heeft aangedrongen?
Zonder eenig mededoogen stort zij hare gal uit over
hen, die de geboden Gods niet onderhouden of niet
begrijpen, gelijk zij zelve dit doet. Geen boetpre-
diker heeft ooit zoo hevig tegen de ondeugden dei-
eeuw uitgevaren; niet te vreden met in het algemeen
te berispen, valt zij personen aan en wraakt zij
onbarmhartig een ieders gedrag; men zou zeggen,
dat zij zich wreekt op de wereld, welker vermaken
niet in haren smaak vallen, met haar een hevigen
en dikwijls bespottelijken oorlog aan te doen.
Te vergeefs zoudt gij haar onbescheiden ijver
willen matigen; zij luistert naar geen raad, zelfs
niet van haren pastoor: beter dan iemand, wil zij
zelve weten, wat Gods eer vordert.
Zulk eene godsvrucht is niets dan een overdreven
spotbeeld der ware godsvrucht. Lach er mede zoo-
veel gij wilt.
Maar wees op uwe hoede, Mathilde, om niet zóó
* ver te gaan, van te spotten met de eenvoudige en
brave zielen, die, buiten haar weten, zich aan
eenige lichte fouten schuldig maken. Want, waren
zij zoo goed onderwezen als gij, zij waren wellicht
veel beter dan gij; en ook, zooals ze nu zijn, zijn
-ocr page 55-
53
ze dikwijls veel welgevalliger in Gods oogen, mei
haar eenvoudig goed geloof, dan de meest verlichte
en verstandigste dames het zijn in de oogen der
menschen. Laat ons vreezen voor het schrikkelijk
oordeel, dat eens over al onze gedachten, woorden
en werken zal gehouden worden, en ons zelven
barmhartig zijn, opdat dit voor ons ook genadig
zijn moge.
Besluit.
\'t Is wel mogelijk, jonge dames, dat gij mij be-
schuldigt, dat ik zelf deze laatste raadgeving ten
uwen opzichte niet in het oog heb gehouden, en
dat ik meer heb gesproken over uwe gebreken, dan
over uwe goede hoedanigheden. Dat is waar, ik
wil het niet ontkennen; doch, ik heb nog niet alles
gezegd, wat ik zeggen konde, en dit spijt mij
eenigzins.
Vergeef het mij. Er zullen genoeg anderen zijn,
die juist het tegendeel doen, en gij zult u tegen
het venijn hunner vleierijen moeten in acht nemen.
Wanneer ik u over Uwe goede hoedanigheden
had gesproken, zou ik u niets nieuws verteld heb-
ben. Is er wel ééne, die u onbekend is? En zijn
ze u allen niet veel beter bekend, dan ik het kan
zeggen, of liever, zijn ze u helaas! niet al te goed
bekend? Uwe eigenliefde schrijft u zelfs goede
hoedanigheden toe, die gij nimmer hebt bezeten;
zoo behendig is deze om u te bedriegen.
-ocr page 56-
54
Maar, wat uwe gebreken betreft, dezen worden
u door haar verborgen gehouden, of slechts door
een gekleurd glas vertoond; wat er al te zeer in
hindert, wordt bedekt, en wat er bevalligs in is,
moet duidelijk uitkomen; soms is die eigenliefde
zoo gelukkig, dat haar deerniswaardig slachtoffer
die gebreken zelven bemint en lief heeft, waardoor
men bespottelijk wordt in het oog der geheele wereld.
Doet men u niet een zeer goeden dienst, als men
u zegt: Jufvrouw X, ik maak u mijn kompliment
over uw bevallig voorkomen? Maar wees voorzich-
tig, men ziet u aan voor lichtzinnig en onbeschei-
den; alléén om u aan het praten te krijgen, en u
te kunnen uitlachen, wordt uwe ijdelheid, gevleid.
Jufvrouw A, aan uwe aanmatigende houding kan men
zien , dat ge u zelve mooi en welgemaakt vindt. — Maar
mistrouw uwen hoogmoed; want deze geeft u zoo
gemaakte manieren, dat men u moet verachten.
Jufvrouw B, gij zijt alles behalve mooi, veel
minder nog dan gij zelve denkt; schik u toch in
vrede\'s naam niet op zulk eene vreemde wijze op,
dat uwe leelijke gelaatstrekken en uwe vuile kleur
nog meer uitkomen. Leg er u liever op toe om
door de begaafdheden van uw verstand en van uw
hart te schitteren.
Jufvrouw C, gij hebt een lastig en onaangenaam
karakter; men durft het u niet in uw aangezicht
zeggen, omdat gij van aanzien zijt en vol trotsch-
heid. Toon dat gij verstandig zijt, en een krachti-
gen wil hebt, en wordt zachtaardig en minzaam.
-ocr page 57-
55
Jufvrouw D, gij speelt de zoetsappige en de ge-
voelige, met eene bevalligheid, die waarlijk kluch-
tig is. Laat die kinderachtige naaperijen daar, en
gedraag u meer overeenkomstig uwe jaren.
Jufvrouw E, gij houdt u als of gij niet tot de god-
vruchtigen hoort, en gij minacht diegenen, die naar
uwe gedachte, al te vroom zijn. Weet wel, dat
eene vrouw, die den vrijdenker uithangt, het grootste
wangedrocht is, dat er op aarde bestaat; zij heeft
geen gezond verstand, geen hart, geen zedelijkheid.
Jufvrouw F, al uwe godsvrucht bestaat daarin,
dat gij geen enkelen Zondag overslaat om een lezend
misje te hooren, even als vele aanzienlijke half-
heidensche dames, en gij ziet er niets tegen, om
de overmatige zucht naar werelsche genoegens met
den dienst van God te willen vereenigen. Word
wijzer; de weg, dien gij hebt ingeslagen, leidt
geenszins naar den hemel.
Jonge dames, gij verlangt allen spoedig gehuwd
te zijn, een goeden man te hebben, gelukkig te
wezen in uw huwelijk, en daar bij uwe zaligheid
te bewerken. Ik wensch u dit alles en nog veel
meer, als gij wilt, van ganscher harte toe. Doch
duldt dan ook, dat ik u een goeden en weigemeenden
raad geve: Verbetert namelijk in u die gebreken,
welke wij hebben aangegeven, en beoefent met ijver
de wet Gods. Dat is de eenigebron van het ware geluk.
Laus Jesu Mari.*:que.
-ocr page 58-
INHOUD.
Bladx.
1. Te vroeg groot............     6
II. Te laat groot............    11
III.    De rijke erfgename..........    14
IV.    De burgerdochter...........    19
V. De jongedame, die zich verbeeldt mooi te zijn.   25
VI. De praatzieke jonge dame........    30
VIL De gevoelige jonge dame........    33
TUI. De lichtgeraakte jonge dame......    3&
IX. De wereldsche jonge dame.......    42
X. De christelijke maagd .........    46
Besluit...............    63
-ocr page 59-
H.
GROOTE DAMES
IN
\'T KLEIN GESCHETST.
-ocr page 60-
-ocr page 61-
Aan de Dames!
Een mijner vrienden zeide mij eens: »Ge doet
verloren moeite: de dames zullen uw boekje niet
lezen, of wel, ze zullen boos worden." Ik heb hem
daarop geantwoord: »Dat hebt ge mis; de dames
zullen mijn boekje wel lezen, en ze zullen niet
boos worden. Ze zullen bevinden, dat ik gelijk
heb; ze hebben te veel verstand, om anders te den-
ken: daar ken ik ze voor."
Heb ik het mis gehad? Welnu, dan zal ik mijn
woord terugnemen.
Uw alleronderdanigste Dienaar,
Th. d. A.
-ocr page 62-
-ocr page 63-
Godsdienstige dames-
Men zal zeker niet licht eene dame aantreffen,
die er geene eer instelt, godsdienstig en godvruch-
tig] genoemd te worden. Ook zij, die inwendig geen
godsdienst bezitten, zullen zich nogtans als gods-
dienstig voordoen, en niet zelden zelfs eene uiter-
lijke godsvrucht aan den dag leggen, die menigeen
misleidt, die niet dieper in de zaken indringt.
Waarom, zult ge misschien vragen, die uiterlijke
vertooning ? De vraag laat zich dood gemakkelijk
beantwoorden. Ten eerste namelijk: omdat het ge-
bruik en de mode dat zoo medebrengt. — Ten tweede
omdat eene vrouw zonder godsdienst niet geacht
wordt; ieder weet wat zulk eene waard is. De
mannen zullen zich daarin niet laten misleiden, en
de goddeloosten weten het beter dan iemand. Hierom
zal alleen zij, die door alle schaamte heen is, voor
eene zoodanige willen doorgaan. Is het noodig dat
zij huichelt, zij zal het doen; maar godsdienstig
zal zij schijnen; en zelfs met hare godsvrucht te
koop loopen.
Zouden we die godsdienstige dames niet eens
volgen mogen in hare innige godsvrucht, en haar
-ocr page 64-
62
godsdienstig leven niet eens wat naderbij beschou-
wen ? \'t Zal misschien wel eene of andere goede
zijde hebben.
Welnu, laten we dan eens post vatten, tegen het
uur, dat de Hoogmis begint, bij eene of andere
Kerk, de eerste, de beste. Ik weet zeker, dat ge
de moeite, die ge er u voor geeft, dubbel beloond
zult vinden, ten minste wanneer ge van filosoferen
houdt, gelijk ik. \'t Is wezenlijk een allerinteressantst
schouwspel, dat die hooge godsvrucht u zal aanbieden.
Beschouw daar eens, (we bevinden ons natuur-
lijk niet in een boeren dorp, maar op eene plaats
waar veel deftige dames zijn), dien stoet van krino-
lienen
, die daar op het kerkplein, in verschillende
rijen, komen aantreden, terwijl het geruisch, dat
ze maken met tegen elkander te schuren, al heel
spoedig uw gehoor op eene. bijzondere, pijnlijke
manier aandoet. Met afgemeten tred, statig als waren
het godinnen, treden zij het Godshuis binnen; met
denzelfden statigen en afgemeten tred, gaat elke dame
naar hare plaats, onderweg links en rechts hare
kennissen toeknikkende, die op hare beurt heel lief
en bevallig haar toelachen; daarna, maakt ze heel
stil een praatje met die naast haar zitten, over
dezen of genen, dien zij onder weg zagen, over
het laatste partijtje, dat zij bijwoonden, of over
andere dergelijke belangrijke en stichtende onder-
werpen; tot eindelijk de dienst een aanvang neemt.
Zij zetten of leggen zich , naar gelang der plaatse-
Ujke gelegenheden, op hare bank of op hare stoelen
-ocr page 65-
63
neder, op zoodanige wijze, dat zij niet alleen heel
gemakkelijk zitten, maar ook dat iedereen goed
zien kan, dat ze een mooien hoed, een nieuwen
shawl, een kleed naar den jongsten smaak enz. enz.
enz. aan hebben; want zoowel hier, in de kerk, als
elders, bijvoorbeeld; op partijen en bals, op straat
en in schouwburgen, wil elke dame met de anderen
wedijveren in pracht en opschik. Ik spreek hier
niet van een heelen nasleep van verschillende voor-
werpen , die zij bij zich hebben, als parasol, waaier,
gebedenboek met gouden slot, geparfumeerde zak-
doeken, fleschjes met fijne odeurs enz. enz. al te
maal dingen, die natuurlijk voor de godsvrucht on-
ontbeerlijk zijn; wel te verstaan altijd, naar het
gevoelen dier echt godsdienstige dames.
Inderdaad, die groote dames, welke we hier be-
doelen, hebben slach van al die dingen f Zie eens,
hoe zij hare wereld kennen! Onder de Mis doen
zij alle gebruikelijke handelingen mede: ze staan op,
ze knielen, ze maken het kruisteeken, ze gaan
weer zitten, alles even lief en met evenveel gratie;
doen vervolgens hun gebedenboek met gouden slot
open, of zitten naar het altaar en den priester te
kijken. Nu zult ge zeker denken, dat allen in het
gebed verslonden zijn? — O, wat zijt ge onnoozel!
Bidden? Ja, daar zijn er wellicht, die vroeger, in
het Pensionaat, gebeden hebben, en zelfs hun vermaak
vonden in het gebed, doch die thans nauwelijks
meer weten, wat bidden is; en daarbij, wat zouden
zij van God te verzoeken hebben? — Bidden? Ja,
-ocr page 66-
64
als gij bidden wilt noemen, een gebedenboek in de
hand houden, en op allerlei dingen denken, die
van God en van godsvrucht aftrekken.
Meent gij misschien, dat sommigen van haar me-
diteeren? Ze kijken, ja, wie er zoo al in de kerk
is, hoe het altaar versierd is, hoe de priester er
uit ziet, of hij zwart of blond haar heeft; ze
vestigen hare aandacht op het kapsel van Mevrouw
die, op den shawl van Mevrouw die, op het kleed
van Mevrouw die, en deelen soms aan die naast
haar zitten, den uitslag harer waarnemingen mede.
Dit zijn de gewichtige zaken, die het voorrecht
hebben, hare oplettendheid te trekken.
Er wordt zelfs gezegd, (ik blijf er evenwel geen
borg voor), dat er zijn, die met sommige personen
als eene stille afspraak hebben, en die zoo gaan zitten,
dat zij, geheel op haar gemak, dezen of genen in het
oog kunnen houden, dien zij anders wellicht niet zoo
gemakkelijk konden aantreffen. Het schijnt, dat het uur
der predikatie daarvoor bijzonder geschikt is. Doch dit
zijn geheime zaken, daar we niet in zullen treden.
Dat die dames zeer oplettend luisteren naar het
woord Gods, dat door den Priester wordt verkon-
digd, behoef ik niet eens aan te stippen. Zie maar
eens, hoe ze met die kostbare oogenblikken haar
nut doen: Mevrouw A. haalt haar reukfleschje voor
den dag, en presenteert het aan Mevrouw B, die
uiterst beleefd haren dank betuigt, en soms eene
of andere vleiende opmerking maakt; — Mevrouw
C. is geheel en al verslonden in de gewichtige be-
-ocr page 67-
C5
zigheid om haar glacé handschoenen mooi glad te
doen zitten; — Mevrouw D. beijvert zich haar nieu-
wen hoed of haar chignon de best mogelijke houding
te geven, en dergelijke zaken méér.
Hebben nu die vrome dames één of anderhalfuur
zóó in de Kerk doorgebracht, dan gaan ze, heel
voldaan over zich zelven, even statig en langzaam,
als wij haar zagen binnentreden, weer de Kerk uit.
Onder het uitgaan beginnen zij met hare kennissen
en vriendinnen een praatje, dat zij eerst eindigen,
wanneer zij bij haar equipage zijn gekomen, als ze
ten minste zóó voornaam zijn, — of, — als ze niet
zoo deftig zijn,— dat zij nog een tijd lang in de on-
middelijke nabijheid der Kerk voortzetten. Meestal,
gelijk ge van zelf begrijpt, loopen die gesprekken
over allerbelangrijkste zaken: men spreekt dan af,
waar men elkander dien avond vinden zal, welke
vermakelijkheid men dien dag zal bijwonen enz.;
want, het leven dier groote dames is slechts eene
aaneenschakeling van genoegens en vermaken, waarbij
toch soms wel een of ander kruisje komt.
Zoudt ge niet zeggen, als ge dit alles beschouwt, dat
men hier met eene geheel wereldsche bijeenkomst,
met een bal, of eene tooneelvoorstelling, of eene
kermis te doen heeft? Zoudt ge niet zeggen, dat de
rijkdom en de ledigheid onderlinge afspraak hebben,
om een of anderen beleefdheidsplicht te vervullen,
of om een nieuwe mode ten toon ie stellen?
5
-ocr page 68-
66
God beware mij evenwel om alle dames over één
en denzelfden kam te scheren! Er zijn, Goddank,
ook onder die verstrooide en verstrooiende menigte,
waarlijk vrome en echt godsdienslige echtgenooten
en huismoeders, reine en onschuldige maagden, die
in de Kerk alléén God zoeken.
Deze laatsten, die naar de Kerk gaan, met een
oprecht geloovig hart, zijn gemakkelijk genoeg te
kennen, aan hare zedige en ingetogene houding. De
ware en degelijke godsvrucht maakt geen parade;
zij ontvlucht het oog en bemoeit zich met het-
geen om haar plaats heeft. Het godsdienstig gevoel
neemt geheel hare ziel in, en zij is gaarne afgezon»
derd van de groote menigte. De waarlijk godsdien-
stige vrouw zoekt niet de verstrooidheden; zij bidt
vurig en met aandacht, en met nog hooger gestemde
godsvrucht en ingetogenheid, dan zij de Kerk is
binnengetreden, verlaat zij het heilig gebouw, om
zich weer, met nieuwe kracht en nieuwen lust, aan
hare huiselijke bezigheden toe te wijden, die haar
leven en haar geluk zijn.
Ik behoef u zeker niet te zeggen, beste Edmondr
uit welke van die twee klassen, gij u eene echtge-
noote behoort te kiezen. Ik ken u, en weet, welke
uwe gevoelens, hoe verheven uwe denkbeelden zijnv
Neen, zoek geene echtgenoote onder haar, die ik
u zoo even op de eerste plaats beschreef, en die
gij alléén dan in de Eerk zien zult, wanneer het
-ocr page 69-
67
late uur der Hoogmis haar genoegzamen tijd overlaat,
om zich naar hartelust op te tooien en op te schikken;
zoek ze niet onder haar die het huis Gods als eene
geschikte plaats beschouwen, om in eene nieuwe
kleeding te kunnen schitteren en anderen te over-
schaduwen ; zoek ze niet onder die klasse van god-
vruchtigen, die zich met ééne enkele mis tevreden
stellen, die men nooit aantreft in de vroegmis,het
geliefkoosde uur der ware godsvrucht, en die slechts
schijnen te leven om de vermaken dezer wereld te
genieten, en zich volop te verzadigen aan alles , wat
de zinnen kan bevredigen.
Zoek u eene vrouw, in wie gij eene wezenlijke
•godsvrucht gewaar wordt; eene godsvrucht, die u
sticht, die u doet denken aan God.
Zoek u eene vrouw, die haar genoegen, haar
wellust vindt in den huiselijken kring; die vrouwe-
lijke handwerken en huishoudelijke bezigheden niet
beneden zich acht; die de hooge roeping begrijpt,
welke zij eens als gade en als moeder te vervullen
zal hebben; die de nietige en beuzelachtige vermaken
eener bedorvene wereld verafschuwt, en slechts noode
zich in het openbaar ten toon stelt.
Met deze zult gij gelukkig zijn: ongelukkig daar-
entegen zult ge zijn met eene vrouw, die overgegeven
is aan zingenot, aan hoogmoed, aan ijdelheid, aan
beuzelachtigheid, aan de zucht tot vermaken, — die
geen enkele ernstige gedachte, geen verlicht geloof en
geen nauwgezet geweten heeft; gij zoudt in haar
noch grootheid van ziel, noch liefde tot hare plich-
-ocr page 70-
liS
ten, noch dien oprechten en beminnelijken eenvoud
vinden, die eene gave des hemels is; — maar inte-
gendeel valsche en verkeerde grondstellingen, al
de vooroordeelen van den tijdgeest, de prikkelbaar-
heid van eene natuur, die nimmer aan iets hoogers
denkt, en de duizende gebreken van een karak-
ter, dat alle vorming ten goede mist.
De wereldsche meisjes, die in weelde en verma-
ken zijn opgevoed, hebben niet het minste begrip
van hetgeen in een christenvrouw, in eene gade,
in eene moeder vereischt wordt; de godsdienst
heeft haar van den eersten val van Eva niet doen
opstaan. Zoo gij haar verzocht, om van haar stand-
punt af, eene juiste bepaling te geven van de vrouw*
en zoo zij in staat waren, een verstaanbaar ant-
woord uit hare verwarde begrippen samen te stel-
len, zouden zij U aan eene Venus doen denken,
alléén ter wereld gekomen, om aanbeden te worden,
en zich met genietingen te verzadigen. Zulk een
denkbeeld hebben zij van het leven, en zoo ver
gaan hare wenschen!
Welk geslacht kan onze tegenwoordige maat-
schappij van zulke moeders verwachten ? Het ma-
terialisme, het zingenot, de hoogmoed en de week-
heid, de smaak voor beuzelingen en de dierljjkste
hartstochten, zouden het in den moederschoot reeds
ingeschapen worden. Het heidendom wierd uit de
verbastering op nieuw voortgeteeld, indien de le-
venskracht van het Christendom, in andere harten
ontwikkeld, niet daar was, om die beginselen van
zedenbederf te bestrijden.
-ocr page 71-
69
Meer dan ééns heb ik mij zelven afgevraagd, wat
er in het verstand dier lichtzinnige vrouwen en
harer dochters moet omgaan, (als er ten minste
iets in omgaat), wanneer zij sommige plaatsen uit
het Evangelie lezen of hooren lezen, bij voorbeeld
de volgende:
>Jesus het volk ziende ... onderrichtte hen, zeg-
gende:
Zalig zijn zij, die arm van geesl zijn, want het
rijk der hemelen hoort hun toe.
Zalig zijn zij, die zachtmoedig zijn, want zij
zullen de aarde bezitten.
Zalig zijn zij, die weenen, want zij zullen ver-
troost worden.
Zalig zijn zij, die honger en dorst hebben naat-
de rechtvaardigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
Zalig zijn zij, die barmhartig zijn, want zij zul-
len barmhartigheid verwerven.
Zalig zijn zij, die zuiver van harte zijn, want
zij zullen God zien.
Zalig zijn zij , die vreedzaam zijn, want zij zul-
len kinderen Gods genoemd worden.
Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de recht-
vaardigheid
, want het rijk der hemelen hoort hun
toe ... . Acht U gelukkig, wanneer men U om
mijnentwille vervloekt en vervolgt.\'\'
^Matth. V: 1 —\\\\).
Vreemd moet zeker die taal in hare ooren klin-
ken , als ze er iets van begrijpen.
-ocr page 72-
70
I.
Zalig zijn zij, die arm van geest zijn.
Hiermede worden diegenen bedoeld, die niet ge-
hecht zijn aan de goederen dezer wereld.
Toen God Zijnen Zoon op aarde zond, om de
nienschen te onderrichten en te verlossen, gaf Hij
Hem eene arme maagd tot moeder, en liet Hij Hem
geboren worden in een geringen stal, op een
handvol stroo. Hiermede gaf Hij eene gevoelige
les aan den rijkdom, aan den hoogmoed, aan de
eerzucht en aan het zingenot, die de Messias kwam
bestrijden ; deze les was als het kort begrip van
zijne geheele leer, en deed in zijn geheel het doel
kennen, waartoe Hij gekomen was. Men behoeft
zich dus niet te verwonderen, dat wij diezelfde les
op nieuw vernemen bij den aanvang Zijner prediking.
Hoe groot evenwel moest niet de verbaasdheid
zijn dier rijke en zoo hoovaardige en zinnelijke
Parizeen, toen zij die nieuwe leer hoorden verkon-
digen: «Zalig zijn de armen.\'\' Ongetwijfeld ontsta-
ken zij in gramschap, toen de Zaligmaker er bij
voegde: »Wee aan U, rijken, want gij hebt hier-
beneden reeds uwe vertroosting. Wee aan U, die
verzadigd zijt, want gij zult hongerig worden.
Wee aan U , die nu in vreugde zijt, en door de
menschen geëerd wordt; want óéns zult gij weencn
en huilen." (Luc. VI: 24 en volgg.)
Toen, even als tegenwoordig, sprak men geheel
-ocr page 73-
71
anders: »Zalig zijn de rijken, en wee aan de ar-
rnen. Zalig zijn zij, die in het bezit zijn van
prachtige huizen, van tal van bedienden, en van
eene weivoorziene beurs, om al hunne lusten in te
volgen. Zalig zijn zij , die groote waardigheden
bekleeden en door talrijke vleiers omringd zijn, of
die een lui en lekker leven leiden, die dag en
nacht feest houden , en niets aan hunne hartstoch-
ten weigeren. Is er wel iets benijdenswaardiger,
dan in aanzien te zijn, een leven te leiden vol
vermaken, altijd te zingen en te lachen, en een
hemel te hebben op aarde?" Zoo sprak men toen
en zoo spreekt men ook nu nog overal. De zaak
heeft wel hare keerzijde, miar dat roert men niet
aan: het hart wordt medegesleept door de begoo-
cheling der éerambten, der rijkdommen en der
vermaken.
Ik geloof dan ook niet, dat ik een vermetel oor-
deel uitspreek, wanneer ik vooronderstel, dat Onze
Lieve Heer, ook tegenwoordig, niet beter in den
smaak zou vallen van sommige lieden, dan dit het
geval was met de Fariseeën, voor het geval dat Hij
in persoon hun diezelfde grondstellingen kwam ver-
kondigen. Eenigen zouden er mede lachen, anderen
zouden boos worden, en eene kleine minderheid
slechts zou Hem bijblijven en naar Hem luisteren.
Meent gij, dat de schatrijke adel, de groote da-
mes onzer steden, die godinnen der weelde, van
het spel en de vermaken, al neemt gij ook diege-
nen, die nimmer op Zondag de Mis verzuimen, wel
-ocr page 74-
72
eer geneigd zouden wezen, zulk eene leer ie vol-
gen ? Neen, waarlijk niet; de vurigslen zelfs lieten
al hare godsvrucht varen, wanneer gij van haar
vergen wildet, dat zij geloofden aan het Evangelie,
en er de grondstellingen van naleefden. Tot nu
waren zij christenen zonder dat alles.
Mevrouw A. en Mevrouw B., die door de schitte-
rende pracht, welke zij in hare kleeding en in hare
equipage ten toon spreiden, zoovele anderen, die
daarvoor moeten onderdoen, afgunstig maken, ver-
beelden zich wellicht gerechtigd te zijn, hiertegen
iets aan te voeren.
Zij zeggen namelijk: De H. Evangelist Lucas
heeft zich hier wel aan eenige overdrijving schuldig
gemaakt. Welk kwaad immers kan er in gelegen
zijn, dat men een vermogen bezit, dat op
wettige wijze verkregen is, en dat men daarvan
een behoorlijk gebruik maakt ? Waarom zou men
geen rijtuigen, geen bedienden, geene prachtige
kleeding mogen hebben, wanneer dit met onzen
staat overeenkomt? Zal men de straffen des hemels
niet kunnen ontgaan, als men aan eene welvoor-
ziene tafel aanzit, als men keurig toebereide maal*
tijden neemt, als men zich op eene fatsoenlijke
manier gedraagt, en vroolijk is ? Zoo nauw kan
God het niet nemen: Hij is alléén tegen het mis-
bruik en tegen de overdaad. En iedereen weet
toch, dat wij ons daarvan onthouden.
De slotsom is voor die dames, dat zij meenen gerust
te kunnen voortleven in weelde, in wulpschheid, in
-ocr page 75-
7.S
spel en vermaken, in de meest verfijnde zinnelijke
genietingen, en dat er geen het minste gevaar be-
staat voor hare zielen, in eene omgeving, die de
meest bedorvene hartstochten, naar eigen willekeur
en verbeelding, schijnen te hebben ingericht.
Ongetwijfeld, dames, bezit gij veel verstand en
uwe mooie hoofden zijn van binnen zelfs nog beter
voorzien, dan zij van buiten opgeschikt zijn; welnu
geeft gij dan eens eene verklaring, van hetgeen de
Zaligmaker uitriep, ten opzichte van een rijken
jongeling, die al te zeer aan zijne rijkdommen ge-
hecht was:
»Voorwaar, Ik zeg u, dat een rijke bezwaarlijk
in het rijk der hemelen zal ingaan!...
>En wederom zeg Ik u: Het is lichter dat een
kameel door het oog eener naald ga, dan dat een
rijke inga in het rijk der hemelen.
>Maar de leerlingen, dit hoorende, werden zeer
ontroerd en zeiden: Wie kan dan zalig worden?
»En Jesus, hen aanziende, sprak lot hen: Bij de
menschen is dit onmogelijk; maar bij God zijn alle
dingen mogelijk." (Matlh. XIX, 23 volgg.); dat wil
zeggen: de mensch kan daartoe niet geraken zonder
eene bijzondere genade Gods, die zijn hart moet
los maken van de goederen dezer wereld, en die
hem tegen de bekoringen moet beveiligen, die zij
medebrengen.
Het woord is weder aan u, dames.
— Maar ik geef u de verzekering, dat wij niet
het minste aan het geld gehecht zijn, dat wij geen
-ocr page 76-
n
prijs stellen op kleeding en opschik, dat ons hart
niet minder eenvoudig is onder een zijden kleed,
dan het zou wezen onder eene grove linnan kleeding,
eindelijk, dat wij geen ongeoorloofd gebruik maken
van de rijkdommen, die God ons geschonken heeft;
daarin kunt ge ons op ons woord gelooven.
— Lieve dames, ik zal mij wel wachten u in iets
persoonlijk te beschuldigen: noch de wellevendheid,
noch de billijkheid geven mij hel recht daartoe. Ik
weet niets anders, dan wat de Zaligmaker gezegd
heeft. Maar, daar gij eerbied hebt voor het woord
van den Zaligmaker, zult gij mij wel toestaan, u
een voorbeeld aan te halen, waaruit blijkt, dat ik
wel eenige ongerustheid mag koesteren, over het
gehalte van hetgeen gij tot uwe verdediging bijbrengt,
wanneer gij ééns voor de vierschaar van den Opper-
slen Rechter staan zult.
\'t Zijn de woorden van Jesus-Christus zelven.
»Er was een rijk man, die zich in purper en fijn
lijnwaad kleedde, en dagelijks kostbare feestmalen
hield.
»En er was een bedelaar, met name Lazarus, die,
vol zweren, aan zijne deur lag;
jEu begeerde verzadigd te worden van de krui-
mels, welke van de tafel des rijken vielen, en nie-
mand gaf ze hem; maar ook de honden kwamen
en likten zijne zweren.
»Nu gebeurde het, dat de bedelaar stierf; en hij
werd van de engelen in Abrahams schoot gedragen.
En de rijke stierf ook, en werd in de hel begraven.
-ocr page 77-
75
»En zijne oogen opheffende, als hij in de pijnen
was, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in
zijnen schoot.
En hij riep, en zeide: Vader Abraham! ontferm
u mijner, en zend Lazarus, dat hij den top zijns
vingers in het water steke, om mijne tong te ver-
koelen ; want ik word gefolterd in deze vlammen!
»En Abraham antwoordde hem: Zoon! gedenk,
dat gij het goede in uw leven ontvangen hebt, en
Lazarus insgelijks het kwade: nu echter wordt hij
vertroost, en gij gefolterd.
j»En daarenboven is er tusschen ons en u eene
groote klove gesteld, dat die van hier tol u willen
overgaan, het niet kunnen, noch die van daar der-
waarts overkomen.1\' (Luc. XVI . 19 volgg.)
»Wat zegt ge daarvan, dames? Hall deze rijke
meer misdaan, dan velen onder u?
—   Hij liet Lazarus gebrek lijden, en wij geven
toch aalmoezen. Er bestaat tusschen ons en hem
niet de minste gelijkenis, mijnheer; en, als niet
Jesus-Christus zelf ons komt aanklagen.....
—  Ik begrijp u; vergun mij u de bede van den
rijke in haar geheel te doen hooren!
»Ik bid u, vader Abraham! dat gij hem naar het
huis mijns vaders zendt:
»Want ik heb vijf broeders, opdat hij hun be-
luige, ten einde ook zij niet in deze plaats der
folteringen komen.
j»En Abraham zeide hem: Zij hebben Mozes en
de profeten, dat zij die hooren !
-ocr page 78-
76
iDoch hij zeide: Neen, vader Abraham! maar
indien een uit de dooden tot hen komt, zullen zij
boete doen.
ïllij echter zeide tot hem: Indien zij Mozes en
de profeten niet hooren, zullen zij ook niet geloo-
ven, al stonde er iemand uit de dooden op.\'\' (Ter
aang. pi.)
Uw eisch is nog grooter, dames; gij wilt, dat
Jezus-Christus zelf, in persoon, u zijne woorden
kome herhalen ?
—  Zij zijn op ons niet toepasselijk, \'t Is waar,
wij zijn rijk in wereldsche goederen, maar wij zijn
arm van geest; wij beoefenen het Evangelie beter
dan gij.
—  Ja wel, dat had ik verwacht; gaan wij verder.
II.
Zalig zijn zij, die zachtmoedig zijn.
Dezen keer, dames, zult gij het treffen; en zal
ik het genoegen hebben u te kunnen prijzen.
Ja, gij zijt kinderen van Dengene, die met zooveel
waarheid gezegd heeft: „Leert van mij, zachtmoe-
dig en ootmoedig van harte te zijn." Gij zijt toon-
beelden van zachtaardigheid en nederigheid. Is het
niet genoeg, om zich daarvan te overtuigen, acht
te geven op uwe zedige houding bij het in- en uit-
gaan der kerk, en op het bevallig lachje, waarmede
gij uwe kennissen groet? Wat mij aangaat, ik ben altijd
gecharmeerd geweest met uwe minzaamheid en
-ocr page 79-
77
lieftalligheid, en ik behoor tot het getal uwer be-
wonderaars.
Ik begrijp niet eens, hoe uwe dienstboden zóó
over u spreken kunnen.... Moet ik u dat zeggen?
Zij beweren, dat gij niet altijd zoo beminnelijk zijt,
dat gij soms eenige oogenblikken van kwaden luim
hebt, dat gij wel eens allerijselijkst opvliegend kunt
zijn, dat gij dan uit de hoogte spreekt, alsof ge
met geringe slaven te doen hadt, en dat gij, om
beter te doen gevoelen, dat gij eene gravin ofeene
barones zijt, eene houding kunt aannemen, als
eene vertoornde godin van den Olympus. Kan iemand,
die weet hoe lief gij kunt zijn op eene partij, dit
gelooven? Ik wil liever geloovcn, dal zij zelven
al te lastig zijn, en dat, al behandelt gij ze ook
als gezaghebbend, gij nimmer uit het oog verliest,
dat God hen op eene lijn stelt met u, en dat Hij
ze in den hemel nog hooger dan u zal plaatsen,
als zij slechts deugdzamer en beter zijn.
Ik weet, daar zijn uitzonderingen van den regel,
gelijk gij zelven vol leedwezen bekent.
Zoo bijvoorbeeld: Mevrouw C., die zondereenige
verdiensten van niets is opgekomen. Haar hoog-
moed is nog grootcr dan haar hoepelrok, en reikt
nog hooger dan de pluim, die zij op haren hoed
draagt; zij meent in aanzien te winnen, wanneer zij
met minachting nederziet op diegenen, met welke
-ocr page 80-
78
zij vroeger heel gemeenzaam omging, en wanneer
zij de houding van eene keizerin aanneemt, tegen-
over hare minderen. Van den morgen tot den avond,
bekijft zij hare dienstboden en doet zij verwijtingen
aan die voor haar werken; telkens krakeelt zij met
hare leveranciers, en op alle waren vindt zij iets
af te keuren; haar stelsel is: het iedereen lastig te
maken, om zich te doen eerbiedigen, en beter gediend
te worden. Het minste woord, een gering verzuim,
eene kleine onbeleefdheid, die zij zich verbeeldt te
ondergaan, doet haar opvliegen, en zij laat het ge-
voelen door hevige woorden of beleedigende manieren.
Wat geeft haar het recht tot zulke lastigheid en
zulke onbeschaamdheid? Haar rijkdom, meent ze,
hare meubelen, hare paarden, de betrekking van
haren echtgenoot en de vrees, die hij zijnen min-
deren inboezemt. In haar huis schittert alles van
goud, zilver, brons, zijde en fluweel: het minst
kostbare dat er is, zoo zegt men, is Mevrouw zelve.
Voorwaar eene vreeselijke vergelijking, die geene
verstandige vrouw ooit moet trotseren!
Mevrouw D. is van haar kindschheid af bedorven
door hoogmoed; zij is aanmatigend, norsch en dwaas.
Als gij haar geen komplimenten maakt, komt zij
in een kwaden luim en wordt zij korzelig; spreekt
gij haar tegen, dan wordt zij boos, geeft u steken
en krenkt u; zij zou u beleedigen, als gij niet toe-
-ocr page 81-
79
gaaft. \'t Is een uiterst lastig schepsel, dat niets
van anderen kan verdragen, en toch verlangt dat
men haar alles door de vingers zie. Nooit heeft zij
met iemand kunnen omgaan.
Het geduld van haar goeden man, die de zacht-
moedigheid zelve is, is ten einde; hij gaat van huis,
om niet zoo gekweld te worden. Iedereen zegt ,
dat hij te goed is, en dat is waar ook.
Een man met een ander karakter zou haar geleerd
liebben te gehoorzamen, met haar al de zwaarte
van zijn gezag te doen gevoelen, en haar met kracht
op hare plaats te zetten. Zij zou zeker groote be-
weging gemaakt, en niet gezwicht hebben zonder
haar leelijke inborst te laten blijken. Maar Mijn-
heer D. heeft geen ruchtbaarheid gewild; hij heeft
beter gevonden het bestier van zijn huis af te staan
en zich vergenoegd met het nazien zijner landerijen.
Sommigen prijzen hem, anderen laken hem; hoe
denkt gij er over, lieve lezeressen?
Zóó staan de zaken niet bij u, dames; gij bezit
godsdienst. Gij beoefent de deugden, die uwe sekse
passen; gij weet, dat gij eerbied en onderdanigheid
aan uwe mannen verschuldigd zijt, en gij zult er
u wel voor wachten inbreuk te maken op hun gezag.
Het verbod van den EI. Paulus en zijne vermaningen
tot ingetogenheid, zijn altijd levendig in uw geheu-
gen. Nu, ik maak er u mijn kompliment over, en
wensch er u geluk mede.
-ocr page 82-
80
Nooit neemt gij hen hunne aanmerkingen kwalijk,
nooit moeten zij er van u hooren, die ongepast
zijn, nooit biedt gij hun tegenstand; maar getrouw
als ge zijt aan den rol van nederigheid en zacht-
moedigheid, die u zoo schoon staat, sticht gij uwe
kinderen en uwe dienstboden door treffende voor-
beelden, die veel krachtiger dan woorden zijn, om
hen hunne plichten te leeren.
Zulke gedachten heb ik van u, dames; en zoo
lang uwe cchtgenooten zelven ons niet het tegendeel
getuigen, zullen wij geen geloof slaan aan de praat-
jes uwer kindermeiden, of aan de kwaadsprekerijen
uwei buurvrouwen.
III.
Zalig zijn. zij, die weenen, want zij
zullen vertroost worden.
Dezen keer, vrees ik, zullen wij het niet ééns
zijn; vele dames houden wel van traantjes, maar
die zelfs zullen van een ander gevoelen zijn.
ïZalig zijn zij, die weenen,\'\' roept Mevrouw E.
uit. Groote hemel! wat moet dat beteekenen?
—  Stel u gerust; Onze Lieve Heer doet er eene
belofte bij: want zij zullen vertroost worden. Vindt
gij het nu nog niet goed?
—  Ja wel; — maar er ééne van de acht zaligheden
van maken! Daar steekt iets achter dat ons bang
maakt.
-ocr page 83-
81
— Hebt gij misschien een profetischen geest ?
Inderdaad, de Zaligmaker leert ons, dat het beter
is te weenen dan te lachen,
dat de vermaken der
wereld zeer gevaarlijk zijn, dat de weg des hemels
niet een breede weg is en met rozen bezaaid, — maar
een eng voetpad, vol oneffenheden en met distels
en doornen begroeid, dat de kroon der onsterfelijk-
heid de belooning zal zijn van een langdurigen en
harden strijd, en ten slotte, dat de weg der ver-
sterving en der boetvaardigheid de éénige weg is,
die zeker is. Wat zegt gij daarvan?
Bij het hooren dezer woorden neemt het gelaat
van Mevrouw E. een anderen plooi aan, en krijgt
een zeer mismoedig uitzicht. Mevrouw E. is eene
Oostersche, die in de armen der weelde is groot
gebracht, die in hare kindschheid door slaven ge-
ciiend werd, en altijd omgeven was van alle genie-
tingen, die de rijkdom aan eene zinnelijke natuur
kan verschaffen. Zij heeft een afkeer van al wat lijden
heet; de minste vermoeienis hindert haar. Haar gang,
hare houding, hare taal, alles is even traag; zij
heeft zelfs de macht niet enkele medeklinkers, die
een weinig meer inspanning vorderen, uit te spreken.
Alles wat zij kan is lachen, gekscheren, kompliment-
jes ontvangen en afleggen. Zij gaat evenwel naar
den schouwburg, naar een bal, naar eene avondpartij,
naar de openbare wandelplaatsen, maar, in een
gemakkelijk rijtuig, met een nasleep van bedienden,
of met zooveel voorzorgsmaatregelen, dat haar dier-
baar lichaam niets te lijden, en hare wulpsche zin-
6
-ocr page 84-
82
tuigen alles te genieten hebben. Zij meent geboren
te zijn voor de vermaken, en al de vermogens harer
ziel zijn op dit verheven doel gericht.
Toont gij haar den hemel, en zegt gij haar, dat
men daar nog gelukkiger kan wezen, dan komen
er tranen in hare schoone oogen, en een zucht
welt uit haar hart op; zij is zoo gaarne gelukkig.
Maar, neemt gij den sluier weg, die den weg daar-
heen voor haar oogen verborg, spreekt gij van krui-
sen, van versterving, van boetvaardigheid , dan wordt
zij met huivering bevangen, en zij is geheel ontsteld.
— »0 God! boetvaardigheid doen! en waarom
toch wel ? Ons leven is onberispelijk. Laat groote
misdadigers, groote zondaars en zondaressen, ver-
stervingen doen; daar heb ik niets tegen; maar,
wij, wij behooren niet tot die klasse. Doen wij
niet eiken dag ons morgengebed, en ook ons avond-
gebed , als wij ten minste niet al te veel drukte
hebben ? Wonen wij niet eiken zondag ééne Mis
bij, als wij niet wat verkouden of vermoeid
zijn ? Houden wij op zijnen tijd onzen Paschen
niet? Hoeveel predikatien hooren wij niet op
een jaar? Wij dragen bij in elke kollekte; wij
geven bloemen en andere sieraden ter versiering van
het altaar der H. Maagd in de Meimaand ; wij nemen
deel aan alle goede werken. Waarom moeten wij
dan boetvaardigheid doen ? Ten overvloede, kan men
ons hierin geen dispensatie geven ? Wij zullen de
kosten er van dragen. Moeten wij aalmoezen geven ?
Wij zullen zoo mild zijn, als gij maar wilt.\'\'
-ocr page 85-
83
—  Ik twijfel er volstrekt niet aan, en ik begrijp
opperbest, hoe hard dit woord van boetvaardigheid
en versterving klinken moet voor dames, die heel
laat opstaan, die op bed zich moeten ontnuchteren,
die zich niet eens kunnen aankleeden , zonder behulp
eener kamenier of dienstbode, die zijde en fluweel
nog hard vinden voor haar teergevoelig vleesch, die
handen hebben, doch nimmer eenigen arbeid daarmede
verrichten, die voeten hebben, doch die altijd in een
gemakkelijk rijtuig zouden willen gezeten zijn; —
neen, de deugd van boetvaardigheid heeft niets aan-
lokkelijks voor die gelukkige schepselen , die gewoon
zijn den dag door te brengen in beuzelachtige ge-
gesprekken en kinderachtige bezigheden, die op don-
zige kussens moeten gezeten zijn, en die een ge-
deelte van den nacht noodig hebben, om te dansen
en zich te vermaken , in eene omgeving van vleiers
en uitgezochte reukwerken. Ik kan daarom niet
zonder eenig hartzeer, en een diepgevoeld medelij-
den , het woord des Zaligmakers vast houden : iDoet
boetvaardigheid\'".
Maar de waarheid en uw eigen
welbegrepen belang noodzaken mij, om daarvan
niet af te gaan: want, weet het wel, de Opperste
Rechter zal geen gehoor geven aan de verontschul-
digingen, die uwe weekheid en uwe zinnelijkheid
inbrengen.
—  Maar, werkelijk, wij zijn niet in staat om te
vasten, of vleeschspijzen te derven. Wij zijn zoo
zwak van gestel; het vasten zou onze dood wezen;
wanneer wij geen vleeschspijzen nuttigen, hebben
-ocr page 86-
84
wij maag- en hoofd-pijnen. Al onze geneesheeren
verbieden ons te vasten. 0, hoe gaarne zouden
wij een sterk lichaamsgestel bezitten , en de heili-
gen navolgen ! maar God heeft ons de noodige sterkte
daartoe niet gegeven.
—   Mevrouw E., gij spreekt voor anderen, en
gij vergeet, hoe gij zelve zijt. Denk er eens aan,
hoe onvermoeid gij zijt, als er spraak is van pleizier
maken. Heeft men u niet uren achtereen , zelfs heele
nachten , zien dansen ? En heb ik uwen man zelven
niet hooren zeggen, dal hij verwonderd was, dat ge
nog op uwe beenen kondet slaan ? De meeste heiligen,
die in den hemel zijn, waren niet zoo sterk en zoo
gezond, dat zij zoo iets zouden hebben uitgehouden;
en ik zoude aan meer dames, die in mijn gehoor
zijn, hetzelfde kompliment kunnen maken.
—  O, wat mij betreft, ik heb in het geheel geen
goede maag . . . . : — En ik , ik lijd soms aan zenuw-
krampen , wanneer ik niet herhaalde malen op den dag
iets gebruik ... — En ik, ik ben soms vreeselijk
geplaagd met hoofdpijn .... — Ik voor mij, kan
soms niet meer uit mijne oogen zien .... — Mij
heeft mijn man zelf het vasten verboden .... —
En ik .... — En ik......
Houdt op, houdt op, dames, als het u belieft;
ik ken mij niet in staat om het tegen u vol te houden.
De Opperste Rechter, vooronderstel ik, zal zeker wel
veel konsidcratie gebruiken met zulke teedere schep-
seltjes, en die het zoo goed meenen. Rukt mij in
vrede\'s naam de oogen niet uit, omdat ik zoo gc-
-ocr page 87-
s:>
sproken heb: blijft maar voortgaan, met bijna den
ganschen voormiddag in de veeren te blijven, ter-
wijl andere christenen vasten; gaat maar voort, met
een goed gedeelie van den nacht te dansen en n
te vermaken, terwijl dezen slapen; weest vroolijk en
dartel, zooveel gij wilt, stort nimmer tranen, en
weest gelukkig op deze wereld, zooveel gij kunt,
terwijl de geloovigen boetvaardigheid plegen en bid-
den, om aan de goddelijke gerechtigheid te voldoen,
en zich het geluk des hemels te verzekeren.
IV.
Zalig zijn zij, die honger en dorst hebbben
naar de rechtvaardigheid.
Wat beteekent dat toch wel? hoor ik Mevrouw X.
Mevrouw F. in het oor fluisteren: die honger en
dorst hebben naar de rechtvaardigheid?
— Ik weet het ook niet juist; ik denk, dat dit
betrekking moet hebben op de rechters; maar daar
hebben wij toch zeker niets mede te stellen.
Inderdaad, de rechtvaarheid of de heiligheid, de
zucht en het verlangen naar de volmaaktheid, ziin
z,aken, daar die twee dames zich niet mede inlaten;
zij begrijpen zelfs de beteekenis dier woorden niet
eens. En toch hebben beiden in de kerk twee met
fluweel bekleede stoelen, geteekend en betaald, en
zij wonen trouw de hoogmis bij; zijn zij er al
niet, vóór dat de dienst begint, zij komen toch
altijd eerde mis geëindigd is, en zij zullen nooit in
-ocr page 88-
86
gebreke blijven bare eigene plaats in te nemen, al
moeten ze ook iedereen verstrooien en storen; want
ieder moet weten, dat zij in de kerk zijn.
Verscbeiden jaren achtereen hebben zij trouw het
Evangelie aangehoord, zonder er den minsten smaak
in te krijgen. Zij hebben slechts honger naar spel,
naar openbare vermakelijkheden, naar bijeenkomsten
waar zij kunnen schitteren en het oog tot zich trekken,
en naar tooneelvoorstellingen; zij hebben slechts dorst
naar genietingen, naar wellusten, naar aandoeningen,
naar dwaasheden, onverschillig welke.
Wacht u wel haar te spreken van God, van den
hemel, van hare uitersten en van de middelen, om
hare zaligheid te bewerken. Gij zoudt ze bedroefd
doen worden; hare dartele en vroolijke aangezichten
zouden somber en treurig worden, en haar hart zou
ineenkrimpen. Is daar ook iels in, dat zielen, ge-
lijk de haren kan opwekken?
Spreek haar vooral nooit van den dood, het oor-
deel of de hel: ge zoudt ze stuiptrekkingen doen
krijgen en bijna in onmacht doen vallen; ge zoudt
verplicht wezen ze te ondersteunen, en haar eenige
Hoffmann\'s droppelen te doen inademen.
Maar spreek haar over het nieuws van den dag,
en over ergerlijke geschiedenissen, die hier of daar
plaats gehad hebben; vertel baar van geheime kui-
perijen en misdaden, van verleidingen en onteerhv
gen, van huwelijken die op til zijn of die afgespron-
gen zijn, van oneenigheden in huisgezinnen, van
gescheiden echlgenoolen , van vergiftigingen en rech-
-ocr page 89-
87
terlijke zaken; verhaal haar verschrikkelijke en af-
Schuwelijke gebeurtenissen, die in staat zouden zijn
u de haren ten berge te doen rijzen, — zij zullen geen
flauwte krijgen; met gretige ooren, met oogen,
tintelend van genoegen, en met een hart, dat klopt
van eene zoele ontroering, zullen zij uwe woorden
opvangen; zij zullen hier en daar een uitroep doen,
om u aan te moedigen, en, als gij gedcan hebt,
zullen zij u met dankbetuigingen overladen.
Zijt gij eene vrouw, of ten minste van het vak,
spreek haar dan van kleeding, van hoeden, van hoe-
pels, van strikken en linten, van nieuw uitgekomen
modes; spreek kwaad van uwe vrienden, stel
uwe kennissen in een bespottelijk daglicht, geef allerlei
kwinkslagen ten beste over hunne gebreken, en,
als ge niet genoeg gebreken kunt opsommen, die
zij werkelijk bezitten, tracht dan een of ander, wat
git van hen weet., op het allerhatelijkste uit te leg-
gen, praat maar toe zonder eenige terughouding...
Ge zult bijval vinden , altijd bijval vinden; men zal u
de hand drukken en u om den hals vliegen; ge zult ver-
zocht worden om ten spoedigste uw bezoek te herha-
len, — zóó begeerig is men naar die belangrijke zaken.
Weet ge niets anders, dan kunt ge spreken van
schouwburgen, van tooneelspelers en actrices, van
goede of slechte stukken, maar vooral van slechte;
van zaken, die achter de schermen gebeurd zijn,
van verborgene intrigues, van geheime voorvallen
enz. Spreek dan vooral zacht en nauw hoorbaar,
en men zal zich dicht om U heen scharen, om
-ocr page 90-
88
geen enkele lettergreep te verliezen, men zal uwe
woorden verslinden, en van genoegen met de voe-
ten trappelen.
Naar zulke dingen zijn die dames hongerig. Is
er dan ook wel iets ter wereld, dat meer hare be-
langstelling verdient? Kent gij iets, dat van meer
nut voor haar zou wezen? ....
En de hemel? En de volmaaktheid? — De hemel!
o, daar komen die dames stellig; de volmaaktheid!
nu, die hebben ze reeds bereikt. Ze zijn immers
volleerd in de kunst van behagen: zij weten zich
netjes te kappen en te kleeden; zij hebben een on-
gewonen takt om zich lief en bevallig voor te doen;
zij dansen, dat het een lust is om te zien; zij
dragen mei veel gratie haar parasol; zij kunnen
zeer ongêneerd in een rijtuig liggen enz. enz. Wat
zou haar dan ontbreken\'? Beschouw eens aandach-
tig hare kleeding, hare houding, haar goed uiterlijk.
Zijt ge nog niet voldaan? Nu, dan zijt ge toch
wel wat al te moeilijk.
V.
Zalig zijn zij, die barmhartig zijn, want
zij zullen barmhartigheid verwerven.
Voor zich zelven hebben die dames geene barm-
hartigheid noodig: want hare levenswijze is onbe-
rispelijk.
Maar hier vieren zij haren zegepraal. O! een
-ocr page 91-
89
goedertieren en medelijdend hart bezitten zij in den
hoogsten graad! Zij zouden zelfs geene vlieg kun-
nen zien lijden, of zij wierden naar, en zouden
behoefte hebben aan eau-de-Cologne, of dergelijk
opwekkingsmiddellje. Wanneer een kind valt of
zijn vinger bezeert, en er één druppeltje bloed
zichtbaar is, dan krijgen zij reeds zenuwtoevaU
len. Het zien van een ongelukkige, die lijdt en
kermt, veroorzaakt haar een zoo groot medelijden,
dat zij het niet eens wagen zouden het te ver-
dragen.
Daarom ook zult gij ze nooit zieken zien bezoeken.
Mevrouw G. en Mevrouw V., die ik hier vooral op
het oog heb, kunnen ook niet begrijpen, en vinden
het razend vreemd, dat andere wezenlijk godsdien-
stige dames den moed hebben, om in de ellendige
verblijven der armen door te dringen, en, niette-
genstaande de smetstoiïen en de afzichtelijkheid dier
woningen, met eigen hand de zieken te verzorgen:
»Wij bewonderen ze, zeggen ze op een huichelach-
tigen toon, maar de hemel heeft ons zulk een hart
niet gegeven." Wat zijn zij toch gevoelig en goed-
hartig !
Zij geven aalmoezen, en storten hunne giften bij
het armbestuur; want zij zouden alle ellenden wil-
len verzachten, om er nooit meer van te hooren
spreken. Is het waarlijk ook niet hard voor zulke
teergevoelige en edelmoedige zielen, van tijd tot
tijd te moeten hooren, dat er ongelukkigen zijn,
die van koude en honger sterven aan hare deur,
-ocr page 92-
90
terwijl zij zoo gemakkelijk neergezeten zijn in een
goed verwarmd vertrek, en aan eene weivoorziene
tafel? — dat er vaders en moeders zijn, die, uit
gebrek aan werk of door ziekte, lot wanhoop over-
slaan, terwijl zij nauwelijks haar goud weten te
verkwisten, en terwijl zij op haar voorhoofd en op
hare borst voor zulk eene waarde aan edelgesteen-
ten dragen, dat men al de armen der stad daarmede
zou kunnen onderhouden ? — dat er ongelukkige
arme wichtjes zijn , die nauwelijks een stukje klee-
ding bezitten, om hunne naaktheid te dekken, en
die geen schoeisel hebben aan hunne voeten , ter-
wijl zij zoo ruimschoots voorzien zijn, zelfs van
overtollige en afgedankte kleedingstukken ? Ja, dat
is wel in staat om die edele harten te ontstellen,
zelfs te midden harer feestmalen en vermaken.
Meestendeels echter zijn de groote dames onbekend
met het lijden van het mindere volk: zij hebben
ook aan zooveel andere zaken te denken!
Het volk mort en beweert, dat God zoovele schat-
ten en rijkdommen, aan sommige personen niet
gegeven heeft, om zich daarmede volop aan genie-
tingen te verzadigen, maar om daarvan aan hunne
behoeftige broeders mede te deelen; zij hebben dit
in het Evangelie gelezen..... Soms dreigen zij,
dat zij zelven nemen zullen, wat men hen weigert;
het volk heeft ongelijk, maar verdient het volk onze
belangstelling niet? Nemen wij het de wapenen
uit de hand, door onze milddadigheid.
Lieve lezer, help mij in het bepleiten van de zoak
-ocr page 93-
91
der armen en behoeftigen, maar wees bescheiden
en voorzichtig, nog meer dan ik hel ben. De dames,
van welke ik hier spreek, zijn prikkelbaar, opvlie-
gend, hoovaardig en wraakzuchtig. Wanneer men
haar de waarheid zegt, worden zij boos, en, als
men ze ééns heeft kwaad gemaakt, vergeven zij hel
nooit. Nooit hebben zij het gebod des Zaligmakers
begrepen: »Hebt uwe broeders lief gelijk u zelven;
dat zij die de goederen dezer wereld bezitten, daar-
van mededeelen aan diegenen, die gebrek lijden;
doet goed aan allen, zelfs aan die u vervloeken en
kwaad willen. Zoo zult gij gelijk worden aan uwen
hemelschen Vader, die zijnen regen laat vallen op
de rechtvaardigen en op de zondaars. Groot zal
uwe belooning zijn in den hemel; alles wat gij aan
den minste uwer broeders zult gedaan hebben, zal
Ik beschouwen alsof het aan Mij zelven gedaan was."
Is het dan zoo uiterst veel gevergd van sommige
dames, om zich een enkel kleedje, een enkel voor-
werp van weelde, een enkel partijtje te ontzeggen,
ten einde aan den goeden God zelven, Die zoo vrij-
gevig is in Zijne belooningen, en van Wien zij alles
ontvingen, een dienst te bewijzen in den persoon
der armen en behoefiigen?
VI.
Zalig zijn zij, die zuiver van harte zijn,
want zij zullen God zien.
In dit opzicht kunnen de dames, die ééne Mis
-ocr page 94-
92
in de week bijwonen, zich allen zonder uitzonde-
ring gelukwenschen. Onschuldig opgevoed, onbekend
zelfs met het kwaad, vol afschuw als zij zijn van
alles wat niet betaamt, kunnen zij zonder afkeer
en walging den naam der tegenovergestelde ondeugd
zelfs niet hooren uitspreken. Hare mannen hebben
niets te vreezen; mochten ook zij even getrouw
zijn!!!!
\'t Is waar, zij houden van eene hoffelijke beje-
gening; zij doen haar uiterste best omdeoogen tot
zich te trekken, zij volgen modes, die met de eer-
baarheid in strijd zijn, zij wonen tooneelvoorstel-
lingen en spelen bij , die uiterst gevaarlijk zijn voor
de zedelijkheid, maar \'t is bijna altijd uit inschik-
kelijkheid jegens hare echtgenooten, en zonder dat
de zuiverheid des harten bij haar het minst daardoor
gekwetst wordt. Zelfs bestaat er voor haar hoege-
naamd geen gevaar daarin; vraag het haar zelven
maar, zóó standvastig en onwrikbaar is hare deugd !
Daarom zeker is de algemeene zedeleer ten haren
gunste zoo inschikkelijk!
Tegenwoordig immers, in het midden van het
Christendom, is het helaas! geen schande meer voor
de strengste dame en voor de onschuldigste en kin-
derlijkste maagd, om zich half gekleed aan het oog
der mannen te vertoonen, en zal niemand er zich
over ergeren, mits dit gebeure op een bal, of zoo-
genaamde fatsoenlijke en deftige partij; het behoort
helaas! tot de tegenwoordig algemeen gevolgde ge-
bruiken , die men den naam van fatsoenlijk durft
-ocr page 95-
93
geven, dal de dames zich in den arm laten nemen,
en aldus medesiepen in de verschillende wendingen
van een wellustigen dans, in den schoot eener hoog
opgevoerde warmte, die het bloed verhit, en bij de
betooverende klanken eener muziek, die als eene
soort van dronkenschap verwekt, — en niemand
wil daarin eenige onbehoorlijkheid of eenig gevaar
zien; in één woord, alles wat de meest verfijnde
en meest toomelooze behaagzucht kan te baat
nemen, om de hartstochten op te wekken, moet
voor de dames geoorloofd heeten, volgens de
zeden onzer wereld, zoolang zij ten minste zich in
een besloten kring bevinden. Builen dien kring is
het iels anders; de stoutste zou zich op straat aldus
niet durven vertoonen. De straatjongens zouden
haar met slijk en met steenen begroeten.
Laat de geestelijke overheid haar vrij op de ge-
varen wijzen, welke hare losse en onbehoorlijke ma-
uieren èn voor haar zelven èn voor anderen veroor-
zaken; — laat biechtvaders en predikanten, in de
geheime vierschaar der boetvaardigheid of op den
kansel, tusschen vier oogen of in het openbaar,
baar het woord toeroepen van den Zaligmaker: ïWee
der wereld wegens hare ergernissen; al wie een
onschuldige tot ergernis verstrekt, het ware hem
beter met een molensteen aan den hals in het diepste
der zee geworpen te worden;" — Laat goede en op-
rechte vrienden, mannen van ondervinding, de ouders
waarschuwen voor de velerlei gevaren, waaraan zij
moedwillig de onschuld harer dochters blootstellen; —
-ocr page 96-
94
men zal nauwelijks er naar luisteren; of, zoo men
al luisteren moet, men zal zich van alles afmaken,
door te zeggen: wij zien daar niets kwaads in; de
mensch moet zich vermaken: \'t is maar onder ons,
in den familiekring of bij bekenden; onze kinderen
moeten toch de wereld leeren kennen; \'t is maar eens
kermis op een jaar, — en dergelijke machtspreuken
meer, die, naar ik vrees, weinig kans hebben om
bij God voor goede munt te worden aangenomen.
De handelwijze dier dames doet soms denken aan
de heidensche vrouwen, als zij de geheimenissen
vierden van een Bacchus of eene Venus, of aan den
heksendans op den Sabbath. Alles was daar ge-
oorloofd, zoolang het feest of de nacht duurde;
maar verder zou alles afschuwelijk geweest zijn.
Dan moest men in eens weder eene eerbare schaamte
aannemen; en de dames van die tijden waren zeer
bedreven in dat komediespel.
Wanneer men geloof moet slaan aan zekere be-
richten, zou men in sommige kringen het zelfs veel
verder gebracht hebben dan de heidenen; men zou
een middel uitgevonden hebben, om niet alleen de
gedaanteveranderingen van de goden der fabelleer
na te bootsen, maar om ze zelfs in aanstootelijke
naaktheden te overtreffen, zonder in de termen te
vervallen der strafbepalingen, welke de wet tegen
openbare onzedelijkneden heeft vastgesteld. Men
zou beginnen te gelooven, dat met behulp der
mode, het volmaakte balkostuum der hoogere stan-
den, weldra de eenvoudige mode der Australische
-ocr page 97-
95
dames zal evenaren. Kunt gij dan nog zonder be-
wondering zijn voor de deugd onzer dames, die al
zulke dingen aanzien en mededoen , zonder dat hare
eerbaarheid er in het minste door gekrenkt wordt!
Al die onbetamelijkheden in kleeding, die gemeen-
zame omgang met personen van ander geslacht,
die lichtzinnige gesprekken en handelingen, zijn in
haar oog niets anders dan een onschuldig verzet.
Haar hart is en blijft in het midden van al die too-
neelen, zóó zuiver en schuldeloos, begrijpt ge,...
dat geen verdenken mogelijk is.
Zij gaan naar alle schouwburgen, wonen de harls-
tochtelijkste tooneelvoorstellingen bij, geven zich
over aan de vreeselijkste aandoeningen, hooien en
zien de meest verfijnde oneerbaarheden, doch zullen
nooit iets verkeerds gevoelen, of eene enkele on-
zedige gedachte in haar hart gewaar worden."
Integendeel, zij leeren daardoor het kwaad ver-
afschuwen, en zij gevoelen walging, voor alles wat
met de zedelijkheid in strijd is; en te huis gekomen,
in den schoot van haar gezin, geven zij de stich-
tendste lessen aan hare dochters. Zoudt gij zoo
onbeschaamd en onbeschoft wezen dit ook maar
eenigzins te betwijfelen?
De beleefdheid laat het niet toe: maar, gelooft
gij ook niet, dames, dat goede voorbeelden aan
uwe dochters gegeven, meer zullen uitwerken dan
zulke lessen? Ik zou meer dan ééne geschiedenis
kunnen aanhalen, die mijn gevoelen zou bevesti-
gen; maar ik zou vreezen misbruik te maken van
uwe aandacht, en u van uwe vermaken af te houden.
-ocr page 98-
VN.
Zaligr zijn zij, die vreedzaam zijn-
Gij houdt van den vrede, geëerde dames; dat
kan de zorg getuigen, die gij hebt, om dien in
uw gezin te handhaven, en om met iedereen in
goede verstandhouding te leven. Gij kent er de
waarde van, en gij gevoelt er behoefte aan. Hoe-
veel toegevendheid gebruikt gij niet met lastige
karakters! Hoeveel ijver en behendigheid wendt
gij niet aan , om alle harten Ie winnen, om donkere
wolken te verdrijven, en om overal, waar gij u
bevindt, vreugde en opgeruimdheid te doen heerschen!
Wanneer men ook niet wist, hoe godsdienstig en
deugdzaam gij zijt, uit welke hoedanigheden de
andere noodzakelijk voorkomt, en in welke zij haren
waarborg vindt, zou het voldoende zijn, de lieftal-
ligheid, welke op uw gelaat uitblinkt, en de hoffelijke
minzaamheid uwer manieren te zien, om daarvan
ten volle overtuigd te worden. Wie ter wereld zou
onbeschaafd genoeg zijn kunnen, dat hij door zóó
beleefde en kiesche vormen niet werd getroffen?
Wanneer dan ook die zoete vrede niet altijd in
uwe woning heerscht, kan het alléén de schuld zijn
uwer mannen, dat is blijkbaar. De mannen van
dezen tijd hebben ook meestendeels zoo weinig gods-
dienst, en gevolgelijk niet vele deugden! God alleen
weet, wat zij hunne vrouwen niet doen lijden, die
engelen van godsvrucht en zachtmoedigheid, die
-ocr page 99-
91
nooit tegenspreken, dan ingeval van hoogen nood,
en die tot hare verdediging niets bezitten dan hare
tranen!
Ik weet wel, men zegt, dat soms de rollen om-
gekeerd zijn; dat er sommige vrouwen zijn, zoo
ondeugend als duivelinnen, en dat er sommige man-
nenzijn, zoo zacht als lammeren; dat die helleveegen
met niemand in vrede leven kunnen of niemand in
huis kunnen houden, en dat zij een nagel zijn aan
de doodkist harer echlgenooten, die zij gelukkig
hadden moeten maken ; maar deze hebben geen ge-
loof, geen hart, geen verstand. Zij gelijken u niet
dames, en zij komen zelden of nooit in de Kerk
Wat leven we toch in eene booze wereld! Zij
beweert en houdt vol, zonder acht te geven op de
uitzonderingen, die er zijn, dat\'er geen twee vrou-
wen samen kunnen huizen, zonder te krakeelen en
te twisten; zij voegt er zelfs bij, dat er genoeg
zoogenaamde godvruchtigen en fijnen zijn, die nog
erger zijn dan de anderen. Is dat nu geen lasler-
taal, geen ijselijke overdrijving? Ik ben misschien
al te goed voor de dames, maar nooit zag ik iets
dergelijks van u. Gij ziet de gebreken van anderen
door de vingers , gij maakt het anderen nooit lastig,
gij weet van geen haat of jaloezy; uwe tong kent
geen kwaadspreken, uwe woorden zijn altijd even
lief, en al uwe handelingen worden ingegeven door
de liefde. Hoe gemakkelijk moet het niet zijn om
in goede verstandhouding met u te leven!
Gij houdt wel eens van geestige scherts en plagerij,
7
-ocr page 100-
98
maar dat is om het gezelschap te vervroolijken; gij
zult soms eene of andere aanmerking weten op uwe
familiebetrekkingen of kennissen, maar dat is om
iets te praten Ie hebben, omdat zij dan genoodzaakt
zijn zich te verdedigen; gij hebt soms twist, maar
\'t is alléén om het een of ander punt op te helde-
ren; gij geeft u niet altijd ten onder, maar \'t is
alléén dan, wanneer ge ten volle gelijk hebt; gij
zijt onverzettelijk, maar het is, wanneer uw plicht
spreekt, en uw geweten gebiedt onverzettelijk te wezen.
Bijvoorbeeld: Mevrouw II. is in onmin met hare
buurvrouw. Maar is het ook mogelijk met zulk
schepsel om te gaan ? Zij is in den hoogsten graad
aanmatigend en buitensporig; zij bezit het akeligste
karakter, dat er op de wereld zijn kan; zij is licht
geraakt en is het nooit in iets met u ééns ; ze
weet niet eens, hoe ze een fatsoenlijk persoon moet
behandelen. Een engel uit den hemel zou er ruzie
mede krijgen. Is het dan te verwonderen, dat
Mevrouw H., die niets meer is dan een engel van
deze aarde, haar niet kan uitstaan ?
Gij kent Mevronw H.; met haren man heeft zij
nooit goed kunnen huizen, doch het was er een
man naar, en zij is eene vrouw, gelijk onze een-
voudige dorpslieden zouden zeggen, die de broek
aan heeft. Reeds twintig jaren lang verlangt zij
naar vrede, en smeekt zij er den goeden God om
in hare gebeden.
Zal zij verhoord worden? Die haar kennen, zeg-
gen van neen. En toch zal zij geen enkelen Zon-
dag de mis verzuimen.
-ocr page 101-
99
VIII.
Zalig zijn zij , die vervolging lijden om de
rechtvaardigheid.
De groote dames, van welke wij hier spreken ,
zijn van meening, dat de tijd der vervolgingen
voorbij is, om nimmer meer terug te komen; bij-
gevolg heeft bovengenoemde uitspraak voor haar
niets om het lijf\'.
Inderdaad, onze eeuw is zoo verdraagzaam, en
onze nieuwerwetsche christene dames weten de
zaken dezer wereld zoo vernuftig met die van God
overeen te brengen, dat zij niet de allerminste te-
genspraak te vreezen hebben. Vooreerst: het wei-
nigje godsvrucht, dat zij bezitten, wekt geenc
achterdocht bij hare mannen; zij zijn er zelfs mede
ingenomen; ei ik weet, dat zij haar nog godsdien-
sliger wenschen zouden, om geheime redenen, die
zij slechts hunne vrienden in het oor fluisteren.
Daarbij, haar godsdienst is zoo ruim, en haar ge-
weten zoo rekbaar, dat zij nooit in verlegenheid
zijn , al moeien zij ook de uiteenloopendste dingen
niet elkander overeen brengen. Ten laatste, hare
biechtvaders. voor hel geval, dat zij er een op na
houden , zijn verplicht haar op haai\' woord te ge-
looveii. Onlbreekt hel haar ooit aan redenen tot
verschooning ? Hebben zij niet tot uitvlucht: het
verlangen harer echtgenooten, hare zwakke gezond-
heid, den drang der omstandigheden, en bij dit
-ocr page 102-
100
alles nog, de iramer terugkomende zuiverheid harer
bedoelingen? Ten overvloede, wanneer men haar
iets in den weg legde, zouden zij al hare godsvrucht-
oefeningen laten varen; zij zijn er immers zoo sterk
niet aan gehecht!
Zijn er geene andere godsdiensten, die pleizieri-
ger en gemakkelijker zijn ? De Protestanten be-
hoeven niet te biechten, niet te vasten of boetvaar-
digheid te doen; zij behoeven alleen des Zondags
naar de kerk te gaan, en den Bijbel te lezen, daar
zij uit nemen of inlaten , wat hun aanstaat.
Mevrouw P. heeft nog iets beters gevonden : het
spiritisme namelijk , dal de draaiende tafels is op-
gevolgd , en dat wonderen doet in de Vereenigdc
Stalen. Deze Godsdienst wordt onderwezen door
de Geesten, die ze onder allerlei fratsen en kluch-
tcn prediken; zij brengen u van gene zijde des
grafs de dooden Ie voorschijn, die gij verlangt, en
die opgeroepene dooden vertellen u allerlei interes-
sante
zaken. Men heeft looneelen om bij te huilen,
anderen om bang te worden, anderen, waarhij men
zich dood zou lachen. Dan , na den dood, heeft men
de zielsverhuizing, herleving in andere lichamen,
verplaatsing naar de starren, nieuwe huwelijken,
en eene oneindige verscheidenheid van vermaken.
Welke mooie dingen zijn dat niet voor zielen,
die jacht maken op aandoeningen en ongewone
voorvallen. Vele dames willen naar die zijde heen;
maar de meest gematigde zijn verstandig genoeg
om zich daarvan te lalen terughouden. Het gezond
-ocr page 103-
101
verstand is nog zoo slerk onder ons ! Wij zullen
hopen, dal God medelijden hebbe met die arme zielen ,
die er van versloken zijn !
Besluit.
De Zaligmaker bad gezegd: iNiemand kan Iwec
beeren dienen s God en bet geld." De Apostelen en
de eerste Christenen badden dit woord letterlijk op-
genomen , en waren van gevoelen, dat God dienen
niet kan samengaan met den dienst der wereld. In
hunne eenvoudigheid hielden zij zich of van dehei-
densche feesten , verschenen niet meer in de schouw-
burgen , en leidden een slreng leven, dat verdeeld
was lusschen arbeid , bet gebed en goede werken ;
sommigen waren zoo vurig, dal zij al hunne eigen-
dommen verkochten , om de opbrengst er van aan
de armen Ie schenken, en zich een scbal in den
hemel te verzamelen. Goede lieden , die hunne za-
ligheid vonden in hun geloof!
Onze Christenen van dezen lijd hebben , naar het
schijnt, het geheim uilgevonden, om, lot hun
voordcel, hun geld te behouden , en zelfs er ander-
mans geld bij te voegen. Ook de groote dames
hebben gezegd : »Mel den hemel is wel eonc schik-
king Ie Ireffen". Zij wonen alle feestelijkheden der
wereld , alle looneelvoorstcllingcn , alle vermakelijkhe-
den bij, dag en nacht, zonder met den goeden God
in onmin te geraken. Om zich van bare doopbelof-
Icn af Ie maken, gcloovcn zij niet meer aan bel
-ocr page 104-
102
bestaan van den duivel, of wel, zij houden vol, dat
de duivel nooit te zien is, waar zij zich bevinden.
Kortom, zij meenen het volste recht te hebben,
om, na al het zoete van dit leven te hebben geno-
ten, tegen het Evangelie en de Epistelen in, met
de anderen in den hemel te komen; sommigen zijn
zelfs zoo slout in hare verwachtingen, dat zij hopen
met een gala-rijtuig tot aan de poort gebracht te
zullen worden, en er in te gaan in balkostuum.
Wij zullen zien wie het winnen zal, God of die
dames.
LAUS JESU MAMAE JOSEFH.
\'