-ocr page 1-
m
:7r:nFri-.
Het Openbaar Onderwijs
te Amsterdam.
ADRES
AAN DEN
RAAD DER GEMEENTE AMSTERDAM,
TEN AANZIEN VAN DE
Verordeningen op het Openbaar Onderwijs.
-e<?*w*i^>-
AMSTERDAM,
C. L. BRINKMAN.
~SJ
-ocr page 2-
B. oct
2423
-ocr page 3-
Het Openbaar Onderwijs
te Amsterdam.
ADRES
AAN DEN
RAAD DER GEMEENTE AMSTERDAM,
TEN AANZIEN VAN DE
Verordeningen op het Openbaar Onderwijs.
S^^vj^S--------
AMSTERDAM,
C. L. BRINKMAN.
-ocr page 4-
. .
--
\'
-ocr page 5-
Aan den Raad der Gemeente Amsterdam.
De ondergeteekenden door eene veeljarige ondervinding tot de over-
tuiging gekomen, dat hier te stede nog geene behoorlijke aaneenslui-
ting bestaat tusschen de verschillende takken van onderwijs, meenden
eene poging te moeten aanwenden, om die aansluiting gemakkelijk te
maken en hebben de eer U in de volgende voorstellen de vrucht
hunner overwegingen aan te bieden.
Uitgaande van den wensch, om hunne voorstellen zooveel mogelijk
in overeenstemming te brengen met het bestaande, noodigden zij de
Heeren R. R. Lit, W. Degenhahdt, G. J. Vos Azn. en C. Pbtbi
uit, zich bij hen aan te sluiten.
De eerstgenoemde beantwoordde hunne uitnoodiging niet, maar de
drie andere Heeren namen die gereedelijk aan en woonden de eerste
bijeenkomsten bij. Weldra echter deed zich tusschen de twee laatst-
genoemden en de ondergeteekenden een principieel verschil voor, ten
aanzien van de voorstellen waartoe men zou komen, waarom beiden
dan ook meenden zich aan de verdere behandeling der zaak te moe-
ten onttrekken.
Ofschoon deze terugtreding betreurende, lieten de ondergeteekenden
zich daardoor niet weerhouden; maar zetten met den Heer Degenhabdt,
de aangevangen taak voort, en mochten zoo een geheel verkrijgen, dat
naar hunne overtuiging in al zijne deelen goed aaneensluitende, het
openbaar onderwijs alhier in overeenstemming zal brengen met de
eischen, die men in onzen tijd daaraan mag stellen.
Ten aanzien van den vorm, waarin zij hunne voorstellen doen, heb-
ben zij de voorkeur gegeven aan eene geleidelijke beschouwing van de
verschillende categoriën van scholen, zooals die te zamen een. geheel
-ocr page 6-
maken, zonder daarbij te letten op hetgeen bij de aanneming van
hun plan daarvan als Verordening vastgesteld, of wel als Reglement
aan eene nadere regeling overgelaten zal moeten worden.
Zoo hebben zij in het eerste gedeelte artikelsgewijze alles vereenigd,
wat zij als grondslagen voor de indeeling, den omvang en het karak-
ter der verschillende soorten van scholen, wenschelijk achten, — in
het tweede gedeelte daaraan eene Memorie van Toelichting toege-
voegd, en in het derde als Bijlage eene raming gegeven van de
onkosten, welke de door hun voorgestelde regeling van het openbaar
onderwijs in zijn geheelen omvang zal veroorzaken.
Of de door hun verkregen som het financieel vermogen van Am-
sterdam te boven gaat, laten zij natuurlijk geheel aan uw oordeel over,
maar zij meenden die vraag bij hunne beschouwing geheel buiten re-
kening te moeten laten.
Belangstelling in het onderwijs hier te stede, waaraan zij zoo nauw
verbonden zijn, is hun eenige drijfveer geweest, en als zij de vrijheid
nemen, IJ ongevraagd met hun advies te naderen, dan zijn zij U daarbij
de verklaring schuldig, dat zij zulks doen in de gegronde hoop, dat
hun streven door U zal worden gewaardeerd, en dat wel niet het
minst door den tegenwoordigen Wethouder van de Afdeeling Onder-
wijs, aan wiens ijverige bemoeiingen en menigvuldige werkzaamheid
het onderwijs alhier reeds zooveel verplicht is.
Met bescheidenheid onderwerpen zij dan ook hunne plannen aan
uwe beslissing, en met al den drang, dien het onderwerp verdient
noodigen zij U uit, indien de door hen aangegeven grondslagen uwe
goedkeuring kunnen verwerven:
aan het Dagelijksch Bestuur de opdracht te willen geven, om eene
daarmede overeenkomende regeling van het Openbaar Onderwijs voor
te bereiden.
H. F. R. HUBRECHT.
April 1878.
                        D. VAN LANKEREN MATTHES.
A. VAN OTTERLOO.
J. BRALS.
A. VAN HENNEKELER.
-ocr page 7-
Regeling van het Openbaar Onderwijs.
Ait. 1. Het openbaar onderwijs wordt gegeven in:
A.  Lagere Scholen; —
B.  Middelbare Scholen.
A. De Lagere Scholen.
Art. 2. De lagere scholen worden onderscheiden in:
a.     Lagere scholen le klasse (Armenscholen).
b.         ii           ii 2e h (Tusschenscholen).
c.          ii          H 8e (Burgerscholen le klasse).
d.         h           n 4e // (          ii            2e // ).
Art. 8. De scholen der le en der 2e klasse zijn voor jongens en
meisjes gemeenschappelijk; die van de 3e en de 4e klasse zijn voor
jongens en meisjes afzonderlijk.
Art. 4. Het aantal scholen van elke klasse wordt geregeld naar de
behoefte. Voorloopig worden vereischt:
30 scholen le klasse;
10 // 2e ii
5 » 3e // voor jongens en 5 dito voor meisjes.
5 h 4e //
         ii           if u 5 «f // u
-ocr page 8-
6
Art. 5. Het onderwijs in alle lagere scholen is van gelijken omvang,
en bestaat in:
1°. het Lezen;
2e. het Schrijven;
3°. het Rekenen;
4°. de beginselen van de Nederlandsche taal;
5°. de         //           i/ ii Vaderlandsche geschiedenis;
6°. de Aardrijkskunde van Nederland en zijne koloniën, en eenige
beginselen der Algemeene Aardrijkskunde;
7°. de kennis der Natuur;
8°. de Vormleer;
9°. het Zingen;
10°. het Teekenen;
11°. de Gymnastiek;
waaraan nog toegevoegd worden:
12°. de nuttige handwerken (voor meisjes); en
13°. de beginselen der Fransche taal voor de scholen van de 3e en
4e klasse.
Art. 6. De lagere scholen zijn bestemd voor kinderen van 6—12 jaar.
Art. 7. Het onderwijs wordt gegeven gedurende 30 uren wekelijks.
Art. 8. Elke school wordt verdeeld in 6 klassen, en iedere klasse
naarmate de talrijkheid der schoolbevolking zulks vordert in af deelingen.
Het maximum der leerlingen voorde scholen der le en 2C klasse is 360;
voor die der 3e klasse 180;
II n II 4e // 100.
De laagste klasse van de scholen der le klasse wordt ingericht tot
voorbereiding van het eigenlijke onderwijs; onder verantwoordelijkheid
en de hoofdleiding van den hoofdonderwijzer der school wordt deze
klasse toevertrouwd aan eene hulponderwijzeres, bijgestaan door vrou-
welijk personeel.
Art. 9. Elke school staat onder de leiding van een hoofdonder-
wijzer of hoofdonderwijzeres, terwijl het hulppersoneel bestaat uit:
a. aan de scholen van de le en 2e klasse
1 le hulponderwijzer, met acte als hoofdonderwijzer;
3 2e hulponderwijzers;
-ocr page 9-
b.  van de 3e klasse:
1     le hulponderwijzer of onderwijzeres, als boven;
2     2e hulponderwijzers of hulponderwijzeressen;
3     3e                 //                                    *
c.   van de 4e klasse:
1     le hulponderwijzer of onderwijzeres, als boven;
2     2e hulponderwijzers of hulponderwijzeressen;
2 3e
                  //                                   n
en d de vakonderwijzers voor het Teekenen, de Gymnastiek, de nut-
tige Handwerken en de beginselen der Fransche taal.
Art. 10. De jaarwedden der verschillende onderwijzers worden vast-
gesteld zonder eenige onderscheiding van de klasse der scholen als volgt:
de hoofd-onderwijzer der school, benevens genot van vrije wo-
ning enz.................ƒ 2000
de le hulponderwijzer............1000
de 2e                         ............700
de 3e                         ............400
de hulponderwijzeres der voorbereidingsklasse . . . . 400
terwijl aan de vrouwelijke helpsters aldaar wordt gegeven
eene toelage van.............n 100
de onderwijzer in het teekonen van de scholen le en 2e klasse h 400
h
           H           ii de gymnastiek tr u n o » u ii „ 400
n           ii           ii het teekenen // // // 3e en 4e // 300
u          n           ii de gymnastiek// n u u n u n „ 300
n le onderwijzeres in de handwerken.......n 200
//2e           //              //              il              ......// 100
// onderwijzer in de Fransche taal jaarlijks a ƒ 50 per uur.
Art. 11. Het onderwijs aan de scholen der le klasse is kosteloos;
aan de scholen der 2e klasse wordt voor eiken leerling betaald per
14 dagen 30 Cents;
aan die der 3C klasse per jaar ƒ20;
n n ii 4e „ n n n 40.
Wanneer meerdere leerlingen uit een gezin gelijktijdig de school
bezoeken worden deze leergelden verminderd voor twee leerlingen met
20 en voor drie met 30 pCt.
Art. 12. Op de scholen der eerste 3 klassen worden de leerboeken
-ocr page 10-
8
en verdere leermiddelen kosteloos verstrekt; op die der 4e klasse moeten
de leerlingen zich op eigen kosten daarvan voorzien.
Art. 13 De plaatsing van leerlingen geschiedt tweemalen per jaar.
B. De Middelbare Scholen.
Art. 14. Het Middelbaar onderwijs wordt gegeven naarmate de be-
hoefte zulks vordert in ééne of meer:
a.  Burgerdagscholen met 2jarigen cursus;
b.  Ambachtsscholen hu              h
c.  Middelbare Scholen met 3jarigen cursus voor jongens;
d.             H                 h ii h              u h meisjes; en
e.   Hoogere Burgerscholen met Öjarigen cursus, en
ƒ. Handelsscholen met 3jarigen cursus.
Art. 15. De inrichting van het onderwijs en al wat daartoe behoort, op
de verschillende openbare scholen van middelbaar onderwijs wordt met
medewerking van de Vergadering van Directeur en Leeraren geregeld,
a. De Burgerdagscholen.
Art. 16. De Burgerdagscholen zijn bestemd voor leerlingen, die bij
een Toelatings-examen voldoende bewijzen kunnen geven, dat zij met
vrucht lager onderwijs genoten hebben.
Het maximum der leerlingen voor elke school is 240.
Art. 17. Het onderwijs omvat:
1\'. het Lezen;
2o. het Schrijven, waarbij ook oefeningen behooren in het schrijven
van brieven, rekeningen enz.;
                                  • \'
3°. de Nederlandsche taal;
4°. het Rekenen, met toepassing op verschillende bedrijven;
5°. de beginselen der Stelkunst;
6°. de beginselen der Meetkunde met toepassing op constructiën en
meetkunstige berekeningen;
7°. de leer der Natuurverschijnselen, benevens de kennis van de
voornaamste werktuigen;
-ocr page 11-
8°. Aardrijkskunde en Geschiedenis;
9°. het Hand- en rechtlijnig teekenen;
10. de Gymnastiek.
Art. 18. Het onderwijs is verdeeld over twee cursussen, elk van
een jaar; elke klasse wordt als het aantal leerlingen zulks noodza-
kelijk maakt in parallelklassen verdeeld. Het maximum der leerlingen
voor elke klasse is 40.
Art. 19. De leiding van en het toezicht op het onderwijs is opge-
dragen aan een Leeraar-Directeur, en verder wordt het onderwijs ge-
geven door:
een of meer Leeraren in de Natuurwetenschappen;
if n
            n » ii Geschiedenis, Aardrijkskunde en Ne-
derlandsche taal; en
ii H
            n n het teekenen en een leeraar in de Gymnastiek.
Art. 20. De jaarwedden der leeraren zijn als volgt:
Leeraar in de Wiskunde, tevens Directeur benevens vrije
woning, enz..........ƒ 2500
ff ii ,i Natuurwetenschappen.......// 2000
// // ff Nederlandsche taal, Geschiedenis enz.. . H 2000
// » het Teekenen..........tt 1500
n h de Gymnastiek..........n 400
Art. 21. De leergelden zijn per jaar ƒ 2.50; behoudens devrijstel-
lingen door het Dagelijksch Bestuur te verleenen.
b. De Ambachtsscholen (Burgeravondschool).
Art. 22. De Ambachtsscholen zijn toegankelijk voor de leerlingen,
die de burgerdagschool hebben afgeloopen, of voor hen, die bij een
admissie examen bewijzen hebben gegeven van genoegzame kennis en
ontwikkeling om het onderwijs te volgen.
Het maximum der leerlingen is 240.
Art. 23. Het onderwijs is theoretisch en practisch.
Het theoretisch onderwijs wordt gegeven in:
1°. het Bekenen;
2°. de Stelkunst;
8°. de Meetkunde;
-ocr page 12-
10
4°. Bedrijfsleer in beperkten zin;
5°. de Nederlandsche taal, stijloefeningen;
6°. het Teekenen en boetseeren;
7°. Staathuishoudkunde en Staatsinstellingen.
Het practisch onderwijs wordt geregeld naar de behoefte.
Art. 24. De leergelden zijn ƒ 2.50 per jaar, behoudens de vrijstel-
lingen door het Dagelijksch Bestuur te verleenen.
e. De Middelbare Scholen met 3jarigen cursus.
Art. 25. De middelbare scholen met 3jarigen cursus zijn bestemd
voor leerlingen, die voldoend lager onderwijs hebben genoten, en daar-
van de noodige bewijzen kunnen geven.
Het maximum van het aantal der leerlingen is 150,
Art. 26. Er wordt onderwijs gegeven in:
1°. het Rekenen;
2°. de Stelkunst;
3°. de Meetkunde;
4°. Plant- en Dierkunde;
5°. Natuur- en Scheikunde;
6°. Aardrijkskunde;
7°. Geschiedenis;
8°. Nederlandsche taal;
9°. Fransche taal;
10°. Duitsche taal;
11°. Engelsche taal;
12°. Schoonschrijven;
18°. Teekenen;
14°. Bedrijfsleer;
15°. Staatsinstellingen;
16°. Gymnastiek.
Art. 27. Het onderwijs is verdeeld over 3 cursussen elk van één jaar;
elke klasse wordt als het aantal leerlingen zulks noodzakelijk maakt
in parallelklassen verdeeld; — het maximum van bet aantal leerlingen
in elke klasse is 30.
-ocr page 13-
11
Art. 28. Het onderwijs in elke school is opgedragen aan:
een len leeraar in wis- en natuurkunde:
een 2en // // wis- en natuurkunde;
een leeraar in de Nederl. taal, geschiedenis en alg. aardrijkskunde ;
een leeraar in de Fransche en Duitsche taal;
een leeraar in de Engelsche taal;
een // in het teekenen;
een u in het schoonschrijven;
een ;/ in de staatsinstellingen;
een n in de gymnastiek.
Uit een der, vier eerstgenoemde leeraren wordt de Directeur gekozen.
Art. 29. De leeraar-directeur is belast met het geheele toezicht der
school en de leiding van het onderwijs, doch wordt daarin bijgestaan
door twee klassenleeraars.
Art. 30. De jaarwedden der leeraren zijn als volgt:
le leeraar in de Wiskunde..........f 2200
2» //                        ii             .........ii 2000
De leeraar in de Nederl. taal enz........// 2000
ii ii          ii Fransch en Duitsch.......n 2000
// //        n Engelsch...........ii 800
n ii ii Gymnastiek..........n 400
ii n ii Teekenen . . . .......// 500
// ii ii Staatsinstellingen........n 200
// // // Schoonschrijven........// 200
De Directeur geniet boven zijne jaarwedde als leeraar eene jaarlijk-
sche toelage van ƒ 500, benevens vrije woning enz.; de klassenleeraren
ontvangen ieder boven hunne jaarwedde eene toelage van ƒ 200.
Art. 31. Het leergeld voor eiken leerling is per jaar ƒ 60, met
inachtneming evenwel van eene vermindering van 20 pet. voor 2 of
meer leerlingen uit hetzelfde gezin.
Art. 32. De plaatsing van leerlingen geschiedt éénmaal per jaar en
wel in de maand Augustus.
d. De Middelbare School met 3jabigen cuesus, voor meisjes.
Art. 33—35. Zie alinea 2, 8 en 4 van het Raadsbesluit van
17 Mei 1871.
-ocr page 14-
12
e. De Hoogere Burgerschool met öjarigen cursus.
Art. 36. Zie alinea 1 litt. a van het Raadsbesluit van 19/21 Juni
11 Juli 1867.
Art. 37. Zie alinea 3, litt. a van bovengenoemd Raadsbesluit.
f. De Handelsschool met Sjarigen cursus.
Art. 38. Zie alinea 1 litt. b.
Art. 39. Zie alinea 3 litt. b.
-ocr page 15-
MEMOEIE VAN TOELICHTING.
Het valt moeielijk te ontkennen, dat reeds sedert eenige jaren de
publieke opinie min gunstig gestemd is over den staat van het open-
baar onderwijs hier te stede, zoowel ten aanzien van het lager, en
meer uitgebreid lager, als van het middelbaar onderwijs.
En toch is het aantal scholen, die er voor deze verschillende catego-
riën van het onderwijs bestaan niet beneden dat, hetwelk men bij ver-
gelijking in andere groote gemeenten aantreft — en evenmin zijn de uit-
gaven, die daarvoor worden gedaan, beneden die, welke men elders daar-
voor ziet uittrekken. Integendeel waar men in deze beide opzichten eene
vergelijking maakt, zal ze bijna overal in het voordeel van Amster-
dam zijn, en als men daar jaarlijks eene som van ƒ 450.000 op de
begrooting ziet uitgetrokken, voor kosten van Lager- en Middelbaar
onderwijs, dan is de eisch niet overdreven te noemen, dat dit onder-
wijs in alle opzichten aan de behoeften der bevolking voldoet.
Vanwaar dan die ontevredenheid, dat donkere bewustzijn van onvol-
daanheid in de publieke conscientie; eene mindere bekwaamheid van
het onderwijzend personeel in Amsterdam mag toch wel niet als regel
gesteld worden, — ook niet eene mindere zorg van hen aan wie het be-
heer en het toezicht over de scholen opgedragen zijn, en nog minder een
mindere graad van intellectueele ontwikkeling bij de schoolbevolking.
Maar toch als het feit bestaat, dan moet daarvoor ook eene oor-
zaak zijn. En die oorzaak is wel geen andere, dan dat alle ver-
ordeningen, volgens welke het schoolwezen hier te stede sedert
1860 is ingericht, elk op zich zelve beschouwd, zeker veel goeds be-
-ocr page 16-
1*
vat, maar dat zij echter allen te zamen geen goed geheel maken, daar
bij de eene te veel, bij de andere te weinig geregeld is geworden.
Ligt dit voor een goed deel aan de partiëele regelingen door de onder-
wijswetten van de jaren 1857 en 1863, dan zoude men kunnen meenen, dat
het beter ware met alle wijzigingen in de gemeentelijke verordeningen
te wachten, tot dat beide bovengenoemde wetten van staatswege met
elkander in verband gebracht zijn; maar bedenkt men dat oene zoo-
danige herziening zich nog jaren lang kan laten wachten, en daaren-
boven dat Amsterdam met zijne talrijke bevolking genoegzaam in staat
is, om eene eigene organisatie van zijn schoolwezen tot stand te bren-
gen, dan kan er geen enkele reden zijn, om eene herziening der ver-
ordeningen uit te stellen, en niet nu reeds een plan van zoodanige
scholen te ontwerpen, die in alle opzichten kunnen voldoen aan de
eischen der wetten en aan de behoeften van de verschillende klassen
der burgerij.
Het spreekt echter van zelf, dat men met het ontwerpen van zulk een
plan niet bedoelt eene totale en plotselinge omverwerping van het be-
staande, maar alleen het geven van een stelsel, dat men als einddoel
wenscht te bereiken, en naar welker verwezenlijking men trapsgewijze
kan streven, al naarmate de omstandigheden zulks zullen eischen en
de beschikbare middelen dit toelaten.
Niet eens zal het noodig zijn daarbij aan te geven in hoevele jaren
het plan in zijn geheel behoort verwezenlijkt te worden; maar de
hoofdtrekken van dat plan moeten berusten op paedagogische grondsla-
gen welker deugdelijkheid niet betwijfeld kan worden. De ondergeteeken-
den door hun werkkring vertrouwd met hetgeen van de school geeischt
kan en moet worden, hebben bij het ontwerpen van nevensgaand plan niet
alleen de werkelijkheid in het oog gehouden, maar daarbij ook de zeker-
heid verkregen, dat wat zij voorstellen, onvermijdelijk is. Ja, zoo onvermij-
delijk durven zij hun plan noemen, dat eene zoodanige regeling zich
onder den drang der tijden als van zelf uit het bestaande ontwikke-
len zal, maar in dat geval met veel meer mislukkingen en teleur-
stellingen, en ongetwijfeld met veel grooter geldelijke opofferingen dan
wanneer bij tijds de noodige voorzieningen worden getroffen. Mogen die
opofferingen nu ook al, als slechts van tijdelijken aard beschouwd worden,
en eenigszins minder groot tegenover de vervroegde vermeerdering van
-ocr page 17-
15
uitgaven, waartoe men zal overgaan, het intellectueel verlies dat een deel
van het opkomend geslacht door uitstel moet lijden, is en blijft onherstel-
baar, en mag te grooter geacht worden nu zoo velerlei omstandigheden
het handeldrijvende Amsterdam tot eene grootere inspanning van zijne
intellectueele krachten dringt. — In Amsterdam moet het onderwijs
eene zaak van het eerste en het hoogste belang zijn.
Het hoofddoel dat de ondergeteekenden zich gesteld hebben is eene be-
hoorlijke aaneensluiting der verschillende categoriön van openbare scholen.
Zij meenen het daarom raadzaam, de onderscheidene verordeningen
tot eene te vereenigen, en daarbij zooals in Art. 1 gesteld wordt de
scholen te verdeelen in:
A.  Lagere scholen, en
B.  Middelbare scholen.
Volgens deze regeling zouden dus de scholen voor meer uitgebreid
lager onderwijs vervallen, en het is niet dan na rijpe overweging, dat de
ondergeteekenden tot die beslissing gekomen zijn. Met het oog op het
gewicht van dezen maatregel, gevoelen zij zich dan ook verplicht, dien
eenigszins breeder toe te lichten. Vooraf moeten zij verklaren voor hen,
die in hun voorstel eene veroordeeling willen zien van de thans be-
staande burgerscholen der Ie en 2* klasse, en eene zijdelingsche be-
schuldiging van de onderwijzers, die aan het hoofd dier scholen ge-
plaatst zijn, dat zij elke beoordeeling van personen geheel buiten hunne
beschouwingen hebben gelaten. Zij hebben alleen het Uitgebreid Lager
Onderwijs in zijn aard en wezen beschouwd, in verband tot de Lagere
en de Middelbare school, en daarin voldoende redenen gevonden voor
hun besluit. Ook zouden zij de opmerking kunnen maken, dat eigenlijk
volgens Art. 1 der wet van 1857 al de lagere scholen hier te stede,
zoowel de thans bestaande, als die, welke zij op het oog hebben, eigen-
lijk scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs zijn, doch zij meenen de
zaak te ernstig, om daarbij in een onvruchtbaren strijd over benamin-
gen te vervallen; het moet om den aard, den omvang en het wezen
der school te doen zijn en niet om den naam.
De meer uitgebreid lagere school, zooals zij hier bestaat omvat den
leeftijd van 6 a 7 tot 14 a 16 jaren of daarboven; zij heeft dus haar
aanvangstijdperk met de gewoon lagere, — haar laatste tijdperk met
de middelbare school gemeen.
-ocr page 18-
16
Reeds op paedagogische gronden moet eene dergelijke tweeslachtigheid
veroordeeld worden, en de grootste voorstanders der uitgebreid lagere
school verklaren dan ook eenparig, dat daarin juist de reden gelegen
is, waarom die school niet de resultaten geeft, welke men van haar
verwachten mag.
De zorg voor het aanvankelijk onderwijs op den teederen leeftijd
van 6 jaren en de paedagogische eischen aan dat onderwijs te stellen
aan de eene, — en de groote omvang van het onderwijs aan de meer-
gevorderden, met het nauwlettend toezicht daarvoor vereischt aan de
andere zijde, maken de taak van den hoofdonderwijzer eener zoodanige
school schier onuitvoerbaar; hij kan ze niet vervullen zonder de in-
wendige overtuiging, dat wat hij aan den eenen kant goed wil doen,
gedrukt wordt door wat hij aan den anderen te kort zal moeten komen.
Daarenboven als de meer uitgebreid lagere school als het einddoel van
hare taak moet stellen liet aanbrengen van die kennis, welke voor den
knaap noodig is, om onmiddellijk na het verlaten der school als leer-
ling in een of ander maatschappelijk bedrijf over te gaan, dan moet in
haar onderwijs een goed deel wetenschappelijke kennis opgenomen zijn,
die gedurende minstens eenige jaren behoorlijk verwerkt dient te worden.
De school bestaat dus noodwendig uit twee heterogene bestan ddeelen,
die eene behoorlijke afscheiding missen, en terwijl daardoor het lager
onderwijs onwillekeurig gedrukt moet worden, zal dit op zijne beurt
eene genoegzame ontwikkeling van het hoogere gedeelte beletten. De
overgang van het een tot het andere zal zoo goed als uitgewischt
worden, en moge nu al in vele zaken een geleidelijke overgang het
meest wenschelijk zijn, ten aanzien van de school is eene afscheiding
op paedagogische gronden noodzakelijk. Immers tot op 12 jarigen leeftijd
mag men zeggen, dat onder het aanbrengen der kennis vorming de
hoofdzaak van het onderwijs moet zijn, maar na dien tijd moet ver-
meerdering van kennis meer op den voorgrond treden en het onderwijs
dus meer en meer wetenschappelijk in zijne methode zijn. Het verder
voortgezet onderwijs behoort dus eene andere richting te nemen en
moet daarom zijne taak beginnen met eene opvatting van het laatste
gedeelte, waarmede het eigenlijk lager onderwijs geëindigd is. Wil men
derhalve de beide deelen van het onderwijs vereenigd houden, dan
zal men in de uitgebreid lagere school twee gelijkloopende klassen
-ocr page 19-
17
moeten hebben, waarvan de eene de herhaling • van de andere is. Een
ieder die onbevooroordeeld is, zal moeten erkennen, dat die herhaling
voor den geest vruchtbaarder moet worden, wanneer het lager onderwijs
behoorlijk afgesloten wordt, en het verder voortgezet onderwijs aanvangen
kan met een goed ingericht examen, waarbij het bewijs wordt geleverd,
dat de voorbereidende kennis goed is opgenomen, en dat verstand en
oordeel genoegzaam ontwikkeld zijn geworden.
Moge er nu iets overdrevens zijn in de bekende spreuk: Kennis is
macht, zeker is het toch dat ons maatschappelijk leven eene uitge-
breide en veelzijdige kennis eischt, en dat hij, die dat met eenige
waarborgen van welslagen wil intreden, toegerust moet zijn met eene
zekere som van wetenschappelijke kennis.
Is het onderwijzend personeel van de uitgebreid lagere school in het
algemeen genomen in staat die kennis mede te deelen? Niemand zal
voorzeker die vraag bevestigend durven beantwoorden, en al is het
waar, dat er onder de hoofdonderwijzers gevonden worden, die door een
gelukkigen aanleg en volhardende studie het zoover konden brengen,
dan mag men toch nog vragen, welke waarborgen leveren de examens
voor het lager onderwijs op, om die kennis van allen te mogen
verwachten. Daargelaten de onvoldoende en onregelmatige wijze waarop
die examens afgenomen worden, zijn de wettige voorschriften, welke
daaromtrent bestaan zeer onvolledig en missen alle afscheiding voor
het lager en het meer uitgebreid lager onderwijs. De wet van 1857
immers kent maar eene acte als hoofdonderwijzer en daarenboven eenige
bijzondere acten voor de vreemde talen, wiskunde, teekenen, enz.,
maar van de Nederlandsche taal, geschiedenis, aardrijkskunde, kennis
der natuur, allen vakken die bij de uitgebreid lagere school eene
breedere opvatting moeten hebben dan bij de gewoon lagere school,
wordt geen verder examen gevorderd, dan men noodig geoordeeld heeft
voor de geringste der lagere scholen. Het is zoo, men heeft het ver-
gelijkende examen, dat gewoonlijk omtrent de aanstelling van den
onderwijzer aan een uitgebreid lagere school beslist, eene aanvulling
van het acte-examen genoemd, maar dat die aanvulling eene illusie is,
evenals het geheele vergelijkende examen, zal een ieder, die roet de
zaak bekend is, gereedelijk toestemmen.
Neemt men nu nog in aanmerking de uiteenloopende meeningen, die
2
-ocr page 20-
.
18
ook bij het schooltoezicht bestaan, omtrent de eischen, welke aan het
uitgebreid lager onderwijs gesteld moeten worden, dan zal men tot de
erkenning komen, dat alle waarborgen omtrent de degelijkheid van
den onderwijzer worden gemist, en dat het publiek geen vrede kan
hebben met de uitgebreid lagere school.
Doch al geeft men toe, dat men er in slagen kan, om bekwame
en geschikte onderwijzers aan het hoofd der uitgebreid lagere scho-
len te stellen, dan blijft de vraag nog over of het hulppersoneel,
waarover die scholen te beschikken hebben in den regel genoeg-
zaam ontwikkeld en onderwezen is, om daar zonder nadeel voor
het onderwijs werkzaam te zijn? Het onderwijs der uitgebreid lagere
school is specifiek onderscheiden van dat der lagere, en moet op een
wetenschappelijken grond gelegd worden. Maar een wetenschappelijken
grond kan alleen hij leggen, die zelf wetenschappelijk is, dat is: die
een grondig inzicht heeft verkregen in het vak, dat hij onder-
wijst. En is die eisch aan onze tegenwoordige hulponderwijzers te
stellen, als men niet verder mag gaan, dan bij de besten hunner
een wetenschappelijk streven te erkennen, dat naar kennis zoekt,
maar uit den aard der zaak bij weinigen nog tot een eigen inzicht,
een zelfstandig weten geworden is.
Maar nu de hoofdzaak. De school die tegelijk het lager en het meer
uitgebreid lager onderwijs omvat, heeft eene dubbele taak te ver-
vullen, want aan een deel harer leerlingen zal zij alleen lager, aan
een ander deel meer uitgebreid lager onderwijs moeten geven. Het
eerste deel zal zij op 12 of 18 jarigen leeftijd aan het middel-
baar onderwijs moeten afstaan, met het andere zal zij moeten voort-
gaan, tot dat de leerling in een of ander maatschappelijk bedrijf over-
gaat. In welk dezer beide deelen zal zij nu haar zwaartepunt leggen?
Beiden gelijkelijk omvatten gaat niet, omdat ieder een verschillend
doel en een ongelijken omvang heeft. Immers zullen de leerlingen
behoorlijk voorbereid worden voor het M. O., dan zal hun onderwijs
beperkt zijn tot hetgeen daarbij voor het admissie-examen gevorderd
wordt, en zal de lagere school al wat daar buiten ligt, ook buiten
haar programma moeten houden. Onwillekeurig loopt de school hier dus
het gevaar, om tot een africhtingsstelsel te vervallen, dat nadeelig op
de ontwikkeling moet werken, maar al weet zij deze klip te ontwijken,
-ocr page 21-
19
dan toch zal zij te kort hebben gedaan aan diegenen harer leerlingen,
die geen M. O. zullen ontvangen, en nu in de hoogere klassen weder-
om veel moeten inhalen van hetgeen tot hiertoe achterwege moest
blijven.
Dat de school bij den beperkten tijd, die haar overblijft, nu die taak
niet naar behooren kan vervullen, zal wel geen betoog behoeven, en
het is dan ook natuurlijk, dat zij reeds van den aanvang af, haar
zwaartepunt zoekt in het hoogere gedeelte, ondanks de min voldoende
hulpmiddelen waarover zij kan beschikken.
Hare beste krachten worden dus aan dat hoogere doel gewijd, en
daarom ziet men haar dan ook reeds van den beginne af het eerste ge-
deelte van haar onderwijs overladen. Maar wat het onderwijs dus in omvang
wint, moet het in diepte verliezen, en waarlijk de klacht over de opper-
vlakkigheid van ons tegenwoordig onderwijs, gestaafd door de ervaring
in de lagere klassen der M. S., is niet ongegrond of overdreven.
Alleen dan als de school niet te talrijk is, en de onderwijzer dien-
tengevolge aan elk der beide deelen, ja genoegzaam aan elk der leerlingen
zijne bijzondere zorg kan wijden, zoo als dit op de minder talrijk
bezochte bijzondere scholen van M. TJ. L. O. kan geschieden, zal hij
instaat zijn, door nauwlettende zorg en vele inspanning de nadeelen
aan de vereeniging verbonden te ontgaan, en ook hier bevestigt de
ondervinding de juistheid der gemaakte opmerking, daar toch in het
algemeen de beste resultaten verkregen worden bij die scholen der
laatstgenoemde categorie, welke hare leerlingen op niet al te jeug-
digen leeftijd opnemen.
Maar als nu het nadeel voornamelijk te vinden is in de vermenging
van de lagere met de meer uitgebreid lagere school, is eene behoor-
lijke aaneensluiting dan niet gemakkelijk te verkrijgen door middel
van eene scherpe afscheiding van de lagere school en de meer uitgebreid
lagere, zoodanig dat de eerste den leeftijd omvat van 6 a 7 tot
12 a 13 jaren en de tweede dien van 12 a 18 tot dien van 15 al6
jaren, om dan eerst op dien leeftijd de Middelbare School te doen
aanvangen.
Wil men op genoemde wijze tot eene afscheiding komen, dan zal
men van de meer uitgebreid lagere school eigenlijk maken eene
middelbare school met Sjarigen cursus, maar met de onvoldoende
2*
-ocr page 22-
20
hulpmiddelen en onderwijskrachten van de lagere school. Niemand
zal toch ontkennen, dat de wét van 1863 in dezen betere voorschrif-
ten en meer afdoende waarborgen bevat dan die van 1857, en daarom
als men die afscheiding noodig oordeelt, behoort men consequent
te zijn, en zich door geen verschil van benaming te laten afschrikken.
Maar beweert men, het geldt hier niet alleen een verschil van be-
naming; die verschillende benaming toch zal eene geheele omkeeiïng
in den aard der school en de methode van haar onderwijs doen ont-
staan. Indien deze bewering gegrond ware, zoude zij gewichtig genoeg
zijn, om van alle verandering af te zien, maar het behoeft niet veel
nadenken om de ongegrondheid dier bewering te erkennen. Vooreerst
gaat zij uit van eene miskenning van het wezen van het M. O. waarin men
alleen vakonderwijs wil zien, of hoogstens eene accumulatie van eenige
meer of min bij elkander passende specialiteiten, maar zonder paeda-
gogischen grondslag of eene bepaalde voorstelling van het doel, dat
men wil bereiken. Deze onjuiste opvatting van het M. O. heeft onge-
twijfeld haren grond in het tweeledig doel, dat door de wet van 1863
aan de middelbare school werd gesteld, maar men moet daarbij niet
vergeten, dat dit doel meer gold voor het begrip der middelbare school
in haren geheelen omvang en niet voor elke instelling van M. O.
in het bijzonder.
Tot het gebied der M. S. zouden behooren inrichtingen, die een al-
gemeen beschavend onderwijs moeten geven, evenzeer als de zooda»
nige die meer eene wetenschappelijke voorbereiding tot een of ander
vak op den voorgrond stellen. Eene school, die zonder tot vakonder-
wijs over te gaan, hare leerlingen die algemeene beschaving tracht te
geven, welke in onzen tijd niet van eenen, maar van alle standen ge-
eischt wordt, en die daartoe de onderwijsstof wetenschappelijk opgevat
eri behandeld wil hebben, mag dus met volle recht den naam van
Middelbare school dragen, al wordt ook het onderwijs niet door een
groot aantal vakleeraren gegeven. Die vakleeraren toch maken het
karakter van het M. O. niet uit, en welk bezwaar is er in gelegen,
om aan eene M. S. het onderwijs tot eenige hoofdgroepen te bren-
gen, voor ieder dezer hoofdgroepen een leeraar te benoemen en aan elk
dezer leeraren, onder verantwoordelijkheid van den Directeur der school
de leiding en het toezicht over eene der klassen op te dragen.
-ocr page 23-
21
Het zoude toch ongerijmd zijn, te beweren, dat paedagogische tact
en bekwaamheid uitsluitend gevonden worden bij de onderwijzers
der lagere school, dat de kunst van het schoolhouden volstrekt onver-
eenigbaar is met den titel van leeraar bij het Middelbaar Onderwijs.
Meer billijk is het in dit opzicht de gaven gelijk te stellen, en dan
moet bij eene regeling, zooals die hiervoor is aangegeven alle denk-
beeld van vakonderwijs of van overwegende specialiteiten vervallen;
eenheid van opvatting en methode zal dan de geheele school beheer-
schen, en met betere onderwijskrachten en meer voldoende hulpmid-
delen zal de zoodanig ingerichte M. S. voor het onderwijs meer af-
doende resultaten kunnen verkrijgen dan de uitgebreid lagere school
in staat is te geven.
Maar behalve, dat door dezen overgang van de Uitgebreid Lagere
school tot het M. O. bij dit laatste gebracht zal zijn, wat daar alleen
tot zijne rechte ontwikkeling kan komen, moet ook de eigenlijke la-
gere school daardoor gebaat worden. De gelegenheid aan de lagere
school gegeven, om al hetgeen buiten haar gebied ligt te verwerpen,
kan een der zegenrijkste vruchten van deze regeling worden geacht.
Het onderwijs in wiskunde en vreemde talen, thans op jeugdigen
leeftijd aan den leerling gegeven, zal dan niet meer het degelijk onder-
richt in de vakken, van het gewoon lager onderwijs drukken. —
Immers dan zal de lagere school een zuiver afgebakend gebied hebben,
waarop zij zich vrij bewegen kan en waarvoor hare onderwijskracht is inge-
richt. Beperkter in haar leerstof, zal zij die grondiger kunnen opvatten
en daarbij in diepte winnen, wat zij in oppervlakte moet missen. Van
opzettelijke voorbereiding voor het M. O. behoeft dan geen sprake meer
te zijn ; de lagere school kan hare taak afwerken, en waar zij die heeft
geëindigd, neemt de Middelbare die op, hetzij om het algemeen be-
schavend onderwijs voort te zetten, hetzij om die wetenschappelijke
voorbereiding te geven, welke de verschillende bedrijven in onzen tijd
vorderen.
A. De Lagere scholen.
,Art. 2. De bedoeling van dit artikel is duidelijk en behoeft geene
toelichting; ook het daarin neergelegde beginsel kan weinig tegen-
spraak ondervinden.
-ocr page 24-
22
Het lager onderwijs moet voor alle openbare scholen één zijn in
doel en omvang en het verschil der maatschappelijke standen, waartoe
de ouders der schoolgaande kinderen behooren, mag daarop evenmin
invloed uitoefenen als het verschil in geloofsbelijdenis. Wel mag er
zoolang men niet tot geheel kosteloos openbaar onderwijs wil overgaan,
onderscheid gemaakt worden in de bijdragen, die men als schoolgelden
van de ouders vordert, waaruit noodwendig eene beperking van het aantal
leerlingen zal volgen, maar dit moet dan ook het geheele verschil zijn.
In zooverre is derhalve eene verdeeling in klassen noodzakelijk,
maar er bestaat geen enkele reden, om de tot hiertoe gebruikelijke
benamingen van armen- en tusschenscholen te behouden; in den aard
dier scholen is ook geen grond voor die onderscheiding, en beter is
het dus die benamingen te vervangen door die van scholen der lste en
der 2dc klasse, waardoor vanzelf de thans bestaande burgerscholen
l8tc en 2de klasse overgaan in scholen van de 3de en 4do klasse.
Art. 3. De onderscheiding in dit artikel gemaakt, sluit zich bij
het bestaande aan, en tegen het bijeenbrengen van jongens en meisjes
op de scholen voor de 3(le en 4de klasse bestaan nog zoovele gegronde
bezwaren, dat het niet wenschelijk schijnt de daarin tot hiertoe aange-
nomen scheiding op te heffen.
Art. 4-. Ook dit artikel is in overeenstemming met de bestaande
verordeningen, en er bestaat geen reden om daarin verandering
te brengen. De bepaling van de behoefte kan toch geene moeilijkheid
opleveren; men heeft slechts te bepalen hoe groot het aantal leerlingen
voor iedere school van elke klasse zal zijn, dit getal te deelen op het
aantal kinderen die in den schoolleeftijd vallen voor elke categorie van
scholen, en bij de verkregen uitkomst in aanmerking te nemen hoe
groot het aantal bijzondere scholen is, waar volgens het oordeel van
het schooltoezicht voldoend onderwijs gegeven wordt, en die daarvan
af te trekken. Op deze wijze zal men het verwijt ontgaan, dat het
bijzonder onderwijs door het openbaar onmogelijk wordt gemaakt.
Art. 5. De omvang van het lager onderwijs is in dit artikel terug-
gebracht tot de grenzen die geheel binnen zijn bereik liggen. Wat
het met zijne eigene leerkrachten niet omvatten kan, is daarvan afge-
sneden, en hieruit ontstaat nu het voordeel, dat het zich op zijn
eigen gebied geheel onbelemmerd bewegen zal.
-ocr page 25-
De beginselen van alle kennis, lezen, schrijven en rekenen maken
de hoofdzaak uit. Daarbij sluit zich aan het onderwijs in de Neder-
landsche taal, dat niet wetenschappelijk of bij voorkeur theore?
tisch moet zijn. De praktijk van het leven moet daarvoor doel en
strekking aangeven, en het onderwijs moet derhalve niet meer geven,
dan eenige kennis der taaldeelen, woordvorming, woordverandering en
woordvoeging voor zooverre dat alles noodig is, om tot een behoor»
lijk verstaan van het gelezene te komen en tot het leeren van eene
juiste mondelinge en schriftelijke uitdrukking der gedachten.
Van de geschiedenis is eene behandeling der vaderlandsche ge-
schiedenis voldoende te achten, vooral van de drie laatste eeuwen,
waarbij dan enkele bijzonderheden kunnen gevoegd worden van die
volkeren welke invloed hebben gehad op de geschiedenis van ons land.
Ook zal daarbij gedacht moeten worden aan eene beknopte ontwik-
keling van de wording onzer tegenwoordige staatsinstellingen.
Evenzoo behoort het aardrijkskundig onderwijs zich te ontwikkelen
rondom de kennis van het vaderland en zijne koloniën.
Wat het onderwijs in de kennis der natuur betreft, de beperkt-
heid van den tijd en de vatbaarheid der kinderen zullen den omvang
der leerstof genoeg bepalen. Geen stelselmatige natuurbeschouwing kan
het doel der lagere school zijn; zij kan niet meer dan een blik geven
op groepen van natuurverschijnselen en goed leeren zien en waar-
nemen in de omringende wereld. Zij moet zich bij voorkeur bezig hou-
den met de naaste omgeving, om daar vooroordeelen weg te nemen
en onkunde te bestrijden.
Juist te leeien zien, moet evenzoo het doel zijn van het leervak
vormleer, maar daaraan kan verbonden worden het behoorlijk terug-
geven of voorstellen der vormen door figuren, terwijl het niet minder
dienstbaar kan zijn tot oefening in eene geregelde en duidelijke mon-
delinge uitdrukking van gedachten.
Maar naast de verstandelijke vorming moet de lagere school voor
zooverre dit binnen haar bereik, valt de aesthetische opnemen, en deze
weten te verbinden aan het onderwijs in het teekenen, het zingen, de
nuttige handwerken en de gymnastiek, waarom die vakken dan ook
op haar programma niet mogen ontbreken.
De vreemde talen moeten op grond der denkbeelden op bl. 21 ont-
-ocr page 26-
24
wikkeld van het onderwijs der lagere school uitgesloten blijven; ee
enkele uitzondering is evenwel noodig, namelijk voor het onderwijs
in de beginselen der Fransche taal op de scholen der 3de en 4de klasse.
De reden voor deze uitzondering ligt voor de hand; immers de lagero
school moet zich kunnen aansluiten bij de Hoogere Burgerschool met 5
jarigen cursus, die bij haar admissie-examen eenige kennis van de Fran-
sche taal vordert. Nu kan men het programma der Hoogere Burger-
school wijzigen, of de scholen van de 3de en 4de klassen moeten die
aanvankelijke kennis der Fransche taal aanbrengen. Het eerste is voor-
alsnog niet wenschelijk, vooral niet zoolang het programma der eind-
examens onveranderd blijft; wordt dit ecliter gewijzigd en heeft intus-
schen de Middelbare school met 3 jarigen cursus de Hoogere Burger-
school ontlast van dat groot getal leerlingen, waardoor nu het onderwijs
in de lagere klassen gedrukt wordt, dan zal men te gereeder ook ten
opzichte van het admissie-examen wijzigingen kunnen maken, die een
geheel zuiveren toestand van de lagere school ten gevolge kunnen
hebben.
Voorloopig moet men dus wel tot het tweede besluiten, en neemt
men in aanmerking, dat dit onderwijs niet verder behoeft te gaan dan
tot de eischen voor het programma der Middelbare scholen, dan kan
het tot zulke afmetingen worden beperkt, dat daardoor geen merkbaren
invloed wordt uitgeoefend op den geheelen gang van het onderwijs.
Art. 6—8. Wanneer het kind in het huisgezin reeds heeft leeren spre-
ken en spelen, wanneer daarbij zijne zintuigen reeds eenigszins zijngeöe-
fend en het de dingen van het dagelijksch leven heeft leeren noemen,
en onderscheiden, dan kan op 6 jarigen leeftijd in de school met het
eigenlijke leeren een aanvang gemaakt worden. Maar waar het huisgezin
in den regel die voorbereidende oefeningen niet heeft kunnen geven, daar
moet de school er in voorzien, alvorens zij tot het leeren der klanken
kan overgaan. Nu mag men voorzeker Wel veronderstellen, dat de kinderen
van de scholen der eerste klasse in het huisgezin eene zoodanige voor-
bereiding missen, en eigenlijk dus al leerende voor het ontvangen van
het onderwijs geschikt moeten gemaakt worden. De ondervinding leert
evenwel dat dit thans niet op behoorlijke wijze kan geschieden; het samen-
zijn met oudere leerlingen in een lokaal, eischt niet alleen, dat deze
kleinen den geheelen schooltijd moeten blijven zitten, maar duldt zelfs
-ocr page 27-
-
niet, dat zij ter afwisseling van de verstandsoefeningen met een of
ander spel worden bezig gehouden. Alles wat met hen gedaan wordt
verkrijgt eene zekere gedwongenheid, die belemmerend werkt op hunne
ontwikkeling, en waarvan dus de nadeelige gevolgen zich later nog
doen gevoelen.
Verkieslijk is het daarom aan de openbare scholen der eerste klasse
eene voorbereidingsklasse te verbinden en de leiding daarvan op te
dragen onder het toezicht van den hoofdonderwijzer der school aan
eene hulponderwijzeres, bijgestaan door vrouwelijk hulppersoneel.
Deze voorbereidingsklasse heeft een van het overige gedeelte der
school afgescheiden lokaal, hetzij door een enkel houten schot zonder
glazen, hetzij door een dubbel schot met gevulde ruimte.
In dit lokaal zijn de hulpmiddelen voor het voorbereidend onderwijs
aanwezig, bestaande in platen en doozen ingericht volgens de bekende
speelgaven van Fröbel.
Zijn dè kleinen op deze wijze voorbereid, dan kan met het 7e jaar
het onderwijs regelmatig beginnen en over de 5 volgende jaren ver-
deeld worden.
De bepaling van het aantal uren zal wel geene toelichting
behoeven.
Iets anders is het, wat het aantal leerlingen in elke klasse der
school betreft. Het meest wenschelijk zoude het voorzeker zijn dit
voor alle 4 klassen van scholen gelijk, en niet hooger dan 20 te stellen,
maar behalve dat daardoor bet aantal klassen te talrijk zoude worden,
en het bij de tegenwoordige schaarschte van het hulppersoneel onmo-
gelijk zoude zijn een voldoend aantal hulponderwijzers te vinden, moet
men daarbij in het oog houden\', dat door zulk eene indeeling der
school de verhouding van het aantal hulponderwijzers tot dat der hoofd-
onderwijzers al to ongunstig zoude worden. Men zoude derhalve verder
moeten gaan, en het aantal scholen in dezelfde reden dienen te vermeer-
deren, als men dat der leerlingen in eene klasse verminderen wilde,
en hieruit zoude zulk eene aanzienlijke verhooging van de uitgaven
voor het onderwijs volgen, dat er in de eerste jaren wel niet aan
te denken is.
Men moet dus voorloopig wel talrijke klassen behouden; in het
belang van het onderwijs is het echter wenschelijk aan die talrijkheid
-ocr page 28-
>
26
eene grens te stellen. De opgegeven getallen zijn gegrond op het
aantal leerlingen in iedere school, die van
de le en 2e klasse 8 afdeelingen elk van 40 leerlingen, van
de 3e // 6
                     ii ii ± 80 u          en
de 4« // 5          ii            u ii 20 //
Art. 9. Het aantal hulponderwijzers is in overeenstemming met
bovenstaande klassen-indeeling, waarbij aangenomen is, dat de hoofd-
onderwijzer geen bepaalde klasse heeft, maar toezicht houdt op het on-
derwijs in elke klasse. Kweekelingen, die nog geene bevoegdheid
tot het geven van onderwijs verkregen hebben, kunnen niet als
werkkrachten in de school opgenomen worden.
Art. 10. Ten aanzien van de jaarwedden zij alleen de opmerking
gemaakt, dat de gelijkstelling van den omvang van het onderwijs voor
alle klassen van scholen noodzakelijk insluit eene gelijkstelling der
jaarwedden van het onderwijzend personeel. De taak toch van den
onderwijzer der scholen van de le klasse is niet minder zwaar dan
van die der scholen van de 4e klasse, en zal ruim zooveel moeite en
onaangenaamheden opleveren. Zelfs nu er in den omvang van het
onderwijs op de verschillende categoriën van scholen onderscheid wordt
gemaakt, mag men het eene onbillijkheid noemen, den eenen onder-
wijzer boven den anderen te bezoldigen, en daarbij het mindere bedrag
toe te kennen aan dengenen, wiens taak eigenlijk de zwaarste moet
genoemd worden.
Art. 11. De bepaling der schoolgelden is in overeenstemming
met de bestaande verordeningen; alleen meent men dat bij de scho-
len der 4ae klasse de vermindering van het aantal der leervakken een
verlaging van het schoolgeld wettigt.
Art. 12. Met het oog op de standen, welke aan deze scholen de voor-
keur zullen geven, kan eene zoodanige bepaling gemakkelijk opgenomen
worden, en zelfs eene zekere ruimte geven in het gebruik van boeken
en andere leermiddelen.
Art. 13. Omtrent de plaatsing der leerlingen zijn ook geen andere
bepalingen noodig, alleen zoude het wenschelijk zijn" voor alle klassen
van scholen dezelfde tijden aan te nemen en zich ook wat die van
de 3° en 4e klasse betreft daaraan te houden.
-ocr page 29-
27
B. De Middelbare Scholen.
Art. 14. Na het vroeger gezegde omtrent het uitgebreid lager
onderwijs zal het niet noodig zijn, de noodzakelijkheid te betoogen
van eene M. S. met 3-jarigen cursus voor jongens.
Het M. O. toch kan niet aan zijn doel beantwoorden, als het geen
rekening houdt met de plaats, die zijn leerling later in de maatschappij
zal innemen, en evenals de Burgerdagschool met 2jarigen cursus de
schakel uitmaakt tusschen de lagere school en de verdere voorberei-
ding van den handwerksman, zoo moet de 3jarige cursus dien overgang
uitmaken tot de, hetzij alleen practische of de verder voortgezette
theoretische voorbereiding van den nijveren burgerstand.
Het zoude echter de vraag kunnen zijn, of de Hoogere Burger-
school met öjarigen cursus niet beperkt zoude kunnen worden tot de
twee of drie laatste jaren daarvan, omdat toch het onderwijs van de
twee eerste jaren //voor een goed deel parallel loopt" met dat van de
school met 3jarigen cursus.
Oppervlakkig beschouwd is dit voorzeker waar, maar vat men de
zaak ernstig op, dan wordt dit ffvoor een goed deel" al een zeer onbe-
duidend deel en blijkt die afkorting van den öjarigen cursus voor
de geheele bestemming van dat onderwijs nadeelig.
Het kan niet genoeg gezegd worden: elke school is een organisme,
waarvan elk deel in verband tot het geheel moet werken; het onderwijs
in de 2 eerste klassen eener school moet ingericht zijn met het oog
op het doel, dat men zich voorstelt op het einde van de 4e of 5a klasse
te bereiken. Waar deze natuurwet verontachtzaamd wordt, of waar
men door kunstmatige middelen de leemten door hare verwaarloozing
ontstaan wil aanvullen, daar schaadt men het organisch leven en
gebrekkige kennis gepaard aan eene onvolledige ontwikkeling zal alles
zijn, wat men verkrijgt. Het zoude dus wel eene zeer slechte regeling
zijn, wanneer men een 3jarigen cursus in een öjarigen wilde brengen,
want de Sjarige cursus zoude te veel geven voor dengenen, die den
Öjarigen wil volgen en te weinig voor hem, die de school met het
einde van het 3e jaar verlaat. Immers als de eerste drie jaren een
afgerond geheel uitmaken, wat blijft er dan voor de twee volgende
over, dan het reeds behand.elde te repeteeren, en bier en daar wat
-ocr page 30-
28
uit te breiden, maar zijnde kostelijke levensjaren van 16—18 jaren
daarvoor niet te kostbaar; — of laat men voor die twee laatste jaren
een belangrijk deel over, welke beteekenis kan dan het werk van de
eerste drie jaren hebben, als het door niets wordt gevolgd, en toch
slechts stukwerk is geweest. Talen, geschiedenis, aardrijkskunde, natuur-
en scheikunde, hebben zoowel als de wiskunde eene geheel andere
opvatting, een andere behandeling noodig, naarmate\'\' men de onder-
wijsstof over 3 of over 5 jaren moet verdeelen, en eene methode te
vinden, die aan beide eischen tegelijk voldoet, is eene volstrekte onmo-
gelijkheid.
De Burgerdagschool, de school met 3jarigen en de Hoogere Burger-
school met öjarigen cursus maken ieder op zich zelve een geheel uit;
elk dezer moet aangevuld worden, hetzij door het practisch bedrijf,
hetzij door de ambachts school, de handelsschool, de polytechnische
school of hooger onderwijs. Allen hebben tot gemeenschappelijken
grondslag de algerneene ontwikkeling en de mate van kennis, die
de lagere school geven kan, maar van dit gemeen aanvangs-
punt gaan zij elk haren bijzonderen weg met een eigen aange-
wezen doel en een bepaalden kring van wetenschappelijke kennis. Bij
eene dergelijke regeling ontgaat men alle gapingen, vermijdt men alle
botsingen, en doet de school in haren\' geheelen omvang hare taak
voltooien: voorbereiden voor het volgende maatschappelijk leven met
zijne velerlei eischen.
De vraag of deze zelfde categorieën van middelbare scholen voor
meisjes noodig zijn wenschen de ondergeteekenden onbeantwoord te laten.
Wel erkennen zij dat de bezwaren, die zij tegen de uitgebreid lagere
school hebben in het midden gebracht evenzeer de meisjesscholen be-
treffen, — dat ook daar de bijeenbrenging van lager en uitgebreid lager
onderwijs nadeelig moet werken, en dat de vrouw in de beschaafde
wereld behoefte heeft aan een wetenschappelijk ingericht onderwijs; —
maar in de eerste plaats is hunne ervaring van het onderwijs aan
meisjes veel geringer dan van dat aan jongens, — ten tweede vreezen
zij dat daardoor hunne taak, die toch al omvangrijker is geworden,
dan zij zich aanvankelijk hadden voorgesteld, te uitgebreid zoude
worden. Eindelijk nog meenden zij, dat eene wijziging van de meisjes-
scholen en ook van de Middelbare school voor meisjes met Sjarigen
-ocr page 31-
29
cursus in lateren tijd te gereeder zal volgen, wanneer de ervaring de
deugdelijkheid der voorgestelde wijzigingen in het onderwijs aan jongens
bewezen heeft. Daarenboven kan hier die drang tot reorganiseeren niet
bestaan, ten eerste omdat de Industrieschool voor de vrouwelijke jeugd
reeds in eene behoefte voorziet en voldoende resultaten geeft, en ten
tweede, omdat de M. S. voor meisjes met 3jarigen cursus pas opge-
richt is, en eenigen tijd zal moeten gewerkt hebben, alvorens men
over hare resultaten mag oordeelen.
Evenzoo meenen zij de vraag ter zijde te mogen laten, of bij
de oprichting eener school met 3jarigen cursus de Handelsschool niet
tot een 2jarigen cursus beperkt zoude kunnen worden, omdat
toch de meerdere ontwikkeling en kennis, die de leerlingen dan
later zullen medebrengen, het mogelijk maken, onmiddellijk met het
eigenlijke handelsonderwijs aan te vangen. Dit zal zoo natuurlijk
uit den goed aaneensluitenden gang van het onderwijs volgen, dat
men die wijzigingen geleidelijk zal kunnen aanbrengen, zonder eenige
stoornis in het algemeene plan te veroorzaken.
Art. 15. De reglementen, zoo algemeene als huishoudelijke, hebben zoo
grooten invloed op den geregelden gang van het onderwijs en de resultaten,
welke daardoor verkregen kunnen worden, dat het wenschelijk wordt
geacht, bij de vaststelling gebruik wordt gemaakt van de adviezen der
verschillende leeraren, in het belang van hel onderwijs.
a. De Burgerdagscholen.
Art. 16. Ten aanzien van den naam der school zij opgemerkt, dat
men dezen wel dient te behouden, omdat zij als zoodanig in de
Wet van 1863 genoemd is, in tegenstelling van de burgeravondschool.
De naam is evenwel minder gelukkig, omdat zij het karakter der school
niet uitdrukt; beter ware het misschien te zeggen M. S. met 2jari-
gen cursus.
Art. 17. Het aantal en den omvang der vakken van onderwijs
der B. D. S. moeten zeer beperkt zijn. Het onderwijs in het lezen,
schrijven, rekenen, de Nederlandsche taal, de geschiedenis en aardrijks-
kunde, dat zij met de lagere school gemeen heeft, mag niet veel meer
zijn dan eene herhaling, een onderhouden van hetgeen in de eerste
-ocr page 32-
80
geleerd is, maar met zoodanige toepassingen van het geleerde als
later in de werkelijkheid zullen voorkomen. Zoo moet het onderwijs
in het lezen niet alleen dienstbaar zijn tot het opwekken van den
lust voor goede lectuur, maar ook gewennen aan het lezen en gebrui-
ken van goede handleidingen voor de verschillende bedrijven; — dat
in het schrijven in verband met dat in de Nederlandsche taal moet
leiden tot eene behoorlijke uitdrukking der gedachten, zoo mondeling
als schriftelijk over onderwerpen tot het leven van den handwerksman
behoorende; — en eindelijk dat in geschiedenis en aardrijkskunde
moet strekken tot eene juiste waardeering van de maatschappelijke
en politieke toestanden waaronder wij leven, en kennis aanbrengen
van de hulpbronnen van ons land, onze behoeften, onze verkeer-
wegen enz.
Het zwaartepunt der school moet gelegd worden in het wis- en
natuurkundig onderwijs en het teekenen. Men versta ons echter wel;
wij bedoelen niet, dat dit onderwijs eene hooge vlucht moet nemen,
of streng wetenschappelijk worden opgevat.
Neen, ook hier blijft het waar, dat beperking van het onderwerp
over het meesterschap zal beslissen, maar deze vakken zullen het
grootste deel van den tijd eischen, om van dat onderwijs eenige
vruchten voor het leven te verwachten.
Bij het onderwijs in de stelkunst moet de kennis van het stelkunstig
schrift, het lezen en verstaan van formules, de behandeling van geheele
en gebrokene vormen en der eenvoudige vergelijkingen met daarbij be-
hoorende vraagstukken voldoende geacht worden.
Bij de meetkunde zal men niet verder behoeven te gaan, dan tot
die eigenschappen der vlakke figuren, welke noodig zijn tot verschillende
constructiën en het berekenen der oppervlakken en inhouden van
eenvoudige lichamen.
Het onderwijs in de natuurkunde zich aansluitende aan dat hetwelk de
lagere school heeft gegeven, moet de meest voorkomende verschijnselen
in de organische en de anorganische natuur omvatten, en voorbereiden
tot eenig inzicht in de samenstelling en het gebruik der meest voor-
komende werktuigen.
Het onderwijs in het hand» en rechtlijnig teekenen eindelijk moet eenigs-
zins breed opgevat worden. Velerlei\' oefeningen toch zullen noodig zijn,
-ocr page 33-
31
om den leerling zooverre te brengen, dat hij op behoorlijke wijze een voor-
stelling kan geven van eenig voorwerp, van een of ander werktuig, of
omgekeerd uit eene teekening zich eene voorstelling zal kunnen
maken van het voorwerp.
Opzettelijk onderwijs in de staathuishoudkunde of staatsinstellingen,
evenals dat in het Boekhouden wordt door den leeftijd der knapen
van 12—14 jaren uitgesloten, en kan dus in het programma der school
gemist worden. Wat het eerste betreft zal het overige onderwijs genoeg-
zame gelegenheid verschaffen, om enkele wenken te geven, en wil men het
laatste voor den aanstaanden ambachtsman behouden, dan wachte men
daarmede totdat hij den leeftijd bereikt heeft voor de toelating tot de
ambachtsschool, en hem door het practische leven vatbaarheid gegeven
is voor de begrippen van debet en credit.
Art. 18 en 19 volgen geheel uit het vroeger gezegde en zullen
geen toelichting behoeven; alleen zij opgemerkt, dat de thans bestaande
voorbereidingsklasse door de betere inrichting der lagere school over-
bodig zal geworden zijn. Wie bij het toelatingsexamen geen bewijzen
leveren kan, dat hij in staat is het onderwijs der B. D. S. behoorlijk
te volgen, moet niet als leerling opgenomen worden.
Art. 20 en 21 zijn overgenomen uit de bestaande verordeningen en
hebben geene wijziging noodig.
«
b. De Ambachtsscholen.
Art. 22. De Ambachtsschool maakt eigenlijk het Hooger onderwijs
uit voor den handwerksman. Zij behoort dus voornamelijk ingericht
te worden naar de behoeften van hen, die het voorafgaande theore-
tisch onderwijs met vrucht hebben genoten, en reeds in een of ander
bedrijf werkzaam kunnen zijn. Het onderwijs moet derhalve eenpro-
fessioneel karakter aannemen, en dit is op de thans bestaande Burger-
avondschool het geval niet, daar deze meer het tweeledige doel heeft,
om als vervolgschool te dienen op de Burgerdagschool of als inhaling-
school voor degenen, die vroeger onvoldoend onderwijs ontvingen.
Zuiverder is het beginsel dat de Ambachtsschool zich heeft gesteld,
en het zal dus raadzaam zijn bij eene nieuwe regeling van dezen tak
van Openbaar onderwijs in dit opzicht haar voorbeeld te volgen. Het
-ocr page 34-
onderwijs zal echter des avonds gegeven moeten worden, en nu heeft
de ondervinding genoegzaam geleerd, dat de avonduren minder geschikt
zijn voor uitsluitend theoretische lessen. Heeft de school evenwel
een \' professioneel karakter, dan heeft men genoegzame aanleiding en
opwekking, om ook den geest bezig te houden en het onderwijs met
vrucht te doen geven.
Of nu deze nieuwe regeling beter te verkrijgen zal zijn door de
overname van gemeentewege der Ambachtsschool van de Maatschappij
van den Werkenden Stand, of wel door eene reorganisatie van de
tegenwoordige Burgeravondschool, zal geheel van de omstandigheden
afhankelijk gesteld moeten worden. Het karakter der school alleen moet
bepaald en duidelijk uitgedrukt zijn.
Art. 23. Het theoretisch onderwijs is hier noodwendig tot de ge-
ringste afmetingen beperkt. Neemt men toch aan, dat er wekelijks 18
uren beschikbaar zijn, en dat het practisch onderwijs dagelijks 1 uur
eischt, dan blijven er 12 uren over, waarvan minstens 3 aan het tee-
kenen moeten worden gewijd. Men houdt dus 9 uren per week over,
en zoo ergens dan moet hier met den tijd gewoekerd worden. Het
theoretisch onderwijs kan alzoo niet meer zijn dan eene toepassing van
het vroeger geleerde op de praktijk van het leven. Zoo zal b. v. het
onderwijs in het rekenen moeten bestaan in het meetkunstig rekenen,
toegepast op de verschillende bedrijven, het opmaken van nota\'s, bere-
keningen van aannemingen enz., waaraan tevens verbonden kan wor-
den eene beknopte methode van boekhouden voor den werkman. Het
onderwijs in de stelkunst moet zich bepalen tot het verstaan en bere-
kenen van formules, even als dat in de meetkunde tot de toepassing
van meetkunstige constructiën en van verschillende eigenschappen der
lichamen voor de kennis en het gebruik der werktuigen, terwijl dat in
de Nederlandsche taal niet verder behoeft te gaan dan tot het leeren
maken van schriftelijke aanbiedingen en korte beschrijvingen van plannen
of bestekken. Wat eindelijk de technologische kennis betreft, deze behoeft
zich niet verder uit te strekken dan tot het leeren kennen van de voor-
naamste grondstoffen en eenige aanwijzingen omtrent de inrichting en
.het gebruik van enkele werktuigen.
-ocr page 35-
33
c. De Middelbare scholen met 3jabigen cüesus.
Art. 25. Ofschoon deze scholen bestemd zijn, om in eene groote be-
hoefte te voorzien en als zij goed worden ingericht, ongetwijfeld een
groot aantal leerlingen zullen trekken, zal aanvankelijk de oprichting
van eene zoodanige school voldoende geacht kunnen worden.
Art. 26. Zooals reeds vroeger is gezegd, is het doel dezer school
algemeene beschaving en voorbereiding, hetzij onmiddellijk voor den
volgenden maatschappelijken werkkring, hetzij voor het opvolgende
meer speciale onderwijs der Handelsschool of van het Gymnasium.
Dit doel bepaalt natuurlijk den omvang van het onderwijs en de
vakken welke daartoe behooren.
De wis- en natuurkundige vakken kunnen er derhalve slechts eene
beperkte ruimte innemen. Wat de eerste betreft, treedt het reke-
nen op den voorgrond; voortbouwende op de gronden in de lagere
school gelegd, zal het noodig zijn bij de toepassing zoowel het oog
te hebben op vraagstukken, die betrekking hebben op den handel en
het verkeer, als in het 2e en 3e jaar ook op het geleerde in de meet-
en natuurkunde. — Zoo . moet in de stelkunst de behandeling
van vraagstukken op den voorgrond treden, terwijl bij het onderwijs
in de meetkunde, zoowel het voornaamste uit de stereometrie als uit
de planimetrie moet opgenomen worden. Wel moet het wiskunstig
onderwijs een aaneensluitend geheel maken, maar de onderdeden be-
hoeven daarvan niet op zulk eene breede wijze behandeld te worden,
als in onze gewone leerboeken het geval is.
Het natuurkundig onderwijs wordt verdeeld in het natuurbeschrijvende
gedeelte of de plant- en dierkunde, en in het experimenteele of de na-
tuur" en scheikunde; het doel van een en ander moet niet hooger
zijn dan een juist inzicht te geven in de meest voorkomende verschijn-
selen in de bewerktuigde en onbewerktuigde natuur, en veel wat bij
eene wetenschappelijke beoefening der natuur- en scheikunde onvermij-
delijk is, kan hier gemist worden. Daarentegen zijn er andere deelen
die, vooral ten behoeve van de toepassing op de dagelijksche bedrijven
eene meer uitvoerige behandeling eischen.
Gelijke opmerkingen betreffen alle andere vakken; het doel der
school is geen eigenlijke wetenschap in den strengen zin des woords,
3
-ocr page 36-
.
34
maar evenmin oppervlakkig weten. Al wat tot haar programma behoort,
moet grondig worden opgevat en volledig behandeld, maar daarom
dient ook buiten dat programma te blijven, wat de grondige opvat-
ting onmogelijk zoude maken.
Het is daarom wenschelijk in het programma niet meer dan twee
vreemde talen op te nemen, met dien verstande evenwel, dat b. v. het
onderwijs in de Hoogduitsche en de Engelsche taal voor de leerlingen
facultatief worde gelaten. Immers al zoude men hier onder de eiscben
van het admissie-cxamen ook eenige kennis van de Fransehe taal wil-
len stellen, dan ligt het toch voor de hand, dat men in drie jaren,
tegelijker tijd met vele andere zaken, geen drie vreemde talen kan
leeren; dat men dus van alle drie ook in het gunstigste geval geringe
resultaten zal verkrijgen, en het is derhalve beter, in twee het zoover
te brengen, dat men zich daarin behoorlijk mondeling en schriftelijk
kan uitdrukken. Volgens het ontwerp is het onderwijs in de Fransche
taal verplichtend gesteld, omdat deze voor ons Nederlanders meer het ka-
rakter eener vreemde taal vertegenwoordigt, dan het stamverwante
Hoogduitsch. Maar in het 2e studiejaar moet eene keus gedaan wor-
den tusschen de Engelsche en de Hoogduitsche taal en die keus moet
in overeenstemming zijn met den aanstaanden maatschappelijken werk-
kring van den leerling, zoodat zij geheel aan de ouders moet verblij -
ven. Het bezwaar, dat de leerling bij het verlaten der school op 15
a 16jarigen leeftijd nog geheel onbekend is, hetzij met de Engelsche,
hetzij met de Hoogduitsche taal, de beide hoofdtalen voor den handel,
is minder groot dan het schijnt. Immers de jongeling, die op een kan-
toor of magazijn geplaatst is, en eene behoorlijke opleiding heeft ge-
noten, zal zoodra hij behoefte gevoelt aan eene vreemde taal, voldoende
gelegenheid vinden om die aan te leeren, en genoegzame kennis van me-
thode hebben verkregen, om in betrekkelijk korten tijd daarmede gereed te
zijn. Men zoude kunnen vragen, of het ook nog in een ander opzicht niet
wenschelijker zoude zijn, aan onze 1 öjarige jongelingen bij hunne intrede
in het maatschappelijke leven het bewustzijn te geven, dat zij van een of
ander vak, hetwelk zij noodig hebben, nog niets weten, dan zooals nu
veelal geschiedt, hen door een onvoldoend onderwijs, in den waan te
brengen, dat zij met het verlaten der school, het tijdperk van het lee-
ren geheel afgesloten hebben.
-ocr page 37-
35
Bene zelfde opmerking betreft het onderwijs in het boekhouden en
de staathuishoudkunde, dat voor de Middelbare School met 3
jarigen cursus geen nut kan hebben. Boekhouden toch behoort tot het
vakonderwijs en zal door iemand, die eenigszins met de praktijk vertrouwd
is, in zeer korten tijd aangeleerd worden, terwijl het voor den knaap altijd
iets afgetrokkens blijft, dat hij op zijn best genomen werktuigelijk op-
neemt. Daarenboven tusschen den tijd, waarin het boekhouden theoretisch
geleerd wordt, en dien, waarop de praktijk de toepassing van het geleerde
zal vragen, ligt zulk eene ruimte, dat iets wat alleen werktuigelijk aan-
geleerd is voor het leven niet het minste nut kan hebben.
Ook hier geldt de zoo even gemaakte opmerking: er moet iets te
leeren overblijven, en wat de praktijk oneindig beter en spoediger
kan leeren, mag den toch reeds beperkten leertijd niet noodeloos be-
zwaren. Wil men het beginsel doen gelden, dat kennis van het boek-
houden voor velen noodig is, dan is er nog zooveel kennis, die daarop
evenzeer aanspraak kan maken, dat men dan maar beter zoude doen,
alleen polytechnische scholen op te richten; wijze spaarzaamheid is
ook op het gebied van het onderwijs een gulden regel. Daarom is er
ook geen plaats voor staathuishoudkunde als leervak, dat is weten-
schappelijk opgevat. Wel zullen er nu en dan staathuishoudkundige
beginselen moeten worden medegedeeld, eenige begrippen aangebracht,
maar wie de theorie der maatschappij wil verstaan, moet eenige ervaring
van die maatschappij hebben, en als ervaring noodig wordt geacht, om
tot een eigen, een zelfstandig inzicht te geraken, dan wachte men srich
ook hier voor overijling, en late aan een volgenden leeftijd over, wat
daartoe eigenaardig behoort.
Maar wijze spaarzaamheid sluit niets uit, wat noodzakelijk is, en
door de omstandigheden wordt geëischt. Daarom moet het programma
der driejarige scholen nog bevatten: het schoonschrijven, het teekenen
en de bedrijfsleer.
Daar in eene handelsstad het kantoor de bestemming van verreweg
het grootste gedeelte der jongelieden is, en een net handschrift eene
eerste voorwaarde tot plaatsing uitmaakt, zal de behoefte aan onderwijs
in het schoonschrijven niet licht ontkend worden. Evenzoo is het
teekenen algemeen noodzakelijk te noemen; ten eerste wat betreft het
juist zien en nauwkeurig teruggeven van de vormen der voorwerpen,
3*
-ocr page 38-
36
maar ook het in schets brengen van werktuigen, toestellen enz., en ten
tweede bekoort daaraan verbonden te worden het geven van eenige be-
grippen van kunstgeschiedenis en schoonheidsleer, waarom dan ook de
tijd voor het teekenonderwijs bestemd, niet te beperkt moet zijn.
Bedrij fsleer in haren geheelen omvang kan hier natuurlijk geene
plaats vinden, maar iets anders is het, eenige begrippen te geven aan-
gaande de verschillende hoofdbedrijven, de grondstoffen, welke daarbij
verwerkt worden en enkele bijzonderheden meer. Op deze wijze zal de
school eene groote mate van algemeene kennis kunnen aanbrengen, en
wat nog meer zegt, den lust tot onderzoek bij hare leerlingen opwekken
en gaande houden.
Met het oog op een en ander komt de volgende indeeling der uren
wenschelijk voor:
Ie jaar
2e jaar
3e jaar
totaal.
Rekenen
4
3
3
10
Stelkunst
2
2
2
fi
Meetkunde
2
2
S
6
Plant- en dierkunde
4
1
1
6
Natuur- en Scheikunde
—.
3
3
6
Algem. Aardrijkskunde
3
1
1
5
Natuurk. //
2
1
3
Wiskundige //
1
1
Vaderl. Geschiedenis
2
1
1
4
Algem. „
1
2
2
5
Nederlandsche Taal
4
3
3
10
Fransche
6
3
3
15
Duitsche // of
_
6
4
10
Engelsche //
Teekenen (hand)
2
2
1
5
ii (rechtlijnig)
2
2
Bedrijfsleer
2
2
Schoonschrijven
2
1
3
Staatsinstellingen
2
2
Gvmnastiek
2
2
2
6
34 uren 34 uren 36 uren 104 uren
-ocr page 39-
37
Art 27 en 28. Van het grootste belang is eene behoorlijke verdeeling
van het onderwijs over het onderwijzend personeel; het onderwijs moet
wetenschappelijk zijn en behoort dus gegeven te worden door mannen
bij wie de kennis wetenschap geworden is, maar met het oog op het
doel der school moeten die wetenschappelijke eischen ondergeschikt
blijven aan algemeene beschaving en ontwikkeling. Er behoort dus eene
nauwe betrekking te bestaan tusschen de verschillende leeraren en den
directeur, en ofschoon hier natuurlijk veel zal blijven afhangen van
persoonlijke eigenschappen, zoo moet toch de inrichting van het on-
derwijs zoodanig zijn, dat eene te groote afwijking van het beginsel
onmogelijk wordt.
Elke klasse hebbe daarom haren klasse-leeraar, die speciaal belast
is met de leiding van het onderwijs, met de handhaving van tucht en
orde, met de zorg voor het in orde houden van het huiswerk, enz.;
verder regelt hij in overleg met den Directeur en de bijzondere leeraren
den omvang en de indeeling van het onderwijs in zijne klasse, ontvangt
en verzamelt de aanteekeningen over vorderingen, enz., kortom hij is
voor zijne klasse wat de Directeur voor de geheele school is.
Het is daarenboven wenschelijk met het oog op den leeftijd der
leerlingen de vakken eenigermate te groepeeren, en zoo te vereenigen,
dat alles een goed aaneensluitend geheel uitmaakt. Zoo komt men als
vanzelf tot de vereeniging der leervakken wis- en natuurkunde, maar
neemt men in aanmerking, dat onder deze rubriek de natuur- en wis-
kundige aardrijkskunde moet gebracht worden en ook de bedrijfsleer
daarmede eigenaardig in verband staat, zoo komt men tot een totaal
van 40 uren, en het is derhalve noodzakelijk die taak over twee per-
sonen te verdeelen, die men kan onderscheiden in l°n en 2C<> leeraar.
De vereeniging van Nederlandsche taal, aardrijkskunde en geschie*
denis geeft een totaal van 24 uren, en kan dus in dit opzicht evenmin
bezwaar opleveren als de combinatie der vakken dit zal doen, vooral
wanneer men bij dit laatste acht geeft op de voordeelen, die de eenheid
van methode, welke daarvan het gevolg moet zijn, voor de leerlingen
moet opleveren.
Ook tegen de vereeniging van het onderwijs in de Eransche en de
Hoogduitsche taal kan weinig bezwaar bestaan; behalve toch dat men
verschillende vreemdelingen vindt, die eene genoegzame kennis van
-ocr page 40-
38
beide talen bezitten, heeft de ondervinding reeds voldoende bewezen,
dat het onderwijs in vreemde talen aan Nederlanders kan worden
opgedragen; bij deze vereeniging zal dan ook hier weder de eenheid
en methode aan het onderwijs te goed komen.
d. e. en f. De Hoogere Burgekscholen enz.
Art. 88—39. Na hetgeen op bl. 24 en \'25 gezegd is, omtrent de
Hoogere Burgerschool met öjarigeu cursus en de Handelsschool zal het
wel niet noodig zijn verder aan te wijzen, waarom voorloopig geene
wijzigingen worden voorgesteld van de Programmata dezer beide in-
richtingen. Eene andere opmerking is evenwel misschien niet geheel
overbodig. Zal eene goed ingerichte Middelbare school met 3jarigen
cursus deze beide Instellingen niet overbodig maken?
Er behoort waarlijk geen zeer groot inzicht toe van de behoeften
des tijds, om deze vraag op de meest stellige wijze, ontkennend te
beantwoorden. Voorzeker onze nijverheid en onze handel, of liever
ons geheel maatschappelijk bestaan heeft velerlei krachtige opwekking
en ondersteuning noodig, maar wat men in dezen ook wil doen, het zal
dan alleen de gewenschte vruchten dragen, wanneer het gegeven wordt
aan een veelzijdig ontwikkeld en wetenschappelijk gevormd geslacht.
De Middelbare school met 3jarigen cursus, hoe noodzakelijk ook, kan
in dit opzicht niet genoeg geven; zij moet haar wetenschappelijk on-
derwijs te zeer beperken, en bovendien sluit zij niet aan bij het on-
derwijs der Polytechnische school en de Militaire Akademie.
De Hoogere Burgerschool met öjarigen cursus blijft eene noodzake-
lijke instelling voor die allen, wier veelzijdige kennis het kapitaal moet
zijn, waarmede zij zich eene maatschappelijke positie willen veroveren;
in haar geheel is zij bestemd om de intellectueele kracht der natie
te verhoogen en in overeenstemming te doen zijn met de behoeften
van onzen tijd, en Amsterdam zoude toonen zijne roeping als hoofdstad
des rijks weinig te begrijpen, wanneer het meende tot opwekking
van die intellectueele kracht met minder te kunnen volstaan dan elders,
daarvoor gedaan wordt.
En dan de Handelsschool, die juist door de Middelbare school met
-ocr page 41-
3jarigen cursus tot haren rechten eisch zal komen ? — Wel verre dus,
dat deze als overbodig ter zijde gesteld zoude kunnen worden, zal zij
met goed ontwikkelde jongelieden hare taak kunnen aanvangen en
volbrengen. Waarvan geen sprake meer zal behoeven te zijn, dat is van
haren avondcursus, van dat ongelukkig palliatief waardoor men tracht
te gemoet te komen, aan hetgeen door eene gebrekkige of onvolledige
opleiding verzuimd, en door geen lapwerk te herstellen is. De ervaring
heeft dan ook in dezen genoeg gesproken; jongelieden die de eerste
gronden van rekenen en talen, geschiedenis en aardrijkskunde slecht
of in het geheel niet geleerd hadden, willen dit door een kortstondig
onderwijs nog herstellen, maar zonder inspanning en zonder eigen
werkzaamheid, en is het dan te verwonderen, dat zij na een paar
proeven mismoedig of onverschillig de zaak opgaven. Neen, zijn door
de Middelbare school met 3jarigen cursus de gronden goed gelegd,
dan kan de Handelsschool, bij eene behoorlijke indeeling der leerstof,
de verdere wetenschappelijke ontwikkeling in onmiddellijk verband met
het handelsbedrijf geven, en genoegzaam voortzetten, om die bij de im-
pulsie die de praktijk zal geven verder aan eigen oefening over te laten. —
Dat toch is de groote, de belangrijke taak die de school in haren
geheelen omvang te vervullen heeft. Zal Amsterdam de plaats die het
inneemt met eere ophouden, zal het zijn rang onder de handelssteden
der wereld handhaven, dan moet het onder alle deelen zijner bevolking,
zoowel onder aanzienlijken als onder geringeren, en vooral onder zijne
neringdoenden en kooplieden een kern weten te behouden en aan te
kweeken van mannen met wetenschappelijken zin, een jong geslacht met
een helderen blik op het tegenwoordige en met een kloeken geest, die
op den loop der wereldsche zaken weet in te werken, maar wil het
dit, — dan zorge het ook op onbekrompen wijze voor al zijne scholen,
mogen zij tot het Lager-, tot het Middelbaar- of ook tot het Hooger
onderwijs gerekend worden.
-ocr page 42-
40
RAMING DEE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN.
A. DE LAGERE SCHOLEN.
Volgens de voorgestelde regeling heeft men:
60 hoofdonderwijzers of onderwijzeressen a f 2000 ƒ 120,000
60 Ie hulponderwijzers of
        //           // // 1000 // 60,000
160 2°               ii               n ii           n ii 700//112,000
210 3"               //               // //           // // 400// 84,000
ƒ376,000
Hierbij komen voor
de scholen der 1" klasse:
kosten van het Teekenonder wijs . .  /    400
//         // // Gyrnnastiek-onderwijs  //    400
// // onderwijs in handw.   //    300
Hulponderwijzeres enz. der voorberei-
dingsklasse.........  //    500
/ 1600
is voor 30 scholen          // 48,000
de scholen der 2e klasse:
Kosten van het Teekenonderwijs . . ƒ 400
//         * // Gymnastiek »              // 400
,z // // onderwijs in handw. . // 300
ƒ1100
is voor 10 scholen         // 11,000
de scholen der 3e en 4e klasse:
Kosten van het Teekenonderwijs . . f 300
//         // ii Gymnastiek // . . /f 300
Onderwijs in de Eransche taal gesteld op u 300
/\' 900
is voor 20 scholen // 18,000
Verder voor elke school:
Schoolbehoeften. ....... f    700
Vuur en licht........ii    250
Schoonmaken........//    150
Onderhoud en schoolmeubelen. . . //    300
Diversen..........//      50
f 1450
is voor 60 scholen # 87,000
Kosten van het Lager Onderwijs.......// 540,000
-ocr page 43-
41
B. De Middelbare Scholen.
1°. De Burgerdagschool..........ƒ 15,000
2°. De Ambachtsscliool, gesteld op.......// 10,000
3°. De Middelbare School met 3jarigen cursus :
Jaarwedden voor de leeraren, benevens de
toelagen van den Directeur en de klassen-
leeraren............./ 11,200
waarbij komen voor hulpmiddelen, schoonhou-
den, vuur en licht, conciërge enz . . . . # 3000
n 14,200
4°. De Middelbare school met 3jarigen cursus voor
meisjes, zooals de kosten thans zijn
18,000
48,000
28,000
5°. de Hoogere Burgerschool met 5jarigen cursus .
6°. de Handelsschool met 3jarigen cursus.
Kosten van het Middelbaar Onderwijs.
f 133,200
Recapitulatie.
1°. Kosten voor het lager onderwijs .
In mindering komen de opbrengst der
schoolgelden van
f 540,000
10
10
10
scholen
2e
3C
klasse . . f 25,000
. . 30,000
. . ". 35,000
» 90,000
f 450,000
2°. Kosten voor het middelbaar onderwijs ƒ 133,200
In mindering komen als opbrengst der
schoolgelden:
de Burgerdagschool. . .
pro Memorie.
// Ambachtsschool . .
// //
ii Middelbare school met
3jarigen cursus voor jongens.
f 9,000
de Middelbare school met
3jarigen cursus voor meisjes.
,i 1,800
de Hoogere Burgerschool
met öjarigen cursus . . .
ii 12,000
de Handelsschool . . .
// 10,000
Rijkssubsidie voor de Hoo-
gere Burgerschool ....
// 10,000
f 42,800
/ 90,400
Totaal der kosten door de Gemeente te dragen // 540,400