-ocr page 1-
if&c&
7^f.
y**Y>1
-
-ocr page 2-
B. oct
2436
\'f
-ocr page 3-
-S&®«r-
EEN ETHISCH-SOCIALE STUDIE.
Vit \'t Hoogdnitscli.
CT^A^-0-
ZUTIIK,
"W. C. WANSLEVEN.
-ocr page 4-
S*
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000028387235B
2838 723 5
-ocr page 5-
INLEIDING.
\'t Is een verblijdend teeken van onzen tijd, die door zijn
jagen naar stoffelijk voordeel een kwaden naam heeft, dat in
weerwil van vele hevige aanvallen een gebruik blijft bestaan,
\'t welk een krachtig bewijs is tegen de beschuldiging, waarvan
we zoo even spraken. Dit gebruik is \'t dueL — Zelfs zijn
tegenstanders zullen moeten toestemmen, dat de oorzaak van
\'t duel gewoonlijk in een levendig, om \'t zoo eens te noemen,
idealisch gevoel van eer moet gezocht worden. Nu moge men
dit gevoel ziekelijk, gejaagd of overspannen noemen, onedel
is \'t op zich zelf niet en de bron van \'t duel dus ook niet
onrein. Onze eeuw heeft dit gebruik niet slechts weten te
behouden, zij,heeft \'t welbeschouwd als opnieuw geboren
doen worden. Door de regelen, volgens welke \'t duel thans
plaats vindt, heeft \'t ook, wat \'t vroeger miste, een waar-
dig, aesthetisch uiterlijk verkregen. Ten gevolge daarvan is
\'t, ondanks de aanvallen er tegen gericht, zeer in gebruik,
meer nog bijna dan in de tweede helft der vorige eeuw. In
alle kringen hebben tijdens de lar.tste 40 jaren duels plaats
gehad, die beroemd zijn geworden door de personen, welke
er de hoofdrol bij vervulden. Zoo is uit de IVansche journa-
listische kringen algemeen bekend \'t duel tusschen Armand
Carrel en Emii de Girarmn, in Duitschland dat tusschen
Karl Twesten en den Generaal Von ManteutfeIi. Van
jonger dagteekening nog de duels tusschen den Hertog vb
-ocr page 6-
4
Montpeksieb en Dox Eneique jje Bouebon, den Vorst
Von Metteexicii en den Ovei-sle de Beatjmont, den Gene-
raal Klapka en den Afgevaardigde Cseenatony. Onder
studenten verwekten door hun ernstigen afloop buitengewoon
opzien de duels Kageebattee—Sciiotsch, Gablenz—Geoss-
mann en dat van Graaf Bisjiabck. Men ziet dus, \'t duel is
nog veelvuldig in gebruik. In weerwil daarvan of juist daarom
vermeerderen in den jongsten tijd de aanvallen, die op \'t ge-
bied der philosopbie er tegen gericht worden. Aan de andere
zijde hebben de geschriften, welke nu en dan, maar al te
schaars, in \'t licht gegeven worden tot verdediging van
\'t duel, \'t gebrek dat de schrijvers \'t slechts uit een sociaal
oogpunt, en ook in dit opzicht nog niet volledig, beschou-
wen, maar \'t ethische geheel en al verontzachtzamen.
Dit geschriftje heeft zijn ontstaan te danken aan den
wensch \'t duel in zijn sociaal en tevens in zijn ethisch karak-
ter te rechtvaardigen, om op die wijze te trachten de leeai-
ten, die door andere verdedigers zijn overgelaten, ten minste
gedeeltelijk aan te vullen. Dit is, geen lichte taak, want
mannen van erkende en groote geleerdheid hebben hun stem
tegen \'t duel verheven. Hun geschriften ontleenen een groot
gewicht aan de omstandigheid, dat de schrijvers als mannen
van onbevlekte eer in een ruimen kring bekend zijn. Maar
wijl juist daarom hun werken licht een grootere practische
uitwerking konden hebbeu (we zeggen niet, dat ze die werke-
lijk hebben gehad) moot men krachtige pogingen aanwenden,
om hen met dezelfde wapenen te bestrijden. Daarbij moeten
we ons evenwel er voor wachten, om \'t eens platweg zoo te
noemen, //\'t kind met \'t waschwater weg te werpen." \'t Is
ons doel niet de eer van hen, die uit beginsel tegen \'t duel
zijn en daarom, getrouw aan hun overtuiging, \'t niet in
-ocr page 7-
5
toepassing willen brengen, ook slechts ia \'t minst te betwij -
felen.
Om \'t ons gestelde doel beter te kunnen bereiken, verdee-
len we onze apologie in drie punten.
I.    \'t Duel voor de rechtbank des verstands. In dit deel
zullen we hebben aan te toonen, dat \'t gevoelen als ware
\'t duel op zich zelf iets ongerijmds, alles behalve eea goeden
grond heeft en dus bij een nauwkeurige beschouwing onhoud-
baar blijkt te zijn. Daarbij gebruiken we gaarne de bena-
mingen //overspannen" en //romantisch" in zoover men daarmee
\'t afwijken van den weg, die tot stoffelijk gewin leidt, wil te
kennen geven.
II.   zullen we \'t duel ook voor den rechterstoel der zede-
lijkheid moeten brengen, om te zien of \'t ook daarvoor kan
bestaan. We zullen \'t aan de oorspronkelijke practische be-
grippen toetsen en nauwlettend acht geven of deze ook wer-
kelijk gewichtige bezwaren er tegen kunnen inbrengen, want
de zedelijkheid is \'t middel, waarmee \'t duel \'t hevigst bestre-
den wordt. ,
III.   zullen we \'t duel in zijn betrekking tot de maat-
schappij beschouwen. "We zullen moeten vragen: brengt \'t
duel der maatschappij schade of voordeel toe ? Gelijk in \'t
tweede deel met de oorspronkelijke, zullen we hier \'t duel
met de daaruit voortvloeiende ethische begrippen trachten te
vereenigen.
Eindelijk zullen we aan \'t duel in een kring, waar \'tbo-
venal in eere wordt gehouden, onze aandacht wijden. Dit
zal ons slotwoord zijn.
-n»%w»\'£>\'^
-ocr page 8-
I.
\'t Duel voor de rechtbank des verstands.
Eer we er toe overgaan ook slechts één woord over de ge-
oorloofdheid of de doelmatigheid vaa \'t duel te spreken, moet
\'t begrip er van onzen lezers duidelijk voor oogen staan; we
zouden anders vreezen geheel verkeerd begrepen te worden.
Als we \'t woord //duel" gebruiken, verstaan we daaronder
enkel den hedendaagschen, met inachtneming van bepaalde
regelen en vormen plaats hebbenden strijd van eer. Daartoe
behooren noodzakelijk de volgende punten:
1.    De uitdaging.
2.    De aanneming daarvan.
8. Gelijkheid van wapenen en overige voordeelen.
4. Getuigen.
Slechts dit alles te zamen maakt \'t duel tot \'t geen \'t is en
«ooals we \'t hebben te omschrijven, \'t Tweegevecht der mid-
dsleeuwen was dus niet altijd een duel, wijl \'t vaak gebeurde,
dat de eene partij door de andere, terwijl deze met uitgeto-
gen zwaard den aanval deed, tot den strijd gedwongen werd.
Evenmin zouden we \'t als een duel kunnen beschouwen, in-
dien iemand, met sabel of pistool gewapend, zijn beleediger
in de eenzaamheid verraste en hem, door zijn leven te bedrei-
gen, dwong de wapens op te vatten. Derhalve is niet elk
tweegevecht een duel, al is iadcr duel een tweegevecht. Uit
dit alles volgt nu deze bepaling: //\'t Duel, in den hedendaag-
-ocr page 9-
7
schen zin van \'t woord, is een tweegevecht, dat plaats heeft
tot herstel der eer, met medewerking van getuigen en gelijk-
heid van kansen en voorafgegaan is door een rechtstreeksche
uitdaging aan de eene en een behoorlijke aanneming daarvan
aan de andere zijde."
\'t Doel van \'t duel is dus herstel van eer. Als we echter van
eer spreken, moeten we vóór alles duidelijk zien welke soort
van eer hier slechts kan bedoeld worden, \'t Ligt voor de
hand, dat hier van innerlijke eer, die enkel gegrond is op
een rechtschapen levenswandel, geen sprake kan zijn, want
deze kan men zich zelf wel ontnemen, maar ze kan ons nooit
ontnomen worden. Onder eer verstaan we hier de uitwendige
blijken van waardeering, die we noodig hebben te ontvangen
van hen, welke met ons op gelijken of nagenoeg gelijken trap
van stand en beschaving staan. Die waardeering is echter
uit den aard der zaak uitwendig, waarom ook de daarop ge-
gronde eer de //uitwendige eer" genoemd wordt. "Weigert mij
nu iemand door woord of daad de blijken dat hij me als
man van eer erkent, dan kwetst hij mijn uitwendige eer.
Nu doet zich de vraag voor: heeft een man de uitwendige
eer noodig of niet? \'t Antwoord zal onvoorwaardelijk toe-
stemmend moeten zijn. Ieder heeft behoefte aan een bepaal-
den, zedelijken kring, waarin hij naar den geest bestaan en
ruim ademhalen kan, zal hij een zelfstandig wezen zijn en
blijven. Dien kring kunnen we dus den kring van iemands
zedelijk bestaan noemen. Indien A. nu zijn kring in die
mate verwijdt, dat hij de rechten van li. aanrandt, dan zal
B. die aanranding moeten tegengaan of de ruimte van zijn
kring naar evenredigheid moeten verkleinen. Wordt dit ge-
durig herhaald, dan moet eindelijk de middellijn van B\'s.
kring = 0, d.w.z. ze moet denkbeeldig worden.
-ocr page 10-
8
Een voorbeeld zal dit meer helder in \'t licht plaatsen.
Stellen we, dat iemand, die voor \'t overige een man van eer
is, ten gevolge van verschillende omstandigheden meermalen
doodelijk beleedigd wordt door personen, die evenzeer als
hij bekend staan als rechtschapen mannen. De beleedigde
laat de zaak den vrijen loop. Zal die man \'t leven, dat hij
tot dusver leidde, rustig kunnen voortzetten? Zal hij niet
veeleer overal minachting en bespotting vinden, die hem alle
achting ontrooven en in vele gevallen zelfs in zijn beroep of
betrekking schade zal toebrengen? Van nu af zal elke deug-
niet \'t recht meenen te hebben te doen, wat mannen van eer
hem hebben aangedaan. De man is zich zelf genoeg, maar —
hij leeft niet alleen, hij moet voor zijn bestaan zorgen zoo-
wel in \'t zedelijke als in \'t stoffelijke. Daarom heeft hij be-
hoefte aan uitwendige eer.
Daar \'t echter niet minder zeker is, dat de uitwendige eer
geschonden kan worden, moet er een middel zijn om haar te
herstellen. Dit middel moet uit den aard der zaak een be-
tooning van weerstand zijn. Want zoowel de uitwendige eer
als haar herstel is iets volstrekt afgetrokkens. Men kan zijn
eer niet oprapen en in den zak steken als een verloren beurs.
Daar moet dus door den persoon zelf iets gedaan worden,
waaruit duidelijk blijkt, dat hij zijn eer op geenerlei wijze
laat verkorten. Die daad zal \'t middel zijn tot herstel van
eer. \'t Duel is een daad, welke hiertoe \'tvereischte bezit.
"Weert \'t de aantijging niet af met bloedigen ernst, als de
beleedigde, in den strijd tegen den belager zijner eer, leven
en gezondheid op \'t spel zet? Naar den aard der beleediging,
met zwaarder of lichter wapen, staat de duellist pal voor zijn
eer — nooit evenwel mag de mogelijkheid van doodelijke ver-
wonding buitengesloten zijn, omdat juist daardoor duidelijk
-ocr page 11-
o
blijkt, dat de afwering der beleediging ernstig is en dus
\'t duel in den eigenlijken zin doelmatig wordt.
Beschouwen we de gevolgen van. \'t duel nader, dan doen
zich zes kansen van afloop aan ons voor Of de beleedigde,
dien we natuurlijk ook als den uitdager moeten beschouwen,
of de uitgedaagde beleediger, öf beiden kunnen gedood of ge-
wond worden. In elk dezer gevallen blijkt de doelmatigheid
van \'t duel. Valt de beleedigde, dan moge dit bedroevend
zijn, onwaardig is \'t niet. \'t Tegendeel is waar; hij sterft als
een vrij man voor vrijheid en eer. Hij strijdt voor zijn ze-
delijk, voor zijn hooger bestaan, en moet hij ook \'t leven la-
ten, hij neemt \'t bewustzijn met zich in \'t graf alles gedaan
te hebben, wat men in billijkheid van hem vorderen kon.
Wordt hij gewond, dan zal die gedachte op \'t ziekbed hem
sterken. — Ditzelfde nu, dood of verwonding, kan ook den
uitgedaagden beleediger treffen. Ja, \'t spreekt van zelf, dat
de beleedigde alle krachten moet inspannen om een van beide
te doen plaats hebben. Dit gebiedt hem niet alleen de plicht
des zelfbehouds, maar ook slechts daardoor toont hij, dat \'t
zijn ernstig streven is de beleediging uit te wisschen. Ten
eerste, wijl hij slechts dan \'t zelfde van zijn tegenstander
(verondersteld dat deze een edeldenkend mensch is) verwach-
ten kan en ten tweede, omdat hij ook enkel daardoor toe-
komstige beleedigers kan afschrikken. Gelukt \'t den belee-
digde niet zijm tegenpartij te overwinnen, dan heeft hij toch
door \'t streven daarnaar zijn eergevoel genoegzaam bewezen
en is dus, gelijk we reeds zeiden, in zijn eer hersteld. Na
al \'t voorafgegane behoeft \'t geen betoog, dat herstel van eer
ook \'t gevolg is van den dood of de verwonding van beide
duellisten.
\'t Duel is dus — voorloopig van \'t standpunt des uitdagers
-ocr page 12-
10
beschouwd — noch ontoereikend, noch verkeerd, noch onge-
rijmd, zooals Professor Dr. Nahlowsky, een zijner voornaatn-
ste tegenstanders, \'t noemt.
1. \'t Duel is toereikend, want men bereikt er door, \'t geen
men wenscht, namelijk te bewijzen, dat men zich niet laat
beleedigen. \'t Spreekt van zelf, dat men daarbij tevens be-
proeven zal vóór de ontmoeting de beweringen van zijn te-
genpartij te ontzenuwen, voor zoover ze (wat zelden geschiedt)
de innerlijke eer aantasten. Wilde men echter bedaard voort-
leven, om door zijn verderen onberispelijken wandel te bewij-
zen, dat de aantijging ongegrond was, dan zou die lankmoe-
digheid zeer licht haar doel kunnen missen en door velen
voor een zwijgende bekentenis gehouden worden volgens \'t wel
wat platte spreekwoord: //hoe meer men de mest roert, hoe
meer ze stinkt." Treedt daarentegen de beleedigde, om zijn
verzet met woorden meer kracht bij te zetten, gewapend voor
zijn uitwendige eer in \'t strijdperk, dan toont hij daardoor
den zedelijken ernst, waarmee hij de zaak opvat. — Onjuist
is ook de meening, dat de duellist slechts door geblaseerdheid
er toe komt zijn leven in de waagschaal te stellen. Dit kan
in sommige gevallen zoo zijn, maar we kennen ook duellis-
ten , van welke \'t zonneklaar is, dat ze zich volkomen bewust
waren wat hun \'t leven was. "Wie denkt hierbij niet aan
Kakl Twesten en Akmand Carrel ? Dat deze mannen
een leven op \'t spel hebben gezet, dat niet slechts hun zelf,
maar ook \'t vaderland dierbaar was, is een bewijs tegen de zoo
even genoemde beschuldiging. Speelt bij \'t duel gedachteloos-
heid of geblaseerdheid een rol, dan is dit in elk geval slechts
bij uitzondering, want voor ieder mensch bezit \'t leven meer
of minder waarde. — Voor \'t overige is een gewichtige waar-
borg tegen \'t lichtzinnig vechten verkregen door de regelen
-ocr page 13-
11
en vormen van \'t hedendaagsch duel. Zoo bestaat er een be-
paling, volgens welke de getuigen verplicht zijn de geheele
zaak te behandelen en te onderzoeken, zooals men dit van
bij den voorafgeganen twist onzijdige personen kan verwach»
ten, en een verzoening te bewerken, zoo dit mogelijk is.
Hierdoor wordt menig onbedacht duel voorkomen. Voorts
mag \'t duel nooit terstond, maar eerst over één of twee da-
gen plaats hebben, zoodat de drift tijd heeft om te bedaren
en een schikking lichter tot stand komt. Ten slotte wenden
de getuigen, zooals bekend is, nog op de Btrijdplaats een po-
ging aan tot verzoening.
2. Dr. Nahlowsky noemt verder \'t duel een verkeerd mid-
del, omdat \'t niet voor latere beleedigingen vrijwaart, de
tuchtiging van den beleediger niet waarborgt en den belee-
digde evenmin een wezenlijke voldoening verschaft.
Tegen de beide eerste bezwaren voeren we slechts aan,
dat, zooals wij reeds betoogden, \'t duel niet ten hoofddoel heeft
voor verdere beleedigingen te behoeden of den tegenstan-
der lichamelijk te tuchtigen. Dit kunnen we als een bijbe-
doeling laten gelden, maar ook als niets meer. Derhalve ne-
men we insgelijks aan, dat menigeen, gelijk de ondervinding
leert, door \'t uitzicht op een duel bewogen wordt zijn mede-
menschen ongemoeid te laten, die anders zeker last van zijn
onbeschaamdheid zouden gehad hebben. Ongetwijfeld zal dit
niet altijd \'t geval zijn, maar \'t is nochtans een nieuwe goede
eigenschap, die we in \'t duel ontdekken. — Wel moet de
tuchtiging der tegenpartij mede \'t oogmerk zijn, doch we
mogen hierbij niet vergeten, dat \'t duel de reinheid zijner
bedoeling zou verliezen, indien wraakzucht er de oorzaak van
was. "Want als een daad van wraak kunnen we \'t wel recht-
vaardigen voor de vierschaar des verstands, maar nooit voor
-ocr page 14-
12
die der zedelijkheid. Wat echter de volkomen genoegdoening
aangaat, die, naar men beweert, door \'t duel niet verkregen
wordt, wij vragen waarin die dan toch bestaat. Is \'t wellicht
een volkomen herstel van eer, als iemand, die een oorveeg
heeft ontvangen, door zijn tegenstander om vergiffenis wordt
gevraagd, ten gevolge der tusschenkomst van den rechter?
Of wanneer de bedrogen echtgenoot den verleider zijner vrouw
voor zes maanden een verblijf in de gevangenis ziet aangewe-
zen en daarbij \'t genoegen heeft de zaak uitvoerig als een be-
langwekkend voorval in de courant vermeld te zien? \'t Duel
geeft hem vrij wat aannemelijker voldoening. Tegen den
man, die hem zoo zwaar beleedigd heeft, treedt hij op met
\'t wapen in de hand, ten bewijze dat hij zijn eer en recht, ten
koste van zijn bloed en leven, wil verdedigen. Slechts zóó
doet hij op voldoende wijze de afwering der beleediging blij-
ken. En juist in \'t bewustzijn hiervan en in de bewijzen van
goedkeuring, die de beleedigde ontvangt in den kring, waar-
toe hij behoort, is zijn voldoening gelegen.
Professor Nahlowsky vergeet ook, dat er beleedigingen
zijn, die niet in aantijgingen bestaan, bij welke \'t dus even-
min noodig is door zijn verder gedrag de beleediging te ont-
zenuwen als mogelijk haar door herroeping te zien uitge-
wischt. Om op \'t vroegere voorbeeld terug te komen, een
oorveeg laat zich evenmin herroepen als \'t verleiden eener
echtgenoote of zuster. En zelfs wanneer wij op een aantij-
ging \'toog vestigen, vernemen wij van Prof. Nahlowsky, dat
de beleedigde eigenhandig den mond sloot, die zijn beschuldi-
gingen had kunnen terugnemen. Dit //had kunnen" geeft een
zeer gewaagde veronderstelling te kennen. Minstens is de
terugneming door den beleediger onzeker, in vele gevallen
zelfs onwaarschijnlijk.
                                                      ...
-ocr page 15-
18
"Wat de ontzenuwing der beleediging door verderen onbe-
rispelijken levenswandel betreft, is \'t voldoende aan te mer-
ken, dat de beleedigde (voor zoover hij een eerlijk man is,
en slechts dit geval kan men hier, zooals van zelf spreekt,
aannemen) ook vroeger deugdzaam leefde en nochtans door de
besehuldiging werd getroffen. De grootste braafheid zal hem
voortaan niet baten, ja de wereld zal vaak in \'t angstig ver-
mijden ook van den schijn des kwaads \'t bewijs van een on-
zuiver geweten meenen te zien. Een krachtige wijze van
handelen echter zal den beleedigde ten minste er in doen sla-
gen de schreeuwers den mond te stoppen en hem \'t bewust-
zijn schenken, dat hij \'t hoogste, waarover hij kon beschik-
ken, zijn leven, niet te dierbaar heeft geacht, om \'t voor
zijn eer op \'t spel te zetten.
3. Na \'t voorafgegane behoeft wel niet nader bewezen te
worden, dat \'t duel ook geen ongerijmd middel tot herstel
van eer is. Slechts ééne vraag moeten wij hier nauwkeuri-
ger beschouwen. Zal de beleedigde ook, indien hij door eenig
zedelijk gebrek de beleediging heeft veroorzaakt, voldoening
eischen? Hier moet men wèl onderscheiden. Is \'t bedoeld
zedelijk gebrek van lichten aard, zoodat \'t de inwendige eer
niet schaadt, dan heeft de beleedigde zeker \'t recht en is \'t
zijn plicht voldoening te vragen. Want waar moest \'t heen,
zoo \'t ieder vrijstond zijn naaste alle kleine gebreken, die
deze wellicht heeft, te verwijten? Men versta ons wèl; we
bedoelen hier den onbevoegden berisper. Is de persoon, die
zijn afkeuring uitspreekt, daartoe door zijn betrekking, door
bloedverwantschap of vriendschap gerechtigd, dan kan de uil-
daging natuurlijk niet plaats hebben, want de berisping is
dan geen krenking der eer, maar een zedelijke dienst. Lijdt
daarentegen de beleedigde aan groote, schandelijke zedelijke
-ocr page 16-
14
gebreken, dan spreekt \'t van zelf, dat hij \'t recht op herstel
van eer heeft verbeurd. Want hij, die zijn inwendige eer
verloren heeft, kan ook geen aanspraak maken op bewijzen
van achting.
Met betrekking tot de zoogenaamde valsche punten van
eer, zijn ook wij van gevoelen, dat elke kleinigheid niet de
aanleiding mag wezen tot een duel. Echter gelooven we,
dat \'t altijd beter is, zoo er onder de jongelingschap, vooral
onder de studeerende, ook om geringe oorzaken duels plaats
hebben dan dat ze verzinke in den poel der lafhartigheid
en pedanterie.
"We hebben tot dusver \'t duel beschouwd van \'t standpunt
des beleedigden, die volgens den aard der zaak ook de uitda-
ger is. Anders doet \'t zich aan ons voor, als wij \'t met"\'t oog
op den uitgedaagde beschouwen.
De aanneming eener uitdaging is meer een zaak des ge-
voels; nochtans is ze ook bestaanbaar voor de rechtbank des
verstands.
Vooreerst is \'t noodig twee verschillende oogpunten te on-
derscheiden, \'t Kan namelijk gebeuren, dat bij plaats gehad
hebbende beleedigingen ook de schijnbaar eenige of — als we
\'t zoo noemen mogen — officieele beleediger in zekeren graad
mede beleedigd is, dikwijls zelfs nog veel grievender dan zijn
uitdagende tegenstander. Intusschen doet zich ook vaak \'t
tegenovergestelde voor en heelt de krenking der eer slechts
aan ééne zijde plaats.
A. In \'t eerste geval moet zoowel de uitgedaagde als de
uitdager er prijs op stellen te doen blijken, dat hij geen
schending zijner eer duldt. Dat de uitdaging door zijn tegen»
-ocr page 17-
15
stander en niet door hem gedaan werd, is óf aan \'t toeval te
wijten öf \'t gevolg daarvan, dat de eerste sneller in \'t nemen
van een besluit was dan de laatste. De uitdaging kan onder
deze omstandigheden als wederzijdsch beschouwd worden, al
heelt de een haar ook vroeger gedaan dan de ander, \'t Is
dus duidelijk, dat deze wijze van aanneming eener uitda-
ging — indien, zooals we zeiden, hier van een aanneming
sprake kan zijn — door \'t verstand evengoed gebillijkt wordt
als de uitdaging zelf.
B. Is de uitgedaagde — zooals in \'t tweede door ons aan-
gehaald geval plaats heeft — niet mede beleedigd, en is
dus enkel de eer van zijn tegenstander aangetast, dan moe-
ten we vóór alles onderzoeken of en in welken graad deze
schuld heeft aan de beleediging. Hier kunnen nu drie ge-
vallen zich voordoen.
1.    De beleedigde heeft op geenerlei wijze schuld, aan de
krenking zijner eer; hij is vrij van elk zedelijk gebrek, dat
haar zou hebben kunnen veroorzaken.
2.    De beleedigde heeft een zedelijk gebrek, dat tot de be-
leediging aanleiding heeft gegeven; \'t is echter zoo onbedui-
dend, dat \'t de inwendige eer volstrekt niet schaadt.
3.    \'t Gebrek, dat de oorzaak is der beleediging, is van
dien aard, dat \'t de innerlijke eer werkelijk bezoedelt of ver-
nietigt.
Ad. I. Krenkt A. de eer van 13., zonder dat deze hieraan
schuld heeft, dan moet A. daar blijkbaar een of ander doel
mee hebben. Dat dit doel op zich zelf door de zedelijkheid
onvoorwaardelijk veroordeeld wordt, komt hier niet in aan-
merking, daar we de zaak enkel uit \'t oogpunt des verstand»
beschouwen. — Stellen we, dat de beleediging plaats heeft
en de uitdaging insgelijks. Nu weigert echter de beleediger
-ocr page 18-
16
A. den beleedigde B. de door dezen geëischie voldoening. Wat
zal \'t gevolg zijn? Zal gene zijn doel bereiken? Zeer zeker
niet; veeleer zal de aan B. toegevoegde beleediging in de
meeste gevallen op zijn hoofd terugkomen. Derhalve zal A.
juist \'t tegendeel bereiken van \'t geen hij bedoelde.
Doch nemen we aan, dat de beleediging zonder een be-
paald doel, b v. uit hartstocht, plaats had. A. koestert —
om een reeds aangevoerd voorbeeld nogmaals te gebruiken —
een heftige onreine liefde voor de vrouw van B. en verleidt
haar. B. ontdekt \'t bedrog en eischt voldoening. Zal A. die
kunnen weigeren? Afgezien van de zedelijke laagheid, zal
A. zich door zulk een weigering niet in de samenleving on-
mogelijk maken? Nadat hij B.\'s vrouw ten val heeft ge-
bracht, weigert hij haar echtgenoot — misschien uit princi-
picele nauwgezetheid — de gevraagde voldoening! De wereld
zou over A een streng vonnis vellen en zelfs tegenstanders
van \'t duel zouden zijn gedrag niet kunnen billijken. Der-
halve zal zijn verstand hem reeds moeten doen besluiten de
uitdaging aan te nemen.
Ad. 2. Stellen we, A heeft de wel wat zotte eigenschap
van te overdrijven, hij is, wat men platweg noemt: //een op-
snijder." Nu onderhoudt B. hem in een publiek gezelschap
op beleedigende wijze over dit gebrek. A antwoordt met een
uitdaging. B. wijst haar af. Wat zal B. daardoor verkrij-
gen? Zeker niets dan den spot, dien hij A misschien wilde
doen ten deel vallen. Ongetwijfeld zal de laatste een als
vroeger geacht man blijven, B. echter wegens belachelijke
aanmatiging, gepaard met vreesachtig terugtreden, in zijn
uitwendige eer groote schade lijden. Hij zal dus volkomen
zijn doel missen
Ad, 3. De zaak verkrijgt een. geheel ander voorkomen,
-ocr page 19-
17
indien A. door B. een beleediging wordt aangedaan, waartoe
gene door een onteerend zedelijk gebrek aanleiding heelt ge-
geven. In dit geval is B. aan A geen genoegdoening ver-
schuldigd, want krachtens \'t nauw verband tusschen innerlijke
en uitwendige eer verdwijnt de laatste van zelf, als de eerste
niet meer aanwezig is. Indien nu B. \'t niet bestaan der uit-
wendige eer bij A. constateert, beleedigt hij dezen niet, wijl
A in den eigenlijken zin des woords onbekwaam is te be-
leedigen of beleedigd te worden. Hij heeft zich zelf van
zijn innerlijke eer en daarmee van de aanspraak op voldoe-
ning beroofd; dus behoeft deze in geen geval te worden ge-
geven. Zelfs diin is men den eerlooze geen voldoening ver-
schuldigd, als de beleediging, die men hem heeft aange-
daan, niet rechtstreeks op een onteerend zedelijk gebrek
betrekking heeft, \'t Is genoeg dat dit bestaat. Want eer-
loosheid verbreekt den band, die ons aan de samenleving
hecht, en verbant ons daaruit voorgoed. Natuurlijk moet dit
gemis van eer algemeen bekend zijn of algemeen bekend ge-
maakt worden, opdat de uitgedaagde ook voor zijn medebur-
gers verantwoord zij. Is de eer van den uitdager twijfelach-
tig, dan moet de aanneming der uitdaging afhankelijk zijn
van \'t antwoord op de vraag of de secondant een voldoende
borg voor de eer van zijn cliënt is.
Eer we tot \'t tweede deel van ons betoog overgaan, moeten
we over een soort van duel spreken, die we nog onaange-
roerd hebben gelaten, \'t Is \'t zoogenaamd duel op leven en
dood, d.w.z. een duel, waarbij toebereidselen gemaakt worden,
die geen twijfel overlaten, dat een der beide partijen moet
vallen, \'t Is noodig deze soort van duel nader te beschou.
2
-ocr page 20-
18
wen, wijl bij de bedoeling van afwering zich hier nog een
tweede beweegreden doet gelden. De duellisten worden na-
melijk door de overtuiging gedreven, dat beiden niet meer
op aarde bestaan kunnen, dat een van hen moet wijken.
Deze gedachte heeft eenigszins grond, maar volstrekt niet al-
tijd. "We zouden zelfs zeggen, dat ze zeer zelden in aan-
merking mag komen. Want \'t bezwaar, dat men samen niet
meer kan leven, is ook op andere wijze weg te nemen, vooral
wijl volgens de bestaande wetten de overblijvende duellist in
elk geval genoodzaakt is van woonplaats te veranderen, \'t
Blijkt dus, dat deze beweeggrond een zeer beperkt recht van
bestaan heeft.
Deze omstandigheid is te gewichtiger, wijl zelfs vele tegen-
standers van \'t duel hun goedkeuring schenken aan \'t duel op
leven en dood, waarbij men van de bovengenoemde gedachte
uitgaat, terwijl wij, die \'t duel verdedigen, juist die gedachte
niet onvoorwaardelijk kunnen billijken. Anders is \'t indien
\'t duel in zijn ernstigsten vorm als betooning van afwering
eener zware belecdiging plaats heeft. Hier is \'t volkomen in
zijn recht.
Met deze beschouwing eindigt \'teerste gedeelte onzer ver-
dediging van \'t duel. "We gelooven daarin de duellisten (zoo-
wel den uitdager als den uitgedaagde) ten minste van de
vaak hun aangewreven blaam van lichtzinnigheid en gedach-
teloosheid te hebben gezuiverd.
-----------------«»%\'3XVKS)%*--------------------
I
-ocr page 21-
II.
\'t Duel voor den rechterstoel der zedelijkheid.
Wanneer we denken aan al de verdachtmaking en de he-
vige aanvallen, door vele zedenleeraars tegen \'t duel gericht,
zouden we haast in verzoeking komen ons met de uitspraak
van Qöthe\'s Tasso te troosten:
«Viel lieber, was ihr euch unsittlich nount,
Als was ich mir unedel nenueu müsste!"
(Akt 2, Sc. 3.)
Maar daarmee is de zaak niet afgedaan. Juist wijl hier
de aanvallen op waarlijk moorddadige wijze vermeerderen,
moeten we.ze weten te weerstaan. Onze tegenstanders mee-
nen zich reeds op de zegepraal te kunnen beroemen. Toonen
we hun, dat dit niet zoo is. De strijd is zeker zwaar. Doch
hoe zwaarder strijd, hoe roemrijker overwinning. Maken we
gebruik van der tegenpartij eigen wapen en toonen we in
de eerste plaats aan, dat de oorspronkelijke practische be-
grippen met onze zienswijze in overeenstemming zijn.
1. \'t Begrip van innerlijke vrijheid verzet zich niet tegen
\'t duel. Die dit wil beweren zou eerst moeten aantoonen,
dat \'t geweten \'t duel onvoorwaardelijk veroordeelt. Dit zou
echter hoogst moeilijk zijn. Indien men tot een stemming
der gewetens overging, zou zich in de beschaafde wereld
(niemand zal \'t ontkennen) zeker ten minste een aanzienlijke
-ocr page 22-
20
minderheid voor \'t duel verklaren. Maar dat zou geen bewijs
zijn, noch voor noch tegen. Men mag hier niet letten op
\'t practisch gevoelen van ieder bijzonder persoon, dat toch
onjuist kan wezen. We moeten de zaak in haar geheel over-
zien en dan vragen we, of \'t duel met de overige practische
begrippen al dan niet bestaanbaar is. In \'teerste geval is
de uitspraak van \'t begrip der innerlijke vrijheid ten vcor-
deelo, in \'t tweede ten nadeele van \'t duel. Gaan we dus
met ons onderzoek voort.
2. \'t Begrip der volmaaktheid eischt, dat ieder zijn eer,
zoowel de innerlijke als de uitwendige, onbevlekt beware.
\'t Eischt dus ook, elk deugdelijk middel aan te wenden om
de geschonden eer te herstellen. Nu is de vraag hoe \'tmid-
del tot herstel van eer moet wezen, om zijn doel te bereiken.
\'t Is duidelijk, dat \'t met den aard der eer zelf overeenkonr-
stig moet zijn. Deze nu is zuiver afgetrokken; dus zal ook
\'t middel tot herstel er van iets afgetrokkens moeten zijn.
De uitwendige eer bestaat in de blijken van achting, waarop
de man, die innerlijke eer bezit, aanspraak maakt, \'t Middel
om de uitwendige eer te herwinnen zal \'t gevoel zijn, dat
men deze blijken van achting in elk geval weer ontvangen
wil, d.i. practisch toegepast, \'t streven de beleediging, door
welke genoemde blijken werden geweigerd, van zich af te
weren. Daar \'t echter om uitwendige eer te doen is, moet
dit gevoel, dit streven op de eene of andere wijze aan den
dag gelegd worden. Dit kan, zooals van zelf spreekt, niet
enkel door woorden geschieden, want deze alleen zouden
niet krachtig genoeg zijn. Er moet een daad plaats hebben,
die duidelijk bewijst, dat \'t den beleedigde met de verdedi-
ging zijner eer hoogst ernstig gemeend is. Om dit behoorlijk
in \'t licht te stellen, moet een dierbare bezitting op \'t spel
-ocr page 23-
21
•worden gezet, iets, dat als \'t ware eren kostbaar is als de
eer. "Welke bezitting zal hiertoe nu meer geschikt zijn en
krachtiger bewijs opleveren — of liever alleen voldoende zijn
— dan \'t leven zelf? \'t Duel is \'teenige gepaste middel om
te bewijzen, dat men zijn leven veil heeft tot redding zijner
eer en is dus als zoodanig met \'t begrip der volmaaktheid in
overeenstemming.
Hoofdzakelijk heeft de hier geleverde bewijsvoering betrek-
king op den uitdager. Maar ook de aanneming der uitdaging
wordt door \'t begrip der volmaaktheid gebillijkt. Behalve dat
de uitdaging de aanneming veronderstelt, is de moed een
hoedanigheid, die de zedelijke waarde van den man verhoogt,
\'t Duel is een bewijs van persoonlijken moed. — De bewe-
ring, dat de moed, die den uitgedaagde tot de aanneming
der uitdaging beweegt, niets anders is dan koortsachtige opge-
wondenheid zonder zedelijken grondslag, blijkt reeds dadelijk
onhoudbaar. De duellist volgt in zijn gedachten een verhe-
ven stem, die hem gebiedt zijn eer te verdedigen. Is dit
niet een genoegzame zedelijke grondslag? Kan men hem niet
met den krijgsman gelijk stellen? Beiden — duellist en sol-
daat — strijden voor een begrip, slechts met dit onderscheid,
dat de laatste soms gedwongen en de eerste steeds vrijwillig
zich naar de strijdplaats begeeft.
3. Verlangt vooral \'t begrip der volmaaktheid de uitda-
ging, \'t begrip der welwillendheid gebiedt doorgaans de aan-
neming er van. — Hij, die zijn medemensen zonder vol-
doende reden aanvalt, maakt zich in elk geval in hoogen
graad aan kwaadwilligheid schuldig. Indien zijn gemoed niet
volkomen bedorven is, zal hij dit van zelf na de eerste op-
welling van den hartstocht inzien. Voorts zal hij beseffen,
dat bij den beleedigde voldoening schuldig is. Deze voldoe*
-ocr page 24-
22
ning moet, dat spreekt van zelf, den vorm aannemen, dien
de beleedigde en niet dien, welken de beleediger verkiest.
Ongetwijfeld zal \'t de plicht van laatstgenoemde zijn, de be-
leediging zoo vreedzaam mogelijk uit te wisschen. Kan dit
echter niet en verlangt de beleedigde volstrekt gewapender-
hand voldoening, dan zou de beleediger zich in nog hoogeren
graad aan kwaadwilligheid schuldig maken, indien hij wei-
gerde //den wil des beleedigden niet slechts te volgen, maar
ook tot den zijne te maken." Zou \'t b.v. niet van de groot-
ste onbeschaamdheid getuigen, zoo de verleider eener gehuwde
vrouw met haar echtgenoot den door dezen verlangden strijd
niet wilde aangaan?
Hier is echter een bedenking op te lossen. Men vraagt
dikwijls: moet de uitgedaagde beleediger de uitdaging niet
afwijzen, ten einde door \'t dooden of wonden zijner tegenpartij
niet opnieuw een daad van kwaadwilligheid te begaan? Hij\',
die zich door dit bezwaar liet afschrikken, zou voor alles
vergeten dat \'t den uitdager niet slechts volkomen bekend is,
dat zijn leven op \'t spel staat, maar dat hij dit zelfs wenscht
en wil, omdat \'t hem anders niet mogelijk is zijn protest
tegen de beleediging behoorlijk kracht bij te zetten. Niet
slechts de aanneming der uitdaging wordt hier dus gebiedend
verlangd, maar ook \'t pogen (afgezien nog van den plicht
des zelfbehouds) zijn tegenstander zoo spoedig mogeüjk buiten
gevecht te stellen. Indien de uitgedaagde b.v. in de lucht
schoot, zou zijn tegenstander dit volstrekt niet kunnen dul-
den, want de voldoening zou daardoor ontoereikend worden.
Tot dusver plaatsten we ons op \'t standpunt van den uit-
gedaagde. Maar zelfs de uitdaging is niet onvoorwaardelijk
met \'t begrip van welwillendheid in tegenspaak. "We hebben
gezien, dat \'t niet in de eerste plaats \'t doel van den uitda-
-ocr page 25-
2a
ger is zijn tegenstander leed te berokkenen, maar slechts zijn
eigen geschonden eer te zuiveren, \'t Leed is slechts een bij-
komende zaak als noodwendig gevolg van \'t dueL Dus is de
beweegreden van den uitdager geen kwaadwilligheid. Wat
echter \'t leed aangaat, dat we hier als noodzakelijk gevolg
aantreffen, moeten we doen opmerken, dat de zedenleer zelfs
\'t dooden van een mensch in sommige gevallen van noodweer,
veroorlooft. Nu kunnen we gevoeglijk beweren: \'t duel is
een daad van zelfverdediging. Men verdedigt er wel zijn li-
chamelijk leven niet door, maar zijn zedelijk bestaan, zijn
leven voor de maatschappij. —
"Wie zulk een leven bezit, zal \'t zich niet willen laten
ontnemen. Hij zal dus op de eene of andere wijze den eer-
roover ter verantwoording moeten roepen. Yolgens de grond-
stelling echter, dat \'t leven des lichaams \'s menschen hoogste
goed niet is, zal menigeen dit liever op \'t spel zetten dan
door \'t gerecht na lange beraadslaging een beschamend vonnis
te hooren uitspreken. Letten we daarbij nog op de gelijk-
heid der kansen, dan kunnen we met recht vragen: waarin
bestaat dan toch die groote kwaadwilligheid, welke men in
\'t duel en vooral in de uitdaging wil zien? Hierbij moeten
we ook acht slaan op \'t geen we in \'t eerste gedeelte als bij
\'t duel noodig hebben doen uitkomen: de aanneming der uit-
daging en \'t aanvaarden van den strijd is altijd volkomen vrij-
willig. Derhalve sluit \'t duel geen onvoorwaardelijk, maar
een beperkt, betrekkelijk zooveel mogelijk verzacht leed in
zich. —
"We moeten ook de tegenwerping nietig verklaren, dat de
uitdager strijdig met \'t begrip der welwillendheid zou hando-
len, vooral indien hij huisvader is. Zoomin de krijgsman
als zoodanig liefdeloos is jegens zijn huisgezin, is hij \'t, die
-ocr page 26-
24
voor zijn eer \'t leven waagt. De idee, waarvoor hij strijdt, is
zijn rechtvaardiging. —
4.    Zelfs \'t begrip des rechts is slechts in schijn met \'t
duel in tegenspraak. "We bedoelen hier, zooals van zelf
spreekt, \'t natuurrecht. De grondslag van dit begrip is on-
getwijfeld de uitspraak: //Strijd mishaagt." "We kunnen
noch willen dit tegenspreken, \'t Is ook niet noodig. Strijd
mishaagt — maar \'t duel is volstrekt geen strijd. "Want
strijd is een tegenover elkander staande, zich zelf opheffende
beschikking over één voorwerp. Onderzoeken we nu of deze
bepaling op \'t duel toepasselijk is, dan moeten we erkennen,
dat \'t gewichtigste punt hier ontbreekt, namelijk \'t voorwerp
waarover beschikt zal worden. "Waar is dit hier te vinden?
Zou \'t misschien de eer zijn? Dit kan nooit \'t geval wezen,
want de eer wordt door \'t gevoel, dat tot afwering der belee-
diging dringt, gezuiverd, \'t Duel is enkel de betuiging van
dit gevoel. Geen strijd dus — een overeenkomst vinden we
hier, die voor beide partijen gelijke uitzichten opent en beide
partijen dus in gelijke mate bevredigt. De aanneming der
uitdaging, \'t verschijnen op de strijdplaats is altijd vrijwillig
en \'t duel derhalve geen aanslag op de persoonlijke veiligheid
van den medemensen, \'t Duel is echter niet slechts geen
strijd; \'t maakt doorgaans een einde aan den strijd. Hoe be-
schamend zulk een strijd van eer voor beide partijen is, kan
hij alleen beseffen, die er getuige van was. Doch met de
uitdaging houdt alle oneenigheid op, en \'t koel, bedaard over-
leg der secondanten begint. — Dus brengt \'t duel, ook met
\'toog op \'t natuurrecht, veeleer goed dan kwaad teweeg. —
5.    Met \'t begrip der billijkheid eindelijk hebben we, wei-
beschouwd hier niet te doen, \'t geen we terstond willen aan-
toonen. \'t Duel is geen daad van vergelding, \'t Betreft geen
-ocr page 27-
25
gelijke verdeeling van lief en leed tusschen beleediger en be-
leedigde. Hoe zou daarvan sprake kunnen zijn, daar vaak
een van beide partijen, misschien juist de schuldige, onge-
deerd blijft? Ook zou de vergelding op geenerlei wijze aan
\'t misdrijf goëvenredigd zijn. Eindelijk kan men \'t duel reeds
daarom geen daad van vergelding noemen, wijl de vergel-
der — ook indien de beleediger eenige straf ontving — de
beleedigde zelf zou zijn. Geen bestraffing, een daad van per-
soonlijke wraak zou \'t dus wezen. Dit kan \'t duel echter na
al \'t voorafgegane niet zijn en is \'t gewoonlijk ook niet, zoo-
dat \'t begrip der billijkheid niet in aanmerking kan komen.
Nu doet zich de vraag voor, of \'t duel bij twisten over
\'t punt van eer voldoende is, of daarbij niet een bepaalde
daad van> vergelding moet plaats hebben.
Als we tot beantwoording dezer vraag overgaan, moeten
we vóór alles er op wijzen, dat de menschelijke gerechtigheid
uiterst gebrekkig is, ondanks de hooge ontwikkeling des
rechts. Men gevoelt dit nooit levendiger dan juist bij de
beschouwing van \'t begrip der billijkheid, dien maatstaf van
alle gerechtigheid. Indien \'t nu den rechter niet altijd ge-
geven is een gepaste mate van vergelding te vinden, dit
gebrek doet zich meestal, zoo niet altijd, gevoelen bij kren-
kingen van eer, van welke soort ze ook mogen zijn. We
kunnen dus de aanklachten deswege niet beschouwen als een
poging om de bestraffing van den beleediger te verkrijgen,
want dit doel bereikt men slechts in schijn. De klacht is
in dit geval niets anders dan een daad van afwering, maar,
zooals we reeds aangetoond hebben, volstrekt ontoereikend.
Ze bewerkt niets anders, maar ze bewerkt minder dan \'t duel.
Daarom is dit doeltreffender dan een gerechtelijke klacht.
Hiermee hebben we \'t duel aan alle oorspronkelijke prac-
-ocr page 28-
20
tische begrippen getoetst Door geen van deze wordt \'t ver-
worpen, door sommige zelfs geëiseht. Moet dit ons niet driu-
gen tot \'t besluit, dat die zedenleeraars, welke \'t duel on-
voorwaardelijk afkeuren, grootelijks dwalen, doordien ze
twee punten in \'t wezen van den mensch niet juist weten te
waardeeren? Ten eerste kunnen ze maar niet inzien, dat
\'t leven niet \'t hoogste goed is, en ten tweede verliezen ze
\'t nauw verband tusscben innerlijke en uitwendige eer uit
\'t oog. Ze bedenken niet, dat een man, in zijn uitwendige
eer gekrenkt, ook vaak de innerlijke eer verliest. Ze verge-
ten, dat zekere blijken van waardeering van de zijde onzer
medeburgers ons zoo onontbeerlijk zijn als de lucht om te
leven. Maar ze vergeten ook, dat de man bij dikwijls her-
haalde, onverhinderde aanvallen op zijn eer eindelijk ophoudt
een zich zelf bepalend wezen, een persoon te zijn en dat hij
slechts als zoodanig een werkzaam lid der maatschappij kan
wezen. Hiermee zijn we tot \'t derde gedeelte van ons b&
toog genaderd.
~»V3XyytS%e\'-
-ocr page 29-
III.
\'t Duel en de maatschappij.
De nieuwe gezichtspunten, die zich hier aan ons zullen
voordoen, brengen weinig verandering in den ons gebleken
stand der zaak, daar ook zij geen gewichtige bezwaren tegen
\'t duel kunnen opleveren, \'t Is een feit, dat in alle beschaaf-
de staten \'t duel volgens de wet verboden is, maar \'t is ook
waar, dat nergens die wet in haar volle gestrengheid wordt
toegepast. Zelfs hij, die bij \'t duel zijn tegenpartij doodt,
ontvangt doorgaans een zeer zachte straf. Dit is een bewijs,
dat \'t duel met den Staat als zoodanig niet in strijd is, en
dat de daartegen gerichte wetten grootendeels haar bestaan
hebben te danken aan de noodzakelijkheid ook hier \'taltijd
schadelijk //te veel" tegen te gaan.
Onderzoeken we de verhouding van \'t duel tot de maat-
schappelijke begrippen, dan vestigen we \'toog:
1. op de rechtvaardigheid. Deze zou \'t duel zeker verwer-
pen, indien \'t zoo vaak herhaald verwijt gegrond ware en
\'t werkelijk een eigenmachtige handelwijze om zich recht te
verschaffen kon genoemd worden, \'t Is niet te ontkennen, dat
//niemand zijn eigen rechter mag zijn" en de regeering met
alle macht dit beginsel moet handhaven, omdat anders de ge-
regelde gang der zaken zou verstoord worden. We beweren
echter juist, dat \'t duel geen middel tot willekeurige rechts-
verschaffing is. — "Wat toch is \'t doel der rechtspleging?
-ocr page 30-
28
Eiken twist of strijd zooveel mogelijk te voorkomen en, zoo
die evenwel ontstaan is, daaraan, alsmede aan de gevolgen
er van, zoo spoedig mogelijk een einde te maken. Maar we
hebben reeds aangetoond: \'t duel is geen strijd. Dus is \'t
buiten \'t gebied der rechtspleging. — Doch we hebben ook
gezegd: \'t duel maakt doorgaans een einde aan den strijd.
Is dat geen willekeurige rechts verschaffing? Komt \'t gerecht
alleen hier niet de beslissing toe? Zonder twijfel — maar
\'t duel beslecht ook geen strijd; \'t is geen daad van vergel-
ding. De strijd houdt er wel door op, maar wordt niet be-
slecht — hij wordt enkel afgebroken, \'t Duel komt dus vol-
strekt niet ia botsing met de rechtvaardigheid en zou zonder
schade kunnen geduld worden.
"Wil men ons tegenwerpen, dat de Staat alleen mag be-
schikken over \'t leven zijner burgers, dan vragen we: waarom
straft de Staat dan niet de poging tot zelfmoord, waarom
laat hij \'t dansen op de koord en andere verrichtingen, waar-
bij \'t leven van den mensch in gevaar komt, on verhinderd ?
Zoolang dit alles wordt toegelaten, kan men den duellist
minder \'t verwijt van ongehoorzaamheid aan de wet dan den
Staat dat van barbaarschheid maken.
Ook moet men niet vergeten, dat de Staat den in zijn eer
gekrenkten man geen behoorlijke voldoening kan geven. Daar
echter zulk een voldoening voor personen, die een zeer leven-
dig gevoel van eer bezitten, vaak onontbeerlijk is, om hun
maatschappelijk leven op gepaste wijze voort te zetten, komt
de barbaarschheid der wetten, die \'t duel verbieden, des te
meer uit. Zulke wetten doen meer kwaad dan goed, want
ze werken er toe mee \'t gevoel van eigenwaarde bij den
vrijen burger te onderdrukken en den man te verlagen. De
geschiedenis leert, dat de wetten tegen \'t duel slechts onder
-ocr page 31-
29
despotische monarchen bijzonder scherp waren, omdat dezen
niemand dan zich zelf vergunden op \'t bezit van eer aan.
spraak te maken en de waarde van den burger gering achtten.
2.    Evenmin als \'t begrip der billijkheid is \'t stelsel van
belconing en straf met \'t duel in strijd. — "We wenschen
niet alles te herhalen wat we in \'t tweede gedeelte van ons
betoog hiervan gezegd hebben. Toch moeten we op twee
punten opmerkzaam maken. Men zou met \'t oog op \'t stel-
sel van belooning en straf tegen \'t duel \'t bezwaar kunnen
aanvoeren, dat, wijl \'t geen straf in zich sluit, \'de schuldige
er de vergelding door ontgaat, die in elk geval zijn deel
moest zijn. — In plaats van dit te weerleggen, merken we
ten eerste eenvoudig aan, dat een voldoende oplegging van
straf, ook als \'t duel vermeden wordt, niet zal plaats hebbeD
en de beleedigde bovendien geen voldoening bekomt. Ten
tweede is \'t niet te ontkennen, dat ieder zijn leven meer of
minder lief heeft. Moet de beleediger dit nu op \'t spel zet-
ten, dan ontvangt hij daardoor altijd straf, vooral wijl hij
\'t bewustzijn heeft voor een kwade zaak te strijden. Dus
wordt door \'t duel gewoonlijk (\'t spreekt van zelf nulla regula
sine exceptioné)
ook een betere bestraffing verkregen dan door
\'t gerecht. Echter mag deze nooit tot hoofddoel van \'t duel
gemaakt worden.
3.    \'t Zou enkel spitsvondigheid zijn te beweren, dat \'t
duel onbestaanbaar is met een geregelden gang van \'t bestuur<
\'t Positieve recht der meeste staten wordt door \'t duel onge-
twijfeld verstoord, doch in zoo geringe mate, dat \'t onmoge*
lijk — zooals Dr. Nahlowsky o.a. beweert — op krediet en
ondernemingsgeest invloed kan hebben. In landen, waar
duels tusschen staatslieden tot de orde van den dag beliooren,
-ocr page 32-
80
zou dit \'t geval kunnen wezen. Doch waar zijn zulke landen
te vinden?
4. De beschaving en ontwikkeling van den geest wordt
door \'t duel meer bevorderd dan tegengegaan. — Slechts de
vrije staat kan bloeien; alleen de staat, wiens burgers ge-
voelen, dat ze vrije mannen zijn, vindt steeds verdedigers
zijner rechten. Vrije mannen kunnen slechts zij genoemd
worden, die tot zekeren graad zich zelf bepalen, d.w z. die
personen zijn. Daartoe is echter de handhaving der uitwen-
dige eer noodig. Of zal hij, die gehoond en bespot zijn le-
venspad bewandelt, een goed strijder voor de eer zijns vader-
lands kunnen zijn? Zal \'t gevoel, dat hij overal voor \'t
hoofd gestooten wordt zonder zich voldoening te kunnen ver-
Bchaffen, hem niet zóó neerdrukken, dat vreugde, moed en
kracht hem eindelijk verlaten? Maar zonder nog te spreken
van zijn persoonlijke gevoelens, zal hij kunnen werken, in-
dien de algemeene minachting haar belemmerenden invloed op
hem uitoefent? Men ziet \'t, zonder een middel tot herstel
der eer is geen beschaving en ontwikkeling van den geest
mogelijk. Wijl de Staat zijn burgers zulk een middel niet
aanbiedt en ook niet aanbieden kan, moet \'t hun zelf overge-
laten zijn zich genoegdoening te verschaffen. Dit geschiedt
slechts door \'t duel op volledige wijze.
Men werpe ons niet tegen, dat Rome, \'tgroote en mach-
tige Home der oudheid \'t duel niet kende, \'t Is juist een er-
kende fout van Home, dat \'t de persoonlijke waarde zijner
burgers gering achtte. Voor \'t overige kan in een slaven hou-
denden staat, in een staat, waar de menschen zelf hun waardij
en vrijheid zoo verlagen en minachten, dat ze hun broeders
tot lastdieren vernederen, de strijd van eer niet licht in ge-
bruik komen, en, zoo dit gebeurt, zal zulk een staat de sla-
-ocr page 33-
J31
vernij niet lang meer dulden, \'t Duel is een kenteeken der
vrijheid; daarom bleef \'t voor \'t Qermaansclie volk, dat de
persoonlijke vrijheid steeds in hooge eer gehouden en in onze
dagen tot een uitstekenden trap van ontwikkeling gebracht
heeft, bewaard, \'t duel een tijdperk van bloei te doen beleven.
5. Met de verhouding van \'t duel tot \'t besjrip eener //be-
zielde maatschappij" (*) is \'t eindelijk evenzoo gelegen als
met die tot \'t begrip der innerlijke vrijheid. Ook de //be-
zielde maatschappij" kan op zich zelf noch een gunstig noch
een ongunstig oordeel vellen. Nadat de overige maatschappe-
lijke begrippen echter \'t hunne hebben doen hooren, verne-
men we ook haar uitspraak in \'t hoogste beroep. Daar in-
tusschen alle andere vonnissen gunstig zijn, kan \'t hare niet
anders wezen.
Vatten we al wat we hier gezegd hebben samen, dan moe-
ten we erkennen, hoe noodzakelijk een band is, die \'tbe-
schaafde deel der maatschappij bijeenhoudt, hoe alle gezellig
verkeer zou verdwijnen, indien er niet een middel bestond
om aan wederzijdsche beleedigingen, die op andere wijze niet
zijn uit te wisschen, een einde te maken, \'t Duel is een in-
stelling, die op persoonlijken moed gegrond is. Persoonlijke
moed is een verheven eigenschap van den geest, die zelfs
onze achting afdwingt, indien we haar bij den booswicht aan-
treffen. De moedige is zedelijk nooit volkomen gezonken en
nooit geheel veracht. Hoe ellendig en verfoeilijk is daaren-
tegen de lafhartige misdadiger! Is de moed dus in staat
(*) "Wat de schrijver onder «beseelte Gesellschaft" verstaat, is mij
duister. Die \'t weet zal mij een dienst bewijzen door \'t mij, per boekver-
koopersgelegenheid aan \'t adres van den uitgever dezes, te berichten.
Ik kan niet anders dan de uitdrukking woordelijk teruggeven.
De Vertaler.
-ocr page 34-
32
zelfs den boosdoener in ons oog boven zijn gelijken te verhef-
fen, hoeveel schooner en edeler komt hij ons dan voor bij
volkomen rechtschapen mannen! — \'t Duel is ook geheel er
op ingericht aanmatigende lafaards in bedwang te houden,
die anders door hun grenzenlooze en laffe onbeschaamdheid de
•wereld in rep en roer zouden brengen. Deze goede eigen-
schap van \'t duel weegt rijkelijk op tegen de kwade zijde,
die \'t heeft door toedoen van buitensporige vechters en twist-
zoekers. Befaamde duellisten zijn beter te dulden dan geraas
makende dwazen, want niets is erbarmelijker en minder te
verdragen dan de met pauwenveeren pronkende lafheid en
gemeenheid. Dat men \'t vechten kan vermijden, dat men
rustig zijn weg kan gaan zonder tot dit uiterst middel zijn
toevlucht te nemen, getuigt slechts vóór \'tdueL \'t Bewijst,
dat de samenleving voor den stillen en waardigen burger er
niet onveilig door wordt gemaakt, maar veeleer een vasten
en zekeren grondslag er door verkrijgt. De hartstochtelijke
voorvechter laat den bedaarden man van eer ongemoeid en
tracht slechts met zijns gelijke twist te zoeken; de snoevende
lafaard echter is te onbeschaamder en kwaadaardiger naarmate
de persoon, met wien hij te doen heeft, stiller en bescheide*
ner is.
Uit dit alles blijkt duidelijk, dat \'t duel volstrekt niet on-
vereenigbaar is met den vooruitgang der negentiende eeuw.
\'t Zou hoogst onrechtvaardig zijn iets te verwerpen enkel om-
dat \'t ook in de middeleeuwen gebruikelijk was. \'t Streven
der menschheid moet niet zijn al wat vroeger reeds bestond
af te schaffen, maar \'t te veredelen en met den geest des
tijds in overeenstemming te brengen. En dit is hier ruim-
schoots geschied, \'t Tweegevecht der middeleeuwen en \'t he-
dendaagsch duel — welk een groot onderscheid! "Was \'teer-
-ocr page 35-
33
ste inzonderheid een daad van wraak, bij \'t laatste hebben
•we vóór alles te letten op \'t verlangen naar herstel van eer.
Was \'teerste vaak een ruwe vechtpartij, waaraan men door
geweld gedwongen deelnam, \'t laatste is altoos een wederzijds
vrijwillige strijd, die volgens bepaalde regelen en vormen
plaats heeft. Dat een tweegevecht met den geest onzer eeuw
niet vereenigbaar is, moet zeer bestreden worden. Zoolang
de betrekking der menschen onderling niet van dien aard is
dat al \'t krenkende ten eenenmale is verbannen, zal ieder
steeds naar een middel zoeken om beleedigingen, die hem
aangedaan worden, uit te wisschen. Dat middel zal echter
niet altijd vreedzaam kunnen zijn. Een beleediging, ook
slechts met woorden, is steeds iets gewelddadigs. Iets geweld-
dadigs kan doorgaans niet op zachte wijze uit den weg ge-
ruimd worden; \'t vereischt veeleer als tegenwicht vaak we-
derkeerig een daad van geweld.
Letten we er op, dat er oorlogen zijn, die in den eigenlij-
ken zin des woords duels van volken moeten heeten, d.w.z.
dat ze door een volk in de eerste plaats voor zijn eer gevoerd
worden, dan kunnen we gevoeglijk beweren: zoolang de oor-
log blijft bestaan, zal ook \'t duel niet afgeschaft worden! (*)
(*) Zoo was de groote oorlog tan 1870 en \'71 tusschen Duitschland
en Frankrijk, blijkens zijn ontstaan, een strijd van eer. — \'t Is voorts
bekend, dat Friedrich II in zijn geschriften er den spot mee drijft,
dat Engeland zich wegens de mishandeling van een matroos bijna in
een oorlog gewikkeld had.
-ocr page 36-
SLOTWOORD.
Aan \'t einde van ons betoog komt \'t ons niet ongepast voor
eeu blik te slaan op dien kring in Duitschland, wiens leden
voornamelijk groote voorstanders van \'t duel zijn. Dien kring
vormen de academieburgers. Ook hier is verdediging noodig,
want geen gebruik is misschien heftiger aangevallen dan \'t
zoogenaamd studentenduel. Van de daartegen gerichte ver-
wijten zijn de beide volgende de voornaamste.
1. Van vele zijden wordt beweerd, dat de Duitsche hoo-
gescholen, door \'t duel, van zetels der wetenschap broeinesten
van vechterij en gewelddadigheid zijn geworden. Dit is een.
zware beschuldiging, te zwaarder, wijl ze eenige waarheid be-
vat. Dit wil echter niet zeggen, dat ze geheel waar is. —
\'t Is zeker onbetwistbaar, dat bijna aan alle hoogescholen van
Duitschland \'t duel zeer in zwang is en vele jongelieden zich
meer bezighouden met alles wat hierop betrekking heeft dan
met \'t studievak hunner keuze. Volkomen onjuist is echter
de meening, dat daardoor de hoogescholen als zetels der we-
tenschap ontheiligd worden. Uitzonderingen kan men niet
als regel laten gelden. De meeste studenten vergeten \'t doel
van hun verblijf in de academiestad niet, en vele mannen,
die gedurende hun studiejaren, als voorvechters bekend ston-
-ocr page 37-
35
den, zijn na hun vroolijk leven aan de hoogeschool uitstekend
nuttige leden der maatschappij geworden, die hun vaderland
groote diensten bewezen. Om slechts twee voorbeelden te
noemen: Theodor Körner op \'t gebied der dichtkunst en der
eer en Vorst Von Bismarck op \'t terrein der diplomatie in
onzen tijd.
" 2. Een tweede verwijt wordt tegen \'t studentenduel even-
zeer door zijn vrienden als door zijn vijanden gericht. Men
beweert, dat \'t ten gevolge der wapenen (de studentendegen)
en velerlei voorzorgen, niet van levensgevaar vergezeld en dus
slechts ijdel spel i3. Ten eerste moeten we hierop antwoor-
den, dat de studentendegen zeker een licht wapen is en dat
door verschillende middelen \'t levensgevaar bij genoemde du-
els aanmerkelijk verminderd wordt; doch geheel weggenomen
is \'t daarom niet. \'t Beste bewijs hiervoor is, dat de afloop
van duels met den studentendegen niet zelden doodelijk of
ten minste gevaarlijk voor \'t leven is zooals b.v. in onze da-
gen dat van den student Von Bismarck te Bonn.
Ten tweede merken we aan, dat de studentendegen ge-
woonlijk slechts voor de geringste beleedigingen in gebruik is,
maar bij ernstiger zaken ook zwaarder wapenen, sabel of pis-
tool, ter hand genomen worden.
De bezwaren, die men tegen \'t studentenduel inbrengt, zijn
dus ongegrond, \'t Veelvuldig plaats hebben van die duels is
geen bewijs van gebrek aan betamelijken ernst, want ze heb-
ben ten doel den persoonlijken moed aan te kweeken door
hem dikwijls op de proef te stellen, waarbij, omdat er
steeds, zij \'t dan ook in geringer mate, levensgevaar mee
gepaard gaat, \'t karakter van \'t duel nooit geheel weggeno-
men wordt. Dat ook ernstiger duels in de studentenwereld
jneer zijn te vinden dan elders, is in ons oog eerder goed
-ocr page 38-
80
dan kwaad, en we kunnen dit voor de academische jonge-
lingschap niet anders dan gelukkig achten. Daarom kunnen
we \'t niet genoeg betreuren, dat hier en daar vereenigingen
zijn ontstaan, die zich ten doel stellen \'t duel aan de hooge-
scholen af te schaffen. Die hiertoe willen meewerken, heb-
ben zeker niet gedacht aan — of de waarheid gevoeld van
Schillers vers, dat ons voorkomt \'t meest gepaste afscheids-
woord aan onze lezers te zijn:
»TJnd setzet ihr nicht das Leben ein,
Nie wird euch das Leben gewonnen sein!"
C^Slg^-O