-ocr page 1-
7.t -A
efir.
ï\'Vt
a>su
>€A
HET REGTSGEDING
VAN
KAPITEIN ALKOHOL
j-vOBEPxT pJRJIS.
Cllit bet Grnnclsrb.
AMSTERDAM,
SCHELTEMA & HOLKEMA.
187 3.
Ct.
18
•HM
-ocr page 2-
B. oct.
2508
-ocr page 3-
lüU&«*
ye
\'SM
HET REGTSGEDING
KAPITEIN ALKOHOL
ROHERT CURTIS.
Uit het Eiierelsch.
AMSTERDAM,
SCHELTEMA & HOLKEMA.
1873.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
KAPITEIN ALKOHOL GEVONNISD.
Het belangrijk regtsgeding van kapitein Alkohol is
nu afgeloopen en daardoor is ons de vrijlieid gegeven,
om de bijzonderheden van verhoor en regtspraak onder
de oogen van het publiek te brengen. Ken eerbiedig
onderwerpen aan den bepaalden wil der regters weer-
hield ons van dagelijksche mededeelingen van den loop
van zaken, ofschoon wij voor ons geene enkele reden
zagen, om den gevangene met zooveel onr/.igtigheid en
verschooning te behandelen. Dit is er van te zeggen,
dat zoo het zwijgen der drukpers den gevangene tot
eenig voordeel had kunnen zijn, hem dat voorregt ten
volle is geschonken geweest.
AVij deelen hierbij al het verhandelde in de regt-
zaal in het breede en in den vorm van een boekje
mede, zooals ons daarvan door onzen snelschrijver, de
Heer Morphy, die in dit vak uitmunt, naauwkeurig
berigt geworden is. Daar wij geen water op een ver-
-ocr page 6-
4
dronken kat willen gieten, houden wij alle eigen op-
merkingen in den pen. l)e bewijzen der schuld van
den misdadiger zijn zoo klaarblijkelijk, dat de advo-
kaat-generaal stout weg beweerde, dat hij enkel uit de
verdediging en de getuigen a décharge zijn strafeisen
had kunnen putten.
Ten tien ure des voormiddags namen de regters
zitting en gelastte de voorzitter, dat de gevangene
Ebrietas Alkohol zou voorgebragt worden.
Toen werd de schuldige in den vorm van flesschen
met rum, brandewijn, jenever en whiskey binnen ge-
leid en onder het nieuwsgierig fluisteren en lagchen
der rechtsgeleerden, op de tafel gezet. Eene jury werd
na eenig beraad gekozen en deed den gevorderden eed.
De griffier der regtbank las daarop na ontvangen
wenk de punten van beschuldiging, die van den na-
volgeuden inhoud waren: —
ls,c. Gevangene, gij zijt beschuldigd, dat gij, Ebrie-
tas Alkohol, u ook wel noemende, Hum, Jenever,
Brandewijn, Whiskey, Wijn, enz. in vereeniging met
verscheidene andere duivelsclie dranken, ons bij name
onbekend, u op den 17d™ Maart dezes jaars en op
verschillende andere tijden ergerlijk hebt misdragen.
Zonder vrees te kennen voor de gevolgen, en door den
duivel bewogen en verleid, hebt gij tegen alle wetten
in en met al uwe magt den vrede en rust dezer
landen verstoord. Willens en uit duidelijk gebleken
boosaardigheid hebt gij er tegen zamengespannen en zijt
-ocr page 7-
5
werkelijk geslaagd, om Menschel ijkheid, Liefde, Ge-
nade. Matigheid en Eerbaarheid en andere hoofd-
deugden der incnschhcid te verleiden tot een gedrag,
dat haar verachtelijk maken moest in de oogen van
allen, die deugd en godsdienst op prijs stellen en in
eere houden. Door haar walgelijke en tot kwaad aan-
zettende vochten te laten drinken hebt gij er haar toe
gebragt. om de wetten met voeten te treden en met
den vrede des lands en de waardigheid der regering
een spel te drijven.
2de. Ook staat gij, Ebrietas Alkohol, als beschul-
digde, dat gij onder de namen brouwers, mouters,
stookers, \\vijn- en drankslijters, kroeg of herberghou-
ders tal van niensclien hebt aangelokt en verleid om
zieli uit zucht naar vuil gewin ten verderve der mensch-
heid tot vereenigingen te vormen. Deze door u ver-
bondenen hebben door hunne veelvoudige listen en
kunstenarijen er ontelbare mannen toe gebragt, om
hunne gezinnen vrijer dan ooit te kunnen verwaarloo-
zen bestendig zamen te hokken in plaatsen, waar niets
dan wat slecht is gehoord en gezien wordt.
3lU\'. Almede zijt gij beschuldigd, dat gij, Ebrietas
Alkohol, geholpen en gesteund door uwe onderhoori-
gen, en door het aanwenden van elke soort van booze
aanlokselen, er de menschen toe bewogen hebt, om den
hun zoo noodigen dag van wekelijksehe rust te maken
tot een dag van onrust en schandaal, en dit in strijd
met Gods heilige inzetting, en met de wetten der
-ocr page 8-
6
maatschappij. Gij hebt met do uwen deze uwc slagt-
oft\'ors verleid, om de openbare godsdienst te verachten,
en om in laffe verslaafdheid aan zinnelijke lust en in
blindheid voor de hun dreigende gevaren zich te verhar-
den tegen al de vermaningen en waarschuwingen, die
hen zouden kunnen vrijwaren van het hun door hcn-
zelven en hunne verleiders berokkend verderf.
4de. Verder is tegen u de aanklagt ingebrugt, dat
gij, l\'.brietas Alkohol, met verraderlijken toeleg het op
de verwoesting van des ïnensclien huisselijk geluk hebt
toegelegd. Ouder het masker van vriendschap en ge-
zellighcid weet gij de woningen binnen te dringen en
u voor te doen, als een aangenaam gast, die goede
verstandhouding zoekt te bevorderen en droefgeestig-
lieid te verbannen, terwijl het, als gij maar eerst den
toegang tot de gezinnen hebt verkregen, gij er niets
dan verwarring en baat kweekt, zoodat gij den man en
vader tot een vloek voor de zijnen maakt, en, als het
u gelukken kan, zelfs de vrouw en moeder in een
kwelduivel herschept.
5de wordt gij beschuldigd, dat gij, Ebrietas Alkohol,
geholpen door uwe knechten en handlangers, het boos-
aardig en verraderlijk hebt toegelegd, om de mensch-
heid naar ligehaam, ziel en geest ten verderf te leiden,
door hen door goddelooze verkwistingen te verarmen
en hen in plaats van overvloed, gezondheid en tevre-
denheid, tegenspoed, verval, ziekte en namelooze el-
lende te huis te brengen.
-ocr page 9-
7
6,,r zijt gij aangeklaagd, dat gij. Ebrietas Alkohol,
niet tevreden met den heilloozen invloed door .11 op 1 >ïj—
zondere personen en gezinnen geoefend., dien invloed
hebt zoeken uit te breiden én ook werkelijk uitgebreid
tot geheele natiën en koningrijken, zoodat gij steden
en landen vervuld hebt met haat, twist en misdaad, en
de armhuizen, gasthuizen en gevangenissen opgevuld
zijn met uwe verleide slachtoffers.
7lle. Nog en laatstelijk is tegen u de aanklagt, dat
gij, Ebrietas Alkohol, door den vijand der ineusch-
heid in dienst genomen en opgezet, er oorzaak van
zijt, dat honderden in wanhoop zich aan hun leven
vergrijpen en als zelfmoordenaars voor den regterstoel
des Eeuwigen verschijnen. En niet alleen zijt gij zoo
een tegenstander van het heilig (iodsrijk maar eveneen?
als gij de» menschen door het misbruik der kostbaarste
gaven van hunnen Schepper op/.et tegen hunnen ver-
zorger, kweekt gij bij het opkomend en door u ver-
dorren geslacht een geest van verzet tegen alle \\vettc-
lijke orde en regel, en verleidt zoo de door u voor
arbeid en huiselijk leven ongeschikt geworden jeugdi-
gen tot woeste oproerigheden tegen de maatschappelijke
overheid. Wat is uw antwoord op deze dingen, erkent
gij, dat gij schuldig zijt, of hebt gij den moed te be-
weren, dat gij aan deze dingen onschuldig zijt\'?-\'
„Wij wensehen aan te toonen, dat wij beschuldig\'
den „niet schuldig" zijn aan wat ons wordt te laste
gelegd", zeide nu de advokaat des gevangenen, de
-ocr page 10-
8
Heer Pimpelaar, een klein, vet mannetje niet roodcn
neus en schilfcrachtig gelaat, wiens hand trillend
beefde, terwijl hij de papieren van zijn pleidooi schikte,
„Het is niet geheel ten onpas", zcide nu de jongste
rijksadvokaat, „dat de geleerde raadsman van den ge-
rangene, — ik zal hem niet mijn geleerde vriend
noemen, —• eenigen nadruk legt op het woord w ij, dat
hij naar de gewoonte der regtzaal bezigde."
.. Mijnheer de President," hernam de Heer Pim-
pelaar, terwijl hij op nieuw en toornig oprees, „ik
verzoek, dat mij aan deze achtbare plaats ongepaste en
onbewezen opmerkingen als deze gespaard worden."
„Stilte, mijne Ileeren, als ik U verzoeken mag",
sprak de voorzitter, om een einde te maken aan de
ontstane vrolijkheid en het lagchen ook in zijne
nabijheid, ..Mijnheer Cacao, heb de goedheid alles
achterwege te laten, wat niet ter zake dient." Tevens
echter fluisterde hij den nevens hem gezeten regter
toe: „liet was den spijker op zijn kop geslagen." Ook
het hoofdknikken van den toegesprokene deed blijken,
dat de regtbank niet gunstig voor den beschuldigde
vooringenomen was.
De gelegenheid tot pleiten werd nu gegeven en het
eigenlijk regtsgediug begon.
De advokaat-generaal, de Heer Mattheus Onthouder
stond op en stelde nu van wege de overheid de zaak
voor de jury, in het licht:
,. Ileeren van de jury," dus sprak hij, „gij hebt de
-ocr page 11-
\'.)
lijst van beschuldiging gehoord, — beschuldigingen,
mogt ik wel zeggen, want „haar naam is legio."
Mijne Heeren, wanneer ik in mijne opmerkingen over
deze regtzaak mij genoodzaakt mogt vinden om zeer
sterke en minder gewone bewoordingen te bezigen, ik
ben zeker, dat als gij zult vernemen al wat tegen den
beschuldigde pleit, gij zult toestemmen, dat geen te
sterke taal kan gebezigd worden tegen iemand, die
zoozeer en in zulk eene mate verderf sticht in de
maatschappij en dat in al haren omvang.
„Maar, mijne Heeren, het is iets anders, iets te
zeggen en iets te bewijzen; ook is het niet alleen mijn
pligt, maar mijne heilige begeerte om niets voor u in
het midden te brengen, wat niet boven allen twijfel
als zeker kan bewezen worden. Ik verlang dus ook
niet, dat gij eenig woord op uw oordeel zult laten
invloed oefenen, wat niet volkomen is waar gemaakt,
en ik wensch hierop ten sterkste aan te dringen, al
zie ik ook, dat de gevangene, mannen van groot ta-
lent tot zijne verdedigers heeft.
Geene regtzaak komt er voor, mijne Heeren, hoe
wanhopig ook, en hoe misdadig, snood en verlaagd
de beschuldigde zij, waarvoor niet nog een advokaat
gevonden wordt om die te bepleiten en ik verheug
mij......
Al weder stond de Heer Pimpelaar op met een ge-
laat zoo mogelijk nog meer purper dan te voren. Gun
mij, wilde hij den advokaat-generaal in de reden vallen,
-ocr page 12-
10
maar de president wenkte met de hand en sprak:
„Wees zoo goed, Mijnheer 1\'iinpelaar, den spreker niet
te storen, straks zal u gelegenheid gegeven worden."
..Zeer goed. president, ik zal mij inhouden en ver-
trouw, dat gij niet zult toelaten, dat ik gestoord worde,
als de beurl van spreken aan mij is."
..dij zult volle vrijheid van spreken hebben," zeide
de regter. „ga voort, mijnheer de advokaat-generaal."
„Ik wilde zeggen, mijne lleeren," ging deze voort,
„dat ik mij verheug, dat er steeds nog een regtsge-
leerde gevonden wordt, bereid om eene zaak te \\erde-
digen, hoe hopeloos de kans wezen moge. Hoe zou
het ook mogelijk zijn, dat allen in ons vak de zaken
uit één zelfde ge/.igtspunt beschouwden? Zelfs indien
de beschuldigde geen verdediger kan vinden, \\v\\jst nog
de regtbunk hem iemand toe met de roeping om hem
den bijstand, die nog mogelijk bleef, te verleenen.
.Maar. mijne Heeren van de jury, ik heb reden den
beschuldigde hier gelukkig te prijzen, dat hij niet aan
zulk eene toegewezen hulp is prijs gelaten, maar een
advokaat heeft gevonden, die voor de tegenwoordige
zaak geheel op de hoogte is, zoodat geen bewijsgrond
zal ontbreken, al is die mij geheel onbekend, die tot
verdediging zal kunnen worden bijgebragt. Ik verheug
mij daarover, want indien daarop, gelijk ik er zeker
van ben, toch uwe veroordeeling volgt, zal het gansche
land weten, dat ook in spijt van den bekwaamsten ver-
dediger en de grootste welsprekendheid deze misda-
-ocr page 13-
II
diger niet onschuldig kon gepleit worden. (Hier bc-
woog /.icli de lieer 1\'hnpclaar op nieuw om te willen
spreken, maar eene beweging van \'s regters hond
dwong hem zich rustig te honden).
„Mijne Ileeren. de /aak welke heden dient, is eene
zaak van onberekenbaar gewigt, eene zaak, die ons
karakter als mannen, vaderlanders en christenen van
zeer nabij raakt. Als men-eh reeds behooren wij van
den gevangene te gruwen, omdat hij jaren lang onze
dierbaarste vrijheden heeft bestookt. In onze woningen
binnen gedrongen heeft hij in menig gezin waar tevrc-
denheid en geluk bij huiselijken vrede woonden, ellende
en wanhoop eene plaats doen vinden. Menigen maat-
schappelijken band heeft hij losgemaakt en tal van fami-
liebanden verscheurd. Hen eens liefhebbenden, trouwen
echtgenoot en vader heeft hij voor menig gezin iu een
dwingeland en kwelduivel verkeerd. Moeders, die eens
een voorbeeld van liefde en zorg waren, heeft hij ver-
stompt en tot onnatuurlijke hardheid eu wreedheid
verleid. In één woord, geene levensbetrekking, hoe,
innig, hoe heilig ook te noemen, waarin hij niet als
verwoester eene heiligschennende hand aan de mensche-
lijke natuur heeft gelegd.
Als vrienden van ons vaderland moeten wij niet
minder ons niet afkeer voor den gevangene vervuld
gevoelen. Sedert onheugelijke tijden was hij een schande
en een last voor ons land. Onnoemelijke lasten eu
belastingen heeft hij den burger opgelegd enkel voo
-ocr page 14-
12
de voeding en het onderhoud van zijne slachtoffers,
die ten algemeenen koste in gevangenissen, verbeter-
huizen, krankzinnigen-gestichten en hospitalen worden
opgesloten.
Als Christenen vooral belmoren wij alles te doen,
wat wc kunnen om tegen hem vonnis te verkrijgen,
want hij heeft duizenden zoo verstompt en verdierlijkt,
dat zij voor alle godsdienstige invloeden en indruk*
ken onvatbaar zijn geworden. Altijd, mijne Heerén,
hoeft hij er zich uit al zijne macht op toegelegd, om
rust- en feestdagen te doen ontheiligen, de bedehuizen
ten behoeve van de kroegen te ontvolken en het werk
der inwendige en uitwendige zending met geheele on-
vrnchtbaarheid te treffen.
Ik heb, mijne Ileeren. mij enkel op uwe eigene
ervaring te beroepen en u te vragen, of het niet u zel-
ven ligt zal vallen in uwe eigen herinnering eene
daad van geweld of moorden te vinden door den be-
sohuldigde begaan. Wie doet zoo velen onzer mede-
menschen een ontijdig graf vinden? — Deze Alkohol.—
Wie doet zoovelen in de ellendigste holen hun einde
vinden en zelfs op de openbare straat omkomen? —
Deze Alkohol. — Wie vult onze hospitalen met allerlei
soort van lijders, meestal de allerellendigste lijders? —
Deze Alkohol. — Vestigt, mijne Ileeren, uwe oogen,
waar gij wilt, en gij kunt zeker zijn, dat gij er overal
den beschuldigde of\' zijne handlangers als belagers van
ons leven en onze vrijheid zult vinden.
-ocr page 15-
18
Mijne Heeren, ik ben van de bewustheid doordrou-
gen, dat uw oordeel zoozeer op algemeen bekende fei-
ten kan nisten. dat ik het niet noodig behoef te
achten U lang en breed niet bijzonderheden bezig te
houden; maar toch heb ik op enkele zaken, die zeer
uwe aandacht verdienen, te wijzen. Moest ik alles in
bijzonderheden behandelen, ik zou geen wig weten met
al de gevallen, die toonen, dat waar de beschuldigde
kon binnen dringen, hij daar de edelste mensclielijke
deugden verdrongen heeft. Die deugden kunnen met
hem niet zanien wonen, zij en hij zijn geesten van
een geheel tegenovergesteld karakter. Of zijn er, ik
vraag het u, nog mensehelijke gevoelens te verwaeh-
ten in de borst van hem, wiens verstandelijke vermo-
gens vernietigd en wiens zedelijke eigenschappen ver-
stompt werden door den invloed des beschuldigden,
die nu voor u teregt staat? Maar hij heelt zich niet
voldaan geacht niet het edelste in den man vernietigend
te treffen, hij heeft evenzeer den moed gehad, om in
den heiligsten levenskring verwoestend in te grijpen
en zijne klaauwen uit te strekken naar de vrouw,
zoodat hij haar, die bestemd is de hulpe des mans,
zijne eer en troost en kroon te zijn, te verlagen diep
beueden den gevallen man en het wreedst gedierte.
Maar, mijne Heeren, waar grenzen te vinden van de
slechtheid van dezen misdadiger? Heeft hij niet al ver-
der mannen verleid om aan allerlei plaatsen van onge-
regtigheid zaam te komen en er in zedeloosheid de
-ocr page 16-
11
snoodste zaken te bedrijven? En is ook dit deel der
aauklagt niet even \\v;i;ir en met tal van bewijzen te
staven als ieder ander? Hoe menige vrouw heeft tot
laat na middernacht op den man gewacht, die eens,
voor het trouwaltnar, de heilige belofte aflegde haar
lief te hebben en te beschermen? Alkohol heaft mee-
nigeen verleid om eigen haard te verwaarloozen, de
avonden in de kroeg te slijten en hetgeen God tot
onderhoud van vrouw en kinderen deed verdienen
te verkwisten ten bate van het huisgezin des kroeg-
houders, die tot loon slechts eene verwoeste gezond-
heid en een slechten naam bezorgt. Ziet hier voor u,
mijne Heeren! een der talrijke slachtoffers van den
beklaagde, ziet, hoe hij een laag, verachtelijk schepsel
geworden is, zoodat zelfs zij die zijn val voroorzaak-
ten hein niets dan smaadwoorden gunnen; zij hebben
hem oj) straat geworpen, in handen der policie doen
vallen en venvijzen hem naar het bedelaarsgesticht.
Ziet hij beeft onder zijne schamele kleeding. hoe oud
en vervallen is zijne geheele gedaante, en nog telt hij
geen 4(5 jaar! Zijne oogen zijn rood en gezwollen,
zijne lippen blaanw en klam, en met beide handen op
zijn stok geleund, tracht hij zijn zenuwachtig trillen
te verbergen. Welnu, hij was vroeger, — \'t is nog
zoo lang niet geleden, — een fatsoenlijk jong menseh,
een kundig, welgesteld handwerksman, totdat hij ken-
nis maakte met den beschuldigde, die hem de eene
gulden voor en de andere na uit den zak klopte. Toen
-ocr page 17-
15
ging liet van kwaad tot erger. Elke avond bleef zijne
bedroefde vrouw tot laat in den nacht op hem wach-
ten bij een uitgedoofd vuur, om de schouders een ver-
sleten doek, liet laatste overblijfsel van vroegere wei-
vaart, ja bijna het eenige dat nog niet in den lombard
geraakt was. \'I\'e vergeefs wachtte zij van uur tot uur
op zijne komst, totdat eindelijk haar uitgeputte natuur
in sluimering verviel. Nu slaapt zij den slaap des
doods, en do zes bloeijende kinderen die eens haar
inoedertrots en vreugde uitmaakten, waar zijn zijr en
de echo antwoordt: „zijn zij?"
l\'.n dit is het werk van dien ellendigen, vroegtijdig,
afgeleefden man! .Maar ziet! er rolt eene traan langs
zijne wangen, een bitter, honenden glimlach zweeft op
zijne lippen, gloeijend naberouw knaagt aan zijn hart.
De liefde bedekt menige zonden. Laten wij hem over
aan zijne smart. Ik zou wel willen vragen wie van
beide het meeste lijdt, of wel de vrouw en kindereu
die met angst, en kommer de terugkeer van eehtge-
noot en vader verbeiden, of wel die man zelf die door
zijne verslaafdheid aan den drank het geluk van zijn
huisgezin verwoest?
Mijne Ileeren, de handwerksman die Zaturdagavond
zijn zuur verdiend loon ontvangt, wordt, dikwerf door
den beschuldigde verleid om een groot gedeelte daar-
van te verkwisten in de naastbij gelegene kroeg, en
zoodoende wordt de Zondag reeds bij het aanbreken
ontheiligd, en de mensch onbekwaam dien dag naar
-ocr page 18-
16
behooren te vieren. Men heeft berekend dat zoo de
handwerkslieden in Londen gedurende één dag hun
arbeid staakten, 50,000 £ (f 600,000) hierdoor voor
hunne nijverheid zou te loor gaan. Voor \'t vereenigd
koninkrijk van Groot-Brittanje bedraagt zulks 52 mil-
lioeu £ of 624 millioen guldens. AVel zijn al onze
werklieden geen dronkaards, maar zij die het zijn ver-
liezen wekelijks twee of drie dagen voor hun werk,
zoodat inderdaad bovengenoemde som verloren raakt.
Mijne Heeren van de jury, het is met zekerheid
bekend dat in Londen alleen 300,000 menschen des
Zondags de jeneverpaleizen bezoeken, waar zij soms
tot laat in den nacht drinken en tieren. In eene an-
dere stad die slechts 250,000 inwoners telt, zijn er
100,000 die nooit in de kerk komen van wege hunne
verslaafdheid aan den drank. Ik wil uwe overtuiging
geen geweld aandoen door deze beweringen, maar ik
verklaar eenvoudig dat ik liet aandeel van den be-
schuldigde aan al deze feiten ononistootelijk bewijzen
kan. Dit is tevens het geval inet vele zeerampen. In
een tijdperk van zes jaren zijn 2687 schepen gestrand
en vergaan, waarbij 3114 menschen omkwamen, enkel
ten gevolge van den noodlottigen invloed van den be-
schuldigde. Hij was het die kapitein, stuurman en be-
manning onbekwaam maakte hun pligt te verruilen
om met helder oog en vaste hand de kliprotsen te
mijden. Ik heb bij deze opsomming enkel melding ge-
maakt van die gevallen waarvan geredde schipbreuke-
-ocr page 19-
17
lingen de ramp zeer bepaald aan don invloed van den
beschuldigde topschrijven. Dit zijn trouwens geen on-
gegronde l>e.veringen, miar feiten ontleend aan versla-
gen in \'t parlement. Ook uit de geschiedenis zijn ons
de noodlottige gevolgen van omgang met den beschul-
diarde bekend, (Jij herinnert 11, dat koning Hendrik ]
in het toppunt van roem en geluk door een slag ge-
troffen werd, die hem voor bet overige zijns levens in
treurigheid ten grave deed spoeden. Die slag was de
vroegtijdige dood van zijn zoon en erfgenaam, op zijne
terugreis naar Engeland. Ds bemanning van het s \'hip,
waarop de prins zich bevond, vroeg hem om wijn, en
hij voldeed mildelijk aan dat verzoek. Hierdoor ge-
raakten weldra allen aan boord dronken, zoodat de
aldus onbekwaam geworden stuurman het schipopeene
rotspunt dreef, alwaar het strandde. Driehonderd inen-
schen kwamen daarbij om, slechts één ontsnapte, met
name Reesher, die aan den koning de noodlottige tij-
ding overbragt. Ook onder de regeering van koningin
Elisabeth was dronkenschap tot eene gevaarlijke hoogte
j gestegen. Niemand schaamde zi-h langer over die
| zonde; iedereen bezocht de draukhuizen met het be-
paalde voornemen 0111 dronken te worden en, zoo las
men op de kroegen, bij wijze van uithangbord, meer-
malen dit opschrift: „Hier drinkt men zich dronken
voor een stuiver", of wel: „stomdronken voor een
dubbeltje". Zulk een uithangbord is in elk geval iniu-
der bedricgelijk dan „Zeemanshoop", „Zeemansweiva-
2
-ocr page 20-
IS
ren" on „Zeemanstohuis", die heden in zwang zijn.
Gebroken harten, uitgehongerde, verwaarloosde kinde-
ren, vervallen woningen, ellende en wanhoop vindt gij
overal waar de beschuldigde een tijdlang vertoeft. Hoe
menigeen heelt hij niet aangehitst tot een geweldda-
digen dood! Hij verstaat het alle gevoel van betamc-
lijke eigenwaarde in \'s menseden ziel te dooden, hem
onverschillig te maken voor zijne naaste betrekkin-
gen. omtrent zijn stand in de maatschappij, jegens
ambt of beroep, waaraan hij zich voorheen zoo vol-
ijverig wijdde. Ja, de beschuldigde bezit zulke eene
niagt over den tnensch die zijn omgang niet schuwt,
dat hij hem als onzinnig voortzweept in \'t verderf. In
vlagen van delirium tremens doet hij hem de handen
slaan aan \'t eigen rampzalige leven, en aldus de
eeuwige ellende te geinoct snellen. Is het niet onder
de ingeving van Kapitein Alkohol, dat een mensen er
toe komt om zijn naaste te vermoorden en zijne bezit-
tingen in brand te steken? (Jij herinnert u nog wel
het voorgevallene bij den wreeden moord onlangs op
den heer Loonards te Waterfeld gepleegd, hoe de moor-
denaar op het oogenblik dat hij de gruweldaad vol-
voeren zon den moed daartoe verloor, totdat zijne
moeder, dien hem tot dien moordaanslag verleidde, hem
eene flesch met jenever aan den mond zette. Deze
aanraking met Kapitein Alkohol gaf den misdadiger
de noodige veerkracht tot het plegen van zijn snood
bedrijf; en zoo werd de Heer Leonards zijn slachtoffer,
-ocr page 21-
L9
Aan elke rechtbank zal men moeten erkennen dat
vier vijfde der behandelde zaken enkel ontstaan door
de schuld van dezen beklaagde.
Mijne lleeren van de jury, gij zult spoedig het
voorregt hebben, — indien het een voorregt mag
heeten. —• de beschouwing van den heer advokaat
Pimpelaar over deze kwestie te vernemen. Zoo even
hoorde ik hem zijn medc-avokaat toefluisteren dat hij
mijne aanklagt aan flarden kon scheuren. Ik daag hem
uit zulks te doen. \'t /al hem niet gelukken een enkel
der door mij opgenoemde feiten te ontzenuwen; ik
verzoek u daarom nogmaals uw oordeel niet van mijne
beweringen maar enkel van de geleverde bewijzen te
laten afhangen. Ik hoop intusschen dat ik geen mis-
bruik gemaakt heb van uw geduld; ik heb naar mijn
pligtgevoel en voor zoover mijne kennis reikt, niets
verzwegen of onjuist voorgedragen. Ik zal nu tot het
getuigenverhoor overgaan, en vraag u daarvoor het-
zelfde welwillend geduld dat gij voor deze mijne rede
gehad hebt.
Onder een goedkeurend gemurmel hield spreker stil.
Daarop stond de advokaat Pimpelaar op, met meer
zelfvertrouwen dan in \'t begin, en vroeg naar de lijst
der getuigen van wege het openbaar ministerie; daarbij
verzocht hij den president om de getuigen voorloopig uit
de zaal te verwijderen. Het hof bewilligde in dat ver-
zoek en nevensgaande lijst werd den lieer Pimpelaar
overhandigd in ruil van eenc, die hij zijne tegenpartij
-ocr page 22-
20
aanbood. De lijst van het openbaar ministerie was
als volgt:
Daniël Berooid.                   Dans Zitindekast.
Andriea Hoofdpijn.             Joost Ellende.
Willem Broodeloos.            Klaas Straatschender.
Stollel Hulpeloos.               Samucl Onbeschaamd.
Frits Zondervriend.             Hein Zwaarmoedig.
De advokaat Pimpelaar telde ze op zijne vingeis na
en zcide: „Tien in \'t geheel. Zijn dat al uwe getui-
gen, .Mr. de procureur?"
—   „Wij hebben er nog wel honderd anderen, maar
wij /uilen ons tevreden stellen met de getuigenis van
dit tiental," was het antwoord.
—  „Een aardig slag getuigen!" hervatte de Heer
Pimpelaar, niet een schamperen lach, terwijl hij zijn
gouden bril afzette.
—  „ Dat zij niet beter zijn hebben zij aan uwen
cliënt te danken," antwoordde de procureur met een
lieren, bijna minachtenden blik.
—  ...Mijnheer de procureur-generaal, roep een ge-
tuige binnen, en geen verdere woordewisseling," riep
daarop de president van \'t hof.
—  ,, Deurwaarder, roep Daniël Berooid."
—  ,, Daniël lierooid, leg uw getuigenis af zooals
het uw pligt is."
—  „ Present," riep eene stamelende stem.
—  „Maak plaats voor den getuige, Diender, zorg
dat de toegang niet versperd zij."
-ocr page 23-
21
De getuige trad naar voren en de gebruikelijke eed
werd hem afgenomen, waarop de griffier hem eene zit-
plaats aanwees met de vermaning openhartig de liem
gedane vragen te beantwoorden. Het verhoor van den
getuige kwam hierop neer. Tot zijn schade maakte hij
kennis met den beschuldigde, en wel voor de eerste
keer bij eene begrafenis. Met den vriend, die hem dcr-
waarts vergezelde, begaf hij zich daarna in eene kroeg.
Aldaar ontstond een hevigen twist. Ken schoenmaker,
liegan genaamd, stond onder den invloed van kapitein
Aikohol, die hein aanspoorde een der aanwezigen, met
name Osborne, te vermoorden. Regau deed zulks met
woorden: ..(lij, bloedhond! dat had ik al lang voor
je bewaard!" Osborne stierf nog dienzelfden nacht aan
aan de hem toegebrachte wond, en de schoenmaker
werd voor zijne misdaad opgehangen. Op het schavot
bekende hij, (lat Zondagsontliciligiiig en het gebruik
van bedwelmende dranken hem tot dien smadelijken
en vroegtijdigen dood gebragt hadden, en hij drukte
den omstanders op het hart zich vooral niet niet ka-
pitein Aikohol in te laten. Eens dat getuige van een
zijner vrienden op een landverhuizersschip afscheid nam
ontmoette hij aldaar den beklaagde; hij maakte al te
vriendschappelijk kennis met hem en viel dientenge-
yolge in het hol van het schip, zoodat hij buiten ken-
nis naar huis\'gedragen werd en den volgenden mor-
gen ontdekte, dat al zijne leden gekneusd waren en
zijn hoofd zwaar verwond. Gedurende eene maand ver-
-ocr page 24-
22
keerde liij onder doktor\'s handen en verloor daarbij
al zijn opgespaard loon. Getuige is timmerman van
beroep en verdiende toen hij gezond was dertig stui-
vers daags; nu verdient hij er nauwlijks drie, enkel
door de schuld van den heer Alkohol. Een andere keer dat
hij zich met hem in gezelschap bevond, bij het uitgaan
eener kroeg, stiet beklaagde hem in een openstaande
kelder waaruit hij deerlijk gehavend weer te voorschijn
kwam, doch het ditmaal zonder doktor kon stellen.
Getuige kent een heer, die ƒ0000 bezat, en die door
zijne kennismaking met de beschuldigde dit fortuin
verloor en in het werkhuis geraakte. Getuige zelf was
vroeger een onafhankelijk man, maar verkeert thans
in armoede. Onder den invloed van kapitein Alkohol
verloor hij achtereenvolgens zijne gezondheid, zijn
goeden naam, zijn crediet en al hetgeen hij bezat.
Zijne vrouw heeft hij ongelukkig gemaakt; nu is zij
dood. Ach, ware zij nog in leven om getuige zijner
verbetering te zijn, die zij zoo vurig bleef hopen. Nu
is hij, Gode zij dank! een trouw lid der geheeU
onthoudersvereeniging; maar uithoofde van zijn ver-
leden verkeert hij nog in een zwakken en behoeftigen
toestand.
In tegenverhoor genomen door den advokaat Wip-
pertje, voegde getuige hier nog bij, dat hij eertijds
den beklaagde als nuttig en troostrijk beschouwde.\' bij
elk onheil dat hem overkwam, doch dat bittere erva-
ring hem van het tegendeel overtuigd had, zoodat hij
-ocr page 25-
23
besloot een waterdrinker te worden. Hij denkt er vol-
strekt niet aan om zich met den beklaagde te verzoe-
nen. Al is hij nog zoo\'n armen drommel, hij zon geen
glas jenever meer willen drinken, zelfs indien hij
daarmee een rijksdaalder verdienen kon. Hij kan zich
niet één enkele goede daad van den beschuldigde her-
inneren, Men bewecert wel dat hij van krampkolijk
geneest, maar getuigen slaat daar geen geloof aan; \'t,
zijn maar praatjes, de ervaring heeft hem geleerd dat
Alkohol wel verre van pijn of verdriet te verdrijven
ze integendeel verdubbelt. Hij wenscht alle kroeghou-
ders uit zijne buurt en zag gaarne hunne plaats ingc-
noinen door slagers en bakkers, zoo hij ze maar be-
talen kon.
Dit tegenverhoor scheen den advokaat Pimpelaar
niet goed te bevallen; hij gaf dus een wenk aan zijn
mede-advokaat en deze gaf den getuige te kennen dat
hij zijne plaats weer kon innemen.
Daarop werd Andries Hoofdpijn in verhoor geno-
men. Deze bekende dat hij gedurende vele jaren in
den drankhandel betrokken was, en den beschuldigde
zeer goed kende als een plantaardig vergif door de
distilleerkunst of ook door natuurlijk bederf ontstaan.
Hij betaalde eens ƒ 120 voor eeu geheim recept tot
vervalsching van sterke dranken. Met behulp van
vil rioololie, bittere amandelen, eene chloorverbinding
van kalk, jeneverbessenolie, gekookte pruimen, gebrande *
suiker en beenzwart had getuige meermalen van een
-ocr page 26-
2
weinig slechte Whiskey, rum, brandewijn en jenever
vervaardigd. Ook had hij een recept om portwijn zon-
der druiven te maken uit slechten brandewijn, c;unpê-
chehout, aluin, vischlijm en andere bestauddeelen. Ver-
valschte dranken worden hoofdzakelijk aan de minge-
goedeu verkocht; groote winsten worden daarmede
behaald, vaak meer dan 200 pet., na aftrek der on-
kosten van de vervalschillg. liet is eene gewoonte
onder de jongelui in den drankhandel betrokken, om
een proefje te nemen van de verschillende Aesschen,
en hierdoor wordt menigeen een onverbeterlijke dronk-
aard. Getuige had twee jongelingen in zijne dienst als
botteliers; de een lag eens zoo dronken in den kelder
dat hij de kraan openliet en een half oxhoofd wijn liet
wegloopen, zoodat hij in den wijn dreef. Dientengevolge
werd hij uit zijn dienst ontslagen; hetzelfde lot trof kort
daarna zijn mcdgczcl, ecu evenzeer aan den drank ver-
slaafdc. Deze ging toen op de werf arbeiden, daar viel
hij in beschonken toestand in het water en verdronk.
Hij was vroeger een fatsoenlijk jong menseh, de zoon
van onzen burgemeester. Hens had getuige ƒ2040 in
bewaring als voogd voor een jongineusch. Deze trouwde
bij zijne meerderjarigheid en zette eene kroeg op. Hin-
ï.en korten tijd was dit geld verteerd, de inboedel
moest verkocht worden, man en vrouw vervielen tot
iU\'i\\ bedelstaf en leefden in voortdurenden twist, daar-
toe aangezet door den beschuldigde. Al had getuige
twintig zonen hij zou er geen enkele in den drank-
-ocr page 27-
25
handel laten gaan. Dank zij God, hij heeft, tui voor
goed met den drank gebroken; hij zou een geheel an-
der mensch zijn, indien hij zijne krachten aan een beter
beroep besteed had.
Tn tcgenverhoor genomen door Mr. Pimpelaar be-
kende Alldries Hoofdpijn verder, dat iiij om des voor-
deels wille in den drankhandel was gegaan, en dat
hij toen geen gewetensbezwaar op dit punt kende; dat
hij dikwerf met volle bewustzijn vervalschte dranken
verkocht had. daar dit eigenaardig bij dien handel
behoort; hij deed zulks nog eer hij onder den invloed
van den beklaagde geraakte. Wel had hij zich niet
uit eigen keus in dien handel begeven; bet was de
zaak zijns vaders die hij had overgenomen, hij was er
in groot gebragt. Eerst langzamerhand werd hij zelf
een liefhebber van het glaasje, en was daardoor som-
tijds dronken: dit werd erger naarmate door zijn om-
gang met kapitein Alkohol zijne zaken achteruit gin-
gen. Daarop vatte hij het kloek besluit op, zijne affaire
op zij te zetten en zich bij de geheel-onthouders aan
te sluiten, want hij kreeg in zijn geweten boe langer
zoo meer te doen met de vele rampen door drank-
verkoop en drankgebruik veroorzaakt.
Vervolgens werd Hein Zwaarmoedig als ge\'uige op-
geroepen. Hij was handelaar in aardewerk en porcelein
en bezat toen zijn vader stierf en hem deze zijne zaak
overliet, ƒ 72000. Later nam hij een compagnon, een
zekeren Maxwell, die wel over minder kapitaal dan
-ocr page 28-
26
hij beschikken kon, maar zoo ijverig en verstandig
was, dat dit ruimschoots opwoog tegen wat hem aan
financiëele kracht ontbrak. Toen getuige zich niet dezen
Maxwell associeerde, was \'t hem onbekend, dat hij zulk
een bijzonderen vriend van den beklaagde was, anders
had hij niets met hem te doen willen hebben. Kerst
een weinig later bemerkte getuige zulks, doordien
Maxwell den beklaagde eens met zich mede bragt.
Getuige verzocht hem dit niet weer te herhalen daar
hij zelf van den omgang met kapitein Alkohol wenschte
verschoond te blijven. Daarop ging Maxwell elders in
het geheim zijne avonden met dien gevaarlijken vriend
doorbrengen, en droeg zorg steeds afscheid van hem
te nemen eer hij getuige onder de oogen kwam.
Eerlang was .Maxwell een onverbeterlijke dronkaard,
en is later, \'naar getuige vernam, in een krankzinni-
gengesticht overleden. — „(\'ij behoeft ons niet te
zeggen wat gij vernomen hebt," viel de advokaat
Pimpelaar den getuige in de rede. Deze hervatte, dat
hij nimmer schulden gemaakt had, waaraan hij naar
den gewonen loop van zaken niet voldoen kon, maar
zijn compagnon had zware schulden gemaakt op naam
der firma en deze werd er nu aansprakelijk voor ge-
steld. De schuldeischers legden beslag op zijn boedel,
alles werd verkocht en wel op zeer nadeelige voorwaarden,
zoodat slechts een .30 pCt. terecht kwam en zijne ƒ 72000
daarbij bijna geheel inschoten. Aldus tot armoede vervaU
len zocht getuigen zijn troost bij den beklaagde, die zich
-ocr page 29-
27
als non helper en trooster aan hem voordeed. Spoedig
geraakte hij volkomen onder diens invloed, zoodat hij
allerlei schrikbeelden zag, als dansende duiveltjes en
grimmige monstergestalten. Tevens pleegde hij allerlei
baldadigheden op straat, wierp de glazen in, werd dikwijls
in de kast gestopt, waar hij dan raasde en tierde zoodat
de geheele straat hem hooren kon. Meermalen moest
hij boete betalen en in de gevangenis zitten. Hij had
geen middelen van bestaan meer en zijn crediet was
geen cent waard. De beklaagde ontnam hem zijn wei-
varen, zijne vrienden en zijne geestvermogens en gaf
hem aan ellende en schande ten prooi. Evenzoo ging
het met een zijner bekenden, M\'Cann, een winkelier,
wiens vrouw en kinderen in welvaart leefden, totdat
hun man en vader kennis kroeg met den beschuU
digde en op diens aanhitsing zich schuldig maakte aan
valschheid in geschrifte, waarvoor hij tot uitbanning
naar oene strafkolonie veroordeeld word. Hij stierf ech-
ter in de gevangenis, aan: delirium tronen*. M\'Cann\'s
vrouw en twee zijner kinderen stierven later in het arm-
huis, alwaar de drie overgeblevenen nu nog verzorgd
worden. Getuige had veel moeite om zich aan de lis-
ten en lagen van den beschuldigde te ontworstelen;
hij heeft zijn goeden uitslag in dezen hoofdzakelijk
te danken aan zijn oom, die zóó zorgvuldig over hem
waakte, dat het hem niet mogelijk was zich bedwei-
mende dranken aan te schaffen. Geheel-onthouding
daarvan verbeterde zoodanig zijne gezondheid dat hij
-ocr page 30-
28
een afkeer kreeg van den beklaagde, dien hij thans
voor den grootsten vloek op den aardbodem houdt.
Getuige werd dus een geheel-onthouder en toekende
daarioe de gelofte.
Hein Zwaarmoedig werd toen door Mr. Wippertje
in tegcnverhoor genomen en getuigde verder, dat inen
in Schotland den beklaagde steeds voor een goede,
gedienstige vent houdt, en dat hij zelf somtijds zijne
hulp gewaardeerd heeft bij koude en ongesteldheid,
maar hij moest er bijvoegen dat zoo mijnheer de ad-
voeaat ooit in even infiemen omgang als hij met den
beschuldigde geraakte, hij alsdan ook de sterren zou
zien dansen. Sedert zes jaar heelt hij dien omgang af-
gebroken en geniet eene goede gezondheid; al is hij
niet rijk. toch heeft hij goed zijn brood met zijne
kleine aardewerksaffairc. Door spaarzaamheid en eer-
lijkheid heeft hij zijn crediet allengs hersteld; ook heeft
hij hot vertrouwen van zijne familie en vrienden herwon-
uen, sedert hij allen omgang met den beklaagde schuwt.
Bene korte pauze volgde op dit getuigenverhoor,
waarop de president van \'t hof aan den procureur-gc-
neraal vroeg of hij nog meer getuigen had. — „Ja,
nog wel honderd, mijnheer de president," luidde zijn
antwoord, „doch wij willen met die allen het hof niet
lastig vallen, daarom zullen wij er nog slechts enkele
oproepen. Stoffel Hulpeloos, I-rits Zondervrees en Sa-
niuel Onbeschaamd werden achtereenvolgens nog ver-
hoord; ook hun getuigenis kwam neer op de jammerlijke
-ocr page 31-
29
sleep v.in ellende en verwoesting, door den beschuldigde
veroorzaakt, overal waar hij zijn invloed laat gelden.
Na dit laatste verhoor zweeg het openbaar ministerie
om het woord te laten aan .Mr. \'1\'iinpelaar, advokaat
van den beschuldigde. Deze maakte daarop de noodige
aanstalten om met deftig gebaar het hot\' en de jury
aantespreken. Hij verwijderde alle onnoodige hoeken
en papieren en begon op plegtigen toon:
„.Mijne heeren van de jnrij, in de verdediging van
den beschuldigde stuit ik op twee groote bezwaren,
die ik echter moedig onder de oogen wil zien gelijk
het belang van mijn cliënt zulks vereischt. (Deprocu-
reur kan niet nalaten te glimlachen.) Het eerste is de
omvang der acte van besehuldiging, die tegen mijn
cliënt wordt ingebragt, zoodat men alle mogelijke zonden
der meuschheid op zijne rekening schuift, blijkens de
aanklagt van mijn geleerden vriend de procureur-ge-
neraal." Op deze woorden sprong de procureur veront-
waardigd van zijn zetel op en ontkende dat hij een
vriend was van Mr. Pimpelaar, geleerd of ongeleerd,
en dat hij verzocht van die benaming verschoond te
blijven. Mr. Pimpelaar ging daarop met ongestoorde
kalmte voort: „Mijne heeren, de procureur-generaal
vindt goed onze vriendschap te verwerpen, haar loochenen
vermag hij evenwel niet. "Wij zijn in dezelfde school
opgevoed; wij hebben zamen gestudeerd; onze smaak
en uitspanningen waren geheel de zelfde. Ik daag mijn
geleerden vriend uit deze feiten te weerleggen; en ik
-ocr page 32-
30
ben overtuigd, dut zoo hij niet liet eervolle ambt van
procureur-generaal bekleedde, hij er nimmer over zou
denken den beschuldigde voor de regtbank te dagen."
—• „Mijnheer de president, ik roe]) de bescherming van
het hof in," viel de procureur den pleiter met leven*
digheid in de rede, „de buitensporigheden van een
odvokaat wil ik wel gedoogen, maar ik verkies niet
aan zulke grove en lage insinuaties bloot te staan."
— „Ik heb Mr. Pimpelaar beloofd, dat hij onge-
stoord zou kunnen spreken, houd u dus kalm, mijn-
heer de procureur, gij bezit het voorregt der dupliek,
antwoordde de president van \'t hof met een ondeugenden
blik o]) den toegesprokene. Mr. Pimpelaar hervatte:
„Mijne heeren, gij kent den raad eens door een voor-
zitter van Trinity College aan opgewonden studenten
gegeven, die een deurwaarder omsingelden, toen deze
zich met eene dagvaarding in hun midden gewaagd
had: „Spijker zijn oor niet aan de pomp!" Even op-
regt en welgemeend als deze raad, zijn de woorden
van den procureur-generaal, waar hij u verzoekt, niet
beweringen maar enkel feiten in aanmerking te nemen
bij uwe beoordeeling. Ik ken geeu acte van beschul-
diging die meer dan de zijne daarop aangelegd is om
eigen meeningen aan de jury op te dringen en die
daarbij zoo schromelijk mank gaat aan degelijke bewij-
zen. Mijn tweede groote bezwaar is de moeijelijkheid
om getuigen ten gunste van den beklaagde te vinden.
(„Dat wil ik wel gelooven!" mompelde de procureur-
-ocr page 33-
31
generaal), als ook mijn gering vertrouwen in eigen
bekwaamheid om mijn cliënt naar behooren te verde-
digen. („Gering vertrouwen! \'t heeft er veel van!"
mompelde de procureur.) De acte van beschuldiging
bestaat uit eene menigte punten! zelfs mijn geleerde
vriend heeft ze „legio" genoemd, dien imam laat ik
iutussehen voor zijne rekening. Nogtans blijft mijn
cliënt rustig en kalm, gelijk hot hem in het volle be-
wustzijn zijner onschuld betaamt. Ziet hem slechts aau,
mijne heeren! hoe die onschuld op zijn gelaat te lezen
staat! Pc beklaagde is echter geen flaauwhartig wezen,
(het hof glimlacht,; en hij zal het zijnen aanklagers
duchtig betaald zetten. Hij zal vergoedingeischen wegens
laster en onrechtvaardige gevangenzetting, zoodra hij
door u, naar het zich verwachten laat, vrijgesproken
is. („Zoo hij \'t wordt!" fluistert de procureur.) Mijne
heeren, de aangeklaagde is voor u geen vreemdeling; in
uwe stad is hij wel bekend, en sommigen uwer kennen
hem misschien van meer nabij. (De heeren van het
hof schudden hierop ontkennend het hoofd.) Ik herhaal
het, mijncheeren, de beschuldigde is geen onbekende
van wien men niet weet waar hij van daan komt,
maar hij behoort tot een oud en eerbiedwaardig ge-
slacht, en is de intieme vriend geweest van menigen
koning, staatsman, legerhoofd, dichter en toonkunste-
naar; zelfs in de hoogstgeplaatste kringen wordt hem
toegang verleend. Dit maakt hem evenwel niet hoog-
moedig; hij begeeft zich in de armoedigste hutten en
-ocr page 34-
32
zolder-kamertjes om er troost en hulp te verlcenen aan
ellendige, arme en verachte schepselen. Is dit geen
menscheuliefde? ]s dit niet eener Klisaheth Fry, is
dit niet eenen Iloward waardig?
Mijne heeren van de jury, ik breng voor uwe aan-
daeht het karakter van den beschuldigde, zijne bekende
zachtmoedigheid, welwillendheid, menschlieveudheid,
en het groote nut en den zegen die hij in de gchecle
wenld aanbrengt. Bedenk) toch de groote hoeveelheid
bedwelmende dranken, die er jaarlijks verbruikt worden
en de outzagchelijke hoeveelheid koorn die men tol dat
einde verbouwen moet. Vraag aan den landman of hij
daarmede niet gediend is. In de Vereenigde Staten van
Amerika bestaan niet minder dan vijfhonderd groote bran-
derijen eu brouwerijen. Mijn geleerde vriend, de procu-
reur, heeft u gezegd dat er in Londen alleen driehon-
derd-duizend dagelijksche drinkers zijn, en dat aldaar de
verschillende jenever paleizen, kroegen, enz. eiken avond
vijftig duizend gasten kunnen opnemen. Dit cijfer vcr-
duizendvoudigt waar gij uwe blikken op de geheele
christelijke wereld laat rondgaan, en dientengevolge
kunt gij berekeneu welke eene onoverzienbare hoeveel•
hcid koorn voor zulk een verbruik vereischt wordt, en
hoe dit aan groanteelt en handel bevorderlijk is. —
Buitendien wat het gedrag van beschuldigde betreft,
hij sluit niet allen, dus ook met zijne aanklagers, eene
overeenkomst zóJ eenvoudig dat een kind er bij kan;
hij zegt hun namelijk: „laat mij met rust en ik zal
-ocr page 35-
83
u ongemoeid laten." Gij hebt wel meermalen een ar-
men drommel, maai-half bij zijn /.innen, een dorp zien
binnenkomen met een marskraam op zijn rug, zoeken-
de naar een rustig plekje om een droog stuk brood te
eten. Hij heeft niets kwaads in den zin; maar zie, de
schooljeugd krijgt hem in \'t oog, zij achtervolgt en
sart hem, en smijt hem met slijk en steenen. (iecn
wonder dat de halfkrankzinnige toornig wordt, zijn stok
zwaait, en al wie hem te zeer nabij komt duchtig ran-
selt en havent. Hadden zij den man slechts ongemoeid
gelaten dit kwaad zou hun niet zijn wedervaren. Alzoo
is het ook gesteld met dm beschuldigde; en ik kan u
het bewijs leveren, dat hij niet de schurk, de bedrieger,
de rustverstoorder en gelukverwoester is waarvoor de
aanklagt hem uitmaakt. Men verwijt aan mijn cliënt,
dat hij agenten in bet werkstelt om de menschen te
bedwelmen; maar in dezen heeft bij de wet aan zijne
zijde en regt van bestaan gekregen sedert de dagen
van Noach. Onze inzettingen, die op (lods geboden
gegrond zijn, laten wijselijk den mensch vrij om naar
hartelust wijngaarden te planten, en branderijen en
brouwerijen op te richten. Zoo ik mij aan de onge-
pastheid schuldig maakte mijn geleerden vriend op
het gebied der Heilige Schrift te volgen, zou ik hem
herinneren aan eene gelegenheid waarbij wijn......
doch neen, ik zwijg liever. Zulke kunstgrepen heb ik
voor mijne verdediging niet van noode; ik hel) in dit,
opzigt meer goeden smaak dan mijn geleerde vriend.
3
-ocr page 36-
34
Mijne heeren van de jury, ik jirijs mijn cliënt geluk-
kig (Int gij ti\' veel gezond verstand bezit om op de val-
sche en kwaadwillige dingen, die tegen hen gesmeed
zijn te letten of die goed te keuren. (Üj ook stelt op prijs
de gezellige avondbijeenkomsten waar ieders gezigt van
vreugde straalt, en waar levenslust en welsprekendheid
opgewekt worden door den invloed van een vonkelend
glas wijn of\' van een verwarmend glas punch, waar vro-
lijke muziek en zang, geestige anekdotes met de lueh-
tige dans wedijveren om den menseli een genot te ver-
schaffen, waarvan zelfs de herinnering zijne verbeelding
nog streelt.Hoer Zullen wij ons deze gezellige genoegens
ontzeggen en ons aansluiten bij enkele hardvochtige,on-
tevredene menschen, die groote handelshuizen trachten
omver te werpen, die duizenden van hunne kostwinning
zoeken te berooven, de goede, oude gewoonten willen
veranderen en aan de schatkist een aanzienlijk deel ha-
rer inkomsten ontnemen, en dit alles enkel ter wille
van eenige zwakke ellendige dwazen, die de goederen
dezer wereld misbruiken.
Neen, mijne heeren, gij zijt al te verstandig, al te
welopgevoed om uwe kinderen en uwe niedemensclien
niet voor het gevaar te kunnen waarschuwen, zonder
daarbij de toevlugt te nemen tot zulke eenc onzinnig-
heid ;ds de Mainc-wet *). Vervolgens ging de pleiter de
*i Eene wet in Amerika, die den verkoop van alculiul vertnelt, DJtge>
nomen voor industriëele of iieneuakunditre behoeften.
-ocr page 37-
35
verschillende punten der aanklngt na; met den ^root-
sten ernst maakte hij daarop aanmerkingen die, naar liet
oordeel van den procureur alleen getuigden hoe goed Mr.
l\'iinpelnar door persoonlijke ervaring de gevolgen van
een vertrouwelijken omgang met den beklnagde scheen
te kennen. Hij eindigde als naar gewoonte met de
hoop, dat hij geen misbruik gemaakt had van liet ge-
duld zijner toehoorders. ., Ik laat de zaak thans in
uwe handen, mijne lieeren van de jury," aldus besloot
hij. „Wilt enkel afgaan op de u voorgelegde bewijzen,
en spreek een onbeschroomd, onpartijdig oordeel uit
dat niet anders zijn kan dan de vrijspraak van den
beschuldigde!"
Daarop nam de geleerde pleitbezorger zijn zetel weer
in, blijkbaar uitgeput. Ken gedeelte van liet publiek
deed eene flaauwe poging om hem toe Ie juichen, doch
werd tot orde en stilzwijgen geroepen. Mr. l\'iinpelnar
dronk een glas ledig dat naast hem stond en waarvan
de procureur later beweerde dat het sterker rook dan
water, dat trouwens voor Mr. Pimpelaar niet verster-
kend genoeg was.
— „Hebt gij eenige getuigen, advokaat Pimpelaar?"
vroeg hem toen de president!" —•„() ja, zeker, mijn-
heer de president," luidde zijn antwoord, „en wel
getuigen die aan het regtsgeding eene beslissende wen-
ding geren zullen. Deurwaarder, roep Dirk Waggelaar
binnen?"
Aan dit bevel werd voldaan, c,i bovengenoemde
-ocr page 38-
36
getuige trad naar voren. Na den eed te hebben afge-
legd sprak Dirk Waggelaar als volgt: „sints veertig
jaar ben ik met beklaagde bekend en ik beschouw hem
als een nuttig lid der maatschappij. Hij is overal een
welkome gast en brengt vreugde en vrolijkheid aan.
Iedereen ziet hem gaarne bij bruiloften, doop* en
feestmalen. Ik heb hem overal ontmoet op kermissen,
markten, danshuizen, en zag hem telkens eene behulp-
zame hand bieden waar jongelingen aan jonge meisjes
het hof maakten. Zoo heeft hij menig huwelijk tot
stand gebragt. Zonder hem heeft een mensen geen
pleizier in \'t leven. Ook verleent beklaagde goede
diensten, wanneer men volk voor het leger of voor de
vloot moet aanwerven. Brouwers en stokers maken goede
zaken door het ruim gebruik van jenever en bier in
het leger en elders. Tevens dient de spoeling om het
vee te mesten, waardoor op nieuw landbouw en handel
bevoordeeld worden. Ken mijner kennissen, Jan Heu-
vel genaamd, is zoo rijk geworden door eene kleine
kroeg, dat hij later eene groote brouwerij kun opzetten,
en hij werd zoo dik door hel drinken van zijn eigen-
gemaakt bier, dat hij 378 pond woog en iedereen
naar hem kwam zien. Hij stierf vroegtijdig aan eene
beroerte en liet een groot vermogen aan zijne dochter
na, die met een wijukooper trouwde en nu eene def-
tige dame is. Ik heb doctors en predikanten den he-
kloagde met goed succes zien toedienen in de hos-
pitalen, en wel voornamelijk in tijden van cholera. Ik
-ocr page 39-
37
hcl> zelf oen geneesheer hooren zeggen, dat, zoo een
zijner patiënten niet overvloedig gebruik gemaakt had
van de panacea van kapitein Alkohol, hij de ziekte
onmogelijk had kunnen doorstaan.
In tegenverhoor genomen door den advokaat Mr.
Cocoa, voegde Dirk Waggelaar hier nog bij: „Ik heb
den beklaagde van mijne geboorte af gekend; men
bragt mij met hem in aanraking reeds op den eersten dag
dat ik op de wereld verscheen, en bij die eerste ken-
nismaking heb ik mijn gezigt niet vertrokken; \'t beviel
mij dadelijk. Wel herinner ik zelf mij dit niet, maar
het is mij altijd verteld, men heeft er mij dikwijls meê
geplaagd. De beschuldigde heeft mij welligt soms kwaad
gedaan, doch dit was eer ik nog verstandig met hem
wist om te gaan; het was dus evenzeer mijne schuld
als de zijne. Wel ontstaan er dikwijls in zijn bijzijn
twisten en vechtpartijen, maar hij laat zijne stem ook
hooren om daarna de twistenden te verzoenen. Ik heb
nooit ecu dronkaard zien sterven. Ik heb wel eens
iemand in delirium tremens gezien, maar \'t is niet be-
wezen dat kapitein Alkohol daaraan schuld heeft, want
de lijder zeide immers dat draaitollen, spinnen en
vliegen in zijn hoofd ronddansten, en dat er eene vrouw
was, die katoen spinde binnen in zijn lichaam, zoodat hij
haar knieën tegen zijne ribben voelde. Ik ben overtuigd
dat de\' beklaagde niemand kwaad doet, indien men
hem slechts ongemoeid laat."
Stoffel Kurketrekker werd toen als tweede getuige
-ocr page 40-
38
ü décharge opgeroepen, en hij sprak als volgt: „Sedert
dertig jaren hen ik goed met den beklaagde bekend.
\'k lleh jaren lang gevaren, ik hen overal geweest en
ik heb nooit eenig kwaad gerucht omtrent dezen be-
klaagde vernomen, noch aan boord noch in vreemde
landen. Hij is altijd dezelfde prettige, gezellige oude
jongen, \'t Is een oude gelrouwe: bij hem geen zweem
van bedrog; hij is niet wispelturig; men weet wat
men aan hem heeft; hij heeft mij meermalen opgevro-
lijkt. Velen die zijne hulp inriepen heeft hij ten dienste
gestaan, en in de golf van Biscave aan eene geheele
bemanning het leven gered. Dit is geen praatje; ik
was er zelf bij tegenwoordig. Ons schip kreeg een lek,
het begon te zinken toen wij in de verte een zeil be-
speurden, maar de wind, die noord-noordoost was,
dreef ons in tegenovergestelde rigting. Wij heeselien
de noodvlag, en alle handen waren aan de pompen.
Toen bragt onze kapitein den beschuldigde op dek,
opdat hij ons zou sterken. J)it deed hij; hij gaf ons
moed en kracht om aan \'t werk te blijven, en zonder
zijn bijstand hadden wij het nimmer kunnen volhouden
totdat er hulp kwam opdagen. Nauwelijks waren wij
aan boord van het andere schip overgegaan, of het
onze zonk weg in de diepte. Ik weet nog meer geval-
len waarin de beschuldigde anderen het leven redde.
Eens in een storm was een man overboord gevallen.
De kapitein gaf\' aan twaalf matrozen het bevel om eene
boot in zee te laten ten einde hun kameraad te redden;
-ocr page 41-
:;;i
zij wilden niet vertrekken zonder den beklaagde, dien
men hun dan ook ter zij stelde, waarop zij krach-
tig eu moedig aan liet werk togen en in hunne po-
ging slaagden. De drenkeling echter was zoo goed als
dood; hij kwam eerst bij na veelvuldige aanraking
met den beklaagde. Deze staat overigens volstrekt niet
bij mij bekend als een onruststoker, maar integendeel
als zeer dienstvaardig om twisten te helpen uitmaken
en de menseheu te verbroederen."
In tegenverhoor genomen door den procurcur-gene-
raal, moest Stoffel kurketrekkcr echter bekennen dat zijn
meest vcrtrouwelijkeu omgang met den beschuldigde
plaats vond aan boord, en dat hij juist om deze al te groote
vriendschap uitbetaald werd eu uit den dienst wegge-
zonden. — Van hoeveel schepen zijt gij weggejaagd?"
—  „Dat kan ik niet zeggen." — „Zijn het dan zoo-
veler" — „Neen." — „Is het meer dan van één:"
—   „Ja. van twee." — „Meer dan van twee!" —
„Ja, van drie; maar de kapiteins van die schepen
waren geheel-onthouders, die het groote zeil niet van
de bezaan wisten te onderscheiden. Keu bewijs van goed
gedrag heb ik wel nooit kunnen krijgen, maar dat be-
hoef\'t ook niet; er is werk genoeg te vinden in de
wereld. Keu mijner makkers stierf plotseling, en na
geregtelijke lijkschouwing zeide men, dat hij ten ge-
volge van dronkenschap overleden was, maar \'t is geen
bewezenc zaak. Ik had met dien makker \'s avonds
in verscheidene kroegen aangelegd; terugkeereude naar
-ocr page 42-
40
ons schip viel hij van de loopplank on verdronk; \'t was
trouwens donker; over dag: bad de man nog; best zijn
weg kunnen vinden. Ik herinner mij niet in hoeveel kroe-
gen wij dien avond geweest zijn, wellicht in vier; mijn ka-
meraad had meer de hoogte dan ik, want ik hel) mij
bij den jenever gehouden en hel) aan \'t hierdrinken niet
meegedaan." — „Getuige gij kunt uwe plaats weer
innemen." zeide toen de procureur; „de adrokaat van
den beklaagde mag zich wel van betere getuigen voor-
zien zoo hij mijne aanklagt denkt te niet te doen."
Hierop gingen Mr. Pimpelaar en Mr. Wippertje aan
het fluisteren, als om elkander te raadplegen.
—  „Hebt gij nog meer getuigen, Mr. Pimpelaar?"
vroeg toen de president van het hot\' in de hoop dat
het hiermede gedaan was.
—  „Ja, mijnheer de president," luidde het antwoord,
„nog verscheidene, indien u het althans noodig keurt
bij «lit reeds zoo ver gevorderd proces nog langer den
kostbaren tijd van het hof in besprek te nemen; maar
waarlijk, mijnheer".......
—   „Mr. Pimpelaar, het hof en de jurv stellen al
hun tijd beschikbaar ten uwen dienste en die der ge-
rechtigheid; ik vertrouw dat ik mij in dezen niet
bedrieg omtrent de gezindheid van den jury."
—• „Volstrekt niet," gaf deze ten antwoord, bij
monde van haar president, „wij beamen volkomen
uwe woorden."
—  „En wat zegt de procureur-generaal?" hervatte
-ocr page 43-
41
de president van \'t hof met een schulkschen blik, dien
hij, door zich te snuiten, voor Mr. Pimpelaar verborg1.
—  „Wat mij betreft," antwoordde de procureur,
„laat mijnheer de advokaat gerust al zijne getuigen
doen optreden, al waren er ook honderd. liet mag
niet gezegd worden dat het openbaar ministerie eenig-
zins belet heeft, dat aan den beklaagde volledig regt
geschiedde. Haar Mr. Pimpelaar de vrees koestert inbreuk
te maken op den kostbaren tijd van deze regtbank,
en wijl ik zeer tevreden ben met den gang van za-
ken van de zijde der verdediging, zoo beloof ik mij
voortaan te onthouden van alle tegenverhoor der
getuigen."
Verscheidene getuigen werden daarop nog onder-
vraagd, met gelijken uitslag als de vorige. De procu-
reur-generaal luisterde daarnaar met een tevreden
glimlachje, alsof deze getuigenissen veel meer ten
gunste der beschuldiging dan wel der verdediging
luidden. Getrouw aan zijne belofte bespaarde hij aan
die getuigen een tegenverhoor. Wel was dit eenigzins
eene minachtende behandeling en die trouwens Mr.
Pimpelaar volstrekt niet aanstond; hij had in stilte
gehoopt dat de procureur-generaal dit niet zou volhouden.
—  Na afloop der verdediging stond de procureur op
voor zijne dupliek. Er lag in zijne houding eene kalme
waardigheid, tóen hij op Mr. Pimpelaar een blik wierp,
waaruit allen, die Mr. Matthias Matigheid kenden,
duidelijk lezen konden dat hij voornemens was kalm,
-ocr page 44-
42
strenir en schor}) te zijn; terwijl daarentegen de zenuw-
acht ige blik, waarmede de advokaat den zijnen beant-
woordde, scheen te vragen: „Zoo gij de sterkste zijt,
toon n barmhartig!"
Het regtsgeding heeft reeds zoo lang geduurd dat,
om het geduld onzer lezers niet uittepiitten, wij de
redevoering van den procureur Matigheid een weinigje
zullen bekorten.
— „Mijne heeren van de jurij," aldus sprak hij,
„ik verheug mij dat enkele korte aanmerkingen op
hetgeen pleiter in het midden bragt voldoende zijn
tot mijne dupliek, thans bij den afloop van dit regts-
geding, dat ons lang bezighield, doch niet te lang aiet
het oog op zijne beteekenis voor de nienschheid in
het algemeen. Mijne heeren, de geleerde advokaat (ik
betitel hem zoo krachtens het gebruik, doch volstrekt
niet rechtens.) heeft goedgevonden het tijdstip in her-
innering te brengen dat wij niet elkander plachten om
te gaan. Ik schaam mij de herinneringen mijner jeugd
niet; ik stem toe dat wij op dezelfde school geplaatst
waren, maar onze smaken waren geheel uiteenloopend.
Onze tegenwoordige verhouding levert daarvan liet
bewijs. Indien de geleerde heer advokaat evenveel ijver
voor wetkennis en maatschappelijk aanzien aan den
dag gelegd had, als hij integendeel lust betoonde aan
\'t gezelschap van den beklaagde, dan zou hij onge-
twijfcld thans een even eervol ambt bekleeden als het
mijne, want hij is vele jaren ouder dan ik en liet
-ocr page 45-
43
ontbreekt hem geenzins aan talent. .lammer slechts
dat hij dit talent niet beter gebruikt en niet wil at-
zien van den omgang met de beschuldigde, Ik magopen-
hartig betuigen,\'dat ik blijde hen niet in zijne plaats te
staan. .Met minachting beantwoord ik zijne hardnek-
kigheid om mij zijn vriend te blijven noemen, in
weerwil van mijn protest daartegen. Onder wiens invloed
hij dit gedaan heeft behoef ik niet te omschrijven, de
edele jury kan dit met eigene oogen beoordeelen.
.Mijne heereu, de belangen van den beklaagde zijn
mijns inziens even weinig gehaat door zijn verdediger
als door de getuigen, die deze onvoorzigtiglijk opriep.
In heide werd ik teleurgesteld en ik zie dat ik mij
vergist heh toen ik meende dat kapitein Alkohol in
Mr. Pimpelaar een geschikt pleitbezorger hebhen zou.
In den aanvang zijner verdediging heeft pleiter ge-
traeht de bewijzen mijner getuigen te vervalsenen. Is
hij daarin geslaagd? Wat is er geworden van zijne
ijdele grootspraak, dat hij mijne aanklacht aan Harden
zou scheuren! Mijne heeren, gij die verstandige ge-
zworenen zijt, hebt gij ooit een regtsgeding bijgewoond
waar het getuigenverhoor der verdediging zoo volkomen
in overeenstemming was met dat van het openbaar
ministerie, en de aauklagt bevestigt? Mijn secundus
en ik waren zoo tevreden met het getuigenverhoor
onzer tegenpartij, dat wij het op den duur overbodig von-
den ecu tegenverhoor in te stellen. Inderdaad, mijne
heeren, het heeft den schijn dat pleitbezorger onze
-ocr page 46-
44
taak heeft willen voortzetten en zich tegen zijn cliënt
gekeerd heeft." (Groote sensatie; Mr. Pimpelaar springt
op zijn stoel als een kip op een heet rooster). Toen de
procureur-generaal het behaalde voordeel opmerkte,
ging hij met een zegevierend glimlachje voort. „Pc
zenuwachtige bewegingen en \'t herhaald hoofdschudden
van Mr. Pimpelaar zouden kunnen doen vermoeden,
dat hij \'t met mij oneens is, maar ik schrijf ze veeleer toe,
aan het bekende spreekwoord: „Ipse novit, cui calceus
urget." Ik zie, mijne heeren, dat gij mij verstaat. Mijne
heeren van de jury, het is mij onverschillig van welke
getuigen gij uw oordeel laat afhangen, van die der
tegenpartij of van de mijne. Paar gij mijn latijn ver-
staat, voeg ik hieraan nog slechts toe: „utrum horuin
mavis accipe," neemt welke gij wilt, gij kunt niet anders
dan een veroordeelcnd vonnis uitspreken.
Pleiter heeft gesproken van eene overeenkomst zoo
eenvoudig dat een kind er bij kan; maar wij moeten
hem herinneren dat noch het openbaar ministerie noch
de beklaagde kinderen zijn. Intussehen zoude het voor
pleiter en cliënt wenschelijk zijn, dat er tusschen hen
beide zulke eene overeenkomst bestaan had en nog
bestond.
Mijne heeren, pleiter acht ons aanhalen der Heilige
Schrift ongepast. Dat is het niet. De Schrift is ons
wel degelijk gegeven tot lecring en voorbeeld, en dus
wil ik daaruit nog enkele gevallen vermelden, omtrent
de nadeelige gevolgen der bedwelmende dranken. Zij
-ocr page 47-
45
zijn Mr. Pimpelaar wellicht onbekend; zijne vroomheid
zal er zi h misschien aan ergeren. Pleiter mag een
weinig oppervlakkig latijn kennen, ik twijfel er aan
of hij de beteekenis weet van het: „mene, racne,
thekel, upharsin." J)eze woorden werden voor do
oogen van den koning van Babyion geschreven om
hein het naderend Godsgerigt aan te kondigen te
midden van een gastmaal, waarin men aan dronkenschap
en brooddronkenheid de tengels vierde en waarbij de
de beklaagde een hoofdrol speelde. Weet pleiter niet
dat Aininon door Absalom\'s knechten verslagen werd
toen zijn hart vrolijk was van den wijn? Heeft hij ooit
gelezen hoe de profecie van Jelui vervuld werd en de
toorn des Ileereu ten uitvoer gelegd aan het huis van
Baësa door den dood van zijn zoon Ela, die verslagen
werd door zijn knecht Zimri, als hij was te Thirza
zich dronken drinkende in het huis van Arza? Is liet
niet onder den invloed van den beklaagde dat de Fi-
listijnen Simson riepen, opdat hij voor hen spelen zou,
hetgeen tot eene vreeselijke vergelding gelegenheid bood ?
Is plei\'er deze bestraffing van den profeet aan de Ephra-
ïmieten niet bekend: „Wee de hoovaardige kroonen
der dronkenen in Ephraïm! Zij zullen met voeten ver-
treden worden, hun heerlijk sieraad is een afvallende
bloem op het hoofd der zeer vette vallei. Zij dwalen
van den wijn, zij dolen van den sterken draak." Mijne
heeren, ik haal deze woorden aan meer in de hoop dat
pleiter er zijn aandacht op vestige, dan wel omdat ik
-ocr page 48-
4G
ze noodig keur tot staving van mijn gevoelen. Op dit
gebied hebt gij mij, dunk /.ij uwe Schriftkennis, ge-
makkelijk kunnen volgen. Vergun mij nu tot een an-
dei\' over te gaan, en ook enkele voorbeelden uit de
ongewijde geschiedemis aan te balen. Mijn geheugen
wordt mij ontrouw door \'t klimmen mijner jaren; de
meesten uwer zijn nog jong: ik verzoek u dus mij te
hulp te komen indien ik mij in mijne aanhalingen ver-
gis. Filippus, koning van Macedonië, een der gesle-
penste staatslieden van zijn tijd. werd soms geheel
door den wijn beheerscbt. Kens dat hij in dien toe-
stand verkeerde, moest hij van zijn zoon Alexander
deze bijtende spot vernemen: „ Mncedoniërs, ziet den
man die gereed staat van Europa naar Azië overte-
steken, en niet bij machte is van de eene tafel naar
de andere te loopen." Mens dat die koning, ouder den
invloed van kapitein Alkobol. in eene rechtszaak een
onrechtvaardig vonnis uitsprak, riep de veroordeelde
uit; ,. Ik beroep mij van den dronken op den nuch-
teren Filippus." Den volgenden dag, toen de koning
kapitein Alkohol weggezonden had, herriep hij zijn on-
rcgtvaardig vonnis en sprak den veroordeelde vrij. Ook
was het te midden van een feest, alwaar de snoode
kapitein Alkohol zich wederom duchtig gelden liet, dat
er een twist ontstond, waarbij koning Filippus door de
hand eens moordenaars viel. Alexander de Grootc,
wiens roem de wereld vervuldde, was in \'t begin van
zijn leven een voorbeeld van matigheid. Toen de ko-
-ocr page 49-
17
uingin van (larie hem kostelijke spijzen toezond met
uitmuntende koks om ze voor hem te bereiden, \\vei-
gerde hij die eer aan te nemen, zeggende, dat zijne
leermeesters hem van betere koks voorzien hadden,
namelijk, van de gewoonte een Hinken niarseh voor
den eten te doen, eigenhandig zijne spijzen te bereiden
en door een eenvoudigen maaltijd opgewektheid te be-
houden voor zijn avondeten, l.ater echter geraakte Alex-
ander onder de heerschappij van kapitein Alkohol,
die liem het schoonste paleis van Xerxes, te 1\'ersepolis,
in brand liet steken en een zijner gctrouwste vrienden
vermoorden. Daarover kreeg hij zulk een levendig
berouw, dat hij zich /.elven zou omgebragt hebben,
•zoo zijn gevolg \'t hem niet belet had. Het is enkel
aan den beklaagde te wijten, dat deze held op vier-
en-dertigjarigcn leeftijd een vroegtijdig dronkaardsgraf
vond. .Seneca laat zich hieromtrent aldus uit: „Daar
ligt de held ter neder, die noch door vermoeienissen
van langdurige togten, noch door de veelvuldige ge-
varen op slagvelden en bij de belegering van steden,
noch door de uitersten van hitte en koude ooit over-
wonucn kon worden, daar ligt hij neder, verslagen
door zijne eigene onmatigheid, door den noodlottigen
beker van Hercules." Mijne heeren, gij weet liet dat
de verovering van Groot-Brittanje door de Xoormau-
nen, niet zoozeer aan het geweld der wapenen te
danken is, dan wel aan de verslaafdheid der Angel*
Saksers aan bedwelmende dranken. De nacht voor den
-ocr page 50-
48
slag bij Hastings, werd door het leger der Noorman*
nen aan vasten en gebeden gewijd, terwijl het andere
leger dien in woeste drinkgelagen doorbragt. l)ienten-
gevolge, zegt de geschiedschrijver, waren de Angel-
Saksen zoo goed als dronken op den morgen van
den veldslag, waarin de Noormannen de overwinning
behaalden. Wij zien in dit alles het onheil door den
beklaagde gesticht, waar vorsten en magtigen dezer
wereld zijne tegenwoordigheid gedoogden.
Maar laat ons nu tot de meer alledaagsehe praktische
zijde, van pleiter\'s rede terugkeeren. llij wees ons op
de uitgebreidheid van graanteelt en handel door den
beklaagde in \'t leven geroepen. Maar waarlijk wanneer
wij op de ellende en het gebrek zien die onze achter-
buurten heerscht, dan moeten wij toch bekennen dat
het kostelijke graan wel tot iets beters zou kunnen
dienen dan tot het vervaardigen van een vocht dat
de ellende grootendeels schept en bestendigt. Waarlijk,
de lanbouwers die aan de brouwers en stokers hun
heerlijk koorn brengen, en bier of jenever daarvoor in
ruil ontvangen, zijn bij dien handel er zeer slecht aan
toe. Zij geven hetgeen den mensch voedt en sterkt en
zij ontvangen terug hetgeen hem verzwakt, zijne ge-
zondheid, ja zelfs meermalen zijn levensgeluk verwoest.
Zijt gij bevreesd dat, zoo branderijen en brouwerijen
verdwenen, gij verlegen zoudt raken met uw overtol-
lig graan? Spreekt niet van overtolligheid alvorens gij
de hongerigen in uw land gespijzigd hebt! Waarlijk, onze
-ocr page 51-
19
goede God laat liet kostelijke graan niet groeien opdat
het door den beklaagde verwoest en vernield worde!
.Mijne lieeren, men heeft u kapitein Alkohol voorge-
steld als een rustig en fatsoenlijk burger, die niets an-
ders vraagt dan dat men hem ongemoeid late, laat u
door deze valsche voorstelling niet bedriegen. Hij vangt
de onbedachtzamen door gruwelijke lagen en listen,
en houdt alzoo onder zijne macht zelfs zij, die met be-
hulp van vrienden trachten zieh daaraan te ontworstelen.
7Tij stelt zich als prijs voor wedstrijden, hanhlravcrijcu,
enz. Niet lang geleden dienden een likeurkastje en een
vaatje rum als prijzen bij de gymnastische oefeningen
en spelen te liathmicres, in de buurt van Dublin. knpi-
tein Alkohol moedigt alsdan met welgevallen den
overwinnaar aan tot een vlijtig gebruik van den be-
haalden prijs. Wel teregt draagt de beklaagde den
naam van kapitein Alkohol; men zou hem zelfs wel
den rang van generaal of veldmaarschalk mogen toe-
kennen, wegens de uitgebreidheid zijner macht; hij is
ook onbeschaamd genoeg om zich dien rang tocteëigenen.
Maar ik vertrouw, mijne heeren, dat gij hem uit uw
dienst zult ontslaan, ja hem uit de wereld verbannen,
en zoodoende, onder den goddclijken zegen, het wei-
zijn van ons vaderland bevorderen. Laat men, in plaats
van hop en tabak te verbouwen, zich op de vlasteelt
toeleggen; dat branderijen en brouwerijen tot fabrieken
worden, en gij zult zien hoe de welvaart en de zede-
lijkheid onzer bevolking daarbij wint. Moord en dief-
-ocr page 52-
.-.II
stal, prostitutie en zelfmoord, thans 7.00 veelvuldig oji
aanhitsing van den beklaagde gepleegd, zullen alsdan
in ons land eene zeldzaamheid worden.
Mijne heeren, zoo gij den beschuldigde vrijspreekt,
dan is het gedaan met onze nijverheid en onze wei-
vaart! Alle vrede, elk edel, verheven eu christelijk ge-
voel zal uit onze landpalen wijken, en, waar wij dan
eerlang verdwijnen zullen uit de rei der natiën, moe-
ten wij uu reeds tot ons opschrift kiezen: „Onze eer
is van ons geweken!"
Onder luide toejuichingen besloot de procureur-ge*
neraal zijne redevoering. De president van \'t Hof
scheen op die manifestaties geen acht te slaan, in
weerwil der pogingen van Mr. 1\'iuipclanr om er zijne
aandacht op te vestigen eu er aldus een einde aan
te maken. De president scheen in gedachten verdiept.
Kerst toen het weer stil geworden was, keerde hij zich
om, zag den voorzitter van de jury aan, en zeide:
,,.Mijne heeren van de jury! Volgens eene uitvoerige
acte van beschuldiging staat de aangeklaagde voor 11
terecht wegens opruiing van het volk tot rustverstoring
op den Zondag en tot omkeering der maatschappelijke
orde, alsmede wegens het storen en verwoesten van wei-
vaart eu geluk, zoowel van den enkelen mensch, als
der huisgezinnen en volkeren in het algemeen, terwijl hij
ellende en armoede daarvoor in de plaats stelt. Ook
wordt hem ten laste gelegd medewerking en aanhitsing
tot tallooze diefstallen, moorden zelfmoorden, gelijk
-ocr page 53-
51
dit meer breedvoerig in fle acte van beschuldiging
wordt aangetoond.
Mijne hceren van de jury, ik behoef u nauwelijks
te herinneren dat uw vonnis enkel berusten moet op
hetgeen gij ter dezer terechtzitting gehoord hebt, en
niet op meeningen en geruchten daar buiten af. Mijne
luieren, de geleerde heer procureur-generaal heeft in
zijne openings- en in zijne sluitrede eenc zware be-
sehuldiging tegen den beklaagde ingebracht, maar hij
heeft u tevens daarbij op het hart gebonden niet naar
zijne woorden maar enkel naar de geleverde bewijzen
te oordeelen. Dit zelfde geldt ook voor de redevoering
van Mr. Pimpelaar; de verdediging en de vervolging
staan hieromtrent gelijk." Vervolgens gaf de president
van het hof eene korte opsomming der afgelegde ge-
getuigenissen, ze in verband brengende met de wet, en
hij eindigde aldus: „Mijne heeren, dit is nu al hetgeen
omtrent den beklaagde getuigd is; mij dunkt dat de
vragen waaromtrent gij te beslissen hebt deze zijn: Is
de beklaagde schuldig aan de lange reeks van misda-
den die hem ten laste gelegd worden? Heeft hij aan
die gruwelen de hand geleend? Wat is meer bevorder-
lijk voor de welvaart en het geluk van ons vaderland,
de onbelemmerde beweging van den beklaagde, of wel
zijne verbanning? Mijne heeren, de getuigen voor de
verdediging stemden vrij wel overeen met die voor de
aanklacht. Hunne krachtigste argumenten komen hierop
neer, dat de beschuldigde ook wel eens goede diensten
-ocr page 54-
52
verleend heeft, dat er ook zonder zijne medewerking
misdaden gepleegd zijn, en ten derde, dat hij slechts
kwaad gedaan heeft aan wie zijne gaven misbruikten. Wat
zijne goede diensten betreft, moet ik aanmerken dat
het eene vreemdsoortige wetgeving zon zijn, die een
beschuldigde van moord en diefstal vrijsprak, enkel
op grond, dat er in zijn leven ook wel eenige goede
daden vermeld staan. Dat er ook misdaden zonder
zijne medewerking gepleegd worden, is een onloochen-
liaar feit, maar het neemt niets weg van zijne mede-
pi igtigheid in de vele gevallen waarin deze niet te
miskennen is. IV bewering, dat hij alleen kwaad doet
aan wie zijne gaven misbruikt, is een bepaalde lengen.
Onschuldige vrouwen en kinderen die zijn omgang mij-
den, ja een afkeer van hem hebben, zijn nogtans zijne
slachtoffers, daar hij hen tot ellende, verwaarloozing
en gebrek doemt. Zij. die den beklaagde verafschuwen.
moeten de lasten dragen, die hij veroorzaakt door arm-
en werkhuizen, hospitalen en krankzinnigengestichten,
die hij telkens in grooter getale noodig maakt. .Men
beweert dat het wreed zou zijn aan eerzame burgers
hunne genoegens en hunne kostwinning te ontnemen,
enkel ter wille van cenigc dwazen die daardoor zich
te gronde laten richten. Hierop zeg ik dat het in strijd
is met den geest onzer eeuw, wanneer men ter wille
van de beurs van enkelen een kwaad gedoogt, dat
voor de gansche maatschappij een vloek is. Zoo een
krankzinnige woedt en tiert, en liet leven zijner mede-
-ocr page 55-
:,:;
incnschen bedreigt, dan sluit men hem op, en men
dankt al wie medewerkt om hem vast te houden en
in verzekerde bewaring te brengen. .Men vraagt daarbij
niet of die krank/innige vroeger wel eens goede dien-
Bten bewezen heeft. Aizoo is het ook gesteld niet ka-
pitein Alkohol in onze hedendaagsche maatschappij.
Hoe lang zal men dit nog gedoogen? Wel hebben wij
reeds wetten tegen personen die op den openbaren weg
in staat van dronkenschap verkeeren: ook is er thans
voor het parlement eene wet aanhangig om den verkoop
van koopwaar des beklaagden des zondags tegen te gaan ;
maar wij mogen niet rusten alvorens wij hem geheel
aan banden gelegd hebben. Mijne heeren. zoo gij het
niet de verklaringen der getuigen voor de aanklacht
eens zijt, namelijk, dat drie vierden der misdaden en
ellende waaronder ons vaderland gebukt gaat, te wijten
zijn aan den beklaagde, dan zult gij, zonder vrees voor
de gevolgen, het „SCHULDIG" over hem uitspreken.
Men heeft u gezegd dat de beklaagde onwaardeer-
bare diensten bewijst; dat de wijze en groote mannen
uit alle eeuwen hein iu bescherming genomen hebben:
dat hij een krachtige steun is voor den handel en
den rijkdom der wereld; dat hij werk verschaft aan
duizenden, bedroefden troost, zieken geneest, \'s men-
schenhart verheugt! Zijn pleitbezorger heeft van hem
getuigt, dat er in hem geene schuld gevonden wordt,
en dat hij zich uitnemend verdienstelijk gemaakt heeft
tot herstel der gezondheid en tot redding uit levens.
-ocr page 56-
54
gevaar. Doch gij hebt ook de bekentenissen gehoord
van de getuigen die deze beweringen moesten staven,
en gij hebt u kunnen overtuigen hoe weinig zij aan dit
doel beantwoordden. Gij hebt de getuigen daarheen zien
waggelen, als uit hun dienst verjaagden! Het Openbaar
Ministerie heeft te kennen gegeven dat het hunne woor-
den reeds voldoende aehtte ter veroordeel ing van den
beklaagde. Ik weet niet, mijne heeren, of gij dit ge-
voelen van den procureur-generaal deelt; mij schijnt
liet wel eene ietwat gewaagde bewering. Zoo gij in-
tusschen gelooft dat de diensten, die de beklaagde
somtijds bewijst, zeer verre overtreffen het onheil dat
hij sticht, of liever, dat onnadenkende dwazen, met
zijne hulp, over zich brengen, wilt hem alsdan vrijspre-
ken en van alle verdere vervolging ontslaan! Ik laat
dat aan uwe beslissing over. (leeft aan deze belangrijke
zaak, belangrijk van welke zijde gij haar ook beschouwt,
eene kalme en bezadigde aandacht; overweegt goed de
getuigenissen van weerszijden, en zoo er eenigen twijfel
in uw gemoed overblijft, laat zulks u doen besluiten
ten gunste van den beklaagde, want de menschelijk-
heid onzer wetten eischt dat er liever negen-en-negentig
ontkomen dan dat één onschuldige gestraft worde."
Na deze woorden leunde de president in zijn zetel,
duidelijk te kennen gevende dat hij niets meer te
zeggen had. De jury stond dus op om zich ter beraad-
slaging aftezonderen. Mr. Matthias Matigheid en Mr.
(\'oeoa fluisterden samen, glimlachten en wreven zich
-ocr page 57-
55
gcuoegelijk de handen, als van een gunstigen uit-*l;i<?
verzekert!. Mr. Pimpelaar en Mr. VVippertje daarentegen
keken ernstig en stil naar de deur waardoor de jury
verdwenen was.
Binnen tien minuten keerde de jury in de gerechtszonl
terug, hun voorzitter overhandigde hunne uilspi-aak aan
den griffier. Deze vroeg hun daarop: „Mijne hceren, zijl gij
liet onderling eens geworden betreffende uwe uitspraak?"
—  „Ja, dat zijn wij," antwoordde hun voorzitter.
—  „Oordeelt gij den beklaagde schuldig of on-
schuldig?"
—  „Schuldig in elk opzicht."
—  „Gij stemt hierin allen overeen?"
—  ...Ia," was het eenparige antwoord van de jury.
Het Hof, alle aanwezigen, uitgenomen Mr. Pimpelaar,
Mr. Wippertje en enkele dronkaards op de gaanderij,
keurden het uitgesproken vonnis allezins goed. Daarop
zeide de griffier:
„ Beschuldigde, gij zijt aangeklaagd geworden wegens
vele en afschuwelijke misdaden; gij hebt u zelven on-
schuldig verklaard en u aan het oordeel uwer landge-
uooten onderworpen om over uwe schuld of onschuld
te beslissen. Hun jury heeft u na behoorlijk getuigen*
verhoor schuldig verklaard. Hebt gij iets intebrengen
waarom het doodvonnis niet op u zou mogen toegepast
worden." (Groote beweging onder de aanwezigen.)
De veroordeelde zweeg!
Daarop nam de president van het hof het woord.
-ocr page 58-
56
en zeitle; „Beklaagde! na het meest naauwkeurig en
onpartijdig onderzoek is dit rechtsgeding ten uwen
nadeele afgeloopen en zijt gij schuldig bevonden aan
de u ten laste gelegde feiten. Ik zal uwe pijnlijke
positie niet verzwaren door daarop aanmerkingen te
maken ; alleen moet ik u thans bekennen dat de ge-
tuigen ii décharge, door uwen advokaat opgeroepen,
even hard tegen u bewijzen als die van het Openbaar
Ministerie. Allen die dit rechtsgeding hebben bijgewoond
en onpartijdig oordeelen, stemmen in met de uitspraak
van de jury. Het vonnis van het hof luidt aldus: Gij,
Kbrietas Alkohol, zult van de eereplaats, die gij tot
nu toe m de maatschappij bekleedt, verjaagd worden
en naar uwen oorsprong teruggedreven. Men zal u
brandmerken als schadelijk vergif, want dat zijt gij.
(iij zult uit de woningen der menschen verbannen \\vor-
den als de grootste vloek die ooit over hen gekomen
is. Levenslang zult gij gevangen zitten op een plank
bij de apothekers, tenzij, ingeval van luxfgen nood,gij,
even als andere vergiften, voor medisch gebruik, tot
eenige dienst wordt opgeroepen. Ook zal er gezorgd
worden, dat al uwe gevangenbewaarders uw brandmerk
voor aller oogen duidelijk zichtbaar maken, opdat nie-
niand zich in u vergisse, en gij geen verder onheil
kunt stichten."
Na het oanhooren dezer woorden werd de gevange*
en weggeleid.
ƒ///;