-ocr page 1-
VLUCHTIGE
DENKBEELDEN
OVER
\'
^*0%T--
NIJMEGEN,
F. E. MACDONALD.
1874.
-ocr page 2-
,-A/A HSéZ
B. oct
2585
-ocr page 3-
VLUCÏÏTIGE
DENKBEELDEN
OVER
1KI1 TM
NIJMEQEN,
F. E. MACDONALD.
1874.
-ocr page 4-
Mogt de vraag worden gedaan, waarom deze eenvoudige ge-
dachten in druk verschijnen, dan heeft de schrijver daarop geen
ander antwoord, dan dat hij meende, dat eene wrijving van
denkbeelden niet anders dan nuttig kon zijn, ter beoordeeling
van een aantal onderwerpen, die het volksleven sedert geruimen
tijd zoo zeer bezig houden.
Voor velen zijner lezers, en niet het minst voor jeugdige
kiesgeregtigden die geroepen worden eene keuze te doen ter
behartiging van de dierbaarste belangen des volks, zal het wei-
ligt daardoor iets gemakkelijker worden, het onkruid op den
akker van Kerk en Staat, het goede en het kwade, wat dui-
delijker te kunnen onderscheiden.
Zoo zij het.
-ocr page 5-
INHOUD.
DE VREDE-BOND.
DE VRIJHEID.
DRIE CENTEX.
DE HOOGERE BURGERSCHOOL.
ANALYSE VAN HET STEMBILLET.
DE WET TOT AFSCHAFFING VAN DE DOODSTRAF.
WIJSHEID.
1871 EN 1873.
HET MODERN LIEFDEBEGRIP.
DE NEUTRALITEIT VAN N........
EEN VLUGTIGEN BLIK OP EEN MAN UIT HET VOLK.
MIJMERINGEN.
EENE LES IN DE NATUURKUNDE.
REGEERINGSVORMEN.
DE GODSDIENSTLOOZE SCHOOL.
SPEELGOED.
DE MODERNE RIGTING.
ONZE OOST-INDIÊN.
VAN DEN KANSEL.
HET WETSONTWERP TEGEN BESMETTELIJKE ZIEKTEN.
DE CHRISTUS EN HET PLAGIAAT.
NEDERLAND EN DEN DUITSCHEN BOND.
DE CONSTITUANTE.
-ocr page 6-
EENE HERINNERING.
DE SCHEIDING VAN KERK EN STAAT.
WILLEKEUR EN GOEDDUNKEN.
HE NIEUWE WET OP DEN CENSUS.
NALEZING OP DE VOLKSSCHOOL.
OONTRA- EN ANTI-REVOLUTIONAIR.
DE VREDE.
-ocr page 7-
DE VREDE-BOND.
De Vredc-Bond! Zie daar staat hij, die edele en goede —
met den Palmtak omhoog geheven, biedt hij u de broeder-
hand — de hand der Verzoening.
Op dat goed en ernstig gelaat leest gij de Vrede, leest
gij de liefde , algemeene menschenliefde — en in dat goedig
oog, in die beminnelijke trekken, die alleen het wezen van
den Vrede versieren en heiligen kunnen, troont de majesteit
zijner herkomst.
Zie, daar gaat hij, die goede en welwillende, die allen
twist schuwt en alle haat en wraak veroordeelt, en alle
onregt verfoeit — aan ieder huis en hart aankloppende,
opdat hij toch worde gehoord en gewaardeerd — want
als een Engel des vredes is hij er zeker van de kinderen
der wereld te zullen verbroederen, veredelen en langs een
beteren weg tot hunne hoogere bestemming te zullen op-
voeren.
Wij waardeeren dien goeden en der menschheid waardigen
geest, maar zoo lang de kinderen der wereld, demenschen
des tijds zullen zijn, zoo lang zal er onder hen worden
getwist en zoo zeker zal de oorlog onder de volken wezen —
en even zoo onvoldoende zullen de pogingen der vereeniging
1
-ocr page 8-
2
worden bevonden om de wereld te doen gelooven, dat
door het aanhoudend roepen van vrede, vrede, de oorlog,
ook zelfs hij arbitrale uitspraak, kan en zal worden voorkomen.
Ja, zoo lang de leden van dien bond, bij ervaring zullen
weten, dat zij, op ieder uur van den dag, des noods ten
bloede toe zullen gereed staan, eene beleediging te wreken,
of bij gepleegd onregt zullen trachten zich regt te verschaffen,
zoo lang zullen wij hun geroep van vrede, vrede, bij min-
nelijke schikking, een onbereikbaar verlangen noemen.
Wij gaan zelfs veel verder, wij verachten den bloodaard,
die onder het magteloos roepen van vrede, vrede, beleediging
en onregt duldt, en daardoor die helsche ondeugden aan-
kweekt en voedt, en wij vereeren en prijzen den man, die
noch zich zelf, noch al wat edel is en goed, in het
aangezigt 4aat slaan.
Vrede-Bond! meent gij waarlijk dat uwe welwillende be-
doelingen genoeg zijn, om de edelste hartstochten zoo niet
tot zwijgen, dan toch tot genoegzame kalmte te brengen,
dat een grievend onregt door derden zou kunnen worden
uitgewischt? Zoudt gij gelooven het onschatbaar besef van
deugd en pligt, en het niet minder heilig gevoel van eer,
al ware het voor een deel, te kunnen ontzenuwen? Meent
ge inderdaad in uwe goedhartigheid eene heilige veront-
waardiging, zoo niet als misdadig, dan toch als ongeoorloofd
te kunnen brandmerken? Gelooft gij waarlijk, door uwe
bemiddeling, de vertrapte eer en het gepleegd onregt en
verraad, als van luttel beteekenis, te doen beschouwen?
Meent gij dat op uw vrede, vrede, de fiere strijder voor
zijn regt en zijne eer, de wapenen zal nederleggen? Dat de
onverschrokken kampvechter, die als mensch en als kind
van den vlekkeloos regtvaardigen, zich geroepen acht, zoo
wel in naam dier hoogste regtvaardigheid, als in naam van
gansch een volk, tegen elke ondeugd te veld te moeten
-ocr page 9-
3
trekken, en deugd en pligt en eer en regt te verdedigen;
dat die, op uw goedhartig geroep van vrede, vrede, dien
heiligen strijd zal opgeven, die zjjn geweten hem toeroept,
ter wille van het regt en de eer, ten einde toe te moeten
strijden ?
Wij verfoeij en met u den verderfelij ken der menschheid
onteerenden oorlog, die door vhet roode kruis" met even veel
vrijmoedigheid als welwillendheid wordt aangemoedigd en
gemakkelijk gemaakt, door het lijden minder zwaar en
het sterven minder moegelijk te maken, ja zelfs door het
uitdeden van allerlei versnaperingen den soldaat aan te
moedigen, die door het handgeld tot moord en vernieling
omgekocht en aangespoord, zijn handwerk tot een weinig
beduidend kwaad ziet terug gebragt, waardoor do naamloos
groote verantwoordelijkheid, die op de bewindvoerders jegens
God en het volk rust, voor een deel van haar gewigt wordt
beroofd. — Versnaperingen uit te deelen in oogenblikken
van moord en verwoesting, van de afgrijselijkste ellende en
wee, waarin duizende levens van vriend en vijand, van
schuldigen en onschuldigen worden op het spel gezet, om
een niet zelden ingebeeld regt te doen eerbiedigen!.....
Zoo lang de Pruissische schooljongen den Franschen school-
jongen een klap in het aangezigt terug zal geven, zoo lang
zullen dat geheele volken doen, ten zij dat hun zedelijk
karakter tot onder het nulpunt gedaald mogt zijn.
Ja, geheele volken..... onverschillig onder welke rege-
ringsvorm zij leven..... Of zou men welligt meenen dat
het onregt, in de schaal van eer en pligt, bij den keizer,
bij den koning, of bij het volk zelf, een ander gewigt
zal hebben, of van eene andere gehalte zal zijn? Wij ge-
looven het niet, ten zij dat de eer en de heerschzucht in
het spel mogt wezen, of dat ondersteld mogt worden, dat
het eer- en regtvaardigheidsgevoel bij het volk van een
-ocr page 10-
4
minder gehalte dan bij den koning of keizer zou zijn, aan
de mogelijkheid mag zelfs niet worden gedacht; elke cessie
toch, aan het goddelijk beginsel der deugd en des regts
gebragt, is ecne trede nader tot de zedeloosheid, tot den
zedclijken dood des volks, den ellendigsten dood dien een volk
sterven kan.
Of hebt ge het oog welligt gevestigd op de als model-
staat aangewezen wordende Noord-Amerikaansche Eepubliek,
omdat ze de lieflijke woorden — vrijheid, gelijkheid en
broederschap — als ecne bespotting van zich zelve, op
haar voorhoofd draagt..... de broederschap, die gedurende
drie jaren met nauwhjks geëvenaarde barbaarschheid,
elkander die zoo bewonderde vrijheid, gelijkheid en broe-
derschap — als tijgers en tirannen hebben betwist, en ver-
moord en vernield hebben wat slechts te vermoorden en te
vernielen viel, en den grond met bloed en tranen hebben
doorweekt, en eindelijk onder een ongekenden schuldenlast
zich hebben begraven........ meent ge misschien dat zulk
eene volksrcgeering meer waarborgen voor den vrede en
het waarachtig volksgeluk zou opleveren dan het konings-
schap?..... "Wij huiveren voor zulk een modelstaat van
humaniteit en menschenliefde!___ Wij herhalen het, zoo
lang de menschen de menschen des tijds zullen zijn, zoo
lang zal de oorlog woeden onder de volken — zoo lang de
individu\'s onder elkander twisten zullen, zoo lang zal uw
vrede, vrede een nuttelooze bemoeijing zijn.
Vrede-Bond! gooi weg dan die onnutte, met geurlooze
bloemen opgesierde banier, die wel het oog, maar niet het
zedelijk bewustzijn des volks bevredigt — die geen ander
doel najaagt dan het vergieten van menschenbloed te voor-
komen. — "Wij aanbidden den vrede, maar dan alleen wan-
neer hij in naam des Alwetenden aan de eischen der deugd
en der godsdienst voldoet, wanneer hij, daardoor gewijd
-ocr page 11-
5
tot heil des volks, een bron is, waaruit voor ieder, die het
ervaren en erkennen wil, de blanke waarheid, de reine
wijsheid en de warme liefde tot al wat regt, edel en goed
is vloeit.
Ja, verwissel dien staf des vredes voor het zwaard
van den heiligen krijg, tegen ongeloof en geringschatting
van God en Godsdienst, die reeds zoo lang in Kerk en Staat
den vrede verstoord, ja, zelfs in \'t stil en nedrig huisgezin
de liefde en do eendragt verdringt — en vormt u tot een
onwankelbaren Bond tegen onregt en geweld — tegen waan-
wijsheid en onverschilligheid — trek op in de volle wapen-
rusting van uwen geest en do reine bedoelingen van uw
hart, tot eer van uwen God en tot heil des volks, elk uur
en eiken dag van uw leven, met die mannelijke fierheid
en die vrouwelijke liefde de goede zaak waardig.....
leer elkander, leer de natiën en de vorsten, zoo zij nog
eenig geloof slaan aan. hot loon dor deugd, aan een leven
na dit leven..... dat zij in de eeuwigheid de vergelding
zullen erlangen voor al wat zij goeds, en voor al wat zij
kwaads hebben gedaan — daarmede zult ge elk onregt
met den vloek der menschhoid en met het oordeel Gods
brandmerken — daarmede zult gij hun zedelijk leven ver-
beteren — daardoor zult gij hen meer en meer tot men-
schen, tot waarachtige menschen maken en met elkander
verbroederen — daarmede zult ge de vrede der wereld,
de zielevrede der menschhoid bevorderen.
Geen vrede, vrede, zij u dan genoeg, maar met vcr-
cenigde krachten gearbeid, om godsdienst on zedelijkheid
in kerk en staat, in huis en hart te brengen, dat is do
eenige weg des vredes, omdat het de weg naar God is,
want bij Hem alléén is vrede !.... Hij is de vrede!....\'.
-ocr page 12-
DE VRIJHEID.
Ziet gij die vlinders daar ginds, in hun donzig, met zoo
prachtige kleuren beschilderd kleed? Zij spelen en stoeijen
in den gloed der zon, in het goddelijk licht dat van den
Almagtigen uitstraalt, te midden van al de genietingen des
stoffolijken levens — dat is het beeld der vrijheid, de in
God en Godsdienst geheiligde vrijheid.
Vrijheid! Gij dartele maagd, die op uwe engelen lippen
de bevalligheid van de roos, en op uw wezen de blankheid
van de lelie draagt, als uw speelziek harte zich uitstort
in de fantasiën van uw weelderigen geest, gekuischt door
uw schoonheidsgevoel en waarheidszin... O! ontvang de
hulde van onzen eerbied en bewondering.
Maar met al den ernst van ons mannelijk leven bidden
wij u, laat de dartelheid van uwen geest geen heerschappij
voeren over de onschuld van uw wezen — het misbruik
neemt u zoo ligtelijk bij de teedere hand en, door zijne
liefkozingen verleid, bezoedelt hij de reinheid van uwe blanke
ziel, en met die reinheid gaat niet zelden uwe liefde voor
de deugd en uwe gehechtheid aan de waarheid verloren, en
daarmede uw zoo onschatbaar schuldeloos leven.
Vrijheid! liefelijke klank, die in hemelsche harmonie hoofd
-ocr page 13-
7
en hart doorstroomt — onuitsprekelijk rijk en schoon woord!
Zonder u toch was de taal des volks het eentoonig gekras
van den uil in zijn doodsch en eenzaam oord — zoo als gij
den onschuldigen vlinder over bloemen en doornen, over
terpen en grafzerken, al dartelend doet henen vlieden —
zoo ook bezielt gij ons met uw levenscheppendcn geest,
en geeft ons de kracht het gebogen hoofd met vrijmoedigheid
op te heffen, zoo wel voor den strijd des levens, als voor
het heilig wezen van den Gever alles goeds.
Edele (Vrijheid! die in de hemelen uwe wieg, uw
troon en uw eeuwig leven hebt — wie is er ooit in gc-
slaagd uwe zoo rijke beteekenis in woorden te omschrijven ? —
Waar was de schilder, die aan uwe verhevene vormen die
omtrekken wist te geven, die uwer waardig waren? —
Waar leefde de geest, die uwe zoo heilige roeping naar
waarde wist te schatten, of met de mate zijner bevatting
heeft durven meten en met de juistheid van zijn weten,
heeft durven bepalen ? — Waar leven de oogen en waar trilt
het gevoel, die uw hemelschen oorsprong en uwe goddelijke
grootheid in al haar kracht en waarde hebben gezien, en
in al hare reinheid en majesteit aan het harte hebben ge-
voeld ? En toch met uw naam uit te spreken, strekken wij
de beide armen naar u uit, in het diep besef uwer onschat-
bare waarde, als dat hooger en edeler beginsel, dat ons
stoffelijk en geestelijk leven beheerscht en zoo zeer bezie-
len en beheerschen moet.
Vrijheid! Schoonste parel aan de kroon der menschelijke
gedachten, der menschelijke wijsheid en der menschelijke
genietingen — wat toch zijn de innigste roerselen des
levens? — wat is de hoogste wijsheid? — wat zijn de dierste
genietingen zonder den gloed, zonder het licht, zonder de
weelde van uwen alles bezielenden geest? Woord, wiens
magtigen wil door den onleschbaren dorst naar waarheid,
-ocr page 14-
8
naar wetenschap, van uit het stof der aarde, in onbeperkte
vaart, door het ongemeten Heel-al, als eene zoekende
genius zweeft, beurtelings omstraalt door den gloed der zon
en het licht van millioenen sterren, die zilveren wachters
om den troon des Eeuwigen verspreid, die ons den weg
door de hemelen, over de zeeën, en de woestijnen der
aarde doen vinden, die ons de natuur in al hare grootheid
doet kennen, die de eeuwige liefde, de\' God onzes levens,
in hare onnaspeurlijke wonderen, in de millioenen gaven
harer scheppingskracht te aanschouwen geeft.
Woord, wiens reine geest, wiens goddelijk leven uit
de volkomcne vrijheid des Almagtigen stroomt — en gelijk
het licht der zon iedere plant bestraalt en voedt, en het
nietigste zaadje tot ontwikkeling brengt, zoo schenkt ook
gij den sterfelijken mensch het vermogen, om als geroepe-
nen door dien geest, op te wassen tot een kind Gods, om
daardoor aan zijne hemclsche bestemming te kunnen voldoen.
Edele, heilige vrijheid! die in uw reine ziel niets dan
waarheid, niets dan liefde, niets dan deugd en getrouw-
heid kweekt — maar door onverstand en betweterij zoo
duizendmaal fwordt misvormd, verkracht en vermoord —
o, wij brengen u, in onze kinderlijke bewondering, onze
nederige hulde toe!
Vrijheid! lieflijke bloem, die met den adel van uw hoo-
geren oorsprong op uw wezen, ook in den lusthof onzer
aarde, onder de bloemen van wetenschap en kunst wordt
gevonden; zegt het ons, waarom zijn uwe kleuren niet altijd
even rein? Waarom zijn uwe geuren zoo dikwijls met gift
bezwangerd ? Waarom leeft en tiert gij hier niet, in die on-
schuldige kinderlijke weelde, uwe deugd en rijkdom waar-
dig ? Is het welligt dat men u in het moeras der eigenliefde
en zelfzucht heeft ingeplant, of dat men u tusschen de
doornen en distels van hartstocht en onverstand, of in den
-ocr page 15-
9
adem der revolutie, naast leugen en bedrog, eono plaats heeft
aangewezen ? O, dan begrijpen wij uw ziekelijken aard, waar-
van Kerk en Staat getuigt, om eindelijk in de martelingen
der betweterij en der heerschzucht te worden verstikt en
verteerd.
Vrijheid! beminnelijke dochter der verbeelding, niet zelden
het troetelkind eener ingebeelde wijsheid en onfeilbaar gc-
achte wetenschap, waarom gij dan ook voor velen een alles
omvattend licht schijnt te wezen, ter oplossing van nog
nimmer opgeloste raadselen, zoowel in het rijk der natuur
als in de bedoelingen des Almagtigen, in de Schepping, in
de wording van den eenigen Christus en der hoogst gewig-
tige verordeningen, die de volken in hun maatschappelijk
en huiselijk leven te zamen binden, leiden en besturen
moeten.
Alsof gij de tooverkracht zoudt wezen, waardoor het moge-
lijk wordt den weg door Gods Almagt te vinden, en den mcn-
scheljjken geest tot boven het peil der menschehjko weten-
schap en bevatting te verheffen! Wij beklagen den man die, door
u te misbruiken, de wijsheid en de wetenschap meent te hebben
gevonden en daardoor den zielevrede des volks verstoord.
Ja, wij prijzen en aanbidden u, beminnelijke vrijheid!
die uwe lieflijke bloemen, in al hare kleuren en geuren,
in hoofd en hart, te midden van het huiselijk en maat-
schappelijk leven strooit, en als de genius des edelen levens
en der reine liefde, uwe vriendelijke stem doet hooren en
waarheid en regt, deugd en getrouwheid predikt, op iedere
plaats en in eiken kring, waar men u slechts wil hooren
en verstaan.
Neen, gij zijt niet als eene gave des Hemels, uit de bron
der volmaakte vrijheid neergedaald, om in de vrijheid van
onderzoek, het Boek der Boeken, die weldaad boven alle
weldaden, zonder genoegzame overtuiging, maar alleen, zoo
-ocr page 16-
10
wij ten minsten nog aan wijsheid en wetenschap in vroegere
jaren en eeuwen geloof mogen slaan, ten gevolge van twij-
fel en ongeloof, ter wille van den modegeest des tijds, voor
een roman, voor eene legende te verklaren, en daardoor dui-
zenden eenvoudige Christenen aan al de smart der onze-
kerheid en al de ellende van den twijfel, aan den twistende
tweedracht in kerk en huisgezin, en de daarmede hand aan
hand gaande ongodsdienstigheid, zedeloosheid en ongebon-
denhcid, prijs te geven. — Gij zijt geen weldaad geworden,
om zoo velen hun geloof en zielrust te ontrooven, en daar-
voor een handvol betweterij in de plaats te ontvangen.
Neen, gij zijt ook in het burgerlijk leven geen weldaad
geworden, om het geweten, om het begrip zijner pligten,
om de toestanden in des volks zedelijk en stoffelijk leven,
door eindelooze hervormingen geweld aan te doen, en ein-
delijk tot op de grenzen hunner ontbinding te brengen.
Gij zijt geen weldaad geworden, om ook in het staats*
burgerhjk leven, in de publieke organen ongestraft, een
aantal leden der volksvertegenwoordiging, van dag tot dag
te smaden en te honen, ter bereiking van door niets ge-
regtvaardigde bedoelingen, en daardoor het vertrouwen te
ondermijnen, door de kiezers in hen gesteld.
En deze daden, den kwajongen waardig, noemt men toch
de weldaden der vrijheid, de illustre vrucht van de zoo
hoog gewaardeerde vrijheid van Nederland sedert 1848,
steeds gehuldigd in een deel zijner publieke organen, die,
in weerwil dezer aller achting en eerbied vernietigende
handelingen, blijven verzekeren dat zij het zijn, die aan het
hoofd van vooruitgang, verlichting en beschaving staan!....
Dat noemt men de weldaden der vrijheid, om zoo velen,
aan wie dat volk zijne dierbaarste belangen heeft toever-
trouwd, zoo openlijk voor het oog der wereld, voor het
oog zijner kiezers, zijner betrekkingen, zijner kinderen en
-ocr page 17-
I
11
zijner medeburgers, ter bereiking hunner politieke bedoelingen,
als uitvaagsels door het slijk te sleuren.
Dat noemt men het juist begrip der vrijheid. En het is
zoo, ook aan de daden van den helschen sluipmoordenaar,
van den onbeschaamden lasteraar, van den eerroover, van
den ivaanzinnigen is immers evenmin eene handeling der
vrijheid te ontzeggen.
Maar wij schroomen dan ook niet hun toe te roepen:
weg, weg met zulk een vrijheid, den door het vrijheids»
blocd doorweekten Nederlandschen grond, en de grijze er-
varing des volks, van den weldadigen invloed, eener ge-
trouwe en eerlijke behartiging van waarheid en regt,
onwaardig — wij schuwen, wij verachten uwe vrijheid,
die in den tuimelgeest des tijds, in den drassigen bodem
der zelfzucht en der partijbelangen is gekweekt en gegroeid
— die met bloed is gevoed, en met gal werd gedrenkt en
nog met de tranen van twist en tweedracht wordt be-
sproeid, — die, in haar luid en wuft geklap ter bereiking
van haar doel, met pligt en geweten spot, en daardoor
zoo naamloos veel, wat edel is en goed, van dag tot dag
verpest en verstikt.
-ocr page 18-
DRIE CENTEN.
Drie conten! do prijs van een glas jenever, in een
kroeg.....het is niet veel!.... In wat beter lokaal, kost
het vijf centen, en in een heel mooi, slechts 10 centen,.....
Waarlijk, \'t is schande koop, voor een glas vloeijend ver-
gift, dat het verstand verwart — de spraak belemmert —
het geheugen verstompt, den dronkaard krankzinnig en
daardoor misdadig maakt.
Yoor eenige stuivers, kunt ge dus, al is het dan ook slechts
voor enkele uren, een dronkaard, een beul en een schurk
worden, — waarlijk het is spotprijs!.....
En eindelijk onder het nulpunt van zedelijk en stoffelijk
verval geraakt, geniet hij de eer, dat het redeloozc dier,
den neus nog voor hem ophaalt!....
Inderdaad te veel!___
Maar daarom bekleedt hij dan ook geenc mindere plaats
in ons maatschappelijk leven. Is hij, wat ook al gebeurt,
mooi gekleed, dan neemt men den hoed nog wel voor hem
af, maar doorgaans is dat niet het geval; en hoewel hij
als een dollen hond wordt gevreesd en geschuwd, zwetst
en tiert hij toch steeds voort, in zijne vlagen van krank-
zinnigheid en razernij, in het volle genot zijner burgerlijke
-ocr page 19-
13
vrijheid — derhalve, onder de bescherming van de wetten
van den staat en het liefderijk toezigt van zijne vrienden
en bewonderaars.
Steeds waggelt hij voort, langs straten en grachten, ten
spot en tot last van velen — beleedigt het zedelijk gevoel des
volks evenzeer, als dat hij de klagenden over te gering loon
in het aangezigt slaat..... en, eindelijk te huis komende,
mishandelt hij zijne zoo diep vernederde, als ongelukkige
vrouw — ranselt bij beurten zijne nog dieper beklagens-
waardige kinderen, en vermoordt van dag tot dag, behalve do
liefde tot de deugd en het geloof aan de verhevene bestem-
ming van den mensch, naast zijne stoffelijke welvaart, ouder-
liefde, de menschenliefde, en de liefde en den eerbied voor God.
Die kostelijke jenever! het is schande koop! voor enkele
stuivers, als burger van den vrijen staat, een beul en een
schurk te kunnen worden!..... Waarlijk, \'t is schande
koop!.....
Ja, schande is het voor geheel de natie, voor geheel het
Nederlandsche volk, dat in den engen kring des lands
dertig millioen guldens voor jenever gebruikt, vermorst en
verkwist worden!..... dat is p. m. f 570.000 per week,
of p. m. ƒ82.000 per dag!.....
De interessen a, 5 pet. van een kapitaal van p. m. 600
millioen gulden!.....
Wie bij deze cijfers, bij het vernemen van werkstakingen,
van verontwaardiging niet huivert en rilt — en, bij de
klagten van te gering loon de haren niet te berge rijzen
over zulk een leugen, dien verklaren wij eenvoudig voor een
dronkaard of een zinneloozen.
Maar daarmee, wij weten het, zullen de dronkaards niet
minder worden — en het aangroeijen der beulen en dieven
niet ophouden, en het getal der ongelukkigen dus niet
minder worden.
-ocr page 20-
14
Hij, die een brood had gestolen, werd voor eene maand
en zij, die een 20cents broodje had weggenomen, voor 6 weken
cellulair opgesloten, maar hij die honderd brooden verdrinkt
en daardoor krankzinnig en een beul voor vrouw en kin-
deren wordt — en op weg is een dief en moordenaar te
worden, waggelt, schreeuwt en vloekt tot schande der
natie en ten verderve der jeugd, onder de bescherming zijner
burgerlijke vrijheid, langs onze straten en grachten steeds
voort.....
Schande is het!.....
Ja, schande en onzin is het, bij de heerschende gods-
dienstloosheid — bij het verloren besef van alle verantwoor-
delijkheid voor God — bij het toenemen van moord, mis-
leiding en bedrog, zoo van dag tot dag te roemen op de
beschaving en verlichting dezer eeuw — eene beschaving
en verlichting, die zich in het materialisme hebben opgelost,
gelijk het zedelijk leven van den dronkaard in de jenever!
Wij hebben het gewaagd tegen het laatste kwaad, de
volgende opmerkingen ten beste te geven.
EENIGE OPMERKINGEN VOOR EENE WET TEGEN
DE DRONKENSCHAP.
1.    Dronkenschap wordt voor eene strafbare krankzinnigheid
verklaard, bij mannen, vrouwen en kinderen boven de
15 jaren.
2.     Hoewel tijdelijk van aard, is zij niet minder gevaarlijk
voor de rust en de veiligheid van den staat en van per-
sonen en bezittingen.
3.     De dronkenschap is alzoo misdaad, gepleegd wordende
aan het zedelijk en maatschappelijk leven des volks.
4.     De dronkenschap zal kunnen worden geconstateerd door
den Agent van Politie en twee meerderjarige getuigen.
5.     De weigering, om in deze getuigenis af te leggen, waar
-ocr page 21-
15
zulks gevorderd zal worden, zal worden gestraft met eene
boete van f 3.— of subsidiaire gevangenis van één dag.
6.     De dronkenschap zal worden gestraft met eene boete van
f 12.—, f 6.— of f 3.—, naarmate van den maatschappe-
lijken stand, dien de dronkaard, volgens hot hoofd der
Politie, in de gemeente heeft ingenomen.
of subsidiaire gevangenisstraf van één dag, en bij her-
haling van twee of drie dagen, onverminderd de straf op
de gepleegde misdaden, volgens de bestaande wetten,
daarop toe te passen.
7.     Huiselijke dronkenschap, dronkenschap binnen of in ge-
bouwen, van welken aard of benaming ook, gepaard gaande
met verstoring van orde en rust, zal op aanklagt van den
Agent van Politie en twee der buren, hetzij er naast, of
er boven, of er onder wonende, evenzeer worden gestraft
met f 12.— , f 6.— of ƒ3.— , of subsidiaire gevangenisstraf
van één dag, onverminderd de straf op de gepleegde
misdaden.
8.     Wanneer de buren mogten verzuimen den dronkaard aan
het Politie-Bureau aan te klagen, dan zullen zij zich me-
depligtig maken aan de misdaden, door den schuldige in
zijn dronkenschap begaan.
9.     Van de boeten ontvangen de Agenten van Politie een
derde en de algemeene armen twee derden.
10.     Alle misdaden van welken aard ook, in dronkenschap
begaan, zullen overeenkomstig de bestaande wetten wor-
den gestraft, alsof ze met het volle bewustzijn waren ge-
pleegd geworden.
11.     Alle meerderjarige huisgenooten, kasteleins in Logemen-
ten, Sociëteiten, Komjhuizen, Slijterijen, Tappers, Kroeg-
houders, Huizen van ontucht, enz. enz., welke den drank
onmiddelijk aan den dronkaard, hetzij door hen of hunne
las.thebbenden hebben verschaft, hetzij voor geldof om niet,
zullen beschouwd worden als medepligtigen aan de misda-
den door den dronkaard in zijne dronkenschap begaan.
12.     Aan het Bureau van Politie, of aan het gemeentehuis,
zal eiken Zaturdag, des morgens ten 9 uur, eene lij stwor-
den aangeplakt, of in een kastje achter glas worden op-
gehangen, de namen vermeldende van de dronkaards,
gedurende de afgeloopene week, welke lijst na acht dagen
moet worden vernietigd.
-ocr page 22-
16
13.     Op dat niemand onwetendheid zal kunnen voorwenden,
zal de wet van het Raadhuis, van het Bureau der Politie,
en op den hoek van iedere straat worden afgelezen, en
bovendien worden gedrukt, en, zoo veel doenlijk, in ieder
huisgezin worden uitgereikt.
14.     Behalve deze strafbepalingen, die met alle gestrengheid
zullen worden toegepast, doet de regeering een dringend
beroep op het zedelijk bewustzijn des volks, om door
alle mogelijke middelen mede te werken, om het mis-
bruik van sterken drank, hetwelk reeds zoo vele rampen
en misdaden heeft te weeg gebragt, kon het zijn met
wortel en tak uit te roeyen.
-ocr page 23-
DE HOOGERE BURGERSCHOOL.
Do school dus, voor de kinderen van den burger, van
den burgerman, niet voor den adel, voor de aristocratie
noch voor den zoogenaamden rijken man, voor de grooten
der stad, want dan was de titel van „burgerschool" eene
mystificatie — maar voor den burger — de school, de
voortzetting van het lager onderwijs, in meer uitgebreiden,
in hooger wetenschappelijken zin — derhalve het zoogenaamd
middelbaar onderwijs, dat aan de kinderen van den minder
met geld en goed bevoorregten burger als eene weldaad,
wordt gegeven.
Daarom wordt ze dan ook de volksschool genoemd, en
ter tegemoetkoming van den burger voor een deel door
den staat bekostigd.
De school dus voor eene zeer belangrijke klasse des volks
en daarom, geheel of gedeeltelijk voor rekening van den
staat, in het leven geroepen, om tevens het regt te hebben
het groote beginsel, waardoor een volk zich voornamelijk
onderscheidt, en het peil zijner deugd en regtschapenheid
wordt gekend, het heilig beginsel zijner godsdienst uit haar
midden te kunnen verbannen,
om haar daardoor zoo wel
voor den Jood, den Mohammedaan, den dóist, den godloochenaar
2
-ocr page 24-
18
den naturalist en den materialist als voor den christen
toegankelijk te maken — alzoo de school waar het materi-
alisme den schepter voert, ten koste van de door Moed en
lijden geheiligde godsdienst des volks en van haar verheven
geest, die de waarachtige waardij aan alle wetenschap geeft.
Om zulk een heidenschool, om zulk een kweekplaats voor
de aanstaande burgers van den christelijk Nederlandschen
staat gevestigd te krijgen, stelde de regering, zooals wij
reeds zeiden, ter wille van den burgerman de schatkist
open, en werden de gemeentebesturen verpligt uitgaven te
doen, verre boven hunne krachten.
Men zal toch wel niet willen beweren, dat, wat het
hoogste en heiligste beginsel van alle onderwijs en opleiding
zijn moest, de alles bezielende geest Gods, die bron van alle
icaarachtige wijsheid, waarheid, deugd, regt, orde
en wet,
gedurende een geheele week op de school miskend en
verzwegen; dat die hoogere wijding der wetenschappen,
voorbedachtelijk aan het onderwijs onthouden, in één uur
van ontspanning, door de scholieren niet zelden voor uit-
spanning gebezigd, door den geestelijken daaraan kan worden
weergegeven.
Maar zij is dan ook de natuurlijke schepping van den
democratischen en materialistischen geest — eene der wei-
daden van het niet minder socialistisch-liberalisme, hetwelk
sedert 25 jaren onze maatschappelijke toestanden beheerscht —
in zijne verlichte denkbeelden welligt overtuigd, dat zonder
God en godsdienst,
aan de wetenschap eene hoogere ont-
wikkeling, en bovendien aan het tijdelijk en eeuwig geluk
des volks eene meer zekere toekomst verbonden is.
"Wij hebben het regt, bij de vestiging eener godsdienstlooze
school, waar zelfs de geschiedenis der christelijke kerk, het
belangrijkste deel der wereldgeschiedenis, niet onderwezen
wordt, die opmerking te maken, er bijvoegende dat het
-ocr page 25-
19
ons ondenkbaar toeschijnt, dat er menschen zouden worden
gevonden die onvoorwaardelijk aan eene meer wetenschap-
pelijke, tevens eene hoogere zedelijke ontwikkeling zullen
toekennen — ieder toch, die in het menschehjk leven geen
vreemdeling is, zal dat absoluut ontkennen, hoezeer hij ook
even bepaalt het lager onderwijs, lezen, schrijven en rekenen,
onvoorwaardelijk als een onontbeerlijke kundigheid voor
elk mensch, voor zijn stoffelijk en eeuwig levensgeluk er-
kennen en beschouwen zal.
Maar door de hem voorgehouden rei van wetenschappen,
waaraan wij geen stroo breed van hare hooge waarde ont-
nemen willen, werd de eenvoudige burger verlokt om
zijne kinderen naar die hoogere school te brengen, en ze
te laten opleiden naast de kinderen vanden aristocraat, van
den rijken burger, die ook daar inmiddels om het veel
omvattend onderwijs hadden plaats genomen.
De democratische geest van 1848 heeft daarmede vol-
komen zijn doel bereikt, het schijnbaar onmogelijke, hot
middel der maatschappelijke gelijkheid was daardoor gevon-
den; niet om de meer bevoorregten en meer ontwikkelden,
tot en in de massa des volks te doen afdalen, maar om
de massa te doen opklimmen tot die voornaamheid, die
vroeger alleen aan de meer vermogenden en meer ontwik-
keiden werd toegekend, en legt dan ook met innig welgevallen
nog steeds van dag tot dag, in woord en schrift, zijne hulde
en bewondering aan den ingang zijner nieuwe schepping,
de volksschool, neder.
Geen wonder dan ook dat iedere afkeuring van die school,
omdat zij even zoo stout ingrijpt in het godsdienstig geweten
van velen als in de zedelijke opleiding der kinderen in het
algemeen, en bovendien eene gevaarlijke greep doet in den
eenvoudigen werkkring van den beschaafden, maar niettemin
eenvoudigen burger der stad — steeds als eene hatelijke
-ocr page 26-
20
insinuatie van conservatieve bekrompenheid wordt beschouwd,
en maar al te zeer met den vloek der verontwaardiging
wordt gebrandmerkt.
Wij achten ons evenzeer boven dien vloek als boven de
mogelijkheid verheven, om een enkel woord, ook in deze
zaak, tegen onze overtuiging te kunnen en te zullen spreken.
Wij vragen dan allereerst. Wie is de burger waarvoor
die kostbare scholen zijn gesticht ? Wij antwoorden daarop —
die burgers maken het grootste deel, niet die van het vuist-
regt, maar de massa van de stoffelijke en zedelijke kracht
van het volk, althans van het Nederlandsche volk uit — een-
voudig, bescheiden, godsdienstig, altijd werkzaam, altijd
scheppend, woekerend met zijn bescheiden deel, woekerend
met zijn tijd, woekerend met zijn geest, altijd zorgend,
en veel verzorgend, in één woord, de kracht, de ziel het
leven van handel, van nijverheid en kunst, derhalve het
meest practische deel des volks.
Een stand in \'t maatschappelijk leven, die bij zijne waar-
deering aller eerbied waardig was, omdat hij de groote
massa, den werkman, den arbeider, den daglooner, ja zelfs
den proletariër volkomen beheerschte en kon beheerschen
en zou beheerschen, mits men die niet, door allerlei dwaze
vleijerijen
van gelijkheid en broederschap eener onmondige
philanthropie, aan zijnen invloed had onttrokken.
Een stand door zijne bezadigdheid, door zijne levenswijs-
heid, door de behoefte aan pligt tot de vervulling van
veelvuldige werkzaamheden van allerlei aard, dien hij op
industrieel gebied te verrigten heeft, zoowel voor zijne
lastgevers, als voor zich zelven, tot onderhoud van zijn eigen
huisgezin; mannen, volkomen geschikt en geroepen, het groot
getal arbeidenden als eene weldadig werkende kracht te
besturen, te leiden, te helpen, te verzorgen; den bekwamen,
den vhjtigen arbeider, te waarderen, den min vlijtigen te
-ocr page 27-
21
vermanen, den dronkaard to berispen, en den armen en
ongelukkigen te beschermen, en zoo noodig, aan de parti-
culiere of algemeene verzorging aan te beveelen.
Ziedaar den zoogenaamden burgerman van Nederland.
En wat maakt, en wat heeft de hoogere burgerschool
reeds van hem en zijne kinderen gemaakt?
"Wat hij niet heeft gevraagd, niet heeft gewild, en
nooit heeft kunnen wezen, en wat hij ter wille van het
zedelijk en maatschappelijk welzijn des volks nooit had
moeten worden, dat maakt de school, dat maken zijne
kinderen van hem, zoo van dag tot dag, en van klasse
tot klasse, en van examen tot examen..... een man boven
zijn stand en boven zijn vermogen — waardoor zijn ne-
derige werkkring, zoo nog niet voor hem, dan toch reeds
voor zijne kinderen, een aanstoot is geworden, en waardoor
de arbeider dan ook meer en meer is los gelaten zoo wel
in stoffelijke als zedelijke verzorging — en deze tracht
thans door vereende kracht zich zelf te helpen, zoo mo-
gelijk zelfs, door den werkkring van zijn vroegeren meester
in te nemen.......
"Wij spreken hier niet van de uitzonderingen; van die
edele karakters, waarin de ijdelheid der wereld evenmin
binnendringt, als zij zich wenschen los te maken van dat
heilig Wezen, dat zich afspiegelt in hun hart en geweten,
en hen leidt langs het zoo moeijelijk pad van roeping en
pligt, maar wij spreken van hen en hunne kinderen, die
alleen in de zoogenaamde voornaamheid den adel des levens zien.
Moge de heerschende weelde van onzen tijd en de groote
werken van Staat en Maatschappij, hen het gevaar van
het laatste voor dit oogenblik minder doen gevoelen, de
eischen van den hoogeren stand, die vooral zijne kinderen
hebben aangenomen, zullen zich weldra maar al te zeer
doen gevoelen.
-ocr page 28-
22
Maar behalve deze voornaamheid, waarvoor maar al te
spoedig, zoo wel de betrekkingen als het geldelijk ^er-
mogen zal ontbreken, hebben wij een tweede grief tegen
de school, die haar verderfelijken invloed op het gemoed
der kinderen, op zorgwekkende wijze, doet kennen, name-
lijk hare godsdienstloosheid; — het pertinent zwijgen van den
almagtigen en alwetenden God, en den geheiligden Chris-
tus, ja zelfs van de geschiedenis van Hem en Zijne kerk;
de openbare miskenning van dat eeuwige en heilige kan
niet anders dan den noodlottigsten invloed op de kinderen
uitoefenen, door hen, in verband met de heerschende twis-
ten in de kerk, aan de waarheid der gewijde geschriften,
die men voor hen zoo zorgvuldig verborgen houdt, te doen
twijfelen, waardoor zij dan ook allen eerbied enjbelangstel-
ling in God en godsdienst verliezen, — alle banden van
nauwgezette deugdsbetrachting, van reinheid en zedelijk-
heid in handel en wandel, al losser en losser worden ge-
maakt, en evenzeer alle verantwoordelijkheid jegens den
Alwetenden, wordt opgeheven — waardoor de godsdienstzin,
door de ouders met zoo veel zorg er ingebragt en levendig
gehouden, en evenzeer alle nederigheid en nauwgezetheid
in doen en laten, verloren gaat.
Of zou men inderdaad reeds zoo verre in die hooge
denkbeelden over de hedendaagsche beschaving en verlich-
ting gevorderd zijn, dat men meent, dat ook de groote
massa des volks reeds aan zich zelf genoeg heeft, om
zich ten God, ten Regter en ten Zaligmaker te kunnen
zijn?..... Waarlijk het idee is te vleijend om het niet
aan het geloof aan die illustre ontwikkeling vast te knoopen.
Zoo welligt een lezer de godsdienstloosheid der school
betwijfelen mogt, of ons van overdrijving moogt beschul-
digen, dan zal het genoeg zijn op te merken, dat in onze
Indische bezittingen, in het aan onze schatkist jaarlijks p. m.
-ocr page 29-
28
f 50.000.— opbrengend gewest Minahasa, alwaar de chris-
telijke zendelingen, successievelijk 117 scholen hebben ge-
sticht, dat ons Gouvernement tot de zoo gewenschte in-
standhouding dier scholen steeds elke subsidie weigert,
omdat op dezelve de kerkelijke geschiedenis onderwezen —
het Evangelie er gelezen — en het gebed in naam van den
Christus tot God wordt opgezonden.
Voorzeker, nauwlijks geloofbaar onder eene regeering en
bevolking, die zich Christenen noemen, die leden der Chris-
tenkerk zijn.
En zoo komen wij tot onze derde grief tegen de school,
de wijze waarop het onderwijs gegeven wordt, omdat wij
het doceren der verschillende wetenschappen bij zulke
jeugdige leerlingen, als ten eenemale ongeschikt beschou-
wen, om hunne harten te vormen en te kneeden, voor al
die indrukken, die de jeugdige scholier behoeft, om de
geheele beteekenis van de behandeld wordende wetenschap,
in al haar kracht en waarde te beseffen, te gevoelen, en
in zich op te nemen.
Maar behalve dit verheft het docerend onderwijs, in zijn
niet te ontkennen kortheid en koudheid, de scholieren, in
hunne oogen althans, tot studenten, tot jongelingen, die de
kinderschoenen ontwassen zijn — en zeer velen, zittende
naast de zonen van de aanzienlijken der stad, gevoelen
zich niet zelden, reeds daardoor, verre verheven boven den
nedcrigen geest en werkkring huns vaders — en al meer
en meer vervreemd van de godsdienst, brengt ook de hui-
selijke godsdienst hen niet zelden een glimlach op de lippen,
over het nog opvolgen van zulk een verouderde gewoonte,
terwijl de nederigheid huns vaders, hen, zoo niet berispe-
lijk dan toch voor het minst, als misplaatst voorkomt.
En dat wij ons niet vergissen in de hooge waardering
van het onderwijs, waardoor zoo veel eenvoudigen van
-ocr page 30-
24
maatschappelijken stand en leven boven mate worden op-
gevoerd, komt ons de voorgedragene wet verzekeren, waar-
door aan den overmoedigen jongeling van twintig jaren
de bevoegdheid wordt toegekend zijne meerderjarigheid aan
te vragen.
Zijne hoogere ontwikkeling zal hem, volgens den Minis-
ter, welligt eene meer zekere waarborg opleveren voor de
behartiging zijner belangen, dan de liefde en de pligt zijner
ouders. De moraliteit van beiden in het midden latende,
zien wij hier het kind van 20 jaren tegenover zijn vader en
moeder als handelend persoon optreden.
Inderdaad wel een merkwaardig getuigenis van de hooge
waarde, die aan den materialistischen geest van dezen tijd
wordt toegekend.
In onze verbeelding zien wij het kind, dat alles aan zijne
moeder en vader te danken heeft, en waardoor het gewor-
den is, wat het is, op zijn 208ten verjaardag, aan de ou-
derlijke tafel gaan nederzittcn als de wijze zijns tijds, als
magthebbende en Heer!___ glimlacht niet, ouden van da-
gen, die, in weerwil van den schat uwer practische levens-
ervaring, toch erkennen moet, slechts scholieren in de waar-
achtige levenswijsheid te zijn!
Wij weten intusschen niet, wie wij het meest beklagen
zullen, den niet zelden waanwijzen zoon, of de in hunne
natuurlijke regtcn verkorte ouders...... men zegge niet,
dat het slechts een enkele zijn zal, die daarvan gebruik
zal maken — een enkel woord, eene enkele handeling der
ouders zal voor den zoon genoeg zijn, de wet, als eene
bedreiging, in de hand te nemen.
En dit alles gevoegd bij de algemeene bekendheid, dat
een groot deel der leerlingen de school verlaat, hetwelk
noch de kracht, noch de bevatting heeft gehad, om naast
die hoogere denkbeelden van stand en werkkring, tevens
-ocr page 31-
25
al die kundigheden in zich op te nemen, die daaraan on-
afscheidelijk verbonden moeten zijn, om door die wereld
van illusien een begaanbaren weg te vinden; waardoor
dan ook, niet weinigen, zonder eenig equivalerend nut, voor
geheel hun leven als onmondigen als onbruikbaar gebrand-
merkt worden — behalve nog de volstrekte onmogelijkheid
om voor allen, die als bekwaam de school zullen verlaten,
die betrekkingen te vinden waarop zij dan aanspraak
maken kunnen.
Ofschoon wij het lager onderwijs, dien onbetwistbaren grond\'
slag
tot de beoefening van elke andere wetenschap, on-
voorwaardelijk, als verpligtend zouden wenschen gesteld, en
elke andere instelling, tot verdere en veelvuldige ontwikke-
ling van den geest, zoo onkostbaar mogelijk zouden wenschen
gevestigd te zien; zoo zouden wij toch die verdere ont-
wikkeling, zoo wel voor de meisjes als die der jongens,
zonder eenige de minste pressie, aan den wil, aan de be-
hoeften, aan de bevatting, aan het vermogen der indivi-
duen, aan de bestaande instellingen voor middelbaar on-
derwijs hebben willen overlaten, waardoor alle kunstmatige
opdrijving zou zijn vermeden, de natuurlijke loop der din-
gen zou zijn bevorderd, de waarachtige geleerdheid, boven
zooveel schijngeleerdheid, zou zijn verkregen — en de zoo
noodige en nuttige onderscheiding, tusschen de verschillende
leden of standen der maatschappij, zouden zijn behouden
gebleven.
De hoogere burgerschool, de zoogenaamde volksschool,
is, naar onze meening, een onkostbaar surrogaat gewor-
den voor de opvoeding van de kinderen van den meer
gegoeden man, die vroeger van de bestaande instellingen
voor middelbaar onderwijs gebruik maakte — en tevens de
vernietiging van den nooit genoeg gewaardeerden standvan
den eenvoudig mjveren burger, de ziel, de kracht, het leven
-ocr page 32-
26
van den werkenden stand, van den arbeider, van den werk-
man. En behalve dat bevordert zij in hooge mate de
uitroeijing van den godsdienstigen geest, die het Nederlandsche
volk steeds heeft gekenmerkt, en waarom het geacht en
geëerd werd, terwijl hetzelve thans al meer en meer aan
het materialisme wordt overgeleverd.
Wij veroordeelen alzoo de zoogenaamde volksschool,
omdat zij behalve diegenen, die zij als onbekwaam brand-
merkt, geen andere leerlingen afwerpt, dan zulke, die in
verstandelijke ontwikkeling boven het volk, boven de massa
staan, waaronder niet weinigen, zoo als wij reeds vroeger
zeiden, verre boven hun stand en vermogen, voor wie
dan ook teleurstelling op teleurstelling het loon zal wezen,
voor hunne niet zelden boven krachten aangewende vlijt
en volharding.
"Wij veroordeelen de zoogenaamde volksschool bovendien,
omdat zij in haar blinden ijver voor de vrijheid, de vrijheid
van andersdenkenden verkracht — omdat zij met de hand
van een despoot duizenden in het geweten grijpt, en dezen
bovendien dwingt aan hare instandhouding mede te werken;
mede te werken tot het verwijderd houden van de school,
van het in hun oog onbetwistbaar groote en bij uitne-
mendheid noodige levensbeginsel, den geheiligden geest van
God en godsdienst, die zij in de opleiding der jeugd, in
het onderwijs der kinderen, die toekomstige burgers van den
staat, die aanstaande vaders en moeders van \'t volgend geslacht,
als wenschehjk, als verpligt, als noodzakelijk achten, tot
de vorming van een degelijk, regtschapen, waardig volk.
En vraagt nu welligt een onzer lezers, waarom wij al
deze bezwaren tegen de school in het midden hebben gebragt,
in weerwil dat ze toch ook zeer veel goeds bevat, dan hebben
wij daarop het volgende antwoord:
Dat wij hebben willen aantoonen, dat ook die school aan
-ocr page 33-
27
gebreken mank gaat, en daarenboven de voortzetting van
het onderwijs en de huiselijke opleiding, in godsdienstigen
geest,
zonder dat ze daarom in eene secteschool behoeft te
ontaarden, ten eenemale onmogelijk maakt.
Dat het ons bovenal om regt te doen is, dat wij vorde-
ren dat zoowel in de godsdienstige behoeften van den een
als in die van den ander, althans bij aanvrage, zal worden
voorzien, zooals wij dan ook volkomen vrede zouden heb-
ben, dat aan de ongeloovigen uit de Christuskerk de gele-
genheid werd gegeven, ook in hunnen geest, christenen te
zijn, en daarvoor een gebouw van zamenkomst te bezitten.
Zoo min in de School als in de Kerk is zamenzijn mo-
gelijk.
-ocr page 34-
ANALYSE
VAN HET STEMBILJET DER KERKELIJKE
KIESVEREENIGING, TE ......
Wanneer wij daarin lezen — de kerkelijke kiesvereeniging
noodigt de stemgeregtigde leden der Ned. Herv. gemeente
uit — dan vragen wij onwillekeurig naar het officieel
mandaat dat haar gemagtigd heeft als kerkelijk collegie, de
stemgeregtigde leden der gemeente op te roepen om hunne
stemmen zelfs op de aangewezene leden dier vereeniging
uit te hrengen. — "Waarlijk, wij kunnen voor het minst
niet ontveinzen, dat deze handeling niet is vrij te pleiten
van eenige aanmatiging, wij kennen en erkennen toch gene
andere kerkelijke kiesvereeniging, dan het door de kerk
wettig gekozen kiescollegie.
In de tweede alinea vernemen wij van welk gehalte die
leden der kerkelijke kiesvereeniging zijn. — Mannen, die het
goed regt van de verschillende rigtingen, in den boezem
der gemeente, dus ook in het bestuur eerbiedigen — der-
halve twijfelaars, die het met hun geweten nog niet hebben
kunnen overeenbrengen het ongeloof, het modekleed des tijds,
aan te trekken, of onverschilligen, die bij gemis van elke
overtuiging, zoo wel den atheïst als den déist, den con-
fessionist,
den zoogenaamden evangelischen, den modernen
-ocr page 35-
29
ongeloovigen, den antichrist, den vrijdenker, in één woord,
mannen, die in het besef van gelijke regten, des noods
honderd verschillende theoriën en meeningen van honderd
individuen, derhalve een mengelmoes van allerlei denkbeelden
en hersenschimmen in den boezem, in het bestuur, der ge-
meente als een regt willen erkennen en zullen eerbiedigen.
Zie, het is dat regt waartegen wij opkomen, niet dat
wij aan iemand het individueele regt, om een ongeloovige
of een vrijdenker te zijn, zouden willen betwisten, dat zij
verre, te zeer waarderen en eischen wij zelven die onschat-
bare vrijheid, maar dat het aan ieder lid eener maatschappij,
eener vereeniging, eener kerk, van een genootschap, ja zelfs
van een lees-gezelschap, vrij zou staan, in strijd met de voor
deze instellingen aangenomen grondwet, statuut of reglement,
waarin geheel het leven dier instelling in geest en strekking
is zaamgevat, en waardoor alle willekeur, alle betweterij in
haren boezem wordt uitgesloten — zijne individueele denk-
beelden als een regt, als eene wet, als eene wetenschap,
als eene magt tè kunnen doen gelden, zie, dat is, naar onze
meening te ongerijmd, om daarbij nog een enkel oogenblik
stil te staan. — Ja, met allen nadruk vragen wij, noem
ons eene vereeniging en vooral een bestuur in ons land,
waarin het aan ieder lid vrij staat haar statuut te mis-
kennen, hare voorschriften te verdraaijen en te mogen han-
delen naar goedvinden.
Hij, die ophoudt het statuut, de grondslagen der vereeni-
ging van het genootschap te eerbiedigen, is als eerlijk man
verpligtjvoor zijn lidmaatschap te bedanken, omdat hij, bij
de aanvaarding van dat lidmaatschap, wel degelijk verzekerd
heeft die grondslagen goed te keuren en te zullen eerbie-
digen,
en hij kan dat te eerder, omdat niemand der getrouw
gebleven leden hem daarvan terug zal houden.
Maar keeren wij tot het beweerde regt terug, dat een
-ocr page 36-
30
mengelmoes van meeningen in het bestuur der kerk behoort
te worden toegelaten.
Bij het lezen van dezen zoo eenvoudigen volzin, springt de
kinderlijke ongerijmdheid van zulk een eisch reeds zonne-
klaar in het oog — maar gaan wij verder.
Er is — en tot heden wordt nog niemand tot predikant bij de
Ned. Herv. kerk toegelaten, dan nadat hij, behoudens het examen,
den volgenden solemneelen, derhalve plegtigen eed, heeft af-
gelegd, en dien eed met zijne handteekening heeft bekrachtigd.
„Wij verklaren bij dezen opregtélijk dat wij naar het
„grondbeginsel der christelijke kerk in \'t algemeen en der
„hervormde in \'t bijzonder, Gods heilig woord, in de schriften
„des Ouden en des Nieuwen verbonds vervat, van ganscher
„harte aannemen en opregtélijk gelooven;
dat wij des zins en
„willens zijn, den geest en de hoofdzaak der leer, welke in
„de aangenomene formulieren van éénigheid der Nederland-
„sche Hervormde kerk begrepen is, getrouwelijk te zullen
„handhaven;
dat wij mitsdien den ganschen raad Gods,
„inzonderheid zijne genade in Jezus Christus ah deneenigen
„grond der zaligheid,
ernstig en van harte, naar de gave
„ons geschonken, aan de gemeente zullen verkondigen; dat
„wij op de bevordering van godsdienstige kennis en van
„christelijk geloof en leven, ons met allen ijver zullen toe-
heggen , en orde en eendracht voorstaan en aankweeken; en
„dat wij alzoo onder opzien tot de hulp die van boven is,
„de belangen van Gods koningrijk en in\'t bijzonder die van
„de Ned. Herv. kerk, zorgvuldig zullen behartigen, en,
„naar vermogen, aan de bevordering daarvan zullen mede-
„werken; verbindende wij ons bij deze onze handteekening
„tot al het voorschrevene, en om, zoo wij bevonden worden
„tegen eenig gedeelte van deze verklaring en beloften gehandeld
„te hebben,
deswege ons te zullen onderwerpen aan de
„uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen."
-ocr page 37-
31
En verder:
Er wordt geen lid bij de gemeente aangenomen zonder
de volgende vragen bevestigend te hebben beantwoord:
1°. „Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den A1-
„magtigen Schepper des Hemels en der Aarde, en in Jezus
„Christus zijnen eenig geboren zoon
onzen Heer, en in den
„Heiligen Geest?"
2°. „Zijt gij des zins en willens bij deze belijdenis door
„Gods genade te volharden, de zonde te verzaken, te streven
„naar heiligmaking en uwen Heiland in voorspoed en tegen-
„spoed, inleven en sterven getrouw te volgen, gelijk aan
„zijne ware belijders betaamt?"
3°. „Belooft gij tot den bloei van het Godsrijk in het
„algemeen en van de Nederlandsche Hervormde kerk in \'t
„bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw
„vermogen, volijverig te zullen medewerken?"
Zooals alle lidmaten der gemeente, hebben ook de mo-
derne predikanten die belijdenis afgelegd, en, na vijfjaren
van studie, dezelve in den eed herhaald; de bewering der-
halve dat zij toen kinderen waren, om daardoor hunne
veranderde denkbeelden te regtvaardigen, gaat niet op, ten
zij wij aan eene zeer trage ontwikkeling te denken en te
gelooven hebben.
Maar hoe dat zijn moge, zoo lang die eed en die belijdenis,
in naam der geheele Nederlandsche Hervormde kerk, daar
in haar reglement staan zal, om Leeraar der gemeente te
hunnen
zijn, zoo lang zullen wij volhouden dat de moderne
predikanten, door de miskenning en verzaking van dien
eed en die belijdenis, hunne betrekking wederregtelijk
blijven vervullen.
En zoo wij nu mogen aannemen dat zoo wel predikanten
als lidmaten ter goeder tronw hebben gehandeld, en geweten
hebben wat zij hebben beleden en bezworen, dan zal uit
-ocr page 38-
32
dien eed en uit die belijdenis wel genoegzaam blijken, dat
het goed regt om een mengelmoes van allerlei individueele
hersenschimmen in de christelijke gemeente toe te laten,
en als een regt te erkennen, noch raadzaam noch met
haren geest bestaanbaar is.
VERDRAAGZAAMHEID.
Wij spreken hier niet van die goddelijke verdraagzaamheid,
die uit reine menschenliefde voortvloeit, die in \'t waarachtig
medelijden met onwetendheid en armoede, hare geheele be-
zieling, haar geheel leven vindt — maar wij spreken van
die kunstmatig berekende verdraagzaamheid, die met blinden
ijver, ter bereiking van een onedel doel, met verkrachting
van waarheid en regt, van geloof en hoop, van vrede en
rust, maar al te zeer is aangewend geworden — die in
hare zoetvloeiendheid en vredelievenden geest, niet zelden
den leugen en den twijfel aan het hart der waarheid legt en
haar liefkoost en kust, gelijk de hongerige wolf, die op
het zachte lam den kop nedervleit.
Ja, wij veroordeelen hen, die dragers der verdraagzaamheid,
die de wereld door de kracht van hun twijfelvollen
geest verlichten en veredelen..... en.....naar het beginsel
hunner meerdere of mindere onverschilligheid, zoo zedelijk
als geestelijk herscheppen willen.
Zie, daar staan ze, de specialiteiten dier wonderkracht,
waarmede zij steeds getracht hebben en nog trachten de
honderd» en duizendtallen van elkander in geloof en ongeloof,
in waarheid en verdichtsel afwijkende christenen, als lammeren
-ocr page 39-
33
van eene kudde, te verzamelen, om ze aan hunne welwillende
hand te leiden en te brengen tot de door hen gewenschte
onderlinge verdraagzaamheid, als den eenigen waren grond-
slag der christelijke kerk, het eenig noodig licht in het voor
hen onopgeloste raadsel, van den Goddelijken Zaligmaker
of..... den mensch Jezus, waarmede de Christuskerk
volgens hen, niet behoeft te staan of te vallen.
Zie, daar staan ze, die martelaren voor de onverschilligheid,
voor waarheid en leugen, die er niet naar vragen of hun
geloof in een God of in een mensch zijn beteekenis vindt.....
daar staan ze, die gemoedelijke twijfelaars en welwillende
bemiddelaars, in de volle bewustheid van hun gemis van
alle wetenschap en van alle overtuiging — de vredestichters
in het ééne noodige, die in hunne goedigheid de waar-
heid en den leugen, het heilige en het onheilige, den Schepper
en het schepsel, de Godsvereering en de menschvergoding,
in den kroes der verdraagzaamheid hebben zaamgesmolten,
als het eenig middel, wat, volgens hen, de Christelijke Kerk
redden, en den geest des christendoms waarlijk gezond en
sterk en weldadig maken kan.
Zoo ergens, zoo verzekeren zij, dan is het noodig, in
weerwil van de heiligheid der zaak en in weerwil dat het
in geene enkele vereeniging wordt toegelaten, dat men in
de kerk steeds geve en neme, dat men de onbeperkte vrijheid
er toclate, dat men geloove en belijde en verzekere wat
men zal gelieven te zeggen en te verzekeren, dat wat he-
den is aangenomen en vastgesteld , morgen door een ander
weer kan worden verworpen en te niet gedaan — dat dit
de grondslag is voor een duurzaam bestaan — dat dit de
geest der verdraagzaamheid is, waarin het gezuiverd chris-
tendom alleen leven en tieren kan......
Waarin het gezuiverd Christendom alléén leven en tieren
kan! Die goedhartige vredestichters in het ééne noodige,
3
-ocr page 40-
34
in het ééne heilige!..... Verdraagzaamheid, wat zijt gij
toch beminnelijk, groot en goed!
Wel verre dat zij anders iets laten afdingen op elkanders
wijsheid en doorzigt, in de dingen van hun maatschappelijk
en staatsburgerlijk leven — geenszins, daarvoor zijn ze te
nauwgezet, hoe liberaal zij ook wezen mogen, en staan ze
te hoog aangeschreven in eigen geest en leven — geen
stroo breed gaan ze in hunne overtuiging voor elkander
uit den weg, waar het hunne eer en waardigheid als burger
geldt, waar het hun politiek weten, bedoelen en willen
betreft — en bovendien, met verkregen regten en erkende
waarheden en geijkte toestanden valt in \'t maatschappelijk
leven dan ook geen spel te spelen, de welvaart des volks
hangt er van af, dat hetgeen goed is, goed, en dat wat.
waarheid is, waarheid blijve — en zelfs hunne humaniteit,
zoo men hunne begrippen slechts eerbiedigt, is te veel be-
kend en gewaardeerd, om verpligt te kunnen worden dien-
aangaande iets toe te geven, waarom zij dan ook geen letter
kunnen afwijken van hunne zoo juist berekende denkbeel-
den over de dingen en de behoeften des tijds.
Maar in de kerk is dat anders, daar beheerscht een
geheel andere geest hun leven, daar zijn ze als mannen
des vredes verdraagzaam, zoowel onder elkander als voor
u en ons, omdat zij het niet noodig hebben geacht hun
eed en pligt, hun geloof en belijdenis gestand te dpen, en
zij bovendien zeker zijn dat hunne verdraagzaamheid, de
waardigheid hunner individualiteit, in de stoffelijke wereld
geheel ongemoeid laat, en misschien bij dezen en genen nog
wel verhoogt, — dat ijveren voor waarheid en regt in het
kerkelijke komt hen dan ook als zeer ongepast voor; we-
ten of niet weten, gelooven of niet gelooven, niemand kan
u de kerk ontzeggen, en waarom dan het harnas voor haar
aangetrokken — alle aanmatiging hebben zij dienaangaande
-ocr page 41-
35
dan ook verre van zich afgeworpen, omdat hunne maat-
schappelijke positie er toch geen schade door lijden kan.
En bovendien hun heldere blik in het wezen der kerk,
en in het godsdienstig leven harer leden, dringt hen dan
ook, daarin, maar daarin dan ook alleen, de meest moge-
lijke verdraagzaamheid in te roepen en toe te laten — er
geen bezwaar in ziende om voor alle christenen een bruik-
baar christendom te erlangen, in dezelfde kerk, van den-
zelfden kansel, voor dezelfde gemeente, bij beurten te
doen verkondigen.
Bij voorbeeld:
Des morgens uit het heilig Woord Gods, de gewijde
Schrift — en des middags uit den tot roman of legende
verklaarden Bijbel.
Des morgens den Christus, den Zoon Gods, den geest
Gods in het vleesch, den éénigen Zaligmaker der wereld
— en des middags den vóór 18 eeuwen gestorven mensch
Jezus.
Des morgens den opgestanen uit den dood — en des
middags de onivaarheid dier opstanding.
Des morgens den ten Hemel opgevarenen, zittende ten
troon Gods — en des middags de onwaarheid en onmoge\'
lijkheid dier hemelvaart.
Des morgens de erkenning en de eerbiediging van de ge-
heiligde sacramenten der kerk — en des middags het dwaze
en het ntittelooze daarvan.
Des morgens het levend christendom, in den zaligspre-
kenden Jezus, den ééngeboren Zoon Gods, die de menschheid
verzekerde: „Ik ben met u tot de voleinding der wereld. „Ik
en de Vader zijn één. „Die mij gezien heeft,«heeft den
Vader gezien. „Niemand komt tot den Vader dan door mij." —
en des middags de ontkenning van de beteekenis dier Qods-
s-praken
, als gegrond in de fabelen eener ingebeelde heiligheid,
-ocr page 42-
36
wetenschap en magt — om toch, in de verbijstering van de
overweldigende kracht der overlevering en der gewoonte,
te eindigen met de vergoding van den mensch Jezus!
Om al verder, naar het goeddunken van den voorganger,
steeds af te breken, wat eenige uren geleden door een ander
was opgebouwd.
Waarlijk, wie zou, bij zulk eene ongerijmdheid, nog durven
twijfelen aan de degelijkheid dier Godsvereering endejuist-
heid van de grondbeginselen der Christelijke Kerk?
Verdraagzaamheid! och vergeef het ons, dat wij u en
uwe heilbeloften zoo lang hebben miskend, en als de oorzaak
der onbegrensde verwarring in de kerk hebben aangemerkt;
door u is de ziekelijke aandoening tot eene bijna onge-
neesbaren kanker overgeslagen — is het godsdienstig leven
des volks tot in de hartader aangegrepen, en waggelt de
kerk op de door u ondermijnde grondslagen.
Verdraagzaamheid!.....neen..... niet de verdraagzaam-
heid, niet dat reine gevoel der innigste menschenliefde, die
den broeder aan den broeder bindt — maar zij, die haar
hebben gebruikt tot het masker van hun ongeloof of ijskoude
onverschilligheid in het hoogste en heiligste wat den ster-
veling bezit — wien de kracht ontbrak en nog het besef
van plicht ontbreekt, om zich los te scheuren van eene
overlevering, die hunne bevatting te boven gaat of te
nietig voor hunne wijsheid is, die in hun twijfel de
beide handen den geloovigen en den ongeloovigen toereiken,
om ze te zamen als leden dier kerk te erkennen, als
of waarheid en leugen, als van een geslachte, hand aan hand
kunnen gaan — als of de geest Gods en den stoffelijken
mensch op denzelfden troon kunnen plaats nemen, en
worden gehuldigd en aangebeden — of dweept ge welligt
met de vooruitgang der wetenschap? Maar duidt dan de
vraag van een oningewijde ten goede, „wat hij dan te denken
-ocr page 43-
37
heeft, van de wijsheid der wijzen, gedurende zoo vele
eeuwen, maar inzonderheid sedert de geboorte der hervorming ?
Zijn zij, die wijzen, met blindheid geslagen geweest, of heeft
welligt de modegeest dezes tijds de helderheid hunner bevatting
verschalkt ? Of droomt ook gij welligt van die groote ver-
lichting en beschaving, waarvan de onbegrensde verwarring
in Staat en Kerk zoo zeer getuigt? Waarheid is eeuwig waarheid,
daarin kan geen schaduw van ommekeer zijn, en de waarheid
alléén is wijsheid, niets meer en niets anders.....zoo min
er schaduw van ommekeer is, in de schepping, in den loop
der zon en maan en sterren, even zoo min kan er schaduw
van ommekeer zijn in de wording van den éénigen Chris-
tus, hetzij dan als de zoon des levenden Gods, de geest
Gods in het vleesch, of den eenvoudigen mensch Jezus.
Door de schepping van den geest Gods in het vleesch,
hebben wij den Almagtigen, den nooit gezienen, den nooit
gehoorden, zijn willen en bedoelen leeren kennen; maar
is de Christus niets meer dan een gewoon mensch geweest,
dan heeft ook hij ons slechts fabelen verhaald, en dwalen
wij dan nog in volslagen onwetendheid rond.
Verdraagzaamheid! niet tegen dat reine gevoel der in-
nigste menschenliefde, dat den broeder aan den broeder
bindt — maar tegen hen namen wij de pen op, die haar
reeds zoo lang hebben misbruikt en nog misbruiken om
als een masker voor hun ongeloof, in hunne ijskoude on-
verschilligheid, den twijfel en de onzekerheid in de Kerk
voort te planten, en daardoor duizenden bij duizenden
hun vrede en zielrust te ontnemen.
-ocr page 44-
DE WET TOT AFSCHAFFING VAN DE
DOODSTRAF
OF DE MAAGDELIJKE PHILANTROPHISCHE KUS OP
DEN MUIL VAN DEN TIJOER.
De toet eener moderne onsterfelijkheid aan dieven en
moordenaars toegekend, omdat zij, ter wille van hun moord-
en roofzucht, een of meer onschuldigen den laatstcn adem
deden uitblazen.
De wet die het leven garandeert van hem, die met de
daad reeds heeft getoond, of nog bij gunstige gelegenheid
toonen zal, dat hij het leven van ieder ander vogelvrij had
verklaard.
De ivet die de misdaad gering acht, die zelfs den drie- en
vjjfvoudigen moord, gepaard met brandstichting en diefstal,
van te luttel beteekenis vindt om de straf des doods daarop
toe te passen — die de verordening Gods „die het zwaard
gebruikt zal door het zwaard vergaan"
als eene ongereg-
tigheid beschouwd — die het leven van den deugniet
beschermt, hoewel deze spijt gevoelt, na het plegen der
-ocr page 45-
39
gruwelen, ook den Alwetenden en den menschehjken reg-
ter niet tevens te hebben kunnen vermoorden.
Het privilegie aan de afschuwelijkste misdaad verleend
door de teergevoeligen dezes tijds, die nog wel de kracht
bezitten de verminkte slagtoffers van louter hebzucht, haat
en wraakzucht, in de verstorvene oogen te zien, maar do
moed ontbreekt, om in naam der goddelijke en menschehjke
wetten ook den helschen moordenaar dood te slaan.
De premie van assurantie op het leven van den in mon-
schehjken vorm rond warenden tijger, berekend naar den
maatstaf van het heerschend zedelijk bewustzijn des volks.
Het consentbiljet aan den luiaard, den dronkaard, den
huiselijken en maatschappelijken beid
verleend, om tegen
toekenning, des noods, van levenslange verzorging, voe-
ding en huisvesting — alle eerlijke en arbeidzame burgers
zonder onderscheid te mogen berooven en vermoorden.
De wet eener ziekelijke philantrophie, die wel de magt
bezit het leven van den eerloozen schurk te beschermen,
maar te zwak en te onbeduidend is, om het leven en de
bezitting van den eerlijken burger voor zijn roof- en moord-
lust te beveiligen.
           »
De wet, zoo niet der zedeloosheid, dan toch van haar
wegstervend leven, waarvan ook de afschaffing van het
-ocr page 46-
40
verpligt ter kerk gaan, ter wille der vrijheid, getuigt —
de eenige plaats, en het eenige uur in de week, waarin
de soldaat, die overigens geene vrijheid kent, en aan alle
huiselijke godsdienst is onttrokken, op God, op zedelijk-
heid en deugd kon worden gewezen.
De icet die wel verbiedt, in naam van het modern be-
grip van deugd en regtvaardigheid, een spitsboef, een tijger
ter dood te brengen, maar geen woord spreekt over de
diiizende onschuldigen, die in den oorlog door hetzelfde volk
aan flarden mogen worden geschoten.
Alzoo eene omschrijving van het heerschend wanbegrip,
omtrent den stalen pligt, den ijzeren wil en de onbuig-
bare kracht, die het volk bcheerschen en bezielen moet,
in de beteugeling van den verdcrfelijken épidemischen kan-
ker, die steeds aan het zedelijk leven en aan zijne regten
en bezittingen knaagt.
of
De zenuwachtige vrucht cener kinderlijke, eener in on-
magt vallende menschlievendheid, die de in duisternis en
nacht rondsnuffelende tijgers, kenbaar aan roof en moord,
in hare maagdelijke armen opvangt, en aan haar overge-
voelig harte laat uitrusten van hun moeitevol werk.
Om den graad dezer philantrophische dubbelhartigheid in
het helderst licht te plaatsen, werd deze wet aangenomen
in dezelfde dagen dat de bloedigste aller oorlogen, tussehen
Frankrijk en Duitschland, werd gevoerd, en het Neder-
landsche volk al zijne krachten van stof en geest inspande,
-ocr page 47-
41
om zoo mogelijk, waar de gelegenheid zich maar mogt
voordoen, in enkele uren, met de meest infernale werk-
tuigen, (luizende onschuldigen te verminken, te vermoorden
of te vernielen.
Maar om een ellendigen schurk, een beul, een dief en
moordenaar tevens, in naam der deugd en des regts het
leven te ontnemen, daarvoor was haar menschenliefde te
rein en te heilig; daarvoor deinsde zij terug.
Onder den indruk dezer gillende inconsequentie zagen wij
het ijzeren hek van het gesticht Meerenberg ontsluiten!
EENIGE MAANDEN LATER.
Och, dat die veredelde menschelijke geest, die liefde tot
den moordenaar, beul en dief, welke men als een afschijnsel
van den geest Gods verklaarde, ook ons mogt zijn inge-
varen, — of dat het hoogere philantrophische licht van
onze modernen naar allerlei nieuwigheden steeds gedorst
hebbenden tijd, ook ons mogt hebben bestraald, waarin deze
wet, deze nieuwe schepping van het liberalisme, bij hare
indiening en behandeling onvermijdelijk moet zijn gehuld
geweest, om de sanctie van de wijzen des volks te kunnen
erlangen, waardoor wij misschien een helderder, althans,
een ander begrip van menschelijke deugd en maatschappelijke
pligt, zouden hebben ontvangen, en niet te vergeefs in onze
zoo rijke taal naar woorden zouden hebben gezocht, om
met genoegzame kracht en helderheid, de schreeuwende
tegenstrijdigheid, uit eene kinderlijke kleingeestigheid voort-
gevloeid, in het licht van het eenvoudig, meer bezadigd
verstand te stellen — en thans, na welligt drie jaren van
haar bestaan, vragen wij het ons nog bij herhaling af, wat
/
-ocr page 48-
42
toch wel de schepping van zulk eene wet, van zulk een
wanbegrip heeft kunnen mogelijk maken.
Een beginsel of grondslag toch, volkomen in strijd met
de handelingen van dezelfde regeering, van dezelfde volks-
vertegenwoordigers, in dezelfde oogenblikken, toen zij mil-
lioenen beschikbaar stelden, tot aanschaffing van een aantal
helsche werktuigen\', tot moord en verdelging van onschuldige
medcmenschen, om onze zoogenaamde neutraliteit, van wel-
ker mogelijkheid men welligt droomde, te doen eerbiedigen,
om onschuldigen te vermoorden of te verminken, zoo zij
het wagen durfden den voet op onzen bodem te zetten.
— Ja, dat ons het verstand mogt doordringen, hetwelk
ons overtuigen kon dat het, naar de goddelijke en zede-
ljjke wetten, wel geoorloofd is aan tallooze onschuldigen
het leven te ontnemen, maar aan doortrapte schurken niet,
hoe slecht, hoe verdorven, hoe gevaarljjk en hoe verpestend
zij voor de deugd en de zedelijkheid des geheelen volks ook
wezen mogen! — Wij erkennen het, dat zulk een licht,
hoe nieuw of vreemd, ons welligt onthouden zou hebben,
den geest der satyre over die wet uit te storten.
Indien het toch niet geoorloofd is bij eene bijna nooit
gekende welvaart, waarin voor geen enkel individu dan voor
den onverbeterlijken luiaard en dronkaard het dagelijksch
brood ontbreekt, den grootsten schurk het leven te ontnemen,
dan zal het wel evenmin geoorloofd zijn hooge premiën
uit te loven, om eene aangevangen slagting onder de At-
chinezen met verdubbelde kracht voorttezetten, waarvoor
door dezelfde regeering en volksvertegenwoordiging weder
millioenen guldens werden aangewezen.
Wij herhalen het, het is en blijft ons een raadsel, dat
het Nederlandsche volk wel het regt zou hebbeu, ziende
op den Schepper der wereld, den Regtvaardigen en Algoeden,
om millioenen beschikbaar te stellen tot het omkoopen en
-ocr page 49-
43
opkoopen van menschen en moordtuigen om den aangevangen
strijd of moord, met grooter kracht en op uitgebreider schaal,
voorttezetten, maar niet het regt heeft, of het regt zou
hebben, om den schavuit, den naam van mensch onwaardig,
als een offer te doen vallen voor de door hem beleedigde
deugd, voor het door hem zoo wreedaardig verkrachte regt,
voor de door hem zoo smadelijk miskende menschenliefde,
voor het door hem vertrapte gevoel van godsdienst en ze-
deljjkheid, maar deze moet blijven gespaard, om ten
koste des volks, ook ten koste van gebrekkigen en hulp-
behoevenden, somtijds levenslang, te worden gevoed en
verzorgd, terwijl de onschuldige soldaat die in den twist,
niet zelden van ondergeschikt belang, er het leven bij toeval
heeft afgebragt, soms zonder arm of been, of in eene gekrenkte
gezondheid, maar al te dikwijls wordt weggezonden en, in
de aan hem opgedrongenc vrijheid, aan de algemeene liefda-
digheid wordt prijs gegeven.
-ocr page 50-
WIJSHEID.
Wat is wijsheid?
Wijsheid is waarheid; de waarheid alléén is wijsheid,
niets anders en niets meer.
Zij is dat heilig weten, dat aan geen twijfel onderhevig
is — de reine blanke waarheid — en in al wat waarheid
is, is het toppunt van ontwikkeling reeds bereikt.
God is de waarheid — daarom heet Hij do Alwijze —
de Algenoegzame — wat van Hem is uitgegaan is derhalve
voor verdere volmaking niet meer vatbaar — het is volmaakt.
Ja, de waarheid — zij alléén is wijsheid.
Zij alleen roept ons die goddelijke hoedanigheid voor den
geest, die onzen eerbied, hoe noodc soms, afperst, en ons
doet nederbuigen voor hare majesteit en magt.
Waarheid!.... Edele schilderkunst! uw geest, uw leven,
uwc reine ziel, uw rijkdom, uwe schoonheid, uwe grootheid,
zij klimt en zij daalt, naarmate gij de waarheid in u
omdraagt.
Aan het harte der natuur, die dochter des hemels en der
aarde, uwe nooit volprezene leermeesteresse, waarin gij alleen
ademen en leven kunt — van haar leert gij de wijsheid,
omdat zij alleen de reine blanke waarheid is.
-ocr page 51-
45
De waarheid is eeuwig, zoo als God van eeuwigheid tot
eeuwigheid dezelfde is — en daarom voegt het den mensch,
zelfs het onverklaarbare te erkennen of te eerbiedigen, tot
dat hij de wijsheid, de oribetivistbare waarheid gevonden zal
hebben, zoo als hij dat in de natuur, in de wording der
dingen duizend malen heeft te doen, in weerwil hij dikwijls
dwaas genoeg is te droomen, buiten de door God geopenbaarde
waarheden, iets te weten of te kunnen doorgronden.
Wat niet volmaakt is — wat voor verdere ontwikkeling
vatbaar wordt geacht, is eene verborgenheid Gods, of eene
vrucht van het menschelijk genie — eene schepping van
den zoogenaamden wijze der wereld, die op zijne beurt ook
wel eens een God, ook wel eens een schepper wil zijn —
van daar zijn eeuwigdurend herscheppen — zijn opbouwen
en afbreken, tot dat hij door zijne medewijsgeeren, niet
zelden onder lauwerkrans en wierookdamp, in de erkenning
zijner magteloosheid, onder het puin zijner eigene creatie
begraven wordt.
Wijsheid! de waarheid alléén is wijsheid; de wijze, die
geen waarheid spreekt, is een krankzinnige.
In plaats van de volmaaktheden Gods zich meer en meer
eigen te maken, door zich zedelijk te beschaven, waarlijk
wijs en een kind Gods te worden, houdt de mensch zich
maar al te zeer bezig met allerlei hersenschimmen zijner
ingebeelde wijsheid, en leeft daardoor niet zelden in opstand
tegen zijn God, tegen de waarheid, tegen de wijsheid.
Welligt vraagt men, of wij bij de openbaringen Gods
ons dan moeten nederbuigen en insluimeren.
Wij antwoorden, geenszins — zelfs ook het onderzoek
van de openbaringen Gods in geest en stof is eene kracht
ten leven, maar nimmer kan dat onderzoek een kracht tot
verwerping worden, zoo lang de reine blanke waarheid daaraan
haar zegel niet heeft vastgehecht; en zoo lang het leven der
-ocr page 52-
46
menschheid, niet het leven der waarheid, der wjjsheid is,
geworteld in dat groote levensbeginsel: „Hebt God lief boven
alles, en uw naasten als u zelf" zoo lang zal naar de
waarheid, naar de volledige beteekenis dier openbaringen,
naar het waarachtige menschenleven worden gezocht en ge-
tracht.
En naar mate deze zullen worden gevonden en erkend,
naar die mate zal de menschheid in zedelijke waarde ont-
wikkelen, en in waarheid kinderen Gods worden, en daar-
mede het toppunt van alle menschelijke wijsheid hebben bereikt.
-ocr page 53-
1871 en 1873.
18 7 1.
De communisten, door den heerschenden geest des tijds
al stouter en stouter geworden, zien den dageraad der ver-
lossing aangebroken — hand aan hand met de democraten
en socialen, begroeten zij dat eerste morgenlicht hunner
der menschheid gewijde nieuwe schepping — Parijs, dat
brandpunt der beschaving en veredeling, zal het vereeni-
gingspunt dier verschillende keurbenden zijn — men juicht
en jubelt, eindelijk zal de duisternis licht, en het volks-
geluk eene waarheid worden.
Leve de vrijheid — leve de gelijkheid — in onze broe-
derschap zijn allen één!
In weerwil van de algemeen heerschende welvaart, die
voor den werkman, den arbeider, sedert geruimen tijd,
meer dan gewone winsten heeft afgeworpen, heeft de opstand
tegen Kerk en Staat, tegen de orde en de gevestigde maat-
schappelijke toestanden, een aanvang genomen; \'t is of een
bloedroode gloed het zonlicht kleurt en den dampkring
verpest; ook buiten, maar vooral binnen de muren van
-ocr page 54-
48
Parijs, woedt de wraak en stroomt het bloed, en rijzen de
jammerkreten van schuldigen en onschuldigen ten hemel;
\'t is het voorspel des laatsten bedrijfs van het groote drama
hetwelk hot socialistisch-liberalisme zoo verre reeds heeft
afgespeeld, en dat ongetwijfeld het middel worden zal om
de wereld van hare gebreken te zuiveren.
Moord en verwoesting is dan ook het magtwoord van do
redders der menschheid geworden — al wat groot, goed
en edel is gaat in de vervloekingen dier barbaren, of in
de brandstichtingen der pctroleuses op — het ultra-libera-
lisme, het sociaal levensgeluk, de democratische broeder-
liefde ontwikkelt zich al meer en meer in den wannen
gloed der brandende monumenten, die overleveringen van
de eer en grootheid des volks, van wetenschap en kunst,
van noeste vlijt en stale volharding, — door te staren in
het bloed van de in koelen bloede vermoorde edelen des
volks — door het bewustzijn van de ontzetting, die het
aanwezen en de mogelijke nadering van zulk eene uitge-
breide bende van roovers en moordenaars, naar heinde en
verre zal te weeg brengen.
Ja, Parijs dreunt en rilt op zijne grondvesten — het volk
beeft en siddert voor de gedrochten van geweld en vernieling,
en de duizenden buiten de vesting krimpen van angst in
één — schrik en ontzetting is de kracht die van hen uitgaat.
Eene hevige worsteling voor orde en wet doet den hy-
dra, het veelhoofdig monster, eindelijk buigen voordeover-
weldigende kracht der militaire wapenen, de opstand is
gebroken in het bloed der onschuldigen, en in de asch der
eigendommen blaast zij, voor \'t oogenblik, den laatsten
adem uit, en daarmede is het voorspel van willekeur en
onverstand, van bloed en brutaal geweld afgespeeld — de
moord getuigt het — de brandstichtingen belijden het, de
verwoesting bewijst het.
-ocr page 55-
49
De les aan het gezond verstand is in de zoo verlichte
en beschaafde 19" eeuw waarlijk duur genoeg betaald, en
toch zijn de oogen van velen nog niet open gegaan, nog
dommelen zij voort in de zoete droomerijen aan de moge-
lijkheid van vrijheid, gelijkheid en broederschap, nog twij-
felen zij aan de waarheid dier onmogelijkheid, en zullen
welligt daaraan twijfelen tot het jaar 1800 en........
aanbreekt, en zij uit dien slaap zullen worden wakker
geschud.
18 7 3.
EEN BRIEFJE VAN EEN DEMOCRAAT-COMMUNIST.
Amice,
Hierbij drie centen — mijne contributie tot de hervorming
der wereld.
Drie muntstukken van hetzelfde allooi, of van driejaren
van gelijk gehalte, gij kent ze wel..... 1789, 1848 en
het aanstaande reddingsjaar 1800 en..... de kansrekening
staat gunstig, nog slechts een enkelen stoot aan den evenaar,
dan voeren wij den schepter.....Leve het liberalisme!
Gij glimlacht, mijn broeder, als of gij nog twijfelt aan de
bezielende kracht onzer vereeniging en aan de geweldige
kracht onzer werkstakingen, ten gevolge van de met zoo
veel juistheid door de liberalen en philantrophen dezes tijds
uiteengezette waarde van den arbeid; arbeid is geld, de
arbeid is de levenskracht des volks en het kapitaal haar
natuurlijk voedsel; — kapitaal en arbeid is dus één, zij be-
hooren tot elkander als het licht en de schaduw.....zij
hebben ons dat duizendmaal verzekerd.....kunt gij er dan
4
-ocr page 56-
50
nog aan twijfelen dat in het bezit van zulke bondgenooten
de overwinning niet zeker zou zijn?
De gouden standaard van het maatschappelijk en staatkundig
leven van 1789 heeft plaats gemaakt voor den zilveren van
1848, en deze moet door de kracht onzer vereeniging
weder plaats maken voor den ijzeren van 1800 en.......
misschien wel 1800 en.....maar neen, laten wij den tijd
niet vooruit loopen, de les van 1871 mag niet verloren gaan;
maar toch, de dag kan niet verre meer zijn, onze zelf-
standigheid neemt van dag tot dag toe, de éénheid onzer
krachten zal de maatstaf van de ^wheid van onzen wil
zijn, en dan..... dan zullen wij de magt in handen
hebben, dan sluiten wij de kerken, en vernietigen het eigen»
domsregt; dan zullen de volken één zijn — één in broe-
derschap — één in broederliefde en broedertrouw; die
éénheid zal onze God wezen, de God der democratie, der
vrijheid en gelijkheid!..... gelukkige toekomst! Dan, ja
dan zullen wij zoo niet den eersten, dan toch voor het minst
den magtigsten stand des volks uitmaken.
Geduld, mijn vriend, nog een kleinen tijd en het groote
probleem is opgelost.
Nog een stroom of wat bloed en tranen en uit dat warme
ziedende mengsel, zal de vreugdekreet der geredde mensch-
heid, in een welligt nog nooit aanschouwden rooden gloed,
dan eindelijk opgaan.
Welk een toekomst! Ja waarlijk, dan, dan eerst zal de.
wereld verlicht, veredeld en gelukkig zijn.
Leve het liberalisme, hetwelk de democratie en hetsoci-
alisme leven en bezieling schenkt, waardoor eenmaal de
hoogere wereldorde zal worden gevestigd op den onmisbaren
grondslag der gelijkheid en der broederschap!
-ocr page 57-
HET MODERNE LIEFDEBEGRIP.
Hebt God lief boven alles, en uw naasten als
u zelven
dat is onze Godsdienst — dat is de
Godsdienst.
„Mij is gegeven alle magt in den Hemel en op de aarde."
„Gaat henen, onderwijst alle volken, dezelve doopendo
in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes."
„Leert hen onderhouden al hetgeen ik u geboden heb."
„"Want ik zegge u, die geloofd zal hebben en gedoopt
zal zijn, zal zalig worden — maar die niet geloofd zal heb-
ben, zal verdoemd worden — zoo iemand niet geboren
wordt uit water en geest, hij kan in het koningrijk Gods
niet ingaan."
Jezus.
„Gelijk wij u te voren zeiden, zoo zeg ik ook nu we-
derom: indien iemand u een Evangelie verkondigt buiten
hetgeen gij ontvangen hebt,
dat hij vervloekt zij."
„Jezus het brood gezegend hebbende, brak Hij het en
gaf het zijnen Discipelen, zeggende: neemt en eet, dat is
mijn ligchaam, en Hij nam den drinkbeker, en gedankt
-ocr page 58-
52
hebbende, gaf Hij dien, zeggende: drinkt allen daaruit,
want dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments,
hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden."
„Wij kennen goene andere wijsheid dan Jezus Christus
en dien gekruisigd — zijn bloed reinigt van alle zonden,
of weet gij niet, dat die in Hem gedoopt zijn, in Zijnen
dood gedoopt zijn ?"
„De zaligheid is in geen anderen dan in Hem, den Zoon,
den in het vleesch verschenen geest des levenden Gods."
Paulüs.
Indien er nu nog aan de gewijde schrift eenige waarheid
wordt toegekend, en de Christus en de apostelen geene
onbeschaamde bedriegers zijn geweest, dan staat het vast,
dat om Christen, om lid van een kerkgenootschap te we-
zen, er toch wel iets meer dan louter liefde, liefde, en nog-
maals liefde van hem gevorderd wordt.
Laat ons zien wat de natuur der zaak ons daarvan zegt.
Door de geboorte, door de natuur of door eene natu-
ralisatiewet kan men lid van den Nederlandschen staat
zijn.
Niet door geboorte, niet door de natuur, niet door eene
naturalisatiewet, maar alléén door het aannemen en voor
God en de gemeente openlijk belijden van zijn godsdien-
stige grondbeginselen, kan men lid van een kerkgenoot-
schap worden.
Zoo min liet vrijheidsbeginsel, onvoorwaardelijk^ den Neder-
landschen staat heeft gevormd — zoo min vormt het begin-
sel der liefde,
onvoorwaardelijk, een christelijk kerkgenoot-
schap.
Om slechts ééne vrijheid voor dat beweren te noemen,
zal de revolutionaire vrijheid reeds genoegzaam wezen, die
-ocr page 59-
53
alle orde en wet in het aangezigt slaat. En om slechts
ééne liefde te noemen, zal de eigenliefde, de waanwijsheid
en zelfzucht genoeg zijn, die niets dan twist en tweedracht
in de kerk zaaijen, en alle liefde daarin vermoorden.
Ofschoon de grondtoon van de Nederlandschc grondwet
„de vrijheid" is, zoo is die vrijheid toch onderworpen aan
iallooze bepalingen en beperkingen, zoo wel in die grondwet
zelve omschreven als in hare menigvuldige organieke
wetten.
En ofschoon de grondtoon van het Evangelie, die eenige
onverdeelde grondwet der kerkgenootschappen
„de liefde" is,
zoo blijft van die liefde, bij al hare bepalingen en zedelijke
voorschriften en daaraan ontleende wetten en verordeningen,
niets anders over, dan een koesterend licht, zoo als de zon
den beploegden en toebereiden akker koestert, en daardoor
zijne vruchtbaarheid bevordert, het zaad tot rijpheid brengt,
en eindelijk eene weldadige vrucht doet worden.
De liefde is alzoo onderworpen aan den hoogeren geest
van het Evangelie, aan de grondwet der kerkgenootschappen,
aan hare sacramenten, aan haar godsbegrip, aan hare ge-
loofsbelijdenis, aan hare eeden, beloften en pligtcn.
De liefde is derhalve niets meer dan eene hoedanigheid
welke eene gelukkige en weldadige zij ook zijn moge, is zij
niet het wezen der zaak, want in beiden, zoo wel in de
verwoestingen der stormen en der watervloeden als in den
lieflijken regen, erkennen wij den heiligen en almagtigen God.
Zij is dus eene hoedanigheid, die den godloochenaar
evenzeer bezitten kan als den naauwgezetten christen;
eene hoedanigheid derhalve, die geheel en al kan omgaan
buiten de erkenning van eene hoogere ordening, van een
hooger bestuur, van eenig begrip van godsdienst of gods-
vcreering, van elk grondbeginsel der verschillende kerkge-
nootschappen.
-ocr page 60-
54
De liefde is dus geen godsdienst, hoezeer zij dezelve ook
éénig en alléén tot waarachtige godsdienst maken kan.
Maar zien wij verder.
Alleen door de wetten en verordeningen van den Neder-
landschcn staat te eerbiedigen en na te leven, kan men
Nederlander zijn en blijven.
Alleen door de steeds geëerbiedigde uitspraken van het
Evangelie te erkennen, die in zijne geloofsbelijdenis uit te
spreken en de kerkelijke wetten en verordeningen na te
leven, kan men lid van een christelijk kerkgenootschap zijn.
Derhalve hij, die zich feitelijk verzet tegen de wetten van
den staat, of eed en pligt verzaakt, wordt in een tuchthuis
opgesloten, of voor het minst van zijn burgerregt vervallen
verklaard.
En hij, die zijne belijdenis verloochent, eed en pligt ver-
zaakt, of zich feitelijk tegen de wetten en instellingen der
kerk verzet, verliest voor het minst zijn lidmaatschap, en
zet zich zelf zoowel regtens als godsdienstig buiten het
kerkgenootschap.
Er bestaat geene maatschappij, geene vereeniging, geen
genootschap, zelfs geen leesgezelschap, hoe klein ook, waar
deze wet niet ten volle geëerbiedigd, waar zij niet zonder
aanzien des persoons onvoorwaardelijk toegepast wordt, als
onvermijdelijk noodig tot instandhouding des genootschaps;
en zou het dan denkbaar zijn, zou er inderdaad zulk een
dwaas gevonden worden, die in gemoede zou meenen dat
in de grootste, de belangrijkste maatschappij der wereld, de
christelijke kerk, de willekeur, het goeddunken, het indi-
vidueel welgevallen wenschelijk, en zonder haar ten eenemale
te vernietigen,
mogelijk zijn zou.
Een dwaas die het durft verzekeren, en een noggrooter
dwaas die het gelooft.
-ocr page 61-
55
HET EVANGELIE.
Evangelie! woord Gods, dat door den modegecst, den
twijfelgeest dezes tij ds onmeedoogend wordt gesmaad, mis-
Tormd en verscheurd..... die het geloof in u, als eenc
dwaasheid, en het ongeloof als verlicht en beschaafd ver-
Haart .....Gij, de weldadige, op wiens voorhoofd de ver-
loopene eeuwen geschreven hebben, dat gij zijt de on-
uitputbare bron van wijsheid, liefde en hope: dat uw ge-
ztgende adem over de kinderen der wereld is uitgegaan,
en hen hun Schepper heeft leeren kennen, die tusschen
de toppen zijner vingeren, aan de fijnste draden zijner almagt
en liefde, met zoo vele andere werelden ook onze aarde
draagt, en in het stralend licht van zijn alziend oog, door
het onmeethjk hemelruim haren weg doet vinden; die het
Heelal vervult met zijn geest, en dag aan dag aan mil-
lioenen schepselen het leven schenkt, en te gelijkertijd de
jaren en dagen en minuten levens, op het beginsel hunner
wording en bestemming teekent..... en op de aangeduide
seconden, bij het eindigen van de hun aangewezene taak,
aan duizenden en tienduizenden weder ontneemt..... Ja,
die door den adem zijner lippen geheele menschengeslachten
deed ontstaan, en in zijn ondoorgrondelijke wijsheid, als
stof jes voor den wind weder deed verstuiven, zoo dat zelfs
hunne namen zijn verloren gegaan. — Die op het geluid
van zijn scheppend woord, in de levenlooze ruimte, het
ongeboren stof in het leven riep, en werelden uit het niet
deed verrijzen, en weder werelden als eene schaduw voor
den zonnegloed deed henen vlieden en vergaan.
Evangelie! geheimvolle naam van eene wonderbare kracht,
van eene nooit gepeilde magt; eeuwig licht, dat nimmer
op- of ondergaat, dat bij dag en bij nacht, ook daar leven
-ocr page 62-
56
en bezieling schept, waar de stralende gloed der zon den
glans van den nietigen glimworm evenaart en zijn onbeduidend
vermogen belijdt, als gij in de verborgene ruimte van do
nooit aanschouwde ziel, licht en warmte, geloof, hoop en
liefde verspreidt.
Evangelie! dat de geloovige christenen opvoert tot dei
troon van dien Eeuwigen, van dien nooit Geziencn, om aai
de hand des Verlossers in aanbidding neder te knielen, ea
in de stamelende hulde hunner kinderlijke bewondering en
dankbaarheid te doen uitroepen: „ Yader uit uwe hand ont-
vingen wij den geest, die ons uit het stof der vergankelijkheid
opheft tot de onvergankelijkheid, die in Jezus Christus,
uw ééngeborenen is."
Evangelie! blijde boodschap.....zoo als het Halleluja der
engelen de majesteit des Allerhoogsten op zijn adem draagt,
zoo verkondigt gij aan de stervende menschheid het bestaan
harcr onsterfelijkheid. Zoo als het licht, dat van den troon
des Eeuwigen in het biddende harte nederdaalt, zoo straalt
ook uw licht tot in den nacht des doods — zoo als de
engel Gods don stervenden mensch bij de hand neemt, en
hem leidt tot aan de woningen des Vaders, zoo neemt uw
geest den zwakken mensch bij de hand en leidt hem door
het leven.
Evangelie! bron van goedheid en liefde; als een wcl-
dadige lenteregen, die met zijne millioenen druppelen het
dorstend aardrijk drenkt, zoo stroomt in millioenen harten
uw gezegend woord. — Met de kracht van den Niagara
vloeijen uwe levende wateren over geheel den aardbodem
henen, en in millioenen zielen stort gij de hope en de ver-
zekerdheid van een onsterfelijk leven.
Evangelie! dat in uw zwijgen zoo veel goddelijks zegt
en in uw spreken zooveel stoffelijks verbergt. — Dat voor
den wijze een gesloten boek en voor den eenvoudigen van
-ocr page 63-
57
geest de oplossing der verborgenheid is, — dat voor den
ongeloovigen de duisterheid der onzekerheid, en voor den
geloovigen het onbedriegelijk licht ten eeuwigen leven is.
Dat voor den vragenden doof, maar voor den hoorenden
duizende woorden heeft..... want daar staat geschreven:
„Indien gij niet wordt gelijk de kinderen, gij zult het ko-
ningnjk Gods niet zien."
Evangelie! Gods woord, Gods liefde, Gods goedheid,
Gods genade...... zie daar leeft het..... zie daar roept
het..... hoor daar spreekt het..... zie daar bezielt het...
hoor het Woord, het levende Woord..... het is de stemme
des Zoons Gods die daar spreekt, \'t is Christus Jezus, do
Heer, de Heiland der wereld, die biddende den Almagtigen
toeroept: „Vader de ure is gekomen, verheerlijk uwen Zoon,
opdat ook uw Zoon U verheerlijke;
..... Ik heb U verheer-
lijkt op aarde, ik heb voleindigd het werk dat gij mij gege-
ven hebt om te doen..... verheerlijk mij, met de heerlijkheid
die ik bij U had, van voor de grondlegging der wereld."
Woord! heilig woord van Hom die uit den doode is op-
gestaan, die ten Hemel is opgevaren en is zittende ter
regterhand des troons Gods.
Evangelie! woord des levens, van mond tot mond in het
huisgezin gesproken..... van stad tot stad gepredikt.....
door de schrijfkunst van volk tot volk verspreid.... door
de drukkunst over geheel de aarde, van het westen naar
het oosten, naar het zuiden, naar het noorden gebragt. —
Ja, uw verheven geest gaf sprake aan de lippen, bezielde
het aan God en den Christus gewijde schrift, gaf den druk-
letter de persoonlijkheid van den leerenden en goeddoenden,
en zelfs langs den ijzeren telegraafdraad stroomt somwijlen,
met de snelheid des bliksems, uwe reddende ziel in het
van vertwijfeling opgescheurde hart.
-ocr page 64-
DE NEUTRALITEIT VAN N........ 1870.
Eenige inwoners betwistten elkander een stuk grond.
De twist liep hoog, zij dreigden elkaar en namen de
wapenen op.
De persoonlijke moed, en de kracht der wapenen zou-
den het pleit beslechten.
De buurman wilde er niets mede te doen hebben, hij
bezat zijn stukje grond en was daarmede tevreden — ver-
der leefde hij met beide de partijen in vriendschap, hij
verklaarde derhalve geheel onzijdig te willen en te zullen
blijven, en zelfs bragt hij het zoo verre, dat zijne twistende
vrienden, bij geschrifte, zijne onzijdigheid erkenden en ver-
zekerden die te zullen eerbiedigen, mits hij dan ook van
zijne zijde geen aanleiding gaf aan zijne strikte neutralir
teit
te doen twijfelen.
En hij had gelijk die buurman, want hij stond alléén, en
was dus niet opgewassen tegen de tien maal grootere magt
van elk der twistenden.
Het zou ook eene onverklaarbare dwaasheid zijn, een
kerkmuur met het hoofd te willen omver loopen..... één
tegen tien!___een dwaas die het poogde te doen!
Hij behoefde zich dus niet te wapenen, om daardoor bloed
-ocr page 65-
59
en bezitting nutteloos op het spel te zetten. — Ware ook hij
in den twist betrokken geworden, dan was dat iets anders,
dan zou hij, om den wille zijner eer, zijne druppels aan
den emmer hebben moeten aanbrengen, al was het dan ook
den laatsten — maar nu zij verklaarden hem niet noodig
te hebben, nu kon hij des noods met over elkander gesla-
gen armen den strijd aanzien; — en al ware het dat de strij-
denden een enkelen dag op zijn erf waren gedrongen en
daardoor eenige schade mogten hebben aangerigt, zou deze
naar alle regt en billijkheid moeten worden vergoed door
hem, die het eerst de verzekerde neutraliteit had geschon-
den, en zijn gegeven woord had verbroken.
Wijze buurman! uw gezond verstand heeft u voor veel
rouw en verlies bewaard, — gij waart toch veel te zwak
om met eenige kans, door de kracht uwer wapenen, zoo
het noodig was geworden, uw grond en uwe regten te
doen eerbiedigen, en nu gij u niet wapent, kan men u niet
beschuldigen eene vijandige houding te hebben aangeno-
men, of den indringer, zoo dat al in weerwil der even wei-
willende als stellige verzekeringen had plaats gegrepen,
niet genoegzaam te hebben afgeslagen, wat toch onvermij-
delijk door uwe minderheid het geval zou geworden zijn,
en aan de eene zijde ontegenzeggelijk als vijandschap, en
aan de andere zijde, welligt als bedekt heulen met zijnen
vijand door uw te zwakken wederstand, zou zijn aange-
merkt geworden, waardoor gij de beide vrienden, welligt
op één dag, in twee vijanden zoudt hebben herschapen.
Inderdaad een wijs man, die zonder zijne eer te verzaken,
zijn goed en bloed weet althans tracht te beschermen en
te redden.
En zoo u thans eenig onregt wordt aangedaan, wat bij
het gegeven woord niet denkbaar is, ja, zelfs elke twijfel
daaraan in u zou worden gelaakt, dan zullen uwe regten
-ocr page 66-
60
door de geheelo wereld worden erkend en de bedrieger,
om zijn laaghartig verraad worden veroordeeld, want gij
hebt hem als man van eer behandeld, gij hebt hem op zijn
gegeven woord vertrouwd.
En de wereld heeft nooit opgehouden en zal nooit op-
houden regt te spreken, al gold het ook keizers en koningen,
en heeft bovendien vrij wat krachtiger stem, dan gij in
uw vijandelijk nietig verzet zoudt kunnen uitbrengen,
waardoor ge bovendien het u gunstig oordeel der wereld
zoudt hebben verbeurd. Hij, die als vijand optreedt en de
wapenen gebruikt, moet zich immers de slagen getroosten.
Maar behalve dat, gij leeft met hen in vriendschap, en
is het daarom uw verlangen die goede gezindheid, zoo veel
mogelijk te bestendigen; uw belang vordert dat ook, en
zelfs om allen aanstoot te vermijden, blijft gij aan uwen
arbeid, zorgt gij voor de belangen van uw huisgezin, en
laat de strijdenden strijden.....
Zoo dachten de strijdenden welligt!.....
Maar neen, de vriendschappelijke buurman blijft niet in
zijn huis, en niet aan zijn werk, hij verschijnt tot aan de
tanden toe gewapend, en plaatst zich op den zoom van zijn
erf — hij neemt een dreigende houding aan, hij versterkt zelfs
zijne woning, en met zijn snidergeweer in de hand roept
hij het wee uit over zijne vrienden, die het mogten durven
wagen, in weerwil van hun gegeven woord, een voet op
zijn grond te zetten. — Al staat hij daar ook alléén, hij
zal hen wel teregt zetten, en toonen wat hij wil en wat hij
eischt.
"Wijze buurman!
Is dat uwe neutraliteit?
Is dat het gedrag van een vriend?
Is dat uw vertrouwen op een gegeven woord?
Is dat uwe eerbiediging eener tien maal sterkere magt?
-ocr page 67-
61
Is dat uw bouwen op regtvaardigheid en trouw?
Is dat de wijsheid van den zwakken?
Van den zwakken, die alleen in de regtvaardigheid zijne
kracht moet zoeken
? Die erkennen moet dat eene enkele vij-
andige handeling hem vernietigen kan..... en dat zijne strikte
onzijdigheid alléén, zoowel door welwillendheid als door
wijsheid en goede trouw gekenmerkt, hem in zijne eer en
waardigheid staande kan houden?
Maar gelukkig, de strijdenden dwaalden te verre van hem
af, om hem rekenschap te vragen van zijn even ongepast
wantrouwen als van zijn dreigend magtsbetoon.
-ocr page 68-
EEN VLUGTIGEN BLIK OP EEN MAN
UIT HET VOLK.
Wanneer wij het wagen een enkel woord over een
Nederlandschen staatsman te spreken, dan hebben wij daarbij
alleenlijk op het oog, onze eenvoudige denkbeelden te ont-
vouwen over zijne betrekking tot het volk, over zijn wil-
len, bedoelen en werken, in zijn godsdienstig staatsbur»
gerlijk leven; wij zeggen hier godsdienstig staatsburgerlijk
leven, omdat ons een leven, een menschelijk leven zonder
een God, zoo niet uitsluitend een dierlijk, dan toch
voor het minst als een zeer raadselachtig menschelijk leven
voorkomt.
Het is toch bijna ondenkbaar, dat de staatsman, een man
die voor een deel de leiding van een volk durft op zich
nemen, hetwelk van af de wieg tot aan het graf aan de
hand van zijn God gaat, en daarvan niet te scheiden is,
dat die man, in het besef zijner dure verantwoordelijkheid
als leider en als voorganger, de hand zal hebben geslagen
aan banden, die wel voor een tijd te verloochenen, maar
nimmer te verbreken zijn. Hij zou toch evenzeer het vader-
en het moederschap, die zoo diep ingrijpende betrekking
in het volksleven, kunnen ontkennen, of het goddelijk
-ocr page 69-
63
beginsel van waarheid en regt kunnen verloochenen, maar
daarmede is het waarachtig levensbeginsel, noch voor het
volk, noch van het individu, uitgesproken.
Wij zeiden dan, in zijn godsdienstig staatsburgerlijk
leven, voor zoo verre ons dat in zijne verschillende vormen
en nuantiën onder de oogen kwam, om die uitingen zijns
gemoeds, zoo wel op zich zelven als aan het verledene
vastgeknoopt, in een paar woorden te omschrijven en te
beoordeelen.
Dat dit voornemen niet van stoutheid is vrij te pleiten
gevoelen wij geheel. "Wij kunnen ons toch op niets beroepen,
dan op onze zoogenaamde levenswijsheid, onze eenvoudige
gave van opmerking — en bovendien, wij weten het, om
in te dringen tot de geheime roerselen van het menschelijk
hart, om met eenige gewisheid de beweegredenen teleeren
kennen, die hetzelve tot handelen aanzette, is eene zaak,
die den grooten menschenkenner alléén toekomt; — de be-
roering op de oppervlakte van het water, moge ons doen
gissen wat op den bodem voorvalt, met volkomene zeker-
heid zullen wij dienaangaande wel nooit worden toegerust.
Dat het ons derhalve niet gegeven is tot de reine, blanke
waarheid, die ééuwig en alléén de waarachtige wijsheid is,
door te dringen, erkennen wij evenzeer, als dat het on-
schuldigste geweten, alleen geroepen kan zijn, het onschatbaar
beginsel van waarheid, deugd en regt, dat in ieder hart
verborgen ligt en in ieder feit verborgen kan liggen, te
ontdekken, te waardeeren en te beoordeelen. — Dat diep
genoeg weet in te dringen in de driften en hartstochten van
het individu, hetwelk, zoo wel zijne eigene stoffelijke en
zedelijke belangen najaagt als die van het algemeen, die
hij zich verpligt rekende te moeten najagen, indien hij zich
niet aan de miskenning zijner hooge roeping wilde schuldig
maken; ons daarvoor bekwaam te achten, wij zullen de
-ocr page 70-
64
de eersten zijn, daarop een ontkennend antwoord te geven,
maar daarom deinzen wij voor ons voornemen niet terug,
om slechts een enkelen blik op dat leven te slaan, en dien
aan helderder oordeel te onderwerpen.
Er zijn zoo wel geheele volken als individuen, waarvan
het waarachtig door den Schepper ingeschapen hooger leven
geheel schijnt weggezonken, of althans schijnt te slapen —
men leeft, maar waarom, waartoe, en waarvoor, die vraag
komt naauwelijks op de lippen; men leeft, om dat leven
te genieten in al zijne lusten en schakeringen naar den
drang hunner driften en hartstochten; — het geestesleven,
het innerlijk menschenleven, door zijnen goddelijken aard ge-
adeld, is verloren gegaan, en het dierlijk leven is zoo van
lieverlede, in zijne bandeloosheid, al meer en meer tot de
hoogste ontwikkeling gekomen; wel komt het op den bodem
der ziel nog sluimerend bewustzijn van het kindschap
Gods, aanhoudend in strijd met het kwade, maar de ze-
dehjke kracht is te gering om te beletten dat het hoogere
leven, onder het schuim der ijdelheid, niet nu en dan ge-
heel en al bedolven wordt.
Maar hoezeer ook van het leven in zijn God vervallen,
is toch de kiem van hetzelve blijven voortsluimeren, maar
de organen zijn verlamd, het beter gevoel heeft zich ge-
bogen voor de erkenning van de zwakheid van den wil —
men beproeft het om op te staan, maar om in zijn onver-
mogen , weer even spoedig terug te vallen, — en ten speelbal
van den luim, van den zwijmelgeest des tijds, woelt en
wroet het in zijne onbeduidendheid voort, zich steeds
vleijende en zijne zwakheden voedende met de deugden van
zijn voorgeslacht, die hij, als ter bespotting van zich zelf,
bijna dagelijks op de lippen neemt en als zijne eerekroon
zoo hoog mogelijk verheft.
In zulke oogenblikken van zedelijke vernietiging, treden
-ocr page 71-
65
onder de volken niet zelden persoonlijkheden op met
evenveel wilskracht als geest begaafd; persoonlijkheden,
waartegen het volk als tegen ecne godheid op ziet, en in zijne
slaafsche onbeduidendheid nederbuigt — persoonlijkheden,
die zich geroepen gevoelen het verloren leven, als uit den
dood terug te roepen, en verzekerd als ze zijn van de
waarheid en deugdelijkheid hunner beginselen, zijn zij zoo
wel de afgoden van zich zelf als die des volks, en eindelijk
de martelaren van hun idee fixe en van hun onbuigbaren wil.
Deze persoonlijkheden, deze loven scheppende krachten
doen zich in twee rigtingen kennen, de eene die zich sterk
gevoelen in de kracht des Almagtigen, en omgord met
die heilige kracht, als het ware, van dag tot dag zich op-
lossen in het leven des volks, om daardoor het eenig degelijk
beginsel van levenswijsheid, van zedelijkheid en deugd
onder hetzelve uit te strooijen, om het te redden van den
schandelijksten dood, den dood der eerloosheid en der zede-
loosheid.
En de tweede, die waant in zijne persoonlijkheid de ziel
des volks te hebben gevonden, die in zijne algenoegzaam-
heid den almagtigen bestuurder, den God des volks, van
het volk afscheidt en zich zelf daarvoor in de plaats
stelt, de man die, door de kracht van zijn ijzeren wil,
de knieën voor hem doet buigen als voor hun Heer, hun
God, hun redder.
De eerste is die groote persoonlijkheid aan de hand en
door de kracht Gods — de tweede is de groote persoonlijk-
heid, het scheppend genie, de God des volks, buiten God.
Zie, daar staat hij, de man van de kracht en den wil,
de God des volks — daar staat hij als aan den grond ge-
nageld , wat strakke blik en wat ernstig gelaat — zijn mond
is gesloten, geen woord gaat er over zijne lippen — schijnbaar
staart hij daar gindsch pp dien plek op den grond, maar in
5
-ocr page 72-
66
werkelijkheid ziet hij daar niets; hjj zoekt daar ook niets —
op een enkele gedachte na is de geheele wereld voor hem
weggezonken..... zoo zeer als hij overtuigd is dat het
staatkundig, het staatsburgerlijk leven des volks en de
kracht zijner instellingen, ten eenemale is verloren gegaan,
zoo zeer gevoelt hij zich geroepen, hetzelve van uit dien
staat van verdooving weder op te wekken en tot het leven
terug te brengen — met die enkele gedachte staat hij daar,
maar die gedachte heeft zijn stoffelijk wezen dan ook geheel
tot zwijgen gebragt, en beheerscht zijn geest geheel en
volkomen.
In het diep gevoel zijner dure pligten, die op hem als
mensch en als burger rusten, is hij daar met zaken en
personen bezig, die hij tracht te doorzien en te doorgronden,
te wegen en te meten — ze staan daar voor hem, als le-
vende wezens — ze vleijen hem — ze bewonderen hem —
ze vloeken hem — maar hij laat niet af — de strijd is
hem een heiligen strijd, zijn pligt gebiedt het, het alge-
meen belang vordert het, en de nood is hoog geklommen —
hij gevoelt al de kracht van den kanker, die aan het stoffelijke
en politieke leven des volks knaagt — de redding wordt
pligt, hij acht zich de geroepene om voor anderen te
denken, voor anderen te scheppen, voor anderen te leven —
voor anderen, zoo noodig, te sterven..... Zijne rijpe le-
venservaring, zijn staal geheugen van al de dwalingen,
waarin het volk, door eene slaafsche eerbiediging van ge-
ijkte toestanden, vervallen is, is de trouwe geschiedenis
die hij raadpleegt, en wier wijze lessen hij, in zijn onbe-
driegelijken geest, reeds tot eene hypothese, ja zelfs
tot het wezen zijner nieuwe schepping heeft verwerkt —•
waarvoor zou hij tot vroeger opklimmen, de wijsheid van
het heden doet immers al de wijsheid van het verledene te
niet, en aan een hooger bestuur kent hij, in de tegenwoordige
-ocr page 73-
67
verlichte maatschappij, geen plaats meer toe, — hij zal het
nieuwe licht en daarmede het nieuwe leven \'t volk instorten,
waardoor het dan ook de waarheid zijner stellingen en de deug-
delijkheid zijner beginselen onvoorwaardelijk erkennen zal —
stellingen en beginselen voor wier getrouwe toepassing, naar
zijne onwankelbare overtuiging, in hem de sleutel wordt
gevonden, om hetzelve te redden van zijn maatschappelijken
en politieken dood.
Hij, de ziener, hij telt de dagen en meet de afstanden
die tusschen hem en de wedergeboorte des volks liggen —
aan zijne hand zal hij het leiden op den eenigen weg van
waarachtig levensgeluk; hij zal het brengen van ontwikkeling
tot ontwikkeling — van vrijheid tot vrijheid — hij zal het
behoeden voor afdwalen, voor misbruik, voor ijdelheid —hij
zal het beheerschen door de onbuigbare kracht van zijnen wil!
Zie, daar staat hij, het hoofd, de gedachte, de geest,
het zieleleven des volks; grijpt hem niet aan, want gij
zoudt in het bloed, dat hij door zijn ingehouden adem
tot aan de grens van stilstaan heeft gebragt, een schok te
weeg brengen, die hem de borst schokken en de hersenen
schudden zou. Neen, grijpt hem niet aan, het is het treu-
rende hart des volks, dat zijne waardigheid en zijne verlo-
rene deugd beweent, en zich vaardig maakt uit dien poel
van jammer weer op te staan — als het visioen voorbij
is zal hij diep, eindeloos diep ademhalen, en de ondrage-
lijke spanning van borst en longen al huiverend trachten
af te schudden — en met de geboorte van zijne nieuwe schep,
ping op de lippen, zal het bloed weer zijn gewonen loop
hernemen, want zjjn geest heeft gevonden wat zijn wil
heeft gezocht — de duisternis is licht geworden. Zie, de
eenige redder, treedt met het eenig redmiddel als Dictator
de wereld weer binnen.....
Daar staat hij, de schepper van het idéé, dat hij reeds
-ocr page 74-
68
\'t leven gaf\' on do noodigo vormen geven zal, en dat het
volk als eene herlevende kracht doortrekken en bezielen
moet; het is de vrijheid, losgemaakt van al de banden
die het volk tot heden weerhielden, haar ten volle te ge-
nieten — ofschoon het hem opoffering kost zich geheel van
die banden los te scheuren. Elk woord en elke daad van
hem zal getuigen dat uit haar alléén, uit dat idéé alleen
de bron des nieuwen levens ontspringt; dat hij het is die
zoowel het oude weet af te breken als het nieuwe weet
voort te brengen. In die hervorming, hij is er zeker van,
zal en moet de kiem van het nieuwe volksleven liggen, die
het uit zijn verouderden toestand opbeuren, verlichten, be-
schaven en zijner waardig verheffen zal — het zijn immers
die eenig gangbare beginselen, die de volksdeugden zullen
aankweeken, die het tot eene waardige en gelukkige
natie maken zullen — hij vraagt slechts de eerbiediging
van deze nieuwe scheppende kracht.
En het volk eerbiedigt en bewondert die kracht; elke
twijfel aan de waarheid en der deugdelijkheid was eene
majesteitschennis aan het groote beginsel der vrijheid ge-
pleegd. Ten derdemale intusschen vertoonde zich dien
twijfel, bij den val van het Ministerie, maar \'t was immers
louter dwaasheid en laatdunkenheid,..... en ten derde male
boog het volk het hoofd weer ter neder, en kromde het de
knieën voor die eerwaardige gestalte, die steeds gesproken
had „daar zij licht" en daar was licht — en in de zekere
overtuiging in dat nieuwe licht, aan het herboren volk,
vrede en rust te hebben aangebragt, sloot die opgestane
grootheid, als een martelaar voor het heil des volks, het
matte oog en den diep vermoeiden mond.
Thorbecke, de aangebedene grootheid, de wetgever, de
God van het liberale Nederland, is als martelaar voor dat
beginsel gestorven.
                                 \\
-ocr page 75-
69
Al het goede dat hij ten beste des volks heeft gesticht;
zijn helder hoofd, zijne goede trouw, zijn ijzeren wil, alles
dringt ons hem als eene menschehjke grootheid te erken-
nen, zonder dezelve daarom te kunnea eerbiedigen en be-
wonderen.
Een leven, eene wetgeving zonder den geest Gods,
zonder den onschatbaren invloed der godsdienst, waaraan
het zedelijk bewustzijn al zijne deugd en kracht ontleent,
is een leven, is eene wetgeving die alle waarachtige groot-
heid en waarde mist, en noch het volk, noch het individu
betaamt, en hen kan redden van het verderf.
Maar bovendien, om een enkel woord over zijn regeerend
leven te spreken, is het ons niet mogelijk in de voorge-
nomene slooping van het cultuur- en consignatiestelsel, die
beide magtige hef boomen van handel en scheepvaart, eenigen
grond voor de welvaart van Indië en Nederland te zien —
en evenmin in de invoering der agrarische wetten, die den
Javaan zoo weinig bevoordeelen, en den vreemdeling zoo
veel invloed te meer verschaffen zullen — noch in den
afstand van een \\an Neerlands bezittingen, de kust van
Guinea, waarbij tevens vrijmagtig beschikt is over per-
sonen en eigendommen alsof het slaven en slavengoederen
waren — noch met den invloed der vertegenwoordiging op
het bestuur onzer koloniën, die al meer en meer de kracht
van \'s Konings oppermagt verlamt — waardoor het prestige,
zoowel ten aanzien der militaire magt als der ambtenaren
en der administratie, is verloren gegaan.
Noch met de gemeentewet, die de stedelijke besturen als
onder curateelen stelt, noch met de wet op de geneeskunde,
die vol gebreken en leemten is, noch met de herhaalde op-
heffing van de departementen van eeredienst — noch met
de scheiding van Kerk en Staat — de scheiding van God
en de School — de scheiding van God en het zoo heilig
-ocr page 76-
70
beginsel der volksopvoeding — dat gruwelijk miskende be-
ginsel in 1857, hetwelk op de scheiding van God en het
volk uitloopt, — noch met de wet op de afschaffing van
de doodstraf, dat zoo onmiskenbaar verleende privilegie aan
de misdaad — noch met de wet op de besmettelijke ziek-
ten, die naast de verloochening van alle Godsbestuur, slechts
van kinderachtigen angst en bezorgdheid getuigt — noch
met den onvoldoenden toestand van leger, marine en de-
fensie, waardoor de burger in volkomene onzekerheid en
zorg verkeert — en wat niet al meer, waaraan de treu-
rige toestand van Volk en Staat, te midden van zooveel
stoffelijke welvaart, door stoom- en spoorwezen aangebragt,
is toe te schrijven.
Ja, wij schroomen niet er bij te voegen, dat de groote
Thorbecke, in de volheid van zijn materialistisch staatsbe»
stuur, niets anders heeft gedaan om den democratischen,
den socialistischen, den ongebonden, den wuften geest van
1848 te breidelen, dan aan de liberale beginselen een
juister leven en meer bepaalde vormen te geven, hoewel
ze nimmer het volk, noch de regeering, noch het individu
hebben kunnen opheffen uit hunne staatkundige verlamming,
omdat in die beginselen zelven onzekerheid en ongebonden-
heid ten troon zit, en in dezen vrijheidsgeest de aangebe-
dene grootheid van den man des tijds, bij uitnemendheid,
gelegen was.
De toekomst ligt voor ons, en zij zal het uitwijzen, zoo
dat nog noodig mogt zijn, of de eerlijke, regtschapene
Thorbecke, in waarheid, voor het volk eene godheid is
geweest zooals het liberalisme verzekert.
-ocr page 77-
/
MIJMERINGEN.
ZES PORTRETTEN.
Robespierre, Marat, Dan ton, Desmoulins, Hcberl, Chau-
mette.
Zes moordenaars van de vrijheid, van regt en wet, van
godsdienst, zedelijkheid en deugd; van volkseer, volksroem,
volkswelvaart.
Zes ijveraars des volks voor de vrijheid,
voor de guillotine.
Zes beulen des volk* door de vrijheid,
door de guillotine.
Zes ellendigen des volks onder den vloek,
onder de bijl der guillotine.
Zes bloedbrakende bloedzuigers, de vrucht dier vrijheid,
de vrucht dier guillotine.
Zes portretten voor de bewonderaars van de jaren
1789—1793.
GELOOP, HOOP EN LIEFDE.
Drie waarborgen voor de zedelijke welvaart des volks —
voor zijn waardigheid en levensgeluk.
-ocr page 78-
72
Geloof, hoop en liefde! gij die den geest beschaaft, de
ziel veredelt en het hart met liefde vervult.
Uit het geloof straalt uw wezen, uit de hoop stroomt uwe
ontwikkeling, en uit de liefde vloeit de kracht van uw leven.
Uw reine geest is het weldadig beginsel in de zedelijke
opvoeding des kinds — uwe bezieling is de gehechtheid van
de tecdore maagd en den rijpenden jongeling aan het edele,
schoone en goede — uw leven is de warme liefde en trouw, die
in het hart van man en vrouw eene woning mogt vinden.
Geloof, hoop en liefde! die ook aan den Staat zijne on-
ontbeerlijke zedelijke magt verleent — die waarheid en regt,
de roem en de eer dos volks, met ceno geheiligde kracht
bezielt — die den burger de ware vrijheid, de ware groot-
heid verzekert.
Die de geboorte als eene weldaad des Scheppers waar-
deert — die het leven als een zegen Gods erkent — die
den dood als een overgaan in het huis des Vaders, aan de
vriendelijke hand van zijnen Ééngeborenen beschouwt.
Geloof, hoop en liefde! Mogt gij de haven zijn, waarin
het Nedcrlandsche volk, ook in storm en onweder, steeds
zijne redding zoekt en zijne bescherming verwacht!
DE STOOMKRACHT.
De  schepping van den stoom.
De  bezieling van het stof.
De  ontzieling van den geest.
De  vernietiging van \'t individu.
-ocr page 79-
73
DE STOOMFABRIEKARBEIDER.
Arm aan geest, arm aan goed
Slaaf der vrijheid,
Vliegrad van den stoom,
Lijfeigene der machine,
Javaan op Hollandsch grond,
Ontzenuwd en ontzield.
Javaan van Nederland,
In H stelsel van cultuur,
Van zijns meesters goud en goed.
Javaan van \'t moederland,
Gekromd en neergebogen,
In den damp van rook en smook
Van het Westersch Stoomkrachts vuur,
Voor in H Oosten \'t scheppend licht,
Het godhjk licht der zon,
En \'t leven der natuur.
KINDER STOOMFABRIEKARBEID.
{Indirecte kindermoord.)
Zijn fabriekleven ?
Beroofd van levenslicht en levenslucht.
Zijn hoofd en hart?
Verdoofd van geest, zedelijk dood.
Zijne kinderlijke blijdschap?
Gedreun en gesteun der machine.
Zijne vrijheid?
Opsluiting tusschen sidderende muren.
-ocr page 80-
74
Zijne stoffelijke en zedelijke opvoeding?
Eene onmogelijkheid van alle opvoeding en
opleiding tot deugd en godsvrucht.
Zijne godsdienst?
Onwetendheid, ongebondenheid, vernietiging
van alle geloof aan de wijsheid, regtvaar-
digheid en liefde van God.
Zijn begrip van menschelijkheid en deugd?
Eigenbelang en hebzucht, verblind voor het
waarachtig schoone en goede. Aanbidding
van de stof.
•ZOU \'T WAAK ZIJN?....
De afstemming, de verwerping van het gezantschap bij
Z. II. den Paus, en de verkoop of de overdragt van de
kust van Guinea aan Engeland, kunnen welligt eens den
grondslag uitmaken tot de vernietiging van den Nederlandschen
Staat.
Het is zoo, de Paus is in vollen vrede, door de kracht
van het militair geweld
van al zijne staten beroofd, en deze
roof, is ten aanschouwe van geheel Europa, door den roover
met pracht en praal in bezit genomen.
Aan dien roof, dien moord, die inbezitneming heeft het
liberalisme, door de vervallenverklaring van die missie,
zijne goedkeuring, zijne sanctie verleend, en daarmede even-
zeer den Nederlandschen Staat, als eene welgevallige prooi
voor de voeten van het magtige Duitsche Keizerrijk ge-
worpen.
En met de goedkeuring van den verkoop of de overdragt
-ocr page 81-
75
van de kust van Guinea aan Engeland, tegen den wil der
bevolking,
heeft hetzelve andermaal zijn zegel gehecht aan
eene willekeurige vervreemding van wettig bestaande reg-
ten, en heeft het daarmede, ten tweede male, voor geheel
Europa de verklaring afgelegd, dat het \'t regt van den
sterksten erkent, en het volk verpligt acht dat regt te
eerbiedigen.
Tot zulke daden is alleen de geest des tijds, de voort-
levende geest van 1848, in staat.
-ocr page 82-
EENE LES IN DE NATUURKUNDE.
Tn onze kinderlijke fantasiën hebben wij het wel eens
gewaagd, om een denkbeeld te vormen van de onbeperkte
kracht der Almagt, maar telkens zonken wij bij de erken-
ning onzer nietigheid in ons onvermogen terug.
De enkele woorden „daar zij licht" en daar was licht,
waren daarvoor reeds genoeg — maar dan ook „daar zijn
werelden, en daar waren werelden, daar zjj eene aarde,
en daar was eene aarde — daar zij een man en eene vrouw,
en daar was een menschenpaar — ziet, van zulk eene
magt hadden en hebben wij ook thans nog geen het minste
begrip, — dat is eene kracht die wij slechts erkennen dat
zij in den eersten morgenstond der wording van al het ont-
stane bestond, dat zij bestaat en onvermijdelijk moet be-
staan, ook na de hevige schokken en beroeringen, die de
werking der natuur ons zoo dikwijls te aanschouwen ge-
ven — en het is dan ook die onverklaarbare almagt, waar-
aan wij den naam van God toekennen, den God des Heelal\'s,
den eeuwigen almagtigen geest, die al wat bestaat in het
leven riep, beheerscht en bestuurt.
Niet wetende en niet kunnende weten hoe de aarde die
wij bewonen ontstaan is, hielden wij ons vast, waaraan
-ocr page 83-
77
ook millioenen onwetenden en millioenen wijzen en eenvou-
digen, vóór en met ons zich hebben vast gehouden, aan het
geheiligd scheppingsverhaal, hetwelk daar op de eerste
bladzijde van onzen Bijbel in onnavolgbaren eenvoud ge-
schreven staat.
Wordt die schepping daar in eene tijdruimte van zes
dagen bepaald, het was ons hetzelfde, of het een jaar
eene maand of een dag heeft geduurd, de schepping
moest hebben plaats gehad, en alleen de Almagt, eene
alvermogende kracht, onverschillig welke gedaante wij aan
dien almagtigen geest geven willen, kon de Schepper zijn.
Zoo dachten en geloofden wij, maar de natuurkundige
les heeft ons dat anders geleerd; ook hierover schijnt het
nieuwe licht maar al te zeker te zijn opgegaan; zoowel in
den oppermagtigen wil, als in zijne wijze bedoeling in de
schepping der dingen, inzonderheid in de schepping van den
mensch, moet de wetenschap hebben opgehelderd, wat nog nooit
opgehelderd is geworden, en ook wel nooit, naar onze be-
scheidene meening, zal worden opgehelderd, in weerwil
van het professorale magtwoord „waar de wetenschap zoo
spreekt, daar kan redelijkerwijze geen sprake van geloof
meer zijn in het u bekende scheppingsverhaal."
Beschamend sloegen de onwetenden de oogen neder, want
het kon immers niet anders, thans moest de waarheid
in den vollen middaggloed aan den wetenschappelijken he-
mel staan; waren er vele kinderen in ons midden, wij en
een groot aantal met ons waren dan toch reeds lang de
kinderschoenen ontwassen en niet meer met een sprookje
tevreden te stellen; men zou ons thans wel niet anders dan
de reine waarheid uit het edelst kristal schenken.
Wat hadden wij en onze vrouwen, niet zelden met
onze kinderen aan de knieën, gedweept,• met dat eenvou-
dig scheppingsverhaal, alsof het waarlijk, in zijn eenvoud,
-ocr page 84-
78
het zegel der goddelijke ingeving in zich omdroeg — in
onze goedhartige onnoozelheid wisten wij nog niet, dat de
wetenschap zulke reuzenschreden, ook op het terrein van
het onverklaarbare, had gedaan, zoodat het eenvoudig ge-
loof, nog maar alleen zooals wij dat van den predikstoel
hebben gehoord, in het brein „van het gepeupel en dom
gemeen" te huis behoort.
Het is dan zoo — het raadsel ia opgelost, er is een
andere geest opgestaan, die, zooals wij reeds vernomen
hebben, met even onwederlegbare bewijzen van waarheid,
als van volkomene overtuiging, ons de wording der wereld
en inzonderheid de schepping van den mensch verklaart en
te aanschouwen geeft — een geest, die licht en schittert in
den zoo lang geheerscht hebbenden nacht van dwaling en
onwetendheid; reeds werd hij ons genoemd, die edele geest,
die nieuwe openbaring in de wording van den mensch.
Gij, gij zijt dien geest, groote Darwin! die u zoo lief-
derijk nederbuigt tot die onnoozele geloovigen, die kinderen
in de wetenschap, en hen uit hun droomen en slapen wakker
schudt en doet ademen in het nieuwe licht, dat gij over
de wereld hebt doen opgaan! Ja, wij bewonderen u, die
door de nevelen van circa 60, misschien volgens uw zoo
onbetwistbaar weten, wel door 100of 500 of 1000 eeuwen
henen ziet, en ons den vorm en den geest der apen
doet kennen, waaraan gij uwe wording te danken hebt.
Ja, in onze kinderlijke eenvoudigheid staren wij in deze
zoo merkwaardige oogenblikken, met zekere voorliefde op
den gorilla aap, omdat uit zijn zoo zacht en vriendelijk
oog een zee van licht straalt, dat alleen vermogend genoeg
kan zijn geweest om uwen geest te bezielen, en de dwaas-
heid eener goddelijke schepping te erkennen! — Welligt
nog enkele oogenblikken, dan knielen ook wij, naast den
ongeloovigen jeugdigen Leeraar neder, om u te danken en
-ocr page 85-
79
te aanbidden.\' Gij, die de wereld in het onbedriegehjk licht
uwer nieuwe wetenschap tooit, zoudt gij ook in ons geene
bewonderaars vinden? En dat in een tijd, die alles wat
nieuw is bewierookt en als eene ongehoorde grootheid
verheft; in een tijd die den mensch tot eene godheid ver-
klaart en de godheden van hunne majesteit berooft! Maar
luisteren wij..... de les begint.
Het zal niet noodig zijn te gewagen van de groote voor-
uitgang op elk gebied van wetenschap, en inzonderheid die
der natuur — in waarheid ook dienaangaande is onze eeuw
een eeuw van wonderen, van ongekend licht — wat vroe-
ger voor het menschelijk oog was verborgen en met den
sluijer der goddelijke almagt was bedekt, ligt thans naakt
en bloot voor hetzelve open — wat vroeger waarheid scheen
te zijn, blijkt nu maar al te zeer dat het tot het rijk der
fabelen behoort, ik bedoel voor dit oogenblik het bij u
bekende scheppingssysteem, den mensch naar Gods beeld,
onsterfelijk geschapen.
Volgt mij met uwe aandacht — de sublieme geest van
den edelen Darwin heeft over het scheppingsverhaal den
staf gebroken, en ons doen zien, dat wij niet aan eene
bepaalde schepping, maar aan de eenheid der materie in
haar ontwikkelingsproces gedurende een rei van eeuwen,
de wording van het dier en den mensch te danken hebben
— dat hetzelfde stofje, in zijne natuurlijke ontwikkeling
in den loop dier eeuwen, de schepper van beiden is ge-
weest, waardoor de mensch van een kikvorsch, van een
hond, van een aap kan afstammen, enz., enz.
Wij verheugen ons in dezen kring, aan de beoefening der
wetenschappen gewijd, de drager van deze nieuwe schepping
van den grooten Darwin te mogen zijn, hoewel hij nog niet
heeft uitgemaakt wie het laatste scheppend wezen is ge-
weest, dat welligt na eene toenemende ontwikkeling van
-ocr page 86-
80
meer dan honderdduizend jaren, don volmaakten mensch
heeft voortgebragt; het is dan ook nog niet met juistheid
aan te wijzen of de gorilla aap werkelijk zijn voorganger is
geweest, hoewel deze, zoo als gij zien kunt, hem het meest
nabij komt.....
Wat doet gij daar ? Ongeloovigen! durft gij de schouders
ophalen, en een schaduw werpen op het schitterend licht,
dat daar over dien aap der apen, is opgegaan, die voor
6000 jaren reeds was wat hij thans is, zooals ook de
mensch toen reeds was zoo als gij hem heden ziet! Och, wij
bidden u,, verstoort de heilige waarheid niet, want het is
niet aan te nemen, dat zoo vele mannen en vaders zouden
worden uitgenoodigd, gedurende twee uren hun tijd te
verbeuzelen tot het hooron van sprookjes en ongenjmd-
heden — en bovendien , gij weet het, de waarheid is heilig,
want de waarheid alléén is wijsheid. Ja, de waarheid alléén,
is wijsheid, niets meer en niets anders.
Van die waarheid is ook de professor vervuld, en om dit
onderwijs op te helderen, het gesprokene waarschijnlijk
te maken en ingang te doen vinden, daarom prijkte onder
andere afteekeningen, rondom den spreker, kolossale af-
beeldingen van de nog ongeboren vrucht van een mensch,
een hond, een hoen en een schildpad, en dat alles in
tegenwoordigheid van een groot aantal kinderen van 13—16
jaren.
Die afbeeldingen moesten dienen om de gelijkvormigheid
dier nog ongeboren schepselen te doen zien, en te doen
erkennen, waardoor de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid
eener dierlijke afstamming, de verdere ontwikkeling tot een
volkomen mensch, door hem het best scheen te kunnen
worden aangetoond.
Wij waren het niet alléén, die in het gevoel onzer dure
pligten, in de verstandelijke en zedelijke opleiding en vorming
-ocr page 87-
81
onzer kindoren, bij zulk eono voor hen ontijdige verklaring,
met smart werden vervuld, en hoofdschuddend de schouders
ophaalden over zulk eene professorale les in de natuurwe-
tenschap, en dat nog wel in het bijzijn van .kinderen!
Kinderen van 13—16 jaren.
Die gelijkvormigheid in de ongeboren vrucht van een
rnensch, van een hond, van een hoen en van een schildpad,
moest, zoo als wij reeds zeiden, de gegrondheid van het
stelsel van den genialen Darwin aantoonen en bevestigen;
aantoonen en bevestigen, want wij herhalen het, dat het
niet denkbaar is dat men mannen en vaders, bijna twee
uren zal laten verbeuzelen met het aanhooren van allerlei
dwaze utopiën en hersenschimmen, en bovendien het voor
alle indrukken zoo ontvangbare gemoed onzer kinderen met
eene eenvoudige hypothese heeft willen opvullen en bederven,
zonder zich met een enkel woord om de onomstootelijke
waarheid te bekommeren, dat, in weerwil dezer schijnbare
gelijkvormigheid,
nog heden ten dage, zoo als sedert eeuwen,
geen wangedrocht, maar telkens een volkomen mensch, een
volkomen hond, een volkomen hoen en een volkomen schild-
pad ter wereld komt — geen misvormd of tweeslachtig wezen,
maar een volmaakt schepsel, naar zijn naam en naar zijn
geslacht — terwijl de jeugdige redenaar al verder, om toch
het hart der argelooze kinderen voor deze zaak te winnen,
besloot met de door niets geregtvaardigde professorale vraag.
„Wie zou nu het geloof nog boven de wetenschap durven
stellen?"
Wetenschap!
Men moet geen hooge eischen aan waarachtige wetenschap
stellen, en evenmin een hoogen dunk hebben van het
peil der wetenschappelijke ontwikkeling zijner hoorders, om
zulke armzalige argumenten, om zulke hersenschimmen als
wetenschap te doen doorgaan.
6
-ocr page 88-
82
Zegt ons, in uwe ontwikkelingstheorie, is de man uit de
vrouw of de vrouw uit den man geboren of ontstaan ? "Wie
was de eerste in dien eeuwen langen stroom der ontwikkeling,
die in een ijdele luim is ontstaan, en die gij ons als waar-
heid wilt opdringen — wanneer heeft die vorming plaats
gehad, en wat is er van de gedrochten geworden die de
volmaaktheid zijn vooraf gegaan? Noemt gij uw stelsel
wetenschap, wij noemen het onzin.
Zegt ons, is de haan uit de kip, of de kip uit den haan
of beiden uit het ei geboren? Maar van waar was dan het
ei, of hebben ook de eieren weer eieren voortgebragt?
Zegt ons, is de vlinder uit de rups, of de rups uit den
vlinder ontstaan? Maar wie was dan de eerste en waaraan
had deze zijne wording te danken?.... Och, zegt het ons
zoo gij kunt!---- Maar gij kunt het niet, en gij weet het
ook niet, zelfs niet bij benadering.
Het kost niet veel moeite om met een enkel professo»
raal magtwoord, het geloof aan het gewijde scheppingsver-
haal , aan het wonder, aan het groote wonder der schepping
te ontzeggen, maar nog veel minder kost het, om de on-
beduidendheid van het ontwikkelingssysteem, de hersenschim
van Darwin te betoogen, en toch noemt gij dat in uwe
natuurkunde, wetenschap..... en verlaagt gij het heilig
weten tot het mystieke raadsel, tot een uit de lucht ge-
grepen denkbeeld, en dat nog wel in tegenwoordigheid
onzer jeugdige, slechts naar waarheid, naar reine waarheid
vragende kinderen.
Wetenschap, armzalige wetenschap! die zich zelve tot een
nul reduceert.
Wanklanken, misgrepen zijn het in het aan hoogerleven
behoefte hebbend hart, en niet het minst in de zoo diep
gevoelende kinderlijke ziel, dat heiligdom van godsdienst en
zedelijkheid, van eerbied en liefde voor waarheid en regt.
-ocr page 89-
83
Wanklanken, misgrepen in het door ervaring, door levens-
wijsheid gelouterd mannelijk gemoed, dat de godsdienst als
de groote kracht, als het magtigste middel beschouwd, voor het
zedelijk leven des volks, — het palladium zijner waardigheid,
zijner welvaart en zijner magt, en daarom de gewijde schrift,
al ware het met al hare leemten en gebreken, door het
volk, voor het volk ongeschonden wenscht bewaard en ge-
eerbiedigd te zien.
Wanklanken, misgrepen in de eeuwige onveranderlijke
wetten der natuur, in de schepping, in de wording der
wereld haar ingeplant en ingeweven; wanklanken, mis-
grepen
in het heilig bewustzijn het levenslicht te hebben
ontvangen van Hem, die was en is en ook wezen zal, van
eeuwigheid tot eeuwigheid, de Schepper, de Bestuurder en
de Onderhouder van alles wat bestaat.
Wanklanken en misgrepen aan den sloopenden geest des
tijds gehuwd, om door de uiteenzetting van een hersenschim,
zoowel het geloof als den eerbied voor de sedert zoo vele
eeuwen bewonderde en geëerbiedigde Heilige Schrift te on-
dermijnen, en van zijne waarde te berooven.
Natuurkunde, onschatbare wetenschap! die ons zoo menig-
maal van uit het stof dezer aarde opvoert tot het aanbiddelijk
"Wezen, van den Schepper, den Gever alles goeds! Ook gij
moest gebruikt en misbruikt worden, omdat, wat ons heilig
en dierbaar is, met de smet der legende te bezoedelen, en
ten koste der eerlijkheid van vaders en moeders in de getrouwe
mededeeling der geschiedenis in het hart der kinderen in te
planten!
Maar reeds meer dan genoeg om zulk natuuronderwijs,
als onnut, en verderfelijk te brandmerken.
-ocr page 90-
REGEERINQSVORMEN.
Zoo er in regeeringsvormen klassen bestaan, dan is de
republikeinsche de laagste, omdat hij, bij zijn optreden,
door het socialisme en het communisme met zekere in het
oogloopende bourgeoisie wordt ingeleid, waardoor, met niet
minder hoffelijkheid, de geestelijke aan de stoffelijke kracht,
het hoogere aan het lagere onderworpen wordt verklaard,
waarom aan hem dan ook het denkbeeld aan de ruwe
kracht van het materialisme, onafscheidelijk is verbonden.
De eenhoofdige regeering, de zoogenaamde absolute al-
leenheerschappij, door een raad van de wijzen des volks
voorgelicht, geleid en gesteund, waarin zoowel de hoogste
geestelijke als de meest ontwikkelde stoffelijke elementen
zijn opgenomen, behoort dan tot de hoogste klasse.
In de kracht der éénheid wortelt bij uitnemendheid het
vertrouwen, de vrede en de waardigheid des volks.
Zij is het beeld, de nabootsing der hoogste, der volmaak\'
ste
regeering — maar zij, zij plaatst zich op den troon,
met de openlijke belijdenis harer feilbaarheid, aanschouwe-
lijk in den raad der wijzen neergelegd.
-ocr page 91-
85
Zoo min het mogelijk is dat de kindermoordster een vlok
kan werpen op het in God geheiligd moederschap, zoo min
achten wij het mogelijk dat de op Frankrijks bodem gevalle
moordenaar van godsdienst, zedelijkheid en deugd, een
vlek kan werpen op het in naam des Almagtigen regeerend
keizerschap.
De constitutioneele regeeringsvorm, de constitutioneele
monarchie van 1848 is dat middending, noch visch noch
vleesch; noch water noch wijn, een volksdrank, uit beide
zaamgesteld, en beleefdheidshalvc met wat „essence roiale"
vermengd, waardoor de verschillende politieke partijen,
door hunne leiders daartoe opgezweept, elkander aanhoudend
bekampen en de regoering betwisten — en hoewel voorde
uitersten bewaard, omdat hij zich aan het algemeen stem-
regt, wat eigenlijk de grondslag eener volksconstitutie uit-
maakt, niet wagen durft, is hij daarom niet te minder
van de tijdelijk bovendrijvende partij geheel afhankelijk;
afhankelijk van hare luimen en hartstochten, en, door de
aanhoudende omwentelingen in het bestuur, aan eindelooze,
niet zelden kleingeestige hervormingen en omkeeringen van
zaken en toestanden onderworpen, waardoor alle stabiliteit
en daarmede alle waardigheid, alle vertrouwen en alle vrede
en rust verloren gaat — waarvan schimp en smaad, afmatting,
onverschilligheid en verwarring de kostelijke vruchten zijn.
Het constitutioneele koningschap van het beruchte jaar
1848 mist dan ook evenzeer alle waardigheid als kracht.
Tot staving van ons gevoelen hebben wij toch niets meer
te noemen, dan do als bij beurtzang herhaalde vestiging
en ivederopheffing van de beide departementen van eere-
dienst, eene volkszaak van het hoogste gewigt, waartoe
telkens de goedkeuring des Konings werdvereischt, doch waar-
-ocr page 92-
86
aan Z. M. niet als man van beginsel, maar eenig en alleen
als slaaf zijner constitutioneele pligten, zijne goedkeuring heeft
kunnen hechten.
Wij hebben Z. M. bewonderd in de grootheid van zijn eer-
bied voor de grondwettige bedoelingen, en daardoor voor de
grondwettige onbeduidendheid van den koninklijken wil. —
Ja, wij hebben te diepen eerbied voor het karakter van
den Vorst uit het Huis van Oranje, dan dat wij eene se-
conde zouden hebben kunnen gelooven, dat die kinderachtig
herhaalde schopping en vernietiging, die de constitutie
volksgeluk, en het goede volk wijsheid noemt, ook zijne
goedkeuring zou hebben weggedragen.
De constitutioneele regeeringsvorm van 1848 is dat mid-
dending, noch water noch wijn, die zoowel de overtuiging
als de kracht der bezieling mist van de onbetwistbare
waarheid „in de éénheid, in de vastheid der beginselen,
ligt de regeerkracht." Hij is dat op de luimen des volks
dobberende vaartuig, waarop de bovendrijvende partij, de
meest heerschende hartstocht aan het roer staat, en het
henen stuurt waar zij dat goedvindt, en hetwelk ze in
haren overmoed somtijds te bersten jaagt, of in hare vlagen
van kleinmoedigheid op het strand zet, en wegloopt.
12 MEI 18 74.
(GEDROOMD.)
Het volk viert feest — het brengt hulde aan zijn Koning.
Het juicht en jubelt over zijn politieke vrijheden,
-ocr page 93-
87
zoo als op 2 April 1872 een groot deel juichte en jubelde
over zijn voor drie eeuwen veroverde gewetensvrijheid,
in de juiste opvatting van zijn christelijk geloof en belijdenis ,
terwijl de kerk, die bron en leerschool zijner onschatbare
godsdienst, der zedelijkheid, der deugd, der orde, en
van den eerbied voor wet en regt, inmiddels op hare grondvcs-
ten stond te waggelen, tengevolge van de inwendige twisten
over het geloof en de waarheid der gewijde geschriften
waardoor ze dan ook tot op de grenzen harer ontbinding
is gebragt!.....
Een reeks van 25 jaren zijn over het koningschap, ont-
sproten uit de constitutie van 1848, die haar wording en
haar leven, uit den algemeenen revolutionairen geest van
dien tijd ontving, voorbij gegaan.
Het volk viert daarom feest — \'t brengt den Koning zijne
hulde.....
• Daar staat hij, de Koning — die edele mannelijke ge-
stalte, elke trek spreekt tot u van onkreukbare trouw in
woord en daad, van vastheid van wil en edelheid van karakter —
hij gevoelt gansch den omvang van het hoog getij — en de
ernst in dat wezen zegt u, dat zij vrij wat diepere wortelen
heeft geschoten in zijn diep gevoelend hart, dan al de
gloed van het klatergoud der opgetooide schaar, die daar
voor hem staat!.....
Daar staat hij, het slagtoffer en de beschermer tevens
der constitutie, die aan het volk de vrijheid van willen en
spreken en handelen schonk, en aan hem de vrijheid van
willen en spreken en handelen ontnam..... die aan den
burger den pligt opleide zijne overtuiging in elke beslissing
uit te spreken, en den Koning den pligt opleide zijne eigene
overtuiging te verloochenen, en de meeningen der burgers
te eerbiedigen.....
Daar staat hij, de edele, de grootmoedige, de getrouwe
-ocr page 94-
88
in zijn woord — starende op het jubelende volk dat hem
thans in feestelijke optocht voorbijtrekt. — De 25 jarige
kroon mag hem gedrukt en somtijds gekneld hebben, noch
in zijne liefde noch in zijne trouw, heeft ze eenigo vcr-
andering kunnen aanbrengen — hoezeer hij ook overtuigd
moge wezen, dat zijne koninklijke wil en waardigheid steeds
dobbert op de luimen des volks, heden ter linker, morgen
ter regterzijde, al naar mate de politieke luchtstroom uit
het liberalisme of uit het conservatisme vloeit — het is aan
het koningschap van 1848 voorbehouden, aan het eerbiedigen
van die luimen, zijn bestaan dank te weten!.....
Daar staat hij, de held van het koninklijk woord, in het
handhaven der volksregten en der vrijheden — en naast
hem staat zijn bloedverwant, de noordsche colosses, do
magtige Keizer aller Russen, de man van sneeuw en ijs,
met een geweten welligt zoo blank als de eerste, en een
wil zoo onbuigbaar als de tweede, bezielt en beheerscht door
het besef zijner hoogc roeping in de vervulling van de
regtmatige eischen en de waarachtige belangen des volks,
zoo wel als mensch, als kinderen Gods, en als burgers van
den staat. Een vorst, die, wanneer hij den voet verzet,
voor het minst een halve wereld doet dreunen, en de natiën
als uit den slaap doet opschrikken en wakker worden, die
met de meeste omzigtigheid de golving nagaan waarheen of
in welke rigting zij zich voortbeweegt — maar daarin niet
te minder de bedreiging vernemen: „wee het volk, dat in
de waardeering zijner godsdienst, zijner pligten, en de on-
misbare orde te kort schiet." Die, in naam van zijn edelen
voorzaat, Peter den Groote, wiens door God bezielden geest
van geslacht tot geslacht voortleeft, en nog heden door zijn
waardigen nazaat over de volken wordt uitgestort, ter ont-
wikkeling van zedelijkheid, deugd en eerbiediging van
orde en wet, waarvan het verbeterd en vermeerderd onderwijs,
-ocr page 95-
89
in alle takken van wetenschap, het getuigenis aflegt, — in
spijt van de heftigste tegenkanting, zoowel lijfeigenschap
als slavernij heeft afgeschaft en de vrijheid aller deel deed
worden — die in naam van God den schepter in handen nam,
en die gelooft rekenschap schuldig te zijn hoe hij dien
gebruikt en toegepast heeft.
Daar staat hij, starende op zijn koninklijken gastheer,
die op zijne beurt, in spijt van het schitterend huldebetoon,
door de kracht zijner overtuiging en de waardigheid van
zijn koninklijk woord, niet een halve wereld, maar den
Nederlandschen bodem zou doen dreunen, zoo hij, in de
volheid zijner wetenschap en de reeds grijs geworden erva-
ring, evenzeer willen, spreken en handelen mogt. — Ja,
welligt dreunde de grond onder de zwaarte zijner diep be-
wogen stem, die ouderdom en jeugd, die het door hem
bemind wordende volk toeriep: „ Ontwaak, ontwaak uit uwen
droom, en ontvlugt den beginselloozen en den nutteloozen re-
volutionairen geest, die sedert zoo vele jaren uw leven be-
heerscht, en zoowel de Kerk als den Staat ten val, en het
volk ten verderve voert."
Daar staat hij, de waarlijk regeerende Keizer, starende
op zijn koninklijken gastheer, wiens koningschap daar he-
nen dobbert op de luimen des volks, op die jubelende schare,
roemende op hare vrijheden, ten koste van de vrijheid
des Konings — te vergeefs zoekt hij iets in die kinderlijke ver-
tooning , de majesteit des Konings waardig — maar zijn oog
slaande op den Koning zelf, herkent hij in hem den ge-
trouwen nazaat van den edelen Willem den Zwijger, wiens
geest ook in hem als een onvervreembaar goed leeft en
werkt.
De menigte juicht en jubelt inmiddels en de constitutio-
neele Koning eerbiedigt en zwijgt — maar nog luttel tijds
en de vertooning zal ten einde zijn, en de hooge ernst,
-ocr page 96-
90
die geheel zijn wezen als in boeijen had geslagen, zal weer
plaats maken voor dat natuurlijk gevoel zijner ongekreukte
majesteit en ongevlekte waardigheid als Koning en Heer!....
Het volk viert feest in het volle genot zijner voorregten
en vrijheden, het jubelt en zingt van zijne grootheid en
kracht, terwijl de Minister van Marine daar nederzit, om
in den humanen geest zijner op \'t papier geschreven en
bestaande ministerieele verantwoordelijkheid, als een onbe-
duidend iets aan het volk mede te deelen, dat de zeemagt
van den staat p. m. de helft van het materieel bezit, om
zich te kunnen verdedigen, en dat deel bovendien van die
gehalte is, dat, binnen weinige jaren, ook dat zal zijn
opgeteerd
— dat hij van de zeemagt onzer koloniën, als niet
tot zijn departement behoorende,
niet spreken zal. — En
de ministerieele verantwoordelijkheid, zooals in de andere
takken des bestuurs, lost zich ook hier weder op in het
eenvoudig vragen om ontslag als minister.....
En de Koning wordt op nieuw geroepen die handelingen
te eerbiedigen en goed te keuren..... en ook thans weder
dobbert het wrak van Staat, op de onzekere baren der
volksmeening, volkomen onzeker waar het, in den strijd der
driften en hartstochten, zal heen drijven en weer zal worden
binnengehaald. (*)
En terwijl de menigte jubelt, en de dagbladen haar dag aan
dag verzekeren van de onwaardeerbare voorregten en wei-
daden der constitutioneele vrijheden — herinnert de Koning
zich welligt de woorden: „Mijn God! ontferm u over mijn
arm volk", doch getrouw aan zijn koninklijk woord, devrij-
hcden te zullen handhaven, weet hij te eerbiedigen,___ en
zwijgt.
Maar daarom gaat niet te min die geheime stem nogmaals
(*) Sedert is het Ministerie Heemskerk opgetreden.
-ocr page 97-
!)1
ons oor en onzen geest voorbij: „ Ontwaak, ontwaak uit uwen
droom, en ontvlugt den alles ontbindenden revolutionairen
ff eest, die geheel uw leven beheerscht, en den staat ten val,
en het volk ten verderve voert!"
Doch ook deze klank smelt in de jubeltoonen der feest-
vierenden, in de zoo zeer bewonderd wordende vrijheid, ver-.
lichting en beschaving weg!
-ocr page 98-
DE GODSDIENSTLOOZE SCHOOL.
Om het gehalte, om de betcekenis van de godsdienstlooze
school, de zoogenaamde volks- of staatsschool, te kennen,
zou het reeds genoeg zijn acte te nemen van het algemeen
bekende feit, dat een hoop liberalen bij uitnemendheid,
beschaafde muitelingen, moordenaars en brandstichters, die
te Parijs, met verkrachting van alle regt en wet, de regeering
van het reeds zoo diep gevallen Frankrijk in handen
namen, mot het doel om, naar den maatstaf hunner nieuwe
wereldbeschouwing, de maatschappelijke orde van zaken te
hervormen, en naar hunne beste overtuiging te regelen,
zich gehaast hebben:
De scheiding van Kerk en Staat;
De opheffing van het Ministerie van eeredienst, en
De verbanning der godsdienst van de school,
bij eenvoudig decreet vast te stellen, wel wetende dat de
godsdienstlooshcid het beste middel was, om het getal hunner
gcwetenlooze handlangers te vermeerderen.
En die commune was niets anders dan de onvermijdelijke,
de conseqrmite schepping van het liberalisme.
Van het liberalisme, hetwelk in zijne hervormingswocde
allerlei hersenschimmen en droombeelden najaagt, en de
-ocr page 99-
93
wereld doet huiveren als zij de vrucht van zijn nauwlijks
25jarig leven overziet, waar zijn koude materialistische
adem, in hart en hersenen woelt en het volk al meer en
meer, naar de handelooze vrijheid voortjaagt, of waar het
zijne revolutien in Kerk en Staat gadeslaat, die, door de
steeds toenemende verwarring, den vrede en de orde en allo
stabiliteit, in bijna alle maatschappelijke toestanden, zoo niet
reeds heeft verwoest dan toch ten zeerste bedreigt.
i Ja, het liberalisme en de revolutie zijn unaniem — beide,
als de kracht eener onbeperkte tirannie, voeren zij de ont-
binding der dingen in hun wapen — in het godsdienstige
leidt het tot de oplossing der Kerk, en in het staatkundige
naar de commune.
En zoo men mogt willen beweren dat het misbruik der
vrijheid in het goede Nederland zoo verre nog niet gekomen
is, dan antwoorden wij daarop: „nog veel verder." In Parijs
waren het de communemannen, min beschaafden, althans
die daarop minder aanspraak maakten, die geen hoogere
wet kenden dan hun wil en het ruw geweld — maar
hier in Nederland, zoowel in Kerk als Staat, zijn het juist
diegenen, welke zich voor bij uitnemendheid beschaafd en
geleerd verklaren, en daarom zich geregtigd gevoelen, als lei-
ders en beheerschers van dat volk, de teugels van zijn staatkun-
dig leven, van zijn weten en gelooven, in handen te hebben.
Maar keeren wij tot de school terug.
„De godsdienstzin des volks, kan alleen door de gods-
dienstlooze school, tot zijn regt komen," zoo spreekt de
moderne geest, zoo klinkt de verhevene uitspraak van het
liberalisme, hetwelk de beschaving en verlichting, als eene
onvervreembare bezitting op de lippen draagt, en daarom
gene andere dan zijne godsdienstlooze secteschool gedoogt,
en de bijzondere, de christelijke scholen, als verderfelijke
sedescholen
brandmerkt en verwerpt.
-ocr page 100-
94
De kinderen moeten dus volkomen wetenschappelijk worden
opgeleid, zonder eenig begrip van God en godsdienst of der
kerkelijke geschiedenis te hebben, om waarlijk goede en
bruikbare burgers van den staat te kunnen worden!
„Om op 17 a 18 jarigen leeftijd, wanneer zij de school
„verlaten, een vrij en zelfstandig gebruik van hun verstand,
„in zake God en godsdienst, te kunnen maken."
Waken of droomen wij ?..... Het boven alle verschillen
verheven godsbegrip zal zich dan in al zijne klaarheid,
waarheid en reinheid bij het kind ontwikkelen, wanneer
men de Godheid in al hare heiligheid, alwetendheid en
magt, hare geschiedenis, haar bestuur en hare leiding,
derhalve de onschatbare wetenschap van God en godsdienst
en christendom, in haar geheelen omvang, voor den jeug-
digen mensch zal hebben geheim gehouden!
De godsdienstlooze school zendt dus de kinderen op 17 a
18 jarigen leeftijd de wereld in, te midden van allerlei
twisten en verdeeldheden,..... om
„des te beter de waarheid te kunnen onderscheiden, en
„het heilige te onderkennen."
De waarheid en het heilige te onderkennen, en dat wel
in eene wetenschap, die hun vreemd is gebleven! — "Wij her-
halen het nog eens, om de onnavolgbare curiositeit.....
welke hun vreemd is gebleven, die men voorbedachtelijk
voor hen heeft verzwegen, en zelfs verborgen heeft ge-
houden.
De blinden zullen dan in hunne blindheid het volle licht
zien
— zij zullen dan de wetenschap doorgronden, die zij
naauwlijks bij naam kennen — en in staat zijn zich te ver-
heffen boven de sedert eeuwen beledene, geëerbiedigde en
gehandhaafde inzettingen der christelijke kerk! Zij zullen in
hunne onwetendheid het geheim doorgronden, waarvan de
godgeleerden, onder eindelooze twisten, zoowel van den
-ocr page 101-
95
kansel als uit het studeervertrek, nog steeds te vergeefs
naar de oplossing zoeken!
Wijze kinderen!..... Inderdaad, wij bewonderen uwe
scherpzinnigheid; wij buigen ons beschamend voor u neder,
nog met de kinderschoenen aan de voeten, zult gij, zonder
eenige opleiding, het heilige van het onheilige weten te
onderscheiden, en zoo, te midden van de genietingen der
jeugd en der wereld, u nederbuigen voor den u tot heden
onbekenden God en den voor u verborgen gehouden Christus,
in de geschiedenis der Kerk, zoo onwaardeerbaar noodig en
weldadig geopenbaard, en u gedrongen gevoelen, in het zoo
bedriegelijk licht uwer vrijheid, u te onderwerpen aan al
de zoo strenge zedelijke eischen des christendoms, tot be-
houd uwer onsterfelijke zielen, waarvan gij bij al de we-
tenschappen, waarmede gij overstelpt zijt geworden, nooit
een enkel woord hebt gehoord — maar daarom zult gij niet
te minder, zoo men meent, dien God en dien Christus als
het ééne noodige aanhangen, liefhebben en aanbidden, om
uwe ziel te redden van den dood!
Wij ontkennen niet alleen de waarheid en zelfs de waar-
schijnlijkheid,
maar evenzeer de mogelijkheid daarvan.
Integendeel, onze ervaring zegt en verzekert ons dat de
jongeling, door het pertinent zwijgen van de kerkelijke
geschiedenis en daarmede van God en godsdienst op de school,
waar hem overigens alles geleerd wordt wat hij als mensch,
als burger van den Staat, noodig heeft te weten — dat hij
daardoor het regt verkrijgt aan het nuttige en noodige der
godsdienst te twijfelen, en daarom geen oog en geen hart
behoeft te hebben, zelfs voor die des huisgezins, welke hij
dan ook maar al te zeer als eene lang versletene vroomheid
heeft leeren beschouwen.
Een enkele blik in het leven der menschheid, eene en-
kele verzekering van twee waarlijk menschlievende mannen,
-ocr page 102-
96
de heoron Suringar en Stuart, die het halve deel van hun
leven hebben veil gehad, om de ongelukkigen in onze
tuchthuizen bijna dagelijks te bezoeken, en hen bij te staan
in al de ellende van hun rampzalig leven; een enkel woord
van hunne lippen is genoeg om de volle overtuigingg te er-
langen, dat „waar de misdaad wordt gepleegd, dat daar te
vergeefs naar godsdienst zal tvorden gezocht"
En toch vond
men goed God en godsdienst in hare zoo rijke geschiedenis,
met hare zoo diep ingrijpende voorbeelden van deugd en
ondeugd, van grootheid van ziel, van reinheid van geweten,
van waarachtige liefde en ongekreukte trouw, van de school
te verbannen
, de aangewezene plaats der volksopvoeding —
dat zedelijk licht, dien almagtigen geest, uit wien alle wij s-
heid, alle liefde, alle waarheid vloeit, uit wien elke wetenschap
is uitgegaan en door wien iedere wetenschap is bezield
geworden, en door welker bezieling zij in waarheid weten-
schappen geworden zijn, en door welker beoefening de
mensch waarlijk mensch wordt, en een beelddrager kan
worden van Hem in wien alle waarachtig levensgeluk is;
die wetenschap zou niet tot de volksopvoeding behooren?
De verklaarde athéist alleen kan op deze vraag een ontkennend
antwoord geven.
„Ter bevordering van de vriendschappelijke gezindheid op
„de school, is de beoefening der kerkelijke geschiedenis on-
raadzaam, zij zou aanleiding geven dat de kinderen elkander
gingen haten en verfoeijen." Zoo spreekt men verder.
Als of het noodig zou zijn, bij de vermelding der ge-
schiedenis, ook de grondbeginselen der verschillende kerkge-
nootschappen te onderzoeken en aan het oordeel van den
onderwijzer of der kinderen te onderwerpen — maar al ware
dit zoo, dan nog kon er alleen sprake zijn van de verschillen
tusschen het protestantisme en het katholicisme — en zoo
het niet te doen is geweest om middelijk alle godsdienst
-ocr page 103-
97
onder het volk uit te roeijen, dan verklaren wij niet to
kunnen gissen waarom de kerkelijke geschiedenis met hare
duizendvoudige gebeurtenissen en voorbeelden, die onweder-
staanbare indrukken van deugd en godsvrucht in het hart
der kinderen moeten achterlaten, van de school moest worden
verwijderd en onze protestantsche kinderen, als onwetenden,
daar op de banken moeten nederzitten naast hunne R.-C. mede-
scholieren, die reeds op 14 en 15 jarigen leeftijd leden hun-
ner kerk zijn.
Maar genoeg, de godsdienstloozo opleiding der jeugd kan
niet anders dan een godsdienstloos volk voortbrengen, evenals
het verzuim van lager onderwijs niets dan domheid ach-
terlaat — twee rampen, die, hand aan hand, het zedelijk
en geestelijk leven des volks volkomen vernietigen.
Waarlijk, het liberalisme verloochent zich niet, het is
consequent in zijn beginsel — zoo lang er nog eene enkele
band bestaat, die de vrijheid belemmert, moet die worden
verbroken, en met welgevallen zal het dan ook op eene van
zijn grootste scheppingen neder zien, die reeds eenige jaren
haar invloed op het volk heeft uitgeoefend, hetwelk thans
door nooit gekende geloofstwisten is verdeeld en van één
gescheurd.
"Wij zeggen niet dat de school de twisten, die thans ons
volk beroeren, heeft aangeblazen, maar wij zullen niet op-
houden te zeggen, dat hare godsdienstloosheid de godsdienst-
loosheid heeft voortgebragt en zal voortbrengen, en daarmede
onverschilligheid jegens God en Kerk — dat zij reeds twijfel-
zucht, ongeloof, twist en verdeeldheid in de huisgezinnen tusschen
de ouders en de kinderen heeft gezaaid en aangekweekt,
en
de Christuskerk tot op de grens harer ontbinding heeft
gebragt, of althans heeft helpen brengen en meer en meer
zal brengen.
-ocr page 104-
SPEELGOED.
KNIKKERS, STUITERS, BALLEN.
Het is zoo, ze zijn er, velen zijn er die door eens anders
vingers, door eens anders wil, even als de knikkers, moeten
worden voortgedreven. — Die, even als de stuiters zich laten
gebruiken, om door eens anders hand met kracht te worden
opgejaagd, om de tegenpartij te treffen en diens plaats voor
hem te doen inruimen. — Die, even als de biljardballen,
met een stok moeten worden voortgestoten, om den mede-
speler in een der zakken van de groene tafel te doen ver-
dwijnen en te doen erkennen, dat hij het spel, althans voor
dit maal, verloren heeft.
Het is zoo, ze zijn er, velen zijn er, zulke idioten,
zulke twijfelaars, zulke wijsheden, zulke karakterloozen,
zulke godsdienstloozen.
Weerhaan-vogels, windhaan-typen, zonder wil, zonder
wetenschap, zonder overtuiging.
Speelpoppen van den luim des dags, van den modegeest
des tijds, van den twijfel en het ongeloof, en, niet het minst,
van den afgerigten strooper op het door hen zoo rijk bevolkt
jagtveld in Kerk en Staat.
-ocr page 105-
99
Ze zijn er, die weerhanen, die windwijzers, die in zich
zelf dood, maar in de hand van anderen tot alles bruik-
baar zijn; die, even als de knikkers, de stuiters en de
ballen, zich laten gebruiken om anderen te verdrijven, te
beleedigen en te kwetsen, en er geen bezwaar in zien, zoo
dat verlangd wordt, zich zelf, hun woord en daad, hun
belijden en gelooven in Staat en Kerk te verloochenen!
Waait de wind uit het zuiden, dan wijzen zij naar het
zuiden — is de wind noord, dan haasten zij zich den snug-
geren kop ook naar het noorden te zetten, zoo als dat aan
weerhanen past, die niet weten om welke spil zij draaijen,
en nog verder zullen moeten draaijen — maar toch eene
houding hebben aangenomen, als of zij de wijsheid en
waarheid in pacht hebben, als of zij de wijzen bij uitne-
mendheid zijn, die van uit de hoogte het regt hebben met
zekere voornaamheid op de niet weerhanen neder te zien,
wel overtuigd, in hun eenige overtuiging, dat zij het zijn
die eens „koning" kraaijen zullen.
Gelukkig, zoo het koeltje zacht en bestendig is, dan
wijzen zij ten minste ook bestendig — dan staan zij wel
te dommelen en te droomen, maar verontrusten u dan toch
niet — maar komt er een donderbui opzetten, dan staan
ze te rillen en te beven, omdat ze geen vasten grond onder
hunne voeten hebben, en keeren en draaijen dan, hun be-
heerscher steeds in het oog houdende, al heen en weer,
als of ze bang zijn dat men naar de reden van hun weifelen
vragen zal, tot dat de storm hen eindelijk met gewisse
krachten aangrijpt, en hen pal doet staan, niet voor hun
beginsel,
want dat hebben zijniet, maar voor zijn beginsel
en al is het hen dan ook zelfs onmogelijk om te zeggen,
van waar dat de wind werkelijk waait, ze staan toch weer
gereed te draaijen waar heen hij hen straks weer keeren
zal.
-ocr page 106-
100
Die snuggere windwijzers, die weerhanen!
Maar juist daarom bewonderen zij zich zelf het meest,
omdat zij zoo vatbaar zijn voor overreding, zoo begrijpelijk,
zoo helder van hoofd, zoo overeenstemmend met den geest
die hen beheerscht, dat zij zoo zonder onderzoek, zoo zonder
overtuiging
kunnen aannemen en aanhangen wat hun werd
voorgelegd of hun wordt voorgezegd. —
Het oude licht had hen dan ook reeds zoo lang beschenen,
zij hebben het daarmede zoo lang moeten doen, dat het
waarlijk tijd werd dat er eens een nieuw opging, een licht
uit het brein van don grooten Strauss en Renan, de wijzen
der menschheid, die de geheimenissen Gods wisten te ont-
raadselen en de dwalende volken konden teregtwijzen; een
licht uit den vrijheidsgloed der revolutie van 1848, uit dien poel
van sulfer en lava, uit dien van dag tot dag nog voortwoedenden
koortsachtigen hervormingsbrand, die voor het minst reeds
de rust van eene halve wereld heeft aangetast en verteerd,
en nog steeds even onbluschbaar voortwoed. — Een licht
dat al sprekender en glansrijker is geworden, naarmate dat de
jaren van 1857, 1863 en die van 1870 en 1871 zich in al hun
glans en waarde hebben doen kennen, en zoo teregt in den mid-
dagcirkel dier beschavingsperioden hebben plaats genomen.
Een licht dat al helderder en helderder wordt, naarmate
het zich koestert in den warmen gloed dier nieuwe weten-
schap, in weerwil dat ze tot heden nog niet veel hooger
geklommen is, dan tot eene individueele opvatting en gren-
zenlooze verwarring, waardoor de godsdienstloosheid in Kerk
en Staat wedijvert met de gruwelen van den oorlog, en
deze dan ook tot dien hoogen trap van ontwikkeling en
volmaaktheid heeft gebragt, waarop onze tijd zoo zeer roem
draagt, en waarvan de algemeen heerschende twist en ver-
deeldheid, bijna op elk gebied des maatschappelijken levens,
maar al te zeer getuigt.
-ocr page 107-
101
Die kostelijke tot alles bruikbare windwijzers en weerhanen,
die, door hun ingebeeld beter weten, hun verpestenden adem
uitblazen over het catholicisme, en over de andersdenkenden,
die zij, om van elke verantwoording ontslagen te zijn,
eenvoudig „gepeupel en dom gemeen noemen" en daardoor
den spot, den haat en de verdeeldheid tusschen burgers en
burgers zaaijen, om op hunnen even onzekeren als vaak
betwisten weg, door eene radicale hervorming der maat-
schappelijke toestanden do wereld, zoo zij meenen,\' waarlijk
groot en gelukkig te maken.
Ja, het zijn die knikkers, die stuiters en ballen, zoowel
in de Kerk als in den Staat, die helden in de geloofs-
overtuiging en in de staatswetenschap — zij zijn het, die
windwijzers en weerhanen, die zelf niets goeds kunnen
voortbrengen, maar wel wat bestond en zoo noodig moest
blijven bestaan, konden helpen afbreken en vernietigen.
-ocr page 108-
DE MODERNE RIGTING.
Ofschoon in den Staat do vrijheid door talloozc ban-
den van wet, eed en pligt wordt in bedwang gehouden,
om haar niet in willekeur, in goeddunken te doen ont-
aarden, waarvan het Burgerlijk Wetboek met zijne ruim
2000 artikelen reeds meer dan genoeg getuigenis zal af-
lcggen, verlangt het revolutionaire deel der Hervormde
Kerk, de zoogenaamde Moderne rigting, in de opvatting
en toepassing van het dogma, de leer, de belijdenis dier
Kerk, die door de verschillende kerkgenootschappen als
den grondslag van hun leven en bestaan • is aangenomen
en verbindend verklaard, niet meer of minder dan de ban-
delooze vrijheid
— de bandelooze vrijheid voor predikant en
leek, voor grjjsaard en schooljongen, als een der Kerk
waardiger fondament.
En getrouw aan dat beginsel, hoewel zij in de natuur
van dag tot dag met stomme verbazing de tallooze won-
deren, waarvan zij de oplossing moet schuldig blijven,
staat aan te staren, en haar gezond verstand haar zegt,
die slechts te kunnen bewonderen en als de alvermogende
kracht eener onbeperkte almagt, te moeten erkennen en
eerbiedigen, verwerpt zij (in het godsdienstige) alles wat
-ocr page 109-
103
tot het supra-naturalisme behoort, wat boven de bevatting
van het menschehjk vernuft ligt, waarbij, zal ze consequent
zijn,
dan ook onvoorwaardelijk haar God behoort.
Want de Almagtige kan niet anders zijn dan een geest,
en de zekerheid dat niemand, wie hij ook zijn moge,
ooit dien geest heeft gezien of heeft kunnen zien, ot
Hem heeft gehoord, of zijn bestuur, zijn willen en werken
heeft begrepen, geeft dan ook volkomen vrij spel aan de
phantastische verbeelding der moderne idealisten, omdat zij
den Christus, het eenige wezen dat den God onzer Kerk,
den God des Heelals verklaren kon, voor niets meer en
ook niets anders, dan een gewoon mensch, een mensch zoo
als zij en wij, verklaren.
Ook de Christus was dus, volgens hen, niet bij magtc
te kunnen zeggen en verzekeren dat er een God bestaat,
en derhalve nog veel minder, zelfs zoo Hij mogt be-
staan, zijn wil en zijn doel aangaande de schepping en
de bestemming van den mensch te openbaren of aan de
menschheid te kunnen mededeelen — door welke menschver-
klaring zij het onschatbaar Evangelie, en daarmede den ge-
heelen Bijbel tot een roman, tot een geschrift van leugen
en waarheid, van dwaling en onverstand hebben verlaagd,
en van alle zekerheid en waarde hebben beroofd, en daar-
door de Christuskerk, als in geest en belijdenis op en in
dat Evangelie en die geschriften gegrondvest, in werkc-
hjkheid hebben ontbonden.
Derhalve, zooicel liet bestaan van een hooger icezen als
zijn teil en bedoeling met den mensch, is thans weer, na
meer dan
18 eemcen, eene volkomene onzekerheid, een raad-
sel geworden.
i
De Moderne secte heeft dus niets anders, om aan hare
-ocr page 110-
104
hoogere geestelijke behoeften te voldoen, dan een phantasic-
God, een God van eigen vinding, naar elks goeddunken,
uit de willekeurigste denkbeelden geboren, op geene enkele
waarheid gegrond, en door geen enkel feit van hoogeren
oorsprong geregtvaardigd of bevestigd — want, wij herha-
len het, alleen de godheid van den Christus, als de geest
Gods in het vleesch
, was in staat of kon in staat zijn den
mensch zijn God te doen kennen, en zijn bestuur, als
wijs en goed, te doen erkennen en eerbiedigen.
Want ook het eeuivigdurend ontstaan en vergaan in de
ons omringende natuur, waardoor alle geloof aan een eeuwig
leven wordt te niet gedaan, en waarin bovendien, niet
zelden naar onze bekrompenheid van geest, de tegenstrij-
digste en onverklaarbaarste voorvallen plaats grijpen, even-
zeer verheven boven \'s menschen vernuft als in strijd met
zijne kinderlijke begrippen van goddelijke wijsheid, waar-
heid en liefde — zal toch wel evenmin als eene afdoende
wetenschap, voor het bestaan eener alwijze en liefdevolle
Voorzienigheid worden aangemerkt — dergelijke inconse-
quentie is, van de, zoo als ze zegt, voor de positieve weten-
schap ijverende rigting, niet denkbaar.
Maar daarom beroept zij zich toch niet te minder op den
vooruitgang in de wetenschap — op het nieuwe licht, dat
uit het vrije onderzoek is opgegaan, alsof bij den Eenigen
en Eeuwigen, in zijn willen en werken, in zijn scheppen en
bedoelen, in de Evangeliën zoo duizendvoudig geopenbaard,
na 18 eeuwen nog schaduw van ommekeer zou kunnen
zijn — alsof de waarheid en het vermogen zijner almagt en
liefde niet eeuwig dezelfde zou wezen — alsof de wijsheid en de
geloofsovertuiging der tallooze wijzen van vroegere jaren en
eeuwen loutere verblinding zou zijn geweest — alsof bij de
wijzen dezes tijds, de waarachtige wijsheid, iets anders dan
de reine blanke waarheid wezen zou of zou kunnen wezen,
-ocr page 111-
105
Zij gelooft niettemin aan den vooruitgang der wetenschap,
alsof de ahnagtige wil van den Alwijzen en Algenoegzamen
in de wording van den Christus, onderworpen zou zijn ge-
weest aan de door Hem geschapen kracht in de natuur,
of aan de fluctuatiën van het menschelijk vernuft; dat bij
deze na 10, bij genen na 20, bij anderen na 30, ja zelfs
bij sommigen na 40 jaren van studie, van prediking, van
leering en aanneming, zoo wij vertrouwen met een opregt
geweten, naar de leer en belijdenis der Kerk, zou zijn in-
gevaren
..... of..... wclligt door den modegeest des tijds,
als beschaafd en verlicht is ingefluisterd, en als zoodanig
in weerwil van de uitspraak der gewijde geschriften — van
den geest en het bloed der ontelbare martelaren — der her-
vormers en der hervorming, en de millioencn getuigenissen
van geloof en belijdenis in den loop der eeuwen afgelegd,
is aangenomen, en thans als oenc onschatbare weldaad met
zekere hartstochtelijkheid wordt aanbevolen.
"Waar de waarheid van \'t Evangelie is te niet gedaan,
daar dwaalt de geest onvermijdelijk in het raadsel rond,
zaaijende met milde hand de vrucht dier nieuwe weten-
schap, de onzekerheid, en bovendien den kanker van twist
en verdeeldheid in Kerk en huisgezin.
Het ingebeeld beterweten der revolutionaire rigting ont-
neemt intusschen, in strijd met de gewijde overleveringen,
met do grondbeginselen en liet geloof en de belijdenis der
Kerk, en evenzeer in strijd met eed en pligt, aan een tal
van geloovigen hun God, hun Zaligmaker en hun eeuwig
leven, en geeft aan hen daarvoor niets anders terug dan
een handvol twijfel en ongeloof.
En zij zelve heeft van haar geloof en hare overtuiging
-ocr page 112-
106
niets anders overgehouden, dan do door haar zelve gcscha-
pene God van liefde, en haar phantastisch geloof in hare
verdere hersenschimmen.
Want te gclooven in den God, door den Christus ge~
openbaard,
is onafscheidelijk verbonden aan het geloof in
zijne godheid,
en daardoor in zijne goddelijke wetenschap,
die zoowel door Hem als door de Apostelen in de Evan-
geliën is neergelegd.
.
-ocr page 113-
ONZE OOST-INDIË.
Sedert het bestuur onzer koloniën, voor een groot deel,
uit de handen des Konings in die des volks is overge-
gaan, sedert dien tijd is de onzekerheid en de wanorde,
om niet te zeggen regeoringlooshcid, aldaar eenc priesteresse
geworden — is de demoralisatie des volks, wat altijd en
onvermijdelijk het geval is, waar geen eenheid in het bestuur
bestaat, zoowel bij de Indische als bij de Europeschc be-
volking, in vollen gang. — De regoering heeft haar prestige
verloren, en kan, ten gevolge daarvan noch in Nederland
noch in zijne koloniën, aan de billijksto wenschen voldoen.
En zoo veel te meer zij toe geeft aan de democratische
neigingen van het liberalisme, zoo veel to meer schijnt zij
het voorwerp van hoon en smaad to worden, waardoor zo
dan ook niet veel hooger dan de individu onder de indi-
viduën wordt geteld.
. Do ziekelijke philantrophio, waaraan het liberalisme steeds
lijdende is geweest, welker verderfelijke invloed, zoowel hier als
ginds, onnadenkend is overgeplant en verbreid, en waardoor
do ongcrijmdstc aanmatigingen en verwachtingen zijn opge-
-ocr page 114-
/
108
wekt geworden, heeft eiken dcgcljjkcn maatregel onmogelijk
gemaakt, en zoo ze al genomen werden weer voor een deel
verlamd, omdat ze, naar haar gevoel van meewarigheid en
humaniteit, niet ver genoeg gingen in de bewijzen van
gelijkheid en broederliefde — Nederland was slechts de
voogd — Nederland had het voogdij schap slechts uit te
oefenen; het had slechts te zorgen voor het welzijn zijner
aangenomene kinderen, te zorgen voor hunne stoffelijke en
zedelijke ontwikkeling. Hun de wcsterscho beschaving deel-
achtig te doen worden moest zijn meeste streven zijn.
Landbouw en nijverheid to bevorderen, rust en orde onder
hen te handhaven, ziedaar zijn eerste pligt.
Wat al klagtcn zijn er opgegaan, wat al beschuldigingen
van verwaarloozing hunner stoffelijke en zedelijke belangen,
zijn der regcering en het volk voor de voeten geworpen; —
wat al wee en ach over het gebruik van een deel hunner
werkkrachten heeft, van jaar tot jaar, den goeden wil en de
vrede bij hen ondermijnd, en bij de Nederlandscho natie
don twijfel levendig gehouden, aan de regtvaardigheid van
dat gebruik, en daardoor zoowel het volk als de regeering meer
en meer gehaat en veracht gemaakt — waardoor het militairis-
me, eindelijk, de eenige regeerkracht schijnt geworden te zijn.
Slechts één voorbeeld zij hier genoeg, om de mate der
verblinding te doen kennen, die zoo velen reeds zoo lang
heeft beheerscht — slechts óénc smaadrede uit een onzer
nieuwsbladen, hetwelk, gelijk de anderen, even beslist durft
verzekeren aan het hoofd der hedendaagsche beschaving en
verlichting te staan.
„Indië..... do naam is een verwijt voor Nederland, want
„aan dien naam hechten zich gruwzame traditiën — hecht
„zich ook eene wreedc werkelijkheid. — Nog is Indië een win-
„gewest, een met roede en zweep geregeerd wingewest.
Nog
„zuigt Nederland zich vet aan het bloed van dat arme slachtoffer,"
-ocr page 115-
109
Tegenover dien vloek, die vooral in Indië zijne uit-
trerking niet zal hebben gemist,
en niet weinig zal hebben
bijgedragen tot den treurigen toestand waarin het thans
verkeert, stellen wij de volgende betuigingen van geheel
anderen aard. Deze zijn:
„Het is in mijn oog noch liberaal noch in het belang
van Indië, onze regten, onze instellingen aan den Javaan
op te dringen — zij begrijpen zo niet, en het onderwijs dor
massa is oen druppel aan den emmer."
„Wij moeten beginnen de hoofden en de kinderen der
hoofden te onderwijzen en bekwaam te maken, om ons, in
het bestuur der koloniën, behulpzaam te kunnen zijn."
Thorbecke.
En in de vergadering der Eerste Kamer zeide de Minister
van Bosse:
Dat bij de regeering geen twijfel bestond over de regt-
vaardigheid
en billijkheid der Oost-indische baten, en dat
het daarom bij haar volstrekt niet de bedoeling is, Nederland
van die regtmatige inkomsten te berooven.
Terwijl wij al verder in herinnering brengen, dat sedert
meer dan eene halve eeuw, de gedwongen koffijcultuur in
de zoo uitgestrekte Preanger Regentschappen bestaat, en dat
De Gouverneurs-Generaal:
Graaf van den Bosch Rochussen de Waal
Jonkh. van der Wijck — en de hooge ambtenaar Overhand
successivelijk hebben verklaard, dat de bevolking op Java,
nergens zoo gelukkig, zoo tevreden, en zoo welvarend is
als daar.
Maar misleid door de weekhartige philantrophie en den
democratischen geest van het liberalisme, is de eenheid in
het bestuur verbroken, en zit de onzekerheid en de wanorde
naast de algemeene ontevredenheid daar ten troon.
-ocr page 116-
VAN DEN KANSEL IN DE CHRISTUSKERK.
„De moest onverdraagzamen zijn zij, die zich tevreden
stellen met een geesteloos boekengeloof, hetwelk zij in een
paar bladen omschreven vinden, en ook wel in zakformaat
bij zich dragen."
Op deze stuitende ironie, hebben wij het volgende antwoord:
„De meest verblinden zijn zij, die zich in hun ongeloof
tevreden stellen met de ziellooze schaduwbeelden hunner
hersenschimmen en theoriën — die het universeele licht
des Evangelies, dat ook voor hen van een te bovenna-
tuurlijk gehalte is om het te kunnen doorgronden en be-
wonderen, verwerpen, en door het ingebeeld licht van hun
phantastisch godsbegrip, in hun materialisme ontkiemt en
gerijpt, vervangen willen."
„Het zich zelf genoegzame individu mag zich met dat
surrogaat tevreden stellen, het algemeen, de menschheid,
en inzonderheid de christenheid vraagt en behoeft meer —
zij behoeft op den onzekeren oceaan des levens, zoowel het
met zekerheid aanwijzend kompas (het Evangelie) als de
veilige haven (den Christus Gods), waarheen zij haar ranke
boot sturen, redden en bergen kan."
-ocr page 117-
111
„Geesteloos boekengeloof, hetwelk men in een paar bla-
den omschreven en ook wel in zakformaat bij zich draagt!"
Beleedigende ironie voor ieder lid der gemeente\', die op
18 è, 20jarigen leeftijd wist wat hij deed, wist wat hij
voor waarheid aannam, wist wat hij voor God en de ge-
meente beleed, en op mannelijken leeftijd, noch zijne be-
lijdenis noch den Christus, als den in het vleesch ver-
schenen geest Gods, den Eéngeborenen des Vaders, noch
zich zelf,
te schamen of te verloochenen heeft.
Terwijl het nog geenszins is uitgemaakt of de onweten-
dcn van toen, de ingebeelde wijzen van thans, die eindelijk
tot de waarheid meenen gekomen te zijn, niet andermaal
verpligt zullen worden zich ten tweedemale te verloochenen.
Of zou men welligt het oog hebben op een geloof bij
aanschouwen ? Een geloof door aanschouwen ?----Maar dan
vragen wij, wat weet ge bij aanschouwen van de wereld-
geschiedenis, van die groote gebeurtenissen uit het leven
der menschheid, zoowel in als buiten haar God, zoowel in
als buiten de Kerk. Wat weet ge van die geheime roer-
selen, die daartoe aanleiding hebben gegeven, wat weet ge
van de verborgen bedoelingen van den Alwetenden, van de
Almagt, welke die gebeurtenissen welligt heeft voorbereid, be-
stuurd en voleindigd, waar zijn uwe berekeningen van de
uitkomsten die ze hebben zouden? Is uw geloof aan die
gebeurtenissen iets anders dan een geesteloos boekengeloof?
Of maakt ge ook daarop uwe fantasiën, en verklaart ge voor
waarheid wat u goeddunkt ? Zoo zal het zijn — maar daar-
mede is de waarheid van het geschrevene geenszins te
niet gedaan.
„Geesteloos boekengeloof, dat men ook wel in zakformaat
bij zich draagt!"
Bijtende ironie, den modernen geest volkomen waardig,
die zich zelf diets maakt de wijsheid gegrepen en de
-ocr page 118-
112
waarheid gevonden te hebbon, en die toch geen lettergreep
dieper in hot wezen van God, of in de geheimen van het
godsbestuur is ingedrongen, dan het eenvoudigst verstand
van ieder ander menschenkind — hjj ziet, even als elke
andore geest, de kringen op de oppervlakte van het water,
zonder te weten wat er op den bodem is voorgevallen.
„Geesteloos bookengeloof, dat men ook wel in zakformaat
bij zich draagt!"
Dwaze ironie, door niets geregtvaardigd, al is het ook
dat oen uwer geestverwanten de vrijheid nam, om ook van
den kansel, ons, en velen met ons toe te roepen: „voorde
eer der kerk, en den roem der beschaving en verlichting,
die onzen tijd zoo zeer kenmerkt, verheugen wij ons, dat
het blind geloof nog slechts bij de onwetenden wordt ge-
vonden"
als of het hem mogelijk was iets van onzon
God te weten, zonder de erkenning van de godheid van
den Christus,
die ons den Almagtigen heeft geopenbaard —
want zonder die erkenning houdt alle wetenschap op, keeren
wij tot de raadselen terug, en wordt de belijdenis in waarheid
een blind geloof.
En zegt ge ons, dat ge opgehouden hebt te gelooven,
dan hebt ge ook opgehouden christen te zijn, en voegt het u
dan ook niet meer den predikstoel in de aan den Christus
gewijde kerk te beklimmen — met het opliouden van uw
geloof, heeft het u verleende mandaat opgehouden van kracht
te zijn.
Meer dan beleedigend is het zulke scherts van den kansel
te moeten hooren, waar men bijeenkomt om, naar de grond-
beginselen der Kerk, zijn God en den gehciligden Christus
te vereeren — beleediging en scherts, waar men met
het meeste regt, de woorden van geloof, hoop en liefde,
die alleen in God en den Christus wezen kunnen, ovoreen*
komstig de sedert eeuwen geëerbiedigde uitspraken der
-ocr page 119-
113
heilige schrift verwacht. — Zulk eone afwijking van eed
en pligt gaat toch elk denkbeeld van het verzaken der
goede trouw, en den verschuldigden eerbied voor anders-
denkenden, voor de aan belijdenis on geloof getrouw gcblevene
christenen te boven — zonder nog te spreken van het regt
der gemeenten, de handhaving der leer, naar de grondbe-
ginselen der kerk te kunnen cischon, door hen naar eed
en beloften, zoo onvoorwaardelijk aangenomen en toegezegd.
Geesteloos boekcngcloof, dat men ook wel in zakformaat
bij zich draagt!
Ongepaste ironie!___ Of zou men ons willen wijsmaken
dat er een ander christelijk godsbegrip, oen ander christelijk
geloof bestaat dan dat, wat ons toespreekt uit de woorden
van \'t Evangelie ? Aan zulk een onzin zal wel niemand zich
schuldig maken.
Elk ander geloof toch, wat niet in die woordon zijn ont-
staan, zijn grond on zijne bevestiging vindt, is een fantasie,
eene hersenschim, niets meer en niets anders — het ongeloof
kan het verwerpen maar niet wijzigen; wat daar geschreven
staat, staat geschreven — bij duizend ongeloovigen mogen
de denkbeelden in duizend schakeringen aanwezig zijn,
niet één is bij magte den Christus, in de Evangeliën ver-
loochent, uit het rijk zijner phantasiën en meeningen aan
de gemeente weer te geven.
Of zoudt gij, wijzen dezes tijds, ons willen doengelooven,
dat ge uit de natuur den liefderijken God, den Vader der
menschheid kunt leeren kennen ? Het is zoo, uit het eeuwig-
durend ontstaan en vergaan, uit het rusteloos scheppen en
vernietigen kunt ge de werking van een almagtigen geest
van een onbuigbaren wil en onbeperkte kracht ontwaren
maar zie, dat is dan ook alles; — of zoudt ge uit het woe-
den der stormen, uit do vulkanen en watervloeden, aard-
bevingen en bliksemstralen — uit do runderpest en épide-
8
-ocr page 120-
114
mische ziekten, die zoo naamloos veel rampen en smarten
te weeg brengen, of uit de geboorte van een kind en het
te gelijker tijd sterven van de moeder, ons de liefde van
den Schepper, den God onzes levens willen aantoonen ? Wij
zeggen u, zonder het geloof in de gewijde schrift, zonder
de openbaring van den Christus, den geest Gods in het
vleesch, dwalen wij in een doolhof van raadselen rond, niet
wetende wat wij zijn en wat wij worden zullen.... en zoo
lang gij de gewijde schrift voor eene legende of althans
voor een roman verklaart, waarin leugen en waarheid zamen
wonen, zoolang zullen wij u beklagen, en voor een dwa-
lenden houden in den doolhof der meeningen en der on-
wetenden.
Kunnen wij u dus de voldoening niet schenken, dat gij
ook ons van de gegrondheid uwer redeneering overtuigd
hebt, gij zult daarom niet te minder, in de verzekerdheid
uwer wijsheid, de levendige bewustheid bij u om dragen,
dat ook gij steeds hebt medegewerkt aan de verspreiding
van den modernen, van den modegeest dezes tijds, en daar-
door de gemeente van Christus, die schepping der waar-
achtige menschenliefde, in een bron van twist en tweedracht
hebt helpen herscheppen en in dien betreurenswaardigen
toestand weldra zult achterlaten!
Zie, wij benijden u die in onze oogen beschamende over-
tuiging niet.
-ocr page 121-
HET WETSONTWERP, TER VOORZIENING
TEGEN BESMETTELIJKE ZIEKTEN
ALS :
CHOLERA, TYPHU8, POKKEN, ROÓDVONK, KEELZIEKTE,
MAZELEN, KINKHOEST EN OOGZIEKTE.
Een wetsontwerp door sommige dagbladen, als de voor-
ziening in eene zeer groote behoefte, met warme ingcnomen-
heid toegejuicht en welkom geheeten.
En geen wonder — men durft thans weer adem halen —
het noodweer is bezworen, de bliksemafleiders, die het paal
en perk zullen stellen, zijn geplaatst geworden — de redding
is eindelijk opgedaagd — het klamme zweet kan opdroogen —
het kind is weer man geworden — men heeft spijkers met
koppen geslagen — men zal de luimen der natuur wel
breidelen — de wet, die alles regelen en behoeden zal, het
geschrift der staats-almagt, is gereed.
En het is zoo — waar het volk, waar vaders en moeders,
door onverstand en zorgeloosheid, zich en hunne kinderen
aan al de ellende der besmetting van bij hen zoo volkomen
bekende ziekten en ongesteldheden durven blootstellen, en
daarbij moed en kracht meenen te vinden in het bestuur
-ocr page 122-
116
dos Ahvctendcn, in de overtuiging zijner vaderlijke wijsheid
en liefde, in de hulpvaardigheid van vrienden en betrek-
kingen, en in de grijze ervaring van zich zelven en hunne
ouders — daar voegt het dan ook voorzeker dat de re-
goering met haar gezond verstand optrede, en aan die vaders
en moeders, vrienden en betrekkingen zegge, wat zij te
doen en te laten hebben, om hen en hunne kinderen voor
besmetting to behoeden en te redden van den dood!
Zie, daar staan ze, die slapenden, die onnoozelen in
huisgezin on maatschappij — met open mond gapen zij de
regeering aan, en bewonderen zoowel de wijsheid der ver-
ordeningen als den geest der wet.
Iu den angst voor den dood, maar ook niet minder in
het vast vertrouwen op de genoegzame bescherming der
wet, zal, zoodra die ongestcldheden zich epidemisch zullen
voordoen, ter algemeenc bemoediging, de doodsklok in de
dagbladen worden geluid, waarschijnlijk als een voorbehoed-
middel voor de helderzienden, en cene waarschuwing voor
de zoo roekelooze kortzigtigen! — Terwijl vervolgens, om
alle twijfel aangaande het bestaan en de gevaren der ziekte
weg te nemen, het getal aangetasten en gestorvenen, ook
in de staatscourant met nauwgezetheid zal worden bekend
gemaakt.
Bij al deze nauwkeurigheid en moederlijke zorgen valt
intusschen de in het oog loopende bescheidenheid op to
merken, dat het getal zal worden geheim gehouden van
hen, die door de wijze bepalingen dezer wet, aan zoovele
verderfelijke invloeden onttrokken, onaangetast en alzoo
behouden zullen zijn gebleven.
Intusschen zullen de kleederen, het beddegoed, de lede-
kanten en alle andere voorwerpen, die met den lijder in
aanraking zijn geweest, door de mei-besmetten uit de
huizen worden weggehaald, en in tegenwoordigheid der on-
-ocr page 123-
117
besmette overheid worden verbrand — en ook de kinderen
zullen van de scholen worden geweerd, om de besmetting
te voorkomen; terwijl allen, besmet en onbesmet, naar wei-
gevallen mogen bijeenkomen in de kerken, in de catechi-
satiekamers, in de armenhuizen, in fabrieken, boekdrukkerjjen,
sigarenmakenjen, meubelmakerijen, winkelneringen , schouw-
burgen, concerten, koffijhuizen, tapperijen, kroegen, stoom-
booten, spoortreinen, diligences, omnibussen enz. enz.
Waarlijk, gelukkig het land waar, met zooveel energie
en wetenschap, voor de gezondheid dos volks wordt gezorgd!
Want, zoo niet ter voorkoming, dan toch ter beperking
van het zoo zeer dreigend gevaar, zullen de verblijven van
uw zoon, van uwe dochter, van uw vriend, uw broeder,
uwe vrouw, van u zelf, in één woord, de woningen der
aangetasten, die bronnen der besmetting, waaruit de ge-
neesheer dag aan dag, ongestoord, de tooningen
der onbe-
smetten binnentreedt, — ter waarschuwing met een zwarte
kool worden gebrandmerkt, waarschijnlijk ter bevordering
van de in zulk een tijd zoo dringend noodigc menschenliefde
en hulpvaardigheid! — En die verblijven dus ook aan den
onbekenden voorbijganger als pesthuizen worden aangewezen,
opdat, zoowel vreemdeling als stadgenoot, hot gevaar
zullen beseffen dat uit die huizen hun leven bedreigt, en
zich niet zullen laten medesiepen, zoo min ter verzorging
der zieken, als ter begrafenis der gestorvenen of terbezor»
ging van alle huiselijke behoeften!
Voorzigtigheid is de moeder der porceleinkast. Wij zullen
der regeering die deugd niet ontzeggen, en ook geen enkel
blad aan hare lauwerkroon ontnemen, die voor de opofferende
liefde en waarachtige grootheid van ziel is weggelegd, en
evenmin hare moederlijke zorgen voor het welzijn des volks
gering schatten, dewijl ze niet alleen de volwassenen, de
vaders en moeders, die als uit den mond des Hemelschen
-ocr page 124-
118
Vaders geleerd hebben, wat hun pligt is en hunne roeping
gebiedt, zoodra er hulp, verzorging en bescherming noodig
is. Maar zelfs ook de kinderen, in hunne onschuldige
liefde tot al wat mensch is, evenzeer te doen weten, en als
met den vinger aan te wijzen, wat zij te vreezen, wat zij
te schuwen, wat zij te vermijden hebben, om zich aan elk
gevaar te onttrekken, om daardoor waarlijk groot en mensch-
lievend te worden, zooals dat aan degelijke, wel opge-
voede kinderen, aan regtschapen burgers past, die, in
den loop der dingen, welke verre buiten het bereik van
het menschelijk vermogen liggen, behalve het innig gevoel
van broederliefde en algemeene menschenmin, het onbetwist-
baar godsbestuur erkennen, en, berustende in zijn ondoor-
grondbare wijsheid, steeds trachten zullen, onder aanwending
van alles wat hun gezond verstand en hun geweten hun
als mensch en als christen zal opleggen, zoowel ziekte als
dood, onverschrokken onder de oogen te zien.
Men had spijkers met koppen geslagen, zoo dacht de
regeering, zoo juichte het nieuwsblad, maar.....
„Te Bergen-op-Zoom zijn drie personen, die aandiarrhee
lijdende personen oppasten, door de cholera aangetast en
binnen 20 uren bezweken."
„En de dyssenterie (roodeloop) breidde zich in Limburg
ook epidemisch uit". (Nieuws van den Dag 30 Sept. \'73.)
Waarlijk zulke berigten moeten voor de regeering zijn om
er radeloos van te worden — hoe afdoende de wet ook
was, in beide gevallen voorziet zijniet, en het eerste berigt
schijnt haar stelsel van besmetting zelfs te bespotten, dewijl
getal en soort der ziekten toch zoo bepaald door haar waren
opgegeven, zoo dat het dan ook alleen aan den onwil of
wispelturigheid der natuur, of aan den Bestuurder van
\'t heelal moet worden toegeschreven, dat er thans weder
twee soorten zijn bijgekomen en eene nieuwe of supple-
-ocr page 125-
119
toirc wet op do besmettelijke ziekten zal moeten worden
gemaakt.
Zouden wij die wet, het product van zoo veel inspanning
en beraadslaging, dan niet evenzeer bewonderen als waar-
deeren, waaruit, in weerwil van des menschen onbegrensde
afhankelijkheid, de geest der zelfgenoegzaamheid zoo dui-
delijk spreekt, en deze, eenige dagen later, even duidelijk
wordt te schande gemaakt.
Men wane intusschen niet dat wij het leven, de ge-
zondheid, de zedelijkheid, de welvaart des volks aan het
blind toeval zouden wenschen overgelaten te zien — zoo
lang wij den naam van mensch zullen dragen, zoo lang
zullen wij de pligten erkennen en gevoelen door eene hoo-
gere ordening ons opgelegd. Maar daar zijn zaken en
gebeurtenissen in het leven, die zoo geheel buiten het be-
reik van des menschen weten en magt liggen, dat zo daar-
door gewetenszaken worden, en waarover het aan niemand
vrij staat een beslist oordeel te vellen
, of aan zijne tirannieke
verordeningen te onderwerpen
— bij den aanvang van het
geweten ligt de uiterste grens van den wetgever.
Intusschen er zijn armen en ongelukkigen in ons mid-
den, die noch de plaats noch den tijd, noch de middelen
bezitten, om hunne zieken en hulpbehoevenden te verzor-
gen, daarvoor trede de regeering op ter vervulling van eene
harer heiligste pligten — en zij vervullc dien pligt, zoo veel
doenlijk, met eerbiediging zoowel van het geweten als van
de onverbreekbare banden, die ook den arme evenzeer aan
zijne zieken en ongelukkigen binden.
En het is in dezen geest dat wij de wettelijke veror-
dening op de besmettelijke ziekten hadden verwacht, en in
-ocr page 126-
120
dergelijke wetten zullen blijven verwachten — dat steeds
elke bepaling, die van de regeering in naam des volks uit-
gaat, het kenmerk drage van eene hoogere bezieling, waar-
door ze, bij do bevordering van het noodige en nuttige in
het stoffelijke leven, tevens het hoogere leven des volks
kunnen beschaven en veredelen, wat zoo inzonderheid in
deze wet het geval had kunnen en behooren te zijn, omdat
ze met zoo veel waarheid en klem den nietigen mensch op
zijne onwetendheid en afhankelijkheid wijst, en naar eene
hoogere ordening opvoert; eene wet, die met zooveel na-
druk uit het leven tot het leven spreekt, en met zoo veel
meer kracht en waardigheid had kunnen en moeten spre-
ken van burgerpligt en broedermin, van onverschrokken-
heid, hulpvaardigheid en opofferende liefde, waardoor rc-
goering en volk in zedelijke waarde zich verrijkt en ver-
hoogd zouden hebben.
Als oen voorbeeld van do dwaze gevolgen, die uit onge-
zonde verordeningen voortvloeijen, diene, uit zoo vele an-
cleren
, het volgende:
Dat te Wijchen, waar een arbeider aan do pokken over-
leden was, door het gemeentebestuur is verbrand geworden:
1 bed, 2 peluws, 2 dekens, 2 lakens, 25 klcedingstuk-
ken, stoelen, tafel, kleerkast, kruiwagen, schop, klompen,
de onderlagen uit de bedstede, enz., enz.; terwijl de bed-
stede zelve en de kleederen der menschen, die hom hebben
opgepast, van de verbranding zijn verschoond gebleven.
EENIGE MAANDEN LATER.
In weerwil van den inderdaad hoogen ernst der zaak, kun-
nen wij de ironische vraag niet terughouden, wat de regeering
-ocr page 127-
121
in verband met het ingevoerde stelsel van afmaking, thans
doen zal, nu het bewezen is dat de koorts der kraamvrouwen
door do accoucheuses wordt overgebragt, en bijgevolg ook
de andere besmettelijke ziekten door heeren doctoren,
kan en zal en moet overgebragt worden!.... Arme accou-
cheuses en doctoren! Voor al uwe niet benijdenswaardige
bemoeijingen grijnst u welligt thans het stelsel van afma-
king tegen, wat met zulk een goed gevolg te Wijmbritsc-
radeel en verdere omstreken gedurende de vijf eerste
maanden van dit jaar, op het rundvee is toegepast gewor-
den..... alwaar in dat tijdvak een veertigtal door de typhus
zijn aangetast geworden, en ter verdere voorkoming niet
minder dan 940 zijn afgemaakt — alléén in de verloopene
maand Mei zijn er 8 runderen door de ziekte aangetast, en
184 stuks afgemaakt om ze voor besmetting te behoeden!....
Terwijl men tevens erkent dat de ziekte, in weerwil van
dat vernietigen van den veestapel, toch nog steeds in uit-
breiding toeneemt!.... "Waarlijk er behoort moed toe, om
de verantwoordelijkheid van zulk eene door niets geregtvaar-
digde slagting op zich te durven nemen — maar het is
zoo, hij die zich verbeeldt de hand aan het wereldbestuur te
kunnen slaan, deinst voor zulke daden niet terug.
De hand aan het wereldbestuur!.....Nietige stervelingen,
zoo als wij zijn, die in alles in den blinde rondtasten, die
niet weten wie en waar en wat de kracht is, die het alles
beheerscht — die niet weten van waar hun leven kwam,
waarin dat bestaat en waar het henen gaat; die geleerd
hebben dat het wol door een naaldonprik, door verstoorde
ademhaling, door het verlies van wat bloed en wat lucht
te vernietigen is, maar niet zelden, in weerwil van het
verlies van belangrijke ledematen, behouden blijft; dio
niet weten of ze heden of morgen of over 10 of 40 jaren
sterven zullen, — die steeds kinderen in de wetenschap,
-ocr page 128-
122
mannen in hypothesen en theoriën, grijzen in het raden en
gissen, en alléén wijzen in het erkennen hunner onwe-
tendheid zijn. — Met uwe wettelijke bepalingen wilt ge de
ziekten bezweren waaraan het leven des volks onderworpen
is..... naauwlijks eenige maanden na de afkondiging uwer
wet, stond de besmettelijke dyssenterie en diarrhee, en thans
weder de koorts der kraamvrouwen als eene bespotting uwer
wetenschap u voor oogen, en wie zal het ons zeggen wat
wij morgen of overmorgen nog te ervaren en te lijden
zullen hebben.
Meent gij, speelpoppen der natuur, meent gij haar meester
en heer te zijn? Meent gij door uwe verordeningen hare
kracht te kunnen verlammen en haren loop te kunnen ver-
storen of beperken? Wij spreken hier nog niet eens van
den almagtigen wil van den Bestuurder des heelals.
Of zou de menschheid, bij de overtuiging harer edeler
vormen en hoedanigheden dan het heir der andere schep-
selen, aan geene hoogere magt dan de magt der natuur,
hare wording, haar leven, hare toekomst hebben dank te
weten?
Zou zij bij haar streven naar algemeene ontwikkeling,
naar veredeling van den geest, om, zooals haar innig
bewustzijn haar verzekert, haar Schepper al meer en
meer te naderen, om in waarheid, wat zij zoo zeer
wenscht en gevoelt te moeten zijn, een kind Gods te worden —
inderdaad slechts een kind der natuur, aan een plant of een
dier gelijk wezen, en met dezen als in éénen adem ont-
staan en vergaan?
Zou zij, bij haar geloof aan hooger doel en bestemming,
en in het gevoel harer verwantschap tot hooger geest en
leven, eenig en alleen onderworpen zijn aan de nukken en
luimen dier natuur, die, het valt niet te ontkennen, haar
stoffelijk deel maar al te zeer beheerscht.
-ocr page 129-
123
Nukken en luimen der natuur, die zich, althans in de
bekrompenheid van des menschen geest, niet zelden doen
kennen als loutere willekeur, als vlagen van krankzinnig-
heid in de uitspattingen harer vrijheid, wanneer ze, de
door haar bijna tot rijpheid gebragte graanvelden, boom-
gaarden en moestuinen al donderend en bliksemend vernielt
en verwoest door de in wilde stormen opgezweepte regen-
en hagelbuijen — of in aardbevingen en watervloeden —
in veepest en cholera, den omvang van hare onberekenbare
kracht doet kennen en gevoelen; — daaraan zou eenig en
alleen het leven en de gezondheid van den mensch onder-
worpen zijn?.... Het is ons ondenkbaar, omdat wij ook in
die gebeurtenissen de hand des Almagtigen eerbiedigen,
onder wiens toelating naar onze bescheidene meening dat alles
geschiedt.
Die willekeurige natuurkracht zou, van eeuw tot eeuw,
de bezieling uitmaken van des menschen jagen en streven,
om op te klimmen in zedelijke en geestelijke volmaking,
om meer en meer te worden, wat de door hen gevonden,
door hen beminden en door hen aangebeden God, van hen
met zoo veel nadruk verlangt!
"Wij gelooven het niet — neen, wij gelooven in, en aan-
bidden een almagtigen, alomtegenwoordigen, liefdevollen
God, aan wien ook de natuur, even als wij, volkomen on-
derworpen is.
-ocr page 130-
DE CHRISTUS EN HET PLAGIAAT.
Wij bedoelen den Christus zooals Hij ons in de Evan-
geliën is geopenbaard — ja, wij zouden haast zeggen, in
de meest mogelijke bijzonderheden is geanalyseerd geworden,
en
Het plagiaat, zoo als zich dat doet kennen in letterroof,
in het aannemen, overnemen en zich toeëigenon van ge-
dachten, denkbeelden, overtuigingen in letterkunde,\' in
waarhcids-lcer en wetenschap, door anderen reeds vroeger
gedacht en uitgesproken, en ten beste van des menschen
zedelijke en godsdienstige vorming meer algemeen verspreid.
Do Christus.
Zoo ooit een geest is opgestaan, waaraan de menschheid
het kenmerk van waarachtige wijsheid en oorspronkelijkheid
heeft toegekend, dan is het aan don Christus, aan den
geest van Christus geweest, die de bewondering van al wat
geleerdheid bezat in volle mate heeft weggedragen.
Maar het waren niet alleen de geleerden, die Hem voor
het ideaal van wijsheid verklaarden, geenszins, de onpeilbare
diepte on de goddelijke verhevenheid van dien geest belette
-ocr page 131-
125
niet dat zelfs do ocnvoudigston van hart on wandel Hom
aanhingen, omdat zij de goddelijke wijsheid en heiligheid
van zijn woord meenden te verstaan en te kunnen waar-
deeren.
Het waren dus geleerden en ongeleerden, de voornamen
en eenvoudigen, die al meer en meer verlangden de vrucht
zijner goddelijke wijsheid, zoowel voor het zedelijk leven
als voor het onschatbaar bewustzijn van een geestelijk voort-
bestaan, in zich op te nemen. Ecne vrucht, die zij zoo groot
en zoo waardig oordeelden, dat zij het zich ten pligt re-
kenden de geheolo wereld daarmede bekend te maken,
zonder er aan te denken, ja, zonder het mogelijk te achten
bij die verspreiding den naam te verzwijgen van Hem
, welke
die wijsheid, die waarheden voor het eerst gesproken en met
zijn geheelen leven bevestigd had.
Door millioenen geleerden en ongeleerden is zij dan ook
over de geheele wereld, onder allo natiën en tongen, in
naam van den Christus als dewijsheid Gods,
verspreid geworden.
Bij al die verspreiding is er dan ook van het plagiaat
op den Christus gepleegd geen voorbeeld aan te wijzen;
de goddelijke geest van den Christus maakte iedere toe-
eigening onmogelijk, wat intusschen jegens andere geleerden
of wijsgeeren, zelfs als een natuurregt werd aangemerkt.
Als een natuurregt? Ja, als een regt onzer natuur.
Zoo lang toch de mensch den naam van mensch gedragen
heeft en dragen zal, zoo lang was hij bestemd in de uitingen
van zijn geest zich als zoodanig te doen kennen, en zoo
veel te meer hij hot gevoel voor al wat schoon, goed en
edel is in zich omdraagt, zoo veel te meer zal hij mensch
zijn, en zich zelven en zijn naasten ten mensch wezen, en
zich geroepen gevoelen in de wereld den mensch te vertoonen,
zoo als hij in eiken graad van ontwikkeling behoort te zijn.
Het is dan ook der monschhcid niet genoeg het bestaan
-ocr page 132-
126
en de gehalte der reine waarheid en der onbesmette zede-
lijkheid te kennen, zij verlangt evenzeer het wezen zelf
in haar op te nemen, zoodra zij ervaart dat de waarheid
en de deugdelijkheid van den geest zich uitspreekt in de
helderheid van bevatting, in de reinheid van gedachten, in
de juiste waardeering van het schoone en goede, in de
aanbidding van het meer verhevene, van het liefdevolle en
heilige, omdat zij die eigenschappen als eene behoefte
voor het maatschappelijk en godsdienstig leven heeft leeren
kennen.
Door die behoefte is de menschelijke wijsheid al meer
en meer een gemeenschappelijk goed geworden, en is het
dan wonder, dat, van geslacht tot geslacht, in verschillende
individuen dezelfde gewaarwordingen, dezelfde waardeering
der dingen, zich van hun begrip van waarheid en schoon-
heid hebben meester gemaakt, en die geesten met dezelfde
bedoelingen, ook dezelfde schoonheden en waarheden in hun
rusteloos streven naar iets hoogers en heiligers, van eeuw
tot eeuw, hebben uitgesproken.
Menschelijke wijsheid is alzoo gemeenschappelijk goed,
gemeenschappelijk eigendom, bovenal wanneer zij in de
wereld tot de menschheid wordt uitgesproken, en als eene
gave der liefde wordt toegebragt.
"Wat de natuur den mensch alzoo als eigendom heeft
toebedeeld en de broederliefde hem ten beste gaf, zal in
het maatschappelijk leven toch wel niet met den naam van
plagiaat kunnen worden bestempeld en als roof worden
veroordeeld..... duizenden hebben dan ook getuigd enver-
zekerd, wat duizenden vóór hen reeds gezegd en verzekerd
hadden, zonder zich schuldig te achten aan de toeeigening
van eens anders denkbeelden of wetenschap.
Waarom is de wijsheid en de wetenschap van den Christus
daarvan uitgezonderd?
-ocr page 133-
127
Die uitzondering ligt in de natuur van den Christus zelve.
De Christus was een éénheid, een éénheid in zijn geest,
een éénheid in zijn doel, een éénheid in zijn leven, zoo als
God een éénheid is in \'t heelal, met wien Hij de éénheid
vormt in de boven alle dwaling verhevene wijsheid, waar-
heid en wetenschap, die geheel het geschapene beheerscht.
De Christus was de wetenschap Gods, die door Hem
uit God was gevloeid, en met Hem tot God moest terug
keeren, Hij was de geest Gods.....
En, wij vragen het met allen nadruk, welk sterveling zou
zijne onbeduidendheid zoo verre kunnen vergeten, dat hij zelfs
in de schaduw van die majesteit zou durven plaats nemen ?
De wijsheid van den Christus was derhalve goddelijk van
aard, alleen in de éénheid met God was Hij één met de
wereld — de stroom, die uit Hem gevloeid is, is de we-
reld doorgegaan, maar Hij, de bron, is tot den Vader,
de eene eeuwige bron van alle goed teruggekeerd, niets
dan dat heilig licht achterlatende, waarin de menschheid
alles volkomen vinden zou, wat zij noodig heeft op haar
weg door het tijdelijk tot in haar eeuwig leven; waardoor
dan ook de weg tot verdere ontwikkeling van die wijsheid
en wetenschap, was afgesloten; het êêne noodige had de
wereld ontvangen.
Zijn woord was de wijsheid, zijn leven was de waar-
heid, zijn heengaan was de liefde. Zoo min bij Hem als
bij den Vader is er schaduw van ommekeer.
En het is zoo, het door Hem ontstoken licht is dan ook
zoo groot, zijn woord zoo heilig, zijne liefde zoo volkomen,
dat het den sterfelijken mensch van geslacht tot geslacht
volkomen genoeg wezen kan en wezen zal. — In de ver-
kondiging van dat woord ligt de voortplanting van dat uni-
verseele licht, dat tot in het eeuwige zijne weldadige stra-
len verspreiden zal.
-ocr page 134-
128
Was do Christus dan geen zedeleoraar zooals Confucius,
Socratcs, Scnica waren, wier zedelessen, als uit het volk,
door het volk zijn overgenomen en in het volk zijn opge-
gaan, zonder dat men er aan gedacht heeft die waarheden
als het eigendom van die geleerden te beschouwen, en als
zoodanig to eerbiedigen? Stond de Christus, in zedelijke
grootheid, dan zoo veel hooger dat men wel de vrucht
zijner wijsheid durfde plukken, maar den boom met wortel
en tak niet durfde over te planten in den boomgaard der
menschclijke wetenschap en der menschelijke behoeften ?...
Ja, men deinsde voor die éénige grootheid terug — de ma-
jesteit zijner woorden en daden boezemde to hoogen eer-
bied in, om het plagiaat ook op zijne woorden en leeringen
toe te passen.
De geest der betweterij, die alles omkeert en vernielt,
laat intussclicn ook het Heilige, wat onvernielbaar is, niet
ongemoeid.
Na meer dan 18 eeuwen waagt het de moderne geest
van dezen tijd op nieuw de hand to slaan in dat geheiligde
licht, dat do menschheid tot een zekeren gids en tot een
vriendehjken leidsman was op haren zoo moeijehjken lo-
vensweg, door dat onschatbaar woord tot in zijn hartader
aan te grijpen en stuk te rijten.... hij verstout zich de
éénheid van don Christus met den Almagtigen te ver-
breken, en Hem als mensch, als sterveling, als zedemees-
ter to doen plaats nemen in de rei der geleerden dezes
tijds, en zijne wijsheid en wetenschap evenzeer als een
gemeenschappelijk goed te verklaren, in weerwil dat zijne
discipelen, zijn tijdgenooten van Hem getuigden: „Gij zijt
de Christus, de Zoon des levenden Gods!"
Slechts een gevoel van medelijden vervult ons bij het
geweld dat men het geloof, den eerbied en de behoeften
van het menschelijk hart aandoet, om de goddelijke weten-
-ocr page 135-
129
schap van den Christus, aan de wijsheid der wereld te
onderwerpen en daarmede zijne godheid te ontkennen en
te trachten die te niet te doen.
Zijne godheid.....die zich reeds bij zijn optreden in de
wereld zoo duidelijk deed kennen, en in dat „kruist Hem,
kruist Hem" zoo algemeen en zoo luide werd uitge-
sproken.
Ja, het is dat „kruist Hem, kruist Hem", dat bijna van
aller lippen vlood.... het is juist die algemeene veroordee-
ling die ons de verzekering geeft, dat men, bij hunne ge-
hechtheid aan de Mozaïsche wet, in den Christus of eene
godheid of een bedrieger heeft gezien.
Van de erkenning van een profeet of een wijze des volks,
kon hier geen sprake zijn en was hier ook geen spraak,
zij bragten de erkende wijzen des volks niet ter dood, maar
de Christus moest of een God, een leugenaar of een krank-
zinnige wezen — de keuze was afgebakend.
Maar zijne woorden droegen te zeer het kenmerk van
zijne wetenschap van de wetten en instellingen der Mozaï-
sche eeredienst, dan dat zij aan krankzinnigheid gelooven
konden — en zijne daden weerspraken zijne woorden niet —
en hunne gehechtheid aan der vaderen God en godsdienst
liet hen niet toe een God, nevens hunnen Jehovah, den
Heer der heerscharen te erkennen.
„Kruist Hem, kruist Hem," klonk het dan ook van alle
tongen.
Dat de bedrieger sterve.....
De Christus kon immers geen God of goddelijk wezen
zijn..... zij kenden slechts één God.....en alle grootheid
en majesteit ontbrak bovendien.....
De Christus stierf aan het kruis.....
Sedert heeft Israël gezwegen..... omdat Israël niet te
spreken wist..... verstrooid over de wereld staart hij mot
9
-ocr page 136-
130
strakke blikken die wereld aan..... maar woorden heeft hij
niet.....hij ziet, zwijgt en wacht.....
Maar de wereld heeft niet gewacht.....de volken der
aarde hebben niet gezwegen, zij hebben integendeel luide
gesproken.....Sedert meer dan 18 eeuwen hebben zij het
„kruist Hem, kruist Hem" der Joden, op de schaal van het
plagiaat, het natuurregt der menschheid gewogen, en de
woorden en daden van den Christus geëerbiedigd, als de
woorden en daden van een God.
Maar het is waar, het is gemakkelijker Hem, in de
schatting der menigte, de kroon zijner grootheid en heilig-
heid te ontrooven, dan die menigte in hare onbeduidendheid
tot Hem te doen opklimmen.
Het is dan zoo, wijzen dezes tijds, gij hebt er geen bezwaar
in gevonden zijne éénheid met den Vader te verbreken, en
Hem uit het licht der hemelen in de nevelen van uw in-
gebeeld beterweten te doen plaats nemen, — gij hebt er
geen bezwaar in gevonden de kroon, waarmede Hij is gekroond
geworden, ook op uw hoofd te zetten. — Zijne eer was uwe
eer. —• Zijn woord was immers ook uw woord!
Welnu, als zijn geestverwant, als een kind der 19o eeuw,
zult gij er dan ook geen bezwaar in vinden zijne wijsheid
en zijne wetenschap ook u toe te eigenen, en als een na-
tuurregt te beschouwen, en Hem daarom te kunnen en te
mogen nazeggen:
„Die mij gezien heeft, heeft den vader gezien."
„Ik en de vader zijn één."
„Niemand komt tot den vader dan door mij."
„Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde."
Maar neen, aan die dwaasheid zult go u niet schuldig
maken, uw gezond verstand komt daar tegen op, en gij
ergert u welligt over de vermetelheid van Hem, immers
uw voorganger en natuurgenoot, die zoo spreken durfde.,..
-ocr page 137-
131
en zoo ge Hem niet tot een leugenaar of grootspreker ver-
klaart, dan zult ge voor het minst met verdubbelden ijver
de onwaarheden trachten aan te wijzen, die do apostelen,
naar uwe meening, Hem in den mond hebben gelegd, en
den smet trachten uit te wisschen, dien zij daardoor op hot
gezond verstand der wereld hebben geworpen.
Of deinst ge welligt daarvoor terug? En evenzeer om
plagiaat te plegen op de waardigheid, majesteit en godde-
lijkheid van zijn zeggen en verzekeren, die gij toch ook niet
geheel ontkennen kunt, omdat zijne woorden en daden
van den gewonen mensch zoo zeer onderscheiden zijn, en
zoowel uwe krachten als uw weten van den Almagtigen,
van zijn willen en bedoelen, in de schepping, in het leven
en in de toekomst van den mensch maar al te zeer te boven
gaan, en uwe wetenschap daarom zoo ligtelijk in al hare
onbeduidendheid aan het licht zou komen?
Zoo dachten wij, maar neen, hoe ook in strijd met het
oordeel der wereld, ook voor dat plagiaat deinst de moderne
geest niet terug; wij hebben het in eene opzettelijke rede
van den predikstoel gehoord, dat ook de verlichte en beschaafde
mensch, bij wien het gevoel voor het schoone en goede
levendig is, even als de Christus, zeggen en verzekeren
kan: „Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde"!!....
Zoo ver had de niets wetende, de radende en gissende
sterveling het nog niet gebragt! Aan zulk een roof had het
plagiaat zich nog nimmer schuldig gemaakt, dat was voor
den materialistischen geest van onzen tijd bewaard!
-ocr page 138-
NEDERLAND EN DE DUITSCHE BOND.
„Een wijs man, die, wanneer het getij verloopt, de ba-
kens verzet," zoo fluistert het gezond verstand niet alleen
den staatsman maar ook den burger, voorzigtigheid in.
Door woord en daad hebben ook wij in onze nederige be-
trekking, zooveel ons mogelijk was, geijverd voor de onaf-
hankelijkheid van ons dierbaar vaderland, en evenzeer voor
de zelfstandigheid, de persoonlijkheid van den burger, zoo-
wel in zijn staatsburgerlijk leven als in zijne betrekking
tot den handel, de scheepvaart, de nijverheid en kunst.
De zoo algemeene en, vooral in de laatste jaren, toene-
mende zamensmelting van onderscheidene individueele krach-
ten, zoowel voor de regeering als voor het volk zelf, als
een gevaarlijk verschijnsel beschouwende, hebben wij die
evenzeer betreurd, als waar het pas gaf bestreden, omdat
ze tot niets anders kon leiden dan tot ontzenuwing van
den zoo krachtigen handelsgeest, die in het zelfstandig
Nederland nog maar al te zeer plagt te worden gevonden,
en waardoor hetzelve dan ook groot en magtig was ge-
worden.
In die kunstmatige zamensmelting door allerlei verbonden
en maatschappijen, zagen wij en zien wij nog niets anders
-ocr page 139-
133
dan de vernietiging van den zoo krach tigen, in de volle vrjj-
heid van wil en energie werkenden persoonlijken ondernc-
mingsgeest, en tevens het onfeilbaar doodend middel van
elk zelfstandig ijveren en jagen naar grootheid en rijkdom —
de even krachtvolle als immer vloeijendc aderen tot oen
magtig staatsieven, hetwelk wederkcerig nimmer te kort
schoot, duizendvoudig den handel en de nijverheid met moed
en kracht te bezielen.
Een enkele blik toch in onze talloozc maatschappijen
en vennootschappen doet ons zien, dat de ondernemingsgeest
van honderden al meer en meer is opgelost geworden in
het bestuur van enkelen, en, terwijl do deelhebbers zich
in hunne droomenjen over grootc dividenden verheugen,
en daarbij gemakshalve insluimeren, drijft hot bestuur, zon-
dor eenige inspanning, als in het bezit zijnde van een gc-
noegzaam kapitaal, de voorkomende zaken, zich doorgaans
voor iedere onderneming wachtende, die cene verhoogde
inspanning zijner krachten zou vorderen, en zijne verant-
woordclijkheid zou kunnen vergrootcn, om niet zelden, na
eenige jaren van bestaan, in de schepping van nieuwe ven-
nootschappen, door anderen weer te worden verzwolgen.
Maar behalve deze kanker, die elk handelslevcn zoozeer
aangrijpt, is de Nederlandsche handel, scheepvaart en mj-
vorheid bovendien nog lijdende aan andere oorzaken van
verval, waaronder in de eerste plaats de vorderfelijko
handel en de daaraan zoo kennelijk verbondene speculatie-
geest, zoowel in vreemde fondsen als in aandeden en obli-
gatiën uit de verschillende vennootschappen en maatschap-
pijen voortspruitende, en zelfs bij voorkeur van die stukken,
die het meest aan de fluctuatiën van hunne meerdere of
mindere soliditeit en daardoor meerdere of mindere waarde
onderworpen zijn, waarmede aan de hcerschcndc zucht
naar spel, het best schijnt te kunnen worden voldaan,
-ocr page 140-
134
maar welke dan ook niet zelden de verarming van hon-
derden burgers ten gevolge heeft, en in den laatsten tijd
vooral ten gevolge heeft gehad, zoowel door de onbekend-
heid met de innerlijke gehalte van de zaak zelve, als met
het daarin maar al te zeer gepleegd wordende bedrog.
En ten tweede, hoewel dan trapsgewijze, door de niettemin
in volle werking zijnde opheffing van het culiuur- en het
daarmede in zoo naauw verband staande consignatiestelsel
op Java.
De krachtvolle ondersteuning, welke handel en scheepvaart
zoo direct als indirect, van het laatste ondervond, heeft
die beide takken van volkswelvaart nog langen tijd voor
ondergang behoed, maar ook deze zoo veel omvattende en
zoo vele voordeden afwerpende handelsbeweging, waaraan
een aantal industrieele ondernemingen verbonden zijn, dreigt
zonder genoegzame afdoende redenen te worden vernietigd,
vooral ook door de producten, die vroeger onvoorwaardelijk
door Nederlandsche schepen , ter Nederlandsche markt wer-
den gebragt, thans van jaar tot jaar in toenemende mate
op Java te doen verkoopen, en daardoor den vreemdeling
met zijne schepen daarheen te lokken, om met koffij en
suiker, enz. enz. beladen, naar zijne havens terug te keeren.
Ziedaar den even eenvoudigen als zorgwekkenden toestand
van het sedert geruimen tijd aan den Engelschen leiband
loopende Nederland, welks vrijzinnige beginselen, in weer-
wil zijner zoo zeer beperkte krachten, vrij wat afsteken
bij het beschermend handelsstelsel van het magtige Noord-
Amerika, hetwelk zoowel door verhoogde regten op den
in- en uitvoer als op de grondstoffen enz. enz., zijne finan-
tiëele krachten derwijze heeft versterkt, dat het zijne schulden
bij belangrijke gedeelten aflost, en voor zijne stoffelijke ont-
wikkeling, naar de behoefte des tijds, volkomen genoeg
overhoudt om daarin met milde hand te voorzien — terwijl
-ocr page 141-
135
het in zoovele opzichten minder toongevend Nederland, in
zijne aangenomen beginselen van vrijheid en gelijkheid in
handel en scheepvaart maar al te zeer ondervindt, als het
gevolg zijner kleinheid, voor de mededinging van grootc
staten te moeten onder doen.
Men beschuldige ons niet van gevoelloosheid voor we-
derkeerigo vriendschap en welwillendheid voor andere staten,
in handel en staatkunde, maar de ondervinding heeft het maar
al te dikwijls geleerd, dat wij die welwillendheid meer en
meer te beschouwen hebben als eene overeenkomst, tusschen
den vos en den wolf, over het patronaat van het kippenhok
— het, vooral sedert 1830, zoo geliefkoosde regt van den
sterksten treedt dikwijls maar al te spoedig op den voorgrond.
Wie zal het durven ontkennen, de statistiek ligt daar
voor ons, dat ten onzent, naarmate ons deel in de algemeene
wereldhandel zijn kon, aan alle zijden dienaangaande ver-
arming of achteruitgang is waar te nemen — vermindering
van schepen, scheepsbouw, scheepslasten, schoepsvrachten,
scheepsvolk, victualiën, en zoo vele andere bedrijven meer,
die daarmede in onmiddelijk verband staan, waarlijk een
ontmoedigend verschil, tegenover het zelfstandige, magtige
en vooral in den handel zoo krachtig wetgevend Nederland
van vroeger.
Geen wonder dan ook dat deze alles ontzenuwende
toestand, even nadeelig terug werkt op zijne politieke en
krijgskundige gesteldheid, en ook daarin niets dan verval,
niets dan verlamming is waar te nemen; zijn magtige in-
vloed naar buiten is verloren gegaan, het vertrouwen des
volks is gebroken, onzekerheid en twijfel in do dingen,
waarin geene onzekerheid en twijfel bestaan mag, is meer
en meer doorgedrongen, waardoor een algemeen wantrouwen
aan het prestige van zijn bestuur is ontstaan — de krach-
tige handelsgeest heeft voor het papieren spel plaats gc-
-ocr page 142-
136
maakt, in spijt dat elke bladzijde zijner glorierijke geschiedenis
getuigt, dat ten allen tijde de handel is geweest de onbuigbare
kracht en magt van den staat, en daarom dan ook in elkander
vonden geheel de kracht v;«n stof en geest, tot grootmaking
des volks.
Van dat volk, dat den handel tot wieg en bakermat
had — en mot hem leven, ontwikkeling en onbegrensde
ondernemingsgeest inademde — dat door den handel, bijna
op iederen plek van den aardbodem, het burgerregt had
verkregen en zijn brood, als de vrucht van zijn onvermoeid
streven, zag bereid — dat door den handel een deel van
Europa\'s magt bezat — dat door den handel beheerscher
der zee was geworden!
En thans ?..... Het individu speelt..... het speelt het
spel der gemakzucht, der illusiën, der beloften, der mis-
leiding, niet zelden van het onbeschaamdst bedrog —
men speelt het spel, te zijn of niet te zijn — op den dollar,
den piaster en den peseta wordt het welzijn van vrouw
en kinderen, van eer en goeden naam gezet, om met dat
welzijn, die eer en dien goeden naam, niet zelden reddeloos
verloren te gaan — en om de rouwkreten onhoorbaar te
maken, en om het hart te verschalken, dat bovendien ont-
stemd is over de twisten in Kerk en Staat — en om aan
het ernstig gelaat der toekomst een schooner en vrolijker
tint te geven, teert men op de deugd, de godsvrucht,
den moed, de geestkracht, de degelijkheid van het voor-
geslacht , en viert men feest en nogmaals feest..... en
strooit men zelfs bloemen over de vrucht der revolutie,
over de magt van den sterksten!
"Wij huiveren bij de erkenning van zulk een diep verval
zijner stoffelijke en zedelijke grootheid, evenzeer aan den
revolutionaire, den onleschbarcn dorst naar hervorming,
naar verandering van zaken, als het jagen naar den in-
-ocr page 143-
137
gebedden gelukstaat eener onbeperkte vrijheid, toe te
schrijven — zoowel Nederland als de koloniën hebben het
als om strijd ondervonden, dat, wat eergisteren bestond,
gisteren is vernieuwd geworden, om welligt heden weer
te worden afgebroken, morgen weer te worden opgebouwd
en overmorgen te worden hervormd, waardoor elk vertrouwen
op wijsheid en doorzigt, en elke eerbied voor de bestaande
wetten en verordeningen, in den gegronden twijfel aan hare
degelijkheid,
verloren gaat, — afbreken en hervormen is
sedert 25 jaren dan ook de stabiliteit der regeering geweest,
en waar is de magt om dien gruwel te bezweeren.....waar
de wil om dien gruwel te weerstaan..... en waar is de
kracht, die dien gruwel verpletteren zal?
Ja, wij vragen het met allen ernst, wat moet er worden
van een volk, waar de geest der revolutie, de zucht naar
omkeering van zaken al zijne handelingen beheerscht —
waar men met zijne heiligste belangen speelt en solt, zoo
als wij dat gezien hebben, dat de regeering, naarmate dat
de partijen boven dreven, de departementen van eeredienst
bij herhaling opgeheven, en weer in het leven hebben
geroepen .— en uit den boezem der kamer eene stem op-
gaat, dat in een land, waarin men, onder den naam van
christen, het voorregt heeft een godloochenaar en een ge-
loovige te mogen wezen, dat het daar niet meer te pas
komt, over de werkzaamheden der volksvertegenwoordiging,
den zegen van God in te roepen!
Wat er van worden moet?
Dat de natie, althans een groot deel van haar, hetwelk
in zijne nationale feesten juicht en jubelt over de gewe-
tensvrijheid, dat juicht en jubelt om zich al meer en meer
van eiken zedelijken band te ontslaan, om eindelijk, zoo-
wel in Kerk als Staat, in de natuurlijke consequentiën van
het liberalisme, de Commune, op te gaan,
-ocr page 144-
138
Maar reeds meer dan genoeg over handelingen, die de
waardigheid en degelijkheid des volks vermoorden.
Het zelfde verval, zeiden wij, merken wij op in zijne
staatkundige gesteldheid, inzonderheid tegenover den Duit-
schen staat, den Duitschen handelsbond. Deze, in der tijd
inwendig verdeeld, zien wij thans sterker dan ooit tot
éénheid gebragt — hij staat daar, tegenover ons dierbaar
vaderland, gelijk de reus tegenover den schuchter en, den
weifelenden jongeling, zoo zelfs, dat wij, met het oog op
onze ligging en koloniale en maritime rijkdommen, ons
werkelijk reeds met annexatie bedreigd gevoelen — waarlijk,
cene treurige erkenning onzer zwakheid, uit het gemis van
éénheid en stabiliteit in de vastheid van beginselen geboren,
zoowel in het staatkundige door onderlinge verdeeldheid, als
door het ondoordacht toegeven aan de socialistische demo-
cratie, en evenzeer op kerkelijk gebied, door het huldigen
eener ingebeelde wetenschap, welke dat heilig gevoel cener
hoogere zedelijke magt en kracht ten eonemale heeft on-
dermijnd en gebroken, waardoor wij ook in dat opzicht
jammerlijk zijn verzwakt en van één gescheurd, en tegen
aanmatigingen van wege den Duitschen bond, maar al te
zeer zouden blijken in de daarvoor noodige kracht te kort te
schieten.
Sedert een aantal jaren heeft die bond, hetzij direct of
indirect, zijne aanzoeken herhaald dat Nederland zich in
denzelven zou laten opnemen. — Duitschland, en inzonderheid
Pruissen, zoo zeide men toen, had behoefte aan koloniën,
en niet minder aan groote Noord-zee havens voor zijne te
creëren oorlogsvloot, en met de kaart van Europa in de
hand zouden wij, in weerwil van ons zelven, niet weten,
welk land meer en beter, en voor Duitschland gewenschter,
aan die behoeften zou kunnen voldoen dan Nederland.
De langdurige oorlog met Frankrijk heeft deze zaak
-ocr page 145-
139
intusschen voor eenigcn tijd van het staatstooncel weg-
genomen , althans achter de schermen verborgen, en welligt
dat ook in de verheffing der onderscheidene staten tot een
Duitsch keizerrijk, eenige wijziging dienaangaande is aan-
gehragt, maar daarmede is het oog op die vereeniging
geenszins gesloten — zoo min wij prijs stellen op die ver-
eeniging, zoo zeer vreezen icij den oorlog.....Ja, wij vreezen
den oorlog omdat hij, in weerwil van de zoo hoog geroemd
wordende beschaving en verlichting dezes tijds, zoowel ter
bespotting van het christendom en der zoo algemeen heer-
schende maagdelijke philantrophie, zich verheft op de uit-
vinding van allerlei nieuwe moord- en vernielings werktuigen,
en naast de barbaarschheid der middeleeuwen, zij het dan
ook in gewijzigden en verfijnden vorm, slechts de insigniën
van het regt van den sterksten, de ruwe kracht van hot
geweld, in zijn wapen voert.
Ja, wij vreezen den oorlog, zoo als die gedurende zoo
vele maanden op Franschen bodem heeft gewoed, en van
de zijde van den Duitschen bond, in weerwil van de hitte
van den zomer en al de gestrengheid van den winter, en
al den tegenweer van eene bevolking van 38 millioen zielen,
met zulk eene overweldigende kracht is voortgezet en vol-
gehouden , dat wij waarlijk duizelen van de onbuigbare, met
de meest mogelijke juistheid berekende en op die bevolking
steeds toegepast zijnde magt — eene magt zoo groot, zoo
onweerstaanbaar sterk, dat wij het eene roekeloosheid, zoo
niet eene dwaasheid zouden noemen, indien Nederland hot
beproeven wilde, althans in dezen tijd van ziellooze ver-
deeldheid, tegenover haar in het strijdperk te treden.
Wij herhalen het, eene dwaasheid, die onvermijdelijk ons
goed en bloed en ons zelfstandig volksbestaan kosten zou.
Zoo lang toch ons gezond verstand ons in den eenvoudigen
kring der natuurlijke dingen zal laten, en wij nog begrip
-ocr page 146-
140
zullen hebbon van de bctcekenis van 10 krachten tegenover
100 krachten, van 10.000 soldaten tegenover 100.000 sol-
daten, zoo lang zullen wij den moed hebben de waarheid
onder de oogen te zien, en in spijt van elke ingebeelde
grootheid, heldenmoed en zelfverloochening
en wat niet al
meer, volhouden, dat de Nodcrlandscho natie in gecne
deele opgewassen is tegen een Duitsch leger van:
610 bataillons infanterie.
442 escadrons kavalerie.
375 batterijen artillerie, enz. enz.
zooals die logermagt 780.000 man sterk, op den 15 Februarij
1S71 op Franschen bodem stond.
Of zou men, bij de erkenning dezer waarheid, vertrouwend
genoeg zijn te rekenen op het rcgtvaardighcidsgevoel van
andere vorsten en volken? Dan vragen wij slechts, wat is
er geworden van de ons opgedrongene en gewaarborgde ver-
ecniging met België? Wat van Sleeswijk-Holstein? Wat van
Napels? Wat van Hanovcr? Wat van Hessen? Wat van
Nassau? Wat van den Elzas en Lotharingen, van de
meer dan duizend jarige bezittingen van den Paus? En
wat van zoo veel meer eigendom, regt en zelfstandig
volksbestaan?.....En wat zou uw deel zijn eerlijk, maar
helaas, diep ontzenuwd Nederland P..... Wat uw deel zou
zijn, zoo gij, om welke luttele reden werd aangevallen ?....
Zoo gcene andere eerzucht of hebzucht zich voordeed, die
den buit betwistte en daarom genoegzaam belang in u stelde,
het zij in uw land of in uwe koloniën, gij zoudt evenzeer
aan flarden worden gereten en aan den overweldiger worden
prijs gegeven..... of misschien tusschen de overwinnaars
en de onzijdigen onderling worden verdeeld!.....
Of zou men onze bezorgdheid voor het regt van den
sterksten misplaatst vinden, zelfs in oogenblikken, waarin
de keizer cene gebragte hulde beantwoord met de verzeke*
-ocr page 147-
141
ring, dat zoo de rijksdag do goedkeuring zijner voorgo-
dragene legerwet mogt weigeren, hij ook buiten denzelven
haar zal weten te doen eerbiedigen en uitvoeren!
Een wijs man die de bakens verzet, als het getij ver-
loopt, zoo spreekt het gezond verstand en te regt.
"Wat baten uwe bezwaren ? — Al kunnen wij de waarheid
daarvan niet ontkennen, zoo vraagt, zoo spreekt welligt
deze en geene..... do onzekerheid, wij erkennen het, is
die helsche kanker, die, zooals in iedere zaak, dephysieke
en de moreele krachten des volks verlamt.
Wat te doen?.... Wij voor ons hebben slechts een ant-
woord. Ware het mogelijk, allereerst met al de stoffelijke
en geestelijke kracht die in ons is, terug naar het vastbe-
radene, practische, zelfstandige, zich zelfbewuste
en daardoor
magtige, behoudende Nederland van vroeger.
Terug naar de éénheid, naar de orde, naar de stabiliteit,
naar God en godsdienst, naar tvaarheid en deugd, waarin
alle kracht gelegen is.
Terug, zegt ge, en de tijdgeest, waaraan de nieuwe schep-
ping hare wording te danken heeft, kent slechts het voor-
uit..... tot eiken prijs vooruit, al ware het ook over de
puinhoopen van de onderlinge vrede en liefde des volks, of
over de vernielde gewetensrust en \'t vast vertrouwen op die
zedelijke kracht, die rijst, naarmate dat de nood klimt,
en die alleen in God en godsdienst te vinden is..... tot
eiken prijs vooruit graauwt hij u toe,.... zoo als zijn geest-
verwant de orkaan, alles vooruit jaagt en bij voorkeur den
eeuwenouden eik vernielt, omdat zijn statige kruin zich
te verre boven de zwakke jeugdige heesters van het heden
verheft!.....
Terug, zegt ge, en het conservatisme heeft door zijne
laauwheid en onverschilligheid alle vertrouwen verloren,
slechts de herinnering aan de\' kracht zijner beginselen, ia
-ocr page 148-
142
alleen nog levendig gebleven in het geheugen des volks....
en waar het liberalisme regeert, de ondervinding leert het,
daar is het leven ziek, de geest verward, daar is het or-
ganisme tot in aderen en spieren ontstemd — afbreken
en hervormen is de kracht die van hem uitgaat — het libe-
ralisme en de revolutie zijn unaniem, zoowel in den staat als in
de kerk, de school, de werkplaats, ja zelfs in het huisgezin!
Wat rest ons dan ?.....
Zoo lang men geen oorzaak zal hebben gevonden aan
Nederland den oorlog te verklaren, met onverzwakten moed
te vertrouwen op de regtschapenheid en de regtvaardigheid
van den Duitschen bond, in de eerbiediging onzer regten.
Maar tevens in de volle vrijheid onzer zelfstandigheid,
derhalve zonder eenige de minste pressie, te midden van
de meest vriendschappelijke betrekkingen, van wege de
regeering, het zij officieel of officieus eene commissie te
benoemen, welke met evenveel waardigheid als wetenschap
en nauwgezetheid onderzoekt, wat de Duitsche bond van
Nederland als bondgenoot zou kunnen verlangen, en wat
Nederland, zonder zijne dierbaarste regten daarbij op te
offeren, dien zou kunnen aanbieden, om daardoor niet
alleen elke aanleiding tot een oorlog te voorkomen, maar
tevens die voordeelen te bedingen, die, in vollen vrede, aan
dat bondgenootschap ontegenzeggelijk zouden kunnen wor-
den verbonden.
Onze eervolle geschiedenis, onze rang van tweede zee-
mogendheid, onze vloot, onze uitgebreide koloniën, alles
vereenigt zich, om zelfs in onze militaire verbindtenissen,
vooral als zeemogendheid, de meest mogelijke concessiën,
tot eene waardige en eervolle plaats in den rei der bondstaten,
naast de onvermijdelijke handelséénheid, te bedingen — een
onderzoek derhalve, waardoor de natie volkomen weten zal
wat zij in haar belang te doen of te laten zal hébben.
-ocr page 149-
143
Om vervolgens de uitkomsten van dat onderzoek, onder
bewilliging en op voordragt van onzen geëorbiedigden koning,
aan het oordeel van de beide vereenigde afdeelingen onzer
volksvertegenwoordiging, des noods in dubbele getale daartoe
bij één te roepen, te onderwerpen, en het al of niet toetre-
den, in naam des geheelen volks, door de goedkeuring des
konings bekrachtigd, te doen uitspreken.
Dan zullen wij, in het uitspreken van dien wil, voor
geheel de wereld toonen nog zelfstandigheid genoeg te
bezitten om over ons eigen lot te beslissen, en onze nationaliteit
hebben gewaarborgd, het zij dan door onze toetreding tot
den bond, of door hot onherroepelijk uitgesproken voorne-
men om mot al de kracht, die in ons is, zoo noodig als
één man te zullen opstaan, om haar ten einde toe met
ons goed en bloed te verdedigen, of zelve haar te dooden
in onzen val,
voor het afgrijselijk regt van den sterksten!
/
-ocr page 150-
DE CONSTITUANTE.
Eene constituante!
Wij kunnen ons voorstellen dat men, in oogenblikken
van angst en bezorgdheid, zich aan een stroohalm vastklemt.
Maar om in een oogenblik van ongeduld eene constituante,
eene wetgevende vergadering in het leven te willen roepen,
om over eene zaak uitspraak te doen, waartoe het eenvou»
digst gezond verstand volkomen bekwaam is, en regt heeft,
de schuldigen met zoo veel beslistheid aan te wijzen, dat
hadden wij van den schrjjver der brochure niet verwacht.
Eene constituante namelijk, die ons zal moeten zeggen,
wie regtens leden der Christus-kerk zijn!
Of zij het zijn, die hunne belijdenis, hunne vijfjarige
studie, hun examen, hun plegtigen eed, hunne prediking
gedurende eenige jaren, de belijdenissen, die zij toen van
anderen hebben afgenomen, dat alles thans als eene dwaas-
heid beschouwen, omdat zij toen volgens hun zeggen
nog kinderen waren, maar nu ze mannen zijn geworden,
dezelfde Evangeliën voor eene legende en den Christus voor
een eenvoudig mensch, zooals zij en wij, verklaren, en daar-
door de Kerk tot op de grens harer ontbinding brengen?
Of dat zij hei zijn, die nog steeds gelooven wat zij eens
-ocr page 151-
145
beleden hebben, die hun eed en woord gestand doen, en
de heilige schriften nog evenzeer eerbiedigen en hoogschat-
ten als voorheen, en alles aanwenden om den Heiland in
eere, en de Kerk, die onschatbare bron van vrede en ge-
luk, in wezen te houden.
Indien dat twijfelachtig is, dan verklaren wij noch be-
grip van de grondbeginselen der Kerk noch van de be-
teekenis harer wetten, noch van hare heilige sacramenten
te hebben.
Wij zouden toch, naar onze overtuiging, met hetzelfde
regt aan de constituante de vraag kunnen voorleggen, of
wij de vier evangelisten en de overige geschiedschrijvers,
zooals Paulus, Petrus, Jacobus, enz., of de predikanten van
onzen tijd, als de wetenden, als de geschiedkundigen te be-
schouwen hebben?
Eene constituante.
Omdat men van beide zijden uitroept: „zóó kan het niet
blijven!" alsof het zoo blijven zal, alsof het mogelijk is
dat duisternis en licht, leugen en waarheid hand aan hand
kunnen gaan.
"Wij staan verbaasd over het voorstel om aan eene con-
stituante te vragen, hoe wij over den Christus te denken
hebben; wie Hij was, wat Hij eischte, en wat Hij verze-
kerde? Alsof er niet geschreven staat: „Gij zijt de Christus,
de Zoon des levenden Gods" en Hij zelf niet gezegd zou
hebben: „Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde."
„Zoo wie mij verloochend zal hebben voor de menschen,
dien zal ik verloochenen voor mijn Vader, die in de he-
melen is." „Die mij gezien heeft, heeft den Vader ge-
zien." „Ik en de Vader zijn één." „Memand komt tot
den Vader dan door mij." „Die in mij gelooft heeft het
eeuwige leven, maar die in mij niet gelooft zal het leven
niet zien."
10
-ocr page 152-
146
Wio do Christus is? Wie anders dan de godheid dor chris-
tolijke Kerk, haar goddeljjk Hoofd, haar ziel, haar leven;
de Christus der evangeliën, de Zoon Gods, de geest Gods
in het vleesch, de éénige Heiland, de éénige Zaligmaker,
de ééngeborene des Vaders, de Zoon des Almagtigen en
Alwetenden, het zoenoffer voor onze zonden, de éénige
Middelaar waardoor wij zalig kunnen worden. — Het af-
schijnsel van Gods heerlijkheid, het uitgedrukte beeld zijner
zelfstandigheid — ziedaar de Christus der christelijke Kerk.
Onzekerheid kan er niet bestaan wie Hij is, zoolang men
een Christuskerk erkent. Het is dus de vraag maar wie
Hem als zoodanig aanneemt en wie niet — wie gelooft
en wie niet gelooft — en dat kan de constituante niet
uitwijzen; maar dat is ook onnoodig, die niet gelooven
zetten zich zelf buiten de Kerk, omdat zij haar als Kerk,
als Christuskerk verwerpen, wetende dat zij geloof vraagt,
geloof in de sedert 18 eeuwen geëerbiedigde openbaring,
de éénige grondwet van haar leven en bestaan. Gelooft
gij? Dat is de grondtoon van ons weten en belijden, wat
door den Christus met zoo veel nadruk wordt bevestigd,
wanneer Hij zegt: „zoo wie een dezer kleinen, die in mij
gelooven ergert, het ware hem nutter dat een molensteen
aan zijn hals gebonden, en dat hij verzonken ware in de
diepte der zee."
Een middenweg tusschen geloof en ongeloof is er niet;
de Christus is of de geest Gods, dus cene godheid, of een
mensch geweest, en in het laatste geval zou elke kerke-
lijke vereering niets dan afgoderij zijn.
De evangeliën en de Christus zijn één — Hij is er de
kern, de ziel, de geest, het leven van; maar alleen als
de Zoon Gods, de Zaligmaker der wereld; als eenvoudig
mensch zijn ze niets meer en niets anders dan het geschrijf
van waanzinnigen.
-ocr page 153-
147
Met eerbiediging van ieders overtuiging willen wij gaarne
aannemen, dat de ongeloovigen, die geheele historie, de
profetiën, de geboorte, den doop, de wonderen, de gebeur-
tenissen bij de kruisiging, de opstanding, de hemelvaart,
de uitstorting van den Heiligen Geest, en wat dies meer
zij, voor eene legende, althans voor een romantisch verhaal
verklaren. — Maar dat zij de aan den goddeljjken Christus
gewijde Kerk, waarvan ook elk gezang dier Kerk getuigt,
waarvoor het volgende als bewijs wel genoeg zal wezen :
Woon, o Heiland! in ons midden;
Onder uwe heerschappij zijn wij zalig, zijn wij vrij;
Leer ons strijden, leer ons bidden!
Amen! heerlijkheid en magt, word\' U eeuwig toegebragt!
dat zij die kerk blijven gebruiken en misbruiken, om in
dezelfde vormen der christelijke eeredienst, hunne mensch-
vergoding te doen plaats hebben en het godsgebouw daar-
door te ontheiligen, ziet, dat moest hen als mannen van
karakter en beginselen tegen de borst stuiten en onmoge-
lijk wezen.
Ook over deze zaak is het dus niet noodig dat de con-
stituante regt spreke.
Aan de Kerk, aan de christelijke Kerk hechten wij im-
mers het groote denkbeeld, het beginsel der heilige één-
heid „Vader, Zoon en Geest" , waarin natuurlijk geen plaats
aanwezig kan zijn voor een reeds lang gestorven mensch.
Was de Christus zich bewust niets meer dan een mensch
te zijn, dan is hij een onbeschaamde leugenaar, een be-
drieger geweest, elke vereering onwaardig en het „kruist
Hem, kruist Hem" zou Hem ook thans niet ontgaan.
"Wij herhalen het, er is geen middenweg, de Christus
was eene godheid of een mensch zooals gij en wij.
Maar slaan wij nog een enkelen blik in het voor ons
-ocr page 154-
148
gewijde geschiedverhaal, wij lezen daar onder zoo vele an-
deren, de woorden van den vlekkeloozen Christus:
„De Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk van Hem
geschreven is, maar wee dien mensch, door wien hij ver-
raden wordt, het ware hem heter zoo die mensch niet ge-
horen ware."
„En wanneer de Zoon des menschen zal komen in zijne
heerlijkheid en al de heilige Engelen met hem, dan zal hij
zitten op den troon zijner heerlijkheid en hij zal de schapen
tot zijne regterhand zetten, maar de bokken tot zijne lin-
kerhand.....dan zal hij zeggen tot degenen die ter linker-
hand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten! in het
eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijne engelen be-
reid is."
En dan lezen wij ook daar de woorden van den éénigen
Paulus, den eerlijken, den regtschapenen jonger „gelijk wij
te voren gezegd hebben, zoo zeg ik ook nu wederom:
indien iemand u een evangelie verkondigt, buiten hetgeen
gij ontvangen hebt, die zij vervloekt."
En zoo lang wij nu nog vertrouwen zullen stellen in
den natuurlijken loop der dingen, zoo lang zullen wij ons
sterk gevoelen, in het nog levend gezond verstand van
velen der gemeenteleden, en daarvan de redding verwachten
der zoo diep geschokte Kerk, en eene constituante ten
cenemale onnoodig achten.
Zoo als do zon het onveranderlijk licht, en de algenoegzame
kracht in de natuur, in het stoffelijk leven is, zoo is de
Christus het onveranderlijk licht en de algenoegzame kracht
ten eeuwigen leven — en de geschiedenis der wereld predikt
het ons van bladzijde tot bladzijde, dat bij den eeuwigen
en almagtigen God, bij wien de volheid der wijsheid en der
waarheid is, geen schaduw is van ommekeer.
Gelijk de donder en de bliksem den dampkring beroert,
-ocr page 155-
149
en er nieuw leven en vruchtbaarheid uitstort — zoo beroert
het ongeloof de kerk, en schudt haar uit hare verdooving
wakker, waarin zij door laauwheid en onverschilligheid ver-
zonken lag. — En zooals de zon van achter de donder-
wolken weder te voorschijn komt, zoo zal ook de Christus,
van uit de nevelen van het ongeloof, in vollen luister we-
derkeeren!
Dat is onze volkomene overtuiging.
18 7 4.
Had ons het voorstel eener constituante bevreemd, met
niet minder verbazing vernamen wij eenige maanden later,
de bekende voorstellen der algemeene synode op welke de
dure verpligting rust,
de leer der Kerk, de ziel, het leven
der christelijke godsdienst, vooral sedert de laatste drie en een
halve eeuw, door zoo vele millioenen geleerden en onge-
leerden beleden en geëerbiedigd — ongeschonden te hand-
haven, en te doen belijden en te doen eerbiedigen.
Dat zij, in plaats van pal te staan in do vervulling dier
pligten, als eene onmondige het hoofd buigt voor eene
revolutionaire beweging, die, in de aan hare hocdo toever-
trouwde Kerk, alle rust en orde verstoort en daardoor met
ontbinding bedreigt.
Terwijl het bovendien eene onbetwistbare waarheid is,
dat de naauwgezette handhaving der kerkelijke instellingen
het hechtste, het meest waardige bolwerk is van den Staat,
tegen willekeurige aanranding van burgerlijke regten en staat-
kundige vrijheden — waar de eersten worden losgelaten,
daar worden de anderen van dag tot dag ondermijnd, en
aan het goeddunken, aan de anarchie prijs gegeven.
-ocr page 156-
150
Maar behalve dat is het ons een raadsel van waar men
den moed heeft als mogelijk te durven achten, dat de
beide rigtingen, de handhaving der leer, en de verloochening
der leer, in ééne Kerk, onder één kerkelijk verband, te zamen
kunnen zijn, en regt van bestaan kunnen hebben.
Hoe men het aan zou leggen, om in het bestuur van de
staatsschool, tevens aan het anti-schoolwetverbond zitting
te verleenen.
Op welken grond men in de wet, die de koepokinenting
verpligtend maakt, tevens een artikel zou weten in te las-
schen bij hetwelk de inenting geheel wordt vrij gelaten!....
Maar reeds genoeg om het onmogelijke, zoo men niet willens
blind is, volkomen te doen erkennen.
En wat het regt der moderne rigting, de moderne denk-
wijze, de verloochening van de leer der Kerk aangaat, wij
zullen niet dwaas genoeg zijn dat regt te betwisten, noch
aan het individu noch in vereeniging — zij heeft (die
rigting) dienaangaande dezelfde regten als in de andere af-
deelingen der protestantsche Kerk, hoewel ze ook van die
allen in geloof en belijdenis even verre afwijkt en verschilt.
En daarom zal de Kerk over haar heengaan niet meer
dan spijt gevoelen, want hoezeer zij dezelve door den onder-
lingcn twist en de verdeeldheid, die ze te weeg heeft gebragt,
op hare grondvesten doet waggelen..... aan eene scheuring
valt niet te denken, omdat de moderne rigting, omdat het
ongeloof, omdat de verloochening der leer nooit een deel
der Kerk hooft uitgemaakt of heeft kunnen uitmaken.
Maar zoo die rigting ecnig regt op de Kerk mogt hebben,
hetwelk wij pertinent betwisten, dan heeft het anti-school-
wetverbond evenzeer regt zitting te hebben in het bestuur
van het staatsonderwijs — en is het artikel, dat de vrijstelling
der vaccine bepaalt, in de wet der vcrpligte inenting, even-
min te weigeren.
-ocr page 157-
I
I
151
Het onmogelijke, om zulke tegenstrijdigheden in één
verband op te nemen, is te zonneklaar om er nog een
woord aan toe te voegen.
Eindelijk. (Julij 1874.)
Wij onthouden ons, om op nieuw onze denkbeelden mede
te deelen, over de thans weder voorgestelde even willekcu-
rigc, als de Hervormde Kerk volkomen ontbindende wjjzi-
ging van art. 11 van het algemeen reglement; omdat de
synode, door het meest onmogelijke aan te grijpen, en dat
aan de goedkeuring der provinciale en klassikale besturen
te onderwerpen, haar voornemen verraadt, hiermede voor
goed van elke wijziging en toenadering af te zien.
-ocr page 158-
EENE HERINNERING.
(BIJ DE ONTVANGST VAN EEN REGLEMENT
PRIJKENDE MET „EEN ROOD KRUIS.")
Eene herinnering aan een thans welligt ongekend ge-
brek aan menschlievendheid.
„Ik was jong en het was winter — het schaatsenrijden
was in vollen gang — goed en vlug rijdende, had ik de
jaloezij van een anderen rijder, ter wille van een ook hem
lief rijdstertje, opgewekt."
„Op eens werpt hij voor mijne schaatsen een eind touw,
en naauwlijks eene seconde later sprong mij het bloed uit
neus en tanden, en na nog een paar seconden elkaar weer
ontmoetende, nam ik de muts van het hoofd, en vloog met
ontblooten schedel hem in het aangezigt..... de schok was
hevig..... maar het équivalent was gevonden."
„Wat bovendien nog te vereffenen viel werd al spartelend
op het ijs afgedaan."
„De rekening was afgesloten."
:
-ocr page 159-
153
„Maar opstaande grijnsde een plas bloed, in den vorm
van een kruis, mij tegen."
„Een rood kruis,".....
Niet alzoo, mijn vriend, hooren wij zeggen, in het
sublieme licht van de tweede helft der 19e eeuw — in
den gloed der hedendaagsche moderne beschaving is zoo
iets ondenkbaar.
Zie hier, zoo spreekt de lieflijke stem dier beschaving,
zie hier wat spijkerbalsem en wat huislook op zoete olie,
en wat pluksel en een rolletje windsel, en ook eenige ver-
snaperingen
, om aan den eersten den besten, die u bont en
blauw zal hebben geslagen, met philantrophische hoffelijk-
heid over te geven, ter genezing van zijne welligt wat
geschramde vuisten!
En, gaat zij even zacht en beminnelijk voort, zoo het
gebeuren mogt, dat Bismarck, om den uitvoer van wat
koffij of den invoer van wat spiritus, of welligt om het
bestuur van ons land of koloniën soms boos wordt, en hij,
zoo als dat reeds meer is gebeurd, louter om alle verdere
ergernis te voorkomen, ook Nederland als eene groote ha-
venplaats gaarne aan het Duitsche rijk zag toegevoegd,
wat ik u bidden mag, neem dan geen voorbeeld aan dien
nog onbeschaafden en ongevoeligen schaatsenrijder, maar
handel met kinderlijke zachtmoedigheid, in den geest van
„het roode kruis", aan hem de verzekering gevende, dat gij
steeds bezig zijt alles aan te wenden om ook zijne sol-
daten , die, ter bereiking van zijn oogmerk, de bloem onzer
natie dan zullen komen vermoorden of verminken, in liefde
te wille te zullen zijn — ja, dat hij er zeker van kan wezen,
dat zij ten onzent, zoo hun eenig leed mogt wedervaren,
door geoefende mannen en vrouwen van het roode kruis,
-ocr page 160-
154
de keur onzer philantrophcn, met de meeste voorkomendheid
zullen worden verpleegd en verzorgd!.....
Het roode kruis. — De vrucht eencr overgevoeligheid — de
geboorte eener kinderlijke zwakheid — de geest cenerzie-
kelijke menschliovendheid — het beeld eener gcdachtcnloozc
maagd, die de ligtzinnigen, de eerzuchtigen, de hcersch-
zuchtigen, de hebzuchtigen, de strijdenden op leven en
dood hare liefde en hare bescherming biedt!.....
Het roode kruis. — Dat den oorlog als een onvermijdelijk
iets, als een regt erkent — dat dien pest als een onvoorziene
ramp verzacht — dat dien vloek verlamt, door den broo-
dermoord en den broedermoordenaar aan zijn liefdevol hart
in bescherming te nemen, te koesteren en te verzorgen!....
Het roode kruis. — Het kruis des bloeds, der smart en
der tranen, dat den oorlog, de revolutie, de willekeur, de
heerschzucht, den roem en de eerzucht, den haat en de wraak-
zucht, onvoorwaardelijk in bescherming neemt, door het
moorden minder afschuwelijk, en het lijden en sterven minder
moeijehjk te maken.....in plaats met den geesel der satire,
of met den vloek der verontwaardiging, den triomfzang der
overwinning, die victorie der hel, met zijn spot of met zijne
bliksems te begroeten — een gejubel, opborrelend uit de
plassen gistend en dampend menschenbloed, zamenvlooijend
met het knetteren der vlammen, die al spelend en dartelend
de welvaart des volks vernielen — en dat alles vereenigd
met de snikken en de gebeden der vaders en moeders,
en de jammerkreten der verminkten en stervenden — en
die dan oprijzen in ééne melodie tot den troon des A1-
magtigen, om daar het getuigenis af te leggen hoe de
volken, in hunne baldadige dwaasheden, de eeuwige, de
onfeilbare, de alle levensgeluk omvattende zedeleer: „Hebt
God lief boven alles, en uwen naasten als u zelven", in
do zoo verlichte tweede helft der 19e\' eeuw weten op te
-ocr page 161-
155
vatten en toe te passen, in plaats van in naam van God,
den liefderijken schepper van \'t heelal, en van Jezus Christus,
den Heiland, de bezielde liefde en vrede der wereld — in
naam der menschheid, van hare wording, haar doel, haro
bestemming en hare dure verantwoordelijkheid jegens haren
God, het driewerf schuldig uit te spreken over hem of
over hen, die, als de aanleidende oorzaak van den uitge-
gebroken oorlog, zullen worden gekend — het ontzettend
oordeel uit te spreken over hem of over hen, die, onder
het aanroepen van den heiligen naam des Alwetenden, het
wagen durven een schitterenden broedermoord uit te schrij-
ven — om duizende bij duizende onschuldigen te verminken
en te vermorselen, en de aarde met stroomen menschenbloed
te doorweken, en met zijn vleesch en beenderen te door-
mesten, en het arme volk aan al de gruwelen van zulk
eene verdelgingsmoord te onderwerpen!....
Menschlievendheid!
Wij bewonderen en aanbidden u, edele menschlievendheid!
die den adeldom des Almagtigen, den verheven geest van
den éénigen Christus op uw voorhoofd draagt, geënt en
gegrond in het heilig gevoel van waarachtige liefde en
onwankelbare trouw aan waarheid, deugd en regt.... maar
het is dan, en ook dan alléén, dat uwe reine ziel zich
kan en mag toewijden aan de aan God welgevallige men-
schenliefde. — Waar de misdaad hart en hand heeft be-
zoedeld, daar kan sprake van uw medelijden, maar nooit
van uwe liefde zijn.
Ja, daar zwijgt zij, die reine, innig liefhebbende deugd,
daar spreekt eene andere stem, daar eischt, daar vordert de
geheele menschheid met al de kracht, met al de diepte van
haar beleedigd gevoel, met al den nadruk van haar besef
van pligt en regt, daar eischt, daar vordert zij van dien
vorst, van dat volk,
die do verantwoordelijkheid van al do
-ocr page 162-
156
gruwelen hebben durven op zich nemen, de algeheele, de
volkomene vervulling
van dien duren zedelijken pligt, de
volledige verpleging en verzorging van den zoo jammerlijk
verminkten soldaat
— te meer verpligt, omdat voor de zoo
wreedaardig vergotenc stroomen bloeds, de zeeën van
ellende en de duizende vernietigde menschenlevens, onder
verivijzing naar eene hoogere vierschaar,
geen vergoeding
kan worden geeiacht, maar ook geene vergoeding wordt ge-
geven dan de liefdegaven, langs onze straten bijeenverza-
meld, uit de afgrijselijke „collecte voor de gewapende dienst."
Slechts dan alléén, wanneer die vorst en dat volk, zich
zelf ten vloek en ten schande,
in de verzorging te kort schieten,
dan eerst openbare zich het modelijden, het werkdadig
medelijden met de beklagenswaardige, nog lijdende en
stuiptrekkende slagtoffers dier woedende driften en harts-
tochten — dien vorst en dat volk, in de volheid harer
verontwaardiging aan de algemecne verachting prijs gevende.
Menschlievendheid! Neen, te heilig is uw wezen en te
rein uwe ziel, om uw onschatbaar leven, reeds bij voorbaat,
aan de eerzucht, aan de heerschzucht en niet zelden aan
de hebzucht toe te zeggen, en, te midden van hare misda-
den en gruwelen, u daaraan ter vergoelijking vast te klem-
men en dienstbaar te maken.
„Hebt uwe vijanden lief," vloek uwe vijanden niet, staat
er geschreven; wij eerbiedigen dat groote, dat alle vijand-
schap veroordeelend gebod; maar zoo lang er niet geschreven
staat, „hebt ook hunne misdaden lief," zoo lang zullen wij
de misdaad zoo wel in den vriend als in den vijand verfoeijen.
-ocr page 163-
SCHEIDING VAN KERK EN STAAT.
Kent gij het meest volkomen natuurlijk gevolg van het
liheralisme, zijn uiterste grens ? — Dan kent ge ook het com-
munisme, hetwelk op zijne beurt evenzeer de wereld her-
vormen en gelukkig maken wil — en dan hebt ge ook de
commune leeren kennen, een troep, naar den tuimelgeest
onzes tijds, zeer ontwikkelde bandieten, roovers, moorde-
naars en brandstichters, die het roer van Staat in handen,
en het bestuur over het Fransche volk op zich namen, om
dat groote idéé, de herschepping der wereld, tot verweze-
lijking te brengen. Een harer eerste regeeringsdaden was,
bij besluit te decreteren:
De opheffing van het departement van eeredienst.
De scheiding van Kerk en Staat.
De godsdienstlooze school.
Zij kenden dus het middel maar al te goed om hun
aanhang te vergrooten, waarin zij dan ook, hoewel voor een
korten tijd, bij uitnemendheid zijn geslaagd.
De scheiding van Kerk en Staat,
zoo volkomen in harmonie, en volkomen consequent aan het
verderfelijk beginsel van 1857, waaraan ten grondslag ligt:
-ocr page 164-
158
Scheiding van God en school.
Scheiding van den liefdevollen Schepper en het kind.
Scheiding van het geweten en den alwetenden Regter.
Scheiding van het geheiligd voorbeeld van den zedelijk
volmaakten Christus en den zwakken jeugdigen christen.
Scheiding tusschen de wijsheid en warme liefde van God,
en het ijskoude, alle hoogere geest doodend materialisme.
Ook bij ons zal eerstdaags voor goed worden uitge-
sproken:
Scheiding van Kerk en Staat,
of van God en het volk ,
van \'t zedelijk en stoffelijk leven.
En daarmede zal de hoogste wijsheid, de zedelijke kracht,
de warme liefde van God en de heilige indrukken der
godsdienst uit de regeering, uit de volksopvoeding, en daar-
door meer en meer uit het volksleven
, uit de huishouding worden
verbannen!
.....
Scheiding van Kerk en Staat.
Als of een opgekomen luim, een eenvoudig besluit genoeg
is om het vaderschap van het kind te kunnen scheiden!
Als of de bloem en de plant — het zaad en de vrucht
aan elkander vreemd, en niet, door de éénheid der voedende
sappen van wording en ontwikkeling, in levensgemeenschap
zouden staan.
Als of die éénheid voor het minst deelbaar zou wezen!
Het volk vormt den Staat.
Het volk is de Staat.
De Staat en het volk zijn één.
Zij zijn zaamgesmolten, in ééngevloeid in godsdienst, zeden
en gewoonten en daardoor ondeelbaar — een ondeelbaar geheel.
En zoo als het kind zijn vader door merg en been in
-ocr page 165-
159
zich omdraagt, zoo draagt het volk zijn God, zoo draagt de
Staat de Kerk in zich om.
Kerk en Staat — God en \'t volk zijn één!..... De re-
geering mag zich van het volk afscheuren, en het volk mag
zijn God verlaten, maar daarmede heeft den alleen Heiligen
geen afstand van het volk gedaan — en daarmede heeft
het volk evenmin opgehouden de Staat te zijn.
Waar de regeering in naam des volks spreekt en handelt,
daar spreekt en handelt zij in naam des volks, in de één-
heid met zijn God.
Nog eens, Kerk en Staat zijn één; die ze scheiden wil,
scheurt de wortels van den boom, waardoor hij leeft en
vruchten draagt!
Ja, wij verheugen ons er in, nog mogen wij zeggen:
„de Schepper en het schepsel, God en het Nederlandsche
volk zijn één," en wij koesteren nog steeds de volle over-
tuiging, dat, zoowel om de onmogelijkheid als om de misdaad
eener scheiding, het volk één zal blijven met zijn God —
wij herhalen het, Staat en Kerk zijn één, zoo als het kind
één is in zijn vader.
Zelfs de meerderjarigheid, de zelfstandigheid, die men bij
vader en kind zou kunnen aanvoeren, is noch in de Kerk
noch op de school,
op eenig tijdstip aan te wijzen.
In de herhaalde opheffing en weder bevestiging van de
departementen van eeredienst lag de strijd opgesloten, zoo-
wel voor als tegen het godsdienstig beginsel in den Staat,
in de volksopvoeding en het volksleven. Het was telkens de
bandelooze vrijheid, die in de regeering weer optrad,
ter vernietiging van het beschermend en verzorgend leven
jegens één harer kinderen, de Kerk — waardoor de laatste
weldra aan de luimen van het individueel goeddunken, door
•V
-ocr page 166-
160
verzaking van eed en pligt, aan ongeloof en geringschatting
prijs gegeven, zal worden opgeofferd.
Als kinderen van den Staat beschouwen wij bovenal:
Het huwelijk.
De regten en pligten van man en vrouw.
De regten en pligten van vader en moeder.
De pligten en regten der kinderen.
Het onderwijs.
De godsdienst.
De openbare gezondheid.
Orde en veiligheid.
De armverzorging.
De middelen van vervoer.
De begrafenis.
Aan de algemeene behartiging dezer zaken kan de regee-
ring zich geen oogenblik onttrekken.
De scheiding van Kerk en Staat — of van \'t volk en
zijne godsdienst is daarom, naar onze meening, evenzeer
eene onmogelijkheid als dat zij eene misdaad zou zijn.
Zoo als de Almagtige alles bestuurt in \'t heelal, zoo
behoort de regeering alles te besturen in den Staat, zoo als
ook de vader alles bestuurt in zijn gezin.
En hoewel noch de Heilige, noch de regeering, noch het
hoofd des huisgezins — de menschheid, het volk, dehuis-
genooten, niet altijd met den zachtsten wil regeeren kan — zoo
behoort het niettemin tot de groote voorregten en pligten,
dat allen in alles, met wijsheid en liefde, naar orde, wet
en pligt, met eerbiediging der bij de grondwet verleende vnj-
heid, in hunne dierbaarste belangen worden geleid en bestuurd.
Zoo min wij intusschen eene volkomene scheiding van
Kerk en Staat bedoelen, even zoo min verlangen wij het
stelsel van prins Bismarck op onze Kerken toegepast,
die, onder het uiterlijk vertoon eener constitutioneele re-
-ocr page 167-
161
geering, maar al te zeer over do krachten van een militair
en daardoor despotiek gouvernement beschikt, om zoowel
de protestantsche als de katholijke Kerk in een toestand
van slaafsche ondergeschiktheid te brengen.
Er zijn vier magten in de beschaafde wereld, die heer-
schappij voeren in het leven der volken.
Do magt des galoofs in den alles bezielenden geest Gods.
De magt van het gezag.
De magt van het huwelijk.
De magt van den eigendom.
Wij noemden:
De magt des geloofs in den Almagtigen, den Alwijzen,
in en door den Christus in de evangeliën geopenbaard,
waarvan de vormen aan het individueel godsbegrip der
kerkgenootschappen zijn overgelaten.
Het gezag, aan \'t godsgezag ontleend, ter bevordering
der volksontwikkeling in kennis en wetenschap, en ter be-
trachting van alles wat edel is en goed.
Het huwelijk, de bron des zedelijken levens in huisgezin
en maatschappij.
De eigendom, de bron des stoffelijken levens, de bezieling
van handel en nijverheid.
Deze vier magten maken het geestelijk, het zedelijk en
s\' het stoffelijk leven des volks uit; zij vormen één geheel, een
onafscheidelijk geheel, en daar, waar aan één dezer magten
of aan haar geheel, te kort gedaan of geweld wordt gepleegd,
daar wordt die éénheid verbroken of door eene revolutie
beroerd, en eene misdaad gepleegd aan het zedelijk en
stoffelijk leven.
Voor deze belangen te waken is de pligt der regeering.
11
-ocr page 168-
WILLEKEUR, GOEDDUNKEN.
Iedere maatschappij, elk genootschap, elke vereeniging,
zelfs elk leesgezelschap heeft zijne wetten en verordeningen,
waarop het lidmaatschap kan worden verkregen, en welke,
onvoorwaardelijk, door alle leden moeten worden nagekomen,
waardoor een ongestoord leven en bestaan dier instellingen
alléén denkbaar is.
Elk volk, iedere staat, zoo ook de Nederlandsche Staat,
heeft zijne grondwet, waarop en waarin het geheel bestaan,
het leven van dat volk, hoezeer de vrijheid de grondtoon
van iedere bepaling ook wezen moge, onwrikbaar is gegrond-
vest,
en welke beginselen en verordeningen dan ook, door
allen, wie zij ook zijn mogen, met bedreiging van straf,
of op verbeurte van hun lidmaatschap, moeten worden na-
geleefd.
En in de oudste, de grootste, de meest waardige, de ze-
genrijkste maatschappij der wereld, de christelijke Kerk,
daarin , en daarin alléén, zou het mogelijk zijn dat haar
evangelie, hare grondwet, hare statuten, hare verordeningen,
hare beginselen door ieder lid, door ieder individu, naar
hartelust, naar goedvinden zouden mogen worden beleedigd,
verminkt
en verscheurd en dat inzonderheid door hen die
-ocr page 169-
163
geroepen zijn, en zich door eed en pligt verbonden hebben,
daarvoor te tcaken, die beloofd hebben haar als een heilig
kleinood te zullen beschermen, te zullen verdedigen en doen
eerbiedigen.
Tegen zulk eene dwaasheid, zulk een wanbegrip, zulk
een onzin komt het eenvoudigst gezond verstand op.
Hij, die aan de waarheid en de deugdelijkheid dier be-
ginselen niet gelooft, of die niet erkennen kan of wil, is
volkomen in zijne vrijheid
, maar die vrijheid geeft aan niemand
het regt, naar willekeur, door woord of daad het bestaan,
het leven dier maatschappij aan te tasten en te beleedigen,
en door revolutionaire handelingen twist en tweedracht
onder hare leden te zaaijen, en haar daardoor tot de ont-
binding
te voeren.
Acht men aan de statuten of het statuut dier vereeniging
de onfeilbaarheid niet verbonden, wie zal dat weerspreken,
maar zij zal daarom toch niet, met minder regt dan elke
andere instelling, de naleving harer beginselen, harer grond-
wet mogen vorderen, zoo lang deze, door de uitspraak van
al hare leden, door die éénige hooge vierschaar niet is ge-
wij zigd geworden, waartoe het bestuur, en nog veel minder
het onbeduidend individu eenig het minste regt heeft.
Is de Christuskerk eene waarlijk goddelijke instelling,
dan kan elke schennis, van welken aard ook, niets anders\'
dan een vergrijp zijn aan de Godheid, aan Gods wil en
magt; is zij eene louter menschelijke instelling, dan zal
hare grondwet, door zoo vele millioenen aangenomen en
als deugdelijk erkent en beleden, en de daaruit voortgevloeide
wetten en verordeningen, toch wel dezelfde kracht van bestaan
en werking hebben als die van iedere andere maatschappij,
en ook bij haar het beginsel gelden, dat hij, die zich niet
meer met hare bepalingen vereenigen kan, zich als lid kan
doen afschrijven, terwijl hij, die zich wederregtelijk tegen
-ocr page 170-
164
hare beginselen en bepalingen verzet, zijn lidmaatschap
verbeurt en uit haar midden kan worden gezet.
De zaak is zoo natuurlijk, zoo eenvoudig, dat het ons
onverklaarbaar voorkomt dat er nog een oogenblik over
waarheid en regt kan worden getwist, tenzij dat men
waarheid en regt, en de heiligste belangen der leden aan
de behoefte eener broodwinning mogt willen opofferen.
»
-ocr page 171-
DE NIEUWE WET OP DEN CENSUS.
OF
HET VEROORDEELEND VONNIS DOOR HET LIBERALISME OVER
ZIJNE LIEVELINGSDENKBEELDEN „DE VOLKSVRIJHEID,
DE VOLKSGELIJKHEID EN DE VOLKSOPPERMAGT".
\'-
Het zal toch wel niet noodig zijn aan te wijzen dat het
groote doel, het consequent gevolg van het liberale beginsel,
„de vrijheid voor allen en in alles", eenig en alleen door
het algemeen stemregt te bereiken is.
De beperkte en daarom beginsellooze census wet, door de
regeering eenigen tijd geleden het volk aangeboden, kan
niet anders dan als eene bijzonderheid worden beschouwd, als
het kluitje waarmede men den onnoozelen hond in het riet
stuurt, om welligt eenig bruikbaar wild daaruit op te jagen.
Intusschen met zekere belangstelling lazen wij daarin, zoo
tusschen de regels door, de erkentenis steeds te hebben
gedwaald, en tot de overtuiging te zijn gekomen, dat van
een overwegenden invloed op de zaken des lands, door de
groote massa der bevolking, die noch door hare kennis,
noch door de waarde harer bezittingen eenig ingrijpend be-
lang bij het goed bestuur hebben kan, niets goeds voorde
verschillende belangen in Staat en Kerk kan worden ver-
-ocr page 172-
166
wacht, en daarom bereid te zijn op den goeden weg, den
weg des behouds, terug te keeren.
Wij zien in dezelve niets anders dan eene wet, in het
keurslijf onzer monarchale regeeringsvorm, hinkende op
twee gedachten, die noch de eene noch de andere volledig
uitdrukt, waardoor ze dan ook noch aan de eene noch aan
do andere partij voldoet of voldoen kan — maar daarom
niet te minder voor beide partijen des te duidelijker spreekt,
dat het liberalisme meer en meer terugdeinst voor zijne
utopiën, zoowel aangaande de volksontwikkeling, als het
mogelijke der volksgelijkheid en het wenschelijke der volks-
oppermagt, en daarom het consequent beginsel, wat daartoe
eenig en alleen leiden kan, liet algemeen stemregt, wat
ook wij als de kracht van het ruw geweld onvoorwaarde-
lijk veroordeelen, vreest — waarlijk, een merkwaardig ver-
schijnsel in het anders, zoo het meent, helderziend en wel-
dadig liberalisme.
Maar daarom blijft ze niet te minder eene wet van onze
liberale regeering, de geestverwante van den socialen demo-
craat, de natuurlijke schepper en opvoeder van het tot heden
zoo rusteloos geheerscht hebbend radicalisme, die geene andere
magt dan den wil des volks erkent, verpersoonlijkt in het
meesterschap van een daarmede bevoorregten burger, zoo noo-
dig onder de bezielende toonen der marseillaise, de kracht
der revolutie verkregen.
Doch hoe dat zij, eene wet van eene regeering die steeds
verzekerde en nog niet ophoudt te verzekeren, dat hare
beginselen alleen de ware zijn, dat zij alleen het waarachtig
volksgeluk, de volksgrootheid en waardigheid in zich om-
draagt en dan ook van haar kan uitgaan.
\'•                       \'
-ocr page 173-
167
En wat zien wij thans geschieden?
Bijna hebben de breede stralen van de wonderschoone
zon der volksvrijheid en der volksoppermagt, in weerwil van
de bestaande en als zoodanig geijkte vormen van het con-
stitutioneele koningschap, de grijze nevelen der conserva-
tieve overleveringen met volkomen zekerheid doorboord, en
stond het liberalisme gereed zijne overwinning op bekrom-
penheid en kortzigtigheid, zoo het beweert, te vieren, en
de regeering als een onbetwistbaar regt, uit de handen dei-
volksmassa, onder het zoo geliefde symbool „vrijheid, ge-
ljjkheid en broederschap," voor goed te aanvaarden, of het
deinst reeds terug voor de natuurlijke vruchten zjjner creatie,
voor de mogelijke gruwelen van de drie vasallen zijner
schepping, het socialisme, de internationale en het com-
munisme, en in plaats van het brevet der volksvrijheid en
gelijkheid, waartoe het in al zijne consequentiën onvermijdelijk
leiden zou en leiden moest, aan zijne bewonderaars uit te
reiken, slaat het met de voorgedragene censuswet zijne
kinderen, tot de volksvrijheid opgezweept, in het aangezigt,
stoot ze onmeedoogcnd van zich af, en geeft ze aan het me-
delijden der schouderophalende menigte over — en het zoo
duizendmaal voorgespiegelde geluk, lost zich eenvoudig op
in de tallooze illusiën en hersenschimmen van een ingebeeld
beterweten.
Te vergeefs, steeds te vergeefs, hebben ook voor onze
vnjheidsmannen de gruwelen van 1789 in louter bloed en
tranen geboekt gestaan — te vergeefs riepen moord en
vernieling hen toe: waakt en strijdt, want de geest van
het ruw geweld gaat nog steeds als een zuurdeesem de
wereld door.
1789.....jaar van waanzin en misdaad___alseenpest-
ziekte heeft het de edelste sappen en het onschuldigste
bloed verteerd. — Ja, ze zijn voorbijgegaan die rampzalige
-ocr page 174-
168
jaren van barbaarschheid, van dwaasheid en zelfmisleiding,
toen men eenc onmogelijkheid „vrijheid en gelijkheid" be-
loofde, en de onveranderlijke, de onvermijdelijke, de hoogst
nuttige ongelijkheden in het maatschappelijk leven, door de
bijl der guillotine trachtte weg te nemen. — Het genees-
middel getuigde maar al te zeer van de helsche woede des
tij ds tegen een ingebeeld kwaad.
Vrijheid en gelijkheid! die nooit hebben bestaan en nooit
zullen bestaan, zoolang de menschen de menschen des maat-
schappelijken levens zullen zijn; alleen in het verwarde brein
van den revolutionairen geest kunt gij misschien eenigen tijd
leven en heerschen, maar noch in den Staat, noch in de
Kerk, noch in het burgerlijk leven, noch in de werkplaatsen
van wetenschap, nijverheid en kunst, noch in het huisge-
zin, noch op de school, zijt gij in voer baar en mogelijk.
En in weerwil dezer zoo duizendwerf erkende en door
de ondervinding bevestigde waarheid, gaat het liberalisme
toch steeds voort, te trachten die onmogelijkheid op het
leven des volks in te enten en toe te passen.
Door de helsche kracht van het geweld, onder moord en
vernieling, heeft men in 1848 andermaal de invoering be-
proefd, en thans, na zoo vele jaren, ligt het probleem nog
even onopgelost, voor die onbuigbare hartstocht ter neder;
nog altijd droomt het zijne droomen van gelijkheid en broe-
derschap.
En vraagt men welligt of de censuswet, zoo zij mogt
worden aangenomen, de drie scheppingen, het socialisme,
de internationale en het communisme weer vernietigen zal?
"Wij zeggen geenszins — zoo lang de menschen menschen
zullen zijn, zoo lang zullen die hartstochten woeden, en
zullen ze blind zijn voor eiken lichtstraal, die haar verhelderen
en wijzer maken zou.
Geloof slaande aan de hen verzekerde weldaden, aan de
-ocr page 175-
169
vervulling van de aan hen beloofde vrijheid en gelijkheid,
op staatkundig en stoffelijk gebied, zullen zij niet ophouden
er naar te vragen en die te eischen, te vragen en te
vorderen als een hun toegekend regt; zij zullen daarom als
helsche geesten steeds blijven rondwaren, en de rust en
orde der maatschappij blijven verstoren, waarvan het libe-
ralisme al de verantwoordelijkheid te dragen zal hebben.
De tijd zal ook hier het bewijs leveren dat het minder
moeite kost begeerten en hartstochten op te wekken, dan
ze te bevredigen, door de kracht der rede weder tot zwijgen
te brengen.
Maar de voorgedragene censuswet is daarom, door hare
beperktheid in de kiesbevoegdheid, niet te minder de open-
lijke belijdenis der liberalen, dat zij, ten koste van orde,
van vrede en rust, gedurende een aantal jaren, hebben ge-
dwaald, en daarom dan ook niet hebben geschroomd in
deze wet een afkeurend woord over hunne beginselen uit
te spreken.
Maar behalve dit oordeel is, dezer dagen, nog eene andere
veroordeeling uitgesproken over het wezen zelf, over de
toestanden door het liberalisme in het leven geroepen, welke
onze verbazing ten top heeft gevoerd. — Uit den mond van
een liberaal professor, wiens woorden zijn goedgekeurd en
toegejuicht door, naar ons oordeel, gelukkig slechts weinige
kiesvcreenigingen, gemeenteraden, en kamers van koophandel,
namenlijk dat onze volksvertegenwoordiging, zoowel het be-
grip als de bekwaamheid mist, om de belangen des volks
naar eisch te kunnen behartigen, en het daarom meer dan
tijd is aan haar het verleende mandaat te ontnemen.
Een oordeel, dieper ingrijpende in het staatsburgerlijk en
maatschappelijk leven der natie, is niet denkbaar.
Een veroordeeling alzoo, zoowel van de beginselen, als
van het wezen der liberale rigting, waaraan de leden der
-ocr page 176-
170
Kamer hun mandaat, en het volk zijne politieke en maat-
schappelijke toestanden te danken hebben.
Maar hoe dat alles ook wezen moge, de ondervinding
der laatste jaren heeft overtuigend bewezen, dat de keus
onzer vertegenwoordigers, zoowel voor den stedelij ken raad,
de provinciale staten, als vooral voor de staten-generaal,
aan groote, zeer groote leemten mank gaat, omdat ze niet
alleen wordt geleid, maar in den volsten zin des woords
wordt beheerscht en bepaald door een paar nieuwsbladen,
die zich het protectoraat daarover hebben aangematigd,
waardoor het groote deel der kiezers aan hun leiband
loopt of moet loopen, en zelfs in vele districten te huis
blijft, bij het bewustzijn, dat hunne stem eene geheel nutte-
looze wordt, wanneer die in de dagbladen geen weerklank
vindt.
Waarom wij het allezins wenschelijk zouden achten dat
het vroeger stelsel, de zoogenaamde getrapte verkiezingen,
weder werden ingevoerd; eene verkiezing waaraan en waarin
de burger werkelijk bij overtuiging kan deelnemen, door
zjjne bekendheid met de personen waarvoor hij stemt — hij
kent ze, hij weet wie ze zijn en wat ze willen, heeft dien-
aangaande geen voorlichting noodig, die voor het minst
maar al te dikwijls zeer twijfelachtig is, en staat alzoo niet
bloot aan misleiding en den verderfelijken dwang, die door
de dagbladen, in het belang hunner partij, op de kiezers
wordt uitgeoefend.
Het is misschien niet geheel onnoodig voor meer jeugdige
kiesgeregtigden, dat eenvoudige stelsel met een paar woorden
te omschrijven.
De stemgeregtigde burgers der stad-of gemeente kiezen
uit hun midden de leden voor den gemeenteraad.
De leden van den gemeenteraad kiezen uit hun midden
de leden voor de provinciale staten.
-ocr page 177-
171
En de provinciale staten kiezen uit hun midden de leden
voor de staten-generaal.
Waardoor de laatste als het ware in twee scholen zullen zijn
gevormd geworden, om al de pligten te kunnen nakomen, die zij,
in de behartiging der volksbelangen, te vervullen zullen hebben.
En waarbij de burger, door zijne primitieve keus voor den
gemeenteraad,
een overwegenden invloed op de beide andere
verkiezingen blijft uitoefenen en zich verzekerd mag houden,
dat dezen ook in zijn geest zullen plaats hebben, omdat
geen anderen dan de door hem gekozenen ofde door dezen weder
gekozenen in die raden zullen kunnen zitting nemen, waardoor
de éénheid tusschen de natie en haar bestuur meer zal worden
verzekerd, en de kracht en de waardigheid des volks voorzeker
zal worden bevorderd.
Weinig dachten wij er aan, toen wij het bovenstaande ter
neder schreven, dat, in weerwil van de wijzigingen die in
het ontwerp later zijn aangebragt, deze zelfde wet het arme
land al weder zou prijs geven aan al de rampen eener
uitbreiding van de reeds bestaande verwarring — eener, zij
het dan ook kortstondige, regeeringloosheid, en verlengde
stilstand van zaken; en verder aan al de driften en hartstochten —
aan al de miskenning en misleiding, die, met de waarschijnlijk
noodige verkiezingen, maar al te zeer, weder hand aan hand
zullen gaan, en, niet zelden, even berispelijk, als voor de zaak
nadeelig, mogen worden genoemd.
Het is daarom te hopen, dat het volk, dat de kiezers,
zoo zij werkelijk geroepen mogten worden hunne keuze op
nieuw uit te brengen, thans vooral doordrongen zullen zijn
van al het gewigt, dat zoo onvermijdelijk aan hunne ver-
kiezing is vastgehecht — dat niet het partijbelang, maar
het waarachtig belang des vaderlands, bij de bepaling hunner
stem eenig en alleen op den voorgrond zal mogen staan.
-ocr page 178-
EENE NALEZING OP DE ZOOGENAAMDE
NEUTRALE OF VOLKSSCHOOL.
Vader Cats lachte er om, dat men, om één zak graan
te malen bezig was „een Molen te bouwen."
"Wij lagchen er niet om, dat men, te midden cener tot de
Christuskerk behoorende natie, ter wille van enkele Joden
en cenige ongeloovigen, de geschiedenis der christelijke
godsdienst van do school (uit de volksopvoeding) verbant.
Een anatomisch onderzoek naar de deugdelijkheid van
hoofd en hart van dat zoogenaamde kind des volks, zal
ons gevoelen, zoo wij meenen, regtvaardigen.
De neutrale school, niet de gemengde, want als heidensch
is zij één, is ontsproten uit het huwelijk van den welbe-
konden democraat 1848, als vader, en de zich meer en
meer bekend gemaakt hebbende moderne rigting als moe-
der; zij is in de luijers gelegd en met de melk opgevoed,
opgekweekt en groot gebragt, volgens de huwelijks voor-
waarden van den 20 Juhj 1857.
Het is kloek van vorm, dat kind, helder van blik, le-
vendig van aard, vol bloed, vol kracht, vol leven, volko-
men geschikt die ontwikkeling, die verlichting te verspreiden?
waardoor het volk zal kunnen opwassen tot dien graad van
-ocr page 179-
173
wetenschap, waardoor het in de stoffelijke wereld zijne
roeping waardig, in de rei der natiën zijn naam en zijne
eer met roem en waardigheid zal kunnen dragen en hand-
haven.
Maar bij deze erkentenis kunnen wij het hoofd niet ne-
derhuigen, de eischen van den aanstaanden staatsburger,
van den vader en de moeder gaan hooger; wat hebt go
voor het hart, wat leert ge aan het geweten, wat geeft go
aan de ziel ? Zoo klinkt het ernstig wederwoord..... De geest des
Almagtigen, zijne bezielende kracht en zijne vaderlijke liefde,
moet en behoort tot het alles beheerschend levensbeginsel van
al onze kinderen te wezen
— of meent ge, dat het kind,
hetwelk de knieën der moeder ontwassen is, en aan u, ter
verdere ontwikkeling van zijn geest, wordt opgedragen,
op den weg des zedehjken levens, aan zich zelf genoeg
heeft?. Dat het aan elke wetenschap behoefte zou hebben,
zelfs aan dansen, zingen, en het verfijnd gebruik der ver-
beterde oorlogswapenen, maar niet aan die der Kerk, aan
zijn God en den geheiligden Christus? Wij zeggen u, dat
er vrij wat meer goeds in gelegen is de kinderen te her-
inneren aan de liefde, goedheid en alwetendheid van den
Almagtigen, dan al uwe lessen in het dansen en zingen, en
het gebruik uwer verfijnde en veredelde moord- en vernielings-
werktuigen, en dat het veeleer een uwer duurste pligten is
de kiemen van godsvrucht, waaraan waarachtige deugd ten
grondslag ligt, in die jeugdige harten door de ouders neer-
gelegd , meer en meer aan te kweeken, opdat ze vereenigd
met den hoogeren geest, die bij het onderwijs uit elke we-
tenschap vloeit of althans vloeijen kan, niet verloren gaan,
maar van dag tot dag worden aangekweekt, opdat ze in het
zoo ontvangbare gemoed der kinderen de diepste wortelen
Bchieten, om daaruit nimmer geheel verloren te gaan.
Maar gij, gij verwijdert dien leven wekkenden God, en
-ocr page 180-
174
dien zaligmakenden Christus en die zoo leerrijke geschiedenis
der Kerk, van uwe school; terwijl het toch wel aan geen
twijfel onderhevig zal zijn „zoo veel verder verwijderd van
God en godsdienst, zoo veel nader aan de revolutie en den
ondergang der maatschappij."
Gij verzekert kinderen tot menschen te zullen vormen,
tot mannen en vrouwen, uw vrijen geest en uwe roeping
waardig — gij zijt trotsch op de zedeleer van den voorganger
der menschheid, Christus, den zedelijken mensch hij uitne-
mendheid, en toch dat bezielde en bezielende voorbeeld, zijn
woord, zijne wijsheid, zijne grootheid in elke uiting des levens ;
zijne menschenliefde
, die spiegel voor allen, die eenige waarlijk
groote voorganger, die eenige waarlijk goddelijke leermeester,
wordt te vergeefs op uw school gezocht.
Is dat de waarheid harer voortreffelijkheid ? Is dat de hoogere
waardij uwer zedelijke opvoeding.
                              >
Gij erkent en belijdt dat de wetenschap van God, door
den éénigen Christus aan u geopenbaard, de menschen tot
kinderen Gods, tot broeders en zusters vormt, en die
wetenschap verbant gij van de school, omdat de kinderen
bij dat onderwijs zouden leeren elkander te haten en te ver-
foeijen en ophouden broeders en zusters te zijn!
Is dat de juistheid uwer logica?
Gij erkent dat uw ideaal mensch Christus zich nooit aan
den strijd des levens heeft onttrokken of kan hebben ont-
trokken, waardoor zijn zielegrootheid, zoo zuiver als waar,
aan de wereld werd getoond, en uwe kinderen op uwe
school, die den strijd des levens met zoo veel gewisheidte
gemoet gaan, meent ge, voor verschil van gevoelen als
voor een zorgelijk kwaad, te moeten behoeden, en hun de
beoefening der daarvoor zoo onontbeerlijke geestkracht, onder
de leiding van het reeds in levenswijsheid gelouterd verstand
van den onderwijzer, te moeten onthouden!
-ocr page 181-
175
Is dat de volkomenheid en de degelijkheid van uw onderwijs?
In weerwil dat ge erkennen moet, dat de Christus, het
edelst, grootst en magtigst was, in en na den strijd zijns
levens, door de kracht van zijn onwankelbaar geloof in de
rechtvaardigheid en liefde van den alwetenden God, voedt gij
uwe kinderen op tot burgers van den Staat, tot vaders en moe-
ders, zonder die wetenschap, zonder die vermogende zedelijke
kracht des geloofs in dien regtvaardigen en liefdevollen God.
Is dat uwe zoo innige overtuiging dat alléén het onder-
wijs, dat alleen de beoefening der wetenschappen het kind
tot een waarachtig goed en deugdzaam mensch kan vormen,
en toch te gelijkertijd do zoo zeer nuttige ja noodige wet-
telijke, zoo niet school — dan toch leerpligtigheid hebt kunnen
en willen opofferen aan de verwijdering van het godsdienstig
beginsel op uwe school?
Hoezeer wij ook ten diepste doordrongen zijn van de
noodzakelijkheid van het onderwijs, inzonderheid van het
lager onderwijs, die wegbereider tot élke andere weten-
schap
— als de eenige, de eenig denkbare kracht en magt,
om het kind op te leiden en te brengen tot de mogelijkheid
van nuttige, ja, wij zouden haast zeggen, van bruikbare
leden der maatschappij, zoo staat het bij ons evenzeer vast,
dat aan de stoffelijke ontwikkeling, eene degelijke zedelijke
opvoeding hand aan hand moet gaan,
waaraan niet alleen
zijn waarachtig levensgeluk, maar zijne bruikbaarheid in het
huiselijk, het maatschappelijk en staatsburgerlijk leven
onafscheidbaar verbonden is, en dat die stoffelijke en zedelijke
vorming, zal ze waarlijk heilzame vruchten afwerpen, van
kindsbeen af, door al de studiën der schoollessen op en in
de godsdienst gegrond moet zijn.
De geloovenden in den almagtigen God, in de schepping
van den eenigen Christus, de geest Gods in het vleesch,
en in zijn woord, in de evangeliën geopenbaard, zoeken
-ocr page 182-
176
dat onderwijs, die verhevene bezieling, die immer levende
kracht ten goede te vergeefs op uwe school!
Is dat uwe vrijheid? Is dat uw regt voor allen? Is dat
uwe broederliefde ? Is dat uwe eerbiediging van ieders gods-
dienstige overtuiging ? Is dat uwe wijsheid ? Is dat de vrucht
van uw beter weten? Is dat uwe zoo groote schepping tot
de veredeling des volks ?.....Wij veroordeelen, wij verwerpen
die schepping, omdat ze de ontwikkeling van het zedelijk
leven des volks in den weg staat en bederft....
Gij huiverdet op het denkbeeld van eenige verstoring
van den vriendschappelijken geest op uwe school, en gij
hebt het noodig geacht uit al. 3 van art. 23 der wet ook
zelfs de woorden: „De onderwijzer prent aan de kinderen
dien eerbied in en wekt hen op tot onderlinge liefde en ver-
draagzaamheid"
weg te nemen, die woorden door te halen,
die te vernietigen!
Met welk liefderijk doel deedt gij dit? Of was dat, om
zelfs ten koste dier liefde en verdraagzaamheid de moge-
lijkheid, om over godsdienst te kunnen of te moeten spre-
ken, weg te nemen? Zoo zal het zijn?
En gij die toch beweert dat de school niet godsdienstloos
is,
omdat het woord „christelijke" daar is bljjven staan,
is u dat waarlijk ernst?
Indien gij u de wording der wet in het geheugen roept,
dan is dat woord daar niet met voorwetenschap blijven
staan, maar bij toeval blijven liggen; men had reeds zoo
veel opgeruimd, waardoor dat woord de aandacht was ontgaan,
en in de voldoening van het oogenblik was thans geen
plaats meer, om met eenigen aandrang ook op die oprui-
ming aan te dringen, de oogst was waarlijk reeds te groot,
om thans nog iets op het spel te zetten!
Het woord „christelijke", daar bij toeval blijven staan,
is dan ook eene satire op de wet geworden.
-ocr page 183-
177
En wij eindigen met nogmaals aan het gevierde ouder-
paar te vragen:
Is dat nu de oplossing van het groote probleem eener
voldoende volksopvoeding? Is dat de waarheid uwer bezorgde
liefde voor het geluk der kinderen? Is dat uwe vrees voor
sectegeest, die de secte der ongéloovigen, ten koste van al
wat heilig is aan anderen, verzekerd en beschermd?
Is dat
uwe angst voor verdeeldheid? Is dat het kinderhart ont-
vankelijk maken voor dien heiligen indruk van, en dien
passenden eerbied voor de godsdienst, eerbied voor den
leeraar, wien gij in het enkele uur van ontspanning, als-
of dat genoeg zou zijn, toch nog toelaat tot hen van de
Kerk en hare geschiedenis te spreken? Is dat uwe gods-
vrucht en uwe menschenliefde, of is dat alles het gevolg
van uwe geringschatting van haren heilzamen invloed op het
menschelijk gemoed, of van uwe vaste overtuiging, dat de
verlichting dezes tijds de wetenschap van God en gods-
dienst is ontgroeid?
Zoo zal het zijn — het materialisme is immers de God
des tijds — maar wij vragen met allen ernst, heeft het
opkomend geslacht daaraan genoeg om in waarheid een ge-
acht en deugdzaam volk te worden P
12
-ocr page 184-
CONTRA-REVOLUTIONAIR & ANTI-
REVOLUTIONAIR.
De eerste verwerpt zoowel de revolutie als hare vrucht.
De tweede verwerpt evenzeer de revolutie, maar neemt
hare bruikbare vrucht als eene gave van haar aan, waar-
door ook aan de revolutie zelve nog eene goede hoedanig-
heid wordt toegekend.
Wij niet alzoo — moord blijft moord in elke omstandig-
heid, de vrucht der revolutie is de vrucht der misdaad.
Reeds bij haar optreden maakt zij zich aan zelfmoord schuldig —
in de vlagen harer razernij vermoordt de vrijheid, de vrijheid
des volks.
Ja, al ware het dat met de bestrijding der revolutie, ook
de laatste revolutionair gevallen ware, dan nog zouden wij
haar veroordeelen en als een pest brandmerken.
In het maandschrift „Onze tijd" lezen wij de volgende
ontboezeming op 1848, het jaar der revolutiën bij uitne-
mendheid, het geboortejaar onzer liberale grondwet.
„Jaar van angst, van kommer, bezorgdheid, van schrik
en ontzetting.
-ocr page 185-
179
„Jaar van verwarring, ontbinding, vernietiging, rouwen
vertwijfeling."
„Jaar van verkrachting van regt en orde, van eigendom
en bezitting — hel van het barbaarsch geweld."
„Jaar, dat in een zee van bloed en tranen is voorbijge-
gaan."
En keeren wij, op den weg der wereldgeschiedenis, nog
een eind weegs verder terug dan de reeds verloopene 25,
door de grondwet geprivilegieerde ontwikkelingsjaren van het
liberalisme, hetwelk het volk in waarheid groot en gelukkig
zou maken, naar 1789, dan zeggen wij niet „jaar", maar
jaren van verwarring en vernietiging en vertwijfeling — hel
van het woest geweld!
                     \\
„In de revolutiën blijft de grootste schurk overwinnaar"
zeide de onbeschaamde Jacobijn Danton — en wij zouden
de vrucht uit die hel als eene weldaad aannemen! Als of
de revolutie noodig zou zijn, om het staatsburgerlijk en
maatschappelijk leven van zijne leemten en gebreken te
zuiveren, even als de najaarsstormen, die den redeloozen boom
van zijne doode takken en van zijne ziekelijke weefsels
ontdoet ?
Wij vloeken de revolutie, die kanker in het stoffelijk en
zedelijk leven des volks, en verwerpen evenzeer hare vrucht,
waaraan niets dan bloed en tranen kleeft!
Wij zouden het dempen van den put als eene weldaad
aannemen, nadat men ons kind daarin verdronken heeft?
Wij zouden den oorlog als geoorloofd beschouwen, omdat
hij de menschlievendheid, onder de banier van het roode
kruis, zoo voorbeeldeloos heeft aangekweekt? en door zijne
versnaperingen den moord zoo welgemoed doet voortzetten!
Als of de verwaarloozing van maatschappelijke belangen —
als of de laauwheid en verblindheid voor het noodige en nut-
tige — als of de gruwelen der revolutie, en de verwoestingen
-ocr page 186-
180
van den oorlog noodig zouden zijn, om datgeene to doen
wat het eenvoudigst gezond verstand voorschrijft, en boven-
dien door eed en pligt deugd en liefde geboden wordt P
Wij eerbiedigen de revolutie, zoo ze dienen moet om het
volk wakker te schudden, en des noods te tuchtigen, omdat
het zijn pligt en zijne roeping vergeet — maar wij beklagen
hetzelve daarom niet te minder, dat het de martelingen van
het woest geweld tot leermeesteressen noodig heeft, om de
zoo noodige wijsheid, tot een wel geordend volksleven, in
zich op te nemen, en deze lessen met zijn bloed en tranen,
met de vrede en welvaart betaalt.
Ja, ook daarom betreuren wij de revolutie, en zijn wij
niet te minder contra-revolutionair; misdaad blijft misdaad,
in elke omstandigheid — zoo min toch uit het vergift
het leven vloeit, zoo min kan de kiem van het goede in
de misdaad liggen.
Wij verfoeijen daarom de revolutie en de revolutie-mannen,
en, in hen, het regt van den sterksten — wij veroordeelcn
hunne zoogenaamde sociale hervormingen, omdat ze steeds
in bloed worden voorgeschreven, waaronder de woorden
„wee u, zoo gij ze niet als waarheden en pligten erkent en
betracht", geschreven staan.
Maar wat baat ons oordeelen en veroordeelcn, de wereld
gaat toch voort in hare dwaze ongeregtigheden — de re-
geeringen tasten niet zelden, met onverklaarbare stoutheid,
in het geweten en de regten der burgers, en dezen grijpen
op hunne beurt, in de kracht van den opstand, naar schep-
ter en kroon.
Och, dat de dag spoedig aanbrake, dat vorsten en volken,
die hunne pligten en behoeften nog niet kennen, of die
mogten kunnen vergeten, uit hunne laauwheid en verblindheid
-ocr page 187-
181
waren opgestaan, gelijk dat degelijke vorsten en volken be-
taamt — dat ze, ontdaan van alle zelfzucht en heerschzucht,
in het licht der maatschappelijke ontwikkeling en der on-
miskenbare wetenschap, dat „de gelijkheid voor de wet"
de éénige ware grondslag is, waarop het gebouw des maat-
schappelijken levens rusten kan, in de kracht dier waarheid,
reeds leefden en werkten; overtuigd bovendien, dat boven
dat éénig fondament, nog eene andere kracht, nog een
andere geest leeft en werkt, die den burger en den vorst
op reine deugd en warme liefde wijst — den geest des
Alwijzen en Algoeden, die niet ophoudt allen den weg te
wijzen, welke, naast dat eenig proef houdend regt, in de ver-
vulling van eed en pligt naar de zedelijke grootheid leidt.
-ocr page 188-
DE VREDE.
(VERSAILLES 2 MAART 1871.)
De vrede! Die zeven letters zouden het vermogen hebben
do zeeën van bloed en tranen, de duizenden bij duizenden
aan flarden geschotene slagtoffers, de tallooze puinhoopen
van ellende en verwoest levensgeluk, onzigtbaar te maken! —
Die twee woorden zouden in staat zijn den tijgergeest, en
tevens de grootste dwaasheid van al de menschelijke dwaas-
heden, te midden van de dagelijks zoo hoog mogelijk
opgeschroefd wordende verlichting dezes tijds, te bedekken?
Daden en gebeurtenissen, even onzinnig, even gruwelijk,
even dwaas, even barbaarsch, even beklagenswaardig, als
voor een, twee, tien en twintig eeuwen! — Door deze zeven
letters zouden al de gruwelen van den krijg, naar de meest
verfijnde, beschaafde en verlichte denkbeelden van wetenschap
en kunst uitgedacht en voorgeschreven, met den sluijer,
waarop aan de voorzijde „vrede", maar aan de keerzijde
„krankzinnigheid, eerzucht, bloeddorst," geschreven staat,
bedekt kunnen worden?.....
Een dwaas die \'t gelooft.
Vrede! "Wie durft het wagen aan dat in bloed en tranen
doorweekte woord
de boteekenis van vrede te geven ? — Aan
dat uit de smarten on de wanhoop opgeschoten verdrag,
-ocr page 189-
183
den adem der verzoening toe te kennen ? Eone overeenkomst,
welke, bij hare vaststelling, den verslagenen met het hoofd
tusschen de verpletterende raderen van het onweerstaanbaar
geweld hield geklemd, om hem bij de eerste weigering den
kop te vermorselen ?..... Om zulk eene overeenkomst,
het regt van den sterksten, gesloten tusschen de banierdra-
gers van de beschaving der wereld, en gevleid en gesteund
door al de voorkomendheid, hulpvaardigheid en vergoelij-
king eener bij uitstek maagdelijke philantrophie, die ge-
tracht heeft, de ongeloovigen te overtuigen, dat het elkan-
der verminken, vermoorden en vernielen een noodzakelijk
kwaad, en daarom aller hulpvaardigheid ten zeerste waar-
dig is — om zulk eene overeenkomst met den naam van
vrede, en dus als „eene weldaad", te begroeten.
Vrede! "Wij noemen u den vloek, die uit millioenen har-
ten opbruischt, gelijk de stroomen zwavel en lava uit de
krocht van den gloeijenden vulkaan, om, ware het moge-
ljjk, daarin 40 millioenen vijanden, 40 millioenen menschen-
zielen te verstikken!
Vrede! Onbeschaamde ironie, die met den Al wetenden
en Eegtvaardigen spot — die, wetende dat uit loutere
afmatting en vernietiging de wapenen zijn neergelegd, de
wereld toch met dat lieflijk woord bedriegt, en haar als
eene waanwijze zottin daarmede in het aangezigt slaat.
Vrede! Bijtende satire, die te midden van de ontelbare
rouwkreten over de vernielde levens, over de verlorene
deugd en godsdienstzin, over de verwoeste welvaart in
huiselijk en maatschappelijk leven, als een vampyr daar
henen jaagt, en het uitgezogen bloed over de ellende en
den rouw van twee magtige natiën, als ter bezoldiging hun-
ner eerzucht, weder uitspuwd en toegrijnst.
Vrede! Tusschen twee volken, die beiden, onder aanroe-
ping van den heiligen naam des Altcetenden, van den God
-ocr page 190-
184
der liefde en des vredes, hot monster der vernieling heb-
ben losgelaten, om te vermoorden en te verwoesten, wat
voor vermoorden en verwoesten slechts vatbaar was___De
Algoede zag dien moord, en, op den door bloed verzadigden
grond zagen wij den overwonnenen nederknielen, tot in
de nerf zijns gewetens ontzield — en, gebogen onder het
dreigend zwaard, dankte hij het behoud van zijn rampzalig
leven aan het genadewoord zijns overwinnaars, ten koste
van een deel der volksvrijheden, van een deel van zijn
nationaliteit — van een deel van der burgeren welvaart
en levensgeluk — en van een deel van hunne en hunner
kinderen eer en goeden naam!
Vrede! Valsche ironie.....gij zoudt de vrede, het geluk
des volks wezen, waarin geen schijn of schaduw van vrede
of volksgeluk aanwezig kan zijn — wier vernedering en
ellende het hart doet inéén krimpen, om in de smart der
vertwijfeling, hetzij heden of morgen, in luid geween of in
de wanhoop der revolutie weer los te barsten!
Vrede! Een glimlach speelt er om onze lippen, zoo dik-
wijls men van verlichting en beschaving en van vrede, van
vrede tusschen de volken spreekt.... zoo dikwijls men aan
vrede gelooft, zoo dikwijls de democratie en het socialisme,
in hunne kinderlijke fantasiën, zelfs in eigen boezem, van
vrede droomt; wanneer men de vrede der wereld van men-
schen, van de eeuwig twistende menschheid verwacht.....
Vrede!___ Zelfs de vrede Gods, de vrede van Golgotha,
heeft men niet ongemoeid kunnen laten.
Én toch, gij zijt het, gij alleen, onschatbare vrede, die
ons de wijsheid en de liefde van uw hooger leven, voor hart
en geest kan aanbrengen, ontdaan van allo zelfzucht en
eerzucht — die ons kan opleiden tot die waarachtige
-ocr page 191-
185
vrede, die in het kindschap Gods zijne ongestoorde bezieling
vindt.
Vrede! Beminnelijke bloem, die in het licht dos hemels is
gekweekt en gegroeid — die door den Algoede met de zachtste
kleuren is versierd — en al wat om u is met uwe lieflijkste
geuren verkwikt.
Och, wij bidden u, tooit u dag aan dag in uw schoonste
kleed — schittert in uwe sierlijkste verwen — dringt met
uw verkwikkenden adem tot in het hart van vorsten en vol-
ken door, opdat ze uw goddelijk leven erkennen en gevoelen
mogen, waarin de wijsheid en de liefde woont. — Vleidt ze
met uwe zoete stem, opdat ze u meer en meer leeren waar-
deeren en liefhebben, gelijk de fiere jongeling de schugtere
maagd toelacht en vleit, wanneer hij de zachtheid van haar
woord, de liefde van hare lippen, de blankheid van hare
ziel en de goedheid van haar hart bewondert.
Vrede! Ja wij herhalen het, roept en bidt de vorsten en
de natiën, opdat ze niet rusten voor dat zij u bezitten en
u, den goeden en heiligen, als een kostbaren schat bewa-
ren, zoowel voor het heden als voor de toekomst.
Dan, ja dan zal er waarlijk vrede zijn in huis en hart,
in Kerk en Staat.