-ocr page 1-
Mt* //<5/3
WANDALISME EN PEDANTISME
IN HET
E. K. AARTSBISDOM
VAN*
UT H S O H T,
DOOK
JUS.
•Prns 36 (éenis.
AMSTERDAM,
SGHALEKAMP, VAN DEN GRAMPEL & BAKKEH
1875.
-ocr page 2-
B. oct.
2650
.
-ocr page 3-
i
-ocr page 4-
\'
.
\'•\'\'• 4                "">\':.
-ocr page 5-
WANDALISME EN PE0ANTI8ME
IN HET
R. K. AARTSBISDOM
•VAN
UTRECHT,
DOOR
JUS.
Prijs 25 Cent8.
AMSTERDAM,
SCHALEKAMP, VAN DEN GRAMPEL & BAKKER
1875.
-ocr page 6-
as,
-ocr page 7-
WANDALISME en PEDANTISME
IN HET
R. K. Aartsbisdom van Utrecht.
Als men de geschiedboeken openslaat, dan ontwaart
men daarin menige bladzijde gewijd aan de heerlijke
deugden onzer vaderen, deugden die voor den nako-
meling zulk een schoone leer zijn, zoo zij slechts
naar behooren worden ter harte genomen.
Maar de mensch volgt dikwerf al te veel de richting
van zijn eigen denkbeelden, en deze kunnen bij hem
soms zoo vast hebben wortel geschoten, dat de grootste
dwalingen daarvan het onvermijdelijk gevolg zijn.
Wie onze brochure van Juni j.1. gelezen heeft,
alsmede het Weekblad »De üpmerker" van de laatste
maanden, zal met ons instemmen, dat het Utrechtsche
St. Bernulfus-Gilde in niet geringe mate aan voren-
staand zwak mank gaat, en wel, doordien voorstan-
ders van Oudheidkunde zich aan het hoofd stellen
van de praktische uitvoering der Kerkelijke Bouwkunst,
terwijl zij een tal van bewijzen leveren, van daartoe
-ocr page 8-
4
in het minst niet bevoegd te zijn, waarvoor wij slechts
hebben te verwijzen naar de onder voornoemd gc-
nootschap uitgevoerde bouwwerken.
Wie als zaakkundige in de eerste plaats het nieuwe
R. K. Oude Mannen», Vrouwen» en Weeshuis te
Utrecht in oogenschouw neemt, zal niet dan met diep
leedgevoel er aan kunnen denken, dat men in onzen
tijd bejaarde lieden en verlaten weezen zulk een in-
richting tot verblijf aanwijst. Bij welk vakman met
eenig grondig doorzigt kan het toch opkomen in een
gebouw gangen aan te leggen als daar worden ge-
vonden, ter lengte van 50 Meters, van weerszijden in-
gesloten door vertrekken, zoodat zij geen licht kunnen
ontvangen dan van de beide uiteinden, en men de
deuren der vertrekken die in deze gangen uitkomen,
met glas moet bezetten ? In welk gebouw zal men
vertrekken aantreffen, als daar in het sousterrain
worden gevonden, in zoo hooge mate misdeeld van
licht? Wat moet men zeggen van een inrichting,
waar een serie van 4 latrinen voor vrouwen, en de
kamer der regenten in dezelfde vestibule in- en uitgang
hebben, waar Weesjongens en Weesmeisjes, waaronder
er toch zijn van zeer jeugdigen leeftijd, telken morgen
en avond een hoogte van meer dan 12 Meters moeten
beklimmen, om hunne slaapvertrekken te bereiken,
waar ziekenkamers begrensd worden door het zang-
koor; waar bij het kolossale gebrek aan licht en comfort
zich het kolossale gebrek aan lucht paart, in aanmer-
king nemende het groot getal bewoners dat het ge-
bouw moet betrekken? En zooals terecht in „De
Opmerker" van Zondag 28 Maart j.1., die behalve
vorengernelde gebreken er nog meerdere in het gebouw
opsomt, wordt aangetoond, kunnen hier geen doel-
treffende veranderingen worden aangebracht, omdat
-ocr page 9-
5
men in de allereerste plaats op een ongeschikt terrein
heeft gebouwd; omdat men de ruimte in de hoogte
heeft gezocht, terwijl men die in de uitgestrektheid
had moeten zooken; omdat men bovendien door de
onbeholpen dispositie der lokalen als anderzints zich
te veel heeft ingemetseld; in één woord : omdat de
hoofdlijnen van het gebouw niet deugen; voorzeker
zoo men wil weten, hoe een R. K. Oude Mannen-,
Vrouwen- en Weeshuis niet moet gebouwd worden,
dan kan dat te Utrecht als een uitstekend exemplaar
dienen.
Hier is een kapitaal van moer dan / 150.000.—
van de R. K. Armen verbouwd, en wat heeft men
er voor? En zouden de gezondheidscommissien zulk
een inrichting ten gebruike mogen goedkeuren ?
Wil men een tweede*^exemplaar van de bouwwer-
ken van het Utrechtsche St. Bornulfus-Gilde, dan ver-
wijzen wij naar de nieuwe R. K. Kerk te Jutfaas,
de standplaats van den president van het Gilde,
Pastoor G. W. van Heukelum, onder wiens onmiddc-
lijk toezicht deze kerk werd voltooid. — Hier vindt
men de Symmetrie in den voorgevel verbroken, door-
dien de doopkapel in den gevel is uitgebouwd; daar
staat de Maria-kapel links van het hoofdaltaar in
plaats van rechts; daar is het middenschip der kerk
veel te smal en staan de kolommen over de lengte
te dicht bij elkaar, zoodat zeer vele kerkbezoekers niet
op het hoofdaltaar kunnen zien; hier is het zangkoor
in het transsept gebouwd, wat stellig niet in een kerk
van dat bestek te pas komt, en ligt de trap van dat
koor buiten de kerk, zoodat mon naar verkiezing kan
komen en gaan, zonder dat men gezien wordt; daar
heeft men een vloer van roode en blauwe vloerbakken,
die men heden ton dage in booren-achterhuizen aan-
-ocr page 10-
6
treft, en eindelijk is het metselwerk van zoodanige
constructie, dat het regenwater zooveel mogelijk wordt
aangetrokken, in plaats van afgeweerd: en dat alles
in een gemeente met een overvloed van geld, en een
aantal milde gevers.
Als een derde Exemplaar van de bouwwerken van
het Gilde vermelden wij de gebouwen der nieuwe
R. K. Begraafplaats te Utrecht, waar men een toe-
gangpoort aantreft die veel te eng is, waar de toegang
naar het lijkenhuis te smal en te laag is, waar men
pilasters, waaraan het toeganghek moet hangen, zoo-
danig metselt dat zij niet tegen den dracht van dat
hek bestand zijn, en even als hun voorgangers moeten
omvallen, en alwaar het metselwerk van dezelfde
constructie is als boven van de kerk te Jutfaas is
vermeld.
liet St. Andreas-Gasthuis te Utrecht dat voor een
drietal jaren nieuw werd gebouwd, heeft men aan
alle uitgemetselde lekdrempels met zink moeten be-
kleeden, omdat dit gebouw door de onmogelijke con:
structie van het metselwerk inwaterde, een maatregel,
die zoo wij vernamen, op alle gebouwen van het
Gilde wordt toegepast; maar mag zij een maatregel
heeten? Ons bestek zou natuurlijk te eentoonig wor-
den, wilden wij nog meerdere voorbeelden aanhalen
ten bewijze van de verregaande onbedrevenheid van
het Utrechtsche St. Bernulfus-Gilde in de bouwkunst;
de bovengenoemde mogen daarom voldoende zijn om
aan te toonen, dat het genootschap al zeer weinig
van bouwconstructie afweet, en dat men geen denk-
beeld heeft van een goede indeeling die een ge-
bouw voor het gebruik moet bezitten. En een Col-
lege dat zoovele ongehoorde fouten in de techniek
begaat, spreekt van bouwstijl, van kunst, forceert een
-ocr page 11-
7
afschuwelijk monopolie, doordien het elk ander bouw-
meester dan de architect A. Tepe, te Utrecht, voor
een weetniet proclameert; dal niemand dan de bouw-
meester A. Tepe in den » Ouden Stijl" kan bouwen;
in een diocees dat zich uitstrekt over zes provinciën
van ons land duldt men slechts één bouwmeester voor
al het bouwwerk, en mag er geen concurrentie be-
staan, niettegenstaande de te verbouwen gelden door
onderscheidene donateurs worden bijeengebracht, en
dus regt en billijkheid eischen, dat men meerdere
bouwmeesters laat arbeiden; terwijl men, zoo al
aan eenig ander bouwmeester de opdragt van oenig
werk mogt zijn toegezegd, hem doodeenvoudig voor
onbekwaam proclameert, de toezegging dus doet af-
springen, en het werk alsdan op den architect A. Tepk
laat overgaan. En ziet men zich door een te heftig protest
tegen dit ongehoord monopolie al gedwongen om te
laten concurreren, dan breekt men zooals bij den
concours voor de nieuwe R. K. Begraafplaats te
Utrecht geschiedde, de ingezonden bouwplannen open,
vóórdat de bouwcommissie vergaderd is, men wacht
dan een vol jaar, en scheept eindelijk den sollicitant
doodeenvoudig af, uit gebrek aan kundigheden, niet-
tegenstaande bevoegde deskundigen zijn werk, zoowel
wat inrichting als bouwstijl betreft, onberispelijk noemen.
Voorwaar wanneer de oudheidkunde zóó over de
kunst en haar beoefenaars regeert als door het Utrecht-
sche St. Bernulfus Gilde geschiedt, dan moet zij een
ware ramp genoemd worden. -- Onder voorwendsel
en in de meening van kunst te willen voorstaan» en
bevorderen, wordt de kunst met alle macht gesloopt,
en kunstenaars die zich een naam begonnen te maken
ontneemt men dien naam, doordien men hen voor on-
bekwaam proclameert, en uit hun werkkring rukt.
-ocr page 12-
8
Men verstoort de goede verstandhouding onder eigen
kndgenooten, men is onverdraagzaam, omdat men
met alle geweld zijn grove dwalingen wil laten bot-
vieren. Men wil zich met de uitoefening der kerke-
lijke Bouwkunst inlaten omdat men, en niet ten onrechte,
beweert, dat er voorheen zoo slecht gebouwd is; maar
zal men kunnen tegenspreken dat het gehalte der tegen-
woordige R. K. bouwmeesters oneindig veel beter is
dan vroeger? Bovendien, zou er voorheen ooit zoo
lijnrecht in strijd met de eischen van het vak gebouwd
zijn, als thans door het Utrechtsche St. Bernulfus-
Gilde geschiedt?
Wij hebben volstrekt niets tegen de beoefening van
Oudheidkunde, integendeel, wij huldigen het in Pastoor
G. W. van IIeukelum, dat hij Utrecht mot een oud-
heidkundig museum verrijkte; maar hij behoore zich te
bepalen tot het aankoopen van oudheidkundige voor-
werpen, en zich in de verste verte niet in te laten
met bouwzaken; hij behoore geen bouwslijl te willen
invoeren, wat volslagen onzin is; hij behoore zijn
nooit gehoorde dwaalbegrippen niet tot groot nadeel
van de kunst en hare beoefenaars met geweld ingang
te doen vinden, daar hij nooit eenige opleiding in
liet bouwvak hooft genoten, en vooral het vak van
Kerkelijke Bouwkunst een al te gevaarlijk terrein is
om door heken te worden betreden. — Richten wij
eens den blik naar het R. K. Bisdom van Haarlem
b. v., dan ontwaart men, dat daar voortdurend vier
a vijf R. K. bouwmeesters en wel met vrucht werkzaam
zijn, dat men daar den kunstenaar met liefde en
voorkomenheid bejegent, en toch vindt men daar
HIT. Geestelijken die in het vak van Oudheidkunde
voor den Eerw. Pastoor G. W. van Heukelum stellig
niet behoeven onder lo doen. — Muur deze laten
-ocr page 13-
9
zich geenzints door hun oudheidkundige kennis over-
meesteren, zij beseffen wel degelijk, dat men om
Kerkelijke Bouwkunst te kunnen uitvoeren, daarvoor
uitdrukkelijk moet opgeleid zijn, zoo goed als voor
elke maatschappelijke betrekking; zij kleven de on-
mogelijke stelling niet aan »de eenige ware kunst is
de oorspronkelijke christelijke kunst"; zij hinderen den
bouwmeester niet, maar laten hem ongestoord zijn
werkkring uitoefenen, overtuigd als zij zijn, dat waan-
wi/sheid
hier zooveel onheil kan aanrichten.
Wij wenschen hier niet noodeloos uit te weiden
over den bouwtrant die door het St. Rernulfns-Gilde
met zoo voorbeeldeloozen ijver wordt voorgestaan,
daarvoor kunnen wij volstaan, met er aan te herin-
neren, dat men bij zoo veel gemis aan technische
kennis van het vak, onmogelijk in de artistieke
eischen van dat vak kan ingewijd zijn. — Bevoegde
deskundigen kunnen dan ook den bouwstijl der
werken, zoozeer door Pastoor G. W. van Heukelum
aangeprezen, niet anders verklaren als hoogstens
bekrompen copiën van zeer ouwerwetsche modellen,
waaraan door eenige onbeholpen afwijkingen die men
zich veroorloofd heeft, het oorspronkelijk karakter nog
verminderd is. Als men de voorrede van Vio]let-lc-
Duc\'s dictionnaire raisonné de 1\'architecture frangaise
naleest, dan zal men zien, dat deze groote artist wel
degelijk tegen de copiën van de gravuren uit zijn
werk waarschuwt, een dwaling, die dan ook alleen
door oningewijden in het vak kan worden begaan.
Of zou de president van het Gilde, Pastoor G. W.
van Heukelum meenen, dat genoemde voorrede\' met
dat werk geen geheel maakt?
En wij vragen, waar het met onze maatschappij
heen moest, indien men overal tot motto voerde
-ocr page 14-
ro
„oude stijl en oude stijl", wanneer wij spotteden met
onze spoorwegen, telegrafen, onderzeesche tunnels,
onze hangbruggen over breede rivieren en andere
reuzenwerken ? als een opmerkelijke bijzonderheid
teekenen wij nog aan, dat de lofredenen die het Gilde
op zijn bouwwerken in de couranten plaatst, geenzints
den stempel dragen van antiquiteit, maar zich onder-
scheiden door zeer moderne en wonderschoone vol-
zinnen, die echter voor een vakman niet de minste
waarde hebben.
Wij zullen het niet misbillijken, dat men in het
R. K. Aartsbisdom van Utrecht den architect A. Tepe
wil protegeren, maar daartoe is immers toch gelegen-
heid genoeg, zonder met alle geweld al het mogelijke
werk op hem te vereenigen, elk ander alles te ont-
nemen, en dus van den baan te schuiven. Thans
staat voor ongeveer een half millioen gulden aan
bouwwerk onder de directie van den architect A. Tepe,
en hoe wordt dat geld door hem verbouwd?, boven-
dien wil men in de Minnebroederstraat te Utrecht
een nieuwe St. Willebrordus-kerk gaan bouwen op
een ongeschikt terrein, en is deze bouw van stellig
over de ƒ 100,000 ook al weer aan den architect
A. Tepe opgedragen. Mogen wij niet met allen grond
verlangen, dat het betrokken Kerkbestuur in het be-
lang van zijn moroele en finantieele verantwoordeiijk-
heid voor den bouw dezer Kerk althans de te Utrecht
gevestigde R. K. bouwmeesters laat concurreeren ?
En gesteld al, dat genoemde architect A. Tepe iemand
van uitstekende talenten was, ook dan zou het niet
aangaan geen concurrentie te dulden, want dan zou
het toch mogelijk kunnen zijn, dat hij door een tweede
of meerdere werd geëvenaard. — Kwam niet een
twintigtal jaren geleden, toen de architect Güijpers
-ocr page 15-
11
reeds zoozeer gevierd werd, toch ook de architect
van den Bmink door zijn arbeid in de gelegenheid een
naam te maken? dit ware hem natuurlijk niet, gelukt,
zoo een genootschap als het Utrechtsche St. Bernulfus-
Gildo had gereed gestaan, om hem langs alle zijden
don weg af te sluiten.
Wil men in het R. K. Aartsbisdom van Utrecht
zich van de getrouwe naleving van de eischen der
kunst verzekeren, waarom dan niet zoo eenig Kerk-
bestuur een bouwmeester wenscht aan te stellen, diens
plannen onderworpen aan het oordeel van het Bestuur
van onze Maatschappij tot Bevordering der Bouw-
kunst, wiens kundigheden en vooral wiens onpartij-
digheid zoo hoog gewaardeerd worden ? Dan was
men finantieel en moreel verantwoord, hetgeen thans
geenzints het geval is, nu onbevoegden het gezag in
handen hebben, en daarbij een ongehoorde partijdig-
heid aan den dag leggen.
En daargelaten het anti-nationale feit, dat de Duit-
sche beeldhouwer Mengelberg en de Duitsche glas-
schilder\' Geueu met alle mogelijke winsten worden
bedeeld, en eigen landgenootcn alles wordt ontnomen,
verneemt men niet zelden, dat genoemde vreemde-
lingen bij het beoordeelen van Bouwwerken (!) ge-
raadpleegd worden.
Als leden van de Maatschappij tot Bevordering der
Bouwkunst zijn wij geroepen om het goede, rechtma-
tige en billijke voor te staan en te bevorderen; en
vereenigd als wij zijn in de hoofdstad van ons Rijk,
-ocr page 16-
12
de voormalige werkkring van een Jacob van Campen
en een Hendrik de Keijzer, zullen wij den roem-
vollen. tijd onzer vaderen niet zóó beschamen als
door den Eervv. Pastoor G. W. van Heukelum c s. ter
wille van hun grove dwaalbegrippen geschiedt, maar
zullen wij onwrikbaar pal staan tegen alle mogelijke
aanvallen, die onze beginselen ondermijnen, de rechten
onzer kunstbroeders bekorten, en hun maatschappelijke
positie met vernietiging bedreigen. — Met welk een
macht Pastoor G. W. van Heukelum zijn ongehoord mo-
nopolie ook zal willen doen botvieren, steeds zal daar
tegenover staan do macht der waarheid en van het regt.
En nogmaals kunnen wij alvorens te eindigen, onze
bevreemding niet onderdrukken over de houding van
Z. D. H. den aartsbisschop Schaepman, onder wiens on-
middelijk oog al deze wandaalsche vergrijpen plaats
hebben, en die toch wel met ons zal willen instem-
men, dat eensgezindheid en broederschap beter zijn
voor de goede maatschappelijke orde, dan haat en af-
gunst, twist en tweedracht.
AMSTERDAM, Juli 1875.
JUS.
//jS/