-ocr page 1-
2^ -f * ,-
y*\\&\\ g,
H E T
VRIJE HUWELIJK
DOOR
JACOB DE Il AAS, JR.
SCHRIJVER VAN: »EEN VRIJ GODSDIENSTIG VERBOND.\'
«Aanzie de menschen, hoe ze voor elkander
kruipen , en chapeau beu maken voor wezens
die ze eigenlijk verachten; hoe ze hunne
overtuiging wegstoppen en verloochenen
voor een beetje geld. hoe ze wegkruipen
voor liet licht \'\'
Hartsen.
3
ROTTERDAM,
J. VAN DER HOEVEN.
1875.
nroas»=-
-ocr page 2-
%•
B. oct
2656
-ocr page 3-
f\'Zéré
HET
VRIJE HUWELIJK
soos
JACOB DE HAAS, J\\
SCHRIJVER VAN : HEEN VMJ GODSDIENSTIG VERBOND"
ROTTERDAM,
J. VAN DER HOEVEN.
1875.
-ocr page 4-
Gedrukt liij G. J. THIEME, te Arnhem
-ocr page 5-
HET VRIJE HUWELIJK.
«Aanzie de uienschen, hoe ze voor
elkander kruipen, en chapean bas maken
voor wezens die ze eigenlijk verachten;
hoe ze hunne overtuiging wegstoppen
en verloochenen voor een beetje geld,
hoe ze wegkruipen voor bet licht.\'
Habtsïn.
Wjj gaan vooruit. Zooals de dogmatiek de neiging
heeft om de stoffelijke natuur van den Mensch te ver-
achten, zoo integendeel heeft de vrije Godsdienst de
strekking om die natuur te waardeeren en te verheffen.
Sedert op het eind der vijftiende eeuw deze dogmatiek
het werk der ontbinding is aangevangen, heeft de
Westersche Menschheid de eerste schreden gezet op
dien weg der verbetering en is er op vooruitgegaan zon-
der ophouden. Aanvankelijk slechts terugkomende op de
diepe verachting waarin Katholicisme en monnikendom
het aardsche leven gebracht hadden, is zg er later toe
overgegaan haar belangstellende aandacht te schenken
aan het tegenwoordige, die ze al te lang uitsluitend bewaard
1*
-ocr page 6-
2                                         HET VRIJE HUWELIJK
had voor wat niet was. Menig onderwerp is men aangedurfd
dat voorheen slechts preutsche viesheid deed gevoelen op
het hooren van den naam, of die althans deed huichelen als
om een vermoeden af te wenden van verdachte nieuws-
gierigheid. Wij zijn er reeds min of meer aan gewoon
geworden om titels te lezen betreffende het geslachtsleven
des Menschen, op boeken die dit van hygiënische en so-
ciologische zijde behandelen zonder.....ja waarlijk
zonder daarmee laaghartige bedoelingen te hebben. Ik
weet wel dat Publiek nog niet ver genoeg is om vrij
algemeen de hooge beteekenis der hier bedoelde vraag-
stukken te begrijpen, als ook dat er wel schrijvers en
uitgevers gevonden worden aan wier ernstige bedoeling
het niet zeer gewaagd is te twijfelen, en die speculeeren
op de verdachte nieuwsgierigheid waarvan ik spreek;
het kan echter geen wijsgeerig beschouwer verwonderen
dat de zuurdesem van het Katholicisme nog merkbaar
is in den trek naar het verbodene, die meer beklagens-
waardig moet geacht worden dan misdadig, omdat ge-
dwongen niet-zien onderscheiden onmogelijk maakt.
Toch gaan we vooruit, al verlaat de wereldloop zijn
gewoonte niet om langzaam te zijn en wankelend.
Paulus zeide reeds: »Het is een man goed geen
vrouw aan te raken."
En, t. a. pi. »Ik zeg den ongetrouwden en de we-
duwen, \'t is haar goed indien ze blijven gelijk als ik;
maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij
trouwen."
En deze opvatting volgens welke het huwelijk eigen-
lijk is een noodzakelijk kwaad, is de zienswijs gebleven
van het Christendom zelfs tot op den huidigen dag.
Het huwelijk een noodzakelijk kwaad en de paring
een kwaad in zich zelve. Want dienovereenkomstig is
de gemeenschap altijd zonde, tenzij de Kerk, en sedert
de instelling van het burgerlijk huwelijk, het\' burger-
-ocr page 7-
3
HET VRIJE HUWELIJK.
lijk gezag verklaard hebbe dat ze in eenig geval geen
zonde zal zijn 1).
Nu word ik reeds dadelijk misverstaan. Reeds heeft
men gelezen dat ik breken wil met alle wet en regel, dat
ik (overal.....dat wist men reeds) maar nu ook
speciaal in zake de geslachtsgemeenschap, een leven voor-
sta »zonder God of z\'n gebod," een gemeenschap als
onder de dieren, onsystematisch, tuchteloos. Dit alles
heeft men reeds gelezen, schoon \'t er niet staat. Ik
moet den lezer verzoeken af te houden van dit verkeerd
begrijpen en de ooren niet te sluiten voor mijn betoog
onder voorwendsels die aan zijn eigen lezing, niet aan
de mijne, ontleend zijn; doet hij dit, dan zal ik hem,
naar ik vertrouw, de overtuiging schenken, wel te strij-
den tegen laffe conventie, maar geenszins tegen die
hoogere begrippen van zedelijkheid en gezond verstand
die niet op zullen houden de leidende beginselen te zijn
in de geschiedenis ondanks de verkeerdheden der mode.
Wat ik beweer is: dat het met de rechtvaardigheid
en met een gezonde opvatting van de natuur des
Menschen beide in strijd is, als de publieke opinie
met minachting neerziet op eene liaison die niet voor
den bedienaar der kerkelijke plechtigheden of voor den
ambtenaar van den burgerlijken stand is gesloten,
maar die alleen berust op die wezenlijke genegenheid
die toch de grondslag moet zijn van alle verbintenissen,
óók van de wettelijke, officiëele. Een maintenée en een
1) Paulus was een geleerde Jood en de eigenlijke stichter des Chris-
tendoms — hij niet Jezus. Aanvankelijk tegenstander van de sekte der
volgelingen van den Nazareèr, werd hij later de krachtigste aanhanger
van de beweging en de wezenlijke grondlegger »der nieuwe leer." (Lach
nu, Amsterdamsen krantje en consorten!) Toenmaals verkeerde het Hei-
dendom »in zijn ontbindingstydperk" en de groote apostel begreep \'t.
Maar hij stelde tegen üederlijkheid onthouding over. Helaas! De
vrije godsdienst, de religio der toekomst, zal op hare beurt eene voor-
gaande beschaving verbeteren en het Menschdom in zyn door het Chris-
tendom gewraakte rechten herstellen.
-ocr page 8-
4                                         HET VRIJE HUWELIJK.
hoer 1) staan in de publieke opinie op ééne lijn. En
als nu de eerste haar man (neen dat mag niet, haar
»pol" zegt de fatsoenlijke publieke opinie) oprecht en
innig lief heeft, en deze haar, en als zij hun wel en wee
samen dragen — en meer wee dan de »ingezegenden," —
immers óók dat der publieke miskenning? — waarom
veracht gij deze dan? Waarom kan dan zulk eene
eigenlijk nooit wel in fatsoenlijk gezelschap worden
toegelaten? Waarom noemt men zulk een verbintenis,
die in elk geval het vermoeden der oprechtheid vóór
zich heeft, ontucht? 2)
Is het niet omdat men zich vies houdt van geslachts-
gemeenschap en het huwelijk beschouwt als een nood-
zakelijk kwaad, waarvan echter niets kwaads meer
gezegd of gedacht mag worden, zoodra de echtgenooten
van te voren samen ter kerke geweest of de trappen
van het stadhuis beklommen hebben? Deze formaliteit
is dus de toverpil die het kwaad verkeert in iets wat
geduld wordt en die veel wezenlijke ontucht zal weg-
goochelen voor eigen en anderer oordeel.
1)   Ik weet wol dat ik moest schrijven prostituee, maar ik weet waarlijk
niet waarom. Er zijn woorden die ik niet schrijven zou: er is echter
onderscheid. Niet schrijven zou ik woorden die sommige zaken aanduiden
op zoodanige manier dat degene die ze gebruikt geacht wordt veel be-
hagen te scheppen in het gebruik. Dit is niet het geval met het woord
hoer. De naam is veeleer een scheldnaam dan een eeretitel en valt dus
niet onder de omschreven categorie. Zulk een naam niet te durven gebrui-
ken is buigen voor de verouderde zienswijze, die niet toelaat sommige
onderwerpen te bespreken ; door het bezigen van een uitheemschen term
te doen als of men ze niet behandelt, op het oogenblik dat men zich
er mede bezighoudt, is kinderachtig.
2)  Ontucht ja, als men het woord letterlijk neemt; dezen leven zonder
gebukt te gaan onder de tucht van kerkdienst of burgerlijk gezag, ze zijn
tuchteloos in hun beminnen. Maar het woord kreeg een erger zin, en werd
zeer bijzonder overgebracht op afwijkingen die ceu geheel ander karakter
dragen en waarvoor na geeu uitdrukking bestaat die sterker verachting
uitdrukt dan deze.
Dit nu is valsch van de taal.
-ocr page 9-
5
HET VKIJE HUWELIJK.
Ja, veel wezenlijke ontucht wordt er vergoelijkt in
hem die zich wijselijk weet te onthouden van botsing
met de conventie, hetzij door zich aan haar te onder-
werpen, hetzij door zich niet in de omstandigheden te
begeven die botsing mogelijk maken.
Dit nu is niet alleen maar zoo in zake het huwelijk,
het is zoo in alle andere opzichten. Men is veel onver-
draagzamer voor den ongewone, voor den »zonderling",
dan voor den schurk; het verwondere ons dus niet
waartenemen, dat de publieke opinie, of laten we nu
maar zeggen, de Wet, die het u zoo hoogst kwalijk
neemt lief te hebben zonder behoefte te gevoelen aan
een bevel om het te big ven doen, niet weet hoe het
u maar gemakkelijk te maken om uw verplichtingen
jegens uw kroost te ontloopen,......altijd voor zoo-
ver dit niet geteeld is onder haar toezicht.
Ik noodig u uit eens een jaargang opteslaan van
een of ander dagblad, en daarin nateloopen de rubriek
gemengde mededeelingen omtrent in het water gevallen
menschen, half of driekwart verdronken, branden die
niet uitgebarsten zijn of wel, en andere dergelijke
interessante tijdingen; ik noodig u uit al dien nonsens
aantewenden tot zoodanig nuttig gebruik als er van te
maken is, en eens te tellen hoevele malen gg eenbe-
richt vindt als dit:
»Heden morgen werd het lijkje opgevischt van een
kind van het mannelijk geslacht; de policie doet ijverig (!)
onderzoek."
IJverige nasporing om de ontaarde moeder te vinden,
in wie de onrechtvaardige Maatschappij de moederaard
wist te verstikken onder wanhoop! Heeft niet iedere
moeder in de Natuur aangeboren liefde voor haar kind?
Zou er een enkele zijn die deze gewaarwording niet
voelde aangroeien met iederen dag, met ieder uur dat
haar nader brengt aan het oogenblik, waarop ze deze
vrucht, zoolang gedragen onder het hart, zal drukken
-ocr page 10-
6                                          HET VRIJE HUWELIJK.
aan het hart en big ven voeden van eigen vleesch en
bloed als voorheen? Is het ooit voorgekomen dat een
andere dan een menschelijke moeder het natuurlijk
voedsel onthield aan het kind dat er om schreit, voedsel
dat ze geven kan om niet, laat staan, dat kind geweld-
dadig vermoordde? Zoo niet, waarom doet eene men-
schelijke moeder dit dan somtijds? en ware het maar
somtijds! Niet uit gemis aan dit gevoel, dat ontvangen
moet worden op hetzelfde oogenblik als het kind, en
dat eveneens zich vrij uiten moet, tegelijk met het kind.
Neen, daarom niet. Want al ware dit ondenkbare mo-
gelijk, dan nog stonden wij voor die andere onmoge-
lijkheid dat een mensch de vijand zij van een weerloos
kind, of wel dat ooit de wreedheid zoo diep zou zin-
ken om behagen te scheppen in bloed dat gekocht
werd voor zulke lafhartigheid! Wat is het dan dat
eene moeder liefdeloos, ja wreed maakt jegens een
wezen, dat zij bemint uit natuurdrift en dat ze bemin-
nen zou als ze geen moeder was?
Al wederom: het is de domme publieke opinie, die
meer zonde vindt in de paring buiten het huwelgk
dan in de verwaarloozing van billijkheid en recht.
Omdat die moeder zwanger was op onwettige manier,
heeft haar omgeving, hebben haar ouders, haar mees-
ters, haar vrienden of kennissen, haar het leven ondra-
gelijk gemaakt; ze hebben haar gefolterd door verwijt,
haar zedelijk vermoord door voorname minachting, haar
te kiezen gegeven tusschen honger en eeuwige schande.
Want de Maatschappij is onverbiddelijk voor de geval-
len vrouw!
Wel moet het oordeel verpletterend zijn dat eene
moeder verkeert in een moordenares!
Men meene niet dat ik het verstandig of verdedig-
baar vind dat een meisje zich overgeeft zonder de ge-
volgen te berekenen en zonder eenig wapen te bezitten
tegen den man, die haar weet te paaien met schoone
beloften en met betuigingen van liefde, om zich later
-ocr page 11-
7
HET VRIJE HUWELIJK.
lafhartig te onttrekken aan zijn plicht. Ook was er
misschien iets meer dan onvoorzichtigheid en lichtvaar-
digheid in haar eerste zonde: .. .. wellicht was ze niet
vrjj van losbandige gewoonten.
Maar niettemin. Als er zonde is gelegen in paring
die niet gezegend is door welke autoriteit ook, en omdat
die zegening ontbreekt, (wat ik betwist,) en als er zonde
is gelegen in losbandigheid, die wat ernst moest zijn
verlaagt tot een spel, (wat ik toestem,) dan is aan dit
alles de man toch even schuldig, en denkelijk meer nog
dan de vrouw, en slechts dan ware de wet rechtvaardig,
als ze den nu rustigen vader even ijverig naspoorde als
de ongelukkige moeder. Want is de vader reeds meer
schuldig dan de moeder aan de geboorte van het kind,
hij is voor drie kwart schuldig aan den moord.
O gij Makers van Wetten, die u nog steeds ver-
meet de vrouw te beschouwen als uw mindere, die in
uw besluiten gezorgd hebt haar in gehoorzamene on-
derworpenheid te houden, verwondert u niet als ze,
de onbillijkheid metende die er ligt in de gestrenge
eischen eenerzyds die gij stelt aan haar en in de losban-
dige gemakkelijkheid die gij anderzijds uzelven bereidt,
een beroep gaat doen op de eeuwige beginselen van
rechtvaardigheid, die eens de overwinning behalen zullen
op preutsche uiterlijkheid en op modezuchtig eischen
van fatsoen, terwijl gij voor u zelven het recht be-
waart om zonder exentriciteit schurken te zijn.
Art. 342. Burgerl. Wetb. luidt:
Het onderzoek naar het vaderschap is verboden.
In geval echter van verkrachting oj schaking, en wan-
neer het tijdstip waarop die misdaad begaan is met
dat der zwangerschap overeenstemt, kan de schuldige,
op de daartoe gedane vordering van de belanghebbende
partijen, verklaard worden vader van het kind te zijn.
en Art. 343:                              .
Het onderzoek wie de moeder van het kind is wordt
toegelaten.
-ocr page 12-
8
HET VRIJE HUWELIJK.
Het kind, hetwelk zich op iemand als zijne moeder
zijnde beroept, is verplicht te bewijzen, dat het hetzelfde
kind is waarvan de moeder is bevallen.
Het kind zal, in dat geval, tot geen bewijs door ge-
tuigen worden toegelaten ten ware er reeds een begin van
bewijs bij geschrifte mogt bestaan.
Weet een mijner lezers de reden op te geven waarom
het eerste onderzoek niet, het tweede wel is toegela-
ten? Men veroordeelt de vrouw, het meisje, omdat
het gemeenschap heeft gehad buiten het huwelijk;
maar dat men dan den man drievoudig veroordeele die
lo. hetzelfde deed, 2o. het meisje verliet en 3o. met
de zorg voor zijn kind zorgeloos anderen liet zitten.
Voor haar die alleen maar zondigde tegen de conventie,
voor haar komt er aan de verachting geen einde; hem
die én dat deed, én laaghartig was én wreed, hem
weet men te verontschuldigen, ja, men geeft hem vrij-
heid op zijn heldendaden te pochen!
Een van de meest dringende verbeteringen in ons B. W.
zal wel die zijn, welke het onderzoek naar het vaderschap
toestaat, en dezen de verplichting oplegt om voor zijn
natuurlijke kinderen te zorgen als voor zijn wettige.
Zulk een maatregel zou menigeen van de weelde doen
afzien om zijn geslacht in verschillende richtingen
voort te planten.
Sommige buitenlandsche wetgevingen laten het on-
derzoek naar het vaderschap wel degelijk toe, evenwel
zonder dezen tot zijn plicht te brengen. Wordt n. 1.
den vader de keus gelaten tusschen een huwelijk met
de vrouw die hij verleid heeft en eene aanzienlijke
boete, dan zal hij, zoo hij het eerste kiest, dit doen tegen
zijn zin en er zal een ongelukkig huwelijk temeer ge-
sloten zijn, welker aantal reeds zoo groot is uit berekening
en dus liever niet vermeerderd worde uit verkeerde
bemoeiing van de wet. Kiest hij de boete, dan doet
hij niet genoeg voor het kind.
In geen van beide gevallen is de rechtvaardigheid
-ocr page 13-
9
HET VEIJE HUWELIJK.
voldaan, die wil dat wie het genoegen der gemeen-
schap geniet, er ook de lasten van drage.
Het verbod van het onderzoek naar het vaderschap,
dat volgens ons B. W. van kracht is, moet, volgens
het bovenstaande, eerstens beschouwd worden als een
soort van wraak over het niet nakomen van de
eischen der conventie, anderdeels als een machtsaan-
matiging van den man over de vrouw.
Als andere uitingen dier wraak zijn te beschouwen
de vele bepalingen waarin natuurlijke kinderen bij de
wettige worden achtergesteld. We zullen nu voortaan
zwijgen van het aandeel dat de publieke opinie heeft
in de kleinschatting dezer, en ons uitsluitend bepalen
bjj de artikelen der wet.
Uit de onmogelijkheid, waarin het natuurlijk kind
volgens de wet verkeert, om zijn vader op te sporen,
vloeit voort dat hij van dezen geen onderhoud kan vor-
deren, ofschoon art. 353 2e al. bepaalt:
De ouders zijn verplicht hunne minderjarige kinderen
te onderhouden en op te voeden;
en art. 383 :
Natuurlijke en wettelijk erkende kinderen zijn onder-
houd aan hunne ouders verschuldigd.
Deze verplichting is wederkeerig.
Die dubbele verplichting is dus hersenschimmig als
de vader goed vindt zich schuil te houden! 1)
Maar als nu het natuurlijk kind erkend is geworden? —
Want behalve dat kinderen vóór den echt geboren,
onder bepaalde voorwaarden door het opvolgend huwelijk
gewettigd worden, kunnen zoodanige natuurlijke kin-
1) Immers art. 335 doet slechts door de erkenning burgerlijke betrek-
kingen geboren worden tasschen het kind en zijne onders. — Die er-
kenning na hangt af van de willekeur des vaders. Ergo.....schijnt
art. 353 slechts voor moeders geschreven.
-ocr page 14-
10
HET VRIJE HUWELIJK.
deren erkend worden, die geboren zijn uit de gemeen-
schap van lieden, die later niet met elkander gehuwd
zijn; ook dit evenwel niet zonder de noodige bepalingen
(335—341). — Als nu echter het kind eenmaal erkend
is? Dan treedt natuurlijk het aangehaalde art. 353 in
werking met de voordeden uit het nu erkende vader-
scbap voortvloeiende. Dit is goed. Maar dat art. 353
heeft slechts betrekking op het levensonderhoud. Van
Erfopvolging wanneer er natuurlijke kinderen aanwezig
zijn,
handelt de elfde Titel van het 2e Boek, de derde
Afdeeling. Daar lezen we in art. 910:
Indien de overledene wettige afstammelingen heeft ach-
tergelaten, erven de natuurlijke kinderen een derde van
het aandeel, hetwelk zij zouden gehad hebben, indien zij
wettig waren geweest; zij erven de helft der nalatenschap,
indien de overledene geene afstammelingen, maar wel
bloedverwanten in de opgaande linie of broeders en zus-
ters of derzelver afstammelingen heeft achtergelaten, en
drie vierden, indien er slechts nabestaanden in een ver-
deren graad zijn overgebleven.
Het natuurlijk kind erkend zijnde, ontvangt dus slechts
een derde gedeelte van wat\' een wettig kind erven kan.
Nog slechter is het er aan toe, als het uit overspel
of bloedschande is geteeld.
Art. 338 en 344 sluiten het in dat geval van de
mogelijkheid om erkend te worden geheel uit. 1)
Deze laatste natuurlijke kinderen zijn dus óók niet in
staat om te erven (art. 914).
En evenmin de zoodanige welker erkenning eerst
tijdens het huwelijk met een ander plaats grijpt, volgens:
Art. 340. De erkenning, staande huwelijk, door een
der echtgenooten gedaan, ten voordeele van een natuurlijk
kind, hetwelk hij vóór zijn huwelijk bij een anderen
1) Als de personen elkander zoodanig verwant zijn, dat er na koninkl.
dispensatie een huwelijk tusschen hen mag gesloten worden, dan kunnen
de zoo verwekte kinderen gewettigd worden als dit huwelijk tot stand komt.
-ocr page 15-
11
HET VBIJE HUWELIJK.
persoon dan zijn echtgenoot verwekt heeft, kan niet aan
dien echtgenoot, noch ook aan de kinderen uit dat huwe-
lijk geboren schade toebrengen.
Niettemin zal die erkenning haar gevolgen hebben na
de ontbinding van dat huwelijk, wanneer daaruit geen
afkomelingen overblijven.
Art. 335 leert dat er door het erkennen van een
natuurlijk kind burgerlijke betrekkingen geboren wor-
den tusschen dat kind en zijne ouders. Reeds op grond
hiervan is het van alle andere erfopvolging bij versterf
uitgesloten dan van die welke voor hem ontstaat door
den dood van zijne ouders.
Art. 919 bepaalt dit evenwel nog ten overvloede
uitdrukkelijk:
De wet kent aan een natuurlijk kind geen recht hoe-
genaamd toe op de goederen der bloedverwanten van
zijne ouders behalve in het geval bij het volgende artikel
vermeld.
(920: indien zulk een bloedverwant sterft
zonder echtgenoot of nabestaanden in erfelijken graad
na te laten).
Men ziet hoe in al deze bepalingen de wensch door-
schemert om het natuurlijk kind te straffen wegens de
overtreding van zijn ouders.
Het zij mij vergund Paul Lacombe, wiens denkbeel-
den ik hier voornamelijk ontwikkel, op dit punt te
citeeren:
ïMen voert verschillende gronden aan ten gunste van
deze gestrengheid der wet. Men moet, wordt er gezegd,
de belangen der vrouw en der wettige kinderen bescher-
men, die gekrenkt zouden worden als het natuurlijke ge-
lijkelijk konde deelhebben aan de erfenis. Dit leidt echter
tot een inconsequentie. Het Wetboek onderstelt tus-
schen het natuurlijke kind en zijn vader het bestaan
van iets als een contract, dat aan het eerste onbetwis-
bare rechten geeft tegenover den ander. Is dit zóó,
dan staat het natuurlijk kind gelijk met een schuld-
eischer van den echtgenoot. Onthoudt de wet aan dien
-ocr page 16-
12
HET VRIJE HUWELIJK.
schuldeischer het recht om zich te doen betalen, ofschoon
de betaling zeer zeker schade berokkent aan de vrouw
en aan de wettige kinderen ? Neen immers! — Waarom
verwaarloost zij dan het recht van het natuurlijke kind,
dat zij zelf in beginsel erkent, en dat ten minste ouder is
dan de tegenovergestelde belangen der andere? Het is,
behalve om het reeds genoemde voorwendsel, nog om
een ander, niet minder dan het eerste in overeenstem-
ming met den geest van ons wetboek. De vader die
tijdens zijn huwelijk het kind erkent, waarvan zijn
vrouw niet weet, of althans misschien niet wist op het
oogenblik dat hun huwelijk gesloten werd, die vader,
zegt men, was oneerlijk. En wie zou de oneerlijkheid
ongestraft willen laten ? Gij ziet wel dat het kind be-
roofd moet worden van zijn erfenis.
Heb ik veel gewicht gehecht aan het punt in kwestie,
het is om wel te doen uitkomen dat het belang der
wettige kinderen de minste zorg is van den wetgever.
Ziehier een afdoend bewijs. Een vader erkent zijn na-
tuurlgken zoon, huwt, krijgt wettige kinderen; beter
nog: hij huwt zonder dien zoon erkend te hebben,
krijgt wettige kinderen, zijn vrouw sterft en daarna
erkent hij hem; in beide gevallen heeft het natuurlijk
kind recht op zijn erfenis, ofschoon de belangen der
wettige kinderen er zeer zeker door verkort worden. 1)
En nog een ander bewijs ten overvloede. Iemand heeft
twee kinderen, het eene wettig, het andere natuurlijk;
na aan elk hunner dat gedeelte van de erfenis nage-
laten te hebben dat de wet hem verbiedt hun te ont-
houden, blijft den vader een ander gedeelte over ter
vrije beschikking; de wet veroorlooft hem er zijn wet-
tigen zoon van te berooven ten gunste van een vreemde,
maar niet ten gunste van zijn natuurlijken zoon. Zou
nu, als die vreemde, stel 50 duizend gulden, ontvangt
1) Immers art. 340 sluit alleen zoodanige erkende natuurlijke kinderen
ui Tan de erfenis die tijden» het huwelijk erkend worden.
-ocr page 17-
13
HEI VRIJE HUWELIJK.
ten nadeele van den natuurlijken zoon, deze hem min-
der schade berokkenen dan wanneer de bastaard die
som ontving? Neen, men stemme toe, want dit blijkt
overal uit, dat het gedeelte van ons Wetboek dat over
de natuurlijke kinderen handelt vooral een strafrech-
terlijk karakter draagt. En dit is nog duidelijker als
men de zaak beschouwt door het vergrootglas der
commentators. Er zouden aan die Heeren tal van curi-
euse citaten te ontleenen zijn; ik zal mij bepalen tot
het volgende : »het Code Napoléon, zegt Zacharia,
waaraan sommigen verweten hebben de natuurlijke kin-
deren met overdreven gestrengheid te behandelen, terwijl
anderen het beschuldigd hebben zich al te toegevend
jegens hen te betoonen, heeft, naar het ons toeschijnt,
beide klippen zeer gelukkig vermeden." Als men jegens
het natuurlijk kind een niet overdreven gestrengheid
kan gevoelen of wel een buitensporige toegefelijkheid,
dan moet het toch noodzakelijkerwijs een of andere fout
begaan hebben, die het een zekere strengheid doet
verdienen en eene al te groote toegefelijkheid minder
raadzaam maakt. En daar dit zoo niet is, valt de onrecht-
vaardigheid niet te vergoelijken eener domme afdwaling
van het zedelijk gevoel, dat op het slachtoffer verhaalt
wat het in den bewerker straffen moest 1).
Ik wil trachten het verwijt te ontgaan mij de zaak
gemakkelijker te maken dan ze is. Die onbillijke rechts-
1) Dezelfde overwegingen, die er den wetgever toe leidden om het na-
tuurlijk kind te doen boeten voor het gemis aan vorm in de daad die
zijne geboorte ten gevolge had, moesten hem natuurlijk doen besluiten
om zijne gestrengheid te verdubbelen jegens het in bloedschande of over-
spel geteelde kind; zie het aangehaalde art. 338.
»Le bienfait de la reeonnaissanoe, zegt Nicolaï, ne peut être étendu
aux enfants adultérins ou incestueux, leur naissance est déja envisagée
comme une calamité pour les bonnes moeurs; ce serait donc renouveler
Ie scandale, si la loi accordait la faculté\' de les reconnaltre publiquemeut "
Hoe zulke ra:A&(!)geleerden \'t Wetb. van Strafrecht toch wel verde-
digen? Ce n\'est que renouveler Ie scandale!
-ocr page 18-
14
HET VKIJE HUWELIJK.
pleging berust nog op iets anders dan op een verkeerd
geadresseerd verwijt van het zedelijk gevoel; men be-
weert, ik haast mij om het te erkennen, dat er een
publiek belang bij betrokken is. Ik kon hierop ant-
woorden dat het allergrootste publiek belang, het
belang dat alle andere belangen doet wijken, is : het
belang dat het volk heeft bij eene rechtvaardige wet-
geving. Maar laten wij nauwkeuriger onderzoeken: —
wat beteekent belang en wat beteekent publiek be-
lang ? Is er eenige betrekking tusschen belang en recht,
eenige samenhang die ons veroorlooft ze op dezelfde
balans te wegen tegen elkander? Of is er in het
recht niet integendeel een vastheid , die het buiten ver-
gelijking brengt met het belang? Verandert het eerste
telkens van aard om het belang te worden van twee,
van drie, van duizend personen, in plaats van dat van
éénen. Wortelt het recht in het aantal? Zooja,zegmij
dan op welke hoogte het belang van velen recht wordt?
De ware naam voor het publiek belang zou wezen het
» Algemeen Welzijn". Maar dien naam noemen de verde-
digers van het publiek belang niet om de vele tekort-
komingen, waaraan deze al te duidelijk herinnert.
Overigens is, juist andersom dan gij meent, elk
belang privaat; dat is juist het eigenaardige van het
belang, zooals het tot de natuur van het recht behoort,
al werd het slechts door een enkelen mensch ingeroepen,
om openbaar en algemeen te wezen. Omdat het belang
hoogstens slechts is dat van een volk, van een bepaal-
den tijd; het recht van één mensch daarentegen het
recht is van iederen mensch, die zich ooit in den-
zelfden of dergelijken toestand zal bevinden.
Maar ik geef niet toe dat er eenig belang bij betrok-
ken is. Wie toch zal, na een poos nadenkens, meenen
dat men door de natuurlijke kinderen met de wettige
gelijk te stellen liederlijkheid in de hand werkt? Wie
kan in vollen ernst wanen, dat een man plotseling
halt zal houden in het najagen eener vrouw, ten ge-
-ocr page 19-
HET VRIJJ5 HUWELIJK.                                       15
volge eener overweging als deze: »neen, ik wil niet,
want het kind dat ik bij haar krijgen zal, ondersteld
dat ik er een krijg, zal, als het door mij erkend is,
ondersteld dat ik het erken, slechts een derde gedeelte
van mijn erfenis ontvangen?" En dat diezelfde man,
ten dage dat gij het natuurlijke kind gegeven zult
hebben wat het toekomt, zeggen zou: »zoo is het goed;
het kind, dat ik niet onmogelijk bij deze vrouw zal
hebben, zal mijne geheele erfenis ontvangen ; nu kan
ik het wagen!" Ik vraag in welke school de wetgever
de menschelijke natuur bestudeerde; ik vraag waar hij
het zotte denkbeeld vandaan heeft om de plotselinge
hartstochten in een man te willen bestrijden met de be-
dreiging van na twintig of dertig jaar een kind te straffen
dat tot zjjn verstand noch tot zijn hart spreekt, omdat
het nog niet bestaat, dat zelfs onwaarschijnlijk is,
of dat hij zich voorstelt onmogelijk te maken? Waar-
lijk, dwazer stelling werd zelden voorgedragen."
Neen, de gestrengheid van de wet jegens de natuur-
lijke kinderen is niet te verdedigen. Spreekt men van
belang, het antwoord is dadelijk eene heenwijzing op
het belang der natuurlijke kinderen dat bepleit wordt;
roept men het recht in, het recht verzet zich tegen
eene straf die het slachtoffer treft in plaats van den
schuldige, en het verzet zich vooral tegen eene wet
die den vader los laat dan, als deze behalve bewerker
tevens een schurk gelieft te zijn.
Is de wet onbillijk in hare keus van den persoon
in wien zij de zonde wil straffen tegen de conventie,
daarbij de moeder weerloos latende, het kind kastij-
dende, den lafaard steunende en den meinëedige ont-
trekkende aan de westersche zedelijke beoordeeling, die
terecht ongunstig gestemd is jegens de weelde der po-
lygamie, hooghartig en aanmatigend is die zelfde wet
tegenover de eene deelgenoote in het huwelijk.
2
-ocr page 20-
16
HET VRIJE HUWELIJK.
Art. 160. De man is het hoofd der echtvereeniging.
Als zoodanig verleent hij zijne vrouw bijstand in rech-
ten, of verschijnt aldaar voor haar, behoudens de uit-
zonderingen hierna omschreven.
Hij bestuurt de goederen aan de vrouw persoonlijk
toebehoorende, tenzij het tegendeel zij bedongen.
Art. 161. De vrouw is aan haren man gehoorzaam-
heid verschuldigd.
Zij is verplicht met den man samen te wonen en hem
overal te volgen waar hij dienstig oordeelt zijn verblijf
te houden.
Art. 162. De man is verplicht zijn vrouw bij zich te
ontvangen in het huis hetwelk hij bewoont.
Hij is gehouden haar te beschermen, en haar al het-
geen noodig is, volgens zijn staat en vermogen te ver-
schaffen.
Al deze artikelen zijn slechts de wettelijke uitwer-
king van het bijgeloovig thema dat de vrouw aan den
man onderdanigheid verschuldigd is; dat deze , ofschoon
misschien reeds sinds lang meerderjarig en geschikt
om haar eigen weg te vinden in de Maatschappij , haar
natuurlijke bestemming niet geheel kan bereiken zonder
of geschandvlekt te wezen buiten, of zich onder cura-
teele te stellen in het huwelijk.
Zoo ook al wat meer bepaald op het beheer der
goederen betrekking heeft:
Art. 163. De vrouw, al is zij zelfs buiten gemeenschap
van goederen getrouwd
, of van goederen gescheiden, kan
zonder bijstand van haren man in de akte, of zonder
zijne schriftelijke toestemming, niets geven, vervreemden
,
verpanden, verkrijgen, hetzij voor niet, hetzij onder eenen
bezwarenden titel.
Indien de man zijne vrouw heeft gemachtigd om zekere
akte of verbintenis aan te gaan, is de vrouw daardoor
niet gerechtigd om, zonder uitdrukkelijke toestemming van
den man, eenige betaling te ontvangen of daarvoor kwij-
ting te geven.
-ocr page 21-
HEI VBIJE HUWELIJK.            *                          17
Art. 164 bepaalt, dat voor de gewone en dagelijk-
sche uitgaven de vrouw geacht wordt de toestemming
van den man te bezitten, maar:
Art. 165. De vrouw kan niet in rechten verschijnen
zonder bijstand van haren man, al is zij buiten gemeen-
schap van goederen gehuwd, of van goederen gescheiden,
of eene openbare koopvrouw.
Overeenkomstig deze bepalingen is dus de vrouw zelfs
geen meesteres over de goederen welke haar eigendom ge-
bleven zijn of in belangen welke haar persoonlijk aangaan.
Wij noemden het huwelijk in de schatting van
het Christendom een noodzakelijk kwaad. Ongeveer het-
zelfde merkt dr. Feringa op, waar hij de moeilijkheden
bespreekt die onze wetten aan het sluiten van een huwe-
lijk hebben verbonden. »Zonderling, zegt hij, dat onze
wetgevers, ofschoon zeer fatsoenlijke lieden, in het
huwelijk meer kwaad dan goed schijnen te hebben ge-
zien. Althans zooveel mogelijk hebben zij het hinder-
palen in den weg gesteld."
Onverklaarbaar noemt hij vele bepalingen uit den
5den Titel van het le Boek. Wij wijzen op die, welke
het huwelijk afhankelijk maken van allerlei toestemming;
alsook op andere, waarbij het verboden wordt tusschen
personen die wel familie, maar geen bloedverwanten zijn
en vooral op de zoodanige, als waarbij een persoon, die
bij rechterlijk vonnis van overspel is overtuigd, nimmer
met den medeplichtige aan dat overspel in het huwelijk kan
treden
, en waarbij tusschen twee personen, wier huwelijk
om welke reden ook, door echtscheiding is ontbonden,
nimmer een nieuio huwelijk mag plaats hebben.
In ver-
bodsregelingen als deze beide laatste (trouwens van weinig
praktisch gewicht) komt het mij voor dat de wet, uit
overdreven zucht om het misdrijf te straffen tot in
zijn meest verborgen hoekje, juist datzelfde misdrijf
nog daar in de hand werkt, door namelijk de mid-
-ocr page 22-
18
UET VRIJE nUWBLIJK
delen tegen te werken die herstel tot op zekere hoogte
mogelijk maken.
En ditzelfde is het geval met de eerste der aangeduide
bepalingen, waarbij men heeft gedacht aan het huwelijk
iets meer officieels, iets deftigers te geven. Die beper-
king toch, die den jongen man of de jonge dochter
de vereischte toestemming oplegt van ouders of meer
verwijderde familieleden, is een der prachtigste motieven
om den eersten soms de genoegens des huwelijks te doen
zoeken, zonder zich evenwel aan de lastige gevolgen
er van te binden; en waar ze al niet tot voorwend-
sels aanleiding geven om de wezenlijke wetten der
kuischheid en der rechtvaardigheid beide met voeten
te treden, leggen ze menigwerf toch den grond voor
een feitelijk minachten der conventie, dat geen genade
kan vinden in de oogen van den wetgever, dat onder
de bestaande omstandigheden zeer nadeelig is voor de
mogelijke kinderen en wat het diensvolgens beter was
te vermijden.
Het is waar dat in sommige gevallen het belang van
den vader meer of min is betrokken bij het huwelijk van
den zoon of van de dochter; maar dat van den vader
maakt in dit opzicht geene exceptie te midden van
dat van anderen. En niet de wetgever, maar de belang-
hebbende heeft in zulke gevallen zijn eigen zaken te
behartigen. De eerste heeft het recht niet het huwelijk
van de toestemming des vaders te doen afhangen om
zoodanige mogelijke omstandigheden. In den regel zal
integendeel diens ware belang niet in verijdeling van
het voorgenomen huwelijk gelegen zijn, terwijl de
vereischte toestemming menigmaal, ja meestal, slechts
om kinderachtige of baatzuchtige overwegingen ont-
houden blijft.
Hooren wij wat Lacombe antwoordt op de bedenking
wegens het ondersteld belang der ouders, als ook op
die wegens de onderstelde luchthartigheid of lichtvaar-
digheid van het kind :
-ocr page 23-
HET VRIJE HUWELIJK.                                      19
»Ik zie, Mijne Heeren die deze bedenkingen opwerpt,
dat uwe bezwaren niet onoverkomelijk zijn, zelfs niet
in uw eigen schatting. Ik zal er ook niet harder voor zijn
dan gij zelven. Gij staat aan de jonge dochter van 21 en
aan den jongen man van 25 jaar toe om tegen den
zin hunner ouders te trouwen; ongetwijfeld toch omdat
ge ze voor rijp genoeg houdt om te kiezen zonder
hulp of advies. Er is meer: op een twintig jarigen
leeftijd lijkt u de jonge man zelf geschikt toe als hij
maar al zijn bloedverwanten in opgaande linie ver-
loren heeft.
Heeft hij die vroegrijpheid hier soms aan het ver-
driet te danken?
Hoe dit zij, ik ben bigde van u te weten dat ten
minste de jonge dochter van 21 jaar en de jonge man van
25 jaar geschikt wordt geoordeeld om die keus te doen 1).
Ik geef u toe dat het huwelijk van den zoon tot op
zekere hoogte de fortuin en de waardigheid van den
vader raakt, zoo niet zelfs diens eer. Maar met mij
stemt gij toe, Mijneheeren, dat het recht van denzoon
op de vrijheid des huwelijks meer weegt dan het* belang
van den vader, want anders zoudt gij vastgesteld heb-
ben dat het den zoon op geen enkelen leeftijd vrijstaat
zonder ouderlijke toestemming te huwen, wat gij
evenwel niet gedaan hebt. — Het eenige punt waarin
wij verschillen is: dat ik voorstel het kind van de ver-
plichting te ontslaan om eene toestemming te vragen
die hij missen kan. — »Dat zou gebrek verraden aan
de achting en het ontzag dat het kind aan zijn
ouders verschuldigd is," zegt ge? Toch niet zoo erg
Mijneheeren, als wanneer hij die toestemming vraagt,
een weigering bekomt of zelfs een bepaald verbod,
en toch doorgaat (wat meermalen gebeurt). Overigens
1) Het maakt voor de hoofdzaak natuurlijk geen verschil dat de be-
palingen vau ons B. W. ten aanzien der minderjarigheid niet dezelfde
zijn als die van den Code Civil.
-ocr page 24-
20                                     HET VRIJE HUWELIJK.
vraag ik u: is de wet dan gemaakt om achting of
ontzag te verzekeren aan wien ook? Zij wil rechtvaar-
digheid en niets anders dan deze. Als de zoon in ach-
ting te kort schiet door tegen den zin zijner ouders te
huwen, dan moet men hem dit beletten op eiken
leeftijd, — zoo niet, dan moet gij hem geschikt verklaren
om zelf te beoordeelen wat betamelijk is; want als gij
u daarmede bemoeit, waar zult ge dan ophouden?"
Op het onderzoek van de moeilijkheden waarmede
de wetgever het aangaan van een huwelijk omringd
heeft, volgt in geregelden gang dat van de bezwaren
die de ontbinding nog moeilijker maken.
Art. 264. De gronden, welke eene echtscheiding kunnen
ten gevolge hébben, bestaan alleen in de navolgende:
1°. Overspel\',
2°. Kwaadwillige verlating;
3o. Veroordeeling tot eene onteerende straf, na het
huwelijk uitgesproken;
4°. Zoodanige verwondingen of zoodanige mishande-
lingen door den eenen echtgenoot jegens den anderen ge-
pleegd, waardoor diens leven wordt in gevaar gebracht,
of waardoor hem gevaarlijke verwondingen zijn toege-
bracht.
Art. 288. In de gevallen, welke grond tot echtschei-
ding opleveren, zal het aan de echtgenooten vrijstaan om
de scheiding van tafel en bed in rechten te vragen.
Die rechtsvordering zal ook kunnen worden aangevan-
gen ter zake van buitensporigheden, mishandelingen en
grove beleedigingen, door den eenen echtgenoot jegens
den anderen begaan.
Art. 291. De Scheiding van tafel en bed kan ook door
den rechter worden . uitgesproken op verzoek door de beide
echtgenooten te zamen gedaan
, zonder dat deze gehouden
zijn eene bepaalde oorzaak op te geven.
Zoodanige scheiding zal niet kunnen worden toegestaan,
-ocr page 25-
21
HET VRIJE HUWELIJK.
tenzij de echtgenooten gedurende den tijd van twee jaren
zijn gehuwd geweest.
Ook hier is het weer de eerbied voor de formaliteit
waarbij het huwelijk gesloten werd, die den wetgever
zwaarder weegt dan het belang der betrokken partijen.
Waarom anders is de wil van één der beide echtge-
nooten niet voldoende om hem recht te geven uit de
vereeniging te treden ? Waarom vooral is het verzoek
van beiden daartoe niet eens bij machte? Dit laatste
toch kan volgens onze wetten slechts eene formele
scheiding, geene ontbinding van het huwelijk bewer-
ken 1). Door deze bepalingen wordt de beslissing of
zij het huwelijk al of niet ontbinden willen onttrokken
aan de twee eenige personen die klaarblijkelijk recht
hebben er in te spreken, n. 1. aan de echtgenooten
zei ven 2).
In het belang der kinderen kan bezwaarlijk een
motief gezocht worden voor dit gedwongen samenblij-
ven der echtgenooten; wel is dit in niet geringe mate af-
hankelijk van de beslissing die de ouders nemen zullen,
maar het is zeer onzeker of het voornamelijk in de
onontbindbaarheid van het huwelijk te vinden zij. Onge-
twijfeld zal de wetgever het belang der kinderen moeten
ter harte nemen en daaraan bij een eventuëele her-
ziening van ons B. W. op dit punt (die zich vooreerst
nog wel wat zal doen wachten), vooral niet minder
zijn aandacht te schenken hebben dan hij zulks nu reeds
1)  Deze formele scheiding, nl. de Scheiding van tafel en bed, heeft
men wel de «Echtscheiding der Katholieken" genoemd. De bedoeling is
duidelijk.......echtscheiding der Jesuiten ja! Immers \'t is een echt-
scheiding en toch geen echtscheiding?
2)  Sr is door de wet eene uitzondering gemaakt op de onmogelijkheid
om wegens bloote bewilliging der echtgenooten echtscheiding te verkrijgen,
nl. in de ontbinding des huwelijks na scheiding van tafel en bed, doch
ook deze niet dan met wederzijdsche toestemming en slechts nadat de
Sch. vau T. en B. vijf volle jaren heeft geduurd. B. W. 1« B. 11\' T.2\' A.
-ocr page 26-
22
HET VRIJE HUWELIJK.
doet; ja, de lezer zal, wanneer hg ons betoog volgt,
gaandeweg tot het inzicht komen, dat de wetgeving
op het huwelijk, om nuttig te zijn, niet veel meer be-
hoeft te wezen dan eene wet ter bescherming aller
kinderen. Maar deze bescherming kan nimmer ver-
eischen dat eene vereeniging wettelijk onontbindbaar
worde verklaard, die opgehouden heeft gegrond te
zijn in de gevoelens welke er oorsprong aan gaven.
Wat is eigenlijk het huwelijk?
Lacombe heeft bezwaar tegen deze difinitie van Mour-
lon of liever van Portalis:
»Het huwelijk is de vereeniging van een man en
een vrouw ten doel hebbende om hun geslacht voort
te planten, elkander wederkeerig den last des levens te
helpen dragen en deelgenooten te zijn in elkanders lot."
Als we deze evenwel van haar ietwat opgesmukte
inkleeding zuiveren (die een groote fout is in eene
definitie), dan komt zij mij nog zoo kwaad niet voor.
Het is waar dat niet al wat het huwelijk volgens die
omschrijving als zijn doel inhoudt den wetgever even-
zeer ter harte behoeft te gaan, maar de graad van
belangrijkheid die iets voor dezen heeft mag geen
invloed uitoefenen op de bepaling van het begrip.
Eerst vrage men: wat wordt er onder eene zekere
benaming verstaan? daarna: is hetgeen die benaming
aanduidt mogelijk of onmogelijk, zedelijk of onzedelijk,
uitvoerbaar of dwaas?
Het huwelijk zij dan:
Eene vereeniging op kuische geslachtsgemeenschap ge-
grond
, waarbij de leden elkander beloven zooveel mogelijk
samen te wonen.
Omtrent het eerste lid zal wel bij niemand twijfel
oprijzen. Minder bevreemdend ware eenige bedenking
tegen het tweede; allicht toch zou men kunnen vragen of
dit samen wonen inderdaad een integreerend deel der
-ocr page 27-
HET VRIJE HUWELIJK.                                       23
huwelijksgemeenschap uitmaakt? Ik geloof ja, en tevens
twijfel ik niet of men zal het geredelijk toestemmen
als men de moeite wil nemen zich eene belofte voor
te stellen, die dit samenwonen niet zou inhouden. Het
zal ieder die dit doet zeer twijfelachtig voorkomen of
een zoodanig verbond nog wel een «huwelijk" zou mogen
heeten. Daarom is de belofte der kuischheid niet vol-
doende om een huwelijk daar te stellen. Dat mijne
definitie inderdaad gegrond is op de gangbare betee-
kenis van het woord huwelijk blijkt o. i. daaruit dat
»kwaadwillige verlating" een der oorzaken is, die, óók
volgens den wetgever, het feit van het huwelijk te niet
doen. — Eene fout in Portalis definitie is het te spre-
ken van een man en eene vrouw; door deze beperking
toch wordt de polygamie, ook waar die op georgani-
seerde gemeenschap gegrond is, van de benaming hu-
welijk uitgesloten. Overigens doet de naam wel niet
veel ter zake, maar wel veel ter zake doet juiste ken-
nis van de beteekenis der namea die men bezigt. Niet
zeer belangrijk is het vraagstuk of men X, ba of bo zal
noemen, maar zéér belangrijk is het te weten, wanneer
men eenmaal den naam ba of bo vindt aangewend,
dat X bedoeld wordt. Dit wordt al te dikwijls ver-
geten.
In het huwelijk is dus iets meer dan geslachtsge*
meenschap, er is kuischheid en er is samenwonen.
Onze wetten staan daarenboven geen huwelgksgemeen-
schap toe met meer dan ééne vrouw noch ook met
meer dan eenen man; ons huwelijk is dus buitendien
monogamiesch (monèandriesch), zoodat de eisch der
kuischheid er den meest strikten vorm in bekomt.
Verheft reeds de eisch der kuischheid het huwelijk
boven eene bloot natuurlijke verbinding der geslachten,
de belofte van het samenwonen moet er toe bij dragen
om dien grondslag nog meer te veredelen.
Kan iemand in twijfel trekken dat het huwelijk
reeds uit het eerste oogpunt een nuttige instelling is?
-ocr page 28-
H                                        HET VKIJE HUWELIJK.
Die \'t niet kon toegeven zou ongetwijfeld van oordeel
zijn dat de geslachtsdrift eene der edelste gewaarwor-
wordingen was! Boven wezen wij er reeds op dat wij
de tijden achter ons gaan krijgen waarin de stoffelijke
natuur van den niensch minachting wekte. Tusschen
het Oostersche - ascetisme en deze toekomst liggen veel
overgangstijdperken. Ademhalen, eten, drinken, zijn
geslacht voortplanten zijn in onze oogen geen bezig-
heden meer die den niensch vernederen. Maar deze na-
tuurlijke behoeften, welker vervulling ons nuttig en
noodig voorkomt, we verheffen hare bevrediging niet tot
doel van ons leven. Wij bewaren onze verachting voor
den luien lekkerbek, voor den dronkaard, voor ieder
die geen hooger belangen kent dan de stoffelijke;
daarom eischen we ook regelmaat en zelfbeheersching
in de gemeenschap der geslachten. Het teugelloos naja-
gen van het genot doodt het genot, zooals dronken-
schap eindigt in verdooving. En slechts die wellust is
den mensch waardig, die gesmaakt wordt met volle
zelfbewustheid, zelfkennis en zelfbeheersching en deel
heeft aan hooger genieting, zooals voortvloeit uit eenige
edele aandoening van het hart of van het verstand.
Het huwelijk is in staat die loutering van genot
aan te brengen.
Immers de instandhouding van het geslacht is niet
het eenig doel dat de echtgenooten zich voorstellen.
De belofte der samenwoning maakt het leven tot een
verbond op edeler aandoening gebouwd dan deze
natuurdrift. De man die eene vrouw, het meisje dat
een jongeling begeert voor toekomstigen echtgenoot
zal, bij nauwkeurige waarneming, een mengeling be-
speuren van twee vormen van liefde: eensdeels de louter
zinnelijke, anderdeels dien hooger vorm die zonder eenig
eigenbelang het geluk wil van het beminde voorwerp,
en dien men in dit geval vriendschap noemen zou
-ocr page 29-
25
HET VRIJE HUWELIJK.
als de eerste liefde er geen deel aan had. Waar die
dubbele toenadering bestaat en waar bovendien de be-
lofte der kuischheid ernst is, daar zijn de elementen
aanwezig voor die weinige gelukkige echtvereenigingen
die de aarde wezenlijk maken tot een paradijs. Hu-
welijken op zulke grondslagen opgetrokken kunnen
niet anders doen dan geluk en tevredenheid aan-
brengen. Wat is het leven dor zonder een vrien-
delijk tehuis! — en waar is dit voor den man anders
te vinden dan aan de zijde der ééne voor wie hij
geen geheim heeft? Goddank dat er één is tegenover
wie alle wantrouwen, alle conventie ophoudt, ééne
aan wie hij zich vertoonen kan zooals hij is, wie
hij zijn meest innige verwachtingen, zijn hoogste ide-
alen openbaren kan, zonder vrees van bespot te
worden, maar zeker van welwillende terechtwijzing.
Tusschen dezen bestaat er geen verwijt maar billijke
beoordeeling, ook al moet deze soms afkeuring worden;
geen misnoegdheid verkeert in onbillijke bitterheid;
en is er soms een begin van iets anders dan algeheele
samenwerking van willen, de ervaring van het geluk
dat wederzijdsche hulp en tegemoetkoming aanbrengt
zal de middelen aan de hand doen om deze disharmonie
spoedig op te heffen.
Waarom dan brengt de wetgever een element in
het huwelijk, dat geschikt is om de kansen van dit
welslagen op zeer gevaarlijke wijze te verminderen?
Zal de vaderlijke bewilliging in staat zijn om harmonie
te brengen waar die niet is, of het vaderlijk verbod
eene genegenheid te smoren, die het zinnelijk element
wellicht zal doen aanwakkeren tot een verteerend vuur?
Zeker, het vaderlijk oordeel is eerbiedwaardig genoeg om
gehoord te worden: deze wende zijn invloed aan zoo dik-
wijls en zoo krachtig als hij kan. En dat de kinderen
verstandig genoeg mogen zijn om hem hun volle aan-
dacht te schenken, want er is veel kans voor welge-
meende bedoeling! Maar geen vreemde wil, zelfs de
.
-ocr page 30-
2G
HET VRIJE HCWELIJK.
ouderlijke niet, beslisse in eene verbintenis van zoo
intiemen aard als het huwelijk. Dat de ouders ook
in dit opzicht het hunne doen; — ze behoeven geen wet
om het hun te bevelen; maar dat ze niet meer doen
dan het hunne! Al wat daarboven is, dat is zonde.
Dwazer echter dan de wet handelt hij, die zich
zelven een hel bereidt voor een beetje geld. De onnoozele!
Voor geld zal hij dan genegenheid koopen, als hij ze
niet huwen kan tegelijkertijd. Voor geld zal hij de klove
doen dempen die er gaapt tusschen hem en haar met
wie hij het leven nu eenmaal samen doorgaan moet alsof
die klove een rozig voetpad ware. Of hij is ten eenen-
male krankzinnig om genot te scheppen uit het bloot bezit
van geld, of hij verkwanselt het grootst genot dat hij
ooit zou kunnen smaken voor het pover ruilmiddel,
dat hem wel weelde, maar geen tevredenheid ver-
schaffen kan. En als hij ook dat eens verloren zal
hebben? — Dan hoop ik, zal hij nog niet te oud zijn
om zich te bekeeren van zijn droogstoppel-natuur!
Is er overeenstemming tusschen mijn eerbied voor
het huwelijk en mijn minachten van de conventie?
Zeker. Want alles wat ik van het huwelijk leerde
is gelijkelijk van toepassing\', zoowel op een getrouwe
verbintenis alleen met onderling goedvinden aangegaan
als op die waarbij de gebruikelijke ambtenaars en ge-
tuigen zijn te pas gekomen. Het spreekwoord zegt wel:
»de kleeren maken den man," maar dit beteèkent dan
toch altijd maar den schijn-man.
De ware zit dieper.
Er is evenwel nog een derde belang dat het huwe-
lijk nuttig doet zijn, en dit laatste is meer van maat-
schappelijken aard. Het is opvoeding der kinderen waarop
ik het oog heb. Deze kan inderdaad slechts dan vol-
doende behartigd worden als er samenwoning is tus-
schen de beide ouders, die hun kinderen een geregeld
-ocr page 31-
•27
HET VBIJE HUWELIJK.
te huis biedt, en als buitendien de eisch der kuischheid
wordt nagekomen, waardoor geene kinderen geteeld
worden buiten deze gemeenschap. Volmaakt gelijk heeft
in dit opzicht Dr. Feringa, als hij schrijft met het oog
op de nuttigheid van het huweljjk voor de opvoeding
der kinderen: »tot zekere hoogte offert het huwelijk de
ouders op aan de kinderen, het individu aan de soort,
en in zooverre is het huwelijk overeenkomstig de natuur."
Wij vingen ons onderzoek betreffende de beteekenis
van het huwelijk aan met de mededeeling dat Lacombe
bezwaar heeft tegen de aangehaalde definitie van Por-
talis. Daarin heeft evenwel Lacombe gelijk: dat hij
meent voor de wet de hoofdzakelijke beteekenis van
het huwelijk te moeten vinden in de kinderen, en de
bemoeiing der wet zich bijna uitsluitend moet bepalen
tot de middelen om deze kinderen te beschermen:
»De wetgever houde zich met deze zijde van het hu-
welijk voornamelijk bezig, niet alleen omdat deze verre-
weg de belangrijkste is, waaraan de andere desnoods
zonder aarzelen moet worden opgeofferd , maar omdat
deze eigenlijk de eenige is die tot zijn bijzondere
tusschenkomst roept.
»Wat kan het mij schelen, zal hij zeggen, of die
echtgenooten in getrouwheid en genegenheid leven?
Dat is eene zaak waarvan ik met geen bevelschriften
of verbodsbepalingen iets veranderen kan, dat gaat
alleen de godsdienstige of zedelijke beoordeeling aan.
Wat mij betreft, het doel dat ik wil en kan voorstaan
en bereiken is: dat er in het geheele rijk geen enkel
kind gevonden wordt dat door zijn ouders verlaten
wordt ten spijt van recht en menschelykheid."
Dit brengt mij tot den voornaamsten negatieven
eisch dien ik aan de wetgeving op het stuk van het
huwelijk te stellen heb. Zij bemoeilijke niet onnoodig
zjjn ontstaan noch zijn ontbinding. De grondslag van
-ocr page 32-
28                                       HET VBIJE HUWELIJK.
het huwelijk is getrouwheid en genegenheid. Hoe kan
het nu voor het welzijn der betrokkenen wenschelijk
zijn dat men tracht deze door kunstmiddelen gaande
te houden? Waar een van beide of beide ontbreken
en een der contracterenden verlangt uit de vereeniging
te treden, daar legge de wet geen moeilijkheden in
den weg aan een daad die misschien wel geen blijk is
van groote zedelijke kracht, maar in ieder geval het
onmiddelijk uitvloeisel van iets als eerlijkheid. Dat de
echtelieden elkander wederkeerig trouw, hulp en onder-
steuning verschuldigd zijn, het is zeer waar, en wen-
schelijk dat zij die toonen; maar geen wet is in staat
ze door bevel te voorschijn te roepen, of ze te onder-
houden waar ze wankelen. Doen ze dit eenmaal, of
is alle genegenheid en samenstemming zelfs reeds ge-
weken , dan inderdaad is ontbinding van het huwelijk
een ware verlossing.
Geen moeilijkheden aan de ontbinding, en geen
bezwaren aan de sluiting.
Vooral in één opzicht oefent iedere bepaling die het
tot stand komen van een huwelijk van iets anders
afhankelijk stelt dan van den vrijen wil van den man
en de vrouw noodlottigen invloed. Thans verschuilt
zich de jonge man achter de ouderlijke toestemming
als hij zich aan de zedelijke verplichting wenscht te
ontrekken die hij door de daad der verleiding op zich
laadt. Dit voorwendsel ontneme hem althans de wet-
gever, door eene bepaling te doen vervallen die reeds
om deze reden alleen afkeuring verdient. Wel zouden
wij het niet wenschelijk oordeelen dat de belofte om
iemand te huwen of de omstandigheid dat men vader
werd tot een gedwongen huwelijk kon leiden; alles
wat naar dwang gelijkt worde even zorgvuldig ver-
meden als bemoeilijking. Maar reeds het gemis van
het voorwendsel ware voldoende om dezen en genen
terug te brengen tot eerlijkheid. Daarenboven zou in
vele gevallen, in de vele waarin de beleedigde partij
-ocr page 33-
HET VK1JE HUWELIJK.                                       29
zou staan voor een feit en niet voor een voorwendsel,
de opheffing van de belemmerende tusschenkomst der
ouders het middel worden om de andere partij gele-
genheid te geven tot volledig herstel.
Wij noemden dit alles evenwel slechts den negatieven
eisch, den eisch der onthouding dien wij aan de wet-
geving stellen willen, want deze late het huwelijk
vrij.
Een andere is evenwel haar plicht zoodra eenige
paring gevolgd wordt door de geboorte van een kind;
en die plicht is: toe te zien dat het dit niet aan de
noodige verzorging ontbreke en dat niet een dergenen
die de natuur daartoe aanwees zich misdadig onttrekke.
M. a. w. de wet sta het onderzoek van het vader-
schap toe.
Het is natuurlijk niet tegen te spreken dat er aan
dit onderzoek bezwaren verbonden zijn, en in vele ge-
vallen,.... ja ik zou bijna zeggen: te bewijzen dat
iemand de vader zou zijn van een bepaald kind zal
wel onmogelijk zijn. Maar eerstens is het niet onmo-
gelijk, dat deze in zeer vele, misschien wel in de
meeste gevallen voor zich zelf die overtuiging hebbe.
En wanneer nu de wet den procureur-generaal de ver-
plichting oplegde om den vader op te sporen, zoodra
hij hoort van eenig kind dat geboren wordt zonder
door eenen man aangenomen te worden, dan zou hij
daarbij van al de middelen gebruik mogen en kunnen
maken die hem ten dienste staan bij het onderzoek
van welk misdrijf ook.
»De wetgever", zegt Lacombe, »heeft zelf zorg ge-
dragen om te leeren dat er, behalve het bewijs, andere
middelen zijn om den schuldige tot bekentenis te bren-
gen. Ik lees in het B. W. dat in ieder geding de
eene partij de andere den eed kan opleggen om er
den uitslag van het proces van te doen afhangen. De
-ocr page 34-
30                                      HET VRWE HUWELIJK.
rechter zelf kan dit doen in sommige bepaalde gevallen.
De bekentenis van den schuldige of de weigering om
te zweren kan zijne veroordeeling na zich slepen. In
zaken van wanbedrijf of misdaad houdt het openbaar mi-
nisterie, zoodra het eene gevestigde overtuiging heeft
waarvoor evenwel voldoende bewijzen ontbreken, niet op
te vervolgen. Misschien zal de waarheid, zoo redeneert
men, bij het verhoor uitlokken door de een of andere
onverwachte bekentenis. Dit is een geheiligd gebruik,
waarbij men zich wel bevindt.
Verlaat een vader zijn kind, dan is dit voor den
rechter een wanbedrijf of een misdaad. Wat doet het
er aan toe of de moeder al bij het kind is gebleven
en het verzorgd heeft ? Het is de schuld van den vader
niet dat het niet aan al de kansen van ondergang is
blootgesteld geweest. De wet behoorde dus in alle ge-
vallen aan den procureur het onderzoek naar den vader
op te dragen, hetzij naar den vader alleen hetzij naar
de moeder tevens. Deze zou, zoodra hij eene overtui-
ging had, den aangeklaagde voor zich doen ontbieden
evenals in ieder ander misdrijf. De instructie van de
zaak zou volgens gebruik tijdens het verhoor aange-
vuld, de beweegredenen van den procureur-generaal
uiteengezet, de getuigen gehoord worden; niet om
den rechter te machtigen op die instructie te veroor-
deelen, maar om den schuldige zijne bekentenis te
ontlokken, om hem te noodzaken door middel van den
eed de zoo duidelijk geformuleerde beschuldiging van
zich af tewerpen. Ik houd mij overtuigd dat menigeen
zou bekennen, overstelpt, zoo niet door de bewijzen,
dan toch door het verpletterend gevoel van de juistheid
der tegen hem ingebrachte sterke vermoedens. In ieder
geval zouden we dit voordeel hebben: de publieke
opinie zou er aan gewoon geraken om in het feit dat
een vader zijn kind verlaat een misdaad te zien."
En dit zou een schooner resultaat zijn dan het mo-
gelijk herstel in eenig bijzonder geval.
-ocr page 35-
31
ÜET VRIJE HUWELIJK
Als de wetgever hierbij eenvoudig den regel aannam:
Is pater est quem noctes demonstrant, 1) dan zou hij
daarin den noodzakelijken vasten grondslag gevonden
hebben, die ja misschien een enkele maal de oorzaak
zou kunnen worden dat deze of gene belast werd met
een zorg die een ander meer rechtvaardig bezwaarde,
maar die slechts een der vele gevallen zou opleveren
die ook voorzichtigheid maken tot een plicht en moed-
willig blootstellen tot een gevaarlijk bedrijf.
Als de wet het onderzoek naar het vaderschap ge-
bood, dan zou ongetwijfeld hij die zich stelde onder
de mogelijkheid om getroffen te worden, zelf de maat-
regelen te nemen hebben die hem onttrekken kunnen
aan de kans om te boeten voor de daad van anderen.
Het tegenbewijs blijve natuurlijk toegelaten, maar in
afwachting daarvan zegge de rechter: »Gij hebt u
blootgesteld aan de kans om de vader te zijn, dan zal
ik u voorloopig aanspreken wegens de aan het vader-
schap verbonden verplichtingen."
Zou de gestrengheid van deze wet misschien de ge-
boorte van eenige kinderen verijdelen die onder de
tegenwoordige niet nalaten zouden ter wereld te komen,
dan was dit hoogstwaarschijnlijk niet als een verkeerd
gevolg te beschouwen. En zeer zeker zou die maat-
regel er toe bijdragen om de georganiseerde verbinding
die men huwelijk noemt te doen zoeken als de eenige
die met genoegzame zekerheid ontheft van het gevaar
om voor den vader gehouden te worden vpu kinderen
die iemand vreemd zijn.
Om de hooge beteekenis van het huwelijk zou dit
indirekt gevolg inderdaad niet gering geschat behooren
te worden.
Dit laatste is evenwel altijd slechts een indirekt gevolg.
Het hoofddoel waarom wij de noodzakelijkheid betoogden
1) Hij die met eeue vrouw gemeeuschap gehouden heeft is ah vader
vau het kind te beschouwen, tenzij het tegendeel hcwezen worde.
3
-ocr page 36-
32
HET VRIJE HUWELIJK.
van het onderzoek naar het vaderschap lag in het be-
lang der kinderen.
Het belang van het kind kan nog op een andere
wijze worden behartigd, en wel door een middel dat
de strekking heeft om het onderzoek naar het vader-
schap in vele gevallen overbodig te maken. De vrouw
hebbe daartoe het recht om den man eene acte te doen
teekenen, waarbij deze de kinderen dier vrouw van
te voren als de zijne erkent. Door deze bevoegdheid
aan de vrouw te verleenen, of liever door eene zoo-
danige overeenkomst wettelijke kracht toe te kennen 1),
zou men het zwakkere geslacht een wapen geven tegen
misbruik van het sterkere, een middel tevens ter be-
scherming der kinderen. Als hij voor zulk een eisch
geplaatst wordt, zal de man, ingeval hij ernstige be-
doelingen heeft, niet aarzelen toe te geven; heeft hij
die niet, dan zal het een reden worden om hem te
doen afzien van zijn booze voornemens.
En deze bevoegdheid, die oorspronkelijk aan de vrouw
verleend zou zijn ter bescherming van haar zelve en van
hare kinderen, zou blijken, niet minder dan het onder-
zoek naar het vaderschap , een indirekt middel te zijn
ter verbetering der goede zeden. Natuurlijk zou het
1) Sluit art. 346 de wettigheid eener zoodanige acte vooralsnog uit?
Ik geloof niet dat onze verklaarders zich die vraag duidelijk hebben
voorgelegd, doch ik beken het niet te weten. Bij Opzoomcr lees ik:
«niets verbiedt (die erkenning) nog vóór de geboorte, mits natuurlijk (?)
na ziju verwekking, te doen.
Ik houd inc aanbevolen voor meer licht.
Hoe het zij, wetten worden eigenlijk niet gemaakt, maar geboren.
Een wetboek is wel iets anders dan een beschrijving van het recht dat
gevonden wordt,
maar hoofdzakelijk is het toch altijd de belichaming
vau wat gewild wordt of van wat noodig is.
Welnu: de vrouw zoekc recht, trachte de middelen ter verdediging te
scheppen; en de wet zal eindigen met ze te aanvaarden.
Vrouwen: tua res agitur! Ik bespreek uwe zaak!
-ocr page 37-
33
HET VBIJE HUWELIJK.
den man moeten vrijstaan gezegd contract weder op
te zeggen zoodra hij begreep geen verder vertrouwen
te kunnen stellen in deze vrouw. Maar het zou hem
niet vrij kunnen staan zich aan de gevolgen van het
contract te onttrekken zoolang het van kracht was,
evenmin als de echtgenoot zonder deugdelyk bewijs
gerechtigd is het vaderschap te ontkennen van de kin-
deren zijner wettige vrouw. De regel die hierbij geldt
dat: Is pater est quem nuptiae demonstrant 1), behoeft
slechts eenige noodzakelijke uitbreiding te ondergaan om
op alle gemeenschap toegepast te worden en vooral op
een zoodanige die door een contract bekrachtigd is 2).
Wat al verborgen en openbaar leed, wat al geheime
wrok jegens den bewerker die zich weet te houden
buiten de openbare afkeuring van de Maatschappij,
wat al onrechtvaardige verworpenheid van onschuldige
kinderen, wat al misdadige voornemens, wat al uit-
gevoerde misdaad, wat al folterend berouw, wat al
ellende zou er vermeden kunnen worden door deze
zeer eenvoudige beginselen van gezond verstand op te
nemen in onze wetten! Ja wat al ellende! Want wie
zal de meisjes tellen die aan de gevolgen onzer wet-
tellijke zorgeloosheid haar verderen val te wijten had-
den , wie berekenen hoe tallooze malen zulk gebrek aan
achting voor zich zelve slechts de weerklank was op
de domme onrechtvaardigheid der publieke opinie
waardoor ze begonnen veracht te worden?
De maatschappij bescherme het kind, zij bescherme
de vrouw, en ze zal tevens haar eigen instellingen be-
schermen.
1)     Diegene wordt voor den vader gehouden, wien het huwelijk als
zoodanig aanwijst, tenzij het tegendeel bewezen worde.
2)   De wet zegt in art. 305: hel kind hetwelk staande huwelijk is
geboren
heeft den man lol vader. Ook in dit geval is dus ontkenning
zeer moeielijk, zelfs wanneer er schuld is bij de vrouw. Maar de wet
tan niet anders handelen, wegens het belang van het kind.
-ocr page 38-
34                                      HJ5T VitlJi HUWELIJK.
»De man, eenmaal zeker overal dezelfde wettelijke
eisclien te ontmoeten, en overigens bij liet eerste
avontuur bezwaard met de lasten van het vaderschap,
zou weldra de bevrediging zijner behoeften aan het
huwelijk vragen, dat hem ten minste tegelijk met de
lasten van het huisgezin, er de genoegens van te ge-
nieten zou geven, de zedelijke gerustheid en de gunst
der publieke opinie; terwijl de losbandigheid hem
slechts de lasten van dit vaderschap aanbrengen kan
zonder de eer er van. En dit zou juist het tegenover-
gestelde wezen van wat nu gebeurt.
Hoe vreemd, dat men die eenvoudige waarheid niet
opgemerkt heeft, dat de ware staatsmanswijsheid in
overeenstemming is met de rechtvaardigheid; dat de
eene beveelt wat de andere aanraadt, daar beide den
man bezwaren willen met den last van het kind om
hem te gewennen aan orde, terwijl hem er van te
ontheffen gelijk staat met aan zijn harstochten den
vrjjen teugel te geven!" (Lacombe.)
En nu de natuurlijke kinderen V
Als onze Wetgevende Macht er eenmaal toe zal
overgaan om ons wetboek op het punt van het huwe-
lijk in overeenstemming te brengen met onze moderne
opvattingen van billijkheid en recht, dan zal zij tevens
te niet doen den gruwel der mishandeling van de on-
wettige of natuurlijke kinderen. Ik heb in mijn kritiek
van onze tegenwoordige wetgeving op dit punt reeds
met genoegzame duidelijkheid gewezen op de onbillijk-
heid die er ligt in de achteruitzetting hunner belangen,
en daarbij tevens aangetoond dat het onzinnig is mis-
daad-onderdrukkende kracht te verwachten van eenige
straf die op het slachtoffer toegepast wordt in plaats
van op den schuldige. We hebben dus bij dit punt
niet langer stil te staan. Eene wetgeving op zulke be-
gingselen rustende zal terugkomen van overdreven
-ocr page 39-
35
HET VRIJE HUWELIJK.
waardeering der conventioneele vormen; of de ouders
van te voren het plan om samen te wonen hebben
doen inschrijven in de registers van Burgerlijken Stand
of Kerk zal haar reeds van ondergeschikt belang voor-
komen op zich zelf, en van nog minder belang voor
hunne verhouding tot het kind. Maar waar de Staat
belang bij heeft, het is bij de geboorte van het kind.
Van die geboorte neemt hij onmiddelijk nota, en even
onmiddelijk vraagt hij: »wie zijn de ouders?" Hebben
dezen samengewoond al of niet officieel, dan zal deze
vraag een gemakkelijk antwoord vinden. Zoo niet dan
zal de rechterlijke macht niet één van beiden, maar
beiden trachten te vinden.
Op dezelfde wijze verdwijne alle wettelijke mishan»
deling van de vrouw.
Na al het boven hieromtrent aangevoerde kan ik ook
op dit punt kort zijn; daarenboven: de vrijmaking der
vrouw in het huwelijk is slechts een hoofdstuk uit
het boek dat heet »Emanicipatie" 1). Zij die het eerst
voor deze vrijmaking geijverd hebben, men heeft ze met
den vinger nagewezen als dwazen; maar de uitkomst
1) Zoo even lees ik bij Proudliou dat deze in de Emancipatie der
Vrouw niets meer of minder ziet dan den weg tot de \'Pornocratie",
dat is: tot de heerschappij van de ontucht. Vreemd! Ik heb de euian-
cipatie steeds hooger opgevat dan haar (mij bekende) voorstanders. Ik
verwacht er integendeel van: vermindering van al wal iels heeft van
prostitutie!
Als Emancipatie beteekende dat de Vrouw den Man moest
navolgen, dan was er gevaar; helaas!.. . maar ze wil vrijmaking, ver-
heffing ;
en die loopt niet uit op gebrek aan zelf-achting. De emanci-
patie is het eenig middel tegen de prostitutie. Het bedoelde geschrift van
Proudhon is een vrij onbillijke repliek op een antwoord van Madame
D\'IIéïicourt dat deze hem op zijn bock getiteld: \'la Juslice dans la
Uéooliition et dans l\'Eglise"
geschreven had. Wij hopen onze lezeressen
weldra met dit schrijven cener vrouw bekend te kunnen maken en
gelooven dat \'t haar niet zal berouwen het te lezen.
-ocr page 40-
36
HET VBIJE HUWELIJK.
heeft ze wijzen genoemd. Dit geschiedde volgens de
eeuwige wet der Geschiedenis.
Als de denker zich deze wet telkens ziet herhalen ,
dan verliest hij den moed niet voor de toekomst zijner
idealen.
De Emanicipatie der vrouw is in vollen gang; weldra
zal ze -haar weg vinden ook in het huwelijk.
Nog één schrede, en man en vrouw zullen als echt-
genooten dezelfde rechten hebben, ze zullen gezamen-
lijk hunne goederen beheeren, en elk de zijne.
De eeuwige wet der Geschiedenis ?
Immers ja! — Weet gij dan niet, gij die den moed
hebt uw overtuiging uit te spreken ook al staat gij er
meê alleen, dat gij u daardoor aanvankelijk spot en
verdachtmaking bereidt? Maar is ooit een deugdelijk
denkbeeld op andere wijze ontvangen? — Dit is zóó
waar, dat als u toejuiching ten deel viel zoodra gij u
hooren liet, ik u aanraden zou naar huis te keeren
met uw wijsheid, gebukt onder den last der zelfbe-
schuldigende oveituiging: »wat was ik plat."
Maar als de spottende gezichten zich recht nijdig
vertoonen, en als de menschen liegend allerlei kwaad
spreken van wat uw opinie is, overweeg dan in uw hart:
»Goddank, er was toch iets goeds in wat ik gezegd
heb, dat weinige zal vrucht dragen."
En zóó zij het met deze bladen! Noeine men \'t»een
nieuwe leer", of verwijte men mij alles van anderen
te hebben gehoord, \'t zij dan oud en nieuw! Maar
oud of\' nieuw, de Mensch leeft niet uitsluitend van
nieuwigheid, noch ook alleen van wat achter hem ligt.
De ware wijze veracht noch het een noch het ander,
maar overweegt alle dingen en behoudt het goede.
f.7*7J