-ocr page 1-
[i/m 1.8/.».\'
El
\'^51
jssr*-
m
r
OVER HET BELANG
DER
CHINEESCHE TAALSTÜDIE.
REDEVOERING
BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLEERAARSAMBT
AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN
uitgesproken den 37»ten Ootober 1877,
BOOR
Dr. G. SCHLEGEL
LEIDEN, E. J. BRILL.
1877.
ft
-^ETia
V^J
\'
-
-ocr page 2-
\'
B. oct
2743
-ocr page 3-
!
:
=*t«K.:
.^:»-X>--- \'^;
\'
i
-ocr page 4-
1
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000017842174B
1784 2174
-ocr page 5-
/$ \'%$tik L tïï
OVER HET BELANG
CHINEESCHE TAALSTUDIE.
>- -;"-.
REDEVOERING
\'< !
BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLEERAARSAMBT
AAN DE H00GESCH00L TE LEIDEN
uitgesproken den S7»ien Ootober 1S77,
s^^s
Dr. G. SCHLEGEL
\'
.
.
1
\'
.
.
LEIDEN,
E. J.
BRILL.
.
1877.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Mijne Hebren Curatoren dezer Hoogeschool,
Rector Magnificus en Professoren,
Doctoren in de verschillende faculteiten ,
Leden van het Stedelijk Bestuur,
Studenten aan deze Universiteit,
Gij allen die deze plechtigheid met uwe tegen-
woordigheid vereert,
Hooggeachte Toehoorders!
Voor de eerste maal in de Geschiedenis der Nederlandsche
Hoogescholen zal men het feit vermeld vinden, dat aan ééne
daarvan een leerstoel voor de Chineesche Taal werd opgericht;
en dat dus ons Vaderland het voorbeeld van Frankrijk, Duitsch-
land, Rusland en Engeland heeft opgevolgd.
Het mag dan ook niet ongepast schijnen, de redenen die tot
de oprichting van dezen leerstoel geleid hebben, te ontvouwen
en toe te lichten; en, geroepen om aan deze Hoogeschool on-
derricht in de Chineesche Taal en Letteren te geven, acht ik
het wenschelijk, bij gelegenheid der aanvaarding van mijn
ambt, U een kort overzicht te geven van hetgeen in Europa
en China voor de studie der Chineesche Taal gedaan is, en op
welk standpunt de studie dezer taal zich thans bevindt. Ter-
wijl ik ten slotte Uwe opmerkzaamheid zal vestigen, zoowel
op het wetenschappelijk als het bijzonder belang dezer studie.
De eerste stoot tot het beoefenen dezer moeielijke taal werd
gegeven door de zucht om het machtige Aziatische rjjk met zijne
-ocr page 8-
4
millioenen inwoners tot de christelijke leer te bekeeren. Nesto-
riaansche zendelingen waren het die, verdreven door de onver-
draagzaamheid der westersche katholieke kerk, ongeveer in het
begin der 6de eeuw den bodem van China betraden. De po-
gingen die zij daar hebben aangewend, zijn ons behouden ge-
bleven in het oudste Oost-Aziatische Monument van den christe-
lijken godsdienst, de beroemde Inscriptie te Si-ngan-fou, die,
hoofdzakelijk in het Chineesch, met bijvoeging van eenige weinige
regels Syrisch, gesteld is, en in het jaar 781 onzer tijd-
rekening werd opgericht. Wij vernemen daaruit dat de christe-
lijke leer hoofdzakelijk door een zekeren Olopun, uit Syrië, in
China was verbreid geworden.
Behalve dit gedenkteeken, zijn overigens de sporen der Nesto-
rianen in China, in den letterlijken zin des woords, spoorloos
verdwenen.
Eerst ongeveer zeven eeuwen later, gedurende de roemrijke
ontdekkingsreizen, door eene oorspronkelijk Chineesche uitvin-
ding, het zeekompas, mogelijk gemaakt, waagden Europeesche
zendelingen eene hernieuwde poging het Middenrijk in te drin-
gen en hun geloof te propageeren. De Jezuïet Ricci was de
eerste die in 1580 China bezocht en, na duizende moeilijkhe-
den overwonnen te hebben, er in slaagde zich te Peking te
vestigen. Hij werd door vele anderen, meestal uitstekende man-
nen op het gebied der wetenschap, gevolgd; maar de onder-
linge onverdraagzaamheid der Jezuïeten en Dominikanen, en de
onverstandige inmenging der Pausen Innocentius X in 1645
en Alexander VII in 1656 in hunne geschillen, leidden einde-
lijk tot de geheele verjaging der katholieke Missie uit Peking.
De laatste zendeling werd er 1820 door Keizer Tao-kwang
weggejaagd.
Vele der begaafde mannen dezer Missie die zich toen te
Peking bevonden, legden zich toe op de studie der Chineesche
taal, doch de meesten met zeer weinig goed gevolg. Vader
-ocr page 9-
5
Ripa toch klaagt in zijne Mémoiren dat in zijn tijd geen der
Europeesche zendelingen zooveel Chineesch verstond dat hij een
breedvoerig gesprek met de inboorlingen kon houden. De be-
keeringen werden dan ook meestal door inlandsche catechiseer-
meesters gedaan, die vooraf in de Latijnsche taal onderricht
hadden ontvangen; in welke taal zij zich dan ook met hunne gees-
telijke meerderen onderhielden.
De meeste zendelingen leerden daarom liever de zooveel ge-
makkelijkere taal der Mandschoe\'s, wier telgen, na den val der
Ming-dynastie, den troon van China bekleedden. De onkunde
der zendelingen, en, zoo het schijnt, de onmogelijkheid voor
hen om de Chineesche taal te leeren, brachten Vader Ripa er
toe in 1724 te Napels een Chineesch college te stichten waar
jonge Chineezen in het Latijn en de theologie onderwezen wer-
den. Toen echter Dr. Carl August Mayer dit college in 1860
bezocht, vond hij dat de rector van deze school zelf geen
Chineesch verstond, maar dat de nieuw aangekomene Chineezen
eerst van hunne oudere collega\'s wat Latijn moesten leeren, eer
zij zijn onderwijs konden volgen.
Prémare is de eenige zendeling van dien tijd die de studie
der Chineesche taal gemakkelijker gemaakt heeft door zijne in
1831 uitgegevene »Notitiae linguae sinicae," een werk dat nog
steeds waarde heeft, en in 1841 door Bridgman in het Engelsen
vertaald werd.
De studie van het Chineesch stierf na de opheffing van de
orde der Jezuïeten uit, en eerst in 1807 werd zij hervat door
de zending van Dr. Morrison naar China.
Zijne grootste verdienste was de uitgave van zijn Chineesch-
Engelsch woordenboek welke in 1823 voltooid werd, en dat,
hoe onvolledig ook in vele opzichten, toch nog steeds nu en
dan door den Sinoloog kan gebruikt worden.
De hulpmiddelen tot het bestudeeren der Chineesche taal wer-
den nu allengs beter. Eene Chineesche grammatica werd door
-ocr page 10-
(i
Marshman in 1841, en eene andere door Morrison in 1815
uitgegeven, beiden te Serampore gedrukt. In 1824 trachtte
Dr. Morrison in Engeland een college te stichten ter opleiding
van zendelingen voor China, maar stuitte op geldelijke bezwa-
ren en vooroordeelen. In 1818 reeds had Morrison te Malacca
het »Anglo-Chinese-College" gesticht, waaraan achtereenvolgens
de heeren Milne, Collie, Kidd (1827), Tomlin (1833), Evans
(1841) en James Legge hebben gedoceerd. In 1844 werd de
zetel van dit college naar China overgebracht.
En nieuw hulpmiddel tot het bestudeeren der Chineesche taal
werd gegeven door Dr. Medhurst, die de reuzentaak op zich
nam het Chineesche woordenboek door Keizer Khanghi in 1716
uitgegeven, in het Engelsch te vertalen; welk werk dan ook in 1842
te Batavia verscheen. Later gaf hij ook een Engelsch-Chineesch
woordenboek uit, dat echter als eene te vroeg aangewende
poging als mislukt moet beschouwd worden. Ook het Chineesch-
Engelsch woordenboek moet met de grootste omzichtigheid ge-
bruikt worden, daar het vol onnauwkeurigheden is.
Tot nu toe bepaalde zich de studie der Chineesche taal tot
Azië alléén, terwijl zij in Europa geheel en al verwaarloosd,
en slechts hier en daar door eenige liefhebbers beoefend werd.
In Frankrijk gaf Fourmont in 1737 zijne »Meditationes sinicae,"
en in 1742 zijne »Linguae Sinarum mandarinicae hieroglyphicae
Grammatica Duplex" uit, beiden werken van weinig beteekenis,
en waarin de schrijver de moeilijkheden der Chineesche taal op-
zettelijk vergroot heeft om zich zelven te verheffen; zoodat
Rémusat dan ook terecht van hem zegt, dat hij de meest ver-
keerde voorstellingen omtrent het Chineesch heeft verbreid.
Bovendien bestond het fonds zjjner grammaire uit eene verta-
ling van eene Chineesche grammatica in 1703 te Canton door
Vader Franciscus Varo uitgegeven.
In 1813 gaf Deguignes-fils het Chineesch-Latijnsch woor-
-ocr page 11-
7
denboek van Vader Basile van Glemona uit; een woordenboek
dat thans, èn door het reusachtige folio-formaat, èn door de
weinige definitien die er in gegeven zijn, geheel onbruikbaar
is geworden. Een nieuwe stoot werd echter aan de studie
der Chineesche taal in Frankrijk gegeven door de benoeming, in
1814, van Abel Rémusat tot »Professeur de langue et de litté-
rature Chinoises et Tartares au College de France," en zijne
»Eléments de la Grammaire Chinoise," in 1820 uitgegeven, is
jaren lang het handboek van den Sinoloog geweest. Hij heeft
verscheidene vertalingen uit het Chineesch geleverd, maar altijd
nog waren de hulpmiddelen en de kennis der Chineesche taal
zóó gering, dat hij in de vertalingen van Chineesche bellettrie
de poëtische gedeelten steeds onvertaald heeft gelaten.
Eémusat werd in 1832 opgevolgd door Stanislas Julien, die
voor het eerst eene betere methode in de studie der Chineesche
taal invoerde; en bewees, hoofdzakelijk in zijne polemiek met
Pauthier, dat in die taal de Syntaxis de hoofdzaak was, en
men zich van Latijnsche en Grieksche grammaticale begrippen
moest losmaken, éér men met vrucht aan de vertaling van
Chineesche teksten beginnen kon. Zijne Grammaire Chinoise, in
1869 en 1870 te Parijs uitgegeven, zal nog lange jaren een
onmisbaar boek in handen der Sinologen zijn. Na zijn over-
lijden in 1873, werd de Hoogleeraar voor het moderne Chineesch,
de Markies d\'Hervey de St. Denys van de École des langues,
tot zijn opvolger aan het College de France benoemd en diens
vacature vervuld door den Heer Kletskowski.
Verdienstelijk omtrent de studie der Chineesche Bellettrie, Oud-
heidkunde en Geschiedenis maakten zich in Frankrijk nog man-
nen als Bazin, Biot, Guillard d\'Arcy, Reinaud en a. m.
In Duitschland vond de studie der Chineesche taal wel eenige
liefhebbers, maar de Regeeringen deden weinig om die studie
te bevorderen.
-ocr page 12-
8
De meest bekende der Duitsche Sinologen was Klaproth,
wiens grootendeels geusurpeerde reputatie langzamerhand voor
betere kennis taant.
Carl Friedrich Neumann, die zelf China bezocht en eene
boekerij van daar medebracht, werd later te München tot pro-
fessor in de Chineesche taal aangesteld. De studie van het
Chineesch werd na zijn dood door J. Plath opgenomen, dien
men echter, niettegenstaande zijne onvermoeide pogingen om
China beter bekend te maken, en uit Chineesche bronnen nut-
tige wenken voor Europa te trekken, nooit een professoraat
heeft gegeven. Toen ik hem in 1874 in München bezocht,
vond ik hem in bekrompen omstandigheden gehuisvest en
klaagde hij dat de «Academie der Wissenschaften" de eens met
zooveel zorg door Neumann verzamelde Chineesche bibliotheek op
zolder liet verstoffen. Hij is kort daarop gestorven, en met
hem is de studie der Chineesche taal in Baiern uitgestorven.
In Berlijn bekleedt Dr. Wilhelm Schott sedert 1838 den zetel
van het Chineesche professoraat met eere, en geeft niettegen-
staande zijn vergevorderden leeftijd nog steeds blijken van on-
vermoeide energie en werklust.
De Duitsche philologen schijnen echter in het algemeen weinig
lust in de studie der Chineesche taal te hebben, en geven liever
de voorkeur aan de studie van het zooveel poëtischer en mysti-
scher Sanscrit.
In Oostenrijk is geen eigenlijk Sinoloog,\' daar Dr. Phizmaier
meer Japanoloog dan Sinoloog is. Ook hij bekleedt geen pro-
fessoraat.
Rusland was ten allen tijde genoodzaakt werk van het Chi-
neesch te maken, en reeds in 1727 werd door graaf Vladisla»
vitch eene missie, bestaande uit 6 geestelijken en 4 leeken, te
Peking gevestigd, ten einde daar zoowel Chineesch als Mand-
schoesch te leeren. Om de 10 jaar werden de leden dezer
-ocr page 13-
o
missie afgewisseld; deze missie heeft goede Sinologen opgeleverd ,
waaronder de Archimandriet Hyacinth Bitchourin een der be-
roemdsten is. De missie bezit thans te Peking de rijkste bi-
bliotheek over Sinologie die op aarde bestaat.
In 1838 werden te Kasan vier leerstoelen voor Tataarsche
en Mongoolsche talen opgericht, die nu echter naar Petersburg
zijn overgebracht.
Professor in de Chineesche taal aldaar is thans de heer Was-
silieft die van 1840—1850 in Peking was. Voor het beoefe-
nen der gesprokene taal is bovendien nog aangesteld professor
Pestchuroif. Alle jongelieden, die zich voor China en Japan
bestemmen, moeten eerst aan de universiteit gepromoveerd zijn,
en dan nog een bijzonder examen in de Chineesche en Mon-
goolsche talen afleggen.
Van de studie der Chineesche taal door de Engelschen in
Azië hebben wij reeds gesproken. In Engeland zelf was zij
tot voor korten tijd zeer verwaarloosd.
Morrison had te vergeefsch getracht in Engeland een leer-
stoel voor de Chineesche taal te vestigen, en toen hij in 1834
overleed, werd zijne bibliotheek door een Heerencommitté ge-
kocht en in 1838 aan de London University College vermaakt,
op voorwaarde, dat het bestuur een hoogleeraarschap voor de
Chineesche taal en letterkunde zoude oprichten, dat minstens ge-
durende 5 jaar zoude bestendigd worden en waaraan een
salaris van 60 pond zoude verbonden worden. De eerste die
dezen leerstoel bekleedde was de Weleerwaarde Samuel Kidd,
die tot 1833 aan het Anglo-Chinese-College te Malacca werk-
zaam was geweest. In 1842 nam hij zijn ontslag en de leer-
stoel bleef toen tot 1873 onbezet.
In 1846 werd een andere Chineesche leerstoel te Londen, in
King\'s-College, opgericht. Die leerstoel werd echter eveneens
zóó slecht bezoldigd, dat de heer Summers zich genoopt zag
-ocr page 14-
10
in 1873 een beroep tot Hoogleeraar aan de Keizerlijke Uni-
versiteit te Yedo in Japan aan te nemen. De leerstoel wordt
thans bekleed door den heer Robert Douglas, een Sinoloog
van goeden naam. Eindelijk mocht het in 1875 gelukken aan
de hoogeschool te Oxford een wezenlijken leerstoel voor de Chi-
neesche taal te vestigen, en daartoe den beroemdsten der thans
levende Sinologen, Dr. J. Legge, te benoemen, die het hoog-
leeraarschap den 27sten October 1876 aanvaardde.
De geschiedenis zijner benoeming is echter eene treurige
bijdrage tot de kennis van den bekrompen geest die in Enge-
land bij de, meestal uit kerkelijke stichtingen voortgesprotene
universiteiten heerscht; en eerst de machtige en invloedrijke stem
van een Sir Rutherford Alcock heeft de bezwaren, die de Ox-
fordsche hoogeschool tegen de benoeming van Dr. Legge maakte,
kunnen uit den weg ruimen.
In China zelf woïdt thans de Sinologie vertegenwoordigd door
een staf van kundige geleerden, aan het hoofd waarvan wij
Sir Thomas Wade, den tegenwoordigen Minister-Plenipotentia-
ris te Peking, en zijn eersten gezantschaps-secretaris William
Frederick Mayers vinden. Beiden hebben een welverdienden we-
tenschappelijken naam. Niet weinig gunstig op de beoefening
der Chineesche taal in China heeft gewerkt, dat de Britsche re-
geering in China afgeweken is van haar beginsel, alléén Lords
of andere hooggeboren personages tot gezanten en consuls te
benoemen, maar daartoe bij voorkeur hare keuze uit de tolken
voor de Chineesche taal doet.
De tegenwoordige gezant te Peking begon zijne carrière als
tolk, en werd eerst onlangs in den adelstand verheven; en
zijn eersten secretaris, den heer Mayers, heb ik in 1861 nog
als tolk bij het Consulaat te Canton aangetroffen.
Het ware wenschelijk dat de Ned.-Indische regeering iets der-
gelijks deed, en voor de Residenten en Adsistent-Residenten voor
-ocr page 15-
11
die plaatsen in Indie wier hoofdbevolking uit Chineezen bestaat,
zooals Banka, Riouw en Borneo\'s westkust, hare keuze uit de
tolken voor de Chineesche taal deed.
Amerika staat vrij alleen in de Sinologie, maar het heefteen
Sinoloog van groote beteekenis voortgebracht, die alléén zooveel
gewerkt heeft als eene geheele school; ik bedoel den veteraan
der Sinologie, Wells Williams, die ons, onder vele andere nut-
tige werken, het beste en volledigste Chiaeesch-Engelsche woor-
denboek verschaft heeft.
Zoolang echter niet de ééne of andere Regeering voor de
Chineesche taal doet wat de Russische voor het Sanscrit gedaan
heeft, en eene commissie benoemt en bezoldigt, wier eenige
taak zal zijn, die van de samenstelling van een volledig Chineesch
woordenboek, in de richting van het groote Petersburger Sanscrit
woordenboek, zoolang zal de studie van het Chineesch steeds
eene zeer moeilijke en bezwaarlijke blijven.
Voor Nederland in het bijzonder is echter thans een Hol-
landsch-Chineesch woordenboek van dringender belang, opdat
de moeilijke taak der tolken voor de Chineesche taal in Indië ge-
makkelijker worde. Met de samenstelling van zulk een woor-
denboek ben ik sedert 1858 bezig; maar zonder den geldelijken
steun der Regeering zal de lütgave er van nooit kunnen plaats
hebben.
Nederlands bemoeiingen voor de studie der Chineesche taal
sproten voort uit hare betrekkingen met Japan, dat ons weten-
schappelijk hoofdzakelijk uit Dr. von Siebold\'s werken bekend
is geworden, wiens onvermoeide vlijt en jjver U in elke kamer van
\'s Rjjks Ethnographisch museum alhier verwonderd doen staan.
Men dacht er daarom echter niet aan om in Nederland een leerstoel
voor het Japansch te vestigen, en behielp zich voor de noodige
commercieele en politieke betrekkingen in Japan, met Japansche
-ocr page 16-
12
tolken die wat Hollandsen geleerd hadden. In 1831 echter
ontmoette Dr. von Siebold in Hoffmann een ijverigen en gewil-
ligen leerling.
Toen von Siebold Nederland weder zoude verlaten, liep de
studie der Japansche taal groot gevaar verwaarloosd te geraken,
indien niet een paar wetenschappelijke mannen, wier namen
hunne bescheidenheid mij verbiedt thans openbaar te maken,
den toenmaligen Minister van Koloniën hadden weten te bewe-
gen, Hoffmann voor ons land te behouden. Bij besluit van 11
December 1846, werd hij benoemd tot Japansch translateur
van het gouvernement van Nederlandsch-Indië, en in 1855
verleende de Regeering hem, bij Koninklijk Besluit van 21
Maart, den titel van hoogleeraar.
Wat Hoffmann voor de wetenschap gedaan heeft, behoef ik
U hier niet te herinneren. Zijne onovertroffen Japansche Gram-
matica, waarvan een 2de druk is noodig geworden, en zijn
thans gedrukt wordend Japansch woordenboek zullen hem in
de wetenschap eene onvergankelijke eerezuil bouwen.
Maar hier wensch ik slechts Hoffmann\'s verdienste ten op-
zichte der beoefening van de Chineesche taal in Nederland aan te
geven; en ik ben nu, hoe noode ook, verplicht eenige woor-
den over mijzelven te spreken.
Professor Hoffmann was een"der oudste en intiemste vrien-
den van mijn vader en bezocht ons huis herhaaldelijk. De
leerrijke gesprekken die ik als negenjarig knaap, zoowel van
hem als ook van Dr. von Siebold hoorde, wekten in de hoogste
mate imjne lust op om de Chineesche taal te leeren kennen, en op
zekeren dag, in de maand November van het jaar 1849, begaf
ik mjj, zonder mijne ouders iets daarvan te hebben medege-
deeld, naar Dr. Hoffmann en verzocht hem mjj Chineesch te
willen leeren. ~ Met vriendelijkheid ontving de meester den
knaap, en lust tot de zaak en het uitstekend onderwijs van
den geliefden leermeester deden mij spoedig in de kennis der
-ocr page 17-
13
Ohineesche taal zoodanige vorderingen maken, dat Dr. H. in
Nov. 1853 aan den Minister van Koloniën mededeeling daar-
van deed en hem in overweging gaf mijne studiën te onder-
steunen. Bij besluit van 17 Jan. 1854 gaf de Minister aan
dit voorstel gehoor door mij eene maandelijksche toelage toe
te kennen, die mij in staat stelde het tijdroovende onderwijs
op het stedelijk gymnasium door privaatlessen te vervangen,
en mij dus meer tijd voor de studie der Chineesche taal overliet.
In den eersten tijd werd ik niet weinig door mijne school-
makkers met mijn »Chineesch" geplaagd, doch het duurde niet
lang of ik kreeg navolgers. Eerst den heer C. F. M. de Grijs,
die zich destijds tot militair apotheker voor de dienst in Ned.-
Indië bekwaamde, en daarna den te vroeg ontslapen J. J. C.
Francken.
Onderwijl had de Indische Regeering besloten tot de vorming
van een corps tolken voor de Chineesche taal in Ned.-Indië, toe-
gevende aan den herhaalden aandrang van den Indischen Han-
delsstand die zich beklaagde, door de onmogelijkheid waarin
hij zich bevond inzage van de in de Chineesche taal gestelde
koopmansboeken te nemen, pieds et poings lies aan de genade
en de eerlijkheid der Chineesche handelaars te zijn overgeleverd.
De Indische Regeering zond derhalve in 1855 twee jonge-
lieden, Albrecht en von Faber, naar Canton om zich aldaar tot
tolken voor de Chineesche taal te bekwamen. De militair apothe-
ker de Grijs werd eveneens naar China gedetacheerd ten einde
de Chineesche pharmacopie te onderzoeken. In October 1857
vertrokken Francken en ik, via Batavia, naar China, ten einde
onze opleiding te voltooien. Later volgden achtereenvolgens
de élèves Schaalje, Groeneveldt, Buddingh, Meeter en de Breuk,
die allen hunne eerste opleiding van Prof. Hoffmann ontvan-
gen hadden.
De ondervinding leerde echter al spoedig dat in den Indischen
Archipel eene van de hoftaal of het zoogenaamd Mandarijnsch
-ocr page 18-
14
geheel afwijkende taal gesproken werd, en dat dus een goed
gedeelte van den studietijd der élèves verloren ging niet het
aanleeren eener taal waaraan zij later niets hadden. Dit deed
de Regeering besluiten de opleiding der toekomstige tolken in
Indië zelve te doen plaats hebben onder de leiding der aldaar
reeds gevestigde tolken voor de Chineesche taal. Daaraan waren
echter, om verschillende, hoofdzakelijk klimatologische, redenen
groote bezwaren verbonden. De opleiding toch van den élève
Roelofs in 1871 door mij begonnen, moest ik door mijn, wegens
redenen van gezondheid noodzakelijk geworden, verlof naar
Europa, onvoltooid laten, en slechts door toevallige omstandig-
heden kon die élève kort d aarop naar China vertrekken, en
zich aldaar verder bekwamen. Nauwelijks was ik dan ook in
1872   in Nederland aangekomen, of ik wees bij herhaling den
Minister van Koloniën op de noodzakelijkheid de opleiding der
tolken voor de Chineesche taal weder in Nederland te doen plaats
hebben, te meer daar door dood en ziekte het corps tolken in
Indië tot op meer dan de helft geslonken was, en de vorming
van nieuwe tolken dringend noodig was. In Indië zelf viel
het moeilijk bekwame jongelieden te vinden, daar bijna alle
ouders hunne zonen naar Nederland zenden om aldaar hunne
studiën te voltooien, zoodat men gewoonlijk slechts de keuze
had onder zoodanige jongelieden die öf voor het groot Amb-
tenaars examen bezweken waren, öf er tegen opzagen, en
vermeenden dat het gemakkelijker was Chineesch te leeren,
dan alle vakken voor het Ambtenaarsexamen vereischt, te bestu-
deeren.
Het mocht mij gelukken mijne voorstellen bij den Minister
van Koloniën ingang te doen vinden, en reeds in October
1873   werd ik met de opleiding van drie élèves belast, die in
1875 met nog drie anderen vermeerderd werden. De 3 eersten
waren na een driejarigen cursus zóó ver gevorderd dat zij, na
nog één jaar in China te hebben vertoefd, als tolken voor de
-ocr page 19-
15
Chineesche taal zullen kunnen optreden, en waarschijnlijk zullen
de drie anderen in het volgende jaar kunnen volgen. In 1875
werd mij bij Koninklijk besluit de titel van Hoogleeraar toege-
kend, en den 3den dezer maand werd ik voor goed aan deze
Hoogeschool als Hoogleeraar voor de Chineesche taal verbonden.
Ik behoef U, geachte toehoorders! nauwelijks op het belang
der Chineesche taaistudie voor de wetenschap te wijzen. Van
een volk, welks geschiedenis sinds de 30ste eeuw vóór onze
tijdrekening tot op heden toe duurt, moet zelfs de oppervlak -
kigste beoefenaar der wetenschap begrijpen dat veel licht te
verwachten is. Vooral voor de kennis van het nabijgelegen
Indië is het Chineesch van het grootste gewicht. Het Boeddhisme,
ongeveer in het jaar 66 onzer tijdrekening in China ingevoerd,
maakte dat verscheidene Chineezen den pelgrimstocht naar Indië
en de nabijgelegene landen ondernamen. Zij kwamen terug met
boeken en reisverhalen, die in het Chineesch werden vertaald
en uitgegeven, en voor ons een belangrijk licht over Indië
verspreiden. Lang echter bleef die schat voor Europeanen on-
toegankelijk, daar de Chineesche transcriptie de Indische woor-
den zóó verbasterde, dat zij onherkenbaar waren, en het ver-
eenigd talent van een Sinoloog als Abel Rémusat, en een
Indianist als de Chézy, niet in staat was, den oorspronkelijken
vorm te restitueeren. Eerst aan den reuzengeduld\'s-arbeid van
Stanislas Julien mocht het gelukken eene methode tot ont-
cijfering der Chineesche transcriptie van Sanscrit-woorden uit te
vinden; en na hem gaf Eitel een Sanscrit-Chineesch woorden-
boekje uit, dat in de praktijk uitstekend voldoet, en den ge-
leerde in staat stelt het oorspronkelijke Indische woord uit de
Chineesche transcriptie te herkennen.
Maar ook voor de vergelijkende taaistudie werd het Chineesch
weldra eene belangrijke bron. De ondervinding door de in
-ocr page 20-
16
China opgeleide élève-tolken voor de Chineesche taal opgedaan,
bewees, dat men zich tot dien tijd toe in Europa eene geheel
scheeve voorstelling gemaakt had van de Chineesche dialekten,
en dat die, in plaats van een uit de hoftaal bedorven patois
te zijn, integendeel een veel ouderen tongval bewaard had-
den die eens over geheel China gesproken werd; zoodat men
de zaak juist omkeeren moest, en de hoftaal of de Mandarijn-
sche als een afgesleten vorm der oudere taal moest beschouwen.
Reeds de Japansche uitspraak der Chineesche woorden had vol-
doende bewezen, dat die aan eenen anderen tongval dan den
zoogenaamden Mandarijnschen was ontleend, en het bleek nu
dat die uitspraak het meest overeenkwam met de in het noor-
delijk gedeelte der Provincie Fuhkien gebruikelijke. De studie
der Chineesche taal kreeg nu eene geheel nieuwe richting; en
terwijl men vroeger die taal alleen bestudeerde om de daarin
vervatte werken te kunnen vertalen, begon men thans die taal
om de taal zelve te bestudeeren; daar gegrond vooruitzicht be-
stond, dat men nu eindelijk de wel lang vermoede, maar
nooit aangetoonde verwantschap met andere talen zoude kun-
nen ontdekken. Chineesche geleerden , waaronder Toan-You-Ts\'ai
eene even eervolle plaats in de taalwetenschap bekleedt als
Grimm in Duitschland, hadden reeds voorlang, door nauwkeu-
rige studie en vergelijking, de oudste uitspraak der hedendaag-
sche Chineesche karakters onderzocht en bepaald; en éér men
die oude uitspraak kende was geen vergelijking met andere
talen mogelijk. Nu echter opende zich een ruim vergezicht
voor den taalkundige. Reeds lang toch wist men dat alle
woorden van onze zoogenaamde flectieve talen, tot een één-
lettergrepigen wortel konden worden teruggebracht. Doch de
grondbeteekenis van dien wortel lag meestal in het duister,
daar hij afzonderlijk zelden als woord gebezigd werd, en bo-
vendien slechts een klank nabootste die geen verwant begrip
kon wekken. Men trachtte dan door middel van de afgeleide
-ocr page 21-
ir
beteekenis de grondbeteekenis te krijgen, eene poging die altijd
gewaagd is, en nooit zekerheid aanbieden kan.
In het Chineesch daarentegen, werd niet alleen de klank ge-
schreven, maar de hiè\'roglyphe gaf ook het beeld van het
woord terug. Om U slechts een enkel voorbeeld te geven van
het voordeel dat deze schrijfwijze voor de vergelijkende taaistudie
oplevert, zal ik U de geschiedenis verhalen van een historisch
beroemd woord: »Koning Psamméticus van Egypte," zoo ver-
haalt ons Herodotus, »wilde eens weten welk volk op aarde
het oudste was. Tot dit doel liet hij twee pasgeboren kinde-
ren door zijn herder midden onder de Koninklijke kudden, in
een eenzaam hutje opvoeden, en verbood den herder onder
zware straffen, ooit aan die kinderen een menschelijk geluid
te laten hooren, terwijl hij onmiddellijk bericht aan den vorst
moest brengen, zoodra een der kinderen een gearticuleerd ge-
luid zoude gegeven hebben. Onze herder voedde de kinderen
met geitenmelk op, en bracht daarom van tijd tot tijd de geiten
bij hen om te zoogen. Na verloop van twee jaren, toen de
herder weder eens het vertrek waarin zich de kinderen bevon-
den binnentrad, riepen deze hem toe: (3*ixo$. De herder sloeg
er eerst niet veel acht op, maar toen de kinderen dit woord
voortdurend herhaalden, begaf hij zich eindelijk tot den koning.
Psamméticus liet toen overal navorschen tot welke taal het
woord @*ixo$ behoorde, en zijne geleerden vorschten uit dat het
een Phrygisch woord was en brood beteekende. Sedert dien tijd,
zoo besluit Herodotus zijn verhaal, wilden de Egyptenaren wel de
hoogere oudheid der Phrygiërs erkennen."
Het ligt voor\' de hand M. H.! dat de eindiging o$ van het
woord (3*1X0$ een Grieksch appendix is, zoodat de Egyptische
kinderen (3*ix hebben gezegd, en zij dus onomatopoeïsch het
eenige dierlijke geluid dat zij ooit vernomen hadden , dat der
geiten , waarmede zij gezoogd waren, nabootsten. Maar het
woord (3*1X0$ was toch wel echt Phrygisch, en beteekende let-
b
-ocr page 22-
13
terlijk »het Gebak." Sedert dien hebben wij zijne verwant-
schap met het Angelsaksische bacen, en het Nieuw-Hoogduitsche
woord Backen, het Serbische pètsJiem, peko, het Slavische
peshtsh en Littauische péczus (bakoven) ontdekt, en zijn door
middel van het Sanskrita woord Patch tot een hypothetischen
grondvorm pak of bak genaderd. Maar wat de oorspronkelijke
beteekenis van dien grondvorm zelve was, bleef onbekend.
Welnu! het Chineesch gaf die beteekenis; de oude naam
voor »bakken" luidde in het Chineesch eveneens bak (hij luidt
nu pik in Canton en Amoy, en pih in het Mandarijnsch), en
de hiëroglyphe die het woord teruggaf, bestond uit een deter-
minatief vuur en een phonetisch element bak, dat de beteeke-
nis heeft van «uitspreiden;" het werkwoord »bakken" beteekent
dus: »vóór of óp het vuur uitspreiden."
De eerste Europeaan die op die nieuwe baan zijne schreden
richtte was Edkins, die in zijn werkje »China\'s place in phi-
lology" voor het eerst vergelijkingen tusschen de Chineesche en
Indogermaansche talen beproefde. Tegelijkertijd was ik zelf te
Batavia met dezelfde onderzoekingen begonnen, en gaf een ge-
deelte hiervan in 1872 onder den titel Sinico-Aryaca uit. Dit
werkje .heeft meer opgang gemaakt dan ik er zelf ooit van
verwacht had, en leverde het bewijs dat de afschrik tegen het
bestudeeren der Chineesche taal verdwijnt, zoodra zij, door hare
verwantschap met onze talen, onze sympathie heeft weten op
te wekken. De belangstelling voor die soort van onderzoekin-
gen werd weldra ook in Europa levendig, en zij hebben ver-
leden jaar op het congres der Oriëntalisten te St. Petersburg
het onderwerp van langdurige discussiën uitgemaaktl); en hoe-
wel tot nog toe het orgaan der vergelijkende taaistudie in
1] Bulletin du Congres international des Orientalistes. Session de 1876 a St. V6-
tersbourg. pp. 76—81.
-ocr page 23-
19
Duitschland het zwijgen omtrent deze onderzoekingen heeft be-
waard, zoo zullen deze mettertijd wel baan breken en hare
plaats in de wetenschap vinden.
Hoeveel ook voor den geschiedkundige uit de beoefening der
Chineesche taal te leeren valt, is gebleken uit de vertaling van
de ethnographie van vreemde volkeren uit de door Ma-Touan-
Lin gecompileerde Reuzen-encyclopedie,door den Markies d\'Hervey
de St. Denys, die hem ook in staat gesteld heeft de geschiede-
nis van Japan veel hooger op te voeren, dan de Japanners dit
zelf hadden kunnen doen.
Eene andere bijdrage werd in den loop van dit jaar geleverd
in een aan deze Hoogeschool verdedigd proefschrift, van een
veelbelovend en beoefenaar der Chineesche en Japansche talen,
Willem Vissering \'), over het Chineesche munt en bankstelsel.
Men kan daaruit leeren hoe al de »questions brülantes" om-
trent het muntwezen, die Europa geteisterd hebben, reeds voor
eeuwen in China getoetst, besproken, bestreden, toegepast en
weder verzaakt zijn.
Een duister punt in de geschiedenis der besmettelijke ziekten
is onlangs door hulp van Chineesche geschiedkundige bronnen
opgehelderd. Nog steeds toch duurt onder de geneeskundigen
de strijd omtrent den oorsprong van zekere ziekte voort, die
zich, voor zoover de geschiedkundige bronnen gaan, voor het
eerst in de 16Je eeuw in Europa vertoonde , en geloofd werd
door de ontdekkers van de nieuwe wereld als een treurige
vloek te zijn medegebracht.
Welnu, de Chineesche geschiedenis leert ons , dat deze ziekte
reeds in de 9de eeuw onzer jaartelling op Java heerschte, waar
zij als een den Chineezen onbekend en vreemd verschijnsel
wordt beschreven, en zoowel in de officieele geschiedenis der
1) On Chinese Curfency, Coin and Papermoney. Leiden, E. J. Bri 1, 1877.
-ocr page 24-
20
Tang-dynastie (618—906) als later, in 1436, in het reisver-
haal van Fei-hsin, als te Timor heerschende, vermeld wordt1).
Mag ik nog met een enkel woord gewagen van het licht
dat Chineesche bronnen geworpen hebben op den oorsprong en
de beteekenis der sterrennamen zoowel bij hen zelven als bij de
westersche volken. Mag ik herinneren, dat alle pogingen die
tot nog toe in het werk gesteld werden om die namen te ver-
klaren mislukt zijn, daar men, hoewel ten volle overtuigd
dat de sterrebeelden niets anders zijn konden, dan een eeuwige
kalender aan den hemel zelve, door een landbouwend volk ge-
schilderd, toch altijd te vergeefs naar de haardsteden van
dat volk, en den tijd wanneer het dien kalender vervaardigd
had, zocht. En mag ik eindelijk vermelden dat het alweder
de alles opteekenende, vlijtige Chineezen waren die ons de
oudste astronomische waarnemingen hebben bewaard, met en
benevens de oudste lijst van sterrennamen, die mij in staat ge-
steld hebben, zoowel de beteekenis als ook het tijdstip dezer
namen te vinden.
Mocht dit tijdstip velen nog wat hoog voorkomen, ik kan
dit alleen toeschrijven aan de nog bij sommigen heerschende
verouderde begrippen omtrent den ouderdom van het mensche-
lijk geslacht, welks hooge oudheid toch met den dag door de
onderzoekingen der geologie wordt bevestigd, en waarvoor dezer
dagen door den Heer Kerviler, te Penlwuët nabij St.-Nazaire,
weder ontegenzeggelijke bewijzen zijn ontdekt.
Het veld dat de reusachtige Chineesche litteratuur ons ople-
vert, is dus oneindig en er is nog werk voor honderden arbei-
ders die, zonder elkanders naijver te behoeven op te wekken,
op dit veld kunnen werken en ruimen oogst verwerven.
1) M. P. Groeneveldt, Notes on the Malayan Archipelago and Malacca, p.p. 13
and 116.
-ocr page 25-
21
Bleef ik slechts een oogenblik bij het wetenschappelijke nut
der Chineesche taaistudie staan, ik moet iets langer vertoeven
bij het bijzonder nut dat de studie der Chineesche taal aanbiedt.
Niet ten onrechte toch heeft men gezegd: »De taal is gansch
het volk." Die de taal eens volks kent, heeft ook tegelijker-
tijd kennis gemaakt met zijne godsdienstige en maatschappe-
lijke begrippen en vooroordeelen , met zijn karakter, zijne ont-
wikkeling en zijne neigingen. Voor Nederland, dat in zijne
overzeesche bezittingen eenige honderdduizenden nijvere Chineesche
onderdanen bezit, is dus de kennis der Chineesche taal een on-
misbaar vereischte. Vele moeilijkheden, opstanden, ja zelfs
oorlogen hadden kunnen voorkomen worden, als de Indische
Regeering steeds had kunnen voorgelicht zijn door mannen die
de Chineezen kenden.
Zoo mocht het eenmaal te Pontianak den tolk Groeneveldt,
en eenmaal te Riouw den tolk Schaalje gelukken, zonder hulp
van eenige politie of militaire macht, een dreigenden opstand <
in de geboorte te smoren, doordien zij in staat waren de grie-
ven der opstandelingen te vernemen en door hunne tusschen-
komst te doen wegnemen.
Sinds, door de uitgave mijner onderzoekingen omtrent de
Chineesche geheime genootschappen, de strekking dezer ver-
eenigingen beter bekend geworden is, is de Chinophobie in"<
Indië langzamerhand verminderd en heeft men de strenge ver-
bodsbepalingen tegen den invoer van Chineezen in Java opgeheven.
Eerst sinds er Europeesche tolken voor de Chineesche taal in
Indië gevestigd zijn, kan de Regeering een nauwkeurig toezicht
houden op de Chineesche pachters van \'s Lands-middelen, daar
zij in hen vertrouwbare personen vindt die voorgewende ver-
liezen of schade, in de pachtboekeu kunnen onderzoeken en
constateeren.
De handelsstand is er eveneens bij gebaat, daar thans kan
bewezen worden of een Chinees die zich failliet verklaart, zich
-ocr page 26-
22
ook aan frauduleuze handelingen heeft schuldig gemaakt en
zijne boeken heeft vervalscht.
De rechter kan met een geruster geweten een veroordeelend
vonnis uitspreken, daar hij de zedelijke overtuiging van de
schuld des beklaagden door de hulp van den Europeeschen tolk
voor de Chineesche taal kan verkrijgen. Ik was nog geen
maand te Batavia als tolk voor de Chineesche taal opgetreden , of
ik mocht het genoegen smaken twee, van medeplichtigheid
- aan zeeroof en moord beschuldigde Chineezen aan het over hen
bij een vroeger vonnis uitgesproken doodvonnis, niet alleen te
onttrekken, maar voor hen zelfs volkomen invrijheidstelling
te verkrijgen. Hunne veroordeeling in de eerste instantie was,
zooals bleek, alleen toe te schrijven geweest aan de verregaand
slordige wijze waarop zich de vroegere tolk, een Chinees, van
zijne ernstige taak\' had gekweten; en wiens schuld het dus
zou geweest zijn, indien het doodvonnis door den rechter uit-
gesproken, was ten uitvoer gelegd.
Ook voor diegenen die zich als notaris of advokaat in Ned.-
Indië willen vestigen, is de kennis der Chineesche taal van veel
nut. Bij geen volk op aarde wellicht, wekt men door de
kennis zijner taal zooveel vertrouwen op als juist bij het Chi-
neesche. Herhaaldelijk werden, gedurende mijn verblijf in China,
de kleine kinderen, die beangst voor den westerschen barbaar
al schreeuwende de vlucht namen, door hunne ouders met de
woorden gerustgesteld: »i kong lan e oa" \'), Hij kan onze taal
spreken.
De Chinees zal, zelfs bij mindere mate van rechtskennis,
liever zijne toevlucht nemen tot een praktizijn of notaris die
zijne taal machtig is, dan tot een die haar niet verstaat; en zoo
ik alleen naar verwerving van aardsche goederen had willen
streven, en de wetenschap en de betrekking die ik lief had,
» wmnntfim
-ocr page 27-
23
had willen ter zijde stellen, dan had ik in Indië slechts be-
hoeven gehoor te geven aan het herhaaldelijk mij door advo-
katen gedane voorstel om mij met hen te associeeren — overtuigd
als zij waren dat de bloote aanwezigheid op het kantoor van
een Europeaan die hunne taal machtig was, den toevloed hunner
Chineesche cliënten belangrijk zoude doen toenemen.
Na het Javaansch en Maleisch is dus voor diegenen die zich
in Indië, hetzij als ambtenaar, hetzij als koopman, advokaat
of notaris willen vestigen, geen taal van meer belang en nut
dan de Chineesche.
Heeren Curatoren!
Door mijne benoeming aan deze hoogeschool is voor mij eene
zuiver wetenschappelijke loopbaan geopend, en hoewel ik niet
betreur een vijftiental jaren in China en Indië in eene andere
betrekking te hebben geleefd en gewerkt, daar het verblijf
aldaar mij er toe geleid heeft mijne lust tot de stadie van het
Chineesch gaande te houden en aan te vuren, zoo beschouw
ik het toch voor mij als een groot geluk, thans in staat ge-
steld te zijn mijne krachten onverdeeld aan de wetenschap te
kunnen wijden. Daarom breng ik U mijnen diepgevoelden
dank, dat Gij mij voor den leerstoel dien ik voortaan zal be-
kleeden hebt willen aanbevelen.
Vooral U, Baron Sloet van de Beele, die zich mijner steeds
zoo hulpvaardig en belangstellend hebt aangetrokken, betuig ik
hier nogmaals openlijk mijnen dank.
Mijn plicht nu is, er naar te streven het vertrouwen dat
Gij door deze voordracht in mij gesteld hebt niet te beschamen.
Dit ben ik niet alleen aan U verschuldigd, maar ook aan al
die personen die zich voor de oprichting van een leerstoel voor
de Chineesche taal hebben beijverd, en waaronder ik met eer-
biedige erkentelijkheid mag gewag maken van een edelen
-ocr page 28-
24
Vorstenzoon uit het Huis van Oranje die overal, waar het de
belangen der Wetenschap geldt, gereed is zijn machtigen steun
te verleenen.
Heeren Professoren, zeer geachte Ambtgenooten! Ik gevoel
mij trotsch eene . plaats naast U in te nemen, en aangenaam
streelt mij de gedachte thans in nadere betrekking tot U te
treden en met U te kunnen werken. Op het standpunt toch
waarop thans de wetenschap staat, met de ontzaggelijke uitbrei-
ding die elk vak, ja zelfs onderdeel van vak, verkregen heeft,
hebben wij allen elkanders wederkeerige hulp noodig, en zeer
dikwijls zal ik de Uwe moeten inroepen, daar waar mijne
kennis te kort schiet, en ik de Uwe zal behoeven.
Dat ik die niet vergeefs zal inroepen, is mij reeds genoeg-
zaam gebleken gedurende de vijf jaren die ik, na mijne terug-
komst uit Indië, te Leiden doorbracht, en ik blijf mij ook nu
in Uwe hooggeachte medewerking en gewaardeerde vriendschap
aanbevelen, en niet het minst in de Uwe, veelgeachte Kern,
van wiens bereidvaardigheid en belangstelling ik reeds zoo
menig blijk mocht ontvangen.
Heeren Studenten!
Waarschijnlijk zal slechts een zeer klein gedeelte Uwer mijne
lessen volgen, want de studie der Chineesche taal is niet ge-
makkelijk en vereischt veel inspanning en tijd die Gij eerder
aan andere vakken zult wijden.
En toch is het voor ieder, die zijn vaderland liefheeft, en
wien de bloei zijner overzeesche bezittingen ter harte ligt,
wenschelijk eene, al is het dan ook slechts algemeene, kennis
te nemen van de taal, de zeden en de gebruiken der in die
Tiezittingen gevestigde nijvere Chineezen.
Aan U mijne tegenwoordige leerlingen, die eenmaal geroe-
-ocr page 29-
25
pen zult zijn als tolken voor de Chineesche taal in Ned.-Indiè\'
op te treden, en van wier richtige vertolking dikwerf het fortuin,
de vrijheid, ja zelfs het leven der Chineesche onderdanen in
die gewesten zal afhangen, kan ik slechts toeroepen: »Gaat
ijverig voort op den ingeslagenen weg, verdubbelt des noods Uwe
inspanningen, en vergeet niet, dat, behalve de stoffelijke voor-
deelen die U ééns de thans zoo harde en moeilijke studie der
Chineesche taal verschaffen zal, deze U ook menige bron van
reine, wetenschappelijke vreugde zal openen, en de troostê-
looze spreuk der aanhangers van den Chineeschen wijsgeer Lao-tsze,
dat »Kennis verdriet is," tot schande zal maken.
Volgt veeleer de spreuk van den Wijze Confucius:
Dzi ui kun-tsü dzi
Bü ui siaó dzin dzi
\').
Wees een geleerde in den zin des edelen;
En niet een geleerde in den zin van het plebs.
Als elk student zich die spreuk zal hebben eigen gemaakt,
dan zullen de Hoogescholen dat worden waarvoor zij bestemd
zijn, — niet inrichtingen waar men alleen komt om de kennis
voor de eene of andere broodwinning op te doen; maar in-
stellingen waar men den Academieburger tot een verlicht,
kundig en nuttig lid der maatschappij vormt.
Mogen onze Hoogescholen, onder de nieuwe wet, zich in
deze richting ontwikkelen en blijven bloeien.
Ik heb gezegd.
!) ^T ^ # \'f\' 1Ê > M \'b A %\' LW- Chinese Cla93i«.
Vol. I, p. 53.
-ocr page 30-
AANTEEKENING.
De regelmatige reductie van den op bladz. 2 genoemden nestori-
aanschen zendeling-naam Olopun geeft Orban (Urbanus) of Arban.
Samuel Beal (Travels of Buddhist Pilgrims, Introduction, XXXVIII)
noemt hem, ik weet niet op welk gezag, Rabban.
ƒ
M/