-ocr page 1-
J-L,
ws
)e Inleiding en het Eerste Hooli stu
VAN
D\'. A\'LEXANDER .SCHWEIZER\'S
CHRISTLICHE GLAUBENSLEIIRE
nnrlj ^rot^tnntisrlien (ininfefltjeit
MET HET OOG OP
dan strijd die thans gevoerd wordt in
DE NEDERL. HERVORMDE KERK
vertaald en uitgegeven
IIOOK .
4.\' $. t*4\' iliiff.
KAMPEN,
K. VAN HULST.
1873.
\'-.
-ocr page 2-
WoW MÖo^b
.
F. oct.
H9L
-
i .
-ocr page 3-
O/du L &
/ \'M/J}
PA
\\ iii en let hitii
VAN
Dr. ALEXANDER SCHWEIZER\'S
CÏÏRISTLICÏÏE GLAUBENSLEÏÏRE
nnrfj jmrfftrfiratkjitn ©rnniteötjra
MET HET OOG OP
den strijd die thans gevoerd wordt in
I)E NEDERL. HERVORMDE KERK
vertaald en uitgegeven
DOOR
KAMPEN,
K. VAN HULST.
1873.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Een inleidend woord van den Vertaler.
hiermee de wereld ingaat, mag met
\'ei lijnen, <
           dat met een enkel woord de aanleiding
t >an >inxe uitgave worden verklaard,
"klaring geef, mogen beginnen
\' >t ,
ïder ke-              ostdiil, waarin \'t ongelukkig Frankrijk
tegenwoordig verkeert. Welnu, wie wordt bij \'t geen daar-
van tot onze kennis kwam niet verkwikt door deze, van
onwrikbaar geloof in de toekomst van zijn vaderland ge-
tuigende, woorden van een fransch schrijver \'): »La France
est déja sortie de bien des crises meurtrières oü elle sem-
blait devoir sombrer. Elle sortira encore de celle qu\'elle
traverse aujourd\'hui; elle en sortira, nous garderons
jusqu\'au bout cette espérance, sans y laisser ni son repos,
ni sa liberté. Elle trouvera des conditions moins incertaines,
*) Ch. de Mazade, in de „Chroniqne de la Quinzaine," opgenomen in
de Revue des deux Mondes van 1 Oct. 1873. — Ik geef die woorden
in \'t oorspronkelijke, opdat zij door den lezer ten volle genoten
mogen worden.
-ocr page 6-
n
des institutions plus précises, et avee une existence in-
térieure regularisée elle reprendra naturellement son röle
dans Ie monde, elle reviendra occuper parmi les peuples
cette place qu\'elle a momentanément laissée vide, que
personne n\' a occupée pendant son deuil."
Wie, die deze woorden leest, is er niet met mij van
overtuigd, dat een volk waaronder zulke woorden worden
gehoord en bij \'t welk zulk een taal weerklank vindt in
de harten van velen, die »van goeden wille zijn," niette
gronde kan gaan, maar vroeg of laat tot nieuw leven
en nieuwe kracht ontwaken moet?
Maar wie ziet niet tevens in,
dat citaat veranderd behoeft te >r<ien, om \'t volkomen
toepasselijk te maken op den toef ! w •\'". de Neder
landsche Hervormde Kerk in \'ttegonwoo.\'\'\'ig tijdsgewricht
verkeert; — wie beseft niet, dat slechtn veloii ook
van hare leden iets hadden van \'t gelooi l hare toekomst,
dat den franschen patriot ten opzichte van zijn rampspoedig
vaderland bezielt, aan hare hernieuwing en herleving niet
behoefde gewanhoopt te worden.
Welnu: \'t is met geen ander doel, dan om dat geloof
te doen herleven bij hen, die \'t reeds verloren, om deze
hoop te versterken bij hen, die ze nog niet geheel hebben
opgegeven, dat wy »d e Inleiding" en »h e t eerste
hoofdstuk" van Dr. A. Schweizers reeds in 1803
verschenen »Glaubenslehre nach den Prin-
cipien des Protestantismus dargestellt,
hebben overgezet.
Dat de Ned. Herv. Kerk op dit oogenblik niet ongelijk
is aan een kranke, die door een allergevaarlijkste ziekte
-ocr page 7-
V
(voor een zedelijk lichaam de gevaarlijkste van allen: ver-
deeldheid tegen zichzelven ; verg. Luc. 11 : 17) is aan-
getast, behoeft voor niemand te worden betoogd, \'t Is
waar, ook zij sis reeds de krisis van menige krankte,
die ten doode scheen te zullen zijn, te boven gekomen;"
maar zal zij ook de tegenwoordige krisis te boven
komen: te boven komen — zooals de fransche schrijver
\'t tot den einde toe voor zijn vaderland blijft hopen, »zon-
der er hare rust of hare vrijheid bij in te boeten?" Zal\'t
der kerk gegeven zijn, om hare taak te midden van ons
volksleven te hervatten en wederom bezit te gaan nemen
van de plaats, die — \'t is zóó — gedurende hare ver-
nedering nog door geen andere vereeniging ingenomen is ?
Wij weten het niat — maar wij hopen het toch! Daar-
toe, \'t moet wo-den erkend, zal er nog veel moeten veran-
derd worden; maar daartoe moet allereerst de kerk \'t zelfde
verkrijgen wat Mazade voor zijn geliefd Frankrijk onmis-
baar acht, jdes conditions moins incertaines, des institu-
tions plus précises et une existence intérieure regularisée."
Slaagt de bekende ^Commissie van Negen" er in om
dat alles aan onze kerk te geven, of is \'t haar slechts
mogelijk, om \'t vooruitzicht te openen, dat de kerk en
haar Bestuur in dien zin gereorganiseerd worden kunnen
— dan reeds zal er veel gewonnen zijn en zullen hare
leden hunnen arbeid aan het oordeel der Synode onder-
werpen kunnen in \'t bewustzijn, dat zij zich jegens onze
kerk in waarheid verdienstelijk hebben gemaakt.
Toch zal daarmee, naar onze vaste overtuiging, nog
geenszins genoeg zijn gedaan.
Zal \'t werk der Commissie eenige vrucht dragen, gal het
I
-ocr page 8-
VI
doel, waarmee de Alg. Synode die commissie in het leven
riep — een doel, dat bereids door partijzucht en partijdrifb
zoo schandelijk werd miskend en gelasterd *), — eenigs-
zins worden bereikt; zal een modus vivendi voor
de verschillende richtingen i n de kerk: het sarnenblij ven
der onderscheidene partijen in »één kerkelijk verband"
worden gevonden, dan moet de overtuiging bij al hare
leden, althans bij de invloedrijksten onder hen, zich vestigen:
1°. dat er binnen de grenzen van het protestantisme
ruimte is voor uit één loopende overtuigingen, of, om met
Schweizer te spreken: »d het protestantisme in staat
is, om een broederband te strengelen om hen. die ver-
schillende leuzen volgen — en bevoordeeld genoeg, om
tegenover afwijkende meenir^en rvchtu>ai\'i\'ig te zijn; —
een toestand, die slechts m tijk is, ah men begint te
begrijpen, dat al die richtingr bij nlkaiv behooren en
elkanders leemten aanvullen;" en
2°. »dat" — om nog eens de eigen woorden van onzen
Schrijver te bezigen, »de geheele ontwikkelingsgang van
het protestantisme" — waarvan de tegenwoordige toe-
stand de vrucht en het resultaat is, — »niet maar iets
toevalligs is, maar dat ook daarin het werk der goddelijke
Voorzienigheid moet worden geëerbiedigd." »Dat zal,"
zegt Schweizer, naar ons inzien met het volste recht, »dat
zal de kerk ook officieel behooren uit te spreken: want
datgene te blijven verwerpen, wat als onder Gods eigen
•) Men denke bijv. aan de polemiek van „de Standaard" en
van Prof. Doedes; oin van de ongevraagde adviezen van Bazuin en
Wekstcm maar niet te spreken.
-ocr page 9-
VII
leiding is tot stand gekomen, zou niets minder dan zelf-
zucht en zonde zijn!"
Dat \'t woord van den Zwitserschen Hoogleeraar —
\'twelk bovendien nog dit vóór heeft, dat \'t afkomstig is
van iemand, die persoonlijk niet betrokken is in den strijd,
die er ten onzent gevoerd wordt — bij uitnemendheid
aan de vestiging dier overtuiging zou kunnen dienstbaar
zijn — stond bij mij onomstootelijk vast en deed mg be-
sluiten om \'t te vertalen en uit te geven. Dat men zich
ook op \'t stuk der »leer" naar protestantsche
beginselen met elkander verstaan kan, zelfs waar \'t
op de verschillende »leerstellingen" aankomt, kan natuur-
lijk slechts blijken uit des Hoogleeraars boek zelf: dat de
zaak in \'t algemeen allerminst een Utopie mag
heeten, zal reeds duidelijk worden, als slechts dat gedeelte,
\'t welk er hiervan verschijnt, onbevooroordeeld gelezen en
met den ernst, dien de zaak verdient, overwogen wordt,
\'t Kwam mij daarom voor, dat \'t hier vertaalde gedeelte,
om zijn actualiteit onder de oogen verdiende gebracht te
worden van hen, die in de Ned. Herv. Kerk belangstellen,
in de hoop dat ook daardoor velen zouden worden opge-
wekt, om van Schweizers geheelen arbeid zelfstandig ken-
nis te nemen.
Ik heb geenszins de pretentie, dat in mijn brochure
dingen voorkomen, die de leden der «Commissie van
Negen" niet evengoed bij Schweizer zelven kunnen lezen.
Toch neem ik de vrijheid, om ieder hunner een exem-
plaar toe te zenden, met \'t bescheiden verzoek, dat alvo-
rens zij hun eindverslag\' aan de Synode vaststellen, zij aan-
dachtig kennis» mogen nemen van \'tgeen hier besproken wordt.
-ocr page 10-
VIII
Overigens vereenig ik mij geheel, — zij \'t ook met
enkele daarin uit den aard der zaak noodige wijzigingen,
— met \'t woord van een Katholiek \'), wiens werk ten
jare 4870 door mij vertaald en van wege de Evangelische
Maatschappij uitgegeven is, en dat aldus luidt 2): »Nade-
maal iedere hervorming der Kerk alleen ondernomen en
tot stand gebracht worden kan door hen, die de H. Geest
gesteld heeft, om de Kerke Gods te besturen: zoo ga
heen, mijn boek! — wend u tot hen, die aan het hoofd
staan der Kerk en leg hun m al de eerbied, dien wij
hun verschuldigd zijn, deze bescViden •• \'dr voor, dat zij
u mogen toetsen en waardee
                    vooi joidöel, zon-
der te vragen naar het oorr" I der.»" ; dien — als in de
tegenwoordigheid van Goc" w i.vne --.frenge :okenschap
van hen zal vorderen over V\' ;. >.zij v.y\'nekudde
hebben geweid. En als zy \'.tan i\\
         moeten erkennen,
dat zulk een hervorming, als hier bedoeld wordt, mogelijk is
en dringend wordt geeischt, mochten zij dan die overtuiging
luide uitspreken, gedachtig aan \'t woord eens door den groo-
ten bisschop van Milaan gesproken: »Er isnietjjdat
den priester voor God meer in gevaar
brengt en hem meer smaad bij de m e n-
schen doet vinden, dan dat hij niet vrije-
lijk zijne overtuiging uitspreken zou 3)."
ï) Reform der römisohen Kirohe in Haupt und Gliedern, Aufgabe
des bevorstehenden rumigchen Concih.
s) t. a. p. 186 (235).
3) S. Ambrosina, ep 40 ad Theod. Imp.: „Nihil in sacerdote tam
periculosum apud li......, tam lurpe apud homines, quam, iiuoil sentiat,
non libero dcnuutiaro."
-ocr page 11-
,
DE INLEIDING.
$ 1. Deiie liil<ïit\\ir»sy hoeft ten doel om al-
thans
voorloopig Int I»ot lichtte stellen, wat
verstaan moet
worden onder de nïtdrnlc-
liiii«»-:
een silooOsleer overeenstemmend
met de»
trap vctn oiitwlklsellng*, "waarop
de eyaf\'.^-olisohe Iterlr tegenwoordig staat.
1°. Bij het ontzaglijk verschil van meeningen en de
daarmee samenhangende verhrokkeling, waaraan het ker-
kelijk en godsdienstig leven, binnen de grenzen van het
protestantisme in \'t algemeen en van de afzonderlijke pro-
testantsche kerken in het bijzonder, heden ten dage ter
prooi is, is zulk een uiteenzetting, als wij thans beoogen»
dringend noodzakelijk.
Allereerst behoort aangewezen te worden, dat het te-
genwoordig tijdperk in het leven van \'t protestantisme,
de vereeniging der verschillende kerkgenootschappen eischt
[en dat \'t samenblijven in \'t zelfde kerkverband der onder-
scheidene richtingen mogelijk is]. Die stelling behoort te
worden toegelicht en verklaard. Immers daar staan binnen
-ocr page 12-
10
de grenzen van \'t protestantisme nog altijd velen op een
tegenovergesteld standpnnt. Conservatieven en reactionairen
treden nog altijd de voorwaartsche beweging van \'t pro-
testantisme storend en hinderend in den weg. Velen, die
de beweging der laatste jaren niet konden bijhouden, achten
onzen tijd voor een Unie tusschen de verschillende protes-
tantsche kerkgenootschappen en richtingen volstrekt nog
niet rijp: — en zij kunnen dat te minder gelooven, na
de gedeeltelijk mislukte pogingen, die daartoe in sommige
landen van staatswege zijn aangewend. Die reactionairen
mochten zich bij hun streven, vooral sedert ook op poli-
tiek gebied een tijdperk van reactie was aangebroken, ver-
heugen over den steun, dien zij bij de politieken vonden.
Aan dien kant toch meende men aan eigen conservatisme
steun en wijding te geven door er de kerk in te betrek-
ken; en daar men eerst voorzichtig maar weldra al dries-
ter in dien zin werkzaam was, bemerkten de kerkdijken
vaak niet, dat zij bij \'t aangaan van zulk een verbond er
weldra hun onschuld en hun naiveteit bij inboeten moesten.
Wij zullen dus moeten aanwijzen, dat een Unie van alle
protestantsche kerkgenootschappen [en richtingen] niets
anders is, dan de rijpe en gezonde vrucht der geheele
kerkelijke ontwikkeling van het protestantisme en mitsdien
de slotsom van de geheele leiding, die de goddelijke Voor-
zienigheid aan die ontwikkeling gegeven heeft. Op ger-
maansch gebied is de zedelijke en de daarmee zoo innig
samenhangende stoffelijke welvaart der volken onafscheide-
lijk aan het protestantisme verbonden, terwijl \'t voortbe-
staan van \'t laatste weer zonder de door ons bedoelde Unie
een onmogelijkheid is. \'t Laat zich toch niet langer loochenen,
-ocr page 13-
11
dat de Unie, d. i. de welbewuste broederlijke vereeniging
aller protestantsche kerkgenootschappen en richtingen, in-
nig samenhangt met den hoogeren trap van beschaving,
waartoe de protestantsche christenheid in onze dagen in
wetenschappelijk, burgerlijk en zedelijk leven opgeklommen
is. Dat is zoo waar, dat onder protestanten, die met be-
wustheid kinderen zijn van hunnen tijd, het streven on-
miskenbaar is, om de religieuse rechtzinnigheid voor de
dogmatische in de plaats te doen treden en \'t christendom
niet als iets leerstelligs, maar als een ethisch-religieuse
richting te begrijpen. De eenvoudige aanneming van ker-
kelijke dogmen wordt door hen zeer scherp van waar-
achtige vroomheid onderscheiden; ja! men is er diep van
doordrongen, dat de echte piëteit geenszins uitsluitend bij
leerstellig-rechtzinnigen mag worden gezocht. Te midden
van alle verwarringen, waaraan het protestantisme reeds
lang is ter prooi geweest, en waardoor zijn ontwikkeling
vaak krachtig werd tegengehouden, is \'t als door een
providentieele leiding tot dit standpunt gebracht, zoo-
dat wij zeggen mogen, dat \'t den bestrijders der ver-
eeniging niet baat, of zij de verzenen al tegen de prik-
kels blijven slaan.
2°. Zullen wij \'t doel, dat wij beoogen:\'t opstellen na-
melijk van een geloofsleer, waarbij de geünieerde ker-
ken en alle overige richtingen onder de protestanten zich
neerleggen kunnen, bereiken; dan is \'t een allereerst
vereischte, dat die geloofsleer ophoude een symbolisch-
dogmatische te zijn. \'t Ware toch zuivere willekeur,
wanneer men de dogmatische leerbepalingen der verschil-
lende confessies, (symbolen) bybehouclen wilde, maar juist
-ocr page 14-
12
datgene liet vallen, waarin zij \'t verst van elkander afwij-
ken en waarover de strijd tusschen hare aanhangers het
hevigst is geweest. Tegen over zulk geven en nemen, ware
de starre consequentie der verschillende belijdenis-kerken
dan nog verre te verkiezen, \'t Behoort dus evenzeer tot
onze taak aan te wijzen, dat de tijd der »dogmatieken",
in den zin namelijk van wetenschappelijke uiteenzetting
der kerkelijke dogmata voor goed voorbij ge-
gaan is; dat de evangelische kerk onzer dagen daarin
geenszins nog de beschrijving van haar tegenwoordig ge-
loof kan herkennen, en dat in plaats van de dogmatiek
een geloofsleer, die inderdaad dien naam verdient te
dragen, moet worden gesteld, d w, z. dat wij be-
hoefte hebben aan een wetenschappelijke beschrijving van
het evangelisch protestantsch geloof, in overeenstem-
ming met den trap, dien de tegenwoordige beschaving
heeft bereikt
3°. Niet minder dan omtrent het begrip eener geloofs-
leer, zullen wij ons ook duidelijk moeten verklaren aan-
gaande de methode, die wij bij onzen arbeid volgen zullen,
en over de wijze waarop de voorhanden zijnde stof zal
moeten gerangschikt worden. Hoeveel wij in dit opzicht
ook aan Schleiermacher te danken hebben, \'t kan niet
worden ontkend, dat er zoowel omtrent \'t begrip, als om-
trent de methode van zulk een geloofsleer nog veel on-
zekerheid is overgebleven. Wij gelooven bovendien ook,
dat men met te grooter vertrouwen naar ons luisteren
zal, naarmate \'t ons te beter gelukt aan te wijzen, dat de
methode, die wij in overeenstemming met het ware begrip
eener geloofsleer denken toe te passen, de waarachtige
-ocr page 15-
13
vrucht is van de historische ontwikkeling der vroegere
methoden.
Onze inleiding verschilt derhalve zeer wezenlijk van
\'t geen vroeger onder den naam van Prolegomena
aan iedere dogmatiek placht vooraf te gaan en dat wel
beschouwd ook nooit een eigenlijk gezegde inleiding is
geweest. De quaestie\'s die \'t eigenlijk wezen van den gods-
dienst, het christendom en het evangelisch protestantisme
raken, kunnen wel is waar ook in de inleiding behandeld
worden, voornamelijk wanneer stellingen aan \'t gebied
van andere deelen der godgeleerde wetenschap ontleend,
daarbij dienst moeten doen; doch aangezien de funda-
menteele leerbepalingen zonder twijfel ook de genoemde
verschijnselen van \'t godsdienstig leven meê omvatten,
moet daarop in de geloofsleer zelve toch weer terugge-
komen worden. De nieuwere dogmatici zijn dan ook van
meening, dat al die punten in een bijzondere afdeeling
der dogmatiek: haar apologetisch gedeelte, behooren te
worden behandeld, Doch indien het waar is, dat de apo-
logetiek, d. i. de verdediging der christelijke leer tegen
de uitspraken van \'t op ander gebied werkzaam weten-
schappelijk bewustzijn, eigenlijk buiten de grenzen derge-
loofsleer staat, dan valt het in het oog, dat die bena-
ming «apologetisch gedeelte" niets anders is, dan \'t geen
wij prologomena plegen te noemen. Dientengevolge moet
er binnen de grenzen der geloofsleer, zooals zij ons voor
den geest staat, plaats gevonden worden voor een hoofd-
stuk, waarin dé uitspraken van ons geloof over godsdienst,
christendom en protestantisme wetenschappelijk worden
voorgedragen en ontwikkeld. Dat hoofdstuk moet noodwen-
-ocr page 16-
Li
dig het eerste zijn, al kan \'t niet ontkend worden, dat tot
toelichting van deze punten, die als \'t ware ten grondslag
dienen voor al de overige stukken der leer, veel meer
apologetische uitweidingen noodig zullen wezen, dan bij
al de overigen, hoewel de apologetiek ook daarbij onmo-
gelijk kan worden ontbeerd.
-ocr page 17-
HET EERSTE HOOFDSTUK.
De luthersche en de gereformeerde confessie maken te
zamen één geheel uit.
§ 2, De gaandeweg meertotstandhomcn-
de Unie
tuKsclion de twee rooruaamste
afdeelïngen der evangelisch protestant»
sehe kerk, is het noodzakelijk gevolg,
deels van beider gemeenschappelijk pro-
test tegen het hiërarchisch pauselijk Kji-
tholicisme aan den éénen en het sceptisch
ongeloof* aan den anderen kant; deels van
de omstandigheid, dat beider confessio-
neele eigenaardigheden elkander aanvul*
len; deels eindelijk van de behoefte, die
al meer en meer gevoeld "wordt, om aan
\'t geen er waars is in de afwijkende rich-
tingen op protestantsch gebied recht te
laten wedervaren.
1°. Een der eerste drangredenen, die het tot stand
komen der Unie in de hand werken, is een uitwendige,
en ligt in de behoefte, die beide hoofdafdeelingen moeten
gaan gevoelen om tegenover haar gemeenschappelijke vij-
-ocr page 18-
16
anden de handen in één te slaan. Deze vijanden zijn:
eenerzijds het aanmatigend optreden der pauselijke hier-
archie, en aan de andere zijde de vorderingen, die het
van alle geloof afkeerige materialisme en antichristendom
tegenwoordig maken. Om tegenover dezen dubbelen vijand:
een beschaving, die van alle geloof, en een hiërarchie, die
van alle beschaving afkeerig is, het veld te kunnen be-
houden, is \'t noodig, dat alle krachten, die er in \'t pro-
testantismen aanwezig zijn, op één en het zelfde doel
worden gericht. Zonder zulke samenwerking is de taak,
die \'t protestantisme te vervullen heeft, onbereikbaar, die
toch geen mindere is, dan op \'t fundament eener echt
religieuse vroomheid eene beschaving aan te kweeken, die
aan de eischen van \'t verstand voldoet, zonder aan de
eischen der zedelijkheid te kort te doen. Dit practisch be-
lang nu kan de Unie wel bevorderen, maar haar niet
tot stand brengen, aangezien het lijnrecht tegen de ge-
wetens-nauwgezetheid van den waren protestant indruischt,
om zich naar het uiterlijke te buigen onder eenig ker-
kelijk gezag, wanneer in die daad tevens ligt opgesloten,
dat hij zijn betere overtuiging, alleen om des lieven vredes
wil, heeft vaarwel gezegd. Binnen de grenzen van de
katholieke kerk moge het niet ongewoon zijn, dat haar
getrouwe aanhanger \'t geen hij leerde of leeren zal reeds
bij voorbaat herroepe, wanneer dit in tegenspraak blijkt
te zijn met de kerkelijk, d. i. door de hiërarchie vastge-
stelde, of later vast te stellen leer; zulk een transigeer en,
dat in staatsaangelegenheden nog misschien zou kunnen
worden geduld, is den waren protestant in geloofszaken
een gruwel. — Bijaldien dus de Unie alleen om den
-ocr page 19-
17
wil van het practisch belang moest tot stand komen, dan
zou haar ontstaan altijd aan een onrijpe vrucht gelijk zijn
en zij zelve weldra onhoudbaar blijken te wezen, omdat
ze dan ten koste van de zuiverheid en de energie van
\'t geweten zou zijn verkregen. Met al de kracht van zijn
protestantsch geweten heeft Luther altijd zulk een Unie
afgewezen, al meende Zwingli, dat \'t protestantisme in
hunne dagen er reeds innerlijk rijp voor was. Hoe weinig
dat toen reeds \'t geval was, blijkt vooral uit de hardheid
waarmee de eerstgenoemde de pogingen, die daartoe wer-
den aangewend, heeft van de hand geslagen.
2°. Desniettemin werd reeds te Marburg in 1529
door beide partijen erkend, dat het streven van alle
protestanten voordurend op \'t tot stand brengen van
zulk een Unie gericht blijven moest: en wel eensdeels,
omdat beide richtingen, zoowel de luthersche als de
zwingliaansche, één en eenig waren in haar verlangen naar
een gezuiverd christendom, en in haar protest tegen de
door de katholieke hiërarchie in bescherming genomen
traditie; en anderdeels, omdat men toen de hoop reeds
koesterde, dat men \'t eindelijk over de betwiste pun-
ten eens worden zou. De ontwikkelingsgang van het
protestantisme heeft die hoop niet beschaamd gemaakt.
Wèl is de twist al hooger en hooger geloopen, maar
weldra toch ook al minder en minder hevig geworden.
Wat men hoopte is, zij \'t ook laat genoeg, toch ten slotte
werkelijkheid geworden, zóó werkelijk, dat het door de
reactie onzer dagen onmogelijk weer kan worden te niet
gedaan. De beide evangelische kerkgenootschappen zien nu
des te duidelijker in, dat zij door hun afwijkende meenin-
2
-ocr page 20-
•18
•gen \'tgeen hun wederkeerig ontbreekt aanvullen, naarmate
zij zich helderder bewust zijn geworden èn van den ge-
heelen omvang, èn van \'t eigenlijk karakter der tusschen
hen bestaande verdeeldheid, en zij de meening vaarwel
gezegd hebben, als zouden zij slechts op sommige punten
van elkaar zijn afgeweken — en \'t in al het overige vol-
komen eens zijn geweest. Van het oogenblik af, dat men
begon te begrijpen, dat zoowel het eigenaardig karakter
van de luthersche richting, als dat van de gereformeerde
reformatie op alles zijn stempelmerk drukte — al heeft
men ook al die verschilpunten niet tot controversen ge-
maakt; sinds men is gaan inzien, dat in beider leerbe-
grip alles samenhangt, en de punten waarover de strijd
inderdaad ontbrandde ook aan datgene, waarover niet ge-
twist werd, iets zeer kenmerkends mededeelden, sinds dien
tijd is \'t voor allen duidelijk geworden, dat de twee uit-
eenloopende richtingen elkander met der daad aanvullen
en dus bij elkander behooren. Hoe scherper de eigenaar-
digheid van alle deelen van beide confessiën werd in \'t
licht gesteld, des te meer kwam \'t aan den dag, dat beide
in waarheid rijp waren voor de Unie. Toen Luther tot
de Zwinglianen zeide: »Gij hebt eenen anderen geest!"
toonde hij wel al de diepte van de bestaande klove te
gevoelen, maar bleek het tevens, dat hij hare beteekenis
nog niet juist had begrepen.
3°. Toen eens de tijd, waarop het tusschen de twee
voornaamste protestantsche kerkgenootschappen tot een
wezenlijke Unie komen kon, was aangebroken, omdat men
helder had leeren inzien, dat zoowel het Lutherdom, als
het Zwingliaansch-Calvinisme als verschillende opvattingen
-ocr page 21-
19
van het protestantisme bij elkaar behoorden, ging daar-
meê noodwendig een billijker beoordeeling gepaard van die
richtingen en secten, die zich langzamerhand nevens bei-
den op protestantschen bodem hadden geopenbaard. Men
noemde niet langer, zonder eenig voorafgaand onderzoek,
alles valsch, wat men in de dagen der grond vesting der
protestantsche kerken voorloopig had uitgestooten. Wat in
die afwijkende richtingen waar en goed was, werd beter
gewaardeerd en zonder vooroordeel tot nut der kerk zelve
aangewend. Zoo is bijv. het Arminianisme, zij \'t ook niet
zonder eenige wijziging, weer in de gereformeerde kerk
opgenomen; en evenzoo hebben de scholen van Me-
lanchthon en van Calixtus en eindelijk ook de Pie-
tisten in de luthersche kerk de eenzijdigheid vaarwel
gezegd, waardoor zij er toe gekomen waren, om aan
de rechtzinnigheid zulk een overdreven waarde toe te
kennen. Dit feit, dat ook in de evangelische alliantie, zij
\'t nog niet volkomen naar behooren, is aan het licht
getreden, bewijst niet alleen, dat \'t protestantisme in
waarheid in staat is, om een broederband te strengelen,
om hen, die verschillende leuzen volgen; maar ook, dat
\'t inderdaad onbevooroordeeld genoeg is, om tegenover
afwijkende meeningen rechtvaardig te zijn — een toestand,
die slechts dan mogelijk was, als men was beginnen te
begrijpen, dat de twee voornaamste protestantsche rich-
tingen bij elkander behooren en elkanders leemten aanvullen.
Die tijd, waarin er werkelijk van een wezenlijke Unie
in deD boezem van het protestantisme sprake kon zijn, kon
pas geacht worden te zijn aangebroken, toen die der po-
lemische dogmatiek, der dogmata als zoodanig, tot de
-ocr page 22-
20
geschiedenis behoorde. Wij komen daarop later terug. Daar-
aan moet \'t worden toegeschreven, dat vereenigingen, als
de evangelische alliantie, nog altijd aan innerlijken twee-
spalt lijden; een tweespalt, die daaruit ontstaat, dat zij het
symbolisch-dogmatisch geloof der onderscheiden confessie\'s
willen in stand honden en toch de Unie wenschen in het
leven te roepen. Aan dat zelfde euvel zal ook de pruisi-
sche evangelische Unie blijven lijden, zoolang men een dog-
matische consensus-unie zal blijven handhaven, d. w. z.
zoolang men aan de symbolen van beide confessie\'s rechts-
geldigheid zal blijven toekennen, zij \'t ook binnen wijder
uitgezette grenzen, en zonder door wederzijdsche onrecht-
vaardigheden elkander te verbitteren.
$ 3. Toen do protestanten in de 16e eeuw
eens tot het inzicht gekomen waren, dat
de verbastering der Christelijke Kerk,
zooals zij destijds bestond en door de hie-
rarchie in bescherming genomen werd,
deels van Judaistischen, deels van paga-
nistischen aard was, moest hun evange-
lisch protest, dat geen andere strekking
had, dan om \'t zuivere christendom weer
in eere te brengen, zoowel een anti-judais>
tisch, als een anti-paganistisch karakter
dragen.
1°. Dewijl het christendom genoodzaakt was, om zich
te midden der joodsche en der heidensche wereld zijne
plaats te veroveren, kon het niet uitblijven, of het moest
in dien eersten tijd, zoowel bij de samenstelling van zijn
-ocr page 23-
21
leer, als bij de vestiging der kerk, gebruik maken van
joodsche en heidensche voorstellingen en inrichtingen. Dat
kon te dien tijde, toen het christendom nog voor zijn
bestaansrecht moest strijden, zonder schade gebeuren. De
energie, die allen bezielde, wendde het nadeel af. Toen
\'t christendom echter eens gevestigd was, verslapte weldra
in den boezem der kerk de vroegere geestkracht en spoe-
dig eischte de hiërarchie, die toen de kerk nog tegen de
haar vijandige machten te strijden had en zich tot de
christianizeering der ruwe volken had aangegord, onver-
mijdelijk moest ontstaan, als haar wettig, voortdurend recht,
wat slechts \'t gevolg van een tijdelijk bestaanden toestand
was geweest. Aan de kerk werd hoogere waarde toege-
kend dan aan het christendom zelf. Zij kreeg al gaande
weg meer een wereldsch karakter, en dit nog te meer,
omdat de kerk voortdurend tot vermeerdering van hare
heerlijkheid, allerlei joodsche en heidensche elementen op-
nam, zonder die elementen naar den eisch van \'t chris-
telgk beginsel te zuiveren en te hervormen. De tijd der
Reformatie zag zich dan ook geplaatst tegenover een kerk,
die \'t gezag der overlevering vóór zich had en die door
de hiërarchie met hand en tand werd verdedigd, maar die
vol joodsche en heidensche bestanddeelen was. Dat kon
onmogelijk door het tot zich zelven gekomen christelijk
bewustzijn langer worden geduld. Het protestantisme aan-
vaardde de taak, om door terugkeering tot het christen-
dom in zijn eigenlijk wezen die dubbele verbastering uit
den weg te ruimen. Evangelismus en protestantismus tra-
den gelijktijdig in het leven.
2°. T h e t i s c h is de Reformatie evangelismus,
-ocr page 24-
22
of m. a. w. terugkeering tot het zuivere christendom, met
het welbewuste besef, dat \'t tot zijne roeping behoort,
om het christendom van alles wat daaraan, ook zelfs in
de eerste dagen van zijn optreden, als een onwezenlijk
bijmengsel, is gaan kleven, te ontdoen. De Hervorming is
dus van nature: kritisch. Toch was \'t onmogelijk om
in dien eersten tijd de kritiek reeds op de oudste oor-
konden des christendoms toe te passen. Veelmeer lag
het voor de hand, dat men ging meenen, dat die oudste
toestand het zuivere christendom vertegenwoordigde. Daar-
aan moet \'t dan ook worden toegeschreven, dat aan de
oudste oorkonden des christendoms uitsluitend gezag tegen-
over de traditie werd toegekend, en dat men aan \'t geloof
in de verlossende openbaring van God, tegenover een ker-
kelijke heilsbedeeling, die door kerkelijke devotie te ver-
dienen was, eenig en alleen waarde hechtte. Evangelismus
is dus terugkeering tot het christendom in zijn waarachtig
wezen, opgevat als de godsdienst der verlossende open-
baring, die alleen door \'t geloof kan worden erkend.
Antithetisch is de Hervorming protest (verzet)
tegen de verbastering der kerk, die in den loop der tijden
was ingeslopen, en die door de priesterschap in bescher-
ming werd genomen. Die verbastering was, al naar mate
zij \'t karakter van wettische werkheiligheid, of van bij-
geloovige schepselvergoding vertoonde, van judaistischen of
van paganistischen aard. Men eischte derhalve van de kerk,
zoolang men nog meende te kunnen gelooven, dat zij zich
in hoofd en leden hervormen kon en wilde, dat zij zich
van deze vreemde bestanddeelen zou ontdoen. Zoodra \'t
echter bleek, eensdeels dat de hiërarchie de bestaande
-ocr page 25-
23
misbruiken standvastig in bescherming bleef nemen, enan^
dersdeels dat een bigot leekendom alles bleef vereeren, wat
de priesterschap als door de eeuwen geheiligd aan de ge-
loovigen ter vereering voorhield, toen waren de Hervormden
wel genoodzaakt, om hun recht te bewijzen door een beroep
op het zuivere wezen des christendoms, en op grond daarvan
in verzet te komen (te protesteeren) tegen de
judaistische en paganistische verontreiniging der kerk.
Evangelismus en protestantismus zijn dus onafscheidelijk.
f 4. Het protestantisme is altijd en overal
verzet tegen \'t in de kerk aanwezigeju*
daisme en paganisme: \'t is in al zijn vor-
men anti^judaïstisch en anti-paganistisch.
Toch vertoont zich dat dubbele karakter
niet allerwege even sterk. De richting1, die
de luthersche reformatie nam, is inzonder-
heid anti-judaistisch, die der gereformeer<
de kerk in de eerste plaats
anti-paguuis-
tisch.
1°. Het lijdt geen den minsten twijfel, dat het in de
bedoeling van het protestantisme lag, om zoowel wat er
judaistisch, als wat er paganistisch in de kerk was, uit
te zuiveren, \'t Was toch onmogelijk, dat men tegenover
een van deze beide onverschillig zou gebleven zijn. Al
treffen beide afwijkingen intusschqn op menig punt samen,
in den grond der zaak zijn ze toch duidelijk te onder-
scheiden. Onvermengd jodendom en zuiver heidendom zou-
den reeds elkander buiten sluiten. In de kerk worden ze
bovendien in on vermengden toestand niet aangetroffen;
-ocr page 26-
n
ze zijn daar onmogelijk. De kerk kon hoogstens tot het
judaisme en tot het paganisme overhellen; slechts j u-
daizeeren en paganizeeren. Hieruit laat het
zich verklaren, dat beide elementen nu eens vereenigd en
dan weer afzonderlijk zich vertoonen; terwijl het alleen
daardoor mogelijk is geweest, dat de afdwalingen der kerk,
zooals zij zich in den loop der eeuwen vertoont, nu eens
als judaistisch en dan weer als paganistisch konden wor-
den aangemerkt. Eenzijdigheid was daarbij niet te vermijden.
2°. Zonder dat ze zich daarvan toen reeds helder be-
wust waren, hebben de Reformatoren \'tgeen er onreins
was in de kerk hunner dagen nu eensmeer als judaistisch
en dan weer meer als paganistisch beschouwd. Hun strijd
droeg in dezelfde mate dan ook hier een anti-judaistisch en
ginds een anti-paganistisch karakter. Welke factoren erin
Luthers reformatie mede werkzaam mogen geweest zijn —
zij was van den aanvang af vóór alles anti-judaistisch; ter-
wijl de gereformeerden in al hun schakeeringen boven alles
anti-paganistisch zijn. Op lutherschen bodem ziet men de
oorzaak van \'t bederf der kerk in joodschgezinde werk-
heiligheid, op gereformeerden in heidensgezinde schepsel-
vergoding. Aangezien het nu evenzeer mogelijk was, dat
de kerk tot judaistische, als dat zij tot paganistische af-
dwalingen verviel, iets wat inderdaad gebeurd is, moet
dit feit verklaard worden, deels uit locale toestanden —
bij v. dat het katholicisme door de Germanen ernstiger werd
opgevat en dus meer neiging had, om tot judaisme over
te hellen; terwijl de opvatting der Romanen luchthartiger
was en dus meer neiging tot paganisme vertoonde; —
deels uit de bijzondere levenservaringen der mannen, die
-ocr page 27-
55
den eersten krachtig werkenden stoot aan de Kerkhervorming
gegeven hebben. Luthee, de man, die als monnik in as-
cetische werkheiligheid vrede voor zijn hart gezocht maar
niet gevonden had, leerde, toen hij in het onderzoek der
paulinische brieven ver genoeg gevorderd was, inzien, dat
dit streven om de zaligheid door ascetische werken, boete-
doening en zelfkastijding, te verdienen, moest worden aan-
gemerkt als de vuile bron, waaruit alles wat ais misbruik
de kerk verontreinigde, was opgeweld, en daarom kon \'t
ook niet anders of hij moest zich vastklemmen aan de
rechtvaardiging door \'t geloof — aangezien deze opvatting
van het christelijk beginsel rechtstreeks tegen alle werk-
heiligheid gekant is, en die dus allen overwinnen kan.
Tegenover de werken het geloof; tegenover den uiterlijken
vorm het innerlijk wezen; de goddelijke waarheid tegen-
over alle menschenvonden! — Zwingli daarentegen zag,
toen hij als prediker in het Maria-vergodend Einsiedeln
was opgetreden, in den daar ter plaatse al meer en meer
voortwoekerenden heiligendienst, met het daarmee samen-
hangend bijgeloof, het hoofdgebrek der oude kerk, en zoo
werd hij er als van zelf toe geleid, om met ter zijde stel-
ling van alle schepselvergoding en alle bijgeloovig vertrou-
wen op kerkelijke heilsbemiddeling, zijn toevlucht te ne-
men tot \'tgeen, volgens hem, alléén de zaligheid schenken
kan: de alleen aanbiddenswaardige heerlijkheid van God;
de verlossende genade Gods in Christus. Bij Luther was
het de leus: Weg met alle joodsche werkheiligheid en met
alle vertrouwen op de werken! Op gereformeerden bodem
luidde het wachtwoord: Weg met alle creatuurvergoding
en met het vertrouwen op \'tgeen niet God, maar schepsel
-ocr page 28-
26
is \'). Op de vaan, die de lutherschen opheffen, staat ge-
schreven: jhet geloof alléén rechtvaardigt"; op die der
gereformeerden: »alléén door Gods genade worden wij
behouden." En geheel het historisch beloop van \'t dogma
der beide confessie\'s vertoont allerwege een daarmee sa-
menhangend karakter.
3°. Dit kennelijk te onderscheiden karaktermerk, waar-
onder het ééne protestantisme doorgewerkt heeft, valt in
het oog, zoowel wanneer wij de ontwikkeling van het
dogma binnen de grenzen der beide kerkgenootschappen
gadeslaan, als wanneer wij letten op de controverspunten,
waaromtrent zij \'t te zamen niet eens zijn kunnen worden.
In de luthersche kerk staat elke dogmatische beweging
en iedere twist over de leer in verband met de rechtvaar-
vaardiging door het geloof: terwijl in de gereformeerde
kerken de leer der goddelijke genade de spil is, waarom
heen alles zich beweegt. Dit feit is vooral onmiskenbaar
aan het licht gekomen, sinds den tijd, dat men van ge-
reformeerde zijde begonnen is de ïleer", inzonderheid in
vergelijking met het luthersche dogma, op nieuw te be-
arbeiden 2). \'t Valt dan ook niet langer te ontkennen,
dat alles wat óf in de luthersche, óf in de gereformeerde
kerken is geleerd omtrent die punten, waarover de strjjd
1)    Zwingli beschrijft den waren Godsdienst als vertrouwen op God-
alléén; den valschen daarentegen als een bijgeloovig vertrouwen op schep-
selen, tot welke hij ook de elementen, die bij de sacramenten gebezigd
worden, rekent.
2)    Verg. A. Schweiüer: Gesch. d. reform. Central-doemen 2 B. Zü-
rich 1854 en 50.
-ocr page 29-
27
voornamelijk liep (de controversen): de leer der Ver-
kiezing en verwerping, de Christologie en het Avondmaal,
van dit grondbeginsel van beide confessie\'s het merktee-
ken aan het voorhoofd draagt. Bij de gereformeerden was
de strijd tegen creatuur-vergoding gericht en daarom maakte
men nauwkeurig en angstvallig onderscheid: a. in de
avondmaals-leer tusschen hetzinlijk-waarneembare
teeken en de geestelijke waarheid; b. in de christo-
1 o g i e tusschen de menschelijke en de goddelijke natuur
van Christus; c. inde praedestinatie-leer tusschen
\'smenschen werk en het goddelijk raadsbesluit \'). Altijd
weer ontdekken wij \'tzelfde streven: aan \'t goddelijke
wordt alleen waarde gehecht; \'t aardsche en zinnelijke
is altijd slechts teeken, orgaan.
Bij de lutherschen daarentegen gold het verzet allereerst de
judaizeerende werkheiligheid en stond de vraag op den voor-
grond : hoe komt door het geloof de vereeniging van het god-
delijke en menschelijke leven tot stand ? In die ééne vraag la-
gen tevens deze anderen opgesloten: a. hoe vereenigtzich
het heilaanbrengende lichaam van Christus in \'t s a c r a-
ment met de daarbij gebezigde stoffelijke elementen; b.
hoe is in de christologie de vereeniging der twee
naturen van Christus voor te stellen; e. in hoever mag bij
de leer der genade ook een minimum van men-
schelijk werk meê inrekening worden gebracht? Die strijdt
voert tegen de judaizeerende richting, met haar abstracte
scheiding tusschen God, als Heer en Wetgever, en den
/
•) Zooals ook Hagenbach in zijn „Dogmen-geschichte" heeft
aangewezen.
-ocr page 30-
28
mensch, als diens knecht, moet vóór alle dingen aandrin»
gen op een concrete vereeniging van God en het schep-
sel; terwijl hem, die zich tegen heidensche creatuurvergo-
ding en de daarmee" samenhangende verwisseling en vermen-
ging van \'t goddelijke met het menschelijke verzet, niets
zoozeer kan ter harte gaan, als zorgvuldig te onderscheiden
tusschen \'t geen eindig en \'t geen oneindig is en er voor
te zorgen, dat aan het laatstgenoemde alléén eere gege-
ven worde. — Die zelfde onderscheiding wordt bij alle
punten en stukken der leer gemaakt, hoewel zij nergens
zóó duidelijk in het oog valt, als bij de drie bovengenoem-
den. Zelfs bij de leer over God zou \'t gevolg dezer eigen-
aardige richtingen zonder groot bezwaar kunnen worden
aangewezen. Lutherschen en gereformeerden beide noemen
God: » Vader" en »Geest." Toch leggen de gereformeer-
den altijd den meesten nadruk op de leer, dat God
»Geest" is; terwijl de lutherschen altijd \'t grootste ge-
wicht hechten aan de prediking van God als ïVade r."
En geen wonder! »Geest" staat lijnrecht over tegen de
«stoffelijke natuur"; terwijl wij bij de uitdrukking »God
is Vader" als van zelf aan de bezieling der eindige na-
tuur door den eeuwigen geest denken.
•4°. Hierdoor wordt tevens ook \'t verschijnsel verklaard,
dat men beiderzijds bij de invoering der Reformatie op
geheel verschillende wijs is te werk gegaan. Van de zij-
de der gereformeerden was men er vóór alle dingen op
uit, de ceremoniën af te schaffen, de beelden weg te
ruimen en de reliquiën te vernietigen. Daarin toch zag
men voornamelijk de vrucht van een bijgeloovige ver-
menging van den Schepper en het schepsel. Onder de
-ocr page 31-
29
lutherschen vonden al die dingen genade, zij het ook onder
protest. In het leerstelsel der gereformeerden is de god-
delijke genade de kern en het middelpunt van alles; zij
is het hoogste en beste, zij beslist ten slotte over \'s men-
schen wel en wee; het hoogste goed der lutherschen ligt
in de leer over \'t geloof, dat rechtvaardigt en den mensch
der zaligheid deelachtig maakt. Bij zijnen strijd tegen het
paganisme staat de gereformeerde op denzelfden bodem
als al de Bijbelschrijvers, zoowel die des O. als die des
N. T.; terwijl de lutheraan, omdat hij vóór alles anti-
judaislisch is, zich bij voorkeur door de boeken des N.
V., en inzonderheid door de brieven van Paulus voelt
aangetrokken en laat leiden, \'t Is dan ook volstrekt niet
toevallig, dat Luther aan \'t ééne bijbelboek een veel hoogere
waarde toekende, dan aan het ander en dat hij er zelis
toe is kunnen komen om met zooveel minachting over
den brief van Jacobus te spreken. Dientengevolge heeft
dan ook het materieele, zoowel als het formeele beginsel,
dat aan het protestantisme in zijn geheel ten grondslag
ligt in de twee hoofd-confessie\'s een eigenaardige modifi*
catie ondergaan. Het materieele beginsel derluther-
schen is in de eerste plaats anthropologisch, d. i. \'t geldt
de vraag: wat den mensch het heil doet erlangen: »\'t ge-
loof\' en niet ïde werken"; dat der gereformeerden is
vóór alles theologisch, d. w. z. \'t heeft betrekking op de
vraag: Wie schenkt den mensch de zaligheid, »God" en
niet het »schepsel". Wat \'t formeele beginsel aangaat,
valt \'t aanstonds in \'t oog, dat bij de lutherschen aan alle
kanonieke schriften, zooals bij de gereformeerden, geens-
zins een even absoluut gezag wordt toegekend. Al die
-ocr page 32-
30
schriften zijn wel zonder onderscheid anti-paganistisch, maar
volstrekt niet alle anti-judaistisch. Men heeft er dan ook
den gereformeerden, die het O. T. volkomen gelijk schenen
te stellen met het N., dikwijls een verwijt van gemaakt,
dat zij daardoor terugkeerden tot het voorbijgegaan stand-
punt der Wet! In alle gereformeerde confessies worden
alle kanonieke schriften nauwkeurig opgeteld en met
name genoemd. Aan zulk een optelling gevoelden de lu-
therschen blijkbaar geen behoefte. Bij hen wordt het ge-
wicht van den brief aan de Romeinen en dien aan de
Galatiers, inzonderheid om den daarin sprekenden anti-
judaistischen geest, krachtig op den voorgrond gesteld.
$ 5. Toen eens de beide hoofdafdeelingen
van het protestantisme dit tweevoudig
beginsel waren beginnen te huldigen en \'t
toepasten op de ontwikkeling rail het leer-
stelsel, moesten de aanhangers van de
beide contessie\'s, Juist omdat zij nog geen
helder inzicht hadden in den grond en het
•wezsen van \'t verschil met elkander In bot-
sing komen, \'t Auti-pagauisme der gere-
formeerde scheen den lutheraan toe juda*
nlsme te zijn, terwijl het anti-judanisme
der lutheranen hen in de oogen der gere-
formeerden blootstelde aan \'t gevaar om
tot paganisme te vervallen.
1°. Het kan niemand verwonderen, dat diegenen on-
der de protestanten, die allereerst tegen het judaïsme in
-ocr page 33-
81
dn kerk in verzet kwamen en zichzelven daartegen zochten
te vrijwaren, veel minder angstvallig waakten tegen toe-
nadering tot paganistische elementen; en dat omgekeerd:
waar de anti-judaistische richting op den voorgrond trad,
\'t gevaar, om tot paganisme te vervallen, in dezelfde mate
grooter worden moest Hoe helderder men zich van zijn
eigenaardig standpunt bewust werd, des te harder moest men
oordeelen over de zienswijze van den tegenstander, al kon
er ook zoo min bij de eene als bij de andere partij van
eigenlijk gezegd joden- of heidendom sprake zijn. Er kon
slechts toenadering tot \'t een of \'t ander bestaan. De
lutheraan kon uit afkeer van \'t judaisme lichtelijk paga-
nistische neigingen koesteren, terwijl van den anderen kant
de gereformeerde, met afschuw van aile paganisme vervuld,
lichtelijk zich iets judaistisch kon laten welgevallen. Fei-
telijk hebben dan ook de lutherschen den gereformeerden
verweten, dat zij tot \'t jodendom terugkeerden, dat zij een
abstract onderscheid maakten tusschen God en den mensch,
dat zij bij hunne kerkordeningen en in hun leerstelsel zich
plaatsten op \'t standpunt der wet, en dat hun godsdiens-
tig leven oudtestamentisch gekleurd was. De gereformeer-
den bezigden trouwens als bewijs-plaatsen evenveel teksten
uit het O., als uit het N. T.; en alleen op gereformeer-
den bodem kon de typische verklaring van het O. T. de
ontwikkeling bereiken, die wij weten, dat ze in de school
van Coccejus inderdaad bereikt heeft. Evenzoo was \'t in
de oogen der lutherschen verkeerd, dat de gereformeerden
hunne leer van de absolute Soevereiniteit Gods zóó op de
spits dreven, dat daaruit de stelling volgen moest, dat God
naar willekeur over \'smenschen wel of wee beschikte, en
-ocr page 34-
32
dat alles slechts \'t gevolg was van de goddelijke voorver-
ordineering, zonder dat daarbij ook maar in \'t minst acht
geslagen werd op de eigenaardigheid der bijzondere per-
sonen, of het onderscheid der volkeren; en dat zij in hun
christologie bij de bestrijding der leer, dat de menschelijke
natuur van Christus aan de eigenschappen der goddelijke
deel had, zóóver gingen, dat zij tot nestorianisme, ja zelfs
tot ebionitisme schenen te vervallen; enz.
De gereformeerden van hunnen kant rekenden \'t den
lutherschen als grieve aan, dat zij \'t paganisme in bescher-
ming namen, d. w. z. dat zij zich in die mate verlieten
op de rechtvaardiging uit het geloof-alléén, dat ten gevolge
daarvan de eisch der zedewet en de ijver tot heiligmaking
niet tot hun recht konden komen; dat zij aan de leer van
God als het absolute "Wezen te kort deden; dat zij op
eutychiaansche wijs de goddelijke en menschelijke natuur
in Christus vermengden; dat zij in \'t sacrament het teeken
verwarden met de daardoor beteekende zaak. Volgens de
gereformeerden waren voorts de lutherschen van al te groote
zorgeloosheid te beschuldigen, omdat zij de beelden in de
kerken bleven dulden; en scheen het hun in hun anti-
paganistischen ijver als paganisme toe, dat de lutheranen
zooveel vertrouwen stelden op \'t tastbare sacrament en
op de menschelijke natuur van Christus. Naar hunne over-
tuiging mocht Christus niet zonder groot voorbehoud, d, i.
niet naar zijne menschelijke natuur, maar alleen als de
Logos, d. w. z. naar zijn goddelijke natuur, worden aan-
gebeden. Hield men dit niet streng in het oog, dan was
de dwaalleer, dat de Logos door de menschelijke natuur
geabsorbeerd was, of zelfs dat de eeuwige God, Jehova-
-ocr page 35-
33
zelf, in Judea omgewandeld had en op Golgotha was
gestorven, naar hun gevoelen niet te vermijden. 2)
2°. Toen men van beide kanten eens tot m i s v e r-
stand vervallen was, kwam het spoedig, vooral bij
hartstochtelijke ijveraars, tot de ergste miskenning
van elkander. De luthersche zeloten, zooals Philipp Ni-
colai, Hunnius, Hutter en anderen, noemden de gere-
formeerden niet slechts Joden en Turken, maar zelfs, in
hun geleerde polemiek, Manicheën, ja duivel-aanbidders,
aangezien hun absoluut soevereine God, die zonder eenige
reden zaligmaakte of verdoemde, niets anders wezen kon,
dan de duivel-zelf; of ook wijl zij door hun dualistische schei-
ding tusschen gerechtigheid en genade, tot \'t aannemen
van een tweevoudigen God, een goeden en een boozen,
werden voortgedreven, 2)
Uit het tegenovergestelde kamp klonk den lutheranen
het verwijt tegen, dat zij aan het sacrament tooverkracht
toeschreven; dat hun christologie eutychiaansch en docetisch
was, en dat zij aan het schepsel te hooge waarde toe-
kenden, omdat zij aan den mensch altijd nog een klein
overblijfsel van vrijheid lieten — een leer trouwens waar-
tegen LuTHER-zelf reeds was opgekomen. Dat de luther-
1) Pe gereformeerde, die zich van zijn beginsel helder bewust was,
Icon dan ook onmogelijk een kerklied zingen, dat aldus begint: „O
grosse Noth, Gott selbst is todt"; of ook niet anders dan onder voor-
behoud en na duidelijke toelichting bidden: „Herr Jesu, sei nnser Gast
und segne, was du uns bescheeret bast," wijl Jezus ons geen aardsche
dingen schenkt.
s) Bewijsplaatsen hiervoor zijn te vinden in mijn „Gesch. d. Cen-
traldogmen I. p. 553,"
3
-ocr page 36-
34
schen den strijd met meer hartstochtelijkheid voerden, is
ten deele uit historische toestanden en gebeurtenissen te
verklaren. Immers vond Zwingli\'s avondmaalsleer ingang
bij velen, die Luther tot de zijnen gemeend had te mogen
rekenen; bovendien moest het velen verbitteren, dat \'t cal-
vinisme openlijk of ter sluiks, terrein won op lutherschen bo-
dem, waar men buiten dat alles reeds door de toenadering
van Meianchthon tot de tegenpartij min of meer geprik-
keld was.
Hoe dit echter wezen moge, weldra was de sleer" zoo-
wel bij de eene als bij de andere richting het één en het
al; men wilde, wat \'t ook kosten mocht, gelijk hebben.
»De zuivere leer", zooals zij in de symbolische boeken was
neergelegd en in de scholen der godgeleerden werd voor-
gedragen, werd op hoogeren prijs gesteld dan de waarach*
tige vroomheid; aan kerkelijke rechtzinnigheid werd meer
waarde gehecht dan aan het levend geloof des harten. Het
hand over hand veldwinnen van deze nieuwerwetsche traditio-
neele scholastiekerij zou dan ook weldra de behoefte aan
een nieuwe Reformatie hebben doen gevoelen, wanneer
niet de aan het protestantisme van nature eigen indivi-
dueele vrijheidszin bij machte ware geweest om zich te doen
gelden, en de eenzijdigheid schadeloos had kunnen maken.
Daarbij kwam nog, dat de protestantsche clericalen geen
hiërarchisch gezag genoeg hadden om den stroom des tijds
te keeren, en de politieke invloed, door nu eens deze
richting en dan weer gene te begunstigen, ten slotte de
wijheid heeft moeten dienen. De orthodoxie der beide ker-
ken dreef haar streven zoozeer tot het uiterste, dat reeds
tegen \'t einde der 17e eeuw, toen zij haar toppunt had
-ocr page 37-
35
bereikt, allen, die nog op waarachtige vroomheid en op
redelijk denken prijs bleven stellen, zich hoe langer zoo
meer van haar afwendden. De gereformeerde formula
consensus, en de poging der lutheranen, om te-
gen het einde der 17e eeuw een consensus re-
pet i t u s op te stellen, vertegenwoordigen ons den
ondragelijken toestand, die een tot haar uiterste conse-
quentie voortgedreven orthodoxie tengevolge hebben moet,
als zij, zich vastklampend aan eenig traditioneel leerbe-
grip, scholastieke dogmatiek en polemisch confessionalisme
wordt. Toen moest er gekozen worden tusschen deze twee :
stilstand en dood, of breken met een toestand, die onhoud-
baar was geworden. Men deed het laatste — en daaruit
is met historische noodwendigheid voortgevloeid, dat de
subjectieve vroomheid haar behoud zocht in het pietisme,
terwijl de steeds voortgaande beschaving tot rationalisme
oversloeg.
$ 6. Eerst toen het tradïtioneele confes<
sionalisme, dat
ti-onwoiis te vreemd is aan
\'t protestantisme, om binnen zijne grenzen
een blijvend bestand, te kunnen hebben,
genoegzaam
was ondermijnd, kon de tijd
•voor een wezenlijke TJnie rijp geacht üvor-
den, d. w. z. eerst toen kon men leeren In-
zien, dat de twee eonfessie\'s bij elkander
behoorden — elkander aanvulden en elkan«
der steunden,
1° Meende men in den aanvang, dat zij, die in de
leer van elkander afweken, door een »anderen geest" ge-
dreven werden, dat de aard der verschillende eonfessie\'s elke
-ocr page 38-
36
verzoening buitensloot; vermoedde men derhalve niet, dat
die afwijking voortkwam uit een bron, die men nog niet had
leeren kennen; dan is \'t vóór alle dingen noodig, de eigen-
aardigheden der beide belijdenissen scherp in het oog te
vatten, omdat \'t zóó alleen mogelijk is, de bron, waaraan
zij hun aanwezen danken, te leeren kennen. Zoodra men echter
tot het inzicht kwam, dat het lutherdom die vorm is van
het protestantisme, die in de eerste plaats tegen \'t judaisme
gekant is, en dat de gereformeerden zich bij voorkeur tegen
de paganistische afdwalingen der kerk verzetteden, bleek het
aanstonds zonneklaar, dat de beide richtingen aanvulden,
wat haar wederkeerig ontbrak. Der lutherschen doel was
het \'tjudaizeerend element weg te nemen, zonder daarom
\'t paganizeerende te begunstigen; de gereformeerden wilden
allereerst dit laatste uitzuiveren, zonder daarom \'t eerste
te dulden. Iedere richting meende op te merken, dat juist
datgene, waarvan zij \'t afkeerigst was, door de andere
minder beslist werd ter zijde gesteld, en begon dus daar-
tegen met meer hevigheid te ijveren. De lutherschen rie-
pen daarom den gereformeerden toe: »gij judaizeert!"
terwijl dezen aan genen \'t bescheid gaven: »gij paganizeert!\'»
Begon men slechts eens elkander te begrijpen, dan was
\'t zoover gekomen, dat de vrede kon gesloten worden.
2° En van dien vrede zou dit \'t gevolg zijn, dat men
elkander terechtwees, en elkanders kracht verdubbelde.
Terechtwijzen kon men elkander in dezer voege: »Wat
gij in uw polemischen ijver judaizeeren of paganizeeren noemt,
is door mij niet bedoeld in den zin, waarin gij \'t opvat;
zulk judaizeeren of paganizeeren is zelfs binnen de gren-
zen van \'t christendom mogelijk. Aan de ééne zijde ligt
-ocr page 39-
37
het niet in de bedoeling, om in de christologie docetisch
of eutychiaansch, en aan de andere evenmin om te dien
opzichte ebionitisch of nestoriaansch te wezen. Wij, luther-
schen, gelooven niet aan de magische kracht van \'tsacra-
ment, wij vatten de vrijheid niet op in pelagiaanschenzin;
— en wij, gereformeerden, wij berooven \'t sacrament niet
van zijnen inhoud (men denke aan luthers »door den dui-
vel uitgeblazen ei!"); maar wij zijn ook in onze beschou*
wingen over de vrijheid geen manicheën." \'t Gemeenschap-
pelijk doel kan beiderzijds dus geen ander zijn, dan \'t
toepassen van een leer-methode, die evenzeer tegen \'tju-
daisme als tegen \'t paganisme gekant is, en waarin \'t
evangelisch beginsel in alle punten en stukken evenzeer
tot zijn recht komt; of m. a. w. waarin al aanstonds in
de leer over God [den tlocus : de De o"] de betrek-
king tusschen den Oneindigen Geest en het eindig schepsel
zóó wordt voorgedragen, dat noch de eerste ten gunste
van het laatste wordt beperkt, noch het laatste ten behoeve
van den eersten van alle realiteit wordt beroofd; waarbij
noch scheiding noch vermenging plaats vindt, maar de één-
heid in de verscheidenheid wordt vastgehouden. Dat
zelfde beginsel moet ook bij de ontwikkeling der christo-
logie, de leer over de sacramenten, en die der verkiezing
worden in het oog gehouden. Toch behoeft het tot stand
komen der Unie niet te worden verschoven, totdat de
formules gevonden zijn, die beide partijen aannemelijk
schijnen: zij bestaat reeds, zelfs al wijkt men indeformu-
leering van \'t leerstuk nog van elkander af, zij het ook
dat nog slechts de mogelijkheid erkend is, dat men zich
binnen de grenzen van het evangelisch protestantisme met
-ocr page 40-
38
elkander kan verstaan, en elkanders leemten kan aanvul-
len. Zelfs al blijven de bestaande formules dan nog in
gebruik, toch kunnen zij dan niet meer verhinderen, dat
men elkaar de hand der gemeenschap en der verbroede-
ring reike. Als \'t zoover gekomen is, bestaat de TInie
feitelijk, ook dan als men wederzijds verschillende en dat
geenszins onbeduidende leermeeningen blijft handhaven, daar
lutheranen en gereformeerden dan gezegd kunnen worden
samen te gaan en er allengs lutherschen zullen zijn, die
de gereformeerde leer aannemen en gereformeerden, die
in de luthersche leer behagen zullen vinden. Die toestand
bestaat feitelijk reeds: want reeds nu vatten sommige lu-
therschen de leer der sacramenten en de christologie op
gereformeerden wijs op, zonder \'t bijna zelven te weten;
terwijl er genoeg gereformeerden zijn, die op \'t stuk van
de genade en de vrijheid veel meer luthersch zijn, dan
zij vermoeden, \'t Is dan ook historisch bewijsbaar, dat reeds
van den aanvang af de gereformeerden zich zoo door
Luthers invloed hebben laten bepalen, dat \'t daaraan te
danken is, dat zij in het avondmaal een sacrament zijn blij-
ven zien en zijn blijven gelooven, dat hun daarin werke-
lijk het heil, dat zij zochten, werd afgebeeld; terwijl om-
gekeerd de lutherschen \'t van de gereformeerden hebben
geleerd, op hunner hoede te zijn tegen een leer over de
sacramenten, waarbij daaraan een tooverachtig vermogen
zou worden toegekend: iets, dat met de leer der recht-
vaardiging uit het geloof ten eenenmale onbestaanbaar zou
zijn geweest.
3° Terwijl beide confessie\'s, op die wijs elkanders leem-
ten aanvullen, put beider protestantsch karakter daaruit
-ocr page 41-
39
tevens nieuwe kracht. Dat protestantsch karakter komt
dan eerst tot volkomen ontwikkeling en valt dan pas
samen met het zuivere wezen van \'t christendom zelf, als
aan de ééne zoowel als aan de andere zijde allen er even
ernstig op uit te zijn, te protesteeren èn tegen alle juda-
isme èn tegen alle paganisme. Het protestantisme is dan
pas krachtig, wanneer het sterk genoeg is, om zijn inner-
lijken tweespalt te boven te komen; dan eerst is \'t bij
machte om zich te verheffen tot ware katholiciteit, dat is:
tot het voortbrengen van \'t geen men evangelisch katho-
licisme zou mogen noemen.
{ 7. Eei\'st als zulk een. Unie tot stand ko-
men kan, is de tijd daar, waarin men. ia
staat is de af-wijkende secten van \'t protes-
tantisme, en tevens ook de verschillende
jyodgreleerde richtingen binnen zijn gren-
zen, onbevooroordeeld te waardeeren, en
aan de elementen van waarheid, die zij
bevatten recht te laten wedervaren.
Zoolang de dogmatici op hun confessioneel stand-
punt bleven volharden, stonden zij steeds polemisch over
tegen alle van hun eigen confessie afwijkende secten. In-
zonderheid gold hun polemiek de afwijkende meeningen,
die zich allengs op protestantischen bodem openbaarden.
Men gaf niet toe, dat het beginsel van het protestantisme
slechts dan met juistheid kon worden gekend, als men \'t
waarnam in a 1 de verschijnselen, die \'t achtereenvolgens
had te voorschijn geroepen. Het streven der oudste dis-
senters was voornamelijk gericht op een meer radicaal
-ocr page 42-
40
doortastende reformatie. Men denke aan de socinianen, die
in de theorie, en aan de anabaptisten, die in de praktijk
verder wilden gaan, dan den reformatoren goed scheen.
De secten van den nieuweren tijd dringen er over \'t alge-
meen hoofdzakelijk op aan, dat \'t godsdienstig leven en de
tucht meer tot hun recht komen — en dat te dien einde
Kerk en Staat gescheiden worden. Daar de geloofsleer, in
beginsel althans, een zeer groote verscheidenheid in de
kerkordening toelaat, zal zij natuurlijk over \'t geen de prak-
tijk betreft niets vaststellen, maar alleen te vragen hebben
naar de wetenschappelijke uiteenzetting der leer, zooals ze
door de dissentieerende secten wordt voorgedragen. Nu
treft men over \'t geheel genomen slechts afwijkende leer-
meeningen aan bij die richtingen, die \'t verst van het
mysticisme verwijderd zijn, met name bij de socinianen
en de arminianen. Onderling verschillen die twee weer
zeer aanmerkelijk van elkander. De volgelingen van socinus
drongen van den beginne af zeer krachtig aan op eene
zuivering der geloofsl eer, waarvan zij de athanasiaansche
triniteitsleer, de augustiniaansche leer over de erfzonde
en de onvrijheid des menschen, en de anselmiaansche satis-
factie-leer, zooals zij door de kerk waren aangenomen, in-
zonderheid bestreden. De arminianen daarentegen beoogden
slechts een mildere opvatting der rechtzinnige leerwijze,
vooral op gereformeerden bodem, ingang te doen vinden.
Zoodoende moesten zij noodwendig meer naderen tot de
luthersche leerwijze; gelijk dan ook hun invloed op de
luthersche dogmatiek duidelijk merkbaar is. Eerst veel later
begonnen de lutherschen te leeren, dat een vooruitgezien
geloof bij \'s menschen uitverkiezing meê in aanmerking
-ocr page 43-
41
komt — een leer die nog ten tijde van hunnius (-|- 16 i-3)
door de lutherschen met beslistheid werd verworpen. Af-
gezien van hun abstract unitarisme, lag \'t allereerst in
de bedoeling der socinianen, om het orthodox-luthersche
zoowel als het rechtzinnig-gereformeerde leerbegrip te zui-
veren, vooral door een meer bevredigende leer aangaande
\'s menschen vrijheid, een streven, waarbij zij de theologen
van zeer onderscheiden richting tot bondgenooten hadden;
voornamelijk al degenen, die van oudsher afkeerig waren
van de steile opvatting der protestantsche hoofd-dogmata.
En inderdaad, \'t is niet te ontkennen, dat de starre verkie-
zingsleer en evenzoo die, welke een juridische toerekening
èn der gerechtigheid van Christus, èn der zonde van Adam
predikt, aan herziening grootelijks behoefte heeft — om
van de even harde leer der verloochening van de vrijheid
van den menschelijken wil niet eens te spreken; — al
hebben in den laatsten tijd katholieken, als möhler en
döllinger, ook beweerd, dat in die leerstukken het eigen-
lijke wezen van \'t protestantisme moet worden gezocht.
Bovenalles opmerkingswaardig is het, dat de socinianen
altijd staande hielden, dat er onderscheid moet gemaakt
worden tusschen \'s menschen afhankelijkheid van God in
physischen en_ in moreelen zin, ofschoon \'t hun geenszins
gelukt is die quaestie tot volkomen klaarheid te brengen.
2° Van veel ingrijpender aard waren de afwijkingen
van de officieele leer der kerk, waaraan de theologen bin-
nen de grenzen der verschillende kerkgenootschappen zich
schuldig maakten; de uitéénloopende richtingen, die
zich langzamerhand allerwege begonnen te openbaren.
Terwijl de gereformeerden er in slaagden om \'t aiminia-
-ocr page 44-
42
nisme en nagenoeg ook het amyraldisine1), zij \'t ook slechts
voor eenigen tijd, uit te stooten, zijn de lutherschen nooit
bij machte geweest, om, zelfs niet met hunne f o r in u la
c o n c o r d i a e, het philippisme uit te zuiveren. Zelfs
later nog is \'t hun niet gelukt het syncretisme als ketterij
symbolisch te doen veroordeelen, dewijl de Wittenbergers
er gelukkigerwijs niet in slaagden hunnen consensus
r epetitus door te drijven.2) Evenzoo heeft de reactie
tegen het scholasticisme der orthodoxie, al ware \'t dan
ook onder voortdurenden strijd, zich in de kerk gehand-
haafd. Men denke aan de scholen van Ramus, van Coc-
cejus en van Cartesius. Zelfs het rationalisme heeft zich
voortdurend nevens het supranaturalisme in de kerk kunnen
staande houden, al ontbrak het nooit aan ijveraars, die
er op aandrongen, dat men die vrijere richtingen door
tuchtmiddelen te keer zou gaan. Dat theologische richtin-
gen, die onder den invloed van een of andere philosophische
school ontstonden, binnen de grenzen der kerk geduld
werden of zich staande hielden, mag aller:ninst aan ver-
slapping van het kerkelijk leven toegeschreven worden,
maar vindt veeleer zijne verklaring in \'t feit, dat het pro-
1)     [Het Amyraldisine was in de praedestinatie-leer volkomen regt-
zinnig, maar gaf door een enkel ideaal-gedacht en nimmer is de werke-
lijkheid intredend universalisme aanleiding tot bezorgdheid in eeu tijd,
waarin de formnlierband te Dordrecht gelegd met alle- kracht werd
vastgehouden. Zijn verdienste bestaat in de bedoeling om het Geref.
stelsel, met vasthouding aan de volstrekte Souvereiniteit Gods, van de
hardheid der particularistische reprobatie-leer te bevrijden." Aldu9 Prof.
Scholten. Leer der H. Kerk. JL 572. d. 3e üitg.]
2)    Verg. G a s s, Gescbichtc der prot. Dogmatik. II. S. 175 f,
-ocr page 45-
43
testantisme er zich hoe langer zoo meer van bewust werd,
dat er binnen zijn grenzen ruimte genoeg was voor der-
gelijke afwijkingen, en gaandeweg meer begon in te zien\'
dat al die met elkander in botsing komende elementen
tot zijn eigenaardig wezen behoorden. De afscheiding der
zoogen. »Lichtvrienden" kan als een zuiver toevallige uit-
zondering worden aangemerkt Wat er in de eischen dier
lichtvrienden redelijks is, kan binnen de grenzen der kerk
zelve bevrediging vinden, en hun tijdelijke afscheiding van
de kerk is dus alleen de vrucht geweest van een licht
verklaarbaar ongeduld, dat bovendien door zekere politieke
ontevredenheid niet weinig werd verhoogd. Wat de Duitsch-
Katholieken [en thans ook de Oud-Katholieken] betreft,
zij zullen moeten leeren inzien, dat er tusschen roomsch-
katholicisme en evangelisch-protestantisme geen standpunt
in \'t midden ligt, waarop \'t mogelijk is voortdurend te
blijven staan.
Wij zien dus, dat de oppositie reeds langen tijd is bezig
geweest, om de traditioneele dogmatiek al meer en meer
te ondermijnen, \'t Gevolg daarvan is geweest, dat de over-
tuiging hoe langer zoo meer veld won, dat de confessio-
neele leer volstrekt niet meer voldoet aan de godsdienstige
behoeften van het tegenwoordig oogenblik. \'t Is dan ook
een feit, dat \'t kerkelijk leven van den tegenwoordigen tijd
door haar niet meer gedragen wordt. Zoolang de protes-
tantsche kerk nog voor haar bestaan moest strijden, zag
zij zich wel genoodzaakt, om alle krachten in te spannen
tot \'t vaststellen van een welsluitend systeem, al werd
zij daardoor ook, even als de roomsche kerk, tot intolerantie
voortgedreven. Sedert echter van \'t midden der 11e eeuw
-ocr page 46-
44
af het protestantisme als gevestigd kon worden beschouwd,
konden de protestanten er pas aan denken hun eigenaar-
dig godsdienstig leven te gaan ontwikkelen. Hoe meer men
elkander en ook de dissenters begreep en waardeerde,
des te nader kwam de dag, waarop de Unie tot stand
kon komen. De protestanten zullen dus ten slotte moeten
gaan inzien, dat die geheele ontwikkelingsgang niet maar
iets toevalligs is, maar dat daarin ook het werk der god-
delijke Voorzienigheid moet worden geëerbiedigd. Dat zal
de kerk ook o\'ïicieel behooren uit te spreken, want dat-
gene te blijven verwerpen, wat als onder Gods eigen leiding
is tot stand gekomen, zou niets minder dan zelfzucht en
zonde zijn! —
§ 8. De symbolisch-traditioneele (confes-
sïoneele) dogmatiek heeft dan ook geens-
zins van den aanvang af in\'t pr otestantis»
me bestaan. Zij is eerst later opgekomen
en lean zich daarom onmogelijk op den
duur staande houden; ten eerste reeds:
omdat zoowel de hïjbelsehe als de refbr-
matorische tijd van alle dogmata als asoo-
danig afkeerüg was; en tevens ook: om-
dat het toen om geheel andere dingen, dan
alleen om een zuivering der leer is te doen
geweest. De ethisch-historische opvatting
van \'t Christendom moet in de plaats der
dogmatische treden.
1° Dogmatiek in den waren zin des woords moge even
als het kanoniek recht, onafscheidelijk verbonden zijn
aan de roomsch» katholieke kerk, op protestantsche bodem
-ocr page 47-
45
is zij een vreemde plant, die er wel voor een tijd bin-
nen sluipen en onder de begunstiging van bepaalde his-
torische toestanden tieren kan, maar die aan \'t ware wezen
van het protestantisme op den duur geen behagen kan
inboezemen. Reeds van \'t woord: dogma, dogmatiek is
\'t thans levend geslacht afkeerig, en de tijd waarin men
dogmen kerkelijk vaststelde is voorgoed voorbij. Daarin
ligt geen bewijs, dat \'t protestantisme in staat van ont-
binding verkeert; maar wel, dat het zich van zijn eigen-
lijk wezen hoe langer zoo klaarder bewust begint te
worden.
Het ligt in den aard der zaak, dat het protestantisme,
omdat het evangelisch protestantisme wezen wil, aan de
uitspraken des bijbels, als oorkonden van het oudste chris-
tendom, hoogere waarde zal toekennen dan aan de uitspra-
ken der zoogen. «Overlevering." Nu is \'teen feit, dat er
in het N. T. geen dogmata, maar wel leermeeningen te
vinden zijn. Zelfs het woord »dogma" wordt daar niet
alleen niet van eenige leermeening gebezigd, maar is ook
in openbaren strijd met den aard der vroomheid der oudste
geloovigen. aDogma" beteekent in den bijbel: a. een van
staatswege uitgevaardigd edict, een verordening, een bevel
der overheid. Zoo schrijven de LXX., Dan. 2 : 13, 6: 8
9 : 15; even als Lucas Ev. 2 : 1. Hand 17 : 7, die er
een keizerlijk bevel of besluit door aanduidde;—b, jood-
sche »inzettingen" betreffende den ritus, het ceremoniewe-
zen enz., waarbij zelfs zekere geringschatting niet te
miskennen is, zooals Col. 2 : 14 en Efez. 2 : 45. rèv
i/ófiov rüv IvTOKaiv èv ScyfACurt xxrxpyfcxc,
»te niet doen-
de de wet der geboden in inzettingen bestaande;" en e.
-ocr page 48-
46
eindelijk: kerkelijke verordeningen betrekkelijk de praktijk
des christendoms; — zoo bijv. Hand 16 : 4., waar van\'t
besluit van de jeruzalemsche vergadering: Hand. 15:20,
gesproken wordt als van tx SóyctxTX, de dogmen. Dogme
is dus altijd een besluit, een bepaling, een voorschrift. Nu
was \'t echter uit den aard der zaak onmogelijk de chris-
telijke leer, den logos, een dogma te noemen, aangezien
dat woord altijd, een door menschen vastgesteld besluit,
een menschelijk voorschrift beteekent.1) Zoodra er van
dogma sprake is, heeft men te denken aan de wijze waarop
de goddelijke waarheid door de menschen is opgevat en
geformuleerd.
In dezen zin is het woord in het kerkelijk spraakgebruik
opgenomen, \'t Werd aanvankelijk door de kerkleeraars ge-
bezigd op dezelfde wijs als zulks in de scholen der philosophen
gebruikelijk was. Daar was het in zwang de eindonder»
stellingen, de postulaten van het wijsgeerig denken, als
zoovele axiomata, die geen bewijs meer van noode hebben,
dogmata te noemen; of ook wel dien naam te geven
aan die grondstellingen, die de leerling eenvoudig op gezag
des meesters als onomstootelijk aannam2).
1) Dat deze opvatting juist is, blijkt o. a. uit een gezegde van Mahcel-
lus van Ancyra, dat Eusebius contr a Mare. 1: 4 heeft bewaard:
ré rou TióyiAxroq cvofiX rijs dvópa>7rbm ïxe™ fiovXyg ts
kx) yvi)[j!.vi<;.
s) Zoo zegt Cicebo, quaest. Acad. IV. 9 : dat de philosophen
gewoon waren het woord dogmata tegebruiken de suis decretis.
Begon men later in de kerk onderscheid te maken tusschen lioyfAXTX
en Tputjeig — zooals Cïeilius van Jernsalem, die. c a t e c h.
Illumin. VI., zegt, dat de godzaligheid bestaat in twee stukken: de
-ocr page 49-
47
Ten laatste evenwel kwam men er toe de woorden
dogma en logos door elkander te gebruiken, maar men
was er zich nog lang levendig van bewust, dat dogma
beduidde de door \'t kerkelijk gezag vastgestelde bepalingen
omtrent de leer Jn dien zin zegt bijv. Nitsch in zijn
System der Chr. Lehre § 1: «Dogma ist eine
Sinnes und Willenserkliirung, welche entweder Gehorsam
und Nachachtung oder Beistimmung und Bekenntniss
fordert." Dogmen en kanones zijn dus altijd met kerke-
lijk gezag bekleede en daarom als verbindend beschouwde
uitspraken. De eerstgenoemden hebben betrekking vooral
op de leer, de anderen meer in \'t bijzonder op de moraal
en de tucht Had men bij dogma aan de goddelijk geo-
penbaarde leer gedacht, dan had men onmogelijk van de
dogmen der ketters kunnen spreken. Een dogma
heeft geen verbindende kracht in zichzelven, maar ontleent
die aan het kerkelijk gezag, waardoor \'t is vastgesteld.
Dat een of andere opvatting der godsdienstige waarheid
tot dogma gestempeld worden kan en voor een tijd ook
xxpi$iix "èöyiAKTUv suirefiüv xx) 7rpx%£xv xyxöüv, of als
Tertullianus, waar hij vraagt, of de 1° Psalm is $0? ftXTlXO?
of IjSlXOf — dan had men daarbij geenszins het doel, om onderscheid
te maken tosschen geloof s- en z e d eleerstukken, maar wel om de
„1 e e r" (zoowel de leer des geloofs, als die des zedelijken levens) te
onderscheiden van de p r a k t ij k van den godsdienst, (zoo in geloovig
als in zedelijk opzicht). Immers Basilius M. zegt — de spiritu s.
XVII, zeer nadrukkelijk, dat de twee deel en van \'t christendom zijn
TX XyipÓyfAXTX XXI TOt, TjÓyfiXTX, d. z, de aan de Schrift ont-
lecnde leer en de in de kerk onderhouden gebruiken, welke laatste voor
\'tmeerendeel op ongeschreven overleveringen berustten.
-ocr page 50-
48
worden moet, valt in het oog; — maar juist omdat de
kerk dat doet, kan de dogmatische ontwikkeling op dwaal-
wegen geraken of tot stilstand vervallen, zoo zelfs dat
men aan een reformatie behoefte gaat gevoelen, in wier
aard het echter geenszins noodzakelijk ligt aanstonds weer
dogmen met een anderen inhoud door kerkelijk gezag te
doen vaststellen.
2° \'t Kwam dan ook den Reformatoren, volstrekt niet
in den zin, om terstond weer nieuwe dogmen in te
voeren, of een dogmatiek uit te vaardigen. Hun aanval
was, zooals Heppe in zijn sDogmatik" duidelijk heeft
aangetoond, gericht tegen de dogmen. als door de kerk
vastgestelde leerbepalingen, in wier plaats zij de eenvoudige
leer der Schrift wenschten gepredikt te zien. Zoo gaf
Melanchthon in 1521 zijn »h y p o ty posen" in het
licht Hij wilde een schets geven, die zou kunnen dienen
als inleiding tot de rechte kennis van den brief aan de
Romeinen en van de Schrift in \'t algemeen. Dat boek heet
ook loei communes rerum theologicarum,
d. z grondstellingen tot recht verstand der Schrift; want,
zoo heet het: »Christus te kennen is te weten welke wei-
daden wij aan hem te danken hebben en geenszins over
de beide Naturen of over het »hoe" der Menschwording
te speculeeren."1) Er kon dan ook destijds nog volstrekt
geen quaestie zijn van dogmen. Niet dit was het doel der
Reformatie, om aanstonds nieuwe, de gewetens bindende
leerbepalingen voor de oude, verworpene te doen in de plaats
treden, maar haar streven was daarheen gericht, om de
\') Verg. ook Gaas t. a. p. I, S. 2 3 f.
-ocr page 51-
49
oude dogmen te doen vervangen door de leer der Schrift,
of althans een uit de Schrift afgeleide godsdienstige ge-
loofsovertuiging. Eerst in lateren tijd heeft Melanchthon
getracht de artikelen over de Triniteit, de Schepping en
de twee Naturen van Christus enz. te formuleeren, maar
ook dit in den aanvang slechts met het doel, om de geschie-
denis dier leerstukken toe te lichten. Pas in 1535 heeft
hij deze dogmen in zijn loei theologie: medeopge-
nomen met het oog op ketters als Servet, maar toch
altijd in de eerste plaats, om daardoor een praktische
vroomheid te bevorderen. Ook Zwingli heeft er in de
verste verte niet aan gedacht, een dogmatiek, d. w. z. een
kerkelijk leerstelsel, dat de plaats van \'t oude zou moeten
innemen, te ontwerpen. In zijn Commentatio de
vera et falsa religione, of korter in zijn f i d e i
ratio, fidei expositio, Archeteles, heeft hij,
van het door \'s menschen rede erkenbare tot de openbaring
voortschrijdend, de christelijke leer voorgedragen, als behel-
zende den hoofd-inhoud van de leer der H. S. — Ook
Calvijns Institutio religionis christianae
is oorspronkelijk niets anders geweest, dan een catechetisch
handboek voor een grooteren kring van ontwikkelde lezers.
Eerst veel later is men begonnen deze oudere leerboe-
ken te commentarieeren en daarbij ging men weldra zóó
dogmatisch te werk, dat men \'t geen de oudere kerk-
leeraars hadden voorgedragen, als kerkelijk gesanctioneerde
dogmen begon aan te merken en aan de leer der Vaderen
een bijgeloovigen eerbied ging toedragen. Toch is de naam
sDogmatiek" pas na het midden der 17e eeuw, d. i. in
den tijd van \'t diepst verval, na het einde van den dertig-
4
-ocr page 52-
50
jarigen oorlog, onder streng formulier-rechtzinnige luthera*
nen in zwang gekomen. De altorfer theoloog, Reinhart,
heeft dien in 1059 het eerst gebruikt. Hij schreef een
synopsis theol. dogmaticae, (nadat de Jezuïet
Petavius zijn boek :de dogmatibus theologicis
(Parijs 1614) had in \'t licht gezonden), in welk boek
echter nog geen scheiding gemaakt wordt tusschen dogma-
tiek en moraal. Meer dan honderd jaren na den aanvang
der Reformatie te voorschijn gekomen, moest er nog weer
meer dan een eeuw verloopen, eer het in Duitschland in
gereformeerde kringen, nadat Pfaff en Buddeus daar de
benaming waren beginnen te gebruiken, burgerrecht ver-
krijgen kon, in de, wel is waar etymologisch volkomen
onjuiste, beteekenis van een wetenschappelijke voordracht
niet der kerk- maar der geloofsleer. Dat deden Wytten-
bach in 1747 en Endemann in 1782, die echter altijd
bleven oordeelen, dat de geloofsleer uit de Schrift moe3t
worden geput, zooals de eerstgenoemde ook uitdrukkelijk
zegt, op pag. 5 van zijn tentamen theol. dogm a-
t i c a e. Onder andere namen heeft men dus ook de benaming
dogmatiek in \'t Godgeleerd spraakgebruik toegelaten,
maar blijkbaar zonder haar in haar waren en juisten zin te
bezigen. Men achtte het woord vooral geschikt, om daardoor
het verschil tusschen geloofs- en zedeleer gemakkelijk aan te
duiden. De bekende liefhebberij der Duitschers, om geleerd-
klinkende termen te gebruiken, mag daartoe allicht het
hare hebben bijdragen. Met het volste recht heeft dan
ook Dödeklein op blz. 192 van zijn Inst. theol.
c h r i s t. (ed. 4.) het afgekeurd, »dat men in zijnen tijd
begonnen is den naam ^dogmatiek" te bezigen in den zin
-ocr page 53-
51
van theoretische godgeleerdheid, want — zegt hij —
theologia dogmatica kan nergens anders over
handelen dan de placitis et opinionibus the-
o 1 o g o r u m." Nitsch is wel is waar van een tegenover-
gesteld gevoelen; maar \'t gezegde van Döderlein is volko-
men juist, wanneer slechts in plaats van Hheologorum"
gelezen wordt »ecclesiae", dewijl een dogma nooit
iets anders is dan een door de kerkelijke autoriteit vast-
gestelde leerbepaling. —
§ 9. Aangezien nu het protestantisme,
zoowel wat zijn godsdienstig? geloofi als
zijn theologie betreft aan het symbolisch
(formulier-rechtzinn^, Vdogmatisme reeds
lang is ontgroeid, kan een gezonde ontwik-
keling: van beide slechts daardoor worden
bevorderd, dat de geloofsleer streng en
standvastig van de dogmatiek, als kerk-
leer, onderscheiden, bearbeid worde.
1° Beteekent ndogmatiek" de wetenschap der kerkelijk
vastgestelde leerbepalingen, of m. a. w. der protestantsche
traditie — en behoort ze derhalve even als de symboliek
te huis op \'t gebied der historische theologie — dan valt
het in het oog, dat de geloofsleer ook geenszins langer
dogmatiek mag blijven. Toch tracht men \'t eens in zwang
gekomen woord voortdurend te handhaven — doch altijd
zóó, dat men \'t voortdurend van zijn ware beteekenis ont-
doet en er, geheel willekeurig, een anderen zin aan hecht.
Dat doet bijv. Schleiebmacher, als hij, hoewel \'t substanstief
^dogmatiek" op den titel vermijdend, het adjectief »dogma-
-ocr page 54-
52
tisch" bezigt in de conventioneelebeteekenis van streng weten-
schappelijke uiteenzetting van stellingen, die tot het gebied der
geloofsleer behooren. Dat dit zuivere willekeur is, heeft Dö-
derlein reeds duidelijk genoeg aangewezen. — Wèl heeft
Lange in zijn »D o g m a t i k" I. § 2. een poging gedaan, om
het gebruik van dit woord te rechtvaardigen, doch hoe
behartigenswaardig de daarbij gegeven wenk ook moge
wezen, toch is hij m. i. niet geslaagd. Hij zegt: »Dogma
heeft een sociale beteekenis; het duidt een leerbepaling
aan, die voor een bepaalden maatschappelijken kring abso-
luut geldig is, en door welke het leven in dien kring ken-
merkend onderscheiden en bestuurd wordt. Dogma is dus
een wilsmeening, een constitueerde overtuigsverordening,
enz." Lange vergist zich. Dogma is niets dan een besluit,
een verordening; en dat blijft het ook dan, wanneer ik
öf voor mij zelven of voor een enkel individu zulk een
verordening maak, zulk een dogma vaststel. Het sociale
ligt niet in \'t woord zelf, zoodat ook een anti-dogmati-
sche geloofsleer even goed sociaal kan wezen. Als ik van
een dogma spreek, denk ik niet aan een voor een ver-
eeniging, een societas ontworpen leerbepaling, maar
wel aan een leerstelling, die door eenig gezag is vastge-
steld. Uit de omstandigheid, dat wij het woord dogmatiek
verwerpen, volgt dan ook geenszins dat wij daarom ook
van geen gemeenschappelijk godsdienstig bewustzijn iets
zouden willen weten. Integendeel; voor de kerkelijke s o-
c i e t a s is wel degelijk het geloof aanwezig, maar daar-
om nog geenszins het dogma, d. i. een de overtuiging
beheerschende bepaling. Een geloofsleer, zooals zij ons voor
den geest staat, moet evenzeer gelden voor de protestant"
-ocr page 55-
53
sche kerkg emeenschap; en ze is alleen van de dog-
matiek daarin onderscheiden, dat zij, niet als de laatste,
put uit de kerkelijk geijkte, of de traditioneel-theologische
leerbepalingen der Vaderen. Haar invloed op de godsdiens-
tige ontwikkeling zal er te grooter om zijn, naar mate zij
er beter in slaagt de geloofsovertuiging, zooals zij op \'t
tegenwoordig oogenblik binnen de grenzen van \'t protes-
tantisme bestaat, wetenschappelijk voor te dragen — en
zich niet bepaalt bij de voordracht van kerkelijke v e r-\'
ordeningen over de leer. Haar wetenschappelijk ka-
rakter eischt dan ook dringend, dat geen woorden ge-
bruikt worden in een onware beteekenis, of in een sa-
menhang, waarin zij niet te huis behooren. Dogmatiek is
niets anders, dan wetenschap van leerbepalingen, onver-
schillig, of zij door \'t gezag der symbolen, of door\'t gezag
der traditie zijn vastgesteld. Is het echter onmogelijk om
zich van uitdrukkingen, die zich in \'t spraakgebruik heb-
ben vastgenesteld te onthouden, men versta zich dan ten
minste vooraf over den zin, dien men voornemens is aan
de gebruikte termen toe te kennen, bijv. dat dogmatiek
nooit iets anders zal beteekenen, dan wetenschappelijke
geloofsleer. Toch blijven wij er bij, dat zulk een gebruik
van \'t woord niet alleen willekeurig, maar ook bedenkelijk
is; daar velen daardoor gevaar kunnen loopen, om weer
tot dogmatisme te vervallen.
2°. Gelijk de philosophie daarvan het voorbeeld ge-
geven heeft, zoo behoort ook de evangelische theolo-
gie met alle dogmatisme ruiterlijk te breken. Alle dog-
matisme moet verklaard worden tot de geschiedenis
te behooren. De protestant kan dit te eerder en te
-ocr page 56-
54
geruster doen, omdat hij er van overtuigd is, dat de
eerste christenen en de oudste hervormden van niets
zoo afkeerig waren als juist van alle dogmatisme, en dat
dit, hoewel van tijd tot tijd in de kerk den schepter zwaai-
ende, toch aan \'t wezen der evangelische kerk volkomen
vreemd is. Wel moeten inzonderheid die godsdienstige
overtuigingen, die in époquemakende tijdsgewrichten op
den voorgrond traden, ook daarna nog worden gehand-
haafd, scherper omschreven en in samenhang met elkan-
der ontwikkeld worden; maar altijd slechts in zoover zij
overtuigingen blijven en te midden van de eindelooze be-
weging der geesten telkens weer verjongd en vernieuwd
te voorschijn treden, \'t Is hier als met den geest en zijn
lichamelijk voertuig. Die onmisbare belichaming der over-
tuiging behoeft daarom echter nog geenszins dekerkelijk-
dogmatische te zijn. Men lette op de geschiedenis. Toen
de kerk zich geroepen zag, om tegenover de aloude
heraesien haar geloofovertuiging te formuleeren en er te
gelijk een bepaalde richting moest gegeven worden aan
de leiding der ruwe volken, die Europa overstroomden:
volken, die van de christelijke beschaving hoegenaamd geen
begrip hadden en die daarom met een bijgeloovigen eer-
bied voor hare dragers bezield waren, kon \'t niet uitblij-
ven, of er moest zich ook een zeker traditioneel dogmatisme
vormen, dat evenwel slechts zoolang stand houden kon,
als de omstandigheden, waaronder het ontstond, dezelfde
bleven — en welks langer leven alléén aan de kracht der
gewoonte moet woiden toegeschreven. Ten gevolge van de
steeds voortgaande ontwikkeling der westersche kerk werd
dat dogmatisme echter tot een kluister voor den geest,
-ocr page 57-
55
dien men moest trachten af te schudden en dien men af-
geschud heeft, toen de Reformatie de taak aanvaardde om
het christendom in zijn oorspronkelijke zuiverheid, zooals
\'t in den beginne geweest was, d. i. als ethisch-historische
heilsbedeeling, en derhalve als de negatie van dat hier-
archische dogmatisme, te verkondigen. Kwam men er eens
weer toe, een nieuwe geloofsleer op te stellen, dan moest
deze noodwendig vroeger of later een vasten vorm aan-
nemen, al nauwkeuriger omschreven en zóó tot een
leerstelsel worden, waarbij allen zich zouden behooren
neer te leggen. Daar evenwel het protest der Reformatie
allereerst gericht was tegen een kerk, waarin de hierar-
chie onbeperkt heerschappij voerde en de traditie absoluut
gezag had, kon voor haar het tijdperk van \'t leerstelsel,
met het daarvan onafscheidelijk, geloof en geweten beheer-
schend, dogmatisme, slechts standhouden zoolang de min-
gunstige omstandigheden bleven voortduren. Kwamen er
betere tijden, dan moest ook dat dogmatisme weer ver-
dwijnen. Nu zagen zich de hervormden reeds vroegtijdig
èn ten gevolge van de macht, waarover de roomsche kerk,
door den sterken arm van de regeeringen gesteund, be-
schikken kon, èn tot beschaming van den laster, waaraan
zij van den kant hunner vijanden blootstonden, wel ge-
noodzaakt, om in openbare manifesten rekenschap te geven
van hun geloof. Deze manifesten — die, omdat ze onder
den druk der tijdsomstandigheden ontstaan waren, en dus,
zooals Melanchchon van zijn augsburgsche confessie vast
geloofde, bij iedere nieuwe uitgave voor verbetering vat-
baar waren en die ook zouden behoeven; of wel, omdat
zij de vrucht waren geweest van onderhandelingen, die
-ocr page 58-
56
slechts met groote moeite tot een goed einde waren te
brengen geweest, allerminst als geinspireerd mochten gel-
den — werden dan als symbolen (Formulieren aan eenig-
heid) aangemerkt. Genoten zij dit aanzien langeren tijd,
dan werd daaraan een verbindend gezag toegekend — tot-
dat de tijd kwam, waarin de Genius van \'t Protestantisme
deze onnatuurlijke kluisters weer verbreken kon. De der-
tigjarige\' oorlog en de overige oorlogen, die \'t protestantisme
te voeren had om zijn bestaan te verzekeren, met al hun
nasleep van jammeren, hebben er zeker veel toe bij gedragen,
om de ideale ontwikkeling van \'t protestantisme langen tijd
te stremmen en de vrije ontvouwing van \'t evangelisch geloof
te verlammen.
3° Nademaal zulk een symbolisch vastgestelde, en in de
scholen der orthodoxe godgeleerden nader uiteengezette
dogmatiek van nature niets anders is, dan een door de
autoriteit der traditie gehandhaafde wetenschap van een
kerkelijk leerstelsel, werden door haar al aanstonds de be-
ginselen van \'t protestantisme ten onder gehouden. En geen
wonder. Men mocht de Schrift niet anders opvatten, dan
naar den regel der belijdenisschriften en het rechtvaardigend
geloof werd weder geacht in niets te bestaan, dan in een
devote onderwerping aan de dogmen, die door de kerk
gesanctioneerd waren. Voorts werd de vijandschap der aan-
hangers van de verschillende confessie\'s door dezesymbo-
lische dogmatiek krachtig in de hand gewerkt, daar men van
weerskanten even stijf op zijn stuk stond, \'t Ligt toch in den
aard van traditioneel geijkte dogmen, om \'t ontstaan en \'t
voortbestaan van afscheidingen in de hand te werken, wijl zij
zich polemisch plaatsen tegenover alles wat met hunnen in-
-ocr page 59-
57
houd niet samenstemt. In dezelfde mate nu, waarin het
dogmatisme in verval geraakte, werd de tijd rijp voor een
waarachtige Unie ; — en zij, die zich tegen haar voortdurend
verzetten, weten zeer goed, waarom zij die «rechtsgeldige
dogmen" weer uit den dood in het leven wenschen terug
te roepen. Wie een kerkelijke dogmatiek wil, moet de af-
zonderlijk bestaande confessie\'s blijven handhaven en alle
pogingen tot vereeniging verwerpen. Daarentegen, die naar
vereeniging van alle protestanten verlangt, moet de dogma-
tiek, omdat zij de wetenschap van een kerkelijk leerstelsel
is, als iets dat verouderd is, naar het gebied der historie
verwijzen. Zij toch beoogt niets anders, dan een onvoor-
waardelijk vasthouden van \'t geen eens als dogma werd
vastgesteld, om dat weer aan volgende geslachten over te
leveren: en is er daarom op uit datgene, wat uit strijd-
zucht en uit hartstocht tot stand kwam, even goed
als \'t geen tot hare betere elementen behoort, met hand en
tand vast te houden. Hoe getrouwer de dogmatiek blijft
aan \'t geen zij naar haar wezen is, met des te meer be-
slistheid moet zij ook intolerant zijn — en langs dien weg
\'t leven der afzonderlijke belijdenis-kerken trachten terek-
ken.J) Uit dit een en ander af te leiden, dat de kerk
zelve volgens haar wezen onverdraagzaam is, is niets anders
dan een alleen op juridisch standpunt mogelijk wanbegrip,
dat door Stahl als een gevolg van \'t eigenaardig wezen der
kerk werd opgevat: als of de dogmatische scheuring der
kerk bestemd ware om eeuwig te duren.
\') Iets, wat Baur in zijn thcol. Jahrbücher 1855. S. 130 f.
overtuigend heeft aangewezen.
-ocr page 60-
58
Het dogmatisme heeft bovendien ook de ontwikkeling
der afzonderlijke kerkgenootschappen tegengehouden. Van
dogmatisme tot symbolisch orthodoxisme is maar ééne schre-
de. En daar dit laatste buiten staat is, om zich door eigen
kracht staande te houden, moet het telkens weer zijn heil
zoeken bij een hiërarchie, die gezind en bij machte is er haar
beschermende hand over uit te strekken, of ten minste
bij iets, dat als surrogaat daarvan kan worden aangemerkt.
Daaraan is \'t ook toe te schrijven, dat de dogmatisten steeds
met wantrouwen tegen de exegese en de bijbelsche theo-
logie zijn vervuld geweest; dat ze een gezonde hermenentiek
en kritiek voortdurend hinderend zijn in den weg getreden;
dat ze met name zich tegen de inleidingswetenschap heb-
ben aangekant, of haar in een nieuw keurslijf hebben ge-
perst en zoodoende zelf weer dogmatisch hebben pogen te
maken. Onder de heerschappij van \'t dogma werd wel is
waar de kerkgeschiedenis en de geschiedenis der dogmata
beoefend, doch alleen als wapen tegen andersdenkenden,
en met \'t oogmerk om zelf gelijk te krijgen.
Voorts is het dogmatisme — en dat geenszins in
mindere mate — hinderlijk geweest aan de ontwikkeling
van \'t kerkelijk leven en de waarachtige vroomheid. Al
aanstonds toch moest het zich verzetten tegen de Unie, ja!
ook tegen elke poging om het tusschen de verschillende
protestantsche kerkgenootschappen bestaande verschil uit
den weg te ruimen. nZuiver lutherdom"! en »onvervalscht
calvinisme"! dat was de leus, die het dogmatisme als \'t
consequent wilde zijn van weerskanten moest laten hooren.
\'t Heeft dan ook nooit kunnen inzien, dat aan de melanch-
thoniaansche, de arminiaansche, de syncretlstische, de pietis-
-ocr page 61-
59
tische, de rationalistische pogingen om tot onderlinge over-
eenstemming te komen, eenig recht van bestaan behoorde
te worden toegekend; en aan den weerstand, dien het
voortdurend aan dit streven bood, is het toe te schrij-
ven, dat al die pogingen slechts tot de vorming van nieuwe
secten aanleiding hebben gegeven. Even als de paus, met
zijn »n on possumus" protesteerend tegen elke ont-
wikkeling, waartegen iedere traditioneele kerk, omdat zij
traditioneel is, in verzet komen moet, is het dogmatisme
te beschouwen als de grootste hinderpaal, dien de gods-
dienstige vooruitgang op zijnen weg heeft ontmoet. De
vrucht daarvan is deze geweest, dat het protestantisme —
zooals Arnoldt dat in zijn sKirchengeschichte"
op zulk een snijdende wijs heeft aangetoond, — tot pharize-
isme, scholasticisme en zelfs jezuitisme is gaan overhellen.
Eindelijk heeft het dogmatisme er alle krachten toe in-
gespannen, om aan de niet-theologische wetenschappen de
meestmogelijke hindernissen in den weg te leggen. Het heeft
die wetenschappen verdacht gemaakt, in den ban gedaan,
of verminkt. Zoodra de natuurwetenschappen ruimere in-
zichten openden in den duur, den omvang en de beweging
van het Universum, plaatste het zijn door de traditie ge-
ijkte leerstellingen daar tegenover. De weldadigste en
heilzaamste ontdekkingen en uitvindingen: bliksemafleiders,
koepokken, brandassurantien, ja! zelfs het chloroformiseeren
hij pijnlijke chirurgische operaties, zijn even als in vroegeren
tijd het anatomiseeren van lijken, uitgekreten als zooveel
zondige pogingen om in te grijpen in den raad der slaande
en straffende Voorzienigheid. In één woord: het dogma-
tisme is niets dan een kanker voor kerk en theologie
-ocr page 62-
60
geworden; het wil geacht worden datgene te weten, wat
niemand weten kan; het schuift deze zijn voorgewende weten-
schap in de plaats van het geloof, en stelt zich aan als
hield \'t het van buiten leeren van zijn dogmatisch systeem
voor \'t zelfde als de wedergeboorte. Om staande te kunnen
blijven, moet \'t wel zijn toevlucht nemen tot list en geweld.
Want \'t is geweld plegen aan \'s menschen vrijen geest,
•wanneer men de lieden diets maakt, dat zij hun eeuwige
zaligheid verbeuren, wanneer zij de kerkelijk vastgestelde leer
niet »geloovig" aannemen; terwijl bovendien de overheid, het
kerkbestuur of het zoogenoemde »Ambt", worden opgehitst
om, steunende op «rechtsgeldige dogmata", het >recht der
gezindten" te handhaven met dezelfde middelen, waarmee
de burgerlijke rechtstoestand in bescherming pleegt te wor-
den genomen. Dat de »ketters" niet meer aan den lijve
gestraft worden, is minder daaaraan toe te schrijven, dat
de dogmatische kerk meer christelijkgezind zou zijn ge-
worden, dan daaraan, dat de algemeene maatschappelijke
beschaving vooruitgegaan is. Het dogmatisme zal ook de
vraag, of de doodstraf geoorloofd is, steeds bevestigend
beantwoorden, voor hare handhaving blijven pleiten en zelfs
zich tegen hare beperking blijven verzetten. In Amerika
heeft \'t met bijbelplaatsen de slavernij weten te verdedigen
— trouwens met geen minder recht, dan waarmee het,
overal waar de politieke restauratie in zwang kwam, het
absolute gezag van deu Vorst »bij de gratie Gods" in be-
scherming heeft genomen; terwijl \'t maar volstrekt niet
schijnt te begrijpen, dat het twee zeer verschillende dingen
zijn, wanneer een opperste legerbevelhebber met absoluut
gezag gebiedt over een te wapen gesnelde natie, of wanneer
-ocr page 63-
61
hij, zooals vroeger in den regel plach te geschieden, aan
\'t hoofd van gepreste soldeniers of van huurlingen ten
strijde trekt.
$ 10. In de plaats dus van de oude <i<>y;i»isi-
tiek zal de evangelisch protestantsche
geloofsleer moeten treden. De bearbeiders
dezer geloofsleer zullen voortdurend daar*
aan moeten indachtig blijven, dat \'t hunne
roeping is, om, onder de herinnering van
den diiik, dien zij van het voormalig dog-
matisme ondervonden, alle kluisters af te
schudden, en dat hun taak geen andere
-wezen kan, dan een wetenschappelijke
toeschrijving te geven van het geloof, dat
de protestantsche kerk op den tegenwoor»
dlgen trap van hare ontTvikkeling geacht
mag worden te
belijden.
1° De periode van de dogmatiek was voorgoed ten einde,
toen \'t bleek, dat de tijd, waarin nieuwe dogmen konden
opkomen, was verstreken. De naam werd slechts uit ge-
woonte nog voortdurend gebruikt, en met dien naam bleef
men ook de daaraan klevende halfheid huldigen. De proeven,
die er voor en na genomen zijn, om een dogmatiek, die niets
anders zou zijn, dan \'t geen haar naam aanduidt, vast te stel-
len, lijden aan halfslachtigheid, of zijn misgeboorten. Sinds
men heeft leeren inzien, dat de beide deelen der uitdrukking
sbijbelsche dogmatiek" elkander tegenspreken en er dus
slechts van bijbelsche theologie quaestie kan zijn, sinds
het door Sciileiermaciier aangetoond is, dat \'t geen tot
nu toe dogmatiek plach te heeten een conglomeraat is van
-ocr page 64-
62
de meest heterogene, uit de vreemdsoortigste bronnen ge-
putte bestanddeelen, die met elkander in geen wezenlijk
verband staan, mag \'t alleen als iets toevalligs worden
aangemerkt, dat de degelykste werken op dit gebied nog
altijd den ouden naam op hunne titels dragen. "Wel zal
men in de theologische wetenschap aan een dogmatiek,
even als aan een symboliek voortdurend behoefte blijven
gevoelen, maar altijd slecht als een onderdeel der historische
godgeleerdheid: een dogmatiek dus, die geenszins een po-
lemisch, maar een zuiver comparatief karakter zal vertoo-
nen. Wel was \'t onvermijdelijk dat er pogingen werden
aangewend, om nieuwe dogmen en nieuwe symbolen (ge-
loofsbelijdenissen) te ontwerpen en vast te stellen, zoodra
\'t bleek, dat men aan de oude formulieren ontwassen was
— al gaf men ook duidelijk genoeg te kennen, dat men
aan het ware wezen van \'t protestantisme zooals het dadr
omschreven was getrouw wilde blijven en derhalve aan de ver-
klaringen, die in den tijd van de vestiging der Reformatie
waren afgelegd, een hooge waarde bleef hechten. Weldra
werd het echter telkens helderder openbaar, dat de tijd,
waarin \'t mogelijk was, symbolische boeken te schrijven,
reeds lang voorbijgegaan was en dat de historische voor-
waarden, waaronder dogmen konden gedecreteerd worden,
niet meer aanwezig waren. De laatste voortbrengselen van
dit streven om op protestantschen bodem formulieren van
eenigheid tot stand te brengen — de gereformeerde
formula consensus en haar nog hardere, te Wit-
tenberg op het tapijt gebrachte, luthersche tegenhanger,
de consensus repetitus — bewijzen overtuigend,
dat dit werk niet meer tot onzen tijd behoort en geen
-ocr page 65-
03
levensvatbaarheid heeft, \'t Was trouwens bijna niet moge-
lijk, om de daarin vervatte leerbepalingen anders dan door
list en geweld door te drijven, en dit formulier aan de kerk
gedurende eenigen tijd, tot haar groote schade, als een
juk op den hals te leggen. \')
Formulieren van eenigheid van jongeren datum, die of
door op zich zelf staande theologen, of door algemeene
Synoden werden voorgedragen, mochten zich dan ook niet
in algemeenen bijval verheugen. «Niemand zet een stuk
van een ongevolden lap op een oud kleed; want het in-
gezette stuk trekt iets af van het kleed en er ontstaat een
erger scheur; en ook doet men geen jongen wijn in oude
zakken, of de wijn vloeit weg en de zakken gaan verloren."
Ook de pogingen, die er werden aangewend, om een of
andere oude confessie (de augsburgsche, de veranderde of
de onveranderde, de nederlandsche enz.) weer kracht van
wet te geven moesten mislukken. Nooit zou men het trou-
wens ook over een formulier, dat voortaan als formulier
van eenigheid zou moeten gelden, hoedanig zijn inhoud
ook wezen mocht, eens geworden zijn: — en dat wel om
de eenvoudige reden, dat het protestantisme reeds lang het
standpunt te boven is, waarop er van \'t vaststellen van
symbolen sprake wezen kon. De meeste protestanten zou-
den dan ook heden ten dage zich aan zulk een formulier
niet anders dan met verloochening hunner betere overtui*
ging, en slechts om des lieven vredes wil, kunnen onder-
werpen, — op de zelfde manier als niet weinig katholieke
l) Pruisen, Engeland en het Corpus Evang. van het duitsche
Rijk hebhen dan ook hij Zwitserland op de intrekking der f o r m u 1 a
consensus aangedrongen en eindelijk hun zin gekregen.
-ocr page 66-
Gi
bisschoppen de nieuwe dogmen hebben aangenomen. Of
wel, men zou zich moeten voorbehouden aan \'t symbool
zoodanige uitlegging te geven, dat ieder er zijn eigen mee-
ning in zou kunnen vinden: — een taktiek die langen tijd
aanleiding gegeven heeft tot het feit, dat de onderwerping
aan een of ander formulier, met hoeveel statie zij ook werd
betuigd, niets anders dan een zinledige ceremonie is geweest.
Dat zulks in \'t belang van den zedelijken ernst dient voor-
komen en door iets beters behoort vervangen te worden,
zal wel geen betoog behoeven.2)
2° Al zullen dus de orthodoxe juristen nog wel blijven
voortgaan, om de dwaling te verkondigen, dat de kerk
zonder verbindende leerbepalingen niet bestaan kan; naar
onze overtuiging is de inhoud der geloofs- en der zedeleer
van dien aard, dat die onmogelijk door eenige autoriteit
van buiten af kan worden vastgesteld. Geloofsleer zoowel
als zedeleer is niets anders, dan een theologische beschry-
ving van het geloof en de zedelijkheid, zooals zij, in over-
eenstemming met het onvergankelijke wezen van het pro-
testantisme, op eenig gegeven tijdstip leven en zich doen gelden
in het vroom bewustzijn van de leden der kerkgemeenschap.
Zij zijn als de spiegel, waarin de kerk het beeld terug-
kaatst van haar eigen geloof en haar zedelijk leven, opdat
zij zich zelve des te beter leere kennen. Bij zulk een opvat-
ting blijkt duidelijk wat er aan is van de beschuldiging,
dat het thans levende geslacht zich van de voorgeslachten
s) De belofte, die te Zürich afgelegd wordt, lnidt: dat men „het Woord
Gods, d. i. de Wet en het Evangelie prediken zal, naar de grondbegin-
selen der evangelische (gereformeerde) kerk, overeenkomstig de h. Schriften
des O. en des N. T.". Is er, vragen wij, iets meer van noode?
-ocr page 67-
65
en van \'t geen zij als hun geloofsovertuiging uitspraken,
zou willen losscheuren. Dit geslacht wil op den grondslag
der symbolen staan, maar \'t wil wonen in het huis, dat
daarop gebouwd is, en niet in \'t fundament, \'t Moet hoe lan-
ger zoo meer blijken, dat de tegenwoordige toestand bij
regelmatige ontwikkeling uit den vroegeren is ontstaan, en
dat de stellingen, die in een geloofsleer voor onze dagen
voorgedragen worden, niets anders zijn dan de juistere
voorstelling van \'t geen vroeger dogmatisch werd vastge-
steld. Tot de taak van zulk een geloofsleer behoort het
dan ook niet minder, met betrekking tot haar gebied, een
betere toekomst voor te bereiden en voor haar den weg
te banen. Slechts hoede men zich om — al heeft Schlei-
ermacher daarvan ook het voorbeeld gegeven — de ge-
loofsleer, zelfs bij de erkentenis, dal zij niet anders wezen
mag, dan de beschrijving van \'t geloof, dat op een bepaald
tijdstip in de kerk leeft, te behandelen als ware zij niets
dan historische theologie en kerkelijke statistiek. Moest
iedere voor voortdurende ontwikkeling vatbare wetenschap
aangaande een langs historische lijn zich voortbewegend
leven, daarom tot het domein der historie verwezen wor-
den, dan zouden om even geldige redenen ook philo-
sophie en ethiek historische wetenschappen zijn,daar zij zelven
met hunnen inhoud in ieder leerstelsel zich op historisch
gebied bewegen. De taak, die den schrijver van een geloofs-
leer, zooals wij die bedoelen, wacht, is dubbel zwaar ge-
worden, sinds men is gaan inzien, dat de stof, die hier
bearbeid worden moet, niet kan geput worden uit vast-
staande leerstelsels, die voor een goed deel uit archieven
behooren te worden opgedolven; maar dat zij aan het leven
-ocr page 68-
66
zelf moet worden ontleend. Doch aangezien het protestan-
tisme, hoe onderscheiden ook de perioden mogen zijn, die
het bij zijn ontwikkeling achtereenvolgens doorloopen
heeft, toch altijd zijn zelfde karakter heeft bewaard en zijn
eigenaardige natuur heeft gehandhaafd, juist omdat de
kerkelijke toestand onzer dagen slechts in verband met het
geen vroeger was kan gekend en begrepen worden, is \'t
mogelijk, om ook bij dit werk naar de volkomenheid te
streven en haar telkens meer nabij te komen.
VERBETERING.
Op bl. IV dezer brochure, regel 4 en 5 van onderen
staat: „Glaubenslehre nach den Prin-
cipien des Frotestantismus", moet zijn:
„Christliche Glaubenslehre nach pro-
testantischen Grundsatzen".
-ocr page 69-
Bij den Uitgever dezes verscheen vroeger:
DE VERDRAAGZAAMHEID
VAN
Prins Willem van Oranje.
DOOK
M
.
Prijs 50 Cent,                             jg
\'
• •