-ocr page 1-
■ <F.              T
*■
HOOGER ONDERWIJS.
REDE
Cl B
GODSDIENSTIGE OPENING VAN HET ACADEMIEJAAR
Dl I\'.
UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,
J. J. VAN OOSTERZEE.
AMSTERDAM,
HET EVANGELISCH VERBOND.
1876.
Prijs 30 Cts.
-ocr page 2-
F?foct.
-ocr page 3-
HOOGER ONDERWIJS.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
üf* im <#> w
> \\
"j
HOOGER ONDERWIJS.
REDE
TEK
GODSDIENSTIGE OPENING VAN HET ACADEMIEJAAR
1>EK
UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,
DOOR
J. J. VAN OOSTERZEE.
AMSTERDAM,
HET EVANGELISCH VERBOND.
1876.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Het was voor weinige maanden \') juist tweehonderdveertig jaren geleden, dat deze grijze Dom op een stillen Sabbatsmorgen een aandachtige schare bijeen zag, tot ongewone bedoeling vergaderd. De Hoogeschool van het Sticht, waarvan de oprichting door voor-vaderlijke vroed- en vroomheid besloten was, zou in den loop dier week geopend, en aan hare schoone bestemming plechtstatig toe-gewijd worden. Maar drie dagen te voren werden in alle kerken openbare gebeden voor het groote werk ten hemel gezonden, en aan deze plaats trad een nog jeugdig hoogleeraar, maar van reeds groote faam en verwachting, Gijsbertus Voetius, op, om naar aan-leiding van het Evangelisch verhaal aangaande den twaalfjarigen Jezus, zittende in het midden der leeraren, tot de gemeente te spreken over »de nuttigheid der Academiën en Scholen, mitsga-ders der wetenschappen en konsten, die in dezelve geleerd worden." Zoo werd op wettige wijze aan den arbeid der wetenschap de wijding van den godsdienst gegeven, en de welgekozen zinspreuk: „Bestraal ons, Zon der gerechtigheid" als ootmoedige bede neergelegd aan den voet van den troon, waarop de verheerlijkte Christus tot in eeuwigheid leeft en regeert. Plechtige, indrukwekkende ure van hooger toewijding aan den Allerhoogste, voorwaar, en — het moet dankbaar erkend worden, die eerste bleef de éenige niet. Hel spruitje werd een boom, en de boom spreidde in steeds wijder kring zijne verkwikkende schaduwen uit, maar de adem des vro-men gebeds heeft van jaar tot jaar, van eeuw tot eeuw, door zijne
\') Uitgesproken Zondag voorin. Domkerk, \'24 Sept. 1876. Gezongen I\'s. \'J\'2 vs. 1, \'2, 3. Gez. 93 vs. 2, 3. I\'s. 86 vs. 6.
-ocr page 8-
6
vruchtbare takken geruischt. Bij al wat week of bezweek, bleef de betrekking tusschen school en gemeente beslaan, en nooit werd na genoten rust de arbeid der eerste hervat, zonder dat zij meer of min opzettelijk met de laatste een zegen kwam vragen van Hem, door wien ook de koningen op hel gebied der wetenschap heerschen, en de wijzen den weg der waarachtige wijsheid betre-den. Ook deze ure sluil zich in dit opzicht aan eene lange reeks van vorige aan, en wèl hebt gij gedaan, Gel., ook door uwe te-genwoordigheid aan deze plaats te getuigen, dat de wijsheid van Boven nog altijd in uwe schatting de beste en hoogste is. Noch-tans, al is dit alles tot dusver bij het oude gebleven, komt liet ook u bij opmerkzame beschouwing niet voor, dat zich hier een groot verschil tusschen Toen en Thans iaat ontdekken; een ver-schil, dat in geenen deele onvoorwaardelijk ten onzen voordeele pleit? Maar in waarheid, zoo de vermaarde voorganger, wiens naam ik reeds noemde, in dit tweehonderdste gedenkjaar van zijnen dood ]) eens uit zijne groeve kon opzien, hij zou niet weinig ont-moeten, waarvan het hem moeielijk zou vallen zijn moedig woord: »\'t Is een wolkske, \'t zal overdrijven," uit onbeklemde borst te herhalen. Hoe veel is er in de wereld, in kerk en wetenschap, met name ook in de godgeleerde wereld veranderd, en de tier e koningin der wetenschappen, voor wie weleer zich alles nederig boog, hoe is zij thans in veler schatting tol een schamele dienst-maagd, indien niet erger, vernederd! Men moge hel betreuren of niet, maar men kan het onmogelijk tegenspreken: lol de teekenen des tijds behoort mede een klimmende minachting juist voor die wetenschap, die in vroeger eeuw het hoogst onder alle gesteld werd, en waaraan met name ons Nederland, meer dan aan iels anders, de grondvesting en den bloei zijner Universiteiten te dan-ken had. Iets behoeft slechts van godgeleerde en kerkelijke zijde te komen om, ware het ook nog zoo waar en zoo goed, door menigen tijdgenoot met mistrouwen ontvangen te worden. Zoo en jongeling van goeden huize nog aan de studie der godgeleerd-heid zich wijdt, de wereld haalt over zijn hopeloos onderwinden meewarig de schouderen op, en de man, die in haren dienst zijne
\') G. Voetius, ;• I Nov. U(7(>.
-ocr page 9-
7
beste krachten verteert, men ziet als een strijder op een verloren
wachtpost hem aan, voor wien men nauwelijks beter kan, dan straks
eene plaats in het vredig Invaliden-huis vragen. Soms is het, ol\'
de wereld, de wetenschap, de hoogeschool er oneindig veel bij
zou winnen, wanneer zij slechts van het drukkend juk van gods-
dienst en godgeleerdheid ontslagen was, en reeds mogen zich
beide gelukkig prijzen, zoo haar voor als nog »bij de gratie" een
gesmaldeelde plaats in tal van kringen gelaten blijft. Ons aangaande,
M. II., wij zullen evenmin het aangeduid verschijnsel bovenmate be-
jammeren, als een onderzoek naar zijne oorzaken instellen, maar
slechts dit éene bescheiden doen opmerken, dat deze miskenning
van het Hoogste en Heiligste voor niemand zoo verderfelijk werkt,
als juist voor wie zich daaraan, niet zelden gedachteloos, schuldig
maakt. Immers, gelijk de godsdienst het hoogste is voor den mensch,
en de Christelijke onbetwistbaar de hoogste godsdienst van allen,
zoo is ook eene gezonde en beproefde wetenschap op haar gebied
voor de gemeente des Heeren onmisbaar, ja, hoe wonderspreukig
het schijne, het is niet minder waarachtig: de sleutel tot het
laatste woord van ieder wetenschappelijk onderzoek ligt ten slotte ner-
gens anders, dan tusschen de bladen van dien ouden Bijbel verscholen,
waarop thans zoo menig half- en kwartgeleerde met voorname minachting
nederziet. Wat meerzegt, er is een Theologie, die wij allen moeten kennen
en kweeken, zoo de vrede onzer zielen ons lief is, en al ware het, dat
wij al de Uden der menschen en der engelen spraken, en al de ver-
borgenheden wisten, en al de wetenschap, die onder het bereik van
teleskoop en mikroskoop was te brengen, het zou ons geene nut-
tigheid geven, zoolang ons éen voorrecht ontzegd bleef, nog hooger
dan die allen te schatten. Wat wij bedoelen? Gij vindt het aan-
geduid in den tekst, die vooral voor déze ure ons aantrok:
TEKST
Joh. 6: 45*.
»En zij zullen allen van God geleerd zijn."
Geleerd zijn, niet schijnbaar, maar waarlijk, grondig, voldoende; van God geleerd, de hoogste waarheid en wijsheid; allen van
-ocr page 10-
s
God geleerd, om het even, of de wereld u als Hooggeleerden be-groet, of als diep onkundigen afwijst: er zijn van die woorden in de Heilige Schrift, die als met elektrische kracht den verbolgen mensch des harten kunnen raken en roeren. Bedrieg ik mij, of hier slaat een van zulke woorden te lezen, en wij mogen bij het be-spreken er van op gewijde belangstelling rekenen\'? Maar onderwijs, \'t is wel waarlijk in den volsten zin des woords eene »brandende" vraag van den dag; hooger onderwijs, \'t is de aanleiding, die he-den herwaarts ons samenbracht; het allerhoogste onderwijs, wat kunnen wij beter dan dit voor onszelven en elkander begeeren\'? Welaan, een woord, te dien aanzien door den mond der waarheid zelven gesproken, \'t vinde heden een geopend oor en een goede plaats in ons midden, ook naar de meer bepaalde gelegenheid der tegenwoordige ure. Is het niet heden tevens de dag, waarop de gemeente des lleeren de belijdenis vernieuwt van haar aller-heiligst geloof, eer zij straks nadert tot den disch des Nieuwen Ver-bonds\'? Welnu, van deze onze christelijk-hervormde belijdenis wordt ons juist hier eene hoofdzaak herinnerd, nooit anders dan tot onze groote schaile misduid ol vergeten, en bij het vernieuwen onzer heiligste verbintenis als leden van Jezus\' gemeente van Godswege eene be-lofle herhaald, voor allen onmisbaar, maar ook voor allen genoeg. Het hooger onderwijs der opperste Wijsheid aan hare bevoorrechte kweekelingen, zietdaar het onderwerp on-zer tegenwoordige rede. Naar aanleiding van den tekst u achtereen-volgens van dit hooger onderwijs het eigenaardig karakter te schetsen; de vol strek te onmisbaarheid aantewijzen; de on-schat bar e waarde te slaven; den eindelijken triomf te voorspellen, zietdaar de viervoudige taak, waartoe wij ons in Gods naam en kracht hebben aangegord. Heer, maak ons uwe wegen bekend, leer ons uwc paden! Leid ons in Uwe waarheid en leer ons, want Gij zijt de God onzes heils, U verwachten wij den ganschen dag!
1. Het was avond geweest van den grooten dag, die het teeken der brooden gezien had, en de verzadigde schare gereed om den hooggevierden Proleet als aardschen Koning te kronen. Na een nacht van heilige eenzaamheid en verborgen liefdebetooning vindt de morgen den Heiland in de ruime, schoone Synagoge van Kaper-
-ocr page 11-
g
iiiiiiin, van een wonderzuchtige schare omgeven, die Hij vruchteloos vermaant om, nog meer dan het aardsch, het hemelsch brood van des menschen Zoon te begeeren. Wederom ergert zich het onge-loof der aanzienlijke Joden aan de nederigheid der afkomst en ver-schijning van Hem, die pas zoo groote dingen van zichzelven be-weerde, en de Heer, die niet slechts hunne woorden verneemt, maar daarbij den zin der verborgen gedachten doorgrondt, wederlegt hunne weerspraak niet dadelijk, maar tast hun hardnekkig ongeloof-zelf in den diepsten hartader aan. »Murmureert niet onder elkander", spreekt Hij met wijsheid en liefde: dat is niet het middel om aangaande mij en mijne zaak tot voldoende klaarheid te komen. Daartoe is wat hoo-gers, dan het bloot verstandelijk overleg eener vleeschelijke wijs-heid van noode. > Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten uiter-sten dage." Inwendig ontbrak hun, wil Hij zeggen, altijd natuur-lijk door eigen schuld, die van God zelven gewerkte ontvangbaarheid des gemoeds, die volstrekt noodzakelijk was om in den Zoon te ge-looven. Toch had hun reeds het profetisch woord kunnen leeren, van wat zijde alleen het waarachtig heil was te wachten, en wal zij moesten doen om dat heil persoonlijk deelachtig te worden. »Daar is geschreven in de Profeten", voegt daarom de Heer er nog bij: »en zij zullen allen van God geleerd zijn." Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die, die alleen, maar die ook gewis, kpml tot Mij!"
»Geschreven in de profeten"; \'t verdient opmerking, hoe, terwijl de Joden in dit gesprek gedurig tot het voorleden der dagen van Mozes terugkeeren, de Heer daarentegen als op vleugelen des Gees-tes vooruilsnelt naar veel schooner verschiet, door het profetisch woord Hem ontsloten. Ligt niet ook in deze Synagoge, gelijk weleer in die van Nazareth, de profetische rol van Jesaia als onder het bereik zijner handen? Daar, in de prachtprofecy van het 54ste Hoofd-stuk, aanschouwt zijn oog het beeld van een ander Jeruzalem, dan gindsche hoofdstad, waarvan thans de burgers of geestverwanten Hem met hunne murmureeringen kwelden. Met stoute kleuren wordt het heil van het herboren Sion door den gewijden Ziener geschetst, on-der anderen ook met dezen sprekenden trek: »en al uwe kinderen, uwe inwoners, zullen van den Heer geleerd zijn, en de vrede
-ocr page 12-
10
uwer kinderen zal groot zijn." Kennelijk eene heenwijzing naarde dagen des Nieuwen Verbonds, waarin het eeuwenheugend verschil tusschen in- en ongewijden, tusschen priesters en leeken, geleerden en onkundigen op geestelijk gebied ten slotte geheel verdwijnen, en de bede van den ouden Mozes in vervul-ling zou gaan: »Och of al het volk des Heeren profeten ware, dat de Heer zijnen Geest over hen gave!" Wat dunkt u, had niet de Heer er ook ditmaal bij kunnen voegen: »heden is deze Schrift voor uwe ooren vervuld?" Maar reeds stonden zij daar in engen kring om Hem henen, de eerste van God geleerden uit de dagen des N. V., uit wier naam straks Petrus als mond van allen zou spreken: »Heer, tot wien zouden wij henengaan; gij hebt de woorden des eeuwigen levens." Nog was hun aantal klein en hun invloed gering; maar wees niet vervaard, gij kleine stoet, dat cijfer zal toenemen, die kring zich verbreeden. Al wat Hem de Vader geeft, \'t zal niet aflaten tot den Christus te komen, en wie alzoo komt, hij zal mede den schoonen eertitel dragen, dat ook hij een van God-zelven geleerde, een met Gods licht bestraalde mocht heeten!
Reeds beseft gij, wat wij bedoelen, waar wij naar het Profetisch tekstwoord, van het hooger onderwijs der opperste Wijsheid ge-wagen. Volgens het verband, waarin de Heer het gebruikt, denken wij ditmaal niet aan het onderwijs, dat men in de school van Jezus zelven ontvangt, nadat men eenmaal Zijn discipel geworden is, maar aan het verborgen onderwijs des Vaders, waardoor Hij als met ei-gen hand zondaren leidt en trekt lot de levensgemeenschap des Zoons. M. a. w. er is hier sprake, niet van de uitwendige open-baring in Christus, die in het Evangelie aan al zijne belijders ge-schonken is, maar van de innerlijke openbaring des Geestes, waar-door God zondaren uit de duisternis roept en leidt tot zijn heerlijk en wonderbaar licht. »Allen van God geleerd", \'t is alzoo niet minder dan de bepaalde belofte, dat God aan die allen de waarheid inwendig en zelfstandig zoo helder en klaar zou doen inzien, dat zij niet slechts gelooven zouden om anderer zeggens wil, maar ook zelve weten de dingen, hun van God in Christus geschonken. Ge-lijk het elders heet: »Zij zullen niet meer leeren, een iegelijk zij-nen naaste en zijnen broeder: »ken den Heer," maar zij zullen
-ocr page 13-
11
Mij allen kennen, van hunnen kleinsten af tot den grooUten." \') Maar zoo begint dan nu ook het eigenaardig karakter van het hemelsch onderwerp, hier bedoeld, aanschouwelijk u voor de oogen te treden. Die het geeft is de Vader, die nog altijd, natuurlijk langs middellijken weg, het woord zijner belofte vervuil: »lk zal de blinden leiden langs een weg, dien zij niet geweten hebben." Die het ontvangt is de mensch, niet de lichtzinnige, onverschillige, hoogmoedige, maar de waarheidlievende en heilbegeerige mensch, wien de bede tot levensbede geworden is: »Zend uw licht en uwe waarheid neder, dat die mij geleiden." De omvang van dat onder-wijs bepaalt zich tot het éene, dat noodig is, de zaligmakende ken-nis van Christus, maar strekt van daar zich uil tol hel versie le-vensgebied. De proef, waaruit blijkt dat het gewenschte vrucht heeft gedragen, de Heer zélf wijst haar aan in het woord: »een iegelijk, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij." En de school eindelijk, waar dit onderwijs verleend wordt en gehoord, zoekt haar niet uitsluitend op deze of die bevoorrechte plek om u henen; zij staat overal open, waar ergens de stem van God tot een vragend menschenhart spreekt; overal, maar bovenal in de kleine wereld daarbinnen, waar meer dingen tusschen hemel en aarde gebeuren, dan waarvan onze wijsbegeerte droomt. Waartoe meer, M. H., er zijn diepten, die een machtelooze arm slechts bij benadering peilt, maar dit beseffen wij toch, dat wij hier met het hoogste en heiligste op geestelijk levensgebied in rechtstreeksohe aanraking komen. Een hooger onderwijs, dan hier door Jezus van verre wordt aangeduid, wij kunnen het onmogelijk denken; \'I is de zegen des Nieuwen Verbonds, en al gevoelen wij diep, dat wij als kinderen stamelen, ook waar wij als mannen onze lendenen gorden, toch geeft reeds het weinige, dat wij tot dusver hebben gehoord en begrepen, ons volkomen recht u te vragen: wat dunkt u, is het een kleine zaak, die door dit groote woord wordt verkondigd?
H. »Allen van God geleerd I" Maar is dat dan, dus hoor ik som-migen vragen, werkelijk voor allen zoo noodig? Noodig, niet slechts voor die ongeloovige tijdgenooten des Heeren, maar ook nog voor
\') Jer. 31: 34.
-ocr page 14-
1-2
ons, die immers allen zich buigen in zijn gezegenden naam; noodig niet slechts voor kinderen en dienstboden, maar ook voor ver-standige mannen, voor ontwikkelde vrouwen, ja, ook voor den grootsten geest en het rijkste hart in ons midden? Zijt ook gij, prediker der waarheid, dan waarlijk die bekrompen en overdreven voorstelling toegedaan, dat men »den Geest" moet hebben om waarlijk het Woord te verstaan, en dat op geestelijk gebied al ons kennen en weten niet baat, al waren de slapen onzes hoofds door rusteloozen arbeid doorgroefd, zoo wij niet door God-zelven zijn onderwezen geworden? Wat zullen wij antwoorden op eene be-denking, Gel., die reeds bij de eerste schrede op dezen weg ons ontmoet, en, wordt zij niet afgewezen, geheel ons pleit met den vloek van onvruchtbaarheid dreigt? Dat de groote waarheid, hier nog meer voorondersteld, dan dadelijk uitgesproken, vaak op het jammerlijkst misduid en misbruikt is geworden, wie weet het beter, wie betreurt het dieper dan wij! Wie heefl ze niet vroeger of later ontmoet, die met een hoogmoed, alleen door hunne onkunde geëvenaard, laatdunkend op anderen neerzagen, als die immers »den Geest" niet hadden ontvangen als zij; die ongevergd u verzekerden, dat zij »verstandiger waren dan al hunne leeraars," de uitnemend-sten niet buitengesloten, ja wel schenen te meenen, dat hun gewaand bezit van den Geest nu voorts van alle onderzoek en studie ontsloeg? God zij allen genadig, die alzoo het goede ten doode misbruiken, en de Irissche teug uit de levensbron tot een verdoovenden slaap-drank verlagen! Nochtans, ook de droevigste misvatting eener waar-heid neemt die waarheid zelve niet weg, en ernstig hebben wij toe te zien, dat wij niet, uit afkeer van dwaze dweeperij, ons onbedacht in de armen van ontkenning en ongeloof storten, \'t Is jammerlijk zelfbedrog, als men een onmiddellijk onderwijs des Hei-ligen Geestes geheel buiten het woord der genade verwacht, maar daarom nog geen overdrijving, wanneer men ernstig volhoudt, dat, om waarlijk tot de kennis der hoogste waarheid te komen, er nog iets meer wordt gevorderd, dan een natuurlijk ontwikkeld verstand of een kloek besluit van den wil. «Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke", \'t woord is even goed door Jezus ge-zerd als dat andere: »Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven hebt", en er is slechts een oogenblik nadenkens noodig om
-ocr page 15-
18
ons terstond te doen inzien, dat geen onderwijs minder gemist worden kan, dan dat waarop in den tekst wordt gewezen. Zeker, het is een heerlijk licht, in het Evangelie voor de werel d ontstoken, maar van de andere zijde, wat baat ook het liefelijkst licht, indien nog het oog van dat licht afgewend, of daarvoor geheel is gesloten? En ziet daar nu, wie durft het tegenspreken, de droeve toestand van iederen zondigen mensch, in wiens hart nog geen andere stem, dan die van vleesch en bloed zich laat hooren. Ach, uit dit onreine hart rijzen de nevelen en dampen omhoog, die het geestesoog be-letten de volle Waarheid en het waarachtig Leven te zien; wie wil ook gaarne zien, wat hem beschaamt en vernedert, ja, als het ernstig aanvaard wordt, tot een groote verandering dringt, waartoe men liever niet wenscht te komen? Het is zoo, wij hebben ons natuur-lijk verstand, maar dat verstand is een geboren twijfelaar op het gebied der onzienlijke dingen: wij hebben ons rusteloos hart, maar dat hart, al dorst het naar God, het drinkt daarom nog niet uit zichzelf van de stroomen des levenden waters; wij hooren de krachtigste roepstemmen, maar altijd uit een geheel onzichtbare we-reld; wij zouden nu en dan waarlijk wenschen anders te zijn, maar wij willen toch eigenlijk niet, zoolang niet Gods voorbereidende, lokkende, trekkende genade hierbinnen haar eigen werk heeft be-gonnen. Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God, om het even of dat vleesch in een donzen dos of in een ruwe pij is gehuld, en de natuurlijke mensch begrijpt de dingen des Geestes niet, al had hij ook het gebied van de stof in elke richting ge-meten met adelaarsblikken. Wat zeg ik, juist voor grooter geesten en harten is er wellicht nog meer genade dan voor kinderen en eenvoudigen noodig om wérkelijk, over eiken hinderpaal heen, tot Christus te komen, waar nog zoo vaak het profetisch woord in vervulling gaat: »Uwe wijsheid en uwe wetenschap, die heeft u afkeerig gemaakt". !) Zeker, er waren door alle eeuwen geleerden van den uilnemendslen rang, reuzengeesten, die als leergierige discipelen zich hebben neergezet aan de voeten der opperste Wijsheid; eer en hulde aan iedere wetenschap, die niet afleidt van, maar waarlijk opleidt tot God! Maar van de andere zijde, hoe licht staat de
\') Jes. 47: 10.
-ocr page 16-
u
macht van een eenzijdig ontwikkeld verstand een eenvoudig geloof in den weg, en hoeveel is er, dat in het hart moet verbroken wor-den, eer men waarlijk met deemoedig gebogen hoofde door de enge poort Gods koninkrijk binnen kan gaan! Niet weinig heeft misschien dit Evangelie, dat u innerlijk aantrekt, maar ook zooveel, dat u afstoot; gronden, waaraan gij geen gewicht kunt ontzeggen, maar toch ook bezwaren, waarvoor gij geen oplossing vindt; belof-ten, die u de ziel van verrukking doen gloeien, maar ook eischen, die u weemoedig doen zuchten : » wie is tot al deze dingen bekwaam P" Daar staat gij, eerlijke twijfelaar, de hooggevulde weegschaal in handen, met al het vóór en het tégen; de evenaar trilt in uwe vin-geren, maar wie, wie brengt u ten slotte zoover, dat die nu voor goed naar de rechterzij overslaat, en dat gij zélf u onvoorwaar-delijk overgeeft aan een Heiland, die u reeds zoolang heeft gezocht? Maar immers, wij weten het allen, de groote strijd tusschen geloof en ongeloof in hel liart wordt beslist op het zedelijk gebied van den wil, en die wil moet eerst met zachte kracht, maar beslissend zijn overgebogen, zullen wij in staat zijn om te kunnen en te dur-ven gelooven. Dat is het, wat de Apostel verkondigt: »God is het, die in u werkt beide het willen en het werken naar zijn welbeha-gen," dit, wat een Pascal, »die wijze voor alle eeuwen"\'), zoo diep deemoedig beleed: »niemand zal waarlijk gelooven, zoolang niet God zijn hart heeft gebogen;" dat, wat reeds David heeft verstaan, toen hij bad : »neig mijn hart tot uwe getuigenissen." Telt eens, hoe dik-wijls de bede: «leer mij Uwe inzettingen" in den éenen 11 Oden Psalm wordt herhaald ; dat cijfer geeft stof om te denken. Met al uwe eigen wijsheid, komt gij er niet; het Hemelsche bereikt men nimmer alleen langs aardsche wegen. Geen Logica buiten den Logos, maar de Logica alleen brengt ons daarom tot den Logos nog niet. Het voortreflelijkst menschelijk onderwijs, op zichzelf beschouwd, schiet te kort; wij kunnen slechts met getrouwheid getuigen, maar het diep innerlijk overtuigen, \'t moet worden overgelaten aan Een, die achter ons komt, en tot ieders hart zijn geheime toegangen heeft. Gods voorkomende, zoekende, in \'t verborgen onderwijzende genade, zietdaar niet slechts de middag of avond-, maar reeds de morgen-
l) Neantler.
-ocr page 17-
15
zon voor ieder waarachtig geestelijk leven, en meer wijsheid dan in al de spitsvindige murmureeringen van het ongeloof samen ligt er in het vroom gebed van het kerklied, niet eenmaal het eerst aan Gereformeerde lippen ontrezen: »Schenkt Gij geen licht, zoo kan mijn oog niet zien, en zie ik niet, wat goeds zal ik bedrij-ven? Verlaat Gij mij, zoo zal ik moeten vliên, en moet ik vlièn, hoe zal ik bij U blijven." \') Hebben wij nog verdere bewijzen van noode, dan de opmerking hoe zoovelen, wien het noch aan schranderheid, noch aan welmeenendheid ontbreekt, kunnen redekavelen over de dingen Gods, als blinden over het spel van de kleuren, en werdt ook gij nooit getroffen door het telkens terugkeerend feit, dat de scherpzinnigsten op natuurlijk niet zelden de stompzinnigsten zijn op geestelijk levensgebied, terwijl daarentegen kinderen en eenvou-digen soms zooveel frischheid, vastheid, vreugd des geloofs openba-ren, dat gij wel niet behoeft te vragen, of hier ook nog een ünder onderwijs dan een louter menschelijk plaats greep. Neen, het laat zich niet ernstig ontkennen: de Vader alleen leidt tot den Zoon zijner liefde, gelijk niemand dan de Zoon ons tot den Vader kan brengen, en vruchteloos zie ik naar éen enkelen geloovige om, die aarzelen zal de belijdenis over te nemen :»het is mij uit genade gege-ven." O, ik hoor de bedenkingen wel, die tegen deze leer zich verhef-fen, maar ik heb ook wat ik antwoorden kan. »Van God ge-leerd," onmogelijk, zegt de een, daar immers God zoo groot is, en de mensen zoo klein, en welbeschouwd de eene mensch van God even weinig weet en weten kan als de ander. En zeker, gij hebt recht, zoo daar geen Openbaring bestaat; maar is ónze God geen God van nabij, is de mensch aan God niet verwant, en gij, die het natuurlijk licht in zijnen loop niet kunt stuiten, hebt gij recht om het dalen van een geestelijk licht in een donker hart voor louter ongerijmdheid te houden? Vernederend, zegt een ander, ik moet al mijn geloof aan menschenwaarde verzaken, als ik deze leer moet omhelzen. Ik weerspreek niet, maar voeg er dadelijk bij: zie hier in mijn oog juist het kenmerk der waarheid uit God. Ik wantrouw al wat mij vleit, maar aan wat mij waarlijk verootmoedigt geeft mijne conscientie getuigenis, omdat ik door Gods genade maar
\') Ev. Gez. 70: 2fc. Af komsti<r van den beroemden G. Rr.imlt.
-ocr page 18-
16
al te goed weel wie ik ben. Gevaarlijk, voert een derde mij tegen, en ik erken het nogmaals: gelijk elke andere, kan ook deze waar-heid misbruikt worden ; juist aan de hoogste bergen grenzen de ont-zettendste afgronden. Maar indien misbruik iets tegen gebruik zal bewijzen, trap dan al uw bloembedden neder, de spin toch zuigt venijn, waar de bij haar honig komt garen. Breek dan dit kerkgebouw af; de vroomheid komt er niet enkel een steun, maar de geveinsdheid een dekmantel vragen. Scheur dan dezen Bijbel aan stukken: is er één leugen of zonde, die niet met een beroep op een woord des Bijbels bepleit is ? Nochtans weet dit, al lag daar het laatste blad van uw laatsten Bijbel aan flarden, de waarheid zou er niets minder waarheid om zijn; gij moet van God-zelven geleerd zijn, of — de hoogste waarheid, gij komt haar nimmer te weten, en het hoogste leven, gij krijgt het nimmer te zien!
III. Ja, wij moeten van God geleerd zijn, maar wij kunnen het ook allen, Gel., zoo waarlijk de Vader niet verre is, en wij leven onder de bedeeling des N. V., waarin ook deze belofte op het heerlijkst vervuld wordt. Maar nu zien wij dan ook den weg ons geopend, om van dat onmisbaar hemelsch onderwijs de onschatbare waarde te staven, en nauwelijks zouden wij weten, waarop eerst en meest U te wijzen, mochten wij niet tevens vertrouwen, dat hier reeds enkele wenken voldoende zijn.
Denkt reeds dadelijk aan de deelgenoot en van dit onderwijs, in onderscheiding der ingewijden in elke andere wijsheid. Hooger onderricht in den gewonen zin staat in den regel slechts open voor meer bevoorrechte standen; de minontwikkelde is zelfs niet in staat het naar behooren te volgen; de stoffelijke voorwaarden, waaronder het wordt genoten, vallen geenszins onder aller bereik. Maar waar de opperste Wijsheid haar leerschool ontsluit, zij wijst ook niet éenen terug, dan die zichzelven heeft buitengesloten, en verheft hare stem: »Komt, eet van mijn brood, en drinkt van den wijn, dien ik u gemengd heb! O alle gij dorstigen, komt lot de wateren! Geen jongeren alleen worden toegelaten, maar vergevorderden en ouden van dagen, die ter elfder ure nog verlangen wijs te worden tot zaligheid; schrandere hoofden, maar ook eenvoudige harten; niet enkel die nabij, maar die verre zijn, want het liefdekoord, dat God om de harten slaat,
-ocr page 19-
17
die hij tot Christus wil trekken, \'t is geen voeten, maar vademen lang. Men kan van God geleerd zijn, zonder ooit een godgeleerde school betreden te hebben, en omgekeerd, in laatstgenoemde boven anderen uitmunten, zonder dat nog het eerste ons deel is. Nicodemus, de leeraar in Israël, mag komen, maar Levi, de tollenaar ook; Lydia, de purperverkoopster, wordt onderwezen, maar zuster Magdalena, de zondaresse, zit nevens haar. Niets hebt gij mede te brengen, dan een nederigen geest, dien God wil verhoogen, en een ledig hart, dat IIij wil vervullen; ja, gij hebt zelfs niet eerst te vragen naar God, God begint te vragen en te zoeken naar u, en met eigen hand brengt de Vader hel wankelend kind in de school, waar niets minder wordt geleerd dan — het Hoogste!
Denkt, al verder aan de leerwijze, die bij dit hooger onderwijs wordt gevolgd, en die even afwisselend als onverbeterlijk is. Ook hel beste onderwijs op aarde wordt vaak op gebrekkige wijze gegeven, en wat voor de vatbaarheid des éenen voldoet be-antwoordt daarom nog aan de behoefte des anderen niet. Waar is de gids, die zich nimmer vergist; waar de leeraar, die niet nu en dan met weemoed gevoelt, dat zijne tegenwoordige wetenschap slechts een andere vorm zijner vroegere onwetendheid is? Maar God, »wie is een Leeraar als Hij," mocht wel een wijze der oudheid reeds uitroepen, want met elke ziel, die Hij zoekt, gaat Hij wel in de hoofdzaak denzelfden, maar toch weer een anderen weg. Allen leidt Hij eerst in de school der zelfkennis, dan in die des geloofs, eindelijk in die der geestelijke levenservaring. Maar toch, met dezen begint de Meester reeds vroeg; genen grijpt Hij eerst later met volle kracht in de ziel; hier wordt de schat in den akker op eenmaal, daar eerst na langdurig zoeken de parel van groote waarde ge-vonden. U, mijn broeder, moest wellicht een krachtige prediking het middel worden om den blinddoek u afterukken, waar gij slondt aan den rand van een afgrond; u, mijne zuster, werd een scherpe doorn in het vleesch de prikkel, om u de knie zoo diep voor God te doen buigen, dat Gods engelen fluisteren konden: ziet, zij bidt, gelijk zij nog nooit heeft gebeden! Waartoe meer, een heilige verrukking grijpt ons aan, als wij in eigen en anderer leven »de spelingen der opperste Wijsheid", de wondere wegen dier voorbereidende genade bespieden, die telkens hare stem weer verandert om ein-
-ocr page 20-
IX
delijk hierbinnen den gewenschten weerklank te wekken, en ons onophoudelijk dringt, maar nooit onvermijdelijk dwingt om daar te komen, waar zij ons reeds zoolang wilde zien. Gelijk een stroom soms een wijle onder den grond zich verbergt, maar dan weder verrassend te voorschijn schiet, en weldra blijkt juist in die don-kere diepte krachtdadig gevorderd te zijn, zoo wisselt dit onder-wijs gedurig van gang, maar nimmer van strekking, en — het rust niet, vóór zijn einddoel bereikt is.
En denkt nu eindelijk en bovenal aan de zegenrijke vrucht van dit onderwijs, waarbij elke vergelijking te kort schiet! Het maakt, en reeds dit zegt niet weinig, eerst waarlijk ootmoedige menschen. Kennis en wetenschap kunnen, vooral waar zij oppervlakkig beoe-t\'end worden, gemakkelijk het hart van ijdelen hoogmoed doen zwcl-len; in déze school wordt niet slechts beminnelijke bescheidenheid, maar ongehuichelde deemoed geleerd. — Dit onderwijs, wat meer zegt, het maakt waarlijk praktische menschen, juist omdat het tot Chris-tus ons heenleidt. Wat reveil men toch, dat hetgeen in deze school wordt geleerd ons onbruik- en onhandelbaar maken zou? Onbruikbaar ja voor den dienst der zonde; onhandelbaar, voor wie verzaking eischt van het hoogste levensbeginsel. Maar anders, noemt mij meer praktische mannen, dan b. v. de van God geleerde geestverwanten, die ik in éenen adem vermeld, een Paulus, een Augustinus, een Luther; of, mag er een vierde bijkomen uit nog en-ger omschreven gebied, een Aug. Herm. Francke, die begon met een gebed uit de diepte:»o God, i n d i e n Gij bestaat, openbaar u aan mij," en eindigt op de glansrijke berghoogte eener Christelijke Philan-tropie, die in de Heldring\'s er. Wichern\'s onzer eeuw hare schoonste zegepraal vierde! Als sterren blinken hun namen, maar zij waren ook van God geleerd, deze mannen, en dat onderwijs, wat alles afdoet, het maakt niet slechts geloovige en gezegende, maar waarlijk ge-lukkige menschen. Wat dienaar der wetenschap vond nooit zichzelven in donkere uren, het moede hoofd in de hand, en de bange klacht op de lippen, dat ook de boom der kennis de boom des levens niet is? Ziet, hier is kennis- en levensboom éen, en niets verwondert ons minder, dan dat op Jesaia\'s profecy: »alle uwe kinderen zullen van den Heer geleerd zijn" terstond de toezegging volgt: »de vrede uwer kinderen zal groot zijn;" want
-ocr page 21-
1!»
wie, door den Vader geleid tot den Zoon, nu zijne roepstem hoort: »leert van mij," hij eindigt ook gewis met rust voor de ziele te vinden. 0, \'t is zoo zalig, het met den vromen dichter te kun-nen, te durven herhalen: «mijn ziel heelt nu den grond gevon-den, waarin haar anker eeuwig rust." Tegenover al de aamna-tiging ecner wetenschap buiten God, die onophoudelijk afbreekt wat zij gister opgebouwd had, heeft ook hel geloof\' zijn: »ik weel," dat het niet prijs geven kan, of het moest eerst zijn leven ver-zaken. Het wandelt in nevelen, het zij zoo, maar het trekt den dag te gemoet; het heelt zijne raadselen, maar ook zijne onlhul-lingen, die de wereld niet kent en niet rooft. Zegt het ons, een-voudigste Christen, of gij zoudt willen ruilen met den geleerde, die nog na jaren peinzens zéér in hel onzekere is, of er wel een God in den hemel beslaat, en gij, ininstgeloovige onder ons, begint gij het niet mede met verhoogde klaarheid te zien: »hel is onbe-schrijfelijk heerlijk en zalig, van God zelven onderwezen te zijn!"
IV. Maar zoo behoeven wij dan ook geen oogenblik te aarzelen Gel., om van dit hooger onderwijs den eindelijken triomf te voorspellen. Zijne wetgeving wordt nimmer herzien, allerminst haar eerst, in den grond haar éenig Artikel; »God wederstaal de hoovaardi-gen, maar den nederigen geeft Hij genade." Ik besef, er is veel moed noodig in onzen tijd oin iets te voorspellen, allermeest den Iriiiml van wat ongetwijfeld het Heiligste maar ook het diepst Alis-kende van alles is. Soms zou men troosteloos vragen, ol niet de menschheid in haar eeuwenlang worstelen en kampen om waarheid en leven een zwaren steen aan de voeten heelt, die haar onver-biddelijk benedenwaarls trekt. De waarheid Gods wordt met een fel-heid bestreden, waarvan de geschiedenis geen tweede voorbeeld vertoont, en het onmogelijke gedaan om het Evangelie, dat niet is en in eeuwigheid niet zal zijn naar den mensch, alleen uit den mensch te verklaren. .Menig leven en werken, ook dat vroeger wat beters beloofde, biedt den treurigen aanblik van een eindeloos voort-gezet zinken, tot aan den afgrond der Godsverloochening toe, en hoe menig kind dezer eeuw, die zichzclven eerst de geestelijke oogen heeft uitgegraven, en ons nu op het stelligst verzekert, dat er niets te zien valt dan stof! In wat verhouding hier en daar ons Lager,
-ocr page 22-
20
Middelbaar, Hooger onderwijs tot dit Allerhoogste zich plaatst, gij nioogl het zelven bedenken, maar zeker, zoo er onmiskenbaar stol\' is van danken, er is vooral niet minder reden van klagen. Het Moder-nisme heeft zijn duizenden verslagen, maar het Sectarisme velt zijne tienduizenden neder, en het Indifferentisme heeft eerlang zijne honderdduizende slachtoffers voltallig gemaakt. Men spreekt zoo vaak van den afmattenden strijd dezer eeuw," maar waarlijk, voor ver de meesten bestaat hij ter nauwernood, waar men zich steeds meer door de overtuiging laat leiden, dat het de dwaasheid zelve mag heeten te twisten over dingen, waarvan men toch onmogelijk het rechte kan weten. Al kennelijker wordt de geschiedenis van ons arm ontkerstend volk in het Schriftwoord vervat:»het volk zat neder om te eten en Ie drinken, daarna stond het op om te spelen," en, kan het niet spelen, te muiten. Draagt dan waarlijk onze verouderde eeuw een reeds gestorven hart in den boezem, wekt niets meer haar heilige geestdrift, en is al wat ons rest een reusachtig Vraagteeken op hel graf eener voorgoed gestorvene hoop\'.\'Loodkleurige wolken dalen voor onze oogcn steeds dieper .... maar daar schittert als een zilveren ster de heilsbelofte ons tegen: »zij zullen allen van God geleerd zijn," en de zinkende moed wordt herboren. Dat is eene belofte voor alle waarlijk zoekende zielen, die toch hier en overal in \'t verborgen nog schuilen : »die heeft zal gegeven worden, en hij zal overvloediger hebben." Dat een belofte voor de gemeente des Heeren,dat het Godsrijk in haar midden zal komen, daar toch de Vader niet kan aflaten aan den Zoon verloren zondaars te geven, opdat Hij die in verlosten herscheppe. Dat een be-lofte ook voor de Godgeleerde wetenschap bij haar altijd gebrekkig pogen om de diepste Godsgedachten allhans bij benadering te pei-len, te vertolken, voor het leven vruchtbaar te maken; zij staat in haren kamp niet alleen. »Allen van God geleerd," \'t wil voorwaar, niet zeggen, dat ieder, hoe ongeloovig en onbekeerlijk ook, toch eindeljjk burger van het Godsrijk zal worden. Die schoone droom wordt, zoo wij wèl zien, voor onze oogen, op vaak wreede wijze ver-stoord; een ontzettende geest van afval komt op uit de donkere diepte; een vreeselijk gevaar is aanwezig om, ook bij den eindelij-ken triomf van het licht, in eigen duisternis ondertegaan\'. Nochtans, wie uit God is hoort de woorden Gods, en zal niet voor den leu-gengeest zwichten. Wat geestelijk verwant is trekt zich onvermijde-
-ocr page 23-
-21
lijk aan; wat van Boven is zoekt, en vindt den weg ook naar Boven. Keer de fakkel voor een wijl naar beneden, en nog stijgt de toorts-gloed omhoog; laat de waarheid Gods tijdelijk worden wederstaan, ook schijnbaar verwonnen, verwint zij. Beeds veel hebben wij op bijna zestigjarigen leeftijd zien vallen, en meer nog zien wij tot val-len geteekend, dat nu nog als klatergoud schittert, maar achter al die puinhoopen rijst eindelijk de eeuwig nieuwe Godsstad, waarvan al de kinderen door God zelven geleerd zijn, en, weest hierop ge-rust, aan de geheiligde schaar zijner burgers zal ook niet een van God getelden ontbreken! Wat nog redbaar is uit de groote schipbreuk des tijds zal gered worden, en juist het wanhopige van elke weten-schap, waarbij God almachtig stelselmatig verloochend wordt, zal moeten medewerken om ieder, die nog eenige waarheid in het binnenste heeft, ten slotte voor God en Christus te winnen. De Heilige Geest is machtiger, dan alle onheilige en ongodde-lijke geesten te zamen, ja, het zal geschieden, dat ook de grootste wijsgeer, die Jezus liefgehad heeft, het zijn hoogsten titel zal ach-ten een van God geleerde te heeten. Hier kennen we ten deele, en profeteeren ten deele, maar daar straalt het licht der zuiverste Godskennis met onbenevelde stralen ons tegen, en alle wetenschap, die voor den hemel bloeide, is in hoogeren zin ten slotte tot een volmaakte, een toegepaste, een heilige Godgeleerdheid geworden, want alles wordt gezien in Gods licht, en God in alles verheerlijkt. Hier streed de wetenschap des geloofs, daar verwint de Theologie des aanschouwens, en door die zegepraal is de laatste wanklank verstomd, het laatste twistvuur verdoofd, de laatste scheidsmuur
gevallen..... »Ik, zegt de Heer, de Waarachtige, zal zulks te zijner
snel lijk doen komen!"
Van de hoogte der profetische wereldaanschouwing keert onze blik tot de diepte rondom en in ons terug, en met de vraag:»wat zegt gij van uzelven" spoedt onze rede ten einde. Gij, en gij, en gij, zijl ook gij reeds van God geleerd, m. a. w. kent gij uzelven als verloren zondaar voor God, zijt gij waarlijk tol Christus gekomen, is Hij u allereerst geworden wijsheid van God, en kent gij aanvan-kelijk de waarheid uil God, niet bij beschrijving alleen, maar bij
-ocr page 24-
n
eigen levenservaring? Ach, indien liet antwoord geheel onbevredi-gend is, murmureert toch niel bij uzelven, »dat bet u immers ook eerst gegeven moet worden", want, al spreekt gij ook in dal woord geen onwaarheid, nog eens, gij misbruikt eenzijdig de waarheid ten doode. De Vader moet tot den Zoon zijner liefde u trekken, maar Hij wil het ook, zoo waarlijk Hij den Vadernaam draagt, en geen lust beeft in den dood van den zondaar. Hij arbeidt reeds jaar en dag om ook u tot schapen van den goeden Herder te maken; en waar is de man, die kan zeggen, dat God zich aan zijne ziel geheel onbetuigd heelt gelaten? Maar helaas, God trok wel, maar wij trokken ons telkens terug; God wilde gaarne ons leeren, maar wij wilden niet ernstig naar zijne liefdeslem hooren. Och of die groote schuld, Geliefden, u eens waarlijk tot zonde mocht worden, en het u ondragelijk werd de verzenen nog langer legen de scherpe prikkels te slaan! Wat wij u bidden, keert in tot uzelven; verdooft geen enkele stem, die in u roept om ver-lossing, en laat eindelijk de eisch der bekeering u met volle kracht op de ziel zinken! Aan den weg ten leven kunt gij niet het minste veranderen, maar in u moet eene groote verandering plaats grijpen, zult gij niet beschaamd uitkomen met al uw eigen wijsheid, die niets is dan dwaasheid voor God. Bidt Hem om dat onmisbaar onderwijs voor uzelven en uwe kinderen, waarvan gij beden gehoord hebt! Grijpt de middelen aan, waardoor het toebedeeld wordt, en waardeert iederen lichtstraal in uw hart, als profetische belofte van meer; zoo gij slechts oprecht zijl voor God, de Heer zal getrouw zijn aan u! — Hebt gij het niet ondervonden, in wier hart zijne genade aanvankelijk het goede werk heeft begonnen? ü dankt Hem, die over u in zijne eeuwige liefde gedachten des vredes had, en wast op, beide in de kennis en de genade des Heeren! In deze school is men nimmer volleerd, en ook de laagstgeplaatsle kan met den hoogsten lof haar verlaten, indien hij niet liever verkoos er levens-lang te verkeeren. Kweekelingen der opperste Wijsheid, toont dien hoogen eernaam u waardig door onvermoeide leergierigheid, door wijze bedachtzaamheid, door rustig vertrouwen ook, dat de wijsheid eindelijk gerechtvaardigd zal worden van al hare kinderen. Wie waarlijk het onuitsprekelijk voorrecht heeft van ook in dezen tijd te hebben leeren en te mogen blijven gelooven, hij moge soms van heilige verontwaardiging branden, bij kan niet bitter of hard zijn
-ocr page 25-
±\\
tegen wie in hunne verblinding de waarheid weerstaan. Ach, hoe ontbreekt het in het geestelijk lichaam des Heeren nog aan de »inge-wanden der barmhartigheid" voor zulken, die men vaak op schamperen toon als ketters en ongeloovigen scheldt! En toch, zij zijn zoo diep te beklagen; en niet door onze kennis, die altijd gebrekkig blijf), maar door onze liefde alleen kunnen wij de wereld voor Christus veroveren. Gemeente des Heeren, bidt, dat God in dezen lel be-wogen tijd in stille een krachtig werk moge doen aan menige ziel, die gij wellicht sinds lang als reddeloos opgeeft, en bovenal, zie toe voor uzelve!
»Allen van God geleerd!" Met de bede, dat het onzer aller er-varing zij, begroet ik u weder aan deze heilige plaats, Verzorgers, Iloog-leeraren, Kvveekelingen onzer Hoogeschool, en ik hoor in uwe harten het Amen/ Wat baat het toch den mensch, of hij de kroon der wetenschap wint, zoo hem de kroon des levens ontgaat, en wie onzer heeft geen vragen op de ziel, waarop het bevre digend antwoord alleen van Boven kan komen? Danken wij God, zoo wij waarlijk bidden geleerd hebben, en grijpen wij op den nieuwen weg naar den staf der oude belofte: »Ik zal u onderwijzen, en u leeren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn."\') In ons verdraagt gij het, waar over niet langen tijd de laatste Academieprediker als zoodanig den kansel verlaat, dat wij spra-ken, gelijk wij bij déze gelegenheid gedaan hebben, over den einde-lijken triomf van wat door Gods genade ons dierbaar is als bel leven. —Aan dien eindlriomf als Godgeleerden medetewerken, zoolang zijne wijsheid óns samenlaat, Hooggeschatte Ambtgenooten, \'t zij voor ons h e t werk bij uitnemendheid! Nog schamen wij, Goddank, als priesters der wetenschap, ons den dienst der Koningin van gisteren niet, omdat wij weten, aan wat Koning de toekomst behoort. God boude het hart ons jong en warm, ook waar de schedels reeds grijzen, en zijne goedertierenheid moge het Licht onzer oogen, het Lied van ons hart, de Sterkte onzer rechterhand zijn!
«Allen van God geleerd"! Met die belofte en dien eisch kom ik ten slotte tot u, hooggeschatte Jongelingen, die u voor den Evan-geliedienst voorbereidt. Gij hebt het gehoord, van God geleerden
>> Psalm 32:8.
-ocr page 26-
u
moet gij zijn, Theodidaklen, verlicht, bezield, vernieuwd door den II. Geest, want de echte Theologie is die van het wedergeborenen geheiligde hart. O bidt, dat gij het moogt worden en blijven, maar arbeidt en strijdt dan ook, dat gij totwaarheidlievende, wetenschap-pelijke, zelfstandige menschen moogt wassen, geen slaafsche partij-gangers, maar vrijgemaakten door de waarheid; menschen Gods, omdat gij getuigen van Christus zijl, maar als zoodanig ook waarachtige, harmonisch ontwikkelde Menschen. »Studeert u dood, maar bidt u weer levend," sprak een buitenlandsch Godgeleerde; als tot verstandigen sprekende, breng ik u de opwekking over. »Die niet studeert is niet bekeerd/\' het kan u in onzen tijd niet te dikwijls herhaald worden, en het wordt thans openlijk uitgesproken, opdat ook de gemeente wete, in wat geest hier hare toekomstige Leeraars gekweekt worden. God beware u voor den afgrond des ongeloofe, maar vooral ook niet minder voor het zelfbedrog eener doode rechtzinnigheid, die de dingen Gods denkt te verstaan, omdat zij bij de klanken kan zweren. Jonge vrienden, op u zijn veler oogen gevestigd, slaat gij de uwe vaak biddend omhoog, en zoekt niet slechts in het donker Gods hand, maar wandelt vroolijk in het licht van Gods aanschijn ! Zoekt den Heer, en leeft, dan eerst kunt gij anderen leeren, niet slechts als rechtzinnige predikers, maar als profeten des N. V., en om het even of uw naam straks in wijden kring wordt genoemd, dan of uw stof op een vergeten hoek van den grooten akker begraven wordt, het zal ook onder uw beeld gegrift kunnen worden: »Hij was van God geleerd." — Dat zij, een iegelijk in zijne mate, ons iiller voorrecht-Gel., en Hem nu, die machtig is u voor struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor zijne heerlijkheid in vreugde, den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid!
Amen.