-ocr page 1-
1
DE REGLEMENTEN
BESLUITEN
i
!                                                         VOOK DE
NEDERLANDSCHE
1
HERVORMDE KERK
c" s
MET AA>"TEEKE>\'TNGEX
EN EEN UITVOERIft RECITSTEK VOOBZIEX
11001\'.
G. B R ü N A,
Predikant te Hasselt.
\\
VIERDE, VERMEERDERDE EN VBRBETERDK
DRUK.
11
A
Te ZWOLLE, bij
VAN HOOGSTRATEN & GORTER.
18 7 1.
•I J
?
I
-ocr page 2-
\\0f>6
yv)rn
Hist. Eccles.
<Mi89
-ocr page 3-
i
*             Jir-
*
\'
.
-ocr page 4-
.
« *
-ocr page 5-
i
DE REGLEMENTEN
BESLUITEN
VOOR SE
HERVORMDE KERK.
-ocr page 6-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000004785832B
0478 5832
-ocr page 7-
DE REGLEMENTEN
mr
VOOR DE
NEDERLANDSCHE
HERVORMDE KERK.
Met Aanteekeningen en een xeer uitvoerig op nieuw
bewerkt alphabetiach Register voorzien.
G. BRUNA,
Predikant te Haatett:
VIERDE, VEEL VERMEERDERDE EN VERBETERDE DRUK
TB ZWOLLE, BIJ
VAN HOOGSTRATEN & GORTER.
1871.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Uit het Voorberigt voor den eersten druk.
Be herziening onzer kerkelijke reglementen
spoedt ten einde. Die nog herzien moeten wor-
den zijn weinige en niet de meest belangrijke.
Van de herziene zijn vele reeds ingevoerd en de
andere staan eerlang ingevoerd te worden. Baar-
om zullen wel velen met mij wenschen van dezelve
eene verzameling te hebben. Ik althans meende
niet te mogen weigeren
, toen ik door den uil-
gever verzocht werd, mij met de verzameling en
regeling te belasten van eene door hem voorgeno-
mene uitgaaf der genoemde reglementen in ^ak*
formaat.
Men ontvangt in dit werkje eene volledige
verzameling van Reglementen, benevens alle de
Kotiinkl. en Synodale besluiten, Idinisterieele
Circulaires en Synodale wijzigingen en explica-
lies, wier kennis voor de onderscheiden Bestuur-
ders der Hervormde Kerk noodig kan geacht
worden.
Mijn plan, om in eene inleiding de geschiede-
nis der herziening onzer kerkelijke wetten mede
te deelen, heb ik laten varen, omdat in de be-
hoefle daaraan voorzien wordt door den Heer
n.
m. c. van oostkrzee in zijn „Handboek
van het Kerkregt." Ook vindt men daaromtrent
veel belangrijks bij den Hoogleeraar
müukling
in diens voortreffelijke „Practische Godgeleerd-
heid," § 179 en volgy. »)
Wat betreft het Regisier, ik heb mij bij het \'
vervaardigen van hetzelve vooral ten doel gesteldl
volledigheid met beknoptheid te rereenigen. Bat
\') Voeg hierbij thans vooral: J. J. prins, het Kerk-
recht der Nederlandsche Hervormde Kerk, Leiden bij
s. c. van doesburgu, 1870, bl. 26 en volgg.
-ocr page 10-
VOORBEUIGT.
VI
mij daarbij het uitvoerig register van den Heer
uden masman goede dienst heeft bewezen, erken
ik met dankzegging. Toch zal men hier, bij
veel grootere beknoptheid, natuurlijk meerdere
zaken vinden, daar mijn register moet dienen
voor eene
volledige verzameling onzer Kerkelijke
verordeningen, van welke de Heer uden mas-
man slechts sommigen heeft gegeven.
Ten slotte verklaar ik gaarne, dat mij alle
aanmerkingen en mededeelingen welkom zullen
zijn, welke dienen kunnen om dit werkje te doen
worden een volledig en gemakkelijk handboekje
voor allen, aan welke het bestuur in de Neder-
landsche Hero. Kerk is opgedragen.
Hasselt, den 18 Sept. ]860.
Voorberigl voor den vierden druk.
Veel later dan ik gedacht had verlaat de
tweede afdeeling mijner verzameling van „de
Keglementen en .Besluiten voor de Nedeb-
landsche Hervormde kerk" de pers, tn wordt
daarmede dit werkje ten vierden male compleet.
En toch misschien nog te vroeg om gedurende
eenigen tijd op volledigheid aanspraak te kunnen
maken. Maar ik mogt, na de uitvaardiging der
jongste Besluiten omtrent de verhouding lusschen
Kerk en Staat, de bezitters
der eerste afdeeling
niet langer laten wachten en geef nu wat ik in
de gegeven omstandigheden geven kon, de Be-
sluiten die thans geldig zijn en onder deze ver-
scheidene uit den laatsten tijd; de ni-uwe Re-
glementen, sedert den druk der
eerste afdeeling
uitgevaardigd, en alle de veranderingen gedurende
denzelfden lijd in de vroeger uitgevaardigde Re-
glementen gemaakt. Zoo is het Bijvoegsel hl.
321—362 nieuw; doch bovendien van de tweede
afdeeling (zie de inhoudsopgaaf)
§ § 12; 36, C.
en 38. Daarentegen heb ik bij nadere overwe-
giiig gemeend, de Provinciale Reglementen voor
-ocr page 11-
VOORBEBIGT.                        VII
de Kerkeraden niet, te moeten opnemen, niet
alleen omdat door/jaans ieder Kerkbestuurder
aan het voor zijne Provincie bestemde genoeg
heeft, maar ook omdat ik in dezen toch niets
volledigs kon geven, daar verscheiden Kerkbesturen
in den lautslen tijd hunne Reglementen aanmer-
keiijk gewijzigd //ebben en misschien zelfs in
meerdere Provinciën, maar althans zeker in
Zeeland een geheel nieuw Reglement slaat imie-
voèrd te worden.
Wat betreft de wijzigingen, in de Reglementen
der
eerste afdeeüng gemaakt, men vindt die
61.
350—362 sub N°*- 1—51; en men behoeft,
om, zich in de toepassing niet ie vergissen, bij
het ie verbeteren artikel of woord slechts te
verwijzen, naar de bladzijde en het nommer,
die de verbetering bevatten. Zoo schrijve men
b. v. op bl.
4 naast het derde lid van art. 5:
«Vgl. hierachter bl. 350, »°. I", naast het
laatste lid van hetzelfde art.: „ Vgl. bl.
350 ,
»°. 2" enz.
Te gelijk met deze grootere volledige uitgave
van
„de Reglementen en Besluiten met aan-
teekeningen en een zeer uitvoerig alphabetisch
Kegisier" verschijnt bij dezelfde uitgevers, bij-
zonder ten dienste van Kerkeraden, eene goed-
koope uitgave van
de Reglementen , waarbij
alleen die Besluiten en sommigen zelfs verkort,
alsmede die aanteekenhtgen gevoegd zijn wier
kennis voor Kurkeraden noodig mag geacht worden.
Zoo zijn ook in het daarbij gevoegde alphabetisch
Register die artikelen verkort welke uitsluitend
de werkzaamheden enz. der Hoogere Kerkbex\'u-
ren
aanwijzen, zoodat deze grootere uitgaaf .Ier
Regleineuten enz. van alle bestaanden wel de
éénige zijn zal welke in de behoefte dêr meer//e~
noemde Hoogere Kerkbesturen voorziet.
Hasselt,                               G. bkuna.
den 4 Febr. 1871.
-ocr page 12-
VERKLARING VAN IK.MHÏ GEBEZIGDE VF.BKORTIKGKN.
A. K.
beteekent
: Algemeen Reglement.
Am pi.
»
Ampliatie.
Art.
»
Artikel.
Bed.
;i
Besluit,
Best.
Bestuur.
Cand.
Candidaat.
Circ.
tt
Circulaire.
Cl. B.
)J
Classicaal Bestuur.
Coll.
»
Collegie.
t\'omm.
n
Commissie.
(\'ons.
M
Consulent.
Dep. of Depart
n
Departement.
üisp.
»
Dispositie.
Gein.
n
Gemeente.
H. D.
i>
Heilige Dienst.
H. d. S.
U
Handelingen der Synode.
I. w. g.
»
In werking getreden.
K. C.
»
Kerkelijke Courant.
Kr., Krr.
»
Kerkeraad, Kerkeraden,
of Syn. Kegl. voor de
Kerkeraden.
K. W.
n
Kerkelijk Weekblad.
Min.
»
Ministerieel.
Miss.
»
Missive.
0. en T.
w
Opzigt en Tucht
Pro?. B.
»
Provinciaal Kerkbestuur.
Kes.
»
Resolutie.
Syn. Ampl. of S.
A. „
Synodale Ampliatie.
Syn. B.
»
Synodaal besluit.
Syn. expl.
»
Synodale explicatie.
Vac.
»
Vacaturen. (Regl. op de)
Wyz.
»
Wijziging.
-ocr page 13-
INHOUD.
Afdeeling 1, Reglementen.
HOOIDSTUX I.
Het Bestuur over de Kerk, en de verhouding der Kerk-
besturen tot den Staat en tot elkander.
BI.
§ 1. Het Algemeen Reglement ...... 3.
§ 2. De koninkl. bekrachtiging van het A. R. . 33.
\\ 3. Het oordeel der Synode over die bekrach-
tiging............37.
Bijlage I. Wet, regelende het toezigt op de
Kerkgenootschappen.......41.
Bijlage II. Kon. B. omtrent de nadere regeling
van de wijze van behandeling der zaken be-
treffende de Eerediensten......329.
HOOFDSTUK II.
Se zorg der Kerk voor de opleiding en be-
kwaamheid van hare Leeraars en leden.
$ 4. Het Regiem, op \'t examen ter toelating tot
de Evangelie-bediening.......45.
{ 5. De verordeningen op het prediken van Can-
didaten in de Godgeleerdheid.....57.
f 6. Met Reglement op het Godsdienst-onderwijs. 58.
HOOFDSTUK III.
liet ontstaan, het bestuur en de verzorging der Gemeenten.
§ 7a. Regiem, op de erkenning van Nieuwe
Gemeenten..........323.
$ 72. Regiem, op de benoeming van Onderll. en
Diakk. en de beroeping van Predd. . . 68.
$ 8. Hst Synodaal Reglement voor de Kerkeraden. 71.
\\ 9. Het Reglement op de Vacaturen ... 85.
Bijlage I. Kon. Besl. betreffende de toekenning
van Rijkstractement.......119.
Bijlage II. Min. Disp. omtrent de kennisgeving
van Fredikants-beroeping aan de Regering. 332.
} 10. Het Reglement op het Hulppredikerschap . 121.
-ocr page 14-
X
INHOUD.
BI.
HOOFDSTUK IV.
Het beheer van kerkelijke goederen,
i 11. Regiem, op het fonds ter voorziening in
de geestelijke behoeften («).....326.
$ 12. Het Synodaal Reglement voor de Diakoniën. 132.
§ 13. Het Reglement op de Algemeene Wedu-
wenbeurs...........138.
$ 14. Het Reglement op de Classikale kosten . 143.
Bijlage: Alg. Regiem, op het beheer der kerke-
lijke goederen (!>).......333.
HOOÏDSTDI V.
Handhaving van Orde en Tucht.
J 15. Het Reglement voor kerkelijk Opzigt en
Tucht...........155.
§ 16. Het Reglement op de Kerkvisitatie . . 175.
Afdeeling II, Besluiten enz.
HOOFDSTUK I.
Kerkbesturen.
§ 1. Kerkelijke correspondentie.....
A.    Besluit v. 3 Aug. 1853 omtrent de
wijze van corresponderen tusschen ker-
kelyke ligchamen......
B.    Besluit v. 5 Aug. 1861 omtrent het
vragen van inlichting bij hoogere Be-
sturen ..........
C.    Besluit van 12 Julij 1858 omtrent het
correspondentschap voor de kerkelijke
courant .........
J 2. Instructie voor Secretarissen en Scriba\'s.
I 3. Kerkelijk zegel.........
$ 4. Goedkeuring van godsdienstige geschriften.
$ 5. Anthentisatie van Bijbeluitgaven . . .
§ 6. Bewaring van Archieven en van voorwerpen
van kunst..........
§ 7. Opgaaf van Gecommitteerden tot de ont-
vangst van vacatuur-gelden ....
§ 8. Circulaires betrekkelijk de kerkelijke arm-
verzorging ..........
f 9. Handelwijze van Kerkeraden omtrent Can-
didaten tol de H. Dienst.....
$ 10. Handelwijze van Kerkeraden omtrent hen,
die zich willen afscheiden.....
187-
187.
190.
192.
193.
198.
199.
199.
200.
204.
206.
218.
214.
(«) Het op bl. 127 en volgg. voorkomende Regiem.
is vervallen.
\'b) Het Kon. Besl., op bl. 150 en volgg. voorko»
mende, is vervallen.
-ocr page 15-
INHOUD.                               XI
BI.
$ 11. Handelwijze van Kerkeraden ten opzigte
van overgangen uit en tot de Hervormde
Kerk............ 216.
J12. Circ. betreffende de beroeping van niet
eervol ontslagen Predikanten .... 220.
HOOIUSTUK II.
Kerkgemeenten en kerkelijke goederen.
$ 13. Het voortdurend bestaan van Gemeenten,
combinatiën, enz........222.
§ 14. Grensregeling.........224.
{ 15. Pastorij" en kosterij-goederen .... 225.
\\ 16. Tweede collecte, voor de kerk . . . 229.
§ 17. Noodlijdende kerken en personen.
A.   De overdragt van de kerkelijke liefde-
fondsen en hunne administratie . . 2:50.
B.    Circulaire aan de Kerkbesturen om-
trent de jaarlijksche collecte voor de-
zelve ..........233.
C.    Circulaire aan de Gemeenten ter aan-
beveling van dezelve.....235.
1). Adresseu om ondersteuning, uil het
fonds voor dezelve......238.
E. Spoed, met het indienen dier adressen
te maken.........240.
$ 18. A. Het vragen van autorisatie tot het
aanvaarden van donatiën .... 241.
B. Uitbreiding van het Besluit daarom-
trent..........243.
$ 19. Vrijstelling van 4 pCt. huurwaarde . . 245.
j 20. De uitoefening van heerlijke regten . . 245.
\\ 21. • De benoeming van geneeskundigen in gods-
huizen.......... . 249.
§ 22. Het gratis procederen......\' 252.
HOOÏDSTÜK III.
Feestdagen en Eeredienst.
§ 23. Wet omtrent de vierdagen.....257.
\\ 24. Syn. Besluit omtrent de eeredienst in
\'t algemeen..........259.
$ 25. Syn. Besluit omtrent de goc.de-vrijdag-
viering...........270.
§ 26. Syn. Besluit omtrent den gedenkdag der
Kerkhervorming........272.
f 27. Dankdag wegens de overwinning bjj Wa-
terloo...........274.
$ 28. \'s Koning» verjaardag......275.
\\ 29. Huwelijks-inzegening.......275.
5 30. De godsdienstige belangen derZeevarenden. 277.
\\ 31. Instructie voor de Godsdienstoefeningen
in de gevangenissen.......280.
-ocr page 16-
XII                                  INHOHD.
BI.
♦ 32. Ambtsgewaad.........284
HOOFDSTUK IV.
Voordeelen van Kerkelijke Besturen of
Personen.
§ 33. Vrydom van port enz.......287
§ 34. Defroijementcn voor Leden van hoogere
Kerkbesturen.........292
§ 35. Tractementen en pensioenen van Predi-
kanten.
A.    Waarborg dier tractementen door de
Grondwet.........292
B.    Wijze van uitbetaling.....293
C.   Alterum tantum.......296
D.   Fonds tot verbetering der schraalste
tractementen........299
§ 36. Kinder-, school en akademie-gelden . .    305
A.    Vaststelling dier gelden ....    305
B.    Berekening en wijze van uitbetaling.    307
C.   Nieuw formulier van attest voor school-
geld...........
     809
% 37. Vrijstelling der Theol. Studenten enz. van
de militaire" en schuttersdienst . . . 312
$ 38. De regeling der Predikantstractementen
in Indië...........314
BIJVOEGSEL.
§ la. Zie boven bl. ix.
Bijl II tot Afd. I, Hoofdstuk 1. Zie boven bl. ix.
Bijl. II tot het Regl. op de Vacatnren. Zie
boven bl. ix.
Alg .Regiem, op het beheer der kerkelijke goe-
deren enz..............333
Veranderingen in de Reglementen enz.....350
Alphabetisch Register..........863
VERBETERINGEN.
Bi. 80 reg. 4 v. b. slaat.
„overkomen"
lees: „overgekomen."
„ 87 „ 1 v. o.
„88"
.. >.8s!."
„ 171 „ 19 v. b.
„verneemt"
„ „vermeent."
„ 174 in hel opschrift „
i i*
„ * 1».
„ 17tt
• IK
,. \' 16.
„ 188 reg. 9 v. b.
„toegezonden"
,, „terug gezonden.\'
„ 3S6 „ 6 v. b. „
„107"
„ „101."
„ 359 „ 9 ». o. „
„159"
„ „1«1."
-ocr page 17-
*
EERSTE APDEELING.
DE
REGLEMENTEN.
-ocr page 18-
-ocr page 19-
EERSTE HOOFDSTUK.
HET BESTUUR OVER BB KERK, EN DE VER-
HOUDING DER KERKBESTUREN TOT DEN
STAAT EN TOT ELKANDER.
8. l.
1LGEMEEV HICIÜUEVT
VOOE DE
HERVORMDE KEKK IN HET KONINGRIJK DER
NEDERLANDEN.
I.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1. De Nederlandsche Hervormde Kerk
bestaat uit al de Hervormde Gemeenten (a) in het
Koningrijk der Nederlanden, Waalsche, Presby-
teriaanscïi-Engelsche en Schotsche, zoowel als
Nederduitsche. [Art. 16]
Art. 2. Tot elke bijzondere Gemeente be-
hooren:
die op belijdenis des geloofs tot lidmaten (b)
zijn aangenomen;
                                        \'
die voor alsnog alleen door den doop in hare
gemeenschap zijn ingelijfd;
die door geboorte uit Hervormde ouders, of
door den overgang hunner ouders tot de Hervormde
Kerk, gerekend worden\'tot eene bijzondere Ge-
meente in betrekking te staan;
die in eenige Evangelische Gemeente, hetzij hier
te lande, hetzij elders zijn erkend, als behoorende
tot de Hervormde Kerk,#en van hunnen doop of
hunne belijdenis door behoorlijke bewijzen hebben
doen blijken.
(a)    Over het blijven voortduren van Gemeenten, en
het behoud van een\' eigen Pred. zie Kon. Besl. v. 8
April 1814 betrekkelijk de Combinatie//, enz. in Afd. II
van dit werk, § 12.
(b)     Lidmaten zijn dus alleen die belijdenis hebben
afgelegd, leden allen, die in de Herv. Kerk leven.
\' 1*
-ocr page 20-
4        Afd. I, § 1. ALGEMEEN BEGLEMENT
Art. 3. Deze allen blijven tot de Nederland-
sche Hervormde k.erk behoooren, zoolang zy niet
door woord of daad ten duidelijkste toouen, zich
van haar af te scheiden, (a) of door haar van
hunne betrekking tot de Kerk vervallen zijn ver-
klaai\'d
Art. 4. Het bestuur der Nederlandsche Her-
voruide Kerk wordt uitgeoefend:
lu. over de Gemeenten, door Kerkeraden;
2\'. over meer Gemeentenvereeuigd, doordas-
sikale Besturen en Provinciale Kerkbesturen;
3\'. over ai de Gemeenten tezamen, door de
Synode.
De belangen der Oost- en West-Indische Ker-
ken zijn een voorwerp van de aanhoudende zorg
der Synode van de Nederlandsche Hervormde
Kerk. De betrekking dier Kerken tot de Synode
biijlt op den tegenwoordigen voet, tot dat zij
nader meer kerkelijk kan worden geregeld. [Art. 5b.J
Art. 5. De leden dezer .Besturen worden be-
noemd door de kerk, op de wijze, welke verder
in de verschillende hoofdstukken van dit regle-
meiit is opgegeven. [<Vrtt. 23, \'61, 42, 48, eu 56.]
Met uitzondering alleen van die .der Kerke-
raden [Kr., Art. IL] en der Algemeeue Synode,
[Artt. 56 en 59] worden deze leden benoemd
voor den tijd van drie jaren. Jaarlijks op den
lstea Januari) treedt een derde, of zoo na moge-
lijk een derde, van hen af.
Geen Predikant of Ouderling kan lid worden
van een Provinciaal Kerkbestuur, dan na vroe-
ger lid te zijn geweest óf nog te zijn van eenig
kerkelijk Collegie boven den kerkeraad; en nie-
mand zal tot Ouderling in een (Jiassikaal Be-
stuur benoemd worden, dan die Ouderling is, of
geweest is bij den Kerkeraad.
Niemand kan ten zelfden tijde lid zijn van
een (Jiassikaal Destuur en vaneen Provinciaal Kerk-
bestuur.
Een lid van eenig Classikaal Bestuur, geroe-
(«) Vgl. hierbij de Syn. Ees. van 14 Jnlij 1836 be-
treffende de handelwijs der Kerkeraden omtrent diegenen,
die zich willen aftcheiden in Aid. II, j 10,
-ocr page 21-
VOOR DE HERVORMDE KERK.                5
pen wordende tot een Provincinal Kerkbestuur,
treedt, bij aanvaarding van deze benoeming, in
de eerste betrekking af, en wordt door zijnen
secundus vervangen.
Ter Synode kunnen, even als de leden van
het Provinciaal Kerkbestuur, ook hunne secundi
worden afgevaardigd. [Art. 56.] (n)
Art. 6. Aan elk der leden van de Besturen
boven den Kerkeraad wordt een secundus (h)
toegevoegd, die de vereischten (e) heeft om als
lid op te treden.
Bij tijdelijke ontstentenis van den primus treedt
de secundus voor hem op als gewoon lid.
Bij aftreding tusschentijds van den primus,
wordt de secundus sewoon lid, (d) gedurende den
diensttijd van den primus, {e)
(a) „Wat de Ouderlingen betreft, deze muiren ook
uit de leden der Classikale Bssturen worden gekozen."
(Syn, ampl.: v. 5 Aug. 1858).
(4) „Niemand mag te gelijkertijd secundus zijn van
meer dan één lid eens Bestuur9" (Verkl. der Syn.
Comtn., goedgekeurd door de Synode d. 15 Jnlij 1858.)
(c) „Die vereischten heeft voor het Prov. Kerkbestuur
hij niet, die alleen secundus en geen lid van een Olass.
Bestuur is of geweest is." (Hand. d. Syn. v. 1854 bl,
29—31).
i.d) [Dus geen secundus van den Praeses of Assessor,
Fraeses of Assessor. V»l Art. 47.]
(e) De Synode had d. 21 Jnlij 1858 verklaard: „ Wan-
neer een door de Classikale Veniaderinq benoemd lid
van
het Prov Kerkbestuur op het tijdstip zijner ontrading,
ten gevolge van de eene of andere omstandigheid zijne
betrekking niet aanvaard heelt, wordt de secundus pri-
mus
en de tertius secundus tot de eerstvolgende verga-
dering der Classe, waarin een ander primus wordt be-
noerod, die zitting heeft gednrende den tijd , dat de
eerstgenoemde in het Bestuur zitting zou gehad hebben."
De Syn Comm. had daarop verklaard, \'at die handel-
wijze ook moest gevolgd worden als een lid van \'t Class.
Best , in Junij herkozen , met 1 Jan. niet bij vernieu-
wing kon optreden. (H, d. S. van 1859, Bijl. B.,
bl. 35 )
Daarentegen verklaarde de Syn. den 23 Jnlij 1860
zich omtrent Art. 6 aldus:
„De Alg. Syn. , door de Svn. Comm. opmerkzaam
gemaakt op eene verjissing. die blijkens het vermelde
in de Hand. v. 1858, bl. 46, 47 en 52, de Syn. van
dat jaar geleid heeft tot eene verklaring en toepassing
-ocr page 22-
6         Afd. I, § 1. ALGEMEEN BEGLEMENT
De secundus van den Secretaris of Scriba ver-
vangt alleen in het laatste geval den Secretaris
of Scriba in zijne bijzondere betrekking. [Art. 47
en 49.] («)
Als een secundus gewoon lid geworden is, ver-
kiest de eerstvolgende vergadering van het be-
voegde Collegie een ander tot zijn\' secundus.
Art. 7. Van alle benoemingen wordt onver-
wijld kennis gegeven aan de nieuw benoemden.
Van de benoeming tot leden of secundi van
eenig Bestuur boven den Kerkerand wordt tevens
zoo spoedig mogelijk berigt gezonden aan [het
Ministerieel Departement] (6) den Secretaris der
Synode en de onderscheidene kerkelijke Besturen,
die er belang bij hebben
Art. 8. Alle stemmingen in kerkelijke ver-
gaderingen, ter vervulling van openstaande of
openvallende plaatsen, geschieden door de tegen-
woordig zijnde leden, en wel met gesloten briefjes.
van Art. 6. al. 3 van \'t A. R., die zoowel met de
wezenlijke bedoeling van deze alinea als met de slotbe-
paling van het Art. in tegenspraak is, acht, ter voor-
koming van onvermijdelijke verwarring bij de verkie-
zingen in voorkomende gevallen , noodig te doen op-
merken, dat het bedoelde Art. 6 volgens al. 2 en 3,
duidelijk genoeg den primus steeds door zijn\' secundus
wil laten vervangen en wel voor den geheelen diensttijd
van den primus, wanneer deze, —onverschillig of zulks
vóór, dan na zijne werkelijke optrtding plaats heeft\', —
buiten staat i9 zijne betrekking waar te nemen , waarom
dan ook in de 5de al. of slotbepaling, niet de verkie-
zing van een\' anderen primus, maar de verkiezing alleen
van een\' anderen secundus wordt voorgeschreven." (K.
C. v. ll,Ang. 1860).
Nog is hier op te merken, dat de Syn. d. 7 Julij
.1857 op de vraag: „of — als het oudste lid bij een
Class. Best. in de tusschentijds opengevallen plaats van
Assessor, en de secundus van den Assessor als lid op-
getreden is [Vgl. Art. 47] — de door de Vergadering
benoemde secundus moet worden toegewezen aan den
fungerenden As\'s., of aan het fungerend lid des Bestuurs"
beslist heeft, dat de eerste zijn\' secundus behoudt, en\'
dat de nieuw benoemde secundus tot het fungerend lid
behoort.
(a) Over de werkzaamheid van den Secretaris en den
Scriba zie Afd. II, §2.
(!>) De woorden „het Minist. Bepart." vervallen
S. B. v. 13 Julij 1866, in werk. getreden 1 Maart 1867.
-ocr page 23-
VOOR DE HERVORMDE KERK.                 7
Ter beslissing wordt gevorderd de volstrekte
meerderheid der behoorlijk uitgebragte stemmen.
Wanneer deze, na twee vrije stemmingen, bij
eene derde tusschen de twee, die de meeste
stemmen op zich vereenigd hadden, blijkt niet
verkregen te kunnen worden, zal het lot beslis-
sen. (a)
"Vour elk lid en voor iederen secundus zal tel-
kens afzonderlijk gestemd worden.
Art. 9. Geen kerkelijk Bestuur neemt eenig
besluit (/>), dan bij tegenwoordigheid van twee
derden zijner leden, tenzij de Vergadering, we-
gens ongenoegzaam getal van leden, reeds een-
maal was uiteengegaan, en ten tweeden male tot
behandeling der zaak wettiglijk was opgeroepen.
Art. 10. De leden der kerkelijke Besturen
stemmen in de vergaderingen , tot welke zij zijn
afgevaardigd, altijd hoofdelijk , en zonder aan last-
brieven gehouden te zijn.
Elk lid is verpligt zijne stem bepaald uit te
brengen, tenzij de Vergadering hem van die ver-
pligting ontslaat.
Art. 11. De zorg voor de belangen, zoo van
de Christelijke Kerk in het algemeen als van de
Hervormde in het bijzonder, de handhaving harer
leer, de vermeerdering der Godsdienstige kennis,
de bevordering van Christelijke zeden, de bewa-
ring van orde en eendragt, en de aankweeking
van liefde voor Koning en Vaderland, moeten
steeds het hoofddoel zijn van allen, die, in on-
derscheidene betrekkingen, met het kerkelijk be-
stuur belast zijn.
Art. 12. Geene algemeen verbindende regle-
menten, of veranderingen in de bestaande, kun-
nen worden vastgesteld dan door de Synode
[Artt. 61 en 62.]
Indien deze reglementen of veranderingen be-
(«) „De hier genoemde volstrekte meerderheid van
behoorlijk uitgebragte stemmen wordt niet gevorderd
bij de plaatsing op nominatiïn, welke vóór de benoeming
woiden gemaakt," Syn. verkl. v. 4 Julij 1856.
(4) „De in dit Art. voorkomende bewoordingen laten
niet toe, onderscheid te maken tusschen meer en min
gewigtige besluiten" Syn. verkl. v. 30 Julij 1858.
-ocr page 24-
8         Afd. I, § 1. ALGEMEEN BEGLEMENT
palingen behelzen, die op de Classikale Verga»
deringen of de Kerkeraden regtstreeks betrek-
king hebben, zullen de Kerkbesturen de consi-
deratiën der Classikale Vergaderingen op die
punten vragen, (a).
Geene bijzondere reglementen voor Provinciale
ressorten, of veranderingen daarin, kunnen in
werking worden gebragt, dan door de Provin-
ciale Kerkbesturen, na de goedkeuring der Sy-
node te hebben ontvangen;
geene bijzondere reglementen voor Classikale
ressorten, of veranderingen daarin, dan door de
Classikale Besturen, na de goedkeuring der Pro-
vinciale Kerkbesturen te hebben erlangd;
geene bijzondere reglementen voor de Ringen
of veranderingen daarin, dan door de Ringsver-
gaderingen, na de goedkeuring van de Classikale
Besturen te hebben ontvangen. [Art. 28.]
Deze goedkeuring van een hooger bestuur mag
niet geweigerd worden, tenzij het blijken mogt,
dat de bijzondere reglementen met de algemeene
in strijd zijn.
Van alle zoodanige verordeningen en verande-
ringen zal kennis worden gegeven aan het (6)
Ministerieel Departement.
Dispensatie kan alleen gegeven worden van
die bepalingen, welke uitdrukkelijk bij de regle-
menten zijn aangewezen, en op de wijze daarbij
voorgeschreven.
Art. 18. De kerkelijke Besturen bepalen hunne
werkzaamheden binnen de grenzen hunner be-
voegdheid, zoodat zij niets behandelen, wat uit-
sluitend tot den werkkring van een ander Col-
legie behoort. [Artt. 43, 1° en 44, 3°.]
Kerkelijke Besturen hebben het regt, in za-
ken, welke tot hunne bevoegdheid behooren,
voorstellen in te dienen en voorlichting te vragen
bij de in opklimmenden rang naastvolgende (c).
(«0 „om door haar regtstreeks aan de Synode te wor-
den opgezonden." — Syn. ampl., d. d. 26 Julij 1855.
(i) Hier in te voegen de woorden: daartoe aange-
wezen" S B. v. 1863 in werk. getreden 1 Apr 1864.
(e) Over de wijze van corresponderen tusschen kerkel.
ligchamen
zie het Syn. B. v. 3 Aug. 1853, ia Afd. II,
»
-ocr page 25-
VOOK DE HERVORMDE KERK.               9
De verlangde voorlichting (b) zal door deze zoo
spoedig mogelijk worden gegeven. Eerstgenoem-
den zijn gehouden, de aangevraagde berigten,
bescheiden en consideratiën zonder verwijl op te
zenden.
Art 14. Een kerkelijk Bestuur, dat vermeent
door de besluiten van een in opklimmenden rang
volgend Bestuur bezwaard te zijn, heeft het regt,
zich bij nog hooger te beklagen; doch is inmid-
dels gehouden, zich naar de ontvangene voor-
schriften te gedragen, ten ware de zaak in ge-
schil bij einduitspraak niet meer zou kunnen
worden gebragt in haar geheel. In dit laatste
geval wordt hiervan onverwijld kennis gegeven
zoo aan het Bestuur, waarover men zich beklaagt,
als aan het Bestuur, waarbij de eindbeslissing
behoort, en als dit laatste de Synode is, dan,
in den tusschentijd dat zij niet is vergaderd, aan
de Algemeene Synodale Commissie.
Art. 15. Iedere beslissing van een kerkelijk
$ 1, A. Over het indienen van adressen aan de Synode
om ondersteuning voor opbouw of herstellingen van ierkei.
gebouwen
$ 17, D. en E Omtrent laatstgenoemde
adressen om subsidie heeft de Syn d. 8 April 1859 vast-
gesteld, dat zij uiterlijk d. 15 April moeten zijn ingeko-
men bij den Secretaris der Synode; en in 1862, dat de
Gemeenten hunne aanzoeken met de vereischte stukkeu
vóór het einde des jaars zullen moeten indienen bij de
Classikale Besturen, opdat deze die aanzoeken met de
nooilige toelichtingen door de Provinciale Kerkbesturen
tijdig kunnen opzenden aan de Alg. Syn. Comm. (K.
Cv. 19 Julij 1862, No. 29.)
„Alle andere adressen en voorstellen, met uitzondering
van die der Classik Vergaderingen zullen minstens veer-
tien dagen vóór de opening der Synode
bij hare Sccre-
taris moeten zijn ingezonden en zullen de later inge-
dienden uiet in overweging komen , tenzij de Vergadering
hun inhoud oordeelt van genoegzaam belang te zijn,
om daartoe in aanmerking te worden genomen." (Syu.
B. v. 12 Julij 1881).
(«I „Die inlichting geven, behalve de Syn. Comm.
ook de Prov. Kerkbesturen en Classikale Besturen,
zonder dat zij daardoor kunnen geacht worden in eenig
opzizt gepraejudiciëerd te hebbeu eene officiële uitspraak ,
waartoe zij later in dezelfde zaak zullen geroepen wor-
dcn." (Syn. Besl. v. 31 Julij 1858. K. C. v. 18 Sent,
1858).
-ocr page 26-
10 Afd. I, § 1. ALGEMEEN BEGLEMENT
College is vatbaar voor hooger beroep bij het
in opklimmenden rang volgend Collegie. [O. en
T., Art. 33.]
Van beslissing, in hooger beroep gevallen,
wordt geen nieuw appèl toegelaten , doch kan alleen
vernietiging worden gevraagd, wegens schennis
of verkeerde toepassing der reglementen. [O. en
T., Art. 56.] («)
Het verzoek tot vernietiging van uitspraken
van Classikale en Provinciale Besturen, alsmede
van de Waalsche Commissie en het Kerkbestuur
van Limburg, wordt gedaan bij de Algemeene
Synodale Commissie, die in dezen beslist. [Artt.
70, 3°. en 74; O. en T., Artt. 56 en 57.]
In geval van vernietiging wordt de zaak ver-
zonden aan een ander Collegie; van gelijken rang,
als dat de vernietigde uitspraak heeft gewezen.
Als ook dit Collegie uitspraak heeft gedaan, is
de zaak definitief beslist. [O. en T., Artt. 58
en 59.]
De Synode, geroepen om, hetzij in eersten
aanleg , hetzij in hooger beroep, uitspraak te doen,
wordt bij uitloting verminderd op de helft harer
leden. Indien van die uitspraak herziening wordt
gevraagd, wordt de zaak voor de geheele Sy-
node gebragt, die haar definitief beslist. [O. en
T., Artt. 52—55.]
Art. 16. De Hervormde Gemeenten, in art.
1 genoemd, behoorende tot hetzelfde geheel, en
onder hetzelfde gemeenschappelijk bestuur ge-
plaatst, zullen echter, naar hare bijzondere be-
hoeften en omstandigheden, bare afzonderlijke
huishoudelijke inrigtingen kunnen hebben, onder
de bepalingen in art. 12 voorkomende.
(a) „Onbevoegd zijn de kerkel. Besturen om cassatie
te vragen van eene uitspraak in hooger beroep, waarbij
hunne uitspraak vernietigd werd" Verkl. van de Alg.
Syn. Comm. v. 19 Mei 1863, K. C. No. 21.
-ocr page 27-
VOOR DE HERVORMDE KERK.             11
II.
BIJZONDEEE BEPALINGEN.
HOUFBSTIiK I.
Het Kerkelijk Bestuur in de enkele Gemeenten
en de Ringen.
Art. 17. De plaatselijke Gemeenten blijven be-
paald binnen de grenzen, waarin zij nu bestaan,
zoolang daarin, op wettige, bij dit reglement aan-
gewezen, wijze, geene verandering zal gemaakt
zijn. (o) De belangen van elke dier Gemeenten
zijn toevertrouwd aan Predikanten, benevens Ou-
derlingen en Diakenen, die allen door lidmaatschap
aan die Gemeenten behooren verbonden te zijn.
Bij langdurige ziekte of tijdelijk gemis van een\'
Predikant der Gemeente, zorgt de Hing, vol-
geus de bepalingen van het Reglement-op de Va-
caturen, voor de vervulling van zijn dienstwerk.
EERSTE AFDEELING.
De Kerkeraden.
Art. 18. In alle Gemeenten,\' waar het perso-
neel daartoe niet ontbreekt, zal een Kerkeraad zijn.
Gemeenten, die, door gebrek aan genoegzaam
geschikt en gewillig personeel, geen\' Kerkeraad
kunnen hebben, zijn geplaatst onder het toe-
zigt van het Classikaal Bestuur, hetwelk met
den Predikant, of\' bij vacature met den Consulent,
doen zal, wat des Kerkeraads is. [Kr., Art. 1.]
Art. 19. De Kerkeraad wordt onderscheiden
in Algemeenen en Bijzonderen. [Kr., Art. 2.]
De AUjemeene, die in alle Gemeenten , groo-
tere of kleinere, bestaat, is zamengesteld uit
één\' of meer Predikanten en uit Ouderlingen en
Diakenen.
Tot den Bijzonderen, die slechts in Gemeen-
ten met drie of meer Predikanten gevonden wordt
behooren alleen Predikanten en Ouderlingen, ter-
(a) Vgl. art. 43, 7° en het daarbij aangeteekende;
over de Ringen art. 26; Classen art. 35 en verder
het Kon. Besl over de begrenzing van Gemeenten v,
17 Dec. 1836, No. 91 in Afd. II, § 14. .
-ocr page 28-
12 Afd. I, § 1. ALGEMEEN BEGLEMENT
wijl Diakenen nldaar ook een afzonderlijk Colle-
gie uitmaken.
De Kerkeraad vertegenwoordigt en bestuurt de
Gemeente; en wel de Alyemeene of ook de Bij-
zondere
Kerkeraad, naar mate de zaken, die te
behandelen zijn, tot den eenen of tot den ande-
ren behooren.
Art. 20. Aan Predikanten (a) is toevertrouwd
en aanbevolen: de openbare verkondiging des
Evangelies, bet bedienen van Doop en Avond-
maal , de leiding der openbare Godsdienstoefe-
ning, de huwelijksinzegening. het geven van Gods-
dienst-onderwijs, de herderlijke zorg, en het be-
sturen van al de vergaderingen des Kerkeraads.
[Kr., Artt. 21—24.]
Aan Ouderlingen is toevertrouwd en aanbevo-
len: met Predikanten bezig te zijn in de her-
derlijke zorg voor de Gemeente, de bevordering
van en het toezigt op het Godsdienst-onderwijs
en de handhaving van orde en tucht; voorts het
ijverig zamenwerken met dezen in alles, wat aan
de Christelijke volmaking der Gemeente kan dienst-
baar wezen. [Kr., Art. 25.]
Aan Diakenen is toevertrouwd en aanbevolen
de meer bijzondere zorg voor de armen der Ge-
meente. Daartoe zijn zjj belast met het dage-
lijksch beheer der diakonie goederen, met het in-
nen van alle, onder welken titel ook, aan de
diakonie der Gemeente aankomende gelden, met
de inzameling der liefdegaven en met het beste-
fa) In overeenstemming met dit art. heeft de Sy-
node het voor geoorloofd verklaard: „dat in bnitenge-
wone gevallen, als de Pred. door ongesteldheid of andere
oorzaken verhinderd wordt, zijn openbaar dienstwerk
in de Gemeente te verrigten, dit werk door hem of
zijnen Kerkeraad, aan den Onderwijzer die tevens Voor-
lezer is, worde opgedragen, mits deze de aanwijzing
van den Pred. aangaande gebeden, dankzegging en het-
geen hij der Gemeente uit de H. Schrift heeft voor te
lezen volge." Ouderll. worden tot dat werk onbevoegd
genoemd , en ook ten aanzien van den Onderwijzer-voor-
lezer wordt verlangd, dat hij van den Pred. niet alleen
voorlichting ontvange, maar ook geschikt zij , om zijn
werk tot stichting der Gemeente te verrigten. (H, d,
S. v. 1853, bl, 112—117.)
-ocr page 29-
VOOR DE HERVORMDE KERKJ              13
den van dit een en ander tot die godsdienstige
en zedelijke e.nden, welke de Chrisleujke üe-
meente voor hare armen beoogt. [Kr., Art. 26.]
in Gemeenten met één of twee Predikanten
doen zij dit onder medewerking, en in die met
drie ot meer Predikanten onder toezigt van Pre-
dikanten en Ouderlingen.
Het vaststellen van collecten, de zorg voor de
diakonie-goederen, alsmede voor de geestelijke
behoeften der arineu, is overal aan Predikanten,
Ouderlingen en Diakeuen te zamen opgedragen.
[Kr., Artt. lö en UU.]
Art. 21. De Kerkeraden-geven, wanneer zij
verkeerdheden ontdekken in de administratie der
kerkelijke goederen, daarvan kennis aan het Clas-
sikaal Bestuur. [ Kr., Art. 16, 4 .]
Art. 22. De censuur over de leden der Ge-
meeute, met uitzouderiug van de Predikanten,
zoowel emeriti als dienstdoende, van de Ouder-
lingeu, de Diakenen en de Candidaten tot de
Heilige Dienst, geschiedt, ter eerster instantie,
door den Kerkeraad, van welks uitspraken men
zich kan beroepen op het Olassikaal Bestuur,
alles overeenkomstig het .Reglement van kerkelijk
Opzigl en \'lucht.
Art. 23. Het regt tot benoeming van Ouder-
lingen en Diakenen, en tot beroeping van Predi-
kauten, berust bij de Gemeente.
Deze zal, behoudens de verkregen regten van
Derden, dit öt\' zelve uitoefenen, bt\' door hen,
din zij daartoe bepaaldelijk magtigt, doen uit-
oefeuen; naar gelang zulks, in de nader temaken
bijzondere reglementen op de Kerkeradeu en de
Predikauts-beroeping zal worden vastgesteld.
[Kr., Artt. 5—7 ; Vac., Art. 48.]
Tot dat daarin zal zijn voorzien, (o) blijvende
bestaande bepalingen van kracht en toepassing.
Art. 24. Wettig verkregen regten van Colla-
toren en Floreenpligtigen worden geëerbiedigd,
tot zij door wet of overeenkomst zullen zyu op-
geheven (6). Tegen die verkeerdheden of mis-
va) Zie hier achter § 7, bl. 69.
{(/) Vgl. hierbij de Kon. Besluiten over het Collatie\'
regt
in Afd. 11, f 20.
-ocr page 30-
14 Afd.- I, § 1. ALGEMEEN REGLEMENT
bruiken, die met het bestaan of de uitoefening
Tan dit regt gepaard gaan, of daarbij plaats kun-
nen hebben, zullen door de Kerk de noodige
maatregelen worden genomen of uitgelokt, [Vac.,
Art. 47.]
Geen Kerkeraad of Gemeente kan het regt van
vrije beroeping in eene collatie veranderen, noch
ook immer aan iemand overdragen.
Art. 25. De huishoudelijke belangen der Ge-
meente kunnen, in overeenstemming met de al-
gemeene of provinciale verordeningen, door plaat-
selijke reglementen worden geregeld, doch zal
van zulke reglementen mededeeling aan de Clas-
sikale Besturen geschieden.
TWEEDE AFDEELING.
Be Ringen.
Art. 26. Predikantsplaatsen van ééne Ge-
meente of van eenige Gemeenten te zamen wor-
den vereenigd tot Ringen.
Naar plaatselijke omstandigheden is die ver-
eeniging zóó ingerigt, dat de dienst in de Ge-
meenten, ook bij vacature en andere ongelegen-
beden, steeds behoorlijk kan worden waarge-
nomen.
In de bestaande verdeelingen kunnen geene ver-
anderingen worden gemaakt, dan door de Provin-
ciale Kerkbesturen, na vooraf de consideratiën
der in de zaak betrokkene Classikale Besturen
te hebben ingewonnen. [Artt. 12 en 28.]
Van de gemaakte veranderingen zal kennis ge-
geven worden aan de Synode.
Art. 27. De Predikanten, dienstdoende bij
Gemeenten tot zoodanigen Ring behoorende, zijn
verpligt tot onderling hulpbetoon, in geval van
nood, behoudens de bepalingen op het hulppre-
dikerschap.
Zij moeten, bij vacature, zorgen voor de ver-
vulling van al de deelen van het herder- en
leeraarwerk, / die hun ter waarneming door het
Reglement op de Vacaturen worden opgedragen.
Art. 28. Tot dat einde verdeelen zij onder- .
ling de consulentschappen voor de verschillende
-ocr page 31-
VOOR DE HERVORMDE KERK.              15
Gemeenten, en maken huishoudelijke bepalingen
ten opzigte van het Godsdienst-onderwijs, de
openbare eeredienst en het herderlijk werk in de
hulpbehoevende Gemeenten; een en ander onder
goedkeuring van het Classikaal Eestuur. [Artt.
12 en 26.]
Art. 29. De Kingen vergaderen, zoo dikwerf
zij dit noodig achten, in de hoofdplaats van den
King, of in eenige andere plaats, door hen zelve
te bepalen, en kiezen jaarlijks uit hun midden
een\' Praeior, Vice-praetor, Scriba en Quaestor, (a)
De Waalsche Predikanten zijn leden der Kings-
vergadering.
Art. 30. Van het hun bij artt. 27—29 van
dit reglement opgedragen werk zijn zij verant-
woordelijk aan het Classikaal Bestuur, waaron-
der zij behooren.
Hunne verdere werkzaamheden bestaan in de
overweging en behandeling vanonderwerpen, de
Godsdienst en het Christendom, de bevordering
van Bijbelkennis en de waarneming van hunne
bediening betreffende.
Jaarlijks zenden zij een verslag van hunne
werkzaamheden in bij het Classikaal Bestuur,
dat deze verslagen, door het Provinciaal Kerk-
bestuur, doet toekomen aan de Synode.
Art. 31. De Eingsvergaderingen hebben het
regt, om bij de onderscheidene Kerkbesturen
waaronder zij behooren, voorstellen in te leve-
ren, maar zij zijn wederkeerig verpligt, de door
dezen verlangde berigten, consideraüën en be-
scheiden ten spoedigste in te zenden. [Art. 13.]
Art. 32. Verschillen in en tusschen de Rings-
vergaderingen, en tusschen deze en de Kerke-
raden , worden onderworpen aan de beslissing van
het Classikaal Bestuur. [Art. 43, 2U.]
(a) Vgl. hierbij ia Afd. II, $ 7, de Min. disp. v.
22 Nov. 1827, No. 1 verlangende spoedige opgaaf van
Gecommitteerden tot de ontvangst der vacaluurpenningen
enz., alsmede die van den Secr. Gen. over dezelfde
zaak, ald.
-ocr page 32-
16 Afd. I, § 1. ALGEMEEN REGLEMENT
HOOFDSTUK. II.
Het Kerkdijk Bestuur over meer Gemeenten
te samen.
EERSTE AFDEELING.
Algemeene bepalingen.
Art. 38. Meerdere, in elkanders nabijheid ge-
legene Gemeenten, worden, ter geregelde uit-
oef\'ening van het kerkelijke bestuur, vereenigd
tot Classen.
De gezamenlijke Classen in ééne Provincie
vormen een Provinciaal ressort.
Art. 34. Er zijn de navolgende Provinciale
ressorten met hunne Classen:
Gelderland met 6 Classen: Arnhem, Nijmegen,
Zutphen, Hel, Bom-
mei
en Harderwijk.
Zuidholland
6
7 \'s Gravenhage , Rot-
ierdam, Leiden, Dor-
drecht, Gouda
en
Brielle.
Noordholland n    5
Zeeland ti    4
Utrecht it    3
Friesland //    5
Overijssel n    3
Groningen i>    4
Noordbrabant >i    4
Drenthe n    3
i Amsterdam, Haar-
lem, Alkmaar, Hoorn
en Edam.
\'i Middelburg, Zierik-
zee, Goes
en Mzen-
dijke.
\'i Utrecht, Amersfoort
en ïVijk.
i Leeuwarden, Sneek,
Franeker, Dokkum
en Heerenveen.
Zwolle
, Deventer en
Kampen.
\' Groningen, Winscho*
ten, Appiugadam
en
Onderdendam.
\'t
\'s Hertogenbosch,
Breda, Heusdcn
en
Eindhoven.
•i Assen, Meppel
en
Coevorden.
De Waalsche Gemeenten en die van het her-
togdom Limburg maken afzonderlijke kerkressor-
-ocr page 33-
VOOR DE HERVORMDE KERK.                17
ten uit. De Presbyteriaansch-Engelsche en Schot-
scbe Gemeenten behooren tot de kerkelijke res-
sorten der Nederduitsche Gemeente in de stad,
waar zij gevestigd zijn. [Art. 29]
Art. 35. In de grensscheidingen der Classen
en\' in de bepaling der hoofdplaatsen zullen geene
veranderingen kunnen worden gemaakt, dan door
de Synode, op voorstel van de Classikale Bestu-
ren, die er in betrokken zijn, na gehoord te heb-
ben de Provinciale Kerkbesturen, waaronder zij
ressorteren. [Artt. 17; 43, 7° en 51, 7U] (a).
Van alle zoodanige veranderingen zal terstond
kennis worden gegeven aan het (4) Ministerieel
Departement.
Art. 36. De belangen van de gezamenlijke
Gemeenten in de afzonderlijke gedeelten der
Nederlandsche Hervormde Kerk zijn toevertrouwd
aan Classikale Vergaderingen (overeenkomstig de
bepalingen van artt. 37 tot 40), aan Classikale
Bestureu en Provinciale Kerkbesturen.
De belangen van de Waalsche Gemeenten en
van die in Limburg zijn toevertrouwd, eerstge-
noemden aan de Waalsche Réunie en de Com-
missie tot de\'Zaken der Waalsche Kerken , laatst-
genoemdeu aan de jaarlijksche Kerkelijke Ver-
gadering en het Kerkbestuur van Limburg.
Art. 37. De\'leden der Classikale en Provin-
ciale Besturen worden benoemd door de Classi-
kale Vergadering, jaarlijks op den laatsten Woens-
dag in de maand Junij te houden in de hoofd-
plaats der Classe.
De leden der Commissie tot de zaken der
Waalsche Kerken worden benoemd door eene
Waalsche Vereeniging of Réunie, welke, zooveel
zulks mag te pas komen, de Classikale Vergade-
ringen vervangende , jaarlijks gehouden wordt op
zoodanigen plaats, als door de Réunie des vorigen
jaars zal bepaald zijn. [Art. 16]
De leden van het Kerkbestuur van Limburg
worden benoemd door de jaarlijksche Kerkelijke
Vergadering, op den laatsten Woensdag in de
(a) Vgl. ook het bij Artt. 17 en 43 7° aangeteekende.
(6) Hier in te voegcu: „daartoe aangewezen\' S, B,
V. 1863, in werk getreden 1 Apr, 1864.
2
-ocr page 34-
18 Afd. I, § 1. ALGEMEEN KEGLEMENT
maand Junij te houden te Maastricht; welke
Kerkelijke Vergadering ook, zooveel zulks mag te
pas komen, de Classikale Vergadering vervangt.
Art. 38. De Classikale Vergadering bestaat
uit wettige vertegenwoordigers der Kerkeraden r
zijnde al de dienstdoende Predikanten, benevens
zoovele dienstdoende Ouderlingen, als door den
Kerkeraad van elke Gemeente in het ressort,
voor hare rekening, (a) zullen worden afgevaar-
digd, mits het getal der Predikanten niet te
boven gaande.
Het regt van afvaardiging van eenen Ouder-
ling heeft de Kerkeraad ook, wanneer de Ge-
meente vacant is.
In gecombineerde Gemeenten met meer Ker-
keraden zal de afvaardiging van de Ouderlingen
door hen bij toerbeurten geschieden.
Afgevaardigde Ouderlingen zullen , zonder schrif-
telijk bewijs van benoeming, niet ter Vergadering
worden toegelaten.
De afgevaardigden ter Classikale Vergadering
doen aan de Kerkeraden verslag van hetgeen daar
belangrijks is geschied.
Art. 39. Prae-es, Assessor en Scriba van
deze Vergadering zijn zij, die deze betrekkingen
bij het Classikaal Hestuur bekleeden: doch de
overige leden des Classikalen Bestuurs hebben
als zoodanig hier geene zitting.
Art. 40. Aan de Classikale Vergaderingen
behoort:
1°. het doen van benoemingen, welke haar
zijn opgedragen;
2°. het geven van consideratiën op zoodanige
punten in vast te stellen reglementen of veraude*
ringen in de bestaande, als zijn aangeduid bij
het daaromtrent bepaalde in art. 12;
3°. het opnemen en afsluiten der Classikale
rekeningen, de regeling van hetgeen betrekking
heeft op de fondsen, waartoe die rekeningen be-
(«) „De woorden : voor hare rekening, kannen naau-
welijks op iets anders zien, dan op rei$- en verblijf-
leoüen van de buiten de vergaderplaats wonende Ouiter-
lingen"
^H. d. S. van 1853, bl. 27 eu Bijl. B. bl. 13
•n l-l),
-ocr page 35-
VOOR DE HERVORMDE KERK.               19
hooren, (<j) en in het bijzonder het benoemen
van een\' Classikalen Quaestor.
4°. het beniadslagen over hetgeen bevorder-
lijk kan zijn aan de belangen der bijzondere en
gezamenlijke Gemeenten in het Classikaal res-
sort, inzonderheid wat betreft het godsdienstig
en kerkelijk leven;
5Ü. het in overweging nemen van de voor-
stellen harer leden, om ze, als de hare overge-
nomen zijnde, aan de Classikale Eesturen en
Provinciale Kerkbesturen, alsmede aan de Sy-
node, op te zenden: (b)
6". liet opnemen en afsluiten van de reke-
ningen der Classikale weduu enbeurzen, door die
leden der Vergadering, die tevens leden dezer
beurzen zijn. Aan hen verblijft ook het benoe-
men van Quaestoren dezer weduwenbeurzen en
de behandeling van alles wat verder op haar be-
trekking heeft, (e)
TWEEDE AFDEEUNG.
Hel Classikaal Bestuur.
Art. 41. In elk Classikaal ressort is een
Classikaal Bestuur, bestaande uit Praeses, As-
sessor, Scriba en twee of meer dienstdoende Pre-
dikanten, benevens één ouderling (d) voor elk
tweetal Predikanten, die in het bestuur zitting
hebben.
Kessorten met 20 en minder Predikants-plaat-
sen zullen licee; die van 21 tot 35 drie; van
36 en daarboven vier Predikanten benoemen.
Art. 42. De Praeses, Assessor, Scriba en
verdere leden van dit Bestuur worden, met hunne
(a) „Dit kan alleen betrekking hebben op zoodanige
fondsen als het eigendom zijn van ceue Claase, en zeker
niet op de rekening-courant van den Class Quaestor
met den Quaestor-Generaal" (H. d. S. v. 1853 bl. 27,
en Bijl. B. bl 13).
(.4) Vgl. hierbij het op art. 13 aangetcekende.
(c) Welk verslag aan haar wordt gegeven zie art.
43, 8°.
                                                                 .
(rfi „Oud-ouderlingen zijn benoembaar" H. d. S. vak
1851, bl. 317,
                                                     
-ocr page 36-
20 Afd. I, § 1. AtGEMEEN REGLEMENT
secundi, benoemd door de Classikale Vergadering,
bij vrije keuze, (a)
De Scriba en zijn secundus worden bij voor-
keur gekozen uit de Predikanten van de Clas-
sikale hoofdplaats of hare nabijheid.
Praeses, Assessor en Scriba1 blijven als zooda-
nig werkzaam, gedurende den tijd van hunne
zitting. (6)
Art. 43. Aan de Classikale Besturen wordt
opgedragen, behalve het vermelde in art. 12:
1°. het toezigt over de Gemeenten, Predi-
kanten (emeriti zoowel als dienstdoende), Can-
didaten tot de Heilige Dienst, Ouderlingen en
Diakenen (verg. art. 22); (c)
2U. het kennis nemen van geschillen bij of
tusschen Kerkeraden der Gemeenten, alsmede
tusschen deze en de Ringen, of tusschen de Rin-
gen onderling; [Art. 32.]
3°. de behandeling van geschillen en van
zaken, behoorende tot de kerkelijke tucht, te
weten: over de leden der Gemeenten in cas van
(«) De Synode heeft d. 7 Julij 1857 verklaard, dat
de Class. Vergaderingen onbevoegd zijn om huishoude-
lijlce bepalingen
te maken tot meer gelijkmatige vertegen-
woordiying der Ringen
in het Class. Best." dewijl zulks
inbreuk zou maken op de „Vrije keuze," die in dit art.
voor benoemingen is uitgesproken,
b) „De bedoeling van deze bepaling is, dat, wan-
neer P/aes., Ass., Scriba eenmaal met die betrekking be-
klced zijn, deze hun niet kan ontnomen worden, zoo-
lang hunne zitting in dat Best. voorduurt, en dat zij,
om ak zoodanig werkzaam te blijven, geene herkiezing
behoeven; doch daa\'aan mag de kracht niet worden
toegekend, die de Class. Vergadering verbieden zou,
om hen of tot het lidmaatschap van een hooger Collegie,
of tot eene andere betrekking in het Class. Bestuur ter
vervulling van eene opengevallen plaats te roepen."
(Verklar. der Syn. Comm., goedgekeurd dcor de Syn.
d. 15 Julij 1858)
(c) Op grond van dit art. heeft de Synode verklaard,
„dat het Class. Bestuur moet zorgen voor de inacht-
neming van de reglementen en verordeningen, die op
het welzijn der Gimeentcn en de werkzaamheden der
Predd. betrekking hebben; niet het Prov. Kerkbestuur
dat volgens Art. 51, 1°. zorgt, dat de Class. Besturen
de belangen der Gemeenten niet veronachtzamen" (H.
d. S.
v. 1853 bl. 123 en 231).
-ocr page 37-
VOOR DE HERVORMDE KERK.             21
appèl, en over Predikanten, Candidaten tot de
Heilige Dienst, Ouderlingen en Diakenen, ter
eerster instantie; [vgl. Art, 22; O. en T., Artt.
46—49.]
4°. het examineren van degenen, die tot het
geven van Godsdienstonderwijs verlangen te wor-
den toegelaten, en het verleenen van admissie
aan zoodanigen, bij gnnstigen uitslag van het
onderzoek; [Gr. O., Artt. 13—20.]
5°. het waken voor de belangen van vacante
Gemeenten en van Predikants-weduwen en wee-
zen in het ressort, alsmede voor de regten der
Classe op de Classikale weduwenbeurzen; («)
6°. het toezigt op de administratie der dia-
konie, en het acht geven op die der kerkelijke
goederen; [Art 2 1.] (6)
7°. het nemen van noodige maatregelen tot
het bepalen in geval van onzekerheid, het beslis-
sen in geval van geschil, en het veranderen in
geval van noodzakelijkheid, van de grensschei-
dingen tusschen de onderscheidene Gemeenten
onder hun ressort, na de Kerkeraden der belang-
hebbende Gemeenten gehoord te hebben, en wat
verandering betreft, onder goedkeuring van het
Provinciaal Kerkbestuur; [Art 17.] (c)
(al Hierbij is te vergelijken het Syn. B. v. 14 Aug.
1850, waarbij de Algcmeene Synodale Commissie gemag-
tigd wordt, om in al zulke gevallen, waarin meerder-
jarige moederlooze kinderen van een\' Pred., door den
dood van den vader, in oogenblikkelijke ongelegenheid
geraken, te voorzien, door eene subsidie uit de eerste
afdeeling van het fonds voor Noodl van ten hoogste
ƒ 100 te verleenen , mits altijd op aanvrage en aanhe-
velini; van een Classikaal Bestuur. (H. d. S. v. 1850,
bl 384)
(&) Over een duplicaat index, door hen te houden,
zie art. 51, 5°.
(c) Vgl. hierbij het B d. S v. 5 Sept. 1854, „dat
waar in cas van kerkelijke jurisdictie of begrenzing,
de goedkeuring der Hooge Regering, krachtens Art. 1
van de Wet tot regeling van het toezigt op de Kerk-
genootschappen wordt yereischt, die goedkeuring be-
hoort gevraagd te worden " H. d. S. bl. 98 en 208.
Zie die wet hierachter pag. 41
Nog is hier op te merken , dat de 8yn. Comm. in
1862 (zie K. C. No. 47) en in 1863 (K. C. No. 21)
-ocr page 38-
22 Afd. I, § 1. ALGEMEEN REGLEMENT
8n. het jaarlijks geven aan de Classikale Ver-
gadering van een beknopt verslag der gewigtig-
ste werkzaamheden , door het Eestuur verrigt.
Art 44. Tot dat einde:
1°. corresponderen zij met de Kerkelijke Be-
stnren en andere Collegiën, en waar zij het noo-
dig achten, met bijzondere personen; [Art 13.]
2". doen zij, jaarlijks bij schriftelijke aan-
vrage, doch om de driejaren, en voorts zoo dik-
wijls zij dit bij eenige Gemeente noodig achten,
persoonlijk, kerkvisitatie, volgens de daarop be-
staande verordeningen. Zij geven steeds kennis
van het resultaat hunner onderzoekingen aan de
Provinciale Kerkbesturen; [Kvs., Artt. 8—15.]
3°. onderzoeken zij voorloopig alle geschillen
en aanklagten, beoordeelen, aan wie de behan-
deling er van moet worden opgedragen, en bren-
gen overeenkomstig die beoordeeling, de zaak öf
ten einde, of ter plaatse waar zij behoort. [O.
en T., Artt. 47—49 en 6S.]
Art 45. Zij zijn bevoegd tot het schorsen van
Predikanten, Candidaten tot de Heilige Dienst,
Ouderlingen en Diakenen. [O. en T. Art. 49.]
Art. 46. De Classikale Besturen houden hunne
gewone vergaderingen in de Classikale hoofd-
plaats, op de laatste Woensdagen van de maan-
den Maart, Mei, September en November. Zij
kunnen echter hunne bijeenkomsten uitstellen of
vervroesen indien omstandigheden dit vercischen.
De Praeses heeft het regt, en is, door twee le-
den schriftelijk hiertoe verzocht zijnde, verpligt,
buitengewone vergaderineen te beschrijven.
Art 47 Bij afwezigheid van den Praeses , treedt
de Assessor in zijne plaats op, en wordt deze
vervangen door dien Predikant, die het oudste
lid der vergadering is, gerekend naar den tijd
van zijne benoeming, (a) \'
heeft voorbeschreven , de zaak der frrcnsreprelinfr steeds
te behandelen in gemeen overleg met de Collegiën van
beheer;
on dat de Synode van 1866 heeft besloten hier
ter plaatse gelijk ook in art 51, 7°. de woorden in
te lasschen : „in gemeen overleg mei de Collegiën van ker-
kelïik btheer "
(a) In dit eeval neemt de Sec van den Praes. als
gewoon lid zitting. Vgl. Art, 6, lid 2.
-ocr page 39-
VOOR DU HER VORMDE KERK. 23
Bij onvoorziene afwezigheid wordt de Scriba
vervangen door een der leden, dien de i5estuurs-
vergadering daartoe zal aanwijzen.
DERDE AFDEELTNG.
Het Provinciaal Kerkbestuur.
Art. 48. In elk Provinciaal ressort is een Pro-
vinciaal Kerkbestuur, bestaande uit dienstdoende
Predikanten en uit Ouderlingen, (a)
Elke Classe benoemt daartoe een\' Predikant
uit haar midden en, wanneer het Provinciaal Kerk-
bestuur zulks verlangt, bij beurtwisseling nog
één\' daarenboven uit het Provinciaal ressort.
Voor elk tweetal aldus benoemde Predikanten
is den Ouderling, door de Classiknle Vergade-
ringen bij beurtwisseling af te vaardigen. (\'<)
De Commissie voor de zaken der Waalsche Ker-
ken bestaat uit vijf Predikanten en twee Ouder-
lingen.
Het Kerkbestuur van Limburg is zamengesteld
uit vier Predikanten en twee Ouderlingen. [Art.
37, lid 3]
Voor de Kerkbesturen, welke niet meer dan
drie Classen onder hun ressort hebben, zullen
ook zoovele Predikanten tot tertii worden he-
noemd, als er Predikanten in het Bestuur zijn.
Art. 4>,9. Ipder Provinciaal Kerkbestuur kiest
zich uit de Predikanten in zijn midden, een\'
President en Vicepresident.
Den Secretaris kunnen zij uit de Predikanten
in hun midden kiezen , of\'ook daar buiten , maar
in het laatste geval heeft hij slechts eene advi-
serende stem. (c)
(a) „Oud-ouderlingen zijn benoembaar." H. d S.
v. 1851 bl 317.
(a) Hierbij worde opgemerkt, dat de Synode den 15
•Jnlij 1858 als hare beschonwina heeft uitgesproken,
dat de Class. Vergaderingen hare keuze van een\' Ouder-
ling als lid van \'t Prov. Kerkbest niet hebben te be-
perken tot haar ressort, doch haar uitstrekken mogen
ook tot andere ressorten in de Provincie H. d S.
bl. 26
(O Omtrent de werkzaamheid van den Secretaris vgl.
in Afd. II § 2 de Instructie voor Secretarissen en Scriba\'s.
-ocr page 40-
24 Afd. I, § 1. ALGEMEEN REGLEMENT
De Secretaris wordt, bij onvoorziene afwezig-
heid, vervangen door een lid, hetwelk de Be-
stuurs-vergadering daartoe aanwijst. [Artt. 6 en
47.]
Art. 50. De gewone vergaderingen worden ge-
houden drie malen \'s jaars, op de eerste Woens-
dagen der maanden Mei, Augustus en Octoher.
Zij kunnen echter worden uitgesteld of vervroegd,
indien de omstandigheden dit vereischen.
De president heeft het rest, en is, door twee
leden hiertoe schriftelijk verzocht zijnde, verpligt,
buitengewone vergaderingen te beschrijven.
De gewone vergaderplaatsen der Provinciale
Kerkbesturen zijn:
voor
Gelderland,
Arnhem;
ii
Zuidholland,
\'s Gravenhage;
n
Nnordholland,
Amsterdam ;
ii
Zeeland,
Middelburg ;
ii
Utrecht,
Utrecht;
f
Friesland,
Leeuwarden ;
ii
Onerijxsel,
Zwolle ;
n
Groningen,
Groningen ;
n
Nnordbrabant,
\'s Hertogenbosch ;
ii
Drenthe,
Assen.
De Commissie voor de Waalsche Kerken zal ver-
gaderen te \'s Gravenhage\', Amsterdam , of Utrecht,
of ter phiatse waar de Réunie vergadert, en het
Kerkbestuur van Limburg te Maastriold. [Artt.
16, 36 en 37.]
Art. 5Ï. Aan de Provinciale Kerkbesturen wordt,
behalve het in art. 12 genoemde, opgedragen;
1". het toezist over de Classen en derzelver
Besturen, ter handhaving der kerkelijke reglemen-
ten en verordeningen; [Art. 43, 1° ] (a).
2°. het kennis nemen en beslissen van gesohil-
len, welke in de Classikale Vergaderingenen He-
sturen, of tusschen dezelve, zijn ontstaan; [O.
en T., Art. 69.]
3". de behandeling van geschillen en van za-
ken, beliojrende tot de kerkelijke tucht, te we-
ten in cas van appèl, en ter eerster instantie,
wanneer het misdrijven geldt, voor welke de kerke-
te) Vgl. ook het op Art. 43, 1°. aangeteekende.
-ocr page 41-
VOOR DE HEBVOKMDE KEEK.             25
orde afzetting eischt, of zaken, waarin de Clas-
sikale Besturen, of dezelver leden als zoodanig,
betrokken zijn: [O. en T., Artt. 50 en 51.]
4". het examineren van Candidaten in de God-
geleerdheid , en het toelaten tot de Heilige Dienst,
bij gunstigen uitslag van het onderzoek; (a) [Toel.,
Artt. 1—24.]
5". het waken en zorgen voor de Godsdienst-
stige, (b) en kerkelijke te) belangen in geheel het
Provinciaal ressort, met name ook voor de Pro-
vinciale weduwenbeurzen:
6°. het behandelen, en, zoo mogelijk, afdoen
van zaken, welke betrekking hebben op de dia-
konie-administratie, voor zooverre zij bij de Clas-
sikale Besturen niet beslist kunnen worden. In
het belang der administratie van kerkelijke goe-
deren stellen zij zich, des noodig, in verband
met het Proviciaal Collegie van toezigt;
7°. het nemen van noodige maatregelen tot het
bepalen bij onzekerheid, het beslissen bij geschil,
het veranderen bij noodzakelijkheid, der grens-
scheidingen tusschen twee of meer Gemeenten
in hunne Provincie, behoorende tot verschillende
Classikale ressorten, na de Clasaikale Besturen en
de Kerkeraden der Gemeenten, die er in betrok-
(a)    Hierbij te voegen: „alsmede het verleenen van
ontslag aan Predikanten uit hunne bediening op daar-
toe ingediende aanvraag of het voordragen daarvan aan
de Svnode in buitengewone gevallen" Syn. ampl. v.
19 Julij 1865, i. w. g. 1 Maart 1866.
(b)    Zoo is mede aan de Prov Kerkbesturen opge-
dragen 1°) de goedkeuring van Godsdienstige gescnrif-
ten. Zie Afd. 11 j § i; 2°) de authentisatie van Bij-
bel-uitgaven. Zie Afd. II ; § 5.
(e) Bij circulaire der Synode van 14 Julij 1858,
wordt aan de Provinciale Kerkbesturen en Classikale
Besturen aangeschreven, om te zorgen, dat, waar geen
index voor het Archief bestaat, deze zoo spoedig mo-
gelijk vervaardigd worde, en dat zij verder in het be-
lang der Kerk een duplicaat-index deponeren , eerstge-
noemden bij het Provinciaal Kerkbestuur van het res-
sort,\'terwijl ook de Kerkeraden worden uitgenoodigd,
een duplicaat van den index van het bij hen berustend
oud id. i. van voor het jaar 1816 afkomstig) Archief
bij het Classik. Bestuur van het ressort over te leg-
gen. (K. C. 1858 No. 32.)
-ocr page 42-
26 Afd. I, § 1. ALGEMEEN REGLEMENT
ken zijn, gehoord te hebben, en, in geval van
verandering, onder goedkeuring der Synode. [Artt.
17 en 43, 7°] («)
Art. 52. Tot dat einde:
1". corresponderen zij met alle kerkelijke Be-
sturen en Collegiën zonder uitzondering, en, waar
zij het rioodig achten, ook met alle burgerlijke
en regterlijke, of met bijzondere personen ;
2°. \'geven zij der Synode geregeld die berig-
ten van hunne verrigtingen en zenden aan haar
die verslagen der Classikale Besturen toe, wél-
ker mededeeling door de bestaande reglementen
gevorderd, of door hen zelve geraden mogt ge-
acht worden. [Art. 13.]
Art. 53. Zij zijn bevoegd, Predikanten, Can-
didaten, Ouderlingen en Diakenen af te zetten ,
en aan Emeriti het Heilig dienstwerk te verbie-
den [O. en T Art. 51.]
Art 54. In geval van verschil tnsschen twee
of meer Classikale Besturen, hetwelk door het
Provinciaal Kerkbestuur niet kan vereffend wov-
den, of van verschil van eenig Classikaal Bestuur
met het Kerkbestuur zelf, wordt de zaak ter be-
slissing aan de Synode gebragt. [O. en T. Art.
70.]
HOOFDSTUK III
Het Kerkelijk Bestuur over al de Gemeenten
te zamen.
EERSTE AFDEEL1NG.
De Synode.
Art. 55. De algemeene belangen der Gemeen-
ten, behoorende tot de Nederlandsche Hervorm-
de Kerk, zijn toevertrouwd aan de Algemeene
Synode, die de Kerk vertegenwoordigt en voor
haar in regten optreedt.
Art. 56. Elk der in Art. 34 genoemde Pro-
vinciale Kerkbesturen benoemt jaarlijks, in zijne
vergadering van Mei, een\' Predikant uit\' zijne
(a) Vgl. vooral het aangeteckende op artt. 17 en
43, 7°.
-ocr page 43-
VOOR DE HERVORMDE KERK.             27
leden of hunne secundi, tot het bijwonen der
Synodale Vergadering, benevens een\' secundus,
die echter niet optreedt, dan in geval het be-
noemde lid belet wordt zich naar de Synode te
begeven. Op gelijke wijze wordt door de Com-
missie tot de zaken der Waalsche Kerken een
Predikant en door het Kerkbestuur van Limburg
een lid naar de Synode afgevaardigd, gelijk ook
door de Commissie voor de Zaken der Oost- en
West-Indische Kerken een lid, overeenkomstig
het slot van Art. 4.. [Art. 5, lid 6]
[bovendien worden naar de Synode drie Onder-
lingen afgevaardigd, bij beurtwisseling te be-
noemen door de Provinciale Kerkbesturen uit ver-
schillende provinciën, naar de orde, waarin zij
in Art. 34 voorkomen, en door de Commissie
voor de zaken der Waalsche Kerken, uit haar
ressort.] (o)
Voorts hebben ter Synodale Vergadering zit-
ting de Secretaris der Synode en de Quaestor-
Generaal , met adviserende stem. De laatste woont
alleen die zittingen bij, waarin geldelijke aange-
legenheden worden behandeld.
Eindelijk wordt door elke der Hervormde God-
geleerde Faculteiten op de drie hoogescholen te
Leiden, Utrecht en Groningen , een Hoogleeraar
benoemd , om als praead viserend lid de Synode
bij te wonen.
De Secretaris, van de benoeming der afge-
vaardigden met hunne secundi kennis liekomen
hebbende, zal eene naamlijst van de leden der
vergadering aan elk van dezen doen toekomen ,
met aanwijzing van den oudsten in diensttijd
onder de afgevaardigde Predikanten.
Art. 57. De Synode kiest zich uit de Predi-
(a) Lid 2, van art. 56 is door de Synode d. 5 Aug.
1858 gewijzigd, en luidt nu aldus : ,. Bovendien worden
naar de Synode drie Ouderlingen afgevaardigd door de
Provinciale Kerkbesturen, naar de orde in art. 34 voor-
komende uit de leden der kerkelijke Restoren, elk in
zijne eigene provincie, boven den Kerkeraad, en door
de Commissie voor de zak( n der Waalsche Kerken uit
haar ressort." (H. d. S. bl. 199 en 200; K. C. v. 28
Febr. 1859.)
-ocr page 44-
28 Afd. I, § l. ALGEMEEN REGLEMENT
kanten der Nederlandsche Hervormde Kerk haren
vasten Secretaris, die met der woon gevestigd
zal zijn te \'s Gravenhage of in den omtrek. Zijn
secundus wordt benoemd voor drie jaren. Deze
zal, bij aftreden van den Secretaris, diens werk-
zanmheden waarnemen, tot dat een nieuwe Se-
cretaris, door de eerstvolgende Synode te benoe-
men. zijne betrekking zal hebben aanvaard.
Nopens het regt, den pligt, de toelaag en het
ontslag van den Secretaris zal door de Synode
bij bijzondere overeenkomst en instructie nadere
bepaling worden gemaakt, waarvan afschrift aan
den secundus zal worden overgelegd.
Ook benoemt zij, bij voorkeur uit de leden
der Kerkgemeente te Amsterdam, eenen Quaestor
met zijnen secundus, voor onbepaalden tijd. Over
hunne continuatie zal de Synode jaarlijks haar
goedachten uitspreken. Hunne regten en pligten
worden in eene bijzondere instructie omschreven.
[Art. 58. Voor het hoofd van het Departement
voor de zaken der Hervormde Eeredienst enz. en
zijnen Secretaris-Generaal, mits beide van Protes-
tantsche belijdenis, of, bij ontstentenis van dezen,
een Commissaris des Konings, de Hervormde
Godsdienst belijdende, staat de toegang open
tot bijwoning der Synodale vergaderingen.] (a)
Art. 59. De gewone Synodale vergadering
wordt, éénmaal \'s jaars, te \'s Gravenhage ge-
houden , aanvangende op den eersten Woensdag
in de maand Julij. Deze tijdsbepaling kan niet
worden veranderd, noch eene buitengewone ver-
gadering der Synode beschreven dan door de Sy-
nodale Commissie, met kennisgeving aan Zijne
Majesteit den Koning.
Tot eene buitengewone Synode worden de le-
den der laatstgehoudene Hooge Kerkvergadering
zamengeroepen.
Art. <i0. De Synode begint telken jare hare
werkzaamheden met, onder leiding van den oud-
sten in diensttijd der afgevaardigde Predikanten,
uit deze voor zich een\' President en Vice-presi-
dent, met plaatsvervanger te verkiezen.
, («) Dit art. valt weg. S. Wgz. v. 1863.
-ocr page 45-
VOOR DE HERVORMDE KERK.               29
Art. 61. Bij de Synode berust de hoogste
wetgevende, regtsprekende en besturende magt,
onder de verschillende waarborgen in dit Alge-
meen Reglement en in bijzondere reglementen
vastgesteld.
Art. 62. Zij arresteert de reglementen, welke
voor de geheele Hervormde Kerk verbindende
zijn. Elk reglement, door haar voorloopig aan-
genomen, wordt gezonden aan de Provinciale
Kerkbesturen om er hunne consideratiën op in-
tewinnen. Van deze neemt zij keunis en maakt
zij naar eigen oordeel gebruik, om daarna het
reglement, met de veranderingen er in gemaakt,
andermaal aan de Provinciale Kerkbesturen te
zenden, die er dan hunne stem over uitbrengen.
Wanneer de volstrekte meerderheid dier Kerk-
besturen zich voor het aannemen van het regie-
ment verklaart, wordt het, als finaal aangenomen,
door de Algemeene Synodale Commissie uitge-
vaardigd. [Z. M. B. 5°.J
Met veranderingen in de bestaande reglemen-
ten wordt evenzoo gehandeld.
Art. 63. De regtsprekende magt der Synode
wordt uitgeoefend naar art. 15 van dit Algemeen
Reglement én naar het Reglement van kerkelijk
Opzigt en Tucht.
Zij beslist geschillen, welke in of tusschen
Provinciale Kerkbesturen mogten ontstaan.
Art. 64. De besturende magt der Synode gaat
over de algemeene belangen der Nederlandsche
Hervormde Kerk, en in het bijzonder over alles,
wat de openbare Godsdienst en de kerkelijke in-
stellingen betreft. Zij staat in onmiddelijk ver-
band met het (a) [Ministerieel Departement voor
de zaken der Hervormde Eeredienst.]
Art. 65.\' Bij de Synode berust het beheer
der algemeene kerkelijke fondsen. Zij voert dat
onder administratie van den Quaestor-Generaal,
over welke het toezigt is opgedragen aan de na
te melden Algemeene Synodale Commissie, en,
(a) Hier is te lezen: „daartoe aangewezen Minis*
terieel Departement," S. A. van 1863, i, w, g. 1
April 1864.
-ocr page 46-
30 Afd. I, § l. ALGEMEEN REGLEMENT
voor zooveel de algemeene Classikale kas aangaat,
met verantwoordiug, aan de Hooge llegering.
Omtrent de administratie der bijzondere kerk-,
pastorij", custorij- en andere Gemeentefondsen,
en de betrekking tussclien derzelver bestuurders
en de kerkeraden zullen nadere bepalingen wor-
den ontworpen.
TWEEDE AFDEELING.
De Algemeene Synodale Commissie.
Art. 6i5. Tusschen de gewone jaarlijksche ver-
gaderingen der Synode, worden, in haren naam,
de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk
behartigd en waargenomen door een collegie,
onraiddelijk uitgaande van, en in betrekking staande
tot de Synode, onder den naam van Algemeene
Synodale Commissie.
Art. 67. Deze Commissie bestaat uit den Pre-
sident, den Vice-president en den Secretaris dei-
Synode; voorts uit drie Predikanten en drie Ou-
derlingen, zooveel mogelijk te benoemen uit de
verschillende kerkressorten. Aan elk der leden
van deze Oommissie wordt een secundus toege-
voegd. Zij hebben allen concluderende stem, be-
halve de Secretaris, dieeeneadvisorei.deheeft, (o)
Verder heeft in deze vergadering zitting, met
praeadviserende stem, een Hoogleeraar in de
Godgeleerdheid aan eene der drie hoogescholen
des lU)ks, door de drie respectieve Godgeleerde
Faculteiten beurtelings te benoemen.
Art. 68. De Predikanten en Ouderlingen, leden
dezer Commissie, benevens hunne secundi, wor-
den benoemd door de Synode, voor den tijd van
driejaren. Telken jaren treedt, met. den dag op
welken de gewone jaarlijksche vergadering der
Synode gesloten wordt, een derde gedeelte af,
zijnde de aftredenden niet herkiesbaar dan na
twee jaren.
(a) Hierbij is te vocgeu: „Het uitzondering van den
Secretaris hebben alleen dienstdoende Predikanten in
deze Commissie zitting." Syn. ampl. v. 1863, in werking
gekomen 6 April 1864.
-ocr page 47-
*-
VOOR DE HERVORMDE KERK.               31
De Hoogleeraal\' wordt door de aan de beurt
zijnde Godgeleerde Faculteit afgevaardigd, voor
den tijd van één jaar.
De President, Vice president en Secretaris ter
laatste Synodale Vergadering fungeren ook bij
deze Commissie als zoodanig.
[Art. 69. De vergaderingen dezer Commissie
kunnen, gelijk die der Synode, door het hoofd
van het Ministerieel Departement en den Secre-
taris-Generaal, beiden van Protestantsche belij-
denis, worden bijgewoond.] (o)
Art. 70. Aan deze Commissie is opgedragen:
1°. het uitvoeren van alles wat de Synode haar
heeft in last gegeven;
2". het toezigt op de nakoming van alle ker-
kelijke reglementen en Synodale besluiten;
8°. de behandeling en beslissing in vorderin-
gen tot cassatie van in appèl gedane uitspraken,
overeenkomstig art. 15 [O. en T. Art. 56—59
en 70];
4°. het toezigt op de administratie der alge-
meene kerkelijke fondsen, met magt, om, waar
de zaak bij uitstel lijden zou, daaromtrent te
doen hetgeen der Synode is;
5°. het houden van zoodanig algemeen toezigt
op de administratie van kerkelijke goederen, als
haar bij een reglement zal worden opgedragen;
6U. de behandeling van spoed vorderende zaken ,
welke tot de bevoegdheid der Synode behooren;
7°. de correspondentie, omtrent alle voorko-
mende zaken met Collegiën van kerkelijk bestuur
en beheer, met de Godgeleerde Faculteiten en
met de Hooge Regering.
Art. 71. De Synodale Commissie biedt jaar-
lijks der Synode een overzigt aan van den staat
der Nederlandtche Hervormde Kerk.
Art. 72. De Commissie vergadert te \'s Granenhage,
gewoonlijk twee malen\'s jaars , ééns in het voorjaar
en ééns in het najaar, en voorts zoo dikwerf zulks
door haar Moderanien noodig zal worden geacht.
Art. 73. Alle kerkelijke Collegiön zijn ver-
pligt, aan deze Commissie alle door haar ge-
(.«) Art. 69 is vervallen S. W. v. 1863.
-ocr page 48-
82 Afd. I, §1. KEGL. V. D. HEKV. KERK.
vraagde inlichtingen te geven, en aan hare aan-
schrijvingen te voldoen, behoudens het bepaalde
bij art. 14.
Art. 74. De Commissie is, wegens alles wat
door haar wordt verrigt, verantwoording schul-
dig ter eerste gewone Synodale Vergadering.
Eij de raadpleging over deze verantwoording
heeft geen der Synodale leden, die tevens lid
is van de Algemeene Synodale Commissie, eene
concluderende stem. Van uitspraken, door haar
gedaan ten gevolge van beroep in cassatie, geeft
zij aan de Synode alleen verslag.
SLOTBEPALING.
In dit Reglement kan geene verandering wor-
den gemaakt, dan door de Synode. Bij veran-
dering van deze grondregeling des bestuurs wordt
vereischt, dat eerst de consideratiën der Provift-
ciale Kerkbesturen zijn gevraagd, en voorts de
toestemming van twee derden hunner zij verkre-
gen, nadat deze gehoord zullen hebben de res-
pective Classikale Besturen (Vgl. art. 62).
Aldus gearresteerd en ter bekrachtiging aan
Zijne Majesteit den Koning aangeboden door de
Algemeene Synode van de Nederlandsclie Her-
vormde Kerk, den 9den September 1851.
Bekrachtigd bij \'s Konings besluit van den
23sten Maart 1862, No. 3, op den voet als
daarbij vermeld.
[In werking gekomen den laten Mei 1852.]
-ocr page 49-
§ 2.
\'M KONINGS BESLUIT
TEE
BEKRACHTIGING VAN HET ALGEMEEN
REGLEMENT.
(23 Maart 1852, No. S.J
Wu WILLEM III, bij de gratie Gods ,
Koning der Nederlanden , Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van
Luxemburg; enz., enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Ju-
stitie, voorloopig belast met Let bestuur van het
Departement van de zaken der Hervormde Eere-
dienst enz. van den 12den Januarij 1852, No.
28, omtrent een verzoek van de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, strekkende
tot het erlangen van Onze bekrachtiging op het
in afschrift door haar daarbij overgelegd Algemeen
Reglement voor de Hervormde Kerk in het Ko-
ningrijk der Nederlanden, door de Synode gear-
resteerd den 9den September 1851;
Den Baad van State gehoord (advies van den
15den Maart 1852, No. 5);
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoem-
den Minister van den 19den dezer, No 11;
Gezien het zesde hoofdstuk der Grondwet;
Gezien het bestaande Algemeen Keglement voor
het bestuur der Hervormde Kerk in het Koning-
rijk der Nederlanden, gearresteerd bij Koninklijk
besluit van den 7den Januarij 1816, No. 1;
Inzonderheid gelet op art. 15 van dat reglement,
luidende, volgens de veranderde, bij Koninklijk
besluit van den 25sten Julij 1843, No. 55, vast-
gestelde redactie, als volgt;
3
-ocr page 50-
34 Afd. I, § 3. KONINKL. BEKHACHÏIGINÖ
//Geene veranderingen kunnen in dit reglement
gemaakt worden, dan\'door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, welke echter,
voor en aleer te dier zake een besluit te nemen,
daarop de consideratiën zal inwinnen der Provinci-
ale Kerkbesturen, en zal zoodanig besluit, alvorens
te worden uitgevoerd, aan Zijne Majesteit den Koning
ter bekrachtiging worden aangeboden;"
Gezien de bij Ons besluit van den 15den Mei
1850, No. 81 bekrachtigde wijzigingen in het be-
staande Algemeen Reglement, hoofdzakelijk betref-
fende de benoemingen tot het kerkbestuur;
Overwegende:
dat het ter bekrachtiging aangeboden Algemeen
Reglement, overeenkomstig het beginsel door de
Synode tot grondslag van het herzieningswerk ge-
legd, beschouwd moet worden als eene ontwikkeling
van het bestaande Algemeen Eeglement, in de rig-
ting der aan de Kerk toekomende zelfstandigheid;
dat de van het bestaande reglement afwijkende
bepalingen, die in dit nieuwe Algemeen Reglement
zijn opgenomen, door de Synode zijn vastgesteld,
na daarop de consideratiën der Provinciale Kerk-
besturen te hebben ingewonnen, en alzoo daaraan
Onze bekrachtiging kan worden geschonken;
dat echter het Staatsbelang vordert, om aan het
verkenen van deze Onze bekrachtiging zoodanige
beperkingen te verbinden, als geëigend zijn om
daarvan den zin en de strekking voor de toekomst
te bepalen,
Hebben goedgevonden en verstaan:
het Algemeen Reglement voor de Nederlandsche
Hervormde Kerk, door de Algemeene Synode der
Nederlandsche Hervormde Kerk vastgesteld den
9den September 1.1., zoodanig als het door de Synode
overgelegd afschrift daarvan hiernevens is gevoegd,
te bekrachtigen en er in toe stemmen, dat met
de invoering van dat reglement, buiten werking
worde gesteld het Algemeen Reglement op het be-
stuur der Nederlandsche Hervormde Kerk, gearres-
teerd bij Koninklijk besluit van den 7den Januarij
1816, No. 1, met dien verstande:
1°. dat, in verband tot de in het reglement voor-
komende bepalingen omtrent de magt, bevoegdheid
-ocr page 51-
van \'t alg. reglement.              85
of roeping der Synode en Synodale Commissie of
van andere Collegiën van kerkelijk bestuur, Onze
bekrachtiging niet zal worden opgevat als eene erken-
ning van het regfr des Kerkbestuurs tot eenige uit-
breiding van gezag of bevoegdheid, welke niet zou
kunnen worden overeen gebragt met het beginsel,
tot grondslag van het herzieningswerk gelegd:
2°. dat bij name het vaststellen van bepalingen
omtrent de administatie der bijzondere kerk-, pasto-
rij-, kosterij en andere Gemeentefondsen en goede-
ren, niet kan geacht worden daardoor als eene
bevoegdheid der Synode te zijn erkend;
3° dat Onze bekrachtiging van dit Algemeen
Eeglement niet zal kunnen worden opgevat in zoo-
danigen zin, alsof zij op zich zelve en buiten verband
met andere verordeningen, geacht zon kunnen wor-
den eenige bepalingen van dit Algemeen Reglement
of van speciale reglementen of kerkelijke voorschrif-
ten, in het vervolg, buiten Onze goedkeuring vast
te stellen, buiten de Kerkverbindend temaken, hetzij
ten aanzien der Eegering of der Staats-ambtenaren,
hetzij ten aanzien der tot de inrigting van den Staat
behoorende besturen en collegiën;
4°. dat uit het voorkomende aan het slot van art.
4 niets zal kunnen worden afgeleid ten aanzien der
bevoegdheid van de Synode der Nederlandschsche
Hervormde Kerk, tot regeling der belangen en be-
trekkingen van de Protestantsche Kerken in Neêr-
landsch Oost- en West-Indië, waaromtrent "Wij Ons
voorbehouden de bestaande bepalingen, zoo noo-
dig, te wijzigen, in verband tot de behoeften
en belangen dier Kerken, de regten van den Staat
en de aanspraken, welke, naast de Hervormde Kerk,
ook de andere daarbij betrokken Kerkgenootschap-
pen kunnen doen gelden;
5°. dat alle eventuele veranderingen, hetzij in het
thans bekrachtigde Algemeen Eeglement, hetzij in
andere reglementen of reglementaire bepalingen,
mitsgaders alle nieuwe reglementen en reglementaire
bepalingen, dadelijk ter kennis van de Eegering
zullen worden gebragt, door het Collegie van ker-
kelijk bestuur, \'t welk die veranderingen, regle-
menten of reglementaire bepalingen vaststelt, of,
zoo daarop goedkeuring of bekrachtiging van hoo«
3*
-ocr page 52-
36 Afd. I. § 8. KONINKL. BEKEACHTIG. ENZ.
ger kerkelijk Bestuur wordt vereischt, door het
Collegie van bestuur, \'t welk de goedkeuring of
bekrachtiging verleent;
6". dat mede van alle benoemingen en veran-
deringen in het personeel der Besturen boven den
Kerkeraad, dadelijk aan de Kegering zal worden
kennis gegeven, door het Collegie, \'t welk de be-
noeming heeft gedaan, of waarin de verandering
van personeel heeft plaats gehad;
7°. dat geene verandering van jurisdictie of
begrenzing, hetzij van kerkelijke Besturen, hetzij
van kerkelijke Gemeenten, zal kunnen worden tot
stand gebragt, zonder Onze goedkeuring; (o).
8° dat de artikelen van het Algemeen Regle-
ment, welke van invloed zijn ten aanzien der be-
trekking tusschen Staat en Kerk, niet zullen kunnen
veranderd worden zonder Onze bewilliging.
9°. dat alle bestaanbare verordeningen verbin-
dend blijven, zoolang zij niet op wettige wijze
zijn vervangen of afgeschaft;
10". dat uit art. 24 niets zal kunnen worden*
afgeleid ten nadeele der regten van Collatoren en
Floreenpligtingen;
11 °. dat Onze bekrachtiging van het Algemeen
Reglement geen grond zal kunnen opleveren, om
van Staatswege voorziening in te roepen in de meer-
dere kosten, welke het kerkbestuur, hetzij door
meer talrijke vergaderingen van de Synode of an-
derzins, mogt vorderen.
Onze voornoemde Minister van Jusitie, voor-
loopig belast met het bestuur van het Departement
voor de zaken der Hervormde Eeredienst enz., is
belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan
afschrift zal worden gezonden aan den Eaad van
State.
(a) De reserves 6° en 7°. zijn. door de Regering in-
ge trokken.
-ocr page 53-
37
§ 3.
swonti.i: cib< i i.aihk
OVER
\'S KONINGS GOEDKEURING VAN HET ALGEM.
REGL., BENEVENS HET ADRES TE DIER
ZAKE AAN Z. M. GEZONDEN.
De Algemeene Synode der Nederlandsche Her-
vormde Kerk, in overweging genomen hebbende,
hetgeen, zoo door haren Secretaris, als door de
Algemeene Synodale Commissie, ten aanzien van
de Koninklijke bekrachtiging van het ten vorigen
jare gearresteerde Algemeen Reglement is verrigt,
en aan dat verrigtte hare volle goedkeuring hech-
tende, brengt bij deze ter kennis van alle Kerke-
raden , gelijk mede van alle Classikale en Provinci-
ale Besturen enz., en de Commissie tot de zaken
der Indische Kerken, dat gezegd Reglement, be-
krachtigd bij Koninklijk besluit van 23 Maart 1852 ,
No. 3 , en door de zorg van het Ministeriële Depar-
tement voor de zaken der Hervormde Eeredienst
enz. hun bereids in afdruk toegezonden, met 1
Mei dezes jaar» kracht van wet verkregen, en het
vroegere, bij Koninklijk besluit van 7 Januarij
1816, No 1, ingevoerde Algemeen Reglement voor
het bestuur der Hervormde Kerk in het Koning-
rijk der Nederlanden wel en wettig vervangen heeft.
De Synode acht het onnoodig, bij deze kennis-
geving eene breede aanwijzing te voegen van
hetgeen het nieuw gearresteerde Algemeen Regie-
ment, even gunstig als in het oogvallend, van het
vorige onderscheidt. Zij wil alleen de aandacht
der Kerkeraden en der Kerkelijke Besturen, boven
vermeld, op de meerdere zelfstandigheid en vrij-
heid
gevestigd hebben , welke door het eerste boven
het laatste, zoo in haren boezem als naar buiten,
bijzonder ook in hare betrekking tot den Staat,
aan de Vaderlandsche Hervormde Kerk is toe-
gekend. Die zelfstandigheid, die vrijheid, in
welke meer dan één der overige Christelijke Kerk-
genootschappen in het Vaderland, reeds korter
of langer, boven om zich verheugdeu, mogen
inderdaad een kostbaar goed voor de Hervormde
Kerk in Nederland heeten, en zullen, met bedacht-
zame wijsheid en in den geest van het verheerlijkte
-ocr page 54-
88        Afd. I, § 8. SYNODALE CIRCULAIRE
Hoofd der Gemeente gebruikt, onder den zegen
Gods, voor haar een nieuw tijdperk van geestelijk
en kerkelijk leven ontsluiten.
De Synode vertrouwt dan ook, dat de Kerke-
raden en alle andere kerkelijke Besturen, elk in
zijnen kring, het Reglement met getrouwheid zullen
naleven, en mogt hier en daar bezorgdheid zijn
ontstaan , of wel bij het Koninklijk besluit tot be-
krachtiging de zelfstandigheid en vrijheid, der Ker-
ke door het Reglement toegekend, ongeschonden
zijn bewaard gebleven, het zal tot geruststelling
blijken uit het adres, hetwelk de Synode aan den
Koning heeft aangeboden , dat alle regten der Kerk
tegen verkorting of vernietiging beveiligd zijn, waar-
om de Synode verlangt, dat het afdruk, hetwelk
hiernevens gaat, in het archief der Kerkeraden en
van alle andere kerkelijke Besturen zal worden ne-
dergelegd.
\'s Gravenhage,
den 24sten Julij 1852.
AAN DEN KONING.
Sire!
De Algemeene Synode der Nederlandsche Her-
vormde Kerk, voor de eerste maal vergaderd
onder de werking van het door de Synode des
vorigen jaars, den 6den September, gearresteerd,
en door Uwe Majesteit den 23sten Maart daar-
aanvolgend bekrachtigd Reglement, acht zich,
in naam der Hervormde Kerk, geroepen, Uwe
Majesteit eerbiedig te naderen met de rondbor-
stige openlegging der gevoelens, die haar bezielen.
Sire! De Synode verheugt zich over de be-
krachtiging van het Algemeen Reglement voor
de Hervormde Kerk, van de Synode uitgegaan
en door haar gearresteerd; want hierdoor is eene
kerke-orde in het leven geroepen, die der Kerke
de haar toekomende zelfstandigheid waarborgt. —
In dien geest wenscht de Synode aan dit Re-
glement zoodanige volle toepassing en in werking
brenging te geven, welke de wezenlijke behoef-
ten der Hervormde Kerk in onze dagen eischen.
De getrouwe naleving van dit Reglement zal haar
streven zijn, en die naleving te handhaven bij
de kerkelijke Besturen, hare roeping.
-ocr page 55-
OVEB \'S KONINGS BEKRACHTIGING.           39
Niet minder neemt de Synode met instemming
onderscheidene verklaringen aan. welke ons na-
mens Uwe Majesteit bij de bekrachtiging van
dit Eeglement zijn medegedeeld. Wij bedoelen
met name, dat de Regering de betrekking tus-
schen de Hervormde Kerk en den Staat blijft er-
kennen; waarover de Algemeene Synode zich in
1850 aan Uwe Majesteit heeft uitgesproken, als
in het geheele wezen der Nederlandsche Kerk diep.
geworteld, door den innigen band tusschen het
Huis van Oranje en de Hervormde Kerk, sedert
eeuwen, bevestigd, en zoowel in het Koninklijke
Huis, als in ons, volk en in onze geschiedenis get
grond. — Zij bedoelt verder de door den Staa-
hier uitgesproken en gehandhaafde kracht van dit
Eeglement, even als zij die van het vorige er-
kend heeft, en de verklaringen omtrent de nood-
zakelijkheid en regtmatigheid van de geldelijke
ondersteuning der Kerk door den Staat.
Maar, Sire, hoezeer het haar en der Hervorm-
de Kerk leed deed, dat sommige harer regten
niet volmondig, maar met zekere beperkingen,
door de Eegering erkend zyn, het is echter der
Synode niet ontgaan, dat de Eegering, die reg-
ten der Synode niet erkennende, ze daarom niet
ontkend heeft. Wij lazen het toch ook in het
besluit van Uwe Majesteit, dat die bijgevoegde
beperkingen slechts werden voorbehouden, om den
zin en de strekking dier hekruclitiging voor de
toekomst te bepalen, zoodat de Staat zich heeft
willen vrijwaren van zijne verantwoordelijkheid
ten aanzien van mogelijk misbruik, \'t welk ooit
of immer van de bepalingen van het bekrachtig-
de Eeglement kon gemaakt worden; om dus te
voorkomen, dat de Hervormde Kerk, ten aanzien
der Eegering of der Staats-Ambtenaren, of ten
aanzien der tot de inrigting van den Staat be-
hoorende Besturen en Collegiën, buiten de Kerk,
hare bepalingen zou zoeken verbindend te maken,
en dnardoor iri de Staatsregten ingrijpen, even
als (gelijk wij vertrouwen) de Eegering in de reg-
ten der Kerk geenszins zal willen ingrijpen. Sire,
ook de Hervormde Synode wenscht evenmin bui-
ten de grenzen te gaan, door het Algemeen Eeg-
lemeut haar afgebakend.
-ocr page 56-
40 Afd. I. § 3. OVER \'S KONINGS BEKRACHT.
Maar evenzeer wenscht zij de door het Regie-
ment gevestigde zelfstandigheid der Hervormde
Kerk te handhaven, geheel in overeenstemming
met de verklaring, door de Synodale Commissie
aan den toenmaligen Minister van Justitie , voor-
loopig belast met het bestuur van het Departe-
ment voor de zaken der Hervormde Eeredienst
enz!, gedaan. „Dat de Nederlandsche Hervormde
Kerk zich vrijelijk mag beroepen op de zelfstan-
digheid en onafhankelijkheid , welke haar bij de
Grondwet is gewaarborgd, en in \'t algemeen of
in \'t bijzonder wettiglijk is verzekerd en toekomt."
Daarom acht zij liet aan zich zelve en aan de
Hervormde Kerk verpligt te zijn, aan Uwe Ma-
jesteit te verklaren, dat zij de beperkingen, in
het besluit van Uwe Majesteit vermeld, \'zóó ver-
staat, dat daardoor geenerlei regten der Hervormde
Kerk, door de Grondwet als anderzins verzekerd,
kunnen gerekend worden eenigermate verkort te
zijn.
Op dien grond, dien wij meenen, dat door
Uwe Majesteit zal worden gebillijkt, acht de Syno-
de zich geroepen, al de haar wettig toekomende
regten zich voor te behouden, overtuigd, dat de
Regering door de beperkingen slechts heeft wil-
len verklaren, dat zij haar zegel niet heeft wil-
len drukken op al de daar aangevoerde punten,
maar ze geheel en alleen ter verantwoording der
Hervormde Kerk heeft willen laten.
Sire! Van die gevoelens doordrongen, heeft
de eerste Synodale Vergadering, onder de wer-
king van het nieuwe Reglement, hare gewigtige
werkzaamheden aanvaard, en zij bidt den zegen
des Allerhoogsten af over den persoon en de re-
gering van Uwe Majesteit, met denwensch.dat
de Hervormde Kerk hier te lande duurzaam onder
den Goddelijken zegen moge bijdragen tot den
bloei en het welzijn van Nederland.
Wij zijn
Sire !
Uwer Majesteits getrouwe onderdanen,
De Algemeene Synode voornd,
\'s Gravenhage
,
den 20sten Julij 1852.
-ocr page 57-
B IJ L A G E
Wet, regelende het toezigt op de ondek.
scheidene kerkgenootschappen. (10 sept.
1853, STAATSBL. N". 102.)
Wij Willem III, enz.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen
salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat
het noodig is, eenige wettelijke bepalingen vast
te stellen ter uitvoering van onderscheidene voor-
schriften van het VI hoofdstuk der Grondwet en
ter vervanging van op dit onderwerp bestaande
verordeningen , opdat Wij gelijke bescherming aan
alle Kerkgenootschappen in het Eijk kunnen ver-
leenen, en waken, dat zij zich houden binnen
de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van
den Staat.
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State ge-
hoord en met gemeen overleg der Staten-Gene-
raal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk
Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1. Aan alle Kerkgenootschappen is en
blijft de volkomen vrijheid verzekerd, alles wat
hunne Godsdienst en de uitoefening daarvan in
hunnen eigen boezem betreft, te regelen.
De bepalingen betreffende de inrigting en het
bestuur worden, voor zooveel zij niet reeds aan
Ons bekend zijn gemaakt, binnen eene maand
na de afkondiging Jezer wet, door de Bestuur-
ders of Hoofden der Kerkgenootschappen aan
Ons medegedeeld. Nieuw te maken bepalingen
worden mede vóór of bij het in werking bren-
gen daarvan, op gelijke wijze ter Onzer kennis
gebragt.
-ocr page 58-
42 Afd. I. BIJLAGE. HET 8TAATST0EZIGT
Voor zooveel er zich onder de bepalingen, bij
dit artikel bedoeld, eenige bevindt, welke de me-
dewerking van het Staatsgezag vereischt, wordt
die medewerking niet verleend, tenzij de bepa-
ling door Ons is goedgekeurd.
Art. 2. Vreemdelingen aanvaarden geene ker-
kelijke bediening, dan na daartoe Onze toestem-
ming te hebben\' verkregen.
Alleen in het belang der openbare orde en rust
kan die toestemming geweigerd worden.
Art. 3. De titulaturen in de Kerkgenootschap-
pen aan de Bedienaren der openbare Godsdienst
toegekend, geven noch ten opzigte van het we-
reldlijk gezag, noch ten opzigte van andere Kerk-
genootschappen, eenige aanspraak, rang of voor-
regt.
In de aanraking met het wereldlijk gezag wor-
den de titulaturen alleen gebezigd met vermel-
ding van den geslachtsnaam der titularissen.
Art. 4. De ter aanwijzing van kerkelijk gebied
door Kerkgenootschappen gebezigde namen van
Provinciën of Gemeenten worden slechts als van
kerkelijken aard beschouwd en hebben geen ver-
der gevolg.
Art. 5. Synodale Vergaderingen en Hoofden,
die Kerkgenootschappen vertegenwoordigen of be-
sturen, behoeven Onze goedkeuring op de plaats
van vestiging.
Voor zooveel deze goedkeuring bij de afkon-
d\'iging dezer wet nog niet is verleend, wordt na
met hen gehouden overleg, door Ons, den Baad
van State gehoord, over de geschiktheid der aan-
gewezene vestigingsplaats uitspraak gedaan.
Alleen in het belang der openbare orde en rust
en bij een met redenen omkleed en openbaar ge-
maakt besluit kan eene aangewezen vestigings-
plaats als zoodanig door Ons ongeschikt worden
verklaard.
Art. 6. De Bedienaren der openbare Gods-
dienst dragen het gewaad, voor kerkelijke pleg-
tigheden of bij de uitoefening van de openbare
Godsdienst, in hun Kerkgenootschap gebruike-
lijk, niet dan binnen gebouwen op beslotene plaat-
sen, of daar waar de openbare Godsdienstoefe»
-ocr page 59-
OP DE KERKGENOOTSCHAPPEN.               48
ning, naar het 2de lid van art. 167 der Grond»
wet, is toegelaten.
Art. 7. Elke oprigting of inrigting van een ge-
bouw tot uitoefening van de openbare Godsdienst,
binnen den afstand van twee honderd ellen van
eene bestaande kerk, vereischt in het belang der
openbare orde een onderzoek omtrent de plaats
vau vestiging.
Vóór dat de oprigting of inrigting wordt toe-
gelaten , wordt daaromtrent door het Gemeente-
bestuur beslist. Deze beslissing is vatbaar voor
een beroep op Gedeputeerde Staten, en bij be-
zwaar ook tegen de\'beslissing van deze, wordt
hunne uitspraak aan Onze eindbeslissing onder-
worpen. Het besluit door ons te nemen, naden
Raad van State te hebben gehoord, wordt met
redenen omkleed en openbaar gemaakt.
Wanneer de oprigting of inrigting zonder ver-
lof heeft plaats gehad, wordt het gebouw gesloten.
Art. 8. Het klokkengelui tot viering van ker-
kelijke plegtigheden of om de ingezetenen tot de
Godsdienstoefening op te roepen, kan in Geineen-
ten , waar kerken van meer dan één Kerkgenoot-
schap zijn, in het belang der openbare orde en
rust door Onzen Commissaris in de provincie wor-
den verboden.
Klokkengelui tot andere einden heeft geene
plaats dan na vergunning der plaatselijke politie.
Art. 9. Hij die aan deze wet niet voldoet, hare
voorschriften overtreedt, of elders dan art. 167
der Grondwet toelaat de openbare Godsdienst uit-
oefent, wordt verklaard i/in strijd met de wet te
hebben gehandeld"
en veroordeeld in de kosten.
Art. lü. De Officieren van justitie bij de ar-
rondissements-regtbanken eischen, overeenkom-
stig met de bepalingen van art. 854 van het
Wetboek van Burgerlijke Eegtsvordering, voorde
regtbank, ter burgerlijke teregtzitting, de toepas»
sing van het voorgaand artikel.
Geene vervolging kan door hen worden inge-
steld dan op magtigirïg van den Procureur-Ge-
neraal onder wiens bevelen zij staan, of op last
des Kegters in de gevallen, voorzien hij art. 31
van het Wetboek van Strafvordering en art. 78
-ocr page 60-
44 Afd. I. BIJLAGE. HET STAATSTOEZIGT ENZ.
van de wet op de regterlijke organisatie en het
beleid der justitie.
Art. 11. Van het vonnis wordt appèl, van het
arrest cassatie toegelaten.
Art. 12. Die, na eenmaal ter zake van over-
treding dezer wet te zijn veroordeeld, zich aan
herhaling daarvan schuldig maakt, wordt gestraft
met schorsing in de uitoefening zijner burger-
schapsregten voor den tijd van drie tot tien ja-
ren , en met gevangenis van èéne maand tot twee
jaren, te zamen of afzonderlijk.
Art. 13 De regtsgedingen krachtens het voor-
gaand artikel ter zake van herhaalde overtreding
gevoerd, worden op de gewone wijze voor den
gewonen strafregter behandeld.
De vervolging wegens overtredingen van deze
wet verjaart door verloop van twee jaren.
Art. 14. Bij het in werking komen dezer wet
zijn, behoudens de bepalingen der wetten en re-
glementen bedoeld in art. 167 der Grondwet, af-
geschaft de wet van 18 Germinal jaar X en alle
andere met de tegenwoordige wet strijdige be-
palingen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad
zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële
Departementen , Autoriteiten, Collegiën en Amb-
tenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeu*
rige uitvoering de hand zullen houden.
-ocr page 61-
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE ZORG DER KERK VOOR DE OPLEIDING EN
BEKWAAMHEID VAN HARE LEERAARS
EN LEDEN.
IlUCilJlKiHT
OP HET
EXAMEN TER TOELATING TOT DE EVANGELIE-
BEDIENING IN DE NEDERLANDSCHE
HERVORMDE KERK.
Art. 1 Ter toelating tot de Evangeliebedie-
ning in de Nederlandsche Hervormde Kerk
wordt gevorderd een examen bij een der Provin-
ciale Kerkbesturen, of bij de Commissie tot de
zaken der Waalsche Kerken.
Art. 2 Het examen van hen, die de Evan-
gelie-bediening wenschen te bekleeden bij deNeder-
duitsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schot-
sehe Gemeenten, wordt afgenomen door een Pro-
vinciaal Kerkbestuur; en van hen, die staan naar
de Evangeliebediening in de Waalsche Gemeen-
ten, door de Commissie tot de zaken der Waal-
sche Kerken.
Die van \'s Lands wege zijn opgeleid tot de
Evangelie-bediening in de koloniën van den Staat,
leggen het examen af bij de Commissie tot de
zaken der Protestantsche Kerken in Neêrlandsch
Oost-en West-Indië, zonder daarmede de toela-
ting te erlangen, bij art. 1 vermeld. Zij, die daar
het Evangelie in de Fransche taal zullen predi-
ken, worden geëxamineerd bij de Commissie tot
de zaken der Waalsche Kerken.
Art. 3. Wanneer iemand de Evangelie-bedie-
ning in de Presbyteriaansch-Engelsche of Schot-
sche Gemeenten, of als Prediker in de Hoog-
duitsche taal bij eene Nederduitsche Hervormde
Gemeente, wenscht te bekleeden, en hij de Ne-
derlandsche taal niet magtig is, zal het geheele
examen, mondeling of schriftelijk, in het Latijn
worden afgenomen,
-ocr page 62-
46 Afd. I, § 4. REGLEM. OP HEÏ EXAMEN
Art. \'1. Al de leden eener Vergadering, bij
welke een examen wordt afgenomen, zijn ver-
pligt het onderzoek van het begin tot het einde
bij te wonen, en bij de uitspraak over toelating
of afwijzing hunne stem uit te brengen.
Leden, den examinandus tot den vierden graad
van bloed- of aanverwantschap bestaande , worden
door hunne secundi, of, des noodig, door hun-
ne tertii vervangen.
Art. 5. Bij de Provinciale Kerkbesturen, die
uit niet meer dan drie Classikale ressorten be-
staan, zullen de secundi der Predikanten, of,
des noodig, de tertii, tot het afnemen van exa-
men worden opgeroepen, onder toekenning van
verblijf-en reiskosten, of presentiegelden.
Art. 6. Die hunne studiën volbragt hebben
aan de hoogeschool te Leyden, worden geëxami-
neerd door de Kerkbesturen van Zuid-Holland,
Noord-Holland, Zeeland
en Noordbrabant; aan
de hoogeschool te Utrecht, door de Kerkbestu-
ren van Utrecht, Gelderland en Overijssel; aan
de hoogeschool te Groningen, door de Kerkbe-
sturen van Groningen , \'Friesland en Drenthe, bij
beurtwisseling , zóó te regelen, dat niet meer dan
ges Candidaten na elkander door hetzelfde Kerk-
bestuur tot het examen worden toegelaten.
Art. 7. Tot de Evangelie-bediening bij de
Waalsche en Presbyteriaansch-Engelsche of SchoU
sche
Gemeenten worden ook zij toegelaten, die
aan wettig erkende builenlandsche hoogescholen
hunne studiën volbragt hebben , mits zij zich aan
het examen onderwerpen en de vereischte verkla-
ringen afleggen, indien zij niet reeds als Pre-
dikanten eene vaste standplaats bij eèn wettig
erkend Hervormd Kerkgenootschap bekleed hebben.
Art. 8. Zij, die buiten \'s lands, na volbrag-
te studiën, het regt tot de Evangelie-bediening
bij een aldaar erkend Hervormd Kerkgenootschap
bekomen, doch nog geene vaste standplaats be-
kleed hebben, worden, ook wanneer zij vroeger
aan eene der Nederlandsche hoogescholen hebben
gestudeerd, tot de uitoefening van dat regt in
de Nederlandsche Hervormde Kerk niet toegela-
ten, tenzij ze aan het examen bij het Kerkbe-
-ocr page 63-
TER TOEt. TOT DE EV.-BEDIENIN6.         47
stuur, onder welks ressort zij wonen, zullen heb-
ben voldaan.
Art. 9. De vereischten ter toelating tot het
examen zijn:
a. bewijs, dat men den graad van Candidaat
in de Godgeleerdheid
aan eene der Nederlandsche
hoogescholen heeft bekomen;
6, bewijs, dat men drie jaren (d) bij eene
der door de Nederlandsche Hervormde Kerk er-
kende openbare inrigtingen van hooger onder-
wijs (b), waarvan ten minste twee jaren aan eene
der hoogescholen, gestudeerd heeft in de God-
geleerdheid, na het bekomen van den daartoe
voorbereidenden graad;
e. bewijs, dat men de lessen der Hoogleer-
aren heeft bijgewoond over de uitlegging van het
Oude en Nieuwe Testament, gedurende driejaren;
— die over de kerkelijke geschiedenis, de Bij-
belsche en de leerstellige Godgeleerdheid , de Chris-
telijke zedekunde en de practische Godgeleerd-
heid, inzonderheid de predikkunde, gedurende twee
jaren
; — en daarenboven de lessen over de theo-
logische encyclopaedie en methodologie, de uit-
legkunde en de oordeelkunde des Bijbels, de ge-
schiedenis der Bijbelboeken en de natuurlijke God-
geleerdheid.
(a)    "Die drie jaren zijn in den strengden zin te ne-
men." Verklar. der Syn Comm. (K. W. 1855 No. 21.)
(b)    „Naar daartoe gegeven aanleiding wordt de aan*
dacht der belanghebbende Studenten in de Godgeleerd»
heid er op gevestigd: 1" dat in art. 9 van het Regl.
op \'t examen onder b. met „de door de Nederl. Herv.
Kerk erkende openbare inrigtingen van hooger onder-
wijs" bedoeld zijn de drie Nederlandsche Rijkshooge-
scholen te Leyden, Utrecht en Groningen en het stede-
lijk Athenaeum te Amsterdam, 2° dat inc. geene ande-
re Hoogleeraren bedoeld zijn, dan die bij de bedoelde
openbare inrigtingen van hooger onderwijs wettig zijn
aangesteld; 3° dat het voorschrift onder b, waarbij,
om tot het examen te worden toegelaten, het bewys
gevorderd wordt dat „men ten minste twee jaren aan
eene der hoogescholen gestudeerd heeft" inhoudt, dat
de lessen, door den Candidaat elders genooten, voor
niet meer dan één enkel studiejaar gelden kunnen, al
ware \'t ook, dat hij ie langer had bijgewoond," Syn,
Kennisgev. v. 22 Ju\'lij 1864 (K. C. No. 82.)
i
-ocr page 64-
48 Afd. I, § 4. REGLEM. OP HET EXAMEN
Van het vlgtig waarnemen der lessen, van het
getrouw responderen en van gemaakte vorderin-
gen zal bij dit bewijs moeten blijken.
Dispensatie van deze bepaling wordt door het
Kerkbestuur verleend aan hen, die kunnen be-
wijzen, dat deze of gene der vereischte colle-
giën , gedurende hun verblijf aan de hoogeschool,
niet gehouden zijn.
De bewijzen sub litt. a, 6 en e worden niet
gevorderd van de Theologiae Doctores.
d.   bewijs van twéé malen onder voorzitting
van een der boven vermelde Hoogleeraren gepre-
dikt te hebben;
e.   bewijs van goed zedelijk gedrag, door de
Godgeleerde Faculteit afgegeven,
f.  eene, door de Hoogleeraren onderteekende,
opgave van de gedeelten dei; Heilige Schrift, wel-
ke bij de door hem bijgewoonde lessen over de
uitlegging des Bijbels zijn behandeld;
g.  eene kerkelijke attestatie, mede inhouden-
de, dat de examinandus meer dan twéé jaren lid-
maat is van de Hervormde Kerk.
De bewijzen, sub litt. af vermeld, worden
door hen, die buiten \'s lands hunne studiën vol-
trokken hebben, van aldaar wettig erkende hoo-
gescholen ingeleverd.
Art. 10. Nederlanders zoowel als anderen,
die buiten \'s lands tot de Evangelie-bediening bij
de Hervormden zijn toegelaten, moeten, in plaats
van de bewijzen, in het voorgaande artikel sub
litt. a , b en c vermeld, vóór hunne admissie tot
het examen overleggen:
lo. voldoende getuigschriften van de Godgeleer-
de Faculteit der hoogescholen , waar zij hebben
gestudeerd, omtrent hun zedelijk gedrag.
2°. bewijs, dat zij zich aan die hoogescholen
in de, art. 9, sub litt. c, genoemde vakken met
vrucht hebben geoefend.
Voor zooverre zij dit bewijs niet kunnen over-
leggen, zullen zij in de bedoelde vakken, buiten
die in art. 20 zijn opgegeven, een examen heb-
ben af te leggen.
3°. eene kerkelijke attestatie, als in art. 9,
sub litt. g, is gevorderd.
-ocr page 65-
TER TOEL. TOT DE EV."BEDIENING.         49
[Art. 11. Buitenlanders, die hunne studiën
niet aan eene der Nederlandsche hoogescholen vol-
bragt hebbeu, worden tot het examen niet toe-
gelaten, zonder toestemming van den Koning,
aangevraagd door het Kerkbestuur, hetwelk tot
het afnemen van het examen geroepen is.] (a)
Art. 12. Candidaten tot de Heilige Dienst
bij andere Protestantsche Kerkgenootschappen,
die verlangen tot het examen te worden toege-
laten, moeten overleggen:
1°. bewijs, dat zij den graad van Candidaat
in de Godgeleerdheid aan eene der Nederlandsche
hoogescholen hebben verkregen;
2°. bewijs, dat zij aan eene der Nederlandsche
hoogescholen, of bij hen, wier bevoegdheid daar-
toe door hun Kerkgenootschap wettig erkend is,
hebben bijgewoond de lessen, vermeld in art, 9
sub. litt. c, en voldaan aan de vereischten, al-
daar voorgeschreven.
De bewijzen, sub 1°. en 2°. vermeld, worden
niet gevorderd van de Theologiae Doctores;
3°. bewijs, dat zij op belijdenis des geloofs als
lidmaten der Nederlandsche Hervormde Kerk zijn
aangenomen.
4°. bewijs, dat zij gedurende meer dan twéé
jaren lidmaten geweest zijn bij eenig Protes-
tantsch Kerkgenootschap;
5°. getuigschrift van goed zedelijk gedrag, af-
gegeven door bevoegde personen, bij wie zij de
sub 2°. genoemde lessen hebben bijgewoond;
6°. verklaring van het Provinciaal Kerkbe-
stuur, na ingewonnen advies van het Classikaal
Bestuur, onder welks ressort zij als Candidaten
hun verblijf gehouden hebben, dat het tegen de
toelating tot het examen geene bezwaren heeft.
Art. 13. Zij, die bij eenig ander Protestantsch
Kerkgenootschap als Evangeliedienaars werkzaam
waren en diezelfde betrekking in de Hervormde
Kerk wensclien te bekleeden , zijn onderworpen
aan een wetenschappelijk onderzoek over de vak-
ken, in art. 20 vermeld, in te stellen door het
Kerkbestuur, onder welks ressort zij wonen.
(a) .Art. 11 is vervallen. S. B. v. 1863, in wer-
king getreden 1 April 1864,
4
-ocr page 66-
50 Afd. I, § 4. KËGLEM. OP HET EXAMEN
Bij dit Bestuur leggen zij over de bewijzen van
hunne Godgeleerde studiën aan wettig bestaande
inrigtingen van hooger onderwijs, alsmede de ver-
klaring van het Classikaal Bestuur van het res-
sort hunner woonplaats, dat het tegen hunne toe-
lating tot het onderzoek geene bezwaren heeft.
Art. 14. Zij , die vroeger in de Boomsch Ka-
tholieke Kerk den geestelijken stand bekleedden
en tot de Evangelie-bediening in de Hervormde
Kerk wenschen toegelaten te worden, moeten zich
onderwerpen aan het examen, in art. 20 ver-
meld, af te leggen bij het Kerkbestuur, onder
welks ressort zij wonen, welk Bestuur vooraf hun
aanzoek zal onderzoeken en daarover, beslissen.
Bij dit Bestuur leggen zij over de bewijzen
van tweejarig lidmaatschap bij de Hervormde Kerk
en van goed zedelijk gedrag , afgegeven door den
Kerkeraad hunner woonplaats, en daarenboven
eene verklaring van het Classikaal Bestuur van
het ressort dier plaats, dat het tegen hunne toe-
lating tot het examen geene bezwaren heeft.
Art. 15. De aangifte tot het examen van de
Candidaten in de Godgeleerdheid geschiedt ten
minste twéé maanden vóór den tijd der gewone
vergaderingen der Provinciale Kerkbesturen, met
toezending der, in art. 9 vereischte getuigschrif-
ten.
De Candidaten der Leydsche hoogeschool ge-
ven zich aan bij den Secretaris van het Provin-
ciaal Kerkbestuur van Zuidholland, — der
Utrechlsche hoogeschool bij dien van Utrecht, der
Groningsche hoogeschool bij dien van Groningen.
De Secretarissen der genoemde Kerkbesturen
zenden zonder verwijl de door de examinandi over-
gelegde getuigschriften, naar orde van het inko-
men, aan het Kerkbestuur, waarbij het examen
zal moeten plaats hebben, en zijn verpligt bij elke
aangifte een bewijs af te geven, waaruit blijkt,
dat de volgorde der Kerkbesturen om te exami-
neren wordt in acht genomen.
Art. 16. De Secretaris van het Kerkbestuur,
waarbij het examen moet plaats hebben, doet de
in orde bevonden getuigschriften dadelijk toeko-
men aan den President, en berigt, met diens
-ocr page 67-
TEK TOEL. TOT DE EV.«BEDIENING. 61
overleg, aan den examinandus, dat hij voorloo-
pig tot het examen wordt toegelaten.
Ook brengt hij deze getuigschriften bij de ver-
gadering van het Kerkbestuur, door welke zij
voldoende moeten worden bevonden, vóór dat er
met het examen een aanvang wordt gemaakt.
Art 17. Het examen wordt in de gewone ver-
gaderingen afgenomen, zonder dat daarvoor aan
de leden eenig geldelijk voordeel ten goede komt.
Ingeval van onverhoopte wettige verhindering,
ter beoordeeling van het Kerkbestuur, aan het-
welk hij was toegewezen, zal het examen, op
verlangen van den examinandus, in eene builen-
ffewone
vergadering plaats hebben, onder voldoe-
ning van de reis- en presentiegelden der exami-
natoren.
Art. 18. De examinandus betaalt, vóór dat
tot het examen wordt overgegaan, vijf en twin-
tig gulden
ten behoeve van de Algemeene We-
duwenbeurs.
By afwijzing wordt deze som teruggegeven; bij
hernieuwd examen wordt zij weder gestort.
Art. 19. Niet meer dan een tweetal wordt ge-
lijktijdig geëxamineerd ; aan dit examen worden
vier volle uren besteed; tot het examen van één
zijn drie uren voldoende.
Geene voorafgaande tentamina mogen plaats
hebben, noch opgave van den gang en de wijze
des onderzoeks mag aan den examinandus wor-
den medegedeeld.
Art. 20. Het examen zoo van Doctoren als
van Candidaten in de Godgeleerdheid gaat over
de volgende vakken:
a. de uitlegging des Bijbels. Voor het Oude
Testament twéé hoofdstukken uit de historische
en twéé uit de overige boeken met vergelijking
der LXX.
Voor het Nieuwe Testament twéé hoofdstuk-
ken uit de historische en twéé uit de overige boeken.
Bij deze uitlegging worden blijken gevorderd van
genoegzame bekendheid met de geschiedenis der
Bijbelboeken
, waaruit de hoofdstukken zijn opge-
geven, en van geoefendheid in de Bijbelsche oor»
deelkunde,
4*
-ocr page 68-
52 Afd. I, § 4. BEGLEM. OP BET EXAMEN
Voor dat • gedeelte van het examen, [in de
Lalijnsche taal te houden,] (a) is één en een half
uur bestemd.
Indien de geëxamineerde bevonden wordt aan
dit onderzoek niet te voldoen, wordt het examen
niet voortgezet. — en hij afgewezen;
b.   de Bijbelscke geschiedenis en de geschiede-
nis der Kerk
en van hare leerstellingen, bijzon-
der ook met betrekking tot ons vaderland:
c.   de leerstellige Godgeleerdheid.
Bij dit onderzoek zal vooral in aanmerking
komen het bijbrengen van Evangelische bewijzen
tot staving der waarheid, ook met betrekking tot
de kenmerkende en onderscheidende leerstellingen
der Nederlandsche Hervormde Kerk.
d.  de Christelijke zedekunde.
e.  de praclische Godgeleerdheid, bijzonder de
predikkunde.
De examinandus zal door overlegging van een
schriftelijk opstel en door mondelinge voordragt
van zijne geschiktheid voor de predikdienst doen
blijken.
Vooraf wordt de duur van het onderzoek in elk
der vakken van litt. be onderling tusschen de
examinatoren bepaald.
Art. 21. Al de leden der Vergadering, ook
de Secretarissen, die slechts eene adviserende stem
hebben, en de Ouderlingen, tenzij ze daarvan
wenschen verschoond te blijven, nemen deel aan
het examen.
De vakken in art. 20 opgegeven, worden in
diefvoege verdeeld, dat ten aanzien van het sub
litt. be genoemde in iedere der drie jaarlijk-
sche vergaderingen eene geregelde afwisseling on-
der de examinatoren plaats hebbe.
Bij de opgave der hoofdstukken voor de uit-
legging des Bijbels (4) wordt eene behoorlijke ver-
scheidenheid in acht genomen.
(«) De woorden; „in de Lalijnsche taal te houden"
zijn vervallen. S. B. v. 17 Julij en 4 Aug. 1863, in
werking getreden 1 April 1864.
(4) „die ten minste zes weken vóór het examen ge-
schiedt," Syn. ampl. v. 13 Julij 1860, in werking
getreden 1 Febr. 1861.
-ocr page 69-
TEE, TOEL. TOT DE EV.-BEDIENINO.         58
Art. 22. Wanneer de geëxamineerde bevonden
•wordt aan de vereischten bij het examen niet te
voldoen, wordt hij afgewezen.
Geene toelating to\'t de Evangelie-bediening heeft
plaats, dan nadat zich ten minste twee derden
der stemhebbende leden daarvoor verklaard hebben.
Art. 23. Bij de kennisgeving van het besluit
tot afwijzing wordt den geëxamineerde aange-
duid, in welke vakken hij te zwak bevonden is,
en wordt eene schriftelijke opgave daarvan bin-
nen zeven dagen hem toegezonden.
Vóór dat hij , krachtens hernieuwd examen, tot
de Evangelie-bediening is toegelaten , zal hij zich
van de openbare Evangelie-prediking onthouden.
Art. 24. Na afwijzing wegens gemis van de
vereischte bekwaamheid zal ten minste één jaar
verloopen, eer het examen kan worden hervat.
Het hernieuwd examen gaat weder over al de
vakken, in art. 20 genoemd, en wordt ook we-
der door hetzelfde Kerkbestuur afgenomen, altoos
onverminderd het getal der, bij dit Bestuur , vol-
gens art. 6, aan de beurt zijnde examinandi.
Bij de derde afwijzing zal geene toelating tot
een hernieuwd examen meer worden vergund.
Art. 25. De Kerkbesturen zenden van ieder
gehouden examen een naauwkeurig verslag aan
de Synode , mede bevattende eene opgave van de
gedeelten des Bijbels, bij de uitlegging des Ou-
den en Nieuwen Testaments gebruikt, van de na-
men der Examinatoren in elk der vakken en van
den tijd, aan elk der vakken besteed.
Aan de Classikale Besturen, onder wier ressort
de geëxamineerden hunne woonplaats hebben,
wordt berigt gegeven van hunne toelating tot de
Evangelie-bediening.
[Gelijk berigt wordt toegezonden aan het De-
partement voor de zaken der Hervormde Eere-
dienst.] (o)
Art. 2fl. Een geëxamineerde, naar de uit-
spraak der Vergadering, op voldoende wijze aan
de vereischten bij het examen beantwoord heb-
bende , heeft bij plegtigen eede te verklaren : //dat
hij ter verkrijging van eenige standplaats geene
(a) Dit lid wordt weggenomen." Syn. Bcsl. v. IS
julij 1866, in werking getreden 1 Maart 1867.
-ocr page 70-
54 Afd. I, § 4. REGLEM. OP HET EXAMEN
//overeenkomst heeft aangegaan of giften gegeven,
//of immer zal aangaan of geven, en dat het hem
//niet bekend is, dat zij door iemand van zijnent-
//wege of te zijnen behoeve aangegaan ol gegeven
//zijn , of aangegaan of gegeven zullen worden ; en
//dat hij ook nimmer eene standplaats zal zoeken of
«aannemen , welke hij kan vermoeden, dat door
«eenige bedingen , beloften of welke middelen ook
//van voorafgegane overeenkomst, aan hem wordt
//opgedragen."
Art. 27. De geëxamineerden hebben daaren-
boven de navolgende plegtige verklaring of beiof-
te
af te leggen en met hunne onderteekening te
bekrachtigen:
«Wij ondergeschrevenen, door het Provinciaal
// Kerkbestuur van..\'. .. (of door de Commissie tot
//de zaken der \'VYaalsche Kerken) tot deopenba-
//re Kvangelie-bedipning in de Nederlandsche Her-
"vormde Kerk toegelaten, verklaren bij deze op-
//regtelijk, dat wij naar het grondbeginsel der
//Christelijke Kerk in \'t algemeen en der Her-
//vormde in \'t bijzonder Gods heilig woord , in de
//schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds ver-
//vat, van ganscher harte aannemen en opregtelijk
"gelooven; dat vij des zins en willens zijn, den
//geest en de hoofdzaak der leer, welke in de
//aangenomen formulieren van ée\'nigheid der Ne-
//derlanrlsche Hervormde Kerk begrepen is, ge-
//trouwelijk te handhaven; dat wij mitsdien den
//gansenen raad Gods, inzonderheid zijne genade
//in Jezus Christus als den éénigen grond der
"zalfgheid, ernstig en van harte, naar de gaven
//ons geschonken, aan de Gemeente zullen verkon-
//digen; dat wij op de bevordering van godsdien-
«stige kennis en van Christelijk geloof en leven
//ons met allen ijver zullen toeleggen, en orde en
//eendragt voorstaan en aankweeken; en dat wij
//alzoo, onder opzien tot de hulp die van boven
»is, de belangen van Gods Koningrijk en in \'t
//bijzonder die van de Nederlandsche Hervormde
//Kerk zorgvuldig zullen behartigen, en, naar
//vermogen, aan de bevordering daarvan mede-
//werken ; verbindende wij ons bij deze onze hand-
//teekening tot al het voorselirevene, en om, zoo
//wij bevonden worden tegen eenig gedeelte van
-ocr page 71-
TER TOEL. TOT DE EV.-BEDIENXNO.         55
//deze verklaring en belofte gehandeld te hebben,
//deswege ons te zullen onderwerpen aan de uit-
//spraken der bevoegde kerkelijke Vergaderingen."
Art. 28. De geëxamineerde wordt hierop met
gepaste toespraak vau den President tot de Evan-
gelie-bediening toegelaten , en ontvangt het navol-
gend, door President en Secretaris onderteekend ,
getuigschrift:
//Vermits voor ons verschenen is NN., Candi-
//daat in de Godgeleerdheid te....., (of Theolo-
//giae Doctor, gepromoveerd aan de hoogeschool
//te....), verzoekende tot het examen te worden
//toegelaten, ten einde de Evangelie bediening te
//kunnen aanvaarden, en wij bevonden hebben,
//dat de vereischte getuigschriften, ook dat aan-
//gaande zijn zedelijk gedrag, in goede orde wa-
//ren, hebben wij geene zwarigheid gemaakt hem
//tot het examen toe te laten. En hebben wij
//hem naauwkeuriglijk onderzocht in al hetgeen
//tot de onderwerpen van het examen behoort, en
//zulks met dien uitslag, dat wij voornoemden
//N.N., nadat htj den gevordenden solemneler) eed
//gedaan en de vereischte verklaring en belofte
//plegtig afgelegd en onderteekend had, tot de
/\'Evangelie-bediening hebben toegelaten."
//het Provinciaal Kerkbestuur van.....,
//(of de Commissie tot de zaken der Waalsche
//Kerken)."
Art. 29. De aldus geadmitteerden verkrijgen
den naam van Candidaten tot de Heilige Dienst,
en mitsdien de bevoegdheid, om te staan naar de
E vangelie- bediening.
Zoo lang zij echter tot deze niet met handen-
oplegging als Predikant bevestigd zijn, is hun het
regt ontzegd , om Doop en Avondmaal te bedienen.
Art. 30. De openbare bekendmaking der toe-
lating geschiedt door het Kerkbestuur alléén met
deze woorden:
// Door het Provinciaal Kerkbestuur van.....
//(of door de Commissie tot de zaken der Waal-
//sche Kerken) is N. N. na afgelegd examen als
// Candidaat lot de Heilige Dienst toegelaten, en
//is hem mitsdien de bevoegdheid toegekend, om,
vin eene Gemeente beroepen zijnde, met inacht-
"ïiuming van de bepalingen in het Reglement op
-ocr page 72-
56 Afd. I, § 4. REOLEM. OP HET EXAMEN.
//de Vacaturen, als Evangeliedienaar op te tre-
//den." (a)
Overgangs-artikel.
De bewijzen, in art. 9, sub litt. c, voorge-
schreven, voor zoo verre zij niet vereischt zijn in
het vorige Reglement op liet Examen, zullen het
eerst gevorderd kunnen worden tot het kerkelijk
examen in Augustus 1850.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, bij besluit
van den 30sten Augustus 1854, en uitgevaardigd
door de Algemeene Synodale Commissie, in hnre
zitting van den 27st™ November deszelfden jaars.
(a) Hier bij is te vergelijken de hier volgende Minist.
aanschrijving van den 18 Nov. 1836, omtrent de opgaaf
van de woonplaats der Candidaten
:
„Sedert het aantal Candidaten bij de Nederlandsehe
Hervormde Kerk zoo aanmerkelijk is toegenomen , heeft
het Departement meer en meer het gebrek gevoeld aan
verordeningen, waardoor dezelve, na hunne aannemii g
als zoodanig, in het oog konden gehouden worden, al-
thans gezorgd, dat hunne vaste woonplaats in het Ker-
kelijk Bestuur, waaronder zij ressorteren, bekend bleef.
Om dit doel eeuigzins te bereiken , verzoek ik bij deze :
1°. De Provinciale Kerkbesturen, om voortaan , bij de
toelating van Candidaten, van dezelve te vragen opgave
der plaats, waar zij woonachtig zijn of hun verblijf zullen
nemen; en om hiervan , zoo het Departement (*) bij het
bcrigt der afgelegde examens, als ook die Classikalc Be-
sturen , waaronder die plaatsen mogen gelegen zijn, te
onderrigten; terwijl het tevens noodigzal zijn, de bedoelde
Candidaten uitte noodigen , om bij verandering van woon-
plaats zoowel het Cla^sikaal Bestuur , waaronder de plaats,
welke zij verlaten, behoort, als datgene, waaronder
hunne nieuwe woonplaats ressorteert, daarvan te doen
kennis dragen.
2°. De Classikale Besturen, om de opgave te doen
van de namen der Candidaten, die thans onder hun
ressort woonachtig zijn; alsmede achtervolgcns kennis
te geven van het vertrek dier Candidaten, mitsgaders
van de komst van hen , die zich later in eene Gemeente
der Classc mogten vestigen.
\' Ik vlije mij, dat gelijk deze maatregelen van belang
ziju voor mijn Departement, dezelve tevens zullen strck-
ken, om de Kerkelijke Besturen in staat te stellen , dat
opzigt over de Candidaten te houden, hetwelk huu
is aanbevolen"
(*) De kennisgeving aan de Regering is niet meer
noodig. K. C. v. 5 Aug. 1865. Vgl. art. 25, blz. 58.
-ocr page 73-
57
§ 5.
VERORDENINGEN
OP HET
PREDIKEN VAN CANDIDATEN IN DE GOD-
GELEERDIIEID
Art. 1. Het is aan Studenten vergund voor
eene Gemeente te prediken, onder voorwaarde dat
zij
a.     lidmaat zijn der Hervormde Kerk;
b.     Candidaat in de Godgeleerdheid;
c.     een voorstel onder voorzitting van een der
Hoogleeraren gedaan hebben, en
d.     van goed zedelijk gedrag zijn.
De Predikant, voor wien zij zullen optreden,
verzekert zich vooraf door een getuigenis van den
Kerkeraad hunner woonplaats, wat het eerste be-
treft, en door een getuigenis van de Godgeleerde
Faculteit, wat het overige aangaat, dat zij deze
vereischten bezitten.
Het getuigschrift aangaande het zedelijk gedrag
zal niet langer dan één jaar na de dagteekening
geldig zijn.
Art. 2. Zij mogen niet voor eene Gemeente
optreden, dan in tegenwoordigheid, of althans met
toestemming van den Predikant dier Gemeente,
of van één der Predikanten.
Art. 3. In ééne en dezelfde Gemeente mogen
niet meer dan zes predikbeurten, gedurende den
tijd van één jaar, door Candidaten in de Godge-
leerdheid vervuld worden, tenzij mot goedkeuring
van den Kerkeraad.
Art. 4. Geene openbare Godsdienstoefening
zal door Candidaten in de Godgeleerdheid mogen
geleid worden in eene vacante Gemeente, overeen-
komstig art. 25 van het Reglement op de Vacatu-
ren.
Art. 5. Een Candidaat in de Godgeleerdheid
is evenmin bevoegd tot de inzegening van het
huwelijk en de bevestiging van Kerkeraadsleden,
als tot de bediening van den Doop en het Avond-
maal.
-ocr page 74-
68              Afd. I, § 6. BEGLEMENT OP
Art 6. De Predikanten in het bijzonder en de
Kerkeraden in het algemeen, zijn verpligt deze
bepalingen in acht te nemen, en deswegens ver-
antwoordelijk voor het Classikaal Bestuur, waar-
onder zij ressorteren.
Art 7. Het toezigt over de inachtneming dezer
verordeningen is aan de Kerkeraden en hoogere
kerkelijke Besturen bijzonder aanbevolen.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Sy-
node der Nederlandsche Hervormde Kerk,
bij besluit van den 28 Julij 1858, en uit-
gevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie, in hare zitting van den 5den
November deszelfden jaars.
§ 6.
REGLEMENT.
OP HET
GODSDIENST-ONDERWIJS IN DE NEDEKLANDSCHE
HEKVOKMDE KEEK.
HOOFDSTUK I.
Qver liet Godsdienst-onderwijs in het algemeen
Art. 1. Het Godsdienst-onderwijs omvat het
onderrigt in het Bijbellezen, in de Bijbelsche en
Kerkelijke geschiedenis en in de Christelijke ge-
loofs- en zedeleer.
Art. 2. Het wordt aan de kinderen gegeven,
zoodra zij tot jaren van onderscheid gekomen zijn,
gaat trapswijze voort, en is altijd naar de vat-
baarheid der onderscheidene leerlingen ingerigt.
Art. 3. Ook bij het onderwijs van mingevor-
derden wordt een beknopt overzigt van den oor-
sprong, de uitbreiding en hervorming der Chris-
telijke Kerk gegeven.
Art. 4. Tot bewaring en vermeerdering van de
verkregen kennis en lot bevordering van de ze-
genrijke vruchten van het Godsdienst-onderwijs
worden zondagscholen, catechisatiën voor lidma-
ten en Bijbellezingen gehouden.
-ocr page 75-
HET GODSDIENST-ONDERWIJS.                59
HOOFDSTUK II.
Over de Godsdienst-onderwijzers en hunne ver-
eisehlen.
Art. 5. Het Godsdienst-onderwijs is steeds een
van de voornaamste pligten van de Herders en
Leeraren.
Waar het noodig is wordt dit onderwijs ook
gegeven door daartoe aangestelde Godsdienst-on-
derwijzers, onder welke benaming hier en in de
volgende artikelen mede Onderwijzeressen begre-
pen worden. Ook Candidaten tot de Heilige Dienst
en geordende Leeraren, buiten vaste bediening,
zijn bevoegd tot het geven van Godsdienst-on-
denvijs.
Art. 6. Het regt, om Godsdienst-onderwijzers
in eene Gemeente aan te stellen en te ontslaan,
berust, overeenkomstig de bepalingen inartt. 14
en 15 van het Synodaal Keglement voor de Ker-
keraden, bij den Kerkeraad der Gemeente. Bij
ongevraagd of\' niet eervol ontslag is er beroep op
het. Classikaal Bestuur.
Art. 7. De Kerkeraad maakt voor het Gods-
dienst-onderwijs in de Gemeente bepaalde veror-
deningen, hetzij in zijn huishoudelijk, hetzij in
een afzonderlijk reglement. Ook stelt de Kerke-
raad de instructie voor de Godsdienst-onderwij-
zers vast.
Art. 8. Candidaten tot de Heilige Dienst en
geordende Leeraren, buiten vaste bediening, ma-
ken van hunne bevoegdheid tot het geven van
Godsdienst-onderwijs geen gebruik dan met toe-
stemming van den Kerkeraad en onder het ge-
woue toezigt.
Art. 9. Van deze Onderwijzers worden, waar
dit noodig is, de meest geschikte tot Krankbe-
zoekers verkozen.
Art. 10. In Gemeenten, waar openbare cate-
chisatiën gehouden worden, zijn de aangestelde
Godsdienst-onderwijzers verpligt, daartoe gevraagd
zijnde van de Leeraren en onder de leiding van
dezen, daarbij hunne gaven tot stichting der Ge-
meenteu te besteden.
-ocr page 76-
60              Afd. I, § 6. REGLEMENT OP
Art. 11. Bovengemelde personen hebben de be-
voegdheid, om bijbellezingen en zoogenaamde oe-
feningen te houden, doch niet dan met uitdruk-
kelijke toestemming van den Leeraar of de Lee-
raren der Gemeente.
Art. 12. Het getal der Godsdienst-onderwijzers
is in iedere Gemeente naar hare behoefte bepaald.
De keuze geschiedt door den Kerkeraad, in Ge-
meenten van één Predikant, op voordragt van
dezen; in andere Gemeenten op voordragt van
hen, aan wie het toezigt over het Godsdienst-
onderwijs is opgedragen.
Art. 13. De bevoegdheid tot de betrekking van
Godsdienst-onderwijzer wordt verkregen door het
ondergaan van een examen.
Om tot het examen te worden toegelaten wordt
gevorderd:
1°. dat men sedert 2 jaren lidmaat zij der Her-
vormde Kerk en zich voorbeeldig hebbe gedragen :
2°. dat men zich tot het geven van Godsdienst-
onderwijs gedurende ten minste 2 jaren geoefend
en voorbereid hebbe in alles, wat tot het exa-
men behoort, onder opzigt van één of meer Lee-
raren der Hervormde Kerk;
3°. dat men op den dag der aangifte niet ou-
der zij dan 35 jaren.
Bij de aangifte tot het examen moeten ten deze
de noodige schriftelijke bescheiden worden over-
gelegd.
Van de bepaling, den leeftijd betreffende, kan
door de Synode of Algemeene Synodale Commis-
sie dispensatie worden verleend, op verzoek van
het Glassikaal Bestuur met overlegging van gun-
stig advies van den Kerkeraad.
Art. 14. Het examen wordt, na behoorlijke
aangifte in eene voorgaande vergadering, koste-
loos afgenomen door het Classikaal Bestuur, waar-
onder de Gemeente, tot welke de bedoelde per-
sonen behooren, ressorteert; of, voor zooveel de
Waalsche Gemeenten betreft, door de Commis-
sie aan welke de zaken der Waalsche Kerken zijn
opgedragen, en, wat de Gemeenten in het pro-
vinciaal ressort van Limburg aangaat, door het
Kerkbestuur van Limburg.
-ocr page 77-
HET GODSDIENST-ONDERWIJS.               61
l)e Waalsche Commissie gedraagt zich ook naar
de bepalingen van dit reglement, behoudens de
uitzonderingen, welke de bijzondere inrigtingder
"Waalsche Kerken vereischt.
Art. 15. Het examen gaat over de volgende
vakken :
Bijbelsche en Kerkelijke Geschiedenis :
algemeene inhoud en geschiedenis der Bij-
belboeken;
Bijbellezeu; (verstandig)
Christelijke geloofs- en zedeleer;
gronden van de Nederlandsche taal;
onderwijskunde.
Art. 16. Nog worden bij het examen voldoen-
de proeven gevorderd van geschiktheid tot het
geven van onderwijs, zoowel aan kinderen als
aan meer bejaarden , in tegenwoordigheid van één
of meer Leeraren af te leggen.
Art. 17. Het examen duurt ten minste twee
uren.
Onder deze uren wordt niet gerekend de tijd,
voor proeven van geschiktheid tot het geven van
onderwijs gevorderd.
Art. 18. Wanneer iemand bij zijn examen is
afgewezen , wordt hij door het Classikaal Bestuur
niet weder tot een examen toegelaten , dan na
zich ten minste nog één jaar, volgens art. 13,
2°. geoefend te hebben.
Ook bij verandering van woonplaats is alleen
het Classikaal Bestuur, dat hem heeft afgewe-
zen, tot het afnemen van een hernieuwd examen
bevoegd.
Die driemalen is afgewezen wordt niet weder
tot een examen toegelaten.
Art. 19. Geene acte tot het geven van Gods-
dienst-onderwijs wordt verkregen, dan nadat zich
ten minste twee derden der stemmen van het Clas-
sicaal Bestuur (der Waalsche Commissie, of van
het Kerkbestuur van Limburg) voor de toeken-
ning verklaard hebben, en de geëxamineerde hier-
op deze verklaring en belofte heeft onderteekend:
//Wij ondergeteekenden, bij het Classikaal Be-
stuur van.....(de Waalsche Commissie, of het
Kerkbestuur van Limburg) geëxamineerd en toe-.
-ocr page 78-
62             Afd. I, § 6. REGLEMENT OP
gelaten tot liet geven van Godsdienst-onderwijs,
verklaren bij deze opregtelijk, dat wij naar liet
grondbeginsel der Christelijke Kerk in het alge-
meen en der Hervormde in het bijzonder, Gods
heilig woord, in de Schriften des Ouden en Nie-
wen Verbonds vervat, van ganscher harte aan-
nemen en gelooven; dat wij derhalve des zins en
willens zijn, ann den geest en de hoofdzaak der
leer , welke in de aangenomen formulieren van
éénheid der Nederlandsche Hervormde Kerk be-
grepen is, getrouw te blijven; dat wij mitsdien
den ganschen raad Gods, inzonderheid zijne ge-
nade in Jezus Christus, als den eenigen grond
der zaligheid, ernstig en van harte, aan onze
leerlingen en de Gemeente zullen onderwijzen;
dat wij op de bevordering van Godsdienst-ken-
nis en van Christelijk geloof en leven ons met
allen ijver zullen toeleggen, en de orde en een-
dragt zullen voorstaan en aankweeken ; en dat wij
alzoo, onder inwachting van de hulp die van bo-
ven is, de belangen van Gods Koningrijk in het
algemeen en van de Nederlandsche Hervormde
Kerk in het bijzonder zorgvuldig zullen beharti-
gen en naar vermogen aan de bevordering daar-
van medewerken. Eindelijk belooven wij ons over-
eenkomstig het Reglement op het Godsdienst-
onderwijs in alles stiptelijk te zullen gedragen,
ons onderwerpende aan het oordeel van het be-
voegde Kerkelijke Bestuur, indien door ons te-
gen de kerkelijke verordeningen mogt worden ge-
liandeld."
Art. 20. Na het onderteekenen van deze ver-
klaring en belofte, stelt het Bestuur (de Commis-
sie) aan den geëxamineerde de volgende acte van
toelating ter hand:
//Het Classikaal Bestuur van.....(de Waal-
sche Commissie, of het Kerkbestuur van Limburg
(geëxamineerd hebbende N. N. geboortig van....
oud.... jaren, wonende ie......verklaart hem
(haar) bevoegd, om te staan naar den post van
Godsdienst-onderwijzer (Godsdienst-onderwijzeres)
en geregtigd om, na verkiezing door den Ker-
keraad eener Gemeente, in die Gemeente Gods-
dienst-onderwijs te geven, overeenkomstig de be-
-ocr page 79-
HET GODSDIENST-ONDERWIJS.              63
palingen van het Reglement op het Godsdienst-
onderwijs in de Nederlandsche Hervormde Kerk."
Art. 21. Op het vertoonen van deze acte van
toelating is de geëxamineerde verkiesbaar in het
Classikale ressort, waartoe hij behoort.
Om in eenig ander Classikaal ressort verkies-
baar te zijn, wordt zijne acte van toelating door
het Bestuur van dat ressort geldig gekeurd (a).
Bij toepassing van art. 49 van het Reglement
voor kerkelijk Opzigt en Tucht, wordt deze acte
ingetrokken.
Allen, die onder het bestaan van het regie-
ment van 1816 tot het geven van Godsdienst-
onderwijs zijn toegelaten, behouden de regten hun
in art. 25 van hetzelve gewaarborgd (b).
Art. 22. Bij de vervulling der posten van Voor-
lezers. Voorzangers
, Kosters en andere perso-
nen, die onder dergelijke namen in het genot tre-
den van inkomsten uit kerkelijke goederen der
Hervormden voortspruitende, zoeken de Kerkera-
den het daarhenen te rigten, dat, bij gelijke be-
kwaamheid tot de bedieningen, waarvoor zij in
aanmerking komen, zij in den regel verkozen wor-
den, die een bewijs overleggen van bij een Clas-
sicaal Bestuur als Godsdienst-onderwijzer te zijn
geëxamineerd en toegelaten. Voor hunne aan-
stelling in de kerkelijk bediening verbinden deze
zich alsdan schriftelijk om Godsdienst-onderwijs
te geven aan Hervormde schoolkinderen, indien
(«) Achter de woorden „geldig gekeurd" moet vol-
gen : „op vertoon van voldoend bewijs omtrent zijnen
christ\'elijken wandel gedurende de laatste twee jaren."
Syn. ampl. v. 25 Julij 1864, in werking getreden
1 Febr. 1865.
(4) Art. 25 van dit reglement houdt in : Deze acte
van admissie zal door elk ander Classikaal Bestuur, waar-
aan dezelve vertoond wordt, geldig gekeurd worden, om
verkiesbaar te zijn onder deszelfs ressort. Allen, die
dusverre door de Kerkeraden tot het geven van Gods*
dienst-onderwijs zijn toegelaten, zullen worden opge-
roepen, om te ontvangen, zonder examen, eene acte
tot voortzetting van het Godsdienst-onderwijs, onder
verbindtenis en onderteekening als in art. 22 is bepaald ;
by verplaatsing noglans zullen zij verpligt zijn, zich
Ban het examen te onderwerpen van het Classikaal Be-
stuur, waaronder hunne nieuwe woonplaats behoort,"
-ocr page 80-
64             Afd. I, § 6. REGLEMENT OP
en zoolang de Predikant of Commissie (art. 19)
dit oorbaar acht en op zoodanige wijze en met
zoodanige bezoldiging, als de Predikant ofCom-
missie, in overleg met hen bepaalt, zonder daar-
door de bevoegdheid te hebben om Godsdienst-
onderwijs aan anderen te geven, tenzij ze door
den Kerkeraad daartoe zijn of worden toegelaten.
HOOFDSTUK III.
Over het Godsdienst-onderwijs inzonderheid in
scholen, Godshuizen , openbare gestichten
en voor de Armen.
Art. 23. Alle Predikanten zijn gehouden het
gansche jaar door wekelijks even getrouw cate-
chetisch onderwijs te geven, als zij wekelijks Gods
heilig woord verkondigen.
Art. 24. De Kerkeraden zorgen zoo veel mo-
gelijk, dat aan de Hervormde schooljeugd ééns
of meermalen in de week Godsdienst-onderwijs
gegeven worde.
Art. 25. In alle diaconiescholen, en voorts ook
in alle Godshuizen, rerbelerhuizen en gecangenis-
sen
, waar zulken gevonden worden, die tot de Her-
vormde Kerk behooren, als ook aan de Hervormde
krijgslieden wordt Godsdienst-onderwijs gegeven.
Zooveel mogelijk wordt desgelijks voor de open-
bare
en bijzondere lagere, (a) alsmede voor de
middelbare en hoogere scholen de gelegenheid tot
het ontvangen van Godsdienst ouderwijs geopend.
Dit onderwijs wordt gegeven, hetzij door de
Leeraren of II oogleeraren, daartoe door de Com-
missie van toezigt uitgenoodigd, hetzij door an-
deren, daartoe volgens dit reglement bevoegd.
Art. 26. Die met dit onderwijs zijn belast, ge-
dragen zich bij het geven daarvan naar de reg-
ten, hun toegekend en naar de pligten hun op-
gelegd door de 8 taats verordeningen.
(a) [Men vgl. de Wet tot regeling van het lager onder-
wijs van 20 Julij 1857 ; bijz. art. 23, lid 3, aldus luidende s
„Het geven van onderwijs in de Godsdienst wordt vrijge-
laten aan de Kerkgenootschappen. Hiervoor kunnen de
schoollokalen buiten de schooluren ten behoeve van leerliu-
gen, die er ter school gaan, 1>eschikbaar worden gesteld."!
-ocr page 81-
HET GODSDIENST-ONDERWIJS.              65
In het bijzonder hebben zij, dien het aangaat,
de bepalingen in acht te nemen van de Inslruc-
tie wegens de Godsdienstoefening in de groote straf-
gevangenissen en in de burgerlijke en militaire
huizen van verzekering
, vastgesteld bij Konink-
lijk besluit van 11 October 1826, litt. C (o).
De uitreiking van deze instructie aan de be-
trokken personen bij hunne aanstelling wordt daar-
om aan de Commissie aanbevolen.
Art. 27. Wanneer dit Godsdienst-onderwijs niet
anders dan op tijden van gewone Godsdienst-oe-
feningen kan gegeven worden , is het alleen toe-
gankelijk voor hen, die tot de bedoelde scholen
en gestichten in betrekking staan of\' op het Gods-
dienst-onderwijs toezigt hebben.
Art. 28. Wat de genoemde gestichten aangaat,
wordt het onderwijs in de gebouwen zelve ge-
geven; alle Protestanten, daarin verpleegd, wor-
den daarbij toegelaten; maar geene personen van
andere Gezindten hebben toegang tot dit onder-
wijs, tenzij zulks uitdrukkelijk door hen verlangd
wordt en zij hiertoe eene bijzondere vergunning
van de Bestuurders of Regenten verkregen hebben.
Art. 2lJ. Aan behoeftige personen wordt het
Godsdienst-onderwijs om niet gegeven.
Art. 30. Overeenkomstig de bepalingen door de
Regering gemaakt of nog te maken ten aanzien
van het Godsdienst-onderwijs, zoo in de koloniën
van den Staat als op \'s lands schepen (6), wordt
dit reglement, naar gelang der omstandigheden,
toegepast op de vorming en het examen van de
daarvoor bestemde Onderwijzers, gelijk ook wat
het toezigt over hen betreft.
HOOFDSTUK IV.
Over het toezigt op het Godsdienst-onderwijs.
Art. 31. De Classikale Besturen zien toe, dat
niet alleen in vacature, maar ook bij langdurige
ongesteldheid des Predikants-of andere onvoor-
ziene omstandigheden, in de bestaande behoefte
{«) Zie van der Tuuk, Handboek III ,bladz. 273, volg,
en hierachter Afd. II. § 31.
(6) Vgl. Afd, II, } 30.
5
-ocr page 82-
66             Afd. I, § 6. REGLEMENT OP
aan Godsdienst-onderwijs met gelijke zorgvuldig-
heid worde voorzien als ten aanzien van de open-
bare Evangelie-prediking plaats vindt.
Art. 32. Den Godsdienst-leeraren is aanbevo-
len hun, die zich tot het geven van Godsdienst-
onderwijs wenschen bekwaam te maken, de ver-
eischte hulp en opleiding daartoe te geven. In
groote Gemeenten wordt dit werk aan één of
meer Leeraren opgedragen, die daartoe door den
Kerkeraad worden uitgenoodigd.
Art. 33. Het toezigt over het Godsdienst-on-
derwijs, gegeven door ondergeschikte personen, is
opgedragen aan den Kerkeraad der Gemeente (art. 6).
In iedere Gemeente van drie of meer Predi-
kanten bestaat eene Commissie, die dit toezigt
namens den Kerkeraad uitoefent.
Art. 34. De Kerkeraad benoemd deze Commissie
jaarlijks uit zijn midden; zij bestaat uit een ge-
lijk getal van Predikanten en Ouderlingen.
Art. 35. De keus der leerboeken en leervak-
ken , voor ondergeschikte Godsdienst-onderwijzers,
wordt opgedragen aan hen, die in hunne Ge-
meenten het toezigt hebben over het Godsdienst-
onderwijs.
Art. 36. De Commissie van toezigt beijvert zich
om eene behoorlijke bezoldiging te verkrijgen voor
hen, die belast zijn met het onderwijs bij artt.
25 en 29 bepaald.
Waar geene voldoende fondsen hiervoor bestaan,
tracht zij zelve de zoodanigen bijeen te brengen
en beheert deze onder verantwoording aan den
Kerkeraad.
Zij biedt de behulpzame hand aan verdienste-
lijke Krankbezoekers en Godsdienst-onderwijzers,
die door ouderdom of ziekte tot waarneming van
hun werk onbekwaam geworden zijn , ter verkrij-
ging van een billijk pensioen.
Art. 37. Zij bezoekt de inrigtingen van Gods-
dienst-onderwijs, die aan hare zorgen bepaalde-
lyk zijn aanbevolen, ten minste tweemalen des
jaars opzettelijk, terwijl elk van hare leden tot
deze inrigtingen altijd den toegang heeft, na over-
leg, waar dit vereischt wordt, met Kegenten of
Bestuurders,
-ocr page 83-
HET GODSDIENST-ONDERWIJS.              67
HOOFDSTUK V.
Over het aannemen en bevestigen van, Lidmaten.
Art. 38. Het aannemen van lidmaten geschiedt
van wege den Kerkeraad (Vgl. bl. 77, 5°.).
[Niemand, in eene andere Gemeente \\voonach-
tig (a), wordt tot lidmaat aangenomen zonder
toestemming van den Kerkeraad zijner Gemeen-
te.] (A.)
Aan de aanneming tot lidmaat gaat vooraf
een onderzoek naar de verkregen kennis van de
Christelijke geloofs-en zedeleer, de Bijbelsche en
Kerkelijke geschiedenis, met name ook van die
der Hervorming; vervolgens, zoo deze kennis vol-
doende bevonden wordt, eene belijdenis des ge-
loofs door de aannemelingen af te leggen. Een
en ander geschiedt door een Leeraar, bijgestaan
door één of meer Ouderlingen.
Art. 39. De bevestiging van lidmaten heeft
plaats in eene daarvoor bepaalde Godsdienstoe-
fening, bij welke hun de volgfnde vragen ter
beantwoording worden voorgesteld:
In tegenwoordigheid van God en van Zijne
Gemeente vraag ik tl:
Vooreerst: Belijdt gij te gelooven in God
den Vader, den Almagtige, Schepper des hemels
en der aarde, en in Jezus Christus Zijnen ee-
niggeboren Zoon, onzen Heer, en in den Heili*
gen Geest?
(a) „Het woord woonachtig (ook in het vorige Regl.
gebezigd i is te verstaan van de plaats, waar men daad-
werkelijk, het zij tijdelijk of meer duurzaam woont, dus
niet van wettelijk domicilie." Hand. d S. van 1853, bl. 27.
Bijl. B, bl. 14.
(4) Het tweede lid van art. 38 luidt thans aldus:
„Niemand in eene andere Gemeente woonachtig, wordt
tot lidmaat aangenomen en bevestigd zonder dat hij overge*
legd heeft een behoorlijk attest van zedelijk gedrag afge-
geven door of van wege den Kerkeraad zijner Gemeente.
Van deze aanneming en bevestiging wordt binnen acht
dagen na de volbragtc handeling door of van wege den
Kerkeraad der Gemeente waar zij geschied is , schriftelijk
kennis gegeven aan den Kerkeraad der Gemeente in de
woonplaats, opdat de aangenomen en bevestigde lidmaat
als zoodanig in het lidmatenboek dezer Gemeeute worde
ingeschreven." Syn. Wijz. v. 20 Julij 1865, in werking,
getreden 1 Maart 1866,
5*
-ocr page 84-
68 Afd. I, § 6. GODSDIENST-ONDERWIJS.
Vervolgens: Zijt gij des zins en willens bij
deze belijdenis door Gods genade te volharden,
de zonde te verzaken, te streven naar heiligma-
king en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed ,
in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk
aan Zijne ware belijders betaamt?
Eindelijk: Belooft gij tot den bloei van het
Godsrijk in het algemeen en van de Nederland-
sche Hervormde Kerk in het bijzonder, met
opvolging van hare verordeningen, naar uw ver-
mogen volijverig mede te werken?
Na de toestemmende beantwoording van deze
vragen, worden zij plegtig en met gepaste toe-
spraak tot lidmaten verklaard.
Art. 40. Indien de bevestiging niet in de
daarvoor bestemde openbare Godsdienst-oefening
kan plaats hebben, geschiedt zij , bij uitzondering,
in eene andere openbare Godsdienstoefening, of,
waar ook hier tegen gewigtige zwarigheden be-
staan, ten overstaan van eene Commissie uit
den Kerkeraud.
Art. 41. Niemand treedt in de regten aan
het lidmaatschap verbonden, dan die, na afge-
legde belijdenis, als lidmaat is bevestigd.
Tevens rusten op hem de verpligtingen aan het
lidmaatschap in de Gemeente zijner woonplaats
verbonden.
SLOTBEPALINGEN.
Art. 42. Na de uitvaardiging van dit regie-
ment overeenkomstig artt. 12 en 62 van het
Algemeen Eeglement, is dat van 28 Julij 1847
vervallen en buiten werking gesteld.
Art. 43. De Synode behoudt zich het regt
voor, om in het vervolg dit reglement zoodanig
te veranderen of te vermeerderen, als bevonden
zal worden te behooren.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk in hare
zitting van 7 Augustus 1861 , en uitgevaar-
digd door de Algemeene Synodale Commissie
in hare zitting van 13 Mei om in werking
te treden den 1 October daaraanvolgende.
-ocr page 85-
DEKDE HOOFDSTUK.
HET BESTUUR EN DE VERZORGING DER
GEMEENTEN.
§ 7.
SYNODAAL it i: (; i i: m i: \\ r
OP DE
BENOEMING VAN OUDERLINGEN EN DIAKENEN
EN DE BEROEPING VAN PREDIKANTEN.
Art. 1. Het regt der Gemeente tot benoeming
van Ouderlingen en Diakenen en tot beroeping
van Predikanten (art. 23 Alg. Reg.) wordt, be-
houdens de regten van Derden en met inachtne-
ming van de Synodale Reglementen voor de Ker-
keraden en op de Vacaturen, door hare stemge-
regtigde Leden uitgeoefend.
Stemgeregtigde Leden eener Gemeente zijn alle
manslidmaten, die onder haar ressort wonen , den
ouderdom van 23 jaren bereikt hebben en ten
minste één jaar geleden bij den Kerkeraad ge-
loofsbelijdenis hebben afgelegd of op ingediende
attestatie of bewijs van lidmaatschap als lidmaten
der Gemeente erkend zijn.
Manslidmaten, die in het jaar, dat aan de
stemming of verkiezing voorafgaat, door eenig
Armbestuur zijn bedeeld geworden , en zij , die
onder censuur of curatele staan, zijn van deze
stembevoegdheid uitgesloten.
Art. 2. Binnen drie maanden na de invoering
van dit reglement onderwerpt de Kerkeraad aan
het oordeel der stemgeregtigden de vraag, of
zij het regt tot benoeming van Ouderlingen en
Diakenen en tot beroeping van Predikanten zel-
ven wenschen uit te oefenen op de in dit regie-
ment verder beschreven wijze, dan wel den (A1-
gemeenen) Kerkeraad bepaaldelijk magtigen om
daarmede op den bestaanden voet voort te gaan.
De meerderheid der behoorlijk uitgebragte stem-
men beslist. Bij het staken der stemmen blijft
de bestaande wijze van benoemen en beroepen
voortduren.
-ocr page 86-
70 Afd. I, § 7. BEGLEM. OP DE BENOEM. VAN
Art. 8. Heeft de meerderheid het regt tot
benoeming van Ouderlingen en Diakenen en tot
beroeping van Predikanten, volgens art 2, zich
voorbehouden, dan wordt dit in Gemeenten van
minder dan 100 stemgeregtigden door de stemge-
regtigde leden zelven uitgeoefend,
In Gemeenten van 100 en meer stemgeregtig-
den geschiedt dit door een Kiescollegie. Dit
Collegie bestaat uit de gezamenlijke leden van den
(Algemeenen) Kerkeraad en uit twee maal zoo vele
gemagtigden, te benoemen door en uit de stem-
geregtigden. Deze worden benoemd voor den tijd
van vier jaren. Jaarlijks treedt een vierde ge-
deelte af, volgens een rooster, voor de eerste
maal door het lot vastgesteld. De aftredenden
zijn terstond herkiesbaar.
Voor de vergaderingen, tot de benoeming van
Ouderlingen en Diakenen en tot de beroeping van
Predikanten belegd, gelden de voorschriften van
artt. 8 en 9 van het Algemeen Reglement.
Art.4. Binnen zes maanden, nadat de meer-
derheid het regt tot benoeming van Ouderlingen
en Diakenen en tot beroeping van Predikanten,
volgens art. 2, zich heeft voorbehouden, wordt
de uitvoering van art. 3 door den Kerkeraad bij
plaatselijk reglement geregeld. De Kerkeraad zendt
dat reglement ter beoordeeling aan het Classicaal
Pestuur. Wanneer het Classicaal Bestuur oordeelt,
dat het plaatselijk reglement niet in strijd is met
dit reglement noch met andere algemeene of bij-
zondere reglementen , zoo onderwerpt dat Pestuur
het aan de goedkeuring van het Provinciaal Kerk-
bestuur. Aanstonds na de goedkeuring treedt
het in werking.
Indien in de kosten van het werk der verkie-
zing niet op eene andere wijze kan worden voor-
zien, verbindt de Kerkeraad de uitoefening van
het stemregt aan eene contributie, die evenwel
de som van één gulden \'s jaars niet mag te boven
gaan.
Art. 5. De Ouderlingen en Diakenen, die bij
het in werking treden der nieuwe wijze van ver-
kiezing in dienst zijn, blijven hunne betrekking
vervullen tot dat hun diensttijd verstreken is.
-ocr page 87-
OUDEEL. EN DIAK. EN HET BER. VAN PEEDIK, 71
Art. 6. De in art. 2 bedoelde beslissing van
de meerderheid der stemgeregtigden blijft van
kracht gedurende vier jaren. Na verloop van dezen
termijn, en vervolgens telkens na verloop van den
jaren, roept de Kerkeraad van nieuws de stemgereg-
tigden op om te beslissen over de vraag, of zij het
regt tot verkiezing der Kerkeraadsleden zelven
wenschen uit te oefenen op de in dit reglement
beschreven wijze, dan wel den Kerkeraad daartoe
bepaaldelijk magtigen. De bepalingen van art.
2 worden daarbij steeds in acht genomen.
Art. 7. Met de invoering van dit reglement
zijn art. 6 van het Synodaal Eeglement voor de
Kerkeraden en art. 48 van het Reglement op de
Vacaturen vervallen.
Aldus voor goed vastgesteld door de Algemeene
Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk in
hare zitting van 25 Julij 1866, en na kennis-
geving aan de Begering, volgens art 1 der wet
van 10 September 1853 (Staatsblad n". 102),
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale Com-
missie den 14deu December daaraanvolgende om
in werking te treden den lsten Maart 1867.
§ 8.
SYNODAAL IC 1: G I. i: M t: X T
VOOE DB
KEEKEBADEN VAN DE GEMEENTEN DEE NEDEE-
LANDSCHE HEEVORMDE KEEK.
ALGEMEENE BEPALING.
Art. 1. In elke Gemeente is een Kerkeraad,
die haar vertegenwoordigt en bestuurt. [A. R.
Art. 18.]
In Gemeenten, waar men, uit hoofde van ge-
brek aan geschikt personeel, niet tot de zamen-
stelling van een Kerkeraad kan geraken, treedt
het Classicaal Bestuur op, om te doen wat des
Kerkeraads is.
In laatstgenoemd geval is de Predikant der Ge-
meen te, en bij vacature de Consulent, in de ver-
gadering van het Bestuur, tot de kerkeraadshan-
-ocr page 88-
72        Afd. I, § 8. SYNODAAL EEGLEMENT
delingen bestemd, met de betrekking van Praeses
en Scriba bekleed, zonder echter ak zoodanig
eenige regten, met opzigt tot den tijd en de plaats
der zamenkomsten, of ook anders tusschentijds,
uit te oefenen. Waar ook slechts één kerkeraads-
lid buiten den Predikant of den Consulent aan-
wezig is, wordt hij als zoodanig erkend en bij
de bedoelde vergadering toegelaten.
//Voor de afdoening van zaken, die het beheer
der Diakonie betreffen of vorderen, met uitzon-
dering van hetgeen tot het beroepingswerk van
een\' Predikant behoort, kan het Classikaal Be-
stuur, doende wat des Kerkeraads is, zich in de
Gemeente door eene commissie van twee of drie
zijner leden laten vertegenwoordigen, doch telkens
met kennisgeving hiervan aan de Kerkelijke Ad-
ministratie dier Gemeente." (a)
EERSTE AFDEELING.
Zamènüelling van den Kerkeraad.
Art. 2. De Kerkeraad bestaat uit de Opzie-
ners der Gemeente, zijnde de Predikant, of de
Predikanten, en de Ouderlingen, behoudens de
betrekking der Diakenen tot dit collegie. [A.
E. Art 19].
In Gemeenten met minder dan drie Predikan-
ten worden de Diakenen altijd gerekend mede tot
den Kerkeraad te behooren.
In Gemeenten met drie of meer Predikanten
maken de Diakenen een afzonderlijk collegie uit,
maar worden in gevallen, nader te bepalen, mede
tot de handelingen vau den Kerkeraad geroepen.
[Zie Art. 16.]
De Kerkeraad , uit Predikanten en Ouderlingen
bestaande, draagt den naam van Bijzondere Ker-
keraad
Die uit Predikanten, Ouderlingen en Diakenen
bestaat, wordt Algemeene Kerkeraad genoemd.
Art. 3. De vereischten der Predikanten zijn
(a) Dit vierde lïtl is eene Syn. ampl. van 21 Julij 1865,
ia werking getreden 1 Maart 18G6.
-ocr page 89-
VOOR DE KERKERADEN.                   73
aangewezen in het Reglement op de Vacaturen,
[Zie ald. artt. 43 en 50—57.]
De Ouderlingen en Diakenen behooren te zijn
lidmaten der Gemeente, sedert één jaar in haar
midden gevestigd, onberispelijk in belijdenis en
wandel, bekende voorstanders van de openbare
Godsdienst en geen tegenstrevers van kerkelijke
verordeningen, de Ouderlingen niet beneden de
dertig jaren oud, de Diakenen meerderjarig naar
4e burgerlijke wet.
Het Classikaal Bestuur is bij magte, wegens
bijzondere redenen op den leeftijd der Ouderlin-
gen uitzondering toe te laten.
Art. 4. De Kerkeraad (o) bepaalt het getal der
Ouderlingen en Diakenen, en regelt dit naar de
talriikheid en uitgestrektheid der Gemeente, den
aard der comhinatiën en het getal der Predikanten.
Het getal der Ouderlingen is voor het minst
aan dat der Diakenen gelijk.
Buiten zeer bijzondere gevallen, door het CIas-
sikaal Hestuur te beoordeelen, is het getal der
Ouderlingen en dat der Diakenen nergens minder
dan twee.
TWEEDE AFDEELING.
Verkiezing der Kerkeraadsleden.
ATt. 5. De beroeping van Predikanten ge-
schiedt naar de bepalingen in het Reglement op
de Vacaturen.
[Art. 6. De verkiezing van Ouderlingen en
Diakenen blijft op den tegemvoordigen voet, tot
dat hierin nader zal zijn voorzien] (ó).
Art. 7. In nieuwe Gemeenten wordt de eerste
benoeming van Ouderlingen en Diakenen gedaan\'
door meerderjarige, niet bedeelde en niet onder
censuur staande manslidmaten, onder de leiding
(a) „Ke keraad is hier AlgcmeencKerkeraad."(Vcrklar.
der Syn. Comm., goedgekeurd door de Synode, d. 15 Julij
1858.)
(d\' Art. 6 is vervallen (zie bl. 71 art. 7) indien
althans de Gemeente heeft verklaard verandering te
willen volgens art. 3 bl. 70.
-ocr page 90-
74        Afd. I, § 8. SYNODAAL REGLEMENT
van twee afgevaardigden uit het Classikaal Be-
stuur, (a)
Art. 8. De benoemden tot Ouderling of Di-
aken, verklaard hebbende, dat zij willens zijn de
opgedragen bediening te aanvaarden, worden op
twee achtereenvolgende Zondagen aan de Gemeen-
te voorgesteld.
Art. 9. Bezwaren tegen een\' benoemde wor-
den ingediend bij den Kerkeraad, schriftelijk en
onderteekend, uiterlijk op den tweeden dag na
de tweede afkondiging.
De. Kerkeraad zendt de ingekomen bezwaren op
aan het Classikaal Bestuur, ter beoordeeling en
beslissing.
Art. 10. Indien binnen den bepaalden tijd
geene bezwaren zijn ingekomen, worden de be-
noemden op den Zondag, volgende op de laatste
afkondiging, bevestigd. Zijn er bezwaren inge-
diend, welke door het Classikaal Bestuur onge-
grond zijn geoordeeld, dan heeft de bevestiging
plaats op den eersten Zondag, nadat de kennis-
geving van de uitspraak des Bestuurs door den
Kerkeraad is ontvangen. Ingeval de bezwaren
geldende zijn verklaard, wordt tot eene nieuwe
benoeming niet overgegaan vóór dat de termijnen
om te komen in hooger beroep zijn verschenen,
of anders de eindbeslissing is gegeven.
Art. 11. Bij Ouderlingen en Diakenen heeft
eene geregelde aftreding plaats, welke zich immer
gelijktijdig slechts tot een deel van hen bepaalt.
Zij gaat gepaard met de bevestiging der nieuw
benoemden. [Vgl. Art. 7.]
In de Gemeenten van niet meer dan één\' Pre-
dikant blijft tijdens de vacature het personeel der
kerkeraadsleden onveranderd. (t>)
(«) Op grond van artt. 7 en 11, in verband met
artt. 1 en 12 heeft de Syu. Comm. verklaard, dat, als
gedurende de vacature een Kerkeraad aftreedt, het Clas-
sikaal Bestuur, doende wat des Kerkcraads is, mag
overgaan tot het benoemen van nieuwe kerkcraadsleden.
(H. d. S. van 1859. Bijl. B. bl. 37.)
(4; „Willen die Kerkeraadsleden, welke moeten af-
treden, niet langer zitting nemen , dan wordt gehan»
deld volgens art. 12 van dit Regl.\'1 — (Uitspraak der
Synode van 21 Julij 1S-DS K. C. van 18 Sept. 1858,
-ocr page 91-
YOOR DE KERKERADEN.                 75
De diensttijd, waarvoor zij worden benoemd,
is hoogstens vier jaren. Tot twee malen zijn zij
bij de aftreding terstond weder verkiesbaar. [Om
hen ten derden male, zonder dat zij minstens
één jaar buiten dienst zijn geweest, op nieuw te
benoemen, heeft de Kerkeraad de magtiging noo-
dig van het Classikaal Bestuur.] (a).
Overigens wordt de tijd van hunne benoeming
en aftreding bepaald en geregeld bij plaatselijke
reglementen. (o).
Art. 12. Tusschentijds openvallende plaatsen
worden, indien de Kerkeraad zulks noodig acht,
op de gewone wijze vervuld.
De benoeming geschiedt alsdan voor niet lan-
ger dan voor den overigen diensttijd der uitge-
vallen leden.
DERDE AFDEELING.
Werkzaamheden des Kerkeraad».
Art. 13. De Kerkeraad zorgt voor de belan-
gen der Gemeente, gedraagt zich in alles naar
de kerkelijke reglementen en verordeningen, en
ziet toe dat zij worden opgevolgd.
Jaarlijks wordt in de eerste kerkeraadsverga»
dering de derde en vierde afdeeling van dit re-
glement voorgelezen.
Art. 14. (e) Aan den Bij zonderen Kerkeraad
is bepaaldelijk opgedragen.
(a) Voor de in [ ] staande woorden is thans te lezen :
„Om hen op nieuw, zonder dat zij ten minste één jaar bui-
ten dienst zijn geweest, te benoemen, heeft de Kerke-
raad telkens de magtiging noodig van het Classikaal Be-
stuur." Syn. Wijz. van 18 Julij 1866, in werking ge-
treden 1 Maart 1867.
(i) Bij dit art. moet nog worden opgemerkt de uit-
spraak der Synode (zie Hand. d. S.v. 1860 bl. 104 en
Bijl. B bl. 62) dat, indien Kerkeraadslcden gedurende den
tijd hunner schorsing wegens voleindigden diensttijd
moeten aftreden, die aftreding behoort te geschieden •
(c) Bij art. 14 zijn te vergelijken in Afd. II, 5 23,
de wet van 1 Maart 1815, omtrent de Chriite-
lijke vierdagen,
alsmede § 24, de Syn. verord. v. 11
Julij 1817 betreffende de openbare Eeredientt; § 25,
de Syu. brief van Opwekking tot eene meer waardige
-ocr page 92-
76         Afd. I, § 8. SYNODAAL BEGLEMENT
1°. de zorg voor de betamelijke viering van de
openbare Godsdienstoefeningen in het algemeen,
waarvan getal (a), tijd en plaats door hem ge-
regeld worden, en in het bijzonder voor de be-
diening van Doop en Avondmaal, opdat zij aan
hun doel beantwoorden en tot de meeste stich-
ting der Gemeente verstrekken ; dat het Avond-
maal , telkens na voorafgegane voorbereidingspre-
dikatie en na de voorstelling aan de Gemeente
van de daartoe verordende vragen, geregeld vier
malen des jaars gehouden worde, (o) dat de doops-
bediening (c) niet elke week, indien de talrijk-
heid der Gemeente het althans niet gebiedend
vordert, maar ook niet anders dan bij openlijke
bijeenkomsten op den Zondag, in tegenwoordig-
viering van „Goede Vrijdag, v. 19 Nov. 1853; § 26,
de Syn. opwckk. v, 22 Julij 1853, om jaarlijks „den
gedenkdag der Hervorming te vieren en § 3 \', de Syn.
aanbeveling van de Toga, d. d. 28 Aug. 1854.
(«) De Synode van 1853 (zie Hand. der. S. bl 186)
verklaart vuriglijk te wenschen , dat Predikanten , Kcr-
keradcn en de overige kerkelijke Besturen zamenwer-
ken, om het tweemaal houden van de openbare Gods-
dienstoefcningen op den wekelijkschen dag des Meeren
te bevorderen, ten einde Evangelische kennis met
Christelijke vertroosting en heiliging bij de vaderland-
sche Gemeenten aan te kweeken. —
(t) Vgl. in Afd. II, § 24, het Syn. Besl. v. 11
Julij 1817.
(e) Deze regeling der doopsbediening is verordend bij
besluiten der Svnode van 11 Julij 1817; 17 Julij 1819;
21 Julij 1821 ; 15 Julij 1842 ; 20 Julij 1843 ; 28 Julij
en 3 Aug. 1852. De inhoud dier besluiten is hier in
dit Regl. geheel opgenomen on behoefde daarom niet af-
zonderlijk afgedrukt te worden. Doch is hier nog op
te merken, dat volgens besluit van 3 Aug. 1852 (H. d.
S. bl. 168), geenc vergunning behoeft gevraagd te wor-
den, wanneer ouders, leden der Nederduitsche Her-
vormde Gemeente hun kind willen doen doopen in de
Waalsche Gemeente dcrzelfdc stad
Nog is hier op te merken , dat de Synode omtrent den
Doop,
door Leeraren van Christelijk Afgescheiden Gemeen-
ten geschied,
in 1843 (Hand. bl. 127) verklaard heeft,
dat dezelve als wettig moest erkend worden; terwijl in
1837 (Hand. der Syn. bl 126—131 en 134) door de
Synode is uitgesproken, dat de Doop, door niet erkende
Separatisten
bediend , kerkelijk onwettig is en als niet
geschied moet beschouwd worden.
-ocr page 93-
VOOR DE KERKEEADEN.                  \'77
heid, zoo inaar immer mogelijk , yan beide de
ouders , op de meest indrukwekkende wijze plaats
hebbe ; dat zulks, alleen in geval e\'én der ouders
vóór den Zondag de plaats , waar het kind ge-
boren is, moet, verlaten, of tot de Koomsch-ka-
tholieke Kerk is behoorende, op een\'der gewone
dagen van de week , in de kerk of kerkekamer,
of ook in een geschikt locaal, ter beoordeeling
van Predikant of Kerkeraad , geschiede, en dan
immer in tegenwoordigheid van één of meer Ou-
derlingen, en, bij gebreke van dien, van eenige
leden der Gemeente, statelijk en plegtig, onder
aanbeveling mede van den nood der armen: [dat
ook geene kinderen, wier ouders tot de Kerkge-
meente van eene andere plaats behooren, gedoopt
worden zonder schriftelijke toestemming van den
Predikant dier Gemeente, of, ingeval er meer dan
ééne standplaats is, van den Predikant der wijk,
waarin zij wonen : dat deze handeling in de doop-
boeken der beide Gemeenten aangeteekend, en
daartoe van de Gemeente der ouders ter kennis
gebragt worde;] (a)
2Ü. de zorg voor het Godsdienstonderwijs,
naar de voorschriften van het Reglement op dit
onderwerp;
3°. het toezigt op de belijdenis en den wan-
del van de leden der Gemeente en de handha-
ving der kerkelijke orde, volgens het Reglement
voor kerkelijk Opzigt en Tucht;
4°. de bevordering van alles, wat het godsdien-
stig leven in de Gemeente kan verhoogen , met
(al Voor de in [ ] staande woorden is thans te lezen :
„dat ook de kinderen van ouders, die tot de Kerkgemeente
van eene andere plaats behooren , niet gedoopt worden,
dan na ontvangen schriftelijk berigt omtrent het zedelijk
gedrag der ouders, vooraf ingewonnen bij den Kerkeraad
der Gemeente, waarin zij wonen, en onder vcrpligting
voor den Kerkeraad der Gemeente, waarin de doop plaats
vindt, om binnen acht dagen aan den Kerkeraad van de
Gemeente der woonplaats kennis te geven van de vol-
bragte handeling, opdat daarvan naauwkeurige aan-
teekening goschiede in de doopboeken der beide Ge-
nieenten." Syu. Wyz. v. 24 Julij 1865, i. w. g. 1
Maart 1866.
-ocr page 94-
78"        Afd. I, § 8. SYNODAAL REGLEMENT
name ook van de kerkelijke inzegening des huwe-
lijks. (a)
5°. de afneming van de belijdenis des geloofs
en de bevestiging van de nieuwe lidmaten in de
Gemeente, zich bij deze handelingen gedragen-
de naar de bepalingen 19 [artt. 60—64] (b) van
het Reglement op het Godsdienstonderwijs, en,
zooveel dezulken betreft, die eene kerkelijke be-
diening bij een ander kerkgenootschap bekleed
hebben, naar de Synodale verordening van 21
Julij 1830; (c)
6°. het waken voor het geregeld indienen van
de attestatiën der lidmaten, die van elders zijn
ingekomen, door hen vóór elke Avondmaalsbe-
diening hiertoe openlijk uit te noodigen, en de
toekenning van het lidmaatschap in de Gemeen-
te aan allen, die eene behoorlijke attestatie over-
leggen, afgegeven door den Kerkeraad van eene
andere Hervormde, of ook van eene Protestant-
fa) Verg. hiermede de Syn. Rcs. v. 13 Julij 1819, bij
welke de Predikanten gelast worden, dat zij op denzelfden
dag, als de trouw burgerlijk is voltrokken, aan de ge-
huwden gelegenheid geven, om in den huwelijken staat
kerkelijk ingezegend te worden, en dat het uur van den
dag, daartoe door hen bestemd , in elke Gemeente open-
lijk van den preekstoel zal bekend gemaakt worden —
Zie verder in Afd. II J 29, de Syn. Circ. ter aanbeveling
vande kerkelijke inzegening des huwelijks, d.d 22 Julij 1816.
(b)  Hiervoor is thans te lezen : artt. 38—il.
(c)  Syn. Besl. v. 21 Julij 1830:
„De Algemeene Synode enz.
Heeft goedgevonden en verstaan , al de Kerkeraden
onder haar rescort aan te schrijven : om geene personen,
die eenige kerkelijke bediening bij een ander Kerk-
genootschap beklecden of bekleed hebben, tot de bt lij-
denis des geloofs bij onze Gemeente toe te laten, dan
nadat het Provinciaal Kerkbestuur , onder welks ressort
zoodanig persoon, tijdens zijne bediening, gewoond heeft,
onderzoek gedaan hebbe naar zijn gehouden zedelijk ge-
dras srcdurende dat tijdvak, en aan de Gemeente bij
Welke hij zich heeft aangegeveu , verklaard zal hebben ,
geene zwarigheid tegen deszelfs toelating tot het lidmaat-
Schap bij onze Gemeente te vinden ; alles onvermiuderd
en behoudens de bepalingen, nader vast te stellen om-
trent het aannemen van gewone lidmaten, tot andere
Kerkgenootschappen voorheen behoord hebbende."
-ocr page 95-
VOOR DE KERKERADEN.                   79
sche Gemeente, indien zij oorspronkelijk tot de
Hervormde Kerk behoord hebben; (a)
7°. het uitreiken van attestatiën op aanvrage
van naar elders vertrekkende lidmaten, met in-
achtneming van de Synodale verordeningen van
den lOden Julij 1839 (b) en den 12den Julijl841 (c).
(a)   Volgens besluit der Synode van 20 Julij 1819,
moeten de Kerkeraden de kerkelijkea^es/«i(\'«avanProtes-
tanten uit andere godsdienstige Genootschappen ter plaatse
waar dezelve geenc bijzondere Gemeente hebben , indien
zulks door hen begeerd wordt, aannemen , in het register
der lidmaten inschrijven , met bijvoeging van het Kerk-
genootschap tot hetwelk de vertoonèrs behooren, en de-
zelve, bij vertrek, met het getuigenis van onberispelijk-
heid in den wandel, indien er gcene reden van hel
tegendeel bestaan, weder aan hen uitleveren.
(b)   Syn. Disp. van 10 Julij 1829, omtrent het spoedig
indienen van lidmaats-attestaliën:
„De Algemeene Synode der Hervormde Kerk in het
Koningrijk der Nederlanden :
Willende zooveel in haar is tegengaan en verhinderen
de onachtzaamheid, die bij velen ten aanzien van het
tijdig vragen en indienen van hunne lidmaats-attestatiën,
bij het vertrek van de eene naar de andere Gemeente,
plaats heeft, en de respectieve Kerkeraden in de gclc-
genhcid stellen om de kerkelijke wet, dat geene attcs-
tatiëu, die meer dan één jaar oud zijn, worden aange-
nomen, noch aan hen , die langer dan één jaar ver-
trokken zijn, attestatiën worden afgegeven, des te beter
te handhaven:
Heeft goedgevonden en besloten:
Vooreerst: dat de Leeraren verpligt zullen zijn om de
lidmaten, by het doen van de belijdenis te verwittigen,
dat zij bij verhuizing naar eene andere Gemeente verpligt
zijn, binnen het jaar , eene attestatie in te leveren.
Ten tweede: dat in alle Gemeenten, na de eerste be-
kendmaking der aanstaande viering van het H. Avond-
maal , openlijk herinnerd worde, dat degenen, die van
elders zijn ingekomen , hunne attestatiën behooren in
te leveren.
Ten derde • dat op de aftegeven attestatiën zelve worde
gezet, dat men verpligt is in de Gemeente , naar welke
men zich begeeft, dezelve ten spoedigste in te dienen."
(c)   Syn. verord. van 12 Julij 1841, omtrent de ver-
eischten van tidmaats-attestaiïèn:
„I)e Algemeene Christelijke Synode der Hervormde
Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, in aanmerking
genomen hebbende het wenschelijke , om ten aanzien van
den vorm en de behandeling der lidmaats-attestatiën,
looveel zulks mogelijk eunoodigis, de eenparigheid te
-ocr page 96-
80         Afd. I, § 8. SYNODAAL REGLEMENT
S°. het houden van dubbele, aan verschillende
plaatsen bewaarde, registers: a. van gedoopten;
b. van lidmaten, zoowel die op belijdenis zijn
aangenomen en met getuigenis overkomen, als
ook, zooveel mogelijk, die naar elders vertrok-
ken, die tot eene andere gezindte overgegaan (a)
en die overleden zijn; c. van kerkelijk in het
huwelijk ingezegenden;
9°. de aanstelling met instructie, de schorsing
en het ontslag van Godsdienst-onderwijzers, en
van Voorlezers en Voorzangers, behoudens de
rcgten van derden;
10°. de jaarlijksche afvaardiging tot de Clas-
sicale vergadering en het ontvangen van het ver-
slag van hetgeen aldaar belangrijks is geschied,
volgens art. 38 van het Algemeen Keglement;
11°. het toezigt op het diakoniebeheer, volgens
het Synodaal Keglement voor de Diakoniën.
Art. 15. In de Gemeenten, waar geen BiJ3on-
dere
Kerkeraad bestaat, zijn de werkzaamheden,
in het vorig artikel vermeld, opgedragen aan den
Atytmeentn Kerkeraad.
Art. 16. Tot het werk van den Algemeenen
Kerkeraad behoort in alle Gemeenten;
iü. de zorg voor hetgeen betrekking heeft op
bevorderen , heeft besloten om, zonder een vast formu-
lier van lidmaats-attestatiëii te verordenen, en aan eiken
Kerkeraad de vrijheid latende, zich daarbij op zoodanige
wijs uit te drukken, als dezelve meest geraden zal
oordeelen, te bepalen:
1°. dat eene volledige attestatie ten minste zal be-
hooren te bevatten de verklaring vau den Kerkeraad,
dat N. N. lidmaat is der Christelijk Hervormde Kerk,
en dat tegen zijne of hare belijdenis en wandel geene
gegronde bezwaren zijn ingekomen.
2Ü. dat de Kerkeraden verpligt zijn te zorgen, dat
geene attestatie worde afgegeven, dan nadat derzelver
aanvrage, althans één\' dag vóór de uitlevering openlijk
aan de Gemeente zij bekend gemaakt j en
3°. dat, ingeval iemand te lang uit de Gemeente
Verwijderd is om van hem, ten aanzien van belijdenis
en wandel, genoegzaam te kunnen getuigen, bij het
eenvoudig getuigschrift van iemands lidmaatschap, tot
inlichting, de reden om welke geene volledige attestatie
afgfgeven is, vermeld worde.
(a) Vgl. A. R. Art. 3; Kvs. Art. 12, h. en Afd. II,
\\S 10 en 11.
-ocr page 97-
81
VOOR DE KERKEKADEN.
de beroeping en het ontslag van Predikanten,
alsmede voor de verkiezing van Ouderlingen en
Diakenen , beide naar de bepalingen van bijzon-
dere reglementen, en met eerbiediging van de
regten van Derden;
2!\'. de behartiging van de geestelijke behoef-
ten der armen ; het bepalen van collecten ; de zorg
voor de diakoniegoederen; het jaarlijks opnemen
van de diakonierekening en het geven van de
vereiscMe inlichtingen betreffende het diakonie-
beheer; — alles volgens de bepalingen van het
Synodaal Reglement voor de Diakoniën ; (a)
3°. het houden van eene volledige beschrijving
of een ligger van al de fondsen on eigendommen,
die aan de Gemeente behooren, voor zoo verre
die onder het beheer of toezigt van den Kerke-
raad zijn; alsmede van het tractemcnt des Pre-
dikants of\' der Predikanten, met de gewone emo-
lumenten; van welken laatsten ligger afschrift
wordt gezonden aan het Classikaal Hestuur; [Vac.
Art. 60].
4°. het kennis geven aan het Classikaal Be-
stuur van ontdekte verkeerdheden in de administra-
tie der kerkelijke goederen, naar art. 21 van het
Algemeen Reglement; (6)
6°. het ontvangen van de persoonlijke en de
beantwoording van de vragen der schriftelijke Kerk-
visitatie, volgens het Reglement op dit onderwerp.
Art. 17. De Bijzondere Kerkeraad, of, waar
deze niet bestaat, de Algemeene komt jaarlijks
ten minste vier malen bijeen, en voorts zoo dik-
wijls, als het plaatselijk reglement ofdeomstan-
digheden zulks vereischen.
Art. 18. De Kerkeraden hebben steeds den Pre-
dikant of één\' der Predikanten van de Gemeen-
te, of den Consulent, wanneer hij is opgetreden
(«) Over de collecte voor Noodl. Kerken enz zie in Afd.
II, $ 17, B , de Circ. der Syn. Comm van 29 Oct. 1846.
(b) Vgl. omtrent de predikantstractemeuten, Vac. art.
60. Voorts zie in Afd. II, § 15, 1) liet Kon. Besl.
y. 12 Dec. 1827, No. 45, betreffende een\' te maken
inventaris van alle Pastorij\' en Kosterij-goederen
en 2)
de aanschrijv. der Syn. Comm. omtrent de Kosterij-
goederen
d. d. 10 Nov. 1852.
6
-ocr page 98-
82         Afd. I, § 8. SYNODAAL REGLEMENT
volgens de wet, laatstgenoemde alleen met ad-
viserende stem, tot Voorzitter. Waar geen Pre-
dikant aanwezig is, neemt de oudste Ouderling
in dienst de plaats des Voorzitters in , doch wor-
den de besluiten van eene Vergadering, onder
zijne leiding gehouden, niet uitgevoerd, vóór dat
ze door den Predikant, of, bij ontstentenis van
dezen , door den Consulent zijn goedgekeurd.
Art. 19. De Kerkeraden houden -aanteekening
van hunne handelingen en van de belangrijke door
hen uitgevaardigde brieven, in behoorlijk daartoe
aangelegde boeken. Zij zorgen voor de bewaring
van de archieven en nl de inkomende stukken,
waarvan zij getrouw register houden, (a)
Art. 20. De nadere regeling van de vergade-
ringen en werkzaamheden des Kerkeraads wordt
door provinciale en huishoudelijke reglementen be-
paald.
(a) De Synode heeft cl. 11 Julij 1818 besloten, dat
er bij alle Kerkeraden ecnc portefeuille zal gehouden
worden, waarin alle kcrkel. stukken, en politieke het
kerkelijke betreffende zull,en worden verzameld, meteen
regisier, waarvan elk lid visie kan verkrijgen op een
recu. En zullen de Prov. Kerkbesturen zulks brengen
ter kennis van de Class. Besturen, om door dezelve,
waar het verder behoort, te worden genotificeerd en bij
het doen van kerkvisitatic behoorlijk te letten op de
nakoming van dit besluit.
Verder heeft de Synode, in ervaring gekomen zijnde,
dat niet alle Kerkeradeii met dezelfde zorg en naauw-
keurighcid bedacht zijn op het wel bewaren hunner ar-
ehieven, inzonderheid van acte-boeken en andere stukken
van vroegere» tijd, welker aanwezen dikwijls voor de
geschiedenis van het uiterste belang is, den 15 Julij
1842 de Class. Besturen aangeschreven, om te zorgen,
dat bij eiken Kcrkeraad worde geformeerd een index
van al de stukken in het archief voorhanden, en dat
de Kcrkvisitatoren zich van het aanwezen van dezen
index mitsgaJers van de ongeschondenheid van het ar-
chief, telkens bij gelegenheid der persoonlijke kerk-
visitatie verzekeren en deswege rapport doen.
Vgl. hierbij het A. E., art. 51, 5°, aant. (c), op
bl. 25 , en de Minist. Circ. v. Aug. 1820 over de be-
waring der Archieven,
alsmede die v. 16 April 1841,
No. 1, over de bewaring der voorwerpen van kunst, in
Afd. II, § 6, A en B.
-ocr page 99-
VOOR DE KERKERADEN.                   88
VIERDE AFDEELING.
Ambhpliglen der Predikanten, Ouderlingen en
Diakenen.
1.     der Predikanten.
Art. 21. Aan den Predikant, of de Predikan-
ten, is opgedragen : 1°. de openbare verkondiging
van het Evangelie; 2". het bedienen van Doop
en Avondmaal; 3U. de leiding der openbare Gods-
dienstoefeningen; 4U. de huwelijksinzegening; 5°.
het catechetisch onderwijs, en het afnemen van
belijdenis des geloofs, in tegenwoordigheid van
<:én\' of meer Ouderlingen, 6°. de herderlijke zorg,
en 7°. het besturen van de vergaderingen des
Kerkeraads. [A. K. Art. 20]
Art. 22. In de regeling van het getal, den
tijd en de plaats der openbare Godsdienstoeferiin-
gen maken zij geen verandering zonder toestem-
ming van den Kerkeraad. (o)
Art. 23. In hunne geheele ambtsbediening
zich gedragende naar de kerkelijke reglementen en
verordeningen, rigten zij zich voorts naar de bij-
zondere plaatselijke en tijdelijke behoeften der
Gemeente, zooveel noodig in overleg met den Ker-
keraad.
Art. 24. In de herderlijke zorg voorzien zij,
zoo noodig, met raadpleging en hulp van den
Kerkeraad, vooral ook door geregeld huisbezoek
en getrouw krankenbezoek. (b)
2.     der Ouderlingen.
Art. 25. Aan de Ouderlingen is opgedragen:
1". de behartiging der belangen van de openbare
(a) Bij art. 22 komt als tweede lid:
„Bij de leiding der openbare Godsdienstoefeningen
gaan zij, zoowel in \'t algemeen , als in het bijzonder
met betrekking tot het gebruik vanden Heidelbergschen
Catechismus, de Liturgische Schriften, de Psalmen en
de Gezangen , naar eigen oordeel te rade met de gods-
dienstigc behoeften hunner Gemeenten." Syn. amul,
v. 1863, in werking getreden 1 April 1864.
{i) Bij deze afdcel. is ook te vergelijken de Cire. der
Alg. Syn. Comm. v. 21 Nov. 1850 over de behartiging
der godsdienstige belangen van zeevarenden
enz. in
Afd. II, § 80.
-ocr page 100-
84         Afd. I, § 8. SYNODAAL REGLEMENT
Godsvereering; 2". de bevordering van en het toe-
zigt op het Godsdienstonderwijs, naar het Regie-
ment op dit onderwerp; 3". het niedetoezigt op
de leden der Gemeente, inzonderheid door huis-
bezoek, zoowel, indien zij daartoe worden ver-
zocht, in vereeniging met de Predikanten, als
ook afzonderlijk, naar plaatselijke regeling; 4".
ijverige medewerking met de Predikanten in alles
wat aan de Christelijke opbouwing der Gemeente
kan dienstig zijn. [A. R. Art. 20, lid 2.]
3. der Diakenen.
Art. 26. Aan de Diakenen is opgedragen de
meer bijzondere zorg voor de armen der Gemeente.
Daartoe zijn zij belast: 1°. met het dagelijksch
beheer der diakoniegoederen; 2". met het innen
van alle, aan de Diakouie aankomende gelden,
3". met de inzameling der liefdegaven; 4U. met
het besteden van dit een en ander tot het doel,
hetwelk de Christelijke Gemeente voor hare armen
beoogt, en 5°, te dien einde ook met het gere-
geld bezoeken der armen [A. R. Art. 20, lid 3]
In Gemeenten met minder dan drie Predikan-
ten geschiedt dit alles in overleg met den Predi-
kant, of de Predikanten en de Ouderlingen. [A.
K. Art. 20, lid 4]
De Diakenen gaan der Gemeente in het getrouw
bijwonen der openbare Godsvereering voor.
De verpligtingeii der Diakenen worden in het
Synodaal Reglement voor de Diakoniën nader ge-
regeld.
ADDITIONELE ARTIKELEN.
Art. 27. Alle kerkelijke reglementen en ver-
ordeningen , welke in strijd zijn met dit reglement,
zijn vervallen.
Art. 28. De Provinciale Kerkbesturen herzien
het Provinciaal Reglement voor de Kerkeraden in
hun ressort, ten tine van overeenstemming met
dit reglement en met de algemeene kerkelijke ver-
ordeningen.
De alzoo herziene reglementen worden in de
eerste helft van het jaar, op dat der invoering
-ocr page 101-
85
VOOK DE KERKER ATJEN.
van dit Synodaal reglement volgende, aan de goed-
keuring der Synode onderworpen.
Art. 29. De plaatselijke reglementen worden
door de Kerkeraden, ten fine als in het voorgaand
artikel vermeld, herzien binnen één jaar nadat
de Provinciale reglementen zijn in werking ge-
bragt, en door het Provinciaal Kerkbestuur, na
door het Glassikaal Bestuur van het ressort be-
oordeeld te zijn , als overstemmend met dit regie-
ment goedgekeurd.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Ncderlandsche Hervormde Kerk, in hare
zitting van den Uden Augustus 1856, en
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie in hare zitting van den 20sten
Mei 1857. (In werking getreden den l»ten
Julij 1857.)
§ 9.
RK.ll.HIVT OP D«J VACATUKr.T.
•EERSTE AFDEEL1NG
Het ontslaan van de Vacaturen.
Art. 1. De vacature van eene Predikantsplaats
ontstaat door het overlijden, het vertrek, het
emeritaat (a) den vrijwilligen afstand en het on-
fa) Hierbij is te vergelijken de Mededeeling der
Alg Synode aan de Prov. Kerkbesturen ter zake vau
het verkenen van emeritaat, waarbij pensioen van den
lande wordt verlangd, d. d. 10 Aug 1863 (K. C. No. 33),
waaruit blijkt: „dat naar het verlangen der Regering
het verleenen van emeritaat door de Kerk en de toc-
keuning van pensioen door de Regering zijn Ie be-
sehouweu als handelingen, die ieder op zich zelve en
zonder onderling overleg behooren volvoerd te worden,
en dat ook voorafgaand overleg in deze niet noodigis,
vermits de toekenning van pensioen naar vaste regelen
geschiedt, waarvan de. toepassing is gewaarborgd door
de Grondwet."
Nog heeft de Synode reeds in 1863 finaal gearres-
teerd een nieuw art. dat tusschen artt. 6 en 7 zou
geplaatst zijn. dat echter niet heeft kunnen uitgcvaar-
digd worden wegens \'\'e bedenkingen der Regering tegen
-ocr page 102-
86                 Afd. I, § 9. REGLEMENT
gevraagd ontslag of de afzetting van hem, die ze
bekleedt.
Art. 2, Van het overlijden des Predikants
geeft de Kerkeraad onverwijld kennis aan het
Classikaal Bestuur, met opgave of de overledene
eene weduwe of minderjarige en nog niet tot on-
afhankelijk bestaan gekomen kinderen nalaat.
Bij overlijden van den édriigen Predikant eenfr
Gemeente, zendt de Kerkeraad terstond het be-
rigt met de opgave omtrent de nagelaten betrek-
kingen aan den Consulent, die het doet toekomen
aan den Praetor van den Ring en aan het Clas-
sikaal Eestuur, hetwelk de mededeeling doet aan
het (o) Ministerieel Departement.
Art. 3. Het overlijden van den Predikant,
nalatende eene weduwe, of minderjarige, nog niet
tot onafhankelijk bestaan gekomen kinderen, doet
de vacature ontstaan voor een geheel jaar, bijal-
dien deze nabestaanden gebruik maken van het
regt, hetwelk hun wordt toegekend, om de in-
komsten der vacerende predikantsplaats (het genot
van inwoning in de pastorij of van huishuur daar-
onder begrepen) gedurende dit tijdvak met en
hetgeen daarin ten aanzien van het pensioen voorkomt.
Evenwel zijn nu reeds de navolgende bepalingen van
dat art. te observeren.
„Het verzoek om emeritaat geschiedt bij het Prov.
Kerkbestuur, hetwelk na het Class. Bestuur van het
ressort gehoord te hebben, het gevraagde emeritaat
verleent tenzij daarentegen gewigtige bezwaren bestaan.
„Bij de aanvraag om- emeritaat behooren de volgende
bescheiden te worden overgelegd: 1°. eene acte van
geboorte; 2°. een getuigschrift van getrouwe ambts-
vervnlling en van onergcrlijken wandel, aan den belang-
hebbende afgegeven door den Kerkeraad zijner woon-
plaats; 3°. een getuigschrift van den Kerkeraad der
Gemeente, bij welke de Pred. de evangelie-bediening
aanvaardde, houdende opgave van het jaar waarin en
van den dag waarop dat geschied is; en 4°. voor het
geval dat ongesteldheid als grond der aanvrage wordt
aangevoerd eene verklaring van een bevoegden Genees-
heer, dat werkelijk zoodanige ongesteldheid bij den
belanghebbende aanwezig is en deze daardoor bij voort-
during buiten staat wordt gesteld om zijne dienst naar
eisch waar te nemen."
(a) Hier in te voegen de woorden: „daartoe aange-
wezen." S. B. v. 1863.
-ocr page 103-
87
OP DE VACATUREN.
boven het sterfkwartaal geheel en onbezwaard te
genieten.
Zonder inbreuk op dit regt, tracht men zoo
mogelijk het dusgenoemde jaar van gratie, met
goedvinden van belanghebbenden, geheel of gedeel-
telijk te doen vervallen, ten einde de vervulling
der vacature bespoedigd worde.
Art. 4. Meerderjarige kinderen (a) van den
Predikant en alle, bij hem inwonende bloed- en
aanverwanten zijn gedurende drie maanden , te
rekenen van den dag des overlijdens, geregtigd
tot het genot van pastorij en al de overige in-
komsten van de standplaats.
Art. 5. Een Predikant, naar elders vertrek-
kende, wordt door den Kerkeraad, onder voor-
zitting van den Consulent, (waar deze werkzaam
is), van zijne betrekking tot de Gemeente, en,
de Classe verlatende, te gelijker tijd door een\'
afgevaardigde van het Classikaal Bestuur van zijne
betrekking lot de Classe ontslagen, welk Bestuur,
op de aanvrage door den Predikant minstens veer-
tien dagen te voren gedaan, een\' zijner naastbij
wonende leden tot dit einde benoemt.
Aan den alzoo ontslagen Predikant worden
acten afgegeven, ingerigt overeenkomstig de bij
dit reglement gevoegde formulieren B en C.
De schadeloosstelling van den Consulent, als-
mede van den Classikalen afgevaardigde, voor
de kosten aan zoodanig ontslag verbonden, komt
ten laste der roepende Gemeente.
Art. 6. Indien een Predikant komt te over-
lijden na zijn ontslag en vóór zijne bevestiging,
in den loop der maand, waarin dit ontslag heeft
plaats gevonden, dan wordt hij gerekend nog te
behooren tot de Gemeente die hij verliet, doch
heeft zijn overlijden plaats na het einde der maand
waarin hij werd ontslagen, dan wordt hij gere-
kend te behooren tot de Gemeente die hem riep.
Op beide gevallen is het bepaalde bij artt. 3
en 4> van toepassing.
(a) „Door meerderjarige kinderen zijn allen [?] te
verstaan onverschillig of zij al of niet bij den predikant
inwoonden." (Verkl. der Syn. C. H. d S. v. 1859. Bijl. B.
bl. 37.); doch vgl. H. d. S. v. 1856 bl. 32, 164 en 184.
-ocr page 104-
S8                A.fd. I, § 9. ttEGLEMENT
Art. 7. //Een Predikant, die vrijwillig van
zijne bediening wenscht afstand te doen, geeft
van zijn voornemen daartoe schriftelijk kennis aan
den Kerkeraad zijner Gemeente met opgave van
den tijd, tegen welken hij willens is zijn ambt
neder te leggen.
//De Kerkeraad zendt van de ontvangen kennis-
geving onmiddellijk berigt aan het Classicaal Be-
stuur , dat hiervan weder onverwijld mededeeling
doet aan het daartoe aangewezen Ministerieel
Departement." (o)
Art. 7*. Bij het ontslag van de betrekking
tot de Gemeente en de Classe ten gevolge van
verkregen emeritaat of vrijwilligen afstand van de
dienst, wordt gehandeld als in art. 5 is geregeld,
doch worden de actcn ingerigt naar de formulie-
ren D en E, en de kosten der handeling gedra-
geri door hem, te wiens behoeve zij plaats heeft.
Art. 8. In geval van ongevraagd ontslag en
van ontzetting uit de dienst geeft het Classikaal
Bestuur, op ontvangen berigt van het Provinci-
aal Kerkbestuur, hiervan terstond kennis aan den
Kerkeraad, den Consulent, den Praetor van den
Eing en het (£) Ministerieel Departement.
TWEEDE AFDEELTNG.
Voorziening in de dienst gedurende de
vacaturen.
Art. 9. In vacante Gemeenten wordt de pre-
dikdienst waargenomen door de Predikanten van
den Hing. Het overige herder- en leeraarwerk
is aan den Consulent opgedragen. De nadere
regeling dier werkzaamheden geschiedt volgens
huishoudelijke bepalingen van den Ping, goedge-
keurd door het Classikaal Bestuur.
[Bij langen duur der vacature, ten gevolge van
een annus gratiae of gerezen verschil over de be-
roeping, tracht de Kerkeraad daartoe redenen
(«1 NB Dit art 7 is door de Synode gearresteerd
d. 25 Julij 1861 en in werking getreden d. 1 Febr.
1865. Daardoor is het vroegere art. 7 geworden art. 7*.
{b) Hier zijn in te voegen de woorden: „daartoe
aangewezen." S. B. v. 1863.
-ocr page 105-
89
OP DE VACATUREN.
vindende, onder goedkeuring, en medewerking
van het Classikaal Eestuur, eenen tijdelijken
Hulpprediker te bekomen volgens artt. 2 en 9
van het Reglement op het Hulppredikerschap]. (a)
Art. 10. In Gemeenten met twee of meer
Predikanten wordt de vacature voor al de deelen
der Evangeliebediening waargenomen door den
Ring, tenzij de overblijvende Predikant of Predi-
kanten met het geheele werk, buiten de predik-
dieust, zich alleen willen belasten, een en ander
nader te regelen door huishoudelijke bepalingen
van den Ring, onder goedkeuring van het Classi-
kaal Bestuur.
Art. 11. Voor elke Gemeente met één\' Pre-
dikant wordt een Consulent en nevens hem een
Secundus benoemd, ten einde in de voorkomende
gevallen als zoodanig naar het reglement op te
treden.
Voor Gemeenten met twee of meer Predikanten
wordt de zaak van het consulentschap door den
Ring, onder goedkeuring van het Classikaal Be-
stuur, geregeld, (b)
(a)  Dit lid luidt thans aldus:
„Bij langen duur der vacature ten gevolge vau een
aunus gratiac of gCrezcn geschil over hare vervulling,
tracht de Kerkeraad, daartoe reden vindende, eenen
tijdelijken Hulpprcdiker te bekomen volgens het Rcgle-
ment op het Hulppredikerschap" Syn. wijz. van 22
Julij 1862, in werking getreden 1 Maart 1863.
(b)  „De Alg. Syn. der Nederl. Herv Kerk, onderrigt
geworden , dat er bij sommige Predikanten en Besturen
onzekerheid heerstht of er in Gemeenten van twee en
meer Predikanten , in geval van vacature een Consulent
moet benoemd worden, geeft door deze tot wegncming
van alle onzekerheid bcrigt, dat zij hare volle goed-
keuring geschonken heeft aan hetgeen de Alg. Syn.
Commissie te dier zake aan zekeren Ring, naar daartoe
gekregen aanleiding, te verstaan heeft gegeven , dat
namelijk, naar hetgeen in het Regiem, op de Vacaturen
het Consuw.ntschap is en aan den Consulent wordt
opgedragen, er alleen voor vacante Gemeenten , waarin
geen Predikant aanwezig is, sprake kan zijn van de
benoeming van een Consulent, gelijk ook bij art. 1
van het Synodaal Regiem, voor de Kerkeraden is aan-
genomen; dat die benoeming daarom ook in art. 11
eerste alinea van eerstgenoemd reglement voor Gemeen-
ten van één Predikant als regel wordt vastgesteld, dat
-ocr page 106-
90                  Afd. I, § 9. REGLEMENT
Art. 12. De benoeming der Consulenten en
hunner secundi geschiedt door den Ring, met
inachtneming van de bijzondere behoeften en be-
langen der Gemeenten, en onder goedkeuring van
het Classikaal Bestuur, hetwelk bevoegd is om
in die benoeming al zoodanige veranderingen te
brengen, als het zal oordeelen door de omstandig-
heden te worden vereischt. Van de alzoo goed-
gekeurde of gewijzigde benoemingen wordt door
den Scriba van \'t Classikaal Bestuur aan den
Praetor van den Bing, aan de Kerkeraden en
aan de benoemden kennis gegeven.
Art. 13. De Consulent aanvaardt zijne be-
trekking in de vergadering des Kerkeraads, die,
onder zijne voorzitting, tot ontbinding der be-
trekking van den Predikant tot de Gemeente wordt
gehouden; of anders in eene vergadering, die hij
belegt, zoodra hij het berigt heeft ontvangen van
het overlijden, het ongevraagd ontslag, de schor-
sing of ontzetting uit de dienst van den Predikant.
hetgeen in het tweede liJ van art. 11 voorkomt, al-
leenlijk kan doelen op de gevallen, dat er in de daar
genoemde Gemeenten meer vacaturen bestaan , zoodat
zij voor een tijd van den raad en de dienst eens Pre-
dikants verstoken zouden zijn, wanneer daarin niet
door de benoeming van een Consulent voorzien wierd;
dat derhalve de regeling van het consnlentschap in ge-
noemden Ring, volgens welke in eene Gemeente met
twee Predikanten bij het vertrek van een van beiden,
de andere als Consulent was aangewezen, in strijd moest
geacht worden met de Reglementen, hetgeen te duide-
lijker in het oog moest springen, omdat aangenomen,
dat de overblijvende Predikant als Consulent moest op-
treden , deze, tijdens de vacature, in de kerkeraadsver-
gaderingen slechts met adviserende stem zou voorzitten
en niet tot hot beroepingswerk zou mogen medewerken,
waardoor aan zijn regt als Predikant der Gemeente
zou worden te kort gedaan, of, wanneer hetzelfde op
Gemeenten van nog meer Predikanten wierd toegepast,
de bepalingen o. a. dat de Consulent de kerkeraadsver-
gaderingen leidt, of dat zijne toestemming wordt gevor-
derd tot alle handelingen in de Gemeente, welke buiten
de predikdienst, in het hcrder- en leeraarsambt begrepen
zijn, evenzeer niet met de regten der aanwezige Pre-
dikanten bestaanbaar zouden wezen en hen grooten-
deels in de uitoefening van hunne ambtspligten zouden
belemmeren." Syn. Circ. v. 8 Julij 1865.
-ocr page 107-
OP DE VACATUREN.                      91
Art. 14. In de vergadering, in art. 13 ver-
meld, wordt het archief, gewoonlijk onder den
Predikant berustende, overgenomen door den Ker-
keraad, onder behoorlijken inventaris, waarvan
een afschrift wordt gezonden aan het Classikaal
Bestuur.
Het archief wordt nedergelegd in eene ver-
zekerde bergplaats, voorzien met twee verschil-
lende sloten, waarvan de sleutels, de een bij den
Consulent, de andere bij een\' der Ouderlingen
bewaard blijven.
Art. 15. De Consulent bekleedt in de vacante
Gemeente geheel de plaats van den Pastor loei.
Zijne toestemming wordt gevorderd tot alle han-
delingen in de Gemeente, welke buiten de predik-
dienst in het herder* en leeraarwerk begrepen zijn.
Art. 10. De Consulent is Voorzitter van den
Kerkeraad met adviserende stem. Niet dan om
zeer dringende redenen en niet buiten schriftelijk
door hem verleende toestemming vergadert de
Kerkeraad in zijne afwezigheid. In zoodanige
vergadering neemt deze alleen besluiten omtrent
de zaken tot welker behandeling zij belegd is,
en zonder zijne goedkeuring wordt aan geen dezer
besluiten gevolg gegeven.
Art. 17. De Consulent regelt, in overleg met
den Kerkeraad, de waarneming van het herderlijk
werk.
Art. 18. Bij elk [verschil] (a) tusschen den
Kerkeraad en den Consulent wordt de beslissing
ingeroepen van het Classikaal Bestuur.
Art. 19. De Consulent wordt voor zijne ge-
wone werkzaamheden, in artt. 13, 15 en 17 ver-
meld, als ook voor het bijwonen van de gewone
kerkeraadsvergaderingen schadeloos gesteld alleen
door den Ring, met uitzondering van de kosten,
welke volgens art. 5 de roepende Gemeente ver-
pligt is te vergoeden.
Art. 20. De Kerkeraad, buitengewoon de te-
genwoordigheid van den Consulent verlangende,
zendt hem eene schriftelijke uitnoodiging , en ver-
fa) Voor „verschil" lees thans: „geschil" Syn. wijz.
v. 1862, in werking getreden 1 Maart 1863.
-ocr page 108-
92                  Afd. I, § 9. REGLEMENT
zekert hem de vergoeding der kosten van het ver-
blijf met f 8, en van de heen- en wederreize te
zinnen voor elk uur afstands met ƒ 2.
Art. 21. De verdeeling der predikbeurten wordt
door den Ring geregeld.
De Consulent vervult de eerste predikbeurt na
het ontstaan van de vacature , hetwelk bij over-
lijden invalt na den dag der begrafenis, en bij
emeritaat, vrijwilligen afstand, ongevraagd ont-
slag en ontzetting uit de dienst, na de deswe-
gens ontvangen officiële kennisgeving.
Art. 22. De Consulent zendt, binnen acht da-
gen na het ontstaan der vacature , aan den Prae-
tor eene lijst der te vervullen predikbeurten, voor
ten minste drie maanden, met bijvoeging van den
tijd, waarop het Avondmaal gevierd en de voor-
bereiding en nabetrachting moeten gehouden wor-
den. Deze lijst zal telke male, veertien dagen vóór
het eindigen dier tijdruimte, voor gelijken tijd,
of anders voor den nog overigen duur der vaca-
ture worden voortgezet.
De Praetor zorgt, dat aan elk der Predikan-
ten de opgave geschiede der predikbeurten, door
hen te vervullen.
Art. 23. De vervulling van de predikdienst in
eene vacature door den Ring wordt bepaald op
ééne predikbeurt op eiken Zondag en [eersten (o)
feestdagl (6).
De prediking op de tweede feestdagen, op den
goeden Vrijdag, (e) alsmede op Oud- en Nieuw-
jaar, op provinciale en plaatselijke biddagen of
op andere gewone werkdagen, wordt overgelaten
aan het oordeel van den Ring, met inachtneming
(«) In plaats van „eersten feestdag" lees „op den
eersten Kcrsdag" S. AV. v. 22 Julij 1862, i. w. g.
1 Maart 1863.
(6) Hier moet volgen: „Tot dispensatie van deze be-
paling, niet dan om zeer bijzondere en gewigtige rede-
nen aan de zijde van den Ring te verleenen, is de
Synode of in hare plaats de Alg. Synodale Commissie
bevoegd , na gehoord te hebben het Classikaal Bestuur
en het Provinciaal Kerkbestuur van het ressort," Syn.
ampl v. 1863, in werking getreden 1 Mei 1864
(c) Voeg hierin „op Hemelvaartsdag" S. A v. 22
Julij 1862, i. w. g. 1 Maart 1863.
-ocr page 109-
OP DE VACATUREN.                         93
van plaatselijke gesteldheid en behoefte, behou-
dens goedkeuring van het Classikaal Bestuur.
De Hing bepaalt in het belang der Gemeente,
onder goedkeuring van het Classikaal Bestuur,
of die beurten des vooriniddags, des namiddags
of op andere uren zuilen worden waargenomen.
Art. 24. Wanneer meer dan een derde der pre-
dikantsplaatsen in het ressort van den Ring va-
cant is, zorgt het Classikaal Bestuur, of, waar
Ring en Classe ccn zijn, het Provinciaal Kerk-
bestuur, op verzoek van den Ring en termen
daartoe vindende, dat de vacaturen, die dat ge-
deelte te boven gaan, door éón of meer der na-
burige Ringen bediend worden , en maakt daar*
omtrent zoodanige bepalingen, als de billijkheid
voorschrijft.
Art. 25. In-eeue vacante Gemeente wordt niet
gepredikt en gcenc openbare Godsdienstoefening
geleid dan door een\' Predikant of een\'Candidaat
tot de Heilige dienst, (a)
Art. 26. De Kerkeraad draagt zorg voor de
goede ontvangst en huisvesting van den Consu-
lent en de overige Ringpredikauten, wanneer zij
in het belang der vacerende Gemeente overkomen.
Art. 27. De ten behoeve der vacante Gemeeu-
te bewezen diensten in het algemeen en de waar-
neming van het consulentschap in het bijzonder
geven den Ring aanspraak op al de inkomsten
aan de openstaande predikantsplaats verbonden,
met uitzondering van de gevallen, in artt. \'6 en 4
vermeld, waarin hij zijne diensten zonder gelde-
lijke vergoeding bewijst.
(«) „Art. 25 verbiedt niet, dat Kerkcraden van vace-
rendc Gemeenten , mits altijd in overleg met den Con-
suleut (Itegl. op de Vac art. 15j Godsd. onderwijs,
artt. 16 en 17; [thans art. 11] van de dienst van
geordende Catechiseermeesters gebruik maken in het
belang der vacante Gemeenten ; doch mag aan Catechi-
secrmeesters, die niet bepaaldelijk tot het leiden van
gewone Godsdienstoefeningen der Gemeente zijn aaugc-
steld, gcene andere vrijheid worden verleend , dan bij
art. 16 [thans art. 11] Regll Godsd. onderwijs is ge-
schied, nl : „hel houden van zoogenaamde oefeningen "
Syn. expl. van 26 Julij 1859. H. d. S. bl. 123, 124
en 135.
-ocr page 110-
94                  Afd. T, § 9. REGLEMENT
Indien de inkomsten, uit pastorijgoederen (o)
voortvloeiende, met inbegrip van het landstrac-
tement meer dan twaalfhonderd gulden bedragen,
heeft de Gemeente het regt (6) om uit het meer-
dere geheel of gedeeltelijk in de kosten der vaca-
ture te voorzien, (c)
Art. 28. Pij gerezen [verschil] (d) tusschen den
Hing en de vacerende Gemeente over de aan den
Hing toekomende gelden, tracht het Classikaal
Bestuur, en, bij het mislukken van deze poging,
het Provinciaal Kerkbestuur, des noods in over-
lcg met het Provinciaal Collegie van Toezigt, het
[verschil] (d) te vereffenen. Wanneer zulks weder
mislukt, draagt het Provinciaal Kerkbestuur de
zaak voor aan de Synode, x>f, zoo deze niet ver-
gaderd is, aan de Synodale Commissie, die, in-
dien ook hare pogingen vruchteloos blijven, de
tusschenkomst inroept van het (e) Ministeriel
Departement, om tot een gc« enscht einde te ge-
raken.
Art. 29. De afrekening der inkomsten tusschen
den Hing ter eene, en de aankomende en ver-
trekkende Predikanten, de weduwen of nabestaan-
fa) Wat door pastorijgoederen te verstaan is, zie H.
d. S. v. 1863, Bijl. B, bl. 16 en 17.
[i) Be Minister beeft bij besluit van 13 Oct.1824, No.
10, bepaald, dat ingeoal van vacature eener Gemeente
hel bij vorig gebruik zal blijven ten aanzien der admini-
stratie van pastorij-goederen,
en dat dezelve alzoo .. on-
der verpligthig tot uitkecring aan de Predikanten van
den Ring, zal moeten toevertrouwd zijn aan de Kerk-
voogden der Gemeente, daarvan verantwoording doende
naar behooren; zullende dienvolgende in geen geval
verhuring van pastorij-goederen door Consulenten of
Praetors van Ring(n mogen plaats hebben
(c)    Bij dit art. komt als derde en vierde lid:
„Twee derde gedeelten van het aan den Ring aanko-
mende worden genoten door den Hulpprediker , die door
den Keikcraad wordt aangesteld naar artt. 9 en 47.
Indien deze twee derde gedeelten meer bedragen dan
ƒ 800 \'s jaars , blijft het meerdere voor deu Ring" Syn.
ampl.-v. 22 Julij 1862, i. w. g. 1 Maart 1863.
(d)    Voor „verschil" lees „geschil" Syn. wijz. van 22
Julij 1862, i. w. g. 1 Maart 1860.
(e)    Hier zijn in te voegen de woorden „daartoe aange-
wezen". Syn. Besl. v. 1863. Vgl. het Kon. Besl. v. 9
1\'ebr. 1866, geplaatst achter Hoofdat. IV als Bijlage,
-ocr page 111-
95
OP DE VACATUREN.
den van overleden Predikanten ter andere zijde,
geschiedt in eiken Ring overeenkomstig huishou-
delijke bepalingen, goedgekeurd door het Glassi-
kaal liestuur.
Art. 30. üe Quaestor van den Ring ontvangt
de inkomsten der vacature. Tot de regtstreeksche
inning van het landstractement benoemt de King,
zulks goedvindende, een\' afzonderlijken geraagtig-
de, met kennisgeving aan het (a) Ministerieel De-
partement. {b) [A. R. Art. 29.]
Art. 31. De vacatuurpenningen worden in de
beurs van den Ring gestort, en door de leden
naar onderling te maken bepalingen verdeeld. In-
geval van bezwaar, de verdeeling betredende, be-
slist het Clr.ssikaal Restuur.
Art. 32. Wanneer een lid van den Ring zijne
predikbeurt in eene vacante Gemeente niet ver-
vult, komt zijn aandeel voor die dienst ten voor-
deele van de diakoniekas dezer Gemeente, ten zij
bij haar de oorzaak ligt van het verzuim, in welk
geval de ringbeurs dit voordeel geniet.
Daarenboven betaalt de Predikant ten behoeve
dierzelfde diakoniekas eene boete van zes gulden,
wanneer niet voldoende, ter beoordeeling van het
Classikaal Bestuur, doorMiem is aangetoond , dat
hij de beurt niet vervullen kon.
AANHANGSEL TOT DE TWEEDE AFDEELING.
Voorziening in gevallen met vacaturen gelijk
staande.
Art. 33. Ingeval een Predikant zich ambts-
halve uit zijne Gemeente verwijdert, of haar om
andere redenen verlaat, zonder gezorgd te heb-
ben dat zijn dienstwerk behoorlijk waargenomen»
worde; of ook indien hij door ziekte , krenking
van geestvermogens of schorsing belet wordt zijn
dienstwerk te verrigten , wordt, inzonderheid in
Gemeenten met één\' Predikant, door de Ring-
predikanten, zoo veel noodig in overleg met den
(«) Hier zijn in te voegen de woorden „daartoe
aangewezen". Zie noot e bl. 94,
(«) Vgl.Afd.II,§7.
-ocr page 112-
96                Afd. I, § 9. REGLEMENT
Kerkeraad, in de dienst voorzien, onder de be-
palingen krachtens de eerstvolgende artikelen in
acht te nemen.
Art. 34. Een Predikant, die, ter bijwoning van
hooge kerkvergaderingen geroepen, zich deswege
voor eenigen tijd uit zijne Gemeente verwijderen
moet, is geregtigd, de dienst der Ringbroeders,
zoo noodig, in te roepen voor de vervulling van
zijne predikbeurten , gedurende den tijd der ge-
vorderde afwezigheid, op den voet in art. 23.
De Fraetor van den Ring zorgt in dit geval, op
zijne aanvrage, voor de uitschrijving der predik-
beurten, en de afwezige Predikant [voor de goe-
de ontvangst der Ringbroeders, die ze vervullen] (a)
Art. 35. Ingeval een Predikant zijne Gemeente
verlaten heeft zonder in zijn dienstwerk te heb-
ben voorzien, geeft de Kerkeraad hiervan ten
spoedigste kennis aan het Classikaal Bestuur. Zoo
het Bestuur na onderzoek daartoe termen vindt,
verklaart het aan den Praetor van den Ring, dat
de Gemeente in haren tegenwourdigen toetand als
eeue hulpbehoevende beschouwd, en dat met haar
als met eene vacante gehandeld moet worden, vol-
gens de bepalingen in artt. 13—26.
Indien zoodanige toestand onverhoopt langer dan
een halfjaar blijft bestaan, beoordeelt het Clas-
sikaal Bestuur, in overleg met den Kerkeraad,
hoe verder zal gehandeld worden, en wordt in-
middels in de dienst bij voortduring op dezelfde
wijze voorzien.
Art. 36. Bevindt een Predikant door langdu-
rige ziekte zich buiten staat zijn dienstwerk te
verrigten en kan hij zelf de vereischte hulp zich
niet verschaffen, dan geeft de Kerkeraad op zijn
verzoek, of anders hij zelf met mededeeling aan
"dit collegie, hiervan kennis aan het Classikaal
Bestuur, hetwelk alsdan, overeenkomstig het be-
paalde in art. 35, handelend optreedt.
(a) Voor de in [ ] staande woorden is thans te lezen :
„Voor de goede ontvangst en de reiskosten der Ringbroe-
der» die ze vervullen. De regeling dezer kosten is aan
den Ring overgelaten." Syn. wijz. v. 1866, in werking
getreden 1 Maart 1867.
-ocr page 113-
97
OP DE VACATUREN.
Ten aanzien der kosten wordt met deomstan-
digheden te rade gegaan
Art. 37. Wanneer bij het Classikaal Bestuur
door den Kerkeraad eener Gemeente bezwaar wordt
ingebragt wegens ongeschiktheid van haren Pre-
dikant tot het verrigten van zijn dienstwerk uit-
hoofde van gekrenkte geestvermogens, of wan-
neer dit Bestuur ook buitendien grond heeft om
zoodanigen toestand te vermoeden, benoemt het
eene commissie uit zijn midden, om op de plaats
zelve het noodige onderzoek in te stellen.
Blijkt het alsdan dat dit bezwaar of vermoe-
den gegrond is, zoo wordt de Predikant door het
Classikaal Bestuur, op zijn aanzoek, of, bij wei-
gering of onbekwaamheid om zulk een aanzoek
te doen, na bekomen attest van een\' geneeskun-
dige, op eervoile wijze en met behoud van zijn
tractement, voor een halfjaar van zijn dienst-
werk ontheven, hetwelk alsdan, op aanschrijving
van het Classikaal Bestuur, door de Kingpredi-
kanten, en , in Gemeenten met één\' Predikant,
ook door den Consulent wordt waargenomen,
overeenkomstig de artt. —24 en 26.
Na verloop van een half jaar onderzoekt het
Classikaal Bestuur, of de Predikant weder tot het
verrigten van zijn dienstwerk kan worden toege-
laten. Indien het Bestuur hiertoe geene vrijheid
vindt, en de hoop op herstel nogtans niet ge-
heel verloren is, ontheft het den Predikant van
zijne dienst voor den duur van een geheel jaar.(a)
Intusschen is het, daartoe termen vindende, den
(«) Hoe hier de termijn van een jaar moet genomen
worden is niet regt duidelijk. Uit art. 11 van het Regl.
Hulppr. schijnt meu te moeten besluiten dat de terminus
a quo
te dezer plaatse is de in \'t vorige lid vermelde , zoo-
dat „voor een geheel jaar" is „op \'t nieuw voor een half
jaar." Let men echter op den oorsprong van deze bepa-
ling, (Kon. Besl. v. 8 Nov. 1824, te vinden bij Hooijer,
Kerkel. Wetten bl. 09 en 70,) en vergelijkt men het Oon-
eept Regl. mot de memorie van toelichting (Hand. der
Synode van 1854 bl. 314 en 330): dan blijkt, dat te dezer
plaats eene ontheffing bedoeld wordt van een geheel jaar,
zoodat er dus in het gunstigst geval een en een halfjaar
kan verloopen voor dat het ontslag aan den lijdenden
Predikant moet verleend worden,
»
-ocr page 114-
98                Afd. I, § 9. BEGLEMENT
Kerkeraad behulpzaam in het verkrijgen van eenen
Hulpprediker. Voor de dienst wordt inmiddels
op de wijze als vroeger gezorgd.
Wanneer na den eersten termijn de hoop op
herstelling geheel is verdwenen, oi\' de krankzin-
nigheid na den laatsten termijn voorduurt, gaat
het üestuür tot handelen over, om een eervol
ontslag te doen verleenen aan den lijdenden Pre-
dikiint, (a) overeenkomstig de bepalingen op het
verleenen van Ongevraagd Ontslag in het volgen-
cte art.
37*, onverminderd altoos het regt van
hooger beroep naar de bestaande bepalingen.
\'ien aanzien der schadeloosstelling, aan de
Ringpredi kanten te verstrekken, wordt door het
Classikaal üestuur naar bevind van zaken ge-
handeld.
//Art. 37*. Wanneer een Predikant door ou-
derdom, ligchaamsgebreken of andere zeer gewig-
tige redenen, echter niet gelegen in krankzinnig -
heid noch vallende in de termen van het .Regie-
ment voor kerkelijk Opzigt en Tucht, voor zijn
dienstwerk ongeschikt geworden en nogtans on-
genegen is het emeritaat aan te vragen, kan de
Kerkeraad, of kan ook het Classikaal üestuur
zelf bezwaren tegen de verdere ambtsvervulling
van den Predikant inbrengen bij het Provinciaal
kerkbestuur, tot welks ressort hij behoort.
//.bezwaren zonder aanvoering van redenen zijn
niet ontvankelijk. Ma naauwkeurig onderzoek,
waarbij de Predikant in de eerste plaats gehoord
wordt, en zoowel de belangen van de Gemeente
als die van den Predikant gewogen worden, be-
slist het Provinciaal Kerkbestuur over het al of
niet gegronde der ingebragte klagten.
//Wanneer de bezwaren gegrond geacht worden,
doet het Kerkbestuur uitspraak: dat de Fredi-
kant behoort ontslagen te worden
, geeft hem daar-
van kennis en tracht hem daarbij nog te bewe-
geu, dat hij zelf het emeritaat verzoeke.
(,«) NB. Wat hier verder cursief volgt is even als hel
geheele art. 37* door de Synode gearresteerd d. 25 Juli,
1864 en in werking getreden d. 1 1\'ebr. 1865, en daar
mede is tevens afgeschaft het Reglement op het ongc
yraagd ontslag van Predikanten v. 23 Julij 1847.
-ocr page 115-
OP DE VACATUREN.                      99
//Den Predikant, die volhardt in zijne weige-
ring, blijft een termijn van vier weken gesteld
om tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerk-
bestuur in hooger beroep te komen, waarvan hij
aan dat Bestuur schriftelijk kennis geeft.
//Wanneer binnen den gestelden termijn geen
kennisgeving van hooger beroep nóch aanvraag
om emeritaat is ingekomen, of wanneer, in ge-
val van hooger beroep, de Synode op dit beroep
afwijzend beschikt heeft, verleent het Provinciaal
Kerkbestuur eervol ontslag.
«Ook voor de klagers bestaat er bij de ont-
vangst van eene afwijzende beschikking van het
Provinciaal Kerkbestuur een termijn van vier we-
ken voor het doen van hooger beroep.
//De onvermijdelijke kosten van de behande-
ling der zaak komen ten laste van hen, die bij
uitspraak of eind-uitspraak in het ongelijk ge-
steld zijn , tenzij er gewigtige redenen bestaan om
hierin op eene andere wijze te voorzien."
Art. 38. Ingeval van schorsing van een\' Pre-
dikant, geeft het Classikaal Bestuur daarvan mede
kennis aan den Praetor van den Ring, en, waar
hij bestaat, ook aan den Consulent, opdat in de
dienst der Gemeente als in die eener vacante
worde voorzien. Die dienst wordt vergoed, en
met het overschot van het tractement wordt ge-
handeld overeenkomstig de bepalingen van \'t Ke-
glement voor kerkelijk Opzigt en Tucht.
Art. 39. Voor de diensten, in artt. 33—37
vermeld, geldt het bepaalde ten aanzien van va-
caturen in artt. 23 en 24.
Bij een gelijk verzuim, als in art. 32 is om-
schreven , betaalt de Predikant, die nalatig is ge-
bleven, ten behoeve der diakoniekas eene boete
van zes gulden.
                                  «
DERDE AFDEELING.
Vervulling der Vacaturen.
a. Beroeping.
Vóór de beroeping [Vgl. de Bijlage bij dit regl.].
Art. 40. [Op verzoek van den Kerkeraad doet
het Classikaal Bestuur bij het Ministerieel Üe-
t
-ocr page 116-
100              Afd. I, § 9. REGLEMENT
partetnent aanvrage orn handopening, opdat de
beroeping, tot welke de Kerkeraad, ter vervul-
ling van de vacature, wenscht over te gaan, kun-
ne geschieden met aanbieding van het gewone
tractement en de verdere voordeelen van lands-
wege] (a) en voert daarbij de gronden aan, waarop
zijn verlangen rust, om de vacature op denzelf-
den voet te doen vervuld worden.
Art. 41. De aanvrage, [op verzoek des Ker-
keraads] (6) geschiedt zoodra het genoegzaam zeker
is, dat de vacature zal ontstaan.
Waar een jaar van gratie is ingetreden, wordt
met de aanvrage gewacht tot op zes maanden
vóór dat het zal geëindigd zijn.
Art. 42. [Indien het Ministerieel Departement
bezwaren inbrengt tegen het verleenen van hand-
opening] (c) tracht het Classikaal Bestuur, naar
aanduiding van het Algemeen Reglement (art. 43)
of het Provinciaal Kerkbestuur (art. 51) waar
zijne tusschenkomst wordt ingeroepen , tot ophef-
fing daarvan te geraken.
             
Art. 43. Geene Predikanten, die eene vaste
standplaats bekleeden, worden door een\' Kerke-
raad uitgenoodigd, om op de nominatie te prediken.
Candidateu tot de Heilige Dienst, die op be-
roep prediken , vertoonen aan den Kerkeraad , vóór
het waarnemen van hunne predikbeurt, de door
hen verkregen acte van toelating, benevens hun-
ne acte van geboorte.
Indien Candidateu andermaal in dezelfde vacature
(a)   Voor het in [ ] staande is thans te lezen: „De
Kerkeraad doet, door tusschenkomst van het Classikaal
Bestuur, aanvraag bij het daartoe aangewezen Ministe-
rieel Departement tot het verkrijgen ecner magtiging,
ten einde aan den te beroepen Lccraar het bedrag der
laatstelijk aan de standplaats verbonden inkomsten te
kunnen aanbieden" S. v. 14 Julij en 4 Aug. 1863 i.
10. g. 1 Mei 1864.
(b)  Lees hier voor het in [ ] geplaatste „iu art. 40
vermeld" S. w. d. d. als de vorige.
(c)  Hier is voor het in [ ] geplaatste te lezen : „In-
dien het bevoegd Ministerieel Departement bezwaren
inbrengt tegen het verleenen der door den Kerkeraad
aangevraagde magtiging." S. w. d. d. als de beide
yorigeu.
-ocr page 117-
OP DE VACATUREN.                   101
op verzoek van den Kerkeraad prediken, is deze ge-
houden hun de reis- en verblijfkosten te vergoeden.
Tot de Candidaten (o), die op beroep gepre-
dikt hebben,. heeft de Kerkeraad zijne keuze (*)
te bepalen.
Art. 44. De toebereidselen tot de beroeping
vangen tijdig aan , uiterlijk drie maanden vóór het
einde van een jaar van gratie, waar dit wordt
waargenomen , en in elk ander geval uiterlijk twee
maanden na het ingaan der vacature, wordt het
beroep uitgebragt.
Wanneer een Predikant naar elders vertrokken
is , wordt het doen van eene nieuwe beroeping, in
verband met art. 6 , verdaagd tot na zijne beves-
tiging of tot na den afloop der maand , in welke hij
van zijne betrekking tot de Gemeente is ontslagen.
Art. 45. Wanneer de toebereidselen tot de be-
roeping niet op den bepaalden tijd tot het doen
van eene keuze hebben geleid, geeft de Kerke-
raad hiervan kennis en rekenschap aan het Clas-
sikaal Bestuur, met verzoek om diligentverkla-
ring. Het Bestuur, hiertoe termen vindende, neemt
of bevordert maatregelen om den voortgang van
het werk der beroeping bij den Kerkeraad te be-
spoedigen , en geeft van dit alles kennis aan het
Provinciaal Kerkbestuur, [en aan het Ministerieel
Departement.] (c)
Art. 46. Wanneer de Kerkeraad niet diligent
verklaard wordt, of ondanks de maatregelen en
aanmaning van het Classikaal Bestuur blijft ver-
tragen , doet dit Bestuur wat des Kerkeraads is.
(a)  Vgl. hierbij ia Afd. II, § 8 de Syn. eire. d. d.
9 Aug. 1855, tegen misbruiken in de bejegening van
Candd,
tot de H. D. door de Kerkeraden.
(b)  „De bepaling in dit Art. geldt elke door een Ker-
kcraad uit te brengen beroeping afzonderlijk. Heeft
dus de Candidaat, die beroepen is , bedankt , dan is
de Kerkeraad niet langer aan de vroegere nominatie ge-
bonden , en kan tot het nieuw beroepingswerk naar
verkiezing de vroegere nominatie aanvullen , ofecne ge-
hecl nieuwe maken." Verklaring van de Alg. Syn.
Comin., Hand. d. Syn van 1858. Bijl. B.bl. 41 , goed-
gekeurd door de Syn. d. 15 Julij 1858.
<c) De woorden „en aan het Min. Dcpart." vallen
weg, Syn. wijz. v. 1866, in werking getreden 1 Maart 1867.
-ocr page 118-
102                Afd. I, § 9. BEGLEMENT
[zoo wel bij vrije beroeping, als waar Derden tot
medewerking bij de beroeping geregtigd zij n]. (a)
Art. 47. {!>) [Wordt de vertraging veroorzaakt
door hen, die het regt van collatie of van eenige
andere wettelijke medewerking bezitten, dan gaat
de Kerkeraad met het werk der beroeping voort.
De beroeping zelve brengt hij niet uit, vóór en
aleer minstens dertig dagen zijn verloopen nadat hij
den Collator of Elector van zijn voornemen om
hiertoe over te gaan heeft kennis gegeven.
In twijfelachtige gevallen, wordt het regt, dat
bij de laatste beroeping is uitgeoefend, door den
Kerkeraad geëerbiedigd.
Bij weigering of uitstel van de agreatie, ap-
probeert het Classikaal Eestuur ook zonder haar
de beroeping; echter niet dan na kennisgeving
aan den geregtigde tot de agreatie, met aanwij-
zing van den termijn na welken de approbatie
verleend zal worden.]
Bij de beroeping.
Art. 48. (c) [De beroeping van Predikanten
(a) De in [ ] geplaatste woorden zijn vervallen."
Syn. wijz. v. 20 Julij 1865. i. w. g. 1 Maart 1866.
(i) Art. 47 is thans aldus te lezen : „Wordt de ver-
traging veroorzaakt door hen , die het regt van collatie
of van eenige andere medewerking bezitten, zoo maakt
de Kerkeraad hun eenen termijn bekend van ten minste
dertig, ten hoogste vijftig dagen , na welken hij het werk
der beroeping, met hen of zonder hen, doet voortgaan.
Is er een geding voor den burgerlijken Regter over het
regt van collatie of van medewerking aanhangig, dan
stelt de Kerkeraaad , na afloop van het jaar van gra-
tie , eenen Hulpprcdiker aan . naar het Reglement op het
Hulppredikerschap en op belooning in art 27 bepaald.
In twijfelachtige gevallen wordt het regt. dat bij
de laatste beroeping is uitgeoefend , door den Kerkeraad
geëerbiedigd.
Bij weigering of uitstel van de agreatie stelt het
Classikaal Bestuur aan den geregtigde tot de agreatie
eenen termijn van ten minste dertig; ten hoogste vijftig
dagen , om haar te verleenen. Is zij binnen den ge-
stelden termijn niet verleend , zoo approbeert het Clas-
sikaal Bestuur de beroeping zonder haar." Sijn. wijz.
v. 23 Julij 1862, i. w. g. 1 Maart 1863.
(c) Dit art. is vervallen, waar de Gemeente veran;
dering gewild heeft; zie blz. 70 en 71 artt. 3 en 7.
-ocr page 119-
OP DE VACATUREN.                   103
blijft op den tegenwoordigen voet, tot dat hierin
nader zal zijn voorzien].
Art. 49. (a) [De in art. 45 geschreven bepaling
betreffende de vertraging in de toebereidselen tot
de beroeping is mede van toepassing op de be-
roeping zelve, met dien verstande dat het Clas-
sikaal Bestuur een viertal opmaakt, waaruit het
Provinciaal Kerkbestuur beroept.]
Art. 50. Om beroepen te worden in de Ne-
derlandsche Hervormde Kerk zijn al hare Predi-
kanten en hare Candidaten tot de H. Dienst, die ,
wanneer de beroeping wordt uitgebragt, den leef-
tijd van 23 jaren bereikt hebben, in liet alge-
meen bevoegd, behoudens echter de bepalingen
voor bijzondere gevallen, in de eerstvolgende ar-
tikelen voorkomende.
Art. 51. De Candidaten, in het voorgaand arti-
kel bedoeld, zijn niet beroepbaar tot vervulling van
de standplaats, welke reeds vaceerde, (b) of waar
de termijn van drie maanden vóór het einde van
het jaar van gratie reeds verstreken was, toen
zij de toelating tot de Evangelie-bediening ver-
kregen, (c)
(«) Art. 49 luidt volgens Syn. Besl. v. 20 Julij
1865, in werking getreden 1 Maart 1866 thans aldas :
„De in artt. 45 en 46 geschreven bepalingen, be-
treffende de vertraging in de toebereidselen tot de be-
roeping zijn mede van toepassing op de beroeping zelve,
met dien verstande dat, bij vrije beroeping, het Clas-
sikaal Bestuur een viertal opmaakt. waaruit het Pro-
vinciaal Kerkbestuur beroept, en als Derden tot me-\'
dewerking bij de beroeping geregtigd zijn, het zelf de
beroeping doet"
(4) „Eene vacature kan niet geacht worden te hebben
opgehouden , als een beroepene, na eerst die beroeping
te hebben aangenomen , daarvan later afstand doet.
Dns moet bij de toepassing van dit art als terminus
a quo beschouwd worden het tijdstip waarop de Pre-
dikant, door wien de plaats vacant geworden is , is af-
getreden." Zie H. d. S. van 1859. Bijl. B. bl. 38.
(e) Bij art. 51 komt als tweede lid :
„Tot het verleenen van dispensatie van deze bepaling ,
alleen in het bewezen belang eencr Waalsche Gemeente
is de Synodale Commissie bevoegd. na gehoord te
hebben de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken.
Syn. ampl. v. 1866, in werking getreden 1 Maart 1867
-ocr page 120-
104             Afd. I, § 9. REGLEMENT
Art. 52. Tot de vervulling van eene vacature
komen niet in aanmerking de Predikanten, die,
toen zij ontstond, of toen de drie maanden vóór
het einde van het jaar van gratie reeds waren in-
getreden, hunne eerste standplaats nog geen twee
volle jaren bekleedden.
Tot dispensatie van deze bepaling , niet dan om
zeer bijzondere en gewigtige redenen aan de zijde
der roepende Gemeente of van den beroepen Pre-
dikant te verleenen, is de Synode of in hare plaats
de Synodale Commissie bevoegd , na geboord te
hebben de Classikale en de Provinciale Besturen
der ressorten.
Art. 53. Die eenmaal voor de op hem uitge-
bragte beroeping bedankt heeft, of naar art. 61
gerekend wordt bedankt te hebben, is bij elke
volgende keuze (a) van den Kerkeraad in dezelf-
de vacature uitgesloten.
Art. 54. Om beroepbaar te zijn in Gemeen-
ten met drie (fi) of meer Predikanten, wordt ge-
vorderd de vervulling van den diensttijd van drie,
en van den leeftijd van zes en twintig jaren op
den dag, waarop de Gemeente vacant werd, of,
bij een jaar van gratie, drie maanden vóór dat
het eindigt.
Art. 55. Een Candidaat tot de Heilige Dienst,
bij eene wettig erkende instelling van hooger on-
derwijs tot Hoogleeraar en Akademieprediker be-
noemd , wordt, na de toestemming van de Syno-
dfi op zijn verzoek verkregen te hebben, als Pre-
dikant bevestigd, zonder aan eene bepaalde Ge-
meente verbonden te zijn.
De bevestiging geschiedt met oplegging derhan-
den, onder de leiding van den Voorzitter dei-
Synode, in eene openbare zitting, daartoe door
(<z) [Dat. het in dit art. voorkomende woord keuze
genomen is in de beteekenis van beroeping, blijkt uit
de discussiën (H d. S. van 1856 bl. 122K waar ge-
sproken wordt over het uitbrengen van die beroeping.")
(b) „Van het oogenblik af, waarop aan eene Ge-
meente met twee Predikanten de beroeping van een\'
derden wordt toegestaan , moet zij gerekend worden te
behoorcn tot de Gemeente van drie standplaatsen,
zoodat art. 54 op haar van toepassing is." Syn. verkl.
v. 14 Julij 1859.
-ocr page 121-
OP DE VACATUREN.                    105
haar te houden in een der kerkgebouwen van de
Hervormde Gemeente te \'s Gravenhage.
Art. 66. Die buiten \'s lands het regt tot de
predikdienst bij een erkend Hervormd Kerkge-
nootschap verkregen , maar nog geene vaste stand-
plaats bekleed hebben, hetzij inboorlingen of
vreemdelingen, zijn niet beroepbaar bij eene Ge-
meeute der Nederlandsche Hervormde Kerk, zoo-
lang hun niet de acte van toelating tot de Evan-
goliebediening, overeenkomstig het Reglement op
het Examen, door een van de wettige Besturen
dezer Kerk is uitgereikt.
Art. 57. Om op Predikanten, die buiten
\'s lands als zoodanig bij een erkend Hervormd
Kerkgenootschap zijn werkzaam geweest, de be-
roeping uit te brengen, is de Kerkeraad verpligt,
ingeval zij niet volgens het Reglement op het
Examen als Candidaten tot de Heilige Dienst
hier te lande zijn toegelaten, heu ter goedkeu-
ring aan het Provinciaal Kerkbestuur van het res-
sort [en tot agreatie aan den Koning] («) voor
te dragen.
Bij de overweging van deze voordragt gaat het
Provinciaal Kerkbestuur, na vooraf de considera-
tiën van het Classikaal Bestuur gehoord te heb-
ben , te rade niet alleen met de wenschen van
bijzondere Gemeenten , maar ook en bovenal met
het algemeen belang der Nederlandsche Hervorm-
de Kerk. Bovendien geeft het geene goedkeuring,
vóór dat het ten volle verzekerd is, dat de be-
doelde Predikant werkelijk bij een erkend Her-
vormd Kerkgenootschap de Evangeliebediening
heeft bekleed, alsmede dat hij, ten aanzien van
leeftijd en diensttijd beide, in de termen is van
artt.\'51, 52 en 54.
Eindelijk zal het Provinciaal Kerkbestuur zich
door een colloquium doctum overtuigen, dat de
bedoelde Predikant de wetenschappelijke vereisch-
(«) De woorden in [ ] geplaatst vervallen , en er komt
als tweede lid bij :
„Indien de beroepen Predikant geen Nederlander is,
vraagt hij, 4voor het aanvaarden zijner bediening de
toestemming des Konings." Syn. ampl. v. 14 Julij en
4 Aug. 1863, i. w, g. 1 Mei 1864.
-ocr page 122-
106               Afd. I, § 9. KEGLEMENT
ten bezit, die de Nederlandsche Hervormde
Kerk van hare aankomende Leeraren vordert, en
zal deze de verklaring en belofte onderteekenen,
bij art. 27 van het Reglement op de toelating
tot de Evangeliebediening voorgeschreven, (a)
Art. 58. De Kerkerand waakt voor de regten
der Gemeente, met eerbiediging altoos van de
regten van Derden, zoo bij volstrekte collatie (b)
electie, meiestemming
enz. als bij benoeming door
Floreenpligtigen. Gerezen geschillen met Derden
tracht hij in der minne te beslechten, tevens daar-
van kennis gevende aan het Classikaal Bestuur,
\'t welk alsdan handelt overeenkomstig art. 47 , en
den Kerkeraad met raad en hulpe ter zijde staat.
Tot het inslaan van den weg van regten be-
hoeft de Kerkeraad de goedkeuring van het Clas-
sikaal Bestuur, behoudens beroep, ingeval van
weigering, op \'t Provinciaal Kerkestuur.
Art. 59. Door den Kerkeraad wordt de be-
roeping, zoodra zij is uitgebragt, aan den beroe-
pene bekend gemaakt, hetwelk geschiedt door de
uitvaardiging vnn eenen wettigen brief, ingerigt
naar het formulier A, aan dit Reglement annex, (c)
Art. 60. De Kerkeraad doet den beroepbrief
gepaard gaan met eene officiële opgave van de
inkomsten, aan de standplaats verbonden, {d)
(a) De Synode van 1862 heeft de Provinciale Kerk-
besturen uitgenoodigd , van genoemd colloquium doctum
een gelijk verslag op te zenden , als omtrent het examen
van Candidaten is voorgeschreven. Kerk. Cour. van 19
Julij 1862 , No. 29.
(4) Over de regeling van het collatie-reyt zie Afd. II
§ 20.
{e) Aan dit art. is het volgende lid toegevoegd :
„Ingeval er naar art. 52 dispensatie voor de gedane
beroeping moet worden aangevraagd , geeft de Kerke
raad hiervan voorloopig kennis aan den beroepene, en
wordt met het opmaken van den bcrocpsbrief gewacht
tot dat de dispensatie verkregen is. Wanneer het ver-
zoek om dispensatie mogt worden afgewezen, wordt
zulks onverwijld aan den beroepene berigt." S. a. v. 13
en 18 Julij 1866, in werking getreden l Maart 1867.
(d) De Synode heeft den 25 Aug 1854 (zie K W.
No 4?) de Classik. Besturen en de Kerkcraden aange-
schreven, dat bij iedere Gemeente naauwkeurige lijsten
der tractementen en gewone emolumenten
zullen worden
-ocr page 123-
OP DE VACATUREN.                    107
Veranderingen in de inkomsten worden door
den Kerkeraad niet gemaakt en niet gedoogd,
zonder toestemming van het Provinciaal Kerkbe-
stuur, op voordragt van het Classikaal Bestuur.
Na de beroeping.
Art. 61. Van het ontvangen van den beroep-
brief wordt aan den Kerkeraad, die hem heeft
toegezonden, onverwijld door den beroepene be-
rigt gegeven.
Binnen den termijn van drie weken legt hij
omtrent de aanneming of afwijzing van de op hem
uitgebragte beroeping eene stellige schriftelijke
verklaring over, en als deze na dit tijdsverloop
niet gegeven is, wordt hij geoordeeld de roeping
te hebben afgewezen.
Art. 62. Zoodra het berigt van afwijzing ont-
vangen of de tijd van beslissing verstreken is ,
wordt door den Kerkeraad aan de regthebbenden
naar art. 58 kennis gegeven, en wordt het werk
der beroeping ten spoedigste hervat, opdat deze
immer binnen den verloop van zes weken zij uit-
gebragt.
Art. 63. De beroepene, indien hij verklaard
heeft de beroeping aan te nemen, wordt op de
drie eerstvolgende Zondagen bij de openbare gods-
dienstoefeningen aan de Gemeente voorgesteld,
ten einde desbevoegden , zoo zij wettige bezwa-
ren mogten hebben, in de gelegenheid te stel-
len, om die tegen hem in te brengen.
Art. 64. Tot het inbrengen van bezwaar te-
gen den beroepene zijn alleen bevoegd de niet
onder censuur staande manslidmaten der roepen-
de Gemeente. De bezwaren houden in bepaalde
geformeerd en bij het Classik. Bestuur, tot welks res-
sort zij behoort, zullen worden gedeponeerd — dat van
deze lijst in iedere Gemeente een authentiek afschrift
bij den Kerkeraad zal blijven berusten , en dat de Con-
sulent in geval van beroeping verpligt zal zijn, deze
lijst vooraf van den Kerkeraad op te vragen en te ver-
gelijken met de opgave , die hem door het Classikaal
Bestuur zal worden gedaan, ten einde alzoo nimmer,
buiten kennis van het Classikaal Bestuur, cenige ver-
mindering van traktement worde ter sprake gebragt
en bij approbatie van het beroep hierop geattendeerd
moge worden.
-ocr page 124-
108               Afd. I, § 9. REGLEMENT
beschuldiging, de Evangeliebediening of den wan-
del van den beroepene betreffende, voorzien van
duidelijke en deugdelijke bewijzen. Zij worden,
schriftelijk en onderteekend, uiterlijk op den
tweeden dag na de derde afkondiging overgelegd
bij den Kerkernnd.
Art. 65. De acte van beschuldiging wordt met
de daarbij overgelegde stukken door den Kerke-
raad onverwijld opgezonden aan het Classikaal
Eestuur van het ressort der roepende Gemeente.
Dit Bestuur zendt al de stukken, als ingedien-
de klagt \'ii, ten spoedigste aan het Classikaal Be-
stuur , waaronder de beroepene behoort, hetwelk
de zaak behandelt overeenkomstig het Reglement
voor Opzigt en Tucht. Zoodra de beslissing ge-
nomen, en deze, krachtens de wettelijke bepa-
lingen , als eene eindbeslissing te beschouwen is,
wordt zij onverwijld ter kennis gebragt van het
Classikaal Bestuur , waaronder de roepende Ge-
meente ressorteert, hetwelk deze kennisgeving ten
spoedigste aan den Kerkerand overbrengt.
Art. 66. Wanneer binnen den gestelden ter-
mijn geene beschuldigingen zijn ingebrngt, of de
ingebragte bij einduitspraak niet gegrond of niet
gewigtig genoeg geoordeeld zijn, wordt de be-
roepbrief met al de daarbij noodige bescheiden
door den Kerkeraad aan het Classikaal Bestuur
toegezonden, tot het bekomen van de kerkelijke
goedkeuring.
[De vereischte bescheiden zijn (a) afschrift van
(«) Van art. 66 zijn het tweede en derde lid thans
aldus te lezen :
„De vereischte bescheiden zijn :
a.     Waar het ceue beroeping geldt, uitgebragt i>[>
cenen Predikant: 1°, afschrift van de aan den beroe-
pene toegezonden opgave der inkomsten volgens art 60
van dit reglement; 2°. getuigschrift van zedelijk gedrag,
aan den beroepene afgegeven door het Classikaal Bestuur
waaronder hij behoort overeenkomstig formulier G, bij
dit reglement gevoegd ; 3Ü. wettig bewijs , zooveel noo-
dig , dat er ten aanzien van leeftijd en diensttijd vol-
daan is aan de bepalingen van artt. 52 en 54 , alsmede,
waar zij bestaan , aan de regtcn van Derden.
b.     Waar het de beroeping geldt van een\' Candidaat:
l0 afschrift van de opgave der inkomsten volgens art.
60 van dit reglement; 2°. wettig bewijs, dat er ten
-ocr page 125-
O? DE VACATUREN.                 109
de aan den beroepene toegezonden opgave der
inkomsten (art. 60.); getuigschrift van zedelijk
gedrag, aan den beroepene afgegeven door het
Classikaal Eestuur waaronder hij behoort (zie
formulier G. aan dit reglement annex!; wettig
bewijs, zoo veel noodig, dat er ten aanzien van
leeftijd en diensttijd voldaan is aan de bepalin-
gen van artt. 51, 52 en 54, alsmede, waar zij
bestaan, aan de regten van Derden.
liij den beroepbrief van een Candidaat wordt
daarenboven zijne acte van toelating overgelegd ,
alsmede, tot toezending alleen aan het Provin-
ciaal Kerkbestuur, attestatie van goed zedelijk ge-
drag van den Kerkeraad zijner woonplaats, en
schriftelijke door hen onderteekende betuiging,
dat hij bij zijne plegtige, bij de toelating tot de
Evangeliebediening afgelegde verklaring en be-
lofte opregtelijk volhardt.]
Bij den beroepbrief van een buitenlaudsch Pre-
dikant wordt het bewijs gevoegd, dat voldaan is
aan de in art. 5 7 gestelde voorwaarden, bene-
vens een getuigschrift van den Kerkeraad zijner
Gemeente, of van het Kerkbestuur waaronder die
Gemeente behoort.
Art. 67. Nadat de vereischte stukken in orde
bevonden zijn , wordt de kerkelijke goedkeuring
van de beroeping door het Classikaal Bestuur ver-
leend, mits dan ook gebleken zij :
1°. dat bij de beroeping is gehandeld overeen-
komstig de kerkelijke bepalingen, met name die
in art. 58 van dit reglement zijn vervat, zuilen-
de anders het Classikaal Bestuur, tot opheffing
van bezwaren of tot wegneming van twijfel, zich
aanzien van leeftijd voldaan is aan de bepalingen van
art 50, alsmede, waar zij bestaan, aan de regten van
Derden ; 3°. acte van toelating tot de II. Dienst; 4°.
attestatie van goed zedelijk gedrag van den Kerkeraad
zijner woonplaats, en 5°. schriftelijke, door hem on-
derteekende betuiging, dat hij bij zijne plegtige, ter
toelating tot de Evangeliebediening, afgelegde verkla-
ring en belofte opregtelijk volhardt; — de twee laatste
stukken alleen tot toezending aan het Provinciaal Kerk-
bestuur." Syn. wijz. van 23 Julij 1859 en 18 Julij 1880,
in werking getreden d. 1 Febr. 1861.
-ocr page 126-
110             Afd. I, § 9. REGLEMENT
wenden, naar gelang der zaak, of tot het Pro-
vinciaal Kerkbestuur, öf, door dit Bestuur, aan
de Synode of de Synodale Commissie, of ook
regtstreeks tot het Ministerieel Departement;
21\'. dat in het bedrag der inkomsten van de
standplaats geene verandering is gebragt dan met
de wettige magtiging, naar art. 60 sub 2U. ver-
eischt.
Art. 68. Bij de beroeping van een Candidaat
zendt het Classikaal Bestuur, na approbatie ver-
leend te hebben, den beroepbrief, met de in
art. 66 vermelde attestatie en betuiging, aan het
Provinciaal Kerkbestuur, ten einde den brief,
nadat de stukken in orde zullen bevonden zijn,
met zijn visum te voorzien en alsdan aan het
Classikaal Bestuur terug te zenden.
Art. 69. Ingeval het Classikaal Bestuur krach-
tens art. 1 van het Keglement op de Kerkeraden
in zake de beroeping heelt moeten doen wat des
Kerkeraads is, wordt de beroepbrief door dat be-
stuur ter approbatie aan het Provinciaal Kerk-
bestuur aangeboden. Waar krachtens art. 49 van
dit reglement het Provinciaal kerkbestuur de be-
roepiug doet, wordt de approbatie door de Sy-
node of Synodale Commissie verleend.
Art. 70. Alle zaken, die op de vacaturen en
hare vervulling betrekking hebben, worden door.
het Classikaal Bestuur mei den meestert spoed be-
handeld, en, indien geene gewigtige bezwaren zich
daartegen opdoen, door den traeses en den Seri-
ba , namens het Bestuur, afgedaan. Die spoed
geldt inzonderheid alle handelingen, die beschul-
digingen tegen den beroepene betreffen. Zoowel
het Classikaal JBestuur als ook het Provinciaal
Kerkbestuur en de Synodale Commissie, waar hun-
ne bemoeijing vereischt wordt, maken daartoe ge-
bruik van de vrijheid, in artt. 46, 60 en 72 van
het Algemeen Keglement, ten aanzien van het
houden der vergaderingen toegekend.
indien na verloop van vier weken de appro-
batie op de aanvrage van den Kerkeraad door
het Classikaal Bestuur nog niet verleend is, ver-
zoekt dit Bestuur, met opgave van redenen, di-
ligentverklaring bij het Provinciaal Kerkbestuur
-ocr page 127-
OP DE VACATUKEN.                      111
voor een bepaalden termijn. Is na dezen termijn
aan het verzoek om approbatie nog niet voldaan,
dan oordeelt het Provinciaal Kerkbestuur, of er
termen zijn, om de zaak nu zelf ter beëindiging
ter hand te nemen, en om , bij weigering van het
Classikaal Bestuur, in diens plaats de approbatie
te verleenen.
Art. 71. (a) [Van de kerkelijke goedkeuring der
beroeping geeft het Classikaal Bestuur kennis aan
het Ministerieel Departement, ten einde van dit
Departement het bewijs te mogen ontvangen, dat
de beroepene wettiglijk geregtigd is tot het ge-
not van het landstractement en de andere voor-
deelen van landswege.
Het gevraagde bewijs, van wege Zijne Maje-
steit door het Classikaal Bestuur ontvangen, wordt
onmiddelijk aan den beroepene toegezonden, met
kennisgeving aan den Kerkeraad der roepende
Gemeente.]
Art. 72. Indien de beroepene in gebreke blijft
de beroeping die hij heeft aangenomen, op te
volgen, verklaart de roepende Kerkeraad of hij er
in berust. Van zoodanige berusting moet, in-
geval de beroepene een Predikant is, die eene
standplaats in de Kerk bekleedt, evenzeer blij-
ken aan de zijde van den Kerkeraad der üemeen-
te, uit welke de Leeraar beroepen is, voor het
geval dat deze reeds voorbereidselen tot het doen
van eene nieuwe beroeping gemaakt heeft.
Indien niet, zoo veel nooaig van wederzijde,
wordt berust, beoordeelt het Classikaal Bestuur,
waaronder de beroepene ressorteert, diens verant-
woording. Wordt zij onvoldoende bevonden en
weigert de beroepene zich naar dat oordeel te ge-
dragen , dan behandelt het Classikaal Bestuur de
\\.a) Art. 71 luidt ti;ans aldus:
„Na de Kerkelijke goedkeuring van de beroeping doet
het Classikaal Bestuur, of waar zulks noodig is het
hooger Kerkbestuur daarvan mededeeling aan het daartoe
aangewezen Ministerieel Departement, opdat het de ver-
eisehte maatregelen kunne nemen tot uitbetaling van
het tractement. Van die mededeeling geeft het Bestuur
onmiddelijk kennis en aan den beroepene en aan den
Kerkeraad, die de beroeping heeft uitgebragt." Syn.
wijz. v. 14 Julij en 4 Aug. 1863, i. w. g. 1 Mei 1864,
-ocr page 128-
112            Afd. I, § 9. REGLEMENT
zaak, en volgt den weg, in het Keglementvoor
kerkelijk Opzigt en Tucht voorgeschreven.
Art. 73. De noodzakelijke kosten, welke in
overeenstemming met de bepalingen van dit re-
glement, veroorzaakt worden door de beroeping,
het vertrek en het vervoer van den beroepen Leer-
aar met huisgezin en goederen, komen ten las-
te der roepende Gemeente.
Indien een Predikant de aanbieding van eene
Evangeliebediening elders, of eene andere betrek-
king aanneemt binnen twee jaren na den dag zij-
ner bevestiging op zijne tegenwoordige stand-
plaats , of indien hij zijne bediening binnen dien
tijd vrijwillig nederlegt, rust op hem de verplig-
ting om, des gevorderd, de tot vergoeding der
kosten hem uitbetaalde gelden terug te geven.
Geene verbindtenissen worden erkend, waar-
door den beroepene eene langer dan twee jaren
voortdurende verpligting tot de teruggave zou zijn
opgelegd.
Aan een Candidaat is het regt op vergoeding
van eenige kosten niet verbleven.
Art. 74. Kosten van zoogenaamde beroepings-
commissiën, of die op andere wijze mogen ge-
maakt zijn, om tot de keuze van den beroepen
Predikant te geraken, worden nimmer gebragt
ten laste van het diakoniefonds der Gemeente.
B. Bevestiging.
Art. 75. De bevestiging van den beroepen Pre-
dikant heeft plaats uiterlijk drie maanden na [het
ontvangen van het bewijs] (a) in art. 71 vermeld
Zoo bij den beroepene hiertegen beletsel ont-
staat, brengt hij dit ter kennis van den Kerke-
raad der roepende Gemeente en van het Classi-
kaal Bestuur, waaronder de Gemeente ressorteert,
ten einde van dit Bestuur, nadat het den Ker-
keraad zal hebben gehoord, verlenging van den
gestelden termijn te verkrijgen.
Art. 76. De beroepen Predikant levert vóór
de bevestiging de acte van ontslag uit de be.
(«) Voor het in [] geplaatste is te lezen: „na de
toezending der kennisgeving," Syn. wijz. v. 14 Julij
en 4 Aug. 1863 , i, w. g. 1 Mei 18G4.
-ocr page 129-
OP DS VACATUREN.                   113
trekking tot zijne vorige Gemeente bij den Ker-
keraad zijner nieuwe Gemeente in.
Art. 77. In Gemeenten met één\' Predikant
is de bevestiging het werk van den Consu\'ent,
als den Pastor loei vervangende, of\' van zijn\'
Secundus. Des verkiezende en daartoe verzocht
wordt deze plegtige handeling aan een\' ander
Predikant door hem afgestaan, doch wordt de
tegenwoordigheid van één van hen, of\' anders
tot plaatsbekleeding de toestemming van dep
Prae^es van het Classikaal Bestuur gevorderd.
Den Consulent of zijnen Secundus komen voor
het werk der bevestiging van wege de Gemeen-
te reis en vacatiegelden toe.
Art. 78. De bevestiging van Candidaten alleen
geschiedt met oplegging der handen.
Art 79. De Kerkeraad, of, in Gemeenten met
één" Predikant, de Consulent, geeft onverwijld
van de bevestiging kennis aan het Classikaal fïe-
stuur, en doet verslag aan den Algemeenen Cor-
respondent van het kerkelijk orgaan.
Het Classikaal Bestuur doet aan den bevestig-
de acte van lidmaatschap der Classe toekomen,
volgens \'t formulier F, aan dit reglement annex.
Binnen acht dagen na de bevestiging, geeft
de Consulent het archief in eene Kerkeraadsver-
gadering over, nadat het met den in art. 14 ver-
melden inventaris zal vergeleken zijn.
De Scriba van het Classikaal Bestuur doet de
vervulling der vacature onmiddelijk ter kennis ko-
men van het (a) Ministerieel Departement.
ADDITIONEEL AKTIKEL.
Het vroegere reglement vervalt met de invoe-
ring van liet tegenwoordige, benevens al de be-
palingen in andere reglementen en al de kerke-
lijke verordeningen, welke met dit reglement in
strijd zijn.
(a) Hier in te voegeu, „daartoe aangewezen." S.
B. v. 1863.
8
-ocr page 130-
114             Afd. I, § 9. REGLEMENT
Formulieren bij het Reglement op de Vacaturen.
FORMULIER A.
Beroepbrief. (a)
(AJ De Kerkeraad der Hervormde Gemeente
te___, heden wettig bijeengekomen ter zake van
de beroeping van eenen Herder en Leeraar naar
de kerkelijke verordeningen;
gezien de acte van collatie.....van electie ...
van agreatie.....;
ingevolge de stemming van de daartoe gereg-
tigden;
(B)   heeft goedgevonden te beroepen, gelijk hij
beroept bij deze, tot Herder en Leeraar dezer
Gemeente den Wel Eerwaarden N. N., Predi-
kant te N. N.....(of den Eerwaarden N. N.,
Candidaat tot de Heilige Dienst bij het Provin-
ciaal Kerkbestuur.....), en zulks op zoodanig
tractement en zoodanige emolumenten, als aan
deze standplaats verbonden en in annexe opgave
vermeld zijn.
(C)    De Kerkeraad, deze beroeping ter ken-
nisse van den Wel Eerwaarden N. N. (den Eer-
waarden).... brengende, verlangt, dat hij deze
beroeping.... (geagreëerd door....) bereidvaar-
dig aanneme, en, na de approbatie van het daar-
toe bevoegde kerkelijke gezag, en het noodige
bewijs van wege den Koning ten aanzien der
gelden, van \'s landswege aan de standplaats verbon-
den , verkregen te hebben, ten spoedigste tot
deze Gemeente overkome, om door leer en voor-
beeld, bestuur en opzigt, alles te doen wat een\'
Herder en Leeraar, overeenkomstig Gods Heilig
Woord , volgens de verordeningen der Nederland*
sche Hervormde Kerk, betaamt; inzonderheid door
het verkondigen van het Evangelie en het bedie-
(a) Deze beroepbrief i9 hier afgedrukt, zoo als hij
geworden is door de Synodale wijziging van 23 Julij 1859.
18 Julij 1860 en 20 Julij 1865.
-ocr page 131-
OP DE VACATÜKEN.                   115
nen van den H. Doop en van het H. Avond-
maal op de bij de Gemeente vastgestelde tijden;
het vertroosten der kranken; het bezoeken der
gemeenteleden aan hunne huizen, en door het
onderwijzen van de Bijbelsche en Kerkelijke ge-
schiedenis en van de geloofs- en zedeleer van de
Christelijke Godsdienst in catechisatiën , geduren-
de het gansche jaar wekelijks te houden;
(D)    terwijl de Kerkeraad wederkeerig al die
achting, liefde en medewerking belooft, welke
den regtgeaarden Evangeliedienaar toekomt.
Gedaan in onze vergadering te.... den....
(E)            De Kerkeraad der (Nederduitse/ie of
WaaUche) Hervormde Gemeente
te
.....
Ingeval het Classikaal Bestuur naar art. 1 van
het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden, of
naar art. 49 van het Eeglemeut voor de Vaea-
turen, en het Provinciaal Kerkbestuur naar
laatstgemeld artikel doen moeten, wat des Ker-
keraads is, hebbeu de volgende wijzigingen plaats :
in (A). //Het Classikaal Bestuur___doende
in de Gemeente___ wat des Kerkeraads is, naar
art. 1 van het Synodaal Reglement voor de Ker-
keraden" of: //Het Classikaal Bestuur___ doende
in de Gemeente.... wat des Kerkeraads is naar
de artt. 46 en 49 van het Reglement op de
Vacaturen en alzoo heden wettig bijeengekomen"
enz.;
of
//Het Provinciaal Kerkbestuur.... handelende
naar de artt. 46 en 49 van het Reglement op
de Vacaturen, ten aanzien van den Kerkeraad
van----- heden wettig bijeengekomen" enz.;
in (15). //heeft goedgevonden te beroepen; ge-
lijk het beroept bij deze" enz.;
of
//Gezien het viertal, door het Classikaal Be-
stuur van.... voorgedragen, heeft goedgevonden
te beroepen, gelijk het beroept bij deze." enz.;
in (C.) //Het Classikaal Bestuur, handelende
als boven" enz. j
-ocr page 132-
116             Afd. I, § 9. REGLEMENT
Of
//Het Provinciaal Kerkbestunr, handelende als
boven" enz.;
in (D). //Vertrouwende het Classikaal Restuur
dnt de Wel Eerwaardige.... (Eerwaardige....)
bij de Gemeente, en wanneer men in haar mid-
den weder tot de samenstelling van eenen Ker-
keraad zal kunnen geraken, ook bij dezen weder-
keerig al die achting" enz.;
of
//Vertrouwende het Provinciaal Kerkbestuur dat-
de Wel Eerwaardige.... (Kerw aardige....) zoo
bij den Kerkeroad als bij de üemeente weder-
keerig al die achting" enz.;
in (E). //Het Classikaal Bestuur.... hande-
lende naar art. 1 van het Synodaal Reglement
voor de Kerkeraden", of: Het Classikaal Bestuur
handelende naar art. 49 van het Reglement op
de vacaturen;"
of
//Het Provinciaal Kerkbestuur.... handelende
naar artt. 46 eu 49 van het Reglement op de
Vacaturen."
Indien verder zeer bijzondere omstandigheden
eenige wijziging in het formulier van den beroep-
brief vereischen, wordt zij echter niet toegelaten
dan door het Classikaal Bestuur, onder goedkeu-
ring van het Provincaal Kerkbestuur.
FORMULIER B.
Acte van ontslag van Kerkeraad en Gemeente
voor een verroepen Predikant.
De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te
..... gezien hebbende de stukken betrekkelijk tot
de beroeping van den Wel Eerwaarden ..., Her-
der en Leeraar van deze Gemeente , tot Herder
en Leeraar van de Gemeente te....., ontslaat
hem op zijn verzoek bij deze, op eene vereeren-
de wijze, van alle betrekkingen op Kerkeraad en
Gemeente te dezejj* \'plaatse, en wenseht hem van
hurte toe, dat hij in zijne nieuwe betrekking met
-ocr page 133-
OP DE VACATUREN.                       117
de meeste vrucht moge arbeiden aan de zaak van
het Christendom, en steeds Gods beste zegenin-
gen tot tijdelijk en eeuwig heil genieten.
den.....
De Kerkeraad der Hervormde Gemeente
te.,..
FORMULIER C.
Acte van ontslag uit de Classe voor een ver-
roepen Predikant.
De ondergeteekende...... lid van het Classi-
kaal Bestuur van.....en gecommitteerd tot het
ontslag van den Wel Eerwaarden N. N., Pre-
kant te....., beroepen te...., onder de Classe
....., gezien hebbende de stukken tot zijne be-
roeping betrekkelijk, ontslaat bij deze, op eene
vereerende wijze, voornoemden.....van zijne be-
trekking tot de Classe....., met de hartelijke
bede, dat hij ook in zijne nieuwe Gemeente en
Classe aan de uitbreiding van het Rijk van Chris-
tus bevorderlijk moge zijn.
den.....
De Gecommitteerde van het Clqssikaal Be-
stuur
.....
F0R5IULIER D.
Acte van ontslag uit de dienst der Gemeente voor
een Predikant, die emeritus is verklaard;
of die zijne dienst nederleijt.
De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te
..... gezien hebbende de stukken, betrekkelijk
tot het emeritaat van den Wel Eerwaarden.....
Herder en Leeraar alhier (of verstnan hebbende
het voornemen van den Wel Eerwaarden......
om zijne dienst als Herder en Leeraar alhier ne-
der te leggen), ontslaat hem bij deze, op eene
vereerende wijze, van zijne dienst in deze Ge-
meente, en wenscht hem van harte toe, dat de
rust van zijn dienstwerk hein nuttig en genoe-
gelijk zij, en hij steeds Gods beste zegeningen
tot tijdelijk en eeuwig heil geniete.
den......
De Kerkeraad der Hervormde Gemeente
te......
-ocr page 134-
118              Afd. I, § 9. REGLEMENT
FORMULIER E.
Acte van ontslag uit de Classe voor een Pre-
dikant, die emeritus is verklaard, of die
zijne dienst nederlegt.
De ondergeteekende........ lid van het Clas-
siknal Bestuur....... en gecommitteerd tot het
ontslag van den Wel Eerwaarden......, Herder
en Leeraar te........, thans eraeritus verklaard
zijnde (of zijne dienst nedergelegd hebbende), na
gezien en in orde bevonden te hebben al de stuk-
ken hiertoe betrekkelijk, ontslaat hem bij deze,
op eene vereerende wijze, van zijne betrekking
tot de Classe......, met den wensch, dat hy,
ook in de dagen zijner rust van het Heilig Dienst-
werk , nog al dat nut stichte, waartoe lust en
kracht hem in staat stellen, en dat hij in alles
Gods hulp en zegen geniete.
den......
De Gecommitteerde van het Classikaal Be-
stuur
......
FORMULIER F.
Acte van lidmaatschap der Classe.
Het Classikaal Bestuur......., ontvangen heb-
bende de legale kennisgeving van de bevestiging
van den Wel Eerwaarden......, Herder en Leer-
aar van de Gemeente....... verklaart hem bij
deze tot lid der Classe......, en als zoodanig
gehouden tot het uitoefenen der pligten en be-
voegd tot het genot der regten, welke aan dit
lidmaatschap verbonden zijn.
den......
Het Classikaal Bestuur.......
FORMULIER G.
Getuigschrift van zedelijk gedrag voor een ver-
roepen Predikant.
Het Classikaal Bestuur......, gezien hebben-
de het verzoek van den Wel Eerwaarden......,
Herder en Leeraar van de Gemeente......hou-
dende aanvrage om een getuigschrift aangaande
zijn zedelijk gedrag, ten einde te dienen ter zake
de kerkelijke approbatie van zijn beroep naar.....
onder de Classe....... getuigt bij dezen naar
-ocr page 135-
OP DE VACATUBEN.                    119
waarheid, [dat hij, gedurende zijn verblijf in ons
Classikaal ressort, zich onberispelijk in leer en
wandel, en op eene den Evangeliedienaar waar-
dige wijze heeft gedragen; waarom wij hem, me-
debroeder, die onze achting verdient, aan het
Classikaal Bestuur.....r aanbevelen.] (a)
Gegeven te....... den.......
Het Classikaal Bestuur......
De acten B, C, T), E, en F worden niet ge-
geven aan een\' Predikant, tegen wien eene ker-
kelijke procedure is ingesteld, dan nadat over de
tegen hem ingediende klagte finale uitspraak is
gedaan.
In de formulieren D en E kunnen wijzigin-
gen , naar de gesteldheid der zaak, door het Clas-
sikaal Bestuur, of met zijne goedkeuring, worden
aangebragt.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, in hare
zitting van den Uden Augustus 1856, en
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie in hare zitting van den 2Usten
Mei des jaars 1857.
BIJLAGE.
Kon. besl. van 15 dec. 1861 tot intrekking
van het besl. vanden souvereinen vorst
d d. 23 dec. 1813, n". 17, betreffende de
approbatie voor prjsdikants-beroepingen ,
met bepaling van hetgeen in acht te
nemen is voor de toekenning bij vacatu-
ren van het tractement en verdere voor-
deelen aan de standplaats verbonden.
Wij Willem III, enz.
Gehoord de voordragt van Onzen Minister voor
de zaken der Herv. Eeredienst enz. van den 18
Nov. 1861 , no. 10.
fa) Voor de in [ ] geplaatste woorden is te lezen :
„dat hij zich onergerlijk in leer en wandel en op ccne
den Evangeliedienaar waardige wijze gedraagt." Syn.
wijz. van 23 Julij 1859 , uitgevaardigd door de Syn.
Comm. d. 11 Mei 1860, om in werking te treden op
den 1 Julij deszelven jaars.
-ocr page 136-
120 Afd, I, § 9. REGL. OP DE TAC. — BIJLAGE.
Gezien het besluit van den Souvereinen Vorst
d.d. 23 Dec. 1813, no. 17.
Pen Raad van State gehoord (advies van den
9 dezes, no. 4.)
Gehoord het nader rapport van onzen Minister
voornoemd, d d. 14 dezer, no. 18.
Hebben goedgevonden en verstaan, gemeld be-
sluit in te trekken en te bepalen:
Art. 1. "Vóór tot de vervulling der vacature eener
predikants-plaats bi] een der Protestantsche Kerk-
genootschappen, waar van \'s Lands^wege, trac-
tenient of andere voordeden aan zijn verbonden,
over te gaan, doet de bevoegde Kerkeraad (u) aan-
vrage bij het Departement voor de zaken der
Herv. Eeredienst enz., tot het erlangen eener
autorisatie, ten einde aan den te beroepen Leer-
aar, met het beroep, tevens het bedrag dier laat-
stelijk aan de standplaats verbonden, inkomsten
te kunnen aanbieden.
Art. 2. In het geval dat het beroep geschiedt
op het bestaande tractement, verleent onze Mi-
nister vcor de zaken der Herv. Eeredienst enz.,
de bij art. 1 bedoelde autorisatie.
Art. 3. Ingeval echter vermeerdering of ver-
mindering van het bestaande tractement mogt
worden aangevraagd of noodig geacht, wordt Onze
beslissing vereischt.
Evenzoo geschiedt de bepaling en toekenning
eener bezoldiging van Lands wege door Ons,
wanneer die gevraagd wordt door of ten behoeve
van Predikanten, die nog geen tractement uit \'s
Lands kas genoten.
In de gevallen boven bedoeld, wordt de auto-
risatie art. 1 vermeld, niet verleend, dan nadat
door Ons zal zijn beslist.
Art. 4. Na de kerkelijke goedkeuring van het
beroep, doet het betrokken Kerkbestuur daarvan
mededeeling aau den Minister voornoemd, ten
einde door dezen de vereischte maatregelen wor-
den genomen tot uitbetaling van het tractement.
Onze Minister voornoemd is belast met de
(o) Vgl. bl. 100 artt. 40-42.
-ocr page 137-
REGLEMENT OP HET HULPPREDIKERSCHAP. 121
uitvoering van dit besluit, waarvan, afschrift
tot kennisgeving zal worden gezonden aan den
.Raad van State en aan de Algem. Rekenkamer.
§ 10.
lii\'M i Hi:\\r
OP HET
HULPPREDIKERSCHAP.
Art. 1. Het hnlppredikersehap wordt in deNe-
derlnndsche Hervormde Kerk toegelaten en er-
kend in Gemeenten, waar het in het belang der
Evangeliebediening of der Evangeliebedienaren ge-
vorderd wordt.
Art. 2 Door het hnlppredikersehap wordt ver-
staan de waarneming van het herder- en leeraar-
ambt door Predikanten buiten vaste bediening,
of Candidaten tot de Heilige Dienst, hetzij op
gevestigde, doch tijdelijk openstaande standplnat-
sen, hetzij nevens dienstdoende Predikanten, in
het" belang der Gemeenten, of in het persoonlijk
belang dier Predikanten.
Art. 3. Hulppredikers kunnen in de gevallen,
bij het voorgaande artikel bedoeld, worden aan-
gesteld:
1°. gedurende het jaar van gratie, of in meer
dan gewoon langdurige vacaturen, wanneer de
bijzondere behoeften van de Gemeente of van den
Ring zulks vorderen, of ook op nieuw gevestig-
de standplaatsen, waarvan, om geldelijke of an-
dere redenen, het vaste tractement nog niet ge-
heel verzekerd is;
2". in bezwaarvolle combinatiën of uitgestrek-
te Gemeenten ten platten lande, waar, hetzij we-
gens tijdelijke, hetzij wegens blijvende omstan-
digheden, de Predikant niet in de noodwendige
behoeften der Gemeente kan voorzien , en wegens
het te geringe zielental, geene vermeerdering van
standplaatsen gevraagd kan worden;
3". in Gemeenten, waar het getal der Predi-
kantsplantsen niet in verhouding staat tot het
zielental, en voor alsnog niet kan worden uit-
-ocr page 138-
122            Afd. I, § 10. REGLEMENT
gebreid, of, wanneer in grootere Gemeenten de
gezamenlijke Predikanten tot verligting of tot
aanvulling van hun werk eenen lielper verlangen ;
4°. wanneer een Predikant, persoonlijk, we-
gens tijdelijke ongesteldheid naar het ligchaam of
naar den geest, zijne bediening of geheel niet
of slechts ten deele waarnemen kan;
5°. wanneer een Predikant, door ouderdom of
andere oorzaken voor zijn dienstwerk ongeschikt
geworden, zijn emeritaat heeft gevraagd, en de
inwilliging van dit verzoek wordt vertraagd;
6°. wanneer een Predikant in zijne dienst ge-
schorst is;
7°. wanneer een Predikant, voor zijn ambts-
werk geheel ongeschikt geworden, zoodat zijn ont-
slag volstrekt noodzakelijk is, echter weigert het
emeritaat aan te vragen, en het Provinciaal Kerk-
bestuur op een door den Kerkeraad of door de
Ouderlingen hierover ingediend beklag, handelend
optreedt.
Art. 4. Het verzoek om de dienst van een\'
Hulpprediker wordt gerigt aan het Classikaal Be-
stuur, dat daarop niet beslist, dan na de belang-
hebbenden gehoord te hebben.
Art. 5. De Hulpprediker verkrijgt de bevoegd-
heid tot zijne dienst, krachtens eene wettige be-
noeming, uitgebragt door den Kerkeraad, onder
goedkeuring van het Classikaal Bestuur.
Art. G. De benoeming, in het voorgaande ar-
tikel vermeld, wordt aan den benoemde bekend
gemaakt, door de uitvaardiging van een\' wetti-
gen brief, ingerigt naar het formulier. bij dit
reglement gevoegd en, bij de aanvrage om appro-
batie, over te leggen bij het Classikaal Bestuur.
Art. 7. In de gevallen, in art. 3 sub 3". lnat-
ste gedeelte, 4". en 5°. vermeld, heeft de Predi-
kant (hebben de Predikanten), na verkrcgene toe-
stemming van het Classikaal Bestuur, ingevolge
art. 4, het regt om eene voordragt bij den Ker-
keraad in te dienen. De Kerkeraad verandert
deze voordragt in eene benoeming.
Bij weigering doet de Predikant andermaal eene
voordragt. en heeft de Kerkeraad ook tegen deze
bedenking, zoo verblijft de benoeming aan het
-ocr page 139-
OP HET HULPPBEDIKERSCHAP.           123
Classikaal Bestuur, dat aan geene voordragt ge-
bonden is, waarop alsdan echter de goedkeuring
van het Provinciaal Kerkbestuur gevraagd wordt.
Art. 8. Op gelijke wijze als aan het slot van
het vorig artikel bepaald is, wordt gehandeld wan-
neer het Classikaal Bestuur, naar art. 1 van het
Keglement voor de Kerkeraden, doende wat des
Kerkeraads is, den Hulpprediker benoemd heeft.
Art. 9. Een Hulpprediker, tot wiens bezoldi-
ging eene toelage uit \'s Lands kas benoodigd is,
wordt niet benoemd, vóór dat de gelden door
den Minister voor de zaken der Hervormde Eere-
dienst, op aanvrage, zijn toegezegd.
Art. 10. De Hulpprediker wordt benoemd voor
onbepnalden of voor bepaalden tijd.
Vóór de aanvaarding van zijne bediening wordt
hij door den Predikant (een\' der Predikanten) of
den Consulent, zonder oplegging der handen,
kerkelijk bevestigd.
Art. 11. In de gevallen, art. 3 sub 1°, 4°,
5°, 6° en 7° vermeld, wordt de Hulpprediker
voor niet langer dan voor zes maanden benoemd.
Om gewigtige redenen kan door het Classikaal
Bestuur, op aanvrage der belanghebbenden , verlen-
ging van den diensttijd worden toegestaan. Heeft
dit Bestuur bedenking daartegen, dan wordt op de
aanvrage door het Provinciaal Kerkbestuur beslist.
Art. 12. Het voorgeschrevene in art. 70, ali-
nea 1 van het Reglement op de Vacaturen, is
mede van toepassing op alle zaken, die op de
aanstelling eens Hulppredikers betrekking hebben ;
het doen eener benoeming is hiervan uitgezonderd.
Art. 13. De werkzaamheden van den Hulp-
prediker worden bij zijne benoeming geregeld door
den Kerkeraad of, in de gevallen art. 3 sub 1°
eerste gedeelte, 8° en 7° vermeld door den Ring,
en in de gevallen sub 3° tweede gedeelte, 4° en
5° aangeduid, naar gelang der omstandigheden,
door den Predikant (de Predikanten) of door den
Consulent, onder goedkeuring des Kerkeraads,
steeds in overeenstemming met de bestaande ker-
kelijke verordeningen.
De aldus geregelde werkzaamheden worden be-
hoorljjk in eene instructie omschreven, die, na
-ocr page 140-
124            Afd. I, § 10. REGLEMENT
door het Classikaal Bestuur te zijn goedgekeurd,
te gelijk met den brief van benoeming in art. 6
vermeld, aan den benoemde wordt toegezonden.
Ingeval hij de benoeming aanneemt, onderteekent
hij beide deze stukken en zendt ze aan den Ker-
keraad terug, die daarop de noodige approbatie
bij het Classikaal Bestuur aanvraagt.
Art. 14. De Hulpprediker heeft als zoodanig
zitting in den Kerkeraad met adviserende stem.
Tot bekleeding van het voorzitterschap is hij ech-
ter niet bevoegd.
Art. 15. Bij de kerkvisitatie wordt ook on-
derzoek gedaan naar de dienst en den wandel des
Hulppredikers.
Art. 16. Ingeval de Hulpprediker in eene va-
cature op beroeping gaat prediken , zorgt hij voor
de waarneming van zijne predikdienst in de Ge-
meente waar hij werkzaam is.
Art. 17. Van den staat van het hulpprediker-
schap in het ressort, wordt door de Provinciale
Kerkbesturen, na ontvangen opgaven deswege van
de Classikale Besturen, jaarlijks aan de Synode ver-
slag gedaan, [en hiervan afschrift gezonden aan
het Ministerieel Departement.] (a)
Art. 18. Dit reglement treedt in werking \'op
den lsten November 1860. Met de invoering er
van zijn de vroegere reglementaire bepalingen,
het hulppredikerschap betreffende, vervallen.
FORMULIER.
(A.) De Kerkeraad der Hervormde Gemeente
te....., heden wettig bijeengekomen, ter
zake de benoeming van eenen Hulppredi-
ker naar de kerkelijke verordeningen; ge-
zien de voordragt.....
(B.) Heeft goedgevonden te benoemen , gelijk hij
benoemt bij dezen, voor den tijd van....
(voor onbepaalden tijd) tot Hulpprediker
dezer Gemeente den Wel Eerw. heer N. N.,
(a) Het in [ ] geplaatste is vervallen. S B. v. 18
Julij 1866, in werking getreden 1 Maart 1867.
-ocr page 141-
OP HET HÜLPPREDIICEKSCHAP.            12S
Predikant buiten vaste bediening;, (den
Eenv. Heer N. N., Candidaat tot de Hei-
lige Dienst bij liet Provinciaal Kerkbestuur
van.....) en zulks op eene bezoldiging
van .;.. (ƒ...)
(C.) De Kerkerand, deze benoeming ter kennisse
van den Wel Eenv. heer N. N. (den Eervv.
heer N. N.) brengende, verlangt dat hij
deze benoeming bereidvanrdig aannemeen,
na de approbatie van het daartoe bevoeg-
de kerkelijke Bestuur verkregen te hebben ,
ten spoedigste tot deze Gemeente overko-
me, om door de getrouwe vervulling van
de werkzaamheden, in bijgevoegde instruc-
tie omschreven, en door het voorbeeld van
een\' godzaligen wandel, aan hare opbou-
wing en volmaking mede te arbeiden;
(D.) terwijl de Kerkeraad wederkeerig al die
achting, liefde en medewerking belooft,
welke den regtgeaarden Evangeliedienaar
toekomen.
Gedaan in onze vergadering te....
den ....
(E.) De Kerkeraad der (Nederduitsche of Waal-
sche) Hervormde Gemeente te....
Ingeval het Classikaal Bestuur, hetzij naar art.
7 van het Reglement op het Hulppredikerschap,
hetzij naar art. 1 van het Reglement voor de
Kerkeraden, doen moet wat des Kerkeraads is,
hebben de volgende wijzigingen plaats:
op A. Het Classikaal Bestuur van ..., handelèn-
de ten aanzien van den Kerkeraad der
Hervormde Gemeente te-----naar art. 7
van het Reglement op het Hulpprediker-
schap (doende in de Hervormde Gemeen-
te te... wat des Kerkeraads is, naar art. 1
van het Reglement op de Kerkeraden);
op B. Heeft goedgevonden te benoemen, gelijk
het benoemt bij deze enz.
op C. Het Classikaal Bestuur, handelende (doen-
de) als boven, brengt deze benoeming ter
kennis van.... en verlangt dat hij haar
bereidvaardig aanneme en, na de appro-
batie van het Provinciaal Kerkbestuur ver-
-ocr page 142-
126 Afd. I, § 10. HET HULPPREDIKERSCHAP.
kregen te hebben, ten spoedigste tot de
voormelde Gemeente overkotne om enz.
op D. Vertrouwende het Classikaal Bestuur, dat
de Wel Eerw. heer.... (Eerw. heer...)
zoo bij den Kerkeraad als bij de Gemeente
(bij de Gemeente voornoemd, en wanneer
men in haar midden weder tot de zamen-
stelling van een\' Kerkeraad zal kunnen
geraken, ook bij dezen) wederkeerig al die
achting, Helde en medewerking zal on-
dervinden enz.
op E. Het Classikaal Bestuur...... handelende
naar art. 7 van het Reglement op het
Hulppredikerschap (doende naar art. 1 van
het Keglement voor de Kerkeraden.)
Aldus gearresteerd door de Alg. Synode der
Nederl. Herv. Kerk, in hare zitting van l
Aug. 1859, en goedgekeurd bij Kon. Besl.
v. 13 Junij 18(50, No. 55, voor zooveel
zulks volgens art. 1 van de staatswet tot
toezigt op de Kerkgenootschappen van 10
Sept. 1*53 (Staatsblad No. 102) vereischt
wordt, uitgevaardigd door de Algemeene Syn.
Comm., den 24 Augustus 1860.
-ocr page 143-
VIERDE HOOFDSTUK.
HET BEHEER VAN KERKELIJKE GOEDEREN.
§ 11.
,\\. REfiLEHIiilT
OP HET
FONDS DEK NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK
TER VOORZIENING IN DE GEESTELIJKE BE-
HOEFTEN VAN HARE GEMEENTEN , WAAR
EIGEN MIDDELEN ONTBREKEN.
Art. 1. Bij de Algemeene Synode berust het
beheer van het Fonds ter voorziening in de gees-
telijke behoeften van de Gemeenten der Neder~
lartdsc/ie Hervormde Kerk, waar eigen middelen
ontbreken.
Art. 2. Uit dat fonds worden gelden ver-
strekt :
A.     tot voorziening in de predikdienst;
1°. in verwijderde gedeelten van Gemeenten,               
door hulpverstrekking tot het bijeenbrengen van
het predikantstracteinent, vereischt om tot eene
afzonderlijke Gemeente verheven te worden, of
haar intusschen een Hulpprediker of Godsdienst-
onderwijzer te bezorgen;
2°. in groote Gemeenten, waar een te gering
aantal Predikanten is, tot hulp voor de geheele
of gedeeltelijke voorziening in de dienst;
3". in Gemeenten, die tijdelijk bf door ziekte
of door verpligte afwezigheid van hare Predikan-
ten of door langdurige vacature van de dienst
eens Predikants verstoken zijn;
B.     tot voorziening in het godsdienstonderwijs
en andere diensten aan de Gemeenten;
1°. tot het houden van godsdienstoefeningen
voor armen, voor krijgslieden en zeevarenden,
of ook in hospitalen en liefdadige gestichten;
2 \'. tot het geven van godsdienstonderwijs aan
de gewone catecliisanten en aan de schooljeugd;
\'•iu. tot het houden van openbare bijbellezin»
gen en voordragten over de kerkgeschiedenis;
-ocr page 144-
128 Afd. I, §11. REGLEMENT OP HET FONDS
4°. tot huis- en krankbezoek en dergelijke
werkzaamheden;
C. tot tegemoetkoming aan jongelieden van
goeden aanleg en gunstige verwachting in de
kosten van hunne studiën, ter opleiding of voor
de Evangeliedienst of voor de betrekking van
Godsdienstonderwijzer.
Tot het laatstgenoemde worden geene gelden
verstrekt zoolang niet in de behoeften, onder A
en 15. vernield, uit de middelen van het fonds
naar hehooren kan worden voorzien.
Art. 3. Het fonds bestaat: 1°. uit eer) kapi-
taal van inschrijvingen op het Grootboek der
Nederlandsche "Werkelijke Schuld ten name van
liet Fonds der Nederlandsche Hervormde Kerk
ter voorziening in de geestelijke behoeften van
hare Gemeenten, waar eigen middelen ontbreken ,
en 2". uit de jaarlijksche bijdragen der Gemeenten
eu daarbij komende giften en legaten van bijzon-
dere personen.
Art. 4. Tot het bereids ingeschreven kapitaal
wordt, behalve de hiervoor bestemde giften, de
legaten en de batige saldo\'s, nog telken jare ge-
bragt het een vierde van de jaarlijksche bijdragen
en bijzondere giften.
Art. 5. Tot de jaarlijksche uitkeeringen voor
de in art. 2 onder A, 1°. aangewezen behoeften
worden uitsluitend de renten van het vaste ka-
pitaal gebezigd, en voor de overige in art. 2 op-
genoemde behoeften, bij inachtneming van het
voorbehoud ten aanzien der onder C vermelde,
behalve de renten der tijdelijke beleggingen, drie
vinden
van de jaarlijksche bijdragen en bijzondere
giften.
Art. 6. De aanvragen om ondersteuning uit
het fonds worden door den Kerkeraad of, waar
het\' de behoeften van eene nieuw op te rigten
gemeente betreft, door de hiervoor gevestigde
Commissie bij de Algemeene Synodale Commissie
ingezonden op tijd en "wijze als door deze Com-
missie wordt voorgeschreven.
Art. 7. De Algemeene Synode bepaalt jaar-
lijks, op voordragt van de Algemeene Synodale
-ocr page 145-
TER VOOBZ. IN DE GEESTEL. BEHOEFTEN. 129
Commissie, welke uitkeeringen uit het fonds moe-
ten worden toegestaan, behoudens de bevoegd-
heid der evengenoemde Commissie om voor de
in art. 2 onder A. 3U. vermelde behoeften over
eene daartoe door de Synode aan te wijzen som
te beschikken.
Art. 8. De Classicale Quaestoren en de Se-
cretarissen van de Commissie voor de zaken der
"Waalsche Kerken en van het Kerkbestuur van
Limburg zijn gehouden jaarlijks, uiterlijk vóór
1 April, aan den Quaestor-generaal, met eene
gespecificeerde opgave, in te zenden de door de
Kerkeraden verzamelde gelden en overige bij hen
ingekomen giften voor het fonds.
Art. 9. De administratie wan het fonds is op-
gedragen aan den Quaestor-generaal der Alge-
meene Synode, die
lu. gemagtigd is tot ontvangst der renten
van de inschrijvingen op het Grootboek alsmede
der legaten, giften en alle overige inkomsten en
gelden voor het fonds bestemd;
2\'\'. zorgt voor de tijdelijke belegging der be-
schikbare gelden;
3°. aan de Algemeene Synodale Commissie,
bij hare voorjaarsvergadering, opgaaf doet van
de voor de uitkeeringen beschikbare gelden;
4U. uitbetaling doet der toegekende onder-
steuningen door tusschenkomst van de Classicale
Quaestoren en de Secretarissen der Commissie
voor de zaken der Wanlsche Kerken en van het
Kerkbestuur van Limburg, aan Gemeenten, a.
ter voorziening in voortdurende behoeften in vier
driemaandelijksche termijnen, b. ter voorziening
in tijdelijke behoeften in eens, bij voorkeur in
de maand September;
5\'\'. jaarlijks aan de Synode rekening en ver-
antwoording doet van zijne gehouden adminis-
tratie, alsmede opgave van den staat van het
fonds, beide door tusschenkomst der Synodale
Commissie,
6". voor administratiekosten geniet: pro me-
moria,
Art. 10. De Algemeene Synodale Commissie
doet jaarlijks aan de Kerkeraden mededee\'iug van
y
-ocr page 146-
130 Afd. I, § 11. REGLEMENT OP HET FONDS
den \'staat van het fonds en van de rekening en
verantwoording over het nfgeloopen jaar. .
Aldus gearresteerd ter vergadering der Alge-
meene Synode vnn de Nederlandsche Hervormde
Kerk in hare zitting van 7 Julij 1865.
ii. UiJï(ni).iii: .....tliM.ii
OMTRENT HET FONDS TER VOORZIENING IN DE
GEESTELIJKE BEHOEFTEN ENZ.
De Algemeene Synode der Nederlaudsche Her-
vormde Kerk zendt het door haar, onder n°:
89, gearresteerd Reglement op het fonds ter voor-
ziening in de geestelijke behoeften der Hervormde
Gemeenten
, waar eigen middelen ontbreken, aan
de belanghebbende Kerkelijke Besturen, Kerke-
raden en Predikanten, onder kennisgeving van de
volgende, door de Algemeene Synodale Commissie
met het oog op het ontworpen art. 6, bereids
vastgestelde
Bepalingen omtrent den tijd en de wijze van
, de inzending der aanvragen om ondersleuning
uit hel hiervoren omschreven fonds.
1°. De aanvragen uit het fonds worden inge-
diend bij de Algemeene Synodale Commissie,
door tusschenkomst van de Classicale Besturen
en Provinciale Kerkbesturen, die daarbij hunne
adviezen voegen.
2°. Bij de aanvragen worden overgelegd:
a.     staat van de inkomsten en uitgaven van
de kerkelijke administratie der Gemeente;
b.     staat van hetgeen tot hetzelfde doel, als
waarvoor de aanvraag geschiedt, reeds is verza-
meld of toegezegd;
c.     begrooting der behoefte.
8°. De aanvragen worden jaarlijks vóór 1
September ingediend bij het betrokken Classicaal
Bestuur, dat haar vóór den eersten woensdag in
October aan het Provinciaal Kerkbestuur doet
toekomen, hetwelk haar weder verzendt aan de
Algemeene Synodale Commissie vóór den lsten
Jauuarij daaraanvolgende.
-ocr page 147-
TER VOOKZ. IN DE GEESTEL. BEHOEFTEN. 181
Later ingekomen aanvragen, met uitzondering
van die ter voorziening in eene onverwacht ont-
staande tijdelijke behoefte strekken , worden door
de Synodale Commissie niet behandeld in hare
voorjaarszitting, maar eerst bij die van het vol-
gende jnar aan de orde gesteld.
4°. Bij gelijktijdige aanvragen om ondersteu-
ning letten de Classicale Besturen en Provinciale
Kerkbesturen bij hunne adviezen in het bijzonder
op de aanvragen, die, wegens den aard en het
dringende der behoeften, het meest in aanmer-
ding dienen genomen te worden.
5". De Algemeene Synodale Commissie be-
noemt ter najaarsvergadering uit haar midden
Correspondenten voor verschillende Provinciale
ressorten tot voorloopig onderzoek der respectie»
velijk in hunne handen te stellen aanvragen.
\'s Gravenhage, den 7den Julij 1865.
0*
-ocr page 148-
§ 18.
SYNODAAL RISOLEMENT
VOOR DE
DIAKONIEN DER NEÜERLA.NDSCHE HER-
VORMDE KERK. (a)
Art. 1. In elke Gemeente der Nederlandsche
Hervormde Kerk bestaat eene üiakonie of kerke-
lij ke instelling ter verzorging van armen.
(a) Over de beginselen, welke bij het ontwerpen van
dit Reglement ten grondslag gelegd zijn, zie Hand. der
Syn. van 1856, bl. 194 en 195. De voornaamste, in
het Reglement zelf niet met ronde woorden uitgespro-
kene, zijn;
«, De onafhankelijkheid en zelfstandigheid der Ge-
meenten ten aanzien van de Diakoniën tegenover
den Staat moet erkend en gehandhaafd worden,
en evenzeer de vrijheid van Diakenen in het da-
gelijks beheer der diakonie-goederen in verhouding
tot de Kerk, behoudens wijze bepaling tegen ont-
aarding in willekeur.
b.    Het subsidie-stelsel is verderfelijk en moet daar-
om in céns, of waar de omstandigheden dit in
het belang der armen niet toelaten, zoodra mo-
gelijk worden afgeschaft,
c.   Gemeenschappelijk overleg van Diakenen met het
burgerlijk Westuur, waar de rigtige bedeeling dit
vereischt en voor zoover het niet ingrijpt in de
vrijheid en onafhankelijkheid der Diakonie, is zeer
aan te prijzen.
Over de toepassing van dit Regiem, vgl de circulaire
der Synodale Commissie van 15 Nov. 1858, in welke
onder anderen wordt opgemerkt, dat het Regiem, de
goede verstandhouding tusschen de burgerlijke en ker-
kelijke Armbesturen wil bewaard hebben, en daartoe
zelfs gemeenschappelijk overleg met hetburgerl. Bestuur
vergunt, waar de rigtige armbedeeling dit vereischt en
dit niet ingrijpt in de vrijheid en onafhankelijkheid der
Diakoniën.
Ook wordt daarbij aangewezen, dat de ach-
tergebleven kinderen, van lidmaten in art. 7 niet min-
der dan de lidmaten zelven aan de zorg der Diakenen
:<ij;i aanbevolen.
-ocr page 149-
BEGLEMENT VOOR DE DIAKONIEN. 138
Art. 2. Diakoniën zijn instellingen van wel-
dadigheid, van zuiver kerkelijken aard, onder
kerkelijk bestuur en toezigt, en bestemd om den
armen der Gemeente met hulp en ondersteuuiug
te gemoet te komen.
Art. 3. De kerkelijke verzorging van armen
wordt uitgeoefend door Diakenen, onder mede-
werking en goedkeuring van den Kerkeraad, (a)
en onder toezigt van het Classikaal Bestuur.
Art. 4. De zorg der Diakenen voor de stof-
felijke belangen der armen wordt, zooveel maar
immer mogelijk, dienstbaar gemaakt aan de be-
vordering van hunnen geestelijken welstand.
Art. 5. Ten aanzien van het getal der Dia-
kenen, hunne vereischten, hunne benoeming,
hunne verhouding tot den Kerkeraad en het Clas-
sikaal Bestuur, en wat den duur hunner bedie-
ning betreft, wordt gehandeld overeenkomstig de
bepalingen van het Algemeen Reglement en de
bijzondere reglementen.
Art. 6. Elke Diakonie zorgt voor de armen,
die in het kerkelijk ressort van hare Gemeente
wonen. Aan armen, die elders wonen, of die
zich tijdelijk in eene Gemeente ophouden, wordt
niet dan in den uitersten nood door Diakenen
ondersteuning verleend.
Art. 7. Diakenen zorgen allereerst en bij voor-
keur voor de arme lidmaten der Gemeente en hun-
ne kinderen, doch zullen hunne zorg ook uitstrek-
ken tot armen, die geen lidmaten zijn, indien
en in zoover hunne middelen daartoe strekken.
Art. 8. Geen arme heeft regt op bedeeling;
de kerkelijke verzorging van armen is vrije en
ongedwongene liefdadigheid.
Art. 9. Diakenen rigten hunne bedeeling in
naar de stoffelijke behoeften en den zedelijken
toestand der armen, in verband met de midde-
len, waarover zij kunnen beschikken. In geen
geval zijn zij gehouden meer personen te onder-
steunen of meer ondersteuning te verstrekken,
dan hunne middelen gedoogen.
(a) „De Kerkeraad ïi de Algemeene.\' Verklaring der
Synod. Comm., goedgekeurd door de Svnode d. 15 Julij
1858. Zie Hand. der Syn. Bijl. B. bï. 42.
-ocr page 150-
134 Afd. I, $ 11. SYNODAAL REGLEMENT
Art. 10. Bij armen, die van elders komen
inwonen, geven Diakenen bijzonder acht op de
redenen, die hen tot verandering van woonplaats
hebben genoopt, en bepalen hiernaar het bedrag
hunner bedeeling.
Art. 11. Allereerst zien Diakenen toe, dat zij
door hunne ondersteuning geene luiheid of on-
matigheid, noch eenige zedeloosheid bevorderen.
Zij trachter^ het gebruik van sterken drank bij
hunne bedeelden tegen te gaan, en verleenen hun,
die zich aan misbruik daarvan schuldig maken,
in geen geval eenige geldelijke ondersteuning.
Art. 12. Diakenen zorgen, zooveel zij kun-
nen, voor de verstandelijke, zedelijke en gods-
dienstige belangen van de bedeelden en hunne
kinderen; zij dienen hen met raad, hulpen ver-
troosting; zij zoeken hun arbeid te verschaffen en
bevorderen werkzaamheid onder hen; zij zorgen
voor het bijwonen der openbare Godsdienstoefe-
ningen bij de bedeelden , voor het gebruik maken
van de catechisatie, vooral ook voor het school-
gaan der kinderen.
Art. 13. Om in den nood der armen te voor-
zien , zamelen Diakenen de liefdegaven der Ge-
meente in, beheeren de inkomsten der Diakonie,
en zorgen voor hare bezittingen en eigendommen ,
ook, zooveel de gebouwde eigendommen aangaat,
door verzekering tegen brandschade. Zij doen
wat in hun vermogen is, om hunne middelen uit
te breiden, vooral door beroep op de liefdadig-
heid der Gemeente, en zoeken alzoo aan de ker-
kelijke verzorging der armen den ruimsten omvang
te geven.
Art. 14. Kerkelijke Gemeenten nemen geen
subsidie aan van het burgerlijk Bestuur, en slui-
ten met dat Bestuur geene zoodanige overeen-
komsten, als waardoor Diakenen op eenigerlei
wijze zouden beperkt worden in de vrijheid en
onafhankelijkheid hunner handelingen en in de
naleving der kerkelijke wet.
Art. 15. Diakoniën, die, tijdens de invoe-
ring van dit reglement, gesubsidieerd zijn, of
met burgerlijke Besturen overeenkomsten hebben
aangegaan of vereenigd zijn, keeren op éénmaal
-ocr page 151-
VOOR BE DIAKONIEN.                   135
of van lieverlede tot den normalen toestand eener
Diakonie terug.
Tot het voorloopig voortduren van den abnor-
raalen staat eener Dinkonie kan door de Synode
of de Algemeene Synodale Commissie, op aan-
vrage (a) en om gewigtige redenen, vergunning
worden verleend.
Art. 16. Diakenen zijn gehouden aan het
burgerlijk Bestuur de inlichtingen te geven, die
bij de Algemeene Armenwet van 28 Junij 1854
{Staatsblad n°. 100) gevorderd worden.
Art. 17. Diakenen bewaren alle charters,
titels, papieren van geldswaarde en bewijzen van
eigendom der Diakonie; zij zijn aansprakelijk,
ieder zooveel hem aangaat, voor elk nadeel en
verlies, daaraan geleden, uit achteloosheid, ver-
zuini of kwade trouw voortspruitende.
Art. 18. Van alle bezittingen der Diakonie
wordt door Diakenen een behoorlijk register of
ligger aangelegd, geregeld bijgehouden, endoor
den Kerkeraad gewaarmerkt. De ligger zelf be-
rust bij den administrerenden Diaken ; afschrift
daarvan, eveneens gewaarmerkt, wordt neêrge-
legd in het archief van den Kerkeraad. (b)
Art. 19. Het al of niet opmaken en vaststellen
van eene jaarlijksche begrooting omtrent de ont-
vangst en uitgaven voor het volgende dienstjaar,
wordt aan huishoudelijke bepalingen overgelaten.
Art. 20. Diakenen mogen geene levering aan
de Diakonie doen, onderhands geen goed van
haar huren ofkoopen, noch aan haar verkoopen,
geen bezoldigd werk voor haar verrigten, en
geene aanbesteding van haar aannemen.
Van deze bepaling kan , om dringende redenen ,
dispensatie worden verleend door den Kerkeraad,
(al De Synode heeft bij eire. v. 18 Jalij 18ï9 de
Prov. Kerkbesturen verzocht, om dergelijke aanvragen,
die niet van een gemotiveerd advies van het ressorte-
rend Class. Bestuur vergezeld zijn, naar hetzelve terug
te zenden. Vgl. de aant. op Art. 28.
(b) Bij art. 18 komt als tweede lid: „Het Classi-
kaal Bestuur is bevoegd een afschrift van den ligger
te vragen." Syn ampl. v. 5 Aug. 1861, i. w. g.
1 Oct. 1862.
-ocr page 152-
136 Afd. I, § 11. SYNODAAL REGLEMENT
met kennisgeving aan het Classikaal Bestuur.
, Art. 21. Diakenen beleggen de gelden, die
zij voor hun beheer niet noodig hebben, met
toestemming des Kerkeraads. Zij kenen geene
gelden van de Diakonie, noch gaan beleeningen
met haar aan zonder toestemming des Kerkeraads
en goedkeuring van het Classikaal Bestuur. Even-
zoo wordt ook de goedkeuring van dit Bestuur
vereischt, indien de geldbelegging plaats heeft
op eene andere wijze, dan door inschrijving op
een der grootboeken van de nationale schuld;
alsmede tot het verkoopen, verruilen, bezwaren
of verpanden van goederen der Diakonie.
Art. 22. De Kerkeraad is bevoegd, Diakenen
te vergunnen, het batig saldo der rekening tegen
* behoorlijke renten aan de plaatselijke kerkekas
ter leen te geven.
Art. 23. Tot het voeren van reg\'tsgedingen de
Diakonie betreffende, hetzij eischende, hetzij ver-
werende, behoeft de Kerkeraad de toestemming
van het Classikaal Bestuur.
De regtsvordering der eischende partij wordt
ingesteld door de Hervormde Gemeente, ten name
van Diakenen of van het Collegie van Diakenen, (a)
Art. 24. Legaten van honderd gulden en\'daar-
boven, aan de Diakonie vermaakt, mogen niet
worden verbruikt, maar moeten worden belegd of
tot aflossing van schuld worden gebezigd, tenzij
de erfmaker iets anders hebbe voorgeschreven, (è)
Dispensatie van deze bepaling zal niet dan in
dringende omstandigheden worden verleend door
het Classikaal Bestuur.
Art. 25. Geene betaling mag door den boek-
houder of administrerenden Diaken voor de Dia-
konie worden gedaan, tenzij onder doorloopende
of bijzondere magtiging van Diakenen. Bij ver-
schil doet de Kerkeraad uitspraak.
(«) 7,. M. heeft bij Besl. van 2 Nov. 1848, No 71,
bepaald, dat niet gesubsidieerde Diakoniën geene mag-
tiging van het burgerlijk gezag behoeven te vragen tot
het voeren van regtsgedingen.
(4) Over het vragen van autorisatie tot het aanvaarden
van donatïén
voor Kerk en Armengestichten, zie in Afd.
H, § 18, het Kon. Besl. v. 27 Oct. 1825, N°. 103.
-ocr page 153-
VOOE DE DIAKONIËN.                  137
Art. 26. De boekhouder of administrerende
Diaken is te allen tijde verpligt aan Diakenen,
aan den Kerkeraad en aan het Classikaal Bestuur,
wanneer dit om gewigtige redenen aanvrage daar-
toe doet, opening te geven van den staat der
kas , de boeken te vertoonen en van de aanwezig-
beid der kasgelden te doen blijken.
Art. 27. Diakenen doen jaarlijks, vóór den
eersten April, rekening en verantwoording van
hunne administratie over het afgeloopen jaar ten
overstaan van den Kerkeraad, en leggen daarbij
over al de rentegevende effecten en bewijzen van
eigendom der Diakonie, om met den ligger (art.
18) vergeleken te worden. Bij de beraadslagingen
over de goedkeuring der rekening hebben Diakenen
geen concluderende stem.
Deze rekening, door den Kerkeraad goedge-
keurd, wordt voor de Gemeente ter inzage ge-
legd , en op dag en uur, vooraf bekend gemaakt,
in orde bevonden zijnde, ten overstaan van de
Gemeente gesloten.
Bezwaren omtrent de gehouden administratie
worden bij den Kerkeraad ingebragt en behan-
deld, behoudens beroep op het Classicaal Bestuur.
In de vergadering des Kerkeraads hebben Dia-
kenen , bij de behandeling dezer bezwaren, geen
concluderende stem.
Het Classikaal Bestuur is bevoegd, om gewig-
tige redenen, afschrift der rekening te vragen.
Art 28. Diakenen zijn verpligt zich aan de
bepalingen, in dit reglement vervat, te houden;
de Kerkeraad zorgt voor hare handhaving en uit-
voering, het Classikaal Bestuur houdt daarop een
waakzaam oog en zorgvuldig toezigt (o); bij ver-
(«1 Op grond van deze bepaling heeft de Synode d.
18 Julij 1859 de volgende circulaire gezonden aan de
Class. Besturen:
„De Algemcene Synode der Nederlandsche Hervormde
Kerk, verschillende aanvragen ontvangende om voort-
during van den abnormalen toestand van Diakoniën , die
bij haar de twijfeling deden ontstaan, of de Classikale
Besturen wel allerwege beantwoorden aan de verpligtin-
gen, hun door art. 28 van het Reglement voor de Dia-
koniën opgelegd, heeft de eer u daaraan te herinneren
en er toe op te wekken, met aanbeveling om steeds
-ocr page 154-
138 Afd. I, § 13. REGLEMENT OP DE
schil in den Kerkeraad beslist het Classikaal Be-
stuur, behoudens hooger beroep.
Art. 29, Ter voorziening in plaatselijk be-
hoeften kunnen door den Algemeenen Kerkeraad
bijzondere reglementen gemaakt worden, over-
eenkomstig art. [12] (a) van het Algemeen lle-
glement.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, in hare
zitting van den 8sten Augustus 1856, en
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie, in hare zitting van den 20stcn
Mei des jaars 1857.
§ 13
RKAl K1MB NT
«OP DE
ALGEMEENS WEDUWENBEUES.
A-rt. ]. Bij de Synode berust het beheer van
een algemeen kerkelijk fonds, bestemd tot onder-
steuning in de eerste plaats van de weduwen en
voorts van de minderjarige ouderlooze kinderen
van de Predikanten der Nederlandsche Hervormde
Kerk, en de Predikanten van Protestantsche Ge-
meenten in of buiten het Vaderland, die, oor-
spronkelijk tot deze Kerk behoord hebbende, nog
met haar in betrekking staan.
Art. 2. Om ondersteuning uit het fonds te
genieten , wordt gevorderd, dat de weduwen of de
kinderen, die het aangaat, leden zijn van ééne
der Protestantsche Kerken.
Art. 3. De ouderlooze, minderjarige kinderen
naauwkeurig onderzoek te doen naar de redenen, wel-
ke vele Diakoniën voor als nog verhinderen tot den nor-
maleu staat terug te koeren, en met kennisgeving, dat
de Provinciale Kerkbesturen door haar zullen worden
aangeschreven, om aanvragen van Diakoniën bij de Sy-
node of Synodale Commissie , die niet van een gemoti-
veerd advies van het ressorterend Classikaal Bestuur vcr-
gezeldzijn, naar hetzelve terug te zenden". Vgl. Art 16.)
(«1 Hier is te lezen „25" in plaats van „12",
S. W. v. 1866.
-ocr page 155-
ALGEMEENE WEDUWENBEÜR3.            139
treden gezamenlijk op voor het aandeel, hetwelk
der moeder in haar leven zou zijn toegekomen.
Art. 4. Tot deelneming aan dit fonds zijn
verpligt:
a.     al de dienstdoende Predikanten, in art. 1
vermeld;
b.     al de emeriti Predikanten die minstens
f 600 pensioen genieten.
Art. 5. Tot de deelneming zijn bevoegd:
u. de Predikanten, die, emeriti verklaard, een
pensioen genieten beneden het bedrag van ƒ fi 00;
b.     de Predikanten, die emeriti zijn verklaard
zonder pensioen en die hun ontslag uit de dienst
hebben genomen zonder emeritaat te hebben aan-
gevraagd of verkregen;
c.     (a) de Hoogleeraren aan de Nederlandsche
hoogescholen en athenaea, die vóór de aanvaar-
ding van deze hunne betrekking als Predikanten
in de Evangelie-bediening\'werkzaam waren;
d.     De Hoogleeraren in de godgeleerdheid aan
gemelde inrigtingen voor hooger onderwijs, die
als Candidaten tot de Evangelie-bediening zijh toe-
gelaten.
De vermelde Hoogleeraren verliezen evenwel
hunne bevoegdheid tot, deelneming, wanneer zij
niet binnen het jaar na de aanvaarding hunner
betrekking bij den Quaestor der Classis hun ver-
langen tot deelneming hebben kenbaar gemaakt.
e.     de Predikanten , die, in Protestantsche Ge
meenten dienende, \'oorspronkelijk niet tot de Ne-
derlandsche Hervormde Kerk hebben behoord; \'
ƒ. de uit de dienst ontzette Predikanten, indien
zij binnen twee maanden, na het ontvangen van
de finale uitspraak tot ontzetting, aan den Quaes-
tor der Classe de verklaring van deelgenoot te
willen blijven hebben overgelegd.
Art. 6. Het fonds bestaat uit een kapitaal van
inschrijving op het grootboek, ten name van het
Algemeen weduwenfouds der Predikanten onder het
(a\\ Het in dit artikel onder c en d bepaalde is vast-
gesteld door \'de Synode d. 25 Jnlij 18G2 en in wer-
king getreden 1 Maart 1863. Hetzelfde is het geval
met het in art. 9 onder c bepaalde gelijk ook met het
bepaalde in art. 12, lid 2; art. 13, lid 4 en art. 14 lid. 2.
-ocr page 156-
140 Afd. I, § 13. KEGLEMRNT OP DE
ressort der Hervormde Synode in de Nederlanden,
welk fonds vermeerderd wordt door de examen-
gelden der Candidaten tot de Heilige Dienst, door
de bijdragen der Predikanten bij hunne indienst-
t reding, verwisseling van standplaats, trouwenen
hertrouwen, en door de bijbetaling der weduwen
bij gemis van het vereischte bewijs der inschrij-
ving harer echtgenootrn, eindelijk nog door de
opbrengsten van het kerkelijk orgaan en door alle
giften en erf makingen.
Art. 7. De renten van het ingeschreven ka-
pitaal, benevens de jaarlijksche contributiën der
Predikanten met de renten der tijdelijke belegging
zijn bestemd voor de uitkeeringen, telken jare aan
de deelgeregtigde weduwen en kinderen te doen.
Naar de berekening van deze inkomsten en de
behoeften, welke vermoedelijk aan het einde des
jaars zullen blijken te bestaan, wordt de uitkee-
ring jaarlijks door de Synode, volgens eene raming,
naar haar beste weten geregeld en vastgesteld.
Art. 8. De Predikanten, in art. 4 tot deel-
nemfhg verpligt verklaard, dragen jaarlijks bij tot
de beurs:
a. de dienstdoende in de Nederlandsche Her-
vormde Kerk of bij Protestantsche Gemeenten in het
Vaderland, met of zonder Landstractement, ƒ 10 ;
6. die met de bediening in de Indische Kerken
zijn bekleed, in dienst of rast verlof, ƒ 20;
c. de emeriti Predikanten, een pensioen boven
/ 600 genietende, ƒ 10.
Van het tractement, gedurende het jaar van
gratie, door de weduwe of ouderlooze minderja-
rige kinderen genoten, wordt mede opgebragt de
gewone contributie.
Art. 9. Die in art. 5 tot deelneming worden
bevoegd verklaard en tot het deelgenootschap zijn
toegetreden, brengen jaarlijks op ten behoeve dei
beurs:
a. de Predikanten van Protestantsche Gemeen-
ten binnen het vaderland f 10; in de Indische
Kerken, in dienst of met verlof, / 20;
6. de emeriti Predikanten ƒ 5;
c.   De Hoogleeraren f 10.
d,   de gepensioneerde Indische Predikanten ƒ10;
-ocr page 157-
ALGEMEENE WETJÜWENBEURS.            141
e. de Predikanten, die hunne dienst hebben
nedergelegd, minstens ƒ 10;
ƒ. de uit de dienst ontzette Predikanten ƒ 10.
Art. 10. Buitenlandsche Predikanten, in eene
Nederlandsche Gemeente beroepen, betalen, uiter-
lijk drie maanden na hunne bevestiging, vijf en
twintig
gulden aan den Quaestor van de Classe,
tenzij ze te voren bij één der Provinciale Kerk-
besturen waren geëxamineerd en toen reeds de
vastgestelde som hadden betaald. Boven die som
pro introitu contribueren zij nog tien gulden voor
elk jaar, in buitenlandsche dienst besteed; zul-
lende echter deze laatsgenoemde contributie niet
hooger dan voor tien jaren berekend worden.
Art. 11. Alle Candidaten tot de Heilige Uienst,
ook die voor de Indien bestemd zijn, betalen bij
hun examen de contributie van vijf eu twintig
gulden.
Art. 12. Een Predikant betaalt bij zijne in-
diensttreding tien gulden.
Dezelfde som wordt betaald door de Hoogleer-
aren bij hunne deelneming krachtens art. 5, cenrf.
Art. 13. Bij trouwen en hertrouwen wordt
f 10 bijgedragen, welke gelden mede verschul-
digd zijn door den Predikant, die gehuwd zijn-
de in dienst treedt.
Voor dez.e gelden wordt eene acte vau inschrij-
ving afgegeven, waarvan een duplicaat te allen
tijde, tegen betaling van ƒ 3 , wordt verkrijgbaar
gesteld.
Ingeval het blijkt bij den dood vau een Pre-
dikant, dat hij niet is ingeschreven, wordt door
zijne nagelaten betrekkingen, tot bekoming van
de acte tol deelgeregtigdheid, opgebragt eene som
van ƒ 20.
De in dit artikel vervatte bepalingen zijn ook
van toepassing op de Hoogleeraren.
Art. 14. Bij elke verwisseling van standplaats
wordt twintig gulden bijgedragen.
Dezelfde som wordt ook door de Hoogleera-
ren betaald bij iedere verplaatsing als zoodanig.
Art. 15. De dienstdoende en emeriti Predi-
kanten, alsmede de weduwen en weezen van eerst-
genoemden gedurende het jaar van gratie, wor-
-ocr page 158-
142          Afd. I, § 13. REGLEMENT OP DE
den gerekend den Stnat te hebben gemagtigd tot
de inhouding\' hunner contributiën van het door
hen van Rijkswege genoten wordende tractement
of pensioen, om overgemaakt te worden aan den
Quaestor-Generaal.
Art. 16. In Gemeenten, waar geen tractement
uit \'s Lands kas genoten wordt, zijn de PredU
kanten en hunne betrekkingen tijdens het jaar
van gratie, en de Predikanten van den Hing bij
vacature verpligt hunne jaarlijksche contributiën,
de eerstgenoemden vóór den laatsten der maand
Maart, te betalen aan den Quaestor der Classe,
waartoe zij behooren.
Bij nalatigheid van twee jaren geeft de Quaes-
tor der Classe hiervan kennis aan den Quaestor-
Generaal, en deze aan de Synode of de Synodale
Commissie, ten einde dienaangaande de noodige
maatregelen te nemen.
Art. 17. Een uit de dienst ontzet Predikant,
deelgeregtigde van de beurs gebleven, betaalt zijne
contributie vóór den eersten November van ieder
jaar bij den Quaestor van het Classikaal ressort
waartoe zijne woonplaats behoort.
Bij nalatigheid van twee jaren is hij van zijne
deelgeregtigdheid vervallen, na twee malen door
den Quaestor der Classe gewaarschuwd te zijn,
ééne maand na den eersten en ééne maand vóór
den tweeden vervaltijd.
Art. 18. Al de contributiën, door den Quaes-
tor der Classe ontvangen, worden onverwijld door
hem overgemaakt aan den Quaestor-Generaal.
Art. 19. De examengelden ontvangt de Quaes»
tor-Generaal door de Secretarissen der Provinciale
Kerkbesturen.
Art. 20. Het beheer van. de beurs is opgedra-
gen aan den Quaestor-Generaal, op een jaarlijksch
tractement van /600, zonder meer.
Art. 21. De Quaestor-Generaal is gemagtigd
tot het ontvangen van de renten en van alle an-
dere inkomsten der weduwenbeurs.
Hij zorgt voor de tijdelijke belegging der be-
schikbare gelden.
Hij doet jaarlijks rekening en verantwoording
van zijne administratie aan de Synode,
-ocr page 159-
ALGEMEENE WEDÜWENBETJRS.           148
Art. 22. De Quaestor-Generaal zal, wanneer
de opvrage van de uitdeeling geschiedt na den,
door de burgerlijke wet , bepaalden termijn van
vijfjaren, de betaling niet doen volgen, dan na
daartoe uitdrukkelijk door de Synode te zijnge-
magtigd.
Art. 23. De Quaestor-Generaal maakt jaarlijks
een kort verslag van den staat der beurs voor
de deelgeregtigden op.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsclie Hervormde Kerk,inhire
zitting van den Sstcn Augustus 1856, en
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie, in hare zitting van den 20sten
Mei des jaars 1857.
§ 14.
RE611:m !\'.xt
OP BE
CLASSIKALE KOSTEN, (o)
Art. 1. De Classikale kosten zijn gewone of
buitengewone.
Art. 2. De gewone Classikale kosten zijn:
a.     Het honorarium voor den Scriba van het
Classikaal Bestuur, (h)
b.     Presentie-gelden of vacatiën der overige Mo-
deratoren. (c)
c.     Reiskosten der liuitenleden naar de ver-
gaderingen van het Bestuur.
l«i Uit de Minist. circulaire van 21 Maart 1817 zijn
aan den voet van dit Regiem, alleen, de Artt. afge-
drukt, die nog geldig zijn. Ook zijn de tabellen der
uitgaven van de Classikale Besturen enz. weggelaten.
(6) "De Scriba\'s zijn verpligt, tevens als Quaestors
van de Classikale Besturen te fungeren. Indien laast-
genoeinde post aan een ander moet worden opgedra-
gen, zullen zij zich met denzelven, zoo hij zulks be-
geert, over eene desvvegens te doene uitkeering moeten
verstaan." (Min. eire. 21 Maart 1817, Art. 7.)
\\.c) „De Praesides der Classikale Besturen zullen voor-
taan het dubbele genieten van het presentie-geld der
andere Moderatoren enz. (1.1. Art. 10.)
-ocr page 160-
144 Afd. I, § 14. REGLEMENT OP DE
d.     Kleine kosten van het Bestuur, als voor
licht, schrijfbehoeften, briefporten enz.
e.     Kosten der kerkvisitatiën.
ƒ. Eene tegemoetkoming in de kosten der
Bingsvergaderingen.
Art. 3. De buitengewone Classikale kosten zijn
reisgelden en vacatiën der leden van het Classi-
kaal Moderamen, in alle gevallen, welke de te-
genwoordigheid van één of meer derzelve in bij-
zondere Gemeenten vereischen.
Art. 4. De gewone Classikale kosten worden
op de navolgende wijze bepaald:
a.     De honoraria der Scriba\'s en presentie-
gelden
der verdere Moderatoren blijven op den
tegenwoordigen, bij het Departement voor de za-
ken der Hervormde Kerk enz., provisioneel be-
paalden voet, tot dat dcswegens nadere bepalin-
gen zullen zijn gemaakt.
b.     De Provinciale Kerkbesturen zullen, elk
voor zoo veel hunne provincie betreft, opmaken
en aan hel Departement voor de zaken der Her-
vormde Kerk enz., ter goedkeuring aanbieden een
tarief van betaling der reiskosten van de buiten-
leden der Classikale Besturen, (a)
(a) Bij Minist. disp. v. 4 Febr. 1826, No. 11, zijn
aan de onderscheiden Besturen voor presentie gelden,
reis- en verblijfkosten ronde sommen toegekend en ter
hunner beschikking gesteld.
Alleen zij hierbij opgemerkt, dat, wanneer andere
dan de gewone leden ter vergadering van hoogere Kerk-
besturen worden geroepen, aan deze volgens Art. 5 der
Minist. disp. van 5 April 1817 moet worden voldaan :
1.   als reiskosten voor elk uur afstand van de plaats
hunner vergadering ƒ1,50 voor de heenreis, en
even zooveel voor de terugreis.
2.   als verblijfkosten f\'4 voor eiken dag, dat het Col-
legie vergadert, en de vergadering door hen bij-
gewoond is geweest
In dat geval zendt de Secretaris bij het Minist. De-
partement de volgende declaratie in :
a. van presentie-c/elden :
De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van .. .
getuigt, dat de Heer . . . van dat Bestuur en wonen»
de te ... de gewone vergadering van voornoemd Be-
stuur op den . . . Mei ... op den . . . Augustus
, . . en op den . . . October bijgewoond hebbende,
-ocr page 161-
CLASSIKALE KOSTEN.                145
e. Voor kleine onkosten zal ook aan elk Clas-
siknal Moderamea eene ronde som worden toe-
gestaan van ƒ60. (a)
d.     Ingelijks zullen ronde sommen, naar even-
rediglieid van de uitgebreidheid der dassen, het
aantal der Gemeenten en verdere omstandigheden,
worden toegestaan voor de kosten der kerkvisita-
tiën van ƒ60 tot ƒ200.
e.   Ter tegemoetkoming in de kosten der Rings-
vergaderingen, zal voor elk derzelve, des begee-
rende, eene somme van ƒ20 tot ƒ60 worden
berekend.
Art. 5. De buitengewone Classikale kosten
worden bepaald op één gulden en vijf stuivers
voor ieder uur afstands voor de heenreis, en één
gulden en vijf stuivers voor de terugreis, alsme-
de vier gulden vacatie voor elk lid, wiens tegen-
woordigheid om eenige redenen ergens vereischt
mogt worden.
Art. 6. De gewone kosten, art. 4 vermeld,
worden gevonden uit een gemeenschappelijk fonds
aanspraak kan maken op de presentiegelden voor . . .
vergaderingen.
den . . . Nov. 18 . . .
De Secretaris voornoemd.
b. van reiskosten:
De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van . . .
getuigt, dat de Heer ,.. . van dat Bestuur, wonende
te ... de gewone vergadering op den . . . Mei . . .
op den . , . Augustus ... en op den . . . October
bijgewoond hebbende, aanspraak kan maken op de vol-
gem!e reiskosten: wordende de distantie zijner woon-
plaats . . . naar ... de vergaderplaats van het voor-
noemde Bestuur, gerekend op . . . uren.
Den . . . Mei, voor de uit- en terugreize . . , uren.
„ ... Augustus
                                 ...»
„ ... October                                  ... „
Zamen.....
. . . uren a ƒ1,50 per uur, bedraagt . . . f . .
den . . . Nov. 18 . . .
de Secretaris voornoemd,
(a) „Uit dezen post zullen moeten gevonden worden
alle uitgaven voor schrijfbehoeften, briefporten , licht,
bedieniiig enz; zonder dat voor het een of ander iets
meer zal worden in rekening geleden ; waarentegen het-
geen daarvan mogt overblijven zal komen ten voordeele
van den Classikalen Scriba." (,1,1, Art, \\%.)
10
-ocr page 162-
146 Afd. I, § 14. REGLEMENT OP DE
of Algemeene Classikale Kas, welke zal worden
gevormd, te beginnen met den aanstaanden jare
1817, en bestaande:
a.     Uit de jaarlijksche som van f 14,000, uit
\'s Lands kas, ter gemoetkoming in de Classikale
uitgaven toegestaan, vermeerderd met hetgeen van
\'s landswege nan de Classen van Maastricht en
Brussel wordt geaccordeerd.
b.     Uit de Classikale quota of omslagen, over
alle de Hervormde Gemeenten in het Koningrijk
der Nederlanden, ingerigt naar evenredigheid,
niet alleen van het getal Predikanten, waardoor
dezelve bediend worden, maar ook bijzonder naar
de talrijkheid en het vermogen der Gemeenten.
Art. 7. De buitengewone kosten worden ter-
stond voldaan door de Gemeenten of door die-
genen , ten behoeve van welke zij geschieden.
Art. 8. De Classikale quota zoowel als de bui-
tengevxme
kosten , boven vermeld, worden voldaan
uit de Kerken-kassen, of indien dezelve daartoe
minder in staat zijn, uit andere fondsen der Ge-
meente. des noods, bij wijze van omslag, daar-
toe in «taat gesteld.
Art. 9. Elke Gemeente is verpligt haar aan-
deel vóór den eersten Maart vrachtvrij te bezor-
gen aan den Quaestor van het Classikaal Bestuur, (o)
Art. 10. De Quaestor van het Classikaal\'Be-
stuur zal, voor het begin der kerkvisitatie, aan
de visitatoren de Gemeenten bekend maken, wel-
ke in de betaling achterlijk gebleven zijn.
Art. 11. De Kerk-visitatoreu zullen zoodanige
Gemeenten aanmanen, om aan derzelver verplig-
ting als nog binnen den tijd van veertien dagen
te voldoen.
Art. 12. Deze aanmaning zonder gevolg blij-
vende, brengt de Quaestor van het Classikaal Be-
stuur zulks ter kennisse van den Quaestor van
de Synode, welke hiervan onverwijld kennis geeft
aan het Departement tot de kerkelijke zaken.
Art. 13. De Classikale Moderatoren zullen op
(a) De quitantiën, voor deze jaarlijksche quota af te
geven, zijn aan geen zegel onderworpen. (Min. miss.
U April 1829, No. 10.)
-ocr page 163-
CLAS3IKALE KOSTEN.                   147
derzelver vergadering, volgende op het arresteren
van dit Reglement, opmaken en aan het Depar-
tement voor de zaken der Hervormde Kerk enz.
inzenden, eene begrooting van de gewone kosten
voor derzelver ressort, ingerigt naar het bepaal-
de bij art. 4, en waarop elke post afzonderlijk
zal moeten worden gemeld.
Art. 14, Alle de Classikale begrootingen bij
het Departement voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. zijnde ingekomen, onderzocht en be-
oordeeld, zal daaruit worden opgemaakt het ge-
heel
van het jaarlijks benoodigde voor de kosten
van alle de Classikale Besturen der Hervormde
Kerk in het Koningrijk, en de somme bepaald,
welke boven de van \'s Rijks wege toegestane som
van f 14,000 uit de quota der Gemeenten zal
moeien worden voldaan.
Art. 15. Ter regeling dezer quota worden alle
Hervormde Gemeenten door de respective Clas-
sikale Besturen verdeeld in onderscheidene ra»-
gen en [drie] klassen, (a)
De rangen regelen zich naar het getal der Pre-
dikanten in iedere Gemeente.
Er zijn zoo vele rangen als er Predikanten in
elke Gemeente zijn; eene Gemeente van één\'Pre-
dikant is van den laatsten rang, die van twee
Predikanten van den tweeden, die van driePre-
dikanten van den derden rang enz.
De Gemeenten van eiken rang worden gebragt
tot eene der [drie] klassen.
De klassen in eiken rang worden bepaald naar
de talrijkheid en het vermogen der Gemeenten,
ten gevolge waarvan dezelve kunnen gerekend
worden tot de minvermogende, middelmatige of
vermogende (a) te behooren.
t«) Op voorstel van den Direct. Gen. heeft de Sy-
node besloten , in plaats van drie voortaan (\'«//"klassen
te maken, zullende het maximum voor
dunjaarlijkschen
omslag gesteld worden op:
ƒ 5,00 voor de minstvermogende.
10,00 „         minvermogende,
,, 15,00 „         middelmatige,
„ 20,00 „         meervermogende.
„ 25,00 „         meeslvermogende.
Zie Hand. der Syn. v. 1817, bl. 55, M.)
IQ*
-ocr page 164-
148 Afd. I, § 14. REGLEMENT OP DE
Art. 16. De aanslag in deze verdeeling in
rangen en klassen zal derwijze worden ingerigt,
dat in denzelfden rang (of gelijk getal Predikan-
ten) de Gemeenten der tweede klasse steeds de
helft meer zullen betalen dan die der eetste of
minste klasse, en dat de derde of hoogste klasse
eens zoo veel zal fourneren dan de minste, zoo-
danig , dat indien voor een Predikant door de
eerste klasse voldaan wordt ƒ1, de tweede zal
betalen f 1,50, en de derde f 2, dus voor twee
Predikanten door Gemeenten van de eerste klas-
se ƒ2, van de tweede f\'i, van de derde ƒ4,
voor drie ƒ 3 , ƒ 4,50 en ƒ6, enz.
Het precise montant der contributie of van het
quotum voor elke Gemeente, berekend naar voor-
schrevene schaal, zal geregeld worden naar de
som, welke volgens art. 11, in het geheel zal
worden vereischt, met dien verstande nogtans,
dat het maximum der contributie voor eene ge-
meente van één\' Predikant, behoorende tot de
eerste of minvermogende klasse, dejaarlijksche som
van tien gulden niet zal mogen te boven gaan.
De Gemeenten onder het ressort van de Com-
missie tot de zaken der Waalsche Kerken behoo-
rende, wel onder de Ringen, maar niet onder
eene Classe begrepen zijnde, zoo zullen dezelve
maar de helft behoeven te fourneren van hetgeen
waarop andere gemeenten, van gelijken rang en
klasse, mogten gequotiseerd zijn.
De verdeeling in rangen en klassen geschiedt
in dezer voege: (o)
Art. 17. Ten einde de /classificatie naar bil-
lijkheid geregeld zoude worden, zullen de Clas-
sikale Besturen, bij het inzenden hunner begroo-
ting, tevens eene bepaling maken van de klasse,
waarin elk der onder hen ressorterende Gemeen-
ten, naar het oordeel van het Classikaal Bestuur
zoude behooren geplaatst te worden; zij zullen
deze rangschikking doen toekomen aan het Pro-
vinciaal Kerkbestuur, waaronder zij ressorteren,
om in deszelfs vergadering van October te wor-
(a.) De hierbij gevoegde tabel is door de verande-
ïing vau art. 15 oubruikbaar geworden en daarom niet
afgedrukt Vgl. art. 15 («).
-ocr page 165-
CLASSIKALE KOSTEN.                   149
den vergeleken, beoordeeld, en met of zonder
bijgevoegde consideratiën aan het Departement
voor de zaken der Hervormde Kerk enz. inge-
zonden ; de Waahclie Commissie zal hetzelfde ver-
rigten, met betrekking tot de Kerken onder haar
ressorterende.
Art. 18. Indien zich in een Classikaal ressort
Gemeenten mogten bevinden, welke volstrekt on-
vermogend waren, zal deswegens, bij de boven-
gemelde opgave, eene met redenen bekleede voor-
dragt worden gevoegd.
Art. 19. De klassificatie en de omslag door
het Departement voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. geregeld zijnde, worden de belangheb-
benden daarvan geïnformeerd.
Art. 20. Het bestuur over de algemeene Clas-
sikale kas is opgedragen aan den Quaestor van
de Synode als Algemeenen Quaestor.
Art. 21. De Algemeene Quaestor wordt door
het Departement voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. onderrigt, zoo van de gearresteerde
Classikale begrootingen als van de bepaalde klas-
siricatie en omslagen, ten einde hij kennis drage
zoo van hetgeen elke Classis het regt heeft uit
het algemeene fonds te ontvangen als van de quo-
ta door de Gemeenten onder derzelver ressort te
voldoen.
Art. 22. De gelden door het Gouvernement,
ter gemoetkoming in de Classikale kosten geae-
cordeerd, worden door den Algemeenen Quaestor
ontvangen.
Art. 23. Dezelve doet aan elk der Classikale
Quaestors zoodanige som toekomen, als noodig
is, om, gevoegd bij het montant van de quota
der Gemeenten van het Classikaal ressort, uit te
maken het geheel der som ten behoeve van zoo-
danig Classikaal Bestuur en deszelfs Kingsverga-
deringen toegestaan.
Art. 24. Hij ontvangt tevens van de Classi-
kale Quaestors hetgeen het totaal van de. quota der
onder hen ressorterende Gemeenten meerder mogt
bedragen, dan het aan de Classis geconsenteerde.
Art. 25. Hij doet jaarlijks verantwoording aan
de Synode.
-ocr page 166-
150 Afd. Ij bijlage, bepalingen omtrent het
Art. 26. De Collegiën van Classikale Mode-
ratqren zijn steeds bevoegd, om, wanneer door
omstandigheden veranderingen in de Massificatie
der Gemeenten, of ook in de Classikale begroo-
ting noodig mogten worden, deswegens eene voor-
dragt aan het Provinciaal Kerkbestuur te doen,
ten einde voor het vervolg deze veranderingen
kunnen worden daargesteld.
Art. 27. Alle betalingen, welke dusverre bij
de Gassen plegen te geschieden, voor sessie ne-
men
of losmaking van de Classis; alsmede alle
betalingen geloopen hebbende op het kerkelijk
approberen van beroeping, of onder wat naam
ook, voor zoo verre deze gelden niet geheel in
weduwen fondsen worden gestort, zijn en blijven
afgeschaft.
Art. 28. Aan de Ringsvergaderingen wordt vrij
gelaten, om omtrent de kosten, welke uit in ar-
tikel 4 vermelde sommen niet mogten kunnen be-
streden worden, onderling zoodanige bepalingen
te maken, als zij zullen goedvinden, mits op gee-
nerlei wijze ten bezware der Gemeenten strekkende.
Art. $9. De Christelijke Synode reserveert aan
zich het regt, om dit Reglement in het vervolg
onder goedkeuring van zijne Majesteit den Ko-
ning, zoodanig te veranderen ofte vermeerde-
ren , als bevonden zal worden te behooren.
(Goedgekeurd bij Kon. Besl. v. 30 Julij 1816,
No. 1.)
B IJ L A G E.
Besluit van den 9 februarij 1866 (staats-
blad n°. 10), houdende bepalingen betref-
fende het toezigt op het kerkelijk be-
heer bij de hervormden.
Wij Willem III, enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van
Justitie, van 14den October 1865, n°. 7:
Gezien de Koninklijke besluiten van 13 Fe-
bruarij 1819, n°. S, 12 November 1819, n°.
65, 2 Julij 1820, n°. 22, 23 Julij 1821, n°.
18, 14 Maart 1823, n°. 95, en 12 December
-ocr page 167-
TOEZIGT OP HET KERKELIJK BEHEER. 151
1813, n°. 83, waarbij zijn vastgesteld de regle-
menten op de administratie der kerkelijke fond-
sen en op de kosten van eeredienst bij de Her-
vormde Gemeenten in de onderscheidene Provin-
ciën; als ook de Koninklijke besluiten, waarbij
sommige bepalingen van gezegde provinciale re-
glementen zijn aangevuld, veranderd of gewijzigd,
als: van 18 Julij 1823, n". 94, 9 October
1841, n°. 70, 7 Januarij 1843, n". 70, en 22
Julij 1845, n°. 60, voor Noordbrabant ; van 19
Julij 1823, n°. 220 en 221, 13 Augustus 1835 ,
n» 85, 29 Mei 1840, n°. 82, 19 December 1841,
n°. 115 , 12 Maart 1842, n°. 103 en 29 November
1852, n°. 55 , voor Gelderland; van 17 Julij 1832 ,
n°. 83, 5 Maart 1842, n°. 61, 23 December
1844,  n°. 81, en 20 Januarij 1852, n". 64, voor
Zuidholland; van 7 April 1851, n°. 72, en 25
October 1858, n°. 73, voor Noordholland; van
3 Februarij 1820, n°. 63, 29 Februarij 1823,
n°. 97, 20.Januarij 1839, n°. 103, en 24 A-
pril 1840, n°. 91, voor Zeeland; van 24 Maart
1836, n°. 35, en 10 September 1849, n". 68,
voor Friesland; van 23 December 1823, n°.
130, en 2 November 1839, n°. 105, voor 0-
verijssel; van 12 Februarij 1821, n°. 54, 27
December 1823, n°. 77, 23 Januarij 1823, nn.
250, 30 Junij 1828, n°. 184, 20 Maart, 1838,
n°. 73, 12 Mei 1838, n°. 85, 21 Maart 1839,
n°. 108, en 22 Augustus 1842, n°. 51, voor
Groningen; van 17 Julij 1832, n°. 82, en 18
Junij 1842, n°. 237, voor Drenthe;
en nog de Koninklijke besluiten van 12 De-
cember 1827, n°. 45, 15 December 1831, n°.
77, en 15 Augustus 1857, ti°. \'98, houdende
wijziging van sommige bepalingen in de onder-
scheidene meer vermelde provinciale reglementen
voorkomende;
Mede gezien de Koninklijke besluiten van 11
December 1824 n°. 124, 30 April 1841, n°.
69, 16 November 1842, n°. 58, en 24 Mei
1845,    n°. 90, houdende regeling van het toe-
zigt op de kerk- en diakonie:administratien in
Limburg, en nadere wijziging van sommige be-
palingen dier regeling;
-ocr page 168-
152 Afd. I, BIJLAGE. BEPALINGEN OMTRENT HET
Gezien het slotartikel der bovengenoemde pro-
vinciale reglementen;
Gelet op de door Onzen Minister voornoemd
ingewonnen adviesen van de Provinciale Collegiën
van Toezigt over de kerkelijke administratie bij
de Hervormden en van de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk;
Wenschende de regtstreeksche tusschenkomst
van den Staat bij het beheer der goederen van
de Hervormde Kerk te doen ophouden en te dien
aanzien aan die Kerk gelijke vrijheid te verze-
keren als door andere Gezindten genoten wordt:
In aanmerking nemende, dat daartoe, als maat-
regel van overgang, eenige voorbereidende bepa-
palingen behooren vastgesteld te worden;
Den Raad van State gehoord (advies van den
2den Februarij 1866 n°. 8);
Op de nadere voordragt van Onzen Minister
van Justitie, van den 8sten Februarij 1866,
n°. 10,
Hebben goedgevonden en besluiten:
Art. 1. De bestaande bepaling, dat onze Com-
missarissen in de provinciën en twee leden van
Gedeputeerde Staten, als zoodanig, zitting hebben
in de Provinciale Collegiën van Toezigt op de
kerkelijke administratie bij de Hervormden, wordt
buiten werking gesteld. Voor zooveel zij voor
het tegenwoordige leden zijn dier Collegiën tre-
den zij, bij het in werking komen van dit be-
sluit, af, en worden de daardoor openvallende
plaatsen uit de leden der Hervormde Kerk aan-
gevuld, waarvoor Wij Ons ditmaal de benoeming
voorbehouden.
Art. 2. Voor«later openvallende plaatsen in
de Provinciale Collegiën van Toezigt geschiedt
de benoeming door de leden dier Collegiën zel-
ven, bij volstrekte meerderheid van stemmen.
Alleen zij, die in deze Collegiën als leden van
Provinciale Kerkbesturen zitting hebben , worden
door die Kerkbesturen aangewezen.
Art. 3. De bepaling, volgens welke leden van
het plaatselijk Bestuur, als zoodanig, zitting
hebben in de Collegiën van Kerkvoogden, wordt
builen werking gesteld. Bij het in werking ko-
-ocr page 169-
TOEZIOT OP HET KERKELIJK BEHEER. 153
men van dit besluit treden zij als Kerkvoogden
af. T)e daardoor openvallende plaatsen worden
op de gewone wijze, door verkiezing der Nota-;
beien, uit de leden der kerkelijke Gemeente aan-
gevuld.
Art. 4. De Provinciale Collegien van Toezigt
kiezen uit hun midden eenen Voorzitter, alsmede,
hetzij uit, hetzij buiten hunne leden, eenen Se-
cretaris.
Art. 5. De bevoegdheden, welke bij besluiten
of reglementen, ten aanzien van het beheer der
kerkelijke goederen of van het toezigt daarop,
aan Ons zijn voorbehouden of aan een Onzer
Ministers zijn toegekend, worden• bij deze over-
gedragen aan het na te noemen Algemeen Col-
legie van Toezigt.
Waar die besluiten of reglementen te dien aan-
zien aan de collegien Gedeputeerde Staten eenige
magt opdragen, treden daarvoor in de plaats de
Provinciale Collegien van Toezigt.
Art. 6. Het Algemeen Collegie van Toezigt
op het beheer der goederen van de Hervormde
Gemeenten bestaat uit veertien leden. Elk Pro-
vincianl Collegie van Toezigt wijst daartoe één
lid uit zijn midden en de Algemeene Synode der
Nederlandsche Hervormde Kerk drie harer leden
aan.
Het Collegie kiest uit zijne leden een Voor-
zitter en Ondervoorzitter, en uit of buiten zijne
leden een\' Secretaris.
Art. 7. De vergaderingen van het Algemeen
Collegie van Toezigt worden gehouden te \'s Gra-
venhage,
op aanschrijving van den Voorzitter.
Locaalhuur, bureaubehoeften, drukkosten, schrijf-
loonen, enz., benoodigd voor het Algemeen Col-
legie van Toezigt, komen ten laste der Algemeene
Classikale kas.
Wanneer de Secretaris buiten de leden gekozen
is, wordt hem uit dezelfde kas een salaris toe-
gelegd van vier honderd gulden.
• Art. 8. De leden van het Algemeen Collegie
van Toezigt genieten geene belooning.
Aan de leden, die niet te \'s Gravenkage woon-
achtig zijn, worden uit de Algemeene Classikale
-ocr page 170-
154 Afd. I, BIJLAGE. TOEZ. O. H. BEHEER.
kas voor elk uur afstands, heen en terug, te
zamen een gulden en twintig cents toegekend,
benevens drie gulden voor eiken dag en drie gul-
den voor eiken nacht, welken zij als leden van
het Algemeen Collegie van Toezigt buiten hunne
woonplaats hebben moeten verblijven.
Art. 9. De besluiten van het Algemeen Col-
legie van Toezigt worden bij volstrekte meer-
derheid van stemmen genomen. Bij staking be-
slist die des Voorzitters.
Het Collegie beraadslaagt niet en neemt geene
besluiten, wanneer niet meer dan de helft der
leden tegenwoordig zijn.
Art. 10. Dê bepalingen der Provinciale regle-
menten op de administratie der kerkelijke fondsen
en op de kosten van eeredienst bij de Hervormde
Gemeenten of van andere daartoe betrekkelijk
besluiten of reglementen, voor zooverre zij met
den inhoud van dit besluit niet overeenstemmen,
zijn , bij het in werking treden daarvan, afgeschaft.
Art. 11. Dit besluit vervalt na verloop van
drie jaren van regtswege. Op datzelfde tijdstip
vervallen tevens de Provinciale Eeglemeriten op
de administratie der kerkelijke fondsen en op de
kosten van eeredienst bij de Hervormde Gemeenten
en alle andere op dat beheer betrekking hebbende
besluiten of reglementen, welke bij de afkondi-
ging van dit besluit van kracht zijn.
Art. 12. Dit besluit treedt in werking op 1
April 1866.
Onze Minister van Justitie is belast met de
uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staats-
blad
zal worden geplaats.
ni»»-
-ocr page 171-
VIJFDE HOOFDSTUK.
HANDHAVING VAN ORDE EN TUCHT.
§• 15.
n kv, j.e ii i. \\ r
VOOR
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT, EN VOOR
DE BEHANDELING VAN KERKELIJKE
GESCHILLEN. («)
I
OPZIGT EN TUCHT.
EERSTE HOOFDSTUK.
Algemeene bepalingen.
Art. 1. Kerkelijk opzigt wordt gehouden en
kerkelijke lucht uitgeoefend tot bevordering van
Christelijk leven, tot wegneming van alles, wat
het godsdienstige en zedelijke welzijn der Ge-
(a) Over het beginsel, waarvan kerkelijk opzigt en
tucht behooren uit te gaan, gelijk over het doel der
tucht
en de reden, waarom er onderscheid moet ge-
maakt worden tusschen opzigt en lucht, is het van be-
lang, bij de toepassing van dit Regl. , te vergelijken de
Hand. der Syn. van 1856 bl. 116—131, 141, 154 en 155.
Ten aanzien van de genoemde punten heeft de Sy-
node hoofdzakelijk vastgesteld :
• 1. Het beginsel der kerkelijke tucht zal zijn broeder-
lijke liefde,
en diensvolgens Christelijk-zedelijk.
2.     Er moet onderscheid worden gemaakt tusschen
opzigt en tucht, en wel in dier voege, dat
a.     alleen de tucht worde gereglementeerd ,
b.     het opzigt zich uitstrekke over de geheele Kerk
en al hare leden, de tucht alleen ga over de lid-
maten.
3.     Het doel (zie Art. 1 van \'t Regiem.)
4.     De vrijlating van de keuze der tuchtmiddelen is
uoodig en kan niet in strijd geacht worden met Art.
51 , 3°. van het Algemeen Reglement.
5.     Met de vrijheid aan de Lagere Kerkbesturen toe-
gekend , behoort toezigt, door de Hoogere uit te oef enen ,
gepaard te gaan, enz.
-ocr page 172-
156       Afd. I, ? 15. TtEOLEMENT VOOR
meente belemmert en tot handhaving der kerke-
lijke reglementen en verordeningen.
Art. 2. Het houden van opzigt en het uit-
oefenen van tucht, is opgedragen aan de Kerke-
raden ,
de C/assikale Besturen, de Provinciale.
Kerkbesturen
en de jilgemeene Si/node. volgens
de bepalingen van dit reglement.
Art. 3. Het kerkelijk opzigt strekt zich uit
tot allen, die, volgens art. 2 van het Algemeen
Eeglement, door belijdenis, doop , geboorte als
anderzins tot de Nederlandsche Hervormde Kerk
behooren.
Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle
lidmaten, en inzonderheid Leeraren, Ouderlin-
gen, Diakenen en andere leden van kerkelijke
Besturen, ter zake van onchristelijken wandel,
van openbaren strijd met den geest en de be-
ginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk
(art. 27 van het Reglement op het Examen), van
verstoring van orde en rust en van verzuim of
vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrek-
kingen.
Art. 4. De in art. 2 genoemde kerkelijke
Collegiën trachten de te hunner kennis gekomen
verkeerdheden door raadgeving, teregtwijzbig,
waarschuwing
en bestraffing, in den geest der
broederlijke liefde, uit den weg te ruimen.
De tuchtmiddelen, welke zij na kennisneming
en onderzoek, overeenkomstig de voorschriften
van dit reglement, aanwenden , zijn:
ontzegging van het gebruik des II. Avondmaal»
voor bepaalden
of onbepaalden tijd;
vervallenverklaring van de bevoegdheid tot het
uitoefenen van kerkelijke regten en tot hel aan-
vaarden van kerkelijke bedieningen voor bepaal-
den
of onbepaalden tijd;
schorsing in de waarneming van kerkelijke be-
dieningen en ambten voor bepaalden
of onbepaal-
den tijd;
ontzetting van kerkelijke bedieningen en ambten;
ontzetting van het lidmaatschap der Nederland-
sche Hervormde Kerk.
Art. 5. De genoemde kerkelijke Collegiën hou-
den opzigt op zoodanige wijze, als hun het meest
-ocr page 173-
REKKELIJK OPZIGT EN TUCHT.            157
geschikt zal voorkomen en zonder daarin door
de bepalingen van dit reglement gebonden te zijn.
Zij zijn bevoegd naar de in hun ressort be-
staande verkeerd heden, welke tot de aanwending
van een der in art. 4 genoemde tuchtmiddelen
aanleiding zouden kunnen geven, onderzoek in
te stellen en daarover beslissingen te nemen,
overeenkomstig de bepalingen van dit reglement,
onverschillig of\' zij van zoodanige verkeerdheden
door eene, volgens de artt. 40 tot 43, iuge-
diende aanklagt of op eenige andere wijze ken-
nis bekomen hebben.
Art. 6. Ieder lidmaat der Kerk is verpligt de
beslissingen van de bevoegde kerkelijke Collegiën
te eerbiedigen, behoudens hooger beroep, en
aanvrage vau herziening en vernietiging, met in-
achtneming van hetgeen daaromtrent in dit regie-
ment is voorgeschreven.
Art. 7. Ieder kerkelijk Collegie gaat in de
kennisneming en het onderzoek van zaken, tot
zijne bevoegdheid behoorende, te werk, zoo als
de aard der zaak, de belangen der Kerk in het
algemeen en de bijzondere omstandigheden der
betrokken personen het vorderen.
Tot het afnemen van den eed van getuigen
wordt niet dan in de uiterste noodzakelijkheid
overgegaan.
Art. 8. Ieder kerkelijk Collegie bepaalt, naar
mate de omstandigheden en de billijkheid het
vorderen , of bezwaarden en andere personen voor
de volle vergadering of voor eene daartoe be-
noemde commissie zullen gehoord worden, met
aanwijzing van tijd en plaats. De tijd voor het
uitbrengen van rapporten, voor het in handen
blijven van afschriften en voor het nemen van
inzage van oorspronkelijke stukken wordt door
den voorzitter van het Collegie geregeld.
Art. 9. Die voor een kerkelijk Collegie ge-
roepen wordt, is verpligt in persoon, en zonder
bijstand van een ander als Raadsman of Zaak~
geladigde
, te verschijnen. Alle ingediende stuk-
ken moeten door de belanghebbenden zelven onder-
teekend zijn, en> alleen, bijaldien iemand zijnen
uaam niet kan schrijven, wordt, bij vermelding
-ocr page 174-
158 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOK
hiervan in het aangeboden stuk, de onderteeke-
ning namens hem toegelaten.
Art. 10. Inzage van oorspronkelijke stukken
wordt, onder inachtneming van het bepaalde in
art. 8, niet geweigerd aan hem, tegen wien een
onderzoek is ingesteld. Ook staat het hem vrij,
zich te zijnen koste, volgens het tarief in art.
23, afschriften te doen geven door tusschenkomst
van den bewaarder dier stukken.
Art. 11. Het bezorgen van schrifturen en het
ontbieden van personen geschiedt door de gewone
kerkelijke bedienden, of, des noodig, door een
ander persoon, daartoe voor ieder bijzonder ge-
val door het Collegie, met de behandeling der
zaak belast, aan te wijzen.
De verslagen van deze bedienden worden voor
waar gehouden, zoolang het tegendeel niet ge-
bleken is; doch zij zijn verantwoordelijk vooralle
schade, door nalatigheid en onnaauwkeurigheid
in het volbrengen der hun gegeven bevelen ver-
oorzaakt, onverminderd de toepassing van tucht-
middelen, indien daartoe termen zijn.
Art. 12. Bij niet inachtneming door de be-
langhebbenden der krachtens art. 8 gestelde ter-
mijnen, worden, des ongeacht, het onderzoek en
de afdoening der zaak voortgezet.
Art. 13. Aanteekeningen, door de Scriba\'s
of Secretarissen van de kerkelijke Collegiën in de
notulen of de agenda gedaan ten aanzien van den
tijd van ontvangst en verzending van stukken,
worden voor waar gehouden, zoolang van geene
onnaauwkeurigheid is gebleken.
Art. 14. Alle gedurende het onderzoek schrif-
telijk ingediende berigten en andere stukken, als-
mede alle in geschrift gebragte verklaringen wor-
den door hem, die ze indient of daarbij eene
verklaring aflegt, onderteekend, zooveel noodig
na kennisneming van den inhoud.
"Verklaringen van iemand, die zijn naam niet
schrijven kan, worden, met vermelding van deze
omstandigheid, onderteekend door het lid of de
leden van het Collegie, voor wie zij zijn afgelegd.
Art. 15. Wie in eenige zaak als lid vaneen
kerkelijk Collegie gehandeld of tot de uitspraak
-ocr page 175-
KERKELIJK OPZIGT EN TOCHT.          159
medegewerkt heeft, mng in geen hooger Colle-
gie van dezelfde zaak kennis nemen.
Art. 16. Leden van een kerkelijk Collegie
oordeelen niet over zaken, in welke zij zelven
of hunne vrouwen , of personen, die hun of hun-
ner vrouwen in de drie eerste graden van bloed-
verwantsohap of zwagerschap bestaan, betrokken
zijn. (a)
Art. 17. In de gevallen, bij de twee laatst-
voorgnande artikelen vermeld, moeten zoodanige
leden, gedurende de behandeling, de beraadsla-
gingen en de beslissing, de vergadering verlaten.
Art. 18. Indien, ten gevolge van het bepaalde
bij de artt. 15 en 16, het getal stemmende leden
tot beneden twee derden verminderd wordt, zal
het ontbrekende getal worden aangevuld, in den
Kerkeraad door oproeping van de laatst afge-
treden Ouderlingen, te beginnen met den oudsten
in jaren, en bij de overige kerkelijke Besturen
door oproeping eerst van de Secundi en des noo-
dig verder van de Tertii.
Art. 19. ledere beslissing van een kerkelijk
Collegie, in zaken van tucht, wordt, met acht-
geving op art. 9 van het Algemeen Eeglement,
genomen bij meerderheid „van stemmen.
Al de leden zonder uitzondering zijn verpligt
aan de stemming deel te nemen.
Indien de stemmen staken, is de beslissing ten
gunste van den bezwaarde.
Art. 20. In zaken, dit reglement betreffende,
is de Vergadering bevoegd, aan de leden geheim-
houding op te leggen ten aanzien van de uitge-
bragte adviesen en stemmen.
Art. 21. Bij de beslissing van kerkelijke Col-
legiën moeten de feiten , welke het onderwerp der
beoordeeling hebben uitgemaakt, naauwkeurig
(«O Op de vraag, of aan het lid van het Kerkbe»
«tuur, wiens zoon in eersten aanleg medcgcoordeeld had,
in dezelfde zaak door artt. 15 en 16 niet werd ont-
zegd, aan de beslissing in appèl deel te nemen , heeft
de Syn. Comm. geantwoord, dat het verbod in art,
15 evenmin als in art. 16 geschreven staat, en dit ant-
woord is door de Synode goedgekeurd d. 15 Julij 1858,
(H. d. S. bl. 26.)
i
-ocr page 176-
160 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOR
worden omschreven, alsmede de duaruit, naar
het oordeel van het Collegie, voortvloeiende ver-
keerdheid of overtreding bij name uitgedrukt wor-
den, met vermelding tevens van de gronden, op
welke de beslissing rust. Eindelijk moet daarbij,
indien het bezwaar gegrond geoordeeld is, een
der bij art. 4 opgenoemde tuchtmiddelen toegc-
past worden.
ledere beslissing moet door al de leden, die
daaraan deel genomen hebben, worden onder-
teekend en zóó, als minute, bewaard blijven.
Art. 22. Bij eene beslissing in hooger beroep
of herziening, houdende toepassing van een der
tuchtmiddelen in art. 4 genoemd, worden de kos-
ten, in eersten aanleg en in hooger beroep of her-
ziening gemaakt, gcbragt ten laste van den be/.waar-
de, behoudens de bepaling van art. 33, 3de lid.
Wanneer de bezwaarde berust in de beslissing,
in eersten aanleg genomen, en in alle gevallen,
bij het 1ste lid van dit artikel niet bedoeld, wor-
den de kosten gedragen door de Kerk.
Art. 23. Geene kosten kunnen in rekening
gebragt en geleden worden dan:
lu. de reiskosten van commissiën der kerke-
lijke Collegiën, wanneer zij zich om eene zaak
van hunne woonplaats buiten den tijd der gewone
zittingen hebben moeten verwijderen, gerekend
voor ieder uur afstands heen en terug te /.amen
één gulden en ttcintig cent voor ieder lid;
2". de verblijfkosten voor de commissiën dier
Collegiën, berekend tegen twee gulden voor eiken
dag en twee gulden voor eiken nacht voor ieder lid.
Om voor een tweeden dag te kunnen vorderen,
moeten zij niet minder dan zes uren den eersten
dag werkzaam zijn geweest, tenzij het voldoende
worde aangewezen, dat men de behandeling der
zaak op den eersten dag niet heeft kunnen voort-
zetten;
3°. de reiskosten van getuigen, die zich een
afstand van één uur. en daarboven van hunne
woonplaats hebben moeten verwijderen, berekend
tegen vijf en zeventig cent per uur afstands heen
en terug te zamen. De verblijfkosten moeten
worden berekend naar billijkheid j
-ocr page 177-
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT.         161
4°. de kosten van het copiëren van proces-
stukken voor kerkelijke Collegiën en van die door
de belanghebbenden zijn gevraagd, berekend tegen
tien cent voor elke bladzijde in folio, bevattende
niet minder dan dertig regels, ieder van ten minste
twaalf lettergrepen.
5°. alle briefporten voor kerkelijke Collegiën
hunne commissiën of leden, ter zake dienende;
6°. de bezoldiging van boden of bedienden voor
hunne diensten bij buitengewone bijeenkomsten
van kerkelijke Collegiën of Commissiën, ten bedrage
van één gulden per dag en vijftig cent voor een
halven dag.
\'/7U. billijke vergoeding van reiskosten aan hen,
die naar art. 11, eerste lid schrifturen bezorgen
of personen ontbieden", (a)
Indien, ten gevolge van onvermijdelijke over-
vaart van wateren, of bij gemis van min kost-
bare reisgelegenheden, de reiskosten noodwendig
grooter zijn, wordt het aan de beoordeeling van
het Collegie, met het onderzoek der zaak belast,
overgelaten, die meerdere kosten in rekening te
brengen, of aan de belanghebbenden toe te leggen.
Art. 24 Voor zoover de kosten, bij \'t vorig
artikel vermeld, door de Kerk moeten gedragen
worden, zal daarvan een gespecificeerde staat, door
den Scriba of Secretaris van het Collegie, met de
zaak belast, opgemaakt, worden ingezonden bij
de Algemeene Synodale Commissie, welke dien
staat beoordeelt, met of zonder wijziging vaststelt
en den Quaestor-Generaal tot de uitbetaling mag-
tigt. (*)
Art. 25. Kosten, volgens art. 22 ten laste van
(o) Het sub 7°. bepaalde is eene Syn. a. v. 16 Julij
1863, i, w. g. 1 April 1864.
\\J>) De Synode heeft bij eire. v. 14 Julij 1859,
(K. C., n°. 34) ter kennis van de respectieve kerkelijke
Besturen gebragt dat het Eegl v. kerkel. O. en T. in
den regel geene restitutie kent voor bemoeijingen ter
zake van orde, ter behandeling van geschillen, ter
voorziening in buitengewone vergaderingen, maar alleen
ter zake van (nekt in den waren zin des woords, en
wel in gevallen waar geene beslissing in appèl is, blij-
kens artt. 23 en 24 coll. art. 23 [33?] van genoemd
reglement,
11
-ocr page 178-
162 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOK
een bezwaarde gebragt, worden door den Scriba
of Secretaris van het Collegie, dat de uitspraak
deed, tegen kwitantie ontvangen en verantwoord
aan wie zulks behoort.
Art. 26. De wijze, waarop voorschot van gel-
den, waar dit tot onderzoek eeuer zaak mogt
noodig zijn, gedaan of bekomen wordt, blijft in
ieder bijzonder geval aan de regeling van het be-
trokken Collegie overgelaten.
Art. 27. Een kerkelijk Bestuur, ontwarende,
dat een Collegie onder zijn ressort op bestaande
verkeerdheden geen acht geeft, of een te zijner
kennis gebragt bezwaar, zonder het behoorlijk on-
derzocht te hebben, ter zijde legt, vraagt daar-
omtrent inlichtingen aan het lagere Collegie.
Indien de gegeven inlichtingen onvoldoende
bevonden worden, spoort het hoogere Collegie het
lagere tot handelen aan, en neemt, na herhaalde
weigering of bij voortdurende vertraging van het
laatstgenoemde, eindelijk zelf het onderzoek van
de zaak ter hand en doet, wat het lagere Col-
legie had behooren te doen.
Art. 28. Van alle beslissingen in zaken van
tucht wordt, binnen acht dagen na hare dagtee-
kening, een behoorlijk voor echt verklaard afschrift
gezonden aan den bezwaarde.
Van de uitspraken van den Kerkeraad, in welke
de ontzetting van het lidmaatschap wordt toegepast,
en van alle beslissingen in eersten aanleg door de
Classikale en Provinciale Besturen genomen, wordt,
indien daarvan geen hooger beroep is aangevraagd,
binnen 14 dagen na verloop van den termijn, voor
het hooger beroep bepaald, een afschrift toegezon-
den aan het in opklimmenden rang volgend Collegie.
Alle Beslissingen der Classikale en Provinciale
Besturen in hooger beroep worden, binnen 14
dagen na hare dagteekening, gebragt ter kennis
van de Algemeene Synodale Commissie, (a)
(a) De Syn. Comm. heeft bij eire. v. 18 Nov. 1863
(K. C, n". 48) er de aandacht der Kerkbesturen op
gevestigd, dat geene andere beslissingen ia hooger be-
roep daa over zaken van kerkelijke tucht, krachtens
dit art. ter kennis van de Syn, Comm, behooren ge-
bragt te worden,
-ocr page 179-
KEBKEHJK OPZIGT EN TUCHT.          163
Art. 29. Wanneer kerkelijke Besturen in de
volgens art. 28 te hunner kennis gebragte beslis-
singen schennis of verkeerde toepassing van het
reglement opmerken, zijn zij bevoegd, aan het
lagere Collegie hunne opmerkingen en wenken
daaromtrent mede te deelen.
Aan de Algemeene Synodale Commissie wordt
met betrekking tot de haar toegezonden beslissingen
in hooger beroep dezelfde becoegdheid toegekend.
Het lagere Collegie slaat op die wenken en
opmerkingen acht in de behandeling van zaken,
dit reglement betreffende.
Art. 30. Indien de aanmerkingen, door de
Algemeene Synodale Commissie op de haar toe-
gezonden uitspraken gemaakt, door haar van al-
gemeen belang geacht worden, doet zij daarvan
mededeeling in het kerkelijk orgaan, zonder
eenige aanduiding van de betrokken personen en
Collegiën.
Art. 31. Eene beslissing in zake van tucht wordt
openbaar gemaakt, indien het Collegie, door het-
welk zij gegeven is , bij zijne uitspraak zulks heeft
voorgeschreven, doch niet dan wanneer zij de
geldigheid eener eindbeslissing heeft verkregen.
Art. 32. Geene uitspraak van een kerkelijk
Collegie treedt in werking, vóór dat de termijnen,
om in hooger beroep te komen en herziening of
vernietiging aan te vragen, verstreken zijn, be-
houdens de bepaling van art. 48.
Art. 33. Hij, tegen wien de toepassing van
een der in art. 4. genoemde tuchtmiddelen is uit-
gesproken, kan van die uitspraak in hooger beroep
komen binnen 14 dagen na de dagteekening der
hem toegezonden kennisgeving van de uitspraak.
Hij is verpligt, daarvan binnen denzelfden termijn
schriftelijk kennis te geven aan den Voorzitter
van het Collegie, dat de uitspraak gedaan heeft,
en aan den Voorzitter van het Collegie, op het-
welk hij zich beroept. In geval van het beroep
op de Algemeene Synode wordt de bedoelde ken-
nisgeving gerigt aan haren Secretaris.
Daarenboven is hij verpligt, binnen denzelfden
termijn , ter beoordeeling van het Bestuur, waarop
hij zich beroept, in handen van diens Scriba of
11*
-ocr page 180-
164 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOR
Secretaris voldoende zekerheid te stellen voor de
kosten, in eersten aanleg gemaakt en in hooger
beroep te maken.
In geval van blijkbaar onvermogen wordt hij
van deze laatste verplichting en van de betaling der
volgens art. 22 te zijnen laste gebragte kosten,
door het Bestuur, op hetwelk hij zich beroepen
heeft, vrijgesteld.
Art. 34. De voorzitter van het Collegie, tegen
welks uitspraak hooger beroep is aangeteekend,
zorgt, dat binnen acht dagen, nadat hij daarvan
kennis bekomen heeft, al de schrifturen tot de
zaak betrekkelijk, met uitzondering van de minute
der uitspraak, worden ingezonden aan het ker-
kelijk Bestuur, dat in hooger beroep moet oor-
deelen, met bijvoeging van een inventaris der stuk-
ken , in dubbel opgemaakt, van welke één, door
den Scriba of Secretaris van het hooger Collegie
geteekend voor ontvangst, wordt terug gezonden.
Indien het aangeteekeude hooger beroep door
den bezwaarde niet binnen den bepaalden termijn
is voortgezet, of daarvan door hem later is afge-
zien, wordt hiervan door den Scriba of Secretaris
van het kerkelijk Bestuur, bij \'t welk het beroep
moest worden behandeld, onverwijld kennis ge-
geven aan het kerkelijk Collegie, welks uitspraak
het geldt, opdat aan deze gevolg gegeven worde.
Art. 35. Indien eene uitspraak in hooger be-
roep, wordt te niet gedaan of gewijzigd, wordt
de zaak beslist zoo als het Collegie, in hooger
beroep regtsprekende, meent dat bij de eerste uit-
spraak had behooren gedaan te zijn.
Van eene uitspraak in hooger beroep wordt in
geen geval een nieuw appèl toegelaten, doch kan
alleen herziening of vernietiging worden aange-
vraagd op de wijze, in de tweede en derde af-
deeling van het tweede hoofdstuk omschreven.
Art. 36. Indien iemand, met eene kerkelijke
betrekking bekleed, gedurende de behandeling van
een bezwaar te zijnen laste zijne betrekking ne-
derlegt, wordt de zaak des ongeacht voortgezet
en ten einde gebragt.
Art. 37. Het tractement vaneen\' Predikant,
die volgens art. 48 piovisioneel, of, ten gevolge
-ocr page 181-
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT.          165
eener uitspraak, voor bepaalden of onbepaalden
tijd geschorst is, wordt ontvangen door den Quaes-
tor, of door den gemagtigde van den Ring, waar-
toe hij behoort, en na aftrek van de defroijemen-
ten (a)
der in zijne plaats dienstdoende Predikan-
ten aan den geschorste uitbetaald.
Indien de provisionele schorsing bij de eind-
beslissing door vrijspraak wordt achtervolgd, zoo
worden de voor defroijementen afgetrokken gelden
door de Kerk aan den vroeger geschorsten Predi-
kant vergoed, (b)
Art. 38. Die (c) van zijne bediening of van zijn
ambt ontzet is, kan in zoodanige betrekking niet
weder worden aangesteld, dan na bekomen relia-
bililatie
, welke evenwel niet wordt verleend dan
na verloop van vijf jaren sedert de dagteekening
der laatste uitspraak in de zaak, en op eene met
redenen omkleedde aanvrage, welke door tusschen-
komst van de Algemeene Synodale Commissie,
met de door haar ingewonnen inlichtingen, aan
de Algemeene Synode wordt voorgelegd, ten einde
deze daarover beslisse.
Ontzegging van het gebruik des H. Avondmaals,
vervallenverk\'aring van de bevoegdheid tot het
uitoefenen van kerkelijke regten en het aanvaar-
den van kerkelijke bedieningen en ambten, voor
onbepaalden tijd uitgesproken (d) kunnen ten alle
tijde bij met redenen omkleedde uitspraak van het
Collegie, dat hierin besliste, worden opgeheven.
Ontzetting van het lidmaatschap wordt, na raad-
(a) Vgl. Art. 38 lïegl. op de Vac. Daarbij behoeft
wel niet opgemerkt te worden , dat de woorden ver-
goeding en defroijement geheel hetzelfde beteeken. (ü.
d. S. v. 1859. bl. 99 en 100).
fêl Bij art. 37 komt als derde lid:
„Vermelde defroijementen bepalen zich tot vergoeding
van noodzakelijke reiskosten , ter beoordeeling van het
f\'iassikaal Bestuur." Syn. ampl. v. 25 Julij 1862, in
werking getreden 1 Maart 1863.
[c) Hier is in te vullen: „wegens onchristelijken
wandel". Syn. wijz. v. 25 Julij 1864, in werking getre-
den 1 Febr. 1865.
(rf) Hier is in te vullen : „alsmede ontzetting van
ambt of bedieningen om eenc andere reden dan.die in
het eerste lid van dit artikel genoemd is" Syn. wijz v.
25 Julij 1864, iu werking getreden 1 Febr. 1865.
-ocr page 182-
166 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOR
pleging roet het Collegie, dat haar uitsprak, op-
geheven door den Kerkeraad der Gemeente, onder
welke de van het lidmaatschap ontzette woonach-
tig is, na plegtige vernieuwing van de verklarin-
gen en beloften, bij de belijdenis des geloofs af-
gelegd, in eene daartoe belegde vergadering van
dien Kerkeraad.
HOOFDSTUK II.
Bijzondere bepalingen, de uitoefening van
tucht betreffende.
EERSTE AFDEELING.
In eersten aanleg.
A. Bij den Kerkeraad.
Art. 3\'J. Aan de tucht des Kerkeraads zijn
onderworpen alle lidmaten zijner Gemeente, Gods-
dienst-onderwijzers
en onderwijzeressen mede daar-
onder begrepen.
De Kerkeraad is onbevoegd beslissingen te ne-
men ten aanzien van bezwaren tegen dienstdoen-
de , emeriti of eervol ontslagene Predikanten,
Hulppredikers, Candidaten tot de H. Dienst,
Ouderlingen, Diakenen en leden van kerkelijke
Besturen als zoodanig.
Art. 40. Ieder, niet onder censuur staand,
manslidmaat der Kerk is bevoegd, bij den Ker-
keraad zijner Gemeente, bij onderteekend geschrift,
bezwaren in te brengen tegen den handel of wandel
van een lidmaat derzelfde Gemeente, ook van een
der personen in het 2de lid van art. 89 genoemd.
De Kerkeraad slaat op die bezwaren acht en
handelt te dien aanzien gelijk in de volgende ar-
tikelen wordt voorgeschreven.
Art. 41, Indien de bezwaren betrekking heb-
ben op handelingen van leden des Classikalen
Bestuurs en hunne secundi, als zoodanig, worden
zij terstond langs den kerkelijken weg opgezonden
aan het Provinciaal Kerkbestuur; leden en secundi
van het Provinciaal Kerkbestuur, van de Alge-
meene Synode en van de Algemeene Synodale
Commissie, als zoodanig, betreffende, worden zij
even zoo opgezonden aan de Algemeene Synode.
-ocr page 183-
KERKELIJK 0PZ1GT EN TUCHT.          167
Art. 42. De bezwaren, uitgebragt tegen Pre-
dikanten
, Hulppredikers. Candidaten, Ouderlin-
gen
en Diakenen, worden door den Kerkeraad
voorloopig onderzocht, uiterlijk binnen vier weken
na bekomen kennis. Oordeelt hij, bij raeerder-
heid van stemmen, die bezwaren gewigtig genoeg
en niet van grond ontbloot, dan zendt hij ze met
alle daartoe betrekkelijke ingekomen stukken en
zijne eigene consideratiën aan het Classikaal Be-
stuur, onder hetwelk de Gemeente behoort.
Indien de bezwaren den Predikant of één\' der
Predikanten van de Gemeente betreffen, wordt voor
de verzending aan het Classikaal Bestuur de meer-
derheid van twee derden der stemmen gevorderd,
onverminderd de bevoegdheid van dit Bestuur om
te handelen, gelijk in art. 2 7 wordt voorgeschreven.
Binnen 14 dagen na het genomen besluit be-
rigt de Kerkeraad aan hem, die het bezwaarschrift
heeft ingediend, of het ter zijde is gelegd, of in
nadere behandeling zal genomen worden.
Art. 43. Indien de beslissing omtrent het inge-
bragte bezwaar, volgens art. 39 , behoort tot de be-
voegdheid van den Kerkeraad, onderzoekt hij eerst
voorloopig, of het uit zijnen aard en uithoofde
van de gronden, waarop het rust, termen ople-
vert om naar het reglement behandeld te worden.
Ingeval van ontkennende beantwoording dezer
vraag, wordt daarvan evenzeer, binnen 14 dagen
na het genomen besluit, kennis gegeven aan hem,
die het bezwaarschrift, heeft ingediend.
Art. 44. Indien de beslissing over het bezwaar,
volgens art 89, tot de bevoegdheid van den Ker-
keraad behoort, en deze, volgens art. 43, ter-
men tot voortzetting der zaak gevonden heeft, on-
derzoekt en handelt hij verder overeenkomstig de
voorschriften, in het eerste hoofdstuk gegeven.
Wanneer bij het onderzoek eener zaak van nog
andere verkeerdheden ten laste van denzelfden
bezwaarde raogt blijken, gaat de Kerkeraad hier-
omtrent mede te werk zoo als in het eerste hoofd-
stuk bepaald is.
Art. 45. De tuehtmiddelen, welke door den
Kerkeraad worden toegepast, zijn : ontzegging van
het gebruik des H. Avondmaals voor bepaalden
-ocr page 184-
168 Afd. I, § 15. EEGLEMENT VOOB
of onbepaalden tijd; vervallenverklaring van de
bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke reg-
ten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen
voor bepaalden of onbepaalden tijd; ontzetting
van het lidmaatschap.
Art. 46. De Kerkeraad is bevoegd, de door
hem aangestelde Godsdienst-onderwijzers en onder-
wijzeressen,
ter zake van bezwaren te hunnen laste
uit de dienst zijner Gemeente te ontslaan, behou-
dens hooger beroep op het Classikaal Bestuur.
Zijn zoodanige bezwaren van dien aard, dat zij,
naar het oordeel des Kerkeraads , tot schorsing in
de uitoefening van hunne betrekking oftotgeheele
ontzetting aanleiding kunnen geven, worden zij
opgezonden aan het Classikaal Bestuur, datdaar-
over zelf oordeelt en beslist.
B. by het Classikaal Bestuur.
Art. 47. Het Classikaal Bestuur oordeelt over
bezwaren, volgens art. 46 te zijner kennis ge-
bragt, en over alle bezwaren tegen de personen,
in art. 39, 2de Kd genoemd, behoudens de be-
paling van art. 41.
Het volgt in zijn onderzoek en in zijne beslis-
sing de voorschriften, in het eerste-hoofdstuk ge-
geven.
Indien bij het voorloopig onderzoek of geduren-
de de behandeling der zaak blijkt, dat de bezwa-
ren tegen personen , in art. 39 , 2de Hd genoemd,
aanleiding zouden kunnen geven tot ontzetting uit
eene kerkelijke bediening, verzendt het Classikaal
Bestuur al de bescheiden tot de zaak betrekkelijk,
met de noodige inlichtingen, aan het Provinciaal
Kerkbestuur en geeft, binnen 14 dagen na dag-
teekening van het hiertoe genomen besluit, daar-
van kennis aan den bezwa\'arde.
Art. 48. Indien een geruchtmakend bezwaar
van ergelijken aard, dat ter kennis van het Clas-
sikaal Bestuur gekomen is, gegrond wordt bevon-
den, kan het Bestuur reeds bij zijn voorloopig
onderzoek eene provisionele schorsing van den
bezwaarde uitspreken, zonder dat hiervan hooger
beroep wordt toegelaten.
Indien bij de beslissing van het Classikaal of
Provinciaal Bestuur schorsing voor bepaalden o
-ocr page 185-
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT.            169
onbepaalden tijd, of ontzetting uit kerkelijke be-
diening wordt uitgesproken, en de bezwaarde van
deze beslissing in hooger beroep komt, of van de
in hooger beroep bevestigde beslissing herziening
of vernietiging aanvraagt, blijft de provisionele
schorsing gedurende der loop der zaak van kracht.
Van zulk eene provisionele schorsing wordt,
wanneer zij een\' Predikant geldt, dadelijk kennis
gegeven aan den Kerkeraad en des noodig aan
den Consulent zijner Gemeente en aan het Pro-
vinciaal Kerkbestuur; betreft de uitspraak een\'
Candidaat tot de H. Dienst, dan geschiedt het
berigt hiervan aan de Algemeene Synodale Com-
missie, en voor de overige hier bedoelde personen
alleen aan den Kerkeraad hunner Gemeente.
Art. 49., De tuchtmiddelen, welke door het
Classikaal Bestuur worden aangewend, zijn die,
welke in art. 45 worden opgenoemd; daarenbo-
ven: schorsing in de waarneming van kerkelijke
bedieningen en ambten voor bepaalden of onbe-
paalden tijd, en wat de Godsdienst-onderwijzers
en onderwijzeressen betreft, ontzetting uit hunne
betrekking.
C.     Bij het Provinciaal Kerkbestunr.
Art. 50. Bezwaren, volgens art 47 door het
Classikaal Bestuur van dien aard geoordeeld, dat
zij aanleiding tot ontzetting uit kerkelijke dienst
zouden kunnen geven, alsmede alle bezwaren te-
gen leden van Classikale Besturen en hunne se-
cundi, als zoodanig, worden door het Provinciaal
Kerkbestuur, waaronder die personen behooren,
onmiddelijk behandeld en beslist op dezelfde wijze
als in het eerste hoofdstuk is voorgeschreven.
Art. 51. De tuchtmiddelen, welke door het
Provinciaal Kerkbestunr worden toegepast, zijn
die, welke in de artt. 45 en 49 worden opge-
noemd, en daarenboven ontzetting van kerkelijke
bedieningen en ambten.
D.     Bij de Algemeene Synode.
Art. 52. Bezwaren ten laste van iemand, die,
volgens de bepalingen van de artt. 56 en 67 van
het Algemeen Reglement, tot de Algemeene Sy-
node of de Algemeene Synodale Commissie behoort,
of van zijn secundus als zoodanig, alsmede ten
-ocr page 186-
170 Afd. I, § 15. REGLEMENT VOOR
laste vaneen lid van een Provinciaal Kerkbestuur,
of zijn secundus als zoodanig, worden onmid-
dellijk gebragt voor de Algemeene Synode en,
met inachtneming van art. 15 van het Algemeen Be-
glement, behandeld en beslist overeenkomstig de
bepalingen van het eerde hoofdstuk.
Art. 53. De tuchtmiddelen, in de artt. 45,
49 en 51 genoemd, kunnen ook worden toegepa-t
door de Algemeene Synode.
TWEEDE AFDEELING.
In hooger beroep en lierziening.
Art. 54. Tot het onderzoek en beslissing van
zaken, in hooger beroep voor een kerkelijk Bestuur
gebragt, wordt zoo spoedig mogelijk en althans
in de eerstvolgende zitting van het Collegie over-
gegaan, op dezelfde wijze als in het eerste hoofd-
stuk
is voorgeschreven.
Art. 55. Indien van eene uitspraak der A1-
gemeene Synode, in eersten aanleg of in hooger
beroep, door den bezwaarde herziening wordt ge-
vraagd, wordt de zaak overeenkomstig art. 15
van het Algemeen Beglement, voor de geheele
Synode gebragt. die haar definitief beslist.
De aanvrage tot herziening geschiedt overeen-
komstig het bepaalde in de artt. 33 en 34.
DERDE AFDEELING.
Bij verzoeken tot vernietiging van kerkelijke
beslissingen.
Art. 56. Van beslissing der Classikale en Pro-
vinciale Besturen in hooger beroep kan, volgens
de art. 15 en 70 van het Algemeen Beglement,
vernietiging wegens schennis of verkeerde toepas-
sing der reglementen worden aangevraagd bij de
Algemeene Synodale Commissie.
Verzoeken tot vernietiging moeten door den
bezwaarde, met overlegging van het door hem
ontvangen afschrift der uitspraak, worden inge-
diend bij den Secretaris der Algemeene Synodale
Commissie, binnen 14 dagen na de dagteekening
der hem toegezonden kennisgeving van de uitspraak
in hooger beroep te zijnen laste. Binnen vier
weken na die dagteekening kan de bezwaarde,
des verkiezende, de gronden, waarop zijn verzoek
-ocr page 187-
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT.         171
rust, bij eene, door hem onderteekende memorie,
aan den Secretaris van de Algemeene Synodale
Commissie inzenden, ten einde daarop door haar
worde acht geslagen.
Na verloop der gezegde 14 dagen is de aan-
vrage niet meer ontvankelijk.
Indien de bezwaarde de hier boven vermelde
vier weken laat voorbijgaan zonder memorie in te
zenden, wordt door de Algemeene Synodale Com-
missie op de bij haar ontvangen stukken uitspraak
gedaan.
Ingeval de bezwaarde later van de aanvrage tot
vernietiging afziet, wordt gehandeld zoo als in
art. 34, 2de Hd is voorgeschreven.
Art. 57. De Algemeene Synodale Commissie
slaat bij haar oordeel over de gevraagde vernie-
tiging niet alleen acht op de gronden, welke door
den bezwaarde zijn aangevoerd, maar ook op an-
dere, welke zij verneemt dat bestaan.
Art. 58. Bij vernietiging van eene beslissing
wordt door den Secretaris der Algemeene Syno-
dale Commissie een behoorlijk voor echt verklaard
afschrift van de daartoe strekkende beslissing,
binnen 14 dagen na hare dagteekening, toegezon-
den 1°. aan het Provinciaal of Classikaal Bestuur,
naar hetwelk de zaak volgens art. 15 van het
Algemeen Reglement, is verwezen; 2°. aan het
Provinciaal of Classikaal Bestuur, welks uitspraak
vernietigd wordt: 3°. aan den bezwaarde.
Ingeval van verwerping der aanvrage tot ver-
nietiging wordt daarvan op gelijke wijze kennis
gegeven aan den bezwaarde en aan het Bestuur
dat de uitspraak deed.
Van hare uitspraken, betreffende aanvragen tot
vernietiging, doet de Algemeene Synodale Com-
missie jaarlijks verslag aan de Synode.
Art. 59. Het Provinciaal, of Classikaal Be-
stuur, naar hetwelk de zaak, volgens art. 15 van
het algemeen Reglement, wordt verzonden, stelt
een nieuw onderzoek in en beslist definitief, zich
gedragende naar de verklaring van de Algemeene
Synodale Commissie ten aanzien der schennis of
verkeerde toepassing van Reglementen, welke tot
de vernietiging heeft geleid.
-ocr page 188-
172        Afd. I, § 16. REGLEMENT VOOR
n.
BEHANDELING VAN KERKELIJKE
GESCHILLEN.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 60. De Collegiën, in art. 2 genoemd,
en behalve deze de Algemeene Synodale Commis-
sie zijn belast met de kennisneming, het onder-
zoek en de beslechting van kerkelijke geschillen-
Zij verleenen hunne medewerking tot bijlegging
en schikking in der minne, en doen, wanneer
zij daarin niet slagen mogen, eene beslissende uit-
spraak.
Art. 01. De artt. 6—lü, alsmede 12 tot het
lste en 2dc Jid van art. 19 en de artt. 20, 21
(de toepassing van tuchtmiddelen uitgezonderd),
23, 24, 25, 26 en 31 zijn mede van toepassing
bij de behandeling van kerkelijke geschillen.
De termijnen voor hooger beroep, aanvrage tot
herziening en tot vernietiging, in zaken van
tucht bepaald, moeten ook door de partijen in
kerkelijke geschillen in acht genomen worden.
Art. 62. Memoriën, door eene partij in zaken
van geschillen overgelegd, kunnen des noodig
door de kerkelijke Collegiën worden gesteld in
handen der tegenpartij, om daarop binnen een
bepaalden tijd te antwoorden.
Art. 63. Indien bij de beoordeeling van ge-
schillen de stemmen staken, wordt na herhaalde
beraadslaging eene nieuwe stemming beproefd;
indien ook daarbij de stemmen staken, wordt bij
de Kerkeraden de oudste in jaren der laatst afgetre-
den Ouderlingen, bij de overige kerkelijke Bestu-
ren de Secundus van het oudste lid in diensttijd
buiten het moderamen ter beslissing opgeroepen.
Art. 64. Alle kerkelijke geschillen worden,
zoowel door de verwerende als door de eiscbende
partij, gevoerd voor eigen rekening.
Van de eischende partij wordt, des noodig,
borgstelling voor de kosten gevorderd.
Bij de beslissing wordt de partij, die in het
ongelijk gesteld is, in al de kosten veroordeeld,
-ocr page 189-
REKKELIJK OPZIGT EN TUCHT.          173
tenzij om redenen, in de uitspraak te vermelden,
ieder der partijen voor een bepaald aandeel in
de kosten mogt verwezen worden.
Kosten, door een kerkelijk Collegie gemaakt,
en bij uitspraak ten laste van één der geschil-
voerende partijen of van beide gebragt, worden
ontvangen en verantwoord, gelijk in art. 25 be-
paald is.
Art. 65. De Algemeene Synode en, onder
hare magtiging, de Algemeene Synodale Com-
missie, zijn bevoegd in het belang der Kerk voor
den burgerlijken Kegter gedingen te voeren. De
daartoe noodige kosten, alsmede die, tot welker
betaling zij, bij regterlijke uitspraak, worden
veroordeeld, worden gedragen door de Kerk.
Art. 66. [De Kerkeraden, Classikale en Pro-
vinciale Besturen zijn gehouden magtiging te vra-
gen van het in rang volgend hooger Collegie tot
het voeren van gedingen voor den burgerlijken
Eegter. Wanneer de Algemeene Synode niet ver-
gaderd is, en de zaak spoed vordert, vragen de
Provinciale Kerkbesturen de bedoelde magtiging
van de Algemeene Synodale Commissie.
De kosten , door de kerkelijke Besturen na be-
hoorlijk verkregen magtiging gemaakt, of bij de
uitspraak te hunnen laste gebragt, worden ge-
dragen door de Kerk.
Indien de gezegde magtiging niet verkregen
is, worden de dingen door de kerkelijke Bestu-
ren voor eigen rekening gevoerd.] (a)
(a) Art, 66 luidt thans aldus :
„Tot het voeren van gedingen voor den burgerlijken Reg-
ter kunnen de Kerkeraden , Classikale en Provinciale Be-
sturen magtiging vragen van de Algemeene Synode of,
deze niet vergaderd zijnde van de Algemeene Synodale
Commissie.
Deze magtiging wordt niet verleend tenzij in die ge-
dingen tevens het algemeen belang der Kerk is betrokken.
Alleen wanneer die magtiging verleend is, wordende
kosten gedragen door de Kerk."
Syn. wijz. v. 25 Julij 1862. in werking getreden 1
Maart 1863.
-ocr page 190-
174        Afd. I, § 14. REGLEMENT VOO»
HOOFDSTUK II.
Behandtliny van kerkelijke geschillen door de
kerkelijke Besturen.
Art. 67. Kerkelijke geschillen tusschen de
leden derzelfde Gemeente, met geene kerkelijke
betrekking bekleed, alsmede tusschen deze en
Catechiseermeesters, Krankbezoekers en kerkelijke
bedienden en tusschen de genoemde personen
onderling, worden gebragt voor den Kerkeraad
der Gemeente, waartoe zij behooren.
Art. 68. Kerkelijke geschillen in of tussehen
Kerkeraden; tusschen deze en de Eingen, of
tusschen de Ringen onderling; tusschen Predi-
kanten, Emeriti, Candidaten tot de Heilige
Dienst, alsmede de kerkelijke geschillen de Dia-
conieadministratie betreffende; voorts geschillen
over de benoemingen van Kerkeraadsleden, Cate-
chiseermeesters, Krankbezoekers en kerkelijke be-
dienden; geschillen tusschen vacante Gemeenten
en Consulenten; alle geschillen betrekkelijk vaca-
turen en beroepingswerk, en eindelijk geschillen
over grensscheiding tusschen de onderscheidene
Gemeenten en de veranderingen hieromtrent wor-
den (de laatstvermelde met iuachtneming van art.
43 nu. 7 van het Algemeen Reglement) gebragt
voor het Classilcaal Bestuur, waaronder zij te
zamen behooren.
Art. 69. Kerkelijke geschillen tusschen de
belanghebbenden, bij \'t vorig artikel opgenoemd,
doch niet onder hetzelfde Classikaal ressort be-
hoorende; voorts geschillen in en tusschen Classi-
kale Resturen worden gebragt voor het Provinciaal
Kerkbestuur,
waaronder zij te zamen behooren.
Art. 70. Geschillen in en tusschen de Pro-
vinciale Kerkbesturen en tusschen Classikale Re-
sturen, kerkelijke Collegiën en personen, onder
verschillende Provinciale kerkelijke ressorten be-
hoorende, worden gebragt voor de Algemeene
Synode, of, wanneer deze niet vergaderd is en
de zaak spoed vordert, voor de Algemeene Sy-
nodale Commissie.
Geschillen in de Algemeene Synodale Com-
missie en tusschen deze en de Provinciale kerk-
-ocr page 191-
KERKELIJK OPZIGT EN TUCHT.            175
besturen worden behandeld uitsluitend door de
Algemeene Synode.
Art. 71. Aanvragen tot vernietiging van be-
slissingen in kerkelijke geschillen in hooger be-
roep worden op dezelfde wijze gedaan en be-
handeld als in de artt. 50, 58 en 59 voor za-
ken van tucht is voorgeschreven.
Bij de beoordeeling dezer aanvragen slaat de
Algemeene Synodale Commissie uitsluitend acht
op die gronden, welke door de partij, die de
vernietiging vraagt, aangevoerd en bewezen wor-
den door stukken, die gediend hebben bij het
Collegie, van welks uitspraak de vernietiging ge-
vraagd wordt, of wel door die uitspraak zelve.
SLOTBEPALING.
Art. 72. Dit reglement treedt in werking op
den lsten Julij 1857, na welk tijdstip alle vroe-
gere reglementen en bepalingen, kerkelijk opzigt
en tucht en de behandeling van kerkelijke ge-
schillen betreffende, zijn afgeschaft en vervallen.
De zaken, welke bij de invoering van dit re-
glement nog bij de kerkelijke Collegiën aanhan-
gig zijn, worden, voor zooveel de verdere af-
doening betreft, naar het vorig reglement be-
handeld en beslist.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk in hare
zitting van den 9den Augustus 1856, en
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie, in hare zitting van den 20steu
Mei des jaars 1857.
§ 15.
RE6LEMENT OP DE KERKVISITATIE.
Art. 1. In de Gemeenten, krachtens art. 1
van het Algemeen Keglement, tot de Nederland-
sche Hervormde Kerk behoorende, wordt jaarlijks
kerkvisitatie gehouden.
Art. 2. De kerkvisitatie heeft ten doel het
onderzoek naar den uitwendigen en inwendigen
staat der Gemeenten, naar de geregelde opvol-
ging en de handhaving der wettige kerke-orde bij
-ocr page 192-
176            Afd. I, § 16. REGLEMENT •
de Kerkeraden, en naar de ambtstrouw en den
Christelijken wandel van elk hunner leden.
Art. 3. De instelling van het onderzoek is
opgedragen aan de Classikale Besturen, een ie-
gelijk voor de Gemeenten en Kerkeraden in zijn
ressort, behoudens de bepaling in art. 34 van het
Algemeen lleglemetit, betreffende de Waalsche Ge-
meenten en die van het Hertogdom Limburg.
Art. 4. Om de drie jaren wordt dekerkvisi-
tatie persoonlijk gehouden, door twee leden van
het Classikaal Bestuur, die het daartoe met hun-
ne secundi tijdig committeert.
De visitatie over het geheele ressort wordt naar
gelang zijner uitgestrektheid gehouden door één
en hetzelfde tweetal of door onderscheidene twee-
tallen van leden, met inachtneming van voegza-
me afwisseling.
Art. 5. De Classikale Besturen zien bij de be-
noeming der gecommitteerden toe, dat zij niet
beiden tot ééne en dezelfde Gemeente behooren,
waar de visitatie moet plaats hebben.
Art. 6. De kerkvisitatie wordt door de daar-
toe gecommitteerde leden van de Classikale Be-
sturen , vóór het verloop van de eerste helft der
maand Mei gehouden.
Art. 7. De Visitatoren melden den dag en het
uur hunner komst ten minste veertien dagen te
voren aan den Algemeenen Kerkeraad, die haar
op den naast hieraan voortafgaanden zondag ter
kennis brengt van de G#emeente.
Art. S. Al de leden van den Algemeenen Ker-
keraad, en in Gemeenten waar de dienst door
den King wordt waargenomen, ook de Consu-
lent, zijn verpligt de vergadering, voor de kerk-
visitatie bestemd, bij te wonen.
Wanneer iemand verhinderd wordt, zal hij daar-
van ter vergadering aan de Visitatoren met op-
gave van redenen kennis geven.
Art. 9. Eén der Gecommitteerden is Voor-
zitter, de andere is Scriba. Indien de visitatie
bij eene Gemeente wordt gehouden, waartoe één
hunner behoort, neemt hij zijne plaats in onder
de leden des Kerkeraads, en vervult de andere
de betrekking van Voorzitter en Scriba.
-ocr page 193-
OP DE KEBKVISITATIE.                 177
Art. 10. De Praeses van den Kerkeraad, na
de vergadering geopend te hebben, doet de Vi-
sitatoren door eene commissie binnenleiden, en
geeft aan den Voorzitter der Gecommitteerden de
leiding der werkzaamheden over.
Art. 11. De .Voorzitter legt den last van Vi-
sitatoren open, vraagt of op den voorgaanden
zondag de dag en het uur der door hen bepaal-
de komst aan de Gemeente is ter kennisse ge-
bragt, en doet onderzoek of al de leden des Ker-
keraads tegenwoordig zijn.
Art. 12. De Voorzitter tot de visitatie zelve
overgaande, stelt een onderzoek in:
betreffende al de leden, of zij bezwaren heb-
ben , rakende de belijdenis (a) en den wandel van
(a) Hierbij is te vergelijken de volgende Inlichting tier
Synode v.
31 Julij 1861 , omtrent de beteekenis der vraag
naar de onberispelijk/leid in de belijdenis
, in tabel A
voor de kerkvisitatie :
De Algemecue Synode der Nederlandsche Hervormde
Kerk uit de bij haar ingekomen verslagen der kerkvi3i-
tatie van nieuws ontwaar geworden zijnde, dat bij som-
mige Kerkeraden onzekerheid blijft bestaan, omtrent de
beteekenis der vraag in Tabel A. naar onberispelijkheid
in belijdenis
, heeft geoordeeld in herinnering te moeten
brengen, hetgene ten aanzien van bedoelde onzekerheid
en daaruit voortvloeijeude schroomvallighcid om de
vragen te beantwoorden, door de Synode des vorigen
jaars teregt is opgemerkt; „dat men bij zoodanige twij-
„felingen te verwijzen heeft, wat de Predikanten betreft,
„naar het formulier, dat door de Candidaten bij hunne
„toelating tot de predikdienst wordt onderteekend, of,
„wanneer er aarzeling bestaat ten opzigte der Ouder-
„lingen en Diakenen, dat hier, gelijk meermalen ge-
„schied is, te wijzen is op de vragen bij de voorbe-
„reiding voor het\'H. Avondmaal tot hernieuwing der
„belijdenis voor de geheele Gemeente, ep dus ook voor
„Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, Doch, indien
„men ten aanzien der beide laatstgenoemde bctrekkin-
„gen iets meer wezenlijks wil, dat meer regelrcgt he-
„nenwijst naar den geest en de hoofdzaak der leer,
„welke begrepen is in de Belijdenisschriften onzer Ne-
„derlandsche Hervormde Kerk, die regtens nooit zijn
„afgeschaft, dat men dan niet voorbij heeft te zien,
„dat, gelijk de Predikanten beloven dien geest en die
„hoofdzaak der leer te handhaven , ook zij , die aan de
„zijde der Predikanten als Opzieners en Armvcrzorgera
„zijn gesteld, wel niet in eencn anderen geest zullen
18
-ocr page 194-
178            Afd. I, § 16. REGLEMENT
iemand hunner medeleden, en betreffende de le-
den buiten de Predikanten, of, zooveel de za-
menstelling van hun Collegie betreft, art. 3 en
4, en, zooveel hunne zitting daarin aanbelangt,
art. 11, en, voor zooveel noodig, art. 12 van
het Synodaal Keglement alsmede de verordenin-
gen der bijzondere reglementen voor de Kerke-
raden worden in acht genomen.
Voorts:
ten opzigte der Predikanten in het bijzonder:
of zij getrouwelijk al hunne ambtspligten ver-
vullen, omschreven in het Synodaal Keglement
voor de Kerkeraden art. 14 en artt. 21—24.
ten opzigte der Ouderlingen in het bijzonder:
of zij hunne ambtspligten volbrengen, ver-
meld in het Synodaal Reglement voor de Kerke-
raden art. 25;
ten opzigte der Diakenen in het bijzonder :
of zij aan de verpligtingen beantwoorden, hun
opgelegd bij art. 26 van het Synodaal Reglement
Toor de Kerkeraden, alsmede bij het Synodaal
Reglement voor de Diakoniën, bepaaldelijk bij
artt. 6 — 27.
Waar vacaturen of hiermede gelijkstaande ge-
vallen aanwezig zijn, onderzoeken Visitatoren,
of in de dienst wordt voorzien zoo als door het
Reglement op de Vacaturen in de tweede afdee-
ling en haar aanhangsel wordt verordend.
Vervolgens onderzoeken zij of de doop-, Hd-
maten- en trouwboeken, de aanteekeningen van
de Kerkeraadshandelingen, de rekeningen der l)ia-
conie-administratie, de liggers van het tractement
aan de Predikantsplaats of plaatsen verbonden,
mitsgaders de verzameling van de Reglementen en
van al de overige ingekomen kerkelijke stukken
met register, als ook de index van het kerke-
„kunnen arbeiden ; dat zij gceuc andere belijdenis mo-
„gen zijn toegedaan, bij al de vrijheid, die in den
„loop dea tijds in onze Kerk heerschende is geworden.
„Wie zich aan de belijdenis van den alzoo aangewezen
„geest en hoofdzaak der leer houdt, dien mogen zijne
„broeders ook onberispelijk verklaren in leer en belij-
„denis, zooveel het menschelijk oordeel verklaren kan,
„terwijl God alleen het harte kent."
-ocr page 195-
OP DE KERKVISITATIE.                 179
lijk archief zich in goede orde bevinden, al wel-
ke bescheiden behooren ter tafel te zijn.
Eindelijk winnen zij berigten in aangaande het
kerkelijk, zedelijk en godsdienstig leven der Ge-
meente, bepaaldelijk met opzigt tot:
a.  de deelneming aan de openbare Godsdienst-
oefeningen;
b.  het gezet gebruik van het H. Avondmaal;
c.  de huwelijks-inzegening;
d.  de belangstelling in Christelijke instellingen,
als bijbel- en zendelinggenootschappen enz.;
e.  de zondagsviering;
/. de openbare zedelijkheid;
ff. den staat van het Godsdienstonderwijs , met
name het getal dergenen, die, nevens de Pre-
dikanten, hierin bij de Gemeente werkzaam zijn,
naar art. 66a van het reglement op dit onder-
werp ; — het getal van jeugdigen en meer ge-
vorderden in de Gemeente te zamen, die in het
jongstverloopen burgerlijk jaar van het Godsdienst-
onderwijs hebben gebruik gemaakt; — het ge-
tal der in hetzelfde tijdvak op belijdenis des ge-
loofs aangenomen lidmaten; — al wat door den
Kerkeraad wordt verrigt in overeenstemming met
artt. 33, 40, 48 en 66 e en ƒ van het Regie-
ment op het Godsdienstonderwijs, (u)
(a) Bij het hier onder letter g voorkomende is te
vergelijken de inlichting der Synode v. 17 Jnlij 1861
(Kerk. C. no. 301 omtrent de onderscheiding van
schoolkinderen en catechisanten in Tabel B voor de
kerkvisitntic:
„De Synode meent de aandacht der Classikale Bc-
stnren te moeten vestigen op de vragen in Tabel B
voor de kerkoisitatie
vervat, volgens welke het onder-
scheiden van schoolkinderen en catechisanten wegvalt,
en de eerstgenoemde, voor zoo verre zij nu builen de
tchooluren
onderwijs van Godsdienstonderwijzers of Pre-
dikanten ontvangen , ook onder de catechisanten gerekend
moeten worden."
Nog is op te merken dat de hier aangehaalde artikels
van \'t Regl. op \'t Godsd. onderwijs thans das zijn te
veranderen.
Art. 33 in Art. 25 ,
„ 40 „ 30.
De overige artikels, naar welke verwezen wordt,
zijn in het nieuwe Kegl. op het Godsdienst-onderwijj
-ocr page 196-
180             Afd.\'I, § 16. REGLEMENT
Ti. de overgangen uit de Hervormde Kerk tot
een ander Kerkgenootschap, en uit andere Kerk-
genootschappen tot het Hervormde, welke in het
laatst verloopen burgerlijk jaar hebben plaats ge-
had , met opgave van oorzaken en redenen, voor
zoo ver zij bekend zijn; (o)
»\'. de godsdienstige behoeften der Gemeenten
aan leering, leiding en opbouwing, en onderzoe-
ken of daaraan genoegzaam voldaan wordt, en of
anders de Kerkeraad ook middelen zou kunnen
aanwijzen om daarin te voorzien.
Voorts trachten Visitatoren zich te vergewis-
sen, dat de kerkelijke gebouwen tegen brandschade
verzekerd zijn, en dat voor het onderhoud naar
vermogen wordt zorg gedragen.
Ten slotte onderzoeken Visitatoren of er leden
der Gemeente zijn opgekomen, die een of ander
hebben voor te dragen; trachten, in den geest
van art. 4, eerste lid, van het Eeglement van
kerkelijk Opzigt en Tucht, zoo mogelijk, be-
zwaren uit den. weg te ruimen, en zorgen overi-
gens, dat gehandeld worde naar art 47 van het-
zelfde Eeglement, met inachtneming, zooveel noo-
dig, van art 42, 2°.
Art. 13. De Voorzitter der Visitatoren geeft,
na den afloop van het onderzoek, het beleid der
vergadering aan den gewonen Praeses terug, en
deze draagt zorg, dat van de visitatie in het ac-
teboek des Kerkeraads aanteekening geschiede.
niet opgenomen. Art 48 bepaalt een onderzoek naar
het Godsdienst-onderwijs in de scholen (art. 25 lid 2
van het nieuwe Rcgl. genoemd) door de Commissie van
toezigt (in art. 34 van laatstgenoemd Eegl. voorkomende).
En art 6fi a, e, f bevat de volgende drie vragen,
bij de kerkvisitatie te doen :
a. welk is het getal Godsdienst-onderwijzers behalve
de Predikanten ?
e.    wat geschiedt er tot godsdienstig onderwijs van
hen die leven in de gestichten, in de koloniën en op
de schepen artt. 33 en 40 (lees thans 25 en 30) ver-
meld ?
f.    worden de zoincr-catechisatiën regelmatig gehou-
den , en wat geschiedt er door den Kerkeraad om de-
zelve te verbeteren waar zulks noodig is?
(al Vergelijk hierbij de Syn. Besl. van 16 Oct. 1841
en van 22 Julij 1841 in Afd. II, f 10 en 11.
-ocr page 197-
OP DE KERKVISITATIE.                181
Art. 14. Van den afloop van het onderzoek
geven visitatoren verslag aan het Classikaal Be-
stuur in zijne vergadering van Mei.
Art. 15. Nadat de kerkvisitatie persoonlijk is
gehouden, heeft zij twee achtereenvolgende ja-
ren, vóór den eersten Mei, schriftelijk plaats,
tenzij het om bijzondere redenen voor eene of
andere Gemeente door het Classikaal Bestuur an-
ders wordt goed gedacht.
In de Wanlsche Kerken kan zij elk jaar schrif-
telijk geschieden.
Art. 16. De schriftelijke kerkvisitatie bestaat
in de voorstelling van vragen , in drie onderschei-
dene tabellen vervat, tot dezelve onderwerpen als
in art. 12 vermeld: a. den toestand des Kerke-
raads, 6. den staat van het Godsdienstonderwijs
en c. de uit- en inwendige gesteldheid der Ge-
meente, betrekking hebbende, welke tabellen tot
dat einde door het Classikaal Bestuur van het
ressort, tijdig aan iederen Kerkeraad worden toe-
gezonden.
Art. 17. De vragen in de tabellen van wege
het Classikaal Bestuur, worden bij de schrifte-
lijke visitatie door den Voorzitter des Kerkeraads
in de vergadering gelezen; bij elke der vragen
wordt het antwoord bijgeschreven. en aan het
einde worden de aldus ingevulde tabellen onder-
teekend , in Gemeenten van ééne Predikantsplaats
door al de leden der vergadering, in de overige
door den Praeses, den Scriba, twee der Ouder-
lingen en twee der Diakenen.
Art. 18. De Kerkeraad zendt de ingevulde en
geteekende tabellen op aan het Classikaal Bestuur
vóór of op den lOden der maand Mei.
Art. 19. De Classikale Besturen geven van de
persoonlijke en van de schriftelijke kerkvisitatie
in het ressort verslag, door invulling van de drie
daarvoor bestaande tabellen, die zij met de ta-
bellen der Kerkeraden vóór den 15den Junij op-
zenden aan het Provinciaal Kerkbestuur. De ta-
bellen der Kerkeraden worden aan de Classikale
Besturen , na gemaakt gebruik, teruggezonden,
en bij deze Besturen ten minste gedurende den
tijd van twee jaren bewaard.
-ocr page 198-
183            Afd. I, § 16. BEGLEMENT
Art. 20. De Provinciale Kerkbesturen maken
uit de tabellen der Classikale Besturen drie on-
derscheidene rapporten op, en dienen ze bij de
vergadering der Synode van hetzelfde jaar , waar-
in de kerkvisitatie heeft plaats gevonden , vóór
den eersten Julij, te gelijk met de Classikale ta-
bellen in, welke laatste hun uiterlijk vóór den
eersten September daaraanvolgende door de Sy-
node worden toegezonden.
T)e Waalsche Commissie en het Kerkbestuur
Limburg zenden desgelijks hunne rapporten, van
de tabellen der Kerkeraden vergezeld, waaruit zij
zijn zamengesteld, vóór den eersten Julij ter Sy-
nodale Vergadering in.
De Classikale tabellen en die der Kerkeraden,
in dit artikel vermeld (a) worden ten minste ge-
durende den tijd van twee jaren bij de Provin-
ciale Kerkbesturen, de Waalsche Commissie en
het Kerkbestuur Limburg bewaard.
Art. 21. Aan gecommitteerden van de Classi-
kale Eesturen worden voor elke persoonlijke, het-
zrj gewone of buitengewone kerkvisitatie, de kos-
ten goedgedaan uit de Classikale kas, overeen-
komstig het Reglement op de Classikale kosten.
Voor eene buitengewone visitatie wordt geene
schadeloosstelling verleend, tenzij door eene schrif-
telijke verklaring van het Provinciaal Kerkbestuur
van het ressort. en waar het de Waalsche Com-
missie en het Kerkbestuur Limburg geldt, van
de Synode of van de Algemeene Synodale Com-
missie, hare noodzakelijkheid zal zijn erkend.
Art. 22 Aan het (4) Ministerieel Departement
voor de Zaken der Hervormde Eeredienst zenden
de Provinciale Kerkbesturen berigt, in welke Ge-
meente van het ressort de visitatie persoonlijk,
in welke zij schriftelijk is gehouden.
(a)    Dit kunnen dus slechts de tabellen zijn van de
Kerkeraden, ressorterende onder de Waalsche Commis-
sie en het Kerkbestuur Limburg Hoe de Prov. Kerk-
bestnren met die der overige Kerkeraden hebben te han-
delcn, zegt art. 19.
(b)    Hier in te voegen de woorden: „daartoe aan-
gewezen", Syn. ampl. v. 1863, i. w. g. 1 April 1867.
-ocr page 199-
OP DE KE11KVISITATIE.                   183
OVERGANGSBEPALING.
Bovenstaande verordeningen treden in werking
op den eersten Julij 1859, na welk tijdstip alle
vroegere verordeningen op de kerkvisitatie wor-
den verklaard te zijn vervallen.
Aldus gearresteerd door de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk, in
hare zitting van den 7de" Augustus 1858,
en uitgevaardigd door de Algemeene Syno-
dale Commissie, in hare zitting van den
5den Mei des jaars 1859.
-ocr page 200-
VERBETERINGEN.
bl. 80 reg. 4 v. b.staat: \'/overkomen" lees:   «overgekomen".
» 87 » 1 v. o. ii »32"                 «      »23".
ii 174 in het opschrift staal: §14 «      § 15.
«170                                » § 15 »      § 16.
-ocr page 201-
TWEEDE AFDEELING.
DE
BESLUITEN.
-ocr page 202-
-ocr page 203-
EERSTE HOOFDSTUK.
KERKBESTUREN.
§ 1.
kerkemjkk correspondentie.
a. besluit dee synode van 3 aug. 1853
omtrent de „wijze van coerespon-
deeen tusschen keekelijke
ligchamen".
De Algemeene Synode der Nederlandsche Her-
vormde Kerk vindt het noodig de kerkelijke
Besturen en Vergaderingen bekend te maken
met de eenigzins gewijzigde manier van corres-
ponderen tusschen kerkelijke (a) ligchamen,
welke zij in hare zitting van heden heeft vast-
gesteld, in plaats van die van 7 Julij 181S.
Volgens art. 13 van het Algemeen Reglement,
dienen kerkelijke Besturen hunne voorstellen
in, en vragen zij voorlichting bij de in opklim*
menden rang naastvolgende, en volgens art. 30,
derde lid, zenden de Eingen bij de Classikale
Besturen hunne verslagen, voor de Synode be-
stemd, terwijl volgens art. 52, 2°., de Classi-
kale Besturen hunne verslagen (gelijk ook die
der Ringen) door het Provinciaal Kerkbestuur
ter Synode brengen.
Uit deze bepalingen volgt, dat de regel voor
de kerkelijke correspondentie deze moet zijn,
(a) Omtrent het regtslreeks indienen van adressen aan
de Tweede Kamer der Slaten- Oeneraal
heeft de Synode
d. 23 Julij 1856 als haar gevoelen uitgesproken, dat
zij de bevoegdheid niet heeft om voorschriften over de
inzending van adressen aan de kerkelijke Besturen te
geven of hunne vrijheid te beperken, waar zij zich be-
wegen buiten kerkelijk gebied.
Ook heeft de Synode d. 30 Julij 1858 verklaard, dat
de Collegiën, die niet tot de kerkel. Besturen kunnen
gerekend worden , zooals de afzonderlijke Collegiën van
Diakenen, de Ringen enz. niet aan de voorschriften voor
de kerkelijke correspondentie enz, v. 3 Aug. 1853 ge-
bonden zijn.
13*
-ocr page 204-
188 Afd. 11, § I, A. WIJZE TAN CORRESPONDEREN
dat zij onmiddellijk geschiedt tusschen de naast»
aangrenzende Besturen en Vergaderingen en al-
leen door deze met de meer verwijderde, zoo
namelijk de lagere iets hebben te zenden naar
de hoogere. Dit is ook in aller belang. Daar-
door ontvangen de hoogere, met name de Sy-
node en de Algemeene Synodale Commissie, de
stukken
niet alleen, maar ook de inlichtingen,
welke er over gegeven konden worden. Zonder
die inlichtingen kunnen de meeste zaken niet
afgedaan worden, zoodat deze wijze van corres-
pondentie, hoewel schijnbaar omslagtiger, inder-
daad korter is. Een Classikaal Bestuur bijv.
doet een voorstel aan de Synode. Bijna altijd
moet daarover het Provinciaal Kerkbestuur ge-
hoord worden; en dus is het beknopter, dit
voorstel door het Provinciaal Kerkbestuur in te
zenden, dan onmiddellijk aan de Synode. In
het eerste geval kan de Synode zeer dikwijls
dadelijk een besluit nemen, daar zij dan bij
het voorstel ook de inlichting, benevens de goed-
of afkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur
bezit; in het laatste moet zij deze eerst nog
vragen, waarmede meestal zooveel tijd verloopt,
dat zij de zaak niet voor in een volgend jaar
kan afdoen. Ook snijdt deze wijze van corres-
pondentie veel onnoodigs af. Verschillende
Kerkeraden komen bij de Synode om inlichtin-
gen, met voorstellen en verzoeken. Doen zij
het onmiddelijk, dan moet de Synode aan elk
onmiddellijk antwoorden. Doen zij het middellijk,
dan zal menig Classikaal of Provinciaal Kerk-
bestuur licht en raad kunnen geven, door naar
vroegere besluiten of bepalingen voor andere
Kerkeraden gegeven, te verwijzen, en dus de
inzending bij de Synode, als onnoodig, kunnen
•fsnijden. Hierbij komt nog, dat sedert de
Praeses van het Classikaal Bestuur niet meer
lid van het Provinciaal Kerkbestuur is, dit laatste
ligtelijk op geenerlei wijze kan weten, wat er
in menige Classis of Classikaal Bestuur is voor-
gevallen, en dus art. 51, 1° moeijelijk uitvoeren.
Immers een Provinciaal Kerkbestuur zou een
Classikaal Bestuur of Kerkeraad kunnen berispen
-ocr page 205-
TÜSSCHEN KERKELIJKE LIGCHAMEN. 189
over zekere wijze van doen, welke hetzelve in
strijd achtte met de. kerkelijke reglementen;
maar het lager Bestuur zou zich kunnen beroe-
pen op een antwoord der Synode of der Syno-
dale Commissie, waarvan het Provinciaal Kerk-
bestuur niets wist.
Om deze ongelegenheden te voorkomen, bepaalt
de Synode de wijze van corresponderen aldus:
1.    In den regel zenden de kerkelijke Besturen
en Vergaderingen hunne stukken, behelzende
voorstellen, (o) vragen om • inlichting en versla-
gen, ook welke voor nog hoogere Kerkbesturen
bestemd zijn, onmiddellijk aan de naastaangren-
zende hoogere Besturen.
2.     De stukken, welke aan hoogere Besturen
moeten komen, worden ingezonden met de in-
lichtingen, welke de tusschen-in-liggende Bestu-
ren, of (deze niet vergaderd zijnde) de Praeses
en Secretaris of Scriba, als zij meenen het te
kunnen afdoen, daarbij willen voegen. Meenen
deze, dat zij de zaak kunnen afdoen, dan zen-
deu zij ze met hunne inlichting of beslissing
aan de inzenders terug. Hebben deze daarbij
geenen vrede, dan kunnen zij handelen naar
art. 14 van het Algemeen Eeglement.
3.    Uitgezonderd zijn van deze middellijke cor-
respondentie: al wat formeel is bij de vacaturen
en beroepingen; het verzoek in art. 20 (b) van
het Reglement op het Godsdienst-Onderwijs ver-
meld ; de voorstellen bij de Synode van de
Classikale Vergaderingen, welke maar ééne week
(a) De Synode heeft d. 3 Julij 1818 vastgesteld,
dat elk voorstel aan haar afzonderlijk moet ingezonden
worden, behalve hetgeen in de rapporten wegens de
kerkvisitatie zijne eigene plaats vindt.
Omtrent den tijd van inzending aan de Synode zie
Syn. Besl v. 12 Julij 1851: „Alle adressen en voor-
stellen,
met uitzondering van die der Classik. Verga-
deringen, zullen minstens veertien dagen vóór de opening
der Synode
bij haren Secretaris moeten zijn ingezonden ;
en zullen de later ingedienden niet in overweging komen,
tenzij de Vergadering hun inhoud oordeelt van genoeg-
i.\'lam belang te zijn om daartoe in aanmerking te \\vor-
den genomen." Over de adressen om subsidie, zie
hierachter Afd. II, f 17, E.
(4) Dit is thans art. 13, laatste lid.
-ocr page 206-
190 Afd. II, § 1, B. HET VRAGEN VAN
voor de Synode bijeenkomen; het beklag bij art.
14 van het Algemeen Reglement en in andere
reglementen genoemd, en hiermede gelijkstaan-
de gevallen; desgelijks, alle zaken, welke geen
uitstel lijden; — doch zullen de lagere Bestu-
ren en Vergaderingen in deze laatste gevallen
altijd afschrift zenden van hunne adressen aan
de tusschen-in-liggende Besturen, en dit in
hunne adressen bij de Synode en Synodale
Commissie vermelden.
4. De Synode behoudt voor zich het regt,
om onmiddellijk, niet door Provinciale Kerkbe-
sturen ingezonden stukken ter zijde te leggen
of terug te zenden; en hare antwoorden op alle
stukken, naar gelang van den inhoud, uit te
vaardigen aan alle Kerkbesturen, hetzij middel-
lijk, hetzij onmiddellijk.
6. Hetzelfde regt heeft ook de Algemeene
Synodale Commissie, doch zal zij, bij onmiddeU
lijke terugzending van hare antwoorden aan
Besturen of Vergaderingen beneden de Provin-
ciale Kerkbesturen, hiervan aan de tusschen in-
liggende Besturen kennis geven.
B. SYN. BESL. V. 5 AUG. OMTRENT „HET
VRAGEN VAN INLICHTING BIJ HOOGERE
BESTUREN."
De Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk, kennis genomen hebbende
van de beschouwingen der Algemeene Synodale
Commissie, omtrent de noodzakelijkheid van
de intrekking van het Synodaal besluit van 16
en 17 Julij 1852 in verband met de handha-
ving van art. 13 van het Algemeen Beglement,
voorkomende in haar verslag volgens Bijlage B.
der handelingen van de Algemeene Synode van
1861, blz. 232—236;
Overwegende, dat gezegd Synodaal besluit,
in het gewone weekberigt van de Synode in de
Kerkelijke Courant van het jaar 1852 No. 31,
omschreven is als volgt: „dat lot bevordering
van algemeene eenstemmigheid
, de inlichtingen, die
kerkelijke Collegièn en personen wegens de opvat-
iing en toepassing van
algemeene kerkelijke
-ocr page 207-
INLICHTING BIJ HOOGERE BESTUREN. 15)1
verordeningen behoeven zullen, alleen bij de Sy-
node, en, deze niet vergaderd zijnde,
bij de syno-
dale commissie , behooren gevraagd te worden.
langs den daartoe aangewezen kerkelijken weg;"
Overwegende, dat dit besluit aan alle kerke-
lijke Collegiën en personen de verpligting oplegt
om inlichtingen van algemeenen aard alleen bij
de Synode of Synodale Commissie in te win-
nen, maar hierdoor in strijd is met art. 13 van
het Algemeen Eeglement, naar hetwelk kerke-
lijke Besturen het regt hebben, om in zaken,
die tot hunne bevoegdheid behooren, voorstellen
in te dienen en voorlichting te vragen, bij
de in opklimmenden rang naastvolgende, aan Ker-
keraden en Classikale Besturen dit regt ont-
nemende,
zoo dikwerf de door hen begeerde
inlichtingen betrekking hebben op algemeene
kerkelijke verordeningen, terwijl het daarenbo-
ven aan Classikale en Provinciale Besturen de
bevoegdheid, om zoodanige inlichtingen te ge-
ven, ontzegt, welke hun in voormeld art. 18
wordt toegekend:
Overwegende, dat voormeld besluit dan ook
niet is opgenomen in de regelen voor kerkelijke
correspondentie, den 3 Augustus 1853 door de
Synode vastgesteld, en dat in deze regelen
veeleer aan de Provinciale en Classikale Bestu-
ren de bevoegdheid wordt toegekend, om, in-
dien zij daartoe in staat zijn, aan lagere Be-
sturen licht en raad te geven, ook dan wan-
neer deze eigenlijk van de Synode of Synodale
Commissie waren gevraagd, gelijk het ook
nimmer als afzonderlijke verordening der Sy-
node is uitgevaardigd;
Overwegende evenwel, dat meer genoemd be-
sluit tot misverstand kan leiden van den zin
en de bedoeling van art. 13 van het Algemeen
Reglement, als zouden Kerkeraden en Classi-
kale Besturen naar hetzelve bevoegd zijn om
zich langs kerkelijken weg aanstonds tot de
Synode of Synodale Commissie te wenden met
verzoeken om inlichtingen, terwijl dat artikel
hun die bevoegdheid ontneemt juist door alleen
hun het regt te geven, om zich met zulke vragen
-ocr page 208-
192 Afd. II. § 1, C. HET CORRESPONDENTSCHAP
*
tot het in opklimmenden rang naastvolgende
Collegie te vervoegen;
Oordeelende dien ten gevolge dat er werke-
lijk overeenkomstig het advies van hare Com-
missie noodzakelijkheid bestaat tot intrekking van
het Synodaal besluit van 16 en 17 Julij 1852
betreffende de inlichtingen van algemeenen aard;
Geeft door deze aan alle kerkelijke Besturen
en belanghebbende personen te kennen, dat
gezegd besluit voortaan als niet genomen moet
worden aangemerkt.
De Synode, voorts lettende op de voorname
reden, welke de hooge Kerkvergadering van
1852 tot het nemen van dat besluit geleid
heeft, „de bevordering der zoozeer gewenschte
eenparigheid in de opvatting en toepassing van
algemeene kerkelijke verordeningen", meent daar-
bij te moeten doen opmerken, dat bij art. 13
van het Algemeen Reglement aan de Classikale
en Provinciale Besturen geenszins de bevoegd-
heid ontnomen wordt, om zich op hunne beurt
door hoogere Besturen te laten voorlichten ten
aanzien van tot hen gebragte vraagpunten, ver-
klarende zij, dat de Synode en Synodale Com-
missie steeds bereid zijn, om ten aanzien der
algemeene kerkelijke verordeningen aan de Pro-
vinciale Kerkbesturen, die zulks in hun eigen
belang of in dat der lagere Collegiën in hun
ressort verlangen, hare zienswijze te doen kennen.
C. SYN. BÉ8L. V. 12 JULIJ 1858 OMTRENT
„HET CORRE8PONDENT8CHAP VO0E DE
KERKELIJKE COURANT"
De Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk heeft geoordeeld in het belang
van het officieel gedeelte van de Kerkelijke Cou-
rant, tot bevordering van meerdere volledigheid
en meer spoedige plaatsing der berigten, de
voormalige correspondentschappen, vernietigd
\'door het Synodaal besluit van 1856 (geplaatst
in de Kerkelijke Courant van dat jaar van den
13den September, n°. 37), te beginnen met 1
Januarij 1859, weder in het leven te roepen.
Het correspondentschap voor elke Classe wil zij
-ocr page 209-
VOOR DE KERKELIJKE COURANT. 193
bepaaldelijk hebben opgedragen aan de respeo
tive Scriba\'s, aan wie in last wordt gegeven,
om de berigten, welke door de Kerkeraden bij
hen zullen worden ingezonden, en wat overigens
in het ressort op kerkelijk gebied is omgegaan,
zooveel zij daarvan met zekerheid kennis dragen,
onverwijld aan den Algemeenen Correspondent,
belast met de redactie van het officieel gedeelte
der Kerkelijke Courant, den Secretaris der Sy-
node, op te zenden.
Aan de Correspondenten zal een gratis exem-
plaar van het blad worden uitgereikt.
De Kerkeraden worden uitgenoodigd en aan-
gemaand, om, na de invoering der correspon-
dentschappen op 1 Januarij aanstaande, tijdig,
in het begin der week, de kerkelijke berigten
franko aan den Scriba van het Classikaal Bestuur
te doen toekomen, (a)
§ 2.
INSTRUCTIE VOOR SECRETARISSEN
EN SCRIBA\'S.
MINIST. DISPOS. T. 24 FEBR. 1816. N°. 1 HOÜ-
DENDE EENE „INSTRUCTIE VOOR SECRETA-
RISSEN EN SCRIBA\'S, (i)
De Commissaris-Generaal, provisioneel belast
met de zaken der Hervormde Kerk enz.
Gehoord de voordragt van den Secretaris Ad-
visenr
bij dit departement;
In aanmerking nemende de noodzakelijkheid,
dat dadelijk bij de invoering der nieuwe organi-
(a)   De Kerkeraden mogen hunne berigten ook regt-
streeks opzenden aan den Secretaris der Synode mits
franco, of onder kruisband en behoorlijk gecontrasigneerd.
(b)    Deze Instructie , hoewel door den Minister bui-
ten werking gesteld den 28 Aug. 1868, is hier afge-
drukt, omdat de\' meeste Kerkbesturen er zich nog aan
houden. Eene nieuwe Concept-instructie , door de
Alg. Syn. Commissie ontworpen, zie in de Syn. Hand.
v 1870, Bijl. B. bl. 133. Die instructie is evenwel
niet gearresteerd door de Synode, welke meende het
aan de Kerkbesturen te moeten overlaten. naar eigen
oordeel eene instructie aan hunnen Secretaris of Scriba
te geven.
-ocr page 210-
194 Afd. II, § 2 instructie voor
satie van het Bestuur der Hervormde Kerk, eene
geregelde behandeling van zaken worde verzekerd.
En dat daartoe vooral de werkzaamheden
zullen moeten strekken der Secretarissen en Seri-
ba\'s
van de onderscheidene kerkelijke Collegiën;
als waaromtrent door Z. M. is bepaald geworden,
dat dezelve in de hoofdplaats, of immers in de
nabuurschap der hoofdplaats van het kerkelijk
arrondissement, hunne woning zouden moeten
hebben, ten einde daardoor een middelpunt voor
eene geregelde correspondentie daar te stellen:
Heeft goedgevonden, ten aanzien der bedoelde
werkzaamheden de navolgende algemeene bepa-
lingen vast te stellen:
Art. 1. De Secretarissen en Scriba\'s der onder-
scheidene kerkelijke Collegiën ontvangen en ope-
nen alle stukken, aan die Collegiën geadresseerd,
en zorgen voor de expeditie van alles, wat door
of namens die Collegiën verzonden wordt.
Art. 2. Zij houden naauwkeurige aanteekening
van alle inkomende en uitgaande stukken, en wor-
den uitgenoodigd zulks te doen volgens het model
van agenda of lijst hiernevens gevoegd, in welke
eenige voorbeelden ter inlichting zijn opgeteekend.
Art. 3. De vermelde aanteekeningen of agenda
worden op de gewone vergaderingen van de
kerkelijke Collegiën voorgelegd, nagezien, en in
orde bevonden zijnde, ten bewijze daarvan door
den President geviseerd.
Art. 4. Alle stukken van eenig belang wor-
den door hen, dadelijk na de ontvangst, aan
den President van het Collegie medegedeeld,
ten einde naar bevind van zaken te handelen.
Art. 5. Bij het ontvangen van aanschrijvin-
gen van hoogere Collegiën, welke alleen gewone
expeditie of daarbij voorgeschreven executie vor-
deren; mitsgaders van eenvoudige kennisgevingen
en stukken van diergelijken gewoiien aard, zor-
gen zij zelve onmiddellijk voor de uitvoering.
Art. 6. De Scriba\'s der Classikale Besturen
zullen bijzonder zorgen voor de spoedige kennisge-
vmg van alle kerkelijke veranderingen aan het De-
partement voor de zaken der Hervormde Kerk enz.
Art. 7. De Secretarissen en Scriba\'s houden
-ocr page 211-
SECRETARISSEN EN SCRIBA\'S.           195
naauwkeurige notulen van het verhandelde bij
hunne Collegiën, welke op de laatste vergade-
ring van elke zitting zullen worden geresumeerd
en vervolgens door den President onderteekend.
Deze resumtie kan echter ook des noods wor-
den opgedragen aan eenige daartoe gecommitteer-
de leden.
Art. 8. Wanneer de kerkelijke Collegiën ver-
gaderd zijn, worden alle brieven en stukken van
wegens dezelve gedepêcheerd, door den Presi-
dent van het Collegie onderteekend, en door
den Secretaris of Scriba gecontrasigneerd.
Art. 9. De Secretarissen en Scriba\'s zullen
in hunne brieven aan het Departement voor
de zaken der Hervormde Kerk enz. geene ver-
schillende en uiteenloopende zaken in denzelfden
brief behandelen, maar voor van elkander afge-
zonderde onderwerpen ook afzonderlijke mis*
sives inrigten.
Art. 10. Zij zijn belast met de zorg voor alle de
archieven en boeken hunner respectieve Collegiën.
Art. 11. Zij zullen van de thans nog bestaan-
de Synodale en Classikale Collegiën de archieven
overnemen, welke hen concerneren.
Art. 12. Zij zullen de vereischte registers en
lijsten houden, zoo op de agenda der inkomende
en uitgaande stukken, als op de notulen, mits-
gaders de archieven hunne zorge aanbevolen.
Art. 13. De Secretarissen der Provinciale
Kerkbesturen en de Scriba\'s der Classikale Mo-
deratoren, fungeren als Quaestors voor hunne
Collegiën, zooveel noodig, en voor zoo verre
die Collegiën niet verkiezen deswegens andere
beschikkingen te maken.
En zal deze dispositie worden gedrukt en
exemplaren derzelve, benevens het model, ge-
zonden aan alle Provinciale en Classikale Be-
sturen, mitsgaders aan den Secretaris van de
Synode, de Secretarissen der Provinciale Kerk-
besturen, en de Scriba\'s der Classikale Modera-
toren, tot informatie en narigt respectivelijk;
alsmede aan de Commissie tot de huishoudelijke
zakeu der Waalsche Kerken, om daarvan voor
hare Secretarissen insgelijks gebruik te maken.
-ocr page 212-
196 Afd. II, § 2. instructie voor
Provinciaal Kerkbestuur van
Nummer en
datum van
het inkomen.
No. Datum,
INGEKOMEN STUKKEN.
DERZELVER
——— — -^-——
Verrigting.
, * Schrijver,
kening.
           \'
Inhoud.
Aan den
president
medege.
deeld, en
voor het
overige
aangeno*
men voor
notificatie
Kopij,
voor zoo-
veel elk
harer be-
treft, ge-
zonden aan
de genoem*
de Classen.
Medege-
deeld aan
den Presi-
dent.
Aangeno-
men voor
notificatie
Dispositie, hou-
dende kennisge-
ving der benoe-
ming van den
Heer ... tot...
in plaats van
wijlen ...
1 Junij
29 Mei
No. 2.
Cominis
saris Ge
neraal
voor de
zaken der
Hervorm.
de Kerk.
20
I Junij.
29 Mei.
No. 7.
Dispositie, waar
bij overeenkom
stig het voorstel
vervat in de mis
sive des Bestuurs
vanden... eenige
verschikkingen
worden gemaakt
in de Bingtver-
deeling
in de
Classen van
Dezelfde.
21
31 Mei
2 Jtraij
Missive, kennis
gevende dat de
Heer.. ,isberoe-
pen naar ... en
dus eerlang de
plaats van gecom-
mitteerde staat
vacant te worden.
Classikaal
Bestuur
van
Verzonden
aan den
President.
Door den-
zelven
voorts ge*
reserveerd,
om te bren-
gen op de
eerste ver*
gadering
van het
Kerkbest.
31 Mei
Classikaal Missive, lion
Bestuur dende voordragt
van bezwaren
over de inrigting
der Kerkelijie
Administratie
in
de Gemeente van
23
2 Junij.
-ocr page 213-
SECRETARISSEN EN SCRIBA\'S            197
Aanmerkingen omtrent het gebruik der
\'bygevoegde agenda.
Hier wordt ingevuld de da-
turn en het volgnummer van
Nummer en datum van het
inkomen.
de ontvangst. (Bij voorbeeld,
het eerste stuk komt in 1
Januari) van zeker jaar, het-
zelve heeft No. 1 en zoo ver-
.volgens tot 31 December.)
Is die, welke op de stuk-
ken vermeld is; die van het
Gouvernement hebben door-
gaans een nummer, en het-
Dagteekening
zelve wordt daarbij aangehaald,
zoodanig, dat bij de beant-
woording der brieven enz.
altijd de datum en het num-
vmer worden opgegeven.
{Bevat den naam of kwali-
Ingekomen
stukken.
Schrijver
teit van den afzender of ver-
zoeker.
IDeze wordt kartelijk opge-
teekeud, en de hoofdzaak in
Inhoud
de extensie onderschrapt, ten
einde gemakkelijk gevonden
te worden.
In deze kolom teekent men
aan wat is verrigt geworden,
ten gevolge der ontvangene
stukken; met bijvoeging of
zulks, als tot de gewone ex-
peditie behoorende, door den
Verrigting..........\\ Secretaris dadelijk is geschied,
dan wel of het namens den
President is gedaan geworden.
Voorts noteert men in deze
kolom ook de verzending der
brieven, uit de ingekomene
stukken voortvloeijende.
Het ten voorbeelde op de lijst ingevulde zal tot nadere
inlichting kunnen strekken.
Dezelve is ingerigt voor den Secretaris van het Frovin-
ciaal Kerkbestuur, maar dient, mutatis mutandis, ook voor
den
Scriba van een Classikaal Bestuur enz.
-ocr page 214-
198        Afd. II, § 3. KERKELIJK ZEGEL.
§ 3.
KERKELIJK ZEGEL.
ZEGEL VOOR DE HOOGEEE KERKELIJKE BESTU-
REN. (KON. BESL. V. 4 MAART 1817 , N°. S). («)
In aanmerking nemende, dat het allezins
nuttig en voegzaam is, een bepaald Cachet of
Zegel vast te stellen voor al de hoogere Bestu-
ren van de Hervormde Kerk dezer landen;
Gelet op den ten dezen uitgedrukten wensch
van de Algemeene Synode, dat het vast te stel-
len wapen zich mogte onderscheiden door een-
voudigheid, terugslag op het Christendom en
uitdrukking van Protestantscben Geest.
Hebben goedgevonden en verstaan, het na-
volgende te bepalen:
Art. 1. Het Zegel of Cachet door alle hoo-
gere Besturen der Hervormde Kerk voor hunne
acten en hunne brieven te gebruikeu, zal over-
eenkomstig de teekening bij dit Besluit gevoegd,
vertoonen de Christelijke Godsdienst, verbeeld
door eene vrouw, kennelijk aan het teeken des
geloofs, het kruis en den voor elk geopenden
Bijbel, de bron van al hare kennis, in rust ge-
zeten op den vasten hoeksteen, tegen welken ook
het anker harer hope rust, de oogen verheffen-
de tot haren Hemelschen Vader, Wiens verlich-
tenden invloed zij ontwaart, en aan Wien zij het
hart der liefde offert, op den voor haar staanden
altaar, welke tot opschrift voert 1 Cor. XIV:
40 (Laat alle dingen eerlijk en met orde geschie-
deri);
terwijl in den bovensten rand het Neder-
landsche wapen de Kerk dezer landen onder-
scheiden aanwijst.
Art. 2. Hetzelve Zegel zal in zoodanig for-
maat of grootte, als door Onzen Commissaris-
Generaal , provisioneel belast met de zaken der
Hervormde Kerk, enz., zal worden bepaald, en
met de noodige verandering van randschrift, ge-
bezigd worden door de Synode der Nederlondsche
(a) Ofschoon ook dit Kon. Besl. is ingetrokken bij
Kon. Besl. v. 7 Oct. 1869, No. 8, zal toch hot ker-
kelijk zegel wel in gebruik blijven.
-ocr page 215-
§ 4. GOEDK. V. GODSD. GESCHRIFTEN. 199
Hervormde Kerk, de Provinciale Kerkbesturen, de
Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken en
de Classikale Besturen.
Art. 3. De kosten van het vervaardigen dezer
cachetten zullen worden gevonden uit de tweede
afdeeling van het zevende Hoofdstuk der begroo-
ting over dezen jare 1817, bepaald voor de
kosten van de Hervormde Eeredienst.
§ 4.
GOEDKEURING VAN GODSDIENSTIGE GESCHRIFTEN.
(SYN. BES. V. 23 JULIJ 1816.)
1°. De Christelijke Synode verklaart, dat zij
geene van de Godsdienst handelende geschriften van
Predikanten, Candidaten en leden in de Neder-
landsche Hervormde Kerk, hetzij dezelve met
of zonder naam des schrijvers worden uitgege-
ven, erkent en waarborgt, als bevattende de leer
en belijdenis der Nederl. Herv. Kerk, zoo als
dezelve overeenkomstig Gods heilig woord in
hare aangenomen formulieren van eenigheid is
begrepen, dan alleen de zoodanige, welke van
kerkelijke goedkeuring voorzien z\\jn.
2°. Deze kerkelijke goedkeuring wordt gegeven
door de Theologische Faculteit van eene der
Nederlandsche Hoogescholen of door een der
Provinciale Kerkbesturen; en wat de Waalsche
Kerk betreft, door de Waalsche Commissie, welke
daartoe eenigen hunner zullen committeren.
3°. Van dit besluit zal onverwijld kennis wor-
den gegeven aan de voormelde Collegiën, en
zal hetzelve in de Boekzaal worden gedrukt.
§ 5.
AUTHENTISATIE VAN BIJBELUITGAVEN.
Die authentisatie door de Algem. Synode bij
Res. v. 3 Julij 1818 vastgesteld en in 1836
nader bepaald is door de Synode van 1867 inge-
trokken. Zie Hand. der Synode van 1867 bl.
38 en 39.
-ocr page 216-
200 Afd. II, j 6. DE BEWAKING VAN
§ 6.
BEWABING VAN ABCHIEVEN EN VOOR.
WEBPEN VAN KUNST.
A. CIRCULAIRE VAN DEN DIRECTEUR-GENERAAL
D. D. 11 AUG. 1823 OVER DE BEWARING
DER ARCHIEVEN VAN KERKELIJKE
COLLEGlëN.
Van alle Kerkelijke Collegiën, op mijne aan-
vrage, bij circulaire van den 9den April 1.1.
No. Trjs3 om opgave van de maatregelen bij
dezelve genomen, ter bewai\'ng en verzorging
hunner Archieven, heb ik th:.ns de antwoorden
ontvangen en onderzocht.
Met veel genoegen mogt ik dezelve, in het
algemeen genomen, als nieuwe bijdragen aan-
merken voor de regtmatigheid van het vertrou-
wen, in de Heeren Secretarissen en Scriba\'s ge-
steld. Van wege verscheiden Besturen ontving
ik zelfs, — zoo omtrent de wijze, waarop de in-
komende
en uitgaande stukken verzameld en, na
verloop van een of twee jaren, afzonderlijk, het
zij ingebonden, het zij genommerd in portefeuil-
les geplaatst worden, voorzien van de noodige
registers; — als omtrent het houden van notulen,
de inrigting der agenda, het teekenen daarvan
door den President, na vergelijking van de in-
gekomene stukken op elke vergadering, het in-
binden der notulen en agenda, mede van regis-
ters voorzien, enz., zoo naauwkeurige berigten,
dat ten dezen niets te wenschen overig blijft.
Ik mag echter niet verbergen, tevens opge-
merkt te hebben, dat niet alle de kerkelijke
Collegiën ten dezen met die zorge te werk gaan,
waardoor, ook bij de verandering van de perso-
nen der Secretarissen of Scriba\'s, de voortduring
dezer goede orde alleen verzekerd kan worden,
en dat er onder de Besturen schijnen te zijn,
die meer ter goeder trouw veronderstellen, dan
door eigen overtuiging weten, dat de zaken in
orde zijn.
Zoodanige Collegiën aanmanende, om dat
onderwerp voortaan met meerdere belangstelling
te behandelen, verblijde ik mij, dat zulks bij
-ocr page 217-
ARCHIEVEN EN VOORWERPEN VAN KUNST. 201
de groote meerderheid geheel onnoodig is, en
dat er zelfs zijn, wier naauwlettende zorg zich
zoo wél paart met den ijver en het beleid der
Secretarissen en Scriba\'s, dat het moeijelijk
zoude wezen, eenigeu nieuwen maatregel aan de
hand te geven.
Eene korte vermelding van de maatregelen,
welke bij de onderscheidene Collegièn omtrent
sommige punten genomen zijn, zal, zoo ik mij
vleije, voldoende zijn tot handleiding, bij de-
genen, waar het eene of andere in dat opzigt
mogt ontbreken.
Wat de bewaarplaats der kerkelijke archieven
betreft.
De oude archieven der voormalige Synodale en
Classikale vergaderingen worden , in het alge-
meen, in welgeslotene kasten oi\' kisten bewaard,
in of digtbij de vergaderplaats van het tegen-
woordig Kerkelijk Collegie, waaraan die papie-
ren zijn overgegeven. Sommige dezer oude ar-
chieven zijn in volkomen orde en volgens een\'
goeden inventaris gerangschikt. Men heeft echter
grond te vermoeden, dat zulks met verscheiden
derzelve het geval niet is, en meent dus daarop
de Kerkelijke Besturen aandachtig te moeten
maken. Ook de nieuwe archieven der tegenwoor-
dige Collegièn zelve, beginnende met den aan-
vang van de werking der nieuwe kerk-organi-
satie, bevinden zich bij sommige in hetzelfde
lokaal met de vroegere, maar bij de meeste
zijn dezelve ten huize der Secretarissen en Scri-
ba\'s, bij wien toch altijd de agenda, notulen,
registers met de papieren van het loopende jaar
berusten, als tot het dagelijksche gebruik onmis-
baar zijnde. Zoo Jang de nieuwe archieven
niet uitgebreider zijn, kunnen zij inderdaad zeer
voegzaam bij deze Heeren bewaard worden,
mits in afzonderlijke kasten of andere geslotene
plaatsen, ook bekend bij den Voorzitter van het
Collegie en bij den Secundus van den Secreta-
ris of Scriba, ten einde bij onverwachte vacature
alle verwarring worde voorgekomen. Zeer aan-
prijzenswaardig is het gebruik bij eenige Ker-
kelijke Besturen, welke zelve eene kast hebben
14
.
-ocr page 218-
202 Afd. II, § 6. DE BEWAKING VAN
aangekocht, die zich ten huize van den Secretaris
of Scriba bevindt, tot het archief behoort en met
hetzelve steeds aan zijnen opvolger overgaat.
Onder de maatregelen van voorzorg voor de
bewaring en het in orde blijven der archieven,
melden eenige Collegiën, dat alle de archieven
steeds op de vergaderingen worden medegebragt,
en in de vergaderingen nagezien. Dan voor zoo
verre zulks werkelijk mogt plaats hebben, schijnt
deze handelwijze, of meer omslagtig te zijn dan
vereischt wordt, of meer in vertooning dan nut
te bestaan; terwijl ook vervolgens, bij hét toe-
nemen der archieven, dezelve geheel onuitvoerlijk
moet worden.
Zeer doelmatig daarentegen is de maatregel,
door andere Collegiën, meermaals op voorstel
hunner Secretarissen of Scriba\'s zelve, genomen,
volgens welke dit werk aan eene Commisiie
wordt opgedragen (het zij daartoe twee leden
(b. v. in de Classikale Besturen de Praeses en
Assessor) stellig zijn gelast, hetzij dezelve tel-
ken jare benoemd worden) derwijze, dat door
deze Commissie jaarlijks, op eene daartoe vast
bepaalde vergadering, verslag wordt gedaan
wegens den staat van het kerkelijk archief. In
het bijzonder heb ik opgemerkt, dat de Classi-
kale Besturen, wier Scriba\'s niet in de hoofd-
plaats wonen, deze commissie aan Kerkvisita-
toreu hebben opgedragen.
Dan vooral is een maatregel, mijns in-
ziens, hoogst noodzakelijk: het houden namelijk
van eene naauwkeurige inventaris of lijst der
archieven, welke jaarlijks aangevuld wordt met
de stukken, waarmede in den loop van het
jaar de archieven vermeerderd zijn, en waarvan
een dubbeld bij den Voorzitter van het Collegie
berust. Het strekte mij tot genoegen, uit de
ingekomen antwoorden te mogen opmaken, dat
zoodanige inventaris bij de meeste Kerkelijke
Collegiën aanwezig is en volledig gehouden
wordt; dan zooveel te meer acht ik mij verpligt,
om de Secretarissen en Scriba\'s der Besturen,
bij welke deze lijst ontbreekt, aan te manen
tot derzelver aanleg, en om alle Kerkelijke
i
-ocr page 219-
ARCHIEVEN EN VOORWERPEN VAN KDNST. 203
Besturen uit te noodigen, dezen inventaris steeds
ten regel te nemen bij de opname der archie-
ven, als welke, vooral bij verandering in het
personeel der Secretarissen en Scriba\'s het eeni-
ge zekere middel van controle aan de hand geeft.
Ik vertrouw, dat deze mededeelingen door
hen, voor welke die geschikt zijn, ten nutte
zullen worden aangewend, terwijl tevens de Col-
legiën, Secretarissen en Scriba\'s die in deze
Circulaire niets aantreffen, dan hetgene zij reeds
betrachten, die zelfde mededeelingen wel zullen
willen aanmerken als eene verklaring van mijn
genoegen en tevredenheid.
B. MINISTERIELE AANSCHRIJVING VAN 16 APRIL
1841 N°. 1, OVER DE „BEWARING DER
VOORWERPEN VAN KUNST."
Overwegende, dat bij Art. 5 van het Konink-
lijk besluit van\'den 16 Augustus 1824 (Staats*
blad No. 45), is bepaald, dat het niet geoor-
loofd zal zijn, om zonder toestemming des
Konings, of volgens later besluit van den 25
Maart 1828, No. 124, van dit Departement, uit
de kerken weg te breken, te vervoeren of te ver-
vreemden, of om zich eenige andere beschikking
te veroorloven, met opzigt tot in de kerken
geplaatste voorwerpen van kunst, of geschied-
kundige gedenkstukken, van welken aard die
ook zouden mogen zijn; voor zoo verre zij niet
toebehooren aan bijzondere genootschappen of
bijzondere personen.
In aanmerking nemende, dat het bij een, op
bijzondere aanleiding, ten aanzien der Hervorm -
de Gemeenten gedaan onderzoek, is gebleken, dat
de beheerders van hare kerkgebouwen, over het
algemeen, de nuttige bedoelingen der Kegering
in dezen met loffelijke naauwkeurigheid in de hand
werken; doch dat echter bij enkele Gemeenten
daarop minder schijnt gelet te worden; waarom
het van nut zou kunnen zijn, de evengemelde
bepaling in herinnering te brengen;
14*
-ocr page 220-
204 Afd. II, § 7. OPG. VAN GECOMM. TOT DE
Heeft goedgevonden:
Al de Hervormde kerkelijke Administratiën
op de aan het hoofd dezes vermelde bepaling
indachtig te maken, onder opmerking, voor
zooveel noodig, dat de uit- en inwendige bouw-
kunstige versieringen der kerkgebouwen, de be-
schilderde vensterglazen, en zelfs wel eens de
schilderingen op de muren en gewelven, welke
hier en daar nog aanwezig zijn, evenzeer zorg-
vuldige bewaring kunnen vereischen, en mitsdien
niet door overwitten of af bikken der muren,
vernietigd, of door onoordeelkundig bij- en
overschilderen bedorven mogen worden.
§ 7- \'
OPGAAF Ï1V GECOMMITTEERDEN TOT
OE ONTVAltGST V\\% VACATUUB-
I»EV\\I\\GKX.
MIN. DISP. V. 22 NOV. 1827 N°. 1. VEELAN-
GKNDE „SPOEDIGE OPGAAF VAN GECOMMIT-
TEEEDEN TOT DE ONTVANGST DEE
VACATUÜEPENNINGEN ENZ."
In aanmerking genomen:
Dat door het niet tijdig genoeg benoemen
van een\' anderen Gecommitteerde lot de ont-
vangst der vacatuurgelden
voor een Bing, in
plaats van een\' die overleden of vertrokken is,
alsmede door het verzuimen van tijdige ken-
nisgeving van zoodanige benoeming, ongelegen-
heid ontstaat, die tot sehade der belangliebben-
den, immers tot vertraging in de uitbetaling
der vacatuurgelden aanleiding geeft.
                  i
Alsmede dat verscheidene Classikale Besturen
vemiimen opgave te doen van de benoemde
Praelors en Scriba\'s, waardoor de aanteekenin-
gen, welke deswegens bij dit Departement be-
staan, onvolledig worden.
Heeft goedgevonden:
1°. De Classikale Besturen aan te schrijven,
om daarop acht te geven, en te zorgen, dat
door de benoeming van een\' anderen Gecommit-
leerde tot de ontvangst der vacatuurgelden,
in
-ocr page 221-
ONTVANGST VAN VACATUÜRPENNINGEN. 205
plaats van een\' overledenen of vertrokkenen,
die plaats onverwijld vervuld worde, al ware
het slechts provisioneel, en dat daarvan de op-
gave ten spoedigste aan het Departement worde
ingezonden.
2°. De Classikale Besturen uit te noodigen,
om vóór den eersten Januari] aanstaande in te
zenden eene opgave van de thans fungerende
Praelors en Scriba\'s der Ringen, onder deszelfs
ressort behoorende, alsmede om in het vervolg
regelmatig opgave te doen van»de veranderingen
welke daarin plaats hebben.
                  »
Vgl. hierbij de Circ. v. d. Secr. Gen. v. 23 Sept.
1818 No. 2, houdende informatie der Quaestoren
tot de ontvangst der vacatuurpenningen.
„Ik heb opgemerkt, dat sommige der Classi-
kale Gecommitteerden tot de ontvangst van va-
catuur-penningen in het begrip schijnen te staan,
dat op de opgave van veranderingen in de stand-
plaatsen der Predikanten, met betrekking hun-
ner plaatsing op de betaalsrollen, ten allen tijde
zoodanig reguard kan worden geslagen, dat deze
opgave eene onmiddelijke plaatsing op die be-
taalsrollen ten gevolge zoude kunnen hebben.
Uit dien hoofde acht ik het noodig, alle de
heeren Classikale Quaestors en verdere Eing-ge-
committeerden tot de ontvangst der vacatuur-
penningen te informeren:
Dat overeenkomstig Z. M. besluit, van den
24sten Maart 1817, n°. 41, de betaalsrollen
van de traktementen der Predikanten vóór den
14den der middenmaand van ieder kwartaal,
door dit Departement aan de Algemeene Eeken-
kamer ter liquidatie behooren te worden opge-
zonden;
Dat dien ten gevolge bij de comptabiliteit
met den aanvang van dit uitgebreide werk niet
langer kan worden gewacht, als uiterlijk tot
den lsten dier middenmaand, en dat dus hieruit
voortvloeit, dat alle berigten van veranderingen
in de standplaatsen der Predikanten, welke na
den lsten dier maand bij het Departement in-
komen , niet dan voor het daarop volgende
kwartaal in aanmerking kunnen komen.
-ocr page 222-
206              Afd. II, § 8. KERKELIJKE
Ik noodig dus de heeren Quaestors en Ge-
committeerden bij deze uit, om hunne berigten
van veranderingen der standplaatsen, overlijden
van Predikanten enz., zoo spoedig mogelijk en
zelfs (zoo verre zulks doenlijk is) vóór den eer-
sten
van iedere kwartaals middenmaand, dat is
vóór 1 Februarij, 1 Mei, 1 Augustus en 1
November, aan het Departement in te zenden,
ten einde bij iedere ordonnancering op deze in-
gekomen berigten, bij het formeren der betaals-
rollen, voor de belanghebbenden het noodig
reguard zoude kunnen worden geslagen."
SYN. CIRC. V. 1 AUG. 1861 AAN DE. KERKE-
BADEN, „BETREKKELIJK DE KERKELIJKE
ARMVERZORGING."
Ten vorigen jare droeg de Algemeene Synode
aan de Classikale Besturen op om na ingesteld
onderzoek naauwkeurige opgaven te doen van
den waren toestand der Diakoniën. De uitkomst
van dit onderzoek heeft ons overtuigd, dat er
in de kerkelijke arm verzorging nog eene groote
onregelmatigheid heerscht, en dat het allezins
te vreezen is, dat de daaruit ontstane moeije-
lijkheden en verwarring steeds zullen toenemen,
indien er geene krachtige maatregelen genomen
worden om de hinderpalen, die de geregelde
en algemeene naleving van de bepalingen van
het Keglement voor de Diakoniën belemmeren,
uit den weg te ruimen.
Het is daartoe dan ook, dat wij de eenparige
»
          en getrouwe medewerking van alle Kerkeraden
met den meesten ernst gaan vragen. Wij achten
ons hiertoe geroepen, niet slechts in het belang
der goede orde in onze Hervormde Kerk, maar
ook in het belang van het groote doel, dat met
de invoering van het reglement beoogd werd,
de bevordering van de vrije en ongedwongene
oefening van Christelijke liefdadigheid in de Ge-
meenten; ja houden ons er te duurder toe ver-
pligt, als wij het oog slaan op de Gemeenten,
-ocr page 223-
ARMVEB ZORGING.                          207
die hare Diakoniën naar de voorschriften van het
reglement hebben ingerigt en intusschen door de
afwijking van anderen het meest bezwaard wor-
den, zoodat hare stelling onhoudbaar wordt,
wanneer aan die anderen zou worden toegela-
ten, gansch andere beginselen te volgen dan in
het Eeglement voor de Diakoniën zijn neergelegd,
terwijl ook onze verantwoordelijkheid jegens den
Staat ons te sterker dringt.
Wel is het ons gebleken, dat de klagten,
welke door de burgerlijke Besturen en door
heeren Gedeputeerde Staten in hunne jaarlijksche
verslagen over de Diakoniebesturen plegen aan-
geheven te worden, doorgaans overdreven zijn,
en dat de Diakoniën daarentegen dikwijls zeer
gegronde redenen hebben, om zich over de ban-
delingen der Gemeentebesturen te beklagen,
zoodat wij ook te rade zijn geworden om ons in
het belang der Diakoniën tot de hooge Eegering
te wenden ; maar wij hebben hierdoor ook te groo-
ter vrijmoedigheid om van de Diakoniën te vor-
deren, dat zij alle bedenkingen laten varen waar-
door zij tot dus verre van de stipte opvolging der
kerkelijke verordeningen werden teruggehouden.
Het is ons voorgekomen, dat de voorname
grond dezer bedenkingen steeds gelegen is in
misverstand omtrent den inhoud en de bedoeling
van het Eeglement voor de \'Diakoniën, waarom
wij thans, met verwijzing overigens naar den
brief van de Synodale Commissie van 15 No-
vember 1858 aan de Kerkeraden, nog de ware
beteekenis van de woorden normaal en abnor-
maal
, die in genoemd reglement voorkomen,
in het licht willen stellen.
Wij meenen dat daarbij onderscheid moet
gemaakt worden tusschen den toestand van de
Diakoniën en de handelingen van de Diakoniebe-
sturen. De toestand der Diakoniën is abnormaal
of normaal, naar gelang zij al of niet door sub-
sidiën of overeenkomsten met burgerlijke Bestu-
ren in hare vrijheid en zelfstandigheid belemmerd
worden. Dit wordt duidelijk in artt. 14 en 15
vau het reglement aangewezen. Maar wanneer
da Diakoniën zich in normalen toestand bevinden,
-ocr page 224-
208             Aftl. II . §8. KERKELIJKE
dan kunnen er toch handelingen plaats hebben,
die met de bepalingen ran het reglement niet
overeenkomen; wanneer hare Besturen bijv. in
strijd met art. 6 de zorg voor de armen der
Gemeente aan anderen overlaten, omdat deze el-
ders geboren zijn, of de behoeftige weezen van
lidmaten afwijzen, of, hoewel voldoende midde-
len bezittende, hunne armverzorging willekeurig
beperken. Zoodanige eigendunkelijke handelingen
oordeelen wij, tot juiste onderscheiding, met den
naam van illegaal of onwettig te moeten bestem-
pelen, opdat het in het oog springe, dat deze
niet worden bedoeld, als er van den abnormalen
toestand eener Diakonie sprake is.
Volgens art. 15 van het reglement kan tot
het voorloopig voortduren van den abnormalen
toestand
eener Diakonie vergunning worden ver-
leend, ofschoon deze bepaling altoos als eene
overgangsbepaling moet beschouwd worden, en,
gelijk daar met zoo vele woorden gezegd wordt,
slechts dient om de abnormale Diakoniën van
lieverlede allen tot den normalen toestand te
doen terugkeeren. Illegale dat is onwettige, met
de bepalingen tan het reglement overigens strijdige
handelingen
kunnen door de kerkelijke Besturen
evenwel nimmer worden gedoogd, en zouden
bij opzettelijke wederstreving en verklaarden
\'onwil zelfs de toepassing der bepalingen van het
Keglement voor kerkelijk Opzigt en Tucht nood-
zakelijk moeten maken.
Wij achten ons intusschen gelukkig, dat de
Diakoniën, bij welke zoodanige weêrstreving
heerscht, slechts tot de uitzonderingen behooren,
maar moeten wij nu ook wenschen, dat hare
Besturen tot de goede orde terugkeeren, en mo-
gen wij daarbij verwachten dat alle overige Di-
akoniebesturen, die, uit welke oorzaak dan ook,
illegaal handelen, hun daarin voor zullen gaan,
nu zij beter zijn ingelicht, wij willen alle Dia-
kenen gewezen hebben op hunne onmiskenbare
verpligting, naar de plegtige gelofte, die zij bij
de aanvaarding van hunne betrekking hebben
afgelegd, om de kerkelijke verordeningen in
acht te nemen, en op de roeping der Kerkera-
-ocr page 225-
AEMVEHZORGING.                      209
den eu der kerkelijke Besturen om voor de hand-
having daarvan te waken, en dit zooveel te ern-
stiger, opdat niet de getrouwe Diakoniën door
de afwijking van anderen overmatig bezwaard
worden, waarom wij dan ook de Classikale Be-
sturen hebben aangeschreven, om te zorgvuldiger
op de handelingen der Diakoniebesturen toe te
zien, en daaromtrent in het voorjaar van 1862
zelfs een opzettelijk onderzoek in te stellen met
den last, om de Synode deszelfden jaars van de
uitkomst van dit onderzoek een volledig verslag
te geven.
Zijn daar nog Diakoniën, die in abnormalen
toestand
verkeeren, en hiervoor intusschen geene
vergunning gevraagd hebben, wij willen hare
Kerkeraden alsnog de gelegenheid laten, om
zoodanige vergunning, uiterlijk echter slechts
vóór den 1 Januarij 1862, door tusschenkomst
der Classikale Besturen
voor hunne Diakoniën te
vragen, met te kennengeving evenwel, dat der-
gelijke aanvragen met behoorlijke redenen moe-
ten omkleed zijn, zonder welke zij niet in aan-
merking zullen kunnen genomen worden en door
de Classikale Besturen zouden moeten worden
teruggezonden.
Zijn daar Diakoniën, voor welke reeds een of
andermaal vergunning verkregen werd om voor-
loopig in den abnormalen toestand te blijven ,<
wij herinneren hare Kerkeraden met gelijken
ernst, dat die vergunning dan ook alleenlijk
verstrekt werd, opdat zij tot den normalen toe-
stand van lieverlede zouden terugkeeren, en
wekken hen van nieuws op, om aan deze voor-
waarde der verkregen vergunning te voldoen,
of wanneer hiertegen onoverkomelijke bezwaren
mogten bestaan, deze bezwaren door tusschen-
komst der kerkelijke Besturen aan de Synode
van 1862 kenbaar te maken.
Om de geregelde werking van het Beglement
voor de Diakoniën te beter te verzekeren, achten
wij het daarenboven niet zonder belang om de
Kerkeraden tevens op te wekken, dat zij tot
voorkoming of afsnijding, zoo niet van alle, dan
toch van zoodanige klagten van de zijde der
-ocr page 226-
210           Afd. II, § 8. KERKELIJKE
burgerlijke Gemeentebesturen, die den schijn
van billijkheid hebben, zich te naauwgezetter
gedragen naar art. 7, al. 3 der wet tot regeling
van het Armbestuur, en alzoo „van alle wijzi-
gingen in de huishoudelijke bepalingen omtrent
de inrigting en het bestuur van hunne instellin-
gen binnen ééne maand na hare vaststelling aan
het plaatselijk Bestuur der burgerlijke Gemeente
kennis geven."
Onze God en Vader, die wil, dat alle dingen
met orde geschieden, en die ons door onzen
Heer de zorg voor onze behoeftige broeders en
zusters aanbeval, zegene alle pogingen tot heil
der Gemeenten en tot bevordering van hét wei-
zijn harer armen.
De brief, welke bij voorgemelde aanschrijving
aan de Classikale Besturen werd gerigt, luidt
als volgt:
De Algemeené Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk heeft in hare tegenwoordige
zittingen kennis genomen van het verslag der
Algemeené Synodale Commissie, omtrent de uit-
komst van het onderzoek naar den toestand der
Diakoniën, dat door de Synode des vorigenjaars,
bij hare aanschrijving van den 25 Julij 1860,
"aan de Classikale Besturen werd aanbevolen.
Het verblijdt ons, dat de zorgvuldigheid,
waarmede de meeste Classikale Besturen aan
deze aanschrijving voldaan hebben, en de naauw-
keurigheid, waarmede velen daarvan berigt heb-
ben, de Commissie in staat gesteld hebben, om
ons een vrij getrouw overzigt van den algemee-
nen toestand der Diakoniën te geven, wat hare
verhouding tot het kerkelijk reglement betreft, en
ons naar behooren in te lichten omtrent de voor-
name oorzaken der bestaande onregelmatigheid.
Wij hebben hieruit aanleiding genomen, om
nu eene aanschrijving aan alle Kerkeraden te
rigten, opdat wij ons van hunne medewerking
mogen verzekeren, ten einde aan vermelde on-
regelmatigheid een einde kome, maar hiervoor
ook de tusschenkomst der Hooge Kegering inge-
-ocr page 227-
ARMVERZORGING.                      211
roepen voor zoo verre zij bij magte is, om, deels
door haren invloed op de burgerlijke Gemeente-
besturen , deels door verandering te provoceren
in de wet tot regeling van het armbestuur, de
moeijelijkheden uit den weg te ruimen, welke
de geregelde opvolging van de bepalingen van
het Keglement voor de Diakoniën door de Dia-
koniebesturen nog maar al te zeer ondervindt.
Terwijl wij mogen vertrouwen, dat de Classi-
kale Besturen allezins bereid zijn, om ons eene
ijverige hulp tot verbetering van den algemeenen
toestand te leenen, hebben wij meest geraden
geoordeeld, hun vermelde aanschrijving voor de
Kerkeraden onder hun ressort toe te zenden,
niet slechts om hen den inhoud te doen kennen,
maar om hun ook de gelegenheid te geven tot
bijvoeging van aanschrijvingen van hunne zijde,
naar gelang de onderscheiden toestand der res-
pectieve Diakoniën hun zal toeschijnen die al of
niet te behoeven.
Strekt onze aanschrijving aan de Kerkeraden,
om alle afwijking van de bepalingen van het
Reglement voor de Diakoniën te doen ophouden,
wij hechten er het grootste gewigt aan , dat door
de Classikale Besturen in alle Gemeenten, waar-
omtrent zij de zekerheid niet bezitten, dat gezegd
reglement daar getrouw wordt in acht genomen,
een persoonlijk onderzoek worde ingesteld, hetzij
bij gewone, hetzij bij buitengewone kerkvisitatie,
overeenkomstig art. 15 verg. met artikel 21 van
het Keglement op de Kerkvisitatie, en wel in het
vroege voorjaar van 1862, zoodanig als in de
aanschrijving aan de Kerkeraden vermeld is, en
waartoe wij de Classikale Besturen dan ook door
deze uitnoodigen.
Voorts willen wij U doen opmerken, dat de
aanvragen om dispensatie, en de mededeelingen
van Kerkeraden omtrent hunne Diakoniën, die
reeds dispensatie verkregen hebben, door de
Classikale Besturen met hunne consideratiën en
adviezen door tusschenkomst van de Provinciale
Kerkbesturen bij de vergadering der Synodale
Commissie in Mei 1862 zullen moeten worden
ter tafel gebragt, maar dat ook geene aanvragen
-ocr page 228-
212 Afd. II, § 9. HANDELWIJZE OMTRENT
door U behooren te worden aangenomen, wan-
neer het U voldoende mogt blijken, dat de Dia-
koniën, welke zij betreffen , geenszins in abnor-
malen toestand verkeeren in dien zin als in onze
aanschrijving aan de Kerkeraden omschreven is.
Nog willen wij U verzocht hebben om aan
zoodanige Kerkeraden in uw ressort, die op hun-
ne aanvraag om dispensatie voor hunne Diakoniën
geen antwoord ontvangen hebben, te kennen te
geven, dat ook zij zich naar den inhoud der
aanschrijving zullen te gedragen hebben.
§9.
HANDELWIJZE OMTRENT CJISD». TOT
DE H. DIENST.
..
SYN. AANSCHRIJVING VAN 9 AUG. 1856 , „TEGEN
MISBRUIKEN IN DE BEJEGENING VAN CAN-
DIDATEN TOT DE H. DIENST DOOR
KERKERADEN.
De Algemeene Synode der Nederlandscbe Her-
vormde Kerk heeft met droefheid en verontwaar-
diging vernomen, dat sommige Kerkeraden de
Candidaten tot de H. Dienst, die ter vervulling
van de in hunne Gemeente bestaande vacature
op beroep prediken, niet met die hoogachting
en kieschheid bejegenen, waarop zij aanspraak
hebben, maar integendeel van de omstandighe-
den, waarin zij zich tegenover hen geplaatst
zien, misbruik maken.
De Synode houdt zich op goede gronden
overtuigd, dat eene betamelijke en liefderijke
behandeling van de Candidaten door de Kerke-
raden regel, en elke afwijking daarvan uitzon-
dering is, doch zij mag daarom niet nalaten
op zoodanige afwijkingen de aandacht te vestigen.
Het is haar onder anderen gebleken, dat hier
en daar in eene vacature wordt voorzien door
de beroeping van een\' Predikant, nadat vooraf,
op uitnoodiging des Kerkeraads, Candidaten
tot de H. Dienst op beroep gepredikt hebben,
zonder eenige vergoeding voor de vaak groote
en dan altijd vergeefsche reiskosten te erlangen;
-ocr page 229-
CANDD. TOT DE H. DIENST.             213
dat in enkele Gemeenten een onmatig groot nan-
tai Candidaten tot het waarnemen van eene pre-
dikbeurt wordt uitgenoodigd, zeker niet in het
belang eener goede keuze door den Kerkeraad,
en tot groot nadeel der Candidaten zelve; dat
elders de Kerkeraden zich de bevoegdheid aan-
matigen, om naar de bekwaamheden der aan-
staande Leeraren op ongepaste wijze een onder-
zoek in te stellen; dat wederom elders de Sy-
nodale verordening van 25 Julij 1844 betreffende
de vergoeding van reis- en verblijfkosten aan
Candidaten, die ten tweeden male in ee\'ie va-
cante Gemeente op beroep prediken, wordt ont-
doken.
De Synode acht het onnoodig, de onbetamelijk-
heid van deze en dergelijke handelingen opzet-
tclijk in het licht te stellen. Zrj is van oordeel,
dat zoodanige misbruiken te strenger afkeuring
verdienen, omdat zij meerendeels door de wet
niet kunnen worden verboden, zonder dat aan
de eene zijde de vrijheid, die den Kerkeraad
toekomt, aan banden wordt gelegd, en aan den
anderen kant de schijn ontstaat, alsof een kwaad,
dat gelukkig slechts hier eu daar wordt aange-
troffen, algemeen zou zijn. Maar zooveel te
meer acht de Synode zich dan ook verpligt,
langs dezen weg de Kerkeraden, die met de
Candidaten tot de H. Dienst in aanraking ko-
men, ernstig en nadrukkelijk te vermanen om
in hun gedrag tegenover hen nimmer uit het
oog te verliezen, dat zij jongelingen voor zich
hebben, die aan de dienst van den Heer der
Gemeente zich hebben toegewijd en door de
bevoegde kerkelijke Besturen waardig gekeurd
zijn, om als Herders en Leeraars in de vader-
landsche Kerk op te treden. Zij meent\' van
den Christelijken zin der Kerkeraden te mogen
verwachten, dat zij, wel verre van het overwigt
van het oogenblik, hun door deze omstandig-
heden gegeven, op onbetamelijke wijze te doen
gelden, integendeel alles zullen doen wat in
hun vermogen is, om den Candidaten hunnen
moeijelijken toestand zoo aangenaam mogelijk
te maken.
-ocr page 230-
214 Afd. II, § 10. HANDEL W. OMTRENT LEDEN,
De Synode hoopt, dat deze herinnering tot
de bereiking van haar oogmerk voldoende zijn
zal, en spreekt haar vertrouwen uit, dat de
Consulenten en Kerkeraden gaarne zullen zamen-
werken tot wering van misbruiken, die evenzeer
op zich zelven afkeuringswaardig, als met het
welbegrepen belang hunner Gemeenten strijdig
zijn.
§ 10.
HANDELWIJZE OMTREKT LEDEN, DIE
ZICH WILLEM AFSCHEIDEN
SYN. CIKC. V. 14 JULIJ 1836, OMTRENT DE
„HANDELWIJZE DER KERKERADEN TEN AANZIEN
VAN LEDEN, DIE ZICH WILLEN
AFSCHEIDEN."
De Algemeene Synode der Hervormde Kerk
in het Koningrijk der Nederlanden;
In aanmerking nemende, dat de tegenwoordi-
ge toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk
algemeene bepalingen noodzakelijk maakt ten
aanzien van de handelwijze, die behoort gevolgd
te worden omtrent aanzoeken van dezulken,
die, van de gevestigde Hervormde Kerk zich
willende afscheiden, roijement uit het lidmaten-
boek , of ook voor hunne kinderen uit het doop-
boek, verlangen;
Heeft goedgevonden en verstaan het navol-
gende te bepalen:
1°. Daar het opzigt over de leden der Ge-
meente aan den Kerkeraad is opgedragen, zoo
zullen geene aanzoeken tot afscheiding hoe ook
genaamd mogen aangenomen worden, ten zij
dezelve behoorlijk gerigt zijn aan den Kerkeraad,
of aan den Voorzitttr des Kerkeraad»;
2°. Om dezelfde reden zal de kerkelijke be-
handeling van gezegde aanzoeken niet door een\'
Predikant of door een ander lid* des Kerkeraads
op eigen gezag, maar door den Kerkeraad in
eene wettige vergadering moeten plaats hebben
en behoorlijk genoteerd worden;
-ocr page 231-
DIE ZtCH WILLEN AFSCHEIDEN.         215
3°. Daar de doop- en lidmaten-boeken aantee-
keningen behelzen van daadzaken , die op geener-
lei wijze ongedaan kunnen gemaakt worden, zoo
zal ook in geen geval het roijeren van iemands
naam op dezelve kunnen worden toegestaan;
4°. Daar in artt. 1 en 2 (a) van het Algemeen
Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk
in het Koningrijk der Nederlanden
bepaald wordt,
wie gerekend moeten worden tot het Hervormd
Kerkgenootschap te behooren en te blijven be-
hooren, zoo zal, daarmede overeenkomstig,
niemand die aanzoek doet tot eenige scheiding,
beschouwd worden als werkelijk gescheiden van
het Hervormde Kerkgenootschap, ten zij aan den
Kerkeraad ten volle blijke, dat zoodanig persoon
en vrijwillig en duidelijk verklaard heeft, die
afscheiding te begeeren ;
5°. In geval er zulk eene vrijwillige en duide-
lijke
verklaring mogt aanwezig zijn, zal de Kerke-
raad , alvorens hem als eenen afgescheidene te be-
schouwen en aan te teekenen , zich ernstig beraden,,
of er — en zoo ja welke — middelen te beproe-
ven zijn, om den dwalende te regt te brengen;
6°. De openbare afkondiging van de namen
der afgescheidenen, noch van de afscheiding
zelve, zal in geen geval mogen plaats hebben;
7°. Aan de kerkelijke Besturen wordt over-
gelaten, verder alle zulke meer bijzondere maat-
regelen te nemen, als behoudens bovengemelde
bepalingen en in derzelver geest, mogten kunnen
strekken om de afscheiding zoo veel mogelijk
te verhoeden of te verhinderen, alsmede hen die
tot bevordering daarvan de hand leenen, kerke-
lijk te bestraffen.
En zal dit besluit aan de kerkelijke Besturen
en Kerkeraden worden kenbaar gemaakt.
(a) Hiervoor is thans te lezen: Artt. 2 en 3.
-ocr page 232-
216 Afd. II, § 11. HANDELWIJZE TEN
§ 11.
HANDELWIJZE DES KEKKERAADS BIJ
OVERGANGEN VIT OF TOT DE KERK.
A. CIRCULAIRE DER SYN. COMM. VAN 16 OCT.
1841, „OMTRENT HET KENNIS NEMEN VAN
OVERGANGEN TOT DE ROOMSCHE KERK
OF OMGEKEERD."
De Algemeene Synodale Commissie der Ne-
derlandsche Hervormde Kerk brengt ter kennis
van al de kerkelijke Besturen en Kerkeraden
onder haar ressort, dat de Algemeene Synode,
in hare laatstgehouden vergadering, heeft in
overweging genomen de hooge noodzakelijkheid,
dat van de overgangen van de Hervormde Kerk
tot de Roomsche, of omgekeerd, door de Ker-
keraden meer naauwkeurig kennis genomen en
berigt gedaan worde, dan tot hiertoe plagt te
geschieden, ten einde in staat gesteld te worden ,
niet slechts tot de openbaarmaking der niet al-
tijd onberispelijke middelen, welke de Roomsche
Kerk pleegt aan te wenden om het getal harer
belijderen te vergrooten, maar ook, en bovenal,
om, waar zulks noodig en mogelijk is, voor de
belangen en regten der Hervormde Kerk te wa-
ken; en, vermits zulks nimmer zonder de ern-
stige en duurzame medewerking der verschillende
Kerkbesturen en Kerkeraden kan worden tot
stand gebragt, vermeent zij de ijverige en een-
parige medewerking van al de kerkelijke Colle-
giën daartoe te moeten inroepen, opdat zij niet
slechts aangaande het juiste getal der overgan-
gen, inzonderheid van die uit de Hervormde
Kerk tot de Roomsche, maar ook nopens de
oorzaken, middelen en wijze van overgang, zoo
naauwkeurig mogelijk worde ingelicht.
Dienvolgens heeft de Synode bepaaldelijk be-
sloten, het navolgende voor te schrijven:
Eerstelijk, dat voortaan de Classikale Bestu-
ren zullen zorgen, jaarlijks, bij gelegenheid der
schriftelijke zoo wel als persoonlijke Kerkvisita-
tie, in elke Gemeente, behalve de gewone vra-
-ocr page 233-
OPZIGTE VAN OVERGANGEN.             217
gen, een afzonderlijk en opzettelijk onderzoek
aangaande deze aangelegenheid te doen.
Ten tweede, dat de Kerkeraden, ten einde
zich in staat te stellen tot het geven van een
schriftelijk en beredeneerd berigt ten aanzien
van dit onderwerp aan de Kerkvisitatoren, elk
jaar, in de maand Januarij of Februarij, eene
Kerkeraads-vergadering, en wel in zulke Ge-
meenten, waar dezelve bestaan, eene breede (o)
Kerkeraadsvergadering zullen beleggen, om op-
zettelijk te handelen over alles, wat den leden
gezamenlijk, of elk hunner in het bijzonder,
opzigtelijk het getal, de oorzaak, de middelen
of de wijze van dergelijke overgangen , zoo wel
die uit de Hervormde Kerk tot de Roomsche
of eenig ander Kerkgenootschap, als omgekeerd,
gedurende het laatste jaar is kenbaar geworden , en
Ten derde, dat de Classikale Besturen hiervan,
gelijktijdig met het berigt der Kerkvisatie doch
bij afzonderlijk rapport, verslag zullen doen aan
de Provinciale Kerkbesturen, om door deze op
dezelfde wijze, als de rapporten op de zomer-ca-
techisatiën, des noodig met hunne consideratiën,
aan de Synode te worden opgezonden.
B. CIBC. DER SYNODE VAN 22 JÜLIJ 1842,
BETREKKELIJK DEZELFDE ZAAK.
De Algemeene Synode der Nederlandsehe
Hervormde Kerk heeft zich in hare jongste zit-
ting op nieuw van het hoog belang overtuigd
van den door haar ten voorgaanden jare in wer-
king gebragten maatregel, daartoe strekkende,
dat van de overgangen van de Hervormde Kerk
tot de Roomsche, en omgekeerd, door de Kerke-
raden meer naauwkeurige kennis genomen, en
aan de Classikale Besturen berigt zoude gedaan
worden, en zoo de Provinciale Kerkbesturen in
staat gesteld, om naauwkeurige en volledige
verslagen deswege aan de Synodale Commissie
in te zenden, niet slechts ten opzigte van het
(a) [Hiervoor dient thans gelezen te worden : eene
vergadering van den Algemeenen Kerkeraad.]
15
-ocr page 234-
218 Afd. II, § 11. HANDELWIJZE TEN
getal, maar ook omtrent de oorzaken, middelen
en wijze van overgang van het eene Kerkgenoot-
schap tot het andere.
De Synode kan ook niet anders dan de be-
langstelling roemen, waarmede deze nieuwe
maatregel door de respectieve Kerkbesturen over
het algemeen opgenomen en behartigd is. Maar
het ligt in den aard eener eerste proeve, dat
in de verschillende berigten en rapporten niet
nu reeds al die naauwkeurigheid, volledigheid
en eenparigheid worden aangetroffen, welke de
Synode in deze belangrijke zaak zoo nuttig en
noodig acht. Zij rekent het zich daarom ten
pligt, door het intermediair der Provinciale
Kerkbesturen de Kerkeraden op te wekken, om,
ten aanzien der overgangen, met de meeste naauw-
gezetheid en naauwlettendheid te werk te gaan,
en alzoo de hoogere Kerkbesturen in slaat te
stellen, om aan derzelver rapporten deswege de
meest mogelijke naauwkeurigheid en volledigheid
bij te zetten; terwijl zij hierbij haren wensch te
kennen geeft, dat die rapporten voortaan over
het burgerlijke jaar, van
1" Januarij tot ultimo
December, zich zullen uitstrekken.
Niet slechts tot bevordering van zulk eene
naauwkeurigheid en volledigheid in de rappor-
ten , maar meer nog in het belang der gewig-
tige zaak zelve, welke het hier geldt, acht de
Synode het algemeen worden eener instelling
wenschelijk, welke zij met blijdschap bespeurd
heeft dat door den nieuwen maatregel is uitge-
lokt, en, gelijk uit de berigten blijkt, in som-
mige Gemeenten reeds weldadig gewerkt heeft.
Zij bedoelt: commissün van toezigt op de over-
gangen en hetgeen daartoe belrekking heeft,
zoo
als reeds onder anderen te Amersfoort, \'s Ora-
verihagé, Kampen
en Zwolle aanwezig zijn. En
zij wekt mits deze de respectieve Kerkbesturen
op, het daarheen te rigten, dat in elke meer
talrijke Gemeente door den Kerkeraad eene spe-
ciale commissie benoemd worde, welke zich
meer bijzonder tot taak stelt, om naauwlettend
toe te zien op hetgeeen ten aanzien der geloofs-
veranderingen plaats vindt, en met alle magt
-ocr page 235-
0PZXGTE VAN OVERGANGEN.              219
te waken tegen de listen en pogingen der Eoom-
sche propaganda.
Het is uit de verschillende rapporten maar
al te zeer gebleken, dat een der meest algemee»
ne, maar ook tevens een der meest vermogende
middelen, van welke die Boomsche propaganda
tot hare bedoelingen gebruik maakt, gelegen is
in de gemengde huwelijken. De Synode neemt
daarom deze gelegenheid waar, hare aanschrij-
ving betreffende de gemengde huwelijken van
Julij 1824, bij deze te hernieuwen, en dezelve,
op grond eener, helaas! treurige ondervinding,
met nieuwe kracht in te scherpen, en alzoo de
Leeraren en Opzieners der Gemeenten dringend
op te wekken om de gemeenteleden, hetzij bij
het afleggen hunner belijdenis, hetzij bij elke
andere voegzame gelegenheid, tegen het aangaan
en de gevolgen van zulk een huwelijk te waar-
schuwen, en de bezwaren en gevaren hun voor
te houden, welke, vooral in dezen tijd, uit de
gemengde huwelijken schier onvermijdelijk voort-
vloeijen.
Eeeds in het jaar 1817 heeft de Synodeeene
verordening uitgevaardigd ten aanzien der Gods-
diensloefeningen en het godsdienstig onderwijs der
krijgslieden.
Blijkens de berigten heeft de on-
dervinding van den laatsten tijd geleerd, dat
niettemin aan de godsdienstige opleiding van
dezen achtenswaardigen stand nog veel ontbreekt,
en dat eene teugelooze proselijtenjagt, welke ook
op militairen-gepensioneerden haar begeerig oog
geslagen heeft, van sommiger onkunde of ligt-
zinnigheid behendig tot haar doel weet partij
te trekken. Daarom voelt de Synode zich ge-
drongen , niet slechts de bovengenoemde veror-
dening in het geheugen terug te roepen, maar
om bijzonder ook de Leeraren en Kerkeraden
van Gemeenten, welke in garnizoensplaatsen ge-
vestigd zijn, tot verdubbelde zorg in deze op
te wekken en dezelve uit te noodigen om voor
de militairen, zooveel mogelijk afzonderlijke,
voor hunne behoeften en vatbaarheid opzettelijk
berekende, Godsdienstoefeningen in te rigten:
althans om zorg te dragen, dat in de kerken
15*
-ocr page 236-
220         Afd. II, § 12, BEROEPING VAN
niet zulke zitplaatsen den krijgslieden worden
aangewezen, die van het nut en den zegen der
Godsdienstoefening hen geheel of gedeeltelijk
moeten doen verstoken blijven; vooral om het
bijzondere godsdienstig onderwijs der krijgslie-
den met de meeste zorg te behartigen, en niet
alleen de gelegenheid tot het ontvangen van liet-
zelve ruimschoots hun open te stellen, maar ook
door bezoek en toespraak in de ca?erne, het
gebruik maken der catechisatiën bij hen krachtig
aan te moedigen en te bevorderen.
Eindelijk vindt de Synode zich verpligt te
gelasten, dat de Diakonie-besturen, die hunne
gealimenteerden in andere Gemeenten besteden,
steeds zullen gehouden zijn van het verblijf van
zulke, gealimenteerden kennis te geven aan den
Kerkerand der Gemeente, waarin dezelve geves-
tigd worden; opdat niet, gelijk, helaas! door
voorbeelden gebleken is, zelfs zulke gealimeu-
teerden een prooi worden der proselijtenmakerij,
vóór dat de Leeraar van derzelver inwoning in
zijne Gemeente verwittigd is, en opdat in allen
gevalle de alimenterende Diakonie moge ver-
zekerd zijn, dat van hare bedeeling geen schan-
delijk misbruik gemaakt worde.
§ 12.
SYN. CIRC. V. 30. JUXIJ 1870 N°. 127 BETREFFENDE
DE BEROEPING VAN NIET EERVOL ONT-
SLAGEN PREDIKANTEN.
De Alg. Synode der Nederl. Herv. Kerk, in
aanmerking nemende dat er gevallen voorkomen,
dat Predikanten beroepen en bevestigd worden,
die uit hunne vroegere bediening ontslagen zijn
zouder dat dit op eervolle wijze geschied is;
Overwegende, dat het in het belang der Ge-
meente is de approbatie op zoodanige beroepingen
niet te geven, dan nadat het voldoende zal ge-
bleken zijn, dat de redenen, waarom geen eervol
ontslag is verleend, niet van dien anrd zijn, dat
-ocr page 237-
NIET EEKVOL ONTSLAGEN PREDD. 221
zij den beroepene onwaardig zouden maken het
leeraarsa\'mbt op nieuw te aanvaarden;
Vestigt de aandacht der Class. Besturen op
deze aangelegenheid, verlangende dat zij aan
zoodanige Predikanten het bij art. 66 van het
Eeglem. op de Vac. bedoelde getuigschrift niet
verstrekken, dan na ernstig onderzoek, of zij
daarop regt hebben, en zoo de approbatie op
de beroeping van zulken Predikant van hen ge-
vraagd wordt, met de meeste naauwgezetheid
nagaan, of de door hem overgelegde getuigschriften
allezins voldoende zijn, en of de redenen, waarom
hij geen eervol ontslag bekomen heeft, hem het
op nieuw aanvaarden van het leeraarsambt in de
Nederlandsche Hervormde Kerk niet onwaardig
maken.
-ocr page 238-
TWEEDE HOOFDSTUK.
KERKGEMEENTEN EN KERKELIJKE GOEDEREN.
§ 13.
HET VOORTDUREND BESTAAN VAN
GEMEENTEN.
OVER „HET BLIJVEN VOORTBESTAAN VAN BIJ-
ZONDERE GEMEENTEN EN HET BEHOUDEN
VAN EEN EIGEN PREDIKANT GELIJK OVER DE
COMBINATlëN DER GEMEENTEN EN HET GETAL
HARER PREDIKANTEN." (KON. BESL. V. 8
APRIL 1814 N°. 15.)
-----►*« 11\'
Hebben\' besloten en besluiten:
Art. 1. Eene kerkelijke Gemeente zal ten
minste uit 200 zielen behooren te bestaan, om
bij voorkomende vacaturen op het behouden van
eenen afzonderlijken Predikant te kunnen aan-
spraak maken.
Alle Gemeenten beneden het getal zullen met
andere naburige worden vereenigd, voor zoo
verre hare behoeften niet volstrekt een\' afzonder-
lijken Leeraar vereischen, en hare plaatselijke
gelegenheid niet van dien aard is, dat de dienst
aldaar door geenen naburigen Predikant gevoeg-
lijk kan worden waargenomen.
Gemeenten van meer dan 200 zielen, zullen
met anderen niet worden gecombineerd, tenzij
zeer gunstige omstandigheden, zoo als eene bij-
zondere nabijheid en zeer gemakkelijke commu-
nicatiën met andere plaatsen, zulks konden doen
plaats hebben, zonder nadeel voor die Gemeenten.
Art. 2. Elke Gemeente, die«1600 zielen be-
vat, en thans in het bezit is van twee Predi-
kanten, zal dezelve behouden; zonder dat nog-
tans hieruit eenige consequentie zal kunnen ge-
trokken worden voor Gemeenten van die grootte,
welke thans maar door éénen Leeraar bediend
worden.
-ocr page 239-
KERKGEMEENTEN.                     223
Aan eene Gemeente van minder dan 1600
zielen zal het behouden van een\' tweeden Pre-
dikant niet worden toegestaan, dan om zeer
bijzondere en gewigtige redenen.
Art. 3. Grootere Gemeenten zullen een meer-
der getal Predikanten behouden, naar evenre-
digheid van derzelver talrijkheid; zullende vol-
doende geacht worden:
Voor Gemeent. beneden de 1600 ziel. 1 Pred.
3000
„ 2
5000
„ 3
7000
„ 4
10000
„ 5
13000
,. «
16000
n 7
20000
„ 8
van 1600 tot
„ 3000 „
„ 5000 „
„ 7000 „
„ 10000 „
„ 13000 „
„ 16000 „
En zal in grootere Gemeenten voor elke 5000
zielen boven de 20000, nog een Predikant
worden toegestaan.
Art. 4. Met betrekking tot de Hervormde
Gemeenten, behoorende tot de Classen van Ber-
gen op Zoom, Breda, Peel
en Kempeland, den
Bosch
en Nijmegen, waar de groote meerderheid
der ingezetenen eene andere Godsdienst is
toegedaan, zal, in plaats van 200, het getal
van 50 zielen voldoende geacht worden tot het
behouden van eenen afzonderlijken Predikant;
bet getal van 1000 tot het behouden van twee;
dat van 2000 tot het behouden van drie; en
eindelijk dat van 4000 tot het behouden van
vier Predikanten.
Art. 5. Bij het vernietigen van predikants-
plaateen, zal aan de Predikanten, wier dienst
daardoor mogt verzwaard worden, eene billijke
verhooging van jaarwedde daarvoor worden toe-
gestaan.
Art. 6. Bij het vacant worden van predi-
kantsplaatsen, welke volgens de bepalingen van
dit Besluit in de termen zouden vallen, om te
moeten worden vernietigd, zal de Commissaris
voor de Kerkelijke Zaken deswege rapport en
voordragt doen aan onzen Commissaris-Generaal
voor de Binnenlandsche zaken.
Art. 7. Onze Commissaris-Generaal op deze
-ocr page 240-
224 Afd. II, § 14, GRENSREGEL., § 15 PAS-
voordragt tot vernietiging of combinatie eener
zoodanige plaats besluitende, zal tevens dien ten
gevolge zoodanige bepalingen vaststellen, als
hij ten meesten nutte van de openbare Godsdienst
zal oordeelen te behooren.
Art. 8. Bijaldien hij van oordeel mogtzijn,
dat zoodanige predikantsplaats behoorde te wor-
den geconserveerd uithoofde van bijzondere
omstandigheden of plaatselijke gelegenheid, zal
hij echter de handopening ter vervulling derzelve
niet verleenen, dan na vooraf Ons welmeenen
daarop te hebben ingewonnen. ,
Art. 9. Onze Commissaris-Generaal voor de
Binnenlandsche Zaken zal Ons eene voordragt
doen omtrent het getal der Fransche, Engelsche,
Schotsche en Hoosrduitscbe Hervormde Predikan»
ten, waarvan de conservatie zoude dienen te
worden bepaald.
Art. 10. Onze Commissaris-Generaal voor de
Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering
van dit Besluit.
§ 14.
GREXSBEflELINfl.
KON. BESL. V. 17 DEC. 1836, N°. 91, BETREK»
KELIJK DEN „INVLOED VAN HET KADASTER
OP DE BEGRENZING VAN KERKELIJKE
GEMEENTEN."
Willende voorzien in de ongelegenheden ont-
staande door de wijzigingen, welke door de
kadastrale delimitatie in de grensscheiding der
Gemeenten hier en daar zijn aangebragt.
Gezien enz.
Den Baad van State gehoord...
Hebben goedgevonden en verstaan,
A. Te bepalen:
Vooreerst, Met enz.
Ten vierde, Met betrekking tot het kerkelijke,
1°. Dat in geen geval aan de kadastrale
delimitatie eenig gevolg zal gegeven worden tot
verandering van de grenzen der kerkelijke Ge-
meenten, dan op bijzondere daartoe te doene
voordragten.
-ocr page 241-
TORIJ- EN K08TERIJ-G0EDEREN.         225
2°. Dat de respectieve Gouverneurs deze bij-
zondere gevallen zullen brengen ter overweging
bij de Provinciale Collegiën van Toezigt op de
kerkelijke administratiën.
3°. Dat de Provinciale Collegiën vervolgens
aan Onzen Minister van Staat, belast met de
generale directie voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. de voorstellen zullen doen, welke
zij noodig oordeelen, ten einde daarop Onze
beslissingen te erlangen.
Ten vijfde, Met betrekking tot het collatieregt.
Dat de kadastrale delimitatie geenen invloed
zal hebben op de uitoefening van het collatie-
regt, maar dat te dezen aanzien, de landen bij
voortduring gerekend zullen worden te behooren
tot dat dorp of kersspel, waaronder dezelve vóór
de kadastrale delimitatie behoorden.
Ten Zesde. Met enz., en
B. Onzen Minister van Binnenlandsche Za-
ken te magtigen, om den noodigen last te geven
ten einde, voor zoo verre de voorz. bepalingen
eenigen onmiddelijken administratieven maatregel
in de betrokkene Gemeenten mogten vorderen,
dezelve door de zorg van de Gedeputeerde
Staten der Provinciën, daar, waar zulks niet
reeds mogt zijn geschied, worden genomen,
uiterlijk voor den 1 Januarij, 1837.
Behoudende Wij Ons voor, om over ieder bij-
zonder geval hetwelk onder de voorz. bepalingen
niet zoude kunnen worden betrokken, naar ge-
lang van de omstandigheden te beschikken.
(Vgl. hiermede bl. 21, aant. c.)
§ 15.
PASTORIJ. EX KOSTERIJ-GOEDEBEN,
A. KON. BESL. VAN 12 DEC. 1827, N°. 45»
BETREFFENDE „EEN TE MAKEN INVENTARIS
VAN ALLE PASTORIJ- EN KOSTERIJ-
GOEDEREN."
Gehoord de voordragt van Onzen Staatsraad,
Directeur-Generaal voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. van den 11 December 1827, No. 28;
-ocr page 242-
226 Afd. II, § 15. PASTORU- en
En in aanmerking nemende dat het belang
der Hervormde Gemeenten en van derzelver
Predikanten en Kosters of kerkelijke bedienden
Tordert, dat de pastorij- en kosterij-goederen,
bij dezelve aanwezig, tegen vermindering, ver-
lies en nadeel verzekerd zijn, en dat eene be-
hoorlïjke kennis derzelve goederen, en eene
verantwoordelijkheid wegens de administratie van
dien, tot dat einde noodzakelijk is, hebben be-
sloten en besluiten:
Art. 1. Van alle pastorij- en kosterij-goede-
ren, eigendommen, renten, uitgangen en alle
andere hoegenaamde inkomstgevende voorwer-
pen, bij eene Hervormde Gemeente aanwezig,
zal, hetzij dat dezelve door de Predikanten en
Kosters zelve geadministreerd worden, hetzij dat
zulks door eene afzonderlijke administratie ge-
schiedt, een behoorlijk omschreven inventaris
worden opgemaakt, behelzende tevens aanwijzing
van de vaste of vermoedelijke jaarlijksche op-
brengst, van ieder onderwerp of\' voorwerp, en
van de lasten en kosten daarop jaarlijks te dra-
gen en te lijden, zoodat de waarde, baten en
schaden der goederen en eigendommen zijn te
onderkennen: zullende deze inventaris, binnen
een zekeren te bepalen tijd, door de adminis-
trerenden aan Kerkvoogden der Gemeente moeten
worden ter hand gesteld.
Art. 2. Kerkvoogden in de voorschrevene
Gemeente zullen de gemelde inventarissen des
noodig, met hunne aanmerkingen vermeerderd
of verbeterd, aan het Provinciaal Collegie van
Toezigt, onder hetwelk de Gemeente behoort,
moeten inzenden.
Art. 3. Nadat de inventarissen door de Col-
legiën van Toezigt zullen zijn onderzocht, zal
een exemplaar in het archief bij de Gemeente
moeten worden bewaard, om als ligger en me-
morie te dienen, en een exemplaar bij het CoI-
legie van Toezigt moeten worden gehouden,
mitsgaders afschrift of extract van denzelfden
inventaris, voor zoo veel betreft de goederen en
eigendommen die voor hun traktement dienen,
ter hand gesteld aan de Predikanten en Kosters
-ocr page 243-
KOSTERTJ-GOEDEREN.                      227
der Gemeenten, gelijk mede aan de afzonder-
lijke administratie derzelve, indien deze bestaat.
. Art. 4. De Predikanten, Kosters of andere
administrerende personen der goederen en eigen-
dommen zullen, op hunne persoonlijke verant-
woordelijkheid, gehouden zijn toe te zien en
voor te komen dat aan dezelve door verjaring,
verzuim of onregelmatig gebruik, geene vermin-
dering of schade worde "toegebragt; zijnde aan
hen overgelaten om, zoo dikwerf hun eenige
moeijelijkheid, waaruit vrees voor vermindering
of nadeel mogt ontstaan, mogt voorkomen, zich
daarover tot het Provinciaal Collegie van Toe-
zigt, waaronder de Gemeente ressorteert, of bij
Kerkvoogden der Gemeente te wenden.
Art. 5. Ingeval eenige verandering omtrent
de voorschrevene goederen en eigendommen
waardoor ook veroorzaakt, mogt plaats grijpen,
zal daarvan de vereischte melding op den inven-
taris, en op de afschriften en extracten van den-
zelven moeten worden gemaakt, in voege als
wegens het daarstellen en het houden van exem-
plaren hierboven is bepaald.
Art. 6. Onze Staatsraad Directeur-Generaal
zal ter nakoming van het eerste artikel dezes,
opzigtelijk het inrigten van den inventaris, zoo-
danig voorschrift geven als hij zal vermeenen te
behooren, en verder zorg dragen voor de uit-
voering van dit besluit.
B. OMTRENT DE „KOSTERIJ-- GOEDEREN." AAN-
SCHRIJVING DER ALG. SYN. COMM. TAN
10 NOV. 1852.
De Algemeene Synodale Commissie der Ne-
derlandsche Herv. Kerk, het groot belang in
aanmerking nemende, hetwelk de Gemeenten,
om redenen ook van meerder dan stoffelijk ge-
wigt, bij het behouden van het regt van eigen-
dom , waar het bestaat, op de kosterswoning
hebben;
Overwegende daarbij, dat in Gemeenten vooral
waar dezelfde persoon Koster en Schoolonder-
wijzer is, dat regt soms in vergetelheid geraakt
-ocr page 244-
228 Afd. II, § 15. PASTORU- en kost.-
of verwaarloosd wordt, en dat er bij velen on-
zekerheid desaangaande ontstaan is, uithoofde
het burgerlijk Gemeentebestuur in het onderhoud
der woning voorziet, of te zijnen koste vroeger
herstellingen zijn gemaakt, terwijl uit deze han-
deling nog in geenen deele moet volgen, dat
ook het eigendom daarom op dit Bestuur is
overgegaan;
Lettende bij dat alles op den maatregel,
waartoe de Synode, ter beveiliging van dat ei-
gendom in het belang der Gemeenten zelve, ten
jare 1848 (23 Aug.) besloot, maar die, door
omstandigheden buiten haar, is gebleven zonder
gevolg;
heeft goed geoordeeld aan de Kerkeraden der
Gemeenten aan te schrijven,
dat zij met alle zorg en naauw keurigheid
zullen trachten op.te sporen, wat uit de kerke-
raadsboeken of uit andere onder hen berustende
bescheiden , of op welk eene wijze dan ook, kan
blijken ten aanzien van de geschiedenis der
woning in de Gemeente, bij den Onderwijzer
in gebruik, haren oorsprong, den titel waaron-
der zij voorkomt, den grond waarop zij gesticht
en de middelen waardoor zij vroeger onderhou-
den of hersteld is; en dat zij van dit alles en
hetgeen meer ter zake zou kunnen dienen, op-
gave doen aan het Classikaal Bestuur van hun
ressort, opdat dit, naar zijne roeping, in Art.
ii sub No. 6 van het Algemeen Reglement
aangewezen, zooveel noodig daarop acht kan
geven.
C. Synod. aanschrijving aan de classi-
KALE BESTUREN, OMTRENT DE K0STERIJ-
GOEDEREN V. 29 JDLIJ 1861 No. 70.
üe Algemecne Synode der Nederl. Herr.
Kerk, heeft met bijzondere belangstelling ken-
nis genomen van het verslag der Alg. Synod.
Commissie, betreffende den staat der kosterij-
goederen, en vindt zich gedrongen, om de
onderscheidene Classikale Besturen, die door
-ocr page 245-
GOED., § 16. TWEEDE COLL , V. D. KERK. 229
hunne mededeelingen daarvoor de stof geleverd
hebben, van hare dankbaarheid te verzekeren
wegens de bereidwilligheid en den ijver welke
zij in deze hebben aan den dag gelegd. Ver-
trouwt de Synode intusschen, dat alle kerkelijke
Besturen het met haar even wenschelijk zullen
achten, vooral in den tegenwoordigen tijd,
wegens de nieuwe regeling van het lager onder-
wijs, ingevolge de Staatswet van 13 Aug. 1857,
dat op de bewaring der kosterij-goederen voor
de Kerk bestendig een naauwlettend oog wordt
gehouden, zij heeft hierdoor te meer grond om
te verwachten, dat de Classikale Besturen het
in deze nimmer aan de vereischte waakzaamheid
zullen laten ontbreken, en wel niet zullen wil-
len verzuimen om voortaan alles, wat zij betref-
fende de belangen der bedoelde goederen in hun
ressort mogten vernemen, aan de Synodale Com-
missie getrouwelijk mede te deelen, opdat deze
Commissie daarvan aan de Synode moge kun-
nen berigten, of des geraden zelve de onder-
we.rpelijke belangen bevorderen.
§ 16.
TWEEDE COLLECTE, VOOR DE KERK.
AANSCHRIJVING DER SYN. COMM. V. 24 OCT.
1842, AAN DE PROVINC. EN CLASS. BESTUREN,
OM EENE „TWEEDE COLLECTE BIJ DE GODS-
DIENSTOEFENING" TE BEVORDEREN.
Be Synode heeft, bij besluit van den 11 Julij
dezes jaars, het door ons voorgestelde nopens
de maatregelen tot waarborg der doelmatige
aanwending van de verleende subsidiën tot her-
stellingen of vernieuwingen van kerkelijke ge-
bouwen, goedgekeurd en aan ons de uitvaar-
diging daarvan opgedragen.
Het door ons voorgestelde is te vinden op
de bladzijden 45—48 der gedrukte handelingen
van de Synode over dit jaar, waaraan wij de
vrijheid nemen kortheidshalve ons te gedragen.
Dienvolgens vinden wij ons belast U Hoog
Eerwaarden, en door U Hoog Eerwaarden de
-ocr page 246-
230         Afd. II, § 17. NOODLIJDENDE
Classikale Besturen door deze uit te noodigeo,
te willen zorgen, dat de Kerkeraden der ge-
subsidiëerde Gemeenten, die ook ongetwijfeld
bij het welzijn hunner Gemeenten en den goeden
staat der kerkelijke gebouwen van dezelve veel
belang hebben, op de doelmatige aanwending
der subsidiën en het goede onderhoud dier ge-
bouwen mede toezien; en, ten aanzien van het
onderhoud, bij gebreke van genoegzame kerke-
fondsen, eene tweede collecte in de kerk bij de
Godsdienstoefeningen bevorderen; voorts korte
jaarberigten te dier zake aan de Classikale Be-
sturen, en door deze aan U Hoog Eerwaarden
inzenden, terwijl de Classikale Besturen, om de
drie jaren daarbij voegen de vermeldingen op-
zigtelijk den toestand der kerkelijke gebouwen,
te bevatten in de verslagen der persoonlijke
kerkvisitatiën.
Wij vleijen ons dat deze maatregel, in ver-
eeniging met de voorschriften welke Zijne Ex-
cellentie de Minister van Staat, belast met de
Generale directie voor de zaken der Hervormde
Kerk enz., wel zal willen geven aan de Colle-
giën van Toezigt op de kerkelijke administratiën
in de onderscheidene provinciën, de heilzame
bedoelingen zullen bereiken, welke de Synode
op dit onderwerp verlangt verwezenlijkt te zien,
tot welzijn dier Gemeenten en ter verligting
van het fonds voor Noodlijdende Gemeenten,
waaronder zich geduriglijk berinden, welke de
hulp van dat fonds behoeven.
§ 17.
NOODLIJDENDE KERKEN EN PERSONEN.
A. „DE OVERDRAGT VAN DE KERKELIJKE LIEFDE-
Ü\'ONDSEN EN HUNNE ADMINISTRATIE." (DIS-
POSITIE VAN DEN COMM.-GENERAAL
V. 6 DEC. 1817, N°. 4.)
De Commissaris-Generaal, provisioneel belast
met ie zaken der Hervormde Kerk, enz.
-ocr page 247-
KERKEN EN PERSONEN.                  281
Gehoord bet rapport van den Secretaris en
Adviseur bij dit Departement op de Missive van
de Algemeene Christelijke Synode der Hervormde
Kerk,
van den 17 Julij 1. I., daarbij te kennen
gevende haar verlangen, dat zoodra mogelijk
de overgif\'te der bestaande Kerkelijke fondsen
aan den Quaestor mogt geschieden, en deze
fondsen op eene geregelde wijze onder zijne ad-
ministratie. gebragt worden;
In aanmerking genomen, dat reeds op de Sy-
nodale vergadering van den voorleden jare is
bepaald:
Dat alle bestaande kerkelijke liefdefondsen,
geadministreerd geweest door de voormalige
Synoden en Classen, zonder onderscheid onder
welken naam of titel, of hoedanig bezeten , moe-
ten worden gesteld onder het onmiddelijk op-
pertoezigt en beheer van de Algemeene Christe-
lijke Synode der Hervormde Kerk, ten einde
dezelve te doen strekken tot de weldadige ein-
den, waartoe zij gegeven zijn, en dus ten be-
hoeve van noodlijdende Kerken en personen:
met speciale reserve, dat de fondsen, voor de
Kerken der Waldenzen bestemd, voor dezelve
zullen blijven geaffecteerd;
Mitsgaders, dat gemelde fondsen, onder het
voorz. oppertoezigt van de Synode, voortaan
bijeen zullen worden geadministreerd door ha-
ren Queestor, en mitsdien aan hem overgege-
ven; zullende hij ge volgelij k van wege deze
administratie verantwoordelijk zijn aan de Sy-
node;
Heeft goedgevonden en verstaan het navol-
gende vast te stellen:
Art. 1. Alle Landseffecten, tot voorz. fond-
sen behoorende, met uitzondering van die, welke
tot de fondsen belmoren, speciaal bestemd tot
ondersteuning der Waldenzer Kerken, hierna ver-
meld , hetzij dezelve bestaan uit de inschrijvingen
in het groot-boek der nationale schuld of cer-
tilicaten van dien, zullen worden ingeschreven
en gebragt op hetzelve groot-boek onder een
algemeen hoofd, te weten: Kerkelijke liefde-
fondsen onder het opperloeziffl en beheer van de
-ocr page 248-
232           Afd. II, § 17. NOODLIJDENDE
Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk
in het Koningrijk der Nederlanden.
Art. 2. Onder de bovengemelde inschrijving op
bet genoemde hoofd zullen niet worden begrepen
de effecten tot voornoemde fondsen behoorende,
welke bepaaldelijk moeten dienen ter onder-
steuning van de Kerken der "Waldenzen, zuilen-
de deze, hetzij inschrijvingen, hetzij certifica-
ten, in het groot-boek der nationale schuld,
als van de andere effecten gemeld, mede wel
worden af-, over-, en ingeschreven, maar
op een afzonderlijk algemeen hoofd, te weten,
Kerkelijke liefde-fondsen ter ondersteuning van
de Kerken der Waldenzen
, onder opptrtoezigl en
beheer van de Algemeene Christelijke Synode der
Hervormde Kerk, in het Koningrijk der Neder-
landen.
Art. 3. De Quaestor van de Algemeene Synode
voormeld wordt gekwalificeerd, om de voormelde
af- en overschrijvingen als voorschreven bij de
administratie van het groot-boek der nationale
schuld te doen effectueren en deswegens alles
te doen en te verrigten, wat daartoe zal wor-
den vereischt.
Art. 4. Die Quaestor wordt mede gekwalifi-
ceerd bij dezen, om van voorn, gelden, bfj voor-
melde kerkelijke fondsen gevonden wordende of
inkomende, tot haar voordeel aan te koopen
inschrijvingen op het groot-boek der nationale
schuld, ter overbrenging van de kapitalen, op
een der voormelde hoofden reeds ingeschreven
voor die fondsen, voor welke hij de aankoop
zal hebben gedaan.
Zullende hij echter nimmer afschrijvingen
mogen laten doen op een der gezegde hoofden
van eenige kapitalen zonder\'daartoe speciaal door
de Synode te zijn gekwalificeerd.
Art. 5. Dezelve Quaestor wordt bij dezen be-
voegd verklaard tot het ontvangen van alle intres-
sen van kapitalen, ten behoeve van voormelde ker-
kelijke fondsen, in het grootboek ingeschreven,
daarvoor te kwiteren en verder ten dien aanzien
te doen en te handelen, zoo als bij de administra*
tie van het groot-boek ten dezen wordt gevorderd.
-ocr page 249-
KERKEN EK PERSONEN.                 233
Art. 6. Al verder wordt de gemelde Quaestor
geautoriseerd, om, ingevalle van uitloting van
kansbiljetten der uitgestelde schuld, tot voor-
schreven fondsen behoorende, dat alles te ver-
rigten, wat bij de overbrenging dier kapitalen
in de werkelijke schuld, volgens de bestaande
wetten en reglementen op dit stuk, door hem
als administrateur der fondsen zal behooren te
geschieden.
Art. 7. De Provinciale Kerkbesturen en de
Classikale Besturen worden bij dezen aangeschre-
ven, om te zorgen, dat alle effecten bovengemeld,
hetzij certificaten, bewijzen van inschrijvingen, of
andere, gelijk met alle goederen, gelden, be-
wijzen van eigendom, mitsgaders alle papieren
en ia het generaal alle documenten, behoorende
of betrekking hebbende tot voormelde kerkelijke
fondsen, welke onder hen berusten, worden
gesteld en overgebragt in handen van den Quses-
tor van de Synode; met bijvoeging van alle
die elucidatiën en aanwijzingen, als in eenig
opzigt kunnen worden gegeven, ter verzekering,
dat die administratie allezins beantwoorde aan
het doel, waartoe de fondsen zijn ingesteld ge-
worden.
En zal deze dispositie worden gedrukt en ex-
emplaren gezonden aan den Secretaris en aan
den Quaestor van de Synode, aan de Provinci-
ale Kerkbesturen en aan de Classikale Besturen
tot informatie en narigt, respectievelijk.
B. CIRC. DER SYN. COMM. V. 29 OCT. 1846,
AAN DE KERKBESTUREN OMTRENT DE «JAAR-
LIJK8CHE COLLECTE VOOR NOODLIJDENDE
KERKEN ENZ."
De Algemeene Synodale Commissie der Ne-
derlandsche Hervormde Kerk, voldoende aan
den last, bij synodaal besluit van den 20sten
Julij 11., haar opgedragen, brengt door deze
ter kennis van alle Kerkbesturen en Kerkeraden
onder haar ressort:
16
-ocr page 250-
234          Afd. II, § 17. NOODLIJDENDE
dat de Synode, diep doordrongen van de
noodzakelijkheid, om, bij de bestaande en nog
steeds gedurig toenemende behoefte van vele
Gemeenten, tot stichting of herstel van hare ker-
kelijke gebouwen, gepaste maatregelen te bera-
men en vast te stellen, die onder Gods zegen
strekken mogen tot verbetering der opbrengst
van de collecte, die jaarlijks ten behoeve van het
fonds voor Noodlijdende Kerken geschiedt, heeft
goedgevonden en verstaan:
1°. dat voortaan, met wijziging zooveel noo-
dig van vroegere aanschrijvingen, aan de Kerke-
raden de vrijheid wordt gelaten de bedoelde
jaarlijksche collecte te honden, op den voor elke
Gemeente meest geschikten en in het belang
dier inzameling meest voordeeligen tijd; met be-
paling alleen dat de Kerkeraden van zulke Ge-
meenten, waar men het raadzaam acht later dan
in de maanden Maart of April te collecteren,
hiervan tijdig zullen moeten kennis geven aan
de Scriba\'s der Classikale Besturen, waaronder
zij ressorteren.
2°. dat van de opbrengst dier collecte, in
elke Gemeente afzonderlijk,
niet slechts in de
Handelingen der Synode, maar ook door middel
van de Boekzaal (a) openbare mededeeling zal
worden gedaan.
3°. dat van wege de Algemeene Synodale
Commissie in de maand Januarij eerstkomende
een opwekkende brief zal worden afgezonden,
met last dat dezelve door de Leeraren acht dagen
vóór het houden der bedoelde collecte, van den
predikstoel aan de Gemeente worde voorgelezen.
4°. dat de Kerkeraden er op zullen moeten
bedacht zijn om, behalve de gewone jaarlijksche
collecte, ook zoodanige andere middelen aan te
wenden, als hun het meest geschikt en doel-
treffend mogten voorkomen tot vermeerdering
der bijdragen, die moeten strekken om min-
vermogende Gemeenten te helpen in stand hou-
den, of nieuwe op te rigten, — blijvende de
(«) Voor deze is thans in de plaats getreden de Ker-
kelijke Courant.
-ocr page 251-
KERKEN EN PF.BSONEN                 235
keus dier middelen aan de wijsheid der Kerke-
raden overgelaten, hetzij men mogt goedvinden,
de inzameling nu of dan, inzonderheid bij bui-
tengewone gelegenheden, bij voorbeeld op den
gedenkdag der Hervorming te herhalen, — of
dezelve aan te vullen door eene milde gift uit
eene vermogende kerkekas, of dat men daartoe
aan iets anders de voorkeur geve.
5°. dat, tot afwending der nadeelen, welke
afzonderlijke inzamelingen, nu en dan door
Predikanten of Kerkeraden ten behoeve hunner
Gemeenten gedaan, kunnen aanbrengen aan de
algemeene collecte voor Noodlijdende Kerken en
personen, Predikanten en Kerkeraden geene bij-
zondere collecte voor hunne Gemeenten zullen
mogen houden, ten zij in onvoorziene en geheel
buitengewone omstandigheden, daartoe speciaal
geautoriseerd \\door het Provinciaal Kerkbestuur
waaronder zij behooren, voor zoo verre eene
inzameling in hunne Provincie betreft, en de
Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde
Kerk, of, deze niet vergaderd zijnde, door
de Synodale Commissie, wanneer zulke collecte
zich ook zou uitstrekken tot Gemeenten, in an-
dere gewesten des Vaderlands gelegen: zullende
de Gemeenten bij niet voldoening aan dit voor-
schrift , alle aanspraak op hulp uit het Synodale
fonds verliezen.
C. sïn. circ. v. 23 dec. 1859, aan de
GEHEELE KERK TER AANBEVELING VAN
DE COLLECTE VOOR" NOODL. KEEK-
KEN EN PERSONEN (fl).
Geliefde Broeders en Zusters in onzen
Heer Jezus Christus!
De Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk komt tot u met hare gewone
bede voor Noodlijdende Kerken en pertonèn.\' Jaar-
Cu) Deze Circ. is hier medegedeeld omdat men uit
haar de wijze van bedeeling uit het fonds voor Nood»
lijdende Kerken en personen Van leeren kennen.
16*
-ocr page 252-
286        Afd. II, § 17. NOODLIJDENDE
lijks bragt zij die, nu reeds lang, tot u, in
1859 zelfs tweemaal. De nood was groot welke
geleden werd; zij vertrouwde dan ook dat uwe
liefde groot zou zijn, grooter dan de nood.
Nog is het ons niet bekend hoe hoog het
bedrag der tweede inzameling is geklommen;
maar zeker is, dat, hoe aanzienlijk het welligt
\'ook zij, mede in 1860 uwe liefde zeer mildda-
dig zal moeten wezen, indien wij aan de drin-
gendste behoeften ook maar eenigzins zullen te
gemoet komen.
Voor Gemeenten en personen worden uwe giften
besteed: voor Gemeenten op twee wijzen; of in
kleine jaarlijksche toelagen, meest van / 25 of
ƒ 50, ten hoogste van f 75 aan zeer arme plaat-
sen; of in bijdragen voor eens tot opbouw of
herstel van kerken en pastoriën. Deze laatste
bijdragen zijn soms zeer aanzienlijk, van/ 500,
van/ 1000, zelfs wel van/2000 en meer. Zij
worden ook wel eens gegeven aan Gemeenten,
die op zich zelven niet arm zijn, maar toch
niet in staat, een kerkgebouw van bijv. ƒ8000
te stichten. Kan en wil eene Gemeente zelve
daartoe bijv. / 20Ü0 bijdragen, dan komt dik-
wijls de Provincie, het Rijk en de Synode, elk
met ƒ 2000 te hulp, terwijl zoodanige Gemeente
door ruime giften in de jaarlijksche collecte voor
Noodlijdende Kerken en personen veel al weder
vergoedt, wat haar op eens is geschonken in
haren tijdelijken nood.
Een grondregel bij het verleenen aller bijdra-
gen van dezen aard is voorgoed te helpen. Voor
herstellingen, die na weinige jaren zouden blijken
doelloos te zijn geweest, geven wij geene gelden,
liever veel op eens om een nieuw en goed ge-
bouw op te rigten, dan telkens kleine sommen
op nieuw om het onbruikbare nog weinige jaren
door kostbare reparatiën in stand te houden;
liever helpen wij dus ook ruime en hechte ker-
ken en pastoriën bouwen, dan die na korten tijd
vergrooting en verbetering behoeven.
Om ons doel te bereiken wordt met de uiter-
ste zorg nagegaan, of eene Gemeente werkelijk
onze hulp behoeft en wat zij zelve behoort te
-ocr page 253-
KEBKEN EN PERSOXEN.                  237
doen. Aanvragen geschieden danrtoe door ons
bij Classikale en Provinciale Kerkbesturen en bij
Provinciale Collegiën van Toezigt, en onderzoe-
kingen, waar het noodig en mogelijk is, op de
plaats zelve door bevoegde personen , door bouw-
meesters en leden der Algemeene Synodale Com-
missie. Alle plannen en bestekken van opbouw
of herstel worden door deskundigen nagegaan.
Bij de aflevering eindelijk heeft naauwkeurig
onderzoek plaats of alles goed is afgewerkt; eerst
dan volgt uitbetaling onzer bijdrage.
Bij dit alles is toch vergissing mogelijk; zelfs
zal zij nu en dan wel plaats hebben: maar dat
durven wij voor u overal in den lanue ver-
klaren: de Synode heeft steeds gedaan al wat
zij konde om de haar toevertrouwde giften op
de beste en onpartijdigste wijze te besteden.
Vrijmoedig durven wij dus ook betuigen, dat
er niet ligt voorbeelden zullen zijn aan te wijzen,
waarbij met betrekkelijk kleine geldsommen
grooter nut is bewerkt.
Een ander maar veel kleiner deel uwer giften
wordt besteed voor Noodlijdende personen , (a)
voor Predikanten en vooral voor Predikantswe-
duwen en kinderen. Aan dezen worden kleine
jaarlijksche bijdragen verleend van ƒ 25 tot ten
hoogste / 90. En ook deze bijdragen worden
niet toegekend, dan na een jaarlijks herhaald
onderzoek, of zij deze hulpe nog behoeven. (£)
(a) Die daarvoor in aanmerking zullen komen, moe-
ten met naauwkeurig renseignement cu bij gemotiveerde
voordragt op daarvoor bestemde tabellen door de (Mass.
Besturen in Maart worden ingeschreven, welke tabel-
Jen, door de Prov. Kerkbesturen in hunne vergadering
vau Mei moeten gecertificeerd en tijdig ingezonden
worden aan den Quaestor der Synode. (Slin. Circ. v.
28 Julij 1824).
{b) Bij Syn. Besl. v. 14 Aug. 1850 is bepaald : „dat
door de Class- Besturen van de voorgedragen weduwen ,
op de tabellen al de inkomsten , geene uitgezonderd ,
uit algemeene of bijzondere fondsen voortvloeiende ,
naauwkeurig behooren te worden opgegeven, en al
zulke weduwen, die met beduidende jaarlijksche toe-
lagen , buiten \'s Rijks kas en de Algemeene weduwen-
beurs bevoorregt zijn , niet meer tot de bedeeling uit
-ocr page 254-
238          Afd. II, § 17. NOODLIJDENDE
Ziet daar Geliefden! waartoe uwe giften die-
nen. Voor ditmaal hebben wij deze naauwkeu-
rige opgaven willen doen, opdat gij ook hierdoor
tot het geven van nieuwe bijdragen mogt worden
aangemoedigd. Vrijmoedig vragen wij deze,
zoo om het doel, dat er mede beoogd wordt,
als om de wijze waarop zij besteed worden.
Wij vragen ze in den naam des Apostels, die
ons vermaant allen wel te doen en meest den
huisgenooten des geloofs; in naam des Heeren,
die rijk zijnde, arm wilde wezen om ons rijk
te maken; in naam des Vaders, die ons Zijne
goederen toevertrouwt, opdat wij ze bezigen naar
Zijnen wil; en Zijn wil, Zijn wezen is liefde.
D. SYNODAAL VOOESCHEIFT VAN DEN 9 JULIJ
18B5, BETREKKELIJK HET INDIENEN VAN
ADKESSEN OM ONDERSTEUNING VOOR
OPBOUW OF HERSTELLING VAN
KERKELIJKE GEBOUWEN.
De Algemeene Synode der Nederlandsehe Her-
vormde Kerk.
In aanmerking nemende, dat het nog altijd
ontbroken heeft aan bestemde en algemeen be-
kende voorschriften betrekkelijk het indienen
der adressen aan de Uooge Kerkvergadering tot
ondersteuning voor opbouw of herstelling van
kerk of pastorij uit het fonds voor Noodlijdende
Kerken en personen;
Overwegende, dat zulke voorschriften aan goe-
de orde en gelijkmatige behandeling niet slechts
zeer bevorderlijk zullen zijn, maar ook tijd en
moeite sparen zullen, zoowel bij degenen die
de aanvragen doen, als bij hen, die tot het
onderzoek der voorgedragen belangen geroepen
worden,
Heeft goedgevonden, de navolgende voor-
schriften te arresteren , en aan alle Kerkbesturen
het fonds voor Noodl. Kerken en personen , in aan-
merking zouden worden gebragt, tenzij zeer bijzondere
redenen daarvoor bij de Class. Besturen aanwezig zijn ,
die ze alsdan op de tabel vermelden zullen." (H. d
S. v. 1850 bl. 883.)
-ocr page 255-
KEUKEN EN PERSONEN.                  289
en Kerkeraden, alsmede aan alle Collegiën van
kerkelijk heheer bekend te maken:
I.   Alle verzoekschriften om geldelijke onder-
steuning , tot opbouwing of herstelling van kerken
en pastorijen, uit het fonds voor Noodlijdende
Kerken en personen, moeten aan de Algemeene
Synode of Synodale Commissie worden toegezon-
den door middel van het Classikaal en Provin-
ciaal Kerkbestuur, waaronder de belanghebbende
Gemeente is ressorterende, opdat deze deswege
hunne consideratiën mededeelen, en, bij meer
aanvragen uit dezelfde Classe of Provincie, te-
vens aanwijzing doen van die Gemeenten, die,
naar hun oordeel, in de eerste plaats behooren
geholpen te worden.
II.   Bij elk verzoekschrift moeten, als bewijs-
stukken , worden overgelegd:
o. een specifieke staat van alle bezittingen
en schulden, en van jaarlijksche ontvangsten en
uitgaven, behoorlijk verteekend door Kerkvoog-
den en Notabelen;
b.    eene behoorlijke specifieke begrooting van
het werk, dat men wenscht te doen verrigten,
en van de kosten, die daartoe zullen worden
vereischt, verteekend door eenen ambtenaar van
den Waterstaat, of anders door ten minste twee
bevoegde deskundige personen, wier bevoegdheid
en eerlijkheid moet worden geattesteerd door
het Hoofd van het plaatselijk bestuur hunner
woonplaats;
c.   eene verklaring van het Provinciaal Colle-
gie van Toezigt op de kerkelijke administratie
der Hervormden, waaronder de vragende Ge-
meente mag ressorteren, houdende, dat die
Gemeente werkelijk is hulpbehoevende en dat het
de gevraagde som althans niet overdreven keurt;
d.    een schriftelijk bewijs van het bedrag der
gelden, welke de Gemeente uit eigen boezem
zal bijeenbrengen;
e.    een bewijs, ingeval op de Provinciale be-
grootingen te dien einde fondsen zijn aangewe-
zen, dat men zich ook om ondersteuning heeft
gewend tot de Provinciale Staten, met opgave
der som, welke bij deze is aangevraagd;
-ocr page 256-
240 Afd. II, § 17 NOODL. KERKEN ENZ.
f. eene teekening, bijaldien de subsidie voor
den opbouw van eene nieuwe kerk of voor aan
te brengen zeer belangrijke veranderingen wordt
gevraagd, van het te sloopen of nieuw in te
rigten gebouw, om als eigendom der Synode tot
haar archief te blijven behooren.
III. Eindelijk, de belanghebbende Gemeen-
ten znllen het zich zelven te wijten hebben,
indien , door verzuim van eene tijdige bijvoeging
van dit een of ander, het verzoekschrift zal
moeten ter zijde gelegd, of de afdoening der
zaak aanmerkelijk vertraagd worden.
E. SïN. AANSCHRIJV. VAN 9 JULIJ 1855, OM
SPOED TE MAKEN MET HET INZENDEN VAN
VERZOEKSCHRIFTEN OM SUBSIDIE UIT
HET FONDS VOOR NOODL. KERKEN ENZ.
De Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk ziet zich gedrongen, op her-
haald voorstel van de Algemeene Synodale Com-
missic daartoe geleid, en van het wenschelijke
en allezins belangrijke der zaak volkomen over-
tuigd , de meer spoedige (*) opzending van ver-
zoekschriften van Gemeenten tot het bekomen
van subsidie uit het fonds voor Noodlijdende
Kerken en personen door de daarin gemoeide
kerkelijke Besturen te bevorderen. Indien de
Besturen toch de behandeling dezer adressen,
zooveel zij van hunne roeping is, uitsluitend
bepalen tot de werkzaamheden, die zij op hunne
gewone, bij de wet voorgeschreven, vergaderingen
verrigten, dan heeft dit het noodzakelijk gevolg,
dat zeer vele verzoekschriften, waaronder niet
weinige soms, welke reeds een jaar lang den
(<x) De Synode heeft den 8 Aug. 1859 vastgesteld,
dat de adressen om subsidie uiterlijk den 15 April
moeten zijn ingekomen bij den Secretaris der Synode,
en in 1862 heeft zij bepaald dat de Gemeenten hunne
aanzoeken met de rereischto stukken vóór het einde
des jaars
moeten indienen bij de Classicale Besturen ,
opdat deze die aanzoeken met de noodige toelichtingen
door de Prov. Kerkbesturen tijdig kunnen opzenden
aan de Alg. Synodale Commissie (Zie Kerk. C. v. 19
Julij 1862, No. 29).
-ocr page 257-
§ 18. HET AANVAARDEN VAN DONATIËN. 241
kerkdijken weg bewandeld hebben, eerst in de
maand Mei, en dus in den regel tijdens de
voorjaarsvergadering der Algemeene Synodale
Commissie bij haar inkomen , en deze dan meestal
eene keuze moet doen om of hare voordragt
naar eene oppervlakkige beoordeeling op te ma-
ken of de aanvragen, soms van zeer spoedige
hulp, voor meer dan een vol jaar buiten be-
schikking te doen blijven. Tot voorkoming van
deze ongelegenheid spoort de Synode de Classi-
kale en Provinciale kerkelijke Besturen aan,
om krachtigen voortgang aan de behandeling der
door hulpbehoevende Gemeenten ingezonden aan-
vragen van ondersteuning te geven, en te ver-
ordenen , dat de adressen, buiten den tijd der
vergaderingen inkomende, door het Moderamen,
of door Leden van het Bestunr, gecommitteerd
tot spoed vorderende zaken, of bij wege van
schriftelijke correspondentie onder de gezamen-
lijke leden onderling overwogen zullen worden,
ten einde onverwijld te worden opgezonden.
§ 18.
HET AANVAARDEN VAN DONATIËN.
A. KON. BESL. V. 27 OCT. 1825, N°. 103 OVER
HET VRAGEN VAN AUTORISATIE TOT HET
AANVAARDEN VAN DONATIËN VOOR
KERK- EN ARMGESTICHTEN.
Herzien onze besluiten van den 31 Maart
1820, No. 89, en 12 Januarij 1824, No. 38;
Houdende bepaling, dat aan de door Ons
verleende autorisatiën tot aanvaarding van do-
natiën ten behoeve van kerk- of armen-gestichten
zal worden verbonden de voorwaarde, dat aan
\'s Bijks schatkist worde betaald eene som gelijk*
staande met het regt van successie over de
koopwaarde of het zuiver overschot der verkre-
gen goederen;
In aanmerking nemende, dat het noodzakelijk
is maatregelen daar te stellen ter verzekering
van de nakoming der bestaande verordeningen
-ocr page 258-
242        Afd. II, § 18. HET AANVAARDEN
nopens het vragen van autorisatie tot aanvaar-
ding van donatiën, of tot het verkrijgen van
goederen, onder welken titel ook ten behoeve
der publieke gestichten, als mede van de rigtige
opbrengst der als voren bepaalde uitkeering.
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Geene autorisatiën tot het aanvaar-
den van schenkingen onder de levenden, of bij
testament, ten behoeve van Kerk- en armgestich-
ten of andere inrigtingen van de zoogenaamde
doode hand, zullen voortaan verleend worden,
zoo de aanvragen tot bekoming dier autorisatiën
niet zijn ingediend binnen één jaar, na de dag-
teekening der acte van donatie, voor zooveel
de schenkingen onder de levenden betreft, en
van één jaar, na de inlevering der memorie van
aangifte voor het regt van successie, voor zoo
veel de legaten of erfmakingen aangaat.
Art. 2. De Gedeputeerde Staten der Provin-
ciën zullen aan het verleenen van autorisatie op
de Besturen der publieke gestichten tot aan-
vaarding van schenkingen of legaten in geld of
mobilaire goederen, welker waarde de som van
honderd één en veertig gulden en vijf en zeven-
tig centen
(ƒ 141,75) niet te boven gaat, steeds
de voorwaarde hechten van de betaling aan \'s
Rijks schatkist, eener som gelijkstaande met het
regt van successie, op den voet Onzer besluiten
van den 31 Maart 1820, No. 89, en den 12
Januarij 1824, No. 38.
Art. 3. Wanneer door Besturen van pu-
blieke gestichten of inrigtingen eenige daad
van eigendom wordt gepleegd op goederen van
welken aard ook, te;i aanzien van welker aan-
vaarding eene autorisatie benoodigd was, zonder
dat zij die autorisatie hebben bekomen, of wan-
neer derzelver in bezittreding zonder dusdanige
autorisatie wordt bewezen, zal het Bestuur der
registratie bevoegd zijn, de regten bij art. 1
vermeld, te vorderen, zonder dat de gemelde
gestichten door de betaling dier regten eenig-
zins zullen kunnen beschouwd worden den ei-
gendom der goederen te hebben verkregen, of
eenige aanspraak op teruggave der regten zullen
-ocr page 259-
VAN DONATIËN.                       248
hebben, ingeval de autorisatie tot de aanvaarding
later mogt worden geweigerd.
Art. 4. De hiervóór staande bepalingen zijn
mede van toepassing op alle vroegere donatiën,
erfenissen of verkrijgingen tot welker aanvaarding
nog geene autorisatie mogt zijn gevraagd, ten
zij die aanvrage al nog binnen een jaar na de
dagteekening van Ons tegenwoordig besluit
plaats hebbe.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken,
Onze Staatsraad, Directeur-Generaal voor de
Zaken der Hervormde Kerk en de Directeur-Ge-
neraal voor de Zaken van de Roomsch-Katholijke
Eeredienst, gelijk mede Onze Staatsraad, Admi-
nistrateur der Kegistratie en Loterijen, zijn,
ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de
uitvoering dezer, waarvan aan Onzen Minister
van Justitie zal worden kennis gegeven.
B. UITBREIDING VAN HET VORIGE BESLUIT,
GEGEVEN DOOR Z. M. BIJ BESLUIT VAN
80 sept. 1828, N . 115.
Gezien Ons besluit van den 27 Maart 1825,
No. 126, houdende, onder anderen bepaling,
dat aan alle autorisatiën tot het aanvaarden van
goederen, onder welken titel ook, in de doode
hand overgaande, en zonder onderscheid of van
de gewone mutatie-regten, wegens diergelijke
overgangen, al dan niet kwijtschelding wordt
verleend, de voorwaarde zoude verbonden wor-
den, dat van de opbrengsten dier goederen eene
jaarlijkscbe uitkeering van vier ten honderd aan
\'s Rijks schatkist moet worden gedaan;
Gezien onderscheidene aan Ons uitgebragte
rapporten, door de Departementen van Binneu-
landsche Zaken, en voor de Zaken der Hervorm-
de Kerk enz., alsmede door de Administratie
voor de Begistratie, het Kadaster en de Loterij -
en, alle in substantie daarhenen strekkende, om
Ons welmeenen te verstaan nopens den voet en
de wijze,»op welke de hier boven omschreven
-ocr page 260-
244            Afd. II, § 18. donatiën.
bepaling behoort te worden toegepast en uitge-
Toerd;
Gezien bet rapport van het Departement van
Financiën enz.
Gezien Onze besluiten van den 31 Maart
1820, No. 89, en 27 Octoberl825, No. 103,
Hebben goedgevonden en verstaan, bij uit-
breiding van Ons voorschreven besluit van den
27 Maart 1825, No. 126, te verklaren:
1°. Dat de Steden en Gemeenten, in de
gevallen, bij dat besluit voorzien, aan de daarbij
vastgestelde jaarlijksche uitkeering van vier ten
honderd zijn onderworpen, (a) blijvende het
Departement van Binnenlandsche Zaken evenwel
gemagtigd, om, wanneer het blijken mogt, dat
de aan te koopen, of anderzins bij overdragt
te verkrijgen vaste goederen, voor de publieke
dienst zijn bestemd, onder de opgave van rede-
nen de voorwaarde dier uitkeering niet te voe-
gen, bij de aan Ons voorgedragene goedkeuring
van zoodanige handelingen.
2°. Dat de jaarlijksche uitkeering niet zal
verbonden worden aan autorisatiën of in bezit-
stellingen, ten behoeve van kerkfabrieken, met
betrekking tot goederen, die aan dezelve, inge-
volge de wet van den 7 Thermidor, elfde jaar,
en Ons besluit v. 19 Aug. 1817, Staatsblad
No. 29, overgaan; zoo mede dat onder die voor-
waarde, insgelijks niet kunnen betrokken wor-
den de verholen ontdekte goederen, welke aan
gestichten van liefdadigheid zijn toegekend.
3°. Dat de jaarlijksche uitkeering niet is ver-
schuldigd, wanneer vaste goederen van de eene
corporatie tot de andere worden overgebragt.
4°. Dat dezelve niet zal gevorderd worden
van goederen, welke tusschen corporatiën en
particulieren worden geruild, dan alleen voor
de meerdere inkomsten, die bij de corporatiën
worden genoten, boven de inkomsten van het
door dezelve afgestane goed.
5°. Dat de onderwerpelijke uitkeering thans
niet meer zal worden ingevorderd, wegens de
W Vgl. j 19.
-ocr page 261-
§19. HUURWAARDE. § 80. HEERL. REGTEN. 245
zoodanige autorisatiën, waarin, hoezeer na de
dagteekening van den 27 Maart 1825 uitgevaar-
digd, de voorwaarde dier uitkeering niet uit-
drukkelijk is vermeld.
6 . Dat dezelve uitkeering moet worden op-
gelegd , bij voorstellen tot aanvaarding of goed-
keuring , die betrekking hebben tot handelingen ,
aangegaan vóór het nemen van Ons besluit van
den 27 Maart 1825, No. 126, doch eerst na
de invoering van hetzelve bekrachtigd wordende.
En 7 . Dat in de toepassing van het even-
gemelde besluit niet vallen de Maatschappij van
Weldadigheid, de Leesgezelschappen, de Maat-
schappij tot Nut van het Algemeen, de Maat-
schappijen van Kunsten en Letteren, en alle an-
dere soortgelijke maatschappijen of genootschap-
pen , onder welke benaming ook.
§ 19.
VRIJSTELLING VAN 4 PCT.
HUURWAARDE.
De Min. van Binnenl. Zaken heeft bij missive
van
20 Jan. 1841, No, 69, \'s Konings goedvin-
den bekend gemaakt om het Besluit betreffende
de oplegging eener jaarlij ksche uitkeering van
4 pCt. der huurwaarde van onroerende goede-
ren, in de doode hand overgaande buiten ver-
der gevolg te laten, en om ook voortaan aan
de tot hiertoe uit kracht van dat besluit opge-
legde verpligting tot uitkeering dier 4 pCt. geen
verder gevolg te laten geven.
§ 20.
DE UITOEFENING VAN HEERLIJKE
BESTEN IN DE KERK.
A. BESL. VAN DEN SODVEREINEN VORST V. 28
SEPT. 1814. N . 4. „TER REGELING VAN
HET COLLATIE-REGT".
Hebben goedgevonden en verstaan:
1 . Dat met den 1 Nov. aanstaande in wcr-
-ocr page 262-
246        Afd. II , § 20. DE UITOEFENING
king gebragt en voortaan geobserveerd zullen
worden de bepalingen omtrent de uitoefeningen
van het regt van collatie of beroeping van Pre-
dikanten, voorkomende in art. 5 van Ons He-
sluit van den 26 Maart 1.1. No. 20 (a), wegens
de voormalige Heerlijke regten; reserverende
wij nogtans wel expresselijk aan Ons, om,
hetzij bij speciale dispositiën over dit onder-
werp, hetzij bij het daarstellen van algemeene
kerkelijke verordeningen, ten dezen nader en
anders te disponeren.
2  . Dat dien overeenkomstig hetzelfde regt
onbepaald wordt toegekend aan deszelfs voor-
malige eigenaren, op alle plaatsen, waar de
Predikanten uit kerkelijke .fondsen, zonder sub-
sidie van den Lande, worden bezoldigd; tor-
wijl in de Gemeenten, waar voorschreven sub-
sidiën plaats hebben, door de Gemeenten of
Kerkeraden een dubbeltal geformeerd en de
electie door den voormaligen geregtigden zal
gedaan worden; blijvende eindelijk daar, waar
aan de voormalige Heeren alleen het regt van
de medestemming in de benoeming van Pre-
dikanten of het regt van agreatie competeerde,
hetzelve in den vorm, zoo als. het te voren
heeft plaats gehad.
3  . Dat in de voorz. Gemeenten, even als
in alle anderen, de kerkelijke wetten, welke
thans bestaan, of in het vervolg mogten worden
vastgesteld, geobserveerd zullen worden; en dat
in het bijzonder bij voortduring zullen worden
nagekomen de verordeningen op het verleenen
van handopeningen en approbatiën, ten gevolge
van Ons Besluit van den 23 December 1813,
No. 17, bepaald.
4°. Dat in alle plaatsen, tot de domeinen
van den Staat behoorende, en in alle andere,
waar het regt van collatie bevorens is uitge-
oefcnd, of door den Souverein, of door de
voormalige Heeren dier plaatsen, welke, na
(a) Daar genoemd art. 5 in 2° geheel is opgenomen, .
behoefde het Besl. van 26 Maart (Staatsbl. No. 16) hier
niet afgedrukt te worden.
-ocr page 263-
VAN HEERLIJKE REÜTEN IN DE KERK. 247
de vereeniging dier heerlijkheden met de Lands
domeinen door het Gouvernement in derzuiver
regten moeten geacht worden te zijn opgevolgd,
het regt van collatie door Ons zal worden uit-
geoefend. (a)
5". Dat de Kerkeraden der Hervormde Ge-
meenten van zoodanige plaatsen, ingeval van
vacature, zich op de wijze, bij het vragen van
handopening thans gebruikelijk, zullen adres-
seren aan Onzen Secretaris van Staat voor de
Binnenlandsche Zaken; dat voor zoo verre de
vacerende Gemeente in de termen valt, om
overeenkomstig de beginselen, bij ons Besluit
van den 8 April 11., No. 15, vastgesteld, te
moeten vervuld worden, Onze voornoemde Se-
cretaris van Staat ons eene voordragt zal doen
van twee of meer personen voor de vacerende
Predikants-plaats, en dat door Ons vervolgens
deswege zoodanig zal worden gedisponeerd, als
Wij zullen oordeelen te behooren.
6°. Dat, zoodra door ons eene benoeming
zal zijn geschied, Onze meergemelde Secretaris
van Staat zorg zal doen dragen, dat het be-
roep kerkelijk worde geëffectueerd, met obser-
vatie van alle de bestaande Kerkelijke vcror-
deningen.
B. KON. BESL. VAN 1 FEBR. 1815, N°. 15. (5)
Overwogen hebbende eenige bij Ons inge-
diende verzoeken van eenige eigenaars van heer-
lijkheden, daartoe tenderende, dat het tweede
artikel
van Ons besluit van den 28 Sept. 1814,
(a) Dit collatie-regt is afgeschaft, zie hierachter bl. 249.
S 18, D.
b) Omtrent dit Besluit heeft de Hooge Raad der Neder*
landen bij arrest van 20 April 1849 verstaan, dat het was
ongrondwettig reeds in den vorm, en het Besluit zelf
is
(op verzoek der Synode, zie Hand. der S. van 1849
bl. 91—108 en 436) ingetrokken en buiten werking gesteld
bij Kon. Bes/,
van 24 Jan. 1850, No. 57. — Ten gevolge
van dien beeft thans het Besl. van 26 Maart 1814,
No. 20, (Staatsbl. No. 46), in werking gebragt den 1
Nov. van dat jaar, aehtervolgens het medegedeelde Besl,
van 28 Sept. 1814, kracht van wet.
-ocr page 264-
24S        Afd. II, § 20. HEERL. REGTEN.
No. 4, betreffende de uitoefening van het regt
van collatie,
zoodanig mogt worden gemitigeerd
of geëxpliceerd, dat de supplianten en alle
andere wettige eigenaars van het volkomene regt
van collatie, hetzelve ook voortaan, zonder
voorafgaande nominatie van den Kerkeraad,
zouden mogen uitoefenen in die Gemeenten,
waar de Predikanten geheel of gedeeltelijk uit
subsidiën van \'s Lands wege worden bezoldigd;
Gezien het rapport van Onzen Secretaris van
Staat voor de Einnenlandsche Zaken van den
30 Jan. 1815, No. 25;
Hebben goedgevonden en verstaan, met alte-
ratie in zoo verre van het bepaalde bij § 2 van
Ons Besluit van den 28 Sept. 1814, No. 4
(te vinden in het Staatsblad van dit jaar, No.
102), te verklaren, zooals geschiedt bij deze,
dat de eigenaars der heerlijkheden en andere
wettige Collatoren, welke tot den jare 1795
het volstrekte collatie-regt tot begeving van
predikantsplaatsen hebben gehad, datzelfde regt
ook voortaan zullen uitoefenen, zonder vooraf-
gaande nominatie van den Kerkeraad of der
Gemeente, en zulks zonder onderscheid, of op
zoodanige plaats het traktement geheel proflu-
eert uit de plaatselijke kerkelijke goederen, of
dat hetzelve gedeeltelijk of geheel uit \'s Lands
kas wordt betaald; blijvende dien onverminderd
in volle kracht de bestaande verordeningen ten
aanzien der handopeningen en approbatiën.\'
C. KON. BESL. VAN 11 AUG. 1819 OMTRENT
HET AFSTAAN EN DE TOEPASS. VAN HET
COLLATIE-REGT.
Hebben goedgevonden en verstaan het navol-
gende te bepalen:
Art. 1. Geen collatie-regt, hetwelk thans
aan zekeren grondeigendom of aan eenige heer-
lijke bezitting verknocht is, mag daarvan wor-
den afgescheiden, veel min als een afzonderlijk
object verkocht.
Art. 2. Geene eigendoms-overgang, hetzij
-ocr page 265-
§ 81. GENEE3K. IN GODSH.              249
bij overeenkomst of bij gifte ter zake des doods,
van de thans reeds van den \'grond of de bezitting
afgescheidene en dus afzonderlijk bestaande col-
latie-regten, of van aanrieden in dezelve, zal
voortaan kunnen plaats hebben, dan onder Onze
uitdrukkelijke goedkeuring.
Art. 3. Indien wij mogten goedvinden eene
zoodanige eigendoms overgang en overdragt goed
te keuren, reserveren wij aan ons, zulks te doen
onder de voorwaarden, welke de belangen van
de Godsdienst mogten komen te vorderen.
Art. 4. Geen unicus Collator zal de collatie
mogen doen aan iemand, die hem binnen den
vierden graad van bloedverwantschap of zwager-
schap bestaat, tenzij onder onze speciale toe-
stemming.
D. WET VAN 16 DEC. 1861 (STAATSBLAD
N°. 124) BETEEFFENDE HET (K0-
NINKLIJK) COLLATIE-REGT.
Het zoogenaamde regt van collatie, van staats*
wege in sommige Gemeenten der Nederlandsche
Hervormde Kerk tot dus verre uitgeoefend, wordt
opgeheven. De daartoe betrekkelijke verordenin-
gen worden ingetrokken.
§ 21.
KON. BESL. V. 2 APRIL 1829, N°. 42 OMTRENT
DE BENOEMING VAN GENEESKUNDIGEN IN
GODSHUIZEN ENZ.
In aanmerking nemende, dat er, in ver-
schillende Provinciën, twijfel ontstaan is over
de vraag, aan wie de benoeming behoort der
Geneeskundigen voor de Godshuizen en de Arm-
besturen;
Gezien enz.
Overwegende, dat het daarstellen eener een-
vormige wijze van zoodanige benoemingen alle-
zins wenschelijk is;
Den Baad van State gehoord;
Hebben besloten en besluiten:
17
-ocr page 266-
S50        Afd. II, § 21. BENOEMING VAN
Art. 1. In de steden zal de benoeming van
Geneesheeren, Heelmeesters, "Vroedmeesters en
Vroedvrouwen, alsmede die der Apothekers,
daar alwaar geen afzonderlijke apotheken ten
dienste der armen bestaan, voortaan, zoo voor
de dienst der huiszittende armen, als voor die
der Godshuizen, door den stedelijken Eaad
geschieden, op voordragt van drie Candidaten,
voor iedere te vervullen plaats te doen door
de Bureaux van weldadigheid, of door de Ad-
ministratiën der huiszittende armen of der Gods-
huizen.
Art. 2. In de steden van geringe bevolking,
zal de geneeskundige dienst voor de huiszit-
tende armen en in de Godshuizen, zoo veel
mogelijk aan dezelfde Geneeskundigen worden
opgedragen.
Art. 3. Wanneer over de toepassing van
het, bij het vorige artikel bepaalde, eenig ver-
schil tusschen de stedelijke Besturen, en de
besturen der huiszittende armen, of die der
Godshuizen of Bureaus van weldadigheid, mogt
ontstaan, zal hetzelve door Gedeputeerde Staten
beslist worden.
Art. 4. In de Gemeenten ten platten lande,
zal de\' voorschrevene benoeming geschieden door
de Gemeenteraden, onder goedkeuring van Ge-
Jeputeerde Staten. — Zoo veel zulks mogelijk
is, zal er, voor elke Gemeente, een in dezelve
woonachtige Geneeskundige benoemd worden. —
Daar waar zulks mogelijk is, zal worden ge-
zorgd, dat de Geneesheer ten dienste der be-
hoeftigen zoo nabij mogelijk aan de Gemeente
woonachtig zij.
Indien dezelfde geneeskunst-oefenaar voor
meer dan ééne Gemeente moet benoemd wor-
den, hetgeen door Gedeputeerde Staten zal be-
slist worden, zal die benoeming door dat Col-
legie geschieden, uit eene lijst van Candidaten,
waarvan elk der betrokkene Gemeente er één
zal opgeven; met dien verstande nogtans, dat,
wanneer bij vacature ter vervulling van Gede-
puteerde Staten, door dat Kollegie een genees-
kunst-oefenaar benoemd wordt, die reeds voor
-ocr page 267-
GENEESKUNDIGEN IN GODSHUIZEN. 251
eene andere gemeente fungeert, ten gevolge
eener voor hare dienst alleen gedane benoe-
ming door den Gemeenteraad, die vroeger ge-
dane benoeming en de daaraan verbondene be-
zoldiging, ten aanzien dezer laatste Gemeente,
zal blijven effect sorteren, tot dat ook bij haar
eene vacature ontstaat, welke alsdan, daartoe
termen zijnde, naar gelitig der omstandigheden,
met in achtneming der voorafgaande bepalingen
zal worden vervuld.
Art. 5. Voor zoo veel de omstandigheden
zullen toelaten, zullen tot Geneesheeren geene
andere benoemd worden, dan die, welke den
graad van Doctor hebben verkregen. • — In
• allen gevalle zullen geene andere personen tot Ge-
neesheeren, Heelmeesters, Vroedmeesters, Vroed-
vrouwen of Apothekers benoemd mogen worden,
dan die, volgens de deswegens bestaande ver-
ordeningen tot de uitoefening van hun vak
wettiglijk bevoegd zijn.
Art. 6. De bezoldiging der Geneesheeren,
Heelmeesters, Vroedmeesters en Vroedvrouwen,
zal in de steden door de stedelijke Baden wor-
den geregeld, op voorstel dergenen, die, vol-
gens art. 1 het regt van voordragt voor de be-
noeming hebben.
Ten platten lande zal die regeling door de
Gemeenteraden, onder goedkeuring van Gede-
puteerde Staten geschieden. — De bezoldiging
dergenen, die, ten gevolge van het 4de arti-
kel, door Gedeputeerde Staten benoemd wor-
den, zal door die Collegiën geregeld, en door
de gezamenlijke Gemeenten, voor welke zij fun-
geren, ieder in evenredigheid harer bevolking,
gedragen worden; behoudens \' het bepaalde bij
de laatste zinsnede van dat artikel, ten aanzien
der reeds bestaande benoeming voor een enkele
Gemeente.
Aan de Apothekers, die niet aau het hoofd
eener voor de dienst der armen afzonderlijk
ingerigte apotheek staan, zal geene vaste be-
zoldiging mogen worden toegelegd, noch aan
dezelve eene aanbesteding persoons- of recepts-
gewijze, mogen worden gedaan; maar met de-
17*
-ocr page 268-
852            Afd. II, § 23. over het
zelve zal, op de voordeeligste wijze, overeen-
gekomen worden nopens de prijzen der te
leveren voorwerpen, waarvan een tarief opge-
maakt, en, na verhoor der Geneeskundige Com-
missiën, gearresteerd zal worden door dezelfde
Autoriteiten aan welke het vaststellen der bezol-
diging der Geneesheéren enz., is opgedragen.
Art. 7. De afzetting van de voorschreven Ge-
neesheeren, Heelmeesters, Vroedmeesters, Vroed-
vrouwen en Apothekers, zal niet dan door Gede-
puteerde Staten kunnen geschieden, na verhoor
van de Administratiën, die de benoeming gedaan
en tot dezelve voorgedragen hebben.
De Autoriteit, welke de benoeming dier Ge-
neesheeren, Heelmeesters, Vroedmeesters, Vroed-
vrouwen en Apothekers gedaan heeft, zal, na
verhoor der Autoriteit, welke de voordragt ge-
daan heeft, voornoemde personen in de uit-
oefening hunner fuuctiën kunnen schorsen; zul-
lende die schorsing den tijd van ééne maand
niet mogen te bovengaan.
Art. 8. Aan de niet gesubsidieerde Gods-
huizen of Armbesturen, welke niet al de armen
eener plaats, zonder onderscheid van Godsdien-
stige gezindheid, verzorgen, zal het alleen vrij-
staan, om voor hunne dienst eigene genees-
kunst-oefenaren aan tè stellen en te bezol-
digen. — Alle andere Administratiën van wel-
dadigheid zullen gehouden zijn, om zich van
de, voor de dienst der behoeftigen, benoemde
geneeskunst-oefenaren te bedienen; zullende in
hunne rekeningen de bezoldiging van geene
andere worden geleden.
§ 22.
OVER HET VERKRIJGEN DER BEVOEGDHEID
OM GRATIS IN REGTEN TE PROCEDEREN.
A. KON. BESI,. V. 21 MAART 1S21, N°. 16.
Op de rekeste van enz.
Gezien enz.
Den raad van State gehoord.
Hebben goedgevonden en verstaan, de bij
Onze besluiten van den 2 Februarij 1814,
-ocr page 269-
253
GRATIS PROCEDEREN.
n°. 4, en van\'den 27 Junij daaraanvolgende,
n°. 14, daargestelde verordeningen, ten opzigte
van enkelde onvermogende personen, wegens
het verkrijgen der bevoegdheid om gratis in
regten te procederen , op alle godsdienstige Ge-
zindheden van het "Ilijk toepasselijk te maken,
zoo als geschiedt bij deze.
En zullen afschriften dezer worden gezonden
aan Onzen Minister van Justitie, aan Onzen
Minister van Staat, belast met de Generale
Directie der Ontvangsten, aan Onzen Staatsraad
Directeur-Generaal voor de Zaken van de Her-
vormde Eeredienst, aan den Directeur-Gene-
raal voor de Zaken van den Boomsch Katho-
lijken Eeredienst, alsmede aan den Baad van
State, tot informatie en narigt respectivelijk.
B. KON. BBSL. T. 2 FEBR. 1814, N°. 4.
Overwegende, dat, volgens de thans nog in
vigeur zijnde wetten en praktijk, aan geene
arme en onvermogende ingezetenen, die genood-
zaakt zijn, tot vervolging of conservatie van
hunne regten, procedures te voeren, door den
Begter remissie kan worden verleend van de
betaling van zegels, registratie-regten, griffie-
kosten , judiciële boeten en salarissen van deur-
waarders;
Overwegende, dat daarin ten spoedigste be-
hoort te worden voorzien, en dat tevens de
wijze behoort te worden bepaald, welke, zoo
in het vragen als verkenen van zoodanige
, remissie, zal moeten worden in acht genomen;
Gezien de voordragt, daartoe gedaan door
den eersten Advokaat-generaal bij het Hoog
gereglshof, waarnemende de functiën van Pro-
cureur-generaal, en daarop gehoord het rapport
van Onzen eersten President van hetzelve hof,
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Arme of onvermogende lieden zul-
len, des noods, admissie bekomen, om gratis
\'m
regten te worden bediend, zonder betaling
van eenige zegels of registratie-regten der judi-
ciële acten of stukken, alsmede zonder betaling
-ocr page 270-
264            Afd. II, § 22- ovek het
van eenige griffie en expeditie-kosten, judiciële
boeten , salarissen van Fraktizijns of Deurwaar-
ders, dan alleen en voor zoo veel zij die van
hnnne partij kunnen verhalen.
Art. 2. Om deze admissie te bekomen, zal
men zich, bij eene gezegelde rekweste, moeten
adresseren aan den ïtegter. voor wien de zaak
behoort te dienen, met overlegging van een
behoorlijk bewijs van armoede.
Art. 3. De Regier zal het rekwest stellen in
handen van twee Commissarissen, voor welke
de partijen zullen worden geroepen. De weder-
partij zal aldaar het gedaan verzoek kunnen
tegenspreken op twee gronden: of door te toonen
dat de allegatie van armoede is ongegrond, of
door te doen zien, dat de verzoeker in de zaak
zelve klaarblijkend ongelijk heeft.
Art. 4. Commissarissen zullen, nopens hunne
bevinding, aan den Eaad of de Eegtbank verslag
doen, welke vervolgens op het gedaan verzoek
finaal zal disponeren.
Art. S. Het verzoek verleend zijnde, zullen
niettemin alle de acten en stukken voor het
zegel in debet moeten worden geviseerd; als-
mede op gelijke wijze ten kantore van registra-
tie geregistreerd, en zulks ten einde, in cas
van triumphe, het montant van de wederpartij
zoude kunnen worden gerecouvreerd.
Art. 6. Ingevalle zoodanige arme of onver-
mogende lieden geen Praktizijus of Deurwaarders
mogten kunnen vinden, die hen gratis zouden
willen bedienen, zal de Kegter aan hen, te dien
einde, de noodige Fraktizijns en Deurwaarders
toevoegen.
Art. 7- Een afschrift van dit besluit zal
worden gedepêcheerd aan den eersten President
van het Hoog Geregtshof, alsmede aan den eer-
sten Advokaat-generaal, waarnemende de func-
tiën van Prokureur-generaal, ten einde voor de
executie en voor de publiciteit, voor zoo veel
die noodig is, zorg te dragen.
-ocr page 271-
GRATIS PROCEDEREN.                  255
C. KON. BESL. V. 27 JÜNIJ 1814, N°. 14.
Ons besluit van den 2 Februarij 1814, n°4,
betrekkelijk het verleenen van admissie aan arme
of onvermogende lieden, om gratis in regten
te worden bediend, ook op de vredegeregten
willende toepasselijk maken;
Overwegende, dat te dien opzichte uit den
aard der zaak nadere bepalingen, dan bij Ons
gemeld besluit zijn vervat, zullen dienen te
worden vastgesteld;
Gezien de voordragt daartoe gedaan door
Onzen Prokureur-generaal bij het Hoog Ge-
regtshof, en daarop gehoord het rapport van
Onzen eersten President van hetzelve hof;
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Ons besluit van den 2 Februarij
1814, n°. 4, wordt ook toepasselijk gemaakt
op alle burgerlijke gedingen of processen , welke
ter cognitie van de Vrederegters kunnen wor-
den gebragt, met inachtneming echter van de
bepalingen in de volgende artikelen vervat.
Art. 2. In alle zaken waarin de Vredereg-
ters, volgens de thans nog vigerende wetten,
het vermogen hebben, om uitspraak in het
hoogste ressort te doen, zullen zij bevoegd
zijn, om op mondeling verzoek van den aan-
legger, met overlegging van een bewijs van
armoede, doch zonder verhoor van de weder-
partij toe te staan, dat dezelve, zonder betaling
van eenige zegels, registratie-regten, griffie en
expeditie-kosten, en met toevoeging van een\'
deurwaarder, gratis worde bediend.
Art. 3. In alle zaken, waarin de Vredereg-
ters in het eerste ressort, en alzoo behoudens
hooger beroep, regt spreken (daar onder echter
niet begrepen de zaken, bij art. 4 vermeld),
zal de aanlegger of verzoeker, insgelijks met
overlegging van een bewijs van armoede, zich
bij eene gezegelde rekweste aan den Vredereg-
ter moeten adresseren, welken, bij een onge-
zegeld en aan geene registratie-regten onder-
hevig advertissement, de wederpartij tegen ze-
keren dag en uur voor zich zal doen oproepen,
-ocr page 272-
356 Afd. II, $ 22. gratis procedeben.
om het gedaan verzoek des noods tegen te
spreken, op de gronden, bij art. 3 van Ons
besluit van den 2 Februarij 1.1. n°. 4, breeder
omschreven; zullende vervolgens de Vredereg-
ter, hetzij de wederpartij al of niet compa-
reren, het verzoek om gratis te worden bediend ,
definitivelijk, en zonder dat daarvan eenige
provocatie of hooger beroep vallen kan, toe-
staan of weigeren.
Art. 4. Indien de Vrederegter de admissie
om gratis te worden bediend verleent, zal hij
daarvan eene korte aanteekening laten doen op
de exploiten, expeditiën en verdere acten,
welke in het geding of proces mogten worden
gedaan of uitgegeven , zullende alle deze acten
en stukken voor het regt van het zegel in debet
moeten worden geviseerd, en "voorts geregi-
streerd, zoo als bij art. 5 van Ons meergemeld
besluit van den 2 Februarij 1.1. is bepaald;
terwijl in cas van triumphe door dengenen,
aan wien de admissie om gratis te worden
bediend, is verleend, ook de griffie- en expeditie-
kosten, deurwaarderaloon enz., op de succum-
berende partij zullen kunnen worden verhaald.
Art. 5. In alle possessoire actiën en in het
algemeen in alle burgerlijke gedingen of pro-
cessen, waarbij de competentie van den Vre-
deregter door geene geldswaarde bepaald is,
zal de admissie om gratis te worden bediend,
moeten worden verzocht bij, en alleen kunnen
worden verleend door de Begtbank van aanleg,
op de wijze en met in achtneming der bepa-
lingen, bij Ons vorengemeld besluit voorge-
schreven.
Art. 6. Een afschrift van dit besluit zal
worden gedepecheerd aan Onzen eersten Presi-
dent van het Hoog Geregtshof, alsmede aan
Onzen Procureur-generaal, ten einde voor de
executie en voor de publiciteit voor zoo veel
die noodig is, zorg te dragen.
-ocr page 273-
DERDE HOOFDSTUK.
FEESTDAGEN EN EEREDIENST.
§ 23.
WET V. 1 MAART 1815 OMTRENT DE ALGE-
MEEN ERKENDE CHRISTELIJKE
VIERDAGEN.
Aan alle de genen die deze zullen zien of
hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben
de noodzakelijkheid, om, op het voetspoor On-
zer godsdienstige Voorvaderen, die daarop steeds
den hoogsten prijs stelden de pligtmatige vie-
ring van den dag des Heeren, en andere dagen
aan de openbare Christelijke Godsdienst toege-
wijd, door eenparige en voor de geheelc uitge-
strektheid der Vereenigde Nederlanden algemeen
werkende maatregelen te verzekeren;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State
gehoord en met gemeen overleg der Staten-Ge-
neraal dezer landen, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan
bij deze:
1°. Dat op Zondagen, en op zoodanige
godsdienstige Feestdagen, als door de Kerkge-
nootschappen van de Christelijke Godsdienst
dezer landen algemeen erkend en gevierd wor-
den, niet alleen geene beroepsbezigheden zullen
mogen verrigt worden, welke de Godsdienst
zouden kunnen storen, maar dat in het algemeen
geen openbare arbeid zal mogen plaats hebben,
dan in geval van noodzakelijkheid, als wanneer
de plaatselijke Begering daartoe schriftelijke toe-
stemming zal geven.
2°. Dat op deze dagen, met • uitzondering
van geringe eetwaren, geene koopwaren hoege-
naamd op markten, straten of openbare plaat-
sen, zullen mogen worden uitgestald of ver-
kocht, en dat kooplieden en winkeliers hunne
-ocr page 274-
258         Afd. II, § 23. feestdagen
waren niet zullen mogen uitstallen, noch met
opene deuren verkoopen.
3°. Dat gedurende den tijd voor de openbare
Godsdienstoefening bestemd, de deuren der
herbergen en andere plaatsen, waar drank ver-
kocht wordt, voor zoo verre dezelve binnen
den besloten kring der gebouwen liggende zijn,
zullen gesloten zijn, en dat ook, gedurende
dienzelfden tijd geenerhande spelen, het zij
kolven, bal slaan, of dergelijke mogen plaats
hebben.
4°. Dat geene openbare vermakelijkheden,
zoo als schouwburgen, publieke danspartijen,
concerten en harddraverijen, op de Zondagen
en algemeene Feestdagen zullen gedoogd wor-
dcu; zullende het aan de plaatselijke besturen
worden vrijgelaten, hieromtrent eene uitzonde-
ring toe te staan, mits niet dan na het vol-
komen eindigen van alle Godsdienstoefeningen,
6Ü. Dat de plaatselijke policie zorg zal dra-
gen , ten einde alle hinderlijke bewegingen en
gerucht in de nabijheid der gebouwen, tot de
openbare eeredienst bestemd, en in het algemeen
alles, wat dezelve zoude kunnen hinderlijk zijn,
voor te komen, of te doen ophouden.
6°. Dat de overtredingen tegen de bepalin-
gen van dit besluit, naar gelang van personen
en omstandigheden, zullen gestraft worden met
eene boete van niet hooger dan vijf en twintig
gulden
, of met eene gevangenis van niet langer
dan drie dagen voor de overtreders, die buiten
staat mogten zijn deze boete te betalen.
7°. Dat bij eene tweede overtreding de
boete of straf zal verdubbeld worden, en wij-
ders alle te koop gelegde of uitgestalde goede-
ren verbeurd verklaard, en de herbergen of
andere publieke plaatsen voor eene maand ge-
sloten.
Eu dat door deze algemeene verordeningen,
alle daarmede niet overeenkomstige provinciale
of plaatselijke reglementen en inrigtingen zullen
worden gehouden voor vervallen.
Lasten en bevelen, dat deze in het staatsblad
zal worden geïnsereerd, en dat een genoegzaam
-ocr page 275-
259
EN EERED1ENST
getal exemplaren gedrukt, en aan de Staten in
de onderscheidene provinciën of landschappen,
ingevolge art. 86 der grondwet, ter uitvoering
zal worden gezonden, met last, om dezelve al-
omme te doen publiceren en affigeren, en van
de predikstoelen der onderscheidene Christelijke
Kerkgenootschappen te doen aflezen.
Lasten en bevelen voorts, dat Onze Ministe-
riële Departementen en andere autoriteiten, Jus-
ticieren en Officieren, wien zulks aangaat, aan
de naauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden, zonder eenige conniventie of dissimu-
latie.
§ 24.
SYNOD. VERORDEN. VAN 11 JULIJ 1817 BETREF-
FENDE „DE OPENBARE EEREDIENST.
Be Algemeene Christelijke Synode der
Hervormde Kerk in het Koningrijk
der Nederlanden
, aan de Leeraars en
Opzieners der Hervormde Gemeenten.
Onder de treurige verschijnselen van onzen
leeftijd, behoort ongetwijfeld de vermindering
der naauwgezetheid van vele Christenen, inzon-
derheid onder de Protestanten, in het waarne-
men van de openbare en gemeenschappelijke
Godsdienst, en de geringe werking, die dezelve
op hunne gemoederen en hunnen levenswandel
schijnt uit te oefenen. Dit verschijnsel moet
natuurlijk een iegelijk, wien de eere van God
en onzen gezegenden Zaligmaker niet onverschil-
lig is, en die belang stelt in het heil zijner
broederen, bedroeven. Maar wie zouden daar-
over meer grievende smarte gevoelen, dan de
regtgeaarde Leeraars en Opzieners der Christelijke"
Gemeente, wier edele taak het zoo regtstreeks
is, om haren in- en uitwendigen bloei te be-
waren en te bevorderen, en met al hun vermo-
gen mede te werken tot de heiliging van den
Naam van onzen Hemelschen Vader, en tot
verheerlijking van zijnen grooten Zoon, onzen
Heer Jezus Christus?
-ocr page 276-
260          Afd. II, § 24. FEESTDAGEN
Onder de oorzaken van bet verval der Gods-
dienstigheid, is meermalen opgenoemd de min
doelmatige inrigting van de Godsdienst-oefening
der Protestanten, en, ofschoon het er verre af
is, dat daarin alleen of voornamelijk de reden
der opgenoemde verschijnselen te zoeken zij,
betaamt het echter de Opzieners der Christelijke
Gemeente, ook de verstgelegene aanleiding, die
daaruit tot verachting van de openbare Gods-
dienst zoude kunnen ontleend worden, zooveel
zulks mogelijk is, te vernietigen, en door doel-
matige inrigtingen en verbeteringen hare waar-
neming te besturen tot het groote doel.
Het is uit aanmerking van het een en ander,
dat de Algemeene Christelijke Synode der Her-
vormde Kerk in het Koningrijk der Nederlan-
den, zoo omtrent de betamelijke uitoefening van
de openbare Godsdienst in het gemeen
, als de
meer stichtelijke en plegtige bediening van den
H. Doop en het H. Avondmaal in het bijzonder
,
deels zoodanige verordeningen bij besluit heeft
vastgesteld, en deels zoodanige aanwijzingen
heeft ontworpen, als hierna volgen, begeerende,
dat de bepalingen daarin begrepen met den aan-
vang van het jaar 1818 in werking worden
gebragt.
1. Wat betreft de uitoefening van de open-
bare Godsdienst in het gemeen en in al
hare deelen.
De Synode heeft met groote aandoening ten
aanzien van de voorlezing van Gods B. Woord
in de vergadering der Christenen,
zijnde een zeer
gewigtig gedeelte der openbare en gemeenschap-
pelijke Godsdienstoefening, het ergerlijk mis-
bruik en verzuim gadegeslagen; doch tevens
opgemerkt, dat zoo in het oog loopende de
misbruiken zijn, de gercede uitvinding en toe-
passing van geschikte middelen ter verbetering
even moeijelijk is; weshalve zij in eene zaak
van dat belang, waarin zij eene verbetering
hartelijk verlangt, niet bij overhaasting willende
te werk gaan, voorgenomen heeft, in het ver-
volg hieromtrent definitieve maatregelen te be-
-ocr page 277-
EN EEREDIENST.                       261
ramen en vast te stellen. Vermits er inmiddels
nog eenige Gemeenten zijn, waarin beurtelings
de schriften des O. en N. T. bij vervolg, en
zonder keuze worden voorgelezen; andere, waar
die keuze aan den Voorlezer is overgelaten; en
zulke voorlezingen de verstanden en harten der
menschen tot de verdere Godsdienstoefening
weinig stemmen kunnen: zoo heeft de Synode
besloten, dat van nu voortaan en alomme
de Predikanten zelven zullen kiezen en opgeven
wat er zal worden voorgelezen; en zij wekt de
Leeraren op, om die keuze zorgvuldig in te
rigten naar het onderwerp, dat zij voornemens
zijn te behandelen, en naar het doel, dat zij
zich daarbij voorstellen.
Met opzigt tot het godsdienstig gezang wenscht
de Synode, dat in kerken, waar orgels zijn,
het orgel het gezang steeds vergezelle, en \'t
gebruik, hier of daar bestaande, en waardoor
bij sommige Godsdienstoefeningen aan het orgel
het zwijgen is opgelegd of vergund wordt,
dadelijk worde opgeheven. Zij wil daarenboven
de Leeraars hebben uitgenoodigd, om bij hun
openbaar en bijzonder onderwijs hunne toehoor-
ders en leerlingen telkens het gewigt van dit
deel van de gemeenschappelijke Godsdienst te
doen opmerken; om hen tot oefening in het-
zelve aan te sporen; om hen te waarschuwen
tegen alle hard en ongeregeld geschreeuw; om
nu en dan de Gemeente een vers staande te
doen zingen; om, bij plegtige gelegenheden,
beurtgezangen, bij voorbeeld: van mannen en
vrouwen, en van alle te zamen, in te voeren;
en, om zelfs, waar dit geschieden kan, op de
hooge feestdagen der Christenheid, eene enkele
Godsdienstoefening, bijna geheel, aan zang- en
toonkunst toe te wijden.
Ten aanzien van de openbare gebeden wordt
den Leeraren, zonder hen daarom allen zonder
uitzondering van eene tegengestelde handelwijze
te beschuldigen, door de Synode ernstig aan-
bevolen, om zich doorgaans zorgvuldig te ont-
houden van lange gebeden, bij welke de aan-
dacht niet gespannen en het hart niet warm
-ocr page 278-
262          Afd. II, § 24. feestdagen
blijven kan; — om, zooveel mogelijk, kortheid
en kracht in dezelve te vereenigen; om de voor-
biddinge voor kranken en lijdenden niet te veel
te bijzonderen, noch in hunne vóór- en na- ge-
beden noodeloos te herhalen; om de tijdelijke
belangen der menschen bij hun bidden en danken
niet voorbij te zien, maar de herinnering van
dezelve telkens aan te wenden, om hen op te
leiden tot den hoogen en goeden Bestuurder
van hun lot, en in hunne harten aan te kweeken
de gevoelens van ootmoed, dankbaarheid, onder-
werping en vertrouwen — en eindelijk om steeds
gedachtig te wezen aan de algemeene belangen
der Christenheid en des menschdoms, waaraan
wij door den band des geloofs en der natuur,
zoo naauw verbonden zijn. — Bij deze aanbe-
veling voegt de Synode den raad, dat de Leeraren
ter vergrooting van den indruk des gebeds, bij
bijzondere gelegenheden, en bij het doen van
korte gebeden, de gansche Gemeente, vrouwen
zoowel als mannen, verzoeken om met hen
staande te bidden.
Tevens neemt de Synode deze gelegenheid
waar, om de Predikanten zeer nadrukkelijk aan
te manen, om, bij het gebruik van het Gebed
des Heeren, dat onvergelijkelijk gebed toch nim-
mer te bidden, dan met dien hoogen ernst en
die stille bedaardheid des gemoeds, die de ge-
dachte aan deszell\'s verheven oorsprong, gewig»
tigen inhoud en belangrijke bedoeling, iederen
nadenkenden Christen moet inboezemen.
Aangaande de leerredenen heeft de Synode
allerbelangrijkst gekeurd, alle Leeraren op te
wekken, om van tijd tot tijd op den Zondag,
in navolging van hetgeen sedert eenige jaren in
onderscheidene Gemeenten van ons vaderland met
algemeene groote goedkeuring plaats heeft, Bijbel-
oefeningen te houden, en in dezelve, vooral uit
die Bijbelboeken, die voor de Christenen van
het meeste aanbelang zijn, grootere gedeelten
kort toe te lichten en toe te passen. — Hier-
door meent de Synode, dat de zoo onontbeer-
lijke Bijbelkennis onder de menschen zal verbreid
worden; dat zij zullen leeren hoe zij voor zich*
-ocr page 279-
EN EEEEUIENST.                       263
zelven en met hunne huisgenooten dat heerlijk
boek moeten lezen; dat hun achting en liefde
voor hetzelve zal worden ingeboezemd, en dat
de weldadige bemoeijingen des Nederlandschen
Bijbelgenootschaps voor onze eigen landgenooten
tot waren zegen zullen worden.
Ten opzigte der gewone leerredenen houdt de
Synode het geenszins voor overtollig, den Leeraren
met nadruk aan te prijzen, om doorgaans kort
te prediken en hierdoor hunne voorstellen nut-
tiger en aangenamer te maken voor het gros
der menschen, hetwelk ongeschikt is tot eene
langdurige onafgebrokene inspanning.
Eindelijk, daar de gansche uitoefening van
de openbare Godsdienst den heiiigsten indruk
behoort na te laten, en daarmede het aflezen
Tan verkoopingen en verpachtingen door den
Leeraar van den predikstoel, gelijk in sommige
gewesten geschiedde, vóór het uitspreken van
den zegen, ten eenemaal strijdig is, zoo heeft
de Synode zich verblijd, dat Zijne Excellentie
de Heer Commissaris-Generaal, provisioneel be-
last met de zaken der Hervormde Kerk enz.,
door de noodige aanschrijvingen, deze aflezingen
vóór het spreken van den zegen op plaatsen, waar
zulks gewoon was te geschieden, reeds verboden
heeft. — Zij keurt daarenboven dergelijke afle-
zingen, ook na het spreken van den zegen, van
den predikstoel
zoo onwelvoegelijk, dat\' zij alle
Predikanten verbiedt, den predikstoel daartoe te
gebruiken, met aanmaning om, indien hunne
omstandigheden dit gedoogen, zulke afkondi-
gingen, ook op eene andere plaats dan van den
leerstoel, liever aan andere personen, bij voor-
beeld aan de Kosters of Voorlezers, over te
laten. —
Daar het voorts betamelijk is, dat ieder van
de openbare Godsdienst het behoorlijke nut
trekke, en niemand in zijne stille aandacht ge-
stoord worde, wenscbt de Synode dat, niet
alleenlijk aan de krijgslieden, maar ook aan de
wees- en arme-kinderen, geschikte zitplaatsen
overal worden ingeruimd: zijnde dezelve in som-
mige steden zoo slecht geplaatst, dat zij weinig
-ocr page 280-
264          Afd. II, § 24. feestdagen
of niets verstaan kunnen, en dus niet alleen
geen nut hebben van hun kerkgaan, maar zelfs
soms afkeer tegen hetzelve opvatten.
De Synode beveelt ook deu Kerkeraden aan,
om ter voorkoming van het gedruisch bij het in-
komen der militairen in de bedehuizen, de noodige
afspraak te maken met derzelver bevelhebbers,
ten einde hen tijdig ter kerke te doen komen.
Aangaande de militairen echter, zoude de
Synode vooral wenschen, dat op plaatsen, waar
duurzaam talrijke garnizoenen zijn, voor dat
garnizoen eene bijzondere beurt wierd afgezon-
derd, en beveelt in alle garnizoensplaatsen het
nemen van zulke maatregelen vooral aan, waar-
door het geen krijgsman aan gepast onderwijs
in de Godsdienst behoeft te ontbreken.
Ten aanzien der openbare Godsdienstoefening
op sommige tijden,
heeft de Synode goedgevon-
den het navolgende te bepalen:
Daar de Vrijdag voor Paseken onder die dagen
behoort, die voor den Christen een uitstekend
gewigt hebben, en echter die gewigtige dag,
de dag des doods van Hem, die ons leven en
het leven der wereld is, slechts in weinige ge-
westen van ons vaderland door de Hervormden
wordt gevierd, zal van nu voortaan op dien
dag, in alle Gemeenten der Hervormden in ons
vaderland, eene Godsdienstoefening, ter gedach-
tenis van die groote gebeurtenis, worden gehou-
den. Waar weekbeurten zijn, kan ééne van de-
zelve op dien dag worden geplaatst. (*)
Daar de laatste dag van het jaar telkens een
aanmerkelijk tijdperk van het menschelijk leven
besluit, en zulk een besluit bijzonder geschikt
is om ons te stemmen tot ernstig nadenken over
ons zelven en over de wegen van God met ons
gehouden, zal van nu voortaan overal ieder jaar
op dien dag met een plegtig dank-uur worden
gesloten, waartoe een avonduur, waar zulks ge-
schieden kan, als het meest geschikte wordt
aangeprezen.
\\*) Vgl. hiermede de in j 25 volgende aanschrijving
der Synodale Commissie van den 19 November 1853.
-ocr page 281-
26Ö
EN EEREDIKNST.
Daar de eerste dag van het jaar den mensen
zoo luide roept tot een nieuw leven eu tot oot-
inoedige aanbeveling van alle zijne belangen aan
Hem, in wien hij leeft, zich beweegt en bestaat,
zal van nu voortaau overal, des voormiddags,
op dien dag eeue Godsdienstoefening, hiertoe
betrekkelijk, worden gehouden. — Indien de-
Nieuwjaarsdag niet op Zondag invalt, zullen de
Namiddag-godsdienstoefeningen op dien dag,
welke doorgaans door weinige en ongeschikte
toehoorders worden bezocht, afgeschaft zijn,
tenzij, naar het oordeel des Kerkeraads, drin-
gende behoefte het tegendeel volstrektelijk mogt
vordereu.
Eindelijk, daar op sommige plaatsen in die
weken, in welke onze Christelijke feestdagen in-
vallen, de predikbeurten en voor de Leeraars,
en voor de Gemeenten te menigvuldig zijn, zal
van nu voortaan, ten minste één dag vóór, en
één dag na zulke feestdagen nergens worden
gepredikt.
II. Wat betreft de meer stichtelijke en pleg-
tige bediening van den H. Doop en het
H. Avondmaal.
De Synode, in aanmerking nemende den ge-
ringen indruk, dien de bediening des H, Doops,
zoo als die onder ons plaats heeft, doorgaans
maakt, en overtuigd dat de reden daarvan ook
gedeeltelijk gelegen is in de al te menigvuldige
herhaling dezer godsdienstige handeling, heeft
goedgevonden middelen in het werk te stellen,
om de gelegenheden tot deze plegtigheid overal
in zoo verre te verminderen, als de plaatselijke
omstandigheden dit gedoogen.
Uit dien hoofde heeft zij besloten, dat van
nu voortaan de II. Doop nergens meer in de
weekbeurten zal bedieud worden (a), en dat op
den Zondag, in alle Gemeenten, zoo weinig ker-
ken en beurten daartoe worden afgezonderd, als
met dezelver verschillende grootte bestaanbaar is.
K<i) Vgl. hiermede de nadere bepalingen omtrent de
doopsbediening , medegedeeld op bl. 76 en 77.
18
-ocr page 282-
266          Afd. II, § 24. feestdagen
De Synode verlangt, dat, waar de talrijkheid
der doopelingen de bediening des Doops iederen
Zondag niet noodzakelijk maakt, de Predikau-
ten, in overleg met hunne Kerkeraden, op be-
paalde tijden, opzettelijke doop-predikatiën hou-
den, en de ouders liefderijk trachten te overre-
den, om die gelegenheden af te wachten, ten
einde bij dezelve hun kroost ten doop aan te
bieden.
Dezelve is van oordeel, dat de indruk des
Doops aanmerkelijk bij de ouders vergroot zal
worden, wanneer niet alleen de vader, maar
ook de moeder met het kind ten doop komt,
en deze daartoe den tijd van hare herstelling
gerustelijk afwachte, en wenscht, dat de Leeraren
zoo veel zulks noodig is daartoe raden.
Tot eene statelijke en doelmatige doopsbedie-
ning acht de Synode noodig, dat de Leeraren
zich van het doopsformulier niet dan met be-
daarden ernst bedienen, en nimmer die heilige
plegtigheid door oneerbiedige overhaasting ont-
eeren, hiertoe vermaant zij hen met allen nadruk,
wegens het gewigt, de achtbaarheid en de
strekking van deze dierbare instelling onzes
Heeren. De Synode verlangt daarenboven, dat
overal voor de ouders en doopgetuigen eene
behoorlijke plaats worde afgezonderd, waar zij,
zonder wanorde, zitten en met de doopelingen
staan en optreden kunnen ; alsmede, dat overal,
waar zulks geschieden kan, de doopelingen niet
in de vergaderingen der Gemeenten worden ge-
bragt, dan omstreeks den tijd, dat de bediening
des Doops zoo terstond zal plaats hebben; en
wekt de Kerkeraden op, om schikkingen te
maken ter bevordering van orde en doelmatig-
heid, bij hetgeen de uiterlijke bediening dezer
plegtigheid met zich brengt.
Ter betere viering van het H. Avondmaal
heeft de Synode de volgende schikkingen ge-
maakt :
Daar in eenige Gemeenten nog de proef- en
voorbereidings-predikatiën
onderscheiden zijn, en
deze al te spitsvondige onderscheiding, naar het
oordeel van de Synode, aanleiding kan geven
-ocr page 283-
F,N EEREPIENST.                       267
tot vervelende herhalingen en vermoeijende lang-
wijligheid, zal dat gebruik van nu voortaan zijn
afgeschaft (a), en alles in ééne leerrede moeten
vereenigd worden.
Volgens het stichtelijk gebruik, dat reeds van
ouds in Groningen en Friesland plaats had,
waar in de voorbereiding voor het H. Avond-
maal , aan het einde der leerrede, eenige vragen
door den Leeraar worden voorgesteld aan de
Gemeente, die zij staande aanhoort en met eene
buiging beantwoordt, zal van nu voortaan,
overal bij het einde der voorbereidings-predikatie
en vóór het nagebed, aan de Gemeente gelegen-
heid worden gegeven ter plegtige vernieuwing
en bevestiging van hare belijdenis, (b) De Leer-
aars zullen zich tot dat einde rigten naar het
volgend voorschrift:
„De leden der Christelijke Gemeente, welke
„eerlang het H. Avondmaal wenscheu te vieren,
„gelieven op te staan en in de tegenwoordigheid
„van God, den kenner der Harten, met mij te
„antwoorden op de vier volgende vragen:
„Ik vraag u dan vooreerst, of gij van harte
„gelooft, dat de waarachtige en volkomene leer
„der zaligheid, ons van Gods wege geopenbaard,
„vervat is in de boeken des O. en N. Verbonds ?
„Die dit gelooven, zeggen met mij: ja!
„Ten tweede vraag ik u, of gij van harte ge-
„looft, dat gij door uwe zonde diep bedorven
„en voor God strafwaardig zijt, en u zelven
„deswege mishaagt met ootmoed en berouw ?
„Die dit gelooven en zoo gezind zijn, zeggen
„met mij: ja !
„Ten derde vraag ik u, of gij van harte ge-
„looft, dat God, uit loutere genade, ons zijnen
„eeniggeboren Zoon Jezus Christus heeft ge-
(a) Ook dezoogenaata.de beslïujjings-predikatïên, mitsga-
ders de aan de Leeraren opgelegde boet-predikalicn zyn
verboden bij Besl. der Synode v. 9 July 1821.
(b)   De Synode heeft bij Besl. v. 13 Julij 1818 het
voor geoorloofd verklaard , bovengemelde vragen te
doch b|j gelegenheid van de Avondmaalsbediening in
plaats van bij de voorbereiding, in geval een Kerke-
raad zulks ten meeste nutte der Gemeente acht.
18*
-ocr page 284-
268           Afd II, § 24 feestdagen
„schonken tot onzen eenigen en volkomen Zalig-
„raaker, wiens ligchaam voor ons verbroken en
„wien9 bloed voor ons vergoten is tot vergeving
,.der zonden: en of gij Hem voor u zelven met
„een geloovig hart aanneemt tot •wijsheid, regt-
„vaardigheid, heiligmaking en verlossing?
„Die dit gelooven en hiertoe gezind zijn,
„zeggen met mij: ja!
„Ten vierde vraag ik u, of gij overeenkom-
„9tig de verpligting, die door uwen Doop op
„u gelegd is, een opregt voornemen hebt, om,
„door de kracht de9 Heiligen Geestes, bij deze
„belijdenis te volharden, uw geloof te sterken,
„uw leven te beteren, in ware liefde en eenig-
„heid met uwen naaste te leven, en alzoo
„Gode waarachtige dankbaarheid voor zijne ge-
„nade te bewijzen?
„Die van zoodanig voornemen zijn, zeggen
„met mij: ja !
Deze vragen beantwoord zijnde, doet deleer-
aar een zegenwensch, en gaat vervolgens tot het
nagebed over.
Ter bevordering van eenparigheid, zal in alle
Hervormde Gemeenten van ons vaderland het
H. Avondmaal viermalen in het jaar, en wel
om het vierendeel jaars, worden bediend, en is
de nadere tijdsbepaling overgelaten aan de Ker-
keraden, met dien verstande nogtans, dat de
tweede bediening, in Gemeenten waar het Avond-
maal wegens -de talrijkheid der leden wordt her-
haald, acht dagen na de eerste gehouden worde.
In Gemeenten, in welke onder de bediening
des H. Avondmaals eenige hoofddeelen uit den
Bijbel, in vervolg, worden voorgelezen, zullen
de Leeraren van nu voortaan de keuze van het
voortelezene gedeelte van Gods woord doen, of
zich ook van geschikte psalmen en Evangelische
gezangen bedienen.
                »
De Synode wenscht, dat de noodige schik-
kingen worden gemaakt om overal de nacht-
maals-tafel, zooveel mogelijk, in het ruim der
kerk te plaatsen, ten einde allen kunnen zien
en hooren, wat aan dezelve gedaan en gespro-
ken wordt; alsmede dat, waar dit kan geschie-
-ocr page 285-
EN EEBEMENST.                         269
den, de tafel zoo groot genomen worde, dat
een aanmerkelijk aantal der Gemeente tegelijk aan
dezelve kan aanzitten.
De Synode begeert, dat men, in het naderen
tot de tafel des Heeren, naar het\' uitmuntend
voorbeeld van onzen geëerbiedigden Koning,
die zich met den geringsten zijner onderdanen
aan denzelfden disch plaatst, nergens eenigen
rang meer in aanmerking neme: ook, dat men
overal zittende het Avondmaal houde.
De Leeraren, die deze plegtigheid bedienen,
zouden, naar het oordeel van de Synode, best
doen, wanneer zij, na de omdeeling van brood
en wijn, zich eeuige oogenblikken van spreken
onthielden, om een iegelijk, onder het genot
daarvan, aan zijne eigene bepeinzing over te
laten.
Voorts is ten opzigte van onze liturgie-formu-
lieren bij de Synode wel in overweging geko-
men, of het opstellen van nieuwe, of wel het
veranderen der oude dienstig konde zijn aan de
bevordering van eene meer stichtelijke bediening
van Doop en Avondmaal; doch het is aan de-
zelve voorgekomen, dat deze maatregel ongepast
en ontijdig zoude zijn. Immers zijn die litur-
gie-formulieren opgesteld ten gebruike van Leer-
aars, welke nog niet behoorlijk geoefend waren
in al de deelen der H. bediening, en welke
dus noodig hadden door zekere voorschriften
aan eene gepaste en eenparige leiding gewend
te worden. Deze behoefte bestaat niet meer;
van daar dat ook onderscheidene liturgie-formu-
lieren reeds in onbruik zijn geraakt, en in andere
onderscheidene bekortingen, bijvoegselen en ver-
anderingen plegen gebruikt te worden, behou-
deus derzelver geest. — De Synode heeft der-
halve geoordeeld, dat het bepalen van nieuwe
formulieren, of van veranderingen in de oude,
de Leeraren zouden belemmeren en den geest aan
nieuwe banden leggen.
De Synode wenscht en vertrouwt, dat de
bovenstaande besluiten en aanwijzingen met liefde
zullen ontvangen, met wijsheid ten uitvoer ge-
bragt en dienstbaar bevonden worden aan de
-ocr page 286-
270 Afd. II, § 25. GOEDE-VRIJDAG-VIERING.
stichting der Kerk; en bidt den Gemeenten toe
genade en vrede van God onzen Vader, en Tan
den Heere Jezus Christus door den Heiligen
Geest.
§ 25.
BRIEF VAN OPWEKKING TOT EENE ME EK WAAR-
D1GE VIERING VAN „GOEDE VRIJDAG", U1T-
GEVAARDIGD OP DEN 19 NOVEMBER 1853.
DOOR DE ALGEM. SYN. COMM AAN DE KER-
KERADEN.
Heeft de Gemeente des Heereu ten allen tijde
in het kruis van Christus haren troost en haren
roem gehad, niet te verwonderen is het, dat
reeds in de vroegste eeuwen der Kerk de eeuwig
gedenkwaardige dag van het laatste lijden en
den dood onzes Verlossers in hooge eere ge-
houden , en met den ernst van ootmoedige
dankbaarheid en stille vreugde plegtstatig gè-
vierd werd.
Toen allengs de zucht voor eene te zinnelijke
eeredienst zich ook openbaarde in de vermenig-
vuldiging van dagen, aan de vereering van
heilig geachte ontslapenen gewijd, werd de ge-
denkdag van \'s Heilands dood daardoor jam-
merlijk in de schaduw gedrongen.
Toen, door den invloed der Hervorming, al
wat naar bijgeloof zweemde met krachtige hand
uit de Kerk verwijderd werd, deelde ook de
toenmaals wanstaltige viering van den „Goede
Vrijdag" mede in dat lot.
Maar nu werd ook, bij gezuiverde Evangelie-
prediking, Christus en die gekruisigd weder in
zijne eere gebragt.
Hieraan mag het worden toegeschreven, dat
van lieverlede, ook in onze Vaderlandscbe Her-
vormde Kerk, de behoefte weer dieper gevoeld
en levendiger uitgesproken is, om den dag, zoo
rijk in gezegende herinneringen, den dag des
doods van Hem, die ons leven is en het leven
der wereld, op waardige wijze in de Gemeente
te vieren.
-ocr page 287-
GOEDE-VRIJDAG-VIEKING.                271
Mogen wij ons overtuigd houden, dat de
nog steeds vermeerderende aandrang voortkomt
uit verwakkerd geloof in Christus, den Zoon
van God, als onzen eenigen Verlosser en vol-
komen Zaligmaker, zoo is het bijzonder verblij-
dend, dat der Synode van heinde en verre be-
rigten zijn toegekomen van de ijverige pogingen,
tot verbetering in deze aangewend. En het is
in naam en op last van de laatst gehoudene A1-
gemeene Synode der Nederlandsche Hervormde
Kerk, dat wij hare ingenomenheid hiermede
ter uwer kennis brengen, met hartelijke bede,
dat bovenal de goedkeuring en de milde zegen
van den God en Vader onzes Heeren Jezus
Christus er op rusten mogen.
Wel was genoemde Kerkvergadering van oor-
deel, dat geene algemeene verordeningen, zoo
als men hier en daar verlangen zou, door haar
moeten worden uitgevaardigd, naardien in vele
Gemeenten plaatselijke omstandigheden de nale-
ving daarvan zouden kunnen verhinderen. .Maar
zij wilde toch niet nalaten, Uwe aandacht be-
paaldelijk op deze belangrijke zaak te doen ves-
tigen, met den wensch, dat mede door Uwe
zorgen de goede Vrijdag in de Gemeenten der
Nederlandsche Hervormde Kerk meer en meer
naar waarde gevierd worde. Mogt daartoe op
dien feestdag ook het H. Avondmaal tot \'s
Heeren gedachtenis op betamende wijze kunnen
gehouden worden, dit zoude de stichting der
Gemeente, hare opbouwing in geloof en hoop
en liefde aanmerkelijk kunnen bevorderen.
De opwekking, om tot heiliging van dezen
Christelijken gedenkdag in Uwe Gemeente toe
te brengen wat in Uw vermogen is, zal, naar
wij vertrouwen, met belangstelling door U out-
vangen worden. Bij Uwe vergadering moge in
ernstige overweging komen wat naar plaatselijke
omstandigheden door U in deze kam worden
tot stand gebragt.
Hoewel eene volstrekte gelijkvormigheid hierin
bij vele Gemeenten meer wenschelijk dan voor
alsnog waarschijnlijk, ja schier onmogelijk is,
alvast zij de ware belangstelling algemeener, de
-ocr page 288-
272             Afd. II § 16 GEDENKDAG
vertroosting overvloedig en de wandel in het
geloof geheiligd, bij de jaarlijks vernieuwde
plegtige voorstelling van Hem, die, nadat Hij
de reinigmaking onzer zonden door zichzelf\' te
weeg gebragt heeft, is gezeten aan de regter-
hand der Majesteit in de hoogste hemelen. En
zoo worde ook hierdoor de zaligheid vermeer-
derd dergenen, die eens met de verloste schare
eere geven aan het Lam dat geslagtis, en zich
aanbiddend buigen voor den Vader, die ook
Zijnen eigen Zoon voor ons niet spaarde.
De God nu des vredes, die den grooten Her-
der der Schapen, door het bloed des eeuwigen
Testaments, uit de dooden heeft wedergebragt,
namelijk onzen Heer Jezus Christus, die vol-
make U in allen goeden werke, opdat gij Zijnen
wil moogt doen, werkende in U hetgeen voor
Hem welbehagelijk is door Jezus Christus, wien
zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid !
§ 26.
SYN. BRIEF VAN OPWEKKING VAN 22 JULIJ 1858,
OM JAARLIJKS „DEN GEDENKDAG DER HER-
VORMING" OPENBAAR GODSDIENSTIG
IS DE GEMEENTE TE VIEREN.
Gezegend is en blijft gewis nog altijd bij Ü
de dag van den 81 October, de algemeen
erkende gedenkdag der Kerkhervorming. Het
was de dag, dien God voor onze Vaderen deed
aanbreken om ons te bevrijden van dwaling,
bijgeloof en gewetensdwang, en te brengen tot
die heerlijke vrijheid der kinderen Gods, door
Christus zijnen Zoon, ten koste van zijn bloed,
verworven; de dag waarop ons weder de vrije
toegang werd geopend tot den Bijbel, die rijke
bron van waarheid, troost en eeuwig leven, en
al die zegeningen ons zijn aangebragt, waarin
wij ons met betrekking tot onze hoogste en
dierbaarste belangen boven onze Roomschgezinde
landgenooten verheugen mogen.
Zoo eenige dag, is en blijft dus ook deze
steeds waardig in dankbaar aandenken bewaard
-ocr page 289-
DER HEKVORMING.                     273
te worden. Dat was het dan ook wat de Synode
reeds in 1819 bewoog eene aanschrijving aan
de Kerkeraden te doen uitgaan, „om van tijd
„tot tijd in liet openbaar de geschiedenis en
„de zegeningen der Hervorming in gedachtenis
„te houden, en vooral op den tijd, als de dag
„van den 81 üctober op een Zondag invalt,
„die gelegenheid te gebruiken om , immers door
„gebeden en dankzeggingen, deze gebeurtenis
„Godverheerlijkend te gedenken."
Het is der Synode van 1853 nogtans bekend,
dat deze dag in de Hervormde Kerk niet zoo
algemeen en zoo openbaar godsdienstig gevierd
wordt, als het gewigt van dien dag, met de
herinneringen daaraan verbonden, verdient, en
het is in het bewustzijn daarvan, dat zij het
van haren pligt heeft geoordeeld , daartoe boven-
dien door vele achtenswaardige leden der Ge-
meente en kerkelijke vergaderingen aangezocht,
U met vernieuwden aandrang uit te noodigen:
om dit jaar en voortaan jaarlijks op den 31
October, den erkenden gedenkdag der Kerkher-
vorming, wanneer die op een Zondag invalt,
en anders op den eersten Zondag in Novem-
ber, openbaar godsdienstig in de Gemeente
te vieren.
Wij vertrouwen, Broeders! dat gij daartoe
onze opwekking wel niet bijzonder zult behoe-
ven. Te dierbaar toch zijn U de zegeningen
der Kerkhervorming, dan dat U de dag van
den 31 October niet altijd hoogst gedenkwaar-
dig zou blijven en gij met ons niet zoudt wil-
len medewerken, dat door eene godsdienstige
herinnering dezer gebeurtenis, hare weldaden
meer algemeen gekend en gewaardeerd worden.
Gij weet, — veler hart is er nog vol van — wat
er in deze laatste dagen met betrekking tot dat
Rome, aan welks juk wij ons ontworsteld heb-
ben, gebeurd is; terwijl gij zijn onveranderlijken
toeleg kent, om ons van het goed, voor het-
welk onze vaderen een tachtigjarigen strijd door-
gestaan hebben, onze godsdienstvrijheid, te bo-
rooven en ons en onze kinderen weder aan zijne
heerschappij te onderwerpen. Als hoogst wel-
-ocr page 290-
374 Afd. II, § 27—29. WA.ÏEKL00, \'s konings
dadig willen wij ook daarom een plegtig her-
denken onzer Kerkhervorming beschouwd heb-
ben. Zóó toch zal deze heugelijke gebeurtenis
in gezegend aandenken bewaard blijven, zoo bij
ons als bij onze kinderen; een Protestantsche
geest in onze Gemeenten , zoo krachtig nog on-
langs geopenbaard, wakker worden gehouden;
eene voegzame gelegenheid voor den Leeraar
zijn geopend, om onze godsdienstige voorregten
boven onze Roomscbgezinde landgenooten meer
bepaaldelijk in het licht te stellen en te doen
waarderen; zwakken te wapenen tegen de ver-
leidingen van Rome\'s proselytenmakers ; de klein-
moedigen met vertrouwen te vervullen; twisten-
den te verzoenen, en allen in de Gemeente van
Christus, die met ons niet, van Rome zijn, in
geloof, hoop en liefde te vereenigen, en terwijl
wij niet vergeten van wien alle goede gaven
komen, de harten te stemmen tot dankbare
blijdschap in den. God pnzes heils.
Broeders! wilt dan ons behulpzaam zijn in
hetgeen wij met deze beoogen: bevordering van
eene meer plegtige en godsdienstige herdenking
der Kerkhervorming telken jare in het midden
uwer Gemeente. God gebiede daartoe zijnen
zegen en doe het alles strekken tot verheer-
lijking van zijnen naam en dien van Jezus
Christus zijnen Zoon, in wien ons leven en het
leven is der wereld.
§ 37.
KON. BESL. VAN 1 AUG. 1831 N°. 72, OMTRENT
DEN DANKDAG VAN WATEKLOO.
De dankdag of godsdienstige viering der
overwinning van Waterloo zal voortaan ieder
jaar plaats hebben op den derden Zondag der
maand Junij.
-ocr page 291-
VERJAARDAG. HÜWELIJKS-INZEGENING 275
§ 28-
MIN1ST. CIRC. VAN 8 XOV. 1841 OMTRENT
\'S KONINGS VERJAARDAG.
De verjaardag van Z. M. is, zoo die op een
Zondag invalt op dien eigen dag te vieren,
anders op een Zondag, welke op den verjaardag
volgt.
§ 29.
SYN. CIRC. VAN 22 JULIJ 1816, TER AANBEVE-
LING VAN DE KERKELIJKE INZEGENING
DES HUWELIJKS.
Het geluk der maatschappij heeft een zijner
grootste waarborgen in de onschendbaarheid van
het huwelijk, en niets beteugelt zoo zeer al
wat in den verdorven aard des menschen strek-
king heeft om dien heiligen band te schenden,
als de vrees voor den hoogen en heiligen God.
Het is daarom met zeer wijs overleg, dat de
burgerlijke wet, wanneer zij ettelijke jaren ge-
leden, het eigenlijk contracteren van\'het huwe-
lijks-verdrag als haar regt voor zich opeischte,
eene daarbij komende godsdienstige bevestiging
van hetzelve der Kerke heeft overgelaten; en
waar zou bovendien eene plegtige aanroeping
van Gods naam betamelijker, en in alles voe-
gelijker kunnen zijn, dan bij het sluiten eener
verbindtenis, welke door God zelven is ingesteld;
door onzen Heer geheiligd en geëerd is; voor
den geheelen loop van het leven onherroepelijk
aangegaan wordt, en boven alles wat wij op de
wereld ondernemen kunnen, den zegen der Voor-
zienigheid behoeft!
Den vriend van Vaderland en Godsdienst dit
overwegende smart het, de kerkelijke huwelijks-
inzegening door sommigen gesmaad en veracht
te zien, door velen, het zij uit ligtzinnigheid, het
z\\j uit misverstand voorbijgegaan, en hij wenscht
vurig, dat het misbruik bij kenbaar aanwassende
ongodsdienstigheid dreigende toft te nemen, ern-
stig gestuit en verbeterd worde. — De Synode
-ocr page 292-
276          Afd. II, § 29. kerkelijke
van vele zijden de gemelde klagte vernemende,
en zelve over het gemelde kwaad bedroefd en
ontrust, heeft gemeend onder de gewigtige voor-
werpen van hare zorgen, ook aan deze\' zorge
eene plaats te moeten geven; en het is aan
dezelve gepast voorgekomen, eerstelijk aan Zijne
Majesteit onzen geliefden Koning, door den
Heer Commissaris-Generaal voor de Eeredienst
in de Hervormde Kerk eenige verzoeken des-
aangaande eerbiediglijk te doen; maar vooral
om mede in overleg met Zijne Excellentie den
Commissaris-Generaal, Ulieden te vermanen en
te verzoeken , gelijk wij bii deze op het ernstigst
U vermanen, en op het dringendst verzoeken,
dat Gij, gedachtig, hoe zeer den Staat gelegen
zij aan de trouw van het huwelijk, hoe zeer
die trouw in onzen ligtzinnigen tijd, en bij
zoo veel hetwelk van vreemde zeden onder ons
nog overig is, de steunsels van de Godsdienst
noodig heeft; hoezeer in het geheel bij de aller-
gewigtigste onderneming het gebed om den zegen
des Allerhoogsten voegende is, de godsdienstige
bekrachtiging vau het huwelijk niet verwaar-
loost, integendeel die, beide door Uw voorbeeld
en ernstigen raad, waar zij gebruikelijk is, in
stand houdt, waar zij verachtert, zoo veel in
U is, terug brengt en herstelt.
In het bijzonder noodigen wij de Leeraars
der onderscheidene Gemeenten, onze geliefde
broeders en mede-arbeiders in het Evangelie,
om tot het voorschreven doel, bij gepaste ge-
lezenheden, met name bij de aauDeming van
lidmaten , beide de ouders en jonge lieden, de
noodige herinneringen en opwekking te geven,
en zulks, naar dat het in de onderscheidene Ge-
m een ten mogte te pas komen , met bijgevoegden
lof over hare naauwgezetheid in deze, of met
berisping van haar verzuim. — Mogen wij in
het vertrouwen, dat onze medeleeraars in ons
geenerlei doel van berisping zullen vermoeden,
welke aan meesters, niet aan broeders passen
zou, de ernstige opwekking hier nog bijvoegen,
om overal, bij* de meest gewone zoowel als
bijzondere gelegenheden de kerkelijke huwlijks-
-ocr page 293-
INZEGENING BES rrUWEUJKS             277
inzegening langs zoo meer statelijk en doelmatig
te verrigtén, zoodut de heilzame instelling,
die wij bij dezen voorstaan, ook door de uit-
voering zelve aangeprezen en bevorderd worde.
De Synode eindigt dit woord, hetwelk zij
geoordeeld heeft te moeten rigten tot de Ge-
meenten onder hare herderlijke zorg, met de
hartelijkste aanbeveling derzelve aan God en
den woorde zijner genade, die magtig is, waar-
heid, liefde, reinheid eu al wat goed is, onder
haar op te bouwen en te bevestigen. Hem en
zijnen Grooten Zoon, onzen Goddelijken Ver-
losser, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid.
§ 30.
CIRC. DER ALG. 8YN. COMMISSIE VAN 21 NOV.
1850, OVER DE BEHARTIGING DER GODS-
DIENSXIGE BELANGEN DER ZEEVAREN-
DEN ENZ.
De aandacht der Algemeene Christelijke Sy-
node der Nederlandsche Hervormde Kerk werd,
voor eenigen tijd, gevestigd op de behoefte aan
Godsdienstoefeningen, godsdienstig onderwijs
en Christelijke zorg op de Nederlandsche oorlog-
en koopvaardijschepen. Na ingesteld onderzoek
is het haar gebleken, dat door een reglement
op de inwendige dienst van Z. M. schepen en
vaartuigen van oorlog, goedgekeurd den 28sten
December 1847, No. 55, in hoofdstuk I, ge-
titeld Godsdienst, artt. 1—7, zulke verordenin-
gen daarover zijn vastgesteld, dat men billijker
wijze onder de tegenwoordige omstandigheden
wel niet meer van de Regering kan vragen.
Doch minder gunstig is het haar voorgekomen
gesteld te zijn met deze zaak op onze koopvaar-
dgvloot, waarop, in dit gewigtig belang, alles
afhangt, zoo als zij meent, van.de persoonlijke
denkwijze en het goeddunken der gezagvoerders.
Hoe wenschelijk zij evenwel hierin verbetering
achtte, zij meende, zelve niet onmiddelijk die
hier te kunnen aanbrengen, maar alleen te kun-
-ocr page 294-
278 Afd. IT, § 30. GODSDIENSTIG» BELANGEN
nen en te mogen werken door U Eerwaardigen
broeders! die als Kerkeraden in onze handels-
plaatsen, elk in Uwe woonplaats, daarvoor ge-
schikte maatregelen zult weten te beramen.
Aan de Algemeene Synodale Commissie is de
aangename taak opgedragen, daartoe eene op-
wekkmg aan U te doen uitgaan. Ons daarvan
kwijtende, meenen wij niet beter te kunnen
doen, dan U eenige opmerkingen mede te dee-
len, hoe, onzes inziens, de zaak door U zou
kunnen worden aangevat.
Vooraf deelen wij daartoe aan u mede, welke
verordeningen hierover bestaan bij \'s Lands oor-
logschepen, waarvan wij reeds melding maakten.
De straks genoemde artikelen van het ver-
melde reglement luiden als volgt:
Art. 1. Daar de Godsdienst de grondslag is
van waren moed en zedelijke, gedragingen, en van
oudsher het kenmerk was van den Nederland*
schen zeeman, zoo is dan ook de betrachting
en handhaving daarvan als eerste pligt den com-
manderenden en anderen officieren aanbevolen.
Art. 2. De openbare uitoefening daarvan be-
staat in het doen van een gebed, en het voor-
lezen aan de equipage van een leerrede uit een
der godsdienstige boeken die tot dat einde aan
Zijner Majesteits schepen en vaartuigen zullen
worden medegegeven.
Art. 8. Al de Officieren en Adelborsten zul-
len daarbij tegenwoordig zijn, en de geheele
equipage, mede zoodanige zieken, die, naar
het oordeel van den Officier van gezondheid,
daartoe in staat zijn, zullen de Godsdienstoefe*
ning bijwonen, blijvende echter de Officier van
de wacht en de schildwacht op hunne posten.
Art. 4. Het begin der Godsdienstoefening
wordt aangeduid door het zacht luiden der
klok; daarop begeeft men zich naar het half-
dek , moetende een ieder aldaar tegenwoordig
zijn, vóór en aleer voor de tweedemaal geluid is.
Daarna ontvangt de Kommandant van den
eersten Officier het rapport, dat de equipage
boven is en geeft order tot het derde gelui.
\'Vervolgens leest de Officier van het piket, met
-ocr page 295-
DER ZEEVARENDEN.                    27$
duidelijke stem, de leerrede en het gebed voor.
Dit afgeloopen zijnde, wordt door den Kom-
mandant bevel gegeven, om het volk te doen
afgaan.
Art. 5. Gedurende de Godsdienstoefening,
zal een ieder stil en eerbiedig zijn, en tijdens
het gebed, het hoofd ongedekt houden.
Art. 6. De Nederlandsche seinwimpel wordt
met het eerste gelui van den kruistop geheschen,
en wederom neergehaald zoodra de Godsdienst-
oefening geëindigd is.
Art. 7. Tijdens de Godsdienstoefening, zul-
len er geeue militaire honneurs bewezen worden.
De godsdienstige boeken, in art. 2 bedoeld,
zijn naar wij meenen, de Christelijke Zeevaart
van Westerman , liet Godsdienstig Handboek voor
Zeevarenden,
door Chr. Meeuse, de leerredenen
voor Zeelieden,
door Ds. van Balen Blanken en
dergelijke geschriften, terwijl het Zeemanshand-
boek
van Martinet, het Zondagsboek, door A.
Biben
opgesteld, en door de Maatschappij tot
nut van \'t Algemeen uitgegeven, gelijk ook
vele andere werken hier desgelijks in aanmer-
king konden komen.
Voorts meenen wij, dat de strenge militaire
voorschriften, voor de oorlogschepen verordend,
bij onze koopvaardijvloot minder doelmatig
zouden zijn. Alleen wenschten wij, dat onze
reeders, handelaars en gezagvoerders wierden
opgewekt en uitgenoodigd, om :
1°. eenige godsdienstige geschriften, voor
zeevarenden geschikt, aan boord te hebben;
2U. aan de bemanning en passagiers de ge-
legenheid te geven, deze geschriften afzonder-
lijk of te zaïnen te lezen;
3°. op Zon- en feestdagen eene gemeenschap-
pelijke Godsdienstoefening te houden voor al-
len, die daaraan willen deelnemen, onder lei-
ding van een daartoe geschikten persoon.
Het komt ons voor, dat behalve de gezag-
voerder of stuurman, ook wel de scheepsheeU
meester, zoo deze aan boord is, een daartoe
geschikt persoon zou kunnen zijn, indien voort-
aan bij voorkeur zulke personen als scheeps.
-ocr page 296-
280 Afd. II, § 30. GODSDIENSTIGE BELANGEN
heelmeesters wierden aangesteld, die, behalve
een bewijs van geneeskundige kennis, tevens
een blijk konden vertoonen van goed zedelijk
gedrag en goede kennis der Christelijke waar-
heid, door een Protestantschen Kerkeraad of
Predikant afgegeven.
Op welke wijze uwe vergadering meent deze
gewigtige zaak best ter hand te kunnen ne-
men, laten wij gaarne aan haar zelve over;
alleen willen wij nog roededeelen , dat wij van
deze onze aanschrijving aan uw Eerwaarden
afschrift zenden aan de Besturen der andere
Protestantsche Kerkgenootschappen , met beleefde
nitnoodiging, om hunne pogingen met de onzen
tot dit heilrijk doel te vereenigen, als ook
aan de Besturen van bijbel-, zendeling" en
traclaatgenootschappen, met dankzegging voor
hetgeen deze reeds ten behoeve van zeevaren-
den doen, en uitnoodiging om in deuzelfden
geest voort te gaan.
Eindelijk nemen wij nog de vrijheid, uwe
vergadering uit te noodigen, jaarlijks, bij gele-
genheid der kerk visitatie, aan het Classikaal
Bestuur, en door hetzelve aan de Synode be-
rigt te doen geworden van \'t geen door u in
deze zaak is gedaan, en van de uitkomst uwer
pogingen.
Moge de wijsheid, die van boven is, u ver-
lichten, om in deze belangrijke zaak die maat-
regelen te nemen, welke ten meesten nutte
van onze talrijke zeelieden kunnen strekken.
§ 31.
INSTRUCTIE WEGENS DE GODSDIENSTOEFENINGEN
IN DE GROOTE STRAFGEVANGENISSEN EN IN
DE BURGERLIJKE EN MILITAIRE HUIZEN VAN
VERZEKERING, VASTGESTELD BIJ KON. BESL.
VAN 11 OCT 1826, LETT. C.
Art. 1. De dagen, tot uitoefening van de
Godsdienst bestemd, zijn de zondagen, de
groote feestdagen, alsmede de dank- en bede-
dagen , door den Koning uitgeschreven; dese
-ocr page 297-
IN DE GEVANGENISSEN                 281
bepaling zal echter niet verhinderen, dat ten
deze de schikkingen zullen kunnen gemaakt
worden, welke de omstandigheden mogten vor-
, deren, wanneer de dienstdoende Geestelijke door
andere ambtsbezigheden belet wordt.
Art. 2. De Kommandanten in de groote
strafgevangenissen en de Conciërges in de hui-
zen van verzekering zullen moeten zorgen voor
hetgeen behoort tot de behoorlijke viering van
de Godsdienst op de uren, door de Commissie
van administratie, of het Collegie van regen-
ten bepaald, na gemaakt overleg met de bij
het gesticht aangestelde Geestelijken.
Art. 3. Het zal aan de gevangenen, die
noch tot de Eoomsch-Katholijke, noch tot de
Protestantsche Kerk behooren, worden vrijge-
laten, om op zoodanige andere dagen, als
hunne Godsdienst als rust- of feestdagen voor-
schrijft, geen\' arbeid te verrigten; de toegang
hunner Geestelijken, door hen verzocht zijnde,
zal niet vermogen geweigerd te worden.
Art. 4. De Kommandanten en Conciërges
voornoemd zullen bij de aankomst der gevan»
genen onderzoeken, tot welke Kerk of geloof
zij behooren j en zullen daarvan, wanneer zij
tot de Koomsch-Katholijke óf Protestantsche
behooren, opgave doen aan de Geestelijken van
het gesticht, en ten opzigte der overigen, aan
de Commissie van administratie of Collegiën
van Regenten.
Art. 5. De Kommandanten en Conciërges
zijn bijzonder belast met de handhaving der
goede orde bij de Godsdienstoefeningen.
Art. 6. Geene gevangenen zullen om hun
geloof vermogen te worden verontrust, noch
deswegetis door eenigen Geestelijke van een
ander geloof of iemand anders worden aange-
sproken of onderhouden.
De Kommandanten en Conciërges worden op
•hunne verantwoordelijkheid, gelast, voor de
strikte nakoming van dit artikel te zorgen, en,
ingeval zij eenige afwijking deswegens mogten
ontdekken, daarvan dadelijk aan de Commissi--
ën van administratie of Collegiën van liegen ten
,           l9
-ocr page 298-
282 Afd. II, § Ml. GODSDIENSTOEFENING
kennis te geven, op poene Tan suspensie of
destitutie, naar gelegenheid der zaak.
Art. 7. De gevangenen zijn verpligt, ieder
naar hunne\' kerk, de Godsdienst-oefening en
het godsdienstig onderwijs bij te wonen.
Art. 8. Bijaldien in de groote strafgevan-
genissen de Kommandanten of Directeurs over
den arbeid, en, in de huizen van verzekering,
de Conciërges, eene meer bepaald\' verkeerde
neiging of bedrijf der gevangenen ontwaren,
en de ontwikkeling en uitbreiding daarvan
mogen vreezen, zullen zij daaromtrent aan de
Geestelijken van het gesticht telkens de noodige
kennis en inlichtingen geven.
Art. 9. Alle beambten in de gevangenissen,
zijn • gehouden, de Geestelijken met eerbied te
behandelen, en door hun voorbeeld het gevoel
van achting voor de Voorgangers van de Gods-
dienst bij de gevangenen te bevorderen.
Art. 10. De Geestelijken, welke bij iedere
gevangenis aangesteld zijn, houden in dezelve,
op de dagen bij artikel 1 vermeld, voor de
gevangenen van hun geloof Godsdienst-oefe-
ning, hetzij voor mannen en vrouwen te ge-
lijk, het zij (wanneer de localiteit van het huis
zulks toelaat) voor iedere kunne afzonderlijk;
zij regelen zich hieromtrent naar de bepaling,
door de Commissie van administratie of van
het Collegie van Regenten over de gevangenis
voorgeschreven, en zullen met dezelve overeen*
komen wegens het uur der Godsdienst-oefe-
ning, naar aanleiding van art. 2.
De Roomsch-Katholijken houden na de mis
eene leerrede.
Art. 11. De Geestelijken zijn bevoegd, de
gevangenen, die troost, .vermaning en onder*
rigt behoeven, afzonderlijk te onderhouden;
aan eiken gevangene staat het vrij, zoodanig
onderhoud te verlangen.
Art. 12. De zieke gevangenen worden bij— .
zonder aan de godsdienstige zorge der Geeste-
1 ij ken aanbevolen, en ingeval de ziekte verer-
gert, zijn de Conciërges verpligt, hun daarvan
dadelijk kennis te geven: ten einde zij aan
-ocr page 299-
IN DB GEVANGENISSEN.                283
hunne verpligting omtrent de kranken mogen
kannen voldoen.
Art. 13. De Officieren van gezondheid in
de gevangenissen moeten, indien de ziekte eene
onverwachte en gevaarlijke wending neemt,
zoo dat het afsterven te verwachten is, dit
zonder eenig verwijl ter kennis der in het ge-
sticht dienstdoende Geestelijken brengen.
Art. 14. Aan de gevangenen zullen de hulp-
middelen en plegtigheden, welke de Godsdienst,
door hen beleden, voorschrijft, toegediend
worden.
Art. 15. De Geestelijken zullen zich ter be-
koming der boeken, het onderwijs in de God-
dienst betreffende, en van hetgeen tot de uit-
oefening van de Godsdienst benoodigd is, moeten
wenden tot de Commissiën van administratie
of Collegiën van Regenten, welke daarin zullen
voorzien.
Art. 16. De Godsdienst-oefeningen worden
in zoo verre als openbaar beschouwd, dat de
gevangenen, die eene andere Godsdienst be-
lyden en mogteu verzoeken, dezelve bij te wo-
nen, niet zullen mogen geweerd worden, mits
zich behoorlijk daarbij gedragende.
Art. 17. Bij afwezigheid of ziekte der Gees-
telijken, zullen zij zich door eenen Geestelijke
van hunne Kerk doen vervangen, echter niet
dan na daartoe verkregene toestemming der
Commissie van administratie of van het Colle*
gie van Regenten.
Art. 18. De Koning behoudt zich voor,
om de tegenwoordige instructie ten allen tijde
te vermeerderen, te wijzigen of te veranderen,
zoo als bij de ondervinding zal blijken nuttig
te zijn.
(Vgl. Begl. op het Godsd. Onderw. Art. 26.)
!»•
-ocr page 300-
284            Afd. II, §32. de toga
§ 32.
SYN. CIRCULAIRE VAN 28 ADG. 1854, WAARBIJ
DE TOGA ALS GEPAST AMBTSGEWAAD VOOR
PREDIKANTEN WORDT AANBEVOLEN.
In het jaar 1851 werd de aandacht van de
Synode der Nederlandsche Hervormde kerk niet
slechts door ee\'nige adressanten, maar ook door
de Algemeene Synodale Commissie gevestigd op
het ambtsgewaad der Predikanten, en het ver-
zoek tot haar gebragt, om haren invloed aan
te wenden tot de invoering der Tot/a. Hoewel
de Hooge Kerkvergadering het toenmaals nog
niet geraden vond eene bepaalde aanbeveling
te dezer zake van haar te doen uitgaan, ver-
eenigde zij zich echter met de beschouwing der
commissie, te dezer zake door haar benoemd
ten fine van consideratiën en advie3, waarbij
de Toga als een deftig, gepast en gemakkelijk
ambtsgewaad aanbevelingswaardig gerekend werd.
Bij de te dezen jaren gehouden vergadering
der Synode werd andermaal dit verzoek tot
haar gebragt, en wel van onderscheidene en
hoogstachtenswaardige zijden. Na eene aan-
dachtige overweging heeft zij geoordeeld thans
eene schrede verder te kunnen gaan, en tot de
aanbeveling der Toga met haar toebehooren,
te weten met Bef en Barrel, te kunnen be-
sluiten. Aan welk besluit zij door deze hare
aanschrijving gevolg tracht te geven.
Dat in het algemeen de vorm geene onver-
schillige zaak is, en dikwijls met het innerlijk
wezen der dingen in de naauwste betrek-king
staat, lijdt geen twijfel. Evenmin dat dit inzon-
derheid geldt van de openbare Godsdienst. Niets
mag daarbij strijden met het karakter van waar-
digheid, dat een harer eerste vereischten isj
integendeel behoort alles daarbij mede te werken
om de harten tot ernst en eerbied te stemmen.
Niet ten onregte is daarom gezegd: „de plegtige
„handeling behoort ook verrigt te worden in
„plegtig gewaad."
De thans nog gebruikelijke ambtskleeding
onzer Evangeliedienaren laat reeds op zich zelf
-ocr page 301-
ALS AMBTSGEWAAD.                      285
Teel te wenschen over, wanneer het aan dit
vereischte wordt getoetst. Bovendien is het be-
kend, hoe deze kleeding reeds hier en daar,
ten deele althans, in onbruik is geraakt of be-
gint te raken. Vooras laat het zich berekenen,
dat de ten vorige jare uitgevaardigde Staatswet
op de Kerkgenootschappen zulks niet weinig
zal bespoedigen, aangezien bij deze wet het
dragen van .die kleedingstukken, waarin het
ambtsgewaad der Predikanten gerekend wordt
te bestaan (mantel en bef), buiten de kerkge-
bouwen is verboden. Reeds heeft deze wet aan-
leiding gegeven, dat sommige Predikanten in
de Vaderlandsche Kerk deze kleedingstukken
zelfs bij de openbare Godsdienst hebben afge-
legd, en het laat zich voorzien, dat dit voor-
beeld meer en meer navolging vinden zal. Zoo
zal de ambtskleeding van den Predikant, aan
geenerlei gebruik of regel meer gebonden, bloot
van zijne eigene keuze, of liever van de ruste-
looze afwisseling van den heerschenden smaak
afhangen, zal dus de mode van lieverlede ook
op den kansel gaan heerschen, waaronder het
ernstig en plegtig karakter der openbare Gods-
dienst ligtelijk zal lijden. De Synode wenscht
dit te voorkomen, of liever — daar het reeds
niet meer aan voorbeelden ontbreekt van het
gebruik eener min voegzame kleeding op den
predikstoel — te stuiten, en heeft de overtui-
ging, dat niets beter daartoe zou kunnen leiden,
dan wanneer de Toga als het ambtsgewaad der
Predikanten werd aangenomen. Terwijl toch
langs dezen weg de aangeduide rustelooze af-
wisseling van kleeding wordt voorgekomen,
treedt tevens voor het min deftige en gepaste
een inderdaad deftig en gepast gewaad in de
plaats. De Synode acht het onnoodig de onder-
scheidene opzigten, waardoor de Toga zich aan-
beveelt, te vermelden. Alleenlijk wil zij herin»
neren, dat ditzelfde gewaad reeds van overoude
tijden bij meer dan ééne afdeeling der Prote-
stantsche Kerk in gebruik is geweest, en men
zich daarbij derhalve aan eene bestaande en
eerwaardige gewoonte aausluit. Wat meer is,
-ocr page 302-
28fi            Afd. II, § 82. de toga
met het aannemen der Toga keeren wij in den
grond der zaak slechts tot hetgeen voormaals
in ons eigen Kerkgenootschap in zwang was
terug, nademaal deze kleeding weinig verschilt
van die onzer voormalige Predikanten, waarvan
nog de naam mantel, aan de bekende nog in
gebruik zijnde strook laken gegeven., ten bewijs
verstrekt.
De Synode koestert geene vrees, dat door
dezen maatregel de onprotestantsche voorstelling,
alsof de stand onzer Evangeliedienaren een zoo-
genoemde geestelijke stand ware, in de Her-
vormde Kerk zal worden aangekweekt, naardien
de Kerkgenootschappen, waarbij de Toga van
voor lang in gebruik is, het tegendeel bewijzen.
En evenmin kan zij eene andere bedenking, die
meermalen is ingebragt, laten gelden, dat na-
melijk het gebruik der Toga zou zijn af te keu-
ren, omdat onze Heer en zijne Apostelen zich
bij hunne prediking van geen onderscheiden
gewaad hebben bediend. Immers de omstan-
digheden, waaronder de tegenwoordige Evan-
geliedienaar werkzaam is, verschillen grootelijks
van die, waaronder de Heer en zijne Apostelen
optraden. En zeker lag het geenszins in hun-
nen geest, het nageslacht in dit opzigt aan
hun voorbeeld te binden, gelijk dan ook de
Christelijke Gemeente, ten aanzien van de in-
rigting en geheel het uitwendige der openbare
Godsdienst, steeds hare zelfstandigheid heeft
gehandhaafd.
Natuurlijk kan het niet in de bedoeling der
Synode liggen, dat het Toga-gebruik in de
"Vaderlandsche Kerk worde ingevoerd met onbe-
raden ijver. Veeleer verwacht zij van de wijs-
heid en voorzigtigheid der Voorgangers en Be-
stuurders van de openbare Godsdienst, dat zij
in deze zaak den geest en de gesteldheid hunner
Gemeenten niet uit het oog zullen verliezen.
Zij verwacht echter te gelijkertijd, dat de over-
tuiging van het wenschelijke eener eenparigheid
van handelen in deze zaak allen zal bezielen,
wier medewerking de Hooge Kerkvergadering
inroept, en hen dringen om, zooveel in hun
-ocr page 303-
ALS AMBTSGEWAAD.                   287
vermogen is, tot bereiking van het voorgestelde
doel bij te dragen, en, waar zich hinderpalen
mogten voordoen, naar doelmatige middelen
uit te zien om deze te overwinnen.
Is het denkbeeld niet bij de Synode opgeko-
men, om een bevel tot het gebruik der Toga
uit te vaardigen, zij vertrouwt nogtans tevens,
dat men hare broederlijke aanbeveling bereid-
vaardig zal aanmerken als een rigtsnoer, waar-
naar elk, wiens roeping het is tot bevordering
van de belangen der Kerk mede te werken,
zich ook behoort te gedragen, zelfs dan wan-
neer hij tot het aanbevolen gebruik voor zich
zelven geene genoegzame reden mogt zien.
Met opzet rigt zij deze hare aanbeveling niet
slechts aan de Evangeliedienaren, als voorname-
lijk daarbij betrokken , maar ook aan de Kerke-
raden in het algemeen,
verzekerd, dat hunne
gemeenschappelijke zamenwerking hier onmisbaar
is. In Gemeenten, waar ook de medewerking
van HH. Kerkvoogden tot de bevordering dezer
zaak kan bijdragen, vertrouwt de Synode, dat
deze van uwentwege daartoe ook zal worden
ingeroepen. Zoo mogen allen de handen ineen-
slaan, om hetgeen tot stichting der Gemeente,
tot verhooging van den indruk en den invloed
der openbare Godsdienst, strekken kan te on-
dersteunen! Zoo moge het rijk van Christus
onder ons bloeijen en het Godsrijk meer en
meer komen!
HOOFDSTUK IV.
Voordeelen van Kerkelijke Beduren of Perionen.
§ 33.
VRIJDOM VAN POET ENZ.
Disp. van den Commiss. Generaal van
24 Junij 1816, No. 8.
Heeft goedgevonden en verstaan:
De overeenkomstig voorschreven bepalingen
vastgestelde Tabel der tot het Departement voor
de zaken der Hervormde Kerk ent. behoorende
-ocr page 304-
288                      VRIJDOM VAN POHT
Collegiën en gekwalificeerde Personen, aan wie
vrijdom van port, in derzelver kwaliteit, wordt
verleend,
te brengen ter kennis der belangheb-
benden, met observatie:
1 °. Dat om van den verleenden vrijdom genot
te hebben, de brieven niet in de bus mogen
geworpen, maar aan de postkantoren overhan»
digd moeten worden.
2°. Dat brieven over zaken het Departement
betreffende, niet onmiddelijk aan den Commis-
saris-Generaal of Secretaris en Adviseur, maar
aan een bijzonder bureau of ambtenaar van
hetzelve gerigt, voortaan zullen moeten geadres-
seerd worden aan den Commissaris-Generaal,
m.et bijvoeging op het adres ran het speciaal
Bureau
, of van den bedoelden ambtenaar, aan
wien dezelve zijn gerigt.
8°. Dat alle brieven, verzonden door de Col-
legiën en gequalificeerde personen, op de tabel
vermeld, met uitzondering van den Commis-
saris-Generaal en van den Adviseur, zullen
moeten voorzien zijn van kruisband, van de
naamteekening des schrijvers en van de aandui-
ding van deszelfs kwaliteit. En dat mede alle
brieven aan genoemde Collegiën en gequalifi-
ceerde personen geadresseerd, met uitzondering
alleen van die aan den Commissaris-Generaal,
gelijkerwijze zullen moeten worden gecontra-
signeerd. (*)
4°. Dat alleen bedoeld worden, door de af-
zenders in hunne qualiteit geschreven, en geen-
zins particuliere brieven; wijders dat in deze
(*) Das ook die aan den Adviseur, welke dan ook
niet worden aangenomen, als zij niet met den naam
en de kwaliteit des afzenders op het adres geteekend
zyn, (Circ. v. den Adviseur v. 28 Nov. 1816, No. 1)
NB. Wat hier in de noot gemeld wordt van den
voormaligen Adviseur , dat geldt thans ook van den A.d-
ministrateur
voor de zaken der Hervormde Eeredienst,
die dan ook, bij circulaire van 16 Julij 1862, ver-
zocht heeft, dat de aan hem in te zenden stukken bo-
hoorlijk worden gecontrasigneerd, ten einde de wette-
lijk\'; vrijdom van briefport, bij afzending en ontvangst
verzekerd bliive. (Zie Kerk. Cour. v. 19 Julij, 1862,
No. 89.)
-ocr page 305-
VRIJDOM VAN PORT.                   289
dienstzaken conoernerende brieven geene parti-
culiere zullen mogen worden ingesloten; zijnde
de postbeambten geautoriseerd, bij vermoeden
van misbruik, dezelve, in tegenwoordigheid
van hen aan wie dezelve geadresseerd zijn, te
openen, de brieven te taxeren en voorts proces
verbaal op te maken, ten einde in cas van fraude
te kunnen procederen.
Zullende deze dispositie, benevens bovenver-
melde tabel, worden gedrukt en gezonden:
1°. Bij gewonen brief ten geleide, aan de
Heeren Gouverneurs der respectieve Pro-
vinciën, tot informatie.
2". Aan den Secretaris en aan den Quaestor
van de Synode, aan de Provinciale Kerk-
besturm
en aan de Commissie tot de zaken
der Waalsclie Kerken.
8°. Aan de Commissie tot de zaken der Remon-
strantsche Broederschap.
4°. Aan de Commissie tot de zaken der Isra-
elieten.
Tot informatie en narigt respectievelijk.
. TABEL, aanwijzende hoedanig en aan welke
Collegiën en gekwalificeerde Personen
, tol het
Departement voor de zaken der Hervormde
Kerk enz. behoorende
, vrijdom van port voor
brieven en pakketten, in derzelver kwaliteit
,
wordt verleend.
Collegiëu enge-
kwalificeerdePer
sonen, aan me
vrijdom van port
wordt verleend.
Uitgestrektheid van. den
verleenden vrijdom
van port.
Vorm van om-
slag en teeken
der brieven.
De Cotnmlssa-
ris Qeneraalpro\'
visioneel belast
net de taken der
Hervormde Kerk
ent.
Ontvangt vrij, van alle
schrijvers onbepaald en zon-
der onderscheid.
Verzendt vrij, aan alle ker-
keljjke Collegiën en personen,
aan alle geconstitueerde au-
toriteiten en \'gekwalificeerde
Collegiën en personen, zon-
der onderscheid, of dezelve
al of niet onder zijn depar
temtnt behooren.
Qeslotene brie-
ven.
Geslotens brie-
ven, voorzien
van de Greffis
van het Depar*
tetnent of an-
denins gecoH-
trasigneerd.
-ocr page 306-
290 Afd. II. § 38. vrijdom van poet.
Collegiéu eu ge-
kwalificecrdeP«r-
ionen, aan vit
vrijdom van port
wordt verleend.
Uitgestrektheid van den
verleenden vrijdom
van port.
Vorm van om-
slag en teeken
der brieven.
De Adviseur bij
het Departement
voor de zaken der
Hervormde Kerk
Ontvangt vrij, van alle
kerkelijke Collegiën en per-
sonen.
Verzendt vrij, aan alle knr-
kel ijkeCoilegiën en personen.
Ontvangen vrij, van alle
Collegiën en ambtenaren der
Hervormde Kerk.
Venenden vrij, aan alle
Collegiën en ambtenaren der
Hervormde Kerk.
Beide als bo-
veo (•).
De Synode der
Hervormde Kerk,
haar Secretarie en
Quaalor
(f).
Brieven onder
kruisbanden be-
Uoorlijk gecon-
l.rasigneerd,
dat
is, voorzien van
alle de n,tamtreke-
ning en kwali-
De Provinciale
Kerkbesturen der
Hervormde Kerk
en derzelver Se
retaritsen.
Ontvangen vrij, van aCollegiën en ambtenarenHervormde Kerk, in huProvincie.
Versenden vrij, aan
Collegiën en ambtenaren
Hervormde Kerk, in hunne \'eit des afzen
Iers.
Provincie.
De individuéele
Leden derProvin-
eiate Kerkbeslu-
Ontvangen vrij, van hnnne
am lil:genooten, leden van het
zelfde Collegie.
Verzenden vrij, aan hunne
am btgenooten, leden van het
zelfde Collegie.
(*) Vgl. hierbij de aanteekening, en vooral het NB.
op bl. 288.
(f) Bij Besl. van Z. M. van U Jan. 1859 No. 60 ,
is mede vrijdom van port toegekend , onder de gewone
bepalingen van kruisband en contreseiug , aan de brief-
wisseling gevoerd over zaken tot haren werkkring be-
hoorende door de A/gem. Syn. Comm. der Uerv. Kerk,
mitsgaders door haren President en Secretaris , met alle
Collegiën en ambtenaren dier Kerk. alsmede voor de
correspondentie tusschen de individuéele leden der ge-
noemde Commissie onderling. (Zie Hand. d. Syn. van
1859, Bijl. B , bl. 32, /.)
-ocr page 307-
VRIJDOM VAN POET.                      291
Collecten en ge
kwaIificeerdePer-
sonen aan wie
vri|dom van port
wordt verleend.
Uitgestrektheid van den
verleenden vrijdom
van port.
Vorm van om-
slag en teeken
der brieven.
Ontvangen vrij, van alle de
Colleu\'iëa en ambtenaren der
Waalsche Kerken.
Verzenden vrij, aan alle de
Collrgiën en ambtenaren der
Waalsche Kerken.
Ontvangen vrij , van hunne
ambtgenooten, leden der
Commissie.
Verzenden vrij, aan hnnne
ambtgenooten, leden der
Commissie.
Ontvangen vrij, van de Col
legiën en ambtenaren der
Remonslrantsche Kerken.
Vcnendenvri), aan de Col\'
legiën en ambtenaren der
Remonstrantsche Kerken
De Commissie
tot de zaken der
Waaleche Kerken
en dertelver Se-
cretaris.
De itidividuëele
Leden dier Com
De Commissie
tot de taken der
Remonstranlschc
Broederschap en
dertelver Secre-
taris.
De individuëele
Zeden der Com
missie tot de taken
der Remonstrant
sehe Broeder
schap.
De Commissielot
de taken der Is
raëlieten en der-
tetver Secretaris,
Brieven onder
kruisbanden be-
hoorlijk gecon-
trasigneerd,
dat
ia, voorzien van
de naamteeke-
ning en kwali-
teit dei afzen-
dera.
Ontvangen vrij, van hnnne
ambtgenooten, leden der
Commissie.
Venenden vrij, aan hnnne
ambtgenooten, leden der
Commissie.
Ontvangen vrij, van de ker
kelijke Collegiën en ambte-
naren der Israëlietische »ij\'
nagogen.
Verzenden vrij, aan de ker
kelijke Collegiën en arnbte.
naren der Israëlietische sij
nagogen.
Ontvangen vrij, van hunne
ambtgennuten, leden der
Commissie.
Venenden vrij, aan hnnne
ambtgenooten, Uden der
Commissie.
De individuéele
LedenvandeCom-
missie lot de taken
der Israëlieten.
-ocr page 308-
292 Afd. II, §§ 84 en 35. defromementen ,
§ 34.
DEFROIJEMENTEN VOOR LEDEN VAN HOOGERE
KERKELIJKE BESTUREN.
Bij Min. disp. van 4 Febr. 1826, No. 11,
zijn aan de Prov. Kerkbesturen, de Waalsche
Comm. en de Class. Besturen vaste jaarlijksche
sommen toegelegd, waarvan de distributie aan
dezelve wordt overgelaten, alleen onder de ver-
pligting, van bij het einde des jaars opgave te
doen van de gehoudene vergaderingen en van
het getal der leden, die op dezelve tegenwoor»
dig zijn geweest.
Voor de Secretarissen der Prov. Kerkbesturen
waren reeds bij Min. disp. van 5 April 1817
vaste honoraria bepaald van ƒ 175 voor utrecht,
Overijssel
en Drenthe; f 200 voor Zeeland,
Noord-braband, Limburg
en de Waalsche Ker-
ken; f
225 voor Groningen; f 275 voor Fries-
land; f
300 voor Noord-Hall\'and, en ƒ 850 voor
Gelderland en Zuid-Holland. (Art. 2.)
Bij dezelfde Circ. was voor kleine kosten toe-
gekend den Secretaris van Zuid-Holland ƒ 125;
den overigen ƒ 100, met bepaling, dat uit deze
post moeten gevonden worden alle uitgaven voor
schrijfbehoeften, kopij loon, licht, bediening,
locaal enz., zonder dat voor dit eene of andere
iets meer in rekening zal worden geleden; waar-
tegen hetgeen daarvan mogt overblijven, zal
komen ten voordeele van den Secretaris.
Zie verder Regiem, op de Class. Kosten bl.
143, en over de defroijementen, in bijzondere
gevallen te betalen, het Register achter dit werk
op De/roijement.
§ 35.
TBACTEMENTEN EN PENSIOENEN VAN -PRE-
DIKANTEN.
A. WAARBORG DIER TRACTEMENTEN DOOR DE
GRONDWET,
De tractementen, pensioenen en andere in-
komsten van welken aard ook, thans door de
-ocr page 309-
TEACTEMENTEN EN PENSIOENEN.        293
onderscheidene godsdienstige Gezindheden of
derzeker Leeraars genoten wordende, blijven
aan dezelve Gezindheden verzekerd
Aan de Leeraars, welke tot nog toe, uit
\'s Laitds kas geen, of een niet toereikend trac-
tement genieten, kan een tractement toegelegd
of het bestaande vermeerderd worden. (Art. 168
der Grondwet.).
B. WIJZE VAN UITBETALING DEE TEACTEMENTEN.
Kon. Besl. e. 14 Maart 1815 No. 88.
In aanmerking nemende, dat de tot dusverre
plaats hebbende maandelijksche betaling der
vaste tractementeu of jaarwedden, welke op
ordonnanciën voldaan, en door \'s Bijks schat-
kist gedragen worden, tot zeer groote vermeer-
dering van werkzaamheden en alzoo tot merke-
lijk on gerij f, zonder noodzaak, heeft aanleiding
gegeven;
Overwegende, dat, hoezeer het van de eene
zijde van belang is, dat hierin worde voorzien,
echter ook aan den anderen kant behoort te
worden gezorgd, dat \'s Bijks ambtenaren en
verdere in dezen belanghebbenden, door het
plotseling verlengen der termijnen van betaling
hunner tractementen, in geene ongelegenheid
geraken;
Verlangende wijders de betaling der tracte-
menten in het vervolg, zoo veel mogelijk, te
bespoedigen, en in het generaal, ten dezen
aanzien, eenige vaste bepalingen te maken;
Na te hebben gehoord het rapport van On-
zen Minister van Financiën;
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. De tot dus verre plaatshebbende
maandelijksche betaling der vaste tractementen
of jaarwedden, welke op partiële of collective
ordonnanciën voldaan, en door \'s Rijks schat-
kist gedragen worden, zal niet verder, dan
over de thans loopende maand Maart, op dien
voet worden gecontinueerd.
Art. 2. " Te beginnen met den 1 April aan-
-ocr page 310-
294 Afd. II, § 85. tractementen
staande zal de betaling van dezelve tractementen
of jaarwedden geschieden bij kwartalen, waar-
van de verschijndagen bepaald worden op den
81 Maart, 30 Junij, SO September en 31 l)e-
cember van ieder jaar.
Art. 3. De ordonnanciën tot betaling van
de tractementen of jaarwedden, in de voor-
schrevene termen verserende, zullen gedurende
het .thans loopende jaar geslagen worden als
volgt:
Die over het tweede kwartaal in de maand Mei;
» » derde                                  Aug.
„ „ vierde „                         Dec.
Deze bepaling nogtans is van geene appli*
catie op zoodanige tractementen, welke, reeds
vóór het nemen van dit Besluit, om de drie
maanden betaald worden, als waarvoor de or-
donnanciën op den gebruikelijken voet, eerst
na de expiratie van ieder kwartaal van het
thans loopende jaar, zullen kunnen gedepe-
cheerd worden.
Art. 4. Aanvankelijk met het jaar 1817 en
vervolgens, zullen de ordonnanciën tot betaling
der tractementen of jaarwedden geslagen wor-
den, als volgt:
Die over het eerste kwartaal in de maand Maart;
„ „ tweede
                        „ Junij;
„ „ derde                          „ Sept.
„ „ vierde                                   Dec.
Art. 5. Onze Ministers en verdere Hoofden
van Departementen van algemeen bestuur, zul*
len de fondsen, welke tot de betalingen, in
het eerste gedeelte van art. 3 en in art. 4 ver-
meld, zullen benoodigd zijn, respectivelijk bren-
gen op derzelrer, aan Ons te doene aanvrage,
over de maanden Mei, Augustus en December
van dit jaar, en over de maanden Maart, Junij,
September en December van volgende jaren.
Art. 6. Te beginnen met het tweede kwar-
taal dezes jaars zullen de erfgenamen, regtver-
krijgenden van overledene burgerlijke en regter-
lijke Rijks-ambtenaren en bedienden aanspraak
hebben op de betaling van het tracte/nent van
den overledenen, voor het volle bedrag van
-ocr page 311-
EN PENSIOENEN.                     295
het kwartaal, waarin het overlijden heeft plaats
gehad.
Art. 7. Insgelijks, te beginnen met het
tweede kwartaal dezes jaars, zullen de tracte-
menten van nieuw-aantestellene burgerlijke en
regterlyke Rijks-anibtenaren en bedienden, zoo
mede alle aan dezelve te accorderen verhoo-
gingen van tractementen, niet kunnen ingaan,
dan mei den eersten dag van het kwartaal,
volgende op dat, waarin de aanstelling ge-
schiedt, of de verhooging van tractement toe-
gestaan wordt. Hetzelfde zal plaats hebben
ingevalle eenig ambtenaar tot andere functiën
geroepen wordt; als wanneer het tractement
van den post door hem bekleed, over bet
kwartaal, waarin hij denzelven verlaat, aan^
hem ten vollen zal worden uitbetaald, en daar-
entegen het tractement van zijnen nieuwen
post eerst met het begin van het volgende
kwartaal zal aanvang nemen.
Onze Ministers en verdere Hoofden van De-
partementen van algemeen bestuur, zullen bij
„ derzelver te doene voordragten tot aanstelling
van dusdanige ambtenaren of bedienden, of tot
verhooging van derzelver tractementen op deze
bepaling naar behooren attenderen.
Art. 8. Ofschoon ingevolge en overeenkom*
stig de artikelen 1 en 2 van dit Besluit, ook
voor de tractementen der Predikanten, om de
drie maanden zal worden geordonnanceerd,
zal echter het genot van de tractementen zelve
blijven toegekend aan de genen, die op eene
gegevene plaats werkelijk gefungeerd, of de
dienst waargenomen hebben. De vastgestelde
bepalingen ten behoeve der Predikants-weduwen
en weezen zullen behouden blijven, en de ver-
rekening der tractementen tusschen de belang-
hebbenden, zal bij maanden afgedeeld, in dier
voege, dat, volgens het thans plaatshebbende
gebruik, de geheele maand zal worden genoten
door de in dienst komende Predikanten, wan-
neer zij de dienst vóór of op den 15 van zoo-
danige maand aanvaarden; terwijl zij, in het
tegenovergestelde geval, op geene bezoldiging,
-ocr page 312-
296 Afd. 11, § 35. teactementen
gedurende die maand, voor deze hunne nieuwe
standplaats zullen kunnen aanspraak maken.
Art. 9. Ten einde de uitvoering van de
bij het voorgaande artikel gemaakte bepaling
te verzekeren, zal bij het Departement voor de
zaken der Hervormde Kerk, enz., zoodra het-
zelve zal onderrigt zijn van door Ons verleende
approbatie op een beroep, uitgebragt op een\'
reeds elders fungerenden Predikant, de eerst-
volgende ordonnancie voor de standplaats, waar-
op zich de beroepen Predikant als nog bevindt,
worden geslagen ten name van den gevolmag-
tigden der Classe of de3 Bings, waarin dezelve
is gelegen; ten einde het montant der ordon-
nancie te ontvangen en uittereiken aan hen,
die, volgens de bovengemelde bepalingen, daar-
op aanspraak mogten hebben.
En wordt Onze Commissaris-Generaal, pro-
visioneel belast met de zaken der Hervormde
Kerk, enz., geautoriseerd, om wijders alle
schikkingen te maken, welke noodig mogten
bevonden worden, om zoo veel mogelijk te
zorgen, dat de invoering der drie-maandelijk-
sclic ordonnancering, den Leeraren van \'de
Godsdienst, bij de Kerkgenootschappen onder
zijn Departement behoorende, en andere daarbij
belanghebbenden geen nadeel toebrenge.
Art. 10.\' Onze Ministers en verdere Hoof-
den van Departementen van algemeen bestuur
zijn, ieder zoo veel hem aangaat, belast met
de executie van het tegenwoordige Besluit,
waarvan een afschrift zal worden gezonden aan
de algemeene Rekenkamer tot narigt.
G. ALTEEDM TANTUM VOOE PEEDIKANTS-
TEACTEMENTEN.
Min. Aanschrijv. aan de Prov. Coll. van Toe-
tigt van
25 Aug, 1827 No. 15.
Nadat nu weder door Zijne Majesteit een
aanzienlijk getal Hervormde Gemeenten, op
daartoe door mij gedane voordragt, zijn begun-
-ocr page 313-
297
EN PENSIOENEN.
stigd met het alterum tantum; en de commis-
soiialen en verzoeken, daartoe betrekkelijk, bij
mijn Departement zijn aangezuiverd; heb ik ge-
oordeeld, het nuttig te wezen, de verscheidene
Provinciale Collegiën van Toezigt op de kerke-
lijke administraticn te onderhouden omtrent de
verzoeken om het alterum tantum, en den voet.
op welken aan dezelve dient gehoor gegeven te
worden; daar bij de behandeling derzelve mij
gebleken is, dat niet alle de Collegiën op de-
zelfde wijze de zaak beschouwen, en dus overal
niet van dezelfde beginselen wordt uitgegaan
bij de beoordeeling der belangen der Gemeenten ,
welke die verzoeken aangaan. Het gene nog-
tans noodzakelijk is, zal de eene niet meer of
minder dan de andere begunstigd worden; en
op dat niemand zich kunne beklagen over on-
gelijke behandeling en verschillend wedervaren.
Om deze redenen heb ik de eer, UWEd.
Gestr. bij deze te verzoeken, om bij de beoor-
deeling van het onderwerp van het alterum
tantum, door eene Gemeente verzocht wordende,
de volgende punten, als hoofdgronden, in acht
te nemen; — als buiten welke het verzoek om
het alterum tantum niet kan worden geaccor-
deerd, als:
1.     Dat het Reglement op de kerkelijke ad-
ministratiën der Hervormden volledig bij de
Gemeente is ingevoerd.
2.     Dat de toelage, waarvan het alterum tan-
tum wordt gevraagd, geen oude, maar eene
geheel nieuwe toelage zij,. kunnende geene, in
vorige jaren, door de Gemeenten aan de Predi-
kanten toegekend, in aanmerking komen: ver-
mits door het verleenen van het alterum tantum
op eene vroeger toegekende toelage, en dus niet
op eene nieuwe poging der Gemeente tot ver-
betering van het Leeraars-bestaan, in effecte
van de zijde van het Rijk alleen die verbetering
wordt aangebragt; — zoodat zulks dan geen
verleenen van het alterum tantum , maar, zonder
Mat de Gemeente nieuwe bijdragen doet, eene
. eenvoudige verhooging van het Leeraars-trakte-
ment uitmaakt.
20
-ocr page 314-
298 Afd. 11, § 35. tkactementen
8. Dat de door de Gemeente alzoo aan den
Predikant toegekende nieuwe toelage niet als
tijdelijk of personeel zij aan te merken; maar
dat dezelve toelage vast en altijddurend aan de
Predikants-plaats (zonder dat een bijzonder per-
soon daarbij in aanmerking kan komen) moet
zijn verbonden.
4. Dat geheel voldoende zekerheid behoort
te zijn daargesteld, dat de uitbetaling van alle
toelage, — zoo oude als nieuwe — door de
Gemeente, zonder hinder, zal kunnen plaats
hebben. Weshalve voor de zekerheid der uit-
betaling van de nieuwe toelage zoodanig fonds
zal dienen te zamen gebragt of daargesteld te
zijn, welks intressen, uitsluitend voor de toe-
lage bestemd, zooveel opbrengen, dat, na aftrek
van administratie-loon of andere kosten, uit het
zuivere overschot de gemeente-toelage aan den
Predikant kan worden voldaan.
Welke fondsen zullen kunnen bestaan in het
bezit van Landerijen of Lands effecten, als wer-
kelijke schuld ingeschreven in het Grootboek
der Nationale schuld; onder verband, dat de
revenuen en intressen zullen moeten dienen tot
betaling der bepaalde toelage, als Predikants-
tractement bij de Gemeente.
Bij gebrek van deze middelen zal moeten
worden verzekerd, dat de toelage jaarlijks op
de kerkelijke begrooting zal worden gebragt, eu
uit de genoemde inkomsten zal kunnen worden
voldaan; zoodanig, dat er gee>e vreeze is, dat
de Gemeente, het zij zonder of met eenen hoof-
delijken omslag, — zulks ten allen tijde niet
zoude kunnen volhouden.
B. Dat de fondsen der Gemeente zoodanig
staar}, dat men niet behoeft te vreezen, dat de
uitbetaling der toelage zwarigheid in het ver-
volg zou ontmoeten. Het is dus duidelijk, dat,
wanneer eene Gemeente door drukkende schulden
bezwaard is, of hare kerkelijke gebouwen in slech-
ten staat zijn, het ongerijmd moet geacht wor-
den, dat zoodanige Gemeente eene nieuwe to»
lage aan haren Leeraar zoude verleenen, om
daarop het alterum tantum te verzoeken.
-ocr page 315-
EN PENSIOENEN                        299
6. Dat de billijkheid, in vergelijking van de
inkomsten der Predikanten bij andere Gemeenten
met die Gemeente, voor welke het alterum tan-
tum gevraagd wordt, vordert of toelaat, het
gevraagde alterum tantum of een gedeelte daar-
van te verleenen: opdat de inkomsten bij de
eene Gemeente in evenredigheid tot die bij an-
dere staan; en zoo geene wezenlijke redenen tot
klagten over ongelijkheid van bestaan en beloo-
ning, ook ten aanzien van het Leeraars-werk,
dat hier of daar meer of minder te verrigten
valt, gegeven zij.
Aangenaam zal het mij zijn, indien UWEd.
Gestr. de voormelde hoofdpunten in acht gelie-
ven te nemen en zich daarnaar regelen bij het
uitbrengen Uwer rapporten.
Ik verzoek UWEd. Gestr. derhalve, om, we-
gens elk van dezelve in het bijzonder, die ope-
ning te geven, welke mij in staat stelt, bij het
doen van rapport of voordragt wegens eene
Gemeente aan Zijne Majesteit, aan Hoogstder-
zelver verlangen naauwkeurig te voldoen.
Ten slotte moet ik UWEd. Gestr. hierbij op-
merken, dat Zijne Majesteit de verhooging van
Predikants-tractement, bij wijze van alterum
tantum , toestaande, niet gewoon is, verder te
gaan dan ten montante van één honderd guldens,
ook wanneer de nieuwe toelage der Gemeente
meer bedraagt.
D. FONDS TOT VERBETERING DER SCHRAALSTE
PREDIKANTSTRACTEMENTEN.
1. Circ. der Alg. Syn, Comm. van 19 Nov.
1853 ter aanbeveling van het op te riff ten
fonds ene.
Het behoeft u niet herinnerd te worden, hoe
op sommige standplaatsen onzer Nederlandsche
Hervormde Kerk zeer schrale predikants-tracte-
menten bestaan, welke niet altijd uit de fondsen
der Gemeenten verhooging kunnen erlangen,
terwyl deze ook niet in evenredigheid der vele
behoeften uit \'s Rijks middelen gevraagd of
20*
-ocr page 316-
800 Afd. TI, § 86. tractewenten
Terkregen kan worden. Om na aan die Ge-
meenten eenigermate de behulpzame broederhand
te bieden, werd der Synode dezes jaars een
plan door Ds. W. N. Stort voorgelegd. Dit
plan vond bijval en goedkeuring, maar werd
naar het oordeel der Synode gewijzigd en ver-
beterd in dier voege, dat altijd het groote doel,
te gemoetkoming, aan die Gemeenten voor de
verhooging der predikants-tractementen, werd
in het oog gehouden. Alzoo werd besloten tot
het volgende plan:
„I. Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, dienst-
doende en emeriti Predikanten, alsmede de Rin-
gen, worden uitgenoodigd zich te verbinden,
om tot wederopzeggens toe, van hun tractement,
pensioen of vacatuurpenningen voor genoemd
doel af te staan ƒ l per jaar, of zoo veel meer
als elk zal goedvinden.
„Ook de kerkelijke administratie in elke Ge-
meente wordt uitgenoodigd tot eene jaarlijksche
bijdrage van f 1 voor iedere predikantsplaats
in haar midden, of zoo veel meer als men zal
kunnen goedvinden.
„De Quaestoren van de Ringen zijn belast
met het inwinnen van de billetten van insehrij-
ving der Hoogleeraren , Predikanten en kerkelijke
Administratiën in het ressort. Zij doen van al
deze inschrijvingen, gelijk van die van den
Ring zelf, opgave aan den Scriba van het Clas-
sikaal Bestuur waaronder zij ressorteren, en deze
zendt daarvan een afschrift aan den Quaestor-
generaal der Synode.
„Het geldelijk bedrag der inschrijving wordt
jaarlijks in de maand October mede door de
respectieve Quaestoren der Ringen ingezameld,
die de gelden vóór of uiterlijk op den 15 No-
vember overmaken aan den Scriba van het Clas-
sikaal Bestuur, door wien zij vóór of uiterlijk
op den 1 December worden gestort bij den
Quaestor-generaal der Synode.
„Bij de intrede in de Classe van Predikanten,
die nog niet voor het fonds hebben ingescbre*
ven, of bij de vestiging van nieuwe collegiën
van kerkelijke administratie in het ressort, doet
-ocr page 317-
301
EN PENSIOENEN
hun de Scriba der Classe de respectieve circu-
laire der Synode, onder kennisgeving aan den
Quaestor van den Ring, waaronder zij ressorte-
ren, opdat het billet van inschrijving door dezen
worde opgevraagd, tot uitnoodiging toekomen,
tot welk einde ten dienste der Scriba\'s eenige
exemplaren van elke der twee uitgevaardigde
circulairen aan de Classikale Besturen bereids
worden toegezonden, en vervolgens de benoo-
digde exemplaren op aanvrage bij den Secretaris
der Synode beschikbaar zullen zijn.
„II. Wat het gebruik der gelden aangaat.
„Gedurende de eerste jaren zal de helft der
jaarlijksche inkomsten en renten besteed worden
ter verhooging der predikants-tractementen, en
de andere helft der evengenoemde gewone, en
het geheel van te hopen buitengewone inkom-
sten in vast fonds belegd worden, en wel dit
eene en andere tot zoo lang de vaste renten
van het alzoo verkregen kapitaal de helft der
gewone inkomsten zullen evenaren, als wanneer
de regeling nader zal worden gewijzigd. (*)
„Tot zoolang daarin niet door andere mid-
delen zal zijn voorzien, geschiedt de hier be-
doelde tractements-verhooging tot een bedrag
van f 50 voor ééne standplaats, te beginnen
met de geringste tractementen, daarbij in aan-
merking genomen de emolumenten, die buiten
het eigenlijke tractement aan eenige standplaats
mogten verbonden zijn, alsmede de bestaande
behoeften, zoo als zij door plaatselijke omstan*
digheden gewijzigd zijn. Aan die Gemeenten,
welke zelven tot verhooging van het tractement
zullen medewerken, zal in den regel de voor-
rang gegeven worden.
„Eene herhaalde verhooging zal veroorloofd
zijn, waar het tractement, zelfs met de eerst*
gemelde vermeerdering, in vergelijking met
anderen nog tot de laagste bezoldigingen blijft
(*) De Synode heeft bij besluit van den 7 Aug. 1856
bepaald , dat jaarlijks niet de helft der renten tot va9t ka-
pitaal zal aangelegd , doch het volle bedrag der renten van
het belegde kapitaal telken jare tot het doel van het fonds
xal uitgekeerd worden. Zie Kerk. Weekblad 1856, No 51,
-ocr page 318-
302        Afd. II, § 35. TBA.CTEMENTEN
behooren; doch dit niet, zoolang aan billijke
aanvragen, alsdan met deze gelijk staande, nog
niet is voldaan.
„De toewijzing geschiedt door de Synode voor
zoo vele standplaatsen, als er* veelvouden van
/ 50 beschikbaar zijn naar uitwijzen der reke-
ning, en zulks op gemotiveerde voordragt van
de Provinciale Kerkbesturen, ieder voor zijn
ressort, na ingewonnen consideratiën en advies
van de Classikale Bestu-ren.
„Van de toewijzing wordt kennis gegeven
aan het Provinciaal Kerkbestuur, aan den Ker-
keraad en aan de kerkelijke Administratie der
Gemeente die er mede begunstigd is.
„De Synode blijft tot wijziging van de toe-
gezegde tractementsverhooging bevoegd, wanneer
onverhoopte buitengewone omstandigheden zulks
noodzakelijk maken."
Wij hebben in last van de Synode u hiertoe
op te wekken en tot eene milde deelneming uit
te noodigen. Eene bepaalde opwekking daartoe
bij u onnoodig achtende, vertrouwen wij, dat
onze uitnoodiging genoegzaam zal zijn, om door
uwe deelneming almede de Synode in staat te
stellen tot eene behoorlijke regeling van deze
aaugelegene zaak, en alzoo bevorderlijk te zijn,
zoowel aan de belangen van velen onzer broe-
ders in de heilige bediening, als aan zoo vele
talrijke Gemeenten zelven in de vaderlandsche
Kerk.
2. Circ. der Synode van 25 Julij 1860 aan
de Kerkeraden over den staat van het
fonds enz.
Het is U bekend dat nu vóór eenige jaren
door de Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk maatregelen zijn beraamd tot
verbetering van het lot dier Predikanten, die
in onderscheiding nog van anderen eeu uiterst
gering inkomen hebben en bij de steeds klim-
mende duurte van alle levensbehoeften ouder
groote zorgen gebukt gaan.
-ocr page 319-
JON PENSIOENEN.                          303
Als een middel, dat onder het bereik der
Synode was, werd een verzoek beproefd aan
Predikanten en kerkelijke administratien om
jaarlijks eene bijdrage af te zonderen tot verhoo-
ging van de schraalste predikants-tractementen.
Die aanvraag werd aanvankelijk met een vrij
gunstig gevolg bekroond. Door de meeste Predi-
kanten en vele kerkvoogdijen werd zooveel bijeen-
gebragt, dat vele Predikanten met een jaarlijk-
sche toelage van / 50 konden worden geholpen,
en daarbij nog de helft der inkomsten kon worden
gekapitaliseerd tot een vast Fonds ter verbetering
van de schraalste Predikants-tractementen.
Door Zijne Majesteit den Koning werd ver-
völgens op voordragt van den Minister van
Hervormde Eeredienst de gunstige beschikking
genomen, dat in Gemeenten, waar het zooge-
naamde pruts tantum tot bekoming van een
alterum tantum uit \'s Kijks schatkist ter ver-
hooging van het tractement des Predikants niet
uit den eigen boezem kon worden bijeengebragt,
die tegemoetkoming uit het genoemde Fonds
door de Regering als het vereischte prius zou
worden aangemerkt en het alterum tantum daarbij
zou worden toegestaan.
Het valt niet te betwisten, dat hierdoor in-
gewikkeld eeno verpligting ontstaan is om aan
de Gemeenten, die in dat gunstbewijs deelen,
die toelage voortdurend te verschaften, zooals
dan ook tot hiertoe is geschied.
Maar nu heeft de Synode uit de bij haar
overgelegde verslagen met leedwezen moeten
opmerken, dat het Fonds door het verminderen
van de jaarlijksche giften en bijdragen in eenen
zorgwekkenden staat verkeert, zoodat het onmo-
gelijk is geworden om daaruit nieuwe toelagen
te verleenen, hoe dringend ook de aanvragen
mogen zijn en hoe gevestigd ook de overtuiging,
dat ze voor sommige Predikanten schier onont-
beerlijk zijn.
En niet alleen dit.
Er is reden tot vrees, dat door het Fonds
op den duur niet eens meer zal kunnen voldaan
worden aan de verpligtingen, die het tegenover
-ocr page 320-
801 Afd II, § § 35 en 36. tractementen enz.
de gesubsidieerde Gemeenten, ook met het oog
op de door het Rijk verleende toelagen, op zich
heeft genomen. De Synode heeft het daarom
dringeud noodzakelijk geacht om in deze onge-
legenheid zoo mogelijk te voorzien. En het
beste middel is haar voorgekomen, om, gelijk
zij bij dezen doet, door een afzonderlijk schrij-
ven den Kerkeraden der Nederlandsche Her-
\'•orrade Gemeenten den verlegen staat van zaken
kenbaar te maken, en daarbij te voegen de
dringende bede dat de Kerkeraden hunne beste
pogingen mogen aanwenden om van hunne Ge-
meenten hulp ter ondersteuning van dit onge-
twijfeld weldadig werkende Fonds te verkrijgen,
opdat langs dezen weg aan vele standplaatsen
een tractement worde verzekerd, dat eenigzins
aan de eischen van onzen tijd voldoet en ook
opdat groote moeijelijkheden worden voorgeko-
men, die het achterwege blijven van tot dus-
verre genotene toelagen zouden doen ontstaan.
Daarbij vleit zich de Synode ook met eene
krachtige medewerking van de zijde der Kerk-
voogdijen, wanneer heeren Kerkvoogden door
U met den inhoud van dezen brief bekend ge-
maakt en op de meest gepaste wijze uitgenoo-
digd worden, om, waar zij reeds uit de kerke-
lij ke inkomsten goedgunstig het Fonds hebben
ondersteund, zoo het mogelijk is hunne bijdra-
gen te verhoogen , en waar zulks nog niet plaats
vond en zonder schade voor de eigene Gemeente
geschieden kan, eene jaarlijksche gift er voor
af te zonderen. Langs dezen weg verwacht de
Synode dat het Fonds niet alleen voor eenen
geheelen ondergang zal bewaard, maar veeleer
aanzienlijk zal gestijfd worden en dat hierdoor
het lot van vele Evangeliedienaars, voor wie
de toekomst thans hoogst zorgelijk is, zal wor-
den verbeterd, en ook geene nieuwe aanvragen
zullen behoeven te worden afgewezen.
Moge de Algoede daartoe haar woord ingang
doen vinden en Zijnen rijken zegen op het werk
der helpende liefde gebieden.
-ocr page 321-
KIXDER-, SCHOOI.- EN AKAUEMIEGELDEN. 305
§ 36.
KINDER-, SCHOOL- EN AKADEMIE-GELDEN.
A. VASTSTELLING DIER GELDEN.
(Kon. Beü. van 1 Aug. 1816, No. 65.)
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. De thans in de provincie Holland
(gerekend naar derzelver voormalige grenzen)
aanwezige Predikanten, behouden het genot der
kinder-, school- en akademie-gelden op den te-
genwoordigen voet, zoo als ook de Predikanten
in de provincie Zeeland in het genot blijven
der kindergelden, welke bun thans zijn geac-
cordeerd.
Art. 2. Te rekenen van den 1 Januarij
1817, zullen aan alle andere Hervormde, mits-
gaders aan de Luthersche en Remonstrantsche
Predikanten, kinder-, school- en akademie-gel-
den, worden voldaan op den voet, welke hier-
na wordt bepaald. (*)
Art. 3. Bij het overlijden of vertrek van
de thans in Holland en Zeeland aauwezige
Predikanten, zullen de voorschreven kinder-,
school* en akademie-gelden voor derzelver even-
tuëele opvolgers, alsmede op den hierna vol-
genden voet worden berekend.
Art. 4. Het gewone kindergeld wordt be-
paald op f 25 \'s jaars voor elk der kinderen
die den ouderdom ven twee en twintig jaren
nog niet volkomen hebben vervuld, en nog tot
(*) Om daartoe te geraken vragen zij tijdig van
den Scriba des Clasa. Bestuurs , waaronder zij ressor-
teren of van den Secret, der WaaUehe Comra., de
daarvoor bestemde gedrukte attestatiën in duplo, en
zenden die overeenkomstig de op dezelve gegevene
aanwijzing, ingevuld aan den Scriba onmiddelijk na
den 15 terug (die van het kindergeld voor de eerste
maal vergezeld van eene geboorteacte: Min disp.\'v.
5 Febr. 1828. No 2.) De behoorlijk ingevulde en
gecertificeerde attesten worden door de Scriba\'s op
daarvoor gedrukte tabellen Rings-wijze gebragt en vóór
of uiterlijk op 1 Dec aan het Min. Depart. ingezoo-
den (Min. disp. v. 2 Nov. 1816, No. 3.)
-ocr page 322-
306 Afd. II, § 86. KINDER-, SCHOOL-
geen gevestigden stand (*) gekomen of gehuwd,
maar ten laste der. ouders gebleven zijn.
Art. 5. Boven het gemelde kindergeld zal
roor eiken zoon van een Predikant, wanneer
hij de latijnsche scholen frequenteert, of bijzon-
der onderwijs in de latijnsche taal genietende ,
bewijs daarvan, door een Rector der latijnsche
school geteekend, kan produceren, een jaar-
(*) Betrekkelijk den zin dezer woorden is bij Kon.
Besluit v. 2 Junij 1828, No. 28 bepaald:
1°. Dat door de woorden, gevestigden stand , be-
hoort verstaan te worden, wanneer de predikants-kin-
deren, een zeker inkomen hebben verkregen, of in
eenigen stand zijn getreden , aan welke een inkomen
verbonden is van drie honderd guldens 1/ 300) of daar-
boven ; zullende mitsdien inzonderheid tot eenen ge-
vestigden stand
worden geacht gekomen te zijn , alle
zoodanige Predikants-zonen, die in \'s Rijks Land- of
Zeedienst, of ia eenige burgerlijke betrekking zijn
aangesteld, onder genot eener bezoldiging of beloo-
ning, hoe ook genaamd , ten beloope van de evenge-
melde som.
2. Dat de Predikants-zonen, die in eenige militaire
of burgerlijke betrekking, bij eene vreemde Mogend-
heid dienen, zullen gehouden worden, daardoor te
zijn vervallen van het genot van kinder- , school- of
akademiegelden.
8°. Dat de uitoefening van eenig bedrijf of eenigen
handel op eigen naam, en na verkregen patent, ins-
gelijks zal worden aangemerkt als gevestigden stand.
4°. Dat de huwelijke staat mede als zoodanig zal
worden beschouwd.
5°. Dat het genot dezer gelden , eenmaal hebbende
opgehouden, niet wederom zal kunnen aanvangen.
6°. Dat de belanghebbende Predikanten verpligt
zijn, om op het in te leveren bewijs van het leven
hunner kinderen, de uitdrukkelijke verklaring te stel-
len, dat die kinderen in den zin van Ons tegenwoor-
dig besluit, tot geen gevestigden stand zijn gekomen ,
zoo mede om , bijaldien de betrokkene predikants kin-
deren , binnen den tijd , voor het genot van kinder-
gelden bestemd, tot zoodanigm gevestigden stand mog-
ten komen, zulks alsdan op dat bewijs mede uitdruk-
kelijk te vermelden.
7°. Dat in gevallen, waarin zich twijfelingen mog-
ten opdoen , onze Minister van staat, belast met de
generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk ,
enz., daaromtrent zal beslissen, naar aanleiding van
de hierboven gemelde beginselen.
-ocr page 323-
EN AKA.DEMIEGELDEN                  S07
lijksch schoolgeld van ƒ 25 worden voldaan, (a)
Art. 6. Voor eiken zoon van een Predikant,
die op een der Nederlandsche hoogescholen of
athenaea studeert, zal boven het kindergeld een
akademiegeld (b) van ƒ 50 worden geaccordeerd,
op attest van den Rector der Hoogeschool of van
het Athenaèum. Dit akademiegeld zal uiterlijk
gedurende den tijd van zes (e) jaren genoten
worden.
Art. 7. Indien hij in de Godgeleerdheid stu-
deert, zal deze som tot ƒ 100 worden ver-
hoogd, onder den naam van theologisch akade-
mie-geld,
onder gelijke bepaling, (d)
Art. 8. De vermelde kinder-, school- en
akademie-gelden zullen ook genoten worden ten
behoeve der kinderen, door de weduwen der
Predikanten, of bij bet overlijden van beide
ouders, door derzelver voogden.
B. BEREKENING EN WIJZE VAN UITBETALING.
{Kon. Besl. v. 3 Maart 1825, No. 155.)
Art. 1. Te rekenen van 1 Januarij 1825 ,
zullen de kinder- en schoolgelden voor den jare
1824 en vroeger, worden berekend als volgt:
a. Voor Predikants-kinderen welke vóór of
op den vijftienden der midden maand van ieder
(a). Vgl. hierbij de Min. Cire. v. 14 Sept. 1863 hier-
achter onder lett. C.
(i) Bij Kou. Besluit v. 19 Juuij 1861 , no. 53, is
bepaald, dat zij alleen akademiegeld zullen genieten,
welke overeenkomstig de bepalingen van art. 1 van
het Kon. Besl. van 4 Aug. 1853 (Staatsblad no 31)
tot het daarbij aangewezen examen in de wiskunde
kunnen worden of zijn toegelaten.
(is) Bij Kou. Besl. van 31 Dec. 1831 , no. 1 , wordt
aan den Min. overgelaten , aan Studenten, zonen van
Predikanten. schoon niet in de Godgeleerdheid stude»
rende boven den bepaalden tijd van zet jaren, nog
één jaar het genot van het gewoon akademiegeld toe
te staan.
(dj Bij Kon. Besl. v. 15 Nov. 1820. no. 29, 7
is van alle Predikants-zonen het Theol, akad.-geld
bepaald op / 200.
-ocr page 324-
S08 Afd. II, § 3G. KINDER-, SCHOOL-
kwartaal worden geboren of de oefening in de
latijnsche taal aanvangen, zal bet genot ingaan
met den eersten der eerste maand van het loo-
pende kwartaal, en dezelve mitsdien voor het
volle kwartaal kunnen worden berekend.
b.     Voor kinderen welke na den vijftienden der
midden maand
van ieder kwartaal geboren wor-
den, of hunne oefening in het latiju beginnen,
zal het genot niet aanvangen, dan met den eers-
ten
van de eerste maand van het volgend kwartaal.
c.     Voor kinderen welke vóór of op den
vijftienden der middenmaand van ieder kwartaal
de jaren bereikt hebben, boven welke volgens
de bepaalde verordeningen, geen kinder- of
schoolgeld meer wordt genoten, zal voor dat
loopende kwartaal geen kinder- of schoolgeld
meer kunnen worden genoten.
d.     En voor diegenen, die na den vijftienden
der middenmaand van ieder kwartaal, in de
meergemelde gevallen zijn, zal het volle kwar-
taal kunnen worden berekend.
Art. 2. De gewone en theologische akademie-
gelden,
zullen bij de voortduring op den thans
bestaanden voet overeenkomstig Óns besluit van
den 28 November 182U , No. 92, worden genoten.
Art. 3. De uitbetaling (o) der kinder-,
school-
en akademie gelden zal blijven op den
voet, zoo als tot heden heeft plaats gehad, na-
melijk: eenmaal \'s jaars na den afloop van ieder
jaar, en die der theologische akademie-gelden bij
den afloop van ieder kwartaal. {//)
(a) De uitbetaling kan ook geschieden door middel
van credietopening, (Kon. Besl. v. 17 Julij 1825, no.
96); doch zullen de assignatiën , daartoe uitgereikt,
alleen voor drie maanden na de dagteekvning derzelve
gangbaar zijn
(Min. disp. v 7 Sept 1826, no. 1.)
(4) Uithoofde bij Kon. Besl. v. 23 Nov. 1820 , no.
92, art. 1 , bepaald is, dat van de Theol akad gel-
deu het ingetredene kwartaal in zijn geheel aan de ge-
beneficieerden of hunne erfgenamen zal worden vol-
daan : worden bij Min. Circ. v. 10 Julij 1823, no. 4,
de belanghebbenden uitgenoodigd , om zorg te dragen ,
dat in de eerste of tweede maand van ieder kwartaal
de geteekende attestatiën en duplicaten aan het De-
partement worden ingeleverd.
-ocr page 325-
309
EN AKADEMIEGELDEN.
Deze betalingen worden gelijk gesteld met
die der zoogenaamde vaste posten, en dien vol-
geus daarop toepasselijk verklaard de bepalin-
gen, voorkomende in art. 252, 265, 271 en
355 van het Algemeen Reglement wegens het
beheer der geldmiddelen.
C. Ministerieels beschikking, van 14 sept.
1863 TOT VASTSTELLING VAN EEN NIEUW FOR-
MULIER VAN ATTEST VOOR SCHOOLGELD.
De Minister van justitie,
In ervaring gekomen zijnde, dat de bij vroegere
Ministeriëele disposrtiën voorgeschreven en tot
hiertoe gebruikelijke attestatiën voor schoolgeld,
ten behoeve van predikantszonen,
vooreerst, aanleiding hebben gegeven tot be-
zwaar, wegens de daarin vervatte verklaringen
betreffende jaar en dag van geboorte en betreffende
den aanvang van het daarbij bedoelde onderwijs,
welke verklaringen niet van Heeren Rectoren der
Gymnasiën, maar van de ouders of voogden der
betrokken jongelingen behooren gevraagd te worden;
ten tweede, ruimte hebben gelaten voor den
niet gegronden twijfel, of wel de verklaring van
gemaakte vorderingen een voorafgaand persoon-
lijk onderzoek veronderstelt en vereischt, en
ten derde,, geen maatstaf aanwijzen voor de
vorderingen die bebooren geconstateerd te worden;
Overwegende,
dat het voorregt van schoolgeld aan de Predi-
kanten is en wordt toegekend ten einde hun te
gemoet te komen bij de bestemming en oplei-
ding van hunne zonen tot Akademisch Hooger
Onderwijs;
Gezien de Koninklijke besluiten van 1 Augustus
1816, n°. 65, 3 Maart 1825, n». 155, 17 Julij
1885, n». 96, 2 Junij 1828, n°. 28, en 19
Junij 1861, n°. 53;
Gelet op de Ministeriëele dispositiën van 18
October 1817, nu. 4, en 15 Augustus 1862,
n°. 14,
Heeft goedgevonden,
1?. vast te stellen het hieraan gehechte formulier
-ocr page 326-
810 Afd. II, § 86. KINDBR-, SCHOOL-
van tweeledige attestatie voor schoolgelden, waar-
van het eerste gedeelte door den vader, de
moeder of den voogd der betrokken predikants-
zonen en het andere gedeelte door een Rector
van een der Gymnasiën behoort onderteekend te
worden;
2°. een genoegzaam aantal van de aldus gefor-
muleerde attestatiën in duplo aan de na te noe-
men kerkelijke Besturen en andere belanghebben-
den toe te zenden, ten einde vóór of uiterlijk
op 15 December e. k. aan het Departement van
Justitie, afdeeling: Hervormde Eeredienst, te
worden ingezonden;
3°. in herinnering te brengen, dat deze attes-
tatiën, in verband met de bepalingen van het
Koninklijk besluit van 3 Maart 1825, n°. 155,
niet vóór den 1 6den November mogen
worden geteekend en afgegeven, en
4°. De Secretarissen en Scriba\'s der kerkelijke
Besturen uit te noodigen, om bij het inzenden
van deze attestatiën tevens op te geven, hoeveel
daarvan voor het jaar 1864 vermoedelijk bij hen
benoodigd zullen zijn.
Deze dispositie zal worden gedrukt en, onder
bijvoeging der benoodigde attestatiën in* duplo,
worden gezonden aan de Classicale Besturen, aan
het Kerkbestuur van Limburg, de Commissie tot
de zaken der Waalsche Kerken; voorts aan de
Evangelisch-Luthersche Synodale Commissie, de
Algemeene Kerkelijke Commissie van de Hersteld-
Evangelisch-Luthersche Kerk, de Commissie tot
de zaken der Eemonstratitsche Broederschap, en
eindelijk aan de Doopsgezinde leeraren, zooveel
deze, overeenkomstig de bestaande verordeningen,
op schoolgeld aanspraak kunnen maken.
Lit. No.
Schoolgeld voor 186 .
De ondergeteekende
in betrekking van (a)            van den na te melden
predikantszoon, verklaart, dal de jongeling genaamd
la) In te vullen: vader, moeder, of voogd.
-ocr page 327-
EN AKADEMIEGEtBEK                  811
geboren den
zoon van (A)
(c)                  Predikant bij de [d)
Gemeente te
tot voorbereiding van Akadcmisch Hooger On-
derwijs, sedert              onderwijs geniet in de (e)
talen en daarvoor onderwezen wordt (f)
den                            186 .
De Rector van het Gymnasium te
verklaart, dat bovengenoemde jongeling, door
hem persoonlijk ondervraagd, zoodanige bli ken
van kennis der
                     talen gegeven heeft,
als billijkerwijze, na een onderwijs van (g)
jaren geëischt mogen worden.
den                        186 .
De Rector voornoemd,
(b)  In te vullen den naam van den vader.
(c)  In te vullen: dienstdoend, emeritus, of: inleven.
(d)  In te vullen: Hervormde, Waalsch, Evangelisch"
Luthersche, Hersteld-Evangelisch-Luthersche, Re-
monstrantsphe , of: Doopsgezinde.
(e)   In te vullen: GriekscheenLatijnsche, of: Latijnsche.
(f)  In te vuile» op het Gymnasium te                  of
door den Heer.....
(ff) In te vullen het cijfer , hetwelk overeenkomt met
de mate der gebleken vorderingen , waarbij de
eischen behooren gesteld te worden overeenkomstig
met hetgeen van den discipel op het Gymnasium,
na even langdurig onderwijs , als onmisbare voor-
waarde voor zijne bevordering tot hoogere klasse
pleegt gevorderd te worden.
In verband met de bepalingen van het Konink-
lijk Besluit van 3 Maart 1825, n°. 155, mogen deze
attestatiën niet vóór den 16den November wor-
den onderteekend en afgegeven.
De attestatie behoeft bij het inzenden niet van zegel
voorzien te zijn, maar zal na examiuatie worden gezegeld.
Een naauwkeurig toezigt op de rigtige invulling en
afgift dezer attestatiën wordt, overeenkomstig de des-
wege in 1861 gedane aanschrijving, aanbevolen,
f
-ocr page 328-
312          Afd. II, § 37. VRIJSTELLING
§ 37.
SYNOD. CIRCULAIRE VAN 18 JULIJ 1862, BE-
TREFFENDE DE VRIJSTELLING VAN DE
MILITAIRE DIENST, (a)
De Algemeene Synode der Nederlandsche
Hervormde Kerk, kennis genomen hebbende
van Z. M. besluit van den 8 Mei 11., behelzende
voorschriften tot verdere uitvoering van de wet
betrekkelijk de Nationale Militie, heeft geoor-
deeld aan heeren Studenten en Candidaten in
de Godgeleerdheid en Predikanten door deze
bekend te maken, dat uit die voorschriften,
voor zooverre zij betrekking hebben op hunne
onthejjing van de werkelijke krijgsdienst,
het
volgende blijkt:
dat met opzigt tot de eerste zinsnede van
art. 127 der bedoelde wet, voor zooveel het
Hervormde Kerkgenootschap betreft, als Bedie-
naren van de Godsdienst worden beschouwd:
1". zij die den rang van Candidaat in de
Godgeleerdheid hebben bekomen;
2°. zij, die Predikant zijn bij eene Gemeente;
dat als Studenten in de Godgeleerdheid ge-
acht worden zij, die onderrigt ontvangen aan
eene erkende inrigting van hooger onderwijs,
met het stellig gebleken voornemen, om tot He-
diennars van de Godsdienst te worden opgeleid;
dat tot het afgeven van de bewijsstukken,
vereischt om aanspraak te kunnen maken op
de ontheffing van de werkelijke dienst, over-
eenkomstig de bedoelde zinsnede van art. 127
der wet, (b) uitsluitend bevoegd zijn: voor de
Bedienaren van de Godsdienst, de Candidaten
in de Godgeleerdheid uitgezonderd, het Classi-
(a)   De Theol. Studenten zijn ook vrijgesteld van de
IchttUersdienat (Wct op Je schutterijen van 11 April]8L7.)
(b)    Die bedoelde zinsnede luidt aldus:
Aan de Geestelijken en Bedienaren van de Godsdienst
bij erkende Kerkgenootschappen en aan de Studenten
in de Godgeleerdheid, die daartoe aan erkende inrig-
tingen van onderwijs worden opgeleid, wordt door Ons,
op hunne aanvrage telkens voor een jaar, ontheffing
van de werkelijke dienst verleend.
I
-ocr page 329-
VHIJST. V. MIL. DIENST.               318
kaal Bestuur in welks ressort zij gevestigd zijn,
en voor de Studenten en Candidaten in de God-
geleerdheid, de Kector Magnificus aan de Hooge-
school of het Athenaeum;
dat de hiervoren genoemde bewijsstukken in-
gerigt moeten zijn overeenkomstig de bij het
koninklijk besluit gevoegde modellen, en dat
de daarop gestelde handteekeningen worden ge-
waarmerkt door den Burgemeester der Gemeente,
alwaar de afgifte is geschied;
dat de aanvraag om ontheffing van de wer-
kelijke dienst, in meergenoemde zinsnede van
art. 127 der wet vermeld, door hem, die als
dienstpligtige is aangewezen, en, ten gevolge
van zijn getrokken nummer, bij de militie moet
worden ingelijfd of die daarbij reeds is inge-
lijfd, jaarlijks tusschen den 20 Maart en den
1 April met het bewijsstuk moet worden inge-
diend bij den Burgemeester der .Gemeente,
binnen welke hij voor de militie is ingeschre-
ven; eindelijk
dat de Bedienaren van de Godsdienst en de
Studenten in de Godgeleerdheid, die ter inlij-
ving bij de militie zijn bestemd, doch die door
den Koning van de werkelijke dienst zijn ont-
heven, niet ter aflevering aan de militaire au-
toriteiten worden opgeroepen noch naar de plaats
der aflevering overgebragt, maar dat hunne in-
lijving geschiedt eenvoudig op overgifte van
uittreksels uit eenen staat door den Burgemees-
ter van iedere Gemeente opgemaakt, naar een
bij het koninklijk besluit gevoegd model, van
alle in het aandeel zijner Gemeente in lig—
ting begrepen manschappen.
21
-ocr page 330-
814        Afd. II, § 88. REGELING DER
§ 38.
DE REGELING DER PREDIK \\\\TS-
TRAKTEMENTEN l\\ IIYDIE.
A. Kon. Besluit van 26 Nov. 1863, No. 60,
TOT UITBREIDING EN NADERE REGELING DER
PREDIKDIENST IN NEDERLANDSCH InDIË.
Wij Willem III enz.
Overwegende, dat de behoefte gebleken is aan
meer voorziening in de godsdienstige belangen
der Protestanten in Nederlandsck Indië;
Gelet op de Koninklijke besluiten van 3
Augustus 1849, n°. 64, 10 Februarij 1856, n°.
72, 7 November 1855, nü. 75, 8 Junij 1860,
n°. 74 en 14 Maart 1861, n°. 68;
Op de voordragt van Onzen Minister van
Koloniën, tkl. 21 Augustus 1863, lit. Aaz., n°.
17, in overleg met onzen Minister van Justitie;
Den Raad van State gehoord (advies van den
23sten October J863, n". 3);
Gezien het nader rapport van Onzen Minister
van Koloniën, dd. 23 November 1863, lit.
Aaz., n°. 27,
Hebben besloten en besluiten,
Art. 1. Bij de Protestantsene Gemeente in
Nederlandsch Indië worden aangesteld vijf en
dertig Predikanten en drie Hulppredikers.
Van de vijf en dertig Predikanten genieten:
negen eene bezoldiging van/500 \'s maands; zes
en twintig eene bezoldiging van ƒ400 \'s maands.
A.an elk der drie Hulppredikers wordt eene
bezoldiging toegekend van f 250 \'s maands.
Art. 2. De regeling der standplaatsen eo de
aanwijzing der daaronder behoorende Gemeenten
wordt opgedragen aan Onzen Gouverneur-Generaal,
die het bestuur der Protestantsche Kerken in
Nrderlandsch Indië daarop hoort.
Art. 3. Onze Gouverneur-Generaal bepaalt,
naar gelang van de meerdere of mindere belang-
rijkheid der standplaatsen, welke der in art. 1
vermelde jaarwedden elk Predikant geniet.
Art. 4. Onder de Predikanten te Batavia zal
-ocr page 331-
PREDIKANTSTRA.CTEMENTEN IN INDlë. 815
er steeds één zijn, gekozen uit het Evangeliscb-
Luthersch kerkgenootschap.
Art. B. De door Ons, voor de dienst in
Nederlandsen Indië te benoemen Predikanten en
Hulppredikers genieten:
a. eene voorloopige bezoldiging, ingaande met
den dag der inscheping naar Nederlandsch Indië
en voortdurende tot op den dag, waarop zij hunne
dienst aldaar aanvaarden. Voor de Predikanten
bedraagt deze bezoldiging/ 150, voorde Hulp-
predikers / 100 \'s maands;
6. vóór hun vertrek naar Indië, een voor-
schot van vier, of des verkiezende van zen maan-
den op de sub a vermelde bezoldiging, en
c.    eene gratificatie tot bestrijding der kosten
van uitrusting, ten bedrage van:
voor de Predikanten:
ƒ 1800 voor gehuwden , mitsgaders voor we-
duwnaren, met één of meer kinderen ten hun-
nen laste;
/ 1200 voor ongehuwden;
voor de Hulppredikers:
f 1200 voor gehuwden, mitsgaders voor we-
duwnaren, met één of meer kinderen ten hun-
Aen laste;
ƒ 800 voor ongehuwden;
d.   bij aankomst in Indië, een gratificatie tot
tegemoetkoming in de kosten van vestiging ten
bedrage van f 1500 voor gehuwden, mitsgaders
voor weduwnaren met één of meer kinderen ten
hunnen la9te, en van f 1000 voor ongehuwden;
e.   vrijen overvoer naar Batavia op den gebrui-
kelijken voet, als passagier der eerste klasse,
met genot van gewone scheepsvoeding, ook voor
hunne vrouwen en kinderen.
Zij, die tijdens hunne benoeming reeds in
Nederlandsch Indië zijn, ontvangen alleen de
sub d vermelde gratificatie.
Art. 6. Zoo zij hunne dienst op de hun aan-
gewezen standplaats hebben aanvaard, treden de
Predikanten in het genot van vrije woning of van
eene schadeloosstelling deswege, boven hunne
vaste bezoldiging, bedragende:
te Batavia, f 160 \'s maands;
21*
-ocr page 332-
816        Afd. II, § 38. REGELING DEB
te Samarang en Soerabaija, f 130 \'s maands;
elders, f 80 \'s maands.
Bij gemis van vrije woning wordt aan de
Hulppredikers eene gelijke schadeloosstelling toe-
gekend tot een bedrag van ./ 60.
Art. 7. Na verloop van het eerste vijftal
dienstjaren, gerekend van den dag waarop zij
hun dienstwerk in Indië hebben aanvaard, wordt
aan de Predikanten, genietende eene bezoldiging
van ƒ500 \'s maands, verleend eene tractements-
verhooging van f 150 \'s maands, en aan de
overige Predikanten eene verhooging van / 100
\'s maands.
Na verloop van het tweede en derde vijftal
dienstjaren, ontvangen de Predikanten andermaal
eene gelijke tractementsverbooging
Art. 8. Na eene in Indië vervulde dienst van
ten minste tien jaren, te rekenen van den dag
van aankomst daar te lande, hebben de Predi-\'
kanten en Hulppredikers aanspraak op pensioe
uit \'s lands kas, mitsgaders op vrijen terugvoer
ook voor hunne vrouwen en kinderen naar Ne-
derland,
op den voet bedoeld sub. e art. 5.
\'Aan Predikanten en Hulppredikers, die uit
hoofde van ziels- of lichaamsgebreken voor ver-
dere dienst in Nederlandsch Indië ongeschikt zijn
(mits de oorzaak der ongeschiktheid worde bewe-
zen door een onder aanbod van eede afgegeven
verklaring van eene geneeskundige commissie, of
waar deze niet aanwezig is, van een bevoegden
Geneesheer) kan ook pensioen worden verleend,
mits zij den lande in Nederlandsch Indië min-
stens vijfjaren hebben gediend, en zulks voor
het overige, overeenkomstig de algemeene grond-
slagen voor het pensioneren in dit besluit ne-
dergelegd.
Art. 9. Het pensioen bedraagt:
f 140 voor elk jaar Indische dienst, voor hen,
die gedurende de twee laatste jaren, ten gevolge
eener vaste benoeming, in het genot zijn ge-
weest eener vaste bezoldiging (de periodieke
tractementsverbooging niet medegerekend) van
f 500 \'s maands;
ƒ 120 voor elk jaar Indische dienst, voor de
-ocr page 333-
PBEDIKA.NTSTRACTEMENTEN IN INDlë. 317
Predikanten niet in de eerste categorie vallende;
/ 100 voor elk jaar Indische dienst, voor de
Hulppredikers;
behoudens een maximum voor de drie catego-
riën, respectievelijk ten bedrage van ƒ 2800,
ƒ 2400 en f 2000 \'sjaars, bij twintig of meer
jaren dienst.
Art. 10. Voor de berekening van het pensi-
oen voor Predikanten en Hulppredikers:
a.    wordt van elk verlof tot herstel van ge-
zondheid buiten Nederlandsch Indië doorgebragt,
de helft, doch in geen geval meer dan één jaar
als Indische diensttijd aangerekend;
b.   wordt elk verlof, binnen Nederlandsch Indië
doorgebragt, medegerekend, mits in geen geval
langer dan zes maanden;
c.    worden, ten aanzien van hen, die meer
dan tien volle jaren Indische dienst tellen, de
overschietende gedeelten van één jaar, mits ten
minste zes volle maanden bedragende, aangere-
kend voor een geheel jaar, wanneer de gezond-
heidstoestand van den belanghebbende hem ver-
hindert het volle jaar uit te dienen.
Art. 11. Onder de dienstjaren voor de bere-
kening, hetzij van het pensioen, hetzij van de
tractementsverhooging, worden niet begrepen:
a.    de tijd met verlof, om andere reden dan
wegens ziekte, buiten Nederlandsch Indië door-
gebragt;
b.    de tijd uit hoofde van berispelijk gedrag,
op wachtgeld of onder suspensie doorgebragt;
c.    vroegere Nederlandsche dienst, onverschil-
lig in welke betrekking.
Art. 12 Het pensioen gaat in met de maand,
volgende op die, waarin de bediening wordt ne-
dergelegd.
fiij terugkeer naar Nederland kan daarop een
voorschot van vier maanden worden uitbetaald.
Art. 13. De bepalingen omtrent het Indisch
civiel weduwen- en weezenfonds, die nopens het
verleenen van verloven aan burgerlijke ambte-
naren in Nederlandacli Indië, die betreffende
reis- en verblijfkosten in Nederlandse/i Indië,
alsmede die ten aanzien van het cumuleereu van
-ocr page 334-
318        Afd. II, § 38. EEGELING DER
pensioenen en tractementen, vastgesteld bij Ons
besluit van 21 April 1863, n°. 96 (Nederlandsch
Staatsblad
n°. 25) zijn van toepassing op de in
dit besluit bedoelde Predikanten en Hulppredikers.
Art. 14. De koninklijke besluiten van 3 Au-
gustus 1849, n°. 64, van 10 Februarij 1855,
n°. 72, van 7 November 1855, n°. 75, van 8
Junij 1860, n°. 74 en van 14 Maart 1861,
n° 63, zijn ingetrokken, met dien verstande
evenwel, dat de thans in Nederlandsch Indië
gevestigde. Predikanten, wat het geldelijke aan-
gaat, onverkort blijven in de aanspraken welke
zij, volgens die besluiten, kunnen doen gelden.
Onze Minister van Koloniën is belast met de
uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal
worden gezonden aan Onzen Minister van Ju-
stitie en aan den Eaad van State.
B. Kon. Besluit van 25 Febe. 1870, hou-
DENDE AANVULLING EN WIJZIGING VAN HET
Kon. Besl. v. 26 Nov. 1863, zooveel
BETREFT DE BEEEKENING VAN PREDIKANTS-
TEACTEMENTSVEEHOOGING EN VAN PENSIOEN
DEE INDISCHE PREDIKANTEN.
Wij Willem III enz.
Overwegende dat de wenschelijkheid is geble-
ken van het brengen van „eenige wijziging in het
bepaalde bij de artikelen 7 en 11 van ons besluit
van 26 Nov. 1863, No. 60;
Gelet op ons besluit van 28 Febr. 1854, No. 37;
Op de gemeenschappelijke voordragt van onze
Ministers van Koloniën en van Financiën van
den 19/20 Juli 1869 Lr. Apz., No. 8a/t;
Den Raad van State gehoord, enz.
Gezien het nader rapport van onze voornoemde
Ministers enz.;
Hebben besloten en besluiten
Met aanvulling en wijziging der artt. 7 en 11
van ons besluit van 26 Nov. 1863 No. 60,
voor zooveel betreft de periodieke tractements-
verhoogingen, toegekend aan Predikanten bij de
Protestantsehe Gemeente in Nederlandsch-Indië,
te bepalen:
-ocr page 335-
PREDIK ANTSTRACTEM ENTEN IN INDlé". 319
Art. 1. Art. 7 van ons besluit v. 26 Nov.
1863 No. 60, wordt aangevuld als volgt:
Onder de dienstjaren, voor de erlanging van
periodieke tractements-verhoogingen gevorderd,
wordt niet gerekend:
a.   de tijd met verlof buiten Nederlandsch-Indië
doorgebragt;
b.   de tijd, met verlof voor langer dan zes
maanden, binnen Nederlandsch-Indië doorgebragt j
c.   de tijd, gedurende welken de ambtsbedie*
ning, uithoofde van schorsing, als kerkelijk
bestraffingsmiddel niet is uitgeoefend, of die op
wachtgeld of non-activiteit is doorgebragt, vóór-
dat na terugkeer van verlof eene standplaats is
aangewezen.
Art. 2. De eerste alinea van art. 11 van
voormeld besluit en 1 a b van dat art. worden
gelezen als volgt:
Onder de dienstjaren voor de berekening van
het pensioen wordt niet begrepen:
a.  enz.
b.  de tijd, gedurende welken de ambtsbedie-
ning uithoofde van schorsing, als kerkelijk be-
strafÜDgsmiddel niet is uitgeoefend;
o. enz.
Art. 3. De op de dagteekening van dit besluit
in Nederlandsch-Indië gevestigde en voor de dienst
aldaar benoemde Predikanten blijven onverkort
in de aanspraken, welke zij krachtens vroegere
besluiten, voor zooveel die van het tegenwoordig
besluit afwijken, kunnen doen gelden.
Onze Ministers van Koloniën en van Financiën
zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast
met de uitvoering van dit besluit, waarvan af-
schrift zal worden gezonden aan den Baad van
State.
-ocr page 336-
4*44/
-ocr page 337-
BIJVOEGSEL
TOT DE
REGLEMENTEN EN BESLUITEN
VOOR DE
NEDERMSCHE HERVORMDE KERK.
-ocr page 338-
-ocr page 339-
§ 7a. («)
SlAnnill, BEOLGMESIT
OF SE
EBKENNING VAN NIEUWE GEMEENTEN.
Art. 1. Nieuwe Gemeenten worden opgerigt:
a) door stichting; b) door splitsing van combi-
natiën j c) door toekenning van een zelfstandig
bestaan aan een of meer gedeelten eener Gemeente,
die op grooten afstand van het kerkgebouw ver-
wijderd zijn; d) door vereeniging van kerkvrije
buurtschappen met een deel van eene Gemeente;
e) door zamenvoeging van gedeelten van meer dan
ééne bestaande Gemeente.
Art. 3. De aanvraag om als zelfstandige Ge-
meente erkend te worden geschiedt door den Ker-
keraad, belanghebbende personen of hunne ge-
committeerden.
Art. 3. De aanvraag wordt, met redenen om-
kleed , aan het Classikaal Bestuur gerigt, wanneer
belanghebbenden onder dezelfde Classis ressorteren;
aan het Provinciaal Kerkbestuur, wanneer zij be-
hooren onder meer dan ééne Classis; aan de A1-
gemeene Synode of, als deze niet vergaderd ia,
aan de Algemeene Synodale Commissie, wanneer
zij behooren onder meer dan één Provinciaal ressort.
Art. 4. De Kerkelijke Besturen, bij art. 3 ver-
meld , kunnen ook zonder dat eene aanvraag bij
hen ontvangen werd, elk binnen zijn ressort, de
oprigting van eene nieuwe Gemeente in overwe-
ging nemen en, deze nuttig of noodig keurende,
trachten te bevorderen.
Art. 5. Bij de aanvraag, in art. 2 bedoeld,
worden overgelegd: «) eene kaart of plattegronds-
teekening, aanwijzende de kadastrale uitgestrekt*
heid, indeeling en begrenzing van de nieuwe Ge-
meen te, welker oprigting wordt verlangd: b) eene
(a) $ 7a wijst aan, waar eigenlijk dat Reglement in
de Verzameling dient geplaatst te .worden. Wat thans
j 7 is dient dus te worden f 1b.\'
-ocr page 340-
324
juiste opgaaf van het getal der lidmaten en leden ,
die de nieuwe Gemeente zullen uitmaken; c) een
voldoend bewijs, dat de gelden, voor het predi-
kantstractemcnt benoodigd, in den regel althans
voor de helft gevonden zijn; d) een nauwkeurig
berigt aangaande hetgeen bereids geschied is en,
zoo noodig, nog geschieden zal ten einde te voor-
zien in de behoeften der nieuwe Gemeente aan
een kerkgebouw en eene pastorij: e) eene opgaaf
van de middelen, waaruit in de behoeften der
openbare eeredienst zal kunnen voorzien worden.
Art 6. De Kerkelijke Besturen nemen op het
verzoek om als eene zelfstandige Gemeente erkend
te worden geen besluit dan na alvorens de be-
trokken Kerkeraden te hebben gehoord en in ge-
meen overleg met de Provinciale Collegiën van
toezigt, die de belanghebbende Administratiën
hooren.
Art. 7. De grensregeling der nieuwe Gemeente,
aangewezen op de naar art. 5. o) over te leggen
kaart, kan door de Kerkelijke Besturen, wanneer
zij dit in het belang der op te rigten Gemeente
noodzakelijk achten, door grensverandering van
naburige kerkelijke Gemeenten gewijzigd worden
op den voet als bij art. 43, 7°. en art. 51, 7°.
van het Algemeen Beglement is omschreven, en
zulks in gemeen overleg met het Provinciaal Col-
legie van Toezigt.
Art. 8. Wanneer uit het berigt, in art. 5 d)
bedoeld, blijken mogt, dat de gelden, voorden
bouw van kerk en pastorij vereischt, nog niet
gevonden zijn, wordt aan de nieuwe Gemeente
de erkenning toegezegd onder voorwaarde, dat
voor het bijeenbrengen dier gelden alsnog de noo-
dige maatregelen worden genomen, en volgt de
erkenning eerst, wanneer in het ontbrekende zal
zijn voorzien.
Art. 9. Tot de erkenning van eene nieuwe Ge-
meente wordt, krachtens de aan het slot van art. 7
aangehaalde bepalingen van het Algemeen Regie-
ment , indien zij geschiedt door een Classikaal Be-
stuur , de goedkeuring van het Provinciaal Kerk-
bestuur, en, indien zij geschiedt door een Provhv
ciaal Kerkbestuur, de goedkeuring van de Algemeene
-ocr page 341-
325
Synode vereischt of, als deze niet vergaderd is,
van de Algemeene Synodale Commissie.
Art. 10. Van de erkenning eener nieuwe Ge-
meente geeft het Kerkelijke Bestuur, waardoor zij
geschied is, zoodra het van de vereischte goed-
keuring berigt heeft ontvangen, onverwijld kennis
aan de Regering , aan het Provinciaal Collegie van
Toezigt, aan den Quaestor-Generaal der Synode
en, wanneer zij door het Classikaal Bestuur vol»
bragt is, ook aan de Synode, nismede aan het
Algemeen Collegie van Toezigt.
Art. 11. Zoodra eene Gemeente erkend is,
zorgt het Classikaal Bestuur, dat met den meesten
spoed Ouderlingen en Diakenen worden benoemd,
en doet het de vereischte stappen tot aanstelling
van Kerkvoogden. Notabelen en plaatsvervangers
van Notabelen, bij eerbiediging evenwel van de
regten van derden en met inachtneming der be-
staande algemeene en provinciale verordeningen.
Art. 12. Het Classikaal Bestuur dient het Pro-
vinciaal Kerkbestuur van advies, in welken Ringde
nieuwe Gemeente behoort te worden opgenomen,
en geeft, na verkregen berigt van het desbetref-
fende besluit van het Provinciaal Kerkbestuur,
onverwijld kennis aan den aangewezen Ring, opdat
deze met vereischten spoed, onder goedkeuring
van het Classikaal Bestuur, eenen Consulent en
daaraan toe te voegen secundus benoeme
Art. 18. Met de nieuwe Gemeente wordt over-
eenkomstig art. 23 van het Reglement op de va-
caturen gehandeld, zoodra er gelden aanwezig zijn
om in de reis- en verblijfkosten der leden van
den Ring te voorzien.
Aldus vastgesteld door de Algemeene Synode
derNederlandsche Hervormde Kerk den 2 Osten
Julij 1865, en, wat betreft artt. 5, 6, 7,
10, alsnog gewijzigd of aangevuld den 23sten
Julij 1867 en den Uden Julij 1868, en, na
kennisgeving aan de Regering volgens art. 1.
der Wet van 10 September 1853 (Staatsblad
n°. 102), in zijn geheel uitgevaardigd door
de Algemeene Synodale Commissie den 12 den
Januarij 1869 om in werking te treden den
lsten Maart d. r.
-ocr page 342-
326
§11.
BEGLEMENT
OP HET
FONDS DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK
TER VOORZIENING IN DE GEESTELIJKE BË-
HOEFTEN HARER GEMEENTEN, WAAR
EIGEN MIDDELEN ONTBREKEN.
Art. 1. In de Nederlandsche Hervormde Kerk
bestaat een Fonds ter voorziening in de geestelijke
behoeften van hare Gemeenten, waar eigen mid-
delen ontbreken
, waarvan het beheer berust bij de
Algemeene Synode.
Art. 2. Dit fonds bestaat uit een kapitaal van
inschrijving op een van de Grootboeken der Ne-
derlandsche Schuld, hetwelk vergroot wordt door
hetgeen daaraan bij uiterste wilsbeschikking wordt
vermaakt en door de batige saldo\'s, alsmede door
een vierde deel zoo der jaarlijksche bijdragen als
der giften.
Art. 8. Aan de Kerkeraden blijft het overgela-
ten, ten behoeve van dit fonds jaarlijks gelden in
te zamelen op zoodanige wijze en tijden, als
door hen meest geschikt zal geoordeeld worden.
Art. 4. Uit dit fonds worden gelden verstrekt:
A. tot voorziening in de predikdienst;
1°. bij verwijderde gedeelten van Gemeenten,
door het bezoldigen van eenen Hulpprediker of
Godsdienstonderwijzer, en het verleenen van hulp
voor zoodanig predikantstractement, als noodig
geoordeeld wordt om ze tot afzonderlijke Ge-
meenten te verheffen;
2°. bij groote Gemeenten, waar het getal
Predikanten te gering is, door het verstrekken
van hulp ter gedeeltelijke vervulling der predik-
beurten;
3°. bij Gemeenten, die door ziekte van eenen
Predikant of door langdurige vacature tijdelijk
schade lijden, door het geheel of gedeeltelijk be-
zoldigen van eenen Hulpprediker;
-ocr page 343-
327
B.     tot voorziening in het Godsdienstonderwijs
en andere werkzaamheden ten nutte der Gemeen-
ten, als:
1°. het houden van Godsdienstoefeningen voor
armen , voor krijgslieden en zeevarenden, of ook
in hospitalen en liefdadige gestichten;
2°. het geven van Godsdienstonderwijs aan de
gewone catechisanten en aan de schooljeugd;
3°. het houden van openbare Bijbellezingen en
voordragten over de Kerkgeschiedenis;
4°. het bezoeken van kranken en hulpbehoe*
venden, en meer andere dergelijke werkzaamheden;
C.     tot tegemoetkoming aan jongelieden van
goeden aanleg en gunstige verwachting in de kosten
hunner opleiding tot de betrekking van Gods-
dienstonderwijzer.
Art. 5. Er worden geene jaarlijksche bijdragen
tot predikantstractementen, zooals in art. 4 onder
A. l°. bedoeld zijn, toegekend, dan die door de
renten van het vaste kapitaal ten volle kunnen
bestreden worden.
Art. 6. De aanvragen om ondersteuning uit
het fonds worden door den Kerkeraad of, waar
het nieuw op te rigten Gemeenten betreft, ook
door belanghebbende personen of door hunne ge-
committeerden ingezonden bij de Algemeene Sy-
nodale Commissie door tusschenkomst van de Clas-
sikale Besturen en Provinciale Kerkbesturen, opdat
deze daarbij hunne adviezen voegen.
Art. 7. Bij elke aanvraag wordt gevoegd eene
naauwkeurige opgave der bestaande behoefte en
van het bedrag der verlangde hulp. Geldt de aan-
vraag bestaande Gemeenten, zoo moet bovendien
worden overgelegd de volledige staat der inkom-
sten en uitgaven van hare kerkelijke administratie
en van de goederen en inkomsten der pastorij,
waar die in mindere of meerdere mate aanwezig
zijn; terwijl eindelijk, ook voor nieuw op te rigten
Gemeenten, moet worden opgegeven al wat tot
het doel, waarvoor de aanvraag geschiedt, reeds
verzameld of toegezegd is, of, de toestand der
Gemeente in aanmerking genomen, redelijkerwijze
verwacht mag worden.
Art. 8. De aanvragen moeten jaarlijks vóór
-ocr page 344-
328
1 September ingediend worden bij het Classikaal
Bestuur. Dat Bestuur doet ze vóór den eersten
woensdag in October aan het Provinciaal Kerk-
bestuur toekomen, hetwelk vóór den eersten Ja-
nuarij daaraanvolgende die aanvragen verzendt
naar de Algemeene Synodale Commissie.
Later ingekomen aanvragen , met uitzondering
van die ter voorziening in eene onverwacht ont-
stane tijdelijke behoefte, worden door de Synodale
Commissie niet in hare voorjaarsvergadering be-
handeld, maar eerst bij die van het volgende jaar
aan de orde gesteld.
Art. 9. Bij gelijktijdige toezending van aan-
vragen om ondersteuning doen de Classikale Be-
sturen en Provinciale Kerkbesturen in hunne
adviezen bijzonder uitkomen, welke aanvragen
wegens den aard en den drang der behoeften het
meest in aanmerking moeten komen.
Art. 10. De Algemeene Synodale Commissie
benoemt in hare najaarsvergadering uit haar mid-
den voor de verschillende provinciale ressorten
correspondenten tot voorloopig onderzoek der in
hunne handen te stellen aanvragen.
Art. 11. Jaarlijks bepaalt de Algemeene Sy-
node, op voordragt van de Algemeene Synodale
Commissie, welke betalingen uit het fonds geschie-
den zullen, als ook over welke som de (Commissie
tot aan de volgende Synode beschikken mag voor
de in art. 4 onder A 3°. vermelde behoeften.
Art. 12. De Classikale Quaestoren en de Se-
cretarksen van de Commissie voor de zaken der
Waalsche Kerken en van het Kerkbestuur van
Limburg zenden jaarlijks, uiterlijk vóór 81 De-
cember, aan den Quaestor-Generaal, met eene ge-
specificeerde opgave, de door de Kerkeraden in dat
jaar verzamelde gelden en de overige bij hen in-
gekomen giften voor het fonds.
Art. 13. De administratie van het fonds is
opgedragen aan den Quaestor-Generaal der Alge-
meene Synode, die 1) gemagtigd is tot ontvangst
der renten van de inschrijving op een der Groot-
boeken , alsmede der legaten, giften en alle overige
inkomsten en gelden, voor het fonds bestemd;
2) voor de tijdelijke belegging der beschikbare
-ocr page 345-
329
gelden zorgt; S) aan de algemeene Synodale Com-
missie, bij hare voorjaarsvergadering, opgaaf doet
van de beschikbare gelden; 4) door tusschenkomst
der Classicale Quaestoren en der Secretarissen van
de Commissie voor de zaken der Waalsche Kerken
en van het Kerkbestuur van Limburg uitbetaling
doet van de toegekende uitkeering; 5) door
tusschenkomst der Synodale Commissie aan de
Synode jaarlijks rekening en verantwoording doet
van zijne gehouden administratie, benevens op-
gaaf van den staat van het fonds; 6) voor admi-
nistratiekosten ƒ 400 \'s jaars geniet.
Art. 14. De Algemeene Synodale Commissie
doet jaarlijks aan de Kerkeraden mededeeling van
den staat van het fonds en van de rekening en
verantwoording over het afgeloopen jaar met aan-
beveling der belangen van het fonds.
Aldus vastgesteld door de Algemeene Synode der
Nederlandsche Hervormde Kerk in hare zit-
ting van \\> Julij i 868, en, na kennisgeving
aan de Regering volgens art. 1 der Wet van
10 September 1853 (Staatsblad n". 102),
uitgevaardigd door de Algemeene Synodale
Commissie den 12den Januarij 18til» om in
werking te treden den lsten Maart d. r.
Bijlage II tot Afd. I. Hoofdstuk I (bl. 44).
Kon. Btüuit van 29 Oct. 1870, houdende
intrekking der Kon. Besluiten van
29 Julij
1868 (SM. nos. 115 en 116), en nadere re-
geling van de wijze van behandeling dtr zaken
betreffende de onderscheiden Eerediensten.
Wij Willem III enz.
Op de voordragt van den Raad van Ministers
van den 15den Aug. 1S70.
Den Raad van State gehoord (advies van 20
Sept. 1870, n°. 9);
Gezien de nadere voordragten van den Raad
van Ministers, van 24 Oct. 1870, en van onze
Ministers van Financiën en van Justitie van 24
Oct. 1870, n». 6;
22
-ocr page 346-
880
Gelet op art. 7S der Grondwet;
Hebben goedgevonden en verstaan, met in-
trekking van onze besluiten van 29 Julij 1868
(SM. nos. 115 en 116), te bepalen:
lu. dat de uitvoering en toepassing van de
bepalingen van het 6de hoofdstuk der Grondwet,
met uitzondering van art. 168, en die van de
wet van 10 Sept. 1853 (Sttt. n°. 102) benevens
van de bepalingen van artt. 947 en 17 i 7 vati het
Burgerlijk Wetboek ten aanzien van kerken,
godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen
van weldadigheid worden opgedragen aan onzen
Minister van Justitie;
2°. dat de uitvoering en toepassing van art.
168 der Grondwet, het beheer der bij de Staats-
begrooting voor de onderscheiden Kerkgenoot-
schappen toegestane geldmiddelen en de daarmede
in verband staande werkzaamheden worden op-
gedragen aan onzen Minister van Financiën;
3°. dat de uitvoering en toepassing der veror-
deningen betreffende de onderscheiden Eerediensteu
in de koloniën en bezittingen van het Rijk in
andere werelddeelen wordt opgedragen aan onzen
Minister van Koloniën; zullende met wijziging
van het Kon. Besluit v. 7 Dee. 1820, n°. 113,
de Commissie voor de zaken der Protestantsche
Kerken in Neerlands Oost- en IVest-Indië voor-
taan in regtstreeksche betrekking staan tot het
Departement van Koloniën;
4°. dat omtrent al de hierboven bedoelde aan-
gelegenheden, voor zooveel ze tot den werkkring
van meer dan één departement van algemeen
bestuur in betrekking mogten staan, vooraf over-
leg zal plaats hebben tusschen de hoofden dier
departementen;
5°. dat dit besluit in werking treedt den lsten
Januarij 1871.
Onze Ministers van Justitie, Financiën en
Koloniën zijn belast met de uitvoering van dit
besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en waarvan afschriften zullen worden
gezonden aan de Departementen van Algemeen
Bestuur, aan de Uooge Collegiën van Staat,
-ocr page 347-
881
aan de beide Kamers der Staten\'Generaal en
aan
den Baad der Ministers.
De Alg. Syn. Commissie, bij Circ. v. 15 Nov.
1870  dit Besluit mededeelende (Zie Kerk. Cour.
r. 19 Nov. 1870, No. 47) meldt, dat zij het
ontvangen heeft met eene begeleidende Minis-
teriële missive, inhoudende:
dat naar het oordeel der Regering de volledige
toepassing van het beginsel van scheiding van
Kerk en Staat de nieuwe regeling dringend vor-
dert, daar volgens de voorschriften der Grond-
wet de verpligtingen en regten van den Staat
tot de Kerkgenootschappen zich bepalen tot be-
scuerming, toezigt en ondersteuning.
Dat alles, wat de eerste twee punten betreft,
behoort tot den werkkring van het Departement
van Justitie, en alles wat het laatste punt aan-
gaat tot dien van het Departement van Financiën.
Mitsdien moeten door de betrokken Kerkelijke
Besturen, Gemeenten en personen van l Jan.
1871    af aan (het tijdstip waarop het Kon. B.
v. 29 Oct. in werking treedt) alle nieuw vast-
gestelde kerkelijke reglementen, en veranderingen
van bestaande kerkelijke reglementen, en alles
wat verder betreft de uitvoering en toepassing
der wet van 10 Sept. 185.» {S/M. n°. 102|, tot
regeling van het toezigt op de onderscheidene
Kerkgenootschappen, benevens wat aangaat de
uitvoering en toepassing van de artt. 9 7 en
1717 Burgerlijk Wetboek omtrent het aanvaar-
den van makingen bij uiterste wilbeschikking en
van schenkingen, worden ingezonden aan het
Departement van Juditie;
terwijl alle stukken
betreffende de financiële betrekking van den Staat
tot de Kerkgenootschappen bij het Departement
van Financiën
behooren te worden ingezonden.
i
22»
-ocr page 348-
332
Bijlage II tot § 9: //Regl. op de Vac." te vgl.
bij artt. 71 en 79 van genoemd Ilegl en bij
het Kon. Besl. van 15 Dec. 1861, bl. 119 — 121.
Ministerieele Dispositie van 28 Julij 1868,
No. 20 omtrent de kennisgeving van Predikants-
beroeping aan de Begering.
De Minister enz.
Gelet op art. 168 der Grondwet, waarbij onder
meer de traktementen der Godsdienstleeraaren aan
de Gezindheden verzekerd zijn;
Gezien het Kon. Besl. v. 15 Dec. 1861, n°. 59 ,
waarbij is bepaald, wat van de zijde der Regering
geschieden moet bij de vervulling der vacature van
eene predikantsplaats aan welke rijksbezoldiging
verbonden is;
Overwegende.
dat tot hiertoe, buiten de voorschriften van het
zooeven gemeld Kon. Besluit aan iederen beroepen
Predikant, nadat van de kerkelijke goedkeuring
van het op hem uitgebragt beroep gebleken is,
het landstracieinent, aan de door hein te vervullen
predikantsplaats verbonden, bij afzonderlijke be-
ecliikking wordt toegekend,
en dat die toekenning, in de plaats getreden van
de vroegere Koninklijke goedkeuring van beroep,
voor het tegenwoordige geen andere beteekenis of
waarde heeft, dan die van eene administrative
formaliteit, welke ook als zoodanig overbodig en
nutteloos te achten is;
Overwegende,
dat mede tot hiertoe buiten de omschriften van
het meergemelde Koninklijk Besluit, van ieder
uitgebragt en kerkelijk goedgekeurd predikants-
beroep kennis gegeven wordt aan de Commissaris
des Konings in de betrokken provincie, met ver-
zoek, berigt daarvan aan het plaatselijk Bestuur
te doen toekomen, en dat die kennisgeving en
dat berigt verband houden met eene vroegere naar
het tegenwoordige Staatsregt niet geldige beschou-
wing, dat de Godsdienstleeraar niet uitsluitend
dienaar der Kerk, maar ook landsambtenaar is;
Overwegende,
dat het evenwel voor de Regering, overei n-
komslig art. 4 van het meergenoemd Kon. Besl.,
-ocr page 349-
S3S
in verband met de zorg voor de uitbetaling der
tractementen, noodig blijft onverwijld kennis te
dragen eerst van de kerkelijke goedkeuring van
ieder uitgebragt predikantsberoep, en daarna van
bevestiging en intrede van den beroepen Predikant,
Heeft goedgevonden te bepalen,
dat van nu af, voor ieder na dato dezes uit-
tebrengen predikantsberoep, de hiervorcn vermelde
persoonlijke toekenning van landstract.ement en
kennisgeving aan de Provinciale burgerlijke auto-
riteit niet meer zullen geschieden;
dat de verpligtingen der Kerkelijke Besturen tot
onverwijlde kennisgeving van werkelijke goedkeu-
ring en van bevestiging onverminderd blijft bestaan ,
en dat van nu af alleen en uitsluitend aan de
Algemeene Eekenkamer, bij driemaandelijksche
slaat, kennis zal worden gegeven van de mntatiën
die in het personeel der Godsdienstleeraren hebben
plaats gehad.
Deze dispositie zal worden gezonden enz.
ALGEMEEN REGLEMENT
OP HBT
BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN EN FONDSEN
VAN DE HERVORMDE GEMEENTEN IN NEDER-
LAND , EN UET TOEZIGT DAAROP.
Art. 1. Het beheer der kerkelijke goederen
en fondsen der Hervormde Gemeenten in Neder-
land en de zorg voor de kosten van hare eere-
dienst zijn in iedere Gemeente opgedragen aan
Kerkvoogden, onder medewerking van Notabelen
en ond^r «toezigt van Provinciale Collegiën en
van een Algemeen Collegie
De Waalsche Gemeenten vormen een bijzon-
der ressort, met een eigen Collegie van toe-
zigt, dat ten aanzien van zijnen werkkring en
zijne bevoegdheid met de Provinciale Collegiën
gelijk staat.
-ocr page 350-
834
EERSTE HOOFDSTUK.
van het beheer.
Eerste Afdeelino.
Organisatie der Gemeenten ten aanzien van
het bekeer.
Art. 2. Stenigeregtigde leden eener Gemeente
zijn alle manslidmaten, die bij het vaststellen
der lijst, vermeld in art. 5, onder haar ressort
wonen, den ouderdom van 23 jaren bereikt, en
ten minste één jaar geleden bij den Kerkeraad
geloofsbelijdenis afgelegd hebben, of op ingediende
attestatie of bewijs van lidmaatschap als lidma-
ten der Gemeente erkend zijn.
Van de stemgeregtigheid zijn uitgesloten zij,
die in het laatste jaar door eenig Armbestuur
zijn bedeeld geworden, die onder censuur of cu-
ratele staan, alsmede die nalatig zijn in het vol-
doen van het aan de Gemeente verschuldigde,
hetwelk op den dag van de sluiting der stern-
lijst opvorderbaar is.
Voorts zal in iedere Gemeente de uitoefening
van het stemregt ter verkiezing van Notabelen
bij plaatselijk Reglement van eenen census of
van andere beperkende voorwaarden afhankelijk
kunnen worden gesteld.
In Gemeenten, waar het aantal der stenige*
regtigde manslidraaten in verhouding tot het
zielental zeer gering is, kunnen bij plaatselijk
Reglement met hen tot de uitoefening van het
stemregt geroepen worden de mansleden, die
den ouderdom van 23 jaren bereikt hebben en,
hetzij door betaling in den hoofdelijken omslag,
hetzij door huur van zitplaatsen of, op andere
wijze, jaarlijks tot stijving van de inkomsten der
Gemeente bijdragen.
Art. 3. Notabelen worden door stemgereg-
tigde leden der Gemeente, Kerkvoogden door
Notabelen, hoogstens voor den tijd van zes jaren,
benoemd.
Art. 4. Tot Kerkvoogden en Notabelen zijn
alleen benoembaar stemgeregtigde leden der Ge-
m een te, voor welke de benoeming plaats heeft.
-ocr page 351-
S35
In Gemeenten, waar slechts één Kerkvoogd
is, kan van deze bepaling, onder goedkeuring
van het Provinciaal Collegie, worden afgeweken.
De betrekkingen van Kerkvoogd en Notabel
zijn onvereenigbnar.
Bij plaatselijk Reglement kan de benoembaar-
heid van stemgeregtigden tot / Kerkvoogd van
eenen census of andere beperkende voorwaarden
afhankelijk worden gesteld.
Art. 5. De leiding der verkiezing van Nota-
beien is opgedragen nan Kerkvoogden.
Zij zorgen\', dat de lijst van stemgeregtigden
jaarlijks vóór den lsten October voorloopig wordt
opgemaakt of herzien en, nadat de gemeentele-
den gedurende acht dagen in de gelegenheid zijn
gesteld daarvan kennis te nemen en hunne be-
zwaren bij Kerkvoogden in te brengen, wordt
vastgesteld.
De beslissingen over geschillen betreffende de
zamenstelling der lijst van stemgeregtigden zijn,
binnen acht dagen na de vaststelling, aan hooger
beroep bij het Provinciaal Collegie onderworpen.
Art. 6. Kerkvoogden zijn gezamenlijk voor
het hun opgedragen beheer verantwoordelijk.
Behoudens deze verantwoordelijkheid kunnen
zij, hetzij uit hun midden, hetzij uit andere
meerderjarige manslidmaten van hunne of van
eene naburige Gemeente, tot wederopzegging,
eenen Rentmeester of Ontvanger benoemen.
In elk geval is de Rentmeester of Ontvanger,
die geen Kerkvoogd is, gehouden ten g\'enoege
van Kerkvoogden zekerheid te stellen.
Art. 7. De Kerkvoogd, die zich aan ontrouw
of verregaand pligtverzuim of aan wangedrag
schuldig maakt, kan uit zijne betrekking wor-
deu ontzet
Zoodanige ontzetting heeft niet plaats, dan
op voordragt van het Provinciaal Collegie, door
het Algemeen Collegie, nadat de betrokken Kerk-
voogd door dit laatste is gehoord, althans tot
verdediging in de gelegenheid is gesteld.
Hij, die van de bediening van Kerkvoogd is
ontzet, kan in den loop der eerstvolgende vijfjaren
niet tot Kerkvoogd of Notabel worden benoemd.
-ocr page 352-
836
Het Provinciaal Collegie is bevoegd om, han-
gende het onderzoek, den beklaagden Kerkvoogd
in de uitoefening van zijne bediening te schorsen.
Art. 8. Het aantal van Kerkvoogden en
Notabelen, de graad van bloedverwantschap of
zwagerschap, waarin zij elkander niet mogen
bestaan, de aanwijzing der met hunne bediening
onvereenigbare betrekkingen, de duur van hun-
nen diensttijd, de tijd en rooster van aftreding,
de tijd, wijze en leiding der verkiezingen, mits-
gaders de gang en onderlinge verdeeling der
werkzaamheden, worden in iedere Gemeente bij
plaatselijk Reglement geregeld.
Tweede Afdeeling,
Van den werkkring van Kerkvoogden en
Notabelen.
Art. 9. Kerkvoogden voeren het beheer over
de kerkelijke goederen en fondsen van de Ge-
meente, en voorzien uit de inkomsten in de
kosten van de eeredienst en in het onderhoud
van kerken, pastorijen en andere eigendommen.
Zij zorgen, dat de inkomsten der kerkelijke
goederen niet aan hare bestemming worden
onttrokken.
Voor zoover eenige der gemelde goederen en
fondsen, krachtens voldoenden regtstitel, onder
het beheer van een ander staan, zien Kerkvoog-
den toe, dat de belangen der Gemeente niet
worden verkort.
Meer bepaald is hun het toezigt en, bij klaar-
blijkelijk misbruik, de tusschenkomst aanbevolen,
ten aanzien van het beheer der pastorij" en koste-
rijsoederen , waar dit, hetzij door hen , die tot de
inkomsten zijn geregtigd, hetzij door anderen,
wordt gevoerd.
Indien de beheerders ontbreken, voorzien de
Kerkvoogden in het beheer der pastorij- en
kosterijgoederen.
Art. 10. Kerkvoogden bewaren alle stukken,
die tot de kerkelijke goederen en fondsen van
hunne Gemeente betrekking hebben.
-ocr page 353-
887
Bij de invoering van dit Reglement maken
zij onder medewerking van Notabelen inventaris-
sen van de goederen, fondsen, baten, schulden
en lasten.
Van de onroerende goederen, waaronder wor-
den begrepen alle zakelijke regten in zulke goe-
deren, worden daarbij aangeduid de kadastrale
indeeling en grootte, de jnarlijksche vaste of ge-
middelde opbrengst, de plaatselijke benaming
en ligging, met eene naauwkeurige opgave van
de voordeelen en lasten, daaraan verbonden.
Deze inventarissen worden, voor zooveel de
pastorij" en kosterijgoederen betreft, na overleg
met de tijdelijke gebruikers of beheerders,
vastgesteld.
Een afschrift van deze inventarissen, door
Kerkvoogden gewaarmerkt, wordt aan het Pro-
vinciaal Collegie gezonden en een ander, voor
zooveel de pastorij goederen betreft, aan den
Kerkeraad.
Zoo dikwerf daartoe aanleiding bestaat, wor-
den gemelde inventarissen bijgewerkt, waarvan
aan genoemde Collegiën kennis wordt gegeven.
Art. 11. In iedere Gemeente wordt jaarlijks
eene begrooting opgemaakt van al hare inkom-
sten en uitgaven, lo >pende van den lsten Januarij
tot den 3 [«ten December.
Het ontwerp dier begrooting, ingerigt naar
een door het Provinciaal Collegie te bezorgen
model, wordt vóór den lsten November, vooraf-
gaande aan het jaar waartoe zij betrekking heeft,
door Kerkvoogden in eene gecombineerde verga-
dering van Kerkvoogden en Notabelen, ter tafel
gebragt, en door deze vergadering, na onder-
zoek, zoo noodig gewijzigd, vóór den 15den der-
zelfde maand vastgesteld.
Is na de vaststelling eene verandering in de
begrooting noodig, dan wordt daartoe door Kerk-
voogden en Notabelen besloten.
Van deze begrooting en de besluiten tot ver-
andering wordt aan het Provinciaal Collegie af-
tchrift gezonden.
Art. 12. Tndien de gewone inkomsten niet
voldoende zijn om de uitgaven te dekken, kan
-ocr page 354-
388
het ontbrekende gevonden worden door eenen
hoofdelijken omslag.
In den hoofdelijken omslag worden begrepen
alle personen, die een eigen middel van bestaan
hebben, binnen de kerkelijke Gemeente hun
hoofdverblijf houden en volgens het Algemeen
Reglement van de Hervormde Kerk in liet Koning-
rijk der Nederlanden
tot haar behooren.
De grondslagen , naar welke de hoofdelijke
omslag geheven wordt, en de wijze van invor-
dering worden bij plaatselijk Reglement geregeld.
Art. 13. Het kohier van den hoofdelijken
omslag wordt door Kerkvoogden opgemaakt en,
na aankondiging, gedurende acht dagen voor
de gemeente ter inzage gelegd.
Omtrent bezwaren, tegen den aanslag binnen
dien termijn ingebragt, wordt beslist door Kerk-
voogden en Notabelen. Zij stellen daarna het
kohier vast.
Van de beslissing van Kerkvoogden en Nota-
beien kan binnen drie weken in hooger beroep
worden gekomen bij het Provinciaal Collegie,
dat in het hoogste ressort beslist.
Art. 14. Kerkvoogden doen vóór den lstcu
Junij in eene gecombineerde vergadering aan
Notabelen rekening en verantwoording van hun
beheer over het afgeloopen jaar.
Deze rekening, ingerigt naar de orde der be-
grooting, wordt binnen vier weken opgenomen
en vastgesteld. Kerkvoogden onthouden zich
hierbij van medestemming.
Art. 15. Nadat de rekening door Notabelen
is vastgesteld, ligt zij gedurende acht dagen ter
inzage voor de gemeenteleden, op tijd en plaats
bij openbare afkondiging aangewezen.
Binnen veertien dagen zenden KerkvoogdèD
een afschrift der rekening aan het Provinciaal
Collegie.
Art. 16. Elk stemgeregtigd lid der Gemeente
is bevoegd de bezwaren, welke hij tegen de re-
kening en verantwoording van Kerkvoogden
mogt hebben, aan het Provinciaal Collegie mede
te deelen.
Art. 17. De regeling van het gebruik der
-ocr page 355-
389
kerkgebouwen voor de godsdienstoefeningen blijft
aan den Kerkeraad.
Tot veranderingen , welke invloed hebben op
de inkomsten of uitgaven der Gemeente, is over-
leg met Kerkvoogden noodig.
Art. 18. Organisten, Kosters en andere ker-
kelijke bedienden, met uitzondering van Voor-
lezers, Voorzangers, Godsdienst-onderwijzers en
Krankbezoekers, worden door Kerkvoogden be-
noemd, van instructiën voorzien, geschorst en
ontslagen, den Kerkeraad gehoord.
De jaarwedden of andere belooningen aan ker-
kelijke beambten, die niet ter benoeming staan
van Kerkvoogden, uit de kas der gemeente te
betalen, worden, na overleg met den Kerkeraad,
door Kerkvoogden en Notabelen in eene gecom-
bineerde vergadering vastgesteld.
Art. 19. Kerkvoogden vertegenwoordigen de
Gemeente bij alle handelingen, de kerkelijke
goederen en fondsen of de kosten van de eere-
dienst betreffende.
Zoodra die handelingen echter de perken van
het gewoon beheer te buiten gaan, doen zij des-
wege een voorstel aan de gecombineerde verga-
dering van Kerkvoogden en Notabelen, en
gedragen zich naar de besluiten, in die vergadering
gevallen.
Tot conservatoire maatregelen zijn Kerkvoog-
den inmiddels bevqegd.
Tot de besluiten, waarbij de medewerking van
Notabelen wordt gevorderd, behooren die tot het
onderhands verhuren van onroerende goederen
en tot onderhandsche aanbesteding van werken
of leveringen, wanneer de aannemingsprijs meer
dan drie honderd gulden beloopt.
Art. 20. Aan de goedkeuring van het Pro-
vinciaal Collegie zijn onderworpen de besluiten
der gecombineerde vergadering van Kerkvoogden
en Notabelen, tot:
a.   het opnemen van gelden;
b.    het vervreemden, bezwaren of verpanden van
onroerende goederen of van inschrijvingen
op het Grootboek en andere schuldbrieven;
c.   het aanvaarden van schenkingen, erfenissen
-ocr page 356-
840
of legaten, waaraan lasten verbonden zijn;
d.   het voeren van regtsgedingen, behalve tot
invordering van kerkelijke belasting, van
huur van zitplaatsen of van andere in het
openbaar verhuurde eigendommen , van inte-
ressen en van andere dergelijke inkomsten;
e.  het aangaan eener dading of van een compro-
mis, of het berusten in eene regtsvordering.
Art. 21. De gelden der Gemeente mogen,
zonder magtiging van het Provinciaal Collegie,
niet anders worden belegd, dan door aankoop
van onroerende goederen, van inschrijvingen op
een der Grootboeken van de Nederlandsche
Nationale Schuld, of bij uitleening onder eerste
hypothecair verband op landerijen, welker waar-
de het bedrag der leening ten minste met een
derde overtreft.
Art. 22. Kerkvoogden mogen middellijk noch
onmiddellijk deelnemen aan onderhandsche huur
of pacht van goederen of inkomsten onder hun
beheer, aan leveringen of aannemingen ten be-
hoeve der Gemeente of aan het koopen van
schuldvorderingen ten haren laste, waaronder ech-
ter niet zijn begrepen aandeelen in geldleeningen.
Ontheffing van deze bepaling kan in het be-
lang der Gemeente door Notabelen worden ver-
leend onder goedkeuring van het Provinciaal
Collegie.
Art. 23. De Kerkvoogden, die zich veroor-
loven tot eene der handelingen in de artikelen
19 en 20 vermeld, zonder de vereischte goed-
keuring te hebben verkregen, over te gaan , of
de gelden der gemeente anders dan op den voet,
bij artikel 21 aangewezen, te beleggen, blijven
daarvoor persoonlijk aansprakelijk.
Art. 24. Geschillen omtrent de toepassing
van dit Beglement of van de Plaatselijke Regle-
menten worden door het Provinciaal Collegie
beslist.
Art. 25. De werkzaamheden, bij dit hoofd-
stuk aan de Provinciale Collegiën opgedragen,
worden, wanneer zij betreffen het beheer der
kerkelijke goederen en fondsen van eene Waal-
sche Gemeente, door het Collegie van toezigt
-ocr page 357-
341
voor de Waalsche Gemeenten, met het oog op
hare eigenaardige behoeften en omstandigheden,
verrigt.
TWEEDE HOOFDSTUK.
van het t0ez1gt.
Eerste Afdeeling.
Fan de Provinciale Collegiën.
Art. 26. In iedere provincie is een Provin-
ciaal Collegie van touzigt op het beheer der
kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde
Gemeenten.
De Kerkelijke Administratiën der Waalsche
Gemeenten in alle provinciën staan onder het
toezigt van een bijzonder Collegie,
Elk dezer Collegiën bestaat uit zeven leden.
Art. 27. Een lid van elk Provinciaal Kerk-
bestuur, uit zijn midden daartoe afgevaardigd,
is regtens lid van het Provinciaal Collegie; even-
zoo een lid der Commissie tot de zaken der
Waalsche kerken van haar Collegie.
De overige leden moeten zijn stemgeregtigde
leden eener Gemeente onder het ressort van het
Collegie.
Het lidmaatschap is onvereenigbaar met de
betrekkingen van Kerkvoogd en Notabel.
Art. 28. Behoudens het bepaalde in al. 1
van art. 27 worden de leden der Provinciale
Collegiën regtstreeks gekozen door af ge vaardig-
den uit de gecombineerde vergaderingen van
Kerkvoogden en Notabelen in bet ressort.
De afgevaardigde eener Gemeente van niet
meer dan 1000 zielen heeft bij de verkiezing
ééne stem; die eener Gemeente van 1001 tot
6000 twee stemmen; die van 5001 tot 15000
drie stemmen; terwijl die van grootere Gumeen-
ten voor elke 10000 zielen meer ééne stem
daarboven heeft.
Art. 29. Wanneer in een Provinciaal Collegie
een of meer plaatsen te vervullen zijn, geelt
dat Collegie daarvan kennis aan de Kerkvoogden
en Notabelen in de provincie, en roept te gelijk
-ocr page 358-
342
de door deze te benoemen afgevaardigden op om
zich in de hoofdplaats op bepaalden tijd en in
een aangewezen locaal te vereenigen, om aldaar
onder de leiding van genoemd Gollegie hunne
stem uit te brengen.
Voor het Collegie van toezigt der Waalsche
Gemeenten worden de afgevaardigden opgeroepen
in eene plaats, door het Collegie aan te wijzen.
Art. 30. De leden der Provinciale Collegiën
worden benoemd voor den tijd van zes jaren.
Om de drie jaren treedt de helft dier leden
met den eersten Januarij af.
De verkiezingen ter vervulling dier vacaturen
hebben plaats vóór den laten October bevorens.
Tusschentijds ingevallen vacaturen kunnen te
gelijk met de periodieke worden vervuld, ten
ware het getal, der leden tot minder dan vijf
mogt zijn gedaald.
Art. 31. Elk Collegie verkiest uit zijn mid-
den eenen Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne
,leden eenen Secretaris.
Aan den Secretaris kan een honorarium wor-
den toegelegd.
Art. 32. Elk Provinciaal Collegie heeft zijnen
zetel in de hoofdplaats der provincie. Het ver-
gadert ten minste eens in de drie maanden, en
voorts zoo dikwijls de Voorzitter het noodig
oordeelt, of drie leden zulks, met opgaaf van
redenen, schriftelijk verlangen.
Het Collegie van toezigt voor de Waalsche
Gemeenten vergadert ter plaatse door zijnen
Voorzitter te bepalen, ten minste eenmaal \'s jaars.
Art. 33. i)e wijze, waarop spoedeischende
zaken tusschentijds zullen worden afgedaan, wordt
door elk Collegie bij zijn Eeglement van orde
geregeld.
Art. 34. Door de zorg van elk Collegie wor-
den de inventarissen, in art. 10 vermeld, ver-
zameld, in orde gehouden en zooveel mogelijk
bijgewerkt.
Art. 35. Zoo dikwijls een Provinciaal Colle-
gie het voor een behoorlijk toezigt noodig acht,
kan het van Kerkvoogden en Notabelen inlich-
ting en overlegging van bescheiden vragen.
-ocr page 359-
34,3
Tweede Afdeelïno.
Fan het Algemeen Collegie.
Art. 36. Het Algemeen Collegie van toezigt
op het beheer der kerkelijke goederen en fond-
sen van de Hervormde Gemeenten bestaat uit
dertien leden.
Door elk Provinciaal Collegie en door het
Collegie van toezigt voor de Waalsche Gemeen-
ten wordt één lid uit hun midden benoemd.
Deze benoeming geschiedt voor den tijd van
drie jaren.
Een derde der aldus benoemde leden treedt
jaarlijks met den lsten Januari) volgens daartoe
op te maken rooster af.
De vervulling der plaatsen, door zulk aftreden
open te vallen, heeft bij voorraad plaats in de
laatstvoorafgaande vergadering van het betrokken
Collegie; die van andere vacaturen in de eerste
vergadering na haar ontstaan.
Verder wordt door de Algemeene Synode één
lid uit baar midden aangewezen.
Aan elk lid wordt een secundus toegevoegd,
die de vereischten heeft om als lid op te treden.
Art. 37. Het Algemeen Collegie kiest jaar-
lijks uit zijn midden eenen Voorzitter en eer.en
Onder-Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne
leden eenen Secretaris en des noodig eenen
Thesaurier.
Aan den Secretaris en aan den Thesaurier kan
een honorarium worden toegelegd, door het Col-
legio vast te stellen.
Art. 38. Het algemeen Collegie vergadert eens
in het jaar te \'s Gravenhage.
De tijd dier vergadering wordt door den Voor-
zitter bepaald.
Indien de Voorzitter het noodig oordeelt of
vijf leden hem daartoe, met opgaat van redenen,
een schriftelijk voorstel doen, wordt er eene
bnitengewone vergadering belegd.
Art. 39. De wijze, waarop in de afdoening
Tan spoedeischende zaken, buiten den tijd der
-ocr page 360-
344
vergaderingen, zal worden voorzien, wordt bij
reglement van orde bepaald.
Art. 40. Het Algemeen Collegie waakt voor
de belangen der Hervormde Gemeenten ten mui-
zien van hare kerkelijke goederen en fondsen en
van andere middelen om in de kosten der eere~
dienst te voorzien.
liet neemt, behoudens de uitzondering in art.
13, al. o, in hooger beroep kennis van alle be-
sluiten en beslissingen van de Provinciale Colle-
giën en van het Collegie van toezigt voor de
Waalsche Gemeenten, waar belanghebbenden dit
vorderen.
Zoodanig beroep moet binnen drie weken na
de dagteekening der kennisgeving van het besluit
of de beslissing worden ingesteld.
Bij de behandeling eener zaak in hooger be-
roep kan het lid, dat voor het betrokken Colle-
gie zitting heeft, inlichtingen geven, maar niet
aan de stemming deelnemen.
Geldt het de ontzetting van een of meer
Kerkvoogden, zoo onthoudt het lid, benoemd
door het Collegie, van hetwelk de voordragt is
uitgegaan, zich eveneens van alle medewerking
tot de te nemen beslissing.
Art. 41. Indien eene Gemeente mogt te niet
of zoodanig teruggaan, dat hare goederen en
fondsen als buiten wettig beheer kunnen worden
beschouwd, geeft het betrokken Provinciaal of
Waalsch Collegie daarvan kennis aan het Alge-
meen Collegie, dat alsdan in dat beheer voor-
ziet en beschikkingen maakt, die strekken kun-
nen om gemelde goederen en fondsen bij voort-
during, althans zoo na mogelijk, aan hunne be-
stemuiing te doen beantwoorden.
Art. 42. Wanneer het Algemeen Collegie oor-
deelt, dat dit Keglement wijziging of aanvulling
noodig heeft, zal het daartoe een besluit ont-
werpen en dit ontwerp, met de uoodige toelich-
ting, aan de Provinciale Collegiën en aan het
Collegie van toezigt voor de Waalsche Gemeen-
ten doen geworden, met uitnoodiging ooi Kerk-
voogden en Notabelen bij de Gemeenten in hun
ressort daarop te hooren, en om voorts, onder
-ocr page 361-
345
mededeeling van den zakelijken inhoud der aldus
ingewonnen berigten, het Algemeen Collegie
binnen een door dit laatste te bepalen termijn
van ten minste drie maanden met hun eigen be-
schouwingen bekend te maken.
Wanneer deze termijn verstreken is, zal het
Algemeen Collegie, na kennis te hebben geno-
men van de ontvangen adviezen, het oorspron*
kelijk ontwerp, tenzij het mogt worden inge-
trokken, zooveel noodig wijzigen of aanvullen,
om vervolgens dat ontwerp in beraadslaging en
ter beslissing te brengen in eene vergadering,
bestaande uit de gewone leden van het Collegie,
versterkt door een lid der Synode, door haar
aan te wijzen, en door een Stemgeregtigde uit
iedere provincie, en uit de Waalsche Gemeen*
ten, te kiezen door Afgevaardigden van de ver*
gaderingen van Kerkvoogden en Notabelen, op
de wijze bij art. 28 van dit Reglement bepaald.
Wanneer ten minste twee Provinciale Collegiën
van toezigt of ten minste een tiende der toege*
tredeu Gemeenten wijziging verlangen, is het
Algemeen Collegie verpligt die in beraadslaging
te brengen, overeenkomstig het in dit artikel
bepaalde.
Art. 43. De Voorzitter, Onder-Voorzitter en
de Secretaris van het Algemeen Collegie vervul*
len dezelfde betrekkingen in het aldus versterkt
Collegie.
AtGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 44. De leden van de in dit Reglement
of bij .plaatselijke Reglementen genoemde Colle*
giën genieten geen honorarium, dan voor zoo-
ver dit hiervoor is bepaald.
De vergoeding voor reis-, verblijf" en bureau*
kosten wordt door het Algemeen Collegie, voor
zooveel de Provinciale Collegiën betreft, op hunne
voordragt, geregeld.
Wanneer de uit anderen hoofde te verkrijgen
gelden niet voldoende moeten zijn, worden de
kosten gevonden uit bijdragen van de Kerkvoog*
dijen der provincie voor het Collegie van hare
• 33
-ocr page 362-
346
provincie, uit bijdragen van de Waalsche Ge-
meenten voor het Collegie van toezigt dier Ge-
meenten en uit bijdragen van alle Gemeenten
voor het Algemeen Collagie.
De bijdragen worden voor iedere Gemeente
bepaald door het Algemeen Collegie, zoo veel
mogelijk in evenredigheid van de inkomsten der
Gemeenten, de Provinciale Collegiën en het Col-
legie voor de Waalsche Gemeenten gehoord.
Art. 45. Verlies van het radikaal tot eene
der naar dit Reglement opgedragen kerkelijke
betrekkingen heeft aftreding ten gevolge.
Art. 46. Bij de benoeming ter vervulling
eener tusschentijds ingevallen vacature, treedt de
nieuw benoemde, ook ten aanzien van den tijd
van aftreding, in de plaats van zijnen voorganger.
Art. 47. Aan elk Collegie, krachtens dit Re-
glement zamengesteld , wordt overgelaten, den
gang zijner werkzaamheden bij een Reglement
van orde te bepalen.
Art. 48. In de vergaderingen van het Alge-
meen Collegie wordt geen besluit genomen, zoo
niet ten minste twee derden, in de vergaderingen
der overige in dit Reglement genoemde Collegiën,
zoo niet meer dan de helft van !itj,t bepaalde
getal leden tegenwoordig is.
Wanneer het in de voorgaande alinea ver-
eischte getal ontbreekt, wordt na afloop van ten
minste vier en twintig uren eene nieuwe verga-
dering belegd.
In deze laatste vergadering worden de beslui-
ten door de dan tegenwoordige leden genomen.
Art. 49. Bij het nemen van een besluit wordt
de volstrekte meerderheid van stemmen Vjereischt.
Bij staking van stemmen is een aanhangig
voorstel afgewezen of eene aanklagt ten voor-
deele van den bezwaarde beslist.
Art. 50. Benoemingen geschieden bij geslo-
ten en ongeteekende billetten.
Levert eene eerste stemming geene volstrekte
meerderheid op, zoo heeft er eene nieuwe vrije
stemming plaats.
Is er ook bij deze geene volstrekte meerder^
beid verkregen, zoo wordt er herstemd tusschen
-ocr page 363-
347
de twee personen, die de meeste stemmen heb-
ben bekomen.
Verkregen onderscheidene personen het groot-
ste aantal stemmen, zoo geschiedt de herstem-
ming tusschen deze allen.
Heeft het grootste getal stemmen zich op één
persoon vereenigd, terwijl het daarop volgend
getal door twee of meer is verkregen, zoo wordt
bij eene tusschenstemming uitgemaakt, wie van
de laatsten in de herstemming zal deelen.
Indien bij eene herstemming de stemmen sta-
ken beslist het lot.
Bij het Plaatselijk Reglement, regelende de
verkiezing van Notabelen, kan van deze bepaling
worden afgeweken.
Art. 51. De plaatselijke Reglementen, waar-
van in dit Reglement sprake is, worden, na op
voordragt van Kerkvoogden of Notabelen, in .
eene gecombineerde vergadering, vastgesteld te
zijn, ten minste veertien dagen voor de stemge»
regtigden ter inzage gelegd en vervolgens aan
de goedkeuring van het Provinciaal Collegie on-
derworpen.
Elk stemgeregtigd lid der Gemeente is be-
voegd binnen eveugeuoemden termijn de bezwa-
ren, welke hij tegen het vastgestelde Reglement
hebben mogt, aan het Provinciaal Collegie mede
te deelen.
Art. 52. De uitvoering van een besluit, waar-
van belanghebbenden in hooger beroep zijn ge-
komen, wordt geschorst, tot dat op dit beroep
zal zijn beslist.
Art. 53. De afkondigingen en bekendmakingen,
waarvan in dit Reglement sprake is, geschieden
des Zondags in of aan de kerkgebouwen.
OVERGANGSBEPALINGEN.
Art. 54. Dit Reglement treedt in werking op
den Isten October 1870.
Art. 55. De Hervormde Floreenpligtigen in
Friesland blijven in iedere Gemeente, waar zij
bestaan, voorloopig den werkkring vervullen, el-
2i*
-ocr page 364-
348
ders aan Notabelen toegekend, en zulks voor-
taan in overeenstemming met de voorschriften
van dit Reglement.
De door hen benoemde en verder te benoemen
Kerkvoogden gedragen zich eveneens naar dit
Reglement en naar Plaatselijke Eeglementen,
daarmede zooveel mogelijk in overeenstemming
gebragt.
Deze Plaatselijke Reglementen behoeven de
goedkeuring van het Provinciaal Collegie.
Art. 56. De Kerkvoogden en Notabelen, be-
noemd naar de voorschriften van het besluit ter
voorloopige organisatie van de Nederlandsche
Hervormde Kerk aangaande het beheer der ker-
kelijke goederen en fondsen van hare Gemeenten
en het toezigt daarop, vastgesteld den 12den 0c-
tober 1868, blijven bij het in werking treden
• van dit Reglement in functie, voor zoover zij de
overige bepalingen van dat besluit hebben nage-
leefd.
Evenzoo de Provinciale Collegiën en het A1-
gemeen Collegie van toezigt, krachtens hetzelfde
besluit zamengesteld.
Art. 57. Binnen zes maanden na het tijdstip
bij art. 54 bepaald, zorgen de dan fungerende
Kerkvoogden, dat de noodige plaatselijke Regie -
menten tot stand gebragt zijn, en binnen den-
zelfden tijd maken zij zoowel als Notabelen, ieder
voor zich, Tn eene gecombineerde vergadering
eenen rooster van aftreding op, in dier voege,
dat bij hem een eerste aftreding plaats heeft dan
laten Januarij 1872, en dat\'het ledental hunner
Collegiën alsdan tevens in overeenstemming wordt
gebragt met de bepalingen van het Plaatselijk
Reglement.
Art. 58. Op denzelfden voet als in het voor-
gaande artikel ten aanzien van Kerkvoogden en
Notabelen is bepaald, wordt de aftreding der
leden vnn de Provinciale Collegiën en van het
Algemeen Collegie van toezigt, binnen zes maan-
den na het in werking treden van dit Reglement
geregeld, en heeft de eerste aftreding bij die
Collegiën mede op den l«ten Januarij 1872 plaats.
Art. 59. In Gemeenten, waar aan het orga-
-ocr page 365-
849
niek besluit Tan 12 October 1868 volledig ge-
volg is gegeven, doch die zich aan de bij dit
Reglement vastgestelde organisatie wenschen
aan te sluiten, worden Notabelen en Kerk-
Toogden met inachtneming van de voorschriften
van dit Keglement benoemd, en geven Kerk-
voogden, zoodra zij deze benoeming hebben
aanvaard, van gemelde aansluiting kennis aan het
Collegie van loezigt, waaronder zij ressorteren.
Art. 60. Het Collegie van toezigt voor de
Waalsche Gemeenten wordt, onmiddelijk nadat
de meerderheid dier Gemeenten zich tot aanslui-
ting bereid heeft verklaard, naar de voorschrif-
ten van dit Reglement benoemd en treedt als-
dan, na kennisgeving aan het Algemeen Colle-
gie, in functie.
Alzoo vastgesteld door het dubbele Algemeen
Collegie van toezigt op het beheer der Goederen
van de Hervormde Gemeenten in zijne vergade-
ring van 17 Junij 1870, en krachtens besluit
dier vergadering door het enkele Algemeen Col-
legie, na kennisgeving aan de Regering, volgens
de wet van 10 September 1853 (Staatsblad n°.
102), uitgevaardigd den 21 Julij 1870.
-ocr page 366-
VEKANDEKINGEN
ra DE
REGLEMENTEN
ENZ.
1.      Op bl. 4 worde \'het 3de lid van art B
aldus gelezen:
//Geen Predikant of Ouderling kan lid worden
Tan een Provinciaal Kerkbestuur of van de Sy-
node, dan na vroeger lid te zijn geweest of nog
te zijn van eenig kerkelijk collegie boven den
Kerkeraad; en niemand zal tot Ouderling in een
Classikaal Bestuur benoemd worden, dan die
Ouderling is of geweest is bij den Kerkeraad. —
Van de leden der Waalsehe Commissie en het Kerk-
bestuur van Limburg kunnen ook de secundi ter
Synode worden afgevaardigd". Syn. Wijz. v. 1867
i. w. g. I Maart 186«.
2.     Op bl. 5 vervalle het laatste lid van art. 5
S. W. v. 1867, i. w. g. 1 Maart 1868.
8. Op bl. 8 vervalle het voor laatste lid
van art. 12, 8. W. van 19 Julij 1869 i. w. g.
1 Maart 1870.
4.     Op bl. 15 vallen van art. 80 wegde slot-
woorden: //dat deze verslagen door het Prov.
Kerkbestuur doet toekomen aan de Synode." S. W.
t. 16 Julij 1870, i. w. g. 1 Maart 1871.
5.     Op bl. 21 worde art. 43, 7°. dus gelezen:
//de erkenning van nieuwe Gemeenten , de splitsing
van combinatiën en het nemen van noodige maat-
regelen tct het bepalen in geval van onzekerheid,
het beslissen in geval van geschil en het veran-
deren in geval van noodzakelijkheid van de grens-
scheidingen tusschen de onderscheiden Gemeenten
van hun ressort, na de Kerkeraden der betrokken
Gemeenten en andere belanghebbenden te hebben
-ocr page 367-
351
gehoord, in gemeen overleg met de Collegiën van
Toezigt die de belanghebbende Administratiën
hooren, en, wat verandering betreft, onder goed-
keuring van het Provinciaal Kerkbestuur, met
kennisgeving van een en ander aan de Regering
en aan de Algemeene Synode". S. W. v. 1867,
i. w. g. 1 Maart )868.
6.     Op bl. 22 bovenaan worde van 8°. gemaakt
9°. en als 8°. opgenomen: //de vestiging vnn
predikantsplaatsen op aanvraag van den Kerke-
raad der Gemeente, en onder goedkeuring van
het Provinciaal Kerkbestuur." S. A. v. 1868,
i. w. g. 1 Maart 1869.
7.     Op bl. 25 leze men art. 51, 7°. aldus :
//de erkenning van nieuwe Gemeenten, de split—
sing van combinatiën en het nemen van noodige
maatregelen tot het bepalen bij onzekerheid, het
beslissen bij geschil of het veranderen bij nood-
zakelijkheid der grensscheidingen tusschen twee
of meer Gemeenten in hunne Provincie, behoo-
rende tot verschillende Classikale ressorten, na
de Classikale Besturen, de Kerkeraden der be-
trokken Gemeenten en andere belanghebbenden
gehoord te hebben, in gemeen overleg met de
Collegiën van Toezigt, die de belanghebbende
Administratiën hooren, en in geval van verande-
ring onder goedkeuring der Synode, met kennis-
geving van een en ander aan de Regering."
S. W. v. 1867, i. w. g. 1 Maart 1868.
8.     Op bl. 27 luide lid 4 van art. 56: //En>
delijk hebben ter Synode zitting met praeadvise»
rende stem drie Hoogleeraren, door de Hervormde
Godgeleerde Faculteit te Leiden, Utrecht en Gro-
nittgen
uit haar midden telkens voor één jaar
afgevaardigd." S. W. v. 1867 i. w. g. 1 Maart
1868.
Nog is bij art. 56 op te merken, dat in lid 1
de woorden: //uit zijne leden of hunne secundi"
moeten vervallen als in strijd met de wijziging
v;in art. 5, lid 3, i. w. g. 1 Maart 1868. Ook
zijn uit hoofde van die wijziging in het tweede
-ocr page 368-
858
lid van art. 56 de woorden: r/uit de leden —
Kerkeraad" overtollig geworden.
9.     Op bl. 28 vervallen van art. 59 lid 1
de laatste woorden: //met kennisgeving aan Z. M.
den Koning." S. w. v. 1869, i. w. g. 1 Maart
1870.
10.     Op bl. 29 vervalt de laatste zin van
art. 64: «Zij staat in onmiddelijk verband met
het daartoe aangewezen Ministerieel Departe-
ment." S. w. v. 1869, i. w. g. 1 Maart 1870.
11.     Op bl. 31 is art. 70, 6°. als volgt te
veranderen: //De behandeling der diakonale, als-
mede van spoed vorderende zaken, welke tot de
bevoegdheid der Synode behooren." S. W. v. 1867,
i. w. g. 1 Maart 1868.
12.     Op bl. 32 is bij § 2 te vergelijken het
Kon. Besl. van 22 Julij 1870, n°. 8, bij welk
Besluit de elf reserves, onder welke het Alg.
Begl. was goedgekeurd, zijn, buiten werking ge-
steld. (Zie Hand d. S. v. 1870, bl. 171.)
13.     Op bl. 36 leze men in regel 18 v. b.
«bestaande" in plaats van //bestaanbare."
14.     Op bl. 57 is aan art. 1 dit nieuw lid
toe te voegen:
//De vergunning aan een\' Candidaat in de God-
geleerd heid om te prediken in eene Gemeente ver-
valt , wanneer hij niet binnen drie jaren na dag-
teekening van zijn Candidaats-examen als Candidaat
tot de H. Dienst is toegelaten." 8. A. v. 1868
i. w. g. 1 Maart 1869.
15.     Op bl. 70 is aan art. 3 toe te voegen:
//Eenmaal \'s jaars op den tijd in het plaat-
selijk Reglement (art. 4). voorgeschreven, wordt
de kiezerslijst opgemaakt en vastgesteld.
//Het al of niet aftreden van een Kiescollegie
hangt af van het getal der Sterageregtigden op
het tijdstiji van de vaststelling der kiezerslijst;
-ocr page 369-
353
ten gevolge van de vermeerdering of verminde-
ring van dat getal ondergaat gedurende één jaar
de wijze van verkiezing geene verandering." S.
W. v. 20 Julij 1870, i. w. g, 1 Maart 1871.
16.   Op bl. 73 worden artt. 5—7 volgens Syn.
W. v. 1868 i. w. g. 1 Maart 1869, aldus:
Art. 5. //De beroeping van Predikanten ge-
schiedt naar de bepalingen in het "Reglement op
de Vacaturen, en het Synodaal Eeglement op de
benoeming van Ouderlingen en Diakenen en de
beroeping van Predikanten."
Art. 6. (Ter vervanging van het oude artikel,
dat volgens art. 7 van het hier aangehaalde Regie-
ment vervallen is.) //De benoeming van Ouder-
lingen en Diakenen geschiedt overeenkomstig het
laatstgenoemde hierop mede betrekkelijk Synodaal
Eeglement."
Art. 7. »In nieuwe Gemeenten geschiedt de
eerste benoeming van Ouderlingen en Diakenen\',
onder de leiding van twee afgevaardigden van het
Classikaal Bestuur, door de stemgeregtigde Mans-
lidmaten. Ten aanzien van genoemde Gemeenten
loopt de termijn van drie maanden, in art. 2 van
meergemeld Synodaal Reglement aangegeven, van
den dag, waarop de aldus benoemden in hunne
bediening zijn bevestigd."
17.    Op bl. 74 en 75 zijn artt. 9—11 volgens
S. W. v. 1868, i. w. g. 1 Maart 1869 dus te
veranderen:
Art. 9. //Bezwaren tegen eenen benoemde wor-
den bij den Kerkerand en in nieuwe Gemeenten
tegen eenen eerstbenoemde bij het Classikaal
Bestuur schriftelijk en onderteekend ingediend,
uiterlijk op den tweeden dag na de tweede af-
kondiging.
De bij den Kerkeraad ingediende bezwaren
worden aan het Classikaal Bestuur en de bij dit
Bestuur ingekomene aan het Provinciaal Kerkbe-
stuur ter beoordeeling en beslissing opgezonden."
Art. 10. In den tweeden zin, in plaats van
»door het Classikaal Bestuur" te lezen: *door het
bevoegde Bestuur."
-ocr page 370-
354
Art. 11. Aan het slot van de voorlaatste alinea,
in plaats van: //heeft de Kerkeraad telkens de
magtiging noodig," te lezen: //is telkens de
magtiging noodig."
18.   Op bl. 76 en 77 is bij art. 14, 1°. acht
te geven:
a.    Op de verklaring der Syn. van 17 Julq
18H8 omtrent de wenschelijkheid van het eenparig
gebruik
der gebruikelijke Doopsformule, met ern-
stige afkeuring voor elke willekeurige afwijking,
die aan den Doop zijn eigenaardig karakter ont-
neenit (K. C. v. 25 Julij 1868-, Nu. 30).
b.     Óp het Besluit der Synode van 18 Julij
1868 om de Synodale verordening omtrent de
vereischten van lidmaatsattestatiën van 12 Julij
1841 aan te vullen met de bepaling dat elke
lidmaatsattestatie de vermelding behoort te be-
helzen van den geboortedag des belanghebbenden.
(K. C. v. 25 Julij 1808 N°. 30).
19.    Op bl. 83 wordt art. 21, 7\'1. aldus: //het
besturen der vergaderingen, zoo van den Kerke-
raad als van het Kiescollegie of van de Stemge-
regtigden." S. A. v. 1868, i. w. g. 1 Maart 1869.
20.    Op bl. 87 is aan het eerste lid van art. 5
toe te voegen:
//Het ontslag uit de Classis wordt verleend
zonder dat daarbij de overlegging kan worden
gevorderd van het bewijs der voldoening van de
door de Classikale Weduwenbeurs gevorderde
gelden pro exitu. S. A. van 1870, i. w. g.
1 Maart 1871.
81. Op bl. 91 worden volgens S. W. v. 1868,
i. w. g. 1 Maart 1869, art. 15—19 aldus:
Art. 1 5. //De Consulent bekleedt in de vacante
Gemeente geheel de plaats van den Pastor loei,
doch heeft in den Kerkeraad en in het Kies-
collegie slechts eene adviserende stem.
Zijne toestemming wordt gevorderd, enz."
Art. 16. //Bij afwezigheid van den Consulent
vergadert de Kerkeraad niet dan om zeer drin-
-ocr page 371-
355
gende redenen en met schriftelijk door hem ver-
leende toestemming. In zoodanige vergadering
neemt, enz."
Art. 18. //Bij elk geschil tusschen den Kerke-
raad , het Kiescollegie of de Stemgeregtigden en
den Consulent wordt de beslissing ingeroepen
Tan het Classicaal Bestuur."
Art 19. //De Consulent wordt voor zijne
gewone werkzaamheden, in artt. 13, 15 en 17
vermeld , als ook voor het bijwonen van de ge-
wone kerkeraadsvergaderingen schadeloos gesteld
alleen door den Bing met uitzondering zoowel
der kosten, welke volgens art. 5 ten laste komen
der roepende Gemeente, als van die, welke
voortvloeijen uit de invoering van het Synodaal
Eeglement op de benoeming van Ouderlingen en
Diakenen en de beroeping van Predikanten en
waarin, volgens art. 4 van dat Keglement, door
andere middelen moet worden voorzien."
22.   Op bl. 91. wordt in art. 19 achter //bij-
wonen van de gewone" ingelascht: //voor jaar-
lijks wederkeerende werkzaamheden bestemde".
S. A. v. 19 Julij 1869, i. w. g. 1 Maart
1870.
23.    Op bl. 94 in art. 28 worde in den derden
regel achter: //tracht" ingevoegd: moor dat in
reyten wordt opgetreden",
en vervalle de tweede
volzin: //Wanneer zulks enz." 8. W. v. 1868,
i. w. g. 1 Maart 1871.
24.     Op bl. 100 en 101 worde art. 43 volgens
S. W. v. 1868 i. w. g. 1 Maart 1869, aldus:
//Geene Predikanten, die eene vaste standplaats
bekleeden, worden uitgenoodigd om op de nomi-
natie te prediken.
Candidaten tot de Heilige Dienst, die op be-
roep prediken, vertoonen enz.
Indien Candidaten andermaal worden uitgenoo-
digd om in dezelfde vacature te prediken, wor-
den hun de reis- en verblijfkosten van wege de
Gemeente vergoed.
De uitnoodiging tot het prediken op beroep
-ocr page 372-
358
geschiedt door of namens hen, die krachtens de
Reglementen de beroeping hebben te doen.
Bij de vervulling eener vacature uit Candidaten
wordt de keus bepaald tot hen, die op beroep
gepredikt hebben."
25.    Op blz. 107 worden artt. 45 en 46 aldus
(S. W. v. 1868 i. w. g. 1 Maart 1869).
Art. 45. Achter de woorden //geeft de Kerke-
raad hiervan" volgt: //met vermelding der redenen
kennis aan het Classikaal Bestuur. Dit Bestuur,
hiertoe termen vindende, verleent diligentverkla-
ring en neemt of bevordert maatregelen om den
voortgang van het werk te bespoedigen", enz.
Art. 46. //Wanneer geene diligentverklaring
wordt verleend of de Kerkeraad, ondanks de
maatregelen en aanmaning van het Classikaal
Bestuur, in de toebereidselen tot de beroeping
blijft vertragen, doet dit Bestuur wat des Kerke-
raads is."
26.     Op bl. 102 vallen in het derde lid van
art. 47 weg de woorden: //door den Kerkeraad"
8. W. v. 1868 i. w. g. 1 Maart 1869.
27.   Bl. 102 wordt art. 48: (Ter vervanging
ran het oude artikel, dat naar art. 7 van het
hier aangehaalde Reglement vervallen is.) //De
beroeping van Predikanten geschiedt overeen-
komstig het Synodaal Reglement op de benoeming
van Ouderlingen en Diakenen en de beroeping
van Predikanten." S. A. r. 1868 i. w. g.
I Maart 1869.
28.     Bl. 108 valle art. 51 weg. S. W. v.
19 Julij 1869 i. w. g. 1 Maart 1870
29.     Op bl. 106 wordt art. 59: //Zoodra de
beroeping is uitgebragt, wordt zij door den Kerke-
raad
aan den beroepene bekend gemaakt door
eenen brief, ingerigt naar het formulier A. het-
welk aan dit Reglement is toegevoegd."
30.      Op bl. 111 worden in art. 72 de
-ocr page 373-
S57
woorden der eerste zinsnede: //verklaart de roe-
pende Kerkeraad", vervangen door: //verklaart
de Kerkeraad der roepende Gemeente". S. W.
v. 1868, i. w. g. 1 Maart 1869.
31.     Op bl. 112 is aan art. 72 toe te voegen:
//Bij het ontstaan van geschil of ander be-
letsel, dat den beroepene buiten zijne schuld
verhindert de aangenomen beroeping op te volgen
binnen zes maanden, nadat zij is uitgebragt,
mag hij zich van zijn gegeven woord ontslagen
rekenen, zoodra hij den wensen daartoe te kennen
geeft aan den Kerkeraad der roepende Gemeente
en aan het Classikaal Bestuur, waaronder die
Gemeente ressorteert.
//Is de beroepene dienstdoend Predikant, zoo
geeft hij aan den Kerkeraad zijner eigene Ge-
meente aanstonds kennis, dat hij van de vroeger
aangenomen beroeping heeft aaangezien."
S. A. v. 11 Julij 1867, i. w. g. 1 Maart
1868.
32.     Op bl. 113 moet in art. 77 als tweede
lid worden ingevoegd: //De bevestiging heeft
plaats zonder dat van den beroepene de overleg*
ging kan worden gevorderd van het bewijs der
voldoening voor de door de Classikale weduwen-
beurs gevorderde gelden pro introitu. S. A. v.
2 Aug. 1870, i. w. g. 1 Maart 1871.
33.     Op bl. 114 wordt iu formulier A (be-
roepsbrief) gevoegd
bij (A):
//Gezien den uitslag van de daarvoor gehouden
stemming der bevoegde manslidraaten;
«Gezien den uitslag der daarvoor gehouden
stemming van het Kiescollegie."
bij (B):
of: verklaart, dat tot herder en leeraar dezer
Gemeente beroepen is, enz., en
iu (C) is te lezen: //De Kerkeraad, deze be-
roepiug ter kumiis van den Wel Eerw. N. N.
brengende, vertrouwt dat hij, deze beroeping
opvolgende, na de approbatie enz. verkregen te
*
-ocr page 374-
358
hebbeu, ten spoedigste tot de Gemeente zal
overkomen om door leer, enz.
34.     Op bl. 114 vervallen in C de woorden:
//en het noodige bewijs van wege den Koning
ten aanzien der gelden van Landswege aan de
standplaats verbonden" S. W. v. 21 Julij 1870,
i. w. g. 1 Maart 1871.
35.     üp bl. 119 vgl. bij Bijlage: Kou. Besl.
v. 15 Dec. 1861, n°. 59, de Minist. disp. v.
28 Julij 1868, n°. 20, hiervoren afgedrukt op
bl. 332—333.
36.     Op bl. 122 en 123 zijn naar de Syn.
W. v. 1868, i. w. g. 1 Maart 1869, artt. 5- 13
te lezen als volgt:
Art. 5. //De Hulpprediker verkrijgt van den
Kerkeraad zijne aanstelling krachtens eene be-
roeping, uit te brengen door hen, aan wie de
beroeping van Predikanten is opgedragen, onder
goedkeuring van het Classikaal Bestuur."
Art. 6. //De beroeping, in het voorgaande
artikel vermeld, wordt den gekozene bekend ge-
maakt door enz."
Art. 7. //In de gevallen — om eene voor-
dragt in te dienen. Zij, aan wie de beroeping
van Predikanten is opgedragen, veranderen deze
voordragt in eene beroeping.
Bij weigering doet de Predikant (doen de
Predikanten) andermaal eene voordragt.
Na hernieuwde weigering geschiedt de beroe-
ping door het Classikaal Bestuur zonder aan
eenige voordragt gebonden te zijn en onder goed-
keuring van het Provinciaal Kerkbestuur."
Art. 8. Aan het slot voor //benoemd heeft"
te lezen: //beroepen heeft".
Art. 9. Voor //benoemd" te lezen: //beroepen".
Art. 10. Voor //wordt benoemd" te lezen:
//wordt aangesteld".
Art. 11. Voor //benoemd" te lezen: //aan-
gesteld".
Art. 12. Voor //het doen eener benoeming"
te lezen: //het doen eener beroeping".
-ocr page 375-
$69
Art. 13. al. 1. Voor //bij zijne benoeming"
te lezen: //bij zijne aanstelling."
Art. 13, al. 2. Voor //den brief van benoe-
ming" te lezen: //den brief van beroeping", en
voor //aan den benoemde" te lezeu: //aan den be-
roepene"; voor //de benoeming", //de beroeping".
37." Op bl. 124 en 125 is in het Formulier
Bij A voor //ter zake der benoeming" te lezen :
//ter zake der beroeping", en achter //naar de ker-
kelijke verordeningen" in te voegen:
//Gezien den uitslag van de daarvoor gehouden
stemming van het Kiescollegie;
Gezien de uitslag van de daarvoor gehouden
stemming der Stemgeregtigden".
Bij B is voor //te benoemen, gelijk hij be-
noemt" te lezen: //aan te stellen, gelijk hij aan*
stelt". En
C worde dus veranderd: //De Kerkeraad deze
benoeming ter kennis — vertrouwt, dat hij, deze
beroeping opvolgende, na de approbatie — ten
spoedigste tot deze Gemeente zal overkomen
om, enz.
//Ingeval het Classikaal Bestuur handelende op-
treedt , worden dezelfde wijzigingen aangebragt."
S. W. v. 1868 i. w. g. 1 Maart 1869.
38.     Het Reglement § 11, bl. 127 — 131 voor-
komende is 1 Maart 1869 vervallen en vervangen
door het hiervoren geplaatste op bl. 326—329.
39.     Op bl. 136 vervallen in art. 15, lid 2 de
woorden //door de Synode of" Syn. W. v. 1867,
i. w. g. 1 Maart 1868.
40.     Op bl. 139 is aan noot b toetevoegen:
De Synode heeft bij Circ. v. 5 Aug. 1869
belanghebbenden uitgenoodigd om, behoudens de
verpligting van Diakenen om den Kerkeraad te
kennen in alles wat ingrijpt in de financiële be-
langen hunner Diakonie — bij verzoeken om
magliging tot aanvaarding van legaten of erf-
stellingen, aan de armen besproken,
zich te ge-
dragen naar een bij haar ingekomen schrijven
-ocr page 376-
860
des Min. v. Binneul. Zaken, dat genoemde ver-
zoekeu in Gemeenten met minder dan drie Predd.
moeten worden ingediend door de Kerkeraden,
doch in Gemeenten van drie of meer Predd. kunnen
geschieden door de Collegiën van Diakenen (K.
C. v. 14 Aug. 1869 N° 88.)
41.     Op bl. 139 en 140 luiden volgens S.
W. v. 16 Jülij 1869, i. w. g. 1 Maart 1870
aldus:
Art. 6. Het Fonds bestaat uit een kapitaal
van inschrijving op het Grootboek ten name van
het Algemeen Weduwenfonds der Predikanten
onder het ressort der Hervormde Synode in de
Nederlanden, welk Fonds vermeerderd wordt
•door de examengelden der Candidaten tot de
Heilige Dienst, door alle giften met bepaalde
bestemming tot vermeerdering van het kapitaal
geschonken, door erfmaking en door batige saldo\'s.
Art. 7. Tot jaarlijksche uitkeeringen, aan
deelgeregtigde weduwen en minderjarige kinderen
te doen, zijn bestemd: de renten van het kapi-
taal op het Grootboek, de renten der tijdelijke
geldbelegging, de jaarlijksche contributiën van
Predikanten, de opbrengst van de middelen,
vermeld in artt. 12, 13 en 14, en van het
Kerkelijk Orgaan.
Naar de berekening van die inkomsten en
van de behoeften, welke vermoedelijk aan het
einde des jaars zullen blijken te bestaan, wordt
de uitkeering jaarlijks door de Synode volgens
eene raming, naar haar beste weten, geregeld
en vastgesteld.
42.     Op bl. 141 luidt:
Art. 9, sub lit. e, volgens S. W. v. 19 Julij
1869 i. w. g. 1 Maart 1870 dus:
De Predikanten, die met of na 1 Maart 1870
hunne betrekking nederleggen of, op hunne
aanvraag, buiten redenen van gezondheid of
leeftijd ontslagen worden, f 20.
48, Voor het volgens Kon. fiesl. v. 3 Febr.
-ocr page 377-
361
1869 met 1 Oct. 1869 vervallen Reglement op
het beheer, voorkomende op bl. 150—154,
treedt alsdan in werking het Algemeen Regie-
ment op het beheer, door het Alg. Collegie van
Toezigt vastgesteld, hetwelk biervoren is afgedrukt
op bl. 333—349.
44.    Op bl. 160 zijn van art. 23 1°. en 2°.
dus te lezen :
1 o de kosten van buitengewone vergaderingen
van Kerkelijke Collegiën boven den Kerkeraad,
de Algemeene Synodale Commissie daaronder be-
grepen, wanneer deze door belanghebbenden ge-
vraagd of door die Collegiën noodzakelijk gekeurd
worden, de reiskosten berekend voor elk uur af-
stands heen en terug te zamen voor elk lid één
gulden en twintig cent, en de verblijfkosten
mede voor elk lid berekend tegen twee guldeu
voor eiken dag en twee gulden voor eiken nacht.
2°. de kosten van commissien der in 1°.
genoemde Collegiën wanneer zij zich, buiten
den tijd der gewone zittingen, om eenige zaak
van hunne woonplaats hebben moeten verwijderen ,
reis- en verblijfkosten beide berekend zoo als
in evengemelde rubriek sub 1°. is vastgesteld.
Om voor een tweeden dag verblijfDreld te
kunnen vorderen enz.
S. W. v. 20 Julij 1870, i. w. g. 1 Maart 1871.
45.     Op bl. 1G6 en 167 is te lezen in art.
39, alin. 2, aan het slot: //Diakenen, ledenvan
kerkelijke Besturen en Stemgeregtigden als zoo-
danig." en in art. 42, in het begin achter //Ou-
derlingen" //Diakenen en Stemgeregtigden als
zoodanig." S. W. v. 14 Julij 1868 i. w. g. 1
Maart 1869.
46.    Op bl. 171 lees in regel 19 v. b. //ver-
meent" in plaats van //verneemt."
47.     Op bl. 173 worde in art. 66, lid 1
achter //Provinciale Eesturen" ingelascht: //als-
mede de Ringen" S. A. r. 19 Julij 1869, i. w.
g 1 Maart 1870.
-ocr page 378-
S62
48.    Op bl. 177 worde art. 12, lid 1 aldus;
De Voorzitter tot de visitatie zelve overgaan-
de , stelt een onderzoek in, of iemand verlangt
bezwaren in te brengen omtrent de belijdenis,
den wandel en de vervulling der ambtspligten
van een zijner medeleden, en betreffende de le-
den buiten de Predikanten, of enz.
Wegvallen moet hierop: //Voorts enz. tot aan
de alinea:
«Waar vacaturen of hiermede gelijkstaande
enz." S. W. v. 20 Julij 1870. i. w. g. 1 Maart 1871.
49.     Op bl. 181 wordt art. 16: De scbrif-
telijke kerkvisitatie bestaat in de voorstelling van
vragen, in drie onderscheiden tabellen vervat,
door het Classikaal Bestuur van het ressort tijdig
aan iederen Kerkeraad ingezonden, betrekking
hebbende tot dezelfde onderwerpen als in art. 12
vermeld, met uitzondering van de vraag aangaan-
de de belijdenis, den wandel en het vervullen
der ambtspligten van Predikanten en overige
Kerkeraadsleden. S. W. v. 20 Julij 1870 i. w.
g. 1 Maart 1871.
50.     Op bl. 190 is in regel 24 v. b. achter
//5 Aug." in te vullen: //1861."
51.     Op bl. 241 is bij § 18 te vergelijken
aanteekening 40 h. b. op bl. 360.
-ocr page 379-
ALPHABETISCH REGISTER.
Aangifte tot het examen, voor de H. Dienst;
wanneer en hoe te doen, bl. 50, art. 15; hoe
voor Godsdienst-onderwijzer, bl. 60, art. IS.
Aangeklaagde. Zie Bezwaarde.
Aanklagt; wie haar kan doen bij den Kr., bl.
166, art. 40; — voorloopig onderzoek der-
zelve door den Kr., bl. 167, art. 42; door
het Class. Best., bl. 22, art. 44, 3°. — in
zaken van beheer bl. 346, art. 49.
Aankondiging van eene persoonlijke kerk-visitatie,
aan wie die geschiedt, bl. 178, art. 7.
Aanleg, {zaken in eersten). Zie Instantie.
Aanneming van beroeping; wafhneer en hoe te
berigten, bl. 107, art. 61; — wat te doen,
als zij niet wordt nagekomen, bl. 111, art. 72
en bl. 357, No. 31.
Aanneming tot Lidmaten; wat daartoe vereischt
wordt, bl. 07, art. 38; hoe ze geschiedt,
bl. 67 en 68, artt. 39 en 40; — van kerkel.
personen uit een ander Kerkgenootschap,
bl. 78 (e.); — van in eene andere Gemeente
wonenden, bl. 67 (i.).
Aanslag. Zie Omslag.
Aansprakelijkheid der Diakenen voor Diakonie-
goederen, bl. 185, art. 17. Zie verder Ver-
antwoordelijkheid.
Aanstelling van Godsdienst-onderwijzers ; bl. 88,
9°. en bl. 59, art. 6; — van Hulppredikers.
Zie Hulppredikers; — van Kosters, Organisten
enz. bl. 339, art. 18; — van Voorlezers en
Voorzangers, bl. 80, 9°.
84*
-ocr page 380-
864               AA.NTEEKENINGEN—ACTE.
Aanleekeningen houdt de Kerkeraad van zijne
handelingen en van belangr. brieven; bl. 82,
art. 19; — hare waarde in zaken van Tucht,
bl. 158, art. 18.
Aanvaarden a) van kerkel. bedieningen; waar-
door belet, bl. 167, art. (5; wat geschiedt
bij het niet aanvaarden van eenig kerkelijk
ambt, bl. 5 (b); 6) van donatiën, bl. 241
en bl. 359 Nu. 90. Vgl. daarmede: Bénoe-
mingen.
Aanverwanten van een\' Pred., tijdens diens over-
lijden bij hem inwonende, genieten drie maan-
den zijn volle inkomen, bl. 87, art. 4.
Aanvrage om emeritaat bl. 85, art. 1; — tot
herziening van eene beslissing der Synode, bl.
170, art. 55; — tot vernietiging van heslis-
singen in zaken van tucht bl. 170, art. 56;
in geschillen bl. 175, art. 71; — om een
Predikant te mogen beroepen op het bestaande
Kijkstractement, bl. 99, art. 40; — om als
zelfstandige Gemeente erkend te worden, bl.
323; — om subsidie a) voor Noodl. Genteen-
ten,
bl. 8, (c) en bl. 238—241; Personen
bl. 21 en bl. 237, (a) en (b); — b) ter
voorziening in de geestelijke behoeften, bl. 326
artt. 4—9. \'
                       t
Aanwending (Doelmatige) van verleende subsi-
dien, bl. 235—238.
Abnormale-toestand eener Diakonie bl. 207 —
209; — waarin verschillende van Me c) gale
handelingen
van Diakenen , ald.; — wat de
Cl. Besturen in dezen te doen hebben bl.
210—212.
Achterstallige quota (Wat omtrent) te doen, bl.
146, art. 10—12.
Acte van aanstelling van een Hulpprediker, bl. 124.
„ „ beschuldiging tegen een beroepen Pred.
zendt de Kerkeraad aan \'t Class. Best., bl.
108, art. 65.
Acte van geboorte en van toel. tot de H. D.
vertoonen Caudd. vóór het prediken op beroep
aan den Kerkeraad, bl. 100, art. 43.
Acte van inschrijv. in de Weduwenbturs; hoe te
verkrijgen, bl. 141, art. 18.
-ocr page 381-
ACTE—ADKF.S3EN.                         36B
Acte van lidmaatsch. der Classe aan een beves-
tiad Pred. af te geven door \'t Class. Best.,
bl. 113, art. 79 en bl. 118.
Acte van ontslag van een verroepen Pred., bl.
IJ7; — hoe af te geven, bl. 87, art. 5; —
wanneer niet af te geven, bl. 119 en bl.
220; — in te leveren vóór de bevestiging
bij den Kerkeraad der nieuwe Gemeente,
bl. 11S, art. 76.
Acte van ontslag aan een emeritus Pred., bl.
118.
Acte van toelating tot de H. D. bl. 55, artt.
28 en 30; — wat daarmede te doen, bl. 100,
art. 43; — is noodig ook voor buitenland-
sche Candd., om beroepbaar te zijn, bl.
105, art. 56.
Acte van toelating voor Oodsd. onderwijzers, bl.
62; — boe ze wordt verkregen, bl. 60—62,
artt. 13—?0; — wanneer te vertoonen, bl.
63, art, 21; wanneer geldig in een ander
Class ressort, ald.
Administrateur voor de zaken der Herv. Eere-
dienst, hoe brieven en paketten aan hem te
verzenden, bl. 288, doch vgl. bl. 329. Bijl. II.
Administratie van kerkel. goederen, bl. 333 en
volgg.; — wat de Kerkeraad daaromtrent te
doen heeft, bl. 13, art. 21; bl. 81 , art. 16,
4°. en bl. 227. — Wat de Synode en de
Syn. Comm., bl. 29, art. 65; bl. 31, art.
70, 5°; - wie haar heeft ook in vacature,
bl. 94, art. 28 (6).
Administrerend Diaken, hoe hij betaling doet,
bl. 136, art. 25; — aan wie hij opening
van zaken moet doen, ald. art. 26.
Admissie tot de H. D. bl. 45 — 56, — tot
Onderwijzer in de Godsdienst, bl. 58—63.
Adressen aan de Tweede Kamer der Staten Ge-
neraal,
bl. 187, (a).
Adressen aan de Synode, hoe op te zenden , bl.
8 (c) en bl. 187—190; — wanneer, bl. 189
{a lid 2); — om subsidie, vóór 15 April in
te zenden aan den Secret, der Syn.. en vóór
het einde des jaars aan \'t Class. Best., bl.
240 (o); met welke bescheiden, bl. 238—240.
-ocr page 382-
866              ADVISERENDE—AFSCHRIFT.
Adviserende stem. Zie.Stem.
Advocaat. Zie Raadsman.
Afdoening in zaken van Tucht, bl. 158, art. 12.
Afgescheidenen (Doop van), bl. 76 (c lid 2.)
Afgevaardigde van \'t Class. Best. bij het ontslag
van een Pred., bl. 87, art 5.
Afgevaardigden ter Classikale Vergadering; wie
dat kunnen zijn en wat zij doen moeten, bl.
18 , art. 88; — ter Synode; wie dat kunnen
zijn, bl. 5, art 5, lid 6 en bi. 26 en 27,
art. 56.
Afgewezenen bij examen; wat hun moet mede-
gedeeld worden, bl. 58, art. 23; wanneer,
waar en hoe dikwijls ze op nieuw zijn toe
te laten, bl. 53, art. 24; bl. 61, art. 18.
Afgezette Predikanten; wanneer weer aan te
nemen, bl. 165, art: 38; hunne bevoegdheid
tot deelneming aan de weduwenbeurs, bl. 139,
art 5, f.
Afkondiging. Zie Voorstelling.
Aflezen van verkoopingen enz. van den predik-
stoel
is verboden, bl. 263.
Afnemen van belijdenis; toie dat doen en hoe,
bl. 78, art. 14, 5° en bl. 67, artt. 38—
40; — van examen, zie Examen.
Afrekening wegens Predikantstractement met
aankomende en vertrekkende Predd., bl. 295\',
art. 8.
Afscheiding van de Herv. Kerk ontslaat van de
• betrekking tot haar, bl. 4. art. 3; — voor-
schriften daaromtrent, bl. 214—217.
Afschrift van a) de beschrijving der Predikants-
inkomslen
zendt de Kr. aan \'t Cl. B.. bl.
81, art. 16, 3°, ook aan den beroepen Pred.,
bl. 106, art. 60; — zendt het Cl. B. aan
den Consulent, bl. 106 (a); — b) beslisnn-
gen
in zaken van Tucht zenden de lagere
Kerkbesturen aan de hoogere, bl. 162, art.
28 , lid 2. — c) den inventaris van \'t Kerkel.
Archief
zendt bij vacature de Consulent aan
\'t Cl. B. bl. 91, art. 14; — d) den ligger
der Biakoniebezittingen
geven Diakenen aan
den Kr., bl. 135, art. 18, en deze op ver-
iangeu aan het Class. Bestuur, ald. (6);
-ocr page 383-
AFTREDEN—AGEEATIE.                367
«) wanneer van de Diakonierekening aan \'t Cl.
B. te geven, bl. 137, art. 27, lid 4; —
f) de Kerkel. begrooting en van de rekening
zenden Kerkvoogden aan \'t Prov. Coll. bl.
337, art. 11 lid 4 eu bl. 338, art. 15 lid 2.
Aftreden van Kerkeraadsleden, bl. 4 , art. 5 ,
lid 2; bl. 74, art. 11; geschiedt bij vacature
niet in Gemeenten van e\'én Pred., ald; —
wat te doen als zulks ontijdig geschiedt, ald. (a).
Aftreden van leden der Frov. Kerkbesturen en
Cl. Besturen, bl. 4, art. 5 , lid 2 en 5 , —
van leden der Syn. Comm. bl. 30, art. 60; —
van Kerkvoogden en Notabelen bl. 336, art.
8; bij Prov. Coll. v. Toez. bl. 342, art. 30;
bij \'t Alg. Coll. bl. 343, art. 36.
Afvaardiging d) ter Synode bl. 27, art. 56 ; —
b)  ter Class. Vergadering, bl. 18, art. 38.
Afwezigheid van a) den Consulent of Kerke-
raadsleden bij de Kerkvisitatie verpligt tot
opgave van redenen bl. 176, art. 8; — b)
een Pred. voor hooge Kerkvergaderingen reg-
tigt tot inroeping van den Ring, bl. 96,
art. 34.
Afwijzing van Candidandi tot de H. D., bl. 52,
art. 20, a lid 5 en art. 22; wat het
Kerkbest. daarbij te doen heeft, bl. 53, art.
23. — van Godsdienst-onderwijzers, bl. 61,
art. 18.
Afzetting van a) kerkel. personen door \'t Prov.
Kerkbest., bl. 24, art. 51, 3°; bl. 26, art.
53; bl. 169, art. 51; wat het Class.
Best. daarbij te doen heeft, bl. 88, art. 8;
bl. 168, art. 47; — door de Synode, bl.
170, art. 53; — b) Godsdienst-onderwijzers,
bl. 168, art. 46 en bl. 169, art. 49; —
c)   Kerkvoogden, bl. 335, art. 7.
Afzonderlijk doopen. Zie Privaatdoop.
Afzonderlijk
moet elk voorstel aan de Synode
worden ingezonden, bl. 189 (a).
Afzonderlijken Predikant, hoeveel zielen eene
Gemeente hebben moet, om een te kunnen
behouden, bl. 222, art. 1.
Agreatie, wat te doen als zij geweigerd of uit-
gesteld wordt, bl. 102, art. 47.
-ocr page 384-
368                   ACADEMIËN—APPÈL.
Akademiën (Waar de Candd. der verschillende)
geëxamineerd worden roor de H. D., bl. 46,
art. 6.
Akademie-gelden, bl. 807, art. 6. — Theolo-
gische, ald. art. 7; — berekening en wijze
van uitbetaling, ald. B.
Akademie-prediker; hoe te bevestigen als Pred.
bl. 104, art. 55.
Algemeen Collegie van Toez. op het beheer enz.,
zie Collegie van Toezigt.
Algemeene Classikale kas. Zie Classikale kas.
Algemeene Kerkeraad; wat en waar die is, bl.
11, art. 19, en bl. 72, art. 2; — zijn werk,
bl. 80, artt. 15 en 16.
Algemeen Beglement, bl. 3—32; welken waar-
borg het geeft tegenover de Synode, bl. 29,
art. 61; — hoe te veranderen, bl. 82; —
hoe bekrachtigd door den Koning, bl. 83—
36; — oordeel der Synode over die bekrach-
tiging, bl. 37—40, de intrekking der reserves
bl. 352, No 12.
Algemeene verordeningen (Met de) mag geen
bijz. of plaatselijk regiem, in strijd zijn, bl.
8, art. 12, lid 6 en bl. 14, art. 25.
Algemeene Weduwenbeurs (Regiem, op de), bl.
138; — hare bestemming, ald. art. 1; —
wie daarnit trekken, ald. artt. 2 en 3 ; —
verpligte deelnemers, bl. 139, art. 4; —be-
voegde
ald., art. 5; — hare inkomsten, bl.
139—142, artt. 4—19 en bl. 51, art. 18;
— haar beheer, bl. 142, artt. 20—23.
Alteratiën van Beglementen. Zie Veranderingen
in
enz.
AUerum tantum; hoe te verkrijgen, bl. 296.
Ambtsgewaad {Aanbevolen), bl. 284—287; waar
het dragen daarvan verboden, bl. 42, art. 6,
Ambtspligten van Diakenen, bl. 84, art. 26. en
bl. 133—137 ; — van Ouderlingen , bl. 82 , art.
25; — van Predikanten, bl. 83, artt. 21—
24 en bl. 259 en volgg.
Annus graliae. Zie Jaar van oratie.
Appèl
of Hooger beroep; waarvan dit kan ge-
schieden, bl. 9, art. 15 en bl. 164, art.
35 lid 2; — heeft in zaken van Tucht alleen
-ocr page 385-
APPROBATIE—ASSESSOR.              369
de bezwaarde, bl. 163, art. 33; — hoe men
er in komt, ald.; — hoe daarin uitspraak
geschiedt, bl. 10, art. 15, lid 5 en bl. 164,
art. 35; — wie daarin niet mogen hande-
len, bl. 158, artt. 15 en 16; — wanneer
eene uitgesprokene schorsing ondanks hooger
beroep voortduurt, bl. 168, art. 48.
Approbatie, van beroepingen geeft 1°) het Class.
Best.,
bl. 103, art. 66, lid 1; — wanneer
ran Predd., bl. 109, art. 67; van Candd.b],
110, art. 68; — welke stukken worden over-
gelegd bij de aanvrage, bl. 108, art. 66,
lid 2—4 en bl. 220, § 12; — hoe bij wei-
gering van agreatie, bl. 102, art. 47; —
2°) het Prov. Kerkbest. of de Syn., en Syn.
Comm.
, bl. 110, art. 69; termijn daar-
toe, en hoe bij vertraging te handelen,
ald., art. 70; — wordt berigt aan \'t Mi-
nist. Depart., bl. 111, art. 71 en bl. 120,
art. 4.
Approbatie van Hulppredikers, bl. 122, artt. 6—8.
Archief des Kerkèraads bewaart deze en houdt
daarvan register, bl. 82, art. 19; wat het
bevat bl. 80, 8°; — hoe daarmede te han-
delen bij vacture, bl. 91, art. 14 en bl. 113,
art. 79, lid 3.
Archieven en voorwerpen van kunst (Bewaring
van)
bl. 200—204.
Armen worden verzorgd door den Kerkeraad,
bl. 81, art. 16, 2°, bijz. door Diakenen,
bl. 84, art. 26, 4°; — hoe, ald. art. 26,
5° en bl. 133 en 134, artt. 4, 11 en 12; —
welke vooral, bl. 133, artt. 6 en 7; — wor-
den gratis onderwezen, bl. 65, art. 29; —
moeten geschikte zitplaatsen hebben in de
kerk, bl. 263, — hoe te handelen, als zij
van elders komen inwonen; bl. 134, art. 10;
sterken drank gebruiken, ald. art. 11.
Armverzorging (Kerkelijke) wat daarbij vooral
moet in acht worden genomen; bl. 206—212.
Assessor des Class. Bestuurs; zijne verkiezing,
werkzaamheid en tijd ran zitting, bl. 19,
artt. 41 en 42; — hoe hij, brj zijn optreden
als Praeses, wordt vervangen, bl. 22, art.
-ocr page 386-
370              ASSIGNATEN—BEDANKEN.
47; — hoe moet gehandeld worden als in
zijne plaats het oudste Lid optreedt, bl. 5
(e) en bl. 22 (a).
Assignaliën van kindergeld enz., bl. 308 (o).
Attest bij het verzoek om emeritaat vereischt,
bl. 85 (a). Zie verder Getuigschrift.
Attestatiên bij den beroepsbrief van een Cand.\'
over te leggen, bl. 108, (i).
Attestatie van kinder- en akademie gelden, bl.
305 (*); van schoolgelden bl. 310.
Attestatie van lidmaatschap; door toien af te
geven, bl. 78 en 79, art. 14, 6° en 7°; —
wat zij moet behelzen, bl. 79 (c) en bl. 354,
N° 18 (5); — wat te doen, als zij te laat
wordt opgevraagd, bl. 79, 3°.; — tijd van
inlevering, bl. 79 (/\'); — wanneer ook van
Protestanten uit andere Kerkgenootschappen
aan te nemen, bl. 79 (a).
Attestatie de vila voor weduwen wordt afgege-
ven door het Class. Bestuur.
Authentisatie van Bijbeluitgaven, bl. 199.
Autorisatie tot het aanvaarden van schenkingen ,
bl. 241 en bl. 359 N°. 40.
Avondsmaalsbediening wordt tijdig bekend ge-
maakt bij vacature, bl. 92, art. \'22; alleen
aan Predd. toevertrouwd bl. 12, art. 20 lid 1;
niet aan Candd. geoorloofd bl. 55, artt. 29,
lid 2. (Vgl. Bediening).
Avondmaalviering; hoe dikwijls te houden, bl.
70, art. 14, 1° en bl. 268; — hoe in te
rigten, bl. 266—269; — vragen vóór de-
zelve aan de Gemeente te doen, bl. 267 en
268; — kan ontzegd worden, bl. 156, art.
4, lid 3 vgl. met bl. 165, art. 38 , lid 2; —
<
             wordt vergund aan leden uit andere Prot.
Kerkgenootschappen; bl. 79 (a).
Batig saldo der Diakonie kan ter leen worden
gegeven aan de kerkekas, bl. 136, art. 22.
Bedanken voor eene beroeping maakt onberoep-
baar voor de vervulling derzelfde vacature,
bl. 104, art. 53.
-ocr page 387-
BEDANKEN - BELEGGING.                  371
Bedanken voor eene aangenomen beroeping; wat
daarbij te doen, bl. 111, art. 72 en bl. 357
No. 31.
Bedeeling; aan welke armen te doen, bl. 133
en 134, artt. fi, 7 en 10; — hoe in te
rigten, ald., artt. 7, 9—11; — uit het
. fonds voor noodlijdende Kerken en personen,
bl. 21 («). Vgl. Noodl. Kerken enz.
Bedienden {Kerkelijke) brengen berigten enz. aan
bezwaardeD, bl. 158, art. 11; — hunne
verantwoordelijkheid daarbij, ald.: — scha-
deloosstell. bij buitengewone diensten, bl.
161, art. 23, 6°; — hunne aanstelling zie
op Aanstelling.
Bediening van Doop en Avondmaal geschiedt niet
door Candd., bl. 55, art. 29; maar door
Fredd., bl. 12, art. 20 en bl. 83, art. 21,
2°; — zorg daarvoor, bl. 76, art. 14, 1°.
Bedieningen (De bevoegdheid tot het aanvaarden
van kerkelijke) kan ontzegd worden door den
Kr. bl. 167, art. 45.
Begrafenisdag {Na den) begint bij overlijden van
een\' Pred. de waarneming der predikdienst
door den Eing, en de eerste preekbeurt vervult
de Consulent, bl. 92, art. 21.
Begrenzing van Gemeenten enz., hoe te bepalen
en te veranderen enz., bl. 11, art. 17; bl.
21, art. 43, 7°; bl. 25, 7° en vooral bl.
350 en 351 N». 5 en 7.
Begrooting der Diakonie facultatief, bl. 135 , art.
19; — der kerkel. administratie bl. 337, art. 11.
Beheer der algemeene kerkel. fondsen, bl. 29,
art. 65; — over de Algem. Class. kas, bl.
149, artt. 20—25; — der goederen van de
bijzondere Gemeenten , bl. 333—349.
Bekendmaking (Openbare) van toelating der
Candd. tot de Evangeliebediening, bl. 55,
art. 80.
Beklag van een kerkel Bestuur over een hoo-
ger, bl. 9, art. 14.
Beleeningen met de Diakonie niet zonder Kerke-
raad en Class. Best., bl. 136, art. 21.
Belegging van gelden door Diakenen, bl. 136,
art. 21.
-ocr page 388-
372               BELIJDENIS—BEBOEPENE.
Belijdenis des geloofs regtigt tot het lidmaatschap
in de Herv. Kerk, bl. 3, art. 2; — wie ze
afneemt, bl. 78, art. 14, &°; bl. 83, art.
21, 5°; — in wiens bijzijn, ald. en bl. 67,
art. 88; — wanneer alleen tot haar toe te
laten wie eene kerkel. bediening bij een an-
der Genootschap bekleeden enz., bl. 7S (c).
Benoeming a) van Leden en Secundi der hoofere
kerkel. Besturen, bl. 4—6 , artt. 5 en 6;
bl. 17, art. 37; bl. 19, art. 42; bl. 22,
art. 48; bl. 27, art. 66; bl. 30, art. 68;
wanneer en hoe daarvan kennis te geven,
bl. 6, art. 7; wat te doen als benoemden
hunne betrekking niet aanvaarden
, bl. 5 (e);
—  è) bij de Collegiën van beheer bl. 334, artt.
3—5; bl. 34J artt. 27—30 en bl. 843,
art 36.
Benoeming van Ouderlingen en Diakenen, bl. 13 ,
art. 23; bl. 69, § 7 ; bl. 73 , art. 6 ; bl. 80,
art. 16, lu; — tusschentijd» aan de Kerkera»
den overgelaten, bl. 75, art. 12; —voor hoe
lang, bl. 75, art. 11, lid 3 en art. 12, lid 2;
—  hoe dikwijls dezelfde Leden mogen benoemd
worden; bl. 75, art. 11, lid 3.
Bepalingen van Reglementen, welke de conside-
ratiën der Classik. Vergaderingen vereischen,
bl. 7. art. 12, lid 2.
Beraad (Termijn van) na eene ontvangen be-
roepiug, bl. 107, art. 61.
Berigten, door hoogere Besturen verlangd, zijn
onverwijld te geven, bl. 9, art. 13, lid 3; —
ontvangen de Besturen van benoemingen, bij
welke zij belang hebben, bl. 6. art. 7, lid 2.
Beroep (Rooger). Zie Appèl
Beroepbaar tot de Ev. bedien.; wie dat,zijn,
bl. 103, art, 50; —wanneer niet. ald. artt.
52 — 54; — in hoeverre buitinlandseheCandd.;
bl. 105, art. 56, en Predd., ald. art. 57.
Beroepene, wat die te doen heeft, bl. 107, art.
61; — wat gedaan wordt als hij voor het aange-
nomen beroep bedankt, bl. 111, art. 72 en bl. 357
No. 31 en 32 ; — hoe bezwaren tegen hem inge-
bragt te behandelen, bl. 107 , artt. 64 — 66 en
bl. 110, art. 70; — waarvoor moet gezorgd
-ocr page 389-
behoeping—beslissingen.           s73
worden als hij een niet eervol ontslagen Pred.
is, bl. 220, § 12; — waar hij gerekend wordt,
te behooren, als hij na zijn ontslag en vóór
zijne bevestiging overlijdt, bl. 87, art. 6.
Beroeping van Predikanten; wie ze doet, bl. 13,
art. 23; bl. 69 — 71; bl. 80, art. 16, 1»;
bl. 101, art. 46; — wat daaraan voorafgaat,
bl. 90 — 102, — wat daarbij geschiedt, bl.
102—107; — wat daarop volgt, bl. 107 enz;
—  hoe daarbij de regteu van Derden worden
geëerbiedigd, bl. 13, art. 23 en 24 en zie
Derden; — het regt der Gemeente in dezen
onvervreemdbaar, bl. 13, art. 24, lid 2; —
daarmede is spoed te maken, bl. 101, art. 44;
— wat bij vertraging geschiedt, bl. 101—103,
artt. 45—47 en 49; — wat, als de beroepene be-
dankt, bl. 107, art 62 en bl. 357 en 358. Vgl. Be-
roepene;
— over^de goedkeuring zie Approbatie.
Beroepvigskosten, wie die betalen of teruggeven
bl. 112 art. 73; — mogen niet betaald wor-
den uit diakonie-fondsen ald. art. .74. Zie
verder Kosten.
Beroepingsvlerk. Termijn van aanvang en be-
eindiging, bl. 101, art. 44.
Beroepsbrief, bl. 106, art. 59; —formulieren,
bl. 114; — met welke bescheiden te verzen-
den aan den beroepene, bl. 106, art. 60, en
bij aanneming aan \'t Class. Bestuur, bl. 108,
art. 66; — wanneer aan \'t Prov. Kerkbest.
of aan de Syn. Comm., bl 110, art. 69.
Bescheiden of stukken; zie telkens bij de zaak,
waarbij ze behooren, b. v. Approbatie, Be-
roepsbrief,
enz.
Beslissingen {Van alle) is éénmaal hooger be-
roep, bl. 9, art. 15; doch kan ook van be-
sliss. in hooger beroep vernietiging worden
gevraagd, ald.; — welke definitief zijn, bl.
10, art. 15, lid 4; bl. 170, art. 55.
Beslissingen in zaken tan Tucht; wie daartoe niet
medewerken, bl. 158 en 159, artt. 16—17;
hoe zij geschieden, bl. 159, artt. 18—21;
—   aan wie en binnen welken tijd zij berigt
worden, bl. 162. art. 28; — wanneer open-
baar gemaakt, bl. 163, art. 81; —wanneer
-ocr page 390-
874              besluit—bevestiging.
zij in werking treden, bl. 163, art. 82; — in
hooger beroep, bl. 164, art. 85. (Vgl. Appèl);
— in zaken voor Kerkel. administratie bl.
344, art. 40.
Besluit van een Kerkelijk Bestuur, hoe te ne-
men, bl. 7, artt. 9 en 10; in zaken van
Tucht, bl. 159, art. 19 ; — van beheer bl. 346.
Besluit van een Kerkeraad; wanneer niet uit te
voeren, bl. 81, art. 18 en bl. 91, art. 16.
Bestraffings-middelen (Kerkelijke), bl. 156, art. 4.
Bèstraffings-predikatiè\'n zijn verboden, bl. 267 (a).
Besturen (Burgerlijke); van deze neemt de Di-
akonie geen subsidie, bl. 134, art. 14; —
aan deze geeft zij inlichting, bl. 135, art. 16.
Besturen {Kerkelijke); hoe zij benoemd worden,
zie Benoeming; — besluiten, bl. 7, art. 9; —
stemmen, bl. 6 en 7, artt. 8 en 10; — wat zij
te doen hebben, bl. 7 en 8, artt. 11—14; —
hoe zij zich beklagen kunnen, bl. 9, art. 14; —
hooger inlichting vragen, bl. 8, art. 13, lid
2 en 3; — wat zij doen moeten als zij zich
niet onderwerpen aan hooger beslissing, bl.
9, art. 14.
Besturen (Hoogere), hoe zij handelen tegenover
lagere, bl. 9, art. 18., lid 8; — in zaken
van Tucht, bl. 163, artt. 29 en 30 en bl.
164, art. 84, lid 2.
Besturen (Lagere); hoe zij handelen tegenover
hoogere, bl. 9, art. 14; bl. 163, art. 29, lid 3.
Betaling van Predikants-tractementen bl. 295,
art. 8; bij vacature, bl. 95, art. 30; —van
kinder-, school- en akademie-geld, bl. 307; —
uit de Algem. Weduwenbeurs, bl. 138. —
Beurten; zie Predikbeurten.
Beurtwisseling der Classen in \'t benoemen van een
buitengewoon Lid der Prov. Kerkbest., bl. 23,
art» 48, lid 2; — der Prov. Kerkbesturen
in \'t examineren van Candd., bl. 46, art. 6.
Beurtzangen bij deopenb. Godsdienst aanbevolen,
bl. 261.
                        ,
Bevestiging a) van Lidmaten; hoe die geschiedt,
bl. 671 art. 39; waartoe zij regtigt en ver-
pligt, bl. 68. art. 41; — b) van Ouderlin-
gen en Diakenen,
bl. 74, art. 10; — c) van
-ocr page 391-
ÏBEDIKANTEN—BEZWAASDB.          375
Predikanten, bl. 112 artt. 75—77; en van
Candidaten; bl. 113, art. 78; kennisgeving
daarvan ald. art. 79; — d) van een Hoog-
leeraar als Pred.
bl 104, art. 55.
Bewaarplaats van archieven bl. 201; in vacature
bl. "91, art. 14; — van Diakonie gelden enz.
bl. 135, art. 17.
Bewijs (Konin/cl.) van regt op lands-tractement
enz. voor een te beroepen Pred. vraagt de
Kerkeraad door het Class. Best. bl. 100,
art. 40 en bl. 120; wanneer bl. 100,
art. 41.
Bewijs van goed (zedelijk) gedrag is noodig tot
het Kerkelijke examen, bl. 48, art. 9, e en
g; — voor een Catechiseermeester bl. 63; art.
21; — om elders tot lidmaat te worden aan-
genomen bl. 67. art. 38 lid 2; — om elders
een kind te laten doopen, bl 77 (a).
Bewijs van lidmaatschap; wanneer en hoedanig af
te geven in plaats van eene volledige kerkel.
attestatie, bl. 79 (c).
Bezoldiging. Zie Defroijement.
Bezwaar a) bij den Kerkeraad, bl. 166, art. 89,
bl. 137, art. 27, lid 3; — b) bij \'t Class.
Best,
bl. 168, artt. 47—49 ; — c) bij \'t Prov.
Kerkbest.,
bl. 169, artt. 50 en 51; — d.) bij
de Synode, bl. 169, artt. 52 en 53; — e) bij
Kerkvoogden en Notabelen bl. 338, artt. 13 en
16; — f) bij \'t Coll. van Toez. bl. 338,
art. 13, lid 3.
Bezwaar tegen benoemde Ouderll. en Diakle.;
waar in te dienen en wat daarmede te doen,
bl. 74, art. 9; —tegen beroepen Predd; hoe
in te brengen, bl. 107, art. 64; hoe daar-
omtrent te handelen, bl. 108, artt. 65 en 66
en bl. 110, art. 70; — tegen Kerker aads-
leden
en Hulppredikers, bl. 167, art. 42; —
tegen handelingen van Leden van hoogere Be-
sturen,
bl. 166, art. 41.
Bezwaarde; hoe hij verhoord wordt, bl. 157,
artt. 8 en 9; — waarvan hij inzage heeft en
afschrift kan verkrijgen, bl. 158, art. 10; —
welke berigten hij ontvangt en hoe, bl. 158
art. 11 , bl. 162, art. 28, bl. 171, art. 58
-ocr page 392-
876 BIDDAGEM—BIJZONDERE REGLEMENTEN.
lid 1; — wanneer hij kosten heeft te beta-
len, bl. 160, art. 22.
Biddagen; hoe bij vacature te houden, bl. 92,
art. 23, lid 3.
Bloedverwantschap; wanneer zij verhindert het
mede examineren van een Cand., bl. 46,
art. 4, lid 2; — het medeberaadslagen enz.
in zaken van Tucht, bl. 159, art. 16.
Boden; waartoe te bezigen, bl. 158, art. 11; —
hoe schadeloos te stellen, bl. 161, art. 23, 6°.
Boeken bij het Godsdienstonderwijs, bl. 66,
art. 35.
Boekhouder der Diakonie. TAs Administrerend
Diaken.
Boete
wegens het niet vervullen eener vacatuur-
beurt, bl. 95 , art. 32 en bl. 99 , art. 39 , lid 2.
Boetpredikaliën zijn verboden, bl. 267 (a).
Borgstelling in geschillen, van wie zij kan ge-
vorderd worden, bl. 172, art. 64, lid 2; —
van een kerkel. Rentmeester bl. 335, art. 6.
Brandschade (Verzekering tegen). Zie Verzekering.
Buitenlandsche Candd.
of Predd. Zie Beroepbaar ;
—   wat zij, bij toelating tot de predikdienst
hier te lande, betalen aan de weduwenbeurs,
bl. 141, art. 10.
Burgerlijk Bestuur. Zie Bestuur {Burgerlijk\').
Burgerlijke Regier
(Welke Collegiën voor den)
gedingen kunnen voeren, bl. 173, artt. 65
en 66.
Bijbel (Uitgaven van den). Zie Authentisatie.
Bijbellezingen
en Bijbeloefeningen enz. aanbevo-
len, bl. 58, art. 4 en bl. 262.
Bijwonen van de openbare Godsdienst; wie
daartoe bijzonder verpligt zijn, bl. 84, art. 26 ;
—  van de kerkvisitatie; wie dat moeten, bl.
176, art. 8.
Bijzondere Kerkeraad; wat en waar die is, bl.
11, art. 19 en bl. 72, art. 2, lid 3 en 4 ; —
zijn werk, bl. 75—80, art. 14; bl. 81, art.
i7; — aan wien zijn werk wordt opgedra-
gen, wanneer hij ontbreekt, bl. 80, art. 15.
Bijzondere reglementen, bl. 8, art. 12, lid 3—7;
bl. 82, art. 20; bl. 138, art. 29.
-ocr page 393-
CACHET—CATECHISEREN.               877
c.
Cachet of zegel (kerkelijk), bl. 198.
Candidaten tot de H. Dienst; hunne toelating,
bl. 45—56; — kennisgeving daarvan, bl. 53,
art. 25; — opgaaf hunner woonplaats, bl.
56, (a); — hunne bevoegdheid, bl. 55.
art. 29; bl. 93, art, 25, en bl. 103, art. 60;
bl. 59, artt. 5 en 8; — toezigt over hen,
bl. 13, art. 22; bl. 20, art. 43, 1«; —
schorsing, bl. 22, art. 45; bl. 168, art. 48,
lid 3; — afzetting, bl. 26, art. 53; —wat
zij, op beroep predikende, hebben te doen,
bl. 107, art. 43; — wat te eischen, ald. lid
3 en 4 en bl. 212; — welke stukken zij,
beroepen zijnde, hebben over te leggen, bl.
108—110, artt. 66 en 68; — hoe zy be-
vestigd worden, bl, 113, art. 78.
Candidaten in de Godgeleerdheid; onder welke
voorwaarde zij de openbare predikdienst oio-
gen vervullen, bl, 57 en 58; —wanneer die
bevoegdheid vervalt, bl. 53, art. 23, bl. 57
art. I, en bl. fc52, N». 14.
Cassatie. Zie Vernietiging.
Catechetische leerboeken; wanneer daaromtrent
voorschriften worden gegeven en door wie,
bl. 66, art. 35.
Catechetisch onderwyn; zie Godsdienstendeiwijs.
Cattcldsanten; in hoeverre de schoolkinderen als
zoodanig te beschouwen zijn, bl. 179 (o).
Culechisatiën voor Lidmaten, waartoe te houden,
bl. 58, art. 4.
Catechiseermeesters enz.; wat in dezelve qevorderd
wordt, bl. 60, art. 13; — welk examen zij
hebben af te leggen, bl. 60 en 61, artt.
14—17; — afwijziging en toelating ald. artt.
18 en 19; — acte van toelating, bl. 62;
• art. 20; — wanneer geldig in een ander
Classikaal ressort, bl. 63, art. 21; — hunne
bevoegdheid, bl. 60, art. 11 en bl 63, art.
22; — hunne verpligting, bl. 59, art. 10
en bl. 66, art. 35.
Catechiseren geschiedt door Predd., bl. 83, art.
21, 5°; — het gehetle jaar door, bl. 64,
S6
-ocr page 394-
878 CATECHISEERMEESTERS—OLASS. BESTUUR.
art. 23; — door Candidaten en Leer aart bui-
ten vaste bediening
, bl 59, art. 5 eu 8 ; — door
Catechiseermeesters, ald. artt. 5, 18 en 14.—
Zie verdei- Godsdienst-onderwijzers,
Catechismus (Heidelberger); welk gebruik daar-
van ie te maken, bl. 83 («).
Censuur; door wie en over wie ze geschiedt;
bl. 13, art. 22 enbl. 20, art. 43, bl. 155 en volg.
Clausen; waaruit ze bestaan en wat ze vormen,
bl. 15 en 16, art. 33; — welke er zijn,
ald. art. 34; — boe in hare grensscheiding
verandering komt, bl. 17, art. 35; bl. 35,
7°, vgl. Begrenzing; — hoe men van haar
lidmaat wordt, bl. 118, art. 7(J; — hoe
men van zijne betrekking tot haar wordt
ontslagen, bl. 87 en 88, artt. 5 en 7-
Classikaal Bestuur (Leden van het); bl. 19, art.
41; -- hunne vereischten, bl. 4, art. 5;
— hunne benoeming, bl. 17, art. 37; —
hun defroyement, bl. 143 art. 1 vgl. bl. 87
en 88, artt. 5 en 7; bl. 182, art. 21.
Classikaal Bestuur (Werkzaamheden van bet);
A. in het algemeen, bl. 4, art. 4, 2°; bl. 7
en 8, artt. 11 en 12, lid 4, 5 en 7, bl. 8,
art. 13, lid 1; bl. 11, art. 18, lid 2; bl.
19—22, artt. 41—47; bl. 58, art. 6.
£. in het bijzonder omtrent
1)  de Mahonie, bl. 122—137, artt. 3, 20,
21, 23, 24, 26—28;
2)   de erkenning tan Nieuwe Gemeenten bl.
323—325;
S) het Examen tot de Evangelie.-bedien., bl.
49, art. 12, 6° en art. 18, lid 2; —van
toegelatene Candd., bl. 63, art. 25, lid 2
en bl. 56 (a);
4)  het Godsdienst-onderwijs, bl. 60—68, artt.
13—21; bl. 65, art. 31, bl. 179, art.
12.*;
5)  het üulppredikerschap, bl. 122—124, artt.
4, 5, 7, 8, 11, 13, lid 2, 15 en 17;
6)    de benoeming van Kerkeraadsleden, bl.
73—75, artt. 3, 4, 7, 9—11;
7)  de ktrkvisitatie, bl. 175—182 en bl, 862,
JÜ° $8 en 49; — Tan persoonlijke artt.
-ocr page 395-
CLASS1K4AL BESTUÜB.                  879
8—14; — schriftelijke, artt. 15—18; -*
buitengewone, art. 15;
8)  Noodl. Kerken en personen, bl. 8 (c); bl.
21 (a); bl. 238—241;
9)  het ongevraagd ontslag van Predd. bl. 97,
artt. 37 en 37*;
10)    Reglementen, bl. 8, art. 12; bl. 14,
art. 25; bl. 70, art. 4; bl. 85, art. 29;
11)  Ringen, bl. 14 en 15, artt. 26, 28, 30
en 32;
12)   Tucht, bl. 13, art. 22, bl. 162, art. 27
en 28; bl. 168, artt. 46—49;
13)   Vacaturen. Het ontslaat den uit de Classe
vertrekkenden op zijn verzoek, bl. 87 en
88, artt. 5 en 7; berigt bij ongevraagd
ontslag, aki., art. S; — keurt de regeling
der Ringuerkzaamheden goed, bl. 88—90,
artt. 9—12; en bl. 93, art. 23; — ver-
effent de geschillen tusschen Kerkeraad en
Cunsule.it, bl. 91, art. 18; — tusschen
Ring en Gemeente, bl. 94, art. 28; —
tusschen Ringleden onderling en met de
aankomende en vertrekkende Predd. of hunne
betrekkingen, bl. 94 en 95, artt. 28, 29,
31 en 32; — wat het doet als een Pred.
de Gemeente ontijdig verlaten heeft, bl. 96,
art. 35; zijn werk wegens ziekte niet kan
verrigten, aki., art. 36; krankzinnig is, bl.
97, art. :ï7 , door ouderdom enz. ongeschikt
geworden, ald. art. 37*of geschorst, bl. 99,
art. 38. — Wat tot vervulling der vaca-
ture:
het zorgt voor hawiopening, bl. 100,
artt. 40—42; — bevordert spoed, bl. 101,
art. 45 en bl. 110, art. 70; —wanneer het
doel vat de» Kerkeraad» i*,
bl. 101 en 103,
artt. 46 en 49; — hoe het goedkeurt: zie
Approbatie; hoe het daarbij zorgt dat de
beroepene verzekerd zij van alle voordeelen
aan de standplaats verbonden, bl. 107,
art. 60; bl. lil, art. 71; bl. 113, art.
79 en bl. 129.
11) de voorziening in de geestelijke behoeften
van Gemeenten,
bl. 327 en 328, artt. 6,
8, 9, 13 eu 13.
-ocr page 396-
880         CLASS. OELDEN—COLLATtE-REGT.
Classikale yelden. Zie Clatsikalé Quota.
Classikale Kas (Algeuteene);
haar beheer, en
toeiigt op haat, bl. 29, art. 65; —bestuur,
bl. 149, artt. 20—25 ; — waaruit zij gevormd
wordt, bl. 146, art. 6, a, b; — wat uit
baar gevonden wordt, ald. lid 1. Vgl. bl.
143, art. 2; bl. 182, art. 21.
Classikale Kosten; 1) gewone, bl. 143, artt. 2
en 4; bl. 182, art. 21; — waaruit te vin-
den, bl. 145—159, artt. 6, 8—19; —
2) buitengewone, bl. 144, art. 3; bl. 143,—
artt. 5 en 7; bl. 182, art. 21, lid 2; bl.
160 en 161, artt. 23 en 24 vgl. met bl.
861, N° 44.
Clatsikalé Quaestor; zijne benoeming, bl. 18,
art. 40, 3°; — werkzaamheid, bl. 146, artt.
9, 10 en 12; bl. 149, artt. 23 en 24; bl.
129, artt. 8 en 9, 4Ti — zijn honorarium,
bl. 143 (6).
Classikale Quota; wat die zijn, bl. 146, art. 6,
b; — waaruit te betalen, ald. art. 8; —
hoe te berekenen, bl. 147 en 148, artt. 15 —
17; — wanneer en hoe te betalen, bl. 146,
art. 9; — wat er geschiedt bij achterlijk
blijven in de betaling, ald. artt. 10—12.
Classikaal Ressort (Reglementen voor een), bl.
8, art. 12, lid 4.
Classikale Vergaderingen; uit welke leden zij
bestaan, bl. 18, art. 38; — wie daarvan het
bestuur uitmaken, ald. art. 39; — wat zij te
verrigten hebben, bl. 8 art. 12, bl. 17 en 18,
artt. 36, 37 en 40; bl. 21, art. 43, 8°;
bl. 23, art. 48; — zij mogen geeue huis-
boudelijke bepalingen maken tot meer gelijk-
matige vertegenwoordiging der Ringen in het
Class. Best., bl. 20 (a); maar wel een be-
• stuurs-lid tusschentijds tot hooger betrekking
benoemen, bl. 20 (6).
Classikale Wedwoenbeurs bl. 19, art. 40, 6° en
bl. 21, art. 43, 5°.
Collalie-rrgt; Koninkl. besluiten daaromtrent,
bl. 245—249; — in hoeverre geëerbiedigd
door de Kerk, bl. 18, art. 24, lid 1, bl
1U6, art. 58i — mag niet meer ontstaan
-ocr page 397-
COIXATOB UNÏCUS—COl.LEGIE.          881
bl. 14, art. 24, lid 2; — ook niet afge-
scheiden worden Tan de heerlijke bezitting,
waaraan het verknocht is, bl. 248, art. 1; —
eivendoms overgang van de reeds afge?chei-
dene, ald. art. 2; — hoe miêbruik bij de
uitoefening daarvan te weeren, bl. 13, art.
24, lid 1 en bl. 102, art. 47; — het konink-
lijke
afgeschaft bl. 249.
Collator Unicus; aan wie hij de collatie niet
mag doen; bl. 249, art 4.
Collecte (Ticeede); met welk doel bij de open-
bare godsd. te houden, bl. 2z9.
Collecten voor de armen der Gemeente, geschie-
den door Diakenen, bl. 12, art. 20, lid 3;
bl. 84, art. 26, 2° en 3°; worden geregeld
door den Kerkeraad, bl. 13, art. 20, lid 4
en 5; bl. 81, art. 16, 2°.
Collecten voor Noodlijdend-e Kerken en Personen,
bl. 233; wanneer te houden, bl. 234; open-
lijk mede te deelen, ald. 2°.
Collecte (bijzondere); wanneer alleen geoorloofd,
bl. 235, 5°.
Collegie (Ilooger en Lager); in hunne weder-
keerige verhouding, die Bestuur (Hooger en
Lager).
Collegie ran Toezigt op de kerkelijke administratie
(Algemeen);
zijne zamenstelling, bl. 343, art.
36, zijn Moderamen ald. art. 87; waar en
waaneer het vergadert ald. artt. 88 en 89;
zijne gewone werkzaamheden bl. 344 , art 40;
wat het tot wijziging van het Alg. Hegl. op
de administratie te doen heeft ald. art. 41.
{Provinciaal); zijne zamenstell. en verkiezing bl.
841 artt. 26—30, Moderamen, bl. 342 art.
3 I , zetel ald. art. 32; waartoe zijne goedkeu-
ring noodig is bl. 339 artt. 20—22, welke
geschillen het beslist bl. 338, art. 13 en bl.
840, art. 24; — waarbij door de kerk. Besturen
te raadplegen bl. 94, art. 28; wanneer die
Besturen in gemeen overleg met hetzelve han-
delen bl. 21 art. 43, 7°, en bl. z5 art. 51 ,
6° en 7°, bl. 224, § 14; — wat van hetzelve
noodig is om ondersteuning te verkrijgen uit
het fonds voor Noodl. Kerken enz., bl. 239
-ocr page 398-
882 COLLOQUIUM—CONSULENT.
II, e.; — het ontvangt Tan Kerkvoogden een in-
vtnlaris
van alle pastorij\' en kosterijgoeder en,
bl. 266 art. S; — wat het Collegie verder in
dié zaak te doen heeft, ald. artt. 3—5.
Colloquium doel urn; Wanneer noodig, bl. 105,
art. 57, lid 4, daarvan moet verslag gezon-
den worden aan de Synode, bl. 106 (o)
Combinatie; wanneer die tot stand komt, bl.
222,    art. 1; — hoe zulks geschiedt, bl.
223,    artt. 5—7; — hoe gecombineerde Ge-
tneenten handelen in de afvaardig, van een
Ouderl. ter Class. Vergadering, bl. 18, art.
88, lid 3; — wanneer daar een hulpprediker
kan benoemd worden, bl. 121. art. 3, 2°;
— hoe zij gesplist worden bl. 851 , N° 7.
Commandant. Zie Kommandanl.
Communie (Algemeene Synodale). Zie Synodale
Commissie.
Commissie voor de Oost- en West-Indische Kerken
zendt een lid ter Synode, bl. 27, art. 56,
lid 1 ; — examineert de Candd. voor Indië,
bl. 45, art. 2, lid 2.
Commissie (Waahche); hare zamenstelling, bl.
28, art. 48, lid 4; — vergaderplaats, bl.
24, art. 50, — werkzaamheden, bl. 26,
art. 56, lid 1 en 2; bl. 45 en 46, artt.
1, 2, 7; bl. 54, art. 27; bl. 61, art. 14.
Commissie van Toezigt op het Oodsd. onderwijs,
bl. 66, artt. 33—37.
Conciërges; wat die in de gevangenhuizen te
doen hebben, bl. 281\'—288, artt. 2, 4—6,
8, 9 en 12.
Consulent, wie dien berióemt, bl. 90. art. 12; —
hoe, bl. 14, art. 28; — voor wie, bl. 89,
art. 11 en waar die werkzaam is, bl. 88,
art. 9 en bl. 89 (o); — welke betrekking hij
daar bekleedt, bl. 71, art. 1; bl. 91, artt.
15 en 16; — zijne pliglen, bl. 91 en 92,
artt. 17, 21, 22; bl. 118, art. 79, —zijne
regïén, bl. «1, art. 16 en bl. 93, artt. 26
èn 27; — zijn de/royement, bl. 87, art. 5,
lid 8; bl. 90, artt. 19 en 20; bl. 118, art.
77, Hd 2 eri W. 855 N°. 21 en 22, — hoe
geschillen tan hem mét den Kerkeraad en het
-ocr page 399-
CONTINUATIE —DEELNEMING.             883
Kiescoll beslist worden, bl. 91, art. 18.
Continuatie van den Quaestor-generaal en zijnen
secundus, hoe die geschiedt, bl. 28, art. 67.
Contributie voor de Algeroeene weduwenbeurs;
wanneer verpligt, bl. 189, art. 4; bl. 140
en 141, artt 8 en 10—14; wanneer vry-
tcillig,
bl. 189, art. 6, bl. 140, art. 9; —
hoe te innen, bl. 142, artt. 15 en 16; —
hoe te handelen met nalatigen in \'t betalen,
ald., art. 16, lid 2 en art. 17, lid. 2.
Copien (kosten van) van processtukken bl. 161,
art. 28 , 4».
Correspondentie van Cl. Besturen, bl. 82, art.
44, 1°; van Prov. Kerkbesturen, bl. 26,
art. 52, 1°.
Correspondentie (De wijze van) tussehen alle
kerkelijke Ligchamen,
bl. 187—193; —voor
de kerk. Courant, bl. 192 en 193. Vgl.
adressen.
Cos/uum. Zie /Ambtsgewaad.
Crediet opening tot voldoening van Kinder-
School- en Akademie-gelden, bl. 308 (a).
Custorij. Zie Kosterij.
D.
Dag van begrafenis. Zie Begrafenis.
Dag drs Ileeren; wat op denzelve verboden
is, bl. 257 en 258; —tweemaal op denzelven
Godsdienstoefen, te houden, bl. 76 («). Vgl
Zondag.
Lag (Oude en Nietuejaars-)
, bl. 264 en 265;
in vacature, bl. 92, art. 23, lid 3.
Dag der vergadering van de Classe, bl. 17, art.
87; — van de Clats. Bes/uren, bl. 22, art.
46; — van de Prov. Kerkbesturen, bl. 24
art. 50; — van de Synode, bl. 28, art. 59.
Dankdag (De) of godsdienstige viering der over-
winning van ffaterloo, bl. 274.
Declaratie van reis- en verblijfkosten der leden
van Prov. Kerkbesturen, bl. 144 en bl. 361
N° 44.
Deelneming; verpligte en onverpligte aan de
Algem. Weduwenbeurs. Zie Contributie en
Wedutcenbturt (Algemeene).
-ocr page 400-
884               DEFROYEMENT—DERDEN.
De/royement voor werkzaamheden .in \'t belang
van bijzondere Gemeenten of personen, bl.
144, art. 3 en bl. 145, art. 5; in zaken
Tan Tucht enz., bl. 160, art. 23 en bl. 361,
No. 49; — Tan Ringen, in gevallen bui-
ten vacature, bl. 96, art. 34; bl. 98, art.
37, lid 5, bl. 69 artt. 38 en 39 en bl. 165,
art. 37. Zie verder Kosten.
Departement (*) f Het Ministerieel) ontvangt:
A. berigt Tan grensregelingen, bl. 17, art. 35;
lid 2; — overlijden van Predd. en van hunne
nagelatene betrekkingen, bl. 86, art. 2, lid
2; — ongevraagd ontslag en afzetting van
een\' Pred., bl. 88, art. 8; — vertraging
in \'t beroepingswerk, bl. 110, art. 67,
1°. — approbatie eens beroeps, bl. 111,
art. 71 en bl. 120, art. 4. — vervulling
der vacature, bl. 113, art. 79.
B. verzoek om handopening, bl. 99, art.
40 en bl. 120, art. 1. — om bezwaren
bij het beroepingswerk te helpen opheS\'en,
bl. 109, art. 67, 1°.
Departement van Financiën, wat daaraan te
rigten, bl. 330; — van Justitie, wat daaraan
te zenden, ald.
Derden (Regten van); hoe te eerbiedigen, bl.
13, art. 23, lid 2; bl. 80, 9° en art. 16,
1«; bl. 102, art. 47; bl. 245—249; —hoe
geschillen met Derden te Tereffenen, bl. 106,
art. 58; — hoe tegen misbruik te waken,
bl. 102, art. 47; — kerkel. ontzetting er
Tan, bl. 156, art. 4 en bl. 165, art. 38,
lid 2.
(*) Het Departement voor de taken der Herv. Eere-
dienst
is bij Kon. besluit van 21 April 1862, No. 42
opgeheven, eu voor de administratie van de zaken
dier Eeredienst met 1 Ju]ij 1862 eene afzonderlijke
Afdeel. toegevoegd aan \'t Departement van Justitie,
[in 1866 aan dat van Financiën] terwijl de directie
over die Afdeeling Eeredienst onder \'s Ministers ver-
antwoordelijkheid is toevertrouwd aan een Administra-
teur [in 1870 aan een Referendaris], en met I Jan.
1871 is de afzonderl. afdeeling: Hervormde Eeredienst
vervallen, zie bl. 329—831.
-ocr page 401-
DIAKENEN—DIENSTTIJD.                385
Diakenen; hunne vereischten, bl. 6, art. 17;
bl. 73 , art. 3 ; — plii/ten, bl. 12 , art. 20; bl.
84, art. 26; bl. 132—137, artt. 4—7, 8—
13, 16—21, 24—28; — hunne verhouding
tol den Kerkeraad,
bl. 18, art. 20, lid 4 en
B; bl. 80, art. 14, 11»; bl. 84, art. 26,
lid 2; bl. 133, art. 4; bl. 185—137, artt.
18, 20—22 en 27.
Diahonie; wat zij is en bedoelt, bl. 132 en
133, artt. 1, 2 en 4; — zij moet zuiver
kerkelijk zijn en niet niet burgerl. Besturen
vereenigd , bl. 134, art. 15; — zij neemt
geen subsidie van \'t burgerl. Best.. ald. art.
14 en heeft, zoo zij niet gesubsidieerd is,
geene magtiging van \'t burgerl. gezag noodig
tot het voeren van regtsgedingen, bl. 136
(a); — zij draagt geene kosten van beroe-
pingo-commissien, bl. 112, art. 74.
Diakonie-bestuvr (Het) geeft kennis van elders
gevestigde gealimenteerden aan den Kerkeraad
aldaar, bl. 220, § 11.
Diakonie-reglement (Beginselen en toepassing van
het), bl. 182 (o).
Diakonie-rekenivg; voor wie, hoe en wanneer
die geschiedt, bl. 81, art. 16, 2°; bl. 187,
art. 27.
Diakonie-scholen (In) wordt Godsd. onderwijs
gegeven, bl 64, art. 25.
Dienst; waar te nemen bij vaeature, bl. 14,
art. 26; bl. 92, art. 23; — in gevallen,
met vacature gelijk staande, bl. 98—99.
Dienstdoende moeten Ouderlingen zijn om te
worden toegelaten tot de Cl. vergaderingen
bl. 18, art. 38; — en Predikanten om zit-
ting te nemen a) in Cl. vergaderingen ald.;
è) in Cl. Besturen bl. 19, art. 41; c) in
Prov. Kerkbesturen bl. 23, art. 48; d) inde
Syn. Comm. bl. 30, art. 67.
Diensttijd; voor de leden van hoogere Collegiën
drie jaar, bl. 4, art. 5, lid 2; — voor Ge-
magtigden ter verkiezing van Ouderll. enz.
vier jaar, bl. 70, art. 3; — voor Kerke-
raadsleden hoogstens vier jaar, bl. 75, art.
-ocr page 402-
886        DtLIGENTVEEKLARING.—DOOP-REG.
11,    lid 3; — voor tusschentijds gekozen of
opgetreden leden, bl. 5, art. 6; bl. 75, art.
12; — bij Collegiën van kerkel. administratie
bl. 334, art. 3; bl. 341 , art. 30, bl. 345,
art. 36.
Diligentwrklaring; wanneer te vragen door den
Kr., bl. 101, art. 45; — door \'t Cl. B.,
bl. 110, art. 70, lid 2; — vrat bij weigering
geschiedt, aldaar en bl. 101, art. 46.
Dimissie. Zie Ontslag.
Dispensatie; wanneer niet te geven, bl. 8, art.
12,    lid 8; — kan gegeven worden: 1) van
akademische collegiën, bl. 48, art. 9, e. lid
3; — 2) bij de beroeping van een Pred.,
nog geen twee jaren op zijne eerste stand-
plaats zijnde, bl. 104, art. 52, lid 2; —
3) op den tijd van bevestiging, bl. 112, art.
75; — 4) aan Catechiseermeesters, bl. 60,
art. 18; — 5) aan de Diakonie, bl. 135,artt.
15 en 20; — 6) op den leeftijd van Ouder-
lingen, bl. 73, art. 3, lid 8; — 7) van \'t
stemmen in eene vergadering, bl. 7 , art. 10.
Doctores Theologiae; waarvan vrij bij \'t examen
tot de H. D., bl. 48, art. 9, c lid 4.
Documenten van Candd. tot de H. D., welke
en wanneer aan een der kerkeraadsleden te
vertoonen, bl. 100, art. 43, lid 2.
Donatién; hoe te aanvaarden, bl. 241—245 en
bl. 359 N°..40. \'
Doop; wauwer, hoe en aan wie te bedienen,
bl. 76 en 77. art. 14, 1»; bl. 247—249; —
alleen door Predd., bl. 12, art. 20; bl. 88,
art. 21, 2°; — niet door Candd., bl. 55,
art. 29; — wie daarvoor zorgen, bl. 76
en 80, artt. 14 en 15.
Doop der Afgescheidenen; hoe te beschouwen,
bl. 76 (c).
Dooflingen worden niet te vroeg in de kerk
gebragt, bl. 266; — hunne ouders wonen
beide hunnen doop bij en vinden in de kerk
eene behoorlijke plaats, ald,
Doop-, lidmalen- en trouw-registers zijn dubbel
te houden, bl. 80, art. 14, 8°.
-ocr page 403-
DOOPPBEBIK ATIËN — ERFSTELLINGEN. 387
Doopprèdikatien, aanbevolen, bl. 266.
Drie standplaatsen (Eene Gemeente van); wanneer
eehe Gemeente van twee zulks wordt, bl,
104 (*).
Dronkaards ontvangen geene geldelijke onder-
steuning van Diakenen, bl. 134, art. 11.
Dubbele registers; waarvan te houden, bl. 25
(c); bl. 80, art. 14, 8° en bl. 82 (o).
Duplicaat-index van \'t Archief der Provinc. en
Class. Besturen; waar te deponeren, bl. 25 (c).
E.
Eed, gevorderd van Candd. bij \'t examen, bl.
63, art. 26: — van getuigen, bl. 157, art.
7 , lid 2.
Eertdienst [Openbare); wat daarvoor te doen,
bl. 76, art. 14; bl. 82, artt. 21 en 25; bl.
259-970; in vacante Gemeenten, bl 92,
artt. 21—23; — in andere gevallen, bl. 95
—99.
Eerste dag des jaars. Zie Nieuwjaarsdag.
Eerste instantie.
Zie Instantie.
Eervol ontslag of emeritaat,
bl. 117 en 118; —
wat het Cl. B. te doen heeft als een iiiet
eerrol ontslagen Tred. wordt beroepen, bl.
220, % 12.
Eigendommen [Kerkelijke). Zie Goederen,
Electie;
in hoe ver te eerbiedigen, bl. 106,
art 58 en bl. 102, art. 47. Zie verder
Collatie.
Emeritus Predikant;
wat er noodig is otn het
te worden, bl. 85 (o), en 8s, art. 7; —
bl. 117 en 118; — censnrabel bij \'t Class.
Best., bl. 20, art. 43, 1°; (vgl. bl. 13, art.
22); — het heilig dienstwerk kan hem worden
verboden, bl. 26, art. 53
Emolumenten [Gewone) van Predd., wat daar-
omtrent moet geschieden, bl. 106 (d);
in vacature, ald.
Engehche Gemeente [Presbyteriaansch) ; waartoe
zij behoort, bl. 3, art. 1 en bl. 16, art.
84; — Wie hare Candd. examineert en in
welke taal, bl. 45 en 46, artt. 2 en 8.
Erfstellingen van wie adressen om magtiging tot
-ocr page 404-
388 EVANGELIEBEDIENING —FEESTDAGEN.
hare aanvaarding moeten uitgaan, bl. 359,
N° 40.
Evangelie-bediening ; aan wie toevertrouwd; bl.
11, art. 20; bl. 83, art. 21; — hoe men
daartoe geregtigd wordt, zie Examen; — en
dat recht verliest bl. 26, art. 53.
Examen ter toelating tot de Ev. bediening; wie
dat afnemen, bl. 25, art. 51, 4°; bl. 45 en
46, artt. 2, 4—6; — wie daartoe toege-
laten worden, bl. 46—50, artt. 7—14; —
aangifte daartoe, bl. 50, artt. 15 en 16; —
wat daarbij te betalen, bl. 51, art. 18; —
wat daarenboven als het in eene buitengewone
vergadering plaats heeft, bl. 51, art. 17,
lid 2; — over welke vakken het gaat en
hoe die vakken verdeeld worden, ald. artt.
20 en 21 ; — wanneer en met welk gevolg
er afwijzing plaats heeft, bl. .t2, art. 20,
a, lid 5 en art. 22—25; — hoe en met
welk gevolg toelating geschiedt, bl. 53—56,
art. 22, lid 2 en artt. 26—30; — en wat
de President daarbij nog bijz. te doen heeft,
bl. 55, artt. 28 en 29.
// voor Catechiseermeesters; wie dat afnemen
en hoe, bl. 21, art. 58, 4°; bl. 60, art.
14; — wie daartoe worden toegelaten, ald.
art. 18; — waarover het gaat, bl. 61, artt.
15 en 16; — afwijzing, ald. art. 18; —
toelating, ald. artt. 19 en 20.
// voor Godsd.-onderwijzers in de koloniën en
op de. schepen, bl. 65, art. 30.
Examinatoren; welke verwanten zulks niet mogen
zjjn, bl. 46, art. 4, lid 2.
F.
Faculteiten (De Godgeleerde) zenden uit haar
midden een Hoogleeraar ter Synode als praead-
viseur,- bl. 27, art 5fi, lid 4; — en om
beurt ter vergadering der Syn. Comm., bl.
30, art. 67.
Feestdagen; hunne viering in vacante Gemeen-
ten, bl. 92, art. 23; —in de gevangenissen,
bl. 263, art. 1; — op dezelve ééne godsd.-
-ocr page 405-
FLOREENPLIGTIGEX OEBOORTE-ACTE. 389
oefen, bijna geheel aan zang- en toonkust te
wijden, bl. 861.
Flortenpligtigen (Regten van) te eerbiedigen,
bl. 13, art. 24; bl. 106, art. 58; — hunne
betrekking tot het beheer bl. 347, art\' 55.
Fonds (WeduKen-). Zie Weduwenbeurs.
„ voor Noodlijdende Kerken en Personen.
Zie Noodl. Kerk.
Fonds tot verbetering van de schraalste predikant»\'
tractetnenten, bl. S199.
Fonds ter voorziening in de geestelijke behoeften
van onbemiddelde Gemeenten, bl. 326.
Fcndsen (Jlyemeene kerkelijke); hoe beheerd,
bl. 29, art. 65; bl. 149, artt. 20—25.
Fondsen (Bijzondere Gemeente); het beheer daar-
van nader te regelen, bl. 30, art. 65, lid
2; — Alg. Regl. op het beheer, bl. 333.
Fondsen (Diakonie-); hoe beheerd, bl. 135—
137, artt. 17—27; — wat daaruit niet be-
taald wordt, bl. 112, art. 74.
Formulier•-acles voor handelingen van Kerkel.
Besturen. Zie Acte van lidmaatschap, van
ontslag, van toelating. Beroepshrief.
Formulier van de/royement
voor leden van Prov.
Kerkbesturen, bl. 145.
Formulier van eed en gelofte van Candd. tol de
H. Dienst, bl. 63 en 54, artt. 26 en 27.
Formulier van verklaring van Catechiseermeea-
ters. bl. 61, art. 19.
Formulieren van éénigheid; in hoe verre Candd.
tot de H. Dienst zich aan dezelve verbinden,
bl. 54, art. 27.,
Formulieren (Liturgie); gebruik daarvan, bl.
83 (a); bl. 269.
e.
Gealimenteerden; wat omtrent elders wonende
door Diakenen moet berigt worden, bl. 220.
Gebed des Heeren (Gebruik van het), bl. 262.
Geheden bij de Godsdienstoefening, bl. 26i.
Geboorte uit Hervormde ouder*; welk regt zij
geelt, bl. 3, art. 2.
Geboorte acte; door Candd. tot de H. D. te
vertoonen, wanneer en aan wien, bl. 100,
-ocr page 406-
390             GEBOORTEDAG GEMAGTIGDE
art. 43, lid 2; — over Ie leggen ter ver-
krijging van kindergeld, bl. 305 (*).
Geboortedag (De) moet op eene lidmaatsattesta-
tie vermeld worden, bl. 354, N°. 18, {6).
Gebouwen (Kerkelijke) moeten tegen brandschade
verzekerd zijn, en goed worden onderhouden
bl. 180, (i) lid 2.
Gebruik (Doelmatig) van de subsidiën aan Noodl.
Kerken, bl. 23 2 en 239.
Gecombineerde Gemeente; hoe zij een Ouderl.
afvaardigt ter Classik. Vergadering, bl. 18,
art. 38, lid 3. Zie verder Combinatie.
Gecommitteerde tot de ontvangst der vacatuur-
gelden, bl. 95, art. o0 en bl. 204, § 7.
Zie verder Afgevaardigde.
Gedingen voor den burgert. Regter; wie ze voe-
ren en onder welke voorwaarde, bl. 173, artt.
65 en 61, en bl. 136, art. 23.
Geestelijke behoeften (Fundi ter voorziening in de)
van Gemeenten «elke eigen middelen missen.
„Geestel\'jke stand; denzelven ingetreden is wie
den graad van Cand. in de Gadgeleerdh.
verkregen heeft op eene binnen dit Rijk er-
kcude hooge*chool." Min. disp. v. 7 Junij
1822. Vgl. bl. 312, § 37)
Gsenttlijken; wat ze in de gevangenissen mogen
doen,
bl. 281—283, artt. 10—16; •—moeten
nalaten
, bl. 281, art. 6 ; — hebben te eüchen ,
bl. 2s2, artt. 8 en 9; hoe ze aldaar vervan-
gen worden door anderen, bl. 283, art. 17.
Geheimhouding; wanneer, door wie en aan wie,
op te leggen, bl. 159, art. 20.
Geldbelegging en beleeniiig door Diakenen ge-
schiedt niet zonder toestemming des Kerke-
raad», bl. 186, art. 21.
Gelijktijdige zitting; in welke verschillende Be-
sturen niet geoorloofd, bl. 4, art. 5, lid 4
en 5.
Qehofsbelijdenis. Zie Belijdenis des géloofs.
Geloofs- en zedeleer, te kennen door Caudd.,
bl. 52, art. 20; Godsdienstonderwijzers, bl.
61, art. 15; — Lidmaten, bl, 67, art. 38.
Geloofsveranderingen. Zie Overgangen.
Qemagligde; niet toegelaten in zaken van Tucht,
-ocr page 407-
GEMEENTE—OB9CHH.LEN.               391
bl. 157, art. 9; — tot de ontvangst van
vacatuurgelden, bl. 95, art. 30 en bl. 204.
Gemeente; wie er toe behooren , bl. 8 en 4,
artt. 2 en 8; — hare regten, bl. 10, art.
16; bl. 13, art. 23; — haar bestuur, bl.
j.1—14, artt. 18 -25; — wanneer zij een\'
eigen Pred. kan behouden, bl. 222, art. 1;
bl. 223, art. 4; — wanneer meerdere, ald.
artt. 2 en 8; hare grensscheiding; zie Grens-
scheiding;
— wanneer zij moet geacht worden
eene Gemeente van drie Predd. te zijn ge-
worden, bl. 10 , (*).
Gemeente (Nieuwe), hoe te vestigen , bl. 823 ; hoe
die Onderll. en Diakk. benoemt, bl. 73, art. 7.
Gemeente fondsen; hoe te beheeren, bl. 81,\'
art. 16, 8°.
Gemeente leden en lidmaten; wie dat zijn, bl.
3, art. 2; — Alle leden staan onder kerke-
lijk opzigt, lidmaten alleen zijn ook aan ker-
kel. tucht onderworpen, bl. 156, art. 3.
Gemengde huwelijken ; hoe te voorkomen, bl. 219.
Geneeskundigen in Godshuizen (De benoeming van),
bl. 249—252.
Geruchtmakend bezwaar; waartoe het aanleiding
geeft, bl. 168, art. 48.
Geschiedenis (Bijbelsche en Kerkel.) moeten ken*
nen 1) Candd. tot de H. D., bl. 52, art.
20, 6; 2) Catechiseermeesters, bl. 61, art.
15; h) Lidmaten, bl. 67, art. 38.
Geschillen (Kerkel.); hoe en duor wie te behan-
delen, bl. 172—175, artt. 60—71; — ter-
mijnen van beroep, bl. 172, art. 61; — in
zaken van beheer bl. 840, art. 24.
Getehillen, te behandelen door:
1)   het Class.-Bestuur, bl. 15, art. 32; bl.
20 en 21, art. 43, 2°, 8° en 7»; bl. 22,
art. 44, 3°; bl. 91, art. 18; bl. 137, art.
28 en bl. 174, art. 68;
2)   het Prov. Kerkbest., bl. 24 en 25, art.
51, 2°, 3°, 6» en 7°; bl. 174, art 69;
3)  de Synode; bl. 26, art. 54; bl. 29, art.
63; bl. 174, art. 70; — wanneer brj de
Syn. Comm., ald.; — hoe in zaken van be-
heer bl. 340, art. 24.
-ocr page 408-
392 GESCHRIFTEN—GODSDIENSTOEFENINGEN.
Geschriften (Kerkel. goedkeuring van godsdien~
slige),
is opgedragen aan de Pror. Kerkbe-
sturen, bl. 25, (b).
Gestichten (Godsd. onderwijs in), bl. 64 en 65,
artt. 23—80.
Getal Predikanten, dal de Gemeenten kunnen
behouden,, bl. 222 en 223, artt. 1—4; —
Ouderll. en Diakk., hoe te bepalen, bl. 78,
art.
4; — Catechiseermeesters en Krankbezoe-
kers,
wanneer te regelen, bl. 60, art. 12.—
Lidmaten en zielen; zie Telling.
Getuigen in zaken tan O. en T.; wanneer ze
een eed doen, bl. 157, art. 7, lid 2; —
hunne reiskosten, bl. 160, art. 23, 3°.
Getuigschriften o) over te leggen door Candd.
in de Theol. vóór het examen, bl. 47 en
48, art. 9; bl. 48—50, artt. 10 en 12
—15; bij de vervulling eener preekbeurt, bl.
£7, art. \\; — b) door Candd tot de H. D.
bij \'t prediken op beroep, bl. 100, art. 43;
na beroeping, bl. 108, artt. 66, (b); c)
door Catechiseermeesters vóór \'t examen, bl.
60, art. 13; bij verplaatsing in eene andere
Classis, bl. 63, art. 21; — d) door Predd by
verroeping, bl. 108, art. 66 en bl. 116—119.
Zie verder Acte en Attest.
Gevatigenliuizen (Godsdienst-onderwas in), bl. 64
en 65, artt. 25—2t; —wat daar verder moet
geschieden tot bevordering van het goede,
bl. 2sl—283. Vgl. Geestelijken, Conciërges,
Kommandanten.
Gèveüiqde stand; wat die is, bl. 306; — hij
doet het trekken van kindergeld ophouden, ald.
Gezant/ (Godsdteni/igi; wat daaromtrent in acht
te nemen, bl. 261.
Godgeleerde Faculteiten. Zie Faculteiten (God-
geleerde).
Godsdienst-oefeningen worden geleid door Predd.,
bl. 11, art. 20 en bl. 83, art. 2i, i°; hoe
bij vacature, bl. 88, art. 9; bl. 92, art.
28; — geregeld door den Kerkeraad, bl. 76,
art. 14; — behartigd door Ouderll., bl. 83,
art. 25, 1; — getrouw bijgewoond door Oiakk,
bl. 84, art. 26, lid 3; — in hoeverre zy
-ocr page 409-
GODSDIENST-OEFENINGEN—GOEDKEUHINQ. 89S
kunnen geleid worden door Candd. tot de H.
D.,
bl. 55, art. 29; bl. 93, art. 25; —
door Candd. in de Godgeleerdh., bl. 57 en
58; —door Catechiseermeesters, bl. 60, art.
11; door foorlezers, bl. 12, (a).
Godsdienst-oefeningen {Storing van); wanneer
strafbaar volgens de burgerl. wet, bl, 257
en 258.
Godsdienst-onderwij»; wat het omvat, bl. 57,
art. I en 8; — hoe en aan wie te geven,
ald., artt. 2 en 4; bl. 64 en 65, artt. 23—
80; — wanneer, bl. 64, artt. 23 en 24.
Zie verder Catechiseren en Godsdienst-onder-
wijzers.
Godsdienst-onderwijzers; wie dat zijn kunnen
behalve de Predd., bl. 59, artt. 5 en 8; —
wie hen aanstelt, schorst, ontslaat, bl. 80,
9°; bl. 69, art. 6; — ontzet, bl. 168,
art. 46 en bl. I\'i9, art. 49; — toezigt over
hen , bl. 64, art. 33; — waartoe zij de voor-
keur heliben, bl. 63, art. 22; — wat zij in
vacante Gemeenten mogen verrigten, bl. 93,
(a). Over hun examen, zie Examen.
Godsdienst-onderwijzers in scholen en gtslichten,
bl. 63—65, artt. 21—30.
Godshuizen (De benoeming van Geneeskundigen
in), bl. 249—252; — het Godsdienstonderwijs
aldaar, bl. 64, art. 25.
Goede vrijdag-viering, bl. 264 en 270—27\'?; bg
vacature, bl. 92, art. 23, lid 3.
Goi deren \\KerMijke), hoe kerkeraden daarvoor
moeten zorgen, bl. 12, art. 21; bl. 180, en
225—228; — hoePredd., Kosters en andere
Administrateurs op hunne persoon!, veraut*
woordelijkheid, bl. 227, art. 4; — hoe Kerk»
voogden, bl. 226, art. 2; — wat daarom*
trent te doen is door \'t Class. Re-t , bl. 21,
art. 43, 6"en bl. 22S; — door\'t Prov. Kerkbest.,
bl. 25, art. 51, 6°; — door de i«yn. L\'onim.,
c; bl 31, art. 70, 5°. — Zie verder het
Alg. Regl. op \'t beheer, bl. 383 en volgg.
Goedkeuring van \'t Alg. Regiem. (Oordeel der
Synode over de)
, bl. 86, § 8.
Goedkeuring van beroeping. Zie Approbatie}
80
-ocr page 410-
394             GRADEN—HERDERLIJK WERK.
van godsdienstige geschriften, bl. 25 (6) en
bl. 199, § 4; — van Reglementen enz. door
hoogere Besturen bl. 8, art. 12; —van een
hooger Bestuur aan een lager te geven of te
weigeren, ald.; — van verandering van juris-
dictie
of begrenzing, bl. 21, 7°.
Graden van verwantschap; waarbij in acht te
nemen, bl. 46, art. 4, lid 2 ; bl. 159, art. 16.
Oratie {Jaar van); wat het is, bl. 86, art. 3,
lid 1; — hoe in te korten, bl. 87, art. 3,
lid 2 en bi. 89, art. 9, lid 2; — wanneer
daarin handopening te vragen, bl. 100, art.
41, lid 2; — wanneer beroep uit te bren-
gen, bl. 101, art. 44; — wie in dat geval
niet beroepbaar zijn, bl. 103, art 52.
Gratis procederen. Zie Procederen.
Grensscheiding (Kerkelijke); wie daurover hande-
len en beslissen, bl. 10, art. 17; bl. 17, art.
35; bl. 21, art. 43, 7°; bl. 25, art. 51,
7°; vgl. met bl. 351, N°. 5 en 7; bl. 224
S 14.
Grondwi\'t (De); welke tractementen, pensioenen
en andere inkomsten zij waarborgt, bl. 292.
Grootboek der nationale schuld, wat daarin moet
worden ingeschreven, bl. 136, art. 21; bl.
231, art. 1.
Gymnasiën (Op) wordt Godsd. onderwijs gege-
ven; bl. 64, art. 25.
B.
Handhaving der leer zoo van de Christel. Kerk
in \'t algemeen als van de Hervormde in \'t
bijz., behoort tot bet hoofddoel van alle ker-
kel. Besturen, bl. 7, art. 11.
Handopening; hoe en wanneer te vragen, bl.
99 en 100, artt. 40 en 41.
Handoplegging (Waar) plaats vindt, bl. 104, art.
55 en bl. 113, art. 7S.
Heerlijke regten, bl. 245—249. Vgl. Derden
(Regten van).
Hemelvaartsdag. (Viering van den) in vaca-
ture, bl. 9i, art. 23.
Herderlijk werk geschiedt door Predd. en Ouderll.,
bl. 83 , artt. 21, 6° en 25, 8°; — hoe in
-ocr page 411-
HERKIEZ1NÖ — HUI9BEZ0EK.             395
racature, bl. 14, art. 27 en bl. 91, art. 17; —
door Hulpprediker*, bl. 121, art. 2.
Herkiezing van Ouderll. en Diakk ; in hoe verre
geoorloofd, bl. 75, art. 11, lid 8.
Herstelling van afgezette Predikanten enz. bl.
165, art. 38.
Hertrouwen van een Pred.; waartoe het ver-
pligt, bl. 141, art. 13.
Hervatting van beroeping na mislukking, bl.
107, art. 62; van examen na afwijzing, bl.
53, art. 2 ; bl. 61, art. 18.
Hervormde Gemeente; waaruit die bestaat, bl.
3, art. 2.
Hervormde Kerk (Nederl.); welke dat is; bl.
8, art. 1. Zie verder Kerk.
Hervormde Kerkleer;
wat de Besturen daar-
omtrent hebben te doen, bl. 7, art. 11.
Hervorming. Zie Kerkhervorming.
Herziening
van eene uitspraak der Synode; hoe
die geschiedt, bl. 170, art. 65.
Honorarium voor leden van hoogere Kerkel.
Besturen, bl. 292, § 34; — voor de hoogere
Cöllegiën van beheer, bl. 342, art. 31, bl.
343, art. 37 en bl. 345, art. 44. Zie verder
Defroijement.
Hoofdelijke omslag,
bl. 328, artt. 12 en 13.
Hoofddoel van alle kerkel. Besturen en personen,
bl. 7, art. 11.
Hoofdplaatsen der Classe; bl. 16, art. 34; wie
d.iHr vergadering bouden, bl. 17, art. 37,
lid 1; bl. 22, art. 46; hoe daarin verande*
ring te maken, bl. 17, art. 35; — der Prov.
renturten bl. 24, art. 50.
Hoofdstukken des Bijbels voor het examen van
Candd., zijn minstens te* weken te voren op
te geven, bl. 52, art. 21, lid 8; — ver-
sclieidenlieid bij de opgaaf in acht te nemen,
ald.
Honger beroep. Tab Appel.
Hooger kerkelijk Bestuur.
Zie Besturen.
Hoogleeraren
nemen deel aan de weduwenbeurs
bl. IS\'J. Zie verder Faculteiten (Godgeleerde).
Huisbezoek is opgedragen aan Predd. en Ouderll.,
bl. 88 en 84, artt. 84 en 25, 8°.
26*
-ocr page 412-
896 HXJI3H. BEI.-t-ISDISCHE, PREDIKANTEN.
Huishoudelijke belangen der Gemeente; hoe die
geregeld kunnen worden, bl. 14, art. 25.
Huishoudelijke bepalingen van den Ring; voor
hulpbehoevende Gemeenten , bl. 14, art. 28 en
bl. 88 en 89, artt. 9 en 10; — omtrent de
vacatuurgelden, bl. 94, art. 29.
Huishoudelijke inriglingen, aan Gemeenten toe-
gestaan, bl. 10, art. 16.
Hulp van den Ring; wanneer een Pred. die kan
inroepen, bl. 96, art. 34.
Hulppredikers; waar en wanneer zij kunnen wor-
den aangesteld, bl. 89, art. 9, lid 2, bl.
121, art. 8; —hoe, bl. 122, artt. 4—9j —
voor hoe lang, bl. 128, artt. 10 en 11; —
op welke wijze zij bevestigd worden, ald.,
art. 10, lid 2, — hunne werkzaamheden,
bl. 123 en 124, artt. 13 en 14.
Hulpprediktrschap (Wat) is, bl. 121, art. 2.
Huurwaarde (Van de betaling der 4 pet. van de)
zijn de pastorijen vrijgesteld, zoolang die goe-
deren geene andere bestemming bekomen of
eenig geldelijk voordeel aan de Gemeente op-
leveren (Kon. Besl. v. 2 October 1832,\'n".
63); — desgelijks alle onroerende goederen,
in de doode hand overgaande. (Min. disp. v.
20 Jan. 1841, n°. 69) bl. 245.
Huwelijken (Gemengde); hoe daartegen te waken ,
bl. 219.
Huwelijksinzegening; aan wie toevertrouwd, bl.
12, art. 20, lid 1; bl. 83, art. 21, 4°; —
hoe door den Kerkeraad te bevorderen, bl.
77, 4° en bl. 2?5 § 29; — dubbele registers
daarvan te houden, bl. 80, 8°, c.; — noo-
dige opwekking daartoe bij de aanneming,
bl. 78 («).
I.
Illegale handetinqen van Diakenen, bl. 207 en 209.
Inden van het Archief des Kerkeraad», bl. 82,
art. 19 en bl. 178, art. 12. — Zie verder
Uupli-.aiit.-iitdex.
Indische Kerken,
bl. 4, art. 4, 3°; bl. 26, art.
56; bl. 35, 4°; bl. 46, art. 2, lid 2.
Indische Predd, hun getal, traotement, pen-
-ocr page 413-
INFORMEEL—INSTRUCTIE.             397
sioen enz., bl. 814—819; — zij nemen deel\'
aan de weduwenbeurs, bl. 140, artt. 8, den
een 9 s en d.
Informeel ingezonden voorstellen; hoe daarmede
te handelen, bl. 190, 4 en 5.
Inkomsten der Algemeene Classikale kas, bl. 145 ,
art. 6.
Inkomsten van predikantsplaalsen; daarvan berust
een lijder bij den Kerkeraad en het Class.
Best., bl. 81, art. 16, 3°; — aan wie en door
wie daarvan mededeeling geschiedt vóór en bij
het doen van beroeping, bl. 106, art. 60; —,
hoe met dezelve te handelen bij vacature, bl.
93—95, artt. 27—32; — hoe bij schorsing
van een\' Pred , bl. 164, art. 37.
Inkomsten der Algemeene JVeduwenheurs; bl.
139—141, artt. C—14; — van Clussik. We-
duwenbenrzen;
bl. 19, art. 40, 6°; bl. 21,
art. 43, 5°.
Inlichtingen te geven door de hoogere Besturen
aan de lagere, bl. 8, art. 13 en bl. 191; —
door den Kerkeraad aan Diakenen, bl. 81,
art. 16, 2°; — door Diakenen aan \'t burgerl.
Bestuur, bl 135, art. 16.
Innen van geldm; voor de Alg. Class. kas; bl.
146, art. 9; bl. 149, artt. 22 en 2 ; — voor
de Diakonie, bl. 12, art. 20, lid 8, bl. 84,
art. 26, 2°; bl. 134, art. 13; — bij vaca-
Ure,
bl. 95, art. 30 en bl. 20 ; — voor
het fonds ter verbetering der schraalste pre-
dikantstractement«n, bl. 300; — voor het
fonds ter voorziening in de geestelijke behoef\'
ten,
bl. 328, art. i2; —voorde Weduwen-
beurs,
bl. 142, artt. 18 en 21.
Instantie (Zaken ter eerste) a\\ bij den Kerkeraad;
bl. 13, art. 22; bl. 16ó—168; — b) bij 7
Class. Best., bl. 20, art. 43, 3° en bl. 168
\' en 169; — c) bij 7 Prov. Kerkhest., bl. 24,
art. 51, 3° en bl. 169; — d) bij de Synode,
bl. 169.
Instructie a) voor Catechiseermeesters en Voor-
lezers, bl. 80, art. 14, 9°; — b) voor Sec-
retarissen en Scriba\'s der Prov. en Class. Be-
sturen, bl. 193—197; — e) voor dèn Secretaris
-ocr page 414-
898                     INVÏJJTABI3—KAS.
der Synode, bl. 28, art. 57, lid 2; — «0
wegens de Godsdienst-oefeningen in de gevan-
genissen enz., bl. 280—283.
Inventaris van pastorij en kosters-goederen, bl.
225. Zie verder Index.
Inxendige toestand der Gemeenten; welke versla-
gen daarvan worden gegeven en aan wie, bl.
81, art. 71.
Image van stukken; waar toegestaan, bl. 158,
art. 10.
Inzameling van de liefdegaven der Gem. door
Diakk., bl. 184, art. 13.
Inzending van voorstellen aan de Synode. Zie
Adressen.
9.
Jaar van Gratie. Zie Gratie.
Jaar (Oud- en Nieuio-); hoe te vieren, bl. 284
en 2**5; hoe in vacature, bl. 92, art. 23.
Jaarlijks geschiedt voorlezing van Afd. 3 en 4
van \'t Regiem, op de Kerkeraden, bl. 75, art.
18, lid 2. Zie verder Kerk, Kerkvisitatie,
Rekening, Verslagen.
Jaarwedden
van kerkel. bedienden, bl. 839, art.
18. Zie verder Traclementen.
Jaren \\)van verkiesbaarheid a)
voor een\' Pred.,
bl. 103, art. 50; b) voor Ouderll. en Diakk.,
bl. 73, art. 3; — 2) die de Fred. op zijne
eerste standplaats moet doorbrengen, bl. 104,
art. 52.
Jeugd. Zie Schooljeugd.
Jurisdictie
van Hesiuren of Gemeenten; hoe al-
leen te veranderen, bl. 10, art. 17; bl. 21,
art. 4», 7°; bl. 25, 7° en bl. 224. Vgl.
Begrenzing en Grensscheiding.
H.
Kadaster; welken invloed het heeft op de greriV
scheiding der Gemeenten, bl. 224.
Kandidaten. Zie Canrtidalen.
Kapitaal-belegging door Diakenen, bl. 126, artt.
21 en 22.
Kas [Alg. Classiiale); bl. 145, art. 6; bl. 149,
artt. 20—25.
-ocr page 415-
KENNISGEVING—KERKERAAD.              899
Kennisgeving a) van benoemingen, bl. 6, art. 7;
b) van beslissingen in zaken van Tucht
geschiedt aan den bezwaarde en Kerkbesturen,
bl. 162, art. 28 ; — c) van ontdekte verkeerd-
heden in de administratie van kerkel. goede-
ren door den Kerkeraad aan \'t Class Best.,
bl. 12, art. 21; bl. 81, art. 16, 4°; — rf)
van eene te houden persoonl. kerkvisitatie door
Kerkvisitatoren aan den Kerkeraad en door
dezen ann de Gemeente, bl. 176, art. 7; zie
verder Berigt.
Kerk (Nedi-rl. Ilerv.); waaruit zij bestaat, bl.
8 en 4, artt. 1—8; — haar bestuur, bl. 4 en
5, artt. 4—6;—jaarlijks overzigt van haren
staat. bl. 31, art. 71; — welke kosten zij draagt,
bl. 173, artt. 65 en 66.
Kerkbestuur (Provinciaal). Zie Provinciaal Kerk-
beslvnr.
Kerkbestuur van Limburg. Zie Limburg.
Kerkekas der Gemeente; mag van de Diakonie
het batig saldo der rekening ter leen ontvan-
gen, bl. 136, art. 22; — betaalt het jaar-
lijks quotum, bl. 146, art. 8.
Kerkelijke Besturen; waartoe zij hunne werk-
zaamheden bepalen, bl. 8, art. 13. Zie ver*
der Bestuur.
Kerkelijke fondsen; zie Fondsen.
Kerkelijke Geschiedenis. Zie Geschiedenis.
Kerkelijk leven; wie daarvoor zorgen, bl. 18,
art. 40, 4° en bl. 77, 4°.
Kerkrlijke ret/ten (Ontzet van); bl. 156, art. 4,
bl 167, art. 45 j bl. 169, artt. 49, 51, 58; —
herstelling in dezelve, bl. 165, art. 88.
Kerkelijke reglementen en rei ordeningen; hoe vast
te stellen of te veranderen, bl. 7, art. 12,
bl. 2ll, art. 62 en bl. 81 slotbepaling; —
wanneer zij dispensatie toelaten, bl. 8, art.
12, lid 8; — zie verder Dispensatie.
Kerkerand (Een) is noodig in elke Gemeente,
bl. 11, art. 18; — zijne zamenstelling. bl.
11 , art. 19; bl. 72, artt. 2—4; — hoe te han-
delen, als daarvoor geen personeel is in de
Gemeente, bl. II , art. 18, lid 2 en bl. 71,
art, 1; — hoe, als hij gedurende de vaca-
-ocr page 416-
400 KERKEKAADS-ABCIUEF—KERKERADEK.
ture aftreedt, bl. 74 (o); — de betrekking
Tan Diakenen tot den zei ven, bl. 13, art. 20.
Zie verder Kerkeroden.
Kerkeraads-archief. Zie Archief.
Kerkeraads-leden ; wie als zoodanig benoembaar
zijn, bl. 78, art. 3; — wijze van benoeming,
bi. 13, art. 23; bl. 69 § 7 en bl. 73, art.
6 ; — in nieuwe Gemeenten, ald., art. 7; —
benoeming iusschentijds, bl. 75, art. 12; voor
hoe lang ald.; — bezwaren tegen hunne be-
noeming, bl. 74, artt. 9 en 10; — zij zijn
censurabel bij het Class. Rest., bl. 168, art.
47; — hun getal, bl. 73, art. 4; — hunne
pligten, bl. 12—14, artt. 20—24; bl. 83 en
84, artt. 21—26; —hunne aftreding, bl. 74,
art. 11; tusschentijds bij vacature, ald. (b),
bij schorsing bl. 75 (5); — hunne herkiezing,
bl\'. 75, art. 11, lid 3.
Kerkeraads-tergaderingen ; hoe dikwijls te hou-
den, bl. 81, art. 17; — wie haar bestuurt
en leidt, bl. 12, art. 20, lid 1; — hoe
daarin gestemd wordt, bl. 6, art. 8; bl.
159 , art. 19; — besluiten daarin genomen zon-
der Pred. of Consulent, bl. 81, art. 18 en bl.
91, art. 16; — wat jaarlijks in de eerste
moet worden gelezen, bl. 75, art 13, lid 2.
Kerkeraden (Ygi. Kerkeraad) vertegenwoordigen
de Gemeente, bl. 12, art. 19, lid 8; — kun-
nen Ouderll. afvaardigen ter Classik. verga-
dering, bl. 18, art. 88; — plaatselijke re-
glementen hebben bl. 14, art. 25.
Kerkeraden (Pligten en werkzaamheden der)
A.   in \'t algemeen, bl. 4, art. 4, 1°; bl.
11—18 en \'75—82.
B.   in \'t bijzondir omtrent: 1) het aannemen
lot Lidmaten,
bl. 78, 5°; bl. 67 en 68. artt.
38—41; — die bij een ander Kerkgenoot-
schap gediend hebben, bl. 78, (4); — 2) de
administratie van kerkel. goederen, bl. 13,
art. 2i; — bl. 81, art. 16, 8° en 4°; bl.
225, § 15; — 3) het afscheiden ran L>\'dma-
ten,
bl. 214. § 10; — 4) de archieven (ker-
kehike), bl. 80, art. 14, 8°; bl. 81, art. 16,
3°; bl. 82, art. 19; bl. 200; — 5) de
-ocr page 417-
KERKERADEN.                         401
Avondmaalviering, bl. 76, 1°, bl. 266— 269; —
6) de benoeming van Ouderll. en Diakk.
enz., bl. 69—71, 7«—75 ; — 7) Candd.
tot de H. D.,
bl. 100, art. 43, bl. 212,
§ 9; — 8) Classi/rale vergaderingen, bl.
18, art. 38, bl. 80, art. 14, 10°; —
9) Consulenten, bl. 86, art. 2, lid 2, bl.
90 en 91, art 13—20, bl 93. art. 2fi, bl.
113, art. 77, lid 3; — 10) het diokonie-
brheer,
bl. 12, art. 20, Iid4en5; bl. 133—
138, artt. 3, 18, 20—23, 25-29; — 11)
de Doops/iediening, bl. 76, 1°, bl 265; —
12)  geschillen; welke zij mogen beslissen, bl.
174, art. 67; hoe zij handelen bij herhaalde
staking\' van stemmen, bl. 172, art 63; —
13)  de Godsdienstoefening (openbare), bl. 76,
1°; bl. 83, art. 22, bl. 259—275, bl. 338,
art. 17; — 14) Godsdienst-onderwijs; voor
wier onderwijs zij moeten zorgen en hoe, bl.
77, 2"; bl. 69, art. 6; bl. 64, art. 24; bl.
66, artt. 32—34 en 37 ; — hoe zij Onder-
wijzers
benoemen, bl. 80, 9° en art. 15; bl.
59, art. 6 en bl. 60, art. 18; — ontslaan,
bl. 80, 9°; bl 59, art. 6; bl. 168, art. 46; —
waar zij eene Comm. van toezigt benoemen,
bl. 66, artt. 83 en 34; — 15) het hulppre-
dikerschap,
bl. 122—124, artt. 4—7, 10—
14; — 16) de Kerkvisilatie, bl. 176-181,
art. 8, 16—18; — 17) Kr ankbe zoekers, bl.
59, art 9; bl. 63, art. 22; — 18) het onge.
vraagd ontslag
van Predd., bl. 97, artt. 37 en
37*; — 19) den Ring, bl. 93, artt. 26 en
27; — 20) het prediken van Studenten, bl.
57 en 58, artt. 3, 6 en 7;— 21) zaken van
Tucht;
wie aan hunne tucht zijn onderworpen,
bl. 166, art. 39, lid 1 en bi. 168, ar). 46;
wie niet, bl. 166, art. 39, lid 2; — wat zij doen
bij ingebragte bezwaren, bl. 106, artt. 40—
44; — welke leden daarbij wegens verwant-
schap niet mogen handelen, bl. 159, artt.
16 en 17; — hoe, zoo noodig, het getal
hunner leden te completeren, ald. art. 18; —
hoe te handelen bij staking van stemmen,
ald. art. 19; — welke tuchtmiddelen zij kun-
-ocr page 418-
402 KERKGEBOUWEN - KEEKVISITATIE.
nen toepassen, bl. 167, art. 45; — 22) eene
vacature; waarvan en aan wie zij kennis geven
bij \'t overlijden van een Pred., bl. 8tt, art.
2; — als een Pred. de Gemeente verlaten
beeft zonder in zijn dienstwerk te hebben
voorzien, bl. 96, art. 85; of builen slaat is
zijn .dienstwerk te verrigten, ald. art. 36; —
als het beroep niet tijdig kan geschieden, bl.
101 en 102, artt. 45 en 47; als een beroep
is uitgebragt, bl. 106, art. 59; als er voor
bedankt is, bl. 107, art. 62; — als een be-
roep is aangenomen , bl. 107, art. 63; — als
de beroepene zal bevestigd worden, bl. 112,
art. 76; bevestigd is, bl. 113, art. 79; —
als een aangenomen beroep niet wordt opgevolgd,
bl. 111, art. 72; — als tegen een aangeno-
men beroep bezwaar is ingebragt, bl. 108,
art. 65. — Wal zij doen ter bekorting der
vacature,
bl. 87, art. 3, lid 2; bl. 88, art. ,
9, lid 2; bl. 101 en 102, artt. 44 en 47. —
Wie zij mogen beroepen, zie Beroepbaar; —
23) Foorlezers en voorzangers, bl. 80, art.
14 9°; bl. 63, art. 22.
Kerkgebouwen zijn te verzekeren tegen brand-
schade en goed te onderhouden, bl. 180.
„Anders wordt geene subsidie verleend" (Syn.
B. v. 7 Julij 1840.)
Kerkgenootschappen; hunne verhouding tot den
Staat bl. 41 en bl. 829, Bijl. TI; wat zij aan
de Hooge Regering moeten bekend maken bl.
41, art. 1; waartoe zij de toestemming des
Konings behoeven, ald. en bl. 42, art. 2.
Zie verder Regering (\'s Lands).
Kerkhervorming; hoe jaarlijks te gedenken, bl.
272; hare geschiedenis moet gekend worden
door alle Lidmaten, bl. 58, art. 3 en bl.
67, art. 38.
Kerkvisilatie; waar zij wordt gehouden, bl. 175,
art. 1; — wat zij bedoelt, ald. art. 2; —
door wielt houden en wanneer, bl. 176, artt.
8—6; — hoe lang vooraf bekend te maken,
a!d. art. 7; — hoe en waaromtrent te hou-
den, bl. 176 en 177, artt. 8—12, bl. 82
(a) en vooral bl. 862, N°. 48 en 49; — wat
-ocr page 419-
KEEKVOOGDEN -KONING.               403
de onderscheiden Be«turen daarin te Terrigten
hebben, bl. 177—182, artt. 13—22.
Kerkvoogden; hunne benoeming, getal, dienst-
tijd, aftreding, ontzetting, bl 234—236, artt.
2—8; werkkring, ald. art. 9, enz.; hoe zij
te zorgen hebben voor pa*lorij- en Jcostery-
goederen,
bl. 225—227; voor voorwerpen van
kunst, bl. 200—204; — zij houden de admi-
nistratie der pastorij-goederen gedurende eene
vacature, bl. 94 (*).
Keuze (Vrije), in hoeverre de Class. Vergaderin-
gen die hebben bij benoemingen bl. 19, art.
42; in hoeverre die ten aanzien van Kerke-
raadsleden bestaat, bl. 101, art. 43, lid 4.
Kiescollegie, waar dat is, bl. 70; vgl. bl. 352
N°. 15; — welke rechten het heeft, bl. 70.
Kiezerslijst, opmaking, vaststelling, enz., b!.
70, art 4 en bl. 352, N°. 15.
Kinderen van overleden Lidmaten; hoe door de
Diakonie te beschouwen, bl. 132, (a).
Kinderen (Minderjarige, onverzorgde) van over-
leden Predd.; aan wie op te geven, bl. 86,
art. 2; bl. 18$, art. 8; — Meerderjarige,
wat die genieten kunnen, bl. 87, art. 4; wat
te doen, als zij in oogenblikkelijke ongelegen-
heid zijn, bl. 21 (a).
Kindergeld, voor wie het wordt gegeven, bl;
305, art. 2 en bl. 307, art. 8; hoe veel het
bedraagt, bl. 305, art. 4; hoe het wordt
uitbetaald bl. 80 i, 6.
Kilt of Bergplaats; hoedanige noodig ter be-
waring van \'t archief des Kerkeraads gedu-
rende de vacature, bl. 91, art. 14.
Klassificatie der Gemeenten tot regeling der
quota, bl. 147—149, artt. 15—IV.
Kolder van hooldelijken omslag, bl. 338, art. 13.
Kommaiidante» in de gevangenissen enz.; waar-
voor die hebben te zorgen, bl 281—283.
Koning (Z, M de); wanneer zijne toestem»
ming te vragen, bl. 105, art. 57, lid 1
(o); bl. 249, art. 4; wanneer zijne goed-
keuring bl. 4l en bl. 249, art. 2; — wan-
neer zijn verjaardag te vieren, bl. 275,
§ 28.
-ocr page 420-
404 KONINKLIJK BEWIJS — KRANKZINNIGHEID.
Koninklijk bewijs van gewettigd regt op voor-
deelen van Landswege voor te beroepen Predd.
bl. 100, art. 40.
Kort prediken, aanbevolen, bl. 268.
Kosteloos is \'t examen van Candd., bl. 51, art.
17; van Catechiseermeesters, bl. 60, art. 14.
Kosteloos Godsdienstonderwijs; aan wie te geven ,
bl. 65, art 29.
Kosten; o) Classikale zijn gewone, bl. 144 en 145,
artt. 2 en 4; en buitengewone, ald., artt. \'i en
5; dë buitengewone zijn terstond te voldoen,
bl. 146, art. 1; — b) der afvaordiging van
Ouderll. ter Class. vergadering, bl. 18, art.
38, lid 1; — c) aan examinerende Secundi
of Terlii te voldoen, bl. 46, art. 5, vgl. bl
144, aant. (o); — d) van gedingen der Kerk-
besturen voor den burgerl. Regter, bl. 178,
artt. 65 en 66; — e) van geschillen, bl.
172, art. 64; — ƒ) in zaken van O. en T.,
bl. 160 en 161, artt. 23—26, vgl. met bl.
361, N". 44; — g) in zaken van vacature;
als van beroepingen, bl. 112, art. 73; be-
roepings-commissiën, ald. art. 74; bevestiging,
bl. 118, art. 77, lid 2; consulentschap, bl.
91, artt. 19 en 20; — dienstwaarneming
voor een geschorst Predd., bl. 99, art. 88;
krankzinnig, ald. art. 87, lid 5; ongeschikt,
bl. 98, art. 87*; ziek, bl. 97, art. 36, lid
2; — h) van herhaalde predikdienst door
Candd.,
bl 100, art. 43, lid 3 ; — j\') bij \'t ont-
slaan
van een emeritus enz., bl. 88, art 7j —
k) van een\' verroepen Pred., bl. 87, art. 5,
lid 3.
Koster; wie daartoe bij voorkeur te kiezen, bl.
63, art. 22; — welke verantwoordelijkheid
hij heeft voor kosterijsoederen, bl. 227, art. 4.
Koster ij goederen, bl. 30, art. 65 , lid 2 ; hoe
daarvoor te zorgen, bl. 225—299.
Krankbezoekers; wie daartoe te kiezen, bl. 59,
art. 9; hun pensioen, bl. 66, art 36.
Kranke Predikant; hoe in zijne dienst wordt
voorzien, bl. .<5, art. 86.
Krankzinnigheid van een Pred. (Hoe te handelen
bij), bl. 97, art. 37.
-ocr page 421-
KRIJGSDIENST—LEDEN D, KERK BEST. 405 ,
Krijgsdienst; Theol. Studenten en Candidaten,
alsmede Predikanten zijn er vrij van, bl. 812.
Krijgslieden ontvangen Godsd.-onderwijs, bl
64, art. 25 en bl. 264. — hoe te zorgen
dat zij de Godsd.oefening behoorlijk bijwonen,
bl. 263; afzonderlijke Godsdienstoefening voor
hen, ald. en bl. 219, 220 en 264.
Kunst (Voorwerpen van); hoe te bewaren, bl.
200—204.
Kwartalen (bij) wordt uitbetaald het Predikants-
tractement, bl. 294 en het akademiegeld bl.
303.
Kwitantie. Zie Quitantie.
Laatste dag drs jnars (üe) wordt met een pleg-
tig dan kuur gesloten, bl. 264; — hoe in
vacature, bl 92, art. 23.
Landstractemmt; hoe gewaarborgd, bl. 292; —
hoe bet wordt uitbetaald, bl. 293; hoe te
innen in vacature, bl. 95, artt. 29 en 30
en bl. 204—206; — hoe te verkrijgen voor
een te beroepen Pred., bl. 100, art. 40 en
bl lil, art. 71; voor een Hulpprediker, bl.
128, art. 9; — wat daarvan wordt inge-
houden, bl. 140, art. 8 en bl. 141, art.
15; hoe te verrekenen bij het ontstaan en
ophouden van vacature, bl. 295.
Latijnsche taal (Gebruik der) wanneer bij \'t exa*
mineren van Candd. geoorloofd. bl. 45, art. 3.
Leden iet Hervormde Kerk, bl. 3, art. 2. Zie
verder Lidmaten.
Leden der kerkelijke Besturen; verschillende
wijze van benoeming, bl. 4, art. 5 en bl.
6, art. 8; — diensttijd, bl. 4 en 5, art.
5; —jaarlijks aftreden van een derde, ald.
lid 2; — van welke Besturen men niet te
gelijk lid mag zijn, ald. lid 4 en 5; — wie
lid kunnen zijn van \'t Prov. Kerkbest. ea
van de Synode ald. lid 3, wie Ouderll. bij
\'t Class. Best., ald.; — wie Secundi moeten
hebben, ald. art. 6; wanneer de Secundi op-
treden, ald. — vereischt getal om te kunnen
besluiten, bl. 7, art. 9; — zij stemmen allen
-ocr page 422-
406             LEEFTIJD—ITDMAAT3CHAÏ.
hoofdelijk zonder lastbrieven , ald. art. 10; —
hun hoofddoel, ald , art. 11; — tot welke
besluiten zij niet mogen medewerken, bl. 159,
artt. 15 en 16. Zie verder op Class. Bestuur,
Kerker aad
, Prov. Kerbestuur enz.
Leeftijd (Vereischle) voor al Diakenen, bl. 73,
art. 3, lid 2; — A) Ouderll., ald. lid 2 en
3; — c) Predd,, bl. 103, art. 50 en bl. 105,
art. 57, lid 2; in Gemeenten met drie en
meer Predd., bl. 104, art. 54; — d) de
toelating tot Catechiseermeester bl. 60 , art. 13,
3°. — Slemgeregtigdm, bl. 69, art. 1, lid 2.
Leer der Chrisl. Kerk in 7 algemeen en der
Hervormde in \'t bijzonder
(Handhaving van
de) • behoort tot het hoofddoel der kerkel.
Besturen, bl. 7, art 11.
Leer der Hervormde Kerk; in hoe verre daar-
naar onderzoek te doen bij \'t examen van
Candd., bl. öi, art. 20, oj — in hoeverre
de Cand. tot de 11. D. daaraan verbonden
is, bl. 54, art. 27; in hoe verre de Gods-
dienst-ondem ijzer, bl. 61, art. 19.
Leer des geloofs en der zeden. Zie Geloofs- en
zedeleer.
Leeraarambt. Zie Predikdienst.
Leeraars. Zie Predikanten.
Leerboeken voor Godsdienst-onderwijs; wie zich
van aangewezene moeten bedienen, bl. 66,
art. 35; — hoe voor gevangen buizen te ver-
krijgen, bl. 283, art. 15.
Leerredenen (Welke soort van) bij afwisseling te
houden en hoe, bl. 262, 8 ft 3 en 266.
Legaten, welke Diakenen moeten beleggen, bl.
136, artt. 21 en 24; — van wie de adressen
om magtiging tot aanvaarding van dezelve
moeten uitgaan, bl. 359 N°. 40.
Leren (Godsdienstig en kei kei.); te bevorderen
door de Classik. Vergaderingen, bl. \'9, art.
40, 4°; Candd., bl. 54, art. 27; Kerkera-
den, bl. 77, 4°.
Lidmaats-atteslatie. Zie Attestatie van lidmaat\'
schap.
Lidmaatschap a) der Classe (Acte van); door en
aan wie af te geven, bl. 113, art. 79, lid
-ocr page 423-
1
LIDMATEN—LWST.                    407
2; — 6) der Kerk; hoe men het verkrijgt,
zie Aanneming van Lidmaten; ontzetting d;iar-
van door den Kr., bl. 167, art. 45; door
het Cl. B., bl. 16y, art. 49; door \'t Prov.
Kerkbest., ald. art. 51; door de Synode,
ald. art. 53; opheffing van die ontzetting, bl.
165, art. 38, lid i.Toelating tot hetzelve
van personen die bij een ander Kerkgenoou
schap eenige kerkel. bedien, bekleeden of be-
kleed hebben, bl. 78, (6).
Lidmaten; wie dat zijn, bl. 3, (ö); wie dat
kunnen worden, bl. 67, art. 88; — hoe
men dat wordt, zie danneming en BevestU
gen;
— waartoe zij bevoegd en gereytigd zijn,
bl. 3, art. 2; bl. 73, art. 7; bl. 107, art.
64; — waartoe verpligt, bl 157, art. 6;
bl. 65 en 66, artt. 39 en 41; bl. 79, (b)-
arme
hebben de voorkeur bij bedeeling, bl.
133, art. 7. — Catecbisatiën voor hen bl.
48, art. 4.
Liefdefondsen (Kerkelijke); Voorschriften omtrent
het beheer van, bl. 231—233.
Liefdegaven zamelen Diakenen in, bl. 12, art. 20,
lid 3; bl. 84, art. 26, 3°; bl. 134, art. 13.
Ligger; waarvan te houden door den Kr., bl.
81, art. 16, 3°; in hoeverre daarvan aftchrift
te zenden aan \'t Cl. B., ald.; en welk ge-
bruik dat Bestuur daarvan maakt, bl. 106,
(rf); — waarvan door Diakenen, bl. 135,
art. 18; wanneer het Class. Bestuur daarvan
af.-clirit\'t kan vragen, ald. (6).
Limburg {Kerkbestuur van), bl. 16 en 17, artt.
34 en 36, lid 2; — zijne zamenstelling, bl.
23, art. 48, lid 5; — benoeming, bl. 17,
art. 37, lid 3; — werkzaamheid, bl. 17,
art. 36, lid 2; bl. 24, art. 50, lid 4; bl.
26, art. 56.
Liturgie-formulieren (Het gebruik van), bl. 83,
(ai en bl. 269.
Lot; wat daardoor te beslissen, bl. 7, art. 8, lid 2.
Lijst a) van kiezers wordt eenmaal \'s jaars
opgemaakt en vastgesteld, bl. 852, N°. 15;
b) van kosterijgoederen, bl. 226; — e)
ran predikbeurten iu vacature; wie die op-
-ocr page 424-
408 MANSLIDMATEN — MODEBAMEN D. CL. BEST.
maakt enz., bl. 92, art. 22; wie haar rond-
zetidt, ald. lid 2; — cl) van predikantstrac*
tementen en emolumenten bl. 81, art. 16,
3° en bl. 106, art. 60.
m.
Manslidmaten (meerderjarige) benoemen in nieuwe
Gemeenten de kerkeraadsleden, bl. 73, art.
7; wanneer ook in anderen, bl. 69 en 70,
artt. 1—4; — kunnen bezwaar inbrengen
tegen een lidmaat, bl. 16\'i, art. 40; tegen
een beroepen Pred., bl. 107, art 64.
Mantel en bef mogen niet op de openbare straten
gedragen worden door Predd., bl. 267, en
bl. 42, art. 6.
Medestemming bij beroeping, bl. 106, art. 58.
Meerderheid van behoorlijk uilgebragle stemmen
(Volstrekte\'); noudig
bij benoemingen, bl 6,
art.
S, lid 2, — in zaken van O. en T.,
bl. 159, art. 19; — niet noudig by bet plaat*
sen op nominntiën, bl. 7 («).
Meerderjarige kmd> ren. Zie Kinderen.
Meerderjarigheid; vereUchte van Diakk., bl.
73, art. 3, lul 2; — van Predd., bl. !U3,
art 50; — van Slemgeregtigde» , bl 69, art. 1.
Memorie; wanneer in te dienen bij verzoek tot
vernietiging, bl. 170, art. 56; —wanneer aan
partij in handen te stellen, bl. 172, art. b-i.
Middelbare scholen (Godsdienstonderwijs iu), bl.
64, artt. 25 en 26.
Militaire dienst. Zie Krijg f dienst.
Militairen. Zie Krijgslieden.
Minderjarige kinderen. Zie Kinderen.
Ministerie. Zie Departement.
Minule; wat als zoodanig, te bewaren, bl. 160,
art. 21 , lid 2.
Misbruiken in het uitoefenen der regten van
Derden;
hoe tegen te gaan, bl. 13, art. 24;
bl. 102, art. 47.
Moderamen der Cl. Besturen, bl. 19, artt. 41
en 42; der Cl. Vergaderingen, bl. 18, art.
89; — der Prov. Kerkbesturen, bl. 23, art.
49; — der Ringen, bl. 15, art. 29; — Syn.
-ocr page 425-
MOEDERS—OEFENINGEN                409
Comm. bl. 30, art. 67; — der Synode, bl. 28,
art. 60 en bl. 27, art. 57.
Moeders van doopelingen dienen bij den doop
tegenwoordig te zijn, bl. 265.
mr.
Nabetrachting, in vacature tijdig bekend te
maken, bl. 92, art. 22.
Nachlmaal. Zie Avondmaal.
Namen der examinatoren van Candd. op te
geven aan de Synode, bl. 53, art. 25.
Nieuwe Gemeente; waardoor opgerigt, bl. 323
art. 1; hoe erkend, ald., artt. 2—9; hoe
daar een Kerkeraad te kiezen, bl. 325, art.
11 en bl. 73, art. 7; zie verder op Begren-
zing
, Jurisdictie en Noodlijdende Kerken.
Nieuwjaarsdag; hoe te vieren, bl. 265, in va-
cante Gemeenten, bl. 92, art. 23.
Nominatie van Candidaien ; aan welke de Ker-
keraad gebonden is, bl. 101, art. 43, lid
4; — voor hoe lang, ald.; — van Predd.
ald. lid 1.
Nominatiën (Tot plaatsing op) is geene volstrekte
meerderheid van stemmen noortig, bl. 7, (o.)
Nominatie-prediken; daartoe worden Predd. niet
uitgenoodigd, bl. 100, art. 43, lid 1.
Noodlijdende Kerken en Personen ; overdragt der
liefdefondsen, bl. 230, § 17;.— hoe hare
fondsen te administreren zijn , ald.; — collecte
voor dezelve, bl. 233—238; — hoe te handelen
om ondersteuning uit haar fonds te verkrijgen
tot opbouwen of herstellen van gebouwen, bl.
8 (c), 21 (a) en fc38—2 1; — wat de Class.
Besturen te doen hebben bij de voordragt
van weduwen, bl. 237, (a) en (£).
Notabelen; bl. 333 , art. 1, benoeming bl. 334 en
335 , artt. 3—5 ; werkzaamheid, ald. artt. 1—4.
Notulen. Zie Aanteekeningen.
O.
Oefeningen; wie die mogen houden en waar,
bl. 60, art. 11, in vacature, bl. 93, (a).
Oefeningen (Bijbel-), te houden aangeraden,
bl. 262.
27
-ocr page 426-
410               OFFICIEBEN—ONTVANGST
Officieren van gezondheid; waarvan die tijdig
berigt moeten geven, bl. 283, art. 13.
Omslagen; zie Quota; — Hoofdelijke, zie Hoof-
delijke.
Onberoepbaar; iu welke gevallen een Pred. zulks
is, bl. 104, artt. 52—54; in hoeverre dis-
pensatie kan worden verleend, ald: art. 52,
lid 2.
Onderhoud van gebouwen. Zie Gehouwen en Goe-
deren.
Onderstand uit de Diakoniën; aan wie te ver-
leenen, bl. 133 en 134, artt. 7 en 10.
Ondersteuning uit het fonds a) voor Noodlij
denden, bl. 233—241 en bl. 21, (a); b) ter
voorziening in geestel. behoeften, bl. 326
—328; c) tot verhooging van de schraalste
tractementen, bl. 300—302.
Onderteekening, verlangd van Gandd. tot de
H. D., bl. 54, art. 27; — in zaken van
bezwaar, bl. 158, artt. 9 en 14.
Onderwijs {Godsdienst\'). Zie Godsdienst-onderwijs.
Onderwijzer, die tevens voorlezer is; wanneer
en hoe die eene openbare Godsdienstoefening
mag leiden, bl. 12, (a).
Onderzoek naar verkeerdheden; hoe te doen, bl.
157 en 158, artt. 7 en 12; — zonder aan-
klagte, bl. 157, art. 5, lid 2.
Ongestelde Predikant; hoe in zijne dienst te
voorzien, bl. 90, art. 36
Ontslag a) van Godsdienstonderwijzers, bl. 80, art.
14, 9° en art. 15; bl. 59, art. 6; — b)
van een\' Pred., bl bü, art. 16 , 1°; ongevraagd
bl. 98, art. 37, lid 4 en 37*; bij emeritaat en
vrijwilligen afstand, bl. 87 en 88, artt. 5 en
7; bij krankzinnigheid, bl. 98, art. 37, lid
4; bij ongeschiktheid, bl. 98, art. 37*; bij
verroeping, bl. 87, art. 5; — c) van Foor-
lezers en Voorzangers,
bl. 80, 9°.
Ontslag {Aden van), van Predd., bl. 116—119.
Ontvanger (Kerkel.), bl. 834, art. 6, lid 1 en 3.
Ontvangst enz. van Consulent en Ringpredd. in
vacature, bl. 93, art. 26; — van Predd.,
die voor een lid van eene hooge Kerkvergn-
dering de dienst waarnemen, bl. 96, art. 34.
-ocr page 427-
ONTZEGQING - OUDERLINGEN. 411
Ontzegging van hel Avondmaal, bl. 156, art.
4, lid 3 vgl. met bl. Ki5, art. 38, lid 2
en bl. 167, art. 45; bl. 169, art.t 49, 51
en 53.
Ontzetting van kerkel. ambten en bedieningen (Op)
kan alleen door rehabilitatie weder aanstelling
volgen, bl. 165, art. 38. Zie verder Afzetting
Ontzetting van het lidmaatschap. 7Ae Lidmaat-
schap.
Onwettigheid van den doop door Separatisten,
bl. 76, (c).
Oost- en West-Indische Kerken enz. Zie Indische
Openbaarmaking van uitspraken in zaken van
Tucht, bl. 163, art. 31.
Openbare catechisatie, bl. 59, art. 10.
Openbare Godsdienstoefeningen. Zie Godsdienst-
oefening.
Opgave van bedeelden aan het burgerl. Bestuur
volgt uit het bepaalde in art. 16, bl. ï85.
Opgave der hoofdstukken voor het examen van
Theol. Candd. geschiedt ten minste zes weken
te voren, bl. 52 (a).
Optreden van Secundi, bl. 5, art. 6. Zie ook
Secundi.
Opzigt (Kerkelijk); wat het is, bl. 155, art.
I; — over wie het gaat, bl. 156, art. 3 ; "—
wie het uitoefenen, ald. art. 2; en hoe, ald.
art. 5.
Opzigt en Tucht; de laatste gaat alleen over
lidmaten, bl. 155 (a), en bl. 156, art. 8,
lid 2; — hoe en met welk doel uit te oefe-
nen, bl. 156 , artt. 1— 5.
Orde in de Gemeente (Handhaving van) door den
Kerkeraad, bl. 12, art. 20, lid 2.
Orgaan (Kerkelijk); wat Consulent of Kr. daarvoor
opzenden, bl. 113, art. 79; — wat de Syn.
Comm. daarin mededeelt, bl. 163, art. 30.
Organisten, bl. 339, art: 18.
Orgel, welk gebruik daarvan te maken, bl. 261.
Oudejaarsdag, hoe te vieren, bl. 264; in vaca-
ture, bl. 92, art. 23, lid 3.
Ouderdom. Zie Leeftijd.
Ouderlingen; hunne aftreding, bl, 74, art. 11; —
ambtspligten, bl. 88, art. SB; —benoeming,
27*
-ocr page 428-
412               OUDERLINGEN—PASTORIJ.
bl. 18, art. 23; bl. 69, § 7; W. 73 en 74,
artt. 6— 10; tusschentijds, bl. 75, art. 12 ; —
censurabel bij het Class. Best., bl. 20, art.
43, 1°; — diensttijd, bl. 75, art. 11; —
getal, bl. 73, art. 4; —herkiezing, bl. 75,
art. 11, lid 3; — ontzetting, zie OnUet-
ting;
— werkzaamheden, bl. 12, art. 20,
lid 2; bl. 83, art. 25; bl. 67, art. 38 en
bl. 66, art. 34; in vacature, bl. 91, art.
14, lid 2; — regten, bl. 4, art, 5, lid 3,
bl. 18, art. 38.
Ouderlingen in hoogere Besturen ,• (Vereischten
van), bl. 4, art. 5; bl. 27, art. 56, lid 2.
Ouderlingen in het Cl. B., bl. 19, art. 41; —
in \'t Kerkbest. Limburg, bl. 28, art. 48,
lid 5; — in Prov. Kerkbesturen, ald. lid 3;
waarvan verschoond, bl. 52, art. 21; — in
de Synode, bl. 27, art. 56, lid 2; — Syn.
Comm,,
bl. 30, art. 67.
Ouderlingen (Oud-) waarvoor benoembaar, bl.
19 (d) en 23 (a).
Ouders van doopelingen wonen beide den doop
bjj, bl 77 en 248.
Overgangen tot en uit de Herv Kerk; wat daar-
omtrent te doen, bl. 180, art. 12 (h) en bl.
216—221.
Overlijden van een Pred., onverwijld door den
Kerkeraad te berigten; hoe en aan wien, bl.
86, art. 2; gevolgen daarvan als hij eene
vrouw of kinderen nalaat, bl. 86 en 87,
artt. 2—4.
Overlijden van éen beroepen Pred. na zijn ont-
slag en vóór zijne bevestiging, bl. 87, art. 6.
Overvaart over wateren, kan leiden tot meer-
dere vergoeding van reiskosten in zaken van
Tucht, bl. 161, art. 28, 6°, lid 2.
r.
Pastor loei is in vacature de Consulent, bl. 91,
art. 15.
Pastorij, is te verzekeren tegen brandschade,
bl. 180; — wie in vacature daarvan gebruik
kunnen maken, bl. 86, artt. 8 en 4; — hoe
-ocr page 429-
PASTORIJ-GOEDERKN — PKA.ESENTIE tiELD. 413
subsidie tot opbouwingr en herstel van dezelve
te verkrijgen, bl. 8 (c) en 238.
Pastorij-goederen, bl. 30, art. 65, lid 2; —
hoe daarvoor Ie zorgen, bl. 295—228;
bl. 336, art. 9.
Pensioen van Predd, hoe te verkrijgen, bl. 85
(a); — waartoe het verpligt, of regtigt, bl.
18!>, art, 4 , b en art. 5, a en bl. 140, artt.
8, c en 9 , b en d; — voor Calechiseermees-
üers en Krankbezoekers ; hoe daarvoor te
zorgen, bl. 66, art. 36.
Plaats van bijeenkomst der dassen, bl. 17, art.
87; — der Cl. Besturen, bl. 22, art. 46; —
der Prov. Kerkbesturen, bl. 24, art. 50, lid
3; — der Ringen, bl. 15, art. 29.
Plaatsen in de Kerk, beschikbaar te stellen voor
Armen en Weezen, bl. 263; Militairen, bl.
264; Ouders van doopelingen, bl. 266.
Plaatselijke bezwaren, die de reiskosten verhoo-
gen in zaken van Tucht, bl. 161, art. 23,
7», lid 2.
Plaatselijke biddagen in vacature, bl. 92, art.
23, lid 3.
Plaatselijke omstandigheden; hun invloed op de
consulentschappen, bl. 90, art. 12; — Rin-
gen, bl. 14, art. 26, lid 2; — waarneming
der predikdienst, bl. 92, art. 23, lid 3.
Plaatselijke reglementen, bl. 14, art. 25; bl.
75, art. 11, lid 4; herziening derzelve, bl.
S5 , art. 29: — in zaken van beheer bl. 335 .
artt. 4, 8, 12 lid 8; bl. 847 , art. 50, lid
7 en art. 51.
Platte land (Op het), wanneer daar in uitgc-
breide Gemeenten een Hulpprediker aan te
stellen, bl. 121, art. 3, 2°.
Pligten. Zie Amhtspligten.
Politie (De Plaatselijke)
draagt zorg voor de
naleving der Zondagswet, bl. 258, 5°.
Port (Prijdom van); wie dat hebben en in welke
gevallen; bl. 287—291.
Portefeuille voor inkomende stukken, noodig
voor den Kerkeraad, bl. 82, art. 19.
Praesenlie-gelden, aan Secundi of Tertii, bij
het examen van Caudd., bl. 46, art. 5 en
-ocr page 430-
414        PRA.ESES—PKiüDlKANïS-PliAATSEN.
bl. 144 (a). Zie verder Classikale kosten en
Verblijfkosten.
Fraeses van \'t Class. Bestuur
, ook Praes. der
Class. Vergadering, bl. 18, art. 39; — hoe
lang werkzaam, bl. 20, art. 42, lid 3; —
hoe bij afwezigheid vervangen, bl. 22, art.
47, lid 1; — zijn regt en pligt tot beleggen
van buitengewone vergaderingen , bl. 22, art.
46; — wanneer zijne toestemming noodig is
tot bevestig, door een ander, dan den Con-
sulent, bl. 113, art. 77.
Praetor van den Ring, bl. 15, art. 29; — zijn
werk in vacature, bl. 86, art. 2, lid 2; bl.
88, art. 8; bl. 90, art. 12; bl. 92. art. 22;
bij afwezigheid van een Pred., bl. 96, art.
34; bij ontijd. verwijdering van een\' Pi ed.,
ald. art. 35 ; bij ongesteldh. en krankzinnig -
heid,
bl. 97, artt. 36 en 37; bij schorsing,
bl. 99, art. 38
Predikanten; [wat noodig is om Pred. te wor-
den, zie op Examen en Beroeping]; — hunne
regten en verpligtingen; bl. 12, art. 20, lid
1; bl. 76, art. 14, 1°; bl. 81, art. 18: bl.
83, artt. 21—24; bl. 59, art, 5; bl. 64,
art. 23; bl, 66, art. 32; bl. 79 (b); bl. 210,
art. 4; — in vacature, bl. 89, art. 10 en
zie verder Consulent, Ringpredikanten, Vaca-
ture;
— bij wien censurabel, bl. 168, art.
47; — hunne aanspraak op Kinder-, School-
en Akademieyelden
, alsmede op de Weduwen-
beurs ,
zie op die woorden; op beroeping zie
op Beroeplaar.
Predikanten (Bezwaren tegen),
hoe te behandelen,
bl. I(i7, art. 42.
Predikanten {Tiet getal van), dat eene Gemeente
kan behouden, bl. 222—224, artt. 2— i en
8; kan verkrijgen, bl. 223, art. 3.
Predikanten in kerkel. Besturen. Zie op Ctas-
sik. Bestuur, Provinc. Kerkbest., Synode
en
Syn. Comm.
Predikanten
(Verantwoordelijkheid van) omtrent
pastorij-goederen, bl. 227, art. 4.
Predikants-plaatsen (Vernietiging van), bl. 228
en 224, artt. 5—8; — welken invloed dat
-ocr page 431-
PREDlJvAM\'STKACl\'liMEN I\' — PRIVAAÏDOOP. 4lö
heeft op de jaarwedde van een\' daardoor be-
2waarde, bl. 228, art. 5.
Predikantêtraclement; hoe door de grondwet
gewaarborgd, bl. 2i*2; — op welke wijze
uit te betalen door het Rijk, bl. 294, art.
4; — ligger daarvan te houden, bl. 81 , art.
16, 3°; — in hoe verre in vacature voor
den Ring, bl. 93 en 94, artt. 27 en 28; —
door wien de Ring het ontvangt, bl. 95,
art. 30; — hoe bij schorsing daarmede te
handelen, bl. 99, art. 33; — wat daarom-
trent vóór en bij een beroep geschiedt, bl.
107, art. 60.
Predikantsweduwe, hare regten, bl. 86 en ,87,
artt. 3 en 6; bl. 138, artt 1 en 2.
Predikatie {Proef-) afgeschaft, bl. 266.
Predikatiën (Wat omtrent) in acht te nemen,
bl. 262 en volgg.
Predikbeurten, wie die regelt, bl. 76, art. 14,
ln; — welke de Consulent in vacature ver-
vult, bl. 92, art. 21 en bl. 113, art. 77 ; —
welke de Ring. bl. 92; art. 23.
Prediking is het m erk der Predd., bl. 12, art.
20; bl. 88, art. 21; — in hoe verre geoor-
loofd aan Candd. tul de H. D., zie Cand. tot
de II. D.;
aan Studenten, bl. 57 en 58,
vgl. bl 53, art. 23.
Prediking in vacature; aan wie opgedragen,
bl. 88 en 89, artt. 9 en 10; —wanneer zij
moet geschieden, hl. 92, art. 23; — hoe
verzuim in dezen te straffen, bl. 95, art. 32;
bl. 99, art. 39, lid 2.
Predikstoel (Welke afkondigingen van den) ver-
boden zijn, bl. 263.
Preek. Zie Predikatiën en Leerredenen.
Preshyteriaansch Engelsche Gemeente. Zie En-
gelsvhe Gemeente.
.
President (en Vicepresident) a) van Prov. Kerk-
besluren,
hoe gekozen, bl. 23, art. 49; —
7-ijn werk bij \'t examen van Candd., bl. 50,
art. 16; bl. 53, art. 26; bl. 55, artt. 28 en
29; :b) der Synode en Synod. Co mm., bl.
28, art. 60, en bl. 30, art. 67.
Pripaaldoop, bl. 76, art. 14, 1°.
-ocr page 432-
416          PROCEDEREN—PROV. KERKBEST.
Procederen in regten {Gratis). De bij Kon. Be-
sluiten van 2 Febr. 1814, n°. 4, en 27 Junij
1814, n°. 14, daargestelde verordeningen ten
opzigte van enkele onvermogende personen we-
gens het verkrijgen der bevoegdheid om gratis in
regten te procederen zijn toepasselijk verklaard
op alle godsdienstige gezindten van het Bijk
bij Kon. Besl. van 21 Maart 1821, n". 16.
Zie bl. 252, § 20.
Procedure: Zie Geding.
Proceskosten, wanneer te dragen door de Kerk,
bl. 173, artt. 65 en 66. Zie verder Kosten.
Processtukken, hoe de copie derzelve te bere-
kenen, bl. 161, art. 23, 4°.
Professoren. Zie Hoogleeraren.
Proefpredikatie vóór de Avondmaalsviering af-
geschaft, bl. 266.
Propaganda der Roomsclic Kerk, hoe tegen hare
listen en pogingen te waken, bl. 216—220.
Proselietenmakerij onder Gealimenteerden en
Militairen ; hoe te verhoeden, bl. 219 en 220.
Protestanten uit andere Godsd. Genootschappen;
wanneer en hoe hunne lidmaatsattestatiën zijn
aan te nemen, bl. 79 (a); hunne toelating
tot het kerkel. examen, bl 49, artt. 12 en
13; — kennisgeving aangaande Protestanten
die in eene strafgevangenis zijn , bl. 281, art. 4.
Provinciaal Collegie van Toeiigt op de kerkel.
administratie;
zie Collegie van Toezigt.
Provinciaal Kerkbestuur {Leden van het), bl. 23 ,
artt. 48 en 49; — hunne vereischten, bl. 4,
art. 5; — hunne benoeming, bl 17, art.
37; — hun defroyement, bl. 144 en 292.
Provinciaal Kerkbestuur {Werkzaamheden van het):
A.     in het algemeen, bl. 4, art. 4; 2°; bl. 8,
art. 12, lid 3 en 4; bl. 23—26, artt. 49—
53 en 56 , bl, 32 , slotbepaling ; — wanneer en
waar het vergaderingen houdt, bl. 24, art. 50.
B.     in hel bijzonder omtrent
1)  Bijbels en andere Godsd. geschriften, bl. 199,
§ § 4 en 5 ;
2) het Examen tot de Eeang,-bediening. Het neem
dat examen af, bl. 45 , artt. 1 en 2; — doo
wie zijner Leden, Secundi of Tertii, bl. 46
-ocr page 433-
PROVINCIAAL KERKBESTUUR.            417
artt. 4 en 5 en bl. 52, art. 21; — in welke
talen, bl. 45, art. 8; — in welke vakken;
bl 51 en 52, artt. 20 en 21; — wie het
tot dat examen toelaat en in welk geval, bl.
46—51, artt. 6—19; — wanneer en hoe het
afwijst, bl. 51, art. 20, as, lid 5; bl. 53,
artt. 22 en 23; en opnieuw tot het examen
toelaat, ald., art. 24; — wat het doet bij
toelating tot de Evangel. bedien.,, bl. 53—56,
artt. 25—30; vgl. Examen.
3)   Gedingen voor den burgerl. Regter, bl. 173,
art. 66;
4)  Geschillen {Kerkelijke) bl. 24, art. 51, 3" en
4°, en bl. 174, art. 69;
5)   Grensregeling (Kerkel), bl. 17, art. 35; bl.
25, art. 51, 7°; vgl. Begrenzing;
6)  het Hulppredikerschap, bl. 122 en 123, artt.
7, 8, 11 en 12; bl. 124, art. 17;
7)   Niemce Gemeenten, bl. 323 art. 3 en bl.
324 art. 9;
8)   Ongevraagd ontslag, bl. 98, artt. 37 en 37*;
9)   Opzigt en Tucht, bl. 156, art. 2; — welke
bezwaren het beoordeelt en beslist, bl. 169,
art. 50; - welke tucht middelen het daarbij
kan toepassen, ald.; art. 51; — wat het ont-
vangt,
bl. 166, art. 41; bl. 168, artt. 47,
lid 3 en 48, lid 3; bl. 171, art. 58; — wat
het berigt en aan wie, bl. 162, art. 28, lid
2 en 3; bl. 166, art. 41; — zijne bandel-
wijze in zake van vernietiging, bl. 171, art. 59;
10)    Reglementen, bl. 8, art. 12, lid 3 en 4,
bl. 24, art. 51, 1"; bl. 29, art. 62; bl. 32
de slotbepaling;
11)   Vacaturen; wat het berigt, bl. 88, art. 8;
—  hoe het mede zorgt voor dienstvervuil\', bij
veelheid van vacatures in denzelfden Ring, bl.
93, art. 24; — voor wegneming van geschillen
tusschen Ring en Gemeente, bl. 94, art. 28;
—    om rijkstractement voor een te beroepen
Pred. te verkrijgen, bl. 100, art. 42; —om
de vacature spoedig te vervullen, bl. 110, art.
70; — wanneer zijne goedkeuring en mede-
werking tot het doen van een beroep noodig
is, bl. 101, art. 46; bl. 104, art. 52; bl.
-ocr page 434-
418 PBOV. REGL.—ftUAfcSTOR-GENliltAAL.
105, art. 57; bl. 10P, art. 58; — wat het
doet bij de beroep, van Candt/., bl. 108, art.
66. lid 3 en bl 110. art. 68; — van buiten-
lands. Predd.,
bl. 105, art. 57, lid 2 en
3; — wanneer en hoe het zelf beroept, bl.
103, art. 49; —wanneer het een beroep ap-
probeert, bl. 110, artt, 69 en 70, lid 2; —
welke goedkeuring noodig is voor eeu door
hetzelve uitgebragt beroep, bl. j10, art 69;
— wanneer het gehoord wordt in zake van
dispensatie, bl. 104, art. 52 ; —zijne bemoeijing
in geschil over collatie enz., bl, 106, art.
58; — in verandering van het predikants-
tractenient, bl. 107, art. 60.
12) de Kerkvisitalie; bl. lsl en 182, artt. 19—22.
Provinciale Reglementen ; vereischte derzelve, bl.
84, art. 28; — lioe in werking te brengen
enz., bl. 8, art. 12, lid 3.
Provinciale ressorten, waaruit die bestaan, bl.
16, art. 33, lid 2; — welke er zijn, ald.
art. 84; — hoe zij bestuurd worden, bl. 8,
art. 12, lid 4; bl. 23, art. 48
Provinciale verordeningen, in acht te nemen bij
plaatselijke Reglementen, bl. 14, art. 25.
Provüionele schorsing. Zie schorsing (Provisionele),
Quaestor van de Cïasse,- zijne benoeming, bl. 19,
art. 40, 3"; — werkzaamheid, bl. 142, art.
18; — wat hij aan Kerkvisitatoren bekend
maakt, bl. 146, art. 10; — zijne verant-
woordelijklu;id, bl. 18, art. 40, 3"; — zijne
belooning, bl. 143 (4).
Quaestor der Clumhale Weduwenhenrs, zijne be-
noeming, bl. 19, art. 40, 6"; — verant-
woording, ald.
Quaestor-Generaal, zijne benoeming en continu•
atie, bl. 28, art. 57, lid 3; — zijne werk-
zaamh , bl. 29, art 65; bl. 142, artt. 18—
23; bl. 149, artt. 20—25; bl. 328, artt.
12 en 13; — zijne belooning, bl. 142, art.
20; bl. 329, art. 13, 6); — zijne verant-
woording, bl. 29, art. 65; bl. 149, art. 25;
bl. 329, art. 13, 5).
-ocr page 435-
QUAE8T0R V. U. HING—REGISTERS.        419
Quaestor van den Ring; zijne benoeming, bl. 15,
art. 29; — werkzaamheden, bl. 95, art.
30; bl. 164, art. 37; bl. 204, § 7, en
bl. 300.
Quitantieti, wanneer en door wien af te geven
in zaken van O. en T., bl. 161 , art. 25; —
die voor de jaarl. quota zijn aan geen zegel
onderworpen, bl. 146 (a).
Quota (Classikale), waarnaar ingerigt, bl. 145,
art. 6, 6 en bl. 147, artt. 15 en 16; —
waaruit en wanneer te voldoen, bl. 146,
artt. 8 en 9; — wat te doen als de betaling
niet tijdig geschiedt, bl. 146, artt. 10—12.
H.
Raadsman, in zaken van O. en T. niet toege-
laten, bl. 157 , art. 9.
Rang komt niet in aanmerking bij de Avond-
maalviering, bl, 269.
Rangen van Gemeenten, bl. 147, art. 15; —
daarnaar regelt zich het door haar te betalen
quotum, bl. 148, art. 16.
Rapport. Zie Verslag.
Reclame van kinder-, school- en akademiegeld,
bl. 305-311.
Rede (Doop-) aanbevolen, bl. 266. Zie verder
Leerrede.
Regenten in scholen en gestichten, w elk regt zij
nebben ten aanzien van Catechiseermeesters,
bl. 65, art. 28.
Regenten (Collegiën van) in huizen van verzeke-
ring
enz.; wat die bepalen, bl. 281—283,
artt. 2, 10, 15, 17; — welke kennisgeving
zij ontvangen, ald. artt. 2 en 6.
Regering (\'s Lands); waarvan zij kennisgeving
ontvangt, bl. 41, art. 1; — waartoe hare
goedkeuring vereischt wordt, bl. 41 en 42,
artt. 1 en 2 en bl. 203 en 224; — in hoe-
verre de Synode aan haar verantwoordelijk is, bl.
29, art. 65. Zie\'verder Departement en Koning.
Register, waarvan te houden door den Kerke-
. raad, bl. 82, art. 19.
Registers (Duöbele), waarvan te houden door
-ocr page 436-
420 HEGLEMENT—KEIS- EN VERBLIJFK.
den Kerkeraad, bl. 80, 8"; door de Prov.
en Class. Besturen, bl. 25 (c).
"Reglement {Algemeen), bl. 1 en volgg. — hoe
bekrachtigd, bl. 33—40, vgl. bl. 352, n°. 12;
— hoe te wijzigen enz., bl. 32, slotbepaling.
Reglementen (Algemeen, verbindende) hoe die
worden vastgesteld of veranderd, bl. 7 en 8,
art. 12, lid 1 en 2 en bl. 29, art. 62.
Reglementen (Bijzondere) voor a) Gemeenten,
bl. 14, art. 25; bl. 82, art. 20; bl. 85, art.
29; in zaken van beheer, bl. 335, art. 4,
lid 4, 8, 12, lid 3; bl. 347, art. 50, lid
7 en art. 51; — b) Ringen, bl. 8, art. 12, lid
5; — c) Class. Ressorten, bl. 8, art. 12,
lid 4; — d) Provinciën, bl. 8 , art. 12, lid
2; bl. 82, art. 20; bl. 85, art. 29.
Regt van aanklagt heeft ieder manslidmaat, bl.
166, art. 40.
van appèl enz. heeft ieder lidmaat, bl.
157, art. 6.
der Gemeente in \'t benoemen van Kerke-
raadsleden en \'t beroepen van Predd., bl- 13,
art. 23; — in \'t afvaardigen van Ouderll.
ter Class. Vergadering, bl. 18, art. 38.
Regtf-n van Collatoren. Zie Collatie en Collator.
        Derden. 7Ae Derden.
„ ,y TloreenpUgiijen, bl. 13, art. 24.
        Lidmaten. Zie Lidmaten.
(Heerlijke), bl. 245—249,
Regter (Burgerlijke), Gedingen voor dien door
Kerkelijke Collegièn, bl. 173, artt. 65 en
66; — betreffende de Diakonie, bl. 136,
art. 23.
Regtsprekende magt der Synode, bl. 29, artt.
61 en 63.
Rehabilitatie, waartoe noodig en hoe te ver-
krijgen, bl. 165, iirt. 38.
Reit- en verblijjkosten u) van Candd., die op ver-
zoek andermaal in dezelfde vacature prediken,
bl. 100, art. 48, lid 3; — 6) van Consulen-
ten, zie Consulent; — c) van getuigen in zaken
van O. enT., bl. 160 en 161, art. 23, 3° en
6» , lid 2 en artt. 24 en 25 ; — d) van leden
van hoogere Besturen in zaken van O. en T.
-ocr page 437-
REKENING—KOOMSCHE Kf.RK.             421
bl. 361, N°. 44. Zie verder Defroyemeid
en Kosten; e) van leden van Collegiën
van Toez., bl. 345, art. 44.
Rekening (Jaarlijksche); der Class. kas, bl. 149,
art. 25 ; — der Diakonie, bl. 137, art. 27 ; —
der Weduwenbeurs {Algemeene), bl. 142, art.
21, lid 3 ; der Classikale, bl. 19, art. 49 , 6°; —
der kerkel. administratie, bl 338, artt. 14 en 15.
Restitutie van beroepingskosten, bl. 112, art.
73; — van betaalde / 25 aan een afgewezen
Cand., bl. 51, art. 18.
Reunie (Waalsche); hare werkzaamheden, bl. 17,
art. 37, lid 2.
Revisie of Herziening van uitspraken der Syno-
de, bl. 170, art. 55.
Ringen; hunne zamenstelling, bl. 14, art.
2 6; — hun Bestuur, bl. 15, art. 29; —
hunne vergaderingen en hetgeen aldaar behan-
deld en verrigt wordt, ald., artt. 29— 31 en
bl. 89 en 90, artt. 11 en 12; verslag daar-
van jaarlijks op te zenden, bl. 15, art. 30,
lid 3; — de werkzaamheden der Predd., tot
een Ring behoorende, vooral in vacante Ge-
meenten, tl. 14, artt. 27 en 28; bl. 88,
artt. 9 en 10; bl. 92, art. 23, en bl. 94,
art. 29; — bij afwezigheid van een Pred. ambts-
halve of ook oiri andere redenen, bl. 95—99,
artt. 33—39; — wanneer en hoe zij bij vacature
de hulp van anderen kunnen inroepen, bl.
93, art. 24; — hunne regten en voordeelen,
bl. 15, art. 31; bl. 145, art. 4, e; bij va-
cature, bl. 93, artt. 26 en 27; — de be-
slissing hunner geschillen, bl. 15, art. 32;
bl. 94, art. 28; — hunne verant woordelij k-
heid; bl. 15, art. 30; — boete bij dienstver-
zuim , bl. 95 , art. 32 enbl. 99, art. 39, lid 2.
Ringsvergaderingen. Zie Ringen.
Roomsche Kerk; wat een Geestelijke dier Kerk
noodig heeft ter toelating tot het kerkel. exa-
inen, bl. 50, art. 14; — hoe te waken tegen
huwelijken met hare leden, bl. 219; tegen
de listen harer propaganda, ald.; — welke
verslagen te geven zijn van overgangen uit
en tot haar, bl. 180, h en bl. 216—220,
-ocr page 438-
422
RUK—SCHORSING.
Rijk (Het). Zie Departement, Koning, Regering.
Rijks-tractement;
hoe gewaarborgd, bl. 292,
§ 33; hoe uittebetalen, bl. 293—29B , artt.
2, 8 en 9.
m.
Saldo (Batig) der Diakonierekening kan ter leen
worden gegeven aan de kerkekas, bl. 138,
ait. 22.
Schadeloosstelling. Zie De f royement, Reis- en
verblijfkosten\'
Schenkingen. Zie Donatièn.
Schepen des landt (.Godsdienstoefeningen en
Godsdienst-onderwijs op de), bl. 64, art. 30
en bl. 277—280.
Scholen; op welke, door wie en hoe Godsd.
onderwijs te geven, bl. 04, artt. 24—26; —
wie daarop toezien, bl. 66, artt. 33—37.
Sc/tool- en Akademie-gelden, bl. 305—311.
Schooljeugd (De) moet minstens éénmaal \'s weeks
Godsd.-onderwijs ontvangen , bl. 64, art. 24 ; —
hoe daarvoor de school-localen beschikbaar
kunnen gesteld worden, ald. (a).
Schoolkinderen; in hoe verre niet* van Catechi-
santen
te onderscheiden, bl. 179 (a).
School-localen, waarvoor beschikbaar, bl. 64 (o).
School-onderwijzers, die tevens voorlezers en
voorzangers zijn; wanneer en hoe zij eene
Godsd.-oefening mogen leiden, bl. 11 (o).
ScJmrsing van Predd., Candd., Ouderll. en Diakk.
geschiedt: 1) door \'t Cl. B., bl. 22, art.
45; bl. 169, art. 49; — 2) door \'t Prov.
B.,
bl. 169, art. 51; — 3) door de Synode,
bl 170, art. 53; — aan wie die van een
Pred. berigt wordt, bl. 99, art. 38; — hoe
niet het tractement van een geschorste te hnn-
delen, bl. 164, art. 37; — van Catechiseer\'mtet-
tert,
bl. 168, art. 46; — van Foorlezers
en koorzangers,
bl. 80, 9°.
Schorsing (Provisionele) van een Pred.; wat
daartoe kan leiden, bl. 168, art. 48; — kan
zonder hooger beroep zijn, ald.; — wanneer
zij ondanks hooger beroep voortduurt, ald.
lid 2; — wie daarvan kennis ontvangt, ald.
-ocr page 439-
SCHOTSCHF. GKM.— SECRETARIS.           428
lid 3; — hoe met het tmctenient te hande-
len; bl. 164, art. 37; — van een\' Üand. en
andere kerkel. personen, aan wie te berigten,
bl. 169, art. 48, lid 3
Schotsche Gemeenten behooren tot de Ned. Herv.
Kerk, bl. 3, art. 1; — tot. welke ressorten,
bl. 16, art. 34; — waar en hoe hare Candd.
het examen tot de H. D. afleggen, bl. 45,
artt. 2 en 3.
Schriftelijke Kerkvisitatia, bl! 862 , N". 49. Zie
verder Kerkvisitalie.
Schriften. Zie Geschriften.
Schutlersdiensl,, wie daarvan vrij zijn, bl.
312 (a).
Scriba\'s en Secretarissen van kerkel. Collegiën ;
waarde hunner aanteekeningen in de notulen
of agenda in zaken van 0. en T., bl. 158,
art. 13; — hoe zij betalingen ontvangen van
de Kerk, bl. 161, art. 24; hoe van een be-
zwaarde, nld. art. 25; hoe zekerkeid voor
de kosten bij hooger beroep, bl. 163, art.
33, lid 2; — hunne instructie bl. 193.
Scriba van het Class Bestuur; hoe en uit wie
hij benoemd wordt, bl. 20, art. 42, lid 2;
hoe hij vervangen wordt bij onvoorziene af-
wezigheid, bl. 23, art. 47, lid 2; hoe bij
aftreding tusschentijds, bl. 6, art. 6, lid 4;.....
zijn werk in zaken van vacature, bl. 106,
(d), bl. 111, art. 71 en bl. 113, art. 79,
lid 4; in zake van hooger beroep, bl. 164,
art. 34; — zijne belooning, bl. 143 en 145
artt. 2, a en 4, c; — welke uitkeering van
hem kan verlangd worden, zoo hij niet tevens
Quaestor is, bl. 1 Ui (b).
Secretaris van \'t Prov. Kerkbestuur, hoe te kie-
zen, bl. 23, art. 49; — hoe te vervangen,
ald. lid 3; — wat hij doet in zaken van be-
roeping, bl. 110, art. 70; van hooger beroep,
. bl. 164, art. 34; van Candidandi tot de H. D.,
bl. 50-52, artt. 16 en 21 : — zijne beloo-
ning, bl. 292.
Secretaris van een Prov. Kerkbestuur, in welks
ressort eene Akademiestad is; wat die nog
bijz. te doen heeft, bl. 50, art. 15,
-ocr page 440-
424                   SECRETARIS—STAAT.
Secretaris van de Synode en Algen. Sy/i. Com-
missie;
hoe die gekozen wordt, 1)1. 27, art.
57 j — zijne instructie, ald.; — heeft eene
adviserende stem, ald. art. 56, lid 3 en bl.
30 , art. 67 ; welke berigten hij zeDdt, bl. 27 ;
art. 56, lid 5 en bl. 171, art. 58.
Secundus; wie dien heeft, bl. 5 , art. 6, lid 1; —
zijne verkiezing, bL 19, art. 42; bl. 23, art.
48; bl. 26, art. 56; — zijne vereischten,
bl. 5, art. 6, lid 1; — mag niemand te ge-
lijkertijd zijn van meer dan één lid eens be-
stuurs, ald. (b); — wanneer hij optreedt,
ald., art. 6, lid 2; bij examens, bl. 46,
art. 4, lid 2 en art. 5; in zaken van O. en
T., bl. 159, art. 18; bij geschillen, bl. 172;
art. 63; — wanneer hij primus wordt en voor
hoe lang, bl. 5, art. 6, lid 3.
Secundus tan den Praeses en Assessor , in hoe
verre hij zijn\' primus vervangt, bl. 5, art. 6,
lid 3; bl. 22, art. 47 en bl, 5 en 6 (e); -
van den Secretaris of Scriba,
in welk geval
hij den primus vervangt, bl. 6, art. 6, lid 4;
bl. 23,- art. 47, lid 2 en bl. 23, art. 49, lid 3.
Secundus bij het Procinc. Kerkbestuur; zijne
vereischten, bl. 5, art. 6, lid 1; —in welke
Provinciën een Pred.-Sec altijd deelneemt aan
\'t examineren van Candd.; bl. 46 , art. 5 ; —
bij de Waalsche Comm. en van \'t Kerkbestuur
in Limburg
kan afgevaardigd worden ter Sy-
node,\' bl. 5, art. 5, lid 3; — van een lid
der Synode,
bl. 27, art. 56; — van den Quaes-
tor-Generaal,
bl. 27, art. 57, lid 3; —van
den Secretaris der Synode,
bl. 28 , art. 57, lid 2.
Separatisten (Doop van), bl. 76 (c).
Simonie, welke plegtige belofte een Cand. daar-
omtrent aflegt, bl. 53, art. 26.
Spoed is te maken in beroepszaken, bl. 101, art 44
en bl. 110, art 70.
Spoedige opgaaf van benoemingen, aan wie te
doen , bl. 6, art. 7; — van Gecommitteer-
den tot de ontvangst ran vacatuurpenningen,
bl. 204.
Staat; zijne verhouding tot de Kerk, bl. 41—44
en bl 329—331.
-ocr page 441-
STAKEN T. STEMM.—SYNODALE COMM. 425
Slaken van stemmen (Wat te doen bij het; a) bij be-
noemingen, bl. 7 , art. 8, lid 2; — b) in zaken
Tan O. en T., bl. 159, art. 19; — c) bij ge-
schillen, bl. 172, art. 63; — d) in zaken
van beheer, bl. 346, art. 49.
Standplaats; van zijne eerste mag geen Fred.
binnen twee jaren beroepen worden, bl. 104,
art. 52, lid 1; dispensatie hiervan ald., lid
2; — van geene mag een Pred. binnen twee
jaar besluiten te vertrekken, zonder des ge-
vorderd de kosten te vergoeden, bl. 112,
art. 73, lid 2; — waartoe de verwisseling van
standpl. verpligt, bl. 141, art. 14.
Standplaats (Nieuwgevestigde); wanneer daar een
Hulpprediker aan te stellen, bl. 121, art. 3,1°.
Stem {Adviserende) in den Kerkeraad bl 91, art.
16; bl. 137, art. 27; bl. 124, art. 14; —
in de Synode bl. 27. art. 56; — in de Syn.
Comm. bl. 37 , art. 74; — (Praeadviserende),
bl. 27, art. 56, lid 4 en bl. 30 , art. 67, lid 2.
Stemgeregtigden, bl. 69, art. 1; — in zaken
van beheer, bl. 334, art. 2.
Stemming; hoe dit geschiedt bij benoemingen,
bl. 6, art. 8; — over zaken, bl. 7, art. 10 ; —
bij het examen ter toelat. tot de H. I)., bl.
58, art. 22, lid 2; tot Catechiseermeester,
bl. 61, art. 19; — in zaken van O. en T.,
bl. 159, art. 19.
Ster/kwartaal (Het) wordt niet berekend onder
\'t jaar van gratie, bl. 86, art. 3.
Strafbepalingen op overtredingen van de Wet
omtrent de Christelijke vierdagen, bl. 256
6° en 7°.
Strafpredikatièn zijn verboden bl. 267 (a).
Studenten in de godgeleerdheid zijn vrijgesteld
van de Militie en Schutterij, bl. 312.
Subsidie uit het Fonds voor Noodl. Kerken
ent.
wat te doen om die te verkrijgen, bl. 8
(c), 21 (c) en 238.
Synodale Commissie (Algemeene); hare zamen-
stelling, bl. 30, artt. 67 en 68; — hara
werkzaamheden bl. 30 — 32, artt. 66, 70,
71; bl. 29, artt. 62 en 65; bl. 28, art. 59;
bl. 94, art. 28; in zaken van Tucht en ge-
88
-ocr page 442-
42$
sïnod£
schillen, bl. 161, art. 24; bl. 170—175 ;\'
in zaken der Algem. Weduwenbeurs, Bl\'. 142,
art. 16; ter voorziening in geestelijke behoef-
tén, bl. 327—329; —van Noodl. Kerken en
personen, bl. 21 (a), bl. 234, 3° en 5°; —
hare regten, bl. 31, art. 73; bl. 162, artt.
28—30; — verantwoordelijkheid, bl. 32, art.
74; bl. 169, art. 62.
Synode; hoe zamengesteld, bl. 26—28, artt.
56 en 57; wanneer en waar zij vergadert, bl.
28, art. 59; — adressen en voorstellen aan
haar, hoe en wanneer in te zenden, zie
Adressen en Correspondentie.
I.    Hare besturende, wetgevende eu rêgt-
sprekende magt in H algemeen,
Alg. Regl.
artt. 12, 35, 54, 55, 57, 60, 74 en de
Slotbepaling.
II.   Hare bijzondere werkzaamheden ten aan-
zien van I °) grensregeling d) van Classen,
bl. 16, art. 56; b) van Gemeenten, bl. 25,
art. 51, 7°; — 2°) Godsdienstonderwijzers,
bl. 60, art. 13; — 3U) Kerkeraden, bl. 84,
art. 28; — 4°) algemeene Kerkelijke Lief-
defondsen, als van het fonds a) voor Nood-
lijdende- Kerken en personen bl. 230 §17; b)
tot verhooging Van de schraalste Predikant»"
tractementen bl. 229 § 35, D;\' c) tér voorziening
in de geestelijke behoeften bl. 326—329; — 5°)
het ongevraagd ontslag van Predd., bl. 99, art.
37*; — 6°) zaken van O. en T. en van ge-
schillen, bl. 9 en 10, artt. 14 en 15\', lid 5;
bl. 156, art. 2; bl. 165, art. 88; bl. 166,
art. 41; bl. 169, artt. 52en53; bl. 172, art.
60; bl. 178, artt. 65 en 6T6 en bl. 17*,
art. 70, 7°) Vacaturen\', bl. 99 art. 37*; bl.
104, artt. 52, lid 2 en 55; bl. 109 én 110,
artt. 67 en 69; — 8°) dé algemeene Weduwén-
béurs, bl. 138, art. 1; 139 en 140 artt. 6 en 7 ;
bl. 142 en 143, artt. 16, 21 en 22.
III.     Wat zij ontvangt. 1") in \'t algemeen
van a) de Classikale Vergaderingen bl. 8, art.
12, lid 2; b) de Provinciale Kerkbesturen,
bl. 26, art. 52, 2"; c) de Synodale Cómin.
W. 31 art. 71 en W. 82, art 74; — 2°)\' in
-ocr page 443-
TABEL—TOELATIN».                     427
\'t bijzonder ten opzigte van a) Candd. tot de
H. D., bl. 53, art. 25, lid 1. 6) de Classi-
kale kas, bl. 149, art. 25; c) Hulppredikers
bl. 124, art. 17; «0 de Kerk visitatie, bl, 182,
artt. 20 en 21, lid 2.
V.
Tabel, aanwijzende hoe en aan wie vrijdom van
port wordt verleend, bl. 289—291.
Tafel des Avondmaalt, hoe te plaatsen, bl. 268.
Teekening, wanneer en hoedanige noodig bij de
aanvrage om subsidie, bl. 240 ƒ.
Tegenpartij (Wat vergund is aan de), bl. 158,
\'art. 10; bl. 172, art. 62.
Tegenstrevers van kerkel. verordeningen mogen
niet tot Kerkeraadsleden worden gekozen, bl.
73, art. 3, lid 2.
„Telling van de lidmaten der Kerk moest volg.
Syn. Besl. v. 12 Julij 1832 om de tien jaar
geschieden, bij opneming aan de huizen door
of van wege de plaalsel. Kerkeraden, en bc
ginnen met den jare 1835; doch is weer at-
geschaft bij Syn. Besl. v. 14 Julij 1858."
|H. d. S. bl. 23 en Bijl. B, bl. 15.)
Tentamina van examinandi tot de 11. D. zijn
verboden, bl. 51. art. 19.
Tertii; waar die zijn, bl. 23, art. 48, lid 6; —
wat die te doen hebben, bl. 46, artt. 4 en 5
en bl. 159, art. 18.
Theologiae Doctores, waarvan vrij bij de toelat. tot
het examen tot de H. D., bl. 48, art. 9, c, lid 4.
Thesaurier bij het Alg. Coll. v. Toez bl. 343,
art. 37.
„Toelating lot hel Avondmaal van Protestanten
die niet tot de Herv. Kerk behooren, kan
geschieden volgens Syn. Besl. van 16 Julij
1817, indien er naar het oordeel van den
Kerkeraad geene redenen ter contrarie be-
staan, mits zij onergerlijk zijn van leven en
bewijs geven van hun lidmaatschap." Vgl.
bl. 79 («).
Toelating tot Catechiseermeester (Acte van), bl.
62, art. 20. Zie verder Catechiseermeester en
Godsdienst-Onderwijter,
88*
-ocr page 444-
488              TOELATING—TWEEMALEN.
Toelating tot de Evangeliedienst; wat daartoe
gevorderd wordt, bl. 45, art. 1; — hoe
zij geschiedt, bl. 53, art. 22, lid 2 en bl.
55, art. 28; — wat de Pres. van \'t Kerk-
best. daarbij nog bijzonders te doen heeft,
bl. 53—55 artt. 26, 28 en 29; bl. 56, (a);
—   welke regten zij geeft, bl. 55, art. 29;
—  hoe daarvan mededeeling en bekendmaking
geschiedt, bl. 55, art. 30.
Toelating tot het Lidmaatschap, Zie Lidmaatschap.
Toezigt (Collegie van); Zie Collegie van Toet.
Toezigt op de Diakonie houden de Kr. en het Cl.
Best.; bl. 137, art. 28; — wie op de Qer,ieentele-
den,
bl. 77, 3° en bl. 84, art. 25, 3°;— op
het Godsd. onderwijs,
bl. 66 artt. 33—37; —
op de Algem. Fondsen, bl. 29, art. 65 ; —
op de overgangen uit en tot de Herv. Kerk,
bl. 216-220, § 11; — o? het beheer, bl. 351,
art. 26 en bl. 853, art. 36.
Tractement van Catechiseermeesters op scholen
voor behoeftigen enz., bl. 66, art. 36.
Tractementen van Predikanten. Zie Predikants-
tractementen.
Trouwboeken, wat daaromtrent is in acht te ne-
men, bl. 80, 8°.
Trouwen; wat een Pred. daarbij betaalt voor de
weduwenbeurs, bl. 141, art. 13.
Tucht, gaat alleen over Lidmaten, bl. 155, art. 1;
—  haar beginsel en doel, ald.? — wie haar uit-
oefenen, bl. 156, art. 2; —over wie en met
welke middelen de Kr., bl. 166—168, artt. 39,
45 en 4ff;"— hoe het Cl. B., bl. 168 artt.
47—49; — het Prov.B., bl. 169, artt. 50
en 51; — de Synode, bl. 170, artt. 52 en 53.
Tnchtmiddelen; welke er zijn, bl. 156, art. 4.
Tusschentijds openvallende plaatsen in den Ker-
keraad; hoe te vervullen, bl. 75, art. 12.
Tusschentijds optreden der Secundi van den Praes.
of Assessor, bl. 22, art. 47; — van den
Secretaris of Scriba, bl. 6, art. 6, lid 4; vgl.
bl. 23, art. 47, lid 2 en zie verder Secundus.
Tweemalen moet Godsd .-oefen. gehouden worden
op den dag des fieeren, bl. 76 (aj;
moeten, benoemde Ouderll. en Dialck. worden
-ocr page 445-
TTJD—TACATURE.                      489
voorgesteld aan de Gemeente, bl. 74, art. 8.
Tijd van inzending van adressen aan de Synode,
bl. 8 (e) — van adressen om subsidie , bl.
237 (a) en 240, E.
Tijd, voor welken gekozen worden: de leden
tier Cl. en Prov. Besturen, bl. 4, art. B,
lid 2; — die der Kerkeraden, bl. 75, art.
11, lid 8 en 4; — die der Synode, bl. 26 ,
art. 56; — der Syn. Comm., bl. 80, artt.
67 en 68 ; — de Secundus Secretaris en de
Quaestor-generaal der Synode, bl. 28, art.
57; — tusschentijds gekozenen en opgetre-
nen, bl. 5 en 6, art. 6 en bl. 75, art. 12.
C.
Uitbetaling van akademie-gelden bl. 308; kinder-
en schoolgelden bl. 307—309; predikants-
tractement, bl. 293—296; vacatuurgelden, bl.
93—95, artt. 27—33.
Uitdeeling of uitkeering uit de Weduwenbeurs;
wat daartoe bestemd is, bl. 140, art. 7 en
vgl. bl. 360; — wat bij verzuim van opvrage
derzelve geschiedt, bl. 143, art. 22.
Uitkeering of verrekening van tractement tusschen
den Ring en a) aankomende of vertrekkende
Predikanten enz. bl. 94, art 29; — b) ge-
schorste enz. bl. 164, art. 37.
Uitspraken. Zie Beslissingen.
Unicus collator. Zie Collator.
V.
Vacature. Haar ontslaan en duur, bl. 85—87,
artt. 1—7; — voorziening in hare dienst
geschiedt door Ring en Consulent, zie Ring
en Consulent; — welke Predikbeurten er zijn,
en wat daarbij is in acht te nemen, bl. 92
en 93, artt. 21—25; — hoe het gaat met
de vacatuurpenningen, bl. 93—95 artt. 27
—31; — wat te doen omtrent Gecommit-
teerden tot hare ontvangst, bl. 204 § 7\'
Vacature {Gevallen gelijkstaande met), bl. 95—99.
Vacature {De vervulling van) door l) het vragen
van handopening, zie Handopening; 2) beroe-
ping, zie Beroeping, Beroepbaar; 8) bevesti-
ging, zie Bevestiging.
-ocr page 446-
490 VACATURE— VERGADERINGEN.
Vacature (Eene) heeft niet opgehouden gehad, als
van een aangenomen beroep later afstand wordt
gedaan, bl. 103, (b).
Vacaturen; wat te doen als er meer dan een
derde der predikantsplaatsen in het Ring-res-
sort toe behooren, bl. 93, art. 24
Vaste bediening (Leeraren buiten); welke be-
voegdheid zij hebben, bl. 59, artt. 5 en 8;
bl. 121, art. 2.
Vaststelling van de kiezerlijst, bl. 352, N°. 15;
van het kohier van hoofdelijken omslag, bl.
338, art. 18.
Veranderingen van 1) Classen bl. 16, art. 55;
2) Gemeenten; zie Grensscheiding 3) Gods-
dienstoefeningen bl. 83 art. 22; 4) Reglemen-
ten, a) van Bestuur bl. 7 en 8 art. 12; bl. 29
art 62; bl. 32, Slotbepaling, b) van beheer bl.
344, art. 42; 5) Ring-verdeeling, bl. 14, art. 26.
Verantwoordelijkheid van a) Bedienden in zake van
O. en T., bl. 158, art. 11; b) Diakenen, bl.
135, art. 17; — o) Kerkvoogden, bl. 335,
art. 6 en bl. 340 art. 23; — d) Predd. en
Kosters wegens pastorij" en kosterij-goederen,
bl. 227 , art. 4; — e) den Quaestor-generaal,
hl. 29, art. 65; bl. 149, art. 25; bl. 329,
art. 13; —f) de Syn. Comm., bl. 32, art. 74.
en bl. 169, art. 52.
Verbeterhuizen (Godsd.-onderteijs in), bl. 64,
art. 25.
Verblijfkosten der Leden van Kerkbesturen, bl.
143, artt 2, b, en 4; bl. 160, art. 23 en
bl. 361, N°. 44; —van Secundi of Tertii tyj
het examen van Candd., bl. 46, art. 5 en bl.
144 (a). .Zie verder Reiskosten.
Verdeeling van a) Comulentschappen, bl. 14,
art. 28; — *) Ringen, bl. 14, art. 26; —
e) nacatuurgelden, bl. 95, art. 31; — d) vak-
ken bij het kerkel. examen, bl. 52, "art. 21.
Vereischten van kerkel. Personen, Zie op hunne
benaming, b. v. die van Predikanten op Pre-
dikant, enz.
Vergaderingen. Zie op de namen der Collegiën.
Vergaderingen (Classikale), Zie Classikale Ver-
gadering.
-ocr page 447-
VERGOEDING— VERSCHILLEN.            431
Vergoeding van reiskosten enz , aan een ver-
roepen Pred. te geven, bl. 112, art. 73.
Vérhoor van een bezwaarde, bl. 157, art. 8.
Verkeerdheden (iWe«we),ontdekt bij een onderzoek,
worden mede in behandeling genomen, bl.
167, art. 44.
Verkeerdheden (Ontdekte) onderzocht, bl. 156,
art. 5; — in de administratie van kerkel.
goederen brengt de Kerkeraad ter kennis van
het Class. Best., bl. 81. art. 16, 4°.
Verkiezing van Ouderlingen en Diakenen, hoe
die geschiedt, bl. 69—71 en bl. 73, art. 6;
hoe in nieuwe Gemeenten, bl. 73, art. 7; —
van Kerkvoogden enz.; zie Kerkvoogden enz.
Verklaring en belofte van Candd. bij hunne toe-
lating tot de H. D., bl. 54 . artt. 26 en 27 ; —
hare bevestiging bij eene beroeping, bl.
109, art. 66, lid 3; —van Gatechiseermees-
ters,
bl. 61, art. 19.
Verlaten (Ontijdig) van de Gemeente door een
Pred.; waartoe dat leidt, bl. 95, artt. 33 en 85.
Vernietiging [Cassatie] van beslissingen, wordt
gevraagd van de Syn. C\'omm.; hoe en wan-
neer, bl. 10, art. 15; bl. 171, artt. 56—5»
en bl. 175, art. 71 ; — welke memorie bij
die aanvraag te voegen, bl. 175, art. 56,
lid 2 -4; — hoe de Syn. Comm. daarbij te
werk gaat, bl. 171, art. 57 en 58.
Verordeningen; kennisgeving daarvan, bl. 41,
art. 1; — wanneer die alleen dispensatie toe-
laten, bl. 8. art. 12; — algemeene en Pro-
vinciale
zijn in acht te nemen bij plaatselijke
Reglementen, bl. 14, art. 25.
Verpachtingen (Aflezing van) van den predikstoel
is verboden, bl. 263.
ferpligling tot deelneming aan de weduwen-
beurs; voor wie die bestaat, bl. 189, art. 4.
Verrekening van tractementen en vacatuurgelden ,
bl. 93—95, artt. 27—32; bl. 164, art. 87.
Verschillen in of tusschen Hingen, of tusscfaen
deze en Kerkeraden of in Kerkeraden worden
beoordeeld, enz. door \'t Class. Best., bl. 15,
art. 82 en bl. 20, art. 43, 2° en 8°. 5tfe
verder Geschillen.
-ocr page 448-
433               VERSLAG—VERWISSELING.
Verslag a) van ter Class. Vergader, afgevaardigde
Ouderll., bl. 18, art. 38 , lid 5; — V) van
de bevestiging eens Pred., door den Consulent,
bl. 113, art. 79; — c) van de Class. Bestu-
ren,
aan de Class. Vergadering, bl. 22, art.
43, 8°; aan \'t Prov. Kerkbest. bl. 124, art.
17 j — d) van het Prov. Kerkbestuur omtrent
hét hulppredikerschap, bl. 124, art. 17; —
e) van de Ringen aangaande hunne werkzaam-
beden , bl. 15, art. 30, lid 3; — ƒ) van de
Syn. Comm., bl. 31 en 32, artt. 71 en 74,
lid 2; — g) van den Quaestor-generaal aan
deelgeregtigden der weduwenbeurs, bl. 143,
art. 23.
Verslagen van bedienden in zake van O. en T.,
bl. 158, art. 11, lid 2.
Verstoring van de openbare Godsdienst, bl. 258,
5°—7°.
Vertegenwoordiging a) der Gemeente door den
Kerkeraad, bl. 12, art. 19, lid 4; — b) des
Kerkeraads op de Class. vergader., bl. 18,
art. 38.
Vertraging in beroepszaken bij den Kerkeraad,
bl. 101, art. 45 en bl. 103, art. 49; —bij
het Class. Best., bl. 110. art. 70; — bij
Berden, bl. 102, art. 47.
Vertrokken Lidmaten; hoelang zij nog eene vol-
ledige attestatie kunnen ontvangen, bl. 79
(b); — welk getuigschrift hun, te lang uit
de Gemeente verwijderd zijnde, mag worden
gegeven, bl. 79 en 80 (c, 3°).
Verrallen-verHaring van hel lidmaatschap. Zie
Lidmaatschap {Ontzetting tan).
Vervoerkosten. Zie Vergoeding.
Vervulling eener vacature vordert spoed, bl.
l!0, art. 70. Zie verder Vacature.
Vervulling, van predikbeurten in eene vacature,
bl. 92, art. 23.
Verwantschap, wat zij kan beletten, bl. 46,
art. 4, lid 2; bl. 159, art. 16; bij Kerkvoog-
den, bl. 336, art. 8; — welk regt zij soms
geeft, bl. 87, art. 4.
Verwisseling van standplaats, wat daarbij betaald
wordt,
bl. 141, art. 14.
-ocr page 449-
VERZEKERING—VOORSCHRIFTEN. 438
Verzekering {Huizen van). Zie Oevangenhuizen.
            tegen brandschade, waarvan noodig,
bl. 178, art. 12, i.
Verzoek. Zie Aanvrage.
Verzuim r,an predihdienst in vacature en gelijk-
soortige gevallen; welke gevolgen dat heeft,
bl. 95, art. 32 en bl. 99, art. 39.
Vice-praetor van den Ring, bl. 15, art. 29.
Vice-president; waar die is en hoe die benoemd
wordt, bl. 23, art. 49; bl. 28, art. 60; bl.
80, art. 67.
Vierdagen {Wet omtrent de), bl. 257—259.
Viering van a) het Avondmaal; zie Avondmaal-
viering;
b) de Christel, feestdagen, bl.
264; — c) den Zondag, bl. 257 en 259 en
volgg.
Viertal, wanneer op te maken door \'t Glass.
Best., opdat het Prov. Kerkbest. daaruit een
Pred. beroepe, bl. j 03 , art. 49.
Visie {Ter) ligt a) de diakonie-rekening, bl. 137 ,
art. 27; — b) het kohier van den hoofdelrj-
ken omslag gl. 838 art. 18; — c) de kerke-
rekening, bl. 338, art. 15.
Visum van \'t Prov. Kerkbest.; wanneer bij een
beroep noodig, bl. 110, art. 68.
Volledige lidmaats-attestatie ; wat die vereischt,
bl. 70, (c) en bl. 354, n°. 18, b.
Voorbereidende opleiding van Godsdienst-onder-
wijzer; aan wie aanbevolen, bl. 66, art. 32.
Voorbereiding tot het Avondmaal; hoe te houden,
bl. 267 ; — in vacature tijdig bekend te ma-
ken, bl. 92, art. 22; — vragen daarbij te
doen, bl. 267 en 268.
Voorbereidings-leerrede; hoe te houden, bl. 266
en 267.
Voorlezers en Voorzangers; wie die aanstelt,
bl. 80, art. 14, 9°; — uit wie bij voorkeur,
bl. 63, art. 22; — wanneer en hoe zij eene
Godsd.-oefen. mogen leiden, bl. 12 (a).
Voorlezing uit de H. Schrift; op welke wijze
te regelen, bl. 260.
Voorlichting. Zie Inlichting.
Voorschriften van Kerkel. Besturen; wanneer
dadelijk op te volgen, bl. 9, art. 14.
-ocr page 450-
.434             ,vqqBSCHOT—waalsciie.
Voorschot in zake van O. en T.; hoe (e rege-
ilen, bl. 162, art. 2,6.
Voorstellen aan hooger Bestuur, bl. 8, art.
18; — van Ringen, bl. 1,5, art. 31; —
door leden der Class. Vergader., bl 19,
art. 40, 5°.
Voorstelling van benoemde Kerkeraadsleden, bl.
73, art. 8; — Tan beroepen Predd., bl.
J07 , art. 63
Voorgangers. Zie Voorlezers.
Voorziening in de dienst gedurende de vacature;
door wie en hoe, bl. 88—93, artt. 9—11, 18—
17 en 21—25; welke vergoeding daarvoor wordt
genoten, bl. 93, artt. 26 en 27; hoe het
niet vervullen eener predikbeurt beboet wordt,
bl. 95, art. 32; — voor eèn Tred., dieeene
hpoge kerkvergadering bijwoont, bl. 96, art.
34; die zich ontijdig heeft verwijderd, ald.
artt. 33 en 35; die ziek, ongeschikt of
krankzinnig is, bl. 96—99, artt. 36—37*;
die geschorst is, bl. 99, art. 38.
Voortbestaan {Blijven) van bijzondere Gemeenten;
wanneer, bl. 222—224, "artt. 1, 4, 7—9.
Vragen bij de bevestiging van Lidmaten, bl. 67,
art. 39; bij de voorbereiding *<5ór het Avond-
maal, bl. 267 en 268.
Vreemdelingen. Zie Buitenlanders.
Vrijdag (Goede). Zie Goede Vrijdag,
Vrijdom yan port:, wie dien hebben, waarvoor,
en op welke .voorwaarden, bl. 289—291;
boe misbruik te straffen is, bl. 289.
Vrijdom, van Zegel. Zie Zegel.
Vrije beroeping, mag niet afgestaan of verau-
derd worden, bl. 14, art 24, lid 2
Vrijstelling van kosten in zake van O. en T.,
bl. 164\', art. 38, lid 3.
Vrijstelling van de railitaire- en schuttersdiehst
voor Theol. Studenten, Candd. enz., bl. 312.
W.
Waalsehe Commissie. Zie ^Commjstie (Waalsche).
Gemeenten jjjn ,een,deel der IJJederl.
Herv. Kerk, bl. 8, art. 1; — een afzonderl.
ressort, bl. 16, art. 84.
-ocr page 451-
WAAL80HE PREI).—ZAMEN9TELI/ING. 435
Waahcht Predikanten zijn leden der Ringsver-
gaderingen, bl. 15, art. 29.
WaaUche Reunie; wat aan haar is toevertrouwd,
bl. 17, art. 36, lid 2; — waar zij jaarlijks
gehouden wordt, bl. 17, art 87, lid 2; —
wat zij kiest, ald.
Waarneming van de dienst. Zie Voorziening.
Weduwenbeurs 1) Algemeen?; hare bestemming,
bl. 138, art. 1; wie daaruit bedeeld worden,
ald. artt. 2 en 3; wie tot deelneming verpligt
zijn, ald., art. 4; wie bevoegd, bl. 127, art.
5; hare inkomsten, bl. 139—141, artt. 6—
14 en bl. 51, art. 18; wijze van inning der
contributie, bl. 142, artt. 15—19; haar be-
heer, ald. artt. 20—23; — 2) Classikale,
bl. 19, art. 40, .6° en bl. 21, art. 43, 5°; —
3) Provinciale, bl. 24, art. 51, 5°.
Weeshuissoholen (In) is Godsd. onderwijs te ge-
ven, bl. 64, art. 25.
Weezen moeten behoorlijke plaatsen in de kerk
hebben, bl. 263.
Weigering van Kerkeraadsleden om langer aan
te blijven; waartoe dit leidt, bl. 74 (b).
Weigering van goedkeuring aan bijzondere regle-
menten; wanneer alleen geoorloofd, bl. 8,
art. 12, lid 6.
Wet, omtrent de afschaffing van het (koninkl.)
collatieregt, bl. 249.
„ omtrent de algemeen erkende christelijke
vierdagen bl. 257, § 23.
„ regelende het toezigt op de Kerkgenoot-
schappen, bl. 41.
West-Indische Kerken. Zie Indische Kerken,
Woonplaats van Candd. tot de H. D.; door wie
en aan wie te berigten, bl.53, art. 25 , lid 2.
Woord Gods (Voorlezing van het) in de Ge-
meente, bl. 260.
Wijzigingen in Reglementen. Zie Reglementen.
E.
Zaakgelastigde in zake van O. en T. niet toe-
gelaten, bl. 157, art. 9.
Zammstelling van kerkel. Besturen. Zie op den
naam dier Besturen.
-ocr page 452-
486            ZANGOEFENINGEN— ZWIJGEN.
Zangoefeningen (Godsdienstige); hoe te bevorde-
ren, bl. 261.
Zeevarenden, hoe hunne Godsdienstige belanden te
behartigen, bl. 65, art. 30 en bl. 277—^O.
Zegel (Van) zijn vrijgesteld: de quitantiën der
quota, bl. 146, (a); — „de registers van Kerk-
besturen, en kerkel. Ontvangers" (Kon. Besl.
v. 25 Apr. 1821, no- 11).
(Kerkelijk) bl. 198.
Zieke Predikanten (Dienstwaarneming voor),
bl. 96, art. 36.
Zielen; getal dat noodig is voor eene afzonder-
lijke Gemeente, bl. 222 en 223, artt. 1 ei
4; — verhouding van het getal tot het getal
van Predd., ald., artt. 2—4.
Zingen bij de openbare Oodsd., hoe in te rigten ,
bl. 263.
Zitplaatsen in de kerk (Behoorlijke) zijn beschik-
bnar te s te Uien voor a) armen en weezen, bl.
263; — b) doopouders, bl. 266; — c) mili-
tairen bl. 264 en bl. 219 en 220.
Zitten bij het Avondmaal aanbevolen, bl. 268.
Zomer-Catechisatiën; onderzoek daarnaar bij de
kerkvisitatie, bl. 179, g.
Zondag (Op den)
wordt in den regel de Doop
bediend, bl. 76, art. 14, 1° en bl. 265; —
tweemaal Godsd.-oef. gehouden, bl. 76, («);
in vacature éénmaal, bl. 92, art. 23; —ge-
schieden de afkondigingen en de bevestiging
van Kerkeraadsleden, bl. 73, artt. 8 en 10;
ook de afkondigingen van een beroepen Pred.,
bl. 107, art. 63; alsmede die in zaken van
beheer, bl. 347, art. 53.
Zondagscholen; waartoe te houden, bl. 58 , art. 4.
Zondagviering; wet omtrent dezelve, bl. 257—
259; — strafbepalingen tegen overtreding
derzelve, bl. 258, 6° en 7°.
Zonen van Predikanten. Voor hen wordt school-
en akademie- geld gegeven, bl. 305—311.
Zweren. Zie Eed.
Zwijgen
van den Leeraar bij het Avondmaal; in
hoe verre aan te raden, bl. 269.
Zwijgen (Doen) van het orgel gedurende het ge-
zang verboden, bl. 261.
-ocr page 453-
UITGAVEN
VAN
VAN HOOGSTRATEN & GORTER
TB ZWOLLE:
Het Pausdom, zijn ontstaan, bloei en
verval. Naar het Hoogdaitsch van iiekibert
rau door s. H. ten cate. Ie afl. groot 8°.
Dit werk zal compleet zijn in 9 a 10 afl. a ƒ 0,40.
1848—1868. Wereldgeschiedenis der
laatste twintig jaren, naar de tweede Hoog-
duitscbe uitgave van julius mühlfeld door
s. H. ten cate. Ie deel groot 8°. Prijs f 4.80.
Gebonden in prachtband f 5.50. Met nog een
deel is dit werk compleet.
Geschiedenis van de jaren 1869 en
18 SO, naar de beste bronnen bewerkt door
3. h. ten cate, afl. 1 en 2 groot 8°. Dit
werk zal compleet zijn in 12 afl. a ƒ 0,40. In-
houd: De opening van het Suez-kanaal. —
Geschiedenis van het Oekumenisch Concilie te
Home. — De Fransch-Duitsche oorlog. — De
Spaansche revolutie, enz.
Geschiedenis van de beschaving: der
menschheid. Een kritiek op de bestaande
Wereldgeschiedenissen, naar het Hoogduitsch van
g. f. kolk, met een Voorbericht van dr. w. j.
a. huberts. Ie deel groot 8°. Prijs f 4. Met
nog een deel is dit werk compleet.
-ocr page 454-
Be«elirijving van alle Landen, Staten
eu Bijken der aarde, Aardrijkskundig Handboek
volgens de jongste toestanden, naar dr. tweede
lloogduitsche uitgave van dr. sack, met voor-
bericht van de. j. j. kreunen, deel I, II, III,
IV, groot 8". Prys ƒ 20,80. Met nog een
deel is dit werk compleet.
Het verlost Europa. Geschiedenis der
vrijheidsoorlogen van 1813—1815. Vrij bewerkt
naar \'t Hoogduitsch van th. colshorn en F.
scmmidt door c. l. göklitz. Een deel post S".
Prijs f 2.—.
Op de Herren. Beisherinneringen en avon-
turen van beroemde reizigers. Bestijging van de
voornaamste bergen van den aardbodem. Naar
het Fransch van zukcher en margollé. Een
deel groot 8° met platen. Prijs f 3.40.
Onze gevangenschap In Abesaiuië.
Met eene schets van koning Theodorus, Zijn land
en zijn volk, naar het Eugelsch van dr. henry
blanc. Een deel groot 8°. Prjjs / 3.60.
Ons zending werk in Abessinië. Met
eene beschrijving der laatste regeerings-jaren
van koning Theodorus, naar het Hoogduitsch
Tan T. waldmeier en J. M. ïxad. Christen-
zendelingen in Abessinië. Een deel groot 8°.
Prijs ƒ 3.25.
De Rederijker, Handleiding voor hen die
zich in een juiste voordracht wenschen te be-
kwamen, door philomusis. Een deeltje post 8".
Prijs ƒ 1.20.
Se Vergelding:. Tooneelspel ia vier be-
drijven voor Rederijkers, door f. f. brunin(*s.
Prijs ƒ 0,90. •
Beknopte Handleiding voor1 de Tlie-
oiie der muziek
, zoo voor zelfoefening, dis
ten dienste der scholen. Prijs ƒ 0.75.
-ocr page 455-
Theorie der gemeentelijke\' admi-
ntstratle teu dienste van burgemeesters, Se-
cretarissen, Gemeente-raadsleden, Wethouders,
Ontvangers en allen die zich toewijden aan de
Burgerlijke Administratie, door H. c. wagenaab ,
Gemeente-Secretaris, tweede verbeterde druk.
Een deel groot 8°. Prijs/ 4.
Theorie ten dienste van de Ambtenaren van
den Burgerlijken Stand, door h. c. wagenaab,
Gemeente-Secretaris, tweede druk. Een deel
groot 8°. Prijs f 2.50.
De lichamelijke opvoeding der kin-
deren, gedurende de allereerste levensjaren tot
aan de huwbaarheid, naar het Hoogd. van Mevr.
M. S. KÜBLEE, door DB. F. A. G. HOLTKAMP.
Prijs ƒ 1.90.
De verstandelijke opvoeding der
kinderen* of de ontwikkeling van den geest
en de zintuigen, naar het Hoogd. van Mevr.
M. S. KÜBLEB, door DB. F. A. G. HOLTKAMP.
Prijs/ 1.25.
Brieven van een geneesheer aan eene
jonge moeder, van db. w. platt, vrij vertaald
uit het Hbogduitsch door i>b. j. k. de betjijne,
derde goedkoope uitgave, gebonden. Prijs/1.50.