-ocr page 1-
\\
*
-
f\'
I
A\'- A "VT
AAN
*-
jritfn
tf
L.
lUA
EEN WOORD TOT TOELICHTING
VAN
„DE STAATSSCHOOL EN DE ROOMSCHE KERK."
DOOK
Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.
;
I :
bet.
96
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
.
1875.
.
.
.
-ocr page 2-
H. oct.
1496
-ocr page 3-
/ \'\'406
AAN
NEERLANDS ANTICLERICALEN.
EEN WOORD TOT TOELICHTING
VAN
„DE STAATSSCHOOL EN DE ROOMSCHE KERK/\'
DOOR
Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.
UTREC HT,
KEMINK EN ZOON.
187 5.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
„De historie, de geheele historie wenschen wij, —
„maar niet, op de wijze van Dr. Nuyens, de halve,"
zoo schreef ik in de onlangs uitgekomen brochure:
„de Staatsschool en de Roomsche Kerk."
Diezelfde woorden meen ik te moeten toevoegen
aan velen van hen, die evengemelde brochure openlijk
bespraken. Verscheiden hunner toch hebben de feiten
niet meegedeeld in het verband waarin ik ze ver-
meldde, en soms ook op mijn gezag daadzaken aan-
genomen, waarvoor ik geenszins persoonlijk heb inge-
staan. Van daar worden inhoud en strekking der
brochure vaak miskend, en velen in den waan gebracht
dat ik tot diegenen behoor, die het den Roomschen
euvel duiden zich aan kerkgezag te onderwerpen,1
m. a. w. Roomsch te zijn.
Dit is evenwel volkomen onjuist. Wat ik, in
navolging van vele anderen, tot klaarheid poogde te
brengen, is dit:
1°. Zelfs op zuiver wetenschappelijk gebied is neu-
traliteit eene onmogelijkheid.
-ocr page 6-
4
2°. Het staatsonderwijs is dus öf onvoldoende,
zoo men de wetenschappelijke kennis naar vooroor-
deelen plooit, — öf niet neutraal, dus, waar slechts
ééne school is, niet toegankelijk voor allen.
3°. Indien niet, naast de openbare gemengde,
ook de particuliere school wordt in stand gehouden,
dan geraken wij van lieverlede onder de heerschappij
der Roomsche Kerk.
Het laatste punt werd het eerst behandeld. Velen
maken zich van de kracht der Roomsche Kerk een
averechtsch denkbeeld. Door feiten trachtte ik te doen
uitkomen op welke wijze de Kerk haren invloed on-
merkbaar uitbreidt l).
Die feiten zijn, voor zoover ik weet, niet tegenge-
sproken. In de oogen van Protestanten zijn ze voor-
zeker betreurenswaardig, omdat er uit blijkt hoe vrije
gedachtenwisseling, openlijke en vrijmoedige behande-
ling van de hoogste belangen der menschheid feitelijk
onmogelijk
worden gemaakt. Maar dit is nog geene reden
voor den Staat om de Roomschen „staatsgevaarlijk" te
verklaren. In tegenstelling met vele zich noemende libe-
ralen, beweer ik2), dat de handelingen der Roomschen
moeilijk door de Protestanten, zonder verloochening
van eigen beginselen, kunnen worden veroordeeld.
Men oordeele zelf!
De kiesvereeniging Noord-Brabant heeft heel de
1)   Zie de brochure: „de Staatsschool en de Roomsche kerk",
bl. 8—27.
2)   Bl. 4, 5.
-ocr page 7-
5
provincie in hare macht l). Mocht men verwachten
dat ze haar tegenstanders in de hand zou werken?
De kiezers volgen de geestelijken 2). Waarom niet,
zoo zij hen beter dan anderen vertrouwen?
De geestelijken oefenen zijdelings invloed uit op
de verkiezingen 3). Maar zijn Thorbecke en Groen,
Opzoomer en Kuyper ook geen leiders der geesten,
of oefenen zij op de politiek geen invloed uit?
Liberale bladen worden, door zedelijken invloed,
geweerd4). Maar weren wij ook niet alles wat in
onze oogen onzedelijk of bekrompen is, en staan onze
sociëteiten feitelijk voor alle bladen open?
De afgevaardigden luisteren naar de Kerk waarin
zij gelooven, en handelen naar hare beginselen 5). Maar
vormt ook onze conscïêntie zich niet naar die van
andere gezaghebbenden, b. v. naar de uitspraken van
Jezus, zoo wij in Hem gelooven, of naar die der pu-
blieke opinie, indien deze bij ons het hoogst staat
aangeschreven? En is een Roomsche niet, evenzeer
als wij zelf, verplicht langs wettigen weg de wetten
te bestrijden, die hij in strijd acht met zijn eigen ge-
weten, d. i. (zoo hij geloovig Katholiek is) met het
geweten der Kerk ? 6)
De Kerk maakt van het onontwikkeld deel der
natie gebruik, om haar inzichten te doen zegevieren 7).
Wie onzer in dezen zonder zonde is, werpe den eersten
steen op haar!
1) BI. 10. 2) BI. 13. 3) BI. 9. 4) BI. 19. 5) BI. 9.
6) BI. 5. 7) BI. 15.
-ocr page 8-
6
Op hun eigen scholen trachten de Roomschen den
naam van vele onzer groote voorouders te bezwal-
ken \'). Maar wordt dezerzijds altijd met billijke waar-
dering van de tegenpartij, van de Dordsche vaderen
b. v., of van de Witt en Barnevelt, gesproken?
Zelfs niet-Roomschen ontzien de Roomsche over-
macht 3). Maar bestaat enkel in Noord-Brabant angst
voor de opinie der „overgroote meerderheid"?
De Roomschen belasten de overheid met de vor-
ming der zedelijkheidsbegrippen 3). Maar is niet onlangs
nog uitgemaakt dat er in Nederland een tooneelcen-
suur bestaat? Draagt niet art. 194 der Grondwet „de
„zorg voor het onderwijs op aan de overheid," en
moeten niet, volgens de wet op het lager onderwijs,
de gemeentebesturen „zorg dragen voor de ontwikke-
ling van de verstandelijke vermogens der kinderen,
en hunne opleiding tot alle christelijke en maatschap-
pelijke deugden?"
De toestanden die ik beschreef zijn niet verkwik-
kelijk; onrustbarend zelfs zijn ze voor allen die buiten
de Roomsche Kerk staan. Maar, zooals ook het Han-
delsblad terecht opmerkt, zij zijn noch met de wet,
noch met het recht in strijd. Het 3/5 deel der natie
mag aan het \'2j5 niet datgene verbieden, wat het zelf
in praktijk brengt.
Die wettigheid evenwel ontslaat ons niet van de
1) BI. 22 en volg. 2) BI. 21. 3) BI. 21.
-ocr page 9-
7
noodzakelijkheid van bestrijding. Integendeel, wij staan
tegenover een machtigen geest; een geest die de over-
heid tot bestrijding der dwaling inroept, die juist
daardoor den strijd voor de waarheid met het najagen
van wereldsche oogmerken verbindt en zoo doende
het bereiken der waarheid bemoeilijkt l). Een geest
die te gevaarlijker is, naar mate hij begrippen, gevormd
in landen die, naar onze overtuiging, op een lager
zedelijk peil staan dan het onze, als goddelijke orakels
aan het geweten onzer landgenooten wil opdringen.
Tegen dien, door buitenlandsche invloeden ge-
vormden (ultramontaanschen) geest, behooren wij
moedig te strijden, doch, zoo wij echte Christenen
zijn en de tegenpartij geen wereldlijke wapenen bezigt,
enkel met geestelijke wapenen.
Welke geestelijke wapenen bezigde men tot dus ver?
Vooreerst: de liberale dagbladpers, de liberale
kiesvereenigingen en het Nut. De machteloosheid even-
wel dier middelen werd aangetoond 2).
Maar men had ook nog de neutrale school. Deze
toch zou bestand maken tegen overheersching der
Roomsche Kerk, omdat zij, onafhankelijk van kerke-
lijken invloed, de volksontwikkeling kon bevorderen.
Die verwachting evenwel berust op een illusie;
want, zoo men het openbaar onderwijs in Roomsche
provincies wil handhaven, moet men de geestelijkheid
1)  BI. 5 en 6, 31, 32. Vgl. Gezag en Vrijheid, bl. 139 en vlg.,
bl. 150 en vlg., bl. 160 en 161.
2)  Bl. 16 en volg.
-ocr page 10-
8
naar de oogen zien en zich onthouden van al wat, haar
aanstoot geeft1). Wynne, Nuiver en Reinders worden
er niet geduld! Bovendien geeft de wet geenerlei
waarborg dat de neutrale school niet eene bepaald
Roomsch-Katholieke strekking bekome. Ja, in streken
waar de geestelijkheid feitelijk alleenheerscheres is,
schijnt het onderwijs nu reeds bepaald Roomsch ge-
kleurd, althans volgens de herhaalde, openlijk uitge-
sproken en nooit betwiste getuigenissen van die Room-
sche en Protestantsche voorstanders der neutrale
school, welke met Noord-Brabantsche toestanden het
meest van nabij bekend zijn 2).
Ook de hoofdfeiten die ik ten dien aanzien aan-
voerde zijn niet weersproken. Het is waar dat te
\'s Bosch het aantal Roomsche kinderen op de bijzon-
dere scholen niet ruim 2000, maar ruim 1900 bedraagt;
dat er, behalve de 19 genoemde bijzondere scholen,
(waarvan enkele voor Protestantsche kinderen bestemd
zijn), nog eene gesubsidieerde-bijzondere bestaat, die
door twee kinderen bezocht wordt! Het is waar dat
ik vergat te vermelden, hoe in den Bosch eens een
Israëlitische hulponderwijzer benoemd werd, alsmede
een Israëlitische onderwijzer in de gymnastiek, en dat
ook eens eene reeds fungerende Protestantsche hulp-
onderwijzeresse herbenoemd is, ondanks toen ook eene
Roomsche solliciteerde!3) Maar door het breed uit-
1) BI. 29. 2) BI. 44 en volgg.
3) In een aan mij gerichten brief van 4 hoofdonderwijzers te
\'s Bosuh, uitgegeven aldaar bij Arkestein, waarbij behoort de toelich-
-ocr page 11-
9
meten dier nauwlijks te vermijden onnauwkeurigheden
worden in geenen deele de door mij geciteerde feiten
in hun geheel weerlegd, noch de getuigenissen van
de voorstanders der openbare school ontzenuwd, noch
de erkentenissen der Bossche onderwijzers te niet
gedaan.
Daarentegen moet ik op de waardering van het
onderwijzend personeel te \'s Bosch én elders terug-
komen. Ik ontveins niet dat ik, overtuigd als ik was
dat neutraal zooveel beteekende als onafhankelijk van
kerkelijken invloed,
de houding van dat onderwijzend
personeel aan eene begrijpelijke en verschoonbare zucht
heb toegeschreven, om de methode van onderwijs te
plooien naar de behoeften der praktijk. Van daar ook
het weinig vertrouwen dat een beroep op een Room-
schen directeur en schoolopziener, den heer Dr. Trosee,
mij inboezemde. Intusschen erken ik volgaarne, niet
slechts dat laatstbedoelde ambtenaar, waar het pas
geeft, zijn meening wel degelijk durft te doen gelden,
ting in de Provinc. N.-Brab. Ct. dd. 15 Maart jl., wordt opgemerkt,
dat myne opgaven aangaande het onderwijs in de vaderlandsche ge-
schiedenis op de oefenschool niet geheel juist zijn. Die dien brief
nauwkeurig leest en, des noods, de zaak in loco onderzoekt, zal
erkennen dat in het wezen der zaak tusschen dien brief en mijn be-
wering weinig verschil is. — De hulponderwijzer en hulponderwijzeres
Poulus en Mej. Smith, (zie bl. 11 van dien brief) zijn in mijne brochure
bedoeld. (Zie bl. 47). — Voor het my meegedeeld verhaal omtrent
het meegeven van Nuyens aan Roomsche kweekelingen, (zie Vaderland
van 18 Maart en Prov. N.-Brab Ct. van 11 Maart) heb ik niet per-
soonlijk ingestaan. (Zie bl. 43 noot).
-ocr page 12-
10
al doet hij dit niet openlijk, (zooals mij uit vele
later meegedeelde feiten gebleken is), maar tevens dat
ons onderwijzend personeel volkomen te goeder trouw
de wet in dien zin opvat, dat, op de lagere school, de
boeken van Wijnne, Nuiver en Reinders op den Index
moeten worden geplaatst! En, nu zelfs het Handels-
blad , in treffende overeenstemming met het Roomsche
Huisgezin, die boeken, als dragers der Protestantsche
traditie, uit de scholen verbant, onze glansrijke ge-
schiedenis, die een Motley in vuur deed ontsteken,
naar den catechismus verwijst en het ongeoorloofd
acht op de openbare school te vermelden, wat zelfs
een der uitstekendste verdedigers van de pauselijke
onfeilbaarheid openlijk erkentl), — nu kan redelijker-
wijze niet meer aan de volkomen goede trouw onzer
openbare onderwijzers worden getwijfeld!
Natuurlijk vermindert deze waardering van per-
soonbjke inzichten de kracht van het betoog niet in
het minst. Integendeel, indien de wet inderdaad zóó
moet worden uitgelegd als in N.-Brabant geschiedt,
dan springt nog meer. in het oog, dat het neutraal
onderwijs niet voor allen voldoende is.
En zoo de wet anders moet begrepen worden,
ook dan behoeven de onderwijzers, de gemeenteraden,
1) Newman, A letter on occasion of Mr. Gladstones expostula-
tion, 1875, bl. 41, „de pauselijke stoel werd een tijdlang bezet door
mannen die zich overgaven aan wellust, zorgeloosheid (security) en
een heidensch christendom (pagan kind of christianity). Ieder weet
hoe de kerk daardoor de helft van Europa verloren heeft"
-ocr page 13-
11
en het schooltoezicht niet beschouwd te worden als
wetsverkrachters! In mijn brochure deed ik duidelijk
en opzettelijk uitkomen l), dat zij, die met de uit-
voering der wet belast zijn, in Noord-Brabant even-
zeer als elders, die wet in hun geest pogen uit te
voeren, en dat zij, zoo zij al persoonlijk van een
anderen geest bezield zijn, op \'straffe van het verloo-
pen der openbare school, hun overtuiging verzwijgen
moeten.
Zóó gaf de „Bossche schoolquaestie" als van zelve
aanleiding, om in den grooten strijd over de inrich-
ting van het lager onderwijs, een nieuw bewijsstuk in
het geding te brengen, ten betooge dat de voor elk
toegankehjke school in werkelijkheid of niet neutraal
is, of niet overal aan de eischen van goed onderwijs
voldoet.
Maar mogen wij ons bij die overweging, dat de
toestand in N.-Brabant niet in strijd is met de wet,
rustig neerleggen? Is het geoorloofd, is het voorzich-
tig eerbiedig te zwijgen, wanneer wij weten dat, zooals
ik aantoonde 2), op de bijzondere, ja op sommige open-
bare scholen, bij het a/5 onzer bevolking ons recht op
vrijheid, ons recht om buiten de Roomsche kerk te
staan voortdurend betwist wordt, en de daden onzer
voorouders, in plaats van aan hun geloofskracht, aan
lage beweegredenen worden toegeschreven ? Mag waar-
dering van het goed recht der tegenpartij ons het drin-
gend gevaar, waarin wij verkeeren, doen voorbijzien?
1) BI. 64—66. 2) BI. 23 en volg.
-ocr page 14-
12
Dit leidde als van zelf tot de bespreking van de
middelen van verdediging.
Eén afdoend middel is er. Nu wij de macht nog
in handen hebben, kunnen wij aan onze Roomsche
landgenooten hun burgerrechten ontnemen en ons
zelven met de uitvoering der wetten belasten.
Dat middel besprak ik niet, omdat ik voor Neder-
landers schreef! En toch, zoolang men de uitvoering
van welke wet ook aan de Roomschen opdraagt, mag
noch kan men beletten, dat zij ze, evenzeer als
wij dit zelven doen, in hun geest toepassen. Dit
voelde het Handelsblad, toen het beweerde, dat een
ultramontaan geen minister kan zijn, en ook uit som-
mige andere openbare betrekkingen moet worden uit-
gesloten! Die uitsluiting evenwel staat feitelijk met de
uitsluiting van bijkans alle oprecht geloovige Roomschen
gelijk.
Daarom verdedigde ik, in navolging van andere
vrijheidlievende mannen, een ander middel, dat, zoo
het toegepast wordt, er toe leiden moet, de zorg voor
onze belangen ten aanzien van het onderwijs zooveel
mogelijk
aan particuliere krachten, in plaats van aan
den Staat, toe te vertrouwen, en zoo doende de
wederkeerige onafhankelijkheid der verschillende rich-
tingen te bevorderen l).
Dat middel is de bijzondere school, voor al wie
tegen het openbaar onderwijs, om welke reden ook,
bezwaar heeft3). „Alles zou," zegt Dr. Jonckbloet
1) Zie bl. 79—92, en 7. 2) BI. 80 en volg.
-ocr page 15-
13
terecht, „althans voorloopig, kunnen blijven bij het
„oude; mits de bestaande wet oprecht en eerlijk
„worde nageleefd; mits op de openbare school wer-
„kelijk, maar in gezonden zin, ieders godsdienstige
„begrippen worden geëerbiedigd; mits geene klein-
„geestige vrees belemmeringen scheppe voor de bijzon-
„dere school; mits, waar de kerkelijke gemeente het
„wenschelijk acht, en zij over fondsen kan beschik-
„ken, nevens de overheidsschool kerkelijke scholen
„worden opgericht; mits bijzondere vereenigingen meer
„en meer voorzien in de behoefte aan pozitief-christe-
„lijke scholen, zoo die behoefte zich werkelijk doet
„gevoelen"l). De volkomen gelijkgerechtigdheid der
bijzondere school verdedigen wij, omdat wij, met den
schrijver van evengemelde woorden, „niet meer over-
„tuigd zijn van het absolute recht of de absolute
„verplichting van den Staat om lager onderwijs te
„verstrekken en niet meer bevangen zijn door de vrees
„voor pozitief-christelijke scholen; want wij zijn, sints
„1848, waarlijk in liberaliteit vooruitgegaan en wen-
„schen oprechtelijk dat er werkelijk vrijheid besta om
„aan elke behoefte te voldoen" *).
Doch dat middel lijdt aan ééne onbillijkheid. Het
legt aan een gedeelte der burgers eene last op, die
eigenlijk alleen door den Staat moet gedragen worden,
volgens art. 194 der Grondwet. De Staat toch moet
zorgen dat het onderwijs voldoende en tevens voor allen
toegankelijk
zij. Voldoet hij aan de laatste verplichting,
1) De Schoolwetagitatie, bl. 208, en 204.
-ocr page 16-
14
dan moet hij van de eerste afzien, m. a. w. het peil van
het onderwijs verlagen x). Wil hij daarentegen overal
voldoend onderwijs geven, dan moeten er scholen van
verschillend model komen. Hiertegen evenwel bestaan
velerlei bezwaren van praktischen aard. Van daar
ziet de Staat zich genoodzaakt tot eene eenvormige
school zijn toevlucht te nemen, en het aan die parti-
culieren, die zulk eene school voor zich, om welke
reden ook, ongeschikt achten, over te laten in eigen
behoeften te voorzien. Maar dan is hij ook verplicht
aan die particulieren, die zelf het onderwijs leveren,
hetwelk in zijn oogen voldoend is, terug te geven wat
zij hem besparen. Deze rechtsbeginselen geven den
omvang aan van de verplichting van den Staat om
particuliere scholen te ondersteunen. Kortheidshalve
worden ze het restitutiestelsel genoemd 2).
Dat stelsel nu heb ook ik bepleit, omdat het m. i.
juist die „middenterm" is, waarbij het openbaar on-
derwijs wel als een „voorwerp van de aanhoudende
„zorg der Regering wordt beschouwd," maar „waarbij
„het staatsonderwijs van lieverlee, waar het blijkt dat
„dit kan geschieden zonder de intellektuële belangen
„van het Nederlandsche volk in de waagschaal te stel-
„len, de plaats zal inruimen aan de vrije school" 3).
1)  Dit verlangde dan ook het Handelsblad dd. 11 Maart jl.
2)  Zie bl. 88 en volg. mijner brochure.
3)  Dr. Jonckbloet t. a. p. De schrijver zou zelfs wenschen dat
eenmaal een middel gevonden werde, waarbij de regeering niet gelast
werd overal openbaar onderwijs te doen geven, en waarbij vrijheid
-ocr page 17-
15
Zoo meende ik, in waarlijk concilianten geest,
voor de echte vrijheid te strijden; voor eene vrijheid
die, met behoud der noodzakelijke éénheid en orde,
aan ieder de meest mogelijke beweging gunt; die,
waar de wet zelve ongelijkheid veroorzaakt, wijziging
eischt van de wet; die niet, evenals de voorstander
der Staatskerk, ter wille van het algemeen welzijn,
haar weldaden opdringt aan wie er niet mee gediend is.
Innig overtuigd dat de schoolquaestie het staats-
leven van ons volk verlamt, en tevens dat er met spoed
gehandeld moet worden, zoo wij tegelijk ons voor
Rome\'s overheersching vrijwaren en de vrijheid ook voor
den Roomschen landgenoot handhaven willen, heb ik
den toestand in Noord-Brabant, naar ik meen zonder
overdrijving en met billijke waardering, geschilderd.
Daartoe mocht ik slechts vermelden wat voor ieder
zichtbaar of in openbare geschriften te vinden was.
Ook namen noemde ik, doch enkel van hen die, als
openbare personen, door elk onzer mogen en moeten
beoordeeld worden. Daarbij was het mij niet te doen
om op iemands openbaar karakter een smet te wer-
pen. Daarom kon het mij zelfs, blijkens de strekking
der brochure,
niet te doen zijn. Want het gevaarlijke
van den toestand ligt m. i. juist in zijn rechtmatig-
heid en in de gehechtheid der Roomsche ambtenaren
en Staatslieden aan die beginselen, die ik bij uit-
van onderwijs niet in de laatste plaats werd genoemd. Daaraan zou
natuurlijk Grondwetswijziging dienen vooraf te gaan.
-ocr page 18-
16
nemendheid anti-protestantsch, en daarom voor de
ware vrijheid verderfelijk acht. Daarom zocht ik dan
ook bij verandering, niet van personeel maar van
staatsinstellingen, heil. Wel verre van haat te willen
opwekken, poogde ik enkel mijn geloofsgenooten op
een dreigend gevaar opmerkzaam te maken, en tevens
een voor allen even rechtvaardig middel ter wering
van dat gevaar aan te bevelen.
Aanvankelijk scheen dit dan ook te worden inge-
zien. Doch weldra veranderde men van toon!
Van waar die ommekeer?
Ergert men zich dat een Protestant openlijk ver-
klaart van meening te zijn, dat de politiek der Room-
sche Kerk, door zich niet te houden aan Jezus\' uit-
spraken, ook op zedelijk gebied duisternis aanbrengt
in plaats van licht, — het zij zoo!
Maar rangschikt men mij onder hen, die de Room-
sche Kerk slechts door wettelijke maatregelen meenen
te kunnen bedwingen, of enkel door verdachtmaking
hun tegenpartij weten te bestrijden; dan verzoek ik
den lezer om, zonder vooringenomenheid, de geheele
brochure in haar verband te beschouwen en niet te
vergeten, dat een beroep tegenover een tegenstander
op diens eigen woorden l) volstrekt niet persoonlijke
instemming met die woorden meebrengt!
1) Zie de citaten uit „Nederland", het „Huisgezin", de „Maas-
bode", „de IJsselbode", de „Waarheid."
//Jf*