-ocr page 1-
<?•
MC.
"j
f-
Mfe
<
Ttwn
<
WIJ KUNNEN NIET TOEGEVEN.
EENE CRITIEK
DER PRUISISCHE MEIWETTEN,
* MET AANWIJZING DIER KATHOLIEKE LEERSTELLINGEN,
WAARMEDE DIE WETTEN IN STRIJD ZIJN.
\'(Naar het Hoogdultsch.)
<
ROTTERDAM,
W. A. HOOGVELD.
1875.
&>
-ocr page 2-
II. oct.
1*1:99
*
-ocr page 3-
i
"wtcot lErnsrasTBiT ktiet toegeven.
EENE CfilTlEK
DER PRUISISCHE MEIWETTEN,
MET AANWIJZING DIER KATHOLIEKE LEERSTELLINGEN,
WAARMEDE DIE WETTEN IN STRIJD ZIJN.
(Naar het Hoogduitsch.)
^»C**ÊN3*^r^
ROTTERDAM,
W. A. HOOGVELD.
1875.
-ocr page 4-
Druk van P. w. van de WEI.IER — Rotterdam.
-ocr page 5-
•*
INHOUD.
Bladz.
1.    Zegeningen van den vrede...........      1
2.    De Pruisische Katholieken hebben dien niet verstoord.      2
3.    De Centrumsfractie heeft geen schuld aan den twist. .      3
4.    Wie schuldig is moet toegeven.........      4
5.    Wij strijden met heilige middelen voor de hoogste goederen.      5
6.    Dit wordt bewezen uit hetgeen Falk over den strijd tegen
Rome gezegd heeft.............      ö
7.    Hetzelfde getuigen de geestelijkheid en het volk ...      7
8.    Dit getuigenis kan niet wederlegd worden.....      9
9.    Het is hier niet enkel om eene beleefdheid jegens den
Opperprosident te doen...........    10
10.    Maar om het heil en het leven der Kerk.....    12
11.    Wat dus moet bewezen worden.........    13
12.    Het recht der Kerk steunt op Gods verordening en is
bijgevolg van den Staat onafhankelijk......    14
13.    De kerkelijke onafhankelijkheid volgt uit het doel der Kerk.    14
14.    Uit hare natuur en hare verhouding tot den Staat . .    15
15.    Uit de H. Schrift..............    17
16.    Uit de geschiedenis.........., ...    19
17.    Kerk en Katholieken moeten deze vrijheid verdedigen.    20
18.    Gneist en v. Rönne.............    22
19.    De vrijheid der Kerk wordt verkort door het Meiwettig
recht van bekrachtiging, 20. van benoeming, 21. van
afzetting.............23. 26.    28
22.    Het heiligste recht der Kerk op de opvoeding der gees-
telijken wordt benadeeld door de Meiwetten ....    31
23.    Schade voor den Kerkelijken geesten 24. de Seminariën. 34.    35
25. Het Staatsexamen is onbillijk en 26. nadeelig . . 36.
    39
27.    Zedebcderf in de Staatsscholen.........    40
28.    Ouders en Kerk hebben recht op de school, en daarvoor
zullen zij strijden en overwinnen. Militarisme ...    41
-ocr page 6-
Bladz.
29. De Meiwetten beletten de vrije uitoefening der kerkelijke
bedieningen; vooral 30. van het strafrecht. . . 45.    46
31.    Het Vaticaansch Concilie...........   47
32.    De Bisschop van Ermeland...........   48
33.    De Kerk van den H. Pantaleon..........   49
34.    Afkondiging der excommunicatie........   49
35.    Weigering der absolutie............   50
36.    Suspensies.................   51
37.    Het koninklijk gerechtshof over kerkelijke zaken ...   53
38.    De kanselparagraaf en de vrijheid om te prediken . .   55
39.    Maatregelen tegen het geven van den Catechismus . .   56
40.    Vereenigingen, 41. religieuze orden......56.   57
42.    De kameel der wet tegen de Jezuïeten.......   57
43.    Algemeen verbod van Falk om mis te lezen en te absolveeren   62
44.    Meiwetten.................   03
45.    Interdict van den Opperpresident........   04
46.    Hardheid jegens stervenden..........   65
47.    Protest der gewetens.............   67
48.    De Meiwetten zijn in tegenspraak met de Grondwet. .   69
49.    Logen. Eenzijdige handelwijze.........   71
50.    Non Possumus...............   72
51.    De Meiwetten strijden tegen het gronddogma ....   74
52.    Het beroep en het gerechtshof zijn in tegenspraak met
de Kerk................   74
53.    De Meiwetten strijden tegen de geloofsleer over den Paus.    76
54.    De Paus te Berlijn.............   79
55.    De Meiwetten kwetsen de geloofsleer over de macht der
Bisschoppen...............   80
56.    Vernietiging der constitutie der Kerk........   81
57.    De verkiezingen door de gemeenten........    84
58.    De Meiwetten ondermijnen het Rijk...... .   85
59.    Brengen het geweten in de war........   88
60.    Met betrekking tot de Sacramenten.......   89
61.    Gedwongen toestand, waartoe?.........   91
62.    De Kerk zal overwinnen en de afgescheidenen in haren
schoot opnemen.............   93
-ocr page 7-
NON POSSUMUS.
WIJ KUNNEN NIET TOEGEVEN.
1. Zegeningen Tan den vrede.
De strijd tusschen Staat en Kerk is thans, bij
voorkeur in Pruisen, ontstoken. Vroeger heerschte
langen tijd de vrede, ten minste voor den uitwen-
digen schijn. Die vrede spruitte voort uit een zekere
maat van vrijheid, welke Frederik Willem IV voor-
bereidde, en door de pruisische grondwet aan de
Kerk werd geschonken. Een gevolg van dien vrede
was dat Pruisen zich buitengewoon uitbreidde. Wat
zoude er echter geschied zijn, indien oneenigheid
in godsdienstzaken, in plaats van dien vrede, had
geheerscht? In dat geval had Pruisen nooit zijne
krachten kunnen verzamelen, waaraan het zulke
voordeden verschuldigd is; nooit zou het gansche
volk, de Katholieken niet uitgezonderd, met vreugde
1
-ocr page 8-
1
en met dien geest van opoffering, aan zijn plicht
getrouw zijn gebleven, waardoor zulke overwinningen
mogelijk werden; nooit waren de Zuid-Duitschers
„tot den Keizer gegaan" waardoor het Rijk werd
gevestigd.
Doch waartoe zou het dienen vele woorden te ge-
bruiken. De Preumsche Staatsanzeiger heeft het
immers zelf gezegd: dat de kerkelijke vrede in
Pruisen nooit het gewenscht gevolg heeft gehad; en
de liberalen waren gedwongen hetzelfde getuigenis
af te leggen. Hun aanvoerder immers heeft ver-
klapt, dat de religieuze kwestie met opzet op zij
werd geschoven, om eerst het Rijk in veiligheid te
brengen.
2. De Katholieken hebben dien vrede niet verstoord.
Hieruit blijkt wie eigenlijk den strijd heeft be-
gonnen; hij namelijk, die de verhouding welke vol-
gens de grondwet tot dusverre tusschen Kerk en
Staat bestond, heeft verbroken. Niet de Katho-
lieken dragen daarvan de schuld , daar immers vol-
komen vrijheid onmogelijk kon verkregen worden,
waren wij met den bestaanden toestand tevreden,
en het is derhalve onbeschofte leugentaal te be-
weeren, dat wij den strijd begonnen hebben.
De Katholieken hebben toch waarlijk niet ver-
diend van de hun zoo dierbare vrijheid der Kerk
beroofd te worden. Na zoovele bewijzen van held»
-ocr page 9-
3
haftige liefde, die zij in den oorlog jegens zieken
en gewonden hadden gegeven ; na al die moeiten,
ontberingen en offers, die zij zich gaarne getroost;
na die stroomen van bloed, dat zij in den strijd
tegen den vijand hadden vergoten; na al het harte-
leed, dat zoovele huisgezinnen hij het verlies hunner
dierbaren trof, hadden zij wel het recht een geheel
andere belooning te verwachten.
3. De Centrumsfractie heeft geen schuld aan den twist.
In zijne toespraak tot de leden van het Heeren-
huis den 10 Maart 1873 gehouden, gaf Prins
Bismarck als eenige reden voor de verandering der
kerkpolitiek aan: de verkiezing en de vorming der
centrumsfractie. In constitutioneele staten echter,
is geen recht zoo heilig als de vrijheid der verkie-
zingen, waarbij de burgers, zelfs ten spijt van alle
ministers, hunne stem geven, aan wie hun het
meest bevallen. Overigens is alles, wat over de
staatsvijandigheid van het centrum wordt gezegd,
niet waar. De heer von Gerlach heeft te recht
beweerd: „Zelfs niet een enkel bezwarend feit, niet een
enkele buitensporigheid, niet een enkel misdrijf der
centrumsfractie of van een harer leden kon de heer
rijkskanselier aanhalen. In dit opzicht geniet de
fractie de eer, even gelijk de verdreven Jezuiten
behandeld te worden." Daarentegen bekende Prins
Bismarck in diezelfde redevoering eene waarheid
1#
-ocr page 10-
4
die aan zijne beschuldiging alle kracht ontnam,
want hij gaf toe, dat in 1848 „alle regeeringskringen,
waar de Katholieken de meerderheid der bevolking
uitmaakten, mannen hadden gekozen, die grootere
vrienden der orde waren
, dan die der anderen."
Dan voegt hij er bij: daardoor werd de regeering
bewogen, om in de grondwet met de Kerk een
wapenstilstand te sluiten. Na de vestiging van het
Duitsche Rijk hebben echter de katholieke kringen
diezelfde mannen herkozen en er nog andere bijge-
voegd, welke dezelfde grondbeginselen huldigen.
En nu zou deze verkiezing „van die mannen der
orde" voor de regeering een voldoende reden wezen,
om door verandering der grondwet, dien wapenstil-
stand te verbreken ! Maar dat strijdt immers tegen
alle regels van het gezond verstand.
i. Wie schnldig is, moet toegeven.
Aan dien onzaligen strijd zijn wij Katholieken
derhalve doodonschuldig; die twist is ons opge-
drongen. En in weerwil van dat alles wil men ons
van alle kanten dwingen, maar toe te geven. Hoe ?
Wij zouden toegeven? Dat volstrekt niet, maar hij,
die schuld heeft aan den strijd, hij kan en moet
toegeven. De vrijheid der Kerk was voor Pruisen
eene bron van zegeningen en vrede; welnu, waarom
laat men ons die vrijheid niet? Het zijn de maat-
regels en wetten tegen Kerk en geestelijkheid, die
-ocr page 11-
5
in het jonge Kijk de brandende fakkel der tweedracht
hebben geslingerd, wat kan men dus beter doen
dan die maatregels en wetten af te schaffen.
5. Wy strijden met heilige middelen voor de
hoogste goederen.
Al zijn wij echter aan het geheele krakeel on-
schuldig als een pasgeboren kind, zoo zouden wij
evenwel, ware er van niets anders spraak dan en-
kel van tijdelijke zaken, tot menig offer bereid zijn.
In den oorlog hebben de Katholieken getoond, dat
zij goed en bloed voor het vaderland veil hebben;
zelfs nu nog zouden zij gaarne voor hun dierbaren
geboortegrond aardsche goederen ten offer brengen,
als zij daarmede slechts den vrede konden her-
krijgen. Maar hier zijn hoogere belangen in het
spel dan aardsche goederen, thans wordt gestreden
voor de hoogste geestelijke belangen. Daarom ook
kan de overwinning niet met stoffelijke wapenen
behaald worden. Maar onze wapens zijn: gebed en
christelijk geduld, de katholieke pers, de verkiezing
van mannen van eer en hun krachtige taal. Onze
zaak is heilig en onze wapenen ook; onze verdedi-
gingsmiddelen zijn niet onzedelijk. Als wij derhalve
onze medeburgers aansporen tot volharding in strijd
en tegenstand, dan bedoelen wij niets anders dan
dat zij de geoorloofde middelen met alle kracht
zoolang gebruiken, tot dat de Kerk baar volle
-ocr page 12-
I
6
recht en vrijheid weer verkregen heeft. Dat is de
eenige weg, dien wij kunnen inslaan, om tot het
bezit te komen van die verheven goederen, waarvoor
thans wordt gestreden.
6. Dit wordt bewezen nlt hetgeen Falk over den
stryd tegen Rome heeft
gezegd.
De minister van eeredienst heeft gezegd, dat de
strijd tegen Kome wordt gevoerd. 1) Op de volle
beteekenis zijner woorden heeft hij zeker niet gelet
maar hij kan ons niet verbieden, daaruit die gevolg-
trekkingen te halen, welke volgens het katholiek
geloof er uit voortvloeien.
De strijd is dus tegen liome; maar wat volgt
daaruit? Te Eome is de Paus, de Paus echter is
de grondsteen der Kerk, hij is de vader en de
herder van alle geloovigen. Hieruit volgt dus dat
hij, die den grondsteen aantast, evenzeer de Kerk
aantast, die er op gebouwd is. De strijd tegen
Kome is derhalve een strijd tegen onze Moeder de
heilige Kerk, en wat verlangt men niettemin van
ons, hare zonen? Dat wij achteruit wijken! Neen,
dat nooit! Te schande worde de zoon, die in den
strijd zijne moeder verraadt!
1) Den 29 Januari 1874 verklaarde hij namelijk in de
Kamer: „In de woelingen der Oud-Katholiekcn vinden wij een
punt, dat met de bedoelingen der staatsregeering overeenstemt.
Dat is voorzeker de strijd tegen Rome."
-ocr page 13-
7
De rechten van onzen Heiligen Vader worden
aangerand, en wij zouden toegeven? Dat nooit!
en te schande worde de zoon, die in den strijd
zijn vader in den steek laat!
Bovendien: de rechten van den Pans en van de
Kerk zijn door God zelven geschonken en een
punt van ons geloof; wij kunnen bijgevolg deze
rechten niet laten varen, zonder ons geloof in dat
punt te verzaken; zoo ver zal het echter met Gods
genade niet komen: voor deze waarheid zijn wij
bereid ons bloed te vergieten.
Wij kennen geen grooter geluk, dan voor
ons geloof te sterven; maar ook geen grooter
smaad, jals in den strijd de banier van ons ge-
loof te verlaten. Is derhalve de strijd, volgens
de verklaring van den minister van eeredienst, tegen
Rome gemunt, dan kunnen wij niet toegeven. Non
possumus.
1. Hetzelfde getuigen de geestelijkheid en het volk.
Wij zouden vele getuigenissen, door Protestanten
in en buiten Duitschland gegeven, kunnen aanhalen,
waaruit duidelijk blijkt, dat de zoogenoemde Mei-
wetten tegen de Katholieke Kerk en tegen het
katholiek geloof zijn gericht. Doch wij hebben een
getuigenis, dat oneindig veel meer gewicht in de
schaal legt. Om te oordeelen, of iets voor eene
zaak nadeelig is, moet men die zaak kennen. Wil
-ocr page 14-
8
men derhalve weten of de pruisische Meiwetten
tegen het katholiek geloof gericht zijn, dan dient
men op de allereerste plaats te weten, wat men
door katholiek geloof verstaat.
De Katholieken echter in het algemeen, en in
het bijzonder de Paus, de bisschoppen en de gees-
telijkheid weten veel beter dan de Protestanten,
wat tot het katholiek geloof behoort, en wat er
tegen strijdt. Hun geheel leven lang hebben zich
de geestelijken op de studie en behandeling van
geloofszaken toegelegd. Bovendien heeft God zelf
den Paus, en de bisschoppen met de geestelijkheid
tot leeraren, uitleggers en bewaarders des geloofs
aangesteld en geeft hun de noodige genade om hun
ambt getrouw te vervullen.
Hoe hebben zij echter over de Meiwetten geoor-
deeld?
Plechtig hebben zij herhaalde malen verklaard,
dat deze wetten de van God geschonken vrijheid
in wezenlijke punten belemmeren, dat zij verder de
goddelijke constitutie der Kerk en haar van God
ontvangen geloof aanranden, dat zij eindelijk de
geloovige Katholieken aan den verschrikkelijksten
gewetensdwang onderwerpen, en ten laatste het
bestaan der Kerk zouden ondermijnen.
Dat zelfde oordeel hebben de overgroote meer-
derheid der katholieke leeken en afgevaardigden
geuit, want boe verschillend hun stand ook moge
-ocr page 15-
9
zijn, in dit punt zijn het allen eens; bisschoppen
en priesters, geestelijken en leeken, adel, burgers
en dorpelingen. Zij allen belijden een en hetzelfde
geloof der Katholieke Kerk, daarom zijn het allen
eens in den strijd tegen de goddelooze politiek, die
hun geloof aanrandt.. Heeft men wel ooit zoo groot
een eenheid en overeenstemming tusschen de meest
verschillende standen gezien? Uit het diepste der
ziel, waarin het geloof zijn wortels schiet, verneemt
men uit aller mond slechts één stem: wij moeten
tegenstand bieden, wij kunnen niet toegeven. Non
possumus.
8. Dit getuigenis kan niet wederlegd worden.
Het getuigenis der katholieke geestelijkheid: dat
die wetten tegen het katholieke geloof en geweten
strijdig zijn, kan te minder worden verworpen,
naarmate het met den glans van het martelaarschap
omstraald is. Welke zware offers toch hebben niet
bisschoppen en priesters reeds voor dat getuigenis
gebracht? Men heeft ze boeten opgelegd, van
hunne inkomsten beroofd, uit hunne gemeenten
verbannen, „gesperrt" en in de gevangenis geworpen.
En evenwel leggen zij steeds hun getuigenis af, en
zullen daarmede voortgaan, al werden zij met den
dood bedreigd. En he volk nierdoor bewogen
heeft op alle mogelijke wijze verklaard, dat het in
dezen strijd getrouw aan de zijde der opperherders
-ocr page 16-
10
zal staan. Dat vinden wij in bet adres, dat de ver-
eeniging der daitsche Katholieken aan de in Fulda
vergaderde bisschoppen hebben aangeboden, waarin
gezegd wordt:
„Hoe hooger de verdrukking der Kerk stijgt, te
onwrikbaarder houden wij ons in geweten verplicht,
openlijk voor gansch Duitschland en voor de geheele
wereld bekend te maken: dat geen aardsche macht
ons van onze beminde , door God gegeven opper-
herders kan scheiden, noch eenig geweld der men-
schen ons kan dwingen andere herders te erkennen
dan die, welke in gemeenschap staan met den
Apostolischen Stoel, en welke van den opvolger
van Petrus, den oppersten Herder, als ware herders
erkend zijn. In deze dagen van den strijd gaan
onze zeer beminde opperherders als schitterende
voorbeelden van apostolischen moed ons vooruit.
Als trouwe zonen der Kerk zullen wij volgen,
moge komen, wat God toelaat. Als Katholieken
willen wij met hen leven, als Katholieken willen wij
met hen sterven."
En zulke heldhaftige aanvoerders wil men ons in
hun nood doen verlaten! Neen, dat kunnen wij
niet. Non possumus.
9. Het is hier niet enkel om eene beleefdheid jegens
den opperpresident te doen.
En in weerwil van dat alles ruisschen duizend
-ocr page 17-
11
stemmen om ons heen, die ons gedurig toeroepen:
Houdt op met nog langer tegenstand tegen de
Meiwetten te bieden; die zijn immers niet tegen
uwe Kerk, uw geloof, uwe geestelijken gericht. In
duizend dagbladartikelen en vlugschriften wordt
hetzelfde herhaald.
Gewoonlijk wordt dan de eene of de andere
schijnbaar onschuldige bepaling uit de Mei wetten
genomen en dan de vraag gesteld: wat voor kwaad
js er toch in zulke wetten gelegen; elders heeft de
Kerk nog veel meer aan den Staat toegestaan; dat
zou zij immers niet hebben gedaan als de Meiwetten
iets voorschreven tegen het geloof. Onder een
vloed van scheldwoorden tegen de „kortzichtige
fanatieken" beweerde in allen ernst de vrijmetselaar
en afgevaardigde Grneist den 6 Mei 1874, dat er
bij de „kerkelijke wetten" slechts kwestie was van
„beleefdelijk kennis te geven van de aanstelling eens
geestelijke enz."
Maar op die manier zou men even gemakkelijk
kunnen bewijzen dat de oorlog iets heel onschuldigs
is. Neemt b. v. een trompet uit de hand van een
soldaat, speel er een aardig deuntje op en zeg dan
maar: die oorlogsinstrumenten zijn toch inderdaad
niet gevaarlijk. Evenmin als de oorlog in een aar-
dig deuntje op de trompet, evenmin bestaan de
Meiwetten in een „beleefdheidje" jegens den heer
opperpresident. En toch beweeren de uit het rep-
-ocr page 18-
12
tiliënfonds betaalde schrijvers niet zelden dat de
Meiwetten niets anders te beduiden hebben dan de
kennisgeving aan den opperpresident, en daarom wordt
op de bisschoppen zoo gescholden, omdat zij voor
een zoo onnoozel ding, Kerk en Staat in rep en
roer brengen.
10. Maar om het heil en het leven der Kerk.
Somtijds spreekt men wel van andere bepalingen
der Meiwetten , maar het eigenlijke gewicht er van
zoekt men steeds te verbloemen. Dat valt gemak-
kelijk, te meer daar men op een leugen min of
meer, weinig let. Om nog eens dezelfde verge-
lijking te gebruiken : men laat de kanonnen eenige
eereschoten lossen, en roept clan uit: ziet! hoe on-
schuldig! Van de vele lijken, die het schroot opeen-
stapelt, van de bloedplassen, die de aarde door-
weeken, van het gekerm en gesteen der gewonden
op het slagveld wordt natuurlijk gezwegen. Op
dezelfde wijze gaan vele lofredenaars der Mei wetten
te werk , wanneer zij gedwongen worden ook van
andere bepalingen , dan „dat aardigheidje der ken-
nisgeving" te spreken. Met honingzoete woorden
willen zij doen gelooven dat die bepalingen niets
anders bedoelen dan: het ware welzijn der geeste-
lijken, de opvoeding der levieten, zootds die in
onze dagen wordt vereischt, en de besciierming tegen
willekeur en misbruik; van de laatste uitwerksels
-ocr page 19-
13
der Meiwetten wordt echter gezwegen ; dat de
kerkelijke tucht en constitutie vernietigd worden,
dat de katholieke geest verloren gaat, dat de Katho-
lieke Kerk van Home wordt gescheiden, en eene
nationaalkerk wordt voorbereid, dat het geweten
van millioenen geweld wordt aangedaan en overal
tweedracht wordt gezaaid, welke het gansche rijk
tot op den diepsten grond des harten ondermijnt en
verscheurt, van dit alles wordt geen woord gerept.
11. Wat dus moet bewezen worden.
Dat dit alles echter de laatste uitwerksels der
Mei wetten van dit en het vorig jaar zijn, zullen
wij van stuk tot stuk aantoonen. Wij schrijven
voor het katholieke volk, niet voor de eerwaarde
geestelijken , want wij zijn niet geroepen om deze
te onderwijzen of te vermanen. Onze taak is overi-
gens niet zwaar; wij hebben slechts te herhalen, wat
in de herderlijke brieven onzer bisschoppen, in de
redevoeringen onzer afgevaardigden , in de katho-
lièke pers, vooral in de Germania en de Köln.
Volkszeitung
reeds gezegd is.
Wij beweeren derhalve , dat genoemde wetgeving
I.     de vrijheid en onafhankelijkheid , welke God
aan zijne Kerk heeft geschonken , vernietigt, en
II.    de van God gegeven constitutie en geloofs-
leer der Katholieke Kerk, ondermijnt.
-ocr page 20-
14
I.
12. Het recht der Kerk steunt op Gods verordening
en is bijgevolg van den Staat onaf hankelijk.
Jesus Christus heeft zijne Kerk geheel onafhnu-
kelijk gemaakt van den Staat. Hij is God, en het
Rijk dat Hij heeft gesticht, is de Katholieke Kerk.
Van dit Eijk heeft Hij de grondtrekken der consti-
tutie gegeven, de wetten gemaakt en de overheid
aangesteld, om de geloovigen op den weg zijner
geboden en bevelen tot de eeuwige zaligheid te
leiden. Op deze goddelijke instellingen, niet op
de gunst van den Staat, steunt het recht der Kerk:
van te bestaan, te bezitten en aan het heil der
menschen te arbeiden. Evenmin als wij de sterren
aan den hemel kunnen bereiken, evenmin kunnen
de goddelijke instellingen door de menschen veranderd
worden. Het recht der Kerk, dat daarop steunt,
is derhalve volkomen onafhankelijk van elke macht
op aarde, en geen Staat mag het inkrimpen, ver-
korten of vernietigen.
13. De kerkelijke onafhankelijkheid volgt nit het
doel der Kerk.
Het doel der Kerk is: alle menschen eeuwig
zalig te maken. Dat doel is boven alle aardsche
zoo hoog verheven, als de hemel boven de aarde.
Daarom moet de Kerk onafhankelijk zijn van de
-ocr page 21-
15
staten, daar deze slechts een aardsch doeleinde
beoogen.
Bovendien heeft God het doel der Kerk, onze
eeuwige zaligheid, niet aan onze vrije keuze o ver-
gelaten; integendeel, het is voor ons volstrekt nood-
zakelijk ons zielenheil te bewerken. Om derhalve
het eeuwig heil der geloovigen niet bloot te stellen
aan de willekeur, van vaak ongeloovige, goddelooze
en onchristelijke regesringen, moest God zijne Kerk
geheel onafhankelijk maken van den Staat, en tot
de waardigheid van eene op zich zelve staande
maatschappij verheffen.
Het doel der Kerk is algemeen; zij moet namelijk
alle menschen zalig maken, en zich uitstrekken tot
alle volken en tijden; met andere woorden: zij
moet Katholiek zijn. Eene onvergankelijke, algemeene
maatschappij mocht echter niet onderworpen zijn
aan elkander steeds opvolgende, bijzondere staten.
14. Uit hare natuur en hare verhouding tot den Staat.
Van welken kant wij derhalve Staat en Kerk
beschouwen, telkens blijkt duidelijk, dat de Kerk
tot eene hoogere orde behoort en aan den Staat
niet ondergeschikt kan zijn.
De mensch is van natuur een gezelschappelijk wezen,
en overal waar menschen zijn, vormt zich een Staat.
Gelijk dus de menschelijke natuur van God is ge-
schapen, zoo heeft ook de Staat zijn oorsprong aan God
-ocr page 22-
16
te danken; en evenals de Staat, zoo is ook de overheid
van God, daar de Staat niet zonder gezag bestaan kan.
Ofschoon God echter wil, dat de menschen in
staten leven, zoo heeft hij nochtans de vorming der
verschillende staten met hunne bijzondere regeerings-
vormen en constitutiën aan de menschen overgelaten,
en niet verhinderd dat zij vaak door de grootste
misdaden ontstaan of vergaan. Geheel anders is
het met betrekking tot de Katholieke Kerk. Die
heeft God zelf op bovennatuurlijke en wonderbare
wijze gesticht. God zelf heeft haar het hoogst
mogelijk doel gesteld, dat oneindig boven al het
aardsche verheven is; God zelf heeft zijne boven-
natuurlijke macht ter regeering van dit Godsrijk
aan de Apostelen en hunne wettige opvolgers me-
degedeeld. Daaaom draagt alles in de Kerk een
hooger karakter dan in den Staat. Haar oorsprong
is hooger, hare bestemming is hooger, hare macht
is hooger, hare constitutie is hooger, wijl dit alles
bovennatuurlijk is en onmiddellijk van God komt,
terwijl omgekeerd in den Staat dit alles bloot
natuurlijk en menschelijk is, en slechts in zoo verre
van God komt, als Hij de Schepper is der men-
schelijke natuur, waaruit de Staat voortspruit.
Het is derhalve onredelijk te beweren, dat de
Staat macht heeft over het hoogere bovennatuurlijke
Godsrijk en zijne belangen. Gelijk het christendom
echter de menschelijke natuur niet vernietigt, zoo
-ocr page 23-
17
laat het ook den Staat in de natuurlijke orde
voortbestaan, en in den Staat de hoogste macht
in zijnen kring.
Als wij derhalve allerbereidvaardigst aan den
Staat voor zijnen kring, dat wil zeggen: voor de
wereldlijke zaken, de hoogste macht toekennen, zoo
moeten wij er toch bijvoegen, dat die macht vol-
strekt niets te bevelen heeft over de\' Kerk, die tot
eene hoogere orde behoort en die eveneens in haren
kring de hoogste en onafhankelijke macht bezit.
Er bestaan dus twee in haren kring opperste
machten: de Kerk namelijk en de Staat. Ofschoon
op verschillende wijze, komen toch beide van God,
en moeten volgens Zijn wil vriendschappelijk samen-
werken en elkander ondersteunen. Uit deze vriend-
schap spruiten groote voordeelen voor de Kerk,
maar nog grootere voor den Staat.
Wil de Staat echter van vriendschappelijk samen-
werken niets weten, dan bezit de Kerk buitendien
nog steeds de noodige middelen om onafhankelijk
te kunnen werken en te blijven bestaan. Hoe zoude
zij anders zoo vele vervolgingen van den Staat
hebben doorstaan?
15. Uit de heilige Schrift.
Ook uit de woorden en voorschriften van den
goddelijken Leermeester wordt de volkomen onaf-
hankelijkheid der Kerk van den Staat duidelijk be-
-ocr page 24-
18
wezen. Wanneer heeft hij wel ooit de geringste
macht over de zaken van Zijn „Rijk" aan den Staat
verleend? Waar ergens heeft Hij het oppertoezicht
over de Kerk aan den romeinschen keizer Tiberius,
of aan den landvoogd Pontius Filatus, of aan den
koning Herodes en hunne opvolgers opgedragen?
Bij welke gelegenheid heeft hij den Apostelen aan-
gekondigd, dat zij eerst het staatsexamen moesten
afleggen en toestemming van de regeering moesten
vragen, vooraleer zij mochten prediken, gemeenten
stichten, overheden aanstellen, godsdienstige bedie-
ningen verrichten, van de gemeenschap der Kerk
uitsluiten of andere straffen opleggen?
Nimmer en nergens heeft de Zaligmaker zoo iets
voorgeschreven, integendeel, Hij wilde dat Zijne
Apostelen dat alles zelfs tegen den uitdrukkelijken
wil van den Staat
zouden doen, en liever sterven,
dan zich door het bevel der wereldlijke machten
daarvan te laten weerhouden.
De woorden van Christus omschrijven de macht,
welke aan de Apostelen werd medegedeeld, als
zijnde met het hoogst hemelsch gezag bekleed, en
derhalve als eene onafhankelijke, opperste, en door
zich zelve volgeldige. „En al wat gij zult gebonden
hebben op aarde", dus sprak de Heer tot Petrus,
toen Hij hem het bestuur der Kerk opdroeg, „zal
ook in den hemel gebonden zijn: en al wat gij zult
ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel
-ocr page 25-
19
ontbonden wezen." (Matth. 16, 19) Hetzelfde her-
haalde Hij tot de overige Apostelen, die geroepen
waren om met den H. Petrus de Kerk te besturen.
16. Uit de geschiedenis.
Overeenkomstig deze goddelijke verordening en
macht hebben de Apostelen steeds gehandeld. Tegen-
over de maohtspreuk van den Hoogen Raad, die
hun het prediken verbood, stelden zij een: non
possumus (wij kunnen niet.)
De overheid liet ze in de gevangenis werpen,
geeselen en met den dood bedreigen; doch wat
zeiden de Apostelen? „Men moet eerder aan God
gehoorzamen dan aan de mensen en" en zij stierven,
terwijl zij met hun bloed de volle onafhankelijkheid
der Kerk van den Staat bezegelden. Dat was
echter slechts een voorspel tot grooter en bloedige r
vervolgingen.
Het romeinsche wereldrijk begon den reuzenstrijd
met de pas beginnende Kerk, en trachtte haar in
stroomen bloeds te verstikken. Andere rijken ver-
volgden haar, wel minder hevig, doch met grooter
arglistigheid. De Kerk echter volgt steeds het voor-
beeld na, dat de Zaligmaker en de Apostelen haar
gegeven hebben. In weerwil van de woede der
heidensche keizers, heeft zij met hare prediking,
met haren eeredienst, met hare straffen en andere
werkzaamheden niet opgehouden; nooit heeft zij van
-ocr page 26-
20
de haar door Christus geschonken onafhankelijkheid
afstand gedaan; gelijk haar geloof, heeft zij hare
vrijheid gehandhaafd, en door stroomen bloeds harer
martelaren heeft zij den Staat gedwongen hare zelf-
standigheid te erkennen.
Op die wijze werd de vrijheid der Kerk een his-
torisch recht, en toen dit door de volken werd
erkend, heeft de Kerk ze met een nieuw leven be-
zield en de ware beschaving doen bloeien. Nog
heden deelen wij in de historische rechten, welke
ons de kerkelijke vrijheid van meer dan duizend
jaren als even zoo vele vruchten, heeft voortge»
bracht. Want, wij Katholieken en onze Kerk, wij
hebben onze rechten niet verloren toen wij in het
verbond tusschen Pruisen, Baden en Hessen zijn
ingetreden, toenmaals is aan ons en aan de Kerk
bij volkenrechtelijke verdragen, die geen kamer
kan opheffen, de vrijheid van godsdienst, niet slechts
toegezegd, maar zelfs bij eede gezworen.
17. Kerk en Katholieken moeten deze vrijheid verdedigen.
In vlammende trekken heeft derhalve de gansche
geschiedenis der Roomsch-Katholieke Kerk het be-
wijs geleverd: dat zij door goddelijke kracht en
macht een leven bezit, dat van den Staat geheel
en al onafhankelijk is. Zulks is voor ons, Katho-
lieken, de krachtigste beweegrede, om die onaf-
hankelijkheid der Kerk met goed en bloed te ver-
-ocr page 27-
n
dedigen. De roemvolle geschiedenis immers en het
verheven voorbeeld der voorouders moedigt veel
meer aan tot den strijd voor de vrijheid des vader-
lands, dan alle woorden en manifesten. Maar voor
geen rijk is zoo veel bloed vergoten, voor geen rijk
hebben zoo vele helden gestreden, voor geen rijk
heeft een zoo algemeene, zoo aanhoudende be-
geestering zich van de gemoederen meester gemaakt,
als voor de Kerk.
Daarom kan de Kerk hare vrijheid niet prijs
geven, zonder hare gansche geschiedenis te verloo-
chenen, zonder de onafzienbare schaar van Apos-
telen, Martelaren en Belijders te veroordeelen, en
zonder tegen de uitdrukkelijke woorden en voor-
schriften van haren Stichter te zondigen; aan hare
vrijheid niet te houden, zou niets minder zijn dan:
haren goddelijken oorsprong, haar katholiek ka-
rakter. hare bovennatuurlijke macht, kortom alles
wat zij verhevens en voortreffelijks heeft, met voeten
te trappen.
En wat gezegd wordt van de Kerk, dat moet
ook gezegd worden van hare kinderen. Hoe weinig
zij aan aardsche goederen ook hechten; van de vrij«
heid harer Moeder, mogen zij nimmer het aller-
minste ten offer brengen, zij mogen niet dulden
dat hare Moeder tot een slavin worde gemaakt.
Met de vrijheid der Kerk staan en vallen de hoogste
goederen der menschheid; daarom heeft ze God
-ocr page 28-
22
verordend. „Zoo dan, broeders", roept de apostel
ons toe, „zijn wij niet kinderen eener dienstmaagd,
maar van de vrije."
Juist daarom heeft de Kerk dezelfde geestelijke
straffen opgelegd aan hem, die de vrijheid der Kerk
verkort, als aan hem, die afvalt van het geloof;
zij bedreigt namelijk met den grooten banvloek, die
den Paus op bijzondere wijze is voorbehouden, allen
die Kardinalen, Aartsbisschoppen of Bisschoppen
in de gevangenis werpen, die rechtstreeks of zijde-
lings de uitoefening der kerkelijke rechtsmacht ver-
hinderen , en daarom hare zaken voor een wereldsch
gerechtshof brengen, zoo wel hen, die zich hieraan
persoonlijk plichtig maken, als allen, die door raad,
daad of begunstiging hiertoe medewerken.
18. Oneist en v. Könne.
Aldus is het gesteld met de vrijheid der Kerk.
Niet slechts de Staat, maar ook de Kerk bezit eene,
„in haren kring hoogste macht," gelijk zelfs Gneist
een der ijverigste aanhangers der Meiwetten, moest
toegeven. En Rönne, een geestverwant van Gneist,
houdt dit voor de meening der geheele christen
wereld, en hij geeft zulks duidelijk te kennen wan-
neer hij zegt: „Volgens den gewonen regel van alle
Christenvolken
vormen Kerk en Staat tweederlei
wezenlijk zelfstandige maatschappijen, en moeten
als dusdanige behandeld worden."
-ocr page 29-
n
Maar hoe eerbiedigen de Meiwetten de vrijheid
der Kerk? Zij berooven de Kerk heel en al van
hare onaf hankelijkheid.
19. De vrijheid der Kerk wordt verkort door het
Meiwettig recht der bekrachtiging.
Ten eerste maken de Meiwetten ten gunste van
den opperpresident aanspraak op een bekrachtigings»
recht bij de benoemingen, zooals het rechtens in
geen enkel land der wereld bestaat. Wij zeggen
een bekrachtigingsrecht, want de opperpresident kan
tegen de benoeming tot een kerkelijk ambt moeielijk-
heden maken; daarin echter bestaat hoofdzakelijk de
bekrachtiging, die zonder het recht van moeie!ijk-
heid te mogen maken, van geene waarde is. Ver-
beeldt u dat iemand alles zou moeten bekrachtigen,
wat hem wordt voorgelegd, dan heeft die bekrach-
tiging niets te beteekenen; maar zoodra er bijkomt,
dat de aangekondigde benoeming, niet slechts goed-
gekeurd , maar ook verworpen en uitgesteld mag
worden, dan eerst krijgt zij hare waarde. Krachtens
de Mei wetten echter kan zulks de opperpresident in
de krachtdadigste en uitgestrektste wijze.
De opperpresident immers kan zijne toestemming
wei geren zoodra tegen den voorgestelde „feiten"
bestaan, welke doen vermoeden, dat hij de staats-
we tten en de voorschriften der overheid tegenwerken,
en den openbaren vrede zal storen. Zulk een be-
-ocr page 30-
\'M
paling is elastiek als kaoutchouk en hangt af van
de meerder of minder vatbaarheid des gemoeds van
den president voor achterdochtige indrukken.
Wij twijfelen eehter niet, of zelfs een vrijzinnig
opperpresident zal onder het getal dezer verschrik-
kelijke „feiten" plaatsen: lid te zijn van den „Mainzer
Verein" der duitsche Katholieken; zich te laten
opnemen in de „internationale" gebedsvereeniging
van het Allerheiligste Hart van Jesus; het staats-
Katholicismus te bestrijden; redevoeringen te houden
in katholieke vergaderingen; mede te arbeiden aan
een ultramontaansch blad; voor een afgevaardigde
te stemmen welke zich bij het Centrum aansluit;
de verklaring van bijna alle geestelijken, hunnen
bisschop getrouw te blijven enz. Het is zelfs niet
onmogelijk dat eenige opperpresidenten nog verder
gaan, en ook het aannemen van de vaticaansche
decreten, en in het algemeen, het vasthouden aan
de Roomsch"Katholieke geloofsleer, aanzien voor
„feiten\'\' welke doen vermoeden, dat men de wetten
zal tegenwerken. De decreten van het Vaticaansch
Concilie kunnen onmogelijk met de Meiwetten in
overeenstemming worden gebracht. Hij derhalve,
die het Roomsch-Katholiek geloof onder deze „feiten"
telt, gaat logisch voort.
Hieruit ziet men duidelijk over hoe vele „feiten"
de opperpresident kan beschikken, om met recht
zijne goedkeuring te weigeren. De Meiwetten laten
-ocr page 31-
25
wel is waar toe, dat men zich tegen die weige-
ring op het koninklijk gerechtshof voor kerkelijke
zaken beroepe; maar dat is een snoode en bedriege-
lijke troost, want dat gerechtshof is immers in strijd
met het katholiek geloof, en derhalve mag een
katholiek priester er zich niet op beroepen. Hij
is bijgevolg weerloos aan de willekeur der ambte-
nsiren overgeleverd.
De groote macht, waarover de opperpresident be-
schikt, strekt zich uit tot alle bedieningen, zonder
uitzondering, zelfs tot het nederige ambt van assistent,
ja zelfs tot de tijdelijke verzorging eener parochie.
Om echter de Kerk te zekerder in de uitgestrekte
netten der staatsmacht te vangen, en haar eiken
uitweg af te snijden, heeft men aan den opperpre-
sident behalve de macht om te weigeren, ook nog
het recht toegekend, om de aanvulling der vacante
plaatsen deels door straffen, deels door opleggen van
een soort van interdict af te persen, en zou de
Bisschop in weerwil van dit alles toch niet toegeven,
dan kan men de gemeente oproepen, om een
geestelijke te kiezen.
Na de verkiezing heeft niet de Bisschop, maar
alweer de opperpresident het recht om te weigeren.
Om te oordeelen wie van beiden gelijk heeft:
of Gneist namelijk die beweert: „dat die kennis-
geving" der benoeming niets dan een beleefdheid
is jegens een hooggeplaatst ambtenaar, of wel, zooals
2
-ocr page 32-
2«J
zelfs de liberale Kölnische Zeitung schreef, de „wille*
keur van den opperp resident" wordt bedoeld, moet
men de wet nemen zooals zij is, en waarin de eene
bepaling de andere ondersteunt.
Men kan niet ontkennen dat de Kerk soms aan
den Staat groote rechten betrekkelijk het verleenen
van kerkelijke ambten heeft geschonken, en meer-
malen zelfs dat van te benoemen. Maar nooit heeft
zij dat recht op alle plaatsen, zonder uitzondering,
uitgestrekt; nooit heeft zij haar recht afgestaan van
ongeschikte en onwaardige persoonlijkheden te mogen
weigeren; nooit heeft zij het voorloopig bestier der
parochiën afhankelijk gemaakt van de toestemming
des staats; nooit heeft zij iemand het recht gegeven
om tot het bezetten der kerkelijke vacaturen te nood-
zaken, zooals het in de Meiwetten ligt opgesloten.
De bewering, dat de Kerk ooit aan een staat rech-
ten heeft toegekend, welke met het recht van be-
krachtiging, zooals dit de Meiwetten aan den opper-
president geven, zouden gelijk staan, is een grove
leugen, die meer dan eene onwaarheid behelst.
20. Door het recht van benoeming.
Betrekkelijk de kerkelijke ambten echter, heeft
Pruisen zich niet slechts het recht van bekrachtiging,
maar ook dat van benoeming aangematigd, zooals
de Kerk het nergens en nooit aan een wereldlijke
macht heeft toegestaan. Telkens immers wanneer de
-ocr page 33-
27
Kerk aan iemand het recht schonk om tot kerkelijke
waardigheden te benoemen, behield zij zich niet
slechts het recht voor om onwaardigen te weigeren,
maar verklaarde bovendien uitdrukkelijk, dat al kon
de staat of een leek tot een kerkelijk ambt benoe-
men, hij toch daardoor nooit aan den gekozene de
geestelijke macht kon mededeelen, die tot eene
kerkelijke bediening wordt gevorderd; dat kan nie-
mand, dan de kerkelijke overheid alleen.
Krachtens de wetten echter van den 20 en 21 Mei
1874 kunnen de parochianen tot het verleenen van
een kerkelijke bediening voorloopig en geldig over-
gaan, en ze kennen hun bijgevolg een recht toe, dat zij
tot nu toe nooit bezeten hadden. De kerkelijke
overheid mag daartegen niets inbrengen; als de
opperpresident maar daarmede tevreden is, dan wordt
volgens de Meiwetten het kerkelijk ambt als bezet
beschouwd, zonder te vragen of de Bisschop aan
den gekozene de noodige macht verleend heeft.
Wat meer is; in die bisdommen waar de opper-
herder krachtens de wet tegen de Bisschoppen door
het koninklijk gerechtshof is afgezet, bestaat voor
den verkozene volstrekt geen mogelijkheid om van
den kerkelijk erkenden Bisschop of diens plaatsver-
vanger , de macht te verkrijgen, die hij noodig heeft
om zijn kerkelijk ambt te vervullen ; en daarbij sprak
de minister van eeredienst de hoop uit, dat de tijd
zou komen, waarin de Katholieken zouden gedwon-
2*
-ocr page 34-
m
gen worden om van den nood een deugd te maken,
en van de ceremonie der bisschoppelijke bekrach-
tiging zouden afzien. Hieruit blijkt dat de pruisi-
sche Staat, voor zoo veel van hem afhangt, aan de
gemeente het uitdrukkelijk recht toekent, om iemand
eene kerkelijke bediening op te dragen; doch er is
niemand, die geeft, wat hij niet heeft; derhalve maakt
dan de pruisische Staat aanspraak op een recht, dat
volgens het katholiek geloof alleen aan de geeste-
lijke overheid toekomt: van namelijk een geestelijk
ambt aan iemand op te dragen.
21. Door bet recht Tan afzetting.
Een soortgelijke geestelijke macht kennen de Mei-
wetten den Staat toe met betrekking tot het afzetten
der Bisschoppen en pastoors. Daar echter na zulk
een afzetting, de plaats als vacant wordt beschouwd,
zoo zou daaruit volgen, dat de afgezette van de
geestelijke macht beroofd is, welke hij ter bediening
van dat kerkelijk ambt bezat; waar heeft echter de
Kerk wel ooit zulk een recht aan een leek, of aan
een staat geschonken.
Volgens de Meiwetten strekt dat afzettingsrecht
van den Staat zich uit tot alle kerkelijke bedieningen,
van af den dorpskapelaan tot den Aartsbisschop
en Primaat. Naar katholieke opvatting echter, is
het recht om Bisschoppen af te zetten, een geheel
buitengewone macht, die den Paus uitsluitend blijft
-ocr page 35-
29
voorbehouden, en waarvan Zijne Heiligheid slechts
zeer zelden, en niet dan in buitengewone omstan-
digheden, gebruik maakt. Want de Bisschop gaat
met zijne Kerk een geestelijk huwelijk aan, en
niemand, tenzij krachtens zijne hoogste volmacht
de plaatsbekleeder van Christus, kan dit huwelijk
verbreken; volgens de Mei wetten kan dat eveneens
de Staat.
De reden, waarom een geestelijke volgens de
jongste wetten kan worden afgezet, is even rekbaar,
als het weigeringsrecht van den opperpresident.
Niet slechts de overtreding eener wet, maar het
niet volbrengen van een bevel der overheid kan
voldoende reden tot afzetten worden. Er wordt
wel gezegd dat deze overtreding zoo groot moet
wezen, dat de bedoelde geestelijke niet anders,
dan met gevaar voor de openbare orde, in be-
diening kan blijven, maar ook deze nadere bepaling
is onbepaald.
Wanneer toch ontstaat er door het aanblijven
eens geestelijke gevaar voor de openbare orde?
Op die vraag kan men duizend verschillende ant-
woorden geven. Volgens de opvatting van Vorst
Bismarck ontstaat er al zeer licht bedreiging voor
de openbare orde. Hij beschuldigt de Bisschoppen
van revolutiegeest, omdat zij „over de staatswetten
hun eigen oordeel" hadden uitgesproken. Wie
derhalve gelijk de Bisschoppen een van de vele para-
-ocr page 36-
30
grafen der kerkelijke wet uit dien „revolutiegeest"
overtreedt, of zich aan de Meiwetten niet wil on-
derwerpen, omdat ze volgens zijn oordeel tegen het
geweten strijden, of ook niet genegen is deze
„revolutionaire" overtuiging op te offeren, is volgens
§ 24 zeer zeker strafbaar. Men weet dat niet
slechts de Bisschoppen, maar ook de geheele gees-
telijkheid, die zich bij hen aansluit, met dien
revolutiegeest bezield is, om geen andere reden als
omdat zij katholieke Bisschoppen en Priesters zijn.
Daarom worden ze allen met afzetting bedreigd
zoodra zij zich tegen een of andere paragraaf dezer
steeds meer en meer omvattende Meiwetten be-
zondigen, of ook misdoen tegen een besluit, dat
krachtens deze wetten door een burgemeester, een
ambtenaar, een landraad, een regeeringspresident,
een opperpresident, een minister van eeredicnst, of
een rijkskanselier genomen is.
De Meiwetten kennen bijgevolg der wereldlijke
overheid met betrekking tot de kerkelijke ambten
een recht van bekrachtiging, benoeming en afzetting
toe, gelijk het vele staten voor hun eigen ambte-
naren niet bezitten; in dit punt berooven zij derhalve
de Kerk van hare vrijheid en onafhankelijkheid, en
wel verre van haar ten minste als eene nationaal-
of staatskerk te beschouwen, behandelen zij haaf
als zijnde een deel van den Staat.
Zoo oordeelde een der voornaamste protestantsche
-ocr page 37-
31
bladen van Engeland, nog vóór de laatste wetten
tegen de Kerk waren uitgevaardigd. Met betrek-
king tot de Meiwetten zegt de Edinburgh Review:
„Eene Kerk, die ophoudt hare bedienaren en leden
op te voeden, te plaatsen en te besturen, houdt
eigenlijk op eene Kerk te zijn.\'\' Evenzoo meende
het beroemd protestant^ch wereldblad, de„ „Times"
dat de politiek van vorst Bismarck eigenlijk zoo
kwaad niet was, slechts een ding ontbrak er aan:
de rijkskansulier moest zich Paus maken.
22* Het heiligste recht der Kerk op de opvoeding
der geestelijken wordt benadeeld door de Meiwetten.
De wet over de opvoeding en aanstelling der
geestelijken, maakt niet slechts aanspraak op het
weigeringsrecht bij elke benoeming tot een kerkelijk
ambt, maar ook voor het grootste gedeelte op de
opvoeding der geestelijken door den Staat. Daarmede
wordt het hart getroffen van een gesticht, waar-
tegen men het gemunt heeft.
Niets gaat der Kerk zoo zeer ter harte, als de
opleiding der jeugdige levieten tot deugdzame en
geleerde priesters. Dat is voor haar een levens-
kwestie, waarvan baar heil afhangt. IJverige priesters
hebben geheele gewesten tot het christendom bekeerd;
bedorven priesters hebben geheele landstreken met
zich tot afval gebracht. Een heilige clerus redt
ontelbare zielen, een slechte doet ontelbare in den
-ocr page 38-
32
afgrond storten. De heiligste belangen der Kerk
en der geloovigen zijn bijgevolg van de volmaaktheid
der priesterschap afhankelijk, en daarom hebben de
priesters de heiligste en verhevenste plichten te
vervullen. Het is dus een onschendbare plicht der
Kerk, voor de opvoeding eener bekwame geeste-
lijkheid te zorgen, en die zorg kan zij aan niemand,
zelfs niet aan den Staat overlaten, wijl die opvoedng
haar dierbaarste, teederste en heiligste plicht,
en zeer zeker geen zaak is van den Staat. Het is
immers blijkbaar onzin, dat Christus de opvoeding
der geestelijkheid, waarvan het heil zijner Kerk
afhangt, zou hebben opgedragen aan een Staat,
die nu eens heidensch, dan weer godsdienstloos of
der Kerk vijandig is, naarmate de omstandigheden
zulks vorderen.
Bovendien is het voor de Kerk een heilige plicht,
niet een ieder zonder onderscheid tot de hooge
en gewichtige waardigheid van het priesterschap te
verheffen, maar vóór zij iemand de heilige wijdingen
laat toedienen, moet zij door lange beproeving en
toezicht voldoende waarborgen hebben dat hij zijne
heilige bedieningen tot heil der geloovigen en eer der
Kerk zal uitoefenen. Daarom moet zij èn de opleiding
èn de beproeving beginnen, reeds met dejongelings-
jaren van hen, die verlangen priester te worden, en
dat heeft zij sinds de eerste tijden als een duren plicht
beschouwd. In het concilie van Trente heeft
-ocr page 39-
33
zij daartoe bijzondere wetten gegeven, en verlangd
dat in alle bisdommen ktaine en groote seminariën
werden gesticht, en zij heeft zultcs tot heden toe,
als haar onvervreemdbaar recht in alle landen der
wereld gehandhaafd. Dat recht der Kerk: om
volgens de bepalingen van de heilige kerkvergadering
van Trente seminariën te stichten, heeft Pruisen bij
§ 5 van het concordaat van 1818 niet slechts erkend,
maar daarenboven tot dat doel dotatiën beloofd.
En wat bepalen thans de Meiwetten?
Zij vorderen volstrekt dat de candidaten voor het
priesterschap hunne eersto opleiding, zelfs de theolo*
gische, bijna uitsluitend aan staatsinrichtingen genie-
ten; zij laten de seminariën en convicten uitsterven, en
al blijven voor tijd en wijl in die bisdommen, waar
geen universiteiten zijn, de priesterseminariën bestaan,
zoo is dit slechts een onzekere uitzondering, die
de minister van eeredienst elk oogenblik kan op-
heffen; die uitzondering immers is, gelijk dan ook
uitdrukkelijk werd opgemerkt, in strijd met het
doel der wet en nu reeds bestaat zij voor eenige
bisdommen niet meer.
Door het sluiten echter der seminariën en con-
victen valt men de Kerk in het vervullen harer
dierbaarste en onschendbaarste plichten lastig,
daar men haar belet hare candidaten voor het
priesterschap lang en zorgvuldig te vormen en te
beproeven. De Staat strijdt met priesters en hiërarchie,
-ocr page 40-
34
en niettemin wil men de Kerk dwingen hare hei-
ligste belangen in de handen harer vijanden te
stellen, en hen met de vervulling van haren meest
persoonlijken plicht te belasten! zoo ver is het
heidensch Rome niet eens gegaan. Om het over-
drevene der vorderingen zijner partij recht duidelijk
aan te toonen, haalde Dunker het voorbeeld der
Apostelen aan en stelde daarbij de vraag: wat er
wel van de stichting des christendoms zou gekomen
zijn, indien men zoo iets van de Apostelen had
geëiscbt.
23. Schade voor den kerkelflken geest.
De Kerk moet tegen de opleiding der geestelijken,
zooals die bij de Mei wetten wordt voorgeschreven,
protesteeren, ook wegens het doel, dat daarin beoogd
wordt. Volgens de uitdrukking des ministers van
eeredienst, moet de nationale opvoeding dienen om
de geestelijkheid zelfstandig te maken: welke zelf-
standigheid wordt hier echter door de regeering
bedoeld? Dit leert ons diezelfde minister wanneer
hij wijst op die, waarvan de oud-katholieken het
voorbeeld geven, en die in den strijd tegen Rome
hare volle waarde krijgt.
Wat moet derhalve de geestelijkheid door die
nationale vorming worden ingeprent?
Eene zelfstandigheid, die onafhankelijk is van
den Paus, het middelpunt der kerkelijke eenheid;
-ocr page 41-
35
onafhankelijk van de Bisschoppen, zoodat de priester,
zich niet ontziet, gelijk dezelfde minister zich uit-
drukt, zijn kerkelijk ambt, ook zonder bisschoppe-
lijke benoeming te aanvaarden; met andere woorden
eene zelfstandigheid, die alleen wordt gevonden in
eene Staatskerk, die van Rome is afgevallen. Met
dien geest zou men gaarne de geestelijkheid bezielen,
waardoor volgens rooms ch-katholieke zienswijze
de Kerk wordt vergiftigd en vernietigd.
24. Schade voor de Seminariën.
De Kerk moet tegen het sluiten der seminariën
en convicten protesteeren, in naam van het katholiek
volk, wijl zich weldra het gebrek aan priesters zal
doen gevoelen, en in naam der minder bemiddelde
huisgezinnen, die thans geen gelegenheid meer heb-
ben om hunne kinderen te laten studeeren. Wat in
het bijzonder de theologische seminariën en facul-
teiten aangaat, moet de Kerk protesteeren wegens
de macht, welke de Meiwetten aan den Staat toe-
kennen, en haar wordt geweigerd. Zoo zou dan
de minister van eeredienst, een protestant, het
theologisch schoolplan in de katholieke seminariën
moeten goedkeuren, en de theologische studiën
moeten onderzoeken om te zien of ze die der uni-
versiteiten wel kunnen vervangen; van den uitslag
van dit onderzoek hangt het lot der seminariën
af, even gelijk het staatsexamen beslist over
-ocr page 42-
36
het lot der oversten en der leeraren in de semi-
nariën.
Daarentegen kan de Kerk maar niet verkrijgen,
dat de nieuw-protestantsche en oud-katholieke pro-
fessoren van de katholieke faculteiten worden ver-
wijderd, want de protestantsche minister kan
niet inzien, dat die mannen hebben opge-
houden roomsch-katholiek te zijn. Het is der-
halve duidelijk dat volgens de Meiwetten het oordeel
van een protestantsch leek over de katholieke
theologie zwaarder weegt, dan het oordeel der
Kerk.
25. Het staatsexamen is onbillijk.
De Kerk moet tegen de Meiwettelijke opvoeding
der geestelijken protesteeren, wegens het staats~
examen,
waaraan zij na het eindigen der theologie
onderworpen worden om te zien, of hunne weten-
schappelijke vorming in het algemeen voldoende is.
Dat is een hatelijke uitzonderingswet. Welk
recht kan men aanhalen om een staatsexamen van
de nieuwe priesters te vorderen ? Hebben zij niet
zoo goed en misschien in vele gevallen nog beter,
dan hunne medescholieren het „Abituriënten-examen"
doorgestaan?
Zijn zij ambtenaren van den staat?
Volstrekt niet; maar dan vragen wij: waartoe
dat staatsexamen?
-ocr page 43-
37
Zijn zij leeraren?
Zeer zeker; doch zij zijn niet aangesteld door
den staat, maar gezonden door de Kerk en
haren goddelijken Stichter, die gezegd heeft:
„Mij is alle macht gegeven . .. Gelijk mij de Vader
gezonden heeft, zoo zend ik U ... leert alle volken."
Dat is de goddelijke zending om te leeren, die aan
geen staatsexamen onderworpen kan worden.
De staat kan zijne meesters examineeren, maar
de Kerk houdt staande dat zij eveneens het recht
heeft hare leeraren te examineeren.
Doch men werpt ons tegen: „de staat heeft er
groot belang bij, dat slechts bekwame geestelijken
in bediening zijn."
Dat zal niemand ontkennen, maar de staat heeft
niet recht op alles, waar hij belang bij heeft;
recht en belang zijn zeer verschillend; maakt men
daartusschen geen onderscheid dan huldigt men de
staatsalmacht, en neemt de persoonlijke vrijheid
weg. Zoo heeft b. v. de staat er belang bij, dat
de burgers gezonde kost eten, maar kan hij daarom
alle koks, huismoeders en keukenmeiden aan een
examen in de edele kookkunst onderwerpen?
Nemen wij een ander voorbeeld uit het open-
bare, politieke leven: gelijk zij zelven beweren, zijn
de dagbladschrijvers leeraren des volks, en de afge-
vaardigden vertegenwoordigen hunne kiezers bij de
behandeling der gewichtigste zaken; het is derhalve
-ocr page 44-
38
voor den staat van groot belang, dat dagbladschrijvers
en afgevaardigden bekwame mannen zijn. Veronder-
stel nu eens, dat de regeerihg om die reden een
staatsexamen in letterkunde, geschiedenis enz. aan
allen wilde voorschrijven, die dagbladschrijver
of afgevaardigde wilden worden; zoude men dat
goedkeuren? Integendeel, het geheele land zou
zich daartegen verzetten. De regeering, zou men
zeggen, wil de Kamer en de pers aan hare wil-
lekeur onderwerpen, want zij kan een ieder laten
druipen, die haar niet bevalt.
En zoo zou het inderdaad zijn; maar dan mogen
wij ook vragen: waarom moet dan de Kerk, en
zij alleen, van die willekeur der staatsregeering
afhankelijk worden gewaakt? Haar betaamt zeer
zeker een grootere onafhankelijkheid van den
Staat, dan het openbaar politiek leven , dat onder
het bereik van den Staat valt, kan verlangen. En
in weerwil daarvan zou men beweren, dat het
dwingelandij is van dagbladschrijvers en afgevaar-
digden een examen te vorderen, maar dat het
billijk is de geestelijken daaraan te onderwerpen.
Integendeel, is het eene willekeur, het andere is
zulks oneindig veel meer, en daarom moet de
Kerk ook in het belang der persoonlijke vrijheid
tegen een staatsexamen van hare bedienaren protes-
teeren.
-ocr page 45-
39
26. Het Staatsexamen is nadeelig.
Bovendien heeft het staatsexamen nog een andere
kwade uitwerking, daar de geestelijken dientenge-
volge van den noodigen tijd beroofd worden om
zich aan hunne vakstudiën zoo te wijden, als hun
heilige roep het vordert.
Een katholiek geestelijke moet zoovele kennissen
bezitten, dat de drie jaren aan de academie daartoe
bijna niet toereikend zijn. In plaats echter van hem
die drie jaren voor zijn eigen vakken te laten, zou
hij die gedeeltelijk aan geschiedenis, letterkunde
enz. moeten besteden, ofschoon hij die vakken even
goed en misschien nog beter bestudeerd heeft, als
de ambtenaren van den Staat, van welke men geen
nieuw examen in die vakken afneemt; hij moet zich
voorbereiden om op die duizend verschillende vra-
gen te kunnen antwoorden, welke de heeren exa-
minatoren hem uit die wijduiteenloopende vakken
kunnen voorstellen; zulks kan hij echter niet zonder
nadeel voor zijn eigen vakken.
Een jongeling kan niet alles te gelijk aanvatten,
tenzij hij voor altijd een stumper wil blijven, of een
knoeier wil worden.
Hoeveel onheil echter kan een priester niet ver-
oorzaken, die in andere vakken misschien zeer
geleerd, maar in de theologie ten minste niet tame-
lijk op de hoogte is? De Kerk kan toch niet voor
-ocr page 46-
40
een vijandin der classieke studiën worden gehou-
den, daar zij alleen in barbaarsche tijden die heeft
beoefend en gered. Zij wil eene wetenschappelijk
gevormde geestelijkheid, maar „alles op zijn tijd";
vooreerst „algemeene vorming" dan de studie der
bijzondere vakken; dat is de orde, die in de be-
schaafde wereld overal wordt gevolgd. Houdt men
zich daaraan niet — en dit volgt uit de Meiwetten —
zoo zal men knoeiers krijgen, die nergens meer
verknoeien dan in den geestelijken stand.
27. Zedebederf in de Staatsscholen.
De Kerk moet ten laatste tegen de Meiwettelijke
vorming der geestelijkheid protesteeren wegens het
bederf dat in de staatsscholen heerscht, en dat hoe
langer hoe erger wordt. Eene veeljarige ondervin-
ding heeft ons geleerd, dat de verleiding in de
duitsche gymnasiën reeds ver is gevorderd; hoe het
er op de universiteiten uitziet, kan men uit de
woorden van Döllinger afleiden, die in eene hoog-
dravende lofrede op de universiteiten het stichten
van convicten met deze woorden aanbeveelt:
„Waarom laten wij, Duitschers, dan zoo geheel
en al eene stichting varen, die door verstand en
ondervinding evenzeer wordt aanbevolen, die dui-
zenden vaders en moeders, van slapelooze nachten,
van nijpenden kommer en van pijnlijken angst
zou
verlossen, en vele jongelingen voor den ondergang,
andere voor levenslang berouw zou bewaren."
-ocr page 47-
41
Zoo is het, duizenden vaders en moeders verduren
slapelooze nachten, nijpenden kommer en pijnlijken
angst omdat hun zoons zich op de openbare scholen
aan een losbandig leven overgeven; en de Kerk
zou niet bevreesd zijn, als hare kinderen, welke zij
voor het heilig en maagdelijk priesterschap, heilig
en kuisch moet opleiden, aan deze scholen wor-
den toevertrouwd! Het bederf zal echter nog
grooter worden en zelfs tot de lagere scholen door-
dringen , naarmate de invloed der Kerk op de lagere
scholen wordt verzwakt of ook geheel wordt weggeno-
men. Nu reeds is men zoo ver gegaan, dat men haar,
die het meest tot de beschaving der volken heeft bij-
gedragen, elk toezichtsrecht op de scholen betwist
en alle religieuzen uit de scholen verdrijft, terwijl
men oud-katholieke professoren aan roomsch-katho-
lieke scholen laat blijven. Aan leerlingen van gym-
nasiën en universiteiten verbiedt men leden eener
godsdienstige vereeniging te zijn. Wat men met
dat alles bedoelt, is duidelijk: het is de godsdienst-
looze school. Maar die godsdienstlooze school zal
bij ons dezelfde vruchten voortbrengen, die zij in
Noord-Amerika heeft voortgebracht: ongeloof name-
lijk en zedeloosheid.
28. Ouders en Kerk hebben recht op de school, en
daarvoor zullen zij strijden en overwinnen.
Militarismns.
De school is een middel om de opvoeding
-ocr page 48-
42
nog verder te voltooien. Daarom heeft bij, die
recht heeft om voor de opvoeding te zorgen, ook
recht op de school. Uit het goddelijk wetboek,
dat de Schepper der natuur in het menschelijk hart
heeft geschreven, kunnen de ouders bewijzen, dat
zij verplicht zijn, maar ook het recht hebben om
hunne kinderen op te voeden. De Kerk kan haar
recht bewijzen uit die laatste woorden, welke Christus
voor zijne hemelvaart tot de Apostelen heeft ge-
sproken : „Leert alle volken ... alle dagen tot aan
het einde der wereld." En al zou de Staat weige-
ren dien goddelijken roep der Kerk te erkennen,
zoo moet hij ten minste het recht erkennen, dat
de Katholieken hebben, om de opvoeding hunner
kinderen aan de Kerk toe te vertrouwen.
Maar welk recht op de opvoeding der kinderen
kan de Staat aanhalen? Hoe kan hij dat recht zoo
ver uitstrekken, dat het recht der ouders en der
Kerk daardoor verkort wordt? Heeft hij wel aanleg
om de kinderen op te voeden?
Want die opvoeding is een zeer teeder punt, en
men zou zeggen, dat de staatsarm, bestemd om
boosdoeners op te knoopen, en oorlog te voeren,
juist niet gemaakt is, om een zoo teederé zaak aan
te vatten. In weerwil van dit alles beschouwt dé
Pruisische Staat de ëchool als zijn gebied, waarover
hij vrij kan beschikkefi, én waarover hij inderdaad be-
schikt op eene wijze, gelijk geen andere staat ter wereld.
-ocr page 49-
43
Op dit oogenblik wil hij zijne macht tot op de
seminariën en de opvoeding der geestelijken uit-
strekken, en het eerste heerlijk werk, dat hij op
dit gebied volbracht, was het sluiten der jongens-
convicten, aan welke de Katholieken hunne kinderen
bij voorkeur toevertrouwden, zeker als zij waren,
dat hunne zonen daarin voor verleiding bewaard
zouden blijven, en zich met ernst, vlijt en schit-
terenden uitslag op hunne studiën zouden toeleggen.
Nu ziet men echter ook, hoe ten gevolge van de
Meiwetten alle achting voor de vaderlijke rechten
en de persoonlijke vrijheid verloren gaat; en als
brave jongelingen volgens den wil hunner ouders
onder toezicht des bisschops en van geestelijken in
een partikulier huis willen samen leven en studeeren,
dan ook wil de Staat zich daarmede inlaten, en
sluit die van ouders en kinderen gezegende toe-
vluchtsoorden.
Derhalve is het geheele gebied der school aan den
Staat onderworpen en deze onderwerping is te
nadeeliger voor de vrijheid, omdat de schoolplicht
en de zorg voor een levensstaat niet zelden noodzaken
tot het bezoek van scholen, die met de wenschen,
de overtuiging en het geweten der ouders in strijd
zijn. Dit gaf zelfs een vijand der Kerk, de radi-
kaal Ledru-Kollin toe, toen hij uitriep: „Kan er
wel een grooter harteleed voor ouders worden
uitgedacht dan de verbanning hunner kinderen naar
-ocr page 50-
44
scholen, die zij als schuilhoeken des bederfs be-
schouwen, of\' de inlijving hunner kinderen bij een
vijandelijk leger, ten dienste des vijands."
De overmaat des onheils echter zal heil voort-
brengen. Want door de Meiwetten heeft men de
Kerk godwongen tegen de aanmatigingen van den
Staat op de school hare stem te verheffen; bij de
Kerk zullen zich die duizenden vaders en moeders
aansluiten: „welke slapelooze nachten, nijpenden
kommer en pijnlijken angst te verduren hebben, om-
dat hunne kinderen de openbare scholen bezoeken,"
en het getal dier vaders en moeders zal altijd grooter
worden, naarmate men den invloed der Kerk op
de school verzwakt, en daardoor de school aan het
bederf overlevert. Gelijk in Frankrijk en België
reeds is geschied, zoo zullen ook in het Duitsche
Rijk de vereenigde krachten van Kerk en tallooze
ouders ten laatste de overwinning behalen in den
strijd voor de haar betamende vrijheid van onder-
wijs, en die overwinning is te zekerder, naarmate
het eigenbelang en de tegenspraak der duitsche
staatsmannen, die Rome bestrijden, zich openlijker
zullen toonen. Het zijn meestal professoren.
Overal hebben zij op het gebied van koophandel,
van nijverheid en kunst voor de vrijheid van
concurrentie geijverd, slechts in hun eigen domein
willen zij daarvan niets hooren; en toch werkt de
concurrentie nergens zoo goed als op de school,
-ocr page 51-
45
daar zij den naijver opwekt, zonder welken niets
belangrijks wordt geleverd. Die tegenspraak en
dat eigenbelang kunnen op den duur, tegen het
klaarblijkelijk recht, en de krachtige gewetensstem
der ouders en der Kerk, geen stand houden. Bij-
gevolg met nieuwe moed den strijd tegen het
onderwijs-monopolie en den schooldwang van den
staat maar voortgezet.
Op gelijke wijze — in \'t voorbijgaan gezegd —
zullen Kerk en volk met vereenigde krachten het
militarismus den oorlog aandoen. Nergens wordt
aan de inlijving der theologanten bij het leger zoo
vast gehouden, als sinds de Meiwetten in Pruisen.
Tengevolge daarvan zullen de theologische studiën
verbrokkeld worden, wijl militiedienst en theologie
slecht samen gaan. Hierdoor wordt de Kerk ge~
dwongen
ook tegen de altijd grootere uitbrei-
ding van het militarismus op te treden, en zij
zal bij het volk, dat den zwaren last van het
militarismus al te wel gevoelt, ontelbare bondge-
nooten vinden, en ook in dit punt de vrijheid der
burgers doen zegevieren.
29. De Meiwetten beletten de vrjje uitoefening der
kerkelijke bedieningen.
De Meiwetten verkorten de vrije uitoefening der
kerkelijke bedieningen. Hier is echter zulk een
overvloed van stof, dat wij slechts het voornaamste
-ocr page 52-
4ö\'
kunnen aanraken; de schending der eigen admi-
nistratie van de kerkelijke goedei\'en door ze in
beslag te nemen, en zich van de kerkregisters
meester te maken, zullen wij met stilzwijgen voor-
bijgaan. Evenmin kunnen wij van alle gevallen
spreken, waarin de vrijheid der Kerk bij het toe-
passen van geestelijke straffen, sinds het begin
der nieuwe politiek in Pruisen, is verkort en mis-
kend; wij moeten ons met eenige aanhalingen ver-
genoegen.
30. Vooral Tan het strafrecht.
Een Bisschop kan kerkelijke straften opleggen;
zoo kan hij b. v. den banvloek over iemand uit-
spreken, het interdict op eene Kerk leggen enz.;
krachtens goddelijk recht is hij daarin vrij, maar
de nieuw kerkelijke politiek belet hem zulks. De
heilige Paulus zou zich moeilijk hebben verant»
woord. De Meiwetten verbieden kerkelijke straften
op vernederende wijze toe te passen, en in het
algemeen de grenzen van het zuiver godsdienstige
te overschrijden. Men zou derhalve zeer zeker
den heiligen Paulus veroordeeld hebben! „omdat
hij de geëx communiceerden aan Satan overge-
leverd" en hun den omgang met anderen ontzegd
had. Doch geen scherts; toonen wij aan, hoe de
vrijheid der Bisschoppen bij het opleggen der ker-
kelijke straffen geëerbiedigd wordt
-ocr page 53-
47
31. Het Yatieaansch Concilie.
De vaticaansche kerkvergadering had den banvloek
uitgesproken over allen, die aan de pauselijke onfeil-
baarheid niet wilden gelooven; en alle Bisschoppen
der wereld, de gansche clerus, alle leeken op zeer
weinige uitzonderingen na, hebben zich aan dat decreet
onderworpen. Zoo ooit dan was op deze verklaring
der geloofsleer het volgend artikel der pruisische
grondwet van toepassing:
„De Roomsch-Katholieke Kerk regelt zelfstandig
hare zaken." In weerwil daarvan heeft men de pro-
fessoren der katholieke theologie, welke het vati-
caansch concilie niet aannamen en den strijd tegen
Rome begonnen, in hunne betrekking, die uitsluitend
door roomsch-katholieke priesters moet bekleed
worden, gelaten en beschermd; onder bedreiging
van weggejaagd te worden heeft men de leerlingen
van het gymnasium te Braunsberg gedwongen het
godsdienstonderwijs van een gebannen, oud-katho-
lieken priester bij te wonen; de katholieke soldaten
te Insterburg, Wehlau en Gumbinnen, de katholieke
krankzinnigen te Allenberg en de katholieke ge
vangen en in het werkhuis te Tapiau heeft men even-
eens genoodzaakt bij de godsdienstoefening van zulk
een priester tegenwoordig te zijn, ofschoon die door
de Kerk als heiligschendig werd gebrandmerkt. Hij
echter, dievolhoudt dat mannen, die van de Katholieke
-ocr page 54-
48
Kerk zijn uitgesloten, en inderdaad er van gescheiden
zijn, niettemin alle rechten van JRoomsch-Katholieken
genieten, en zulke mannen onder zijne bescherming
neemt, verkracht niet slechts de vrijheid van ge-
weten, maar verlamt tegelijkertijd de plechtigste
uitoefening van het kerkelijk leerambt en strafrecht,
gelijk ze in een algemeen concilie worden uitgeoefend.
32. De Bisschop van Ermeland.
De Bisschop van Ermeland had over katholieke
priesters de suspensie en den banvloek uitgesproken.
De regeering meende dat hij zoodoende tegen de wet-
ten had gezondigd; de Bisschop was van tegenover-
gestelde meening. In plaats van hem wegens die
veronderstelde wetsovertreding te dagvaarden, ver-
langde men van hem eene onvoorwaardelijke erkenning
van de onbeperkte geldigheid der landswetten, en toen
het ministerie met de bisschoppelijke verklaring niet
tevreden was „sperde" men zonder rechterlijk vonnis
en zonder aangave eener wet, het inkomen des
Bisschops.
Zelfs heidensche wijsgeeren hielden het voor onge-
oorloofd, onbeperkte gehoorzaamheid aan alle staats-
wetten te beloven, omdat ze wel eens tegen de recht-
vaardigheid konden strijden; geen christenmensch
echter kan er aan twijfelen, dat men in dit geval eer-
der aan God dan aan de menschen moet gehoorzamen.
Een christen mag nimmer of nooit iets doen tegen
-ocr page 55-
49
het geloof, al zou een staatswet zulks onder bedrei-
ging van de doodstraf bevelen.
33. De kerk van den H. Fantaleon.
Naar roomsch-katholieke zienswijze moet het mis-
offer van een geëxcommuniceerden priester voor een
heiligschennis worden gehouden. Mgr. Namszanowski
verbood daarom dat de godsdienstoefening voor de
katholieke militairen in de kerk van den H. Pan-
taleon te Keulen werd gehouden, wijl de oud-ka-
tholieken van die kerk voor hun godsdienstoefening
hadden gebruik gemaakt; het ministerie van oorlog
echter bestrafte hierop den veldbisschop Namszanowski
met hem uit zijn ambt te ontzetten. Maar aan wie
komt eigenlijk ten laatste het recht toe om te oor-
deel en, of het betaamt of niet, in eene plaats het heilig
Misoffer op te dragen ? Den minister van oorlog of den
Paus, den commandant of den Bisschop?
84. Afkondiging der excommunicatie.
Nog veel meer heeft de wet van 13 Mei 1873 de
Kerk in het vrije gebruik van straf- en tuchtroede
belemmerd; zij wil de grenzen aanwijzen tot hoever
die tuchtmiddelen mogen gebruikt worden, en ver-
biedt zelfs de openbare afkondiging van den banvloek.
Elke vereeniging heeft anders het recht, de uitsluiting
van een lid aan de overige leden bekend te maken.
Door de aangehaalde wet wordt de Katholieke Kerk
a
-ocr page 56-
50
van dit recht beroofd, want hel getal harer leden is
zoo buitengewoon groot, dat zij onmogelijk de uitsluU
ting van een lid aan alle overigen kan doen weten ,
tenzij bij openbare afkondiging.
85. Weigering der absolutie*
Volgens diezelfde wet mag verder niemand met
kerkelijke straffen bedreigd, die straffen niet toege-
past of afgekondigd worden, om allen invloed op de
verkiezing te voorkomen, opdat allen vrij van hun
recht om in eene bepaalde richting te stemmen of
niet gebruik maken.
Als tot die kerkelijke tuchtmiddelen behoorende be-
schouwde de regeeringscommissaris ook de weigering
der absolutie; en tot de publieke verkiezingsrechten
behoort zeer zeker de verkiezing der pastoors, zooals
de Meiwetten die voorschrijven.
De Kerk heeft echter strenge straffen bepaald tegen
allen, die zonder machtiging en tegen den wil der
geestelijke overheid iemand in eene kerkelijke be-
diening zouden indringen. Niettemin beletten de
Meiwetten d?n Bisschop iemand daarom te straffen,
of ook de van de Kerk bepaalde straffen af te kon-
digen; evenmin zou een priester de absolutie mogen
weigeren aan iemand, die bij zulk een verkiezing,
welke tegen geloof en Kerk strijdt, zijn stem heeft ge-
geven ; hij zou in dat geval de absolutie moeten geven
al verbiedt hem zijn katholiek geloof nog zoo bepaald,
-ocr page 57-
51
het Sacrament der biecht op zoo heiligschennige wijze
te onteeren. Nog meer; om die absolutie zou men
hem kunnen dagvaarden, al valt die ook onder het ge-
heim der biecht, zoodat de biechtvader niet de minste
opheldering kan geven, om welke redenen hij die ge-
weigerd heeft 1).
86. Suspensies.
Een ander recht der Bisschoppen bestaat hierin:
dat zij ook zonder vorm van proces een priester de
geestelijke bedieningen kunnen verbieden. Bij gees-
telijke bedieningen namelijk kunnen gewetenszaken
voorkomen, die in een geregeld proces niet kunnen
besproken worden zonder ergernis te geven; ove-
rigens kan in vele plaatsen dat proces niet gevoerd
worden, om de eenvoudige rede, dat de Bisschop
niet bij machte is de getuigen te doen verschijnen
om getuigenis af te leggen.
Hierbij moet men niet uit het oog verliezen, dat
van de geestelijke bezorging der geloovigen, vaak
hun eeuwig heil afhankelijk is, en derhalve kan
een Bisschop, die voor de heiligste belangen zijner
onderhoorigen moet zorgen, soms in geweten ver-
plicht zijn een priester, die volgens de geloof waar-
digste getuigenissen onbekwaam of onwaardig is,
1) Dit geval is werkelijk reeds voorgekomen. De Rector
van Stirum (Oberhausen) werd om hetgeen hij in den biecht-
stoel zoude gezegd hebben, beschuldigd en veroordeeld.
3*
-ocr page 58-
52
in zijne bediening te schorsen, al zon hetgeen tegen
hem wordt ingebracht, niet gerechtelijk kunnen
bewezen worden. Kan men nu wel beweren dat
in zulk geval, waar er spraak is van de eeuwige
belangen der ziel, de Kerk niet hetzelfde recht
zou hebben, dat ieder burger heeft, om een dienst-
bode uit een post van vertrouwen te verwijderen?
De ontslagen priester is daarom niet van alle
recht verstoken, maar zelfs in zulk geval kan hij
zich van den Bisschop op den Paus beroepen, en
dat hij te Home, in geval hij onschuldig is, ook
recht kan verkrijgen bewijzen verscheiden vonnissen
uit den laatsten tijd. Overigens zijn de suspensies ex
informata conscientia
in Duitschland uiterst schaarsch;
die der oud-katholieke geestelijken kunnen niet als
zoodanige beschouwd worden, en al zou men dat ook
doen, dan is toch zeker, van de 1000 priesters
in Duitschland en van de 100,000 elders ternau-
wernood één wegens oud-Katholicismus gesuspen-
deerd.
In het duitsche Rijk zijn de suspensies eerst door
de nieuwe kerkpolitiek zeer talrijk geworden. Zoo
bij voorbeeld hebben de ministers 200 Jezuïeten
zonder proces in alle priesterlijke bedieningen ge-
suspendeerd, en dat was nog maar een voorspel van
de suspensies of „Sperrungen", die op de Meiwetten
volgden. En het mooiste daarbij is dat men steeds
voortgaat tegen de willekeur der Kerk in het sus-
-ocr page 59-
53
pendeeren te ijveren, en het recht der Bisschoppen
om iemand ex informata conscientia te suspendeeren
doodeenvoudig vernietigt.
37» liet koninklijk gerechtshof voor kerkelijke zaken.
Ten laatste eindelijk is het koninklijk gerechtshof
bevoegd om alle kerkelijke strafvonnissen te ver-
nietigen, en deze bevoegdheid strekt zich niet slechts
uit tot alle, die na de afkondiging der Meiwetten zijn
uitgesproken — gelijk dit in beschaafde landen mode
is — maar heeft ook terugwerkende kracht. Dit
volgt duidelijk uit het vonnis dat ten gunste van
Mönikes tegen den Bisschop van Paderborn is geveld.
Het is dan ook werkelijk een heel eigenaardig ge-
rechtshof; in het huis der afgevaardigden werd het
met den naam van phantasiestuk bestempeld.
De gewone gerechtshoven hebben een wetboek,
waaraan zij zich moeten houden.
Maar aan welk wetboek moet het gerechtshof van
Berlijn zich houden, wanneer het over kerkelijke zaken
uitspraak doet? Men heeft wel gezegd: aan de wetten
van den Staat. Maar die wetten bevatten geen be-
palingen voor al die kerkelijke aangelegenheden
waarover dat gerechtshof moet beslissen.
Welk recht zal men in dit geval volgen ? Misschien
het canonieke? Dat is niet mogelijk, want de op-
richting zelve van dat gerechtshof s rijdt tegen alle
canonieke wetten. Daarom nog eens gevraagd:
-ocr page 60-
54
naar welk recht zal men in dat geval beslissen ?
Moeielijk zal men iemand vinden, die hierop kan
antwoorden. Paragraaf 11 dier aangehaalde wet
spreekt wel van de algemeene rechtsbeginselen; doch
waar zijn echter die algemeene rechtsbeginselen te
vinden ?
Misschien in de wetten van Pruisen en het Duitsche
Rijk? Daar zijn zij inderdaad in duizenden paragrafen
op bijzondere gevallen toegepast. Maar als men met
die woorden dat bedoelde, dan was het stellig niet
noodig ze in de staatswetten op te nemen. Daarom
herhalen wij nog eens de vraag: waar vindt men toch
die algemeene grondbeginselen ? Bij welke wetge-
leerden? Bij welke professoren? Helaas! alles
wordt aan de „vrije" overtuiging van het gerechtshof
overgelaten. Er bestaat geen ander middel om uit
die radeloosheid te geraken; en dat die radeloosheid
bestaat, gaf de „Köln. Zeitung" toe, toen zij schreef:
„Betrekkelijk het kerkelijk recht der Katholieken be-
staat voor het oogenblik een volkomen radeloosheid en
om zoo te zeggen regeeringloosheid."
Daarbij komt nog, dat de Bisschoppen volgens hun
katholiek geloof dusdanig gerechtshof niet mogen
erkennen, en bijgevolg daar niet mogen verschijnen
om zich te verdedigen. Zoo wordt het gerechtshof voor
kerkelijke aangelegenheden genoodzaakt, niet slechts
zonder behoorlijk recht, maar ook zonder verdediging
des beschuldigde zitting te houden. Zulk een gerechts*
-ocr page 61-
55
hof is inderdaad geon geneesmiddel tegen de voorge»
wende willekeur der Bisschoppen. Het laatste ge-
volg er van zal zijn, dat de willekeurige inmenging
der leeken de plaats zal innemen van het strafrecht,
dat God aan de Bissehoppen verleend heeft, zoodat
eindelijk de kerkelijke tucht geheel zal vernietigd
worden.
88. De kanselparagraaf en de vrijheid om te prediken.
Een heilig beroep der Kerk is het predikambt, en
zoo ooit de vrijheid noodzakelijk is, dan is het in dit
ambt. Een apostolisch priester moet onverschrokken
de goddelijke wet verkondigen, al werd hij met den
dood bedreigd. Hoe vele missionarissen hebben hun
bloed niet vergoten om dezen plicht te vervullen?
Daar komt nu de zoogenoemde „kanselparagraaf"
met de verklaring, dat onder gevangenisstraf geen
geestelijke, „staatszaken mag aankondigen of bespre-
ken op eene wijze, die voor den openbaren vrede ge-
vaarlijk is." Gaarne geven wij toe, dat een geestelijke
in zijn preek niet over politiek moet spreken; maar
wat moet hij doen als de Staat in zuiver godsdienstige
zaken wetten geeft, die met het katholiek geloof en
geweten in strijd zijn; zoodoende wordt van den gods-
dienst zelven eene staatszaak gemaakt, waarover de
priester het volk onderrichten moet; en toch kan hij
dien plicht niet vervullen zonder vrees, dat hij door
een bespiedend marechaussee of door andere geheime
agenten zal beschuldigd worden,
-ocr page 62-
56
Men was voornemens een dergelijke paragraaf in
de perswet op te nemen, maar toen vernam
men een angstkreet uit de geheele onafhankelijke
pers, die volhield dat zulk een bepaling met hare
vrijheid onverdragelijk was. Hieruit volgt echter
dat die paragraaf te erger tegen de vrijheid strijdt
in die zaak, waarin zij meer dan in elke andere
wordt vereischt, en voor welke vrijheid Christus en
ontelbare martelaren hun bloed vergoten hebben.
39. Maatregelen tegen het geren van den Catechismus.
Niets is minder staatsgevaarlijk dan het onderwijs
van den Catechismus. Nergens zijn derhalve beper-
kingen der vrijheid minder noodzakelijk dan bij die
doodonschuldige, christelijke leering, en evenwel, wat
hebben wij al niet ook op dit gebied beleefd? Men
denke slechts aan de verschillende verordeningen die
voor het bijzonder godsdienstonderwijs in Posen zijn
gegeven. Ook kan men aan „gesperde" geestelijken
het christelijk onderwijs, als zijnde eene volgens de
Meiwet strafbare ambtsbediening, even goed verbie-
den als het prediken.
40. Tereenigingen.
. De Katholieke Kerk begunstigt de godsdienstige
vereenigingen, de minister van eeredienst integendeel
heeft die aan de universiteiten en gymnasiën verbo-
den; niet eens heeft men de schoonste en onschul-
-ocr page 63-
57
digste vereeniging: die der heilige kindsheid, overal
gespaard.
11. Religieuze Orden.
De Katholieke Kerk prijst zeer hoog de religieuze
orden, en houdt de religieuze beloften voor verhe-
ven daden der christelijke volmaaktheid en des
katholieken godsdienst. De liberale dagbladen kon-
digen reeds eene wet daartegen aan. Doch nu reeds
werken de bestaande wetten en verordeningen zeer
nadeelig voor de vrijheid van h«t religieuze leven.
Hoe zeer moesten de schoolzusters niet boeten voor
eene belofte, waardoor zij zich bij eene orde aange-
sloten hadden! Dat gaf aanleiding om velen van haar
uit de school te verwijderen , ofschoon zij het examen
hadden afgelegd en hare verdiensten voor de school
door het volk gezegend en door de regeering vaak
geprezen werden.
12. De kameel der wet tegen de Jezuïeten.
Hoe tegenwoordig het recht om volgens den geest
der Katholieke Kerk religieuze beloften af te leggen,
geëerbiedigd wordt, kan men zien uit de wet tegen
de Jezuïeten. Daarin worden aan de Sociëteit van
Jesus en de met haar verwante orden de pijnlijkste
persoonlijke straffen opgelegd, ofschoon men bij de ver-
handelingen der commissie en der kamer niet een enkel
bewijs heeft kunnen leveren: dat een enkel derduitsche
Jezuïeten de wet ook maar in het minst zou overtreden
-ocr page 64-
58
hebben; en niet tegenstaande men vijf volle dagen heeft
besteed om allerlei zinnen voor te lezen, heeft men ze
niet eens op een onvoorzichtig woord kunnen betrap-
pen. Integendeel, die duitsche mannen hebben zich in
den laatsten oorlog door hunne offervaardige liefde
zoo zeer onderscheiden, dat hun op allerhoogst bevel,
80 gedenkpenningen voor getrouwe plichtsbetrachting
zijn Uitgereikt. In meer dan 2000 petitiën is het
katholieke volk voor hunne onschuld opgetreden en
gaf hun daardoor een zoo vereerend getuigschrift, als
misschien nooit aan eene vereeniging werd geschon-
ken. En waarom werden die allerzwaarste persoon-
lijke straffen aan deze duitsche burgers opgelegd?
Geen andere reden heeft men kunnen aanhalen: als dat
zij eene gelofte hadden afgelegd, waardoor zij zich
onherroepelijk aan de orde verbonden hadden; eene
daad, die zij volgens de verklaring van Dr. Gneist,
een hunner ergste vyanden, ter goeder trouw,
voor een patriotiek werk
konden houden. Toch
werden zij niet slechts door de goede trouw veront-
schuldigd, maar krachtens de pruisische grondwet
hadden zij ook het recht daartoe, zooals bewezen
wordt én uit den tekst zelven, én uit de redevoe-
ringen der afgevaardigden bij die verhandelingen ge-
houden , én uit de verklaringen der ministers, én
eindelijk uit de praktijk, die vier en twintig jaren lang
heeft bestaan. En welke zijn die tijdelijke straffen,
die men heeft opgelegd aan hen, die zich in de
-ocr page 65-
50
sociëteit lieten opnemen, iets wat zij ter goeder
trouw en krachtens de grondwet, en als iets, wat
de Kerk ten hoogste goedkeurt, konden doen?
Beroep en werkkring gaven aan de Jezuïeten eene
eervolle plaats onder hunne medeburgers; de wet
maakte een einde aan hun arbeid en sloot hunne huizen.
Als Duitschers bezaten de Jezuïeten en de leden der
met de Jezuïeten verwante orden een vaste woon-
stede, waardoor in hun onderhoud werd voorzien;
de wet liet toe hen daaruit te verdrijven.
Zij waren kinderen des volks; de wet tegen de Je-
zuïeten gaf aan den staat de macht hen uit het ouder-
lijk huis te slepen.
Zoowel de burgerlijke wetten, als de regels der
orden liet aan de meesten onder hen de bevoegdheid,
eigendommen te hebben; de Jezuïetenwet maakt het
mogelijk hen uit hun eigen woning te verdrijven en in
eene woeste en vreemde landstreek te interneeren.
Tegen alle deze maatregelen zijn de betrokkenen
van alle recht verstoken, ze kunnen zonder rechterlijk
vonnis worden toegepast; en zulks geschiedt in een
tijd, waarin geen dief, roover of moordenaar kan ge-
straft worden, zonder het nauwkeurigst onderzoek.
Dat vond zelf de aanvoerder der nationaal-liberalen te
erg, en meende dat zoo iets bij beschaafde volken niet
meer in gebruik was.
Nog erger is echter de onbepaaldheid der wet, die
gemaakt is niet enkel tegen de Jezuïeten maar ook
-ocr page 66-
60
tegen de met de Jezuïeten verwante orden, en soort-
gelijke congregatiën.
Hoe ver gaat die verwantschap? dat wordt niet
gezegd.
Waaraan kan men die verwantschap kennen? dat
wordt niet gezegd.
Daarom hangt het zwaard van Damocles boven
ieder orde; immers wat belet iedor orde in het bij-
zonder met de Jezuïeten verwant te noemen, zooals
bijvoorbeeld de Vaders van den H. Geest?
En als de bondsoverheden een duitsch burger of
eene duitsche vrouw van die verwantschap met de
Jezuïeten in den zin der wet beschuldigen, dan kan
die duitsche burger of die duitsche vrouw zich niet
op de bescherming der gerechtshoven beroepen, om
die bedreigde straffen te ontgaan,
In de pruisische kamer werd meer dan eens bitter
geklaagd over de willekeur der ambtenaren en de
huishouding der ministers. Bij de interpellatie over
pastoor Wehn, die wegens weigering om de kerk-
registers af te geven, door den landraad voor onbe-
paalden tijd in de gevangenis werd geworpen, heeft
de aanvoerder der nationaal-liberalen zich aldus
geuii:
„Onze wetten, het strafwetboek en alles, waarin
de grenzen van het recht der partikulieren en der
staatsmacht worden afgebakend, vervallen tegenover
de politie tot volslagen onbeduidendheid.... Het
-ocr page 67-
61
ganscbe vermogen en de vrijheid des ganschen levens
is aan den pennestreek van een bestiersambtenaar
overgeleverd. Zulk een toestand strijdt tegen de waar-
digheid van een rechtsstaat
... In alle omstandigheden
des levens, waarbij een eenvoudig verstand zelfs niet
in de verte aan politie denkt, ziet men plotseling
liet een of ander bestuur, dat nooit den naam van
politie draagt, als politie verschijnen .... Als de
zaken zoo staan zijn al onze wetten overtollig."
Die weigering echter, om zich langs gerechtelijken
weg tegen mogelijke willekeur der ambtenaren te
mogen verdedigen, is bij de bestrijding der Jezuïeten
en der met hen verwante orde, tot wet verheven,
tot groot nadeel van ontelbare duitsche burgers.
En de liberalen, zij die altijd pochen op de ge-
rechtelijke bescherming der burgeilijke vrijheden,
zij hebben niet slechts, volgens de uitdrukking der
Köln. Ztg. dien „kameel van een wet*\' ingeslokt,
maar hebben bovendien, zooals de Rheinische Zeitung,
een ander blad dat den Jezuïeten zeer vijandig is,
zegt: deze uitzonderingsvoet van de ergste soort, uit-
gelokt en nog scherper gemaakt. De afgezette
Bisschoppen namelijk en de geestelijken, die krach-
tens de Meiwetten veroordeeld zijn, kunnen niets
slechts gelijk de Jezuïeten geëxterneerd en geïnter-
neerd, maar bovendien van hun burgerrecht ver-
vallen verklaard, en uit het rijksgebied verbannen
worden.
-ocr page 68-
62
Wel hebben deze priesters geestelijke bedieningen,
hun door de Meiwetten verboden, verricht, maar dat
hebben zij gedaan omdat die Meiwetten in strijd wa-
ren met hunne godsdienstige overtuiging; en zoo is
dan de laatste grond , waarom zij in ellende zijn ver-
stooten, geen ander dan hunne overtuiging, hun
godsdienst, hun geloof.
43. Algemeen verbod van Falk om Mis te lezen en
te absolvcereu.
Thans zullen wij eerst spreken over de wijze waarop
de wet tegen de Jezuïeten wordt uitgevoerd.
Daar de bepalingen op verschillende wijze konden
verstaan worden, had men tegenstrijdige vonnissen
uitgesproken. Toen bepaalden de heeren ministers van
binnenlandsche zaken en van eeredienst den 2 Sep-
tember 1872 dat: over het algemeen elke priester*
lijke en op het heil der zielen betrekking hebbende
handeling der orde moest beschouwd worden,
als zijnde door het uitvoeringsdecreet van 5 Juli
1872 verboden; dat bijgevolg aan de orde het pre-
diken, het biechthooren, het absolveeren, het
mislezen en de toediening der Sacramenten, en
verder de leiding der congregatiën en geestelijke
oefeningen onvoorwaardelijk verboden moest worden.
Hoe hard de wet tegen de Jezuïeten ook moge zijn,
zoo zegt ze toch volstrekt niet, dat aan elk Jezuïet
in het bijzonder elke geestelijke bediening in het alge»
-ocr page 69-
63
meen verboden is; daarin werd niet bepaald dat een
ieder der uit hunne huizen verdreven Jezuïeten, zich
moest onthouden van de meest private en onschuldig-
ste bedieningen, zoo als: van mis te lezen in eene huis-
kapel, of ook van de geheimste en zuiver geestelijke,
zoo als van het geven der absolutie.
De ministers verboden echter alle geestelijke be-
dieningen zonder uitzondering, het mislezen en absol-
veeren daaronder begrepen; tegen het geven derabso-
lutie hadden zij het zelfs heel in het bijzonder gemunt
ofschoon die onder het zegel van het geheim der
biecht valt.
Zoo verboden zij het absolveeren voor de eerste maal,
toen zij de toediening der Sacramenten verboden; voor
de tweede maal, toen zij het biechthooren verboden,
en als of dat nog niet voldoende was voegden zij er
nog bij.\' dat men de absolutie niet mocht geven.
Wilden zij wellicht daarmede te kennen geven, dat
er volstrekt geen geestelijke bediening bestaat, die in
Pruisen niet onder het bereik valt van het verbod eens
ministers, ofschoon in de grondwet van dat land te
lezen staat: „de vrijheid van godsdienst, en van ge-
meenschappelijke godsdienstoefeningen in huis en
in het openbaar wordt gewaarborgd."
44. Meiwetten.
In één punt echter is de wet tegen de Jezuïeten door
de jongste Meiwetten uog overtroffen,
-ocr page 70-
64
De uitoefening van geestelijke ambtsverrichtingen
is door de Meiwetten op zeer groote schaal verboden
immers in § 23 over de opvoeding en de aanstelling
der geestelijken, wordt gezegd:
„Wie in een ambt, dat hem in strijd met de voor-
schriften van § § 1—i is opgedragen, geestelijke
ambtsbedieningen uitoefent, wordt gestraft meteene
geldboete van 100 daalders. Aan diezelfde straf is hij
onderworpen, die geestelijke ambtsbedieningen uit-
oefent in een pastoorsplaats, die hem niet voor altijd
is opgedragen, zoodra hem namelijk van den opper-
president is aangekondigd, dat men begonnen heeft
dwangmiddelen te gebruiken om die plaats te doen
bezetten."
45. Interdict van den Opperpresident.
Hierin bestaat het zoogenaamde interdict van den
opperpresident, waarvan de allerdroevigste gevolgen
zich steeds doen gevoelen, al komen geestelijken
uit den omtrek in dringende gevallen hulp aan-
bieden. Die hulp kan misschien in steden, waar
vele geestelijken wonen, gemakkelijk gevonden
worden, maar op het platteland is het anders, daar
vindt men vaak niemand anders dan den pastoor,
en die moet soms verscheidene gemeenten tegelijk
bedienen, Wordt dan de Spevrung streng doorge-
voerd, zoo volgt daaruit: dat het voornaamste deel
Van den openbaren eeredienst, de zondagsmis name-
-ocr page 71-
65
lijk, moet wegvallen, omdat de naburige geestelijken
des Zondags hunne parochie niet kunnen verlaten.
Om diezelfde reden zou men in die parochie op
vooravonden van zon- en feestdagen niet kunnen
biechten; en zoo drukt het interdict van den opper-
president reeds harder dan het kerkelijk interdict,
dat zooals men weet, predikatie en biecht niet belet.
Doch in een punt vooral verschilt genoemd interdict
van het kerkelijke, en kan daarin niet zonder
barbaarschheid ten uitvoer worden gebracht.
46. Hardheid jegens ster renden-
Hij die weet wat zielzorg en ziekenbediening be-
teekenen, weet ook hoe schielijk en onverwachts
doodsgevaar soms komt. In dit geval moet men
volgens katholieke leer en gebruik terstond een
priester, en bij dreigend gevaar een naastbijzijnden
priester gaan halen. Maar wie is die priester, die
het kortste bij is? dat is juist de gesperde pastoor
of assistent, en die priester is in geweten verplicht,
zelfs met levensgevaar dien zieke te gaan helpen,
anders zou hij een huurling wezen; want een goed
herder, zegt de Zaligmaker, geeft zijn leven voor
zijne schapen. Ontelbare katholieke priesters zijn
dan ook als slachtoffers der liefde aan het ziekenbed
bezweken. Nu komt echter de Meiwet en verbiedt
aan dien gesperden priester dien zieke te bedienen,
al schreeuwt hij in zijn doodsangst nog zoo zeer om
priesterlijke hulp.
-ocr page 72-
66
Niet lang zal het duren of vele dorpspastoors
zullen gesperd zijn, maar wat t& doen, als eene
aanstekelijke ziekte uitbreekt, dat is toch zeer goed
mogelijk? wat te doen, als dan naburige pastoors
niet kunnen helpen, terwijl zij öf zelven gesperd,
öf in hunne parochiën met arbeid overladen zijn?
wat te doen als de worgengel overal rondgaat en
allen met schrik en angst vervult, en allen dringend
den bijstand van hun zielzorger afsmeken? wat te
doen, indien die zielzorger zelf, wat God verhoede,
een verrader werd van zijne heilige bediening en
van zijne parochiekinderen, en weigerde hun dien
geestelijken troost te geven? Het verbod: geestelijke
bedieningen uit te oefenen, drukt oneindig meer
op het volk, dan op de geestelijken, en toch wordt
hij, die tegen dat verbod misdoet, met zware geld-
boeten bedreigd. Niet ten onrechte heeft de pro-
testantsche afgevaardigde, graaf Schweinitz gezegd:
dat zulke wetten de hoogste verbittering bij dë
katholieken
moesten veroorzaken, en dat het katho-
lieke volk zulke wetten niet verdient , na een
oorloq
, waarin het met de overige bevolking, in
trouw en opoffering voor het vaderland heeft ge-
wedijverd.
De verbanningswet maakt het niet beter. Is de
priester verwijderd, dan kan hij den zieke geen
geestelijke hulp verleenen, zoodat deze in dien
verschrikkelijken nood van allen troost verstoken
-ocr page 73-
67
blijft 1). In dat geval is de priester wel is waar
verplicht naar zijne parochie terug te keeren, maar
daardoor zelf komt hij in de verschrikkelijke nood-
zakelijkheid van te moeten kiezen: tusschen eene
tweede overtreding der wet, en verraad aan zijne
heiligste plichten.
47. Protest der gewetens.
Op die wijze dringt de ambtenaarsstaat door tot
in de zuiverste gewetenszaken, en ordent die in
strijd met het katholiek geweten. Om zijne bevelen
door te drijven is hij verder verplicht overal poli-
tieagenten te plaatsen; bijgevolg politieagenten onder
de preekstoel, om te luisteren of niets staatsgevaarlijks
gepredikt wordt; politieagenten naast altaar en
biechtstoel, om te waken, dat daar geen gesperde
priesters geestelijke bedieningen doen ; politieagenten
naast den Bisschop, wanneer hij gaat vormen, om
het oog te hebben op alles, wat de openbare orde
zou kunnen storen; politieagenten op straat en achter
heiningen, om te beletten dat vreugdeschoten worden
gelost ter eere van een priester, die uit de gevan-
geni3 komt; politieagenten op de grenzen der
kreitsen, der regeeringskringen, der provinciën, van
den Staat en van het Duitsche Rijk, op alle wegen
1) Volgens de dagbladen zijn in eene parochie van het
bisdom Trier, reeds drie Katholieken zonder Sacramenten
gestorven.
-ocr page 74-
68
en straten, om aan geëxterneerden en verbannen
priesters en Bisschoppen het terugkeeren te beletten,
of anders de teruggekeerden wederom in handen
te krijgen.
Om die bepalingen en wetten uit te voeren, zijn
ambtenaren bezig inet huisvisitatiën, om op te spo-
ren of daar geen gesperde priesters, kerkregisters
of dankadressen verborgen zijn; de gerechtshoven
worden overladen met processen wegens geestelijke
bedieningen, wegens doopen en mislezen, wegens
prediken en biechthooren, wegens celebreeren en
ministreeren, wegens bezoeken der zieken\'en begraven
der dooden; de gevangenissen zijn vol met vica-
rissen en kapelanen, rectoren en pastoors, prelaten
en Bisschoppen, die door geloof en geweten ge-
drongen, die bedieningen hebben uitgeoefend.
Als dat zoo moet voortgaan, als die koude amb-
tenaarsstaat, die reeds nu gelijk een spokend
nachtmerrie op de wereld drukt, ons niet slechts
uitwendig bij alle mogelijke beweging mag dwars-
boomen, persen, drukken en knijpen, maar tot
het binnenste heiligdom van ons geloof en geweten
zal doordringen, om daar ook met geweld den baas
te spelen, dan zal de toestand onhoudbaar en
wanhopig worden, maar dan ook, als onze natuur
tot in de diepste diepte zal zijn geschokt, dan zullen
wij onverschrokken tegenstand bieden, dan kunnen wij
den strijd voor onze vrijheid niet opgeven, Nonpossumus.
-ocr page 75-
69
48. De Mciwetten zijn in tegenspraak met de
grondwet.
Uit hetgeen gezegd is kan niet slechts de Katholiek,
maar ook elk onafhankelijk man zien, dat de Meiwet-
ten en vooral de wijze waarop zij uitgevoerd worden
met de pruisische grondwet in strijd zijn. In een
artikel, dat tot nog toe onveranderd is gebleven, waar-
borgt de grondwet: „de vrijheid van godsdienst en van
gemeenschappelijke godsdienstoefeningen in huis en in
het openbaar"; de Meiwetten daarentegen beboeten
godsdienstige handelingen en zelfs de zuiverste geeste-
lijke, zooals: mis lezen, toedienen der laatste Heilige
Sacramenten niet uitgesloten, en de straffen zijn zoo
hard dat men bij de hedendaagsche beschaafde volken
daarvan geen voorbeeld vindt.
Diezelfde grondwet waarborgt aan de Roomsch-
Katholieke Kerk het onafhankelijk beheer en bestuur
harer zaken, het eigendom en genot harer instellingen»
stichtingen en fondsen, de afschaffing van het be-
krachtigingsrecht van wege den Staat bij het benoemen
tot kerkelijke ambten; de Meiwetten met hare toe-
passingen daarentegen onderdrukken de kerkelijke
zelfstandigheid in de belangrijkste punten, heffen
kerkelijke instellingen op, benemen de Kerk in ver-
scheidene gevallen het eigendom en beheer harer
bezittingen, en voeren het bekrachtigingsrecht bij het
benoemen tot kerkelijke ambten weder in.
-ocr page 76-
70
Deze tegenspraak bleek echter al te duidelijk en
daarom heeft men na het indienen van het ontwerp
der Meiwetten twee artikels der grondwet veranderd;
die verandering is tegen den geest der grondwet,
want de grondwet moet het richtsnoer zijn, waar-
naar de andere wetten gemaakt, doch niet moeten
omgekeerd die wetten het richtsnoer zijn, waarnaar
de grondwet moet verdraaid worden.
Maar in weerwil van die verandering harmonieeren
de Meiwetten toch niet met de grondwet; men kan
immers niet aannemen dat het eerste gedeelte var. een
paragraaf der grondwet, iets verwaarborgt, en onder
eed verwaarborgt, wat in het tweede gedeelte wordt
teruggenomen; het zou immers belachelijk wezen indien
een koning aan krijgsgevangenen onder eed het leven
beloofde, maar daarbij zich voorbehield om, als het
hem beliefde, aan diezelfde gevangenen het hoofd
af te slaan. Even belachelijk is het echter indien
de Staat in de bezworen grondwet: zelfstandigheid,
eigendom, inrichtingen van onderwijs en onafhanke-
lijkheid bij het bezetten der kerkelijke ambten van
de Kerk verwaarborgt, en zich daarbij wilde voor-
behouden, dat alles naar welgevallen, door nieuwe
wetten te vernietigen. Dat ware niet minder dan
den spot drijven én met den eed, én met de be-
loften, én met het volk, dat eed en beloften ont-
vangen heeft.
Al wordt derhalve in de veranderde pruisische
-ocr page 77-
71
grondwet gezegd, dat aan de Kerk slechts in zooverre
zelfstandigheid bij hare bezetting en bediening der
ambten, en eigendom harer inrichtingen en goederen,
word verleend, als de staatswetten zulks bepalen , en
niet dan onder toezicht van den Staat; dan spreekt
het toch van zelf, dat de hier bedoelde staatswetten
de zelfstandigheid der Kerk niet kunnen vernietigen,
evenmin als zij het eigendom en bestuur van hare
goederen aan den Staat kunnen overdragen, of het
recht van bekrachtiging bij het bezetten der kerke-
lijke ambten aan den Staat kunnen geven. Wat de
Meiwetten nochtans hieromtrent bepalen, hebben wij
voldoende gezien.
49. Logen. Eenzijdige handelwijze.
Nu mogen wij hopen, dat een ieder duidelijk zal
inzien hoe bedriegelijk het gezegde is, als zou de Kerk
iets dergelijks, als in de Meiwetten wordt bepaald, aan
andere staten hebben toegestaan. Men moet niet enkele
bepalingen afzonderlijk nemen, maar allen samen; niet
een enkelen ring, maar de geheele ketting; niet een
enkel rad, maar het gansche werktuig dat bestemd is
om de Kerk te verpletteren. Als men aldus alles
samen neemt, zal men moeten toegeven, dat de Kerk
nooit zoo iets aan een Staat heeft toegestaan.
Doch laat ons eens veronderstellen, dat de Kerk
zoo iets aan den eenen of den anderen Staat vroeger
heeft vergund, dan volgt dan ruit volstrekt niet, dat de
-ocr page 78-
72
Staat op eigen gezag hetzelfde bij wet kan afkondigen.
Omdat ik aan iemand iets toesta, daarom heeft nog
geen derde het reeht mij datzelfde af te persen. Daar-
tusschen bestaat een hemelsbreed verschil, of men zou
moeten beweren dat een aalmoes aannemen, en iets
stelen een en hetzelfde zijn. Met een goed buurman zal
ik geen moeielijkheid maken, wanneer hij de grenzen
wil regelen, desnoods zal ik hem zelfs een recht over
mijn eigendom schenken. Maar als een derde zich
hetzelfde eigenmachtig toeeigenten daarbij dnidelijk te
verstaan geeft, dat hij mijne positie wil ondermijnen,
dan kan ik niet langer toegeven; en hem, die mij dan
zou wijzen op hetgeen ik mijn goeden buurman heb
toegestaan, zou ik antwoorden dat hij met het gezond
verstand den spot drijft.
50. Kon possnmns.
Die Bisschoppen, die sinds eeuwen voor zooveel
van hen afhing de zaken vriendschappelijk hadden
besproken, en met inschikkelijkheid van weerszijde
hadden geregeld, hebben ook bij deze gelegenheid
verklaard, dat op die wijze meerdere dingen konden
toegestaan worden; maar de liberalen hadden een
een afkeer van elke vriendschappelijke oplossing;
eigenmachtig wilden zij de grenzen tusschen Kerk en
Staat bepalen en bij staatswetten kerkelijke en
geestelijke zaken regelen, en verlangden dan dat de
Bisschoppen de onbeperkte deugdelijkheid dier wetten
onvoorwaardelijk zouden erkennen.
-ocr page 79-
73
De Bisschoppen konden niet anders dan daartegen
protesteeren, wilden zij niet de goddelijke, van den
Staat onafhankelijke rechten der Kerk en daarmede
haren goddelijken oorsprong verloochenen. Wat zou
het hun hebben gebaat zich in de eene of de andere
bijzaak inschikkelijk te toonen, en zich in zooverre aan
vetten, die de Staat eigenmachtig had gemaakt, te
onderwerpen ? Dat gaf geen hoop op vrede met een
vijand, die niets minder dan onvoorwaardelijke erken-
ning van alle staatswetten eischte, en het eenig gevolg
daarvan zou zijn geweest dat zij in dien strijd hun
allersterkst steunpunt verloren, dat namelijk: van het
goddelijk recht en van die onafhankelijkheid der
Kerk, zooals God die heeft geordend. Neen ! niet de
eene of de andere bepaling in het bijzonder, maar,
zooals Dr. Falk het verlangde, de gansche Meiwet-
geving moet men in aanmerking nemenj wordt die
echter geheel uitgevoerd, dan is het met de Roomsch*
Katholieke Kerk in Duitschland gedaan. De Kerk
zou een zelfmoord bedrijven, als zij zich niet tegen die
wetten verzette; dat kan men verwachten in
Turkije, waar de ambtenaar zich moet ophangen aan
het zijden koord, dat de sultan hem toezendt, of ook
in Japan, waar men zich op bevel der overheid den
buik opensnijdt, maar de Kerk heeft een afschuw van
die onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. En wij, Katho*
li eken, wij evenmin als onze Moeder de Heilige Kerk,
kunnen wetten goedkeuren,dieonze Kerk eerst totslavin
4
-ocr page 80-
74
zouden maken en later vermoorden. Neen dat kannen
wij niet, dat zullen wij ook niet doen. Non posmmus.
II.
Gil. De Meiwetten strijden tegen bet gronddogma.
Thans is geen betoog meer noodig om te bewijzen
dat de Meiwetten in vele punten tegen ons heilig ge-
loof en tegen ons geweten strijden.
De verscheiden-
heid en de onafhankelijkheid der Kerk van den
Staat is immers de grondleer, waaraan de Kerk haren
oorsprong dankt, daar het anders niet noodig zou
geweest zijn haar te stichten. Neemt men de vrijheid
der Kerk weg, dan berooft men haar van haar
katholiek karakter, van haar hemelsch doel, van
hare goddelijke stichting, gelijk wij boven hebben
bewezen. Hoe zeer echter de MeiWetten de vrijheid
der Kerk verdrukken, hebben wij ook reeds aan-
getoond. Evenzeer zijn zij ook in strijd met de
grondleer der Kerk en hare gansche inrichting.
S2. Het beroep en bet gerechtshof zfln in tegenspraak
met de Kerk.
Met betrekking tot het beroep in kerkelijke zaken
op den Staat leert ons de minister van eeredienst
zelf: „dat de Katholieke Kerk verbiedt, zich tegen
tuchtmaatregelen op den Staat te beroepen, op straf,
-ocr page 81-
75
(van excommunicatie, had hij er kunnen bijvoegen).
Beschouwen wij de woorden van Dr. Falk nader:
volgens hem wordt dit beroep op den Staat onder
straf verboden niet enkel door de Jezuïetenorde of
den Paus, maar door de Katholieke Kerk. Zoo
was het inderdaad steeds altijd. Nauwelijks was de
Keizer van Rome christen geworden, of de synode
van Antiochië (343) bepaalde reeds dat dit beroep
verboden was, en sinds dien tijd werd dat verbod
steeds uitdrukkelijker gegeven. De Kerk kon niet
anders handelen, daar dit beroep hare tucht onder-
mijnt, en een harer grondleeren aantast: dat na-
melijk de wereldsche overheid geen recht heeft in
geestelijke zaken. 1) (Zie boven no. 14—17.)
1) Oak het protcstantsch kerkbestuur heeft voor 20 jaren
nadrukkelijk er tegen geprotesteerd: dat de pruisische regee-
ring een predikant in zijn ambt herstelde, dien het consistorie
van Koningsberg ontslagen had. «Het consistorie (dus zegt <ie
evangelische opperkerkenraad in een verslag van 19 Sep-
tember 1850) heeft in de beslissing des ministers niets anders
dan eene daad van staatsgeweld kunnen zien, waarvan het
kerkbestuur de uitwerking wel niet heeft kunnen verhinderen,
maar die ook niet vermocht den grondslag des geloofs te
schokken. Het consistorie, dat het hem toevertrouwd kerkelijk
recht van toezicht niet anders kan uitoefenen dan in het ge-
loof aan de openbaring, heeft derhalve gemeend: niet langer
beroepen te zijn, in ambtelijk verkeer te blijven met een
geestelijke, die... aan het kerkbestuur gehoorzaamheid heeft
geweigerd, en tegen welken het kerkbestuur de gestrengheid
der kerkelijke tucht niet kan handhaven, daar zij door een
4#
-ocr page 82-
76
Oneindig meer echter dan dat beroep op staats-
geweld, is de oprichting van een staatsgerechtshof
voor kerkelijke zaken, met de katholieke geloofsleer
in strijd. Zij is in strijd met de oprichting van eene
rechtbank, die krachtens de Meiwetten bevoegd is de
kerkelijke vonnissen, zelfs die der laatste instantie,
te vernietigen, en geestelijken uit hunne ambten te
ontslaan; eene rechtbank, die zelfs de macht heeft
om Bisschoppen en Aartsbisschoppen af te zetten,
welke macht volgens de leer der Kerk den Paus
alleen toekomt; eene rechtbank, die zich aan geen,
wet of leer der Kerk heeft te storen, daar reeds haar
bestaan en derhalve ieder gebruik van hare macht
met de wet en de leer der Kerk in strijd zijn.
58. De Heiwetten strijden tegen de geloofsleer
over den Pans.
De Meiwetten weerspreken de katholieke leer over
het pausschap.
„Het recht der Kerk om de tucht
te handhaven, zoo wordt daarin gezegd, mag
slechts door duitsche overheden worden uitgeoefend,"
derhalve niet door den Paus van Rome. Maar is
de Paus het opperhoofd der Kerk, zoo komt hem,
wat aangaat de tucht, de hoogste macht in de Kerk
daad van staatsgeweld is verhinderd geworden." De opperker-
kenraad van Berlijn laat hierop onmiddellijk volgen: «Wij
kunnen aan de opvatting vau het consistorie slechts bijval
schenken."
-ocr page 83-
77
toe; eene wet, welke hem die macht ontneemt zet
hem af als Paus.
Om dit bewijs te verzwakken, heeft men beweerd
dat de Paus die macht aan duitsche Bisschoppen
kon overdragen. Daarmede niet tevreden heeft men
er bij gevoegd, dat hij die moest afstaan met onder-
werping aan de Meiwetten, die de vrijheid der Kerk
vernietigen; dat hij die steeds, ook in hoogste in-
stantie moest afstaan; dat hij die moest afstaan voor
alle zaken, ook voor de allergewichtigste gevallen,
die hem alleen blijven voorbehouden; dat hij die
moest afstaan zonder voorbehouding ook in dien zin,
dat hij de gevolmachtigden, niet eens in geval van
misbruik hunner volmacht, voor zijne vierschaar mag
dagen, of bestraffen; dat hij die moest afstaan op
bevel eener protestantsche regeering, opdat deze
elk gebruik der pauselijke macht voor hare wereld-
lijke rechtbank kan dagvaarden; dit alles staat in
lijnrechte tegenspraak met het katholiek geloof en
met de constitutie der katholieke kerk.
Bidder van Schulte zegt in zijn j handboek van
het katholiek kerkelijk recht (bl. 174, 175): ȟe
mogelijkheid, en met die mogelijkheid de werkelijkheid
en het recht eener \'pechtstreeksche inmenging liggen
steeds in het begrip van primaatschap opgesloten."
Wat in het begrip eener zaak ligt opgesloten, be-
hoort tot het wezen dier zaak, bijgevolg behoort
het recht van den Paus om zich rechtstreeks in
-ocr page 84-
78
te mengen tot het wezen van het primaatschap»
Paragraaf 1 echter, al wordt die nog zoo gunstig
uitgelegd, straft ten allerminste de rechtstreehsche
inmenging des Pausen, die § is derhalve tegen het
wezen van het pausschap gericht.
Het vaticaansche concilie heeft overigens nog dui-
delijker en uitdrukkelijker het dogma der Kerk
roorgesteld, dat de Paus het recht heeft in de uit-
oefening van deze zijne bediening, vrij gemeenschap
te houden met de herders en de geloovigen der
geheele Kerk; dat zijn uitspraak door niemand kan
herroepen worden; dat deze macht van den Paus
onmiddellijk en boven alle andere verheven is en zich
uitstrekt over alle herders en geloovigen. „Indien
iemand derhalve zegt, dus verklaart de vaticaansche
kerkvergadering, dat de Eoomsche Opperherder
slechts heeft het ambt van toezicht en leiding, niet
echter de volle en opperste rechtsmacht over de
algemeene Kerk, niet slechts in zaken welke tot
het geloof en de zeden, maar ook in die, welke
behooren tot de tucht en het bestier der over de
geheele Wereld verspreide Kerk, of dat hij enkel
de voornaamste aandeelen, maar niet de geheele
volheid van die hoogste macht heeft; of dat deze
zijne macht niet is gewoon en onmiddellijk, hetzij
over alle kerken in \'t algemeen en in het bijzonder»
hetzij over alle herders in het algemeen en in het
bijzonder) hij zij anathema." Met dit leerstuk van
-ocr page 85-
71)
het vaticaansch concilie kan genoemd § 1 in geener-
lei wijze worden overeengebracht.
54. De Fans te Berlijn.
De gansche strekking echter der Meiwetten ver-
spreidt over bedoelde paragrafen nog een helderder
licht. De Paus heeft de hoogste macht om de
kerkelijke tucht te handhaven. Waar wordt echter
volgens de Meiwetteh die hoogste macht gevonden?
Te Home of te Berlijn ? Klaarblijkelijk te Berlijn,
waar de Meiwetten een hoogste rechtbank voor de
kerkelijke zaken hebben gevestigd. Van de pauselijke
uitspraken kan men zich op dit gerechtshof niet
beroepen, en van deze rechtbank kan men op geen
andere beroep doen.
De Paus kan niet eens een kapelaan suspendeeren,
het Berlijnsch gerechtshof daarentegen kan Bisschop-
pen en Aartsbisschoppen, Primaten en apostolische
Legaten afzetten 1); dat is eene macht zoo groot
dat de Katholieken die enkel aan den Paus toekennen,
welke die niet dan in buitengewone gevallen gebruikt.
Die Meiwetten maken van den Paus een aan
handen en voeten verlamde, die voor de tucht niets
door zich zei ven doen kan, maar de zorg daarvoor
aan anderen moet overlaten; het Berlijnsohe ge-
1) De Aartsbisschop van Posen is steeds Primaat, en die
Van Keulen apostolisch Legaat
-ocr page 86-
80
rechtshof daarentegen heeft de geheele staatsmacht
ter zijner beschikking, om de door hem gevelde
vonnissen te doen uitvoeren.
Waar ergens is derhalve volgens de Meiwetten
de hoogste macht der Kerk om de tucht te hand-
haven? waar is het pausschap?. Klaarblijkelijk niet
te Rome maar te Berlijn. Maar is dat zoo , dan is
het onmogelijk § 1 met de tegenwoordige pruisische
grondwet te rijmen, want zonder Boomschen Paus
is eene Boomsch-katholieke Kerk niet denkbaar.
Paragraaf 1 is bijgevolg tegen den Boomschen Paus
gericht, en bestrijdt derhalve de Boomsch-katholieke
Kerk, die uitdrukkelijk in de grondwet is erkend.
55. De Xelwetten kwetsen de geloofsleer over de
macht der Bisschoppen.
De Meiwetten miskennen de katholieke geloofs-
leer over de macht der Bisschoppen in vele punten,
en zetten de geheele, van Christus zei ven geordende
constitutie der Kerk het onderste boven.
De algemeene kerkvergadering van Trente be-
paalt: „Wie beweert, dat de door het gezag van
den Boomschen Paus erkende Bisschoppen geen
wettige en ware Bisschoppen, maar een mensche-
lijke uitvinding zijn, die zij anathema." De Mei-
wetten daarentegen bepalen, dat de Bisschoppen
die door het koninklijk gerechtshof zijn afgezet, op-
houden wettige Bisschoppen te zijn, al zoude de
-ocr page 87-
81
Paus ze in het vervolg ook duizendmaal als Bis-
schoppen erkennen.
De jansenistisch-jozefistische synode van Fistoja
had beslist, dat de suspensies, die zonder vorm van
proces werden opgelegd (ex informata conscientia)
nul en van geen waarde zijn, evenwel verwerpen de
Meiwetten deze suspensies; de dogmatische Bul echter:
„Auotorem fidei" eene door de geheele Kerk erkende
beslissing ex cathedra, veroordeelt het gezegde dier
synode als: „valsch, verderfelijk, het concilie van
Trente beschimpend;" en verwerpt als ketterij de
stelling: „dat de macht om de Kerk te bedienen
en te besturen, van de gemeente der geloovigen tot
den herder zou komen."
56. Vernietigen de constitutie der Kerk.
Volgens de katholieke geloofsleer is derhalve de
constitutie der Kerk door Christus zei ven aldus
geordend: Christus droeg zijne macht om de Kerk
te besturen op aan Petrus, als opperhoofd der
algemeene Kerk, en aan de apostelen, en verder
aan hunne wettige opvolgers, den Paus namelijk en
de Bisschoppen, tot aan het einde der tijden. Op
die wijze is de Paus het middelpunt en de bron
der geestelijke regeeringsmacht voor de gansche
Kerk, de Bisschoppen echter zijn het voor hunne
diocesen.
Daarom kan niemand een wettig Bisschop zijn
of hij moet door den Paus erkend en met hem in
-ocr page 88-
82
gemeenschap zijn, gelijk ook niemand wettig ziel-
zorger kan wezen, tenzij hij of van den Paus of
van den wettigen Bisschop gezonden zij en met
hen in gemeenschap leve.
Geestelijken, van de kerkelijke overheid geschei-
den, zijn met hunne aanhangers eerder even zoo vele
scheurmakers, en daar zij de eenheid der Kerk
verscheuren, heeft de Kerk de zwaarste geestelijke
straf tegen hen uitgesproken, den banvloek name*
lijk, die op bijzonders wijze den Paus is voorbe-
houden. Tegen deze van God zelven geordende
eenheid zijn steeds alle vijandelijke aanvallen gestuit;
de Meiwetten herhalen nog eens den aanslag en
willen die eenheid vernietigen. Zij geven aan ge-
meenten, die geen Mei wettigen priester hebben,
het recht een zielzorger te kiezen, en de verkozene
moet als wettige zielzorger doorgaan, ofschoon de
Paus of de Bisschop hem niet erkent, ja zelfs al
zouden zij hem als ingedrongene of als scheurmaker
excommuniceeren.
De Meiwetten daarentegen verwerpen de Bisschop-
pen zoodra zij door het koninklijk gerechtshof zijn
afgezet, al zijn zij overigens op kanonieke wijze
aangesteld j en zoodra de Staat weigert de aanstelling
van pastoors of assistenten goed te keuren, wordt
hunne betrekking als vacant beschouwd, al zijn zij
ook door den Bisschop benoemd.
De wet van 20 Mei 1874 verbiedt zelfs aan de
-ocr page 89-
83
priesters dier diocesen , waarvan de Bisschop afge-
zet is, aan dien Bisschop, die toch de eenige is ,
welken de Kerk erkent, de noodige volmacht en
zending te vragen; daardoor wordt de constitutie
der Kerk vernietigd; het zijn immers niet de van
Christus aangestelde overheden der Kerk, die de macht
geven, maar die macht hangt af van de verkiezing
en den wil der leek en,
en tot het getal dier leeken
behooren niet slechts de Katholieken maar ook de
met-katholieken; even gelijk de kamermeerderheid,
welke die wet aan de Kerk wil opdringen, voor
verreweg het grootste gedeelte, uit protestanten en
ongeloovigen bestaat.
Doet zich nu het geval voor dat de patroon eener
katholieke kerk, gelijk het meermalen geschiedt,
protestant is, dan hangt de benoeming van een
katholieken priester uitsluitend af van een protestant,
en van den protestantschen opperpresident, die ze
bekrachtigt.
Tien mannen zijn volgens de wet voldoende om
een katholieken zielzorger te kiezen; van de tien
mannen wordt niets meer gevorderd, dan dat zij
een katholiek doopbewijs laten zien; of zij hun geloof
bewaard en een godsdienstig leven leiden, daarmede
bemoeit de staat zich niet. Het zou ook inderdaad
belachelijk wezen onderzoek naar het geloof te doen
bij eene verkiezing, die met het katholiek geloof
in strijd is. Bij gevolg kunnen tien mannen, die
-ocr page 90-
84
reeds lang het ware geloof verloochend hebben en
nooit in de kerk verschijnen, een katholieken pries»
ter tegen den wil van den Paus en van den Bis-
schop aanstellen, als de gemeente zich daartegen
maar niet verzet.
67. De Tcrkiezi \'gen door de gemeenten.
Men kan niet loochenen, dat de Kerk aan leek en ,
niet slechts aan de regeering en aan den patroon ,
maar ook, ofschoon uiterst zelden, aan gemeenten
een grooten invloed vergund heeft op de verkiezing
van hem, aan wien een kerkelijk ambt moet worden
opgedragen. Maar daarbij moet men niet uit het
oog verliezen dat: 1° dit recht steeds afhankelijk was
van de vrije toestemming der Kerk, en niet bij
eene staatswet werd geschonken; 2° in dat geval
de Kerk zich steeds het recht voorbehoudt om
onwaardige candidaten te weigeren; 3° dat wel
de persoon kan gekozen worden, maar nooit een
leek de geestelijke macht, die noodig is om dat
kerkelijk ambt te vervullen, aan den verkozene
overdragen kan; zulks moet de geestelijke overheid
zelve doen.
De Meiwetten kanten tegen alle deze drie punten.
Niet de Kerk immers, maar de Staat geeft, tegen
den wil der Kerk het recht om te kiezen, ver-
werpt hierbij ieder bedenking der Kerk tegen den
verkozene, en stelt eindelijk den verkozene
-ocr page 91-
85
bepaald aan, zoodat de kerkelijke betrekking bezet
wordt zonder dat de geestelijke overheid de noodige
macht verleent. Gelijk boven bewezen is wordt
daardoor de kerkelijke tucht vernietigd.
68. De Mei wetten ondermijnen bet Rijk.
De Meiwet verandert derhalve de van God gegeven
constitutie der Kerk, zij weigert de onderwerping
aan de van God aangestelde overheden, en lost de
van God ingevoerde eenheid der Kerk op in radikale
onafhankelijke gemeenten. En in weerwil van dat
alles dringt de Staat, als hij maar ergens de tien
noodige kiezers kan vinden, op de verkiezing van
een priester aan, ofschoon die verkiezing tegen alle
wetten der Kerk strijdt. Kan men echter verwachten
dat zulk een uitnoodiging om aan de vernietiging
der kerkelijke tucht mede te werken, de achting
voor de staatsinstellingen, voor de staatsoverheden,
en voor de staatswetten zal bevorderen ? Dat zal
ze waarlijk evenmin als de bestraffing van Bis-
schoppen en priesters, welke het volk als belijders
en martelaren beschouwt, evenmin ook als het verbod
om godsdienstoefeningen te houden, waaraan het
volk als aan iets heiligs gehecht is, daartoe bijdragen.
Maar het gevolg daarvan zal wezen, dat de twee-
spalt, welke de tegenstrijdigheid der wetten met het
katholiek geloof in het Duitsche Eijk heeft gebracht,
nog zal verergerd worden, tot groot nadeel van
ons vaderland. Wij echter kunnen dien toestand
«
-ocr page 92-
86
niet doen veranderen, evenmin als wij onze van
God geopenbaarde geloofsleer, waarmede die wet-
ten in tegenspraak zijn, veranderen kunnen. Wij
hebben aan de verstoring van den inwendigen vrede
niet de minste schuld. Nog vóór de wetten werden
afgekondigd hebben onze Bisschoppen openlijk ver-
klaard, dat ze in tegenspraak waren met het katholiek
geloof en geweten, en bijgevolg niet konden onder»
houden worden; de gansche geestelijkheid en de
overgroote meerderheid van het katholiek volk hebben
zich openlijk bij de verklaring van hunne Bisschop-
pen aangesloten.
Als echter het gansche volk met zijne Bisschoppen
en priesters de verklaring geeft: Dat is mijn geloof,
dat is mijne overtuiging, die ik niet kan prijs geven;
als het volk deze verklaring aflegt, nadat het kort
te voren in verschrikkelijke oorlogen goed en bloed
voor het vaderland heeft gegeven, dan moet men
deze godsdienstige overtuiging eerbiedigen en geen
wetten maken, die daarmede in strijd zijn, of anders
moet men de noodzakelijke nadeelige gevolgen op
zijn eigen rekening nemen.
Dat de Meiwetten met het katholiek geloof in
tegenspraak zijn, heeft meer dan een tegenstander
toegegeven, maar zij beweren dat de Staat voor
geen gemoedsbezwaren moet stilstaan. Hierop zullen
wij onzen onvergetelijken voorvechter von Mallinc-
krodt laten antwoorden;
-ocr page 93-
87
„Wanneer men met eene godsdienstige maat-
schappij te doen heeft, die van zeer ouden datum
is, die hare verwaarborgde rechten had in die nu
tot Pruisen behoorende gewesten, langen tijd voor
Pruisen\'s kroon er aan dacht, deze landen te ver-
krijgen; wanneer er spraak van gewesten, aan welke
het woord der dynastie, het woord des Staats verpand
is, dat hun godsdienst zal geëerbiedigd, en hun volle
vrijheid zal geschonken worden, om te bestaan gelijk
zij naar hunne dogmatieke grondslagen te bestaan het
recht hebben; en zegt men dan: de Staat is niet
verplicht met de nieuwe wetgeving voorde dogmatieke
bepalingen te blijven stilstaan; dan miskent men de
verhoudingen, gelijk ze rechtens bestaan; dan ben ik
van meening, dat de Staat, die dan niet blijft staan,
de trouw verbreekt, die hij beloofd heeft. Een
Staat, die aldus met trouw en billijke plichten om-
springt, bouwt waarlijk niet op de vaste grond-
slagen van den Staat en van het rijk, maar die
ondermijnt juist de hechtste grondslagen, waarop de
staten rusten: de grondslag des rechts en der ge-
rechtigheid."
Heer van Mallinckrodt sloot zijne redevoering
met de volgende woorden aan de liberale afgevaar-
digden: „Do commissie erkent, dat de Bisschoppen
krachtens de geloofsleer der Katholieken onafzetbaar
zijn: hoe kunt gij u dan aanmatigen, hen af te
zetten en daarbij te zeggen, dat gij het katholiek
-ocr page 94-
88
geweten niet kwetst? Denkt daarover na, mijne
Ilecren, en maakt liet met u zelven uit, hoe gij
u voor de toekomst zult rechtvaardigen, van een
zoo onafzienbaar onheil over het vaderland te bren-
gen. Gelooft gij, dat wij voor uwe protestantsche
opvatting, waarover gij den mantel van den Staat
hebt geworpen, zullen zwichten, dan dwaalt gij
deerlijk. Gij kunt ons onder de voeten vertrappen,
gij kunt ons vernietigen, maar die vrijheid bewaren
wij ons: dat wij aan onze overtuiging nooit ontrouw
worden."
69. Brengen het gewe\'cn in de war.
Voor zoo verre zij de van God bepaalde consti-
tutie der Kerk omverwerpen, grijpen de Meiwetten
in het gebied des geloofs en des gewetens. Doch
op nog andere wijze kwetsen zij het katholiek ge-
weten. De Bisschop immers verleent de jurisdictie
voor zijn diocees; van die jurisdictie echter hangt
de geldigheid af van twee sacramenten: van de biecht
en van het huwelijk, en ook de andere sacramenten
kunnen slechts op waardige wijze worden toegediend
door een priester, die van den Bisschop daarmede
belast is. De Meiwetten echter, voor zooveel van
haar af hangt, verscheuren de bande.i tusschen priester
en Bisschop, daar zij den toevallig door den Bis-
schop niet erkenden priester, na diens verkiezing,
als pastoor aanstellen, terwijl zij den door den Bis-
-ocr page 95-
8<J
schop erkenden pastoor sperren of zelfs uit het land
verbannen.
60. Vooral mei betrekking tot de Sacramenten.
In alle parachiên, waarin het concilie van Trente
is afgekondigd, zijn volgens de bepalingen dier alge-
meene kerkvergadering geen huwelijken geldig, tenzij
zij gesloten worden in tegenwoordigheid van den
pastoor, die door den Bisschop is aangesteld, maar
die huwelijken staan gelijk met ongeoorloofde samen-
levingen, waarop de groote excommunicatie staat en
die de bron zijn van ontelbare zonden.
Terwijl de Meiwetten echter van den eenen kant
de huwelijken, welke in „gesperrte" gemeenten op
die wijze worden voltrokken, zooals de Kerk het
voorschrijft, beboeten, stellen zij van de anderen
kant, zooveel zij vermogen, geestelijken aan, in
wier tegenwoordigheid geen huwelijken, maar enkel
concubinaten voltrokken worden.
Hetzelfde moet gezegd worden met betrekking
tot den biechtstoel. De algemeene kerkvergadering
van Trente leert: indien „iemand zegt, dat de sacra-
menteele absolutie des priesters geen rechterlijke
akt is, die zij anathema." Hieruit maakt hetzelfde
concilie de gevolgtrekking: „Wijl de natuur van
een gerecht vordert, dat het vonnis over onder-
danen worde uitgesproken, daarom heerschte steeds
in de Kerk Gods de overtuiging (en het concilie
-ocr page 96-
ao
verzekert dat die overtuiging een stellige waarheid
is) dat de absolutie nul en van geene waarde is,
welke de priester geeft aan iemand, over wien hij
noch een gewoone, noch een gedelegeerde jurisdictie
heeft." Dit laatste echter is het geval bij een Mei-
wettigen, van den Bisschop niet erkenden pastoor.
Want zijne verkiezing geeft hem geen jurisdictie,
en al mocht hij die vroeger hebben gehad, zoo gaat
ze door zijne afscheuring verloren. Gelijk derhalve
alle voor zulk een pastoor voltrokken huwelijken
naar katholiek geloof slechts concubinaten zijn, zoo
verkrijgt men ook door de absolutie, welke die pries-
ter gegeven heeft geen vergiffenis der zonden, maar
integendeel wordt er die eene nog bijgevoegd van het
sacrament heiligschendig te ontvangen. Ook de toe-
diening der overige sacramenten door zulk een pries-
ter is een afschuwelijke zonde. Maar is dan ook
eene grootere verwarring der gewetens mogelijk?
Hoe zouden derhalve de Katholieken eerder ophou*
den tegenstand te bieden, vooraleer de Meiwetten
zijn opgeheven! Neen, dat kunnen wij niet, dat
zullen wij niet doen: non possumus.
De Bisschoppen hebben natuurlijk nog zwaarder
verplichtingen. Zij hebben gezworen en meer dan
eens gezworen, dat zij het geloof en de wetten der
Kerk getrouw zullen onderhouden. Onderwierpen
zij zich derhalve aan de Meiwetten, dan maakten
zij zich aan meineed schuldig.
          : ...
-ocr page 97-
91
61. Gedwongem toestand. Waartoe 1
De minister van eeredienst weet zeer goed,
gelijk uit de toelichting van de Meiwetten duidelijk
blijkt: dat „volgens de grondbeginselen van het ker-
kelijk recht der Katholieken" elke benoeming tot
eene kerkelijke betrekking, of van de geestelijke over-
heid moet uitgaan, of wel van haar goedgekeurd
moet worden. In weerwil daarvan sprak hij in de
kamer de hoop uit: „dat wanneer de ware gods-
dienstige behoefte zoo machtig zou worden, dat
daarin noodzakelijk moet worden voorzien, de ge-
meente zoo ver zal komen, dat zij om daarin te
voorzien niet meer aan gebruikelijke vormen zal hou-
den, maar zal meenen, dat de bevrediging daarvan
de hoofdzaak is, niet echter de uitwendige vorm ,
waarin zij tot nu toe verleend is;" „dat namelijk,
gelijk tot nu toe door een geestelijke, dien de
Bisschop had benoemd of goedgekeurd, in de reli-
gieuze behoefte werd voorzien, thans bij de gemeente
de bevoegdheid zal in aanmerking komen, om zich
zelve een geestelijke te kiezen of dien van den
patroon aan te nemen."
Anders gezegd: de minister hoopt dat de staat
van gebrek, dien de Meiwetten in de gesperde
gemeenten zullen voortbrengen, het katholieke
volk er toe zal brengen, om tegen den wil der
Kerk schismatieke priesters aan te nemen, die
de Bisschop noch gezonden, noch goedgekeurd
-ocr page 98-
92
heeft. De „Norddeutsc/ie Allg. Ztg." had reeds vroe-
ger met rozenkleuren de hoop geschilderd, die zij
hieraan heeft vastgeknoopt. Daarin las men in
Augustus 1873: „in gevolge van de ongehoorzaam-
heid der Bisschoppen , en van het krachtig optreden
der regeering zullen binnen weinige jaren vele
katholieke gemeenten zonder priester wezen. Het
volk moet priesters hebben en zal die ten laatste
aan Bisschop Beinkens vragen, en deze zal met
goedkeuring des Staats mannen zenden, die met zijn
geest bezield,
in den bestaanden wijnberg der duit-
sche kerk naar zijn zin arbeiden en zwoegen, in
een woord hervormen. En als dan ten laatste, na
langen, moeielijken arbeid, alle godsdienstige dwee-
pers, alle vaderlandslooze en aan het vaderland
vijandige aanhangers van Rome verdrongen en door
duitsche priesters vervangen zijn, dan zullen onze
kinderen en kleinkinderen aan hunne evangelische
broeders de hand reiken op broederbond, op duit-
sche kerk verheven boven geloofsleer, dwang en
vormen, dan zullen zij het wijze bestuur der Voor-
ziening erkennen en in stille aanbidding loven en
prijzen.\'\'
Ziedaar dan de laatste verwachtingen, welke de
heeren van de Norddeutsche Allg. Ztg. aan dien
staat van gebrek vastknoopen. Het volk zal, dus
denken zij, door dien ongehoorden staat van gebrek
tot afval van het katholieke geloof worden gebracht.
-ocr page 99-
93
Maar met Gods genade zal dat niet geschieden; wij
Katholieken zullen vasthouden aan ons geloof, dat
is ons vast voornemen. Liever zullen wij sterven
dan ons geloof te verzaken! Daarom vernieuwen
wij den eed dien de geloofsbelijdenis van Trente
voorschrijft: ,,Dit heilig katholiek geloof, buiten
hetwelk niemand kan zalig worden, zullen wij tot
den laatsten adem van ons leven geheel en onver-
valscht bestendig houden en bekennen; zoo helpe
ons God en deze heilige Evangeliën Gods." Willen
wij zalig worden, dan kunnen wij niet anders. Non
possumus I
62. De Kerk zal overwinnen en de afgescheidenen in
haren schoot opnemen.
Drukkende dagen gaan wij te gemoet, maar daarom
zullen wij den moed niet verliezen. God heeft zijn
Kerk kruis en vervolging, maar niet minder de
zegepraal in het einde, voorspeld. Waarom zouden
wij dan den moed laten zinken nu er geschiedt, wat
er voorspeld is? Geen kruis, geen christen! Per
crucem ad lucem I Door het kruis tot de overwinning.
Yan den eenen kant staat wel is waar de sterkste
militaire macht, van den anderen kant echter staat
de sterkste geestelijke macht; waarop de strijd
tusschen beide zal uitloopen valt niet te betwijfelen.
De staat kan straffen, gevangen zetten, verbannen,
opknoopen, maar met zulke middelen kan men de
-ocr page 100-
94
geestelijke macht der kerk niet overwinnen. Wat
kunnen zijne beulen en gevangenissen, zijne kanon-
nen en achterladers, zijne vestingen en pantser-
schepen tegen godsdienst en geweten? Die zijn
niet in staat de overtuiging uit het hart van één
enkelen te scheuren.
In Duitschland worden de Katholieken bij mil-
lioenen geteld, daarom zal de zedelijke macht der
Kerk ten laatste overwinnen. Daarvan zijn wij nu
reeds getuigen; wat immers heeft men met al die
middelen uitgevoerd? Men heeft de Jezuïten en
de met hen verwanten verdreven; maar nu toont
het gansche katholieke volk, dat het met denzelfden
geest bezield is: het houdt namelijk onverwrikbaar
vast aan den heiligen Vader, aan de Kerk, aan
het katholiek geloof. Vroeger werd er gezegd: als
men den „broodkorf" der Bisschoppen maar wat
hooger hangt, dan moeten zij wel toegeven. Maar
alle geldboeten en „sperren" der inkomsten hebben
niets gebaat. Daarop heeft men de proef geno-
men met de gevangenissen. Wederom te vergeefs.
De geestelijken lieten zich sperren, beboeten, op-
sluiten, verbannen; maar bij dat alles is niet een
enkele, zegge niet een enkele, in de gevangenis
toegevend geworden. Met Bisschoppen en geeste-
lijken staat het volk. Duizenden en duizenden heb-
ben openlijk verklaard dat zij hun onverwrikbaar
getrouw zullen blijven. En het is er zoo verre van
-ocr page 101-
95
af, dat onheilen deze trouw doen wankelen, dat ze
thans nog sterker is dan in den beginne. En wij,
die zulke overwinningen in den strijd hebben behaald,
wij zouden de wapenen neerleggen ? Neen dat kun-
nen, dat zullen wij niet doen. Non possumus.
God beeft groote plannen voor met hem, dien hij door
groot lijden beproeft. De hemelsche wijngaardenier
snijdt zijn wijnstok, opdat hij vrucht drage. (Jo. 15, 2)
De groote catastroof, zoo riep onlangs een Engelsch
staatsman uit, is misschien veel korter bij, dan men
denkt. Komt ze met het schrikbewind der sociale
revolntie, dan zijn er mannen noodig, die den moed
hebben om voor de machthebbenden van dat oogen-
blik niet terug te deinzen; mannen namelijk, die
tijdens de overheersching der commune, niet gelijk
de vrijmetselaars van Parijs met de communisten
gemeene zaak maken, maar mannen veeleer, die
gelijk de priesters en religieuzen dier stad, des
noods voor hunne overtuiging weten te sterven
Tot deze catastroof bereidt God ons voor door
de beproeving, waaraan Hij ons thans onderwerpt.
De veertien millioen duitsche Katholieken, welke
thans gelijk één man samen staan, en tegenover
ieder geweld dat hun geweten en hunne overtuiging
wordt aangedaan, het: non possumus, wij kunnen
niet,
gelijk een vaste rots stellen, zij zijn het, die
Duitschland dan zullen redden, en aan hen zullen
zich de mannen van alle partijen en godsdiensten
-ocr page 102-
96
aansluiten. Dan zal het bedrog der schandelijkste
lasteringen, welke vijanden en kwade dagbladen
tegen onze liefde voor het vaderland en onze recht-
schapenheid verspreiden, als rook verdwijnen, en
dan zal de hoop vervuld worden, welke Dr. Wind-
horst in welsprekende woorden in den rijksdag te
kennen gaf: „Nadat het tegenwoordige martelaar-
schap der Kerk zal voltrokken zijn, dan zal vrede
heerschen en dan zullen velen van hen, die ons
thans vijandig zijn, zeggen: „Een geloof, dat uit-
werkt, dat Bisschoppen zonder morren naar de
gevangenis gaan, dat priesters zonder tal zich
gerust laten opsluiten, dat de gemeenten alle kwel-
lingen geduldig verdragen, zulk een geloof kan niet
valsch en ijdel wezen; en daarvan moet de gansche
wereld overtuigd worden, en om die overtuiging
te geven, daartoe is de strijd noodzakelijk, daarom
laat de Voorziening dien toe."
Dat is ons vast vertrouwen. En mochten wij
ook de vervulling daarvan niet beleven , onze plicht
roept op gebiedenden toon : wij kunnen niet toe-
geven. Wij zullen onzen plicht, ons geweten, ons
geloof niet verraden. Non possumus.
/-73/fi