-ocr page 1-
DE
HISTORIOGRAPHIE
DKR
KERKGESCHIEDENIS,
GESCHETST
DOOR
r>r. B. TEB, HA-A-R,
iIOOCLEKHAAR TE UTRECHT,
:
EER8TE STUK.
EERSTE EN TWEEBEItLIDPERK;,
VAN EUSEBIUS TOT LAWWNTtüS VAL*A.
\'
UTRECHT,
C. VAN DER POST JR.
1870.
\' -
-ocr page 2-
"y
WW!
H. oct.
Ï6Ï9
-ocr page 3-
HISTORIOGRAPHIE.
-ocr page 4-
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000019065048B
1906 5048
-ocr page 5-
s*f. tt t*/
f -/é4j
DE
HISTORIOGRAPHIE
KERKGESCHIEDENIS,
GESCHETST
ID>\'. B- TE IR, lEÏA^VIR,
HOOGLEERAAR TB UTRECHT.
EERSTE STUK.
EERSTE EN TWEEDE TIJDPERK.
VAN EUSEBIUS TOT LAURENIIUS VALLA.
UTRECHT,
C. VAN DER POST JB.
1870.
-ocr page 6-
GIDKl\'IT BIJ O. A. TAN K01U» , T£ l\'TEKCHT,
-ocr page 7-
VOORREDE.
Met de verschijning van dit eerste stuk over de Histo-
riographie der Kerkgeschiedenis wordt aan een dik-
werf geuit verlangen voldaan, \'t welk ik van de zijde
mijner Hoorders, die mijne lessen over de Kerkgeschie-
denis mei eenige belangstelling volgden, niet onnatuur-
lijk of onbillijk kon achten. Bij de ervaring, die zij
al spoedig, bij het voorafgaand onderzoek voor het Exa-
men deden, hoe belangrijk en onmisbaar voor de beoefe-
ning dier wetenschap de
bronnenstudie door mij gekeurd
werd, en welken prijs ik er daarom op stelde, dat aan
de
Historiographie van stonden aan eene bijzondere
aandacht gewijd en geschonken werd, moest het hun
gewenscht voorkomen zekeren leiddraad van mijne eigene
hand te bezitten, en verkieslijker nog dezen in druk vóór
zich te hebben, dan het door mij medegedeelde en voor-
gedragene uit een
Dictaat of Excerpt, waarin het soms
niet aan
lacuna\'s ontbrak, of dat van anderen geleend
-ocr page 8-
VOORREDE.
VI
moest worden, van het beschrevene blad te bestudeer en.
Maar ook voor mij zelven was dit wenschelijh. Er bleef
mij toch, na den aanvang van eiken Akademischen Cursus
geene andere keuze over, dan of een goed aantal uren
tot dit doel te bestemmen en af te zonderen, die ik aan de
kerkgeschiedenis zelve moest ontrooven, of slechts een deel
der
historiographie vluchtig te behandelen, en daar bij
nog de niet geheel onverdiende beschuldiging op mij te
laden, van sneller te hebben gesproken, dan ter gelrouwe
opteekening dienstig scheen. Dit bezwaar wordt met
deze uitgave opgeheven , gelijk zij mij van de verplichting
ontslaat, om voortaan, bij de Inleiding op de Kerkge-
schiedenis, nogmaals afzonderlijk en opzettelijk over dit
ondenoerp te handelen.
Eenmaal tot die uitgave besloten zijnde, heb ik hel
van mijnen plicht geacht, het door mij gestelde en daar-
voor bestemde nog eens te herzien, hier en daar aan te
vullen en uit te breiden, en,, zoo goed als ik vermocht
voor nauiokeurigheid en volledigheid te zorgen. Men
ontvangt ulzoo in deze bladeren ongelijk meer, dan men,
ook bij de getrouwste bijwoning mijner lessen, daarvan
heeft kunnen opfeekenen. Veel nogtans heb ik terug-
gehouden , om het geheugen niet al te zeer af te matten
en te bezwaren; veel ook naar de aanteekeningen ver-
wezen , om de aandacht niet telkens op zijpaden te doen
af dolen; en zoo velen, als dit boek tot eene voorberei-
ding voor hun Examen in handen zullen nemen, geef
ik den raad, de lectuur van den tekst geregeld en on-
verhinderd te laten voortgaan, en bij eene herlezing
-ocr page 9-
VOOEREDE.                                      VII
eerst nauwkeurig en naar het behoort van de aanieeke-
ningen kennis te nemen, xoaarin wederom het belang-
rijkste van het minwezenlijke lichtelijk valt te onder-
scheiden. Nauivelijks behoeft het gezegd te worden, dat
ik tot dit laatste de juiste titulatuur en uitgave met
de bijgevoegde jaartallen der velerlei geschriften reken,
die ik verplicht was aan te halen. Moge altijd de veel-
heid van zaken en bijzonderheden, die hier zullen voor-
komen , eenige inspanning des geheugens blijven vorderen,
van edele jongelingen die eenige liefde voor de Histo-
rische loetenschap hebben, zal dit niet te veel gevergd
zijn, en ik meen hun daarbij de verzekering te mogen
herhalen, dat die studie hen als in het hart der
Kerk-
geschiedenis zal overbrengen, zoodat zij, lot hare be-
studeering overgaande, zich aanstonds daarin te huis
zullen gevoelen, en te beter en dieper in den geest en
het karakter van elke Periode zullen kunnen doordringen.
Het ligt alzoo in mijne bedoeling eene uitgewerkte
schets van de
Historiographie der Kerkgeschiedenis
te geven, naar de hoofdtijdperken harer ontwikkeling,
gelijk ik gemeend heb die te mogen vaststellen.
De Lezer ontvangt in dit eerste stuk, de beschou-
wing van het
eerste en tweede tijdperk: de Kerkge-
schiedschrijving, onder den invloed der oud-Grieksche
en Romeinsche beschaving, en, gedurende de Mid-
deleeuwen in den staat harer kindsheid.
Het kan wellicht eenige verwondering baren, dat ik
aan de
Historiographie der Middeleeuwen, welke
veelal vluchtig pleegt behandeld te worden, in weerwil
-ocr page 10-
VIII                                         VOORREDE.
tan het ongunstige oordeel, dat ik zelf op vele plaatsen
niet heb kunnen terughouden, nog zóó groot aantal blad-
zijden gewijd heb. Hieromtrent ben ik eenige reken-
schap schuldig. Het valt zóó gemakkelijk zich van de
Middeleeuwen af te maken met de hooghartige verkla-
ring, dat deze bijkans niets geleverd hebben, wat uit
een wetenschappelijk oogpunt verdient geprezen te wor-
den, of bij machte is aan onzen tijd, die het zoo veel
gestrenger opneemt met de eischen der geschiedenis, en
aan zijnen geoefenden kunstsmaak te voldoen. Maar
dit brengt de Historische kennis en de wetenschap zelve
niet verder en is weinig geschikt om den lust tot voort-
gezet onderzoek aan te wakkeren. Zonder daarom van
de Middeleeuwen te eischen, wal zij niet geven kunnen,
heb ik getracht ook voor dit gedeelte der Geschiedenis

niet toenemende onverschilligheid te bevorderen, doch
meerdere belangstelling te wekken, gelijk het, in mijne
schatting, ten volle verdient.
Het tweede stuk, dat wegens den rijkdom des onder-
werps het thans verschijnende ongetwijfeld in omvang zal
overtreffen, zal de beschouwing behelzen, van het
derde
en vierde of Kritisch-Polemische en Pragmatische tijd-
perk ; of de
Kerkgeschiedschrijving, geplaatst onder
den invloed van den strijd tusschen Rome en het Pro-
testantisme, en van de latere Godgeleerdheid en Wijs-
begeerte, tot onder dien op onze dagen Historisch schetsen.
Bij de behandeling dier volgende tijdperken zal ik, ver-
legen bij den overvloed der stof, van zelfs genoopt zijn met
nog veel gestrenger
delectus te werk te gaan, en zoo
wel de spaarzaamheid als de kortheid te behartigen.
-ocr page 11-
VOOEREDE.                                            IX
Wegens het algemeener bekende of uitvoeriger behandelde,
zal ik daar ook op vele punten veiliger naar het werk
van voortreffelijke voorgangers kunnen verwijzen.
Maar ook, na aan dien eindpaal gekomen te zijn, mag
ik mij hiermede niet geheel voldaan rekenen. Het
blijft mijn wensch, een
derde stuk, over de Kerkge-
schiedenis der Historiographie in Nederland afzon\'
derlijk te bewerken. Daar de buitenlandsche letterkunde
wegens de onbekendheid met onze taal, niet dan bij
zeldzame uitzondering van de hier in het Nederduitsch
verschenen geschriften , toont kennis te dragen; daar bij
eene Mhnographische rangschikking der schrijvers Ne-
derland tot hiertoe nagenoeg geheel is voorbijgegaan,
als ware daarvoor nauwelijks eene plaats in te ruimen
op die wereldtentoonstelling der volken; daar hierover
ook in ons Vaderland, zoo veel mij bekend is, nog
geen afzonderlijk geschrift bestaat, mag dit gedeelte
allerminst achterwege blijven of veronachtzaamd worden,
en gevoelde ik mij dubbel opgewekt, ook hieraan mijne
krachten te beproeven. Dit moge dan ter verklaring
strekken, waarom in dit stuk van de vroegste oorkonden
en alle voortbrengselen van Kerkhistorischen aard, die
van Nederlandschen oorsprong zijn, is gezwegen gewor-
den. Indien het mij mag gelukken, de taak, die ik op
my heb genomen, en gelijk ik mij die heb voorgesteld,
geheel te voleindigen, dan mag ik bescheidenlijk hopen
in eene nog bestaande behoefte voor onze Akademische
Jongelingschap te helpen voorzien, of althans geen over-
bodigen en nutteloozen arbeid verricht te hebben.
-ocr page 12-
X                                             VOOKREDE.
Den naasten kring mijner Lezers zoek ik onder de
Studenten in de Godgeleerdheid en jeugdige Beoefenaars
der Kerkgeschiedenis. Ook daar buiten, ook onder
hen die reeds als Predikant zijn opgetreden, wier oog in
hunne stille landelijke woning met zekere toegenegene
herinnering op deze bladeren zal komen te rusten, hoop
ik er eenigen te vinden. Het is voor het minst mijn
toeleg geweest, zoodanigen vorm te kiezen, dat de in-
houd, waar die minder aantrekkelijk kon schijnen, aan
het onderhoudende der Lectuur niet mocht schaden. In
hoeverre mij dit gelukt zij, verblijve aan het oordeel
van deskundigen en bevoegden.
De tijd, ivaarin wij leven, moet voor de beoefening
der Kerkgeschiedenis ten deele uitermate gunstig, ten
deele hoogst ongunstig heeten. Geen vroegere leeftijd
had over rijkere hulpbronnen en hulpmiddelen te be-
schikken. Geen vroegere leeftijd had, wat de
Methode
der Geschiedschrijving aangaat, op schitterender voorbeel-
den, als op levende Modellen, te staren. Maar zelden ook
liep hel Historisch onderzoek ernstiger gevaar geheel door
den stroom der Journalistiek en Periodieke Litteratuur
verzwolgen, of door dogmatische en wijsgeerige bespie-
geling verdrongen te worden. Geen vroegere tijd zag zich
in zulk eenen diepgaanden strijd gewikkeld, over vra-
gen, die voor geloof en overtuiging, voor Kerk en Maat-
schappij als de gewichtigste levensvragen blijven gelden.
En toch zou er voor onzen tijd, die gedurig toont de lessen
der Kerkgeschiedenis te hebben vergeten, van diezelfde
-ocr page 13-
VOORBEDE.
XI
geschiedenis, indien hare stem niet als die eener Cas-
sandra klonk, zoo onbegrijpelijk veel te leeren zijn!
De nadeelige werking daaraan op Historische studiën
heb ik in den laatsten tijd, in mijne naaste omgeving,
bij toeneming ondervonden. En weet ik het niet zelf
bij ervaring, hoe veel moeite het kost, bij eenen strijd,
die geheel het hoofd en het hart vervult, zich van het
tegenwoordige los te scheuren, om zich in het verledene
te begraven ?
Te hooger moet ik het daarom waar-
deeren, dat er in ons Vaderland nog enkele Geleer-
den van den echten stempel zijn overgebleven, die aan
de opbouwing van deze wetenschap, schier al hunnen
tijd en hunne edelste krachten blijven besteden.
Bij het dichtgenaderd einde mijner loopbaan, bij het
opwekkend voorbeeld van onvermoeide werkzaamheid en
productiviteit, mij door mijne beide, zóó wakkere Ambt-
genoolen gegeven, zal wel niemand de begeerte in mij
kunnen wraken, om, ook in geschrifte, eenige herinne-
ring mijner Akademische werkzaamheid achtertelaten. On\'
willekeurig rijst het anovdaGw exagore
(2 Petr. I. 15)
hierbij vermanend op voor mijnen (/eest. Of ik nog iets
meer uit het door mij gedoceerde en behandelde daartoe
zal kunnen bestemmen, dit blijft geheel afhankelijk van
hetgeen door den Wijzen Bestuurder onzer lotgevallen
mij ten aanzien van de nog overige dagen mijns levens
en den staat mijner dikwerf wankelende gezondheid zal
weggelegd en beschoren zijn.
-ocr page 14-
XH                                           VOORREDE.
Baar met den wemelt, ook het vaste voornemen mij
bezielt, om het thans aangevangene werk, zóó spoedig
als het mij vergund zal zijn, voort te zetten en ten
einde te brengen, neem ik hiermede geen afscheid van
mijne Lezers, maar roep ik hun een vriendelijk „tot
Wederzien!" toe, dat, naar ik hoop, binnen weinige
maanden zal volgen.
UTRECHT,
17 Maart 1870.
B. t. H.
-ocr page 15-
INLEIDING.
Is het de grootsche taak der Geschiedenis de lotgeval-
len des menschdoms en der volken in hunnen samenhang
voor te stellen en terug te geven: zij zelve heeft, als
wetenschap beschouwd, d. i. wat hare beoefening en de
methode harer beschrijving betreft, gelijk ieder sterveling,
hare eigene lotgevallen, en op hare beurt hare Geschie-
denis gehad 1). Dit noemen wij hare Historiographie,
welke het tweeledige doel heeft, den trap of graad
van ontwikkeling, \' dien de Historische Kunst in elke
Periode bereikt heeft, te doen kennen en tegelijk tot
eene aanwijzing te strekken van de hoofdbronnen der
geschiedenis, voor zooverre deze bij de voornaamste ge-
schiedschrijvers te vinden zijn, en in eene reeks van
historische schriften zijn nedergelegd 2). Wij zien haar de
1)  Al het werkelijk gebeurde behoort tot de geschiedenis. Objectif
gedacht is deze alzoo het inbegrip (complesus) der voorvallen en ge-
beurtenissen zelve; subjeclif de getrouwe voorstelling daarvan met
behulp der menschelijke kunst. Natuurlijk is het woord hier in geheel
subjectiven zin gebezigd.
2)  Met vrucht kunnen hier over geraadpleegd worden: .10. trithe.
miüs, de Scriptoribus Ecclescasticis; du pin , Nouvelle Bibliothèque des
Auteurs Ecclesiastigues s
oudinus , de Scriptoribus Ecclesiasticis; stüudlin
1
-ocr page 16-
2 •
INLEIDING.
onderscheidene tijdperken des menschelijken levens gere-
geld doorloopen, en uit den zwakken staat der kinds-
heid tot dien der volwassenheid en van den mannelijken
leeftijd opgroeien; 1) evenals wij dit zelfde, verschijnsel
ook in den trapsgewijzen voortgang van de beschaving der
Nieuw-Europeesche volken kunnen wedervinden 2).
De Geschiedenis van ieder volk begint met overleve-
ringen en Mythen. De volkssagen of legenden, waarin
waarheid en verdichting waren ondereengemengd , werden
in volksliederen bezongen. De daden der helden leefden voort
Geschichte und Litteralur der Kirchengeschichte; Hanu. 1827; baur,
die Epochen der Kirchlichen Geschicht-schreibung, Tub. 1852; ph. schafp
in zijne Geschichte der Apostolischen Kirche: Die wichtigsten Bearbeitun-
gen der Kirchengeschichte;
voorts schröckh in zijne Kirchengeschichte
en herzog in zijn Encycl. real Lexicon (passim) en vele andere werken,
die later in dit geschrift zullen worden aangehaald.
1)  De Hoogleeraar royaards hoeft geheel in den geest van den
beroemden van heusde, wien, gelijk wij weten, dit een geliefd denk-
beeld was, dat hij gaarne overal in de geschiedenis terugvond en
daar op toepaste, dit in het licht gesteld in zijne voortreffelijke Ver-
handeling; Over den voortgang van de beoefening der Geschiedenis, ook
van die der christelijke kerk,
geplaatst in het I*" dl. van het Archief
voor Kerkelijke Geschiedenis inzonderheid van Nederland,
verzameld door
n. c. kist en h. j. royaards , en het behoort tot de verdiensten der
beknopte schets, die hij van de Historiographie in zijn Compendium
Historiae Ecclesiae Christianae
fase. I. p. 7—14 onder het opschrift:
Historia hu/us discipiinae gegeven heeft, dat hij met echt pragmati-
schen zin ook daar op die ontwikkeling en vordering gewezen heeft.
2)  Lezenswaardig blijft hierover het hoogst belangrijke werk van
den Hoogl. w. a. van hengel: Geschiedenis der zedelijke en godsdien-
stige beschaving van het hedendaagsch Europa,
waarvan eene nieuwe,
rijk vermeerderde uitgave door den schrijver zelven en door Dr. e. j.
diest lorgion bewerkt, in het licht verschenen is, die wij in de
handen van alle studeerenden wenschen.
-ocr page 17-
INLEIDING.                                         3
in de gezangen der dichters. Zóó had Griekenland zijne
Rhapsoden, Gallië zijne Druïden , Germanië zijne Barden,
Scandinavië zijne Skalden. Niet ten onrechte heeft men
daarom de dichtkunst de oudste of eerste Geschiedschrijf-
ster van het menschelijke geslacht genoemd, hoe dubbel -
zinnig ook de waarde en beteekenis zij, die aan dien
eeretitel gehecht kan worden. Op dit dichterlijke maar
tegelijk nevelachtige en inderdaad onhistorische tijdperk
volgt doorgaans het. plat prozaïsche der Jaarboeken, ver-
halen en verzamelingen. De volksliederen of opgesierde
legenden worden door geslachtsregisters, beknoptere of
uitvoerigere aanteekeningen vervangen, en de Annalen
en Kronieken ontstaan. Niet zelden evenwel smelten die
beide tijdperken in elkander, en heeft het dichterlijke Epos,
of ook het volkslied het naakte proza tot zijn tweeling-
broeder en metgezel. Gedurende die geheele Periode
verkeert de Historiographie nog in den staat harer kinds-
heid. De menschelijke geest, ook waar hij het verledene
boekt, staat onder den machtigen invloed van twee fac-
toren, die hier alles beheerschen: de fantazij en de
overlevering. Dit duurt zoolang, totdat het verstand
genoegzaam gerijpt is, om in de voorhandene stof, het
belangwekkende en minbeduidende , het geloofwaardige en
het fabelachtige, het genoegzaam bewezene of het onzekere
en min waarschijnlijke te onderscheiden, en aan de kritiek
het haar toekomend stemrecht te kunnen verleenen. Maar
ook deze heeft onderscheidene stadiën te doorloopen. Zij
vangt in den regel aan met een te scherper en vrijmoediger
oordeel over de personen en handelingen der menschen
uit te spreken; zij strekt zich allengskens uit tot de schif-
ting, beoordeeling en waardeering der onderscheidene fei-
ten en bijzonderheden in de gebeurtenissen, totdat zij het
laatst als kritiek der bronnen optreedt en omtrent de
1*
-ocr page 18-
4                                         INLEIDING.
echtheid of onechtheid van vroegere oorkonden en beschei-
den hare scepsis begint uit te oefenen. Hiermede heeft
de Historiographie den gewichtigen overstap tot den leeftijd
der jongelingsjaren gedaan, en eene meer kritische en
planmatige geschiedenis is geboren. Eindelijk als de vol-
ken die hoogte van beschaving en ontwikkeling bereikt
hebben, welke de meeste overeenkomst vertoont met den
leeftijd van den tot volle ontwikkeling gerijpten en in be-
zadigd nadenken geoefenden man, waarop naast en nevens
de godsdienst ook de wijsbegeerte haren invloed kan doen
gelden, kan eerst in den waren zin des woords van Prag-
matiek der geschiedenis sprake zijn.
Wij verstaan door eene Pragmatische beschouwing en be-
handeling der geschiedenis, dat de Schrijver zich niet met
een getrouw en geloofwaardig verhaal der gebeurde zaken
vergenoege, schoon dit de eerste eisch en het kenmerk
der ware geschiedenis blijft, 1) maar zonder Gods wereld
bestuur te loochenen of eene hoogere leiding in de men-
schelijke daden en lotgevallen voorbij te zien, 2) inzon-
1)  De meest gewone of gangbare omschrijving van „geschiedenis" is
die van vossius de arte Historica: fide digna enarratio rerum singula-
rum in facto positarum;
welke ook door wijttenbach in zijne Anno-
tatio ad loca selecta Historicorum
en door clarisse in zijne Encyclo-
paedie
gevolgd is. Royaards wil in zijne bovenaangeh. Verhandeling
de geschiedenis nog korter en eenvoudiger genoemd hebben; onderzoek
en voorstelling van hetgeen gebeurd is,
en acht, bij nauwkeurige ont-
leding alle wijsgeerige bepalingen daarin begrepen. Wij geven nog-
tans de voorkeur aan de definitie van den onsterfelijken heeren : het
geloofwaardig verhaal van lotgevallen of gebeurtenissen in haren samen-
hang,
omdat de Pragmatische opvatting en bewerking der geschiedenis
hierdoor duidelijker tot haar recht komt.
2)  De Heer sepp heeft in zijne Proeve eener pragm. Gesch. der
-ocr page 19-
5
INLEIDING.
derheid op het natuurlijk verband der dingen, de samen-
schakeling van oorzaken en gevolgen het oog gevestigd
houde, zoodat hij in het verledene de kiem van het tegen-
woordige, in het tegenwoordige de voldragene vrucht van
het verledene en tegelijk de wording der toekomst zie,
en de Geschiedenis als een bezield organisch geheel geve
te aanschouwen. Van zoodanige Pragmatische Geschied-
schrijving hebben tacitus en polybius bij de ouden het
lofwaardig voorbeeld gegeven, schoon zij, in hare volle
realiteit, eerst na de beroemde werken van robektson 1)
gibbon 2) en hume 3) in Engeland, als het voortbreng-
sel der nieuwere tijden beschouwd kan worden. Ook
hier blijven verschillende trappen en graden te onder-
scheiden. Daar zijn klippen, gelijk de ervaring genoegzaam
geleerd heeft, waarop het Pragmatisme verzeilen kan. En
hoe meer de Pragmatische Geschiedschrijver de door hem
bewerkte stof toont meester te zijn; hoe beter hij zich
voor een eenzijdig subjectivisme weet te hoeden; hoe
ernstiger zijn streven blijkt te zijn om in zijne voorstel-
ling der geschiedenis eene getrouwe afspiegeling (reflex)
van het objectif gebeurde te geven of nabij te komen;
hoe gelukkiger hij, door de éénheid van plan en doel,
in de schoonheid van stijl en vorm, aan de eischen
Theologie in Nederland bl. 3 het de taak der Pragmatische geschie*
denis genoemd: de oorzaken en gevolgen naar de kenbare wetten der
caussaliteit te ontvouwen.
Wij hebben volkomen vrede met deze bepa-
ling, mits zij plaats open late voor zulk eene hoogere bcschou-
wing der geschiedenis als ons door onzen borger is aanbevolen in
zijne oraties: de Historia pragmatica et de Historiae doctore Providen-
tiae divinae adminütro.
1)  Voornamelijk in zijne Inleiding op the Life of Charles V.
2)   The History oj the decline and f all of the Roman Empire.
3)  History of England.
-ocr page 20-
6
INLEIDING.
der Aesthetiek vermag te voldoen: hoe meer het door
hem voltooide werk aanspraak zal mogen maken een
Historisch kunstgewrocht te kunnen heeten; hoe dichter de
Historiographie tot het haar voorzwevende ideaal zal ge-
naderd zijn.
Niet moeilijk ware het hier in het breede aan te wijzen,
hoe de Historiographie bij de meest verschillende volken
dezelfde Phasen van ontwikkeling heeft doorgeloopen 1)\'
en hetzelfde wat wij daar zouden waarnemen, vinden wij
ook hier terug en van volkomene toepassing op de Ge-
schiedenis der Christelijke Kerk. Men houde slechts wel
in het oog dat de beoefening der Kerkgeschiedenis steeds
gelijken tred heeft gehouden met- en eenigermate het
afdruksel vertoond heeft van den kinderlijken, mannelijken
of verouderenden leeftijd dier volken, op wier bodem de
plant der christelijke godsdienst is overgebracht. Bij deze
opmerking zal het ons aanstonds volkomen begrijpelijk
worden, dat die leeftijden hier eenigzins anders, dan
elders zijn geplaatst of verdeeld, daar de aanvang onzer
Historiographie in een tijdperk valt, toen de oud-Grieksche
en Romeinsche beschaving het toppunt van haren bloei
reeds lang in het verledene had achter zich liggen, en
als eene bloem, die heeft uitgebloeid ter verwelking
neigde; toen de toestand der oude wereld, met de merk-
teekenen van verval op het gelaat, veelmeer naar dien
van den afgeleefden grijsaard, dan naar dien van het
kind geleek. Eerst later, als wij met onze beschouwing
aan den ingang der middeleeuwen staan, toen als eene
nieuwe menschenwereld was geboren, zien wij Europa —
1) Zie de uiteenzetting daarvan bij eoyaards t. a. p. bl. 10—51.
-ocr page 21-
INLEIDING.                                         7
niet — zooals sommigen met eenzijdige vooringenomen-
heid tegen het Christendom beweerd hebben — door den
invloed dier godsdienst, maar ten gevolge van de groote
landverhuizing der volken, die als een tweede zondvloed
dit werelddeel overstroomden, tot den staat der kinds-
heid teruggebracht, en kunnen wij in de Historiographie
al die verschijnselen verwachten , welke aan dien leeftijd
eigen zijn. Even verklaarbaar wordt het ons, bij een
blik op de Geschiedenis, dat die beschaving der oude
wereld in het Oosten, bepaaldelijk in het Bizantijnsche
rijk iets langer heeft voortgeleefd, en daarom ook op de
Methode der Geschiedschrijving nog zekeren invloed heeft
kunnen doen gelden, toen zij in het Westen nagenoeg
geheel was weggestorven. Tegen het einde der middel-
eeuwen treedt de Historiographie het tijdperk harerjonge-
lingsjaren in. Tot lang na de Hervorming behoudt en
vertoont zij ook in haar strijdlustig karakter en de op-
bruisingen der drift, menigen trek van gelijkheid aan
dien leeftijd. Eerst sedert het midden of liever nog tegen
het einde der vorige eeuw, heeft zij hare volle ontwikke-
ling tot den mannelijken leeftijd bereikt, zich de aan-
spraak op Geschiedenis, in den echten, in den edelsten zin
des woords, ten volle en voor goed veroverd,, en schrijdt
zij moedig voort op hare baan, om zulk eene methode
te kiezen en te volgen, te veredelen en te volmaken,
welke aan de eischen der Pragmatiek en der Historische
wetenschap in het algemeen, aan den waarheidszin en
het gevoel voor het schoone gelijkelijk voldoet.
-ocr page 22-
8
INLEIDING.
Wij onderscheiden dan in de beschrijving of beoefening
van de Geschiedenis der Christelijke kerk de vier navol-
gende groote tijdperken 1):
I.     De Kerkgeschiedschrijving onder den invloed der oud-
Ghieksche
en Romeinsche beschaving,
van EOSEBIU8 tot NICEPHORUS KAULISTI.
1) van hengel heeft zijne Geschiedenis der zedelijke en godsdienstige
beschaving
in drie groote tijdperken afgedeeld. Hij ziet in den val van het
Westersche Keizerrijk den grondslag der beschaving voor het heden-
daagsch Europa gelegd. Hiermede begint alzoo het tijdperk harer kinds-
heid. Hij plaatst voor de volken van Europa hun overgang uit den staat
der kindsheid tot dien der jongelingsjaren bij den aanvang der kruistoch-
ten, en hun aanvankelijken overgang tot den staat der volwassenheid bij
de kerkhervorming. Royaards splitst zijne Historiographie in twee
deelen: I. de Kerkgeschiedschrijvers onder den invloed van de bescha-
ving der oude wereld (Historici Ecclesiastici orbis antiquï) hetwelk hij,
met insluiting der Bizantijnsche schrijvers, laat doorloopen tot nice-
fhobus kallisti en II. de Kerkgeschiedschrijvers van het nieuwere
Europa (Historici Ecclesiastici orbis recentioris); in drie tijdperken on-
derscheiden , van den aanvang der middeleeuwen tot op l. valla ,
van valla tot op mosheim en van mosheim tot op onze dagen.
Men ziet alzoo dat de hier gevolgde verdeeling niet veel van de zijne
verschilt. Schapp handelt t. a. p. I. over de oud-katholieke Kerkge.
schiedschrijvers van eusebiüs tot de Hervorming; II. over de Roomsch-
Katholieke Kerkgeschiedschrijvers sedert de zestiende eeuw en III. over
de Kerkgeschiedschrijvers onder de Protestanten, voornamelijk in
Duitschland. Baxjr telt niet minder dan zes Epochen der Kirchlichen-
geschichtschreibung:
I. de oud-Katholieke beschouwing der geschiedenis;
II.  de Hervorming en de oud-Proiestantsche beschouwing der geschie-
denis; III. de tegenstelling tegenover de Centurien, van Katholieke
en Protestantsche zijde; IV. de overgang uit eene Dualistische wereld-
beschouwing tot het begrip van historische ontwikkeling, V. de Prag-
matische
methode der geschiedschrijving, en VI. het streven naar ob-
jective
beschouwing en behandeling der geschiedenis.
-ocr page 23-
9
INLEIDING.
II.    De Kerkgeschiedschrijving gedurende de middeleeu* /> */ V
wen in den staat harer kindsheid,
van gregoriüs van tours tot laurentius valla.
III.   De Kerkgeschiedschrijving onder den invloed van
den strijd der beginselen tusschen Rome en het Protes*
tantisme of het Kritisch-Polemische tijdperk,
van flaciüs tot semler.
IV.   De Kerkgeschiedschrijving onder den invloed der
latere Godgeleerdheid en Wijsbegeerte of het Prag-
matische
tijdperk.
van schröCK tot op onze dagen.
Dit laatste tijdperk splitst zich weder in kleinere perio-
den, en zal eene onderverdeeling naar de verschillende
scholen of richtingen vorderen.
-ocr page 24-
EERSTE TIJDPERK.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVINO 0NDEB DEN INVLOED DEE OUD-
GHIEKSCHE EN ROMEINSCHE BESCHAVING.
Van Eusobius tot Nicophorus Kallisti.
Hoewel de levensgeschiedenis van den Grondlegger des
Christendoms even als de lotgevallen zijner vroegste jon-
geren, en der door hen gestichte gemeenten, het eigen-
lijke aanvangspunt der Kerkgeschiedenis zijn, en gerekend
kunnen worden daarvan een integrerend gedeelte te vor-
men : zoo houden wij de Evangeliën en Handelingen der
Apostelen nogtans hier buiten den kring onzer beschou-
wing gesloten, volgens den regel, dat alles, wat den in-
houd van den Kanon des N. T. uitmaakt, schoon het
voor de vroegste Kerkgeschiedenis gewichtige resultaten
kan opleveren, toch eigenlijk tot een ander gebied be-
hoort, en in afzonderlijk daarvoor bestemde Akademische
lessen, naar de. eischen der wetenschap onderzocht en
behandeld moet worden.
Tot op het einde der derde eeuw, treft ons de volsla-
gene armoede en het gemis van alle Geschiedschrijving.
-ocr page 25-
EERSTE TIJDPERK.                                11
Doch zou ons dit kunnen verwonderen? De zóó sterk
opgewekte verwachting van de wederkomst des Heeren
en de daaraan verbondene katastrophe van het einde der
wereld, gelijk die in het gemoed der eerste Christenen
leefde, gevoegd bij den druk der vervolging onder de
Romeinsche Keizers, moest wel hoogst ongunstig hierop
werken. Of, wie kon zich opgewekt gevoelen, om het
dagelijks gebeurde aan de vergetelheid te ontrukken, waar
hem de bewustheid ontbrak, dat hij voor eene ver verwij-
derde toekomst schreef, of terwijl het opgeheven zwaard
der vervolging dreigend boven zijn hoofd bleef zweven?
Tot zelfverdediging genoopt tastte men niet het eerst
naar de stift der Geschiedenis, maar men greep de veder
om de hatelijke beschuldigingen van de vijanden des Chris-
tendoms te weerleggen, om de bittere vervolgers tot meer-
dere zachtmoedigheid te stemmen, of de Christenen te ver-
manen, te vertroosten en te versterken in hun geloof. Wij
zien alzoo eene Paraenetische en Apologetische letterkunde
op christelijken bodem ontloken, voordat de Geschiedenis
was ontstaan.
De eenige die hier eenige vermelding verdient is hege-
8IPPUS, een bekeerde Jood, uit het Oosten herkomstig,
die ten tijde dat anicetus den bisschoppelijken zetel be-
kleedde (omstreeks het j. 160) een tijd lang te Rome zich
ophield, en onder de regeering van keizer commodus (na
het j. 180) schijnt gestorven te zijn. Deze schreef een
werk in vijf boeken, waaraan hij den "titel gaf van: Ker-
kelijke gedenkschriften 1), die nogtans buiten enkele frag-
menten 2), bij eusebius en photius bewaard , in de schip-
1)   vnopvripaca tav ixxXrjOuiOTixiav Trpajjfüv.
2)  euseb. Hist.Eccles. 1. II. c. 23. 1. III. 19, 20, 32. 1. IV. c.
3, 22. Deze fragmenten hebben betrekking op het leven der Aposte-
-ocr page 26-
12                                EERSTE TIJDPERK.
breuk der tijden voor ons zijn verloren gegaan. Al zijn
deze fragmenten, niet van alle belangrijkheid ontbloot; al
mogen wij veilig onderstellen, dat eusebius , ook waar hij
hegesippus\' naam verzwijgt, onderscheidene bijzonder-
heden aan dezen schrijver ontleend heeft, en al blijkt uit
alles genoegzaam, dat zijn werk rijkelijk met verhalen,
herinneringen en overleveringen is gestoffeerd geweest,
zoo blijft het toch min of meer betwistbaar, of het wer-
kelijk (gelijk ons door hieronymus verzekerd wordt) 1), zijn
toeleg zij geweest eene doorloopende en aaneengeschakelde
geschiedenis van de lotgevallen der Christelijke Kerk van
Jezus\' dood tot op zijnen leeftijd te geven. Wat hiervan
zijn moge, wanneer wij hem uitsluitend naar de tot ons
gekomen fragmenten beoordeelen, dan zijn deze veel te
onbeduidend om hem in de rij der Geschiedschrijvers eene
plaats te kunnen toekennen. Eusebius, die zelf geheel
doordrongen was van het bewustzijn, welk eene groot-
len, inzonderheid op het leven en uiteinde van jacobus den recht-
vaardige,
den oorsprong der ketterijen en van het sectewezen onder
tiiebutis, doch zijn als bronnen voor de geschiedenis niet zonder
zekere behoedzaamheid te raadplegen. Eet laatst zijn deze i/ro/t»ij-
/toTtt tegen het eind der zesde eeuw gebruikt en aangehaald door
den Monophysiet stephanus gobaros , waarvan nog een fragment bij
photius (Biblioth. Cod. 232) is bewaard gebleven. — De vraag of
en in hoeverre aan HEGEsirpus eene Joodsch-Christelijke of Ebioni-
tische richting zij toetekennen, reeds vroeger geopperd, is in onzen
leeftijd op nieuw eene strijdvraag geworden. De Tubingsche school,
bij name baue en scuwegler hebben deze richting in de tot ons ge-
komene fragmenten zóó scherp mogelijk afgeteekend gevonden, waar-
tegen nogtans door ritschl, dorner, weissScker e. a. bedenkingen
zijn ingebracht.
1) Hieronymus bericht de Script. Ecclesiast. C. 22, dat hegesip-
pus „omnem a passione Doraini usque ad suam aetatem ecclesiasti-
corum actuum historiam" verhaald heeft.
-ocr page 27-
EERSTE TIJDPERK.                                    13
sche taak hij, met het schrijven zijner Kerkgeschiedenis
voor tijdgenoot en nakomelingschap ging ondernemen,
treedt even als herodotüs op het gebied der oude
klassieke letterkunde, als de Vader der Geschiedenis
op 1) en tegelijk als de type der methode, die toen in
het schrijven der Geschiedenis werd gevolgd, zoo als deze
nog geheel onder den invloed der oud-Grieksche en Ro-
meinsche beschaving stond.
EüSEBlüS pamphyli , Bisschop van Cesaréa, (omstreeks
het midden der derde eeuw, vermoedelijk in Palestina,
geboren, gestorven in het j. 340,) heeft zich door zijne
Historische schriften eene onsterfelijkheid van naam ver-
worven, welke, zoo lang de Kerkgeschiedenis in eere
wordt gehouden, genoegzaam gewaarborgd mag heeten.
Zijn hoofdwerk (Hist. Eccles. in X boeken) omvat en be-
schrijft de lotgevallen der Christelijke Kerk van de mensch-
wording van Gods Zoon, tot op het j. 324, het tijdstip
waarop, door den dood van liciniüs, de zegepraal des
Christendoms over het Polijtheisme voldongen mocht hee-
ten 2). Hieraan sluit zich een tweede werk , zijn Chroniaon
ten naauwsten aan, \'t welk de grondlijnen of omtrekken
der wereldgeschiedenis tot op het j. 325 onzer tijdreke»
ning teekent, en, hoewel minder belangwekkend van in-
houd, toch volkomen de lofspraak wettigt, dat eusebius
1)  Als zoodanig geschetst door haur ia diens: „Programma in
quo oomparatur eusebius Cesareensis Historiae Ecclesiasticae parens
cuin parente Historiaruin herodoto Halicarnassensi." Tab. 1834.
2)  inx.XtjamoTi.xi) Iqogla. De kostbaarste uitgave is die van iien-
bicus valesius (Valois). Voor ettelijke jareu (1852) verscheen eeue
nieuwe uitgave vau de werken van eusebius van den Tubinger ïheo-
loog alb. schweglbr, met korte aanteekeningen.
\'
-ocr page 28-
14
EERSTE TIJDPERK.
in den rijkdom zijner veel omvattende kennis voor geen
der kerkvaders (origenes en hieronymus niet uitgezon-
derd) behoeft onder te doen 1). Eindelijk beschreef hij
nog het leven van konstanttjn, in vier boeken, \'t welk
echter bij de bovengenoemde werken geheel in de schaduw
treedt, en in de oogen van het nageslacht eerder gestrekt
heeft om zijn roem als geschiedschrijver te benadeelen en
te verdonkeren, dan om dien te vermeerderen en te ver-
hoogen 2).
EüSEBius vereenigde in zich onderscheidene gaven van
geest en gemoed, die een eerste vereischte zijn om den
waren geschiedschrijver te vormen. Indien hij, bij het
gemis aan deugdelijke voorgangers eene nieuwe baan moest
betreden, en zijne taak deswege te zwaarder moest reke-
— nen, te rijker was de schat van hulpmiddelen, waarover
hij beschikken kon, en die hem ten dienste stonden. Hiertoe
behoorde allereerst de kostbare boekverzameling van zijn
vaderlijken vriend pamphylus, wiens naam hij ten teeken
van dankbare vereering, met zijn eigen naam vereenigde,
wiens nagedachtenis hij door eene biographie, welke voor
ons verloren is gegaan, verheerlijkt heeft 3). Hiertoe
1)    /QÓvty.a ovyyQd/tuttTa, IqoQia itnvxóSaiirj, voortgezet door
MiEEONYMOs tot het j. 378. Dit werk was tot het laatst der vorige
eeuw slechts ten deele, en uit de gebrekkige Latijusche overzetting
van den bovengenoeraden kerkvader bekend, toen in het j. 1792 een
volledig exemplaar in het Armenisch te Konstantinopel werd weder-
gevonden, \'t welk door den beroemden angelo majo op nieuw ver-
taald en met den tekst van hieronymus en enkele nog geredde griek-
sche fragmenten werd in het licht gegeven.
2)  De beste uitgave is die van heinichen. Lips. 1830. Hiervan
onderscheiden is eene Lofrede op Konstantijn tls xtava-cavtivov rqi.a-
Mnrifi^ixii;, die afzonderlijk bewaard is gebleven.
3)  Dit leven van pamphylus bestond uit drie boeken, door hiero
nymus libri eleganlissimi genoemd.
-ocr page 29-
15
EERSTE TIJDPERK.
behoorde de niet minder rijke Kerkbibliotheek te Jeru-
zalem, welke met vele Historische oorkonden was verrijkt
en hem door den Bisschop alexander welwillend geopend
werd. Maar ook de betrekking, waarin hij stond tot het
Hof en den troon, werkte niet weinig mede, om hem de
taak eens geschiedschrijvers te verlichten, en den toegang
tot nieuwe nog onbekende of ongebruikte bronnen te ont-
sluiten. Toen konstantijn naar de hem eigene mildheid
en vrijgevigheid jegens kerken en bisschoppen, hem eens
zijn verlangen te kennen gaf, dat hij met vrijmoedigheid
mocht openbaren, welk eene vorstelijke gunstbetooning hij
voor zich en zijne gemeente wenschte te ontvangen, wees
eusebius ieder gunstbewijs af, daar hij ook voor zich zel-
ven niets begeerde; dit alleen smeekte hij, dat hem de
inzage en het gebruik der Rijksarchieven, die hij bij de
beschrijving der vervolgingen en van de geschiedenis der
martelaren zóó zeer behoefde, mochten worden toegestaan.
Deze bede werd hem aanstonds ingewilligd, en geheel
zijne kerkgeschiedenis strekt ten bewijze met welk een vlijt
en zorgvuldigheid hij deze Archieven, nevens een aantal
andere bronnen geraadpleegd heeft 1).
Is eusebius niet boven de lichtgeloovigheid en won-
derzucht zijns tij ds verheven, zijne geloofwaardigheid,
voor zoo verre het geldt zijne goede trouw in de over-
brenging en mededeeling zijner berichten, behoeft daar-
om nog geenszins verdacht te worden 2). Had men, bij
1)  Eene nauwkeurige opgave van al de door eusebius, naar de
waarschijnlijkste berekening, geraadpleegde bronnen, ten getale van
zestig verschillende auteurs of boekwerken, vindt men bij flugge
Gesch. der Theol. Wissenschaften, th. II. s. 321 fgg.
2)  Over de trouw en geloofwaardigheid van eusebius als geschied-
schrijver is gehandeld, onder de Duitschers, door moeller , danz,
reutendahl e. a. en onder onze landgenooten door Dr. b. rienstra ,
in zijne Akad. Dissert. Utr. 1833.
-ocr page 30-
16
EERSTE TIJDPERK.
- het raadplegen van zijne bronnen, een gestrenger kritiek
ten aanzien van de waarde der Historische bescheiden
mogen wenschen of verwachten; onmiskenbaar is toch
het streven in hem om met zekeren geest des onderscheids,
hierin te werk te gaan, gelijk reeds de scherpe indeeling
van de Schriften des N. V. in onderscheidene soorten of
klassen daarvan getuigenis*geeft 1). Verraadt hij op enkele
punten zekere vooringenomenheid of partijdigheid (welk
geschiedschrijver is geheel daarvan vrij ?) over het geheel
verdient hij wegens zijne gematigdheid, waarheidsliefde
en vredelievendheid geprezen te worden.
Het was wel voornamelijk deze irenische en verdraag-
zame richting van zijnen geest, gevoegd bij de houding,
die hij in den aanvang der Ariaansche twisten aannam ,
wat hem het verwijt van lÊnjipto-Arianisme berokkend
heeft en, hoewel mosheim 2) e. a hem tegen dit verwijt
in bescherming hebben genomen: zoo geheel ongegrond
achten wij de beschuldiging van Semiarianisme niet, indien
het als eene beschuldiging kan gelden, dat hij, de uiter*
sten vermijdende, en bij geen der beide partijen volko*
mene bevrediging vindende, zich door de uitspraken des
N. T. bij de formuleering van het leerbegrip te gestrenger
gebonden rekende \'6).
1)  Verg. de bekroonde prijsverh. van Dr. d. van heust: Over het
berigt van
eusebius in zijne Kerkelijke Geschiedenis B. III. Hoofdst. 25.
omtrent hel kanoniek gezag van de boeken des N. T. vergeleken met het
geen vroeger en later door de Kerkvaders daaromtrent is vastgesteld.
opgenomen in de werken van \'t Haachsch Gen. 1834.
2)   Instil. Hist. Eccles. p. 144 in not.
3)   "Verg. semisch in herzogs Real Encyclopaedie th. IV. s. 284.
Over het dogmatisch standpunt van euseeius, en den invloed daar-
van op zijne kerkgeschiedenis raadplege men de uitgewerkte studie
van baue in zijne Epochen der Kirchlichen Geschichtschreibung s. 9—26.
-ocr page 31-
EERSTE TIJDPEBK.                                 17
Eusebius volgde in stijl en verhaaltrant de zoogenoemd
Profane of heidensche schrijvers van zijnen leeftijd; maar de
bloeitijd der Grieksche letterkunde was reeds lang voorbij, en
even onmachtig als zijne naaste voorgangers, als geheel de
eeuw waarin hij leefde, was ook hij om een THUCYDIDES,
POLYBiusof plütakchus na te volgen. Hoe hooggestemd ook
de toon is, dien hij dikwerf aanslaat, waar hij de zegepraal
des Ghristendoms of den triumf der martelaren, onder de
Diocletiaansche vervolging beschrijft 1), het is niet eene
voorstelling der gebeurtenissen in den innigen samenhang
harer oorzaken en gevolgen, maar eene verzameling van -
berichten, wat ons door hem is geleverd geworden. De
hoofdinhoud van het door hem beschrevene drukt zóó
getrouw mogelijk het karakter van de eerste periode der
Kerkgeschiedenis uit: »de Christelijke Kerk in den strijd
harer wording," en zijne scherp dualistische wereldbe-
schouwing heeft dit tot een\' aanhoudenden strijd van -
helsche en hemelsche machten doen worden, die zich ten
laatste, bij den overgang van konstantijn, had opge-
lost in eene luisterrijke en volkomen besliste zegepraal 2).
Hoewel deze voorstelling aan het geheel eene éénheid en
afronding bijzet, welke iets streelends heeft voor het
Aesthetisch gevoel, zoo ziet men toch lichtelijk in, dat
men dit laatste meer aan den gang en de ontknooping
der gebeurtenissen zelve, dan aan het plan of de methode
des Geschiedschrijvers heeft te danken.
Stond de tijd, waarin hij leefde, op eusebius\' Kerk-
geschiedenis
gestempeld, nog sterker komt dit uit in
1)  Inzonderheid in het VIII\'" en IX*> Boek.
2)  Zie baub, Epochen u. s. w., s. 20 fg.
2
-ocr page 32-
IX                                EEB8TE TIJDPERK.
zijn Leven van Konstantijn den groote. Niet ten on-
rechte heeft men hem verweten, dat hij veelmeer eene
doorgaande lofrede dan eene Biographie des Keizers ge-
leverd heeft, geheel gelijkvormig aan dePanegyricizijner
tijdgenooten, of deze in de uitbundigheid zijner lofspra-
ken nog overtreffende. Men houde nogtans de persoon-
lijke betrekking in het oog, waarin hij tot den Keizer
stond, welke hem bewogen heeft, na diens dood, hem
een blijvend gedenkteeken der dankbare vereering te
stichten 1) en erkenne voor het minst dat baatzuchtige
oogmerken aan dit schrijven zijn vreemd gebleven. Men
heeft daarom niet oneigenaardig dit leven van Konstan-
tijn
eene Christelijke Cyropaedie genoemd 2); en bedenkt
men hierbij, met welke opgetogene blijdschap en verruk -
king de overgang van konstantijn tot het Christendom
zijne ziel moet vervuld hebben, daar hij overal hierover
in zulke bewoordingen spreekt, alsof het Christendom nu
reeds de volkomenste overwinning behaald en het doel
zijner bestemming bereikt had; dan wordt het ons ver-
klaarbaar, dat hij het beeld des Keizers met een meer
dan aardschen lichtglans overstraald zag, die zijn oog
voor zijne werkelijke en niet geringe gebreken verblindde,
en wij zullen het hoogst ongenadig oordeel, hetwelk wij
geneigd waren deswege over hem uit te spreken, onwille-
keurig verzachten.
Niet vruchteloos was dit voorbeeld door eüsebiüs gege^
1)  Met hetzelfde doel sprak hij ook na den dood des Keizers, de
bovenvermelde Lofrede uit.
2)  Schröckh Christl. Kirchengeschichte, Th. I. s. 146.
.
-ocr page 33-
EEBSTE TIJDPERK.                               19
ven. De vader der Kerkgeschiedenis leefde voort in talrijke
navolgers, die nogtans, bij de onbegrensde vereering welke
zij hem toedroegen, er niet aan dachten het door hem
verhaalde aan te vullen of te verbeteren, en het enkel als
hunne taak bleven beschouwen, den draad der geschiedenis
waar deze door hem was afgebroken, weder op te vatten
en te vervolgen. Het eerst geschiedde dit door twee
Rechtsgeleerden te Konstantinopel, socrates Scholasticus,
en hermias sozomenus, wier geschiedenis nagenoeg eene
gelijke tijdruimte omvat.
Socrates, met het jaar van konstantijn\'s troonsbestij-
ging (306) aanvangende, zette in zeven boeken de Kerk-
geschiedenis voort tot het j. 439. In sierlijkheid van stijl
staat hij beneden eusebius en sozomenus , in scherpzin-
nigheid des oordeels wordt hij boven beiden geschat.
Evenzeer onderscheidde hij zich door zucht tot nauwkeu-
righeid 1) en billijkheid in de beoordeeling van afwijkende
meeningen. Afkeerig als hij was van alle vervolging, \'
zocht hij tot op zekere hoogte ook aan haeretici of schis-
matici
recht te laten wedervaren, en daaraan had hij het
wel voornamelijk te danken, dat hij door sommigen voor een
aanhanger van de richting der Novatianen gehouden werd 2).
Sozomenus, die eene gelijke waardigheid te Konstanü-
nopel
bekleedde, maar uit Palestina herkomstig was,
behandelde in negen boeken de geschiedenis der kerk van
1)  Als proeve daarvan mag gelden, dat hij zich de geheele over-
werking der twee eerste boeken getroostte, toen hij bespeurde dat
ricinus, dien hij eerst uitsluitend gevolgd had, niet als een volkomen
betrouwbare leidsman kon gelden.
2)  Zoo als door nicehioeus kallisti.
-ocr page 34-
20                                    EERSTE TIJDPERK.
*• het j. 323—423. Hoeverre hij het ook in fraaiheid van
stijl van zijnen voorganger won 1), bezwaarlijk kan hem de
verdienste worden toegekend van aan diens arbeid, dien
- hij schijnt gekend te hebben, iets wezenlijks te hebben
toegevoegd. In zijne vurige aanprijzing en lofverheffing
van het monnikenleven verraadt zich evenzeer de plaats
als de tijd zijner geboorte.
Beiden werden in rijkdom van kennis en geleerdheid
verre overtroffen door theodoretus, Bisschop van Kyros\'m
Mesopstamie,
(t j. 475) een der meest beroemde kerkvaders
die in het midden der vijfde eeuw gebloeid hebben, die den
roem zijns naams, door zijne exegetische schriften verwor-
ven, ook door zijne Kerkgeschiedenis in vijf boeken (van
het j. 325—429) en het talent dat hij als geschied-
schrijver toonde te bezitten, nog vermeerderd en bevestigd
heeft. Bekend is het welke eene belangrijke rol deze
kerkvader in de toen gevoerde Dogmatische twisten heeft
vervuld ; en hoe zijn naam , nog jaren na zijn verscheiden
(op het Vde oecumenisch concilie) met den kettervloek
werd getroffen. Des te meer hulde moet men doen aan
de bezadigheid, waarmede hij in dit werk over CYRILLU8,
een zijner heftigste tegenstanders, geschreven heeft. Jam-
mer is het echter dat deze lofspraak, welke als waarborg
mag strekken voor zijne historische trouw, weder eeniger-
mate beneveld wordt door de blijken van verregaande licht-
geloovigheid, die hij in een ander geschrift heeft geopen-
baard, dat grootendeels uit de biographien van heiligen
en kluizenaars is saamgesteld , hetwelk hij met de wonder-
— zuchtigste legenden heeft opgesierd 2).
1)  BtXtimt iv VQÓOti. FH01IUS.
2)   Historia religiosa of qnlb&tos Ifoftia ij üox^tix») TtoXtxtia. De
-ocr page 35-
EEK8TE TIJDPERK.                                  21
Iets vroeger nog dan de bovengenoemde schrijvers
bewerkte de Ariaansch-gezinde philostorgius , geboortig
uit Cappadocië, zijne kerkgeschiedenis in twaalf boeken 1).
Gelijk hij den aanvang van den Ariaanschen strijd
(j. 318) tot uitgangspunt koos van zijn verhaal, dat hij •
tot de regeering van Valentiniaan III (j. 429) vervolgde,
zóó was het kennelijk een der hoofoogmerken van dit
geschrift eene apologie van het Arianisme te leveren.
Hieraan zal het wel voornamelijk zijn toe te schrijven,
dat zijn arbeid, deelende in het lot van zoo vele ketter-
sche geschriften, voor verre het grootste gedeelte vernie-
tigd is. Slechts grootere en kleinere fragmenten zijn voor —
ons bewaard gebleven in de Bibliotheek van photiüs ,
die hem wel geenszins alle talent als geschiedschrijver
ontzegt (hetwelk zich in vele zedekundige en poëtische
wendingen in zijnen stijl geopenbaard hebbe) maar hem
overigens met schimpnamen overlaadt, en zijne geschie-
denis als eene doorgaande Lofrede op de ketters wil be-
schouwd hebben 2). Toch doet het weinige wat wij van
hem bezitten, het gemis van het verlorene te meer be-
treuren 3).
Ongeveer eene eeuw later trad theodorus Lector
geschiedenis van theodoreet\'s kindsheid maakt zijne overdrevenc
ingenomenheid met het Asceten- en Kluizenaars leven, welke hij als
met de moedermelk had ingezogen, ten volle verklaarbaar. De rijke
uitgave van theodoreet\'s gezamenlijke werken van den Jezuiet sikmond
Parijs 1642, in vier foliobanden, is later nog door den Jezuiet gaknieb
met een vijfden folioband vermeerderd.
1)   Volgens photius koos hij dit getal, omdat ook zijn naam uit
twaalf letters bestond.
2)   iyy.Cifii.ov tav ïuQlxtxüv
3)  Zóó deelt hij aangaande de uitbreiding des Christendoms door
-ocr page 36-
22
EERSTE TIJDPERK.
(dpayvüarijs) aldus genoemd naar het voorlezersambt,
dat hij te Konstantinopel bekleedde, als kerkgeschied-
schrijver op. Zijn werk splitst zich in twee deelen; het
_ eerste, Historia tripartita genoemd, was niets meer dan
een excerpt uit socrates, sozomenüs en theodoretus
samengesteld. Het tweede, door hem zelfstandig bear-
beid, vatte den draad der geschiedenis op, waar die
door socrates was afgebroken, en vervolgde die tot de
regeering van Keizer justinus den oudere of tot op het
jaar 518. Ongelukkig genoeg is dit gedeelte, dat verre-
weg het belangrijkste blijkt geweest te zijn, voor ons
~ alleen kenbaar uit de uittrekselen, die daarvan bij
JOHANNES DAMA8CENUS en NICEPHORUS KALLISTI yoor-
handen zijn.
De rij dezer oud-Grieksche Geschiedschrijvers werd
gesloten door evagrius, rechtsgeleerde te Antiochie, die
zijn verhaal met de kerkvergadering van Ephesus in het
j. 431 opende en met het tweede regeeringsjaar van Keizer
Mauritius (j. 594), in zes boeken voleindigde. Met groote
" zorgvuldigheid en zekere onpartijdigheid, welke hem tot
eer verstrekt, ook waar hij de daden van vorsten had
te beoordeelen, zocht hij de gebeurtenissen, die hij te
beschrijven vond, in het licht der geschiedenis te plaatsen.
De roem zijner rechtzinnigheid, hem reeds door photius
toegekend, heeft dien van al zijne voorgangers over-
straald. Toch sprak hij over de ketters en de bedoelin-
gen waardoor dezen waren geleid, in het algemeen een
zachtmoediger en vrijzinniger oordeel uit, dan men
de Arianen, inzonderheid onder de Gothen door ulphilas, als ook uit het
leven van konstantijn, constantius e. a. Keizers, wetenswaardige
bijzonderheden mede, die alleen bij hem voorkomen.
-ocr page 37-
EEE8TE TIJDPERK.                               23
wegens zijn angstvallig vasthouden aan de eens geijkte
leerstellingen, of ook wegens het harde en ongenadige
vonnis, door hem over nestorius geveld 1), van dezen
schrijver had kunnen verwachten 2).
Men heeft deze klasse van Geschiedschrijvers met het
hoogste recht de navolgers van eusebius genoemd. Immers
een aantal feiten en gebeurtenissen hebben zij, zonder
merkbare afwijking of uitbreiding of hem of elkander met
de meeste getrouwheid naverteld; en welke verscheidenheid
men overigens in hunne geschriften opmerke, hierin kwa-
men allen overeen, dat zij in en door eusebius de hoogte
reeds bereikt rekenden, welke de Geschiedschrijver berei-
ken moest. Voorts is het karakter van deze Periode (van
konstantijn den Groote tot den aanvang der middeleeuwen)
ook hier weer ten duidelijkste weder te vinden in hare
Historiographie. »De vaststelling van het leerbegrip,"
welke den hevigsten strijd van het uitwendige naar den
boezem der Kerk heeft overgebracht, en »de opkomst van
het monnikenwezen," dat bij zijne intrede en snelle ver-
spreiding in de wereld, met verbazing en bewondering
aangestaard, en met de uitbundigste toejuiching begroet
werd — drukken het meest wezenlijke van haren inhoud uit.
Voor wie beide verschijnselen in hunnen ontwikkelings-
gang wil gadeslaan, blijven deze schrijvers mede de hoofd-
1)  Dien hij het werktuig des duivels noemt.
2)  Hisl. Eccles. I. 11. Zie de plaats bij baur Epochen u.- s. w.
, s. 31, die om het karakteristieke aan deze klasse van geschiedschrij-
vers eigen, te doen uitkomen, ook een gedeelte uit zijne inleiding
heeft medegedeeld.
-ocr page 38-
24
EERSTE TIJDPERK.
bronnen uitmaken; maar ook tot kenschetsing van de regee-
ringsdaden der Grieksche Keizers, — van konstantwn af
tot mauritios — en van den invloed dier vorsten op den
uit- en inwendigen toestand der Kerk blijven zij, in weer-
wil van vele leemten en gebreken, de hoogste waarde en
belangrijkheid bezitten 1).
Als ter zijde van de eerste navolgers van eusebius
stond de Heidensche Geschiedschrijver zosimus, die na
THEODOSius den Jongere leefde, en de meesten hunner in
schrijftalent verre overtrof; wiens geschiedenis der Ro-
meinsche Keizers 2) in meerdere trekken ons den uitge-
bloeiden voortijd der Grieksche letterkunde in herinnering
brengt, en door zijne fijne ontleding van de handelingen
der vorsten en menschen beter dan één hunner de hoogere
eischen toonde begrepen te hebben, die de Historieschrijver
tot zich zelven heeft te richten. Toch zijn er weinige geschied-
schrijvers, bij wier beoordeeling onwillekeurig meer lof
en blaam zich te samenmengt. En geen wonder! Zijn
gloeiende haat tegen het Christendom, waaraan hij al de
1)   Al deze geschiedschrijvers zijn door henri valois (valesius)
met eene Latijusche overzetting en een schat van taalkundige en
historische aanteekeningen verrijkt, in drie folio banden in het licht
gegeven. Het werk, dat het eerst te Parijs verscheen in het j. 1659,
is later meermalen te Frankfort a. d. Main, Amsterdam, Cambridge
en Turin herdrukt. De Fransche geestelijkheid, welke valois, door
de toekenning van een aanzienlijk jaargeld, tot deze onderneming
in staat stelde, heeft de geleerde wereld hierdoor grootelijks aan zich
verplicht. Zie over deze uitgave schböckh, Ch. K. Gesch. th. I. s. 151.
2)  In zeshoeken, van augustus tot attalus. Het eerste gedeelte
dezer geschiedenis tot op diocletianus was zeer beknopt en summariscb,
maar het tweede gedeelte, dat dichter aan zijn eigen leeftijd grenst,
met te grooter uitvoerigheid behandeld.
-ocr page 39-
25
EERSTE TIJDPERK.
rampen wilde toegeschreven hebben, die bet Romeinsche
rijk tot op zijnen leeftijd getroffen hadden, heeft zich
overal lucht gegeven, en staat schier op elke bladzijde
zijner geschiedenis afgedrukt. Het scherpst heeft zich
dit wel geopenbaard in de teekening, die hij geeft van
konstantijn en van juliaan. Hoeveel er nogtans des-
wege op zijne onpartijdigheid zij af te dingen, en welk
eene behoedzaamheid den beoefenaar der Geschiedenis bij
het gebruik van dezen schrijver zij, aan te bevelen, wel
zeker verdiende hij het ongunstige oordeel niet, dat door
evagkiüS , photius en nicephorus kallisti over hem
is uitgesproken 1).
Hoeveel belangrijks ook dit tijdperk voor eene Geschie-
denis der Christelijke Leerstellingen
bevat, hoeveel bij de
opvolgers van eusebius voorkomt, wat daarop en de toen
zóó hevig gevoerde kerkelijke twisten betrekking heeft —
men zoeke toch bij geen hunner iets, wat naar eene
eigenlijke Dogmengeschiedenis gelijkt, zoo als deze zich
later tot een zelfstandig gedeelte der Historische weten-
schap ontwikkeld heeft. Wat bij de vroegere kerkvaders
of ook bij deze geschiedschrijvers het naast daaraan grenst,
bestaat in eene optelling of bestrijding van door de kerk
veroordeelde dwalingen. Drie werken verdienen hierbij
voornamelijk onze aandacht: Het eerste is van irenaeus,
Bisschop te Lyon, wien de herinneringen zijner kindsch-
heid nog tot den leeftijd der zoogenoemde Apostolische
Vaders deden opklimmen, die door zijne opvoeding en
de geheele ontwikkeling van zijnen geest, zoowel aan de
1) In LEUNCLAVIU8 (Leeuwmklauw) Apologia pro zosimo en in mos-
iieim heeft hij bekwame verdedigers gevonden.
-ocr page 40-
26
EERSTE TIJDPERK.
Oostersche als aan de Westersche kerk bleef toebehooren,
en in de vervolging onder septimius severus (j. 202) ver-
moedelijk de martelaarskroon verwierf. Deze heeft in zijn
geschrift tegen de ketterijen 1) ons een der belangrijkste ge-
denkstukken der christelijke oudheid achtergelaten , en tege-
lijk van den vromen ijver, die hem bezielde, om de christe-
lijke waarheid, gelijk hij zich die met zijn verstand en
gemoed had toegeëigend, tegen alle afdwalingen van den
menschelijken geest te verdedigen. Het tweede werk is
van epiphanius, Bisschop van Salamis, (t 403) den harts-
tochtelijken bestrijder van origenes, en van elk wie het
brandmerk van den ketternaam aan het hoofd moest
dragen, die een geschrift te samenstelde, waarin hij,
volgens den vreemdluidenden titel, daarvoor door hem
zelven gekozen 2) eene soort van huisapotheek tegen
meer dan tachtig ketterijen had toebereid. Beide werken
intusschen dragen, blijkens het opschrift zelve, veel meer
een Dogmatisch-Polemisch dan een Historisch karakter.
Het derde is van theodoretus (dien wij reeds als ge-
schiedschrijver eene welverdiende hulde brachten) over de
Kettersche Fabelen
3), die zich meer ten doel stelde, bij
het licht der geschiedenis, het bestaande onderscheid tus-
schen de vele Kettersche secten en partijen aantetoonen,
dan in eene wederlegging dier dwalingen te treden. In-
tusschen kan ook dit geschrift (hoewel rijk in historische
bijzonderheden) geene hoogere aanspraak doen gelden,
dan niet onbruikbare bouwstoffen, voor eene later te
1)  Adverstts Haereses Libr. V.
2)  J/nvdfiLov, zooveel als eene Apothekerskast.
3)  a^tTi*rj<t xaxo/wS-laq intro/ti/, of volgens een ander door den
steller zelven gekozen opschrift: yiv<fovg xal HXijO-iiaq thdymwu;,
Jn vijf boeken.
-ocr page 41-
EERSTE TIJDPERK.                                27
bewerken Dogmengeschiedenis geleverd te hebben. Het
denkbeeld zelve, om eene Geschiedenis der Christelijke
leerstellingen
te schrijven, was nog niet geboren, en, wij
mogen met zekere gerustheid zeggen: het kon bij den
lagen trap waarop de Historiographie zich alsnog bevond,
nog niet opkomen, gelijk het ons zal blijken, later ook
aan de middeleeuwen vreemd te zijn gebleven.
En hiermede nemen wij voor eene wijl afscheid van
het Oosten, om, eer wij derwaarts terugkeeren, vooraf
ons oog te vestigen op de belangrijkste
GESCHIEDSCHRIJVERS DER LATIJNSCHE KERK.
Vruchteloos zouden wij, wanneer wij thans den blik
naar het Westen richten, daar zulke deugdelijke voort•
brengselen op het gebied der geschiedenis zoeken. De
Latijnen stonden in dit tijdperk, zoowel in het getal van
geschiedschrijvers als in het gehalte der door hen geschre-
ven werken beneden de Grieken. De geest en richting
des Romeinschen volks, of der Latijnsche letterkunde om
met slaafsche getrouwheid de Grieken natevolgen, welke
zich van de tijden van cicero af steeds sterker geopen-
baard had, straalt ook bij de Christelijke schrijvers dezer
eeuwen door, gelijk wij de sterk sprekende proeven daar-
van in rufinus en het knutselwerk van cassiodorüS zul-
len ontmoeten. Of waar wij hen meer zelfstandig hun
weg zullen zien kiezen en bewandelen, d£ar bespeuren
wij bij hen wel de overblijfselen der klassiek-Romeinsche
beschaving, maar gepaard met de kenmerken van een
sterk toenemend verval. Hoe dichter wij aan de zesde
eeuw naderen, hoe sterker mij de methode der geschiedschrij-
-ocr page 42-
28
EERSTE TIJDPERK.
ving er toe zien neigen om in de naakte voorstelling of op-
telling der gebeurde zaken te ontaarden en een kroniek-
matigen vorm aantenemen, waartoe zich de overgang reeds
bij een eutropiüS en sextus rufus 1) bespeuren liet.
De oude wereld, zoowel in het Westen als in het Oosten,
en in het Westen wel het eerst en het meest, had zich
zelve overleefd, en was gelijk aan een grijsaard, in wiens
spraak en gelaatstrekken de voorteekenen der naderende
kindschheid steeds duidelijker te onderkennen zijn.
Als proeve van de groote afhankelijkheid der Latijnsche
geschiedschrijvers van de Grieken geldt reeds het eerste
werk, dat wij hier te vermelden vinden: de Latijnsche
overzetting of bewerking der Kerkgeschiedenis
van eusebiüs
door rufinus, Presbyter te Aguileja, (geb. te Concordia
omstr. 330 t in \'t j. 410) 2). Hij ondernam deze taak in
zijnen ouderdom, omstreeks het j. 402, waarschijnlijk op
aansporing van zijnen Bisschop chromatus, met het op
zich zelve loffelijke oogmerk om de Westersche of Latijnsche
Kerk van den belangrijken arbeid van eüsebius de rijke
bezitster te doen worden. De wijze nogtans waarop hij zich
van deze taak heeft gekweten, is niet boven berisping
verheven. Hij veroorloofde zich in eüsebius het een en
ander te verkorten en wegtelaten, of ook van .het zijne
daaraan toetevoegen, waarbij hij meermalen feilen tegen
de geschiedenis begaat, tengevolge waarvan de tien boeken
1)  In hunne Breviaria Historiae Romanae.
2)  Wegens de willekeur, waarmede hij in de overbrenging van eu-
sebius is te werk gegaan, is hij door vaiesius met veel vinnigheid
doorgestreken, waartegen weder de Carmeliter monnik p. t. cacciari,
die de beste uitgave van deze geschiedenis geleverd heeft (Rome 1740)
gezocht heeft hem te verdedigen.
-ocr page 43-
EERSTE TIJDPERK.                            29
van eüSEBIüs onder zijne hand tot negen zijn ingekrom-
pen. Als tot vergoeding daarvan verbond hij hiermede
twee boeken van eigene bewerking, waarin de geschiede-
nis tot den dood van theodosius den Groote of het einde
der vierde eeuw voortgaat. In dit laatste gedeelte geeft
hij eene uitvoerige beschrijving van de hevige vervolging
welke de Niceensche Christenen van wege hun geloof
onder Keizer valens hebben ondergaan.
Hoe weinig wij ook aan rufinus als geschiedschrijver
verschuldigd zijn, zoo is zijn arbeid ook uit een kritisch
oogpunt beschouwd, niet van alle waarde ontbloot, als
dienende om den griekschen tekst van eusebius op enkele
plaatsen, waar deze corrupt is, te herstellen. In een
ander Historisch geschrift, de levensgeschiedenis van drie -
en dertig Heiligen in de woestijnen van Afrika behel-
zende, heeft hij aan zijnen tijd een nevenhanger van het
bovenvermelde geschrift van theodoretüs geschonken 1).
Al kan het twijfelachtig schijnen of hieronymus, vroe-
ger de boezemvriend later de geslagen vijand van rufinus ,
onder de eigenlijk gezegde geschiedschrijvers verdient
geteld te worden; wel zeker mag, bij eene aanwijzing
van de hoofdbronnen der Kerkgeschiedenis, zijn naam
niet worden verzwegen , deels wegens de uitbreiding die hij
aan het Chronicon van eusebius gegeven heeft 2), deels
ook, en wel voornamelijk wegens de bijdragen tot de ge-
schiedenis, welke hij in zijn geschrift »over de beroemde
mannen of schrijvers der kerk" geleverd heeft 3). In weer-
1)  Historia Eremitica s. vitae patrum.
2)  Zie boven bl. 14 aant. 1.
3)  De viris illustribus of de sckriptoribus ecclesiasticis.
-ocr page 44-
30
EERSTE TIJDPERK.
wil van het min nauwkeurige of verdachte, dat aan vele
zijner opgaven en berichten eene hoogst betwistbare waarde
geeft, zijn er in dit geschrift een groot aantal wétens-
waardige bijzonderheden, merkwaardige mannen, hun
leven of hunne geschriften betreffende, nedergelegd, zoo-
dat zijn werk als eene schatkamer geldt, waaruit vele
latere schrijvers geput hebben. Daarenboven heeft hij
hiermede den weg gebaand en het voorbeeld gegeven,
dat tegen het einde der vijfde eeuw door gennadius 1)
en in de zevende eeuw door den beroemden isidorüS
van Sevilië in soortgelijke geschriften is nagevolgd ge-
worden.
Onafhankelijk van den invloed der Grieken schreef
- sülpiciüs severus (Presbyter in Gallië),gest. omstreeks hetj.
420) zijne »Gewijde Geschiedenis" 2) welke met den ingang
van den vijfde eeuw eindigde. Hij was de eerste, die het
door velen nagevolgde voorbeeld gaf, om de Kerkge-
schiedenis met de schepping der wereld of den oorsprong
van het menschelijke geslacht te laten aanvangen. Zijn
schrijftrant is geene ongelukkige navolging der Romein-
sche schrijvers van zijnen tijd. Hij vertoont ons de laatste
vonk der Romeinsche beschaving, maar duidt evenzeer
de nadering van een tijdperk aan, waarin de Geschied-
schrijving tot de kroniek zou komen af te dalen , of voor een
goed deel in de opgesmukte levens van Heiligen zou be-
1)  Presbyter te Marseille (f na 495.) Zijn werk draagt geheel den-
zelfden titel en stempel als dat van hieronymus. Hetzelfde geldt ook
van dat van isidorus, (f 636) die wel tot een volgend tijdvak behoort,
maar wegens het geheel gelijksoortige van dien arbeid hier reeds zijne
plaats der vermelding kan vinden.
2)  Historia Sacra.
-ocr page 45-
31
EERSTE TIJDPERK.
staan, waarvan hij zelf in zijn • leven van den H. MARTI-
nus van Tours" eene proeve gaf.
Naast sulpicius severus is paülus orosius te plaat-
sen, een Spaansch Presbyter , die in de vijfde eeuw onder
arcadius en honorius bloeide, en aan den kerkelijken
strijd, in zijnen leeftijd gevoerd, een levendig en werkzaam
aandeel nam. Op aansporing van den beroemden AUGUS-
tinus schreef orosius eene Wereld- en Kerkgeschiedenis in
zeven boeken 1), waarin hij het tot het j. 417 onzer jaar-
telling bracht, met het Apologetische doel, om de be- "~ t~~v<vu ***.\'
schuldiging der Heidenen af te weren , alsof het heir der
rampen, die zich over het aardrijk hadden uitgestort, aan
den afval van de godsdienst der vaderen en de invoering
des Christendoms ware toe te schrijven. Veelmeer zocht hij •
bij het licht der Geschiedenis aan te toonen, hoe het
menschdom van de vroegste tijden onder een drukkenden
last van onnoembare jammeren had gezucht, en hoe het
nog veel erger zou gesteld zijn, zonder de invoering des
Christendoms, hetwelk alleen verzachting, ontkoming of
herstelling voor zoovele rampen aanbood. Met eenig welge-
vallen merken wij hier een bepaald oogpunt, ééne leidende
1) Historiarum libri VII adver&us Paganos, of, gelijk het in onder-
scheidene Handschriften luidt: „De cladibus et miseriis mundi" of:
„De totius mundi calamitatióus." In sommige HSS. vindt men het zon-
derlinge opschrift: „Hormesta." Men heeft dit zoeken te verklaren
door de gissing, dat de oorspronkelijke titel van dit geschrift zal
geweest zijn: „Orosii moesta mundi" waarvan de afschrijvers bij be-
korting: „Or. moesta" gemaakt hebben, hetwelk niet langer verstaan
zijnde tot „Onnesta" zal geworden zijn. Verg. over dezen schrijver
en de meeste Latijnsche schrijvers dezer periode: Dr. i. c. f. baeiir,
Geschichte der Römischen Litteratur. Carlruhe 1832.
-ocr page 46-
32                               EERSTE TIJDPERK.
hoofdgedachte in de beschouwing en behandeling der
Geschiedenis op, wat wij elders ten eenenmale missen,
maar hoewel wij bij dezen schrijver, ook wat den stijl en
vorm betreft, spranken dierzelfde welsprekendheid aan-
treffen, die aan de Afrikaansche school, (tertulianus ,
cyprianus) eigen mocht heeten, zoo is toch de bewerking
uiterst armoadig en gebrekkig te noemen. Zóó hoog als
het aanzien schijnt geweest te zijn, dat dit geschrift in
de eerste tijden na zijne verschijning genoot, zóó weinig
levert de inhoud op voor den tegenwoordigen beoefenaar
der Geschiedenis.
Van nog minder beteekenis was het werk van magnüS AU-
relius cassiodorus, (t omstreeks het j. 562) die na de waar-
digheid van Consul bekleed te hebben , aan het staatsieven
vaarwel zeide, zich in de afzondering der eenzaamheid
terugtrok, en tegen den avond zijns levens de taak eens
geschiedschrijvers aanvaardde. Zijne «Drieledige geschie-
— denis in twaalf boeken" 1) was eene compilatie uit de
werken van socrates, sozomenus en theodoretus , die
door zijnen vriend epiphanius den Scholasticus in het Latijn
werd overgezet 2). Buiten het loffelijk pogen om de
Latijnen met de geestesvruchten der Grieksche schrijvers
bekend te maken, valt er, wat Historische waarde be-
treft, in dit geschrift van cassiodorus weinig te roemen.
1)  Historia tripartita.
2)  Door roijaards in zijn Compendium is epiphanius mede ouder
de Latijnsche geschiedschrijvers opgeteld; eene eer welke hem echter
nauwelijks kan worden toegekend, daar ook zijne overige schriften
(waaronder de overzetting van een Commentaar van zijn naamgenoot
epiphanius over het Hoogelied) bloote vertalingen en niet van His-
torischen inhoud zijn.
-ocr page 47-
EEKSTE TIJDPERK.                                     33
Toch verdiende het hier eene bijzondere vermelding, om-
dat het in den vorm, waarin het door epiphanius is over-
gebracht, tot het eind der middeleeuwen toe voor de
Latijnsche kerk het meest gebruikte handboek der Ge-
schiedenis is gebleven.
Men heeft vroeger gestreden over de vraag, of ammia-
nüS marcellinüs, die Keizer «jüliaan op zijnen veldtocht
tegen de Parthen vergezelde en omstreeks het j. 410
gestorven schijnt, Christen geweest zij 1) ? Al moet op
deze vraag, onzes inziens, een zeer beslist ontkennend
antwoord volgen, zoo vraagt hij toch aan het einde van
deze reeks van schrijvers bescheidenlijk eene plaats der
vermelding; deels, omdat zijne Gedenkschriften 2) eenebe-
langrijke bijdrage voor de Kerkgeschiedenis opleveren,
die wij om de hem eigene waarheidsliefde te hooger
waardeeren; deels ook, omdat wij in de vergelijking met
dezen schrijver den billijksten maatstaf ter beoórdeeling
kunnen vinden, op welk eene betrekkelijke hoogte of
laagte de beoefening der Geschiedenis of de methode
1)  Dit werd door chifplet e. a. ondersteld, voornamelijk op grond
van de achting, waarmede ammianus van de Christenen spreekt, het-
welk hem als Heiden tot te hoogere eere verstrekt.
2)  Remm gestarum L. XXXI. Ammianus marcellinus vatte den
draad der geschiedenis op, waar die bij tacitus afbreekt, bij den
aanvang van nerva\'s regeering in het j. 91 na che., en vervolgde
haar tot den dood van valens in het j. 378. De eerste dertien boe-
ken , die verre de grootste tijdruimte omvatten , zijn van dit werk ver-
loren gegaan; het kleinste, maar voor de kennis der kerkgeschiede-
nis belangrijkste gedeelte, waarin ammianus voor een goed deel als
tijdgenoot en ooggetuige der gebeurtenissen spreekt en oordeelt, is
voor ons bewaard gebleven.
3
*
-ocr page 48-
34
EERSTE TIJDPERK.
van hare beschrijving in deze Periode, in en buiten de
Christelijke kerk, hebbe gestaan. Wanneer wij dezen
maatstaf aanleggen, dan zekerlijk kan het oordeel voor de
christelijke schrijvers der Latijnsche kerk van dit tijdvak
niet wel gunstig uitvallen, maar ook bij ammianus mab-
cellinus , welke verdiensten wij hem toekennen, ontwaren
wij, even als bij hen, den gezonken staat der letterkunde,
en, zoo verre als hij boven rufinus of sulpicius seve-
rus staat, zoo verre is hij beneden het voorbeeld, dat hij
zich had voorgesteld teruggebleven , toen hij eene machte-
looze poging deed om tacitus na te volgen.
Nog mogen wij het eerste tijdperk dezer geschiedenis
niet gesloten rekenen; doch wij zijn genoopt thans weder
den blik naar het Oosten te wenden.
Veel langer kon de oude wereld en hare beschaving
in het Oosten dan in het Westen zekeren invloed bewa-
ren en doen gelden. In het Oosten — wij denken hierbij
aan die landen, welke vroeger de zetel en het middelpunt
der Grieksche beschaving waren geweest, en zonderen van
zelfs die landen in onze gedachten uit, welke de roof
van den Islam zijn geworden — was niet even als in het
Westen, uit eene plotselinge omkeering in de orde der
dingen, bij de oprijzing van een nieuw menschengeslacht,
een geheel vreemde en nieuwe maatschappelijke toestand
geboren. Hier vinden wij lang, nadat de Christelijke
godsdienst tot den troon was verheven, lang nadat wij
de grenzen der middeleeuwen met onze herinnering heb-
ben overschreden, ja zelfs tot aan den uitgang van dat
-ocr page 49-
35
EERSTE TIJDPERK.
tijdperk, in vorm en schrijftrant nog enkele sporen van
de geestbeschaving der oude wereld. Vandaar dat wij
zelfs tusschen een nicephorus kallisti, die eerst in de
XIVdc eeuw bloeide, en zijne vroegere voorgangers, waar-
van hij door eene tusschenruimte van zoovele eeuwen was
gescheiden, nog zekere sprekende trekken van gelijkenis
en overeenkomst zullen kunnen ontdekken.
Als wij in nicephorus callisti, die de reeks dezer ge-
schiedschrijvers sluit, (gelijk hij zich zelven wilde beschouwd
hebben) den naasten opvolger van evagrius zien, dan
komen wij onwillekeurig tot het besluit, dat er gedurende
zoovele eeuwen, als er tusschen hem en zijnen voorgan-
ger verloopen zijn, op het gebied der Kerkgeschiedenis
al zeer weinig door de Grieksche kerk is geleverd ge-
worden. Iets gunstiger leeren wij nogtans hierover oor-
deelen, als wij ons gerechtigd rekenen, de zoogenoemde
Scriptores Byzantini hier mede in den kring onzer be- —
schouwing op te nemen. En inderdaad! al worden deze
niet in den gewonen of gestrengsten zin onder de Kerk-
geschiedschrijvers mede geteld — onder de bronnen
dier geschiedenis, die nog altijd met de meeste vrucht
kunnen geraadpleegd worden, bekleeden zij geenszins
eene onbelangrijke plaats. Daarom verdienen zij ook hier
onze aandacht; maar, ter vermijding van eene vermoeiende
opeenhooping van namen en jaartallen, komt het ons ver-
kieslijk voor, alleen in de aanteekeningen omtrent de af-
zonderlijke schrijvers nauwkeuriger opgave te doen en in
bijzonderheden te treden. Wij vergenoegen ons dan hier,
om den wille der beknoptheid, met eene meer algemeene
beschouwing.
3*
-ocr page 50-
36                                     EERSTE TIJDPERK.
BIZANTIJNSCHE SCHRIJVERS.
Het hoofdoogmerk der Bizantijnsche schrijvers 1) was
ongetwijfeld veel meer een deel van de Geschiedenis des
Keizerrijks te behandelen, iets van den glans der heer-
lijkheid, die het in hunne oogen omstraalde, de triumfen
die het had gevierd, of ook de staatsstormen, die het be-
roerden, de rampen die het hadden getroffen, te schilderen ,
of ook de oorzaken van zijn verval en teruggang te ont-
vouwen, dan wel eene eigenlijke Kerkgeschiedenis te schrij-
ven 2). Toch vinden wij wereld- en kerkgeschiedenis van
het begin tot het einde en schier op elke bladzijde dooreen
gemengd. En hoe zou men dit ook anders hebben kunnen
verwachten, in eenen tijd, waarin de Historici Politica
voor een goed deel in de Historici Ecclesiastica opging;
voornamelijk in het Oosten, waar het Oppermagtige Hoofd
van den staat met looden zwaarte zijnen schepter op het
1)  Van het Corpus Scriptorum Byzantinnrum bestaat eene zeer kost-
bare uitgave in 27 folio banden, te Parijs sedert het j. 1660 ver-
schenen, welke in 1729 te Venetië werd overgedrukt. De beroemde
niebuhr nam in het j. 1828 eene geheel nieuwe bearbeiding dezer
schrijvers op zich, waartoe hij de hulp van andere beroemde Philo-
logen, zooals bekker, dindorff en ook van den Leidschen Hoog-
leeraar hamaker inriep. Door de samenwerking dezer geleerden heeft
geregeld jaarlijks een zwaar 8°. boekdeel het licht gezien, en is\'dit
weinig bearbeid veld der geschiedenis, voor veel mindere kosten meer
toegankelijk geworden.
2)   ha.se, die met overgroote beknoptheid aan de Byzantijnsche
schrijvers gedenkt, heeft hen, voor het grootste deel hunner, met
een enkelen trek fiks geteekend: „Die Byzantinen beschrieben init
alter Grandezza die Feiedichkeiten, Stürrae und Schmerzen des Oströ-
mischen Reichs, an denen sic Theil geuoinmen batten."
V
-ocr page 51-
EERSTE TIJDPERK.                                37
hoofd der kerk liet wegen; waar de Theologie zelve, even
als de openbare denkwijze, eeuwen achtereen, bij gestadige
afwisseling, de nadeelige werking der Hoflucht onderging.
Voor de levensgeschiedenis, karakterschildering en regee-
ringsdaden dier vorsten, die tot op het tweede Niceensche
Concilie een schier onbegrensden invloed op de kerkelijke
aangelegenheden wisten te doen gelden, is de kennis dezer
schrijvers onontbeerlijk; maar ook voor de geschiedenis
van den Beeldenstrijd, van de scheuring tusschen de
Grieksche en Latijnsche kerken, zoo als deze werd voor-
bereid en hare voltooiing naderde, van de pogingen in
de eerstvolgende tijden aangewend om de breuk tusschen
de beide kerken weder te herstellen, alsmede van de eerste
kruistochten, leveren zij hoogstbelangrijke bijdragen. Merk-
waardig is het ook hunne uitspraak te vernemen, omtrent
de hoofdpersonen en feiten, welke zich gelijktijdig in het
Westen deden gelden, voor een iegelijk wie, zonder zich
door hun oordeel geheel te laten leiden, toch ook hier
het audi et alteram partem, wenscht te behartigen.
Natuurlijk zijn deze schrijvers, wat de waarde en het
gehalte hunner schriften betreft niet op ééne lijn te
plaatsen. Sommigen hunner, zoo als procopius 1), aga-
1) Procopius (f na 562) was de geheimscbrijver van justimaan\'s
beroemden veldheer belisabius, dien hij ook op zijne veldtochten
ter zijde bleef. Zijne geschiedenis is dan ook meest een verhaal van
oorlogen. In een ander werk avixioxa, dat na zijnen dood verscheen,
teekende hij het karakter van Keizer justiniaan en diens gemalin
theodora, met de donkerste kleuren, en hierdoor maakte hij de trouw
van het vroeger door hem geschrevene zelf min of meer verdacht.
Zijn tijdgenoot en tegelijk de voortzetter van zijne geschiedenis
was agathias, in geestbeschaving een der uitmuntendste mannen
-ocr page 52-
38
EERSTE TIJDPERK.
THIA8 e. a. bewezen zich gelukkige navolgers der ouden,
en vertegenwoordigen do hoogte, die de Geschiedschrij-
ving destijds in het Oosten bereikt had, van de gunstigste
zijde. Anderen vervullen de nederiger taak van Anna-
listen, zooals de Auteurs van het Chronicon Paschale 1)
en syncellus , cedrenus , zonaras e. a. en toonen ook
van zijnen tijd, die de regeering van Keizer justiniaan tot op het
j. 559 beschreef.
Door theofhylactus symocatta (f 629) werd de geschiedenis van
Keizer Mauritius tot op het j. 602 behandeld, voornamelijk niet het doel
om het mededoogen raet het Tragisch uiteinde van dezen Vorst op
te wekken. (Hij zelf deelt ons mede, dat toen hij het verhaal der
terechtstelling van Mauritius en diens kinderen te Konstantinopel
voorlas, al zijne toehoorders in tranen waren uitgebarsten.)
1) Het Chronicon Paschale (IlaoxaXiov), a mundo condito ad He-
raclii Imp.
a. XXum, bestond in eene Chronologische, naar de Paasch-
viering geordende Historische verzameling, uit vele oudere werken te
samengesteld, doch waarin ook vele bijzonderheden voorkomen, vooral
de latere tijden betreffende, die elders niet voorhanden zijn. Het
werk was reeds onder Keizer constantius begonnen, en werd door
onderscheidene auteurs, die daaraan arbeidden, tot het twintigste
regeeringsjaar van Keizer heraclius voortgezet.
Georgius syncellus (aldus genoemd (avyxllLXoq) naar de waardig-
heid, die hij bij den griekschen Patriarch tarasius bekleedde , omdat
hij met dezen e\'én vertrek, ééne cel bewoonde, om hem in alles ter
zijde en ten dienste te staan) ontwierp eene wereldkroniek, die vele
schatbare overblijfselen van verlorene schrijvers bevat, doch bracht,
door den dood verrast, het daarin niet verder dan den aanvang der
regeering van diocletiaan, of tot het j. 285. Zijn werk werd voort-
gezet door thèophanes bijgenaamd Confessor, om het lijden dat hij
als ijverig verdediger der beeldendienst standvastig had doorgestaan,
tot op het j. 813. Gelijke verdiensten komen hem als zijnen voorgan-
ger toe, van een aantal min bekende schrijvers geraadpleegd te hebben.
Hij werd vervangen door leo grammaticus, die de geschiedenis tot
het midden der tiende eeuw vervolgde.
-ocr page 53-
39
EERSTE TIJDPERK.
hierin den overgang van de Geschiedenis tot de Kroniek.
Anderen weder vergenoegen zich uitgewerkte Biographiën
te geven, of ook de geschiedenissen en legenden der Hei-
Beider tijdgenoot was nicéphorus, eerst Keizerlijk geheimschrij-
ver, toen monnik, daarna aan de eenzaamheid van het klooster-
leven onttogen, en op den Patriarchalen zetel verheven, om eindelijk
wegens zijnen ijver voor de beeldendienst hoon en smaad en kerker-
straf te verduren. Hij schreef de Geschiedenis van het Grieksche
Keizerrijk van den dood van Mauritius (602) tot op dien van con-
STANTINUS COPRONYMÜS (775).
In de elfde eeuw ondernam de grieksche Monnik cedrenus eene
Wereldkroniek te schrijven, van de schepping af tot op isa&c com-
nenüs. Men beschuldigt hem zijne voorgangers niet enkel getrouwelijk
gebruikt maar schier woordelijk te hebben nageschreven. Zoo men
hem dit plagiaat ten goede houdt, is hij geen onbruikbaar schrijver,
althans niet lager te schatten dan zonaras, die in zijne Jaarboeken
der wereldgeschiedenis het j. 1118 beieikte.
Ditzelfde jaar diende tot uitgangspunt voor nicetas , een der aan-
zienlijkste staatsbeambten, geschiedschrijver van het Bizantijnsche
Rijk tot op het j. 1205, die in weerwil van zekere hoogdravendheid
van stijl, en de partijdigheid tegen de Latijnen, welke hem door
R.-K. schrijvers is ten laste gelegd, met veel talent en nauwkeurig-
beid de gebeurtenissen , welke hij ten deele zelf beleefd en aanschouwd
had, heeft te boek gesteld.
Aan dezen sluit zich ten nauwsten geürüius akropolita aan,
die in de Geschiedenis zijns tijds van het j. 1203—1265 de volle-
digste beschrijving van het kortstondige Latijnsche Keizerrijk gele-
verd heeft.
De lange reeks dezer geschiedschrijvers (waarbij men nog leo diaco-
nus, chalcondylas e. a. kan voegen) wordt besloten door pachymeres,
die de lotgevallen van het aireede zinkende keizerrijk, van het j. 1258—
] 308, verhaald heeft. De stroefheid en duisterheid van zijnen stijl wordt
rijkelijk vergoed door de belangrijkheid zijner mededeelingen, en der
beschouwingen waarin hij treedt aangaande de oorzaken van het ver-
val des Bizantijnschen Rijks, en de vruchtelooze pogingen om de
Grieksche met de Latijnsche Kerk te hereenigen.
-ocr page 54-
40
EERSTE TIJDPERK.
ligen te verzamelen , zoo als metaphrastes 1), die hoe-
wel zij in beschaafdheid van stijl en taal zich gunstig
van de voortbrengselen der middeleeuwen onderscheiden,
gelijk wij die later in het Westen zóó veelvuldig zullen ont-
moeten, toch wat den geest en den inhoud betreft, daaraan
gelijk zijn te achten of zich weinig daarboven verheffen.
Wij treffen in deze reeks van schrijvers vele aanzienlijke
staatsbeambten , hooggeplaatste leden van den Clerus, éénen
Patriarch (nicephorus) en zelfs eene Vorstin en Keizers-
dochter aan, de beroemde anna comnena, die in hare
Alexiade, nevens de blijken welke zij daarin gegeven heeft
van haar weelderig vernuft, ook getoond heeft met eene
vaste en bekwame hand, de veder der Geschiedenis te kun-
nen voeren 2). Meest al deze schrijvers legden zich op sier-
lijkheid toe, doch even weinig als de edele eenvoudigheid,
1)  De ware leeftijd van dezen schrijver, die aan de wijze, waarop hij
de bouwstoffen, die hij in de geschiedenis aanwezig vond, bearbeidde,
of gelijk hij het zelf wilde genoemd hebben metaphraseerde, den bij-
naam van Metaphrastes te danken had, blijft nog altijd in zekere
donkerheid gehuld. Door sommigen wordt hij in de negende, door de
meesten in de tiende of elfde, maar ook door enkelen in de veertiende
eeuw geplaatst. Vele zijner Heiligen-geschiedenissen, die van zeer
fabelachtigen inhoud zijn, zijn in de Acta Sanctornm opgenomen, maar
ook een groot aantal is tot hiertoe ongedrukt gebleven, en op de
Bibliotheken te Weenen, Parijs, Madrid en elders nog in manuscript
voorhanden.
2)   Anna comnena (dochter van Keizer alexius , en gemalin van
Cesar nicephorus brijenniüs, wiens arbeid zij, bij de samenstelling
van hare geschiedenis, ten grondslag legde en uitwerkte, schreef tot
verheerlijking van de regeeringsdaden haars vaders de Alexis in XV
boeken, welke, al valt de schrijfster niet van zekere zucht tot ver-
grooting en overdrijving vrij te spreken, voor de kennis der toen
gevoerde kerkelijke twisten en van de eerste periode der kruistochten
nog altijd lezenswaardig blijft.
«•
-ocr page 55-
EERSTE TIJDPERK.                                 41
kon het ook de deftigheid en sierlijkheid der oude Griek-
sche letterwereld heeten; veel meer bestond zij in zekere
hoogdravendheid en gezwollenheid, die, met behoud van
enkele klassieke vormen, eene toenemende verbastering in
den smaak verraden , en eene vreemdsoortige samenvoeging
van beelden en sieraden toelaten, gelijk die ook in de Bi-
zantijnsche bouworde en andere voortbrengselen der kunst
zijn weder te vinden.
Eindelijk, hebben wij hier nog éénen Schrijver te ver-
melden, die hoe weinig hij ook gerekend kan worden
onder den invloed der oud-Grieksche of Romeinsche be-
schaving geschreven te hebben, toch beter hier dan
elders zijne plaats in de Geschiedenis vindt. Eutychius,
eigenlijk said ibn batrik geheeten (die in het midden
der tiende eeuw in Egypte bloeide (t na 940) en een
tijd lang den Patriarchalen zetel der Melchieten 1) te
Alexandrië bekleedde) schreef in het Arabisch eene we-
reld- en kerkgeschiedenis, loopende tot het j. 937 2). Het
min bekende van vele bijzonderheden zou aan dit werk
geene onbeduidende waarde bijzetten, indien de berich-
ten welke hij mededeelde, betrouwbaarder konden wor-
den geschat. De weidsche en beeldsprakige titel van
• Parelsnoer of Edelgesteenten" (Nothin el Gauhar) dien
hij aan zijne jaarboeken gaf, laat reeds eenigermate gissen,
hoedanig zijn schrijftrant geweest zij, en duidt genoeg-
1)  Aldus werden de Katholieken of Orthodoxe Christenen, in te-
genstelling van de Monophysiten of Kopten in Egypte genoemd.
2)  In het Arabisch en Latijn uitgegeven door e. pococque onder
den titel: eutijchii Patriarchae Alexandrini Annales. Tom. TI. Oxo-
niae 1658 in 4°.
-ocr page 56-
42
EERSTE TIJDPERK.
zaam aan, dat hij veel dichter bij de Bizantijnsche schrijvers
dan bij de Westersche schrijvers der middeleeuwen ge-
staan heeft.
De laatste Kerkgeschiedschrijver, die in het Oostersche
of Grieksche keizerrijk gebloeid heeft, is reeds bij herhaling
door ons genoemd. Nicephorus, de zoon van kallistos
(t omstr. 1356) gevoelde zich opgewekt om de veder der
Kerkgeschiedenis, welke sinds evagrius was blijven rusten,
weder op te nemen, en eene algemeene Geschiedenis der
Christelijke kerk van de vroegste tijden tot op zijnen
leeftijd te bewerken 1), waartoe de uitgebreide Bibliotheek
der Sophiakerk te Konstantinopel hem de uitstekendste
diensten bewees. Hèt gelukte hem echter niet die grootsche
en veelomvattende taak geheel te voleindigen. Aan het
einde van het XXIIPte Boek, toen hij tot het j. 901 was
gevorderd, rukte de dood hem de geschiedveder uit de
hand. Ook de laatste vijf boeken van dit uitvoerig werk
kennen wij enkel uit fragmenten. De achttien boeken,
die in ons bezit gebleven zijn, eindigen met de terecht*
stelling van den keizer phocas in hetj. 610. De vroegste
1) Het eerst in het Latijn uitgegeven door johann lange van
Erfurt onder den titel: nicephoei Historia Ecclesiastica, Bas. 1553
fol. De grieksche tekst werd eerst later, nevens deze latijnsche over-
zetting, gegeven door den beroemden jezuiet fronton le duc, Parijs
1630. Tot hiertoe is slechts één handschrift van het oorspronkelijke
grieksch bekend. Het werd door een Turksch soldaat van de Hon-
gaarsche bibliotheek te O/en weggeroofd en naar Konstantinopel over-
gebracht, waar het door een christen werd aangekocht. Dit eenig
overgebleven exemplaar is thans op de Keizerlijke bibliotheek te
Weenen berustende. Verg. oudin 1. c. T. III. p. 710—719 en het
artikel over dezen schrijver van gas/, in herzoq\'s Lexicon.
-ocr page 57-
EERSTE TIJDPERK.                                43
geschiedenis der kerk, het Apostolische en na-Aposto-
lische tijdperk is met de grootste nauwkeurigheid en
uitvoerigheid door hem behandeld, waaraan wij een
aantal bijzonderheden, uit voor ons verlorene schriften
geput, te danken hebben. Maar terwijl in de sierlijkheid
van zijnen stijl nog een verre naklank van het oude
Hellas tot ons komt, geeft hij het in zijne goedgeloovig-
heid en wonderzucht, aan geen der middeleeuwsche —
schrijvers gewonnen. Hij is de naarstige en getrouwe ver-
zamelaar van de overleveringen der kerk, gelijk die zich
in den loop der eeuwen gestaag hebben voortgeplant en
uitgebreid, en het natuurlijk gevolg is daarvan geweest,
dat de schrijver, die het verst van al zijne voorgangers
van den christelijken voortijd verwijderd was, ons de
meest bepaalde en uitvoerigste berichten daaruit heeft
weten over te brengen en te verhalen.
Hiermede staan wij aan einde van het eerste Tijdperk.
Zijn de sporen der oud-Grieksche of Romeinsche bescha-
ving bij sommigen der hier genoemde schrijvers weinig
zichtbaar geweest, over het geheel heeft zij toch zekeren
invloed behouden, en op taal en stijl, op vorm en ver-
haaltrant niet ongunstig gewerkt. Thans keeren wij met
onze beschouwing tot den aanvang der middeleeuwen
terug, die ons te midden der Latijnsche kerk bij de op-
komst der Nieuw-Europeesche volken zullen verplaatsen
-ocr page 58-
TWEEDE TIJDPEBK.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING GEDITBENDE DE MIDDELEEUWEN
IN DEN STAAT HABEE KINDSHEID.
Van Gregorius van Tours tot Laurentins Valla.
Met den aanvang van de Geschiedenis der Middeleeu-
wen worden wij als tot de wieg eener nieuwe Kerkge-
schiedschrijving teruggeleid. De oude wereld is onderge-
gaan. De plant der nieuw-Europeesche beschaving, aan de
oud-Romeinsche en Grieksche beschaving vreemd, moest
uit het aardrijk langzaam opgroeien, als eene bloem, waar-
over bij haar vroegst ontkiemen de adem des Christendoms
bevruchtend en bezielend henenging. De afgeleefde grijs-
aard is kind geworden; of liever een nieuw menschenge-
slacht, dat zich in den staat der kindsheid bevindt, heeft het
oudere en afgeleefde grootendeels vervangen. Hoe zouden
wij dan de sporen en merkteekenen daarvan niet in de
beschrijving en beoefening der geschiedenis wedervinden?
Dezelfde verschijnselen, waarvan deze bij vroegere en latere
volken is uitgegaan, zoolang zij nog in den kinderlijken
leeftijd verkeerden, ontmoeten wij hier weder: fabelach-
tige of dichterlijk gekleurde levensbeschrijvingen en legen-
-ocr page 59-
45
TWEEDE TIJDPERK.
den, waarin de geschiedenis zich als achter wolken verschuilt,
wier rand met goud en purper is omzoomd, en waarmede
het dood nuchtere proza van korte en drooge annalen en
kronieken als hand aan hand gaat, totdat die kronieken
uitvoeriger verhalen in zich opnemen, en alzoo dichter
tot den vorm der geschiedenis naderen, voor zooverre wij
daarin eene meer geregelde en aaneengeschakelde voor-
stelling der gebeurtenissen hebben te zoeken.
Eerst willen wij deze beide soorten van geschriften: de
Levensbeschrijvingen der Heiligen in dichtmaat of proza, en
de annalen of kronieken, in hun vroegsten aanleg en vorm,
bespreken, eer wij de tamelijk lange reeks van kerkge-
schiedschrijvers
der middeleeuwen, naar de rij af, in oogen-
schouw nemen, en naar hunne betrekkelijke waarde zoeken
te schatten en te beoordeelen.
LEVEN SBESCHRIJ VIN GEN.
Wat in de geschiedenis der jeugd van een volk
zelden of nimmer ontbreekt, dat de vroegste dichters de
namen en daden van helden bij voorkeur tot hunne zang-
stof hebben gekozen, dit zullen wij ook aan den ingang
der middeleeuwen niet vruchteloos zoeken. Maar die hei-
den waren hier heiligen en martelaars, en die dichters
waren hier kloosterlingen. Met uitzondering van enkele
hymnen en lofdichten, die tot verheerlijking hunner nage-
dachtenis moesten strekken, nam deze dichtsoort meestal
den vorm der Biographie of levensbeschrijving aan. Zóó
werd het leven van den H. martinus van Tours, die in
de middeleeuwen ongeloofelijk veel opgang heeft gemaakt,
zoodat wij de door hem verrichte daden en wonderen bij
-ocr page 60-
46                                    TWEEDE TIJDPERK.
de dtOloi van hercules in de oude wereld zouden kun-
nen vergelijken, reeds vóór den ingang dezer periode niet
enkel in proza beschreven, maar door drie onderscheidene
christen-dichters 1) bezongen. Zóó bracht de beroemde
alcüinus zijne levensbeschrijving van den H. willebrord
in Latijnsche Hexameters over (een voorbeeld dat door
een anderen schrijver of dichter, theofridus, in diens leven
van willebrord, werd nagevolgd) terwijl hij in een ander
uitvoerig gedicht eene geschiedenis gaf der Bisschoppen
en Heiligen van York in Engeland 2), waarbij hij beda
op den voet volgde. Zóó verrigtte de Poëta Saxo den in
ons oog nog onvruchtbaarder arbeid van de daden van
karel den Groote, juist zooals ze in eginhards ge-
schriften geboekt stonden, in dichtmaat over te brengen 3).
Zóó bezong milo (t 872) het leven van St. amandus,
en werd door radboud Bisschop van Utrecht een lofdicht
op den H. suitbertus 4) vervaardigd.
Ook een soort van dichterlijk Epos ontbrak niet geheel,
waarin de Vorsten niet zelden hun aandeel ontvingen van
de glorie, zóó ruimschoots aan heiligen en martelaars toege-
zwaaid. Zóó wordt ons door ermoldus nigellus (f na
1)  benedictus paulinus (niet, zoo als doorgaans wordt opgegeven,
PAULINUS VAN NOLA) SIDONIUS APOLLINAKIS en VENANTIÜS FOBTUNA-
tus. Over deze dichters heb ik gehandeld in mijne Verhand. Proeve
van eene beantwoording der vraag: „ Welken invloed heeft het Christen-
dom gehad op den PoësyV\'
Leiden 1843. Zie bl. 55, 64, 65.
2)   Poema de Pontificibus el Sanctis Ecclesiae Eboracensis, door
oudin verkeerdelijk aan fridegodus, een Engelsehen monnik uit de
tiende eeuw, toegekend.
3)  Poè\'tae Saxonis Annalium de gestis Caroli magni imparatoris libri
quinque.
4)  Sermo de S. Suitberto, afgedrukt in de Acta Sanclorum.
-ocr page 61-
TWEEDE TIJDPERK.                                   47
826) in een gedicht, aan de verheerlijking der daden van
lodewijk den Vrome gewijd, een niet onverdienstelijk
historisch tafereel opgehangen van het bezoek, door den
Deenschen Koning harold aan genoemden Keizer te
Ingelheim gebracht, dat voor de Evangelisatie van het
Noorden zulke heilrijke en belangrijke gevolgen heeft ge-
had 1). Zóó vinden wij later een niet minder uitgewerkt
tafereel geschilderd van attila\'s eersten tocht naar
Gallië 2), en van een merkwaardig beleg, dat Frankrijks
hoofdstad van de zijde der Noormannen had door te staan 3).
Zóó werden ook in de tweede periode der middeleeuwen
de daden van frederik barbarossa door guntherus
en in de tiende eeuw het lijden van den H. dionysius
door de begaafde Non roswita bezongen 4).
Meest al deze dichters, waarbij niet zelden het vuur
der echte geestdrift en bezieling ontbrak, legden hunne
gedachten neder in armoedig Latijn, terwijl zij zich niet
weinig geprangd voelden in de boeien eener voetmaat,
waarin virgilius en ovidius zich zóó gemakkelijk hadden
1)  In honorem Ludovici Christianissimi Caesaris Augusti ekmoldi
nigelli Elegiacum carmen; door munter onder de bijlagen opgeno-
men tot het eerste dl. van zijne Geschichte der Einführung des Chris-
tenthums in Danemark und Norwegen.
Leipz. 1823.
2)  De prima expeditione attilae regis Hunnorum in Gallias. Carmen
Epicum.
De auteur is onbekend. Het gedicht, waarin hoofdzakelijk
de heldendaden van waltharius , een Vorst van Aquitanië worden
bezongen, moet op vele punten overeenkomst hebben met het Nibe-
lungenlied.
3)   De bello Parasiaco libr. III. Gedicht door een Monnik abbo,
die zelf een der strijders geweest is.
4)  Zie hier over mijne aangeh. Yerhand.: over den invloed des
Christend. op de Poé\'zy,
hl. 107 vgg., en pol. leyser, Hist. poëtarum
et poëmatum medii aevi.
-ocr page 62-
48                                   TWKEDE TIJDPERK.
bewogen. Later evenwel zien wij een siegbert van Gem-
blours,
die ras door anderen werd gevolgd, het rijm te
hulpe roepen, \'t welk bestemd was om allengskens het
wegstervende metrum der ouden te vervangen 1).
Ongelijk grooter in aantal en bruikbaarder van inhoud —
al voert ook hier de verdichtende Sage en de wonderzucht
dier eeuwen schier overal gebied — zijn de Levensbeschrij-
vingen
in proza, met wier optelling, welke een tal van
bladzijden zou kunnen vullen, wij het geheugen of de aan-
dacht onzer lezers niet willen vermoeien. In waarde en
gehalte zijn die levensbeschrijvingen weder zeer onder-
scheiden, naarmate zij meer vermaarde of min bekende
persoonlijkheden betreffen, of ook naarmate zij een zuiverder
1) Siegbert van GemUours (f 1112) die later ook in de rij der
geschiedschrijvers zijne plaats zal vinden, behoorde tot die middel-
eeuwsche Dichters, die het veelvuldig gebruik van het rijm, ook te
midden en aan het eind van Latijnsche verzen, in zwang zochten te
brengen. Hij beschreef het leven van diderik I, Bisschop van Metz
in dichtmaat. Schröckh a. a. O. Th. XXIV s. 482 heeft uit het
proöemium van dit gedicht, als eene curiositeit de navolgende regels
uitgeschreven:
„Kvgit Christe 0tot, TtavToxqtnwQ ay/oiv èrdfjc°t\'
Sis milii principium, dux, via, praesidium.
Ut valeam per Te condigne scribere de Te!
Pendet mens a Te, quis quid erit sine Te?
Vix mutire queo, mutum, precor, os aperito!
Ipse doces asinam , quae doceat Bileain."
die meer van \'s dichters overgroote nederigheid of bescheidenheid,
dan van zijn poëtisch talent getuigen, en toch tegelijk zekere ijdel-
heid verraden, daar onze dichter hier, gelijk elders, gaarne wilde
doen blijken, dat hij, wat in zijnen tijd als eene zeldzaamheid gold,
ook Grieksch verstond.
-ocr page 63-
TWEEDE TIJDPERK.                               49
historisch of Panegyrisch en Paraenetisch karakter dragen.
Maar ook de laatstbedoelde — al valt het dikwerf bez\\vaar-
lijk te onderscheiden, of wij op den bodem der geschiedenis
of op dien der verdichting staan — zijn niet zonder eenige
waarde, voor zooverre zij uitnemend geschikt zijn om ons
dieper in den geest en het karakter dier tijden te doen
doordringen. En voor zooverre zij opgaven en feiten be-
helzen, die wel niet betwijfeld kunnen worden, behouden
diezelfde levensbeschrijvingen voor ons eene onschatbare
waarde. Over onderscheidene donkere partijen der ge-
schiedenis wordt1\' hierdoor een belangwekkend licht ver-
spreid. Zóó — om slechts öp dit ééne punt te wijzen - -
hebben de meest beroemde zendelingen, die als de Apos-
telen der nieuw Europeesche volken zijn werkzaam geweest,
een columbanus in jonas (een monnik uit het klooster
te Bobbio) zijn discipel St. gallus in walafeidus stkabo,
een willebbobd in beda en alcuin, een bonifacius in
willibald, zijne beide beroemde leerlingen stübm en
Gbegobius van Utrecht in aigil en ludgee, een ans-
Gab in bimbeet hunne biografen gevonden. Hoe veel
zou uit het leven dier terecht vermaarde mannen, hoe
veel uit die verwijderde en nog altijd duistere eeuwen
ons geheel onbekend en verborgen gebleven zijn , indien
niet deze eenvoudige kloosterlingen, door gevoel van
dankbaarheid en eerbied gedrongen, of ook door behoefte
tot gezette bezigheid geleid, zich in de eenzaamheid
hunner cel aan deze vrome taak hadden gewijd 1).
1) Eene uitvoerige optelling dezer levensbeschrijvingen vindt men
bij DüPiK, Nouvelle O il/l. des Aut. Eccles.
4
-ocr page 64-
50
TWEEDE TIJDPERK.
ANNALEN EN KRONIEKEN.
In dezelfde kloostercellen ontmoeten wij, als een ander
uitgangspunt der Middeleeuwsche Geschiedschrijving, de
jaarboeken, in hun vroegsten aanleg en vorm — Annalen en
Kronieken. De oudste, ons bekende, Annales ontstonden
in het klooster van St. Amand, in de nabijheid van
Valenciennes, welk voorbeeld spoedig ook in andere kloos-
ters, zoo als van Rheichenau, St. Gallen, Lorch, Fulda,
Keulen
en Xanten 1), alsmede elders in Frankrijk en
in Engeland navolging vond. Zelfs laat zich niet zonder
grond vermoeden, dat er in lateren tijd weinige kloosters
zullen geweest zijn, die niet hunne Archieven en Aan-
teekeningen hielden en bewaarden. Eene menigte dier
Annalen is in den stroom der Lethe verzwolgen en onder-
gegaan. Eene menigte slaapt nog, in kloosterstof begra-
ven, den voortdurenden slaap des doods. Veel is door
de bemoeiingen van Geleerden of genootschappelijke veree-
nigingen aan het licht gebracht en in onze dagen toegan-
kelijk geworden 2).
Het onderscheid tusschen Annalen en Kronieken is
zonder groote beduidenis, doch hoofdzakelijk daarin te
zoeken, dat de eerste doorgaans uit zeer korte en afge-
brokene aanteekeningen bestonden, die op de geboorte,
1)  Eene nauwkeurige opgave dezer Annalen kan men vinden bij
büiir, Geschichte der Römischen hitleralur im Karolingischen Zeitalter,
s. 158 fgg.
2)   Omtrent de verzameling van zulke Annalen hebben zich ver-
dieastelijk gemaakt: piekre pitkon, düchesne, bouquet in Frankrijk,
en die Geselschqft fur alt-Deutsche Geschichtkunde en pertz door zijne
Monumenta Germaniae Historica, in Duitsohlaud.
-ocr page 65-
TWEiEDE TIJDPERK.                                    51
het sterven, de opvolging der Abten, of enkele merk-
waardige voorvallen, hun klooster of dat hunner orde-
broeders betreffende, betrekking hadden, terwijl de
kronieken, aanvankelijk daarnaar gelijkende, maar allengs-
kens zich uitbreidende, geheel of gedeeltelijk de wereld-
geschiedenis , of die van andere kerken en landen in zich
opnamen, of een uitgewerkt verhaal der gebeurtenissen
zochten te leveren , en alzoo de Geschiedschrijving eene
schrede verder brachten 1). Ook zie men niet voorbij, dat
de naam van Annalen en Kronieken , als eenmaal geijkt
en gestempeld, gedurende de middeleeuwen in zwang is
gebleven, en ook door zulke schrijvers is gebruikt en
overgenomen geworden, die hoeveel de bewerking der
stof .ook te wenschen overliet, toch toonden de eischen
der Geschiedenis iets meer en beter te verstaan. De
voorbeelden, die wij hier op het oog hebben, behoeven
geene aanwijzing. Wij zullen ze op de bane des onder-
zoeks, die wij hebben af te treden, van zelfs ont-
moeten.
Uit het oogpunt der Historische kunst, zijn deze voort*
brengselen der oudheid, op hoogst zeldzame uitzonderin-
1) De belangrijkste kronieken der middeleeuwen, waarvan in de
hier volgende bladen geene melding geschiedt omdat de auteurs voor
ons zijn onbekend gebleven, zooals van den Annaliste Saxo (die over
de tijdruimte tussohen het j. 741—1139 «handelt) en van de Chronica
Regia Pantaleonis
(die in het klooster van den H. pantaleon te
Keulen, in de j. 1000, 1106 en 1162, zijn opgesteld) met de voort-
zetting en uitbreiding door volgende schrijvers aan deze werken ge-
geven, vindt men in de verzameling van j. g. eccakd: Corpus Scripto-
rum medii aeri.
— Van Nederduitsche kronieken is hier met opzet
gezwegen, omdat ik mij, bij de voortzetting dezes werka heb voor-
gesteld, hierover later te handelen.
-ocr page 66-
52                                    TWEEDE TIJDPERK.
gen na, van alle waarde ontbloot. In zooverre zijn wij
wel genoodzaakt het ongunstig oordeel te onderschrijven,
hoe gestreng het luide, dat door den Hoogleeraar roijaards
hierover is uitgesproken, wanneer hij zegt: »De Kro-
nieken dier dagen droegen den stempel van de woestheid
dier tijden — zij bestonden veelal in dorre en drooge
verhalen, ontbloot van geestkracht en leven ; die slechts
martelaars monniken en heiligen voorstellen, en alles
vertellen wat hun verhaald is; die aan het bijgeloof der
middeleeuwen volgaarne gehoor geven, en aan de hun
medegedeelde berichten des te meer vertrouwen en be-
langrijkheid toeschreven, naarmate zij meer wonderspreukig
luidden" 1). Wij haasten ons echter hier op te laten vol-
gen , wat dezelfde geleerde iets verder schrijft. »Doch
men yergete niet, dat in deze bijgeloovige kronieken,
te midden dier duistere oorkonden de schatten der Ge-
schiedenis verborgen liggen, welke men met kritische
nauwgezetheid daaruit moet opdelven" i). Ook baur
getuigt daarvan: »Zulke, het karakter eener kroniek dra-
gende, werken bezitten en behouden hunne waarde als
onmiddellijke bronnen en oorkonden der geschiedenis;
eene hoogere aanspraak willen zij zelve niet doen gelden" 3).
Wat vroeger ten gunste van vele Levensbeschrijvingen
gezegd is, is ook hier weder, bepaaldelijk met het oog
op de geschiedenis van de invoering des Christendoms,
op de Annalen en Kronieken van toepassing. Eindelijk,
1)  t. a. p. bl. 61. Hiermede stemt ook het oordeel van wachlek
overeen: Geschichle der Hist. Forschung und Kunst seit der Widerher-
stellung der Litterarischen Cultur in Europa.
Th. I. s. 20.
2)  t. a. p. bl. 62.
3)  a. a. O. s. 37.
-ocr page 67-
53
TWEEDE TIJDPERK.
zullen wij het best behoed blijven van al te zeer uit
de hoogte en met eene voorname minachting op deze
schamele proeven neder te zien, als wij bedenken, hoe
de Kroniek — hoe onbehagelijk en verouderd hare vorm
moge zijn — tot in de Periode der meest ontwikkelde en
gevorderde Geschiedschrijving eene gewichtige beteekenis
en blijvende waarde behoudt, voor een iegelijk wie nauw-
keurige bronnenstudie
met een echt Pragmatischen zin
wenscht vereenigd te zien.
Na deze vrij uitvoerige inleiding, die wij nogtans nood-
zakelijk keurden , haasten wij ons tot de vermelding en
beschouwing der Geschiedschrijvers zelven en van hunne
werken over te gaan.
KRON1EK- EN GESCHIEDSCHRIJVERS DER MIDDELEEUWEN,
TOT AAM HET EINDE ViN HET CAKOLINGISCHE TIJDPERK.
Het Westersche Keizerrijk was in het j. 476 ten gronde
gegaan. Odoacer , aan het hoofd zijner woeste scharen
naar Home opgerukt, vergenoegde zich, na de laatste Kei-
zerskroon in het stof te hebben doen tuimelen, voor zich
zelven eene Koningskroon te dragen. Barbaarsche horden,
als legerbenden van sprinkhanen opgekomen, als golven die
elkander voortstuwen, vooruitdringend, hebben niet enkel
Italië, maar een goed deel van Europa overstroomd. Die vol-
ken hebben ten deele reeds het Christendom, in den vorm van
het Arianisme, aangenomen, en de kiem eener nieuwe bescha-
ving, die zich eerst langzaam kan ontwikkelen, is hier-
mede gelegd. Wien komt de eere toe, van te midden dier
nieuw Europeesche volkerenwereld, het eerst zijne stem
als geschiedschrijver te hebben doen hooren? Het was een
-ocr page 68-
54
TWEEDE TIJDPERK.
zoon der Ostrogothen, die in zijne vroege jeugd, uit eene
ons onbekende landstreek, welke aan het ruwe Scythië
doet denken, naar het Westen was getogen 1), en hier
het beproefde, in de nieuw aangeleerde taal van het oude
Latium »den oorsprong en de lotgevallen zijns volks" te
beschrijven: Jornandes, die wegens dit zijn geschrift 2)
voor de zóó belangrijke maar duistere geschiedenis der
volksverhuizingen eene hoofdbron blijft, en de onderschei-
ding genoten heeft, van in onzen tijd bij vernieuwing de
aandacht der geleerden op zich gevestigd te hebben 3).
1)  Zijn Vaderland, zijne woonplaats (hoewel men met de meeste
waarschijnlijkheid hierbij aan Ravenna denkt) en zijn sterfjaar zijn
onbekend. Met meerdere juistheid laat zich de tijd bepalen, waarop
hij zijne geschiedenis geschreven heeft, als vallende in het eerste
decennium na het midden der zesde eeuw, in de eerste jaren, die ge-
volgd zijn op den ondergang van het Oost-Gothische Rijk. Hij was
vroeger Notarius, werd later Monnik en door siegbert van gem-
bloües wordt hij Bisschop genoemd.
2)  De Getarum sive Gothorum origine et rebus gestis, opgenomen
door muratoei in zijne Scriptores rerum Bal. — Gelijk jornandes
zelf erkend heeft, is door hem van een werk van cassiodorus, van
gelijken titel, gebruik gemaakt. Daar nogtans het geschrift van c as-
siodorus is verloren gegaan, laat zich bezwaarlijk aanwijzen of gissen,
hoeveel hij daarnit hebbe overgenomen.
3)  Onze hügo de groot heeft reeds uitvoerig over dezen schrijver
gehandeld: de rebus Gothicis Amst. 1655. Er bestaan onderscheidene
monographiën over hem. In een opzettelijk onderzoek naar de door *
hem gebruikte bronnen trad n. de sybel in eene Diss. de fontibus
libri
jordanis: de orig. actugue Get." De beroemde J. grimm, (die
echter niet zeer hoog met jornandes loopt, en hem „einen armli-
chen compilator" genoemd heeft, hield eene geleerde voorlezing „Ue-
ber jornandes" in de Koninklijke Akademie der wetenschappen te
Berlijn, den 5deo Maart 1846. Zie verder schröckh a. a. o. Th. XVI
s. 185 fgg. en het met veel zorg bewerkte artikel in herzog\'s Lexi-
con
van Dr. weiszScker.
-ocr page 69-
TWEEDE TIJDPERK.                               55
Indien het alzoo ons oogmerk ware eene algemeene His-
toriographie
te geven, en de geschiedschrijving der nieuw-
Europeesche volken van haren vroegsten oorsprong nate-
gaan, dan zou jornandes aan de spits der middeleeuw-
sche geschiedschrijvers moeten staan. Daar nogtans deze
schrijver voor zich zelven even weinig aanspraak op den
naam van kerkgeschiedschrijver als op den lof van geleerd-
heid gemaakt heeft 1) en — hoewel hij bij de teekening
van maatschappelijke en kerkelijke toestanden uit zijnen
tijd hier en daar niet onbelangrijke wenken geeft — toch —
de aangelegenheden der kerk slechts ter loops en vluchtig
aanroert, moge het volstaan hier ook hem genoemd en op
hem gewezen te hebben. Evenals hegesippcs bij eüse-
bids geheel in de schaduw treedt en terugwijkt, zoo mee-
nen wij, waar wij het aanvangspunt voor dit tweede
tijdperk onzer geschiedenis hebben vast te stellen, dat
jornandes kwalijk aan het hoofd der kerkgeschiedschrij-
vers kan worden gesteld, maar die plaats aan gregorids
turonensis behoort aftestaan.
Gregorius, Bisschop van Tours (t 595) opent met -
zijne Geschiedenis der Franken in tien boeken 2) die
reeks van middeleeuwsche schrijvers, die, hetzij dat
zich hun gezichtskring tot in het verre verledene uit-
breidde, hetzij, dat hun oog op hunne naaste omgeving
gevestigd bleef, het gewaagd hebben, wat hun in de
aangelegenheden en lotgevallen der kerk der opteekening
waardig scheen, in geschrifte te brengen. Even als velen
zijner voorgangers achtte hij het noodig van de schepping
1)  Hij noemt zich zelven zediglijk een „ongeletterde" (agrammatos).
2)  Historia Ecdesiastica Francorum. Libri X.
-ocr page 70-
f>6                                   TWEEDE TIJDPERK.
der wereld aan te vangen, en door de gewijde en on ge-
wijde geschiedenis heen zich den weg te bereiden, om
tot zijn eigenlijk doel te geraken. Reeds aan het slot
van het eerste boek, is hij echter tot den dood van den
H. MAKTIKU8 van Tours en de veroveringen der Franken
gevorderd , en zijne geschiedenis wint in uitvoerigheid,
hoe dichter zij aan zijnen leeftijd nadert, en het laatste
zevental jaren waarover hij handelt (van 587—594) neemt
nier geheele boeken in. Zijn armoedig monnikslatijn,
dat zich door de eenvoudigste regelen der Grammatica
beklemd en verlegen gevoelt, het kroniekmatige van zijn
verhaaltrant, waarin wij het minstbeduidende nevens
het belangrijkste vermeld, en met gelijke uitvoerigheid ver-
haald vinden, de opeenhooping van wondergeschiedenissen
en verschijningen, gevoegd bij het volslagen gemis van
Historische kritiek — dit alles kondigt het ons aan, dat
wij thans aan de grenzen der middeleeuwen staan 1).
Zóó ongunstig als deze teekening kan schijnen, zóó on -
juist zou toch het oordeel zijn, indien wij deswege aan deze
geschiedenis hooge belangrijkheid wilden ontzeggen. In
weerwil van zijne wonderzucht, die kwalijk ontkend of
vergoelijkt kan worden, zijn toch zijne waarheidsliefde en
trouw genoegzaam boven alle verdenking verheven 2) en
de nauwkeurige kennis, die hij toont te dragen aangaande
een aantal gebeurtenissen, die als onder zijn oog waren
voorgevallen, en waarvan hij als tijdgenoot de gedenk-
1)  Hoezeer deze schrijver, wat zijnen leeftijd betreft, nog eeniger-
inate tot het vroegere tijdperk behoort, zoo hebben wij het daarom
beter en juister geacht, hem, met schapf, aan den ingang der inid-
delgeschiedenis, dan hem, met royaards, aan den uitgang der oude
kerkgeschiedenis zijne plaats te geven.
2)  Hase vereeuigt beide trekken zeer juist, als hij onzen schrijver
„treuherzigen Glauiensüberfluss" toekent.
-ocr page 71-
TWEEDE TIJDPERK.                                57
waardigheden beschreef, verheft zijn werk, bij gemis van
andere oorkonden , tot de hoofdbron der kennis van de
opkomst en uitbreiding des Christendoms in het Mero-
vingisch-Frankische Rijk. Frankrijk noemt nog altijd met
zekere onderscheiding zijnen naam als van den vader
> zijner geschiedenis 1)
Dezelfde naam komt, voor Engeland, met het hoogste
recht aan beda den Eerwaardige, toe, (t 735) die gelijk
zijne talrijke werken van de veelzijdigheid zijner kennis
op het voordeeligst getuigenis geven , zoo ook als Geschied-
schrijver een billijken roem bij tijdgenoot en nakomeling-
schap verworven heeft. Twee werken van Historischen
aard, zijn als de vruchten van zijnen altijd werkzamen en
voor anderen zich mild uitstortenden geest tot ons gekomen.
Het eene is een Chronicon 2) in den trant als dat van
eusebius, dat de wereldgeschiedenis in zes hoofdperioden
splitst en met het j. 729 eindigt; het andere, dat ons
ongelijk meerdere belangstelling inboezemt, is eene »Kerk-
geschiedenis van het Britsche volk" 3). Beda onderscheidt
zich reeds daarin voordeelig van velen zijner voorgangers
1)  Eene prachteditie van zijne werken zijn wij verschuldigd aan
den Benedictijner monnik kuinart, die nogtans in zijne voorrede
eene wanhopige poging gedaan heeft, om zijnen auteur van overdreven
wonderzucht vrij te pleiten. Hoogst lezenswaardig is de raonographie
van J. w. löbell: gregor von tours und seine Zeit, vornahmlich aus
seinen Werken geschildert.
Leipz. 1839.
2)   Chronicon, sive de sex mundi aetalibus.
3)  Historia Ecclesiastica gentis Britorum vel Anglorum. TA] werd (naar
uien wil) door Koning alfred in het Angelsaksisch overgezet, en is
meermalen afzonderlijk herdrukt. De beste uitgave wordt geschat die
van smith en stevenson, Cambridge 1722.
-ocr page 72-
58
TWEEDE TIJDPERK.
en navolgers, dat hij zijne geschiedenis — waarin wij het
eerst de Dionysiaansche tijdrekening gebezigd vinden — niet
vroeger dan met de komst van julius caesar in Brittanje
laat aanvangen , welke door hem tot het j. 731 is voort-
gezet, en alzoo nagenoeg een tijdperk van acht eeuwen
omvat. Het weinige wat hij ons aangaande de eerste
beginselen des Christendoms in Engeland en de bekeering
van zekeren Koning lücius weet te verhalen, is grootelijks
verdacht en onzeker, maar te belangrijker zijn de mededee-
lingen, die hij ons aangaande de laatste honderd vijf en
dertig
jaren gegeven heeft, waarin hij handelt over den
toestand der oud-Britsche kerk, hare botsing met Rome,
de bekeering der Saksen, de grondvesting der Angel-
saksische kerk en de zegepraal daarin door Rome behaald,
wier zaak beda met zijn gansche hart was toegedaan.
Als bewonderenswaardig is de vlijt te roemen, die beda
bij het opsporen en verzamelen van zijne bronnen besteed
heeft, en even nauwgezet was het gebruik, dat hij daar-
van bij de samenstelling zijner geschiedenis zocht te ma\'ken.
Hij zelf geeft het als de hoofdbedoeling van zijn schrijven
op, het zorgvuldig verzamelde met de meeste nauwkeu-
righeid en trouw tot de kennis der nakomelingschap te
brengen" 1). Maar hiermede — zonder in een scherp be-
oordeelend onderzoek naar de inwendige waarschijnlijkheid
of het onderling verband der door hem verhaalde ge-
beurtenissen te treden — achtte hij dan ook de taak eens
geschiedschrijvers geëindigd. Hoe weinig hij daarom aan
de hoogere eischen der geschiedenis bij machte was te
voldoen — in het licht van zijnen tijd beschouwd, was hij,
als weinigen, bekwaam en bevoegd om de veder der ge-
1) „Simpliciter ea, quae, fama vulgantc, collegimus, ad iustructio-
nem posteritatis litteris mandare."
-ocr page 73-
TWEEDE T1JDPEKK.                               59
schiedenis te voeren; en wat nog meer zegt tot zijnen
lof — dezelfde beminnelijke karaktertrekken, welke in
zijn leven hebben uitgeblonken, zijne onvermiste vroom-
heid, zijne waarheidsliefde en oprechtheid, zijne vrijmoe-
digheid en rechtvaardigheid zijn ook in deze kerkgeschie-
denis weder te vinden en rechtvaardigen ten volle den
schoonen naam van den »Eerwaardige," hem door zijne
tijdgenooten geschonken, en dien hij ook bij het nageslacht
als een welverdienden eeretitel heeft blijven dragen.
Het scheen in het Carolingische tijdperk, alsof de oud-
Romeinsche beschaving, bij de opgewekte beoefening der
klassieken, ook op de historiebeschrijving op nieuw een
gunstigen invloed zou vermogen uittewerken, maar het
bleek niets meer dan eene kortstondige naflikkering te zijn,
welke veel meer beloofde dan zij werkelijk gaf. De taal
van het oude Lalium, de geest van een süetoniüs scheen
nog eens in de schriften van eginhabd te herleven, die
wel evenmin als de Bizantijnsche schrijvers tot de eigen-
lijke kerkgeschiedschrijvers behoort, maar toch in zijn
»Leven en bedrijf van karel den Groote" 1) niet enkel tot
de kennis der regeeringsdaden en der geheele zóó belang-
wekkende persoonlijkheid van charle magne zelven, maar
ook voor de kerkgeschiedenis van dien tijd zeer schatbare
bijdragen geleverd heeft. Ook andere geleerden, die dezen
Vorst het naast omringden, en leden van zijne Hofschool
waren, zooals een\' paulus warnefried in zijne Geschie-
1) Vita et gesta Caroli magni, ontelbare keeren herdrukt en opge-
nomcn door pertz in zijne Monum. Germ. ttist. die mede van de
vroeger versohenen uitgaven, en van al de HSS. die er van dit merkwaar-
dig geschrift bestaan, nauwkeurige opgave gedaan heeft.
-ocr page 74-
60
TWEEDE TIJDPERK.
denis der Longobarden 1) en den beroemden alcuinus, van
wiens leven van willebrokd wij reeds vroeger gewaag-
den 2), alsmede een\' walefridus strabo 3), zien wij egin-
uard, in diens pogen, om met de zucht voor de beoe-
fening der oude letteren , ook meerderen lust tot historische
studie te wekken, met loffelijken ijver ter zijde staan.
Eer het Carolingische tijdperk was uitgebloeid, vonden
nog twee andere werken hunnen oorsprong, die evenzeer
van de kronieken der middeleeuwen afwijken, en in vorm
en inhoud beide veel meer met de methode van het eerste
tijdperk overeenkomen, waarin dan ook de beide schrijvers
die wij hier op het oog hebben, de reeds gegevene stof
ter bewerking gezocht en gevonden hadden.
1)  Ook wel paülus diaconus genoemd (f 799), nog meer wegens
zijn homiliarium bekend. Hij was een Longobard van geboorte, en
schreef buiten het hier bedoelde geschrift: de gestis Lungobardorum,
L. VI (waaraan wij schier alles hebben te danken, wat wij aangaande
dit volk weten) nog een leven van gregorius den Groote, dat, nevens
dat van joannes diaconus, door de Benedictijnen vóór de pracht-
editie van gkegooe\'s werken is geplaatst.
2) Zie boven bl. 46. — Alcuin heeft nog andere levensgeschiedenissen
van Heiligen opgesteld. Zie hierover b&hr , Gesch. der Róm. Litt. im
Carol. Zeilalter,
s. 193 fg.
3)  Walafkidus strabo , Abt van het klooster Beichenau, waar hij
nauwlijks veertig jaren oud, in het j. 849 gestorven is. Een der uit-
stekendste mannen van zijnen tijd, hoewel hij als dichter en taalkundige
hooger staat dan als historiograaf. Buiten de levensgeschiedenis van\'
St. gallus, schreef hij „over den oorsprong en den wasdom der kerk-
plechtigheden en gebouwen:" de exordüs et incrementis rerum ecclesiasti-
carum,
eene der eerste proeven van archaeulogische studie op kerk-
historisch gebied.
-ocr page 75-
TWEEDE TIJDPERK.                                   61
»
Het eene was eene verkorting of samentrekking van de
Kerkgeschiedenis von eusebius , die haymo, Bisschop van
Halberstadt (t 853) naar de Latijnsche overzetting van rufi-
NüS bewerkte , en met eenige toevoegselen van zijne eigene
hand, die hij van elders ontleende, vermeerderde 1).
Veel historische beduidenis had die arbeid niet. Hooge-
ren lof schijnt ook haymo zelf, die zich door zijne ge-
heele werkzaamheid als een vriend van verlichting en
beschaving heeft doen kennen, niet daarmede bejaagd te
hebben, dan eenig meerder licht der kennis omtrent de
kerkgeschiedenis van vroegere eeuwen te verspreiden.
Als hulpmiddel om in die behoefte zijns tijds te voorzien
was zijn werk niet ongeschikt, en voor zooverre het
gedurende de middeleeuwen talrijke lezers heeft gevonden,
schijnt hij dit oogmerk, ten deele althans, bereikt te
hebben.
Het andere, de kerkgeschiedenis of Chrongraphie van
anastasiüs 2) Presbyter en Bibliothecaris te Rome (f om-
streeks 886) hoewel op veel breeder schaal aangelegd,
was evenzeer eene vertaling of althans eene omwerking
en bearbeiding van oorspronkelijk Grieksche werken. Zij
bestond in uittreksels uit nicephobus, syncellüs en
theophanes , niet zonder historisch talent en met zekere
1)   De Christianarum rerum memoria; Historiae Ecclesiaslicae Brevi-
arium;
uitgegeven door boxhohk , Leiden 1650. Omtrent het vader-
land van haymo verkeert men eenigermate in het onzekere. Som-
migen houden hem voor een Angelsaxer van geboorte; Tbithemius
noemt hem een Duitscher. Meer dan eene monographie is over hem
geschreven, als van p. antonius : de vita et doctrina haymonis. Magdeb.
1705 en van derling Comment. Hist. de haymone. Helmst. 1747.
2)   Historici Ecclesiastica seu Chronographia tripartita.
-ocr page 76-
02
TWEEDE TIJDPERK.
gemoedelijke waarheidsliefde en trouw door hem tot één
geheel gebracht en verbonden.
Meerdere lof van oorspronkelijkheid komt dezen schrij-
ver toe, indien het «Geschiedboek der Pauzen" 1) dat
op zijnen naam doorgaat, werkelijk aan hem mag worden
toegekend 2); hetwelk, met eene naamlijst der Koomsche
Bisschoppen, die met den Apostel petrus begint, de
voornaamste daden en lotgevallen der Pausen tot op
nicolaas I vermeldt. Het kerkelijk standpunt, dat de
schrijver inneemt, de panegijrüche toon , die meermalen
door hem wordt aangeslagen, en de vele barbarismen in
het Latijn verraden overigens geheel den geest der mid-
deleeuwen en den tijd, die hem zag geboren worden.
1)  Liber Pontificalis s, de vitis Romanorum Pontiücum.
2) De twee op het leven van nicolaas I volgende levensbeschrijvingen
van Paus adrianus II en stephands YI schijnen bepaaldelijk gehouden
te moeten worden voor het werk van een anderen auteur. Maar ook
omtrent de echtheid der levens van andere Pausen zijn bedenkingen
gerezen, en hoeveel dan ook in dit geschrift van anastasius zelven
moge herkomstig zijn, bezwaarlijk laat zich in deze verzameling van
levensbeschrijvingen, van het begin tot het einde, de hand van ééneu
vervaardiger onderkennen. (Uitvoerig is hierover gehandeld door huur
a. a. o. s. 266 fgg.) Evenzoo is het voor de kritiek eene strijdvraag
geworden, of de geschiedenis van de vermeende Pausin johanna ,
welke thans uit dit geschrift verdwenen is, althans niet daarin ge-
vonden wordt, in de oudste en meest oorspronkelijke handschriften
heeft te lezen gestaan. Buiten schröckh a. a. o. Th. XXII p. 76
fgg. en ouniNUS 1. e. II. p. 281 sqq. baijle in zijn Dictionnaire, Article:
Papesse,
verdient hierover nagelezen te worden het belangrijke His-
torisch onderzoek van den Hoogl. kist over de Pausin johanna (eene
aanwijzing dat het onderzoek harer geschiedschrijving niet gesloten is)
in het Archief voor Kerk. Gesch. enz., Dl. XIV bl. 28 Tgg.
-ocr page 77-
TWEEDE TIJDPERK.                                   63
DE TIENDE EN ELFDE EEUW.
De tiende eeuw, die door eenen baronius zei ven als
de ijzeren is gebrandmerkt l) was toch voorde kerkgeschied\'
schrijving
niet zóó arm in geestesvruchten, als men bij
eene oppervlakkige kennis der geschiedenis zou kunnen
vermoeden, en indien het, bij deze opvatting, niet meer
den algemeenen toestand der kerk, de onwetendheid veler
geestelijken, het hooggeklommen zedenbederf en de ruw-
heid dier tijden gold, dan zou zij op, dit punt althans, her-
ziening van dit vonnis mogen vragen.
Aan den aanvang dezer eeuw ontmoeten wij regino,
(t 915) die een tijdlang als Abt in een klooster in de
glooiing van het Eifelgebergte leefde, maar door zijne mon-
niken van daar verdreven, zich gelukkig achtte in een
klooster nabij Trier eene wijkplaats te vinden, en daarin
het schrijven van zijne geschiedenis en van andere werken
vertroosting zocht. Zijne kroniek in twee boeken 2) (waar-
van het eerste loopt tot den dood van karel martel ,
het tweede tot het j. 907) erlangt te meerdere beteekenis
als de eerste wereldgeschiedenis, welke op Duitschen bodem
ontlook, en omdat, bij vergelijking met latere kroniek-
schrijvers, het blijkt hoe ijverig en getrouw sommigen
hunner, zooals siegbert van gemblours en hermannus
1)  Baronius heeft bij het j. 900 aangeteekend: „Novum inchoatur
saceulum, quod sim asperitate ac boni sterilitate ferreum, maliquc
oxundautis deformitate plumèeum, atque inopia scriptorum appellari
consuevit obscurum."
2)  Chronicorum Libr. II. met aanteekeningen uitgegeven door ba-
lusius, opgenomen in de verzameling van pertz T. I. p. 537 sqq.
Verg. voorts: venema Hist. Ecclesiae T. V. p. 506.
-ocr page 78-
61                                   TWEEDE TIJDPERK.
contractus 1) hem hebben nageschreven. Al is hij niet
zóó hoog te plaatsen als door trithemius is geschied, die
hem boven alle kerkleeraars van dien tijd verheft 2) toch
mag hem veilig eene plaats onder de verdienstelijke kro-
niekschrijvers der middeleeuwen worden toegewezen, vooral
waar hij, van de troonsbestijging van lodewijk den Vro-
men
af, de laatst voorgevallene gebeurtenissen beschrijft, en
andere en betere bronnen, dan de onzekere overlevering
van den voortijd, heeft kunnen raadplegen. Het ontbreekt
hem niet aan een helderen blik op de geschiedenis en de
beteekenis der feiten die hij vermeldt; en daar ligt waar-
heid, nu en dan zelfs eene treffende gelijkenis in de tee-
kening, die hij van onderscheidene karakters geeft, al moet
ons soms als eene berisping toeschijnen wat in zijn oog
als de hoogste lofspraak gold 3).
Beneden hem in talent en vernuft staat flodoard
Presbyter en Kanunnik te Rheims (t 966) die zich ook
1)  D. i. de gebrekkige, zoon van eenen graaf, opgevoed in bet
klooster Reichenau, volgens trithemius een man van de veelzijdigste
talenten (f 1054). Hij schreef eene wereldkroniek, waarin hij buiten
eegino ook beda is gevolgd, en die alleen ten aanzien der gebeur-
tenissen, die het naast aan zijne leeftijdgrenzen, van eenig belang is.
2)  De Scriptt. Eccles. c. 295.
3)  Zóó b. v. zegt hij ad An. 868 van nicolaas I, wiens wedergade
in voortreffelijkheid hij sedert gregorius I vruchteloos onder de Pau-
sen zoekt, treffend waar maar zeer naief: „Regibus ac tyrannis im-
peravit, eisque ac si dominus orbis terrarum esset, auctoritate praefuit.
Episcopis et sacerdotibus religiosis ac mandata Domini observantibus
huinilis, blandus, mansuetus apparuit. < Irreligiosis vero et a recto
trauiite exorbitantibus terribilis atque austeritate plenus cxstitit, ut
merito credatur alter elias, Deo suscitante, nostris temporibus, re-
surrexisse."
-ocr page 79-
65
TWEEDE TIJDPERK.
niets meer dan de nederige taak eens kroniekschrijvers heeft
voorgesteld, maar deze in de twee werken, die hij ons
naliet, op de lofwaardigste wijze heeft verricht. In het
eene heeft hij door een reeks van aanteekeningen voor
de vergetelheid zoeken te bewaren, wat er tusschen de
jaren 91i> tot het einde zijns levens, uit de Fransche,
Duitsche en Italiaansche Geschiedenis tot zijne kennis was
gekomen 1). Het andere, meer van plaatselijk belang,
levert eene geschiedenis van de kerk en het Bisdom van
Rheims uit de oorkonden dier kerk zelve opgemaakt.
De geest van nauwkeurigheid (exactheid) en grondig-
heid, gelijk wij zelden bij de kroniekschrijvers der middel-
eeuwen aantreffen, dien hij in beide schriften ten toon
spreidt, strekt genoegzaam ten bewijze, hoeveel meer wij
aan hem als Geschiedschrijver zouden te danken hebben,
indien hij rijkere bouwstoffen ter bewerking had gevonden.
Dat in het beroemde klooster van Corvey, nevens andere
studiën, ook die der Geschiedenis niet geheel vergeten en
verwaarloosd werd, getuigt de historische arbeid van witte-
kind (of widukind) , die tegen het eind dierzelfde eeuw,
op behagelijker trant dan de meeste kroniekschrijvers dier
tijden, de geschiedenis van het volk, waaruit hij gespro-
ten was, en der regeering van Keizer OTTO I in geschrifte
heeft gebracht 2).
Na eginhard heeft geen der middeleeuwsche schrijvers
in deze periode meer van de taal en den geest der ouden
1)  ühronica, afgedrukt bij duchesne Script. Vet. Hist. Norm. T.
II, en Historia Ecclesiae Rhemensis, het eerst uitgegeven door sir-
mond, Par. 1611.
2)  Res gestae saxonicae, in de verz. van pbrtz, T. V. p. 363 sqq.
-ocr page 80-
66                            Tweede tijdperk.
bewaard, dan luitprand (of liudprand) (geboren tePavia,
t 972). Hij leefde aan het Hof van berengarius II en
nam daar het ambt van geheimschrijver of referendaris waar.
Door dezen Vorst werd hij met eene bijzondere zending naar
Constantinopel afgevaardigd, doch hoewel hij, naar het schijnt,
daarin niet ongelukkig geslaagd was, verviel hij, na zijne
wederkomst, bij den Koning in ongenade, zoodat hij genood-
zaakt was zijn vaderland te ontvluchten en naar Duitsch-
land te wijken. Hier sloot hij zich aan Keizer otto aan,
aan wien hij vele en gewichtige diensten bewees, en die
hem , tot belooning daarvan, met het bisdom van Cremona
begiftigde 1).
Te Frankfort a. d. M. , waar hij eerst zich vestigde,
schreef hij zijne Europeesche geschiedenis in zeven boe-
ken 2). Uit den titel blijkt reeds, dat wij hier Staats- en
Kerkgeschiedenis ondereen gemengd aantreffen, en dat de
eerste zelfs voor een goed doel op den voorgrond treedt.
Overal toont luitprand in de voortbrengselen der Ro-
meinsche letterkunde geen vreemdeling te zijn. Met
zekere voorliefde, haalt hij daaruit telkens phrasen en
beelden aan, hetwelk bij het Monnikslatijn, waartoe hij
zijns ondanks nu en dan vervalt, zonderling genoeg
afsteekt. Overal doet hij zich als den gestrengen Censor
van de gebreken en ondeugden zijner tijdgenooten ken-
nen, waartoe, bij de donkere partijen der geschiedenis
die hij te schilderen had — men denke slechts aan het
1)  Volgens de meer gewone voorstelling der geschiedenis, welke ook
nog door schröckh gevolgd is, zal hij dit bisdom reeds vroeger van
berengarius hebben ontvangen.
2)  Libros septem Rerum gestarum ab Europae imperatoriius et regibus.
Het laatste gedeelte van het zesde boek, dat vermoedelijk den aanvang
van het zevende boek heeft uitgemaakt, en in zooverre misplaatst is,
is hem met niet genoegzameu grond door baromus en vossius ontzegd.
-ocr page 81-
TWEEDE TIJDPERK.                                   (57
tijdperk der zoogenaamde Pornocratte, aan de beruchte
theodora en hare dochters — de stof overvloedig genoeg
voor handen was. Dikwerf is het geheel de taal van den
hartstocht, die uit hem spreekt. Maar, al is hij niet
van zekere overdrijving en partijdigheid vrij te spreken 1) —
want, bij iets hekelachtigs en zekeren hang tot Satyre, hem
van nature eigen, schijnt bovendien de tegenspoed, dien
hij in zijn leven ondervonden had, iets scherps en bitters
aan zijn geest en karakter gegeven te hebben — toch
behoort hij onder de beste schrijvers gerangschikt te
worden, die over de onstuimige gebeurtenissen der negende
en tiende eeuw in Duitschland en Italië hebben gehandeld.
Op luitprand en flodoard , laten wij den gemoedelijk
vromen lambertus van Herzfeld 2) (f na 1077) volgen, die
1)  Hase zegt van hem: „der eine dunkle stelle der Geschichte mit
duuldeu Parben schildert, und mit seine böse Zunge, zwar nicht ver-
laumderisch, doch zu weilen ungenau, und in den angelegenheiten
Italiëns leidenschaftlich ist." Dat nicht verlaumdensch, ziet op het
verwijt van laster, dat aan luitprand het eerst door muratori is toege-
voegd, waarin hij door vele latere Roomsch-Katholieke schrijvers is
gevolgd. Overigens is het oordeel van hase gestreng en scherp ge-
noeg. In de hoofdzaak worden zijne schriften ook door geloofwaardige,
gelijktijdig of kort na hem geleefd hebbende, schrijvers bevestigd.
baroniüs zelf heeft het niet gewaagd, het schandelijkste wat door
hem verhaald wordt te weerspreken. De misslagen, die men bij hem
ontdekt heeft, hebben meestal betrekking op vroegere tijden. Over de
geloofwaardigheid van luitprand als geschiedschrijver is opzettelijk
gehandeld door T. v. martini in: de gedenkschriften der Koninklijke
Akademie voor Wetenschappen te Munchen voor de j.
1809 en 1810.
2)  Meest onder den naam van lambertus van aschfaffenburg ,
{Schafnaburgensis) bekend. Toen philippus melanchton het eerst het
handschrift dezer geschiedenis in een klooster te Wittenberg vond,
kende men den naam des schrijvers niet. Eerst bij eene derde uit-
5*
-ocr page 82-
68                                    TWEEDE TIJDPERK.
luitprand in beschaafdheid van stijl en taal evenaart,
in eenvoudigheid overtreft, en wegens de hem eigene
nederigheid en bescheidenheid met diens heftig en harts*
tochtelijk karakter eene scherpe tegenstelling vormt. Hij
trad als Benedictijner-monnik in het j. 1058 in het
klooster van Herzfeld en ontving in hetzelfde jaar zijne
wijding als Priester, ondernam daarna eene bedevaart
naar Jeruzalem en het Heilige graf, en schreef, vandaar
teruggekeerd zijnde, in het bovengenoemde klooster zijne
geschiedenis van Duitschland 1). Hoewel het kennelijk in
zijne bedoeling lag ook daarvan slechts een gedeelte te
behandelen, en voornamelijk de hoofdgebeurtenissen van
zijn eigen leeftijd te schetsen , zóó kon hij zich toch van de
gewoonte dier tijden niet losrukken (als ware hij bevreesd,
dat het hem aan stof zou ontbreken) om met ADAM te be-
ginnen. Het eerste gedeelte van zijne geschiedenis is dan
ook weinig meer dan eene naamlijst. Tot op karel den
Groote
bestaat zij meest uit losse en afgebrokene aan-
teekeningen, die hij wellicht uit de Annalen van het
klooster te Herzfeld had geput. Eerst met den dood van
Keizer otto II (1039) neemt zijn geschrift meer den vorm
aan van eene doorloopende en aaneengeschakelde ge-
schiedenis, waarin hij, zooveel wij kunnen nagaan, met
veel waarheidszin en gemoedelijke trouw, beide de staat-
kundige en kerkelijke gebeurtenissen van zijnen tijd heeft
te boek gesteld. Met de meeste zorg en uitvoerigheid is
gave trad deze aan het licht; verkeerdelijk echter verbond men hier-
mede, tot aanduiding van de plaats zijner geboorte, den naain van
Asschfqfienburg, want, hoewel nog schröckh geene zwarigheid vond
hem aldus te noemen, kennelijk berust dit op een misverstand. Om-
trent de plaats zijner geboorte is, even weinig als van zijn sterfjaar,
iets met zekerheid bekend.
1) De rebus geslis Germanorum,
-ocr page 83-
69
TWEEDE TIJDPERK.
het laatste en verreweg het belangrijkste gedeelte behan-
deld, van den aanvang der regeering van hendrik IV,
tot op de aanstelling van Koning rudolf tegenover hem
(j. 1077). Voor den zóó befaamden strijd tusschen dezen
Vorst en gregoo-r VII mag zijn werk als hoofdbron gelden.
Het verhaal dat hij daarvan geeft laat zich met veel be-
langstelling lezen, en is soms boeiend en roerend door
zijnen eenvond en de frissche aanschouwelijkheid der tee-
kening. Maar hoe geopend ook zijn hart voor mededoogen
en menschlievende gewaarwordingen zijn mocht, en hoewel
hij het oog geenszins gesloten hield voor de vele gebreken
in het leven der geestelijken van zijne dagen, zoo verloo-
chent hij nogtans nergens, in zijne beschouwing van dien
strijd, het standpunt van den vroomgeloovigen maar ietwat
bekrompenen monnik, die —zooals hase het geestig heeft
uitgedrukt — de gebeurtenissen der wereld en zijns volks
ons te beschouwen geeft, gelijk hij die voor de kleine en
hooggekleurde glasschijven zijner kloostercel zag voorbij-
trekken 1).
Terwijl lambert ons oog voornamelijk op Midden-
Duitschland en Italië gevestigd houdt, richt een zijner
tijdgenooten adam van Bremen 2), die geheel hetzelfde
1)  „Die Deutsche Geschichte lamberts von herzfeld ist ein Abbild
des Lebens, wie es einem frommen Mönchen erscheint, der rnit den
groszen Vorbildern Rómischen Geschichtschreibnng bekannt, nach einer
Wahlfahrt zmn heiligen Grabe, die Geschichte der Welt und seines
Volkes, am kleinen geraahlten Fengster seiner Celle vorüber ziehen
laszt." — Eene zeer verdienstelijke studie over dezen Duitschen ge-
schiedschrijver, door Dr. julius weisz&cker bewerkt, vindt men in
herzog\'s Lexicon, ad vocem.
2)  Zijn sterfdag viel op 12 Oct. Zijn sterfjaar is evenmin als de
plaats zijner geboorte bekend.
-ocr page 84-
70                               TWEEDE TIJDPERK.
tijdperk (van 788 tot 107fi) behandeld heeft, onzen blik
naar noordelijk Duitschland en Scandavië. Hij kwam ge-
lijktijdig met den Bisschop adelbert te Bremen, be-
kleedde daar de waardigheid van Domheer en Hoofd der
Bisschoppelijke school 1) en gaf in vier geschiedboeken 2)
een nauwkeurig verslag aangaande de invoering en uit-
breiding des Christendoms onder de Saksen, in Denemarken
en Zweden, hetwelk hij deels uit geschrevene oorkonden,
deels uit mondelinge overleveringen en mededeelingen
heeft bijeengebracht, waartoe hij wegens zijne woonplaats
zelve, het middelpunt van het beroemde Bisdom Hamburg-
Bremen,
van waar zoo vele stralen des lichts naar het
Noorden uitgingen, in de voortreffelijkste gelegenheid was
gesteld 3). In een aanhangsel op zijn werk zocht hij zijne
tijdgenooten omtrent de ligging en gesteldheid der toen
nog weinig bekende Scandinavische rijken nader in te
lichten 4)^ Voor het leven en de verrichtingen van ans-
CHARius en diens eerste opvolgers, zijn deze geschied-
boeken van het hoogste gewicht. Voor de bekeeringsge-
schiedenis der Nieuw-Europeesche volken vormt hij met
gregorius van tours en beda den Eerwaardige een wei-
sluitend geheel 5).
Nog behooren tot hetzelfde tijdperk twee kroniekschrij-
vers, marianus scotus (f na 1086) en siegbertus van
1)   Canonicus el Magiser Scholarum.
2)  Historiae Ecclesiasticae L. IV. s. gesta Hamburgensis Ecclesiae
Ponitficum.
3)  Over de bronnen, waarvan adam van breher zich bediend heeft,
handelt eene Akadeinische Dissertatie van J. asmussen, Kiel. 1834.
4)   De situ Daniae vel reliquaram, quae trans Daniam sunt, regionum
natura.
5)  Men voege hier nog bij, nevens de talrijke biographiën van be-
-ocr page 85-
TWEEDE TIJDPERK.                                71
Gemblours (t 1112). De kroniek des eerstgenoemden,
die tot het j. 10<S6 reikt, is voor verre het grootste deel
navolging van vroegere schrijvers, en erlangt eerst, waar
hij tot de elfde eeuw genaderdis, eenige geschiedkundige
waarde. Zóó weinig als hij, bij de vermelding van den
Investituurstrijd , zijne partijdige ingenomenheid met GRE-
goor VII verbloemde, zóó stoutmoedig trad de ander, in
zijne handelingen en schriften, als de verdediger van de
in zijn oog geschondene rechten der kroon tegen de aan-
matiging des Pausen op.
Siegbert, ons reeds uit vroegere aanhaling bekend 1)
heeft een soortgelijk werk als hieronymus, gennadius
en isidorus van Sevilie geleverd 2). Veel meerderen roem
oogstte hij in door zijn Chronicon, dat zich aan dat van
eusebius aansluit 3), en met het jaar vóór zijnen dood
1111 eindigt. Als bewijs, hoe hoog dit werk bij zijne
tijdgenooten en de eerstvolgende geslachten stond aange-
schreven, kan strekken, dat niet minder dan twaalf mid-
deleeuwsche schrijvers zich bevlijtigden, zijne Kroniek,
waar zij door zijn dood was afgebroken, voorttezetten en
roerade Zendelingen, waarvan de voornaamste reeds genoemd zijn, de
Kroniek van helmold, een geestelijke in het Bisdom Luieck (f na
1170) die, al is hij met geen dezer schrijvers gelijk te stellen, om-
trent de bekeeringsgeschiedenis der Slavonische volken in noordoos-
telijk Duitschland, belangrijke opgaven en mededeelingen doet. —
Voor den zendingsarbeid van cyrillus en methodiüs eindelijk, zijn
met vrucht te raadplegen de Biographus Graecus clementis , en de
oud Italiaansche Legende van een ongenoemden schrijver. Jtalici ano-
nymi scripturis narratio.
1)  Zie boven bl. 48.
2)  De scriptoribus Ecclesiasticis.
3)  Zooals dit door hieronymus was uitgebreid tot het j. 378.
/
-ocr page 86-
72                                   TWKEDB TIJDPERK.
uittebreiden. Het vrije standpunt, tegenover den Room-
schen stoel door hem ingenomen en verdedigd, is oor-
zaak geweest, dat het oordeel over dezen schrijver deels
overdreven gunstig, deels uitermate ongunstig is uitge-
vallen 1)
DE VOORNAAMSTE SCHRIJVERS OVER EN TIJDENS
DE KRUISTOCHTEN.
Wij zijn aireede tot de tijden der kruisvaarten gena-
derd. De wapenkreet van petrus, den Kluisenaar, die
Europa opriep om het Heilige land op den Islam te her-
overen, had weerklank gevonden in duizende gemoederen.
Op het marktplein van Clermont scheen de stemme des
volks als de stemme Gods te hebben geklonken; en de
kruistochten stonden een aanvang te nemen; de kruistoch-
ten, waarbij het Westen toornig oprees, en naar een stort-
vloed geleek, die met opgezetten stroom en terugkeerende
wenteling, zich op het Oosten dreigde te werpen; de kruis-
tochten, die zulk eene machtige omwenteling in Europa\'s
staatkundigen en maatschappelijken toestand stonden te
weeg te brengen; die eene nieuwe wereld van gedachten
zouden openen, en onder de verstverwijderde, maar daarom
niet minder krachtig werkende oorzaken te tellen zijn,
1) Tot het laatste mag mede hebben bijgedragen, dat deze schrijver
zich verstout heeft het verhaalde omtrent de Pausin johanna — waar-
van hij de waarheid in het midden laat — in zijne kroniek op te
nemen. Na zijnen dood hebben zijne kloosterbroeders in de Abdij
van Gemblours zich beijverd, aan de echtheid van dit bericht te doen
twijfelen, hetwelk dan ook in vele latere handschriften ontbreekt. Zie
kist t. a. p. bl. 33.
-ocr page 87-
TWEEDE TIJDPERK.                               73
welke de kerkhervorming der zestiende eeuw hebben
voorbereid.
Niet ten onrechte heeft men voor de nieuw Europeesche
volken, bij dit keerpunt in de geschiedenis, den overgang
geplaatst uit den staat der kindsheid tot dien der jonge-
lingsjaren 1), gelijk zich dit op zóó sterk sprekende wijze
in den riddergeest dier tijden geopenbaard heeft. En of-
schoon wij meenen in de Historiographie dien overgang
eerst later te moeten plaatsen, toen de Kritiek in de Ge-
schiedenis begon te werken; ofschoon het zich nauwelijks
laat verwachten, dat de gunstige invloed dier gebeurte-
nissen op geestbeschaving en lettergebied zich zóó aan-
stonds zou geopenbaard hebben: het mag toch onze op-
merking niet ontgaan, dat de beste voortbrengselen, welke
de Middeleeuwen op het gebied der geschiedkunde ver-
mogen aan te wijzen, mede uit deze Periode dagteekenen.
De eerste geschiedschrijver, dien wij in dit tijdperk
vinden te vermelden, is otto , Bisschop van Freysingen
(t 1158), even edel van inborst, als hij van hoog aan-
zienlijke geboorte was 2); als een voorbeeld van loffelijke
onpartijdigheid te roemen, en in rang de meeste ge-
schiedschrijvers overtreffende, die vóór of na hem in de
middeleeuwen bloeiden. Zijn hoofdwerk was eene wereld-
1)  Zooals dit geschied is door den Hoogl. v. hengel, in zijne
Geschied, der Zed. en Godsd. besch. van het hedend. Europa. Zie de
zesde afl. van het boven aangeh. werk, Hoofdst. II: Europa\'s volken
onderling ter kruisvaart vereenigd, of hunne overgang uit de kindsheid
tot de jongelingschap.
2)  Otho Freysingensis. Hij was de zoon van Hertog lodewijk
van Oostenrijk en van moeders zijde kleinzoon van den ongelukkigen
Keizer hendrik IV en oom van Keizer frederik I.
-ocr page 88-
74                               TWEEDE TIJDPERK.
geschiedenis in acht boeken, waarin hij, de gewone sleur
der kronieken verlatende, niet de reeks der gebeurtenissen
naar de jaartallen aanteekende en naar de rij liet afloopen,
maar onder verschillende hoofdstukken verdeelde of samen-
bracht. Aan het einde daarvan gekomen , gaf hij aan fre-
derik I zijne opgewektheid te kennen, om ook diens leven
en daden te beschrijven, die dit aanbod met het meeste
welgevallen aannam en hem daartoe de noodige beschei-
den overzond. Ook van deze taak heeft hij in een ander
geschrift 1) zich op de loffelijkste wijze gekweten, zonder
nogtans het roemrijk maar treurig uiteinde van dezen
Vorst te kunnen vermelden. Hulde doende aan de ver-
diensten van dezen Vorst, schatte hij toch zich zelven en
de heilige taak eens geschiedschrijvers te hoog, om zich
tot de rol eens verachte!ijken vleijers te verlagen. Als
kerkvorst en vorstenzoon, geplaatst tusschen de beide
hoofdmachten, welke in zijnen tijd elkander bekampten,
schrijft hij wel in een verzoenenden geest, maar overal
blijft hij aan het streven getrouw om der waarheid hulde
te doen.
De eenigzins zonderlinge titel, dien hij aan zijne
wereldgeschiedenis gaf 2) »over de afwisseling der onder-
maansche dingen, en over de twee steden" vindt hare ver-
klaring in de leidende hoofdgedachte, welke hem bij bet
nederschrijven der gebeurtenissen bezielde, en het gods-
dienstig bespiegelend oogpunt, waaruit hij deze wilde
1)  De rebus gestis Frid. Imperatoris L. II.
2)  De rerum mundanarum mutatione s. de duabus cioüatibus. — In de
geheele wereldgeschiedenis zag hij niet enkel het bewijs voor de alge-
meene menschelijke vergankelijkheid, maar vond hij ook, van het begin
tot het einde , eene scherpe tegenstelling tusschen Babyion en het ware
of heraelsche Jeruzalem, waaraan na langdurigen en hardnekkigen
strijd de zegepraal zou verblijven.
-ocr page 89-
75
TWEEDE TIJDPERK.
beschouwd hebben. Daar ligt zeker waas van somberheid
over de gelieele wereldgeschiedenis uitgebreid, welke onder
zijne voorstelling, tot eene groote Tragédie wordt, waar-
van het laatste bedrijf reeds bijna was afgespeeld en welker
ontknooping eerlang in de katatrophe der algemeene op-
standing en van het wereldgericht stond te volgen. Dit
beneemt echter niets aan de waarde en belangrijkheid
dezes werks, of de verdiensten eens schrijvers, die door
de objectiviteit der voorstelling en het planmatige van
zijn schrijven de Historiographie tot zulk eene betrekke-
lijke hoogte verhief, als zij gedurende de middeleeuwen
bij machte was te bereiken 1).
Otto van Freysingen, al heeft hij in zijne schriften niet
gewaagd van het persoonlijk aandeel, dat hij daaraan
genomen had, had zich in het j. 1147 laten bewegen het
kruis op zijnen schouder te hechten en Keizer koenraad
op zijnen tocht naar het Oosten te volgen. Nadat het
Christenleger bij Nicomedië was geslagen, gelukte het
hem, te nauwernood, na het doorstaan van onnoembaar
veel leed en gevaren, Jeruzalem te bereiken, van waar
hij naar zijn vaderland (Beijeren) terugkeerde. Natuurlijk
boezemen onder het groot aantal schrijvers, die over het
tijdvak der kruistochten handelen 2) dezulken ons de meeste
1)  „Er ist der erste (zegt weisz&cker van hem) dem es dabei
nicht zu tbun ist uin die objectiven Thetsacben als solche, sondern
urn die Darstellung der Idee. Sein Werk ist eine Art Philosophie
der Geschichte, er ist es, der diese Gattung zuerst in die Historio-
graphie des Mittelalters eingeführt hat, und dessen name darum auch
ihren Höhepanct bezeichnet."
2)  De volledigste verzameling dezer schrijvers is die van jac. bon-
-ocr page 90-
7(5
TWEEDE TIJDPERK.
belangstelling in, die zooals robekt van Rheims 1), ray-
mond van Agüe 2), Meester olivier van Keulen 3) zelve
kruisvaarders geweest zijn, en geheel of ten deele als
ooggetuigen van het door hen beschrevene en verhaalde
kunnen gelden. Maar boven deze en andere schrijvers 4)
verdienen hier willem van Tyrus, en jacob van Vitrij onze
bijzondere aandacht. Van beiden zullen wij afzonderlijk
gewagen.
Willem van Tyrus was in Syrië uit Christenouders gebo-
ren; hij ontving zijne wetenschappelijke opleiding te Parijs,
gaiis: Gesta Dei per Foancos s. orientalium expeditiunum et regni Fran-
corum Hierosolymitoni Hist.
in twee folio banden. Han. 1611. Van
de grieksche of Bizantijnsche schrijvers komen hier weder in aanmer-
king : ANNA COMNENA , ZONARAS, NICETAS, ACROPOLITA (zie boven
bl. 39 en 40). Van de latere bewerkingen noemen wij hier alleen mtchaud
Histoire des Croisades, mill\'s History of the Crosades, wilken die
Kreuszüge
in 3 B. n. g. van kampen de Geschiedenis der Kruistochten
in 4 deelen, nevens het beroemde werk van heéren over, de gevol-
gen der kruistochten. — Een Historisch tafereel van de kruistochten is
door mij gegeven in de Geschiedenis der Christelijke Kerk in tafereelen
uitgeg. bij g. portielje en Zn. dl. III. bl. 161—192.
1)  Hist. Hierosol. Hij woonde den eersten kruistocht bij, waarvan
hij een getrouw en onopgesmukt verhaal heeft te boek gesteld.
2)  Hist Francorum, qui ceperunt Jeruzalem, de avontuurlijkste en
lichtgeloovigste verhaler van allen. Nog andere namen en schriften
kan men vermeld vinden bij schröckh a. a. O. th. XXV s. 175.
3)  Oliverius Cannnicus, vroeger te Paderborn, later te Keulen, die
in ons Vaderland velen tot deelneming aan den kruistocht onder Graaf
willem bewogen, en de verovering van Damiate beschreven heeft.
4)  Zooals: albertus Aquensis: de passagia Godofredi de Bullione
et aliorum principum
1. XII, en fulcherius , Gesta peregrinantium Fran-
corum.
m
-ocr page 91-
TWEEDE TIJDPERK.                                77
zag later in het Jeruzalemsche Koningrijk het onderricht
en de opvoeding van den jeugdigen vorst boüdewijn aan
zich opgedragen, en werd eindelijk tot aartsbisschop van
Tyrus verheven. Men houdt het er voor, dat hij, na den
val van dit koningrijk en de verovering van Jeruzalem
door saladin (1187), naar Italië is gezonden, om de volken
van het Westen tot een vernieuwden kruistocht, te be-
wegen. Niet lang daarna schijnt hij gestorven te zijn.
Zijne rijke taalkennis had hem in staat gesteld, uit Ara-
bische bronnen eene geschiedenis van de regeering der
machtigste Vorsten in het Oosten samen te stellen 1), welke
tot onheelbare schade voor de wetenschap is verloren ge-
gaan. Te gelukkiger mogen wij ons achten in het bezit
te zijn gebleven van zijne merkwaardige en geloofwaar-
dige geschiedenis der kruistochten, van het j. 1100—1184 2)
in drie en twintig boeken. Hoog genoeg haalt hij de ge-
schiedenis op van de eerste veroveringen af, door den Islam
behaald, maar hij toont overal bij de berichten, die hij
omtrent het verre verledene geeft, de beste Geschiedschrij-
vers geraadpleegd te hebben. Van het midden der twaalfde
eeuw af, teekende hij op wat hij zelf beleefd, en ten deele,
als op het tooneel der Geschiedenis tegenwoordig, aan-
schouwd had. Het laatste boek is onvoltooid gebleven.
Bij het verhaal der rampen, die het Christelijk Jeruzalem
getroffen hadden, zonk hem, door smartgevoel oyerwel-
digd, de geschiedveder uit de hand.
Wekt zijne geschiedenis, reeds wegens den aard des on-
derwerps en het nauwe rapport, dat er tusschen den Auteur
1) Gesta principum orientalium.
2)- Historia rerum in partibus transmarinis gestarum a tempore MAHU-
meth utque ad Annum Domini 1184. Korter ook het Boek der ««••
oeerinyen genoemd.
. 9-
-ocr page 92-
78                                    TWEEDE TIJDPERK.
en de door hem verhaalde gebeurtenissen bestond, in hooge
mate onze belangstelling op — zij verdient dit nog meer,
wegens de gekuischtheid van zijne taal, het vloeiende
van zijn stijl, het onderhoudende en levendige van zijn
verhaaltrant, de helderheid en gematigdheid zijns oordeels
en de edele Christelijke gevoelens, welke daarin door-
stralen. Willem van Tyrus neemt naast OTTO van Frey-
singen,
eene plaatse der eere in onder de geschiedschrijvers
van zijnen tijd. «Wie een levendig en aanschouwelijk
beeld" (zegt de Schrijver, die zijne geschiedenis in het
Hoogduitsch vertolkte, in zijne voorrede naar waarheid)
aangaande dezen merkwaardigen tijd wil voor oogen heb-
ben , hij kan het slechts door hem erlangen, die zijn werk
met hetzelfde vuur der geestdrift nederschreef, waarmede
de kruistochten zelve waren ondernomen, en die zelf
een der grootste karakters in deze Periode heeft uitge-
maakt l).
Niet in Historische verdiensten met hem gelijk te schat-
ten, verdient toch aanstonds na hem genoemd te worden,
jacobus van Vitry 2), een even onverbiddelijk censor
van de zonden van geestelijken en leeken, als ijverig
kruisprediker tegen Albigensen en Sarracenen, gestorven
als Kardinaal te Rome, in het j. 1240. De roep zijner
heiligheid en welsprekendheid, die er van hem uitging,
alsmede van den vromen ijver die hem bezielde, verwierf
hem de verheffing tot Bisschop van Acco of Ptolomais.
1)  Kansler , Geschichte der Kreuszüge und des Königreichs Jeruzalem,
aus den Lat. von
wilh. v. Tyrus. Stuttgard 1844; woorden aangehaald
door o. ii. kliffel in herzog\'s Lexicon ad vocem.
2)   JACOBUS DE VITKIACO of VITRIACUS.
-ocr page 93-
TWEEDE TIJDPERK.                                   79
Daar verzamelde hij de bouwstoffen tot zijn Historisch
werk, dat de geschiedenis van het Oosten en Westen om-
vademde 1), die hij in drie deelen splitste. Het eerste
behandelt de geschiedenis der Christenen in het Oosten
van mohamed tot de krooning van jan van brienne
tot Koning van Jeruzalem. In het tweede schetst hij de
hoofdgebeurtenissen der Westersche Kerk, die zijnen leef-
tijd hadden gekenmerkt 2). In het derde keert hij tot de
geschiedenis der kruistochten terug, die hij voortzet tot
de verovering van Damiate, welke door hem zelve werd
bijgewoond 3). Als geschiedschrijver staat hij beneden
WILLEM van Tyrus, maar hoog genoeg om boven de mees-
ten, die hunne pen aan hetzelfde onderwerp hadden gewijd,
gesteld te worden. Men heeft den zedelijken moed gehul-
digd, waarmede hij niet schroomde de gebreken der kruis-
vaarders en de ondeugden der in Palestina wonende Chris-
tenen aan het licht te brengen, maar zich verwonderd,
dat een man, met zooveel waarheidszin begaafd en be-
zield, tegelijk als een bekrompen geloofsvervolger heeft
kunnen optreden en handelen, maar zoo wel in het een
als in het ander openbaarde zich de geest der gestreng-
heid, aan zijne vroomheid eigen, en bewees hij het kind
van zijnen tijd, de zoon der middeleeuwen te zijn.
Van de overige kroniekschrijvers der dertiende eeuw,
die als hulpbronnen der kerkgeschiedenis in aanmerking
1)  Historiae orientalis et occidentalis, Libri tres.
2)  Daarom heeft bongars dit gedeelte uit zijne verzameling wegge-
latea. Het geheele werk is opgenomen bij martène en durand :
Thesaurus novus Anecdotorum. T. III. Paris 177.
3)  Lezenswaardig is ook van denzelfden schrijver: „jacobi de vi-
TR1AC0, epistola missa in Lolharinyiam de captinne Damiatae."
-ocr page 94-
80                                  TWEEDE TIJDPERK.
verdienen te komen, vergenoegen wij ons nog koenraad
van Leichtenau 1) albericus 2) vincentius van Beaw
vais
3) en albertus van Staden 4) bij name aangeduid
te hebben.
Eenige bijzondere vermelding verdient echter nog het
in dien tijd zeer geachte en veel gebruikte Chronicon 5)
van MartinüS POLONüS die uit Silesië herkomstig, wat toen
nog niet van Polen gescheiden was, in de orde der Domini-
kanen trad, tot Bisschop van Cozenza in Calabrië werd
verheven, een tijdlang aan het Pauselijke Hof bij nico
laas III verkeerde, daar de waardigheid van Biechtvader
1)   Abt van het Praemonstratenser klooster Auersberg. Eén der
schrijvers van het Chronicon Urspergense, waarvan het eerste gedeelte
(tot het j. 1126) door een monnik uit Bamberg, het tweede (tot hetj.
1226) door den abt burchard, het laatste (tot het j. 1229 of 1240)
door koenraad v. L. is bewerkt. De kroniek wordt doorgaans naar
dezen genoemd, en is het eerst te Straatsburg uitgegeven in \'t j. 1537.
2)  Monachus trium fontium, een monnik te Drüèeck in Luikerland.
Zijn kroniek loopt tot het j. 1251. Tot het j. 1106 beeft hij andere
schrijvers gevolgd, die hij met nauwgezetheid opnoemt, maar het
latere gedeelte meer zelfstandig bearbeid.
3)   Vincentius Bellovacensis, een Eransch Dominikaner in het
midden der 13de eeuw, bekend in de geschiedenis der wijsbegeerte, die,
op verlangen en kosten van lodewijk IX, een uitgebreid viervoudig
werk samenstelde, waarvan het hier bedoelde gedeelte Speculum
Historiale
(Spiegel-historiaal) door hem genoemd is.
4)  Albertus Stadensis. Eerst Benedictijner, later Eransiskaner inon-
nik te Staden in het aartsbisdom Bremen. Zijne kroniek, die niet
veel oorspronkelijks schijnt te bezitten, loopt tot het j. 1256. Zij is
door reinerus beineccius in het j. 1587 te Helmstadt in het licht
gegeven en opgenomen in: schilteri Script Rer. Gertn. p. 163 sqq.
5)  Een keurig handschrift van deze kroniek is op de Leidsche
Bibliotheek berustende. Zij werd in het licht gegeven door den
Eriescheu rechtsgeleerde suffridus petki, Antwerpen 1574,
-ocr page 95-
TWEEDE TIJDPERK.                                öl
bekleedde 1) en, tot Primaat van Polen bestemd, op
zijne reize naar het hem toegewezen Aartsbisdom te Bo-
logne
in het j. 1273 te sterven kwam 2). Hij was de eerste
die het verhaal omtrent de gewaande Pausin johanna
zóó omstandig in zijne kroniek opnam en mededeelde, als
het daarna in omloop is gebracht en algemeen geloof
heeft gevonden 3).
Bij den weinig kritischen geest, die de Middeleeuwen
kenmerkte, verheugt het ons te meer bij eenen schrijver
te kunnen stilstaan, die door de grondi^heid zijns onder-
zoeks en de onbevangenheid des oordeels, zooveel dit
personen en zaken en de kerkelijke aangelegenheden zijns
1)  Summi Pontificis capellanus ac Poenitentiarius major.
2)  Verg. over dezen schrijver cave Script. Eccles p. 646.
Scheöokh a. a. O. Th. XXIV. s. 521, en over het verhaal om-
trent de Pausin johanna denzelfden schrijver Th. XXII s. 83 fg.
en kist t. a. p. bl. 15 vgg. — Met bovengenoeuiden kroniekschrij-
ver raag niet verward worden de Venetiaansche Reisbeschrijver marco
polo (ook voor dien tijd belangrijk) die ons vergunt tot in het
verre Oosten een blikte slaan. Zijn werk: marci pauli veneti de
Regioniius orientalibus
L. III. is oorspronkelijk in het Italiaansch
opgesteld en, behalve in het Latijn, ook in het Nederduitsch en
vele nieuwere talen overgezet.
3)  Hieruit worde geenszins afgeleid, dat het verhaal zelve in weer-
wil van zoovele duisterheden als er in de geschiedenis te dien aan-
zien zijn overgebleven, werkelijk geloof verdient. "Wel is er ook voor
den oorsprong dezer veelbesprokene legende naar een Historischen
ondergrond te zoeken, maar wij kunnen, dunkt mij, in de door nean-
der gegevene verklaring berusten, wanneer deze schrijft: „Der ver-
derbliche Einfluss der Weiberherschaft in Roni und der name johannes,
den einige dieser unwürdigen Pabste führten, mogen wohl zur Ent-
stehung der marchenhaften Sage von der Pabstin johanna im neunten
Jahrhundert einigen anlass gegeben haben."
-ocr page 96-
82                               TWEEDE TIJDPERK.
tijds betrof, zich op het gunstigst onderscheidde. Mattheus
pakisiensis, Monnik van de Cluniacenserorde in het kloos-
ter St. Alban in Engeland, (t 1258) als dichter, redenaar
en geleerde beroemd, in hoog aanzien bij Koning hen-
drik III en Paus innocentius IV, is zijn roem, als een
der uitstekendste geschiedschrijvers van zijnen tijd, hoofd-
zakelijk aan zijne geschiedenis van Engeland 1) verschul-
digd. Later heeft hij zelf van dit werk eene meer be-
knopte en verkorte recensie gegeven 2). Zij omvat te
nauwernood twee eeuwen, van het j. 1066—1250 3).
Tot op het jaartal 1235 is eene vroegere kroniek van
roger van WENDOVEit hierbij ten grondslag gelegd en
gevolgd. Verre het kleinste gedeelte heeft hem alzoo
tot oorspronkelijken en zelfstandigen bewerker gehad,
maar dit gedeelte is zóó rijk en belangwekkend van
inhoud, niet enkel voor de geschiedenis der Kerk in.
Engeland, maar ook daar buiten, getuigt van zulk een
diep en helder inzicht in de kerkelijke en maatschap-
pelijke toestanden, dwalingen en gebreken zijns tijds, van
zulk eene blakende liefde voor de waarheid, die hem
bewoog, zonder hooggeplaatste prelaten, pausen en vorsten
te ontzien, boven alles hare stem te doen hooren, dat hij —
wiens stijl bovendien met het zout van den Engelschen
humor
is oversprengd — door velen, als aan de spits der
Middeleeuwsche kerkgeschiedschrijyers wordt geplaatst.
«Geen hunner (schrijft schröckh) heeft zóó onverholen
en nadrukkelijk de drukkende overheersching der Pausen,
1)  Historia Anglica Major. Buitendien schreef hij nog een chroni-
con
of wereldgeschiedenis tot op het j. 1066, dat echter bij zijne
latere geschiedenis van Engeland geheel in de schaduw treedt.
2)  Historia Anglica Minor.
3)   Door een der monniken van het klooster te St. Alban, werd de
geschiedenis na zijnen dood tot het j. 1273 bijgehouden en vdbrtgezct.
-ocr page 97-
TWEEDE TIJDPERK.                                   8;J
hunne onverzadelijke hebzucht, den overmoed en de uit-
spattingen hunner Legaten, nevens andere gevoelige grie-
ven en bezwaren tegen deze machtige regenten, aan de
kaak gesteld; en dit niet zoo zeer door een smadelijk
tafereel daarvan op te hangen, of op den toon van bit-
teren spot (hoewel het hem ook daartoe geenszins aan
natuurlijken aanleg ontbrak) doch veel meer door eene
menigte van daadzaken" — wij kunnen er bijvoegen, met
overlegging der Autentieke stukken en bewijzen — »aan
de geschiedenis zijns tijds ontleend."
Daar intusschen mattheus parisiensis zich met zóó
veel vrijmoedigheid ook over de Roomsche Curie heeft
uitgesproken, en toch zijne trouw als geschiedschrijver,
blijkens zoo vele proeven, geheel onverdacht moest ge-
houden worden, kan het ons geene verwondering baren ,
dat sommige R. K..schrijvers, zooals BiRONius, bellar-
minus e. a. op het vermoeden gekomen \'zijn, of althans
het vermoeden hebben uitgesproken, dat zijne schriften op-
zettelijk van de zijde der Protestanten vervalsching had-
den ondergaan 1). Deze beschuldiging is nogtans reeds
door casaubonus in al hare nietigheid ontleed en weder-
1) „Mattheus parisiensis quam fuerit animo infensissimo in Apo-
stolicam sedem quivis facile poterit intelligere nisi, (voegt baronius er
waarschuwend bij) probra ülafuerint additamenta potuis ejus, gui edidit
Novatoris, haeretici hominis, cum peculiare sit illis, libros quos polue-
rinl, depravare."
Baronius Annot. ad A. 996 n°. 63. — Toch ge-
voelde zelfs baronius zich zijns ondanks gedrongen, de hooge ge-
schiedkundige waarde van dit geschrift te erkennen, daar hij weldra
hierop volgen laat: „A quo libro si quis demat caluinnias, invectivas,
dicacitates et blasphemias, in Apostolicam sedem frequenter iteratas,
aureum sane dixerit commentarium, utpote quod ex publicis monu-
mentis totidem verbis redditis egregie contextum et coagmentatum in-
veniatur." Zie ook gieseler Lehrb. der Kirchengesch. Th. II. abth. I.
s. 2 in nota.
6*
-ocr page 98-
84
TWEEDE TIJDPERK.
legd, en kan door de ontdekking van nog andere oude
handschriften , waarin de geïncrimineerde plaatsen even zeer
voorhanden zijn, als geheel opgeheven en vervallen be-
schouwd worden 1). Veel redelijker is het met hase in te
stemmen: • Mattheus parisiensis betoonde zich zulk een
onverbiddelijk Censor, omdat de gestrenge monnik de
waarheid boven alles lief had" 2).
Het heeft tot hiertoe onze aandacht niet kunnen ont-
gaan, dat meest al de kerkgeschiedschrijvers der middel-
eeuwen , hetzij zij de biographie of de Kroniek als tneest
geliefden vorm verkozen, de geschiedenis zeer fragmen-
tarisch
hebben behandeld; en dat ook zulke werken, die
op de breedste schaal waren aangelegd, grootendeels in
de geschiedenis van hun eigen leeftijd zich oplostten,
waarin de gebeurtenissen, die Kerk en Staat waren we-
dervaren, zusterlijk vereenigd als hand aan hand bleven
gaan 3). Als meer bepaald — hoewel niet uitsluitend —
tot het gebied der Kerkgeschiedenis behoorende, verdienen
hier nog twee schrijvers vermeld te worden.
1)  In de Prolegomena zijner Excertitationes in Annales baronii. —
Het oorspronkelijke Handschrift der Historia Major, dat de Auteur
zelf aan den Koning overreikte, wordt nog in het Britsen Museum
bewaard.
2)  „Mattheus parisiensis hat in seine Englische Geschichte mit
scharfen blieken ueber das gauze Abendland, die verbrechen der
Hiërarchie an der Kirche so unerbittlich enthüllt, weil der strenge
Monch die Kirche über alles liebte."
3)  Nog enkele Kroniek- of Geschiedschrijvers, die in de veertiende
eeuw bloeiden, zoo als albertus van straatsburg, albertinus
mussatos, froissard e. a. die veel meer op wereldlijk dan op ker-
kelijk gebied stonden, ga ik daarom met stilzwijgen voorbij.
-ocr page 99-
TWEEDE TIJDPERK.                               85
Ordekicus vitalis, in Engeland geboren, maar die
reeds vroegtijdig in Normandië met der woon zich vestigde,
en na 1142 als Benedictijnermonnik in het klooster St.
Evroul
gestorven is, zocht, zooveel hij vermocht, den lust
tot de beoefening der Geschiedenis in zijnen tijd aan te
wakkeren. Met dit oogmerk heeft hij de Kerkgeschiedenis
van \'s Heilands geboorte af tot op het j 1140 in dertien
boeken verhaald, op eene wijze welke bij zijne tijdgenooten
waardeering heeft gevonden 1). Het laatste gedeelte echter
schijnt al wederom meer merkwaardigheden uit de regee-
ring van willem den Veroveraar dan eigenlijke kerkge-
schiedenis behelsd te hebben 2).
Ongeveer twee eeuwen later beproefde ptolomaetjs
van Lucca, een leerling van den beroemden thomas van
Aquino, een tijdlang Prior van het Dominikanerklooster te
Florence, en later Bisschop van Torcello, f 1327, zijne kracht
aan een soortgelijken arbeid. Hij gaf eene Kerkgeschie-
denis
in XXIV boeken, van Christus geboorte tot op het
j. 1316. Zoo wel hier als in zijne jaarboeken (van het j.
1060—1303) treft men ettelijke bijzonderheden aan, die
men elders vruchteloos zal zoeken, en die toch ten volle
geloof verdienen. De schrijver heeft met veel zorgvuldig-
heid de bronnen aangewezen, waaruit hij zijne verhalen
geput heeft, en daardoor ook voor de nakomelingschap
een te bruikbaarder arbeid geleverd 3).
1)   Historia Ecclesiastica, ook naar het klooster waar hij leefde,
Uticencis Historia genoemd.
2)  Opgenomen in de verzameling van duchesne : Historia Norman-
norum.
3)  Beide geschriften, zijne Historia Ecclesiastica en zijne Annales zijn
opgenomen door muratoei in zijne Scriptores rerutn Italicarum. T. XI.
-ocr page 100-
86                                   TWEEDE TIJDPERK.
Het jaar, waarmede deze schrijver zijne kerkgeschiedenis
besloot, grensde aan het geboortejaar van den beroemden
petrarca , die met al de kracht van zijn genie de her-
leving der letteren heeft zoeken te bevorderen; wiens
naam alleen genoeg is, om ons te midden van eenen tijd
te verplaatsen, waarin de donkerste schaduwen der mid-
deleeuwen reeds waren afgedreven, en de kim zich begon
te kleuren met het licht van een nieuwen en schooner dag.
DE KERKGESCHIEDSOHRIJVING BIJ DE HERLEVING
DER LETTEREN.
Aanvankelijk schenen de kruistochten voor de volken
van ons werelddeel enkel een teelt van jammeren te zul-
len baren. Het groote doel, waarvoor men geleden en
gestreden had, was niet bereikt. De uiterste inspanning
en overspanning der aangewende reuzenkrachten was vruch-
teloos gebleven. Niet enkel was Jeruzalem op nieuw in
de handen der ongeloovigen, maar ook het eertijds mach-
tige Bizantijnsche rijk neigde ten val; stad voor stad boog
het hoofd, en waar vroeger het Labarum stond geplant,
en het kruis zich verhief boven prachtig gebouwde Basi-
lieken, d£ar verrees nu de halve maan boven trotsche
moskeen. Wij weten nogtans, hoe door de verstrooiing en
overkomst der grieksche vluchtelingen, eene geheele we-
dergeboorte in het rijk der letteren, hoedanig reeds door
petrarca was voorbereid, gelukkig is tot starid gebracht.
In Italië vooral zien wij eene liefde voor de wetenschap
ontwaakt, en de oude letterkunde met eene geestdrift
beoefend, waarvan wij ons in onzen koelen modernen tijd
nauwelijks een denkbeeld kunnen vormen. Aan cicero
-ocr page 101-
TWEEDE TIJDPERK.                               87
wordt op nieuw de hulde eener bewondering gewijd, welke
aan vergoding grenst, en de liefde voor plato en de Pla-
tonische schriften wordt eene dweepende liefde. Wij
willen die geestdrift niet hooger aanslaan dan zij verdient,
even weinig als wij de eenzijdige verstandsrichting, welke
het Husmanisme nam , willen verdedigen of prijzen, maar
het zou toch eene ondankbare miskenning zijn van hooger
wereldbestuur, indien wij niet de weldadige vruchten erken-
den, welke die herleving der letteren voor Europa\'s ver-
lichting en beschaving, voor de edelste en heiligste be-
langen der menschheid heeft gedragen. De gunstige ge-
volgen daarvan konden ook op het gebied der Historische
kunst en wetenschap niet achterblijven. Dit althans liet
zich aanstonds hopen en verwachten, dat het armoedige
monnikslatijn, door kiescher en beschaafder taal, de stijve
vorm der kroniek, door waardiger en behagelijker vorm
zou worden vervangen. En, inderdaad! — hoe verre ook
de Hïstoriographie tot aan het einde der middeleeuwen,
beneden de hoogere eischen der Geschiedenis zij terugge*
bleven : wij zullen haar toch, in de voortbrengselen, wier
beschouwing thans nog ons wacht, eene schrede zien vor-
deren, om, aan het einde van dit tijdperk, door lau-
bentiüs valla als uit een langen slaap gewekt, uit den
staat der kindsheid tot den leeftijd der jongelingsjaren
over te gaan.
Het rijkst van omvang van de tot hiertoe beschrevene
werken was het Historische werk 1) van antoninüs van
Florence, Generaal"vicarius van de orde der Dominika-
1) Summa Historialis, welke met zijne Summa Theologica en Summa
Confessionalis
een trias van geschriften vormt.
-ocr page 102-
88
TWEEDE TIJDPERK.
nen, Aartsbisschop van Florence, t 1459, en na zijnen
dood met den stralenkrans eens Heiligen gekroond 1), die
zoowel op het gebied der Geschiedenis, als op dat der Ethiek,
eenen welverdienden roem heeft ingeoogst. Hij heeft
de wereldgeschiedenis in zes perioden en drie zeer on-
gelijke deelen gesplitst. Het eerste deel brengt haar tot
het j. 310 onzer tijdrekening, het tweede, tot het j. 1198,
het derde tot het jaar van zijnen dood. Hoewel de vorm,
waarin hij zijn werk gegoten heeft, met tal van vroegere
schrijvers groote overeenkomst heeft, zoo laat hij toch zoo-
wel in de veelheid en den rijkdom der door hem behan-
delde onderwerpen, als in de methode der geschiedschrij-
ving, de armoedige kroniekschrijvers der middeleeuwen
verre achter zich. Men ziet het aanstonds hem aan, dat de
wedergeboorte der letteren in Italië reeds was aangevan-
gen, en dat wij aan de grenzen staan, die de middeleeuwen
van de nieuwere tijden scheiden. Hier en daar waagt hij
het zelfs in een meer kritisch onderzoek te treden, en ver-
bergt hij de twijfelingen niet, die er omtrent de juistheid
der tot hem gekomen berichten voor zijnen geest waren
opgedoemd. Zóó laat hij reeds het niet onduidelijk door-
schemeren, dat de vermeende schenking van konstantijn,
(gelijk deze door de Kerk was aangenomen) hem min of
meer verdacht was voorgekomen. Meestal echter worden
de opgerezene twijfelingen door hem in conservatieven
geest beantwoord en beslist.
Van het vele wetenswaardige, dat hier als in eene rijke
schatkamer voorhanden is, wijzen wij alleen op de vrij
volledige geschiedenis van het Monnikenwezen, van zijn
vroegsten oorsprong af tot op den bloeitijd der Dominika-
1) Zijne levensbeschrijving is daarom ook door de Bollandisten
gegeven.
-ocr page 103-
89
TWEEDE TIJDrERK.
ner, Franciskaner en Augustijner orden. Het dichtst schijnt
alzoo dit werk tot eene algemeene Kerkgeschiedenis te na-
deren. Daar nogtans amtoninüS zelf het als eene Kro-
niek der wereldgeschiedenis
wilde beschouwd hebben, en,
hoewel hij zich het meest op kerkelijken bodem beweegt,
de grenzen tusschen Staats- en Kerkgeschiedenis nergens
met gestrengheid in het oog houdt, zoo wordt het de
slotsom dezer beschouwing, nu wij nagenoeg aan het eind
van zulk eene lange reeks van schrijvers staan , dat men eene
algemeene Kerkgeschiedenis, welke genoegzaam aan de haar
gestelde eischen beantwoordt, en eenige aanspraak op volle-
digheid, zelfstandigheid en oorspronkelijkheid zou kunnen
maken, geheel de middeleeuwen door vruchteloos zoude
zoeken. — Voegen wij hier nog bij, dat antoninus in de
opneming van wonderverhalen en legenden geenszins karig
of schroomvallig geweest is; en de geheele geschiedenis meest
van hare uitwendige zijde opgevat en behandeld heeft,
dan worden wij van zelfs genoopt, ook aan dezen schrij»
ver — hoe hoog hij in vele opzichten boven velen zijner
voorgangers hebbe gestaan — den naam en rang eens ge-
schiedschrijvers,
in den waren zin, in de volle en rijke be-
teekenis, welke eerst de nieuwere tijd met dit woord heeft
leeren verbinden — te blijven ontzeggen.
Hoe ras intusschen de schrijfstijl, bij de herleving der
letteren den gunstigen invloed der Humanistische stu-
dien ondervond, dit blijkt vooral uit de vernieuwde be-
arbeiding en voortzetting van »de levens der Pausen,"
welke platina (t in \'t j. 1481, als opziener der Vatikaan-
sche Bibliotheek 1) op aandrang van sixtus IV onder-
1) Zijn geboorte- en geslachtsnaam was bartholomeo sacchi,
i
-ocr page 104-
90                               TWEEDE TIJDPERK.
nam 1) wiens taal door onzen erasmus niet geheel on waar •
dig gekeurd werd, ware het ook op verren afstand, met dien
van Rome\'s eersten Redenaar vergeleken te worden 2). —
Maar ook de inhoud, al is een groot gedeelte dezes werks
aan vroegere schrijvers ontleend 3), behoudt aanspraak
op goedkeuring en lof, voor zooverre platina meerma*
len doorslaande blijken van de helderheid en onbevangen-
heid zijns oordeels, van de vrijmoedigheid zijns geestes
geeft; zooals, waar hij arnold van brescia tegenover
het aam hem voltrokkene doodvonnis in bescherming
neemt, of het karakter van bonifacius VIII, tot een af-
schrikwekkend voorbeeld voor alle wereldlijke en kerke-
lijke vorsten, met ware en scherpe trekken teekent. Toch
maar hij veranderde dien naar het vlek zijner geboorte Piadina in
PLATINA.
1)   Opus in vitas summorum Pontificum, ad sixtüm IV, het eerst
te Venetië in 1479, later meermalen, maar niet zonder veranderingen
gedrukt. De Editio Princeps is, volgens gieseler, het nauwkeurigst
weergegeven in de Holl. uitgaven van het midden der zeventiende
eeuw in 12°.
2)  In Ciceroniano.
3)  Tot de bronnen, door platina gebruikt, behoorde, buiten ana-
stasius en ptolomaeüs de Lucca, ook theodoricus (diederik) van
niesj (neheim), Abbreviatore (secretaris en uitvaardiger der Breven)
aan het Pauselijk Hof te Avignon en daarna te Rome, gest. 1417 te
Constanz, nadat hij johannes XXIII derwaarts vergezeld had. Zijn
werk de Schismate, in drie boeken, waaraan later nog een vierde boek
onder den titel nemus uniunis werd toegevoegd, behelst voor de geschie-
denis van het groote Pauselijke Schisme en de Kerkvergaderingen te
Pisa en Constanz, hoogstbelangrijke bijdragen. Zijn boek is wegens
de vrijmoedige beoordeeling van het karakter der Pausen, welke de
eerlijke schrijver zich veroorloofd heeft, op den Index geplaatst, doch
later meermalen herdrukt. Zie schröckh a. a. O. Th. XXXI, s. 243
fg. 274 fg.
-ocr page 105-
TWEEDE TIJDPERK.                                91
zouden wij deswege hem niet den lof der onpartijdigheid
durven toekennen. De harde en bittere bejegening en
vervolging, welke hij van Paus paulus II ondergaan
had 1), heeft hem voor het minst tot een te gestreng en
partijdig oordeel over dezen Kerkvoogd verleid. Over het
geheel boezemt ons het karakter van dezen schrijver niet
zulk eene onbepaalde achting in, dat wij hierin een
afdoenden waarborg voor zijne historische trouw zouden
kunnen vinden; maar ontegenzeggelijk wijst zijn voorbeeld
ons aan, als wij nog eens het geschiedboek der Pausen
van eenen anastasius daar nevens leggen, dat de ge-
schiedschrijving, in den loop dier eeuwen, eene niet
onbelangrijke schrede voorwaarts gedaan had.
Van eigenlijke bronnenstudie, zóó belangrijk en onmis-
1) Platina had zich groote geldelijke opofferingen getroost om
tot Pauselijk abhreviatore te worden aangesteld. Die betrekking werd
hem door paulus II, toen deze het pas opgerichte Collegium abbre-
viatorum
ophief, weder ontnomen. Hierover vertoornd, schreef hij,
met eene stoutmoedigheid, die aan grofheid grenst, een brief van
bitter beklag aan den Paus, waarin hij hem met een concilie dreigde.
Hij moest hiervoor met eene gevangenisstraf van ettelijke maanden
boeten. Later, verdacht van in de onderstelde samenzwering van
zekeren kallimachus betrokken te zijn, had hij nog zwaardere ver-
volging en zelfs de foltering der pijnbank door te staan. Hij werd
van ongeloof beschuldigd doch vrijgesproken. De dood van paulus II
en het daarop volgend Pontifikaat van sixtus IV bracht eene gewenschte
wending in zijne lotgevallen aan. Met veel nauwkeurigheid heeft
scuböck a. a. O. Th. XXXII, s. 325 verslag gedaan van de schrij-
vers, die over platina gehandeld hebben, waaronder de monographie
van D. 6. holler Disp. de is. platina, Alt. 1694, in de eerste plaats
verdient genoemd te worden. Lezenswaardig is ook het Artikel, dat
baïle in zijn Biet. Hist. et Crit, over hem gegeven heeft.
-ocr page 106-
92
TWEEDE TIJDPERK.
baar voor den Historiograaf, vonden wij tot hiertoe — op
enkele uitzonderingen na — slechts weinig werk gemaakt.
Tot die gunstige uitzonderingen behoorde de zeldzaam
begaafde, belezene en geleerde johannes van teitten-
heim (t 1516) 1) die als abt van een klooster te Spanheim
bij Kreuznach, zich in de opsporing van bronnen en oor-
konden, welke hoofdzakelijk tot Duitschland betrekking
hadden, ongeloofelijk veel moeite gaf. Met het oogmerk
om nog verborgene schatten na te delven, werden onder-
scheidene beroemde Bibliotheken door hem bezocht, of,
waar hij niet bij machte was dit persoonlijk te doen, zond
hij daartoe wakkere medehelpers uit. En zóó gelukkig
mocht hij daarin slagen, dat hij zijne kloosterbibliotheek
met meer dan tweeduizend geschriften, voor verre het
grootste gedeelte in manuscript, verrijkt zag. De vrucht
zijner nasporingen heeft hij in talrijke werken nedergelegd.
In een daarvan heeft hij voor Duitschland\'s meest geleerde
en beroemde mannen, die vóór zijnen tijd gebloeid had-
den, als in een beeldengalerij een gedenkzuil gesticht 2).
In een ander geschrift heeft hij , gelijk reeds door HIE-
1)  In den armoedigsten levensstand geboren, heeft v. tritten-
heim, door zijne ondoofbare zucht naar kennis geleid, zichzelven eene
plaats in de rij van Duitschlands geleerde en vermaarde mannen weten
te veroveren. Door onzen beroemden rüdolf agricola werd hij te
Heidelberg het eerst het heiligdom der geschiedenis ingeleid. In het
klooster te Spanheim, dat hij tot een ongekenden bloei verhief, sleet
hij de gelukkigste jaren zijns levens. Hij stierf in het klooster St.
Jacoh
bij Würizburg, waarvan mede eene kroniek (Chronica Monas-
sterii S. Jacobï)
van zijne hand, na zijnen dood in het licht verscheen.
Een belangwekkend verhaal aangaande zijne jeugd en vroegere lot-
gevallen heeft O. h. kmppel in herzogs Lex. gegeven.
2)  Catalogus illustrium virorum, Germaniam suis ingenüs et lucubra-
tionièus exornantium.
<
-ocr page 107-
TWEEDE TIJDPERK.                            93
EONYMUSwas aangevangen, een algemeenen «Catalogus van
Kerkelijke Schrijvers", en daarin, bij veel wat uit denaard
der zaak bekend zijn moest, ook meermalen uitgewerkte stu-
diën gegeven, en het ware, bij de vermelding dezes werks 1)
ondank jegens zijne nagedachtenis gepleegd, indien wij er niet
op terugwezen, hoe reeds meermalen , bij de opgaven omtrent
onderscheidene schrijvers, in dit Historisch overzicht zijn
naam is genoemd. Als bronnen der Kerkgeschiedenis
evenwel zijn naar het oordeel van gieseler , zijne Anna-
len van het Wurtembergsche klooster Hirschau 2) verre
weg het belangrijkst te achten, en het rijke gebruik, door
dezen voortreffelijken schrijver, daarvan gemaakt, heeft
de juistheid dezer opgave bevestigd.
Toen van trittenheim het eerste levenslicht aanschouw-
de, was de man, met wien wij dit gedeelte onzer Histo-
riographie
wilden besloten zien, reeds van het tooneel dezer
wereld afgetreden. Het zou alzoo kunnen schijnen, dat
wij ons, door hem hier nog te vermelden , aan een be-
langrijk Anachronisme hadden schuldig gemaakt. Toch
hebben wij dit met voordacht gedaan. Trittenheim,
schoon hij na valla , en in den tijd die het naast aan
de Hervorming grenst, heeft geleefd, behoort, in weerwil
van zijne verdiensten, wat zijne methode der geschied-
schrijving betreft, geheel aan het uiteinde dezer Periode
toe. Welk eene lofspraak wij voor zijne veelzijdige en
grondige geleerdheid gaarne ten beste geven; welk een
ijver hij in de verzameling van bronnen aan den dag legde,
hij toont nog weinig of niets te bezitten van den echt
Kritischen geest, welke in de bronnen zelve het ware
1)  De scriptoribus Ecclesiasticis,
2)  Annales Hirmugienses, uitgeg. te St, Gallen 1690.
-ocr page 108-
94
TWEEDE TIJDPERK.
van het valsche weet te schiften en te onderscheiden; en
voor zooverre zijne Historische schriften nog altijd met
vrucht kunnen geraadpleegd worden en licht over de Ge-
schiedenis kunnen doen opgaan, betreft dit wel het meest
de latere tijden der middeleeuwen, en het tijdperk waarin
wij hier verkeeren 1).
Bij antoninüs van Florence en platina 2) konden
wij eenige flauwe spranken ontdekken eener Historische
kritiek, welke zich harer roeping begint bewust te wor-
den om de geschiedenis van fabelen te zuiveren; de eer-
ste nogtans, die de kritiek van de personen of zaken op
de bronnen zelve overbracht; die daardoor voor de Kerk-
geschiedschrijving een geheel nieuw tijdperk heeft doen
geboren worden, en als in het midden, tusschen de twee
hoofdperioden der oudere en nieuwere Historiographie
verdient geplaatst te worden, was — beider beroemde tijd-
genoot :
1)  Ter zijde van v. trittenheim, als de laatste geschiedschrijver
vóór de Hervorming, hier nog te vermelden, staat alb. kranz, die
in het voetspoor van ad AM van Bremen getreden, in zijn: Metropolis
de Kerkgeschiedenis van noordelijk Duitschland behandeld heeft. Hij
had een geopend oog voor de gebreken der Kerk en de dringende
behoefte aan eene Hervorming, maar stierfin het j. 1517, zonder
het voorgevoel of de verwachting der groote gebeurtenissen, die
aanstaande waren.
2)  Als bewijs daarvoor wordt door schröckh en meest alle latere
geschiedschrijvers mede aangevoerd, dat platina een der eersten geweest
is, die de fabel aangaande de Pausin johanna verworpen heeft. Of
nogtans platina dit verhaal zelve, in de hoofdzaak geheel verwerpelijk
hebbe gekeurd, mag, na het door kist geschrevene (t. a. pi. bl. 12)
betwijfeld worden.
-ocr page 109-
TWEEDE TIJDPERK.                                   95
Laürentius valla, in het j. 1415 uit een Patricisch
geslacht te Rome geboren, en in het j. 1465 1) als Ka-
nunnik en Pauselijk geheimschrijver aldaar gestorven.
Valla , aan wien de herleving der letteren eene onbere-
kenbare verplichting heeft 2) staat als aan de spits der
Humanisten van zijnen tijd. Door zijne aanteekeningen
op het N. T. 3). en de verbetering der Vulgata 4), heeft
hij zich als een voor zijnen tijd geoefend criticus doen
kennen en reeds deswege heeft hij de nakomelingschap
en de godgeleerde wetenschap aan zich verplicht. Op het
gebied der Geschiedenis heeft hij betrekkelijk weinig ge-
leverd. Toch verdient hij al onze opmerkzaamheid wegens
den door hem gevoerden strijd over den oorsprong van
het zoogenoemde Apostolische symbolum, en zijn geschrift
over de vermeende schenking van konstantijn.
Als aanleiding tot den strijd over het Symbolum der
Apostelen (waarvan wij hier, schoon hij later is gevolgd,
als van ondergeschikt belang het eerst gewagen) vinden
wij verhaald, dat valla, tijdens zijn verblijf aan het Hof
van alphonsus V, Koning van Napels, eens een Fran-
ciskaner hoorde prediken, die van het ontstaan der alge-
meene geloofsbelijdenis de welbekende, fabuleuse verkla-
1)  Schröckh en hase geven 1457 als zijn sterfjaar aan. Het hier
opgegevene jaartal zal, volgens bayle , op zijn grafsteen hebben gestaan.
2)  Zijn hoofdschrift van deze strekking was: Elegantiarum Latinae
Linguae
L. Sex. Op zijn graf las men dit distichon:
„laurens valla jacct, Romanac gloria linguae,
Primum enim docuit, qua decet arte loqui."
3)  Annotationes in N. T. Verg. hierover: rich. simon, Hist. cri-
tique des principaux commentateurs du nouveau Testament.
, Chap. 34.
4)  „Valla hat die Vulgata Latein lehren wollen" hase.
-ocr page 110-
96                                   TWEEDE TIJDPKRK.
ring gaf: dat elk der Apostelen , eer zij ter Evangelie-
verkondiging in de wereld uitgingen, een der twaalf
artikelen, als de leuze zijns geloofs, zou hebben uitge-
sproken 1). Valla ergerde zich niet weinig over de
drieste verzekerdheid, waarmede deze smakelooze legende
hier op nieuw werd opgedischt. Hij wendde zich tot den
prediker met de vraag: Hoe of van waar hij dit alles
zóó nauwkeurig wist? Toen deze hem met een hooghar*
tig antwoord terugwees, bood hij aan hem in een openbaar
twistgesprek te bestrijden, hetwelk door den ander behoed-
zaam werd ontweken, en, toen valla bleef aanhouden, ten
laatste door de tusschenkomst des Konings verhoed werd 2).
Dit zal hem dan bewogen hebben , om zijne pen tegen
deze Legende te scherpen, of liever — daar de titel van
zijn geschrift eerder eene defensieve dan offensieve houding
schijnt aan te duiden S) — de steeds woedender vervol-
ging, waaraan hij van de zijde der bedelmonniken ten doel
stond, zal hem bewogen hebben zich over zijne kritische
bedenkingen en twijfelingen te verantwoorden, en tegenover
nog andere en heftiger beschuldigingen te verdedigen 4).
1)  Petrus zou hebbeu aangevangen: „Ik geloof in God, den
Aluiachtigen Vader." Andreas zou hebben vervolgd: „Schepper des
Hemels en der aarde;" en zóó al de overige Apostelen, ieder op
zijne beurt, tot aan het einde van het Symbolura toe.
2)  Valla, die zich vooraf van de overwinning zeker hield, ver-
vaardigde, in zijnen spijt, hierop dit distichon:
„Rex pacis, miserans sternandas marte Fhalangas,
Victoris cupidum continuit gladium."
3)  Calumnia Theologica laureniio vallae olim Neapoli intentata,
quod negasset Symbolum membratim articulatimque per Apostolos esse
compositum, ipso
L. V. awctore. Argent. 1522.
4)  Bayle deelt in zijn Dict. Hist. el Crit. ad vocem een uitvoerig
verhaal mede, door hem aan boxhorn\'s Hist. Univers. ontleend, dat
nog een aantal andere bijzonderheden behelst, aangaande de vervol-
-ocr page 111-
TWEEDE TIJDPERK.                                97
Wat hiervan zijn moge — al zag hij zich ten laatste tot
de verklaring gedwongen , van in het geloof der Kerk te
berusten — twijfelachtig is het wel niet, dat hij den Apo-
stolischen oorsprong dezer geloofsbelijdenis, in den zin der
overlevering, ontkend en bestreden heeft; gelijk hij ook
de vooronderstelde briefwisseling tusschen den Heiland
en abüarus loochende ; gelijk hij ook tegenover den Paus
voor de vrijzinnige richting, zooals die toen door aeneas
sylvius e. a. 1) op de Kerkvergadering te Bazel verte•
genwoordigd werd, openlijk partij koos en daardoor ver-
nieuwde stof tot verbittering aan zijne vijanden gaf.
Van ongelijk meerdere beteekenis is het andere, reeds
vroeger te Rome door hem opgestelde geschrift, »over
de vermeende schenking van konstantijn" waarin hij
zijnen aanval richtte tegen het verdichtsel, als zou de
genoemde Keizer, toen hij den vorstenzetel naar Byzan-
tium
overbracht, het bezit van de stad Rome, het paleis
van Lateraan, de Keizerlijke Indgnia , en dé wereldlijke
macht over geheel Italië, aan Paus sylvester in ge-
ging, welke valla te Napels verduurd heeft. Hij rekent zich echter
verplicht hier bij te voegen, dat boxhoun de bron, waaruit hij ge-
put heeft, verzwegen heeft. Niet onwaarschijnlijk is de gissing van
scheöckh, a. a. O. Th. XXX. s. 203, dat wij haar in het hierboven
aangeh. geschrift van valla zelven hebben te zoeken. Ook zou, om
te dezen aanzien tot meerdere zekerheid te geraken, valla\'s Apulo-
gia pro se et contra calumniatores ad eugeniüm P. IV, nauwkeurig
dienen vergeleken te worden.
1) Als bijdrage tot de kennis van het verhandelde op deze be-
roemde Kerkvergadering, verdient de door aeneas sylvius zelven in
het j. 1444, alzoo vóór zijne veranderde denkwijze of houding ge-
schrevene geschiedenis van dit concilie (Commentariorum de gestis Con-
cüii Bus il.
L. II.) gekend en gelezen te worden.
7
-ocr page 112-
98
TWEEDE TIJDPERK.
schenke hebben overgedragen 1), dat, hoezeer reeds
vroeger betwijfeld 2), nog altijd, hetzij dan uit verregaande
onwetendheid, hetzij uit heerschzucht en hebzucht beide,
bij zoo velen geloof en verdediging bleef vinden.
Op overtuigende gronden toont hij aan, hoe zoodanige
schenking even weinig van de zijde des Keizers, als de
aanneming daarvan van de zijde des Pausen denkbaar
kon worden geacht; hoe veel van wat in dezen giftbrief
werd opgenoemd, in het rustig bezit der opvolgende Kei-
zers was gebleven. Hij wijst met den vinger de veel-
vuldige misvattingen, tegenstrijdigheden, Anachronismen
in taal en geschiedenis beide aan, waaruit de onechtheid
van dit ondergeschoven stuk met zonneklaarheid bleek.
Hij vergenoegt zich niet het daarin gepleegde bedrog
1) De falso credita atque ementiia Conslantini donatione, declamatio
ad Papam.
„Ut Pontificalis apex non vilescat" (zóó luidt het in dezen gift-
brief) sed magis quara imperii dignitas gloria et potentia decoretur,
eece tain palatium nostrura quam Romanam urbem, et omnes Italiae,
seu occidentalium regionum provincias, loca et civitates prsefato beatis-
sirao Pontifici nostro, universali Papse contradimus ac relinquiraus. —
Bij gieseler K. G. Bd. II. abth. 4. § 20. in notis.
Te recht merkt gieseler aan, dat de vervalscher geheel ongedach-
tig geweest is, dat het keizerrijk in het Westen zich ten tijde van
konstantijn veel verder heeft uitgestrekt, dan de enge grenzen,
waarin het in de 9de eeuw was ingeklemd, zooals dit hier wordt aan-
geduid.
2) Zóó als door otto III in het j. 999, en later door den be-
roemden kardinaal nicolaas v. cusa de concordantia Catholica (omstr.
1432). Voor den vervaardiger van dit stuk, dat niet lang vóór de
Pseudo-Isidorische Deeretalen schijnt te zijn opgesteld , werd door som-
migen in de Middeleeuwen joannes diaconus gehouden; of deze iden-
tisch
zij met den Biograaf van gregorius den Groote, van wien boven
bl. 60 (aant.) gewaagd is, is bij de algemeenheid van dien naam bezwaar-
lijk uit te maken.
-ocr page 113-
TWEEDE TIJDPERK.                                99
ontmaskerd te hebben, maar roept al de macht zijner
welsprekendheid te hulpe, om zoo velen als nog langer
het waagden dien gruwel des bedrogs te ontkennen of
te vergoelijken, met de roede zijner tong, ten bloede toe
te geeselen 1).
Wanneer wij kennis nemen van de stoute, zelfs hier
en daar overmoedige en hartstochtelijke taal, in dit stuk
gevoerd, dan houdt het op ons te bevreemden, dat hij,
hetzij dan op een Pauselijk bevel, zich genoodzaakt heeft
gezien, het zij uit eigene beweging het raadzaam heeft
gekeurd zich uit Kome te verwijderen en aan het Hof te
Napels eene wijkplaats te zoeken; dat hij ook dddr in
geestelijken en monniken, tegen welke hij niet ophield
zijne scherpste pijlen af te schieten, zijne onverzoenlijk-
ste vijanden heeft blijven vinden, en dat het ten laatste
aan zijnen Koninklijken beschermer, niet dan mef de
grootste moeite gelukt is, zijnen gunsteling, voor de
1) Zóó hooren wij hem, na vermeld te hebben, hoe de keizer aan
den Paus, nevens het Lateraansche Paleis, zelfs zijne kroon, zijn
purperen mantel en keizerlijken schepter ten geschenke zou hebben
gegeven, op den toon der hoogste verontwaardiging uitroepen:
„ö Heilige Jezus! zult gij dan niet eenen inensch, die zulke on-
geschikte dingen waagt voorttebrengen, uit een stormwind of in
donderspraak antwoorden? Zult gij niet tegen zóó groote lastering
Uws naams de bliksems Uwer wrake uitslingeren ?"
En nu zich tot de hoogere geestelijkheid wendende vervolgt hij:
„6 Gij Schriftgeleerden en Farizeën, die in het gestoelte van mozes
zijt gezeten, maar de werken van dathan en abiram doet! Hoe
zouden dan toch die kleederen, die praal en pronk, die gansche
hofhouding eens keizers voor den Stedehouder van Christus voegen ?
Welk eene gemeenschap is er tusschen eenen Priester en eenen
wereldlijken keizer?"
Zie schröckh a. a O. die nog andere uittreksels gegeven heeft.
7*
-ocr page 114-
100
TWEEDE TIJDPERK.
vierschaar der Inquisitie gedaagd zijnde, aan den brand-
stapel te ontrukken 1). Maar des te meer hebben wij
ons te verwonderen, dat nicolaas V, toen valla met
diens toestemming naar Rome was teruggekeerd, zich
goedgunstig zijne belangen aantrok, en de beschermende
hand over het hoofd des bedreigden en vervolgden hield
uitgebreid, waardoor het dezen, nog in het bezit van een
jaargeld gesteld, ook onder diens opvolgers, vergund
zoude zijn, zijne overige levensdagen, die niet vele zou-
den zijn, vreedzaam te eindigen 2).
Bezwaarlijk kon intusschen de Heilige Vader vermoe-
den , welke vonken er door dit geschrift waren gezaaid,
welke steeds nieuwe spranken des lichts zouden doen ont-
springen, en voort zouden blijven werken na zijnen dood.
Ongeloofelijk was de indruk, door valla\'s ontdekking te
weeg gebracht. »En bedenkt men" schrijft baur 3) »hoe
lang en met welk eene macht het geheele bewustzijn der
tijden door den stroom der overlevering was medegesleept
geworden, zoo kan men zich eerst recht voorstellen, welk
een lichtstraal op eens in het schemerend Historisch be-
wustzijn viel, toen men op een enkel, maar hoogst be-
langrijk punt, tot het bepaalde inzicht kwam, dat het
met de objective werkelijkheid der geschiedenis geheel
anders gesteld en gelegen was, dan men tot hier toe,
1)  Dit zal echter niet verhinderd hebben, dat de monniken hem als
boeteling het plein van het St. Jakobsklooster met geeselslagen hebben
rondgezweept. Dit laatste is hem althans door poggio verweten,
maar wordt door valla ontkend.
2)  Vergelijk nog over valla, buiten de reeds genoemde schrijvers,
irithemiüs 1. c. c. 750. Veel belangrijks moet over hem te vinden
zijn bij tihaboschi Storia della letterature Italiana. T. VI.
3)  Epochen u. s. w. s. 38.
-ocr page 115-
TWEEDE TIJDPERK.                             101
berustende in het algemeene geloof der tijden, had aan-
genomen!"
Dat het voorbeeld eener het bedrog ontmaskerende kri-
tiek niet te vergeefs door laurentius valla was gegeven,
dit zou weldra blijken, in den grooten strijd der beginse-
len, die er tusschen Rome en het Protestantisme zon wor-
den aangebonden, zooals die, niet van hartstocht vrij , vooral
op Historisch gebied zou gestreden worden. — Wij za-
gen de Kerkgeschiedschrijving in het eerste tijdperk, onder
den invloed der ond-Grieksche en Romeinsche beschaving
geplaatst, aan een verouderenden grijsaard gelijk, die
allengskens zich zelven overleefde. Wij zagen baar met
den aanvang der middeleeuwen tot den staat der kinds-
heid wedergekeerd en afgedaald, maar thans, nadat LAU-
eentiüs valla den blinddoek van voor de oogen had
weggerukt, — thans was het kind weder jongeling ge-
worden.
Aan het eind dezer uitgestrekte wandeling gekomen,
willen wij nog eens een blik op den afgelegden weg te-
rugwerpen, om de slotsom van dit onderzoek, in enkele
algemeene opmerkingen, de karakteristiek der kerkgeschied-
schrijvlng
in de Middeleeuwen betreffende, samen te vatten.
Onze tijd is van de eenzijdigheid, waarmede men vroe-
ger de al te zeer miskende Middeleeuwen placht te be-
schouwen, grootendeels teruggekomen. Wie in de Christe-
lijke Godsdienst, welke zich toen uitsluitend in den vorm
van het Katholicisme vertoonde, en nog meer bepaalde-
lijk in de hiërarchie, welke zulk een belangrijk gedeelte
-ocr page 116-
102
TWEEDE TIJDl\'EKK.
der Middeleeuwsche geschiedenis inneemt, de opvoederesse
der Nieuw-Europeesche volken
heeft leeren zien, zal in die
eeuwen nog iets anders en beters, dan onwetendheid en
barbaarschheid, dan priesterbedrog en zucht tot over-
heersching weten te vinden, en het best behoed blijven,
van de eene zijde, voor uitbundige lofverheffing, van de
andere zijde voor zulk eene geringachting en terugzetting,
als waaraan vele Protestantsche Theologen in vroegere
tijden zich hebben schuldig gemaakt. Bedriegt ons nogtans
niet alles, dan is er nog altijd iets van dien ouden zuur-
deesem overgebleven, in de hardheid en scherpte des oor-
deels, dat men tot hiertoe over de Historiographie der
middeleeuwen geveld heeft, kenbaar genoeg uit de weinige
aandacht, welke men te dezen aanzien aan dit geheele
tijdperk heeft gewijd l). Voor beide uitersten ons wach-
1) Zóó b. v. heeft Dr. schaff , die van de Historiographie der Kerk-
gesehiedenis, na de Hervorming, eene zóó uitvoerige studie geeft, aan
de middeleeuwen weinig meer dan eene enkele bladzijde afgestaan;
zóó springt baur, van eusebius en zijne navolgers, na aan het
einde gbegorius van tours, beda en de Middeleeuwen in een drie-
tal bladzijden te hebben samengevat, tot de tijden der Hervorming
over. Schröckh zelf, heeft in zijne breede Inleiding op zijn uit-
gebreid en verdienstelijk werk, over de bronnen en hulpmiddelen der
Kerkgeschiedenis handelend, wat bij over de Historiographie der
Middeleeuwen te zeggen had, al mede in een paar bladzijden afge-
daan (Th. I. s. 156—158) en zich dit uiterst scherp en gestreng
oordeel laten ontvallen:
„De geestelijkheid alleen bezat het recht deze valschelijk dusge-
noeinde Kerkgeschiedenis te beschrijven. Slechts de hier geschetste
toestand, waarin deze Geschiedenis, gedurende zoovele eeuwen ver-
keerd heeft, maakt het ons minder bevreemdend, dat zich de gees-
telijken zulke ongehoorde rechten over het verstand en geweten der
Christenen hadden verworven. Zij grondden, deze op de Geschiede-
nis. Wie echter vermocht of waagde het te bewijzen, dat datgene,
-ocr page 117-
TWEEDE TIJDPERK.                              103
tende, willen wij beginnen dat gene op den voorgrond
te plaatsen, waaromtrent ons oordeel wel niet anders dan
ongunstig zijn kan.
Gelijk de Historiographie der oude kerkgeschiedenis het
kenmerk vertoonde van nog altijd in mindere of meerdere
mate onder den invloed der oud-Grieksche en Romeinsche
beschaving te staan, zoo kan gedurende de middeleeuwen
als haar meest uitkomende en doorgaande karaktertrek gel-
den, dat zij onder de drukkende en overheerschende
macht der Traditie, onder het gezag der kerkelijke overle-
vering
ging gebogen.
»De Kerk (schrijft Dr. schaff naar waarheid 1) hield
nog geene bespiegelingen over haar eigen aanwezen, over
den aard en de wijze van haar ontstaan, en hare ont-
wikkeling. Zij was toch van hare Goddelijkheid zóó stellig
en onmiddellijk bewust, dat zij niet den geringsten twijfel
hieromtrent bij zich liet opkomen. Zij verlustigde zich
met kinderlijk geloof en bijgeloof in de reeks harer won-
wat zij Geschiedenis noemden, droomen en logen* waren? — En
toch, van de vijfde tot de zestiende eeuw kwam haar die naam groo-
tendeels toe, en zoodanige verhalen, als in geen dezer beide klassen
te huis behoorden, bestonden, hoe waar zij dan ook zijn mochten,
nit smakelooze en beuzelachtige bijzonderheden." Harder en onge-
nadiger had dit oordeel wel niet kunnen uitvallen. Ter verzachting
zij echter niet verzwegen, dat schröckh zelf, waar hij de Middel-
eeuwsche schrijvers, met de hem eigene nauwkeurigheid, te hunner
plaatse, in de geschiedenis vermeldt, èn aan dezen èn aan hunne
betrekkelijke verdiensten veel beter, dan wij uit het hier uitgesproken
vonnis zouden kunnen opmaken, recht heeft laten weêrvarsn, en
ook daarin getoond heeft het cuique suum te willen behartigen.
1) a. a. O. s. 56.
-ocr page 118-
104                             TWEEDE TIJDPERK.
derbare legenden, als behelsde dit alles niets anders, dan
zuivere Historische waarheid, en voegde oud en nieuw,
waarheid en verdichting, zonder eenige kritische zifting
tot één geheel te samen, dat echter" voegt hij er bij »eene
der verhevenste 1) verschijningen der geschiedenis en een
der waardigste en belangwekkendste onderwerpen der ge-
schiedschrijving blijft uitmaken. Het gezag der overlevering
was nog geheel onaangevochten gebleven, en stond alzoo
onwankelbaar vast. Het ontbrak te eenemale aan den
geest des vrijen onderzoeks, aan eene wetenschappelijke
methode. Daar men zich blootelijk tot het verhaal van
uitwendige gebeurtenissen bepaalde, was de geheele op-
vatting der geschiedenis eenzijdig en oppervlakkig te
noemen."
Op zulk een standpunt en bij dien lagen trap van ont*
wikkeling laat zich nog geene Pragmatiek, in den waren
zin des woords, in de Geschiedenis zoeken of verwachten.
»Het geheele Pragmatisme dezer Schrijvers van grego
rius van tours af tot op latere tijden" zegt baur in
overeenstemming met löbell 2) »bestond daarin dat zij
geene gelegenheid lieten voorbijgaan om op de hand eener
beloonende of straffende Voorzienigheid opmerkzaam te
maken, en die vooral bij plotselinge sterfgevallen of krank-
heden aan te wijzen." — Zekerlijk is het wijsgeerig stand-
punt van den beroemden Tubingschen Godgeleerde hier niet
zonder eenigen invloed op zijne oordeelvelling gebleven.
1)  „grandiöseste".
2)  baur Epochen u. s. w. s. 37. löbell Gregor. v. Tours u. s.
Z. s. 488 fg.
-ocr page 119-
105
TWEEDE TIJDPERK.
Wij kunnen het dan ook die eenvoudige Middeleeuwsche
schrijvers nog geenszins terstond als een gebrek of eene
misdaad aanrekenen, dat zij , voor zooverre zij zich hierbij
niet op hoogeren Rechterstoel plaatsten, God overal in de
Geschiedenis zochten te zien, en ook anderen noopten
eerbiedig opwaarts te blikken, om op elke lichtplek te
staren tusschen de scheurende wolken; evenmin als wij
in de Hedendaagsche methode der Geschiedschrijving,
en bij het streven naar Pragmatisme, elke heenduiding
en vingerwijzing op Gods wereldbestuur, als een over-
blijfsel van eene verouderd Supranaturalistische wereld-
beschouwing, aanstonds zouden wenschen geteekend en
veroordeeld te zien.
Maar toch — over het geheel ligt er waarheid en deze
opmerking; en zóó weinig als wij aan deze schrijvers die
vroomheid van zin euvel kunnen duiden, zóó schadelijk
moest het toch op hunne voorstelling van de geschiedenis
werken , dat de meesten hunner , terwijl zij zich beijverden
het Goddelijke zóó scherp mogelijk op den voorgrond te
doen treden, hare menschelijke keerzijde maar al te zeer
uit het oog verloren 1), en zich veel te weinig bekom-
merden den natuurlijken samenhang tusschen het heden
en verledene in het licht te stellen, of in eene ontleding
der oorzaken te treden, waardoor de gewichtigste ge-
beurtenissen in het leven waren geroepen , of langzaam
waren voorbereid.
Hieruit laat zich evenzeer verklaren, dat er in deze
1) De Hoogl. royaards heeft in den brief aan zijne leerlingen,
in plaat? van eene Praefatio vóór zijn Compendium geplaatst, ook
-ocr page 120-
106
TWEEDE TIJDPERK.
geheele Periode van eene eigenlijk gezegde Dogmenge-
schiedenis
, even weinig als vroeger, sprake kan zijn. Het
lag in den geest en het karakter der Middeleeuwen, dat
elke voorstelling van een ontwikkelingsproces der onder-
scheidene leerstukken, of van eene genetische ontleding en
behandeling daarvan, aan deze tijden vreemd moest blijven.
De waarheid was voor goed ontdekt en gevonden, en kon
te nauwernood onderzoek, of dit alleen ter nadere verkla-
ring en handhaving dulden of vorderen. Het Leer-
begrip, zooals dit op de algemeene Conciliën nu eenmaal
geijkt en gestempeld was geworden, was en bleef, trots
alle wisselingen der tijden, trots alle afwijkngen of
dwalingen, onveranderlijk, en kon daarom niet eens
eene geschiedenis hebben. Alles wat daarop nog be-
trekking had, moest uit den aard der zaak Haeresiologie,
Kettérgeschiedenis
worden. Ja zelfs, terwijl wij in het eerste
tijdperk nog de namen van irenaeus, epiphanius en
theodoketus vonden te noemen, en op hunne werken
konden wijzen, wordt de inzameling, die hier moet ge-
schieden, gelijk aan de nalezing op een dor en onvrucht*
baar veld, die slechts weinige airen vermag opteleveren.
De berichten omtrent afwijkende leerstellingen en de ket-
tersche secten der Middeleeuwen zijn, deels bij de Bizan-
tijnsche schrijvers in het Oosten, deels bij siegbert en
andere kroniek" of geschiedschrijvers in het Westen, spora-
disch
voorhanden; deels uit de dogmatische schriften , zoo-
als van eenen johannes damascenus , rabanus maurus,
dezen tegen dit gebrek willen waarschuwen, en als regel, voor den
geschiedschrijver te behartigen,. vastgesteld: agit in Religione Deus,
in Ecclesia homo.
Zoodanige tegenstelling is echter voor misdniding
vatbaar, maar volkomen kunnen wij ons inet hem vereenigen, als hij
weldra hierop volgen laat: Ita ipsum Deum per homines agentemob-
servamus in Historia.
-ocr page 121-
107
TWEEDE TIJDPERK.
batramnus, e. a. optemaken; deels uit de medegedeelde
verhooren en vonnissen van de geloofsrechters der Inqui-
sitie optevisschen en tot één geheel te verbinden. Slechts
weinige Schrijvers hebben, zooals petrus sicülus en
photius 1) (die over de Manicheën en Paulicianen heb-
ben gehandeld) het zich tot taak gesteld, hieromtrent
hunne tijdgenooten en de nakomelingschap opzettelijk
voor te lichten 2).
Voor den nieuweren tijd, en bepaaldelijk voor het eerst*
volgende tijdperk, dat wegens het Polemisch karakter dat
het zoude dragen, zich meer door zulke onderwerpen
voelde aangetrokken, bleef het bewaard en weggelegd,
tot dit deel der kerkgeschiedenis — dat, hoe weinig aan-
trekkelijk het schijne, toch voor den meer dan oppervlak-
1)  petri siculi Hisloria Haereseos Manichaeorum qui et Pauliciani
dicuntur,
graece et Latine. Ingolst. 1604; op nieuw door gieseler
uitgegeven, Gott. 1846, Photiüs adversus recentiores Mani\'chaeos. in
GALLANDII Biblioth. T. XIII.
2)  Zóó leverden alanus de Insulis, ebrardus Flandrensis, bono-
corsi, raynerius sanchonx tegenschriften of vertoogen tegen de
ketters (Katharen, Lolharden , Beccharden) in hunnen tijd. Voor de
geschiedenis der Albigensen bevat het Iuquisitieboek van Toulouse,
achter van limborgh\'s geschiedenis der Inquisitie geplaatst, gewichtige
bijdragen, en bij den vernieuwden, door dickhoff en herzog opge-
wekten strijd over den oorsprong der Waldenzen en hunne ware gevoe-
lens, hebben, nevens hunne eigene litteratuur, de uitspraken en mede-
deelingen der Rooinsche schrijvers en Inquisiteurs, zooals moneta , ste-
phanus de borbonne, yvosetus e. a. eene verhoogde belangrijkheid
verkregen. Over huss en de Hussiten gaf anneas sylvius eene ge-
schiedenis maar in zeer vijandigeu geest. De volledigste verzameling
van bescheiden en oorkonden over de ketters der middeleeuwen, die
tot bouwstoffen voor de latere bewerkingen hunner geschiedenis, zoo
als van arnold, walch, mosheim, gieseler e. a. hebben gediend,
vindt men bij: d\'argbntré: Collectio Judiciorum de novis erroribus
ai initio
XII. Saec. Paris 1682.
-ocr page 122-
108
TWEEDE TIJDPERK.
kigen beschouwer zulke hoogst belangwekkende partijen
en gezichtspunten aanbiedt en opent — met zijn onder-
zoek dieper in te gaan, en voor de Pragmatische bewer-
king eener Ketter- en Dogmengeschiedenü de noodige bouw-
stoffen te verzamelen.
Zoolang het gezag der overlevering als alles afdoend
en beslissend bleef gelden, kon de Historische kritiek,
welke het zich ten doel heeft gesteld de valschheid of
echtheid der Historische bronnen, de deugdelijkheid en
waarschijnlijkheid der daarin nedergelegde bescheiden te
toetsen — nog geene levenslucht vinden, waarin zij kon
ademen. In het leven van valla zelven is het ons aan-
schouwlijk geworden, welk een gevaar er voor haar be-
stond, toen zij als pasgeboren wicht hare eerste levens-
kreten slaakte, van aanstonds in de wieg van haar bestaan
gesmoord te worden; en bezwaarlijk kunnen wij ook ont-
kennen, dat.reeds dit eerste voorbeeld bewezen had, hoe
lichtelijk een grondiger onderzoek der geschiedenis op
kerkelijke meeningen nadeelig zou kunnen werken.
Hoe weinig kritische zin en geest er gedurende die
eeuwen geheerscht en gewerkt hebbe, dit blijkt reeds
meer dan genoeg daaruit, dat eene mystificatie, als met
de zoogenaamde Schenking van konstantijn en vooral
met de Pseudo-lsidorische Decretalen is gepleegd (waarvan
het gezag zelfs nog door eenen platina goedgeloovig is
erkend, of althans onaangerand is gelaten) heeft kunnen
geschieden; en aan de uitbundige lofverkondigers en be-
wonderaars der Middeleeuwen wenschen wij de vraag te
zien voorgelegd, waaruit zij het verklaarbaar achten, dat
dit laatste zóó lompe en grove bedrog eeuwen lang is
onontdekt gebleven?
-ocr page 123-
TWEEDE TIJDPERK.                              109
Gelijk echter bij het kind, hoe dichter het aan de
jaren der jongelingschap nadert, het wikkend oordeel
niet achterblijft, maar allengskens ontwaakt, zoo bespeu-
ren wij toch in de tweede helft der middeleeuwen ge-
durig iets meer van het kritische element, zooals zich
dit, nog wel niet in de beoordeeling der bronnen , maar
des te meer in de beoordeeling van feiten en handelin-
gen ontwikkeld heeft. Nogmaals zouden wij ons hier
op eenen lüitprand , uit eene reeds vroegere Periode,
en op denzelfden platina kunnen beroepen , maar al laten
wij beiden — als wier namen eenigzins van ongunstige
beteekenis kunnen schijnen — buiten rekening: onwille-
keurig rijst ons aanstonds het vrijmoedig oordeel voor
den geest, door eenen mattheus parisiensis over de
gebreken van zijnen tijd en zijne tijdgenooten, zonder
terughouding, uitgesproken. En toen, bij en na de her-
leving der letteren, het heiligdom der wetenschappen op
nieuw werd ontsloten, en de menschelijke geest eene koene
poging deed, om zijne wieken uit te slaan en hooger te
stijgen, toen werd mede de Geschiedschrijver er zich het
eerst van bewust, dat het hem toekwam, met de weeg-
schaal des onderzoeks in de handen, een vrijen en vor-
schenden blik in het grijs verledene te slaan.
Over het geheel zouden wij ook te dezen aanzien veel
te ongunstig over de Middeleeuwen oordeelen, indien wij
in weerwil van den schijnbaren stilstand of teruggang,
die sommige Perioden kenmerkte, niet mede op dit ge-
bied de sporen van vooruitgang en ontwikkeling wilden
erkennen. Wie de werken van een otto van Freysingen,
willem van Tyrus, matheus parisiensis, antoninus
van Florence naast de vroegste levensbeschrijvingen, Hei-
-ocr page 124-
110
TWEEDE TIJDPERK.
ligenlegenden, Annalen en Kronieken plaatst, zal bevin-
den, dat de methode der geschiedschrijving in den loop
dier tijden wel geene reuzenstappen heeft gedaan , maar
toch merkbaar verbeterd en veredeld is geworden,
en als gelijken tred heeft gehouden met het proces van
opvoeding, waarin het Europa der middeleeuwen , onder
de leiding der Voorzienigheid, eene phase van hooger
ontwikkeling en beschaving is te gemoet gestreefd. —
Hoe zouden wij dan die schrijvers er een verwijt van
kunnen maken, dat zij niet op eens zich boyen den staat
dier onmondigheid hebben weten te verheffen, noch de
kluisters des kerkdijken gezags hebben vermogen te sla-
ken, dat — geen onpartijdig beoordeelaar der Geschie-
denis zal het loochenen — als het meest gevenredigd aan
de behoeften dier tijden en volken, in vele opzichten ook
heilrijk gewerkt heeft.
Wat zullen wij ten laatste van de beschuldiging zeg-
gen, welke te dikwerf is herhaald, dat dezelfde Middel-
eeuwen, welke, tegen het einde, Dichters zagen geboren
worden, als eenen dante iXGHiëRi, wiens genie ook voor
den nieuweren tijd een voorwerp der hoogste bewondering
blijft — ons, in den edelsten zin des woords, niet éénen
geschiedschrijver hebben geschonken ?
Wij laten die opmerking als volkomen waar en gegrond
gelden, indien wij ons gerechtigd mogen rekenen, het
tegenwoordige standpunt der Historiographie, en de eischen
der hedendaagsche wetenschap hierbij als maatstaf des
oordeels aan te leggen : doch wij vragen met gerustheid:
Waar is de wetenschap, die vóór de tijden der hervor-
ming niet in den staat harer kindsheid verkeerde ? Of wie
zegt het ons, hoedanig eens het oordeel over de meest
-ocr page 125-
111
TWEEDE TIJDPERK.
gevolgde of hoogst geroemde methode der hedendaagsche
geschiedschrijving hij de nakomelingschap nog gewijzigd
zal worden!
Voorwaar! als die kolossale gestalte van eenen dante
voor ons oog verschijnt, als wij het beeld van eenen
erwin van steinbach daarnevens plaatsen, met zijne
reuzeuschepping van den Dom te Straatsburg, of met
den Dom te Keulen in het verschiet; als wij op het
anders dorre veld der Scholastiek, zoo menigen diep-
denkenden geest ontmoeten, waarvoor ons hoofd on-
willekeurig eerbiedig zich buigt; dan reeds moet het
ons worden, als of die gestalten den vinger gebiedend
opheffen en ons wenken om niet te laag over de Mid-
deleeuwen te denken; dan, dunkt ons, moeten wij van
zelfs tot zekere bedachtzaamheid worden gestemd om
niet, zonder nader en grondig onderzoek, die Middel-
eeuwsche schrijvers, wegens het gebrekkige van taal en
vorm, of het gemis van methode en kritiek geheel ver-
werpelijk te keuren en te verachten, en nimmer te
vergeten, dat wij aan hunne, in ons oog schamele en
gebrekkige, bearbeidingen der geschiedenis schier geheel
de kennis van den voortijd hebben te danken.
Of zullen wij, nog eens de lange reeks der hier be-
handelde schrijvers vluchtig overziende , — bij zooveel wat
nog onvermeld heeft moeten blijven — aan het slot over de
schraalheid der stof, welke zich ter bewerking aanbood,
over de schaarste van voortbrengselen en geestesvruchten
op Historisch gebied vinden te klagen? Zekerlijk is en
blijft er, in vergelijking van den rijkdom en overstel-
penden overvloed van schrijvers en schriften, die ons
in volgende tijden wacht, zekere schaarste en schraal-
heid tot aan den uitgang der Middeleeuwen heerschende.
-ocr page 126-
112                             TWEEDE TIJDPERK.
Toch meenen wij het daarvoor te mogen houden, dat
de jeugdige beoefenaar der Kerkgeschiedenis, die pas
den voet op den dorpel van dit heiligdom heeft ge-
plaatst , zich veel meer nog zal verwonderd hebben, uit
de zóó scherp beoordeelde en door velen veroordeelde
Middeleeuwen, nog zóó vele namen geboekt, en van zóó
vele schrijvers met welverdiende onderscheiding en lof
gewaagd te hebben gevonden.
Mocht hierdoor de lust bij hem zijn opgewekt, om
in dit onderzoek zelfstandig verder en dieper te gaan, en
de kerkgeschiedenis uit de bronnen zelve te leeren beoefe-
nen! Hij zal — wij durven hem dit voorspellen — geen\'
ondankbaar en onvruchtbaar werk verrichten, maar be-
vinden, dat er ook hier nog een schat in den half ont-
gonnen akker ligt, die den arbeid, bij het opdelven be-
steed, rijkelijk vergoedt en beloont. Hij zal met hetzelfde
welgevallen , langs de paden zijns onderzoeks en in die
vroegere eeuwen blijven omdolen, waarmede de jonge-
ling, — die niet weder wenscht kind te worden, — toch
met zijne herinnering in de gedachtenwereld zijner vroegste
leer- en levensjaren doolt, en bij de hooggekleurde droom-
beelden zijner kindsheid vertoeft.
-ocr page 127-
INHOUDSOPGAVE
VAN HET
EERSTE STUK.
BUdi.
Inleiding.................1
Verdeeling................8
EEESTE TIJDPEEK.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING ONDER DEN INVLOED DER
ODD-GRIEKSCHE EN ROMEINSCHE BESCHAVING.
. Van Eusebius tot Nicephortjs Kallisti . . 10
Hegesipptts...............11
EuSEBITJS.................13
De opvolgers van Eusebius...........11
SOCRATES................19
SOZOMENUS..... ..........    19
Theodoretus...............     20
Philostobqius..............     21
Theodorus Lector.............     21
EVAGRIUS...... ..........    22
Zosimus...... ...........24
Kettergeschiedenis.
Iefnaeus, Efifhanius, Theodosetiis........ 25
t
I
-ocr page 128-
114
Blad:.
geschiedschrijvers der latijnsche kerk.            27
Eufinus.................    28
HlERONTMÜS................     29
SuLPicrus Severus.............     30
Paulus Orosius..............    31
Cassiodortjs................    32
Ahmianus Marcellinus..... .......    33
BIZANTIJNSCHE SCHRIJVERS.                            36
Procopius...............     37
AOATHIAS...... ..........    37
Theophylactus Symocatta...........     38
11c:t Chronicon Paschale..... :......    38
Syncbilus................     38
Theophanes...... .........    38
Leo Grammaticus.............     38
NlCEPHORTS...... .........    39
Cedrenus...... ..........    39
Zonaras................     39
NlCETAS...... ..........    39
Arrofolita...............     39
Pachymeres...............     39
Metaphrastes..............     40
Anna Comnena..............     40
Etjttohius................    41
Nicephorus Kallisti.............    42
TWEEDE TIJDPEEK.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING GEDURENDE DE MIDDELEEUWEN
IN DEN STAAT HARER KINDSHEID.
Van Gregoriüs van Tours tot Laurentius Valla . .    44
Levensbeschrijvingen.............    45
-------------------------in dichtmaat.........    46
------------------------- in proza..........    49
Annalen en Kronioken............    50
-ocr page 129-
------                                            115
Bladz.
KRONIEK- EN GESCHIEDSCHRIJVERS DER MIDDELEEUWEN
TOT AAN HET EINDE VAN HET CAROLINGISCHE TIJDPERK.               53
JORNANDÈS................     54
Gregorius vap Tours.............    55
Beda de Eerwaardige.............    57
Eginhard.................    59
Paultjs Warnepried.............     59
Walafridvs Strabo.............     59
Haymo van Hdlberstadt............    61
Anastasius................    61
de tiende en elfde eeuw.                          63
Eegino.................    63
Hermannus Contractus...........    64
Plodoard van Rheimx.............    64
Wittekind...............    65
luitprand..................    66
La.mbertu8 van Herzfeld............    67
Adam van Bremen..............69
Helmold................    71
Marianus Scottts..............     71
Siegbert van Gemblours.............    71
DE VOORNAAMSTE SCHRIJVERS OVER EN TIJDENS DE
KRUISTOCHTEN.                                           72
Otto van Freysingen.............    73
Robert van Rheims, Olivier van Keuien e. a.....     76
"Willem van Tyrm..............    76
Jacobus van Vitry...............    78
Koen ha ad van Leichtenau, Albebicus , Vincentius , Albebtus
van Staden...............     80
Martinus Polonus.............    80
Mattheus Parisiensis.............     82
Ordericits Vitalis.............85
Ptolomaeus van Lueca.............    85
-ocr page 130-
116                                           
Blad!.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING BIJ DE HERLEVING DER
LETTEREN.                                              86
Antonintjs van Florence...........      87
Platina.................      89
Theod. de Niem.............      90
v. Tbittenheim..............      92
Ar.ii. Kkanz..............      94
Latjbentiits Valla.............      95
Algemeene opmerkingen over de kerkgeschiedschrijving
in de Middeleeuwen............    101
De Kerkgeschiedschrijving en de Overlevering. . . .     103
De Kerkgeschiedschrijving en de Pragmatiek. . . .     104
De Kerkgeschiedschrijving en de Bogmen- of Kettergesch.    106
Petrus Siculus, Phothjs e. a. . ......    107
De Kerkgeschiedschrijving en de Kritiek.....    108
Besluit.................    109
MISSTELLINGEN.
BI. 9, reg. 10 v. b. slaat: schböck, lees: schböckh.
„ 49, „ 10 V. O. „ ANSGAR,             „ ANSCHAE.
i 75, a 5 v. b. „ katatropbe, „ katastrophe.
„ 75, „ 6 v. o. „ Thctsachen, „ Thatsacben.
, 95, i 4 v. o. „ Primum,
         „ Primus.
„96, „ 8 v. o. „ sternandas, „ sternendas.
Andere kleine misstellingen, die er in de spelling der namen mochten "zijn
ingeslopen, gelieve de goedgunstige Lezer zelf te verbeteren.
-ocr page 131-
                                             «
HISTORIOGRAPHIE.
.
ZINSTORENDE DRUKFOUT.
Vooorede bladz. VIII, regel 5 en 6 van onder, staat: — en van de latere
Godgeleerdheid en Wijsbegeerte, tot onder dien op onze dagen,
lees: — en
onder die» van de latere Godgeleerdheid en Wijsbegeerte, tot op onze dagen.
-ocr page 132-
HISTORIOGRAPHIE.
-ocr page 133-
DE
HISTORIOGRAPHIE
KERKGESCHIEDENIS,
GESCHETST
Dr, B. TEH HAAE,
UOOCLEERAAH TE UTKECHT.
TWEEDE STUK.
DERDE TIJDPERK
van FLACIUS tot SEJILEK.
UTRECHT,
C VAN DER POST Jr
1871.
-ocr page 134-
GEDRUKT BIJ G. A. VAN BOFTEN, TE UTRECHT.
-ocr page 135-
VOOREEDE.
Bij de uitgave van dit tweede stuk mijner Histo-
riographie acht ik mij verplicht den belangstellenden
Lezer rekenschap van eene kleine verandering of uit-
breiding te geven, welke dit onder de bewerking onder-
gaan heeft. Het was namelijk mijn voornemen {gelijk
ik in de Voorrede tot het eerste stuk heb medegedeeld)
na de
Historiographie der Kerkgeschiedenis in vier
grootere tijdperken gesplitst, en de twee eerste tijd-
perken van
eusebius tot valla in het eerste stuk
behandeld te hebben, het
derde en het vierde tijdperk,
van
flacius tot op onze dagen, in het tweede stuk
samen te vatten en af te doen. Dit laatste heeft niet
kunnen geschieden. Ik heb het hierin niet verder dan
tot op het einde van het
derde tijdperk, van flacius
tot semler kunnen brengen. Al ras bespeurde ik, bij
den steeds aangroeienden omvang en rijkdom der stof,
dat mij geene andere keuze overbleef, dan of weinig
meer dan eene opgave van de voornaamste schrijvers en
hunne werken te leveren (wat trouwens ook elders zou
te vinden zijn) of aan dit gedeelte eenige meerdere uit-
breiding te geven, dan de dus beperkte grens gedoogde.
Te gereeder heb ik het laatste gekozen, omdat ik aan
mijn voornemen getrouw wilde blijven, om met deze uit-
gewerkte schets te gelijk een Leesboek over de
Histo-
riographie der Kerkgeschiedenis, dat zekere verschei-
-ocr page 136-
VI                                            VOOEBEDE.
denheid en afwisseling toeliet, aan de Akademische
Jongelingschap in handen te geven. Ik hoop en ver-
trouw dan ook, dat men bij de inzage van dit stuk en
de kennismaking van zijnen inhoud, zal bevinden, dat
ik de op mij genomene taak, mij zelven geenszins lichter
heb zoeken te maken, maar getracht heb aan elk gedeelte
dezer geschiedenis gelijke zorg te blijven besteden.
Het noodwendig gevolg hiervan zal zijn, dat het derde
stuk
indien de Historiographie der Kerkgeschie*
denis in Nederland daarin mede wordt opgenomen
nog meerderen omvang dan een der voorgaande stukken
zal erlangen, of dat dit werk niet in
drie maar eerst
in
vier stukken compleet zal zijn.
Tot de voortzetting daarvan, indien de zoo noodige
krachten mij niet begeven, zal het mij niet lichtelijk aan
den lust ontbreken. Boor de ervaring der jongst ver-
vlogene maanden heb ik echter op nieuw geleerd, hoe
weinig er, op mijn leeftijd, op het vrij en onbelemmerd
gebruik der voor de studie overgeblevene en beschikbare
uren te rekenen valt. Ik acht het daarom ook het vei-
ligst omtrent de vermoedelijke verschijning van het nog
overgeblevene geenerlei belofte te doen, hoewel het be-
kende
f/Hora ruit" en «Vita brevis" van zelfs den
oude van dagen het meest tot bespoediging noopt. Het
is en blijft voor het minst mijn wensch, dat het mij
vergund worde, dezen arbeid, dien ik vrij laat heb
aangevangen, vóór mijn heengaan, nog geheel ie mogen
voltooien.
uiJtECHT, 4 Juni 1871.                                                            B. T. H.
-ocr page 137-
INHOUDSOPGAVE
TWEEDE STUK.
INLEIDING.
Bladi.
De Hervorming en de Kerkgeschiedschrijving. . . .    113
Biographiën der Hervormers..........     116
Vroegste Historiografen der Hervorming.....     116
Spalatin, Mïconius............    116
cochlaeus..............     117
h. bullingek, theod. beza..........     117
Verdeeling................     119
DERDE TIJDPERK.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING ONDER DEN INVLOED  VAN
DEN STRIJD DER BEGINSELEN TUSSCHEN ROME
EN HET PROTESTANTISME.
I.
MATTHIAS FLACIUS EN CAESAR BARON1ÜS.
Flacius ................     123
Zijne medearbeiders, Wigand, Judex, Fabeb, Corvinvs . .     126
Baronivs................     132
-ocr page 138-
VIII
II.
GESCHIEDSCHRIJVERS IN DE ROOMSCH-KATHOUEKE KERK.
OPVOLGERS VAN BARONIUS.
Blad».
Raynaldus................    143
Laderchio................    143
Bzovius\'.................    144
Spondanus................    144
Pagi.................    145
de bollandisten,
en andere: geschiedschrijvers behoorende tot de orde
der jezuïeten.
Do bollandisten en de Acta Sanctorum......     148
Eoswetjd...............    148
Bollandus...............     149
Henschenius..............    149
Papenbrook e. a. Medearbeiders.......    150
Bellabminüs...............    156
Maeiana................    159
Stbada.................    160
SlRMOND.................     103
Petavius................    164
Maimbotjrg...............    166
ITALIË.
GüICClARDINI...............     169
Sarpi..................    171
LE COUKAYEK..............      173
Pallavioini................    174
Mtjratori................    176
Zacaqni, Oesi, Mansi...........     179
Het geslacht der Assemani..........     180
-ocr page 139-
IX
FRANKRIJK.
Bladz.
De congbegatio de Sancto Maubo. . .    182
Mabillon..............185—192
D\'acherï.........\'.......     185
De Montfaucon..............    185
BUINART . -...... .........    185
Marténe................     185
Le Nourrij...... .........    186
Du Cange , Bawjsius...........    190
GESCHIEDSCHRIJVERS DER GALLIKAANSCHE RICHTING.
G-ODAEUS.................     196
Natalis Alexandeb............    197
Fleueij.................    198
La Nain de Tillemont...........    201
Bossuet.................    203
DuMïf.................    210
nr.
GESCHIEDSCHRIJVERS IN DE PROTESTANTSCHE KERKEN.
LUTHERSCHG KERK.
L. OSIANUER..............     214
Chemnitz................    215
Sleidahus................    216
I. Subius................    220
v. Seckendoeff.............    221
hervormde kerk.
zwitserland.
Hospintanus...............    225
Heideggeb................    226
J. H. Hottingee.......\'.......    228
-ocr page 140-
XI
Blad*.
Thomashjs..........•......    277
Aenold.................    279
Bestrijders van Aenold..........    292
De Beausöbbe...............    294
JoSEF MlLNER...............     295
ISAËK MlLNÉR...............     300
V.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING IN HAREN OVERGANG TOT
DE PRAGMATISCHE METHODE.
Casp. Sagittarils.............     304
Joh. A. Schmidt, Rechenberg, Ittig.......    305
BUDDEUS................     305
Joh. en Jok. Alb. Fabrioius.........     305
Jablonski...............     306
Walch (de oudere)............     306
Cïprian................     307
Weismann................    307
Peatf..................    310
Mosheim.................    311
Vertalingen , Maclaine e. a..........    318
B.VU.MÜAKTEN...............      326
Cbamer.................    327
Ch. "Wilh. Fb. Walch...........    329
Semleb.................    336
Besluit.......;.........    346
-ocr page 141-
DRUKFEILEN.
fl. 116:
rag
10 v. o.
staat
: 1642
moet
zijn:
1542.
„170
2 „ »
»
hupis
ir
n
liujus.
„173
II
5 v. b.
n
zijnen
tt
tt
zijn.
„ 190
II
7 v. o.
ii
Arenionensum
n
n
Avcuiouensiain.
„ 191
tt
4„ „
tt
monarchorum
tt
n
monachormn.
„ 193
tt
» „ tt
ïia/iiiner
n
„•
Nazianzc.
„203
tt
1 v. b.
tt
en roems
ii
n
des roems.
„219
II
7 V. 0.
ii
que
ii
ii
qui.
„225
tt
4 „ „
n
Ethnicorem
n
n
Etbnicoruui.
II
II
10 „ „
n
van Avondmaalsstrijd
tt
tt
van den Avond
maalsstrijd.
» 247
tt
\' 11 tt
tt
van
0111.
„249
II
1 „ „
ii
Standlin
ii
ii
Staüdlin.
«262
tt
5 ;; tl
n
und
n
ii
and.
H287
tl
15 v. b.
n
enz.
ii
ii
e. a.
„ 293
n
14 v. o.
ii
der velen
ff**
ii
dan velen.
„ 298
tt
6 » tt
n
schall
"
n
ritalL
„ 306
tt
9 n ii
ii
Einleisubg
n
n
Einleitung.
Andere kleinere misstellingen, die er in de plaatsing der leesteekens of de
spelling der namen kunnen ingeslopen zijn, gelieve de Lezer goedgunstig te
verschoonen.
-ocr page 142-
INLEIDING.
Met laurentius valla had het »Kritisch-Polemische
tijdperk der Kerkgeschiedschrijving" eenen aanvang geno-
men; of liever, de vruchtdragende kiem was hiertoe gelegd,
welke zich eerlang, bij de groote omwenteling, die er
met de Hervorming der zestiende eeuw op het gebied des
geestes ontstond, tot snellen bloei en wasdom zou ontwik-
kelen , en uit den grooten strijd der beginselen, die er
van nu af tusschen Rome en het Protestantisme moest
gestreden worden, gestaag frissche levenssappen zou garen
en nieuw voedsel zou erlangen.
Het lag geheel in den aard en het karakter der Kerk-
hervorming, dat deze op de beoefening der Kerkgeschie-
denis en de Methode harer behandeling allergunstigst en
gelukkigst moest werken. De geest des vrijen onderzoeks,
dat levensbeginsel van het Protestantisme, moest wel —
of hoe kon het anders? — ook op haar gebied zijnen
invloed doen gelden. Het echt Historisch bewustzijn, hoe
het tegenwoordige uit het verledene was ontstaan, was
hiermede uit den slaap der eeuwen wakker geroepen. Met
de overlevering, welke zulke knellende boeien had ge-
smeed, en de blinde onderwerping aan haar gezag, was
nu voor goed gebroken, en voor den geschiedschrijver was
8
-ocr page 143-
114                                       INLEIDING.
de zelfstandige beheersching der stof\', welke hij te bewer-
ken vond, van nu af eerst mogelijk geworden. Bij de
scherpe aanklacht, tegen de Koomsch-Katholieke kerk
ingebracht, dat zij in den loop der tijden geheel van haren
oorsprong verbasterd was, en thans in hart en aderen be-
dorven moest heeten, waren de Hervormers wel genood-
zaakt een\' blik op het verledene terug te slaan , en den
stroom der geschiedenis in zijne kronkelingen opwaarts te
volgen, om dit met bewijzen te staven 1). En hoeveel
er ook bij de ontleding dier aanklacht voorkomt, wat wij
thans als veel te scherp en overdreven moeten afwijzen:
ontegenzeggelijk is het toch, dat bij het groote uitgangs-
punt der Hervorming, zoo als deze het eerst hare stem en
hare wapenen tegen zielverdervende misbruiken verhief,
de geschiedenis als verklaarde bondgenoote aan hunne
zijde stond.
Werkelijk was het dan ook van stonden aan hunne
ervaring, welke voortreffelijke diensten de navorsching
van het verledene aan de zaak der Hervorming bewees.
Met den Bijbel in de eene en de Kerkgeschiedenis in
de andere hand, had Luther zich, op het Dispuut te
Leipzig, tegenover Rome en al zijne bestrijders voor het
eerst onoverwinnelijk gevoeld, en dankbaar erkende hij
zelf aan het geschiedkundig onderzoek, waartoe hij zich,
bij zijne voorbereiding tot dien twintigdaagschen strijd,
genoopt had gevonden, die snelle verheldering van be-
grippen, die toenemende vastheid van overtuiging ver-
schuldigd te zijn, waarvan hij in zijne eerstvolgende
1) „Man konntc" schrijft baur in zijne „Epochen der Kirchlicben
Geschichtschreibung," s. 41 „die Grundsatze der Reformation nicht
behaupten, die Einwendungen und Vorwürfe der Gegner nicht wider-
legen, ohne in die Geschichte zuruck zn gehn, und aus ihr die Be-
rechtigung des neugewonnenen Standpuncts nachzuweisen."
-ocr page 144-
115
INLEIDING.
geschriften, »over de Babylonische gevangenschap der
Kerk," »aan den duitschen Adel" en «over de Christelijke
vrijheid" zulke verrassende blijken gaf 1).
Toch zou men zich grootelijks bedriegen, indien men
meende, dat de gunstige invloed der Hervorming op de
Geschiedenis en de Methode harer beschrijving en beoe-
fening zich aanstonds in tal van schriften zou hebben
afgespiegeld. Veeleer heeft de Historische wetenschap,
niet minder dan de Ethiek, van den schok, die hierdoor
was gegeven, zekere nadeelige werking en terugzetting
ondervonden. Terwijl Italië zich op geschiedschrijvers als
güicciardini kon beroemen 2) heeft de vroegste Periode
der Hervorming, niets daarnevens te plaatsen , wat den
toets der vergelijking zou kunnen doorstaan. Onze eerste en
grootste Hervormers waren te practische mannen in hunne
levensrichting, en te Dogmatisch in de richting van hunnen
geest, om zich in Historische studiën te gaan begraven.
Alleen van zwingli\'s hand bezitten wij, zoo men wil,
een Historisch opstel, waarin hij eene zeer levendige be-
schrijving van den eersten door hem bijgewoonden veld-
tocht geeft, waaruit genoegzaam valt op te maken, dat
het hem geenszins aan een gelukkig talent als geschied-
schrijver zou hebben ontbroken, indien hij dit in rustiger
tijden had kunnen oefenen en ontwikkelen 3). Het waren —
1)  Verg. het door mij geschrevene in mijne „Geschiedenis der
Kerkhervorming" dl. I. bl. 147 en 269. 4e druk.
2)  Over dezen schrijver zal later opzettelijk gehandeld worden.
3)  „De gestis inter Gallos et Helvetios ad Ravennam, Paviam,
aliisque locis anno 1512," opgenomen in „h. zwinglii opera, cur.
m. schulbr et schultess," T. IV. p. 167 sqq. Men ziet uit dit ver-
haal, dat ZWINGLI THUCYDIDES, SALLUSTIUS, LIVIÜS en PLUTARCHÜS,
die in dit tijdperk ztjne meest geliefkoosde schrijvers waren, niet zon-
der vrucht gelezen en beoefend had.
8*
-ocr page 145-
116
INLEIDING.
als wij melanthon\'s «leven van luther" 1) hier buiten
rekening laten — eerst de Hervormers van den tweeden
rang of op de tweede lijn , die hoogst belangrijke bijdragen
tot de geschiedenis der Hervorming leverden.
De vroegste of oudste Historiograaf of Annalist der
Hervorming was de ons welbekende george spalatin,
(geheiinschrijver en hofprediker van frederik den Wijze
en luthers vertrouwde t 1545) , aan wien de zaak der
Hervorming zóó onberekenbaar veel verschuldigd is, met
wien frederik myconius (Mekum f 1546) evenzeer met
Duitschlands grooten Hervormer bekend en vertrouwd,
gelijktijdig verdient genoemd te worden 2). Gelijk melan*
thon het leven van luther beschreef, zóó vinden wij
dat van melanthon door camerarius, dat van zwingli
door oswald myconius, dat van calvijn door beza be-
schreven. Joh. mathesius, Prediker te Ioachimsdal \\ 1558 3)
bezigde den mingewonen vorm van Predicatiën , om het be-
langrijkste uitLUTHER\'s uit- en inwendige levensgeschiedenis
tot opbouwing zijner gemeente te doen strekken 4). Eene
scherpe tegenstelling van den Panegijrischen toon, daarin
1)  Ph. melanchthonis „Historia Vitae st. lutheri" vóór de La-
tijnsohc werken van luther geplaatst; ook meermalen afzonderlijk
uitgegeven.
2)  Spalatini „Annales Reformationis luthebi," en frid. myconii,
„Historia Reformationis ab A. 1518—1^42," beide uit het Autographon
der schrijvers medegedeeld door c. s. ctprian. Leipz. 1718, 8°.
3)  Te samen gevoegd in: „Vitae quatuor Reformatorum luthebi
ft MELANCHTHONE, MELANCHTHONIS 8 CAMERARIO, ZWINGLII U MYCONIO ,
calvini a beza conseriptae," met eene voorrede van neander. Berl,
1841. Zie de afzonderlijke titels in het breede opgegeven bij gieseleb,
a. a. O. Th. III. 1" Abth. s. 2 fg.
4)   „Historiën von D. martin luthers Anfang, Lehren, Leben,
Stantbaft Bekanntnitz seines Glaubens und Sterben, in 27 Predigten.
Frank/, en Leipz. 1724. 8°.
-ocr page 146-
117
INLEIDING.
heerschende, vormde het hoogstvijandige geschrift van joh.
COCHLAEUS (t 1552) den gezworen tegenstander en be-
strijder van luther en de Hervorming 1). Met gemoe*
delijke trouw en naïeve eenvoudigheid werd de geschie-
denis der Hervorming door hendrik bulmnger, ZWINGLl\'s
wakkeren opvolger (t 1575) in zijne Helvetische Kroniek
verhaald 2). Van meerder Historische waarde en bedui-
denis was het werk van den beroemden theodorus beza
over de vroegste lotgevallen der Protestantsche Kerk in
Frankrijk, waarvoor hij het opschrift had mogen plaatsen :
«quorum pars magna fui" 3).
Ook hier zien wij alzoo, evenals toen wij aan den
ingang der Middeleeuwen stonden, de Biographie en Kroniek
aan de Geschiedenis voorafgaan, en het doel dezer Schrij-
vers was meer nog de schatting hunner hulde aan de
nagedachtenis der Hervormers te betalen, en door getrouwe
aanteekening de gebeurtenissen, waarvan zij in hunnen
leeftijd getuigen waren geweest, aan de vergetelheid te
ontrukken, dan wel als Geschiedschrijvers in den eigenlijken
zin des woords op te treden, of met een Kritisch-Polemisch
doel den vorsphenden blik op het verledene te slaan.
1)   „Commentaria de actis et scriptis hart. lutheri chronogra-
phice ex ordine ab A. D. 1517 utque ad A. 1547 inclusive fideliter (?)
conscripta." Mog. 1549 fol.
2)  „Reformations Geschichfe," ten gevolge der bemoeiingen van het
Genootschap voor Vaderlandsche Geschiedenis te Zurich, naar het
oorspronkelijk bandschrift des Schrijvers door i. I. hottinger en h.
h. vögeli in het licht gegeven, Frauenfeld. 1838—1840. III Bd. 8°.
3)  „Histoire Eccldsiastique des Eglises Réformées du Royaume de
France." Deze geschiedenis\', welke van het j. 1531—1563 loopt, is
in een zeer levendigen en onderhoudenden stijl geschreven. Het laatste
gedeelte, hoewel mede onder beza\'s toezicht bewerkt, is van eene
andere hand.
-ocr page 147-
118
INLEIDING.
De eerste, die met dit doel geheel den schat der Ge-
schiedenis zich toeeigende, en wegens den reuzenarbeid,
waaraan hij, gesteund door wakkere medehelpers, de
hand legde, den eernaam van den Vader der Protestant\'
sche Kerkgeschiedenis
ten volle verdiend heeft 1) was
matthias flaciüs, tegenover wien eerlang caesar baro-
niüs, met geen minder onversaagden moed en volhar-
denden ijver toegerust, als zijn duchtige tegenstander, in
het strijdperk stond te verschijnen.
Door den geest, die beide Kampvechters bezielde en
zich in hunne hoofdschriften openbaarde, zien wij aan
het géheele tijdperk, waaraan wij thans onze beschouwing
gaan wijden, zóó scherp mogelijk den stempel van een
Kritisch-Polemisch karakter ingedrukt, dat zich gedurende
een tijdruimte van meer dan twee eeuwen getrouw en
ongeschonden bewaard heeft; dat wij in den strijd tus-
schen Rome en het Protestantisme gevoerd, in den schoot
der Roomsch-Katholieke, Luthersche en Hervormde Kerk,
bij de onderscheidene landen en volken, waarop wij
achtereenvolgens den blik hebben te vestigen, en later\'
ook op den bodem onzer Vaderlandsche Kerkgeschiedenis
zelve zullen wedervinden. Gelijk echter elke richting, tot
het uiterste gedreven, door hare eenzijdigheid zelve zekere
terugwerking doet ontstaan: zóó zien wij uit de Polemisch\'
Dogmatische
de waarlijk vrome maar onkerkelijke Piëtisti-
sche
richting geboren, welke niet het minst ook in de
opvatting en voorstelling der Geschiedenis haren invloed
geopenbaard heeft, tot dat, omstreeks het midden der
achttiende eeuw, door den onsterfelijken müsheim de weg
tot eene meer Pragmatische Geschiedbeschouwing ge-
1) „Historiae restitutae parens" wordt hij door uoyaards in zijn
compendium genoemd.
-ocr page 148-
119
INLEIDING.
baand werd, en door den sceptischen geest van semler
de Moderne Kritiek, gelijk deze met toenemende stout
heid zich zoude doen gelden , werd ingeleid.
Door dit woord tot Inleiding hebben wij ons zelven den
weg afgebakend, dien wij in deze afdeeling hebben te
bewandelen , en de rustpunten aangewezen, die wij daarop
zullen ontmoeten.
Eerst zullen wij de twee hoofdvertegenwoordigers van
dien strijd, die als de aanvoerders der twee vijandige
legermachten konden gelden — Flacius , aan de spits
der Maagdeburgsche Centuriatoren aan de eene zijde , en
aan de andere zijde baronius, als zwaar geharnaste Rid-
ders met gevelde lans en uitgetogen zwaaide tegenover
elkander zien staan.
Hierop zullen wij de Schrijvers en hunne voornaamste
geestesvruchten vermelden, die gedurende dit tijdperk,
in deze schets der Ilistoriographie het meest onze aan-
dacht verdienen.
Bij de splitsing in schrijvers der Roomsch-Katholieke
en Protestantsche Kerk, zullen wij zooveel mogelijk, eene
Ethnographische verdeeling volgen, om rekening te kun-
nen houden met hetgeen aan de verschillende volken
eigen is, zonder ons nogtans slaafs hieraan te binden 1).
1) Royaaeds heeft in zijne vroeger aangeh. verhandeling: „Over
den voortgang van de beoefening der Geschiedenis," het minder gepast
geacht de lotgevallen der Kerkgeschiedenis (Kerkgeschiedschrijving)
alleen in chronologische perioden af te declen, zonder die veeleer naar
de volken vast te stellen. Alleen de laatste methode acht hij meest
geschikt, om juist over de geschiedenis te oordeelen. Ons komt, bij
eene beschouwing als hier ons onledig houdt, de vereeniging der
Chronologische en Ethnographische orde voor de meeste voordeelen
opteleveren.
-ocr page 149-
120                                       INLEIDING.
Daarna zullen wij een zijdelingschen blik werpen op
de Geschiedbeschouwing, welke van de Anti-kerkelijke
of Piëtistische richting is uitgegaan;
om eindelijk den tijd van overgang te beschouwen,
waardoor eene meer Pragmatische Periode en Methode
zijn voorbereid 1).
1) Bij eene vergelijking van de hier opgegevene verdeeling met die
van baur en schaff (Zie het eerste stuk mijner Historiographie bl.
8 aant.) zal men bevinden , dat zij daarvan niet beduidend verschilt.
Zij is zóó op den aard der zaken gegrond, dat er geene reden was,
daarvan grootelijks aftewijken. Alleenlijk heb ik het verkieslijk geacht
flacius en baronius, in scherpe tegenstelling van elkander op den
voorgrond geplaatst, onder hetzelfde cadre samen te voegen.
-ocr page 150-
DERDE TIJDPERK.
DB KEBKGESCHIEDSCHBIJVING ONDEB DEN INVLOED VAN DEN
STBIJD DEB BEGINSELEN TT7SSCHEN BOHE EN
HET PBOTESTANTISME.
Van Flacius tot Semler.
I.
MATTHIAS PLACIUS EN CAESAR BABONIUS.
Het is de heldere of lichtzijde der Kerkgeschiedenis,
ook dair, waar wij het oog op hare donkerste partijen ge-
vestigd houden, dat wij allerwege, en vaak op verrassende
wijze, uit het schijnbaar kwade het goede zien geboren.
Wat is op zich zelve treuriger beschouwing dan die der
scheuring en verdeeldheid, waardoor wij de Christenheid
in zóó scherp tegenover elkander staande partijen zien
gesplitst? Wat is meer geschikt om den geest tot zekere
droefgeestigheid te stemmen, of zou eerder weerzin en
walging kunnen baren, dan de taal der hartstochtelijke
Polemiek, zooals die met de uiterste verbittering, en
niet zelden met de ergerlijkste overdrijving, door de toon-
gevers der partijen gevoerd wordt? — En toch, zoo
iets in staat ware ons geheel of half daarmede te ver-
zoenen , dan zou het de opmerking moeten zijn, hoe het
-ocr page 151-
122                                DERDE TIJDPERK.
licht en de kennis der waarheid, hoe de beoefening der
wetenschap hier onder geene schade heeft geleden, maar
met dien strijd der gevoelens rijke winste heeft gedaan.
Dit is inzonderheid van toepassing op het Kritisch Pole-
mische
Tijdperk van de Historiographie der Kerkgeschiedenis,
waarin wij de twee grootste afdeelingen der Christenheid,
van den vijandigsten geest bezield en met blakenrlen strijd» -
lust elkander aanhoudend zien bekampen. Door de ge-
stage schuring en wrijving der denkbeelden zien wij niet
enkel vonken van helderder licht ontspringen, die eenmaal
ontgloord zijnde, voor verdooving behoed bleven; maar
ook uit den aangebonden en volgehouden strijd, zekeren
lofwaardigen wedijver geboren, om in het onderzoek der
Geschiedenis niet enkel elkanders treden na te gaan, maar
ook, wat meer zegt, elkander te overtreffen en voorbij te
streven. Hoe veel ook in de bladen, die wij thans gaan
ontvouwen, voorkome, wat ons met zeker gevoel van
ergernis vervult, wij zullen daarin bevestigd vinden, hoe
wij de belangrijkste voortbrengselen op Historisch terrein,
die van eene stalen vlijt en onvermoeiden ijver in het
doorzoeken van de oorkonden der geschiedenis op het
voordeeligst getuigenis geven, en die nog altijd voor den
beoefenaar der Historische wetenschap hunne betrekkelijke
waarde blijven behouden, juist aan den opgewekten wed-
ijver tusschen Eoomsch-Katholieken en Protestanten heb-
ben dank te weten. Zóó vertroostend en bemoedigend
als deze gedachte is, zóó zeer behoeven wij haar, zóó
geheel staat zij hier op hare plaats , nu het beeld
van den Schrijver der Maagdeburgsche Centuriën, met
zijne scherpgeteekende trekken, en straks daarna ook dat
van baronitjs ons voor de oogen zal staan.
Matthias flacius illyricus was eigenlijk niet van
-ocr page 152-
DERDE TIJDPERK.                                123
Duitschen maar van Slavonischèn oorsprong, hoewel zijne
geheele persoonlijkheid aan Duitschland en de Luthersche
Hervorming toebehoort. Hij werd den 30sten Maart des j.
1520 in het Venetiaansche stadje Albona, dat tot Illyrië
gerekend werd, uit Katholieke ouders geboren. Zijn tot
somberen ernst overhellend gemoed, verklaart ons, in zijne
jeugd, zijne neiging tot het monniksleven, en de aanvech*
tingen, die hij ook na zijnen overgang tot het Protestan-
tisme in zijn ziel had door te staan. De begeerte om den
grooten held der Hervorming te zien bracht hem naar
"Wittenberg, en het gelukte dezen weldadig op hem te
werken, en de rust in zijnen fel bestreden boezem te her-
stellen. Vandaar dat hij zich met hart en ziel aan luther
en diens leerstelsel verkleefd gevoelde en de geringste
afwijking daarvan als eene verloochening van de Christe-
lijke waarheid zelve wilde beschouwd hebben. Van daar
zijn heftig verzet tegen de zoogenoemde Philippisten (aan-
hangers van melatwhon) zijn aandeel aan den Osian-
derschen
en Majoristischen strijd, aan eiken strijd, waar-
door slechts van verre het onvervalschte Lutheranisme
scheen gekrenkt of bedreigd te zullen worden. Zóó rus-
teloos werkzaam als hij zich met mond en pen betoonde,
zóó moeitevol, onrustig en zwervend was ook zijn leven.
Ongetwijfeld heeft ook zijn karakter invloed op het treurige
van zijne lotgevallen gehad, maar ook die lotgevallen
werkten mede om iets scherps en bitters te geven aan zijn
gemoed. Nauwelijks was hij te Wittenberg tot Hoogleeraar
aangesteld, toen de Smalkaldische krijg hem vandaar ver-
dreef. Wij treffen hem niet enkel aan te Maagdenburg maar
ook te Brunswijk, Jena, Regensburg, Antwerpen en Straats-
burg,
zonder dat zich ergens een ongestoorde werkkring
en eene duurzame rustplek voor hem aanbood. Hij vond
haar nergens, voordat het graf zich voor hem ontsloot, en
-ocr page 153-
124                               DERDE TIJDPERK.
de moede strijder, weggekwijnd en verteerd door hartzeer en
verdriet, in het vijf en vijftigste jaar zijns levens, in een
Hospitaal te Frankfort den laatsten adem uitblies, en vandaar
naar zijne laatste rustplaats werd gedragen.
Flacius is zijne vermaardheid, die hij in de Protestant"
sche wereld en bepaaldelijk, op het gebied der Kerkge-
schiedschrijving, heeft verworven , aan de uitgave van twee
werken verschuldigd, die beide, één in strekking, tot
wederlegging moesten dienen derzelfde beschuldiging, als
zoude de Hervorming eene nieuw uitgedachte of inge-
voerde Godsdienst in het leven hebben geroepen, en reeds
deswege het vonnis harer eigene veroordeeling in zich
dragen 1), maar waarvan het eene het andere verre in uit-
gebreidheid en belangrijkheid overtreft.
Het eerste, waarbij wij het kortst zullen stilstaan, droeg
den titel van »Katalogus van de getuigen der waarheid,
die vóór de tijden der Hervorming tegen den Roomschen
Paus en zijne dwalingen in verzet zijn gekomen" 2);
waarin hij trachtte aan te wijzen, hoe, evenals er in de
tijden van het diepste verval in Israël, nog waren over-
gebleven, die hunne knieën nimmer voor den Baal ge-
bogen hadden, zóó ook in den schoot der Christelijke
Kerk, van de vroegste tijden af, als in eene doorloopende
en niet afgebroken keten, het nimmer aan mannen had
ontbroken, die zooveel edeler gezind waren en helderder
dachten dan het gros hunner tijdgenooten; en wat de
hoofdzaak der waarheid en het wezen des geloofs en der
1)  „Quare falsissimum est Papistarum soplusma, qui nobis uostrao
que religioni odiosam novitatis notam, sibique vetustatis decus attri-
bucro violenter conentur." Flac. in prae/at. Catal.
2)  „Catalogus testiura veritatis, qui ante nostram aetatem Fon-
tifici Romano ejusque erroribus reclamarunt."
-ocr page 154-
DERDE TIJDPEKK.                                125
Christelijke waarheid betreft, met de Hervormers zouden
hebben overeengestemd. Zóó gaaf als het eerste gedeelte
dezer stelling kan worden toegestemd, en ook in de Ge-
schiedenis hare handhaving en bevestiging vindt, zóó beden-
kelijk moet ons aanstonds het tweede gedeelte dier stelling
voorkomen, als daarbij (gelijk dit werkelijk door flacius
beproefd en beoogd werd) de gestreng Luthersche Dog-
matiek als eenige maatstaf en toetssteen der waarheid werd
aangelegd; en, hoeveel lof en verdienste ontwijfelbaar aan
dit werk mag en moet worden toegekend, zoo treedt hier
toch flacius\' eenzijdigheid op de scherpste wijze in het
licht, daar nagenoeg elk verzet of protest tegen den Room-
schen stoel in zijn oog als een brevet der bevoegdheid
gold, om in deze beeldengalerij van getuigen der waar-
heid met eere eene plaats te vinden; terwijl vele beroemde
namen en mannen, die zich wel door hunnen ijver voor
den Roomschen stoel en het Roomsche kerkgeloof hebben
onderscheiden, maar overigens als sieraden der mensch-
heid en der Christelijke Kerk hebben uitgeblonken, of ge-
heel met stilzwijgen worden voorbijgegaan, of, met ver-
donkering hunner onmiskenbare verdiensten, maar al te zeer
in de schaduw treden.
Maar ongelijk hoogeren roera heeft hij ingeoogst van
het gróote geschiedkundige werk, onder den naam der
Maagdeburgsche Centuriën bekend 1) hetwelk door flacius
1) „Ecclesiastica Historia congesta per aliquot pios et studiosos
viros in urbe Magdeburgica." Het werd Centuriae Magdeturgenses ge-
noemd, omdat de geschiedenis bij eeuwen was afgedeeld en verscheen
in XIII lijvige folio banden, waarvan ieder deel eene eeuw of centurie
omvatte, van het j. 1560—1574 te Bazel iu het licht. De vier eerste
centuriën zijn te Maagdenburg, de vijfde te Jena, de overige in het
hertogdom MeckelenAurg bewerkt. Eene hoogduitsche/ vertaling, die
echter bij de vijfde centurie bleef steken, werd door wigand en judex
-ocr page 155-
126                               DERDE TIJDPERK.
in vereeniging met andere Duitsche geleerden, WIGAND,
Jüdex, faber, CORVINU8 e. a. ondernomen werd, nadat hij
in het j. 1549 zijne woonplaats naar Maagdenburg had over-
gebracht. 1) De stad Maagdenburg is daardoor tot eene
echt Protestantsche stad gestempeld, maar heeft voor deze
vermaardheid, door het ijsselijke bloedbad, dat de onmen-
ondernomen. Eene samentrekking van het geheele werk met een ver-
volg tot in de 16" eeuw, leverde ltjcas osiandeb in VIII vol. 4°.
Eene tweede uitgave der Centuriën verscheen te Bazel 1624.
1) Hoewel placiüs de ziel en het middelpunt dezer geheele onder-
neming bleef, zoo was nogtans de arbeid onder een aantal medear-
beiders verdeeld. Krachtige medewerking genoot hij inzonderheid van
joh. tvigand (geb. 1523 te Mansfeld) en mattheüs jüdex (geb. 1528
te Dippoldswalde) beiden Predikers aan de Ulrichskerk te Maagden-
burg,
alsmede van basilius faber (geb. 1520 te Sorau), die aan de
eerste vier centuriën deelnam. In plaats van den laatstgenoemde,
die door een vroegtijdigen dood werd weggerukt, traden andbeas
cobvinus in 1564 en twee jaren later thomas holzhuter als mede-
arbeiders op. Te Wolfenbultel bevinden zich nog van de hand van
wigand uitgebreide fragmenten, die voor de 14e, 15e en 16e eeuw
hadden moeten dienen, in handschrift. Nevens de hier opgenoemde
geleerden waren nog anderen daartoe behulpzaam, aan wie hoofdza*
kelijk eene taak van ondergeschikten aard, zooals het excerperen en
overschrijven was opgedragen. — In het j. 1552 was het ontwerp
tot de noodige rijpheid gekomen. Eenige jaren van voorbereiding
werden niet ten onrechte noodig geacht. Met het doel om de noodige
boeken, handschriften en oorkonden te raadplegen, werden door ix.\\-
cius zelven, maar inzonderheid door makcus wagneb, de Bibliotheken
in en buiten Duitschland ijverig doorzocht; en bedenkt men, hoe dit
werk niet aan eene der aanzienlijkste Universiteiten werd aangelegd,
en hoeveel moeite het moest in hebben tot het bezit der noodige
bronnen en hulpmiddelen te geraken, dan moeten de samenstelling
en uitgave der Centuriën, schoon een meerdertal van leden zich tot
deu arbeid vereenigde, ons als een dubbel grootsche en stoute on-
derneming verschijnen. Verg. Dr. knoch. op het art. Magdeburger
Centuriën
in herzog\'s Lex.
-ocr page 156-
127
DERDE TIJDPERK.
schelijke tilly in den dertigjarigen oorlog aldaar heeft
aangericht, op eene vreeselijke wijze moeten boeten 1).
Het hoofddoel, hetwelk flacics, zich met deze groote
en gewichtige onderneming had voorgesteld, was geen
minder, dan de geheele Geschiedenis als pleit verzorgster
der felbestredene Hervorming te laten optreden; eeuw
voor eeuw ter verdediging van het Protestantisme te laten
spreken, en aantewijzen, hoe het Romanisme valschelijk
op de glorie stofte, van de oudste, oorspronkelijke, alleen
zaligmakende Kerk te zijn. 2) Maar hij en zijne Mede-
strijders vergenoegden zich niet hier bij verdedigender
wijze te werk te gaan. Het werk was in zijn geheelen
inhoud er op aangelegd , om den stoutsten aanval op Rome
en het stelsel harer leer en Hiërarchie te doen, zooals deze
nog immer hadden doorgestaan. De geheele Kerkgeschie-
denis was in het oog der Maagdeburgsche Centuriatoren een
uitgestrekt en onuitputtelijk arsenaal, waaruit ze telkens
nieuwe wapenen en stormrammen te voorschijn brachten om
Rome te bestrijden, en op de kranke muren der verouderde
veste te beuken. En dat zij in dit werk met zegevierend
gevolg hunne kritiek op de Geschiedenis hebben toegepast;
(b. v. ten aanzien van het primaat van petrus en zijn verblijf
1)  Aandoenlijk schoon is dit op het pas verrezen Monument voor
luther te Worms uitgedrukt. Het vrouwenbeeld, dat de in rouw gehulde
Stedemaagd van Maagdenburg voorstelt, en de diepe weemoed, stille
berusting, edele fierheid over dit vrouwengelaat verspreid, behooren
tot de stoutste en Dichterlijkste conceptièn van dit colossaal gedenk*
teeken der Protestantsche Kunst.
2)  „Est igitur (dus schrijft hij in de praefatie tot dit werk) ad-
modum dulce pio pectori in tali Historia cognoscere, quod haec ipsa
doctrinae forma, quam nunc in Ecclesiis nostris ex ingenti Dei bene-
ficio habemus, sit illa ipsa vetus, non nova, germana, nonadulterina,
non commentitia."
-ocr page 157-
128                               DERDE TIJDPERK.
te Rome, en de onechtheid der Pseudo-Isidorische Decretalen)
dat zij aan hunne partij duchtige en gevoelige slagen
hebben toegebracht, en het doel dat zij beoogden, op vele
punten ook feitelijk hebben bereikt, dit zal geen onpartijdige,
al spreekt hij de Maagdeburgsche Centuriatoren geens-
zins van kennelijke overdrijving vrij , 1) kunnen loochenen.
Getuigt het doel, dat FLACius zich had voorgesteld, van
een stouten en veel omvattenden blik, die de geheele
Geschiedenis onder één gezichtspunt wist saam te voegen
en te vereenigen; ook de aanleg en de verdeeling des
werks, — hoeveel van het tegenwoordige standpunt der
Historiographie ook daarop aan te merken zij — blijven aan-
spraak maken op de hulde eener ongeveinsde bewondering.
Gelijk ieder deel eene eeuw omvatte, zoo is weder elke
eeuw in zestien afdeelingen gesplitst 2) waarin de schier
onmetelijke stof behoorlijk geordend werd, en niets wat
gerekend kon worden tot den inhoud der Geschiedenis te
behooren, of daarin belangrijk kon schijnen, onaangeroerd
bleef, maar uiteengezet werd met eene nauwkeurigheid
en uitvoerigheid, welke eerder zich getroostte, iets te
veel dan te weinig te leveren, of iets over te slaan en
1)  Zóó b. v. wordt hildebrand door hen „monstrum omnium quae
haec terra portavit monstrosissimum" genoemd.
2)  I. Algemeene karakteristiek der eeuw. II. Uitwendige toestand
der Kerk. III. Uitbreiding des Chris1;endoins. IV. Het leerbegrip,
(met groote zorgvuldigheid ontleed en bearbeid). V. Ketterijen en
dwalingen. VI. Kerkgebruiken en plechtigheden. VII. Het bestuur
der Kerk. VIII. De scheuringen en minder beduidende Godsdienst-
twisten. IX. Conciliën. X. Beroemde Bisschoppen en Kerkleeraars.
XI. De Ketters. XII. De Martelaars. XIII. Wonderen en voortee-
kenen, terwijl de drie laatste Hoofdstukken over de belangrijkste
gebeurtenissen handelen, die er gelijktijdig buiten den Kreits der
Christelijke Kerk zijn voorgevallen.
-ocr page 158-
DERDE TIJDPERK.                               1 29
te vergeten. In zoo verre stemmen wij gaarne met den
Hoogleeraar mdntinghe in, als deze in zijn Compendium
de Maagdenburgsche Centuriën een werk noemt,« van wege
zijne geleerdheid en nauwkeurigheid de hoogste lofspraak
waardig" 1). Toch doet een enkele blik op deze verdeeling
nevens de verdiensten ook de gebreken van dit werk genoeg-
zaam uitkomen. Al mogen wij de Centuriatoren er geen ver-
wijt van maken, dat ook zij zich aan de nu geheel verouderde
en verworpene indeeling in eeuwen hielden, zoo vinden
wij toch in dit werk niet weinig willekeurig gescheiden,
zooals de Ketters van de ketterijen , de Martelaars van
de vervolgingen , wat veel natuurlijker ware samengevoegd
en vereenigd gebleven. Maar in weerwil dier gebreken
kunnen wij aan dezen reuzenarbeid der Centuriatoren, in
het licht van dien tijd beschouwd en beoordeeld, onmo-
gelijk onze hoogschatting en onzen eerbied weigeren. Daar
hun werk niet verder dan de dertien eerste eeuwen reikt,
doet hun vereenigde arbeid ons aan den grootschen en
kolossalen• opbouw eener prachtige kathedraal kerk den-
ken , welke, hoewel onvoltooid gebleven , toch den naam
en rang van een der hoogste en voornaamste kunstge-
wrochten der eeuw, welke haar zag geboren worden, blijft
vragen en verdienen.
Dat bakonius de Maagdenburgsche Centuriën, Centu-
riën des Satans genoemd heeft 2) en de Schrijvers van dit
werk als door den heigeest aangeblazen wilde beschouwd
hebben, zal bij den onpartijdige niet veel tot hunne ver-
oordeeling afdoen, en hem even eenzijdig en overdreven
voorkomen, als het schier onbeperkte gezag, dat dit ge-
schrift gedurende dit tijdperk, bij de Protestantsche Ge-
1)  „Opus summae cruditionis et accurationis laudc dignissiinum."
2)  Zie bl. 135 aant. 1.
9
-ocr page 159-
130                           t>KRDK TIJDPERK.
schiedbeschouwing heeft doen gelden: en hoeveel er ook
in den loop der tijden in dit oordeel gewijzigd is, nog
zijn de tegenwoordige, meestberoemde Kerkgeschiedschrij-
vers tot op zekere hoogte toe eenstemmig in de erkenning
van zijne hooge waarde en beteekenis. Hasb noemt het
» eene gemeenschappelijke onderneming der Protestantsche
wetenschap, zich onderscheidende, door den rijkdom zijner
uittreksels, door nauwkeurige bronnenstudie , door eene
kritiek, welke niets wat tot het verledene behoorde, be-
hoefde te verschoonen, en door eene hartstochtelijke Pole-
miek 1)." Guericke neemt zonder voorbehoud de uitspraak
van baur over: »Met en door de Centuriën is het Historisch
bewustzijn omtrent het verledene eerst bij de Kerk tot
klaarheid gekomen. Er bestaat geen Historisch werk, dat
met zulk een helder bewustzijn van het probleem, \'t welk
de Kerkgeschiedenis tot oplossing heeft te brengen, èn
volgens een naar eene vaste methode bepaald en gekozen
plan, begonnen, èn voor zoo verre het stand is gekomen,
ook werkelijk voortgezet en voleindigd is geworden."
1)  Hase K. G. s. 8.
2)  «Das von flacius in der Magdeburger Centuriën unternominen
grosze geschichtliche Werk bat für die Litteratur der Kircheuge-
schichte eine Bedeutung, welche, sowenn man auchje seinen grossen
Historischen Wertb verkennen konnte, doch immer noch nicht genug
gewürdigt ist." —
„Je genauer man es kennen lernt und ruit allen früheren Leistungen
auf dem Gebiete der Kirchengeschichte vergleicht, urn so mehr kann
man sicb nur von der Wahrheit der Behauptung uberzeugen, das mit
diesen Werke erst der Kirche , das wahrhaft geschichtliche Bewustsein
uber ihre ganze Vergangenheit aufgegangen ist. Es gibt kein Kirch-
historisches Werk , das mit einem so klaren Bewustsein der Aufgabe,
welche überhaupt die K. G. zu lösen hat, und nach einem so bestimm-
ten, methodisch entworfenen Plan begonnen, und so weit es zu stande
kam, durchgeführfc worden ware." Baur a. a. O. s. 43 u. 11.
-ocr page 160-
( „ DERDE TIJDPERK.                               131
Hoewel deze uitspraak met het oog op de vroegere voort-
brengselen dezer Geschiedenis zich zeer wel verdedigen
laat, zoo is toch het gevoelen, als zoude het doel of
plan der Centuriatoren nog altijd de grootsche taak of roe-
ping zijn, welke de beoefening der Kerkgeschiedenis zou
hebben te volbrengen (gelijk het door güericke schijnt te
zijn opgevat en verstaan) 1) grootelijks voor misduiding vat-
baar en daarom niet zonder het »granum salis" over te
nemen of te onderschrijven. Juist daarin immers ligt,
gelijk thans nagenoeg algemeen ingezien en erkend wordt,
de hoofd\' of grondfout der Centuriatoren, die schier al
de Protestantsche Geschiedschrijvers dit geheele tijdperk
door, en velen hunner nog lang daarna, is blijven aankle-
ven, dat zij in het verledene enkel verbastering en ver-
donkering hebben gezien 2), en zich niet tot het onpartijdige
standpunt hebben kunnen verheffen, om zoowel het vele
goede in de Roomsch Katholieke Kerk te erkennen, als hare
gebreken met gestrengheid te berispen. Bij de meeste
latere Protestantsche Geschiedschrijvers is dan ook de lof-
tuiting op de Centuriatoren op veel lageren toon gestemd.
Baur en schafp gaan zelfs zóó verre van te beweren,
dat, wanneer men de verdraaiing of scheeve voorstelling der
Geschiedenis, waaraan de Roomsche en Protestantsche
Polemiek zich bezondigd heeft, tegenover elkander in de
weegschaal legt, door de laatste wellicht nog meer dan
door de eerste aan de Historie geweld is gedaan. Deze
beschuldiging luidt zóó ernstig dat zij eene meer gezette
overweging verdient. Wij zullen nogtans eerst later, bij het
1)  Zie zijn „Handb. der Kirchengeschichte." Th. I. s. 27.
2)  „Der ganze Entwiekeluugsgang der Chr. Eirche nimmt nur den
Verlauf, dasz es in ihr immer dunkler und finsterer wird." Baur.
a, a. O. s. 46,
r
-ocr page 161-
132                              DERDE TIJDPERK.
opmaken van ons eindoordeel, haar ter toets kunnen brengen,
na voorafin eene beschouwing en beöordeeling der Annales
van baronius te zijn getreden; en hebben wij het beeld
van den »Vader der Protestantsche Kerkgeschiedenis"
meer dan vluchtig aangestaard, ook het beeld van baronius,
zijn meest geduchten tegenstander, die eene lange reeks
van geschiedschrijvers in de Rooinsch-Katholieke Kerk
opent, vraagt thans onze gezette beschouwing , en ver-
dient , nevens het zijne geplaatst, op geen lager voetstuk
te staan.
Caesar baronius, was den 31sten Oct. van het j. 1538
in het Napelsche geboren 1). Op nog jeugdigen leeftijd
(in het j. 1557) begaf hij zich met zijnen Vader naar
Rome. Hij kwam aldaar op een tijdstip aan, toen de
heftigste reactie tegen de Hervorming in volle werking
was, en Rome onder PAULUS IV (den bekenden CARAFFa),
eene stoutmoedige en doorzettende poging deed om het ver-
lorene grondgebied te herwinnen. Hier ontving hij, door den
invloed van philippüs neri , den Stichter der Congregatie
der Vaders van het Oratorium te Rome, eene plaats onder
deleden dier vereeniging, wier hoofdbezigheid in de studie
van Kerkelijke Geschiedenis en oudheden bestond. Dertig
jaren bracht hij in stille afzondering en onvermoeide werk»
zaamheid door, en reeds had hij een schat van Documen-
ten bijeenverzameld, toen hij zich door philippüs neri
en den Kardinaal antonio caraffa liet overreden, om
deze strijdmacht, met nog andere legerbenden versterkt en
1) Het is de aandacht niet ontgaan, dat de heftigste bestrijder van
het Protestantisme zijnen verjaardag gevierd heeft op den Hervoruiiugs-
dag. De Protestant zal hierin weinig meer dan eene toevallige speling
zien; maar voor den ijverigen Katholiek, die de Centuriatoren door
bakonius verslagen rekende, was deze bijzonderheid niet zouder eenige
beteekenis. Dupin plaatst den geboortedag van baronius op 30 October,
-ocr page 162-
DERDE TIJDPERK.                               133
als in slagorde geschaard, in dichtgesloten gelederen op
het legerkamp des vijands te doen aanrukken , m. a. w.
om al den apparatus van geleerdheid , waarover hij be-
schikken kon, tot wederlegging der Maagdenburgsche Cen-
turiën te doen dienen. — En de uitkomst heeft bewezen,
dat hij voor de zwaarwichtige taak , die hem alzoo op de
schouderen werd gelegd , volkomen berekend was. Tot
belooning hiervan werd hij, half zijns ondanks, met eere-
ambten overladen. Hij ontving den purperen kardinaals-
hoed en mantel ten geschenke, en veler oogen vestigden
zich op hem, als die, bij de ontlediging van den Pause-
lijken Stoel, boven vele anderen waardig kon worden ge-
acht, de driedubbele kroon te dragen 1). Na twaalf foli-
anten te hebben afgewerkt, waarin hij het tot hetj. 1108
had gebracht, stierf hij den 308ten Juni des j. 1607, ver-
moedelijk wel ten gevolge der overspanning, waarmede
hij, schier dag en nacht rusteloos arbeidende, zijn rens-
achtig werk had voortgezet 2).
De Annales van baroniüs — die te hooger zijn te
schatten, daar wij hierin niet het werk van velen, maar
de resultaten der nasporingen van éénen man en van een
enkelen menschenleeftijd voor ons hebben liggen — behel-
zen eene menigte van vroeger onbekend gebleven oor-
1)  Het is volkomen naar waarheid gezegd, dat hetzelfde werk, hetwelk
hem boven aan de lijst der Kandidaten tot den H. Stoel heeft gebracht,
hem zijne verheffing tot Paus heeft doen ontgaan. De Spaanschgezinde
partij namelijk, welke ergernis had genomen aan een gedeelte zijns
werks („tractatus de monarchia Siciliae"), verhinderde zijne benoe-
ming, toen het tot eene cindstcmming kwam, en zijne keuze reeds
genoegzaam verzekerd scheen.
2)  Om zijn werk, zoo mogelijk nog te voloindigen , zal hij zich
des nachts te nauwernood vier uren slaaps hebben gegund.
-ocr page 163-
134                           DERDE TIJDPERK.
konden en aktenstukken , aan de Pauselijke Archieven ,
aan de Handschriften, die in onderscheidene Bibliotheken
berustende waren, en bijzonder aan de rijke boekverzameling
van het Vatikaan ontleend. Hoeveel ook eene onpartij-
dige Kritiek daarop vindt aan te merken, en in weerwil
der vele gebreken, (waartoe buiten een aantal misstellin-
gen 1) vooral de bekrompene, soms aan het kinderachtige
grenzende bijgeloovigheid des Schrijvers behoort) die vooral
den Protestant moeten ergeren , zou het van de grootste
eenzijdigheid en partijdigheid getuigen, aan dit werk eene
nog altijd blijvende waarde en de uitstekendste verdiensten
te ontzeggen. Naar waarheid is daarvan gezegd, dat geen
grondig beoefenaar der Geschiedenis de Annalen van
baronius ongebruikt ter zijde zal schuiven, of ze zonder
schade ontberen kan. Even als vroeger eusebius ontbrak
het dan ook baronius geenszins aan zelfgevoel en bewust-
heid dezer verdiensten. Hij spreekt het in de praefatio
zijner Annales zonder beschroomdheid uit, dat hij eigen-
lijk de eerste is, die gezegd kan worden, eene waarachtige
Kerkhistorie geleverd te hebben. Zich zelven schier boven
alle anderen den roem der waarheidsliefde en rechtgeloovig-
heid toekennende, verwijt hij aan eusebius het Arianisme,
aan socrates en SOZOMENUS het Novatianisme begunstigd
te hebben. Hij berispt het in al zijne voorgangers, dat zij
zonder genoegzame Kritiek zijn te werk gegaan, een verwijt,
dat maar al te spoedig tegen hemzelven stond gekeerd te
worden. Hoe snijdend scherp zijne Polemiek tegenover de \'
Maagdenbnrgsche Centuriatoren gerekend mag worden, zoo
1) Lukas hoistein, een zij oer bestrijders, achtte zich sterk niet
minder dan achtduizend (!) misstellingen of fouten in de Annales aan
te wijzen. Zóó overdreven als deze beschuldiging is te achten, zóó
blijven deze toch altijd talrijk en veelbeduidend genoeg, om de Annalen
van BAKONius alleen met de Correcturen van pagi bruikbaar te achten.
-ocr page 164-
DERDE TIJDPERK.                              135
is hij toch met veel beleid en tact daarin te werk gegaan.
Nergens noemt hij hen uitdrukkelijk 1), of tast hij hen
rechtstreeks aan, zonder hen evenwel als den vijand, dien
hij overal ontmoet, en te bestrijden heeft, één enkel oogen-
blik uit het oog te verliezen. — Dit blijkt reeds eeniger-
mate uit de benaming van Annales in tegenstelling van
Centuriën door hem aan zijn werk gegeven 2). Wilden
deze elke eeuw, hij wilde, door nog grooter geest van
nauwkeurigheid geleid, jaar op jaar, de Geschiedenis en
hare feiten zelve laten spreken, en voert tot wederlegging
zijner tegenstanders in overstelpende]) overvloed eene massa
van getuigenissen en bijzonderheden aan. Daar het gezag
der algemeene Conciliën nog altijd door de Centuriatoren
werd toegegeven, vond hij hier minder rijke stof tot aan-
val of verdediging, maar des te verder verwijdert hij zich
van hen, in alles wat tot de Geschiedenis der Hiërarchie
in betrekking staat, daar het hem kennelijk het naast aan
het harte ligt de eere des Pausdoms en zijnen goddelijken
oorsprong, wortelend in het Primaat van petrus, den
1)  Maar in zijne gratiarum Actio aan ph. neki komt hij onverholen
voor zijn eigenlijken toeleg uit en schrijft hij „e portis inferis in
Ecclesiae dctrimentum progressas esse centurias Satanae."
2)  Het werk verscheen het eerst te Rome onder den titel: „caes.
ba-ronii Annales Ecclesiastici, 1588—1607, XII vol. fol. — In een
anderen druk, Mogunt. 1601 heeft baronius zelf de verbeterende hand
gehad. De beste en meest correcte uitgave wordt die van Antwerpen
geschat (1610), waarin het bovengenoemde „Tractatus de Monarchia
Siciliae" mede is afgedrukt, hetwelk door philips III in het uitgestrekt
gebied der Spaansche Monarchie met gestrengheid was geweerd en
verboden geworden. Maar de bruikbaarste, tegelijk de kostbaarste,
is ongetwijfeld die van mansi , Lucca 1738—1759, niet minder dan
XXXVIII folianten beslaande, als waarin het vervolg van eaynaldus
en de Kritiek van pagi mede zijn opgenomen , en welke van uitvoerige
registers is voorzien.
i
-ocr page 165-
13G
DKKLlE TIJDPERK.
eersten Bisschop van Rome, en in eene onafgebroken lijn
tot de tijden der Hervorming afdalende, met al de kracht
zijner overtuiging en macht van Historische bewijzen te
handhaven.
Zóó licht het hem moest vallen bij onderscheidene leer-
stellige punten op overtuigende wijze in het licht te plaat-
sen, dat hij, althans veel meer dan zijne tegenstanders,
de Kerk der vroegere eeuwen en het gezag van beroemde
kerkvaders op zijne zijde had; of ook ridderlijk den hand-
schoen ter verdediging optenemen, en hen uit het veld te
slaan, waar dezen, bij de heftigheid hunner beschuldiging,
de perken der gematigdheid maar al te zeer hadden over-
sohreden; zoo openbaart zich op het laatste punt wel het
meest zijne zwakke zijde 1); en het verdonkert niet weinig
zijn roem als Geschiedschrijver, dat hij, geene kans ziende
zijne zaak te handhaven, geene zwarigheid gemaakt heeft
om een aantal kennelijk verdichte of van onechtheid ver-
dachte stukken — men denke hier slechts aan de Pseudo-
Isidorische
decretalen en de schenking van KONSTAntijn, —
voor echt te doen doorgaan, of althans — evenals waren
zij echt — overeenkomstig zijn oogmerk te blijven aanwen-
den. Bezwaarlijk zal het ïn onze dagen door eiken in de
geschiedenis ervarenen Roomsch-Katholiek nog langer ge-
loochend kunnen worden, dat baromus, in plaats van
ergerlijke feilen en gebreken in zijne Kerk te erkennen
en toetegeven, het uiterste beproefd heeft, om het kromme
recht
te praten 2) en met eene nog al ruime conscientie
1)  Overigens is de geschiedenis der Latijnsche Kerk exacter dan die
der Oostersche of Grieksehe Kerk bewerkt, hetwelk men ten deele
uit baroxius\' gebrekkige kennis van het Grieksch verklaarbaar acht.
2)  Ale eene proeve gelde hier weder de wanhopige poging om de
-ocr page 166-
137
DERDE TIJDPERK.
niet te kiesch of te schroomvallig in het gehruik der mid-
delen geweest is; maar van den anderen kant is ook de
Protestant tot de belijdenis gedwongen, dat hij in vele
gevallen, waar alleen de Geschiedenis had te beslissen,
tegenover de Centuriatoren half of geheel in zijn recht is.
En dit bewijst nog niets tegen de zaak van het Protestan-
tisme , maar is geheel daaruit te verklaren, dat flacius
zoo wel in zijnen Catalogus testium veritatis, als in zijne
Centuriën, den strijd op een hoogst onveilig terrein had
overgebracht, door in eiken bestrijder van den Paus en
de Pauselijke macht een\' getuige der waarheid te zien;
door de Kerkvaders der drie eerste eeuwen als met geweld
tot Lutheranen der zestiende eeuw te willen omscheppen
en hervormen ; en wel voornamelijk, door den toestand
der Christelijke Kerk sedert konstantijn , zonder een
geopend oog voor waarachtige en onmiskenbare verdiensten
te hebben, met de donkerste kleuren te schilderen. De zóó
gestreng dogmatische denkwijze van flacitjs , die, gelijk wij
van elders weten, in zijne opvatting en voorstelling van
\'s menschen zedelijk bederf dicht genoeg aan de grenzen
van het Manicheisme naderde, daar hij de erfzonde, als
behoorende tot het wezen der menschelijke natuur wilde
beschouwd hebben 1) is ongetwijfeld mede van invloed op
rechtgeloovigheid van den Paus Honoeius in den Monotheletischen
strijd te blijven handhaven, eene bijzonderheid, waarop in den laatsten
tijd, bij den strijd over de onfeilbaarheid des Pausen in en buiten
de P. K. Kerk op nieuw de aandacht gevestigd is.
1) Te Straatsburg schreef flacius zijn Claris Scripturae en: „Een
doorgaande Glosse of Commentaar op de II. Schrift." In eene
daarbij gevoegde verhandeling ontwikkelde hij zijn gevoelen om-
trent de Erfzonde, waardoor hij zich zelven, met de beschuldi-
ging van Manicheisme, bij vernieuwing de grootste onaangenaamheden
berokkende.
-ocr page 167-
136*                              DEBDE TIJDPEUK.
deze donkere opvatting en beschouwing der Kerkgeschie*
denis geweest en geheel daarin wedertevinden 1).
Zekerlijk is hiermede een gestreng oordeel over flacius
zelven en de vroegste Protestantsche geschiedbeschouwing,
voor zooverre deze aan hetzelfde eenzijdige gezichtspunt
zich hield vastgeklampt, uitgesproken; maar hiermede
kunnen wij nog niet het vroeger vermelde gevoelen gaaf
als het onze overnemen of onderschrijven, als zoude het
verwijt der hartstochtelijkheid en partijdigheid, van scheeve
voorstelling of verwringing der geschiedenis, nog veel
zwaarder op de Protestantsche dan op de Roomsche zijde
blijven drukken. Zoo al .ten deele kan worden toegestemd,
dat de heftigheid van den aanval de heftigheid van toon bij
de verdediging te bovengaat en dien ook volkomen wettigt
of verklaart, hiermede is de geheele beschuldiging nog
geenszins gestaafd. Men onderscheide toch wel, waar er sprake
van scheeve voorstelling of verwringing der geschiedenis zijn
moet, tusschen hetgeen zich aan het zielsoog der schrijvers,
gewapend met het hoog of donkergekleurde glas der hun
eigene beschouwing, zich zóó noodwendig moest voordoen,
en tusschen hetgeen voor rekening van kwade trouw en
het zich zelf bewuste bedrog moet komen; en hoe gaarne
wij ook, dien maatstaf aanleggende, baronius op enkele
punten willen vrijpleiten of verontschuldigen, waar hij
door latere Protestantsche schrijvers het vinnigst is aange-
vochten, zoo achten wij toch, dat bij zoodanige vergelij-
king de schaal lichtelijk tot de tegenovergestelde zijde zou
overslaan.
1) Flacius , een der gestrengste Dogmatici der zestiende eeuw vindt
in de Historiographie der Kerkgeschiedenis zijne plaats allernaast de
Rationalistische Historiographen bij den uitgang der achttiende eeuw,
als om een bewijs te leveren, boe de uitersten elkander naderen.
-ocr page 168-
139
DERDE TIJDPEUK.
Doch waartoe het uitgeplozen, en als op eene goud-
schaal afgewogen, aan welke zijde der strijdvoerende par-
tijen de grootste schuld der partijdigheid en hartstochte-
lijkheid ligt, daar het peccatum esse extra atque intra
Iliacos muros
hier zijne meest bepaalde toepassing vindt;
daar wij, tot de slotsom dezer vergelijkende beschouwing
van flacius en baronius genaderd zijnde, in het over
beiden door baur en andere beroemde geleerden uitgs-
sprokene eindoordeel volkomen kunnen berusten, dat de
roem eener in de geschiedenis der Historische Letterkunde
schier ongekende inspanning en volharding gelijkelijk aan
beiden is toekomende; dat zij in de aanwending en ten-
toonspreiding van grondige en veelzijdige geleerdheid met
elkander wedijveren; dat zij in de grootschheid en stout-
heid van het door hen gekozene en ontworpene plan, op
dezelfde bewondering kunnen aanspraak maken ; maar, hoe
wel in gevoelens de uiterste tegenstelling vormende, bij
het scherpe Dualisme, dat aan beiden eigen is, en den
gestreng Polemisch-dogmatischen geest, die beiden bezielt»
in het wezen der zaak in de Historiographie der Kerkge-
schiedenis geheel hetzelfde standpunt innemen en verte-
genwoordigen 1).
Daar is nogtans één trek, dien wij hier niet mogen
1) „Mit einer ia der Geschichte der Litteratur seltsamen anstren-
gung und Aasdaur, uud mit einen aul\' beide Seiten gleich grossen
Aufwand von Gelebrsamkeit und Scherfsinn haben die beiden Werke
ihre entgegengesetzte Ansicht im Groszartigstigsten Styl durchgefuhrt.
Wie aber das eine nnr die Antithese zu der These des anderen ist,
das eine ebenso den Optimismus huldigt, wie das andere den Pessi-
mismus,
so kann iiber beide zusauimen nar das Urtheil gefallt wer-
den , das beide anf einen gleich einseitigen Standpunct des Farteigeistes
und der Dogmatisirenden Polemik stehen." Baur Epochen a. a. O.
-ocr page 169-
140
DERDE TIJDPERK.
voorbijzien, en waarbij het voordeel geheel aan de zijde
van baronius komt: het optimisme, dat door dezen tegen-
over liet pessimisme van flacius in de geheele opvatting
en voorstelling der geschiedenis gehuldigd wordt. Niet,
als of niet de eene eenzijdigheid even goed als de andere
afkeuring en veroordeeling verdient; maar dit toch had
baronius boven zijne tegenstanders ontegenzeggelijk voor-
uit, dat het Godsdienstig en Christelijk gevoel — waar
het zich als rechter tusschen de beide partijen heeft te
plaatsen — minder pijnlijk wordt aangedaan; dat zelfs het
geloof aan eene Theocratie en zedelijke wereldregeering
minder geschokt en beleedigd wordt, waar, naar de voor-
stelling van baronius, alles een te schoon en te gunstig
aanzien erlangt, dan waar, naar de voorstelling van FL.\\-
CIUS en de zijnen, ieder gebrek als door een vergrootglas
ter bezichtiging gegeven wordt, en de geschiedenis der
Christelijke Kerk, eene reeks van eeuwen door, niets
anders dan een chaos van verwarring, dan een uitgestrekt
veld van distelen en onkruid vertoont. Hase, in eene
vergelijking tusschen de Centuriatoren en baronics tre-
dende, heeft dit, met overneming van de meest geliefde
beeldspraak, in beide werken voorhanden, dat op zijne
eigenaardige wijze dus uitgedrukt: 1) «Beide groote wer-
ken stemmen met elkander overeen in de erkenning van
het gezag der oude kerk en van haar leerstelsel; beiden
beschouwden de Kerkgeschiedenis als de schouwplaats van
den strijd tusschen Christus en den Satan; maar volgens
baronius heeft Christus het scheepken zijner kerk, hoe-
wel dan ook van tijd tot tijd slapend. door alle stormen
heen, veilig weten te sturen; volgens flacius daarentegen
1) Hase „Kircheugeschichte" s. 8.
-ocr page 170-
DERDE TIJDPERK.                              141
is het den Antichrist gelukt den stoel der heerschappij in
het midden der Kerk op te richten" 1).
Uit een zuiver Historiographisck oogpunt beschouwd,
staat baronius beneden fi.acitjs, en nemen zijne Annales
een veel lager standpunt der geschiedschrijving dan de
Maagdeburgsche Centuriën in. Met al de gebreken, welke
deze ontsieren, zal men bezwaarlijk, in de eerste tijden
na de Kerkhervorming een werk daarnevens kunnen
leggen, wat in vorm en inhoud beide beter het karakter
eener geschiedenis draagt, terwijl de geheele arbeid
van baronics veel meer de strekking heeft, om den
eigenlijken geschiedschrijver vóór te werken. Ook aan
de vereischten van den Historischen stijl is beter door de
Centuriatoren dan door baronius voldaan 2). En hoe-
veel er in het karakter van flacius zei ven zijn moge,
wat ons min of meer mishaagt en terugstoot, wie onzer
moet niet in hem eenen man van de zeldzaamste energie
en geestesgaven blijven huldigen? Wie onzer moet niet
de gestrengheid des oordeels, dat ook later over hem is
geuit, aanstonds verzacht of ontwapend gevoelen, als hij
tusschen de beide Hoofden en aanvoerders der Protestant-
sche en Roomsch Katholieke Kerkgeschiedschrijving eene
laatste tegenstelling wagende, zich beiden vertegenwoordigt:
1)  Als hoofddoel vaa hun schrijven werd door de Centuriatoren
zelve aangewezen: in het licht te stellen „quo modo sese Antichristns
ille, in t.cmplo Dei sedens, pro Deo ostentaverit et vere filium perditionis
egerit." Zie baur Epochen u. s. w. s. 50.
2)  Dupin „Nouvelle Bibliotheque des Auteurs Ecclesiastiques" T.
XVII. p. \'6. spreekt over den stijl van baronius dit min gunstig oordeel
uit: „Son style n\'a ni la pureté ni 1\'e\'legance, qui serait a sonhaiter
dans un ouvrage de cette nature, et 1\'on peut dire qu\'il c\'crit plutdt
en Dissertateur, qu\'en Historiën."
-ocr page 171-
142                               DERDE TIJDPERK.
Hier den schrijver der Annales, zooals hij uit den nede-
rigen stand en kring van een Padre del Oratorio tot den
rang van kerkvorst wordt verheven; algemeen gevierd
en bewonderd, van het purper omhangen, op het punt van
met de Pauselijke Tiara te worden gekroond; en ginds
den ontwerper en schrijver der Centuriën, zooals hij, uit-
geput door lichaams- en zielelijden, in den strijd voor
zijne overtuiging bezwijkt, en, maar half bewust welk eene
duurzame gedenkzuil hij zich zelven had gesticht, roem-
loos ten grave daalt 1).
1) Uitermate hard en gestreng is flaciüs door planck en andere
geschiedschrijvers van den lateren tijd beoordeeld. In onzen tijd is
men van die gestrengheid teruggekomen. De Hoogl. Dr. a. twesten
hield tot zijne eereredding eene voorlezing, welke met autobiographische
bijlagen van hermann hossel verrijkt, te Berlijn 1844 het licht heeft
gezien. Kling , heeft met kennelijke voorliefde voor den man, en
het standpunt, dat hij vertegenwoordigde, in herzog\'s Lexicon zijn
beeld geteekend, en noemt hem, met terugslag op zijn Catalogus
testium:
„ein inann des Glaubens, einer aus Jener Wolke von Zeu-
gen , deren die Welt nicht werth war.\'"
-ocr page 172-
II.
GESCHIEDSCHRIJVERS IN DE ROOMSCH-
KATHOLIEKE KERK.
OPVOLGEKS VAN BARONIUS.
Opgewekt en aangemoedigd door de Pauselijke begunsti-
ging, hebben tal van schrijvers, in onderscheidene landen
zich beijverd, om een vervolg op de Kerkelijke Annalen
van baronius te leveren. Aan hun hoofd verdient odeuico
raynaldi geplaatst te worden, even als zijn beroemde
voorganger, medelid der Congregatie van het Oratorium,
die de geschiedenis tot het j. 1565 gebracht heeft 1). Kay-
naldus toont even als baronius in het bezit geweest te
zijn van een aantal min bekende oorkonden, hem door
de rijke Vatikaansche Bibliotheek verstrekt. Jammer maar,
dat hij in het daarvan gemaakte gebruik on de geheele be-
schouwing der geschiedenis dezen in eenzijdigheid en par-
tijdigheid niets toegeeft, wat te meer in het oog springt,
waar hij tot de tijden der Hervorming is genaderd, en ook
hare lotgevallen heeft moeten beschrijven.
Op hem volgde jacomo laderchio, evenzeer aan de
vereeniging van het Oratorium verbonden, die hetj. 1572
1) „Annales Eccles." Tom. XIII—XXI Romae 1646—77.
-ocr page 173-
144                            DERDE TIJDPERK.
bereikt heeft 1), maar, bij al de blijken van moeizame vlijt,
die hij in de verzameling van Historische bescheiden heeft
aan den dag gelegd, toch in scherpzinnigheid en talenten
als schrijver, zoowel bij kaynaldus als bij BARON IUS ach-
terstaat. Op hem is ten volle van toepassing, wat volgens
HASE in het algemeen van de opvolgers van baroniüs
geldt, dat zij de geschiedenis in gelijken geest, maar zon-
der gelijkheid van geestesgaven als hun voorganger heb-
ben bewerkt 2).
Nagenoeg tot hetzelfde tijdpunt in de geschiedenis werd
dezelfde taak door den Poolschen Dominikaan abraham
bzovius volbracht. Met zijnen uitvoerigen arbeid, die acht
lijvige banden beslaat, heeft hij echter aan de Historische
wetenschap luttel dienst bewezen. Zóó schel als hij de lof-
trompet voor zijne eigene orde steekt, zóó mild is hij in
schiinpredenen of lasterlijke aantijgingen tegenover anders-
denkenden. Hadden baroniüs en zijne andere opvolgers
weinig ontzag jegens de waardigheid van wereldlijke vor-
sten doen blijken, zoodra deze met de hoogheid en waar»
digheid der Roomsche bisschoppen in strijd en botsing
geraakte, geen hunner is in de betooning van geestelijken
trots en overmoed, en van kruipende en vleiende onder-
danigheid aan den Eoomschen stoel, verder gegaan dan hij 3).
Met meerdere gematigdheid en zekeren geest des onder-
scheids, waarin nog iets van zijne vroegere geloofsover-
tuiging doorschemert, werd hierin door spondanus (henri
1)  „Annales Eccles." Tom. XXII—XXIV. Romae 1728—37.
2)  „lm gleichen Geist aber ohne den Geist des Urhebers." Verg.
over beide Schrijvers: schröckh\'s Einleitung op zijne Alg. K. G.
Th. I. s. 232. fg.
3)  Zie schröckh a. o. O. s. 233. fg.
-ocr page 174-
145
DERDE TIJDPERK.
DE sponde geb. 1568 te Mauleon in Frankrijk t 1643) te
werk gegaan, wiens naam overigens als van een Apostaat
der Protestantsche Kerk, en wegens den door hem betoon-
den ijver in de vervolging zijner voormalige geloofsgenooten,
nadat hij tot Bischop van Pamier was verheven, bij de Pro-
testanten even zeer gehaat alt berucht is gebleven. Deze
had, na zijnen overgang tot de Roomsch-Katholieke Kerk,
te Rome met baronius zelven gedurende diens laatste levens-
jaren persoonlijken omgang gehad, en van zijne hand de
Priesterlijke wijding ontvangen. Tegen het eind zijns levens
wijdde hij zijne onverdeelde zorg aan de uitgave van hetgeen
hij vroeger verzameld en in geschrift gebracht had. Zijn
vervolg op baronius omvat nagenoeg eene tijdruimte van
vijf eeuwen 1). Buitendien leverde hij een uittreksel uit
dezelfde Annales van baronius, dat de eergenoot in on-
derscheidene talen overgezet te worden, en wegens het
veelvuldig gebruik, bij aanhalingen daarvan gemaakt,
hem bij uitnemendheid den naam van Abbreviator baronii
heeft doen verwerven.
Als eene loffelijke uitzondering en eene verheffing
boven den slaafschen geest van onderwerping aan Rome
en de vinnige polemiek, die de bovengenoemde Schrij-
vers kenmerkte, gold de vrijzinnige en in vele opzichten
verdienstelijke arbeid, dien antoine pagi, (geb. bij
Aix in Provence f 1699 ald.) ondernam. Zijne eerste
opleiding ontving hij bij de Jezuïeten, maar de Francis-
kanen
wisten hem voor zich te winnen, en herhaalde
keeren werd hij tot Provinciaal dier orde gekozen. In
die betrekking en als beroemd Prediker was hij ijverig
1) „Annaliura baronii continuatio." Ab. A. 1127 usque ad A. 1622.
Pari», 1698.
10
-ocr page 175-
146                               DERDE TIJDPERK.
werkzaam, maar al den tijd, waarover hij verder kon
beschikken wijdde hij aan de beoefening der Geschie-
denis. Bepaaldelijk was de Chronologie bij hem het
meest geliefde vak van studie, en na onderscheidene Dis-
sertaties van Chronologischen aard en inhoud geschreven
te hebben, nam hij de gansch niet lichte taak op
zich, eene geregelde Kritiek op al de Annales van
baronius te leveren. Aanvankelijk maakte zijn werk
weinig opgang, zoodat de druk na de verschijning van het
eerste deel (dat de vier eerste eeuwen der Kerkgeschie-
denis omvatte) in Frankrijk gestaakt werd. Hij werd
echter door de Kardinaals Casanate en noris aangemoe-
digd om daarmede voort te gaan, en gaf aan die opwek-
king te gereeder gehoor, naarmate hij grootere liefde voor
dit werk bleef koesteren. Toen hij, bij toenemende ver-
zwakking reeds aan zijn leger gebonden was, hield hij
zich nog met het maken van aanteekeningen en bijvoeg-
sels bezig, en hij mocht dan ook de voldoening Smaken,
nog vóór zijnen dood zijnen arbeid geheel voleindigd te
zien, die in het j. 1705 in vier folianten te Antwerpen
en Gerieve in druk verscheen 1).
Pagi\'s Kritiek bepaalt zich grootendeels tot de juiste
rangschikking der gebeurtenissen en de verbetering van
1) Onder den titel: „Critica Historico-Theologica in universos An-
nales Ecclesiasticos Ein. et Rever, caesaris Cardinalis baronii, in
qua reram narratio defenditur, illustratur, suppletur, ordo temporum
oorrigitur, innovatur, et Periodo Graeco-Romana nunc primum concin-
nata, munita, auctore B. P. antonio pagi, Genevae 1705. De geheele
kritiek van pagi werd mede opgenomen in de Uitgave van baronius
door mansi (zie boven bl. 135). In onzen leeftijd heeft de Duitsche
geleerde en Augustijner Monnik thbinrr te Rome aangevangen eene
voortzetting van baronius te leveren, na raynaldus en ladkrchio,
tot op onze dagen.
-ocr page 176-
DERDE TIJDPERK.                                     147
Chronologische misstellingen. Hoewel het bij hem niet
aan proeven van loffelijke gematigdheid en zachtmoedig-
heid ontbreekt, zoo heeft hij toch zich met opzet naar
het schijnt, van eene diepere beöordeeling onthouden. Al
wat van leerstelligen aard is laat hij liefst onaangeroerd.
Al is daarom op den hoogen, hem toegekenden lof wel iets
af te dingen, altijd heeft hij genoeg verricht om zijnen
naam in het rijk der letteren in eere te doen blijven 1).
DE BOLLANDISTEN,
EN ANDERE GESCHIEDSCHRIJVERS, BEHOORENDE TOT DE ORDE
DER JEZUÏETEN.
Van de pas gestichte orde der Jezuïeten, welke zóó stout-
moedig de wapenen opnam, om het grondgebied, dat
door de Hervorming was verloren gegaan, voor de Kerk
te heroveren, liet het zich kwalijk anders verwachten, dan
dat zij ook het veld der Kerkgeschiedenis niet onbetreden
zou laten. Toch scheen zij eenigzins huiverig daarop den
voet te zetten. Was het, omdat zij met scherpen blik de
onveiligheid van dit terrein aanstonds herkende? Althans
de oogst van letterkundige voortbrengselen, dien wij hier
1) Dupin t. a. p. T. XVIII p. 197 suiv. heeft over pagi dit uiter-
mate gunstig oordeel geveld: „Le Fère pagi était tres habile dans
1\'Histoirc et dans la Chronologie, sage et bon critique , doux et mo-
deré dans ses expressions; son style est simple et tel qu\'il convient
a une narration chronologiqne." Leclercq geeft hem de nog weid-
schere lofspraak: „Que le Père pagi a redressé et suppleé tout ce
qu\'il a de plas important dans 1\'Histoire Ecclcsiastique, et que sa
ïnémoire doit être en bénediction dans la République des Lettres a
cause de cela." — Verg. over dezen schrijver, behalve dupin,
chaüfepié in zijn Nouoeau Dict. Hist. et Crit, ad vocem.
10*
-ocr page 177-
148                              DERDE TIJDPERK.
vinden in te zamelen, is niet zóó ruim en overvloedig te
noemen, als wij, bij het streven naar den roem der ge-
leerdheid, aan deze orde eigen, en de onmiskenbare ver-
diensten , die zij in andere vakken van wetenschap verwor-
ven heeft, vooruit zouden gedacht hebben. Dat zij nogtans
op Historisch gebied ook waardige vertegenwoordigers
heeft gevonden, daarvan getuigt genoegzaam reeds de
naam der Bollandisten, die aan het hoofd dezer bladzijden
staat geplaatst.
Het plan om de Kerk in het bezit te stellen van eene
volledige verzameling van al de «levens der Heiligen"
[Acta Sanctorum) is oorspronkelijk uitgegaan van den Jezuïet
heribert rosweijd, (geb. te Utrecht 1569 t te Antwerpen
1629) 1) die, na het leeraarsambt, dat hij bekleedde , te
hebben nedergelegd, gedurende de laatste jaren zijns levens
onverpoosd en onvermoeid zich hiermede bezig hield.
Volgens dit plan, dat hij aan de broeders zijner orde
openlegde, zou dit werk de volledige levensbeschrijvingen
omvatten, die er in de meest verschillende landen van
Heiligen waren opgesteld. Zestien groote deelen zouden
naar zijne berekening daartoe noodig maar ook voldoende
zijn 2). Eene eerste proeve leverde hij zelf, door het
leven en martyrium van enkele Heiligen, met de Authen-
tieke Aktestukken hunner rechtspleging, die hij in de
Nederlanden gevonden had, te doen drukken en uitgeven 3).
1)   Uitvoerig wordt over hem gehandeld in de „Bibliotheca scri-
ptoruin Societatis Jesu" a philipo alegambe. Ante. 1643.
2)  Een zeventiende deel, daaraan toegevoegd, zou Historische en
Kritische aanteekeningen, het achttiende de tafels en registers, loo-
pende over al de zestien deelen, moeten behelzen.
3)  „Fasti Sanctorum cum Actis praesidialibus Sanctorum t ah act,
peobi et andeonicij" Antv. 1607.
-ocr page 178-
DERDE TIJDPERK.                                     149
Bovendien had hij zich reeds in het bezit gesteld van een
groot aantal handschriften en bescheiden, voor meerdere
deelen bestemd, toen de dood hem dwong den pas onder-
• nomen arbeid te staken. Intusschen bleef de opmerkzaam-
heid der Orde op deze onderneming gevestigd, en jean
bolland, een Jezuïet uit Limburg, toen vierendertig jaren
oud, werd met het oogmerk om aan deze taak ongehin-
derd zijn leven en zijne krachten te wijden, uit Mechelen
naar Antwerpen ontboden, als de plaats, welke ter vol-
tooiing van dit werk de raeestgeschikte gelegenheid aanbood.
Bollandus haaste zich kennis te nemen van rosweijd\'s
nalatenschap, maar achtte alles wat hij vond ter uitgave
nog ongenoegzaam. Hij opende daarom eene briefwisseling
met de leden zijner Orde en een aantal geleerden, door
alle landen van Europa verspreid, ten einde alle Biblio-
theken en andere schatkameren van geleerdheid te laten
doorzoeken, en alles wat op • het leven der Heiligen"
betrekking had, te zijner kennis te doen komen. Daar het
nogtans zijne krachten oversteeg, al de hem toegezondene
stukken niet enkel te lezen en te beöordeelen, maar ook
te rangschikken en te verwerken, werd hem in het j. 1635
de jeugdige Pater godepridus henschenius, een Gel-
derlander van geboorte, als medehelper toegevoegd, die
eene vastere gezondheid dan hij genoot, en, zoo als bij
de uitkomst bleek, voor dit werk eene uitstekende ge-
schiktheid bezat. Door zijne hulp onderschraagd, waagde
bollandus aan het plan van rosweijd nog meerdere
uitbreiding te geven. Men zou zich niet uitsluitend tot
die Heiligen bepalen, waarvan eene volledige levens-
beschrijving bestond, maar ook eene poging doen om
het leven van nog andere Heiligen, uit de verstrooide
fragmenten, bij de Kerkelijke Schrijvers van alle tijden
aanwezig, tot één geheel samen te voegen en te verbinden.
-ocr page 179-
150
DERDE TIJDPERK.
Eindelijk verschenen als eerste proeve, twee zwaarlij-
vige folianten in het j. 1641, die enkel de maand Januari
bevattenden 1). Ieder leven was aan het hoofd met eene
breede Historische Inleiding en aan het slot met eene reeks
van aanteekeningen voorzien. De maand Februari volgde
eerst in het j. 1658. Twee jaren later trad ook de Vader
Daniël papenbrock, tot den gemeenschappelijken arbeid
toe, die, van henschenius vergezeld, eene ontdekkingsreis
voor nieuwe Manuscripten naar Italië en Frankrijk onder-
nam , en na den dood van bollandus en henschenius
beiden, jaren lang de ziel en het hoofd der onderneming
is gebleven, welke, hoe traag ook de maanden met den
tusschenstand veler jaren, elkander opvolgden 2) met eene
ijzeren volharding werd voortgezet.
De uitgebreidheid der stof, welke men voor de maand
Mei te bewerken vond, deed Vader papenbrock naar de
hulp van nieuwe Medearbeiders uitzien. Coenraad jan-
ning en francisCUS baert werden door de Orde daartoe i
aangewezen. Zeven deelen, gesamenlijk over de maand
Mei loopende, waren de vrucht van hun vermenigvuldigden
arbeid. Met het einde der zeventiende eeuw was eerst
het einde van het eerste Semester bereikt 3), maar ook
de achttiende eeuw spoedde reeds haren eindpaal tegemoet,
eer men het tot de helft der maand October gebracht
1)  D. i. bet leven dier Heiligen, wier namen op den Romeinschen
kalender, in de maand Januari stonden aangeteekend. De titel was: „Acta
omnium sanetorum, quotquot toto orbe coluntur." Antv. 1641 sqq.
2)  De maand Maart verscheen in drie folianten, in 1668; de maand
April evenzoo in 1675.
3)  Omtrent den oorsprong en voortgang dezes werks tot op het hier
aangeduide tijdpunt, wordt men nauwkeurig ingelicht door dupin
t. a. p. Tom. XVII. p. 267 suiv.
-ocr page 180-
DERDE TIJDPEBK.                              151
had 4) toen het werk, dat uit drie en vijftig foliohanden
bestond, naar het scbeen voor goed, gestaakt werd.
Hiermede hebben wij reeds de grenzen van dit tijd-
perk der Historiographie verre overschreden, maar het zij
ons vergund ook hierbij niet af te breken, maar een
vluchtigen blik op de latere lotgevallen eener onder-
neming te slaan, welke in de Letterkundige wereld zóó
groote bekendheid en vermaardheid verworven heeft.
Reeds vroeger, toen men tot den negenenveertigsten band
gevorderd was, had deze onderneming een geweldigen schok
door te staan. De opheffing van de orde der Jezuïeten
(ten j. 1773) dreigde ook aan den arbeid der Bollandisten
den ondergang. De stichting werd toen van Antwerpen
naar de Abdij Cauderberg overgebracht. Nog bedenke-
lijker werd de stand van zaken onder de regeering van
Keizer jozef II, die weinig hart voor eene vereeniging,
welke de vereeuwiging van Roomsche Kerkheiligen ten
doel had, kon gevoelen, en, bij de algemeene klacht over
den tragen voortgang des werks, den onredelijken eisch
deed, dat er ieder jaar geregeld een folioband moest wor-
den afgeleverd. In het j. 1788 ontving de inrichting den
genadeslag, maar de Praemonstratenser Abdij Tongerloo
werd, door aankoop, bezitster van al het Copij en mate-
riaal des werks, en van daaruit trad de laatste of zesde
Octoberband, ten j. 1791 in het licht. Toen de Fransche
Republiek beslag legde op de geestelijke goederen en be-
zittingen, wisten de Kloosterbroeders een deel hunner
Litterarische schatten, in Westphalen, in veiligheid te
1) De maanden Juni en Juli verschenen, na eene andere reeks
van jaren, ieder in zeven, Augustus en September in zes, en de eerste
helft der Octofter-maand mede in zes folio banden,
-ocr page 181-
152                              DERDE TIJDPERK.
brengen. Met de herstelling der Jezuïeten-orde werd
ook de voortzetting dezes werks aangekondigd en wer-
kelijk hervat. Van eenige beduidenis is echter de vor-
dering niet, welke de reuzenarbeid hierdoor gemaakt
heeft 1). Vóór ettelijke jaren is eene nieuwe uitgave van
de Acta Sanctorum aangekondigd. Zal zij volkomen ge-
lukken , of dit werk zelve eindelijk zijne voltooiing naderen ?
De beantwoording der laatste vraag hangt ter nauwste
samen met het lot, dat aan de orde der Jezuïeten in de
toekomst zal beschoren zijn. Zoo veel laat zich echter uit
den tragen voortgang met genoegzame zekerheid afleiden,
dat het alsdan niet voor het thans levend geslacht, maar
eerst voor een der volgende geslachten bewaard zal zijn, den
geheelen jaarkring der Acta Sanctorum gesloten te zien 2).
Düpin vergelijkt deze uitgebreide verzameling van de
«levens der Heiligen," wegens de vreemdsoortige vermen-
ging van ware en goede, twijfelachtige of zelfs geheel
ongeloofelijke verhalen en berichten, die daarin voorko-
men en als door elkander wemelen, met een groot visch-
net, dat, in zee geworpen, allerlei soorten van visch op-
haalt 3). Deze vergelijking des Roomschgezinden schrijvers,
1)  Eerst in het j. 18é5 volgde de zevende Octoberband, die niet
meer dan twee dagen (15 en 16 Oct.) inhield.
2)  Belangrijke bijzonderheden omtrent de latere lotgevallen en de
voortzetting dezes werks vindt men in het „Bonner Zeitschrift für
Philosophie und Katholieke Theologie" 1836. Heft. 17 en 20 en in het
zeer lezenswaardige, door keiiberg bewerkte, artikel in hebzog\'s
Lex. op het woord: Acta Martyrum.
3)  T. a. pi. Tom. XVII. p. 268. „Ce gros Receuil pent être fort
bien comparé a un rets jetté en mer, qui prend toutes sortes de
poissons, puisqu\'il comprend toutes sortes d\'Actes et de Vies des
Saints, bonnes, médiocres et mauvniscs, vrayes, doutcuscs et fausscs."
-ocr page 182-
ÜE11DE TIJDPERK.                             153
hoe geestig ook en, in den mond eens Prot estantschen ge-
schiedschrijvers overgeplaatst, ten volle te verdedigen, doet
toch eenigermate aan den kritischen geest te kort, waardoor
de Bollandisten, vooral in de eerste periode hunner werk-
zaamheid zich hebben laten leiden. Vader bosweyd was,
blijkens zijne talrijke schriften 1) goedgeloovig genoeg,
om het in zijn vischnet verzamelde opteslaan, zonder eene
nauwlettende uitlezing of zifting noodig te keuren. Ook
Vader bolland, hoewel deze in kritischen geest boven
hem stond, meende nog altijd zooveel mogelijk de geijkte
volksoverleveringen te moeten ontzien; maar henschënius
en papenbrock lieten zich hierdoor veel minder binden,
en, al zorgden zij, wat trouwens van de leden dier Orde
niet anders voorondersteld kon worden, wat de hoofd-
punten der leer betreft, in overeenstemming met de Kerk
te blijven; zij gingen toch in hun Historisch onder-
zoek met eene zelfstandigheid te werk, welke te meer-
dere waardeering verdient, als men hier vooral reden had
te duchten, dat het gestreng confessioneele standpunt der
schrijvers aan de onbevangenheid des onderzoeks groote
schade zou doen. Maar deze geest der vrijmoedigheid
deed alras in het legerkamp der bekrompenste en lichtge-
loovigste monniken een geschreeuw van onraad opgaan.
Vooral werden de Bollandisten in een hevigen strijd ge-
wikkeld met de Karmeliters, die het aan de vaders niet
konden vergeven, dat dezen geweigerd hadden den oor-
sprong dier orde tot den Profeet elia te laten opklimmen.
1) Daaronder komt mede eene „Historia Ecclesiastioa" voor „a
Christo ad Urbanum VIII" en eene „Historia Ecclesiae Belgicae,"
Anto. 1623. De overige hebben meest betrekking tot de „levens der
Heiligen." of strekken tot aanbeveling van het monniken- of kloos-
terleven.
-ocr page 183-
154                               DERDE TfJDPERK.
Er verscheen een hatelijk tegenschrift, waarin aan de Bol\'
landisten
de toeleg verweten werd, om de orde der Be~
nedictijnen,
der Augustijners, der Minderbroeders en wel
het meest die der Karmeliters geheel te verdringen en van
de haar verschuldigde eer te berooven. Eene beschuldi-
ging, die meermalen tegen de orde der Jezuïeten is inge-
bracht, en, ware zij door andere en betere gronden ge-
steund, niet als geheel uit de lucht gegrepen beschouwd
mocht worden. De beroemde du cange werd in dezen twist
gemengd, die de Karmeliters vermaande liever zich stil
te houden, dan zichzelven en hunne orde aan openbare
bespotting bloottestellen en prijs te geven 1). Langen tijd
had dan ook papenbeock het stilzwijgen bewaard, maar
eindelijk plaatste hij vóór zijne "levens der Heiligen"
van de maand Juni eene Apologie, waarin hij de aanvallen
der Karmeliters wederlegde en afweerde, en hier en daar
beantwoordde met bitteren en bijtenden spot. Dit berok-
kende hem een vonnis van de zijde der Spaansche Inqui-
sitie
, waarbij de vier laatst verschenen deelen als kettersch
veroordeeld werden; en de tusschenkomst van hoogge-
plaatste geestelijken, van den Keizer zelven werd bij den
Paus noodig geacht, om te bewerken dat de Inquisitie in
haren overmoed niet nog verder ging, en meerdere uit-
breiding aan het vroeger gevelde vonnis gaf.
Ongelijk gunstiger dan door dupin is van Protestantsche
1) Van welk armoedig gehalte de stijl dezer Karmeliter broeders
geweest zij, laat zich uit een paar zinsneden in hun schrijven tegen
de Bollandisten voorkomende, genoegzaam opmaken. Een hunner sprak
van de „Impertinente satyrae, quibus duo ilii passionati homincs
(henschenius en papenbeock) nisi sunt obscurare gloriam." Ben
ander, de goede ontvangst van brieven vermeldende, schreef: „Litterae
Reverentiae vestrae per postam recta sunt traditae."
\\
-ocr page 184-
155
DERDE TIJDPERK.
zijde over de Bollandisten geoordeeld. Men heeft eene wei-
verdiende schatting der bewondering betaald aan de volle-
digheid des materiaals, aan den rijkdom van handschriften
dien wij hier overal vinden tentoongespreid, zooals alleen,
bij de schier onmetelijke hulpmiddelen, welke aan het
genootschap der Jezuïeten ten dienste stonden, begrijpelijk
wordt. Men heeft hulde gedaan aan de uitgebreide bele-
zenheid, aan het kritisch oordeel 1) aan de antiquarische
geleerdheid, waarvan vele Inleidingen en Kommentaren,
die als zoovele uitgewerkte Dissertaties kunnen gelden,
onwedersprekelijk en op het voordeeligst getuigenis geven.
Wij moeten er nogtans bijvoegen, dat deze Kommentaren
meermalen onderwerpen betreffen , welke ons tegenwoordig
weinig of geen belang meer vermogen in te boezemen,
gelijk ook het hoofdonderwerp, dat door hen behandeld
wordt, als gedurig meer in botsing komende met den
geest des tijds, kwalijk op terugkeerende en toenemende
belangstelling zal kunnen rekenen.
Maar hoeveel de arbeid der Bollandisten ook hierdoor
in waarde en belangrijkheid kome te verliezen: dit is
zeker, dat geene vroegere »Levensbeschrijvingen van Hei-
ligen", gelijk er in de middeleeuwen zoo vele waren ont-
staan, met het in deze verzameling geleverde van verre
kunnen vergeleken worden. In zoo verre zijn deze Acta
sanctorum
ons een verblijdend teeken van den vooruitgang,
dien de Historiographie ook in dit gedeelte der Kerkge-
schiedenis had gemaakt. Zij leveren ons het bewijs, hoe
de geest van kritisch onderzoek, na met valla te zijn
ontwaakt, na door de Hervorming met nieuwe levenskracht
l) „Wo die Bollandisten gearbeitet haben" — zegt kbttberg —
„da ist der gesebichtlicher Forschung den Weg gebahnt, und man darf
unbedenklich an ihre Arbeiten anknupfen."
-ocr page 185-
156
DEBDK TIJDPEUK.
te zijn gevoed, ook zóó diep reeds in het hart der Roomsch-
Katholieke Kerk was doorgedrongen, dat zelfs de onver*
zoenlijkste tegenstanders en bestrijders der Hervorming
zich niet aan dien machtigen invloed vermochten te ont-
trekken. Des te meer moeten wij het betreuren, dat de
laatst geleverde proeven, na de wederopvatting des werks,
in degelijkheid van gehalte, bij den arbeid der vroegere
Bollandisten zóó verre achterstaan. Zij dragen en vertoonen
maar altezeer de kenmerken van den bekrompen Ultra-
montaanschen geest, waarvoor het grootste deel der gees-
telijkheid in Frankrijk en België op nieuw het hoofd heeft
gebogen. Zij benemen ons den moed om voor het nog
onvoltooid gebleven gedeelte dezes werks grootsche en gun-
stige verwachtingen voor de toekomst te durven koesteren.
Bij de beschouwing dezes werks veroorloofden wij ons,
om een overzicht des geheels te kunnen leveren, onzen
gezichtskring tot de tijden van de opheffing en herstelling
der Jezuïeten-orde uittebreiden; thans nu wij nog de andere
geschiedschrijvers te vermelden hebben, die tot de orde der
Jezuïeten hebben behoord, keeren wij tot het tijdperk weder,
waarin dit genootschap, nog niet ver van zijnen oorsprong
verwijderd, den bloeitijd van zijn bestaan heeft gekend.
Van al de volgers van loyola, die onder het zelfde
vaandel voor de eer der Roomsch-Katholieke kerk gestre-
den hebben, zou niet één gezetter en uitvoeriger beschou*
wing verdienen, dan robertüs bellarminus (geb. in Tos-
kanen,
1542 t als Kardinaal te Rome 1621) 1) indien het
1) Niet 1020, gelijk schröckh abusivelijk aangeeft
-ocr page 186-
DERDE TIJDPERK. •                                 157
hier de teekening en waardeering zijner geheele persoon-
lijkheid gold; als die in schittering des rooms, dien hij als
de handhaver en verdediger van het bedreigde kerkgeloof
verwierf, van wege de hoogaanzienlijke eereambten, door
hem bekleed, en den glans zijner onverniste deugden meest
al de leden zijner orde overstraald heeft. Maar ingelijst
in het raam der Geschiedschrijvers, die tot het Genoot-
schap der Jezuïeten behoord hebben, wijkt zijne beeltenis
nagenoeg geheel tot den achtergrond terug. Zijn geschrift
„over de Kerkelijke schrijvers" werd wel in zijnen tijd zeer
hoog geschat, maar is toch niet boven het middelmatige
verheven 1). De betrekkelijke waarde van dit werk ligt wel
voornamelijk daarin, dat hiermede een bruikbare grond
gelegd is, waarop later door Oüdin e. a. is voortgebouwd.
In een ander, tegen flacius Illyricus gericht „over de
herstelling van het Westersche Keizerrijk onder karel
den Groote" 2) deed hij eene vergeefsche poging om ook
daarin de Pauselijke suprematie, zooals hij haar opvatte, te
doen uitkomen, gelijk hij zich, geheel zijn leven door,
getrouw aan den geest zijner orde, een moedig handha-
ver van de wereldlijke macht des Pausen bewezen heeft 3)
en daarin scherp tegen de richting overstaat, welke (gelijk
wij later zullen vernemen) meestal de Roomsch-Katholieke
Geschiedschrijvers in Frankrijk gedurende deze periode
1)  „De Scriptoribus Ecclesiastiois, cum brevi chronologia ab O. C.
usque ad A. 1612." Paris 1617 et 1644. 8°.
2)  „De translatione Imperii Romani a Graecis ad Francos, adversus
flacium Illyricum, Libri tres, Antv. 1589. 8°.
3)  Gelijk dit genoegzaam gebleken is uit het belangrijke aandeel,
door hem genomen aan den Fauselijken strijd tegen de Venetiaansche
Republiek, waarin wij ook den geschiedschrijver sarpi zullen gewik-
keld zien, alsmede uit zijn geschrift tegen william barclay: „De
potestate summi Pontificis in rebus temporalibus," liomae 1610.
-ocr page 187-
158                           \' DERDE TIJDPKRK.
gekenmerkt heeft. Toch mocht zijn naam hier te minder
met stilzwijgen worden voorbijgegaan, daar deze ook bij
de Protestantsche Geschiedschrijvers van dit tijdvak tel-
kens wederkeert. En geen wonder! In zijn hoofdwerk
»over de Controversen" heeft hij al de tusschen de beide
kerken hangende\'strijd vragen, van zijn standpunt, met zoo-
veel behendigheid en zulk eene geleerdheid uiteengezet 1),
dat hierdoor weder nieuwe tegenschrif\'ten moesten worden
uitgelokt en veler pennen moesten in beweging gebracht
worden. Gehuldigd en bewonderd als de grootste Pole-
micus
zijner kerk en zijner eeuw, vertoont hij ons de ge-
trouwe type van het karakter, dat ook de Historiographie
van dit tijdperk draagt, maar hij vertegenwoordigt dit van
de gunstigste zijde. Zijn waarlijk godvruchtig en onbaat-
zuchtig karakter, waardoor hij als een sieraad zijner orde
heeft uitgeblonken, spreidt zich zoowel in zijne schriften
als in zijn leven ten toon 2). — Bellarhinus had nevens
1) In bellakminus moet bovendien geprezen worden, dat bij de gevoe-
lens zijner kerk zonder terughouding, en die der Protestanten met veel
getrouwheid heeft wedergegeven, waarom de lezing en verspreiding
van zijn geschrift in Italië van Roornsche zijde zelfs bedenkelijk ge-
keurd werd. Een uittreksel van dit werk geeft sciiröckh K. G. s.
d. ïtef. Th. IV. s. 261 fg.
2)  Meermalen is er over de Canonisatie van bellarminus gedacht,
welke nogtans, bij de toenemende spanning tegen de Jezuïeten achter*
wege is gebleven. Aan de oprechtheid zijner vroomheid, schoon niet
van alle kleingeestigheid vrij, is ook van de zijde der Protestanten
hulde gedaan. Karakteristiek is de bijzonderheid, door bayle (Dict.
ad vocetri) medegedeeld, dat bij vogels, muggen en andere diertjes,
die hem aan het lichaam plaagden, nimmer zal hebben afgeweerd,
overtuigd als hij was, dat ook deze hem tot beproeving zijns gedulds van
God werden toegezonden. Kwalijk geloof baar is, wat dezelfde Schrijver
ons verhaalt dat B. stervend zijne ziel voor de helft aan de Jonk-
vrouw maria, voor de helft aan den Verlosser zou vermaakt hebben.
Verg. over bellarminus behalve bayle en schröckh t. a. p. düpin
-ocr page 188-
DERDE TIJDPERK.                              159
baroniüs zitting in het collegie der Kardinalen, en ook
als schrijver en geleerde houdt hij naast hem de plaats
der eere in, doch veel meer op Dogmatisch dan op Histo-
risch
gebied.
Aan het hoofd der meer eigenlijke Geschiedschrijvers
plaatsen wij juan makiana, (geb. 1537 te Talavera in
de dioecese van Toledo, f ald. 1624) een naam die bij de
nakomelingschap evenzeer berucht als beroemd is geble-
ven; berucht, als die door zijn gevoelen omtrent het ge-
oorloofde van den Koningsmoord 1) gelijk hij het waagde
ditin geschrifte te ontwikkelen en te verdedigen, niet wei-
nig heeft bijgedragen , om de orde der Jezuïeten in een
kwaad geruchte te brengen; beroemd, voor zoo verre hij
eene uitgebreide kennis op het gebied der Kerkgeschiede-
nis verworven had, en onder de Spaansche Geschiedschrijvers
nog altijd met eere geteld wordt, en ook verdient geteld
te worden. Hij beschreef de Geschiedenis zijns Vader-
lands 2) in dertig boeken, waarvan de twintig eerste in
het j. 1592, de tien overigen in het j. 1605 te Toledo
het licht zagen , en toonde daarin meer dan gewone of
middelmatige gaven als Geschiedschrijver te bezitten.
Zijne geschiedenis eindigt met het j. 1516, Een daarbij
gevoegd aanhangsel levert nog enkele bijlagen, behoo-
rende tot lateren tijd. Had hij haar even uitvoerig voort-
t. a. p. Tom. XVII. p. 184; düvbrdier „Histoire des Cardinaux
Illustros" Part» 1643 en het zeer lezenswaardige artikel van thiersch
in \'herzog\'s Lex.
1)  „De rege et regis institntione." Fol. 159. In het I. Bk. het
6de Kap. behandelt hij de vraag: „of het geoorloofd zij een Tyran te
vermoorden ?"
2)  „Historia Hispaniae." Het oorspronkelijk Latijnsche werk werd
door den Auteur zelven in het Spaansch overgezet.
-ocr page 189-
160                              DERDE TIJDPERK.
gezet, hij zou in de beschouwing der gebeurtenissen zijne
gevoelens als Jezuïet, wel kwalijk verloochend, en daar-
mede veellicht de niet karige lofspraak verbeurd hebben,
welke hem nu zelfs van Protestanten is te beurt ge-
vallen 1).
Op mariana laten wij strada volgen, een naam, die
wegens de veelvuldige aanhalingen bij onzen wagehaar
in ons aller herinnering leeft, maar als van den vurig
Spaanschgezinden schrijver, den getrouwen zoon van
loyola en der Roomsche Moederkerk, min of meer als
met eene zwarte kool geteekend staat.
Famianus strada (geb. te Rome 1572 t ald. 164,9)
werd in het Collegium Romanum in de orde van den H.
ignatiüs ingewijd, en bekleedde jaren lang aldaar het
ambt van Hoogleeraar in de Rhetorica en welsprekend*
heid, waarvoor hij, blijkens de redevoeringen, in het
openbaar door hem uitgesproken, eene uitstekende be-
gaafdheid en geschiktheid bezat. Dit zóó oratorisch talent
heeft zich dan ook geenszins verloochend, waar hij de
veder als geschiedschrijver voert, wat hem deels als een
verwijt, deels als eene verdienste is toegerekend 2). Hij
ondernam na jaren lang zich met de verzameling van
bouwstoffen te hebben bezig gehouden 3) in twee Decaden
1)  Zie over dezen Schrijver, behalve de talrijke Schrijvers, die over
de orde der Jezuïeten hebben gehandeld : Buchholtz „Leben und
Werke von maeiana, en bayle in zijn Dict. ad vocem.
2)   Bij de sierlijkheid en bevalligheid, aan sibada\'s verhaaltrant
eigen, die hein tot hoogen lof verstrekt, hindert toch zekere overla-
ding met beelden en vergelijkingen, welke in zóó grooten over-
vloed beter den Redenaar en Dichter dan den Historieschrijver voegen.
3)   Hij heeft voor een goed deel zijn werk geput uit de brieven en
onuitgegevene aanteekeningen of gedenkschriften van degenen, die in
-ocr page 190-
161
BERDE TIJDPERK.
of twintig boeken den Spaanschen oorlog in de Nederlanden
te beschrijven. De eerste Decade begint met den troons-
afstand van karel V (1555) en sluit met het optreden
van den Hertog van PARMA (1578); de tweede Decade,
ddar aanvangende, eindigt met het j. 1589 1); en hoe
men ook over dit werk oordeele, altijd zal men moe-
ten erkennen, dat het eene eerste plaats blijft innemen
onder de bronnen , die over dit hoogst aangelegen tijdperk
door Roomsch Katholieken en Protestanten dienen ge-
raadpleegd te worden.
Zonder aan strada in alles gelijken lof als aan GUIC-
ciardini te kunnen toekennen, merken wij toch bij hem,
op vele punten, sprekende trekken van overeenkomst met
dezen Schrijver op. Al heeft strada boven zijne moe-
dertaal de voorkeur aan het, Latijn gegeven, waarbij
hij zich een gelukkig navolger en beoefenaar der Ouden
bewees; gelijke, zoo niet nog hoogere, verdiensten wegens
taal en stijl, vorm en voordracht, levendige en aanschou-
welijke voorstelling der gebeurtenissen , moeten hem wor-
den toegekend. Even als Güicciardini heeft strada ,
door het verband tusschen de onderscheidene gebeurtenis-
sen aantewijzen, meerdere Pragmatiek, dan men in deze
Periode zou verwachten in zijne Geschiedenis gebracht.
Even als deze heeft hij eindelijk bijzonder veel werk ge-
maakt , van toespraken en redevoeringen, aan de opgevoerde
personen in den mond gelegd, die behoudens het beden-
kelijke ten aanzien der Historische trouw 2), dat daarin
dezen oorlog het bevel hebben gevoerd, waartoe hij door zijne nauwe
betrekking tot het huis van farnese werd in staat gesteld.
1)   „De bello Belgico Decades duae." Romae 1632. II. T. fol. cvm
fig.
, later te Leiden uitgegeven mede in twee folianten 1645, en in
klein formaat 1648..
2)  Saxe en moreri beschuldigen strada zijne meeste redevoeringen
11
-ocr page 191-
162                              DERDE TIJDPERK.
gelegen is. aan zijn werk tot geen gering sieraad ver-
strekken 1).
Het moot ons gevoel als Nederlandsche Protestanten wel
op het pijnlijkst aandoen, als wij den opstand onzer Va-
deren tegen Spanje schier eeniglijk uit de ongebreidelde
eer- en heerschzucht van WILLEM van Oranje verklaard
zien, en alles wat door dezen tot redding des Vaderlands
ter gunste der Hervorming, beide op het gebied van Kerk
en Staat is verricht geworden, aan de onedelste beweeg-
redenen vinden toegeschreven; maar al zijn wij verre van
dit hoogst ongunstig oordeel te onderschrijven of te be-
krachtigen, toch zijn wij daarom nog niet gerechtigd over
strada als historieschrijver den staf te breken, of zijne
goede trouw te verdenken. Ware niet Kerk en Staats-
geschiedenis in dit gedeelte ten nauwste dooreengevlochten,
hij had geheel buiten aanmerking kunnen blijven; nu even-
wel mocht zijn naam hier te minder verzwegen worden,
naarmate hij in vorm en Methode verre uitmunt boven de
meeste eigenlijke Kerkgeschiedsch rij vers van zijnen tijd 2).
verzonnen te hebben. Borger en van kampen hebben met nadruk
op het bedenkelijke van zulke aanspraken en redevoeringen gewezen.
Verg. v. K. Prijsverhandeling „over de hoofdvereischten van den His-
torischen stijl," bl. 91 en de „Letter- en oudheidk. verhandelingen van
de Haarl. maatschappij der wetenschappen," 2e Serie dl. III. bl. 13—15.
1)  „De redevoeringen van strada zijn sierlijk, in den Liviaanschen
trant puntig uitgedrukt, zonder duisterheid, naar het te pas komt
uitgaande van fijne kieschheid en slim overleg, voorzien met overtui-
gende en gemoedsbewegende kracht." Broes t. aanteh. pi. bl. 312.
2)   Zie over strada saxh „Onoinast. Litl." p. IV. p. 261 sq. mo-
keri „Grand Dictionaire Historique" ad vocem; „Aanhangsel op het
Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen , uitgegeven door nieu-
wenhuis e. a. Vad. Gel." waar men onderscheidene proeven van
strada\'s eenzijdigheid en partijdigheid vermeld vindt, en bovenal wil-
Helm broes, „tilip van marnix, Heer van St. Aldegonde, bijzonder
-ocr page 192-
DERDE TIJDPERK.                              163
Een tijdgenoot van strada en een der beroemdste
geleerden, welke Frankrijk heeft zien geboren worden,
was jaques sirmond (geb. in de Auvergne 1559 f 1652),
die, wegens den kring der werkzaamheden , waarin hij
zich bewoog en den aard der studiën, die hij met het ge-
lukkigst gevolg beoefende, zich ten nauwste aan eene reeks
van beroemde mannen aansluit, die wij later in datzelfde
land zullen ontmoeten. Op zijn tiende levensjaar werd
hij in een Jezmetervcoïïegie opgenomen. Sedert 1568 wijdde
hij zich schier onverdeeld aan de beoefening der Patristiek.
De roep, die er van zijne geleerdheid uitging, bracht hem
naar Rome, waar hij jaren lang den Generaal der ,Tezuie-
ten
als geheimschrijver ter zijde stond. Hier had hij om-
gang met bellarminus en baroniüs, en maakte hij zich
door de uitgave van een aantal oudkerkelijke en middel-
eeuwsche schrijvers 1) , en eene verzameling der in Frank-
rijk
gehoudene Conciliën hoog verdienstelijk omtrent de
letterkundige wereld. Na in zijn Vaderland te zijn te-
ruggekeerd, werd hij in 163-7 tot Biechtvader van lode-
wijk XIII benoemd. Kan hij onder de eigenlijke Ge-
schiedschrijvers te nauwernood genoemd worden — wat wij
aan de band van willem I." 2 Dl. Amst. 1838, die de laatste zijner
Voorlezingen in het eerste deel geheel aan strada gewijd heeft , en
met de hem eigene scherpzinnigheid, alles wat tot lof van strada
gezegd kan worden, gereedelijk doende uitkomen , getracht heeft in
het licht te stellen, hoe ons gunstig oordeel over willem den Zwij-
ger
door hetgeen strada tegen hem heeft ingebracht, veeleer beves-
tigd, dan aan het wankelen gebracht wordt.
1) Zooals PLODOARDUS, PULGENTIUS, PASCHASIUS RADBERTÜS, HINC-
mar, theodulphus e. a. Inzonderheid maakte sirmond ook veel
werk van de uitgave der meest beroemde oud "Christelijk e Dichters
zooals van ennodius, sidoniüs, edgenius van Toledo, avitus van Vienne,
IV
-ocr page 193-
164
DEKDE TIJDPERK.
te meer bejammeren, daar hij niet enkel wegens den rijk-
dom zijner Historische kennis en grondige geleerdheid,
maar ook wegens de gekuischtheid en zuiverheid van zijn
stijl, die algemeene bewondering verwierf, vele loffelijke
vereischten daartoe in zich vereenigde — toch heeft hij
wegens het aandeel, dat hij op bellarminus\' eigen verzoek
aan diens werk over de »kerkelijke schrijvers" genomen
heeft, en niet minder, door baronius bij de samenstelling
van diens Annales, vooral bij de bewerking van de Ge-
schiedenis der Grieksche Kerk, tal van plaatsen en
bescheiden, met zijne meesterliand vertolkt, te doen toeko-
men , ook aan de Kerkgeschiedschrijving, zijdelings althans ,
gewichtige diensten bewezen l).
In den roem van aan de spits der Geleerden van zijnen
tijd te staan, wedijverde met sirmond dionysius petavius
(geb. te Orleans 1583 t lö52). Als negentienjarig jon-
geling, verwierf hij een leeraarambt bij de Faculteit der
Wijsbegeerte te Bourget. Dit bracht hem in aanraking met
de orde der Jezuïeten, welke te recht zich over zijne toe-
treding met fierheid mochten verheugen. De eerste werken,
waarmede hij naam maakte in de letterkundige wereld,
waren van Philologischen aard. Wij gaan deze evenals
zijne talrijke Polemische schriften, met stilzwijgen voorbij.
De Polemiek zat petavius even als deze geheele Periode
in het merg en bloed, maar, zoo hij scherp en bitter
tegen over zijne adversarii zijn kon, zoo als salmasius,
1) Hoe hoog sirmond door zijne tijdgenooten geschat en vereerd
werd, blijke uitliet Epitaphium, op ziju grafteeken geplaatst, wRarvan
wij hier alleen den brommcnden aanhef mededeelen: „Quantus ipse
mundus tautus est sirmündus : Qui hunc non novit aut Scythicns
Sarmata est, aut Puli glacialis incola."
-ocr page 194-
165
DERDE TIJDPERK.
GROTIüs en de Jansenisten dit hebben ondervonden, in
zijn devoten ijver oefende hij eene nog onverbiddelijker ge-
strengheid tegen zichzelven. Hij zal het zwakke lichaam
meermalen zóó gegeeseld hebben , dat de heelkunde hierbij
te hulpe moest geroepen worden. In 1021 werd hij tot
Hoogleeraar in de stellige Godgeleerdheid aangesteld, welk
ambt hij tot aan zijnen dood is blijven bekleeden. Zijne
Historische studiën namen deels eene Chronologische, deels
eene Dogmatische richting. Wereldberoemd is zijn opus
de doctrina temporum
, dat in 1027 in twee foliobanden
verscheen, waarvan hij zelf in 1633, onder den titel: Ra-
tionarium temporum
een uittreksel vervaardigde, dat bij
minder omhaal van.geleerdheid, in bruikbaarheid en vrucht-
baarheid nog hel oorspronkelijk grootere werk verre overtrof,
en de eer der overzetting in onderscheidene talen genoten
heeft. Ongelijk belangrijker voor den beoefenaar der Kerk-
geschiedenis is zijn werk de Tlieologicis Dogmaticis, waarvan
de vier eerste banden te Parijs in 1644—50 de twee laatste
te Antwerpen in het j. 1700 verschenen. In zijnen aanleg
was dit werk bestemd geheel van Dogmatischen inhoud te
worden, maar door zijne gehechtheid aan het oude, en het
hoofdbeginsel, waardoor hij zich als Theoloog besturen liet 1),
werd hij van zelfs tot Historische onderzoekingen geleid,
die aan zijn werk eene hoogere en duurzame waarde zou-
den schenken. Eene geschiedenis der Christelijke leersteU
lingen,
in de systematische orde bewerkt, welke in de
Dogmatiek pleegt gevolgd te worden, is alzoo onder zijne
hand ontstaan, welke, al mist zij den roem der volledig-
heid, daar de dood hem verhinderde zijnen arbeid geheel
te voltooien, toch voor latere bewerkingen, gedurende een
geruimen tijd het voorbeeld is gebleven Wat wij in het
1) „Nova quaeraut alii, nil nisi prisca peto."
-ocr page 195-
166                               DKRDE TIJDPERK.
eerste tijdperk der kerkgeschiedschrijving, alsmede gedu-
rende de zóó lange Periode der Middeleeuwen, vruchteloos
hebben gezocht, dit zien wij eindelijk, door de zucht tot
voortgezet onderzoek en den polemischen geest, welke
beide in petavius een vertegenwoordiger vonden, in dit
tijdperk geboren.
Louis Maimbourg (geb. te Nanzy in Loth. lülO t 1686)
genoot zijne opleiding op het Jezuieten-coWegie, door zijne
rijkbemiddelde ouders in de plaats zijner geboorte gesticht.
Als Prediker dier orde ontwikkelde hij een meer dan ge-
woon talent, dat hij vooral, in het schrijven der Gesehie-
denis, door behagelijkheid van stijl en vorm, in al zijne
kracht en op het voordeeligst wist te doen uitkomen. Tal-
rijke monographiën en biographiën, als over het Arianüme,
LEO den Groote, gregorius den Groote, den heeldenstrijd,
het groote Pauselijke Sehisme, vloeiden uit zijne pen, en
zagen achtereenvolgens het licht. Al de gloeiende haat, waar-
van de orde der Jezuïeten tegen de Hervorming was door-
drongen , bezielde ook hem, en dezen stortte hij in zijne twee
berucht gewordene geschriften: zijne Geschiedenis van het
Lutheranisme en Calvinisme uit. Het zij genoeg ze hier
bij name vermeld te hebben: later zullen wij de ongezochte
gelegenheid erlangen , iets meer van beider inhoud en strek-
king te zeggen.
Zulk een hartstochtelijk bestrijder maimbourg van het
Protestantisme was, zóó moedig handhaafde hij de rechten
der Gallikaansche Kerk. Hierover verstoord gaf innocen-
tius XI bevel aan den Generaal der Jezuïeten hem uit
de orde te verwijderen. Maimbourg voorkwam de uit-
voering van dit besluit, door zelf zijn ontslag te vragen.
Dit viel voor in 1682. Sinds dien tijd leefde hij, onder-
steund door een jaargeld des Konings, in de Adbij St. Victor
-ocr page 196-
DERDE TIJDPERK.                              167
te Parijs. Kort vóór zijnen dood zette hij zijne gevoelens
omtrent de Pauselijke macht en hare verhouding tot de
Kerk uit een , in zijne Traite Historique sur les prérogatives
de VEglise,
en de door hem aangevoerde gronden tegen
de vermeende onfeilbaarheid des Pausen verdienen in
deze dagen, waarin eene vraag, die lang verouderd scheen,
op nieuw tot eene tijdvraag is geworden, eene vernieuwde
opmerkzaamheid 1). Historisch talent is tot op zekere hoogte
niet aan maimbourg te ontzeggen. In behagelijkheid van
vorm en methode verdient hij boven de meeste geschied-
schrijvers dezer Periode geplaatst te worden; maar het
gebrek aan gestrenge waarheidsliefde en een ernstigen
Historischen zin, heeft den roem, die hem anders ware
ten deel gevallen, niet enkel in het oog der Protestanten
die hoogst ongunstig over hem oordeelen, maar ook in
het oog zijner eigene land- en geloofsgenooten niet weinig
verdonkerd 2).
Voegen wij dit alles te samen, en schuiven wij den
hoofdarbeid der Bollandisten ter zijde, dan vinden wij ons
in het oordeel bevestigd, dat het getal der Historische
werken, die van deze Orde zijn uitgegaan, niet aanzienlijk
1)  Verg. dupin 1. c. Tom. XVII p. 211 suiv. die een zeer uitvoerig
en lezenswaardig extrail van dit boogstbelangrijke werk gegeven heeft,
voorts baïlb in zijn Dictiormaire ad vocem, en het artikel van th.
pbessel in hbbzog\'s Lex.
2)  Dupin T. XVIII p. 238 zegt daarvan: „Ses premières Hisloires
furent bien recues du Public; elles se faisaient lire agréableraeut et
avaient un certain air de Roman, qui plaisoit; mais peu a peu Ie
monde est revenu de ce gout; ses dernières n\'ont plus eu tant de
cours, et les premières sont tombées tout a fait, même de son vivant."
-ocr page 197-
168
DERDE TIJDPERK.
is te noemen 1). Van zelfs volgt hieruit, dat ook de invloed,
dien zij op de Kerkgeschiedschrijoing hebben geoefend niet
veelbeduidend kan worden geacht. Waarheid ligt er in de
opmerking van een hedendaagschen Schrijver, dat de Je-
zuitische Litteratuur, meer eene massa van arbeid dan
oorspronkelijke scheppingen geleverd heeft 2). Toch zal
het voldoende zijn op strada en petavius terug te wijzen,
om ons ook hier voor eenzijdigheid des oordeels te hoeden
en het >> cuique suum" te blijven betrachten.
Wij hielden het oog reeds op onderscheidene landen,
België, Spanje, Italië en Frankrijk gevestigd. De twee
laatstgenoemde landen bieden nog zulk eene belangwek-
kende reeks van Geschiedschrijvers aan, dat zij aanspraak
mogen doen gelden op eene afzonderlijke beschouwing.
ITALIË.
Vóór dat baromus nog door flaciüS was in het strijd*
perk geroepen, mocht Italië op eenen geschiedschrijver
bogen, die meer van de eischen, welke aan den His-
toriograaf
gesteld mogen worden, toonde begrepen te
hebben, dan de meeste Historiografen , die wij in dit tijd-
perk zullen ontmoeten. Wegens het jaar zijner geboorte
(1482) zou hij gerekend kunnen worden nog tot eene
vroegere Periode te behooren, maar zoowel zijn sterfjaar
1)  Aan pallavicini, die anders hier niet had mogen ontbreken,
hebben wij zijne plaats onder de Italiaansche geschiedschrijvers laten
behouden.
2)  „Die Jesuitische Litteratur ist nicht ein Kreis von Schöpfnngen,
sondern eine ungeheure Massa von Arbeiten. Die Jesuiten haben nicht
geschaffeh, sondern gearbeitet." Julius „die Jesuiten" Th. III. 1108.
i
-ocr page 198-
DERDE TIJDPERK.                               169
(1540) als het terrein der Geschiedenis, dat hij zichzelven
ter behandeling heeft gekozen en afgebakend, plaatst hem
aan den ingang van den nieuweren tijd.
Franciscus guicciardini, beroemd als rechtsgeleerde en
staatsman, zag zich door zijne geboorte uit een aanzienlijk
Florentijnsch geslacht den weg tot de hoogste eereambten
gebaand. Hij had zich ten doel gesteld met gestrenge on-
partijdigheid de geschiedenis van zijnen tijd te beschrij-
ven 1), en besteedde daartoe de laatste rustige jaren zijns
levens, die hij, na zich aan het woelige staatsieven te heb-
ben onttrokken, op een zijner landgoederen doorbracht. —
Hoewel de hoofdgebeurtenissen, elders in Europa voorge-
vallen, mede daarin vernield staan, droeg zij den beschei-
den titel van «Geschiedenis van Italië" 2), en omvatte in
twintig boeken het tijdperk van 1490 tot het j. 1534.
Het werk verscheen eerst na zijnen dood (1540). Zijn
neef agnolo guicciardini, die mede zekeren naam in de
Letterkundige wereld verworven heeft, nam de zorg voor
de uitgave op zich 3). De stijl wordt hoogelijk geroemd,
inzonderheid zijn de vijf eerste boeken, wegens de zuiver-
heid en sierlijkheid van het Italiaansch geprezen 4). Van
veel algemeener gebruik dan de oorspronkelijk Italiaansche
Editie is de Latijnsche vertaling geworden, die men aan
caeliüS secundus curio verschuldigd is. De Protestanten
i                                                                                                .               .
hebben zorg gedragen, dat de fragmenten, die als niet
1)  Gelijk hij het zelf noemde „1\'Istoria del suoi tempo."
2)  „Libri dell Istoria d\'Italia."
3)  Als de beste Italiaansche uitgave, welke met randteekeniDgen
was voorzien, wordt die van thomas porcacchi geschat.
4)  Men verklaart, dit hieruit, dat de Auteur dit gedeelte zijns werks,
toen hij het voor de pers gereed maakte, aan een bekwamen stilist in
handen gegeven hebbe, \'t welk ra ut de overige boeken niet zal zijn
geschied.
-ocr page 199-
170                               DERDE TIJDPERK.
in den smaak van Rome vallende er uitgelicht of onder-
drukt waren geworden, niet zijn verloren gegaan 1).
In den gestrengen zin des woords kan aan guicciar-
dini kwalijk eene plaats onder de Kerkgeschiedschrijvers
worden toegekend: hij zelf heeft, blijkens den titel, dien
hij aan zijn werk heeft gegeven, ook hierop geenerlei aan-
spraak doen gelden. Dit neemt echter niet weg, dat hij
vele en belangrijke bijdragen voor de Kerkgeschiedenis
geleverd heeft 2).
Over zijne verdiensten als Geschiedschrijver is veelal
gunstiger door de Protestanten dan door de Roomsch-
Katholieken geoordeeld. Toch kan hem kwalijk de lof
worden betwist van met de grootste vrijmoedigheid en
onbevangenheid zijn oordeel over Pausen en Vorsten,
en de hoofdpersonen die in zijne geschiedenis voorkomen
te hebben uitgesproken 3). Men heeft het in hem beris-
1)  Zóó b. v. de zeer donkere schildering van alexander VI en
diens hof, weder opgenomen iu den „Thuanus restitutus." Amstelod.
1663.
2)   Hoogst lezenswaardig is b. v. wat hij aangaande den aflaat-
handel onder leo X en de plundering van Rome door de legerbenden
van Keizer karel V heeft medegedeeld. Over de laatstgenoemde ge-
beurtenis heeft hij buitendien in een afzonderlijk geschrift gehandeld.
Het schijnt echter, dat hij omtrent zuiver kerkelijke zaken niet even
nauwkeurig als omtrent de staatkundige gebeurtenissen is onderricht
geweest. Althans in de voorstelling, die hij van luthers gesprek met
cajetanus en diens veroordeeling geeft, komen enkele onjuistheden
voor, waaromtrent hij niet zonder grond door pallavicini is terecht
gewezen.
3)  „Qu\'il a merite 1\'éloge d\'un Historiën desinteresse\', qui ne
flatte personne et qui ne blame que ce qui est blamable."
BAYLE.
„Vitia duo propria hupis aevi non effugit, quod et justo Iongior
est, et quod imnutissima quaeque narrat. Orationes ejus non satis
-ocr page 200-
DERDE TIJDPERK.                            171
polijk gekeurd, dat hij zich al te zeer in beschouwingen
verdiepte, die hoewel niet van belangrijkheid ontbloot den
lezer vermoeien, te dikwerf tot kleinigheden afdaalt, en
zijne Geschiedenis met breede aanspraken heeft doorvloch-
ten, waarvan de authentie bezwaarlijk geconstateerd kan
worden. Maar in weerwil dier gebreken heeft GUICCIAR-
dini ontegenzeggelijk een gelukkig talent als geschied-
schrijver geopenbaard, en vooral, in de nasporing van oor-
zaken en gevolgen en de ontleding der beweegredenen van
menscbelijke handelingen, blijken gegeven van een Prag-
raatischen zin en tact, gelijk wij bij de meeste geschied-
schrijvers, gedurende het tijdvak dat hij opent, vruchteloos
zullen zoeken 1).
Onder de Schrijvers, die een vervolg op de Annales
van baroniüs zochten te leveren, hebben wij aireede ray-
naldi en laderchio aangetroffen; ook de hoofdschrijvers
van het Concilie van Trente waren beiden Italianen, maar
in gemoed en geestesrichting zóó scherp mogelijk van
elkander onderscheiden.
Fra paolo sarpi, in het j. 1552 in het Venetiaansche
geboren (wiens tot ernst en zwaarmoedigheid gestemde
geest, hem op veertienjarige leeftijd /Sertóer-monnik 2)
vegetae aut castigatae sunt, languent saepe uut, solute vagantur.
Denique uno verbo: Inter nostros suramus est Historicus, inter veteres
mediocris."
                                                         jüstus lipsius.
1)  Verg. over gdicciardini\'s leven en schriften scheöckh K. G.
s. d. Ref. Th. III, s. 106 en het zeer lezenswaardige artikel van
bayle in diens Dict. ad vocem, waaraan chaufepié in zijn Nouveau
Biet. Hist. et Crit.
nog eenige minbekende bijzonderheden heeft toe-
gevoegd.
2)  Servi beatae Virgiuis Mariae.
-ocr page 201-
172                              DERDE TIJDPEUK.
deed worden, benoemd tot Provinciaal zijner orde, gest.
in 1623) was een der beroemdste mannen zijner eeuw,
om zijne deugden door velen hoog vereerd 1) en even grondig
in de natuurwetenschappen, als in het Kerkrecht en de
Geschiedenis ervaren. In den strijd, dien de Veneti-
aansche Republiek met paulus V te voeren had, betoonde
hij zich den ijverigen handhaver en verdediger harer
rechten tegen over den Pauselijken stoel. 2) Die ijver
had voor hem noodlottig kunnen worden. Op een avond
naar zijn klooster terngkeerende, viel hij overdekt met
wonden, hem door sluikmoordenaars toegebracht; doch
hij genas weder, en bleef voor de medeburgers van zijn
Vaderland, dat hij hartstochtelijk lief had, 3) evenzeer een
voorwerp van bewondering en toegenegenheid als van den
gloeienden haat der Eoomsche geestelijkheid. Nog grootere
vermaardheid heeft hij verworven door zijne geschiede-
nis van het Concilie van Trente, welke met zooveel vrij-
zinnigheid en vrijmoedigheid des oordeels is opgesteld
en zóó onverholen de kunstenarijen van het Roomsche
Hof om tot het gewenschte doel te kunnen geraken, bloot
legt en aan het licht brengt, dat zij eerder van een
Protestant, dan van een Roomsch-Katholieken Schrijver
Zj u kunnen herkomstig schijnen. 4) Aanvankelijk schijnt
het niet in sakpi\'s bedoeling te hebben gelegen deze
geschiedenis, althans niet met zijnen naam of bij zijn
1)  Ranke (Du Römische Pabste II. 328) geeft eene fraaie teeke-
ning van zijn karakter.
2)  Uitvoerig is hierover gehandeld door ranke t. a. pi. en schröckh
K. G. s. d. E. Th. III. 359 fgg.
3)  Zijne laatste woorden, die hij met eene flauw hoorbare stem kon
uitbreugen, waren: „Esto perpetua!" waarbij hij aan de Venetiaansche
republiek zal gedacht hebben.
i) Als Protestant unter der Mönnichs Kütte." Hase.
-ocr page 202-
DERDE TIJDPERK.                               17"
leven wereldkundig te maken, daar hij gemakkelijk kon
voorzien, hoezeer dit geschrift de reeds tegen hem opge-
wondene geestelijkheid nog meer zou verbitteren. Zij werd
noctans door een zijner bekenden 1) die in het bezit van
het handschrift gekomen was, buiten zijnen weten te
Londen ter perse gelegd, en verscheen aldaar in het j.
1619 in het Italiaansch, waarin zij oorspronkelijk was
opgesteld. 2) Reeds in het eerstvolgende jaar 1620 werd
zij door eene Latijnsche overzetting vervangen, welke,
binnen korten tijd over geheel Europa verspreid, meer
dan zeven uitgaven beleefd heeft, en in een aantal ver-
talingen, waaronder de Fransche van le courayer de
verdienstelijkste wordt gerekend, werd overgebracht. 3)
Men heeft in ernst gevraagd, of sarpi niet met zijne
overtuiging het Protestantisme hébbe toebehoord, tot het-
welk hij meermalen al zeer dicht schijnt te naderen; en
er is wel geen twijfel aan, indien niet Italië maar een
ander Vaderland hem ware toegewezen , of hij zou zich
met hart en ziel daarvoor verklaard hebben. Toch schijnt
hij evenals erasmus en cassander zijn eigenaardig stand-
punt ingenomen en bewaard te hebben, en met een waar-
lijk vroom gemoed, als de Zoon der Kerk , die dagelijks
de Mis bleef vieren, gestorven te zijn.
Geen wonder intusschen dat deze Geschiedenis van de zijde
1)  Door den Bisschop de Domino, die om de vervolgingen der /n-
quisitie te ontgaan naar Engeland was geweken.
2)  „Istoria del Cone. di Trento" in één bd. in folio met het Ana-
gram polako pietrq soavk voor paolo sarpi Veneto.
3)  P. p. le coükayeb was vroeger Kanunnik in de Abdij der H.
Genoveva te Parijs; later, na zijnen overgang tot het Protestantisme ,
Doctor in de Theologie te Oxford. Hij \'heeft zich evenzeer verdien-
stelijk gemaakt door de vertaling van sleidaktjs.
-ocr page 203-
174                              DERDE TIJDPERK.
der Protestanten met even grooten bijval begroet werd,
als zij van de zijde der Roomsch-Katholieken, met de
grootste vinnigheid, als het werk van partijhaat, werd
doorgestreken en aangevochten 1). En daar de nimbus, die
het Concilie van Trente omstraalde, bij het meer dan twij-
felachtige licht, dat de Sermter monnik daarop had doen
vallen, niet weinig begon te verbleeken, bleef van ston-
den aan de aandacht van de orde der Jezuïeten er op ge-
vestigd, eene andere Geschiedenis van het genoemde Con-
cilie te doen verschijnen, welke, als tegenhanger van die
van sarpi, den nadeeligen indruk, door dit geschrift te
weeg gebracht, zou vermogen uit te delgen.
Met dit oogmerk had reeds de Padre terenzio al-
ciati , daartoe opgewekt en aangemoedigd door Paus UR-
B ANUS VIII, zich aan den arbeid gezet, en vele bouwstoffen
tot een werk verzameld, dat tot eene wederlegging van
sarpi had moeten dienen 2) en toen alciati , weggerukt
door den dood, dien arbeid onvoltooid moest laten, werd
niemand daartoe geschikter en bekwamer geoordeeld dan
sforza pallavicini, uit een adellijk geslacht te Rome ge-
sproten (T 1667), die als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte
en Godgeleerdheid, en in den strijd met het Jansenisme
aan de orde der Jezuïeten, waarin hij in den j. 1637 was
opgenomen, reeds belangrijke diensten bewezen had. Pal-
lavicini gehoorzaamde aan de oproeping van zijnen Ge-
neraal, met de volgzaamheid van eenen soldaat aan zijn
1)  Verg. o. a. het hoogst ongunstige oordeel van Père simon in
zijne „Critique de la Bibliothèque des Aut. Eccles. de Mr. dupin T.
II. p. 58" vermeld door schröckh a. a. O. th. IV. s. 199.
2)  Het zou den titel hebben gedragen: „Historia Coneilii Triden-
tini a veritatis hostibus enucleatae elenchus."
-ocr page 204-
175
DERDE TIJDPERK.
»Condottieri". Bovendien had hij dit boven zijnen voorgan-
ger en tegenstander vooruit, dat hij bronnen voor zich
geopend vond, welke voor sarpi ontoegankelijk waren ge-
bleven. Zijn werk verscheen evenzeer in het Italiaansch,
in twee foliobanden Rome 1656 en 1657 1). Later werd
door den Jezuïet giaccinüs voor eene Latijnsche overzet-
ting des werks gezorgd 2).
Vermoedelijk moest het wel als een blijk van \'s Pauzen
hooge tevredenheid gelden over de wijze, waarop palï,a-
vicini zich van de op zich genomen taak gekweten had,
dat deze zich in het j. 1659 door alexander VIII —
als ter wedervergelding is het leven van dezen Paus door
pallavicini beschreven 3) — tot Kardinaal verheven zag.
Over het geheel mocht hij de voldoening smaken, dat de
Roomsoh Katholieke Kerk in de door hem geleverde
Apologie veilig meende te kunnen berusten, hoe weinig
ook het oordeel der Protestanten hiermede instemde 4).
Gelijk de rechtvaardigheid de erkenning gebiedt, dat
sarpi, schoon uit hem veel meer de taal der bezadigd-
heid dan van den hartstocht spreekt, met een scherp
wantrouwend oog al de handelingen der Roomsche Curie
heeft gade geslagen, en door pallivicini hier en daar
op misslagen is achterhaald en terecht gewezen — zoo kan
toch kwalijk geloochend worden, dat de onhandigheid van
1)  „Istoria del Conc. di Trento."
2)  Eene tweede uitgave, met bijvoegselen verrijkt, volgde te Home
in 1664 in drie folianten. De beste uitgave is die van den Jezuïet
zachama in VI B. 4°. Florence 1793 sqq.
3)  Antwerpen 1673.
4)  Hoe weinig pallavicini\'s „geschiedenis van het Concilie van
Trente" als eene doorgaande en afdoende wederlegging van sarpi kan
gelden, is o. a. door ranke in het licht gesteld: „Fürsten uud Vül-
ker von Süd-Europa le Ausgabe Bd. IV. s 270—289.
-ocr page 205-
176                                  DERDE TIJDPERK.
diens verdediging op een aantal plaatsen de waarheid van
sarpi\'s beweringerr slechts te duidelijker heeft aan het
licht gebracht, en de partijdigste ingenomenheid alleen
zou kunnen ontkennen , dat in geest en luim , in schrijf-
trant en het talent, dat tot de behandeling van eene
geschiedenis als deze gevorderd werd, pallavicini bij
sarpi ontegenzeggelijk is teruggebleven. 1)
Buiten de hier vermelde schrijvers ontmoeten wij nog
eene reeks van geleerden, waarop Italië zich met zekere
fierheid mag verheffen, als die, wegens den roem hunner
grondige en veelzijdige kennis op het gebied van oud-
heidkande en geschiedenis, eene Europeesche vermaard-
heid hebben verworven. De plaats der eer komt onder
dezen onbetwistbaar toe aan Lunovico antonio mura-
tori, (geb 1672 te Vignola in het Hertogdom Modena
t ald. in \'tj. 1750) die reeds op zijn twintigste levens-
jaar als een wonder van geleerdheid werd aangestaard,
en twee jaren later door den beroemden carlo bor-
roméo tot Conservator der Ambrosiaansche Bibliotheek
1) Uitermate ongunstig, en niet zonder miskenning van hetgeen in
sarpi boven pallavicini verdient gehuldigd te worden, is het oor-
deel dat door bungener over de beide schrijvers is geveld: „Sarpi
et pallavicini les deux seuls Historiens du Concile jusqu\'h. ce jour
sont peu lus et ne peuvent guère 1\'être. Profondeinent divers dans
leurs qualités et leurs vues, ils ne se ressemblent que trop dans leurs
défauts. Chez 1\'un comme ehez 1\'autre, diffusion, sécheresse, nul plan,
nulle philosophie, absence eufin de tout ce qu\'on demande aujourd\'hui
a 1\'historien. Le livre de- sarpi n\'est qu\'une longue Satire, mais sans
vie, sans sel, souvent inexacte et injuste; celui de pallavicini n\'est
qu\'une longue et lourde Apologie, plus exacte dans les détails, mais
faible dans les déductions, puérile et fausse dans 1\'ensemble." f. btjn-
gener „Histoire du Concile de Trente" T. 1. pre\'face p. VII,
i
-ocr page 206-
»•
4
DERDE TIJDPERK.                             i77
te Milaan werd aangesteld. Gelukkiger keuze ten bate
der wetenschap had deze wel nimmer kunnen doen.
Dit bleek door de uitgave van nieuw ontdekte hand-
schriften, welke de verborgene schatten, die deze wereld-
beroemde Bibliotheek inhield, eerst recht is al hunnen rijk-
dom leerden kennen. 1) Dit bleek later op nog schitte*
render wijze uit de volledige verzameling yan Italiaan-
sche
geschiedschrijvers van het j. 500—1500, die hij van
het j. 1723 af, in 28 foliobanden te Milaan het
licht deed zien. 2) De dekking der aanzienlijke kosten,
welke een werk van zoodanigen omvang vereischte, had-
den enkele Milaneesche Edellieden met vorstelijke mild-
heid en edelmoedigheid op zich genomen. Had hij reeds
hierdoor zijn Vaderland grootelijks aan zich verplicht,
hij vergenoegde zich niet de bronnen voor Italië\'s geschie-
denis in eene vroeger nooit gekende mildheid te doen
vloeien, maar nam zelf de taak van geschiedschrijver op
zich, welke hij ook door de uitgave van zijne nog altijd
hooggeschatte Annalen van Italië met roem volbracht 3).
Voorts zal het nauwelijks eenige herinnering behoeven, dat
müratori reeds door het vinden van het Fragment over
den Kanon des N. ï. dat naar hem is genoemd, — doch
hier niet besproken behoeft te worden 4), daar dit tot het
1)  „Anecdota Latina, quae ex Ambrosianae Bibliothecae Codicibus
nunc priroum eruit, notis et disquisitionibus auxit Ast. muratortus,"
Mediol. T. IV. 1697—1713.
2)  „Scriptores rerum Italicarum ab A. 500—1502. Mediol.
1723—1751.
3)   „Annali d\'Italia del principio dell\' era volgare sino all\' anno
1749. Milano. 1744—49. T. XII. 4°.
4)  Opgenomen in de „Quellensammlung zur Geschicbte des Kan.
Van KIRCHHOFER.
-ocr page 207-
178                               DERDE TIJDPERK.
gebied der Isagogiek behoort — zijnen naam de onsterfelijk-
heid zou verzekerd hebben 1).
Hadde een muratori aan het hoofd der nog rijkere
Vatikaansche Bibliotheek gestaan, en ware hem de vrij-
heid verleend, om in gelijken overvloed uitdeeling te doen
van de schatten, die hij daar als uit nieuw geopende mij-
nen had opgedolven, welke eene winste zou de geleerde
wereld, reeds vóór meer dan anderhalve eeuw daarmede
hebben kunnen doen! Maar het is bekend, onder welk een
gestreng toezicht de Roomsche Curie deze schatkameren
der geleerdheid geplaatst heeft, die met gelijke zorg als
de tuin der Hesperiden met hare gouden appelen be-
waakt werden; hoe bezwaarlijk het viel de inzage van eenig
Handschrift te verwerven, met het oogmerk om dat te
doen overschrijven, of mededeeling daarvan aan de letter-
kundige wereld te doen, en hoe bepaaldelijk de vergun-
ning daartoe aan vreemdelingen bleef ontzegd. Aan den
Kardinaal casanate, dien wij reeds vroeger met loffelijke
onderscheiding genoemd hebben, Pauselijk Bibliothecaris
tegen het einde der zeventiende eeuw, komt de eere toe
eene loffelijke poging in het werk gesteld te hebben, om
de hier bewaarde en verborgene schatten meer aan het licht
te brengen, en daarmede nieuwe bouwstoffen voor de
geschiedenis te leveren; eene poging welke in latere
tijden, onder opvolgende Bibliothecarissen gelukkige na-
volging heeft gevonden. Hij gebruikte daartoe den arbeid
van den verdienstelijken custos der Vatikaansche Biblio-
1)/Zie over dezen Schrijver dupin T. XIX. p. 335 suiv. schröckh
K. G. s. d. R. Thl. VII. s. 134 ffg. en een uitvoerig (ongeteekend
artikel in herzog\'s Lex.). Zijn leven is beschreven door zijnen neel
i\'. s. mukatobi en den Abt goujet.
-ocr page 208-
DERDE TIJDPEHK.                                179
tbeek, laubentius alexandeb zacagni, die, onder zijn
toezicht, eene verzameling van oude gedenkstukken der
Grieksche en Latijnscbe Kerk bijeenbracht en in het
licht zond. 1) Veel belangrijks voor de eigenlijke Kerk-
geschiedenis —als wij het gesprek tusschen manes en ab-
CHELaus Bisschop in Mesopotamië uitzonderen — be-
helsde nogtans deze.eerste verzameling niet.
Van ongelijk meerdere belangrijkheid was de Kerkge-
schiedenis van obsi 2) en van de » volledige uitgave van al
de besluiten der Kerkvergaderingen," (waartoe men
van de zijde der Curie niet dan schoorvoetend had kun-
nen overgaan,) welke in het j. 1727 van Rome uit-
ging 3), maar in volledigheid en kritische nauwkeurig-
heid verre overtroffen en geheel verdonkerd werd door
de »nieuwe en uitgebreidste verzameling dierzelfde be-
sluiten 4), welke de geleerde wereld aan den voortref-
felijken arbeid van JOH. dom. mansi (geb. te Lucca 1692,
t 1769) te danken heeft; een\' man van de wijdstomvat-
tende Historische en Philologische kennis, die zoo wel
door dit werk, dat hij nogtans niet geheel heeft kunnen
voleindigen 5) als door zijne boven met lof vermelde
uitgave van babonius, zijnen roem voor altijd gevestigd
heeft.
1)  „Collectanea Monuineutorum veterum Ecclesiae Graecae et La-
tinae, quae hactenus in Bibliotheca Vaticana delitaerunt." Romae
1698. De kosten dezer uitgave werden door de Congregatio depropa-
ganda fide
gedragen.
2)  „Storia Eccles. Romae." 1748—62. XX vol.
3)  „Collectio Concilioruin maxima."
4)  „Sacrorum Conclioruin nova et amplissima collectio." Flor. et
Venet. 1759. sqq. in XXXI vol.
5)  Na den zestienden band is dit werk na mansi\'s dood door an-
deren voortgezet.
12*
.
-ocr page 209-
180                               DERDE TIJDPERK.
Onder de Geleerden, die tot de Vatikaansche Bibliotheek
en het Hof van Rome in nauwe betrekking stonden, heeft
zich in de vorige eeuw hoogverdienstelijk gemaakt het
beroemde geslacht der ASSEM ADI, dat van het gebergte
Libanon geboortig, en uit de aldaar woonachtige Maro-
nieüsche
Christenen gesproten, te Rome gebloeid heeft.
Joseph simon A88EMANI, de beroemdste van allen, Paus-
lijk Referendaris en Bewaarder der Vatikaansche Biblio-
theek, die van zijne jeugd hiertoe opgeleid, en vroeger
als handlanger gebezigd, bij het omdolendoor deze weidsche
zalen, zich eene onmetelijke boekenkennis verzameld had,
wist den hier aanwezigen schat, op uitgestrekte reizen naar
het Oosten, die hij op kosten van Paus clemens Xr on-
dernam, door een nieuwen schat van handschriften te ver-
rijken , die voor de Oostersche Geschied en is, taal- en
letterkunde eene uitstekende waarde bezaten. Van zijne
talrijke werken, die van zijn stalen vlijt, stupente geleerd-
heid, en grondige taaistudie een onvergankelijk gedenk-
teeken zijn 1) noemen wij hier slechts zijne »Oostersche
Bibliotheek" 2), als welke voor de grondige kennis der
Kerkgeschiedenis in het Oosten onontbeerlijk is en tal van
belangrijke bescheiden bevat.
Zijn broeder joseph aloysius assemani, tot Hoog-
leeraar in de Oostersche talen benoemd (t 1782) sloot
zich, wat den kring zijner studiën betreft, ten nauwste
1)   Hij zal bij zijnen dood meer dan honderd banden hebben ach-
tergelaten. Veel van het door hem geschrevene of verzamelde is door
den brand van 30 Augustus 1768 in de nevengebouwen der Vati-
kaansche Bibliotheek ontstaan, vernietigd.
2)   „Bibliotheca Orientalis Clementino-Vaticana." Romae 1719 —
1728. III. T. fol.
-ocr page 210-
DERDE TIJDPERK.                             181
aan dien zijns broeders aan; en een zijner hoofdschriften,
dat over de Katholieke en zoogenoemde Chaldeeuvvsche
Christenen en de Patriarchen der Nestorianen handelt,
kon als eene bijdrage ter aanvulling gelden, van hetgeen
in de uitgebreidere Bibliotheca Orientalis van joseph
SIMUN was behandeld geworden 1). Hetzelfde geldt ook
van den derden in het klaverblad dezer beroemde ge-
leerden. Stephanus evodius assemani, neef der beide
bovengenoemde broeders, titulair-Bisschop van Apanea
in Syrië, leverde in zijne Geschiedenis der Martelaren
o. a., een hoogst belangrijk tafereel van de gruw-
zame vervolgingen , door de Christenen onder Sapor, en
diens opvolgers in Persië ondergaan 2). Aan hem had
men mede een uitvoerig omschrijvenden Katalogus te dan-
ken van al de handschriften, die in de Vatikaansche Bi-
bliotheek berustende waren 3), tot welken arbeid jozef
simon mede de hand geleend had 4).
Hoe hoog wij intusschen de verdiensten dezer Italiaan-
sche
Geleerden schatten; hoeveel er nog uit hunne ge-
schriften op te delven zij, wat tot aanvulling of vervol-
lediging van den inhoud der Geschiedenis met voordeel
1)  „Comment. de Cathol. s. Fatriarchis Chaldaeorum et Nestoria*
norum." Rom. 1775 4°.
2)  „Acta S. S. Martyrum orientalium, qui in Perside passi sunt
et occidentaliuin." Syriace cum Lat. vers. Rumae 1748 T. II fol.
3)  „Bibliothecae Apost. Vaticanae Codd. Manuscript. Catalogus, in
tres pnrtes (I Oriënt. II. Graec. III. Lat. et Ital.) distributus." Romae
1756 fol.
4)  Een zeer lezenswaardig artikel over het beroemde geslacht der
assemani leverde a. o. hoffmann in hbrzog\'s Lex. Het volledigste
verslag van al de door hen uitgegevene werken is te vinden bij an-
gelo mai „Scriptorum Veterum nova Collectio e Vaticanis Codd. cdita."
T. III. p. II.
-ocr page 211-
I
182                                     DERDE TIJDPERK.
gebruikt kan worden, of waarvan de Pragmatische Ge-
schiedschrijver partij kan trekken, om minder bekende
partijen in een te helderder of nog meer belangwekkend
licht te doen uitkomen — toch zijn de voornaamste lau-
weren, die zij hebben ingeöogst, voor hen op het gebied
der taalgeleerdheid en oudheidkunde gewassen. De eere-
kroon van Geschiedschrijvers behoeft hun te weiniger be-
twist te worden, als zij, met uitzondering van orsi, die
minder in het oog hebben gehad. Wat de Kerkgeschie-
denis en hare beoefening betreft, bestaat hunne hoofdver-
dienste veel meer daar in, het aggegraat voor dit vak der
Historische wetenschap verrijkt en vermeerderd, dan hel-
derder inzichten ten aanzien der geschiedbeschouwing ge-
öpenbaard, of op de Methode van bewerking eenigen
blijvenden en gunstigen invloed geoefend te hebben.
FBANERIJK.
Geen land of volk, onder de Roomsch-Katholieke landen
en volken van Europa, heeft in de tijden na de Hervor-
ming meer verricht, om de eèr zijner Kerk op het gebied
der Kerkgeschiedenis te handhaven, dan Frankrijk. Geene
verèeniging van Geleerden heeft door de vele en rijke
lettervruchten, die zij voor de nawereld heeft achtergela-
ten, zich zelve een schooner en onvergankelijker gedenk-
zuil gesticht, dan
DE CONGREGATIO DE SANCTO MAURO ,
die althans niet minder dan de arbeid der Bollandisten
by eene meer uitvoerige vermelding, al onze opmerkzaam-
heid vraagt en verdient.
üe Congregatie van den II. HAUBÜS (de Sancto Mauro)
-ocr page 212-
/
DERDE TIJDPERK.                             183
aldus naar een der meestberoemde leerlingen van bene-
DICTüs van Nursia genoemd, werd in het j. 1618, door
den Benedictijner-Monnik Dom. bernard gesticht, die,
door de lofwaardige zucht gedreven om de eertijds bloeiende
Orde uit het diep verval weder op te heffen, waartoe zij
was weggezonken, daartoe van lodewijk XIII de bijzondere
vergunning verzocht en verkreeg; eene vergunning, welke
eerlang, niet zonder toevoeging van aanzienlijke privile-
giën en geschenken, ook met de Pauselijke goedkeuring
werd bekrachtigd.
Zelden droeg eene reformatorische poging ook voor het
rijk der wetenschappen beter en meer gewenschte vrucht. Al
spoedig bleek het schoone en eigenaardige doel der vereeni-
ging daarin gelegen te zijn, niet enkel de kloosterlingen aan
gestrenge en geregelde studie te gewennen, en hen daar-
voor met ijver en liefde te bezielen, maar ook de rijke
vruchten dezer oefeningen , wel verre van ze binnen de enge
kloosterwanden op te sluiten, zóó ver en zóó mild moge-
lijk daar buiten te verspreiden. De eer van dit plan ont-
worpen en uitvoerbaar gemaakt te hebben, komt minder
aan haren Stichter dan aan den eersten Generaal Dom.
tariffe toe, die, door de voortreffelijke inrichting van het
geheel en de verdeeling der bijzondere werkzaamheden, den
grond gelegd heeft, tot de ongekende hoogte van ver-
maardheid en bloei, waartoe de Congregatio de sancto
maüro zich in de zeventiende en achttiende eeuw heeft ver-
heven. Elke letterkundige onderneming stond onder het
toezicht van den Generaal met twee assistenten en zes
visitatoren. Hun oordeel, waarbij talent en neiging der
medearbeidenden tot maatstaf diende, besliste het aandeel,
dat ieder lid der vereeniging aan de werkzaamheden be-
kwam. De een verzamelde bouwstoffen, een tweede schifte
en ordende die, een derde nam de bewerking der aange-
-ocr page 213-
184                              DERDE TIJDPEUK.
bodene stof op zich; een vierde had de herzieningen be-
schaving van het afgeleverde werk voor zijne rekening;
een vijfde eindelijk had voor den druk te zorgen. Zóó
kon de arbeid ongestoord en onverhinderd voortgaan, en
waar de dood één hunner wegrukte, daar was de meest-
geschikte reeds vooraf in het oog gehouden en aangeduid,
die de ledigvallende plaats weder moest aanvullen. Zonder
persoonlijk roem te bejagen, moest ieder medelid der ver-
eeniging slechts tot lieil der Kerk en de eer der Orde
trachten werkzaam te zijn. Menigmaal is de naam des
bewerkers bij de uitgave van nieuwe boekwerken niet eens
genoemd, of alleen bij gissing optemaken, of door de me-
dedeeling van anderen kenbaar geworden. Naar waarheid
mocht Dr. schaff van deze vereeniging schrijven: »Door
de samenwerking van verscheidene Geleerden, die geene
tijdelijke zorgen kenden, die over de uitgebreidste hulp-
middelen konden beschikken, wien schatten ten dienste
stonden, konden de reusachtige werken ontstaan, zooals
te nauwernood eene Academie van wetenschappen ver-
mocht te ondernemen 1).
Een der meest beroemde kloosters, tot deze vereeniging
behoorende, was dat van St. Germain de Pres bij Parijs.
Later, toen reeds meer dan veertig kloosters dit stelsel der
Hervorming hadden aangenomen, werd ook de Abdij St.
Denis
aan deze Congregatie verbonden. Beide stiften bleven
een geruimen tijd de hoofdzetel voor de werkzaamheid van
Geleerden, die door de Europeesche vermaardheid die zij
verwierven, steeds meerdere jongelingen van aanzienlijken
huize tot zich trokken, en tot uitbreiding en opbouwing der
Historische studiën ongeloofelijk veel hebben toegebracht.
1) Dr. ph. scuafp a. a O, S. 60 aant. 1.
-ocr page 214-
DEliDE TIJDPERK.                              185
Wij staan verlegen, bij de lange lijst van namen en
boekwerken, die zich voor ons oog ontrolt, daar wij on-
mogelijk alles kunnen vermelden, het voornaamste en be-
langrijkste te kiezen. Het zij genoeg de namen van d\'ache-
RTl), MABILLON, MONTFAUCON 2), RUINART 3), MARTÈNE4)
1)  Dom. luc d\'achery (geb. 1609 te St. Quentin f 1685) had het
opzicht over de Bibliotheek te St. Germain. De rijkdom der daar
aanwezige schatten bewoog hem zijne krachten te beproeven, om van
de nog onuitgegevene werken, Acten en Canones van Concilien, oude
Kronieken, levens van heiligen , brieven en gedichten, wat in zijn oog
het kostbaarst en belangrijkst was, te verzamelen en uittegeven , in
een werk, waaraan hij den titel gaf: „Spicilegium veterum aliquot scrip-
torum." XIII banden in 4°.
2)  Dom. bernard de Monttaucon (geb. 1655 f 1741) trad als
jongeling in den militairen stand en maakte onder den Maarschalk
turenne onderscheidene veldtochten mede. Toch behield de liefde tot
de letteren en tot de afzondering bij hem de overhand. Toegetreden
tot de vereeniging van den H. maurus, leverde hij de uitgave en ver-
taling der werken van athanasius ; en de uitstekende wijze, waarop
hij zich van die taak gekweten had, verwierf hem ook de vereerende
opdracht der uitgave van chrysostoküs , welke met eene voortreffelijke
Latijnsche vertaling, talrijke aanteekeningen, en eene biographie van
chrysostomus verrijkt, in XII banden in folio (1713—1738), in
het licht verscheen.
3)  D. thierry ruinart (geb. te Rheims 1657 f 1709) werd door
mabillon, met wien hij ten nauwste bevriend was, in zijne studiën
geleid. Zijne voornaamste schriften waren 1) Acta primorum martyrum
sincera et selecta,
waarin hij eene wederlegging leverde van dodwell\'s
geschrift de paucitate martyrum 2) Historia Vandalicae persecutionis
en 3) Gregorii turonensis opera.
4)  D. edm. martÈne (geb. 1654 inde Dioecese van Dyjon f 1739 )
leende aan d\'achery, bij de uitgave van diens Spicilegium ijverig de
hand. Op eene wetenschappelijke reis, ondernomen tot opsporing en
nauwkeurige beschrijving van alle kerkelijke inrichtingen en merk-
waardigbeden in Frankrijk, nam hij D. ursinus durand inet zich, en
bracht hij zes jaren door. De vrucht dier reize was het later versche-
-ocr page 215-
186                           DERDE TIJDPERK.
en le nourry 1) genoemd te hebben, terwijl wij voor et-
telijke nadere bijzonderheden , hun leven en hunne werk-
zaamheden betreffende, naar den voet dezer bladzijden ver-
wijzen. Wij vergenoegen ons, om den aard en het doel
van hun streven te schetsen, slechts van een enkel beeld,
eene meer uitgewerkte teekening te leveren, en als wij
daartoe nog eens het oog over de reeks dier beroemde na-
men laten gaan, dan kan de keuze daaruit niet moeielijk
vallen, maar vestigt onze aandacht zich gereedelijk op:
Jean mabillon (geb. 1632 in de Dioecese van Rheims,
Benedictijner-Monnik geworden in 1654, gest. 1707), die
door de veelheid zijner werken, den rijkdom der kennis
en belezenheid, daarin ten toon gespreid, de hooge achting
en het aanzien aan zijnen naam verbonden, en de edele
bescheidenheid, welke aan den roem zijner geleerdheid een
verhoogden luister gaf, de hoogste eereplaats, onder de
leden dezer beroemde Vereeniging inneemt, waarvan hij
gedurende zijn veeljarig en werkzaam leven de ziel en be-
wegende kracht is gebleven. Zijne uitstekende geestver-
mogens en onvermoeide arbeidzaamheid wekten reeds
vroegtijdig bij de broeders zijner Orde grootsche verwach-
nen Gallia Christiana (het was de wensch der vereeniging eene ge-
lijke beschrijving ook van andere landen te geven) en de: Thesaurus
noous Anecdotorum
V Bd. in folio. Het belangrijkste werk van beide
geleerden was: „Veterum scriptorum et monumentorum amplissima col-
lectio
IX Bd. in folio.
1) D. nicolas le nourry (geb. 1647 in Normandië f 1724) in de
kerkelijke oudheden zeer ervaren, maakte zijne hoofdstudie van eene
herziening en completering der Bibliotheca maxima patrum, te Lyon
verschenen , in zijn Apparatus ad Bibl. max. P. II Bd. in folio, 1703
en 1710, die alleen de schrijvers der vier eerste eeuwen omvatten. Aan
eene nieuwe uitgave van ambkosjus arbeidde hij tot aan zijnen dood.
-ocr page 216-
DERDE TIJDPERK.                              187
tingen aangaande hen op; maar de wankelende staat zijner
gezondheid dreigde deze te zullen logenstraffen. Daar
overmatige inspanning van den geest hoogst schadelijk hierop
moest werken, werd hij in de Abdij van Corvey, in de ne-
derige betrekking van Portier en Kelderrneester aange-
steld, welke hem daarom alleen niet ongevallig was , omdat
hij naar de ingeving zijns harten te beter aan de armen
kon weldoen. In de Abdij van St. Denis werd het aan
hem opgedragen , de talrijke vreemdelingen bij de graven
van Frankrijk\'s Koningen rondteleiden, en van de daar
bewaarde Historische gedenkwaardigheden en schatten uit-
legging te doen. Intusschen hield hij zich hier reeds, met
de voorbereidende werkzaamheden, tot de uitgave der wer-
ken van den H. bernard bezig, waarvan hij later de
hem vereerende opdracht ontving 1). Vandaar werd hij
(1664) naar de Abdij St. Germain gezonden, om d\'achery,
bij de bewerking en uitgave van diens keurverzameling
uit de Manuscripten-litteratuur der rijke kloosterbiblio-
theek ter zijde te staan, en zelf de hand te leggen aan
eene »levensbeschrijving van de Heiligen der Benedictijner-
orde", een werk dat mede door dien Geleerde was aan-
gevangen, maar door mabillon overgenomen, een veel
grooteren omvang verkreeg, en in negen foliobanden door
hem voltooid werd 2).
De geest der opmerkzaamheid, die hem bij het nazien
van zoo vele Manuscripten en kerkelijke oorkonden ge-
leidde, deed hem de grondlegger worden eener nieuwe
zelfstandige wetenschap, de Diplomatiek of oorkonden-leer
1)  Opera s. bernardi II Bil. in folio 1668 en tegelijk uitgegeven
in IX Bd. in 8°.
2)  Acta sanctorum ordinis S. Benedicti. De eerste folioband ver-
scheen ia 1668, en werd tot het j. 1702 vau nog acht andere gevolgd.
-ocr page 217-
188
DERDE TIJDPERK.
waarvan hij den omvang en de strekking in den titel zijns
werks nauwkeurig aanwees 1), en om zijnen lust tot navor-
sching te beter te voldoen, ondernam hij in het j. 1685,
op kosten van lodewijk XIV eene wetenschappelijke reis
naar het buitenland. In Duitschland vond hij het Auto-
graphon
der beroemde Kroniek van Hirsau. Dit Italië
bracht hij een schat van drieduizend uitgelezene boeken
en Handschriften, meest van archaeologischen en liturgi-
schen aard 2), mede. Aanstonds na zijne wederkomst zette
hij zich neder, om aan de geletterde wereld verslag te ge-
ven, van den rijken oogst, dien hij alzoo had ingezameld 3).
Hij had ook de Katakomben te Rome bezocht, en dit bracht
hem tot bestrijding des bijgeloofs. Al de daar opgegra-
vene beenderen werden als overblijfselen van Heiligen be-
schouwd, waarvan men vrij natuurlijk den naam niet kende,
maar die toch een naam dienden te ontvangen (men noemde
dezulken Saints bapüsés) en in grooten getale in de kerken
van Frankrijk verspreid, aan • de goedgeloovige gemeente
als voorwerp van vereering werden voorgesteld. Mabil-
lon verzette zich in een anoniem geschrift 4) met den
meesten ernst hiertegen; maar dit wikkelde hem met het
Hof van Rome zelve ii> een voor zijn gevoel nog onaan-
genamer strijd. Zijn geschrift, waarvan de Auteur niet
1)  „Dé re Diplomatica, in quibus (se. libris) quidquid ad veterutn
Instruinentorum antiquitatem , materiem, scripturam et stiluni, quid-
quid ad sigilla, monograinmata, subscriptionem, ad notas chronolo-
gicas, quidquid ad antiquariain, historicam forensemque disciplinam
pertinet, explicatur et illustratur."
2)  Ook tot dit onderwerp heeft hij eene belangrijke bijdrage gele-
verd in zijn geschrift: de Liturgia Gallicnna.
3)  „Museum Italicum s. collectio Vett. Script, ex Bibliothecis Italicis
eruta.
4)  „De cultu sanctorum ignotorum."
-ocr page 218-
18\'J
DERDE TIJDPERK.
verborgen bleef, werd op den Index geplaatst. Mabillon
boog het hoofd demoedig voor het gezag der Kerk, en
streek met eigene hand zorgvuldig de plaatsen door, die
hem dat vonnis hadden berokkend 1). Te minder liet zich
van hem een ernstige wederstand verwachten, daar hij
tegenover een anderen schrijver, naar aanleiding van de
bewering, dat een traan van Christus , bij het graf van
lazarus geweend, nog in de Kerk te Vendome zou bewaard
zijn, zich opgewekt gevoelde tot handhaving der Religuien
en van de daaraan toegekende waarde, het harnas aantetrek-
ken. Eervoller was de kamp, dien hij tegen den bekenden
Abt rancÉ, en het verwijt der bekrompenheid te voeren
had, als zouden zulke Historische studiën, waaraan de
Congregatie van den H. maurus zich wijdde, voor de
broeders en leden dier vereeniging, als te wereldsch van
aard minder voegen. Met ridderlijken moed handhaafde
hij de eer en het recht der wetenschap, en van hare be-
oefening ook voor den kloosterling 2). Overigens leefde
hij in zijne cel te St. Gérmain in onafgebroken stilte voort,
den kostbaren tijd tusschen zijne steeds voortgezette ge-
leerde onderzoekingen en godvruchtige bepeinzingen of
oefeningen verdeelende, slechts nu en dan in de stille
rust zijner afzondering gestoord, door het bezoek dat in-
en buitenlandsche geleerden hem brachten. Een dier be-
zoeken verdient hier eene vluchtige herinnering, omdat
het de bescheidenheid der twee grootste geleerden, waarop
Frankrijk in dien tijd roem mocht dragen, in het schoonste
1)  „Haec nova editio" zóó schreef M. in de voorrede tot de ge-
zuiverde uitgave „non temere nee proprio arbitrio a ine facta est, sed
ad Ejus jiutum et imperium, penes quem residet summa pcaecipiendi
auctoritas!"
2)   Traite des Etudes Monastiques; en Reflexions sur la reponse de
M. l\'Abbé de la Trappe au traite des Etudes Monastiques,
-ocr page 219-
190             .                  DEBDE TIJDPERK.
licht doet uitkomen. Dü CANGE 1), niet minder als ker-
kelijk Philoloog, dan als de geschiedschrijver der Mid-
deleeuwen beroemd, behoorde wel niet mede tot de Con-
gregatie,
maar sloot zich, even als de vermaarde balu-
Sius2) door den kring des onderzoeks, waarin hij zich bij
1)  Du Cange (zijn geslachtsnaam was eigenlijk du fresne) was geb.
1610 te Amiens, waar de dankbare vereering der nakomelingschap hem
een standbeeld heeft opgericht, f 1688. Door de Franschen is hij „de
Vader van de Geschiedschrijving der Middeleeuwen" genoemd. In
1657 verscheen zijn: Hisloire de l\'Empire de Constantinople. Zijne
beide hoofdwerken zijn zijne Glossaria mediae et infimae Latinitatis et
Graecitatis.
Herzog noemt beide ware Encyclopaedié\'n, het eene voor
het Bizantijnsche rijk, het andere voor de Latijnsche Christenheid,
als handelende over de meest verschillende betrekkingen en toestan-
den , zoowel van religieus-kerkelijke» als van politiscben of burger-
lijken aard.
2)  Stephanus balusius (geb. 1630 te Tulle 1718 te Parijs) hield
zich voornamelijk met de beoefening van het kerkrecht en bronnen-
studie, zoowel van profane als kerkelijke schrijvers, bezig. Hij volgde
petrus de marca van Toulouse naar Parijs, en met de uitgave van
diens Dissertation.es de libertatibus Ecclesiae Gallicanae en het daarbij
gevoegde van zijne eigene hand, was zijn naam en roem, welke steeds
hooger steeg, voor goed in de geleerde wereld gevestigd. Een leer-
stoel voor het kanonieke kerkrecht, dien hij met glans bekleedde,
werd er te Parijs voor hem opgericht. Daarin, maar vooral als Bi-
bliothecaris der prachtige boekerij van den Minister colbert, bevond
hij zich geheel op zijne plaats. De talrijke door hem verstrekte uit-
gaven van onderscheidene schrijvers voorbijgaande, vermelden wij hier
alleen zijne: „Epistolarum innocentii III libri XI, Paris 1682" en
zijne: „Vitae paparum Aveuioniensura". Paris 1693, als voor de kerk-
geschiedenis van de meest beduidende en nog altijd blijvende waarde.
Plaatsen deze zijne studiën hem reeds allernaast de geleerden der
Congregatie van de H. maurus, hierbij dient nog gevoegd te worden,
dat hij nevens mariene aan het Spicilegium van d\'achery een werk-
zaam aandeel nam, en op vast bestemde dagen wekelijks met hen
in de Abdy Si. Germoin de Pres eene vriendschappelijke samenkomst
-ocr page 220-
191
DERDE TIJDPERK.
voorkeur bewoog, geheel aan haar richting en streven
aan, en was niet de geleerdsten dezer Benedictijken, in-
zonderheid met mabillon ten nauwste bevriend. Tot hem
had zeker geleerde zich gewend, als tot den besten en
uitstekendsten kenner der geschiedenis, om van hem de
oplossing van een Historisch vraagstuk te ontvangen. »Ga
naar mabillon" voegde du cange hem toe, «zoo gij bij
den besten kenner der geschiedenis zijn moet!" — De ge-
leerde begeeft zich naar mabillon en spreekt dezen als
den besten kenner der geschiedenis aan. »Men heeft u
verkeerd onderricht," antwoordt mabillon op deze vlei-
ende toespraak. »Gij moet niet bij mij, maar bij du
Cange wezen!" — » »En die is het juist" hernam de
bezoeker weder, » »die mij tot u gezonden heeft."" — »Hij
is mijn Meester" zeide nu mabillon «evenwel ben ik be-
reid u ten dienste te staan, en wat ik weet u mede te deelen."
Toen zijne gezondheid door het veelvuldige werken,
en de onthouding, die hij zich oplegde (zijn studeervertrek
mocht nimmer zelfs niet in de felste koude door haard-
vuur of kachel verwarmd worden) reeds merkbaar was ver-
zwakt, ondernam hij nog in een even uitvoerig werk als
pas door hem voltooid was, de Geschiedenis der Benedic-
tijner-orde te schrijven 1). Mabillon was volkomen ge-
rechtigd in den titel op den rijkdom der stoffe te wijzen,
die men ook buiten de geschiedenis zijner orde daarin voor
de kerkgeschiedenis zoude aantreffen 2). Vier folianten
had. — Verg. over dezen gel. o. a. dupin t. a. p. T. XIX p. 1 suiv.
vitrac „Eloge de baluze" en in herzog\'s Lex. het artikel van al-
BEECHT VOGEL.
1)  „Armctles Ord. s. bened. Occidentalium monarchorum Patriarchae.
Lutet.
1703 fol.
2)  „In quibus non modo res monasticae sed etiam ecclesiasticau
Historiae non minima pars continetur."
-ocr page 221-
192                             DERDE TIJDPERK.
mocht hij nog ten einde toe bewerken; maar vóór dat de
vijfde was gesloten, zonk hij op het ziekbed neder. Hij
stierf in zesenzeventig jarigen ouderdom, volgens de ge-
tuigenis van zijn meest geliefden leerling rüinartüs, dien
wij als een der werkzaamste en meestberoemde leden der
Congregatie leerden kennen, met de stille berusting en den
blijden geloofsmoed van éen, wien het leven nog geens*
zins tot een last was geworden, maar die zóó geleefd had,
dat hij het sterven niet behoefde te vreezen 1).
Wij hebben het leven en werken van mabillon zóó
uitvoerig beschreven, omdat dit het best in staat is ons
den geest, het eigenaardig karakter en de werkzaamhe-
den van deze beroemde Vereeniging in haren geheelen
omvang te doen kennen. Gelijk hij met de Geschiedenis
der Benedictijner-orde aanving en eindigde, zóó bleef op
alles wat hiertoe betrekking had de aandacht der Vereeni-
ging gevestigd. Gelijk hij de kerkelijke Archaeologie,
Chronologie
en Liturgie met zekere voorkeur beoefende, zóó
vond hij ook hierin talrijke navolgers. Dezelfde geest van
exactheid en opmerking, welke hem den grondlegger eener
nieuwe wetenschap deed worden, schonk in het midden
der volgende eeuw de geboorte aan het voor alle beöe-
fenaars der Historische wetenschap onschatbare werk:
l\'Art de vérifier les dates, door dantine aangevangen en
door olemancet voleindigd, \'t welk als het schoonste ge-
denkteeken van Fransche geleerdheid gold. — Gelijk zijn
gezichtskring, van zijne naaste omgeving uitgaande, over
steeds ruimer veld zich uitbreidde, zóó zette ook de werk-
1) „Sic moriebatur, ut vivere non recusaret, sic autetn vivebat ut
supremum non metueret diern; spiritu inagno vidit ultima:" woorden
aangeh. door iu. fressel in herzog\'s Lexicon, die mede eene nauw-
keurige lijst van zijne talrijke scbriften geleverd heeft.
-ocr page 222-
DERDE TIJDPERK.                              19J
zaamheid der Vereeniging, welke aanvankelijk zich tot
de Benedictijner-orde en de geschiedenis van Frankrijk
scheen te beperken, steeds wijder en verder hare grens-
palen uit. Gelijk wij eindelijk mabillon als den uitgever
van de werken van den H. bernard leerden kennen,
zoo is het van algemeene bekendheid, dat de Congre-
gatio
de s. mauro aan de prachtuitgaven der meest be-
roemde Kerkvaders, en andere Kerkelijke Schrijvers, hare
grootste vermaardheid is verschuldigd 1).
Wat aan deze prachtuitgaven eene altoos blijvende en
schier onovertrefbare waarde geeft, is de zorg aan den
tekst besteed, de nauwkeurigheid en sierlijkheid der bij-
gevoegde vertalingen, de rijkdom der aanteekeningen,
vooral de schat van weinig bekende Historische bijzon-
derheden, met milde hand daarin uitgestrooid, eene door-
gaans onbevangene kritiek — dan alleen niet geheel onver-
dacht, waar het de belangen of twistvragen hunner Orde
geldt — en bovenal de typographische uitvoering. Alles wat
vroeger van de hier onder opgenoemde Schrijvers in het
licht verschenen was, werd hierdoor geheel in de schaduw
gesteld, en nog zegt een hedendaagsch geleerde naar waar-
heid, verstrekt het tot eene alles afdoende aanbeveling
1) De rij der Latijnsobe Kerkvaders werd geopend met de uitgave
van augustinus. Achtereenvolgens verschenen cassiodorüs, ambko-
sius, hilaeius van Poitiers, hieronymus, cïpbiakus en gregorius
de Groote.
Aan het hoofd van de Griek sol ie S. stonden, nadat reeds de brief
van barnabas was voorafgegaan, athanasius en crysostomus.
Voorts verschenen cyrilltjs van Jeruzalem, basilius de Groote, ori-
genes , jüstintjs martyr en de overige Grieksche Apologeten, gre-
gorivs van naziance e. a. Van de Scholastieken werden robebt van
PULleyn, hildebert van mans e. a. bearbeid,
-ocr page 223-
194
DERDE TIJDPERK.
van eene uitgave, wanneer men zeggen kan: »Het is
eene Benedictijner editie 1)."
Bij zooveel als tot lof dezer Vereeniging gezegd is,
zouden wij aan al hare verdiensten nog niet ten volle recht
hebben laten wedervaren, indien wij onvermeld lieten,
dat dezelfde geest van bescheidenheid en vroomheid,
welke ons in den edelen mabillon zóó zeer aantrok, op
tal dezer schriften afgestempeld staat. Warsch van ver-
volgingszucht waren de leden dezer Vereeniging doorgaans
mild en bezadigd in hun oordeel over andersdenkenden.
Geen wonder dan ook, dat zij zich door zekere overeen-
stemming des geestes tot het nabijgelegene Port Royal
voelden aangetrokken; dat de beruchte bul Unigenitus
onder hen warme bestrijders vond, en dat zij met de Je-
zuieten
schier onafgebroken in strijd gewikkeld bleven,
wier bittere en harde aanvallen zij onophoudelijk hadden
door te staan; die hen nogtans, bij al hunne geleerdheid,
niet vermochten te evenaren, veel minder te overtreffen.
Mabillon had in de laatste jaren zijns levens de eer
genoten tot lid der nieuw gestichte Académie des Inscrip-
tions et belles lettres
verkozen te worden. Bij voortduring
bleef er een band der nauwste gemeenschap tusschen de
Vereeniging en de/.e beroemde wetenschappelijke stichting
bestaan. Na de opheffing der Congregatie in 1787 nam
deze Academie een deel der afgebrokene taak op zich.
De laatste Mauriner, die de stormen der Fransche om-
wenteling het langst overleefd heeft, was Dom. brial,
(f 1837) zoo wel wegens zijne weldadigheid als zijne ge-
leerdheid geëerd in zijn leven en betreurd na zijnen dood.
1) C. schmidt in zijn belangrijk artikel over deze Congregatie,
in her zoo\'s Lex,
-ocr page 224-
DERDE TIJDPERK.                               195
Zijn overlijden gaf aanleiding, tot eene poging om de
eertijds zóó beroemde Vereeniging in het leven terug te
roepen. De abdij Solesmes was aangewezen als de plek
waar de Congregatio de s. mauko het feest harer opstan-
ding zou vieren. Tot hiertoe evenwel is zij niets meer
dan eene schaduw gebleven van hetgeen zij in de dagen
van haren bloei had vertoond.
Aan het slot dezer beschouwing blijft nog de vraag ter
beantwoording over, in hoe verre de Kerkgeschiedschrij-
ving en hare methode door den arbeid dezer beroemde
Vereeniging gewonnen heeft?
Na al het voorgaande is het antwoord op deze vraag
te geven, gemakkelijk te voorzien. De zoo sterk spre-
kende karaktertrek, die overigens aan deze Periode eigen
is, de Polemiek, zien wij hier even sterk in de schaduw
treden, als het Kritische element meer op den voorgrond
treedt. De Vaders der Congregatie van den H. maürüs
waren te gestrenge geschiedvorschers, en hielden hun oog
te zeer op specialiteiten gevestigd, om van de geschied-
schrijving, van den vorm en de voordracht, waarin zij de
feiten der Historie hadden in te kleeden en weer te ge-
ven, hun hoofdwerk te maken. Ook ontbrak hun daarbij
nog al te zeer een Pragmatisch wijsgeerige zin. Maar
zij hebben den weg gebaand tot eene grondiger en weten-
schappelijker beoefening der Kerkgeschiedenis, dan zon-
der hunnen arbeid ware mogelijk geweest, en voor de
bijeenzameling der bouwstoffen, en de kritische zifting
der bronnen blijft de Historische wetenschap hun altoos»
durenden dank verschuldigd.
13*
-ocr page 225-
196
DERDE TIJDPERK.
GESCHIEDSCHRIJVERS DER GALLIKAAN8CHE RICHTING.
Opmerking verdient aanstonds de vrijzinnige richting,
welke de Katholieke Geschiedschrijvers van dit tijdperk
in Frankrijk onderscheidt, en de moedige houding, door
hen tegenover de eischen en aanmatigingen van Rome
aangenomen, waarin nagenoeg allen, inweêrwil van het
verschil van denkwijze, dat zich overigens tusschen hen
openbaart, niet elkander overeenstemmen, en die op het
gunstigst afsteekt, bij den Vltramontaanschen geest, die
later weder in dat zelfde Frankrijk is doorgedrongen.
In dien milden geest en behagelijker vorm, dan waarin
men tot hiertoe gewoon was de geschiedenis te ontvangen,
schreef antoine godeaü (godaeus) (geb. 1605 te Dreux
T 1672, als Bisschop van Vesnes) zijne Kerkgeschiedenis
der acht eerste eeuwen 1). Uit zijne nagelatene papieren
bleek zijn oogmerk om aan zijn werk nog meerdere uit-
breiding te geven, maar daar deze enkel onafgewerkte
fragmenten behelsden, zijn zij nimmer onder de oogen
des Publieks gebracht. Godeaü was in zijne jeugd Ero-
tisoh
diciiter, later, na in den geestelijken stand te zijn
getreden, wendde hij zich tot de beoefening der geeste-
lijke Poëzij, en al haalde hij, geheel in den trant der
oude Geschiedschrijving, zijne geschiedenis hoog genoeg op,
zoo getuigde toch ook deze voordeelig van zijne Aesthetische
ontwikkeling. Men mist bij hem de wetenschappelijke
diepte of sporen van grondig onderzoek, die wij bij de
1) Histoire de YEglise depuis Ie commercement du monde, jusq\'a
la fin du huitième Siècle. III Bd. iu folio. Het eerste deel ver-
scheeu te Parijs in 1053.
-ocr page 226-
197
DERDE TIJDPERK.
nu volgende Schrijvers aantreffen, maar de Historische
trouw, waarmede hij te werk ging, en het onderhoudende,
dat hij aan zijn verhaaltrant wist te geven, verleenden
eene meer dan vluchtige waarde aan zijne «geschiedenis,"
welke een geruimen tijd in Frankrijk hare lezers bleef
vinden, door SPERONI in het Italiaansch en nog tegen
het einde der vorige eeuw in het Hoogduitsch werd over-
gebracht 1).
Veel geleerder maar geheel op de leest der Scholastiek
geschoeid 2), was het uitvoeriger werk van natalis
alexandeb (bekend onder den naara van NOëXL, geb. te
Rouen 1639, opgeleid in de school der Dominikanen, en
eindelijk tot Provinciaal dier orde verheven, t 1724). In
samenkomsten, waarin onderwerpen van Kerkhistorischen
aard opgegeven en behandeld werden, toonde hij zulk
eene begaafdheid , dat hij tot de behandeling der geheele
Kerkgeschiedenis werd opgewekt. NoëLL gaf aan deze
opwekking gehoor en hieraan had zijn grootste en meest
beroemde werk, waaraan hij den titel gaf: »Uitgele-
zene Hoofdstukken der Kerkgeschiedenis 3)" zijnen oor-
sprong te danken. Hij arbeidde daaraan met zulk eene
volharding en onvermoeide vlijt, dat reeds in het j.
1686 de laatste of vierentwintigste band verscheen, welke
met de sluiting van het Trentsch-Concilie eindigde. Later
volgden nog zes deelen over de geschiedenis van het O. T.
1)  Verg. Dupin T. XVII. p. 286 en „Histoire de \'1\'Academie
Francaise" ï. I. passim.
2)  „Gelehrt, troeken und scholastisch." TIase.
3)  „Selecta Historiae Ecclesiast.icae capita, et in loca ejnsdeui in-
signia Dissertationes bistoricae, criticae, dogmaticae. XXIV. Tom.
in 8°. Het eerste dl. verscheen in 1677.
-ocr page 227-
198                              DERDE TIJDPERK.
De titel dnidt echter reeds genoegzaam aan, dat wij hier
geene doorloopende, aaneengeschakelde, planmatig geör-
dende Geschiedenis hebben te verwachten. Doorgaans
gaat eene beknopte Synopsis der Geschiedenis vooraf, om
door eene reeks van Dissertaties gevolgd te worden, waarin
het aan Dogmatiek en Polemiek, vooral ook aan uitvallen
tegen de nieuw-ontstane ketterijen niet ontbreekt. Bij
dit alles verloochende hij toch zijne vrijzinnig-Gallikaan-
sche richting niet. Bij de behandeling der eerste eeuwen
komt dit minder uit, doch het wordt te merkbaarder,
naarmate de Schrijver in de geschiedenis der middeleeu-
wen vordert. Van de vermeende »Schenking van KON-
stantijn" wil hij niets weten. Paus honorus is te recht
als ketter veroordeeld. Gregorius VII teekent hij als
een man van een heftig gemoedskarakter 1) en toen hij
deswege werd aangevallen, nam hij moedig de verdedi-
ging der door hem geuite stellingen op zich. Paus inno
centüs XI verbood daarom aan de geloovigen dit werk
te lezen. Later verscheen eene uitgave van rocagglia ,
waarin de geincrimineerde plaatsen zekere wijziging had-
den ondergaan, en nu werd door Paus benedictus XIII
die zelf tot de orde der Dominikanen behoorde, dit ver-
bod weder opgeheven 2).
Geen minder wakkeren verdediger hunner rechten vonden
de Fransche Kroon en geestelijkheid in claude fleury
(geb. 1640 te Parijs, als Biechtvader van lodewijk XV
t in 1723). Daartoe kwam zijne rechtsgeleerde studie,
1)  „Vehementis ingenii."
2)  Verg. Dupin T. XIX p, 93 suiv. die eene zeer uitvoerige
inhouds opgave van dit werk geleverd heeft; en het artikel van Dr.
uhlhorn in hëbzog\'s Lex.
-ocr page 228-
DERDE TIJDPERK.                           199
waaraan hij eerst zich gewijd had, hem uitnemend te stade.
Op zeer jeugdigen leeftijd trad hij op als Advokaat van
het Parlement, maar de ernst zijns gemoeds drong hem
die betrekking te verwisselen met den geestelijken stand.
Hij werd aan het hoofd geplaatst der abdij Locdieu en later
benoemd tot Prior van Argenteuil. Het onverpoosd genot
der hoog door hem gewaardeerde eenzaamheid bleef
hem echter niet gegund, daar hij de opvoeding der
Prinsen de conti aan zich zag toevertrouwd, en einde-
lijk in de bovengenoemde betrekking van Biechtvader
des Konings aan het Hof verbonden werd 1). En
fleüry betoonde zich het in hem gestelde vertrouwen
en deze onderscheiding ten volle waardig. De verder-
felijke hofluclit, waarin hij ademde, bleef zonder eenige
werking op zijn gemoed, daar hij te midden van de
schittering die hem omgaf, met het kleed, ook de gestrenge
ingetogenheid eens Monniks bewaarde 2) en al den tijd,
dien hij vermocht uit te woekeren, tot geleerden arbeid
besteedde. Een der uitstekendste vruchten daarvan was
zijn «Onderricht in het Kerkrecht" 3) dat in deze en de
volgende eeuw een der meest gewaardeerde Handboeken
is gebleven, waarin fleüry onverholen zijne Gallikaan^
sche beginselen uitsprak en ontwikkelde, gelijk hij dit
1)  Wij vinden verhaald, dat de Vorst hein met deze woorden
ontvangen hebbe: „Ik heb U gekozen, omdat gij noch een Jansenist,
noch een Molinist (Jezuiet) noch een Ultramontaan zijt.
2)  Hase noemt hem „deu Einsiedler am Hofe."
3)  Het werd oorspronkelijk in het Prausch gesteld en uitgegeven
onder den titel: „Institution du droit Ecelesiastique" Paris 1687, en
later door gruber in het Latijn vertaald. (1724). Dupin heeft
Tom. XIX p. 112 n», een uitvoerig éloge van dit geschrift gele-
verd, over welks verdiensten ook Schröckh verdient vergeleken te
worden, K. G. s. d. R. Th. VI. s. 355.
-ocr page 229-
200                             DEKuE TIJDPERK.
nog koener deed in zijn vertoog over de vrijheden der
Gallikaansclie Kerk, dat eerst na zijnen dood het licht heeft
gezien. Als Historiograaf der Kerkgeschiedenis heeft hij
zich geen mindere plaats der eere verworven. Zijne Ge-
schiedenis der Chr. Kerk, in twintig deelen verschenen 1)
van 1091—1720 en eindigende met het Concilie van Con-
slanz
of het j, 1414, ademt dezelfde vrijzinnigheid des
geestes, bij groote mildheid en vroomheid des gemoeds. Aan
kerktucht en zeden is een goed deel van den inhoud gewijd.
Hij hekelt de onwetendheid, ruwheid en wonderzucht der
middeleeuwen, al is hij zelf niet van alle lichtgeloovigheid
en wonderzucht vrij, en keurt het met gestrengheid in
eenen bisschop af, de hand in het bloed der ketters te
doopen. Gelijk ons hieruit verklaarbaar wordt, dat VOL-
taire dit werk voor de beste Kerkgeschiedenis verklaarde,
die immer was geschreven 2), zóó bevreemdt het ons min-
der, dat niet weinigen onder zijne eigene geloofsgenooten
aan het door hem geschrevene aanstoot en ergernis
namen 3). Fleurt had zijne geschiedenis voor een veel
wijderen kring dan eigenlijke geleerden bestemd, en dien
onder alle beschaafde Christenen gezocht; het was zijn
hoofddoel niet enkel te leeren maar te stichten 4) en al
1)  Histoire Eccleiiastique. T. XX. 4°. parM. 1\'Abbé fleuey, Prêtre,
Prieur d\'Argenteuil et Confesseur du Roi" later in het Latyn, Ita-
liaansch en Hoogduitsch vertaald.
2)   Vollaire „Le Siècle de Louis XIV" T. II.
3)  Te Tubingen verscheen bij den aanvang dezer eeuw eene ver-
handeling van joh. fr. lkbket? ,,I)e claudio FLEUBWO, Catholicone
an acatholico?"
4)  Dr. schafp a. a. O. s. 59 heeft fleury goed gekarakteriseerd:
„fleury schreibt weitschweifig und im geiste eines Monchs, aber
geschinackvoll, gewandt, mit mildeu Sinne und entschiedener Liebe
zur Eirche und zum Christenthum, und will dnrch seine Darstellung
nicht, bloss belehren sondern auch erbauen."
-ocr page 230-
DERDE TIJDPERK.                              201
is hem zekere breedsprakigheid eigen, en al strekt het
eenigzins tot schade dezes werks, dat daarbij alle geleerde
citaten en eene nauwkeurige aanwijzing der bronnen ont-
breken, ongetwijfeld is hij toch in de bereiking van dit
doel naar wensen geslaagd. De voortzetting van zijne
Geschiedenis, achtereenvolgens door zekeren claude fabre
en den Karmeliter-monnik alexander la CROix beproefd
is bij het oorspronkelijke verre teruggebleven 1).
Had fleüry zich weinig over citaten bekommerd of
zelfs met opzet zich daarvan onthouden, te meerder waarde
werd daaraan gehecht door den Jansenist sebastien le nain
de tillemont (geb. te Parijs 1637 t 1698) wiens »Ge-
denkschriften ter opheldering der Kerkgeschiedenis van
de zes eerste eeuwen" 2) nagenoeg geheel uit aanhalingen
en fragmenten van profane en kerkelijke Schrijvers be-
staan. Zij zijn alleen door kortere of langere tusschenvoeg-
sels en aanmerkingen van de hand des Schrijvers welke
zorgvuldig tusschen twee haakjes zijn geplaatst — aaneenge-
hecht en tot één geheel verbonden, en op alle betwistbare
punten door zeer geleerde en uitvoerige aanteekeningen uit-
gebreid en toegelicht. Op zijn twintigste levensjaar had hij
reeds met dit werk een aanvang gemaakt , waaraan hij
veertig jaren lang bleef doorarbeiden tot aan zijnen dood.
Eersl op gevorderden leeftijd besloot hij tot de uitgave daar-
1)  Een beöordeelaar van bet laatst genoemde geschrift gaf aan
den Karmeliter-monnik den raad liever voortaan in de keuken van
zijn klooster zijne bezigheid te zoeken, dan zicb met Historisch
onderzoek iu te laten. Zie Dr. th. peessel in zijn art. over tleuky
in herzog\'s Lex.
2)  „Mémoires pour servir a PHistoire Ecclesiastique des six pre-
miers sècles, justifies par les citations des auteurs originaux." Paris,
1694. XVI Tom. 4°.
-ocr page 231-
202                              DERDE TIJDPERK.
van , nadat hij eene »geschiedenis der Keizers en andere
vorsten, onder wier regeering de Christenen vervolgingen
hadden ondergaan", (welke geheel in gelijken trant en naar
dezelfde methode was bewerkt) het licht had doen zien 1).
De drie eerste deelen van zijne •> gedenkschriften" versche-
nen dan ook slechts bij zijn leven, de dertien overige
volgden eerst na zijnen dood. Men herkent aan den ge-
moedelijken ernst, waarmede hij deze taak had opgevat
en zocht te volbrengen, de nauwgezetheid des gewetens,
waarmede hij van al zijne onderzoekingen zocht rekenschap
te geven; zoo wel den geestverwant van Port Royal, waar
hij zijne vorming en opleiding vond, die de eischen der
vroomheid en der onthouding tot het gestrengste uiterste
dreef, als den grondigen geleerde, die veelvuldige punten
van aanraking en overeenkomst met de Congregatie van
den H. maurüs vertoont. Hij is over het geheel onpartij-
dig, scherpzinnig en gematigd in zijn oordeel, maar de
lectuur heeft iets vermoeiends en is verre van onderhou-
dend te kunnen heeten. Te bejammeren blijft het, dat hij
door zucht tot overgroote nauwkeurigheid en uitvoerigheid
het niet verder dan tot de eerste helft der zesde eeuw
heeft kunnen brengen; maar ook dit gedeelte is als een
voortreffelijke schatkamer der geleerdheid gebleven, welke
nog altijd met vrucht kan geraadpleegd worden. Zijn hoogste
roem bestaat, latere Geschiedschrijvers voornamelijk te
hebben vóórgewerkt, waarvan velen in gestrenge waar-
heidsliefde en den geest des nauwkeurigen onderzoeks, nog
altijd bij hem mochten ter schole gaan 2).
1)  „Histoire des Empereurs et des autres princes, qui ont règné
duraut les six premiers siècles de 1\'Eglise et des persecutions, qu\'ils
ont failes aux Chrétiens" 1690. Tom. V. 4°.
2)  Verg. duhn T. XVIII. p. 253. schböckh K. Q. s. d. Ref.
-ocr page 232-
DERDE TIJDPERK.                           203
In vermaardheid en roems worden de bovengenoemde
namen verre overstraald en verdonkerd door dien van taques
benigne bossüet (geb. te Byjon 1627, t als Bisschop van
Méaute 1704) hoe beperkt in omvang, met hunnen arbeid ver-
geleken , ook het weinige moet heeten , dat hij op Historisch
gebied geschreven heeft; en schoon de lof die hem des-
wege is toekomende — al weigeren wij hem den naam
van Geschiedschrijver niet — een eenigzins twijfelachtig
karakter draagt. Welzeker heeft die beroemdheid zijns
naams mede gegolden, om wat wij hier te vermelden vin-
den , te hooger in waarde en belangrijkheid te doen stijgen,
als herkomstig van den gevierden Kanselredenaar, den ade-
laar van Méaux, tot vorst onder de redenaars gekroond,
die met koninklijke macht heerschappij voerde over de taal,
en ook daardoor niet zelden over het gemoed; als van den
moedigen verdediger van de vrijheid en rechten der Kerk,
die aan de spits der Gallikaansche geestelijkheid, de ko-
ninklijke macht in wereldlijke zaken van de Geestelijke
macht onafhankelijk wilde verklaard hebben en het gezag
der Conciliën boven dat van den Paus wilde gesteld zien 1);
als van den geduchten bestrijder der Protestanten, die
voornamelijk met deernis in hunne zieleheil bezield, slechts
geestelijke wapenen tot hunne overreding en bekeering
wilde doen gelden, en toch in hunne vervolging een wel-
Tkl. I. s. 246 fge.; het artikel van c. sciimidt in hebzoo\'s Lex. en
Tubinger Quartalschrift. 1841. s. 243 fgg.
1) Bossuet was in de vergadering der Gallikaansche geestelijkheid
ten j. 1682 gehouden, de steller der vier verinaarde theses, welke
later tot staatswet zijn verheven. Zijn geschrift over de zoogenoemde
vrijheden der Gallikaansche Kerk: „Defensio declarationis celeberri-
mae, qnam de potestate Ecclesiastica sanxit clerus Gallicanos"
verscheen eerst na zijn dood. Luxemb. 1730.
-ocr page 233-
204                           DEEDE TIJDPERK.
behagen nam, en de herroeping van het edict van Nantes
met zijne loftuiting overgoot 1).
Wij gaan de merkwaardigstö^.bijzonderheden zijns levens
zijn eerste optreden in het hotel Rambouillet, zijn strijd
met het Quiëtisme, zijne schriften van dogaiatischen aard
met stilzwijgen voorbij, en gewagen, onder de glansrijke be-
trekkingen, die hij in zijn leven vervuld heeft, slechts
van die, waarbij hem de opvoeding van den Dauphin
werd opgedragen, daar hij te diens behoeve zijn Discours
over de algemeene geschiedenis geschreven heeft, waarin
hij een beknopt overzicht van de geschiedenis van de
schepping der wereld tot op charle magne geeft, en de
wijsgeerig godsdienstige gezichtspunten ontvouwt, waaruit
hij de geschiedenis wilde beschouwd hebben 2).
Het werk bestaat uit drie deelen. Het eerste (Les
Epoques) splitst de wereldgeschiedenis in twaalf Perioden
van de schepping der wereld af tot op KAREi,efe?i Groote\'è).
Het tweede behelst de geschiedenis van de godsdienst der
Joden en van de invoering dës Christendoms, en heeft
eene Apologetische strekking. Het derde (Les Empires)
geeft de omwentelingen, die er bij de opeenvolging der
1)  „Hij noemde deze in zijne Lofrede op le tellier" Ie plus bel
usage de 1\'autorité."
2)  „Discours sur 1\'Histoire universelle," ontelbare keeren herdrukt,
en nagenoeg in alle Europeesehe talen overgezet. De Hoogduitsohe
vertaling van cramer munt door den rijkdom harer aan teek eningen
boven alle andere overzettingen uit.
3)  Bossuet plaatst zich met dit plan geheel op het standpunt van
vroegere schrijvers, zooals van otto van Freyüngen en antoninus
van Florence; zelf heeft hij geineend de vroegere verdeeling in zeven
of acht „mundi aetates" bij de zijne te moeten aanduiden.
-ocr page 234-
205
DERDE TIJDPERK.
^roote wereldrijken hebben plaats gehad, uit een provi-
dentieel oogpunt te beschouwen 1).
Men heeft niet zonder eenigen grond, aan bossüet
verweten, dat hij in dit laatste gedeelte van eene onbe-
wezene stelling uitgaat; dat hij zóó de Voorzienigheid
handelend doet optreden, dat de mensch als haar blind
werktuig verschijnt, en dat hij zich verstout zóó over
hare bedoelingen te oordeelen, als luidde hij zitting in
Gods raad gehad 2). De opgave van dit plan reeds kan
niet veel voor de Kerkgeschiedenis doen verwachten; ook
in de mededeeling der feiten is bossüet geen volstrekt
betrouwbare gids 3); maar in weerwil van dit alles, lagen
er in dit werk, dat in Frankrijk klassiek is gebleven, ten
aanzien van eene smaakvollen behandeling, betere ver-
deeling en verbinding der Geschiedenis met Pragmatiek
en wijsbegeerte, wenken voor eene verbeterde en veredelde
Kerkgeschiedschrijving, die voor de toekomst geenszins
zijn verloren gegaan.
Veel meer wat rechtstreeks tot de Kerkgeschiedenis
behoort, vindt men in zijne: Ristoire de la Variation dés
Eglises Protestantes.
Bossüet, in dit strijdperk geroepen
door de beschuldiging, dat hij in zijne uiteenzetting van
1)  I. Les révolutions des empires sont règlées par la Frovideuce
et servent a humilier les Frinces. II. Les révolutions des empires
ont des causes particulières, que les princes doivent étudier.
2)   Verg. c. schmidt in herzog\'s Lex. I II p. 318.
3)  Zóó b. v. laat hij het Kruis , door konstantijn vóór den slag met
maxentius gezien „devant tout Ie monde" in de wolken verschijnen.
Met grooten ophef maakt hij telkens gewag van het groot aantal
wonderen, die er tot bevestiging van het nieuw ingevoerde Kerk-
geloof zullen geschied zijn. Toch erkent hij, in tegenspraak met ba-
eonius, de veroordeeling van Paus uoxouius in den monothelelischen
strijd.
-ocr page 235-
206                               DERDE TIJDPERK.
het Katholieke leerbegrip 1), niet aan zichzelven was
gelijk gebleven, stelde zich met dit geschrift niets min-
der foor, dan een volkomen triumf over het Protestan-
tisme te behalen, hetwelk hij als het hoogste doel zijns
levens beschouwde. Hij gaat daarin van het gronddenk-
beeld uit, dat de waarheid slechts één en onveranderlijk
is, en daarom onder alle afwisseling van tijden en denkvor-
men aan zichzelve gelijk moet blijven; dat dit kenmerk
uitsluitend in de zaligmakende kerk van Rome is weder
te vinden; en dat de Protestantsche Kerk, met hare Gods-
diensttwisten en wijd uiteenloopende gevoelens het tegen-
beeld daarvan vertoont, op welken grond hij ook den
naderenden val en den geheelen ondergang van het Pro-
testantisme voorspelt 2).
Hij volgde de geschiedenis der Hervorming tred voor
tred. De vorderingen, door luther\'s geest in het onder-
zoek der waarheid gemaakt, en het scherpe contrast tus-
schen enkele uitdrukkingen en voorstellingen uit de vroe-
gere en latere levensperiode des grooten Hervormers,
gelden bij hem als onwederlegbare blijken van inwendige
tegenstrijdigheid 3). Voortreffelijk maakt hij, naar zijn
1)  „Exposition de la doctrine de 1\'Eglisc Catholique sur les matières
de Controverse." Par. 1671, 12°. mede schier in alle talen en door
alle landen van Europa verspreid.
2)  Verg. de Introduclion tot het gen. werk. Aan het einde van zijn
boek zegt hij aangaande het Protestantisme : „C\'est nn Eoyaume
désuni, divisé contre lui même, et qui doit tomber tot ou tard."
3)  Verg. vooral Livre I. p. 22. Als de beste wederlegging dezer
beschuldiging kan het woord van luther zelven gelden\', waar deze
(n de praefatie tot zijne werken, tot zijne lezers zegt: „Gij zult in
mijne schriften vele en groote artikelen vinden, welke ik den Paus
demoedig heb ingeruimd, en die ik naderband voor de grootste Gods*
lasteringen en gruwelen gehouden en daarom veroordeeld heb, gelijk
ik die nog daarvoor houde en veroordeele. Gij moet derhalve deze
-ocr page 236-
DERDE TIJDPERK.                               207
oogmerk, gebruik van hetgeen er onbestemds en onzekers
in diens gevoelen over het avondmaal was overgebleven,
en van de zóó heftig door de Protestanten onderling ge-
voerde twisten ; evenzoo van luther\'s overgroote inschik-
kelijkheid bij het voorgenomen huwelijk van den landgraaf
van Hessen. De Hervorming van Engeland heeft eenig-
lijk aan de misdadige liefde, door hendrik VIII voor anna
van boleyn gekoesterd, haren oorsprong te danken en
is daaruit geheel te verklaren. Cranmer\'s karakter wordt
met de donkerste kleuren geteekend, als van eenen laag-
hartige, die geen andere of hoogere beginselen dan die
der staatkunde gekend heeft. Nog ongenadiger is het
vonnis, dat over de Hervorming in Frankrijk wordt uit-
gesproken. De Hervormden alleen — terwijl de zoo heftige
vervolgingen, welke hen tot wederstand aanhitsten, buiten
rekening blijven — moeten de schuld van den daar uitge-
barsten burgeroorlog dragen. Daar de Protestanten de
Albigenzen en Waldenzen, evenzeer als de Wiclefieten
en Hussieten als de wegbereiders der Hervorming wilden
beschouwd hebben, zocht hij het Manichaeisme der Albi-
genzen
te bewijzen. Zeker onderscheid tusschen de AUA-
genzen
en Waldenzen neemt hij aan, doch hij beweert, dat
ook de laatstgenoemden even als de overige ketters, veel
dichter bij het Katholicisme gestaan hebben, dan door de
dwaling, of gelijk mijne vijanden het noemen, deze tegenspraak aan
den tijd en mijne onwetendheid toeschrijven." — Hoe weinig bossukt
het oog voor ware grootheid ook in zijne tegenstanders geopend
hield, blijkt genoeg uit het bekrompen oordeel, door hem over lutheb
te Worms uitgesproken: „Euflé de son savoir, médiocre au fond , mais
grand pour Ie temps, et trop grand pour son salut et pour Ie repos
de 1\'Eglise, lutheb se mettait au dessus de tous les hommes, et
non seulement de coux de son siècle, mais encore des plus illustrea
des siècles passés." Liv. I. § 32.
-ocr page 237-
208                               DERDE TIJDPERK.
Protestanten voorondersteld en beweerd werd. Mogen latere
onderzoekingen al hebben aangewezen, 1) dat bossuet op
dit punt, gelijk op sommige andere punten, in zijn recht
was : verre is het er van af, dat wij daarom de waarheid zijner
hoofdstelling of van de daarop gebouwde gevolgtrekkingen
zouden behoeven te erkennen 2). Met al de behendigheid
van een geslepen advokaat weet hij voorts partij te trekken
van het verschil in gevoelen, dat er tusschen de Protestanten
zelven bestond, ten aanzien van het zalig worden in den
schoot der Roomsch-Katholieke Kerk, wat door claude
toegegeven, maar door jukieü ontkend werd. Waarom
toch, zoo dit laatste nauvvlijks betwist kon worden, de
Moederkerk verlaten, of, bij zooveel daar buiten heer-
schende onzekerheid, niet zóó spoedig mogelijk tot haar
teruggekeerd? — Bekend is de diepe indruk, door de lezing
van dit geschrift op Jen Engelschen geschiedschrijver GIB-
BON te weeg gebracht; 3) hoe het diens overgang tot de
Eoomsch-Katholieke Kerk besliste, maar ook hoe deze,
1)  Ik denk hier van zelfs, aan de bekende geschriften van harzog en
dickhoff, over den oorsprong der Waldenzen en hunne Letterkunde.
2)  Zeer juist zegt hieromtrent scheöckh K. G. s. d. Ref. th. I. s.
722. „Gesetzt aber, datz er jene haufigc Veranderungen wirklioh
erwiesen hatte; so inusste ihm doch sein Historischer Kunstgriff schon
darum misziingen, weil die Protestanten nach ihren grundsatzen
au eine TJnfehlbarkeit ihres Lehrbegriffs keinen Anspruch inachen
konnten." — Hoogst lezenswaardig blijft nog altijd, ook met het
oog op bossuet\'s geschrift, de bekroonde Prijsverhandeling van
d. t. hdet, ten betooge: „dat het verschil van gevoelens, hetwelk
onder de Protestanten plaats heeft, geen grond oplevert om vast te
stellen, dat het Protestantismus zelf niet kan blijven bestaan, maar
uit zijnen aard vervallen moet," opgenomen in de Werken van \'t
Haagsch Genootschap
van \'t j. 1832. II.
3)   Zie de eigene woorden van gibbon hier over aangehaald door
sciiAFF a. a. O. s. 59.
-ocr page 238-
DERDE TIJDPERK.                                 200
in zijne verwachting teleurgesteld, zich weldra een volsla-
gen scepticisme in de armen wierp, waarvan de zaden in
dit boek door bosstjet zelven met volle handen waren
uitgestrooid.
Welke gegronde wederlegging dit werk in de beöordee-
lingen van jurieu. 1) baylic , basnage e. a. ook gevonden
hebbe, zoo heeft liet ontegenzeggelijk voor de zaak van het
Protestantisme in Frankrijk onberekenbare schade gesticht,
en voor de Roomsche Kerk talrijker veroveringen gemaakt,
dan waarop de beroemde Bisschop van Méaux, tijdens zijn
verblijf te Metz, en in zijne eigene Dioecese — waar hij
al den invloed zijner persoonlijkheid en de macht zijner
welsprekendheid tot de bekeering der Protestanten aan-
wendde — heeft kunnen bogen. 2)
Bossuet behoude dan ook in deze Hïstoriographie der
Kerkgeschiedenis zijne plaats. Voor de kritiek der ge-
schiedenis en van hare bronnen heeft hij weinig bruik-
baars geleverd. Als Polemicus behoort hij geheel in
dit tijdperk te huis, en staat hij zelfs in het voorste
gelid der strijders; in gekuischtheid van taal en stijl,
edele uitdrukking en behagelijker vormen laat hij meest al
de Historiografen van zijnen tijd verre achter zich, en
1)  Jurieu „Lettres pastorales, adressées aux Fidèles de France,
qni géuiissent sous la captivité de Babylone." Rotterd. Bayle „Nou-
velles de la République des Lettres." A. 1688. Sept. et Nov Jaquks
basnage , zoowel in zijne geschiedenis der Gereformeerde Kerken, als in
zijne geschiedenis der Chr. Godsdienst en Kerk tot op zijnen tijd, over
welke beide geschriften later opzettelijk zal gehandeld worden. Eene
nauwkeurige opgave van al de tegenschriften, die er in zijnen tijd
tegen dit werk verschenen waren, geeft Walch in zijne Biblioth.
Theol. Sel.
T. II. p. 330 sqq.
2)  Tot de door hein bekeerde Proselyten behoorde ook, gelijk be-
kend is, de beroemde Maarschalk turense.
14
-ocr page 239-
210                             DERDE TIJDPERK.
door op zijne wijze de wijsbegeerte met de geschiedenis
te verbinden, wijst hij voorspellend op eene latere Prag-
matische Periode heen.
Aan het eind dezer lange reeks van schrijvers geko-
men, zouden wij zeker onrecht begaan, indien wijeenen
man geheel konden vergeten, wiens naam wel niet als
Historiograaf beroemd, maar in de aanteekeningen op
dit gedeelte onzes werks, bij de verwijzing naar levens-
berichten, en de opgave veler werken, zóó dikwerf is
genoemd geworden.
Louis ellies düpin (geb. te Parijs 1657 t ald. 1719)
maakte in zijne jeugd, wegens de hem aangeborene vlug-
heid des geestes en een allergelukkigst geheugen , zulke
snelle vorderingen, dat hij reeds aan de intrede van zijn
zestiende levensjaar den graad van Magister in de wijsbe-
geerte verwierf. Daar hij voor den geestelijken stand was
bestemd, maar zijn jeugdige leeftijd hem verbood Licen-
tiaat in de Godgeleerdheid te worden. wierp hij zich met
de volle borst op het lezen van de Kerkvaders, de Ge-
schiedenis der Conciliën en andere Kerkelijke schrijvers.
Hiermede was de eerste grond gelegd tot het uitvoerigste
en meest beroemde zijner werken, zijne zoo dikwerf aan-
gehaalde „Algemeene Bibliotheek van Kerkelijke Schrij-
vers" 1) waarin hij zich ten doel stelde , van al de Auteurs,
die op kerkelijk gebied zekere vermaardheid hadden
1) „Nouvelle Bibliothèque Universelle des Auteurs Ecclcs." eerst in
een aantal 8°. bauden te Parijs verschenen; later in XIX deelcn in
4°, te Amsterdam uitgegeven..
-ocr page 240-
DERDE TIJDPRKK.                              211
verworven, een katalogus, kritiek en chronologie hunner
schriften, een overzicht van den inhoud, een oordeel over
hun stijl en de door hen ontwikkelde leer en denk-
beelden, benevens eene nauwkeurige opgave van de ver-
schillende uitgaven dier werken te leveren. Voorwaar!
eene reusachtige en schier onafzienbare taak, welke voor
den geheelen levenstijd van onderscheidene geleerden
meer dan genoegzaam scheen, doch van welke zich dupin
op eene waarlijk bewonderenswaardige wijze heeft gekweten.
Wij staan bij het naslaan en gebruik dezer Bibliotheek,
(want dien naam verdient zijn arbeid niet minder dan die
van photius te dragen) verbaasd over eene zóó uitgebreide
belezenheid, en niet minder over de vaardigheid des
Auteurs, om van de uitvoerigste werken in een doorgaans
vloeienden stijl, een beknopt en helder overzicht te geven ,
of in éen of meer uitvoerige uitwerksels het belangrijkste
onder het oog zijner lezers te brengen. En die verbazing
klimt niet weinig, als wij uit zijne levensgeschiedenis
vernemen, hoe hij als Hoogleeraar bij de Sorbonne dage-
lijks zijne lessen had te geven; als ijverig medearbeider in
het Journal dee Scavans en in een aantal andere betrekkin-
gen werkzaam was, en toch schier eiken dag nog.enkele
uren voor het gezellig verkeer met zijne vrienden vond af te
staan. Wij doen hulde aan de helderheid en vrijmoedig-
heid zijns oordeels, — maar juist dit, gevoegd bij zekere
blijken van overhaasting, die zich hier en daar in zijn
werk bespeuren lieten, berokkende hem van de zijde
zijner vijanden eene te scherper censuur. De Aartsbisschop
van Parijs deed de vijf eerste banden door vier leden uit
de Sorbonne onderzoeken. Er volgde eene veroordeeling,
en het gestrenge verbod om dit werk te lezen. De be-
roemde richard simon onderwierp düpin\'s »Bibliotheek"
aan eene even nauwkeurige en gestrenge als vinnige
H*
-ocr page 241-
212                                 DERDE TIJDPERK.
kritiek, in een uitvoerig geschrift, 1) dat nogtans — daar
het eerst lang na diens dood verscheen, — den Auteur
niet meer kon wonden. Hij stond mede aan het hoofd
der beweging, welke van de Sorbonne tegen de be-
faamde bul Unigenitus uitging, maar zag zich deswege
voor een tijd lang van zijn ambt ontzet en genoodzaakt,
om zich uit Parijs te verwijderen, tot dat hij een aantal
stellingen , die in de Prolegomena tot zijne »Bibliotheek"
waren nedergelegd, had herroepen. Na zijn terugkeer legde
hij de hand aan een vervolg op zijn pas voltooiden arbeid, 2)
waarin hij voornamelijk Protestantsche Schrijvers behan-
delde , waarop nogtans liet verwijt van talrijke onnauw-
keurigheden veel meer dan op het voorgaande grootere werk
van toepassing is gekeurd. In weerwil dezer gebreken, blijven
wij dupin beschouwen als een der vruchtbaarste schrijvers,
die Frankrijk heeft opgeleverd; als een man van veel-
zijdige kennis en geleerdheid, van gekuischten smaak,
helder doorzicht, en bovenal van een zeer gematigden en
vredelievenden geest 3) die zich beide omtrent de Letter-
kunde en de Geschiedenis verdienstelijk gemaakt heeft, en
de trithemius genoemd mag worden van den nieuweren
tijd. 4).
1)   Richakd simon: „Critique de la Bibliothèque Universelle des
Auteurs Eccles. par Mr. dupin. Par. 1730."
2)  „Bibliothèque des Auteurs séparés de la Comtnunion de 1\'Eglise
Roraaine.\'- Par. 1718. II Tom. 8°.
3)  Als eeu blijk daarvan strekt, de door hein aangewende poging
om de Anglikaansche Kerk inet de Gallikaansche te vereenigen.
4)  Verg. over hem schröckh, Allgem. K. G. Th. I. s. 237 en K.
G.
s. d. Pef. Th. "VII s. 118 fgg. en vooral chaufepié, die in zijn
Dictionaire, in een zeer breed artikel over dezen Schrijver, ook over
andere door hem uitgegevene schriften gehandeld heeft. Dupin zelf
-ocr page 242-
DEK DE TIJDPERK.                                 213
Heeft het in onze dagen zóó diep vernederde Frankrijk
zwaar voor zijne grootspraak moeten boeten, als mocht
het gerekend worden, ouder Europa\'s volken aan de spits
der hedendaagsche beschaving te staan — het mag toch
bij den blik op het verledene, tot handhaving van zijnen
nationalen roem, met zeker zelfgevoel terug wij/en op een
tijdperk, dat, naast zoo vele voortreffelijke Kanselredenaars
en Dichters, ook zoo vele geleerden van den echten
stempel, en verdienstelijke Geschiedschrijvers aan Europa
heeft geschonken, die bij hun Historisch onderzoek aan
andere volken het loffelijke voorbeeld hebben nagelaten
van eene grondigheid en degelijkheid, welke men anders
aan het Fransche volkskarakter minder eigen acht.
De beschouwing van de Historiographie der Kerkge-
sohiedenis,
hoeveel zij ook gedurende dit tijdperk tot hiertoe
te wenschen overliet, leverde toch dit gunstige resultaat,
dat de Roomsch"Katholieke Kerk hierin bij de Protestant-
sche Kerken geenszins heeft achtergestaan, al meeneü
wij ook met de meeste gerustheid te mogen beweren, dat
de weldadige invloed, dien de Hervorming zelfs op Ka-
tholieke landen en volken geoefend heeft, vooral in dit
verschijnsel op eene onmiskenbare wijze is zichtbaar ge-
weest. — Thans evenwel moeten wij van deze Kerk voor
«en geruimen tijd afscheid nemen, om eerst later tot haar
terug te keeren.
beeft in het XIX. dl. zijner „Bibliotbèque" in eene soort van auto-
biographie,
welke niet zonder zeker zelfbehagen is geschreven, van
zijn geheelen letterkundigen arbeid uitvoerig verslag gedaan.
-ocr page 243-
III.
GESCHIEDSCHRIJVERS IN DE PROTESTANTSCHE
KERKEN.
LUTHERSCHE KERK.
Het scheen een geruimen tijd alsof de Luthersche Kerk —
welke later de Kerkgeschiedschrijving tot eene niet ge-
kende hoogte zou verheffen — in het tot stand brengen der
Maagdenburgsche Centuriën, al hare krachten saam ver-
ga&rd en uitgeput had; of, met bewondering vervuld voor
het grootsche gebouw, dat zij hiermede zag verrezen, zich
in de beschouwing daarvan bleef verdiepen en verlustigen,
zonder veel opgewektheid in zich te gevoelen, om tot
opbouw der Geschiedenis op nieuw en zelfstandig werk-
zaam te zijn. Wel ontbrak het niet geheel aan de poging
tot voortzetting dezes werks, maar wij ontmoeten hier toch
niet die opgewektheid des ijvers, waarmede de opvolgers
van baroniüs elkander zochten voorbij te streven. Lucas
osiandek (zoon van andréas, aan wien de Oriandersche
strijd zijn naam heeft ontleend, geb. te Neurenberg 1534)
die het omvangrijke werk niet enkel beknopter wedergaf,
maar ook de daaraan nog ontbrekende drie eeuwen bij-
werkte, maakte zich te dezen aanzien dubbel verdienste-
-ocr page 244-
DERDE TIJDPERK.                              215
\\
lijk 1). Te gretiger werd er van zijnen arbeid gebruik
ï
etnaakt, daar men bij deze bekorting van het wezenlijke
en belangrijkste der Geschiedenis niets verloren behoefde
t« achten. Maar hoewel buiten hem nog ettelijke andere
niet onverdienstelijke schrijvers zich met de studie der
Kerkgeschiedenis onledig hielden 2) vinden wij toch tot
op en zelfs na de tijden van calixtus, slechts op een
d?ietal namen CHEMNITZ, sleidanus en v. seckendorff
bjj voorkeur de aandacht te vestigen.
Geheel in de voetstappen der Maagdenburgsche Centu-
riatoren trad MARTINUS chemnitz (geb. 1522, t als Super-
intendent te Brunswijk 1586) die door zijn geschrift tegen
de nieuw gestichte orde der Jezuïeten 3) het eerst aan de
Protestantsche Kerk de oogen opende voor het gevaar,
dat haar van deze zijde bedreigde, en toen hij deswege
door een der leden van het pas geslotene Trentsche Con-
cilie 4) heftig werd aangevochten, in dien aanval zelven de
aanleiding vond, om de beraadslagingen en besluiten dezer
Kerkvergadering te ontleden en aan de kritiek van zijnen
alles onderzoekenden geest te onderwerpen. Hij kweet
1)  Reeds boven bl. 126 aaut. met een enkel woord aangeduid.
Zijn werk droeg den titel: „Epitomes H. E. Centuriae XVI. in qui-
bus breviter et perspicue coinmemoratur, quis fuerit status Ecclesiae
Christi a nativitate Salvatoris usque ad A. 1600." Tubing 1592—1604.
In het Hoogd. vert. door david foxter Frank/. 1597—160S;inhet
Iweedsch door erich schködeb. , Stockholm 1635.
2)  Zooals schurzfleisch , kortholt en nog andere S. door staud-
HN in zijne „Geschichte und Litteratnr der Kirchengeschichte" op s.
147 opgegeven.
3)  „Theologiae Jesuitarum praecipua capita."
4)  Andeadius, die ook later in zijne: „Defensio Tridentinae fidei
Catbolicae\'\' tegen chemnitz de pen opnam.
-ocr page 245-
216                               DEBDE TIJDPERK.
zich van deze taak, welke hem tien jaren bezig hield, met
groote nauwgezetheid maar onverbiddelijke gestrengheid, en
spreidde daarbij zulk een rijkdom van Historische kenni/,
vooral op het gebied der Patristiek ten toon, dat zijn »Onder-
zoek van het Trentsche Concilie" 1) niet enkel in de rij zijner
eigene talrijke strijdschriften, maar ook van later verschenen
schriften over hetzelfde onderwerp, het meest beroemde werk
is gebleven. Zulke getrouwe afdruksels als nogtans beiie
deze strijdschriften mogen heeten van het Kritisch-Po]e-
misch karakter aan deze Periode eigen, zóó sterk treedt
het Historische element hierin bij het Dogmatische terug.
Zij komen als op ééne lijn te staan naast geehakd\'s en
quenstedt\'s Dogmatische werken, die evenzeer veel His- ,
torisch behelzen, maar toch gerekend moeten worden tot1
een ander gebied te behooren. Als een der eerste en
voornaamste Theologen, die uit den schoot der Protes-i
tantsche Kerk zijn voortgekomen, verdient ciiemnitz on-
tegenzeggelijk genoemd te worden 2) maar de roem van
een harer eerste en voornaamste Historiografen geweest te
zijn, komt met veel meer recht toe aan:
Joh. sleidanus (geb. te Sleiden bi) Aken, 1506 t 1556
te Straatsburg) in wien de Hervorming zelve haren ge-
schiedsclirijver gevonden heeft. Veelzijdig begaafd en ont-
wikkeld, door onderscheidene Vorsten van zijnen tijd
1)  „Examinis Coucilii Trideotini per martinum chèmnitium opis
integrum, in quatuor partibus." Het eerste pars verscheen 1565
(nauwelijks twee jaren na de sluiting van het Concilie, 4 Deo. 1563)
het tweede 1566, het derde 1572, het vierde 1574.
2)  Cf. ch. g. stemler „Merita M. chemkitii." Over zijne bedii-
denis als Theoloog, zijn aandeel aan de kerkelijke twisten van dien
tijd, en den uitgestrekten invloed, dien hij hierbij heeft doen gelden,
is in herzog\'s Lexicon mede uitvoerig gehandeld door Dr. schenkel.
-ocr page 246-
217
DKRDE TIJDPERK.
geëerd, met de meest beroemde mannen der Hervorming
bevriend, doch bij dit alles meer Humanist dan Theoloog, had
hij de studie der rechten gekozen, die hij ook in Frankrijk
volbracht, maar met zekere voorliefde zich reeds vroeg-
tijdig aan de beoefening der Geschiedenis gewijd. In
Frankrijk, waar hij den graad van Licentiaat in de rechts-
geleerdheid verwierf, trad hij in dienst bij feansI, maar
om deze betrekking, bij zijne toenemende overhelling tot
de gevoelens der Hervormden, spoedig weder vaarwel te
zeggen. Van den Smalkaldischen Bond, die hem reeds
vroeger tot zijn Geschiedschrijver had aangesteld, ontving
hij de vereerende lastgeving, al het gebeurde sedert den
aanvang van de vernieuwing der Godsdienst in een volle-
dig verslag te samen te vatten. Dit wees hem te eerder
zijne roeping en bestemming als Geschiedschrijver der
Hervorming aan, daar hij reeds sedert het j. 1540 bouw-
stoffen voor zulk eenen arbeid was begonnen te verza-
melen, en legde den grondslag tot zijne beroemde »Com-
mentaren over den godsdienstigen en staatkundigen toestand
des Rijks onder de regeering van Keizer kabel V" 1)
die, met het optreden van luther aanvangende, door
hem in XXVI boeken tot op het j. 1556, te Straatsburg,
waar hij met der woon gevestigd bleef, werden voortge-
zet. De eervolle zendingen, waartoe hij meermalen door
zijne medeburgers werd afgevaardigd 2) en niet minder de
beroeringen van den krijg noopten hem bij herhaling de
pen uit de hand te leggen, die hij echter telkens met
1)  „De statu religionis et reipublïcae, cabolo quinto Caesare, Com-
mentarii." Argentorati.
2)  Zóó werd hij als gezant van de Stad Straatsburg naar het Con-
cilie
van Trente afgevaardigd; toen hij evenwel aan het oogmerk dezer
zending niet\' kon voldoen , besteedde hij den tijd, voor het bijwonen der
zittingen bestemd, om tot zijne nitspanuing eene reis door Italië te doen.
-ocr page 247-
218
DERDE TIJDPERK.
moed weder opnam. De dood, die hem den 31"ten October
des zelfden jaars in de kracht des mannelijken levens weg-
rukte, verhinderde hem zijne geschiedenis tot het levens-
einde van Keizer karel, dat kort daarna inviel, te voltooien.
Sleidanus vereenigde als Geschiedschrijver vele geluk-
kige gaven in zich. Zijne vertrouwdheid met de letterkunde
der Onden heeft aan zijnen stijl eene klassieke tint gege-
ven. Zijne uitdrukking heeft iets edel eenvoudigs en
munt uit door klaarheid. Zijne Commentaren laten in vorm
en methode de Kronieken der middeleeuwen verre achter
zich, en wijzen de gelukkige vorderingen aan , die de Ge-
schiedschrijving sinds de herleving der Letteren gemaakt
had. Alleenlijk geldt van zijn werk geheel, wat wij ook
op deze vonden aantemerken, dat daarin (gelijk reeds de
titel aanduidt) de wereldlijke of staatkundige gebeurte-
nissen eene te ruime plaats bekleeden, om aan de ver-
eischten eener Kerkgeschiedenis ten volle te kunnen be-
antwoorden. Hij had, als de besten onder zijne voorgangers,
een zorgvuldig toezicht op do door hem gebezigde bron-
nen gehouden, en was volkomen gerechtigd (toen hij tot
zelfverdediging was opgedaagd), een beroep op zijne be-
voegdheid en nauwkeurigheid als Geschiedschrijver te doen,
als die de gebeurtenissen, welke hij beschreef, zelf beleefd,
en voor een goed deel bijgewoond had, en wel verre van
op onzekere geruchten aftegaan, of daarin te berusten,
meest alle bijzonderheden, die hij had medegedeeld, met
authentieke actenstukken en bescheiden had zoeken te
staven 1). Sleidanus stelde als eersten eisch, tot eiken
1) In zijne Ep. dalkut. schrijft hij:
„Rien ne convient mieux a 1\'Histoire que la vérité et la candeur;
et j\'ai eu une atteation extreme a ce qu\'on ne put rien désirer de
-ocr page 248-
DEliDE TIJDPERK.                              219
Geschiedschrijver te richten: waarheidsliefde en oprecht»
heid, en had de bewustheid daarvan ook voor zich zei ven
niet te zijn afgeweken. Wat nog meer zegt tot zijnen lof:
Wij bespeuren bij hem zekere zucht tot verdraagzaamheid
en eene mildheid van gevoelens, gelijk wij schaars gewoon
zijn bij zijne tijdgenooten te ontdekken Al verloochent
zich nergens zijne overtuiging als Protestant, en al is het
kennelijk zijne bedoeling, de Hervorming tegenover den
smaad, door cochlaeus e. a. daarop geworpen, als het
werk der Voorzienigheid, in al hare gewichtvolle beteekenis
voor de geschiedenis der menschheid, te handhaven en in
bescherming te nemen; hij zocht zich toch voor partijdig-
heid en eenzijdigheid te hoeden, en schroomde niet God
tot getuige aanteroepen, dat het nooit in zijne bedoeling
had gelegen iemand te beleedigen of te kwetsen 1). Voor-
waar! een geheel andere geest, dan waarvan flacius en
zijne Medearbeiders en meest al de Kerkelijke Schrijvers
van dit tijdperk hebben doen blijken.
Sleidanus\' deugdelijkheid en geloofwaardigheid als ge-
schiedschrijver is dan ook in volgende tijden ten volle
moi k eet égard. Car je n\'ai avance quoique ce soit de moi même
sur des bruits mal fondés, on sur des oui dire incertains, mais ce
sont les actes mêmes, que j\'ai récueillis avec un grand soiu, et de la
vérité desquels personne ne peut douter, qui ïn\'ont fourni les maté-
riaux de cette Histoire."
1) In zijne Apologie, die hij vóór de tweede uitgave zijns werks
plaatste, zegt hij: „Quoique je fasse librement profession de la doc-
trine de 1\'Evangile, que par la grace de Dieu a été rappelée dans
Ie monde, et que ce soit une grande joye pour inoi in\'être associé
U eux, qui 1\'ont embrassée, j\'ai eu soin cependant de ïn\'abstenir de
toute expression dure et piquante contre les autres, et j\'ai exposé
avec simplicité les choses de la maniere dont elles s\'ctoient passées.
Je prend même Dieu témoin, que je n\'ai jamais eu 1\'intention de
blesser sans raison qui que Ie soit."
-ocr page 249-
2-20
DERDE TIJDI\'KRK.
erkend en hoog gewaardeerd, blijkens de talrijke over-
zettingen dezes werks in schier al de Europeesche talen,
en de tachtig uitgaven, die het gedurende ruim twee
eeuwen beleefd heeft 1). Vreemd is het echter niet, dat hem
die lof van de zijde der Roomschgezinden te ernstiger werd
betwist. Tal van tegenschriften verschenen tegen zijne
Commentaren, waaronder de kroniek van den karthuizer
Monnik laurentius surius 2) en het geschrift van den
Jezuïet .maimbourg »de geschiedenis van het Luthera-
nisme" (waarvan wij reeds boven gewaagden) te meerdere
opmerking verdienen, omdat zij eenen anderen, met lof
bekenden Protestantschen geschiedschrijver, die ruim eene
eeuw later dan sleidanus leefde, tot handhaving van
diens aangevochten roem, in het strijdperk riep.
Veit ludwig vün seokendorff (geb. 1626 bij Er-
langen,
f 1692) wegens de hoogaanzienlijke ambten door
hem bekleed, en de voortreffelijke deugden zijns gemoeds,
door zijne tijdgenooten, als de edelste Christen en de
1)  De uitgave, die ik bezit, is de Fransche, met aanteekeningen
verrijkte, vertaling van pierre francois le codrager, in III torn.
in 4°. Le Haye 1767. Het is ook daarom, dat ik mij veroorloofd
heb de beide bovenaangehaalde plaatsen in het Fransch terug te
geven. De beste Latijusche uitgave is die van am ende in III Tom.
8°. Frankf. a. M. 1785. Eene Historisch Kritische beschouwing der
Commentaren van sleidanus van Dr. th. faux verscheen te Leipzig
1843. Verg. ook schröckh K. G. s. d. R. th. I. s. 719 fgg. en het
artikel van neudecker in herzog\'s Lex.
2)   L. suriu3 (geb. 1522) schreef voornamelijk met het oog op
sleidanus zijn „Comraentarius brevis rerura in orbe gestaruin ab A.
1500." Loo. 1566; waarin hij overal de bekrompenheid zijns oordeels
tegenover de Protestanten bloot legt, wier leer hij aan de leer van
mohamed ontleend achtte. Hij is door v. seckendorff op een aantal
plaatsen terechtgewezen en wederlegd.
-ocr page 250-
DERDE TrJDPERK.                                221
Christelijkste Edelman geroemd 1) vond, nadat hij zijnen
Vader op ongelukkige wijze door den dood had ver-
loren 2) in ernst den vrome, Hertog van Gotha, een
edelmoedigen begunstiger en beschermer, die met helderen
blik het schitterende van zijn geestes aanleg doorzag,
hem eerst als Paadje daarna als Kamerjonker aannam , en
eindelijk tot zijn geheimraad verhief, en hem daarmede
den weg baande tot nog andere eerambten van Kanselier
bij moritz van Saksen Seitz en de nieuw gestichte Uni-
versiteit te Halle, welke laatste betrekking hij tot aan
zijnen dood vervuld heeft 3).
V. seckendorff was met eene ondoofbare zucht en
onleschbare begeerte naar kennis en onderzoek bezield,
waartoe hij zelfs te midden der drukste ambtsbezigheden
den noodigen tijd zocht en wist te vinden. Zijn verblijf
aan het Hof van Gotha — daar zijn Vorstelijke beschermer
die begeerte met welgevallen zag en aanmoedigde — maar
bovenal het tiental jaren, die hij meer rustig op zijn land-
goed bij Altenburg mocht doorbrengen, bood hem de gun-
stigste gelegenheid aan om daaraan te voldoen. Kerkhistorie
was het meest geliefde vak zijner oefening; als vrucht
daarvan verscheen van zijne hand, het eerste Leerboek
van de Kerkgeschiedenis, 4) dat door doelmatige keuze
1)  „Omium nobiliuui christianissimus, et omnium cbristianorum
nobilissimus."
2)  Zijn vader stond in Zwcedsche krijgsdienst, doch werd als voor-
nemens zijnde tot de Keizerlijken over te gaan, onthoofd.
3)  Eene uitvoerige biographie van v. seckendorff is door schröckh
gegeven in het tweede deel van zijne: „Lebensbeschreibungen von be-
ruhmtc Gelehrten." Een beknopter overzicht geeft kleppel in her-
zog\'s Lex.
4)   „Compendium Historiae Ecclesiasticae." Gothae II. T. 4*.
1660—1664.
-ocr page 251-
\'222
DERDE TIJDPERK.
van de meest belangwekkende partijen uit de geschiedenis,
door een helder overzicht van het geheel, en door zekere
bezadigheid des oordeels zich zoozeer aanbeval, dat het
tot in het midden der voorgaande eeuw, als het best
geschatte Handboek, in Duitschland is in gebruik gebleven.
Dit geschrift is nögtans geheel in de schaduw gesteld
door den nog verdienstelijker arbeid, dien hij aan eene
vernieuwde bewerking der Luthersche Hervorming heeft
te koste gelegd. 1)
Aanleiding daartoe had het bovenvermelde geschrift van
den Jezuïet maimbourg gegeven, hetwelk toen pas was
verschenen, en aan v. seckendorff , wegens het schoon-
schijnend vernis dat daaraan was opgelegd, voor de nage-
dachtenis van ltjther, voor de eer der Luthersche Her-
vorming, en van haren eersten Geschiedschrijver te ge-
vaarlijker voorkwam.
Om hem grondig te wederleggen besloot von secken-
dorff niet, gelijk Hertog ernst gewenscht had, eene
volledige en doorloopende geschiedenis der Hervorming
te leveren, maar vergenoegde hij zich maimbourg\'s ge-
schrift in het Latijn te vertalen, en van eenen van zijn
eigen standpunt Apologetischen en Polemischen Commen-
taar te voorzien, waarin hij zijnen tegenstander op den
voet volgde, zijne talrijke onnauwkeurigheden of scheeve
voorstellingen der geschiedenis aanwees, en niet in gebreke
bleef de historische trouw van den miskenden sleidanüs
in het licht te stellen en te handhaven. Tot bereiking
van dit oogmerk heeft hij zich, in de nasporing der Sak-
sische
Archiven , in de raadpleging en opdelving der meest
1) „Commentarius historicus et Apologeticus de Lutheranistno seu
de reformatione religionis." Lips. 1688 in 4°. vollediger uitgegeven
1692 in folio. — Eene nederduitsche overzetting van dit werk door
C. ferickius, met koperen platen versierd, zag te Delft in 1728 het licht.
-ocr page 252-
DERnE TIJDPERK.                               223
oorspronkelijke en onverdachte bronnen, ongeloofelijk veel
moeite gegeven. Hij oogstte deswege van de zijde zijner
tijdgenooten de rijkste loftuiting in , en hoe weinig nieuws
men heden ten dage, bij de herhaalde bewerking en het
steeds voortgezette onderzoek dierzelfde geschiedenis, nog
bij von seckendorff zal vinden; hem behoort toch de
lof van over een aantal betwistbare of duistere punten een
helderder licht verspreid, en een werk geleverd te hebben
dat, naast dat van sleidanus, gedurende de eerstvolgende
tijden, als een der onmisbaarste bronnen voor de Geschie-
denis der Duitsche Hervorming zou blijven gelden.
Zóó geschikt als intusschen dit werk zijn mocht tot gron-
dige wederlegging van vele beschuldigingen die tegen de
Hervorming waren ingebracht; zóó weinig voldeed het door
den hier gekozen vorm aan de eischen en behoeften eener
aaneengeschakelde geschiedenis. De invloed, dien de Kerk-
geschiedschrijmng
van den geest des tijds had ondergaan,
treedt hier vooral in scherpe trekken te. voorschijn. Wij
zien ons onwillekeurig genoopt, het reeds vroeger uit-
gesprokene oordeel ook hier te herhalen. Het Kritisch
onderzoek naar het verledene en de bronnenstudie was
degelijker en grondiger geworden. In zoo verre had de
Historiographie op verblijdenden vooruitgang te roemen,
maar in de methode der beschrijving trad zij, telkens wan-
neer zij onder dien invloed geraakte, eene belangrijke
schrede terug.
HERVORMDE KERK.
De Luthersche en Hervormde Kerken hebben elkander
wederkeerig van zekere flauwheid en traagheid in de
beoefening der Kerkgeschiedenis beschuldigd; en zekerlijk
-ocr page 253-
224                                  DERDE TIJDPERK.
zouden wij wenschen meerdere geestesvruchten te kunnen
aanwijzen, op beider bodem gewassen , die de vorderin-
gen in de Geschiedschrijving ons te aanschouwen gaven.
Dit verschil in gevoelen is echter lichtelijk te vereffenen.
Vruchteloos zouden wij in de Hervormde Kerk naar zulk
een uitgebreid en degelijk Historisch werk omzien, als
wij in de Luthersche Kerk met de Maagdenburgsche Cen-
turiën aan het hoofd dezer periode zagen geplaatst, en al
was de oogst in het vaderland der Duitsche Hervorming,
na flacius, niet overvloedig of rijk te noemen . toch wint
de Luthersche Kerk het — gelijk wij later zien zullen —
van hare zuster, de Hervormde, voor zooverre het een alge-
meen overzicht of de bewerking der geschiedenis in ruimeren
omvang geldt. Verstaat men daarentegen de Kerfcgeschied-
schrijving in een minder gestrengen zin , en gnnt men,
onder de reeks van werken, die hierbij onze aandacht ver-
dienen, ook aan de zoodanige eene plaats, die één of meer-
dere speciëele punten uit de Dogmengeschiedenis behande-
len, of de geschiedenis en hare bewerking aanwenden tot
bereiking van een Polemisch-Dogmatisch doel ; dan zal men
de weegschaal weder geheel ten voordeele der Hervormden
zien overslaan. Door den overvloed van schriften, die zich
hierbij voor ons oog als verdringen , zal deze opmerking
ten volle worden gestaafd.
ZWITSERLAN D.
Wie de waarde en belangrijkheid van fragmentarische
studiën ter opheldering der Christelijke leerstellingen ten
volle, erkent, en daaraan gaarne op Historisch gebied
mede eene plaats ziet ingeruimd, zal de schatting van
zijnen eerbied geenszins aan twee Zwitsersche Godgeleerden
-ocr page 254-
DERDE TIJDPERK.                              225
onthouden, die zoowel de Hervormde Kerk als de FTooge-
school te Zurich tot eere en sieraad hebben gestrekt.
Rudolf hospinianus (geb. in het kanton Zurich, 1547
t 1626) vatte het inderdaad moedige voornemen op om
de gronddwalingen en aanmatigingen, die inde Roomsch-
Katholieke Kerk hem het meest tot ergernis strekten , te
wederleggen en in al hare naaktheid en onhoudbaarheid
ten toontestellen, door haren vroegsten oorsprong uit de
geschiedenis optedelven, en evenzoo den voortgang dier
dwalingen in het volle licht der Geschiedenis te plaatsen;
aan welk voornemen hij ook, in eene reeks van Mono-
graphiën, met bewonderenswaardige volharding, gevolg
heeft gegeven. Met dit doel leverde hij grondig uitge-
werkte studiën over den oorsprong, de vermenigvuldi*
ging en verbastering der kerkelijke plechtigheden 1), over
de kerkgebouwen 2), over het monnikswezen 3), over
Joodsche en Heidensche feesten, in verband met den
oorsprong der christelijke feestdagen 4) en meer dergelijke
onderwerpen. Maar hetzelfde wapen wilde hij ook tegen
over de Lutherschen, tot handhaving van het goed recht der
Hervormden aanwenden. Hieraan was men het belang-
rijkste zijner geschriften: »Eene geschiedenis van Avond-
maalsstrijd" verschuldigd 5). Het laatste werk van zijne
1)  „De origine et progressu rituum et ceremoniarum Ecclesiasti-
carum." Tig. 1585.
2)  „De origine, progressu et abusu teinplorum." Ibid. 1603.
8) „De monachis."
4)  „De festis Judaeorum et Ethnicoretn.\'\'
5)  „De origine et progressu controversiae Sacramentariae de coena
Doraini inter Lutheranos et Orthodoxos, qnos Zwinglianos et Calvi-
nistas vocant, exortae, ab A. C. Salv. 1517—1602," .
15
-ocr page 255-
226                                  DERDE TIJDPERK.
hand was eene Monographie over de Jezuïeten 1). Vreemd
was het niet, dat hij deswege van de eene zijde door de Lu-
therschen, met hutterus aan het hoofd, van de andere zijde
door de Jezuïeten, met bellarminusaan de spits, heftig werd
aangevochten, maar geen dezer aanvallen heeft hem den
roem van geleerdheid, bekendheid en zeldzame ervaren-
heid in de geschiedenis der Christelijke Kerk kunnen
ontrooven, en te dezen aanzien mocht de eerezuil ten volle
verdiend heeten, welke na zijnen dood voor hem door
heidkgger werd gesticht 2).
Joh. heinrich heidegger (mede in het kanton Zurich
geboren 1633, f 1698) die als Theoloog een veelbedui-
denden invloed op zijnen tijd heeft geoefend, maar als de
opsteller van de formula consensus in lateren tijd min
gunstig is beoordeeld 3), toonde zich ook daarin een vol*
ger en geestverwant van hospinianus, dat hij in zijne
schriften nauwelijks één geschilpunt, dat tusschen de
Protestantsche en Roonisch\'Katholieke Kerken hangende
was, onaangeroerd heeft gelaten. Buiten talrijke wèlge-
slaagde Biographien , zijn daaronder, uit een Historisch-
Dogmatisch oogpunt beschouwd, het belangrijkst: zijn
strijdschrift tegen het Concilie van Trente 4) en zijne »Ge-
1)  „Historia Jesuitica."
2)  Iu zijn: „Hospinianus redivivus" geplaatst vóór diens werken
in VII B. folio Genève 1681. Verg. het artikel in herzog\'s Lex.
van den Licentiaat k. sudhoff.
3)  Alex. schweizer heeft in een uitvoerig artikel in herzog\'s
Lex. heidegger\'s nagedachtenis van de blaam van Orthodoxisme en
Dogmatisme trachten te zuiveren, door het aandeel dat hij aan deze
zaak gehad heeft, nauwkeurig in het licht te stellen.
4)  „Anatome Concilii Tridentini" tegelijk met de „Historia Concilii
Trid." van thuanus in het j. 1672 in het licht verschenen.
-ocr page 256-
•2;>7
DEKDE TUDFEKK.
schiedenis des Pausdoms 1), waarvan de laatste of zevende
Periode, van het Concilie van Trente tot op de verschij-
ning dezes \'werks, verre het uitvoerigst behandeld is.
Even als bij hospinianüs zien wij alzoo ook hier de ge-
schiedenis meest fragmentarisch behandeld, en ten eenen-
male aan een Dogmatisch-Polemisch doel ondergeschikt
en dienstbaar gemaakt. Beide geleerden dragen denzelfden
familietrek op het gelaat, dien wij bij de Chorvpheën dei-
Her vormde Kerk niet enkel in Zwitserland, maar ook
daar buiten, in Frankrijk, Engeland en de Nederlanden
zullen wedervinden.
Vraagt men naar geschriften van zuiver Historischen
aard, dan is het verwijt, dat de Hervormde Kerk in de
eerste tijden, die op de Hervorming volgden, zich nog
minder dan de Luthersche aan de beoefening der Kerk-
geschiedenis liet gelegen liggen, niet geheel ongegrond
te achten, althans niet van schijn ontbloot. Ook in Zwit-
serland
bleef het voorbeeld, zóó loffelijk door beza en
bullinger gegeven, een geruimen tijd zonder navolging.
Men vergenoegde zich, bij het Academisch onderwijs bij
de Maagdenburgsche Centuriatoren als ter schole te
gaan, en daarvan uittreksels te leveren. Het eerste hoofd-
werk, dat in zijn breeden aanleg bestemd scheen aan dit
kolossale gewrocht van Historische studie eenigermate ter
zijde te staan, ontving men uit de hand van den beroem»
1) „Historia Papatus" onder een Pseudoniem het eerst bij wetstein
te Amsterdam gedrukt ]681; ook in het Fransch vertaald. Een Hoofd-
stuk van guicciardini , dat gesupprimeerd was, is daarin mede op ge-
nomen. Ook vindt men hierin een uitvoerig verhaal van de verlossing
van vijfentwintig Hungaarsche geestelijken uit de galeijen te Napels
door onzen Vaderlandschen Zeeheld de kuijter,
15*
-ocr page 257-
±i*
Derde tijdperk.
den: JOH. heinr. hottingeb (geb. te Zurich 1(520, f 1667)
een geschiedschrijver, die wegens de nauwe en veelvuldige
betrekkingen, waarin hij tot ons Vaderland heeft gestaan,
en niet minder wegens zijn tragisch uiteinde, toen hij
op het punt stond het Hoogleeraarsambt aan de Leidsclie
Hoogeschool te aanvaarden, ons als Nederlanders eene
verhoogde belangstelling moet inboezemen 1). Hoewel
als Oriëntalist en Exegeet, die het recht der Grammati-
kaal-Historische Interpretatie ten volle deed gelden, wel-
1) Hottinger , als achttienjarig jongeling door den raad van Zurich
in staat gesteld om ook andere Universiteiten te bezoeken, begaf zien
naar Genèoe en daarna naar ons Vaderland, waar hij de lessen van
de Hoogl. gomarus en Hendrik alting te Groningen bijwoonde. Zijne
liefde tot de Oostersche talen bracht hem naar Leiden, en in het huis
van den beroemden golius , en deed liem eene aanstelling bij het ge-
zantscliap naar Comtantinopel verwerven, toen zijne vaderstad, door
hem tot Hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis te benoemen, hem weder
tot zich riep. Maar ook Nederland toonde den begaafden vrccindn-
ling niet te vergeten. Deventer en Amsterdam wedijverden met Bre-
men
en Heidelberg iu de aanbieding van eenen leerstoel. Zes jaren
bekleedde hij in de laatstgenoemde stad het Hoogleeraarsambt, om
nogmaals naar Zurich wedertekeeren. Niet dan noode was zijne
Vaderstad te bewegen, hem voor een bepaald getal jaren aan de
Leidsche Hoogeschool, als Hoogleeraar aftestaan, maar het zou hem
niet vergund zijn de plaats zijner bestemming te bereiken. Hottingeb
had zich, na alles tot de afreize in gereedheid gebracht te hebben,
wet zijne vrouw en drie zijner kinderen, op de Limmath ingescheept,
maar niet verre van den oever stiet de boot zóó hevig tegen een
onder het water verborgen paal, dat zij kantelde en omsloeg. Het
gelukte hein zwemmend het land te bereiken, maar toen hij van daar
den blik terugsloeg en zijne vrouw in het oog kreeg, zooals deze
zich wanhopig aan de omgeslagen boot hield vastgeklemd, stortte hij
zich op nieuw in den vloed , waaruit hij als een doode werd opge-
haald. Verg. het uitvoerig levensbericht van dezen geleerde, bewerkt
door Dr. pressel in herzog\'s Lcx,
-ocr page 258-
DEHDfi TIJDPERK.                            229
licht nog hooger clan als Geschiedschrijver te plaatsen,
heeft hij ook op Historisch gebied genoeg geleverd om
zijn roem als een der degelijkste Godgeleerden uit het
midden der zeventiende eeuw te handhaven. Buiten en-
kele andere Historische schriften van veel minderen om-
vang 1), getuigt inzonderheid zijne Kerkgeschiedenis van het
N. T.
van de veelzijdigheid zijner kennis, van zijn ijzeren
vlijt en onvermoeide werkzaamheid 2). Dit werk geeft
nog veel meer dan het op den titel belooft. Door zijne
bekendheid met de Oostersche talen, zeden en gebruiken
liet de schrijver zich verleiden, niet zonder schade voor
de stof, die hij als zijn eigenlijk onderwerp had te be-
handelen, de geheele geschiedenis der Joden en der Mo-
hamedanen in zijn plan van bewerking op te nemen.
Over den vorm en de symmetrie der deelen schijnt hij
zich al zeer weinig bekommerd te hebben, daar vijf van
de negen banden over de zestiende eeuw uitsluitend han-
delen. Het geheele werk is veel meer eene schatkamer,
van bruikbare materialen, dan eene wèl tesamenhangende
en planmatig bewerkte geschiedenis. Ook hierin bewees
hij zich geheel een zoon zijns tijds, dat hij in alle ont-
zettende natuurverschijnselen, die hij niet in gebreke bleef
te vermelden en te beschrijven, de voorbeduidselen van de
toekomstige lotgevallen der Kerk meende te lezen. Zóó
groot als daarom zijne verdienste is, van in eenen tijd ,
waarin dit spaarzaam genoeg geschiedde, zijne liefde voor
de Kerkgeschiedenis in haren wijdsten omvang, op het
1)  Zooals zijn „Methodus legendi Historias Helveticas" en zijne
„Antiquitates Germauico-Thuriceuses" waardoor hij zich mede als een
beoefenaar der Oudheden gunstig deed kennen.
2)  „Historia Ecclesiastica N. T. IX. Tom. 8°. Hanoviae et Tigttri
1657—1667.
-ocr page 259-
230                              DERDE TIJDPERK.
lofïelrjkst geopenbaard en bij anderen bevorderd te heb-
ben, zóó weinig mag verheeld worden, dat hottingeb
beneden de eischen, die de latere Geschiedbeschouwing aan
den Geschiedschrijver stelt, nog zeer verre is terugge-
bleven 1).
Joh. jacob. hottingeb (zoon des bovengenoemden,
geb. 1652, f 1736, wien het alzoo gegund was een veel
hoogeren ouderdom te bereiken) drukte getrouw de voet-
stappen zijns vroeg gestorven vaders, maar koos meer
bepaaldelijk de Kerkgeschiedenis zijns Vaderlands tot het
afgebakende veld zijner beschouwing. Hij bearbeidde deze
van haren vroegsten oorsprong, of\' van de grondvesting des
Christendoms in Zioitserland, tot aan den ingang der acht-
tiende eeuw, in drie Quarto banden 2). In zijn hoogge-
klommen ouderdom, ten jare 1729 voegde hij er nog een
vierden band bij, waarin hij de hoofdgebeurtenissen van
zijnen leeftijd zocht te schetsen. De heftigheid zijner Po-
lemiek, welke hij ook in zijn geschrift tegen pallavicini
niet verloochende 3), bezorgde hem den bijnaam van den
dGereformeerden Capuzijner." Ook beijverde hij zich de
Kerkgeschiedenis zijns vaders met belangrijke supplemen-
ten te verrijken, gelijk de later verschenen verdienstelijke
bijdragen tot de Hervormings-Geschiedenis van Zwit-
serland,
welke füszli leverde, weder tot aanvulling
en vervollediging van zijnen arbeid konden strekken 4).
1)  Dit is door schröckh, schaff en hase gelijkelijk erkend. Uit-
voerig handelt over dezen schrijver chaufkpié in zijn Dict. ad vocem.
2)  „Helvetische Kirchengeschichte" III. Th. 4°. Zur. 1698—1707.
3)  „Sfortia pallavicinus infelix Concilii Tridentini vindex." Tur.
1692.
4)  J. C. Fuszli „Beytrage zur Erlaut. der Kirchl. Ref. Hist. von
Schweizerland" V Th. Zur. 1741. Niet minder zijn daartoe strek-
-ocr page 260-
DERDE TIJDPERK.                              231
Intusschen blijft evenzeer in den zoon als in den ouderen
hottinger meer de vlijt des ijverigen verzamelaars, dan
het talent des Geschiedschrijvers te roemen 1).
Gelijk het geslacht der hottingeks de eer der Duitsch-
Zmtsersche
Hervorming, in de stad, die haar bakermat
geweest was, op de baan der geleerdheid en Historische
wetenschap ophield; zoo werden deze in Fransch-Zwitser-
land
vooral door het geslacht der turretin\'s vertegen -
woordigd en bevorderd. Dit geldt wel voornamelijk van
den meest beroemden hunner, jean alphonse turretin
(geb. te Genere 1671, f 1737) al worden ook zijne verdien-
sten omtrent dit laatste vak der wetenschap, door zijne
practische werkzaamheid en al wat hij voor de Theologie in
haren wijden omvang geleverd heeft, geheel in de schaduw
gesteld Wij ontmoeten den jeugdigen en veelbeloven-
den turretinus 2) (even als hottinger) te Leiden, onder
het gehoor van frederik spanheim 3), waar deze zijne
hooggewaardeerde lessen over de Kerkgeschiedenis gaf, en
met hoeveel vrucht hij deze gedurende acht maanden ge-
volgd had, hiervan gaf hij een schitterend blijk, door de
kende zijne brieven van en aan Zwitserscue Hervormers: „Epistolae
ab Ecclesiae Helveticae Reformatoribus vel ad eos scriptae." Tig. 1742.
1)   Verg. ook over dezen schrijver het bovenaangeh. Art. van Dr.
PUESSEL.
2)  Als eene proeve van de schitterende verwachting, die hij reeds
vroegtijdig opwekte, zij hier alleenlijk medegedeeld, dat de Hoogl.
tronchin, na het hooren van zijn eerste voorstel, in bewondering
uitriep: „Ce jeune homine commeuce par oü les autres finissent."
3)  Spanheim zou , als in Zwitserlarul geboren, reeds hier eene plaats
knnnen vinden, daar hij nogtans ook in ons vaderland zijne wéten-
schappelijke vorming gevonden heeft, handhaven wij niet goed recht
zijne plaats ouder de Kerkgeschiedschrijvers in Nederland.
-ocr page 261-
232                              DEUDB TIJDPERK.
openbare verdediging eener reeks van theses, die tot we-
derlegging van bossdet\'s befaamd geschrift over de ver-
deeldheden der Protestanten moesten strekken 1) en nog
in onzen tijd de aandacht verdienen. Bij zijn terugkeer te
Genève, na een kortstondig verblijf ook in Engeland en
Frankrijk, bekwam hij den nieuw opgerichten leerstoel
voor de Kerkgeschiedenis; en met welk eene liefde hij
deze behandelde; bleek uit de samenstelling van ongeveer
driehonderd Dissertaties of voorlezingen, voorde voordracht
dezer lessen bestemd. Turretinus, hoe dikwerf ook door
zijne leerlingen en vrienden daartoe aangezocht, was niet
te bewegen, ze aan de pers over te geven; daartoe waren
zij in zijn oog niet afgewerkt genoeg. Hij vergenoegde
zich ten j. 1734 een Handboek in het licht te zenden,
waarin de Geschiedenis der Kerk van Christus geboorte
af tot op zijnen leeftijd met groote helderheid en beknopt-
heid werd uiteengezet 2); dat als eene der eerste proeven
van dien aard in de Hervormde Kerk te hooger \\vaardee-
ring verdient, daar het, wegens het ordelijke, degelijke
en smaakvolle der behandeling 3), boven vele handboeken
van lateren tijd is te plaatsen. Zonder iets van dezen lof
terug te nemen, bejammeren wij het toch, dat TURRE-
TiNUS niet nog meer voor de Kerkgeschiedenis gedaan,
1)   „Pyrrhonius Pontificius; sive Theses Theologico-Historicae de
variationibus Pontiflciorum circa Ecclesiae infallibilitaten."
2)  „Hist. Eccles. Compendium a Christo nato usque ad A. 1734.
Genev. 1734. 8V
3)  Ten volle verdiend is de lofspraak van M. vebnet: „L\'auteur
cboisit bien 1\'essentiel; il renferme beaucoup de sens en peu de mots;
il presente des tableaux de chaque siècle en racourci, mais fidèles;
tout y est clair, bien lié et d\'une latinité fort pure." Jammer was
het nogtans, dat ook turbetinus de gewone afdeeling der Eerkge-
sctiiedeuis bij eeuwen volgde.
-ocr page 262-
DERDE TIJDPERK.                               233
en zijn grootere werk teruggehouden heeft, daar uit den
inhoud zijner talrijke Theologische Dissertaties 1) uit al
zijn werken en streven, en de geheele richting van zijnen
geest genoegzaam valt op te maken, hoe men, bij minder
Polemiek, ook voor de Pragmatische opvatting en voor-
stelling der Geschiedenis iets anders en beters van hem,
dan van de meeste geleerden van dien tijd had kunnen
verwachten 2).
Had de Duitsch-Zuiitsersehe Hervorming in den jongeren
hottinger haren Historieschrijver gevonden, de Fransch-
Zwitsersche
vond dien in abraham ruchat (geb. in \'t
kanton Waadland 1678 t 1750) den zoon van eenvoudige
landlieden, bij wien de zucht tot onderzoek van Geschie-
denis en Oudheden door een schat van papieren en docu-
menten, in de nalatenschap eens ooms gevonden, was wak-
ker geroepen, waarvoor hij niet ophield bevrediging te
zoeken, ook toen hij, na de gelukkige voleinding zijner
studiën , eerst als Hoogleeraar in de fraaie letteren (belles
lettres) later als Iloogleeraar in de Godgeleerdheid te
Lausanne werkzaam was. Na eene beknopte Kerkgeschie-
denis van zijn geboorte-kanton te hebben gegeven 3) wijdde
1)  Zij zijn gesamenlijk in twee banden in 1737 uitgegeven. Al
zijne werken verschenen te samen te Leeuwarden 1775. Een zijner
Rectorale oratiën: „de veritatis ae pacis studio" mag geheel het af-
druksel genoemd worden van den hem inwonenden geest.
2)  In 4 artikels van den „Protestant de Genève" Jaarg 1838 en
1839 is over turretinus gehandeld. Een weigeschreven artikel over
hem leverde Dr. thomas jn hebzog\'s Lex., maar lezenswaardig is
vooral het uitvoerige verslag dat chaufepie in zijn Dict. van het
leven en werken, en de schriften van dezen verdienstelijken Godge-
leerde gegeven heeft.
3)  „Abrègé de 1\'Histoire JScclésiastique du Pays de Vaud." Laus,
1707.
-ocr page 263-
234
DERDE TIJDPERK.
hij voornamelijk zijn tijd en zijne krachten aan de bear-
beiding van wat zijn hoofdwerk geworden en gebleven
is: »eene Geschiedenis der Hervorming van Zwitser-
land" 1) welke zich door zorgvuldige bronnen studie en
ernstige waarheidsliefde op het voordeeligst onderscheidt,
en voor de Fransch-Zivitsersche Hervorming dubbel be-
langrijk is. Voor het Duitsch-Zwitsersche gedeelte heeft
hij zich veelal aan hottinger gehouden, dien hij nogtans
in behagelijkheid van stijl en vorm verre overtreft. Het
zal wel niet de waarde van dit geschrift in onze schatting
verminderen, dat zijn boek. heftig door de Jezuïeten aan-
gevallen, op den Index geplaatst, en hij zelf met den
schimpnaam van »Magister haereticae pravitatis" is betiteld
geworden; al moeten wij toegeven, dat hij niet boven alle
partijdigheid verheven, en meer door den ijver der meeste
Protestantsche Theologen van zijnen tijd, dan door den
Irenischen geest van eenen turretinus bezield is geweest.
FKANKRIJK.
Niet zonder zeker gevoel van weemoed kan de Pro-
testant het oog richten naar een land, waar de Hervorming
zooveel beloofde, zulke waardige en edele vertegenwoordi-
gers telde, en toch zoo weinige vruchten droeg. Onder de
talrijke oorzaken, welke ons deze droevige uitkomst althans
1) „Histoire de la Réformation de la Suisse" 1727 en 28. Genève,
VI Tom. 12°. Het laatste gedeelte dezer Geschiedenis, loopende
van de j. 1537—1566, door den Auteur later bijgewerkt, was ruim
eene eeuw lang op de Bibliotheek te Bern in manuscript blijven rusten,
totdat het bij eene vernieuwde uitgave des geheelen werks, welke in
de j. 1835—1838, in het licht verscheen, door de zorg van den Heer
balliemik, Hoogl. te Lamanne, daarin mede werdgedrukt en opgenomen.
-ocr page 264-
DERDE TIJDPBKK.                              235
ten deele verklaren, mogen twee eigenaardigheden van
het Fransche volkskarakter niet worden voorbijgezien: al
te groote strijdvaardigheid, en zekere geneigdheid tot
scherts, welke zich ook bij de bespreking van het ern-
stigste, en onder de hachelijkste omstandigheden nimmer
verzaakt. Beide eigenaardigheden zullen wij, bij dit gedeelte
van ons Historisch onderzoek, op onzen weg wedervinden.
In de gelederen der Hugenooten, onder de vanen van
den Prins van Condé, streed een jongeling, die tot de
bloem van den Franschen adel behoorde; die later de
veder der geschiedenis en het zwaard des geestes tegen-
over Rome zou voeren; die de zaak der Hervorming tot
aan zijnen dood manmoedig heeft blijven verdedigen, en
onder de eerste Heroën zijne plaats bekleedt, waarop het
Fransche Calvinisme met fierheid zich verheft.
Philippe du plessis mornay (moknaeus, geb. op het
slot Buhy, het stamhuis zijner vaderen 1549 t 1623) is niet
minder als Polemisch-geschiedschrijver, dan als krijgsman,
Hoveling, Diplomaat, dan als mensch en Christen van
de edelste gezindheden beroemd. De vroegste indrukken,
welke hij van zijne moeder ontving, die, terwijl zijn vader
Katholiek bleef, voor de Luthersche leer was gewonnen,
brachten in zijn jeugdig gemoed eene wankeling op het
punt der godsdienst teweeg. De vermaningen, die zij van
haar doodbed tot hare kinderen richtte, en het beroemde
godsdienstgesprek te Poissy, geleidden hem tot eene be-
slissende keuze. Na veelvuldige reizen en omzwervingen
zien wij hem, even als onzen aldegonde ter zijde van
wii.lem I, als aan de rechterhand van den Koning van
Navarre, later hendrik IV geplaatst, totdat diens om-
heizing van het Roomsche Kerkgeloof, van zelfs zekere
verwijdering tusschen den hooggeplaatsten gunsteling en
-ocr page 265-
236                               DERDE TIJDPERK.
zijn vorstelijken beschermer teweegbracht. Mornaeus,
aan de Hoflucht ontvloden, trok zich naar Saumur terug,
wier bloeiende Hoogeschool zooveel aan hem verschuldigd
is, om van daaruit als Historicus en Polemicus in een
ander strijdperk te treden. Zijn eerste uitvoerig geschrift
over de Mis, 1) dat van het begin tot het einde, als ge-
harnast en gewapend was met eene overgroote menigte
van citaten, aan de II. Schrift, aan Kerkvaders en Scho-
lastici, en nagenoeg aan elke periode der Kerkgeschie-
denis ontleend, verwekte, wegens de heftigheid van den
aanval, de sierlijkheid van den stijl, den glans en roem,
nog altijd aan zijnen naam verbonden, het grootste opzien.
Het vorderde in het oog der Roomschgezinden dringend
eene wederlegging, en deze zou ook op de meest gerucht-
makende wijze, onder de leiding van dupekron 2), plaats
hebben. Men beschuldigde hem van vervalsching der door
hem aangevoerde citaten. Mornaeus verscheen ten Hove,
om zich in tegenwoordigheid des Konings, in eene daartoe
bestemde samenkomst, te verantwoorden, welke zóó was
aangelegd, dat zij wel in de schijnbare zegepraal van het
Katholicisme en de nederlaag des Ketters moest eindigen.
Het was er echter verre af, dat mornaeus zich hierdoor
den moed en de kracht tot voortzetting van den strijd
1)  „De 1\'institution, usage et doctrine du saint Sacrement de l\'Eu-
charistie, en 1\'Eglise ancienne; ensemble, continent, quand et par
quels degrés la Messe s\'est introduite en sa place." Liv. IV. Genene
1599. 8°.
2)  Duperron, uit Protestantsche ouders, die wegens hun geloof
Frankrijk hadden moeten verlaten, in Zwitserland geboren, was tot
het Katholieke geloof teruggekeerd. Het gelukte hem de zoogenoemde
bekeering van Hendrik IV te voltooien. Hij ontving daarvoor het
bisdom van Eoreux, en na het hier bedoelde gesprek met mornay,
den Kardinaalshoed ten geschenke.
-ocr page 266-
Ü37
DERDE TIJDPFRK.
voelde ontzinken of in de hoogschatting zijner geloofs-
genooten zou zijn gedaald. Hoe weinig lnj hierdoor was
uit het veld geslagen, bleek uit de verschijning van
zijn tweede Historisch-Polemisch werk, »zijne Geschie-
denis des Pausdoms," \'t welk door de meerdere bekend-
heid, die het zoowel buiten als binnen Frankrijk ver-
kregen heeft, het eerste schier geheel uit de gedach-
tenis verdrong, en in den tijd waarin hij leefde, en
nog lang daarna, bij zijne geest- en geloofs verwan ten als
een meesterstuk van Protestantsche, Polemiek heeft gegül-
den. Een enkele blik op het titelblad is voldoende om
ons den aanleg, den hoofdinhoud, de strekking, alsmede
den toon, dien wij daarin vinden aangeslagen, te leeren
kennen: »Le Mystère d\'Iniquité, c\'est a dire, 1\'Histoire
de la Papauté" 1). Hierop volgt de aanduiding, .>dat men
daarin vindt aangewezen . langs welke trappen het Paus-
dom tot het toppunt zijner macht is opgestegen, en hoe
heftig het vroom gevoel daartegen ten allen tijde in verzet
was gekomen; met de handhaving van de rechten der
Christelijke Keizers, Koningen en Vorsten, tot weder-
legging van bellarminus en baronius." Daaronder
staat, in koper gesneden, de toren van Babel afgebeeld,
rustende op een houten paalwerk, dat door een armoedig
gekleeden man met eene fakkel wordt in brand gestoken.
Ter zijde staat een Jezuïet met gekruiste armen dit aan
te staren, aan wien in twee Latijnsche versregelen de na-
derende bouwval voorspeld wordt 2).
1)  In het Latijn, waarin het werk door den Aatenr zelven werd
overgebracht: „Mysterium iniquitatis seu Historfa papatns," (en dan
volgt als breedere opgave, wat in den tekst, in het Nederduitsoh
woordelijk is vertaald) 3" Edit. Salmuriae, 1612.
2)              „Falleris aeternam qui suspicis ebrius arcein,
Subruta succensis mos corruet ima tigillis."
-ocr page 267-
238
DERDE TIJDPERK.
Titelblad vol zinrijke beduidenis, welk eene richting de
Historiographie der Kerkgeschiedenis, van de zijde der
zwaarverdrukte en vervolgde Protestanten in Frankrijk,
nagenoeg geheel zou nemen en volgen ! Zóó weinig als
wij dit toejuichen of het kunnen goedkeuren, dat MOR-
naeus zich van het wapen der bespotting niet genoegzaam •
onthield, \'t welk hem door de Jezuïeten met woeker
is wedervergolden ; zoozeer dient tot zijnen lof te wor-
den gezegd, dat hij den stouten aanval, dien hij beraamd
had, met de duchtigste Historische bewijzen heeft on-
derschraagd en volgehouden 1); dat hij elders de blijken
heeft gegeven van een veel milder en verdraagzamer geest,
dan uit het bovenstaande valt op te maken, en als Staats-
man en als Christen de onbezwalkte nagedachtenis eener
rechtschapenheid van karakter heeft achtergelaten, welke
zelfs door de Roomschgezinden — hoewel zij hem met den
bijnaam van «den Paus der Hugenooten" betitelden —
erkend en geëerbiedigd werd 2).
Op hetzelfde slot Buhy aanschouwde pierre du moulin
(molinaeus), in hetj. 1568, het eerste levenslicht. Zijn
1)  Onze bewondering voor den schrijver neemt uiet weinig toe, als
wij vernemen, dat bij slechts negen maanden aan het opstellen daarvan
heeft ten koste gelegd, en , daar zwakheid des gezichts hem het schrij-
ven deed vermijden, met eene vlugheid dit gedicteerd heeft, dat de
opschrijver hem nauwelijks kon bijhouden. Zoo zich dit als genoeg-
zaam Historisch laat aanmerken, dan zal intusschen het verwijt, dat
mornaeus hier en daar min nauwkeurig in zijne citaten of het aanwij-
zen van Historische data geweest is, te minder van grond ontbloot
kunnen voorkomen.
2)  Er bestaat eene levensgeschiedenis van hem, in het Fransch uit-
gegeven te Leiden 1647; alsmede eene van de hand zijner Echtgenoot,
en een Eiogeop hem van henri düval, met goud bekroond, aangeh.
door von polenz in het artikel over ph. du pl. M. in herzog\'s Lex.
-ocr page 268-
239
DERDE TIJDPERK.
vader had daar bij den edelen mornay een toevluchts-
oord gezocht en gevonden. In den Bartholomeüsnacht,
werd ook zijn jeugdig leven ernstig bedreigd, maar aan
de trouw eener Katholieke dienstmaagd, die hem voor het
oog zijner vervolgers verborgen hield, had men de redding
te danken van een kind, dat bestemd was door woord en
schrift een der hechtste steunpilaren van het Protestan-
tisme in Frankrijk te worden. Wij ontmoeten hem in
lateren leeftijd in Engeland en ons Vaderland, dat hem,
als erkenning zijner verdiensten een leerstoel aanbood 1).
Wij zien hem als beroemd prediker te Parijs gevestigd,
en , als woordvoerder zijner geloofsgenooten , bij herha-
ling in godsdienst-gesprekken met de Jezuïeten opge-
treden. Wij vinden hem gedurende de laatste jaren zijns
levens, als Hoogleeraar aan de leerschool der Hervorm-
den te Sedan, veelbedrijvig en werkzaam tot aan zijnen
dood (1658). Molinaeus neemt als Historicus geheel
hetzelfde standpunt als mornaeus in. Even als voor dezen
bleven het Misoffer 2), het vagevuur 3), de wereldlijke
macht des Pausen 4) en geheel het stelsel der Koom-
sche Hiërarchie voor hem het mikpunt, waarheen zijne
scherpste pijlen vlogen, en niet enkel de Bijbel, maar
vooral de Kerkgeschiedenis was hem het arsenaal, om deze
misbruiken en dwalingen met kracht van wapenen te be-
strijden. Niet te vreden, even als flaoius, de beschul-
diging te hebben afgeweerd, als ware met en door de
1)   Hij werd naar loeiden beroepen, maar gaf hieraan geen gehoor.
Ook werd hij afgevaardigd naar de Synode te Dordrecht, maar aan-
gezien de Koning van Frankrijk weigerde de daartoe benoodigde ver-
gunning te schenken, bleef ook dit mandaat zonder gevolg.
2)  „Anatomie de la Messe." Sedan 1632.
3)  ,.Eaux de Siloé pour éteindre Ie purgatoire." 1602.
i) „De Monarchia temporali Papae." Lond. 8°. 1614.
-ocr page 269-
240                              DERDE TIJDPERK.
Hervorming eene nieuwe Godsdienst ingevoerd, bracht hij
hetzelfde verwijt en dezelfde aanklacht op het terrein der
aanvallers en beschuldigers over 1). Bij al de gestrengheid
van zijn Calvinisme, gelijk o. a. uit zijnen strijd met grotius
en amyradt is gebleken, versmaadde hij evenmin als
zijn voorganger het wapen der satyre, dat hij zelfs zóó
scherp en puntig mogelijk wist te slijpen 2). MolinaeüS
was van nature ongetwijfeld nog meer Polemicus dan
mornaeus, dien hij in rijkdom van Historische kennis,
grondige studie der Christelijke oudheid en scherpzinnig-
heid der Dialectiek nog verre overtrof; en dat het geloof,
\'twelk hij met zooveel ijver verdedigde, voor hem geheel
de zaak des harten geworden was, dit getuigen zijne Leer-
redenen en een aantal andere geestesvruchten, waardoor
hij treurenden vertroostte, of het edelste zaad des Chris-
telijk geloofs, gelijk dit is doorwerkende in het leven,
heeft overgezaaid in duizende harten 3).
1)  „Nouveauté du Papisine, opposée k 1\'antiquité du vrai Christi-
anisme." Sedan 1627. 4°.
2)  Dit blijkt reeds uit de door hem gekozene titels over de mis
en het vagevuur; toen er tegen het laatstgenoemde geschrift een tegen-
schrift verscheen, nam hij niet alleen niets van het vroeger geschre-
vene terug, inaar voegde nu in zijn repliek op den titel er bij: „Ac-
croisement des eaux de Siloë , pour éteindre Ie feu du purgatoire et
noyer les satisfactions humaines et les indulgences papales." Bijtend
scherp was inzonderheid zijne ontleding van de mis, en ongeloofelijk
de opgang, dien dit werk maakte. De gretigheid waarmede het door
de Roomschgezinden werd opgezocht, om het ter vernietiging te kunnen
doemen, heeft dit boek tot eene zeldzame verschijning in de boeken-
wereld doen worden. Ook een ander Historisch geschrift „over den
oorsprong eu de regelen van de orde der Capucijnen" bezat almede
veel satyrisch in toon en inhoud.
3)  Daaronder bekleedt zijn „Bouclier de la Foi," zijne „Familière
instruction pour consoler les malades" en zijn: „Du combat chrétien
-ocr page 270-
DERDE TIJDPERK.                               241
Veel minder begaafd als Prediker, maar even grondig
ervaren in de kennis der Kerkgeschiedenis en Christe-
lijke oudheid, was david blok del (geb. te Chalons sur
Marne
1591; jaren lang Predikant te Houdan en Secre-
taris der talrijke toen in Frankrijk gehoudene Synoden,
waartoe hij bij voorkeur gekozen werd; eindelijk, bij den
dood van den beroemden vossiüs tot lloogleeraar in de
Geschiedenis aan het Athenaeum Illustre Amsterdam
aangesteld, en niet lang daarna in het j. 1655 ald. gestor-
ven). En blondel was de eervolle onderscheiding, welke
hem hierin te beurte viel, volkomen waardig. Wij vinden
in hem den Historicus, Criticus en Polemicus, scherpzin-
nigheid des oordeels, en een stalen geheugen gelukkig
vereenigd 1). IJverig Calvinist, was hij ook het Presby-
teriale
stelsel met hart en ziel toegedaan. Twee zijner
werken hadden daarop betrekking, het eene »over het
aandeel der leeken aan het bestuur der Kerk 2)," waar-
toe hij in de verschijning van gkotius\' geschrift, »over
het gebied der overheid omtrent kerkelijke zaken" 3) aan-
ou des afflictions" eene voorname plaats. Eene verzameling zijner
leerredenen zag te Genene in 1625 het licht. Het gulden boekske, „de
la pais de 1\'ame" hetwelk, in het Nederduitsch overgezet, ook in ons
vaderland, in de vorige eeuw talrijke lezers heeft gevonden, is niet
van hem maar van zijn oudsten zoon, ook pierbx du moulin ge-
hecten. Verg. voorts over dezen schrijver c. schmidt in hehzog\'s Lex.
1)   Van dit laatste niet minder dan van zijne.onvermoeide \\verk-
zaamheid gaf hij eene merkwaardige proeve, toen hij, meer dan half
met blindheid geslagen, nog voortging de resultaten van zijn Histo-
risch onderzoek, gelijk hij die in zijn geheugen vastgehouden had,
aan anderen in de pen te geven.
2)  „De jure plebis in regimine Eoclesiastico." Paria. 1648.
3)  „De imperio summaruw Potestatum circa sacra."
18\' \'
-ocr page 271-
U2
DKRDE TIJDPERK.
leiding vond: het andere »over het gezag of de waardigheid
der Ouderlingen en Bisschoppen 1)," dat hem nog hoo-
geren roem heeft doen inoogsten, en ook in volgende
tijden als Historisch" Dogmatische studie zeer hoog is ge-
schat. Een andere zijner geschriften »over het oppergezag
in de Kerk" vond zelfs tot op zekere hoogte waardeering bij
de Gallikaansche richting 2). Maar ook zonder een dezer
geschriften zon hij zijn naam en roem als Historicus en
Criticus beide voor goed gevestigd hebben, door de hel-
derheid, bondigheid en overtuigende kracht, waarmede
hij het bedrog, eeuwen lang met de Pseudo-Isidorische
Decretalen
gepleegd, ontmaskerde, en de snerpende gee-
selslagen, deswege aan den Pseudo-iSlDOOR en den Jezuiet
TURKIANCS, die zich verstout had nogmaals de echt-
heid in bescherming te nemen, door hem toegediend. \'S)
Hoe volkomen de overwinning was, welke hij hiermede
behaalde, bleek wel daaruit, dat de ijverigst Pausgezinde
schrijvers, al was het ook met verkropte spijt, den strijd
op dit punt moesten opgeven 4). Nam hij hierin tegen-
over Rome eene vijandige houding aan, het plaatst hem
als Geschiedschrijver te hooger, en strekt tot een te lof-
felijker blijk van zijne onpartijdigheid, dat hij ook de
1)  „De episcopis ac presbyteris." Amst. 164*6. 4°. Hetzelfde on-
derwerp werd, met het oog op petavius, mede behandeld door claude
saumaise (salmasius, geb. 1588 f te Spa 1G53) die door zijn hoofdwerk:
„De primatu Papae Roroani, libri duo". Lugd. Bat. 1645. 4"., ook
in ons vaderland, wnar hij vele jaren met der woon gevestigd bleef,
bekend en beroemd geworden is.
2)  „De la primautó en 1\'Eglise." Gerieve 1641 fol.
3)  „Psew/o-isiDonus et tuerianus vapulantes." 1628.
4)  De laaUte, die nog na dien tijd eene wanhopige verdediging
der Decretalen heeft beproefd, was giovanne marchetti in zijn kritiek
op de „Kerkgeschiedenis van ïléükï." Rome 1781,
-ocr page 272-
DERDE TIJDPERK.                              44i5
eerste geweest is, die het verhaal omtrent de vermeende
Pausin johanna als eene fabel zocht te ontkleeden en
tentoontestellen 1) en ook dit pleit zóó bondig beeft weten
te voeren, dat nagenoeg al de volgende Protestantscbe
schrijvers zich hierin aan zijne zijde hebben geschaard 2).
Met hetzelfde Polemische doel tegenover de Roomsch-
Katholieke Kerk, wist ook jean daillé (dallaeus) (geb.
1594, slotprediker bij mornabus, die als de moedige ver-
dediger van amyraut is opgetreden, | te Parijs, 1(570)
van de Kerkgeschiedenis het rijkste en vruchtbaarste ge-
brnik te maken, in een veeltal van schriften, waarin hij
zich nagenoeg geheel op het gebied der Liturgiek beweegt.
Zóó trok hij in een zijner uitvoerigste schriften, tegen de
overlevering der Latijnsche Kerk aangaande een aantal
Kerkgebruiken te velde, en zocht hij aan te toonen, hoe
de buitensporige vereering, aan de Eucharistie, aan de
Heiligen en hnnne overblijfselen, aan de beelden en het
teeken des kruises, in latere tijden toegebracht, tot op
het j. 300 onzer tijdrekening aan de Christenheid vreemd
en onbekend was gebleven 3). In eene reeks van Mono-
graphiën is hij in een Historisch onderzoek getreden naar
de kerkelijke straffen en boetedoeningen, naar het vasten,
het vormsel, het laatste oliesel en de oorbiecht 4) en hoe-
1)  „Familier éclaircissement, si une femme a etc assise au siège
Fapal de Rome, entre leos IV et bbnoit UI, Amst. 1648, ook in
het Latijn vertaald.
2)  Verg. over dezen Schrijver schröckh K. G. s. d. R. Th. IV. s. 54
en 86. Bayle in zijn Dict. en c. schmidt in hekzog\'s Lex. ad vocem.
3)  „Disputatio adversns Latino-ruin de cultus religiosi objecto tradi-
tionem." Genevae 1665.
4)  „Be poenis et satisfactionibus humanis." Amslelod. 1649, 4°. de
jejuniis et Quadragesima^, Daventriae 1654, 4". „De duetis Latiuo-
16*
-ocr page 273-
244                               DERDE TIJDrERK.
veel ex ook in die Polemisch Historische literatuur thans
geheel verouderd zij, door elk wie van de hier aangewe-
zene onderwerpen eene grondige studie wil maken, ver-
dient DALLABOS, en zijne nasporingen op Kerkhistorisch
gebied, nog altijd geraadpleegd te worden.
Wij zijn hiermede reeds diclit tot het keerpunt in de
geschiedenis genaderd , dat het Protestantisme in Frankrijk
met een geheelen ondergang bedreigde, en voor dat land
zelve het noodlottigst in zijne werking geworden is — de
opheffing van het edict van Nantes, waardoor lodewijk
XIV zijn rijk voor een deel van de kern der bevolking
beroofde, en daaronder ook de edelste talenten, als
bastaardzonen van zijnen bodem verdreef en verstiet, die,
gelijk zij hun vaderland tot sieraad en luister strekten,
zoo ook later door hunne schriften den roem van ons va-
derland, dat herbergzaam voor hen de armen ontsloot,
in het buitenland hebben verhoogd 1). Een der eersten, die
als Ré/ugié\'s hier eene wijkplaats vonden, was jean claude
(geboren in het Zuiden van Frankrijk .f 1687 te \'sHage),
die als Prediker te Nismes en Montauban, wegens zijn
redenaarstalent grooten opgang maakte, doch bij herha-
ling zich het zwijgen zag opgelegd, totdat hij te Charenton
eene veilige standplaats vond. De toenemende drang der
omstandigheden gaf hem zijn eerst en meest beroemd
rum ex unctione Sacramentis, Oerievae 1669, 4°. „De auriculari La-
tinorum confessione Disputatio." Generae 1664, 4°.
]) Wij zouden daarom evenzeer de nu volgende schrijvers in „de
Kerkgesehiedschrijving iu Nederland" kunnen behandelen ; maar we-
gens de geheel Fransche opleiding en vorming, die zij genoten
hebben, en de taal zelve, waarvan zij zich bij voorkeur bleven be-
dienen, mogen zij toch met nog meerder recht hier de hun toeku-
mende plaats vragen en behouden.
-ocr page 274-
245
DERDE TIJDPERK.
Hisljbrisch werk in de pen. «Eene verdediging van de
Hervorming en van haar recht tot bestaan 1)." Aan de
hand der geschiedenis plaatste hij de noodzakelijkheid eener
Hervorming in het helderste licht, en hoe het, bij Rome\'s
halstanige weigering, tot de feitelijk bestaande scheuring
in de Kerk had moeten komen. .Maar hoe luide hij ook de
Geschiedenis als de pleitverzorgster der Hervorming deed
spreken; met welk eene overtuigende kracht hij de daar-
door verkregene resultaten aandrong, en hoeveel eer hij met
dit werk ook bij zijne geloofsverwanten inlegde, hij oogstte
daarvan niet de meest gewenschte vrucht. Even weinig
als hij, in eene samenkomst en het mannelijk volgehou*
den gesprek met bossuet, den overgang van eene half-
bekeerde tot het Katholicisme kon verhoeden 2): even
weinig vermocht hij door dezen arbeid het lot der gedurig
meer verdrukte Protestanten te verzachten of hun benar-
den toestand te verbeteren. Bij de herroeping van het
Edict, had hij het nog als eene gunst te beschouwen, dat
hij zijn vaderland mocht verlaten, en tot over de Holland-
sche grenzen geleid werd. Hij begaf zich naar \'s Gravenhage,
waar zijn zoon reeds het predikambt bekleedde. Dadr
wees hij een hem aangeboden leerstoel te Groningen af,
maar besteedde hij de laatste dagen zijns levens, tot de
bearbeiding van een geschrift, waarin hij, uit het oord
zijner ballingschap, een klaagtoon over de wreede vervol-
ging der Protestanten deed opgaan 3). Zijn tweede Kerk-
1)  „Défense de la ltéformation." Rouen 1673, 4°. te Parijs her-
drukt ia 1844, 8°.
2)  De dochter van ceue zuster van den Marsckalk turenne; bos-
suet gaf van deze Conférence een narre in het licht, waarop weder
een tegeuschrift vau rlaude verscheen.
3)  „Plaintes des Protestants cruellement opprimés dans Ie Royaume
de France." Cologne 1686. 12°.
-ocr page 275-
246                           DERDE TIJDPERK.
historisch werk, ingeleid door eene voorrede van JAQüES
basnage, zag hiermede het licht, dat èn wegens den roem
van zijnen naam, èn wegens de treffende beschrijving der
daar doorgestane rampen, onder de schriften, die over de
geloofsvervolging in Frankrijk handelen, een voornamen,
zoo niet den eersten rang bekleedt 1).
Tot de fatniliën , even edel van inborst als geboorte,
welke uit Frankrijk in Holland werden overgeplant, be-
hoorde ook het geslacht der basnage\'s, uit Normandiè
herkomstig. Twee geleerden, daaruit gesproten, behaal*
den als Apologeten der Hervorming en Historiografen een
duurzamen roem, ook bij de nakomelingschap. SamüEL
basnage (geb. te Bayeux 1638, Prediker ald. en ambt-
genoot zijns vaders antoine basnage, die zijne verkleef\'d-
heid aan het Hervormde geloof met harde kerkerstraf had
moeten boeten, en in hoogen ouderdom met zijnen zoon
zich naar Holland verplaatste, gestorven als Waalsch Pre-
dikant te Zutphen 1723), gevoelde zich mede opgewekt om
van de Annales van baronius eene gestrenge en onpartijdige
Kritiek te leveren. Als eene welgeslaagde proeve daarvan
verschenen zijne »Historisch-Kritische Oefeningen 2)."
Hierdoor aangemoedigd, ondernam hij, zonder dit doel
uit het oog te verliezen, op breeder schaal de geschiede-
nis zelfstandig te bearbeiden, in een werk, waarin hij
Wereld- en Kerkgeschiedenis samenvatte 3), die met het
j. 44 der Dionysiaansche tijdrekening aanving, maar bij
de troonsbeklimming van Keizer phocas (j. 602) werd
1)  Zie over claüde vooral bayle in zijn Dict. ad vocem.
2)  „Exercitationes Historico-criticae de rebus sacris et Ecclesia*
stieis." Utrecht, 1692, 4°.
3)  „Auuales Politico-Eccelsiastici," Rolterodami, 1706 T. III. folio.
-ocr page 276-
247
DERDK TIJDPEUK.
afgebroken. — Hij gaf hierin de doorslaande blijken zijner
geschiktheid voor Historische Kritiek, en in een aantal
verhandelingen, waarvan zijn werk is doorvlochten, van
zijne uitgebreide en grondige geleerdheid. Zijne Latiniteit
draagt zekere klassieke tint en kleur, en zijn stijl, hoewel
wat breedsprakig, is niet zonder schoonheid en kracht.
Ettelijke jaren jonger, maar in de Letterkundige wereld
nog meer vermaard .was zijn neef jaques basnage (geb.
te Rouen le553) die na zijne opleiding te Saumur, Gerieve
en Sedan gevonden te hebben , als Prediker in zijne ge-
boorteplaats werd aangesteld, en zoowei daar als later toen
hij als réfugié naar Holland was geweken, eerst te Rot-
terdam
en daarna te\' \'s Ilage (waar hij in hetj. 1723 ge-
storven is) van wege zijn redenaarstalent de algemeene be-
wondering wegdroeg. Niet minder Diplomaat clan Theoloog,
werd hij, bij de onderhandelingen over den Utreehtschen
vrede, zoowel van de zijde der Staten als van de Fran-
sche zijde geraadpleegd. Tot loon der hierin bewezene
diensten ontving hij zijne in Frankrijk verlorene goederen
terug. Zijne twee meest beroemde geschriften, het eene,
• een Geschiedenis der Gereformeerde Kerken" 1) het
andere »eene Geschiedenis der Christelijke Kerk tot op
zijnen tijd\'\' 2) hadden meer een Apologetisch dan een
zuiver Historisch doel. Gelijk samuel zich voorstelde
baronius te bestrijden en te verbeteren, zóó had ja-
cobus basnage zich voorgesteld van bossüet te weerleggen.
1)  „Histoire de 1» religion des Eglises Réformées, dans laquelle
on voit. la succession de leur église, la pcrpetuité de leur foi, priu-
cipalement depuis Ie huitièinesiècle, 1\'établissement de la réformation ,
la perséverance dans les uiêmes dogmes depuis la Réformation jusqu\'a
présent." Rotterdam 1690. II vol.
2)  „Histoire de 1\'Eglise depuis J. C. jusqu\'a présent." Rott. 1699.
-ocr page 277-
248                              DERDE TUDPKRK.
Met dit oogmerk zocht hij aantetoonen , dat de Prote-
stanten in het. wezen der zaak sinds de Hervorming
niets in hun leerbegrip hadden veranderd, en was
het zijn toeleg om, als in eene onafgebroken keten, de
Protestantsche met de Apostolische Kerk samen te scha-
kelen en te verbinden Met hetzelfde oogmerk bearbeidde
hij vooral de geschiedenis van de Ketters der middeleeu-
wen, om voor dezen de door bossuet betwiste eer van in
den waren zin, de voorgangers en wegbereiders der Her-
vorming te kunnen heeten, ten volle te handhaven. Hoe-
veel er ook tot lof van dezen arbeid van basnage gezegd
is 1) en werkelijk gezegd mag worden, zoo had hij, op het
laatstgenoemde punt eene hachelijke taak te verrichten,
en te ontkennen is het wel niet, gelijk wij reeds vroeger
hebben toegegeven 2) dat bij het toenemende licht, dat
het voortgezette onderzoek der wetenschap op dit gedeelte
der geschiedenis heeft doen vallen, het voordeel zich meer
naar bossuet\'s zijde heeft verplaatst. Hoe uitstekend wegens
rijke litteratuur, strenge kritiek en fraaiheid van stijl ook
zijn tweede werk is te achten — waarin hij eerst over de
Hiërarchie tot in de XIe eeuw, daarna over de hoofdpun-
ten des geschils tusschen het Katholicisme en Protestan»
tisine, en eindelijk over de eeredienst handelt — eene vol-
ledige en geregeld doorloopende geschiedenis der Christelijke
1)  Coqüekel „Histoire des Eglises du desert." T. I. p. 240 suiv.
noemt dit een werk, hetwelk eene nieuwe baan opende, en voegt
er bij: „De gewijde geschiedkunde had destijds nog niets voortge-
bracht en heeft sedert geen werk meer aan het licht doen komen van
eene bedachtzamer oordeelkunde, van meer uitgewerkte beschouwin-
gen, noch aangenamer van stijl;" aangeh. door Dr. is. glasitjs, in zijn
Godgeleerd Nederland, ad vocem. Vreemd is het dat deze geleerde
samukl basnage geheel onvermeld heeft gelaten.
2)  Zie bl. 206.
-ocr page 278-
t
\\
DEKDK THDPEBK.
                               249
Kerk, heeft hij, blijkens deze inhoudsopgave zelve, hier-
raede niet gegeven, noch willen geven. Dit zij niet tot
verkleining van zijne niet geringe verdiensten gezegd, die
ook door de Staten van Holland zoo hoog gewaardeerd
werden , dat /ij hem tot Historiograaf der vereenigde ge-
westen benoemden. Als zoodanig besteedde hij de laatste
jaren en krachten zijns levens, om aan deze vereerende
opdracht te voldoen, en als zoodanig zullen wij hem later
weder ontmoeten 1).
Wij mogen dit overzicht niet geëindigd rekenen , zonder
ten laatste gewaagd te hebben van eenen man, die, zon-
der in den gestrengsten zin, Theoloog, Wijsgeer of\' ook
Historieschrijver geweest te zijn, schier ieder vak van
kennis en wetenschap met zijn onuitputtelijk rijken geest
omvademde. Zoo lang de beoefening der geschiedenis
naar waarde wordt geschat, zal ook de naam van pe-
tkus bayle met eere worden genoemd en herdacht.
Tot karakterisering zijner persoonlijkheid, en Tan het door
hem geschrevene is een vluchtige blik op zijne lotge-
vallen niet overtollig te achten.
Opgevoed in \'de nederige woning van een Hervormden
prediker (hij was geb. te Carla in het Graafschap Foix,
1647) was de liefde voor het Protestantisme hem van jongs
af ingeprent. Maar hij bleef aan deze zijne eerste liefde
niet getrouw. Reeds vroeg schijnt de twijfeling in zijn
gemoed te zijn binnengeslopen, waartegen hij zich met het
schild van het gestrengste anctoriteitsgeloof zocht te dekken.
Althans te Toulome, onder de leiding der Jezuïeten, aan de
wijsbegeerte van akistotelks zich wijdende, liet hij zich
1) Verg. schröckh K. G. s. d. R. Th. VIII 494 fg. Bayle Dict.
op het artikel henry basnage, in de riant. ; c. schmidt in hebz. Lex.
Glasius t. a. p. eu stSndlin a. a. O. s. 193 fgg.
-ocr page 279-
250                              DERDE TIJDPKKK.
door dezen verleiden tot de Roomsche Godsdienst over te
gaan. Doch onmogelijk kon hij hierin en in de voortge-
zette beoefening eener, onvruchtbare scholastiek voor zijn
weetlust en gestreng navorschenden geest de gewenschte
bevrediging vinden. Al zeer spoedig gevoelde de onerva-
ren jongeling over dezen stap berouw, en door een ouderen
broeder werd hij in de ouderlijke woning en den schoot
der door hem verlatene gemeente teruggeleid. Hij begaf
zich nu naar Geneoe en df.scaktes werd zijn meest ge-
liefde Wijsgeer. Een leerstoel te Sedan bood hem de ge-
legenheid aan met de rijke kennis, die hij da;ir had opgedaan,
ook voor anderen winste te doen; doch hij verloor die
betrekking, bij de opheffing dier school in 1681, en mocht
zich gelukkig rekenen, onder den titel van Hoogleeraar
in de Wijsbegeerte en Geschiedenis, eene eervolle plaats
aan het Gymnasium te Rotterdam te ontvangen.
In deze nieuwe betrekking en in dit zijn tweede Vader-
land zien wij hem dan ook, met al de krachten het talent
hem eigen, als Schrijver te voorschijn treden. Al had bayle
niets anders geschreven , dan zijne wederlegging van MAIM-
bourg\'s Histoire du Calmnisme (welke eerst anoniem en
later, nadat zijn naam genoegzaam bekend was geworden,
nog uitgebreid en vermeerderd verscheen) 1), zijn naam
zou in eene «Historiographie der Kerkgeschiedenis" niet
mogen verzwegen worden. Was dit geschrift van den
Jezuïet, met even veel sluwheid als verbloemden hartstocht
gesteld, geheel er op aangelegd, om niet enkel CALVUN
1) „Critique generale de 1\'Histoire du Qalvinisine par Mr. maim-
bouug, Amst. 1682 II vol. 12°. „Nouvelles Lettres de 1\'auteur de
la critique generale eet. Ibid. 1685. Voor degenen die dit werk
niet bezitten is de inzage dubbel belangrijk der artikels jean
calvin en maimboukg in zijn Dict.
-ocr page 280-
251
DEHDE TIJDPERK.
zelven, maar ook de reeds zwaar verdrukte partij der
Hervormden in het hatelijkste daglicht te plaatsen —
Bayle sloeg met zijne scherp ontledende en onverbidde-
lijke kritiek hem het masker van het gelaat, en bleef niet
in gebreke, al het verachtelijke van zulk een misbruik
der geschiedenis aan de kaak te stellen. Zijn sverk werd
in Frankrijk door beulshanden verbrand, maar in het oog
veler Protestanten had hij hierdoor, alsmede door een ander
geschrift, waarin hij als moedig verdediger der gewetens-
vrijheid optrad 1) zich een on vergankelijk en lauwer om
het hoofd gevlochten 2).
Zijn ongelukkige strijd met jtjrieu , door zijne verhan-
deling over de Kometen uitgelokt 3), kostte hem zijne be-
trekking en maakte hem broodeloos, maar schonk de ge-
boorte aan het werk, waaraan hij in de Letterkundige
wereld zijne grootste vermaardheid dankt. In het j. 1602
deelde hij. het ontwerp (projet) van zijn groot Historisch
en Kritisch woordenboek mede, dat ten jare 1703, bij
herhaling gedrukt, in drie lijvige folianten en later in vier
folianten verscheen 4). Over weinige schriften is een meer
1)  „Commentaire sur ces paroles de J. C.: Contrains les d\'entrer !
ou Traite de la tolerance universelle."
2)   Hoezeer ook dit geschrift aan jurieü en andere gestreng
Orthodoxen mishaagde.
3)  „Lettre sur les coinêtes," reeds te Sedan vervaardigd, waarin
hij het algemeen verspreide bijgeloof, als zouden deze verschijnselen
boden des onheils zijn, zocht te bestrijden. Een uitvoerig overzicht
van dit kleine geschrift geeft scheöckh a. a. O. Th. VI s. 72 fg.
Willem III Koning van Engeland zal in de afzetting van bayle
mede de hand hebben gehad, omdat men dezen bij hem had doen
voorkomen, als staande aan het hoofd eener partij, welke de staat-
kundige plannen van lodewijk XIV begunstigde.
4)  De eerste en tweede editie, door de hand des Auteurs herzien
-ocr page 281-
252                              DERDE TIJDPERK.
verschillend oordeel geveld. Men heeft het, wegens den
onmetelijken rijkdom en overvloed der daarin behandelde
personen en onderwerpen niet ten onrechte »een wonder
van geleerdheid" genoemd 1). Wegens de uitgebreidheid
en scherpzinnigheid des onderzoeks, tal van minbekende
Historische bijzonderheden, veelvuldige citaten uit geschied-
schrijvers, dichters en Moralisten, diepgaande wijsgeerige
beschouwingen, satyrieke opmerkingen, piquante anecdoten,
aangenamen en boeienden schrijftrant, heeft het niet enkel
op de tafel en in het boek vertrek van den eigenlijken ge-
leerde, maar ook in de Salons der grooten zijne plaatsen
talrijke lezers gevonden; en geen beoefenaar der geschie-
denis zal nog heden ten dage eene eenigzins merkwaar*
dige persoonlijkheid ter beschouwingen behandeling kiezen,
zonder vooraf bayle nateslaan 2). Maar aan den anderen
kant heeft men er veelvuldige aanleiding in gevonden om
den auteur van Pyrrhonisme, geheimen afkeer van het
Christendom, ja zelfs van Atheisme te beschuldigen 8).
En waarheid is het, dat hij evenzeer den bestrijder als
den verdediger des Christendoms snijdende wapenen heeft
in handen gegeven 4). Tegen die laatste beschuldiging
en vermeerderd, verscheen in dit jaar te Rotterdam; de vijfde editie,
met het leven des Auteurs , in IV fol. te Amsterdam 1730.
1)  Zóó schaft a. a. O. s. 68.
2)  Naar waarheid heeft men aangemerkt, dat de grootste waarde
des werks minder in den tekst dan in de aanteekeningen is gelegen;
waarin bayle eene gewenschte gelegenheid zocht en vond , om zonder
aan eene gestreng systematische of Historische orde en methode ge-
bonden te zijn, zijn scherpzinnig oordeel over personen ^en zaken te
openbaren.
                                               v
3)  Deze laatste beschuldiging werd voornamelijk door jurieu tegen
hem ingebracht.
4)  Hase vvas volkomen in zijn recht aangaande bayle te schrijven :
-ocr page 282-
Derde Tijdperk.                               253
mag hij evenwel veilig in bescherming genomen worden.
Het was niet zijn toeleg de waarheid te bestrijden en te
Joochenen, maar, bij zijnen tot scepticisme sterk overhel-
lenden geest, kon hij zich niet weerhouden, na eene waar-
heid te hebben ontwikkeld, tal van zwarigheden optespo-
ren, op wier oplossing de scherpzinnigheid van zijn ver-
stand zich spitste. Bedriegen wij ons niet, dan ontmoeten
wij hierin een overblijfsel van den indruk, dien hij in
zijne jeugdige levensjaren, door de beoefening der scho-
lastieke wijsbegeerte ontvangen had. Wat hiervan zijn
moge, bay"LE verdiende evenmin door feuekbach als een
geestverwant en verklaard tegenstander des Christendoms
begroet te worden 1), als hij voor zich zelven eene plaats in de
rij der Geschiedschrijvers zou hebben gezocht en bedongen;
maar gelijk hij, door het opperen van vele twijfelingen , den
weg voor de Encyclopaedislen gebaand heeft, zóó heeft hij
ook beter en krachtiger, dan de meeste Historici van zijnen
leeftijd — door niet bij de uitwendige verschijnselen en ge-
beurtenissen stil te staan, maar tot dieper gaande beschou-
wing uittenoodigen en den weg te wijzen — de Pragrna-
tische Geschiedschrijving
voorbereid.
„Bayle bat einen schatz zusauimcn getragen, deo das folgeu.de ge -
schlecht fik umi gegen das Christentliuai verwenden konnte." s. 499.
1)  In zijne Monographie: „P. Bayle, ein Beitrag zur Gescbicbte
der Philolophie und der Menschheit." 2e Ausg. Leipz. 1848.
2)  Verg. des maizeaux „La vie de Mr. bayle," ook vóór de Am-
sterdamsche uitgave van zijn Dict. geplaatst, en door chaufepié in
zijn Supplem. Dict. met breede bijvoegsels en aanteekeningen ver-
meerderd; schröckh en schmidt t. a. p. De laatstgenoemde geeft
nog verscheidene andere schrijvers over bayle op.
-ocr page 283-
254                                   DEKDE TIJDPERK.
ANGLIKAANSCHE KERK.
De Anglikaansche Kerk stelt er hare eer in als tusschen
het Katholicisme en Protestantisme te staan, en te dezen
aanzien het juist en gelukkig gekozen midden te bewa-
ren 1). Met haar rechtervoet — wat de belijdenis der
leer betreft — rust zij op den bodem der Hervorming,
en meer nog zooals die aan den Zwitserschen dan aan den
Duitschen grond is ontwassen ; maar met haar linkervoet —
ten aanzien Van een zichtbaar opperhoofd der Kerk, den
oorsprong en de opvolging van het Episcopaat, en den
luister van het kerkelijk ritueel — blijft zij den bodem
der moederkerk, als den haar geliefden grond der geboorte,
vasthouden en innemen. Dit eigenaardige is ook in liet
karakter harer Historiographie bewaard gebleven. Polemisch
is deze in den hoogsten graad, maar die polemiek neemt
eene tweevoudige richting en houdt het oog wakend en
scherp èn op Rome èn op het Presbyteriale stelsel gericht.
Kritisch mag zij heeten in deugdelijken zin, hoewel de
handhaving van het Bisschoppelijk gezag, naar hare op-
vatting, iets zeer eenvormigs en eenzijdigs aan hare be-
werking en behandeling der Kerkgeschiedenis gegeven
heeft, en deze grootendeels tot de Patristiek heeft beperkt.
Zij vertoont een achtbaar, mannelijk en ernstig gelaat,
waarop de famüietrek der Hervormde Kerken sterk spre-
kend uitkomt, maar blijft gedost in het witte koorhemd
des Priesters.
Wij hebben hiermede reeds het portret geschilderd van
1) Zie eene zeer schoone plaats over het karakter der Anglikaan-
scbe Kerk bij macauly: „The History of England" T. I. p. 50 fg.
Tauchnitz Edit.
-ocr page 284-
4
255
DERDE TIJDPERK.
een man, die niet enkel naar tijdorde, maar ook in rang
van verdiensten omtrent de beoefening der Kerkgeschiedenis,
hier het eerst behoort genoemd te worden:
James usscher (usserius) uit een overoud geslacht te
Dublin in het j. 1581 geboren) openbaarde reeds als knaap
en jongeling op het Trinity College — waar hij alle His-
torische werken, die hem in handen vielen, ijverig begon
te excerperen — hoeveel de Geschiedenis, en bepaaldelijk
de Geschiedenis der Christelijke Kerk van hem, die eens
als een wonder van geleerdheid zou worden gehuldigd 1)
in rijperen leeftijd zou mogen verwachten. Als Prediker
geordend en omringd van eene Katholieke bevolking, be-
gon hij, om wèlgewapend tegenover de Roomschen te
kunnen staan, de hooge belangrijkheid van eene gezette
beoefening der Kerkvaders te doorzien, en — wat hij
jaren lang heeft volgehouden — daarvan naar de letter
des woords zijn dagwerk te maken. Hij werd Hoogleeraar
aan de Universiteit te Dublin, en de grondlegger der be-
roerade Bibliotheek aldaar, waaraan ook zijne eigene rijke
boekverzameling , die na zijn overlijden in onderscheidene
handen kwam, als koninklijk geschenk door karel II
vermaakt werd 2). Eindelijk werd hij tot Aartsbisschop
van Armagh en Primaat van geheel Ierland verheven.
De staatsstormen van dien tijd verduisterden evenwel den
avond zijns levens. Nadat hij den Vorst, die hem zoo hoog
in rang en waardigheid had opgevoerd, den ongelukkigen
1)  ZiJQ tijdgenoot selden noemde hem: ,,virum summa pietate et
integritate, judicio singulari insignem, usque ad miraculum doctum."
2)  Tot die boekverzameling behoorden ook onderscheidene H. S.,
die betrekking hadden tot de Waldensische Litteratuur, en voor her-
zog en dickhoff het voorwerp van een vernieuwd onderzoek zijn
geworden.
-ocr page 285-
256                               DERDE TIJDPERK.
kakel I, voor zijn oog door Beulshanden had zien om-
brengen 1) stierf hij in het j. 1656.
Usscher had het »no popery" op zijn vaandel geschre-
ven, en was te ernstig beducht voor liet gevaar, dat van
die zijde bleef dreigen, oin op dit punt van verdraagzaam-
heid te willen weten. Van dien ijver tegenover het Roomsch-
Katholicisme zijn dan ook de geschriften geheel bezield
en doordrongen, die zijnen roem als Historicus in de ge-
leurde wereld en bij de nakomelingschap hebben ge^rond-
vest. Hiertoe behoorde zijne "oplossing van het ge-
wichtige vraagstuk der geregelde opvolging in de Chris*
telijke Kerken, voornamelijk in het Westen, van de tijden
der Apostelen af tot op onze dagen 2)." De perioden-
verdeeling, welke hij hierbij volgde, had hij aan de Open-
baring van johannes ontleend, en bij gregorius VII
vond hij het tijdpunt, waarop de Satan, na duizend jaren
gebonden te zijn geweest, was ontketend, wiens werking
in de Geschiedenis der Christelijke Kerk, voornamelijk in
de vervolging van Albigenzen en Waldenzen, zich van nu
af het sterkst had doen blijken. In een ander werk »De
nieuwheid of lat ere oorsprong van het hedendaagsche Rooin-
sche kerkgelooftot volle klaarheid gebracht," dat even als
het bovenvermelde werk van MORNAY, voor een meester-
stuk van Polemiek bij zijne tijdgenooten gold 3), herken-
1)  Terwijl de Koning van het schavot eene rede hield tot het volk,
lag de grijze Primaat, biddend neergeknield op het dak zijner woning,
van waar hij alles kon aanschouwen. Bij het vallen van den moordbijl
zonk hij in onmacht neder.
2)  „Gravissimae quaestionis de Cbristianaram Ecclesiarum in Occi-
dentis praesertim partibus ab Apostolornin temporibus ad nostram aetatem
continua successione et statu Historica explicatio" 1613.
3)  „The novelty of the now Romisch doctrine plainly discovered."
1625.
-ocr page 286-
DERDE TIJDPERK.                              257
nen wij aanstonds op den titel af den geestverwant van
flacius, mornaeus en MOLiNAEüS. Minder eenzijdig en
van veel hooger Historisch wetenschappelijke waarde, was
zijn onderzoek naar den oorsprong en de inrichting der
oui-Iersche en Brilsche Kerken, hetwelk ten oogmerk had
de onafhankelijkheid dier oude kerken van Rome in het
licht te plaatsen; een onderzoek, dat nog door geen
later geschrift overtroffen of overschaduwd is gewor-
den 1). Betoonde hij zich hierin ijverig Protestant, ook
in eene andere kerkhistorische studie over godschalk en
den strijd orer de voorbeschikking, plaatste hij zich ge-
heel aan de zijde der gestrengste Calvinisten van zijne
dagen 2). En toch stond hij ook tegenover dezen en de
Schotsche Presbyterianen, als met uitgetogen zwaarde,
waar het de handhaving van de opvolging der Bisschoppen
tot op de Apostolische tijden gold. Ook hier ging hij tot
de Openbaring van Joh. terug, en de zeven Engelen in het
tweede en derde Hoofdstuk waren hem de Bisschoppen der
zeven Metropolitaansche kerken. Doch voornamelijk zocht
en vond hij daartoe zijnen steun in de Ignatiaamche brieven,
wier echtheid als een levensvraag hem ter harte ging 3)
Eene belangrijke ontdekking kwam hem hierbij te stade.
1)  „A Discourse of the Religion anciently professed bij the Irisch
and Brittisch Church;" en vooral: „Brittanicarura Ecclesiarum Anti-
quitates." fol. 1639 en 1677.
2)  „Godeschalci et praedestinatianae controversiae ab eo motae
historia." 1613. Hij gebruikte hierbij een H. S. van de Confessioues
van godschalk, dat het eerst door hem was ontdekt geworden.
3)  „Dissertatio non de ignatii solum et polycarpi scriptis, sed
etiain de Apostolorum Constitutionibus et Canonibus clementi Roraano
attributis;" — „Praefatio in ignatium ; en „ignatii epistolae genuinae,
ignatii maHyrium, a philone et aliis, qni passioni illius interfuerant,
descriptum." 1644—1647.
17
-ocr page 287-
258                           DKRDE TIJDPERK.
Nadat de vijftien brieven, die op den naam van IGNA-
Tius doorgingen, tot twaalf, waarvan de Grieksche tekst
nog aanwezig was, waren teruggebracht, vond usseriüs
in het j. 1642, twee handschriften, in eene Latijnsche
overzetting de zeven brieven van ignatius inhoudende,
die uitdrukkelijk, als van ignatius herkomstig, door
eusebius waren opgenoemd, doch veel korter en beknop-
ter van inhoud, dan die tot hiertoe bekend en overal
verspreid waren. Van deze werden zes door hem voor
echt erkend, als die, naar zijn gevoelen, den oorspron-
kelijken tekst, vertaald teruggaven. Deze ontdekking
scheen niet weinig in waarde te winnen, toen door onzen
vermaarden landgenoot isüak vossius even zoo vele
kortere brieven met den Griekschen tekst op de Medi-
ceïsche Bibliotheek gevonden , en in het j. 1646 aan het
licht gebracht werden. Een nieuw tijdperk was hiermede
voor de Kritiek der Ignatiaansche brieven geopend; waar-
over de strijd tot in onze dagen zou worden voortgezet.
Moge de schaal des oordeels gedurig sterker tot eene
geheele ontkenning dier echtheid neigen; het getuigt toch
wel zeker voor usseriüs\' scherpzienden blik, dat hij het
bestaan eener Syrische overzetting vermoedde, en daarnaar
onderzoek liet doen, welke ook later werkelijk werd
gevonden , en dat de handhavers der echtheid het door
usseriüs voorgedragene gevoelen, waar het eene keuze
tusschen de bestaande recensiën geldt, het aannemelijkst
blijven achten 1).
1) Verg. n. c. kist: „Eene proeve over de echtheid en het belang
der brieven van ignatius", geplaatst in het „Archief voor Kerkge-
schiedenis, inzonderheid voor Nederland\'\' dl. II. en vooral het be-
langrijk geschrift van Dr. f. j. j. a. jünius „De oorsprong en waarde
van de verschilleude verzamelingen en recensiën der brieven van igna-
-ocr page 288-
269
DËUDE TIJDPERK.
Hoe groot is het algemeen ussekius\' verdiensten omtrent
de Godgeleerdheid, Patristiek, en Chronologie der geschie-
denis te achten zijn — door den arbeid, dien hij aan
het onderzoek naar de Ignatiaansche brieven heeft te
koste gelegd, is zijn naam en zijn lof wel het meest en
het verst in het buitenland verbreid, en heeft hij zich een
nimmer verdorrenden krans gevlochten 1).
De roem van zich in dezen Historisch-Kritischen strijd
voor altijd vermaard gemaakt te hebben, wordt echter
in gelijke mate gedeeld door JOHN pearson (geb. in
Norfolk 1(512, Hoogleeraar te Cambridje, f als Bisschop van
Chester 1686) die, zoo hij usscheb in geleerdheid al niet
evenaarde, dan toch hem nabijkwam, en in aanhankelijkheid
aan de Anglikaansche Kerk, als de voorvechter en lof-
verkondiger harer in zijn oog eenige voortreffelijkheid,
voor hem geenszins behoefde onder te doen. Dit bleek
uit den ijver, waarmede hij hare meest geliefde stelling
aangaande den oorsprong, het gezag en de geregelde
opvolging van het Kpiskopaat, zocht te handhaven, 2) doch
allermeest uit zijne „Verdediging van de echtheid der
Ignatiaansche brieven" 3). De strijd hierover had sinds
ettelijke jaren gerust, en het gevoelen, dat de kortere
recensie, door usserius en vossius ontdekt, de ware, oor-
Tius." Tiel 1859; hetwelk ter beantwoording\'van eene over dit onderwerp
door het Haagsch Genootschap uitgeschrevene prijsvraag heeft moeten
dienen, en waaraan het Gen. een gouden eerepenning heeft toegekend.
1)  „Ussches\'s gesamentlijke werken zijn, niet een levensbericht,
het laatst uitgegeven door ch. erlington in XVI vol. 8°. Dublin
1847. Zeer lezenswaardige en uitvoerige artt. over ussekius en
feabson geeft c. schöll in uebzogs Lex. ad vocem.
2)  „Dissertatie de Serie et successione privnorum lloniac Episcopo-
rum" in zijne Opp. Posth. uitgeg. door dodwell.
3)  „"Vindiciae Epistolarum s. ignatii.
17*
-ocr page 289-
260                             DERDE TIJDPERK.
spronkelijke zou zijn , steeds meerdere aanhangers en
voorstanders gevonden: tot dat hij door den welbestnurden
en geleerden aanval, dien de schrandere dallaeus tegen
dit gevoelen richtte 1) weder werd wakker geroepen.
Pearson nam het pleit der verdediging op zich, en al
werd zijn geschrift kennelijk door te groote ingenomenheid
met de Anglikaansche kerk beheerscht, het strekt toch
tot zijn niet geringen lof, dat de strijd, na de ver-
schijning van dit ,/opus palmarium" in veler oog voor
goed gesloten scheen , 2) om in onzen leeftijd, na
de ontdekking der Syrische overzetting, op nieuw te
worden aangebonden, en zijne beslissing te naderen.
Burnet verklaarde PEARSON voor den grootsten Theoloog
van zijnen tijd. en zijne uiteenzetting van het Christelijk
geloof volgens het credo, 3) welke door overvloed en
keur van citaten uit de beste Kerkvaders uitmunt,
werd in Engeland als het volkomenste geschat, wat ooit
uit eene Engelsche pen was gevloeid 4)
Het kwam geheel met het karakter der Anglikaansche kerk
overeen, dat de Patristiek in het oog van eenen usserius,
pearson e. a. Godgeleerden eene buitengewone belangrijk-
heid bezat; dat ook de Kerkelijke overlevering hooger bij hen
1)  „De scriptis, quae sub dionysii Areopagitae et ignatii Antio-
chensis nomime feruntur." Dallaeus\' bezwaren zijn nauwkeurig uit-
eengezet door junius t. a. pi. bl. 22 vg.
2)  „Pearsonius totam materiam ita penitus exhausit, ut de liac re nihil
magis dicendum restet." Wotton, aangeh.. door junius t. a. pi. bl. 24.
3)  „Exposition on the ereed" 1059; het eerste der talrijke door
pearson uitgegevene werken.
4)  Verg. over hem, behalve kist, junius en schó\'ll, vooral
chaufepié in zijn Dict. die een nauwkeurig en uitvoerig verslag
van al zijne schriften gegeven heeft.
-ocr page 290-
261
DERDE \'TIJDPERK.
gold, dan de Hervormde kerk, volgens hare leer en grond-
stellingen, kon toestaan. Schier alle kerkhistorische studiën,
die hier verder in aanmerking komen, vinden daarin
hun uitgangspunt, of zien wij derwaarts terugkeeren.
WlLLlAM BEVERIDGE (geb. 16158 in het graafsch. Leicester,
\\
1706\' als Bisschop van St. Asaph) werd hierdoor tot de
beoefening van het vroegste kerkrecht geleid, en zocht
eene geschiedenis van de oudste rechtsbronnen te leveren,
zoo als deze uit de zoogenoemde „Canones" der Apostelen
en do vroegste oorkonden der Christelijke kerk zouden
zijn op te maken. 1) JüSEFH bingham (geb. te Wakefield
1668 t als landgeestelijke bij Portsmouth 1723) droeg in
zijn groot Archaeologisch werk, 2) dat nog altijd veel
gebruikt en terecht gewaardeerd wordt, een schat van
bijzonderheden te samen, de oudheden der Christelijke
kerk, uit de zes eerste eeuwen betreffende; maar ijverig
Anglikaan als hij was, legde hij er den meesten nadruk
op, dat het Episkopaat rechtstreeks van de Apostelen
moest worden afgeleid, en hieruit laat zich gereedelijk
het gunstige onthaal verklaren, dat zijn werk zoo wel bij
Roomsch-Katholieken als bij Protestanten gevonden heeft.
Geheel in den Christelijken voortijd leefde en bewoog
zich ook de geest van wiluam cave, (geb. 1637 , Pre-
diker bij onderscheidene gemeenten, Hofkapellaan te Wind-
sor
en f ald. 1713.) Eene uitzondering hierop maakt zijne
Letterkundige geschiedenis van Kerkelijke Schrijvers 3),
1)  „2wiêi%oii sive Pandectae Canonam S. S. Apostolorum ab £cole-
sia Graeca receptorum nee non Canonicarum S. S. Patrmn Epistolarum,
cum Scholiis. II. T. fol." Oxon. 1672. — „Codex Canonum ecclesiae
priinitivae viudicatus." Lond. 1678.
2)  „Origines Eccles. or the antiquities of the Christian Church."
VIII vol. Lond. 1708—1722; later herdrukt in II folio.
3)  „Scriptorura Ecclesiasticorum Historia litteraria." 1688.
-ocr page 291-
2(52                              DEKDK TIJDPEUK.
welke veel verder reikt, en van zijne moeizame vlijt
in het opsporen van weinig bekende namen en ge-
schriften getuigt. Talrijker lezers nog dan dit werk
vond zijn »eerste Christendom", eene voorstelling van
de godsdienst en het leven der eerste Christenen, welke,
hoewel Ideaal genoeg geteekend, geenszins van waarde en
verdiensten is ontbloot 1). Hoe hoog ook bij hem het
gevoelen der Kerkvaders heeft gegolden, blijkt uit zijne
«Geschiedenis der Apostelen en Vaders van de drie eerste
eeuwen," welke later dooreene «Geschiedenis van de Vaders
der vierde eeuw" gevolgd werd 2). Men zoeke echter
bij cave niet de sporen van zulk eene diepgaande studie
der Kerkelijke oudheid als bij bingham. Te weinig is hij
volgens het oordeel van latere schrijvers 3) tot den geest
der Kerkvaders doorgedrongen , dan dat deze schriften —
wat zij bij eene diepere opvatting en genetische ontvouwing
der leerstellingen hadden kunnen worden — eene belang-
rijke bijdrage tot de Dogmengeschiedenis zouden kunnen
gerekend worden.
Nog kunnen wij onder de beoefenaars der Patristiek in
1)  „Primitive Christianity or Religion of the ancient Christians."
In het Nederd. vertaald doors. wor, Pred. te Zeist, onder den titel:
„Het eerste Christendom of de Godsdienst der eerste Christenen in
de eerste eeuwen des Euangeliams" II. dl. met platen. Dord. 1778.
Van de hooge ingenomenheid ouzer landgenooten met dit werk ge-
tuigt de vijfde druk, in mijn bezit, en de aanbevelende voorrede
der Utrechtsche Professoren herm. witsiüs en h. s. van alphen.
2)  „Apostolici, or History of the Apostles und Fathers in the
three first centuries of the Church." — „History of the Fathers of the
fourth century."
3)  Zóó oordeelt o. a. overbeck over hem, in het supplement op
herzog\'s Real Encycl. Bd. XIX. s. 310.
-ocr page 292-
263
DERDE TIJDPERK.
Engeland tweederlei richting onderscheiden: de eene, welke
zich de handhaving van het orthodoxe Kerkgeloof ten
doel stelde, zoo als dit door de vroegste Conciliën was
geijkt; de andere, welke zekere tendens openbaarde tot
afwijking op leerstellig gebied. De eerste wordt verte-
genwoordigd door JOH. ernst grabe (geb. te Konings~
bergen
1666 , den Puseijist vóór het Puseijisme 1) die voor
zijne neiging tot het Katholicisme door zijnen overgang
tot de Anglikaansche kerk bevrediging zocht, f 1706).
Met dit oogmerk gaf hij eene »Bloemlezing" uit de
Kerkvaders der drie eerste eeuwen, en eerre vernieuwde
uitgave der eerste Apologie van justijn den Martelaar
en irenaeus\' geschrift tegen de Ketterijen, met aantee-
keningen van zijne hand 2). Met dit oogmerk schreef
george büll (geb. 1634 t 1710) zijne «verdediging van
het Niceensche geloof," 3) waarin hij het bewijs zocht te
leveren, dat de vroegere Kerkvaders, in den grond der
zaak, geen ander gevoelen gekend hadden, dan hetwelk
te Nieéa werd vastgesteld, welke hem van bossuet\'s zijde
eene hooge lofspraak verwierf.
1)  Geabe was zóó hoog met het denkbeeld van eene onafgebrokene
opvolging der Bisschoppen ingenomen, dat hij op het punt stond tot
de R K. Kerk over te gaan, toen hij door spener op de Anglikaau-
sche Kerk gewezen werd, als welke hierin met hem overeenstemde ,
zonder met de Hervorming te breken. Dit bracht hem tot het besluit,
zich in Engeland te vestigen, waar hij zijne levensdagen, die niet
vele waren, ten einde bracht. Verg. over hem: v. ammon : „Gallerie
dcnkwürdiger Personen," Erl. 1833.
2)  „Specilegium Patrum et haereticorum primi, secundi et tertii
a Christo nato saeculi." — „Justini Marl. Apologia prima cum notis
variorum." — „Irenaei libri adv. haereses cum notis."
3)  „Defensio fidei Nicenae" door ghabe nevens de andere werken
van bull uitgeg. Lond. 1703.
-ocr page 293-
264                              DEBDE TIJDPERK.
De andere richting vond hare vertegenwoordigers in den
beroemden en geleerden henry DODWELL (geb. te Dublin
1641 f 1711) niet minder door zijne talrijke schrif-
ten 1) dan door zekere uitheemsche gevoelens bekend.
Zijne »Verhandeling over het klein getal der martelaren"
wekte geene geringe ergernis, maar niet minder zijne be-
wering, dat \'s menschen ziel van nature sterfelijk zij; welke
bewering nogtans tot verhooging van de kracht en waarde
des doops en aan het einde tot verheffing der Anglikaan-
sche
Kerk moest strekken 2). Nog verder dan hij ging
Daniel whitby, (geb. 1638 f 1726) die zijne loopbaan als
schrijver met eene pleitrede voor de Dissenters begon;
zijne pen tegen de vijf artikelen van Dordrecht scherpte en
in tegenstelling van hetgeen door george bull e. a. be-
weerd was geworden, in eene uitgewerkte verhandeling
betoogde, dat het Niceensche geloof, met een beroep op
de Kerkvaders onmogelijk kon gestaafd en gehandhaafd
worden 3). Nadat clarke openlijk als Ariaan was opge-
treden, deed hij, voornamelijk in het laatstgenoemde ge-
schrift, onverholen van zijne instemming met dit ge-
voelen blijken.
Al mochten wij — de Patristiek als onderdeel der Kerk-
geschiedenis erkennende — deze schriften niet met stil-
1)  "Wij noemen hier van alleen: „Dissertationes Cyprianicae," waar-
onder die „de paucitate martyrura" de Xlde uitmaakt; zijne „Disser-
tationes in Irenaeum\'\', en zijne „Diss. de jure laicorum Sacerdotali"
volgens het gevoelen van tebtulliaan en a. Kerkvaders.
2)  Buitendien had hij nog zijne eigene, voor dien tijd afwijkende
gevoelens, ten aanzien van het Inspiratie^begrip, de bezetenen des
N. T. de toerekening van adams schuld. Verg. hierover schköckh.
K. Ges. s. d. R. Th. VIII. s. 740 fg.
3)  „Diss. de S. S. interpretatione, sec. Patram commentarios." 1704.
Verg. het art. van ïh. chkistlieb in hbrz. Lex.
> f. l^ KtlW
-ocr page 294-
265
DERDE TIJDPERK.
zwijgen voorbijgaan: toch zou het ons moeite kosten
in de laatstgenoemde schrijvers Historiografen te zien 1).
Het verheugt ons daarom te meer op de lijst van Engel-
sche Godgeleerden eindelijk eenen naam te lezen, aan
wien het praedicaat eens geschiedschrijvers zonder eenig
voorbehoud toebehoort, en waarbij wij met welgevallen
iets langer verwijlen.
Het hooge aanzien van het geslacht, waaruit hij afstamde,
hadGiLBERT burnet (geb. 1(> 13 te Edinburg f 1715) voor de
rechtsgeleerdheid bestemd, maar de beslistheid zijner keuze
was oorzaak dat hij voor het Predikambt werd opgeleid,
waarmede hij later het Hoogleeraarsambt in de Godge-
leerdheid te Glasgow verbond. Zijn heerschende lust en
neiging was de beoefening der Geschiedenis, en dit, ver-
eenigd met den indruk, door de gebeurtenissen der tijden
in zijne naaste omgeving op zijnen geest teweeggebracht,
heeft hem de Geschiedschrijver van Engelands Hervorming
doen worden. Hoezeer ook het Episkopale stelsel uit volle
overtuiging toegedaan, was en bleef bürnet met hart en ziel
Protestant, en het verstrekte hem tot geen geringe ergernis,
de steeds toenemende katholizerende richting aan het Hof
waartenemen, en de smadelijkste voorstellingen van het werk
der Hervorming te hooren geven, waarbij men zich door
1) Dr. schafp, die nog al mild in het opgeven van namen is, heeft
t. a. p. s. 67, hierbij nog trideaüx en den Dissenter lardnee genoemd.
Den eersten, genoegzaam bekend door zijne „Geschiedenis der Joden"
meenen wij veilig te kunnen laten rusten; maar ook de tweede dient
buiten behandeling te blijven ; deels, omdat zijn overigens verdienstelijk
werk over de „Geloofwaardigheid der Evangeliegeschiedenis — al is
daarin ook van de Kerkgeschiedenis een overvloedig gebruik gemaakt —
toch hoogst bezwaarlijk een Kerk-Historisch geschrift kan heeten;
deels ook, omdat hij niet tot de Anglikaansche Kerk heeft behoord.
-ocr page 295-
266
DERDE TIJDPERK.
gaans op den hoogstvijandig gezinden Roomsch"Katholieken
schrijver nicolaas saunders beriep 1). Hij achtte daarom,
met de wederlegging van dezen, een vernieuwd en gron-
dig onderzoek der Hervormingsgeschiedenis dringend noo-
dig. Om zich onverdeeld aan dit werk te kunnen toewij-
den legde hij zijn Professoraat te Glasgow neder, en onbe-
rekenbaar groot was de moeite, die hij zich tot het opsporen
der beste bronnen getroostte. Maar die moeite werd ook
rijkelijk beloond door het gunstig onthaal, hetwelk, bij de
verschijning van het eerste deel, aan zijn werk te beurt
viel. Het Engelsche Parlement, dat juist wegens de ge-
ruchten van onderscheidene Roomsche complotten in zekere
spanning verkeerde, was zóó hoog daarmede ingenomen,
dat het den schrijver openlijk daarvoor zijnen dank be-
tuigde, en ten krachtigste aanspoorde en opwekte om met
zijnen arbeid voorttegaan. Deze aanmoediging had het
gunstig gevolg, dat reeds na twee jaren het tweede deel in
1) „De origine ae progressu schismatis Anglicani" het eerst in
1585 door eduard ehiston uitgegeven, door maucroix in het ïransch
vertaald. Dit geschrift van saundebs verdient naast de werken van
cociilaeüs en suuius ten volle eene plaats. Sciiröckii getuigt er van:
„Ioh habe diese von Seiten der Schreibart nicht übelgerathene Ge-
schichte recht eigentlich in der Absicht gelesen, urn sie, als die
Arbeit eines einheitnischen Zeitgenossen von der Gegenpartey der
Protestanten, vielleicht zur Aufklahruug oder Berichtigung der Erzahlung
ihrer Schriftsteller benutzen zu können. Allein, es war uninöglick
einen solchen Gebrauch davou zu inachen. Saunders schreibt so
ausserst aufgebracht und erbittert weder die Reformation, und alle
ihre Freunde und Beförderer; er mischt unter die Schimpfwórter
gegen dicselbe soviele theils grobe Unwahrheiten, theils parteyische
Verdrehungen der Geschichte — dasz, wenn er auch in einigen
Umstanden mehr Recht als die Protestantischen Schriftsteller haben
solltc, sein Werk imganzen doch nur verachlich bleibt." a. a. O.
Th. II. s. 664 fg.
-ocr page 296-
DERDE TIJDPERK.                               267
folio verscheen, hetwelk de Hervormingsgeschiedenis tot
het j. 1559 en alzoo nagenoeg tot haren eindpaal bracht.
Later in het j. 1714 werd nog een derde band hieraan
toegevoegd, die tal van bijlagen of verbeteringen op het
vroeger geschrevene behelsde 1). Geëvenredigd aan de
toejuiching die hij inoogstte, was ook de verbittering der
Koomschgezinden. Bij de troonsbeklimining van JACO-
BüS II week hij naar Nederland. Vruchteloos werd echter
op zijne uitlevering aangedrongen, daar hij de blakende
gunst en bescherming van willem III, Prins van Oranje
genoot. Hij woonde de landing in Engeland bij, en werd
door den nieuw gehuldigden Koning over de gewichtigste
belangen van Kerk en Staat geraadpleegd. De maatregelen,
die hij aanbeval, getuigden doorgaans van den gematigden
en verdraagzamen geest, die een hoofdtrek in zijn karakter
mocht heeten. Hij stierf, als Bisschop van Salisbury, in
twee en zeventig-jarigen ouderdom, nadat hij nog in eene
«Geschiedenis van zijnen tijd" 2) in den meest boeienden
verhaaltrant beschreven, het vernieuwde bewijs geleverd
had, hoe hij, gelijk weinigen vóór hem , de veder der ge-
schiedenis wist te voeren.
1)  „History of the Ref. of the Church of England. Lond. 1679—
1714. In het Fraasoh overgezet door m. de rosemond: „Histoire de
la Réformation de 1\'Eglise d\'Angleterre\'\' en IV Tom. 12°. Genève 1687.
Deze fransche vertaling, door mij gebruikt, is door burnet zelven
(zie „the auihor\'s letter to the tanslator\'\' vóór het eerste deel) van
wege hare getrouwheid en nauwkeurigheid hoogelijk geroemd. Toch
mist men daarin de vele en belangrijke bijlagen, en documenten,
die er later in den supplementband zijn bijgekomen. In hetzelfde jaar
verscheen eene Latijnsche vertaling, bewerkt door melchior miitel-
holzer te Genève.
2)  „History of his own Time" zes jaren na zijnen dood door zijnen
zoon uitgegeven.
-ocr page 297-
208
DERDE TIJDPERK.
Hoe gewichtig en veel omvattend BURNET de taak eens ge-
schiedschrijvers beschouwde; met welk een ernst hij zijne taak
opvatte, en de moeielijkheid om eene deugdelijke geschiedenis
van Engelands Hervorming te leveren geheel doorzag — dit
is gebleken uit de rekenschap, die hij zelf aangaande zijn
werk aan zijne lezers heeft gegeven 1) maar bovenal uit
de zorgvuldige voorbereiding, waarmede hij zich tot den
arbeid, dien hij ging aanvaarden, heeft toegerust. Men heeft
met zekere gestrengheid hem ettelijke misslagen in reke-
ning gebracht, doch welk geschiedschrijver is geheel
daarboven verheven? Men kan tegen hem inbrengen,
dat hij het werk van Engelands Hervorming te fraai ge-
kleurd, het karakter der vroegste Hervormers, o. a. dat
van cranmer veel te gunstig geteekend heeft 2) en zijne
liefde voor de Anglikaansche Kerk te sterk heeft laten
doorschijnen. Doch, zoozeer als eenzijdigheid en partijdig-
heid te berispen valt, zóó weinig toch zal volstrekte kleur-
.oosheid als verdienste in eenen geschiedschrijver kunnen
gelden. En men erkenne hierbij, dat BURNET de eerwaar-
dige mannen, wier leven en werken, wier geloofsmoed
en Godverheerlijkend uiteinde hem met al de geestdrift der
bewondering vervuld hadden, toch niet als Heiligen, zonder
vlek of rimpel in het gelaat, geteekend heeft; dat hij van
enkele voorstanders der Hervorming de feilen en gebreken
evenmin heeft verschoond, als hij het edele en voortreffelijke
in enkelen harer tegenstanders heeft voorbijgezien , en met
1)  Zeer lezenswaardig is de Voorrede, door burnet vóór zijn werk
geplaatst, waarin hij mede eene nauwkeurige opgave doet van de
Auteurs (fox, parkeh , herbert, fuller e. a.) die vóór hem over
de Hervormingsgeschiedenis van Engeland hadden gehandeld.
2)  Zeer scherp steekt daarbij de karakterteekening van cranmer
af, niet alleen zooals zij door bossuet, maar ook door macaüly is
gegeven.
-ocr page 298-
269
DERDE TIJDPERK.
dezelfde vrijmoedigheid het veroordeelend vonnis over HEN-
drik VIII heeft uitgesproken, waarmede hij, als pleit-
verzorger der onschuld, al het gruwzame en onverdiende
van het lot eener anna van boleyn getracht heeft in het
helderste licht te doen uitkomen.
Wat BüRNET hoog boven de meeste Historici van dit
tijdperk plaatst, is de klaarheid der voorstelling, die hij
van geschiedenis heeft, en van het karakter dat een
in waarheid Historisch werk , naar vorm en inhoud
beide, dient te dragen. Ook zijn doel was Apologelisch-
Polemisch,
maar wijselijk heeft hij eene geheele Apologie
der Hervorming aan zijn werk laten voorafgaan 1) en de
wederlegging van saunders naar de bijlagen verwezen ,
om alzoo de Geschiedenis onverhinderd te laten voortgaan,
en voor zich zelve te laten spreken. Hoeveel dan ook tot-
lof van JOHN strijpe (t 1720) en de historische waarde van
diens geschriften gezegd mng worden, waarin hij deels het-
zelfde tijdperk behandeld heeft, deels de Geschiedenis der
Hervorming en van de vestiging der Anglikaansche Kerk,
onder de regeering van Koningin elisabeth tot op het j.
1588 heeft voortgezet 2): in Historiographische verdiensten
1)  Geplaatst vóór den tweeden folioband, en het derde deel der
Fransche vertaling.
2)  „Ecclesiastical memorials and Annals of Reformation." In een
drietal werken heeft strijpe zijne gedenkwaardigheden en Annalen te
samengevat. Het eerste, III vol. fol. Lond. 1721. handelt over de
opkomst der Kerk van Engeland, onder de regeering van hendrik
VIII, edüard VI en Koningin maria ; het tweede III. vol. Lond.
1725—37. over hare grondvesting onder de regeering van Koningin
elisabeth. Eindelijk gaf hij nog een folioband met kortere Annalen,
die over de lotgevallen van Kerk en Staat loopen tot het j. 1603.
Zie de titels dezer werken in het breede opgegeven docr gieseler,
a. a. O. III. II. s. 1 fg.
-ocr page 299-
270
DERDE TIJDPERK.
en geheel den aanleg zijns werks is hij bij zijnen voor-
ganger verre teruggebleven. Strijpe blijft Annalist, BUR-
net houdt overal het doel voor oogen eene planmatige
en welgeördende geschiedenis te schrijven. Hij heeft, bij
aangename afwisseling, haar eene edele en waardige
taal geleend ; en stemt men, waar van Pragmatiek der
Geschiedenis sprake is, de eischen niet te hoog, dan
zal men BTTRNET, in de samenschakeling der gebeurte-
nissen, in de ontleding van menschelijke bedrijven en begin-
selen , ook bij de gedurige heenwijzing op het Godsbestuur,
dat hij zich verplicht rekent te doen opmerken en eerbiedigen,
ten volle waardig keuren, in het land gebloeid en ge-
schreven te hebben, waar de Pragmatische geschiedschrij-
ving in een volgend tijdperk zulk een hooge vlucht zou
kiezen en bereiken.
-ocr page 300-
IV.
f
DE PIËTISTISCHE KERKGESCHIEDSCHRIJVING
TEGENOVER DE KRITISCH-POLEMISCHE RICHTING.
Hoe diep de Polemiek, niet zelden met de grootste vin-
nigheid gevoerd, en tot het gevaarlijkst uiterste gedreven,
ook aan dit geheele tijdperk in het merg en bloed zat:
op eene zoo machtige werking moest wel zekere terug-
werking volgen; eene terugwerking, welke in Duitschland,
tegenover het starre en strakke Lutheranisme, van het
Piëtisme, in Engeland, tegenover het hiërarchisch streven
der staatskerk, van het Methodisme is uitgegaan, maar in
beide landen een Mystiek en min of meer anti-kerkelijk
karakter draagt. Evenals het Piëtisme op het gebied der
Christelijke Ethiek, een weldadigen invloed heeft doen
gelden; zóó heeft ook de Kerkgeschiedschrijving, groo-
tendeels in gunstigen zin, de werking van dien invloed
ondervonden; en wij kunnen het ontwikkelings-proces,
dat de Historiographie der Kerkgeschiedenis heeft doorge-
loopen, niet geregeld ontleden en volgen, zonder hier een
blik ter zijde te hebben geworpen, en ons oog ook op dit
verschijnsel te hebben laten rusten.
-ocr page 301-
272                              DERDE TIJDPERK.
Vóór dat echter de edele spenkr aan het hoofd dier be-
weging kwam te staan, en door de uiting zijner »vrome
wenschen" (pia desideria) tegen zijn wil en bedoeling een
vuur ontstak, dat tot na zijnen dood zon blijven branden,
leefde in noordelijk Duitschland een man, die wegens den
vredelievenden geest die hem bezielde, van den Polemi-
schen ijver der carpzoviussen en caloviussen, alsmede
van de meeste Historici zijner dagen, de gunstigst moge-
lijke tegenstelling vormde; een man , die door zijne tijdge-
nooten niet werd begrepen, omdat hij in vele opzichten
boven zijnen tijd en de verschillende partijen heeft gestaan,
maar voor wien de eer was weggelegd, door de nakome-
lingschap te hooger geplaatst en beter gewaardeerd te
worden; een man, die door de helderheid zijner inzichten
schier in ieder vak der Godgeleerde wetenschap den weg
des vooruitgangs gebaand heeft; een man, die door geheel
zijn werken en streven en de leerlingen die hij vormde,
nog meer dan door zijne schriften, eene vrijere en onbe-
vangene opvatting en beschouwing der Kerkgeschiedenis
bevorderd heeft 1) en daarom — al kan hij niet onder
de Piëtisten gerangschikt worden — aan het hoofd dezer
afdeeling zijne eigenaardige, hem toebehoorende, plaats
inneemt.
1) „Calixtus, der in Unterschied von den wilden Poleinischen
Eifer seiner Lutherischen Zeitgenossen, welche auf ihrer Seite nur
Wahrheit, auf Seiten der Gegner nur Irrthum sehen konnten, auf die
Urkirche, als den geineinsamen Grundstock der verschiedenen sicht-
baren Kirchen, auf eine über der Differenzen erhabene iicnte Katbo-
liciteit hinwies, und so der Volaüfer einer freieren Auffassung der
Kirchesgeschichte und einer irenischen auf das Wesentliche und Prae»
tische geriohteten Theologie wurde." — Schaff a. a. 0. s. 66.
-ocr page 302-
273
DERDE TIJDPERK.
George calixtds 1) (geb. te Medelby in het Hertog-
dom Sleeswijk in het j. 1589, als Hoogleeraar te Helmstadt
t in \'tj. lC>5fi) was de zoon eens dorpsleeraars, die nog leer-
ling van den beroemden melanthon geweest was. Reeds
dit verklaart ons eenigermate de richting van zijnen geest;
maar voornamelijk op zijne veelvuldige reizen, in gezel-
schap met een rijken Nederlander, mattheü3 overbeek,
ondernomen en volbracht — waarop hij de inrichting
van andere Kerkgenootschappen en een aantal beroemde
mannen van nabij leerde kennen — werd zijn gezichtskring
verruimd en uitgebreid, en de grond tot die godsdienstige
verdraagzaamheid gelegd, waarvan hij, geheel zijn leven
door, de warme en ijverige voorstander is gebleven.
Het werd de schoone droom zijns levens, onder de ver-
schillende afdeelingen der Christenheid een duurzamen
Godsdienstvrede te stichten, en den haat, dien zij tot
hiertoe elkander hadden toegedragen, in liefde en welwil-
lendheid te doen overgaan. Mogen al de pogingen, die
hij daartoe aanwendde, vruchteloos zijn gebleven, of zelfs
met de grievendste verdachtmaking en miskenning zijn
beloond, het zaad, dat hij in de schriften, waarin hij deze
denkbeelden uitsprak 2), uitgestrooid had, zou toch in
lateren tijd, bij de beöordeeling van vroegere kerkelijke
toestanden en partijen , zijne vruchten dragen. Niet veel,
betrekkelijk weinig, wat rechtstreeks tot de Historiogra-
phie
der Kerkgeschiedenis gebracht en gerekend kan wor-
den, is van calixtus\' hand tot ons gekomen. Het meeste
wat daartoe behoort is in zijne schriften sporadisch voor-
1)  De naam zijner familie was eigenlijk kalliso.v.
2)  Hiertoe behooreu: „Desiderium et studium concordiae Ecclesi-
asticae." — „Judicium de controversiis Tlieologieis, quae inter Lu-
theranos et Reformatos agitantur," en : „De tolerantia Reformatoruin."
18
-ocr page 303-
274                                DERDE TIJDPERK.
handen. Over menig Dogme is door zijne belezenheid in
de Dogmengeschiedenis, en het oordeelkundig gebruik,
dat hij daarvan wist te maken, een helder licht verspreid.
Onder zijne Monographié\'n wordt vooral die, welke »over
het huwelijk der geestelijken" handelt, als hoogst voor-
treffelijk geprezen. Een uitgewerkt Historisch Fragment
of tafereel, » van den toestand der Westersche Kerk gedu-
rende de drie opvolgende eeuwen, waarin, met het toene-
mend bederf, ook de Pauselijke heerschappij steeds hooger
klom" 1), doet ons zien, hoeveel hij had kunnen geven,
indien hij meer dan stukwerk had willen leveren, en het
geheel der geschiedenis of een veel ruimer veld met zijnen
helderzienden blik omvademd had. Calixtus staat ook
ten aanzien der wijze, waarop hij de Kerkgeschiedenis
wilde behandeld zien, nagenoeg alleen en op zich zelven,
maar zijne verschijning is als de moedgevende voorspel-
ling van een beteren tijd 2).
Had calixtus iets langer of later geleefd, hij zou zekere
sympathie voor het opkomend Piëtisme kwalijk verborgen
hebben. De ongehuichelde vroomheid van eenen speneb
zou hem hebben aangetrokken, en ingenomen als hij was
met de eenvoudigheid van het oorspronkelijke Christen-
1)  „G. calixti, Historia de statu rerum in Ecclesia Occidentali,
VIII, IX, X° saec. et deinceps, quando Pontificius dominatus et corrup-
telae invaluerunt;" gevoegd bij zijn „Apparatus Theologicus," Helmst.
1657 et 1661.
2)  Eene breedvoerige levensschets van hein geeft c. l. th. henke
in hebzog\'s Lex., schrijver van „g. calixtus und sein Zeit," Halte,
1853. Verg. voorts over hem,, behalve schaff, schröckh K. s. d. R.
s. 401, 429, 493, 704 fgg. en stbudlin a. a. O. s. 147 eu 232, die
in zijne „Geschichte der Christlichen Ethiek" nog veel uitvoeriger over
calixtus en diens uitstekende verdiensten gehandeld heeft.
-ocr page 304-
275
DERDE TIJDPERK.
dom, zou hij over eenen arnold zelfs — bij gestrenge
afkeuring van het overdrevene, dat er in diens streven
en beschouwingen lag — ongelijk gunstiger en genadiger
oordeel hebben geveld, dan hetwelk door de gestreng
Luthersche Theologen over dezen werd uitgesproken.
Toen spener te Dresden zijne vrome bijeenkomsten of
zoogenoemde oefeningen {Collegia pietatis) hield, werden
deze met de meeste gezetheid bijgewoond door eenen jon-
geling, die van zijne vroegste jeugd van eene sterke over-
helling tot Mystiek had doen blijken, en van haar eindelijken
triumf de redding en het eenig heil der menschheid voor
de toekomst bleef wachten 1). Het was Godfried arnold
(geb. ten jare 1666 in het Saksisch Stadje Annaberg, waar
zijn vader den nederigen post eens onderwijzers bekleedde,
gest. in \'t j. 1714). Na te Wittenberg zijne studiën te heb-
ben voleindigd, kwam hij te Dresden in aanraking met
spener, wiens invloed hem, in een aanzienlijk gezin, de
betrekking van huis-docent deed verwerven. Ongelukkig
paarde zich met dezen hang tot Mystiek zekere anti-ker-
kelijke en separatistische geest, die hem de pas verworvene
betrekking weder deed derven, en die zich voornamelijk door
zijne geschriften in Duitschland heeft voortgeplant. Hoe-
veel ook de Luthersche Kerk met hare geestelijkheid zich
op de zuiverheid haars geloofs liet voorstaan, hij kon in
haar het ware Christendom, gelijk hij het zich dacht, niet
herkennen of wedervinden. Des jongelings waarlijk vroom
1) De ontleding van dit zijn gevoelen geeft hij in zijne: „Historie
und Beschreibung der Mystischen Theologie, oder geheime Gottesge-
lahrtheit, wie auch der alten und neuen Mysticorum." Frank/. 1703;
en in zijne: „Historie und Beschreibung des ersten Christenthums."
Ibid. 1709. Over aenold als Mysticus verdient st&udlin nagelezen
te worden, a. a. O. s. 152. alsmede in zijne „Gesch. der Chr. Ethiek."
18*
-ocr page 305-
276
DEUDB TIJDPGKK.
gemoed blaakte van een smachtend verlangen naar een
beteren en volmaakteren toestand, dan hij in de werke-
lijkheid, en zijne naaste omgeving voor oogen had. Ner-
gens meende hij de verwezenlijking van het Ideaal, waar
naar hij vruchteloos zocht, te aanschouwen, dan in »de
eerste liefde" en het nog onbedorven leven der vroegste
Christusbelijders. Weinig ouder was hij dan twintig jaren,
toen hij reeds, tot beschaming van de lauwheid der Chris-
tenen van zijnen tijd, een hooggekleurd tafereel ophing van
het eerste Christendom, van de kracht des geloofs, van
de heiligheid des levens, van de innigheid der liefde, die
toen had geblonken. 1) Hij bewees in dit geschrift niet
minder het veelomvattende van zijne kennis en de teeder -
heid van zijn godsdienstig en zedelijk gevoel, dan zijne dwee-
pende liefde en ingenomenheid met een denkbeeld, dat de
grondslag en de bezielende hoofdgedachte van zijn voornaamst
geschiedkundig werk zou worden. De gunstige verwach-
ting, welke hij reeds vroeg als schrijver had opgewekt,
en de machtige invloed van hem genegene beschermers,
verschaften hem de aanstelling tot Hoogleeraar in de Ge-
schiedenis aan de Hoogeschool te Giessen. Maar niet lang
zou hij deze nieuw ontslotene loopbaan blijven volgen. Er
was in de geheele inrichting van het hoogere onderwijs,
in de zeden en gebruiken, die hij daar heerschende vond,
zdóveel wat hem mishaagde en stof tot ergernis gaf, dat
hij tot het besluit kwam dit ambt weder neder te leggen.
Er laat zich nogtans nog een andere beweegreden gis-
sen, welke niet zonder eenigen invloed zal zijn gebleven op
dit besluit. Arnold had toen reeds zijne zooveel gerucht-
makende Kerk en Ketterhistorie (waarvan wij straks uit-
1) „Die erste Liebe, d. i. wahre Abbildung der ersten Christen."
Id 1738 verscheen te Leipztg de vijfde druk.
-ocr page 306-
DERDE TIJDPERK.                              277
voerig moeten gewagen) voor de pers gereed, en veel door-
zicht werd er niet vereischt, om lichtelijk te voorzien ,
dat er bij de verschijning van dit werk de hevigste storm
over zijn hoofd zou komen lostebarsten, welke hem lich-
telijk het ambt zou hebben kunnen kosten, waarvan hij
zich nu vrijwillig ontdeed. Van nu af vergenoegde hij
zich met het ambt eens geestelijken j en in weerwil van
de heftige wederspraak, die zijne voorstelling van de ge-
schiedenis wekte; in weerwil van het aantal vijanden, die
hij zich daardoor berokkend had, genoot hij de onder-
scheiding, door frederik I tot Historiograaf van Pruisen
benoemd te worden, en bleef het hem vergund, als Pre-
diker en Inspector te Perleberg, zijne dagen rustig te
eindigen.
Een tijdgenoot en vriend van arnold, die hem bij de
voorgenomene uitgave zijner »Kerk- en Kettergeschiede-
nis" de gewichtigste diensten bewees, was de beroemde
Ciiristiaan THOMASIU9 (geb. te Leipzig, in het j. 1655.
t in het j. 1728, als Hoogleeraar aan de nieuw gestichte
Universiteit te Halle, welke aan zijne verwijdering uit
Saksen en overkomst naar Halle voornamelijk hare grond-
legging had te danken) een man van de veelzijdigste gaven
en den uitgebreidsten invloed, die de verbeteringsplannen,
welke hij voor verschillende vakken van wetenschap ont-
wierp, ook tot de behandeling der Kerkgeschiedenis
wenschte te zien uitgestrekt, en wat hem daarin verkeerd
en gebrekkig toescheen, met de grootste vinnigheid door-
streek. Wij ontmoeten, bij eene vergelijking van beide
mannen, enkele sterk sprekende trekken van overeenstem-
ming. Even als arnold wenschte hij de Tlieologie van de
klemmende boeien van Dogmatisme en stijf-scholastieke
vormen ontslagen, en tot Bijbelschen eenvoud en practi-
-ocr page 307-
278
DERDE TIJDPERK.
sche vroomheid teruggebracht te zien. Even als arnold
hield hij het oog wijd en scherp geopend voor de heer-
schende gebreken in het kerkelijk leven van zijnen tijd.
Even als deze ging hij van den stelregel uit: »dat niet
alles voor goede munt en waarheid is te houden, wat door
de Orthodoxen over en tegen de ketters gezegd is, rnaar
dat dezen zelven dienden gehoord te worden 1). In zijne
• voordrachten over het Kerkrecht" na zijnen dood ver-
schenen 2), ging hij nog verder en ontzegde hij aan den
Staat alle bevoegdheid om de ketterij als eene misdaad
te straffen. In beider karakter bespeuren wij zekere zucht,
om het algemeen gevierde en bewonderde met de meeste
gestrengheid te beöordeelen, het algemeen verachte en
verworpene optebeuren en te verheffen 3). Maar, is alzoo de
gelijkheid groot — de ongelijkheid is nog grooter. Bezwaar-
lijk zouden wij thomasius, die geheel als »de man der
verlichting" geleefd en gewerkt heeft 4), een\' geestverwant
van den waarlijk vromen en gemoedelijken arnold wagen
te noemen; maar wel moet het ons uit het bovenstaande
ten volle begrijpelijk zijn geworden, hoe deze in thoma-
SiüS een\' helper en bondgenoot heeft kunnen vinden, die
hem tot het schrijven en voortzetten van zijne »Ketter-ge-
schiedenis" niet enkel aanmoedigde, maar ook krachtdadig
ondersteunde, en bij hare eerste verschijning — toen er
1)  „Non omnia vera esse, quae dicantur ab orthodoxis ad versus
haereticos, sed hos ipsos esse audiendos."
2)  „Kirchen-rechtlichen Vortragen ,\'* uitgeg. in het j. 1738.
3)  In een Hjkdicht op thomasius werd daarom dezen verweten:
„Der hasset was man Hebt, und liebet was man hasset."
4)  Verg. over thomasius: a. tholuck : „Vorgeschichte des Ratio*
nalismus," Th. II. 2. s.262 fgg., en het door hem bewerkte art. in heb-
zog\'s Lex.
-ocr page 308-
279
DERDE TIJDPERK.
aanstonds een kreet van toorn, eene stemme der geheele
afkeuring en verwerping uit het legerkamp der Orthodoxe
Lutheranen tegen arnold opging, — niet schroomde dit
boek voor het beste boek, na den Bijbel, te verklaren.
Niet lang nadat arnold zijn Hoogleeraarsambt te Gies-
sen
had nedergelegd, verscheen zijne «onpartijdige Kerk-
en Ketterhistorie" in twee deelen, om weldra door een
derde deel, en later nog door een supplementband, tot
verbetering en opheldering der Kerkgeschiedenis , gevolgd
te worden 1). Hij had zich ten doel gesteld, gelijk de
titel het aanduidt, in den gestrengsten zin des wbords
onpartijdig te zijn, en om daartoe te geraken een geheel
nieuw en oorspronkelijk gezichtspunt en plan van bewer-
king gekozen. Had men tot hiertoe zwaar tegen zooda-
nige onpartijdigheid gezondigd; 4) had men het wezen des
1)  „Unpartheiische Kirchen- und Ketzer-Historie vom anfang des
N. T. bis aufs Jahr 1688." I. u. II. Th. Frank/, a. M. 1699. —
„Fortsetsung u. Erlauterung, bestehend in Beschreibung der noch
übrigen Streitigkeiten im 17ten jahrh." 1700. —„Suppletneuta, emen-
dationes et illuslrationes." Frank/. 1706. GesamenUjk herdrukt in II
Bd. 4\'. Frankf. 1729 en Schaffhausen 1740, in III folianten. De
derde foliant behelst de voornaamste strijdschriften vóór en tegen dit
werk. — In liet Nederduitsch vertaald en uitgeg. door sebastjaan
petzold, onder den tit.: „Historie der Eerken en Ketteren," in III
fol. Bd". met koperen Platen versierd. Amst. 1701. Achter ieder deel
zijn gevoegd: „Nadere verklaringen, behelzende noodige stukken,
Oir kon den, Traktaten, noopende vele twisten ter zake van den gods-
dienst." Maar de strijdschriften, als eerst later verzameld, ontbre-
ken. Deze nederd. uitgave is door mij gebezigd en bestendig aangeh.
2)  „Tot hiertoe is het zóó in de Kerkelijke Historie toegegaan, dat
men, zonder eenige kennis van zich zclven , den Paus, of wien men zich
anders als tegenpartij gekozen heeft, op het afgrijselijkst afgeschil-
derd heeft, en al het andere, wat tot de Historie is dienende, daar
-ocr page 309-
280
DERDE TIJDPERK.
Christendoms maar al te zeer in Dogmen en belijdenis-
schriften gesteld en gezocht; hij wilde het veel meer in
geloof en liefde, in een leven der boete en bekeering, in
ware vroomheid des harten zoeken, gelijk het Ideaal daar-
van hem in het leven der eerste Christenen had voor
oogen gezweefd, om zich hierdoor, bij de behandeling der
geheele geschiedenis uitsluitend als maatstaf des oordeels
te laten leiden 1). En dat het hem met dit streven naar
onpartijdigheid volgens zijne inzichten, volkomen ernst
is geweest — dit laat zich, na de plechtige betuigingen,
door den Schrijver in de Voorrede afgelegd, te nauwer*
nood betwijfelen 2).
nit gelaten of vervalscht heeft. Men zie slechts de gewone Compen-
dia
na elkander eens door, of niet een ieder zijn eigen gewaanden
godsdienst tot den Hemel toe verheft, daarentegen hoe men de \\voor-
den en werken van alle anderen zonder onderscheid tot onder de
Helle verdoemt." Voorr. § 22.
1)  Voorrede § 21.
2)  „Wat de inzichten betreft, die mij tot het schrijven dezer His-
torie bewogen hebben, zoo mag ik vrijelijk in \'t openbaar, en voor
God betuigen, dat het geenszins mijn voornemen geweest is om deze
Kerkelijke Historie als iets nieuws of bijzonders ter bane te brengen ,
alleen maar om eenige ijdele eer of ander voordeel te erlangen."
Voorr. § 2. — „Maar gelijk wij allen van ons doen voor God reken-
schap zullen moeten geven, zoo heeft mij steeds dit als bet voor-
naamste doelwit voor oogen gezweefd, ten allen tijde het geloof en
een goed geweten te behouden. Bij welk eerlijk voornemen het mij
enkel en alleen om de bloote en loutere waarheid te doen was."
$5. — „Op de bedenking, dat men om zich als onpartijdig voor te doen,
wel het een en ander van deze of gene partij had kunnen of moe-
ten verzwijgen, antwoordt hij dat het juist een hoofdvereischte der
onpartijdigheid is, om volstrekt niets wat tot het volkomen begrip
der Historische waarheid eenigzins kan dienen, achterwege te laten,
te bemantelen, te verdraaien of om te keeren." § 29. — Het hoofd-
-ocr page 310-
281
DERDE TIJDPERK.
Vragen wij verder, waarom ARNOr.D zijne Kerkge-
schiedenis hoofdzakelijk als Kettergeschiedenis behandeld
heeft, en haar ook zóó wilde genoemd hebben? Wij ont-
vangen hierop het meest voldoende antwoord in dezelfde
voorrede en de reeks van »algemeene aanmerkingen",
welke hij, tot rechtvaardiging van het door hem geko-
zene standpunt, aan zijn werk heeft laten voorafgaan. Hij
stelt daarin problematisch een aantal vragen voor, waarop
hij zelf in eene reeks van citaten uit geachte Schrijvers
het antwoord geeft, doch waarop verder dit geheele werk
als antwoord zal moeten dienen, zooals: *Of niet sinds
overoude tijden, en nog altijd onder de Protestanten en in de
Luthersche Kerk, veelal het kettermaken en verdoemen
uit drift, nijd, eerzucht, winstbejag, en andere onedele
hartstochten is geschied ?" — Of men niet vele ketters ver-
oordeeld heeft, omdat men ze niet heeft verstaan of niet
heeft willen begrijpen? — Of niet in de bedorvenste tijden
Christendoms de grootste kettermakers en meesters door-
gaans huichelaars, Farizeën en Schriftgeleerden, of god-
delooze en verkeerde menschen geweest zijn ? — Of niet, bij
den wasdom der Pauselijke macht, alle oprechte ijveraars,
alle getuigen der waarheid dien naam van ketter hebben
gedragen? — Hij wijst er, met beroep op zijne eigene erva-
ring op, hoe gereed men was door alle tijden, maar vooral
in zijne dagen, een iegelijk, bij wien de vroomheid des
harten en de ernst des levens als het hoogste gold, den
schimpnaam van ketter naar het hoofd te werpen 1). En
oogmerk van dit geschrift is vóór de Nederd. vertaling, ter ophel-
dering van de Titelplaat, aldus uitgedrukt f
„Hier rijst de waarheid uit het graf;
Verwacht, ö wangeloof, uw straf."
1) „Het beste middel om iemand hedendaags verdacht te maken,
-ocr page 311-
282                                 DERDE TIJDPERK.
werkelijk komen er onder deze reeks van vragen een aan-
tal voor, waarop nauwelijks een bevestigend antwoord kan
worden teruggehouden. Werkelijk is het de taak eener
onpartijdige geschiedschrijving, het onrecht te vergoeden
of te herstellen, aan de eer, de*n naam en de nagedachtenis
van menigen zoogenoemden ketter gepleegd, en bij de
nakomelingschap herziening van een vonnis te vragen, te
voorbarig, zoo al niet te kwader trouw, door het voorgeslacht
over hem uitgesproken. Werkelijk maakt het eene hoofd-
verdienste van arnold\'s Kerkgeschiedenis uit, dat hij dit
met gelukkig gevolg heeft beproefd, op sommige secten
en partijen een nieuw en gunstiger licht heeft doen vallen,
of zoodanige voorstelling daarvan heeft gegeven, welke
van zelfs tot een vernieuwd onderzoek nopen moet. Maar
het is tevens de hoofd- en grondfout dierzelfde geschie-
denis, van tot algemeen geldenden regel te hebben willen
verheffen wat somtijds of in vele gevallen als waarheid
geldt. Arnold schreef geheel onder den indruk van het
tegenwoordige, en hij bracht dit zonder voorbehoud op het
verledene over. Was het inderdaad in zijnen tijd zóó treurig
met de Kerk gesteld, welke als de ware en rechtgeloovige
gold, het was dan in zijn oog volkomen consequent, door alle
tijden heen hen voor de ware Christenen te houden, die
de Kerk als de onware uitgestooten en gebrandmerkt had;
maar juist hierdoor is hij op de klip van het apriorisme
verzeild 1) en even partijdig en onrechtvaardig tegenover
de Orthodoxe Kerk geworden, als deze tegenover de
ketters geoordeeld en gehandeld had 2). Bovendien had
is dat men zegge: „Hij is een Quaaker, een Weigeliaan, en vraagt
men : waarom ? zoo zegt men : „sufficit me dixisse." Algem. aanm. bl. 42.
1)  Het bekende: „Incidit in Scyllam, qui vult vitare Charybdin"
is volkomen in arnold bevestigd.
2)  „Seine unparteiische Eetzergeschichte wurde eine nicht minder
-ocr page 312-
DERDE TIJDPERK.                          283
hij zich hiermede de bevoegdheid tot de uitspraak eens
oordeels toegekend, dat alleen den kenner van het ver-
borgene toekomt. »Het was" zegt baür «eene koene en
stoute gedachte de geheele geschiedenis er op aan te zien
met de vraag: of zij, die men gewoonlijk voor de ware en
echte Christenen hield, voor de onware en valsche zijn te
houden; of zij, die men voor de slechtste menschen hield,
niet juist de beste Christenen geweest zijn ? Maar, had de
geschiedenis werkelijk deze vraag te beantwoorden, dan
zou zij omtrent een object verkeeren, dat zich het minst
weten en beöordeelen laat" 1).
Wij willen thans, om een overzicht van het geheel te
erlangen, en den geest des werks uit een aantal bijzonder-
heden te doen spreken, arnold\'s Kerk en Kettergeschie-
denis
openslaan en die vluchtig doorbladeren.
Arnold hield zich, gelijk zich verwachten liet, in zijne
• Geschiedenis" aan de verdeeling bij Eeuwen, en heeft
de behandeling van elke eeuw in vijf hoofdstukken, die
nagenoeg overal wederkeeren , gesplitst 2). Over de meest
geschikte orde heeft hij zich, even weinig als over de
Symmetrie der deelen zijns werks, grootelijks bekreund.
In den eersten band der Nederduitsche vertaling worden
niet minder dan XV eeuwen afgedaan , terwijl de tweede
en derde band nagenoeg geheel door de behandeling der
twee laatste eeuwen worden ingenomen. In de Oude en
parteiische dadurch, dasz er sich voraus zuin Gnmdsatz machte, den
Orthodoxen gegenüber sich auf die Seite der Ketzer zu stellen, und
bei ilincn eben so viel Gut os und Rühmliches zu finden, als die Or-
thodoxen verwerfliches an ihnen sahen." Bauh , a. a. O. s. 98.
1)  Baur, a. a. O. s. 103.
2)  De uit- en inwendige toestand der Kerk (I en II); de voornaam-
ste kerkleeraars en schrijvers (III); de Couciliën en de verschillen
aangaande de godsdienst (IV en V).
-ocr page 313-
284                            DERDE TIJDPERK.
Midden-kerkgeschiedenis wordt de genoegzame kennis der
hoofdgebeurtenissen grootendeels ondersteld. Hij heeft zich
ontslagen gerekend van eene nauwkeurige opgave van
feiten en jaartallen, die in elke Kerkgeschiedenis waren
weder te vinden, om aanstonds verder en dieper tot het oor-
deel over personen en zaken of de mededeeling van min
bekende bijzonderheden uit de geschiedenis te kunnen over-
gaan 1). Daarentegen zijn de tijden na de Hervorming
met de grootste uitvoerigheid geteekend, en voornamelijk
de daarin gevoerde kerkelijke twisten, tot in de kleiu-
ste bijzonderheden verhaald 2).
Met terugwijzing op zijne «afbeelding van het leven
der eerste Christenen," heeft hij bij dit punt korter stil
gestaan, maar ook hier geene loftuiting gespaard en zijn
penseel in de gloeiendste verven gedoopt. Wel moet hij
toegeven, dat toen reeds niet alles goud van het edelste
en zuiverste gehalte geweest zij, en dat er op enkele
plaatsen des N. T. van ketters wordt gesproken, doch hij
is er op uit, het onderscheid zóó scherp mogelijk te doen
uitkomen, tusschen dezen, die in den eigenlijken zin »scheur-
makers en menschen van bedorven wil" geweest zijn 3),
.1) „Waarom ik dan ook in dit werk niet bij bloote tijdrekening of
magere opgaven en onvruchtbare vertellingen aangaande personen,
plaatsen enz. blijf stilstaan, al welke zaken in andere werken en
nog onlangs in „het kort vertoog der Kerkelijke Historie" vervat zijn."
Voorr. § 9. — Bij dit laatste schijnt A. het oog op osiasder\'s veel
gebruikt en gelezen Epitome gehad te hebben.
2)    Ook hieromtrent heeft hij eenige verdediging noodig geacht.
„Mocht iemand meenen, dat het niet noodig geweest ware, dat er,
inzonderheid in de laatste eeuwen, zoo vele bijzondere voorvallen
(Specialia facla) bijgebracht worden, die wete , dat juist deze de nood-
wendigste stukken van eene grondige Historie uitmaken." Ibid. § 38*
3)  Dl. I. bl. 18.
-ocr page 314-
DERDE TIJDPERK.                                 285
en zoo velen als de kerk in latere tijden voor ketters
heeft verklaard. Hoe wel hij, even als flacius, den groot-
sten last der schuld van het toenemend bederf der Kerk
aan konstantijn den groote te dragen geeft — die een
samenknoopsel van wreedheid en ongerechtigheid geweest
is, en in wiens geheele karakter geen haar goeds over-
blijft 1), — zóó klimt hij toch, om het aanvangspunt des be-
derfs te zoeken , veel hooger dan deze in de geschiedenis
op. en hij vindt dit • bij de verheffing der Bisschoppen in
de tweede eeuw." Daarentegen worden de ketters, die
hier mede ten tooneele verschijnen , met de grootste zacht-
moedigheid in het verhoor genomen en bejegend. Van
saturninus, basilides en valentinüS is het hoogst be-
twistbaar of men de meening dier Gnostieken goed be-
grepen hebbe, en, waren wij nog in het bezit hunner ei-
gene schriften. wij zouden lichtelijk eene geheel andere
voorstelling van hunne ware gevoelens erlangen. Marcion
kan in vele stellingen wel iets geheel anders en waarach-
tigers geleerd hebben, dan men daarin gevonden heeft.
Ook voor tatiaan en de Enkratieten en het overdrevene,
dat er in hunne onthouding lag, zoekt hij nagenoeg ge-
heele vrijspraak te verwerven 2). De beschuldiging om-
trent onreinheid des levens, tegen de Gnostieken inge-
bracht, wordt als de dwaasheid zelve verworpen. Epi-
phaniüs heeft in zijne, uit fabelen saamgeflanste ketter-
1)  Zie eene breede optelling en uitmeting van al diens ondeugden
en schanddaden Dl. I. bl. 206. A. trekt het in twijfel of K. wel
immer is gedoopt geworden. Niet\' beter komt konstantijn\'s geschied-
schrijver , de pluimstrijkeDde eusebius er af, die wel zeker Ariaan
geweest is, „en een geheel tijdperk in de geschiedenis stilzwijgend is
voorbijgegaan, om van zijne eigene feilen niet op te halen." Dl. I.
bl. 250.
2)  Dl. I. bl. 69, 70, 77, 81, 89.
-ocr page 315-
286                               DERDE TIJDPERK.
geschiedenis, deze en dergelijke gruwelijke lasteringen
het eerst ter bane gebracht 1). Zulk eene lastering is
het ook, dat men montanus en manes zich zelven voor
den Parakleet, den H. Geest, heeft doen uitgeven, en
dat men den voortreffelijken tertülliaan tot een Mon-
tanist
gemaakt heeft. Even als manes worden ook arius
en pelagiüs zooveel mogelijk verontschuldigd. Pela-
gius was het alleen te doen om de huichelaars of naam-
christenen van hunne gerustheid en nalatigheid in het chris-
tendom terug te brengen, en in deze, op zich zelf lof-
waardige bedoeling is pelagiüs zóó verre gegaan, van tot
meeningen te vervallen, die hij niet vast bewijzen kon 2).
Zóó blijft hij aan het eenmaal aangenomen karakter van
«Ketterpatroon" van het begin tot het einde getrouw.
Alleen nestorius — hoe zeer hij het onrecht wraakt, dat
ook aan dezen is wedervaren — wordt uitermate hard en
streng beoordeeld, omdat hij zelf een veroordeelaar en
vervolger der ketters geweest was: en van Eütyches
noemt hij het een rechtvaardig oordeel Gods, dat de man
die anderen verketterd had zelf tot een ketter is gemaakt 3).
Natuurlijk vermocht arnold , met welken ijver hij de
zaak der ketters verdedigde, niet al de hun toegekende
dwalingen mede in bescherming te nemen. Hier bevond
hij zich dan ook meermalen kennelijk in verlegenheid om
..het voor de hand liggend verwijt van Indifferentisme van
zich te weren; en zóó gereed als wij in onze dagen zul-
1)   „Bijaldien men alle valsche, eenzijdige, ongerijmde, dikwijls
dwaze of met voordacht verdraaide vertellingen daaruit wilde nemen,
zon er al heel weinig geloofwaardigs overblijven." Dl. I. bl. 244.
2)  Dl I. bl. 405.
3)  Dl. I. bl. 410, 414.
-ocr page 316-
287
DERDE TIJDPERK.
len zijn, om zijne hoofdstelling over te nemen, dat gods-
dienst iets anders dan Dogmatiek, dat Christendom iets
anders of veel meer is dan Orthodoxie; zóó weinig zul-
len wij ons toch gerechtigd rekenen, de zaak, waarover
toen meermalen met de meeste ijverdrift gestreden werd,
als zóó onverschillig of weinig beteekenend te beschou-
wen, als zij in zijne oogen verscheen 1).
Had hij zich nogtans vergenoegd de Patroon der ket-
ters te zijn, wij zouden tot op zekere hoogte vrede hier-
mede kunnen hebben , en meermalen geneigd zijn ons
aan zijne zijde te scharen; maar, Optimist als hij zich
omtrent dezen betoont, bewijst hij zich volstandig Pes-
simist
tegenover de toongevende of zegevierende partij.
Men heeft slechts de uitermate gunstige beoordeel ing van
juliaan , mohamed, photius enz., tegenover het hoogst
ongunstige vonnis te plaatsen , over konstantijn , atha-
nasius, karel den Groote, bonifaciüs den Apostel der
Duitschers, door hem geveld, om het overal bevestigd
te vinden, hoe hij zich onbewust door zekere sympathie
voor het verachte en verworpene, door zekere antipathie
tegen het algemeen bewierookte en bewonderde heeft la-
ten leiden 2).
Al heeft arnold niet, gelijk flaciüs, uitsluitend de
Pausen van Home, maar veel meer nog de geestelijkheid,
voor het inkankerend bederf der Kerk aansprakelijk ge-
steld: hien zou toch grootelijks dwalen, indien men hem
tegenover den Paus gunstiger gestemd rekende. Als eene
1)  „Das wahre Christenthum ist ihm so sehr blosz praotische From-
migkeit, dasz er in den wichtigsten Lehrstreitigkeiten blosz Logoma-
chiën, viel „Larm on Niclits" zu selien scheint." Schaff, a. a. O. 369.
2)  Zie over juliaan, dl. I. bl. 198. Athanasius, bl. 229. Moha-
Med, bl. 468. Kakel den Groote, bl. 520. Photius, bl. 538.
-ocr page 317-
2tio
DERDE TIJDPERK.
proeve diene de gestrengheid des oordeels, dat door hem
over gregorius den Groote en gregorius VII is uitge-
sproken : Uitliet schrijven, waarmede de eerste den «bloed-
hond" PHOCA8 bij zijne komst tot den troon verheerlijkt
heeft, »is de Antichrist als met beide handen te grijpen. \'
Met geveinsde ootmoedigheid heeft hij zich »den slaaf van
de slaven des Heeren" genoemd; en tegenover de breede
uitmeting en optelling van zijne gebreken staat niet eenige
vermelding van zijne verdiensten over 1). Gregorius VII
is ook in zijn oog een gedrocht: »de schandelijke boef,"
van ontuchtigen handel met mathilde te beschuldigen;
de vervolger van den goeden, ten onrechte belasterden
hendrik IV, die geheel als de type verschijnt van een
door de booze geestelijkheid geplaagden en mishandelden
regent 2). En bonifaciüs is reeds daarom een gruwel in
zijn oog, omdat hij de Duitschers, die reeds vele honderd
jaren vroeger tot het licht van het Apostolische Christen-
dom waren toegebracht, met slaafsche boeien aan den Pau-
selijken stoel heeft vastgeklonken 3).
Nergens verwijdert arnold zich verder van flacius
en diens medearbeiders, dan in de beschrijving der twee
laatste eeuwen. Beiden stemmen wel daarin overeen, dat het
ware licht, met de Hervorming verrezen, maar al te ras
is verdonkerd; maar terwijl flacius dit aan de afwij-
king van het zuivere en onvervalschte Lutheranisme wijt,
wordt door arnold het drijven dier rechtzinnigheid als
de grootste ramp en het zwaarste onheil voor de Kerk
beschouwd en betreurd 4). Niet onduidelijk laat hij het
1)  Dl. I. bl. 435 vg.
2)  Dl. I. bl. 571-580.
3)  Dl. I. 499.
4)  Dl. II. bl. 275 vg. „Van het algemeen verval na de Reformatie."
-ocr page 318-
DERDE TIJDPERK.                               289
doorschemeren, dat hij over luther\'s werken en streven,
vooral in de laatste periode van diens leven, slechts half
en matig is voldaan. Meer dan dubbelzinnig is de lofspraak,
die er voor FREDERiKden Wijze, luthers beschermer, over-
blijft 1). Doch het ergst moet melanthon het ontgelden,
als die door den systematischen vorm, aan zijne schriften
gegeven, de bij hem doodelijk gehate en verachte scho-
lastiek 2) weder in eere heeft zoeken te brengen 3) en
alzoo meer duisternis dan licht heeft aangebracht. Na
hem is het steeds van kwaad nog erger geworden, en de
toestand der Kerke in zijne dagen wordt ten laatste met
zulke donkere kleuren geteekend, dat men de oogen van
het door hem opgehangene tafereel met zekeren weerzin
afwendt 4). Gunstiger en zachter, dan uit zijne pen voor
den Zeloot der Luthersche dogmatiek te duchten scheen,
is zijn oordeel over flacius zei ven te noemen, 5) maar
1)  Dl. II. bl. 77.
2)  Hij ontkent niet, dat er nn en dan zelfs in de Scholastiek iets
goeds is te vinden, „maar" zegt hij , „als een blinde kip nn en
dan een korreltje vindt, kan zij daarom nog niet ziende genoemd
worden." Dl. I. bl. 625.
3)  Dl. II. bl 174.
4)  Somtijds evenwel wekt bij een geheel tegenovergesteld gevoel, dan
hetgeen hij door zijne strenge strafsermoenen heeft willen bewerken,
zooals, wanneer hij, uit de „Nieuwjaarsbazuin" van chkist. and. ka-
selius, de volgende woorden aanhaalt: „De gewaande opvolgers van
luther pronken op den kansel met allerhande soorten en maaksels
van halskragen, met fluweelen en zijden rokken, gelijk de edellieden
gewoon zijn in kostelijke kleederen te gaan, en menig huichelaar
predikt uit den Profeet jonas, dat men naar het voorbeeld der Ni-
nivieten moet boete doen, een zak aantrekken, en gaat echter met
zijne vrouw prachtiger gekleed ter kerke, als éen van adel." Dl.
III. bl. 250.
5)  Hij roemt zijn „scherpzinnig verstand en groote geleerdheid,
X9
-ocr page 319-
290                                DERDE TIJDPERK.
deze gematigdheid des oordeels was de laatste ongetwijfeld
verschuldigd aan de bittere bejegening en verguizing,
waaraan hij mede van onderscheidene zijden had ten doel
gestaan. Welk eene scherpe tegenstelling voorts flacius
en arnold in de opvatting en beschouwing van een deel
der Kerkgeschiedenis schijnen te vormen — het is vol-
komen naar waarheid door baur gezegd, dat beiden in
den grond der zaak hetzelfde standpunt in de Kerkge-
schiedschrijving innemen, daar beiden hunne sympathiën
en antipathiën even hartstochtelijk hebben uitgesproken,
en deze slechts tot verschillende objecten hebben uitge-
strekt 1).
Arnold\'s liefde voor de Mystiek heeft zich in zijne ge-
schiedenis nergens verloochend. Zij openbaart zich reeds
zóó sterk mogelijk in zijne ingenomenheid met de schrif-
ten van den Pseudo-vioxYSWS, wier hooge aloudheid hij,
in weerwil der daartegen ingebrachte bedenkingen, als
van eene geestesvrucht der Apostolische eeuw, zoekt te
redden en te handhaven 2). Natuurlijk is het alzoo, dat
de Mystici niet minder dan de ketters in hem een\' ge-
trouwen pleitverzorger hebben gevonden; en is de hun
toegedeelde lofspraak, zoo als ten aanzien van den H.
bernard 3), soms kariger en schraalder uitgevallen , dan
men had mogen verwachten, te uitgewerkter en over-
vloediger wordt deze, waar het minder algemeen bekende
of min beroemde persoonlijkheden geldt. Inzonderheid heeft
welke gaven men inzonderheid in zijn groot werk der Kerk. Histo-
rie zien kan." Dl. II. bl. 669.
1)  a. a. O. s. 107.
2)   Dl. I. bl. 15.
3)  Van den H. bernabd wordt weinig meer gezegd, dan dat zijne
schriften in een dikken foliant bestaan, en zeer aangenaam en be-
wegelijk om te lezen zijn. Dl I. bl. 629.
-ocr page 320-
DERDE TIJDPERK.                            291
hij van de geschiedenis der Mystiek en Mystieken na de
Hervorming (zoo als van caspar schwenckfeld 1) an-
TOINETTE DE BOURIGNON 2), DE MOLINOS 3) en Vele
anderen) eene hoofdstudie gemaakt. Tal van bijzonder-
heden heeft hij hieromtrent aan het licht gebracht, maar
door zijne liefde voor dit onderwerp zich tot zóó groote
uitvoerigheid laten verleiden, dat SCHRöCKH ten volle ge-
rechtigd was dien aangaande te verklaren: »Wanneer
iemand weten wil, wat er al in de laatste eeuwen, in
en rondom de Luthersche kerk voor kleine sekten, En-
thusiasten, Droomers, nieuwe Profeten, waanzinnige Mys-
tieken, verongelukte Hervormers en andere geestelijke
misgeboorten (Ungeheuer) meer ontstaan zijn, die ver-
voege zich, als op hunne algemeene vergaarplaats, tot de
Kettergeschiedenis van arnold" 4).
Schetterend moge dan, toen dit werk verscheen, de
lof bazuin van een thomasiüs hebben geklonken, eene
stemme van diep gevoelde afkeuring, een kreet van ont-
zetting of een klacht van droefheid zou hierop het al-
gemeene antwoord zijn. Bevreemden kan het ons niet,
dat niet alleen de gestrenge Lutheraan zich allerdiepst
gekrenkt en gekwetst voelde, maar dat ook de \'meer
bezadigde zeker gevoel van toorn nauwelijks onderdruk-
ken kon tegenover eenen schrijver, die alzoo de kerk
1)  Dl. II. bl. 436—475.
2)  Dl. III. bl. 259-280.
8) Dl. III. bl. 325—329.
4) K. G. Th. I. s. 185. Toch heeft schröckh gunstiger over ab-
nold geoordeeld, dan men uit deze aanhaling zou kunnen afleiden.
Hij schaamt zich niet (S. 186) te belijden, dat het arnold\'s ketter»
geschiedenis geweest is, welke hem aanleiding gegeven, ja gedwon-
gen heeft, de kerkgeschiedenis kritischer en pragmatischer te behan-
delen, dan vóór hem geschied was.
19*
-ocr page 321-
292                              DERDE TIJDPERK.
in al hare schande en naaktheid had ten toon gesteld; die niet
enkel het Lutherdom maar de zaak van het Protestantisme
zelve, in het oog van den Katholiek verachtelijk en min of
meer belachlijk gemaakt had 1). Weldra begon het weêrleg*
ging- en strijdschriften te regenen. Ja, het scheen een tijd-
lang, terwijl de stroom dier schriften steeds breeder aanzwol,
als of de geheele Theologische Litteratuur binnen deze
bedding zou samenvloeien. En moeielijk kon het aan
arnold\'s talrijke bestrijders niet vallen — waaronder
cyprian, corvinus en OROSCH met eere te vermelden
zijn — 2) aan te wijzen, hoe eenzijdig, partijdig en onrecht-
vaardig hij menigmaal in zijn oordeel geworden was; en
onnatuurlijk was het niet, dat zij met dubbelen ijver naar
misslagen tegen de geschiedenis zochten, om hem die voor
de voeten te werpen. Bezwaarlijk kunnen wij dan ook aan
schaff e. a. die nog gunstiger dan deze over arnold geöor-
deeld hebben, toegeven , 3) dat hij waarlijk de Kerkgeschie-
1)   Gedurende de vredesonderhandelingen te Utrecht, wendde de
Card. polignac zich tot eenen Prot. geleerde, met het bijtend ge-
zegde: „Deze schrijver (arnold) heeft U in al uwe naaktheid ten
toon gesteld," waarop deze zou geantwoord hebben: „Onze eer en
onze goede zaak zijn van arnold onafhankelijk." — Zie schröckh,
a. a. O. s. 182.
2)  E. s. cïpriani, „Allgem. Anmerkungen über arnold\'s K. u. K.
H., worinnen bescheidenlich und grundlich erwiesen wird, dasz. A.
vermöge seiner vorgefaszten Meinuugen, nothwendig parteiisch schrei-
ben muszte, u. s. w." — G. grosch, „Nothwendige Vertheitigung der
E. Kirche wider der Arnoldische K. H." — Corvinus, „Grundliche
Untersuchung der sogenannten unparteiischen K. u. K. H." te zaaien
opgenomen in den 3ien foliant der Hoogd. uitgave. Zie voorts over
den strijd door dit werk teweeg gebracht: Fabricii „Gist. bibl. Eab."
II. p. 452—474" en walch, „Einleit. in die Hel. Streit. der Luth.
K. II. s. 687 fgg."
                                                     . >\'
3)  „Die eréauliche Seite der Kirchengeschichte hervorgehoben zu
-ocr page 322-
293
DERDE TIJDPERK.
dems van hare stichtelijkste zijde heeft voorgesteld, al
moest ook zijn werk er toe leiden, er het oog op te ves-
tigen, dat zij voornamelijk van die zijde verdiende be-
schouwd te worden. Doch hiermede ontkennen wij niet,
dat het Piëtisme, \'t welk aan dit geheel oorspronkelijk werk
het aanzijn gaf, juist hierin de hem inwonende levens-
kracht geopenbaard, en in de gevolgen, de Kerkgeschied-
schrijving op de bane der wetenschap eene goede schrede
verder gebracht heeft. Arnold heeft, bij alle overdrijving,
onnoembaar veel waars en goeds gezegd, wat vóór hem
niet zóó gezegd was geworden ; wat niet bedekt of ver-
borgen kon blijven voor het scherp onderzoekend oog;
wat weerklank moest vinden in elk waarheidlievend ge-
moed. Arnold, hoe weinig hij zelf ook aan dien eisch
voldeed, heeft het woord onpartijdigheid, als hoofdver-
eischte in de Historie, uitgesproken met eene kracht, waar-
door het van nu af behoed moest blijven als in de lucht te
vervliegen en verloren te gaan. Arnold, één der subjec-
tiefste
geschiedschrijvers, die ooit de pen hebben gevoerd,
heeft door den strijd zelven, dien hij uitlokte, kracht-
dadiger der velen, die hem in schrijftalent zeer verre
haben." Volkomen stemmen wij daarentegen met dezen S. in, waar hij
iets vroeger zegt, dat dit werk geschikt is, om het geloof aan de
werking Gods in de Geschiedenis, en den eindelijken triumf van het
goede, te ondermijnen en een troosteloos scepticisme in de hand te
werken. Lezenswaardig is nog, behalve schapf, en de andere meer-
malen aangeb. schrijvers, waaronder baur eene eerste plaats verdient:
stbudlin, a. a. O. s. 151—159.
Met de teekening door iiase gegeven, zullen wel meest allen zich
kunnen vereenigen: „A. die herbe Betrachtungsweise der Centuriën
auf seine eigene Kirche erstreekend, nur im Ideal Apostolischer Zeit
befriedigt, fand im Pietismus den Mnth in demjenigen, was die Kirche
aller Jahrhundert von sich gestosszen hatte, die Sparen des Christlichen
Lebens mit Vorliebe aufzusuchen." S. 9,
-ocr page 323-
294
DERDE TIJDPERK.
overtroffen, het streven naar objectiviteit in de geschiedenis
bevorderd.
Vond ar>(OLD vele en heftige tegenstanders, het liet
zich evenzeer verwachten, dat zijne opvatting en beschou-
wing der geschiedenis elders in mindere of meerdere mate
goedkeuring of navolging zou vinden, ook bij zulke schrij-
vers, die op een eenigzins ander standpunt stonden, en zich
geenszins in alles door zijne inzichten lieten leiden. Tot de-
zen mag ook eenigermate iSAaC DE baxjsobre gerekend
worden (geb. te Niort in Frankrijk in \'tj. 1659, even als
l\'enfant — wiens naam in de geleerde wereld onafschei-
delijk met den zijnen is vereenigd geworden — opgeleid aan
de Hoogeschool te Saumur en Pred. bij de Fransch Herv.
gemeente te Berlijn t 1708). De baxjsobre maakte zijne
hoofdstudie van de geschiedenis der Hervorming, waarvan
ook een gedeelte door hem bewerkt is geworden 1). Maar
het oorspronkelijk daarvoor aangelegde plan omvatte op zeer
breede schaal ook alle vroegere pogingen tot Hervorming,
en daaronder ook de secten der Middeleeuwen, zoo als de
Paulicianen, Bogomillen en Albigenzen. Geheel in den geest
van arnold wenschte hij deze van den blaam van Mani~
oheïsme
te zuiveren, en van gunstiger zijde, dan zij gewoon-
lijk beoordeeld werden, te doen kennen en waardeeren. Hij
heeft dit plan niet voltooid; wat van zijne diep gaande studiën
hierover het licht heeft aanschouwd, is deels voorhanden in
hetgeen hij aan l\'enfant\'s »Gesch. van den Hussiten krijg"
heeft toegevoegd 2), deels nedergelegd en verspreid in
1)  „Histoire de la Réformation," 4 Tom. 4°. versch. te Berlijn na
lijn dood, 17S5.
2)  „Histoire de la guerre des Hussites," Lam. 1745. L\'enfant
gaf buiten dien eene geschiedenis der Conciliën van Pisa, Constam
en Bazel, ieder afzonderlijk bewerkt.
-ocr page 324-
\'                                    DERDE TIJDPERK.                               205
zijne»Geschiedenis van het Manicheïsrne" een werk, dat nog
altijd over dit onderwerp klassiek gebleven is, waardoor
hij den roem der Fransche réfugiés, als gelukkige beö\'efe-
naars der Geschiedenis —• evenals de claude\'s en bas-
nage\'s in ons vaderland — in Duitschland gehandhaafd en
bevestigd heeft, doch hetwelk bij al zijne verdiensten van
zekeren invloed getuigt, dien arnoi.d\'s »Kettergeschie-
denis" op zijnen geest geoefend had.
Met het Piëtisme in Duitschland was het Methodisme
in Engeland — hoe zeer in enkele grondtrekken onder-
scheiden — ten nauwste verwant; en ook dit heeft de
geboorte aan een Historisch werk gegeven, waarvan met
veel meer recht dan van arnold\'s »Kerk- en Ketter-
geschiedenis" gezegd mag worden, dat het de geheele
Kerkgeschiedenis uit het gezichtspunt van jiractische vroom*
heid voorstelt, en van hare stichtelijke zijde wil beschouwd
hebben. Het was de letterarbeid van josef en isaSk
milner (geb. 1740 en 1750 te Leeds), die, bij het
vroegtijdig overlijden eens weinig bemiddelden vaders,
in kommervolle omstandigheden achterbleven, maar door
de getrouwe inspanning en aanwending van gelukkige
vermogens eene eereplaats in de maatschappij en in de
geleerde wereld wisten te verwerven; 2) twee broeders,
1)  „Histoire critique de Manichée et du Manichdisrne." II Tom. 4*.
Amst. 1734 et 39.
2)  Josef milner werd door tusschenkomst van vrienden opgenomen
op de school te Cambridge, maar was genoodzaakt, uit gebrek aan
ondersteuning, de Universiteit ald. weder te verlaten. Na velerlei te-
genspoed gelukte het hem eene aanstelling als "Rector der Latijnsche
-ocr page 325-
296                              DERUB TIJDPERK.
die niet enkel door de banden des bloeds, doch meer nog
door overeenstemming des geestes en gelijke richting des
gemoeds, aan elkander gehecht en verbonden waren; waar-
van de een, als de eigenlijke ontwerper en auteur van het
grootste gedeelte des werks, het meest op de rol der His-
torieschrijvers bekend staat: waarvan de ander, na bij
den dood zijns broeders de erfgenaam zijner letterkundige
nalatenschap geworden te zijn, eerst de veder der geschie-
denis in handen nam.
Terwijl josef milneb te Huil het ambt van Kector der
Latijnsche scholen bekleedde, \'t welk hem ook de verplich-
ting tot prediken oplegde, had er omstreeks het j. 1770
eene gewichtige omkeering in zijn gemoedsleven plaats,
welke zijne prediking te ernstiger en somberder maakte,
en daaraan voor een deel zijner hoorders iets minbehage-
lijksof aanstootelijks, in één woord: die Methodistische kleur
scholen te Huil te erlangen. Kort vóór zijnen dood werd hij tot eer-
sten stadsprediker verheven. Hij stierf in het j. 1797, en de hoog-
aehting en liefde zijner leerlingen plaatsten een gedenkteeken op zijn
graf. — Isaük werd bij den dood zijns vaders op eene wolspinnerij
geplaatst; hoe weinig hij echter daar ziju Latijn verleerd had, en met
welken gelukkigen aanleg hij begaafd was — dit bleek, zoodra hij door
zijn onderen broeder geroepen werd, om hem als hulponderwijzer bij
te staan, en meer nog uit de schitterende vorderingen, aan het „Queen\'s
college"
door hem gemaakt, waar hij van de nederigste betrekking (fa-
mulus) tot den hoogsten eerrang (Presideut) opklom. Na reeds vroeger
den Doctorsgraad in de godgeleerdheid verworven te hebben, werd hij
tot Deken van Carlisle en Hoogleeraar in de natuurwetenschappen be-
noemd. Hij stierf in het j. 1820, ten huize van wilberforce, met
wien hij innig bevriend was. Zie het levensbericht van beide broe-
ders, door c. schöll , in hebz. Lex. Isa&k milneb heeft eene uitvoe-
rige levens- en karakterschets zijns broeders vóór diens predikatiën ge-
plaatst, en het leven van isaük is weder (1842) door m. milner be-
schreven.
-ocr page 326-
297
DERDE TIJDPERK.
en richting gaf, welke ook in zijne later verschenen:
»Geschiedenis der Kerk van Christus" geheel is weder te
vinden 1).
Het doel, dat milner zich met deze bearbeiding der
Kerkgeschiedenis had voorgesteld, was aan zijne landge-
nooten eene Geschiedenis in handen te geven, gelijk hij
zelf tot hiertoe vergeefs had gezocht, die geheel tot hand-
having van de eere des Christendoms 2) tot opwekking,
bemoediging en vertroosting zou kunnen strekken van
alle oprechte Christenen in zijne dagen. Wat door meest
alle Kerkgeschiedschrijvers vóór hem slechts vluchtig en
ter loops was behandeld, moest hier hoofdzaak worden en
op den voorgrond treden. Veel daarentegen, wat men
bij de Centuriatoren, bij den hooggeprezenen mosheim
zelfs uitvoerig verhaald kon vinden, kon hier veilig wor-
den gemist, of verdiende slechts eene vluchtige vermelding.
Hij wenschte, namelijk, eene geschiedenis der christelijke
vroomheid 3) of van het zedelijk-godsdienstig leven dier
Christenen te schrijven, die, met paulus alle dingen
schade hadden geacht om Christus te gewinnen, en in
waarheid gerekend mochten worden tot de Kerk van
Christus te behooren 4). Zich op de belofte des Heilands
verlatende, dat de poorten der helle zijne gemeente nim-
mer zouden overweldigen, rekende hij met de meeste
1)  „The History of the Chureh of Christ." I—III vol. 1794-1797.
"Van het I. dl. gaf is. m. eene herziene, verbet. uitg. 1800. Het ge-
heele werk is in 1834 in 4 B. herdrukt, en in het Hoogd. overgezet
door MOETIMEB.
2)  „The honour of Christianity will be supported." Introd. p. XIV.
3)  „Genuine piety is the only thing, which I intend to celebrate."
4)  „Who have been real not merely nominal Christians, and suf-
fered gladly the loss of all things, that they might win Christ and
be found in him."
-ocr page 327-
298                               DERDE TIJDPERK.
gerustheid er op, dat het hem nergens ook niet in de
donkerste tijden, aan de stof daartoe zou kunnen ont-
breken 1). Geheel nieuw was deze beschouwing en be-
werking niet te noemen 2). Hij had, om thans van
abnold te zwijgen, van wien hij in vele opzichten merk-
baar verschilt, john newton (gelijk hij zelf in zijne
voorrede erkent) tot voorganger gehad 3), maar te veel
mag er in zijn plan en de uitwerking daarvan ten volle
zijn eigendom heeten, om daaraan den lof der oorspron*
kelijkheid te betwisten.
Aan dit Program, gelijk hij het zich zei ven had voor-
geteekend, is milner dan ook — zoo verre het hem
vergund werd met dezen arbeid voort te gaan — ge-
trouw gebleven In den eersten band, die de drie eer-
ste eeuwen omvat, treden, gelijk zich verwachten liet,
de martelaars met hunnen geloofsmoed op den voorgrond,
terwijl de Gnostieken met hunne bespiegelingen geheel
naar den achtergrond worden verschoven. Aan ignatius
heeft hij eene bijzondere studie gewijd. Met de geestdrift
der bewondering verwijlt hij bij den marteldood van PO-
lycarpus; maar met de meeste zorg en kennelijke voor-
liefde is het levensbeeld van cypriaan door hem geteekend,
in wien hij het Ideaal van den Bisschop voor alle vol-
gende tijden ziet, en wien hij — in eene uitgewerkte Paralel
tusschen cypriaan en origenes — verre boven dezen plaatst
en verheft 4). De tweede band — die door de zorgvuldig-
1)  „The Divine Founder of our religion has promised, that the ga-
tes of bell scliall not prcvail against it. Such a succession of pious
manu in all ages must there fore have existed."
2)  Hij noemt nogtans zijn plan „a proper one."
3)  „Revier of Ecclesiastical History." 1769.
4)  In zijne hoogst ongunstige beöordeeling van tertulliaan, die
niet weinig afsteekt bij den hoogen lof, door arnold aan dezen kerk-
-ocr page 328-
299
DERDE TIJDPERK.
heid van bewerking nog grootscher en gunstiger verwach-
tingen opwekt, dan waaraan het vervolg beantwoordt —
geeft eene breede uiteenzetting van den Ariaamchen strijd;
maar augustinus is de eigenlijke hoofdpersoon, waarom
zich alles groepeert, wat de vijfde eeuw roemvols en
merkwaardigs heeft opgeleverd. Het bekeerings-proces
des beroemden Kerkvaders leende ongetwijfeld, in zijn
oog, aan diens beeld eene verhoogde belangrijkheid, en
door rijke uittreksels uit zijn boek »de civitate Dei" en
zijne »Confessiones" heeft hij den lezer vergund een die-
pen blik in het hoofd en hart van den helder denkenden
en vromen augustinus* te werpen. Bij de schraalheid der
stof, die de ingang der middeleeuwen hem aanbood, was
het niet vreemd, dat hij lang bij gregorius den Groote
vertoefde, dien hij tot boven zijn wezenlijk standpunt
verheft. Men legge eens het bijtend scherpe oordeel van
arnold over gregortus naast dat van milner : welk
eene tegenspraak, welk een onderscheid! Maar al heeft
hij al te zeer met den mantel der liefde bedekt, wat in
gregorius misprezen moet worden 1), toch moet de slot-
som zijns oordeels ons ongelijk rechtvaardiger dan die van
arnold voorkomen.
De hoogste aantrekkelijkheid evenwel in de middel-
eeuwen, die overigens zeer stiefmoederlijk door hem be-
jegend zijn, had voor hem het beeld van bernard van
Clairveaux, die wederom door arnold met zulk eene
vader toegezwaaid, beeft hij daarentegen groote eenzijdigheid en be-
krompenheid des oordeels geopenbaard, en hij verdiende deswege de
gestrenge berisping, die hem door schaff, a. a. O. s. 71. (aant.) is
toegediend.
1) Men leze vooral: „gregory\'s conduct. toward the Emperors
Mauritius and phocas." Vol. III. chap. VI.
-ocr page 329-
300                              DERDE TIJDPERK.
schrale lofspraak was henengezonden. Daarentegen wed-
ijvert hij met dezen in de hooggekleurd-gunstige teekening
der Katharen en Waldenzen, wier lotwisselingen en ver-
volgingen — terwijl overigens de geschiedenis bij de XIId"
eeuw afbreekt — nog, tegen het einde van den derden
band, tot op de tijden der Hervorming worden afgemaaid.
Zóó verre had josef milner. het met de uitgave zijner
geschiedenis gebracht, toen de dood hem overviel. In
den schat zijner papieren vond iSAaK nogtans eene rijke
verzameling van stukken voorhanden, waarin de wegbe-
reiding der Hervorming en de gang, dien zij van john
wiclifp uit naar Bohème gekozen had, in het breede
beschreven was, en ook de eerste Periode der Duitsche Her-
vorming van luther\'s optreden en den aflaatstrijd af tot
op den rijksdag van Worms hare behandeling vond. Hij
orderde die en gaf ze, naar het manuscript zijns broeders,
met bijvoegselen en verbeteringen, in den vierden band,
die ten j. 1803 het licht zag. Doch hiermede was de lust
bij iSAak ontwaakt, om door de voortzetting dezes werks,
de waardigste hulde aan de nagedachtenis zijns broeders
te brengen. Hij zette zich met ijver tot die taak, en als
de vrucht daarvan verscheen, in \'t jaar 1809, de vijfde
band 1), die echter de geschiedenis slechts een tiental
jaren verder tot op den rijksdag van Augsburg bracht.
IsAaK milner staat als Historiograaf niet beneden maar
boven zijnen broeder. Veel meer dan deze de man van
wetenschappelijke ontwikkeling, heeft hij zich gestrenger
rekenschap van zijne bronnen gevraagd, en scherper toe-
gezien niets te vermelden, wat hij niet Historisch vermocht
1) Om zijn werk geheel aan dat zijns broeders te doen aansluiten,
heeft hij dit het Ilde deel van den vierden band genoemd, en (weinig
behagelijk!) de paginatuur tot bl. 1168 laten doorloopen.
-ocr page 330-
DEBDE TIJDPERK.                                301
te staven 1). Ook de bedenking, welke tegen josef ge-
reed lag, dat het door hem gekozene gezichtspunt, veel,
wat tot den omvang der kerkgeschiedenis behoort, onaange-
roerd moest laten, en aan de volledigheid des geheels zou
schaden, zal hier veel minder van toepassing zijn. Intus-
schen is hetzelfde waas van vroomheid ook over dit ge-
deelte des werks uitgebreid. Evenals zijn broeder beijvert
hij zich, bij elke schrede, die hij voorwaarts doet in de
Geschiedenis der Hervorming, Gods vinger op te merken 2),
zonder dat hem verweten kan worden, dat hij het His-
torisch verband der dingen heeft voorbij gezien, of de
zoogenoemd tweede oorzaken te zeer aan zijne aandacht
heeft laten ontglippen. Het is hem als eene eere toege-
kend, dat hij de helden-gestalte van Lüther, voor het
oog zijner landgenooten, in zijne volle grootheid heeft
doen optreden, en de beteekenis en het gewicht der
Duitsche Hervorming hooger waardeering, dan zij vroeger
gevonden had, in Engeland heeft doen vinden 3). Jam-
1) Hij maakt er zelfs mosheim een verwijt van, dat deze dit niet
genoeg hebbe behartigd: „To this day, notwithstanding the general
referenee of Dr. mosheim , I searoh in vain for the gronnds of several
of his most positive assertions." Pre/ace p. XII.
\' 2) Wat hij in de voorr. van Bd. IV. p. XII van zijnen broeder
getuigt, geldt evenzeer van het door hem geschrevene: „The devout
raind of the autor of this History saw the Finger of God in every step
of the Reformation."
3) Zie schöll, a. a. O. Vreemd is het, dat Dr. schapf, die over
josef M. vrij uitvoerig handelt, van het verdienstelijk aandeel, dat de
jongere broeder aan dezen arbeid genomen heeft, volstrekt geen ge-
wag heeft gemaakt. Zóó ook geldt veel minder van den jongeren
broeder, wat hase s. 12 gezegd heeft: „Die entschieden fromine Rich-
tung war lange nur durch milneb. vertreten, in der rein practischeu
Weise des Methodismus, ohne Quellen-studiën.\'\'
-ocr page 331-
302                                   DERDE TIJDPERK.
mer — daar het werk niet verder is voortgezet — dat
het bij deze proeve is gebleven!
Keeren wij nog eens tot josef milner terug, en plaat-
sen wij arnold nevens hem, dan kan milner, wat
rijkdom van Historische kennis betreft, niet in arnold\'s
schaduw staan, maar ook arnold, in schrijftalent, niet met
milner vergeleken worden. Beiden hebben, waar zij vroom-
heid des harten vonden of meenden te mogen vooronder-
stellen , te veel verschoond en vergoelijkt; doch milner —
wat men allerminst van arnold kan getuigen — houdt
zich meest overal vrij van hartstochtelijke Polemiek. Hij
vormt door zijn praclisch vromen en tegelijk irenischen
geest de sterkste tegenstelling van het karakterbeeld, dat
de Kritisch-Polemische richting aan dit tijdperk heeft in-
gedrukt. Het verwondert ons niet, dat zijn werk een tijd
lang den roem eener edele populariteit in Engeland heeft
kunnen handhaven. Hij wekt bij ons zeker voorgevoel,
wat de Kerkgeschiedschrijving, op veel hooger standpunt
van wetenschappelijke ontwikkeling geplaatst, onder de
bewerking van eenen neander zou kannen worden.
-ocr page 332-
V.
DE KERKGESCHIEDSCHRIJVING IN HAREN OVER-
GANG TOT DE PRAGMATISCHE METHODE.
Wij zijn reeds dicht tot de grenzen van het thans be-
handelde Tijdperk genaderd, en zien ons daarmede in dat
gedeelte der geschiedenis overgebracht en verplaatst, dat
geheel het karakter van eenen tijd van overgang draagt.
Het was de tijd, waarin de Wijsbegeerte gereed stond de
wapenen op te nemen om de Dogmatiek te bestrijden;
waarin de Encyclopaedisten in Frankrijk en de Deisten in
Engeland, met eene stoutheid, die toen nog de wereld ver-
baasde , de vaan des ongeloofs begonnen op te steken;
waarin de boeien der Luthersche Orthodoxie in Duitsch-
land
losser werden, en allerwege zich de voorteekenen
vertoonden der tijden, die daar als de dagen der verlich-
ting (aufklarung) zouden worden begroet. Ook de His-
toriographie
deelde in deze beweging. Het was de tijd ,
waarin de zwaarlijvige, nauw tilbare folianten gaandeweg
door handelbaarder kwartijnen werden vervangen. En
niet zóó onverschillig of weinig beteekenend, als dit zou
kunnen schijnen, is die verwisseling van formaat te ach*
-ocr page 333-
304
DERDE TIJDPERK.
ten. Het duidde aan, dat men niet langer uitsluitend
met het opeenhoopen en samendragen der Historische stof
zich bezig hield, maar dat men aanvankelijk er in slaagde
de bijeen vergaderde en kritisch bearbeide stof te beheer»
schen en meester te worden 1). Het was de tijd, waarin
de Kritisch-Polemische richting voor eene meer Pragma-
tische Methode
stond te wijken, en, door de gelijktijdige
werking van verschillende factoren, eene geheele weder-
geboorte der Kerkgeschiedschrijving werd voorbereid.
Hoe arm in vruchten het veld der Kerkgeschiedenis in
Duitschland, tot na het midden der zeventiende eeuw, was
gebleven — met den aanvang der achttiende eeuw was
een nieuw leven ook in den boezem der Luthersche kerk
ontwaakt. Onderscheidene handboeken, waarvan sommige
van veel studie getuigden, die een betere toekomst voor-
spelden, waren in den laatsten tijd verschenen. Een aan-
tal geleerden, met een\' caspar sagittariüs, die nog in
de voorgaande eeuw gebloeid heeft 2), aan het hoofd ,
1)  Zie baur, a. a. O. s. 117.
2)  Geb. 1643 in Lunenburg, Hoogl. te Jena, wegens de uitgebreid-
heid zijner kennis, den naam van Polyhistor, dien hij droeg, ten volle
waardig, f 1694. Sagittariüs heeft zich omtrent de geschiedenis van
Duitschland, voornamelijk van Thuringen hoog verdienstelijk gemaakt.
Opmerking verdient het, dat hij in zijne „Antiquitates Gentilismi et
Christianismi Thuringici" het bewijs heeft geleverd, of heeft trachten
te leveren, dat er reeds lang vóór de tijden van bonifacius goede
Christenen in Thuringen geleefd hebben, en daaruit even als arnold
de gevolgtrekking heeft afgeleid, dat aan B. in geenen deele de eere-
naara van Apostel der Thuringers is toekomende. — In het vak der
kerkgeschiedenis heeft hij den meesten naam gemaakt door zijne:
„Introductio in Hist. Eccles. et singulas ejus partes;" een werk, dat
vooral wegens de opgave van kerkelijke schrijvers, daarin voorko»
mende, vroeger veel is gebruikt en aangehaald, doch onvoltooid is
-ocr page 334-
DEKDE TIJDPEEK.                                  #05
ZOOals JOH. ANDK. 8CHMIDT te Jena 1), ADAM RECHEN-
berg 2) te Leipzig, thomas ittig 3), droegen tot de we-
deropwekking van de studie der kerkgeschiedenis het hunne
bij, om in dit loffelijk pogen straks door den beroemden
joh. franz. buddeus 4), door de fabriciüssen 5), en den
gebleven, en door zijn leerling en vriend schmidt in 1714 is uit-
gegeven.
1)   Schrijver van een in zijnen tijd en nog lang daarna boogge-
scbat compendium, dat later door jocher op nieuw is uitgegeven
en voortgezet, en van eene „Comrnentatio de vita et scriptis sagit-
tarii." Jenae 1713.
2)  Schrijver van „Summarium Hist. Eccl. in usum stud. Juvent."
Lipsiae 1697, een compendium, dat vele uitgaven beleefd heeft. Hij
nam daarin het eerst eene hoofdverdeeling der Kerkgeschiedenis in
Perioden aan, waarop wij later zullen terugwijzen.
3)  Hij schreef: „de Patribus Apostolicis" en „Selecta Capita Hist.
Eccl." welke veel deden verwachten, maar hij bracht het hiermede
niet verder dan de eerste eeuwen.
4)  Geb. 1667 te Anclam, Hoogl. te Halle en te Jena. f te Ootha
1729, de universeelste der Luthersche Theologen, die in verzoenenden
geest op zijnen tijd zocht te werken, en, door sagittarius tot de
Historische studiën geleid, door zijne „Isagoge Historica ad Theolo-
giam universam" de Historische behandeling van onderscheideue vak-
ken der godgeleerde wetenschap aanbevolen en bevorderd heeft.
5)  Joh. fabriciüs, f >n \'t j- 1729, opvolger van den jongeren
calixtus, bezield met denzelfden Irenischen geest, gaf eene soort
van vergelijkende symboliek over het verschil tusschen de Luther-
schen, en de Atheisten, Heidenen, Joden, Mahomedanen, Socinia*
nen, Anabaptisten, lloomsch-katholieken en Hervormden; alsmede be-
langrijke bijdragen tot de geschiedenis in zijne „Historia Bibliothecae
Fabricianae." VI. T. 4°. — Joh. albert. fabriciüs f 1736 (nog al-
gemeener bekend door zijne „Codex Apocr. N. T. Hamb. 1703 en
Cod. Pseudepigr. V. T." Hamb. 1713), was Hoogl. te Hamburg
schrijver van het voor Patristiek en de Letterkundige geschiedenis
van Kerkelijke schrijvers belangrijke werk „Bibliolheca Ecclesiastica."
Hamb. 1718.
20
-ocr page 335-
306
DERDE TIJDPERK.
ouderen walch 1) ondersteund en gevolgd te worden. Had
de Hervormde kerk, gedurende de zeventiende eeuw, in het
aantal en gehalte van geschiedkundige werken, door hare
geleerden voortgebracht, de Luthersche zeer verre over-
troffen; van nu af zag men deze steeds gunstiger te voor-
schijn treden, om op dit gebied een beslisten voorrang te
doen gelden en te blijven handhaven.
En daar wij van turretinüs en de beaüsobre, en en-
kele Engelsche godgeleerden, wier leeftijd valt in de acht-
tiende eeuw , aireede gewaagd hebben; daar wij met eene
loffelijke vermelding van jablonski 2) kunnen volstaan,
en voor onzen beroemden landgenoot hermannus venema,
die anders hier eene gezette beschouwing ten volle zou
verdienen, elders de hem toebehoorende plaats bewaard
blijft, zullen wij, bij den uitgang van dit tijdperk, ons oog
nagenoeg uitsluitend op de Luthersche kerk gevestigd heb-
ben te houden.
Wel behield het Lutheranisme nog altijd zijne Zeloten,
1)  Joh. george walch, geb. te Meiningen 1693, eerst Hoogl. in
de wijsbegeerte, daarna in de Godgel. te Jena, f in \'tj. 1769; de
verdienstelijke uitgever van luther\'s werken, en schrijver van de
„Bibliotheca patristica litt." en de „Bibliotheca Theol. sel. Litt.,"
baande voor zijnen zoon het letterspoor, dat deze zou volgen, door
zijne „Hist. und Theol. Einleisung in der Rel. streitigkeiten ausser
der Ev. Luth. K." V Bd. 1733—36, en ondernam nog eene algem.
Kerkgeschiedenis te schrijven, (Jena 1744) welke nogtans niet ver-
der loopt dan den aanvang der 44*1 Eeuw.
2)  Paul ernst jablonski (geb. te Berlijn 1693 f 1757) Rector
en Predikant bij de Herv. gemeente te Frankfort a. d. Oder, schreef,
buiten twee Lat. verhandelingen de eene over het Nestorianisine, de
andere over den aflaat, zeer gewaardeerde: „Institutiones Hist.
Christ antiquioris et recentioris."
-ocr page 336-
307
DERDE TIJDPERK.
zoo als in ernst Salomo ctprian 1), dien wij reeds als
eén der wakkerste bestrijders van abnold hebben ge-
noemd, en die met geen mindere geestkracht en ijver
zich tegen eene ineensmelting of verbroedering van Lu-
therschen en Hervormden bleef verzetten; maar ook deze
legde in onderscheidene geschriften een onmiskenbaar ta-
lent voor geschiedschrijving aan den dag; en steeds krach-
tiger deed zich de invloed gelden van in hoog aanzien
geplaatste Theologen, zoo als van buddetjs en fabricius,
die voor het Pietisme gunstiger gestemd, meer in den geest
van calixtüS en spener zochten werkzaam te zijn ; en —
dat arnold\'s heftig en doortastend schrijven ook zijne
heilzame strekking heeft gehad; dat het geen er goeds
was onder het door hem uitgestrooide zaad, niet overal
in de doornen was verstikt, maar hier en daar eene goede
aarde gevonden had, dit bewees
Christiaan eberhard weismann, (Hoogleeraar te Tu-
bingen
t 1747) toen deze in het j. 1718 zijne »Gedenk-
waardigheden uit de Kerkgeschiedenis des N. T." het licht
deed aanschouwen 2), die met algemeene goedkeuring en
ingenomenheid ontvangen werden. Zijn werk, hoewel de
1)  Geb. in \'tj. 1673 te Helmstadt, Direct, van \'t Gym nas. Acad.
te Coburg, f 1745; schrijver o. a. van eene Geschiedenis der Augs-
bnrgsche geloofsbelijdenis en „Votn ürsprung und Wachsthum des
Pabstthums" welk laatste geschrift, als proeve van geschiedschrijving
uitermate hoog door schböckh wordt geprezen (a. a. O. s. 189). Het
leven van cyprian is beschreven door erdm. rud. fischer, 1749.
2)  „Introductio in memorabilia Ecclesiastica Historiae sacrae N.
T. maxime vero seculorum primorum et nooissimorum, ad juvandam no-
titiam regni Dei et Satanae cordisque hurnani salutarem." Il T. 4°.
1718, 19. De tweede uitgave, waarbij de onderschrapte woorden
zijn weggevallen, verscheen in 1745.
20*
-ocr page 337-
308
DERDE TIJDPERK.
geschiedenis in haren wijdsten omvang daarin behandeld
werd, maakte geenerlei aanspraak op volledigheid en
vormde geenszins een streng sluitend, samenhangend en
wel afgerond geheel; maar het was zijn toeleg, bij eene
oordeelkundige keuze tusschen het meer en min gewich-
tige, daaruit het belangrijkste, bruikbaarste en vrucht-
baarste te kiezen, en daarin is hij uitnemend gelukkig
geslaagd. De eerste en beide laatste eeuwen des Chris-
tendoms waren in onderscheiding van de andere met zulk
eene in het oogvallende uitvoerigheid bewerkt, dat hij het
noodig vond dit op den titel aan te duiden; maar hem
zelven mishaagde adeze onregelmatigheid, en hij zocht zoo
veel mogelijk daaraan te gemoet te komen, toen vele
jaren later eene rijk vermeerderde uitgave verscheen,
welke door hem zelven met de meeste zorg was herzien
en verbeterd. Hoe scherp dualistisch gekleurd voorts
de titel moge schijnen (als moetende dienen om eene
heilzame kennis van het rijk Gods en van den Satan en
yan het menschelijke hart te bevorderen), de schrijver
zelf, toont bewust of onbewust daarboven te staan, daar
hij overal, in plaats van, even als luther en flaciüS ,
de macht des kwaads, in den Satan verpersoonlijkt, te
laten werken, de natuurlijke oorzaken en beweegredenen
tot haar recht laat komen, en het verband der gebeur-
tenissen met veel helderheid des oordeels ontvouwt.
Weismann was geenszins van het Piëtisme afkeerig,
en op vele plaatsen zijns werks openbaart zich zekere
liefde voor eene reine Mystiek. Vao daar, dat ook de
jeugdige, pas opkomende Broedergemeente met zekere in-
genomenheid door hem werd begroet; eene ingenomen-
heid, waarvan^ hij later, nauwkeuriger met het eenzijdige
harer richting bekend en vertrouwd geworden zijnde,
grootendeels weder terugkwam. De geest van practische
-ocr page 338-
I
DERDE TIJDPERK.                               309
vroomheid, die hem bezielde en zich op zóó menige blad-
zijde zijns werks heeft afgespiegeld, moest hem wel tot
op zekere hoogte in arnold een\' geestverwant doen ont-
dekken, die dan ook bij hem billijker beöordeeling en
waardeering dan bij de meesten zijner tijdgenooten heeft
gevonden. Ook hem stiet de hardheid geweldig tegen
de borst, waarmede de kerk zoo velen, die met den ket-
ternaam gebrandmerkt stonden, had uitgestooten , maar af-
keerig als hij was van uitersten, werd hij juist door AR-
nold op den waren en goeden weg des vernieuwden
onderzoeks, en tot eene te onbevangener uitspraak geleid.
Weismann\'s »Gedenk waardigheden" genoten de eer bij
voorkeur als handboek der kerkgeschiedenis in Duitschland
gebruikt te worden, totdat zij door latere Compendia wer-
den verdrongen; en het vruchtbaar gebruik, dat daarvan
te maken viel, en de helderheid en gematigdheid des
oordeels, daarin uitgesproken, maakten die onderschei-
ding ten volle verdiend. Ook latere Historici hebben de
niet geringe waarde van dit werk, als het in het licht van
zijnen tijd beschouwd wordt — zonder het oog voor zijne
leemten en gebreken te sluiten, of hem van zekere
lichtgeloovigheid vrij te spreken — ten volle erkend 1).
Baur is nauwelijks uitgesproken in zijnen lof. Men
bespeurt het aan hem, dat het hoofd der nieuwere
Tubinger school er zeker welbehagen in heeft gevonden,
door een der waardigste vertegenwoordigers van de on-
1) Verg. schröckh, a. a. O. s. 192. St&udlin, a. a. O. s. 160.
Sc u Af f , a. a. O. s. 74. — Ook hagenbach in \'t att. „Kirchengeschiolite"
in herz. Lex. gewaagt van hem met welverdienden lof. Te meerdere
verwondering mag het baren, dat aan W. in dit Lex. geen afzon-
derlijk artikel is gewijd, \'t welk hij toch niet minder dan pfaff
verdiend had.
-ocr page 339-
310                              DERDE TIJDPERK.
dere Tubinger school, op dit pnnt veiliglijk eene kroon
te kunnen vlechten 1).
Nog meerdere bekendheid en vermaardheid bij het toen
levende geslacht erlangde de Wurtemberger Theoloog
christiaan matthias pfaff (geb. te Stutgard in \'t j.
16b6, even als weismann gedurende eene reeks van ja-
ren Hoogleeraar te Tubingen, doch tegen het eind zijns
levens naar Giessen verplaatst, en ddar in \'t j. 1760 gest.)
een dier godgeleerden, die aan de letterdienst der Ortho*
doxie, gelijk die in de Luthersche kerk was ingeworteld,
steeds openlijker den krijg verklaarden, en er naar streef-
den, om eene verzoening en vereeniging der Protestantsche
kerken in den geest van calixtüS tot stand te brengen.
Toegerust met een schat van vroegtijdig verkregene
kennis, ondernam hij in gezelschap van een jeugdigen
vorst, dien hij tot geleider diende, wijd uitgestrekte reizen.
Hij knoopte met de meest beroemde geleerden, in onder-
scheidene landen, betrekkingen aan, zette onverpoosd in de
boekverzamelingen der steden , waar hij vertoefde, zijne na-
sporingen voort, en zag zich in staat gesteld , de Theologi-
sche letterkunde, door de ontdekking en mededeeling van
nog onbekende handschriften, bij herhaling te verrijken 2).
Een zijner meest gewaardeerde schriften handelt »over den
oorsprong van het kerkrecht." Hij schreef een aantal
Dissertatiën van kerkhistorischen inhoud. Veel minder
eer dan weismann legde hij met zijn handboek over de
kerkgeschiedenis in, dat reeds door de overlading met ci-
1)  a. a. O. s. 111-118.
2)  Zóó gaf hij fragmenten van irenaeus nit, in de Bibliotheek van
Turin door hein gevonden, en zond hij aan montfaucon, bij de uitgave
van chrtsostomds , nog niet gedrukte homiliën van den beroemden kerk-
vadcr, en aan de Bollandisten bijdragen voor de Acta sanclorum toe.
-ocr page 340-
DERDE TIJDPERK.                               311
taten, en een gerekten, weinig behagelijken stijl den lezer
moest afschrikken 1), maar bij zijnen dood liet hij toch
de roemvolle herinnering achter, één dier geleerden ge-
weest te zijn, die de kerkgeschiedenis in dien tijd met
de meeste vrucht beoefenden, en de liefde daarvoor ook
bij anderen wisten op te wekken en aan te kweeken 2).
Maar hoevele namen er als helderschijnende sterren toen
aan Duitschlands hemel zichtbaar werden, van mannen, die
bij hun leven en na hunnen dood zekeren lichtglans bleven
verspreiden, zij worden alle — gelijk de mindere sterren, bij
het verrijzen van eene flonkerster van de eerste grootte,
terugdeinzen en verbleeken — in glans overstraald en ver-
donkerd door den naam van johannes laurentius mos-
heim, die nog lang met de eervolste onderscheiding zal
worden herdacht en uitgesproken, ook nadat men zal heb-
ben opgehouden zich door hem op de bane des onderzoeks
te laten voorlichten; ook nadat de arbeid van meest al zijne
voorgangers tot eene geheele vergetelheid zal zijn gedoemd.
Zonderling in den hoogsten graad moet het heeten, dat
wij omtrent het eigenlijke geboortejaar, de afkomst en de
vroegste levensbijzonderheden van eenen geleerde, dien
Duitschland terecht onder zijne meest beroemde Geschied-
schrijvers telt, geheel onkundig zijn gebleven; en toch is
het letterlijk waar, dat wij weinig meer daarvan weten,
dan dat hij tegen het einde der zeventiende eeuw, ver-
moedelijk omstreeks het j. 1693 of 1694, te Lubeck zal
1)  Schböckh is hoog met pfaff ingenomen: stbudlin oordeelt
veel minder gunstig over hem.
2)  Een nauwkeurig levensbericht en verslag van zijne werkzaain-
beid als Theoloog zijn gegeven door tk. pbessel in herzog\'s Lex.
-ocr page 341-
812
DERDE TIJDPKRK.
geboren zijn; op de Latijnsche school te Kiel dapper ver*
zeu gemaakt heeft, en, terwijl hij om den broode, op de
landgoederen in Holsteyn, huisonderwijs gaf, zich liet
welgevallen de kinderen van een dier Edellieden, door het
spel eener Comedievertooning, wekelijks te verlustigen.
Zijne lofredenaars hebben hem in onze eeuw een hoog-
adellijken stamboom gegeven 1). Volgens een H. S., op
de Wolfenbuttelsche Bibliotheek berustende, 2) zal hem
van \'s Vaders zijde vorstelijk bloed door de aderen heb-
ben gestroomd, doch zijn ware geslachtsnaam voor de
wereld een geheim zijn gebleven. Hieruit zou zich te
gereeder laten verklaren, dat mosheim zelf het punt
zijner geboorte en afkomst zorgvuldig vermeed; dat hij,
als jongeling, kommerlijk genoeg voor zijn bestaan had
te zorgen; maar, na eenmaal als jeugdig en veelbelo-
vend geleerde de aandacht op zich gevestigd te hebben ,
in hooge mate de bescherming en begunstiging van
enkele vorstelijke personen genoten heeft. In het j.
1723 werd hij tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te
Helmstadt benoemd. Spoedig daarna werd hem, met den
titel van Abt, de voogdijschap over twee Abdijen geschon-
ken, wat hem niet alleen het goede dezer aarde in zekere
ruimte te genieten gaf, maar ook hem in staat stelde,
in wijderen kring , waar hij wilde en gelijk hij wenschte, aan
anderen wel te doen, en het goede te stichten. Langer dan
twintig jaren, verre het grootste deel zijns openbaren werk-
zamen levens, bleef hij deze hoogeschool tot luister en sie-
1)  Putter, jani en lücke achten hein vermaagscbapt aan het
adellijk geslacht der Vrijheeren von mosheim in Stiermarken. Het
blijkt echter niet dat M. zich immer von mosheim geschreven heeft.
2)  In de „Memorabilia Historiae Brunsv." Zie henke in hebzoo\'s
Lex. Th X s. 69. (aant.).
-ocr page 342-
DERDE TIJDPERK.                               313
raad verstrekken. Zelfs had hij zich schriftelijk verbonden
haar niet te verlaten; en vruchteloos bleven een tijd lang
de herhaalde aanzoeken van de Universiteit te Göttingen ,
om zijnen gevie\'rden naam aan haren opkomenden bloei
te verbinden. Ten laatste liet hij zich bewegen, na van
zijne verbindtenis te Helmstadt ontslagen te zijn, om het
ambt van Kanselier der Hoogeschool te Göttingen te aan-
vaarden (in \'tj. 1747); en de voorspoed, dien de pas ge-
stichte Georgia Augusta in het eerste tijdperk van haar
bestaan genoot, mocht grootendeels mosheim\'s schepping
heeten. Hij stierf aldaar in het j. 1755, toen hij nog
nauwelijks gerekend kon* worden de grenzen des ouder-
doms te hebben overschreden 1).
Hoe verdienstelijk mosheim zich gedurende zijne The-
ologische loopbaan omtrent onderscheidene deelen derGod-
geleerdheid gemaakt hebbe, bepaaldelijk ook omtrent de
Ethiek en Homiletiek 2): Kerkhistorie was en bleef toch het
eigenlijk hoofdvak zijner oefening. Wij willen van de voor-
naamste vruchten dezer studie een geregeld overzicht
geven, om bij het werk, dat aan zijnen naam het meest
de onsterfelijkheid verzekerd heeft, het laatst en het langst
te vertoeven, en daarmede vooral de kenschetsing en
waardeering zijner eigenschappen als Historicus te ver-
binden.
Het laatstbedoelde werk, zijn «Onderricht in de Kerk-
geschiedenis des N. T." waaraan hij tot aan zijnen dood
1)  Buiten de hier genoemde S. zijn al de S. die in de vorige en
in deze eeuw over M. geschreven hebben, nauwkeurig vermeld door
henkb. a. a. O. s. 77.
2)  M. zelf heeft eene nauwkeurige opgave van al zijne schriften
gegeven in zijne : „Notitia scriptoruin et dissertationum a moshemio
vel auspiciis ejusdem editorum," Helmst. 1731; welke na dit jaartal
nog aanmerkelijk vermeerderd zijn.
-ocr page 343-
314                              DERDE TIJDPERK.
bleef voortarbeiden, mag mede het eerst genoemd wor-
den, als waaryan reeds zeer vroegtijdig eene eerste uit-
gave verscheen 1). Het was er op aangelegd, om de
Geschiedenis, naar de vier hoofdtijdperken , waarin hij haar
wilde verdeeld hebben, in vier boeken, van matigen om-
vang aftedoen, maar behelsde, bij zijne eerste verschijning,
slechts drie boeken, d. i. de Kerkgeschiedenis tot op de
Hervorming; waarom hij aan dit gedeelte bij eene ver-
nieuwde uitgave den titel van »oudere Kerkgeschiedenis
gaf 2);" waarop ettelijke jaren later het vierde boek of de
«nieuwere Kerkgeschiedenis" volgde o). Doch hiermede
was de rijke voorraad zijner kennis in geenen deele uit-
geput. Van stonden aan lachte het denkbeeld hem tegen,
om wat aan arnold als Ideaal had voor oogen gezweefd,
ten volle te verwezenlijken, door eene waarlijk onpartijdige
»Kerk- en Kettergeschiedenis" te geven 4), Als proeven,
die daarvan een gedeelte zouden uitmaken, moesten en-
kele, in het Hoogduitsch geschrevene, met veel Histo-
rische studie bewerkte MonograpJdën strekken: »over de
Ophiten of slangenbroeders" »over de Apostelorden" en
over »michael servedo." Mocht al het eerstgenoemde
onderwerp weinig belangwekkends en aantrekkelijks be-
zitten — de bewerking daarvan getuigde voor het minst,
hoe mosheim een veel dieperen blik dan één zijner voorgan-
1)  „Institotiones Historiae Ecclesiasticae Novi Testamenti." Helm-
stadii.
172G.
2)  „lustitutiones Hist. Eccl. antiquioris." Helmst. 1737.
3)  „Institutiones Hist. Eccles. recentioris." Helmst. 1741.
4)  In het nederd. vert. door a. van moerbeek en uitgeg. onder
den titel: „Uitvoerige verhandelingen over voorname stukken uit de
vroegere en latere Historie der ketters," in II dl. Het eerste deel
handelt over de Ophiten of Slangenbroederen, het tweede over de
Apostelorden, Utrecht 1776.
-ocr page 344-
315
DERDE TIJDPERK.
gers, in den aard en het wezen van het Gnosticisme ge-
slagen had. Des te belangrijker en boeiender wegens vorm
en inhoud beide, was zijne monographie over servet. Al
had mosheim\'s oordeel over dezen ongelukkige, zonder
hem de aanspraak op het innigst gevoel van deernis te ont-
zeggen, iets minder zacht en gunstig, en iets minder hard
en gestreng over calvijn, als den bewerker van zijn dood-
vonnis, kunnen zijn: zij verdiende toch de daaraan toege-
kende lofspraak van in voortreffelijkheid van schrijftrant
en bewerking door weinige Historische schriften uit dien
tijd geëvenaard te worden 1). Bovendien had hij, bij de
eerste uitgave van zijne Kerkgeschiedenis zulk een schat van
zaken teruggehouden; zooveel was daarin slechts even
aangeroerd, wat hem voorkwam een veel breeder uiteen-
zetting, een diepergaand onderzoek en grondiger bewijsvoe-
ring te behoeven of te verdienen, dat hij zich niet voldaan
rekende met eene veel herziene en verbeterde uitgave voor
de pers te bewerken, maar ook zich voornam een veel groot-
scher en omvangrijker werk over de Kerkgeschiedenis daar
nevens te plaatsen. Doch het zou hem niet vergund zijn
veelmeer dan den hechten en breeden grondslag te leggen van
het gebouw, zooals dit voor het oog zijns geestes afgewerkt
te prijken stond; maar toch genoeg heeft hij gegeven, om aan
anderen met bewondering te doen zien, hoeveel, bij eene
gelukkige voltooiing van het geheel, daarvan zou hebben
kunnen worden. Slechts twee geschriften, daartoe betrek-
keiijk, maar die voor de Historische wetenschap nog altijd
eene duurzame waarde bezitten, mochten het licht aan-
1) Schröckh, a. a. O. s. 198 noemt dit „eines der schönsten His-
torischen Werke, die in unsere Sprache geschrieben sind;" en maakt
terzelfder plaatse nog gewag van een ander geschrift van M. „Br-
zahlung der neuesten Chinesischen Kirchengeschichte."
-ocr page 345-
316                              DKRDE TIJDPERK.
schouwen. Het eene was eene nadere bewerking van de
eerste eeuw der Kerkgeschiedenis; 1) het andere behelsde
e Commentaren op de merkwaardigste zaken en gebeurte-
nissen ," in diezelfde Geschiedenis voorkomende, «vóór den
tijd van konstastijn den Groote 2)." Van dit laatste ge-
schrift maakt zijn onderzoek naar den geest en het karakter
van het Maniohaeisme en de ontleding, welke hij van dit stel-
sel geeft, een belangrijk deel en tegelijk een wezenlijk sie-
raad uit. Het verdient nevens het vele voortreffelijke ge-
legd en geplaatst te worden, wat men in zijne »Verhan-
delingen over Historische onderwerpen" als in eene rijke
schatkamer vindt bijeenvergaard 3).
Gelijk mosheim met deze schriften voornamelijk het
historisch onderzoek uit de bronnen zelve verder zocht te
brengen: zóó was hij er ook op bedacht de Geschiedenis,
gelijk hij haar bewerkt had, voor het algemeen gebruik
geschikter en toegankelijker te doen worden. Daartoe
diende een Uittreksel uit zijn »Onderricht in de K. G."
\'t welk, onder zijn oog, door mii.ler bewerkt, met eene
voorrede van zijne hand, werd in het licht gegeven 4),
en, als handboek of leiddraad bij het onderwijs ingevoerd
zijnde, in het nu volgende tijdperk, zijn voorrang boven
alle andere Compendia bleef handhaven. Eindelijk had
hij aan de verbeterde en vermeerderde uitgave van het
oorspronkelijk Latijnsche werk, dat jaren lang onder be-
1)  „Institutiones Hist. Christ. majores, saec. I." Helmist. 1739.
2)  „De rebus christianorum ante Constantinum M. Commentarii."
Helmst. 1753.
3)  „Syntagma Dissertationum ad Historiam Ecclesiasticam perti-
nent.ium."
4)  „Instit. Hist. Eccles. in compendium redactae a j. f. millero,
cum praefat. moshemii." Lips. 1752.
-ocr page 346-
DERDE TIJDPERK.                               317
werking was gebleven, en waaraan hij zijne beste krachten
had besteed, de laatste hand gelegd 1). Weinige maan-
den vóór zijnen dood, toen het laatste blad de pers ver-
liet , mocht hij nog met diep gevoel zijne vreugde en
dankbaarheid aan God- betuigen 2), dat het hem vergund
was geworden dezen arbeid te voltooien; maar het zou
hem niet beschoren zijn, getuige van den opgang te
zijn, dien dit werk, niet enkel bij zijne eerste verschijning,
in en buiten het Duitsche Vaderland zou maken, maar
die daaraan gedurende eene reeks van jaren zou verze-
kerd blijven.
En die opgang was inderdaad even buitengewoon
als algemeen te noemen. Geheel Duitschland — dat van
bewondering voor den geleerden Schrijver doordrongen
was; dat eerbied en liefde voor hem koesterde, die zich
even zuiver en sierlijk in het Hoogduitsch als in het La-
tijn wist uit te drukken, en daardoor de moedertaal weder
in eere bracht — ontving het thans voleindigde werk als
een kostbaar eu hooggewaardeerd geschenk uit zijne hand.
Twee Hoogduitsche vertalingen, de eene door von einem
de andere door schlegel ondernomen, zagen met aantee-
keningen en uitbreidingen, na elkander het licht 3), en,
al bereikten zij in sierlijkheid -en kracht van uitdrukking
het oorspronkelijke niet, zij deden toch aan dit werk een
1)   „Instit. Hist. Eecles. antiquae et recentioris libri IV, ex ipsis
fontibus insigniter emendati." Helmst. 1755. De tweede editie, die als
de beste geldt, door mij gebruikt, is van het j. 1764.
2)  „Deo praeponenti, qui yires seni ao multis laboribus et curis
fracto suppeditavit, ut hoc opus perficerem amplissimas, quas debeo,
et immortales gratias ago." Praef. ad fin.
3)  Die van v. E. verscheen te Leipzig in VII dl. 1769—177S;
die van 8* te Heilbron 1769 — 1789, voortgezet door J. J. frank
1796.
-ocr page 347-
318
DERDE TIJDPERK.
uitgebreideren kring van Lezers vinden. Gelijke zorg en
ijver werden door maclaine en later ook door murdock,
aan eene Engelsche vertaling besteed. Met veel vlijt en
oordeel legden beide Engelsche geleerden zich toe, om het
zaakrijkste wat mosheim\'s grootere Historie-werken behels-
den, in een schat van aanteekeningen en bijvoegsels, on-
der het oog hunner landgenooten te brengen. Ook aan
de Nederduitsche overzetting is, door maclaine\'s uit-
voerige en belangrijke aanteekeningen, en de achter het
werk gevoegde ophelderingen, veel uit mosheim\'s overige
werken ten goede gekomen, 1) en de waarde dier vertaling
is hierdoor voor den Nederlandschen lezer niet weinig ver-
hoogd. In ons vaderland, even als in Engeland, gold mosheim
een geruimen tijd als de Kerkgeschiedschrijver bij uitnemend-
heid, die bij openbaar en bijzonder onderwijs, allereerst
als vraagbaak diende gehoord en geraadpleegd te worden,
en wiens leidende hand men met zekere gerustheid kon
volgen. Nog uitgestrekter en onbepaalder gezag bezat en
oefende hij in Noord-Amerika. Hoe weinig men da&r tot
vóór eene halve eeuw van den ontwikkelingsgang der God-
geleerdheid in Europa had kennis genomen — mosheim was
ook ddiir door zijne Kerkgeschiedenis algemeen bekend en
in eere, en had veel vroeger, dan dit aan andere beroemde
buitenlandsche geleerden te beurt mocht vallen, zijn burger-
recht in de nieuwe wereld verworven. — En nog, hoeveel er
ook in den loop der tijden veranderd en verouderd is; hoe veel
zich in onzen tijd vereenigt, om den eens gevierden Schrijver
1) Onder den titel: „Oude en Hedendaagsche kerkgeschiedenissen
van J. l. mosheim, uit het Latijn vertaald, en vermeerderd met de bij voeg-
sels, aanteekeningen en tijdrekenkundige tafels van archibald mac-
laine, Dr. in de godgel. en Leeraar bij de Engelsche Kerk te \'s Gra-
venhage,
in XI. deelen. Amst. 1776 vgg. Hierop volgen nog vier dee-
len met ophelderingen
-ocr page 348-
DBRDE TIJDPERK.                              319
gedurig mindere lezers te doen vinden — het mocht toch
gezegd worden, dat Duitschland weinige geleerden telt,
wier naam zulk een goeden klank, als die van mosheim,
behouden heeft 1). Meest alle latere Geschiedschrijvers —
al stellen zij, gelijk die plicht ook op ons zal rusten,
nevens zijne verdiensten, zijne gebreken in het licht — ver-
eenigen en beijveren zich toch, om aan zijne uitstekende
geleerdheid en begaafdheid recht te laten wedervaren. En
toen de Göttinger Hoogeschool in het j. 1837 haar eeuwfeest
mocht vieren, was zij er trotsch op, onder de lichten die
dddr hadden geblonken , op eenen mosheim te kunnen wij-
zen, en lücke stelde er eene eere in, bij die gelegenheid
als zijn lofredenaar op te treden, en een frisschen lauwer-
krans aan zijn borstbeeld te hechten en nederteleggen op
zijn graf 2).
Het is van algemeene bekendheid, dat mosheim, tot
groote schade voor de Pragmatische Methode — waarvan
hij het hoofdvereischte zeer goed doorzag 3) en uitnemend
wist toe te passen — de tot hiertoe gebruikelijke verdee-
ling der Kerkgeschiedenis bij eeuwen heeft blijven vol-
gen 4). Wel mocht het reeds zekere vooruitgang heeten,
dat hij haar in vier groote tijdperken had gesplitst: van
1)  „In der reihc der K. Historiker alter uud ncuer Zeit hat kaum
ein anderer Name einen besseren Klang als das des beruhmten Kan-
zlers der aufblühenden Georgia Augusta." Bauk, a. a. O. s. 118.
2)  „Narratio de joanne laurentio moshemio." Gott. 1837.
3)  „Non tantum quid gestum sit, sed etiam guare hoc vel illud
evenerit, declarare i. e. eventa cum suis caussis oonjungere oportet.\'\'
Prepar. § XII.
4)  M. was geenszins blind voor de nadeelen, die deze verdeeling
opleverde; hij behield haar: „quia plurimis placet, tametsi suis ea
diffioultatibus haud careat." Ibid. § XXII.
-ocr page 349-
320                               DERDE TIJDPERK.
Christus tot op konstantijn; van K. tot op karel den
Groote;
van dezen tot op lüther, en van de Hervorming
tot op het midden der achttiende eeuw 1). Maar jammer
is het wederom, dat hij de onderafdeeling in uitwendige
en inwendige Kerkgeschiedenis niet rechtstreeks met de
hoofdverdeeling verbonden heeft — waardoor hij telkens
een veel ruimer blik zou gewonnen hebben — maar dat
hij deze bij elke eeuw heeft laten terugkeeren, waarvan de
grootste verbrokkeling en versnippering het noodwendig
gevolg zijn moest. Immers, die uitwendige geschiedenis
wordt wederom in de gelukkige en ongelukkige lotgevallen,
in den voor- en den tegenspoed der Kerke onderscheiden —
woorden van zeer rekbare en vrij onbestemde beteeke-
nis 2). Tot de inwendige geschiedenis, welke even goed
de geschiedenis der godsdienst zou kunnen heeten 3), wordt
al liet overige gerekend, en in elke eeuw achtereenvob
gens over de Bestuurders en Leeraars der Kerk; over de
leerstellingen, kerkgebruiken en plechtigheden, godsdienstige
verdeeldheden
en de Ketters gelïandeld. Hoeveel zoodanige
verdeeling te wenschen overlaat, behoeft nauwelijks eenige
aanwijzing. Mosheim heeft arnoi-d hierbij nagenoeg geheel
gevolgd, maar, wat deze boven alles belangrijk keurde,
wat den hoofdinhoud van milner\'s Kerkgeschiedenis zou
uitmaken: het geloof en leven der Christenen, de zedelijk
godsdienstige toestand der Kerk , wordt in de opgave der
Hoofdstukken geheel gemist. Men heeft het oppervlakkige
1)  Hoe weinig ook deze Perioden-verdeeling boven berisping en
bedenking verheven is, zal later worden aangewezen.
2)  Uitvoerig is over het gebrekkige dezer verdeeling door baur
gehandeld, a. a. O. s. 120 fgg.
3)  „Religionis christiauae historiam haud immerito dixeris." Praepar.
$ VI.
                                                                                     >
-ocr page 350-
321
DERDE TIJDPERK.
en gebrekkige dezer verdeeling in nauw verband gebracht,
met het begrip van Kerk, gelijk wij dit hier op den voor-
grond geplaatst zien. Wel verre van als neander in de
Christelijke Kerk het door chkistus op aarde gestichte
Godsrijk te zien, is de Kerk hem eene maatschappij of
• vereeniging van menschen, die zich naar Christus noe-
men" 1); wier geschiedenis alzoo in al hare deelen beant-
woordt en gelijkvormig wordt aan de geschiedenis van den
gewonen burgerstaat. Men is mosheim hier over zeer hard,
naar ons inzien, te hard gevallen 2); maar te ontkennen
is het niet, dat deze bepaling niet enkel op de verdee-
ling, maar op den inhoud zelven, op de geheele voorstelling
en behandeling der geschiedenis, nadeelig en ongunstig ge-
werkt heeft. Stelt men echter dit gebrek ter zijde, dan
behoort hemde lof, van het plan, dat hij schetste, en de
onderscheidene deelen te hebben uitgewerkt, op eene wijze,
welke overal de rneesterhand verraadt en om bewonde-
ring vraagt.
Tot de gestrenge eischen, die hij tot den echten ge-
schiedschrij ver richtte, behoorde vooral dit — »dat hij
vrij zij van een slaafschen geest," vrij van de dienstbaar-
1)  „Societas hominum, cui nomen a Christo est." Praep. § 1.
2)   Zóó o. a. back, als hij (a. a. O. s. 124) schrijft: „Es zeigt
sich aueh hier wieder der MosHEiMsche Begriff der Kirche so ausser-
lich und inhaltsleer, dasz man aus ihm nicht begreifen kann, war-
urn es überhaupt eine Geschichte der Kirche gibt.\'* M. zou hierop
kunnen antwoorden, wat hij op de straks aangehaalde definitie aan
stonds volgen laat: „in qua sic eventa cnm caussis suis copulentur,
ut et Dei providentiam in ea constituenda et conservanda cognoscant
hommes, et pietate non minus quam sapientia crescant." Buitendien,
gelijk de mensch dikwerf beter dan zijn stelsel is, zoo is ook M\'.
Kerkgeschiedenis veel voortreffelijker, dan men volgens de hier ge-
gevene definitie mocht verwachten.
21
V
-ocr page 351-
322
DERDE TIJDPERK.
heid aan tijden, menschen en begrippen 1). En werkelijk
heeft hij de geschiedenis behandeld met eene onafhanke-
lijkheid van geest, met eene objectiviteit in de voorstelling,
welke hem hoog boven al zijne voorgangers plaatst. Zelfs
heeft hij door dit streven naar onpartijdigheid hier en daar
den schijn van zekere koelheid of onaandoenlijkheid op
zich geladen. Dit laatste hangt met geheel zijn tempera-
ment en karakter ten nauwste te samen. Mosheim, hoe
godsdienstig gestemd, was veel meer de man des helde-
ren en nuchteren verstands, dan des gevoels. Dit be-
hoedde hem voor eenzijdigheid en deed hem vele klippen
vermijden, waarop anderen waren gestrand, maar deed
ook zijne voorstelling veel van den gloed en de warmte
derven, die men in eenen kerkgeschiedschrijver noode mist.
Toch heeft ook hij de beschuldiging van eenzijdigheid en
partijdigheid niet kunnen ontgaan , voor zoo verre hij de
beschermende hand te zeer over het hoofd der ketters
hebbe uitgebreid gehouden. Waarheid is het, dat hij,
zonder tot het apriorisme van arnold te vervallen, al
het hatelijke, dat er, naar het algemeene gevoelen, in den
naam van ketter lag, daarvan wilde verwijderd hebben 2),
en somwijlen uitermate zacht en verschoonend in zijn
oordeel geweest is. Maar ook deze fouten en misgrepen,
1)  „Sit in ejus voluntate (qui Historiam sacratn cum fructu tradere
vult) — libertas ab oinni, servitute. — Triplex autem hïc servitus
potissiraum imminet: temporun), hominum et opinionum." Praepar.
§ XVII, XVIII. Het verdient bij mosheim zelven nagelezen te
worden, zooals hij vooral dit laatste denkbeeld ontwikkeld heeft.
2)  „Quapropter, qui ad hanc Historiae partem accedunt invidiam
omriem de vocabnlo haereticus de tralie re, secumque cogitare debent,
generaliori tantum sensu id sumi pro homine, qui bellis et dissidiis
inter Christianos sive sua sive aliena culpa occasionein praebuit."
Praep. § XL,
-ocr page 352-
DERDE TIJDPERK.                               32H
voor zooverre zij dit werkelijk zijn, bevestigen ten volle,
hoezeer verdraagzaamheid en menschenliefde tot de hoofd-
trekken van zijn karakter behoord hebben. Schröckh
heeft ze niet oneigenaardig • Fehler der Liebe" 1) genoemd,
die men geneigd is gaarne te vergeven.
Had MOSHErsi van den Geschiedschrijver gevorderd,
dat hij met eene rijke mate van menschenkennis ook de
noodige kennis der oude Wijsbegeerte vereenige — beide
waren zijn gelukkig eigendom. Hoe verderfelijk hij ook
den invloed rekende, dien de wijsbegeerte gedurende de
eerste eeuwen op de Christelijke godsdienst geoefend had 2),
hij zag daarom de waarde dier wijsbegeerte niet voorbij,
maar schatte haar hoog, bij den blik dien men op de ge-
schiedenis had te slaan, en tot de verklaring harer ver-
schijnselen. Hij was begaafd met eene meer dan gewone
scherpzinnigheid, een levendig voorstellingsvermogen, een
vruchtbaar vernuft, dat soms ook het verstverwijderde en
ongelijksoortigste wist samen te voegen en te vereenigeu,
door dat het hem den onzichtbaren band, die daar tusschen
lag, deed opsporen en vinden. Hij bezat in één woord,
in hooge mate, het gelukkig talent of vermogen, dat
de Duitschers »Combinations-gabe" noemen; maar juist
hierdoor is hij soms verleid, meer dan raadzaam was,
aan zijn vernuft toe te geven, en enkele zijner resultaten
meer op Theöriën dan op gestreng Historische bewijzen te
bouwen.
Niet zonder zeker zelfgevoel heeft hij zelf gewezen op
het meerdere licht, dat door hem omtrent onderscheidene
1)  a. a. O. s. 199.
2)   Opzettelijk is door M. over dit onderwerp gehandeld, bepaal-
delijk over den nadeeligen invloed van het Neoplatonisme, in eene
verhandeling opgenomen in het boven aangeh. „Syntagma üiss. eet."
21*
-ocr page 353-
324                            DERDE TIJDPERK.
punten der geschiedenis is ontstoken 1). Dat meerdere
licht is dan ook door de nakomelingschap dankbaar er-
kend en gewaardeerd. Wij onthouden ons nog andere
voortreffelijke partijen als met den vinger aan te wijzen.
Genoeg zij hier de herinnering, dat hij alles wat gere-
kend mag worden met de ontwikkeling van het Dogme
en het wezen des Christendoms in verband te staan, een
nieuw en nauwlettend onderzoek heeft waardig gekeurd,
en dat het als zijne hoofdverdienste blijft gelden — de
Kerkgeschiedenis — vrij gemaakt van de boeien, die de
Kritisch-Polemische richting, maar ten deele ook het
Piëtisme haar hadden aangelegd, als in ruimer lucht te
hebben doen ademen 2).
                ,
Mosheim wist] niet enkel de stof te beheerschen, maar
toonde ook meester over den vorm te zijn. Geen zijner
voorgangers had van den vorm zóó veel werk gemaakt
gelijk hij, en door weinigen die hem volgden is hij daarin
geëvenaard of overtroffen. Voor zijne aesthetische vor-
ming en ontwikkeling was hij bij de Ouden ter schole
gegaan. Aan hunne voortreffelijkste modellen dankte hij
zijn gekuischten smaak, maar ook van dezen had hij de
kunst afgezien, om zich met de meeste juistheid en hel-
1)   Zooals ten aanzien der schenking van ko.nstantijn , de ge-
schiedenis van berengarius, de Katharen, Lolharden en Begharden,
de Broeders des vrijen geestes, de minderbroeders en de geschillen
der Fra\'nciskanen met de Roomsche Pausen. Hij laat er als tot zijne
verschooning aan voorafgaan: „liceat me jure senectutis uti et parce
quidem de me gloriari." — Zie zijne Praefat.
2)   „lm allgemeinen ist es als ein Verdienst mosheim\'s anzuerken*
nen, dasz er die Kirchengeschichte aus der polemischen und piëtis-
tischcn Beschranktheit, die ihr noch anhieng, auf das standpunct eines
freieren und weiteren Gesichtskreises herausführte." Baur. a. a. O.
s. 132.
-ocr page 354-
325
DEKDE TIJDPERK.
derheid uit te drukken 1). Zijn stijl is doorschijnend als
zijne gedachte, zuiver en sierlijk, hier en daar zelfs bloem-
rijk, en openbaart de spranken van een dichterlijken
geest.
Laat het dan waar zijn , wat wij geenszins weerspreken,
dat de door hem gevolgde verdeeling onlogisch moet hee-
ten; dat zijne bepaling van Kerk en Kerkgeschiedenis
aan zekere dorheid en schraalheid lijdt; dat hij te zeer de
Ketters begunstigd heeft, en nu en dan te veel geluisterd
heeft naar de ingevingen van zijn eigen vernuft: hier tegen-
over staan zoo vele schitterende gaven en eigenschappen,
dat wij ophouden ons te verwonderen, dat men in hem
den eersten eigenlijken geschiedschrijver heeft willen zien, 2)
die voor Duitschland de grondlegger is geworden der
Historische kunst 3), en als «de Vader der nieuwere Kerk-
geschiedscbrijving" verdient gehuldigd te worden 4).
Is mosheim werkelijk zóó hoog als Geschiedschrijver te
plaatsen, dan kan niets natuurlijker schijnen, dan dat
men met hem Ook het laatste tijdperk der Kerkgeschied-
schrijving late aanvangen; en daar wij zulks niet deden,
zijn wij eenige rekenschap schuldig, waarom of waar-
door wij ons hiervan lieten terug houden. Hoewel hij,
meer dan eenig ander onder zijne tijdgenooten, de Pragma-
tische Methode en eene geheele wedergeboorte der Kerk-
geschiedschrijving heeft voorbereid, zoo blijft het toch nog
altijd eene vraag: of mosheim^ten volle en zonder eenig
1)   „Is omnium scribit optimn et ingeniosissime, quem illi quoque
statim intelligunt, quibus parum ingenii a natura datum est." „Notit.
Script, et Diss. a. Mosb. edit." p. 12.
2)  Schuöckh. allgem. K. G. Th. I. s. 195.
3)  Schaff a. a. O. s. 74.
4)  Baue a. a. O. s. 119.
-ocr page 355-
326                             DERDE TIJDPERK.
voorbehoud onder de Pragmatische Geschiedschrijvers
verdient geteld te worden ? Niet, alsof het hem daartoe
aan de noodige vereischten , gaven en geschiktheid zou
hebben ontbroken ; niet, als of wij zouden weigeren te
erkennen , dat hij onderscheidene deelen der Geschiedenis
met echt Pragmatischen zin en tact uitgewerkt, en behan-
deld heeft; maar, omdat de ongelukkige verdeeling bij
Eeuwen, waaraan hij zich gebonden rekende, de onover-
komelijke hinderpaal is gebleven , dat hetzelfde praedicaat,
dat aan vele gedeelten zijner Kerkgeschiedenis is toe-
komende, ook van het geheel zijns werks zou kunnen
gelden. Eerst, waar wij dien slagboom, als het grens-
teeken der afscheiding, voor goed zien weggevallen, zien
wij ook het Tijdperk gekomen, waarin de Pragmatische
Methode,
in de geschiedschrijving der Christelijke Kerk,
geheel vrij en onverhinderd haren intocht kon doen.
Mosheim — men vergunne ons deze vergelijking, doet
ons hierbij aan mozes , den hoofdaanvoerder en geleider
der Israëlieten denken, die zijn volk wel tot de grenzen
van Kanadn heeft gebracht; voor wiens verhelderden blik
het beloofde land uitgebreid en geopend lag; maar zonder
dat hij dit is binnengegaan.
Bovendien kan mosheim niet gezegd worden eene
eigenlijke school gesticht of achtergelaten te hebben.
SchröCkh alleen, die voor ons het volgende Tijdperk zal
openen, mocht zich beroemen zijn dankbare leerling te
zijn 1), en betoonde zich een\' leerling zulk een hoogst
voortreffelijken Leermeester ten volle waardig. Al de ove-
rigen, die hem als zijne tijdgenooten omringen of het naast op
hem volgen, zoo als : pfaff, baumgarten 2), cotta, walch
1)  Zie schröckh. a. a. O. s. 195 fg.
2)  Siegmünd jacob baumgaeten (geb. 1706, die op het Weeshuis
-ocr page 356-
327
DKRDE TIJDPERK.
en sémler, staan in geestesgaven en talenten , voor de ge-
schiedschrijving vereischt, niet nevens maar beneden hem.
Zelfs kan het schijnen, dat de Kerkgeschiedschrijving ge-
durende den eerstvolgenden tijd weder eene achterwaartsche
beweging gemaakt heeft. Het moge twijfelachtig zijn
of er vorstelijk bloed door mosheim\'s aderen hebbe ge-
speeld, maar daarin heeft hij iets van eenen vorst, dat hij
rondom zich, als de meerdere, op zijne minderen nederziet.
De eenige onder zijne jongere tijdgenooten, die in
heerschappij over inhoud en vorm en smaakvolle be-
handeling der Geschiedenis hem ter zijde verdiende gesteld
te worden, was johannes andkéas cramer (geb. te St.
Georgenstadt
in Saksen 1723, de vriend van klopstock
en schlegel, nog meer als Hymnoloog, dan als Godge-
leerde en Geschiedkundige beroemd; aan wien de Evan-
gelische Kerk in Duitschland een aantal harer schoonste
te llulle zijne eerste opleiding genoot, daar later zelf onderricht gaf,
en het Hoogl. ambt in de Godgel. bekleedde, f 1757) ontwierp een
„Auszug der Kirchengeschichte," dat hij oorspronkelijk ten gebruike
bij zijne Akademische voorlezingen bestemde, waarvoor hij bij de
groote uitvoerigheid, die dit werk erlangde, een „Breviarnm His-
toriae Christ." in de plaats stelde. In het eerste werk had hij, in drie
banden, de 9de eeuw pas afgedaan. De vierde band, die de 10d«
eeuw omvatte, werd er later door semlbr bijgevoegd. Niet zonder
willekeur had B. de leer, het geloof, de zeden en kerkgebruiken der
christenen, als, naar zijne meening niet tot de eigenlijke kerkgeschie-
denis behoorende, buiten behandeling gelaten. Hooger wordt zijne „Ge-
sehichte der Religionsparteien," Halle 1766, geschat. Met uitgebreide
geleerdheid vereenigde B. groote scherpzinnigheid des oordeels. Verg.
over hem: semlee\'s „Kurzer Entwurï des Lebens des wohlseligen
Hernn. Dr. baumgarten"s. Halle 1758. — Cotta legde de hand aan een
nog uitgebreider werk; „Vcrsuch einer aasfuhrlicher Eirchen-Gesch. des
N. T. 1768—73," welke echter onvoltooid is gebleven.
-ocr page 357-
328
BERDE TIJDPERK.
geestelijke liederen dankt, Hofprediker te Quedlinburg en
Koppenhagen, \'gest. in het j. 1788 als Hoogl. in de Godge-
leerdheid te Kiel 1). Deze had van bossüët\'s »Inleiding op
de algemeene geschiedenis" niet alleen eene hoogstvoortref-
felijke overzetting geleverd, waarvan wij reeds vroeger ge-
waagden 2), maar ook met eene reeks van verhandelingen
die hoofdzakelijk tot het gebied der Kerkgeschiedenis
behoorden 3) haar vermeerderd, en na den dood van
karel den Groote voortgezet en vervolgd. Veel wat
door bossuet in de eerste eeuwen was voorbijgegaan of
slechts vluchtig aangeroerd, is door hem bijgewerkt en
uitgebreid. Voor de Doginengeschiedenis der Middel-
eeuwen en de Scholastiek leverde hij hoogst belangrijke
bijdragen. Hij kleedde de geschiedenis in znlk een be-
hagelijk gewaad, dat de Duitscher de schoonheid zijner
moedertaal hierdoor eerst recht leerde waardeeren en ge-
nieten, 4) en openbaarde in haar geheele bewerking zóó-
veel helderheid van doorzicht, zóó veel belezenheid en
kunde, zóó veel Historisch talent, dat hieruit genoegzaam
bleek, hoe hij, indien hij zich geheel op dit veld had
blijven voortbewegen, met eenen mosheim en de voortreffe»
lijkste geschiedschrijvers uit het buitenland om den \'voor-
rang had kannen dingen. Zelden is dan ook aan eenig
schrijver zulk eene onverdeelde bewondering ten deel ge-
1)  Verg. over cramer als Hymnoloog,• g. l. richter „Allgcm.
Biogr. Lex. alter und neuer Liederd." s. 42 fg. en e. e. koch in
herz. Lex. ad vocem.
2)  Zie boven bl. 204.
3)  Bossuet\'s „Einleitung in der Geschichte der Welt und Religion
ubers. mit abbandlungen vermehrt, und fortgesetst." in VIII. Bd.
Leipz. 1758. fgg. ; i
4)   Schröckh noemt hem daarom „unser einziger Deutschen Gc-
schicbtschreiber." \\
-ocr page 358-
DERDE TIJDPERK.                              329
vallen, als cramer door dezen arbeid heeft ingeöogst 1),
en wellicht is hieraan mede toe te schrijven, dat nie-
mand er zich aan gewaagd heeft, om wat hij onvoltooid
had gelaten, verder voort te zetten en te voleindigen 2^.
Bij de hoogopgevoerde lofspraak, aan cramer, door
zijne tijdgenooten toegekend, steekt het oordeel vrij on-
gunstig af, dat wij over eenen geleerde geveld vinden,
die in nauwgezetheid en grondigheid des onderzoeks door
weinigen wordt overtroffen, en even als semler, eer wij
dit Tijdperk als gesloten mogen aanmerken , eene meer
gezette beschouwing verdient.
Christiaan wilhelm frans walch (geb. 1726 te Jena),
had van het onderricht en de leiding zijns geleerden vaders
voor zijne studiën op zóó voortreffelijke wijze partij ge-
trokken , dat hij reeds op negentienjarigen leeftijd den
graad van Magister verwierf, en, nadat hij van eene bui-
tenlandsche reis was teruggekeerd, in het j. 1750 het
Professoraat in de Wijsbegeerte, te Jena en een weinig
later te Göttingen zich zag opgedragen. Na hier ook zit-
ting in de Theol. Faculteit bekomen te hebben, is hij als
Hoogleeraar in de Godgeleerdheid onvermoeid werkzaam
1)   Verg. vooral st&cdlin a. a. O. s. 165 fg. en schró\'ckh s. 208
fg., die nederig belijdt, dat, ware niet het geheele plan van cramer\'s
werk van het zijne onderscheiden geweest, hij wel nimmer gewaagd
zou hebben dezen arbeid te ondernemen, en dat hij, na ckamer\'s voor-
treffelijke beschouwingen over een deel der Kerkgeschiedenis, dat hij
beschrijven wilde, gelezen te hebben, zich haastte dit boekdeel zorg-
vuldig te sluiten en ter zijde leggen, oin niet in de verzoeking te
komen, eenige der daarin zich bevindende schoonheden over te ne-
niiiii en zich toe te eigenen.
2)   Het lag in cramer\'s plan, de geschiedenis tot de Hervorming
te vervolgen; maar hoewel dit ook in het algemeene overzicht is ge-
schied , is de uitwerking der laatste onderdeelen achterwege gebleven.
-ocr page 359-
330                             DERDE TIJDPERK.
gebleven tot aan zijnen dood (1784). Walch heeft, gelijk
zijn sterfjaar aanwijst, geen hoogen ouderdom mogen be-
reiken. Hij bezat niets van een gemalen of scheppenden
geest, noch den gekuischten smaak van eenen mosheim,
noch den sierlijken schrijftrant van eenen ceamer en
treedt ook bij eenen semler geheel in de schaduw terug.
Maar het is, als of hij dit alles heeft willen vergoeden,
door zijne ongehoorde vlijt, door den lust en de liefde,
waarmede hij zich aan den arbeid wijdde en overgaf,
door de ongebrokene wilskracht, waarmede hij daarin
volhardde. Als wij ons eene beschrijving hooren geven van
de veelvuldige werkzaamheden, waartoe hij zich dagelijks
ambts- en plichtshalve geroepen zag, of die hij nog
vrijwillig op zich had genomen 1), dan worden wij
onwillekeurig tot zekeren eerbied gestemd voor den
man, die zóó wist te woekeren met de hem overgeble-
vene uren — en zóó veel van zóó deugdelijk gehalte,
als de saamvergaarde vrucht van eenen naarstig besteeden
tijd aan de nakomelingschap heeft achtergelaten. Als Theo-
loog was hij met volle overtuiging eene behoudende rich-
ting toegedaan, maar de Orthodoxie had in hem hare
scherpte verloren, en veel van den geest van buddeus ,
met wiens eenige dochter zijn vader was gehuwd, was
onwillekeurig op hem overgegaan. Hoe onvermoeid be-
drijvig in al de vakken van onderwijs, die hem waren
toevertrouwd, leefde hij toch het meest voor en in de
Geschiedenis. Zijn vrome zin deed hem in haar niet min-
der dan in de natuur de stellige bewijzen voor Gods aan-
wezen vinden, en met hetzelfde oog, waarmede nieuwentijt
1) Zie een nauwkeurig verslag daarvan in het zeer lezenswaardige
artikel, dat w. möller in uur/.. Lex. over ch. wilh. walch, alsmede
over den ouderen walch gegeven heeft.
-ocr page 360-
331
DERDB TIJDPERK.
de wonderen der schepping had gadegeslagen 1), wilde
hij ook de gebeurtenissen der wereld en der Christelijke
Kerk beschouwd zien. Van dit gezichtspunt uit schreef
hij dan ook het eerste zijner werken: neene geschiedenis
der Ev. Luthersche Godsdienst," om in die geschiedenis
zelve en Gods werkzaamheid, daarin zichtbaar, het hand-
tastelijk bewijs voor oogen te leggen, dat zij de waarheid
aan hare zijde had 2). Het geheel der Kerkgeschiedenis
omvatte hij in een handboek, dat hij ten gebruike bij
zijne Akademische lessen bewerkte 3). Met nog beter en
gelukkiger gevolg werden afzonderlijke gedeelten, zoo als de
Geschiedenis der Pausen 4), der Kerkvergaderingen 5) der
achttiende eeuw 6) der Adoplianenl) door hem behandeld.
De geest der nauwkeurigheid die hem zóó bijzonder eigen
was maakte hem tot zoodanigen arbeid uitnemend geschikt.
Vooral oogste hij lof en goedkeuring in met het eerste
dezer geschriften, dat bij herhaling gedrukt werd, en de
eer eener Engelsche vertaling genoot. Het laatste moest
als eene proeve dienen van het grootste en voornaamste
zijner werken, dat zijnen naam wel het meest tot volgende
1)  B. Nieuwentijt: „Het regt gebruik der wereldbeschouwingen,
ter overtuiging van ongodisten en ongcloovigen, aangetoond. Amst.
1717. In het Hoogd. vert. door segner. Jena 1747, waarvan dele-
zing een diepen indruk op W. had gemaakt.
2)  „Geschichte der Ev. Luth. Religion, als een Beweis dasz sie die
wahre sey." Jena 1753.
3)  „Grundsatze der K. Historie des N. T. 1761.
4)  „Bntwurf einer vollst. Hist. der Rómischen Pabste." Gött. 1756.
2"> aufl. 1758.
5)  „Entw. einer vollst. Hist. der K. Versaminlungen." Leïpz. 1759.
6)  „Grundsatze der K. H. des XVIII\'" jahrh. 1774.
7)  „Historia Adoptianoruni." 1755 (opgenomen en overgewerkt in
den IXde» Bd. zijner Kettergesch.")
-ocr page 361-
332
DERDE TIJDPERK.
tijden heeft voortgeplant en het langst in eervolle gedach-
tenis zal doen blijven.
Wie niet ten eenemale vreemdeling op het gebied van
Kerk- en Z)o<ji/»en-geschiedenis is, kent ook, zij het niet
door eigen veelvuldig gebruik, dan toch uit veelvuldige
aanhalingen : WALOH\'s »volledige Historie der Ketterijen,
scheuringen en godsdiensttwisten, tot op de tijden der
Hervorming 1);" een onderwerp, dat weinigen nog in
onze dagen aantrekkelijk zal toeschijnen, \'t welk nog-
tans, blijkens den ongeloofelijken arbeid, daaraan besteed,
de innigste liefde des schrijvers gewonnen had, en tot het eind
zijns levens behouden heeft. Van daar, dat dit werk, met
steeds uitzettende kracht, in de lengte en breedte aan-
groeide; en nog had hij, toen de laatste band na zijnen
dood door spittler werd uitgegeven , nauwelijks het eind
van den beeldenstrijd kunnen bereiken. Gelijk walch\'s
geheele ziel zich in zijne »Ketterhistorie" heeft overge-
drukt, zoo wordt het hieruit vooral kenbaar, hoe het streven
naar waarheid, de kennis van »het werkelijk gebeurde"
of de Historische zekerheid, in zijn oog als de hoogste
taak of roeping van den Historicus gold. Om daartoe te
kunnen geraken heeft hij aan de opdelving, bijeenver-
zameling en juiste beöordeeling der bronnen voor deze
geschiedenis eene zorg besteed, welke nauwelijks hare
wedergade vindt 2). Als in eene pleitzaal worden
getuigen tegenover getuigen, in eene lange volgreeks
1)   „Entwurf einer vollstandigen Hist. der Eetzereien, Spaltungen
und Religionsstreitigkeiten, bis auf die Zeit der Ref." XI. Th. Leip-
tig
1762. fgg.
2)  „Man kami die Genauïgkeit in der Anführung aller Quellen und
Erlauterungsohriften, in der Erörterung der kleinsten Umstande, nicht
hoher treiben, als es vou ihin geschehen ist." Schköckh. a. a. O. s. 207.
-ocr page 362-
DERDE TIJDPERK.                               383
opgeroepen en in het verhoor genomen, en met de uiter-
ste bedachtzaamheid wordt daarna de waarde van elk getui-
genis getoetst en gewogen. Gelijk bij eene les in de Anatomie
met het menschelijk lichaam geschiedt, zóó wordt elk hier te
behandelen Historisch onderwerp met het fijnste scalpeer-
mes onderzocht en ontleed 1). Zóó verdienstelijk als nu
zulk een arbeid te achten is, zóó weinig behagelijke lectuur
zal men zich daarvan mogen beloven, vooral waar de
auteur geoordeeld heeft, tot de inkleeding en uitdruk -
king zijner gedachten, ieder sieraad der kunst veilig
te kunnen ontberen. Daarin stemmen dan ook zijne
latere beoordeelaars overeen, dat, gelijk er een schier
boven menschelijk geduld tot de samenstelling dezer Ket-
tergeschiedenis is gevorderd geworden, nog een even on-
begrensd geduld zoude noodig zijn, om haar van het
begin tot het einde te doorlezen 2). Doch wij haasten
ons er bij te voegen: dit is toch ook de eigenlijke be-
stemming niet van een werk, dat op belangrijke His-
torisch-Dogmatische punten, waaromtrent men nadere
voorlichting begeert, verdient geraadpleegd en nageslagen
te worden, maar dan ook nog altijd onwaardeerbare dien-
sten bewijst, en zoo vele jaren na zijnen dood onze dank-
zegging vraagt voor eenen schrijver, die door den onge
loofelijken arbeid en al de moeite, die hij zich getroostte ,
ons zóó veel moeite en arbeid bespaard heeft.
Van de hooge waarde, aan de studie der bronnen en
het doelmatig en oordeelkundig gebruik daarvan te hech-
ten, was walch , bij de bearbeiding dezer geschiedenis,
1)   Hoogstlezenswaardig is de Earacteristiek, welke baur van W.
gegeven heeft a. a. O. s. 145—150.
2)  Baur s. 147. Schaff s. 76. Spittler noemt dit „ein meur als
Kirchenhistorischer" geduld.
-ocr page 363-
334
DERDE TIJDPERK.
steeds dieper en dieper doordrongen geworden. Hij zelf
heeft van de vaste Methode, die hij daarbij volgde, op-
zettelijk rekenschap gegeven 1) en zoowel daarin als in
een ander afzonderlijk geschrift, waarin hij uiteenzet, wat
als voorbereiding tot de beoefening der Kerkgeschiedenis
moet dienen 2) hoogst belangrijke en behartigenswaardige
wenken en lessen gegeven. Hij waarschuwt, bij het Hïs-
torisch
onderzoek, van de eene zijde tegen lichtgeloovig-
heid, maar ook van de andere zijde tegen eene ziekelijke
scepsis, of de uitspattingen van \'t vernuft, \'t welk zóó
lichtelijk er toe neigt, uit zucht om al het duistere en
nevelachtige op te helderen, zijne eigene Hypothesen in
de plaats van Historische bewijzen te stellen. Hij wijst
er op, hoe langdurige ervaring hem de les der ware nede-
righeid gepredikt heeft, die hij ook aan anderen zoekt
in te prenten , en hoe in het Proces der Geschiedenis niet,
zoo als in de Physieke wereld, noodwendigheid heerscht,
maar gedurig toevallige veranderingen van toevallige din-
gen ons voor de oogen treden 3). Hoe veel waarheid
ook in deze laatste opmerking ligt — ook in onze dagen
bij de hooge waarde aan eene organische beschouwing en
opvatting der Geschiedenis gehecht, niet uit het oog te
verliezen — zóó treedt toch bij de uiteenzetting van dit
gevoelen juist zijne zwakkere zijde in het licht. Walch
wijst door zijn voorbeeld aan, welke veelbeduidende vor-
deringen de Historiographie der Kerkgeschiedenis in het
1)  „Kritische Nachrichten von der Quellen der K. H." Leipz. 1770.
2)   „Grundsatze der zur K. H. nöthigen Vorbereitungslehren u.
Büeherkentnisse." Gött. 1775.
3)   „Die Historie habe in ihretn Urafange nicht eine nothwendige
Wahrheit, sondern nur zufallige Veranderungen zufalliger Diuge."
Nuchr. v. d. Quellen der K. O, s. 4.
-ocr page 364-
DERDE TIJDPERK.                               335
thans ten einde snellende tijdperk gemaakt had, maar
ook wat daaraan nog bleef ontbreken. Zijn ijver in het
bijeenvergaderen van de noodige bouwstoffen, zijn ernst
en gemoedelijke trouwe in het streven naar Historische
waarheid en zekerheid, zijn boven elke lofspraak verheven.
Ook aan een kritischen geest, bij de schifting en beóor-
deeling der bronnen, ontbrak het hem niet, en de eischen
en rechten der Pragmatiek werden tot op zekere hoogte
in hunne volle waarde door hem erkend; maar het ont-
brak hem aan de gaaf en het vermogen, om een helder
en algemeen overzicht van de gebeurtenissen te geven;
algemeene resultaten daaruit af te leiden 1), en de af-
zonderlijke deelen tot een levend, in elkander grijpend
geheel samen te voegen en te verbinden. "Wij missen
alzoo geheel in hem die hoogere opvatting en beschou-
wing der Geschiedenis, welke wel reeds, gelijk de bloem
rust in den knop, aanwezig was, maar eerst in een volgend
tijdperk tot vollen bloei zou geraken en ontluiken.
Dat walch\'s waarschuwing om bij het Historisch on-
derzoek evenzeer tegen te vergedrevene twijfelzucht te
waken, als tegen olichtgeloovigheid" op zijne hoede te
zijn, reeds in zijne dagen gansch niet overbodig gekeurd
kon worden: dit zon eerlang zijn bewijs en opheldering
vinden in het voorbeeld van den laatsten Kerkgeschied-
schrijver in dit tijdperk, die hier nog voor ons oog moet
optreden.
Wie dien veertienjarigen knaap in de stilte der een-
1) „Dieser Schriftsteller verstand es überhaupt nicht, allgeineine
Resultatc aus der geschichte zu ziehen und aas ihr ein ganzes zu
bilden.*\' Staüdlin, a. a. O. s. 161.
-ocr page 365-
336
DERDE TIJDPERK.
zaamheid had bespied, zoo als hij zich in de ouderlijke
woning ten gebede had afgezonderd; zoo als hij met vu-
rigen aandrang des harten smeekte, aangaande zijn eeuwig
zielenheil eene verzekerdheid te mogen erlangen, die hem
nog altijd ontbrak: hij zou allerminst vermoed hebben,
dat deze eens »de Vader dor Neölogie in Duitschland"
zou genoemd worden, en als de grondlegger der Histori-
sche Kritiek, in hare scherpste beteekenis en toepassing,
zoo wel op de vroegste eeuwen der Kerkgeschiedenis, als
op de verzameling der schriften van den Kanon, zou kun-
nen gelden. En toch, zoo wel het een als het ander hing
ten nauwste te zamen, met de vroegste indrukken, die
hij in zijne kindsheid ontvangen had. — Johann Salomo
semlee (geb. 1725 te Saalfeld, f als Hoogleeraar te Halle
in \'t j. 1791) was de zoon van een streng-Piëtistischen
Leeraar, die deze Godsdienstige richting met gelijke warmte
en ijver vertegenwoordigde en aanhing, waarmede hij zich
vroeger daar tegen verklaard had, en in dien geest ook
het gemoed van het kind en den jongeling zocht te be-
werken. Wij zagen reeds, in hoeverre hem dit gelukte;
maar tegelijk was er in de overspannen eischen van het
Piëtisme, en de hardheid, waarmede deze werden voor-
gedragen, niet weinig, wat als met terugstootende kracht
op den jeugdigen semler werkte, en het eerst in zijn hoofd
en hart de stemme des twijfels wakker riep, welke daarna
nimmer zou zwijgen. Gedurende zijn verblijf aan de
Hoogeschool te Halle bleef hij in denzelfden dampkring
ademen. Wel verre nogtans, dat dit hem bewoog, om,
overeenkomstig de raadgevingen zijner Piëtistische vrienden,
zich weinig met de wetenschap en hare beoefening in te
laten, strekte die invloed gedurig meer, om zijn vlijt daar-
voor te verdubbelen, en zijnen geest eene geheel tegen-
overgestelde beweging te doen volgen. Daarentegen is
-ocr page 366-
DERDE TIJDPERK.                               337
altijd iets van die kinderlijke vroomheid hem bijgebleven,
wier lichtglans het pad zijner jeugd had bestraald, waar-
van hij de weldadige warmte aan zijn hart had ondervon-
den. En als wij hem in lateren leeftijd — toen hij op
de baan der ontkenning reeds verre was voortgeschreden;
toen hij reeds lang en voor goed met de kerkelijke over-
levering gebroken had, en in veler oog op het punt stond
met het Christendom zelve te breken — als wij hem dan
nog, in huiselijke godsdienstoefening, zingend en bid-
dend met zijne echtgenoot vereenigd vinden; of als wij
hem aan het sterfbed eener teedergeliefde dochter zien
staan, die hij door liederen en gebeden zoekt te sterken
in haren jongsten strijd 1) — dan vinden wij hierin nog
den naklank van de gewaarwordingen zijner kindsheid
weder, en zullen wij ons te minder gerechtigd rekenen,
wegens de twijfelingen zijns verstands, de bedoeling en
gezindheid zijns harten te verdenken.
Niet lang had semler na voleinding zijner studiën de
Hoogeschool te Halle verlaten, toen hij reeds weder der-
waarts teruggeroepen werd, om zijnen hoogvereerden
leermeester en vriend, baumgarten, als ambtgenoot ter
zijde te staan, en bij diens dood, als zijn opvolger aan
het hoofd der Godgeleerde Faculteit geplaatst te worden.
Van dit tijdstip af ontwikkelt zich zijne onvermoeide en
veelzijdige werkzaamheid ook op het veld der Kerkge-
schiedenis. Zijn eerste arbeid was mede eene hulde aan
de nagedachtenis van zijnen voorganger. Als inleiding voor
1) Zie eene uitvoerige teekening van dit tooneel, aan semler\'s
autobiographie ontleend, in de Gesch. der Chr. Kerk in Tafereelen, uit-
gegeven bij g. portielje en Zn., Dl. V. Hoofdst. XVIII „Beroemde
kerkleeraren der protestautsche Christenheid," bl. 408, bewerkt door
den lloogl. w. moll.
22
-ocr page 367-
338                              DERDE TIJDPERK.
baumGartens \'Geschiedenis der Godsdiensttwisten 1)"
plaatste hij eene «Geschiedenis der Christelijke Geloofs-
leer," welke zekerlijk niet als het minste onder zijne
talrijke werken verdient geschat te worden 2). Bij de
uitgave van baumgarten\'s. : «Uittreksels uit de Kerk-
geschiedenis" verbeterde en verrijkte hij dit werk niet
enkel door de toevoeging van eenen nieuwen band,
maar ook door de nauwkeurige aanwijzing der bron-
nen — wat door dezen verzuimd was 3). Gelijk hij
hierin het bewijs leverde, hoeveel de volijverige en onver-
moeide nasporing en aanwending van nieuwe, of nog
weinig-bekende bronnen der geschiedenis, bij hem zouden
gelden, zóó trad het eigenaardige en afwijkende van zijne
gevoelens en beschouwingen — dat zich in eene reeks van
elkander opvolgende schriften steeds scherper zou open-
baren — hier aireede te voorschijn.
Dezelfde hooghartige verklaring, welke wij uit arnoj^d\'s
mond vernomen hebben, dat er vóór hem nog geene
waarachtige of deugdelijke Kerkgeschiedenis was geschre-
ven, vinden wij ook door semler geuit. Maar hoezeer
ook hij de ketters over het geheel met meerdere achting
en onderscheiding dan de meest beroemde Leeraars der Kerk
bejegende — zoo was toch de groote steen des aanstoots
voor hem elders gelegen; deze lag in de »onveranderlijk-
heid van het systeem der Kerk\'\'. Alles, dus beweerde hij,
was vloed, beweging en verandering in de Geschiedenis.
1)  Zie boven bl. 327, in de aant.
2)  Vergel. schhöckh, a. a. O. s. 205.
3)  „Vollstandiger Auszng aus der Kirchengeschichte der Christen,
mit genauer Anzeige der Qucllcu, zur Portsetznng des Baumgarten»
schen Auszugs," IV Th. Halle 1762.
-ocr page 368-
DERDE TIJDPEKK.                                   33Ü
Dit was ook overeenkomstig de verordening der hoogste
wijsheid, die het zóó en niet anders gewild had ; en niet
zwaarder kon men daartegen zondigen, dan door juist het
tegenovergestelde te willen en te bedoelen. Als het we-
zenlijke, vaste en alleen blijvende, wilde hij slechts datgene
erkend hebben, wat het Christendom tot eene zedelijke
godsdienst heeft gestempeld 1). Met dat oog moest dan
ook de geheele Kerkgeschiedenis beschouwd worden, welke
hij oordeelde, dat van het begin tot het einde een zuive-
ringsproces had te ondergaan, waartoe een vernieuwd
onderzoek der bronnen den weg zou moeten banen; en
hij was genoeg de man van geest, kracht en énergie om
zelf daartoe de hand aan den arbeid te slaan.
Hij beproefde dit in twee uitgebreidere, het eene in
het Latijn, het andere in het Hoogduitsch geschrevene,
werken; waarvan het eerste »uitgelezene Hoofdstukken
der Kerkgeschiedenis" behandelt 2) en deze tot het
einde der vijftiende eeuw voortzet, maar dan plotseling
afbreekt; waarvan het tweede, als proeve moest dienen
om «een vruchtbaar uittreksel van de Kerkgeschiede-
nis te leveren 3); en deze op nieuw weder aanvangt,
maar nu tot in de zeventiende eeuw laat doorloo-
pen. — Wie in het laatstgenoemde geschrift eene po-
ging mocht zoeken of verwachten, om deze geschiede-
nis van hare nuttigste en vruchtbaarste zijde voorte-
stellen, zou zich in menig opzicht bedrogen vinden.
Ook hier, gelijk elders, blijkt het veel minder het doel des
Schrijvers een geregeld, onderhoudend en boeiend verhaal
1)  Verg. baüb, a. a. O. s. 137 fg.
2)  „Historiae Ecclesiaticae selecta capita" T. III. Hallae 1767—1769 .
3)  „Versuch eines fruchtbares Auszugs der Kirchen-Geschichte."
III. Bd. Halle 1773—78.
22*
-ocr page 369-
«40
bERDE TIJDPERK.
der gebeurtenissen te leveren, dan wel enkele en bepaalde
punten, die hem toeschenen de meeste aandacht te ver-
dienen, aan zijn scherpzinnig onderzoek te onderwerpen;
en daaronder hield geen deel vaster zijn geest en zijn blik
gekluisterd dan de geschiedenis der eerste eeuwen, of de
vroegere en -meest oorspronkelijke staat des Christendoms.
Het was dit tijdperk, waarop hij vooral de stelling van
toepassing rekende, dat het ons nog altijd aan eene ware
en deugdelijke Kerkgeschiedenis ontbrak; en gelijk hij in
de twee opgenoemde werken, eene herhaalde en gezette
beschouwing daarvan noodig keurde, zoo zien wij hem
nog buitendien in een drietal schriften, telkens en telkens
weder, tot het reeds afgetredene en omgeploegde veld,
tot de vernieuwde behandeling van hetzelfde tijdperk
wederkeeren 1).
En juist hierin openbaart zich op het sterkst het on-
derscheid, dat er tusschen SEMLEB en arnold bestaat 2).
Was deze uit de koude werkelijkheid van het tegenwoor-
dige naar het verst verledene terug gevloden, om aan de
reinheid en den levensgloed van het eerste Christendom
zijne borst te verwarmen — SEMLER is er op uit, dit beeld
van oorspronkelijke schoonheid als een afgodsbeeld van zijn
voetstuk af te stooten en neder te werpen. Hij ontkent
het ten sterkste, dat in het Apostolische tijdperk het voor-
beeld of Ideaal, zou te vinden zijn, waar naar de later
levende Christenheid zich zou hebben te hervormen. En
1)  „Commentarii historici de antiquo Christianorum statu." II. Tom.
Hallae 1771, 72. — „Novae observationes, quibus studiosius illu-
strantur potiora capita Historiae et religionis Christianae, usque ad
const. M. Uallae 1784 —" Neue Versuche die Kirchenhistorie der
crsten Jahrhnnderte aufzuklareu. Leipz. 1788.
2)   Verg. baur a. a. O. „Uuterschied von arnold." s. 133—léO.
-ocr page 370-
341
DERDE TIJDPERK.
ook in het daarop volgende tijdperk, zoo verre dit mede
in den kring getrokken wordt, waarin zich zijne beschou-
wing hoofdzakelijk beweegt: hoe weinig wordt daarin ge-
vonden, wat ten volle de sympathie\' zijns geestes heeft
mogen verwerven ! Dodwell\'s gevoelen, omtrent het klein
getal der martelaren, wordt niet enkel door hem beaamd,
maar de door dezen betoonde geloofsmoed neemt zulk een
twijfelachtig karakter aan, dat de «Aureool," die eeuwen
lang hun hoofd heeft omstraald geheel gaat verbleeken.
De Christenen zelven moeten al de schuld van de heftig-
heid der Diocletiaansche vervolging dragen. Met geen
meerdere verschooning worden de schriften der christe-
lijke oudheid behandeld. Geen der documenten , herkotn*
stig uit de tweede eeuw, is aan de scepsis zijner doodende
kritiek ontkomen. Zelfs de brief van pj-inius aan keizer
trajaan , als die al te zeer ter gunste der eerste Christe-
nen zou kunnen pleiten, heeft geen genade in zijne oogen
gevonden. Houdt men hierbij in het oog, dat zijne kri-
tische beschouwingen en ontkenningen omtrent den Kanon
met die omtrent de Kerkgeschiedenis als gelijken tred had-
den gehouden, dan kan het niemand bevreemden , dat hij
in zijnen tijd aan de scherpste beschuldiging en veroordee-
ling heeft blootgestaan; eene veroordeeling, waarvoor hij
nogtans, door de vereering en bewondering, welke hem
door een goed deel der studeerende jongelingschap werd
toegedragen, ruimschoots werd schadeloos gesteld. Later
evenwel, toen hij tegenover bahkdt en den schrijver der
Wolfenbuttelsche Fragmenten in het strijdperk trad, en
zeer beslist de eer terugwees , van wegens zijne afwijkende
gevoelens als een »naturalist\'\' beschouwd te kunnen worden,
werd een deel dier bewondering terug genomen. Semleu
zag aan den avond zijns levens de zonne zijns roems reeds
tanen en verbleeken, voordat de zonne zijns levens onder-
!
-ocr page 371-
342
• DERDE TIJDPERK.
ging. Van de eene zijde als een «goddelooze en ongeloo-
vige" 1) uitgekreten, werd hij van eene andere zijde als een
halve *retractant" beschouwd, wien het aan de geestkracht
ontbrak om den snellen voortgang des tijds en den schok
der beweging te blijven volgen, dien hij door zijn Akade-
misch onderricht en talrijk uitgegevene schriften 2) zelf
had doen ontstaan 3).
Heeft de nakomelingschap gunstiger over semler ge-
oordeeld ? Of kan men beweren , dat met lateren tijd zijn
wetenschappelijke roem steeds hooger is gestegen? Ten
aanzien van \'s mans beginselen en karakter moge het
eerste gelden; en natuurlijk is het ook, dat hij , voor zoo
verre hij als »de Vader of wegbereider der moderne rich-
ting" beschouwd kan worden, door velen in onze dagen
begroet en gehuldigd wordt, als éen der Profeten van den
nieuweren tijd; maar ten aanzien van zijne verdiensten
omtrent de Kerkgeschiedenis is dit oordeel veelal niet
gunstig te noemen, en soms vinden wij het met eene
hardheid uitgesproken, welke wij onwillekeurig zouden
wenschen verzacht te zien 4). Wel heeft men erkend,
dat hij soms verder dan zijne tijdgenooten heeft gezien;
dat hij door zijne scherpe kritiek sommige voorstellingen
in de Geschiedenis, die men nog altijd aankleefde, als
verouderde en onhoudbare dwalingen voor goed aan de
1)  „Homo impius, judaeis pejor.\'\'
2)  Het getal zijuer schriften wordt op ruim 170 begroot.
3)  Eene hoogst belangrijke levensschets en karakteristiek van S.
heeft Dr. a. tholuck in uekz Lex: gegeven. Vergel. voorts over
S. (behalve scmtócKii a. a. O. s. 205. Stüudlin s. ]67 fg., schaff,
s. 81, bauu, s. 132—145) dienzelfden schrijver in zijne „Vennischte
Schriften," Th. II. en semler\'s Selbstbiographie.
4)  b. v. als baur : walch en semler beiden „wahrer muster einer
recht Philisterhuften Geschinecklosigkeif\' noemt s. 146.
-ocr page 372-
DERDE TIJDPERK.                              343
kaak gesteld en gevonnisd, en tot onbevangener opvatting
en beöordeeling van sommige geschiedkundige feiten, even
als arnold, den weg gebaand heeft. Wel heeft men beter
recht laten wedervaren aan de vele en onmiskenbare blij-
ken zijner oorspronkelijkheid, even als aan de koenheid
en vrijmoedigheid desgeestes, waarmede hij, wat hij voor
waarheid hield, verkondigde. Wel heeft men zijne onver-
moeide vlijt, zijn rusteloozen arbeid in het navorschen der
bronnen niet genoeg kunnen bewonderen, waarin hij zelfs
eenen walch op zijde streeft, of mogelijk nog overtreft:
Maar tegen die lofspraak staat het verwijt van een aantal
onbewezene of ondoordachte Hypothesen over; van eene
niets verschoonende kritiek, welke wel weet neder te
werpen, maar zonder de macht in zich te bezitten om uit
het verstrooide en verbrokkelde puin iets nieuws weder
samen te stellen en op te bouwen. Zelfs zij, die het gun-
stigst over hem oordeelen, klagen over het volslagen gemis
aan orde en klaarheid 1), veelvuldige herhalingen en ze-
kere verwarring, die in al zijne werken heerscht 2). En
inderdaad! hierin vooral vertoont semler als het tegen-
beeld van den hoogstbeschaafden en aesthetisch gevormden
mosheim. Hij geeft alles terug, zooals hij het in de door
hem geraadpleegde bronnen gevonden heeft, of zooals
het in zijn brein is opgerezen, zonder de beschavende hand
aan zijnen arbeid te leggen, zonder zich veel over de
dispositie der deelen, geregelde voordracht, heldere uit-
eenzetting en afronding van zaken, gebeurtenissen en ge-
1)  Schröckh b. v. die van al de S. die ik heb kannen raadplegen,
het hoogst met semler is ingenomen, noemt „sein Sereibart dunkel
und schwer" a. a. O. s. 205.
2)  Tholuck a. a. O. s. 266 zegt hiervan: „Seine wuste und chaö-
tische Darstellung ist schon durch seine Zeitgenosse gcrügt."
-ocr page 373-
341
DERDE TIJDPERK.
dachten te bekommeren. Dat eene geschiedenis, welke de
bestemming had de wetenschap te dienen en verder te
brengen, te gelijk, door de daaraan besteede zorg, ook een
kunstwerk zou kunnen worden — hieraan schijnt de flauwste
gedachte nimmer bij hem te zijn opgekomen. Welk eene
eenstemmigheid er te dezen aanzien ook onder zijne latere
beoordeelaars heerscht — dit blijke ten slotte uit het oor-
deel van drie beroemde Godgeleerden, die onderscheidene
richtingen van onzen tijd vertegenwoordigen. Tholuck,
hoewel het goede ten volle waardeerend e, wat hij in semleb
te prijzen vond, die hem zelfs »den Vader der Dogmenge-
schiedenis" noemt, ontzegt hem toch de noodige diepte
van wijsgeerigen en christelijken zin, om in den waren
ea edelsten zin eene Dogmen- of Kerkgeschiedenis te kun-
nen schrijven 1). Reuss acht hem, meer door den stroom
des tijds en zeker instinct tot naar de spits der bewe-
ging gedragen, dan dat hij zich, door de kracht zijner
eigene genialiteit, daar zou hebben geplaatst, zonder in
staat te zijn die beweging te leiden en hare gevolgen
te overzien 2). En baur zelf (van wien men over den
man, die bij uitnemendheid als zijn voorganger geldt, al
lichtelijk een gunstiger of genadiger oordeel zou hebben
tegemoet gezien) vindt de hoofd- of grondfout, die al zijne
1)  „Zu einer gediegenen Kircheu- u. Doginengeschichtschreibung
feblt ihm der Philosofischer und der tiefer ohristliche Geist, phycho-
logischer und religiöser Pragmatismus, und namentlich vorurtheilsfreie
Beurtheilung. Tholuck a. a. O. S. 265.
2)   Von Haus aus Piëtist, von der Schule her ein Buchergelehrter,
trug ihm der Strom der Zeit, mehr als geniale Thatkraft, der In-
stinet mehr als das Bcwustsein am die Spitze einer Bewegung, die
zu leiten er zu schwacb war, deren weiteren Weg nur zu überscbauen
ihm der Bliek mangelte."
Bjsüss „Gesch. d. H. Schr. des N. T." § 573.
-ocr page 374-
derde Tijdperk.                            :t45
werken ontsiert in het gemis aan alle hoogere Ideën, en
beweert »dat semler, voor/.oo verre aijne sceptische kritiek
hem niet wantrouwend maakte, bij eene zeer nuchtere en
gewone beschouwing der dingen is blijven staan 1).
Het was gansch niet willekeurig te achten, dat wij bij
SEMLER den eindpaal plaatsten, die het derde van het
vierde of laatste Tijdperk der Kerkgeschiedschrijving scheidt.
Dezelfde vergelijking, die aangaande geegorjus den Groote
geldt, dat hij, aan den uitgang der oude Kerkgeschiede-
nis en den ingang der Middeleeuwen staande, eenigermate
gerekend kan worden aan beiden toe te behooren , en,
even als het Jawws-beeld der Ouden, twee aangezichten
vertoont, waarvan het eene achter zich in het verledene
en het andere voor zich uit in de toekomst blikt — die-
zelfde vergelijking mag ook geheel aangaande SEMLER ge-
bezigd worden. Mij sluit den ouden en opent den nieu-
wen tijd. Hoe weinig Dogmatisch hij zijn mocht, hij was
of bezat door en door eene Kritisch-Polemische natuur, en
behoort reeds deswege nog geheel in het thans behan-
delde tijdperk te huis. Het statige Latijn, door hem nog
in vele zijner schriften gebruikt, en veel meer nog zijne
vasthoudendheid aan de stijve verdeeling bij eeuwen , met
al de nadeelige gevolgen daarvan, geeft hem daar evenzeer
zijne plaats. En, bleef het ons eenigermate twijfelachtig
voorkomen, of mosheim bij en met al zijne gaven en
verdiensten onder de Pragmatische Geschiedschrijvers be-
1) „Mit diesen einem Gedanken (Individualiteit) war das gaaze
Gebiet der höhern Ideën far ihra erschöpft, und er blieb, so weit
nicht seine sceptische Eritik ihin inisstrauisch machte, bei einer
sehr nüchternen und popularen Betrachtungsweise der Dinge steheu.\'\'
Baur s. 115.
-ocr page 375-
346
DERDE TIJDPERK.
hoorde gesteld te worden: veel meerder bezwaar zouden wij
er in moeten vinden, om semler daaronder te rangschik-
ken. — Wat daarentegen de sfeer van begrippen en
Ideën betreft, waarin wij zijn geest voornamelijk zien
zweven, behoort hij grootendeels der nieuwere wereld en
hare beschouwingen toe. Zien wij in onze dagen de Idee
en het recht der Individualiteit 1) steeds sterker op den
voorgrond gebracht, zwaarder kan dit bij geen onzer
moderne schrijvers wegen, dan het werkelijk reeds bij
semler gewogen heeft; en, het zij wij met de jongste
resultaten der Historische Kritiek vrede hebben, het zij
wij deze hoogst betwistbaar blijven achten — het moet
ons toch voorkomen, alsof semler een\' half voorzienden
blik in de toekomst geslagen hield, toen hij de geschie-
denis van de vroegste eeuwen des Christendoms, als het
terrein, dat nog het meest moest ontgonnen worden, aan-
wees, en met zekere voorliefde voor zich zelven tot veld
der bearbeiding koos.
Wilden wij, aan den eindpaal gekomen, nog een blik
terugslaan, om ons de vorderingen , welke de Historio-
grophie
der Kerkgeschiedenis in dit Tijdperk gemaakt
heeft, en de verschillende karaktertrekken en vormen,
die zij bij de onderscheidene volken, en de onderscheidene
Kerkgenootschappen heeft aangenomen, te vertegenwoor-
digen — het zou ons ook hier niet aan rijke stof tot
1) „Es gibt keine Geschichis-anschauung, welche so sehr wie die
S£MLERsche das fur sich seiende Individuum zum substanziellen
Inhalt der Geschichte macht." Batjr, s. 141.
-ocr page 376-
DERDE TIJDPERK.                                3<J7
• algemeene opmerkingen" ontbreken. Doch dit blijve tot
het eind des werks bewaard, als wanneer wij den gang
der ontwikkeling, dien de Kerk geschiedschrijving van de
tijden der Hervorming tot op onze dagen genomen höeftr
in ééne slotbeschouwing wenschen samentevatten. Genoeg
moge het zijn, hier nogmaals er op gewezen te hebben, hoe
dit derde Tijdperk aan het daaraan gegevene opschrift van
het begin tot het einde heeft beantwoord. Alleenlijk kon-
den wij opmerken, hoe, nadat de heftigste strijd tusschen
Rome en het Protestantisme was doorgestreden, de kritiek
iets van hare scherpte heeft verzacht, en even als de
Polemiek, naar andere voorwerpen heeft gezocht, waar
tegen zij hare wapenen keerde. In de laatste Periode van
overgang is de vooruitgang ons het meest zichtbaar ge-
worden. Wij zagen de Kerkgeschiedschrijving niet langer
uitsluitend aan het Kerkgeloof ondergeschikt en dienstbaar
gemaakt, tot een Apologetisch of Polemisch doel; maar
allengskens meer de Geschiedenis om de Geschiedenis,
de Historische wetenschap om de wetenschap zelve, be-
oefend. Schrijvers, die nog zeer gebrekkig aan de hoo-
gere eischen der Historische Kunst voldeden, hadden toch
reeds geleerd, bij hunne bewerking der Geschiedenis en van
hare bronnen, eene vaste Methode te volgen. De Pragma-
tische Geschiedschrijving, waarmede eene geheele wederge-
boorte in het rijk der Historische letterkunde werd voorbe-
reid — hoezeer nog altijd meer tot de afzonderlijke deelen
begrensd, in plaats van met geheel vrijen, onbeperkten en
alles doordringenden blik het geheel der Geschiedenis te
beheerschen, te bezielen en te omvademen — de Prag-
matische Geschiedschrijving was toch werkelijk reeds ge-
boren. Van nu af is deze bestemd om geheel den toon te
geven, en, onder den invloed der latere Godgeleerdheid
•en Wijsbegeerte geplaatst, bij de aanneming en wisseling
-ocr page 377-
348                               DEEDE TIJDPEBK.
van onderscheidene vormen, voorwaarts te blijven streven
naar een steeds hooger en schooner doel. De jongeling —
om ten laatste tot de vergelijking terug te keeren, van
welke wij het vroegst zijn uitgegaan — heeft, na pas
het tijdperk der kindsheid te zijn uitgetreden, het strijd-
lustige karakter, aan dien leeftijd eigen, naar alle zijden
geopenbaard, maar allengskens het driftig bruisende bloed
bedwongen, en geleerd niet naar de stem van den
hartstocht te luisteren, maar zich door vaste beginselen te
laten leiden. Uit de wereld der Phantazy is hij overge-
gaan in die van het nadenkend, geheel ontwikkeld en
gerijpte verstand. De jongeling is man geworden. Het
vierde of laatste tijdperk van de Hïstoriographie der Kerk-
geschiedeuis is bereikt.
C-USt
-ocr page 378-
X
Bltdz.
J. J. HOTTTÏTGEB..............    230
Fuszli................    230
Tubeetin . ...............    231
Etjchat.................    233
frankrijk.
Du Plbssis Moestay. (Mobnaeus)........    235
Du Moulin. (Molinaeus)...........    238
BlONDEL.................    241
salmasius...............    242
Dallaeus................    243
Jean Clatjde...............    244
Samuel Basnage..............    246
Jaqües Basnage..............    247
Batle.................    249
anglikaansc.uk kerk.
Usschee (IJssEEnjs).............    255
Peabson.................    259
Beveridge...............    261
Bingham . . . ............    261
Cave................    261
Ghabe...... ..........    263
Buil....... ..........    263
UODWELL...............      264
Whitby................    264
Bubnet.................    265
Nie. Sau.ndeks.............    266
Stryfe...............    269
iv;
DE PIËTISTISCHE KERKGESCHIEDSCHRlJVING TEGENOVER  DE
kritisch.polemische kichting.
Calixtus..............._.    273