-ocr page 1-
EEN WOORD
OVER HET
IEDEHLAIDSCHE LEGEB
IN \'T ALGEMEEN
EN DE
ARTILLERIE
IN \'T BIJZONDER.
EEN BOM BARDIER.
o-ooggoo»
BREDA,
BROESE & COMP.
1876.
nn».
-ocr page 2-
n\\M ttcptj
•••
I. oct.
2L0 65.
,-
-ocr page 3-
EEN WOORD
OVER IIKT
NEDERLAIDSCHE LEGER
IN \'T ALGEMEEN
en De
ARTILLERIE
IN \'T BIJZONDER.
DOOR
EEN BOMBARDIER.
1876.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Wie is gedachtenloos als van het oudejaar de
laatste dag voorbijsnelt en zich daarmede voegt
bij eeuwenoude voorgangers? Wie vraagt zich bij
den morgenstond van een nieuwjaar niet af, wat
het ons op elk gebied brengen zal ?
Iedereen denkt daarbij in \'t bijzonder aan den
kring waarin hij zich beweegt. Is de horizon hei-
der, welnu, dat stemt ons aangenaam en tevreden;
maar weemoedig doet het ons aan, als we van het
tegendeel getuigenis moeten geven.
Zoo zaten we dan op den laatsten dag des vorigen
jaars in gedachten verzonken; — voorbij onzen geest
bewogen zich eene menigte van die vaderlandsch
militaire belangen, zoowel groote als kleine, die
verbetering eischten en waaraan nog niet was
voldaan!
Wij zeiden groote en kleine; maar wat is eigen-
lijk groot? Bestaat niet de meest grootsche zaak
uit eene verzameling en aaneenschakeling, op welke
wijze dan ook, van kleinere bestanddeelen, en
spelen deze daardoor niet vaak eene meer belang-
rijke rol dan aanvankelijk gedacht wordt?!
En wat was nu de uitslag?
Onze indrukken alléén daaromtrent openbaar te
maken, heeft weinig practisch nut. We willen
-ocr page 6-
4
daarom liever in het midden brengen, hetgeen vol-
gens onze meening gedaan, althans onderzocht of\'
beproefd kan worden om in verschillende militaire
zaken verbetering te brengen. Hierdoor toch wordt
wrijving van denkbeelden opgewekt, en is dit niet
het beste middel om tot de goede regeling en op-
lossing ccncr zaak te geraken?
Wij gelooven ja 1
Maar werden verschillende belangrijke militaire
onderwerpen dan niet bij de Staten-Geneiaal be-
handeld?
Voorzeker, er Werd genoeg gesproken ett gere-
deneerd, er werd voldoende gehakt op de Ministers
van Oorlog!
De afschaffing der plaatsvervanging evenwel werd
indertijd verworpen en in de laatste jaren wer«
den vele Ministers van Oorlog verdreven, zelfs
nog vóórdat hun de gelegenheid gegeven was om
zich voldoende op de hoogte te kunnen stellen van
hunne veel omvattende en belangrijke taak.
Bij al dat redetwisten in de Tweede Kamer ont»
vangt men onwillekeurig den indruk, dat eigen-
liefde en spitsvondigheid dikwerf de plaats innemen
van echte vaderlandsliefde. Men wil de plaatsver-
vanging behouden, maar toch spoedig en snel, als
met een tooverslag, een goed leger, flinke, levendige
strijdkrachten.
Is dit niet een moeielijk op te lossen vraagstuk?
De bemoeiingen van de leden der Tweede Ka-
mer worden vaak kleingeestig: dit is te duur, iets
anders heet ondoelmatig, enz. enz.; het eene voor-
-ocr page 7-
5
stel na het andere wordt afgestemd, zonder dat
er iets beters voor in de plaats wordt gegeven.
Éérst wordt de Minister verdreven en dan zijne
begrooting toch aangenomen. Maar wie kan zich
dan ontwikkelen tot de zoo gewichtige taak van Mi-
nistor van Oorlog, als zij door de leden der Tweede
Kamer zóó hoog wordt opgedreven, dat ze eene
bijna onbegrensde kennis, bovenmenschelijke in-
spanning en oen geniaal scheppend vermogen
vordert ?!
Maar al genoeg afgedwaald van ons voornemen
om in het belang van het leger eenige denkbeel-
den ten beste te geven, waarvan het doelmatige
of nuttige der verwezenlijking aan de beoordeeling
van meer bevoegden wordt overgelaten.
Wij hebben evenwel niet van alles verstand, en
als artilleiïst zullen we ons daarom alléén bepalen
tot enkele punten, die het leger in \'t algemeen en
de artillerie in \'l bijzonder betreffen.
HET PERSONEEL.
Iedereen weet, dat het in ons leger vrijwillig
dienend personeel zóó gering is, dat het niet toe-
reikend geacht kan worden om den loopenden dienst
gaande te houden.
Bovendien laat het gehalte van den soldaat en
van het kader vaak te wenschen over.
Zoowel van het eene als van het andere verschijn-
sel ligt de oorzaak in de tijdsomstandigheden en in
den vooruitgang der krijgswetenschap.
Is het toch niet natuurlijk, dat een tijdperk vau
-ocr page 8-
6
40-jarigen vrede, zoowel bij het volk als bij den
militair, vreedzame neigingen opwekt, die zonder
tegenwicht en bij het steeds heerschende grondbe-
ginsel van plaatsvervanging, leiden tot vermindering
der vrijwillige dienstneming en tot het zoo mogelijk
verlaten van den dienst na het eindigen eener eerste
verbintenis.
De beweegredenen zijn dan velerlei: men wil
trouwen, men meent in eene burgerbetrekking beter
bezoldigd te zijn, er wordt minder gevorderd, men
is niet zoo gebonden, enz.
Maar juist omdat reeds jaren geleden het aantal
vrijwillig dienende soldaten, korporaals en onder-
officieren, afnam, werd de dienst uit den aard dei-
zaak zwaarder, en omdat deze zwaarder werd, ver-
liet men eerder den dienst. Zoo draait men in een
cirkel rond, en zonder afdoende maatregelen zal er
eindelijk een totaal gebrek aan vrijwilligers ontstaan.
Intusschen trachtte men zoo goed mogelijk de
open plaatsen van onderofficieren en korporaals aan
te vullen, doch heeft men daarbij de eischen niet
hoog genoeg gesteld. Onzes inziens is dit een der
hoofdoorzaken van de verslapping der krijgstucht.
Daar toch waar de meerdere beveelt, moet hij niet
alléén zijn graad doen gelden, maar dient hij door
kennis en plichtgevoel, door voorbeeld en gedrag,
ook te toonen, dat hij waarlijk meerdere is en ze-
delijk hooger staat. Dit nu wordt bij een groot
aantal onderofficieren en korporaals niet altijd in
voldoende mate waargenomen; getuige het betrek-
kelijk groot aantal degradatiön, vooral van korpo-
-ocr page 9-
7
raals. Het is waar, de officier kan in véél te ge-
moet komen, maai* toch niet in alles, en vooral
niet in de gevolgen van een ongenoegzaam gehalte
van kader.
Bovendien bestaat er soms, ten gevolge van het
heerschende gebrek, zelfs tegenover dat ongenoeg-
zaam gehalte, een geest van groote toegevendheid,
die niet anders dan nadeelig voor den militairen
geest kan zijn.
Algemeene dienstplicht en geld (maar geld
op eene doelmatige wijze aangewend) zijn onzes
inziens de eenige middelen om in dit alles en in
verschillende andere zaken verbetering te brengen.
Omtrent de wenschelijkheid van den algemeenen
dienstplicht (1) behoeven wij niet nader uitte weiden;
zij is reeds voldoende beproken om hen, die daar-
voor vatbaar zijn, volkomen te overtuigen.
Wat het doelmatig uitgeven van geld aangaat,
vermeenen wij in \'t algemeen te mogen opmerken:
dat geldelijke opofferingen in het belang der levende
strijdkrachten ruime rente zullen afwerpen; niet
zooals een industrieel of handelaar gewoonlijk rekent,
maar wél zooals eene natie moet rekenen, die hare
onafhankelijkheid liefheeft en in staat wil zijn deze
in de ure des gevaars te verdedigen!
Omtrent de uitgaven zelve zullen wij hieronder
eenige hoofdpunten aangeven:
(1) Hieronder verstaan wij : dat, op enkele uitzonderingen na , alle daartoo
geschikte jongelingen, die hun 20ste jaar zijn ingetreden, voor eeu gedeelte
bij hel leger als milicien, en voor het andere gedeelte bij de schutterij worden
ingedeeld en geoefend.
-ocr page 10-
8
Soldij. Het verhoogen van de soldij der onder-
officieren en hunne verdeeling in twee klassen, met
verschillend inkomen, is een uitmuntende maatre-
regel, die hoogst waarschijnlijk zeer goed zal wer-
ken. Bij de bevordering tot 1ste klasse moet dan
het gedrag, de geschiktheid en het aantal dienst-
jaren, in aanmerking genomen worden,
Alleen als buitengewone belooning voor bijzondere
geschiktheid enuitslekend gedrag zou zulks bij minder
dan zes dienstjaren kunnen geschieden.
Van de sergeanten-majoor zou bij elk wapen de
oudste helft van de 1ste klasse kunnen zijn,
Als voorbeeld, hoe wij verder bij de verschillende
rangen de soldij zouden wenschen, diene het na-
volgend staatje:
Graden.
Tegen-
woordige
soldij per
dag.
Toekom-
stige
soldij per
dag.
Aanmerking.
Kanonnier ïde kl. (ook milicien),
ld. Jste » (» hoornbl.)
Sergeant (fourier) 2de klasse id.
ld. ( id. j 1ste » id.
Sergeant-majoor -de klasse id.
ld. 1ste > id.
38 ets.
43 >
53 »
87 »
m
45 ots.
50 »
60 a
90 »
110 «
135 »
175 »
Voorde infanterie
en de andere wapens
naar verhouding
He verhoogingen
voor 6, en 18.jarigeq
diensttijd blijven op
den?elfden voet bij,
behouden.
Toelage voor kleeding en reparatie-fonds. De tegen-
woordige toelage der manschappen en korporaals
van 11 cents te brengen op 15 cents.
Die voor de onderofficieren van 13 cents te ver-
hoogen tot 20 cents.
Vergoeding voor eerste uitrusting. Deze voor zes
dienstjaren te brengen van /"20 op f 3(5,
-ocr page 11-
o
De woningen van soldaten en onderofficieren, zoo-
wel die der gehuwden als ongehuwden, dienen
zonder weelde, maar meer dan nu over het alge-
meen het geval is, geriefelijk en huiselijk te zijn
ingericht. In elke kazerne moeten zich geschikte
lokalen bevinden , die in de behoefte aan slaap-, eet-,
Bcherm» en gymnastiek», theorie- en exercitie-zalen,
cantines en waschplaatsen, behoorlijk voorzien.
Kleeding en uilrusting. De soldaat moet goed ge-
kleed zijn. De tegenwoordige kleeding voldoet in
de meeste opzichten; doch zouden wij het mouwvest
meer als eene attilla wenschen, ruim en langer, met
twee rijen knoopen, zoodat het over de borst dubbel-
slaat; de sabelkoppel dan daaronder te dragen.
De stropdassen zoo slap mogelijk, en de hoogte
daarvan, evenals die der kragen van mouwvest en
wapenrok of korte jas, gcëvenredigd naar de gestalte
van den man (5 a 3 c.M.)
De gewone kwartiermuts kan, bij het gebruik-
maken van vóór* en achterklep, zoowel \'s winters
als zomers (alhoewel dan wel wat warm) een doel-
matig hoofddeksel heeten, mits er, om het broeien
te voorkomen, een paar openingen in gemaakt
worden.
De tegenwoordige schako is zeer ondoelmatig;
zij is te zwaar, broeit en dient vervangen te
worden door een licht lederen helm, aan de vóór-
en achterzijde van voldoend breede kleppen voor-
zien en met een paar openingen om het broeien
te beletten.
Dehalve de twee paar schoenen, moest uau elk
-ocr page 12-
10
soldaat nog verstrekt worden een paar vetleeren
laarzen, ten einde bij slecht weder., op marsen, op
wacht, in het kamp enz., droge voeten te behouden.
De kapotjassen moeten zeer ruim en in den regel
iets langer zijn dan tegenwoordig; vooral bij de
jonge miliciens, die soms nog sterk groeien, is
dit wenschelijk.
De wollen sokken voldoen vrij goed, doch worden
den man in den regel te klein vóórdat zij half
versleten zijn. Eene goede soort wol en een doel-
matig voorschrift omtrent het wasschen, kan hierin
alleen eene gewensehte verbetering brengen. Daar
het gebruik van zeep eene der hoofdoorzaken is van
het krimpen, zouden wij bijv. donker gekleurde
saaietten sokken kunnen aanbevelen; deze behoeven
dan alléén in warm water te worden gewasschen.
Ook bij de artillerie moest tot de vredesuit-
rusting van den soldaat behooren eene veldilesch,
daar hij menigmaal op 1 a 2 uren afstand van het
garnizoen artillerie-werkzaamheden verricht. Aan
den spijslepel en het knipmes, die nu verstrekt
worden, kon ook nog eene vork worden toegevoegd;
terwijl een blikken drinkbeker zijne uitrusting zou
voltooien. (1)
Omtrent hel huwen van militairen zouden de be-
palingen eenigs/.ins vrijgeviger kunnen worden, bijv.
door toe te staan, dat bij elke compagnie, behalve
de sergeant-majoor en de waschbaas, nog mochten
(1) Als algemeene regel dient wijders te gelden: dat het uiterlijk aanzien
van den ullicier, wat de kleeding betreft, zooveel mogelijk hetzelfde zij, als
dat van den gewonon soldaat, zuodat hij up abtand niet gemakkelijk van
duzoii te onderscheiden is.
-ocr page 13-
H
gehuwd zijn: 1 onderofficier, 1 korporaal en l sol-
daat, mits allen ouder dan 35 jaren en minstens
12 dienstjaren tellende.
Na 18-jarigen diensttijd en 40-jarigen ouderdom
moesten onderofficieren en minderen recht hebben
op een gedeeltelijk pensioen.
Tot het verkrijgen van burger-Rijksbetrekkingen
moest als voorwaarde gesteld worden 12-jarigen
dienst en een certificaat van goed gedrag.
Bij het tegenwoordig gering aantal vrijwilligers,
zou het wenschelijk zijn dat er steeds twee lichtingen
onder de wapenen
bleven, ten einde de oefeningen
doeltreffend te maken en het kader meer dan nu
het geval kan zijn te gewennen om personeel onder
hunne bevelen te hebben; bovendien zou de mili-
taire geest hierdoor worden opgewekt.
Wordt de plaatsvervanging alsnog afgeschaft of
moeielijker gemaakt, wordt het jaarlijksche contin-
gent vergroot, of neemt de vrijwillige dienstneming
merkbaar toe, dan zou men met het onder de
wapenen houden van ééne lichting wellicht kunnen
volstaan; doch dan altijd zoolang (16 maanden)
dat de nieuwe lichting geheel geoefend is vóór dat
de oude met verlof gaat.
Hebben wij hierboven eenige maatregelen be-
sproken, die strekken kunnen om de vrijwillige
dienstneming en het in dienst blijven te bevorde-
ren, aan den anderen kant zouden wij ook hoogere
eischen willen stellen.
Voor de artillerie bijv.
Nimmer zal iemand tot eene vrijwillige dienst-
-ocr page 14-
12
verbintenis bij de artillerie worden toegelaten of
als milicien daarbij worden ingedeeld, tenzij hij
lezen en voldoende duidelijk schrijven kan.
In den tegenwoordigen tijd toch en bij een klein
leger als het onze is een artillerist die niet lezen
of schrijven kan practisch onbruikbaar.
Wil men scholen oprichten om vrijwilligers en
miliciens der artillerie, die niet lezen of schrijven
kunnen, dit eerst te leeren, ook goed, mits ze dan
maar afzonderlijk worden onderwezen en geoefend.
De onderofficieren en korporaals moeten niet
allecn\\ theoretisch maar ook practisch meer ont-
wikkeld zijn.
Het is hier de plaats niet om détail-voorschrif-
ten te geven betreffende het programma van examen
voor onderofficieren en korporaals der artillerie.
Wij willen hieromtrent dan ook alleen het volgende
opmerken:
Dat zij beiden het Handboek ter vervaardiging der
Ermtvuurwerken
practisch dienen doorloopen te heb-
ben; dat de korporaals bij de krachtwerktuigen,
manoeuvres de force, exercitiën enz., hunne ver-
plichtingen en verrichtingen juist kennen; terwijl
de onderofficier hierbij zelfstandig als instructeur
moet kunnen optreden. Zij moeten beiden de ver-
schillende dienstreglementen practisch kunnen toe-
passen, en vooral de onderofficier behoorlijk bedreven
zijn in het voeren der menage-rekening en in de
administratie als detachements-commandant.
Voor de geheele vesting-artillerie dient onzes
inziens, tot het uitsluitend vormen van onderoiïi-
-ocr page 15-
43
eieren (ook sergeanten-majoor en fouriers) en kor-
poraals, slechts ééne scliool te zijn, dewijl hierdoor
de meest gelijkmatige en beste opleiding wordt
verkregen.
Bij deze school zou bijv. van al de verschillende
soorten van voorwerpen, welke in den Instructie"
inventaris voor de artillerie
voorkomen, één stel (of
modellen) dienen aanwezig te zijn.
Tweemaal \'sjaars doet elke compagnies-comman-
dant enne voordracht tot toelating van kanonniers
(vrijwilligers of miliciens) op de scliool.
Tweemaal\'sjaars worden de geschiktste personen
door den commandant der school tot bevordering
voorgedragen.
Om tot korporaal benoemd te kunnen worden
moet men minstens één jaar dienst hebben;
om tot onderofficier (sergeant of fourier) te kun-
nen worden bevorderd minstens twee dienstjaren,
waarvan één als korporaal;
om sergeant-majoor te kunnen worden minstens
drie dienstjaren, waarvan één als fourier.
GEBREK AAtf OFFICIEREN DËR ARTILLERIE.
Het algemeen erkende gebrek aan officieren der
artillerie bestaat niet alleen in een tekort van 2de
luitenants volgens de organieke sterkte, maar wordt
ook veroorzaakt door een te gering aantal artillerie-
officieren — zelfs als waren zij volgens de organi-
satie compleet — tot het vervullen van zoo velerlei
betrekkingen, die bij dit wapen thuis behooren.
Vooral is het aantal luitenants te klein.
-ocr page 16-
u
Het gebeurt toch niet zelden dat er compagnieën
zijn met één dienstdoenden luitenant, en dit is op
den duur nadeelig voor den dienst. Wij zouden
hierin willen voorzien door liet aantal luitenants
per batterij of compagnie te brengen op 4 (waar-
van dan 2 tweede luitenants en 2 eerste luitenants;
te meer daar in het vervolg elke battery uit 8
stukken zal bestaan.
Daar wij verder eene uitbreiding van het wapen
der artillerie noodzakelijk gelooven, zal in verband
daarmede de organieke sterkte aan officieren dan
voldoende zijn.
Hoofdzakelijk wenschten wij: het aantal veld-
vuurmonden te brengen op omstreeks 200. Om
deze in te deelen zou men kunnen hebben: 4 re-
giment rijdende artillerie van 4 batterijen, ieder
met 8 stukken, en 2 regimenten veld-artillcrie
elk van 10 batterijen, met 8 stukken. Behalve de
tegenwoordige 3 regimenten vesting-artillerie zou
nog 4 regiment kust-artillerie, en bij elk dezer 4
regimenten 1 compagnie werkers van minstens
400 man (effectief) dienen gevormd te worden.
Verder op te richten 4 compagnie vuurwerkers; ter-
wijl eene uitbreiding van het korps pontonniers
en van het torpedo-personeel waarschijnlijk wel
geene weelde zou zijn.
De werkkring van den Inspecteur van het wapen
diende aanmerkelijk te worden uitgebreid. Zijne
macht moet zeer groot zijn; zonder hem mag bij
het wapen niets ingrijpends geschieden. Aan elk
officier in het algemeen en aan elk commandeerend
-ocr page 17-
ir>
officier in het bijzonder dient meer zelfstandigheid,
meer vertrouwen, meer gezag en met dit alles ook
meer verantwoordelijkheid te worden gegeven.
Verder zou een eommandeerend officier van het
personeel nimmer gelijktijdig het materieel mogen
beheercn. Dit is te veel arbeid voor één persoon.
Bij de behandeling van het materieel komen wij
hierop terug.
                                                     .
Tot opleiding nu der aspiranten naar den rang
van 2den luitenant der artillerie dienen hoofdzake-
lijk de Koninklijke Militaire Academie te Breda en
verder de tegenwoordige voorbereidende en gewone
cursus opvolgend te Utrecht en Delft.
Het is ons doel niet in een strijd te treden om-
trent de inrichting van en de opleiding aan de
Militaire Academie, doch in het algemeen gelooven
wij dat deze zóó dienen te wezen, dat aspiranten
worden aangetrokken en tevens, dat zij er lang ge-
noeg blijven om als militair en artillerist, in ver-
band met de eischen des tijds, behoorlijk gevormd
te kunnen worden.
Hiertoe moet onzes inziens het examen van toe-
lating niet te zwaar zijn,- en zou de leeftijd der
aspiranten gevoegelijk van 15 a 1(3—18 jaar kun-
nen gesteld worden.
De jaarlijksche bijdrage voor ieder cadet 300
gulden of minder.
Het programma van examen zou ongeveer gelijk
kunnen zijn aan de totale kennis die de cadetten
der artillerie vroeger (vóór 1869) aan het einde
van het eerste studiejaar bezaten. Het lezen, schrij-
-ocr page 18-
16
ven eti spreken van de Fransche, Hoogduitsche en
Engelsche taal moest, evenals het handteekenen,
eene verplichtende kennis zijn. De cursus moest
4 jaren duren.
Vooral natuurkunde moet grondig en niet te
beknopt onderwezen worden; de talen practisch
bijgehouden en onderricht gegeven worden in de
waarschijnlijkheids-rekening. De twee laatste jaren
moeten de cadets telkens gedurende 6 weken
kampeeren.
Om verder het aantal aspiranten voor officier te
do( n toenemen dienen de traktementen der 2de lui-
tenants en hiermede ook die der overige rangen
verhoogd te worden. Het gaat toch niet aan dat een
2de luitenant niet of althans niet noemenswaardig
beter bezoldigd is dan een adjudant-onderofficier.
Bovendien zijn de officieren der artillerie, en meer
bepaald de hoofdofficieren en oudere kapiteins van
dat wapen, ten opzichte van hunne kameraden bij
de infanterie, cavalerie en genie, zeer in het nadeel.
Een majoor der artillerie bijv. heeft hetzelfde
traktement als een majoor der infanterie, niettegen-
staande de eerste gewoonlijk 6 a 8 dienstjaren
meer telt.
Herinneren wij nu verder dat de kapiteins 1ste
klasse der artillerie vóór 1852 een traktement
hadden van 2400 gulden (en nu slechts f 2200),
dan zal het wel duidelijk zijn, dat tegenwoordig
bet inkomen der officieren, zelfs voor alle wapenen,
te laag en niet meer in verhouding tot de tijdsom-
standigheden is.
-ocr page 19-
17
Volgens onze bescheiden meening kan zoowel in
het eene als in het andere op zeer eenvoudige wijze
verbetering worden gebracht. De traktementen
namelijk dienen te bestaan uit twéé gedeelten, als:
het ééne verbonden aan den rang dien men be-
kleedt en het andere jaarlijks veranderende en af-
hankelijk van het aantal dienstjaren.
Hoe dit bedoeld wordt kan bijv. blijken uit den nier-
onder geplaatsten staat, waarin bij alle wapens aan de-
zelfde rangen gelijke rangtraktementen zijn toegekend.
Het spreekt van zelf dat bureaukosten, vergoeding voor
paarden, toelagen enz., buiten beschouwing blijven.
Om de bepaling betreffende het veranderlijke
gedeelte der traktementen zoo eenvoudig mogelijk
te maken, zou als grondbeginsel kunnen worden
aangenomen, dat dit elk jaar slechts éénmaal en
wel op 1 Januari wordt vastgesteld. Voor die
officieren, waarbij de datum van aanstelling valt
tusschen 1 Januari en 30 Juni, wordt het loopend
jaar als één geheel dienstjaar, en voor hen, wier
aanstellingsdatum valt tusschen 1 Juli en 31 De-
cember, wordt het loopend jaar voor niets gerekend.
wd;=»
Voorgesteld traktement bij alle
ktement
artillerie
wapens.
Rangen.
Rang.
trakte-
Aantal
dienstjaren.
In verband
met bet aantal
dienstjaren.
Aanmerking.
£s-S
ment.
MaxT
Min.
Max.
Min.
Luit.-Generaal.
6500
5000
40
30
7000
G500
(*) 1ste klasse
Generaal Majoor.
5500
4000
40
30
«000
3500
f 2200.
Kolonel.
«00
3000
40
30 1 5000
4500
2de klasse
Luitenant-Kolonel.
3400
2100
40
4100
3350
ƒ1800.
Majoor.
3000
1800
40
20
3800
2800 De jaarlijksche
Kapitein (\').
2200
1800
1400
40
10
3400
1900
verhooging is
pesteld op
ASO.
1ste Luitenant.
1300
1200
20
2
2200
1200
2de id.
1100
1100
10
0
1600
1100
-ocr page 20-
18
Eene zoodanige regeling der traktementen bezit
onzes inziens de goede eigenschap van jegens iedereen
zeer billijk te zijn.
Bij eene minder gelukkige promotie toch, in ver-
gelijking met kameraden van een ander wapen, wordt
vergoeding gevonden in de jaarlijksche verhooging,
waardoor nu vaak gegronde ontevredenheid zal wor-
den vermeden. Wel kan het voorkomen dat een oud
lste luitenant met 20 dienstjaren, bij een wapen dat
in promotie ten achteren is, meer traktement zal
hebben dan een kapitein, die bij een ander wapen
slechts 10 dienstjaren telt; doch wij vinden dit
alleszins billijk.
Bovendien zal de hiervoor besproken regeling ook
heilzaam werken op den dienstijver vooral van oudere
officieren, die als kapitein uitmuntend voor hunne
taak berekend zijn, maar, dikwerf geheel onafhan-
kelijk van hunnen wil en buiten hunne schuld, niet
tot hoofdofficier bevorderd werden. Ook in zulke
gevallen kan het plaats hebben, dat jonge majoors
minder inkomen hebben dan veel oudere kapiteins;
doch ook dit kunnen wij niet anders dan zeer billijk
vinden.
Omtrent de verdere persoonlijke belangen van
den officier willen we slechts ter loops aanstippen:
dat de verblijfkosten van 4 gulden daags tegen-
woordig meestal te gering zijn;
dat, uit minder doelmatige zuinigheid, ten nadeele
van den officier vaak een te ruim gebruik (wij zou-
den bijna willen zeggen misbruik) gemaakt wordt
van het Koninklijk Besluit van 15 Juni 1867,
-ocr page 21-
19
n°. 43, en de daarop volgende Ministerieele Aan-
schrijving dato 26 Juni 1867, n°. 66 I, waardoor
aan officieren ƒ1,25 daags toelage wordt gegeven,
als hun eigenlijk ƒ4 toekomt;
dat bij de bereden korpsen de vergoeding van
ƒ200 \'s j aars voor één paard minstens moest ge-
bracht worden op ƒ 300;
dat bij garnizoens-veranderingen de gehuwde offi-
cier groot geldelijk nadeel lijdt. Elke verhuizing kost
hem in den regel minstens ƒ300, en als schadeloos-
stelling bekomt hij in zijne nieuwe garnizoensplaats
gedurende de 3 eerste dagen eene toelage van ƒ1,25
per dag. Die onkosten van verhuizing moesten hem
naar een billijken maatstaf vergoed worden.
OEFENING.
In de oefening der vesting-artillerie kan nog
veel verbetering worden gebracht; vooral de vele
en nimmer eindigende materieele werkzaamheden
moesten op de geregelde oefening van het personeel
niet zoo storend werken als nu vaak het geval is.
Het oprichten van werk-compagnieën, waarover hier-
boven reeds gesproken is, zou hierin gedeeltelijk
kunnen voorzien.
Verder zouden wij wenschen dat al de miliciens
van één regiment bij elkander geoefend werden.
Hiertoe zou betrekkelijk minder onderwijzend per-
soneel benoodigd zijn, en de oefeningen zouden in
doelmatigheid en gelijkvormigheid zeker winnen.
Waarschijnlijk is elk regiment bestemd om de
forten en versterkte plaatsen in een bepaald ge-
-ocr page 22-
20
deelte onzer liniën te verdedigen; daarom zou de
vesting-artillerie (met de miliciens der voorlaatste
lichting) jaarlijks gedurende den zomer hierin ge-
oefend moeten worden.
De als fort-commandant bestemde officier bijv.
dient vóór zijne detacheering te ontvangen:
eene behoorlijke teekening van de versterking
met het omliggend terrein tot op minstens 3000 a
4000 meters afstand;
een armeerings- en uitrustingsstaat;
eene zakelijke memorie van het doel waarmede
het fort daar gebouwd is, van de wijze hoe in den
omtrek wellicht de inundatiën gesteld worden, enz.
In \'t kort, hem moeten de noodige gegevens ver-
strekt worden om zich tijdig geheel op de hoogte
te kunnen stellen van de taak die hij te vervullen
zal hebben.
Op het fort gekomen moet eene geheele of ge-
deeltelijke armeering enz. plaats hebben.
Het verblijf aldaar kan omstreeks 4 weken duren.
Een paar maanden na zijne terugkomst in het
garnizoen moet de commandant indienen eene be-
knopte
memorie van verdediging, met opgave van
hetgeen door hem gedurende zijn verblijf op het
fort verricht is; zoo noodig vergezeld van voorstel-
len, die hij in het belang der verdediging noodza-
kelijk of wenschelijk acht.
Éénmaal in het jaar dient elke compagnie, min-
stens met ééne lichting miliciens, gedurende 2 a
3 weken geoefend te worden in het practisch gebruik
der verschillende vuurmonden.
-ocr page 23-
21
Ten einde de verschillende oefeningen enz. aan
te moedigen, moest elke compagnies-commandant
jaarlijks de vrije beschikking hebben over eene
som van ƒ50 a ƒ 100, waarvan hij op het einde van
elk jaar eenvoudig verantwoording doet, enz.
ADMINISTRATIE.
De administratie van het personeel kan in verschil-
lende opzichten vereenvoudigd worden.
In het algemeen moet het aantal in te dienen
periodieke stukken tot een minimum worden gere-
duceerd.
Verder zou de driemaandelijksche taxatie van
kleeding enz. gereedelijk kunnen vervallen, en daar-
voor in de plaats treden eene bepaling, zoowel
toepasselijk op onderofficieren als minderen, bijv.
dat hij, die minder dan ƒ10 schuld heeft, niet ge-
kort zal worden; terwijl degene, die ƒ10 of meer
schuld heeft, aan minimum- of maximum-korting
zal worden onderworpen; dit ter beoordeeling over-
laten aan den compagnies-commandant.
In de monsterrol slechts numerieke en geen
nominatieve opgave doen van al de miliciens die
met groot verlof zijn. De verlenging van dracht-
tijd voor wapenen en ledergoed komt ons over-
bodig voor.
Het jaartal op het voorwerp, de vastgestelde dracht-
tijd en de toestand er van zijn voldoende gegevens
ter beoordeeling, enz. (Zie verder ook De Mili-
taire Spectator
1876, n°. 1, pag. 71 en 72.)
-ocr page 24-
22
HET MATERIEEL DER ARTILLERIE.
Dat ons artillerie-materieel nog in een overgangs-
toestand verkeert, is genoeg bekend en hebben wij
met vele natiën gemeen. Dit tijdperk evenwel
moet zoo kort mogelijk duren en daartoe moeten
alle krachten worden ingespannen. Dat zulks wer-
kelijk
ook geschiedt, vermeenen wij onder anderen
te mogen afleiden uit de omstandigheid, dat op de
begrooting van 1876 eene betrekkelijk aanzienlijke
som is uitgetrokken en beschikbaar gesteld tot het
doen aanmaken van KRUPP-kanonnen. Met de hulp-
middelen dezer fabriek kan men verwachten dat de
volledige bewapening onzer sterkten in een mini-
mum-tijdvak zal geschieden.
Daartoe dienen dan evenwel, bij het voldoen der
in onderzoek zijnde of komende proefkanonnen van
8, 12, 15, 24 en 30 c.M., zooveel vuurmonden in
ééns besteld te worden, als door den fabrikant in
één jaar kunnen worden afgeleverd.
Deze bestellingen moeten jaarlijks op denzelfden
voet doorgaan, tot dat het vereischte getal vuur-
monden aanwezig is.
Stellen wij ons een oogenblik voor dat al die
proefkanonnen voldoen, dan verkrijgen wij:
als veldgeschut, gecercleerde getrokken stalen ach-
terlaad-kanonnen van 8 c.M. met ijzeren affuiten en
voorwagens; per vuurmond 32 schoten (in den voor-
wagen) ; per caisson ruim het dubbele aantal;
als kustgeschut zullen wij in het bezit komen van
getrokken stalen achterlaad-kanonnen van 24 en
-ocr page 25-
23
30 c.M.; getrokken gegoten ijzeren ringkanonnen
van 24 c.M. zijn reeds voorhanden;
als vestinggeschut zullen dienen de gecercleerde ge-
goten stalen lange achterlaadkanonnen van 12 en
15 c.M.;
als remisegeschut (bestemd om snel, verrassend
en zelfs tot in het laatste oogenblik der verdedi-
ging op te treden en daarom gedekt in remises
opgesteld) kan gebezigd worden het stalen of bron -
zen achterlaadkanon van 8 c.M., of ook het bronzen
achterlaadkanon van 12 c.M., als dit niet te zwaar is.
De mortieren van 29, 20 en 13 c.M. blijven bij-
behouden. Wijders moet nog ingevoerd worden een
kort ringkanon van 24 a 28 c.M. (1), ten einde reeds
op zeer groote afstanden den aanvaller te bestoken,
zijne magazijnen enz. zooveel mogelijk te vernielen,
hem te noodzaken op eerbiedigen afstand te be-
ginnen en slechts langzaam en voorzichtig te
naderen.
De kleine mortieren van 20 en 13 c.M. dienen
tot het werpen van brand- en lichtkogels, maar vooral
om eene groote uitgestrektheid terrein onveilig te
maken en den vijand daardoor te verontrusten; of
wel om op een bepaald punt een overstelpend worp-
vuur te brengen. De lichtheid van den 13 c.M. is
hiertoe zeer voordeelig; deze mortieren dienen dan
ook in grooten getale aanwezig te zijn.
Daar de leus, van welken aanvaller ook, immer
zijn zal snel handelen, zoo moet alles op zulk eene
wijze ingericht en geregeld worden, dat een fort of
(1) Is deze vuurmond aanwezig, dan kan de mortier van Ï9 c.M. vervallen.
-ocr page 26-
24
eene vesting in den kortst mogelij ken tijd in be-
hoorlijken staat van verdediging kan worden ge-
steld. Daartoe evenwel zijn, volgens onze beschei-
den meening, verschillende wijzigingen noodig in
het tegenwoordig nog gevolgde stelsel van beheeren
en opleggen van het materieel, enz.
Hieromtrent het volgende:
De administratie van hel materieel moet zoo een-
voudig mogelijk zijn ingericht; terwijl geene te
groote bezorgdheid voor het gebruiken en verslijten
er van mag heerschen.
Aan de officieren der artillerie, met het beheer
van het materieel belast, moet de noodige hulp
van schrijvers enz. verstrekt worden, opdat zij niet
al hun tijd behoeven te wijden aan het kopieeren
van staten, stukken, circulaires , dikke folianten enz.,
maar ook nog eenigen tijd en voldoende veerkracht
overhouden om een wakend oog over alles te laten
gaan, en uit tijdschriften enz. op de hoogte te blijven
van den vooruitgang der artillerie-wetenschap. De
wijze bijv. waarop tegenwoordig de Uüruslingstaat
berekend en bijgehouden wordt, is wel wat samen-
gesteld. Hierbij toch hangt de benoodigde hoeveel-
heid niet alleen af van de bewapening zelve, die
gedurende eene reeks van jaren standvastig kan
blijven, maar ook van de in de vesting aanwezige
voorwerpen. Komt hierin wijziging, dan verandert
meestal ook de Uitrust in gslaat. De jaarlijksche herzie-
ning van dien staat is dus niet alleen noodzakelijk
voor dat\'materieel, \'t welk volgens den Instructie-
inventaris voor de artillerie
verandering ondergaan
-ocr page 27-
25
heeft, maar ook voor die voorwerpen welke ont-
vangen of verzonden zijn. Vooral door deze laatste
omstandigheid wordt dit herzien vaak een zeer
uitgebreid en tijdroovend werk.
Volgens onze meening kon dit voorkomen worden
door eenvoudig de kolom Er moet zijn (van den
Uitrustingstaat) te berekenen volgens den Bewa-
peningstaat
, en zich niet te bekommeren om hetgeen
ontvangen, verzonden of aanwezig is.
Bedenkt men bovendien dat er vaak twee soorten
van bewapening voor eene zelfde sterkte bestaan,
namelijk: eene vastgestelde en eene voorloopige (zelfs
voor forten in ontwerp); dat iedere Uitrustingstaat
in vijfvoud moeten worden opgemaakt, en dat er
van de uitrustingen van al de sterkten eener positie
(vesting en forten) een verzamelstaat wordt opge-
maakt, dan zal het, in verband met de overige bij
het materieel voorkomende werkzaamheden, wel
geen verder betoog behoeven, dat de officieren, hier-
mede belast, een even uitgebreiden als belangrijken
werkkring hebben. Zooals wij reeds vroeger op-
merkten, zou daarom het bevel over het personeel
en materieel nimmer gelijktijdig aan denzelfden
persoon mogen worden opgedragen, iets wat nü
wél geschiedt.
Onzes inziens moesten voor het materieel in elke
vesting afzonderlijke artillerie-commandanten wor-
den aangesteld.
Nog beter zou het wellicht zijn als de magazijn-
meesters met die functiën werden belast, terwijl
aan hen een luitenant der artillerie (zoo noodig
-ocr page 28-
26
bereden) als adjudant van het materieel moest
worden toegevoegd. De traktementen der maga-
zijnmeesters zouden dan gelijkgesteld dienen te
worden met die der overeenkomstige rangen van
het wapen; de bureaukosten vooral ruim berekend.
Door bovenstaande regeling zouden de zaken even
goed en sneller kunnen worden afgedaan: de ma-
gazijnmeesters correspondeeren dan rechtstreeks
met den Directeur voor het materieel der artillerie.
Om den uitgebreiden werkkring van dezen te ver-
lichten, zouden bijv. kunnen worden aangesteld 2
inspecteurs van het materieel (hoofdofficieren, ieder
met een luitenant-adjudant), aan wie werd opge-
dragen, ieder voor de helft, het toezicht te houden
op de werkzaamheden der magazijnmeesters-artil-
lerie-commandanten. Zij behooren geen admini-
stratieven werkkring te hebben, doch zich door
eigen inspectie van alles te overtuigen. Zij zijn
ieder voor hun gedeelte verantwoordelijk, dat al
het materieel goed onderhouden en doelmatig op-
gelegd wordt. Jaarlijks brengen zij van hunne be-
vinding verslag uit aan den Directeur, en doen
tevens in het belang van het materieel de noodige
voorstellen. Het spreekt van zelf dat, voor deze
gewijzigde orde van zaken, nieuwe en bepaalde
instructiën dienen gegeven te worden.
Wat het materieel zelf aangaat, vermeenen wij de
volgende algemeene beginselen op den voorgrond
te mogen stellen:
In eene vesting of op een fort dienen alle vuur-
monden der bewapening óp of nabij de emplacementen
-ocr page 29-
27
te worden bewaard. Op de voornaamste punten
dienen zij zelfs in batterij te staan. In batterij
moeten ook staan alle kust- en zware vestingka-
nonnen (van het kaliber van 15 c.M. af en zwaarder).
Deze in batterij staande vuurmonden dienen natuur-
lijk zoo goed mogelijk onderhouden en, voor zooveel
noodig, door een licht houten afdak of anderszins
tegen weer en wind beschut te worden. Bij de
kalibers grooter dan 15 c.M. mogen bovendien de
projectielen niet te ver verwijderd worden .opgelegd.
De binnentaluds der vuurlijnen en de zijtaluds
der traversen moeten door de zorg der genie zoo
steil mogelijk (liefst onder eene helling van 5 of
4 op 1) worden opgezet en gehouden (1).
Bij de verhoogde belegeringsaffuiten der naaste
toekomst kan de geschutbank overal omstreeks
1.7 M. beneden de binnenkruin blijven; schietgaten
zullen weinig meer voorkomen en de noodbeddin-
gen zouden gereedelijk kunnen vervallen.
In elke vesting moet het vereischte aantal houten
geraamten voor gedekte observatieposten, bomvrije
schuilplaatsen, tijdelijke buskruitmagazijntjes, be-
waarplaatsen van projectielen, vulhokken, nissen,
gedekte doorgangen enz., voorhanden zijn.
De plaatsen daarvoor moeten duidelijk aangewe-
zen of nauwkeurig bekend zijn. Als proef kunnen
ze op de voornaamste punten zelfs geplaatst, zoo
goed mogelijk tegen inwatering (door zinken of
(1) Naar wij vermeenen is men hierin in zooverre geslaagd, dat dergelijke
steile taluds bij het bezigen van een zeker mengsel, en dus zonder beklee-
dingsmiddelen , kunnen worden verkregen en minstens een tiental jaren blijven
staan, zonder noemenswaardige herstelling te behoeven.
-ocr page 30-
28
ijzeren platen) en vertering (creosoteering of an-
derszins) beveiligd, nu en dan onderzocht, en na
een bepaald aantal jaren vernieuwd worden.
Een zeker aantal schanskorven, worsten, ledige
zandzakken, blindeeringhout (minstens 20 a 30 c.M.
zwaar) enz., moet in de vesting zelve in voorraad
en doelmatig opgelegd zijn.
Ons van uit den engen kring der vesting naar
buiten begevende, zouden wij liefst overal tot op
een afstand van 3000 M. van de vesting een vrij
uitzicht wenschen te hebben. Is dit op alle punten
ondoenlijk, dan moet zulks toch op de voornaamste
toegangen enz. het geval zijn; overal elders zou
dan een minimum-straal van 1000 M. kunnen worden
toegestaan. Deze toestand moet reeds in vredestijd
bestaan en onderhouden worden.
Hooge punten buiten de vesting, die de vesting-
werken beheerschen, al liggen ze zelfs op 5000 a
6000 M., moeten zoo mogelijk afgegraven of op
andere wijze voor de verdediging onschadelijk wor-
den gemaakt. Zoo zijn er waarschijnlijk nog tal
van maatregelen die reeds in vredestijd moeten
genomen worden, zal men bij werkelijk oorlogsge-
vaar in den kortst mogelij ken tijd weerbaar kunnen
zijn. Er blijft bovendien nog genoeg te doen over,
en alle beschikbare handen zullen nog ruimschoots
arbeid vinden, al is alles zoo goed mogelijk voor-
bereid. Door bovenbedoelde regeling evenwel, in
den uitgebreiden zin van het woord, wint men
een kostbaren tijd voor andere bezigheden, die even
noodzakelijk zijn, maar niet vooruit kunnen geschie-
-ocr page 31-
29
den. In den aard der zaak licht het, dat de te
nemen maatregelen afhankelijk zijn van de ligging
en den toestand der versterking, zoodat deze voor
allen niet dezelfde behoeven te zijn. Eene goed
ingerichte kustbatterij bijv. moet uit al hare kanonnen
binnen 24 uren een geregeld vuur kunnen openen.
Eene versterking midden in het land heeft over meer
tijd te beschikken, bezit lichtere kalibers van vuur-
monden, enz. Hierbij kan men dus voorbereidende
maatregelen achterwege laten, die bij eene kust-
batterij met zware vuurmonden nimmer mogen
verzuimd worden, enz.
En hiermede breken wij de reeks van uit belang-
stelling voortgesproten denkbeelden en voorstellen af.
Mochten ze der moeite waardig gekeurd worden
om door meer bevoegden beoordeeld en onderzocht
te worden, dan beantwoorden deze regelen ruim-
schoots aan hun doel.
B.
1 Februari 1870.
-ocr page 32-
Bij de Uitgevers dezes ziet ook het licht:
J. F. Beckman , Handleiding bij het onderrigt in de Ver-
sterkin gskunst, voor onderofficieren en korporaals der
infanterie...................................... / 0.25.
J. C. C. den Beer Poortugael, De Krijgsgeschiedenis
der Ouden, benevens hunne voornaamste veldslagen, en
het belangrijke uit de veldtogten van Alexander den
Grooten, HannibalenCesar................ , 1.40.
P. F. Brunings, Gids voor den jongen militair. Een
leesboek ten dienste der korpsscholen. Tweede druk. „ 0.50.
P. F. Brunings, Vervolg op den Gids voor den jongen
militair. Een leesboek ten dienste der korpsscholen.. 0.50.
F.   L. Carré , Een Volksbelang, naar aanleiding van:
Een woord van den Luitenant-Generaal W. J. Knoop
over den militairen toestand van Nederland.......... „ 0.25.
K. Eland , Welk stelsel van bevestiging verdient voor forten
in den regel de voorkeur? Met een Plaat.......... , 0.50.
C. A. W. Halverhout, L\'Indépendance des Pays-Bas.
Réponseala brochure: „Prussia in relation to the foreign
policy of England."............................ , 0.25.
C. A. W. Halverhout, Beschouwing over de pensioenen
van de Koninklijke Nederlandsche Zeemagt, in verband
met hare diensten in de Koloniën van den Staat..... „ 0.25.
De hedendaagsche werkkring der kavallerie. Denkbeelden,
ter overweging bij de behandeling van het aanstaande
oorlogsbudget.................................. » 0.60.
B. G. van der Hegge Zijnen , Genees- en heelkundig Zak-
boek voor het leger, tevens bruikbaar bij de opleiding
der hospitaal-soldaten............................ v 2.50.
G.   G. van der Hoeven , Geschiedenis der vesting Breda.
Met vier platen................................ „ 3.20.
Mr. H. van der Hoeven, Opmerkingen over de Neder-
landsche strafwetgeving voor het krijgsvolk te lande.
Tweede, verbeterde en vermeerderde druk........... „ 2.50.
W. C. Hojel, De bewegingen van den puntkogel. Met
vier uitslaande platen............................ 1.50.
-ocr page 33-
De kavallerie verdedigd tegen de vernieuwde aanvallen van
den Kapitein der Infanterie D e R o o van Alderwerelt,
Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal....../ 0.30.
J. C. J. Kempees, Open Brief aan den Kolonel Weit zei
over het Instructie-Bataillon...................... „ 0.30.
De Koninklijke Militaire Academie. (Overgedrukt uit Be
Militaire Spectator, voor rekening van den Schrijver.).. „ 0.25.
Laan of Zuidwal ? — Een woord naar aanleiding der voor-
gestelde werken in de Stelling Helder............... „ 0.25.
G. van Reekum, Handleiding voor geleiders van opko-
mende en vertrekkende miliciens en voor kommandanten
van marcherende troepen,
CÏ1Z.................... // 0.50.
W. A. van Rees, Handleiding tot de kennis der veld-
dienst en vechtwijze van het Nederlandsch Oost-Indiscli
leger tegen inlandsche vijanden. Derde, vermeerderde
druk.......................................... „ 1.25.
Reglement op de inwendige dienst, de politie en de krijgs—
tucht voor de infanterie, gewijzigd voor het Indisch
leger. Vierde, verbeterde en vermeerderde druk..... „ 1.25.
W. Rüstow, De Duitsch-Deensche oorlog van 1864. Vrij
vertaald en naar officiëele Deensche bronnen bewerkt
door F. de Bas. Met 9 Kaarten en Plans......... „ 7.20.
W. Rüstow , Handleiding tot de kennis van den kleinen
oorlog. Uit het Hoogduitsch vertaald door E. H.
Brouwer. Met Afbeeldingen eu eene Schetskaart.. . . „ 3.90.
A. Seubeet, De Taktiek in voorbeelden, bijzonder met
het oog op gevechten om terreiuvoorwerpen. Uit het
Hoogduitsch vertaald door E. H. Brouwer. Met 83
houtsneêfiguren................................. ,/ 3.—.
A. W. P. Weitzel, De organisatie bij de wet onzer
strijdkrachten te land. Met drie Bijlagen: A. Het
vesting-dogma. — B. Organisatie der infanterie in zelfstan-
dige bataillons. — C. Tijd bestemd tot oefening onzer
militie........................................ „ 0.30.
Mr. O. P. K. Winckel, Gids voor officieren en onder-
officieren van het Nederlandsch Oost-Indisch leger, bij
de uitoefening der militaire regtspleging in tijd van vrede. 1,25.
Een woord naar aanleiding van de „Gedachten en opmer-
kingen over de opvoeding en het onderwijs van toe-
komstige officieren." Door een voormalig Kadet...... 0.20.
-ocr page 34-
,
-ocr page 35-
. -
\\
Door BROESE & COMP. te Breda wordt met
succes gedebiteerd:
R. von Arnim, Uit het dagboek van een compagnie§8cora-
mandant. Proeve eener leerwijze om eene compagnie in
korten tijd en onder zeer ongunstige omstandigheden vol-
doende in het tirailleeren en den velddienst te oefenen.
Naar den tweeden, verbeterden druk vrij vertaald uit
uit het Hoogduitsch door C. C. H. Smit, 1ste Luite-
nant der Infanterie..............................f 1,75.
J. C. C. den Beek Pooutugael, Het Oorlogsrecht.
In linnen band...........................i...... „ 5.20.
J. C. C. den Beek Poortugael, Het Oorlogsrecht.
(Beknopte uitgave tot militair gebruik.)............. » 0.90.
J. C. C. den Beer Poortigael, Onze Kustverdediging.
Eene militaire studie van de kaart. . I............. 1.25.
J. C. O. den Beer Poortugael, Neerland\'s belang bij de
Conferentiën te Brussel en St.-Petersburg in 1874—1875. „ 0.60.
Kainos, De Nieuwe Hollandsche Waterlinie en hare verbe-
tering naar de eischen des tij ds., j Met twee kaarten... „ 175.
W. Rooseboom, Infanterie-Tactiek. Vrij naar het Hoog-
duitsch van W. von Sc her ff, Majoor van den Geue-
ralcn Staf. (Óvergedrukt uit „De Militaire Spectator.") „ 0.80.
M. C. P. Simon , Beginselen van de statica der vaste
ligcliamen. Onder medewerking van den oud-Hoogleeraar
aan de Koninklijke Militaire Akademie J. Bad on
Ghij ben. Met\'19 uitslaande platen. (Nieuwe uitgave.) „ 4.—.