-ocr page 1-
W" l/ofa -                     ^
VOLLEDIG ZAMENSTEL
DER
WETTELIJKE VERORDENINGEN
REGT VAN PATENT,
TEN AANZIEN VAN HARE UITVOERING EN TOEPASSING
TOEGELICHT MET BESCHIKKINGEN MR ADMINISTRATIEVE
EN UITSPRAKEN DEK HEGTERLIJKE MAGT ;
EEN KN ANDER TOT I)lο UITGAVE TOE BIJGEWERKT.
MET EEN CHRONOLOGISCH REGISTER OER DAARIN VOORKOMENDE STUKKEN
EN EKNE ALl\'HABETISCHE LIJST DER BEROEPEN, BEDRIJVEN ENZ.
DOOR
S. H. HERTZVELD,
Hoofdcommies Ti• f het Departement van Financien,
Afdcoling: Directe Belastingen.
\'sGRAVENHAGE,
GEBROEDERS BELINFANTE.
187<>.
-ocr page 2-
L. oct.
2073
-ocr page 3-
,
VOLLEDIG ZAMENSTEL
l)KK
WETTELIJKE VERORDENINGEN
RE8T VAN PATENT,
TEN AANZIEN VAN HARE UITVOERING EN TOEPASSING
TOEGELICHT MET BESCHIKKINGEN DER ADMINISTRATIEVE EN
UITSPRAKEN DER REGTERLUKE MAGT:
KEN EN ANDER TOT EN MET
31 DECEMBEfi 1875.
MET EEN CHRONOLOGISCH REGISTER DER DAARIN VOORKO-
MENDE STUKKEN EN EENE ALPHABETISCHE LIJST
DER BEROEPEN, BEDRIJVEN ENZ.,
S H. Hertzveld,
Hoofdcommies liij het departement van Financien,
afdeeling Directe Belastingen.
S GRAVRNHAGE,
GEBROEDERS BELINEANTE.
1876.
-ocr page 4-
\'•\'*\' •
I
-ocr page 5-
BERIGT.
Bij de zamenslelling van dit werk zijn de bestaande bepalingen
in zake van
— en in verband met het patentregt, voorkomende in
de wetten van
21 Mei 1819 {Slaahblad n°. 34), C> April 1828
(Staatsblad »°. 14), 16 Junij 1832 (Staatsblad n\\ 30), 24
April 1843 (Staatsblad n\\ lfi), 22 April 1852 (StaatsbM n".
61) en 8 Mei 1869 (Staatsblad n". 77) enz., tol een geheel ge-
bragt, de premissen en slotbepalingen dier wetten als overbodig
weggelaten, en is de eerstgenoemde wet tot grondslag genomen.
Waar de bepalingen der toet van 1819 onveranderd zijn ge-
bleven, is het voldoende geacht, zond/ir uitdrukking der dagteeke-
ning, alleen de artikelen en paragraphen te vermelden. Waar zij
door latere verordeningen veranderingen hebben ondergaan, zijn deze
in den tekst der vroegere ingelascht, en hare dagleekeningen
in
margine. vermeld. Waar eene vroegere wetsbepaling door eene
latere geheel vervallen is, vindt men daarvan, in zoo verre noodig,
aan den voel der bladzijden de aanwijzing.
\'
-ocr page 6-
IV                                                     B K R I G T.
In het algemeen, en uit den aard der zake, bevatten de in dit
werk voorkomende toelichtingen slechts den beknopte» inhoud der
betrekkelijke besluiten, resolutien, instructien of regterlijke gewijs-
den. Vit dien hoofde zal het veelal nuttig zijn, bij het raadplegen
dier toelichtingen, te gelijk inzage te nemen van de betrekkelijke
beschikking of uitspraak, voor zoo verre deze in haar geheel in de
verzameling van wetten, besluiten en aanschrijvingen opgenomen is.
Het vorenstaand berigt is, behoudens de vermelding der toet van
8 Mei 1869 (Staatsblad n°. 77), overgenomen uit het samenstel,
in den jaargang
1861 n°. 132 in bovengemelde verzameling opgθ-
nomen. Het is op de tegenwoordige uitgave geheel van toepassing,
omdat bedoeld zamenstel daarvoor ten grondslag heeft gestrekt.
Ten einde van die officiλle uitgave zoo min mogelijk af te wijken,
is het nommer der daarin voorkomende aanleekeningen onveranderd
gelaten. Waar
al de aanleekeningen, onder hetzelfde nmnmer
vernield, vervallen zijn, is dit aangeduid. Waar voor nieuwe aan-
teekeningen eene afzonderlijke aanwijzing vereischl werd, is dit
door bisnommers geschied.
-ocr page 7-
INHOUD.
Chronologische lijst der opgenomen of aangehaalde
stukken.............Bladz. xm.
Artikel 1.
Een iegelijk, welke eenig beroep of bedrijf uit-
oefent, moet daartoe voorzien zijn van patent. „ 1.
Art. 2.
Het patent geeft bevoegdheid om het bedrijf uit
te oefenen, onder zeKere bepalingen. . . \' . „ 9.
Art. 8.
Voor welke beroepen geen patent wordt vereischt . „ 12.
Art. 4.
Regt, op het patent te heffen; dienstjaarbepaling „ 44.
Art. 5.
Hoe de niet bij de wet genoemde beroepen moeten
worden belast............ „ 45.
Art. 6.
Rangschikking der patentpligtigen in klassen; reg-
ten aan de klassen verbonden; rangen der ge-
meenten............. .. 47.
-ocr page 8-
vi                                     inhoud.
Art. 7.
Voor welke beroepen ieder der deelgenooten tot
het nemeu van patent gehouden is ... . Bladz. 50.
Art. 8.
Voor welke beroepen slechts ιιn patent, ook bij
het bestaan van deelgenooten, gevorderd wordt. „ 57.
Abt. 9.
Vermelding der firma\'s en der deelgenooten in
het patent, en aangeving van de veranderin-
geD in dezelve voorvallende....... „ 59.
Art. 10.
Voor ieder beroep is een afzonderlijk regt ver-
schuldigd, met uitzondering van de gevallen,
waarin de beroepen voor met elkander verwant
gehouden worden.......... „ 60.
Art. 11.
Voor welke patentpligtigen in aanmerking moet
worden genomen de toestand van derzelver be-
roep in het vorige dienstjaar (en voor welke
de dadelijke toestand)......... „64.
Art. 12.
Regten voor een vol jaar......... ,, 66.
Art. 13.
Regten naar tijdsgelang I                                                  ao
Aanvullingsregten . . (
Art. 14.
Overschrijving der patenten........ „83.
-ocr page 9-
inhoud.                                   vii
Art. 15.
Afschrijving op het patentregt.......Bladz. 87.
Art. 16.
Beschrijving der pateutpligtigeu......„ 88.
Art. 17.
Algeineene beschrijving en wijze derzelve. ... „ 89.
Art. 18.
Verpligting van hen, welke bij de algemeene be-
schrijving zijn overgeslagen.......„ 95.
Art. 19.
Bijzondere beschrijvingen......... „ 96.
Art. 20.
De patentpligligen moeten hunne verklaringen toe-
kenen..............., 97.
Art. 21.
Plaatsen, waar de aangifte der pateutpligtigeu
geschieden moet...........„ 97.
Art. 22.
Werkzaamheden ten aanzien van het regelen der
aanslagen.............., 102.
Art. 23.
Opmaking van de leggers der kohieren j herzie-
ning der aanslagen..........„ 108.
Art. 24.
Opmaking der kohieren.........„112.
-ocr page 10-
viii                                   inhoud.
Art. 25.
Inrigting der patenten; uitgifte derzelve; welke
patentpligtigen gehouden zijn de belasting te
voldoen, alvorens het patent te kunnen bekomen. Bladz. 114.
Art. 26.
Afschriften der patenten; hoe dezelve te bekomen. „ 123.
Art. 27.
Fonds tot bestrijding der ontheffingen, enz. . . „125.
Art. 28.
Onderzoek en beoordeeling der klagten tegen de
aanslagen.............„ 127.
Art. 29.
Niemand zal toelaten, dat een ongepatenteerd
kramer enz. zijne waren te zijnent uitpakt of
verkoopt..............„ 187.
Art. 30.
De marktmeesters mogen geen ongepatenteerden
op de markten toelaten........,. 138.
Art. 81.
In alle openbare stukken moet van liet verkre-
gene patent melding worden gemaakt . . .
Bij de in regten over te leggen stukken moet het
patent gevoegd worden.........
Art. 32.
A7ertooning der patenten aan de bevoegde ambte-
naren............... ., 142.
-ocr page 11-
inhoud.                                     ix
Aet. 33.
Patentpligtigen, door welke een register behoort
te worden gehouden van de bij hen in dienst
zijnde werklieden..........Bladz. 147.
Art. 34.
Zorg der ambtenaren en bedienden wegens de
goede uitvoering dezer wet; processen-verbaal,
wegens overtredingen op te maken .... „ 149.
Art. 35.
Opneming van het getal werklieden in de werk-
plaatsen, enz............ „ 152.
Art. 36.
Te doene opnemingen aan de huizen .... „ 155.
Art. 37.
Boeten tegen het verzuim van- en gebrek in
de aangifte............ „ 156.
Art. 38.
Verdeeling der boeten......... „160.
Art. 89.
Straffen tegen het gebruik maken van eens an-
ders patent............ „ 161.
Art. 40.
Vervolgingen voor de regtbanken wegens de over-
tredingen tegen deze wet....... „161.
Art. 41.
De processen-verbaal zullen in regten worden ge-
loof d, tot er bewijs van het tegendeel is. . „ 166.
-ocr page 12-
X                                                 INHOUD.
Art. 42.
Geene vervolgingen aan te vangen zonder voor-
kennis van het departement van financiλn. —
Transactien............Bladz. 166.
Art. 43.
Verjaringen............ „ 167.
Tarief A............. „ 171.
Tarief B............. „ 172.
Tabel N°. 1.
Fabrijkanten en werkbazen enz., waarvoor de be-
lasting, welke naar het getal werklieden ge-
regeld wordt, in alle gemeenten gelijk is. . „ 174.
Eerste Afdeeling...... „187.
Tweede Afdeeling...... „ 209.
Tabel N°. 2.
Brandeis, brouwers en azijnmakers..... „ 224.
Tabel N°. 8.
Koreu-, gort-, grut-, pel- en boekweit-molens. „ 238.
Tabel N\\ 4.
Molens, geen koren-, gort-, pel- of boekweit-
molens zijnde........... „ 288.
Tabel N°. 5.
1\'abrijken, waarvoor de belasting niet is gegrond
op het aantal werklieden in dezelve gebezigd. „ 252.
Tabel N*. 6.
Winkeliers............. „ 273.
-ocr page 13-
INHOUD.                                             XI
Tabel N°. 7.
Kramers en vreemde kooplieden. . . . . . Bladz. 281.
A. Kramers.........„ 281.
15. Reizende kooplieden enz. ... „ 309.
Plaatsen waar de belasting moet wor-
den betaald....... . „318.
Tabel N°. 8.
Vreemde schaarslijpers, ketelboeters enz......323.
Tabel N°. 9.
Maatschappijen, waarvan bewijzen van aandeel
worden uitgegeven........\'. . „ 324.
Tabel N°. 10.
Beheerders van kantoren van administratie van
inschrijvingen op het grootboek, van genoot»
schappen van gemeenschappelijk bezit van fond-
sen, zoomede die van geldleeningen enz. . . „ 332.
Tabel N°. 11.
Beheerders, opzigters, boekhouders, zaak waar-
nemers, commiesen, klerken enz......, 335.
Tabel N\\ 12.
Ambachtslieden, werkbazen enz., voor welke de
belasting in evenredigheid van het getal hun-
ner werklieden en den rang der gemeente ge-
regeld wordt..............348.
Eerste Afdeeling........„ 350.
Tweede Afdeeling........ „ 858.
-ocr page 14-
XII                                            INHOUD.
Tabel N". 13.
Logement-, badstoofhouders, biljardhouders enz. Bladz. 365.
Tabel N°. 14.
Kooplieden, reeders, makelaars, artsen, bak-
kers, tappers enz...........„ 373 .
Tabel N°. 15.
Ondernemers, directeurs en kommissarissen van
spelen, vertooningen en vermakelijkheden. . „ 474.
Tabel N°. 16.
Eigenaars, vaste huurders en andere vaste gebrui-
kers van binnenvaartuigen.......„ 494.
Alphabetische lijst der beroepen, bedrijven enz „ 563.
-ocr page 15-
CHRONOLOGISCHE LIJST
DER
wetsbepalingen, administratieve beschikkingen en regter-
lijke uitspraken, in dit werk opgenomen of aangehaald.
-ocr page 16-
-ocr page 17-
REGISTER.
BLADZ.
Besluit 1 Julij 1809 (v. 1825, no. 180, bijl. 7). 127.
Wet 26 Jan. 1815 (Stbl. no. 7) art. 21.
               93.
,..... art. 26.                119.
Res. 22 Julij 1819, no. 833 (v. 1823, n. 102). 89.
als voren
                                      art. 2. 91.
3. 102.
4. 102.
5. 95.
6. 102.
7. 102.
8. 102 en 147.
9. 102 en 147.
10. 102 en 147.
11. 102.
14. 102.
15. 97 en 102.
16. 102.
17. 102 en 104.
18. 102.
19. 102.
20. 46 en 61.
21. 102.
22. 102 en 109.
23. 102 en 109.
24. 102, 109 en 111.
25. 102, 109 en 111.
26. 167.
28. 112 en 113.
30. 96.
-ocr page 18-
SV1
REGISTER.
BLADZ
456.
397.
488.
285.
235.
264.
26.
89.
147.
102, 109 en 112.
109.
117.
121.
60.
59, 124 en 125.
86.
51, 58, 118 en 324.
43 en 93.
48, 50 en 64.
104.
62, 92, 234 en 368.
52 en 59.
106.
179.
275.
275.
273 en 282.
18.
27.
28 en 403.
20.
188 en 210.
235.
235.
236.
236.
260.
46 en 265.
283.
Circ. 27 Aug. 1819, It. T,U, V (v. 1823, n°. 103) Vr. 2.
» als voren
                                          „ 3.
.. 
"  5.
»   \'•
-   8.
Miss. 8 Sept. 1819, lt. X.
Res. 4 Oct. 1819, lt. 2 C (v. 1823, n». 102).
„
        als voren                                        art. 2.
„ 3.
„ 4.
Instr. 4 Oct. 1819, lt. 2 D (v. 1823, n°. 104).
„
        als voren                                            § 2.
§ 4.
§ 5.
§ 6-
Instr. 27 Oct. 1819, lt. R R (v. 1823, n». 102) art. 1.
als voren
                                          art. 3.
„ 4.
,. 5.
-    6.
7.
Kon
Res.
Res.
Besl. 9 Nov. 1819, no. 63 (v. 1823, n». 102).
12 Nov. 1819, lt. 2 E (v. 1823, n». 102).
26 Nov. 1819, lt. Y (v. 1823, no. 103) § 1.
als voren
                                  § 2.
§3.
1 Dec. 1819, lt Z (v. 1823, n°. 103) Vr
als voren
Circ
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
-ocr page 19-
REGISTER.                                                               XVII
BI.AftZ.
Circ. 1 Dec. 1819, lt. Z (v. 1823, no.103). Vr. 16. 356.
als voren.
,. 17. 400.
ii
„ 18. 405.
„ 19. 428.
„ 21. 453.
Res. 24 Jan. 1820, lt. W.
154 en 479.
Circ. 31 Jan. „ lt. Y (v
.1823,110.103). Vr. 1. 31.
als voren.
„ 2. 212.
i\'
„ 3. 182.
,. 4. 188.
ti
,. 5. 198.
,.
„ 6. 200.
,. 7. 228.
ii »
,. 8. 226.
-
" 9. 262.
.. 10. 225 en 262.
..
" 11. 390.
M
.. 12. 326.
..
13. 335.
» 14. 301.
„ 15. 349.
» »
„ 16. 403.
II "
„ 17. 13 en 340.
„ 18. 7 en 386.
»
„ 19. 421.
ii ii
,. 20. 48.
Res. 10 Mei 1820, lt. A (v.
1823, no. 102). 89.
als voren.
Art. 1. 97.
„ 2. 103.
Kon.Besl.l7Oct.1820(Stbl.
n°.22, v. 1823 no. 104). 115.
„ als voren.
Art. 4. 144 en 146.
.. 5. 121.
Res. 30 Oct. 1820, 2 N (v.
1823, no. 103). 7, 77 en 79.
Circ. 13 Ree. „ lt. A (v.
1823, no. 105). 152 en 153.
.. 18 .» 1. lt. B (v
1835, n". 80). 188, 190, 192,
208,
211, 212, 243, 244, 248, 249, 253,
257,
260, 262, 263, 264, 265, 267, 270,
275,
415, 417. 429, 431, 433, 434, 445, 448,
452, 457, 404, 469, 470 en 471.
2
-ocr page 20-
XVIII
REGISTER.
BLAD
Circ. 18 Dec. 1820, lt. B (v. 1835, no. 80), lid n
in fine. 46 en 411.
Circ. 31 Dec. „ lt. 3 B(v. 1823, no. 103). Vr.1. 195.
als voren.
                                             4. 375.
„ 5. 229.
„ 6. 179.
,. 7. 247.
„ 8. 278.
„ 9. 453.
„ 11. 370
„ 12. 64, 195 en 253.
„ 13. 70.
„ 14. 228.
„ 16. 148.
„ 17. 274.
„ 18. 33, 188 en 220.
„ 19. 2.
„ 20. 122.
„ 21. 212.
„ 23. 412.
„ 24. 367.
.. 25. 184.
„ 26. 251.
„ 27. 422.
., 28. 5.
„ 29. 331.
„ 30. 124.
.. 31. 57.
Circ. 2 Mei 1821, n°.42s(v. 1823, n". 103). Vr. 1. 412.
als voren.                                         M 2. 203 en 411.
„\'3. 383.
Res. 26 Julij 1821, lt. B (v. 1823, n°. 191).
         340.
Kon. Besl. 23 April 1822, n°. 30 (v. 1823, no. 103). 383.
Wet 6 April 1823 (Stbl. n". 14, v. no. 72). Art. 4a. 27.
als voren.
                                    n 4b. 34.
., 5. 196 en 200.
6. 238 en 268.
„
                                          „ 8. 324.
,. 9. 328 en 331.
-ocr page 21-
REGISTER.
\\IX
BLAD/.
Wet 6 April 1823 (Stbl.
n". 14, v.n°. 72). Art. 11.
474.
» ii
„ 12.
28, 44, 50 t
,i
13.
161.
Res. 23 .lulij 1823
, no.
54 (v. no. 119).
506.
Circ. 5 November
1823,
It. C (v. n°. 191). Vr. 1.
460.
>• als voren.
., 3.
30 en 356.
»
„ *•
76.
Circ. 4 Februarij \'
I824,
no. 158 (v. n0. 26).
399.
Wet 31 Mei 1824
(Stbl.
no. 36, v. 1826no.173)
115.
Res. 29 Nov. „
n0. 84 (v. n«. 171).
427.
Kon. Besl. 24 December
1824, no. 70.
211.
Res. 21 Maart 1825, n». 30 (v. n„. 23).
340.
21 ..
„ 46 (v. n°. 25).
346.
Kon. Besl. 27 „
„ 35 (v. no. 40).
13.
Res. 9 Mei
»100 (v. no. 57).
420.
Kon. Besl. 17 ..
» 59 (v. no. 52).
34.
Res. 4 Augustus
4 (v. no. 102).
18 en 30.
17 Oetober
,.18 (v. no. 138)
506.
Kon. Besl. 4 November
,. 145.
228.
Res. 5 Januarij
1826
, no. 20 (v. n". 19).
54.
„ 19
„
.. 24 (v. no. 22).
414.
.. 19
»
- 34 (v. n„. 21).
428 en 476
6 Februarij
»
.. 27 (v. no. 36).
42.
6 Maart
••
.. 49 (v. no. 50).
213.
- 16 „
>i
» 46 (v. no. 45)-
444.
., 16 „
..
„ 55 (v. no. 53).
490 en 491.
„ 15 Junij
..
.. 32 (v. no. 95).
184.
„ 3 .Tulij
-
„ 18 (v. no. 108).
30 en 405.
„ 20 „
..
•• 62 (v. no. 111).
366.
3 Augustus
••
.. 32 (v. no. 113).
272.
„ 28 September
»
„ 70 (v. no. 129).
184.
Res. 18 Januarij 1827,
ο». 60 (v. no. 19).
431.
„ 25
••
» 27 (v. no. 24). Vr. 1.
431.
als voren.
,. 2.
438.
»»
3
16 en 469.
„ 5 Februarij
„
no. 26 (v. no. 25).
191.
• 12
„ 65 (v. n0. 20). .. 1.
198.
als voren.
„ 2.
182 en 216
ii ii
3.
234.
494.
/
-ocr page 22-
REOISTER.
XX
BI.ADZ.
\'. 65 (v. no. 20). Vr. 4.
432.
„ r>.
369.
. 32 (v. no. 48).
271.
75 (v. n». 29).
43 en 254.
19 (v. no. 65).
37 en 473.
54 (v. no. 36).
3 en 370.
47 (v. no. 44).
210.
64 (v. no. 88).
98.
74 (v. no. 77).
9 en 227.
75 (v. no. 78).
227.
38 (v. no. 111).
211.
26 (v. no. 102).
271.
47 (v. no- 135).
23 en 213.
48 (v. no. 150).
33 en 214.
41 (v. no. 151).
241.
47 (v. no. 149).
26.
44 (v. no. 148).
U.
124 (v. no. 154).
209.
69 (v. no. 182).
296.
37 (v. no. 146).
93, 118 en 119.
37 (v. no. 49).
263
125 (v. no. 50).
354 en 430.
39 (v. no. 34).
202 en 449.
28 (v. no. 42).
152 en 156.
, 62 (v. no. 64).
440.
, 31 (v. no. 46), lid c.
79.
31 (v. no. 46), lid e.
52.
. 82 (v. no. 83).
325 en 327.
, 21 (v. no. 107).
139 en 458.
. 64 (v. no. 116).
30.
. 34 (v. no. 117).
5.
„ 39 (v. no. 141).
420.
. 73 (v. no. 140).
41.
.125 (v. no. 145).
193.
. 95 (v. no. 146).
436.
„ 17 (v. no. 154).
421.
. 41 (v. no. 175).
15, 395, 410, 442,
445 en 469.
Res. 12 Februarij 1827, n«
„ 15
Februarij
„ 5
Maart
.. 45
„
„ 22
»
„ 2
April
., 14
Mei
., 14
„
.. 14
„ 25
Junij
.. 30
.(ulij
,. 10
Augustus
„ 16
„ 30
„ 3
Sept.
., 13
n
„ 11
Oct.
„ 15
..
5 November
„ 7
Januarij 1
10
\',\'. 4
Februarij
„ 11
,. 14
.,
., 18
„
., 18
(>
.. 8
April
., 27
Mei
., 19
Junij
„ 30
„
„ 31
Julij
., 4
Augustus
.. 14
M
„ 25
„
1
September
.. 22
als voren.
no
1828
22        ......63 (v. 1829, no. 35). 279.
-ocr page 23-
REGISTER.                                                            XXI
BLADZ.
Res. 16 όctober
1828,
n». 114 (v. 1829, n„. 37)
1. 98.
.. 17 November
„ 53 (v. 1829, no. 48)
. 62 en 234.
„ 12 Maart
1829,
„ 85 (v. no. 43).
188.
.. 23 „
Jt
„ 102 (v. no. 55).
429.
2 April
„
70 (v. 1830, no. 194)
. 403 en 511.
» 6 „
n
90 (v. no. 51).
369.
„ 6 „
„
" 95 (v. no. 57).
117.
„ 14 Mei
„
1 68.
454.
,. 12 November
„
.. 94 (v. no. 132).
75.
„ 19
.. 107 (v. no. 144).
191 en 196.
., 23
„ 16 (v. no. 141).
17.
,. 23
„
18 (v. no. 142).
448.
„ 1-4 Januarij
1830,
," 77 (v. no. 32).
441.
25
„
64 (v. no. 33).
197.
8 Februarij
\',\', 33 (v. no. 34).
452.
.. 15
„ 94 (v. no. 42).
455.
„ 25 Maart
„
„ 211 (v. n0. 67).
140 en 340.
.» 5 Augustus
„
,. 44 (v. no. 124).
462.
„ 21 Februarij
1831,
„ 36 (v. no. 53).
31.
„ 1!) Mei
,. 28 (v. no. 124).
71.
12 September
„ 34 (v. no. 185).
145.
„ 31 Oclober
.. 24 B (v. no. 206).
470.
10 November
»
» 63 B (v. no.211).
87.
..\' 16
„ 26 B (v. no.230).
378.
21 Januarij
1832
.. 131 B (v. no. 18).
301.
„ 15 Februarij
„
„ 6 B (v. no. 40).
436 en 437.
„ 10 Maait
„
.. 70 B (v. no. 57).
403.
Wet 16 Junij 1832
(Stbl.
no. 29, v. no. 113).
115.
„
(Stbl.
no. 30, v. no. 189).
99.
„ als voren.
Art. 2.
45, 67, 88, 92, 96
en 168.
.. 3.
171 en 172.
» "
„ 4.
192, 193, 194, 200
en 201.
» ii
.. 5.
225.
\'i »
„ 6.
234.
•• »
» 7.
49 en 281.
ii »»
„ 8.
328 en 331.
»
.. 9.
332.
-ocr page 24-
REGISTER.
XXII
DLADZ.
Wet 16.Fuiiij 1832 (Slbl.no.30, v. u«. 189). Arl. 10.
474.
»
als voren.
"11§1.
380, 381, 382, 385.
392 en 393.
»>
ii
„ 11 §3.
197,202,210 en 217.
„
„
Tab. 7 §15.
146.
Hes.
17 Julij
1832, no. 20 11 (v. n». 129).
457.
„
5 Januari)
1833, .. 52 (v. no. 4).
79.
„
5
., 72 (v. no. 5).
228.
,.
28 Februarij
20 (v. no. 38).
449.
„
30 Maart
I 35 (v. no. 40).
412.
.,
20 April 1833, n°. 142 (v. n«. 51), 2<J lid lt. c.
201.
„
20 ..
.. „d.
225.
„
20 -,
.. .. h.
383.
„
20 „
„ X.
381.
13 Julij
1833, n". 86 (v. 1841, no. 58).
112.
„
23 ..
u 141 (v. no. 137J.
217 en 284.
„
14 Septembe
r „ » 155 (v. n". 174).
319.
„
19 October
., 93 (v. 1834, no. 6).
404.
n
3 April
1834, „ 70 (v. n". 127).
296 en 433.
Circ;
. 29 Mei
„ lφ0(v. no.l49).Vr.l.
305.
»
als voren.
.. 2.
306.
„
,. 3.
306.
„
„ 4.
295.
i*
n
•> 5i
306.
„
"
„ 6.
309.
.,
il
.. 7.
309.
V
II
„ 8.
309.
...
„ 9\'
290.
»
»
„ io
, 290 en 321.
»\'
»
„ 11-
290.
11
" 12.
298.
H
il
„ 13.
298.
V
,. «•
288.
n
M
„ 15.
319.
M
.. 17.
307.
II
,. 18.
318.
M
M
„ 20.
92, 290 en 320.
II
„ 21.
302.
,.
„
24.
298
-ocr page 25-
REGISTER.
XXIII
BLADZ.
Circ. 29 Mei 1834,
n". 160 (v. ii". 149;. Vr. 27.
122.
> als voren.
» 28.
66.
..
.. 29.
32.
Hos. 19 Juuij
1834
» 119 (v. n0. 186).
14.
.. 25 „
„
„ 119 (v. ii«. 167).
201.
„ 30 ..
»
» 148 (v. n<>. 165).
445.
.. 10 Julij
"
.. 87 (v. n». 170).
92, 282, 290, 303
305,307,319 en 322
» 28 Outober 1834, n°. 47 (v. 1835, no. 108).
24.
„ 28
..
48 (v. n». 216).
56.
28
\'. 49.
411.
\',! 30
„
. 36 (v. 1835, n". 109).
24 en 357.
.. 30
„
, 37 (v. n°. 211).
23 en 444.
„ 30
»
. 41 (v. 1835, «o. 130).
63.
„ 30
, 42.
261.
„ 1 December
»
, 106 (v. 1835, ii». 32).
380.
„ 16
»
. 104 (v. 1835, no. 11).
21.
» 26 Juiiuarij
1835,
n». 99 (v. no. 36).
23.
„ 24 April
„ 63 (v. n°. 81).
266.
Kou. besl. 7 Mei
„
., 94 iv. no. 89).
66 en 88.
27 „
„ 38 (v. no. 90).
201.
He». 13 Augustus
„
.. 58 (v. n». 129).
82.
.. 13
»
„ 71 (v. no. 126).
299.
,. 29
M
„ 137 .
248.
„ 11 September
»
» 89 (v. no. 146).
441.
11
„
„ 91 (v. no. 145).
272.
„ 10 November
»
,. 71 (v. 1836, no. 24)
250 en 267.
„ 20
»
, 159.
476.
.» 31 December
»
., 59.
20 en 180.
.. 31
„
„ 60.
425.
» 26 Januarij
1836
.. 100.
28.
2 Februarij
„
.. 86 (v. no. 26).
307.
„ 9
„ 76 (v. n°. 41).
474 cu 491.
« 19
„
» 133 (v. no. 97).
337.
„ 10 Mei
»
„ 109.
54.
» 5 Augustus
„
» 62 (v. no. 136).
268.
« 13 September
„
.. 72 (v. no. 170).
460.
„ *3
»
, 102 (v. no. 171).
357.
8 October
„
„ 92.
35.
-ocr page 26-
REGISTER.
XXIV
M.M)/..
Res
. 26 November
1836,
no. 77.
405.
)\'
30
»
"
.. 224 (v. n». 186).
300, 435, .
437.
ii
14
December
)}
,, 179 (v. n°. 191).
73.
*
6
Januarij
1837,
,. 32 (v. no. 8).
122.
6
»
..
.. 38 (v. n«. 19).
19 en 398.
21
Februarij
„
„ 64.
10.
u
21
„
„
.. 65 (v. nc 54).
435.
•>
10
Maart
„
„ 80.
10.
II
24
„ 131.
459.
!)
7
April
»
„ 47 (v. no. 44).
480 en 484.
„
12
„
„
„ 80 (v. no. 46).
234.
»
IS
„
.
» 157 (v. no. 55).
215.
22
n
„
„ 59 (v. no. 61).
440.
„
\'27
„
1!
92 (v. no. 65).
\'24.
II
29
Mei
„ 62 (v. no. 72).
105.
n
15
Julij
„
„ 159.
279.
»
19
Augustus
>,
„ \'5-
386 en 396.
29
November
<*
,. 52 (v. no. 146).
320.
•29
n
»
„ 78.
265.
,,
29
»
„
,. 78 (v. no. 149).
262.
1)
30 December
„ 294 (v. 1838, no. 5).
491.
\' »
16
Januarij
1838,
„ 52.
187.
..
24
„
„
„ 72 (v. no. 9).
152.
)f
6
Februarij
».
„ 131.
415.
(>
31
Maart
„ 86 (v. no. 52).
395.
31
„
..
„ 97.
217.
•2
April
„ 23 (v. no. 31).
79.
14
„
„ 79 (v. no. 36).
190.
(J
\'21
„
„
„ 102 (v. no. 46).
398.
21
„ "H7-
379.
„
16
Junij
„ 142.
351.
16
»
„ 157.
269.
Kon
. besl. 26 Junij
„ 71.
460.
lies
. 27
Julij
»
1 68.
328.
31
»
„
., 111 (v. n0. 81).
468.
Kon
. besl. 1 Augustus „
„ 65 (v. no. 85).
486.
Res
. 18
Augustus
„
„ 75 (v. no. 84).
155.
•25
,.
44 (v. no. 95).
260.
436 en
-ocr page 27-
REGISTER.
3
m.Aiiz.
Ros. 14 November 1838, n°. 130 (v. 1841, n°. 105).
359.
Arrest 11 December
1838
(Hof Overijssel).
48, 476 en 481.
Res. 17 Januarij
1839,
n». 44.
466.
„ 28 Februarij
„
„ 66.
276 en 450.
23 Maart
„ 31 (v. no. 41).
230.
9 April
»
„ 69 (v. n». 42).
387.
9 „
„
,. 73 (v. no. 43).
276.
17 . „
n
„ 87 (v. no. 69).
485 en 487.
30 „
„
76(v.n«. 58).
343.
„ 16 Mei
" 68 (v. 1841, no. 195).
158.
23 ..
»
„ 43 (v. n°. 70).
54 en 78.
27 „
„
51 (v. n«. 59).
180 en 348.
31 ..
" i7(v.n». 101).
26, 246 en 269.
11 Julij
„
„ 162.
151.
13 ..
„
„ 88(v.no.98).
164.
Kon. B. 6 October
„
„ 82.
250.
Res. 5 November
»
81 (v. 1841, no. 82).
17.
14
„
"l30.
219.
16
„
„ 55 (v. 1841,nu. 80).
74.
23
„
„ 39(v.l84l,no.106).
246.
„ 4 December
„
„ 87.
159.
Arrest 27
„ 1
(v. 1840, no. 65) (Grim.
R. Holland).
156 en 368.
Res. 21
„
n°. 124 (v. 1840, no. 14).
11.
31
„
„ 101-
456.
7 Januarij
1840
" 59.
371 en 372.
" 7
„
,. 68.
487.
10
»
„ 76 (v. 1841, no. 95).
276.
20
„
„ 113.
255.
22
»
„ 80 (v. 1841, no. 176).
193.
15 Februarij
„
„ 65.
427.
19
.. 53.
485.
„ 11 Maart
ti
.. 92.
444.
25
»
.. 199(v. 1841, no.143).
414.
„ 11 April
„
„ 150 (v. 1841, no. 150).
325 en 327.
18 „
••
„ 108 (v. no. 66).
231.
" 28 „
\'.. 58 (v. no. 167.)
11.
11 Mei
.,
., 139 (v. no. 70).
231.
20 .,
»
» 48 (v. no. 168).
228.
JXV
-ocr page 28-
:>xvi
REGISTER.
BLADZ.
273.
384.
185.
23.
283.
365.
180.
214.
189.
300.
323.
323.
376.
376.
394.
235.
210.
236.
459.
376.
260.
192.
139.
241 en 255.
68.
155.
467.
391.
151.
74.
285.
165.
151.
368.
11.
139.
376.
. 27 Mei
13 Junij
20 ..
24 ..
22 Augustus
30 September
1840, n". 133 (v. 1841, n". 63).
„ 65 (v. n°. 106).
.. 113 (v. 1841, n°. 8).
„ 86 (v. n°. 107).
.. 107 (v.1841, no.170),
46 (v. n°. 141)
7 December 1840, n<>. 66 (v. 1841, no. 46). Vr. 1.
als voreii.
                                                „ 2.
" a.
„   5.
„   6.
,.   7.
„   0.
.,   10.
„   11.
in fine
1841,iio.116.
Kon. Ges. 26 Juuuarij
16 April
3 Mei
13 „
11 Junij
28 ..
19 Julij
5 Augustus
13 Septeinbei
27
5 Oetober
11 November
15
6 December
6
24
30
3 January
10
10
„ „ 47(v.n". 66).
„ „ 60 (v. n«. 68).
„ „ 87 (v. n". 73).
.. 94(v.n».93).
\'.\', .. 45 (v. no. 120).
„ ,, 112 (v. no. 142).
67 (v. n«. 123).
„ „ 68 (v. no. 124).
• » " 60 (v. no. 194).
„ ," 33 (v. no. 182).
„ .. 15(v.no.l83).
„ (v. 1842, no. 71) (R.
Amsterdam).
„ no. 35(v.no. 197).
., ,. 39 (v. 1842, no. 29).
„ „ 51 (v. 1860, no. 89).
,. (v. 1842, no. 72) (Crim.
11. Holland).
„ no. 40 (v. 1842, no. 30).
842, „ 118 (v. no. 74).
,. .. 15 (v. no.32).
.. „ 110.
Hes.
Vonnis
Kes.
Arrest
lies.
-ocr page 29-
REGISTER.                                                           iXVH
BLADZ.
Res.
13
Januari) 1842, no. 153 (v. n". 34).
193 en 246.
»
17
>• n
„ 167 (v. n«. 40).
358.
Circ.
22
» »
„ 67 (v. n<>. 50).
281 en 302.
Res.
24
» ii
20 (v. no. 41).
120 en 150.
„
\'24
"
„ 108.
11.
„
\'24
„ 109.
58.
»
31
ii
., 94 (v. n«. 44).
390.
»
in
Februarij „
„ 58.
383.
„
•1-1
44 (v. n«. 126).
391 en 396.
..
17
Maart
92 (v. n». 70).
437.
„
\'2!
„
,. 116 (v. n». 73).
183.
„
1
April ,i
i> 25 (v. n». 76).
154, 474 en 479.
»
11
,i
„ 83 (v. no. 111).
151 en 162.
14
„
„ 133 (v. n°. 95).
148, 185 en 243.
„
li
••
,. 138 (v. no. 96).
292.
„
5 Mei
„ 18 (v. no. 120).
191 en 192.
»
26
ii ii
„ 89.
478 en 479.
„
26
il n
104 (v. n«. 123).
363.
Wet
9
Julij
(Stbl. no. 20 . Art. 27.
75.
Res.
4
Augustus »
no. 79 (v. n«. 219).
109.
\'t
„
„ 85 (v. no. 170).
301.
»
18
26 (v. n°. 164).
148.
»
5
September "
37 (v. no. 220).
432.
„
29
H »
36 (v. no. 166).
75.
„
10 October
65 (v. no. 180).
372.
„
18
81 (v. no. 197).
343 en 465.
„
\'27
84 (v. no. 199).
76.
»
lil
November „
\'.\'. 78 (v. no. 198).
159.
10
80 (v. n°. 201).
42 en 261.
Arrest 15
(v. no. 200) (Hooge Raad)
. 77.
Res.
17
ii ,!
no. 92.
403.
•21
22 (v. no. 202).
149.
„
5
December i
" 26 (v. no. 221).
247.
5
„
„ 46(v.l843,no.l3)
, 6, 29 en 152.
N
2
Februarij
1843, ,. 46.
199.
6
„
„ 43 (v. no. 23).
151 en 153.
n
•20
..
„ 77 (v. no. 31).
102 en 109.
27
Maart
„ 69 (v. no. 48).
413.
„
30
„ 81 •
278.
-ocr page 30-
XXVIII                                                         REGISTER.
BLADZ.
353.
177.
489.
47, 246, 256,260 en
269.
41.
419,420, 421, 422 en
423.
122.
144 en 146.
382.
393.
291.
309.
126.
230.
340.
25 en 177.
316.
38.
368.
241 en 245.
123.
395.
286 en 397.
298 en 316.
262, 279, 283, 299,
368, 415, 416, 424
en 430.
291.
181.
302.
114 en 124.
114.
263.
HO.
266.
263 en 416.
Hes. 10 April           1843,  uo.    31 (i.   n».   49).
13 «                 „        „      85.
17 „                 „        „      77 (v.  no.  58).
20 ..                 »        „      51 (v.  no.  81).
20 „                          „ 52 (v. no. 71).
Wet 24 April 1843 (Stbl. no. 16, v. no. 53). Art. 1.
als voren.
„ 2.
,. 3.
.. 4.
„ 5.
.. 6.
.. 7.
„ 8.
1843, n°. 5 (v. no. 56).
„ 77.
„ 68 (v. no. 73).
„ 74 (v. n0. 74).
(Hof Noordholland).
ii«. 84 (v. no. 77).
lies.
29 April
„
4 Mei
,.
26 „
»
26 »
Arrest
29 „
Hes.
31 „
n
10 Jutlij
„
12 ,.
»
19 ..
17 Julij
»
17 Augustus
1*
19
14 September
Kon.B
23
Hes.
2 October
79).
93).
94).
120).
128).
„ 40 (v. n«.
„ 25 (v. n°.
„ 49 (v. no.
,. 71 (v. no.
„ 38 (v. no.
43 (v. n«. 115).
„ 100 (v. n0. 153).
„ 48 (v. no. 160).
51 (v. n<>. 157).
Wet 3 October 1843 (Stbl. n°. 47, v. 1844 no.
74). Art. 17 n0. 1.
als voren.
                            » 27 A .. 38.
Res.           5 October 1843, no. 38 (v. n<>. 156).
Kon. Bes. 25 ..              „ „ 65 (v. 1844, n°. 2).
Hes.         13 November » » 33 (v. 1844, n°. 43).
16 „              „ „ 54.
-ocr page 31-
REGISTER.
«II
BI.ADZ.
Res. 30 November
1843,
no. 26.
123.
23 December
»
,. 18 (v. 1844, n°. 5).
110.
, 28
..
.. 118 (v. 1844, no. 37).
76.
• 28
.. 123 (v. 1844, no.38)
298 en 466.
8 Januarij
1844,
„ 132 (v. n°. 88).
287 en 310.
, 18
>.
„ 199.
128.
, 29
.. 137 (v. no. 85).
464.
8 Februarij
„
.. 189 (v. no. 123).
277.
> 12
„
„ 91 (v. no. 109).
99.
, 13
,.
,. 21 (v. n°. 45).
102, 109, 112 en
127.
Instr. 23 Februarij
»
„ 23 (v. no.126). Art 2.
130.
als voren.
"3.
130.
»
., 4.
130.
»» N
„ -r>-
132.
M M
„<>•
132.
"
..7.
134.
n »»
..8a.
130.
„
„8c.
136
Res. 4 Maart
„ 62 (v. no. 80).
443.
„ 14
113.
152.
.. 21 ,"
.. 131 (v. n«. 91).
439.
» 25 „
„ 127 (v. n». 124).
272.
5 April
„
„ 38 (v. n°. 89).
91.
•. als voren.
lidC n». 1.
89.
» ••
...... 2.
89.
.. •
„ » „ 3.
98.
H M
.. „ .. 4.
94.
•> »
.. •• „ 5.
95, 122 en 147.
»»
„ D ,. 1.
102.
.. 8 April
_
. 98.
279.
„ 11 ,.
„
,. 35.
256 en 352.
» 25 „
.
., 15 (v. no.99).
121.
" 30 „
,,
„ 77 (v.no.108).
333.
„ 2 Mei
„
„ 41 (v. no.112).
143 en 151.
,. 2 >.
„
„ 42 (v. no. 113).
265.
.. 10 ..
»
- 113 (v.n°. 136).
380.
„ 17 „
„ 130 (v.no.202).
367.
. 24
„ 42 (v.no.131).
117.
-ocr page 32-
REGISIER.
XXX
BLADZ.
Res
24 Mei 1844,
n». 42 (v. n". 131). Artf.
9 en 10.
120.
„
24
.. 198 (v. n<>.146).
471.
11 .lunij
» 109 (v. no. 164).
283, 286 en
»
21 „
., 138 (v. no. 156).
126.
.
21 .,
„ 155 (v. no. 160).
79.
9 Julij
„ 240.
468 en 469.
>,
16 „
.. 96.
259.
„
2 Augustus
.. 144 (v. no. 185).
333.
„
2
.. 162 (v. no.201).
366.
„
16
.. 190 (v. no. 209).
236.
Vonnis 22 „ .. (v
no. 220) (R. Tiel).
153.
Res.
27
no. 124 (v.no. 232).
14.
,.
10 September «
.. 128 (v. no. 221).
153.
„
17
„ 234.
11.
n
19
.. 44 (v. no. 212).
317.
24 "
„ 120.
300.
„
1 October
, 47.
11.
H
1 November „ ,
, 142.
11.
12 - „ .
• 116 (v. n». 257).
256.
M
15 ......
168 (v. 1845.no. 11)
136.
ii
26 .. „ ,.
101 (v. no. 258).
194.
,,
29 „ .. ,
. 196.
176.
„
10 December >• ,
, 21.
G.
n
10 „ „ ,
. 165 (v. no. 265).
257.
»
31 .. „ ,
i 168 (v. 1845, no. 22)
14.
..
7 Januarij 1845, „
71 (v. no. 36).
264.
31 .. „ .
. 200.
372.
»
31 „ •• .
221 (v. no. 33).
190.
..
4 Februarij
. 136 (v. no. 42).
30.
»
14 „ .. „
81.
258.
K. B.
21 .. .. ,
73 (v.no.59).
134.
„
22 „ „ ,
88 (v.no. 60).
480.
Ros.
14 Maart
. 233.
150.
„
18 „ „ ,\'
. 106.
253.
.,
18 ., \',\', ,
, 127.
385.
„
27 „
. 40 (v. no. 56).
102.
.
als voren.
Lid B.
109.
„ G.
109.
-ocr page 33-
REGISTER.                                                             XXX
Res.
27 Maart 1845,
no. 40 (v. no. 56). Lid C no. 3.
89.
M
als voren.
.. » „ 4.
94.
„ „ .. 5.
156.
„
M
„ D ,. 1.
321.
„
" " „ 2.
318.
.. .. .. 3.
92.
Res.
28 Maart
1845, no. 160.
363.
K. B.
3 April
„ ,, 56 (v. n<>. 78).
477.
Res.
8 „
„ 195 (v. no.77).
47, 395 en 445.
»
11 ..
„ 87 (v. n<>.80).
433.
,,
18 „
» .. 146.
186.
„
29 ,.
„ „ 104 v. no. 89).
365.
Arrest 6 Mei
„ (v. n°. 107) (Hooge Raad).
368.
„
20 „
.. (v. no. 109) (Hooge Raad).
164.
Res.
20 „
„ no. 130 (v. no. 110).
26.
..
20 „
145 (v. no. 111).
200.
Wet
22 ..
„ (Stbl. no. 22, v. no. 140).
113.
m
als voren.
Art..4n°. 2.
117.
5.
85.
»
„
8.
88.
M
»»
.. ° 2ezsn.
45.
W
».
,, »> 3e „
123.
„
„ 8,4e ..
68.
»
„ 9 no. 2.
160.
j.
„
„ 9no.3.
121 en 325.
»
„ 10.
129.
)>
„
„ 25. in fin.
45, 68 en 123.
K. B.
25 Mei
no. 58 (v. no. 106).
16.
Res.
6 Junij
•• 99-
194.
13 „
» 174.
343.
17 ..
„ 136.
378.
Arrest 24 „
.. (Hooge Raad).
142.
Res.
4 Jnlij
„ n0. 12 (v. no. 114).
318.
4 „
. ..113.
379.
4 Augustus
" „ 52 (v. n». 131).
89.
4
„ „ 53 (v. no. 132).
117.
Circ.
12
.. 124(v.no. 148).
135.
Alg.
Inst. 18 Aug. 1845, n«. 01 (v. 1855, n". 3). § 17
. 85.
als voren.
§26
. 123.
-ocr page 34-
XXXII
REGISTER.
BLADz.
Alg. Instr. 18 Aug. 1845, n». 61 (v.1855,n«. 3)§ 291 ezns. 122.
als voren.
                                   §30.         129.
§33.         168.
§38.         113.
Instr. Deurw.18 Augustus 1845, no.61 (v.1855,no. 4). 150.
als voren.                                          Art. 1.18.
\'..              „                                                  „ 12. 90.
„13.115.
„ 14. 115.
„34. 145.
Res.
27 Augustus i
845, no. 30.
43.
„
12 September
„ 123 (v. no. 165).
350.
Arrest 15
„
„(v.1846,n°.129) (HofGron.)
367 en 368.
Vonnis 24
»
.. (R. Groningen).
338 en 412.
Res.
24 i
Jctober
,. n0. 126 (v. no. 212).
427.
28
»
•• „ 208 (v. no. 218).
183 en 394.
28
„
„ „ 217.
198.
»
28
„
„ „ 228.
25.
28
„
, ,. 234 (v. no. 213).
415.
28
»
.. ., 237 (v. no. 206).
111.
„
3 November
.. „ 95 (v. no.211).
105.
M
11
.. .. 70 (v. no. 217).
24 en 356.
14
„
„ „ 93 (v. no. 234).
237 en 269.
„
16
December
„ .> 142.
349 en 361.
Arrest
20
»
„ (Hof Overijssel).
174.
Res.
2
Januarij
1846, no. 38.
192.
ti
„
.. 186 (v. no.36).
353.
li
»
»192(v. no. 7).
388.
t;
»
„ 216 (v. no. 37).
177.
M
9
„
„179.
356.
13
»
„ 98.
367.
„
23
„
„ 86.
338 en 389.
..
27
»
.. 44 A (v. no. &3).
454.
„
27
„
„ 44 R (v. no. 34).
65.
n
12
Februarij
., 50 (v. n».39).
339.
„
27
„
.. 202.
338.
..
27
„215.
449.
Arrest
3
Maart
.. (v. n°. 57) (Hooge Raad).
162 en 164.
Res.
C
n». 192.
377.
-ocr page 35-
•XXIII
KEGISTKIt.
B1..MJZ.
Arrest 11
Maart 1846
(Hof Zuidholland).
157.
Res. 18
"
••
n». 22 (v. no. (il). JJiIRii°.1
..... l.i.lRn°.2
. 117.
. 113.
20
„
»
„ 2I7.
206 en 362.
27
„
„
., 83.
248.
27
„
„ 97.
69.
31
„
n
„ 71.
52.
3
April
„
„ *31.
181.
3
„
„
.\'.\' 142 (v. no. 72).
154.
17
„
„
„ 53 (v. n". 84).
214.
21
„
„
,. 142.
439.
23
„
„
„ 88.
49.
1
Mei
»
„ 108 (v. no. 89).
140.
5
„
„ 74 (v. no. 121).
85.
7
n
„
„ 134 (v. n«. 91).
130, 132 en 135.
15
„
„
„ 117.
285.
i. 10 Junij
„
„ 107.
286.
28
»
„ \'•23.
446.
10 Julij
w
,, 03.
13.
28
„
„ 102.
220.
28
n
„
.. 125 (v. no. 141).
117.
31
„
„
„ 102.
260.
4
Aug.
„ 22.
434.
25
„
w
„ 85 (v. 1847, no.
78).
317.
1
Sept.
..
„ 43.
!>.
8
»
„
„ 93 (v. n". 157).
357.
Arrest 28
„
„
(v.1847,no.;i10)(Hofi\\
•Hol.) 25.
Res. 29
•>
»
no. 88.
44.
9 Octob
er „
111.
406.
9
„
»»
", 135.
399.
20
..
»
„ 119 (v. 1847, no. j
K>).
432,434,435 en 436
Arrest 24
»
„
(Hof Zuidholland).
96 en 157.
Res. 17
Nov.
»
n0. 164.
296.
24
„
H
„ 31.
418.
4
Dec.
„
.. 171 (v. no. 201).
453.
8
„
»
.. 75 (v. no. 206).
98 en 350.
15
„
„
„ 241 (v. n°. 213J.
88.
5
Jan.
1847
„ 130 (v. no. \\).
119.
15
»
»
150.
439.
3
-ocr page 36-
REfit^TEB.
XXXIV
Ros.
15 .lanuaiij
1847, ii". 187.
1 on 58.
.
22
,. 212.
454.
.
2 Kehruarij
.. 156 (v. no. 26).
434.
•
16
•• 127 (v. n». 73).
261, 416 en 430.
,
1!)
„ . 186.
178.
»
19
.. 196 (v. no. 36).
21.
,,
26
., ,. 193.
342.
5 Maart
.. .. 137.
272.
,
16 „
- .. 95.
278.
19 ..
.. >, 121.
34 en 216.
19 ..
.. 124.
204.
30 „
» .. 111.
339.
6 April
.. 153.
379.
t
13 „
.. „ 67.
464.
14
,. 148.
73.
.
27 „
.. 137 (v. n°. 74).
261 en 430.
30 „
.. 305 (v. no. 82).
276 en 451.
14 Mei
„ „ 83.
227.
Arrest 19 »
„ (v. no. 117) (Hooge Raad)
9, 159 en 475.
Res.
11 Junij
no. 71 (v. no. 179).
321.
»
1") „
" „ 230.
105.
25 „
" 107-
455.
6 Julij
" ., 208.
77.
27 ..
»118 (v. no. 142).
419.
„
27 .,
.. 127 (v. n«. 129).
168.
„
31 Augustus
„ ,. 96.
372.
..
3 September
„ 164 (v no 147).
125.
7
„ „ 173.
433.
"m
7
., 184 (v. no. 190).
25.
..
12 November
.. .. 167.
188.
„
10
„ .. 201.
342.
„
19
» .. 132.
262.
M
10 December
„ . 178.
199.
„
10
.. „ 179.
199.
„
14
„ « 75-
220.
..
14
„ •> 79.
258.
5)
4 Januarij 1848, n°. 53 (v. no. 1).
111.
»
..
............2e lid
109 en 112.
14
124.
236.
-ocr page 37-
XXXV
lil.OISTKR.
ULAά7.
Res.
21 Januari)
1848, n". 137.
450.
28
„ ., 30.
352.
1 Februarij
„ . 111.
235.
"
4
„ „ 96.
55.
11
„ 247.
467.
n
15
., 94.
345.
17 Maart
„ „ 99.
387.
21
„ » 461.
464.
31
.. 140.
359.
Miss.
11 April
142.
456.
Res.
21 „
„ 199.
282.
21 ..
„ 202 (v. n°. 44).
111.
2 Mei
•• IV •
387.
12 .,
» 37.
133.
30 „
„ 119 (v. n". 58).
419.
Arrest
17 Junij
„ (Hof Zuidholland).
170.
Res.
27 ..
„ n«. 42.
351.
„
30 „
„ •• 117.
374.
„
30 „
„ ,. 136.
387.
„
4 Julij
„ .. 105.
205.
„
7 „
„ 57 (v. ii". 65).
163.
Wet
29 „
„ (Stbl. n". 32, v. n". 75).
120.
Res.
25 Augustus
„ n". 126.
397.
„
19 September „ „ 19 (v. n». 103).
450.
„
22
.. .. 41.
.">.").
Arrest
24 October
» (llooge Raad).
19.
Hes.
7 November
ii». 125.
440.
17
" 64-
30.
»
17
,\'.\' „ 70.
230.
„
28
,. ., 84 (v. ii". 124).
101.
Vonnis
i 9 December
» (R. Arnhem).
7.
Res.
26
„ n0. 16.
39.
»
12 Janna rij
I849, „ 74 (v. n". 6).
119.
„
13 Februarij
„ 122.
417.
Vonnis
; 7 Maart
» (U. Sneok).
371.
Res.
16 „
„ n". 107.
367.
Arrest
8 Mei 1849
(v.1850, no. 122; (HoogeRaad)
391 en 411
Res.
17 Julij
n°. 119 (v. no. 68).
443.
4 Sept. »
47 (v. n0. 89).
109.
-ocr page 38-
REGISTER.
XXXVI
BL.ADZ.
Vonnis 5 September
1849 (Vu». 122)(R.Nijmegen)
. 175.
Arrest 19 Februaiοj
1850 (v. n«. 25) (Ilooge Raail)
. 162.
Vonnis 30 Maarl
.. (R. Breda).
38.
Res. 2 April
„ n». 98 (v. no. 34).
81.
23 ..
„ .. 98 (v. no. 37).
71 en 350.
18 Junij
,. » 44 (v. n°. 62).
160.
„ 27 Augustus
,. „ 122.
470.
Vonnis 21 October
.. (R. Utrechl).
487.
Arrest 14 Januari)
1851 (v. no. 23) (Hooge Raad).
159.
Res. 17
.. no. 166 (v. n°. 19).
120.
28
.. „ 136 (v. no. 13).
165.
Vonnis 7 Februarij
.. (R. Leiden).
175.
Res. 7
„ n°. 78 (v. no. 21).
165.
Arrest 18
„ (Hooge Raad).
12.
Res. 18
„ no. 68 (v. no. 25).
159.
Arrest 5 Mei
.. (v. no. 72) (Hooge Raad).
163.
Vonnis 30 Junij
„ (R. Utrecht).
176.
Res. 15 Julij
„ no. 96.
53.
Vonnis 16 ,.
.. (R. Leeuwarden).
71 en 106.
Res. 29 ..
„ no. 63 (v. no. 91).
117, 118 en 168.
29 ..
80 (v. n°. 108).
443.
24 Augustus
„ „ 1l7(v.no.10l).
94.
.. 16 September
„ n 54 (v. n°. 115).
303.
Circ. 21 October
„ \',\', 93 (v. n». 137).
303.
Res. 3 November
„ „ 58 (v. no. 142).
14.
Arrest 18
(Hooge Raad).
39.
Res. 20 April
1852, no. 162 (v. no. 53).
89, 92 en 518
als voren.
Artt.10 en 11.
113.
20 April
.. 164 (v. no. 66).
538.
Wet 22 „
„ (Stbl. no.61,v. no. 55).
99.
„ als voren.
Art. 1.
8, 28, 44, 50 en
494.
K. B. 22 April
„ (Stbl. no. 64, v. no. 59).
524.
22 „
„ (Stbl. no. 65, v. no. 61).
546.
Res. 24
„ no. 39 (v. no. 56).
106. 128, 143,
151,
495, 498, 499,
501,
505, 511, 514,
523,
551, 554, 555,
560 en 561.
559,
„ 26 ..
67.
526 en 531.
-ocr page 39-
REGISTER.
XXXVII
BLADZ.
Res. 26 April
1852,
nu. 69 (v. no. 63).
533 en 543.
„ 11 Mei
„
„ 94 (v. nu. 99).
553.
.. H „
„
., 95.
505.
.. 11 „
„
„ 109.
539.
„ 18 „
„
., 105 (v. no. 81).
507.
„ 25 „
»
„ 91 (v. no. 116).
508 en 509.
25 ..
„ 93.
533.
\',\', 25 ..
»>
. 97 (v. n„. 117).
500.
2 Junij
»
„ 97 (v. no. 118).
501.
4 ..
„
„ 85 (v. no. 120).
547.
4 „
113 (v. no. 121).
505.
Circ. 9 „
„
„ 112 (v. no. 95).
312, 313 en 51
Res. 11 »
„
„ 32 (v. no. 122).
510.
.. 15 »
„
.. 89 (v. n". 123).
502.
„ 25 „
„
„ 156.
511.
» 30 „
„
. 47 (v. n0. 124).
502.
.. 13 .lulij
»
„ 62.
521.
„ 13 „
..
„ 63 (v. n0. 134).
516.
n 13 Augustus
M
.. 16 (v. no. 138).
526.
.. 27
M
„ 69 (v. no. 152).
313.
» 8 September
»
„ 49 (v. no. 163).
497.
8
„
» 50 (v. n0. 154).
560.
8 October
»
„ 118 (v. no. 176).
78 en 387.
Arrest 11
..
(Hof Friesland).
402.
Res. 13 »
))
„ 19.
510.
„ 6 December
..
„ 12 (v. no. 211).
168.
6
»
„ 13 (v. no. 212).
131.
6
„
„ 32 (v. no. 196).
79.
Arrest 21 „
»
(Hooge Raad).
402.
Res. 8 Januarij
1853,
no. 38.
181.
» 4 Februarij
.. 145 (v. n». 16).
80.
4
»
„ 167 (v. n°. 17).
89, 113 en 520.
4
,,
„ 168 (v. no. 18).
90.\'
4
i)
„ 170 (v. no. 21).
92.
„9
„
2.
459.
9
n
.. 50.
403 en 514.
„ 21
9.
451.
2 Maart
,,
.. 54 (v. no. 62).
551.
5 ..
„
» 100.
78.
-ocr page 40-
XXXVIll                                                       REGISTER.
BLADZ.
Res.
n
Maart 1853
, Do. 24.
555.
26
» M
„ 97.
284.
>f
5
April »
„ 106 (v. tl». 64).
516.
5
» »
„ 114.
402.
„
5
» >.
„ H6-
336.
8
» »
„ 139.
4 en 336.
12
»
» 147 (v. !)„. 68).
552.
„
25
Mei »
.. 134 (v. no. 79).
114 en 520.
„
27
„
„ 106.
185.
31
» »
„ 187.
346.
31
» ...
„ 203 (v. no. 83).
459.
Arrest
t 0
•\'U»ά
(Hof Limburg).
6, 30 en 57.
Ues.
10
» X
n<>. 80.
532.
10
„
91.
23.
16
» »
" 22.
114.
22
>• »
„ 109.
378.
26
Augustus „
„ "135.
322.
•2
September
„ 127.
56.
»
5
« »
„ 63 (v. no. 110).
504.
„
17
» "
,. 77.
499.
,,
23
M \'*
„ 41 (v. no. 123).
14.
Arrest
11
October
(Hooge Raa\'l).
4, 6, 30, 57
Res.
19
M
no. 54.
16 on 410.
26
» »
„ 53 (v. no. 128).
517.
„
5
November >.
29.
535.
5
»
I 37.
69.
„
16
126.
83.
n
22
»• \'»
" 153 (v. no. 143).
80.
il
25
» u
," *9-
447.
A rrest
3
December ..
(Hof Overijssel).
8.
Res.
7
„ »
no. 36.
110.
Circ.
21
"
„ 31 (v. 1854, no. 7)
. 136.
Res.
22
»»
„ 72-
508.
„
28
" ..
„ 76.
421.
„
23
» »
., 77.
421.
„
%i
»» »*
.. 79.
17.
7
Januarij 1854,
„ 57.
445.
»
13
»
„ 15 (v. n„. 8).
504.
31
M "
.. 145.
336.
-ocr page 41-
XaXIX
REGISTER.
ULADZ.
Res.
3
Februarij 1854, no. 68.
452.
"
ό
11
»
169.
11.
490.
503.
Vonnis 17
»
(B
. loeiden).
175.
Res.
17
18
-
u<>
18.
109.
251.
13.
\'•\'•
10
10
29
Maart ••
M
143.
145.
14.
67.
509.
262.
"
8
19
April •>
•\'
79.
59
205.
556.
»
36
»
12 (v.
iiό.
55).
312.
Wet
30
»
(Stbl. n".
74).
18 en 442.
Res.
24
Mei „
54 (v
n".
69.)
105.
,,
10
Junij »
56 (v
n0-
79).
369.
„
10
„ „
„
57 (v
no.
80).
37 en 341.
•
13
10
27
27
30
„
»
48.
S3.
46.
48.
48.
550.
200.
65 en 224.
336.
539.
„
7
.lulij
62 (v.
1855, n0. 37)
284 en 190.
Cire.
11
.,
n
72 (v
n0.
90).
164.
Hes.
14
25
» D
"
136.
131.
471.
104.
»
8
Augustus „
..
36.
460.
..
6 September „
„
31.
397.
„
13
»
50.
105.
„
39
" »
72.
501.
,,
4
November „
41.
502.
•22
..
67 (v.
no.
165).
312 en 513.
25
« m
75.
432.
„
•29
m
38.
128.
)>
•29
u »
52.
101.
Arrest 12
December n
(Hooge Raad).
61 eu 339.
Kes.
16
u
no.
30.
467.
„
2
lanuarij ΟSF^,
n
1 (v.no.1).
No.21t.o
37 en 472.
30
»
61 (v.no.13).
537.
Arrest 20 Februarij ,.
(v-
n". 19) (Hooge Raad).
556.
-ocr page 42-
REGISTER.
XL
BLADZ.
Res.
28 Februarij
1855
, nu 46.
520.
2 Maart
„
,. 55.
25.
16 „
„
„ 104 (v. 1856,n„.29)
492.
»
11 April
j>
„ 72.
247.
n
20 „
»
„ 70 (v. no. 32).
539.
„
23 „
,,
„ 69.
447.
27 „
„
58 (v. n°. 34).
136.
„
7 Mei
\'.\', 129.
40.
„
31 „
„ 134 (v. no. 51).
242.
n
6 Junij
»
61.
14.
n
15 „
„
„ 95-
51.
»
18 »
„
„ 127.
540.
Wet
9 Julij
»
(Stbl. n0: 68, v. no. 67).
93.
13
»
( „ „ 103..... 82).
238.
Res.
28
„
n». 24.
511.
»»
3 Augustus*
„
„ 38.
348.
„
3
»
„ 39 (v. n». 75).
338.
„
14 November
„
„ 61 (v.1856, n». 70)
468.
»
5 December
„
„ 40-
254.
u
28
m
\'„ 76.
244.
»
22 Februarij
1856
„ 47.
495.
»
14 Maart
„ 120.
100.
w
1 April
„
„ 78.
446.
n
4 „
„ 51 (v. no. 38).
183.
»
5 „
„ 137 (v. n». 48).
14 en 17.
Arrest 8
„
(v. i»o. 34) (Uoogc Raaό).
165.
lies.
9 „
n«. 25.
33.
9 „
„
„ 37.
199.
15 ..
„
85 (v. no. 35).
303,309,316011
16 ..
..
." 48 (v. no. 40).
477.
16 „
„
., 66.
219.
22 ..
»
„ 35.
461.
30 „
„
„ 69 (v. no. 44).
388 en 443.
30 „
.
„ 76 (v. no. 45).
288 en 289.
6 Mei
,.
„ 47 (v. no. 55).
138.
20 „
„
„ 68.
329.
20 -.
„
„ 71.
2.
20 „
„
87 (v. n0. 52).
254.
6 Junij
..
1 41.
196.
-ocr page 43-
XLI
REGISTER.
BLADZ.
Res. 10 Junij
1856, no. 41.
503.
10 ..
., 65.
80.
13 ..
42 (v. n°. 74).
301.
Arrest 24
» (v. n0. 75) (Hooge Raad).
529.
Res. 28 Julij
„ no. 99.
315.
„ 4 Augustus
.. 105.
20.
8
„ 68.
556.
22
„ 39.
116.
» 1 September
» 98.
478 en 482.
6
„ 65.
288.
9
„ 45.
185 en 245.
12
„ 66.
552.
15
„ 125.
479.
7 October
„ 52 (v. nu. 102).
522.
Arrest 15 „
„ (v. no. 105) (Hooge Raad).
529.
Res. 27
„ no. 180.
429.
Arrest 16 December
„ (v. no. 134) (Hooge Raad).
21.
Res. 31
„ n0. 20.
208.
Arrest 17 Februarij
1857 (v. n». 27) (Hooge Raad)
5, 6, 40, 61, 233 en
243.
Res 10 Maart
„ no. 32.
50.
10 „
„ 36.
38.
Vonnis 12 „
„ (R. Groningen).
442.
Res. 25 ..
.. n". 21.
420.
„ 28 „
„ » 44.
441.
.. 31 „
„ .. 48.
537.
3 April
„ „ 70.
266.
3 „
„ .. 108.
549.
3 „
» „ 129 (v. no. 32).
523.
.. 17 „
,. » 89.
432.
„ 20 ..
„ ., 175 (v. no. 40).
21, 47 en 465.
.. 24 „
.. „ 52. Ie lid.
268.
" » •»
„ - „ 2e lid.
94.
„ 12 Mei
„ „ 99.
40.
„ 19 ..
» „ 83.
523.
5 Junij
„ .. 74.
99.
» 29 „
„ ,, 166.
197.
„ 3 Julij
•• „ M.
515.
.. 24 ••
„ .. 42 (v. no. 53).
114.
-ocr page 44-
REGISTER.
XI.H
BLADZ.
Res.
4 Augustus
1857, no. 38.
325.
4
„
„ 53.
377.
,
8
„
„ 95 (\'
. no. 57).
25 en 219.
\'
10
10
1 September
1
1
"
„ 113.
„ 116.
„ 38.
.. 39.
.. 53.
329.
395.
442.
42.
360.
,
11
„
„ 37 (\\
r. no. 67).
425.
,
12
„
8.
504.
Vonnis 8 October
»
(R. Amsterdam).
315.
Res.
24
„
n°. 7.
165.
Vonnis 27 »
.,
(R. Rotterdam
343 en 346.
Re*
28
..
no. 60 (v.
no
84).
135.
.,
10 November
10
20
30
M
- 81.
„ 92.
.. 26.
,. 171.
138.
502.
27 en 213.
369.
)>
18 December
„
., 73.
328.
12 Januarij 1858
„ 96.
338.
Circ.
19
.. 92 (v.
110
7).
129.
Re
26 „
M
„ 129 (v.
«)•
114.
"
23 Februarij
7 April
»
.. 113.
» 64.
339.
7 en 193.
16 „
"
» 44 (v.
nu.
40).
80.
Arrest 21
H
(v. n0. 42) (Hooge Raad).
1, 19 en 458
Res.
30 „
7 Mei
18      „
25 Junij
12 Julij
19      „
)3
no. 64 (v.
„ 51.
„ 88.
.. 43.
„ 120.
» 40.
no.
44).
53.
11.
224.
544.
110.
504.
>t
26 Augustus
19 October
•
„ *59.
„ 156.
344.
204.
..
19
M
„ 159 (v.
llo.
02).
143.
Circ.
2 November
„ 80 (v.
no.
98).
132 en 133.
Res.
26
M
„ 77.
100.
„
7 December
..
72 (v.
no.
115).
541.
»
7
\'i
.. 83 (v.
no.
114;.
150.
-ocr page 45-
REGISTER.
XI.III
1ILAUZ.
Circ. 20 December
1858, n°. 64 (v
r. n°. 120).
133.
Arrest 14
Februarij
1859 (v.no.47)(HofNoordh.)
. 175.
Vonnis 17
„
..
(R. Winschoten).
497.
Res. 4
Maart
„
no. 26.
220.
11
»
..
.. 19 (v
. n0. 22).
344 en 471
12
April
..
.. 73.
212.
12
..
»
.. 77.
478.
Circ. 12
»
»
.. 88 (v
\'. no. 31).
133.
Res. 13
Mei
..
.. 75 (v
. no. 48).
83.
18
„
M
,. 105.
221.
20
„
»
„ 45 (v
. no. 64).
496.
24
„
»
„ 109.
14 en 40.
Arrest 30
»
»
(Hof Groningen).
507.
Res. 7
Junij
»
n<>. 25.
128.
7
,,
45 (v.
n0. 59).
486.
16
M
„
I 81-
263 en 267.
2
Julij
„
„ 130.
413.
2
Augustus
„
„ 58.
447.
8
»
„
„ 161 (v.
no. 78).
180, 191 ei
6
September
,. 54.
297.
9
„ 54.
145.
13
»
95 (v.
n„. 88).
411.
30
H
«
I 18-
4.
» 6 October
1)
.. 138.
86.
14
i*
„
„ 31.
421.
Vonnis 15
„
»
(R. Appingedam).
30 en 287.
Res. 20
„
no.138 (v.
n0. 100).
142 en 317.
Vonnis 1
December
(R. Haarlem).
166 en 500.
Res. 5
»
..
il». 135.
144.
Uitspr. 6
„
„
(Ged. Staten Friesland).
500
Arrest 13
„
(Hooge Raad).
160.
Res. 21
..
n°. 47.
489.
, 22
M
„
147 (v.
n0. 128).
514.
Vonnis 20 Januarij 1860
(R. Appingedam).
448.
Res. 13
Februarij
II
n0. 93.
19.
21
IJ
>, 131 (v.
n». 22).
80.
25
„ «9.
84 en 271.
13 Maart
„ 73.
278.
16
»
„ 41 (v.
uu. 31).
233.
U8.
-ocr page 46-
XLIT                                                             REGISTER.
UI.ADZ.
Bes.
23 Maart
1860, n„. 26 (v. no. 34).
500.
30 „
„
„ 43 (v n°. 41).
46 en 102.
10 April
„
,. 35.
36.
20 „
„
„ 80-
426.
16 Mei
„
\'., 84.
15.
n
16 „
„
., 85.
440.
Arrest 21
m
(v. n0.124) (Hof Gron.).
53.
Res.
21 »
..
n„. 132.
327.
21 ..
.. 135 (v. no. 63).
143.
30 „
„
„175 (v. no. 65).
341.
n
2 Junij
„
„ 32 (v. no. 88).
241.
„
8 „
M
„ 63 (v. no. 71).
166.
Vonnis 28 „
,.
(R. Winschoten).
177.
Res.
11 Julij
n0. 42.
373.
ii
11 ..
,. 44.
137.
„
12 ..
n
„ 112 (v. n0. 90).
165.
21 „
„
" 52.
134.
.,
4 Augustus
.1
„ 103.
11.
18
„
„ 72 (v. no. 100).
80.
„
25
„
„ 146.
332.
„
25 "
n
,. 147 (v. n0. 104).
90.
„
29
n
,. 3.
536.
„
29
»
„ 15.
331.
a
31
ii
„ 128.
183.
Circ.
5 September
i>
« 45.
259.
Res.
21
»
» 42.
208.
»
21
»
.. 47.
200.
„
25
„
„ 184.
28 en 444.
Arrest
3 October
„
(v. no. 119) (Hooge Raad).
3 en 342.
»
9
..
(v. no. 125) (Hooge Raad).
53
Res.
10
n
no. 58 (v. n». 122).
144.
,,
9 November
»
.. 67.
270.
Circ.
17
„
„ 105 (v. no. 140).
307.
Res.
17
,.
„ 133.
554.
Vonnis 23
..
(R. Leiden).
«3.
Res.
30
.,
no. 128 (v. n0. 141).
143.
»
19 December
..
.. 117 (v. no. 155).
92 en 29\'!
i>
28
11
.. 72 (v. no. 154V
541.
»
5 Januarij 1861.
, « 35.
327.
-ocr page 47-
REUISTKH.
XI.
BLADZ.
557.
. 8 en 427.
150.
120.
270.
450.
450.
233.
509.
22.
340.
343 en 346.
87.
451.
506 en 507.
182.
371.
345.
163.
204, 207, 218, 245,
249, 257, 259, 260,
261, 263, 267, 270,
351, 352, 353, 354,
355, 356, 359, 362,
363, 371, 413, 415,
428, 431, 443, 450,
463, 464 en 467.
288.
463.
537.
7, 40 en 208.
140.
538.
187.
475,478,481 en 482.
497.
428.
439.
113 en 520.
Res. 9 Januarij 1861, ii°. 6 (v. n«. 2).
Arrest 23 ,. .. (v. 1862, no. 84) (Hooge Raad)
Res. 20 „         1861, n". 108 (v. n». 8).
«12.
„         2 Februari]
9
",         9
9 Maart
14 ..
16     „
20 „
Vonnis 22
Res. 30 „
17  April
20 „
13 Mei
17 ..
« ,.
Arrest 22 „
Res. 14 Junij
89.
70.
71.
95.
123 (v. n». 28).
48.
69.
(v. n». 50) (R. Leiden),
no. 153 (v. n„. 33).
„ 47.
„ 100.
„ 103.
., *9-
,. 31.
(v. no. 45) (Hooge Raad),
n». 54.
19
Vonnis 2 Julij
Res. 4 „
Vonnis 5 „
Res. 5 „
K. B. 17 „
Res. 20 „
30 .
30
14 Augustus
28
„ 59.
„
           (R. \'s Gravenhage).
»          n». 42 (v. no. 55).
» (v.1862, no.17)(R.Gron.).
„ n». 6.
„ .. 65 (v. no. 66).
„ „ 67.
.. . 52.
„ - 78.
„ „ 13.
., „ 19.
„ „ 23 B (v. no. 82).
-ocr page 48-
Xt.Vf
REGISTER.
BLAUZ.
Ros. 31
Augustus
7
September
1
October
" 15
»
25
»
.. 16 November
20
,.
23
„
Circ. 23
»
Arrest 25
„
30
1861, il". 33.                        31.
.. .. 64 (v. n". 83). 112.
„ „ 194 (s. n°. 102). 332.
„ „ 106.
                        476.
„ .. 86.                         489.
„ " 80.                         448.
» „ 70.                         15.
„ » 80.                         287.
„ „ 98 (v. n0. 121). 87.
(Hof Noordholland). 408.
(Hof Zuidholland). 463.
3 Dec. 1861 (v. 1862, n„. 69) (Hooge Raad). 161.
9 ..
          ..                     (Hof Groningen). 208.
„ 12 Februarij 1862 (v. n». 84) (Hooge Raad). 158 en 427.
Res. 26 „
            „ n". 13 (v. no. 23). 113.
Arrest 25 Maart 1862 (v. no. 69) (Hof Zuidholland). 477 en 488.
Res. 3 Mei
            1862, no. 128 (v. n°. 46). 452.
Arrest 27 „                „ (v. no. 65) (Hooge Raad). 408.
.. 10 Junij            „ (v. no. 69) (Hooge Raad). 475 en 477.
Res. 13 „                „ no. 109 (v. no. 66j. 408.
Wet 20 „                „ (Stbl.no. 62, v. 1863, n0.60).
Art. 83 § 2. 11.
Res. 5 Julij            .. no. 50 (v. no. 79).         113.
15 „              „ „ 91 (v. no. 86).         325.
11 November „ . 133 (v. no. 123).        503.
Arrest 25 ,. 1862 (v. 1863, no. 67)(HoogeRaad). 96, 157 en 486.
Res. 24 Februarij 1863, no. 100 (v.no. 45).A, 2e lid a. 518.
B, lid 6. 116.
28         „               no. 130 (v. no. 49)            477.
Arrest 30 Maart „ (v. n0. 120) (Hof Zeeland). 103 en 167.
Res. 7 April B no. 117 fv. no. 01).
            80.
29      ,.              „ „ 53 (v. n°. 64).             109.
Wet 1 Mei „ (Stbl. no. 47, v. n0. 76).
Art. 3 § 1.   11.
Res. 6 ..               „ n0. 81 (v. nn. 68).               4 en 409.
Arrest 6 „               „ (v. no. 96) (Hooge Raad).    55 en 56.
Res. 14 November „ n0. 28 (v. no. 159).            420.
„19 „            „ „ 50 (v. no. 161).            127.
.. 23 December             103 (v. no. 169).           465.
-ocr page 49-
Xl.VII
REGISTER
BLAUZ.
Res. 6 Januarij 1864,
n". 43 (v. no. 1).
37, 39 en 471.
Arrest 26
(v. n«. 23) (Hooge Raad)
. 155 en 166.
Hes. 24 Februarij 1«64, no. 81 (v. n». 29).
498.
Vonnis 29 April
(v. no. 65) (R. Hoorn).
162, 316 en 390.
Res. 14 Mei „
n°. 42 (v. no. 51).
433.
Arrest 17 October .. i
;v.l865,no.29)(HofNoordh.)
24 en 404.
Pies. 23 November ..
n0. 42 (v. no. 108).
337 en 374
3 December „
„ 46 (v. no. 115).
329.
27
„ 45 (v. no. 126).
91.
„ 11 Januarij 1865, .. 52 (v. no. 6).
314.
K. B. 11
„ 74 (v. no. 2).
542.
Res. 12
.. 30 (v. no. 3).
542.
„ 11 Februarg „
„ 37 (v. n°. 18).
91.
25
.. 49 (v. no. 26).
517.
Arrest 14 Maart „
(v. no. 42) (Hooge Raad).
436.
Res. 20 ,
n°. 17 (v. no. 28).
118.
Vonnis 20 .. »
(v. n». 56) (R. Almelo).
311.
Res. 6 Julij
no. 13 (v. no. 53).
424.
30 Augustus
„ 52 (v. nu. 76).
314.
Vonnis 4 Januarij 186Κ
i (v. n». 131) (R. Amsterd.).
317.
Res. 17
n». 49 (v. no. 8).
417.
28 Februarij •
.. 103 (v. no. 34).
92.
28
..112 (v. no. 41).
127.
28 Maart
.. 38 (v. no. 51).
290.
Arrest 28 » »
(v. no. 56) (Hooge Raad).
105.
Vonnis 3 April „
(v. no. 90) (R. Arnhem).
199.
Res. 14 „
no. 55 (v. no. 57).
165.
„ 1 Mei >•
.. 41 (v. no. 64).
314.
Vonnis 2 m „
(v. no. 130) (R. Groningen),
, 429.
Arrest 29 „
(v. no. 83) (Hooge Raad).
158.
Res. 26 October
no. 89 (v. no. 157).
537.
24 November „
„ 12 (v. no. 169).
90 en 94.
» 15 December .»
„ 14 (v. no. 174).
337.
19 Januarij 1867,
, .. 81 (v. n». 9).
206 en 364.
„ 15 Februarij ..
. 25 (v. no. 20).
89, 92 en 519.
9 Maart
„ 54 (v. no. 32).
41, 377 en 416.
13
„ 26 (v. no. 34).
230.
27
19 (v. no. 43).
420.
18 April
\' 60 (v. n0. 66).
312.
-ocr page 50-
•
XI.VIII
RBGISTKK.
M.AUZ
Voiini
s 20 Junij 1867
(v. no. 104) (R. Amsterii.).
162, 326 en 330.
Res.
4 September »
n». 18 Cv. n». 124).
497.
nes.
17 September 1867, n<>. 19 (v. n». 136).
314.
„
5 October
„ 30 (v. n». 146).
111.
Arrest 8
(v. no. 150)(IIooge Raad)
. 164.
,,
29
(v. n0.172) (Hooge Raad)
. 346.
Instr.
31
no,175(v.n0.155). Art.7.
558.
Arrest
t 24 December
(v.l868,n0.8)(HoogeRaad).
12.
K. B.
19 Jiinuarij 1868, n<>. 11 (v. no. 16).
160.
Arrest 22 » »
(v. no. 17) (Hooge Raad).
163.
„
24 Februarij
no. 68 (v. no. 27).
559.
26
„ 7 (v. n0. 30).
89, 92 en 519.
..
20 April
„ 31 (v. no. 50).
542.
»
15 Mei „
.. 40 (v. no. 57).
221, 263 en 270.
„
18 Julij
„ 152 (v. no. 85).
107 en 112.
„
28 Augustus »
„ 113 (v. no. 95).
236.
3 November ,.
„ 88 (v. no. 112).
237.
Vonnis 19
(v. 1869, no. 15)(R. Mid-
delburg).
3 en 413.
Res.
10 December
no. 43 (v. no. 126).
112.
K. B.
10 Januarij 1869,
„ 12 (v. no. 9).
542.
Res.
26 Februarij ..
„ 39 (v. n°. 24).
312 en 513.
„
26
., 41 (v. no. 23).
117.
Wet
7 April „
(Stbl.no. 57, v.no. 89).
524.
Res.
f» ..
no. 32 (v. no. 50).
112.
Wet
8 Mei
(Stbl. 77, v.no. 63). Art. 1.
15.
als voren.
., 2.
20 en 32.
„
»
3.
461 en 462.
Res.
12 Mei
no. 13 (v. no. 64).
32 en 461.
K. B.
20 „
„ 28 (v. no. 79). Art 3.
110.
als voren.
Art.7, 2elid,en art. 18.
559.
Res.
23 Junij
63 (v. no. 93).
417.
Arrest 26
(\'v. 1870, no. 87) (Hof
Overijssel).
8 en 162.
Wet
15 Julij
(Slbl.no. 133, v.no. 167).
112 en 127.
Res.
23 Augustus
no. 2(v. no. 124). 2e en
3e lid ii.
534.
als voren.
3e lid b en c.
537.
»
27 Augustus
.. 26 (v. n0. 126).
118.
-ocr page 51-
REGISTER.
XI. IX
BLADZ.
Res.
21 September 1869, no. 21 (v.no. 151).
102,109,112 en 120
1 October
„ 1 (v. no. 168).
112 en 127.
K. B.
16
(Stbl.no. 159, v. 1870, no.5)
. 524.
Res.
27
no. 74 (v. n0. 182).
118.
5 Novembcv
„ 29 (v. n°. 190).
127.
k.\'b.
9
(Stbl.no.l67,v.l870,no.7)
, 524.
Res.
31 December ..
no. 243 (v. no. 213).
534.
Arrest 18 Januarij 1870 (v. no. 15) (Hooge Raad)
44?
„
26
(v. no. 18) (Hooge Raad),
184, 195 en 242.
Res.
15 F^biuailj
no. 51 (v. no. 29).
127.
„
26 » ,"
„ 34 (v. no. 30).
165.
„
5 Maan
„ 29 (v. no. 36).
87.
Arrest 16 „
(v. no. 40) (Hooge Raad).
555.
Wet
4 April »
(Stbl.no.60,v.no.59).Art.l,
128.
„
als voreti
„ 2.
131.
„
» 3,
, 134.
„
5 April „
(Stb\'. no.63,v.no.80).
102.
,,
als voren.
Art. 14.
111.
„
„
15.
132.
„
„ „
," 16-
107.
»
it »
\',! 18.
111.
Res.
21 April
no. 25 (v. n°. 60).
129,131,134 en 135
K. B.
13 Mei
(Stbl.no. 76, v.no. 81).
107.
Res.
2 Junij
no. 3 (v. no. 82).
108, 111 en 132.
27 „
„ 40 (v. no. 94).
524.
Wet
20 Julij
(Stbl.n0.127, v.n0.127).
472.
Res.
14 September >,
no. 31 (v. no. 138).
228.
Arresl
; 17 Januarij 1871 (v. no. 16) (Hooge Raad).
13, 15, 19 en 342.
Vonnis 16 Februarij ..
(v. no. 93) (R. Almelo).
342.
Res.
13 April
n0. 34 (v. n0. 45).
312 en 513.
28
„ 14 (v. no. 49).
544.
Arrest 27 Junij »
(v.no. 126) (Hof Gelderl.).
219.
Res.
14 October
n0. 23 (v. n0. 115).
90.
»
13 Maart 1872,
, ,. 66 (v. no. 27).
472.
„
27 April
„ 57 (v. no. 47).
129.
13 Mei
,. 13 (v. no. 57).
312 en 513.
„
9 Augustus
„ 47 (v. no. 88).
508 en 546.
K. B.
14 September
(St.n0. 89, v. no. 97).
377.
"
26 October "
n". 40 (v. no. 112).
31 en 32.
-ocr page 52-
REG1STEK.
I.
BLAD7
Res.
7
Maart 1873
, n0. 70 (v. nu. 40).
314.
lnstr.
21
Mei
2 (v. n0. 65).
544.
K. B.
17 Februari) 1874, ,. 1 (v. no. 27).
116.
Res.
18
„ 10 (v. n0. 28).
116.
,(
11
April
„ 24 (v. no. 47).
534.
»
\'25
Junij
„ 31 (v. no. 70).
414.
K. B.
16
Augustus
(Stbl.no. 121, v. no. 89).
524.
>
30
„ »
n». 11 (v. no. 101).
135.
Res.
5 November „
„ 41 (v. no. 105).
286.
K. B.
23
»
„ 39 (v. 1875, no. 9).
120 en 100.
Res.
\'25
Januarij 1875
, „ 35 (v. no. 10).
160.
»
4
Maart
63 (v. no. 23) lt. B.
116.
K. B.
ό
ti *>
„ 11 (v. n°. 32).
160.
Res.
19
X »
. 32 (v. no. 33).
160.
Arrest 30
»>
(v. no. 62) (Hooge Raad).
5 en 73.
Res.
8
April
n„. 17 (v. no. 42).
394 en 441.
a
1
Junij ,.
.. 54 (v. no. 66).
544.
„
1
,.
.. 74 (v. no. 65).
314.
Wet
\'2
„
(Stbl. no.95,v.no.73). Art. 24.
93.
Res.
5
Augustus „
no. 50 (v. no. 83).
297.
•.
18
October
„ 17 (v. n0. 99).
542.
»
\'2!>
December
07 (v. n0. 132).
691.
-ocr page 53-
ART. I.
Een iegelijk, welke eenig beroep of bedrijf uitoefent,
moet daartoe voorzien zijn van patent.
(1) Niemand zal vermogen
(1) Art. 1 en de geheele strekking der patentwet wijst
wel niet de beroepen en bedrijven zelven, maar meer be-
paald de personen, die de beroepen en bedrijven uitoefenen,
als patentpligtigen aan; evenwel verstaat die wet onder
personen niet alleen individuen, maar ook zedelijke ligchamen,
zoo als maatschappijen, blijkens tabel IX, gevoegd bij
gemelde wet, zoodat ook beleenbanken patentpligtig zijn, in
zoo verre zij niet zijn vrijgesteld.
Arrest Hooge Raad 21 April 1858 (V. n° 42).
Ook minderjarigen zijn patentpligtig.
Resolutie 15 Januarij 1847, n°. 187.
1
.
-ocr page 54-
ART. 1.
Desgelijks vreemdelingen, die hun beroep op het grond-
gebied dezes rijks uitoefenen, onverminderd het bepaalde
betrekkelijk de kramers en vreemde schaarslijpers enz. (tabel
VII en VIII); doch behoort te dien aanzien met onder-
scheiding te werk te worden gegaan, zoodat men bijv. onder
de vreemde voerlieden of rijtuigverhuurders uitsluitend die-
genea als patentpligtig beschouwe, die dit beroep uitoefenen
vice versa.
Circulaire 31 December 1820, letL 3 B, \\Me Vr.
(V. 1823, n\\ 103).
Nopens den aanslag in het patentregt van de Nederlandse ft-
Belgische Spoorwegmaatschappij,
waarvan het Hoofdbestuur
in Belgiλ gevestigd is, doch die heen en weder reizigers
en goederen vervoert tusschen de Belgische grenzen en Rol-
lerdam,
is te kennen gegeven:
dat zij te Rotterdam behoort te worden belast naar n°. 66
en n°. 18 van tabel XIV;
dat zij, — behoudens de patentpligtigheid harer bedienden
naar tabel XI, — belastbaar is naar de regelen van tabel
XVI voor hare stoombooten, en voor zoo ver zij op Neder-
landsch grondgebied smederijen en wagenmakerijen heeft, of
aldaar andere beroepen uitoefent, ook te dier zake in het
regt van patent behoort te worden betrokken;
dat zij niet als expediteur patentpligtig is, maar dat dit
wel zijn de personen, die zich met de aangifte voor de
douane-regten of met de bezorging der door de spoorweg-
dienst vervoerde goederen belasten, en
dat zij buiten aanslag behoort te blijven voor het kosteloos
vervoer van brieven en pakketten van \'s rijks posterijen.
Resolutie 20 Mei 1856, n\\ 71.
Het beginsel van patentpligtigheid der vreemdelingen is
-ocr page 55-
— S -
ART. 1.
door den Hoogen Baad bevestigd, en toegepast op een te
Antwerpen wonenden en aldaar gepatenteerden chef van het
materieel der fiollatidic/i-Belgisc/ie Spoorwegmaatschappij, die
in deze hoedanigheid op Nederlandsen grondgebied werk-
zaamheden verrigt.
Arrest 8 October 1360 (V. n\\ 119).
Voorschreven beginsel is toegepast op Fransche artsen,
die, in Frankrijk woonachtig, op Nederlandsch grondgebied
hun beroep komen uitoefenen, met daarlating echter der
beoordeeling hunner al- of «?e£-bevoegdheid te dien aanzien.
(Zie art. 2 dezer wet, 1ste zinsnede).
Resolutie 22 Maart 1827, n". 54 (V. n°. 36).
Een buiten het Rijk wonend arts is, voor de uitoefening
der consultatieve praktijk hier te lande, patentregt verschuldigd.
Vontiis Reglb. Middelburg 19 Nov. 1868 (V. 1869 n\\ 15).
Zie omtrent den aanslag van Duitsche geneeskundigen en
heelmeesters, de praktijk in Nederlandsche grensgemeenten
uitoefenende, de resolutie van 25 Junij 1874, n°. 31 (V. n°. 70),
in aant. 44 op tabel XIV.
In het midden gebragte bezwaren over het vorderen van
patentregt van de leden van den Raad van Bestuur eener
naamlooze maatschappij, als zijnde vreemdelingen en buiten
\'stands woonachtig,
zijn, behoudens de toepassing van het
bepaalde in het antwoord op de 13de vraag, vervat in de
circulaire van 31 Januarij 1820, lett. IJ (zie het aange-
teekende sub 2 op tabel XI), ongegrond beschouwd, omdat
de. zetel dier maatschappij in Nederland gevestigd zijnde,
de bedoelde leden geacht moeten worden het beroep van
beheerders aldaar uit f e oefenen, of voor zoo ver zij zich
-ocr page 56-
- 4 —
ART. 1.
eenigen (2) handel, beroep, bedrijf, handwerk of
bij de raadsvergaderingen door een der andere leden laten
vertegenwoordigen, aldaar te doen uitoefenen.
Resolutie 8 April 1853, n°. 139.
Vreemdelingen, die hier te lande aannemingen doen, zijn
niet patentpligtig, wanneer noch zij noch hunne geinag-
tigden hier te lande in persoon eene tot de aanneming be-
trekking hebbende handeling verrigten.
Resolutie 6 Mei 1863, n\\ 81, lid 1 l\'. 6 (V. n°. 68).
Zie omtrent de patentpligtigheid van vreemde orgelmakers
voor hunne handelingen hier te lande, de resolutie van 16
December L854, n°. 30, in het aangeteekende op n°. 126
van tabel XIV.
(2) De vraag, wat de patentwet door uitoefening van
het fcoopmansbedriji bedoelt, moet hare beantwoording vin-
den in art. 3 van het Wetb. van Koophandel, zoodat door
koophandel in de patentwet moet worden verstaan: hel koo-
pen van waren om die weder te verkoopen.
Arrest Hooge Raad 11 October 1853.
Ofschoon nu mede naar het oordeel van den Hoogen
Eaad (zie onder n°. 5 hierna het arrest van 17 Februari]
1857, V. n°. 27) eene enkele handeling genoeg kan zijn
om patentpligtigheid als koopman mede te brengen, be-
hooi\'t zoodanige handeling zich evenwel te kenmerken door
omstandigheden, die voldoende overtuiging geven, niet alleen
dat er goederen gekocht zijn, maar ook dat dit gedaan is
met het doel om weer te verkoopen.
Resolutie 30 September 1859, n°. 18.
Als uitoefening van het koopmausbedrijf is aan te merken
-ocr page 57-
— 5 —
ART. 1.
(3) nering (4), bij art, 3 dezer wet niet vrijgesteld, (5) uit
het op de markt of in het klein ophoopen of van particulieren
in ontvang nemen en expediλren van waren, waarin men han-
delt, of wanneer de handelaar, zonder nog winst te behalen,
of zelfs nog zonder zijne koopwaar om te zetten, verrigt
hetgeen noodig is om daartoe te geraken.
De bepaling van art. 1 der patentwet is overigens zoo
algemeen, dat ieder handelaar daaronder valt, al is het ook
dat hij geene winst realiseert of winst nog niet realiseert.
Arrest Hooge Raad 30 Maart 1875 {V. n°. 62).
(3)     De verpligting tot aangifte is niet altijd uitsluitend
afhankelijk van het aanwezen van hetgeen onder nering moet
worden verstaan, maar in het algemeen van de vraag, of er
een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.
Arrest Hooge Raad 17 Februarij 1857 ("V. n°. 27).
(4)     Vergelijk omtrent de vrijstelling van zeer geringe be-
drijven, van de ovens tot het maken van coaks en van ver-
koop van benaderde goederen enz., aanteekening 53 op art.
3 der wet.
(5)     De meening, dat voor de patentpligtigheid de door-
loopende
uitoefening van een beroep moet bewezen zijn, is ge-
heel strijdig met de wet; zijnde door het hof van appel te
Brussel, bij arrest van 8 Julij 1820, een gewijsde vernietigd,
door de regtbank te Gent in een\' tegenovergestelden zin uit-
gesproken.
Resolutie 30 Junij 1828, n\\ 34 (V. n". 117) Verg.
^omtrent de uitzondering op den regel, de resolutie
van 27 Mei 1828, n°. 21 (V. n°. 107), in de 3de
aant. op art. 31 vermeld; alsmede de circulaire
van
31 December 1820, lett. 3 B, Vr. 28 (V. 1823,
φ". 103).
-ocr page 58-
— 6 —
ART. 1.
Gelijksoortige tegenspraak is vervat in het tde lid der
resolutie van
5 December 1842, u°. 46 (V. 1843 n°. 13), en
in die van
10 December 1844, n°. 21, volgens welke liet
verleenen van vrijstelling, zelfs wegens het slechts eenmaal
uitoefenen eens bedrijfs, ondenkbaar zou wezen, zonder de
recherche bijna onmogelijk en de opbrengst der belasting
geheel onzeker te maken.
Het ten deze door de Administratie aangenomen beginsel
is mede bevestigd door den Hoogen Eaad, overwegende
dat nergens bepaald is, dat het uitoefenen van een beroep
moet blijken uit eene geheele reeks van handelingen, zon-
der ook, bij eene enkele bevinding, uit de omstandigheden
te mogen worden opgemaakt.
Arrest 17 Febrmrij 1857 (V. n°. 27).
Volgens den Hoogen Eaad wordt de uitoefening van het
kramersberoep daargesteld door het zich met zijne waren
op eene markt bevinden en het te koop stellen dier waren.
Arrest 11 October 1853.
Door het Hof in Limburg was dienaangaande beslist,
dat, om in overtreding der patentwet te verkeeren, niet
vereischt wordt dat een neringdrijvend persoon, winkelier
of kramer, als het ware op heeter daad wordt bevonden
iets te verkoopen, maar dat het voldoende is, dat hij zon-
der patent door uitstallen van koopwaren in het openbaar
of op eene voor ieder toegankelijke plaats, zich aanbiedt
om koopers te verwachten.
Arrest 6 Junij 1853.
De vooronderstelling dat een, zelfs met name in de wet
genoemd beroep niet aan het patentregt onderworpen zou
wezen, wanneer de uitoefening dienstbaar gemaakt wordt
aan-, of zamenhangt met een ander tevens uitgeoefend
beroep, vindt niet alleen geene bevestiging in de wet,
-ocr page 59-
— 7 —
ABT. 1.
te oefenen, of (6) in deszelfs naam te doen uitoefenen,
ten zij daartoe voorzien van een patent.
maar wordt ook door haar beginsel en zamenstel weder-
sproken.
Resolutie 7 April 1858, n°. 64. Verg. dezelfde
resolutie iu het aangeteekende op n°. 6 der 1ste
afdeeling van tabel I. Zie ook de 6de overweging
van het vonnis der Arrondissements-Regtbank te
Groningen dd.
5 Julij 1861 (V. 1862 n°. 17).
((>) In deszelfs naam. 7Az hiervan de toepassing onder
anderen, in de circulaire van 31 Januarij 1820, letter IJ,
18de Vraag,
in fine, en in de resolutie van 30 October
1820, lelt. 2 N, »•. 1 en 3 (V. 1823, n°. 103).
Zie ook de resolutie van 23 Mei 1839, n°. 43 (V. n°. 70)
in de 6de aant. op art. 13, en die van 6 Mei 1863, n°. 81
(V. n°. 68), in aant. 1 hiervoor.
Volgens de Arrondissements-Eegtbank te Arnhem kan hij,
in wiens huis, en wel bepaaldelijk door zijne vrouw, drank
verkocht wordt, zich niet verschoonen met de bewering,
dat hij van zoodanigen verkoop onbewust is geweest.
Vonnis 9 December 1848.
Het hoofd des huisgezins is aansprakelijk voor het patent-
pligtig beroep, hetwelk te zijnen huize wordt uitgeoefend,
ten zij hij overeenkomstig het 3de lid van dit wetsartikel
aantoone, dat die uitoefening geschiedt door zijne vrouw,
afgezonderd van hem, of door een zijner huisgenooten op
zich zelf.
Het is overigens, in den geest der patentwet, geheel on-
verschillig of in de dagvaarding gezegd wordt het verkoopen
dan wel het doen verkoopen, omdat wanneer bij een han-
-ocr page 60-
— 8 —
ART. 1.
Het (Gφis) geven of houden van de spelen en verma-
kelijkheden, vernield in de tabel n°. 15, bij deze wet
gevoegd, wordt in deze met de uitoefening van een be-
roep gelijk gesteld (7).
delaar goedereu door een derde worden verkocht, die han-
delaar, ofschoon de daad van verkoop niet zelf hebbende
verrigt, als de verkooper wordt beschouwd.
Arrest Prov. Hof Overijssel 26 Jmij 1869 (V. 1870
n*. 87).
Een landbouwer, die met zijne meerderjarige kinderen drie
weefgetouwen, onvoorzien van patent, aan den gang hield
en beweerde, dat twee dier getouwen toebehoorden aan
zijne kinderen, die hem kostgeld betaalden, is te dier zake
door het Hof van Overijssel veroordeeld.
Arrest 3 December 1853.
{6bis) Zie omtrent de hieruit afgeleide gevolgtrekking dat
de wetgever hem die de vermakelijkheden geeft of houdt, en
niet het gebouw waarin die gegeven of gehouden worden,
belast wil hebben, de resolutie van 30 Julij 1861, n°. 52,
in de 3de aant. op tabel XV.
(7) Ook de societeitszalen tot uitspanning geschikt, ver-
meld sub n°. 41 van tabel XIV.
Arrest Hooge Raad 23 Januarij 1861 (V. 1862 n°. 84).
Alsmede blijkens § 1 van tabel XVI, gevoegd bij de wet
van 22 April 1852 (Staatsblad n°. 61), in verband met art.
1 dier wet, de eigendom, vaste huur of ander vast gebruik
van binnenvaarluigen.
Zie omtrent de belastbaarheid wegens concerten, door
besloten gezelschappen, zonder beooging van winst gegeven,
-ocr page 61-
— 9 —
ART. 1 , 2.
Vrouwen zijn, even gelijk de mannen, tot het nemen
van patent verpligt; nogtans zullen de gehuwde vrouwen
geen afzonderlijk patent behoeven wegens het beroep,
hetwelk zij gemeenschappelijk met hare mannen uitoef\'e-
nen (8).
II.
Het patent geeft bevoegdheid om. het bedrijf uit te
oefenen, onder zekere bepalingen.
Het patent zal den persoon, (1) aan wien hetzelve
het arrest van het Hof van Overijssel van 11 December
1838 in de 5de aant. op tabel XV, zoo mede het arrest
van den Iloogen Baad van
19 Mei 1847 {V. n". 117).
(8) Verg. art. 7, laatste zinsnede.
(1) Geen patent, voor welk bedrijf ook aangevraagd,
mag worden geweigerd. (Verg. de resolutie van 22 Maart
1827, n°. 54, V. n°. 36, in aant. 1 op art. 1 dezer wet).
Resolutie 14 Mei 1827, n°. 74 (V. n°. 77).
De vraag : of erkende Belgische visschers hunne visschers-
vaartuigen ook tot andere einden dan tot vischvangst mo-
gen gebruiken, levert ten aanzien der uitvoering van de
wetten op het regt van patent geen bezwaar, vermits,
volgens de strekking van art. 2 dezer wet, de ambtenaren,
met hare uitvoering belast, ongehφuden zijn, om bij de
aanvrage van patent onderzoek te doen naar de bevoegd-
heid des aanvragers tot uitoefening van een bedrijf, of de
afgifte van het patent van hunne bevinding of meening
dienaangaande afhankelijk te maken.
Resolutie 1 September 1846, n°. 43.
Bij kabinetsbrief van 31 Januarij 1837, n°. 94, is het
-ocr page 62-
— 10 —
ART. 2.
is verleend, bevoegdheid geven, om, gedurende den tijd,
waarover hetzelve is uitgegeven, den daarin vermelden
handel, bedrijf, beroep of nering allerwege , waar hij zulks
Departement van Oorlog door Zijne Majesteit gemagtigd
om de werkbazen bij de militaire corpsen te verbieden,
voor particuliere personen te werken, of aan dezen leve-
rantiλn te doen; zullende zij zich uitsluitend tot het werken
voor de legercorpsen moeten bepalen, en aan dat verbod
door het Departement van Oorlog stipt de hand worden
gehouden.
Resolutie 21 Februari} 1837, »°. 64.
Onder de bedoelde, werkbazen ook te begrijpen de inili-
taire Schoen- en kleedermakersbazen, gevestigd in de plaat-
sen, waar de depots der afdeelingen zich bevinden. Wan-
neer de militaire werkbazen patent vragen, ten einde voor
particulieren te kunnen werken, moet hun dit worden
geweigerd, als strijdig met de door het Departement
van Oorlog uitgevaardigde orders, onder te kennengeving
dat zij voor particulieren niιt vermogen te werken, en moet
van deze aanvrage mededeeling worden gedaan aan de
militaire autoriteit, ten einde ook deze daartegen wake.
Worden de bedoelde bazen bevonden voor particulieren
te werken, dan moet die overtreding van het verbod, doch
alleen om des verbod» wille, bij proces-verbaal worden ge-
constateerd en het proces-verbaal, zonder daarvoor eenige
vervolging in te stellen, onmiddellijk aan den Minister
worden opgezonden, ten einde daaromtrent het Departement
van Oorlog te onderhouden.
Resolutie 10 Maart 1837, n\\ 80.
Zie voorts omtrent militaire muzikanten, die ook particu-
lieren met hunne kunst ten dienste staan, de resolutie van
31 Julij 1838, n°. lil (V. n°. 81), in het aangeteekende
op n°. 128 van tabel XIV.
-ocr page 63-
— 11 —
ART. 2.
zoude raogen verkiezen, (2) uit te oefenen; echter zullen
(2) "Voor de handelaars in gedistilleerd is het bezit van
patent als handelaar in het groot een der vereischten tot het
erlangen van doorloopend crediet voor den accijns. Zie art.
83 § 2 der wet van 20 Junij 1862 ^Staatsblad n°. 62, "V.
1863, n°. 60) en art, 3 § 1 van die dd. 1 Mei 1863
(Staatsblad n°. 47, V. n°. 76); en verg. de resolutie van
21 December 1839, n°. 1.24 (V. 1840, »°. 14). Zie ook de
resolutie van 28 April 1840, n°. 58 (V. n". 167) en 3
Januari] 1842, »°. 118 (V. n". 74).
Met deze beschikkingen stemmen overeen die van 24
Januari} 1842, »°. 108, 1 November 1844, »°. 142, 1
October 1844, n". 47, en bijzonder die van 17 September
1844, «°. 234, volgens welke het patent, voor accijns-
crediet benoodigd, geenszins als gevolg, maar als oorzaak
behoort te worden beschouwd, en die doorloopend crediet
verlangt, derhalve eerst moet bewijzen, dat hij patent bezit
voor het bedrijf, hetwelk hem regt op crediet geeft. Het-
zelfde beginsel is gehandhaafd bij resolutie van 4 Augustus
1860, »°. 103.
Ue belastbaarheid van handelaars in zout naar n0. 5 of
6 van tabel XIV, moet uitsluitend worden beoordeeld naar
de kenmerken, die de patentwet zelve dienaangaande aan-
geeft. Het genot van doorloopend crediet kan daarop van
geen invloed zijn. Dit genot kan aan handelaars in het
groot en aan grossiers in zout niet worden geweigerd,
zoodra aan het bepaalde bij art. 22 der wet van 21 Augus-
tus 1822 (Staatsblad n°. 35) wordt voldaan.
Resolutie 7 Mei 1858, n\\ 51.
Zie voorts omtrent de bevoegdheid van sommige hande-
laren tot het gebruik maken van particulier entrepot, art. 89,
2de lid, der Algemeene wet van 26 Augustus 1822 en
verg. de resolutie van 13 Mei 1841, n°. 87 (V. n\\ 73),
in aant. i op n°. 3 van tabel XIV.
-ocr page 64-
— 12 —
AKT. 2, 3.
de patenten, welke aan eenig persoon niogten zijn uitge-
reikt wegens beroepen of bedrijven, waarvan de uitoefe-
ning aan denzelven, door of uit krachte van \'s lands
wetten, of door Ons goedgekeurde verordeningen, hetzij
bepaaldelijk, hetzij voorwaardelijk, is of zoude kunnen
worden verboden, van geene kracht zijn.
Een iegelijk is verpligt, zich in de uitoefening van
zijnen handel, beroep, bedrijf, handwerk of nering, te
gedragen naar de verordeningen van algemeene en plaat-
selijke policie; en zullen de patenten der overtreders,
ingeval van herhaald vergrijp tegen de gezegde verorde-
ningen, voor het overige gedeelte des dienstjaars bij
vonnis van den regter, kunnen worden (3) ingetrokken.
III.
Voor welke beroepen geen patent wordt vereischt.
(1*) Zullen niet van patent behoeven te zijn voor-
zien de navolgende als:
(3) Het patent voor drie met elkander verwante beroe-
pen, wegens overtreding der wet omtrent een daarvan, bij
regterlijk gewijsde voor zekeren tijd ingetrohhen, blijft ge-
durende dien tijd voor de twee overige beroepen van kracht.
Arrest Hooge Raad 18 Februarij 1851.
(1*) Naar een algemeen regtsbeginsel is ieder, die zich
op eene uitzondering beroept, gehouden te bewijzen dat hij
verkeert in het geval dier uitzondering.
Arrest Hooge Raad 24 December 1867 (F. 1868 m\\8),
voorlaatste overweging.
I edere vrijstelling is, als uitzondering op den algemeenen
-ocr page 65-
— 13 —
AK.T. 3.
a.   (1) Geestelijke personen, onderwijzers in de gods-
dienst, kosters en andere (2) kerkbedienden.
b.     De uit \'s rijks-, gemeente, of dijk- en polderkassen
bezoldigde openbare (3) ambtenaren en bedienden, waar-
regel, van zeer strikte uitlegging, en mag bij gevolg niet
uitgebreid worden tot andere niet uitgezonderde gevallen.
Arrest Hooge Raad 17 Januarij 1871 [V. n". 16).
(1)     Vervallen aanteekening.
(2)     Hieronder zijn begrepen de \'pachters der stoelgeldeu
in de kerken, en zulks bij gelijkstelling met de stoelen-
zetters in de kerken, die hunne diensten als zoodanig niet
voor eigen rekening maar voor die der kerk verrigten.
Koninklijk besluit 27 April 1825, n\\ 35 (V. u°. 40).
Zie voorts de resolutie van 21 Maart 1825, n°. 30 (V.
n°. 23) in de 4de aant. op tabel XI, met opzigt tot de
ontvangers van kerkelijke of armen-administratie.
(3)    Hieronder te begrijpen :
a.     de door de provincie aangestelde en uit de provin-
ciale kas
bezoldiging genietende openbare ambtenaren.
Resolutie 18 Februarij 1854, »°. 109.
b.     De ontvangers van dijk- en polderlasten, als zoodanig
door de dijk- en polderbesturen zelve aangesteld,
en onmiddellijk uit de dijk- en polderkasen eene
vaste jaarwedde genietende, zonder pachters te zijn.
(Verg. tabel XIV, n°. 27.)
Circulaire 31 Januarij 1820, letl. IJ, Fr. 17 (V.
1823, n°. 103.) Zie voorts aant. 4 op tabel
XI en 41 letter a op tabel XIV.
-ocr page 66-
— 14 —
ART. 3.
c.     de dijkopzieners, van \'s rijks wege formeel aangesteld
en uit \'s rijks kas bezoldigd.
Resolutie 31 December 1844, n\\ 168 (V. 1845,
n°. 22).
d.     de t/iesaurier en de tolgaarder van eenen weg, waar-
van de opbrengst komt ten bate van \'s rijks kas.
Resolutie 24 Mei 1859, n°. 109.
e.     de door het rijk aangestelde brisvengaarders en £e*tσο-
Jiuishouders bij \'s rijks posterijen.
Resolutien 3 November 1851, «°. 58 (V. n°. 142)
en 5 April 1856, »°. 137 (V. n°. 48).
f.      de sclteepsmeters, tevens visiteur zijnde, hetzij zij als
sc/ieepsmelers
of als commiesen-visileurs uit \'s rijks kas
bezoldiging genieten.
Resolutie 27 Augustus 184,4, m°. 124(V. n°. 232).
</. de militaire hleeder- en se/ioenmaiers, in dienst des
rijks zijnde en een vast maandloon genietende, onver*
scliillig of hunDe werklieden al dan niet militairen zijn.
Resolutie 19 Juttij 1834, n°. 119 (V. no. 186).
Verg. de resolutien van 21 Februari) en 10 Maart
1837, n°. 64 en 80, in aant. 1 op art. 2; zoomede
die van 31 Julij 1838, n°. lil (V. n°. 81) in aant.
130 op tabel XIV.
h. de deurwaarders der directe belastingen en de veldwach-
ters
wegens de beteekening van de bij art. 261 der
gemeentewet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85,
V. n°. 169), bedoelde stukken.
Resolutie 23 September 1853, n\\ 41 ("V. n°. 128),
in verband met die van 6 Junig 1855, n°. 61.
-ocr page 67-
"
— 15 -
ART. 3.
onder ook de (4) hoogleeraren, (5) onderwijzers en be- Wet v. 1869,
dienden aan de hoogere, middelbare en lagere scholen.
          art- \'•
Deze vrijdom strekt zich niet uit tot die (6) personen
i. de personen, benoemd en werkzaam als schatters in
zake der onteigening van gronden voor de Staats-
spoorwegen.
Resolutie 20 November 1861, n\\ 70.
Een uit de gemeentekas bezoldigd controleur eener stads-
bank van leening, die toezigt houdt op de administratie en
het personeel, valt niet in de hier bedoelde vrijstelling,
omdat tabel XI, 6de lid, hem uitdrukkelijk onder de pa-
tentpligtigen rangschikt.
Arrest Hooge Raad 17 Januarij 1871 (V. n\\ 16).
(4)    Een hoogleeraar in de geneeskunde, die de consultatieve
praktijk
uitoefent, is, ook op grond der slotbepaling van
het onderwerpelijk artikel, wegens die praktijk patentpligtig
naar n°. 32 van tabel XIV.
Retolutie 16 Mei 1860, n". 84.
(5)     Vervallen aanteekening.
(6)    Dus, onder anderen, ook niet tot zoodanige bestel-
lers in dienst van \'s rijks posterijen, provinciλn of genteen-
ten, die niet de vereischten in zich vereenigen van te zijn
voorzien van eene behoorlijke aanstelling als zoodanig, en
tevens te worden bezoldigd uit \'s rijks-, de provinciale- of
gemeentekas.
Resolutie 22 September 1828, »°. 41 (V. n°. 175).
Verg. ook de voors. resolutie in aant. 42 op tabel XIV
en desgelijks aant. 107 op dezelfde tabel.
)
-ocr page 68-
— 16 -
A.H.T. 3.
welke in dienst des rijks, der gemeenten of van de dijk-
en polderbesturen, voor eigen rekening, hetzij bij aanne-
ming, in dagloon of bij het stuk, arbeiden, even zoo
min als tot de ambtenaren en bedienden, welke bij
deze wet uitdrukkelijk onder de patentpligtigen gesteld
worden (7).
c. Klerken en kantoorbedienden van de hiervoren ge-
noemde vrijgestelde ambtenaren (8).
Bij Koninklijk besluit van 25 Mei 1845, «°. 58 (F. n".
106), is in overeenstemming in zoo verre met de on-
middellijk voorafgaande beschikking, ingetrokken eene uit-
spraak van Gedeputeerde Staten, waarbij aan een zich
noemenden voetpostbode van A. op B. vice versa, onthef-
fing was verleend van een ambtshalve aanslag als aannemer
van het bestellen te voet van brieven voor \'* rijks posterijen,
op grond dat hij in dienst van \'s rijks posterijen was.
Verg. ook de resolutie van 25 Januari/ 1827, n". 27,
Vr. 8 {V. n». 24).
Tn verband met art. 5 der wet van ] Junij 1850 (Staats-
blad n°. 25) en het Koninklijk besluit van 29 Junij 1848
(Staatsblad n°. 28), moet de munlmeester bij het muntcol-
legie te Utrecht, zoowel in zijne dienst voor het rijk als in
die voor particulieren, beschouwd worden als voor eigen
rekening te werken, en daarvoor patentpligtig te zijn op
den voet van n°. 28 van tabel XIV.
Resolutie 19 October 1853, n°. 54.
(7) Verg. tabel XI en tabel XIV, n° 21—24, 26 en
35, alsmede 95—102, 130, 181, 185 enz. en hiervoor aant.
8 in fine.
(8) Verg. de aant. 11 hieronder.
-ocr page 69-
— 17 —
ART. 3.
d.     Advokaten (8bis).
e.     De vaste bezoldiging genietende artsen, wondheelers,
vroedmeesters en artsenijmengers, aangesteld bij de legers,
in hospitalen, in plaatselijke zieken-, gast-, armen-,
wees- of andere godshuizen en (9) openbare gestichten
In den geest dezer bepaling kunnen van het patentregt
ontheven blijven de personen , door dijk- of polderbesluren
met de heffing der tollen op de wegen belast, en voor hun
arbeid weekgeld genietende.
Resolutie 23 November 1829, n\\ 16 (V. n". 141).
Evenzeer de tolgaarders, die hun bedrijf ten behoeve
der provincie uitoefenen op eene aanstelling van Gedepu-
teerde Staten, en tegen genot Van eene wekelijksche bezol-
diging en vrije woning.
Resolutie 23 December 1853, »°. 79.
Ook de brievenbestellers der hulpkantoren, die als parti-
culiere bedienden der van patentregt vrijgestelde brieven-
gaarders moeten worden beschouwd.
Resolutie 5 April 1856, n\\ 137 (V. n°. 48).
Voorts de particuliere, geene rijksaanstelling hebbende
geλmploijeerden bij \'s rijks enlrepσt-dokken.
Resolutie 5 November 1889, n\\ 81 (V. 1841, n°. 82).
(Stiis) Adviseurs bij de agentschappen der Nederlandsche
Bank
zijn, ook dan wanneer zij regtsgeleerden zijn, pa-
tentpligtig. Zie de Eesolutie van 15 December 1866, n°. 14
("V. n°. 174) in aant. 2 op tabel. XI.
(9) Zie omtrent de beteekenis van het woord openbare,
resolutie van 18 Februarij 1860, n°. 98, in het aangetee-
kende sub 15 op lett. i van dit wetsartikel.
2
-ocr page 70-
— 18 —
ART. 3.
van weldadigheid, of tot het bedienen der huiszittende
armen, en zulks alleen in die betrekkingen.
f. Deurwaarders bij \'s rijks middelen (10).
(/. Bedienden en opzieners in de wees-, gast- en an-
dere godshuizen en dergelijke openbare weldadige gestich-
ten (11).
h. (12).
(10)  Zie deze bepaling, overgenomen bij art. 1 der in-
structie voor de deurwaarders der directe belastingen van
18 Augustus 1845, W. 61 (V. 1855, ti°. 4), en omtrent
hunne vrijstelling wegens beteekening van stukken , krachtens
art. 261 der gemeentewet, de resolutie van 23 September
1853, n°. 41 (V. n°. 123) in aant. 3, lett. h, hiervoor.
(11)  De ontvangers en penningmeesters dezer gestichten,
mitsgaders huune Merhen en kantoorbedienden, zijn, als niet
binnen die gestichten in gestadige dienst en werkzaamheid
zijnde, niet vrij, maar belastbaar volgens de regelen van
tabel XI.
Circulaire 1 December 1819, lett. Z, \'Zde Vr. (V.
1823, n°. 103).
De directeuren zijn vrij, voor zoo ver zij hun verblijf en
hunne werkzaamheden in de gestichten hebben.
Resolutie 4 Augustus 1825, w. 4 (V. n°. 102).
(12)     De wet van 1819 stelde te dezer plaatse de paar-
deupostmeesters
vrij van hιt regt van patent. Art. 12 der
wet van 1832 heeft die vrijstelling doen vervallen, en de
wet van 30 April 1854 (Staatsblad n°. 74) de betrekking
opgeheven.
-ocr page 71-
— 19 —
ART. 3.
i. (13) Beleenbanken, voor rekening van gemeenten
of (14) openbare weldadige gestichten gehouden wordende;
(15) openbare inrigtingen van weldadigheid voor het
(13)     De op gezette tijden en plaatsen gehouden wordende,
verkoopingen van verpande, niet ingeloste goederen, door
de bij deze wetsbepaling vrijgestelde banken van leening
zijn vrij van het regt naar n°. 20 van tabel XIV, daar de
onderwerpelijke vrijstelling zich uitstrekt tot alles wat aan
de beleenbanken als zoodanig verbonden is; doch blijven
de griffiers, die over deze verkoopingen staan, aan het
regt volgens tabel XIV, n°. 23, onderworpen.
Resolutie 6 Januarij 1837, n". 38 (V. n°. 19). Zie
ook de aant. 6 op tabel XI.
Bij arrest van den Hoogen Raad van 21 April 1858
(V. n". 42), is op grond van tabel XI de meening weκr-
sproken, dat de vrijstelling niet betreffen zou de beleen-
banken als inrigting, maar het personeel, daarbij werkzaam.
Voorts is door hetzelfde collegie bij arrest dd. 17 Januarij
1871 (V. n°. 16) uitgemaakt, dat de vrijstelling van eene
inrigting niet mag worden uitgebreid tot vrijstelling van de
personen, bij die inrigting als gesalarieerde ambtenaren ge-
plaatst. Zie ook aant. 1 op art. 1.
(14)    Zie de volgende aant.
(15)    Ook in verband met het arrest van den Hoogen
Raad van 24 όctober 1848, met dat van het Provinciaal
Geregtshof ia Zuidholland en met de uitspraak der Arron-
dissements-Regtbank te \'s Gravenhage in dezelfde zaak, kan
er geen twijfel bestaan, dat onder openbare inrigtingen
en gestichten in dit onderdeel van art. 3 alleen te ver-
staan zijn inrigtingen, die van. het openbaar gezag uitgaan
en door of namens dat gezag beheerd worden.
Resolutie 13 Feθruarij 1860, n\\ 93.
-ocr page 72-
— 20 —
ART. 3.
onderwijs der jeugd in eenigerlei soort van handwerk,
(16) voor zooveel de winsten, daaruit spruitende, ten
voordeele van de gestichten zelve komen, alsmede dezulke,
door welke aan armen, bedelaars en geconfineerden arbeid
verschaft wordt (lφbis).
k. Schilders, teekenaars, graveurs van koperen kunst-
platen , penningsnijders en beeldhouwers, alle als kunste-
naars beschouwd; en voor zoo verre zij niets dan eigen
tv 1869 arDeid verkoopen, noch ook voor fabrijken werken (17).
art. 2.______________
Ingevolge deze wetsbepaling is afgewezen het verzoek
om vrijstelling wegens eene inandenmakerij tot werkver-
schaffing aan minvermogenden, door eene vereeniging van
bijzondere personen opgerigt, en bestuurd naar regelen,
door deze ontworpen en vastgesteld.
Resolutie 4 Augustus 1856, n°. 105.
(16)    Komen die winsten ten behoeve van derden, dan
vallen de gestichten in de termen van tabel T, § 4.
Resolutie 81 December 1835, n°. 59.
(IQbis) De vrijstellingen, in het onderwerpelijk lid i
vermeld, kunnen niet worden uitgebreid tot het verhuren
van rouwkoelsen en rouwmantels door stedelijke-, kerk- en
armbesturen. Zie het aanget. op ni!. 70 en 78 van tabel XIV.
(17)    De woorden „of lessen geven, waarvoor zij door
hunne leerlingen worden betaald", welke in de wet van 1819
hier voorkwamen, zijn bij die van 1869 ingetrokken.
De bij deze en bij de volgende § genoemde personen
zijn vrij, ook bij verkoop van het door hen vervaar -
digcle, zelfs wanneer die geschiedt op eene der wijzen, bij
tabel VI en VII omschreven.
Circulaire I December 1819, lett. Z. Vr. 6 (V. 1823.
n°. 103).
-ocr page 73-
— 21 —
ART. 3.
Ouder de vrijgestelde kunstenaars kuunen ook worden
begrepen de zoogenaamde kwisthaarwerkers, die teekeningen
van haar in medaillons, horologiesleutels en dergelijke
vervaardigen, en daartoe van ijzeren stiften en penseelen
gebruik maken.
                                       m
Resolutie 16 December 1834, u\'. 104 (V. 1835, n°. 11).
Insgelijks de knnstgraveurs in hout.
Resolutie 19 Februari] 1847, *°. 196 (V. n°. 36).
Door den Hoogen Raad is aangenomen:
dat vermits tabel XII, onder n°. 31 en 32, als patent-
pligtigeu opnoemt, in de eerste plaats beeld- of\' lofwerk»nU-
ders iit hout,
en in de tweede plaats beeldhouwers, de uit-
oefenaar dier beroepen derhalve, naar de wet, voor ieder
beroep op zich zelf van patent moet voorzien zijn;
dai wel bij art. 3, lett. h, van het nemen van patent
worden vrijgesteld onder anderen beeldhouwers als hunsle-
naars
beschouwd, doch dat de omstandigheden, voor de
toepassing der vrijstelling aldaar aangegeven, in casu
niet als bewezen zijn aangenomen, terwijl voorts gemelde
wetsbepaling op beeld- en lofwerksnijders in hout nimmer
kan toepasselijk wezen.
Arrest 16 December 1856 (V. n°. 134).
Onder de hier bedoelde kunstenaars niet te rangschikken
de vervaardigers van afbeeldingen door middel van de da-
guerrιotypie
, photographie en dergelijke.
Resolutie 20 April 1857\', »".\' 175 (V. n°. 40).
Zie ook dezelfde resolutie in het aanget. op n°. 122 van
tabel XIV.
-ocr page 74-
_ 22 —
ART. 3.
De patentpligtigheid der photographen rust op de navol-
gende overwegingen:
dat art. 3, lett. k, der wet, als alleen vijf daarin met
name
vermelde soorten van kunstenaars van het patentregt
vrijstellende, en wel onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat
zij als kunstenaars kunnen worden aangemerkt, in een
beperkten zin moet worden opgevat, gelijk ook blijkt uit
het belastbaar stellen van kunstdraaijers, muzijkanten, too-
neelspelers en dansers, voorkomende onder nis. 124, 128
en 129 van tabel XIV, mitsgaders van onderscheiden andere
kunstenaars;
dat, terwijl in den regel alle, niet in art. 3 bij name
uitgezonderde beroepen en bedrijven patentpligtige beroe-
pen zijn, en de niet in de wet genoemde bepaaldelijk op
den voet, in art. 5 aangewezen, het beroep van pkotograaf
dan ook regtstreeks onder de toepassing van laatstgemeld
artikel valt;
dat de bepaling van art. 3 h hoegenaamd geen grond
oplevert om de uitoefenaars van dien materialen arbeid als
kunstenaars en veel minder als patentvrije kunstenaars te
beschouwen, en de photographen veeleer als handwerks-
lieden of uitoefenaars van een gewoon beroep aan te ,mer-
ken zijn, als zijnde het geheim om papier, glas of metalen
platen, door middel van een scheikundig proces, tot op-
naine van beelden door de werking der lichtstralen vatbaar
te maken, geenszins als eene kunst, maar blootelijk als
eene kennis aan te merken, welke voor die van vele am-
bachten of handwerken moet onderdoen.
Resolutie 16 Maart 1861, «°. 48.
Verg. voorts tabel XIV, nis. 86, 108—113, en tabel
XV, § 3.
-ocr page 75-
— 23 —
ART. 3.
/". (48) Landbouwers (waaronder ook de warmoeziers),
(18) Deze vrijstelling is ook toepasselijk op landbouwers,
die het vlas van hun eigen landbouw door andere land-
bouwers doen roten, welk ook het aantal zij der werklieden,
daartoe door hen gebezigd.
Resolutie 16 Augustus 1827, n°. 47 (V. n°. 135).
Zoo ook op vekveiders en ezelinnenhouders.
Resolutie 26 Januarij 1835, »°. 99 (V. n°. 36).
Evenzeer op schaapscheerders.
Resolutie 24 Junij 1840, »°. 86 (V. n°. 107).
De vrijstelling mag niet worden uitgestrekt tot de door
de landbouwers om loon ondernomen wagiin- en karrevrach-
ten,
weswege zij, behalve in gevallen van oogen blik keiijken
nood, patentpligtig zijn als Icarrelieden, volgens n°. 69 van
tabel XIV.
Resolutie 30 October 1834, n\\ 37 (V. n°. 211).
Volgens nadere toelichting zijn landbouwers, het land
beploegende en bemestende voor beroepsgenooten, die weinig
land in gebruik hebben, en daarvoor geeue paarden kunnen
houden, dan alleen als karrelieden patentpligtig, wanneer
zij dat werk in den eigenlijken zin om loon en op zulk
eene uitgebreide schaal verrigten, dat het in de daad de
eigenschappen krijgt van uitoefening van een beroep. Wordt
deze dienst blootelijk met wederdienst vergolden, of strekt
zij zich niet verder dan tot dezen of genen geringeren land-
bouwer uit, dan is. er geen regt verschuldigd.
Resolutie 10 Junij 1853, n\'. 91.
Kweeken en verkoopen van btoemen en bloembollen door
-ocr page 76-
— 24 —
ART. 3.
voor zoo verre zij de vruchten van de door hen bebouwde
landen of tuinen, of de voortbrengsels van hun vee,
landbouwers en warmoeziers, noch landbouw noch warmoezier-
derij
zijnde, valt niet in de vrijstelling.
Resolutien 28 en 30 Oei ober 1834, n°. 47 en 36
(V. 1835, n\\ 108 en 109).
Zeegras of wier kan niet gezegd worden te zijn de vrucht
van bebouwde landen of tuinen. De pachter eener zeegras-
of wiermaaijerij valt dus niet in de termen dezer vrijstelling.
Arrest Prov. Hof Noordholland 17 Oclober 1864 (V. 1865,
«°. 29).
Zie hetzelfde arrest in aant. 41 op tabel XIV.
De vrijstelling is toepasselijk op boomkweekers.
Resolutie 27 April 1837, n°. 92 (V. n°. 65),
Verg. voorts de 62ste aant. op tabel I en de 24sle op
tabel XII.
Boomkweekers, die op den voor die kweekerij ongeschik-
ten grond tevens grove bloemen telen en op de markten
verkoopen, zijn als zoodanig vrij, doch behooren wegens
de bloementeelt tot de patentpligtigen , vermeld onder n°. 58
der 1ste afdeeling van tabel XII.
Resolutie 11 November 1845, n\\ 70 (V. n°. 217).
Voor de vrijstelling der landbouwers wegens den verkoop
der vruchten van de door hen bebouwde landen, is het
onverschillig op welke wijze de verkoop plaats heeft, en
of die in het groot of klein geschiedt. De landbouwers,
eigenaars van griendlanden, zijn dus niet patentpligtig we-
-ocr page 77-
— 25 —
A.RT 3.
(19) niet anders dan in natura verkoopen; —
gens leverantie bij openbare aanneming van griendhout, dat
zij zelve telen.
Resolutie 7 September 1847, n°. 184 (V. n°. 190).
In verband met het 2de lid der 17de aant. op dit art.,
als ook op de vrijstelling i" van toepassing, zijn buiten
effect gesteld bekeuringen wegens gemis van patent als
winkeliers in luinzaden, door de bekeurden zelve gekweekt,
terwijl zij buitendien als kramers in tuinzaden waren gepa-
tenteerd.
Resolutie 26 Mei 1843, >t°. 68 (V. n°. 73).
(19) De landbouwer die het door hein aangelokte vee
levend verkoopt, is deswege niet, doch die het slagt en het
oleesch
verkoopt, is als vleeschverkooper (tabel XIV, n°. 54)
aan het regt onderhevig.
Resolutie 28 October 1845, »• 228.
Dit beginsel is bevestigd bij arrest van het Provinciaal
Geiegtshof van Noordholland van
28 September 1846 (V,
1847, n°. 116).
De verkoop in zijn geheel van een eigen geteeld en ge-
slagt stuk vee is geene patentpligtige handeling.
Resolutie 2 Maart 1855, »°. 55.
Een landbouwer, hoepels vervaardigende, of wel de per-
souen, die te hunnent voor zijne rekening arbeiden, zijn —
in zoo verre op hen de vrijstelling naar art. 3, lett. r,
niet van toepassing mogt wezen — als hoepelmakers patent-
pligtig, onverschillig of het hoephout al dan niet doordien
landbouwer is geteeld.
Resolutie 8 Augustus 1857, . 95 (V. n°. 57).
-ocr page 78-
— 20 —
ART. 3.
(20) staande liet nogtaus aan dezelve vrij, om de (21) melk
van hun vee en de vruchten hunner boom- of (22) wijn-
gaarden zoodanige bewerking te doen ondergaan, als waar-
voor dezelve vatbaar zijn, en die alzoo verwerkt te ver-
Verg, dezelfde resolutie in het aanget. op n°. 43 vau
de 2de afdeeling van tabel I.
Bezwaren van bloemkoolinzonters wegens hunne aanslagen in
het patentregt zijn afgewezen, omdat de bloemkool, zoo
als zij die verzenden, niet gezegd kan worden in natura
verkocht te worden.
Resolutie fi Oclober 1859, w°. 138.
(20)    Deze vrijheid kan tot geene andersoortige bewer-
kingen dan de hier uitdrukkelijk genoemde worden uitge-
strekt, en derhalve ook niet tot het droogen, branden of
malen van eigen geteelde cichorei (anders dan voor eigen
huishoudelijk gebruik); het droogen en malen van eigen
gete.elden meekrap; het droogen, spinnen, raspen, kerven,
snijden enz. van eigen geteelden tahak; het malen, bak-
ken enz. van eigen geteelde granen; het vervaardigen van
meel uit eigen geteelde aardappelen, enz.
Resolutie» 3 September 1827, n". 4 7 ("V. n°. 149) en
31 Mei 1839, n°. 47 (V. n". 101).
(21)    Zie voorts tabel XIV, n°. 52, en het daarop aanget.
(22)     Wijngaardeniers die eene tapnering houden, zijn aan
het regt onderworpen volgens tabel XIV, n°. 37 of 38.
Missive 8 September 1819, lelt. X.
Onder deze vrijstelling is begrepen het vervaardigen van
bessenwijn uit eigen gekweekte aalbeziλn, al worden daar-
toe vreemde bestanddeelen gebezigd.
Resolutie S{0 Mei 1845, »". 130 (V. n°. 110).
-ocr page 79-
— 27 —
ART. 3.
koopen (23), zonder deswege zich van patent te moeten
voorzien ; — en wordt het laatstgemelcle almede toegestaan
aan de (24) vlas- en hennepbouwende landlieden; ingeval
zij echter van hun vlas of hennep doek weven, en daar-
toe meer dan twee weefgetouwen tevens aan den gang
houden, zullen zij van patent behooren te zijn voorzien
als wevers (25).
/\'. (26) De hengstenhouders en de daarmede gelijk-Wet v 182U,
gestelde stierenhouders.
                                                              ,rt ia
(23)    Verg. het 2de lid der 17de aant. op dit art., als
ook ten deze toepasselijk.
Goederen, door anderen vervaardigd, verkoopende, moeten
zij als kooplieden of winkeliers worden aangeslagen. Zie
tabel I, § 4.
Circulaire 1 December 1819, lelt. Z, Vr. 4 (V. 1823,
n°. 103).
Zie voorts de 51ste en 52ste aant. op dit art.
(24)    Is ook toepasselijk op vlassc/ters, die van boeren
door dezen bebouwd en gereed gemaakt land huren, om
dit zelven te bezaaijen en te wieden, onder beding, of om
zich op Sint Jansdag nopens het al of, met opoffering van
zaad en onkosten, niet aanvaarden van het vlasgewas te
verklaren, of om dit gewas te aanvaarden, onverschillig of
het tegenval! e of niet.
Resolutie 20 November 1857, n". 26.
Zie ook dezelfde resolutie in het aanget. op n°. 9 der
2de afdeeling van tabel I.
(25)    Verg. lett. * van dit art.
(2 6) Verg. het aanget. op n°. 72 van tabel XIV.
-ocr page 80-
— 28 —
ART. 3.
Wet v. 1823, m. (27) Zeevarende lieden.
art. 12.
n. Loodsen en visseners (28).
o. De eigenaars en ondernemers van steengroeven,
(29) veengraverijen, steenkolen- en andere mijnen en
(27)    De wet van 1819 hield alhier de volgende bepa-
ling in:
„Schippers, schuitvoerders en zeevarende lieden, bene-
„vens de veer- en pontlieden, en zulks alleen voor den
„vervoer van personen of goederen en niet voor den handel,
„welken zij mogten drijven."
Deze bepaling is wat de schippers, schuitenvoerders en
veer- en pontlieden betreft, bij de wet van 1823 opgeheven,
en het binnenlandsche schippersbedrijf, ter vervanging van
het binnenlandsch tonnegeld, onderworpen aan een regt van
patent
naar de bij die wet vastgestelde tabel XVI, bij de
wet van 1852 door eene nieuwe vervangen. Voor de buiten-
landsche scheepvaart is, als vroeger, geen patenlregt ver-
schuldigd.
(28)     Verg. aant. 41 a op tabel XIV.
Alleen het zelf visschen geeft aanspraak op dezen vrijdom.
Circulaire 1 December 1.819, lelt. Z, Vr. 5. (V.
1823, n°. 103).
(29)     Veenlieden, die den door hen gemaakten turf met
vaartuigen ter verkoop vervoeren, zijn deswege niet patent-
pligtig.
Resolutie 26 Januarij 1836, n°. 100.
Evenmin landbouwers die eigen geteeld en verkocht
houl vervoeren, terwijl in het algemeen vervoer van eigen
goed geene patentpligtigheid daarstelt.
Resolutie 25 September 1860, n°. 184.
-ocr page 81-
— 29 —
ART. 3.
groeven, welke zich bepalen bij den verkoop in natura
(30) der door hen uitgegravene stoffen.
Een veenman en landbouwer, ter zake van het met eigen
paard en wagen en tegen een bepaald loon vervoeren van
turf, uit zijne eigen veengraverij herkoinstig, bekeurd
doch door den regter vrijgesproken zijnde, op grond dat
een beroep bij voortduring en herhaaldelijk moet worden idtge-
oefend, alvorens palentpligligheid
kan ontslaan, is in die vrij-
spraak, ofschoon met wraking van evengenoemd beginsel
(verg. de 5de aant. op art. 1) berust, uit aanmerking:
1°. van het bij art. 3, lett. o der wet (zie boven) be-
paalde;
2°. dat, bijaldien een veenman zijn eigen turf ver-
koopt, hetzij op het veld, hetzij vrij aan huis, hetzij tegen
ιιn\' prijs voor den turf en een\' anderen voor de levering
van zijn eigen turf, deze verschillende wijzigingen in de
voorwaarden van eene en dezelfde handeling, van koop
namelijk en levering, den eigenaar niet kunnen doen rang-
schikken onder de eigenlijk gezegde wagenaars en karre-
lieden, vrachtgoederen voor derden tegen een bepaald loon
van de eene plaats naar de andere vervoerende: handeling,
welke naar de regelen van het Wetboek van Koophandel
(art. 91 en volg.) moet beoordeeld worden;
3°. dat eigendom wordt verkregen door levering; dat
levering van roerende zaken bestaat in derzelver overgifte;
dat de verkooper verpligt is tot levering, en dat de kosten
der levering zijn ten laste van den verkooper (artt. 639,
667, 1509, 1512 en 1513 van het Burg. Wetb.); dat
gevolgelijk de turf, door genoemden veenman vervoerd,
hangende de levering, nog altijd als zijn eigen turf heeft
kunnen aangemerkt worden.
Resolutie 5 December 1842, «°. 46 (V. 1843, n°. 13).
(30) Die den door hen uitgegraven steen bearbeiden,
-ocr page 82-
- 30 —
ART. 3.
p. Inlanders (31), welke, zonder uit hunne huizen te
verkoopen, in de straten en op de markten, vruchten,
moesgroenten, eijeren en andere (32) geringe eetwaren,
zijn patentpligtig als steenhouwers. (Tabel XII, 1ste afd.,
n°. 50).
Circulaire 5 November 1823, lelL C, Fr. 3 (V. 1823,
n°. 191).
De vrijstelling strekt zich niet uit tot de vervaardiging der
voor de uitdelving noodzakelijke werktuigen en daartoe expresselijJk
ingerigle werkwinkels.
Resolutie 3 Jidij 1826, n". 18 (V. n». 108).
(31)    Verg. omtrent het inlanderschap de 29ste aant, op
tabel Til.
Bij arrest van den Hoogen Raad van 11 October 1853 is
bevestigd een arrest van het Hof van Limburg van 6 Junij
bevorens, waarbij dat Hof zich vereenigd heeft met eene
veroordeeling door de Arrondisseinents-Itegtbank te Maas-
tricht
van eenen buitenlander, die, onvoorzien van patent,
mosselen ter verkoop op eene markt had uitgestald.
(32)    Onder deze kan, onder anderen, gest niet gerekend
worden te belmoren.
Resolutie 19 Junij 1828, ri>. 64 (V. n°. 116).
Ook niet het venten met kaas.
Resolutie 4 Februarij 1845, ».°. 136 (V. n°. 42).
Bij vonnis der Arrondissements-Reglbank te /tppingedam van
15 October 1859 is het venten met kaas als eene naar tabel
VII patentpligtige handeling beschouwd. Verg. dat vonnis
in de i3de aant. op § 2 van tabel VII.
-ocr page 83-
— 31 —
ART. 3.
alsmede brandhout, (33) turf, steen- en houtskolen en
zwavelstokken (34) uitventen of met visch ter verkoop
(35) omloopen.
Daarentegen kan wel ouder de vrijstelling begrepen wor-
den het verkoopen enkel buiten \'s huis van gerookte paling,
hetzij al of niet omloopende.
Resolutie 26 Octoler 1872, n\'. 40 (V. n°. 112).
Verg. dezelfde resolutie in aant. 35 op dit art.
(33)     Deze vrijstelling kan mede worden toegepast op
hen , die uit hunne schuiten, bij het getal of de maat, in
kleine hoeveelheden
turf slijten. Het slijten in dier voege van
groote hoeveelheden doet gezegde personen onderhevig worden
aan het regt als koopman, onverminderd in beide gevallen
de toepasselijkheid der bepalingen van tahel XVI.
Resolutie 21 Februari} 1831, n". 36 (V. n°. 53).
Onder groote hoeveelheden is te verstaan de verkoop van
den turf bij duizendtallen.
Resolutie 31 Augustus 1861, »°. 33.
Verg. ook § 2 van tabel VII.
(34)    Hetzij met of zonder stallen, tafels of kruiwagens.
Circulaire 31 Januarij 1820, lelt. IJ, Fr. 1 (V. 1823,
n°. 103).
(35)    Dus niet zij, die den visch aan vaste plaatsen,
zoo als vischbanken, of ook in stallen, tafels of (niet om-
loopende) met kruiwagens uitventen.
Circulaire als boven.
Verg. n". 60 van tabel XIV.
-ocr page 84-
— 32 —
ART. 3.
Deze vrijdom strekt zich niet verder uit dan tot de
opgenoemde personen zelve, en is niet toepasselijk op
degenen, welke anderen met dien verkoop voor hunne
rekening inogten belasten (36).
Weiv. 1869, q. Alle leeraren, onderwijzers en onderwijzeressen,
"**• 2\' kweekelingen, beambten en bedienden bij inrigtingen van
onderwijs, niet begrepen onder die, bedoeld in art. 3,
lit. b, ook die aan bewaarscholen (SQbis).
r. De allιιn, of alleen met behulp van hunne huisge-
nooten (de (37) inwonende dienstboden daaronder begre-
In verband met  de resolutie van 25 Jannarij 1827, n°. 27,
in de aant. op n°.   60 van tabel XIV, is de beperking tot
het omloopen alleen  toepasselijk op den verkoop van verseken
visch.
Resolutie 26 Oetober 1872, n°. 40 (V. n°. 112).
Zie diezelfde resolutie in aant. 32 op dit art.
(36)    De onderhavige bepalingen hebben geene wijziging
ondergaan door de verordeningen van tabel vil (zie § 1 A.,
2de zinsnede en § 2 aldaar), of door eenige andere be-
palingen der wet van 1832.
Circulaire 29 Mei 1834, n°. 160, Vr. 29 (V. n°. 149).
(36 bis) In de wet van 1819 luidde die vrijstelling:
„Ondermeesters en ondermeesteressen op scholen."
Het geven van onderwijs in wetenschappen en kunsten,
zoowel bijzonder als openbaar en onverschillig op welken
voet of wijze het gegeven wordt, is van het regt vrijgesteld.
Resolutie 12 Mei 1869, n°. 13 (V. n". 64).
(37)    Dit zijn de zoodanige, die hoofdzakelijk voor de
/misselijke dienst, en slechts bijkomstig voor het bedrijf werk-
-ocr page 85-
— 33 —
ART. 3.
pen) (38) arbeidende:
1.     Bezem- en heiboendermakers.
2.     Vischnettenbreijers (39).
3.     Kousenbreijers (39fo\'s).
4V Klompen- of holblokmakers.
5.     Hoepelmakers.
6.     Stoelenmatters.
zaam zijn. De inwonende werklieden, uitsluitend of hoofd-
zakelijk voor het bedrijf gebezigd, zijn er dus niet onder
begrepen.
Resolutie 16 Augustus 1827, »°. 48 (V. n". 150).
(38)     De vervaardigers van als bedden en kussens ge-
bruikt wordende zakken, die met de uitgeplozen knop
eener waterplant — tusebolter geheeten — gevuld woi-
den, kunnen, wanneer zij dit alleen of enkel inet behulp
hunner huisgenooten doen, gelijkgesteld worden inet de
handwerkslieden, die naar art. 3, lett. r, vrijgesteld zijn.
Resolutie 9 April 1856, n\\ 25.
Zie voorts de 2de zinsnede der 17de aant. op dit wetsart.,
als ook alhier toepasselijk.
(39)    Ook de mutsen; kousen; sokken; • handschoenen- of
wanteubreijers.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Fr. 18
(V. 1823, n°. 103).
Verg. voorts dezelfde circulaire in aant. 17 op tabel I
(39 bis) Zie. als boven.
8
-ocr page 86-
— 34 —
AET. 3.
7.     Wevers-kaardenmakers.
8.     Kant werkers (40).
9.     Lakennoppers.
10.     Touw- of werkpluizers.
11.     Zwavelstokmakers.
12.     Houtskolenbranders.
13.     Hekelaars, kloppers en andere bereiders van hen-
nep en vlas, zonder andere dan handklopinolens.
14.     Katoen- en wolpluizers en kaarders, J
15.     Zij, die de wol kammen,
16.     Zij, die de wol op het laken brengen, \\ werktuigen ar-
17.     Droogscheerders,                                  ( bcideude.
18.     Spinners van allerlei soort,                |
Wet v 82», 8. De slechts (41) tioee weefgetouwen aan den gang
art. 14*. houdende wevers van allerlei stoffen (42).
(40)    Ook de borduurden van lullen, zelfs fabriekswijze
werkzaam zijnde, voor zoo ver, gelijk in sommige ge-
meenten ten behoeve der minvermogende klasse het geval is,
het bestuur over- eu toezigt in die werkplaats gratis plaats
heeft, en de commissionairs, waar die bestaan, van het
werk der borduursters geene voordeelen genieten, maar
zich bepalen bij het berekenen van het gewone commissie-
geld.
Koninklijk\'besluit 17 Mei 1825, »°. 59 ("V. n°. 52).
(41)    Voor de berekening van het bepaalde aantal van
twee telt het dusgenoemde proefgetomo mede.
Resolutie 19 Maart 1847, n°. 121.
(42) De aant. 17 (2de zinsnede) en 23 (2de zinsnede)
-ocr page 87-
— 35 -
ART. 3.
/. 1. Afschrijvers of copijοsten te hunnent arbeidende.
zijn ook ten deze toepasselijk. De wet van 1819 bepaalde
den onderhavigen vrijdom bij de in genoemd geval ver-
keerende linnen- en hennepdoekwevers.
Ten aanzien der wevers, niet voor eigen rekening, maar
bij afwisseling voor rekening van verschillende fabrijkanten
werkende, en die hunne getouwen plaatsen in de woningen
van anderen, alwaar zij als kostgangers zijn gehuisvest,
of ze, als zelve geene gelegenheid tot plaatsing hebbende,
tegen betaling in de woning van een ander nederstellen,
en die alzoo met elkander zijn werkende, waardoor het
niet zelden gebeurt, dat er in eene woning drie en meer
weefgetouwen aan den gang worden gehouden, is te ken-
nen gegeven, dat de wevers, hetzij zij voor eigen rekening of
voor die van andere fabrijkanten buiten dezer fabrijken wer-
ken (zie lett. o, 2de zinsnede van dit art.), aan het patent-
regt zijn onderworpen, tenzij zij slechts twee weefgetouwen
aan den gang houden; dat de vrijstellingen, voor de zoo-
danigen bij art. 3, lett. s, dezer wet en art. 4> b der wet
van den 6den April 1823 bepaald, niets van hare geldig-
heid verliezen ter zake alleen van een toevallig zamen zijn
van meer dan twee weefgetouwen, in hetzelfde locaal ge-
plaatst en aan verscheiden wevers toebehoorende; doch dat
van den anderen kant die vrijstellingen niet in het minst
te kort doen aan het bepaalde bij tabel I, § 4, der eerst-
gemelde wet nopens de patentpligtigheid als kooplieden of
winkeliers dergenen, die de waren verkoopen, door de als
zoodanig niet patentpligtige wevers vervaardigd.
Resolutie 8 October 1836, n\'. 92.
Onder deze wevers kunnen niet begrepen worden zoo-
danige wevers van wollen stoffen, die, ofschoon niet meer
dan twee weefgetouwen aan den gang houdende, hunne
-ocr page 88-
- 36 -
ART. 3.
2.     (43) Goochelaars, muzijkanten, springers en
andere dergelijken, hun bedrijf langs de straten
uitoefenende.
3.     Huisselijke dienst- en werkboden.
4.     De allιιn arbeidende of in de huizen van bij-
zondere personen uit werken gaande wollen - en
linnen-naaisters.
5.     Klein-kinderschoolhoudsters.
6.     Pensverkoopers.
7.     Schoenlappers.
8.     Schoenpoetsers.
9.     Waterverkoopers.
stoffen evenwel geheel en al voor eigen rekening toebereiden,
en daartoe een aantal werklieden bezigen.
Resolutie 4 Augustus 1825, n°. 4 (V. n°. 102).
De alhier bedoelde vrijstelling is toepasselijk op een wever
met twee werklieden en twee weefgetouwen, wanneer een
dezer getouwen eene zoodanige breedte heeft, dat de beide
werklieden daaraan gelijktijdig tot het weven van een stuk
van buitengewone breedte kunnen arbeiden.
Resolutie 10 April 1860, «°. 35.
Zie wegens de veroordeeling eens landbouwers, die met
zijne kinderen drie weefgetouwen aan den gang hield, zon-
der te hebben kunnen bewijzen, dat althans een dier
getouwen aan zijne kinderen toebehoorde, het arrest van
het Provinciaal Hof van Overijssel van 3 December 1853,
vermeld in de 6de aant. op art. 1.
(43) Verg. de aant. 130 en 131 op tabel XIV.
-ocr page 89-
— 57 —
ART. 3.
10.     Vroedvrouwen en bakers.
11.     Zieken-oppassers.
12.     Doodgravers (44) ten platten lande (44bis).
u. De allιιn werkende waschvrouwen en stijfsters, en
vrouwen-niutsenmaaksters en plooisters (45), geen winkel
doende.
v. (46) Alle gezellen, knechts en werklieden, in dienst
van bazen of meesters, (47) hetzelfde beroep als zij uit-
(44)     Welke gemeenten als plattelands-gemeenten zijn
aan te merken, is bij n°. 2, lett. a, der resolutie van 2
Januari) 1855, n". 1 {V. n°. I) aangewezen.
Verg. n\\ 134 van tabel XIV.
(44 bis.) Zie omtrent de vrijstelling van baardscheerders en
haarsnijders ten platten lande de slotbepaling van n°. 140
van tabel XIV.
(45)    En verkoopsters zonder het houden van winkel.
Resolutie 15 Maart 1827, n\\ 19 (V. n°. 65).
Verg. aant. 43 op tabel XII.
(46)    Hieronder niet te begrijpen de droogers in meestoven.
Zie resolutie 10 Junij 1854, «°. 57 {V. n°. 80), waarin hunne
werkzaamheden beschreven zijn. Zie dezelfde resolutie in
aant. 5 op tabel XI.
Evenmin een kuipersknecht, die voor zijn baas kuipwerk
op de weekmarkt verkoopt. Zie arrest Hooge fiaad 6 Mei
1863 (V. n°. 96) in aant. 4b op art. 7.
(47)    De bestellers der naamlooze spoorweg-maatschappijen be-
hooren als vrijgesteld te worden beschouwd, daar de maat-
schappij zelve als de bestelster is aan te merken en ook wegens
deze verrigting naar de regelen van tabel IX belastbaar is.
Resolutie 6 Januari) 1864, «". 43 {V, n". 1).
-ocr page 90-
— 38 —
AllT. 3.
oefenende, hetzij dezelve in de fubrijken, werkplaatsen of
winkels hunner meesters arbeiden, of door deze daar
buiten in hunnen naam uit werken gezonden worden.
En zijn onder dezelve niet begrepen degenen, welke
voor hunne (48) eigene rekening of te hunnent, (49) voor
Bij vonnis der Arrondissements-Regtbank te Breda van 30 Maart
1850 is zeker persoon, bezig gevonden met straatmaken zonder
te zijn gepatenteerd, veroordeeld, en beslist, dat zijne bewe-
ring van in vaste dienst te zijn bij den aannemer van het
onderhoud van dien weg, niets afdeed, vermits de aannemer
niet kan beschouwd worden als werkbaas, uitoefenende al
de beroepen of bedrijven, die bij de uitvoering van het aan-
genomen werk te pas komen, zoodat bij gebreke van dien,
ieder werkman gehouden was zich van het patent te voor-
zien, dat bij zijn bedrijf wordt gevorderd.
Verg. de 42ste aant. op tabel XIV.
(48)    Een timmermansknecht die voor eigen rekening een dak
ten behoeve van een particulier vervaardigt, valt buiten de
termen van vrijstelling, bij het 1ste lid dezer letter toegekend.
Arrest Prov. Hof Noordholland van 29 Mei 1843.
Schoenmakers die niet te hunnent maar in het locaal
van een armbestuur, en niet voor eigen rekening werken,
zijn niet patentpligtig.
Resolutie 10 Maart 1857, n". 36.
Zie wegens de patentpligtigheid der personen, die te
hunnent voor een landbouwer hoepels vervaardigen, de
resolutie van 8 Augustus 1857, n°. 95 (V. n°. 57), opge-
nomen in aant. 19 op dit art.
(49)     De bewering dat een werkman, om zelf patent-
pligtig te zijn, zou moeten werkzaam zijn voor meer fabrij-
kanten, bazen of meesters; en niet slechts voor een enkelen,
-ocr page 91-
— 39 —
ART. 3.
rekening van fabrikanten, bazen of meesters, arbeiden ,
maar zullen die personen zelve als fabrijkanten, werkbazen
of meesters worden aangemerkt en als zoodanig gepaten-
teerd.
10. Daglooners, arbeiders, sjouwers, kaai-, waag- en
kraan-werkers, kruijers (50) en dergelijken; en eindelijk:
kan niet opgaan, omdat van zoodanige, bedoeling bij de
wet niet blijkt, en daarentegen veelvuldige benamingen der
onderscheiden beroepen daarin overal voorkomen in het
meervoud, waarin van zelf begrepen is ieder persoon af zon-
de dijk,
die het genoemde beroep uitoefent.
Arrest Hoor/e Baad van 18 November 1851.
(50) Zoodanige bedienden der spoorweg-maatschappijen, die
met de daad niet anders dan werklieden zijn, of niets anders
dan arbeider&- of sjomoersioerk verrigten, zijn vrijgesteld.
Ueze vrijstelling kan ook worden toegekend aan de wep-,
brug-
of sluiswachters, signaalgevers, portiers en alle dergelijke
bedienden dier maatschappijen.
Resolutie 17 November 1848, n". 64.
Daaronder zijn niet begrepen de machinisten of bestuurders
der locomotieven.
Resolutie 26 December 1848, «°. 16.
De beide voorafgaande resolutien in herinnering gebragt,
met aanmerking dat er naar het beginsel, in eerstbedoelde
beschikking aangegeven, omtrent de patentpligtigheid der
conducteurs in dienst van spoorweg-maatschappijen geen twijfel
kan bestaan.
Resolutie 6 Januarij 1864, »°. 43 (Y. n°. 1).
-ocr page 92-
— 40 —
ART. 3.
x. Al dezulken, welke eenigerlei waren, goederen of
voorwerpen, alleenlijk (51) voor eigen huishoudelijk
Zie dezelfde resolutie in aant. 135 op tabel XIV en in
aant. 47 hiervoren.
De vrijstelling is ook van toepassing op sluis- en brug
wachters van kanaalmaatschappijen, mitsgaders op tolgaar-
ders, die, hoezeer niet van eene formele aanstelling van
het betrokken gemeentebestuur voorzien, echter uit de
gemeentefondsen beloond worden.
Resolutie 7 Mei 1855, n". 129, en 24 Mei 1859, n°. 109.
(51) De hier bedoelde vrijstelling geldt niet voor het
malen van garst in eene fabrijk van chocolade, niet voor
eigen gebruik, maar tot een bestanddeel der chocolade
moetende dienen.
Arrest Hooge Raad van 17 Februari] 1857 (V. n°. 27).
Ook niet voor het, in eene eigen droogerij, droogen van
graan, bestemd om in den handel gebragt te worden.
Vonnis Arr, Regtbank Groningen 5 <7«^-1861 [V. 1S«2, n". 17).
Zie ook dit vonnis in aant. 55 op tabel I.
Eene gazinrigting, alleen voor eigen huishoudelijk ge-
bruik dienende, is als vrijgesteld te beschouwen.
Resolutie 12 Mei 1857, «°. 99.
De fabrijkanten, bedoeld in art. 7 en 26 van het Kon.
besluit van 10 October 1866 (Staatsblad n°. 166, V. n°.
148) (a), zijn ter zake van het door hen tot eigen industrieel
(a) Dit besluit is vervangen door dat van 14 September 1872 (Staatsbl.
n". 89, V. n°, 97),
-ocr page 93-
— 41 —
ART. 3.
of wetenschappelijk gebruik ingeslagen gemethyleerd gedis-
tilleerd en de distillateurs en branders wegens den uitslag van
gedistilleerd van hunne eigen distillatie ter vermenging met
houtgeest, niet afzonderlijk patentpligtig.
Resolutie 9 Maart 1867, n\\ 54 (V. n°. 32).
Landbouwers, die van een\' handmolen gebruik maken
ter breking van granen voor eigen voeding of voor die
van hun vee, zijn voor dien molen niet patentpligtig.
Resolutie 4 Augustus 1828, n". 73 (Y. n°. 140).
Op een landbouwer, die met behulp van twee bij hein
inwonende bouwknechts steenen vervaardigde en bezigde
tot opbouw van een eigen woonhuis, is de onderwerpelijke
vrijstelling van toepassing verklaard; eensdeels, omdat de
beteekenis van huishoudelijk gebruik niet behoeft te worden
opgevat in een\' beperkten zin, maar veeleer toelaat om
alle voorwerpen, dienende voor eigen persoonlijk gebruik
des vervaardigers, daaronder te rangschikken; ten andere,
omdat het vervaardigen van materialen tot opiοgting van
een eigen woonhuis, niet kan gezegd worden te zijn onder-
nomen met het doel om daarvan te maken een onderwerp
van geicin of handel, maar veeleer om uitgaven te besparen
op eene wijze, die niet onder het bereik der belasting valt.
"Voorts is ten aanzien der werkboden beslist, dat, vermits
deze landbouwer tot het verrigten der bedoelde werkzaam-
lieden zich van zijne eigen werkboden bediende, deze niet
ieder voor zich zelven, als alleen werkende steenbakkers aan
het regt behooren te worden onderworpen j terwijl zij anders,
als voor iemand werkende, die zelf geen steenbakker is, niet
in de vrijstelling zouden kunnen deelen, bepaald bij lett. »
hierboven.
Resolutie 20 April 1843, «*. 52 (Y. n°. 71).
Het bakken van brood in zekere werkinrigting tot we-
-ocr page 94-
— 42 —
ART. 3.
gebruik of (52) ter bemesting hunner landerijen, ver-
vaardigen of\' toebereiden.
De bij dit artikel toegestane vrijstellingen zullen de
vrijgestelden niet ontslaan van de verpligting tot het
nemen van patent wegens de door hen uitgeoefend
wordende niet vrijgestelde beroepen (53).
ring der bedelarij is als een vrijgesteld bedrijf te beschou-
wen, voor zoo verre het alleen voor de in die inrigting
opgenomen personen geschiedt, doch niet in zoo verre liet
voor anderen gedaan wordt.
Resolutie 1 September 1857, n°. 39.
(52)    Pachters van haardasch, in persoon den landbouw
uitoefenende, en uitsluitend voor dien landbouw de haard-
asch gebruikende, kunnen geacht worden te vallen onder
de toepassing dezer bepaling; doch de opgehaalde speciλn
weder verkoopende, moeten zij worden aangeslagen naar
tabel XIV, n°. 27.
Resolutie 6 Februarij 1826, n°. 27 (V. n\\ 36).
Krachtens bovenstaande wetsbepaling zijn niet aan patent-
regt onderworpen de grondbezitters, die voor hunne huishou-
ding
azijn vervaardigen door persing van appelen of anderzins.
Resolutie 10 November 1842, »°. 80 (V. n°. 201).
(53)    Zie met betrekking tot de toepassing dezer slot-
bepaling op hoogleeraren in de geneeskunde, de consul-
tatieve praktijk uitoefenende, de aant. 4 op dit artikel.
Zie wijders tabel X, n°. 1, in fine; tabel XIV, n°. 140
en tabel XVI, § 5.
Voorts zijn alle beroepen, ook de bij de wet niet met
name genoemde, aan het regt onderworpen. Desniettemin
-ocr page 95-
— 43 —
ART. 3.
is het aan elke provinciale administratie overgelaten om,
behoudens de vereischte omzigtigheid en onderscheiding,
onder de vrijgestelden, ofschoon bij art. 3 als zoodanig
niet vermeld, te begrijpen een aantal andere zeer geringe
bedrijven, zoo als die, opgenoemd bij art. 3 der instructie
van
27 October 1819, lett. RR (F. 1823, »°. 102), waar-
aan men zich gedraagt.
Onder die geringe bedrijven kan ook begrepen worden dat
der zoogenaamde loopers bij de beurtschepen en trekschuiten,
die voor een zeer gering loon pakjes, brieven en andere diaag-
bare voorwerpen bezorgen, en tot de klasse der daglooners
of sjouwerlieden behooren, niet vallende in de termen om
als bestellers (tabel XIV, n°. 131) te worden aangeslagen.
Resolutie 27 Augustus 1845, »°. 36.
Desgelijks dat van zoodanige muzijkanten, als zich ten
platten lande en in kleine steden bepalen tot het spelen in
openbare herbergen en andere localen, of wel bij parti*
culieren tot het geleiden van den dans, mits het niet aau-
neme het karakter, aangeduid bij tabel XIV, n°. 128, of
tabel XV, § 2.
Resolutie 10 Julij 1848, n". 68.
Zie nopens de vrijstelling van sommige bedienden der
spoorweg-maatschappijen, van brug- en sluiswacJders bij kanaal-
maatschappijen
, en van door de gemeente bezoldigde doch
van geene aanstelling voorziene tolgaarders, de resolutien
van 17 November 1848, n°. 64, 7 Mei 1855, n°. 129, en
24 Mei 1859, n°. 109, vermeld in het aanget. op lett. w,
van dit art.
Overigens zijn niet aan het patentregt onderworpen ovens
waarin steenkolen verkoold en dus in koolsinters (coaks)
veranderd worden.
Resolutie 5 Maart 1827, »°. 75 (V. n°. 29).
-ocr page 96-
— 44 —
ART. 4.
IV.
Recjt op liet patent te heffen; dienstjaarbepaling.
Er zal op de patenten (1) een regt ten
behoeve van den lande worden geheven, en zulks overeen-
komstig de bepalingen, vervat in deze wet en in (2) de
Wetv. 182:), tarieven, onder A en B, mitsgaders in de tabellen,
wιt^ 1852 on^er n0, 1 *°t 16, bij dezelve gevoegd, als daarmede
art. 1. \' een geheel uitmakende.
Wetv. 1852, De algemeene bepalingen dezer wet, met de wijzigin-
art. 1. gen, door latere wetten daarin gebragt, zijn op tabel
n°. 16 (3) in zoo ver toepasselijk, als hare bijzondere
bepalingen daarvan niet afwijken.
Verg. de resolutie van 13 November 1843, n°. 33
(V. 1844, n°. 43) in de aant. 26 op tabel V.
Ook niet heffingen van tollen op eigen grond.
Resolutie 29 September 1846, *\'. 88.
Evenmin de ambtenaren der administratie, ter zake van
den verkoop der door hen, krachtens de wet van 26 Au-
gustus 1822 {Staatsblad n°. 38), benaderde goederen, be-
houdens voorziening tegen alle misbruik, bij name inrig-
ting van den verkoop op de wijze der winkeliers of kramers.
Resolutie 13 September 1827, k\'. 44 (V. n". 148).
(1)    Het bedrag van dat regt, zoo als het bepaald was
bij de wet van 1819, is met V3 verminderd geweest bij de
wet van 1823, doch bij die van 1.832 weder hooger op-
gevoerd. De vermelding der vervallen taksen en tarieven
zijn alhier achterwege gelaten; waaromtrent, voor zoo veel
noodig, naar de vroeger medegedeelde verordeningen zelve
verwezen wordt.
(2)     Verg. de vorige aant.
(3)   Zie omtrent de toepassing der algemeene wetsbepalingen
-ocr page 97-
— 45 —
ART. 4, 5.
De dienstjaren ter zake van het patent worden gere- Wet v. 1832,
kend in te gaan met (4) 1°. Mei van elk jaar en te art 2
eindigen met den 30 April van het volgende.
Als vierendeelen-jaars worden beschouwd de tijdvakken
aanvangende met 1". Mei, 1°. Augustus, 1°. November
en 1°. Februarij.
V.
Hoe de niet bij\' de wet genoemde beroepen
moeten worden belast.
Het patentregt wegens zoodanige beriepen,
bedrijven, of handelingen, welke in deze wet niet met
name zijn uitgedrukt, zal geregeld worden op den voet
van dat, hetwelk bepaald is voor de zoodanige der beroe-
pen, bedrijven of handelingen, waarmede dezelve, zoo in
derzelver aard, als in betrekking tot de winsten , welke
zij opleveren, (1) de meeste overeenkomst hebben.
op de patentpligtigen van tabel XVI, de resolutie van 24
April 1852, n°. 39 (V. n°. 56), in de aant. op art. 22 en
op art. 28 sub 1, lett. a.
Verg. ook te dien aanzien de aant. 7 op art. 1.
(4) Naar de wet van 1819 ging het dienstjaar in met
1°. Januarij. De vierendeel]\'aars-bepaling regelde zich dien-
overeenkomstig.
Zie voorts, in verband met bovenstaande wetsbepaling,
art. 8, 2de zinsnede, mitsgaders art. 25, laatste zinsnede,
der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad n.. 22, V. n°. 140),
omtreut den vervaltijd, van af 1846/47, der aanslagen in
het regt van patent.
(I) Elke provinciale administratie in de hare bepaalt de
-ocr page 98-
- 46 —
ART. 5.
iioodige algemeene of volgens plaatselijke omstandigheden te
wijzigen
regelen voor de toepassing van dit art.
Resolutie 22, Julij 1819, n°. 833, art. 20 (V. 1823,
n". 102).
Bij de assimilatie der niet bij de wet genoemde bedrij-
ven is het in het algemeen verkieslijk, om, voor zoo verre
de aard der zaak zulks toelaat, zoodanige bij de wet ge-
noemde bedrijven tot grondslag te nemen, als voor welker
klassificatie de meeste ruimte is opengelaten, onverminderd
de volkomen vrijheid der ambtenaren om het te assimi-
leren beroep in zoodanige der opengestelde klassen te plaat-
sen, als zij vermeenen te behooren.
Circulaire l December 1819, lett. Z, Vr. 13 (V. 1823,
n°. 103).
De regeling bij assimilatie heeft geen invloed op de gua-
lificatie
van het beroep of bedrijf. Zoo als steeds door het
Hoofdbestuur is verlangd, en onder anderen ook uit art. 16
der eerst aangehaalde resolutie blijkt, moeten de registers,
leggers en alle verdere acten of schrifturen het werkelijk uit-
geoefende bedrijf vermelden, niet dat waarmede het geassimi-
leerd
wordt.
Resolutie 30 Maart 1860, n". ι3 (V. n°. 41).
Ingeval niet bij de wet vermelde bedrijven door toepas-
sing van het regt der beroepen, waarmede zij zijn geassi-
mileerd, te zwaar mogten belast worden, staat het (in zoo
verre voor den aanslag der laatsten geen vaste basis bij
de wet is bepaald) den ambtenaren der administratie vrij,
zoodanige bedrijven ιιne klasse lager te plaatsen.
Circulaire 18 December 1820, lett. B, lid n in fine
(V. 1835, n". 80).
In het bedoelde geval kan des noods zelfs twee klassen
beneden de wet worden afgedaald, met dien verstande echter
-ocr page 99-
— 47 —
ART. 6.
VI.
Rangschikking der patentpligtigen in klassen; regten aan
de klassen verbonden; rangen der gemeenten.
§ 1.
Ter regeling van de hoegrootheid der
belasting voor de beroepen en bedrijven, in de tabellen
dat, waar het minimum der klasse reeds de 17de is, aan
geene verdere verlaging mag gedacht worden.
Resolutie 20 April 1843, n\'. 51 (V. n°. 81).
De verschillende voorbeelden, door het Hoofdbestuur voor
de toepassing van dit art. aan de hand gegeven, en in
het onderhavig werk vermeld, zijn niet aan te merken als
onveranderlijk en onvoorwaardelijk geldend voorschrift, maar
alleen als handleiding. Zij zijn derhalve slechts voor zoo
lang en in zoo verre toepasselijk, als zij aan de vereischten
der wet (overeenkomst namelijk der ongenoemde met de
aangegeven genoemde bedrijven, beide in aard en winst-
gevendheid)
voldoen, terwijl eene andere handelwijs, tegen
de bedoeling der wet, de ruimte zou beperken, welke dit
artikel openstelt.
Resolutie 8 April 1845, n". 195 (V. n°. 77).
Zie ook de resolutie van 20 April 1857, »°. 175 (V. «°. 40).
Zie wijders omtrent de vrijheid, gelaten aan de provin-
ciale administratie, om onder de vrijgestelden te begrijpen
zeer geringe bedrijven, als tdie in art 3 der instructie van
27 October 1819, lett. ER opgenoemd, aant. 53 op art. 3
der wet.
Zie voorts de 3de en 8ste aant. op art. 3, de 1ste aant.
op art. 7 en de 5de aant. in fine op art. 17.
-ocr page 100-
— 48 —
ART. 6.
n°. 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 11, 12, 13 en 14 opgenoemd,
worden bij die tabellen eene of meerdere klassen aange-
wezen, waaronder ieder dier beroepen of bedrijven moet
worden gebragt, en zullen de (1) patentpligtigen, voor
welker beroepen verschillende klassen zijn aangewezen,
zonder dat daarbij tevens bepaalde omstandigheden tot
regeling der klassificatie worden vastgesteld, door de per-
sonen, in art. 22 genoemd, moeten worden gerangschikt
in diegene der voor dezelve opengestelde klassen, waarin
zij geacht zullen worden te behooren, naar mate van de
uitgebreidheid en (2) winstgevendheid van hunne zaken,
(1)    Zie de voorschriften omtrent de klassificatie dezer
patentpligtigen, in art. 4 der instructie van 27 Ocloier 1819,
lett. EB (V. 1823, n\\ 102), en verg. de circulaire van 31
Januari) 1820, lelt. IJ (V. 1823, »°. 103), alwaar in het
antwoord op de 20ste Vr., in verband met evengemelde
voorschriften (waaraan men ten deze verwijst) als beginsel
voor de klassificatie is aangewezen, dat in de middelste
der opengestelde klassen moeten worden geplaatst zoodanigen
der bedoelde patentpligtigen, als hun beroep met gewoon
succes uitoefenen, terwijl in de overige hoogere en lagere
klassen behooren te worden gebragt de zoodanigen, wier
beroep, wat de uitgestrektheid van het succes betreft, min-
der of meerder van den gemiddelden stand afwijkt.
Verg. voorts de 39ste aant. op tabel I.
(2)     Ofschoon het niet te betwijfelen valt, dat de wet-
gever de winst als grondslag der belasting heeft aangenomen,
volgt daaruit echter niet noodzakelijk, dat de wet eenig en
alleen op dit beginsel zou zijn gebaseerd, en dat de wetge-
ver geene andere, handeling, hoe ook genaamd , zoude hebben
willen belasten dan de zoodanige waarmede winst beoogd wordt.
Arrest Prov. Hof Overijssel van 11 December 1888.
-ocr page 101-
— 49 —
ART. 6.
handel of beroep, (3) in vergelijking met die van ande-
ren, welke hetzelfde beroep, in dezelfde gemeente of in
de naburige gemeenten van denzelfden rang, uitoefenen.
§ 2.
Het regt voor elke klasse verschuldigd,
wordt vastgesteld, te weten :
Dat voor de beroepen of bedrijven, in de tabellen Wet v. 1832,
n». 1, 2, 4,5 , 6, 8, 11 en gedeeltelijk in tabel n". 7 art- r
voorkomende, bij het tarief geteekend A, en
Dat voor de beroepen, welke in de tabellen n°. 12, Wetv.1832,
13 en 14 en overigens mede in tabel n°. 7 zijn vermeld, art- 7-
bij het tarief geteekend B.
§ 3.
Het regt, verbonden aan iedere der klas-
sen, in het tarief A voorkomende, is in alle gemeenten
gelijk.
Het regt voor iedere der klassen, bij het tarief B
bepaald, verschilt naar de (4) rangen, aan de gemeenten
Zie hetzelfde arrest in de 10de aant. op § 1 van tabel XV,
en verg. overigens n°. 41 van tabel XIV, zoomede de be-
palingen van tabel XVI.
(3)  Verg. art. 28, 2de zinsnede; n°. 3, 2de gedeelte, en n°.
15, 2de gedeelte, van tabel XIV.
Het stelsel, dat een belastingschuldige van tabel XIV in
eene lagere klasse kan of behoort te worden aangeslagen dan
de wet eischt, wanneer hij buiten staat is meer te betalen,
ligt geheel buiten de wet.
Resolutie 28 April 1846, n°. 88.
(4)     De wet iedere gemeente geplaatst hebbende in den
4
-ocr page 102-
— 50 -
AKT. 6, 7.
waar de patentpligtigen moeten worden aangeslagen, bij
dat tarief toegekend.
§4.
1823,                          Het bedrag der regten, verschuldigd voor
12- de beroepen, in de tabellen n°. 3, 9, 10, 15 en 16
, \' omschreven, wordt bij die tabellen zelve bepaald.
VIL
Voor welke beroepen ieder der deelgenooten tot het
nemen van patent gehouden is.
Ieder (1) medeteekenend deelgenoot in
rang waarin zij behoort, kunnen er bij het doen der klassi-
ficatien nimmer vergelijkingen met plaatsen van minderen
of hoogeren rang in aanmerking komen.
Art, i der instructie van 2 7 October 1819, Ml. RR
(V 1823, n°. 102).
(1) Een medeteekenend deelgenoot in een\' groothandel,
die zich, hoezeer niet als deelgenoot dezer handelszaak,
nogtans als groothandelaar heeft aangegeven, komt daardoor
in geene andere stelling tegenover de wet, en behoort, —
behoudens de toepassing der strafbepaling van art. 9, § 3,
en de verhooging van den bestaanden aanslag, indien daar-
toe termen bestaan, — niet afzonderlijk te worden aangeslagen.
Resolutie 10 Maart 1857, n°. 32.
Verg. de resolutie van 29 Januarij 1844, n°. 137 (V.
n°. 85) in het aanget. op n". 119 van tabel XIV. Bij het
woord deelgenoot, zoowel hier als elders voorkomende, ook te
vergelijken de resolutie van 15 Februarij 1848, n°. 94,
in de 10de aant. op tabel XI.
-ocr page 103-
— 51 —
ART. 7.
de beroepen, vermeld in de tabel n°. 14, onverschillig of
deszelfs naam in de firma des beroeps wordt uitgedrukt
of niet, is voor zich zelven tot het nemen van een (2)
patent, en het doen van aanvrage ter bekoming daarvan,
verpligt (3), mitsgaders tot het nakomen van de verdere
Een buiten \'s lands woonachtig medeteekenend deelgenoot
in een commissiehuis hier te lande wordt in het patent-
regt niet aangeslagen, wanneer hij zelf geene patentpligtige
handelingen in dit rijk verrigt.
Resolutie 15 Junij 1855, n°. 95.
(2)     De patenten van deze associatiλn te stellen ten
name van lederen deelgenoot in het bijzonder, met aanwijzing
der firma, waarin hij geassocieerd is, en van de namen van
al de medeteekenende deelgenooten.
Instructie 27 October 1819, RR, art. 1 (V. 1823,
n°. 102).
(3)     De bedoeling van dit art. komt hoofdzakelijk hierop
neder, dat ieder der deelgenooten aan een afzonderlijk regt
onderhevig is, voor ieder naar gelang zijner bijzondere
omstandigheden en betrekking tot de zaken, bepaalbaar
van af de laagste tot de hoogste der voor het bedrijf
opengestelde klassen («); als zijnde ongegrond de meening
dat aan die bedoeling in allen gevalle zou worden beant-
woord, wanneer, hoe groot ook de uitgebreidheid en winst-
gevendheid eens bedrijfs zij, het gezamenlijk patentregt der
deelgenooten slechts het maximum bereike, daar uit den
aard der zaak de gevallen zich zeer dikwijls zullen moeten
voordoen, waarin al de deelgenooten te zamen veel hoogere
regten kunnen en moeten voldoen dan het maximum, dat van
(«) Verg. resolutie 30 October 1834, n°. 41 (K 1835, n". 130),
in het aanget. op art. 10.
-ocr page 104-
— 52 —
S ART. 7.
voorschriften dezer wet, en worden de zoodanige perso
het beroep zou kunnen geλischt worden, bijaldien het in
die uitgebreidheid door een enkel persoon werd gedreven.
Instructie 27 October 1819 voormeld, art. 7, in ver-
band met de resolutie van
18 Februarij 1828,
n°. 31, lid e (V. n°. 46).
Verg de resolutie van 21 April 1838, n°. 102 (V. n°. 46)
in aant. 35 op tabel XIV.
Bij den afzonderlijken aanslag van vennooten moet der-
halve verschil van aandeel in de winsten tot verschil van
aanslag leiden, en mag aan geen der vennooten een hooger
regt worden opgelegd, dan aan zijn aandeel in de winsten
geλvenredigd is, waarbij het dan ook ten aanzien van
een der vennooten niets ter zake kan doen, dat die
winsten voor de vennootschap buitengewoon groot zijn,
wanneer het grootste deel daarvan door een of meer der
overige vennooten genoten wordt.
Resolutie 31 Maart 1846, w. 71.
De handelsverrigtingen, door ieder der leden eener han-
delsvennootschap ten name en ten behoeve der vennoot-
schap ten uitvoer gebragt, maken, te zamen genomen, naar
handelsregt, de handelsverrigtingen uit der vennootschap
zelve. Hieruit volgt, dat ieder deelgenoot voor zich zelf
gehouden is aangifte te doen van de uitgebreidheid van
den handel en het beroep door de vennootschap uitgeoefend,
in haren geheelen omvang. Wanneer alzoo de handel van
eene vennootschap zoodanige uitgebreidheid heeft* dat door
de firma (de door ieder der deelgenooten uitgevoerde ladingen
te zamen genomen) ladingen worden uitgevoerd tot een ge-
zamenlijk bedrag van meer dan f 10,000, kan ieder der deel-
genooten niet volstaan met eene aangifte van het bedrag der
-ocr page 105-
— 53 —
ART. 7.
nen , (4) welke bij doorloopende volmagt uit naam van
ladingen, door ieder der deelgenooten ten name en ten be-
hoeve der vennootschap uitgevoerd.
Arrest Prov. Hof van Groningen van 21 Mei 1860,
bevestigd bij dat van den Hoogen Raad van 9 0c-
tober
1860 (V. n". 124 en 125).
De erfgenamen die de zaken van een naar tabel XIV
gepatenteerden persoon voortzetten, kunnen zich, niet be-
trekking tot het dienstjaar, waarin het overlijden heeft plaats
gehad, door het bepaalde van art. 14, § 2, niet ont-
slagen achten van de verpligting van medeteekenende deel-
genooten, om ieder voor zich zelven patent te vragen,
wanneer meerdere medeteekenende deelgenooten in de zaak
optreden, gelijk deze verpligting ook geene inbreuk maakt
op de gunsten, bij eerstgemelde wetsbepaling den erfgenamen
toegekend.
Resolutie 30 April 1858, n\\ 64 (V. n°. 44).
(4) De meening dat tlke volmagt, anders dan voor een
bepaald aangewezen en op zich zelf staand geval verleend,
als eene doorloopende moet worden beschouwd, onverschillig
over welken tijd zij loopt, wordt door de geschiedeuis der
wet bevestigd, als waaruit van des wetgevers bepaalde be-
doeling blijkt om alleen zoodanige volmagten vrij te laten,
die verleend worden uit hoofde van ziekte, afwezigheid of
eenig ander tijdelijk beletsel van een patentpligtige om zelf
te teekenen.
Resolutie 15 Mij 1851, »°. 96.
Een deelgenoot in een handelhuis in effecten, patentpligtig
volgens tabel XIV, n\\ 7, ofschoon geen medeteekenend deel-
genoot in de firma, noch ook van doorloopende volmagt tot
teekening in naam der firma voorzien, maar slechts als
-ocr page 106-
- 54 —
ART. 7.
de «patentpligtigen, in evengezegde tabel genoemd, iu han-
delszaken teekenen, met medeteekenende deelgenooten
gelijk gesteld.
procuratiehouder bij lijdelijke volmagt teekenende, valt onder
de toepassing van het onderhavig art.
Resolutie 5 Januarij 1826, n°. 26 (V. n°. 19).
De zaakgelastigde eens expediteurs, voor dezen in die
betrekking bij doorloopende volmagt teekenende, kan be-
schouwd worden als medeteekenend deelgenoot, vallende
in de termen der onderhavige bepaling.
Resolutie 23 Mei 1839, »°. 43 (V. n°. 70).
De bepaling van art. 7, 1ste gedeelte, betrekkelijk de
patentpligtigheid van ieder medeteekenend deelgenoot, is toe-
passelijk ten aanzien van zulke reederijen, die de firma van
een handelhuis, waarin meer dan ιιn medeteekenend deel-
genoot is, opgeven als boekhouder, die, als zoodanig, als
reeder in het patentregt is aangeslagen, voor zoo veel er
namelijk geene questie is van reederijen van naamlooze maat-
schappijen,
vallende onder tabel IX. Indien slechts ιιn dei-
leden van de firma voor de reederij teekent, bestaat er
evenwel geene bedenking om dien ιιnen persoon alleen voor
patentpligtig te houden, zelfs ingeval deze voor de reederij-
zaken de teekening der firma gebruikte, en de firma ook
voor die teekening verbonden ware.
Resolutie 10 Mei 1836, >,°. 109.
Op de vraag: of bij eenen aanslag op den voet der onder-
havige bepaling, ten aanzien van die beroepen van tabel
XIV, waarin de teekening niet door de eigenlijke belang-
hebbenden of deelgenooten, maar door een derde bij door-
loopetide volmagt geschiedt, het beroep zelf niet behoort be-
last te worden, is te kennen gegeven, dat de bij doorloo-
-ocr page 107-
_ 55 —
ART. 7.
(•!") Al de cleelgenooten, alsmede de vrouwen, kin-
deren en (44) bedienden van de patentpligtigen, in de
pende volmagt teekenende personen een regt voldoende, als
waren zij zelve cleelgenooten, met die belasting kunnen ge-
acht worden voor zich zelven te volstaan, zoodat van hen
dan ook niet het regt, anders naar tabel XI verschuldigd,
gevorderd kan worden, en dat mitsdien de beroepen, waar-
voor die personen werkzaam zijn, niet kunnen worden uitge-
oefend, zonder dat daarvoor op zich zelve patent zij genomen.
Resolutie 27 Januari) 1846, »°. 44 B (V, n°. 34).
In den geest der bovengemelde resolutie is zekere B.,
welke bij doorloopende volmagt teekent uit naam der
onderneming van de gaz-fabrijk en gaz-verlichting te R.,
als zoodanig aan het regt onderworpen verklaard, boven
het regt door de onderneming te voldoen.
Reiolulie 22 September 1848, n\\ 41.
De meening dat de te dezer plaatse bedoelde volmagt
bij contract of procuratie zou moeten gegeven worden, en
eene mondelinge niet voldoende zou zijn, is niet gegrond
op de wet, welke omtrent de vormen der volmagt niets
bepaalt, en het effect daarvan aan geenerlei andere voor-
waarden dan aan de daar genoemde verbindt.
Resolutie 4 Feiruarij 1848, »°. 96.
(4°) Deze bepaling is eene uitzondering op het beginsel
van art. 1, volgens hetwelk men een beroep, waarvoor men
gepatenteerd is, ook door een ander kan laten uitoefenen,
en van art. 2, volgens hetwelk zoodanig beroep allerwege
kan worden uitgeoefend.
Arrest Ilooge Raad 6 Mei 1868 (V. nu. 96).
(46) Het beroep op de vrijstelling, bij art. 3 1" V toege-
-ocr page 108-
— 56 —
ABT. 7.
(4C) tabel n°. 7 vermeld, voor zooveel zij afzonderlijk
en op zich zelve
, ter verkoop hunner waren, omloopen,
rondreizen of de markten of kermissen bezoeken, hetzij
dezelve de teekening hebben of niet, zullen zich, (5) ieder
kond, kan niet opgaan daar waar van geen handenarbeid
sprake is. Voorts moet onder bedienden, bij art. 7, 2de lid
bedoeld, ook worden verstaan knechts in dienst van bazen of
meesters, zoodat hij, die als kuipersknecht in de stad zijner
inwoning voor zijn baas kuipvverk op de weekmarkt verkoopt,
afzonderlijk als kramer patentpligtig is.
Ah voren.
(4°) Het alhier bepaalde is niet afgeschaft door de ver-
vanging der bij de wet van 1819 vastgestelde tabel VII
door eene andere onder hetzelfde nummer.
Ah voren.
(5) Bij nalatigheid in de voldoening aan bovenstaande
bepaling is dan ook ieder persoon op zich zelf bekeurbaar.
Resolutie 28 October 1834, n\'. 48 (V n°. 216).
In overeenstemming hiermede is de aanbrenging in regten
gelast van eene bekeuring wegens het bezoeken der kermis
door een kramer, niet van patent voorzien, in weerwil
zijner bewering, dat hij van een anderen, aldaar staanden
kramer de bediende was.
Resolutie 2 September 1853, n". 127.
Een buitenlander, die op de openbare markt mosselen
uitstalt op eene kar, en geen ander aldaar aanwezend
persoon bijstaat en helpt als knecht, moet beschouwd wor-
den als in den zin der wet afzonderlijk en op zich zelf
-ocr page 109-
— 57 —
AET. 7, 8.
voor hun hoofd, van een patent moeten voorzien (6).
VIII.
Voor welke beroepen slechts ιιn patent, ook bij het
bestaan van deelgenooten
, gevorderd wordt.
Wegens ieder der beroepen, vermeld in
te handelen, zonder zich te kunnen beroepen op een patent,
aan en ten name van een ander afgegeven.
Arrest prov. Bof in Limburg van 6 Junij 1853, σe-
vestigd bij dat van den Hoogen Raad van
11 Octuber
daaraanvolgende.
Bij ziekte of andere wettige verhindering in de eigen uit-
oefening des beroeps, mogen deze patentpligtigen, mits na
verkregene schriftelijke vergunning (door de personen, bij
art. 22 genoemd, na bewerkstelligd onderzoek en telkens
voor niet langer dan ιιne maand verleend) , zich in de uit-
oefening door een ander laten vervangen, en is overigens het
oordeel in hoeverre voor oogenblikkelijke vervanging der kramers
door ongepatenteerde personen toegevendheid kan worden ge-
bruikt, aan de billijkheid der ambtenaren overgelaten.
Circulaire 31 December 1880, lelt. \'SB, Fr. 31
(V 1823, n°. 103).
Verg. aant. 1 op art. 26, aant. 18 (6de zinsnede), mits-
_gaders de 26ste op tabel VII.
(6) Omtrent eene reclamatie van C. S. te P., als vader en
voogd van P. S., ter zake van den aanslag van dezen bij
hem in wonenden zoon, die zich als koopman binnen\'s lands
had aangegeven, is te kennen gegeven:
dat de bedenking tegen de patentpligtigheid van P. S.,
ontleend uit de tegenstelling, die er in de 1ste en 2de zin-
snede van art. 7 der wet zou bestaan, van zelf vervalt bij
-ocr page 110-
— 58 —
ABT. 8.
de bij het vorig artikel niet opgenoemde tabellen (1),
zal slechts ιιn (2) patent (3) worden vereischt, ofschoon
opmerking van het verbant! tusschen dat art. en art. 8,
waaruit blijkt, dat de wet niets anders bedoelt, dan dat
deelgenooten niet afzonderlijk behooren te worden aangesla-
gen, behalve, wat tabel "VII betreft, in het geval, bij het
2de lid van art. 7, en wat tabel XIV aangaat, in het geval
bij het eerste lid van datzelfde art. aangewezen; terwijl in
allen gevalle de minderjarigheid hierbij niets ter zake doet,
als welke welligt op de waarde der handteekening ten opzigte
der personen, met welke de minderjarige handelt, maar weinig
op de voorueelen, naar welke het regt zich regelt, van in-
vloed kan zijn;
dat ten deze alzoo alleen de vraag overblijft, of P. S. op
zich zelf den kaashandel uitoefent; in welk i;eval bijzonder
twijfel als koopman patentpligtig is; dan of hij dien handel
doet gezamenlijk met zijn vader, daar er in dit geval geen
afzonderlijk regt zou te pas komen, dan alleen bij medetee-
kening of bij de toepasselijkheid van § 10 c van tabel "Vil.
Resolutie 15 Januarij 1847, n°. 187.
(1)    Ten aanzien der vaartuigen wordt ten deze verwezen
naar tabel XVI, § 19.
(2)  Dit patent te stellen ten name van een\' der medetee-
kenende deelgenooten, met vermelding der firma en van de
namen van al de andere medeteekenende deelgenooten.
Instructie 27 October 1819, lett. RR, are. 1 ("V. 1823,
n°. 102).
Desniettemin moet uit het patent, den legger en den aan-
slag blijken, dat de firma belast is.
Resolutie 2 4 Januarij 1842, n". 109.
(3)  Behoudens, casu auo, patentpligtigheid naar tabel XI
-ocr page 111-
— 59 -
ART. 8, 9.
ook meerdere deelgenooten de firma, waaronder dezelve
gedreven wordt, door hunne handteekening verbinden.
Desniettemin zal elk der gezegde deelgenooten en ieder
dergeneu, welke bij art. 7 met medeteekenende deelge-
nooten worden gelijk gesteld , verpligt zijn om zich van
een (4) afschrift van het patent te voorzien.
IX.
Vermelding der firma\'s en der deelgenooten in het
patent, en aangeving van de veranderingen
in dezelve voorvallende.
§ 1.
De patenten voor allen handel, beroep
of bedrijf, zullen niet alleen de jirma, waaronder dezelve
gedreven worden, vermelden, maar ook de namen van al
de medeteekenende deelgenooten en die, welke daarmede
bij de voorgaande artikelen worden gelijk gesteld.
van de deelgenooten, die gevolmagtigden of beheerders zijn,
en wel als zoodanig.
Instructie 27 October 1819, lelt. MR, art. 7 (V. 1823,
n°. 102).
Verg. wijders aant. 2 (1ste lid) op tabel XI.
(4) Op dit afschrift wordt de naam des houders uitgedrukt,
die zijne handteekening daarop stelt.
Instructie 4 October 1819, lelt. 2 P, § 5 (V. 1823,
n°. 104).
Zie voorts omtrent de inrigting dezer afschriften art. 26
dezer wet en het daarop aanget.
-ocr page 112-
— 60 —
ABT. 9, 10.
§ 2.
Van alle veranderingen, in de firma\'s of
in de teekenende personen voorvallende , zal, binnen drie
dagen na dat die veranderingen hebben plaats gegrepen,
aangifte moeten worden gedaan (1).
§ 3.
Ieder der in § 1 van dit artikel be-
doelde personen is tot de aangifte van de firma, van de
namen der medeteekenende deelgenooten, en van die
dergenen, welke met dezelve worden gelijk gesteld, zoo
mede van de veranderingen, in alle deze voorvallende,
verpligt. De nalatige zal vervallen in eene boete van
10 guldens (2).
X.
Voor ieder beroep is een afzonderlijk regt verschuldigd,
met uitzondering van de gevallen, waarin de beroepen
voor met elkander verwant gehouden worden.
De patentpligtigen zijn een afzonderlijk
(1)    Deze veranderingen worden op den rug van het patent
aangeteekend en met de handteekening van het hoofd des
gemeentebestuurs bekrachtigd, met bijvoeging van den datum
der aangifte. Gelijke aanteekening geschiedt op de registers
der patentpligtigen en der uitgegeven patenten.
Instructie 4 October 1819, UU. % D, § 4 (V. 1823,
n°. 104).
(2)    Verg. de eerste aant. op art. 34.
Zie ook resolutie 10 Maart 1857, n*. 32, in de 1ste
aant. op art. 7.
-ocr page 113-
— 61 —
ART. 10.
regt verschuldigd voor ieder bedrijf, beroep of handwerk
enz., door hen uitgeoefend wordende, tenzij die bedrij -
ven met elkander verwant mogten zijn, dat is: algemeen
en gewoonlijk te zamen vereenigd, uitgeoefend worden,
zoo in de gemeente, waar de patentpligtige behoort te
worden aangeslagen, als in de naburige gemeenten van
gelijken rang (1); in welk geval het regt, door denzelven
(1) De wet is niet geschonden, wanneer feitelijk beslist
is, dat het bedrijf van zaakwaarnemer en dat van kantoor-
bediende
niet algemeen en gewoonlijk te zamen vereenigd
worden uitgeoefend in de gemeente, waar de aanslag ge-
schieden moet.
Arrest Hooge Raad 12 December 1854.
Eene beweerde verwantschap tusschen uitgeoefende bedrij-
ven kan, volgens art. 17 der wet, niet ontslaan van de ver-
pligting om van elk dier bedrijven aangifte te doen.
Arrest Hojge Raad 17 Februari) 1857 (V. n*. 27).
Iedere provinciale administratie in   de hare bepaalt de
noodige algemeene of naar plaatselijke   omstandigheden te wij-
zigen regelen voor de deliberatiλn der  ambtenaien ten aan-
zieu der verwantschappen.
Resolutie 22 Julij 1819, n\\ 833, art 20 (V. 1823,
n°. 102).
De verwantschap kan, behoudens zeer enkele uitzonde-
ringen (zie tabel XIII, n°. 1), alleen plaats grijpen:
a.     tusschen twee of meer beroepen, die naar dezelfde
of gelijksoortige vaste beginselen worden aangeslagen,
zoo als bijv. die van bierbrouwer en bierazijnmaker;
b,     tusschen twee of meerdere beroepen, die geen van
-ocr page 114-
— 62 —
ART. 10.
te voldoen, zal geregeld worden naar de voordeden en
winsten, welke deze vereenigde bedrijven geacht kunnen
worden te zamen op te leveren, zoo nogtans, dat de
alle» naar eene vaste basis worden belast, zoo als
bijv. die van koopman en commissionair.
Bij andersoortige combinatiλn wordt de bij de wet aange-
wezen regel voor de bepaling van den aanslag onuitvoerbaar.
(Verg. intusschen art. 6 in fine der wet van 6 April 1823,
te vinden tabel V, § 1, n°. 47).
De beroepen, bij de wet te zamen onder een en het-
zelfde notnmer of art. genoemd, moeten in allen gevalle ge-
houden worden voor deelen of takken van hetzelfde beroep,
ofschoon zij zulks ook inderdaad niet allerwege waren. Hunne
vereenigde uitoefening geeft mitsdien slechts grond tot ιιn regt.
Instructie 27 October 1819, lett. RB, art. 6 (V.
1823, n°. 102).
De regeling van een aanslag voor de patentpligtigen
van tarief B, bij toepassing der verwantschap in eene ge-
meente van lageren rang, brengt niet mede dat die aanslag
voor de toepassing van het aanvullingsregt in de gemeente
van Jwogeren rang in aanmerking worde genomen, indien
aldaar slechts ιιn der als verwant beschouwde bedrijven
wordt uitgeoefend. Zie resolutie van 2 April 1850, n°. 98
(V. n°. 34), opgenomen in aant. 8 op art. 13.
De meening dat de onderhavige bepaling ten doel heeft
of behoort te hebben het voordeel σf der patentpligtigen
of der schatkist, is strijdig met de wet, daar hare toepas-
sing nu eens het eerste, dan weder het laatste zal ten gevolge
hebben (verg. vooral tabel I, § 2). Zonder op voor- of na-
deel acht te geven, behoort men dus slechts eenvoudig de
regelen der wet te volgen.
Instructie 27 October 1819, hier voren vermeld, en reso-
lutie
17 November 1828, n". 53 (V. 1829, n°. 48).
-ocr page 115-
— 63 -
ART. 10.
belasting niet zal mogen klimmen boven het hoogste ,
noch dalen beneden het laagste regt, voor het h oogst be-
lastbare der verwante beroepen of bedrijven bepaald.
Omtrent de toepassing van dit art. op het geval dat een
belastingschuldige twee met elkander verwardbare en werkelijk
verwante
bedrijven uitoefent, beiden vermeld in tabel XIV ,
terwijl het eerstgemelde door hein wordt gedreven in gemeen-
schap met anderen en onder eene andere firma dan liet
laatstgenoemde, hetwelk hij alleen of ook met andere deel-
genooten uitoefent, is te kennen gegeven: dat, in het alge-
meen, alle verwaiitbare en roerkelijk verwante bedrijven verwant
zijn in den persoon die ze beide uitoefent; moetende, vol-
gens art. 7 dezer wet, ieder deelgenoot voor zich zelven
patent hebben, en zulks naar gelang van de belangrijkheid
des beroeps in zijn persoon (zie de 3de aaut. op art. 7),
onafhankelijk van- en buiten alle betrekking tot het patent-
regt, door de andere deelgenooten te voldoen.
Resolutie 30 October 1834., n°. 41 (V. 1835, n". 180).
Het patent voor drie met elkander verwante beroepen, bij
regterlijk gewijsde voor zekeren tijd ingetrokken wegens
overtreding der wettelijke bepalingen op een dier beroepen ,
blijft, volgens het arrest van den Hoogen Kaad van 18
Februari] 1851 (vermeld in aant. 3 op art. 2), voor de
twee overige beroeper, van kracht.
Zie voorts: art. 14, § 1 in fine, 17 en 19; de 3de aant.
op tabel III; de 3de op tabel IV; tabel IV, § 2;
tabel V, § 2; tabel VII, § 7; tabel X in fine; tabel XI
in fine; tabel XII, §2; tabel XIII, n°. 1; tabel XIV,
n°. 1, 20, 35, 37—40, 92, 123; ook de 16de aant.
lett. b, de 33ste, 4σste, 53ste (7de lid), polste, 64ste
en 129ste op die tabel, enz. enz
-ocr page 116-
— 64 —
ART. 11.
XI.
Voor welke patentpligtigen in aanmerking moet worden
genomen de toestand van derzelver beroep in het
vorig dienstjaar {en voor zoelke de dade-
lijke toestand).
§ 1.
De patentpligtigen, vermeld in de tabel-
len n°. 2, 3, 4, 5, 6, 10, 11 en 14, zullen (1), voor
(1) Verg. art. 4 in fine der meergemelde instructie van
27 Oetober 1819. De bepalingen der respective §§ van dit
art. zijn uit haren aard in de toepassing aan vele wijzi-
gingen onderhevig, en is het geenszins de bedoeling dei-
wet om al de patentpligtigen van de bij § 1 genoemde
tabellen volstrekt en in allen deele uit te sluiten van het
bepaalde bij § 2 en omgekeerd; maar is haar oogmerk
alleen, omtrent het gros der patentpligtigen algemeene
aanwijzingen te geven, te dien effecte, dat bij hun aanslag acht
gegeven worde op hunne dadelijke omstandigheden, wanneer
deze kenbaar zijn (zoo als bijv. het aantal werklieden,
waarvan zelfs een register moet worden gehouden) en op
die van het verleden jaar, wanneer de dadelijke toestand niet
kenbaar is; terwijl zoodanige patentpligtigen, wier aanslag
aan de eene zijde op dadelijk bestaande omstandigheden
(zoo als op het getal ten aanzien der ijzersmeltovens) berust,
en aan de andere zijde op omstandigheden, welke niet
dadelijk bestaan of kenbaar zijn (zoo als op de klassifieatie
bij vergelijking)
in betrekking tot die ovens, zoowel vallen
in de bepaling van § 1 als in die van § 2.
Circulaire 31 December 1820, lett. 3 B, Fr. 12
(V. 1823, n°. 103).
Zie voorts het aanget. op art. 13, § 2, zoo mede de
-ocr page 117-
— 65 -
ART. 11.
zoo veel zij hun beroep, handel of bedrijf reeds hebben
uitgeoefend in het dienstjaar, hetwelk dat der beschrijving
onmiddellijk voorafgaat, worden aangeslagen (2) in even-
redigheid van de uitgebreidheid en den toestand van
gezegden hunnen handel of beroep, zoodanig als dezelve
in het voorgaande dienstjaar geweest is, of geacht wordt
geweest te zijn.
Degenen der voorgemelde patentpligtigen , welke eenigen
handel of beroep aanvangen, hetwelk door hen in het
voorgaande dienstjaar niet werd uitgeoefend, zullen wor-
den aangeslagen naar aanleiding van de opgave, door
dezelve te doen wegens de waarschijnlijke uitgebreidheid
der door hen te ondernemen zaken.
§ 2.
Ter regeling van de belasting voor de
resolutie van 19 November 1847, n°. 132, in het aanget.
op n°. 37 van tabel V.
(3) Die in den loop eens dienstjaars een bedrijf van
een ander overneemt, behoort, met betrekking tot het daarop
volgende dienstjaar, slechts te worden aangeslagen in even-
redigheid van de uitgebreidheid der zaak, zoo als die van
het tijdstip der overneming af
geweest is, of geacht moet
worden geweest te zijn, berekend over een geheel dienstjaar.
Resolutie 27 Junvj 1854, »°. 46.
Verg. diezelfde resolutie in aant. 2 op tabel II.
Zie ook de evenvermelde aant. wegens den aanslag van
een snelazijnmaker, die met 1°. November de werkzaamhe-
den geopend en tot 1°. Februarij 50 vaten gedistilleerd ad
100 °/0 ingeslagen heeft.
5
-ocr page 118-
— 66 —
AHT. 11, 12.
patentschuldigen, niet bij § 1 van dit artikel bedoeld (3),
zal de toestand huns beroeps, zoodanig als dezelve
(4) dadelijk is, ten regel van den aanslag genomen
worden.
XIT
Regten voor een vol jaar
§ 1.
De regten, met uitzondering van die,
welke in de tabellen n°. 9 en 15 vastgesteld worden, zijn
bepaald (1) voor een geheel jaar, ingaande met den
(3)     Te weten die van tabel I, VII, VIII, IX, XII,
XIII, XV en XVI.
Zie voorts hierboven de 1ste aant.
(4)     Dat is : op het tijdstip van de oorspronkelijke beschrijving,
aangifte of aanslag.
Verg. art. 13, § 2, en zie het Koninklijk
besluit van
7 Mei 1835, u". 94 (V. no. 89), waarbij, als strij-
dig met de wet, wordt buiten effect gesteld eene dispositie
van Gedeputeerde Staten, uitgaande van het beginsel, dat
voor den aanslag eens fabrijkants een minder dan op gedacht
tijdstip, doch over het geheele jaar gemiddeld gebezigd aantal
werklieden ten grondslag kan worden genomen.
(I) Verg. §5 der Vilde tabel, bepalende, onder anderen,
dat de kramers moeten worden belast tot ten minste het
dubbel der regten, door den gezeten winkelier over zeker
tijdvak te voldoen, zoodat de aanslag der kramers zich
regelen moet naar evenredigheid van dusdanig tijdsbestek, en
de onderhavige bepaling in zooverre komt te vervallen.
Circulaire 29 Mei 1884, t,\\ 160, Vr. 28 (V. n°. 14,9).
Zie ook § 14 dier tabel en het daarop aanget.
-ocr page 119-
— 67 —
ART. 12.
laten Mei, en zullen alzoo worden betaald door al die- Wetv. 183a,
genen, welke, op het gezegde tijdstip, een aan het ar\'
patentregt onderworpen beroep uitoefenen.
§ 2.
De gezegde regten zullen almede voor een
geheel jaar worden voldaan door diegenen, welke in den
loop van het eerste vierendeel des dienstjaars eenigen
handel, beroep, nering of bedrijf aanvangen; voorts mede
door de patentpligtigen, in de tabellen n°. 7 en 8 ver-
meld, en door alle zoodanige personen, welke het be-
drijf, door hen in het laatstvoorgaande dienstjaar uitge-
oefend, in den loop van het dienstjaar op nieuw voort-
zetten, onverschillig in welk gedeelte des j aars het beroep
weder opgevat wordt (2).
Als strijdig met de algemeene strekking der wet en in
het bijzonder met de onderwerpelijke wetsbepaling, ook in
verband met de slotbepaling van art. 15, is beschouwd
eene uitspraak van Gedeputeerde Staten, waarbij aan een
handschoenen maker, die zich tijdens de beschrijving in
eene gemeente van den 4den rang aangegeven had als wer-
kende met 2 knechts, en den 24sten Mei in eene gemeente
van minderen rang als werkende met 24 knechts, ont-
heffing verleend was van den geheelen aanslag in eerst-
bedoelde gemeente, uit aanmerking dat het tijdvak, waarin
de reclamant zijn beroep in die gemeente van hooger rang
zou hebben uitgeoefend, te kort zou geweest zijn om in
eenige aanmerking te komen.
Resolutie 10 Maart 1854, n". 143.
(2) Op de vraag: of een werkman, die eerst in een der
laatste kwartalen zijn beroep met 20 werklieden hervat, ter-
wijl hij in het vorige jaar met 12 werklieden werkende was
aangeslagen, volgens de bepaling van art. 18, § 2, in ver-
-ocr page 120-
— 68 —
ABT. 13.
XIII.
(1) Regten naar tijdsgelanci.
A anvullingsrepten.
§ 1.
Degenen (2), welke in de drie laatste
band met art. 12, § 2, het regt voor een vol jaar ver-
schuldigd is voor 12, dan wel voor 20 werklieden, is te
kennen gegeven, dat bij het toepassen der bepaling van art.
12, § 2, niet uit het oog moet worden verloren, dat, vol-
gens art. 11, § 2, bij de klassiticatie der beroepen van tabel
I en XII de toestand van het beroep, zoodanig als het
dadelijk is, moet in aanmerking genomen worden; dat der-
halve in het onderwerpelijk geval de regten voor de 20 werk-
lieden, volgens art 18, § 1, slechts verschuldigd zijn naar
gelang van het gedeelte des jaars, hetwelk overig blijft, en
dat dientengevolge het bepaalde van art. 12, § 2, alleen
van toepassing is op den fabrijkant of werkbaas, die in het
begin van het jaar het beroep had verlaten, dienvolgens
geen patent had aangevraagd, en welke in een der laatste
kwartalen zijn beroep met werklieden hervat, dus voor het
volle jaar het regt verschuldigd is als alleen werkende, en
voor het later aanschaffen der werklieden slechts een aan-
vullingsregt voor het loopende en de volgende vierendeelen
des jaars.
Resolutie 5 Augustus 1841, n". 68 (V. n°. 124).
Zie voorts §§ 8 en 9 van tabel XVI.
(1)     Zie omtrent de voldoening dezer aanslagen in ver-
band met het bepaalde bij het onderhavige art., de 4rfe
zinsnede van art. 8 en art. 25 in fine der net van 22 Mei
1845 {Staatsblad n". 22, V. n°. 140).
(2)     Verg. § 2 van het voorafgaand artikel, § 14 van
tabel VII eu de 2de zinsnede van § 9 van tabel XVI.
-ocr page 121-
— 69 —
ART. 13.
vierendeelen van het dienstjaar eenigen handel, beroep,
nering of bedrijf ondernemen, (3) of den aard of de
(3) De aanslag als timmerman en die wegens de leve-
ring van materialen (zie tabel XII, § 2), als koopman
naar tabel XIV, n°. 6, belet niet de toepassing van een
aanvullingsregt wegens de uitoefening des bedrijfs van
koopman in aardappelen, vermits volgens de onderhavige
wetsbepaling tot de voldoening van een aanvullingsregt
verpligt zijn, o. a. zij, welke den aard of de natuur van
de onderneming of verrif/tingen betrekkelijk den handel of het he-
roep, waarvoor zij gepatenteerd zijn
, veranderen, en deze om-
schrijving volkomen op de bedoelde onderneming past; te
meer, daar de leverantie der materialen niet onmiddellijk maar
alleen krachtens wetsduiding in de klasse der bij tabel XIV,
n°. 6, aangeduide haudeldhjvende personen doet vallen.
Resolutie 27 Maart 1846, n°. 97.
Een koopman of commissionair, die naar n°. 4 of 16 van
tabel XIV aangeslagen, als niet bij scheepsladingen of groote
partijen ontvangende of verzendende, in den loop des
dienstjaars bij scheepsladingen of groote partijen ontvangt
of verzendt, behoeft daarvan, ter toepassing casu quo van
het hooger regt naar n°. 3 of 15 dier tabel, geene nadere
aangifte te doen wanneer geen dier ladingen of partijen
meer waarde heeft dan f 10,000, als moetende hij geacht
worden slechts eene uitbreiding te geven aan het beroep
waarvoor hij gepatenteerd is, hetgeen tot toepassing van
een aanvullingsregt geene aanleiding geeft; doch wanneer
die waarde f 10,000 te boven gaat, en derhalve de aard
of natuur van het beroep in den loop des dienstjaars eene
verandering ondergaat, wordt eene nadere aangifte naar n*. 3
of 15 der voors. tabel gevorderd.
Resolutie 5 November 1853, n°. 37.
-ocr page 122-
— 70 —
ART. 13.
natuur van de ondernemingen of verrigtingen betrekke-
lijk den handel of het beroep , waarvoor zij gepatenteerd
zijn, veranderen, zullen het regt deswege slechts ver-
schuldigd zijn naar gelang van dat gedeelte des dienst-
jaars, hetwelk overig blijft, berekend bij vierendeeljaars,
zonder dat een vierendeeljaars zal mogen worden gesplitst.
§ 2.
Ue patentpligtigen (4), in art. 11, § 2
(4) Verg. de 2de zinsnede van § 9 van tabel XVI. De
bedoelde patentpligtigen zijn overigens die van tabel I (a),
VII, VIII, IX, XII, XIII en XV, degenen namelijk,
voor wier aanslag de dadelijke toestand des beroeps ten
grondslag moet worden genomen, behoudens zoodanige
uitbreiding, als bij de aant. 1 op art. 11 bedoeld, volgens
welks beginsel ook de onderhavige bepaling op de bedrijven
der overige tabellen in zoo verre van toepassing is, als hunne
uitbreiding in aantal van belastbare voorwerpen, zoo als
molens, blaauwkuipen, cilinders, enz. betreft.
Circulaire 31 December 1820, lett. 3 B, Vr. 13 (V.
1823, n". 103).
Een logementhouder, die bevonden was zijn bedrijf te
hebben uitgeoefend in een huis, bevattende meer kamers
dan hij had aangegeven, en in regten beweerde dat § 2
van art. 13 wil, dat een in § 2 van art. 11 bedoeld patenl-
pligtige, die gedurende den loop van het jaar eene meerdere
uitgebreidheid aan zijn bedrijf geeft, volstaan kan met een
aauvullingsregt, is door de Arrondissement s-ftegtbank te
Leeuwarden veroordeeld, ook op grond dat die bewering dan
(«) In welk speciaal geval dit beginsel ook zij toe te passen op de
patentpligtigen van tabel VI, wordt aangegeven in de resolutie van ,\'!0
November 1836, n°. 224 (V. n». 186) in de 27ste aant. op tabel VII.
-ocr page 123-
— 71 —
ART. 13.
bedoeld, welke, gedurende den loop des dienstjaars, hetzij
door het vermeerderen van het aantal der bij hen in dienst
(5) gehoudene werklieden, of anderzins, eene meerdere
alleen doorgaat, wanneer de patentpligtige van de uitbreiding
ten behoorlijken tijde aan de daartoe bevoegde autoriteit aanga» e
heeft gedaan.
Vonnis 16 Juli} 1851.
Ten aanzien der patentpligtigen, naar den toestand des
beroeps in het vorige jaar belastbaar,
te weten die van
tabel II, III, IV, V, VI, X, XI en XIV (zie art. LI,
§ 1), ligt, bij uitbreiding hunner zaken in den loop des
dienstjaars,
verhooging van aanslag niet in de bedoeling der
gegeven voorschriften, indien de aanslag werkelijk heeft
plaats gehad \'naar den toestand des beroeps in het vorige jaar.
Zij kan echter wel plaats hebben wanneer het blijken
mogt, dat de ambtenaren bij de klassificatie zich nopens
dien toestand in het nadeel der schatkist hadden vergist.
(Verg. art. 22 der wet).
Resolutie 19 Mei 1831, n°. 28 (V. n° 124).
Verg. ook de 67ste aant. op tabel I.
Een timmerman, die volgens § 2 van tabel XII wegens
de levering der grondstoffen mede als koopman is belast,
komt bij vermeerdering van het aantal zijner knechts in
den loop des dienstjaars voor de uitbreiding van het koop-
mansbedrijf dat daarvan het gevolg is, niet in dat dienst-
jaar, maar eerst in het volgende ter verhooging van het
regt als koopman in aanmerking.
Resolutie 23 April 1850, n°. 98 (V. n°. 87).
(5) Zie omtrent de beteekenis van het woord gelouden,
zoomede omtrent hetgeen te verstaan zij onder werklieden,
-ocr page 124-
— 72 —
ART. 13.
uitgebreidheid aan hun bedrijf geven, zoodanig, dat zij
daardoor in eene hoogere klasse vallen of\' aan hoogere
regten onderhevig worden, dan waarin of waarvoor zij
zijn aangeslagen, zullen een aanvullingsregt, naar even-
redigheid van deze uitbreiding of toeneming, moeten
voldoen, hetwelk zal worden berekend op denzelfden voet,
als bij § 1 van dit en bij § 2 van het laatstvoorgaande
artikel is bepaald.
§3.
De gepatenteerden (6), in de tabellen
waarvoor men pateutpligtig is, het voiinis van 5 September
1849 (V. n°. 1552), opgenomen in de 2de aant. op tabel I.
(6) Onder de toepassing van de bepalingen dezer § val-
len al de patentpligtigen der tabellen XII, XI[I en XIV,
die hun bedrijf in eene gemeente van hoogeren rang dan
die, alwaar zij aangeslagen zijn, uitoefenen of doen uitoefenen
(zie art. 1), of zich aldaar met der woon gaan vestigen, bijzonder:
a. Al de patentpligtigen van tabel XII, die in eene
gemeente van hoogeren rang in persoon of door werk-
lieden arbeiden of doen arbeiden.
(Verg. de resolutie van 30 September 1840, n°. 46
(V. n°. 141) in de 45ste aant. op tabel XII.)
*. Die van tabel XIII, die in eene gemeente van hoo-
geren rang etablissementen hebben,
e. De kooplieden, in eene gemeente van hoogeren rang,
op de beurs of elders in het openbaar of anderzins,
in persoon, door hunne bedienden of andere gemag-
tigden (voor zoo ver laatstgemelden niet zijn open-
bare makelaars of cdmmissiehandelaars, en als zoo-
danig zelve
pateutpligtig) in hunnen naam» bun handel
-ocr page 125-
— 73 —
ART. 13.
n°. 12, 13 en 14 genoemd en volgens het tarief B belast,
komende of doende drijven, heizij zij hunne waren
met zich voeren, of hun handel op monsters of stalen
of ook zonder monsters enz. uitoefenen.
Een koopman, die zijne waren in eene gemeente
van hoogeren rang inkoopt, is ook zonder aldaar
weder te verkoopen, volgens de onderhavige wets-
bepaling aan een aanvuUingsregt onderhevig.
Resolutie 14 December 1836, n°. 179 (V. n°. 191).
Evenzeer hij, die de waren, waarin hij handelt,
in de gemeente van hoogeren rang in ontvang
neemt, eu expedieert of andere handelingen ver-
rigt om tot het omzetten zijner koopwaar te ge-
raken. Zie ar red Hooge Raad van 30 Maart 1875
(V. n°. 62) in aant. 2 op art. 1.
Een wegens buitenlandschen handel naar n°. 4
van tabel XI"V te A. aangeslagen koopman is te
B., wegens het opkoopen van vee aldaar, een
suppletoir regt op denzelfden voet verschuldigd,
ofschoon dit vee, ter verzending naar het buiten-
land bestemd, eerst van B. naar A. wordt ver-
voerd, omdat in die omstandigheden de uitoefe-
ning des bedrijfs niet minder te B. dan te A.
het bij n°. 4 van tabel XIV bedoelde kenmerk
van buitenlandschen handel bezit.
Resolutie 14 April 1847, n°. 148.
Verg. voorts de aant. op tabel XIV, n°. 3.
Een koopman, in eene gemeente van lageren
rang woonachtig, doch zijne waren naar eene ge-
meente van hoogeren rang verzendende, is deswege
alleen dan een aanvuUingsregt naar art. 13, § 3}
-ocr page 126-
— 74 —
ART. 13.
zullen (voor zoo verre dezelve niet kunnen worden ge-
schuldig, wanneer hij in persoon den inkoop of
den verkoop doet op de beurzen en markten in
gemeenten van hoogeren rang, en dus zijn handel
in deze gemeente uitoefent,
maar geenszins in de
gevallen, dat hij van uit de plaats zijner woning
zijne waren alleen naar eene gemeente van hoo-
geren rang verzendt of ze van daar ontvangt.
Resolutie 16 November 1839 , «•. 55 (V. 1841 ,
n\'. 80).
Blijkens den nadruk, op de woorden in persoon
gelegd, moet de onmiddellijk voorafgaande bepa-
ling niet in dien beperkten zin worden opgevat,
dat het aanvullingsregt geacht zou moeten worden
niet verschuldigd te zijn, wanneer een koopman,
in eene gemeente van lageren rang wonende, de
uitoefening zijns beroeps in eene gemeente van
hoogeren rang bepaalt tot het opnemen van be-
stellingen aan de huizen van kalanten of koop-
lieden en winkeliers.
Resolutie 15 November 1841, n\\ 35 (V n°. 197).
Vergel. de resolutie van 6 Mei 1863, n°. 81
(V. n°. 68) in aant. 1 op art. 1.
Zie ook wegens het aanvullingsregt, verschul-
digd door een verschen-visck-oplcooper, de resolutie
van 28 Augustus 1861, n°. Ο9, in het aanget. op
n°. 61 van tabel XIV, en wegens dat, verschuldigd
door een vleeschhouwer, het arrest Hooge Itaad 14
Maart 1865 (V n°. 42) in aant. 69 op tabel XIV.
Een grossier van sterke dranken, die in eene
gemeente van hoogeren rang dan waarin hij ge-
-ocr page 127-
— 75 —
ART. 13.
rangschikt onder de kramers of andere patentpligtigen,
patenteerd is, bestellingen opneemt, is deswege
het aanvullingsregt verschuldigd.
Resolutie 12 November 1829, n°. 94 (V. n°. 132).
d.     De patentpligtigen van tabel XIV, zoo als kooplie-
den, commissiehandelaars, assuradeurs enz., die in
eene gemeente kantoren of magazijnen hebben.
e.     De makelaars en commissiehandelaars, die in persoon
of door hunne gemagtigden (zelve geen makelaars of
commissiehandelaars zijnde) hun beroep in eene ge-
meente van hoogeren rang uitoefenen of doen uit-
oefenen.
/, De notarissen, procureurs, artsen, heelmeesters enz.,
welke in zoodanige gemeenten instrumenteren of
practiseren.
„Indien door een\' notaris eene akte wordt ver-
„leden in eene plaats, welke volgens de wet op
„de patenten, van hoogeren rang is dan die waarin
„zijne standplaats is gevestigd, zal hij verpligt zijn
„van het in die plaats verkregen suppletoire pa-
„tent in het hoofd der akte melding te maken, op
„eene boete van ten minste vijf en twintig en ten
„hoogste vier honderd gulden voor iedere overtreding,
„onverminderd zijne gehoudenheid tot voldoening
„der suppletoire regten voor een vol jaar."
Wel\' op kei notarisambt van 9 Ju/ij ] 842 (Slaals-
blad n°.
20), art. 27.
Verg. de resolutie van 29 September 1842, n". 36
(P. n". 166).
Bovenstaande bepaling brengt echter niet mede,
dat een notaris, gevestigd in eene gemeente van
den »e$den rang, die het suppletoir patentregt voor
-ocr page 128-
— 76 —
AK.T. 13.
het uitoefenen der praktijk iu eene gemeente van
den derden rang betaald heeft, nog daarenboven
verpligt zou zijn dat regt te voldoen, wanneer hij
gedurende hetzelfde dienstjaar ook in eene gemeente
van den vijfden rang de praktijk uitoefent.
Resolutie 27 October 1842, »°. 84 ("V. n°. 179).
De notaris kan zich aan de hem, bij art. 27
der wet op het notarisambt, opgelegde verpligting
niet onttrekken op grond dat nog geene uitreiking
van het vereischte suppletoire patent zou hebben
plaats gehad, ten ware hij kunne bewijzen ter ver-
krijging
daarvan vruchteloos pogingen te hebben
aangewend. Evenmin kan zoodanige notaris tot
dekking van zijn verzuim zich beroepen op art. 4
van het Koninklijk besluit van 17 October 1820
(zie de aant. 9 op art. 32 hierna), noch ook op
de omstandigheid, dat door hem van de uitoefe-
niiig zijns beroeps in eene plaats van liooqeren rang
melding is gemaakt te zijner ivoonplaats, als zijnde
die melding enkel verordend om de ambtenaren,
met de regeling en de surveillance van het regt
belast, te verstrekken tot renseignement (zie de reso-
lutievan 30 October 1820, lett. 2 N, in de onder-
havige 6de aant. bl. 79).
Resolutie 28 December 1843, »°. 118 ("V. 1844,
n°. 37).
Een procureur, zijn intrek hebbende in eene
gemeente van hoogeren rang, niet in zijn juridiek
ressort gelegen, is aan de, bij de onderhavige §
bepaalde verhooging niet onderhevig, dan voor
zoo ver zijne relatiλn in zoodanige plaats op goe-
den grond geacht kunnen worden de winstgevend-
lieid van zijn beroep te vermeerderen.
Circulaire 5 November 1823, lett. ό, Vr. 4
(V. n°. 191).
-ocr page 129-
— 77 -
ART. 13.
§ 3 van art. 13 is niet meer van toepassing op
Duitsche geneeskundigen en heelmeesters, geves-
tigd in de aan Nederland grenzende Duitsche
gemeenten, voor zoo verre zij de praktijk in aan
Builscldand grenzende gemeenten uitoefenen. Zie
resolutie 26 Junij 1874, n°. 31 (V. n°. 70)^in
aant. 44. op tabel XIV.
q. De patentpligtigen van tabel XII, XIII en XIV,
wier mededeelqenooten (medeteekenend of niet) in eene
gemeente van hoogeren rang dan die waarin zij zelve
zijn aangeslagen, het gemeenschappelijk beroep uit-
oefenen.
Resolutie 30 October 1820, lett. 2 N (V. 1823,
n°. 103).
Verg. de resolutie van 31 October 1831, n°. 24 B (V.
n°. 206) in aant. 188 op tabel XIV, n°. 131. Zie ook
het arrest van den Hoor/en Raad van 15 November 1842 (V. n°.
200), waarbij als wetlig is bekrachtigd de hekeuring van een
voerman, wonende en gepatenteerd in eene gemeente van
lageren rang, van daar naar eene andere van hoogeren rang
personen vervoerd — doch ter laatstgemelde plaatse zijn rijtuig
op nieuw verhuurd hebbende, zonder te hebben voldaan
aan het bepaalde bij art. 13, § 3.
De ondernemers van karrevrachten en voerlieden kunnen
eerst dan tot eene verhoogde aangifte worden verpligt ge-
acht, wanneer zij in eene gemeente van hoogeren rang
dan die, waarvoor zij zijn gepatenteerd, vrachten aannemen.
Resolutie. 6 July 1847, »°. 208.
Zie omtrent het aanvullingsregt van hofmeesters op stoom-
hoolen,
resolutien 23 December 1858, n". 76 en 77, in het
aanget. op n°. 38 van tabel XIV.
Scheepsreeders, omschreven in n°. 9 van tabel XIV, die
-ocr page 130-
— 78 —
ART. 13.
vaartuigen, bestemd om te worden verhuurd of om daai
mede op vracht te varen, gereed maken en uitrusten, dat is:
voorzien van hetgeen zij behoeven om als wilvaardig te wor-
den beschouwd, in eene gemeente van hoogeren rang dan
die waarin de reederij gevestigd is, zijn deswege een aanvul-
lingsregt verschuldigd, waarbij het voor onverschillig is te
houden of de provisie ter ligplaats van het vaartuig wordt
aangeschaft, dan of zij uit eene gemeente van lageren rang
door de reederij derwaarts verzonden wordt.
Resolutie 8 October 1852, n°. 118 (V. n°. 176).
Wegens een schip, dat aanvankelijk in het dienstjaar
naar n°. 9 van tabel XIV, en de omschrijving daarvan in
de evengemelde resolutie, in eene gemeente b. v. van den
6den rang uitgerust, na volbragte reize in dat dienstjaar
in eene gemeente van den 2den rang, en later in datzelfde
dienstjaar weder in eene gemeente van den lsten rang
uitgerust wordt, is voor ieder dier uitrustingen in eene ge.-
meente van hoogeren rang een aanvullingsregt verschuldigd.
Resolutie 5 Maart 1853, »°. 100.
Verg. het aanget. op n°. 8 van tabel XIV.
Een expediteur, in eene gemeente van den 4den rang
woonachtig, en als expediteur aangeslagen, is ter zake
van het doen uitoefenen zijns bedrijfs door zijn zaakgelas-
tigde in eene gemeente van hoogeren rang, ook naar de
onderhavige bepaling, een aanvullingsregt verschuldigd.
Resolutie 23 Mei 1839, «°. 43 (V. n° 70).
Zie voorts de 45ste aant. op tabel XII en de 12de aant.
in fine op tabel XIV, mitsgaders de aant. 7 2 op dezelfde
tabel.
De ambtenaren behooren de noodige gematigdheid omtrent
de uitvoering der onderhavige wetsbepaling in acht te
-ocr page 131-
- n -
ART. 13.
nemen, ten effecte dat het nu en dan en bij toeval uit-
oefenen van een gedeelte des beroeps in eeue gemeente
van hoogeren rang, den patentpligtige geenszins als over-
treder
der gezegde bepaling zal behooren te doen beschouwen.
Resolutie 30 October 1820, UU. 2 iV(V. 1823, n°. 103).
Dezelfde resolutie bevat voorschriften ter verzekering
van het doel der meergemelde bepaling en ter voorkoming
van ongegronde bekeuringen; een en ander bij middel van
door de ambtenaren der gemeenten van logeren rang aan
die van hoogeren te doene opgaven nopens de meermalen
plaats hebbende beroepsuitoefening van patentpligtigen uit
eerstgeinelde in laatstgenoemde, ten fine van aanslag, zoo
veel des noods ambtshalve wegens de verschuldigde ver-
hooging.
De behoorlijke naleving der laatstgemelde voor-
schriften is speciaal aanbevolen oij de resolutie van 18 Fe-
bruarij
1828, n". 31 lid e (V. n°. 46), mitsgaders bij de
circulaire van 5 Januari) 1833, n". 52 (V. n". 4).
Aan die naleving is nogmaals herinnerd bij de resolutie
van
2 April 1838, n". 23 (F. n". 31), met uitnoodiging aan
de Gouverneurs om geene gelegenheid te verzuimen, ten
einde op de vervulling van dat gedeelte van der controleurs
werkkring te letten en aan te dringen, en zich door eiken
controleur jaarlijks een bepaald verslag te doen geven van
zijne verrigtingen ten gevolge van bovengemelde voorschriften.
Nadere aanbevelingen om aan de bedoelde voorschriften
de hand te houden, zijn vervat in de resolulien van 21 Junij
1844, u\\ 155 (V. »°. 160) en 6 December 1852, ft0. 82
(F. n". 196), meer bijzonder tot de reeders betrekking
hebbende; (uit welke laatste resolutie overigens blijkt, dat
het begrip van reederij, zoo als het in eerstgemelde om-
schreven is, door de op bl. 78 genoemde resolutie van
8 October 1852, n°. 118 (V. n°. 176) is gewijzigd). Ge-
lijke aanbevelingen zijn te vinden in de resolutie van
-ocr page 132-
- 80 -
ART. 13.
4 Feiruarij 1858 n". 145 (V. n°. 16), betrekking hebbende
tot de handelaars in vee; in die van 10 Junij 1856, n". 65,
betreffende meer bijzonder hofmeesters op stoomboolen, en
in die van 22 November 1853, «°. 153 (F. n". 143), hou-
dende tevens vaststelling van het model van lijsten, door
den eenen controleur aan den anderen dienaangaande over
te maken.
Volgens de resolutie van 21 Feiruarij 1860, »°. 181 {V. n°. 22),
moeten op deze lijsten ook worden vermeld al de patentplig-
tigen der tabel XIV, wier medeteekenende deelgenooten in
eene gemeente van hoogeren rang woonachtig zijn; terwijl
bij de resolutie van 18 Augustus 1860, n\'. 72 (V. »°. 100), de
tijdstippen van verzending der lijsten zijn aangewezen.
Nogmaals is de naleving der betrekkelijke voorschriften
herinnerd bij resolutie van 16 April 1858, n". 44 [V. n". 40),
volgens welke het verslag, door den controleur aan den Provin-
cialen Directeur (Inspecteur) ter zake uit te brengen, moet ge-
daan worden bij den aanvang van ieder dienstjaar, en behoort te
behelzeu de verrigtingen over het alsdan afgeloopen dienstjaar.
Tot aanvulling der resolutien van 22 Nov. 1853 en 21
Febr. 1860, hiervoren vermeld, is bepaald, dat voortaan
bij de eerste toezending der lijsten, bij eerstbedoelde reso-
lutie vastgesteld, tevens opgave zal moeten geschieden van
de oorzaken, waarom patentpligtigen, in het vorige dienst-
jaar opgegeven, niet meer op de lijsten voorkomen, hetzij
uithoofde van overlijden, vertrek naar elders, het verlaten
van het beroep, hetzij omdat er voor eene andere gemeente
van hoogeren rang aangifte is gedaan.
Rezolutie 7 April 1863, »°. 117 (V. n\\ 61).
Verg. voorts de resolutien van 5 April 1844, n°. 38,
lid C, n°. 3 fv. n°. 89), 8 December 1846, n». 75 (V.
n°. 206) en 28 November 1848, n°. 84 (V. n°. 124) in
aant. 1 en 9 op art. 21, zoomede de resolutie van 20
-ocr page 133-
— 81 -
AET. 13.
in de tabel n°. 7 vermeld (7) , wanneer zij (8) hun beroep ,
bedrijf of handel uitoefenen in eene gemeente van hooge-
ren rang dan die, waarin zij aangeslagen zijn, of wan-
neer zij zich aldaar met der woon gaan vestigen, onder-
hevig wezen aan een aanvullingsregt, (9) gelijkstaande met
October 1846, n°. 119 (V. 1847, n°. 80) i» het aanget. op
n°. 54 van tabel XIV.
(7)    Verg. § 13 der tabel VII, waarbij ook de kramers
gedeeltelijk onder soortgelijke bepaling als deze betrokken
worden.
(8)     De wet, die aan de alhier opgenoemde patentpligtigeu
een aanvullingsregt oplegt wegens uitoefening van hun
beroep in eene gemeente van hoogeren rang, heeft daar-
mede niets anders bedoeld dan het beroep, zoo als het in
zoodanige gemeente daadwerkelijk wordt uitgeoefend, en
niet zoo als het bij wetsduiding in de gemeente van lageren
rang is beschouwd; zoodat iemand, die bij toepassing der
verwantschap in de gemeente van lageren rang is aange-
slagen als koopman-commissionair, doch in de gemeente van
hoogeren rang slechts het em^gemeld bedrijf uitoefent, zon-
der tevens commissiehandel te doen , daar ter plaatse behoort
te worden belastbaar gesteld als koopman naar den om-
vang van dit zijn bedrijf aldaar.
Resolutie 2 April 1850, »°. 98 (V. n°. 34).
Verg. de resolutien van 30 September 1840, n°. 46
(V. n°. 141), en 29 April 1845, n°. 104 (V. n\\ 89), opge-
nomen in de 45ste aant. op tabel XII.
(9)     De onderhavige bepaling heeft tot blijkbare strek-
king het daarstellen van gelijkmatigheid in de regten, ver-
schuldigd door den inwoner eener gemeente van hoogeren
rang en dien eener gemeente van lageren, in eerstgenoemde
zijn bedrijf komende uitoefenen, of zich aldaar met der
6
-ocr page 134-
— 82 —
A.RT. 13.
het meerdere beloop der belasting, door de aldaar wonende
woon vestigende, zoodat voor beide (bij gelijkheid overigens
der voordeelen, die elks bedrijf, in deszelfs geheel, geacht
wordt op te leveren) de belasting hetzelfde zij, dat is, dat
B., inwoner der gemeente van lager, in die van hooger rang
een aanvullingsregt voldoe, waardoor zijne beide aanslagen
in bedrag komen gelijk te staan met den eenen, door A. in
de gemeente van hooger rang betaald wordende. Controleur
en zetters in laatstgemelde gemeente hebben alzoo te onder-
zoeken : vooreerst, het bedrag van het regt des belasting-
schuldigen in de gemeente zijner woning; ten andere, de
uitgebreidheid zijner zaken in hunne gemeente, ten einde
daarnaar
te kunnen bepalen de klasse, waarin hij in hunne
gemeente zou behooren gesteld te worden, zoo zij hem
naar \'t geheel zijns beroeps hadden te patenteren; terwijl,
bijaldien het alsdan blijkt dat de aanslag in zijne woon-
plaats bereids zoo hoog gesteld is, dat hij met het regt
der evenbedoelde klasse gelijk staat, (hetgeen zeldzaam het
geval kan zijn, als de ambtenaren in de gemeente van minder
rang de wet wθl hebben toegepast), ook geen aanvullings-
regt verschuldigd is. Dit neemt echter niet weg de ver-
pligting der belanghebbenden tot het doen van aangifte in
de gemeente van hooger rang; ten gevolge waarvan trouwens
alleen het al of niet bestaan der verschuldigdheid kan wor-
den beoordeeld, en voor de uitoefening des bedrijfs in die
gemeente het noodzakelijke patent kan worden verkregen.
Resolutie 13 Augustus 1836, n". 58 (V. n". 129).
Naar de bedoeling van laatstgemelde resolutie moet de
patentpligtige uit eene gemeente van lager rang, die zijn
beroep mede in eene gemeente van hooger rang uitoefent,
in deze worden aangeslagen in evenredigheid van dat be-
roep in zijn geheel, dat is, zoo als het door hem in die
beide gemeenten te zamen wordt uitgeoefend, en in ver-
houding tot het regt, zijnen beroepsgenooten in de gemeen-
-ocr page 135-
— 83 —
ART. 13, 14.
patentpligtigen, voor hetzelfde beroep , verschuldigd; zul-
lende dat regt worden berekend op den voet als voren.
XIV.
O oer schrijving der patenten.
§ 1.
Aan de gepatenteerden, in de tabellen
n°. 1, 2, 3, 4, 5 en 13 (1) begrepen, welke, in den
ten van hooger rang opgelegd; moetende naar dezen regel
het aanvullingsregt van den patentpligtige, die bijv. in eene
gemeente van den 6den rang in de 10de klasse is aange-
slagen, en die geacht wordt in eene gemeente van den
4den rang, alwaar hij mede zijn beroep uitoefent, in de
8ste klasse te moeten worden belast, berekend worden als
volgt:
in de gemeente van den 6den rang is het regt naar de
10de klasse.............f 4.50
in de gemeente van den 4den rang is het regt
naar de 8ste klasse...........- 17.00
verschil of aanvullingsregt f 12.50
Resolutie 13 Mei 1859, n\'. 75 (V. n°. 48).
(1) Volgens dit art. kan het patent eener naar tabel XIV
patentpligtige weduwe, die haar beroep in den loop des
dienstjaars aan den man, met wien zij hertrouwt, over-
draagt, Ie diens name niet worden overgeschreven, en is
deze dan ook gehouden zich op nieuw te doen patenteren.
Resolutie 16 November 1853, n°. 126.
Ten aanzien der overschrijving van patent wegens het
overdoen eener fabrijk, die met eene bij den primitieven
patentpligtige in gebruik geblevene gezamenlijk, en bij
-ocr page 136-
— 84 —
ART. 14.
loop des dienstjaars hun bedrijf verlatende, dat bedrijf
met het gebruik van de vaste panden, waarin hetzelve
wordt uitgeoefend, aan anderen zullen hebben overgedaan,
zal kunnen worden verleend overschrijving van patent,
op naam van degenen, welke het bedrijf zullen hebben
overgenomen, mits de belanghebbenden zich gezamenlijk,
ter bekoming daarvan, in geschrift aanmelden bij de per-
sonen, in art. 22 genoemd.
Zoo wel zij, die het bedrijf hebben overgedaan, of
hunne erfgenamen, als zij, welke hetzelve hebben over-
assimilatie, naar een en hetzelfde n°. van tabel V met ιιn
regt is belast, is te kennen gegeven :
dat ieder dier fabiοjken naar de wet afzonderlijk had
behooren te zijn aangeslagen, doch dat desniettemin de
overschrijving van patent wegens ιιn dier fabiοjken kan
geschieden, mits in de overdragt ook het gebruik van de
betrokken vaste panden begrepen zij;
dat het belasten der twee fabrijken gezamenlijk met ιιn
regt daartegen geen bezwaar kan opleveren, omdat de
overschrijving van patent alleen die acte betreft, en niet
medebrengt de overbrenging van den aanslag ten name
van den overnemer, zoodat er geene splitsing van dien
aanslag noodig is, en deze in zijn geheel van den oorspron-
kelijk aangeslagene krachtens zijne solidaire aansprakelijk-
heid gevorderd kan worden.
dat het eindelijk van zelf spreekt, dat bij de uitvoering
der formaliteit van overschrijving, de voorschriften van § 6
der instructie van 4 October 1819, lett 2 D (V. 1823,
n°. 104, bl. 7) met de noodige wijzigingen moeten worden
toegepast.
Resolutie 25 Feσruary 1860,»». 119.
-ocr page 137-
— 85 —
ABT. 14.
genomen, zullen voor het regt, wegens hetzelve verschul-
digd, (2) in solidum aansprakelijk zijn.
Ingeval een gepatenteerde meer dan ιιn beroep mogt
uitoefenen, waarvan het eene in de bij dit artikel aange-
wezene tabellen, en het andere in de overige tabellen is
genoemd, en die beroepen voor verwant gehouden wor-
dende, te zamen met slechts ιιn regt waren belast, zal
de overschrijving van het daarvoor afgegeven patent niet
worden toegestaan.
Verg. § 20 van tabel XVI.
Het blijvende van de bepalingen dezer § is bijzonder
herinnerd bij § 17 der algemeene instructie van 18 Augustus
1845, n\'. 61 (V. 1855, tt". 3), ter uitvoering der wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad n°. 22, V. n°, 140), bij welke
wet (art. 5) als algemeene regel is vastgesteld, dal iedere
aanslag in zijn geheel is verschuldigd door dengenen, ten wiens
name dezelve op het kohier voorkomt.
(2) Omtrent de bezwaren van korenmolenaars over het
vorderen van een patentaanslag over het geheele dienst-
jaar, ofschoon zij dat bedrijf eerst in Augustus hadden
overgenomen, is te kennen gegeven, dat de bij de onder-
havige verordening vastgestelde solidaire aansprakelijkheid
op den nieuwen verkrijger van het bedrijf geenszins in dier
voege kan worden toegepast, dat hij zou gehouden zijn de
belasting te betalen over een tijdvak, waarin het bedrijf
hem niet aanging; dat de overschrijving van het patent baar-
blijkelijk eene gunst is, die de wet verleent ten behoeve
desgenen, die het bedrijf overdoet, en dat de nieuwe ver-
krijger daardoor van geene erger conditie kan worden, dan
wanneer hij geene overschrijving verlangd en aangifte ge-
daan had tot betaling van het regt naar tijdsgelang.
Resolutie 5 Mei 1848, n". 74 (V. n». 121).
-ocr page 138-
— 86 —
ART. 14.
§ 2.
De erfgenamen van gepatenteerden , welke
de zaken des overledenen voortzetten, (3) zijn niet gehou-
den zich deswege, gedurende liet dienstjaar, waarin het
overlijden heeft plaats gehad, van een nieuw patent te
voorzien; niettemin zullen zij verpligt zijn deswege, bin-
nen drie maanden na het overlijden, eene verklaring in
te dienen, ten einde het patent des overledenen op hun-
nen naam worde overgeschreven, en zulks op eene boete
van 3 gulden (4).
De overschrijvingen, in dit artikel bedoeld (5), zullen
op de patenten zelve worden aangeteekend, en zal voor
iedere overschrijving, door degenen, op welken het be-
roep is overgegaan (6), betaald worden 25 cents.
(3)    Zie omtrent de toepassing dezer wetsbepaling bij
het bestaan van meerdere medeteekenende deelgenooten die
in de zaak optreden, resolutie van 30 April 1858, n°. 64
(V. n°. 44), opgenomen in de 3de aant, op art. 7.
(4)    Zie de 1ste aant. op art. 34.
(5)    De overschrijvingen geschieden door de hoofden der
gemeentebesturen, na bewerkstelligd onderzoek en in orde
bevinding der aanvrage door controleur en zetters. Zij heb-
ben plaats bij doorhaling van den naam des eersten houders
en inplaatsstelling van dien des nieuwen in het patent; ver-
melding der overschrijving en van het tijdstip dier over-
schrijving op de keerzijde van het patentblad; bekrachtiging
der overschrijving door onderteekening des ambtenaars en
des nieuwen houders, en aanteekening van dit alles op de
registers der uitgegeven patenten en der patentpligtigen.
Instructie 4 October 1819, 2 D, § 6 (V. 1823 , n". 104).
(6)    En alvorens de overschrijving geschiede.
Instructie als voren.
-ocr page 139-
— 87 —
AKT. 15.
XV.
Afschrijving op het patentregt.
De (1) erfgenamen van gepatenteerden,
welke de zaken van den overledenen (2) niet voortzetten,
zullen afschrijving op deszelfs aanslag erlangen, mits zich ,
binnen drie maanden na het overlijden, (3) aanmeldende
bij de personen in art. 22 genoemd, met uitdrukkelijke
verklaring, dat zij de zaken des overledenen niet voort-
zetten.
De belasting zal tot en (4) met de maand, waarin de
Verg. overigens § 25 van tabel XVI.
(L) Zie § 22 van tabel XVI.
(2) De voortzetting der patentpligtige handelingen tot
het einde der maand, waarin het verzoek om afschrijving
geschiedt, doet de aanspraak daarop niet vervallen, doch
wθl, bijaldien het beroep na die maand wordt voortgezet,
al mogt het binnen den voorgeschreven peremptoiren termijn
worden gestaakt of aan anderen overgedaan.
Resolutie 30 Maart 1861, »°. 153 (V. n°. 33).
(8) Deze voorwaarde van aanmelding behoort vervuld te
worden, onverschillig of het beroep al dan nut voor voorl-
zetling door de erfgenamen
vatbaar zij, daar de wet tusschen
verpligle en vrijwillige staking geen onderscheid maakt.
Resolutie 10 November 1831, »°. 63 B (V. n°. 211).
Met wijziging der circulaire van 28 November 1861, n°. 98
(V. n°. 121), is aan de Provinciale Inspecteurs opgedragen om,
ieder voor zoo veel den kring zijner inspectie betreft, op ver-
zoeken om afschrijving, in dit artikel bedoeld, namens den
Minister te beschikken.
Resolutie 5 Maart 1870, n°. 29 (V. n". 36).
(4) De regeling der afschrijving geschiedt naar het bij
-ocr page 140-
— 88 —
ART. 15, 16.
aanvraag om afschrijving geschiedt, moeten worden aan-
gezuiverd (5).
(6) Geene andere afschrijvingen, hetzij ter zake van
het verlaten van een beroep, of uit anderen hoofde, zul-
len worden verleend.
XVI.
Beschrijving der patentpligtigen.
De beschrijving der patentpligtigen is,
of algemeen of bijzonder: de eerste betreft de patentplig-
Wut v. 1832, tigen, welke reeds op den lsn Mei van het dienstjaar,
al \' \' waarover de beschrijving geschiedt, hun beroep uitoefen-
den; de laatste is betrekkelijk tot diegenen, welke later
aan de belasting of aan eene aanvulling van dezelve onder-
hevig worden.
art. 8 der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad n°. 22) aan-
gegeven stelsel van betaling in tien termijnen, zoodat de
erfgenamen eens patentpligtigen, die zich, bijv. in Augus-
tus, ter bekoming van afschrijving aanmelden, in plaats
van vier twaalfde, drie tiende gedeelten van den aanslag
moeten aanzuiveren
Resolutie 15 December 1846, »°. 241 (V. n°. 218).
(5)    Zie de 6de aant op art. 37.
(6)     Dus ook niet wegens het in den loop des dienstjaars
achtereenvolgend verminderen van het aantal werklieden,
bij den aanvang van het dienstjaar gehouden wordende.
Koninklijk besluit 7 Mei 183B, n\'. 94 (V. n°. 89).
Zie intusschen § 21 van tabel XVI, en wijders §§ 22
a 25 derzelfde tabel.
-ocr page 141-
— 89 —
ABT. 17.
XVII.
Algerneene beschrijving en wijze derzelve.
De (1) algerneene beschrijving zal,
(1) De reglementaire voorschriften op het stuk der
beschrijvingen zijn vervat in de resolutie» van 22 Julij
1819, n°. 833, van 4 Ooiober 1819, UU. 2 C {V. 1823,
»". 102), van 10 Mei 1820, lelt. A (V. 1823, »°. 102) en
20 April 1852, n°. 162 (F. »°. 53), in verband met die
van 4 Februari} 1853, »°. 167 (V. n". 17); mitsgaders in
de resolutie van 5 April 1844, »°. 38 (F. »°. 89), lid C, n°.
1 en 2, waarbij op de algerneene bepalingen nopens het beschrij-
vingswerk uitzonderingen zijn vastgesteld, deels ter verze-
kering van het doel der voorschriften van de wet van 1843,
betrekkelijk de afgifte der patenten aan slijttrs, tappers en
kroeghouders (zie art. 25 in fine), deels ten einde de tijdige
uitreiking der patenten aan reizende kooplieden, commissio-
nairs enz. te vergemakkelijken.
Bij lit. C, 2de lid, der resolutie van 15 Februaiοj 1867,
n°. 25 (V. n°. 20) en lit. B, 2de lid, van die dd. 26
Pebruarij 1868, n°. 7 (V. n°. 30), zijn de collegien van
zetters herinnerd aan de bepaling, vervat in art. 5 der
voormelde resolutie van 20 April 1852, in verband met die
van 4 Februarij 1853, n°. 167 (V. n°. 17), volgens welke
de declaratoiren der patentpligtigen, die dadelijk van patent
moeten zijn voorzien, door die collegien, nadat zij de regten
berekend en aan den voet van het declaratoir vermeld hebben,
in hun register moeten worden ingeschreven en daarna ten
spoedigste verzonden.
Zie voorts lid C, n\'. 3, der resolutie van 27 Maart 1845,
n„. 40 (V. n". 56), alsmede de resolutie van 4i Augustus 184>b,
»°. 52 (V. »°. 131), houdende nieuwe bepalingen op het
stuk der rondbrenging van de beschrijvingsbiljetten, hetzij door
de ontvangers zelve, hetzij, wanneer deze ambtenaren daarvan
/
-ocr page 142-
— 90 —
ABT. 17.
(2) zoo vroegtijdig mogelijk, in den aanvang van elk
dienstjaar plaats hebben.
Te dien einde zal aan (3) al de ingezetenen ter invul-
oui zeer gewigtige redenen worden verschoond, door de
deurwaarders, onder verantwoordelijkheid der ontvangers en
tegen zekere indemniteit; dit laatste, voor zoo verre deze
rondbrenging niet gelijktijdig plaats heeft met die der
beschrijvingsbiljetten voor de personele belasting.
Aan een ontvanger is \'s Ministers ernstige ontevredenheid
betuigd, omdat hij, zonder daartoe gemagtigd te zijn, de
beschrijving hoofdzakelijk door zijn geagreλerden klerk had
doen verrigten.
Resolutie 24 November 1866, «°. 12 (V. »°. 169).
In herinnering gebragt de voorschriften, volgens welke
commiesen en commiesen-deurwaarders niet tot het doen der be-
schrijving inogen worden gebezigd, en dus ook niet den ont-
vanger of beschrijver daarbij behulpzaam mogen zijn.
Resolutie 14 Oetober 1871, n". 23 (V. n". 115).
Verg. art. 12 der instructie voor de deurwaarders der
directe belastingen van 18 Augustus 1845, »°. 61 (F. 1855,
n". 4).
Zie ook de resolutie van 4 \'Februari) 1853, n". 168 (V.
n".
18), houdende vaststelling van het model eener door
de ontvangers te houden beschrijvingslijst met voorschriften
omtrent hare invulling; zoo mede die van 25 Augustus
1860, n". 147 (V. «°. 104), de aanbeveling behelzende,
aan de ontvangers, om deze lijsten met naauwkeurigheid
te houden, en aan de controleurs, om die bij de verificatie
der primitieve en suppletoire kohieren telken reize te viseren.
(2) Verg. § 11 van tabel XVI.
(8) Hiervan zijn in gemeenten van beneden de 5000
-ocr page 143-
— 91 —
ART. 17.
ling worden aangeboden of bezorgd eene (4) gedrukte
zielen zoodanige personen uitgezonderd, te wier aanzien de
verzekering bestaat dat zij niet patentpligtig zijn.
Resolutie 22 Julij 1819, »°. 833, art. 2 (F. 1823, n°. 102).
(4) De modellen dier verklaringen zijn\' bij verschillende
resolutien vastgesteld en aan de ambtenaren medegedeeld («).
Zie retolutie van 5 April 1844 , n". 88 (V. n". 89), al de
andere vermeldende en grootendeels wijzigende, met bepa-
ling o. a. dat de controleurs verpligt zijn toe te zien, dat
de ontvangers zich aan de modellen houden, en de declara-
toiren op goed papier en met de vereischte zorg doen drukken.
Tegen het bezigen van ander dan goed, gewoon schrijf-
papier voor de declaratoiren, is boete bedreigd.
Resolutie 27 December 1864, »°. 45 (V. n". 126).
Bij aanvulling van laatstgemelde beschikking bepaald dat
voor deze declaratoiren moet worden gebezigd dubbel machi-
naal papier, schrijfformaal
, van minstens ƒ4.75 de riem, we-
gende minstens 9 Ned. ponden, overeenkomstig het aan de
Provinciale Directeurs gezonden model.
Resolutie 11 Februarij 1865, n". 37 (V. n". 18).
Het is den ontvangers verboden in de ingevulde patent-
declaratoiren bijvoegingen of veranderingen te brengen, die
niet door de belanghebbenden zelve op die biljetten worden
goedgekeurd, terwijl in geen geval andere aanteekeningen
op de aangiften mogen worden gesteld dan voor of aan de
linkerzijde van de daarin voorkomende vragen en alsdan met
rooden inkt of potlood.
(«) Deze modellen zyn te vinden op bladz. 234—254 van het Wet-
bock der Kijkt Directe Belastingen in. Nederland,
door den zamensteller
van dit werk, bij Gebroeders Belinfante in 1870 uitgegeven.
-ocr page 144-
— 92 —
ART. 17.
verklaring, geschikt om onderscheidenlijk aan te wijzen
Wetv. 1832, al de door hen, bereids op den lsten Mei des dienstjaars
«rt. 2. uitgeoefende, niet uitdrukkelijk van het patentregt vrij-
gestelde beroepen of bedrijven, (5) onverschillig of dezelve
Bij nalatigheid ten deze door hen, hunne bedienden of
gemagtigden, worden zij bezwaard in buitengewone ontvangst
met/l.— voor elk zoodanig biljet.
Resolutie 15 Februari] 1867, n°. 25 (F. n". 20), in
verband met die van
28 Februari] 1866, »°. 103 (F.
»°. 34).
Verg. voorts lid D, n". 3, der resolutie van 27 Maart
1845, n°. 40 (V. n". 56), zoo mede de resolutie van 4 Februari]
1853, »°. 170 (V. n". 21), houdende vaststelling van een
aangiftliiljel voor kramers en kooplieden, en de resolutien van
19 December 1860, n°. 117 (V. n". 155), en 26 Februari]
1868, n". 7 (V. n". 30), waarbij dit model is gewijzigd.
Zie ook omtrent de invulling van de te bezoeken ge-
meen ten in de declaratoiren der kramers, de resolutien van
29 Mei 1834, n". 160, Fr. 20 {F. »°. 149), en 10 Juli]
1834, n". 87 (F. n". 170).
Zie desgelijks de resolutie van 20 April 1852, »°. 162
(F. »°. 53), waarbij een aangiffcbiljet voor eigenaars, vaste
huurders of andere vaste gebruikers van binnenvaartuigen
is vast-
gesteld.
(5) De noodzakelijkheid dezer bepaling ligt voornamelijk
hierin, dat de beoordeeling wegens de al- of M*W-verwant-
heid van een beroep niet aan de patentpligtigen zelve kan
worden overgelaten, maar eenig en alleen aan controleur
en zetters behoort; terwijl daarenboven ieder verwant be-
roep gelegenheid kan - en in de meeste gevallen moet geven
tot verhooging van den gezamenlijken aanslag
Instructie 27 October 1819, lett. RR, art. 6 (V. 1823,
n°. 102).
-ocr page 145-
— 93 —
ART. 17.
al of niet zijn Verwant, en ter vermelding tevens van den
aard van ieder derzelve, en van de bijzonderheden daar-
toe betrekkelijk, waarvan de kennis, volgens de bepalin-
gen dezer wet, wordt vereischt tot het regelen der voor
dezelve verschuldigde regten.
Een iegelijk patentpligtige zal gehouden zijn de ver-
klaringen, in voege voormeld, behoorlijk (6) in te vul-
Voor zoo verre ingezetenen, die een, bij de wet niet
genoemd beroep uitoefenen, in het denkbeeld mogten ver-
keeren van niet aan de belasting onderworpen te zijn,
behoort den zoodanigen hunne verpligting tot aangifte zoo
veel mogelijk herinnerd te worden.
Instructie 27 October 1819, Mervoren vermeld, art. 8.
Verg. de resolutie van 2 Februarij 1847, n°. 156 (V.
n°. 26) in het aanget. op n°. 53 van tabel XIV.
(6) Met aanvulling en wijziging van art. 21 der wet
van 26 Januarij 1815 (Staatsblad n°. 7) (a) zijn alle fa-
brijkanten en verkoopers van buskruid, vuurwerk of schud-
katoen
verpligt, dit in hunne aanvraag om patent uit te
drukken, op de boete, in dat art. bedreigd.
Art. 1 der wet van 9 Julij 1855 (Staatsblad n°. 68,
V. n°. 67), gehandhaafd bij art. 24 van die dd. 2
Junij 1875 (Staatsblad n\'. 95, V. n\\ 73).
Vergelijk voorts § 9 van tabel VII en het daarop aan-
get.; zoomede tabel I, § 4 en 5, tabel II in fine, tabel III,
| 8, tabel IV, § 2 en 3, tabel V, § 2 en 3, tabel VII,
§ 5 en 7, tabel IX, tabel XII, § 2, enz , enz.
(a) Niet in de Verzameling geplaatst. De ten deze betrokken bepalingen
zjjn echter vermeld in de resolutie van 5 November 1827, «o. 87 (V.
»°. H6).
-ocr page 146-
— 94 —
ART. 17.
len, en dezelve voorts, tegen (7) regu, te stellen in
handen van de ambtenaren of zoodanige andere personen,
als met het overnemen derzelve, onder het toezigt van
den controleur der directe belastingen, zullen worden
belast, hetzij dan dat die verklaringen aan de huizen der
ingezetenen zullen worden afgehaald, hetzij er tot het
Het is den deurwaarders verboden, voor het invullen
van declaratoiren in zake van directe belastingen geschen-
ken van de belastingschuldigen aan te nemen.
Resolutie 24 Augustus 1851, n\\ 117 (V. n°. 101).
Ingetrokken de agreatie van een ontvangersklerk, met
last hem van het kantoor te doen verwijderen, omdat hij
bij het doen der beschrijving, in strijd met vorenstaand
verbod, belooning voor het invullen der biljetten had aan-
genomen.
Resolutie 24 November 1866, ri>. 12 ("V. n°. 169).
Overigens staat het den ontvangers niet vrij, wanneer zij
schatpligtigen in de invulling hunner aangiften behulpzaam
zijn, daarbij in wets-explicatiλn te treden.
Resolutie 24 April 1857, n°. 52, 2de lid.
(7) Wanneer de declaratoiren aan de huizen der patent-
pligtigen worden afgehaald of door de belanghebbenden
zelve bij het gemeentebestuur worden ingeleverd, wordt
hun, ook zonder dat zij er speciaal om vragen, een bewijs
van ontvang
ter hand gesteld. De controleurs zijn gelast toe
te zien, dat hieraan stiptelijk worde voldaan.
Resolutie 5 April 1844, n°. 38, lid O 4 (V. n°. 89).
Deze bepaling is den ontvangers ten ernstigste herinnerd.
Resolutie 27 Maart 1845, n°. 40, lelt. C, n\\ 4 (V. n°. 56).
-ocr page 147-
— 95 —
ART. 17, 18.
overnemen derzelve, bepaalde zitdagen, op daartoe ge-
schikte plaatsen, zullen worden vastgesteld; in alle geval-
len zal de tijd en wijze van de inlevering of teruggave der
ingevulde (8) verklaringen door de gemeentebesturen vooraf
worden bekend gemaakt, (9) en verblijft de beschikking
deswege aan de Gouverneurs, ieder in zijne provincie.
XVIII.
Verpligting van hen, welke bij de algemeene
beschrijving zijn overgeslagen.
De patentpligtigen, welke bij het aan-
bieden of bezorgen der verklaringen, hier voren omschre-
ven, of ook bij het terughalen van dezelve, mogten zijn
voorbij gezien, zullen zich niet mogen beroepen op der-
gelijk verzuim, maar integendeel gehouden zijn om zorg
te dragen, dat de vereischte en behoorlijk ingevulde ver-
klaringen door hen, in persoon of door hunne gemagtig-
den, worden ingediend; de tijd en wijze waarop, en de
plaats alwaar deze en alle andere bij deze wet gevorderde
aangiften, verklaringen en aanvragen zullen moeten wor-
den gedaan en ingeleverd, gelijk ook de plaats, alwaar
(8)     Aan de patentschuldigen, bedoeld bij nis. 37—40
van tabel XIV, wordt bij die aankondiging bijzonder her-
innerd het bepaalde bij de laatste zinsnede van art. 25
der wet, en tevens kennis gegeven, wanneer de patenten
te hunner beschikking zullen zijn.
Resolutie 5 April 1844, n°. 88, lid C, n". 6 (V. n°. 89).
Zie ook de resolutie van 24 Februarij 1863, n°. 100
(V. n". 45), letter B lid b, in de 2de aant. op art. 25.
(9)    Zie art. 5 der resolutie van 22 Julij 1819, »°. 833
(F. 1823, »°. 102).
-ocr page 148-
— 96 —
aut. 18, 19.
de gedrukte verklaringen te bekomen zijn, zal door de
gemeentebesturen worden aangekondigd (1).
XIX.
Bijzondere beschrijvingen.
Tιr instandbrenging der bijzondere be-
schrijvingen, zullen de patentpligtigen, welke later dan
Wet v. 1832, den lsteu Mei eenig beroep, handel of bedrijf aanvangen,
art. 2. 0f eenig nieuw beroep, bedrijf of handel bij het door hen
reeds uitgeoefend wordende ondernemen, onverschillig (1*)
of hetzelve daarmede is verwant of niet, mitsgaders naar
gelang dat de bepalingen, bij art. 12, § 2, en bij art.
13 (2) gemaakt, op hen toepasselijk worden, gehouden
zijn, hunne verklaringen deswege in persoon te komen
of door hunne gemagtigden te doen overleggen (3).
(1)    Zie art. 80 der resolutie van 22 Julij 1819, n\'. 833
{V. 1823, «•. 102).
(1*) Zie aant. 5 op art. 17.
(2)     Verg. § 9 (Zde zinsnede) van tabel VII.
(3)     De tijd tot het doen dezer verklaringen is die,
welke aan de voorgenomene uitoefening of uitbreiding van
het beroep voorafgaat, en zijn alzoo de strafbepalingen van
art. 37 der wet ook toepasselijk op hen, die tot de be-
doelde uitoefening of uitbreiding overgaan, zonder de ver-
eischte verklaring gedaan te hebben.
Arrest Prov. Hof Zuidholland van 24. Oclober 1846.
Dit beginsel bevestigd bij arrest van den Hoogen Raad
dd. 25 Nov. 1862 (V. 1863, »•. e7).
-ocr page 149-
— 97 —
ART. 20, 21.
XX.
De patentpligtigen moeten hunne verklaringen
teekenen.
Ieder patentpligtige zal gehouden zijn
deszelfs verklaring met zijne handteekening te bekrach-
tigen (1).
Ingevalle hij betuigt niet te kunnen schrijven of tee-
kenen, zal een der met het overnemen der verklaringen
belaste ambtenaren of\' personen de teekening uit deszelfs
naam, en in tegenwoordigheid van twee andere medetee-
kenende personen, verrigten, met vermelding van de
redenen waarom.
XXI.
Plaatsen, waar de aangifte der patentpligtigen
geschieden moet.
De patentpligtigen zullen zich behooren
aan te geven (1*) ter plaatse, als volgt:
(1) Ook de veranderingen die hij daarin vervolgens nog
wil brengen.
Resolutie 22 Julij 1819, n\'. 833 (Y. 1823, n°. 102),
art. 15.
Ongeteekende of, ten aanzien der daarin vermelde be-
roepen, niet behoorlijk ingevulde verklaringen zijn niet aan-
neembaar.
Resolutie 10 Mei 1820, lett. A, art. 1 ("V. 1823,
n". 102).
Verg. ook de 6de aant. op art. 22.
(1*) De bepalingen van dit art. behooren naauwkeurig
te worden in acht genomen. De aanslag kan dientenge-
volge ook niet anders plaats hebben dan in de gemeente,
7
-ocr page 150-
— 98 —
ART. 21.
Die, vermeld in de tabellen (2) n". 1, 2 , 3, 4, 5 en
alwaar de aangifte volgens de wet moet worden gedaan,
behoudens het bepaalde ter verzekering der aanvnllings-
regten, bij art. 13, § 3 bedoeld.
Resolutie 5 April 1844, n°. 38, lid C, n". 3 (V. n°. 89).
Dit voorschrift is bepaaldelijk in herinnering gebragt bij
resolutie van 8 December 1846, »•. 75 (F. u°. 206), met
uitnoodiging aan de Arrondissements-Directeurs om te
zorgen, dat de wet te dezen opzigte behoorlijk worde
nageleefd, en met opmerking dat zulks te minder bezwaar
kan inhebben, omdat de coutroleur ter plaatse, waar de
aanslag geschiedt, de inlichtingen die hij tot regeling daar-
van behoeft, kan vragen aan zijn ambtgenoot, dien het
aangaat, voor zoo verre deze hem die inlichtingen niet
reeds uit zich zelf heeft doen toekomen.
Verg. ook het aanget. op art. 18, § 3.
(2) De verpligting, den patentpligtigen van tabel I bij
deze bepaling opgelegd, geldt bijzonder ten aanzien van
de fabrijkanten, trafijkanten en al dezulken, wier bedrijf
aan een bepaald locaal (atelier) is verbonden, doch niet
opzigtens de zoodanigen, waarbij dit niet het geval is,
ofschoon ook tot die tabel behoorende, bepaaldelijk ook
niet met betrekking tot de werkbasen, straatmakers, zonder
vaste werkplaats arbeidende, steenbakkers
enz., behoudens hunne
onderworpenheid aan het regt in evenredigheid van hel geza-
menlijk aantal werklieden, door hen te bezigen in de qnderschei-
dene gemeenten
, waar zij hun bedrijf uitoefenen (zie tabel I,
§ 1), en onverminderd hunne verpligting om in iedere
gemeente een register te houden hunner werklieden, op den
voet en ten einde als bij art. 33 vermeld.
Resolutie 14 Mei 1827, n°. 64 (V. n°. 88) en 16 Oc-
lober
1828, n". 114 (V. 1829, n\\ 37).
-ocr page 151-
— 99 —
ART. 21.
(3) 6, in iedere gemeente afzonderlijk, waar hunne werk-
plaatsen, fabrijken, molens, winkels enz., gelegen zijn.
Die van de tabellen (4) n°. 7 en (5) 16 op de plaat- Wetten van
sen bij die tabellen aangeduid.
                                              1832 en 1852
Die van de tabellen n°. 10, 11, (6) 12, 13 en (7) 14,
in de gemeente hunner woning.
(3)    De wet geeft geen grond oin, bij verplaatsing van
een\' winkel naar eene andere gemeente, deze voort ze/M riff
van het bedrijf in den loop des dienstjaars op nieuw als
belastbaar te beschouwen.
Resolutie 5 Junij 1857, »°. 74.
(4)    "Verg. §§ 1.1 — 14 van tabel VII.
Naar de wet van 1819 moesten de inlandsche kramers
zich aangeven iu de gemeente hunner woning.
(5)     Verg. §§ 11 en 18 van tabel XVI.
(6)    Een huisschilder en glazenmaker (tabel XII, 2de afd.,
u\'8. 21 en 23), die in eene gemeente van den 5den rang
woonachtig en aldaar als met twee knechts arbeidende ge-
patenteerd, zijn beroep met vier werklieden ook uitoefent
in eene gemeente van den oden rang, moet suppletoir worden
aangeslagen in zijne woonplaats.
Resolutie 12 Februari] 1844, n°. 91 (V. n°. 109).
(7)     De bepaling der wet om fabrijkanten wegens het-
geen builen hunne fabrijken vervaardigd wordt, als kooplieden
te belasten, brengt mede, dat bij de toepassing van dit
regt de regelen, door de wet ten aanzien van het koop-
manspatent
aangegeven, gevolgd worden. Een fabrijkant
derhalve, die buiten zijne fabrijk ook in andere gemeenten
laat werken, moet voor het op die wijze vervaardigde als
-ocr page 152-
- 100 —
ABT. 21.
Die van de tabel n°. 15, in iedere gemeente in het
bijzonder, waar het beroep wordt uitgeoefend.
De aangifte der maatschappijen, in de tabel n". 9 ver-
meld , zal moeten geschieden in de gemeenten, waar de
beheerders derzelve woonachtig zijn.
De aan het patentregt onderhevige (8) vreemdelingen
zullen zich, voor hunnen eersten aanslag, in ieder jaar
aangeven ter plaatse, waar zij zich het eerste ter uit-
oefening van hun beroep ophouden; — en voorts, voor
koopman alleen worden aangeslagen ter plaatse waar zijn
kantoor gevestigd is, behoudens toepassing van art 18,
§ 8 der wet, wanneer daartoe termen bestaan.
Resolutie 14 Maart 1856, «°. 120.
Een gepatenteerd verkooper van gemaakte nieuwe kleederen,
is, wegens het houden van een depot dier voorwerpen in
eene andere gemeente dan die zijner woning, geen afzon-
derlijk
regt verschuldigd, doch moet daarop bij de regeling
van zijn aanslag voor zoo veel noodig worden gelet.
Resolutie 26 November 1858, «°. 77.
(8) Onder deze ook te rangschikken den chef van het
materieel der Hollandsch-Belgisclie Spoorwegmaatschappij, of-
schoon hij in Belgiλ woont en aldaar patentregt betaalt.
Zie arrest van den Hoogen Raad van 3 October 1860
(V. n\\ 119), in het aanget. sub 1 op art. 1 der wet.
Verg. aant. 29 op tabel VII, alsmede §§ 11—14 dier
tabel en het op § 11 aanget, mitsgaders tabel VIII en
§§ 11 en 18 van tabel XVI. Zie ook omtrent de plaats van
den aanslag der vreemdelingen, die hier te lande aanne-
mingen doen, de resolutie van 6 Mei 1863, n°. 81 (V. n°. 68)
in aant M op tabel XIV.
-ocr page 153-
— 101 -
ABT. 21.
de aanvullingsregten, ter plaatse, waar zij die verschul-
digd niogten worden.
Eindelijk zullen diegene der in de tabellen n°. 12,
13 en 14 vermelde patentpligtigen, welke aan een aan-
vullingsregt, wegens de uitoefening van hun bedrijf in
eene gemeente van hoogeren rang, onderhevig worden,
daarvan aangifte behooren te doen in zoodanige gemeente
van hoogeren rang (9).
(9) Vischverkoopers, die niet in de gemeente hunner
woonplaats maar alleen in eene gemeente van hooger rang
hun beroep uitoefenen, en geene aangifte gedaan hebben,
moeten ambtshalve worden aangeslagen in de gemeente,
waar het beroep uitsluitend wordt uitgeoefend, als de
eenige gemeente alwaar over den toestand en de uitgebreid"
heid der zaken kan worden geoordeeld, en zulks naar den
rang, waarin deze gemeente bij de wet geplaatst is.
Resolutie 28 November 1848, W. 84 (V. n°. 124).
Wanneer bij het ontvangen eener aangifte voor aanvul-
lingsregt
van een in de gemeente van lager rang bewerk-
stelligden aanslag niets bekend is, behoort die aangifte
aangenomen en aangehouden te worden, tot dat uit de
gemeente van lager rang eene opgave omtrent de aldaar
bewerkstelligde regtsregeling ontvangen zij. Bij het achter-
blijven dier opgave moet aan den controleur, tot wiens
controle die gemeente behoort, deswege geschreven wor-
den, en door dezen — nadat in geval van verzuim van
aangifte aldaar, de betrokken patentpligtige uitgenoodigd
is om die aangifte alsnog te doen, en hij dientengevolge
aangeslagen of naar gelang van omstandigheden ambts-
halve belast is — de vereischte opgave aan zijn betrokken
ambtgenoot worden gedaan.
Resolutie 29 November 1854, n°. 52.
Verg. overigens § 13 van tabel VII.
-ocr page 154-
— 102 —
AKT. 22.
XXII.
Werkzaamheden ten aanzien van het regelen
der aanslagen.
De verklaringen der patentpligtigen zul-
len, (1) na dat dezelve zijn ingekomen, door (llris) de
zetters, welke voor elke gemeente tot het regelen van den
omslag der directe belastingen zullen worden benoemd,
opgenomen, en de zakelijke inhoud daarvan worden over-
gebragt op een te dien einde (2) te openen register, en
zulks met medewerking, zoo veel mogelijk, van (3) den
conti\'oleur der directe belastingen, onder wiens toezigt
zij alle derzelver werkzaamheden zullen verrigten (4).
(1)    Over de inzameling en overgifte aan zetters en con-
Iroleur zie artt. 8, 4, 6—11 en 16 der resolutie van Zl Ju lij
1819 voornoemd.
(Ibis) Bij de wet van 5 April 1870 {Staatsblad n". 63, V.
h\'.
80) zijn omtrent de zetters 7iieuwe bepalingen vastgesteld.
(2)    Over de opmaking en verdere behandeling van dit
register zie artt. 15—19, 21—25 der meergemelde resolutie van
22 Juli) 1819 ; over de sluiting zie art. 14. Verg. ook art. 3
der resolutie van 4 October 1819, UU. 2 C, en zie de resolutie
van
20 Februarij 1843, k°. 77 (V. n". 31), zoomede de resolu-
tien van
13 Februarij 1844, n°. 21 (V. n". 45), 27 Maart
1845, «°. 40 (F. n". 56), 80 Maart 1860, n". 48 (V. n". 41)
en 21 September 1869, »\\ 21 (V. n". 151), §§ 1 en 2.
(3)     Den controleurs is hunne verpligting herinnerd om
voor de Massificatie der patentpligtigen zich naar de verschil-
lende gemeenten hunner controU te begeven.
Resolutie 5 April 1844, »°. 36, lelt. D,n".\\ (V. n°. 89).
Zie verder aanteekening Ibis op het volgend artikel.
(4)    Zie artt. 19 en 21 der resolutie van 2ό Juli/ 1819 (V.
1823, n". 102).
-ocr page 155-
— 103 —
ART. 22.
Dezelfde controleur en zetters worden voorts belast
met op de registers de klassen of regten, in of tot welke
de patentpligtigen behooren aangeslagen \'te worden, naar
de regelen, bij deze wet vastgesteld, te bepalen; zullende
zij, ten aanzien van de patentpligtigen, welke (5) naar
vaste beginselen of omstandigheden, door de wet tot
maatstaf gesteld, moeten belast worden, bij het doen van
den aanslag, wel in het algemeen volgen de opgaven en
verklaringen (6) der patentpligtigen zelve, maar desniet-
temin gehouden zjjn, (7) om van dezelve af te wijken,
(5)    Omtrent de niet volgens vaste beginselen belastbare
patentpligtigen, verg. aant. 1 op art. 6.
(6)     Voor zoo ver deze verklaringen zijn ongeteekend, of
ten aanzien der beroepen niet volledig genoeg ingevuld om
daarnaar de regten te kunnen regelen, worden zij door de
ontvangers, of wel onmiddellijk door de controleurs aan de
belanghebbenden (zie aant. 1 op art. 20), ter teekening of
volledigmaking terug gegeven; ten ware vooronderstelde frau
duleuse oogmerken zoodanigen maatregel van loutere toe-
gevendheid onraadzaam doen voorkomen.
Resolutie 10 Mei 1820, A, art. 2 (V. 1823, n°. 102).
(7)     De verpligting tot zoodanige afwijking en tot aan-
slag ambtshalve heeft plaats:
a. Wanneer de opgaven onnaauwkeurig of onvolledig
zijn, zonder dat er valschheid in voorondersteld wordt;
*. Wanneer de declaranten verdacht zijn van valsche
opgaven of frauduleuse verzwijgingen, of ook wan-
neer er in het geheel geene aangifte geschied is,
maar de ambtenaren vermeenen, dat de valschheid,
verzwijging of nalatigheid niet wel in regten te be-
wijzen zou zijn.
-ocr page 156-
— 104 —
ART. 22.
De aanslag ambtshalve wordt niet gedaan, wanneer de op-
gaven handtastelijk valsch of de verzwijgingen blijkbaar fiau-
duleus ziju, en de fraude in regten bewijsbaar wordt geacht.
De verbeteringen en aanslagen ambtshalve kunnen, zoo
noodig, hetzij tot aanvulling der kohieren van een vroeger
vierendeeljaars, hetzij ter verhooging van te lage klassifi-
catiλn, hetzij ter herstelling van begane misslagen, bewerk\'
stelligd worden op de vierendeeljaars-registers van hetzelfde
dienstjaar. In allen gevalle behoudt de belanghebbende het
regt om te reclameren naar art. 28 der wet.
Instructie van 27 October 1819, lelt. RR, art. 5 (V.
1823, n°. 102).
Verg. art. 17 der resolutie van 22 Julij 1819 meergenoemd;
voorts aant. 16 op tabel I.
Controleurs en zetters, bij nadere bekendheid met de
uitgebreidheid waarin eenig beroep uitgeoefend is, kunnen,
daartoe termen vindende, den betrokken patentpligtige in
den loop van het dienstjaar aanslaan in eene der hoogere
klassen, voor datzelfde beroep opengesteld.
Resolutie 25 Julij 1854, n\\ 131.
Daar het middel van aanslag ambtshalve is daargesteld
om te voorzien in de gevallen van onvolledigheid der aan-
gifte en ongenoegzaamheid der bewijzen tot instelling eener
vervolging in regten, komt het voor de toepassing van dit
middel vooral aan op de door de openbare nolorieteit of
langs een anderen wettigen weg verkregen morele zekerheid
wegens de verschuldigdheid der belasting. Die zekerheid
kan, aan de eene zijde, evenzeer bestaan zonder dadelijk
opgemaakt proces-verbaal, als zij, aan den anderen kant,
bij het aanwezen van zoodanig proces-verbaal kan ontbre-
ken. Alzoo kan, bij het bestaan eener bekeuring, de aanslag
-ocr page 157-
— 105 —
ART. \'22.
ambtshalve niet tot vasten regel worden gesteld, evenmin als
daaromtrent voorschriften zouden kunnen worden gegeven,
die alle gevallen omvattten; moetende door controleur en
zetters, ieder geval op zich zelf beoordeeld, daarin met
onderscheid worden te werk gegaan.
Resolutie 29 Mei 1837, n°. 62 (V. n°. 72).
Over een vorig dienstjaar kunnen geene aanslagen ambls-
halve
plaats hebben.
Resolutie 3 November 1845, n". 93 (V. n°. 211).
Deze bepaling in dien zin op te vatten, dat zoodanige
aanslag nog kan geschieden, zoo lang de laatste kwartaal-
legger niet is afgesloten.
Resolutie 24 Mei 1854, »°. 54 (V. n°. 69).
Desniettemin blijft de bevoegdheid bestaan om, ingevolge
hel bepaalde bij lid 1 van art. 43 der wet, bij het aan-
gaan van transactie ook de over een vorig dienstjaar ont-
doken regten uit te trekken.
Resolutie 13 September 1854, »°. 50.
De wet geeft geen grond om in de uitspraken van Gede-
puteerde Staten (zie art. 28 hierna), omtrent bepaalde aan-
slagen een regel te zien, dien de personen, uitsluitend met
de aanslagsregeling belast, hetzij voor een volgend dienstjaar,
hetzij voor andere gevallen, onbepaald zouden moeten volgen.
Resolutie 15 Junij 1847, n". 230.
Verg. voorts de resolutie van 19 Mei 1831, n°. 28 (V.
n°. 124), in de 4de aant. op art. 13 der wet, § 9 in fine
van tabel VII, de 34ste zooraede het 1ste lid der 2lste
aant. op die tabel.
-ocr page 158-
— 106 —
ART. 22.
ingevalle zij, op grond (8) van de algemeene baarblijkelijk-
heid, verineenen aan de naauwkeurigheid van die opgaven
te moeten twijfelen.
De voormelde controleur en zetters zullen al verder de
toepassing maken van de bij art. 5 en 10 voorkomende
bepalingen, aangaande de (9) overeenkomsten en verwant-
schap
der beroepen.
Zij zullen (10) de bevoegdheid hebben, om voor zich
Met betrekking tot de patentpligtigen van tabel XVI
kan mede een aanslag ambtshalve plaats hebben.
Resolutie 24 April 1852, »\\ 39 (V. n°. 56).
(8)    Alle, zoo lands- als stedelijke ambtenaren en be-
dienden zijn verpligt, om, desgevraagd, aan de ambtenaren
van de administratie der directe belastingen al de binnen
hun bereik liggende opgaven te doen, welke strekken
kunnen om den aard en de belastbaarheid van de beroepen
der patentpligtigen te doen kennen.
Koninklijk besluit van 9 November 1819, n\'. 63 (V.
1823, n°. 102).
Verg. ook de 7de aant. (laatste zinsnede), mitsgaders de
5de {tweede zinsnede) op tabel II.
(9)    Verg. aant. 1 op artt. 5 en 10.
(10)     De bewering dat er, op grond van art. 22 dei-
wet, van de zijde der ambtenaren vooraf een onderzoek
moet geschieden om van de gedane aangifte te kunnen
afwijken, is door de Arrondissements-Begtbank te Leeu-
warden
als onjuist beschouwd, omdat dit art. niet is ge-
biedend maar facultatief.
Vonnis 16 Julij 1851.
-ocr page 159-
— 107 —
ART. 22.
te roepen de patentpligtigen, van dewelke zij eenige
opheldering omtrent den aard of de uitgebreidheid van
derzelver beroep vermeenen uoodig te hebben.
Eindelijk zullen zij almede het vermogen hebben om
degenen, welke zich niet of niet behoorlijk tot bekoming
van patent mogten hebben aangemeld, en echter, volgens
de algemeene baarblijkelijkheid, patentpligtig zijn, ambts-
halve op de registers te plaatsen (lObis); onverminderd
(lόAw) Alle besluiten of handelingen van collegien van
zetters in strijd met de wet of waartoe de wet hun ge.ene
bevoegdheid geeft, worden op voorstel van den Rijksamb-
tenaar, daartoe door Ons aan te wijzen, door Gedeputeerde
Staten der provincie nietig verklaard bij een met redenen
omkleed besluit, hetwelk aan het collegie en dien Bijks-
ambtenaar wordt medegedeeld en openbaar gemaakt.
De stukken betreffende de gerezen bezwaren worden door
Gedeputeerde Staten vooraf aan het daarbij betrokken collegie
gezonden, hetwelk ze, voorzien van zijn berigt, binnen den
tijd van acht dagen terugzendt.
De nietig-verklaring brengt mede vernietiging van al de
gevolgen van het vernietigd besluit.
WH van 5 April 1870 (Staatsblad »°. 63, V. n". 80),
art. 16.
Tot het doen der voorstellen tot vernietiging is aange-
wezen de provinciale inspecteur.
Koninklijk besluit 18 Mei 1870 (Staatsblad «°. 76,
V. n\'. 81)
Het voorstel geschiedt krachtens eene door den controleur
of adjunct-controleur opgemaakte memorie van bezwaren.
Het wordt aan de controleurs en adjunct-controleurs
-ocr page 160-
— 108 —
abt. 22, 23.
de boete, welke wegens het verzuimen van aangifte of
het doen van valsche of onnaauwkeurige aangifte, mogt
zijn verbeurd (11).
xxm.
Opmaking van de leggers der kohieren;
herziening der aanslagen.
De werkzaamheden, in het voorgaande
artikel omschreven, afgeloopen zijnde, zal de inhoud van
het register door de zetters worden overgebragt op (1)
jaarlijksche en vierendeeljaarsche leggers van de kohieren.
aanbevolen van deze wetsbepaling een oordeelkundig gebruik
te maken. Niet dan in geval van kennelijken strijd of van
handelingen, waartoe het collegie naar de wet onbevoegd is
en die de regten der administratie aanranden of nadeelige
gevolgen voor het Rijk kunnen hebben, behooren zij te
dezer zake eene met redenen omkleede memorie van be-
zwaren op te maken en die, met de daartoe betrekkelijke
bescheiden, aan den provincialen inspecteur in te dienen.
Deze zal de zaak naauwkeurig onderzoeken en aan de wet
toetsen en, bij gegrondbevinding, de stukken met zijn voor-
stel tot vernietiging, zoo noodig onder bijvoeging zijner eigene
beschouwingen, aan Gedeputeerde Staten inzenden.
Hij deelt het daarop te nemen besluit van Gedeputeerde
Staten, met terugzending der stukken, in afschrift mede aan
den controleur wien het aangaat. Deze draagt zorg dat het
besluit van het collegie van zetters, indien het door Gedepu-
teerde Staten vernietigd is, buiten effect blijve.
Resolutie 2 Jmy 1870, n°. 8 (F. n". 82).
(11) Zie daaromtrent het vonnis van het Provinciaal
Hof van Zuidholland van 11 Maart 1846, in de 3de aant.
op art. 37 der wet.
(1) Over de opmaking en verdere behandeling dezer leg-
-ocr page 161-
— 109 -
ABT. 23.
Na het opmaken dezer leggers zullen de klassificatiλn
nogmaals door den controleur en de zetters overzien en
in overweging genomen worden (ibis).
Ingeval van verschil in gevoelens tusschen de zetters
en controleur, zal ieder hunner de bevoegdheid hebben,
om derzelver aanmerkingen te stellen in eene der daartoe
op den legger bestemde kolommen; de (2) beslissing in
gers, zie resolutie 22 Julij 1819 artt. 22—25, arti. 3 en 4
van die van 4 Oktober 1819, lelt. 2 C, bovengemeld, de reso-
lulien van
20 Februarij 1843, n°. 77 (V. n". 31), 13 Februarij
1844, »°. 21 (V. n°. 45), 27 Maart 1845, n". 40 ,lell. B en C
(V. n°.
56), 4 Januarij 1848, n". 53, 2de lid (V. n°. 1), en
21 September 1869, n". 21 (F. n\'. 151), §§ 1 en 2.
Verg. ook resolutie 4 Augustus 1842, n". 79 (V. n". 219),
bijzonder omtrent de behandeling van de suppletoire aan-
giften van kramers, debitanten in loterijbriefjes enz. enz.;
alsmede die van 4 September 1849, n". 47 (V. n\'. 89).
(Ibis) Om de ontvangers in staat te stellen aan het voor-
schrift der 1ste alinea van § 38 der algemeene instructie
van 18 Augustus 1845, n°. 61 (V. 1855, n°. 3) gevolg te
geven, behooren de controleurs de vergaderingen met de
colleghn van zetters zoo vroeg mogelijk te houden en dien-
tengevolge de leggers der patenten zσσ tijdig ter provinciale
inspectie in te zenden, dat het tijdstip der executoir-verkla-
ring van de daaruit op te maken kohieren zoo weinig mo-
gelijk verschille van dat, waai-op de kohieren voor de per-
sonele belasting zijn executoir verklaard.
Resolutie 29 April 1863 , n". 53 (V. »°. 64).
Het vorenstaande is den controleurs gedurende 1864—1870
jaarlijks, bij de voorschriften voor de beschrijving, in herin-
nering gebragt.
(2) De bemoeijingen der Directeurs, zoowel ten deze
-ocr page 162-
— 110 —
ART. 23.
als aangaande de uitvoering der onderhavige wetten in het
algemeen, welke later aan de Gouverneurs in de provinciλn
waren overgegaan, zijn, met en benevens de werkzaamheden
der Arrondissements-lnspecteurs, sedert opgedragen geworden
aan de Arrondissement*\' Directeurs (nu Provinciale Inspecteurs) voor
het beheer der directe belastingen, in- en uitgaande regten
en accijnsen.
Resolutie 23 December 1843, n". 18 (V. 1844, n\'. 5),
in verband met het Koninklijk besluit van 25 Oclober
bevorens, n".
65 (V. 1844, n°. 2), en dat van 20 Mei
1869, n". 2 8 (F. n". 79), art. 3.
Hunne bevoegdheid tot beslissing heeft niet alleen be-
trekking tot de gevallen, waarin controleur en zetters met
elkander omtrent de Massificatie verschillen, maar ook tot
die nopens de patentpiigligheid.
Resolutie 7 December 1853, n". 36.
De bedoelde bevoegdheid heeft naar den aard der zaak
evenzeer betrekking tot het al of niet bestaan van feilen,
als tot de toepassing van welsbeginselen, daar ook anders,
bij verschil van gevoelen tusschen controleur en zetters,
nimmer de bij de slotbepaling van art. 22 der wet be-
doelde ambtshalve aanslagen wegens een niet aangegeven be-
roep
zouden kunnen geschieden.
De directeur behoort dan ook, wanneer controleur en
zetters, bij verschil van gevoelen, hunne aanmerkingen ter
zake in den legger hebben gesteld, eene beslissing te nemen;
terwijl, wanneer zetters op daartoe ontvangen uitnoodiging
weigeren den betrokken post in het register en den legger
te brengen, dit door den controleur behoort te geschieden,
met vermelding van die weigering en van den grond waarop
zij berust.
Resolutie 12 Jidij 1858, »°. 120.
-ocr page 163-
— 111 —
ART. 23.
dezen zal aan den (2&?V») directeur der directe belastingen
van de provincie verbleven zijn, onverminderd de bevoegd-
heid der Gedeputeerde Staten ten aanzien van de beoor-
deeling der reclamatiλn van de zijde der gepatenteerden.
De zetters enz. (3 en 4).
Na executoir-verklaring van het kohier, wordt de patent-
legger aan den controleur teruggezonden.
Resolutie 28 October 1845, n°. 237 (V. n°. 206).
Zie voorts artt. 24 en 25 der resolutie van 22 Julij
1819 meergemeld.
(2bis) Thans : Inspecteur.
(3)  Het 4de en 5de lid van het onderwerpelijk wetsartikel
zijn bij art. 18 der wet van 5 April 1870 (Staatsblad w°. 63,
V. n°. 80) ingetrokken. Zij waren in hoofdzaak van gelijken
inhoud als art. 14 dier wet, luidende:
„Het collegie vangt de werkzaamheden betrekkelijk de
„aanslagregeling der belastingpligtigen aan en brengt die ten
„einde binnen den tijd, daartoe door Onzen Commissaris in de
„provincie te bepalen. Zijn die werkzaamheden op den bepaal-
„den tijd niet ten einde gebragt, dan worden zij door den
„burgemeester alleen ter hand genomen en ten spoedigste af-
„gedaan. De in art. 10, laatste zinsnede, genoemde (a) Rijks-
„ambtenaar vergadert dan met den burgemeester tot het
„daarbij vermeld einde."
(4)     De controleurs zijn belast met de opmaking en bijhou-
ding van elementregisters. De voorschriften daaromtrent zijn
vervat in de resolntien van 4 Januarij 1848, n". 53 (V.
n\'.
1), 21 April 1848, n\'. 202 (F. n\'. 44), 5 October 1867,
(a) Ouder Rijksambtenaar te dezer plaatse te verstaan de controleur of
adjunct-controleur.
Resolutie IL Junij 1870, n\'. 3 (V. »">. 82).
-ocr page 164-
- 112 —
ART. 24.
XXIV.
Opmaking der kolderen.
Nadat de leggers, door den controleur,
aan den (1) directeur der directe belastingen zullen zijn
ingezonden, zal deze den arbeid behoorlijk onderzoeken,
beoordeelen en, des noodig, verbeteren, en voorts uit
die leggers de kohieren (Ibis) opmaken (2), welke aan
den (3) Gouverneur der provincie ter executoir-verklaring
aangeboden zullen worden.
n\\ 30 (V. n". 146), en 16 December 1868, n\'. 43 (V. n".
126).
Zie wijders over de formatie der statistieke tabellen, reso-
lutie van
7 September 1861, n°. 64 (V. n". 83), alsmede
omtrent het nuttig gebruik, door de ambtenaren van de
statistieke tabellen te maken, de resolutie van 18 /ulij 1833,
n\\ 86 (V. 1841, »•. 58).
(1)    Zie de 2de aant. op art. 23.
(\\bis) Die opmaking geschiedt ter controle, terwijl voor
het schrijven der kohieren aan de door den controleur daartoe
gebezigde klerken l1/, cent per artikel wordt betaald uit de
onkosten der beschrijving, bedoeld bij art. 25.
Resolutie 21 September 1869, n". 21 {V. »°. 151).
(2)     Verg. art. 28 der resolutie van 22 Julij 1819, n".
833 (V. 1823, w°. 102), art. 3 van die van 4 October 1819,
lett. 2 C (V. 1823, n\\ 102), en die van 13 Februari} 1844,
n". 21 (V. n". 45), het 2de lid in fine van die dd. 4 Janu-
aryj
1*48, n\\ 53 (V. »•. 1), 9 April 1869, n\'. 82 (V. n\'.
50), en 21 September 1869, n\'. 21 (V. n". 151).
(3)     De executoir-verklaring der kohieren geschiedt thans
door den Provincialen Inspecteur.
Wet van 15 Julij 1869 (Staatsblad n". 133, F. »°. 167), art. 1.
Zie ook de resolutie van 21 September 1869, m°. 21 (F. ra0. 151),
m verband met die van l October 1869, »°. 1 (f. »°. 168).
-ocr page 165-
— 113 —
ABT. 24.
Den directeurs is opgemerkt, dat de kohieren niet altijd
met die zorg worden opgemaakt, welke men met het oog
op de ruime belooning, die daarvoor wordt verstrekt, zou
mogen verwachten, als zijnde gebleken, dat de kohieren van
vele gemeenten onduidelijk, slecht en met overhaasting ge-
schreven worden; en zijn zij derhalve aangeschreven om te
zorgen, dat dit werk vrij worde bevonden van de aangewezen
gebreken.
Resolutie 18 Maart 184,6 , n". 22 (V. n°. 61), lid B n°. 2.
De behoorlijke opmaking der kohieren nader aanbevolen.
Resolutie 26 Februarij 1862, n". 18 (V. »". 23).
De opcenten op de hoofdsom van ieder artikel worden juist
berekend, met inachtneming van de voorschriften der reso-
lutie van 20 Februarij 1849, n°. 105 (V. n°. 16).
Resolutie 5 Julij 1862, n°. 50 (V. n°. 79).
Na de executoir-verklaring worden de kohieren door de
controleurs aan de gemeentebesturen toegezonden, ten einde
op de gewone wijze te worden gepubliceerd, en voorts in
handen des ontvangers gesteld ter invordering.
Resolutie van 22 Julij 1819 voornoemd, art. 28.
Die invordering geschiedt naar de verordeningen, voor de
directe belastingen in het algemeen bestaande. Zie de wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad n\\ 22, V. n°. 140) en verg. de
algemeene instructie omtrent de uitvoering dier wel {V. 1855,
n°. 3), bijzonder ook § 38.
Zie met betrekking tot de patentpligtigen, die hun patent
onverwijld noodig hebben, en dienvolgens op een voor-
loopiff
kohier gebragt worden, artt. 10 en 11 der resolutie
van
20 April 1852, n°. 162 (V. n\\ 53), in verband met
die van 4 Februarij 1853, n°. 167 (F. n°. 17), en 28 Augustv*
1861, n\\ 23 B (V. n\\ 82).
Bij de toepassing van de voorschriften der evengemelde
8
-ocr page 166-
• 114 —
ART. 25.
XXV.
Inrigting der patenten; uitgifte derzelve; welke
patentpligtigen gehouden zijn de belasting
te voldoen, alvorens het patent te
Wet°p he*                                     kunnen bekomen.
zegel van 3
Sairiad8no3                             Van een bijzonder zegel van (1) 25 cents,
47), art. 17,----------------------------------------------------------------------------------------------------
n°. 1, en art.
27 A, n0. 38. resolutie van 20 April 1852 op vreemde kramers, koop-
lieden, ondernemers van openbare vermakelijkheden enz.,
die op het bewijs van ontvang van gedane aangifte hun
beroep mogen uitoefenen, en uit de gemeente waarin de
aangifte is geschied, vertrokken zijn, alvorens — vooral
bij verschil van gevoelen tusschen controleur en zetters —
het regt geregeld is, moeten deze voorschriften alleen in
zoo verre in aanmerking komen, als de eigen aard der
zaak en de bestaande verordeningen medebrengen; en zal,
wanneer de regeling der betrekkelijke regten geschiedt
met den spoed, dien het belang der schatkist vordert,
het ontstaan van bezwaren worden voorgekomen.
Resolutie 16 Junij 1853, »°. 22.
Uit de aan de voors. patentpligtigen uit te reiken aan-
slagbόjetten
moet blijken, dat die naar een voorloopig kohier
zijn opgemaakt.
Resolutie 26 Mei 1858, n°. 134 (V. n\' 79).
De evenvermelde aanslagbiljetten behooren voor een
patentregt boven de f 20 op zegel te worden afgegeven.
Resolutie 24 JuVj 1857, n\\ 42 (V. n°. 58).
Zie ook resolutie van 26 Jamtarij 1858, n°. 129 (V.
n".
8), betreffende de toekenning van indemniteiten aan
de ontvangers voor de op voorloopige kohieren voorko-
mende artikelen der kramers, die bij den definitieven aan-
slag minder worden belast.
(1) Bij de wet van 1819 was dit bedrag bepaald op
-ocr page 167-
— 115
ABT. 25.
ongeacht de grootte van het daartoe te gebruiken papier,
moeten vσσr derzelver (2) afgifte voorzien worden de
12i/a cent. De wet van 31 Mei 1824 (Staatsblad n°. 36,
V. 1826, n°. 173), had hetzelve opgevoerd tot 15 cent,
die van 16 Junij 1832 (Staatsblad n°. 29, V. n°. 113)
tot 30 cent.
(2) Deze afgifte heeft in het algemeen en behoudens
de uitzondering, in het laatste gedeelte der voorlaatste zin-
snede van dit artikel, plaats onmiddellijk nadat de registers
zijn gearresteerd, als wanneer tot afhaling van de patent-
bladen en de afschriften daarvan eene algemeene op-
roeping geschiedt, met bepaling van tijd en plaats.
De niet afgehaalde patentbladen worden, na door de
hoofden der gemeentebesturen geteekend en van het zegel
der gemeente voorzien te zijn, binnen 8 dagen tijds na
verstrijking van den bepaalden termijn, aan de huizen der
belanghebbenden door een\' deurwaarder rondgebragt. Deze
beambte zorgt voor derzelver onderteekening door de be-
langhebbenden in zijn bijzijn, en mag voor elk rondgebragt
patent van de patentpligtigen vorderen 10 cent, zonder
meer.
De patentbladen, welke men niet aan de belanghebbenden
heeft kunnen uitreiken, worden gedeponeerd bij den con-
troleur der directe belastingen, benevens het proces-verbaal,
hetwelk de deurwaarder van zijne verrigtingen heeft gehouden,
en waarin de redenen van het casu quo niet kunnen uitgeven
der patenten vermeld staan.
Koninklijk besluit van 17 October 1820 [Staatsblad n°. 22,
V. 1828, n°. 104) en instructie voor de deurwaarders
der directe belastingen van
18 Augustus 1845 , »<°. 61,
arlt. 13 en 14 (V. 1855, n°. 4).
Wanneer met het rondbrengen der patentbladen een deur-
-ocr page 168-
— 116 —
ART. 25.
waarder belast is die gelijktijdig commies is, wordt de hier-
voren bedoelde vergoeding van 1.0 cent aan de schatkist
verantwoord.
Koninklijk besluit van 17 Februarij 1874, n". 1 {V. n". 27).
Zie nopens die verantwoording de § § 6—9 der resolutie
van
18 Februarij 1874, n°. 10 (V. »°. 28).
In verband met laatstgemeld koninklijk besluit is den
controleurs bijzonder in herinnering gebragt art. 2 der hier-
onder vermelde resolutie van 4 Augustus 1845, n°. 53 (V.
no. 132), luidens hetwelk zij behooren te zorgen dai de rond-
brenging der patentbladen alleen door deurwaarders geschiede.
Resolutie 4 Maart 1875, n°. 63 (V. n". 23), lit. B.
Het is den deurwaarders verboden, meer gelden te vor-
deren of ook ongevraagd aan te nemen, dan die hun wettig
zijn toegekend.
Resolutie 22 Augustus 1856, »°. 39.
De Commissarissen des Konings in de provinciλn verzocht
de hoofden der gemeentebesturen de stipte naleving aan te
bevelen der artt. 1, 2 en 5 van eerstgemeld koninklijk besluit,
in verband met het bepaalde bij lit C § 5 der resolutie van
5 April 1844, n°. 38 (V. n". 89) ten aanzien der patentplig-
tigen vermeld onder n°. 37—40 van tabel XIV.
Resolutie 24 Februarij 1863, n". 100, B, lit. b (V. n". 45).
Vergelijk aant. 8 op art. 17, zoomede aant. 10, 1ste
zinsnede, en aant. 11 op het onderwerpelijk artikel.
Voor de uitoefening van het toezigt op de behoorlijke uit-
voering van voormeld koninklijk besluit van 17 October 1820,
moeten de acten van patent, die volgens de verordeningen
niet aan de huizen der patentpligtigen worden bezorgd en
-ocr page 169-
— 117 —
ART. 25.
patenten op neringen , bedrijven en scheepvaart. Van het
zegelregt zijn echter vrijgesteld de patenten, (3) waarvan
het regt, buiten de opcenten, minder bedraagt dan ƒ 6.
door dezen verzuimd zijn bij het gemeentebestuur af te halen,
dadelijk na afloop van het dienstjaar, aan de daarbij be-
trokkeu controleurs worden overgelegd.
Resolutie 26 Februarij 1869, n" 41 (V. n°. 23).
Op grond van het bepaalde bij art. 43 der wet, blijven
de onafgehaalde patentbladen gedurende een tijdsbestek
van vier jaren onder de controleurs berusten.
Resolutie 29 Julij 1851, n°. 63 (V. n°. 91).
Zie wijders de instructie betrekkelijk de invulling en
uitgifte der patenten van 4 Oclober 1819, letl. %D(V. 1823,
«\'. 104), en verg. de resolutie van 6 April 1829, n°. 95
(V. n". 57); voorts de resolutie van 4 Augustus \\$&b, «°. 53
(F. n". 132), houdende nadere bepalingen op het stuk van
de rondbrengst der patenten, en van 18 Maart 1846, w°. 22,
lid B, w°. 1 (V. n". 61); eindelijk arll. 13 en L4 der in-
slruclie voor de deurwaarders der directe belastingen
boven-
gemeld.
(3) Deze patenten waren bij art. 27 der wet van 16
Jutiij 1S32 voors., onderworpen aan een zegelregt van
5 ten honderd van derzelver bedrag.
Zie omtrent de vordering en verantwoording dezer zegel-
gelden resolutie van 24 Mei 1844, n°. 42 (V. n°. 131); voorts
art. 4, n°. 2, der wet van 22 Mei 1845 {Staatsblad u". 22,
V. n". 140), omtrent de orde waarin de toerekening en af-
schrijving van de betalingen der belastingschuldigen geschiedt,
bijzonder ook voor zoo veel de zegelregten der acten van
patent betreft; alsmede de resolutie van 28 Julij 1846, n".
125 (V. n". 141), houdende wijziging in eene van de be-
-ocr page 170-
118 —
ART. 25.
(4) In het patent zullen al de bedrijven van den
patentpligtige, op het register gebragt, worden vernield.
palingen der resolutie van 24 Mei 1844, n°. 42 (V. n°. 131),
en de resolutie van 20 Maart 1865, «°. 17 (F. »°. 28), hou-
dende toelichting der zelfde resolutie van 1844.
Zie ten aanzien van de verantwoording der zegelgelden
van de onafgehaalde patentbladen, resolutie van 29 Julij
1851, n". 63 (F. n°. 91).
De patentbladen worden van wege het departement van
Financien regtstreeks gezonden aan de controleurs.
Resolutie 27 Augustus 1869, »°. 26 {V. n°. 126), art. 1.
De werkzaamheden, bij de hiervoren vermelde resolutieu
van 24 Mei 1844, n°. 42 (V. n°. 131), 28 Julij 1846, n°.
125 (V. n°. 141) en 20 Maart 1865, n°. 17 (V. n°. 28) aan
de directeurs opgedragen, zullen door de controleurs wor-
den verrigt.
ltesolutie 27 October 1869\', u". 74 (F. »°. 182).
(4) In liet algemeen wordt het patent gesteld ten name
van dengene die het beroep uitoefent.
Instructie van 27 October 1819, lelt. RR, art. 1 (V.
1823, nQ. 102).
Verg. voorts aant. 2 op art. 7 en 2 op art. 8, aant. 2
op tabel IX, aant. 58 op tabel XIV, aant. 4 (2de lid)
op tabel XV, §§ Il en 19 van tabel XVI, alsmede aant.
2, 30 (3de zinsnede), 48 (2de zinsnede) en 4-81/is op
tabel VIL
In de patenten van kooplieden of winkeliers, buskruid,
vuurwerk
of sehielkatoen verkoopende of vuurwerken makende,
wordt hiervan uitdrukkelijk melding gemaakt.
Resolutie 5 November 1827, n\\ 37 (V. n°. 146), en
verg. daaromtrent de aant. 6 op art. 17.
-ocr page 171-
— 119 —
ART. 25.
Het patent zal voorts door (5) het hoofd of een der
leden des gemeentebestuurs, daartoe gemagtigd, wor-
den (6) geteekend, van het zegel der gemeente voorzien,
en aan den belanghebbende, welke ook gehouden zal zijn
zijne handteekening op het patent te stellen, worden (7)
De eedsaflegging aan eigenaars, bezitters of huurders van
buskruidmolens, bij art. 26 der wet van 26 Januarij 1815
(Staatsblad n°. 7) voorgeschreven, moet volgens datzelfde
wetsartikel op het patent vermeld worden.
Resolutie 5 November 1887, n°. 87 (V. n°. 146).
(5)    Naar aanleiding van een arrest van een der provin-
ciale hoven, waarbij een patentpligtige, beschuldigd van
gebruikmaking eener patent-acte, waarin de cijfers der jaar-
tallen waren vervalscht, was vrijgesproken, omdat dit stuk,
als niet volgens de wet door het hoofd of een daartoe
gemagtigd lid
des gemeentebestuurs, maar bij afwezigheid
door den secretaris onderteekend, niet als een authentiek
stuk kon worden aangemerkt en derhalve als zoodanig
voor geene vervalsching vatbaar was, zijn de Gouverneurs
verzocht de hoofden der gemeentebesturen op de onder-
havige wetsbepaling en de noodzakelijkheid om daaraan
stiptelijk de hand te houden, opmerkzaam te maken, ten
einde geene afwijkingen ten deze meer plaats grijpen
Resolutie 5 Januarij 1847, n". 130 (V. n\\ 1).
(6)     Deze uitdrukkelijke bepaling laat geen twijfel over,
dat de patenten door het hoofd of een der leden van het
bestuur moeten worden onderleekend, en dat dus bij eene
naamstempeling niet aan den eisch der wet wordt voldaan.
Resolutie 12 Januarij 1849, n°. 74 (V. n°. 6).
(7)    Aan hen, die wegens overtreding der wetten op
het regt van patent in transactie gekomen of veroordeeld
-ocr page 172-
— 120 —
ART. \'25.
uitgereikt, tegen betaling der lands-zegelgelden en (8)
van 7 i cents voor de onkosten der beschrijving, zonder
meer.
(9) Aan de ondernemers van de spelen en vermakelijk-
zijn, wordt, zoodra de post in het register der patenten
n". 1 is ingeschreven, een patent afgegeven, op den voet
als voor de overige patentpligtigen in het algemeen be-
paald is.
Resolutie 26 Januarij 1861, n\\ 108, § 12 (V. n°. 8).
(8)    Over de invordering, bestemming en verdeeling
dezer kosten, zie arlt. 9 en 10 der resolutie van 24 Mei
1844, »". 42 (F. n". 131), en de resolutie van 21 Septem-
ber
1869, n". 21 {V. n". 151), alsmede de resolutie van 17
Januarij 1851, u". 166 (V. n°. 19), volgens welke, bij
verwisseling van ontvangers, de belooning van 6 cent
toekomt aan den ontvanger die de beschrijving gedaan heeft.
Onder de leges en emolumenten der ontvangers, die
aan \'s rijks schatkist moeten worden verantwoord, is niet
begrepen hun aandeel in de bescluοjvingskosten voor het
regt van patent.
Kon. besluit 23 November 1874,»". 39 (V. 1875, n". 9).
(9)    Onder herinnering aan deze bepaling zijn de Gou-
vemeurs uitgenoodigd, de hoofden der gemeentebesturen
aan te schrijven, ten einde hare goede uitvoering te ver-
zekeren.
Resolutie 24 Januarij 1842, »°. 20 (V. n°. 41).
In verband met de onderhavige bepaling en met de
laatstgenoemde resolutie, alsmede met art. 1 der wet, is
vastgesteld, dat de regten wegens de concerten, bij in-
teekening gegeven, door toonkunstenaars, niet gevestigd
-ocr page 173-
— 121 —
ART. 25.
heden, in de tabel n°. 15 vermeld, welke niet in de
gemeente woonachtig zijn, waar zij zich ter bekoming
van patent aangeven; — (10) aan de kramers en andere
in de gemeenten waar de concerten plaats hebben, na
afloop daarvan worden geregeld, doch dat het daartoe
vereischte patent, vσσr den aanvang van het concert aan-
gevraagd, moet worden afgegeven, als waren al de plaatsen
van het lokaal tot den vastgestelden prijs bezet (zie tabel XV,
§ 2); terwijl het regt voor dat maximum moet worden
geconsigneerd, of daarvoor ten genoege des ontvangers borg
gesteld, behoudens restitutie, na afloop van het concert,
van hetgeen alsdan blijken mogt te veel geconsigneerd te
zijn, of ontslag van den borgtogt, na betaling der ver-
schaldigde regten.
Resolutie 25 April 1844, »°. 15 (V. n°. 99).
De aanslagen naar tabel XV moeten betaald worden in
ιιns, niet bij termijnen.
Wet vόu 22 Mei 1845, qtI. 9, n°. 3 {Stctόtsblad u°,
22, V. n°. 140).
(10) Aan deze patentpligtigen geschiedt de uitgifte van
het patent dadelijk na bewerkstelligde aangifte.
Koninklijk besluit 17 Oclober 1820, art, 5 {Staatsblad
n°.
22, V. 1823, n°. 104).
Zie ook de resolutie van 24 Februari] 1863, n*. 100 (V.
n". 45) letter B, lid 6, in aant. 2 op dit artikel.
Bij het niet vertoonen van eene kwitantie van den ont-
vanger geschiedt de betaling in handen van het hoofd des
gemeentebesluurs.
Instructie 4 October 1819, lelt. 2 D, § 2 (V. 1823,
* n°. 104).
-ocr page 174-
— 122 —
aui. 25.
patentpligtigen, in de tabellen n". 7 en 8 vernield, en
aan de debitanten van loterijbriefjes, zal het patent niet
worden afgegeven, alvorens zij de door hen verschuldigde
regten ten volle hebben voldaan.
Wetv. 1843, (11) Zoo ook zal aan de patentpligtigen, onder n°. 37,
art. 2. 38, 39 en 40 van tabel n°. 14 aangeduid, het patent
niet worden afgegeven, en zullen zij het daarbij uitge-
Het bepaalde bij deze zinsnede is niet toepasselijk op  de
winkeliers, fabrijkanten, werkbazen enz., die binnen   de
gemeente hunner woning hunne goederen verkoopen op  de
wijze der kramers.
Circulaire 29 Mei 1834, n". 160, Pr. 27 (V. n°. 149),
en resolutie 6 Januarij 1887, »°. 82 (V. n°. 8).
Verg. tabel VII, aant. 28.
Wijders wordt aan het oogmerk van den wetgever vol-
daan niet de bepalingen dezer zinsnede op alle vreemde
patentpligtigen toe te passen.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 20 (V.
1823, n°. 108).
Zie voorts omtrent het blijvende der onderhavige \\vets-
bepaliug § 29 (1ste zinsnede in fine) der algemeene instructie
van
18 Augustus 1845, n". 61 (V. 1855, n°. 8).
(11) De patenten voor de onderhavige beroepen worden
niet aan de huizen rondgebragt, maar na de regeling van
het regt door controleurs en zetters opgemaakt en aan de
belanghebbenden, wanneer zij zich daartoe aanmelden, uit-
gereikt, nadat gebleken is dat aau de vordering der wet
ten deze is voldaan.
Resolutie 5 April 1844, «". 38, lid C 5 (V. n". 89).
-ocr page 175-
— 123 —
art. 25, 26.
drukte bedrijf\'niet mogen uitoefenen, dan na de (12) helft
van hunnen aanslag, over elk dienstjaar, te hebben (13)
voldaan. En zal wijders het patent voor een volgend
jaar mede niet worden afgegeven, dan nadat het ver-
schuldigde over het voorafgaande jaar ten volle zal zijn
aangezuiverd.
XXVI.
Afschriften der palenten; hoe dezelve te bekomen.
Een (1) iegelijk gepatenteerde, welke, deszelfs patent-
Zie ook de resolutie van 24 Februarij 1863, n°. 100 (V.
ii°. 45), letter B, lid b, in de 2de aant. op dit artikel.
(12)     Deze bepaling brengt mede dat het halve regt in
eens
en niet bij paijementen worde betaald. Dit belet echter
niet het aannemen van gelden op rekening, behoudens verplig-
ting tot betaling van- en voorbehoud van vervolging wegens
het overige, bijaldien dit niet spoedig wordt aangezuiverd.
Resolutie 12 Junij 1843, n°. 25 ("V. n°. 93).
Zie voorts omtrent de voldoening der weder/telfl van ge-
noemde aanslagen het bepaalde bij art. 8,3<fe zinsnede, en
art.
25, in fine, der wet van 22 Mei 1845 {Staatsblad n". 22,
V. n°. 140), mitsgaders § 26 der algemeene instructie van 18
Augustus 1845, n". 61 (V. 1855, »°. 3).
(13)    De omstandigheid dat niet de aanslag, maar alleen
het bezit van patent de tappers enz. tot uitoefening van
hun beroep bevoegd maakt, en dat het patent niet kan
verkregen worden,, alvorens de helft van het regt aange-
zuiverd zij, belet evenmin te hunnen aanzien het bewerk-
stelligen van een aanslag ambtshalve, als met betrekking
tot alle andere beroepen, wier uitoefening evenzeer alleen
door bezit van patent gedekt wordt.
Resolutie 30 November 1843, n°. 26.
(1) Dus ook de kramers en verdere patentpligtigen , in
-ocr page 176-
— 124 —
ART. 26.
blad verloren hebbende of (2) uit anderen wettigen hoofde,
een dubbel of nieuw patentblad voor zich verlangt of be-
hoeft, zal zich (3) ter bekoniing daarvan vervoegen bij
Wet op het (4) het hoofd van het bestuur der gemeente, alwaar hij
zegel vnu 3 is aangeslagen, en zal hetzelve een uittreksel uit het
October 1843 pateutreffister, (5) in den vorm van het gewone patent,
(Staatsblad n°. ,r.           n           v-i            i 1               _ i                    1 vi          _ j.
47) art. 17, (") °P een gelijk zegel als voor net oorspronkelijke patent
n°. 1._____________________________________________________
tabel VII begrepen. Ter voorkoming van misbruik dien-
aangaande (verg. art. 7, laatste zinsnede), heeft men echter
niet ondienstig geacht, bij de uitreiking van afschriften
van kramer«patenten, het signalement vau den persoon be-
hoorlijk te doen uitdrukken.
Circulaire 31 December 1820, lelt. SB, Vr. \'60 (V.
1823, n°. 103).
(2)    Verg. de slotbepaling van lett. c van § 10 van tabel VII,
(3)    En wel in persoon, voor zoo ver het hoofd van het
gemeentebestuur de opgegeven oorzaak voor de aanvrage
van het afschrift betwijfelen mogt, of vermissing als die oor-
zaak wordt aangeduid.
Instructie 4 October 1819, lelt. 2 D, § 5 (V. 1823,
n°. 104).
(4)    Het afschrift mag niet worden geweigerd dan ingeval
van gegrond vermoeden van misbruik, waaromtrent bij art.
39 voorzien is.
Instructie 4 October 1819, in de voorafgaande aant. vermeld.
(5)    Boven hetzelve wordt gesteld het woord afschrift,
met vermelding of zulks is het 1ste, 2de of 3de enz., zoo
mede de datum en het nummer van het oorspronkelijke patent.
Instructie 4 October 1819, in de voorafgaande aant. vermeld.
(6) Zie de 3de aant. op art. 25.
-ocr page 177-
— 125 —
art. 26, 27.
is gebezigd, aan den belanghebbende (6bis) afgeven, met
inachtneming van al de regelen, ten aanzien van de uit-
gifte der oorspronkelijke patentbladen voorgeschreven;
alles, ten ware bijzondere redenen het hoofd des gemeen-
tebestuurs tot weigering der uitgifte van een afschrift
nopen mogten, behoudens het regt van den gepaten-
teerde om zich te wenden tot de Gedeputeerde Staten
der provincie, ingeval Ie hij zich wegens die weigering
mogt bezwaard vinden.
De gezegde afschriften zullen van gelijke kracht en
waarde zijn als de oorspronkelijke patenten; voor ieder
afschrift zal kunnen worden geλischt 25 cents, boven en
behalve de kosten van het zegel (7).
XXVII.
Fonds tot bestrijding der ontheffingen, enz. (1).
In den geest van de slotbepaling der 1ste zinsnede van het-
zelfde art. (nieuwe redactie, hierboven voorkomende), zijn
ook de afschriften der patenten, waarvan het regt in hoofdsom
minder dan f 6 bedraagt, van het regt van zegel vrijgesteld.
Resolutie 3 September 1847, »°. 164 (V. n°. 147).
(6bis) Zie de 2de aant. op art. 25.
(7) Dit een en ander te voldoen vσσr of bij de uitreiking.
Instructie 4 October 1819, lelt. 2 D, § 5 (V. 1823,
n°. 104).
(1) De wet van 1819 behelsde alhier de volgende bepaling:
„Van het beloop van het patentregt zal worden afgezon-
„derd tien ten honderd, uit welke zullen worden goedge-
„maakt:
-ocr page 178-
— 126 —
ART. 27.
a.  „Het beloop der ontheffingen en verminderingen, welke
„aan ten onregte aangeslagen of te hoog belaste per-
„sonen zullen worden toegestaan;
b.    „Het bedrag der oninbare posten en der afschrijvingen;
c.    „De onkosten der beschrijving wegens het patentregt,
„voor zoo veel de daarvoor bij art. 25 bepaalde 1\\ cent
„niet toereikende mogten zijn, alsmede de belooningen
„der zetters ter zake van de aan hen bij deze wet op-
„gedragen verrigtingen."
Bij art. 8 der wet van 1S43 is daaraan het na-
volgende toegevoegd:
d.   „De on verhaalbare kosten van vervolging, en
e.    „De belooningen of schadeloosstellingen, toe te kennen
„aan de personen, met de opnemingen volgens artt.
„35 en 36 dezer wet belast.
„Het overschot van het bedoelde fonds zal na de aanzui-
„vering van het dienstjaar onder de staatsinkomsten worden
„begrepen; alles behoudens verevening bij de Algemeene
„Rekenkamer."
Bij de wet van 29 Julij 1848 (Staatsblad n°. 32, V. n°.
75) is voornoemd fonds, te rekenen van 1°. Mei 1848, op-
geheven, en onder anderen art. 27 der wet van 1819 en
art. 8 der wet van 1843 ingetrokken, met bepaling, dat
de betrekkelijke uitgaven zullen worden bestreden uit de
daarvoor bij dezelfde wet bestemde fondsen der begrooting.
Daar dus de zaak meer in den vorm dan in het wezen
verandering ondergaan heeft, dienen alsnog te worden ge-
raad pleegd :
1". de resolutie van 21 Jmiij 1844, n". 138 (F. n°. 156),
strekkende ter verzekering der middelen voor de be-
oordeeling der wettigheid van de uitgaven, die op het
fonds van kwade posten worden aangewezen;
-ocr page 179-
— 127 —
ART. 28.
XXVIII.
Onderzoek en beoordeeling der klagten tegen
de aanslagen.
(1) Degenen, welke zich met derzelver
2°. de resolutie van 13 Februarij 1844, «°. 21 (V. n".
45), volgens welke het materieel voor de registers
ter inschrijving der onderhavige ontheffingen en ver-
minderingen van wege den lande verschaft wordt;
3°. art. I der wet van 15 Julij 1869 {Staatsblad n°. 133,
V. n". 167), volgens hetwelk de ordonnantien van
ontheffing, vermindering, afschrijving, kwijtschelding
en oninbare posten door den provincialen inspecteur
worden uitgevaardigd, mitsgaders de resolutie van 1
October 1869, n". 1 [V. %a. 168) ter uitvoering dier wet.
Zie ook de resolutie van 28 Februarij 1866, n°. 112 (V.
n". 41), houdende vaststelling van een nieuw model van
het register van het bedrag der ontheffingen, verminderingen,
oninbare posten enz. (patenten n°. 6).
Voorts de resolutie van 19 November 1863, n". 50 (V. n".
161), houdende aanbeveling tot opvolging van het besluit
van 1 Julij 1809 (V. 1825, n°. 180, bijl. 7) ten aanzien
der ordonnantien van ontheffing, in verband met de nadere
toelichting, vervat in de resolutie van 15 Februarij 1870,
n". 51 (V. n°. 29).
Eene instructie voor de opmaking en behandeling der
staten van oninbare posten
is vastgesteld bij resolutie van
5 November 1869, »• 29 (V. n°. 190).
(1) Omtrent de onderwerpen, vereischten, instructie en
verdere behandeling der rkclamatien zijn de volgende voor-
schriften gegeven:
-ocr page 180-
— 128 —
art. 28.
a.     Onderwerpen.
Er kan wegens geene andere aanslagen worden gere-
clameerd dan die (en kohiere zijn gebragt.
Wegens belasting, naar aanleiding eener bij transactie
beλindigde bekeuring opgelegd, kan evenmin worden gere-
clameerd als door Gedeputeerde Staten beschikt.
Resolutie 7 Junij 1859, n°. 25.
Wegens een aanslag, uit eigen aangifte voortgesproten,
kan worden gereclameerd en door Gedeputeerde Staten
beslist.
Resolutien 18 Januarij 1844, »°. 199, en 29 Novem-
her
1854, »°. 38.
Op grond van art. 1 der wet van 22 April 1852 (Staats-
blad n°. 61, zie de 2de zinsnede van art. 4), kan wegens
aanslagen naar tabel XVI ook in voege voors. worden
gereclameerd, doch niet wegens de melingen.
Resolutie 24 April 1852, »°. 39 (V. n°. E 6).
Zie omtrent de wijze van beschouwing en behandeling
der verzoeken om afschrijving, wat de vaartuigen aangaat,
§§ 21 a 25 van tabel XVI en het daarop aangeteekende,
en wat betreft de beroepen, in de overige tabellen genoemd,
art. 15 der wet en de aant. 2—4 op dat artikel.
b.     Vereischten.
De bezwaarschriften moeten, onder overlegging van een
dubbel van het aanslagbiljet, worden ingediend binnen drie
maanden
na den dag der afkondiging van het kohier, waarop
de aanslag voorkomt.
Wel van 4 April 1870 {Staatsblad n°. 60, V. n°. 59),
art. 1.
-ocr page 181-
— 129 —
abt, 28.
Beclainatien, na evenvermelden dag of onvoorzien van
het dubbel van het aanslagbiljet ingediend, mogen niet
worden geοnstrueerd, maar moeten met afwijzend advies, op
grond van te late indiening of van de niet overlegging van
genoemd document, worden opgezonden.
Voor zoo ver de bezwaarschriften, onvoorzien van bedoeld
duplicaat, regtstreeks bij de controleurs mogten worden in-
gediend , behooren deze de belastingpligtigen, in hun belang,
onverwijld op hunne wettelijke verpligting ten deze opmerk-
zaam te maken, opdat het begaan verzuim door hen alsnog
kunne worden hersteld.
Op de keerzijde der aanslagbiljetten moet voortaan achter
de zinsnede, eindigende met de woorden „vervallende ter~
mijnen"
gedrukt worden het navolgende:
„De belastingpligtige moet bij zijne reclamatie overleggen
„een dubbel van het aanslagbiljet, legen betaling van 5 cent
„bij den ontvanger verkrijgbaar."
Resolutie 21 April 1870, n". 25 (V. n°. 60).
Op de wijze, vermeld in de 2de zinsnede hiervσσr, be-
hoort ook door de controleurs te worden gehandeld, indien
het duplicaat-aanslagbiljet zich niet bevindt bij de bezwaar-
schriften, die hun door den provincialen inspecteur van
wege Gedeputeerde Staten ter instructie worden gezonden.
Resolutie 27 April 1872, n". 57 (V. n°. 47).
Bij het uitbrengen van advies omtrent verzoeken om ont-
heffing, kwijtschelding of restitutie behooren de ambtenaren
den termijn van reclamatie bepaaldelijk in het oog te hou-
den, en niet op gronden van billijkheid eene afwijking daar-
van voor te stellen.
Circulaire 19 Janttarij 1858, »°. 92 (V. »°. 7).
Verg. overigens art. 10 der wet van 22 Mei 1845 (Slaats-
blad n".
22, V. n". 140), en ook § 30 der algemeene in-
9
-ocr page 182-
— 130 —
ART. 28.
struclie van 18 Augustus 1845, n". 61 (V. 1855, »°. 8), om-
trent de gevallen, waarin de provinciale inspecteur bevoegd
is, namens den Minister, aan reclamanten schorsing of uit-
stel van betaling te verleenen.
c. Voorloopige behandeling.
De controleurs houden van de bij hen inkomende en
aangenomen reclamatien een register naar het model n°. 2
{directe belastingen algemeen), voor elk middel en voor elk
dienstjaar afzonderlijk.
Art. 2 der instructie, vastgesteld bij de resolutie van 23
Februarij 1844, n". 23 {V. n". 126), in verband met
de resolutie van
7 Mei 1846, »°. 134 (V. n°. 91).
De controleurs boeken de reclamatien, door hen tegen
bewijs van ontvang van de belanghebbenden overgenomen,
den eigen dag der ontvangst in het register.
Art. 3 van gemelde instructie.
De reclamatien, bij Gedeputeerde Staten ingekomen ,
worden, nadat de dag der ontvangst daarop is vermeld,
aan den provincialen inspecteur, en door dezen aan den
controleur verzonden, die in het register in de kolom van
aanmerkingen vermeldt, dat en wanneer zij bij Gedeputeerde
Staten zijn ingekomen.
Art. 8, lett. a, der gezegde instructie.
Voor de instructie en beslissing der reclamatien wordt
gebruik gemaakt van de omslagen model n°. 11 (patenten),
waarvan het hoofd zoo veel mogelijk door de controleurs,
en anders door de ontvangers wordt ingevuld, aan welke
laatsten de omslagen met de reclamatien en de betrekke-
lijke declaratoiren, ten spoedigste, gezonden worden.
Art. 4 van voorn, instructie en resolutie 7 Mei 1846
voormeld.
-ocr page 183-
— 131 —
ARr. 28.
Voorts is ter besparing van materieel voorgeschreven
om de omslagen der reclamatien in simplo op te maken.
Resolutie 6 December 1852, «°. 13 (V. n°. 212).
d. Adviesen.
Zoodra een bezwaarschrift is ingediend, wordt het advies
van hen, die tot den aanslag hebben medegewerkt, door
Gedeputeerde Staten ingewonnen en, indien de belasting-
pligtige daartoe zijn verlangen in zijn bezwaarschrift heeft
medegedeeld, gedurende acht dagen te zijner inzage ten
gemeentehuize van zijne woonplaats nedergelegd.
Van deze nederlegging geven Gedeputeerde Staten den
belastingpligtige vooraf kennis, met aanwijzing van dag en
uur waarop liij of zijn gemagtigde, dit verlangende, door
hen zal worden gehoord.
Elk advies wordt binnen den tijd van veertien dagen
uitgebragt.
Wet van 4 April 1870 {Staatsblad n°. 60 , V. n°. 59), art. \'2.
Met het oog op het bepaalde bij evengemeld wetsartikel
behooren de ambtenaren wel doordrongen te zijn van het
besef, dat hunne adviesen steeds den toets van een naauw-
keurig onderzoek moeten kunnen doorstaan. Hun wordt
voorts nadrukkelijk aanbevolen, den voor het uitbrengen van
hun advies gestelden termijn niet te overschrijden, en de
bezwaarschriften met de gewenschte voortvarendheid te be-
handelen en, voor zoo veel hun aangaat, af te doen.
Resolutie 21 April 1870, «°. 25 {V. n\\ 60).
De ontvanger treedt niet in beschouwingen en brengt
geen advies uit over de toepassing der wet, maar zendt de
reclamatie met de bescheiden binnen den aangewezen termijn
-ocr page 184-
— 132 —
ART. 28.
aau het collegie van zetters, alleen met eene toelichting
omtrent het feitelijke en de omstandigheden der zaak.
Circulaire 2 November 1858, n\'. 80 (V. n°. 98), en
art.
5 der voormelde instructie.
Voors. collegie dient mede binnen voormelden termijn van
berigt en raad.
Blijft het ten deze in gebreke, dan wordt de zaak ten
spoedigste door den burgemeester alleen afgedaan.
Wet van 5 April 1870 {Staatsblad n°. 68, V. n°. 80),
art. 15.
De controleur behoort toe te zien dat het collegie den
termijn niet overschrijde, en zoo dit onverhoopt mogt
plaats hebben, den burgemeester te verzoeken de zaak ten
spoedigste alleen af te doen.
Van den dag der ontvangst der stukken moet hij in zijn
register van reclamatien naauwkeurig aanteekening houden.
Resolutie 2 Junij 1870, »°. 3 {V. n°. 82).
De controleur doet binnen veertien dagen daarna de
reclamatie en hare bijlagen met zijn gemotiveerd advies
toekomen aan den provincialen inspecteur, die, na op het
register n°. 3 {directe belastingen algemeen) de noodige aan-
teekeningen te hebben genomen, de stukken, voorzien van
zijn advies, zoo spoedig mogelijk opzendt aan den Commis-
saris des Konings in de provincie, om door dezen aan de
beslissing van Gedeputeerde Staten te worden onderworpen.
Art. 6 der meergemelde instructie en resolutie 7 Mei
18-16 voormeld.
De ambtenaren behooren de gronden voor hun advies,
voor zoo verre dit over de aanslagsregeling loopt, bepaal*
-ocr page 185-
— 133 —
ABT. 28.
delijk te ontkenen uit de wet, en zich alleen ten o ver-
vloede te beroepen op de zienswijze van het bestuur.
Circulaire 2 November 1858, n\\ 80 (V. n°. 98).
De ambtenaren mogen tot ondersteuning hunner gunstige
meening zich evenmin beroepen op uitspraken van den
regter of van Gedeputeerde Staten, indien de administratie
van hare overeenstemming met die zienswijze niet heeft
doen blijken.
Circulaire 20 December 1858, »°. 64 (V. n". 120).
De roeping der ambtenaren, met de regeling der aan-
slagen belast, is en blijft, bij die regeling hunne eigen
overtuiging te volgen omtrent den eisch der wet, tevens
met het oog op de voorlichting, die zij daaromtrent van
het bestuur ontvangen, zonder zich daarvan te laten terug
houden door vroegere uitspraken van Gedeputeerde Staten,
die geoordeeld werden met de beginselen der wet in strijd
te zijn, noch door de vrees, dat op hun werk door der-
gelijke uitspraken op nieuw inbreuk zal worden gemaakt.
Resolutie 12 Mei 1848, n°. 37.
Naar de aanwijzingen, voorkomende in de registers van
reclamatien, moet daarin de zakelijke of korte inhoud der
uitgebragte adviesen vermeld worden.
De controleurs en provinciale inspecteurs kunnen dus niet
volstaan met eene vermelding, dat die adviesen gunstig of
ongunstig zijn, maar behooren door beknopte, doch tevens
voldoende aanteekening de redenen te doen kennen waarop
hun advies gebouwd is.
Circulaire 12 April 1859, »°. 88 (V. n". 81).
Wanneer Gedeputeerde Staten, de provinciale inspecteur
of de controleur verineenen dat eene reclamatie niet genoeg-
-ocr page 186-
— 134 —
ABT. 28.
zaam is geοnstrueerd, wordt zij met al de bijlagen ter nadere
instructie aan hem, dien het aangaat, teruggezonden.
Art. 7 van voorn, instructie.
De ontvangers of controleurs, adviesen op reclamatien
uitbrengende, die kennelijk met de wet of de door het Be-
stuur gegeven toelichtingen der wet in strijd zijn, behooren,
alvorens de instructie worde voortgezet, in de gelegenheid
te worden gesteld, die adviesen te verbeteren.
Resolutie 21 Julij 1860, »°. 52.
e. Beslissingen.
Gedeputeerde Staten, volgens het onderwerpelijk wetsartikel
geroepen om overeenkomstig de beginselen der wet uitspraak
te doen, mogen daarvan niet afwijken op grond van dus-
genoemde billijkheid.
Koninklijk besluit van 21 Peiruarij 1845, »°. 73 (V.
n°. 59).
De uitspraken van Gedeputeerde Staten op alle bezwaar-
schriften moeten met redenen omkleed zijn.
Gedeputeerde Staten zenden een volledig afschrift van die
uitspraken binnen tien dagen na de dagteekening daarvan
aan den belanghebbende en aan den daarbij betrokken pro-
vincialen inspecteur der directe belastingen, die, voor zoo
veel noodig, voor de uitvoering zorg draagt.
Wet van 4 April 1870 (Staatsblad »°. 60, V. n". 59) ,
art. 3.
De evengenoemde hoofdambtenaren zijn dus ontheven van
het doen van mededeeling van die uitspraken aan de belang-
hebbenden.
Resolutie 21 April 1870, »°. 25 (P. »°. 60).
-ocr page 187-
— 135 —
ART. 28.
De modellen van de ordonnantien wegens ontheffingen en
van kennisgeving van verleende ontheffingen zijn respectievelijk
sub n". 4 en 6 {directe belastingen algemeen) vastgesteld bij
resolutie van 7 Mei 1846, «°. 134 {V. n". 91), enhetlaatst-
gemeld model gewijzigd bij resolutie van 21 April 1870, u°.
25 (V. h°. 60).
De controleurs worden door de provinciale inspecteurs
met de dagteekening en den inhoud der beslissingen, op
de door hen behandelde reclamatien genomen, bekend ge-
maakt.
Circulaire 12 Augustus 1845, »°. 124 (V. n°. 148).
Die kennisgevingen geschieden door toezending van de
omslagen der reclamatien.
Resolutie 28 Oatober 1867, »°. 60 (V. n°. 84).
f. Bijzondere bepalingen.
Vrijstelling van zegelregt verleend voor:
o. de bezwaarschriften tegen aanslagen voor het regt van
patent, bedoeld bij art. 1 der wet van 4 April 1870
{Staatsblad n°. 60) j
b.  het in art. 3 dier wet bedoelde, voor belanghebbenden
bestemde afschrift der uitspraken van Gedeputeerde
Staten op die bezwaarschriften;
c.  de ordonnantie van teruggave, dien ten gevolge te ver-
leenen.
Koninklijk besluit 30 Augustus 1874, n°. 11 {V. »°. 101)-
Wanneer reclamatien, bij het departement van Finantien
ingekomen, ter gewone behandeling aan de provinciale in-
specteurs worden gezonden, zijn de voorafgaande bepalingen
daarop toepasselijk. Om consideratien en advies gerenvoijeerd,
-ocr page 188-
— 136 —
ART. 28.
(2) aanslag bezwaard achten, zullen hunne redamatien,
met inachtneming van de voorschriften, te dezen aanzien
wegens de directe belastingen in het algemeen bepaald,
kunnen indienen, ten einde, nadat de gronden der klagten
zullen zijn onderzocht, door de Gedeputeerde Staten der
provincie deswege uitspraak worde gedaan , overeenkomstig
de (3) beginselen, bij deze wet vastgesteld.
De gepatenteerden, voor welker aanslagen de wet on-
derscheidene klassen heeft opengesteld , zonder aanwijzing
van bepaalde grondslagen, waarnaar de klassificatie moet
worden verrigt, zullen hunne klagten kunnen gronden op
worden zij als gewone verzoekschriften beschouwd en be-
handeld.
Art. 8, lelt. o, van voors. instructie.
Bij het in te zenden berigt nopens laatstbedoelde verzoek-
schriften leggen de provinciale inspecteurs duplicaten der
aanslagbiljetten over, voor zoo ver de reclamanten dit niet
hebben gedaan.
Resolutie 15 November 18*4, »°. 168 (V. 1845, n". 11).
Het opmaken van requesten of reclamatien in zake van
directe belastingen voor derden, is den ambtenaren verboden.
Circulaire 21 December 1853, n\'. 31 (V. 1854, n°. 7).
Dit verbod is van toepassing op de geagreλerden en sub-
ontvangers en op alle personen in dienst dier ambtenaren.
Resolutie 27 April 1855, n". 58 (V. n°. 34).
(2)    Zie hiervoor sub lett. a van aant. 1.
(3)    Zie als voren sub lett. e.
-ocr page 189-
— 187 —
art. 28, 29.
eene vergelijking van derzelver aanslagen tegen die van
zoodanige andere gepatenteerden, als in evenredigheid
met dewelke zij, volgens de bepalingen dezer wet, behoo-
ren te zijn belast (4).
Het zal aan de zich bezwaard achtende jiersonen, in
het algemeen, (5) vrij staan om den aard en de uitge-
breidheid huns beroeps, zoo uit hunne boeken en regis-
ters als uit andere stukken, te doen kennen; zullende
daarop naar vereisch van zaken worden gelet, en zal
geen aanbod van eed tot bevestiging hunner verklaringen
toegestaan worden.
XXIX.
Niemand zal toelaten, dat een ongepatenteerd
kramer enz. zijne waren te zijnent
uitpakt of verkoopt.
Niemand zal gedoogen, dat door eenigen
kramer of anderen, hij hem (1) verblijf houdende, bij
(4)    Zie art. 6, § 1.
(5)    Bij het indienen van reclamatien wegens aanslagen,
naar een provinciaal tarief geregeld, behouden de recla-
manten de bevoegdheid om controleur en zetters door het
geven van inzage hunner boeken of andere geldige beschei-
den aan te toonen, dat het geraamde bedrag der winsten
de werkelijkheid overschrijdt.
Resolutie 11 Julij 1860, »°. 44.
(1) Dit artikel doelt op logementhouders en dergelijke,
bij wie ongepatenteerde kramers θn verblijf houden θn hunne
waren uitstallen. Uitstalling op dien voet bij een particulier,
ter gelegenheid eener veiling van zoogenaamd boelgoed, kan
dns niet als een bekeurbaar feit worden aangemerkt, wau-
-ocr page 190-
— 138 —
art. 29, 30.
tabel n°. 7 vermeld persoon, welke niet van patent daar-
toe is voorzien, te zijnent eenige koopwaar worde uit-
gestald of verkocht.
(2) Degene, welke strijdig met deze bepaling handelt,
vervalt in eene boete van 25 gulden, telken reize dat hij
hieraan schuldig bevonden wordt.
XXX.
De marktmeesters mogen geen\' ongepatenteerden
op de markten toelaten.
Geen marktpachter, (1) marktmeester of
andere met het opzigt over de markten belaste persoon
zal vermogen op dezelve eenen patentpligtigen , ter uit-
oefening van deszelfs handel of bedrijf, hetzij met of zon-
der loodsen, tenten, kramen of stallen, toe te laten, ten
zij hem gebleken zij, dat deze daartoe van een patent is
voorzien; en zal de gebrekige in dezen worden gestraft
met eene (2*) boete van 25 gulden, telken reize dat zijn
verzuim wordt ontdekt.
neer de betrokken kramers, na afloop der veiling, overeen-
komstig de deswege bestaande gewoonte, zijn vertrokken.
Resolutie 6 Mei 1856, n\\ 47 (V. n°. 55).
(2) Zie de 1ste aant. op art. 34.
(1) Deze bepaling is mede van toepassing op een com-
missaris van politie,
die als marktmeester heeft gefungeerd,
al is hij niet als marktmeester aangesteld en al geniet hij
als zoodanig geene belooning.
Resolutie 10 November 1857, »". 81.
(2*) Zie de 1ste aant. op art. 34.
-ocr page 191-
— 139 —
AST. 31.
XXXI.
In alle openbare stukken moet van het verkregene
patent melding worden gemaakt.
Bij de in regten over te leggen stukken moet
het patent gevoegd worden.
§ 1.
In alle geregtelijke en buitengeregtelijke
openbare (1) akten, kontrakten, (2) protesten, insinua-
tiλn, dagvaardingen, beteekeningen en alle andere derge-
lijke stukken, voor zoo verre dezelve het (3) aan patent-
(1)     Dijk- en polderbesturen zijn niet verpligt bij hunne
publieke aanbestedingen, in de daarvan op te maken akten
van het patent der aannemers of pachters als zoodanig
melding te maken, vooral indien de persoon, die door de
akte aannemer of pachter wordt, geen aannemer of pachter
is van beroep.
Resolutie 19 Julij 1841, »°. 92 (V, n°. 142).
(2)    Ambtenaren, door of ten overstaan van welke akten
van wisselprotesten worden verleden, zijn alleen dan ver-
pligt melding te maken van het patent van den persoon,
op wiens verzoek die akten worden opgemaakt, wanneer
het uit den wissel blijkt, dat hij betrekking heeft tot het
patentpligtig beroep van dien persoon.
Resolutie 10 Januarij 1842, »°. 15 (V. n°. 82).
(3)    Een notaris is niet verpligt in den inventaris eens
boedels melding te maken van het patent des daartoe mede
werkzamen schatters.
Resolutie 27 Mei 1828, »°. 21 (V. n°. 107).
-ocr page 192-
— 140 -
ABT. 31.
regt onderhevige beroep, bedrijf, nering of handel van
eenigen persoon betreffen, zal uitdrukkelijk moeten wor-
den melding gemaakt van het patent van dengenen, ten
wiens verzoeke de stukken zijn verleden, opgemaakt, be-
teekend of uitgegeven, met aanduiding van het nummer
en van de plaats der uitgifte van hetzelve, van den tijd
waarover, alsmede van het beroep of bedrijf, waarvoor
hetzelve is uitgegeven; zullende de notaris, procureur,
deurwaarder of andere ambtenaar, door of ten overstaan
van wien het stuk wordt opgemaakt, beteekend, uitgegeven
of verleden, zich te dien einde het patent moeten doen
vertoonen, en ook van die vertooning in het stuk melding
maken, alles op eene (4) boete van 25 gulden, door den
Van het patent eens administrateurs van particuliere
goederen behoort alleen dan in de notariλle akte melding
te worden gemaakt, wanneer hij wegens zijne administratie
een jaarlijkscli tracteinent geniet.
Resolutie 25 Maart 1830, n\\ 211 (V. n°. 67).
Verg. de 1ste zinsnede der 4de aant. op tabel XI.
(4) Zie de 1ste aant. op art. 34, en verg. de resolutie
van
1 Mei 1846, n°. 108 (V. «°. 89), behelzende bijzondere
voorschriften betreffende de opmaking van processen-verbaal
van bekeuring wegens de overtreding van bepalingen van
het onderwerpelijke art. der wet.
De ambtenaren der registratie behooren den inhoud van
de in originali uitgegeven wordende akten, waaruit eene
overtreding van voormeld art. 31 blijkt, woordelijk in te
lasschen in de door hen op te maken processen-verbaal,
waarbij het feit, dat deze akten hun ter registratie aan ge-
boden zijn, geconstateerd wordt.
Resolutie 5 Julij 1861, »°. 6.
-ocr page 193-
— 141 —
ART. 81.
ambtenaar voorschreven te verbeuren, voor ieder stuk,
waarin deze bepalingen niet zullen zijn in acht genomen.
§2.
Bij de stukken, welke in een twistge-
ding, ter zake van eenigen aan het patentregt onderhevi-
gen handel of beroep, worden overgelegd, zal (5) de
aanlegger of gedaagde, of wel de openbare ambtenaar
of andere persoon, welke deszelfs zaak waarneemt, moe-
ten voegen het oorspronkelijke patentblad of een wettig
afschrift van hetzelve, ten blijke, dat ten tijde der han-
deling
, waarover het geschil is ontstaan, de aanlegger of
gedaagde tot de uitoefening van zoodanigen handel of be-
roep is bevoegd geweest, en zulks op eene (bbis) boete
van 25 gulden, telkens door den nalatige te verbeuren.
§ 3.
Ingevalle de patentschuldigen, te wier
verzoeke de stukken, in de beide laatstvoorgaande §§
vermeld, worden verleden of overgelegd, het patent niet
aan den openbaren ambtenaar of anderen persoon, aldaar
bedoeld , (6) vertoonen of ter hand stellen , zal deze kun-
nen volstaan met zulks uitdrukkelijk in het stuk te ver-
melden, of deswege eene verklaring tevens bij de in
regten over te leggen stukken te voegen.
§4.
De patentschuldige, welke als voorschre-
(5) Verg. de circulaire van 31 December 1820, lett. 8
B, Vr. 4 (V. 1823, n°. 103) in aant. 4 op tabel XIV.
(6bis) Zie de 1ste aant. op art. 34.
(6) Verg. art. 32, § 3 hierna.
-ocr page 194-
— 142 —
art. 31, 32.
ven het vereischte patent niet aan den openbai\'en ambte-
naar of ander hiervoren bedoeld persoon, op deszelfs eisch ,
zal hebben vertoond of ter hand gesteld, zal deswege
vervallen in eene (7) boete van tien gulden, boven en be-
halve die, welke hij ingevolge art. 37 zoude kunnen ver-
schuldigd zijn.
xxxn.
Vertooning der patenten aan de bevoegde ambtenaren.
§ 1.
Alle patentpligtigen, alsmede alle dezul-
ken, (1) welke zich van een afschrift des patents behoo-
ren te voorzien, zullen gehouden zijn derzelver patent of
een wettig afschrift van hetzelve telkens, op de aanvrage,
daartoe door de bij het eerste gedeelte van artikel 34 en
de in art. 36 genoemde (2) ambtenaren en bedienden ge-
(7) Zie de 1ste aant. op art. 84.
(1)    Een reizend agent is naar de wet bekeurbaar we-
gens het niet kunnen vertoonen van een afschrift van het
patent zijns meesters, ten blijke dat hij het bedrijf, bij
tabel Vil, § 10, lett. C der wet genoemd, uitoefent.
Resolutie 20 October 1859, n\'. 138 (V. n°. 100).
(2)    Een deurwaarder is door het gelijktijdig bekleeden
van eene andere, met dat ambt niet onvereenigbare be-
trekking, zoo als b. v. die van commies, niet onbevoegd
om vertooning van patent te vragen.
Arrest Hooge Raad 24 Juni) 1845.
Commiesen van de actieve dienst, niet als deurwaarders ge-
-ocr page 195-
— 143 —
ART. 32.
daan, aan dezen (3) te vertoonen, op eene boete (4) van
15 gulden, telke reize.
commissioneerd, zijn in het algemeen onbevoegd die ver-
tooning te vragen.
Resolutie 2 Mei 1844, »°. 41 (V. n°. 112).
Dit lijdt uitzondering in betrekking tot de aanvragen
om vertooning van patent van patentpligtigen naar tabel XVI.
Resolutie 24 April 1852, n°. 39 (V. n°. 56).
De onbevoegdheid om vertooning van patent te vragen,
strekt zich ook uit tot de agenten van politie.
Resolutie 30 November 1860, n\\ 128 (V. n°. 141).
(3)    Wanneer het patent op aanvrage niet vertoond
wordt, kan er wel wegens het niet doen van aangifte,
op grond van art. 37 der wet, bekeuring worden inge-
steld, maar behoort er subsidiair en voor het geval, dat
de bekeurde mogt bewijzen aangifte gedaan te hebben,
ook bekeuring te geschieden wegens niet vertooning van
patent naar art. 32, § 1, en, zoo noodig, ook wegens het
niet met zich voeren daarvan naar § 2 van laatstgemeld art.
Resolutie 19 October 1858, n". 159 (V. n°. 92).
De bij art. 32, § 1, even als de bij art. 36 bedoelde
aanvrage om vertooning van patent behoort alleen aan
de woningen der patentpligtigen te geschieden.
Resolutie 21 Mei 1860, »°. 135 (V. n°. 63).
Dientengevolge is niet bekeurbaar een omroeper wegens
het op aanvrage op den openbaren weg niet vertoonen van
zijn patent.
Resolutie 30 November 1860, n\'. 128 ("V. n°. 141).
(4)     Deze boete is toepasselijk onmiddellijk na den af-
-ocr page 196-
— 144
ART. 32.
§ 2.
De patentpligtigen, bij de tabellen n°. 7
en 8 vermeld, de hier te lande gevestigde kooplieden,
kommissionnairs, fabrikanten en trafijkanten, die in bet
belang van hun beroep reizen, benevens de debitanten van
loterij briefjes, zullen daar te boven, op eene (4bis) boete
van 3 gulden, verpligt zjjn, het patent (5) met zich te
voeren ten allen tijde, wanneer zij hun beroep uitoefenen ,
en zullen, ingeval zij, ten aanzien van deze of andere be-
loop van den tijd, tot het rondbrengen der patenten be-
paald (zie aant. 2 op art. 25).
Koninklijk besluit 17 Oetober 1820, art. 4 {Staatsblad
n\\
22, V. 1823, n°. 104).
Zie voorts de 1ste aant. op art. 34 en verg. § 26 van
tabel XVI.
(4£w) Zie de evengemelde aant. op art. 34.
(5) Verg. de 1ste aant. op. art. 26.
De patentpligtigen, die volgens de onderhavige § verpligt
zijn het patent te allen tijde met zich te voeren, verbeuren,
indien hun de vertooning van het patent bij de beroepsuit-
oefening buiten hunne woning te vergeefs wordt gevraagd,
niet enkel de boete van ƒ3, in die § bedoeld, maar ook
die van f 15 naar § 1.
Resolutie 10 Oetober 1860, »°. B8 (V. n°. 122).
Ook de winkeliers, vallende in de termen van § 7 van
tabel VII, en in hunne woonplaats het bedrijf van kramer
uitoefenende, zijn gehouden hun patent met zich te voeren
en aan de bevoegde ambtenaren op aanvrage te vertoonen.
Resolutie 5 December 1859, n\'. 185.
-ocr page 197-
— 145 —
AUT. 32.
palingen dezer wet, in gebreke bevonden worden, hunne
goederen en (6) arbeidsgereedschappen aangehouden, en
te hunnen koste en gevaar (7) in bewaring kunnen wor-
(6)    Zie aant. 1 op art. 84.
(7)    Zonder het bestaan van eeti regterlijk gewijsde kan
er geen verkoop van het in bewaring genomene plaats heb-
ben anders dan voor de belasting en krachtens een executoir
verklaard kohier.
In de daartoe leidende gevallen moet dus
met een aanslag ambtshalve begonnen worden, om alsdan
daarvoor de verkooping bij parate executie te doen. Levert
het product een restant op, dan wordt dit alleen tergeheele,
of gedeeltelijke bestrijding van de kosten der bekeuring aan-
gewend, voor zoo veel de belanghebbende het niet reclameert.
Ingeval van zoodanige vordering geschiedt de bestrijding
dier kosten op de gewone wijze.
Resolutie 12 September 1831, n". 34 (V. n°. 185).
Is echter tegen den bekeurde vonnis verkregen, en wordt
dit bij de ten uitvoerlegging door de opmaking van een pro-
ces-verbaal de carence achtervolgd, dan kan het in bewaring
genomen goed tot verhaal van het condemnatum verkocht
worden. Alvorens daartoe over te gaan, moet ter plaatse
waar dit goed berust, een proces-verbaal van inbeslagneming
opgemaakt en vervolgens aan den belanghebbende, door
tusschenkomst van den deurwaarder zijner woonplaats, be-
teekend worden, met vermelding tevens in eerstgemelde akte,
dat er vruchteloos bevel en herhaald bevel tot betaling ge-
schied is, en in laatstgemelde van den dag, waarop de publieke
verkoop van het goed voortgang zal hebben.
Resolutie 9 September 1859, n°. 54.
Zie wijders omtrent de inbewaringstelling art. 34 der in-
slructie van
18 Augustus 1845, n". 61 (V. 1855, »°. 4) en
vergelijk § 82 van tabel XVI.
10
-ocr page 198-
— 146 —
ART. 32.
den genomen, tot dat zij zich van al de hun opgelegde
verpligtingen gekweten en de boete en gevallene kosten
voldaan hebben, of daarvoor behoorlijken borgtogt gesteld,
ten genoege van de administratie der directe belastingen.
Wet v. 1832, Voor zoo veel betreft de patentpligtigen van tabel n°. 7
tin. 7,5 . eu ,]e evenvermelde kooplieden, kommissionnairs, fabrij-
011
         kanten en trafijkanten, zullen ook de koopwaren, stalen
lnrt 8 \' en monsters, welke de nalatigen bij zich hebben, mits-
gaders de rij- en voertuigen, tot vervoer van hunne per-
sonen of goederen dienende, ten zij blijke, dat deze rij- en
voertuigen aan een ander toebehooren, te hunnen koste
en gevaar in bewaring kunnen worden genomen, tot dat
zij al de eischen der wet zullen hebben vervuld, en de
regten, boeten en gevallene kosten voldaan of daarvoor
behoorlijk borg gesteld, ten genoege van den ontvan-
ger. Wanneer de ambtenaren, bij het doen eener aanha-
ling, oordeelen, dat de waarde van gezegde koopwaren
en andere voorwerpen niet voldoende is ter verzekering
der regten, boeten en kosten, zullen zij, voor zooverre
het hun niet blijkt, dat de boetschuldige een (8) inlander
is, het vermogen hebben om ook de lijfgoederen, welke
in zijne koffers, valiezen, enz. gevonden worden, aan te
houden, uiterlijk tot de helft der waarde, te zijner keuze.
§ 3-
(9) Tot den afloop van den tijd, ingevolge art. 17 be-
(8)     Verg. de 29ste aant. op tabel VIL
(9)     Van af het tijdstip van de inlevering der verklaring
tot op dat, voor het rondbrengen der patenten bepaald
(zie aant. 2 op art. 25), wordt volstaan met vertooning
van het bewijs der aaiigifte.
Koninklijk besluit 17 October 1820 voornoemd, art. 4.
-ocr page 199-
— 147 —
art. 32, 33.
paald voor de inlevering der verklaringen ter bekoming
van patent, zullen de patentpligtigen volstaan met, ter
voldoening aan het vereischte bij dit en het laatstvoor-
gaande artikel, te vertoonen of over te leggen het patent
des laatstverloopen jaars.
XXXIII.
Patentpligtigen , door dewelke een register behoort
te worden gehouden van de bij hen in
dienst zijnde werklieden.
(1) De patentpligtigen, in de tabellen
n°. 1 en 12 begrepen, met uitzondering van diegenen,
welke met minder dan drie werklieden arbeiden, zijn ver-
pligt aan te leggen, en tevens met hunne, ten gevolge
van artikel 17 en vervolgens te doene verklaringen, te
vertoonen een register, houdende de namen en toenamen
van al de door hen in dienst gehoudene werklieden; (2)
Vevg. lid C, ii°. 5 in fine, der resolutie van 5 April 1844,
n°. 33 (V. n". 89), mitsgaders die van 28 December 1843,
n°. 118 (V. 1844, n°. 37) in aant 6 op art. 13, § 3.
(1)    Zie arll. 8, 9 c» 10 der resolutie van 22 Julij 1819,
n°. 833, en art. 2 der resolutie van 4 October 1819, lelt. 2
C, meergemeld. Verg ook de 2de aant. in fine op art. 21
hierboven.
(2)     Das al de deelgenooten, zoo wel teekenende als
niet-teekenende (verg. tabel I, § 1), met uitzondering van
ιιn, die als hoofdpersoon is aan te merken, van wien
de betaling der belasting wordt gevorderd, en die als
zoodanig door de gezamenlijke deelgenooten kan worden
aangewezen; behoevende die hoofdpersoon zelf niet in het
-ocr page 200-
— 148 —
ART. 33.
ieder der deelgenooten, zoo het beroep in gemeenschap
gedreven wordt, voor eenen werkman geteld. Dit register
zal gestadig bijgehouden moeten worden, de namen der
werklieden, welke hunne dienst verlaten, zullen op het-
zelve worden afgeschreven, en die der nieuw aankomende
onmiddellijk na de overige ingeschreven, met aanteeke-
ning van den tijd van het in dienst treden en van het
vertrek der werklieden.
Hetzelve register zal steeds in de werkplaatsen, fabrij-
ken of winkels moeten berusten, en, op de eerste aan-
vrage
daartoe door de volgens art. 35 bevoegden gedaan,
aan deze moeten worden vertoond, op eene (3) boete van
register te worden ingeschreven, gelijk hij ook niet in den
aanslag moet worden begrepen.
Circulaire 81 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 16
(V. 1823, n°. 103) en resolutie 18 Augustus 1842,
n°. 26 (V. n°. 164).
De bepaling der wet betrekkelijk de inschrijving der
deelgenooten is uitdrukkelijk herinnerd, met aanschrijving
tot teregtwijzing van ambtenaren, die berust hadden in
een begaan verzuim te dier zake, en verzoek aan den
Gouverneur tot het uitvaardigen eener meer algemeene her-
innering op dit punt.
Resolutie 14 April 1842, n°. 133 (V. n°. 95).
(3) Zie de 1ste aant. op art. 34.
Naar aanleiding van een vonnis, waarbij een patentplig-
tige naar tabel XII wegens verzwijging van een zijner drie
werklieden veroordeeld was, doch zonder oplegging van boete:
a. wegens het niet Kouden van het register, in art. 33
bedoeld;
-ocr page 201-
— 149 —
art. 33, 34.
5 gulden. Wegens ieder der werklieden , in dienst van
den patentpligtige zijnde , wiens naam niet in het register
is ingeschreven, zal de nalatige vervallen in eene boete
(3bis) van 3 gulden, boven en behalve die, welke hij
zoude mogen verschuldigd zijn, ingeval hij bevonden
wordt zich aan verkorting van \'s lands regt te hebben
schuldig gemaakt, door meerdere werklieden in dienst te
hebben dan het getal door hem aangegeven.
Al de werklieden, wier namen in het register zullen
worden gevonden, zonder te zijn afgeschreven, zullen
worden beschouwd als nog werkelijk in dienst des patent-
pligtigen te zijn, ten ware het tegendeel daarvan wierd
bewezen.
XXXIV.
Zorg der ambtenaren en bedienden wegens de goede
uitvoering dezer wet; processen-verbaal, wegens
overtredingen op te maken.
(1) De zorg dat niemand, welke eenig
b.    wegens het niet inschrijven van ieder der werklie-
den, en
c.    wegens het niet vertoonen van dat register,
is bepaald dat in soortgelijke gevallen, behalve de over-
treding die tot veroordeeling heeft geleid, alleen tot de
boete wegens het niet vertoonen van het register behoort
geconcludeerd te worden.
Resolutie 21 November 1842, n". 22 (V. n". 202).
(3θu) Zie de 1ste aant. op art. 34.
(I) De aant, tot welke artt. 9, 14, 29, 30, 31, 38,
-ocr page 202-
— 150 —
ART. 34.
aan het patentregt onderhevig beroep uitoefent, zich aan
de verpligtingen, hem bij deze wet opgelegd, onttrekke,
wordt in het bijzonder opgedragen aan de (2) hooiden der
gemeentebesturen en aan de directeurs, (3) inspecteurs,
controleurs, ontvangers en deurwaarders der directe be-
lastingen. — Dezelve zullen gehouden zijn van alle over-
tredingen, tegen de bepalingen dezer wet begaan, welke
te hunner kennisse komen, op te maken schriftelijk ver-
slag of proces-verbaal, en zulks op den eed, door hen in
hunne hoedanigheid afgelegd (4).
33, 34, 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 43 der wet, §§ 26—32
van tabel XVI, en gedeeltelijk ook artt. 35 en 36 der
wet aanleiding geven, zijn grootendeels in deze verzame-
ling achterwege gelaten, omdat hetgeen de behandeling van
het zoogenaamde eonteiUieuse gedeelte der wet betreft, in zoo
verre het niet bereids bij de instructie voor de deurwaarders
der directe belastingen, vastgesteld bij resolutie van 18 Augus-
tus
1845, n". 61 (V. 1855, n". 4), de vereischte toelichting
ontvangen heeft, minder onder de bedoeling dezer verzame-
ling valt.
Zie overigens de bepalingen der resolutie van 26 Januari]
1861, n\\ 108 (V. n*. 8), omtrent de behandeling der pro-
cessen-verbaal van bekeuring ter zake van patentregt.
Zie ook de resolutie van 7 December 1858, n". 83 (V.
n".
114), waarbij den ambtenaren, met de surveillance belast,
verboden is vrijplaatsen aan te nemen in de lokalen, waarin
openbare vermakelijkheden worden gehouden.
(2)    Zie circulaire van 24 Jamarij 1842 , n°. 20 ( V. »°. 41)
(3)     Zie aant. 2 op art. 23.
(4)    Verg. art. 32, § 1 hierboven, en §§ 26 en 28 van
tabel XVI. Ofschoon net niet vertoonen en het niet bij
-ocr page 203-
— 151 —
ABT. 34.
Alle andere beθ\'edigde lauds en plaatselijke ambtenaren
zich hebbeu van het patent, als zoodanig, volgen» art. 32
evengemeld, dan alleen beboeibaar is, wanneer de aanvrage
tot vei tooning geschiedt door de ambtenaren, bij het eerste
gedeelte van art. 34 en bij art. 36 genoemd, doet dit echter
i» niets te kort aan de geldigheid in regten (verg art. 41),
ten etfecte als bij art. 37 bepaald, der verbalen of relazen,
door alle andere beλedigde lauds- en plaatselijke anibte-
naren en bedienden opgemaakt ter zake hunner bevinding
wegeus overtreding der wetten op het regt van patent.
Resolutie 11 Julij 1839, n\\ 162.
Zie het in gelijken geest gewezen arrest der criminele
Regtbank in Holland van 24 December 1841 {V. 1842,
n". 72), mitsgaders de reiolulien van 2 Mei 1844, n°. 41,
(V. »*. 112) en 24 April 1852, n\'. 39 (V. »°. 56) nopens
de bekeuringen in zake van patent te bewerkstelligen door
commiesen der actieve dienst.
Zie wijders nopens de wijze van instelling eener bekeu-
riug wegens het niet doen van aangifte, wanneer het patent
op de daartoe gedane aanvrage niet vertoond wordt, de
resolutie van 19 October 1858, n". 159 (V. n°. 92) in de
3de aant. op art. 32 , § 2 der wet.
In zake van patent behoeven de processen-verbaal slechts
door een persoon te worden opgemaakt.
Resolutie 6 Februarij 1843, n". 43 (V. n°. 23).
Verg. hieromtrent ook het vonnis der Arrondissemeuts-
Regtbank te Amsterdam van 11 November 1841 (F. 1842,
n\\ 71).
Voorts zijn schriftelijk oerslag en proces-verbaal woorden
van gelijke beteekenis.
Resolutie 11 April 1842, »". 83 (V. n". 111).
-ocr page 204-
— 152 —
art. 34, 35.
eu bedienden zijn bevoegd tot de aangifte van gezegde
overtredingen en zijn mede geregtigd om op te maken
een schriftelijk verslag hunner bevinding als boven.
XXXV.
Opneming van het getal werklieden in de
werkplaatsen, enz.
(1) Het zal den ambtenaren van de ad-
ministratie der directe belastingen, zoo ook den (2) deur-
Overtredingen, tegen onderscheiden wetten begaan, be-
hooren bij even zoo vele verschillende processen-verbaal ge-
constateerd en bij verschillende akten vervolgd te worden.
Resolutie 5 December 1842, n". 46 (V. 1848, n°. 13).
(1)    De opnemingen, bij dit art. voorgeschreven, kunnen
gevoegelijk plaats hebben bij gelegenheid van die in art. 86
vernield. Hieruit moet echter niet worden afgeleid, dat
zij nimmer anders dan bij die gelegenheid zouden behoeven
te geschieden. Integendeel behooren zij zoo dikwerf plaats
te hebben als de omstandigheden vereischen.
Circulaire 13 December 1820, lett. A (V. 1823,
n°. 105) i?» resolutie 11 Februarij 1828, «". 28
(V. n°. 42).
Op die aanbeveling is ten sterkste aangedrongen.
Resolutie 24 Janmrij 1838, «°. 72 (V. n°. 9).
(2)     De commiesen der actieve dienst, als tot de bewuste
opneming ganschelijk onbevoegd, kunnen die bevoegdheid
ook niet door de schriftelijke lastgeving eens hoofdambte-
naars erlangen.
Resolutie 14 Maart 1844, n". 113.
-ocr page 205-
— i:>3 —
ART. 35.
waarders derzθlve belastingen vrijstaan (3) om zich, ver-
gezeld van een (4) der leden des gemeentebestiinrs of
Verg. artt. 32 en 34.
(3)    Vermits het weigeren van toegang tot de werk-
plaatsen aan de met de opneming belaste ambtenaren,
niet kan voorondersteld worden dan gepaard met feitelijken
wederstand, waarop artt. 209 en 212 van het Wetboek
van Strafregt van toepassing is, behooren de ambtenaren
dien wederstand bij proces-verbaal te constateren, als wan-
neer de zaak ter verdere vervolging aan den officier van
justitie kan worden overgegeven.
Resolutie 10 Septemher 1844, n\\ 128 (V. n°. 221).
Verg. het vonnis der Arrondissements-Kegtbank te Tkl
van
22 Augustus 1844 (V. n\\ 220).
(4)     De beλediging van het lid des gemeentebestuurs of
van den persoon, die bij het doen dezer opnemingen den
ambtenaar der administratie, als daartoe gemagtigd, ver-
gezelt, gelijk ook de vermelding daarvan, zoo die persoon
een eed heeft afgelegd, zijn facultatief («). De gedele-
geerde van het gemeentebestuur behoeft dan ook het pro-
ces-verbaal niet op eenigen afgelegden eed te teekenen.
Er bestaat echter geene bedenking tegen tot regel aan
te nemen, dat die gedelegeerden zijn beλedigde lieden,
en dat van die beλediging in het proces-verbaal melding
worde gemaakt. De eed, door die gedelegeerden af te
leggen, moet geschieden in handen van het bestuur der
gemeente, alwaar de opneming geschieden moet. De akte
daarvan wordt kosteloos afgegeven en is niet onderwor-
.pen aan registratieregt.
Resolutie 6 Februari) 1S48, >,". 43 (V. nu. 23).
(«) Zie het in ilieu geest bij circulaire van 13 December 1820,
lett. J. (V. 1823, »°. 105) vastgesteld model proces-verbaal.
-ocr page 206-
— 154 —
AllT. 35.
anderen daartoe gemagtigden persoon, in de werkplaatsen
der patentpligtigen, bij de tabellen n°. 1 en 12 vermeld,
te doen vertoonen het register der werklieden, bij art. 33
omschreven; het getal der werklieden benevens derzelver
namen en werkzaamheden aldaar te komen opnemen., en
voorts bij dezelve en bij andere patentpligtigen onderzoek
te doen wegens het aantal molens, ovens, cilinders, pan-
nen, (5) kuipen en persen, kamers of (6) plaatsen, voor
zoo veel dat getal bij deze wet tot grondslag der belas-
ting is aangenomen. Geen deurwaarder nogtans zal de
voorschrevene onderzoekingen kunnen doen dan op
(7) schrittelijken last van eenen directeur, inspecteur of
(5)     Verg. de resolutie van 20 Mei 1845, n°. 145 (V.
n°. 111) in aant. 39 op n°. 20 der 1ste afd. van tabel I.
(6)     Op den voet van dit art. wordt door de contro-
leurs opgenomen en bij proces-verbaal, met aanduiding
van gelegenheid en benaming, geconstateerd het getal plaal-
seit,
in de schouwburgen vervat, en haar gewone prijs,
ten einde daarvan bij de regeling van het regt gebruik te
maken.
Resolutie 24 Januarij 1820, lelt. W.
Ter regeling van de aanslagen der schouwburgen moeten
de bewuste opnemingen, ten overstaan der belanghebbende
ondernemers (op wier aanwijzingen en inlichtingen een billijk
oog zal geslagen worden), telken 5 jaren (langst genomen,
en behoudens het geval van vroegere noodzakelijkheid door
vertimmeringen als anderzins), bewerkstelligd worden.
Resolutie 1 April 1842, u\\ 25 (V. n\\ 76).
Verg. ook de resolutie van 26 Mei 1842, n°. 89, in de
7 de aant. op tabel XV.
(7)     Van die schriftelijke lastgeving behoort in het proces-
-ocr page 207-
— 155 —
akt. 35, 36.
controleur, gelijk dezelve almede niet zullen vermogen
plaats te hebben dan bij dag en op de gewoonlijk tot.
den arbeid bestemde uren.
XXXVI.
Te doene opnemingen aan de huizen.
(1) Jaarlijks, binnen twee maanden na
verbaal van opneming steeds uitdrukkelijk melding te wor-
den gemaakt, ook dan wanneer de opnemingen volgens art.
35, vereenigd met die naar art. 36, geschieden.
Resolutie 18 Augustus 1838, n". 75 (V. n°. 84).
Voormelde schriftelijke lastgeving behoort casu qiw in reg-
ten te worden overgelegd. De onderhavige wetsbepaling eischt
wel dat de schriftelijke last besta, doch vordert niet, op
straffe van nietigheid,
dat zij in het proces-vevbaal vermeld
worde. Bij resolutie van 18 Augustus 1838, hierboven aan-
gehaald, is wel herinnerd geworden de verpligting der deur-
waarders om in hunne processen-verbaal van opneming van
den ontvangen schriftelij ken last melding te maken, doch
in het bij die resolutie bedoeld arrest van het Hoog Geregtshof
was alleen het beginsel aangenomen, dat wanneer van dien
last geen bewijs was, de overtreding ook niet als bewezen
kon worden aangemerkt.
Resolutie 18 September 1841, »°. 69 (V. n°. 194).
Niet voor elk geval in het bijzonder behoeft last te worden
gegeven. Het is genoegzaam dat er van het bestaan eener
algemeene lastgeving blijke, als is die ook in regten niet o ver-
gelegd.
Arrest Hooge Baad 26 Januari) 1864 (V. n". 23).
Zie ook hetzelfde arrest in het aangeteekende op art. 41.
(1) Zie de 1ste aant. op artt. 34 en 35. Deze opne-
-ocr page 208-
— 156 —
art. 36, 37.
den iiHoop der algemeene beschrijving, en vervolgens in
de laatste helft van de maand November, zal het hoofd
des gemeentebestuurs, met overleg van den controleur der
directe belastingen, aan \\ al de huizen door daartoe behoor-
lijk te magtigen beλedigde personen doen opnemen, welke
patentpligtigen aldaar woonachtig zijn, en of dezelve van
behoorlijk patent zijn voorzien.
Van deze verrigtingen zal worden opgemaakt schriftelijk
verslag, in hetwelk de bevindingen wegens de niet van
behoorlijk patent voorziene personen zullen vermeld worden.
XXXVII.
Boeten tegen het verzuim van- en gebrek in de aangifte.
(1) De aan het regt van patent onder-
mingen hebben slechts ιιnmaal in het jaar plaats, en wel
in de maand November.
Resolutie 11 Februari) 1828, n". 28 ("V. n". 42) en UU.
C, n".
5, van die van 27 Maart 18 5, «°. 40 (V.
n°. 56).
Het ligt «iet in de bedoeling der wet, dat bij de onder-
havige opnemingen onderzoek worde gedaan naar de pa-
tenten der schippers.
Resolutie 14 Maart 1845, n". 233.
(1) Zie de 1ste aant. op art. 34, mitsgaders het arrest
der criminele οlθglbank in Holland van
27 December 1839
(V. 1840, n". 65), houdende toepassing van art. 37 ten
aanzien eener overtreding door te geringe aangifte van het
aantal vertrekken van een logement (verg. tabel XIII). Verg.
voorts § 29 van tabel XVI, zoomede omtrent de wijze van
-ocr page 209-
— 157 —
ART. 37.
hevige personen, welke (2) na den afloop van den tijd,
tot het doen der aangiften bepaald, (3) bevonden worden
zich niet, of door valsche, onnaauwkeurige of onvolledige
opgaven, (4) niet behoorlijk van hunne verpligtingen ten
aanzien dier aangifte, te hebben gekweten, zullen, telke
reize wanneer hun verzuim of overtreding zal worden
ontdekt, vervallen in eene boete van (5) niet minder dan
25 en niet meerder dan 400 gulden.
instelling eener bekeuring wegens het niet doen van aan-
gifte,
wanneer het patent op de daartoe gedane aanvrage
niet vertoond wordt, de 3de aant. op art. 32.
(2)    Ten aanzien der patentpligtigen, vallende in de
termen der bijzondere beschrijving, bedoeld bij art. 19 dei-
wet, is deze tijd de zoodanige, die aan de voorgenomen
uitoefening of uitbreiding van het beroep voorafgaat.
Arrest Prov. Hof ZuidhoUand 24 October 1846.
Dit beginsel bevestigd bij arrest Hooge Raad van 25 Novem-
ber
1862 (F. 1863, n°. 67).
(3)     Ambtshalve aanslag is een bewijs, dat van het be-
trokken beroep geene of althans geene naauwkeurige aan-
gifte
geschied is.
Arrest Prov. Hof Zuidholland 11 Maart 1846.
(4)    Zie onder anderen artt. 17 en 19 hiervoren omtrent
de verpligting tot aangifte ook der verwante bedrijven.
(5)    Verg. de aant. 6, lid/, op art. 13.
Wegens het niet doen van aangifte voor eene societeits-
zaal, waarin eene sociλteit wordt gehouden, gevormd door
eene vereeniging van onderscheiden leden die de kosten on-
-ocr page 210-
— 158 —
ART. 37.
In alle gevallen, waarin verkorting van \'s lands regt
zal plaats hebben, zal dat regt voor een vol jaar (6)
devling dragen, is ieder der directeurs dier sociλteit ver-
oordeeld in eene geldboete van f 25.
Arrest Rooge Baad 12 Tebritarij 1862 {V r,°. 84).
Gelijk in het algemeen elk der leden eener vennootschap
onder eene firma hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is
wegens de verbindtenissen der vennootschap, en dan ook
elk hunner bevoegd is te haren name te handelen, is zulks
ook het geval ten aanzien der verpligtingen tegenover den
fiscus, en behoort mitsdien bij overtreding der wet door de
vennootschap, de daarop bedreigde straf tegen elk der ven-
nooten te worden uitgesproken.
Arrest Hooffe Raad 29 Mei 1866 {V. n°. 83).
(6) Verg. § 30 van tabel XVI.
De onderhavige bepaling heeft vooral ten doel om te
vermijden de moeijelijkheden, die zouden voortvloeijen uit
een onderzoek omtrent den aanvang der fraudes, waarbij de
overtreder dus voorondersteld wordt, reeds van het begin
des jaars het beroep te hebben uitgeoefend, zoodat hij met
de personen, bedoeld bij art. 12, § 1 der wet, wordt gelijk
gesteld. Voorts heeft de bepaalde verschuldigdheid van het
regt, in allen gevalle voor een vol jaar, bijzonderlijk op het,
oog, zoowel het geval, dat de overtreding in regten wordt
vervolgd, als dat &ij bij transactie wordt afgedaan, in welke
beide gevallen het regt voor een vol jaar moet worden ge-
kweten, hetgeen dus niet behoort plaats te hebben wanneer
er kwestie is van afschrijving volgens art. 15, even als de
bepaling van den anderen kant geacht kan worden eene
overtolligheid te behelzen, wanneer er kwestie is van beroe-
pen, in tabel IX en XV vermeld.
Resolutie 16 Mei 1839, »". 68 (V. 1841, n". 195).
-ocr page 211-
— 159 —
ART. 87.
worden gevorderd, boven en behalve de boete.
Ten aanzien van een werkbaas, begrepen in de 1ste afd.
van tabel XII, die zich in het laatste kwartaal van het
dienstjaar heeft aangegeven als aanvangende met 2 knechts
te werken, doch gedurende datzelfde kwartaal roet 4 perso-
nen werkende bevonden is, bedraagt het ontdoken regt
voor een kwartaal slechts ιιn gulden, en kan dus de volle
belasting, naar art. 37 der wet op te leggen, ook maar
vier gulden beloopen.
Resolutie 10 November 1842, »°. 78 (V. n". 198).
De vervolging in judicio behoort enkel plaats te hebben
voor de boeten, niet voor de reglen.
Resolutie 4 Pecember 1839, n\\ 87.
Den ambtenaren is nogmaals aanbevolen, bij den eisch
tot boete niet te voegen dien tot betaling der belasting,
maar bij de dagvaardingen en conclusien, na den eisch tot
boete en kosten, te stellen de woorden: alles onverminderd
des gedaagde verpligting tol betaling der verschuldigde belasting
volgens de wet.
Resolutie 18 Februarij 1851, n°. 68 (V. n". 25), in ver-
band met het arrest\' van den Hoogen Raad van
14
Januari} bevorens (V. n\\ 23).
Reeds vroeger is beslist, dat de regtcr niet geacht kan
worden zijne bevoegdheid om alleen tot boete te veroor-
deelen, te hebben overschreden, wanneer die veroordeeling
bij het betrekkelijk gewijsde geschiedt met bijvoeging:
„en zulks onverminderd de gehoudenheid tot betaling van
„het verschuldigde patentregt over een vol jaar."
Arrest Hooge Raad 19 Mei 1847 (V. n". 117).
De voldoening der gefraudeerde regten behoort, na uit-
-ocr page 212-
— 160 —
aiiο. 38.
XXXVIII.
Verdeeling der boeten.
(I) De boeten, ten gevolge van deze wet
ingevorderd, zullen verdeeld worden zoo als door Ons
nader zal worden bepaald.
spraak des regters, plaats te hebben in eens, niet bij (er-
mijnen.
Wet van 2 2 Mei 1845, art. 9, n". 2 (Staatsblad
n°. 22, V. n°. 140).
Zie voorts de resolutie van .3 November 1845, n°. 93
(V. n°. 211) in aant. 7 op art. 22.
De ontvanger der belastingen, aan wien ontdoken regten,
meer dan f 20 bedragende, worden uitgekeerd, behoeft het
daarvoor aan zijn ambtgenoot voor de consignatien af te
geven bewijs niet op zegel te stellen.
Resolutie 18 Junij 1850, »°. 44 (V. n°. 62).
(1) Zie de 1ste aant. op art. 34
Vergelijk o a het koninklijk besluit van 19 Januarij 1868 ,
n°. 11 (V. n°. 16), het koninklijk besluit van 2\'σ November 1874,
11°. 39 (V. 1875, n°. 9); de resolutie van 25 Januarij 1875,
n°. 35 {V. n". 10), het koninklijk besluit van 6 Maart \\87b,
ti".
11 (V. n°. 32) en de resolutie van 19 Maart 1875, «°.
32 (V. n° 33).
Het aandeel in de boeten, door verbalisanten genoten wor-
dende, kan hen niet doen beschouwen als aanbrengers, bij
art. 188, n". 4, van het Wetboek van Strafvordering van het
geven van getuigenis in\' de daarbij betrokken zaak uitgesloten.
Arrest Hooge Raad 13 December 1859.
-ocr page 213-
161 -
art. 39. 40.
XXXIX.
Straffen tegen het gebruik maken van eens anders patent.
(1*) Degenen, welke bevonden worden
op eene bedriegelijke wijze te hebben gebruik gemaakt
van eens anders patent, zullen worden gestraft met eene
gevangenis van niet korter dan drie maanden, en niet
langer dan ιιn jaar.
XL.
Vervolgingen voor de regtbanken wegens de
overtredingen tegen deze wet.
(1) Alle overtredingen van de bepalingen, Wet v. 1823,
in deze wet gemaakt, behooren tot de kennis van de nrt. 13
regtbanken van correctionele policie.
Alle actiλn, strekkende tot toepassing van boeten,
zullen voor dezelve regtbanken worden aangelegd en (2)
(l*) Zie ook aant. 4 op art. 26 en 1 op art. 34.
(1)    Verg. de 1ste en het slot der 4de aant. op art. 34.
De regterlijke magt is, op de klagt der administratie,
niet alleen bevoegd maar zelfs verpligt te onderzoeken of er
een patentpligtig bedrijf is uitgeoefend, zoo ja, of daarvoor
aangifte en wel voldoende aangifte is gedaan, en eindelijk
of de beklaagde persoon tot de aangifte gehouden is, en
zulks zonder dat bevorens omtrent de patentpligtigheid door
het administratief gezag is beslist.
Arrest Hooge Raad 3 December 1861 (P. 1862, n\\ 69).
(2)    Twee geheel op zich zelf staande wetsovertredingen
(de eene wegens de personele belasting, de andere wegens
11
-ocr page 214-
— 162 —
ART. 40.
het patentregt), bij afzonderlijke processen-verbaal geconsta-
teerd, geven grond tot twee afzonderlijke regtsvorderingen.
Arrest Hoogc Raad. 19 Februarij 1850 (V. n°. 25).
De wet verbiedt niet in eene dagvaarding twee verschil-
lende feiten te vermelden, al moge de schuldpligtigheid aan
het eene die aan het andere uitsluiten.
Vonnis Arr.-Reglb. Hoorn 29 April 1864 {V. t,°. 65).
Onjuiste aanhaling van de bepaling der wet, waarin de
overtreding zou vallen, kan aan de dagvaarding niet te
kort doen.
Vonnis Arr.-Regtbank Amsterdam 20 Jnnij 1867 (V.
n°.
104).
Zie ook het arrest van iet Prov. Hof in Overijssel dd. 26
Jnnij 1869 (V. 1870, n°. 87) in aant. 6 op art. 1.
De processen-verbaal in zake van patent behooren niet
ter nadere vervolging van het Openbaar Ministerie te
worden opgemaakt.
Resolutie 11 April 1842, n\\ 83 ("V. n\\ 111).
Bij de wet van 1819 intusschen was de vervolging ambts-
halve opgedragen aan de officieren bij dh regtbanken.
De Minister van Finantien is bevoegd om aan een daartoe
speciaal aangestelden advocaat (den rijksadvocaat) op te dra-
gen om zijnentwege de actiλn wegens overtreding van de
wetten op het regt van patent aanhangig te maken, en
zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep en cassatie
te vervolgen.
Arrest Hooge Raad 3 Maart 1846 (V. n°. 57).
-ocr page 215-
- 163 -
ART. 40.
Bij arrest van den Hoogen Raad van 5 Mei 1851 (V. n°. 72)
is gecasseerd een vonnis, waarbij in zake van directe belas-
tingen regt was gesproken op eene dagvaarding, niet door
een deurwaarder, maar door een commies beteekend.
Eene dagvaarding is krachtens art. 224 van het Wetboek
van Strafvordering te regt aan den gedaagde beteekend door
hare aanplakking aan het gebouw der Kegtbank, wanneer
de gedaagde, ofschoon wettig gedomicilieerd te N., nogtans
geene bekende woon- of verblijfplaats heeft, en de deurwaar-
der hiervan in het verslag zijner bevinding, aan den voet
der akte van dagvaarding, melding heeft gemaakt.
Arrest Hoogt Raad 22 Mei 18B1 (V. n°. 45).
De rijksadvocaat moet ook in de ten correctionele beregt
wordende belastingszaken verstek aanvragen, zoodra de
gedaagde in gebreke blijft op den regtsdag, bij de dagvaar-
ding bepaald, hetzij in persoon of, daar waar de wet dit
vrijlaat, bij gemagtigde voor den regter te verschijnen, en
voorts alsmede, naar den aard van het geding, appθl of cas-
satie aanteekenen, wanneer het in dier voege aangevraagd
verstek niet wordt verleend.
Resolutie 7 Julij 1848, »°. 57 (V. n°. 65).
Vσσr den aanvang van het direct regterlijk onderzoek
kan nog door de administratie van de verdere vervolging
worden afgezien.
Arrest Prov. Hof Zeeland 30 Maart 1868 (P. n°. 120).
De vervolging wegens overtreding der belastingwetten,
door een overledene begaan, behoort, wanneer de erfgena-
men minderjarig zijn, tegen hunnen voogd te worden in-
gesteld.
Arrest Hooge Raad 22 Jannarij 1868 (V. n\\ 17).
-ocr page 216-
— 164 -
ART. 40.
vervolgd door of in naam van het departement der (3)
Ontvangsten; de regtbanken zullen echter daarin geen
regt spreken, dan na de conclusiλn van het openbaar
ministerie te hebben gehoord.
In de regtspleging ter zake voorschreven zullen, ook
ten aanzien van het (4) appel en de voorziening in cas-
(3)    De attributen van dit niet meer bestaande depar-
tement zijn overgegaan op dat van Finantien.
(4)   Wanneer in belastingszaken tegen de overtreders noch
eene hoogere boete dan van f 200, noch verbeurdverklaring
of gevangenis is bedreigd, kan van het vonnis niet in hoo-
ger beroep worden gekomen.
Arrest Hooge Raad 90 Mei 1845 (V. n". 109)
De rijksadvocaat is bevoegd om zonder speciale volmagt
hooger beroep aan te teekenen.
Arrest Hooge Raad 3 Maart 1846 (V. n° 57).
In zake. van directe belastingen kan de voorziening in
cassatie van de zijde der administratie plaats hebben, en wel
.door haren advocaat.
Resolutie 18 Jnlig 1839, W. 88 (V. n°. 98).
Vergelijk de 3de overweging ran het arrest van den /hogen
Baad dd
8 Oclober 1867 (V. «•. 150).
Bij circulaire van 11 Jidij 1854, n". 72 (V. n". 90), zijn
voorschriften gegeven omtrent de voorziening in cassatie
van voor geen hooger beroep vatbare vonnissen, die ten
nadeele van het bestuur zijn uitgesproken.
Ten gevolge van eene verkeerde opvatting der evenge.-
-ocr page 217-
— 165 —
ART. 40.
melde voorschriften met opzigt tot de indiening der nie-
morie van cassatie, is bij resolutie oan 12 Jttlij 1860, n". 112
[V. «°. 90) nader verwezen naar die van 6 December 1841,
n". 51 (F. 1860, «». 89).
De administratie moet hare voorziening in cassatie aan
den gerequireerde bekekenen.
Arrest Hooge Raad 28 Maart 1866 {V. n". 56).
Ten gevolge van dit arrest is in herinnering gebragt de
aanschrijving van 24 October 1857, n°. 7, volgens welke o. a.
bedoelde beteekening even onmisbaar wordt geacht als de
indiening der memorie van cassatie.
Resolutie 14 April 1866, n°. 55 (F. n". 57).
Zie verder de resolutie van 26 Februarij 1870, » °. 84 (V.
n*. 30), houdende toelichting en herinnering van voorschrif-
ten betrekkelijk de voorziening in cassatie.
De aauteekening van hooger beroep of cassatie moet steeds
voor of namens den Minister van Finantien worden gedaan.
Resolutien 28 Januarij 1851, «°. 136 (V. n°. 13) en
7 Februarij 1851, n\\ 78 (V. n°. 21).
Alleen de Zondag kan worden beschouwd als een wettige
feestdag, die onder de drie vrije dagen, tot het aanteekenen
van cassatie toegekend, niet mederekent.
Arrest Hooge Raad 8 April 1856 (7. n°. 34).
Bij veroordeeling van partij moet dadelijk na het ver-
strijken van den in art. 390 van het Wetboek van Straf-
vorderir.g gestelden termijn onderzocht worden of zij al of
niet van het cassatiemiddel heeft gebruik gemaakt, en, indien
dit het geval is, daarvan onmiddellijk aan het hoofdbestuur
mededeeling worden gedaan, onder bijvoeging van alle zoo.
-ocr page 218-
— 166 — \'
art. 40, 41, 42.
satie , de bestaande wetten, in betrekking tot correctio-
nele zaken, worden gevolgd.
XLI.
De processen-verbaal zullen in regten zoorden geloofd,
tot er bewijs van het tegendeel is.
(1) De verbalen of relazen, door de
ambtenaren en bedienden, in art. 34 vernield, ter zake
van het patentregt opgemaakt, zullen in regten worden
geloofd, tot er bewijs is van het tegendeel.
XLII.
Geene vervolgingen aan te vangen zonder voorkennis van
het Departement van Financien. Transaciien.
(1*) De gezegde voor de regtbanken te
danige inlichtingen en consideratien, als tot bestrijding dei-
cassatie dienstig worden geacht.
Resolutie 8 Junij 1860, n°. 83 (V. n°. 71).
(1) Zie de 1ste aant. op art. 34.
Processen verbaal waaruit geageerd wordt, al zijn die niet
tegen de gedaagden opgemaakt, leveren toch volkomen bewijs
op van de daarin vermelde feiten.
Vonnis Arr.-Regtbank Haarlem 1 December 1859.
Dit artikel en art. 487 van het Wetboek van Strafvorde-
ring zijn geschonden wanneer een proces-verbaal van opne-
ming, bedoeld bij art. 35, niet als bewijs wordt aangemerkt,
omdat de daarin vermelde schriftelijke lastgeving niet in
regten is overgelegd.
Arrest Hooye Raad 26 Januari} 186 4 {V. n°. 28).
Zie hetzelfde arrest in het aaugeteekeude op art. 85.
(1*) Zie de 1ste aant. op art. 34.
-ocr page 219-
— 167 —
abt. 42, 43.
doene vervolgingen zullen niet mogen worden begonnen
dan met toestemming van het Departement van Finan-
cien, hetwelk aan de ambtenaren van de administratie der
directe belastingen zal kunnen verleenen de magt om
met de overtreders, op het verzoek van dezen, te komen
in (2) minnelijke schikking, ter zake der geldboeten door
hen verbeurd
XLIII.
Verjaringen.
(1) Na verloop van vier jaren, te begin-
Door liet instellen eener actie in zake van patentregt
ter vordering van den Minister van Fiuaiitien, wordt diens
toestemming tot het beginnen der vervolging ten volle bewe-
zeu, en wordt er ook geen bijzondere last daartoe naar het
onderwerpelijk artikel vereischt.
Arrest Hoog e Raad 11 Ociober 1858.
(2) Zie de 1ste aant. op art. 84.
Ook na de aanbrenging der zaak in regteu, doch vσσr
het direct regterlijk onderzoek, kan er nog minnelijke
schikking plaats hebben.
Arrest Prov. Hof Zeeland 30 Maart 1863 {V. n°. 120).
(1) De controleur behoudt de door de patentpligtigen
ingevulde verklaringen onder zich, en vernietigt die niet
dan na afloop van vier volle jaren.
Resolutie 22 Julij 1819, »°. 833, art. 26 (V. 1823,
n°. 102).
De opruiming der declaratoiren door en ten behoeve der
-ocr page 220-
— 168 —
ART. 43.
Wetv. 1832, nen met den lsteu Mei van het jaar der beschrijving,
art. 2. zal het beloop van de (2) gesloken regten niet meer
worden gevorderd.
(3) Insgelijks zal, na verloop van gezegden tijd van
ontvangers, onder wie deze stukken, nadat er voor de
regeling der regten gebruik van is gemaakt, berustende
blijven, mag geen plaats hebben dan na verloop van vier
jaren en na voldoende scheuring.
Resolutie 27 Julij 1847, n°. 127 (V. n°. 129).
Ten gevolge der strijdigheid tusschen deze tweeλrlei be-
palingen is te kennen gegeven, dat de declaratoiren, nadat
er het noodigθ gebruik van is gemaakt, moeten verblijven
onder berusting van den ontvanger; doch dat, indien de
controleur verlangt ze onder zijne berusting te houden, aan
dat verlangen kan worden voldaan, mits de declaratoiren
binnen den vastgestelden termijn aan den ontvanger ter
vernietiging worden teruggegeven.
Resolutie 6 December 1852, n". 12 ("V. n°. 211).
Zie omtrent het blijvende dezer wetsbepaling, § 33 der alge-
meene instructie van
18 Augustus 1845, n". 61 {V. 1855, «°. 3).
(2)     Hieruit volgt, dat bij het sluiten van transactie
ook de over een vorig jaar ontdoken regten mogen worden
uitgetrokken. Zie de resolutie van 13 September 1854,
n°. 50, in aant. 7 op art. 22.
(3)     Op grond der onderhavige bepaling moeten de on-
afgehaalde patentbladen gedurende een tijdvak van vier
jaren
onder de controleurs blijven berusten.
Resolutie. 29 Julij 1851, n". 63 (V. n°. 91).
-ocr page 221-
— 169 -
ART. 43.
vier jaren, de vertooning of overlegging der patenten,
bij art. 31 voorgeschreven, niet meer worden geλischt.
Ten aanzien der verjaring van de invordering der
boeten en van de uitoefening der straffen, den overtrede-
ren van deze wet bij vonnis opgelegd, mitsgaders ten aan-
zien van die der vervolgingen van den (4) officier voor
de regtbank tegen de overtreders, tot toepassing der boe-
ten en straffen bij deze vastgesteld, zullen de bepalingen,
bij het wetboek van (5) criminele instructie gemaakt,
worden gevolgd.
(4)     Verg. art. 40 hiervoren, volgens hetwelk de ver-
volgingeu door of in naam van het Bestuur der belastingen
geschieden.
(5)     Dit Wetboek is thans vervangen door dat van
Strafvordering.
-ocr page 222-
-ocr page 223-
— 171 —
.,_..,.,.                                               Wet v. 1832 ,
(1) Tarief A.                                    „t. 3.
lste  klasse.....   ƒ 315.00.
2de      ».....    - 260.00.
3de      ».....    - 210.00.
4de     ».....    - 165.00.
5de     ».....    - 125.00.
6de      ......    -t 90.00.
7de     ».....    - 62.00.
8ste     »     . . . .    - 46.00.
9de      ».....    - 33.00.
10de     »     ......     • 24.00.
11de     ».....    - 17.00.
12de     ».....    - 12.00.
13de     ».....    - 8.00.
14de      »     .....    - 5.00.
15de     ».....    - 3.00.
16de     ».....    - 1.50.
17de     ».....    - 0.90.
(I) -Zie aant, 1 op art. 4.
-ocr page 224-
172 -
Wctv. 1832,
art. \'S.
(1) Tarief
KLASSEN.
lsto RANG.
2de KAJSfό.
3de BA.NO.
Amsterdam.
Rotterdam.
\'s Gravenhage.
Groningen.
Utrecht.
Delft.
Dordrecht.
Haarlem.
\'s Hertogenbosch.
Leeuwarden.
Leiden.
Maastricht.
Middelburg.
Nijmegen.
Schiedam.
Zwolle.
Buitengewoon.
lste
2de
3de
4de
5de
6de
7de
8ste
9de
10de
11de
12de
13de
14de
15de
16de
17de
f 350.00
280.00
210.00
160.00
120.00
80.00
59.00
40.00
26.00
18.00
13.00
9.00
5.50
3.00
1.90
1.10
0.65
0.35
/\' 255.00
210.00
165.00
125.00
90.00
62.00
46.00
33.00
24.00
17.00
12.00
8.00
5.00
2.50
1.50
0.90
0.55
0.30
400.00
325.00
250.00
185.00
135.00
93.00
68.00
45.00
30.00
20.00
15.00
11.00
6.50
3.30
2.00
1.25
0.75
0.40
/
Zie aant. 1 op art. 4. Iu dit tarief srijn alleen opgenomen de
(1)
-ocr page 225-
— 173 —
JB.
4de BANG.
5do BANG.
6de BANG.
Alkmaar.
Bergen op
Zoom.
Nijkerk (op de
De overige ste-
Amersfoort.
Bommel. (Zalt-)
Veluwe).
den en plaat-
Arnhem.
Brielle.
Purm erend.
sen.
Breda.
Delfshaven.
Roermonde.
Campen.
Edam.
Sneek.
Deventer.
Goes.
Thiel.
Enkhuizen.
Gorinchem.
Venlo.
Gouda.
Harderwijk
Vlaardingen.
Harlingen.
Maassluis.
Vlissingen.
Hoorn.
Zaandam.
Zierikzee.
Meppel.
Weesp.
Winschoten.
Zutplien.
,^^_____^m
---------------------
ƒ180.00
f 135.00
/ 105.00
145.00
110.00
85.00 \'
110.00
85.00
65.00 ^
85.00
65.00
50.00 B
65.00
50.00
38.00 V
45.00
35.00
27.00 S-
34.00
26.00
20.00 ^
24.00
17.00
13.00 >
17.00
12.00
9.00 <P
12.00
8.00
6.50 9
8.00
5.00
4.50 <o
5.00
3.50
3.30 ((
3.00
2.40
2.20 (2
1.50
1.30
1.00 <l
1.00
0.80
0.60 / V
0.60
0.50
0.35 (*
0.35
0.30
0.20 <6
0.20
0.15
0.10 «>»)
thans tot het rijk behoorende steden en plaatsen.
-ocr page 226-
— 174 -
(1) TABEL N°. 1.
Fabrijkunten en werkbazen enz., icaarvoor de belasting,
welke naar het getal werklieden geregeld wordt, in
alle gemeenten gelijk is. (De regten, door dezelve
verschuldigd, te berekenen volgens tarief litt.
A).
§ 1.
Tot maatstaf\' der belasting, te voldoen
door de patentpligtigen, in deze tabel begrepen, zal wor-
den genomen (2) het aantal der werklieden, door hen in
(1)    Zie artt. 3, lett. V, in fine, en 6, § 1, 2 en 3;
art. 8; art. 11, § 2; artt. 12 en 13, § 2; artt. 14, 21,
33 en 85 der wet e» § 7 van tabel Vil, mitsgaders de
resolutie van 24 September 1844, n°. 120, in aant 27 op
die §.
(2)     Verg. de 2de aant. op art. 21.
Deze wetsbepaling is zoo algemeen mogelijk, en allen, hoe
jong ook, die in eene werkplaats werkzaam worden bevon-
den, moeten geacht worden door den ondernemer der fabrijk
in dienst te worden gehouden; terwijl onder het getal werk-
lieden ook behooren te worden geteld die kindereu of leer-
lingen, welke slechts tijdelijk en voor korte dagen daar
werkzaam zijn.
Arrest Prov. Hof Overijssel 20 JJrcemier 1845.
Een steenhouwer, die een jongen als werkman aangegeven
heeft, kan de verzwijging van vijf werklieden niet dekken
door de bewering, dat de meer bevondenen hoofdzakelijk sjou-
wers zijn, die hij slechts gedurende eenige dagen en tegen
genot van een gering daggeld in dienst heeft, en weswege
-ocr page 227-
— 175 —
TABEL 1.
dienst gehouden wordende, hetzij dezelve in hunne huizen ,
hij dus geene belasting zou schuldig zijn en ook geen re-
gister behoefde te houden, daar de wet geen onderscheid
maakt of zoodanige personen tijdelijk dan wel op den duur
iu dienst zijn , en zoodanig register juist dienen moet om te
kunnen nagaan, hoeveel personen bij den patentpligtige werk-
zaam zijn, en gedurende welken tijd zij bij hem verbleven.
Vonnis Arr.-Reglbank Leiden 7 Februarij 1851.
Die uitspraak is in zoo verre bevestigd bij eene nadere
derzelfde Begtbank, volgens welke de wetgever de onderschei-
ding tusschen tijdelijk en vast bediende of knecht niet heeft
aangenomen.
Vonnis 17 Februarij 1854.
In gelijken geest heeft het Provinciaal Geregtshof in Noord-
holland
eene beslissing genomen met betrekking tot een
kleermaker, die beweerde dat zijn niet aangegeven knecht
slechts een noodhulp was.
Arrest 14 Februarij 1859 (V. n°. 47).
De Arrondissements-Eegtbank te Nijmegen heeft hetzelfde
beginsel gehuldigd, en verklaard dat het daarbij onverschillig
is of de werklieden, hetzij voor een ie voren bepaalden
of niet bepaalden tijd, of al dan niet alleen tot verrigting
van eenig bepaald of aangenomen werk, in dienst van een
patentpligtige zijn en voor zijne rekening werken; makende
de wet overigens nergens onderscheid of de bij een patent-
pligtige in dienst zijnde werklieden zelve al dan niet voor
datzelfde of eenig aanverwant beroep gepatenteerd zijn..
Vonnis 5 September 1S49 (V. n°. 122).
Een handwerksman kan zich niet aangeven als alleen wer-
-ocr page 228-
— 176 —
TABET. 1.
leende, wanneer aan zijn medgezel in den arbeid de helft
der door hem vooraf bedongen belooning wordt afgestaan,
vermits de wet niet bepaalt, dat aan de wijze van, betaling
moet worden getoetst of iemand, die bij het uitoefenen van
het ambacht mede arbeidt, werkelijk de eigenschappen van
werkman bezit, zoodat dan ook niet kan gezegd worden, dat
de bewuste ambachtsman en zijn medgezel alleen-arbei-
dende personen zijn.
Resolutie 29 November 1844, n°. 196.
Omtrent de bewering van eencigarenfabrijka7t.t, dat eenige,
door hem niet aangegeven jongens of kinderen niet reglslreeks
door hem waren aangenomen , noch loon van hem. ontvingen,
doch, volgens een in cignrenfabrijken bestaand gebruik, aan-
genomen waren door de volwassen knechts, ten einde hun
behulpzaam te zijn, is door het Provinciaal Geregtshof in
Znidholland beslist, dat ook bij de gegrondheid dier bewering
toch vast stond, dat zij met zijne stilzwijgende goedkeuring
diensten verrigten in zijne fabrijk, en hem door hunne hulp
in staat stelden met de volwassen knechts meer cigaren te
fabriceren, dan zonder die hulp zou kunnen worden gefabri-
ceerd, op grond waarvan aan de administratie haar eisch
toegewezen werd.
Arrest 17 Junij 1848.
De fabrijkant of werkbaas is aansprakelijk voor de juist-
lieid van het door hem opgegeven aantal werklieden, zelfs
dan wanneer de meesterknecht builen zijn medeweten meer
werklieden heeft aangesteld dan waarvan opgave geschied is.
Vonnis Arr.-Reathank Utrecht 80 Junij 1851.
Omtrent de bewering van een scAeep-, schuit- en sloep-
maker,
dat een persoon, die als pikschrapper hem tot vol-
tooijinsr van een schip zijne diensten geleend had, niet als
knecht kon beschouwd worden, omdat hij niet tot opbouw
-ocr page 229-
— 177 —
TABEL 1.
(3) winkels, werkplaatsen of fabrijken arbeiden , (4) of bij
van het schip gebezigd was, is door de Arrondissements-
Regtbank te Winschoten beslist, dat de patentwet de gemaakte
onderscheiding niet kent, en het voldoende is, dat iemand
aan de voltooijing van een schip werkzaam is geweest om
als knecht te worden beschouwd; terwijl ongetwijfeld het
piksehrappen van een schip, zonder hetwelk de opbouw niet
behoorlijk kan worden voltooid, mede behoort tot de werk-
zaamheden, die aan den opbouw gedaan worden, ook al
moge de betrokken persoon in den regel alleen zijne diensten
tot het piksehrappen verleenen.
Vonnis 28 Juni} 1860.
(3)   llus ook winkelbedienden der hier en in tabel XII be-
doelde fabrijkanten en werkbazen.
Resolutie 13 April 1843, n". 85.
(4)   Wanneer een werkman bereids zelf als baas is gepaten-
teerd, en door een derde in die hoedanigheid tegelijk met
een anderen baas is werkzaam gesteld, en in zijnen arbeid
aan diens toezigt onderworpen is, kan dit toezigt niet het
gevolg hebben, dat eerstgenoemde baas als een knecht of
arbeidsman van laatstgemelde beschouwd worde.
Resolutie 26 Mei 1843, n°. 68 (V. n°. 73).
Desniettemin moeten alle personen , die zich in dienst van
patentpligtige fabrijkanten en werkbazen als zoodanig bevin-
den, onder de werklieden worden geteld, zonder eenige uit-
zondering ten aanzien van zoodanige werklieden, die te gelijk
datzelfde of eenig ander beroep of bedrijf voor zich uitoefe-
nende, deswege gepatenteerd zijn; zijnde het bij laatstgenoemde
resolutie van 26 Mei 1843 vermelde geval van een anderen
aard.
Resolutie 6 Januari) 1846, n\\ 216 (V. n°. 37).
H
-ocr page 230-
— 178 —
TABEL 1.
bijzondere personen in hunnen naam te werken gezonden
worden; en zulks om het even of dezelve werklieden zijn
mannen of vrouwen, meesterknechts of gewone werklieden,
kinderen of leerlingen, loontrekkende of niet loontrek-
kende. Ingeval het beroep in gemeenschap gedreven wordt,
zal ieder der deelgenooten, hetzij hij al of niet de teeke-
ning hebbe, voor ιιn werkman geteld worden (5).
(6) Daarentegen zullen de vrouwen en kinderen, welke
hunne mannen of ouders in de uitoefening van derzelver
beroep behulpzaam zijn, niet onder het getal hunner
werklieden worden geteld.
Het zal aan de weduwen, welke het beroep harer man-
nen voortzetten, vrijstaan, van het getal harer (7) werk-
lieden ιιn\' derzelve af te trekken.
Ingeval de patentpligtigen, in deze tabel vermeld, het
aantal hunner werklieden in den loop des jaars vermeer-
deren , zullen zij deswege het bepaalde bij art. 13, § 2,
behooren in acht te nemen.
(5)    Zie de 2de aant. op art. 33.
(6)    Ten aanzien van eene tegen A. ingestelde bekeuring
wegens het ten zijnen huize door zijne kinderen aan den
gang houden van meer dan twee weefgetouwen, zonder
te dier zake gepatenteerd te zijn, is te kennen gegeven,
dat lett. * van art. 3 alleen vrijstelt de wevers, die slechts
twee weefgetouwen aan den gang houden, terwijl de onder-
hnvige
wetsbepaling niets anders medebrengt dan dat,
voor de berekening van het regt, de vrouwen en kinderen
van de in deze tabel genoemde patentpligtigen niet onder
het getal hunner werklieden moeten worden begrepen.
Resolutie 19 Fehruarij 1847, u". 186.
(7)    Verg. de 65ste aant., in fine, op deze tabel.
-ocr page 231-
— 179 —
TABEL 1.
§ 2.
Voor diegenen, welke meer dan ιιn van
de in deze tabel vermelde beroepen tevens uitoefenen, zal
het regt worden berekend naar het gezamenlijke aantal
werklieden door hen gebezigd wordende, even als waren
die beroepen alle met elkander verwant (8).
Deze regel is ook toepasselijk op de patentpligtigen,
welke ιιn of meerdere der in deze tabel vermelde, en te
gelijk
ιιn of meerdere der in de tabel n°. 12 omschrevene
beroepen uitoefenen.
§ 3.
De patentpligtigen, in deze tabel opge-
(8) Zie de aant. 1 op art. 10.
Bij te zamen uitoefening van twee of meer der gezegde be-
roepen moeten, volgens de bedoeling der wet, de regten
geregeld worden naar het tarief, voor het hoogsl-belaslbare
dier beroepen vastgesteld; bevattende het voor de patent-
pligtigen in sommige gevallen min voordeelige dier regeling
geen motief tegen de toepassing der wet ten deze.
Resolutie 12 November 1819, lett. 2£(V. 1823, n°. 102).
Verg. ook aant. 16, 41, 65, 67 en 76 op deze tabel.
Een timmerman, die soms een houten pomp vervaardigt,
al woont hij ook ten platten lande, moet deswege volgens
het tarief voor het hoogst-belastbare zijner beide beroepen
worden aangeslagen (verg. tabel I, 2de afd., n°. 86, en
XII, 2de afd., n°. 1).
Circulaire 31 December 1820, lett. SB, Fr. 6 (V.
1823, n". 103).
-ocr page 232-
— 180 -
TABEL 1.
noemd, zullen (9) voor den verkoop van de in hunne
fabrijken of werkplaatsen vervaardigde goederen of waren,
geen afzonderlijk regt verschuldigd zijn, dan ingeval zulks
mogt geschieden op eene der wijzen, bij tabel n°. 7 oin-
schreven.
§ 4.
Goederen of waren verkoopende, welke
geheel (10) buiten hunne fabrijken of werkplaatsen, of
ten deele in en ten deele buiten dezelve, hetzij al of niet
voor hunne rekening, vervaardigd zijn, zullen zij, wegens
het alzoo (11) buiten hunne fabrijken bereide, naar de
(9)    Zie deze bepaling ten aanzien der touwslagers her-
innerd bij de resolutie van 27 Mei 1839, »°. 51 (V. »°. 59),
alsmede omtrent de Turksch-rood-garenverwers, bij de reso-
lulie van
8 Augustus 1859, n\\ 161 (F. n". 78).
(10)     Dus ook : in gestichten van weldadigheid.
Resolutie
31 December 1835, n". 59.
Zie voorls art. 3, lett. i, en het sub 16 daarop aanget.,
alsmede art. 3, lett. *, der wet.
De onderhavige bepaling is toepasselijk op de calicols-
weverijen,
van welke de meeste fabrijkanten geene of slechts
geringe localen bezitten, waarin zij laten werken, in ver-
gelijking van hetgeen voor hunne rekening door de inge-
zetenen in hunne eigen woning wordt geweven door wevers,
welke bijna allen, krachtens de even aangehaalde artt., per-
soonlijk vrij zijn van het regt van patent.
Resolutie 7 December 1840, n°. 66, Fr. 1 (V. 1841,
n°. 46).
(11)    Zijne Majesteit heeft, op de daarbij ontwikkelde
gronden, buiten werking gesteld de decisie van Gedepu-
teerde Staten eener provincie, waarbij de aanslag van
-ocr page 233-
— 181 —
TABEL 1.
zekere tapijtfabrijkanten als kooplieden, wegens het doen
vervaardigen hunner koeharen garens buiten hunne fabrijken,
vernietigd was, op grond dat die vervaardiging moest
beschouwd worden als ten onderwerp hebbende grondstoffen,
voor het fabrijkaat benoodigd,
en niet goederen of waren,
ter verkoop bestemd.
Koninklijk besluit 23 September 1843 , n°. 48 (V. n°. 160).
In verband met de antwoorden, respectievelijk gegeven
op de 4dc Vr., vervat in de circulaire van 1 December
1819 (zie de 23ste aant. op art. 3), en op de 3de "Vr.,
voorkomende in de circulaire van 31 Januarij 1820, Y (zie
aant. 12 hierna), is ontkennend beantwoord de vraag: of
zoodanige calicotwevers, welke hunne waren geheel in de
woning van derden laten bewerken, en uit dien hoofde
(zie de 10de aant. op deze tabel) als kooplieden zijn aan-
geslagen, niet tevens een regt als fabrijkanten verschuldigd
zijn wegens de knechts, die in de magazijnen sjouwerswerk
verrigten, zonder aan de eigenlijk gezegde weving eenig
deel te nemen.
Resolutie 8 April 1846, n". 131.
De opmerkingen, vervat in de resolutie van 8 December
1846, n°. 75 (V. n°. 206), vermeld in het aanget. sub
5 op § 2 van tabel XII, gelijk ook de voorafgaande,
in de onderwerpelijke aant. medegedeelde inlichtingen, stellen
buiten twijfel, dat kagchel- en vuurhaardensmeden, die tot
de zamenstelling dezer voorwerpen stukken of deelen be-
zigen, als b. v. zijstukken tot buiten-omkleedingen enz.,
welke door bewerking van gieten als anderzins, buiten
hunne werkplaatsen, reeds zekeren graad van zelfstandig-
heid verkregen hebben, deswege vallen onder de bepalingen
van § 4 van tabel I, zoodat zij wegens den verkoop dier
alzoo vervaardigde voorwerpen het daar bedoelde afzon-
derlijk regt verschuldigd zijn.
Resolutie 8 Januarij 1853, »°. 38.
-ocr page 234-
— 182 —
TABEL 1.
omstandigheden, (12) als koopman of als winkelier, een
Zie wegens den aanslag van fabrijkanten voor hetgeen
op die wijze in meer dan ιιne gemeente vervaardigd wordt,
resolutie van 14 Maart 1856, n°. 120, vermeld in het
aanget. sub 7 op art. 21 der wet.
(12) Verg. de 23ste aant., 2de lid, op art. 3.
Naar het verband met de voorafgaande § heeft de
wetgever met den in § 4 genoemden verhoop geen anderen
kunnen bedoelen dan dien uit de huizen, winkels enz., zoodat
voor den verkoop op de wijze der kramers het bezit van
kramerspatent voldoende moet worden geacht. Bij de aan-
slagsregeling moet echter worden gelet op al hetgeen de
kramer als fabrijkant of werkbaas binnen of buiten zijne
fabrijk of werkplaats heeft vervaardigd of doen vervaar-
digen; terwijl daaruit tot den omvang van zijn debiet kan
worden besloten.
Resolutie 18 Mei 1861, »°. 103.
In den geest dezer bepaling behooren enkel als kuop-
lieden
of winkeliers aangeslagen te worden al zulke personen,
die naar den aard van hun bedrijf mede tot deze tabel
zouden behooren, en uit dien hoofde wel den naam van
fabrijkanten dragen, doch niet volgens het aantal hunner
werklieden kunnen worden aangeslagen, vermits al hunne
waren door andere personen te hunnent, en nimmer in
eigen fabrijken of werkplaatsen der zoogenoemde fabrij-
kanten vervaardigd worden.
Circulaire 31 Januarij 1820, lelt. IJ, Fr. 3 (V.
1823, n°. 103).
Verg. voorts resolutie 12 February 1827, »°. 65, 2«fe Fr.
{V. n".
20).
De wetgever heeft met de onderhavige bepaling ten doel
gehad, ook de winsten te belasten van de door den fa-
-ocr page 235-
— 183 -
TABJSL 1.
afzonderlijk regt verschuldigd zijn, en mitsdien ook ge-
houden deswege de vereischte aangifte te doen.
§ 5.
De in deze tabel genoemde fabrikanten
of\' werkbazen zullen insgelijks uitdrukkelijk aangifte be-
hooren te doen en een afzonderlijk regt verschuldigd
zijn wegens de (13) molens, waarvan zij zich in hunne
brijkant buiten zijne fabrijk bewerkte goederen, waarvoor hij
niet volgens het aantal werklieden kan worden aangesla-
gen; weshalve de aanslag als koopman moet geregeld worden
in evenredigheid van het aantal werklieden, dat noodig zou
zijn, indien deze goederen in de fabrijk werden vervaardigd;
terwijl de meerdere of mindere omvang zijner zaken tevens
bepalen moet of het bedrijf onder n°. 5 dan wel onder n°.
6 van tabel XIV moet worden gerangschikt.
Resolutie 21 Maart 1842, n\'. 116 (V. n°. 73).
Bij de slotbepaling der laatstgemelde resolutie is uitge-
gaan van de onderstelling, dat de fabrijkant de buiten zijne
fabrijk bewerkt wordende grondstoffen niet onmiddellijk uit
het buitenland ontvangt, daar de aard der zaak anders me-
debrengt, dat de toepassing der bepalingen van n°. 3 of 4
van tabel XIV als de bedoeling der wet worde beschouwd.
Resolutie 4 April 1856, »°. 51 (V. n°. 88).
Zie ook de resolutie van 28 October 1845, »°. 208 (f.
»°. 218).
(13) Ook met het oog op tabel IV moeten onder molens
worden verstaan alle werktuigen, die door stoom, wind, water,
paarden
of andere krachten in wentelende beweging worden
gebragt.
Resolutie 31 Augustus 1860, »°. 128.
-ocr page 236-
— 184 —
TABEL 1.
f\'abrijken bedienen, met (14) uitzondering nogtans van
In den zin der wet is overigens iedere soort van werking,
te weeg gebragt door de rondgaande of wentelende beweging
der werktuigen, welke door stoom bewogen worden, als een
molen te beschouwen. Zie de resolutie van 19 October 1858,
n°. 156, in het aanget. op n°. 38 der 1ste afd. van tabel I.
Alle, door eenige bij de wet voorziene beweegkracht in
werking gebragte werktuigen, waardoor handenarbeid wordt
bespaard, onverschillig of zij bij de invoering der wet al dan
niet bekend waren, mits zij onder eene der categoriλn van
§ 1 der tabel n°. IV te begrijpen zijn, vallen onder het
bereik der belastingpligtigheid.
Arrest Ilooge Raad 26 Januarij 1870 (V. n". 18).
Zie hetzelfde arrest in aant. \'M)hls op deze tabel en in
aant. 3 op tabel IV.
(14) Deze uitzondering mag niet op andere molens en
werktuigen dan de hier uitdrukkelijk genoemde worden toe-
gepast, met name niet op de, bij de onder n". 1, 5 en 7
der 1ste afd. en n°. 11 der 2de afd. dezer tabel genoemde
fabrijkanten in gebruik zijnde kalander- of glanzersmolens, be-
grepen onder n°. 9 van tabel IV, en zulks in zoo verre die.
patenlschuldigen, volgens hel door hen op te geven aantal werklie-
den, bereids lot het regt der Isle klasse zijn aangeslagen.
Resolutie 15 Junij 1826, n°. 32 ("V. n°. 95). Verg.
ook circulaire 81 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 25
(V. 1828, n°. 103).
Evenmin mag zeker kunstwerktuig, door de ambtenaren
als een verwmolen beschouwd, ofschoon niet dienende om
het verwhout te stampen of te wrijven, maar om het fijn te
hakken,
onder de bedoelde uitzondering worden betrokken.
Resolutie 28 September 1826, »°. 76 (V. n°. 129).
-ocr page 237-
— 185 —
TABEL 1.
alle zoodanige molens, \'als waaromtrent bij § 6 dezer
tabel anders is bepaald; zoo mede van dezulken, waar-
Een knoopenfabrijkant, kopergieter enz., als zoodanig en
wegens de door hem gebruikte ovens en pletcilinders, in
het regt van patent aangeslagen, is aan een afzonderlijk regt
onderworpen voor de door hem gebezigde molens, dienende
tot het draaijen of slijpen van de bij hem gebruikte cilinders
(Verg. tabel IV, § 1, n°. 6).
Resolutie 20 Juny 1840, n°. 118 (V. 1841, n°. 8).
Ouder deze uitzondering mede niet te betrekken een
sloomwerkluiff, waarvan wordt, gebruik gemaakt in zekere
touwslagerij tot het verrigten van een werk, waartoe anders
menschenhanden of paardenkracht zouden worden vereischt;
te weten: het trekken van liet onafijewerkl touw van de eene
zijde der baan uaar de andere, en het afgewerkt terugtrek-
ken daarvan (verg. de aant. 6 op tabel IV, § 1, n°. 4).
Resolutie 14 April 1842, «°. 133 (V. n°. 95).
De onderwerpelijke bepaling laat niet toe, glasfabrijkanten
vrij te stellen van patentregt voor een, door een paard be-
wogen molen, dienende tot het fijnmalen van eenige grond-
stoiοen, bij hun flesschen-fabrijkaat benoodigd.
Resolutie 9 September 1856, n°. 45. Verg. deze reso-
solutie in het aanget. op n°. 8 van tabel IV.
Met het oog op tabel V zijn loodwit- en meniefabrijkanten
niet afzonderlijk belastbaar wegens een rosmolen, dienende
tot het malen van loodoxyde in de menie-hbrijk.
Resolutie 27 Mei 1853, »°. 106.
De meeniug dat de in de onderhavige tabel behoorende
fabrijkanten in geen geval hooger zouden mogen belast
-ocr page 238-
— 186 —
TABEL 1.
door de twijnderijen, gelijk ook de kunstwerktuigen van
spinnerijen, kaarderijen, droogscheerderijen en dergelijke
worden dan tot het beloop van de regten der 1ste klasse
van tarief A, is ongegrond; schijnende daarbij voorbij-
gezien de bepaling van § 5 dier tabel, bij welke de be-
doelde fabrijkantcn wegens hunne molens in het algemeen,
en behoudens de speciale uitzonderingen, in § 6 vermeld,
aan eene afzonderlijke belasting worden onderworpen, en
dit zonder eenige beperking, en dus ook onverschillig of
het geheele beloop der hun op te leggen regten meer of
minder dan liet regt der 1ste klasse bedraagt, of wel daar-
inede gelijk staat; terwijl de bepalingen, voorkomende onder
n\'8. 7 en 20 van de 1ste afd. der tabel, als uitsluitend be-
trekkelijk tot de n\'8. 1, 5, 6, 7 en 16—20, op geene
andere artt. toepasselijk kunnen worden gemaakt. Zoo is
mede ongegrond de meening, dat alle kunstwerktuigen
reeds van zelf bij de wet belast zouden zijn door rangschik-
king der daarvan gebruik makende fabrijkanten in de 1ste
afd., bij tegenoverstelling van hen, die geen gebruik van die
werktuigen maken, en dus in de 2de of zoo veel lagere
belasting medebrengende afd. vallen; daar toch onder de
kuustwerktuigen, bij n°. 1 van tabel I, afd. 1, bedoeld,
alleen te verstaan zijn de zoodanige, welke in de twijnde-
rijen, spinnerijen, kaarderijen, droogscheerderijen en derge-
lijke gebezigd, en als zoodanig bij § 5 opgenoemd, en van
het afzonderlijk regt vrij verklaard worden; terwijl daaren-
tegen de drukrollen bij n°. 7 der 1ste afd. voorkomen als
op zich zelf wel degelijk aanleiding gevende tot het op-
leggen van een afzonderlijk regt.
Resolutie 18 April 1845, »°. 146.
Zie voorts de resolutie van 26 November 1844, n°. 101
(Y. n°. 258) in het aanget. sub. 28 op n°. 7 der 1ste afd.
van deze tabel.
-ocr page 239-
— 187 —
tabel 1 (late A/d.).
worden gedreven; zullende de (15) handmolens , bij fabrrj-
ken gebruikt wordende, nimmer afzonderlijk worden aan-
geslagen.
De werklieden, bij de molens gebezigd wordende,
zullen, hetzij de molens al of\' niet afzonderlijk worden
belast, in allen gevalle geteld worden onder degenen,
volgens welke de aanslag van den fabrijkant of werkbaas
moet worden berekend (16).
§ 6.
De patentpligtigen, welke moeten worden
belast volgens de regelen, in deze tabel vastgesteld, wor-
den verdeeld in twee afdeelingen, te weten :
EERSTE AFDEELING.
1. 1.) Fabrikanten, arbeidende in zijde, (17) wol,
(15)    Kleedermakers, met zoogenaamde naaimachines wer-
kende, zijn voor die werktuigen, in zoo verre zij uitsluitend
door menschenkracht in beweging worden gebragt, niet af-
zonderlijk patentpligtig.
Resolutie 20 Julij 1861, n°. 67.
(16)    Buiten de alhier bedoelde gevallen behooren geen
werklieden, voor andere bedrijven dan die van tabel I en XII
gebezigd, tot regeling van den aanslag in aanmerking te komen;
terwijl tegen alle misbruiken ten deze, door verdubbeling
der surveillance ten aanzien van de daarvan verdachte patent-
pligtigen, mitsgaders, casu quo, door toepassing van het
middel van aanslag ambtshalve, behoort te worden voorzien.
Resolutie 16 Januarij 1838, n°. 52.
(17)     Tot dit n\\ en niet tot n\'. 5 der 2de afd. behooren :
-ocr page 240-
— 188 —
tabel 1 (lste Afd.).
(18) katoen, vlas en andere dergelijke stoffen,
de fabrijkaiiteu van gestreept baai;
Circulaire 1 December 1819, lett. Z, Vr. 7 (V. 1823,
n°. 108).
de fabrijkanten van lint, al wordt dit van katoen vervaardigd;
Circulaire 31 Januari) 1820, lelt. IJ, Vr. 4 (V. 1823,
n°. 103).
de fabrijkanten van mutsen, kousen, sokken, handschoenen
en dergelijke voorwerpen, die met een weefstoel werken,
zonder zich nogtans uitsluitend bij het weven te bepalen,
als in dit yecal behoorende tot u°. 13 der 2de afd.;
Circulaire 31 December 1820, lett. 8 B, Vr. 18 (V.
1823, n° 103).
de garentwijnders en de fabrijkanten van serge.
Resolutie 18 December 1820, lett. B (V. 1835, u°. 80).
en de fabrijkanten van lamp- en kaarsenkaloen.
Resolutie 12 Maart 1829, »°. 85 (V. n°. 43).
Met het onderhavige bedrijf kan worden geassimileerd dat
van harenmaker van oliefabrijken.
Resolutie 18 December 1820, lett. B (V. 1835, u". 80).
Ook dat van katoenen-waltenfabrijkanten.
Resolutie 12 November 1847, n°. 167.
(18) Verg. n°. 11 der 2de afd. en de aant 64 dezer tabel.
-ocr page 241-
— 189 -
tabel 1 (Iste A/d.).
(19) onverschillig of zij zich van (20) kunst-
werktuigen
bedienen of niet, en met uitzonde-
ring van de in de 2de afdeeling hierna of
elders uitdrukkelijk vermelde.
2.     2.) Droogscheerders, door middel van kunstwerk-
tuigen arbeidende.
3.     3.) Was- of gewastdoek-fabrijkanten.
4.     4.) Zijden-stoffengommers (21).
5.     5.) (22) Laken -, stoffen - en andere
(19)     Verg. de 58ste en 60ste aant. op de 2dc afd. dezer
tabel, alsmede de aant. 14 op § 5 hiervoren.
(20)     Verg. de resolutie van 18 April 1845, n°. 146,
in aant. 14 hiervoren.
(21)   Met dit bedrijf kan in het algemeen (en behoudens
vrijheid van controleur en zetters om op grond van bij-
komende omstandigheden anders te oordcelen) worden gelijk-
gesteld dat der zoogenaamde ketlingslerkers, die den ketting
of de draden, voor de schering vervaardigd en bestemd, door
eene eigen-vervaardigde pap of stijfsel halen, alvorens die
aan de wevers worden afgeleverd.
Resolutie 7 December 1840, n°. 66, Fr. 3 (V. 1841,
n°. 46).
(22)     Ongegrond is de meening, dat een lakenfabrijkant,
geen kunst werktuigen bezigende, en dus als zoodanig be-
lastbaar volgens de 2de afd. dezer tabel, krachtens het be-
paalde bij § 2 derzelve, naar de 1ste afd. als sloffenverioer
zou moeten worden aangeslagen. De wet, den lakenfabrij-
kant noemende, verstaat daardoor den lakenfabrijkant in zijn
-ocr page 242-
- 190 —
tabet, 1 (Iste Afd.).
(23) verwers.
geheel, als zoodanig ook het laken verwende. Eveneens is het
gelegen met de fabrijkanten van vloerkleeden en hoeden-
makers,
beiden, en wel de laatste voor zoo veel zij alleen
grove hoeden maken, volgens de wet van 16 Junij 1832, art.
11, § 3 (zie n°. 13 6 der 2de afd.), naar de genoemde 2de
afd. belastbaar. Doch anders, en derhalve als stoffenverwer
belastbaar, is bijv. de linnenreeder en katoenspinner, mede
onder de genoemde 2de afd. behoorende, voor zoo ver hij
namelijk de door hem vervaardigde stoffen verwt of kleurt,
daar zijn beroep het verwen der uit zijne werkplaatsen voort-
komende goederen niet noodzakelijk of doorgaans medebrengt,
en hij door dit te doen, ook in der daad verwerwordt,
zoo als ieder fabrijkant van lakens, vloerkleeden, hoeden,
enz., enz. zulks zou zijn, indien hij voor anderen verwde.
Resolutie 14 April 1838, »°. 79 (V. n°. 36.)
Verg. voorts aant. 14 op § 5 hierboven.
Een lakenfabrijkant, die de lakens zonder kunstwerktuigen
verwt en perst, en alzoo naar n°. 1 der 2de afd. van tabel
I belastbaar is, behoeft voor de kuipen en persen, die hij
als lakenfabrijkant bezigt, geen afzonderlijk regt te betalen.
Kunstwerktuigen bezigende, en dus naar n°. 1 der 1ste
afd. belastbaar zijnde, is hij, boven het regt naar het ge-
zaοnenlijk aantal werklieden, ook voor de kuipen en persen
afzonderlijk regt verschuldigd.
Resolutie 31 Januarij 1845, n". 221 (V. n°. 83).
Zie ook de resolutie van 20 Mei 1845, n". 145 (V. n°.
lil) in het aanget. sub 39 op n°. 20 der 1steafd. van deze
tabel.
(23) Hieronder te rangschikken de verwers van oude
kleederen.
Resolutie 18 December 1820, lett. B (V. 1836, n°. 80).
-ocr page 243-
— 191 —
TABEL 1 (Iste Afd.).
Boven het regt, naar mate van het getal
hunner werklieden verschuldigd, zullen
zjj, wegens ieder hunner (24) blaauw-
Het bepaalde bij § 8 van tabel I laat niet toe, een als
verwer aangeslagen Turksch-roodgaren-verwer, die de garens voor
eigen rekening ruw inkoopt, om ze na geverwd te zijn we-
der te verkoopen, nog afzonderlijk te belasten.
Resolutie 8 Augustus 1859, n". 161 (V. n°. 78).
(24) Ook de verwketels, al waren derzelver stookplaalsen
onbruikbaar gemaakt, vermits zij dan nog tot het verwen
bij den kouden weg kunnen dienen.
Resolutie 5 Februari) 1827, n". 26 (V. n°. 25).
Onder die ketels niet te begrijpen de koperen ketels of
kannen, waarin de vertosloffen, tot het blaauwverwen benoodigd,
worden gekookt, zonder dat de stoffen, die de verwing moeten
ondergaan,
daarin worden gedompeld.
Resolutie 5 Mei 1842 , n\\ 18 (V. n°. 120).
De hier bedoelde verwers zijn aan een afzonderlijk regt
onderworpen ter zake hunner blaauwkuipen, zonder onder-
scheid of ze voor het blaauwverwen alleen of ook voor andere
kleuren tevens
dienen.
Blaauwverwketels moeten beschouwd worden als blaauw-
kuipen.
Door blaauwkuipen enkel te verstaan de zoodanige, waarin
met indigo of pastel, beide eene vaste kleur opleverende,
geverwd wordt; zijnde wegens andere verwkuipen of ketels
geene belasting verschuldigd.
Resolutie 19 November 1829, »°. 107 ("V. n°. 144).
-ocr page 244-
— 192 —
TABEL 1 (Isle Afd.).
kuipen, met een regt van (25) f 2 tot 6
worden aangeslagen.
6. 6.) Laken- en stoffenpersers (26).
Wegens iedere blaauwkuip, bij de verwers aanwezig, al
wordt zij niet gebruikt, is het regt verschuldigd.
Resolutie 28 Junij 1841 , »°. 45 (V. n°. 126).
Het regt is verschuldigd wegens blaauwkuipen, die, hoewel
in de blaauwverwersfabrijken aanwezig, niet als zoodanig
gebruikt worden, maar alleenlijk dienen ter verzameling van
den dras en de uitspoelsels der gebruikte verwstoffen,
voortkomende uit de werkelijk in gebruik zijnde kuipen.
Resolutie 5 Mei 1842, n°. 18 (V. n°. 120).
Zie voorts aant. 26, 28, 30 en 36 hierna.
Zie omtrent de verzegeling , de aangifte bij ingebruikstel-
ling van verzegelde en de belooning voor verzegeling van
kuipen, het aanget. sub 39 op n°. 20 dezer afd., en aldaar
de resolutien van 21 September 1860, n°. 47, en 16 Junij
1854, n". 83.
(25)     Daar de wet te dezer plaatse voor den aanslag
van iedere blaauwkuip eene ruimte van./ 2 tot / 6 open-
stelt, behoeft die aanslag niet noodzakelijk bij volle guldens
te geschieden, maar kan men, voor zoo ver die speling
zich uitstrekt, tot de onderdeelen van den gulden afdalen.
Resolutie $ Januari} 1846, n°. 88.
(26)    Hieronder behooren te worden gerangschikt de
laken bereiders (apprκleurs de draps).
Resolutie 18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Een stoffenverver, die ook de stoffen perst, behoort vol-
gens de bepaling van § 1 en 2 dezer tabel, als verteer en
-ocr page 245-
— 193 —
tabel 1 (late Afd.).
Wegens ieder hunner persen zullen zij nog
met een (27) afzonderlijk regt van / 4
tot 8 worden aangeslagen.
7. 7.) Katoendrukkers (28).
perser te worden aangeslagen naar het vereenigd aantal
werklieden, voor de beide beroepen gebezigd, en zulks
onverschillig of hij de bij anderen of door hem zelven ge-
verwde stoffen perst; terwijl hij voorts, behalve het regt
wegens de door hem gebruikte blaauwkuipen, ook voor de
persen, die hij bezigt, het afzonderlijk regt verschuldigd is.
Resolutie 22 Januarij 1840, n°. 80 (V. 1841-, n°. 176).
Verg. het 2de lid der 30ste aant. hierna, zoomede de reso-
lutie van 31 Januarij 1845, n°. 221 (V. n°. 33) in aant. 22
hiervoor.
De meening als of een stoffenperser dan eerst als zoodanig
patentpligtig zou zijn, wanneer hij stoffen perst die hij niet
geverwd
heeft, ligt buiten de wet, en is ook in strijd met
art. 5 der wet van 6 April 1823 (Staatsblad n°. 14).
Resolutie 7 April 1858, n". 64.
Verg. ook dezelfde resolutie in de 5 de aant. op art. 1 der wet.
(27)  Er is geen regt verschuldigd wegens de persen, gebe-
zigd wordende om de afgewerkte goederen in eene kleine
massa te pakken, en alzoo meer geschikt voor de verzending
te maken.
Resolutie 13 Januarij 1842, »°. 163 (V. n°. 34).
Zie wijders de volgende aant., 2de lid.
(28)    Ook van dezen zijn de blaauwkuipen belastbaar op
den voet als tevens bij n°. 5 bepaald.
Resolutie 14 Augustus 1828, «°. 125 (V. n°. 145).
18
-ocr page 246-
— 194 —
tabel 1 (Iste A/d.).
Ingevalle zij met (29) rollen of\' cilinders
drukken, behooren zij, wegens ieder
van dezelve, nog met een regt van /12
te worden belast.
De regten wegens de (30) kuipen, persen
Wetv. 1832,
art. 4.
Met het bedrijf van katoendrukker te assimileren de
fabrijken tot het drukken met wol en goud op gaas, fluweel en
laken.
De in die fabrijken gebezigde drukpersen zijn niet
aan de belasting onderhevig.
Resolutie 26 November 1844, n°. 101 (V. n°. 258).
(29) De zoogenaamde perrotines of plaatdrukmachines, in
sommige fabrijken gebezigd wordende, kunnen in betrekking
tot het patentregt niet worden gelijk gesteld met de druk-
rollen, bij het onderhavige nummer bedoeld, omdat de be-
paling omtrent die rollen, bij dit nummer voorkomende,
als geheel van uitzonderenden aard, niet op eenig ander
voorwerp kan worden overgebragt, maar moeten die inachi-
nes, krachtens art. 5 der wet, worden gerangschikt onder
de molens, en als zoodanig op grond van § 5 dezer tabel
aangeslagen. Daar evenwel de perrotines in doel zoozeer over-
eenkoraen met de voormelde drukrollen, behoeft op dien
grond alleen het regt, voor de perrotines verschuldigd, naar
den geest der wet het gezamenlijk beloop der aan een
fabrijkant als zoodanig op te leggen regten niet te doen
klimmen boven dat voor de 1ste klasse bepaald.
Resolutie 6 Junij 1845, n". 99.
Verg. hierboven de 14de en hierna de 89ste aant.
(80) De regten zijn verschuldigd, hetzij de kuipen enz.
al dan niet dadelijk worden gebruikt, doch hebben de pa-
tentpligtigen de bevoegdheid tot het doen verzegelen der
-ocr page 247-
— 195 —
tabel 1 {late Afd.).
en rollen der onder n°. 5, 6 en 7 hier-
boven vermelde patentpligtigen gevor-
derd, zullen de belasting, door (30fo\'.s)
dezelve verschuldigd, nimmer kunnen
voorwerpen op den voet en tot het einde, vermeld bij de
10de aant. op tabel XIII.
Circulaire 81 December 1820, UU. 8 B, Vr. 12,
in fine (V. 1823, n\'. 103).
Gezegde regten zijn verschuldigd door al de fabrij kanten
van tabel I, die ah zoodanig zich van de bedoelde kuipen,
persen of cilinders bedienen.
Circulaire 31 December 1820, lell. 8 B, Vr. \\ (V.
1823, n". 103).
Verg. het 2de lid der 26ste aant. hierboven en de 36ste
hierna.
Zie voorts omtrent de aangifte bij het in gebruik stellen
van verzegelde kuipen en de belooning wegens de verzegeling ,
het aanget. sub 39 op n°. 20 dezer afd., en aldaar de reso-
lutien van 21 September 1860, n°. 47, en 16 Junij 1854,
n\\ 83.
(30W«) Al mogt ook de in deze bepaling vallende
belastingpligtige, zonder de belastbaarheid van een door
hem gebezigden molen, in de hoogste klasse behooren te
worden gerangschikt, is hij daardoor niet ontheven van de
hem bij art. 17 der wet opgelegde verpligting om opgave
te doen van al de bijzonderheden, waarvan de kennis,
volgens de bepalingen der patentwet, tot het regelen der
verschuldigde regten vereischt wordt, behoudens de latere be-
rekening van het geheele regt, voor zijne fabriek verschuldigd.
Arrest Hooge Baad 26 Januarij 1870 [V, n". 18).
-ocr page 248-
— 196 —
TABEL 1 (l«<e Afd.).
doen klimmen boven die voor de eerste
klasse bepaald.
Wet v. 1823,                          Het bijzonder patentregt, onder dit en de
art. 5.                                 twee vorige nommers (31) vermeld, zal
geheven worden van de voornoemde kui-
pen (32), persen, rollen of\' cilinders, zoo-
wel wanneer zij alleen voor de fabrijk,
waartoe zij behooren, werken, als wan-
neer zij voor anderen werken.
8. 8.) Grlanzers en kalanders (33).
.9. 9.) Garen-, katoen- en linnenbleekers (34).
Zie hetzelfde arrest in aant. 13 op deze tabel en in aant.
3 op tabel IV.
(31)    Verg. aant. 1 op art. 4.
(32)     Verg. het 4de lid der 24ste aant. op deze tabel.
Ten gevolge van de aldaar aangehaalde resolutie is de
onderhavige wetsbepaling ook ten aanzien der belastbare
verioketels
van toepassing.
Resolutie 19 November 1829, »°. 107 (V. n°. 144).
(33)     Verg. de 67ste aant. op deze tabel.
(34)    Als zoodanig en niet naar n°. 4 der 2de afd. dezer
tabel te belasten de zeildoekfabrijkanten, die de voor hunne
fabrijk benoodigde garens zelve bleeken.
Resolutie 6 Junij 1856, n\'. 41.
Pellen^ en linnenfabrijkanten, die het door hen vervaar-
digde linnen op een eigen bleek doen bleeken, zijn niet
als linnenbleekers maar als linnenreeders belastbaar; moetende
-ocr page 249-
— 197 —
tabel 1 (lste Afd.).
10.     10.) Touwslagers van scheeps- en ander zwaar
touwwerk.
11.     11.) Hoedenmakers, niet uitsluitend in wol en Wetv
koehaar arbeidende (35).                                 art.1
12.     12.)    Penseelmakers.
13.     13.)    Schrijfpennenbereiders.
14.     14.)    Mom-aangezigt- of maskermakers.
15.     15.)    Snarenmakers.
16.     16.) (36) Leerlooijers, leertouwers, leder- en
vellenbereiders.
17.     17.) Laarzen-schaftenmakers.
dit bleeken beschouwd worden als een bestanddeel van
het linnenreeden.
Resolutie 29 Juni] 1857, »*. 166.
(35)     Verg. de aant. 29 (2de lid) op n°. 44 van tabel V;
voorts n°. 134 der 2de afd. dezer tabel.
(36)     Het kleuren of verwen van eigen gelooid, bewerkt
en tot eigen handel dienend leder in eene leerlooijerij en
lederbereidmg, behoort als een eigendommelijk en dadelijk
deel der fabrijkaadje zelve te worden aangemerkt. De looi-
jers enz. zijn mitsdien deswege, evenmin als voor de verw-
ketels en de verwbakken, waarvan zij zich ter zake voorschre-
ven bedienen, aan eene afzonderlijke belasting onderhevig;
terwijl de onder n°. 5 der lste afd. dezer tabel bedoelde
bijzondere belastbaarheid zich bepaalt tot de blaauwkuipen
der laken-, stoffen- en andere verwers.
Resolutie 25 Januari] 1830, »°. 64 (V. n°. 38).
-ocr page 250-
— 198 —
tabel 1 (lste A/d.).
18.     18.) Vellenblooters (37).
19.     19.) Zeem-lederbereiders.
20.     20.) Parkementmakers.
Voor zoo verre de onder n°. 16 tot 20
hierboven genoemde patentpligtigen,
(38) looikuipen gebruiken , zullen zy
(37)    Een koopman in schapenvellen en wol, die scha-
penvellen inkoopt en na weeking van de wol ontdoet om
een en ander afzonderlijk in den handel te brengen, is als
vellenblooler, niet als koopman, belastbaar.
Resolutie 28 October 1845, »". 217.
(38)    Dat zijn de kuipen, waarin de huiden aan de
werking der looistof worden onderworpen. Daar deze in het
algemeen niet anders dan in den grond gevonden worden,
zijn de beweegbare kuipen in het algemeen niet belastbaar te
achten, evenmin als die gebruikt worden tot het weeken
der huiden enz.
Circulaire 31 Januari] 1820, lett. IJ, Fr. 5 (V. 1828,
n°. 108).
Ingeval evenwel de eigenlijke looikuipen niet in den grond
zijn geplaatst, zijn zij desniettemin belastbaar; gelijk daar-
entegen de andere, zoo als kalk-, confijt- en laaf kuipen, dit
door plaatsing in den grond niet worden.
Resolutie 12 Februarij 1827, »°. 65 (V. n°. 20), lste Fr.
Zekere looijer, kuipen verzwegen hebbende, omdat zij
geene looi- maar laaf kuipen zouden zijn, is dat voorgeven
wedersproken, op grond: 1°. dat noch in de grootte, noch
in de diepte, noch in den vorm der kuipen de belast-
-ocr page 251-
— 199 —
tabel 1 (lste A/d.).
baarheid als looikuipen gezocht moet worden; 2°. dat het
evenmin een bepaald kenmerk is, dat de vellen in de looi-
kuip aan drukking worden onderworpen; 8°. dat de huiden
of vellen alleen in eigenlijk gezegde looikuipen aan de in-
werking der looistof onderworpen worden; terwijl in het
onderwerpelijk geval gebleken was, dat de bewuste kuipen
gevuld waren met leder en run, ja deze laatste meer dan
V/i voet hoog op de huiden was gestrooid.
Resolutie 2 Februari} 184.3, n". 46.
Tot de kenmerken, waardoor de in eene looijerij gebruikt
wordende looikuipen van anderen te onderscheiden zijn, kan
geacht worden te behooren: dat in eerstgenoemde de vellen
of huiden regelmatig uitgespreid of ook wel dubbel toege-
vouwen worden nedergelegd, en dat tusschen de onderschei-
den, op elkander geplaatste huiden of vellen eene laag run
gelijkmatig gespreid, de bovenste huid of vel met eene vast-
liggende laag run gedekt, en de kuip voorts ter hoogte van
die bovenste laag run met water gevuld wordt, zoodat alles
regelmatig en als tot een vast ligchaam op elkander is gepakt.
Besolutien 10 December 1847, »". 178 en 179.
Het regt is verschuldigd voor al de looikuipen, op het erf
of in de fabriek aanwezig, al is het ook dat die kuipen
eveneens tot laven of andere doeleinden worden gebezigd.
Vonnis Arr.-Begtbank Arnhem 3 April 1866 (V. n°. 90).
Verg. voorts omtrent het bepaalde bij n°. 20 de reso-
lutie van 18 April 1845, n°. 146, in de 14de aant. op
deze tabel.
De ^aMrkuipen, bij de zeemlederbereiders in gebruik, zijn voor
het regt van patent niet als looikuipen te beschouwen.
Resolutie 9 April 1856, »°. 37.
-ocr page 252-
— 200 —
tabel 1 (lste Afd.).
wegens (39) ieder derzelve nog een regt
van f 0.80 tot ƒ1.60 verschuldigd zijn,
zoo nogtans, dat de van dezelve gevor-
derde regten nimmer zullen kunnen
te boven gaan die, welke voor de
lste klasse van het tarief zijn bepaald.
Het bijzonder patentregt zal geheven wor-
Wetv. 1832,
art. 4.
Wetv. 1823,
art. 5.
(39) Zie de lste aant. op art. 4 der wet hierboven, en
verg. het lste lid der 30ste aant. op deze tabel, als ten
deze mede van toepassing.
Omtrent de belastbaarheid der looikuipen ook bij niet da-
delijk gebruik,
zie de ontwikkelingen in de resolutie van 20
Mei 1845, n\\ 145 (V. n\'. 111).
Wanneer van eene der verzegelde kuipen gebruik moet wor-
den gemaakt, behoort daarvan eene suppleloire aangifte te
geschieden.
Resolutie 21 September 1860, n". 47.
De deurwaarders mogen voor de bedoelde verzegeling geene
belooning of vergoeding van de patentpligtigen vorderen.
Resolutie 16 Junij 1854, n". 83.
In de toepassing der voor den aanslag der kuipen open-
gestelde ruimte moet niet enkel worden uitgegaan van hare
betrekkelijke grootte (capaciteit), maar daarin te werk gegaan
op den voet, als bij art. 6, § 1, is bepaald voor zoodanige
beroepen, als voor welke, zonder aanwijzing van bepaalde om-
standigheden ter regeling van derzelver Massificatie,
verschillende
klassen zijn opengesteld.
Circulaire 31 Januarij 1820, lelt. IJ, Vr. 6 (V. 1828,
n°. 103).
-ocr page 253-
— 201 —
tabel 1 (\\ste Afd.).
den van de voornoemde looikuipen,
v
                    zoowel wanneer zij alleen voor de fa-
brijken , waartoe zij behooren, werken,
als wanneer zij voor anderen werken.
Voor zoo veel nogtans betreft de looikui- Wet v. 1832,
pen, door schoenmakers gebezigd, zal »rt. 4.
het regt (40) voor iedere kuip bedragen
ƒ0.30, mits in dezelve geen ander
leder worde gelooid dan voor des
schoenmakers (41) eigen gebruik.
21. 21.) Uurwerkplatenmakers.
(40)    Uit het bij deze zinsnede bepaalde volgt, dat alle
kuipen van denzelfden schoenmaker moeten worden belast
tot 30 cent, of wel alle daarboven, dat is van 80 cent
tot f 1.60.
Resolutie 20 April 1833, »°. 142 (V. n°. 51), 2de lid
UU. C.
(41)    Ongeacht deze bepaling blijven schoenmakers, die
het door hen gebezigde leder looijen, belastbaar als leer-
looyers.
(Verg. § 2 van tabel I en n°. 16 der 1ste afd.
dier tabel).
Resolutie 25 Junij 1834, «°. 119 (V. n°. 167).
Dit beginsel is bevestigd door de buiten effect stelling
eener dispositie van Gedeputeerde Staten van zekere pro-
vincie, waarbij op grond der onderhavige bepaling werd
ingewilligd de reclamatie van looijende schoenmakers om niet
als looyers (naar tabel I, 1ste afd.), maar als schoenmakers
(volgens tabel XII, 2de afd.) te worden aangeslagen.
Koninklijk besluit 27 Mei 1835, n°. 38 (V. n°. 90).
-ocr page 254-
— 202 —
tabel 1 (lste Afd.).
22.     22.) Makers en bekleeders van horologiekasten.
23.     23.) Fabrijkanten van knoopen voor militairen,
metalen knoopenmakers.
24.     24.)    Metaaldrijvers.
25.     25.)    IJzer- en staaldraaijers.
26.     26.)    Weegschaal" of balansmakers.
27.     27.)    Koffijmolen-makers en scherpers.
28.     28.)    Anker- en aanbeeldensmeden.
29.     29.) Scherpsmeden (van ijzer gereedschap), vijlen-
kappers (42).
30.     30.) Kagchel- of vnurhaarden-smeden (43).
Wet v. 1832, 31. 31.) Messιn- en scharenmakers, (44) niet uit-
ait. 11, $ 3.
                         sluitend grof werk makende.
(42) Verg. aant. 6 op tabel XII en 30, in fine, op
art. 3.
(48) Onverminderd, casu quo, hunne onderworpenheid
aan de belasting als verhuurders van kagchels en vuurhaarden,
volgens n°. 81 van tabel XIV.
Resolutie i Feθruarij 1828, n". 89 (V. n°. 34).
Zie omtrent den afzonderlijken aanslag der kagchel- en
vuurhaardensmeden voor den verkoop dezer voorwerpen, indien
zij zijn zamengesteld uit stukken of deelen, die door be-
werking van gieten als anderzins, buiten hunne werkplaat-
sen, reeds zekeren graad van zelfstandigheid verkregen heb-
ben, de resolutie van 8 Januarij 1853, n°. 38, vermeld in
de 11de aant. op § 4 dezer tabel.
(44) Verg. n°. 19 6 van de 2de afd. dezer tabel.
-ocr page 255-
— 203 —
tabel 1 (lste A/d.).
De onder n°. 29 tot 31 hiervoren ver-
melden , welke scherp- of\' polijstnio-
lens bezigen, behooren deswege niet
afzonderlijk te worden aangeslagen.
32. 32.) Snaphaan-loopmakers.
Voor de molens, bij hen gebezigd wor-
dende, zijn zij geen afzonderlijk regt
verschuldigd.
33.
33.)
34.
34.)
35.
35.)
36.
36.)
37.
37.)
38.
38.)
Geweer- of snaphaanmakers.
Geweerladenmakers.
Schavenmakers.
Duim- of peilstokkemnakers.
Papier-vormenmakers.
Fabrijkanten en herstellers van kunst-, spin-
en andere dergelijke werktuigen (45).
(45) Hiermede te assimileren de zoodanigen, die tot het
dadelijk benuttigen of vervaardigen van werktuigen een uit-
sluitend octrooi verkregen hebben, voor zoo veel de vervaar-
diging van den toestel door hen zelven of met behulp van
werklieden in hunne dienst geschiedt.
Circulaire 2 Mei 1821, n°. 42», Vr. 2 (V. 182S,
n». 103).
Zie voorts omtrent het assimileren met de onderwer-
pelijke fabrijkanten, van de vervaardigers van toestellen
tot straat-, kust- en bakenverlichting, de resolutie van 17
Januarij 1839, n". 44, in het aanget. op n°. 125 van
tabel XIV.
-ocr page 256-
— 204 —
TABEL 1 (lste Afd.).
SU. 39.) Brandspuitmakers.
40. 40.) Molenmakers (46).
Naar dit nummer moeten bij assimilatie worden belast
de fabrijkanten van springveren.
Resolutie 14 Junij 1861, »°. 54.
Eene fabrijk van ijzeren schepen, stoommachines enz., waarin
gewerkt wordt met ιιn kroesoven en met twee draaibanken,
twee drilboren en twee uitdrukmachines, door een stoom-
werktuig in beweging gebragt, behoort bij analogie naar
het onderwerpelijk nummer belast te worden; terwijl be-
halve de oven, door de wet bij tabel V uitdrukkelijk op
zich zelven belastbaar gesteld, ook volgens het bepaalde
bij § 5 van tabel I, een afzonderlijke aanslag moet ge-
schieden wegens iedere soort van werking, door de rond-
gaande of wentelende beweging der door stoom gedreven
werktuigen te weeg gebragt, daar die werkingen, in den
zin der wet, door stoom bewogen molens zijn, die tabel IV
onder meer anderen uitdrukkelijk aanwijst.
De bedoelde fabrijkant behoeft derhalve, zoo wel voor
de ttoee drilboren als voor de twee uitdrukmachines, respec-
tievelijk slechts met ιιn regt belast te worden, en moet
alleen dan voor ieder der twee draaibanken een afzonderlijk
regt betalen, wanneer het draaijen zich niet tot ijzer,
staal en hout bepaalt.
Resolutie 19 October 1858, »°. 156.
Verg. aant. 3 op tabel IV.
(46) Hieronder te begrijpen de makers van karmnolens,
met kam raderen van gelijke constructie als die van een
gewonen molen, als makende de wet in de soort van molens
geen onderscheid.
Resolutie 19 Maart 1847, «°. 124.
-ocr page 257-
— 205 —
tabel 1 (Iste Afd.).
41.     41.) Scheep», schuit- en sloepmakers (47).
42.     42.) Houten opleg-platenzagers (fenirzagers), zon-
der molens werkende.
43.     43.) Potloodenmakers.
44.     44.) Lettergieters.
45.     45.) Drukkers, welke letterkundige werken,
maandwerken en andere boeken voor eigene
rekening drukken (48).
Een timmerman en metselaar ten platten lande, die nu
en dan molens herstelt, behoeft niet als molenmaker aan-
geslagen te worden. (Verg. de 25ste aant. op tabel XII).
Deze vergunning mag echter niet worden uitgestrekt tot
het maken van molens door timmerlieden of metselaars.
Resolutie 4 Julij 1848, »°. 105.
Laatstgemelde resolutie heeft slechts de strekking om
de vrijstelling van het regt als molenmaker te doen ge-
nieten door timmerlieden ten platten lande, die als bij
toeval en tot spoedig herstel van een ontstaan gebrek,
als zoodanig mogten arbeiden; geenszins op hen die van
het repareren van molens hun werk maken.
Resolutie 8 April 1854, n". 79.
(47)    Omtrent scheepstimmerlieden, die vaartuigen ver-
huren,
zie aant. 84 op n°. 68 van tabel XIV.
Zie voorts aant. 25 op tabel XII.
De onderwerpelijke patentpligtigen zijn gehouden de
uitsluitend tot pikschmppen gebezigde personen als werk-
lieden aan te geven. — Zie vonnis der Arrondissements-
Regtbank te Winschoten van 28 Junij 1860 in aant. 2 op
§ 1 dezer tabel.
(48)     Verg. tabel XII, 2de afd., n°. 54, en de resolutie
-ocr page 258-
— 206 —
tabel 1 (Iste Afd.).
46.     46.) Koperen plaat- en muzijk-plaatdrukkers, ver-
vaardigers van (48iz\'s) lithographiscke werken.
47.     47.) Speelkaartenmakers.
48.     48.) Papier- en bordpapiermakers (49).
Wegens de molens, door hen gebezigd,
zullen zij niet afzonderlijk worden belast.
van 11 April 1848, n°. 142, in het aanget. op n°. 92 van
tabel XIV.
(486w) Er bestaat geen grond om de woorden: Hthogra-
phische werken
in een beperkten zin op te vatten.
Ook het drukken op steen van visitekaartjes, kwitantien,
cognossementen en ander kantoorwerk is dus naar dit num-
mer belastbaar.
Resolutie 19 Januari] 1867, »°. 81 (7. n". 9).
Zie ook diezelfde resolutie in aant. 44 op tabel XII.
(49) Papierfabrijkanten, tevens papieren-zakkenplakkers, van
welke bedrijven het laatste is geassimileerd met dat, vermeld
onder n°. 48 der 2de afd. van tabel XII, kunnen voor ieder
dier bedrijven niet afzonderlijk worden belast, omdat volgens
§ 2 der Iste tabel en § 1 van tabel XII, in onderling ver-
band beschouwd, de patentpligtigen, die een of meer der
in tabel I en tegelijk een of meer der in tabel XII ver-
melde bedrijven uitoefenen, naar het gezamenlijk aantal werk-
lieden, door hen in de verschillende beroepen gebezigd wor-
dende, moeten worden aangeslagen, even als waren die be-
roepen allen met elkander verwant, en dus belastbaar, volgens
art. 10 der wet, op den voet van het tarief, voor het hoogst
belastbare beroep vastgesteld.
Resolutie 20 Maart 1846, »°. 817.
-ocr page 259-
— 207 —
tabel 1 (Iste A/d.).
49.     49.) Fabrikanten en schilders van papieren en
doek-behangselen.
50.     50.) Blik-fabrijkanten.
Ingevalle zij zelve de ijzeren bladen ver-
vaardigen, behooren zij wegens dit
laatste ook nog als ijzerpletters te
worden aangeslagen.
51.     51. Glasblazers en fabrikanten van fijn glas of
kristal (50).
52.     52.) Porcelein-fabrijkanten.
Wegens de molens, bij hen gebezigd,
zullen zij niet afzonderlijk worden aan-
geslagen. *
53.
53.)
54.
54.)
55.
55.)
56.
56.)
Kunsttras- of kunstcementmakers.
Potasch-fabrijkanten.
Asch-wasschers (51).
Zwavel-fabrij kanten en raffinadeurs (52).
Ingevalle zij stampmolens bezigen tot
het stampen van den erts, behooren
zij deswege niet afzonderlijk te worden
belast.
(50)    Met dit bedrijf te assimileren dat van glasbuigers.
Resolutie
14 Junij 1861, n°. 54.
(51)    Hiermede te assimileren lavuursmellers of zniveraars.
Ibidem.
(52)     Verg. de resolutie van 28 Julij 1846, n°. 102, in
het aanget. op n°. 48 der 2de afd. dezer tabel.
-ocr page 260-
— 208 —
tabel 1 (late Afd.).
57.     57.) Koperrood-fabrijkanten.
58.     58.) Loodwit-fabrijkanten (53).
59.     59.) Lakmoes-fabrijkanten.
Wegens de (54) molens, welke zij bezi-
gen, moeten zij niet afzonderlijk wor-
den aangeslagen.
60.     60.) Fabrijkanten van kleuren en verwen voor
de katoendrukkers.
61.     61.) Koren-wasschers (55).
62.     62.) Scheeps-beschuitbakkers, geen broodbakkers
zijnde.
(53)    Zie omtrent de vraag: of een loodtoό- en meniefa-
brijkant
belastbaar is voor een rosmolen, dienende tot
fijnmaling van loodoxyde in de meniefabrijk, resolutie van
27 Mei 1853, n°. 106, in de 14de aant. op § 5 dezertabel.
(54)    Dus ook niet wegens een orseillemolen, door een
dusdanigen fabrijkant gebezigd wordende.
Resolutie 81 December 1856, n". 20.
(55)    Met dit bedrijf te assimileren de graandroogerijen.
Resolutie
18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Graankandelaren zijn voor hunne graandroogerij op den
voors. voet afzonderlijk patentpligtig, ook dan wanneer zij
de granen voor eigen rekening droogen.
Resolutie 21 September 1860, n°. 42.
Dit beginsel is ook bij regterlijke uitspraken aangenomen.
Vonnis Arr.-Reglbank Groningen 5 Julij 1861 (V. 1862,
n". 17), bevestigd bij arrest prov. Hof Groningen van
9 December daaraanvolgende. •
-ocr page 261-
— 209 —
tabel 1 (lste, 1de AfdX
De regten, verschuldigd door de patentpligtigen van
deze 1 ste afdeeling, zullen worden geregeld als  volgt:
Zoo zij met 300 werkl. of meerder arbeiden,    lste kl.
„ 200 tot beneden 300 werkl. arb.,    2de „
140 „ 200 „              3de „
100 „ 140 „              4de „
70 „ 100 „              5de „
,, 50 ,, 70 „               6de „
32 „ 50 „               7de
tt
21           „              32        „               8ste   „
14          „              21         „              9de   „
9          „              14        „             10de    „
6          „                9         „             11de    „
ii
3                            6                       12de    „
1           „                3         „             13de    „
Alleen arbeidende, voor zoo verre zij
niet zijn opgenoemd onder de bij art. 3
dezer wet vrijgestelden.......
            14de „
TWEEDE AFDEELING.
63. 1.) Laken- en casemier-fabrijkanten, geene kunst-
werktuigen
bezigende.
Ingevalle zij, al ware het slechts ten
deele, (56) kunsttoerktuigen gebruiken,
(56) Onverschillig hoedanig ook in beweging gebragt;
dus ook droogsclieeracharen, door middel van een rad met
de hand bewogen.
Resolutie 11 October 1827, W. 124 (V. n°. 154).
14
-ocr page 262-
— 210
tabel 1 {2de Afd.).
behooren zij volgens het tarief, voor
de eerste afdeeling van deze tabel be-
paald, te worden aangeslagen.
64.     2.) Wollendeken-fabrijkanten.
65.     3.) Wollen- en koeharenkleeden-fabrijkanten.
66.     4.) Zeildoek», d\\veil-, pak- en balengoed- en singel-
of hennepzelen-fabrijkanten, rolreeders (57).
67.     5.) Witte of gedrukte katoenen stoflen- en doe-
ken-fabrijkanten (58).
Buiten effect is gesteld de decisie, door Gedeputeerde Staten
van zekere provincie in een tegenovergestelden zin genomen.
Koninklijk besluit 26 Januari] 1841, n°. 116.
Zie voorts de 22ste aant. op deze tabel.
(57)     Zeildoekjabrijkanten, die de voor hunne fabrijk benoo-
digde
garens zelf bleeken, zijn niet naar dit nummer, maar
naar n°. 9 der 1ste afd. dezer tabel belastbaar. Zie resolutie
6 Junij 1856, n°. 41, in de aant. aldaar.
(58)    Katoenen stoffen en doeken zijn uitsluitend de zooda-
nige, die wit geweven , en alzoo of wel na alvorens gedrukt
te zijn,
afgeleverd worden.
Circulaire 1 December 1819, lelt. Z, Vr. 7 (V. 1828,
n°. 103).
Verg. voorts de 17de aant. op deze tabel.
Ook wanneer deze fabrijkanten zich van mechanisch bewo-
gen weefstoelen (powerlooms) bedienen, behooren zij naar het
tarief van deze en niet der 1ste afd. belast te worden.
Resolutie 2 April 1827, w°. 47 (V. n°. 44).
-ocr page 263-
— 211 —
tabel 1 (2de Afd.).
68.     6.) Linnen-reeders of fabrijkanten (59).
69.     7.) Wol-, haar- en katoenpluizers, bereiders,
kaarders, zij die de wol op het laken bren-
gen (60), dezelve kammen, en alle dergelij-
ken, zonder kunstwerktuigen arbeidende.
Zoo zij geheel of ten deele met kunst-
werktuigen
arbeiden, behooren zij in
de eerste afdeeling.
(59)    Met dit bedrijf te assimileren dat van tijkfabrijkant.
Resolutie
18 December 1820, lelt. B. (V. 1885, n". 80).
Zie voorts de 22ste aant. op deze tabel, zoomede de
resolutie van 29 Junij 1857, n°. 166, in het aanget. op n°. 9
der 1ste afd. dezer tabel, volgens welke het bleeken door
linnenfabrijkanten van het door hen vervaardigde linnen op
eene eigen bleek, geen aanslag als linnenbleeker te weeg brengt.
(60)     Fabrijkanten van teollen garens, tevens het wolkam-
»2«\\«-bedrijf uitoefenende, behooren niet volgens het tarief
van deze, maar der 1ste afd. (n°. 1) te worden belast;
zijnde eene decisie, door Gedeputeerde Staten van zekere
provincie in een tegenovergestelden zin genomen, buiten effect
gesteld.
Resolutie 25 Junij 1827, »°. 38 (V. n°. 111), in ver-
band met hel Koninklijk besluit van
24 December 1824,
n°. 70.
Verg. voorts art. 8, lett. r, n°. 14, 15 en 16.
Hetzelfde beginsel is mede toepasselijk ten aanzien der
fabrijkanten van katoenen garens. Zie hierna de resolutie
van 17 April 1846, n°. 53 (V. n°. 84) in het aanget. op
n*. 11 dezer afd.
-ocr page 264-
— 212
tabel 1 (2de A/d.).
70.     8.) Paarden» en koehaar-bereiders, haarwas-
schers (61).
71.     9.) Bereiders van hennep en vlas, door hetzelve
te roten, te hekelen, te kammen, te kloppen
enz., zonder het gebruik van molens (62).
Kunstwol-fabrijkanten behooren, zoo niet regtstreeks, dan
bij assimilatie te worden aangeslagen als wolpluizers.
Het gebruik van kunstwerktuigen, als hoedanig ook de
wol- of pluismolens te beschouwen zijn, brengt voor hen
de toepassing van de 1ste afd. dezer tabel mede.
Tot maatstaf van den aanslag behoort genomen te wor-
den het geheel aantal werklieden, onverschillig tot welke
verrigtingen zij gebezigd worden.
Wegens de molens of andere kunstwerktuigen behoeft
geen afzonderlijk regt gevorderd te worden.
Resolutie 12 April 1859, n°. 73.
(61)     Met dit bedrijf te assimileren dat van pluimwasscher.
Resolutie
18 December 1820, lett. B(V. 1885 ,n°. 80).
(62)    Onder deze patent pi igtigen ook te begrijpen:
a. Zoodanige personen, die het vlas te velde, hetzij op
de gewone wijze, hetzij bij wijze van liendpachting
koopen, inzamelen, bereiden en alzoo wederom ver-
koopen. (Indien zij dit onverwerkt verkoopen, zijn zij
patentpligtig als kooplieden).
Circulaire 31 Januari] 1820, lett. IJ, Vr. 2, en
31 December 1820, lett. 3 B, Vr. 21 (V.
1823, n\'. 103).
Gezegde personen moeten aangeslagen worden
voor al de werklieden, die zij voor hun bedrijf in
-ocr page 265-
— 243 —
tabel 1 (2de A/d.).
72.     10.) Droogscheerders, zonder kunstwerktuigen (63).
73.     11.) Katoenspinnerijen, met of zonder kunstwerk-
tuigen gedreven wordende (64).
dienst hebben, met toepassing van art. 13 der wet,
voor zoo veel betreft de berekening van het ver-
schuldigde regt naar tijdsgelang, bij vermeerdering
van het getal werklieden in den loop des dienstjaars.
Resolutie 20 November 1857, n". 26.
Zie ook dezelfde resolutie in de 24ste aant. op
art. 3, lett. I".
b.       De landbouwers, die voor andere landbouwers of
voor kooplieden vlas roten.
c.       De kooplieden van vlas, door werklieden in hunne
dienst bij de landbouwers, die hun vlas roten, het-
zelve vσσr en na die rating doende behandelen en
bereiden; en zulks volgens het gezamenlijk aantal
dezer werklieden, bij de onderscheiden landbouwers
te gelijker tijd te werken gezonden.
Resolutie 16 Augustus 1827, »". 47 (V. n°. 135).
Met het onderhavige bedrijf kan geassimileerd worden
dat van linnen-garenkoker, de linnen-garens kokende, spoe-
lende en wasschende, ten einde geschikt te zijn om ge-
weven te worden.
Resolutie 6 Maart 1826, »". 49 (V. n°. 50).
Zie ook art. 3, lett. r, n°. 13,
(63)    Verg. art. 3, lett. r, n°. 17.
(64)    Verg. de 14de en 22ste aant. op deze tabel.
-ocr page 266-
— 214 —
tabel 1 (2de Afd.).
De belasting, voor de katoenspinnerijen
verschuldigd, zal berekend worden in
evenredigheid van de helft der in de-
zelve arbeidende werklieden (65).
Voor katoenspinners, naar de tweede afd. van tabel I be-
lastbaar, zijn te houden zoodanigen, die zich bepalen bij
het spinnen van den enkelen draad uit de ruwe katoen, en
alzoo het ketting- of inslaggaren vervaardigen; terwijl de
fabrijkanten, die het katoenen naren maken, dat is zoodanigen
draad als door zamenvoeging en ineendraaijing van meer
dan een\', door de apin-machine verkregen of door twijnen
of twernen gevormd wordt, en waardoor men het naai-,
brei-, stop- en dergelijk garen verkrijgt, onder de patent-
pligtigen der eerste afd. van gemelde tabel moeten worden
gerangschikt.
Resolutie 17 April 1846, n". 58 (V. n°. 84).
(65) Katoenspinners, tevens het beroep van wever uitoefe-
nende, en voor ieder dier bedrijven bijv. 30 werklieden
bezigende, behooren te worden aangeslagen in evenredigheid
van 45 werklieden (verg. § 2 dezer tabel).
Resolutie 16 Augustus 1827, «°. 48 (V. n°. 150).
Wanneer het getal werklieden in de spinnerijen is oneven,
en de verdeeling in twee ten mindere of ten meerdere een\'
verschillenden taks van belasting te weeg brengt, behoeft de
eene, na gedane deeling overschietende werkman bij de toe-
passing van het tarief niet in aanmerking te worden geno-
men, maar kan bijv. de helft van 17 gesteld worden op 8, de
helft van 41 op 20 enz. Voor het geval der toepasselijkheid
van § 1, 3de zinsnede dezer tabel, kan de weduwe-fabrij-
kant met 2 werklieden beschouwd worden als zonder knechts
arbeidende.
Resolutie 7 December 1840, »°. 66, Pr. 2 (V. 1841,
H°. 46).
-ocr page 267-
— 215 —
tabel 1 (2de Afd.).
74.
12.) Alle andere spinners (66).
Ingevalle zij kunstwerktuigen bezigen of
zich niet alleen bjj het spinnen bepalen,
moeten zij, voor zoo veel zij niet be-
hooren tot de hiervoren onder n°. 1
tot 11 vermelden, geheel volgens het
tarief, voor de eerste af deeling hier-
voren bepaald, worden belast.
75a. 13.) Wevers van allerlei soort (67).
(66)    Verg. art. 3, lett. r, n°. 18.
(67)    Zie de aant, 17 (3de lid) op deze tabel; voorts art.
3, lett. I en s, en het daarop aanget.
Wanneer een wever en kalander, «naar de 1ste afd. dezer
tabel gepatenteerd (zie § 2 dier tabel), in den loop des
jaars net laatste beroep laat varen, en voor het eerste een
hooger aantal knechts mogt bezigen, dan waarvoor hij pri-
milief
is aangeslagen (zie art. 13, § 2), wordt het regt als
wever op nieuw geregeld, onder aftrek van het primitief regt,
als zoodanig reeds betaald in den aanslag van wever en ka-
lauder,
in voege als volgt:
Een wever en kalander met 30 knechts is naar de 1ste
afd. van tabel n°. 1 aangeslagen in de 8ste klasse tot f 46.
De aanslag als wever met 30 knechts zou naar de 2de
afd. en 10de klasse (tarief A) beloopen / 24, en het verschil
van f 24 tot f 46, f 22, moet dus geacht worden uit het
kalandersberoep te zijn voortgesproten. Wordt nu, bij sup-
pressie van het kalandersberoep, het getal knechts voor de
weverij, met het laatste kwartaal, bijv. op 60 gebragt, dan
moet de 8ste klasse worden toegepast, en wordt een regt
van f 46 verschuldigd, na aftrek van f 24, hierboven ge-
meld , en dus f 22, waarvan, bijv. over het 4de kwartaal,
het # zou bedragen f 5.50.
Resolutie 18 April 1837, n". 157 (V. n°. 55).
-ocr page 268-
— 216 —
tabel 1 (2de Afd.).
Zich niet alleen bij het weuen der stoffen
bepalende, zullen zij geheel volgens het
tai\'ief, voor de eerste afdeeling hier-
vore^i vastgesteld, belast worden, tenzij
\' zij behoorden tot de hiervoren onder
n°. 1 tot 11 van deze afdeeling vernielden.
75b.
Vθb.)
(ό8) Hoedenmakers, alleen in wol en koe-
haar arbeidende.
76.
14.)
Kant-fabrijkanten (69).
77.
15.)
Haak- en oogmakers.
78.
16.)
Vischhoekmakers.
79.
17.)
Karkassenmakers.
80.
18.)
Naai- en breinaaldenmakers.
Een passementwerker, tevens fabrijkant van zijden stoffen
zijnde en zich bij het weven der stoffen bepalende, is als
zoodanig als wever, en ter zake van eenige verdere bewerking
van zijn weefsel, als fabrijkant van zijde aan het regt onderhevig.
De meening, als of een wever, in den zin der wet, zou
belmoren te werken voor rekening eens derden, heeft in de
wet zelve geen grond.
Resolutie 19 Maart 1847, *°. 121.
(68)    Dit bedrijf was vroeger naar n°. 11 der 1ste afd.
belastbaar.
Verg. ook de aant. 29 (2de lid) op tabel V, n°. 44.
(69)    Met dit bedrijf kan worden gelijk gesteld dat van
borduurder van netel- en ander fijn doek.
Resolutie 18 Februarjj 1827, »°. 66, Vr. 2 ("V. i>°. 20).
-ocr page 269-
— 217 —
tabel 1 (2de Afd.).
81a. 19.) Speldenmakers.
De naalden- en speldenmakers zullen we-
gens de bij hen gebezigde scherp- en
polijstmolens niet afzonderlijk aangesla-
gen worden.
81b. 196.) (70) Messen- en scharenmakers van grof werk. Wet v. 1832,
art. 11, § 3.
82. 20.) Vingerhoedmakers.
Wegens de molens, welke zij gebruiken,
behooren zij niet afzonderlijk belast te
worden.
83.
21.)
Gespenmakers.
84.
22.)
Spijkermakers.
85.
23.)
Balein-snijders en bereiders.
86.
24.)
Beenen-knoopenmakers , knoop-vormenma-
kers.
87.
25.)
Wiel- ot spinnewieldraaijers.
88.
26.)
Weversgetouwen-, weverskammen- en we-
verkaardenmakers.
89.
27.)
Hekelmakers.
(70) Op deze blijft toepasselijk het bepaalde bij n". 81
der 1ste afd. van tabel I der wet, naar welk nummer dit
bedrijf vroeger belastbaar was.
Resolutie 23 Julij 1883, »°. 141 (V. n°. 137).
De hier bedoelde messen- en scharenmakers kunnen in de
2de afd. van tabel I gerangschikt worden, wanneer zij te-
vλns schaatsen vervaardigen.
Resolutie 31 Maart 1838, »°. 97.
-ocr page 270-
— 218 —
tabel 1 (2de A/d.).
90.
28.)
Kaardenzetters.
91.
29.)
Eaardenstekers.
92.
30.)
Kammenmakers.
93.
81.)
Lijndraaijers of touwslagers van dun werk.
94.
32.)
Zeilmakers.
95.
33.)
Kompas- en vlaggenmakers.
96.
34.)
Mastenmakers, boom-, riem- of roeispaan-
en stokkenmakers (71).
97.
35.)
Blokmakers.
98.
36.)
V
Houten» of scheepspomperi makers (72).
99.
37.)
Houten schoppen- en lepelmakers (73).
100.
38.)
Leestenmakers.
101.
39.)
Schuijer- en boorhoutmakers.
102.
40.)
Klompen» of holblok- of trippenmakers (74).
103.
41.)
Plankenzagers, geen molens bezigende (75).
(7L) Hiermede te assimileren de rietschavers.
Resolutie 14 Junij 1861, n°. 54.
(72)    "Verg. de 8ste aant. op deze tabel \'m fine.
(73)    Hiermede te assimileren de bakkers-schotelmakers.
Resolutie
14 Junij 1861, n". 54.
(74)    Verg. art. 3, lett. r, n°. 4.
(75)    Die voor loon, ten huize en ten gerieve van par-
ticulieren, het door dezen gekweekte of gekochte hout,
-ocr page 271-
— 219 —
tabel 1 (2de Afd.).
104.     42.) Duigenmakers (76).
105.     43.) Hoepelmakers (77).
zonder knechts, tot latten zagen, kunnen niet opzigt tot
het patentregt buiten bemoeijelijking blijven.
Resolutie 16 April 185R, n". 66.
In de Fransche vertaling der patentwet koόien de patent-
pligtige plankenzagers voor als scieurs de long, onder welke
benaming die houtzagers worden verstaan, die timmerhout,
onverschillig de wijze van betaling, zagen — in tegenstel-
ling van hen, die zich bezig houden met het zagen van
brand- of ander hout.
Arrest Prov. Hof Gelderland 27 Junij 187 L (V. n°. 126).
(76)     De kuipers, die zelve de hun benoodigde duigen
maken, behooren in alle gemeenten, waar het beroep van
duigenmaker hooger belastbaar zou zijn dan dat van kuiper
(tabel XII, 2de afd., n°. 4), ook als duigenmakers naar het
geheele getal hunner werklieden te worden aangeslagen, en
zulks volgens de bepalingen van tabel I, § 2, in verband
beschouwd met die van tabel XII, § 1. Het maken van
eenige duigen door een kuiper voor eigen gebruik behoort
echter geene verhooging zijner belasting ten gevolge te hebben.
Resolutie 14 November 1839, n". 180.
(77)    Zie art. 8, Jett. r, n°. 5.
Een landbouwer, hoepels vervaardigende, onverschillig of
het hoephout al dan niet door hem zelven is geteeld, is
patentpligtig naar het onderwerpelijk n°. als hoepelmaker,
en overeenkomstig § 4 dezer tabel als koopman voor den
verkoop der hoepels, buiten zijne werkplaats gemaakt.
Resolutie 8 Augustus 1857, n*. 95 (V. n°. 67).
-ocr page 272-
— 220 —
tabel 1 (2de Afd.).
106.
44.)
Houtskolenbranders (78).
107.
45.)
Mattenmakers.
108.
46.)
Rieten-mattenmakers.
109.
47.)
Byen-korvenmakers.
110.
48.)
Bezem- en heiboendermakers (79).
UI.
49.)
Vischnettenbreijers (80).
112.
50.)
Huidenzouters.
Verg. die resolutie in aant. 19 op art. 8, lett. I".
(78)    Verg. art. 3, lett. r, n°. 12.
(79)     Verg. art, 8, lett. r, n\'. 1.
Met het onderhavig bedrijf is geassimileerd eene nieuw
opgerigte fabrijk van strijkzwavelhouljes of zoogenaamde lucifers.
Resolutie 28 Juόj 1846, »°. 102, en 14 December 1847,
»°. 75.
(80)    Hiermede gelijk te stellen de personen, die mutsen,
sokken, handschoenen
en dergelijke voorwerpen met de hand
breijen; doch verg. art. 3, lett. r, n°. 2, met het daarop
aanget., mitsgaders het 3de lid der 17de aant. op deze
tabel.
Circulaire 31 December 1820, lett. 3 B, Vr. 18 (V.
1823, n°. 103).
Insgelijks kunnen hiermede worden geassimileerd de ver-
vaardigers van paarden- en vliegennetten
en cingels uit gebreid
touwwerk.
Resolutie 4 Maart 1859, n°. 26.
-ocr page 273-
— 221 —
tabel 1 (2de Afd.).
113.     51.) Chichorei-droogers en branders (81).
114.     52.) Aluin-fabrgkanten.
115.     53.) Pijpenmakers en bakkers.
116.     54.) Steen-, dakpannen», vloertegels» en tegeltjes-
bakkers (82).
(81)    Naar dit n°. bij assimilatie aan te slaan de beet-
worlehuiker-fabrijkanten;
terwijl de in zoodanige fabrijk aan-
wezige molens, volgens § 5 dezer tabel, in net patentregt
moeten worden betrokken naar de regelen van tabel IV.
Resolutie 18 Mei 1859, »°. 105.
De navolgende werktuigen, zich bevindende in beetwortel\'
suiker-fabrijken
worden aangeslagen in voege als volgt:
de Waschmachines.....  naar n». 1   van  tabel IV (Statistiek n<>. 127«).
" Raspen.........     » » 1     «       » » ( » « 127a).
» Persen.........     » « 4     »       » « ( » » 130«).
» Centrifuges of turbines.     « << 2     »      » « ( » « 128a).
// Suikerbrekers......     » » 2    »      » » ( » » 128«).
Voor zoo ver de beetwortelsuiker-fabrij kanten tevens been-
zwart (waaronder echter niet te verstaan het enkel zuiveren
daarvan) of kalk vervaardigen, zijn zij deswege patentpligtig:
a. als beenzwart-fabrijkanten bij assimilatie naar n°. 46
van tabel V {Statistiek n°. 200);
en b. voor de kalkovens bij assimilatie naar n°. 50 van
tabel V (Statistiek n". 204).
Resolutie 15 Mei 1868, »°. 40 (V. n°. 57).
(82)     Verg. de resolutie van 20 April 1843, n°. 52 (V.
n". 71) in het aanget. op lett. x van art. 3.
-ocr page 274-
— 222 —
tabel 1 (2de Afd.).
117.    55.) Pottenbakkers.
118.     56.) Aardewerk-fabrijkanten, plateelbakkers.
119.     57.) Diamantslijpers.
120.     58.) Koraalslijpers.
De molens, door de onder n°. 53 tot 58
voorkomende gebezigd, behooren niet
afzonderlijk te worden belast.
121.     59.) Straatmakers (83).
122.     60.) Hei-, dijk-, vesting-, wegen-, haven-,
slijk-, diep-, sluis-, dok-, rijs- en krib-
werkersbazen (84).
Leverantie doende, zullen zij deswege
nog afzonderlijk als kooplieden worden
belast.
(83)    Volgens een vonnis van de Arrondissements-Begt-
bank te Breda van 30 Maart 1850 is een slraatmakιr ook
dan patentpligtig, wanneer hij zich in dienst bevindt van
den aannemer van het onderhoud des wegs, waaraan hij
bevonden is te arbeiden. Zie dit vonnis in aant. 47 op
art. 3, lett. e.
(84)    Verg. aant. 42 (4de lid) op tabel XIV.
-ocr page 275-
• — 223
tabel 1 (άde Afd.).
De belasting, tot welke de patentpligtigen van deze
tweede afdeeling behooren te worden aangeslagen, zal
worden geregeld op den volgenden voet:
Zoo zij
met 500 werkl.
of meerder
arbeiden,
lste kl.
i)
400 tot beneden 500 werkl. arb.,
2de ,
»i
300
o
400
ii
3de ,
»i
200
ii
300
ii
4de ,
»
140
n
200
ii
5de ,
i)
100
ii
140
ii
6de ,
»i
70
n
100
ii
7de ,
u
50
i)
70
ii
8ste ,
il
32
1!
50
1!
9de ,
1!
21
11
32
11
10de ,
M
14
11
21
11
11de ,
1)
9
11
14
11
12de ,
11
6
11
9
11
13de ,
11
3
11
6
11
14de ,
)1
1
11
3
11
15de ,
Alleen arbeidende, voor zoo verre zij niet
zijn opgenoemd onder, de bij art. 3 dezer
wet vrijgestelden.......... 16de „
-ocr page 276-
— 224 — \'
(1) TABEL N». 2.
Branders, brouwers en azijnmakers. (De regten, door
dezelve verschuldigd, te berekenen volgens tarief litt.
A).
Het patentregt, verschuldigd door de navolgende per-
sonen , zal worden geregeld (2) in evenredigheid van de
(1)    Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 8 en 11, § 1, artt. 12,
14, 21 en 35 der wet en § 7 der Vilde tabel.
(2)     Nopens den aanslag van een snelazijnmaker, die met
1°. November de werkzaamheden geopend en tot 1°. Fe-
bruarij daaraanvolgende 50 vaten gedistilleerd ad 100 % in-
geslagen heeft, en derhalve tot 1°. Mei naar dien maatstaf
100 vaten zal inslaan, is te kennen gegeven, dat vermits
de patentpligtigen, vermeld in tabel II, volgens de slotbe-
paling van art. 11, § 1 der wet, moeten aangeslagen worden
naar de waarschijnlijke uitgebreidheid der door hen te on-
dernemen zaken, en de aanslag voor het volgende dienst-
jaar, naar de 1ste zinsnede derzelfde §, moet plaats hebben
in evenredigheid van de uitgebreidheid over het vorige jaar,
hij over laatstgemeld dienstjaar moet worden belast naar den
maatstaf van 200 vaten, indien de aanslag over de tweede
helft van het vorige dienstjaar naar 100 vaten is geschied.
Resolutie 18 Mei 1858, n". 88.
Een bierbrouwer, die eene brouwerij van een ander
heeft overgenomen, en dit beroep vroeger niet had uitge-
oefend, kan, blijkens den aanhef dezer tabel, voor het
daarop volgende dienstjaar, slechts belast worden in even-
redigheid
der hoeveelheid beslag door hem zelven vervaar-
digd, zoodat, wanneer hij bijv. bij den aanvang der tweede
helft van het vorige dienstjaar eene bierbrouwerij overge-
nomen heeft, en tot het einde van dat dienstjaar 1000
vaten beslag heeft gemaakt, het regt naar den maatstaf van
2000 vaten behoort geregeld te worden, al ware het ook
dat zijn voorganger in de eerste helft van bedoeld dienst-
jaar eene grootere hoeveelheid beslag had vervaardigd.
Resolutie 27 Junij 1854, n". 46.
-ocr page 277-
— 225 —
TABEL 2.
hoeveelheid der door dezelve vervaardigde waren of voor-
werpen , of van die der daartoe gebezigde grondstoffen
in het jaar, hetwelk dat, waarin de beschrijving geschiedt,
onmiddelln\'k voorafgaat.
123. 1.) De branders of stokers, brandewijn, (3) mout- Wet v 1832,
wijn of ander geesthoudend vocht, uit boom-,
veld- of aardvruchten, (4) suiker, of welke
andere grondstoffen ook stokende, zullen, we-
gens iedere hunner branderijen of stokerijen,
worden belast als volgt:
(5) Zoo de hoeveelheid van den brandewijn
(3)    Voor zoo verre de ruw- of jeneverstokers in mout-
wyn
of jenever handelen, dat is: denzelven koopen en,
zonder dien aan eene nieuwe bewerking te hebben onder-
worpen, wederom verkoopen, zijn zij deswege onderhevig
aan een patent als koopman.
Circulaire 81 Janmrij 1820, lelt. IJ, Fr. 10 (V.
1823, n°. 103),
Zie voorts aant. 21 op tabel V.
(4)    In de termen dezer bepaling vallen niet de fijne
likeur-stokerijen
(tabel V, ^.87), noch ook de (daarmede
geassimileerde) fijnstokers.
Resolutie 20 April 1833, n°. 142, lid 2, lelt. d
(V. n°. 51).
(5)    Volgens de wet van 1819 waren de branders be-
lastbaar naar de gebezigde hoeveelheid beslag, en was
een stoker, tevens gest makende, indien dit geschiedde
uit hetzelfde beslag, maar ιιn regt, namelijk dat van bran-
der
verschuldigd, te berekenen in evenredigheid der volle
hoeveelheid van het beslag, door hem gemaakt; doch
15
-ocr page 278-
— 226 —
TABEL 2.
enz. ter sterkte van 10 graden, in de fabrijk
in het vorige dienstjaar vervaardigd, heeft
bedragen :
6000
vaten of
„ tot
1ste 1
2de
ilasse.
4500
beneden
6000
ii
3400
n
tt
4500
3de
n
2500
n
i>
3400
4de
ii
1900
»
ii
2500
5de
ii
1450
ii
!)
1900
6de
ii
1100
n
!)
1450
7de
ii
850
n
11
1100
8ste
ii
650
11
850
9de
n
475
11
11
650
10de
ii
350
11
11
475
11de
ii
270
11
11
350
12de
ii
200
)1
11
270
13de
ii
120
11
11
200
14de
ii
beneden
de. .
, 120
15de
n
De branders of stokers zullen geen afzon-
derlgk regt verschuldigd zijn wegens het sto-
een afzonderlijk beslag tot vervaardiging van gest bezi-
gende, was hij deswege aan een afzonderlijk regt als
gestmaker onderhevig, te regelen bij assimilatie met de
zeepziederijen van harde zeep, in tabel "V, n°. 42 vermeld.
Circulaire 31 Januari] 1820, lett. IJ, Vr. 8 (V.
1828, n°. 103).
Verg. voorts de resolutie van 5 Januarij 1833, n°. TZ (V.
n°. 5) in de 7de aant. hierna, als ook ten deze van toepassing.
-ocr page 279-
— 227 —
TABEL 2.
ken van jenever uit den door hen vervaardig-
den moutwijn of brandewijn.
124. 2.) (6) Bierbrouwers en bier-azijnmakers, onder
welke laatste echter niet begrepen zijn de zoo-
genaamde azijn-leggers of azijn-trekkers, welke
de door hen gekocht wordende bieren doen
verzuren en in azijn veranderen, om daarna
te verkoopen; als zullende deze, wegens dat
bedrijf, als kooplieden worden aangeslagen.
Zoo de hoeveelheid van het (7) beslag, door
hen in een jaar gemaakt, bedraagt:
(6)    Als brouwers zijn niet patentpligtig zoodanige her-
bergiers of anderen, als hun bier voor loon doen brouwen,
doch wel de zoogenaamde huurders van brouwerijen, hetzij
bij de reis of keer, hetzij voor langeren tijd, daarin, an-
ders dan tot huishoudelijk gebruik
(verg. art. 3, lett. x),
voor eigen rekening brouwende of door hunne werklie-
den latende brouwen; behoudens bevoegdheid der verhuur-
ders van de brouwerijen,
tevens zelve brouwers zijnde, om
de hoeveelheid beslag, door de huurders gebezigd, te
begrijpen in hunne aangifte, ter ontheffing der laatstge-
noemden van den aanslag als brouwers.
Resolntien 14 Mei 1827, n". 74 en 75 (V. n". 77
en 78), en verg. tabel XIV, n°. 73.
Een brouwer, die zijne eigen vaten kuipt, is deswege
een regt als kuiper verschuldigd.
Resolutie 14 Mei 1847, n°. 83.
(7)    Door beslag te verstaan dat vloeibare mengsel van
meel en water, waarmede de beslagkuip gevuld, waaruit
-ocr page 280-
— 228 —
TABEL 2.
de bieren vervaardigd worden, en waarnaar ook \'s rijks
accijns zich regelt.
Koninklijk besluit 4 November 1825, n". 145.
Met betrekking tot de hoeveelheid beslag moet men zich
houden aan de opgave, van de administratie der accijnsen
te bekomen volgens Koninklijk besluit van 9 November
1819, n°. 63 (zie aant. 8 op art. 22), doch kan van de
opgegeven ruimte der beslagkuipen worden afgetrokken
Vio voor de roering van het beslag benoodigd.
Circulaires 81 December 1820, led. 3 B, Vr. 14, en
81 Januarij 1820, lelt. IJ, Vr. 7 (V. 1823, n°. 103).
Zie omtrent het verband der beide evengemelde bepa-
lingen, resolutie van. 20 Mei 1840, »°. 48 (V. n\\ 168).
Ieder controleur behoort bij het begin van elk dienst-
jaar op te maken en bij den legger te voegen een
staat, aanwijzende de hoeveelheid beslag of gemaakten
jenever in het vorige jaar, zoo als dit uit de registers
voor de accijnsen bekend is, ten einde daarvan bij het
doen van de klassificatien der brouwers het noodige ge-
bruik kunne worden gemaakt. — De staten moeten worden
bewaard, om bij de inspectien als anderzins te kunnen
worden geraadpleegd.
Resolutie 5 Januarij 1833, n". 72 (V. n". 6).
Bij de regeling van den aanslag van zoodanige bierbrouwers,
die naar hoofdstuk II van het Koninklijk besluit van 12
October 1867 (Staatsblad n°. 106, "V. n°. 144) werken,
•moet de hoeveelheid beslag voortaan worden berekend,
niet volgens de grootte der roerkuip, maar naar de door
hen in het jaar gebezigde hoeveelheid meel, en wel in
verhouding van 284/, kilogrammen voor ιιn hectoliter be-
slag, volgens de opgaven, door de ontvangers der accijnsen
telkens na afloop des jaars te verstrekken.
Resolutie 14 September 1870, n°. 81 (V. n\\ 138).
-ocr page 281-
— 229 —
TABEL 2.
MOOO va
i
of meer
tot benei
1ste
2de
klasse
10OO0
οen
14000
ii
8000
ο
»•
10000
3de
i>
6200
ii
1)
8000
4de
ii
4800
>
11
6200
5de
ii
3500
M
1)
4800
6de
ii
2500 ,
1
>>
3500
7de
D
1900
l
»
2500
8ste
ii
1400
1
)1
1900
9de
ii
1000
l
11
1400
10de
ii
750
l
11
1000
11de
ii
500
1
11
750
12de
ii
250
1
11
500
13de
ii
beneden 2
50
14de
i>
125. 3). Rozijn-,
vr
acht
• en
kunstazijnniakers
(8).
(8) De fabrijkanten van wijnazijn behooren, even gelijk
de azignleggers, te worden aangeslagen als kooplieden.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 5 (V.
1823, n°. 103).
De aanslag der makers van kunstazijn uit geesthoudend vocht
moet niet plaats hebben naar gelang der vaten of kuipen,
vermits de beschouwing daarvan als tweelingskuipen gebleken
is aan bezwaar onderhevig te zijn, maar naar de hoeveelheid
van hel verbruikt wordende gedisteleerd, en wel in evenre-
digheid der waarde van den azijn uit gedisteleerd, vergeleken
met die van bierazijn, op den navolgenden voet:
Zoo de hoeveelheid van het gedisteleerd van 50% of tot de
waarde daarvan herleid, door hen jaarlijks gebruikt, bedraagt:
-ocr page 282-
— 230 —
TABEL 2.
1260 i
/aUmi of me
„ tot be
1ste
900
neden
1260 . .
. 2de
720
» »
»
900 . .
. 3de
558
)> *>
jj
720 . .
4de
432
33 33
}>
558 . .
. 5de
315
» tj
u
432 . .
. 6de
225
)> »i
)3
315 . .
. 7de
171
33 93
33
225 . .
. 8ste
126
n a
13
171 . .
. 9de
90
» t}
i)
126 . .
. 10de
67
33 33
13
90 . .
. 11de
45
33 33
33
67 . .
. 12de
23
i) 13
33
45 . .
. 13de
beneden 23 vaten
. 14de
Voor het fabriceren van rozijn- en vruchtazijn als zoo-
danig, en onverschillig of die fabrijkaadje afzonderlijk of
ten zelfden tijde en in dezelfde kuipen met azijn uit gedis-
teleerd geschiedt, moet de aanslag plaats hebben volgeus
het onderhavige nummer, te weten: naar gelang der twee-
lingskuipen,
voor zoo verre die gebezigd worden, of, geene
zoodanige gebruikt wordende, naar de andere kuipen, twee
aan twee
genomen, onverminderd, in beide gevallen, het
regt verschuldigd wegens de fabrijkaadje van den azijn uit ge-
disteleerd, op den voet als hierboven gemeld. Voorts wordt
de aanslag volgens de twee aan twee genomen kuipen,
geene eigenlijke tweelingskuipen zijnde, des noods eene klasse
lager gesteld dan het bij dit nummer vastgestelde tarief
medebrengt, en kunnen de oneven kuipen geheel buiten den
aanslag gehouden worden.
Resolutie 28 Maart 1839, n\\ SI (V. n°. 41), ver ge-
leken met die van
29 April 1843, n°. 6 (V. n°. 56),
en 13 Maart 1867, »°. 26 (V. n". 84).
Bij wijziging van bovengenoemde resolutie van 23 Maart
1839, n°. 39, is bepaald dat de rozijn- en vruchtaziin-
fabrijkanten, die voor de fabrijkaadje hunner azijnen, be-
-ocr page 283-
— 231 —
TABEL 2.
halve van andere grondstoffen, in dezelfde kuipen ook van
geesthoudeud vocht gebruik maken, deswege aan geene
verhooging van patentregt behooren onderworpen te worden,
maar de aanslag in dat regt enkel geregeld moet worden
volgens n°. 3 dezer tabel, en dus naar gelang der twee-
lingskuipen,
voor zoo verre die gebezigd worden, of, geene
tweelingskuipen gebruikt wordende, naar de andere kuipen,
twee aan twee genomen. Indien deze fabrijkanten mede
azijn fabriceren enkel uit geesthoudend vocht, behooren
zij deswege belast te worden naar het ingeslagen gedisie-
leerd, op den voet van het tarief daarvoor bepaald, be-
houdens om daarvan, voor elke der drie vernieuwingen,
af te trekken zeven kannen per vat ruimte der kuipen,
waarin de door hen tevens vervaardigd wordende rozijn- of
vruchtazijn gemaakt wordt.
Voorts worden de regten der azijnfabrijkanten, vallende
in de termen van n°. 3 dezer tabel en van art. 1 der
resolutie van 23 Maart 1S39, n°. 31 (zie boven), slechts
in ιιn aanslag ten kohiere gebragt, en wel naar zoodanige
klasse, als de som der op de twee wijzen verschuldigde
regten het naast bij komt; waarbij echter het maximum of
de eerste klasse van ieder fabrijkant niet mag worden
overschreden.
Resolutie 18 Aprό 1840, »°. 108 (V. n°. 66).
Evengemelde resolutie van 23 Maart 1839, n°. 31,
wordt verkeerd begrepen, wanneer men meent dat bare
bedoeling zou geweest zijn, de fabrijkanten van azijn uit
geesthoudend vocht voor het regt van patent gelijk te
stellen met de bierazijnmakers; zijnde bij die resolutie wel
degelijk gelet op het verschil in waarde, tusschen eerst-
genoemden en den bierazijn bestaande.
Resolutie 11 Mei 1840, «°. 139 (V. n°. 70).
-ocr page 284-
— 232 —
TABEL 2.
In gebruik hebbende:
15 paai*  tweelingskuipen of meer            6de kl.
12 ,,                 „ tot beneden 15 7de „
9 „                 „ „         12 8ste „
0     ,,                ,, ,,           9 9de ,,
4 „
                 „ „           6 10de „
3 n
                >» >>                11de „
2 „
                „ „               12de „
1     „                 „ „                13de „
De patentpligtigen, in deze tabel opgenoemd, zullen
wegens den verkoop der voorwerpen, in hunne fabrijken
vervaardigd, geen afzonderlijk regt verschuldigd zijn, dan
voor zoo verre die verkoop door hen (9) in het klein ge-
schiedt, in welk geval zij zich ook tevens als winkeliers,
slijters of tappers zullen behooren aan te geven.
Zie voorts de 19de aani, 1ste lid, op tabel V, n°. 85.
Zoomede wegens den aanslag van een snelazijnmaker, die
in den loop eens dienstjaars, aan dat der beschrijving
voorafgaande, de werkzaamheden geopend heeft, de reso-
lutie van 18 Mei 1858, n°. 88, in de 2de aant. op deze
tabel.
(9) Verg. de resolutie van 24 November 1846, n°. 81,
in aant. 49 op n". 36 van tabel XIV.
-ocr page 285-
V
.._ 233 —
(1) TABEL N°. 3.-
Koren-, gort-, grut-, pel- en boekweitmolens.
§ 1.
126a, Het patentregt, door de (2) koren-, gort-, grut-
en pelmolenaars te voldoen, zal worden berekend
(1)    Zie art. 6, § 4, artt. 8 en 11, § 1, artt. 12, 14,
21 en 35 der wet, en § 7 der "Vilde tabel.
(2)    Het bedrijf van een meelfabrikant, met een molen
voor eigen rekening werkende, komt in hoofdzaak geheel
overeen met dat van korenmolenaar, zoodat bedoelde fabrij-
kant voor zijn molen naar § 1 a en voor de bereiding voor
eigen rekening naar § 3 dezer tabel behoort belast te worden.
Resolutie 16 Maart 1860, n°. 41 ("V. n°. 31).
In gelijken zin is beslist met opzigt tot den aanslag van
den eigenaar van een fabriekmatig ingerigte water-graanmolen,
met bepaling dat de betrokkeD patentpligtige ten kohiere
moet worden gebragt voor een graan- of korenmolen, door
water [bewogen wordende.
Resolutie 9 Maart 1861, n°. 95.
Een chocolade-fabrijkant, die op den door hem gebezigd
wordende molen garst maalt, uitsluitend ten behoeve van
zijn fabrijkaat van chocolade, moet van een patent als
korenmolenaar voorzien zijn.
Arrest Hooge Raad 17 lebruarij 1857 (V. n°. 27).
Zie ook het aanget. op tabel IV, n". 2.
-ocr page 286-
— 234 —
TABEL 3.
op (2bis) 3 ten honderd, en dat van de (3) boek-
126b. weiten (4) griMen- en boekweitenmeel-molenaars,
(5) op 6 ten honderd van de (6) onzuivere huur-
(Zbis) Zie de 1ste aant. op art. 4 hierboven.
(3)    Bovenstaande beroepen zijn wel onderling verwant,
doch niet met dat van winkelier in grutterswaren (d. i. ver-
kooper van grutters waren, die hij zelf niet vervaardigd heeft).
Zie de aant. 1 op art. 10, en verg. de resolulien van 27
October 1819, lelt. RR, art. 6 (V. 1823, »°. 102), 12
Februari; 1827, n°. 65 (F. n\\ 20), Sde Fr., en 17 Novem-
ber
1828, n°. 53 {V. 1829, n°. 48).
(4)    Tot beter verstand van het woord grutten dient, dat
naar de bedoeling der wet de molens, tot het malen of
pellen van gort of grutten van gerst of haver gebezigd (even
als de koren-, dat is: tarwe-, rogge- en gerst-MEEL-molens),
aan een regt van drie, en die tot het maken van boek-
weilen-grutten (op gelijken voet als de foe£wez\'fe«-MEEL-molens),
aan een regt van zes ten honderd der huurwaarde onderhevig
zijn; wordende de gepelde gerst of haver zoo wel grutten als
gort genaamd; terwijl alleen de benaming van grutten, —
en nimmer die van gort — gegeven wordt aan gepelden of
gebroken boekweit.
Resolutie 12 April 1887, »°. 80 (V. n°. 46).
(5)    Zie de 1ste aant. op art. 4 hierboven.
(6)    Dus ook het geheel of gedeelte der lasten van den
molen, zoo openbare als andere, er onder te begrijpen.
Overigens is de begrooting der huurwaarde overgelaten
aan de voorzigtigheid van controleur en zetters, die zich
daarin behooren te gedragen naar de vooronderstelde winst-
gevendheid van den molen, daarbij van de huurcedels een
-ocr page 287-
— 235 _
TABEL 3.
waarde dier molens en daarbij behoorende gebou-
wen, benevens van (7) die der persoonlijke woning
oordeelkundig gebruik makende. Tot vinding der huur-
waarde van de niet verhuurde molenaarswoningen kunnen,
bij gebrek van juister maatstaf, de kadastrale aanslagen
worden gevolgd.
Circulaire 1 December 1819, leό. Z, Vr. 9 (V. 1823,
n°. 103).
Ingeval een dezer molens met een anderen van tabel IV
verbonden is, moet er, ten einde ieder naar zijn eigen
maatstaf te kunnen belasten, eene zoo veel mogelijk billijke
splitsing in de huur der metterdaad verhuurde molens van
dusdanige soort worden bewerkstelligd.
Circulaire 27 Augustus 1819, Ml. T, U, V, Vr. 7
(V. 1823, n°. 103).
Dergelijke splitsing behoort ten zelfden einde plaats te
hebben, ingeval een koren-, gort-, grnt- en pelmolen tevens
dient tot het malen van boekweiten-grutten en boekweiten-meel.
Circulaire 1 December 1819 voornoemd, Vr. 8, en resolutie
7 December 1840, »°. 66, in fine (Y. 1841, n°. 46).
In eene uitspraak van Gedeputeerde Staten van zekere
provincie, waarbij de korenmolenaars, die (evens boekweit
malen zonder die te pellen, tot drie in plaats van tot zes
percent der huurwaarde van de molens werden belast, is
berust.
Resolutie 1 Februari) 1848, «°. 111.
(7) De woning van den molenaar moet, naar de bedoeling
der wet, dan alleen in de begrooting der huurwaarde begre-
pen worden, wanneer zij eene aankoorigheid van den molen
-ocr page 288-
— 236 —
TABEL 3.
der molenaars, zonder nogtans immer te mogen
dalen beneden 5 gulden (8).
is; doende het in deze niets ter zake of de molen al dan
niet door een knecht wordt bewoond.
Resolutien 16 Augustus 1844, »°. 190 (V. n°. 209) en
14 Januarij 1848, »°. 124.
(8) Dit minimum kan, casu quo, voor beiderlei werkingen,
in deze § vermeld, te zamen worden genomen.
Resolutie 16 April 1841, n". 47 (V. n°. 66).
Laatstgenoemde resolutie moet in dezen zin worden ver-
staan, dat alleen dan, wanneer bij vereenigde uitoefening
der bedrijven van koren- en boekweit-molenaar, door de
gezamenlijke huurwaarde van beide deze werkingen, het mini-
mum
des regts niet wordt bereikt, zoodanig minimum voor
beide werkingen kan worden toegepast, en dat dus de toe-
passing van dat minimum niet behoeft te geschieden wan-
neer het regt voor ικne werking of beide werkingen te
zamen f 5 of meer bedraagt.
Resolutie 17 November 1848, »°. 70, gewijzigd bij die
dd.
28 Augustus 1868, n\\ 113 (V. »°. 95).
De bepaling van het 2de gedeelte van § 2 van tabel IV
is niet toepasselijk op de molens van tabel III, ten zij deze
met eenigen molen van tabel IV verbonden mogten zijn, en
hunne werkingen niet gelijktijdig maar bij afwisseling plaats
hadden, als wanneer het voor de molens dezer tabel bij
§ 1 bepaalde minimum, de-i noods, daarop kan worden toe-
gepast; terwijl voor de molens, naar tabel IV belast, de
aanslag des noods kan dalen 1 of 2 klassen beneden de
laagste der bij die tabel aangewezene.
Circulaire l December 1819, lett. Z, Vr. 10 en 11
(V. 1823, n». 103).
-ocr page 289-
— 237 —
TABEL 3.
§ 2.
De ambtenaren, met de beschrijving
belast, zullen het vermogen hebben om zich de bestaande
huurcedels der molens enz. te doen vertoonen (9).
§ 3.
De patentpligtigen, in deze tabel ver-
meld , zullen voor den verkoop der op hunne molens ver-
werkte granen geen afzonderlijk regt verschuldigd zijn,
(10) met uitzondering alleen van zoodanige korenmole-
naars, die voor eigen rekening granen zouden mogen
breken; zullende deze zich deswege als kooplieden of
winkeliers behooren aan te geven.
§4.
Voor zoo verre de voorschrevene molens
Verg. de resolutie van 5 December 1842, n°. 26 (V.
n°. 221) in het aanget. op tabel IV, n° 16.
(9)    Zie het begin der 6de aant.
(10)     De voorwaarde, waaraan de vrijstelling verbonden
is, laat geen twijfel over dat pelmolenaars afzonderlijk,
hetzij als kooplieden of als winkeliers, moeten worden
belast wegens den verkoop van niet op hunne eigen molens
gepelde gerst.
Resolutie 14 November 1845, n°. 95 (V. n°. 234).
De hier gemaakte uitzondering is niet van toepassing ten
aanzien der korenmolenaars, die het zoogenaamd schepgraan
op hunne molens tot meel malen, ten einde dit te verkoopen.
Resolutie 8 November 1868, n°. 88 (V. n". 112).
-ocr page 290-
— 238 -
TABEL 3,4.
alleenlijk met de hand worden bewogen, (11) zullen
dezelve worden aangeslagen in evenredigheid van de
voordeden, welke zij geacht zullen worden op te leveren,
Wetv. 1823, zoo echter, dat de aanslag niet zal overtreffen (12) de
"*• fi- som van 8 gulden, noch dalen beneden die van 1 gulden.
(1) TABEL N°. 4.
Molens, geen koren-, gort-, pel- of boekweitmolens
zijnde. (De regten
, wegens dezelve verschuldigd,, te
berekenen volgens tarief litt.
A).
§ 1.
De belasting, verschuldigd wegens (2)
(11)    Volgens art. 6 der wet van 1823 zou te dezer
plaatse moeten worden gelezen: „en als zoodanig alnog bij
„de wel op het
gemaal van 21 Augustus 1822 {Staatsblad
„n°.
36) toegelaten zijn".
Deze wet echter is later afgeschaft, en evenzeer die
van 1833, waarbij de. accijns op het gemaal weder was
ingevoerd.
Wet van 13 Julij 1855 {Staatsblad n°. 108, V. n°. 82).
(12)     Het regt van deze molens bedroeg volgens de
wet van 1819 de helft meer.
Zie voorts de resolutie van 4 Augustus 1828, n°. 78
(V. n°. 140) in de 51ste aant. op art. 3.
(1)    Zie art. 6, §§ 1 en 2, en art. 8 en 11, § 1, artt.
12, 14, 21 en 35 der wet, en § 7 der Vilde tabel.
(2)    Zie de volgende aant.
-ocr page 291-
— 289 —
TABEL 4.
ieder van de hierna vermelde (3) molens, zal geregeld
(8) Met betrekking tot de molens behoort in het oog te
worden gehouden:
a.   dat alle werktuigen, welke door stoom, water, wind
of paarden in wentelende of rondgaande beweging wor-
den gebragt, als stoom-, water-, wind- of paar denmolens
zijn te beschouwen;
b.    dat door molen moet worden verstaan het werktuig in
zijn geheel,
voor zoo verre het tot dezelfde werking of
maling dient;
c.    dat door werking of maling (zie § 2 dezer tabel), te
verstaan is iedere bijzondere soort van arbeid, zoowel
met opzigt tot de wijze van werking, als in betrek-
king tot de stof die bearbeid wordt, en
d.    dat ingeval dezelfde patentpligtige meer dan ιιn stoom-
werktuig, waterrad, windmolen enz. bezigt, iedere
soort
van werking, door ieder stooinwerktuig, water-
rad of windmolen te weeg gebragt, bij het regelen der
belasting steeds op zich zelf moet worden beschouwd
en belast, en nimmer aangemerkt kan worden als
slechts ιιn molen uit te maken; al ware het ook dat
alle stoomvrerktuigen, waterraderen of windmolens tot
dezelfde soort van werking of maling dienden.
Uit het voorafgaande volgt:
dat een door stoom, water, wind of paarden gedreven
molen, welke met twee, drie of vier paren steenen dezelfde
grondstof
maalt, niet als twee, drie of vier molens behoort
te worden aangemerkt, maar even als alle andere molens,
die met een paar steenen malen, slechts als ιιn molen;
-ocr page 292-
— 240 —
TABEL 4.
dat een molen, die met twee paar steenen maalt, waar-
van het eene paar tot het malen van mosterd en het an-
dere tot het malen van lynkoeken dient, als twee molens
moet worden aangemerkt;
dat een molen, die tot het draayen en te gelijker tijd
of beurtelings tot het doordoren van ijzer dient, mede als
twee molens moet worden beschouwd;
dat daarentegen een oliemolen, waar het zaad geperst en
gestampt of wel geslagen wordt, slechts als ιιn molen kan
worden aangemerkt, vermits deze twee* • of drieλrleiwijze
van bewerking slechts ιιn doel — het voortbrengen van
olie — heeft;
dat wanneer hetzelfde paar steenen, dezelfde stamper,
hetzelfde zaagraam nu tot deze, dan tot gene werking wordt
gebezigd, ieder dier werkingen als een afzonderlijke molen
moet worden aangemerkt en alzoo belast;
dat wanneer het draaijen van ijzer, hout en staal door
dezelfde beweegkracht geschiedt, dit als ιιne werking of
ιιn molen moet worden beschouwd (zie de laatste, uit de
resolutie van 27 October 1819, lett. Rfi aangehaalde zin-
snede in de 1ste aant. op art. 10); dat voorts, wanneer het
doorboren van ijzer, koper en metaal — wel te onderscheiden
van het hσlboren op de draaibank — met molens geschiedt,
dit afzonderlijk belastbaar is, ofschoon ook bij de wet niet
met name vermeld, en dat hetzelfde het geval is ten aan-
zien van het draayen van schroeven, voor zoo verre dat
draaijen niet geschiedt op eene draaibank, maar door
geweldigen inwring in een vooraf bestaanden vorm of
moerschroef;
dat het draayen van koper op molens, te gelijk dienende
tot het draaijen van ijzer, staal en hout, afzonderlijk be-
hoort te worden belast;
-ocr page 293-
— 241 —
TABEL 4.
dat eindelijk een fabrijkant, bezigende een rosmolen,
bestemd tot het smeden van ijzer, en een dergelijken mo-
len tot het in werking brengen:
a.     van blaasbalgen;
b.     van werktuigen tot het boren van ijzer, staal en hout; en
c.     van banken tot het draaijen van ijzer en hout,
voor vier afzonderlijke werkingen behoort te worden aan-
geslagen. "Vermits laatstgenoemde werking bij n°. 6 hierna
met name is aangewezen, behoort de aanslag dienvolgens
ook naar dat nummer te geschieden. Daarentegen kan ten
aanzien der overige soorten van werkingen, wegens welke
de aanslag niet anders dan bij assimilatie kan geregeld
worden, aan controleur en zetters worden overgelaten, met
welk nummer dezer tabel — in verhouding tot het voordeel
aanbrengende der te belasten werking — die assimilatie
behoort plaats te hebben. Wanneer derhalve de overtuiging
bestaat, dat de bedoelde soorten van werkingen, zelfs met
de laagste der voor n°. 6 opengestelde klassen te zwaar
belast zouden zijn, kan de assimilatie geschieden met andere
nummers dezer tabel, b. v. voor den smeedkamer met n*. 21,
voor de blaasbalgen, met n\\ 4, voor de boormachine met n°. 18.
Resolutien 30 Augustus 1827, n\'. 41 (V. n". 151),
5 Augustus 1841, »°. 67 (V. nD. 128), 10 Junij
1843, »°. 40 (V. n°. 79) en 2 Junij 1860, n°. 82
(V. n\\ 88).
"Voorschreven beginselen zijn in zoo verre bevestigd bij de
resolutie van 19 October 1858, n°. 156, opgenomen in het
aanget. op n°. 38 der 1ste afd. van tabel I.
"Volgens de geheele strekking der patentwet moeten onder
molens begrepen worden al die voorwerpen, welke door
eenige beweegkracht in rondgaande of wentelende beweging
16
-ocr page 294-
— 242 —
TABEL 4.
worden in evenredigheid van de klassen, bij dezelve aan-
ge wezen.
MOLENS,
(4) bewogen door:
Stoom of
water.
Wind.
klassen.
Paarden.
klassen.
klassen.
127. a, l>. e. 1. Chichorei-molens (ibis)
8 tot 10
10 tot 12
8 tot 10
worden gebragt om eenige grondstof of voorwerp tot eenig,
het zij middellijk of onmiddellijk gebruik te vervormen. Al
mogt derhalve een werktuig uitsluitend dienen om reeds
op andere wijze fijn gemaakte indigo, met water vermengd,
tot slib te vervormen, dan nog zou dit werktuig, waardoor
de indigo de vereischte bewerking ondergaat om als verw-
stof gebruikt te kunnen worden, in den zin der patentwet
als vertomolλn moeten beschouwd worden.
Arrest Hooge Raad 26 Januarij 1870 (V. n°. 18).
Zie hetzelfde arrest in aant. 13 en \'σObis op tabel I.
Ten aanzien van den aanslag der molens in beetwortel\'
suiker-fabrijken
, zie aant. 81 op tabel I.
Vergelijk ook de resolutie van 28 Maart 1845, n°. 160,
in het aanget. op n°. 49 der 2de afd. van tabel XII.
(4) Voor een oliemolen, bij afwisseling door sloom en door
wind bewogen, behoeft slechts een enkel regt te worden toe-
gepast voor de hoogst belastbare der aangewende beweeg-
krachten.
Resolutie 81 Mei 1855, n\\ 134 (V, n°. 51).
(4Ws) Naar stat. n°. 127" aan te slaan de waschmachines
en raspen in beelieortelstdker-fabrijken. Zie de resolutie van 15
Mei 1868, n°. 40 (V. n°. 57) in aant. 81 op tabel 1.
-ocr page 295-
— 243 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen door:
Stoom of
water.
Wind.
Paarden.
kluten.
klassen.
klassen.
6 tot 10
8 « 10
8 . 12
6 tot 9
8 » 10
8 ,, 12
8  tot 11
9    . 11
10 > 14
128. a. i. c. 2. Chocolaad-molens (5) . . .
129. a. t. e. 3. Gouddraadtrekkers-molens .
130. a. b. c. 4. Heiinepkloppers-molens (6).
(5)     Hiermede te assimileren de molens tot het fijnmalen
van lompen suiker.
Resolutie 18 Decemler 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Verg. wijders tabel "V, n°. 51, zoo mede de resolutie van
16 Julij 1844, n°. 96, in het aanget. op n°. 33 van tabel V.
Een chocolaad-molen waarop garst gemalen wordt, brengt
afzonderlijke patentpligligheid als korenmolenaar te weeg,
ook dan wanneer die molen geenszins is ingerigt om tot het
malen van graan gebruikt te worden.
Arrest Hooge Raad 17 Februarij 1857 (V. n°. 27).
Zie ook het aanget. op tabel III, § 1.
Naar stat. n°. 128" moeten ook worden aangeslagen de
centrifuges of turbines en de suikerbrekers in beettoorlelsuiker-
fabrijken. Zie
de resolutie van 15 Mei 1868, n°. 40 (V. n\\
57), in aant. 81 op tabel I.
(6)     Hiermede te assimileren het sloomwerktuig, waarvan
wordt gebruik gemaakt in zekere touwslagerij tot het
verrigten van een werk, waartoe anders menschenhanden
of paardenkracht zouden worden vereischt; te weten het
trekken van het ona/gewerkt touw van de eene zijde der
baan naar de andere, en het afgewerkt terugtrekken daarvan.
Resolutie U April 1842, n°. 133 (V. n°. 95).
-ocr page 296-
— 244 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen door :
Stoom of
water.
Wind.
Paarden.
klassen.
klassen.
klassen.
131. a.b.c. 5. Houtzaag-molens (7). . • .
Vσ2.a.b:c. 6. Hout-, ijzer- en staaldrnai-
jcrs-molens (8).......
6 tot 11
8 „ 11
6 tot 11
6 « 11
10 tot 13
10 „ 12
Verg. dezelfde resolutie in de L4de aant. op tabel 1
Assimilatie van blaasbalgen met het onderwerpelijk n°. 4.
Zie resolutie van 2 Junij 1860, n°. 32 (V. n°. 88) in de
3de aant. op deze tabel.
Naar stat. n°. 130" moeten ook worden aangeslagen  de
persen, zich bevindende in beetwortelsuiker-fabrijken. TAs   de
resolutie van 15 Mei 1868, n°. 40 (V. n\'. 57) in aant.  81
op tabel I.
(7)    Zie aant. 26 hierna.
V oorts met deze molens te assimileren de plaat- en fenir-
zaag-molens.
Resolutie 18 December 1820, lett. B (V. 1835 , n°. 80).
Nopens de toepassing der wet op een houtzaag-molentje,
dat aan een timmet-man tot zijn gerief als zoodanig zou
kunnen dienen, is te kennen gegeven, dat de wet geen
anderen aanslag der molens dan naar het onderwerpelijk
nummer toelaat, en dat die aanslag behoort geregeld te
worden zoodanig als de aard der zaak in verband tot de
wet dit medebrengt.
Resolutie 28 December 1855, n°. 76.
(8)     Hiermede te assimileren de werktuigen tot het
-ocr page 297-
— 245 —
TABEL 4.
MOLENSi
bewogen door:
Stoom of
water.
Wind
Paarden.
klassen.
klassen.
klassen.
6 tot 11
\'8 »12
18 » 12
6 tot 10
6 » 12
8 » 11
9 tot 12
9 » 14
10 « 13
133. a. b. e. 7. Karotten-molens......
1IS4. a. h. <;. 8. Keijen-, marmer-, steen-,
tras-, orseille-, krijt-, weed-
asch-, pijpaarde- of klei-
molens, hetzij slechts ιιne
dezer stoffen of meerdere
derzelve tevens of bij ,af»
wisseling op dezelve wor-
den gemalen (9)......
135. a. b. c. 9. Kalanders -, glanzers-mo-
lens (10)..........
draaijen van koper; tot het boren door middel van dril-
boren;
de punchmachines; de steekmachines; de schaafmachi-
nes
enz. enz.
Resolutie 10 Juny 1843, »°. 40 (V. n°. 79).
Verg. ook de resolutie van 20 Junij 1840, n\\ 113 (V.
1841, n°. 8) in de 14de aant. op § 5 van tabel I.
(9)     Verg. het bepaalde ten slotte van n°. 58 der 2de
afd. van tabel I.
Met dit nummer te assimileren de pleister-molens.
Resolutie
14 Junij 1861, n°. 54.
Evenzeer de molens, door glasfabrijkanten gebezigd tot het
Hjnmalen van eenige grondstoffen, bij hun flesschen-fabrijkaat
benoodigd.
Resolutie 9 September 1856, n". 45.
Verg. die resolutie in aant. 14 op § 5 van tabel I.
(10)     Verg. aant. 14 op tabel I.
-
-ocr page 298-
— 246 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen door:
Stoom of
water.
Wind.
Paarden.
klassen.
klassen.
6   tot 10
9 » 13
7     » 10
7 . 10
9 » 13
6 . 13
6 . 11
klassen.
6   tot 11
9 » 13
7     » 11
7 » 11
9 » 13
6 « 13
6 » 12
8   tot 12
11 » 15
9    . 12
9 » 12
11 » 15
9 » 14
9 » 14
136. a.b.c. 10. Koper-molens (11). . . .
137. a.i.c. 11. Lijnkoek-molens, waar-
mede lijnkoeken gemalen
worden (12).......
138. a. b. c. 12. Loodwit-molens......
139.«. b. e. 13. Loodplet-molens (13). . .
140. a. b. e. 14. Mosterd-molens (14). . .
141.  a.b.c. 15. Mont-molens (15) . . . .
142. a. b. e. 16. Olie-molens (16).....
Er bestaat voor de toepassing van het regt geen onder-
scheid of de door molens bewogen wordende kalanders zijn
koude of warme.
Resolutie 13 Januari) 1842, »°. 153 (V. n°. 34).
(11) Verg. de 8de aant. op deze label.
(IS) Zie de 16de aant. hieronder.
(13)    Verg. de resolutie van 11 April 1844, n°. 35, in
het aanget. op n°. 10 der 1ste afd. van tabel XII.
(14)     Hiermede te assimileren de molens, gebezigd tot het
malen van specerijen.
Resolutie 23 November 1839, n". 39 (V. 1841, n°. 106).
(15)    Verg. tabel V, § 1, n°. 47. .
Met deze molens kunnen worden geassimileerd die, waarin
aardappelenmeel vervaardigd wordt.
Resolutie 3J Mei 1839, n°. 47 (V. n°. 101) en 20
April 1843, »°. BI (V. n°. 81).
(16)    Zie de 3de en 4de aant. op deze tabel.
-ocr page 299-
— 247 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen door;
Slooin of
water.
Wind.
Paarden.
klassen.
klassen.
klassen.
14\'i.a.i.c. 17. Polijst-molens, waarop de
vloersteeneu gepolijst
worden (17).......
8 tot 11 11 tot 14
9 tot 18
Als lijnkoekmolenaars zijn belastbaar zoodanige oliemole-
naars,
die de lijnkoeken, van hun\' oliemolen komende, tot
beestenvoeder vermalen, al bezigen zij daartoe geen afzon-
derlijke
stampers.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Fr. 7 (V.
1823, n°. 103).
Oliemolenaars, die een gedeelte hunner fabrijk bezigen
tot het schillen of treden van gerst, moeten, behalve hun
patent als zoodanig naar tabel IY, n°. 16, ook als pel-
molenaars
volgens tabel III belast worden. Indien de
werkingen of malingen bij afwisseling plaats hebben, moet
de aanslag voor de oliemolens geregeld worden overeen-
komstig het bepaalde bij tabel IV, § 2, met inachtneming
der voorschriften, vermeld in de 6de en 9de aant. op even-
genoemde lilde tabel.
Resolutie 5 December 1842, n°. 26 (V. n°. 221).
Een oliemolenaar, die de op zijn molen verkregen olie
tot patentolie zuivert, is, behoudens het in aanmerking
nemen dier vervaardiging bij de regeling van zijn aan-
slag, daarvoor niet afzonderlijk patentpligtig, en evenmin
wegens den verkoop der door hem vervaardigde patent-
olie, als winkelier.
Resolutie 11 April 1855, n\\ 72.
(17) "Verg. n\'. 58, 2de afd., van tabel I.
-ocr page 300-
— 248 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen door
—~^-**-*— " i
Stoom of ,,,. .
Wind.
water.
Paarden.
klassen.
klassen.
klassen.
9 tot 13
9 » 13
7 » 12
9 . 18
8 tot 11
8 » 11
8 . 11
8 » 11
11 tot 14
11 0 14
10    « 14
11    » 14
144.a. b. e. 18. Polij»t- en scherp* of
slijpmolens van staal of
ijzer (18)........
145.  a.b.e. 19. Steeu- of marmer-zaag-
molens. . . . ,.....
146. a. b. c. 20. Schors- of taanmolens . .
147.  u. b. c. 21. Stamp-molens, waarin de
erts fijngestamptwordt(19)
(18)     Verg. de 3de aant. op deze tabel, zoomede n°. L9
der 2de afd. van tabel I.
Onder dit nummer mede te begrijpen de in fabrijken
gebezigde slijpbanken, ofschoon alleen dienende tot het
herstellen en pasmaken der tot die fabrijken behoorende
gereedschappen.
Missive 27 Maart 1846, »°. 83.
Assimilatie eener boormachine met het onderwerpelijk num-
mer. Zie resolutie van 2 Junij 1860, n". 32 (V. n°. 88) in
de 3de aant. op deze tabel.
(19)    Hiermede te assimileren de molens tot het malen van
potlood.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1885, n". 80).
Insgelijks de molens tot het malen van loodert».
Resolutie
29 Augustus 1835, n°. 137.
Assimilatie van een smeedhamer met het onderwerpelijk
-ocr page 301-
— 249 —
TABEL 4.
MOLENS,
bewogen dooi
Stoom of Wind_
water.
Paarden.
klassen.
klassen.
klassen.
9 tot 13
6 » 11
6 » 11
9 » 13
9 » 13
9 » 13
9 » 13
8 tot 12
6 » 10
6 . 10
8 « 11
8 » 11
8 » 11
8 » 11
11 tot 15
9 « 12
9 » 12
11 - 14
11 « 14
11 * 14
11 » 14
148.  a. 6. c. 22. Stijfsel- of poedermolens .
149.  a. b. c. 23. Snuif-molens.......
150.". b. c. 24. Tabaks-kerf-molens. , . .
151.  a. b. e. 25. Verw-molens (20) . . . .
152. a. b. c. 26. Verwhout-molens (21). .
153.  a. b. c. 27. Vol-molens........
154. a. ti. o. 28. Zeemtou.wers-molens(22).
nummer. Zie resolutie van 2 Junij 1860, n°. 82 (V. n\\ 88)
in de aant. 8 op deze tabel.
Verg. voorts tabel I, 1ste afd., n\\ 56.
(20)     Hiermede te assimileren de droogery-molens.
Resolutie
14 Junij 1861, »°. 54.
"Verg. voorts de resolutie van 28 September 1826, n\'. 76
(V. n°. 129) in aant. 14 op § 5 van tabel I, zoomede het
arrest van den Hoogen Raad van 26 Januarij 1870 ("V. n°.
18) in aant. 3 op deze tabel.
(21)    Met deze te assimileren de koffij-geelmakers-molens.
Resolutie
18 December 1830, lett. B (V. 1835, n°. 80).
(22)     Wanneer de zeemtouwer de traanloogen, uit zijne
zeemtouwerij afkomstig, opkookt, is hij deswege aan een
afzonderlijk regt onderworpen; kunnende die handeling met
die der lijmzieders worden gelijk gesteld; doch de traan,
afkomstig van zeemtouwen enz., Kan geenszins als afval
worden Deschouwd, wanneer zij, alvorens verkocht te wor-
-ocr page 302-
— 250 —
TABEL 4.
§ 2.
Indien eenige molen (23) tot meer dan
eene der bij § 1 hiervoren onder een afzonderlijk num-
mer vermelde werkingen of malingen gebezigd wordt,
zal daarvan uitdrukkelijk aangifte behooren te worden
gedaan, en zullen ieder dier werkingen in het bijzonder
worden aangeslagen, ofschoon zoodanige werking ook met
eenige andere ware verwant (24), doch zal, ingeval de
gezegde werkingen op denzelfden molen bij afwisseling
den, eenige bereiding ondergaat; evenmin als voor afval
zou kunnen worden gehouden het geesthoudend vocht, dat
door den suikerraffinadeur, als suikerwaterstoker, uit den
afval zijner fabrijk wordt verkregen.
Resolutie 10 November 1835, n\\ 71 ("V. 1836, n°. 24).
(23)     De bepaling van deze § heeft ten doel, lederen
arbeid, door een molen veriοgt, afzonderlijk te doen aan-
slaan, in voege dat wanneer bijv. op een en denzelfden
molen zoowel mout als olie gemalen wordt, die molen als
twee molens moet worden belast.
Memorie van toelichting op dit voorschrift der wet.
Zie wijders de 8de aant. op deze tabel.
(24)    Achtervolgens deze bepaling is buiten effect gesteld
dat gedeelte eener resolutie van Gedeputeerde Staten van
zekere provincie, waarbij aan een\' oliemolenaar, tevens lijn-
koekmolenaar
zijnde, van den aanslag in laatstgemelde hoe-
danigheid ontheffing werd verleend, op grond dat die beide
bedrijven als met elkander verwant zouden moeten worden
beschouwd.
Koninklijk besluit 6 October 1839, n". 82.
-ocr page 303-
— 251 —
TABEL 4.
plaats hadden, of\' wanneer eenige door water bewogen
molen, uit hoofde van deszelfs ongunstige ligging, ten
aanzien van het benoodigde water, doorgaans meer dan
de helft des jaars moet stilstaan, de aanslag des noods
kunnen geregeld worden in evenredigheid van ιιne of
twee klassen beneden de laagste der bij de vorige § voor
iederen molen aangewezene (25).
§ 3.
De patentpligtigen, in deze tabel bedoeld,
zullen voor den verkoop (26) der voorwerpen, op hunne
molens verwerkt, geen afzonderlijk regt verschuldigd zijn,
dan alleen wegens de chocolade, karotten , snuif en tabak
bij hen bearbeid, voor zoo verre zij die waren in het
klein verkoopen, en zullen zij zich deswege als winkeliers
behooren aan te geven.
(25)     Zie aant. 6, 2de lid, en 8, in fine, op tabel III.
(26)    De wet schijnt van de molenaars het afzonderlijk pa-
tentregt als koopman niet te vorderen ter zake van den in-
koop of verkoop der door hen te verwerken of verwerkte stoffen,
maar alleen van zoodanigen, die de grondstoffen geheel of
ten deele verkoopen, zonder dat deze de gewone bearbeiding.
hunner molens hebben ondergaan.
Circulaire 81 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 26 (V.
1823, n°. 103).
Om alzoo een houtzaagmolenaar wegens den verkoop van
hout als koopman buiten \'s lands te kunnen beschouwen, dient
te blijken, dat hij het van buitens \'s lands ontvangen hout,
zonder op zijn molen verwerkt te zijn, in den handel heeft
gebragt.
Resolutie 17 Februarig 1854, n". 18.
-ocr page 304-
— 252 —
TABEL 4, 5.
§ 4.
De zoodanige der in deze tabel genoemde
molens, welke door de (27) hand bewogen worden, zullen
worden aangeslagen op een derde gedeelte van de regten,
voor de paarden-molens bepaald.
(1) TABEL N\\ 5.
Fabrijken, waarvoor de belasting niet is gegrond op het
aantal werklieden in dezelve gebezigd. {De regten,
wegens dezelve verschuldigd, te berekenen volgens tarief
litt.
A).
§ 1.
Het patentregt, wegens (2) ieder der
navolgende fabrijken te voldoen, zal worden geregeld in
evenredigheid van de klassen, bij dezelve vastgesteld.
klasse.
155. 1.) IJzersmeltergen, voor (3) iederen
oven...........7 tot 9.
(27) Zie de resolutie van 4 Augustus 1828, n°. 78 ("V.
n\'. 140) in aant. 51 op art. 3, en die van 1 December
1819, lett. Z (V. 1828, n°. 108) in aant. 23 op tabel XII.
(1)     Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 8 en 11, § l,artt. 12,
14, 21 en 85 der wet, en § 7 der Vilde tabel.
(2)     Zie hieromtrent de resolutien van 19 November 1847,
n\'. 182, en 29 Maart 1854, n°. 14, in het aanget. op n°. 87
dezer tabel.
(3)     Hetzij al dan niet dadelijk gebruikt wordende; be-
-ocr page 305-
— 253 —
TABEL 5.
klasse.
156.     2.) IJzersmelterijen, tevens gieterijen van
kanonnen, bomben, potten of andere
dergelijke voorwerpen zijnde, voor
(4) iederen oven.......6 tot 8.
157.     3.) Ijzersmederijen, ijzerhamers (5), voor
ieder stel hamers.......10 „ 11.
houdens de bevoegdheid der belanghebbenden tot het doen
verzegelen der ovens, op den voet en tot het einde, ver-
meld in de 10de aant. op tabel XIII.
Deze bepaling is overigens mede van toepassing ten aan-
zien van al de, volgens de onderhavige tabel als bestand-
deelen belastbare voorwerpen.
Circulaire 31 December 1820, letl. 3 B, Vr. 12 (V.
1823, n*. 103).
Zie omtrent de afzonderlijke belastbaarheid van een
kroesoven in eene fabrijk van ijzeren schepen, stoommachines
enz., de resolutie van 19 October 1858, n°. 156, in het
aanget. op n°. 88 der 1ste afd. van tabel I.
(4)     De in deze fabrijken (ijzersmelterijen, tevens giete-
rijen zijnde) aanwezige gloeiovens zijn niet aan het regt
onderworpen.
Resolutie 18 Maart 1845, »*. 106.
(5)    Hiermede te assimileren de bladijzer-slageryen, sme-
derijen van ijzer gereedschap met hamers, door molens bewogen
(PLATINERIES).
Circulaire 18 December 1820, letl. fl(V. 1835, n°. 80).
In overeenstemming met den Franschen tekst, die te
dezer plaatse spreekt van systθme de marteaux, is onder
-ocr page 306-
— 254 —
TABEL 5.
klasse.
158.     4.) IJzeren-staftrekkerijen en ijzerplet-
terijen, voor ieder paar rollen of
cilinders..........9 tot 10.
159.     5.) IJzergieterijen (6), voor iederen oven. 9 „ 14.
stel hamers te verstaan het zamenslel der hamers, en is alzoo
ieder zoodanig zamenstel belastbaar.
Resolutie 5 December 1855, »°. 40.
(6) Met deze kunnen worden geassimileerd de ovens,
waarin het ijzer door smelting in besloten kroezen en
verdere scheikundige bewerking, in den toestand van staal
wordt gebragt.
Resolutie 5 Maart 1827, »°. 76 (V. n°. 29).
Ook de door stoom gedreven werktuigen, in deze fa-
brijken gevonden wordende, vallen onder de toepassing
der wet.
Zie omtrent die toepassing de 8de aant. op tabel IV.
Op de gieterijen, bij dit en het volgend nummer omschreven,
waarin ook werktuigen worden vervaardigd, voor wier
vervaardiging een regt naar tabel I of XII verschuldigd
is, behoort een tweeledige aanslag naar tabel V en tabel I
of XII te worden toegepast. De werklieden, uitsluitend
voor de gieterij gebezigd, moeten echter niet onder de
naar tabel I of XII belastbare personen worden begrepen.
Resolutie 20 Mei 1866, »°. 87 (V. n°. 52).
In de gieterijen moeten de reveroθre-ovens, de smeU-
ovens, waarin kroezen worden gesteld, en de koepel-ovens,
waarbij de hitte door koude of warme lucht wordt aange-
-ocr page 307-
— 255 —
TABEL 5.
klasse.
160.     6.) Metalen geschut- en klok-, koper-
en geelgieterijen, andere dan die in
(7) de 1ste afdeeling van tabel
n°. 12 vermeld, voor iederen oven. 9 tot 14.
161.     7.) Koperpletterijen, voor ieder paar
rollen of cilinders (8).....9 „ 11.
162.     8.) Koperhamer-werken , voor ieder stel
hamers..........9 „ 11.
163.     9.) Koper- of ijzer-draadtrekkerijen,
voor iedere trekkery.....9 „ 11.
164.   10.) Spiautersmelterijen, voor iederen
oven, de calcineer-ovens niet mede
te rekenen.........9 „ 12.
blazen, volgens n\'". 5 en 6 voormeld worden aangeslagen.
Het gebruik van kroezen, waarin het metaal tot smelling wordt
gebragt, zonder dat zij in besloten ovens worden gesteld,
geeft echter tot geen afzonderlijken aanslag aanleiding, maar
moeten de daaruit voortvloeijende presumlieve voordeden bij
het regelen der belasting van de smelt-ovens in aanmerking
worden genomen, of bij regeling der belasting volgens tabel
I of XII geheel worden vrijgesteld.
Resolutie 5 Augustus 1841, n". 67 (V. n". 123).
Verg. voorts tabel I, afd. 1, n°. 50.
(7)    Zie n°. 5 dier afd.
Verg. voorts de vooi afgaande aant.
(8)     De molens tot het draaijen of slijpen der cilinders zijn
afzonderlijk belastbaar.
Resolutie 20 January 1840, n". 113.
-ocr page 308-
— 256 —
TABEL 5.
klasse.
165.   11.) Lood-smelterijen, voor iederen oven (9) 8 tot 11.
166.   12.) Hagelgieterijen........10 „ 14.
167.   13.) Loodasch-branderijen, voor iederen
oven...........11 „ 15.
168.   14.) Menie-fabrijken, voor iederen oven (10) 8  „ 12.
169.   15.) Loodsuiker-fabrijken......8  ,, 11.
170.   16.) Spaanschgroen-fabrijken.....9  „ 12.
171.   17.) Vermiljoen-fabrijken......8  „ 11.
172.   18.) Berlijnsblaauw-makerijen (11) . . . 11   „ 14.
(9)     Hierdoor worden enkel bedoeld de ovens, dienende
tot smelting van looderls, en niet die, waarvan de loodgieters
of loodverwerkers, bij tabel XII, 1ste afd. bedoeld, zich
bedienen.
Resolutie 11 April 1844, n\'. 36.
Verg. ook die resolutie in het aanget. op n°. 10 der ls.te
afd. van tabel XII.
(10)    Zie omtrent de vraag: of het fijnmalen van loodoxijde
in de menie-fabrijk van loodwit- en menie-fabrijkanten a/ion-
derlijke
belastbaarheid van den daartoe gebezigden rosmolen
medebrengt, de resolutie van 27 Mei 1853, n°. 106, in de
14de aant. op § 5 van tabel I.
(11)    Hiermede te assimileren de mineraal-blaauw-makerijen.
en de chromaat-groen-fabrijken.
Resolutie 20 April 1848, »°. 51 ("V. n°. 81).
Ook de chromaat-geel-fabrijken.
Resolutie 12 November 1844, »°. 116 (V. n#. 267).
-ocr page 309-
— 257 —
TABEL 5.
klasse.
173.   19.) Bergschblaauw-makerijen (12). . .   10 tot 13.
174.   20.) Vrieschgroen-fabrijken.....    9 „   12.
175.   21.) Blaauwsel-fabrijken......    8 „   11.
176.   22.) Meκkrap-fabrijken.......     7 „   10.
177.   23.) Karmijn-bereiderijen......   12 „   14.
178.   24.) Vitrioolzuur-fabrijken.....   11 „   13.
179.   25.) Borax-stokerijen (13). . . . . .   10 „   11.
180.   26.) Salmoniak-bereiderijen ... .    8 „  11.
181.  27.) Salpeter-fabrijken.......    9 „   12.
182.  28.) Sterkwater-stokerijen......    7 „   12.
183.  29.) Buskruid-fabrijken (14).....     6 „     8.
En evenzeer de fa brij ken van chloor-kalk.
Resolutie 10 December 1844, »°. 165 (V. n°. 265).
(12)    Hiermede te assimileren de schyjtgeιl-fabrvjken.
Circulaire
18 December 1820, lelt.B(V. 1885, n°. 80).
(13)    Als boven de aluinloog-rafflnaderyen.
Circulaire
als voren.
Zoo mede de zoutzuur-fabrigken.
Resolutie 14 Junij 1861, n°. 54.
, (14) Zie omtrent de verpligtingen der fabrijkanten van
buskruid, vuurwerk of schietkatoen, de aant. 6 op art. 17
der wet.
17
-ocr page 310-
_ 258 —
TABEL 5.
klasse.
184. 30.) Zoutziederijen , voor iedere pan (15). 8 tot 12.
(15) De bezwaren wegens het belasten van al de zout-
zieders-pannen, zonder aftrek van die, welke ter voorkoming
van bederf slechts nu en dan worden gebruikt, vervallen,
wanneer uien in den geest der wet het regt der zoutzieders
regelt naar de uitgestrektheid hunner zaken, onverschillig
hoe veel of hoe weinig pannen zij bezigen. De aanslag, een-
maal bepaald, kan dan naar goedvinden over de gebezigde
pannen worden verdeeld.
Resolutie 14 Februarij 1845, »°. 81.
Daar de wet uitdrukkelijk iedere pan aan de belasting
onderwerpt, zonder die belastbaarheid in eenig opzigt af-
hankelijk te stellen van de verschillende bestemming of het
verschillend gebruik der pannen voor het bedrijf, vallen deze
voorwerpen, voor zoo verre zij bevonden worden werkelyk
pannen te zijn,
regtstreeks onder de aanduiding der wet.
Ook als zuiverings- en verwarmings-toestellen voor de pekel,
die. in de overige pannen geraffineerd wordt, staan zij in
onmiddellijke betrekking tot de raffinaderij, en kunnen zij
in geenerlei opzigt worden aangemerkt als van de bedoeling
uitgesloten.
Resolutie 14 December 1847, »°. 79.
Tot wegneming der ongelijkheden in de toepassing der
wet, voortvloeiende uit het hier en daar bestaand gebruik
van tarieven, is den ambtenaren aanbevolen om op de
onderwerpelijke patentpligtigen een regt toe te passen van
18 cent wegens elke 1000 pond geraffineerd zout; hetgeen
naar het algemeen beginsel, bij de regeling van het patent-
regt aangenomen, en in verhouding tot de vermoedelijke
winsten, die het bedrijf afwerpt, niet als te hoog aan te
merken is.
X
-ocr page 311-
— 259 —
TABEL 5.
klasse.
185.   31.) Gradeerhuizen........" 6 tot 10.
186.  32.) Kamfer-raffinaderijen (16) . . . . 8 „ 12.
187.   33.) Suiker-raffinaderijen, voor iedere
pan (17)..........8 „ 12.
In overeenstemming met de wet, behoort dit regt in dezer
voege te worden toegepast, dat iedere pan met eene zoo-
danige der daarvoor opengestelde klassen worde belast, dat
het gezamenlijk regt het meest nabij komt aan het bedrag
van dat, hetwelk door de berekening naar den hiervoren
aangegeven maatstaf verkregen wordt.
Circulaire E September 1860, »°. 45.
(16)     Hiermede te assimileren raffineerden van zink.
Resolutie
14 Junij 1861, n". 54.
(17)    Er is geen afzonderlijk regt verschuldigd wegens de
sloommolens, tot het fijnmalen van lompen in de suikerraffina-
de rijen gebezigd.
Resolutie 16 Julij 1844, n". 96.
Een suiker-raffinadew, als zoodanig gepatenteerd, kan niet
geacht worden een afzonderlijk regt als stroopmaker schuldig
te zijn voor de door hem vervaardigde stroop, waarvan de
bestanddeelen uit zijne eigen raffinaderij afkomstig zijn, wan-
neer de pan of de pannen in de raffinaderij bij afmatting
dienen voor het raffineren van suiker en het koken van
stroop. Bij het gebruiken van eene suikerstrooppan, uitslui-
tend dienende tot het maken van stroop, en geplaatst in
een gebouw, van de eigenlijke suikerraffinaderij afgescheiden,
ofschoon daarmede gemeenschap hebbende, kan de aanslag
als suikerraffinadeur, volgens n°. 33 dezer tabel, worden
-ocr page 312-
— 260 —
TABEL 5.
klasse.
188. 34.) Stroopmakerijen (18) of kokerijen . 10 tot 17.
gevegeld voor de pannen, in de suikerraffinaderij aanwezig,
en als slronpkoker, voor de ιιne pan hierboven bedoeld, naar
zoodanige van de bij n°. 34 dier tabel opengestelde klassen,
als waarin die stroop mak e rij geoordeeld wordt te moeten
worden gerangschikt.
Resolutien 26 Augustus 1838, n°. 44 (V. n". 95) en
11 Junij 1841, n\\ 94 (V. n°. 93).
(18) Met deze te assimileren de suikerballen-makerijen.
Circulaire 1 December 1819, UU. Z, Vr. 12 (V. 1823,
n°. 103).
Ook de bedrijven van honigzeemer en honigbraker.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1886, n". 80).
Zoo mede de fabrijken van sago flores, mitsgaders (of
ook met n°. 48) de fabrijken van aardappelenmeel zonder
molens.
Resolutie 20 April 1843, n\'. 51 (V. n°. 81).
Eene in hetzelfde gebouw met eene   stijfselfabrijk ver-
eenigde aardappelmeelfabrijk, moet, op   grond van art. 5
der wet, in verband met § 2 van tabel  I, aan een afzon-
derlijken
aanslag worden onderworpen.
Resolutie 31 Julij 1846, n\'. 102.
Verg. het aanget. op n". 15 van tabel IV en op n°. 48
van taoel V.
Naar het onderwerpelijk nummer moeten insgelijks bij
assimilatie worden belast de pepermnnf-makerijen.
Resolutie 14 Juni) 1861, n°. 64.
-ocr page 313-
— 261 —
TABEL 5.
klasse.
189.   35.) Fabrijken van vruchten-nat (19). . 10 tot 16.
190.   36.) (20).
191.   37.) Stokerijen van fijne likeuren (21) . 1 „ 13.
Zie voorts de vorige aant.
(19)     Hiermede te assimileren eene fabrijk ter filtrering
\'•in water.
Resolutie 30 Oclober 1834, n°. 42.
Zoo ook het bedrijf van een fabrijkant van appdazijn, die
door kneuzing en persing der appelen en door opvolgende
verzuring van het daarvan komend vocht in gewone vaten,
zonder bijvoeging van andere ingrediλnten azijn maakt.
Resolutie 10 November 1842, na. 80 (V. n". 201).
Zie wat betreft de vervaardiging van bessen-s m? het aanget.
op n". 34 en 44 van tabel XIV.
De vervaardiging van bessen-wun is belastbaar naar n". 35
dezer tabel.
Resolutie» 16 Februarij 1847, »°. 127 (V. n°. 73) en
27 April e. a., »°. 137 (V. n°. 74).
Met dit nummer behoort ook te worden geassimileerd het
bedrijf van wijnmoerpersers en de gemberlkο-fabrijken.
Resolutie 14 Junij 1861, »°. 54.
(20)     Verg. het sub 4 aanget. op tabel II betrekkelijk
de suikerwater itokerijen. Vroeger waren deze alhier belast-
baar gesteld bij klr^sificatie naar de 5de tot de li.de klasse.
(21)     Hiermede te assimileren hel bedrijf van jenever-
-ocr page 314-
— 262 —
TABEL 5.
of fijnstoker (bereider van jenever uit moutwijn, door hem
zelven niet gestookt. Yerg. tabel II, n°. 1, in fine).
Circulaires 31 Januarij 1820, Ml. IJ, Vr. 9 m 10
(V. 1823, n°. 103) en 18 December 1820, lelt. B
(V. 1835, n°. 80).
Iedere fijnstokerij van denzelfden belastingschuldige brengt
een afzonderlijken aanslag mede. Dergelijke aanslag kan
den fabrijkant niet hinderen in de vrijheid van de over-
haling te doen waar ter plaatse hij verkiest, omdat bij de
regeling van den aanslag slechts de staat van zaken des vori-
gen
jaars wordt in aanmerking genomen.
Resolutie 19 November 1847, «°. 132.
Een distillateur van jenever en likeurstoker behoort belast
te worden en als stoker van fijne likeuren en als bereider van
jenever
uit niet door hem zelven gestookten moutwijn, voor
laatstgemeld beroep bij assimilatie met eerstgemeld; terwijl
voor den verkoop der door hem gefabriceerde dranken geen
afzonderlijke aanslag kan te pas komen, dan voor zoo verre
hij verkeert in het geval, voorzien bij § 3 dezer tabel.
Resolutie 29 Maart 18 54, »°. 14.
De vervaardigers van likeuren door trekking of menging
kunnen met de hier bedoelde stokers van fijne likeuren worden
gelijk gesteld; doch zijn de tappers of slijters, de likeuren
alzoo vervaardigende, deswege niet aan een afzonderlijk regt
onderworpen.
Resolutien 29 November 1837, n". 78 (V. n°. 149) en
19 Augustus 1843, «°. 43 (V. n\\ 115).
Zie ook aant. 46 op tabel XIV; terwijl voorts alle per-
sonen, die, even als de in die aant. vermelde apotheker,
-ocr page 315-
— 263 —
TABEL 5.
klasse.
192. 38.) Traankokerijen (22)......8 tot 11.
zelt vervaardigde siroop va/t punch verkoopen, kunuen vol-
staan met een patent als slijter.
Resolutie 16 November 1843, «°. 54.
Desgelijks met deze stokerijen te assimileren:
de fabrijkanten van eau de coloyne;
Circulaire 18 December 1820, lett. B (V. 1885, n*. 80)
en resolutie 7 Januari) 1828, n". 37 (V. n°. 49).
de rozenolie-fabrijken;
Resolutie 14 Junij 1861, n". 54.
de houtzuur-fabr v/ken; zijnde deze alleen belastbaar voor de
vervaardiging van het houizuur of den houtazi/n, zonder
een afzonderlijk regt verschuldigd te zijn wegens den verkoop
van de houtskolen of het teer, als slechts neven-producten
der fabrijk zijnde;
Resolutie 5 October 1843, n°. 38 (V. n°. 156).
de bereiders van kunst-mineraalwater.
Resolutie
14 Junij 1861, n°. 54.
(2,2) Hiermede te assimileren de vischlever-kokerijen.
Circulaire 18 December 1820, leti.B(V. 1835, n°. 80).
Ook de fabrijkaadje van beenolie, uit vetdeelen van lijrn-
ziedsel afgeschept.
Resolutie 16 Junij 1859, »*. 81.
Verg. dezelfde resolutie in het aanget. op u". 43 hierna.
-ocr page 316-
— 264 —
TABEL 5.
klasse.
193.   39.) Wasbleekerijen (23)......8 tot 14.
194.  40.) Zegellak-fabrijken (24).....8 „ 14.
195.   41.) Zeepziederijen (25) van zachte zeep (26) 3 „ 11.
(23)     Deze fabrijken zijn verwantbaar met waskaarsen-
makeryen.
Circulaire 27 Augustus 1819, lelt. T. U, F., Fr. 8
(V. 1823, n\'. 103).
(24)    Hiermede te assimileren de schoensmeer-bereideryen.
Circulaire
18 December 1820, lelt. B(V. 1885, n°. 80).
(25)     Het regt, voor de zeepziederijen verschuldigd,
moet voor elke zeepziederij op zich zelf worden berekend.
Resolutie 7 Januari) 1845, n". 71 (V. n°. 36).
(26)    Voor de klassificatie van dit bedrijf is als algemeene
regelmaat
aan de ambtenaren aangewezen, en door tusschen-
komst der Gouverneurs ter overweging en (bij zoo verre geene
redenen ten tegendeel bestaan) toepassing aan Gedeputeerde
Stalen
aanbevolen een tarief, gegrond op het bedrag der
regten, door al deze zeepzieders te zamen voldaan wordende,
en op de hoeveelheid van het door hen gefabriceerde en
de daaruit presumtievely\'k voortvloeiende winsten; welk tarief
alzoo geene verhooging van de massa der regten, maar
enkel eene betere verdeeling van derzelver bedrag te weeg
moet brengen. Dit tarief is als volgt:
Zoo de hoeveelheid van het fabrijkaat in het vorige jaar
bedragen heeft:
-ocr page 317-
— 265 -
TABEL 5
Van 500,000
iond of daarbovei
i
3de klasse.
„ 875,000
»
tot beneden
500,000
. 4de „
„ 275,000
>)
M »>
375,000
. 5de „
„ 200,000
»
II )>
275,000
. 6de
„ 150,000
>>
» >>
200,000
. 7de „
„ 100,000
»
)> »
150,000
. 8ste „
„ 75,000
»
» >>
100,000
. 9de „
„ 50,000
»
» n
75,000
. 10de „
beneden 50,000
»
. 11de „
Resolutie 2
Mei
1844, »°. 42 (V. n°.
113).
Met dit bedrijf te assimileren de patentolie-fabrijkanten.
Circulaires 18 December 1820, lett. B (V. 1885,»°.
80) en 1 December 1819, lett. Z, Fr. 13 (V. 1828.
n°. 103).
Winkeliers, de patentolie, die zij debiteren, zelve ver vaar-
digende, moeten, wanneer zij geacht kunnen worden aan
patentolie een jaarlijksch debiet van f 1000 of meer te hebben,
en ook dan allιιn, als patentpligtig voor de bereiding der
patentolie worden aangemerkt, en in dat geval aangeslagen
bij assimilatie met de zeepzieders in hel algemeen, dat is:
van de 3de tot de 13de klasse, en naar de instructie van L8
December 1820, lett. B, des noods tot de 11de klasse. (Zie
de 1ste aant. op art. 5).
Resolutie 29 November 1837, »°. 78.
Zie omtrent de toepassing der wet op een oliemolenaar, die
de op zijn molen verkregen olie tot palentolie zuivert, en die
patentolie voorts verkoopt, de resolutie van 11 April 1855,
n°. 72, in het aanget. op n". 16 van tabel IV.
Voorts met bovengenoemd bedrijf te assimileren de olie-
dik-kokerijen.
Circulaire 18 December 1820, UU. B (V. 1835, n\'. 80).
-ocr page 318-
— 266 —
TABEL 5.
klasse.
196. 42.) Zeepziedergen van harde zeep (27) . 5 tot 13.
Ook de fabrijken, dienende tot het vervaardigen van
gaz tot verlichting.
Resolutie 24 April 1885, u\'. 63 (V. n#. 81).
Een gaz-fabrijkanl, tevens aannemer van gaz-verlichling,
zoodanig dat hij het gaz, de lantaarns, staanders, buizen
en wat dies meer zij levert, is daarvoor, met toepassing
der verwantschap naar art. 10 der wet, en volgens de be-
ginselen, ontwikkeld in het antwoord op de 18de vraag
der circulaire van 1 December 1819, lett. Z (zie het aanget.
op n". 28 van tabel XIV), een regt als aannemer verschul-
digd. Voor den verkoop van de in zijne fabrijk vallende
coke en teer, kan de fabrijkant, hetzij hij naar tabel V
dan wel naar tabel XIV wordt belast, in geen geval afzon-
derlijk worden aangeslagen.
Resolutie 13 November 1843, »°. 33 (V. 1844, n\\ 43).
Met het bedrijf van dit n". te assimileren eene inrigting
tot creosotering van hout, dat is tot bereiding van\' hout
met gezuiverde koolteer of koolteeratie tegen bederf, en zulks
uit aanmerking dat de bereiding door stoomwerktuigen
geschiedt, en dat het mitsdien met met de beginselen der
wet strooken zou die fabrijk naar het aantal werklieden te
belasten.
Resolutie 8 April 1857, »°. 70.
Zie omtrent het geval dat beenzwartfabrijken bij assimi-
latie naar dit nummer zouden behooren te worden belast,
de resolutie van 24 April 1857, n°. 52, 1ste lid, in het
aanget. op n°. 46 dezer tabel.
(27) Verg. de resolutie van 29 November 1837, n". 78,
in de voorafgaande aant. en voorts aant. 5 op tabel II.
-ocr page 319-
•
— 267 —
TABEL 5.
klasse.
197.  43.) Lijmziederijen (28)......9 kot 14.
198.  44.) Vernis-bereiderijen (29).. . . . . 12 „ 14.
(28)     Hiermede Ie assimileren de fair ijken, van lijm, tol
stijving van den draad voor de schering dienende,
alsmede de
terpentijn-stokerijen.
Circulaire 18 December 1820, lelt. 5 (V. 1835, n°. 80).
Lijmfabrijkanten zijn afzonderlijk patentpligtig wegens het
fabriceren van been-olie, vervaardigd wordende uil de van
het lijmziedsel afgeschepte vetdeelen.
Resolutie 16 Junij 1859, »°. 81.
Verg. dezelfde resolutie in het aanget op n°. 38 hiervoren.
Ook het opkoken van traanloogen, uit zeemtouwerijen af-
komstig, moet bij assimilatie naar dit nummer worden belast.
Resolutie 10 November 1835, n\\ 71 (V. 1836, n°. 24).
Zie voorts de resolutie van 10 November 1835, n°. 71
(V. 1836, n°. 24) in het aanget. op n°. 28 van tabel IV.
Met dit nummer ook te assimileren de θloed-drooaerijen.
Resolutie
14 Junij 1861, n". 54.
(29)     Met dit nummer te assimileren de lakslokers, bij on-
derscheiding van de naar n*. 40 dezer tabel belastbare zeget-
lakfabrijken.
Resolutie 14 Junij 1861, n". 54.
De hoedenfabrijkanten, die de voor hunne fabrijken benoo-
digde vernissen zelve vervaardigen, zonder die anders in den
-ocr page 320-
- 208 —
TABEL 5.
klasse.
199.  45.) Zwartsel-fabrijken.......12 tot 14.
200.   46.) IJvoorzwart-branderijen (30) . . . 12 „ 14.
201.   47.) Mouterijen.........8 „ 14.
De molens, tot het malen van den
mout geschikt, zullen afzonder-
lijk belast moeten worden (31).
Wetv. 1823,                       De moutmolens, in tabel 4 , § l,
art. 6.                                n°. 15, mitsgaders de moute-
rijen, alhier vermeld, zullen ,
voor zoo verre dezelve alleen
dienen voor de fabrijk, waartoe
handel te brengen, zijn te dier zake geen afzonderlijk
patent verschuldigd.
Resolutie 5 Augustus 1836, »° 62 (V. n°. 136).
(30) De beenzwartfabrijken, als opleverende een fabrij-
kaat, dat zoowel in oorsprong als in bestemming verschilt
van het ivoorzwart, zijn niet te rangschikken onder de
ivoorzwart-branderijen, bij dit nummer opgenoemd, doch
kunnen daarmede of ook met n". 41 dezer tabel worden
Resolutie 24 April 1857, »". 52, Ute lid.
Voor zoo ver beetwortelsuiker-fabrijkanten tevens beeuzwart
(waaronder echter niet te verstaan het enkel zuiveren daar-
van) vervaardigen, moeten zij bij assimilatie met dit num-
mer als beenzwarlfabrigkant worden aangeslagen.
Resolutie 15 Mei 1868, »\\ 40 (F. «". 57).
(31) Verg. tabel IV, § 1, n°. 15.
-ocr page 321-
— 269 —
TABEL 5.
klasse.
zij behooren, en niet voor an-
dere malen of werken, worden
begrepen onder het patent der
fabrijk, tenzij het patent van
den tnoutraolen of van de mou-
terij hooger mogt zijn dan dat
der fabrijk, in welk geval de
fabrijk onder het patent van den
moutniolen of van de mouterij,
hetwelk het hoogste is, zal wor-
den begrepen.
202.   48.) Stijfsel-fabrijken (32)......9 tot 14.
203.   49.) Taanderijen van netten, want,touw-
werk, kabels enz........9 ,, 14.
(32) Hiermede, of ook met n°. 34, te assimileren de
fabrijken van aardappelenmeel.
Resolulien 16 Junij 1838, n". 157, 31 Mei 1839,
»°. 47 (V. n°. 101) en 20 April 1843, »°. 51
(V. n°. 81).
Verg. voorts de aant. op n*. 34 dezer tabel, zoo mede
die op n". 15 van tabel IV.
Met hetzelfde bedrijf te assimileren de als pelmolenaars
gepatenteerde personen, die voor hunne rekening op de koren-
molens gerst doen malen, deze daarna in hunne pelmolens
of pakhuizen doen builen, en het meel bij kleine of groote
partijen doen vevkoopen.
Resolutie 14 Novetnθer 1845, »°. 95 (V. n°. 834).
-ocr page 322-
— 270 -
TABEL 5.
klasse.
204,   50.) Kalkbranderijen (33), voor iederen
oven...........10 tot 15.
205.   51.) Chocolaad-fabrijken......7 „ 14.
Ingevalle de chocolaad-fabrijkanten
zich van molens bedienen, zullen
(83) Hiermede te assimileren de kalkblusschervjen.
Circulaire 18 December 1820, UU. 5^.1835,^.80).
Wel te verstaan de sfeewkalkblusscherijen, gehouden wor-
dende door kooplieden, die ongebluschte kalk in groote hoe-
veelheden inslaan; niet de «cfe^kalkbranders, die de door
lien zelf vervaardigde schulpkalk blusschen, en voor hun
bedrijf reeds naar het onderwerpelijk n°. belast zijn.
Resolutie 9 November 1860, n°. 67.
Ralkblusschers, die de blussching bewerkstelligen in daar-
voor ingerigte vaartuigen, of wel in daartoe gemaakte puiten
op hetzelfde erf, kunnen uit hoofde van den aard des
bedrijfs en den uiteen loopenden voet der uitoefening, voor
het geheele bedrijf met een enkel regt naar de voor de
kalkbranderijen opengestelde klassen volstaan, met terzijde-
stelling der voor de blussching gebezigde inrigtingen.
Resolutie 2 Februari] 1861, n". 89.
Ook de pleisterbranderij-ovens moeten naar dit nummer bij
assimilatie worden belast.
Resolutie 14 Junij 1861, n". 64.
Voor zoo ver beetioortelmiker-fabrykanten tevens kalk ver-
vaardigen , moeten zij voor de kalkovens, bij assimilatie, naar
dit nummer worden aangeslagen.
Resolutie 1B Mei 1868, »°. 40 (V. n°. 57).
-ocr page 323-
— 271 —
TABEL 5.
zij deswege afzonderlijk worden
belast.
§2.
(34) Ieder der voorschrevene fabrijken zal
(35) afzonderlijk worden aangeslagen, ofschoon ook meer-
dere derzelve te zamen ,in ιιn gebouw mogten vereenigd
zijn, of onderling voor verwant gehouden worden, en
zal dienvolgens deswege de vereischte aangifte behooren
te worden gedaan.
§ 3.
De eigenaars van de voorschrevene fabrij-
ken zullen geen afzonderlijk regt verschuldigd zijn voor
den verkoop der waren, (36) in hunne fabrijken verwerkt
of vervaardigd; met uitzondering alleen van (37) zeep-
(34)     Zie hieromtrent de resolutien van 19 November
1S47, n°. 182, en 29 Maart 1854, n°. 14, in het aanget.
op n°. 87 dezer tabel.
(35)     Is ook van toepassing wanneer meerdere fabrijken
van denzelfden patentpligtige bij assimilatie naar hetzelfde
nummer dezer tabel belast zijn.
Resolutie 26 Februari] 1860, »°. 119.
(36)     Wanneer de waren niet in de eigen fabrijken der
fabrijkanten zijn vervaardigd of bereid, zijn deze een afzon-
derlijk pa tent regt schuldig als koopman.
Resolutie». 80 Juljj 1827, »°. 2fi (V. n°. 102) en
15 Februarij 1827, »°. 82 (V. n°. 48).
(87). Een zeepzieder behoort te worden aangeslagen: 1°. als
fabrijkant, uitsluitend voor den verkoop in het groot van de
>
•
-ocr page 324-
— 272 —
TABEL 5.
en zoutzieders en de stokers van fijne likeuren (38),
voor zoo verre zij zeep, zout (39) of dranken in het
door hem vervaardigde zeep; 2°. als koopman naar tabel XIV,
voor den verkoop in het groot der zeep, die hij van andere
zeepzieders of handelaars inslaat; 3*. als winkelier naar tabel
VI, voor het uitslaan van zeep in het klein aan particulieren,
zonder daarbij in aanmerking te nemen of die zeep eigen
fabrijkaat
dan wel van een ander is, en of hij al dan niet ook
reeds als koopman in zeep heeft moeten worden aangeslagen.
Besolutie 25 Maart 1844, »°. 127 (V. n*. 124).
Een zeepzieder, die zijne zeep in vaatwerk en niet in het
klein aflevert, is niet afzonderlijk belastbaar als koopman,
wanneer dit geschiedt uit een van zijne zeepziederij afgeschei-
den pakhuis van verimposte zeep.
Resolutie 5 Maart 1847, n\\ 137.
(38)    Het bedrijf van stoker van fijne likeuren (tabel V,
ii°. 37) is niet verwantbaar met dat van slijter of tapper. De
grossiers kunnen als zoodanig slechts aan een bijzonder regt,
te regelen naar tabel XIV, n". 36, onderworpen zijn voor
het debiet der niet door hen zelve gefabriceerde dranken.
Resolutie 11 September 1885, n\\ 91 (V. n°. 145).
(39)    Aan het patentregt als winkeliers zijn ook onder-
hevig de zoutzieders, wien naar aanleiding der wet van
21 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 35), door den Koning
voorloopig is toegestaan om met betaling van den accijns
den uitslag van zout uit hunne zoutziederijen te doen in
hoeveelheden van tien pond, en die van deze gunstige
bepaling gebruik maken, voor zoo verre namelijk de uitslag
aan particulieren, geene in zout nering doende lieden,
plaats heeft.
Resolutie 8 Augustus 18S6, »•. SS (V. n". 113).
-ocr page 325-
— 273 —
TABEL 5 , 6.
klein uitslaan, en van zoodanige fabrijkanten, welke
hunne waren verkoopen op eene der wijzen, bij tabel
n°. 7 omschreven, omtrent al hetwelk zij gehouden zijn
de gevorderde aangifte te doen.
(1) TABEL N°. 6.
Winkeliers. (De regten, door dezelve verschuldigd, te
berekenen volgens tarief litt.
A).
§ 1.
206.                        Tot maatstaf der belasting, door de
(2) winkeliers verschuldigd, zal worden genomen
het beloop van hun debiet (3), gedurende het
(1)    Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 8 en 11, § 1, artt. 12
en 21 dezer wet, tabel VII, § 7.
(2)    Zie hierna aant. 5.
(3)    Onder het debiet der winkeliers niet te begrijpen
het debiet, dat zij tevens als kramers hebben mogten, en
omgekeerd, het eerstgemelde niet in aanmerking te nemen
bij de regeling der belasting, door hen als kramers ver-
schnldigd.
Retolutie 2 6 November 1819, lelt. IJ, § 8, in fine
(V. 1823, n° 108).
Verg. intusschen § 7 der Vilde tabel en aant. 27 op die §.
Een patent is voor twee in dezelfde stad geopende win-
kels voldoende.
Resolutie 27 Mei 1840, n*. 188 (V. 1841, n°. 68).
18
•
-ocr page 326-
— 274 —
TABEL 6.
jaar, hetwelk dat der beschrijving onmiddellijk
voorafgaat; met dien verstande nogtans, dat het
wezenlijke debiet van de bij § 2 hierna vermelde
eerste soort van waren zal worden verhoogd met
de helft.
§ 2.
Onder de waren van de eerste soort zijn
begrepen : tabak en snuif., en alle imren of goederen van
vreemden oorsprong of arbeid
(4) en die, uit de koloniλn
herkomstig.
Tot de waren van de tweede soort worden gebragt: al
de niet onder de eerste soort behoorende waren of goederen.
§ 3.
Voor winkeliers worden gehouden alle zoo-
danigen, welke hunne waren bij het stuk, de el, het
pond of bij andere kleine maten, aan bijzondere personen,
uit hunne huizen of winkels (5) verkoopen. Winkeliers,
(4)     Onder de benaming van waren of goederen van vreem-
den oorsprong
te verstaan: alle onbewerkte stoffen, niet uit
het rijk herkomstig, en, zonder verdere bearbeiding te heb-
ben ondergaan, hier te lande verkocht wordende. De bena-
ming van waren of goederen van vreemden arbeid omvat alle
goederen, buiten dit rijk vervaardigd of gefabriceerd. Hier
te lande
gemaakte of gefabriceerde voorwerpen, al zij de grond-
stof
van vreemden oorsprong, kunnen derhalve niet onder de
vreemde waren gerangschikt worden.
Circulaire 31 December 1820, lett. 3 B, Vr. 17 (V.
1823, n°. 108).
(5)     De verkoop uit winkels wordt reeds door de bena-
οning van winkelier aangeduid. De verkoop uit de huizen schijnt
•
-ocr page 327-
- 275 -
TABEL 6.
er bij vermeld met opzigt tot de zoogenaamde besloten win-
kels.
In allen gevalle moeten de verkochte waren winkelwarm
zijn, dafc zijn waren, welke in een\' winkel kunnen geplaatst
en ten toon gesteld worden, als vooral allerlei manufacturen,
kruidenierswaren enz., maar geenszins allerlei ruwe, onbe-
werkte stoffen en voorwerpen, die groote ruimte innemen,
en daarom doorgaans in pakhuizen of schuren, op zolders,
in kelders of stallen geborgen worden; als daar zijn: granen
(als tarwe, rogge, gerst, haver, paardenboonen en andere veld-
vruchten), aardappelen, groenten, appelen, kersen, gezaagd en
ongezaagd hout, gebakken en ongebakken steen, dakleijen, dak-
pannen, kalk, steenkolen., turf, vlas, hennep, wol,
even zoo
min als paarden en ander vee enz.
Wanneer de verkoop dier ruwe stoffen of voorwerpen
uitsluitend in het klein geschiedt, en tevens met eene
winkelnering in eigenlijke winkelierswaren verbonden is,
bijv. wanneer een winkelier in grutterswaren tevens erwten,
boonen of gerst bij de kleine maat verkoopt, of wanneer
een fruit- of groentenverkooper allerlei soort van fruit of
groente tevens verkoopt, hetzij daarbij een anderen winkel
hebbende of niet; wanneer iemand aardappelen, turf en
brandhout te gelijk en alleen in het klein uitslijt, zoo is
dit alles gedekt door het patent van winkelier, mits het
gezamenlijk debiet bij de berekening der regten in aan-
merking genomen zij. Overigens behooren de bedoelde
ruwe stoffen en voorwerpen, hetzij uitsluitend in het groot,
hetzij daar benevens in het Hein verkocht wordende, be-
schouwd te worden als waren van koophandel.
Resolutie 26 November 1819, lett. IJ, §§ 1 en 2 (V.
1828, n°. 103).
Zie ook de aant. 5 op tabel VII.
Gestverkoopers behooren onder de winkeliers.
Circulaire 18 December 1820, lett. B(V. 1835, n". 80).
-ocr page 328-
— 276 —
TABEL 6.
Insgelijks de verkoopers van gemaakt nieuw ondergoed.
Resolutie 80 April 1847, n". 305 (V. n\'. 82).
Zie ook dezelfde resolutie in aant. 98 op tabel XIV.
Verkoopers van nieuwe meubelen behooren te worden
belast als winkeliers.
Resolutie 28 Februarij 1839, n". 66.
IJzerkoopers die, behalve den verkoop in het klein uit
hunne winkels, ook aan smids en timmerlieden, bij min of
meer groote partijen, hunne goederen verkoopen, hetzij deze
al dan niet voor het gebruik nog eene verdere bearbeiding
noodig hebben, zijn voor hun debiet in het Hein uit hunne
winkels het regt van winkeliers verschuldigd. Voor den ver-
koop als boven aan ambachtslieden of andere neringdoende
personen, die de bij hen gekochte goederen verwerken of
tot een voorwerp van handel maken, moeten zij echter op
grond van § 3 dezer tabel, daarenboven nog als kooplieden
worden belast; een en ander naar zoodanige klasse als de
belangrijkheid der respectieve zaken medebrengt.
Resolutie 9 April 1889, n\\ 73 (V. n°. 48).
Met betrekking tot de toepassing van tabel VI op de
verkoopers van oude en nieuwe meubelen en van oud en nieuw
ijzer,
zie de resolutien van 28 Februarij 1839, n°. 66, en
19 September 1848, n°. 19 (V. n°. 103) in aant. 96 op n°.
81 van tabel XIV.
Winkeliers, die hunne goederen van buiten \'s lands ont-
vangen, zijn, wanneer zij die slechts in het klein aan par-
ticulieren
verkoopen, deswege geen patentregt als kooplieden
verschuldigd, doch wel wanneer zij hunne goederen ook aan
fabrijkanten, werkbazen of andere winkeliers uitslaan.
Resolutie 10 Januari) 1840, n". 76 (V. 1841, n°. 95).
-ocr page 329-
— 277 —
TABET; 6.
welke daarenboven aan kooplieden, (6) winkeliers of\' kra-
mers goederen verkoopen, waarin deze handel drijven,
zullen deswege nog een afzonderlijk regt, als kooplieden
of zeehandelaars,
naar de omstandigheden, moeten vol-
Patentpligtigheid als winkelier van kooplieden wegens ver-
koop van stokvisch en levertraan in het klein, en van boek-
verkoopers wegens verkoop in het klein van andere schryf-
behoeften
dan papier. Zie aant. 7 en 100 op tabel XIV.
Zie ook met opzigt tot de toepassing van tabel VI op
de patentpligtigen, bedoeld bij de slotbepaling van n°. 128
van tabel XIV, aant. 126 aldaar, en op de patentpligtigen,
bedoeld bij n". 28 en 141 van voors. tabel, aant. 42 en
140 aldaar.
Verg. voorts label XII, 1ste afd,, n°. 52, en 2de afd.,
n*. 41 en 42.
Zie eindelijk :
1°. omtrent de verpligting om den verkoop van buskruid,
vuurwerk
of schοetkatoen in de aanvraag om patent te ver-
melden, de 6de aant. op art. 17;
2°. omtrent den aanslag als winkeliers:
a.     van fabiοjkanten, § 4 van tabel I, de aant. 12 al-
daar en § S van tabel V;
b.     van branders, brouwers en azijnmakers, tabel II in fine;
c.     van graan- en andere molenaars, § 3 van tabel III
en § 3 van tabel IV, en
d.    van sommige werkbazen, § 2 van tabel XII.
Zie ook aant. 7 hierna.
(6) Verg. de resolutie van 8 Februarij 1844, n". 189
(V. n" 123).
-ocr page 330-
— 278 —
TABEL 6.
doen, gelijk zij almede een afzonderlijk regt verschul-
digd zijn, wanneer zij tevens het beroep van tapper
of eenige andere, (7) in deze wet onderscheidenlijk met
(7) Zoo zijn bijv. de winkeliers iu kruidenierswaren een
afzonderlijk regt schuldig voor het verkoopen van verwwaren
(zie tabel XIV, n°. 34). Blaanwsel, lakmoes, provincie/iout,
mielle, sumak
en dergelijke behooren, wanneer de verkoop
daarvan met een\' anderen winkel, bijv. een kruidenierswinkel,
verbonden is, niet onder de eigenlijke verwwaren te worden
geteld.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 8 ("V.
1823, n°. 103) en resolutie 16 Maart 1847, »°. 95.
Zie wegens verkoop van verf door huis- en rijtuigschilders
de resolutien van 17 Januarij 1866, n°. 49 (V. n°. 8) en
23 Junij 1869, n°. 63 (V. n°. 93) in aaht. 47 op tabel XIV.
De goud- en zilversmeden, die tevens als kashouders of
winkeliers in gouden en zilveren wei-ken belast zijn, behooren
naar de letter der wet nog aan een afzonderlijk regt als
koopman te worden onderworpen, wanneer zij tevens handel
drijven in door hen ingekocht of ingeruild oud goud- en
zilverwerk. Er bestaat echter geene overwegende beden-
king om van zoodauigr.it afzonderlijken aanslag af te zien,
mits bij de regeling van het winkelierspatent op die kan-
deling worde gelet.
Resolutie 13 Maart 1860, n". 73.
De hier bedoelde afzonderlijke aanslag behoort plaats te
hebben, hoe gering ook de nering bijv. als broodverkooper
(tabel XIV, n°. 53) zij.
Resolutie 30 Maart 1848, »\\ 81.
Een broodbakker en winkelier is niet patentpligtig als
meelverkooper, als zijnde hij bevoegd dien verkoop in het
-ocr page 331-
— 279 —
TABEL 6.
Dame opgegevene, nering of\' handel uitoefenen, of ook
klein op zijn winkelierspatent te veriigten, doch moet op
het debiet als meelverkooper door verhooging van het win-
kelierspatent worden gelet.
Resolutie 8 April 1844, n\'. 98.
Een winkelier ten platten lande, die nu en dan in geringe
hoeveelheden zoete koek en dus genaamd klein goed ver-
koopt, is voor dien verkoop geen afzonderlijk patentregt
als koekbakker of brood- en beschuitverkooper schuldig.
Resolutie 22 Septemher 1828, »°. 63 {F. 1829,n°. 35).
Verg. de resolutie van 2 Februarij 1847, n°. 156 ("V.
n°. 26) in het aanget. op tabel XIV, n°. 53.
Een winkelier kan op zijn patent als zoodanig ook stroop
van punch
verkoopen.
Resolutien 15 Julij 1837, »°. 159, en Augustus 1843,
«°. 43 (V. n°. 115).
Zoo ook onder de bij resolutie van 30 November 1836,
n°. 224 (V. n°. 186) bedoelde voorwaarden, gerookt, ge-
zouten
of gedroogd spek enz. Zie aant. 70 op tabel XIV.
Desgelijks zoutevisch en stokvisch. Zie aant. 75 op voors.
tabel.
Alsmede eetbaar vet, hoezeer zelf gesmolten. Zie aant. 79
als voren.
Zie wegens den verkoop:
a.    van kerkboeken met goud en zilver beslag door een
goud- of zilversmid, tevens winkelier, aant. 122 op
tabel XIV;
b.    van zeemans-almanakken en van beschrijvingen, bij
de zeekaarten behoorende, docr een instrumentmaker,
tevens winkelier, aant. 127 aldaar.
-ocr page 332-
— 280 —
TABEL 6.
hunne goederen of waren verkoopen (8) op eene der
wijzen bij tabel n°. 7 omschreven; in alle gevallen rullen
zij gehouden zijn, van deze bijzonderheden de vereischte
aangifte te doen.
§4.
De klassen , waarin de winkeliers behooren
te worden gebragt, zijn bepaald als volgt:
Voor een deb.
ran
ƒ
125000 en
daarboven . . .
1ste kl.
»i
2de „
-
75000
„ 100000
3de „
ii
-
55000
75000
4de „
11
-
40000
55000
5de „
11
-
30000
„ 40000
6de ,,
1)
-
23000
30000
7de „
11
-
18000
23000
8ste „
5)
.
14000
18000
9de „
»J
-
11000
14000
10de „
11
-
8000
11000
11de „
11
-
6000
8000
12de „
-
4000
6000
13de „
5)
-
3000
4000
14de „
5)
-
2000
3000
15de „
1)
-
1000
2000
16de „
beneden
de
-
1000 .
17de „
Zie ook:
omtrent de patentpligtigheid als vleeschverkooper van een
winkelier, die vleesch of spek, raauw, ongezouten, ongedroogd
of ongerookt, verkoopt, aant. 68 op tabel XIV, en
omtrent de toepassing der wet op een winkelier, die
zelf vervaardigde patentolie verkoopt, aant. 26 op tabel V.
(8) Verg. § 7 van tabel VII.
-ocr page 333-
— 281 —
TABEL N". 7.
Kramers en (1) vreemde kooplieden. {De regten te Wet». 1882,
berekenen, voor sommigen naar tarief litt. A, voor art- \'•
sommigen naar tarief litt. B).
A. KRAMERS.
De kramers worden verdeeld in de navol-
gende, te weten :
(1) Lees: reizende kooplieden. (Zie § 10.) Voorts verge-
lijke inen ten aanzien van de patentpligtigen dezer tabel
art. 6, §§ 1 en 2, artt. 7, 11, § 2, 12, 13, §§ 2 en 3,
21, 25, 29, 30, 32 en 39, §§ 2 en 8.
De wet van 1819 stelde bij eene vorige Vilde tabel
gansch andere bepalingen vast met betrekking tot den aan-
slag der kramen en vreemde kooplieden. Die bepalingen,
aanvankelijk gehandhaafd bij de wet van 1823, welke zelfs
de kramers uitsloot van de daarbij aan de patentpligtigen
in het gemeen (verg. de 1ste aant. op art. 4) verleende ver-
mindering van regten, zijn daarentegen door de onderwer-
pelijke geheel vervallen, en te vinden in n\\ 40 der V.
van 1889.
De goede uitvoering van de bepalingen dezer tabel, behoort
bijzonder ook door eene betere medewerking van de hoofden
der gemeentebesturen te worden verzekerd; hebbende deze
bepalingen hoofdzakelijk ten doel, zoo veel mogelijk te ge-
moet te komen aan de klagten, door de gezeten winkeliers
en grossiers tegen de met hunne waren rondreizende kra-
mers, kooplieden en fabrijkanten aangeheven.
Circulaire 22 January 1842, n". 67 (V. n". 50).
-ocr page 334-
— 282 —
TABEL 7.
A. (2) Gewone kramers en omloopers, die hunne
(\'σ) goederen buiten hunne huizen, winkels, fabrijken,
werkplaatsen of magazijnen te koop bieden, dezelve om-
voerende, ten toon stellende op eene of andere der na-
volgende wijzen, als:
Met (4) schepen, schuiten, rij tuigen, paarden of andere
lastdieren; met of zonder marsen, pakken, manden, kastjes ,
doozen, handwagens, kruiwagens; met (5) opene of geheel
(2)    In de patenten moet worden uitgedrukt of de kra-
mers tot de categorie A, B of C behooren.
Resolutie 10 July 1884, n\'. 87 (V. n°. 170).
Een kramer is aan te merken als een winkelier, die bui-
ten zijn huis of winkel verkoopt, zijne goederen met zich
rondvoerende.
Resolutie 26 November 1819, lett. IJ, § 3 (V. 1823,
n\\ 103).
(3)     Verg. aant. 103 in fine op tabel XIV.
(4)     Schippers die eene vaste ligplaats hebbende, uit
hunne schepen klompen en stoelen verkoopen, zijn patent-
pligtig als kramers, die de gewone markten of kennissen
bezoekende, hunne goederen aldaar in kramen of op stallen
en zonder omvoering ter verkoop aanbieden.
Resolutie 21 April 1848, n\'. 199.
Zie wegens de afzonderlijke patentpligtigheid der kramers
voor de bedoelde schepen en schuiten, aant. 29 op § 7 van
tabel XVI.
(5)     De niet beweegbare lokalen, als daar zijn vleesch-
hallen en andere aard- en nagelvaste gebouwen, voor zoo
verre die tot verkoop van waren opzettelijk zijn iugerigt,
-ocr page 335-
— 283 —
TABEL 7.
of ten deele overdekte loodsen, tenten, kramen, stallen,
tafels, kisten of ook zonder behulp dezer toestellen. En
worden onder dezelve ook gerekend zoogenaamde poffer-
tjes- en (6) wafelkramers, de kramers en rondventers van
toebereide eetwaren, dranken en dergelijke.
en op den duur worden gebruikt, behooren te worden aan-
gemerkt als winkels, waarvan de gebruikers, als zoodanig,
niet vallen in de termen dezer tabel, mits niet tevens uit
hunne woonhuizen of elders verkoopende.
Circulaire 1 December 1819, lelt. Z, Fr. 14 (V. 1823,
n\\ 103).
(6) Wafel- en oliekoekkramers, als zoodanig gepatenteerd,
doch tevens sterke dranken en bieren verkoopende, kunnen
met ιιn regt als kramer volstaan, mits het geregeld zij naar
gelang van de meerdere of mindere belangrijkheid van het
gezamenlijk bedrijf; terwijl de door die kramers nog te vol-
doene verhooging voor den verkoop van sterke dranken en
bieren bij wijze van aanvullingsregt op de kohieren kan
worden gebragt, met afgifte, bij de betaling daarvan, van
een suppletoir patent, des noods aan het vroeger afgegeven
wafel- en oliekoekkramers-patent te hechten.
Resolutie 22 Augustus 1840, n\'. 107 ("V. 1841, n°. 170)
Dit voorschrift, zoowel op de poffertjes^ als op de wafel-
en oliekoekkramers
toepasselijk, behoort ondanks de slot-
bepaling van n°. 40 van tabel XIV gehandhaafd te blijven,
omdat de wet (tabel VII, § 1 A) niet alleen de poffertjes-
en wafelkramers, maar ook de kramers van toebereide eet-
waren en dranken en dergelijke onder de kramers begrijpt.
Resolutie 19 Augustus 1843, n". 43 (V. n„. 115).
Verg. de resolutie van 11 Jmij 1844, n", 109 (F. n". 164).
-ocr page 336-
— 284 —
TABEL 7.
209a. B. (7) Zulke personen, die hunne goederen in
herbergen of in de bergplaatsen, huizen of andere
gebouwen van derden uitstallen.
210a. C. (9) Zoodanigen, die derzelver waren in open-
(8) bare veilingen, buiten hunne winkels, bjj koopen
(7)    Zie de 2de aant. op deze tabel.
Indien de patentpligtige het kramersbedrijf uitoefent op
die wijze, dat hij, overeenkomstig de door hem daarvan
gedane of aan de ingezetenen bezorgde aankondiging, zijne
goederen in een logement of ander huis van een derde
opslaat, om, daartoe ontboden wordende, zijne waren ten
huize der gegadigden te doen bezigtigen en verkoopen, is
hij wegens die handeling althans bij assimilatie belastbaar
naar dit onderdeel van § 1 dezer tabel.
Resolutie 26 Af aart 1853, »°. 97.
Voorts moeten personen, die tegen bepaalden entreeprijs
de vervaardiging van voorwerpen uit glas vertootien, en die
voorwerpen in huizen of gebouwen van derden ten loon slel-
len en verkoopen,
in het patentregt betrokken worden, θn
naar § 3 van tabel XV θn naar § 1 B van tabel VIL
Resolutie 7 Julij 1854, n". 62 (V. 1855, n°. 37).
(8)     De statistieke nummers dezer tabel reiken, voor zoo
veel de kramkbs betreft, slechts tot 210 b. Die der vorige
Vilde tabel, 211—222, zijn alzoo vervallen, met behoud
echter van 223, t. w. in § 10 dezer tabel.
Resolutie 23 July 1833, n°. 141 {V. n\'. 137).
(9)    Zie de 2de aant. op deze tabel.
In de onderhavige omschrijving valt eene winkelierster,
die hare winkelwaren in eene andere gemeente in open-
-ocr page 337-
— 285 —
TABEL 7.
van doorgaans (%is) beneden de f 25 ieder,
(10) doen verkoopen.
bare veiling brengt, als moetende deze patentpligtige, op
grond der onderhavige wetsbepaling, in verband beschouwd
met die van § 7 hierna, van een kramerspatent zijn voor-
zien, onverschillig of de verkooping in dan wel buiten de
plaats der woning geschiedt.
Resolutie 15 Mei 1846, »°. 117.
(Qbis) Wanneer de koopen doorgaans meer dan / 25 be-
dragen, wordt vereischt en volstaat een patent als koopman.
Circulaire 27 Augustus 1819, lelt. T, ό, V, Vr. 5
(V. 1823, n". 103).
(10) De onderhavige bepaling is speciaal van toepassing
op zoodanigen, die voor de bedoelde veilingen geen ander
tusschenkomend persoon gebruiken dan den notaris of
anderen openbaren ambtenaar, ten wiens overstaan de ver-
kooping geschiedt, in welk geval alleen eene bepaalde
recherche mogelijk is door de vermelding, die in de akten
van verkoop moet worden gemaakt van de namen dergenen,
ten wier verzoeke de verkooping plaats heeft. Wanneer de
verkooping geschiedt in een openbaar verkoophuis door een
ondernemer van publieke verkoopingen, moet de administratie
zich met het door dezen als zoodanig betaalde patentregt
vergenoegen, terwijl het aan de zorg van controleur en zet-
ters is overgelaten om dat regt, even als dat van alle
anderen, op eene behoorlijke hoogte te stellen.
Resolutie 6 December 1841, n\'. 39 (V. 1842, n°. 29).
De ambtenaren kunnen niet altijd volstaan met kennis te
nemen van den naam van hem, te wiens verzoeke de vei-
ling luideus het proces-verbaal geschiedt, maar moeten bij
elke veiling van den onderwerpelijken aard, voor de toepas-
VJ
-ocr page 338-
— 286 —
TABEL 7.
§2.
Onder de kramers zijn niet begrepen de
verkoopers van bouw- en brandstoffen, (11) veld- en
boonivruchten, (12) levende dierlijke voorwerpen, en
sing der patentwet, een naauwkeurig onderzoek instellen en
\'s rijks regten, in de daartoe leidende gevallen, door aanslag
(ambtshalve) verzekeren.
Evolutie 6 November 1874, »". 41 (V. n°. 105).
Die als koopman en tevens als ondernemer van openbare
verkoopingen
volgens n°. 20 van tabel XIV is gepatenteerd,
en in eene andere gemeente dan die, waarin hij woon-
achtig en aangeslagen is, zijne eigen waren bij koopen van
doorgaans beneden de f 25 ieder verkoopt, is daarvoor een
regt naar § 6, in verband met § 1 C der onderhavige tabel,
verschuldigd.
Resolutie 17 Julij 1843, »o, 71 (V. n°. 120).
Verg. aant. 35 op tabel XIV.
(11)     Hieronder ook te begrijpen tuinzaden, waarvan de
ambulante verkoopers als koopman naar tabel XIV belast-
baar zijn, onverminderd het bepaalde bij art. 3, lett. I"
der wet.
Resolutie 11 Juny 1844, »". 109 (V. n°. 164).
(12)     De vraag omtrent den aanslag van buiten \'s lands
woonachtige kooplieden, die met de door hen ingevoerde
paarden binnenlandschen handel drijven, vindt hare beant-
woording in de onderhavige wetsbepaling, als welke door
die van art. 7 der wet van 24 April 1843 (zie § 10 hierna)
geenerlei verandering heeft ondergaan.
Resolutie 16 Juny 1846, »°. 107.
-ocr page 339-
— 287 —
TABEL 7.
(13) niet gefabriceerde waren, ofschoon ook dezelve op
eenige der voorbedoelde wijzen verkoopende; maar zullen
deze (14) als kooplieden, naar de regelen, voor die van
tabel n°. 14 voorgeschreven, worden belast.
§ 3.
De regten, door de, onder litt. A van § 1
hiervoren bedoelde kramers te betalen, zijn tweederlei:
207a. a. Dezulke, verschuldigd ter zake van het bezoe-
ken der (15) kermissen of markten, en wegens
(18) Kaas, als zijnde het product eener bewerking van
de melk door den landbouwer of veeman, kan niet gezegd
worden te behooren onder de alhier bedoelde niet gefabri-
ceerde waren.
Vonnis Eegtbank Appingedam 15 October 1859.
In verband met deze § behoort tabel VII niet te worden
toegepast op vleeschverkoopers. Zie de resolutie van 5 Augus-
tus 1875, n\\ 50 (V. n°. 83) in aant. 23 hierna.
(14)     Verg aant. 38 en 36 op art. 3 der wet.
De onderhavige bepaling kan niet in aanmerking komen
ten aanzien der reizende kooplieden, onder afd. B dezer tabel
opgenoemd.
Resolutie 8 Januari} 1844, w°. 133 (V. n°. 88).
Zie voorts de 24ste aant. op tabel XI1.
(15)    Naar § 3 a moeten worden aangeslagen de kramers,
die op de markten en kermissen hunne waren uitstallen en
door dobbelspel op een draaibord debiteren.
Resolutie 23 November 1861, »°. 80.
Kramers, die op zoogenaamde koop- of boeldagen sterken
-ocr page 340-
— 288 —
TABEL 7.
iedere, door de kramers op kermis- of markt-
tijden bezocht wordende stad, vlek of (16) kerk-
dorp in het bijzonder te voldoen;
208a. b. Dezulke, verschuldigd ter zake van de uit-
drank, koek, vruchtennat enz. op tafels en stalletjes te
koop bieden, zijn naar de onderwerpelijke § belastbaar en
wel bij assimilatie.
Resolulien 6 September 1856, »°. 65, en 19 Juny 1861,
n\\ 59.
Zie omtrent de handhaving der wet met opzigt tot hen,
die ongepatenteerd sterken drank op het ijs verkoopen, de
resolutie van 6 Julij 1865, n°. 13 (V n°. 53) in aant. 56
op tabel XIV.
Voorts brengt niet de uitoefening van het bedrijf in de
gemeente, maar alleen die op de kermis- of marktplaatsen zelve,
patentpligtigheid naar § 3* mede, terwijl het regt moet
voldaan worden voor iedere stad, vlek of kerkdorp in het
bijzonder, waar het bedrijf op die wijze uitgeoefend wordt.
Resolutie 30 April 1856, n", 76 (V. n°. 45).
(16) Kerkdorp beteekent hier parochie, zoodat indien
eene gemeente in meer dan ιιne parochie verdeeld is,
voor ieder gedeelte een regt verschuldigd is; terwijl daaren-
tegen slechts ιιn regt kan gevorderd worden bij het be-
zoeken van de verschillende dorpen of gehuchten onder
dezelfde parochie.
Het gezegde lijdt uitzondering in betrekking tot de ge-
meenten, die, onder een algemeenen volksnaam bekend,
in meerdere parochiλn zijn verdeeld, zoo als het geval is
met de steden, en voor het bezoeken van welke dus slechts
ιιn regt verschuldigd is.
Circulaire 29 Mei 1834, n\'. 160, Fr. 14 (V. n°. 149).
-ocr page 341-
— 289 --
TABEL 7.
oefening huns bedrijfs, (17) anders dan op
kermissen of markten, en voldoende voor al
de gemeenten, door hen bezocht wordende, te
zamen.
De regten, onder letter « bedoeld, zullen worden
geregeld naar de 10de tot de 17de klasse van tarief
litt. B. (18).
(17)    De kramer die zijn bedrijf anders dan op kermissen
of markten uitoefent in eene gemeente, alwaar gedurende
deze uitoefening kermis of markt gehouden wordt, is alleen
belastbaar naar § 3 b.
Resolutie 30 April 1856, n°. 76 (V. n°. 45).
(18)     Verg. §§ Il en 13 en het daarop aanget.
In het geval, sub a dezer § bedoeld, is een regt voor
iedere gemeente in het bijzonder verschuldigd, en niet
voor iedere kermis of markt, iti dezelfde gemeente ge-
liouden en door den kramer bezocht wordende; makende de
wet overigens geen onderscheid tusschen jaar- of week-
markten.
Een op dien voet afgegeven patent heeft niet langer
kracht dan gedurende de dagen der kermis of markt, of
der kermissen of markten in de gemeente.
Voor de verlengdagen, die somtijds ter zake van plaats
gehad hebbend zeer ongunstig weder, of andere dergelijke
redenen, worden toegestaan, behoeft geene aanvulling van
regten te worden betaald.
Er is insgelijks maar ιιn regt voor het gιheele dienst-
jaar door den kramer, in § 3 b vallende, verschuldigd
voor alle gemeenten te zamen, hoeveel hij er ook bezoeke,
en hoe dikwijls, zoo maar het regt niet lager berekend
19
-ocr page 342-
— 290 —
TAB KL 7.
De regten, onder letter b bedoeld, zullen worden
worde dan naar gelang van den rang der voornaamste
van de door hem bezocht wordende gemeenten.
De kramers, respectievelijk onder § 3 a en § 3 b behoo-
rende, zijn dus als zoodanig altijd slechts ιιn regt ver-
schuldigd, te weten dat van § 3 a in elke gemeente die
zij bezoeken, en dat van § 3 b in al de gemeenten, door
hen bezocht te zamen, onverschillig of zij met ιιn of meer
kramen of stallen, of met ιιn kraam en ιιn stal tevens,
of hoe anders ook, hetzij gelijktijdig (zoo dit, behoudens
de bepaling der 2de zinsnede van art. 7 der wet, moge-
lijk zij), hetzij bij afwisseling, hun beroep uitoefenen, mits
zich bij de aangifte gedragende overeenkomstig de wet.
In het geval van § 3 b behoeven de namen der verschil"
lende bezocht wordende of te bezoeken gemeenten niet in
het patent te worden opgenoemd. Evenmin is de patent-
pligtige gehouden die in zijne aangifte te vermelden, doch
zal de /toogste rang der gemeente onder die, waarvoor hij
patentregt betaalt, in het patent moeten worden uitgedrukt.
Circulaire 29 Mei 1834, ri°. 160, Vr. 9, 10, 11 en
20 ("V. n°. 149). Verg. de resolutie van 10 Julij 1834,
n«.
87 (V. n». 170).
De laatste zinsnede van vorenstaande aanteekening is voort-
durend van kracht, terwijl de daarmede strijdige voorschrif-
ten als vervallen moeten worden beschouwd.
Resolutie 28 Maart 1866, n". 38 (V. n\\ 51).
Verg. mede die van 30 April 1856, n°. 76 (V. n". 45)
in de 15de en 17de aant. op deze tabel, waaruit blijkt dat
de kramer eerst dan naar § 3 a als kermis- of marktkramer
belast moet worden, Wanneer hij, tijdens er markt of kermis
-ocr page 343-
— 201 —
TABEL 7.
bepaald naar de 4de tot de 14de klasse van tarief
litt. B (18bis).
§4.
De patentpligtigen, onder litt. B van § 1
vermeld, zullen een afzonderlijk regt verschuldigd zijn
voor iedere gemeente, welke zij bezoeken, berekend naar
de (19) 4de tot de 9de klasse van tarief litt. B, en ge-
evenredigd aan den tijd, dien zij in elke gemeente ver-
blijven (20).
§5.
Voor de gezegde regten, in betrekking
gehouden wordt, zijn bedrijf op de kermis of marktplaats
zelve uitoefent.
Zie ook de resolutie van 19 December 1860, «°. 117 {V.
n".
155), waarbij dienovereenkomstig het bestaande model-
declaratoir der kramers is gewijzigd, mitsgaders de aant. 46,
48 en 49 hierna,
(I8φis) Zie de voorafgaande aant.
(19)     Vroeger was voor dit bedrijf opengesteld de 4de tot
de 13de klasse.
(20)    Zie de 2de en 18de aant.
Die gepatenteerd is als winkelier, en tevens zijne waren
aan de huizen der ingezetenen zijner woonplaats aanbiedt
(zie § 7 der onderhavige tabel), behoort afzonderlijk te wor-
den aangeslagen, wanneer hij gedurende de jaarmarkt in die
gemeente zijne waren ten huize van derden uitstalt.
Resolutie 14 September 1843, n°. 100 (V. n°. 158).
-ocr page 344-
- 292
TABEL 7.
tot de kramers onder litt. A en B van § 1 omschreven,
zullen tot grondslag genomen worden de vermoedelijke
voordeelen, welke door de belastingschuldigen als kramers
genoten worden, gedurende den tijd of de kermissen,
waarover het patent loopt, onder dien verstande, dat de
klassen, waarin zij worden aangeslagen, beantwoorden
aan ten minste het dubbel van de regten, (21) door den
gezeten winkelier over een gelijk tijdvak te voldoen.
(21) In de eerste plaats volgt uit deze bepaling, dat er
eene vergelijking moet worden gemaakt tusschen de winkeliers
en de kramers. De regelen, waarnaar eerstgemelden moeten
worden belast, en die in de Vide tabel te vinden zijn, moeten
derhalve bij die vergelijking, zoo veel mogelijk, worden in
het oog gehouden, bij name zoo verre zij betreffen de be-
grooting van het debiet en de vermoedelijke winsten of voor-
deelen, daaruit te verwachten, naar den aard der verschil*
lende voorwerpen van handel, wier verband met de aangegevene
waarde der goederen voor iederen kramer, met in het oog-
houding dat liet debiet naar de verkoopswaarde der goederen
wordt berekend, door zetters en controleur wordt bepaald,
gelijk door hen beoordeeld wordt of die aangifte wegens de
waarde al dan niet te houden zij voor deugdelijk en opregt,
en zulks in den geest van art. 22 der wet. Wat betreft de
opgave van het debiet en die van de soort der waren, de-
wet eischt haar van de kramers niet uitdrukkelijk; de ver-
pligting echter om die opgave te doen, wanneer controleur
en zetters haar voor de behoorlijke toepassing der onder-
havige wetsbepalingen, in verband met §§ 2 en 4 der Vide
tabel, begeeren te hebben, ligt in den aard der zaak, en
volgt uit de bepalingen van artt. 17 en 22 der wet.
Verg. ook de resolutie van 14 April 1842, «°. 188 (V.
n\\
96).
In de tweede plaats moeten volgens de bedoelde bepaling
de regten, den kramers op te leggen, ten minste tweemaal
-ocr page 345-
— 293 —
TABEL 7.
§ 6.
Het regt voor de personen, onder litt. C
van § 1 hierboven bedoeld, zal worden berekend voor
zoo groot zijn als die, door de winkeliers betaald wordende;
dat is: wanneer men in eene gemeente, bijv. van den 3den
rang, het patent van den winkelier, met wien men den te
belasten kramer vergelijkt, heeft berekend naar de 15de
klasse, tarief A, moet dat van den kramer berekend worden
naar geene lagere dan de Llde, tarief B.
In de derde plaats moet men bij de vergelijking der reg-
ten, door de winkeliers en kramers verschuldigd, acht geven
op den tijd, waarover het patent loopt.
Ten aanzien van de kramers, die naar § 3 b dezer tabel
moeteu worden belast, is deze vergelijking niet moeijelijk,
omdat deze kramers hun beroep uitoefenen gedurende het
geheele jaar, eenige wintermaanden veelal uitgezonderd,
gelijk dan ook de winkeliers, naar gelang van de waren
waarin zij handelen, sommige gedeelten van het jaar mer-
kelijk minder debiteren dan in andere.
Hoe dit zij, wanneer een winkelier, in eene gemeente van
bijv. den 4den rang, gedurende een jaar tijds geacht wordt
een debiet te hebben van ƒ8000 tot ƒ11000, weswege hij
in de ilde klasse (tarief A) tot ƒ17 is belast, moet de kra-
mer, dien men met hem gelijk stelt, worden aangeslagen
in ten minste de 6de klasse (tarief B) tot / 34.
Eenigzins bezwaarlijker is de regeling der patenten voor
de kramers, die naar § 3 a belastbaar zijn, vermits de
kermissen of markten van elke plaats in het bijzonder
slechts een klein deel van het jaar duren, op de eene plaats
echter langer dan op de andere. Bij de vergelijking dus van
den winkelier met den kramer moet men het debiet des
-ocr page 346-
— 294 -
TABEL 7.
iedere door hen gehouden wordende verkooping, naar ge
winkeliers in gedachten splitsen, en verdeden in gelijke
tijdvakken, ieder zoo groot als de tijd van duur der kermis
of markt, voor wier bezoek het patent gevraagd wordt. Op
gelijke wijze splitst men de door den winkelier betaalde
belasting, en vindt alzoo hoeveel hij wegens elk tijdvak
betaald heeft. Wanneer bijv. een kramer gedurende eene
week eene kermis wil bezoeken, en geoordeeld wordt gedu-
rende die week zoo veel te zullen debiteren als een win-
kelier van zekere klasse geacht wordt, gedurende een gelijk
tijdvak gemiddeld (dat is naar eeu overslag over het geheele
jaar) te debiteren, wordt het patentregt, door den winkelier
betaald, gedeeld door 52. Naar de uitkomst hiervan wordt
de klasse gezocht, die daaraan het naastbij komt, en waar-
van de regten voor de kramers ten minste moeten verdub-
beid worden; dat is, berekend naar eene klasse, waarvan
de regten die verdubbeling het naastbij komen; zoodat,
indien een winkelier tot f 17 in het jaar belast is, de kra-
mer, die bijv. eene gemeente van den 4den rang bezoekt,
een regt moet betalen ten beloope van ten minste tweemaal
de 16de klasse (of 2 x ƒ0.85), als het naastbij komende
aan dat der 14de klasse.
Dit voorbeeld toepassende op de patenten, af te geven
voor kermissen van bijv. ιιn dag, zoo deele men de be-
doelde f 17 door 300 (immer3 van de 365 dagen moeten
de zon- en feestdagen worden afgetrokken), als wanneer
men bekomt omtrent 6 cent, waarvan het dubbel het naastbij
komt aan het, regt der 17de klasse in eene gemeente van
den 4den rang.
In allen gevalle mag men nimmer dalen beneden het
minimum der klasse, bij § 8 bepaald, en zonder verdere
splitsing naar tijdsgelang.
Vermits in alle gemeenten de kermissen of markten niet
-ocr page 347-
— 295 —
TABEL 7.
lang van de during en belangrijkheid derzelve, volgens
de 4de tot de Ode klasse van tarief litt. B (22).
§7.
De kooplieden in zoodanige goederen,
als tot de winkelwaren behooren; — de winkeliers en
andere neringdoende lieden, alsmede de f\'abrijkanten,
werkbazen en werkmeesters, en, in het algemeen, alle
patentpligtige personen, welke (23) hunne goederen of
even lang duren of even druk bezocht worden, en er
overigens groote verschillen bestaan tusschen de onder-
scheidune gemeenten ten aanzien van de kansen, die zij
opleveren omtrent de hoegrootheid van het te verwach-
ten debiet en de meerdere of mindere concurrentie, moet
er natuurlijkerwijze ook verschil plaats hebben tusschen
de verschillende klassen, waarin de kramers Ier zake van
het bezoeken der onderscheiden gemeenten worden aange-
slagen; hetgeen vooral niet uit het oog moet worden ver-
loren, ingeval een kramer, bij § 3 a bedoeld, volgens § 13
verlangt, wegens al de door hem te bezoeken gemeenten
in zijne woonplaats te worden aangeslagen.
Circulaire 29 Mei 1834, n\\ 160, Vr. 4 (V. n". 149).
Zie voorts de aant. b2iis op deze tabel.
(i\'2) Zie aant. 2 hiervoor.
(23) De voorschriften dezer § zijn, onverminderd het
bepaalde bij art. 3, lett. I der wet ten aanzieD van land-
bouwers,
producten van hunnen eigen\' grond verkoopende,
ook toepasselijk op de botereerkoopem, zoodat deze geen
patent als kramers behoeven, ingeval zij, wegens hunnen
boterhandel als kooplieden of winkeliers belast, hunne boter
alleen bij hunne vaste kalanten rondbrengen, hetzij in
-ocr page 348-
— 296 —
TABEL 7.
waren tevens op de wijze der kramers niogten verkoopen ,
hunne eigen gemeente, hetzij elders Daarentegen behoe-
ven zij een kramerspalenl, wanneer zij, hun beroep uitslui-
tend op de wijze der kramers uitoefenende, niet naar de
XlVde tabel gepatenteerd zijn, of ook wanneer zij, naar
die tabel belast, hunne boter, rondloopende, te koop
veilen aan andere dan hunne gewone kalanten.
Resolutie 3 April 1834, n°. 70 (V. n°. 127).
Verg. I, r en * van art. 3 der wet, zoomede de 17de
aant., 2de lid, op dit wetsartikel.
Onder de kramers behooren niet te worden gerang-
schikt bakkers, die, hetzij zelve of door hunne knechts,
het door hen gebakken brood, besteld of niet, aan de hui-
zen hunner gewone kalanten, hetzij in of buiten de gemeente,
ter bezigtiging, bestelling of koop aanbieden.
Resolutie 15 October 1827, «°. 69 (V. n°. 182).
Overigens is het aan geeu twijfel onderhevig, dat op
broodbakkers, even als op alle andere uitoefenaars van niet
door de wet vrijgestelde beroepen of bedrijven, casu quo,
ook de bepalingen der onderwerpelijke § van toepassing zijn.
Resolutie 17 November 1846, n°. 164.
Het bezorgen of te huis brengen van bestelde goederen,
zoo als koek, banket of zelfs elle- of kruidenierswaren,
onderwerpt niet aan het regt als kramer.
Daarentegen behooren in deze categorie wel te worden ge-
rangschikt de, geene bakkers zijnde broodverkoopers, en voorts
al de zoodanigen, die op markten, straten of wegen of langs
de huizen hunne goederen aan het publiek uitventen.
Resolutie 15 October 1827, «°. 69 (V. n°. 182).
Tabel VII behoort, in verband met § 2 dier tabel, niet
-ocr page 349-
— 297 —
TABEL 7.
of dezelve op (24) monsters, staalkaarten of\'proeven in de
huizen van bijzondere personen, andere dan die, welke onder
hunne (25) gewone kalanten behooren , te koop bieden,
te worden toegepast op vlerschverkooperc. Deze moeten, op
welke wijze zij hun beroep ook uitoefenen, worden belast
naar n°. 54 van tabel XIV.
Resolutie 5 Augustus 1875, n". 50 (V. u". 83).
De onderwerpelijke wetsbepaling is niet van toepassing op
photographen, die, ter uitoefening van hun beroep, buiten
de gemeente hunner woning kennissen of markten bezoeken.
Zie de resolutie van 23 December 1863, n°. 103 (V. n°.
169) in aant. 124 op tabel XIV.
(24)    Een winkelier en verkooper van nieuwe kleederen, tevens
gepatenteerd als kramer in gemeenten van alle rangen, die
op stalen en monsters bestellingen opneemt, is, ofschoon
gehouden om laatstgenoemde bijzondere wijze van beroeps-
uitoefening in zijne aangifte te vermelden, deswege niet
afzonderlijk
patentpligtig.
Resolutie 6 September 1859, «°. 54.
(25)    Onder deze woorden begrijpt de wet een ieder,
aan wien de koopman, fabrijkant of winkelier zijne goederen
gewoonlijk ten eigen of huishoudelijken gebruike levert, en
met wien hij dus in eene meer of min vaste of doorgaande
betrekking staat.
Aanbieding van goederen, hetzij onmiddellijk, hetzij bij
wijze van monsters, proeven of stalen, wanneer die door
inlandsche kooplieden of fabrijkanten zelve in persoon ge-
schiedt aan degenen, die in dezelfde goederen handelen of
ze geheel of ten deele verwerken, vereischt in geen geval,
en dus ook onverschillig of die aanbieding geschiede in de
gemeente zelve, alwaar die kooplieden gevestigd zijn, of
-ocr page 350-
— 298 —
TABEL 7.
zullen deswege afzonderlijk , en op den voet als boven bij
deze tabel bepaald, behooren te worden gepatenteerd,
(26) behalve in het geval, dat zij, dien verkoop in voege
daarbuiten, eenig afzonderlijk patentregt, evenmin als ver-
melding in het patent.
lieso/utien 29 Mei 1S34, n°. 160, Vr. 24 (V. n°. 149),
17 Auf/iutus 1843, »°. 38 (V. n°. 188) m 28
December 1843, n". 123 (V. 1844, il". 38).
(26) Deze vrijstelling strekt zich niet verder uit dan tot
den persoon des kramers zelven, als de hoofdpersoon ten
deze; zoodat ieder der vrouwen, kinderen en bedienden
behoort te worden gepatenteerd naar gelang van het debiet
of de winsten, door ieder hunner den hoofdpersoon aau-
gebragt; moetende zij dan ook ieder voor zich opgeven de
bijzonderheden, wier aanduiding bij § 9 hierna gevorderd
wordt
Overigens moet, ook in geval een patentpligtige, bij § 7
bedoeld, naar het slot dier §, //een afzonderlijk regt als
kramer verschuldigd is, het patent melding maken van den
door den houder gedaan wordenden verkoop zijner waren
op de wijze der kramers. Ook is de patentpligtige volgens
art. 32, § 2 der wet gehouden, zijn patent steeds met zich
te voeren, ingeval hij daarmede het kramersberoep uitoefent.
Circulaire 29 Mei 1834, »°. 160, Vr. 12 en 13 (V.
n°. 149), en resolutie 17 Augustus 1843, n°. 38,
in fine ("V. n°. 128).
Verg. de resolutie van 14 September 1843, n°. 100 (V.
n". 153) in aant. 20 hiervoor, mitsgaders het arrest van den
Hoogen Raad d.d. 6 Mei 1863 (V. n°. 96) in aant. U op art. 7.
Een tapper of koffijhuishouder, die dranken op de wijze der
-ocr page 351-
— 299 -
TABEL 7.
als onder litt. A van § 1 omschreven verrigtende, zich
daarin bepalen bij de gemeente hunner woning, mits er,
bij de regeling van het patent, ook zoo veel doenlijk
(27) zij gelet op het debiet, hetwelk zij als kramers
kramers verkoopt, is geen afzonderlijk regt verschuldigd als
hij dit alleen doet binnen de gemeente zijner woning, mits
hij zich als kramer aangeve, en er overigens bij de klassificatie
zoo veel mogelijk op het kramersdebiet gelet worde; doende de
slotbepaling van n°. 40 van tabel XIV hieraan niet te kort.
Resolutie 19 Augustus 1843, n". 43 (V. n°. 115).
(27) Voor de behoorlijke toepassing der bedoelde bepa-
ling kunnen, onverminderd de door al de gemelde patent-
pligtigen te doene aangifte als kramer, de winkeliers verpligt
worden tot opgave van het bedrag van hun debiet als kru-
mer,
ten einde dit, vereenigd met dat als winkelier, tot
grondslag worde genomen voor hunne klassificatie volgens
tabel VI, §4; terwijl de volgens het aantal hunner werk-
lieden belastbare (abrijkanlen en werkbazen in den geest der
genoemde bepaling niet kunnen geaclit worden, in de termen
van een\' verhoogden aanslag ter voorschreven zake te vallen.
Resolutie 13 Augustus 1835, n" 71 (V. n°. 126).
In voors. resolutie ligt opgesloten, dat op de werk-
bazen,
die met de door hen vervaardigde goederen op de
markt der gemeente hunner woning het kramersbedrijf uit-
oefenen, niet alleen geen verhoogde, maar ook geen afzon-
derlijke
aanslag kan worden toegepast. Volgens de onderhavige
bepaling heeft de wetgever blijkbaar niet gewild, dat de in
voorschreven geval verkeerende winkeliers, neringdoende fabrij-
kanlen
, werkbazen en werkmeeslers afzonderlijk als kramer worden
belast, maar enkel dat bij de regeling van het patent in
hunne eerstgemelde hoedanigheid ook zoo veel doenlijk op
het debiet, dat zij als kramers hebben, worde gelet; waaruit
-ocr page 352-
— 300 —
TABEL 7.
hebben, en onverminderd de gehoudenheid der belasting-
schuldigen, om zich ook als kramers aan te geven (28).
volgt, dat waar de grondslag der belasting op het aantal
werklieden rust, en alzoo eene evenredige verhooging ondoen*
lijk is, θn verhoogde θn afzonderlijke aanslag buiten aaniner-
king moeten blijven.
Resolutie 24 September 1844, »°. 120.
Een winkelier die tevens in de gemeente zijner woning,
doch daar alleen, in den loop des jaars het kramersbedrvjf
beijinl uit te oefenen, is, wat de hoegrootheid der belasting
betreft, niet als kramer te beschouwen, maar moet op het
tjezamenlijk debiet als winkelier en kramer het tarief van
tabel VI worden toegepast. Hieruit volgt, dat een winkelier,
op den voet als boven het kramersbedrijf in den loop des jaars
aanvangende, geen regt als kramer verschuldigd is, maar
alleen een aanvullingsregt, geregeld naar het toenemend
debiet als kramer en naar gelang van den overigen tijd
des jaars.
Resolutie 30 November 1836, u°. 224 (V. n°. 186).
(28) Het bepaalde bij art. 25 der wet, dat namelijk
„aau de kramers het patent niet zal vermogen te worden
„uitgereikt, dan nadat zij de door hen verschuldigde regten
„ten volle hebben gekweten", is op de patentuligtigen,
waarvan hierboven de rede is, niet toepasselijk.
Resolutie 7 December 1840. n\\ 66, Vr. 5 (V. 1841,
n°. 46).
Verg. het 4de lid van aant. 10 op art. 25.
Zie omtrent de verpligting dier winkeliers tot de ver-
tooning van hun patent, telkens wanneer zij in hunne woon-
plaats het bedrijf van kramer uitoefenen, de resolutie van 5
-ocr page 353-
— 301 -
TABEL 7.
§ 8.
207b a 210b. De (29) vreemde kramers zullen worden be-
December 1859, n°. 135, vermeld in aant. 5 op art. 32,
§ 2 der wet.
(29) Geene andere personen voor inlanders te houden dan
die kunnen bewijzen, dat zij met hun gezin in eene gemeente
binnen dit rijk vast gedomicilieerd of althans in de personele
belasting aangeslagen zijn, en in alle plaatselijke en personele
lasten dragen, of wel, dat zij zelve of de bij hen inwonende
kinderen in de nationale militie of schutterij zijn opgeschreven.
Circulaire 81 Januari) 1820, lelt. IJ, Vr. 14 (V.
1823, s°. 108) en resolutie 21 Januari) 1882,
n°. 131 B (V. n°. 18).
Kramers buiten \'stands gevestigd, doch die in eene ge-
meente binnen het rijk tijdelijk hunne bedrijven komen
uitoefenen, en alhier in de grond-, personele en plaatse,,
lijke belastingen zijn aangeslagen, behooren met betrekking
tot het patentregt als inlanders te worden beschouwd.
Resolutie 4 Augustus L842, n". 85 (V. n°. 170).
Voorts behooren de kenmerken van het inlanderschap te
worden beoordeeld naar de vorenstaande inlichtingen, door
de administratie gegeven, en niet naar de bepalingen van
art. 3 der wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad n\'. 44).
Resolutie 13 Junij 1856, n". 42 (V. n°. 74).
De vorenstaande vereischten zijn in herinnering gebragt,
en is de krachtdadige naleving daarvan door de gemeente-
besturen, aan de toenmalige Gouverneurs aanbevolen, onder
-ocr page 354-
— 302 —
TABEL 7.
last tot ten minste het dubbel der regten, door
inlandsche verschuldigd (30).
aanduiding der in sommige plaatsen daaromtrent bestaande
misbruiken.
Circulaire 22 Januarij 1842, n". fi7 (V. n». 50).
Zie wijders omtrent de toepassing der patentwet op
kramers uit Frankrijk, uit de staten van het Duitsche Tol-
verbond
enz., aant. 38 hierna.
Vreemde kramers, die hunne waren ter verkoop aan-
bieden, en levens op stalen of monsters bestellingen opne-
men, zijn wegens ieder dier bedrijven aan een bijzonder
regt onderhevig, doch bestaat er in dat geval geene zwa-
righeid om op deze vreemde kramers en reizende kooplieden
de bepalingen van art. 10 der wet omtrent de verwantschap
toe te passen, bijaldien slechts de voorwaarden vervuld
worden, welke bij dat art. zijn vastgesteld.
Resolutie 2 October 1843, n". 51 (V. n° 157).
Zie met betrekking tot de veroordeeling van een buiten-
lander,
die ongepatenteerd met mosselen had gevent, liet
arrest van den Hoogen Raad van II October 1853 in aant.
31 op art. 3, lett. p.
(30) De vreemde kramer, die in eene gemeente van den
lsten rang zijn beroep uitoefent, en een debiet of winst
heeft, gelijkstaande met dat van een\' in de 10de klasse
aangeslagen inlandschen kramer, is alzoo belastbaar naar
de 8ste klasse, waarvan het regt juist het dubbel uitmaakt
van dat der 10de klasse.
Circulaire 29 Mei 18 34, »°. 160, Fr. 21 (V. n°. 149).
Tegen afwijkingen van de betrekkelijke wetsbepalingen
-ocr page 355-
— 303 —
TABEL 7.
§ 9.
De kramers zullen gehouden zijn, bij het
doen hunner aanvrage om patent, op te geven de (31)
behoort (e worden gewaakt; bestaande er voorbeelden,
dat vreemde kramers naar de 13de klasse van tarief B, en
alzoo (onverschillig voor welken rang het patent werd
afgegeven) altoos beneden het dubbel der laagste klasse, voor
den inlander opengesteld, worden aangeslagen.
Resolutie 15 April 1856, n°. 85 ("V. n°. 35).
In het patent moet worden melding gemaakt of de
kramer is inlander of vreemdeling.
Resolutie 10 Mij 183 , n". 87 (V. n°. 170).
Vreemdelingen behooren bij de aanvrage, om patent op-
merkzaam te worden gemaakt op hunne verpligting om
zich van een reis- en verblijfpas te voorzien, doch mag om
het gemis van dien pas het gevraagde patent niet geweigerd
worden.
Resolutie 16 September 1851, n\\ 54 (V. n°. 115).
Ter bereiking van het bij de evengemelde aanschrijving
beoogde doel kan mede strekken, dat wanneer vreemde-
lingen, geen reis- en verblijfpas bezittende, zich ter beko-
ming van patent aanmelden, de personen, bij wie de betrek-
kelijke aangifte geschiedt, daarvan ten spoedigste aan het
hoofd der politie in de gemeente kennis geven.
Circulaire 21 October 1851, n". 93 (V. n". 137).
(31) De kennis hiervan kan strekken om controleur en
zetters te naauwkeuriger met den inhoud en de uitgestrekt"
-ocr page 356-
— 304 —
TABEL 7.
wijze, op welke zij hun beroep uitoefenen, naar aanleiding
der onderscheidingen bij § 1 dezer tabel gemaakt, als-
heid van het bedrijf der patentpligtigen bekend te maken,
ten einde zich daarnaar en naar andere hun bekende om-
standigheden, bij de bepaling van het waarschijnlijk debiet
en de daaruit voortvloeiende winsten te regelen. — De
aangifte, door den patentpligtige te doen ten aanzien der
veranderingen in de wijze van verkoop, heeft hetzelfde doel,
en moet mede dienen als middel om diegenen steeds te kun-
nen doen achterhalen, die bij de oorspronkelijke aangifte
(welke ook uit het afgegeven patent moet l/lijken) der waarheid
niet getrouw zijn geweest. — Ingeval de verandering in de
wijze van verkoop door een kramer den zetters en contro-
leur aanleiding geeft tot het vorderen van een aanvullings-
regt, bijv. wanneer een kramer, als marsdrager aangeslagen,
zijne goederen gaat uitstallen in eene kraam, en wat dies
meer zij, zullen zij dit vermogen te doen krachtens de 2de
zinsnede dezer § — Tot hetzelfde einde zou de beknopte
opgave van de soort en den aard ot natuur van de goederen
in algemeene bewoordingen, ofschoon de wet dit niet uit-
drukkelijk eischt, ook zeer geschikt zijn; waarom den con-
troleur en zetters wordt aanbevolen om hij het regelen van
den aanslag deze opgave den kramers af te vragen. — Ten
einde de uitvoering der wet, § 9, 1ste gedeelte, te vereen-
voudigen, en het den belanghebbenden gemakkelijker te
maken , gelijk ook om hen in het geheel aan minder onze-
kerheid onderhevig te laten, zullen de kramers bij deze
aanduiding de wijze van verkoop rangschikken in eιne of
meer der navolgende categoriλn, naar mate zij daarin wer-
kelijk valt, als:
a.    met schepen of schuiten, rijtuigen, paarden of andere
lastdieren;
b.    met marsen, pakken, manden , doozen, of ook zonder
deze;
-ocr page 357-
— 305 -
TABEL 7.
mede de gezamenlijke (32) inkoopswaarde der door hen
c.    met krui- of handwagens;
d.    met loodsen of kramen, geheel of ten deele overdekt;
e.    met geheel open stallen, tafels enz.;
f.    met stalen of monsters;
terwijl zij, gedurende den loop des jaars in de wijze van
verkoop veranderingen daarstellende, zich in de aangifte
daarvan, en in voldoening van § 9, 2de zinsnede, naar
de vorenvermelde verdeeling en omschrijving moeten regelen,
zoodat bijv. een kramer, gepatenteerd als met eene, ten deele
overdekte kraam
zijne goederen te koop stellende, niet gehou-
den is aangifte te doen van verandering, door hem in de
wijze van verkoop bewerkstelligd, ingeval hij zijne vorige
kraam met eene geheel overdekte verwisselt, maar wel wanneer
hij, in plaats van bij middel zijner ten deele overdekte kraam,
zijne waren met schepen of schuiten ter verkoop begint rond
te voeren.
Circulaire 29 Mei 1834, n. 160, Fr. 1 (V. n°. 149).
Verg. de resolutie van 10 Julij 1834, n". 87 (F. n". 170).
(32) Door de inkoopswaarde der goederen verstaat men den
prijs, dien zij den kramer gemiddeld hebben moeten kosten
in de fabrijk of bij den groothandelaar, van wien hij ze heeft
bekomen, daarbij gevoegd de vrachten, assurantiλn, regten,
commisieloonen, courtage enz. — De opgave moet geschie-
den wegens de goederen, die de kramer met zich rond voert,
of die in zijne kraam, loods of de kamer, alwaar hij zijne
goederen uitstalt, gevonden worden; onverschillig of de goe-
deren al dan niet zijn uitgepakt of uitgestald. — De voor-
raad van goederen, dien een rondloopend kramer hier of daar
in eene door hem bezochte gemeente hebben mogt, en waar-
uit hij het verkochte telkens wederom aanvult, is niet be-
20
-ocr page 358-
— 306 —
TABEL 7.
te koop aangeboden wordende goedereu; en zal daarvan
op het patent melding worden gemaakt. Dienonvermin-
grepen ouder het bedrag der goederen, waarvan hij de in-
koopswaarde moei opgeven, te weten: zoo lang zij niet dadelijk
worden te koop geboden. Het doel der verpligting tot aan-
gifte vau de inkoopswaarde der goederen komt overeen met
dat, waarom de opgave wegens de wijze van verkoop gevor-
derd wordt (zie de onmiddellijk voorafgaande aant.); het be-
komen namelijk van eene aanwijzing, een renseignemenl, dat
het zijne moet toebrengen om den controleur en zetters mede
eenig denkbeeld a priori van de uitgestrektheid des bedrijf»
te geven.
De hoegrootheid der inkoopswaarde kan dus nimmer strek-
ken tot het daarstellen van een bepaald tarief van regten of
klassen (zie daaromtrent de hierna vermelde resolutie van 17
November 1860, n*. 105 (V. n". 140), immers niet voor
de kramers in het algemeeu en goederen van verschillende
soort en waarde verkoopende.
Wijders is de bepaling van § 9 in evengemeld opzigt
algemeen, zoodat ook de kramers, bij lett C van § l dezer
tabel bedoeld, gehouden zijn de waarde op te geven van de
goederen, die door hen zullen worden in veiling gebragt;
welke opgave dan ook, na den afloop der verkooping, met
minder of meerder naauwkeurigheid kan worden getoetst aan
de opbrengst der verkooping, en zulks ter toepassing van
de derde zinsnede der onderhavige §, zoo daartoe grond ge-
vonden wordt.
Wanneer intusschen de verkoop slechts op stalen of mon-
tlers
geschiedt, of ook v>aftl- of poffertjeskramers zich tot
bekoming van patent aanmelden, zou de opgave der waarde
geheel overbodig en doelloos zijn.
Circulaire 29 Mei 1884, »". 160, Vr. 2, 8 en 6
(V. n°. 149).
-ocr page 359-
— 307 —
TABEL 7.
derd zal door de patentpligtigen, bij B en C van § 1
vermeld, ter gelegenheid en te gelijken einde als boven,
opgave moeten geschieden van den tijd der during, wat
eerstgenoemden betreft, huns verblijfs in de gemeente,
en, wat laatstgenoemden aangaat, van dien der te hou-
dene verkooping.
Zoo zij de wijze van verkoop <33) veranderen, de
waarde hunner waren vermeerderen, of den duur des
verblijfs of der te houdene verkoopingen verlengen, zullen
zij daarvan, op den voet van art. 19 der wet en op de
Ingevolge daartoe gegeven last hebben moeten worden
ingetrokken de tarieven, die in onderscheiden localiteiten
waren vastgesteld met het doel om in de aanslagsregeling
der kramers, voornamelijk van die, vermeld in § Sb van
tabel VII, gelijkmatigheid te bevorderen.
Circulaire 17 November 1860, »°. 105 (V. n*. 140).
Ook de aangegeven inkoopswaarde behoort in de patenten
vermeld te worden.
Resolutie 10 Julij 1834, «°. 87 (V. n". 170).
Zoo mede de klasse, waarin de kramers zijn aangeslagen.
Resolutie 2 Februari] 1836, n°. 86 (V. n°. 26).
(38) Zie de aanl. 31 en 32 hierboven.
Overigens moeten de hierbedoelde veranderingen worden
aangegeven in de gemeenten, waar zij worden bewerkstel-
ligd, gelijk dan ook de zetters en controleur aldaar den
patentpligtige een aanvullingsregt kunnen opleggen, zoo zij
daartoe grond vinden.
Circulaire 29 Mei 1884, »\'. 160, Fr. 17 (V. n*. 149).
-ocr page 360-
- 308 —
TABEL 7.
boete, bij art. 37 bepaald, aangifte doen in de gemeente,
alwaar zij zich bevinden, en zoodanig aanvullingsregt
voldoen, als van hen, bij werkelijk toegenomene belast-
baarheid, zou kunnen worden gevorderd.
Ingeval de controleurs en zetters, in den loop des
dienstjaars, de overtuiging erlangen, van door eenen
kramer, in opzigt tot de door hem opgegevene waarde
der te koop geboden goederen, te zijn (34) misleid ge-
(34) Daar misleiding ten deze zoo gemakkelijk is, en
de controleur en zetters der gemeente van den aanslag
dikwijls zoo weinig gelegenheid hebben om de aangiften in
hare waarde te onderzoeken, terwijl de wet zonder twijfel
de gelegenheid heeft willen openlaten tot achterhaling der-
genen, die eene valsche aangifte hebben gedaan, heeft ieder
collegie van zetters met den controleur het vermogen om,
oordeelende dat de aanslag te gering is bepaald, en dat dit
het gevolg is van misleiding omtrent de waarde der te koop
aangeboden goederen, de aanvullingsregten te vorderen, waar-
van bij § 9 op het einde gehandeld wordt, onverschillig of
zij al dan niet tot de bepaling der regten hebben medegewerkt.
Ten einde de uitvoering hiervan te bevorderen, behoort
de aangifte der inkoopswaarde, zoo als die is gedaan, in
het patentblad te worden overgenomen, onverschillig of de
controleur en zetters bij het doen van den aanslag vermeend
hebben, zich daaraan, in welk opzigt ook, al dan niet te kun-
nen houden. Het staat nogtans den controleur en zetters
van de plaats van den aanslag vrij om de aangifte, alvorens
zij in het register en het patent wordt overgebragt, door
den belanghebbende te laten verbeteren, of hem daartoe
gelegenheid te geven.
Het ligt in den aard der zaak, dat de vervolging ten
deze (wel te onderscheiden van de door zetters en contro-
-ocr page 361-
— 309 —
TABEL 7.
worden, zullen zij het vermogen hebben, om van den-
zelven een aanvullingsregt te vorderen, in evenredigheid
van het verzwegene. onverminderd des patentpligtigen
beboetbaarheid te dier zake, volgens art. 37 voorschreven.
B. KEIZENDE KOOPLIEDEN , ENZ.                               Wet T- lS4
\'                                     art. 7.
§ 10.
223a. a.) (35) Alle kooplieden, (36) kommissionairs,
leur ambtshalve op te leggen aanvullingsreglen, als waartoe
zij volgens art. 22 der wet, zelfs ook zonder voorafgaand
proces-verbaal van bekeuring of regterlijke vervolging, de
volkomen bevoegdheid behouden), niet kan geschieden dan
ingeval het verschil tusschen de wezenlijke en de aangegeven
waarde zeer in het oog vallend en dus, ook zonder voor-
afgaand naauwkeurig onderzoek, aan geen twijfel onderhevig
is; als wanneer het ook niet moeijelijk zal zijn, dat verschil
bij proces-verbaal te constateren, onder het inwinnen der
getuigenis van twee of meer daarbij te roepen, onzijdige
deskundige personen, die dan ook het stuk mede zullen
teekenen.
Circulaire 29 Mei 1834, n". 160, Pr. 6, 7 en 8 (V.
n°. 149).
(35)    Vreemde rondreizende personen, onder lett. a en
b dezer § vermeld, zijn in den regel te beschouwen als
hun bedrijf met gewoon succes uitoefenende, en dienvolgens
naar de middelklasse aan te slaan.
Resolutie 15 April 1856, »°. 85 (V. n°. 85).
(36)     Binnen het Rijk gevestigde commissionairs, die hun be-
roep, overeenkomstig art. 76 van het wetboek van koophan-
del, op eigen naam of firma zoowel buiten als binnen de gemeente
-ocr page 362-
— 310 —
TABEL 7.
(37) fabrijkanten en andere personen, zoowel Ne-
derlanders als (38) vreemdelingen, niet binnen dit
hunner woning uitoefenen, kunnen volstaan met een patent
volgens de XlVde tabel, onverschillig of zij Nederlanders zijn
of vreemdelingen, of zij voor in- of buitenlandsche huizen ageren,
en of zij al dan niet zijn reizende. Binnen dit Rijk geves-
tigde commissionairs, volgens art. 79 van opgemeld wetboek,
in den naam hunner lastgevers handelende, moeten, voor zoo
ver hun bedrijf reizende wordt uitgeoefend, zijn voorzien van
een patent naar lett. b der onderhavige §, wanneer hunne
principalen buiten \'s hnds, en naar lett. c dier § wanneer
deze in dit Rijk gevestigd zijn. Wordt zoo wel voor buiten-
landsche
als voor binnenlandsehe huizen gehandeld, dan moet
de aanslag ook naar die beide letters plaats hebben, zonder
dat een afzonderlijk patent benoodigd is voor de uitoefe-
ning van hun bedrijf in de gemeente hunner woning.
Resolutie 8 Januari) 1844, »°. 132 (V. n°. 88).
Verg. de resolutie van 25 Augustus 1846, n°. 85 (V.
1847, n\\ 78) in aant. 44 hierna.
(37)    Zie wegens de patentpligtigheid van een vreemd
orgelmaker,
ter zake van de aflevering hier te lande van
orgels, de resolutie van 16 December 1854, n°. 30, in aant.
128 op n°. 126 van tabel XI"V.
(38)    Zie wegens de patentpligtigheid naar § 10 a dezer
tabel, van vreemdelingen, die alhier aannemingen doen, de
resolutie van 6 Mei 1863, n°. 81 (V. n\'. \'68) in aant. 42
op tabel XIV.
Een in Pruissen woonachtig kalkvaarder en koopman
moet geacht worden het beroep van reizend koopman in
kalk te hebben uitgeoefend door hier te lande bij verschil-
lende metselaars, aannemers en andere personen rond te
-ocr page 363-
— 311 —
TABEL 7.
Rijk gevestigd, die met of zonder staalkaarten,
monsters of proeven rondreizen om bestellingen
bij kooplieden, fabrikanten, trafijkanten, werk-
gaan, bestellingen van kalk te vragen en aan te nemen en
bij de aflevering van den kalk tegenwoordig te zijn.
Vonnis Regtbank Almelo 20 Maart 1865 (V. w°. 66).
Art. 24 van het verdrag van handel en scheepvaart met
Praissen en de verdere stalen van het Baitsche Tolverbond van
31 December 1851 (V. 1852, n°. 73), vergeleken met § 10 a
en b van tabel VII der patentwet en met de bepalingen
van tabel XIV, voor zoo ver deze op het onderwerp toe-
passelijk zijn, heeft de wetgeving op het patent in zoo verre
gewijzigd, dat in plaats van de regten, bij de wet vastge-
sleld, door de fabrijkanten en kooplieden dier staten, welke
voor eigen rekening, of door handelsreizigers, die voor.reke-
iiing van handelshuizen in die staten hier te lande bestel-
lingen met of zonder monsters opnemen, of voor de behoeften
hunner nijverheid aankoopen doen, betaald zal worden een
regt van f 12, behalve 28 opcenten, en dat zij met de be-
taling van dit regt in al de gemeenten des rijks zullen
volstaan.
Om deze gunst te kunnen genieten, moeten de kooplieden
en fabrijkanten overleggen eene verklaring naar het formu-
lier A, en de handelsreizigers naar het formulier B; welke
verklaringen moeten worden overgelegd bij de aanvragen
om patent, en blijven berusten bij het gemeentebestuur, dat
het patent afgeeft, en daarop vermeldt, dat het onder over-
legging der gevorderde verklaring afgegeven is.
Overigens brengt eene behoorlijke uitvoering van gemeld
art. 24 mede, dat alle onderscheidingen in zake van belasting
tusschen onderdanen der staten van het Duitsche Tolver-
bond en Nederlandsche onderdanen zijn opgeheven, en dat
-ocr page 364-
— 312 —
TABEL 7.
bazen of winkeliers op te nemen, of bij de afle-
vering van bestelde goederen tegenwoordig te zjjn,
alzoo in alle andere gevallen dan de hiervoren genoemde,
de wet op het regt van patent op de eerstbedoeοde onder-
danen gelijkelijk worde toegepast als op de ingezetenen
van den staat.
Circulaire 9 Junij 1852, »°. 112 (V. n°. 95), en reso-
lutie
18 April 1867, »°. 60 (V. n\'. 66).
Gemelde verklaringen moeten geacht worden geldig te zijn
voor den daarin aangegeven tijd, onverschillig of die over
ιιn of twee dienstjaren van het patentregt loope.
Resolutie 26 April 1854, n\\ 42 (V. »". 55).
Het vorenstaand verdrag en de daaromtrent gegeven toe-
lichtingen zijn ook van toepassing met betrekking tot:
a. Hannover, Oldenburg en Schaumburg-Lippe.
Resolutie 22 November 1854, »°. 67 (V. n°. 165).
6. Mecklenburg-Scliioerin, Mecklenburg-Strelitz, Lautnburg en
Lubeck.
Resolutie 26 February 1869, »°. 39 (F. »°. 24).
c.    Breinen en Hamburg.
Resolutie 13 April 1871, »°. 84 (V. »°. 45).
d.   Elzas-Lotharingen.
Resolutie 18 Mei 1872, »°. 13 (V. »°. 57).
Wijders zijn er voorschriften gegeven ten aanzien der ver-
klaring lett. C, af te geven aan Nederlanders, die in het
-ocr page 365-
_ 313 —
TABEL 7.
of anders ook zaken, den handel rakende, vereffenen
of deswege gelden ontvangen, zullen worden belast
naar de 5de tot de 11de klasse van tarief A.
Tolverbond, hetzij voor eigen rekening of voor die van een
Nederlandsch huis reizen.
Circulaire 9 Juny 1852, »°. 112 (V. n°. 95).
Die verklaring is aan het zegelregt onderworpen.
Resolutie 27 Augustus 1852, »°. 69 (V. n°. 152).
Naar aanleiding van het tractaat met Frankrijk dd. 7 Julij
1865 (V. n°. 74) is, met intrekking van vroegere bepalin-
gen te dezer zake, te kennen gegeven:
a.    dat, ingevolge art. 22 van gemeld tractaat, de Fransche
handelsreizigers, die voor rekening van Fransche hui-
zen hier te lande aankoopen doen voor de behoeften
hunner nijverheid of bestellingen met of zonder mon-
sters opnemen, onderworpen zijn aan een vast regt van
Satent van / 15.36 of van f 12 in hoofdsom, behalve
e 28 opcenten;
b.    dat krachtens art. 38 van hezelfde tractaat, in verband
beschouwd met (het in de 3de zinsnede dezer aantee-
kening vermelde) art. 24 van het verdrag met Pruimen
en de verdere staten van het Tolverbond, aan een
gelijk regt van ƒ 15.36 onderworpen zijn de Fransche
fabrijkanten en kooplieden, die hier te lande voor eigen
rekening de voormelde daden van koophandel uitoe-
fenen; en
c.    dat bij art. 1 van meergemeld tractaat alle onderschei-
dingen in zake van belastingen tusschen Fransche en
Nederlandsche onderdanen zijn opgeheven, en dat alzoo
in alle andere gevallen dan de hiervoren genoemde,
-ocr page 366-
— 314 —
TABEL 7.
de wet op het regt van patent op de Fransche onder-
danen gelijkelijk behoort te worden toegepast als op
de ingezetenen van den staat.
Resolutie 80 Augustus 1865, »°. 53 (V. n\'. 76).
Met het oog op art. 1 der overeenkomst met Belgiλ van
7 December 1865 (V. 1866, n°. 63) behoort de wet op het
regt van patent op de Belgische onderdanen gelijkerwijze
te worden toegepast als bij laatstgemelde resolutie ten aan-
zien der fransche onderdanen is bepaald.
Resolutie 1 Mei 1866, »°. 41 (F. n°. 64).
Volgens art. 1 van het tractaat met Italiλ van 24 No-
vember 1863 (V. 1864, n°. 129) moeten de onderdanen van
Italiλ, ook ten opzigte van het pateutregt, volkomen met
Nederlanders gelijk gesteld worden. Een zoodanig hier te
laude gevestigd onderdaan moet gevolgelijk aan geen hooger
patent onderworpen worden dan een binnen dit Rijk geves-
tigd Nederlander, en een niet hier te lande gevestigd onder-
daan van Italiλ, die hier tijdelijk zijn beroep of bedrijf komt
uitoefenen, aan een gelijk patent als of hij ware een niet
binnen dit Rijk gevestigd Nederlander.
Resolutie 11 Januarij 1865, »°. 52 (V. »°. 6).
Het vorenstaande is ook van toepassing op de onderdauen
van Oostenrijk.
Reeolidie 17 September 1867, n\'. 19 (F. n". 136).
Idem van Spanje.
Resolutie 7 Maart 18/3, n". 70 (F. n°. 40).
Idem van Portugal.
Resolutie 1 Junij 1875, n". 74 (F. u". 65).
Zie voorts omtrent den aanslag van vreemde kramers,
-ocr page 367-
— 315 —
TABEL 7.
224. (39) Ook bij andere personen bestellingen opne-
mende, zullen zij worden aangeslagen naar de
5de tot de 8ste klasse van hetzelfde tarief.
223b. b.) (40) De voor of ten behoeve van de onder
a vermelde personen, reizende agenten, factoors ,
kantoor-bedienden of andere personen zullen aan
dezelfde regten als deze onderworpen worden.
223c. c.) (41) Reizende agenten, factoors, (41 bis) kan-
die hunne waren ter verkoop aanbieden, en tevens op sta-
len of monsters bestellingen opnemen, de resolutie van
2 October 1843, n°. 51 (V. n°. 157) in aant. 29 hiervoor.
(39)    Zie de aant. 38 hiervoor en 43 hierna.
(40)    Zie omtrent den aansla™ dezer patentpligtigen de
aant. 35, 33 en 43 op deze tabel.
(41)    Een in de personele belasting aangegeven werk-
bode, die de zeep, waarin zijn meester handel drijft, met
kar en paard bij de belanghebbenden in zijne woonplaats en
in de nabij liggende gemeenten bezorgt, de ledige fusten
terug neemt, het geld ontvangt en daarvoor kwitantie afgeeft,
valt niet onder de onderwerpelijke bepaling, omdat het ken-
merk van rondreizen, waarvan de pateutpligtigheid ten deze
bepaaldelijk afhangt, minder schijnt te passen op eene rond-
reize, die slechts plaats heeft in naburige gemeenten.
Resolutie 28 Julij 1856, n". 99.
Ook hij moet als handelsreiziger beschouwd worden, die
slechts voorzien van een patent als boekhandelaar, buiten de
gemeente zijner woonplaats reist ter debitering van boeken
voor rekening en gedeeltelijk profijt van anderen.
Vonnis Arr.-Regtbank Amsterdam 8 October -1867.
(41 hts) Tot den werkkring van een kantoorbediende, hoe
-ocr page 368-
— 316 —
TABEL 7.
toorbedienden en (42) andere personen, die het
hiervoren onder litt. a vermelde bedrijf uitoefenen
voor rekening van binnen \'s lands gevestigde han-
delhuizen, fabrikanten of trafijkanten, zullen
(43) een regt verschuldigd zijn naar de 12de
klasse van tarief A, en zal dit bedrijf met geen
ander als verwant kunnen worden beschouwd (44).
ruim men dien ook nemen moge, kan niet gerekend worden
het zonder het onmiddellijk opzigt van den elders wonenden
meester in het groot opkoopen van handelswaren, het uit-
oefenen van gezag over diens meesterknecht, kantoorbediende
en verdere knechts buiten de plaats, waar het hoofdkantoor
gevestigd is.
Vonnis Arr.-Regtbank Hoorn 29 April 1864 (V. n°. 65).
Zie hetzelfde vonnis in aant. 22 op tabel XIV.
(42)    Op dien grond is de zoon van een koopman of fa-
brijkant, onverschillig of hij al dan niet bij zijn vader in-
woont, naar de onderwerpelijke bepaling belastbaar, wanneer
hij met of zonder proeven, monsters of staalkaarten rond-
reist om bestellingen op te nemen.
Resolutien 26 Mei 1843, »°. 74 (V. n". 74) en 17
Augustus 1843, »°. 38 (V. n\'. 128).
(43)    De alhier bedoelde aanslagsregeling behoort ook dan
hare toepassing te vinden wanneer de betrokken personen
het bedrijf uitoefenen, omschreven bij lett. a dezer §.
Circulaire 15 April 1856, »*. 85 (V. n°. 85).
(44)    Op grond der onderhavige wetsbepaling, mitsgaders
van die, voorkomende aan het slot van tabel XI, moeten
de kantoorbedienden, onverminderd den aanslag naar de on-
derhavige bepaling, nog daarenboven naar de regelen der
-ocr page 369-
— 317 —
TABEL 7.
Tot staving dat de reizen voor binnenlandsche
huizen, fabrijken of trafijken plaats hebben, zullen
zij moeten zijn voorzien van een (45) afschrift
van het patent der meesters, in wier dienst zij
zich bevinden. Op dat afschrift zal, door het
hoofd van het plaatselijk bestuur, de naam van
den persoon, die daarvan gebruik wil maken,
vermeld, eu zal hetzelve met het zegel der ge-
meente aan diens eigen patent vastgehecht worden.
Xlde tabel worden belast, bijaldien zij werkzaam zijn in de
kantoren der principalen, voor wier rekening zij reizen.
Resolutie 19 September 1844, n". 4-1 (V. n°. 212).
Die ten behoeve van binnen \'s lands gevestigde koop-
lieden, fabrijkanten of Iralij kanten, zaken van koophandel
verrigten buiten de plaatsen hunner woning, en dit in den
zin van artt. 76 en 77 van het wetboek van koophandel
op eigen naam doen, volstaan met een patent als coinmis-
sionair naar tabel XIV. Die dit doen op den naam hunner
lastgevers
behooren als reizende agenten, bedoeld bij § 10,
lett. c van tabel VII, te zijn gepatenteerd. Die het beroep
op beide voormelde wijzen uitoefenen, moeten, naar het slot
van evengemelde lett. e, van een patent als commissionair en
van een als reizend agent zijn voorzien.
Resolutie 85 Augustus 1846, n". 85 (V. 1847, n°. 78).
Verg. de resolutie van 8 Januarij 1844, n". 182 (V.
n°. 88) in de 36ste aant. biervoor.
Een als commissionair gepatenteerde is wegens de uitoefe-
ning van het bedrijf van handelsagent afzonderlijk patentpligtig.
Vonnis Regtb. Amsterdam 4 Januarij 1866 (V. n° 31).
(45) Gemis van dat afschrift is naar art. 32 der wet
beboet baar.
Resolutie 20 Oclober 1859, n". 188 (V. n . 100).
-ocr page 370-
— 318 —
TABEL 7.
PLAATSEN, WAAR DE BELASTING MOET WOEDEN
BETAALD.
§ 11.
De patentpligtigen, bij )itt. A van § 1 ver-
meld , zullen, voor zoo verre zij verkeeren in het geval
bij § 3a bedoeld, de regten moeten voldoen, en derhalve
de aangifte ter bekoming van patent bewerkstelligen in
iedere gemeente, waar zij hun bedrijf uitoefenen, ten
ware zij, (46) inlanders zijnde, mogten verkiezen om in
(46) Den vreemden kramers is deze keus alzoo niet gelaten.
Circulaire 29 Mei 1834, »°. 160, Fr. 18 (V. n°. 149).
Zie voorts de 29ste aant. hierboven.
De kramers, bedoeld bij § 3 a voormeld, behooren, wan-
neer zij zich aangeven in eene gemeente, alwaar zij niet
wonen, eene verklaring over te leggen van het gemeente-
bestuur hunner woonplaats, ten bewijze dat zij zijn inlanders.
Bij gebreke van zoodanige verklaring moeten zij worden be-
schouwd en behandeld als vreemdelingen.
Resolutie 27 Maart 1845, «°. 40, lid D n". 2 (V. n°. 56).
Wanneer door de vertooning van het bewijs van voldoe-
ning aan de nationale militie, of van een patent als inlandsch
kramer, bereids over dezelfde dienst in eene andere gemeente
uitgereikt, of door eenig ander middel eene volledige over-
tuiging kan verkregen worden, dat de kramers, van welke
hier sprake is, werkelijk zijn inlanders, is de overlegging der
deswege gevorderde verklaring van het gemeentebestuur niet
volstrekt noodzakelijk, doch behoort te worden gewaakt
tegen alle misbruiken, die gemelde bepaling uitdrukkelijk
ten doel heeft te weren.
Resolutie 4 Julij 1845, »°. 12 (V. n°. 114).
\\
-ocr page 371-
— 319 —
TABEL 7.
de gemeente hunner woning de (47) regten voor al de
te bezoeken kermissen of markten (48) in eens te voldoen.
(47)     Zie de laatste zinsnede der resolutie van 29 Mei
1834, n\\ 160 (V. ir*. 149) in aant. 21 op deze tabel.
(48)     Indien de patentpligtige van deze bevoegdheid
gebruik maakt, moeten in de gemeente zijner woning de
regten worden uitgetrokken en voldaan, zoo als die door
de wet voor iedrr der onderscheidene gemeenten, die hij naar
zijne aangifte heeft willen bezoeken, ook naar haren verschil-
lenden rang zijn bepaald.
Circulaire 29 Mei 1834, n\'. 160, Fr. 15 ("V. n\'. 149).
Overigens moeten in het gegeven geval al de opgegeven
plaatsen
in het patent vermeld worden. Bij zoo verre de hier-
bedoelde kramers reizende bevonden worden met een patent,
waarin de gemeenten niet zijn vermeld, of hetwelk onbepaald
„voor alle kermissen" is afgegeven, moet daarvan ter plaatse
dier bevinding het vereischte redres geschieden, door alsnog,
in verband mei de betaalde regten, de namen der gemeenten
volgens de opgaven der belanghebbenden in te vullen, behou-
dens vordering van hooger regt, ingeval de rang en het. aan-
tal der te bereizen plaatsen de verschuldigdheid daarvan mogt
medebrengen.
Resolutie 14 September 1833, »". 155 (V. no. 174).
Verg. die van 10 Jutij 1834, n". 87 {V. n\'. 170).
Vermits van de bepalingen van § 11 in vele gemeenten
werd afgeweken, en het patentregt, door de kramers voor al
de te bezoeken kermissen en markten in eens te voldoen,
geregeld werd in eene andere gemeente dan die van hunne
woning, is de aandacht der heeren Gouverneurs op die ver-
keerdheid gevestigd, met verzoek om de controleurs en zet-
ters in de onderscheidene gemeenten aan te schrijven, ten
-ocr page 372-
— 320 —
TABEL 7.
In het geval, (486is) bij § 3 b vermeld, verkeerende,
zullen genoemde patentpligtigen de aangifte en betaling
moeten bewerkstelligen in de gemeente hunner woning,
behoudens het bepaalde bij § 13 hierna.
§ 12.
De personen, bij § 1 B en C dezer tabel
bedoeld, moeten het regt betalen in iedere gemeente,
in welke zjj hunne verkoopingen houden of hun beroep
uitoefenen, en telke reize.
§ 13.
De patentpligtigen, big § 1 A vermeld
einde de bedoelde verordeningen naauwkeurig op te volgen,
onder inachtneming van het bepaalde bij het antwoord op
de 15de vr., vervat in de circulaire van 29 Mei 1834, n°.
160 (zie het begin dezer aant.); overigens in het oog hou-
dende, dat bij de regeling der bewuste aanslagen ook bij-
zonder behoort te worden gelet op den duur der respectieve
kermistijden.
Resolutie 29 November 1887, »". 52 ("V. n*. 146).
(4>8bis) In het geval van § 3 b behoeven de namen der
verschillende bezocht wordende of te bezoeken gemeenten
niet in het patent te worden opgenoemd. Evenmin is de pa-
tentpligtige gehouden, die in zijne aangifte te vermelden,
doch zal de hoogste rang der gemeente onder die waarvoor hij
patentregt betaalt, in het patent moeten worden uitgedrukt.
Resolutie 29 Mei 1834, »°. 160, Vr. 20 (V. n°. 149).
Zie voorts de onmiddellijk volgende aant.
-ocr page 373-
— 321 —
TABEL 7.
en (49) in het geval onder § 3 b bedoeld, verkeerende,
zullen, wanneer zij hun bedrijf uitoefenen in eene ge-
meente van hoogeren rang dan die, waarin zij woonachtig
of aangeslagen zijn, (50) aldaar onderhevig wezen aan
een aanvullingsregt, gelijk staande met het meerder be-
loop der belasting, in zoodanige gemeente van hoogeren
(49)    Een kramer, bedoeld bij § 3 *, moet, volgens de
stellige voorschriften van § 11 in fine, zich aangeven in de
gemeente zijner woning, ook dan wanneer hij zijn bedrijf
niet aldaar, maar in gemeenten van lageren rang uitoeient;
doch kan hij in zoodanig geval in de eerstbedoelde gemeente
worden aangeslagen voor het regt, in de. gemeente van la-
geren rang verschuldigd.
Resolutien 27 Maart 1845, »*. 40, lid D, n". 1 (V.
n°. 56) en 11 Junij 1847, n\' 71 (V. n°. 179).
Alvorens aan de kramers, die verklaren te wonen ter
plaatse waar zij zich aangeven, de kwitantie af te geven,
waarop het patent kan verkregen worden, moeten de ont-
vangers zich van de waarheid dier opgaven vergewissen, en
dit op de aangiftbiljetten, die hun ter voorloopige inning
van den aanslag ter hand komen, certificeren. Voorts moet
de controleur daarvan melding maken in de leggers, en bij
verzuim van een of ander de verdubbeling van het regt
door den provincialen inspecteur toegepast, en de nalatige
voor de oplegging aansprakelijk gesteld worden.
Resolutie 15 April 1856, n". 85 (V. n°. 36).
(50)    De zoodanige behoort alzoo voor dat aanvullings-
regt niet in de gemeente van den oorspronkelijken aanslag,
maar in die van hoogeren rang te worden aangeslagen.
Circulaire 29 Mei 1834, »". 160, Vr. 10 (V. n°. 149).
21
-ocr page 374-
— 322 —
TABEL 7.
rang verschuldigd, doch zal het, voor zoo veel zij (51) in-
landers
zijn, hun vrijstaan om in de gemeente hunner
woning de regten ia eens te voldoen, naar het tarief,
bepaald (52) voor den hoogsten rang der gemeenten,
welke zij bezoeken.
§ 14.
(526is) De regten en aanvullingsregten,
(51)    Hierdoor worden van de toepassing dezer bepaling
ook uitgesloten de Belgische kramers, die hier te lande het
bedrijf op den voet der onderwerpelijke § uitoefenen.
Resolutie 26 Auyustus 1853, n". 135.
(52)    Het patent behoort deswege alsdan de vereischte
aanduiding te behelzen.
Resolutie 10 Julij 1834, »". 87 (V. n°. 170).
(52σw) Ten aanzien van de vraag, hoedanig deze bepa-
ling overeen te brengen: a. met de circulaire van 29 Mei
1834, n°. 180 (28ste vr. en antw.) (zie het aanget. sub 1
op art. 12 der wet), waarbij die verpligting, reeds bij art.
12, § 2 der wet van 1819 vastgesteld, is vervallen verklaard;
6. met het bepaalde bij § 5 dezer tabel, houdende dat de
kramers ten minste het dubbel der regten zullen moeten
betalen, door den gezeten winkelier over een gelijk tijdvak
te voldoen, valt het navolgende op te merken:
Wordt een kramer gerangschikt bijv. in de 10de klasse,
dan moet hij ook het volle regt voor de 10de klasse beta-
len, hetzij hij het patent voor een vol jaar of voor een en-
kelen dag vraagt; maar om in de 10de klasse te worden
geplaatst, behoeft zijn debiet niet te worden gelijk gesteld
met een winkeliers-debiet van een vol jaar (zie boven § 5),
en in zoo verre kan men spreken van tijdsbestek.
-ocr page 375-
— 323 —
TABEL 7 , 8.
verbonden aan de klassen, waarin de patentpligtigen van
deze tabel worden belast, zullen steeds ten volle en zon-
der splitsing naar tijdsgelang
moeten worden voldaan.
§ 15 (53).
(1) TABEL N°. 8.
Vreemde schaarslijpers, keteοboeters enz. {De regten,
door dezelve verschuldigd, te berekenen volgens tarief
litt.
A).
Het patentregt, verschuldigd door de navolgende per-
sonen, zal worden geregeld aldus:
Bijv. indien men een\' kramer een regt doet betalen,
gelijkstaande met -tls van dat van zekeren winkelier, omdat
hij gedurende de ιιne week dat hij het kramersberoep uit-
oefent, de helft debiteert van hetgeen de bedoelde winkelier
in gelijke 8 dagen voorondersteld wordt te verkoopen, dan
betaalt hij wel naar tijdsgelang van de uitoefening zijns be-
roeps, maar het regt der klasse, waarin men hem plaatst,
is niet voor splitsing vatbaar.
Door deze opheldering wordt het duidelijk, dat de woor-
den „voor een geheel jaar, ingaande met den lsten Janu-
arij", in art. 12, § 1 der wet voorkomende, in betrekking
tot de kramers hunne beteekenis verloren hebben, en dat in
zoo verre tabel VII met de, bij hetzelfde art. 12, § 1 ver-
melde tabellen IX en XV gelijk kan worden gesteld.
Resolutie 7 December 1840, n°. 66, Fr. 6 en 7 (V.
1841, n". 46).
(53) Beze §, maatregelen behelzende tegen de overtre-
ders, is, in verband met het bepaalde bij art. 3 der wet
van 1843, in art. 32, § 2 der wet ingelascht.
(1) Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 8 en 11, § 2, artt. 12
-ocr page 376-
— 324 —
TABEL 8, 9.
klasse.
225. 1. Rondloopende (2) vreemde schaarslijpers 10 tot 12.
220, 2. Rondloopende vreemde ketelboeters . . 10 „ 12.
227.   3. Rondloopende vreemde klokkengieters. 10 ,, 12.
228.  4. Rondloopende vreemde tinnenlepelgieters 12 ,, 14.
(1) TABEL N». 9.
Maatschappijen, waarvan bewijzen van aandeel worden
uitgegeven.
229. Het regt van patent, verschuldigd door de (2*) maat-
en 18, §§1 en 2, artt. 21 (voorlaatste zinsnede), 25 en
32, § 2 en ook art. 39. Voorts zij aangemerkt, dat ook de
patentpligtigen dezer tabel waren uitgesloten van de verinin-
dering van regten, die bij de wet van 1823 (zie art 8 dier
wet) aan de patentpligtigen in het algemeen werd toegestaan.
(2) Zie aant. 29 en 30 (3de zinsnede) op tabel VIL
Zoo mede aant. 38 op dezelfde tabel.
(1) Zie art. 6, § 4, artt. 8 en 11, § 2, art. 13, § 2,
art. 21 en tabel XIV, n\\ 1. Zie ook art. 12, § 1.
(2*) De patenten dezer maatschappijen worden gesteld
ten name van de maatschappijen zelve, met bijvoeging van
den naam des directeurs, die de aangifte gedaan heeft.
Instructie 27 October 1819, lett. RR, art. 1 (V. 1823,
n\\ 102).
De naleving van dit voorschrift uitdrukkelijk aanbevolen,
als zijnde het gebleken, dat de aanslag ten name van den
-ocr page 377-
— 325 —
TABKL 9.
schappijen en genootschappen, in het wetboek
van koophandel bekend onder de benaming van
(3) naamlooze maatschappijen, welke de zeevaart,
directeur of van een der mede-directeurs is gesteld, hetgeen
niet alleen in strijd is met de wet, maar ook ten gevolge
heeft dat gedachte personen, σf ten onregte, of tot een te
hoog bedrag geplaatst worden op de lijsten, bedoeld bij de
artt. 7 en 72 der wet van 4 Julij 1850 {Staatsblad u*. 37),
regelende het kiesregt en de benoeming van afgevaardigdeu
ter 1ste en 2de Kamer der Staten-Generaal.
Resolutie 15 Mij 1862, n°. 91 (V. n°. 86).
De voldoening van het bij deze tabel bepaalde regt be-
hoort plaats te hebben in eens, niet bij termijnen.
Wet van 22 Mei 1845, art. 9, n°. 3 {Staatsblad n".
22, V. nu. 140).
(3) Onder deze maatschappijen behooren o. a. :
De Uollandsche ijzeren-spoorteeg-maalscAappij.
Resolutie 11 April 1840, n". 150 (V. 1841, n*. 150).
De zoogenaamde gaz-compagnien, waarvan bewijzen van
aandeel worden uitgegeven.
Resolutie 8 April 1828, »". 82 (V. n°. 83).
De wasc7i-, bad- en zwem-inrigtingen, door naamlooze ven-
nootschappen opgerigt.
Resolutie 4 Augustus 1857, »°. 38.
Eene maatschappij, verzekeringen sluitende tegen gevaren
van brand, die in 1790 opgerigt, nimmer door den Koning
goedgekeurd en bij onderhandsche acte daargesteld is, ver-
-ocr page 378-
— 326 —
TABEL 9.
het drijven van handel, fabrijken of molens,
het doen van verzekeringen, de visscherij, ree-
derij of, in het algemeen, eenige uit derzel-
ver • aard en volgens den geest dezer wet, aan
het patentregt onderhevige onderneming of han-
deling ten onderwerp hebben (de in (4) tabel
n°. 15 omschrevene alleen (5) uitgezonderd, als
rigt daden van koophandel (art. 4 n°. 10 van het wetb.
van koophandel), en moet, als niet vermeld in de vrijstellin-
gen van art. 3, overeenkomstig art. I in verband met art.
5 der wet en deze tabel, van patent zijn voorzien op de
wijze bij die tabel gevorderd.
Vonnis Regtbank Amsterdam 20 Junij 1867 (V. n°. 104).
Daarentegen is het gemeenschappelijk bezit van plantaadjen,
als uit haren aard en volgens den geest der wet geene aan
het patentregt onderhevige onderneming of handeling, noch
naar deze, noch naar eene andere tabel belastbaar.
Circulaire 31 Januari) 1820, lett. IJ, Vr. 12 (V. 1823 ,
n°. 103, blz. 83).
(4)    Thans te lezen: „tabellen n°. 15 en 16." Dit volgt
uit § 7 der laatstgenoemde tabel en de sub 29 daarop aanget.
resolutie van 24 April 1852, n°. 39 (V. n°. 56).
Omtrent de vraag, ten wiens name het patent voor de
ondernemingen, in de evengemelde tabellen bedoeld, moet
gesteld worden, zie aant. 2 hiervoor.
(5)     Behoudens die uitzonderingen worden al de hande-
lingen en ondernemingen eener naamlooze vennootschap gedekt
door het patent, waarvan zij zich in deze hare hoedanigheid
voorziet.
-ocr page 379-
t
— 327 —
TABEL 9.
welke steeds zullen worden belast volgens de be-
palingen, in die tabel voorkomende) , zal berekend
Dus zijn o. a. niet afzonderlijk patentpligtig:
de Ilollandsche ijzeren-spoorvoeg-maatschappij, wegens bare sme-
derijen, wagenmakerijen
en verdere tot hare onderneming be-
hoorende inrigtingen.
Resolutie 11 April 1840, »°. 150 (S\'. 1841, n°. 150).
de gas-compagnien, wegens de gaz-fabrijken als fabrijkeu be-
schouwd.
Resolutie 8 April 1828, «°. 82 (V. n°. 83).
eene spoorweg-maatschappij, voor het tevens uitoefenen van
het bedrijf van commissionair.
Resolutie 21 Mei 1860, »°. 132.
Dit beginsel wordt niet opgeheven door de omstandigheid,
dat eene onderneming of handeling der maatschappij niet in
overeenstemming is met de goedgekeurde acte van oprigting,
indien slechts de daaruit voortvloeiende baten in de kas
der maatschappij worden gestort.
Resolutie 5 Januari] 1861, »°. 35.
Voor het regt dat tabel XI aan de beheerders en bedienden
der naamlooze maatschappijen oplegt, is niet de maatschappij,
maar elk beheerder en bediende individueel patentpligtig.
Resolutien 8 April 1828, n\\ 82 (V, n°. 83) en 11
April 1840, »°. 150 (V. 1841, n°. 150).
-ocr page 380-
— 328 —
TABEL 9.
Wet v. 1823                worden tegen (6) twee ten honderd van het (7)
art. 9.                  gezamenlijke beloop der te doene (8)uitdeelingen, de
Wet v. 1832,_________________________________________________.___
(6)    Verg. omtrent het bedrag van dit regt, zoo als het
onder de werking der vroegere wetten was bepaald, het
aanget. op art. 4.
(7)    Eene naamlooze maatschappij is volgens de wet ver-
pligt tot betaling van patentregt over het geheele montant
harer uitdeelingen, zonder dat bij die wet eenig onderscheid
is gemaakt, hoe en waar de winsten zijn verkregen, waar-
uit de uitdeelingen zijn ontstaan, of waar ter plaatse deze
gedaan worden. Aan het regt is derhalve ook onderworpen
het bedrag eener uitdeeling, voortspruitende uit de winsten,
door eene in het buitenland gevestigde fabrijk der maatschappij
afgeworpen.
Resolutie 18 December 1867, »". 73.
Verg. de resolutie van 27 Junij 1854, n°. 48, in aant. 2
op tabel XI.
(8)     De vraag: of directeuren der tweede sociλteit ter zee-
verzekering,
gevestigd te Amsterdam, al of niet patentregt
moeten betalen voor de uitbetaalde voordeden, die met het
door de aandeelhouders gefourneerde kapitaal zijn verkregen,
is toestemmend beantwoord; zijnde voornoemd antwoord ge-
grond daarop: 1°. dat het uit de statuten dier maatschappij
duidelijk blijkt, dat alle uitdeelingen, van welken aard ook,
in deze sociλteit plaats hebben uit batige saldo\'s en winsten,
zonder dat eenige uitdeeling, zelfs de in art. 14 dier
statuten gemelde vijf percent, eene eigenlijke schuld der
sociλteit uitmaken, en 2". dat de belegging der bij de sociλteit
bschikliare gelden,
volgens art. 6 derzelfde statuten, ook ge-
schiedt in ondernemingen, welke uit haren aard en volgens den
geest der wel aan liet patentregt onderhevig zijn; als daar zijn:
BELEENINGEN, DISCOMPΟES VAN WISSELS (zie tabel XIV, n".
2 en 29).
Resolutie 27 July 1838, »°. 68.
-ocr page 381-
— 329
TABEL 9.
Alleen hetgeen werkelijk aan vennooten als winst wordt
uitbetaald, is belastbaar, niet hetgeen ter goedmaking van
onkosten van het ter uitdeeling bestemde bedrag wordt
afgetrokken.
Resolutie 10 Augustus 1857, »°. 118.
Ook gelden, tot een reservefonds bijeengebragt, zijn als
zoodanig, en zoolang zij den aandeelhouders, hetzij door
middel van uitdeelingen, hetzij ten gevolge van bijschrijving
van kapitaal, geen voordeel aanbrengen, niet aan het patent-
regt onderworpen.
Resolutie 20 Mei 1856, n". 68.
Onder uitdeelingen kan alleen worden verstaan datgene,
wat de aandeelhouders op hunne actiλn der vennootschap
ontvangen, dat is ingevolge art. 49 wetb. van koophandel,
hetgeen er overblijft, wanneer van de inkomsten al de uit-
gaven der maatschappij worden afgetrokken.
Onder kapitaal moet, in overeenstemming met art. 40 van
dat zelfde wetboek, worden verstaan het kapitaal der vennoot-
schap
, hetwelk in actiλn of aandeelen op naam of in blanco
is verdeeld. Derhalve niet de schuldbrieven, door de ven-
nootschap uitgegeven.
De uitbetaling van vervallen coupons van prioriteits-obli-
gatien der Aken-Maastrichtsche spoorwegmaatschappij, even als de
eventuele aflossingen der prioriteits-obligatien zelve, zijn daad-
werkelijk niet anders dan uitgaven der vennootschap als ge-
volg eener bestaande schuld, en mitsdien begrepen onder
datgeen, waarvoor naar de resolutie van 10 Augustus 1857,
n°. 113, hierboven vermeld, geen regt verschuldigd is.
Resolutie 3 December 1864, n". 46 (F. »\\ 115).
Door afschrijving uit de winsten eener maatschappij van
eene zekere som op ieder aandeel, waardoor bet obhge der
-ocr page 382-
— 330 —
TABEL 9.
(9) aflossingen en accressen van het kapitaal welke
mogten plaats hebben, daaronder begrepen; zullende
de directeuren der gezegde maatschappijen gehou-.
den zijn zich telkens, wanneer zij (10) voornemens
deelhebbers tot eventuele storting wordt beperkt, worden de
aandeelhouders bevoordeeld, en moet die som alzoo als uit-
deeling beschouwd worden, terwijl het niets afdoet dat zij
niet in specie is uitbetaald, daar de aandeelhouders daarvoor
in de boeken der maatschappij zijn gecrediteerd.
Vonnis Regtbank Amsterdam 20 Junij 1867 {F. «°. 104).
(9)    Zie resolutie van 25 Augustus 1860, n°. 146, in de
12de aant. hierna.
(10)     Ten deze komt alleen in aanmerking de tijd, waarop
de uitdeeling plaats heeft, en geenszins die, waarover de
whisten loopen, ten gevolge waarvan de uitdeelingen ge-
schieden.
Dit beginsel geldt ook voor naamlooze maatschappijen,
die hare ondernemingen tijdelijk hebben gestaakt, of zich
in liquidatie bevinden; zijnde daaromtrent onder anderen
verklaard:
dat, vermits bij naamlooze maatschappijen de adminis-
tratie met den aard en den omvang van de industriλle han-
delingen of handelsoperatien dier maatschappijen niets te
maken heeft, en het haar even onverschillig is of die han-
delingen en operatien al dan niet, of voor korter of langer
tijd zijn gestaakt, iedere zoodanige maatschappij, waarin
hare verrigtingen ook mogen bestaan en hetzij deze zich
uitbreiden ot gestaakt worden, volgens de wet, zoo lang zij
bestaat, verpligt is hi van haar bestaan θn van hare uitdee-
lingen afzonderlijk aangifte te doen, al mogten deze uitdee-
lingen ook gedurende liet staken der werkzaamheden worden
gedaan;
-ocr page 383-
— 331 —
TABEL 9.
zijn eene uitdeeling te doen, en alvorens daartoe
over te gaan, aan te melden, ter voldoening van
het, in evenredigheid der voorgenomene uitdeeling,
verschuldigde patentregt; blijvende zij daarenboven
verpligt om bij gelegenheid der algemeene be-
schrijving, de onder hunne beheering staande
maatschappij, voor memorie, in het register der
patentpligtigen te doen inschrijven, ten einde aan
dezelve een patent worde uitgereikt, voor het-
welk (11), zoo lang geene uitdeelingen plaats
hebben, geene regten zullen worden geλischt.
Nogtans zullen de maatschappijen, welke kun- Wet v. 1823,
nen doen blijken van hunne oorspronkelijke inla- n \' \'
gen, mitsgaders van de aflossingen, welke daarop Wetvj1^32,
zijn gedaan, zoodat de (12) werkelijke aflossingen
dat gevolgelijk eene naamlooze maatschappij, die liqui-
deert, patentregt verschuldigd is wegens de dividenden, die
de aandeelhouders bij de liquidatie boven hun oorspronke-
lijken inleg ontvangen.
Resolutie 29 Augustus 1860, »°. 15.
(11)    Ter voorkoming van verkorting van \'s lands regten,
behooren de ambtenaren, met de beschrijving belast, ieder
jaar te onderzoeken of er ook aan de belanghebbenden in
de maatschappijen eenige uitbetalingen zijn gedaan.
Circulaire 31 December 1820, UU. 8 B., Vr. 29 (V.
1823, n°. 103).
(12)    Op het verzoek van zekere naamlooze vennootschap
om alleen patentregt te heften naar hetgeen bij wijze van
dividend aan de deelhebbers is of wordt uitgekeerd, om
derhalve daarbij alle uitkeeringen onder de benaming van
-ocr page 384-
— 332 —
TABEL 9, 10.
van het opgenomen of verstrekte kapitaal duidelijk
van de (l(2bis) uitdeelingen kunnen worden onder-
scheiden, de belasting niet verschuldigd zijn ter
zake van dusdanige aflossingen (13).
(1) TABEL X». 10.
Beheerders van kantoren van administratie van inschrij-
oingen op het grootboek
, van genootschappen van ge-
meenschappelijk bezit van fondsen, zoomede die van
geldleeningen enz.
Wet v. 1832,230. 1.) De beheerders der kantoren van administratie
»rt. 9.
aflossing van het verstrekte kapitaal buiten aanmerking te laten,
is afwijzend beschikt, en wel op grond:
dat de vorenbedoelde aflossingen, blijkens de overgelegde
acte van vennootschap, niet behooren onder die, welke
volgens de 2de zinsnede van art. 9 der wet van 6 April
1823 en van art. 8 der wet van 16 Junij 1832, inet elkan-
der in verband beschouwd, van liet patentregt zijn vrijge-
steld, en
dat de 1ste zinsnede van eerstgemeld wetsartikel, bij
dezelfde zinsnede van art. 8 der laatstgenoemde wet ge-
handhaaf d, juist ten doel heeft gehad om tegen te gaan
wat door de adressant beoogd wordt.
Resolutie 25 Augustus 1860, »°. 146.
(12iw) "Vergel. de 8ste aanteekening op deze tabel.
(13) Zie omtrent een door de controleurs te houden
doorloopend register van aanleekeniugen betreffende de aan het
regt van patent onderworpen naamlooze maatschappijen, de
resolutie van 1 October 1861, n\\ 194 (V. n°. 103).
(I) Zie art. 6, § 4, artt. 8 en 11, § 1, artt. 12 en 21.
-ocr page 385-
— 333
TABEL 10.
van inschrijvingen op de grootboeken der na-
tionale schuld, zullen voor hun patent verschul-
digd zijn een (2) regt, berekend tegen ƒ5 van
ieder millioen gulden nominaal kapitaal, op
het grootboek der 2i ten honderd rentende,
en tegen / 10 van ieder millioen gulden,
nominaal kapitaal, op het grootboek der 5 ten
honderd rentende schuld (3) te hunnen name
ingeschreven, zoo als hetzelve zal bestaan bij
de tweede sluiting van dezelve grootboeken
in het laatstvoorgaande jaar.
De gedeelten van millioenen zullen voor
geheelen genomen worden.
(4) De onderbeheerders of rentebetalers voor
gezegde kantoren zullen, als zoodanig, niet
aan het patentregt onderhevig zijn.
2.) De (5) belasting, verschuldigd door:
(2) Verg. de 1ste aant. op art. 4.
(8) In verband met de onderhavige bepaling en met
die van art. 5 der wet, behooren de bedoelde beheerders
voor ieder millioen nominaal kapitaal op het grootboek der
drik ten honderd rentegevende schuld, ten hunnen name
ingeschreven, eventueel te worden aangeslagen tot een regt
in hoofdsom van f 6\', en tot / 8 per millioen ter zake der
inschrijvingen op het grootboek der vier percents rente-
gevende schuld.
Resolutien 30 April 1844, t.°. 77 (V. W. 108), en 2
Augustus 1844, »°. 144 (V. n°. 185).
(4)    Verg. de resolutie van 19 Februarij 1886, n*. 188
(V. n". 97) in de 2de aant. op tabel XI.
(5)    Verg. de 1ste aant. op art. 4.
-ocr page 386-
- 334 —
TABEL 10.
231.           De beheerders van kantoren van administratie
van vreemde fondsen;
231 b.         De bestuurders van zoodanige genootschappen
van gemeenschappelijk bezit van fondsen, ten
laste van buitenlandsche Mogendheden, als
waarvan bewijzen van aandeel in dezelve zijn
of worden uitgegeven;
231 e.         De beheerders of commissarissen van geldlee-
ningen op plantagien in \'s Rijks of vreemde ko-
lonien, en alle andere geldleeningen (6) van
welken aard ook, alleen uitgezonderd die,
welke regtstreeks voor rekening van (7) vreemde
Mogendheden
gedaan zijn, zal berekend wor-
den tegen T*0 ten honderd van het gezamenlijk
bedrag der, gedurende het jaar, hetwelk dat
der beschrijving onmiddellijk vooraf is gegaan,
gedane uitdeelingen of betaalde renten, divi-
denden
enz., de aflossingen en de premien,
bij gelegenheid van die aflossingen betaald,
en de accressen van het bestaande kapitaal
daaronder niet begrepen.
De bedrijven, in deze tabel vermeld, zullen, noch
onderling, noch met die van bankier, koopman, make-
laar, commissionair of eenig ander beroep, bedrijf of
handel hoegenaamd als verwant mogen beschouwd worden.
(6)     Verg. de resolutie van 81 Januarij 1842, n°. 94
(V. n". 44) in aant. 22 op n°. 15 van tabel XIV.
(7)    Verg. tabel XIV, n*. 1, en aldaar de resolutie van
11 Julij 1860, n°. 42.
-ocr page 387-
— 335 —
(1) TABEL N°. 11.
Beheerders, opzigters, boekhouders, zaakwaarnemers,
commiesen, klerken enz. {De regten
, door dezelve
verschuldigd
, te berekenen volgens tarief litt. A).
De regten, verschuldigd door:
232.
            (2) Beheerders van de in tabel n°. 9 vermelde
(1)    Zie art. 6, §§1 en 2, artt. 8 en 11, § 1, artt.
12 en 21.
(2)     Wanneer dezelfde maatschappij onderscheiden be-
heerders heeft, is ιιn patent voor allen voldoende. Elk der
deelgenooten volstaat met een afschrift (verg. art. 8 der wet),
doch behoort de hoegrootheid van het regt berekend te
worden naar het gezamenlijk bedrag der belooningen, door
de beheerders genoten wordende.
Circulaire 31 Januarij 1820, lelt. IJ, Vr. 13 (V. 182S,
n°. 103).
Ιιn der beheerders behoort het gezamenlijk bedrag der
belooningen, hetzij specifiek, hetzij vereeniyd aan te geven;
in het laatste geval met vermelding dat dit bedrag de geza-
mealijke
belooning uitmaakt, ten einde de aangifte voldoe
aan de vereischten, bij art. 17 der wet bepaald.
Voorts moet een beheerder van meer dan «ιne maatschappij
aangeslagen worden naar het gezamenlijk bedrag der beloo-
ningen van de beheerders van iedere maatschappij afzonderlijk.
Wanneer echter beheerders van eene naamlooze maat-
schappij ieder afzonderlijk aangifte doen, kan daarmede ge-
noegen genomen en ieders aanslag geregeld worden naar
het bedrag zijner belooning; met djen verstande evenwel,
dat wanneer zoodanig beheerder tevens beheerder is van
eene of meer andere dergelijke maatschappijen tot maatstaf
-ocr page 388-
— 386 —
TABEL 11.
en andere genootschappen van handel, fabrij-
ken, zeevaart, reederij, visscherij, verzeke-
ringen enz.;
voor den aanslag moet worden genomen het gezamenlijk
bedrag zijner belooningen.
Besolntien 5 April 1858, »° 116, e» 31 Januari) 1854,
n". 145.
Ook leden van den raad van bestuur der te Bath geves-
tigde maatschappij tot indijking der op- en aanwassen in
de Oosterse/telde, die vreemdelingen zijn en buiten \'s lands wonen,
zijn, behoudens de toepassing der vorenstaande bepalingen,
naar de onderwerpelijke zinsnede dezer tabel patentpligtig.
Resolutie 8 April 1853, »°.\' 189.
Desgelijks de directeur eener naamlooze maatschappij, die
ook eene fabrijk in het buitenland heeft, wegens zijn geheel
salaris, hetwelk hij van de maatschappij geniet, als zijnde
hij directeur van de maatschappij, en niet van ιιn of meer
der onderdeden op zich zelf; terwijl overigens het regt, dat
in het buitenland wegens de aldaar gevestigde fabrijk moge
geheven worden, niet te kort kan doen aan den eisch dei-
wet, evenmin als dit het geval is met andere, hier te lande
gevestigde patentpligtige maatschappijen en personen, die
wegens uitoefening van hun beroep in het buitenland aldaar
aan hetzelfde bezwaar kunnen onderworpen worden.
Resolutie 27 Junij 1854, »«". 48.
Verg. de resolutie van 18 December 1857, n°. 78, in de
7de aant. op tabel IX.
Ofschoon de wet hier meer bepaaldelijk noemt de beheer-
ders
der bedoelde en andere maatschappijen, zijn de onder-
beheerders, agenten
en correspondenten derzelve evenzeer naar
-ocr page 389-
— 337 —
TA BEI. 11.
Bestuurders van onderlinge brand- en andere
waarborgmaatschappijen, van maatschappijen
van lijftogt, van contracten van overleving en
andere dergelijke;
Beheerders en zaakwaarnemers (3);
de regelen dezer tabel patentpligtig, en kan, casu quo, in
verhouding met de geringheid hunner verdienste, bij de
bepaling van het regt tot de 17de klasse van tarief lett. A
worden afgedaald.
Resolutie 19 Februarij 1836, n\\ 18» (V. n°. 97).
De agenten, correspondenten en verdere beambten en
bedienden van de naamlooze vennootschap „de Nederlandse/te
Bank",
zijn ter zake van hunne belooning enz. naar deze
tabel patentpligtig.
Resolutie 28 November 1864, »°. 42 (V. n°. 108).
Zie ook dezelfde resolutie in aant. 3 op tabel XIV.
De adviseurs bij de agentschappen der voormelde Bank
behooren, ook dan wanneer zij regtsgeleerden zijn, tot de
ambtenaren en bedienden, bij de vorenstaande resolutie pa-
tentpligtig verklaard.
Resolutie 15 December 1866, »°. 14 (V. n\'. 174).
(3) Onder zaakwaarneming niet te verstaan het beroep
van commissionair, omschreven in het eerste boek, 5de
titel, 1ste afd. van het wetboek van koophandel, als zijnde
deze naar n°. 15 a 17 van tabel XIV patentpligtig. Bijeene
zoodanige uitgebreide toepassing van die benaming zouden.
behalve de evengemelde, vele beroepen, zoo als die vermeld
sub n1». 1, 14, 18 tot 24 van tabel XIV en anderen,
noodeloos in de wet zijn aangeduid; terwijl de slotbepaling
22
-ocr page 390-
— 338
TABEL 11.
\'Ier onderwerpelijke tabel XI allen twijfel daaromtrent bui-
tensluit.
Resolutie 23 Januari] 1846, n°. 86.
Verg. diezelfde resolutie in liet aanget. sub 2i op n". 15
van tabel XIV.
Met het oog hierop kan door het patent van zaakwaar-
nemer
niet worden gedekt het beroep van bezorger van
plaatsvervangers en nummerverwisselaars, als zijnde bij assimi*
latie naar n*. 31 van tabel XIV belastbaar.
Fonnis Arr.-Regtbank Groningen 24 September 1845.
Daarentegen is een makelaar en evenzeer een commissionair,
die verzekeringen bezorgt als zaakgelastigde van de maat-
schappij, bij welke hij die verzekeringen plaatst, deswege
afzonderlijk naar deze tabel patentpligtig.
Resolutie 12 January 1858, n". 96.
Die als agent eeuer maatschappij goederen ten haren be-
hoeve verzendt, kan volstaan met een patent als zaakwaar-
nemer;
terwijl de benaming en de gelijkstelling daarmede
van alle soortgelijke personen genoegzame ruimte geeft om
daaronder de hier bedoelde agenten te begrijpen; gelijk dan
ook de alhier voorkomende beheerders en zaakwaarnemers in
den Franschen tekst der wet onder den algemeenen naam
van agens d\'affaires zijn aangeduid.
Resolutie 27 Februari? 1846, »". 202.
In verband hiermede behoort de agent of commissaris eeuer
stoomboot
als zaakwaarnemer te worden belast.
Resolutie 3 Augustus 1855, »°. 89 (V. n°. 75).
Bij Koninklijk kabinet-schrijven van 13 Januarij 1846,
-ocr page 391-
— 339 —
TABEL 11.
n°. 8 is, in overeenstemming met het advies van den Baad
van State beslist, dat de hier te lande handelende agenten
van buiten \'s land» gevestigde assurantie-maatschappijen
moeten
worden aangeslagen als zaakwaarnemers, naar gelang hunner
persoonlijke verdiensten.
Resolutie 12 Februarij 1846, n°. 50 (V. n°. 39).
In overeenstemming hiermede is hij , die assurantiλn sluit,
niet voor eigen rekening maar voor een builen \'s land* geves-
tigd huis, niet als assuradeur maar als zaakwaarnemer patent-
pligtig.
Resolutie 80 Maart 1847, n". 111.
Verg. voorts de resolutie van 20 Mei 1856, n°. 71, in de
lste aant. op art. 1; zoomede die van 19 Februarij 1836,
n°. 133 (V. n°. 97) in de 2de aant. hiervoor.
Zie wegens den aanslag bij assimilatie als zaakwaarnemer
van een ondernemer van openbare verkoopingen, die verkoopingen
niet op gezette tijden en bestemde plaatsen houdt, de circu-
laire van 27 Augustus 1819, lett. T, U, V, Vr. 3 (V. 1823,
n°. 103) in de 35ste aant op n°. 20 van tabel XIV.
Notarissen zijn wegens ontvang en verantwoording van
penningen van de door hen verkochte goederen, niet afzon»
derlijk als zaakwaarnemer patentpligtig.
Resolutie 28 Februarij 1858, »°. 113.
Tabel XI onderscheidt uitdrukkelijk het beroep van boek~
houders en andere kantoorbedienden
van dat van beheerders en
zaakwaarnemers. De wet is alzoo niet geschonden, wanneer
feitelijk beslist is, dat het bedrijf van zaakwaarnemer en dat
van kantoorbediende op het kantoor van een advocaat niet
algemeen en gewoonlijk vereenigd wordt uitgeoefend in de
gemeente, waarin de patentpligtige behoorde te worden aan-
geslagen.
Arrest Hooge Raad 12 December 1854.
-ocr page 392-
— 340 —
TABEL 11.
(4) Rentmeesters en opzigters van goederen,
(4) De administrateurs van fidei commόen of van vaste
goedereu, daarvoor eene vaste jaarlijksche bezoldiging genietende,
zijn deswege naar deze tabel patentpligtig.
Resolulien 26 July 1821, lett. B (V. 1823, n°. 191,
blz. 6) en 25 Maart 1830, n°. 211 (V. n°. 67).
Verg. laatstgemelde resolutie in de 3de aant. op art. 31.
Daarentegen is het regt niet verschuldigd wegens de lyde-
lijke
uitoefening eener voogdij, hoezeer daaraan de hoedan ig-
heid van legataris is verbonden.
Resolutie 4 Mei 1843, n". 77.
De ontvangers van dijk- en polderlaslen, die niet onmiddellijk
uit de polderkassen bezoldigd worden en geen pachters
zijn (tabel XIV, n°. 27), zijn belastbaar op den voet dezer
tabel.
Circulaire 31 January 1820, lett. IJ, Fr. 17 (V. 1823,
n°. 103).
Verg. de aant. 3, lett. b, op art. 3. Zie ook aldaar aant. 11.
Kerkvoogden, als zoodanig belast met de ontvangst en uit-
gaaf wegens kerkelijke of armen-administratien, ofschoon daar-
voor defroyement genietende, zijn deswege niet patentpligtig.
Retolutie 21 Maart 1825, n". 30 (V. n°. 23).
Doch wel patentpligtig is een particulier, door een be-
stuur, niet genoemd onder lett. b van art. 3 der wet, als
penningmeester, boekhouder of ontvanger van kerk- en
armcnmiddelen tegen het stellen van borgtogt aangesteld
en bezoldigd.
Resolutie 20 Maart 186J, *". 69.
-ocr page 393-
— 341 —
TABEL 11.
aan bijzondere personen of aan boedels, fond-
sen
of kassen behoorende;
Bestuurders en opzieners van mynwer-
ken, veengraverijen, (5) fabrijken, beleen-
Zie wegens den aanslag naar tabel XI en als coinmis-
sionair naar tabel XIV van een administrateur van in
gemeenschap bezeten plantagien, de resolutie van 31 Januarij
1820, lett. IJ, Vr. 11 (V. 1823, n°. 103) in aant. it op
n°. 15 van tabel XIV.
(5) Zie wegens den aanslag vau den bestuurder eener
broodbakkerij, door eene vereeniging opgerigt, de resolutie
van 17 April 1857, nQ. 89, in het aanget. op n°. 48 van
tabel XIV.
Naar deze tabel zijn mede belastingpliglig de zoogenaamde
droogers in meestoven, die in het daartoe bestemde gebouw
gehuisvest zijn, het geheele beheer over het materieel der
stoof hebben, voor het in ontvang nemen van de benoodigde
brandstoffen en van de tot reeden aangegeven natte mee-
krap, alsmede voor hare drooging en aflevering zorgen, en
van een en ander aan den boekhouder opgave doen; terwijl
zij in zoo ver geheel op zich zelve staan, zonder iemand
boven zich te hebben die hun orders geeft.
Resolutie 10 Junij 1854, n°. 57 (V. n°. 80).
Ook de scheikundigen of zoogenaamde coloristen in yaran-
ciue-fabrijken,
belast met het nemen van scheikundige proeven
en het houden vau toezigt op de werkzaamheden.
Resolutie 30 Mei 1860, »°. 175 (V. n°. 65).
Hij die, hetzij alleen, hetzij met anderen, bestuur en toe-
zigt uitoefent in eene fabriek, is daarvoor naar deze tabel
patentpligtig, terwijl het daarbij geen onderscheid maakt dat
-ocr page 394-
— 342 —
TABEL 11.
banken (6) enz., onverschillig of dezelve aan
bijzondere personen of aan gemeenten of
gestichten behooren;
(7) Opzieners van werken;
Boekhouders en andere kantoorbedienden (8);
hij somtijds ook als gewoon werkman dienst doet, noch ook
dat hij in de betrekking, waarin hij werkzaam wordt bevon-
den, nog niet voor goed of definitief is aangesteld.
Vonnis Regtbank Almelo 16 Februarij 1871 {V. n". 98).
(6)    Onder de bij deze tabel patentpligtig verklaarde be-
stuurders
en opzieners van beleenbanken, aan gemeenten toebehoo-
rende, behoeven niet begrepen te worden de bij zoodanige
banken aangestelde en uit de gemeentekassen bezoldigde
ambtenaren en geλmploijeerden, en kunnen deze als vrijgesteld
worden beschouwd.
Besolutien 26 Februarij 1847, n". 198, en 16 November
1847, n\'. 201.
Ook een controleur bij eene beleenbank, die enkel loezigt
uitoefent op de administratie en het dienstdoend personeel,
moet als opziener der bank worden beschouwd.
Arrest Hooge Raad 17 Januarij 1871 (F. »\\ 16).
(7)    Een beroep, aan de exploitatie van spoorwegen verbon-
den, kan op grond van art. 5 der wet worden gequalificeerd
te zijn dat van opziener van werken, alhier belastbaar gesteld.
Arrest Hooge Raad 3 October 1860 (V. n°. 119).
(8)     Verg. aant. 11 op art. 3, lett. g, zoomede het
arrest van den Hoogen Kaad van 12 December 1854, in
aant. 3 hiervoor.
-ocr page 395-
— 343 —
TABEL 11.
En (9) alle andere soortgelijke personen,
Ook de kantoorbediende van een notaris, geen vast salaris
genietende,
maar slechts nu en dan eenige belooning ont-
vangende, is patentpligtig naar de regelen dezer tabel, ver-
mits het nemen van patent niet afhankelijk is van een vast
jaarlijksch salaris.
Vonnis Arr.-Regtbank Leiden 22 Maart 1861 (V. n°. 50).
In denzelfden geest behoort een zoogenaamde volontair
op een koopmanskantoor, geene vaste, doch slechts nu en
dan
eenige geldelijke belooning genietende, onder de kan-
toorbedienden te worden gerangschikt.
Vonnis Arr.-Regtbank Rotterdam 27 October 1857.
(9) Verg. de resolutie van 19 Februari]\' 1836, n°. 138
(V. n°. 97) in aant. 2 hiervoor.
De secretarissen en bedienden van zekere letterkundige
of huishoudelijke maatschappijen zijn, voor zoo ver zij eenige
bezoldiging genieten, anders dan uit \'s rijks-, gemeente-,
dijk- of polderkassen (zie art. 3, lett. 6 dezer wet), onder
de patentpligtigen van deze tabel begrepen.
Resolutie 30 April 183», »\\ 76 (V. n°. 58).
De onderhavige bepaling is ook van toepassing op de
boden van begrafenis-sociλteiten.
Resolutie 13 Junij 1845, »°. 174.
Desgelijks hij die iederen dag een dorpsklok opwindt,
zonder evenwel uurwerk- of klokkenmaker of hersteller te
zijn, althans indien hij uiet uit de dorpskas bezoldigd
wordt, en dus niet valt in de vrijstelling, bij art. 3, lett.
b toegekend.
Resolutie 18 October 1842, »°. 81 (V. n°. 197), 1ste Vr.
-ocr page 396-
— 344
TABEL 11.
niet elders in deze wet opgenoemd, of als
(10) mededeelgenooten in de beroepen of be-
De zoogenaamde kaplteins-experts, die ten behoeve van assu-
rantie-maatschappijen de meerdere of mindere deugdelijkheid
der schepen onderzoeken «n beoordeelen, zijn naar gelang
der betrekking, waarin zij tot die maatschappijen staan,
patentpligtig volgens de regelen dezer tabel of naar het be-
paalde bij n°. 95 van tabel XIV.
Resolutie 26 Augustus 1858, «°. 169.
Daarentegen geeft de wet geen grond om de conducteurs
van stoombooteit,
netzij naar tabel XI, hetzij naar eeue andere,
aan het patentregt te onderwerpen.
Resolutie 11 Maart 1859, n°. 19 (V. n°. \'22).
(10) De wet, bij tabel XI aan het regt onderwerpende
o. a. de beheerders der naamlooze maatschappijen, en in het
algemeen buiten de toepassing van hare bepalingen sluitende
hen, die als mededeelgenooten in de bedrijven, waarover
zij beheer voeren, het regt voldoen, kan bij die uitsluiting
niet hebben bedoeld beheerders, die als aandeelhouders
eener naamlooze maatschappij gezegd worden het regt, aan
deze opgelegd, te dragen, als waardoor het treffen der be-
heerders als zoodanig, die uit de aandeelhouders plegen
gekozen te worden, ondoenlijk zou worden, en de wet hare
eigen toepasselijkheid ten deze zou buiten gesloten hebben.
Deze beschouwing wordt mede bevestigd door de opmerking,
dat niet alleen naar het doorgaand taalgebruik, maar bij-
zonder ook naar de bepaalde voorstelling dienaangaande
bij artt. 7, 8 en 9 der wet zelve, door de bij tabel XI ge-
noemde mededeelgenooten {associιs, in den Pranschen tekst)
moeten geacht woiden bedoeld te zijn deelgenooten in be-
roepen of bedrijven, onder eene firma gedreven wordende,
en geenszins de daarvan geheel verschillende aandeelhouders
in naamlooze maatschappijen, terwijl de aanduiding in tabel
-ocr page 397-
— 345 —
TABEL 11.
dryven, waarover zij het beheer voeren, patent-
regt voldoende, zullen geregeld worden naar
XI van personen, die als mededeelgenooten in de beroepen,
waarover zij beheer voeren, het regt voldoen, dan ook blijk-
baar heenwijst naar de bepalingen van artt. 7, 8 en 9
voormeld, alwaar uitsluitend sprake is van deelgenooten in
bedrijven, onder eene firma gedreven wordende, en de on-
derscheidingen tusschen de al en niet voor zich zelve patent-
pligtige deelgenooten aangegeven zijn. Overigens zou het met
de algemeene beginselen der wet bezwaarlijk zijn overeen te
brengen, beheerders van naamlooze maatschappijen, die
naar het bedrag hunner belooningen, volgens den maatstaf
van tabel XI, als zoodanig een veel hooger regt zouden
verschuldigd zijn, niet verder te belasten dan met het be-
trekkelijk onbeduidend aandeel, hetwelk zij geacht worden
als aandeelhouders der maatschappij te dragen.
Resolutie 15 Februari) 1848, n". 94.
Dat de alhier gemaakte, uitzondering geene betrekking heeft
tot de vroeger genoemde beheerders of directeuren van naam-
looze maatschappijen,
maar alleen tot de patentpligtigen, die
in deze tabel door de woorden „soortgelijke personen" worden
aangeduid, en die, beheer voerende over beroepen of be-
drijven, reeds als mededeelgenooten daarin persoonlijk patent*
regt moeten voldoen, blijkt niet slechts uit den Nederduit-
schen en nog sterker uit den Franschen tekst der wet
(waarin de patentpligtigen dezer tabel bij afzonderlijke vol-
zinnen
worden vermeld), maar ook uit de memorie van
toelichting van het wetsontwerp van 1819, volgens welke
de patentpligtigen, voorkomende in artt. 31 en 34, §§ 5,
6, 7, 8, 9 en 10 der ordonnantie op de heffing van het
patentregt, gevoegd bij de wet van 11 Februarij 1816
(Staatsblad n°. 14), hoofdzakelijk in deze tabel zijn over-
genomen, zonder dat daarin verandering gebragt is.
Resolutie 17 Mei 1861, n°. 31.
-ocr page 398-
— 346 —
TABEL 11.
het bedrag der (11) belooningen, dag-, week-,
maand-, vacatie-gelden, kortingen, opgelden
enz., enz., door dezelve in het jaar, hetwelk
dat der beschrijving onmiddellijk voorafgaat,
genoten; te weten, wanneer die belooningen
hebben bedragen:
De beginselen der beide voorafgaande resolutien beves-
tigd bij
Arrest Hooge Raad van 29 October 1867 (V. n°. 172).
De beheerders of zoogenaamde boekhouders van meestoven
en die van alle andere fabrijken, bedrijven of neringen zijn,
voor zoo verre zij als deelyenooten daarin hun aandeel in het
regt, op die fabrijken gelegd, dragen, niet aan het afzonder-
lijk regt als boekhouders onderworpen.
Resolutie 21 Maart 1825, a°. 46 (V. n\'. 25).
Omtrent het aanslaan caxu quo als gevolmagtigden of zaak-
waarnemers,
van deelqenooten in beroepen, andere dan die in
tabellen VII en XIV opgenoemd, zie de instructie van 27
October 18L9, lett. RR, art. 7 (V. 1823, n°. 102) maant.
3 op art. 8.
(11) Het nemen van patent is dus niet afhankelijk van
een vast jaarlijkse» salaris, maar ziju ook zij daartoe ver-
pligt, die slechts nu en dan eenige belooniug ontvangen.
Vonnissen Arr.-Regtbanken Leiden 22 Maart 1861 (V.
n". 50) en Rotterdam 27 October 1857.
Een kandidaat-notaris is niet patentpligtig wanneer hij van
den notaris, bij wien hij werkzaam is, geen salaris geniet.
Resolutie SI Mei 1853, »°. 187.
-ocr page 399-
— 347
TABEL 11.
16000
en daarboven
1ste
-
12500
tot beneden
/
16000
2de
-
9500
jj
-
12500
3de
-
7200
ii
-
9500
4de
-
5500
>i
-
7200
5de
-
4200
ii
-
5500
6de
-
3200
ii
-
4200
7de
-
2500
ii
-
3200
8ste
-
2000
ii
-
2500
9de
-
1600
ii
-
2000
10de
-
1200
i>
-
1600
11de
-
900
ii
-
1200
12de
-
700
ii
-
900
13de
-
500
71
-
700
14de
-
400
11
-
500
15de
-
300
>)
-
400
16de
beneden
.
300
17de
De bedrijven, in deze tabel vermeld, zullen noch met
die van bankier, koopman, makelaar, commissie-hande-
laar, noch met eenig ander beroep, bedrijf of handel
hoegenaamd, als» verwant mogen beschouwd worden (12).
(12) Verg. aant. 3 hiervoor.
-ocr page 400-
— 348 -
(1) TABEL N*. 12.
Ambachtslieden, werkbazen enz., voor welke de belasting,
in evenredigheid van het getal hunner werklieden
en den rang der gemeente, geregeld wordt. {De
regten, door hen verschuldigd, te berekenen volgens
tarief litt.
B).
§ 1.
De bepalingen, bij § 1, 2, 3, 4 en 5
van tabel n°. 1 vastgesteld, zijn ook toepasseKjk op de
patentpligtigen, welke in deze tabel worden genoemd.
§ 2.
De loodgieters, loodverwerkers, looden-
pompmakers, ledekant- en kamerbehangers, bedden- en
matrassenmakers, (2) timmerlieden, (3) metselaars en
(1)    Zie art 3, lett. v in fine, art. 6, §§ 1 en i, artt. 8
en 11, § 2, artt. 12 en 13, §§ 2 en 3, artt, 21, 33 en
35 der wet en § 7 der Vilde tabel.
(2)    Niet de snheepstimmerlieden.
Resolutie 27 Mei 1839, n. 51 (V. n°. 59).
(3)    Een metselaar, die ook huizen bouwt om die te ver-
koopen, is wegens de aanschaffing der daarvoor benoodigde
grondstoffen als koopman patentpligtig, en zulks in over-
eenstemming met de resolutie van 8 Februarij 1830, u°. 38
("V. n°. 34) (zie het aanget. op n°. 83 van tabel XIV), als
welke in het onderhavig geval medebrengt, dat degeen die
door werklieden in eigen dienst huizen bouwt ten gebruike
van anderen, niet alleen patentpligtig is naar de 2de afd.
van tabel XII der wet, maar ook wegens de leverantie der
grondstoffen naar § 2 dezer tabel.
Resolutie 3 Augustus 1855, n°. 38.
-ocr page 401-
— 349 —
TABEL 12.
(4) kleedermakers, welke tevens de leverantie doen van
de grondstoffen, door hen verwerkt of bewerkt wordende,
zullen deswege ook afzonderlijk als (5) kooplieden of win-
(4)    "Verg. de aant. op tabel XLV, n°. 83.
(5)    Hierin te volgen de beginselen, aangeduid in de
5de aant. op tabel VI.
Wanneer deze patentpligtigen zich bepalen tot het leve-
ren der voorwerpen, waarmede de grondstoffen bewerkt of
verwerkt worden, zoo als bijv. spijkers voor een\' timmerman,
garen voor een\' kleermaker enz., worden zij deswege niet
afzonderlijk belast. Ook kunnen de ambtenaren bij de toe-
passing van de bepaling dezer § in het algemeen wel eenige
toegevendheid bezigen, en behoeven zij bijv. een timmerman,
die nu en dan een stuk hout, een kleermaker die de voe-
ring van een kleed levert, daarvoor niet afzonderlijk aan
te slaan.
Circulaire 31 January 1820, lelt. IJ, Fr. 15 (V. 1823,
n°. 103).
Wanneer een beroep, vermeld in § 2 dezer tabel, vereenigd
wordt uitgeoefend met een ander van die tabel, hetwelk in
gezegde § niet vermeld is, geeft de wet geene aanleiding,
voor de levering der grondstoffen van laalstgemeld beroep een
afzonderlijken aanslag te doen plaats hebben, al mogt ook
bij het eerstbedoelde bedrijf zoodanige levering bestaan.
Resolutie 16 December 1845, »°. 142.
Wanneer de vermeerdering van het getal werklieden van
de hier genoemde patentpligtigen in den loop des dienst-
jaars eene uitbreiding der leverantie van de grondstoffen
ten gevolge heeft, geeft die uitbreiding geen grond tot
verhooging van den aanslag als koopman in dat dienstjaar,
-ocr page 402-
— 350 —
tabel 12.(late A/d.).
keiiers worden belast, en zullen gehouden zjjn daartoe de
vernachte aangifte te doen.
§ 3.
De patentpligtigen van deze tabel worden
verdeeld in twee afdeelingen, te weten:
EERSTE AFDEELING.
233. 1.) Grof- en hoefsmeden (6).
maar eerst bij de regeling van dien aanslag over de volgende
dienst.
Resolutie 23 April 1850, n\\ 98 (V. n*. 87).
Verg. de resolutie van 27 Maart 1846, n°. 97, in aant.
3 op § 1 van art. 13.
Op de behoorlijke naleving van het bij deze § bepaalde
is bij herhaling aangedrongen, als zijnde de toepassing
dezer wetsbepaling gebleken hier en daar veel te wenschen
over te laten, in zoo verre namelijk, dat daaraan wel eens
eene uitbreiding werd gegeven, die de wet niet bedoelt;
zoo als bijv. door daaronder te betrekken huisschilders ter
zake van de verw en olie, die zij verwerken; rietdekkers voorde
leverantie van het door hen geleverde riet; terwijl daaren*
tegen de Werkbazen, bij die § met name aangewezen, niet
zelden van het regt werden vrijgelaten, dat de wet voor de
leverantie der grondstoffen wil hebben opgelegd.
Resolutien 12 September 1845, »». 128 (V. n,,. 166),
en 8 December 1846, »°. 75 (V. n°. 206).
(6) Verg. tabel XIV, n°. 35.
Een grof- en hoef smid, die tevens spaden, bijlen, hak-
messen en andere gereedschappen vervaardigt (volgens de
omschrijving van n°. 29 der 1ste afd. van tabel I tot het
s
-ocr page 403-
— 351
tabel 12 (Iste Afd.).
234.     2.) Slotenmakers.
235.     3.) Sporen», stangen- en roskammenmakers.
236.     4.) Zwaardvegers.
237.     5.) Geel- en kopergieters, kranen. knoppen, bol-
len, pijpenvormen en andere voorwerpen gie-
tende (7).
238.     6.)    Koperen-platenslijpers.
239.     7.)    Koperslagers.
240.     8.)    Vertinners.
241.     9.)    Tinnegieters (8).
werk der scherpsmeden behoorende), moet als scherpsmid worden
beschouwd, en voor het gezamenlijk aantal werklieden, door
hem gebezigd, op grond van § 2 van tabel 1, in. verband
met art. 10 der wet, volgens de 1ste afd. van tabel I aan-
geslagen. Wanneer hij zich bij het herstellen van zulke voor-
werpen bepaalt, of er maar nu en dan een enkel vervaardigt,
kan het patent van grof- en hoefamid voldoende worden geacht.
Resolutie 16 Juni) 1838, n°. 142.
Evengemeld voorschrift is nader bevestigd, met aanbe-
veling om tegen alle misbruik te waken.
Resolutie 27 Juni] 1848, »". 42.
Verg. de resolutie van 8 Julij 1826, n». 18 (V. n°. 108)
in aant. 30 op lett. o van art. 3, en de resolutie van 20
Mei 1856, n°. 71, in aant. 1 op art. 1 der wet.
(7)    ^Verg. tabel V, n». 6.
(8)     Hiermede te assimileren de kaarsenvormen-gieters.
Resolutie 14 Junij 1861, »". 54.
-ocr page 404-
— 352 —
tabel 12 (Iste A/d.).
242.   10.) Loodgieters, loodverwerkers en loodenpomp-
makers (9).
243.   11.) Loodpletters en platloodgieters.
244.   12.) Bladtin-slagers.
245.   13.) Spiegelmakers (10).
(9)    Bij den aanslag voor een lood-pletmolen (tabel XII,
§ 1, tabel I, § 5, en tabel IV, n°. 13), kan geen afzonder-
lijke aanslag te pas komen voor een\' oven, dienende tot liet
smelten van lood (tabel V, u°. 11), als zijnde de loodsmelt-
ovens, bij tabel V bedoeld, blijkbaar die, welke voor het
smelten van lood-erts gebezigd worden, en niet die, van
welke de loodgieters of loodverwerkers, in tabel XII genoemd,
zich mogten bedienen; terwijl ook een aanslag van een
fabrijkant of werkbaas voor eene en dezelfde zaak, \'en naar
tabel I of XII ht naar tabel V, onbestaanbaar is met den
geest der wet, die in laatstgemelde tabel opgenomen heb-
bende de fabrijkmatige bedrijven, die niet naar het getal
werklieden kunnen worden belast, diezelfde bedrijven niet
nog eens volgens eene andere tabel naar het aantal werk-
lieden kan belasten.
Resolutie 11 April 184,4, n". 35.
Voorts met de onderwerpelijke loodgieters enz. te assimi-
leren de zinkwerken.
Resolutie 14 Junij 1861, u". 54.
(10)     Verg. de resolutie van 31 Maart 1848, n°. 140, in
aant. 27 hierna.
Tol het werk der alhier bedoelde spiegelmakers behoort
niet slechts het verfoeliλn der spiegels, maar ook het vergulden
der lijsten.
Resolutie i» Januarij 1848, n". 80.
-ocr page 405-
— 353 —
tabel 12 (late Afd.).
246.   14.) Spiegel-verfoeliλrs.
247.   15.) Lantarenmakers (11).
248.   16.) Spaarlampenmakers. .
249.   17.) Kunstlakkers of verlakkers (12).
250.   18.) Verlakkers van hoeden, schoenen, laarzen-
kappen enz.
251.   19.) Zadel- en paarden-tnigmakers (13).
252.  20.) Rijtuigschilders (14).
(11)    Zie omtrent de vervaardigers van toestellen tot kust-
verlichiing
enz., de resolutie van 17 Januarij 1839, n\\ 44,
in het aanget. op n". 125 van tabel XIY.
(12)     Hiermede te assimileren de lederen kleppenmakers.
Besolutie
14 Junij 1861, »°. 54.
(13)     Hiermede gelijk te stellen de iweepmakers en de scap-
hand er maken.
Resolutie als voren.
(14)    De huii- en rijtuigschilden, die bij de uitoefening van
dit hun bedrijf nu of dan aan de door hen geverwde voor-
werpen, tot bijzetting van meerder sieraad, eenig goud of
verguldsel aanbrengen, zijn deswege niet afzonderlijk als
vergulden patentpligtig.
Resolutie 10 April 1848, »«. 81 (V. n°. 49).
Onder hel schilderen van rijtuigen kan het verwen van
botremoagens
niet worden begrepen.
Resolutie 6 Januarij 1846, n". 186 (V. n°. 36).
Zie wijders het aanget. sub 47 op n°. 34 en sub 121 op
n.. tl4 van tabel XIV.
23
-ocr page 406-
— 354
tabel 12 (lste Afd.).
253.
21.,
Koetsen- en rijtuigmakers.
254.
22.;
Wagenmakers en kruiwagenmakers (15).
255.
23.
Ledekant- en kamerbehangers.
256.
24/
I Makers van stoelen met gevulde zittingen,
bekleeders van stoelen.
257.
25.;
Biljardmakers.
258.
26.
i Kabinet- en schrijnwerkers.
259.
27..
Kolfermakers (16).
260.
28.
) Pak- en suiker-kistenmakers.
261.
29.;
Kinder-speelgoedmakers (17).
262.
30.
Boetseerders in was, klei- en pleisterbeelden-
makers en gieters enz.
263.
31.
I Beeld- of lofwerk-snijders in hout (18).
264.
32.)
Beeldhouwers (19).
(15)     Verg. de resolutie van 20 Mei 1856, n°. 71, in
aant. 1 op art. 1.
(16)     Hiermede te assimileren de /\'oudraalmakers.
Resolutie 14 Junij 1861, >/". 54.
(17)     Een kinder-speelpoedmaker is, volgens § 1 dezer tabel,
in verband met § 3 van tabel I, wegens den verkoop van
het door hem zelven vervaardigde speelgoed het patentregt
niet schuldig, dan voor zoo ver die verkoop plaats heeft
op eene der wijzen, bij tabel VII omschreven.
Resolutie 10 Januarij 1828, *\'. 125 (V. n°. 50).
(18)    Verg. het arrest van den Hoogen Raad van 16
December L856 (V. n°. 134) in het aanget. sub. 17 op art.
3, lett. k der wet.
(19) Als voren.
-ocr page 407-
- 355 —
tabel 12 (Ute A/d.).
265.   33.)    Houtplaatsnijders.
266.   34.)    Waaijermakers.
267.   35.)    Regen- en zonne-schermmakers.
268.   36.)    Goud- en zilverdraad-trekkers en spinners.
269.   37.)    Gouden- en zilveren-galonnenmakers.
270.  38.)    Borduurders in goud- en zilverdraad en zijde.
271.   39.)    Bontwerkers of pelterijbereiders.
272.  40.)    Pluimbereiders, bedvederbereiders (20).
273.   41.)    Vederbeddenmakers.
274.  42.)    Paardenharen-matrassenmakers.
275.   43.)    Valhoedenmakers.
276.  44.)    Breukbandmakers.
277.   45.)    Draagband", bandelier» en bretelmakers (21).
278.  46.)    Lederen broekenmakers en handschoenraakers.
279.  47.)    Borstel-, schuyer- en boendermakers.
280.  48.)    Kolfbaanmakers.
281.  49.)    Stukadoors.
282.   50.)    Steenhouwers (22).
(20)     Met opzigt tot de pluimwasschers zie de resolutie
van 18 December 1820, lett. B (V. 1835, n°. 80) in het
aanget. sub 61 op n°. 8 der 2de afd. van tabel I.
(21)    Hiermede te assimileren de stropdaaenmakers en de
breuklanden-bekleeders.
Resolutie 14 Junij 1861, »°. 54.
(22)    Als zoodanig zijn ook belastbaar de eigenaars of
-ocr page 408-
— 356 —
tabel 12 (Iste Afd.).
283.   51.) Graveurs in- en slijpers van glas of kristal.
284.  52.) Tabak-spinners , kervers, snijders en raspers,
sigarenmakers, karottenmakers en andere rook-
en snuiftabaksfabrijkanten (23).
Wanneer deze de door hen gefabriceerde
of verwerkte waren in het klein verkoopen,
moeten zij, wegens die nering, nog afzon-
derlijk worden belast.
285.   53.) Bloemkweekers en bloemen-verhuurders (24).
ondernemers van steengroeven, die zelve den door hen uit-
gegraven steen bearbeiden.
Circulaire 5 November 1823, lelt. C Vr. (V. n°. 191).
Voorts kan met dit bedrijf worden geassimileerd dat van
eteenenbilder.
Resolutie 14 Junij 186], »°. 54.
(23)     Verg. de resolutien van 3 September 1827, n°. 47
(V. n°. 149) en 81 Mei 1839, n». 47 (V. n\\ 101) in aant.
20 op art. 3, lett. I.
Tabakswinkeliers, die handmolκns bezigen tot liet raspen
van tabak, zijn deswege geen bijzonder regt schuldig (zie
§ 1 dezer tabel, in verband met § 5 van tabel I).
Resolutie 1 December 1819, lett. Z, Vr. 16 (V. 1828,
no. 103).
(24)    Voor zoo ver bloemisten hunne bloemen of planten
buiten de gemeente hunner woning op markten uitstallen
en verkoopen, zijn zij onderhevig aan een bijzonder regt
als kramer, op den voet van tabel VIL
Resolutien 11 November 1845, t,°. 70 (V. n°. 217) en
9 Januari) 1846, «°. 179.
-ocr page 409-
— 357 —
tabel 12 {\\ste Afd.).
De regten yoor de patentpligtigen, in deze eerste af-
deeling begrepen, zullen worden geregeld als volgt:
Tot nadere toelichting dezer resolutien is te kennen ge-
geven :
dat de in het patentregt aangeslagen bloemisten of koop-
lieden in bloemen, die tevens op de wijze, onder lett. A
van § l van tabel VII genoemd, in de gemeente hunner
woning bloemen verkoopen, daarvoor geen afzonderlijk patent
behoeven, behoudens hetgeen aan het slot van § 7 van
laatstgemelde tabel is bepaald;
dat, indien zij voorwerpen buiten de gemeente hunner
woning op de wijze der kramers, of binnen de gemeente
hunner woning op de wijze van lett. B en C van § 1 van
tabel VII verkoopen, boven het regt van bloemist nog dat
van kramer moet worden voldaan, en dat de in bloemen
handelende personen, dit bedrijf op de wijze der kramers
uitoefenende, zonder als bloemisten of als kooplieden te zijn
gepatenteerd, daarvoor als kooplieden naar tabel XIV be-
hooren te worden belast.
Resolutie 8 September 1846, n\'. 93 (V. n°. 157).
Voorts behoort met dit beroep te worden gelijk gesteld
dat van bloembottenkweeker.
Resolutie 30 October 1834, »*. 36 (V. 1835, n°. 109).
Verg. deze resolutie en die van 28 October 1834, n". 47
(V. 1885, n°. 108) in aant. 18 op art. 3, lett. F.
De verkoop van oranjeboomen (of andere tot de bloem-
kweekerij behoorende planten) onderwerpt de bloemkweekers
niet aan een afzonderlijk regt als koopman.
Resolutie 13 September 1836, a°. 102 (V. n°. 171).
-ocr page 410-
— 358
tabel 12 (lste, 2de Afd.).
klasse.
4de
5de
Ode
7de
8ste
9de
10de
11de (2ιbis) of 12de
met 50 werkl. of meer arbeiden
32 tot beu. 50 werkl.
Zoo zij
21
»!
14
tl
9
1)
6
»)
3
1
32
\'21
14
9
6
3
Alleen arbeidende.........13de
TWEEDE AFDEELING.
286.     1.) Timmerlieden (25).
287.     2.) Witwerkers.
(24tσ) Verg. het arrest van de criminele Regtbank van
Holland van 27 December 1839 (V. 1840, n°. 65) in aant.
5 op n°. 1 van tabel XIII.
(25) Een huistimmerman, die aan een vaartuig het binnen-
werk,
als: kasten, slaapplaatsen, beschotten enz. maakt, is
te dier zake niet aan het regt als scheepstimmerman (tabel I,
lste afd., n°. 41) onderhevig.
Resolutie 17 Janmrij 1842, n°. 167 ("V. n°. 40).
Verg. n°. 77 van tabel XIV, mitsgaders de circulaire
van 31 December 1820, lett. 3 B (V. 1823, n°. 103) in
aant. 8 op § 2 van tabel I, en desgelijks de aant. 46 op
die tabel, 2de en 8de lid.
-ocr page 411-
— 359 —
tabel 12 (2de Afd.).
288.
3.)
Doodkistenmakers.
289.
4-)
Kuipers (26).
200.
5.)
Lijstenniakers (27).
291.
6.)
Stoelendraarjers of matten-stoelenmakers.
292.
7-)
Houtdraaijers en kaaskoppendraaijers.
293.
8.)
Schepel- en hollematenmakers.
294.
9.)
Muizenvallen-, vogelkooi" en blaasbalgmakers.
295.
10.)
Zeven-, builen- en trommelmakers (28).
296.
11.)
Stoelenmatters (29).
297.
12.)
Mandenmakers.
298.
13.)
IJzer- en koperdraadvlechters.
299.
14.)
Rietdekkers.
300.
15.)
Leidekkers.
(26)    Hiermede of met eenig ander beroep der Xllde
tabel, 2de afd., te assimileren de harkenmakers.
Resolutie 14 November 1838, n°. 180 (V. 1841, n°. 105).
Zie voorts de resolutie van 14 November 1839, n°. 130,
in het aanget op n°. 42 der 2de afd. van tabel I, inilsga-
ders die van 14 Mei 1847, n°. 83, in aant. 6 op tabel II.
(27)    Ook het vergulden der lijsten behoort tot het werk
van deze patentpligtigen.
Resolutie 81 Maart 1848, n". 140.
(28)    Hiermede te assimileren de trommellynmakers en de
bakkersharpenmakers.
Resolutie 14 Juny 1861, »°. 54.
(29)     Verg. art. 6, lett. r, n°. 6.
-ocr page 412-
— 360 —
tabul 12 (2de Afd.).
301.   16.)    Metselaars (30).
302.   17.)    Pannendekkers.
303.   18.)    Muurwitters of pleisteraars, geen stukadoors
zijnde.
304.   19.)    Steenen vloerleggers.
305.   20.)    Marmer- of steenzagers , zonder molens.
306.   21.)    Glazenmakers (31).
307.   22.)    Korenzakkenmakers.
308.  23.)    Huis- en schepenschilders (32).
309.   24.)    Blikschilders.
310.   25.)    Blikslagers.
311.   26.)    Ketelboeters (33).
312.  27.)    Schaar- en messenslijpers (34).
313.  28.)    Schoorsteenvegers.
314.  29.)    Nachtwerkers.
(30)    Zie wegens de patentpligtigheid vaneen metselaar, die
huizen bouwt, om te verkoopen, de resolutie van 3 Augustus
1855, n°. 38, in aant. .\'3 op § 2 dezer tabel.
(31)    Verg. de resolutie van 12 Februarij 1844, n°. 91
(V. n". 109) in aant. 6 op art. 21.
(32)    Als voren, alsmede het aanget. sub 14 op n". 20
van de 1ste afd. dezer tabel, sub 47 op n°. 34 en sub
121 op n°. 114 van tabel XIV.
(33) Verg. tabel VIII, n°. 2.
(34) A.ls voren, n*. I.
-ocr page 413-
— 361 —
tabel 12 (l2de Afd.).
315.   30.) Slagters voor anderen, niet tevens vleeschhou-
wers zijnde (35).
316.   81.)    Pakkers.
317.   32.)    Tuiniers, voor bijzondere personen arbeidende.
318.   33.)    Laarzenmakers (36).
319.   34.)    Schoenmakers (37).
320.   35.)    Muilen- en pantoffelmakers.
321.   36.)    Schedenmakers.
322.   37.) Haam- of gareelmakers en makers van tuigen
voor werkpaarden enz.
323.   38.) Lederen-, fluweelen- en lakensche-mutsenma-
kers (38).
324.  39.) Rjjglijfniakers.
325.   40.) Kleedermakers (39).
(35)    Verg. de resolutie van 25 Augustus 1828, n°. 95
(V. n°. 146) in het aanget. sub 69 op n°. 55 van tabel XIV.
(36)    Verg. de bepaling, voorkomende bij n°. 20 der 1ste
afd. van tabel u°. I en het daarop aanget.
(37)    Als voren.
(38)     Hieronder zijn ook begrepen de zoogenaamde pet-
Resolutie 16 December 1845, »°. 142.
(39) "Verg. de resolutie van 8 Februarij 1830, n°. 33
(V. n°. 34) in het aanget. op n°. 83 van tabel XIV.
Zie omtrent den aanslag van kleedermakers, met zooge-
naamde naaimachines werkende, de resolutie van 20 Julij
1861, n°. 67, in aant. 15 op J 5 van tabel I.
-ocr page 414-
— 362 —
tabel 12 {2de Afd.).
326.   41.) Linnennaaisters, linnenwinkel doende. Zij zul-
len nog een afzonderlijk regt als winkelierster
verschuldigd zijn voor den verkoop harer waren.
327.  42.) (S9bis) Modegoedmakers of maaksters. Zij zul-
len voor den verkoop hunner waren nog tot
een afzonderlijk regt als winkeliers worden
aangeslagen.
328.   43.) Stroohoedenmakers.
329.   44.) Stroohoedenverwers.
330.  45.) Zijden- en kemelsharen- knoop makers, passe-
mentwerkers en franjemakers, koorden- en
kwastenmakers, niet in goud- of zilverdraad
arbeidende.
331.   46.)    Kunstbloemenmakers.
332.   47.)    Pruikmakers.
333.  48.)    Kartonnen-doozenmakers, karton werkers (40).
334.  49.)    Kurkensnijders (41).
(39tσ) Zie de resolutie van 3 Mei 1862, n°. 128 (V. n°.
46) in aant. 98 op tabel XIV.
(40)     Hiermede geassimileerd :
a.    de papieren zakken-plakkers.
Resolutie
20 Maart 1846, n°. 2l7.
Verg. diezelfde resolutie in het aanget. sub 49 op n°. 48
der 1ste afd. van tabel £.
b.     de spanen-doozenmakers, portefeuillemakers, kastranden-
makers, kaartenwasschers en papierkleurders.
Resolutie 14 Junij 1861, «". 54.
(41)     Onder de toepassing van dit nummer is mede betrok-
-ocr page 415-
— 363 —
tabel 12 (2de Afd.).
335.   50.) Vuurwerkmakers (42).
336.   51.) Koffijstroopbranders.
337.   52.) Kunst-koffij makers.
338.   53.) Bleekers van gemaakt linnengoed, kleederen
enz., waschvrouwen , stijfsters, dekenwasch-
sters, (43) mangelsters.
De huisselijke bedienden van deze pa-
tentpligtigen moeten onder het getal hun-
ner werklieden worden geteld.
ken eene werktuigelyke kurkensnijderij, waarin de werktuigen
van dvjping
door middel van op zich zelf staande toestellen,
door een stoom werktuig in beweging gebragt, gedreven wor-
den; onder aanmerking evenwel, dat wegens de toestellen
een regt bij analogie naar tabel IV verschuldigd is, bij zoo
ver hunne werking het gevolg is eener ronddraaijende of wen-
telende beweging, door het stoomwerktuig te weeg gebragt.
Resolutie 28 Maart 1845, n". 160.
(42) Omtrent de verpligting om o. a. de vervaardiging
en den verkoop van vuurwerk in de aanvrage om patent uit
te drukken, zie de 6de aant. op art. 17.
Hiermede voorts te assimileren de vervaardigers van zoo-
Resolutie 14 Junij 1861, n". 64.
(43) Wanneer de mangelsters allιιn of alleen met be-
hulp harer huisgenooten werken, behoeven zij niet in het
patentregt te worden aangeslagen.
Resolutie 26 Mei 1842, »°. 104 (V. n". 128).
-ocr page 416-
— 364 —
TABEL 12 {1de Afd.).
339.   54.) Drukkers, andere dan die, (44) welke in de
lste afdeeling van tabel n°. 1 voorkomen.
340.   55.) Hout-plaatdrukkers.
341.   56.) Papierlijnders.
Het patentregt, verschuldigd door de in deze tweede
afdeeling genoemde patentpligtigen, zal worden geregeld
als volgt:
Zoo zij met 70 werkl. of meer arbeiden 5de klasse.
50 tot ben.
.70
werkl.
!)
6de
32
50
n
11
7de
21
32
>i
11
8ste
14 „
21
»i
11
9de
9 „
14
!>
1)
10de
6
9
11
11
11de
3
6
n
11
12de
1
3
n
n
(45)
13de
Alleen arbeidende, voor zoo verre zij
niet zijn opgenoemd onder de bij art.
3 dezer wet vrijgestelden..... 14de
(44)     De benaming van drukker, zonder andere bijvoeging,
duidt aan dengeen die de gewone boekdrukkunst uitoefent.
De onder dit n°. voorkomende verwijzing heeft dus uitslui-
tend betrekking tot n". 45 der lste afdeeling van tabel I.
Resolutie 19 Januari} 1867, n\\ 81 ("V. n°. 9).
Zie diezelfde resolutie in aant. 48b" op tabel I.
Verg. tabel XIV n°. 92 en het aauget. aldaar.
(45)    Een patentpligiige van tabel XII, die zijn beroep,
waarvoor hij in de gemeente zijner woning is gepatenteerd,
-ocr page 417-
— 365 •
(1) TABEL N°. 13.
Logement-badstoof-houders, biljardhouders enz. (De
regten, door dezelve verschuldigd, te berekenen vol-
gens tarief litt.
B).
Het patentregt, door de navolgende te voldoen, zal
geregeld worden in evenredigheid van de klassen, bij
ieder derzelve aangewezen.
342. 1.)           (2) Herbergiers of logementhouders en
ook in eene gemeente van hoogeren rang, doch slechts met
een gedeelte der werklieden uitoefent, moet ter regeling van
het aanvvllingsregt worden beschouwd in de plaats zijner
woning met niet meer knechts te werken, dan door hem in de
l
emeente van hoogeren rang worden gebezigd, zoodat wanneer
ij in eene gemeente van den zesden rang met dertien, en
in eene gemeente van den tweeden rang met slechts twee
knechts arbeidt, het suppletoir regt ten hoogste f 5.70 in
hoofdsom kan bedragen.
Resolutieu 80 September 1840, »°. 46 (V. n". 141) en
29 April 1845, n°. 104 (V. ό\\ 89).
Zie almede de resolutie van 2 April 1850, n". 98 (SF.
n". 34) in aant. 8 op art. 13, § 3.
(1)    Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 8 en 11, § 2, artt. 12
en 13, §§ 2 en 3, artt. 14, 21 en 35, ook 29.
(2)    In den zin der wet moeten als herbergen worden
aangemerkt huizen, waarin nachtverblijf gegeven wordt. De
zoogenaamde dorpsherbergiers, die geen nachtverblijf geven,
en door wie alleen getapt wordt, moeten naar gelang van
zaken als kroeghouders of als tappers worden belast, terwijl
zij, wanneer men ook middagmaal bij hen kan houden,
-ocr page 418-
— 366 —
TABEL 13.
(3) slaapsteehouders.
Zoo hun huis 50 kamers (4) of vertrekken of meer
bevat............2de kl.
daarenboven, bij gelijkstelling met de restaurateurs, naar
tabel XIV, n". 42 moeten worden aangeslagen.
Resolutie 2 Augustus 1844, 162 (V. n°. ,201).
Zie omtrent de patentpligtigheid van herbergiers als kqffij-
huishouders
of tappers voor het schenken van koffij, wijn of
drank aan buitenlieden, die bij hen uitspannen, de resolutie
van 14 October 1859, n°. 31, in aant. 53 op n". 38 van
tabel XIV.
Zie ook tabel XV § 2 in fine.
(3)     Het verhuren van kamers aan vijf of zes afzonder-
lijke personen maakt patentpligtig als slaapsleehouder, als
houder of verhuurder van gestoffeerde woningen, of wel als
herbergier, indien men tevens den kost geeft.
Slaapsteehouders, die alleen nachtverblijf vergunnen aan
niet-reizende ambachtslieden of aan militairen op marsch zijnde,
kunnen begrepen worden onder de vrijstelling volgens art.
3 der, onder aant. 53 op art. 3 der wet vermelde instructie
van 27 October 1819, lett. EE (V. 1823, n°. 102).
Resolutie 20 Julij 1826, n°. 62 (V. n°. 111).
(4)    Hieronder te begrijpen al de afdeelingen of appar-
tementen, die het huis bevat, hoe klein zij zijn, hetzij die
door den logementhouder of zijne bedienden, of wel door
de reizigers of andere personen, hetzij tot nachtverblijf of
ander einde worden of kunnen worden gebruikt, met uitzon-
dering alleen van de eigenlijke keukens, kelders, zolders
-ocr page 419-
— 367 —
TABEL 13
elve
35 tot ben.
50 kan
M
25
n
35
11
20
ii
25
>1
16
ii
20
il
12
ii
1G
1)
9
ii
12
•l
7
ii
9
il
5
ii
7
il
3
ii
5
ii
minder dan 3
3
4 „
4 ,
5 „
5 ,
, 6 „
6 ,
7 „
7
8 „
8 ,
9 „
9 ,
10 „
10 „
11 „
11
13 „
en stallen, mitsgaders van de vertrekken, uitsluitend tot
winkel bestemd.
Circulaire 31 December 1820, lett. 3 B, Fr. 24 (V.
1823, n°. 10») en retolutie 16 Maarl 1849, n\\ 107.
Van den aanslag van een koffijhuis-, societeit-, logement-
en biljardhouder wegens het logemeut, mogen niet worden
afgetrokken de vertrekken, die tot andere einden dienen,
en moet derhalve ten deze alle splitsing buiten aanmerking
blijven.
Resolutie 17 Mei 1844, n°. 130 ("V. n°. 202).
In gelijken geest is beslist door het Prov. Geregtshof van
Groningen.
Arrest 16 September 1845 ("V. 1S46, n°. 129).
Een logementhouder, die duurzaam gestoffeerde kamers
met bediening verhuurt, is ook voor deze vertrekken naar
n°. I van deze tabel belastbaar.
Resolutie 13 Januarij 184fi, n°. 98.
(5) Een patentpligtige mag zich geene afwijking veroor-
-ocr page 420-
— 368 —
TABEL 13.
En zal het beroep van logementhouder
met geen ander mogen worden als verwant
beschouwd, dan alleen met dat van (6)
open-tafelhouder, (7) tapper en houder van
stallingen voor rijtuigen en paarden.
loven van de daadzakelijke waarheid nopens de door hem
op te geven bijzonderheden, tot het regelen der verschul-
digde regten benoodigd; te minder, wanneer, zoo als hier
het geval is, voor eene reeks van belastbare voorwerpen
eene ruimte tusschen twee klassen is gelaten, vermits het
minder of het meer naderen van het getal der belastbare
voorwerpen tot het minimum of het maximum dier reeks, op
het rangschikken van den belastingschuldige in de laagste of
de hoogste dier beide klassen veel invloed kan hebben.
Arrest criminele Regtbank van Holland 27 December 1839
(V. 1840, n°. 65).
In denzelfden geest is beslist door het Prov. Geregtshof
van Groningen.
Arrest 15 September 1846 (V. 1846, n\'. 129).
(6)    Dus ook niet met dat van restaurateur.
Instructie 27 October 1819, UU. RR, art. 6 (V. 1823,
n". 102).
Evenmin met dat van rijtuigverhuurder, ofschoon anders
verwant met dat van stalhouder gedreven.
Resolutie 80 December 1841, n°. 40 (V. 1842, n°. 30).
(7)    Door de bepaling van art. 1 der wet van 1848, ver-
meld ten slotte van n°. 40 van tabel XFV, is de verwant-
schap
tusschen de bedrijven van tapper en logementhouder
vervallen.
Resoltilien 31 Mei e» 19 Augustus 1843, »•». 84 en 43
(V. n\'s. 77 en 115), mitsgaders arrest Hooge Raad 6
Mei 1845 (V. n°. 107).
-ocr page 421-
— 369 —
TABEL 13.
343. 2.) Houders of verhuurders van (8) gestoffeerde
woningen (hotels garnis), houders van bijzon-
dere bestedeling-, proveniers-, verbeter», krank-
zinnig- en dergelijke huizen.
(8) Hij die in zijn hotel voor korter of langer tijd, en
zonder of met bediening en voeding, gestoffeerde apparte-
menten aan tijdelijk ter plaatse verblijvende personen ver-
huurt, behoort naar het onderwerpelij k nummer belast te
worden.
Resolutie 10 Junij 1854, «°. 56 (V. n°. 79).
Insgelijks het logement voor vrouwelijke personen: „Te
Huis",
gevestigd te Amsterdam.
Resolutie 30 November 1857, n°. 171.
Evenzeer zij, die aan jonge lieden, op de collegien onder-
wijs ontvangende, kost en inwoning verschaffen, wanneer
namelijk het getal der jonge lieden dat van vier te boven
gaat. Bij een minder getal is deswege geen patentregt ver-
schuldigd.
Resolutie 6 April 1829, n°. 90 (V. n°. 51).
Verhuurders enkel van ongestoffeerde kamers zijn niet patent-
pligtig.
Resolutie 12 Februarij 1827, «o. 65, Vr. 5 (V. n°. 20).
Evenmin personen, die gedurende de zomermaanden 2 a
3 gestoffeerde kamers hunner woning, hetzij met of zonder
bediening en voeding, verhuren.
Resolutie 1 September 1857, «°. 53.
Verg. voorts de resolutie van 20 Julij 1826, no. 62 (V.
n°. 111) in aant. 3 hiervoor.
24
-ocr page 422-
— 370 —
TABEL 13.
Zoo hun huis 50 kamers of vertrekken of meer
M
hetzelve 40 tot ben.
50 kamers bevat 5
\'t wv " •"
,, 6 „
»ο
»i
32
40
M
6
7
»
»i
24
32
11
7
ii 8 ,,
1 1
n
18
24
»1
8
q
ii •» ii
11
i *
14
18
n
9
„ 10 „
fl
5)
10
14
»1
10
„ 11 „
1)
11
minder
dan
10
11
11
,, 12 „
3ό.
3.)
Badstoofhouders (10).
klasse.
Voor
iedere badku
ip .
. 13 tot 14.
__________;
(9)    Verg. het arrest der criminele Regtbank van Holland
van 27 December 1839 (V. 1840, n°. 65) in aant. 5
hiervoor.
(10)     Een logementhouder, die tot gebruik der bij hem
logerende personen ιιn of meer badkuipen houdt, is wegens
dit laatste als badstoof houder aan het patentregt onderworpen.
Resolutie 22 Maart 1827, »°. 54 (V. n#. 36).
Al de bruikbare of tot gebruik gereed gemaakte badkui-
pen, in een en hetzelfde lokaal voorhanden, behooren be-
last te worden, onverschillig of zij al dan niet met der daad
worden gebruikt. Aan het bezwaar, hierin voor de patent-
pligtigen gelegen, kan op hun schriftelijk verzoek worden
te gemoet gekomen door middel van verzegeling dier voor-
werpen, waarbij de belanghebbenden zich verbinden om er
geen gebruik van te maken, alvorens de ontzegeling te heb-
ben aangevraagd en de kuipen aan het verschuldigd regt
te hebben doen onderwerpen.
Circulaire 31 December 182U, lelt. 3 B, Fr. Il (V.
1823, n°. 108).
-ocr page 423-
— 371 —
TABEL 13.
345. 4.) Biljardhouders (11).                                klasse.
Voor iedere biljardtaf el . . .    6 tot 11.
5.) Kolfbaanhouders (12).
346a.               a. Voor iedere geheel opene baan.    9 » 12.
Zie omtrent de aangifte bij het in gebruik stellen van
verzegeld geweest zijnde kuipen, zoomede omtrent de beloo-
ning
wegens de verzegeling, de resolutien van 21 September
1860, n°. 47, en 16 «Junij 1854, n°. 83, in aant. 39 op tabel I.
Voorts moet met het onderwerpelijk beroep worden gelijk
gesteld dat van dampbadhouder.
Resolutie 14 Junij 1861, n". 54.
(11)    Het aanwezig zijn en werkelijk nu en dan bespeeld
worden van een of meer daartoe geheel ingerigte biljard-
tafels, staande in voor het publiek toegankelijke vertrekken
eener herberg, stelt de werkelijke uitoefening van het bedrijf
van biljardhouder daar, om het even of er al dan niet om
geld op gespeeld wordt.
Vonnis Arr.-Regtbank Sneek 7 Maart 1849.
Aan het patentregt is niet onderworpen de houder van een
zoogenaamd Russisch biljard, zijnde eene speeltafel van klei-
nen omvang, die aan de binnenwaarts afgeronde zijden acht
in een kring geplaatste holten en eene holte in het midden
daarvan heeft, en waarop met negen houten ballen gespeeld
wordt.
Resolutie 17 Mei 1861, «». 19.
(12)    Aan het regt van patent zijn niet onderhevig de
houders van zoogenaamde holftafels.
Resolutie 7 January 1840, »". 59.
-ocr page 424-
— 372 —
TABEL 13.
846b.               b. Voor iedere geheel of gedeelte» klasse,
\'lijk overdekte baan .... 7 tot 11.
Iedere biljardtafel en kolfbaan zal
aan een afzonderlijk regt onder-
worpen zijn, hetzij dezelve gehou-
den worden in logementen, koffij-,
wijn- en bierhuizen en dergelijken,
of in de sociλteiten en kollegie-
tuinen, onder n°. 41 van tabel n°.
14 vermeld.
347. 6.) Kegelbaanhouders (13).... 12.
(13) Hiermede zijn gelijk gesteld de dusgenoemde beu-
gel-baanhoitders.
Ook de zoogenoemde bollen-baanhouders.
Resolutie 10 Octoher 1842, n. 65 (V. n°. 180).
Voor zoo ver het regt der bij de wet aangewezen 12de
klasse voor de beugel-baanhouders te hoog geoordeeld wordt,
kan de aanslag, naar aanleiding der circulaire van 18 De-
cember 1820, lett. B (zie de aant. op art. 5 der wet), eene
klasse lager gesteld worden.
Resolutie 31 Januari] 1845, «0. 200.
Houders van kegelbanen zijn belastbaar, om het even of
daarop al dan niet om geld gespeeld wordt.
Resolutie 7 Januari] 1840, n". 69.
Desgelijks de beiigel- en bollebanen, ook dan wanneer die
voor het publiek gehouden worden, niet door herbergiers,
maar door particulieren, die daarvan partijgeld trekken.
Resolutie 31 Augustus 1847, »°. 96.
-ocr page 425-
— 373 —
(1) TABEL N°. 14.
Kooplieden, readers, makelaars, artsen, bakkers, tappers
enz. (De regten, door dezelve verschuldigd, te bere-
kenen volgens tarief litt.
B.)
Het patentregt, door de navolgende personen verschul-
digd, zal worden geregeld haar de klassen, bij ieder der-
zelve aangewezen.
klasse.
348.     1.) Bankiers voor vreemde Mogendheden,
waardoor verstaan worden alle zoo-
danige, welke zich met het doen van
geldleeningen voor vreemde Mogend-
heden,
of met het betalen van renten,
voor rekening van dezelve belasten(2). 1.
En zal dit beroep met geen ander
hoegenaamd, zelfs ook niet met de
in de tabellen n°. 9, 10 en 11 of
in deze tabel vermelde, als verwant
mogen beschouwd worden.
349.     2.) Wisselhandelaars in het groot (ban-
kiers) (3).........1 tot 4.
(1)    Zie art. 6, §§ 1 en 2, artt. 7 en 11, § L, artt. 12
en 18, § 3, art. 21 der wet, alsmede § 7 der Vilde tabel.
(2)     Alleen het doen eener geldleening ten behoeve eener
vreemde Mogendheid of het ten haren behoeve betalen van
renten brengt patentpligtigheid naar het onderwerpelijk num-
mer mede, — niet het openstellen van de gelegenheid om
in eeae geldleening, door zoodanige Mogendheid uitgeschre-
ven (in casn de Paussclijke), deel te nemen, terwijl die han-
deling, op eene uitgebreide schaal uitgeoefend, naar n°. 2
en, van geringen omvang zijnde, naar n°. 7 of 14 dezer
tabel belastbaar kan worden gesteld.
Resolutie 11 Jutij 1860, n°. 42.
(8) Een rijksbetaalmeester, die van handelshuizen in de
-ocr page 426-
— 374 —
TABEL 14.
350. 3.) Zoodanige (4) kooplieden, als welke
provincie, onder genot van provisie, kortloopend papier
ontvangt, om daarmede in zijne voormelde hoedanigheid
naar elders te remitteren, kan niet beschouwd worden w\'mel-
handel in het groot
uit te oefenen, maar behoort bij analogie
als kassier naar n°. 14 dezer tabel belastbaar te worden
gesteld.
Resolutie 80 Juny 1848, »°. 117.
Er kan geen sprake zijn om de agenten of corresponden-
ten der Nederlandsche Bank, met het oog op laatstgemelde
resolutie, behalve naar tabel XI, nog bovendien naar n°.
14 van deze tabel aan te slaan, daar niet zij kassiers zijn,
maar de Nederlandsche Bank zelve, die ook daarvoor, ter
plaatse van haren hoofdzetel, naar tabel IX aan het regt
onderworpen is.
Resolutie 23 November 1864, n\\ 42 (V. n°. 108).
Verg. dezelfde resolutie in aant. 2 op tabel XI.
Zie voorts de voorafgaaude aant., zoomede de resolutie
van 27 Maart 1843, n°. 69 (V. n°. 48) in het aanget. op
n°. 81 dezer tabel.
(4) Zie de omschrijving
a. van het koopmansbedrij f in de 2de aant. op art. 1 dei-
wet, vergeleken met het aanget. op n". 8 dezer tabel.
6. van de eigenlijke koop-, in tegenoverstelling der win-
kelwaren
in de 5de aant. van tabel VI.
Kooplieden, die eene provisionele surchιance van betaling
hebben verkregen, behooren, zoo lang zij met koopen of
verkoopen voortgaan, al ware dit alleen om tot vereffening
hunner zaken te geraken, voorzien te zijn van een patent,
geλvenredigd aan die operatien, terwijl zij zonder zoodanig
-ocr page 427-
— 375 —
TABEL 14.
de goederen, waarin zij handelen,
patent, ingeval van twistgeding, niet zouden kunnen vol-
doen aan het bepaalde bij art. 31, § 2 der wet.
Circulaire 31 December 1820, leό. 3 B, Fr. 4 (V.
1823, n°. 103).
Zie wijders:
1". omtrent de verpligting om den verkoop van buskruid,
vuurwerk
of schielkaloen in de aanvrage om patent uit te
drukken, de 6de aant. op art. 17;
2°. omtrent den aanslag als kooplieden:
a.    van fabrijkanlen, § 4 van tabel I, de aant. 12 en 62"
aldaar, en de aant. 36 op tabel V;
b.    van azijnleggers of azijntrekkers en van fabrikanten van
wijnazijn,
n°. 2 van tabel II en het begin der 8ste
aant. op die tabel;
c.    van ruw- of jeneverstokers, de 3de aant. op tabel II;
d.   van graanmolenaars, § 3 van tabel III;
e.    van verkoopers van sommige voorwerpen of waren op
de wijze der kramers, § 2 van tabel VII;
f.    van sommige werkbazen, n°. 60 der 2de afd. van
tabel I en § 2 van tabel XII;
ff. van aannemers en smeersmelters, het aanget. op af*. 28
en 63 van tabel XIV;
8°. omtrent den afzonderleken aanslag van kooplieden
wegens het opkoopen van verschen visch, de resolutie van 16
Mei 1860, n". 85, in het aanget. op n°. 61 dezer tabel;
4°. omtrent de verwantbaarheid van het bedrijf van inleg-
ger van, groenten
met dat van koopman, de resolutie van 14
Junij 1861, n°. 54, in het aanget. op n°. 44 dezer tabel, en
-ocr page 428-
— 376 —
TABEL 14.
5°. omtrent het bezit van patent als handelaar in het groot
tot het erlangen van doorloopend crediet voor den accijns op
het gedistilleerd, de aant. 2 op art. 2 der wet.
Het gebruik maken van het publiek entrepot tot berging
van handelswaren kan op zich zelf niet worden beschouwd
handel of commissiehandel daar te stellen, gelijk men\' bijv.
niet als handelaar zou kunnen aanmerken iemand die, eige-
naar eener plantage zijnde (verg. ook de 3de aant., in fine,
op tabel IX en aant. 66is hierna), den suiker daarvan af koin-
stig ontvangende, in het entrepot zou opslaan, niet om er
handel mede te drijven, maar om, zonder betaling van
accijns, het regt van uitvoer daarvan te behouden.
Resolutien 13 Mei 1841, n". 8 7 (V. n°. 73) en 10
Janmrij 1842, n". 110.
Een koopman of ook een wijnhandelaar in het groot, in
de omschrijving van n°. 3, 4 of 5 vallende en tevens op
den voet van n°. 6 handel drijvende, is deswege geen bijzou-
der patentregt verschuldigd, mits de belangrijkheid ook van
laatstgenoemden handel bij de bepaling der klasse voor n°.
3, 4 of 5 worde in aanmerking genomen.
Wanneer de bedoelde kleinhandel van den wijnhandelaar
sterke dranken of likeuren tot voorwerp heeft, is hij des-
wege belastbaar naar n°. 36 dezer tabel, en moet dat n°. 36
almede op hem worden toegepast, wanneer hij, behalve zee-
handelaar in wijnen,
ook wijnkooper of grossier in wijnen is.
Resolutie 7 December 1840, n". 66, Vr. 9 en 10 (V.
1841, n°. 46).
Wijnkooplieden die de wijnen, door hen regtstreeks over
zee in groote partijen ontvangen, aan andere wijnkoopers
of particulieren verkoopen of naar buiten \'s lands uitslaan,
zijn belastbaar volgens n°. 8, 4 of 5, en tevens naar n°. 86
dezer tabel, zoo de uitslag van den wijn, op den voet in
laatstgemeld nummer aangeduid, ook geschiedt op flesschen,
-ocr page 429-
— 377 —
TABEL 14.
(5) bij groote partgen, hetzij bij
ιιne of meerdere volle of\'gedeelten
na dien overgestoken, versneden, schoongemaakt of zoodanig
bereid te hebben, dat hij zich in drinkbaren staat bevindt.
Resolutie 4 Augustus 1857, »°. 53.
Voor wijnhandelaar of koopman in wijnen, in onderschei-
ding van wijnkooper of grossier in wijnen, is overigens te
houden hij, die den wijn aan wijnkoopers, handelaars, gros-
siers of slijters in wijnen verkoopt, gewoonlijk in denzelfden
staat, als waarin de wijn wordt gelost, zonder dien over
te steken, te versnijden, schoon te maken enz., onverschi!-
lig of er al dan niet genot besta van particulier entrepot
en of de wijn al dan niet onmiddellijk van• buiten \'s lands
ontvangen wordt.
Resolutie 6 Maart 1846, »°. 192.
De handelaren in het groot, bedoeld in art. 25 van het
Kon. besluit van 10 October 1866 (Staatsblad n°. 166, V.
n°. 148) (*) zijn, ter zake van hunnen handel in gemethy-
leerd gedistilleerd,
patentpligtig naar n°. 3, 4 of 5 dezer tabel,
met inachtneming van art. 6 der instructie van 27 Oct. 1819,
lett. ER, vermeld in het aangeteekende op art. 10.
Resolutie 9 Maart 1867, n". 54 ("V. n°. 82).
(5) Uit de woorden: „bij groote partijen" volgt niet,
dat de patentpligtige meer dan eιne partij of gedeelte eener
partij zou moeten hebben ontvangen of verzonden. De wet
zelve verklaart onder dit nummer, en niet minder duidelijk
onder n\\ 15 dezer tabel, wat zij door groote partijen ver-
staat, te weten: ekne of meer volle of gedeelten van ladingen,
(\') Dit besluit is vervangen door dat van 14 September 1872 (Stantsbl.
n°. 89, V. n". 97).
-ocr page 430-
— 378 —
TABEL 14.
van scheepsladingen, of anderzins
(6) onmiddellijk van buiten \'s lands,
gelijk dan ook, naar de ondubbelzinnige bepaling van art.
4 der wet van 1843 (zie de 2de zinsnede van n». 4 hierna),
geen koopman, buiten \'slauds handel drijvende, van het
regt naar n°. 8 kan worden vrijgesteld, wanneer eene enkele
zijner ladingen of partijen meer dan f 10,000 waarde bezit.
Resolutie 17 Junij 1845, n°. 136.
Zie omtrent de vraag: of een koopman of commissionair,
die, aangeslagen als met bij scheepsladingen of groote par-
tijen te ontvangen of te verzenden, in den loop des dienst-
jaars, bij ontvang of verzending van dusdanige ladingen of
partijen, daarvan al dan niet nadere aangifte behoort te doen,
de resolutie van 5 November 1853, n°. 87, in de 3de aant.
op art. 18, § 1 der wet.
(6) Alleen onmiddellijke ontvangst van het buitenland
brengt naar de wet patentpligtigheid naar het onderwerpe-
lijk nummer mede, en gevolgelijk niet het koopen eeuer
volle lading goederen van een zeehandelaar, terwijl die lading
nog zeilende, of reeds aangekomen, maar nog niet gelost
is; gelijk dan ook de uitoefening van het bedrijf door den
verkooper die door den kooper met opzigt tot dezelfde voor-
werpen van zelf uitsluit. In dit geval schijnt de handel van den
kooper geheel te beantwoorden aan de kenmerken van het
koopmansbedrijf naar n". 5 dezer tabel.
Resolutie 22 Junij 1353, »°. 109.
Schippers, die hunne builen \'s lands voor eigen rekening
ingenomen ladingen ter plaatse hunner bestemming binnen
dit rijk doen verkoopen, zijn deswege aan het patentregt
als kooplieden onderworpen.
Resolutie 16 November 1831, n\'. 26, lelt. B ("V. n°. 230).
-ocr page 431-
— 379 —
TABEL 14.
Inkoop van goederen, ten einde die in eene, voor des
koopers rekening buiten \'s lands gedreven wordende fabrijk
te, verwerken, brengt een regt als koopman mede, vermits
het koopen en verzenden der goederen blijkbaar ten oog-
merk heeft het behalen van winsten, die als zoodanig naar
deii geest en de letter der wet belastbaar zijn. Hieraan kan
niet te kort doen de omstandigheid, dat evenbedoelde win-
sten daaruit voortspruiten, dat de goederen uitsluitend wor-
den gekocht om in een eigen bedrijf buiten \'s lands te
worden verwerkt, omdat men hier te lande niet geregtigd
is, patentregt te vorderen voor eene fabrijk, in vreemde lan-
den
gedreven; terwijl ook de administratie niet geroepen is
en het haar evenmin mogelijk zou zijn te onderzoeken, of
de belanghebbende elders buiten \'s lands eene fabrijk heeft,
waarvoor die goederen worden gekocht, of hij die fabrijk
alleen of met anderen drijft, of de goederen met der daad
voor die fabrijk en alken daarvoor dienen enz. De beden*
king dat de van hier afgezonden goederen niet onverwerkt
in andere handen overgaan, of dat die handeling niet uit-
drukkelijk bij de wet als belastbaar genoemd wordt, wordt
opgeheven door het regt van assimilatie, bij art. 5 der wet
aan de administratie gegeven.
Resolutie 21 April 1838, »°. 117.
Zie voorts het aanget. op tabel XIV, n°. 187.
Voorschreven beginsel is toepasselijk op het geval dat
iemand, gedomicilieerd te Londen, hier te lande aardappelen
opkoopt ter verzending naar Engeland. De toepassing van
tabel VII, § 10, is in strijd met de wet.
Resolutie 6 April 1847, n°. 158.
Vreemdelingen, hier te lande granen opkoopende om
buiten \'s lands te worden verkocht, moeten als kooplieden
in het patentregt worden aangeslagen.
Resolutie 4 July 1845, n\\ 113.
-ocr page 432-
— 380 —
TABEI, 14.
klasse.
(Qbis) \'s Rijks volkplantingen hier-
onder begrepen, ter zee of langs de
stroomen of ook te lande, voor
eigene rekening of in betaling ont-
vangen of derwaarts verzenden, met
uitzondering nogtans van (7) dezulke,
welke alleen stokvisch en levertraan
of zout over zee, of pijpaarde, pot-
asch, weedasch of wijnen langs de
rivieren of te lande
ontvangen . . 1 tot 2.
Ten aanzien der kooplieden, onder
dit nummer vermeld, wordt bepaald ,
dat ingeval bjj de regeling der
Massificatie, volgens art. 6, § 1,
en art. 22 der wet, de hoogste dei-
voor dezelve opengestelde klassen
den daarmede belaste personen voor-
komen mogt, in evenredigheid met
de uitgebreidheid en winstgevendheid
Wet v. 1832,
art. 11, Jl.
[6φis) Eigenaars van plantagien, in \'s rijks koloniλn ge-
legen, zijn niet patentpligtig als kooplieden voor den verkoop
enkel der aaugebragte producten, uit hunne eigen planta-
gien afkomstig, noch ook wegens den inkoop der voor hunne
plantagien noodzakelijke voorwerpen.
Resolutie 1 December 1834, »°. 106 (V. 1835, n°. 82).
Verg. de 8de aaut. in fine op tabel IX.
(7) Gepatenteerde kooplieden in stokvisch en levertraan
moeten voorzien zijn van een afzonderlijk patent als win-
kelier voor den verkoop dier artikelen in het klein.
Resolutie 10 Mei 1844, «°. 113 (V. n°. 136).
Verg. tabel VI, § 8.
-ocr page 433-
— 381 —
TABEL 14.
klasse.
van het bedrijf, te laag te zijn, die
patentpligtigen alsdan zullen kunnen
worden aangeslagen als volgt:
In gem. van den 1 sten rang tot ƒ400
»
             »         2den » - 350
»             »         3den » - 255
»             »         4den » - 180
»             »         5den » - 135
»             »         6den » -105.
351. 4.) Zoodanige (8) kooplieden, als welke,
in voege voormeld, de goederen,
waarin zij handelen, wel van buiten
\'s lands of van de koloniλn ontvan-
gen of derwaarts verzenden, doch
niet bij geheele scheepsladingen of
groote partijen, zoomede degenen,
welke begrepen zijn onder de uit-
Wttv. 1832
art 11,§ 1.
zonderingen, biervoren op n°. 3 ge-
maakt (9).........
Wetv. 18,\'iφ
1 tot 5. art. 11, § 1.
(8)    Zie de aant. op het voorafgaande nummer dezer tabel.
(9)    De wet van 1819 stelde voor dit bedrijf open de 2de
tot 5de klasse De verhooging dezer klasse-ruimte met nog
eene strekt daarhenen, dat de bedoelde kooplieden, niet in
de termen van den verminderden aanslag naar de 3de zin-
snede van dit nummer vallende, tot dusdanig zwaarder regt
belast worden als behoudens billijke evenredigheid met de
uitgebreidheid hunner bedrijven behoort, doch zonder die
verhooging niet zou kunnen geschieden.
Resolutie 20 April 1883, n\'. 142, 2de lidlelt. i(V. n". 51).
-ocr page 434-
— 382 —
TABEL 14.
Wet v. 1843,                        Hieronder zijn (nog) begrepen zoo-
art- *•                        danige kooplieden, welke de goede-
ren van hunnen handel bij ιιne of
meer volle of gedeeltelijke scheeps-
ladingen, of anders bij groote par-
tijen van buiten \'s lands ontvangen
of derwaarts verzenden, wanneer geen
dier ladingen of partyen meerdere
waarde heeft dan van / 10.000(10).
^fο\',1?8,2.                       Wanneer de onder n°. 3 en 4
vermelde kooplieden in het jaar, de
beschrijving voorafgaande, voor niet
meer dan f 5000 aan goederen,
waarin zij handelen, van buiten s\' lands
of de koloniλn ontvangen of der-
waarts verzonden hebben (11), zullen
Zie voorts aant. 11 in fine en het aanget. op tabel XIV,
n°. 137.
(10)    Bij het bestaan van medeteekenende deelgenooten
eener handelsvennootschap, moet niet de waarde van het
gedeelte der lading, dat zij elk op zicli zelf uitvoeren, tot
maatstaf van den aanslag genomen worden, maar de waarde
dier lading in haar geheel. Zie de arresten, voorkomende in
de Verz. van 1860, n". 124 en 125, vermeld in de 3de
aant. op art. 7.
Verg. ook de resolutien van 20 April 1833, n°. 142, 2de
lid lett. h (V. n». 51) en 10 Februarij 1842, n\\ 58, iu de
volgende aant.
(11)    Om dus onder de toepassing dezer bepaling te kun-
nen worden betrokken, mogen de bedoelde kooplieden niet
verzonden
op ontvangen hebben boven de ƒ 5000 aan goederen,
-ocr page 435-
— 383 —
TABEL 14.
klasse.
dezelve worden aangeslagen van de 4 tot 9.
352. 5.) Zoodanige (12) kooplieden, als welke
de voorwerpen van hunnen handel
niet onmiddellijk van buiten \'s lands
of de koloniλn ontvangen of der-
waarts verzenden, maar daarin hier
noch ook verzenden bijv. voor / 4000 en ontvangen f ba 6000
of omgekeerd.
Resolutie 20 April 1833, »°. 142, 1de lid lett. h (V.
n°. 51).
Bij de beoordeeling of een handelaar al dan niet aau-
spraak heeft op de toepassing der onderhavige gunstige
bepaling, moet de waarde der ontvangen of verzonden goe-
deren niet worden verhoogd met het bedrag der daarop val-
lende onkosten, als van vrachten, inkomend regt enz.
Resolutie 10 Februari] 1842, n". 58.
Zie voorts aant. 10 hiervoor en de resolutie van 10 Ja-
nuarij 1840, n°. 76 (V. 1841, n°. 95) in aant. 5 op tabel "VI.\'
(12) Onder deze categorie te rangschikken alle koop-
lieden, die binnenlandschen handel in het groot drijven, onver-
schillig of de goederen, waarin zij handelen, van in- of uitland-
schen
oorspong zijn.
Circulaire 2 Mei 1821, n°. 42», Pr. 8, en Koninklijk
besluit
23 April 1822, «». 30 (V. 1823, n\\ 103).
Zie voorts aant. 4 hiervoor.
Zie wijders:
-ocr page 436-
— 384 —
TABEL 14.
klasse.
te lande in het. groot handelen,
hetzij zij die voorwerpen in de fust
of emballagie, waarin dezelve het
eerst in den handel gebragt worden,
of ook anderzins, bij groote par-
tijen, in- of verhoopen . . . (13) 2 tot 6.
G.) Zoodanige (14) kooplieden of Jian-
deldrijvende
personen, als welke,
Wet v.
art 11
1832,
i i-
353.
omtrent den aanslag naar het onderwerpelijk nummer
van den kooper eener lading goederen , die nog zeilende of
niet gelost was, de resolutie van 22 Junij 1853, n°. 109, in
aant. 6 hiervoor;
omtrent den invloed van het genot van doorloopend cre-
diet op een aanslag naar dit of het volgend nummer dezer
tabel, de resolutie van 7 Mei 1858, n°. 51, in de 2de aant.
op art. 2 der wet.
Ten aanzien van een koopman, die voor aanvullingsregt
in eene gemeente van hooger rang aldaar valt in de om-
schrijving van n°. 6 hieronder, en patentpligtig is naar de
7de klasse, terwijl hij in eene gemeente van lageren rang reeds
als koopman naar n°. 5 in de 5de klasse is aangeslagen
(verg. art. 13, § 3), moet het aanvullingsregt berekend
worden naar het verschil tusschen de 7de klasse der gemeente
van hooger en de 7de klasse der gemeente van lager rang.
Resolutie 13 Junij 18*0, n". 65 (V. n°. 106) en erra-
tum achter V.
1867 n". 12.
(13)    Vroeger 3—6. Verg. aant. 9 hierboven.
(14)    Zie aant. 4 en 12 hiervoor en, in eerstgemelde
aant., meer bepaaldelijk de resolutie van 7 December 1840,
n°. 66 (V. 1841, n\\ 46), nopens de kooplieden en wijn-
-ocr page 437-
— 385 —
Tabel 14.
klasse.
noch tot de hierboven onder n°. 3
tot 5 omschrevene, noch tot de
winkeliers , grossiers in wijnen, droo-
gisten, kooplieden in effecten of
andere, bij de wet afzonderlijk ge-
noemde, handeldrijvende of nering-
doende personen behooren. . . . 7 tot 13.
354. 7.) Kooplieden of (15) kommissionairs
in openbare effecten, obligatien en
fondsen..........1 „ 9.
.955. 8.) Reeders (16) van schepen, reederij-
handelaars in het groot, die hun bedrijf ook op den voet
van n°. 6 uitoefenen.
(15)    Zie de resolutie van 5 Januarij 1826, n°. 26 (V.
n". 19) in de 4de aant. op art. 7, zoomede omtrent den
aanslag voor het opnemen van inschrijvingen in eene vreemde
leening, de 2de aant. op deze tabel.
Met dit bedrijf te assimileren het discompleren van wissels
in het klein,
niet vallende onder de toepassing van n°. 2
dezer tabel.
Resolutie 18 Maart 1845, »°. 127.
(16)    Met opzigt tot de reeders, zoowel die in het onder-
werpelijk nummer als die sub n". 9 a 11 vermeld, is te
kennen gegeven:
a. Dat degeen, die bijv. een schip met hallast of met
commissie-goederen naar Frankrijk zendt, ten einde al-
daar voor zijne rekening eene lading met wijn in te
nemen, om die naar Engeland te vervoeren en aldaar
25
-ocr page 438-
- 386 —
TABEL 14.
handel drijvende of schepen ter koop-
vaardij uitrustende......1 tot 4.
te verkoopen, in den zin der wet reeder of commissionair
en reeder is, maar geen koopman;
b.    Dat er in den zin van art. 10 der wet verwantschap
kan bestaan tusschen de beroepen van reeder en koop-
man,
doch alleen met betrekking tot de reeders, onder
«o. 8 vermeld;
c.    Dat een medeleekenend deelgenoot, tevens boekhouder van
eene reederij, met het patent als medeleekenend deelgenoot
volstaat, en als boekhouder geen regt schuldig is (zie
aant. 10 op tabel XI);
rf. Dat wanneer in eene reederij geen der deelgenooten
maar de boekhouder teekent, deze voor zijn persoon
als boekhouder patentregt is verschuldigd boven het
patent, door de reederij te voldoen, in wier naam de
boekhouder teekent (zie art. 1).
Circulaire 81 Januari] 1820, lelt. IJ, Fr. 18 (V. 1823,
n°. 103), in verband met de resolutie van 19 Augustus
1837, «o. 75.
Zie voorts aant. 4 op art. 7.
Vermits het scheepsreedersberoep, bedoeld bij n°. 9 van
tabel XIV, volgens de aldaar gegeven omschrijving, bestaat
in het reeden en uitrusten van schepen, bestemd om te
worden verhuurd of om daarmede op vracht te varen, kan
naar deze ondubbelzinnige bepaling, vergeleken ook met de
omschrijving van de onder n\'\\ 8, 10 en 11 dier tabel aan-
geduide reeders, alleen de gereedmaking en uitrusting van
schepen tot het aangeduide doel of, met andere woorden,
het voorzien der vaartuigen van hetgeen zij behoeven om
-ocr page 439-
— 387 —
TABEL 14.
als zeilvaardig te worden beschouwd, en alzoo niet de ver-
huriug of bevrachting zelve, den wezenlijken aard van dat
beroep en de patentpligtige handeling daarstellen; zoodat
dan ook de aanslag zich behoort te regelen naar den rang
der gemeente waarin dit geschiedt; waarbij het onverschillig
is of de provisie ter ligplaats van het vaartuig wordt aan-
eschaft, dan of zij uit eene gemeente van lageren rang
oor de reederij derwaarts gezonden wordt.
Resolutien 17 Maart 1848, n". 99, 2 Mei 1848, »°.
117, en 8 Oclober 1852, »0. 118 (V. n°. 176).
Uit de evengemelde resolutien blijkt genoegzaam, dat de
gereedmaking en uitrusting van schepen, bestemd om te
worden verhuurd of om daarmede op vracht te varen, en niet
het enkel in de vaart brengen der schepen door aanbouw of
aankoop, het eigenlijk wezen uitmaken van het beroep, onder
n°. 9 vermeld, en dat derhalve een aanvullingsregt te pas
komt wanneer de gereedmaking en uitrusting plaats hebben
in eene gemeente van hoogeren rang dan die, waarin de
reederij is gevestigd.
Resolutie 30 Junij 1848, n". 136.
Verg. ook de resolutie van 6 December 1852, n°. 32 (V.
n°. 196), zoomede die van 5 Maart 1858, n°. 100, in
aant. 6 op art. 13, § 8 der wet.
De eigenaar en uitruster van een schip, die het ten deele
met zijne eigen goederen belaadt en ten deele bevracht met
partijen waren, aan verschillende kooplieden of fabrijkanten
toebehoorende, valt zoowel in de termen van n°. 8 als van
n". 9 dezer tabel.
Resolutie 9 April 1839, n". 69 (V. n°. 42).
Eigenaars die een door hen uitgerust schip door een\' derde,
-ocr page 440-
— 388 —
TABEL 14.
klasse.
356\'. 9.) Reeders en uitrusters van schepen,
bestemd om te worden verhuurd of
om daarmede op vracht te varen (17). 6 tot 10.
357.   10.) Reeders of uitrusters van schepen
voor de haring-, zoutevisch- ofwal-
visch-visscherij (18)......4 „ 10.
358.   11.) Reeders of\' uitrusters van kleine vis-
schersvaartuigen (19).....10 „ 13.
359.  12.) Geldwisselaars........6 „ 11.
al ware het door een eigen zoon, doen bevaren als schipper,
zijn deswege patentpligtig als reeders.
Resolutie 6 January 1846, »°. 192 (V. n°. 7).
Als reeder kan slechts beschouwd worden hij die zeeschepen
verhuurt, en is alzoo het bepaalde bij n°. 9 niet van toe-
passing op verhuurders van schepen, voor de kust- of binnen-
vaart bestemd, als zijnde deze belastbaar, hetzij naar n°. 68
dezer tabel, hetzij op den voet van zoodanig in de wet ge-
noemd bedrijf, als naar de regelen van art. 5 der wet met
die verhuring meer overeenkomst mogt hebben.
Resolutie 30 April 1856, n". 69 (Y. n\'. 44).
Verg. het aanget. op n°. 68 dezer tabel.
Zie omtrent de al of niet patentpligtigheid eener stoomboot\'
reederij
wegens brievenvervoer ten behoeve van \'s rijks poste-
rijen, de resolutie van 1 September 1857, n*. 38, in het
aanget. op n". 66 dezer tabel.
(17) Zie aant. 16 hiervoor.
(18)    Als voren.
(19)    Als voren.
-ocr page 441-
— 389 —
TABEL 14.
klasse.
360.   13.) Assuradeurs, in welke betrekking
ook anders eenig patentregt vol-
doende (20)........3 tot 7.
361.   14.) Kassiers (21)........2 „ 7.
362.   15.) Zoodanige (22) kommissionairs of
kommissiehandelaars, als aan welke
koopmanschappen, bij eene of\' nieer-
dere volle scheepsladingen, of anders
(20)     Verg. de resolutie van 12 Februari] 1846, n°. 50
(V. n°. 39) in de 3de aant. op tabel XI.
(21)    Zie omtrent den aanslag wegens het opnemen van
inschrijvingen voor eene vreemde geldleening, de 2de, —
wegens het ontvangen tegeu provisie van handelspapier door
een rigksbeiaalmeester, de 3de, — en wegens het incasse-
ren van geld ten behoeve van derden door diligence-onder-
nemers
en se/rippers, de 133ste aant. op deze tabel.
De agenten en correspondenten der Nederlaiidsche Bank
zijn ter zake van hunne belooning enz. enkel patentpligtig
naar tabel XI en niet bovendien naar dit nummer. Zie de
resolutie van 23 November 1864, n°. 42 (V. n°. 108) in
aant. 2 op tabel XI en aant. 3 op deze tabel.
(22)     Het beroep van commissionair, omschreven in het
lste boek, 1ste titel, 1ste afd. van het wetboek van koop-
handel, is naar nu. 15 a 17 dezer tabel belastbaar, en kan
niet worden gerangschikt onder dat van zaakwaarnemer, be-
doeld bij tabel XI.
Resolutie 28 Januari) 1846, »". 86.
Verg. diezelfde resolutie in de 3de aant. op evengemelde
tabel.
-ocr page 442-
— 390 —
TABEL 14.
(22bis) bij groote partijen, van buiten
De administrateur van eene of meer plantagien (het ge-
meenschappelijk bezit van verschillende eigenaars), die en Kei
als zoodanig de producten der plantagien aan zijne consig-
natie krijgt, en de behoeften voor haar inkoopt of verzendt,
is naar den aard van zijn bedrijf boven zijn patent als beheerder
volgens tabel XI, nog een regt verschuldigd als commissionair.
Resolutie 31 Januarij 1820, lett. IJ, Fr. 11 (V. 1823,
n\\ 103).
De directeur eener negotiatie ten laste van particulieren
onder verband van plantagien, is boven en behalve naar
tabel X, ook naar tabel XIV als commissionair patentplig-
tig, omdat hij de producten van die plantagieu ontvangt en
verkoopt.
Resolutie 31 Januarij 1842, »°. 94 (V. n". 44).
Die bij toepassing der verwantschap in eene gemeente
van lage ren rang is aangeslagen als hoopman en commissio-
nair,
doch iu- de gemeente van hoogeren rang geen com-
missie* maar koophandel uitoefent, moet daar ter plaatse
alleen worden belastbaar gesteld als koopman naar den om-
vang van dit bedrijf aldaar. Zie de resolutie van 2 April 1850,
n°. 98 (V. n°. 34), opgenomen in de 8ste aant. op art. 13.
Het op eigen naam in het groot opkoopen van handels-
waren zonder het onmiddellijk opzigt van den elders wonen-
den meester en buiten de plaats, waar het hoofdkantoor
gevestigd is, behoort niet tot den werkkring van een reizend
kantoorbediende maar tot dien van den commissionair.
Vonn. Regtb. Hoorn 29 April 1864 (V. n°. 65).
Afzonderlijke patentpligtigheid van een commissionair als
handelsagent. Zie vonnis Regtb. Amsterdam 4 Januarij 1866
(V. n°. 131) in aant. 44 op tabel VII.
(iibis) Verg. de 5de aant. hiervoor.
\\
-ocr page 443-
— 391 —
TABEL 14.
\'s lands, de volkplantingen hieronder
begrepen, te water of te lande wor-
den toegezonden, ten einde dezelve,
(23) tegen genot van provisie, te
verkoopen of te verzenden, of welke,
als boven, voor rekening van in-
of buitenlanders, goederen inkoopen
en dezelve naar buiten \'s lands
verzenden; (24) expediteurs, fac-
(28) De bij dit en de beide volgende nummers dezer
tabel genoemde commissionairs zijn afzonderlijk als grossiers
in sterke dranken
patentpligtig, wanneer zij van een brander
sterke dranken inslaan en die in kleinere quanliteiten aan
diverse ingezetenen uitslaan, indien zij niet kunnen bewijzen
dat zij de dranken hebben ontvangen ten einde die, tegen
genot van provisie, voor rekening van anderen te verkoopen.
Arrest Hooge Raad 8 Mei 1849 (V. 18B0, n°. 128).
(24) De personen die , volgens art. 118 der algemeene
wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) daartoe gead-
οnitteerd, aan de kantoren van de in- en uitgaande regten
voor derden de daarbij bedoelde aangiften doen, behooren,
voor zoo verre zij zijn expediteur» (dat is zich bezig houdende
met het doen van vervoeren van koopmansgoederen te water
of te lande (zie art. 86 van het wetboek van koophandel),
naar gelang van zaken, te worden aangeslagen naar n°. 15,
16 of 17 dezer tabel, en voor zoo veel zij zijn kargadoors,
konvooiloopers
of scheepsmakelaars en niet tevens de goederen
verzenden, naar n°. 19.
Rnolulien 5 October 1841, n°. 15 (V. n". 188) en 22
Februarij 1842, n\\ 44 (V. n°. 126).
Verg. de laatstgemelde resolutie in het aanget. op n°. 19
dezer tabel.
•
-ocr page 444-
- 392 —
TABEL 14.
toors (25).........1 tot 3.
Ten aanzien der kommissionairs
of kommissie-handelaars, onder dit
nummer omschreven, wordt bepaald,
dat ingeval bij de regeling derklas-
sificatie volgens art. 6, § 1, en
art. 22 der wet, de hoogste der
voor dezelve opengestelde klassen
den daarmede belaste personen voor-
komen mogt, in evenredigheid met
de uitgebreidheid en winstgevendheid
van het bedrijf te laag te zijn, die
patentpligtigen alsdan zullen kunnen
worden aangeslagen, als volgt:
In geni. van den lsten rang tot/\'400.
2den „ - 350.
Wetv. 1832,
art. 11, J 1.
3den
„ -255.
4 den
„ -180.
5den
„ -135.
6den
„ -105.
363. 16.) Zoodanige (26) kommissionairs of
kommissie-handelaars, als welke,
even gelijk de voorgaande, koop-
waren ontvangen of inkoopen, om
dezelve, even gelijk die, te verkoo-
pen of te verzenden, maar zulks
Zie ook de resolutie van 20 Mei 1856, n°. 71, in de 1ste
aant. op art. 1.
(25)    Zie ook met opzigt tot factoors, tabel VII, § 10.
(26)    Zie de aantt. op liet voorafgaande n". dezer tabel.
-ocr page 445-
— 393 -
TABEL 14.
klasse.
niet bij groote partijen; expediteurs ,                  Wet v. 1832,
factoors.......(2Qbis). 2 tot Φ. <"*. 11, § l.
Hieronder zijn begrepen zoodanige                  Wet v. 1843,
kommissionairs, welke de goederen                      "\'• 5-
van hunnen handel, bij eene of meer
volle of gedeeltelijke scheepsladin-
gen, of anders bij groote partijen,
van buiten \'s lands ontvangen of
derwaarts verzenden, wanneer geen
dier ladingen of partijen meerdere
waarde heeft dan (27)\'/ 10,000; en
zullen de kommissionairs en expedi-
teurs, onder dit en het vorig num •
mer vallende, wanneer zij voor geen
(28) / 5000 aan goederen in het
jaar van buiten \'s lands ontvangen
of derwaarts verzenden, worden aan-
geslagen van de.......3 „ 8.
364.   17.) Kommissionairs of konimissie-hande-
laars, welke zich bij het uitvoeren
van (29) binnenlandsche kommissie n
bepalen; expediteurs, factoors . . 6 „ 12.
365.   18.) Ondernemers van wagen- en karren-
(26 bis) Vroege* 8—6. Zie de 9de aant. op deze tabel.
(27)    Zie de 10de aant. hiervoor.
(28)    Zie de 11de aant. hiervoor.
(29)    Zie de aantt. op n". 15 dezer tabel.
Die van een fabrijkant, in eene andere gemeente woon-
achtig, garens ontvangt, en daarvan voor diens rekening met
-ocr page 446-
— 394 --
TABKL 14.
klasse.
vrachten (30), tot vervoer van koop-
waren...........5 tot 12.
eigen weefgetouwen, onder genot van provisie, calicσla ver-
vaardigt en aflevert, naar dit nc. aan te slaan, en niet als
zaakwaarnemer.
Resolutie 28 Oclober 184-5, n°. 208 (V. n°. 218).
(30) Verg. de 1ste aant. op art. 1.
Dit beroep behoort wel te worden onderscheiden van dat
van voerman of karreman, onder n°. 69 hierna vermeld. Bij
een aanslag echter naar n". 18, en bij uitoefening ook van
het andere bedrijf, is geen nieuwe aanslag naar n°. 69
schuldig , mits de voordeelen daarvan bij de bepaling van den
aanslag wegens liet eerstgenoemde in aanmerking zijn ge-
nomen.
Resolutie 7 December 1840, »°. 66, Vr. 11 (V. 1841
n°. 46).
Als ondernemers van wagen- en karrevrackten tot vervoer
van koopwaren zijn slechts aan te merken zij, die voor het
publiek eene vaste en geregelde dienst openstellen tot ver-
voer van koopwaren tusschen twee of meer plaatsen, even als
de patentpligtigen naar n°. 66 dezer tabel dit doen voor het
vervoer van personen.
Resolutie 8 April \'1875, »°. 17 (V. n°. 42).
Zie ook diezelfde resolutie in aant. 81 op deze tabel.
De vordering van patentregt voor den vervoer van ge-
straude goederen kan worden daargelaten, wanneer het
betreft vervoer van goederen uit het gestrande schip en
van het strand naar het pakhuis; doch er bestaat grond
tot aanslag overeenkomstig n°. 18, ingeval de uit de ge-
strande schepen en pakhuizen opgeborgen goederen of
-ocr page 447-
— 395 —
TABEL 14.
366. 19.) Makelaars (31) van roerende en
koopwaren naderhand uit die pakhuizen naar elders worden
vervoerd.
Resolutie 31 Maart 1888, n\\ 86 (V. n°. 52).
Inlandsche grensbewoners, die ook zonder naar buiten
\'s lands vrachten mede te nemen, alleen vrachten van daar
aanvoeren voor ingezetenen van dit rijk, moeten deswege
in het regt worden betrokken, daar zij hier te lande ge-
vestigd zijn en moeten beschouwd worden als ook hier te
lande het bedrijf van voerman uit te oefenen.
Resolutie 19 Junij 1843, »°. 49 (V. n°. 94).
Schippers, die al of niet bij besloten water hunne goede-
ren per as vervoeren, zijn naar dit nummer 18 patentpligtig.
Resolutie 10 Augustus 1857, »°. 116.
Met het bedrijf, in hetzelfde nummer vermeld, kan werden
gelijk gesteld :
1°. dat van niet door het rijk aangestelde en tevens uit
\'s rijks- of de gemeentekassen bezoldigde personen, die zich
met het vervoer der brieven van \'s rijks posterijen belasten,
en dit zonder aanneming doen verrigten door anderen, die
daartoe huune eigen voertuigen bezigen.
Resolutie 22 September 1828, n\'. 41 (V. n°. 175).
Verg. diezelfde resolutie in het aanget. op n\'". 66 en 69
hierna.
2". dat van jagersbazen, geene eigenlijke verhuurders van
paarden zijnde (zie n°. 69 dezer tabel en het daarop aanget.)
Resolutie. 8 April 1845, «°. 195 (V. n°. 77).
(81) Zie de volgende aant.
-ocr page 448-
- 396 —
TABEL 14.
klasse.
onroerende goederen, effecten, koop-
manschappen , wissels of verzekerin-
gen (32), scheeps-makelaars, make-
laars-scheepstolken, (33) kargadoors,
sckeepsbevracliters , pondgaarders ,
konvooiloopers........2 tot 11,
367. 20.) (34) Ondernemers van openbare ver-
(32)     Volgens art. 118 der algemeene wet van 26 Au-
gustus 1822 (Staatsblad n". 38), kunnen door de aduiiui-
stratie tot het daarbij vermelde einde worden geadmitteerd:
a. de convooiloopers, b. de expediteurs en c. de scheeysmake-
laars
en cargadoors. Onder de sub a genoemden zijn begre-
pen alle personen, die zich alleen bezig houden met voor
anderen ten kantore der in- en uitgaande regten aangifte
te doen van de in- of uit te voeren goedereu, en daarvoor
den vereischten borgtogt stellen. Omtrent de expediteurs,
onder b bedoeld, zie de 24ste aant. op deze tabel. De
schecpsma keiaars en cargadoors, onder c vermeld (zieartt. 62
en 64 wetboek van koophandel), bepalen zicli als make-
laars
tot het koopen en veikoopen van schepen, als carga-
doors
tot de bevrachting derzelve en de invordering der
daarvoor verschuldigde vrachtpenningen; wordende deze laatste
alleen door de administratie geadmitteerd voor het tevens
uitoefenen van het hierboven onder a omschreven beroep
vau convooilooper.
Resolutie 22 Februari) 1842, »°. 44 (V. n°. 126).
(33)     Het beroep van cargadoor is o. a. niet verwant-
baar met dat van reeder.
Resolutie 19 Augustus 1837, »"• 75.
(34)      Ondernemer van openbare verkoopingen is hij die zich
-ocr page 449-
— 397 —
TABEL 14.
koopingen, welke, (35) op gezette
belast met het verkoopen in openbare veilingen op gezette
tijden, of wel op daartoe bestemde plaatsen, van goederen,
aan anderen toebehoorende.
Resolutie 17 Julig 1843, n\\ 71 (V. n°. 120).
Zie ook de 13de aant. op art. 3 der wet.
(35) Niet op gezette tyden of bestemde plaatsen plegende
te verkoopen, is de ondernemer het patentregt deswege ins-
gelijks verschuldigd, en schijnt zijn bedrijf te kunnen worden
geassimileerd met dat van zaakwaarnemer (tabel XI).
Zoodanig ondernemer, bereids gepatenteerd zijnde als
notaris, makelaar, boekverkooper enz., is in eerstgemelde
betrekking geen bijzonder patentregt verschuldigd, doch
moeten de voordeelen, daaraan verbonden, bij zijne klassifi-
catie wegens laatstgemelde in aanmerking worden genomen.
Circulaire 27 Augustus 1819, lelt. T, U, V, Vr. 8
(V. 1823, n". 103).
Boekverkoopers, die buiten de plaats hunner woning met
kunne boekverzamelingen ter verkoop rondreizen, zijn patent-
pligtig naar tabel VII, en, voor zoo ver die verkoop plaats
heeft in openbare veiling, naar lett. c in verband met § 6
dier tabel.
Eesolutien 25 Augustus 1848, n". 126, en 0 September
1854, n\\ 31.
Verg. de resolutie van 17 Julij 1843, n°. 71 (V. n°. 120)
in aant. 10 op tabel VII.
Wijders is te kennen gegeven , dat:
wegens de verkoopingen van roerende goederen, op gezette
-ocr page 450-
- 398 —
TABEL 14.
klasse,
tijden of wel op daartoe besterade
plaatsen, verkoopingen van roerende
goederen of koopmanschappen houden 2 tot 9.
En zal dit beroep niet geen ander,
hoe ook genaamd, worden beschouwd
als te zijn (36) verwant.
tijden door notarissen gehouden wordende in door hen (laar-
ton aangekochte lokalen, het patentregt naar dit nummer
verschuldigd is;
de personen, door de notarissen in hunne betrekking
als ondernemers van publieke verkoopingen, tot het ont-
vangen, schikken, nummeren, afleveren enz. der goederen
gebezigd, aan het regt van patent volgens tabel XI onder-
worpen zijn;
de gemeenten, die boedel- of venduhuizen oprigten om
daarin op gezette dagen openbare verkoopingen te houden
van roerende goederen, aan het regt van patent naar dit
nummer onderworpen zijn; terwijl de griffiers, ten wier
overstaan die verkoopingen geschieden, in de termen van
n°. 23 dezer tabel vallen.
Resolutie 6 Januarij 1887, n°. 88 (V. n°. 19).
Ieder notaris, die de bewuste verkoopingen houdt, is des-
wege volgens art. 7 dezer wet het patentregt verschuldigd
op en voor zich zei ven.
Resolutie 21 April 1838, n". 102 (V. n°. 46).
Zie voorts aant. 10 op tabel VII.
(36) De behoorlijke naleving dezer bepaling in opzigt
speciaal tot de makelaars, het bedrijf van ondernemers van
-ocr page 451-
— 399 -
TABEL 14.
klasse.
368.  21.) Notarissen (37).......2 tot 9.
369.  22.) Procureurs (38).......2 „ 9.
370.   23.) Griffiers (39) en alle zoodanige
openbare verkobpingen tevens uitoefenende, is, naar aanleiding
van een Koninklijk besluit van 26 Januarij 1824, n°. 62,
nadrukkelijk in herinnering gebragt.
Circulaire 4 February 1824, n°. 158 (V. no. 26).
(37)    Zie aangaande de niet patentpligtigheid der nota-
rissen als zaakwaarnemers, wegens ontvang en verantwoor-
ding van penningen der door hen verkochte goederen, de
resolutie van 23 Februarij 1858, n°. 113, in aant. 3 op
tabel XI.
Zie wijders aant. 35 hiervoor, art. 31 der wet en aant.
6, lett. f, op art. 13.
De griffiers der provinciale staten zijn niet patentpligtig
wegens het opmaken van sommige acten, die aan de be-
moeijingen der notarissen onttrokken worden, als daar zijn:
acten van aanbestedingen van werken, van afstand van
eigendommen, waarvan de onteigening bij koninklijk besluit
is bepaald, als tot de opmaking waarvan die ambtenaren
ambtshalve zijn verpligt; terwijl daarvoor zelfs nimmer eenige
leges zijn geheven, zoodat alle acten, welke door hen worden
opgemaakt, uitsluitend zijn van administratieven aard.
Resolutie 9 October 1846, n". 185.
(38)    Zie art. 31 der wet en aant. 6, lett. /, op art. 13.
(39)     Zie de 35ste aant. op deze tabel, de 13de op art. 3
en art. 31 der wet.
-ocr page 452-
— 400 —
TABEL 14.
andere personen, geen notarissen
Voorts zijn in deze categorie begrepen alle die griffiers
en deurwaarders, hetzij van kantongeregten, regtbanken of
hoven, mitsgaders alle zoodanige andere personen (geen
notarissen zijnde), voor welke met der daad acten van vry-
wittige
verkooping of overdragt of andere acten van vrijwil-
lig
regtgebied verleden worden, onverschillig of die verkoo-
pingen al of niet openbaar zijn.
Circulaire 1 December 1819, lelt. Z, Vr. 17 (V. 1823,
n°. 108).
Een naar n°. 26 hierna gepatenteerd geregtsdeurwaarder,
beklaagd wegens het houden eener publieke veiling van roe-
rende goederen ten behoeve van een derde, zonder tevens
aangifte gedaan te hebben wegens het op voors. wijze ver-
lijden van acten van vrijwillig regtsgebied,
is in hooger beroep uit
dien hoofde veroordeeld, hoofdzakelijk op de volgende gronden:
dat notarissen, griffiers en deurwaarders bij de Franscbe
wet van 17 September 1793 en het arrκtι du directoire
exιcutif van 12 Eructidor an IV (29 Augustus 1796) uit-
sluitend bevoegd verklaard zijnde tot het houden van open-
bare verkoopingen van meubilaire goederen, die bevoegdheid
niet anders kan worden aangemerkt dan als een vermogen
aan de deurwaarders toegekend, geenszins als een gedeelte
van hun ministerie, ten allen tijde te verleenen aan dengeen
die het inroept; hetgeen dan ook volkomen bevestigd
wordt door artt. 1 en 10 van het reglement op de organi-
satie en de dienst der deurwaarders, goedgekeurd bij het
Koninklijk besluit van 14 September 1888 (Staatsblad n°. 36),
waarbij die wet vervangen is;
dat, terwijl wijders, volgens de bepaling dei patentwet,
die ten deze wordt toegelicht, griffiers, ofschoon als zooda-
nig geen patent behoevende, even als alle andere personen,
-ocr page 453-
— 401 —
TA BET. 14.
klasse.
zijnde, bij welke akten van vrij-
willig regtsgebied worden verleden. 6 tot 12.
geene notarissen zijnde, verpligt zijn , acten van vrijwillig
regtsgebied verlijdende, zich voor het patentregt aan te ge-
ven, die verpligting ook berust op de van de voors. perso-
nen niet uitgezonderde deurwaarders;
dat de afzonderlijke belastbaarstelling der laatstgenoem-
den alleen bewijst, dat de financiλle wetgever hen qua lalis
heeft willen treffen, zonder hen daarom vrij te stellen van
patent voor eene daaraan toegevoegde betrekking, die zij
mogten verkiezen te vervullen, te minder omdat hier aan
geen verwant bedrijf kan worden gedacht, daar sommige
deurwaarders wel, andere daarentegen geene openbare ver-
koopingen van roerende goederen houden;
dat volgens art. 1 der wet van 22 Pluviose an Vil (7
Pebruarij 1797), geene dusdanige verkoopingen mogen wor-
den gehouden dan ten overstaan van een openbaar ambte-
naar, en dat het proces-verbaal, daarvan door dezen in den
wettelijken vorm opgemaakt, luidens art. 1905 van het
burgerlijk wetboek is eene authentieke acte, strekkende niet
alleen om de geldelijke regten, daaruit voortvloeiende, in
\'s rijks schatkist te doen storten, maar wel degelijk om de
burgerlijke regten der wederzijdsche partijen te regelen en te
verzekeren, en hun het effect hunner aangegane overeenkomst
te doen genieten;
dat de handelingen, waarbij ten overstaan van een daar-
toe bevoegd openbaar ambtenaar, de eene partij zich ge-
draagt als verkooper, en de andere als kooper, daarstelt eene
daad van overeenkomst, en dat de daarover staande ambte-
naar zeer zeker geacht moet worden, daarbij alsdan de be-
trekking van het verlijden van eene acte van vrijwillig
regtsgebied te vervullen;
26
-ocr page 454-
— 402 * -
TABEL 14.
klasse.
371.   24.) Solliciteurs, door \'s lands bestuur
benoemd..........2 tot 11.
372.   25.) Zoodanige personen, welke zich be-
lasten met schrijven en opmaken van
allerlei geschriften, stukken, onder-
handsche akten enz......11 „ 14.
373.   26.) Deurwaarders bij de geregtshoven,
regtbanken en vredegeregten (40) . 7 ,, 13.
dat de acte, door den beklaagde ten processe overgelegd,
houdende proces-verbaal der onderwerpelijke veiling, dit ge-
heel bevestigt, terwijl zij door hem is opgemaakt als open-
baar ambtenaar en in tegenwoordigheid van twee getuigen,
welke met hem aan het einde van iedere vacatie en aan
het slot der acte hebben geteekend, en welk stuk alzoo alle
bestanddeelen eener acte van vrijwillig regtsgebied in zich
vereenigt.
Arrest Prov. Hof Friesland 11 October 1852, bevestigd
bij arrest Hooge Raad van
21 December daaraan-
volgende.
Ofschoon nu naar deze beschouwingen het verlijden der
evengemelde acten in den zin der patentwet moet worden
aangemerkt als van het deurwaarders-ambt geheel te zijn
afgescheiden, kan nogtans daar waar beide betrekkingen ge-
wooulijk en algemeen door denzelfden persoon te gelijk worden
uitgeoefend, in den zin van art. 10 der wet verwantschap
van de cene met de andere worden aangenomen.
Resolutie 5 April 18B3, n°. 114.
(40) Verg. de onmiddellijk voorafgaande aant. en zie ook
art. 31 der wet.
-ocr page 455-
— 403 —
TABEL 14.
klasse.
374. 27.) Pachters van tollen en tolhekken,
van plaatselijke en andere belastin-
gen , van de haardasch en straatvuilnis
en (41) alle andere dergelijken . . 2 tot 12.
(41) Hieronder ook te rangschikken:
a.   de pachters van visscherijen, niet zelve visschende (zie
lett. n van art. 8 der wet), en de pachters van pon-
ten
en schuitenveren; deze laatste, ten gevolge der in-
trekking van de betrekkelijke, bij lett. m van voors.
wetsartikel toegekende vrijstelling, ook dan wanneer
zij de veren zelve bedienen;
Circulaire 1 December 1819, lett. Z, Vr. 5 (V.
1823, n". 103), in verband met de resolutien
van
2 April 1829, *». 70 (V. 1830, n°. 194)
en 9 Februar\\j 1853, »°. 60.
b.   de pachters van sluizen;
Resolutie 10 Maart 1882, n\'. 70, lelt. B (V.
n". 57).
c.    de pachters van tollen, aan het rijk of de gemeente
toebehoorende.
Circulaire 81 Januari) 1820, lett. IJ, Vr. 16
(V. 1823, n». 103).
Nimmer zijn echter de eigenaars, maar alleen de pachters
van tollen patentschuldig.
Resolutie 17 November 1842, n". 92.
Zie voorts aantt. 3, lett. d, 8 en 52 op art. 3 der wet,
het aanget. op n\\ 94 van tabel XIV, en aant. 29 in fine
op § 7 van tabel XVI.
26*
-ocr page 456-
— 404 -
TABEL 14.
375. 28.) Aannemers (42) van werken van
Een pachter van onderscheiden voorwerpen is wegens die
alle slechts belastbaar tot ιιn regt, vermits ook met betrek-
king tot dit bedrijf het aantal bestanddeelen, hoezeer naar
de wet (zie art. 6, § 1) tot regeling der Massificatie in aan-
merking moetende komen, den aanslag niet mag doen op-
voeren boven het daarvoor bepaalde maximum.
Resolutie 19 October 1883, n". 93 (V. 1834, n°. 6).
Een pachter eener zeegras- of wiermaavjery is als zoodanig
patentpligtig, ook al wordt het zeegras of wier, ingevolge
contract, door anderen gemaaid, gevischt, gedroogd en be-
waard, en eerst daarna, op zijne vordering, tegen een be-
paalden prijs aan hem afgeleverd.
Arrest Prov. Hof NoordAolland 17 October 1864 (V.
1865, n°. 29).
Zie hetzelfde arrest in aant. 18 op art. 3.
(42) Hierin wil de wet bijzonder begrepen hebben zoo-
danige personen, die aan het rijk, aan gemeenten of aan
bijzondere personen voorwerpen leveren of ten hunnen be-
hoeve werken aannemen, en, zelve geene fabrijkanten of
werkbazen zijnde, gezegde voorwerpen of werken niet zelve
vervaardigen of tot stand brengen, of door hunne werklieden
doen vervaardigen of tot stand brengen. Zelve dusdanige fa-
brijkan ten of werkbazen zijnde, en tot tabel I of XII be-
hoorende, zijn zij wegens het doen van aannemingen in die
betrekking geen bijzonder patentregt schuldig. Op patent-
pligtigen, die tot tabel IV, V of XIV behooren en aanne-
mingen doen, kan het bepaalde wegens de verwantschap
casu quo worden toepasselijk gemaakt (zie art. 10). Aanne-
mingen voor particulieren van geen groot belang kunnen
-ocr page 457-
— 405 —
TABEL 14.
allerlei aard en van leverancien van
worden beschouwd als tot het gewone beroep te behooren,
en dus geen bijzonder patent te vorderen.
Circulaire 1 December 1819, lelt. Z, Fr. 18 (V. 1823,
n°. 103). \'
Zie met betrekking tot de toepassing van het beginsel
der verwantschap bij den aanslag van een gaz-fabrijkanl,
tevens aannemer van gaz-verlichting, de resolutie van 13
November 1843, n". 33 (V. 1844, n°. 43) in de 26ste aant.
op tabel V.
Wanneer de aannemingen of leverancien, door denzelfden
persoon over een geheel jaar gedaan, niet meer beloopeu
dan f 500, en het geval niet voor afdoening vatbaar is bij
toepassing der regelen van verwantschap (zie art. 10 en het
daarop aanget.), kan daarvoor worden gevolgd het bepaalde
ten aanzien van min belangrijke aannemingen, die voor bij-
zondere personen, geschieden.
Voor zoo verre echter die aan-
nemingen plaats hebben door personen, die in de onder-
werpen daarvan geen handel of beroep drijven, of geen
bedrijf uitoefenen, dat voor evenredige verzwaring van het
patent over een volgend jaar vatbaar is, behoort naar de
omstandigheden een regt als koopman of winkelier te worden
gevorderd.
Resolutie 26 November 1836, n". 77.
Hoezeer nu in de gevallen, bij den aanvang dezer aan-
leekening
aangeduid, het patent als fabrijkanl of werkbaas de
uitoefening van het bedrijf van aannemer kan dekken, kan liet
omgekeerde uit den aard der zaak geen plaats hebben, al
ware het alleen omdat zulks tot eene omverwerping zou
moeten leiden der bij de wet bepaalde beginselen ten aan-
zien van den aanslag der onderscheiden beroepen, en tot
tallooze misbruiken en fraudes aanleiding zou moeten geven.
Resolutie 3 July 1826, u°. 18 (V. n°. 108).
-ocr page 458-
— 406 —
TABEL 14.
allerlei stoffen en voorwerpen; aan-
Met betrekking tot den aanslag wegens de werklieden van
aannemers van publieke werken, behooren zij, die werkelijk
baas zijn, en als zoodanig hunne eigen werklieden in dienst
hebben, ook als baas, en degenen die zich in onmiddellijke
dienst van den aannemer bevinden, en met de leiding en
het toezigt van het werk belast zijn, naar tabel XI te
worden gepatenteerd.
Resolutie 9 October 1846, u\'. 111.
In overeenstemming met het gevoelen der administratie
is een als timmerman en metselaar met vijf werklieden en
tevens als aannemer gepatenteerd persoon, door het Pro-
vinciaal Hof van Noordholland veroordeeld wegens verzwij-
ging voor het patentregt in zijne eerstgemelde hoedanigheid
van nog een viertal knechts, die door hem bij uitsluiting
waren gebezigd tot het verrigten van timmerwerk aan een
huis, waarvan hij den bouw als aannemer had aangenomen;
en zulks hoofdzakelijk op grond:
dat de aannemer eigenlijk een persoon is die zijn beroep
maakt om aan te besteden, werken op te nemen en te be-
grooten en contracten voor de uitvoering daarvan aan te
gaan, ten einde door zijne zorg en voor zijn risico het werk
wordt tot stand gebragt ten behoeve van den aanbesteder,
in wiens plaats hij in dat opzigt treedt;
dat hij, in den regel, het werk, hetwelk hij in zijn ge-
heel heeft aangenomen, op zijn beurt in onderdeelen aanbe-
steedt, hetzij met inbegrip van het materieel, aan werkbazen
of meesters, hetzij alleen wat betreft den arbeid, aan werk-
bazen, tot wier handwerk of beroep dat onderdeel behoort,
als: het timmerwerk aan een timmerman, het metselwerk
aan een metselaar, het schilderwerk aan een schilder
enz., waardoor alsdan de laatstbedoelden, volgens de wet
-ocr page 459-
— 407 —
TABBL 14.
nemers van krijgs- en legertrans
op de patenten, als werkbazen worden aangemerkt en als
zoodanig gepatenteerd ;
dat hij als zoodanig in zijne dienst kan hebben en meestal
heeft geene werklieden, maar bedienden, aan wie het admi-
nistratie-werk, als: het teekenen der onderdeelen en model-
len, het maken van berekeningen en begrootingen, het
opzigt voor en op het werk, is opgedragen;
dat tot het beroep van aannemer eigenlijk niet behoort
het tot stand brengen van het aangenomen werk door eigen
werklieden ;
dat wel dikwijls door den aannemer te gelijker tijd eenig
bedrijf wordt uitgeoefend, hetzij van timmerman of metse-
laar, hetzij van steenhouwer, loodgieter of schilder, maar
dat ook niet zelden aannemers gevonden worden, die tevens
zijn fabrijkanten van bouwmaterialen, of die zonder eenig
ander beroep of ambacht uit te oefenen, alleen zijn aanne-
mers in den waren zin des woords;
dat derhalve de aannemer, die tevens is werkbaas, en als
zoodanig het gedeelte, dat tot zijn ambacht behoort, door
werklieden voor vast loon in zijne dienst voor het aangeno-
men werk laat vervaardigen en daaraan aanbrengen, niet
kan geacht worden dit te doen als aannemer, maar wel de-
gelijk als werkbaas;
dat dit alles ook kennelijk in de bedoeling van den wetgever
heeft gelegen, toen hij in tabel XII, 2de afd., opnam de
werkbazen, van wie als houders van werklieden de hoegroot-
heid hunner verdiensten het eerst en met de meest mogelijke
regtvaardigheid naar het getal hunner werklieden kan wor-
den berekend, en in tabel XIV, onder n". 28, de aannemers,
van wie de uitgebreidheid of winstgevendheid hunner zaak
niet kan worden geschat naar denzelfden maatstaf, vermits
zij als zoodanig niet geacht worden werklieden te hebben;
-ocr page 460-
— 408 —
TABEL 14.
klasse,
porten en alle andere.....1 tot 11.
terwijl in het tegenovergestelde geval geene reden denkbaar
is, waarom de maatstaf van winstgevendheid der zaken van
aannemers en werkbazen niet dezelfde zijn zou.
Arrest 25 November 1861.
Volgens het gevoelen van den Hoogen Kaad heeft het
Hof bij evengemelde uitspraak de aannemers van gebouwen
ten aanzien van het patentregt ten onregte op ιιne lijn
gesteld met de bouwmeesters, in nu. 107 dezer tabel vermeld,
en blijkt het uit n°. 28 dier tabel, dat de aannemer, zoo
niet altijd, dan toch veeltijds tot de uitoefening van zijn
bedrijf werklieden moet bezigen, en niet volstaan kan met
bedienden of opzigters in dienst te nemen. Een aannemer
van gebouwen handelt mitsdien niet in strijd met de wet,
wanneer hij, uitsluitend voor het door hem aangenomen
werk, werklieden bezigt, voor welke hij geene aangifte voor
het patentregt gedaan heeft, naardien voor zijn aanslag (als
aannemer) het getal der werklieden, die hij als zoodanig
gebruikt, niet in aanmerking komt, en de bedoelde werk-
lieden, volgens art. 3, lett. V, moeten gedekt zijn door het
patent, genomen door een baas of meester, of door hun
eigen patent.
Arrest Hooge Raad 27 Mei 1862 (V. n°. 65).
Naar aanleiding van deze uitspraak is voorgeschreven om
de naar de tabellen 1 of XII patentpligtige fabrikanten en
werkbazen, die zich tevens van patent als aannemer hebben
voorzien en bevonden worden een grooter getal werklieden
te bezigen dan door hen is aangegeven, niet meer te dier
zake te bekeuren, maar bij het regelen van hunnen aanslag
als aannemer in aanmerking te nemen de voordeelen, die
zij geacht kunnen worden te genieten door gedeeltelijk zelf
het door hen aangenomen werk uit te voeren.
Resolutie 13 Junij 1862, n°. 109 (V. n°. 66).
-ocr page 461-
— 409 —
TABEL 14.
Bij de resolutie van 6 Mei 1863, n°. 81 (F. »°. 68), is
o. a. het navolgende te kennen gegeven :
sub 1" 6: dat vreemdelingen, die hier te lande aanne-
mingen doen, niet patentpligtig zijn wanneer noch zij, noch
hunne gemagtigden hier te lande in persoon eene tot de
aanneming betrekking hebbeude handeling verrigten;
sub 1" c: dat buiten \'s lands gevestigde fabrijkanten of be-
stuurders van naamlooze of andere vennootschappen, die hier
tι lande in persoon of in hunnen naam door gemagtigden
aannemingen doen tot leverantie van goederen, door hen in
het buitenland vervaardigd, noch naar n". 28 dezer tabel,
noch als fabrijkanten of trafijkanten naar de gewone regelen
der wet patentpligtig zijn, maar ter zake van deze uitoefe-
ning van hun beroep hier te lande, naar § 10" van tabel
VII belast moeten worden;
sub 1" d: dat even als de vreemde koopman of commis-
sionair, die hier te lande bestellingen komt aannemen, d. i.
eene overeenkomst sluiten om eene zekere hoeveelheid
goederen van een bepaalde soort tot een gestelden prijs te
leveren — of bij de levering van bestelde goederen tegen-
woordig is, of andere zijnen handel rakende zaken komt
vereffenen, zoo ook naar de aangehaalde § 10° patentpligtig
is de buiten \'s lands gevestigde aannemer, geen fabrijkant
of werkbaas zijnde, wanneer de aanneming blootelijk bestaat
in de leverantie van in het buitenland vervaardigde of uit
het buitenland aangevoerde goederen;
sub 1" e: dat bijaldien de aanneming door de onder
1*. e of d vermelde personen daarentegen bestaat in het,
hetzij .in persoon, hetzij door gemagtigden doen uitvoeren of
daarstellen van publieke of andere werken op Nederlandsch
grondgebied, de aannemer te dier zake, in overeenstemming
in zoo verre met de resolutie van 20 Mei 1856, n°. 71 (zie
-ocr page 462-
— 410 -
TABEL 14.
hiervoor aant. 1 op art. 1) naar n°. 28 van tabel XIV
patentpligtig is; en
sub 1" /: dat de bij c, d en e bedoelde aannemers reeds
patentpligtig zijn zoodra zij hier te lande het contract van
aanneming teekenen of door hunne gemagtigden doen teeke-
nen, en dat, met het oog op art. 21 der wet, de aanslag
meest gevoegelijk geschieden kan ter plaatse van het door
hen gekozen domicilie of, bij gebreke daarvan, d&ar waar
de uitbesteding heeft plaats gehad.
Zie de onderwerpelijke resolutie in aant. 1 op art. 1.
Zie voorts met opzigt tot de patentpligtigheid van een straat-
maker,
die voorgaf in vaste dienst te zijn van een aan-
nemer, het vonnis der Arr.-Eegtbauk te Breda van 30
Maart 1850, in aant. 47 op art. 3.
Onder de aannemers behooren ook te worden gerang-
schikt zoodanige, niet door het openbaar bestuur behoorlijk
aangestelde, en daarbij tevens uit \'s rijks- of de gemeente-
kassen bezoldigde personen, die zich met den vervoer der
brieven van \'s rijks posterijen belasten, en aan welke
die onderneming bij openbare aanbesteding is verbleven,
hetzij de dienst met eenig voertuig of wel te voet door
den ondernemer zelven, of door een ander zijnentwege ver-
rigt worde.
Resolutie 22 September 1828, n°. 41 (V. n°. 175).
Desgelijks de muntmees\'er bij het muntcollegie te Utrecht,
zoowel in zijne dienst voor het rijk als in die voorparticu-
lieren.
Resolutie 19 Octoher 1853 , «°. 54.
Verg. dezelfde resolutie in aant 6 op art. 3 der wet.
Met het bedrijf van aannemer mede gelijk te stellen dat
van zekeren persoon, die, een nieuwen toestel tot bereiding
-ocr page 463-
— 411 -
TABEL 14.
klasse.
376.   29.) Houders van banken van leening,
en beleenders op losse goederen . . 2 tot 10.
377.   30.) Klein-pandjeshouders, inbrengers in
de banken van leening of lombarden 8 „ 13.
van moutwijn uitgevonden hebbende, het uitsluitend voor-
regt verkregen heeft om zoodanigen toestel te vervaardigen,
voor zoo verre hij namelijk den toestel niet zelf vervaar-
digt, maar zich bepaalt bij het onderrigt wegens de wijze
van vervaardiging of bij de mededeeling van het geheim der
inrigting.
Resolutie 2 Mei 1821, n". 42\', Vr. 2 (V. 1828,
n°. 103).
Ook de dorschers bij aanneming zijn pafcentpligtig, indien
niet onmiddellijk, alsdan bij assimilatie met de hier ge-
noemde aannemers.
Resolutie 28 October 1834, «°. 49.
"Verg. intusschen de circulaire van 18 December 1820, lelt.
B, lid n, in fine {V.
1835, n". 80).
Zie omtrent de niet patentpligtigheid van cipiers, tevens
aannemers van de leverantie der voeding en van de verple-
ging der gevangenen, de resolutie van 27 Maart 1867, n°.
19 (V. n°. 43) in aant. 53 op deze tabel.
Omtrent de behoorlijke uitvoering der wet ten aanzien
van aannemers, die in een vorig dienstjaar belangrijke, met
de maand Mei afgeloopen werken hebben uitgevoerd, en bij
de beschrijving van de nieuwe dienst het doen van aangifte
nalaten, onder voorgeven van bij hervatting van het beroep die
aangifte te zullen bewerkstelligen, ofschoon uit de opgaven
van het bestuur der registratie blijken zou, dat zij aanne-
mers-werkzaamheden ongepatenteerd hebben verrigt, zie reso-
lutie van
13 September 1859, n°. 95 (F. «". 88).
«.
-ocr page 464-
- 412 —
TABEL 14.
378. 31.) Houders (43) van huur- enverhuur-
en aanwij zingskantoren, besteders
van bedienden, dienstboden-verhuur-
(48) De alhier genoemde bedrijven zijn allen van dien aard,
dat daardoor eens anders zaken worden waargenomen. Door-
dien zij echter te dezer plaats in de wet staan vermeld, zijn zij
van het beroep van zaakwaarnemer uitdrukkelijk onderscheider..
Op dien grond moet een naar tabel XI gepatenteerd
zaakwaarnemer voorzien zijn van een afzonderlijk patent voor
het beroep van bezorger van plaatsvervangers en num-
merverwisselaars voor de nationale militie,
dat met de boven
bedoelde bedrijven het meest overeenkomt en daarmede
dan ook kan worden geassimileerd.
Vonnis Arr.-Regtbank Groningen 24 September 1845.
Met evengemelde bedrijven kan voorts worden gelijkge-
steld het aannemen van inschrijvingen op- of het uitdeelen
van tijdschriften en dagbladen, voor zoo ver zulks geschiedt
door anderen dan door de patentpligtigen, hierna bij n°. 92
of n°. 87 genoemd, al ware het ook door directeuren der
brieoenposterijeu,
als te dier zake wel degelijk patentpligtig,
zoo zij namelijk deswege, boven hunne bezoldiging als direc-
teuren der brievenposterijen uit \'s rijks kas, eenig bijzonder
voordeel genieten, en hunne tusschenkomst zich niet een-
voudig bepaalt bij het ambtshalve doen bestellen der druk-
werken van genoemden aard, die, even als gewone brieven,
per post aan het adres der ingezetenen aankomen, en waar-
voor deze, zonder tusschenkomst van het postkantoor, regt-
streeks bij de uitgevers zijn geabonneerd.
Circulaires 31 December 1820, UU. 3 B, Vr. 23, 2
Mei 1821, »°. 42», Vr. 1 (V. 1823, n°. 103) en
resolutie
30 Maart 1833, n°. 36 (V. n°. 40).
Door het koninklijk besluit van 10 Februari] 1856, n°.
-ocr page 465-
— 413 —
TABEL 14.
klasse,
ders en wervers van matrozen . . 6 tot 14.
379. 32.) Artsen (44), officieren van gezond-
62, houdende toekenning eener schadeloosstelling wegens
het verlies van portvrijdom voor de verzending van nieuws-
papieren aan het adres der postkantoren, en evenmin door
de daarmede in verband staande ministeriλle beschikkingen,
is eenige verandering gebragt in de patentpligtigheid van
de directeurs der postkantoren wegens de uitgifte der be-
doelde nieuwspapieren en tijdschriften; zijnde ook ongegrond
de vooronderstelling, dat de bedoelde levering van nieuws-
papieren vσσr de uitvaardiging van het koninklijk besluit
van 26 December 1855, n". 55, eene geheel particuliere
zaak zou zijn geweest, vermits het reeds sedert onheugelijke
jaren tot de ambόpligten behoorde, zonder dat daarin een
grond te vinden is om de voordeelen, langs dien weg ook
thans genoten wordende, van het patentregt vrij te stellen.
Resolutie 2 Juli] 1859, »°. 130.
Voor zoo ver de directeurs of andere ambtenaren der
posterijen zich, tegen genot van belooning, belasten met het
incasseren en overmaken van wissels, en met het ontbieden,
verzenden en debiteren van boekwerken enz., behooren zij,
met het oog op het vorenstaande, deswege belast te worden.
Resolutie 27 Maart 1848, n". 69 (V. n°. 48).
(44) Met de bedrijven, in dit nummer vermeld, te assi-
mileren het beroep van magnetiseur.
Resolutie 14 Jttnij 1861, n°. 54.
De wet kent geen onderscheid tusschen consultatieve en
andere geneeskundige praktijk, en is alzoo ook voor eerst-
genoemde patent benoodigd.
Vonnis Regli MiddMurg 19 Nov. 1868 (V. 1869, n°. 15).
-ocr page 466-
— 414 —
TABEL 14.
klasse.
heid, (45) wondheelers, vroedmeesters. 4 tot 10.
380. 33). Oog-, tand- en breukmeesters, lede-
zetters..........5 ,, 12.
Zie wegens de patentpligtigheid der hoogleeraren in de ge-
nees&unde
ter zake van het uitoefenen der consultatieve praktijk,
de resolutie van 16 Mei 1860, n°. 84, in de 4de aant. op
art. 3 der wet.
De hier te lande rondreizende vreemdelingen, bekend onder
den naam van jenever-oliehoopen, zijn niet belastbaar als
artsen, wanneer zij den verkoop hunner medicamenten met
geneeskundige raadgevingen doen gepaard gaan, maar als
vreemde kramers.
Resolutie 25 Maart 1840, »°. 199 ("V. 1841, n°. 143).
Krachtens art. 5 der overeenkomst met Duitsehland van
11 December 1873 (V. 1874, n°. 69) behooren Dnitsche
geneeskundigen en heelmeesters, gevestigd in de aan Neder-
land
grenzende Duitsche gemeenten, die hun beroep ook in
de Nederlandsche grensgemeenten uitoefenen, zonder uitzon-
dering
te worden aangeslagen naar de 10de klasse van tarief
fi voor gemeenten van den zesden rang, en dus tot een
bedrag van f 5,76 in hoofdsom en opcenten.
§ 3 van art. 13 der wet is ten aanzien der genoemde
personen, voor zoo verre zij de praktijk uitoefenen in aan
DuitscAla?id grenzende Nederlandsche gemeenten, niet meer
van toepassing.
Resolutie 25 Juuy 1874, u\'. 81 (V. n„ 70).
(45) Het beroep van wondheeler ten platten lande, als die
naar zijne instructie verpligt is, ten allen tijde een zeker
aantal geneesmiddelen voorhanden te hebben, is verwantbaar
met dat van artsenijmenger.
Resolutie 19 Januarij 1826, »°. 24 (V. n . 22).
-ocr page 467-
— 415 —
TABEL 14.
381. 34.) (46) Artsenijmengers, chimisten,
herboristen of zij, welke genees-
krachtige kruiden kweeken, dezelve
Vermits de verpligting van medicina doctoren ten platten
lande
tot het voorhanden hebben van geneesmiddelen betwist-
baar schijnt, moet de vraag: of er tusschen dit beroep en
dat van artsenijmenger verwantschap bestaat, naar de regelen
van art. 10 der wet beoordeeld worden.
Resolutie 28 October 1845, n\\ 234 (V. n". 218).
(46) Zie de onmiddellijk voorafgaande aant.
Met het bedrijf van artsenijmenger te assimileren:
a.    Dat van bermder of verkooper van middelen tegen de
watervrees
, dat van elixir-fabrikant, van balsemverkoo-
per
en van zalfoerkooper.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1835,
n°. 80).
b.    De handeling van zoodanige personen, die zonder distil-
latie op water koken en op jenever aftrekken nagelen,
kaneel, notenmuscaat en dergelijke specerijen, waarvan
een bitter vervaardigd en verkocht wordt, ten ware
zij reeds als tapper of slijter in het regt van patent
waren aangeslagen, als wanneer e)\' wegens de vervaar-
diging van het bedoelde bitter geen afzonderlijk regt
door Tien verschuldigd is.
Besolutien 6 Februari] 1838, »°. 131, en 19 Au-
ffuslus
1843, **. 43 (V. nD. 115).
c.    De bedrijven van Baarlemmer-olie- en tandmiddelen-ver-
koopers.
Resolutie 14 Ju/dj 1861, tt". 54.
-ocr page 468-
— 416 —
TABBL 14.
verzamelen en tevens bereiden; als-
d. De neringdoenden in gemethyleerd gedistilleerd, bedoeld
in art 27 van het kon. besluit van 10 October 1866
(Staatsblad n". 166 , V. n". 148)(*); met inachtneming
van art. 6 der instructie van 27 October 1819, 1°
RR, vermeld in het aangeteekende op art. 10.
Resolutie 9 Maart 1S67, /<*\'. 54 (V. n\\ 82).
Met hef oog op de 2de en 3de zinsnede dezer aant. be-
hoort een apotheker, die bitter of elixir maakt en verkoopt,
deswege niet afzonderlijk te worden aangeslagen.
Resolutie 16 November 1843, »°. 54.
De artsenijmenger, die in zijn\' winkel fijne likeuren of al
dan niet door hem zelven vervaardigde siroop van punch in
het klein verkoopt, is voor deze, aan het artsenijmengers-
bedrijf geheel vreemde handeling aan een afzonderlijken
aanslag als slijter naar n\\ 37 dezer tabel onderhevig (verg.
het bepaalde ten slotte van n\\ 40); terwijl hij wegens het
door hem zelven vervaardigen van andere likeuren dan siroop
van punch bovendien naar n°. 37 van tabel V moet worden
aangeslagen.
Resolulien 19 Augustus 1843, n\'. 48 (V. n°. 115) en
16 November 1848, »°. 54.
Het vervaardigen en verkoopen van aalbessen-SAP (niet
aalbessen-wijn), als genoegzaam met het apothekersbedrijf
verbonden, vereischt geen afzonderlijk patent.
Resolutie 16 Februari] 1847, n". 127 (V. n . 73).
Verg. de resolutie van 27 April 1847, n°. 137 (V. n". 74)
in aant. 19 op tabel V en in aant. 61 hierna.
Artsenijmengers zijn wegens verkoop in het klein van door
(*) Dit besluit is vervangen door dat van 14 September 1872 (Staatsbl.
n». 89, V. n0. 97).
-ocr page 469-
- 417 -
TABEL 14
klasse,
mede droogisten en (47) verwwaren-
verkoopers, welke niet in het groot
handelen..........4 tot 12.
De droogisten enz., die in het
groot handelen of ook anderen han-
del doen, behooren daarvoor als
kooplieden aangeslagen te worden.
382. 35.) (48) Vee-artsen, paarden- en beesten-
doctors ..........7 „ 13.
hen zelve vervaardigde vernissen evenmin afzonderlijk als
vernisbereiders patentpligtig als de droogisten, met wie zij
onder hetzelfde nummer worden genoemd.
Resolutie 13 Februari] 1849, n". 122.
(47)    Zie het 1ste lid der 7de aant. op tabel VI.
Huό- of rijtuigschilders zijn ook naar het onderwerpelijk
nummer patentpligtig wanneer zij verfwaren, al of niet be-
reid, uit hunne huizen verkoopen , voor zoo veel namelijk die
verkoop niet bij uitzondering maar doorgaande plaats heeft.
Resolutie 17 Januari] 1866, n". 49 (V. n\\ 8).
Voor zoo ver de bedoelde schilders uitsluitend geheel toe\'
bereide natte verf in het klein,
en dus geene grondstof tot
het vervaardigen van verf verkoopen, kunnen zij zich te
dezer zake als winkelier aangeven.
Resolutie 23 Junij 1869, n°. 63 (V. n°. 93).
(48)     Hiermede te assimileren de bedrijven van beesten-
snijder
en van likdoornverdryver.
Circulaire 18 December 1820, lelt. fl (V. 1835 ,»°. 80).
Voorts is op grond der slotbepaling van art. 3, lett. b,
27
i
-ocr page 470-
— 418 —
TABEL 14.
En zal dit beroep met dat van
hoefsmid niet mogen worden be-
schouwd als te zijn verwant.
383. 36.) (49) Wjjnkoopers of\' grossiers in
wijnen, grossiers in sterke dranken,
grossiers in likeuren, welke hunne
wijnen of andere dranken doorgaans
bij hoeveelheden van niet minder
dan (50) 11 flesschen uitslaan, als-
der wet, met het onderwerpelijk nummer in verbanu be-
schouwd, de verpligting der RUKS-veeartsen om zich in die
hoedanigheid te doen patenteren, aan geen twijfel onder-
hevig.
Resolutie 8 Avgustu» 1859, ft". 161 (V. n°. 78).
(49)    Zie ook de 38ste aant. op tabel V.
Commissionairs, sterke dranken uitslaande, zijn afzonder-
lijk naar het onderwerpelijk nummer als grossiers patentplig-
tig, ten ware zij kunnen bewijzen dit te hebben gedaan
tegen genot van provisie voor rekening van anderen.
Arrest Hoogt Raad 8 Mei 1849 (V. 1850, n°. 132).
Een brander der 6de klasse, tevens als koopman in ge-
distilleerd naar n". 4 van deze tabel gepatenteerd, is wegens
het uit zijn pakhuis uitslaan van verimposte dranken met
niet minder dan negentien kan, niet als grossier naar n°. 36
dezer tabel aan het regt onderworpen; zijnde door zijn patent
als koopman de uitoefening van het grossiers bedrij f naar
den eisch der wet gedekt.
Resolutie 24 November 1846, n". 31.
(50)     Naar de omschrijving, die de wet van de bedrij-
ven van wynftooper of grossier in wijnen, en van slijter geeft,
-ocr page 471-
— 419 —
TABEL 14.
klasse,
mede kooplieden in bieren in fust . 4 tot 9.
De wijnhandelaars in het groot
behooren, in die betrekking, als
zeehandelaars of kooplieden, hier-
boven onder n°. 3, 4 of 5 voorko-
mende (51), te worden aangeslagen.
384. 37.) Slijters in wijnen, sterke dranken,                  Wetv. ims.
likeuren, welke hunne wijnen of
andere dranken in het klein, dat
is (52): doorgaans met minder dan
is het gelijktijdig bezit van die kenmerken van beide beroe*
pen in een en denzelfden persoon ondenkbaar, en kan der-
halve naar de wet een grossier nimmer te gelijker tijd slijter,
en een slijter nimmer te gelijker tijd grossier zijn.
Resolutie 27 Julij 1847, n\\ 118 (V. n°. 142).
Ter beoordeeline der toepasselijkheid van n°. 36 of van
n°. 37, behoort alzoo alleen in aanmerking te komen de
vraag, op welke der beide wijzen de verkoop doorgaans of
meestentijds plaats heeft, zonder dat de totale hoeveelheid,
op ieder dier wijzen uitgeslagen, ten deze van eenigen in-
vloed kan zijn.
Resolutie 30 Mei 1848, n^. 119 (V. n°. 68).
(51)    Zie de omschrijving van het bedrijf van wijnhan-
delaar
of koopman in wijnen, in onderscheiding van dat
van wijnkooper of grossier in wijnen , zoomede omtrent de
patentpligtigheid van zoodanigen wijnhandelaar, ook in laatst-
gemelde hoedanigheid, in de 4de aant. op deze tabel.
(52)    Zie aant. 50 hiervoor.
Het criterium der patentpligtigheid van een slijter is niet
te zoeken in de bepalingen der wet op het binnenlandsch
27*
-ocr page 472-
— 420 -~
TABKL 14.
klasse.
11 flesschen (10 kannen) verkoopen;
zoo mede de slijters van bieren,
welke gewoonlijk niet meer dan
twee vaten tevens uitslaan ... 4 tot 11.
v. 1843,
art. l. 3o5. 38.) (53) Tappers, wijnhuis-, bierhuis-
gedistόleerd, maar in die der patentwet, en met name in
n». 37 van tabel XIV.
Resolutie 31 Julij 1828, «°. 39 (V. n°. 141).
Zie ook met opzigt tot het slijtersbedrij f aant. 46 hier-
voor, aant. 22 op art. 3 en aantt. 55 en 56 hierna.
(53) De conciλrges in de gevangenhuizen, hospitalen,
verbeterhuizen, stadhuizen, mitsgaders der bureaux van al-
gemeen bestuur zijn niet patentpligtig wegens den verkoop
in die gebouwen van drank, eetwaren enz.
Resolutie 9 Mei 1825, n°. 100 (V. n°. 57).
Laatstgemelde resolutie toepasselijk verklaard op de zoo-
genaamde cantinehouders in de kazernen, voor zoo verre zij
geene sterke dranken verkoopen.
Resolutie 14 November 1863, n". 28 (V. n°. 159).
De cipiers in de huizen van bewaring, die tevens aanne-
mers
zijn van de leverantie der voeding en van de verple-
ging der gevangenen kunnen te dezer zake voor hetpatent*
regt buiten bemoeijelijking worden gelaten.
Resolutie 27 Maart 1867, »°. 19 (V. n". 48).
Evenmin is patentpligtig het bestuur van het Zeemanshuis
te Rotterdam wegens de dranken, die in dat huis enkel aan
de aldaar logerende personen geschonken worden.
Resolutie 25 Maart 1857, n". 21.
-ocr page 473-
— 421 —
TABEL 14.
klasse.
en kroeghouders, en zij, welke fijne
likeuren in hunne huizen of winkels
uitschenken.........2 tot 11.
386. 39.) Kroeghouders en (54) slijters van
De schippers van barges, stoombooten enz., die open tafel
houden en eenigzins belangrijk debiet hebben van eetwaren
of dranken, zijn naar gelang der omstandigheden op den
voet van n°. 38 of 42 hieronder patentpligtig.
Resolutie 1 September 1828, n\\ 17 (V. n". 164).
Ook de Hofmeesters op stoombooten; terwijl zij aan een
aanvullingsregt onderworpen zijn, wanneer de stoom booten
plaatsen aandoen, die hooger in rang zijn dan de gemeente,
alwaar de hofmeester primitief is aangeslagen.
Mesolutieu 23 December 1853, »". 76 en 77.
Voorts de conciλrges of kasteleins van collegie- en socie-
teitzalen, als zoodanig de leverantie doende van de door de
leden der sociλteit benoodigde ververschingen; behoudens
verwantbaarheid in zoo verre van dat bedrijf met dat van
koffijhuishotider.
Circulaire 31 Januarij 1820, lelt. IJ, Vr. 19 (V. 1823,
n". 103).
Zoomede een logementhouder, wanneer buitenlieden bij
hem uitspannen en brood, koffij, wijn of sterken drank ge-
bruiken , en zulks hetzij naar n°. 38 hetzij naar n°. 40.
Resolutie 14 Oclober 1859, »°. 31.
Zie ook aant. 22 op art. 3 en aantt. 55 en 56 hierna,
mitsgaders tabel XIII, n°. 4 en 5, en tabel XV, § 2 in fine.
(54) Hieronder mogen worden gerangschikt de slijters en
-ocr page 474-
— 422 —
TABEL 14.
klasse.
dranken in het klein, welke zelve
met geen grootere hoeveelheid dan
van ιιne kan tevens inslaan . . .11 of 12.
\' 887. 40.) (55) Koffijhuishouders, zoo mede
houders van tuinen of buitenhuizen,
tot openbare uitspanning . . . . 2 tot 9.
tappers van bieren, die niet meer dan een half vat {nieuwe
maat)
tevens inslaan.
Circulaire 3] December 18ά0, lelt. 8 B, Vr. 27 (V.
1823, n°. 108).
Verg. voorts de aantt. 55 en 56 hierna.
(55) Naar de wet van 1882 (art. 11, § 2) werden de
patentpligtigen, onder n\'\\ 38 tot 40 vermeld, onverschillig
of zij al dan niet tevens herbergiers of logementhouders wa-
ren, belast tot een en een kalf maal het regt, waaraan zij
vroeger naar de voor hen opengestelde klasseruimte onder-
worpen waren (zijnde van de 4de tot de 12de klasse voor
n°. 38, de 13de of de 14de voor n°. 89, en van de 3de tot
de 10de voor n°. 40). Deze bepaling is bij de wet van 1848
ingetrokken, mei aanmerkelijke verhooging nogtans der aan-
slagen voor die bedrijven, en ook voor dat onder n°. 37
gemeld (vroeger belastbaar van de 5de tot de 12de klasse).
Verg. aant. 58 hiervoor, zoomede tabel XIII, n". 4 en
5, en tabel XV, § 2 in fine.
Zie omtrent de afzonderlijke patentpligtigheid als restaura-
teur
van een Jcoffijhuishouder, te wiens huize warme spijzen
en dranken zijn te bekomen, het vonnis der Kegtbank te
Groningen van 2 Mei 1866 (V. n°. 180) in aant. 60 op
deze tabel.
-ocr page 475-
— 423 -
TABEL 14.
De ouder n°. 37 tot 40 aange-
duide beroepen zullen wel onder-
ling, doch niet met andere als ver-
want kunnen worden beschouwd (56).
Wctv. 1843,
art. I.
(56) De bepaling van § 7 van tabel VII, volgens welke
een tapper of koffijhuishouder, die dranken op de wijze dei-
kramers verkoopt, geen afzonderlijk regt verschuldigd is,
indien hij dit alleen doet binnen de gemeente zijner woning,
wordt door hetgeen thans is vastgesteld, niet gewijzigd, om-
dat hier niet zoo zeer questie is van verwantschap van be-
roepen, als wel van eene modificatie in de uitoefening van
een en hetzelfde beroep; blijvende echter de gestelde voor-
waarden aan het slot van gemelde § 7 ook met opzigt tot
die patentpligtigen in stand.
Voorts kunnen alnog worden nageleefd de voorschriften,
volgens welke verkocht kunnen worden:
a.   op een tappers- of dijtersp&tent:
Zelf vervaardigde likeuren door trekking en men-
ging, of zelf vervaardigd bitter, verkregen door het
zonder distillatie op water koken en op jenever af-
trekken .van nagelen, kaneel en specerijen. (Zie reso-
lutien van 29 November 1887, n°. 78 (V. n°. 149) in
aant. 21 op tabel V, en 6 Februarij 1838, n°. 181, in
aant. 46 hiervoor.)
b.    op een patent als winkelier:
Siroop van punch. (Zie resolutie van 15 Julij J887,
n°. 159, in aant. 7 op tabel VI.)
o, op een patent als kramer:
Sterke dranken en bieren uit de kramen der oliekoek;
wafel-
en zoogenaamde poffertjesbmmeu, mits op het
debiet der dranken bij de regeling van het regt gelet
-ocr page 476-
— 424 -
TABEL 14.
worde. (Zie resolutie van 22 Augustus 1840, n°. 107
(V. 1841, n°. 170) in aant. 6 op tabel VII.)
d. op een patent als banketbakker:
Zoete likeuren of punch, mits zoodanige banketbak-
kers niet, hetzij op den duur, hetzij alleen op kermis-
of St. Nicolaas-tijden, in hunne huizen punch, likeu-
ren en wat dies meer zij, nitschenken, als wanneer zij
afzonderlijk naar n°. 38 van tabel XIV belastbaar zou-
den zijn. (Zie resolutie van 10 Januarij 1828, n°. 125
(V. n°. 50) in aant. 61 hierna.)
Daarentegen moet een artsenijmenger, Aiejljne likeuren
of siroop van punch in het klein verkoopt, voor deze,
aan de artsenij menging geheel vreemde handeling af-
zonderlijk worden aangeslagen naar n°. 37 van tabel
XIV, en wanneer hij die likeuren zelf stookt, nog
bovendien naar n". 37 van tabel V. (Verg. aant. 46
hiervoor.)
Resolutie 19 Augustus 1843, «°. 43 (V. n°. 115).
Zie omtrent de niet verwantbaarheid der tieroepen van
slijter en tapper met dat van stoker van fijne likeuren, aant.
38 op tabel V, en van het beroep van logementhouder met
dat van tapper, aant. 7 op tabel XIII.
Vermits de verkoop van sterken drank op het ijs hier en
daar schijnt te zijn aangemerkt als niet aan het regt onder-
worpen , is de handhaving der wet en der administratieve
voorschriften met betrekking tot dit bijzonder punt, en in
het algemeen ten aanzien van de bedrijven, onder n".
37—40 van deze tabel vermeld, aanbevolen.
Resolutie 6 Julij 1865, n\'. 13 (V. n°. 53).
-ocr page 477-
_ 425 —
TABKL 14.
klasse.
388. 41.) (57) Sociλteit" of kollegiezalen en
tuinen, tot uitspanning geschikt,
hetzij die sociλteiten enz. voor reke-
ning van eenen bijzonderen persoon
worden gehouden, hetzij dezelve door
(58) vereeniging van onderscheidene
leden, welke de kosten onderling
dragen , worden gevormd (59). . . 5 tot 8.
(57)     De leverantie van ververschingen aan de leden der
sociλteit geeft grond tot een\' afzonderlijken aanslag als
restaurateur, behalve in het geval dat zij geschiedt voor ge-
meene rekening der gezamenlijke leden zelve.
Resolutie 31 December 1835, »°. 60.
Verg. tabel XIII, nu. 4 en 5, en tabel XV, § 2 in fine.
(58)     Het patent van dusdanige sociλteiten te stellen ten
name der sociλteit, ouder bijvoeging van den naam des be-
stuurders, die de aangifte gedaan heeft.
Resolutie 11 September 1857, »°. 87 (V. n°. 67).
(59)     Wie naar dit nummer patentpligtig is, hangt af van
de vraag: door wien de vereeniging of sociλteit gevormd is.
Gaat deze vorming uit van eene vereeniging van leden, dan is
deze vereeniging, geschiedt zij door een bijzonder persoon,
dan is deze tot het nemen van patent verpligt.
Bij de beoordeeling op wie die verpligting rust, moet het
beoogen of behalen van winst of voordeel, en met name
ook het leveren van ververschingen, buiten aanmerking blij-
ven, als voor de wet niet afdoende. Naar het aangegeven
kenmerk der patentpligtigheid, valt ten deze alleen te onder-
zoeken of de sociλteit voor rekening der leden onderling,
dan wel van een enkel persoon, hetzij dan kastelein of een
ander gehouden wordt.
-ocr page 478-
— 426 —
TABEL 14.
Wanneer dienvolgens de fondsen, door de leden onder-
ling bijeen gebragt wordende, in bunnen naam beheerd en
de uitgaven, die de sociλteit vordert, daardoor middellijk
of onmiddellijk bestreden worden, zoodat de leden werkelijk
onderling de kosten dragen, en daarvoor als ligchaam ver-
antwoordelijk zijn, onverschillig overigens welke daartoe be-
trekkelijke overeenkomsten zij met hun kastelein of anderen
aangaan, is het de vereeniging zelve en niet haar kastelein,
knecht of ander ondergeschikt persoon, die voor de alzoo
gevormde sociλteit patent behoort te nemen.
Is het daarentegen een bijzonder persoon, die aan andere
bepaalde personen de gelegenheid verschaft om in besloten
vereeniging bijeen te komen, \'tegen eene door elk hunner
aan hem, en te zijnen prof ij te, te betalen vaste retributie,
waarvoor hij, zonder eenige verantwoording, gehouden is te
voorzien in locaal, vuur, licht, bediening en al hetgeen voor
de sociλteit als zoodanig verder bedongen wordt, zoodat hij
van een en ander (het leveren van ververschingen daarvan
geheel afgescheiden) \'de kosten draagt en daarvoor aanspra-
kelijk is, en de vereenigde leden, die geene kas hebben,
er geen belang bij hebben of die kosten al dan niet uit
de betaalde retributie kunnen bestreden worden — alsdan
wordt de sociλteit door zoodanig persoon gehouden en is
hij derhalve societeithouder, en in die hoedanigheid patent»
pligtig volgens n°. 41 van tabel XIV, onverminderd zijne
gehoudenheid om, wanneer hij tevens ververschingen levert,
zich deswege van afzonderlijk patent te voorzien.
Resolutie 20 April 1860, n\'. 80.
In denzelfden geest is door den Hoogen Baad, ter beant-
woording der vraag: of een dijzonder persoon dan wel eene
vereeniging van onderscheiden leden voor eene societeitszaal
patentpligtig is, beslist, dat moet uitgemaakt zijn, door
wien de kosten worden gedragen van verwarming en ver-
lichting, van dag- of nieuwsbladen en tijdschriften, en wat
-ocr page 479-
— 427 —
TABEL 14.
meer kan bijdragen tot bevordering van het gezellig verkeer
in eene vereeniging, die in het gewone spraakgebruik sociλteit
wordt genoemd.
Arrest 23 Januari] 1861 (V. 1863, »°. 84).
Het patentregt voor eene societeitszaal, tot uitspanning
geschikt, is verschuldigd door dengene, die de kosten voor
het houden der sociλteit en der zalen draagt en betaalt,
en niet door dezen of genen, die in de societeitszalen een
mede aan patentregt onderworpen beroep, als dat van tap-
per, restaurateur of biljardhouder, uitoefent, terwijl alle
beschouwingen over de geldelijke voor- en nadeelen der
sociλteit, die overigens ten bate en laste van den laatstbe-
doelde komen, ten deze buiten overweging moeten blijven.
Arrest Hooge Raad 13 Februarij 1862 (V. n°. 84),
Alle genootschappen van dezen aard zijn aan het regt
onderhevig, onverschillig of zij veel of weinig leden tellen,
en of de contributie veel of weinig bedraagt.
Als ten deze bedoelde sociλteiten zijn slechts aan te mer-
ken die genootschappen, welke gesloten zijn, en waarin
niemand als lid wordt aangenomen dan met onderlinge toe-
stemming der leden.
Resolutie 29 November 1824, tt°. 84 (V. n°. 171).
Met bovengemelde soort van vereenigingen, en onder het
aangewezen voorbehoud, zijn gelijk te stellen de dusgenaamde
doelens, alwaar met pijl en boog naar de schijf geschoten
wordt, en waarvan sommige aan herbergiers, anderen aan
gilden toebehooren.
Resolutie 24 October 1845, »°. 126 (V. n°. 212).
Desgelijks de zoφlogische tuinen, tevens dienende tot uit-
spanning.
Resolutie 15 Februarij 1840, »\'. 65.
-ocr page 480-
— 428 —
TABEL 14.
389. 42.) (60) Restaurateurs of houders van
De loges ot sociλteiten der vrijmetselaren zijn als zoodanig
niet aan het regt onderhevig.
Circulaire 1 December 1819, UU. Z. Fr. 19 (V. 1823,
n°. 108).
Evenmin de genootschappen, die eeniglijk of hoofdzakelijk
tot uitoefening van en vordering in kunsten en wetenschappen
zijn ingerigt; als daar zijn: de philharmonie- of muzijkgenooU
schappen,
de maatschappijen van dieht-, laal- en letterkunde,
declamatie
en dergelijke. Voor zoo verre de zalen dier ge-
nootschappen tevens dienen tot uitspanning, in den zin Dij
de wet Bedoeld, dat is: tot spelen, lectuur van dagbladen, van
couranten
enz., zijn zij aan de belasting onderworpen, en
voor zoo veel de muzijk gegeven wordt in schouwburgzalen ,
of de muzijkpartijen plaats hebben bij inteehening of tegen
bepaalde prijzen, zoomede ingeval de declamalien den aard
aannemen van liefhebberij-komedien, is de belasting, bij tabel
XV bepaald, verschuldigd.
Resolutie 19 Januari] 1826, »°. 84 (V. nV 21).
Zie voorts de resolutien van 16 April 1856, n". 48 (V. n°.
40) en 28 Februarij 1868 , n°. 180 (V. n°. 49) in het aanget.
sub 5 op tabel XV.
Overigens is het beginsel dat vereenigingen patentpligtig
zijn, wanneer zij behalve tot bevordering van kunsten en
wetenschappen, ook tot uitspanning strekken, nader beves-
tigd bij resolutie van 14 Anigu&lus 1861, n°. 18.
(60) Zie de resolutien vau 1 September 1828 , n°. 17 (V.
n°. 154) en 23 December 1858, nis. 76 en 77, in aant. 53,
die van 81 December 1835, n°. 60, in aant. 57 hiervoor,
zoomede de aant. 6 op tabel XIII.
Voorts naar dit nummer bij assimilatie te belasten de
eijeren- en zuurhuizen.
Resolutie 14 Junij 1861, »°. 54.
-ocr page 481-
— 429 —
TA BET. 14.
klasse.
portions-tafels , gaarkeukenhouders ,
open-tafelhouders, uitgevers van spijs
in portien.........6 tot 12.
390.  43.) Stalhouders, welke paarden en rijtui-
gen van reizigers en andere lieden
stallen...........9 » 12.
391.  44.) (61) Banketbakkers, konfituriers en
dessert werkers........6»10.
Zoomede het bedrijf van besloten to/elhouder.
Circulaire 18 December 1820, lell. B (V. 1835, n°. 80).
Aan minder dan vijf personen te eten gevende, zijn de
beόolen tafelhouders niet aan het regt onderworpen.
Resolutie 23 Maart 1829, »°. 102 (V. n°. 55).
Verg. de resolutie van 20 Julij 1826, n°. 62 (V. n". 111)
in de 3de aant. op tabel XIII.
De evengemelde vrijstelling kan in geen geval uitgestrekt
worden tot de uitgevers van spijs in portien, daar de wet
dit bedrijf uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk belastbaar stelt.
Resolutie 27 October 1856, »°. 180.
Een als banketbakker, confiturier en koffijhuishouder ge-
patenteerde , te wiens huize steeds gelegenheid beslaat, tegen
betaling, warme spijzen en dranken te bekomen, is hiervoor
afzonderlijk als restaurateur (gaarkok) patentpligtig.
Vonnis Regtb. Groningen 2 Mei 1866 (V. n°. 130).
(61) Zie het laatste gedeelte der voorgaande aanteekening.
-ocr page 482-
— 430 —
TABEL 14.
klasse.
392. 45.) Koks en pasteibakkers.....9 tot 12.
De banketbakkers zijn wegens den verkoop van zoete likeuren
niet afzonderlijk belastbaar.
Resolutie 10 Januari] 1828, n". 125 (V. n°. 50).
Die beslissing blijft ondanks bet bepaalde ten slotte van
n". 40 dezer tabel gehandhaafd, omdat de bewuste verkoop
als het ware als een gewone tak van het beroep van banketbakker
is te beschouwen.
Voor zoo ver echter banketbakkers, hetzij op den duur,
hetzij enkel op kermis- of St. Nicolaas-tijden, in hunne hai-
zen punch, likeuren en wat dies meer zij, uitschenken, zijn
zij naar n°. 38 dezer tabel afzonderlijk belastbaar.
Resolutie 19 Augustus 1843, »°. 48 (V. n°. 115).
Het vervaardigen en verkoopen van aalbessen-sap (niet aal-
bessen-vuzv),
als genoegzaam met het banketbakkersbedrijf
verbonden, vereischt geen afzonderlijk patent, mits daarvan
bij de aangifte uitdrukkelijk worde melding gemaakt, ten
einde bij de Massificatie in aanmerkfng te kunnen worden
genomen.
Resolutie 16 Februari] 1847, «°. 127 (V. n°. 73).
Een banketbakker die bessen-viun niet van eigen fabrijkaat
verkoopt, is te dier zake afzonderlijk naar n°. 87 van tabel
XIV belastbaar.
Resolutie 27 Aprό 1847, »°. 137 (V. n". 74).
Met opzigt tot den aanslag voor verkoop van zelf ver-
-ocr page 483-
— 431 —
TABEL 14.
klasse.
393.  IQ.) (62) Koekbakkers.......6 tot 11.
394.  47.) Bakkers van wafelen, poffertjes en
ander dergelijk gebak.....8 » 13.
395.  48.) (63) Brood-, beschuit" en krakeling-
bakkers ..........6 » 12.
vaardigden bessen wijn, zie dezelfde resolutie in de 19de
aant. op tabel V.
Verg. ook aant. 46 hiervoor.
Het banketbakkersbedrijf is, voor zoo veel des noods,
verwantbaar met dat van broodbakker.
Resolutie 25 Januari) 1827, u°. 27 (V. n°. 24), Isle Vr.
Ook met dat van koekbakker. Het bakken van thee- en
boterbanket is als banketbakkerij aan te merken.
Resolutie 18 Januari] 1827, »°. 60 (V. n°. 19).
Met de banketbakkers voorts te assimileren de inleggers
van groenten,
doch is dit bedrijf verwantbaar met dat van
koopman.
Resolutie 14 Junij 1861, u". 64.
(62)     Hieronder zijn de moppenmakers begrepen.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Zie omtrent een winkelier ten platten lande, die nu en dan
zoete koek en dusgenaamd kleingoed verkoopt, de resolutie van
22 September 1828, n°. 63 (V. 1829, n°. 35) in de 7de
aant. op tabel VI.
Verg. overigens de resolutie van 18 Januarij 1827, n°. 60
(V. n . 19) in aant. 61 hiervoor.
(63)     Een broodbakker, die het door hem gebakken brood
-ocr page 484-
— 432 —
TABKL 14.
in eeue andere gemeente dan die zijner woning aan zijne
kalanten verkoopt, moet geacht worden ook in die andere
gemeente het broodbakkersbedrijf uit te oefenen, en is der-
halve in de daartoe leidende gevallen aan het aanvullings-
regt onderworpen.
Resolutie 25 November 1854, »°. 75, in verband met
de resolutie van
20 October 1840, n". 119 (V. 1847,
n°. 80).
Een bakker die zijn brood uitsluitend op de wijze der
kramers vent, is, onverminderd het regt als kramer, aan dat
als bakker onderhevig.
Resolutie 12 February 1827, n\\ 65 (V. n°. 20), 4de Fr.
Verg. de resolutie van 15 October 1827, n°. 69 (V. n\'.
182) in de 23ste aant. op tabel "VII, zoomede die van 25
Januarij 1827, n°. 27 (V. n°. 24) in aant. 61 hiervoor.
Omtrent de aanslagsregeling van een bakker, die een
middelmatig debiet heeft, zie aant. 1 op art. 6.
Aan de brood- en beschtdtbakkers kan worden toegegeven,
bij hunne aangifte voor het regt van patent geene melding
te maken van den verkoop van het zoogenaamde hhingoed,
doch kan dit niet, bij zoo ver het bedrijf zich ook uitstrekt
tot het vervaardigen van eigenlijke suikerbakkerswaren.
Resolutie 5 September 1842, »°. 37 (V. n°. 220).
Naar dit nummer is belastbaar eene broodbakkerij, door
zekere vereeniging opgerigt om aan ingezetenen tegen lagen
prijs brood te verschaffen, en naar tabel XI de persoon,
wien die vereeniging het beheer der inrigting heeft opgedra-
geu, onder voorwaarde van geene bakkerij voor eigen reke-
ning te drijven.
Resolutie 17 April 1857, »°. 89.
-ocr page 485-
— 433 —
TABEL 14.
klasse.
396.  49.) Loonbakkers (64)........ 13.
397.  50.) Vermicelli" en macaronimakers (65). 11 tot 13.
398.   51.) Ouwelmakers........11 „ 13.
399.  52.) Melk- of roomverkoopers (66) . . 11 „ 14.
Met het bedrijf, onder n°. 48 genoemd, te assimileren
de handeling van zoodanige personen, die het graan koo-
Een, laten malen en het meel tot deeg bereiden, doch dit
ij een bakker laten bakken, om het daarna te verkoopen.
Resolutie 7 September 1847, »°. 173.
(64)     Door loonbakkers te verstaan de zoodanigen, die in
eigen ovens en tegen vast loon brood bakken voor perso-
nen, die het meel, al dan niet gekneed, leveren. Dit bedrijf
is met dat van broodbakker (n°. 48 dezer tabel) als verwant
te beschouwen.
Resolutien 11 April 1845, n". 87 (V. n°. 80) en 14
Mei 1864, »°. 42 (V. n°. 51).
(65)    Hiermede te assimileren het bedrijf van snippermaker.
Circulaire
18 December 1820, UU. B (V. 1835, n°. 80).
(66)    Hieronder en niet onder de kramers te rangschik-
ken de rnelkeerkoopers, die met kar, schuit of wagen hunne
waren van elders ter markt brengen en verkoopen, of deze
waren op vaste bestellingen in de stad leveren; onverminderd
voorts het bepaalde bij art. 3, lett. I, voor het geval dat
zij landbouwers zijn en producten van hun eigen grond
verkoopen.
Resolutie 3 April 1834, »°. 70 (V. n°. 127).
28
-ocr page 486-
— 434 —
TABEL 14.
klasse.
400.  53.) Brood- en beschuitverkoopers (67) . 8 tot 13.
401.   54.) Vleeschverkoopers (68).....8 „ 13.
(67)     Broodverkoopers zijn de zoodanigen, die brood, door
anderen gebakken, verkoopen.
Resolutie 20 October 1846, n°. 119 (V. 1847, n°. 80).
Op verkoop van het zoogenaamde getondlieidsbrood is de
bepaling van dit n°. toepasselijk.
Resolutie 4 Augustus 1846, n°. 22.
Met het onderwerpelijk bedrijf kan worden geassimileerd
dat van koekverkooper.
Circulaire 18 December 1820, lett. B (V. 1835, n°. 80).
De bedoelde assimilatie brengt niet mede, dat het bedrijf
van koekverkooper op een patent als broodverkooper kan wor-
den uitgeoefend, doch kan ook aan broodverkoopers worden
toegelaten, nu en dan bij geringe hoeveelheden op dit hun
patent zoele koek en zoogenaamd kleingoed te verkoopen, zon-
der dezen verkoop, gelijk dit bij de winkeliers geschied is
(zie de resolutie van 22 September 1828, n°. 63 (V. 1829,
n°. 35), vermeld in de 7de aant. op tabel VI), tot het
platte land te beperken.
Resolutie 2 lebruarij 1847, n". 156 (V. n°. 26).
Zie ook de resolutie van 30 Maart 1843, n°. 81, in aant.
7 op tabel VI, zoo mede die van 15 October 1827, n*. 69
(V. n°. 182) in de 23ste aant. op tabel VII.
(68)     Vleeschverkoopers zijn de zoodanigen, die vleesch,
door anderen geslagt, verkoopen,\' gelijk dit ten overvloede,
uit hunne benaming van revendenrs de viande in den Fran-
-ocr page 487-
— 435 —
TABEL 14.
402. 55.) Vleeschhouwers (69), spekslagers,
schen tekst der wet blijkt. Zij zijn dan ook uit dien hoofde
in de wet, als een op zich zelf staand beroep uitoefenende,
van de vleeschhouwers onderscheiden.
Resolutie 20 Oclober 1846, n°. 119 (V. 1847, n*. 80).
Het beroep van vleeschverkooper bestaat in het verkoopen
van raauw, ongezouten, ongedroogd of ongerookt vleesch
of spek. Een winkelier, die het vleesch of spek in dien staat
verkoopt, is deswege naar dit nummer patentpligtig.
Resolutie 80 November 1836, n\'. 224 (V. n°. 186).
Die voor zijne rekening door een\' slagter vee doet slag-
ten, om het bij grootere of bij kleinere gedeelten in ver-
scheu staat aan anderen over te doen of te verkoopen, is
als vleeschverkooper volgens ditzelfde nummer belastbaar.
Resolutie 21 February 1837, «°. 65 (V. n°. 54).
Tabel VIL behoort niet op okescheerkoopers te worden toe-
gepast. Zie de resolutie van 5 Augustus 1875, n°. 50 (V.
n*. 83) in aant. 23 op die tabel.
Verg. voorts de volgende aanteekening.
(69) Verg. de voorafgaande aant.
Vleeschhouwers zijn personen, die voor eigen rekening vee
slagten en het daarvan afkomstig vleesch verkoopen. Het
verkoopen van het eigen geslagte vleesch behoort alzoo tot
de wezenlijke en onafscheidelijke bestanddeelen van dit be-
roep, en stelt niet minder dan het slagten van dat vleesch
zijne werkelijke uitoefening daar. Deze verkoop is dan ook
de maatstaf tot bepaling van het regt, dat volgens art. 11
der wet zich regelt naar de uitgebreidheid en alzoo naar
de winstgevendheid van dit bedrijf. Overigens ondergaat die
verkoop als zoodanig door de plaats waar die geschiedt,
geene wezenlijke verandering, en kan derhalve het afleveren
28*
-ocr page 488-
— 436 —
TABEL 14.
van vleesch door een vleeschhouwer in eene andere gemeente
dan die waarin hij het vee, van hetwelk het vleesch afkomstig
is, heeft geslagt, niet als verkoop van vleesch worden aan-
gemerkt.
Resolutie 20 October 1846, «°. 319 ("V. 1847, n°. 80).
Zie erratum achter V. 1864 n°. 46.
Voorts is het bedrijf van vleeschhouwer, even als dat van
vleeschverkooper, onderscheiden van dat van slagter voor an-
deren,
onder n°. 80 der 2de afd. van tabel XII genoemd.
Resolutie 30 November 1836, n". 224 (V. n". 186).
De beide voorafgaande resolutien in hoofdzaak bevestigd
door den Hoogen Baad, welke dien ten gevolge tevens heeft
beslist dat een vleeschhouwer, die vleesch, in zijn winkel ge-
slagt of afgehakt, op bestelling doet afleveren in eene ge-
meente van hoogeren rang dan die zijner woonplaats, als zoo-
danig het aanvullingsregt naar art. 13 § 3 verschuldigd is.
Arrest 14 Maart 1865 (V. n\\ 42).
Een vleeschhouwer, tevens bij en voor anderen slagtende,
is deswege niet afzonderlijk patentpligtig, behoudens acht-
geving op zijne winsten deswege bij zijne klassificatie als
vleeschhouwer.
Resolutie 25 Augustus 1828, n". 95 ("V. n\'. 146).
Verg. de 5 de aant. op tabel VIL
Hieronder, en niet onder n". 6 dezer tabel, te rangschik-
ken de kooplieden in vleesch en spek, die het vleesch en
spek, waarin zij handel drijven, zelve rooien, als zijnde dit,
benevens het zouten, mede begrepen onder het bereiden, bij
de 2de zinsnede van dit nummer bedoeld (zie de bepaling,
volgende op n". 60 dezer tabel).
Resolutie 15 Febrmrij 1832, n\\ 6, lelt. £(V. n°. 40).
-ocr page 489-
— 437 —
TABEL 14.
klasse,
worstenmakers.......6 tot 11.
Zoodanige personen, welke in
spek, worst enz. handelen, zonder
die voorwerpen zelve te bereiden,
behooren onder de winkeliers of
kooplieden, naar de omstandig-
heden (70).
403.   56.) Vleesch- en spekrookers (71). . . 11 „ 13.
404.   57.) Zalmrookers (72). . . . . . . 9 „ 12.
(70)     Uit de onmiddellijk voorafgaande toelichting volgt,
dat een winkelier, geen spekslager zijnde, op zijn winkeliers-
patent,
gerookt, gezouten of gedroogd spek, worst, vleesch
enz. verkoopen mag, onder voorwaarde dat hij deze voor-
werpen niet zelf de toebereiding van rooking, drooging of
zouting doe ondergaan, of de worst niet zelf make of doe
maken, daar hij anders volgens n°. 55 dezer tabel moet
worden belast.
Resolutie 30 November 1886, n". 224 (V. n°. 186).
(71)     Hierdoor te verstaan vleesch\' en spekrookers voor uu-
deren tegen genot van loon.
Resolutie 15 Vebruary 1882, «°. 6, lett. B (V. n". 40).
(72)     De vischrookers en vischdroogers behooοen als zooda-
nig te worden aangeslagen in evenredigheid van den om-
vang huns debiets in plaatsen van de onderscheiden rangen,
wegens welk debiet alsdan, mits het zich bepale bij eigen
gerookten en gedroogden visch, geen afzonderlijk patentregt
verschuldigd is.
Resolutie 17 Maart 1842, n\\ 92 (V. n°. 70).
-ocr page 490-
— 438 —
TABEL 14.
klasse.
405.   58.) Haring- en bokkingrookers (73). . 10 tot 13.
406.   59.) Vischzouters en vischdroogers (74) . 10 „ 14.
407.   60.) Vischverkoopers (75), hetzij dezelve
de visch op de markten, uit hunne
huizen of op eenige andere wijze
verkoopen.........10 „ 13.
De onder n°. 57 tot 60 hierbo-
ven gemelde zijn niet aan het pa-
tentregt onderhevig voor den verkoop
of de bereiding van de visch, (76)
die zij zelve hebben gevangen.
408.   61.) Versche-vischopkoopers (77) . . . 4 ,, 9.
(73)    Zie de voorafgaande aant.
(74)     Als voren.
(75)     De wet bedoelt hier alleen verkoopers van verschen
visch.
Het debiet van zoulevisch, siokvisch enz. kan onder dat
als winkelier begrepen worden.
Resolutie 25 Januari] 1827, »°. 27 (V. n°. 24), 2de Fr.
7A& voorts omtrent het verschil tusschen de bedrijven van
vischverkooper en versche vischopkooper het aanget. op het vol-
gend nummer.
(76)     Verg. art. 3, lett. n der wet.
(77)     Zoo als de benaming, door de wet gebezigd, mede-
brengt , kunnen door versche vischopkoopers geene andere wor-
den verstaan dan die den verschen visch uit de eerste hand
inkoopen, om dien in min of meer groote partijen over te
doen aan anderen, die den visch aan partikuliere personen
bij het stuk of anderzins in het klein slijten; kunnende zij
-ocr page 491-
— 439 —
TABEL 14.
derhalve, ook volgens den Franschen tekst der wet, niet
anders beschouwd worden dan als eene soort van kooplieden
in het groot; terwijl de uitoefening van dit opkoopersbedrijf
alleen gedurende een gedeelte des jaars geene aanleiding kan
geven om hen onder eene andere benaming aan te slaan,
dan waarbij zij in de wet zijn aangeduid, maar alleen van
invloed kan zijn op de toepassing der voor hen opengestel-
de klassen.
Resolutie 21 April 1846, n". 142.
In verband hiermede is een versche vischopkooper wegens
het verkoopen van visch in eene gemeente van hoogeren
rang het aanvullingsregt niet naar n°. 60 maar naar liet
onderwerpelijk nummer verschuldigd.
Resolutie 28 Augustus 1861, n\'. 19.
Als versche vischopkoopera zijn dienvolgens ook aan te nier-
ken Nederlandsche en Belgische schippers, die den visch hier
te lande opkoopen om dien hetzij buiten, hetzij binnen
\'s lands te verkoopen; zoomede de gezagvoerder van eene bui-
tenlandsche stoomboot, die zoodanige» visch in dit rijk op-
koopt om dien weder te verkoopen in zijn vaderland.
Resolutien 21 Maart 1844, n". 131 (V. n°. 91) en 15
Januarij 1847, »°. 150.
Voorts dient in het oog te worden gehouden, dat zoomin
als een naar dit nummer gepatenteerd persoon tevens patent-
pi igtig is als buiteulandsch handelaar, voor de verzending naar
buiten \'s lands van den door hem opgekochten visch, even-
min het patent in laatstgemelde hoedanigheid het bedrijf van
vischopkooper dekken kan. Om die reden behoort hij, die
wegens handel in andere goederen naar n°. 3 of 4 dezer
tabel is aangeslagen, nog afzonderlijk naar het onderwerpe-
lijk nummer belastbaar te worden gesteld, wanneer hij tevens
-ocr page 492-
— 440 —
TABEL 14.
klasse.
409.  62.) Poeliers, wild-, vogel- en duiven-
verkoopers (78).......8 tot 14.
410.  63.) Smeersmelters (79)......7 „ 10.
411.   64.) Kaarsenmakers.......5 .,, 10.
verschen visch opkoopt en naar het buitenland verzendt,
met dien verstande dat laatstbedoelde handel bij de rege-
ling van zijn aanslag als koopman geheel buiten aanmer-
king behoort te blijven.
Resolutie 16 Mei 1860, »". 85.
(78)    Vermits de wet de vogelkoopers belast, en niet hen
die vogels vangen, moeten de eendenkooihouders als van het
regt vrijgesteld worden beschouwd.
Resolutie 7 November 1848, »°. 125.
(79)     Als smeersmelters zijn patentpligtig, die het vet,on-
gesinolten ingekocht of van eigen vee afkomstig, smelten
en alzoo verkoopen. Ter zake van den inkoop van gesmolten
of den verkoop van ongesmolten smeer is het regt als koop~
man
verschuldigd.
Resolutie 14 Februarij 1828, n°. 62 (V. n°. 64).
Winkeliers, die eetbaar vet smelten en uit hun winkel ver-
koopen, kunnen niet worden aangemerkt als smeersmelters, als
hoedanige in den geest der wet en ook overeenkomstig ha-
ren Franschen tekst (fondeurs de suif), alleen te houden zijn
die oneetbaar vet en ongel bij slagters en anderen «pkoo-
pen, smelten en voorts in koeken en klompen aan kaarsen-
makers, smeerhandelaars of dergelijke afzetten.
Resolutie 22 April 1887, »°. 59 (V. n°. 61).
-ocr page 493-
— 441 —
TABEL 14.
klasse.
412. 65.) (80) Waskaarsen- en waslichtmakers. 5 tot 13.
413a. 66.) Ondernemers van postwagens en
openbare rijtuigen tot vervoer van
reizigers (81)........3 „ 10.
(80)    Zie omtrent de verwantbaarheid der tcaskaarsenma-
kerijen
met de wasi/eekeryen aant. 23 op tabel V.
(81)    De hier bedoelde ondernemers zijn die, welke voor
het publiek eene vaste en geregelde dienst openstellen voor het
vervoer van personen.
Resolutie 8 April 1875, n". 17 (V. n°. 42).
Ondernemers van postwagens behooren niet wegens elke
onderneming tot een bijzonder regt, maar wegens alle
gezamenlijk
tot ιιn regt te worden aangeslagen; terwijl het
groot aantal der ondernemingen, de bestanddeelen van het be-
drijf uitmakende, voor dit, zoo min als voor eenig ander,
den aanslag mag doen opvoeren boven het maximum, bij de
wet bepaald.
Resolutie 14 Januarij 1880, «•. 77 (V. n°. 82)
Met het onderwerpelijk bedrijf kan worden geassimileerd
dat van het leveren van paarden tot het trekken van diligences.
Resolutie 11 September 1835, »°. 89 (V. nu. 146).
Naar dit nummer zijn mede patentpligtig zij, die zich
alleen op marktdagen belasten met het vervoer van personen j
terwijl bij de toepassing der wet ten deze het al of niet be-
zitten van concessie buiten aanmerking moet blijven.
Resolutie 28 Maart 1857, n\'. 44.
Het Koninklijk besluit van 24 November 1829 (Slaats-
-ocr page 494-
— 442 —
TABEL 14.
413b. 666.) (82).
414. 67.) (83) Verhuurders van koetsen, wa-
blad n°. 73) op het verleenen van concessie kan aan de toe-
passing der wet ten deze niet te kort doen.
Vonnis Arr.-Regtbank Groningen 12 Maart 1857 en ar~
rest Hooge Baad
18 Januarij 1870 (V. n°. 15).
De bij dit nummer bedoelde ondernemers zijn een afzon-
derlijk regt schuldig, indien zij zich belasten met het ver-
voer van brieven van \'s rijks posterijen.
Resolutie 22 September 1828, n". 41 (V. n". 176).
Verg. diezelfde resolutie in het aanget. op n\'". 18 en 69
dezer tabel.
Eene stoombootreederij die, ingevolge contract van aanne-
ming, brieven ten behoeve van de administratie der pos-
terijen vervoert, is, hetzij zij aangeslagen is naar tabel IX,
of alleen of te gelijk naar tabel XVI, in geen dier gevallen
wegens gedacht vervoer afzonderlijk patentpligtig; terwijl in
het geval dat zij naar tabel XIV een reederspatent mogt
hebben, de betrokken aanneming beschouwd kan worden
als ook door dat patent te zijn gedekt.
Resolutie 1 September 1857, n". 88.
Zie ook aant. 1 op art. 1.
(82)    Door de opheffing der paardenposterij met 1°. Julij
185\'!, ten gevolge der wet van 80 April 1854 (Staatsblad
u°. 74), is dit nummer vervallen.
De paar denpostmeesters waren alhier vroeger belastbaar ge-
steld naar de 4de—10de klasse.
(83)     Die koetsen tegen betaling in gebruik geeft, oefent,
ook dan wanneer een ander gepatenteerd rijtuigverhuurder
-ocr page 495-
— 443 —
TABEL 14.
klasse.
gens, kabrioletten en ander rijtuig
op veren of riemen; verhuurders van
rijpaarden en manegiehouders. . . 4 tot 11.
415. 68.) (84) Verhuurders van sleep- en rol-
voorziet in de aanspanning om die koetsen te vervoeren, het
patentpligtig beroep van verhuurder van koetsen uit.
Vonnis Arr.-Regtbank Leiden 23 November 1860.
Met het bedrijf, in dit nummer vermeld, te assimileren
dat van verhuurder van diamant-slijperijen.
Resolutie 4 Maart 1844, »°. 62 (V. n°. 80).
(81) Zoowel scheepmakers als andere personen, die opene of
overdekte, al dan niet door hen gemaakte en voor de kust-
of binnenvaart bestemde vaartuigen verhuren, moeten bij
analogie naar dit nummer worden aangeslagen, of op den
voet van zoodanig ander, in de wet belastbaar gesteld be-
drijf, als naar de regelen van art. 5 der wet met die ver-
huring meer overeenkomst mogt hebben; sprekende het
overigens van zelf dat als verhuurders niet patentpligtig
zijn zoodanige personen, die hunne vaartuigen, al ware het
ook door een zetschipper, voor eigen rekening bevaren.
Resolutien 17 Julij 1849, «°. 119 (V. n°. 68), 29
Julij 1851, «°. 80 (V. n°. 108) en 30 April 1856,
»°. 69 (V. n\'. 44).
Zie ook laatstgemelde resolutie in het aanget. op n". 8
dezer tabel.
Volgens het onderwerpelijk nummer moeten ook bij as-
similatie belast worden de verhuurders van handtvagens.
Resolutie 14 Junij 1861, n°. 54.
-ocr page 496-
— 444 —
TABEL 14.
klasse.
koetsen, (85) wagenaars, slepers-
bazen............9 tot 13.
416. 69.) Karrelieden en verhuurders van paar-
den tot het trekken van schuiten
en schepen (86).......10 „ 14.
(85)    Door wagenaars meer bijzonder te verstaan deperso-
neu, die, even als de slepers, de koop- en andere goederen
in de steden waar zij wonen, niet daarbuiten, vervoeren.
Resolutie 16 Maart 1826, n\\ 46 (V. n°. 45).
Zie voorts de resolutie van 5 December 1842, n". 46
(V. 1843, n°. 13) in het aanget. sub 29 op art. 3, lett. o,
der wet.
(86)    Zie met betrekking tot de karrelieden, in tegenover-
stelling van de ondernemers van karrevrachten, het 2de lid der
SOste aant. hiervoor, zoomede de in de voorafgaande aant.
vermelde resolutie van 16 Maart 1826, n°. 46 (V. n°. 45).
Landbouwers, om loon wagen- en karrevrachten doende, zijn
deswege, behalve in gevallen van oogenblikkelijken nood,
als karrelieden patentpligtig.
Resolutie 30 October 1884, n\'. 87 (V. n°. 211).
Een landbouwer die bijv. niet meer dan twee- of drie-
malen dergelijke vrachten voor anderen doet, behoeft niet
in het patentregt te worden aangeslagen.
Resolutie 11 Maart 1840, u". 92.
Vervoer van eigen goed brengt geene patentpligtigheid als
karreman mede.
Resolutie 25 September 1860, »°. 184.
-ocr page 497-
— 445 —
TABEL 14.
Landbouwers, die met hunne paarden bouwmaterialen voor
de opbouwing, vergrooting of vernieuwing eener kerk gratis
aanvoeren, kunnen in den zin der wet niet beschouwd wor-
den als het beroep van voerlieden of verhuurders van paar-
den uit te oefenen.
Resolutie 7 Januarij 1854, »°. 57.
Betrekkelijk de vraag: of en in hoe verre als karreman,
wagenaar of vrachtrijder behoort te worden beschouwd een
veenman, met eigen paarden en wagen, tegen een bepaald loon,
turf, uit zijne eigen veengraverij herkomsiig, vervoerende,
zie de
resolutie van 5 December 1842, n". 46 (V. 1843, n°. 13)
in het aangel. sub 29 op art. 3, lett. o, der wet.
Met karrelieden kunnen worden gelijk gesteld:
1°. die, zonder behoorlijk door het openbaar bestuur te
zijn aangesteld, en tevens uit \'s iοjks- of de gemeente-kas-
sen te zijn bezoldigd, zich met den vervoer der brieven van
\'s rijks posterijen belasten, en dien vervoer doen\' verrigten
door hunne bedienden met eenig hun toebehoorend voertuig,
den vervoer te paard daaronder begrepen, doch dien vervoer
niet in openbare aanbesteding hebben aangenomen.
Resolutie 22 September 1828, n". 41 (V. n°. 175).
Verg. diezelfde resolutie in het aanget. op n\'8. 18 en 66
dezer tabel.
2°. jagersbazen van schuiten en schepen, paarden verhurende.
Circulaire 18 December 1820, lett. B (V. 1836, n°.
80) en resolutie 8 April 1845, n°. 195 (V. n\\ 77).
Omtrent jagersbazen, geene. verhuurders van paarden zijnde,
zie de laatstgemelde resolutie in het aanget. op n°. 18 de-
zer tabel.
3°. drijvers van paarden in meesloven.
Reuolutie 30 Junij 1834, n". 148 (V. n\'. 165).
-ocr page 498-
— 446 —
TABKL 14.
klasse.
417.   70.) (87) Rouwkoetsen-verhuurders, voor
iedere rouwkoets of slede .... 9 tot 11.
418.   71.) Ossendrijvers tot het vervoeren van
koopwaren, houtvervoerders op last-
dieren, (88) houtvlotters . . . . 13 ,, 14.
(87)    Ook toepasselijk op een stads-lijkwagen, die met of
zonder paarden, tegen betaling-ten behoeve der stedelijke kas,
ten gebruike wordt gegeven.
De vrijstellingen, bij lid i van art. 3 der wet vermeld,
zijn zoo bepaald met name uitgedrukt en omschreven, dat
uitbreiding daarvan tot een voorwerp als het genoemde zou
liggen buiten de wettelijke grens; zijnde dan ook door Ge-
deputeerde Staten van eene provincie in gelijken geest be-
schikt op reclamatien van het diaconiebestuur der hervormde
emeente en van regenten van het roomsch-katholieke wees-
uis te S., ter zake van hunnen aanslag wegens verhuring
van rouwkoelsen.
Resolutie 28 Junij 1846, n". 123.
Gelijksoortige beschikking is vervat in de resolutie van 1
April 1856, n\\ 78.
Verg. de resolutie van 27 Eebruarij 1846, n°. 215, in
het aanget. op n°. 78 hierna.
(88)  Niet de buitbnlandsche vlotters, die met hunne vlot-
ten den Rijn komen afzakken, en zulks omdat overeenkom-
stig de voor die vrijstelling bij resolutie van 28 Febru-
arij 1854, n°. 104 (*) gestelde voorwaarde, ook den Neder-
landers, die onder Ncderlandsche vlag door de Rijnoever-
(*) Niet in de Verzameling geplaatst.
-ocr page 499-
— 447 —
TABEL 14.
klasse.
419.  72.) (89).
420.   73.) Verhuurders van brouwerijen, en
dezulken, welke voor loon brou-
wen (90).........10totl\'2.
421.   74.) Verhuurders van branderijen (91) .11 ,,12
staten naar de Nederlanden vlotten, in die staten deswege
geen patentregt wordt opgelegd.
Resolutie 23 April 1855, n°. 69.
(89)    Zie art. 3, lett. I". der wet, waardoor dit nummer
vervalt. Vroeger waren alhier de hengstenhoud, rs belastbaar
gesteld naar de 11de—13de klasse; terwijl de circulaire van
1 December 1819, lett. Z, Vr. 20 (V. 1823, n°. 103) met
dat bedrijf gelijk\' stelde dat van stierenhouders.
(90)    Zie wegens den aanslag als brouwer van de huurders
van brouwerijen
de resolutien van 14 Mei 1827, n\'8. 74 en
75 (V. nis. 77 en 78) in de 6de aant. opn°. 2 van tabel II.
Naar het onderwerpelijk nummer en naar het volgende
zijn alleen zoodanige eigenaars van brouwerijen en branderijen
patentpligtig, die, onverschillig of zij zelve al dan niet brou-
wers of branders zijn, de betrokken panden bij de reis of
keer, of ook voor langer tijd, aan verschillende personen af-
wisselend
in huur afstaan.
Resolutie 2 Augustus 1859, n". 58.
(91)    Wie hieronder te verstaan wijst de voorafgaande
aant. in fine aan.
Voorts is naar dit nummer bij assimilatie patentpligtig de
verhuurder eener cichorei-droogerij.
Resolutie 25 November 1853, n\\ 49.
-ocr page 500-
— 448 —
TABEL 14.
klasse.
422.   75.) Verhuurders en houders van laken-
en droogramen, baaidroogers (92) . 8 tot 12.
423.   76.) Zakkenverhuurders (93).....11 „ 13.
424.  77.) Verhuurders van tenten, loodsen,
kramen enz., ten dienste van kra-
mers enz., boven het regt, door
hen als timmerlieden enz. verschul-
digd (94).........7 „ 11.
(92)    Met dit bedrijf te assimileren:
a. dat van saaidrooger en van verhuurder van weverskammen.
Circulaire
18 December 1820, lelt. B(Y. 1836, n°. 80).
en b. dat van verhuurder van eene door paarden bewogen dorsch-
machine
(machine a, battre les grains).
Resolutie 16 November 1861, »". 80.
Zoomede, of ook met het volgende, dat van verhuurder
van weefgetouwen.
Resolutie 23 November 1829, n°. 18 (V. n". 142).
(93)    Zie de voorafgaande aant. in fine.
Het verhuren van een raapzaadkleed moet als een bij assimi-
latie belastbaar bedrijf worden beschouwd.
Vonnis Arr.-Regtbank Appingedam 20 Januarij 1860.
(94)    Met dit bedrijf kan worden geassimileerd, indien
al niet dadelijk en regtstreeks daaronder betrokken, dat
van eigenaars van woningen in gemeenten, alwaar vleesch-
marklen
gehouden worden, die de sloepen of andere ge-
schikte plaatsen, voor hunne kuiten gelegen, aan degenen,
-ocr page 501-
— 449 —
TABEL 14.
klasse.
425.   78.) Verhuurders van doop- en rouw-
goed, (95) rou wniantel-verhuurders,
ondernemers van begrafenissen . . 9 tot 13.
426.   79.) Verhuurders van maskerade» en
danskleederen........11 ,, 14.
427.   80.) Houders van leeskabinetten, boeken-
verhuurders, boven het patentregt
door hen als boekverkoopers ver-
schuldigd.........9 „ 12.
428.   81.) Uitdragers, oud glas-, oud ijzer-,
oude kleederen-, oude boeken-,
oude vodden- en lompenverkoopers,
(96) verhuurders van huisraad,
bedden enz.........4 „ 13.
die hun vleesch ter markt brengen, verhuren met een aan
die eigenaren toebehoorenden stal of disch.
\'Resolutie 28 Februari] 1833, r,". 20 (V. n°. 38).
Zie ook de circulaire van 18 December 1820, lett. B,
lid n, in fine (V. 1835, n°. 80) in aant. 1 oj) art. 5
(95)  Het door diakenen eeuer kerkelijke gemeente verhu-
ren van Imarlakens en rouwmantels tegen vaste prijzen brengt
patentpligtigheid mede.
Resolutie 27 Februari] 1846, n°. 216.
Verg., de resolutie van 28 Junij 1846, n°. 123, in het
aanget. op n°. 70 hiervoor.
(96)    Hieronder te rangschikken de verhuurders van kar/-
chθls en vuurhaarden
, onverminderd het regt, dat zij schuldig
mogten zijn als smeden (tabel 1, 1ste afd., n*. 30).
Resolutie 4 Februari] 1828, n". 39 (V. n°. 34).
29
-ocr page 502-
- 450 -
TABEL 14.
Met bedoeld bedrijf kan worden geassimileerd dat van
verhuurder» van ijzeren gereedschappen ten dienste der turfgraverijen.
Resolutie 21 Januari] 1848, n". 137.
Alsmede dat van kislenverhuurders.
Resolutie 14 Junij 1861, n". 54.
De verkoopers van oude en tevens van nieuwe meubelen
moeten worden aangeslagen als uitdragers en als winkeliers.
Wordt beiderlei handel in de gemeente algemeen en gewoon-
lijk door denzelfden persoon gedreven, dan kan voor den
verkoop van nieuwe meubelen net uitdragerspatent, wegens
den verkoop van oude meubelen verschuldigd, eenvoudig
worden verhoogd. Is de handel in meubelen zoo groot, dat
de hoogste klasse, voor de uitdragers bepaald, ongenoegzaam
wordt geoordeeld, alsdan kan men zich houden aan den
aanslag als winkelier.
Resolutie 28 Februarij 1889, *•. 66.
Die resolutie is in zoo verre ook op de verkoopers van
oud en nieuw ijzer toepasselijk, en kunnen deze patentplig-
tigen derhalve in het daarbij aangewezen geval slechts aan
ιιn regt, hetzij van uitdrager of winkelier, of van koopman
worden onderworpen, met in het ooghouding, wat de beide
laatste aanslagen betreft, van de onderscheidingen, tus-
schen het winkeliers- en koopmansbedrijf in zake van patent
aangewezen.
Resolutie 19 September 1848, n". 19 (V. n". 103).
Op grond der evenaangehaalde resolutien zijn buiten wer-
king gesteld bekeuringen tegen uildragers wegens het in
hunne uitdragerij voorhanden hebben van nieuwe blanke ijze-
ren en koperen waler- en koffijketels
, benevens nieuwe timmer-
mans-
en landbouwersbenooiigiheden, zonder deswege als
winkelier te zijn gepatenteerd.
Resolutien 9 Februarij 1861, »\'". 70 en 71.
«
-ocr page 503-
— 451 —
TABEL 14.
klasse.
429.   82.) Scheepstagrijnen (97).....6 tot 11.
430.   83.) Verkoopers van gemaakte nieuwe
kleederen (98).......7 „ 11.
De meergemelde resolutie van 28 Februarij 1839, waarin
uitsluitend van meubelen sprake is, kan in geen geval van
toepassing zijn op manufacturen, wier verkoop uit den aard
der zaak tot het win keiier«bedrijf behoort en, zonder der wet
geweld aan te doen, onmogelijk onder het onderwerpelijk
n°. 81 kan worden gerangschikt.
Resolutie 17 April 1861,»*. 47.
Zie wijders de volgende aant.
(97)    Met het oog in zoo verre op de resolutien van 28
Februarij 1839, n°. 6 6, en 19 September 1848, n°. 19 (V.
n°. 103, zie de voorafgaande aant.), is een scheep»lagrijn niet
patentpligtig voor den verkoop van eenige nieuwe voorwer-
pen van geringe waarde, tot de scheepsbehoeften behoorende,
als spijkers, dun touwwerk, zwaluwstaarten enz., welke verkoop
gewoonlijk met de uitoefening van eerstgenoemd bedrijf ver-
eenigd is.
Resolutie 21 Februarij 1853, n". 9.
(98)     Door de alhier genoemde verkoopers worden bedoeld
verkoopers van gemaakte nieuwe κo»e«-kleederen, terwijl de
verkoopers van gemaakt nieuw ondergoed als winkeliers zijn te
beschouwen.
Resolutie 30 April 1847, »°. 305 (V. n°. 82).
Dit nummer heeft betrekking tot den verkoop van mans-
bovenkleederen en niet van hetgeen onder modegoed wordt
gerekend, zoo als vrouwen-hoeden, mantels en mantόles,
waarvan de verkoop volgens n°. 42 der 2de afdeeling
29*
-ocr page 504-
- 452 -
TABEL 14.
klasse.
431.   84.) Afbraakkoopers, ondernemers van
de slooping van gebouwen . . . 5 tot 10.
432.   85.) Schepen- en schuitensloopers (99) . 11 „ 13.
433.   86.) Koopers en verkoopers van natuur-
lijke en andere zeldzaamheden,
kunstkoopers en handelaars in schil-
derijen..........5 „ 11.
van tabel XII door een winkeliers-patent kan worden
gedekt.
Besolutie 3 Mei 1862, n\'. 128 (V. n°. 46).
De wet, het in dit nummer vermelde bedrijf als afzon-
d«rlijk
patentpligtig aangevende, laat niet toe dat het als
gedekt worde beschouwd door een patent als koopman.
Resolutie 3 Februarij 1854, n°. 68.
Bijaldien de in dit nummer vermelde verkoopers, hetzij
al dan niet uitsluitend ten behoeve huns bedrijfs, dat van
kleedermaker (tabel XII, 2de afd , n°. 40) uitoefenen, zijn
zij deswege patentpligtig als kleedermakers, en (volgens § 2
van tabel XII) als winkeliers ot kooplieden wegens de leverantie
van grondstoffen;
terwijl zij geen patent behoeven als verkoo-
pers van qemaakte kleederen, voor zoo verre zij geene kleede-
ren verkoopen, die bij anderen zijn yemaakt.
Resolutie 8 Februarij 1830, n". 33 (V. n°. 34).
Verg. de resolutie van 3 Augustus 1855, n°. 38, in aant.
3 op § 2 van tabel XII.
(99) Met dit bedrijf te assimileren dat van rijtuigslooper.
Circulaire 18 Tiecemher I 820 , lelt. B (V. 1835, n°. 80).
-ocr page 505-
_ 453 —
TABEL 14.
klasse.
434.  87.) Boekverkoopers (100).....3 tot 12.
435.   88.) Boekbinders.........9 „ 12.
(100) Verg. nis. 80 en 92 van deze tabel en het aanget.
op laatstgemeld nummer, zoomede wegens het houden van
verkoopingen van boeken door boekverkoopers, het aanget.
sub 35 op n°. 20 derzelfde tabel.
Met dit beroep gelijk en verwantbaar te stellen dat van
verkooper van papier in het klein.
Circulaire 1 December 1819, lell. Z, Fr. 21 (V. 1823,
n°. 108).
Wegens den verkoop van andere schrijfbehoeften in het
klein is een afzonderlijk regt als winkelier verschuldigd.
Circulaire 31 December 1820, lelt. 3 B, Vr. 9 ("V.
1823, n°. 103).
Schoolmeesters zijn niet aan het regt van patent als boek-
verkoopers
onderworpen wegens de leverantie van boeken,
schrijfbehoeften enz. aan hunne leerlingen, doch wel ter zake
van den verkoop van papier en dergelijke behoeften builen
de school.
Resolutie 4 December 1846, n\\ 171 (V. n°. 201).
Omtrent den verkoop van kerkboeken met goud- of zilver-
beslag door goud- en zilversmeden-winkeliers — zie het aanget.
op n°. 118, en omtrent dien van zeemans-almanakken en be-
schrijvingen , bij de zeekaarten behoorende, door makers van na-
tuurkundige werktuigen-winkeliers
— het aanget. op n". 125 hierna.
Zie eindelijk met opzigt tot het opnemen van inschrijvin-
gen op-, en het uitdeelen en debiteren van nieuwspapieren,
tijdschriften en boekwerken door andere personen dan boek-
verkoopers
en courantiers, het aanget. op n . 31 hiervoor.
-ocr page 506-
— 454 —
TABEL 14.
klasse.
436. 89.) Gekwalificeerde kollecteurs in de
Nederlandsche loterij (101) . . . 2 tot 5.
(101) Volgens Koninklijke beschikking van 1 Mei 1829,
n°. 112, kan voor den aanslag der ontvangers of collecteurs
der Koninklijke Nederlandsche loterij, in verband met hun
verminderd debiet, des noods worden afgedaald tot de 11de
klasse van tarief B.
Resolutie 14 Mei 1829, »°. 68.
Ten einde de aanslagen der collecteurs met elkander in
overeenstemming te brengen, is voor de regeling dier aan-
slagen tot algemeenen maatstaf aangenomen het aantal loten,
door de collecteurs gedebiteerd, zoodanig dat ieder hunner
naar eene gemiddelde berekening, en onverschillig of zijne
collecte in meerdere of mindere mate uit doorgefourneerde
of wel uit klassicale loten is zamengesteld, worde belast
tegen 10 cent per lot, dat hem, naar de daarvan door het
departement van Financiλn gedaan wordende opgaven, een
vorig jaar is verstrekt, zonder dat evenwel het regt mag
klimmen boven de hoogste of dalen beneden de laagste der
opengestelde klassen.
Resolutie 27 Januari] 1846, n°. 44 A (V. n°. 38).
Intusschen is het de bedoeling niet, dat de collecteurs wor-
den aangeslagen tot het bedrag der som, welke door berekening
van het getal loten tegen 10 cent het stuk gevonden wordt,
maar dat zij worden gerangschikt in zoodanige klasse van
tarief B als aan dat bedrag het naaste bijkomt; terwijl het
overigens in casu onverschillig is of de klassebepaling op
den aangewezen voet meer of minder bedraagt dan de som,
verkregen door de berekening van 10 cent per lot.
Resolutie» 3 April 1846, n". 142 (V. n°. 72) en 22
Januarij 1847, »°. 212.
-ocr page 507-
— 455
TABEL 14.
klasse.
437.   90) Splitters van loten in de Neder-
landsche loterij (102).....5 tot 8.
438.  91.) Debitanten van loterij briefjes (103),
hetzij zij dezelve uit hunne huizen
of daar buiten te koop of te huur
aanbieden.........11 „ 13.
(102)     De Minister acht zich onbevoegd om de vrijheid,
blijkens de Koninklijke beschikking, in de aant. 101 hier-
voren vermeld, met betrekking tot de ontvangers of collecteurs
gegeven, uit te breiden tot de splitters van loten.
Resolutie 2 5 Junij 1847, n". 107.
(103)    Zie art. 25 en art. 32, § 2 dezer wet.
Houders van geoorloofde, geringe en onderhandsche lote-
rijen of verlotingen, zoo als van stagtvee, huisraad en andere
voorwerpen, zijn, indien zij ter zake van hel debiet of de
vervaardiging der verlote voorwerpen bereids zijn gepatenteerd, ter
voorschreven zake niet aan een afzonderlijk regt onderhevig
(onver-
minderd evenwel de regeling der klassificatie, voor zoo verre
het bedrijf in de termen daarvan valt, met inachtneming
der voordeelen, aan zoodanige verlotingen, bij het meerma-
len houden daarvan, verbonden); doch in het tegenovergestelde
geval,
en bij eenige belangrijkheid van het bedrijf (welke niet
kan geacht worden te bestaan bij het eene enkele maal verlo-
len van eenig vee in publieke herbergen), is zoodanig afzon-
derlijk regt wel verschuldigd, en kan dit bedrijf worden ge-
assimileerd met dat, onder n°. 91 hierboven genoemd.
Resolutie 15 Febmarij 1830, n". 94 (Y. n". 42).
Wegens het door sommige personen ondernemen van ver-
lotingen van goederen, voor wier vervaardiging of verkoop
zij bereids als werkbazen, kooplieden enz. in het regt zijn aan-
-ocr page 508-
— 456 —
TABEL 14.
klasse.
430. 92.) Courantiers, uitgevers van tijdschrif-
ten, aankondigingsbladen, openbare
prijslijsten en dergelijke (104) aan
het regt van het zegel onderworpene
bladen..........4 tot 12.
En zulks boven het regt, het-
welk zij als (105) boekdrukkere of
geslagen, is geen afzonderlijk regt verschuldigd, wanneer de
verlotingen binnen hunne eigen huizen plaats hebben; doch
wanneer deze daarbuiten geschieden, moet daarvoor het regt
als kramer overeenkomstig de Vilde tabel gevorderd worden.
Resolutie 31 December 1839, »°. 101.
Omtrent het debiteren van waren op kermissen en mark-
ten door dobbelspel op een draaiθord, zie de resolutie van 23
November 1861, n°. 80, in aant. 15 op tabel VII.
(104)    Wegens de uitgave van niet aan het zegelregt on-
derwσrpen bladen is geen afzonderlijk regt verschuldigd.
Circulaire 27 Augustus 1819, lelt. T, U, V, Vr. 2
(V. 1823, n". 103).
Zie met opzigt tot het opnemen van inschrijvingen op- en
het uitdeelen en debiteren van nieuwspapieren, tijdschriften
enz. door andere personen dan courantiers en boekverkoopers,
het aanget. op n°. 31 hiervoor.
(105)     Alleen couranten drukkende, behooren zij niet tot
de drukkers, onder n°. 45 der 1ste afd. van tabel I genoemd,
maar onder n°. 54 der 2de afd. van tabel XII, als waarbij
de wet ook aan het regt drukkers onderwerpt, andere dan
de evengemelde, onder welke algemeene benaming dan ook
van zelf vallen de courantiers, hunne eigen couranten druk-
kende,
en alzoo een bedrijf uitoefenende, dat geen onafschei-
delijk deel uitmaakt van het uitgeven eener courant.
Missive 11 April 1848, n". 142.
-ocr page 509-
— 457 —
TABEL 14.
klasse.
(106) verkoopers of anderzins mog-
ten verschuldigd zijn.
440.   93.) Aansprekers, lijkbezorgers. .          . 11 tot 13.
441.   94.) Aanplakkers van bekendmakingen
van openbare verkoopingen, zee-
tgdingen en andere, omroepers,
afslagers (107) . . . . . . . 9 „ 13.
442.   95.) Schatters en waardeerders van roe-
rende en onroerende goederen (108),
opnemers van gebouwen . . . . 8 „ 11.
(106)     Verg. n*. 87 dezer tabel en het daarop aanget.
(107)    Hiermede te assimileren de bedrijven van boedel-
se Aikker , sluiswackler
, boomsluiter, portier en rafactiemeester of
keurmeester van tabak, onverminderd het bepaalde bij art. 3,
lett. b, ten aanzien der zoodanigen, die uitsluitend uit publieke
kassen worden betaald.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Zie nogtans het aanget. op art. 3, lett. w.
De portiers, niet uitsluitend uit \'s rijks-, de gemeente- of
Solderkassen bezoldigd en hunne inkomsten van de bijzon-
ere ingezetenen en vreemdelingen, die de poorten in- en
uitgaan, genietende, zijn ook dan, wanneer zij jaarlijks eene
recognitie aan de gemeentekas betalen, aan de belasting on-
derhevig, als staande zij in dit opzigt gelijk met de bij name
in de wet opgenoemde pachters van tollen, (zie n°. 27 dezer
tabel), die van de door hen ingevorderde penningen mede
een deel aan den verpachter afstaan
Resolutie 17 Julij 1832, n°. 20, lett. B ("V. n°. 129).
(108)    De patentpligtigheid der schatters als zoodanig be-
-ocr page 510-
— 458 —
TABEL 14.
klasse.
443. 96.) Keurders van metalen of essayeurs(l 09) 10 tot 12.
staat eerst dan, wanneer deze personen van de waardering
der goederen in den eigenlijken zin een beroep maken.
Resolutie 27 Mei 1828, n". 21 (V. n°. 107).
Om een schatter van roerende goederen, werkzaam aan eene
stadsbank van leening, op grond der slotbepaling van n°.
101 van tabel XIV, als van patent vrijgesteld te beschou-
wen, moet bewezen zijn, dat hij zonder voor eigen rekening,
hetzij bij aanneming of bij het stuk te arbeiden, in zijne
hoedanigheid eene jaarwedde geniet, die op de stedelijke
begrooting voorkomt, immers regtstreeks uit de stedelijke
kas wordt betaald, of dat, zoo die betaling uit de gelden
der bank van leening geschiedt, er zoodanig verband tusschen
het geldelijk beheer der bank en de gemeentekas bestaat,
dat de voordeden en schade van het beheer der bank in
dier voege ten bate of laste der gemeentekas komen, dat
daaruit kan worden opgemaakt dat de belanghebbende, hoe-
zeer uit de fondsen der bank van leening betaald, zou
kunnen gerekend worden uit de gemeentekas te worden be-
zoldigd.
Arrest Hooge Raad 21 April 1858 (V. n°. 42).
Zie omtrent de patentpligtigheid der zoogenaamde kapiteins\'
experts
de resolutie van 26 Augustus 1858, n°. 159, in de
9de aant. op tabel XI.
Zie ook omtrent de schatters voor de onteigening van
gronden ten behoeve der slaatsspoorwegen aant. 3, lett i, op
art. 3.
(109) De essayeurs aan de kantoren van waarborg der gouden
en zilveren werken,
bedoeld bij de wet van 18 September 1852
(Staatsblad n°. 178, V. n°. 161), kunnen, als eene vaste
bezoldiging uit \'s rijks kas genietende, zonder als zoodanig
-ocr page 511-
— 459 —
TABEL 14.
klasse.
444.  97.) (110) Keurmeesters of keurders van
visch, vleesch, turf, hooi enz. . . 11 tot 13.
445.   98.) (111) Wijnroeijers , peilders van
vaatwerk.........10 „ 12.
andere verdiensten te hebben, ingevolge het bepaalde ten
slotte van n°. 101 hierna, niet als patentpligtig worden be-
schouwd.
Resolutie 31 Mei 1853, »°. 203 (V. n". 83).
(110)    Een ontvanger van het stadsmarktwezen is niet
patentpligtig als keurmeester van aardappelen, wanneer hij
daarvoor geene belooning geniet.
Resolutie 9 Februarij 1853, n°. 2.
(111)    Hieronder ook te betrekken de ryksroeijers, terzake
van de belooning, die zij als zoodanig in sommige gevallen
van de accijnsphgtigen genieten.
Resolutie 24 Maart 1837, «°. 131.
Niet de commiesen-roeijers, maar de roeijers zijn voor
patentpligtig te houden, zonder dat deze zich kunnen be-
roepen op het Koninklijk besluit van 26 Junij 1838, n° 71
(vermeld in de aant. 112 hierna), omtrent het patentregt
der arrondissements4jkers genomen.
Resolutie 3 Mei 1841, n°. 60 (V. n°. 68).
Voor zoo verre de bedoelde roeijers niet voor particulieren
werkzaam zijn, zoodat zij zich geheel onthouden van die
verrigtingen, waartoe zij naar het 2de lid der resolutie van
17 September 1823, n°. 188 (V. n°. 149) bevoegdheid heb-
ben, en waarvoor zij den betrokken belastingschuldigen
kosten in rekening mogen brengen, brengt de slotbepaling
-ocr page 512-
— 460 —
TABEL 14.
klasse.
446.     99.) IJkmeesters (112) van maten en
gewigten enz........10 tot 12.
447.   100.) Waagmeesters (Ο12bis) .... 8 „ 13.
448.   101.) Landmeters (113)......10 „ 42.
van n°. 101 dezer tabel hunne vrijstelling mede; terwijl in
het omgekeerde geval diezelfde wetsbepaling hen aan het
regt onderworpen maakt, en wel bepaaldelijk wegens die
voordeden, welke de verrigting der bij voors. resolutie ge-
noemde werkzaamheden in het belang der belastingschuldi-
gen hun oplevert.
Resolutie 8 Augustus 1854, »°. 86.
(112)     Hieronder waren vroeger begrepen de door het Gou-
vernement aangestelde arrondissemen/s-ijkers.
Circulaire 5 November 1823, lelt. C, Fr. 1 (V. n°. 191).
Ook de stedelijke ijkers van botervalen.
Resolutie 13 September 1836, n°. 72 (V. n°. 170).
Ingevolge nadere bepaling zijn de arrondissements- of
adjunct-ijkers der malen en gewigten, en evenmin de ijkers
van het vaatwerk, aan het regt van patent onderworpen,
als niet vallende in de termen dezer wet.
Koninklijk besluit 26 Junij 1838, n". 71.
Verg. aant. 111 hiervoor.
(llZbis) Zie omtrent de vrijstelling van patentregt der
vroeger met de waagmeesters gelijkgestelde scheepsmeters, de
resolutie van 27 Augustus 1844, n°. 124 (V. n°. 232) in
de 3de aant., lett. /, op art. 3 der wet.
(113)    Als zoodanig zijn naar de slotbepaling van dit
-ocr page 513-
_ 461 —
TABEL 14.
klasse.
En zullen de onder nu. 95 tot
101 hiervoren vermelden niet aan
het patent onderworpen zijn, voor
zooveel zij wegens hunnen arbeid
uitsluitend uit \'s rijks-, gemeente-
of polder-kassen bezoldigd wor-
den (114).
449. 102.) Gezworen zout-, kalk-, tras-,
koren-, hout-, hooi-, schors- of
taan-, kolen-, linnen- en stoffen-
meters en wegers......12 tot 13.
450.103.) Heele en halve kostschoolhou-                    Wet v. 1869,
ders (115)........8 „ 10. grt- :i-
451. 104.) (116).
nummer patentpligtig de landmeten van liet kadaster, met be-
trekking tot hunne werkzaamheden bij de verd*eling van marken.
Resolutie 22 April 1856, u". 35.
(114)    Verg. art. 3, lett. 6, der wet en ook het aanget.
op n". 95 tot 101 dezer tabel.
(115)    Afgescheiden van het onderwijs dat zij geven,
blijven deze, ter zake van het houden van kostschool, pa-
tentpligtig.
Resolutie 12 Mei 1869, t.°. 18 (V. n°. 64).
Ook „instituteurs" en „kollegiehouders" waren volgens de
wet van 1819 naar dit nummer patentpligtig. Die patent-
pligtigheid is bij art. 3 der wet van 1869 vervallen verklaard.
(116)    De wet van 1819 stelde onder dit nummer patent-
pligtig van de 9de—13de klasse: „Dag-en avond-schoolhou-
-\'
-ocr page 514-
— 402 —
TABEL 14.
klasse.
452.   105.) (117 a 119).
453.   106.) Translateurs of\'o verzetters . . . 11 tot 13.
454.   107.) Bouwmeesters, zoo van gebouwen
als van water-, sluis- en molen-
werken (120)........8 „ 11.
455.   108.) Koperen-plaatsnijders.....   10   „  12.
456.   109.) Muzijk-plaatsnijders......   10   „  12.
457.   110.)   Zegel- en stempelsnijders. . . .   11   „   13.
458.   111.) Lettersnijders.......   11   „   13.
„ders, waaronder ook begrepen worden degenen, welke,
„ofschoon geene schoolhouders zijnde, enkele jonge lieden,
„aan welke zij onderwijs geven, tegen betaling, in den kost
„hebben."
Die bepaling is bij art. 3 der wet van 1869 vervallen
verklaard.
(117 a 119) Bij de wet van 1819 waren naar dit num-
mer van de 10de tot de 13de klasse belastbaar gesteld de
„muzijk-, dans-, scherm-, schrijf", taal- en rekenmeesters,
„pikeurs of rijmeesters, onderwijzers in het italiaansch boek-
„houden, de wis- en stuurmanskunde, de letterkunde, de
„teeken-, graveer-, schilder-, bouw-en beeldhouwkunst, en in
„alle andere wetenschappen en kunsten, voor zooveel zij voor
„hunne lessen worden betaald." Bij art. 3 der wet van
1869 is die bepaling vervallen verklaard.
(120) Hiermede te assimileren het bedrijf van maker van
plan» en teekeningen voor het aanleggen van tuinen en buitenplaatsen.
Resolutie 5 Augustus 1830, «°. 44 (V. n°. 124).
-ocr page 515-
— 46a —
TABEL 14.
klasse.
459.   112.)   Brandschilders.......10 tot 12.
460.   113.)   Porselein-schilders en vergulders . 10 „ 12.
461.   114.)   Vergulders (121) en verzilverders . 10 „ 12.
462.   115.)   Bruineerders (12lbis).....10 „ 12.
463.   116.)   Platedwerkers.......6 „ 11.
464.   117.)   Goudslagers........6 „ 10.
465.   118.)   Goud- en zilversmeden (122). . . 6 „ 11.
(121)     Met dit bedrijf te assimileren dat van galoaniseerders.
Resolutie 14 Junij 1861, »°. 54.
Zie voorts omtrent hu\'u- en rijtuigschilders, die nu en dan
aan de door hen geverwde voorwerpen eenig verguldsel a»n-
brengen, de resolutie van 10 April 1843, n°. 31 (V. n°. 49)
in de 14de aant. op tabel XII.
Op die beschikking kan evenwel geen beroep worden ge-
daan door een huisschilder, die met goudverw gedekte spie-
gellijsteu geheel verguldt, met de daarvoor gebruikelijke
gereedschappen; zijnde het goudkussen bekleed met jucht-
leder en voorzien van kap, het goudmes en het blaireau of
penseel van dassen haar; terwijl daar de wet het beroep van
vergulder van dat van bruineerder enderscheiden heeft, zoo-
danig huisschilder ook dan naar het onderwerpelijk nummer
patentpligtig is, wanneer hij niet bruineert, maar zich bij het
vergulden der spiegels bepaalt.
Vonnis Arr.-Regtbank \'s Gravenhage 2 Julij 1861, be-
vestigd by arrest Prov. Hof Zuidholland van
80 No-
vember daaraanvolgende.
(121fσ«) Zie de voorafgaande aant.
(122)     Het gebruik van handplttmolens door deze patent-
-ocr page 516-
— 464 —
TABEL 14.
klasse.
466.   119.) Goud- eD zilversmeden, alleen
werkende (123). ..... .         12.
467.   120.) Juweliers.........6 tot 10.
468.   121.) Diamantzetters ....... 9 „ 11.
469.   122.) Bijouterie-werkers (124) . . . . 6 „ 11.
pligtigen brengt geen afzonderlijken aanslag te weeg, doch
behoort bij de Massificatie daarop zoo veel noodig te wor-
den gelet.
Resolutie 18 April 1847, U*. 67.
Voorts met het bedrijf, in dit nummer vermeld, te assi-
mileren dat van zilversmeller of louteraar.
Circulaire 18 December 1820, leit. B (V. 1835 , n°. 80).
De verkoop van kerkboeken met goud- of zilverbeslag door
een goud- en zilversmid, tevens winkelier zijnde, kan onder
het debiet van laatstgenoemd bedrijf begrepen worden.
Resolutie 21 Maart 1848, n\'. 161.
(123)    Zie de voorafgaande aant., als ook op dit nummer
van toepassing.
Ingeval de goud- en zilversmid zonder behulp van kneclits
of leerlingen arbeidt, doch het beroep uitoefent met een
deelgenoot, is hij naar n". 119 belastbaar; zijnde de deelge-
noot, casu quo,
volgens art. 7 aan hetzelfde regt onderworpen.
Resolutie 29 January 1844, »°. 137 ("V. n°. 85).
(124)     Hiermede gelijk te stellen de schildpadwerkers.
Resolutie
14 Juni] 1861, »*. 54.
Zoomede de vervaardigers van afbeeldingen door middel
van de daguerrιotypie, photographie en dergelijke, met dien
-ocr page 517-
— 465 —
TABEL 14.
klasse».
470. 123.) (125) Horologie- en uurwerk- of
klokkenmakers, opmakers , herstel-
Iers , schoonmakers van zak- en
staande uurwerken en klokkenstel-
lers........... 6 tot 12.
Ingevalle de onder n°. 118 tot
128 hiervoren vermelden hunne
verstande nogtans, dat da&r waar de toepassing van de laagste
der daarvoor opengestelde klassen nog te bezwarend mogt
wezen, gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid,
bij de circulaire van 18 December 1820, lett. B, lid n in
fine
(V. 1835, n°. 80) toegekend, om ιιne klasse beneden
die laagste te dalen; zullende voorts bij den aanslag ook
behooren gelet te worden op de verdiensten, welke de le-
verantie van lijsten en andere ornamenten tot versiering der
bedoelde afbeeldingen afwerpt.
Resolutie 20 April 1857, n". 175 (V. n°. 40).
Verg. dezelfde resolutie, zoomede die van 16 Maart
1861, n". 48, in het aanget. op art. 3, lett. k.
Wanneer de pJtotographen, ter uitoefening van hun beroep,
buiten de gemeente hunner woning kermissen of markten
bezoeken, behoeven zij niet van een afzonderlijk patent als
kramer voorzien te zijn , doch zijn zij wel onderworpen aan
de bepalingen van art. 32 § 2.
Resolutie 23 December 1863, n\'. 103 (V. n». 169).
(125) Een persoon die iederen dag eene dorpsklok op-
windt, zonder uurwerk" of klokkenmaker of hersteller te zijn,
is, voor zoo verre hij uit de dorpskas bezoldigd wordt,
naar art. 3, lett. b der wet niet patentpligtig, doch anders
volgens de regelen van tabel XI belastbaar.
Resolutie 18 October 1842, n". 81 (V. n°. 197), Isle Fr.
30
-ocr page 518-
— 466 —
TABEL 14.
klasse.
werken anders dan aan kooplieden
of winkeliers verkoopen, behooren
zij, wegens dat debiet, afzonderlijk
te worden belast (126).
471.   124.) Kunstdraaiers, draayers in goud,
koper, ivoor enz.......9 tot 12.
472.   125.) Makers van natuur-, gezigt-, wis-,
sterre- en heelkundige werktuigen
(127)..........6 „ 11.
(126)    Dus, bijv., wordt door het patent van zilversmid
enkel gedekt de verkoop van eigen gemaakt werk aan koop-
lieden
en winkeliers; terwijl, voor zoo verre ook winkel wordt
gehouden, deswege ook een patent als winkelier moet wor-
den genomen. Worden er buitendien wiakelgoederen ver-
kocht , door anderen gefabriceerd, dan wordt er ook een patent
als koopman vereischt.
Resolutie 28 December 1843, «". 123 (V. 1844, n". 38}.
(127)    Vervaardigers van zekere, van de gewone lantarens
verschillende toestellen van straat-, kust- en baken verlichting
zijn bezwaarlijk te rangschikken onder de lantarenmakers
(tabel XII, 1ste afd., n°. 15), en zouden veeleer bij analo-
gie kunnen worden aangeslagen als de fabrijkanten en her-
stellers van kunst-, spin- en andere dergelijke werktuigen
(tabel I, 1ste afd., n*. 38). Voor zoo verre echter de be-
wuste fabrijkaadje zich ook bijzonder uitstrekt tot die kunstige
kustverlichting, welke thans hier en daar zoo hoogen graad
van volkomenheid bereikt heeft, schijnt er geene bijzondere
bedenking tegen te bestaan om deze fabrijkanten aan te
slaan als makers van natuur-, gezigt-, wis-, sterre- en heelkun-
dige werktuigen
(tabel XIV, n*. 125), althans zoo zij niet
tevens zijn gewone lanlarenmakers.
Resolutie 17 January 1839, n\'. 44.
-ocr page 519-
•
— 467 -
TABKL 14.
klasse.
473. 126.) (128) Orgel-, (129) piano-forte en
andere muzijk-instrumentmakers en
herstellers.........5 tot 11.
Met het onderwerpelij ke, inn°. 125 vermelde bedrijf voorts
te assimileren dat van kunst-tanden- en gebitmakers.
Resolutie 14 Junij 1861, «°. 54.
De hier bedoelde instrumentmakers, tevens winkeliers zijnde,
zijn geen bijzonder regt als boekverkooper verschuldigd we-
gens den verkoop van zeemans-almanakken en van beschrij vin-
gen, bij de zeekaarten behoorende, die met genoemde be-
drijven gepaard mogt gaan, als een wezenlijk deel van het
winkelbedrijf uitmakende.
\'Resolutie 11 Februari] 1848, n". 247.
(128)    Een vreemd orgelmaker, die een orgel of de in het
buitenland vervaardigde onderdeden daarvan hier te lande
in persoon aflevert, is belastbaar als de fabrijkanten, be-
doeld bij lett. a van § 10 van tabel VII.
Zoo hij echter een orgel uit zoodanige onderdeelen hier
te lande door werklieden in zijne dienst en onder zijn toe-
zigt heeft doen zamenstellen en oprigten, en alzoo eene
handeling verrigt, die een in het rijk gevestigd orgelmaker
aan aanvullingsregt zou onderwerpen, indien zij plaats had
in eene gemeente van hoogeren rang dan die zijner woon-
plaats, is hij, even als deze, naar het onderwerpelijk num-
mer patentpligtig.
Resolutie 16 December 1854, n°. 30.
(129)    Het beroep van piano-verh uurder kan met dat van
pianomaker als verwant worden beschouwd, indien daartoe
overigens volgens art. 10 der wet termen bestaan.
Resolutie 27 September 1841, »°. 33 (V. n°. 182).
80*
-ocr page 520-
— 468 —
TABEL 14.
klasse.
474.   127.) Stellers van muzijk-instrumenten.          13.
475.   128.) Muzijkanten, op concerten en in
schouwburgen spelende (130) . .          13.
(130) Volgens eene afwijzende beschikking des Konings
op een verzoek om aan de muzijkanten der militaire korp-
sen te ontzeggen, partikulieren met hunne kunst ten dienste
te staan, zijn deze muzijkanten, wanneer zij met voorkennis
hunner chefs aan muzijkvereenigingen bij partikulieren, aan
concerten, komedien en dergelijke voor loon deelnemen, aan
hot regt van patent onderworpen.
Resolutie 81 Julij 1838, n\\ 111 (V. n". 81).
De muzijkanten van regeinenten van vreemde natiλn,
die hier te lande concerten geven of anderen met hunne
muzijk ten dienste staan, zijn deswege patentpligtig, en wel
overeenkomstig § 2 van tabel XV, indien zij zich tot het
geven van muzijkpartijen in de lokalen, ten slotte dier §
bedoeld, vereenigen, en naar het onderwerpelijk n°. 128,
indien zij ten dienste van anderen op concerten of in schouw-
burgen spelen.
Resolutie 14 November 1855, n". 61 (V. 1856 , n\'. 70).
Muzijkanten die veelal, behalve het door hen uitgevoerde
straatmuzijk, zich tijdelijk engageren bij ondernemers van
tooneel- en paardenspellen, goochelaars en anderen, wier
vertooningen binnen vaste of opgeslagen lokalen gegeven
worden, of die ook wel in sociλteiten, koffijhuizen enz. zich
laten hooren, zijn niet patentpligtig dan voor zoo ver zij
spelen op concerten en in zoodanige vaste gebouwen als onder
den naam van schouwburgen bekend zijn.
Resolutie 9 Julij 1844, »°. 240.
Verg. de resolutie van 10 Julij 1846, n°. 68, in aant. 58
op art. 3
-ocr page 521-
— 469 —
TABEL 14.
klasse.
476t 129.) Tooneelspelers en dansers (131) . 10 tot 14.
477.   130.) Kommissarissen van schuiten- en
wagenveren (132)......8 „ 13.
478.   131.) Bestellers van goederen, brieven
en paketten (133), niet in dienst
(131)     De sujetten van ondernemers van tooneel-en paar-
denspellen, goochelaars en anderen, die de vertooningen
verrigten of daartoe medewerken, zijn te dier zake niet uit
eigen hoofde patentpligtig, dan in zoo verre zij hun beroep
in gebouwen, onder den naam van schouwburgen bekend, uit-
oefenen.
Resolutie 9 Julij 1844, n". 240.
(132)     Met dit bedrijf te assimileren dat der commissaris\'
sen van de schuitenjagers
en van de aansprekers.
Circulaire 18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
Met opzigt tot den aanslag der agenten of commissarissen
van sloomboolen
zie resolutie 3 Augustus 1855, n". 39 (V.
n°. 75) in aant. 3 op tabel XI.
(183) Met dit bedrijf kan worden geassimileerd:
1°. Dat der zoogenaamde loopboden ten platten lande;
zijnde zoodanige bestellers te voet van brieven voor \'s rijks
posterijen, welke niet door het openbaar bestuur zijn aange-
steld, en tevens uit \'s rijks of de plaatselijke kassen worden
bezoldigd, en die dienst ook niet verrigten bij aanneming.
Resolutien 25 Januarij 1827, »°. 27 (V. n°. 24), 3\' Fr.
en
22 September 1828, »". 41 (V. n°. 175).
"Verg. laatstgemelde resolutie in aant. 42 hiervoor, zoo-
mede in aant. 6 op art. 3.
-ocr page 522-
— 470 —
TABEL 14.
van \'s Rijks posterijen zijnde, krui-
Zie almede de resolutie van 3 November 1851, n". 58
(V. n". 142) in aant. 3, lett. e, op voors. wetsartikel.
2°. Dat van courant-omlooper.
Resolutie 18 December 1820, lelt. B(V. 1886, n". 80)
3°. Dat van het incasseren van geld ten behoeve van der-
den door diligence-ondernemers en schippers.
Resolutie 27 Augustus 1850, n". 122.
Hoezeer bij dit nummer eigenlijk meer bijzonder bedoeld
zijn de zoodanigen, die de bestellingen alleen doen binnen
de gemeente hunner woonplaats, kunnen nogtans de bostel-
Iers van en naar andere gemeenten voegzaam op gelijken
voet worden aangeslagen, behoudens toepassing van art. 13,
§ 3 der wet, ingeval de andere gemeente van hoogeren rang
is dan des bestellers woonplaats.
Resolutie 81 October 1881, »°. 24 B (Y. n°. 206).
Uit de omschrijving van dit nummer volgt, dat geene
andere bestellers van goederen, brieven en pakketten van
het regt vrij zijn dan de zoodanige, die zich bevinden in
dienst van \'s rijks posterijen, en dat het overigens gansch
onverschillig is wie zij dienen, op welke wijze zij hun beroep
uitoefenen, hoe zij worden betaald, en of zij al dan niet
voorzien zijn van eene formele acte van aanstelling van de-
genen , die zich van hen bedienen. Overigens is het kenmerk
van een besteller, in onderscheiding van dat eens kruijers (art.
3 w der wet) hierin gelegen, dat eerstgenoemde zich meer
dagelijks en meer vast en bepaald bezig houdt met het bestel*
len van goederen, brieven of pakketten voor of in dienst van
personen, wier bedrijf het bezigen van bestellers vordert, als
daar zijn: schippers, vrachtrijders, ondernemers van schui-
ten- en wagen veren, commissarissen en directeurs van veren
-ocr page 523-
— 471 —
TABEL 14.
klasse,
jers en boodschaploopers-bazen . . 11 tot 14.
479.   132.) Scheepssjouwers- en toetuigers-
bazen (134)........9 „ 12.
480.   133.) Geleiders (135) (conducteurs) van
postwagens........13 „ 14.
en dergelijke. Het regt als besteller kan evenwel niet ge-
vorderd worden, wanneer de besteldienst zich bepaalt tot
het rondbrengen bij de ingezetenen der kennisgevingen van
aangebragte goederen.
Resolutie 24 Mei 1844, n\'. 198 (V. n°. 146).
Evenmin wanneer beurtschippers of hunne knechts de
medegebragte goederen bestellen, zonder voor die bestellin-
gen bijzonder loon te vorderen.
Resolutie 14 Julij 1854, »°. 136.
(134)     Hiermede te assimileren het bedrijf van scneeps-
steemetier
of baUast-schikker.
Resolutie 18 December 1820, lelt. B (V. 1835, n°. 80).
(135)     De wet geeft geeu grond om de conducteurs van
sloombooten
, hetzij naar tabel XI, hetzij naar eenige andere,
in het regt van patent aan te slaan.
Resolutie 11 Maart 1859, n°. 19 (V. n°. 22).
Daarentegen wel de conducteurs in dienst van naamlooze
spoorweg-maatschappijen, en zulks bij assimilatie naar het ou-
derwerpelijk nummer.
Resolutie 6 Januarij 1864, »°. 43 (V. n". 1).
Het bepaalde bij die resolutie moet ook van toepassing
-ocr page 524-
— 472 —
TABEL 14.
klasse.
481.   134.) Doodgravers in de (136) steden . 10 tot 13.
482.   135.) Beursknechts, marktmeesters . . 13.
483.   136.) Opzigters over de korenmagazijnen
(korenfacters)....... 13.
484.   137.) Wijnkuipers of opzigters in wijn-
pakhuizen, wijnbereiders (137) . 10 tot 12.
485.   138.) Haarkappers........8 „ 12.
486.   139.) Haarsnijders........13 „ 14.
487.   140.) Baardscheerders.......13 „ 14.
De baardscheerders en haai*sny-
ders ten (138) platte lande zijn
vrij van de belasting.
worden geacht op de machinisten of bestuurder» van locomotieven
der bedoelde maatschappijen.
Resolutie 13 Maart 1872, »°. 66 (V. n°. 27).
(136)     De gemeenten die als steden moeten worden be-
schouwd, zijn .met name aangewezen in n°. 2, lett. a, der
resolutie van 2 Januarij 1855, n°. I (V. n°. 1).
Verg. voorts omtrent de doodgravers ten platten lande art.
3, lett. t, n°. 12.
(137)    Deze aanteekening is vervallen ten gevolge der wet
van 20 Julij 1870 (Staatsbl. n°. 127, V. n°. 127).
(138)    Welke gemeenten als plattelands-gemeenten zijn aan
te merken, is vermeld in n°. 2, lett. a, der resolutie van 2
Januarij 1855, »°. 1 (F. n\'. 1).
-ocr page 525-
— 473 —
TABEL 14.
klasse.
488.   141.) Wollen- en linnennaaisters, (139)
borduursters in garen en katoen,
vrouwen-mutsenmaaksters en plooi-
sters (140) ........10 tot 14.
489.   142.) Hoeden-schoonmakersenvertoomers. 12 „ 13.
490.   143.) Kolfballenmakers......10 „ 13.
(139)     Zie omtrent borduursters van lullen aant. 40 op art. \'σ.
(140)    De verkoop van goed, door anderen gemaakt, on-
derwerpt de hier genoemde patentpligtigen aan een afzon-
derlijk winkeliers-patent.
Resolutie 15 Maart 1827, »°. 19 (V. n°. 65).
Zie voorts omtrent vrouwen-mutsenmaaksters en plooόters,
aUιιn
werkende, art. 3, lett. u.
-ocr page 526-
— 474 -
(1) TABEL N«. 15.
Ondernemers, directeurs en kommissarissen van spelen,
vertooningen en vermakelijkheden.
§ 1.
491.
          (2) Het patentregt, te voldoen door de
(1)    Zie artt. 1 en 6, § 4, artt. 8 en 11, § 2, art. 13,
§ 2, artt. 81, 25, 80 en 35. Zie ook art. 12, § 1, en
tabel IX.
Volgens art. 11 der wet van 1823 deelden de patent*
pligtigen dezer tabel in de bij die wet aan de patentpligti-
gen in het algemeen (zie de aant. 1 op art. 4) toegestane
vermindering van regten slechts in zoo verre, dat geene
opcenten daarvan geheven, maar deze in de volgens de wet
verschuldigde hoofdsom begrepen geacht werden; doch is deze
bepaling door art. 10 der wet van 1832 vervallen.
(2)    Ter behoorlijke toepassing van de verordeningen dezer
tabel, in verband met de localiteiten der steden en gemeen-
ten, zijn de Gouverneurs bepaaldelijk aangeschreven.
Resolutie 1 April 1842, »°. 25 (V. n°. 76).
Met evengemelde verordeningen strookt niet de vergun-
ning om wegens het regt, voor vermakelijkheden verschul-
digd, eerst na de volbragte vertooning aangifte te doen.
Resolutie 9 Februari] 1836, n". 76 (V. n°. 41).
Verg. hieromtrent liet arrest van het Prov. Hof van Zuid-
holland
van 24 October 1846 in de 3de aant. op art. 19
der wet.
-ocr page 527-
— 475 —
TABEL 15.
(3) ondernemers, (4) beheerders of kommissarissen
voor het geven, houden, vertoonen of besturen
(8) Ook in verband tot de 2de zinsnede van art. 1 der
wet, wil de wetgever ten deze niet de schouwburgen, maar
de ondernemers van de in schouwburgen gegeven wordende
vermakelijkheden
hebben belast, te dien effecte, dat zoodanig
ondernemer onderworpen is aan de verpligtingen en strafbe-
palingen van artt. 1, 32, § 1, en 37 der wet, en voor de
uitoefening van dit zijn beroep te zijnen name gepatenteerd
moet zijn, zonder zich (daar art. 14 der wet geene over-
schrijving van patent ter zake toelaat) met het patent van
anderen te kunnen dekken. De schouwburgen komen, gelijk
dit door de voorstelling der 3de zinsnede van den Franschen
tekst dezer tabel wordt bevestigd, in deze §, even als in
de 1ste zinsnede van §§ 2 en 3, alleen voor als een vau
de maatstaven tot regeling van het regt, in tegenstelling
van de andere wijze van regeling, in die beide laatstgemelde
§§ aangewezen.
Resolutie 30 Julij 1861, »°. 52.
Zie wijders dezelfde resolutie in aant. 11 hierna.
(4) Bij de oefeningen eener zang-vereeniging, bestaande
uit werkende en honoraire leden, door welke contributien
worden betaald, en die plaats hebben in een lokaal, voor
muzijkpartijen bestemd, moeten de commissarissen der ver-
eeniging
geacht worden als commissarissen eener muzijkparlij
patentregt verschuldigd te wezen.
Arresten Hooye Raad 19 Mei 1847 (V. n". 117) en
10 Juny 1862 (V. n°. 69). •
Voorts moet, met het oog op de resolutie van 11 Sep-
tember 1857, n°. 87 (V. n°. 67) in het aanget. sub 58 op
n°. 41 van tabel XIV, het patent van eene dergelijke ver-
eeniging, of wel van eene sociλteit die muzijkpartijen enz.
-ocr page 528-
— 476 —
TABEL 15.
van (5) schouw- endansspelen, muz$£-, dans-en
eeft, gesteld worden ten haren uame, met bijvoeging van
e namen van een of meer leden des bestuurs.
Resolutie 15 October 1861, n°. 106.
Verg. ook hieromtrent aant. 4 op tabel IX, in verband
met de 2de aant. op die tabel.
(5) Tabel XV vordert niet, — gelijk eene vroegere wet-
geving op het stuk, — dat de vermakelijkheden, bij art. 1 der
wet met een beroep gelijkgesteld, openbaar moeten wezen
om in de termen van belastbaarheid te vallen; weshalve ook
een besloten gezelschap, dat concerten in de daartoe ingerigte
lokalen geeft, deswege ongetwijfeld patentpligtig is.
Arrest Prov. Hof Overijssel 11 December 1888.
Die genootschappen, welke eeniglijk of hoofdzakelijk tot uit-
oefening van- en vordering in kunsten en wetenschappen zijn
ingerigt, als philharmonie- of muzijkgenootschappen, de maat-
schappijen van dicht-, taal- en letterkunde, declamatie en der-
gelijke, zijn naar de onderwerpelijke tabel niet patentpligtig,
dan in zoo verre zij muzijk geven in schouwburgzalen, of de
muzijkpartijen plaats hebben bij inteekening of tegen bepaalde
prijzen,
zoomede ingeval de declamatien den aard mogten
aannemen van liefhebberij-komedien.
Resolutie 19 Januarij 1826, «°. 84 (V. n\\ 21).
Zie diezelfde resolutie in aant. 59 op n°. 41 van tabel XIV.
Intusschen bestaat er in den geest der wet geen bezwaar
om de oefeningen in de toonkunst van leden der daarvoor
opgerigte maatschappijen onvoorwaardelijk voor onbelastbaar te
houden, wanneer daartoe geene andere dan werkende leden,
en dus geene hoorders of hoorderessen worden toegelaten.
Resolutie 20 November 1835, »°. 159.
-ocr page 529-
— 477 —
TABEL 15.
maskeradef&rtyen, en alle andere in deze tabel
onischrevene spelen, partijen en tooneelen, zal,
voor zoo verre de gezegde spelen enz. plaats heb-
ben in zoodanige vaste gebouwen, als tot het
houden van dezelve zijn ingerigt, en onder den
naam van (6) schouwburgen bekend zijn, worden
Worden daarentegen ook contribuerende, niet werkende
leden toegelaten, dan zijn die oefeningen, indien zij gehou-
den worden in concertzalen enz., buiten allen twijfel belast-
baar. •
Arrest Prov. Hof Zuidhoiland 25 Maart 1862, Bevestigd
bij arrest Hooge Raad
10 Juuij 1862 (V. n°. 69).
Voorts brengt het houden van godsdienstige of geschiedkun-
dii/e noorlezingen
voor een aantal daartoe ingeschrevenen, die
daarvoor contributie betalen, geene patentpligtigheid naar
de onderwerpelijke tabel mede.
Resolutie 16 April 1856, n°. 48 (V. n°. 40).
Evenmin voord ragten van landbouwkundigen of letterkundigen
aard.
Resolutie 28 Februarij 1863, n". 180 (V. n°. 49).
Omtrent de patentpligtigheid der mmiglcanten, op concerten
en in schouwburgen spelende,
en van looneelspelers en dansers,
zie n\'8. 128 en 12y van tabel XIV en het daarop aanget.,
zoomede de resolutie van 10 Julij 1846, n°. 63, in aant.
53 op art. 3.
(6) Muzijk- en dauspartijen, gehouden in eene zaal, die
ofschoon aanwezig in een gebouw, waarin zich tevens eene
schouwburgzaal bevindt, echter niet is het lokaal, tot het
geven van tooneel- en andere vertooningen bepaaldelijk inge-
rigt en bestemd, en uit dien hoofde onder den naam van
schouwburg bekend, behooren niet tot de eerste, maar tot
de tweede § der onderwerpelijke tabel.
Kon. besluit. 3 April 1845, n\'. 56 (V. n°. 78).
-ocr page 530-
— 478 —
TABEL 15.
bepaald als volgt:
Voor ieder gegeven wordend spel, partij of
vertooning, l/m van hetgeen hetzelve, zonder
aftrek van onkosten, zoude kunnen opbrengen,
bijaldien (7) al de plaatsen, welke de zaal bevat,
De regeling vau het regt moet naar de eerste § geschie-
den, wanneer de voorstellingen gegeven worden in een tot
het houden van &chouw- en dansspelen opgerigt gebouw (in
casu
eene zoogenaamde salon des variιtιs), en welk gebouw
ook tot andere einden, als bijv. tot het bespelen van een
daar geplaatst biljard, na afloop der daarin gegeven bals,
gebezigd wordt.
Resolutie 12 April 1869, n°. 77.
(7) Daaronder begrepen:
a. die welke voor vorstelijke personen en hunne hof-
houding, benevens voor tooneelspelers of andere per-
sonen beschikbaar worden gehouden.
Resolutie 1 September 1856, «°. 98.
Verg. dezelfde resolutie in aant. 18 hierna.
6. die welke de gangen, loopende ter wederzijde der
banken van het dusgenoemde parterre, kunnen gere-
kend worden te bevatten.
Resolutie 26 Mei 1842, n°. 89.
Het strijdt zoowel met den geest als met de letter der
wet, plaatsen, uit welken hoofde ook, gratis afgestaan,
niet onder de belastbare te rekenen.
Resolutie 30 Julij 1861, »°. 52.
Voorts ziet de resolutie van 80 December 1887, n*. 294
-ocr page 531-
— 479 —
TABEL 15.
tot de verschillende bij de bekendmakingen vast-
gestιlde prijzen waren bezet, zoo nogtans, dat
wegens ieder spel of vertooning voor (8) inteeke-
» ning-prijs(«&on»eme»< courant) gegeven wordende,
(V. 1838, n°. 5), vermeld in het aanget. sub 24 op § 3\'
dezer label, alleen op de daarbij bedoelde ondernemingen,
en moet alzoo in schouwburgen, waar de zitplaatsen ken-
nelijk eene mindere breedte hebben dan zen palmen, elke
zoodanige zitplaats voor ικne plaats gerekend worden.
Resolutie 15 September 1856, n\'. 125.
Hoezeer de wet ten aanzien van de schouwburgen gee-
nerlei onderscheid heeft gemaakt tusschen zit- en staanplaal-
sen,
noch ook tusschen genummerde en niet-genummerde, en
zij duidelijk zegt: „al de plaatsen, welke de zaal bevat,"
er bijvoegende: „dat de berekening geschieden zal in even-
redigheid van den prijs van iedere plaats, zoo als die bij de
bekendmakingen is bepaald," behoort men in de bedoelde
berekening met redelijkheid te werk te gaan, en niet voor
eene plaats te tellen ieder hoekje, in hetwelk zich een aan-
schouwer met moeite zou kunnen plaatsen of werkelijk
plaatst bij die zeldzame gelegenheden, waarin, zoo als
men zegt, de schouwburg de aanschouwere naauwelijks
bevatten kan, en deze elkander als het ware verdringen.
Resolutien 24 Januarij 1820, lelt. W, 1 April 1842,
»°. 25 (V. u\\ 76) en 26 Mei 1842, »°. 89.
Zie voorts omtrent de opneming van het getal plaatsen
in de schouwburgen de 6de aant. op art. 35.
(8) Door inteekeningsprijs te verstaan de overeenkomst of
het beding van een bepaald persoon met den ondernemer
der vertooningen, vσσr dat daarmede een aanvang is gemaakt,
aangegaan om tegen een verminderden prijs een zeker getal
vertooningen in een bepaald tijdvak te kunnen bijwonen,
-ocr page 532-
— 480 —
TABKI. 15.
(9) een derde zal kunnen worden afgetrokken;
alles zonder onderscheid of de voorschrevene spelen
en vertooningen voor rekening van gezegde
ondernemers, beheerders en kommissarissen zelve,
of voor rekening van anderen worden gegeven
of gehouden, en of van dezelve eenig (10) voor-
deel wordt genoten of niet.
Het regt, wegens de musijk-, dans- en maske-
raeόepartijen verschuldigd, zal berekend worden
naar gelang van de helft der plaatsen, welke
de zaal, bij het geven der andere spelen en
vertooningen, gerekend wordt te bevatten.
niet: eene prijsvermindering der plaatsbriefjes, die bij zekere
hoeveelheden worden genomen.
Kon. besluit 22 Fehruarij 1845, n°. 88 (V. n". 60).
(9)    Tooneel vertoon ingen, in het lokaal van een schouw-
burg gegeven, en bijgewoond ten deele door personen, die
zich geabonneerd hebben, en ten deele door de zoodanigen,
die den gewonen intreeprijs betalen, geven aanleiding tot
den aftrek van een derde van het geheel voor de berekening
der verschuldigde regten.
Resolutie 7 April 1887, u\\ 47 (V. n". 44).
(10)    Behalve dat tabel XV de vermakelijkheden, in de
daarbij aangewezen lokalen gehouden, aan het regt onder-
werpt, onverschillig of daarvan al dan niet voordeel wordt
genoten, doen de beperkende bepalingen van § 3 dier tabel
opzigtelijk de natuur- en scheikundige vermakelijkheden
enz. en de beraadslagingen over het onderwerp, bij de
Staten-Generaal gevoerd, voldoende blijken dat winst niet
altijd den grondslag bij de patentbelasting behoeft uit te
maken, en meer bepaaldelijk dat concerten niet kunnen wor-
-ocr page 533-
- 481 -
TABEL 15.
De belasting wegens (11) ieder der in deze §
bedoelde schouwburgen zal, voor het (12) geheele
dienstjaar te zamen, niet meerder kunnen bedra-
gen dan hetgeen (13) eene vertooning, zonder
den gerangschikt onder de vermakelijkheden, die eerst door
de winst belastbaar worden.
Arrest Hof Overijssel 11 December 1888.
(11)     In verband ook tot het reeds opgemerkte in aant. 3
hiervoor, had de wetgever bij de bepaling van een maximum
van regt wegens iederen schouwburg, kennelijk zoodanige
ondernemers op het oog, die, of in verschillende gemeenten
voorstellingen geven, φf in dezelfde gemeente in meer dan
ιιn schouwburg spelen. "Voor elk dier handelingen wilde
hij een maximum van belasting stellen.
Het staat alzoo vast, dat iedere directie, onderneming of
bestuur, hetzij dit uit ιιn of meer personen besta, verpligt
is zich voor ieder spel of iedere vertooning van patent te
voorzien, en dat wanneer er twee, drie of meer directien op-
treden om voorstellingen in denzelfden schouwburg voor
eigen rekening te geven, dezelfde verpligting op ieder hunner
rust; zijnde het ten deze bepaalde maximum voor het ge-
heele dienstjaar op ieder hunner toepasselijk.
Resolutie 30 Julij 1861, n°. 52.
(12)    Bij de wet is voorgeschreven de percentswijze be-
rekening van het regt voor iedere voorstelling, met bepaling
van een maximum, en tevens dat het regt verschuldigd is
voor iedere vertooning. Een en ander sluit ten deze alle
denkbeeld van splitsing in kwartalen uit; gelijk dit ook met
de onderling in verband staande artt. 12 en 13 der wet in
strijd zou zijn.
Resolutie als voren.
(13)    In het geval dat jaarlijks slechts de opbrengst van
31
-ocr page 534-
— 482 —
TABEL 15.
aftrek van onkosten , zoude kunnen opbrengen,
bijaldien al de plaatsen, welke de zaal bevat, tot
de volle, bij de bekendmakingen, voor de (14) ge-
ιιne vertooning ten kohiere wordt gebragt, moet het iegt
berekend worden naar al de plaatsen die de zaal bevat,
zonder aftrek van het in de 2de alinea dezer § bedoelde
een derde, en wel de plaatsen, voor vorstelijke personen en
hunne hofhouding bestemd, naar den voor de aanzienlijkste
zitplaatsen bepaalden prijs.
Resolutie 1 September 1856, »\\ 98.
Verg. dezelfde resolutie in aant. 7 hiervoor.
(14) In gezonden zin kan het woord gewone ten deze
wel niet anders zijn dan wat zich geregeld herhaalt, in
tegenstelling van buitengewoon; iets dat zeldzaam of niet ge-
regeld
voorkomt. Buitengewone of niet gewone voorstellingen
zijn blijkbaar alleen de zoodanige, waarvan de intreeprijzen
in een exceptioneel geval, bijv. wegens het engageren van
een of meer beroemde kunstenaars, ter gelegenheid van fees-
ten of om andere redenen zijn verhoogd.
Bijaldien een ondernemer derhalve in denzelfden schouw-
burg op geregelde tijden verschillende, bijv. looneel- en opera-
voorstellingen geeft, om het even hoe groot het aantal van
deze of gene zijn moge, dragen beiden gelijkelijk het karak-
ter van gewone voorstellingen. Voor beiden is hij aan het
regt van l percent onderworpen, doch bij de berekening
van het maximum van regt moeten, bij verschil van intree-
prijzen
, beiden in de rede van haar aantal in rekening komen.
Naar de wet toch moet als maximum der belasting ιιne ge-
wone
representatie tot haar volle bedrag worden genomen,
zoodat er bij verschil van intreeprijzen der gewone voor-
stellingen evenmin grond bestaat om te kiezen die de minste
als die de meeste bruto opbrengst kan opleveren.
Resolutie 30 Julij 1861, n\\ 52.
-ocr page 535-
— 483 —
TABEL 15.
wone vertooningen vastgestelde prijzen waren bezet.
§ 2.
(15) Het patent, verschuldigd door onder-
nemers, (16) beheerders of kommissarissen van
(17) muzijk-, dans- en wias&eradepartijen, vaux-
hals, (17bis)
steekspelen, veldfeesten, liefhebberg-
komediλn enz. , onverschillig of de voorschrevene
partijen en vertooningen voor rekening van gezegde
personen zelve of voor rekening van anderen
plaats hebben, en of van dezelve eenig (18) voor-
deel wordt genoten of niet, zal, voor zoo verre
dezelve (ISbis) niet in de schouwburgen, onder § 1
van deze tabel vermeld, gehouden worden, worden
berekend op den navolgenden voet:
492.          a. Wanneer de gezegde spelen of partijen
(19) bij inteekening worden gehouden:
(15)    Zie aant. 2 hiervoor.
(16)    Zie aant. 4.
(17)    Zie aant. 5.
(176is) Zie ook aant. 22.
(18)    Zie aant. 10 hiervoor, zoomede het Koninklijk
besluit van 1 Augustus 1838, n°. 65 (V. n". 85) in aant.
20 hierna.
{I8iis) Zie aant. 6.
(19)     Wanneer een der spelen enz., bedoeld bij de onder-
werpelijke §, bijgewoond wordt door personen, door of voor
wie vooraf tot de bijwoning voor een bepaalden prijs getee-
kend is, en door personen, die, zonder geteekend te heb-
ben, denzelfden of een\' hoogeren prijs betalen, moet de
aanslag geregeld worden naar lett a. der onderwerpelijke §,
-ocr page 536-
— 484 -
TABEL 15.
IN GEMEENTEN VAN DEN \'.
2den
4den, 5den
lsten rang.
en
3den rang.
en
6den rang.
Voor iederen in teeken aar
en voor
iedere partij, spel of
vertooning.
30 cents.
27 cents.
21 cents.
18 „
12 „
8 „
5 „
16 „
11 „
7 „
4 „
13 „
8 „
6 „
3 „
8 „
7 „
6 „
Zoo de prijs der in-
teekeningvoorelkeii dag
voor iederen persoon be-
draagt:
ƒ3.00 en daarboven . . .
- 2.00 tot beneden /"3.00
-1.50 „ „ -2.00
-1.00 „ „ -1.50
beneden - 1.00
Zoo de prijs der intee-
kening niet vooraf is
bekend ..........
ook onder de inteekenaren begrijpende die de spelen bijwo-
nen zonder vooraf daarvoor te hebben geteekend.
Resolutie 7 April 1887, «°. 47 (V. n". 44).
Wanneer in sociλteit-lokalen of in de zalen van genoot-
schappen voor toonkunst enz. concerten of andere partijen
met voorafgaande inteekening plaats hebben, en er eene
voorloopige bijdrage wordt gevorderd van minder dan f 1.50,
moet het gezamenlijk aantal leden volgens lett. a van § i
dezer tabel tot grondslag van den aanslag genomen worden,
en wel tegen acht cent voor ieder lid en voor elke partij in
de steden van den lsten rang. Zoo de voorloopige bijdrage
ƒ 1.50 of meer beloopt, bedraagt het verschuldigde regt
twaalf, achttien of dertig cent, volgens het tarief, onder ge-
-ocr page 537-
— 485 —
TABEL 15.
Zullende niettemin het regt voorschreven in
geen geval minder kunnen bedragen dan dat,
hetwelk is bepaald voor dezelfde spelen of ver-
tooningen , in de gevallen hierna onder letter b
van deze § vermeld.
En wordt door inteekening verstaan: alle ver-
bindtenis tot (19&is) het betalen van eene vooraf be-
paalde som, of van een zeker aandeel in de te
maken onkosten enz., onverschillig of dezelve voor
ιιne of meerdere partijen tevens wordt aangegaan.
melde lett. « § 2 dezer tabel voorkomende. In allen ge-
valle moeten ook onder de inteekenaren worden begrepen
die tegen betaling eener intreeprijs worden toegelaten of
geοntroduceerd, zonder dat vooraf door of voor hen is inge-
schreven.
Resolutie 17 April 1839, n\'. 87 ("V. n°. 69).
Om zich in het algemeen te verzekeren, dat de vreemde
concertgevers zich van hunne verpligtingen in betrekking
tot het regt van patent behoorlijk kwijten, behoort men
of a priori tot een verhoogden aanslag ambtshalve over te
gaan, wanneer het namelijk blijkt dat er meer personen
hadden ingeteekend dan de aangifte medebrengt, of , des
noods, hen later te bekeuren op heeter daad, wanneer na-
melijk het aantal toehoorders of aanschouwera grooter dan
het aangegevene blijkt te zijn.
Resolutie 19 Februari] 1840, «°. 63.
Zie ook de resolutie van 25 April 1844, n°. 15 (V. n°.
99) in de 9de aant. op art. 25.
(l9oό) Een ondernemer van publieke vermakelijkheden,
die in eene muzijkzaal muzijk laat maken, niet ter begelei-
ding of opluistering van andere vermakelijkheden, maar als
-ocr page 538-
— 486 —
TABEL 15.
493.          b. Ingevalle het intree-geld (20) zonder vooraf-
gaande inteekening wordt betaald:
hoofdvermaah, mei toelating van personen, welke ter bijwo-
ning dier muzijk een vasten abonnementsprijs betalen, zoo-
dat die gelden, voor welk gedeelte dan ook, daartoe strekken,
zoomede van anderen, voor wier toelating aldaar entree wordt
betaald, is deswege patentpligtig, terwijl het niets afdoet
of hij al dan niet is mede-eigenaar van het bewuste lokaal,
of het orchest in zijne vaste dienst is, en evenmin of de
partijen vooraf worden aangekondigd.
Arrest Hooge Raad 25 November 1862 (V. 1863, n". 67).
(20) De omstandigheid dat de bekostiging der door eene
sociλteit gegeven muzijkpartijen niet gevonden wordt uit
speciale inteekening of intreepr ijzen, maar uit het overschot
der penningen, door de leden als jaarlijksche contributie ter
instandhouding hunner vereeniging tot uitspanning bijeen-
gebragt, kan geene aanleiding geven om ter zake geen pa-
tentregt te vorderen, omdat voor de belastbaarheid dezer
partijen het al dan niet behalen van voordeel daarmede eene
onverschillige zaak is, en de strekking tot vermaak of uit-
spanning
daartoe volstaat.
Kon. besluit l Augustus 1888, »°. 65 (V. n*. 85).
In gevallen echter als de bedoelde, waarin de kosten
!;evonden worden uit de gewone contributie der societeils-
eden als zoodanig, behoort de aanslag te geschieden niet
naar lett. a, maar naar lett. b van § 2 dezer tabel; terwijl
aan controleur en zetters blijft overgelaten, ten aanzien van
de bijzonderheden der toepassing, wat de onderscheiden
categorien van aanslag betreft, zich te rigten naar den om-
vang van iedere zaak en naar andere omstandigheden, die
daarbij in aanmerking zouden kunnen komen.
Besolutie 7 Junij 1869, »°. 45 (V. n°. 59).
-ocr page 539-
— 487 —
TABEL 15.
Indien societeithouders aan de leden in de sociλteiten
danspartijen geven, al is het ook zonder voorafgaande in-
teekening, moet daarvoor een afzonderlijk patentregt gevor-
derd worden.
Resolutie 17 April 1889, »°. 87 (V. n°. 69).
Wanneer een tapper zoogenaamde vocale en instrumentale
soirees
houdt, waarbij een intreegeld wordt gevorderd, dat
bij de vertering in betaling wordt aangenomen, en hij dit
middel alleen bezigt om zich te verzekeren, dat niemand
in zijn huis komt om deel te nemen aan de aldaar plaats
hebbende mnsijk of dans zonder eenige vertering te maken,
zich bepalende tot het eischen van niet meer dan de waarde
van het verteerde, d. i. van zoodanigen prijs als gewoonlijk
in soortgelijke huizen van gelijke klasse en in diezelfde stad
of plaats daarvoor wordt betaald, is het zoogenaamde intree-
geld
niet anders te beschouwen dan als eene vσσrbetaling van
hetgeen werkelijk verschuldigd zal worden, en behoeft hierin
geene aanleiding te worden gevonden tot het heffen van een
regt van patent naar deze tabel; doch ingeval bij zulk eene
schikking meer dan de geheele waarde van het verteerde
gevorderd wordt, is dat regt ontwijfelbaar verschuldigd.
Resolutie 7 Januari] 1840, n°. 68.
In den geest van het vorenstaande is door de Arrondis-
sements-Kegtbank te Utrecht beslist, dat een koffijhuishou-
der, die bij bijzondere gelegenheden zijn koffijhuis voor
muzijk- en danspartijen openzet, deswege patentpligtig is,
wanneer het vooruitbetalen van het gelag, en wel hooger dan
gewoonlijk, de voorwaarde der toelating is.
Vonnis 21 October 1850.
Wanneer de danspartijen gratis en zonder voorafgaande in-
teekening
worden gegeven, is deswege geen afzonderlijk regt
verschuldigd, doch zal op het voordeel van zoodanige partijen
-ocr page 540-
— 488 —
TABEL 15.
IN GEMEENTEN VA*
I DEN :
2den
4den,5den
listen rang.
en
en
|
3den rang.
6den rang.
Voor iedere partij,
spel of
vertooning.
/\' 18.00
f 16.00
ƒ 13.00
- 11.00
- 10.00
- 8.00
- 7.00
- 6.00
- 5.00
- 4.50
- 4.00
- 3.00
- 2.50
- 2.25
- 1.75
- 2.00
- 1.80
- 1.40
- 1.25
- 1.10
- 0.90
Wanneer de prijzen
der (21) plaatsen ge-
steld zijn op:
ƒ3.00 en daarboven. ..
- 2.00 tot beneden/3.00
-1.50 „
         „ -2.00
-1.00 „        „ -1.50
-O.50 „         „ -1.00
-0.30 „ „ -0.50
beneden - 0.30
En wordt bepaald , dat het patentregt voor de
onder letter a en b van deze § bedoelde spelen
of partijen alleen verschuldigd is, wanneer dezelve
worden gegeven of gehouden in de (21a) gewone
moeten gelet worden bij de bepaling van den aanslag der
patentpligtigen als herbergiers, tappers, koffijhuishouders enz.
Circulaire 27 Augustus 1819, lelt. T, U, V, Vr. 4
(V. 1823, »°. 103).
(21) Zie omtrent de berekening der staan- en zitplaatsen
de 7de aant. op deze tabel.
(21a) Onder gewone muzijkzalen te verstaan lokalen waarin
doorgaans muzijkpartijen of concerten plaats hebben.
Arrest Hof Zuidholland 25 Maart 1862 (V. n°. 6H).
-ocr page 541-
— 489 —
TABEL 15.
dans- of muzijkzalen, alsmede in de huizen, tuinen
enz. van logement", koffijhuis-, ko!legietuin- en
societeithouders (de (21 bis) sociλteiten of tuinen,
onder n". 41 van tabel n°. 14 vermeld, daaronder
begrepen), alsmede in die van tappers, wijnhuis-
houders , dans- en muzijkmeesters (22).
Zie ook hetzelfde arrest iu aant. 5 op deze tabel.
(2L£i«) Zie aant. 4 hiervoor.
(22) Vermits de manιges niet kunnen worden gerangschikt
onder de lokalen of plaatsen, vermeld aan het slot dezer §,
is ook door manegehouders geen patentregt verschuldigd we-
gens het houden van carrousels of het geven van onderwijs in
de rijkunst, met muzijk gepaard.
Resolutie 17 April 1843, «°. 77 (V. n\\ 58).
Ofschoon een wedren naar zijn aard gelijkgesteld zou
kunnen worden met een steekspel of veldfeest, waarvan de
onderwerpelijke § gewag maakt, is dergelijke vermakelijkheid
nogtans niet aan het patentregt onderworpen, wanneer die
in eene, daarvoor afgehuurde weide gehouden wordt, omdat
voor de vermakelijkheden enz. in deze §, naar hare slotbe-
paling, dan allιιn patentregt is verschuldigd, wanneer zij
gegeven worden in de aldaar bedoelde huizen of tuinen.
Resolutie 25 October 1861, »". 86.
Ook kerkgebouwen behooren niet tot de lokalen of plaat-
sen, ten slotte der meergemelde § opgenoemd. Derhalve
moet een orgelconcert, door een organist bij inteekeniug
in een zoodanig gebouw gegeven wordende, beschouwd wor-
den als van het patentregt te zijn vrijgesteld.
Resolutie 21 December 1859, »°. 47.
-ocr page 542-
— 490 —
TABEL 15.
§ 3.
De ondernemers of bestuurders van
(23) openbare schouw-, tooneel-, dans-, paarden-
rijders-, koordendansers-, springers-, marionetten-
en goochelspelen; van vertooningen van natuur-
(23) Dergelijke vertooningen en tentoonstellingen, in lo-
kalen als bij het slot van § 2 vermeld, gegeven wordende,
vallen niet onder de toepassing van een der tarieven dier §,
maar onder die van de onderwerpelyke.
Resolutie 16 Maart 1826, n\\ 55 (V. n°. 53).
Vermits in § 2 van geene tentoonstellingen sprake is, en
die van bloemen en gewassen der Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw niet met de
bedoeling van winst, maar ter bevordering van algemeen nut
worden ondernomen, kan ook het alhier bepaalde ten aan-
zien dier tentoonstellingen buiten toepassing blijven, niet-
tegenstaande daarop ook andere personen, geene leden der
maatschappij zijnde, tegen betaling van intreegeld worden
toegelaten.
Resolutie 6 February 1854, »\\ 169.
Zij die tegen bepaalden intreeprijs de vervaardiging van
voorwerpen uit glas vertoonen, en deze voorwerpen in hui-
zen of gebouwen van derden tentoonstellen en verkoopen,
behooren in het patentregt betrokken te worden ιn naar
§ 3 van tabel XV, ιn naar § 1 B van tabel VII.
Resolutie 7 July 1854, n\\ 62 (V. 1856, n°. 87).
De ondernemers van de onder deze § genoemde spelen
zijn een afzonderlijk regt van tapper verschuldigd ter zake
van de dranken, die zij in de lokalen, waarin de vermake-
lijkheden gegeven worden, verkoopen.
Resolutie 11 Juny\' 1844, n". 109 (V. n°. 164).
-ocr page 543-
— 491 —
TABEL 15.
en scheikundige vermakelijkheden, natuurlijke zeld-
zaamheden en voortbrengsels der kunst, en van
alle andere dergelijke gewinshalve gegeven wordende
vertooningen en tentoonstellingen (die van schilde-
rijen en panorama\'s niet uitgezonderd) zullen,
voor zoo veel dezelve geen plaats hebben in de
schouwburgen, in § 1 van deze tabel bedoeld,
worden belast als volgt:
494.         a. Wanneer er voor de aanschouwers (24) zit-
plaatsen zijn bestemd:
(24) Dit woord is ook van toepassing op de in voorschre-
ven lokalen voor het oogmerk te plaatsen stoelen of banken.
Resolutie 16 Maart 1826, »°. 55 (V. n°. 53).
De onderwerpιlijke §, welke den aanslag wil hebben ge-
regeld in evenredigheid met het aantal zitplaatsen, hetwelk
de zaal of tent bevat, laat geene aangifte toe in verhouding
met het aantal bezette plaatsen; zullende de betrokken amb-
tenaren vooral moeten toezien en doen toezien, dat de rege-
ling der patenten wegens de vermakelijkheden stiptelijk
geschiede naar de wet; terwijl eene onderlinge vergelijking
der aanslagen ten laste van denzelfden persoon in de ver-
schillende gemeenten tot dat einde zeer dienstig zal kunnen zijn.
Resolutie 9 Februari] 1836, »°. 76 (7. n". 41).
Ter bevordering eener gewenschte gelijkvormigheid over
al de provinciλn en voorkoming van misbruiken ten deze,
is de breedte der zitplaatsen in de tenten der spelen en
vermakelijkheden, waarnaar het regt berekend behoort te
worden, algemeen bepaald op zes palmen voor iedere zitplaats.
Resolutie 30 December 1S37, n\\ 894 (V. 1838, n°. 5).
Verg. voorts aant. 7 hiervoor, doch enkel in zoo verre zij
tot zitplaatsen betrekking heeft.
-ocr page 544-
— 492 —
TABEL 15.
IN
GEMEENTEN VAN DEN :
2den
4den, 5den
1 sten rang.
en
en
3den rang.
6den rang.
Voor eiken dag,
waarop
de spelen of vertooningen
plaats hebben.
f 2.00
f 1.80
/ 1.40
- 1.20
- 1.10
- 0.85
- 0.80
- 0.70
- 0.55
- 0.50
- 0.45
- 0.35
- 0.30
- 0.25
- 0.20
- 0.20
- 0.15
- 0.12
- 0.12
- 0.10
- 0.08
Zoo de prijzen dei-
voornaamste zitplaatsen
bedragen:
f 3.00 en daarboven. . .
- 2.00 tot beneden ƒ3.00
-  1.50 » » - 2.00
-  1.00 »         » - 1.50
-  0.50 »         » - 1.00
- 0.30 » » - 0.50
beneden - 0.30
wegens iedere twintig zitplaatsen, welke de zaal
of tent (24tσ) bevat, de gebrokene twintigtallen
voor geheele te nemen ; zullende evenwel de som
der regten nimmer mogen dalen beneden die, welke
voor dezelve spelen en vertooningen, in de geval-
len hierna onder b vermeld, is bepaald.
495.         b. Wanneer de spelen of vertooningen enz.
worden gegeven op plaatsen, waar (25) geene
(24tσ) Zie de voorafgaande aant.
(25) De overdekte carrousels of zoogenaamde mallemolens
behooren naar § 3, lett. b, dezer tabel belast te worden.
Resolutie 16 Maart 1855, »\'. 104 (V. 1856, n". 29).
-ocr page 545-
— 493
TABEL 15.
zitplaatsen gevonden worden :
IN 1
3EMEENTEN VAN DEN :
2den
4den, 5den
lsten rang.
en
en
3den rang.
6den rang.
Voor eiken dag ,
waarop
de spelen of vertooningen
plaats hebben.
f 5.00
ƒ4.50
f3.50
- 3.00
- 2.70
- 2.10
- 2.00
- 1.80
- 1.40
- 1.25
- 1.10
- 0.90
- 0.75
- 0.70
- 0.50
- 0.50
- 0.45
- 0.35
- 0.30
- 0.27
- 0.20
Zoo
de prijzen der
hoogste plaatsen
bedra-
gen:
ƒ3.00
en daarboven. . .
- 2.00 tot beneden ƒ3.00
-1.50
» »
-2.00
-1.00
» »
-1.50
-0.50
» »
-1.00
-0.30
» »
-0.50
beneden
-0.30
Zie wegens de mikijkanten, die zich ten platten lande en
in kleine steden bepalen tot het spelen in openbare herber-
gen en andere lokalen, of wel bij particulieren tot het ge-
leiden van den dans, de resolutie van 10 Julij 1846, n°. 63,
in de 53ste aant. op art. 3.
Zie desgelijks wegens muzikanten en andere sujetten in
dienst van ondernemers van tooneel- en paardenspellen, goo-
chclaars en anderen, de resolutie van 9 Julij 1844, n°. 240,
in het aanget. op n". 128 en 129 van tabel XIV.
-ocr page 546-
— 494 —
(1) TABEL N°. 16.
;tv. 1852\' Eigenaars, vaste huurders en andere vaste gebruikers
art. l.
              van binnenvaartuigen.
§ 1.
Wegens (2) de vaartuigen, die op de bin-
(1)     Verg. artt. 4 en 6, § 4.
Bij art. 3, lett. m, der wet van 1819 werden o. a. de
schippers, schuitenvoerders, benevens de veer- en pontlieden,
wat den vervoer van personen of goederen betreft, van het
patentregt vrijgesteld. Die bepaling is in zoo verre bij art.
12 der wet van 1823 opgeheven en de eigenaars, schippers
en directievσerenden van binnenschepen
, schuiten en vaartuigen,
bij vervanging tevens van het binnenlandsch tonnegeld, aan
het regt van patent onderworpen volgens de regelen der
daarbij vastgestelde tabel XVI. Die tabel is bij art. 1 der
wet van 1852 (zie het 2de lid van art. 4 van het onder-
werpelijk zamenstel) door de tegenwoordige vervangen, waar-
bij , met eene aanmerkelijke vereenvoudiging der klassificatie,
de vaartuigen aan een lager regt dan vroeger onderworpen
worden.
Voorts zijn met de oude tabel XVI als vervallen te be-
schouwen alle vroegere voorschriften, tot hare uitvoering
gegeven, in zoo verre die niet tot toelichting der tegen-
woordige tabel in dit werk zijn opgenomen.
(2)     De bepalingen dezer §, in verband beschouwd met
die van § 8, stellen buiten twijfel dat ook het enkel bezit
van een vaartuig patentpligtig maakt.
Intusschen kan hieromtrent uitzondering worden gemaakt
ten aanzien van scheepmakers, in wier handen de vaartui-
fen een voorwerp van handel zijn, of die oude, buiten ge-
ruik gestelde vaartuigen overnemen, hetzij ter slooping,
hetzij om, na gekalefaterd te zijn, wederom te worden verkocht.
-ocr page 547-
— 495 —
TABEL 16.
nen-zeeλn, meren, rivieren, vaarten of wateren van het
rijk zich bevinden, of waarmede door de opene zee,
langs de kusten of ook over de wadden, de (3) kust-
vaart van de eene zeehaven des rijks naar de andere wordt
uitgeoefend, en wegens de vaartuigen, het rijk van de
landzijde binnenkomende, is door de eigenaars (3bis),
vaste huurders of andere vaste gebruikers een regt van
patent verschuldigd, berekend naar de ruimte dier vaar-
tuigen, in verband met hunne klassificatie naar § 3.
§ 2.
De (4) ruimte is het aantal tonnen, liet-
De alzoo ongebruikte en aan scheepmakers of scheeps-
timmerlieden toebehoorende vaartuigen behoeven derhalve
niet in het regt van patent te worden betrokken, mits de
belanghebbenden die vaartuigen aan een ketting leggen,
voorzien van een slot, waarvan de sleutel bij den ontvanger
moet berusten, en zij zich wijders verbinden om den amb-
tenaren te allen tijde gelegenheid te geven, naar de behoor-
lijke sluiting onderzoek te doen.
Resolutie 24 April 1852, n\\ 39 (V. n\\ 56).
Zie omtrent de patentpligtigheid der Nederlandsch-Belgische
spoorwegmaatschappij
voor hare stoombooten, de resolutie van
20 Mei 1856, n°. 71 , in aant. 1 op art. 1.
(8) Als zoodanig o. a. te beschouwen het varen van
Vlissingen naar Scheveningen.
Resolutie 22 Februari] 1856, »•. 47.
(Sbis) Zie omtrent vaartuigen, niet in vaste huur of vast
gebruik zijnde, de aant. 54 en 64 hierna.
(4) Met deze § behooren in verband te worden beschouwd
-ocr page 548-
— 496 —
TABEL 16.
welk het vaartuig inhoudt, de ton gerekend ter grootte
van eene kubieke el, onder aftrekking van een derde
voor de ruimte, ingenomen wordende door de (5) mast-
en pompkokers, kabelstellingen, roeven, dekken, roei-
banken enz.
Bovendien wordt, voor zoo veel de stoombooten be-
treft, de ruimte, door de machinekamer ingenomen, van
de belastbare ruimte afgetrokken.
Gedeelten van eene ton worden verwaarloosd.
§ 3.
De vaartuigen worden verdeeld in de vol-
gende twee klassen:
Eerste klasse.
496.          Vaartuigen, waarvan de ladingsplaatsen, geheel
of gedeeltelijk, doorgaans of tijdelijk, op eene
regelmatige wijze zijn overdekt, of tot zulk eene
bedekking zijn ingerigt, met uitzondering nog-
tans van de navolgende :
de bepalingen van §§12—17 op het stuk der metingen, mits-
gaders het daarop aanget., en meer bijzonder de resolutie
van 25 Mei 1852, n°. 93, vermeld in aant. d op het regie-
ment voor de meting, — art. 10 der instructie voor de
scheepsmeters, en de resolutie van 11 Mei 1852, n°. 109,
vermeld in aant. f op die instructie.
(5) De kokers benoodigd voor de masten, die op voorbij
Keulen varende schepen, ten gevolge van het bouwen eener
vaste brug aldaar, moeten gestreken worden, behooren tot
de ruimten, weswege volgens deze § een derde van de ruimte
wordt afgetrokken.
Resolutie 20 Mei 1859, «°. 45 (V. n°. 64).
-ocr page 549-
— 497 —
TABEL 16.
497.         a. Vaartuigen, waarvan de bedekking alleen
uit zeildoek bestaat, en welke niet enkel
of voornamelijk tot vermaak geschikt zijn;
497.         b. Vaartuigen (6), waarmede nimmer andere
voorwerpen worden vervoerd dan visch,
groenten , aardappelen , brandstolfen , rijs ,
wier, kalk, pleister, cement, dekmaterialen,
puin, kleiaarde, pijpaarde, zand, grind,
mergel, water, spoeling, slijk, modder,
vuilnis, mestspecien, riet, biezen, leijen,
gebakken en ongebakken ruwe steen, dak-
pannen, metaalerts;
497.         c. Zoogenaamde korenligters, alsmede de vaar-
tuigen, welke alleen als magazijnen en berg-
plaatsen of enkel als kantoor of woning
worden gebezigd, onverschillig in welken
toestand zij zich bevinden, en of zij al dan
niet nog tot varen kunnen worden gebruikt.
(6) De voorstelling van § 3 b der XVIde tabel laat niet
toe, onder de aldaar genoemde voorwerpen ook hooi en siroo
te begrijpen.
Resolutie 8 September 1852, n\'. 49 (V. n\'. 168).
Evenmin ijzer, geslagen louw, vitriool, olie, pek, verwwa-
ren
en dergelijke goederen.
Vonnis Arr.-Regtbank Winschoten 17 Februari) 1859.
Ook geene beetwortelen.
Resolutie 4 September 1867, »•. 18 (V. n°. 124).
Daarentegen wel tot bemesting bestemde haardasch, zoo-
mede krijt, als zijnde dit laatste eene der onderscheidene
soorten, waarin de kalk verdeeld wordt.
Resolutie 80 Julij 1861, n°. 78.
32
-ocr page 550-
— 498
TABEL 16.
Tweede klasse.
498.          Geheel opene of onoverdekte vaartuigen, alsmede
zoodanige (6bis) overdekte, welke hiervoren van
de eerste klasse bepaaldelijk zijn uitgezonderd.
§ 4.
Het (7) regt bedraagt: wegens de vaartui-
gen van de eerste klasse 20 cents, en wegens die van
de tweede klasse 12 cents voor iedere ton inhoud.
(7bis) 499 a 502. De vaartuigen, geheel of voorna-
(/obis) De Commissarissen des Konings verzocht, de ge-
meentebesturen aan te bevelen om bij de aangifte van
overdekte vaartuigen naar de 2de klasse, de schippers bepaal-
delijk opmerkzaam te maken op de 7de vraag, lett. b, van
het daartoe betrekkelijk aangiftbiljet, voor zoo ver daarbij
met name worden aangegeven de goederen, wier uitsluitend
vervoer zoodanige vaartuigen in de 2de klasse doet vallen.
Resolutie 24 Februari) 1864, n°. 81, lid B l* b ("V. n\'. 29).
(7) Ten aanzien van het verschuldigde regt bestaat er
geen onderscheid tusschen inlandsche en vreemde vaartuigen,
en wordt het binnenlandsch vervoer door vreemden toege-
laten voor hetzelfde regt dat inlanders betalen, behoudens
het bepaalde bij § 6.
Resolutie 24 April 1852, n". 39 (V. n". 56).
En behoudens het bepaalde bij art. 21 van het verdrag
met Pruissen enz. van 81 December 1851. Zie aant. 27
hierna.
(Ibis) De alhier bedoelde vaartuigen worden gerangschikt
onder de navolgende statistieke nummers :
N°. 499. Overdekte vaartuigen, geheel of voornamelijk tot
.
-ocr page 551-
— 499 —
TABEL 16.
melijk tot vermaak aangelegd of dienende; (8
vermaak aangelegd of dienende, belast met 30
cent per ton.
N°. 500. Onoverdekte vaartuigen als voren, belast met 18
cent per ton.
N°. 501. Overdekte vaartuigen, die, hetzij al of niet op
vastgestelde tijden, van de eene bepaalde plaats
tot de andere heen en weder varen, of daartoe
tijdelijk worden gebezigd, veerponten, veerstoom-
booten, overvaartschuiten en schuiten van gier-
bruggen, belast met 30 cent per ton; en
N°. 502. Onoverdekte vaartuigen als voren, belast met 18
cent per ton.
(8) Ten aanzien der vaartuigen, die, hetzij al of niet
op vastgestelde tijden, van de eene plaats tot de andere
heen en weder varen, behoeft niet te worden onderzocht
of die vaartuigen in vaste beurten of veren varen, als zoo-
danig door het openbaar gezag ingesteld.
Resolutie 24 April 1852, n\\ 39 (V. n\'. 5«).
Op het verzoek van zekeren J. v. D. om niet als beurt-
schipper te worden aangeslagen, omdat hij, ofschoon bijna
geregeld tusschen A. en R. varende, op geene vastgestelde
dagen afvaart, en beurtschippers de zoodanige zouden zijn,
die door het gemeentebestuur zijn aangesteld — is te kennen
gegeven: dat, vermits de wet aan verhooging onderwerpt de
vaartuigen, die van de eene bepaalde plaats tot de andere
heen en weder varen, hetzij dit al of niet op vastgestelde
tijden geschiedt, en zonder de toepasselijkheid der verhoo-
ging van eene aanstelling des gemeentebestuurs afhankelijk
te maken, aan voorschreven verzoek niet kan worden voldaan.
Resolutie 17 September 1858, »°. 77.
-ocr page 552-
500 —
TABEL 16.
die , welke , hetzij al of niet op vastgestelde tijden,
van de eene bepaalde plaats tot de andere heen
en weder varen of daartoe tijdelijk worden ge-
bruikt; de veerponten ; de veerstoombooten; de
overvaaftschuiten en de schuiten der gierbruggen
Het beginsel dat de wet de hoogere patentpligtigheid van
vaartuigen, welke, hetzij al of niet op vastgestelde tijden,
van de eene plaats tot de andere heen en wedervaren of
daartoe tijdelijk worden gebruikt, niet afhankelijk heeft ge-
maakt van eene aanstelling der belanghebbenden door de be-
trokken gemeentebesturen, is ook bevestigd door de Arron-
dissements Kegtbank te Haarlem.
Vonnis 1 December 1859.
Een schip dat gedurende den zomer zoo veel mogelijk ge-
bezigd is om tusschen Ameland en Holwerd op niet vastge-
stelde tijden heen en weder te varen, moet beschouwd worden
als in de 2de alinea van § 4 te vallen, hoezeer dan ook de
belanghebbende gedurende dat tijdsverloop met dit schip
haar Groningen of Harlingen is geweest, als hem zulks
voordeeliger uitkwam.
Uitspraak van Gedeputeerde Staten van Friesland van 6
December 1859, medegedeeld hij resolutie van 23
Maart 1860, n". 26 (V. n°. 34).
De verhoogde belasting is niet toepasselijk op de vaartui-
gen van schippers, in gestadige dienst van steenfabrijkanten,
ten wier behoeve zij turf aan- en steenen wegvoeren, al
ware het dat met de bedoelde vaartuigen steeds tusschen
dezelfde plaatsen heen en weder werd gevaren.
Resolutie 25 Mei 1852, n°. 97 (V. n°. 117).
Evenmin op de vaartuigen van zoodanige schippers, die
de gewoonte hebben den turf, waarin zij handel drijven,
-ocr page 553-
— 501 —
TABKI, 16.
zijn onderworpen aan eene verhooging, gelijk-
staande met de helft van het regt der klasse,
waartoe zij behooren.
§ 5.
(9) Vrijstelling van het regt wordt verleend,
wegens:
a. De vaartuigen (10), in eigendom aan het Rijk toe-
uit de veenderijen naar eene en dezelfde gemeente ter ver-
koop te voeren, zoodat zij tusschen die gemeente en de
veenderijen gestadig heen en weder varen.
Resolutie 2 Junij 1852, »°. 97 (V. n°. 118).
(9)     Geen der bij deze § toegekende vrijstellingen is toe-
passelijk op de overdekte trekschuiten, toebehoorende aan
zekere hervormde gemeenten, en dienende, onder den naam
van kerkschuitjes, om de leden der gemeenten, in afgelegen
plaatsen woonachtig, geregeld eiken zondag, doch zonder
betaling van vracht, naar de kerk en vervolgens huiswaarts
te voeren.
Resolutie 22 September 1854, n°. 72.
De bepalingen van § 28 der oude tabel XVI omtrent de
acten van vrijstelling zijn in de onderwerpelijke tabel niet over-
genomen.
Op de vrijstellingen, hierna onder lett. e, d, e en /voor-
komende, behoort in het bijzonder de aandacht te worden
gevestigd.
Resolutie 24 April 1852, n". 39 (V. n°. 56).
(10)     Vermits een vaartuig, om in de vrijstelling van §
5 a te kunuen deelen, in eigendom aan het rijk moet toebe-
hooren,
en het vaartuig van den aannemer der betonning en
-ocr page 554-
— 502 —
TABEL 16.
behoorende en uitsluitend in \'s Rijks dienst gebezigd
wordende, \'s Rijks loodsdienst daaronder begrepen;
b.     De brandschuiten, asch- en vuilnisschuiten, werk-
schuiten, booinsluiters- of wachtschuiten en derge-
lyke, voor zoo ver zij uitsluitend in dienst zijn
van en behooren aan gemeenten, dijk- of polder-
besturen ;
c.      De schepen, van Nederlandsche of vreemde zee-
brieven voorzien, onbeladen (11) aan de landzijde
het Rijk (12) binnenkomende, en in het algemeen
bebakening van de Texelsche zeegaten bevonden is dat ver-
eischte niet te bezitten, is dieus verzoek om vrijdom afgewezen.
Resolutie 15 Junij 1852, »°. 89 (V. n°. 123).
Voorts laat de onderwerpelijke bepaling niet toe, onderde
van patent vrijgestelde vaartuigen te begrijpen de zoodanige,
die, ofschoon uitsluitend in \'s rijks dienst voor de klarin-
gen en recherche te water gebezigd, aan partikulieren toe-
behooren en van deze in huur genomen worden.
Resolutie 30 Junij 1852, ;,°. 47 (V. n". 124).
Evenmin de vaartuigen, die opzieners der visscherijen zich
volgens hunne instructie, tot uitoefening van hun ambt
op eigen kosten moeten aanschaffen.
Resolutie 4 November 1864, n\'. 41.
(11)     of IN BALLAST.
Resolutie 10 November 1857, »*. 92.
(12)    Volgens de onderwerpelijke bepalingen, in verband
met § 1, zijn schepen, van zeebrieven voorzien, eerst dan be-
lastbaar wanneer zij eene voor het binnenland bestemde
lading van de landzijde aanbrengen, of wel wanneer zij aan
-ocr page 555-
— 503 —
TA BEI. 16.
zoo lang zij niet tot het (13) binnenlandsch vervoer
worden gebezigd. Ten aanzien van de vreemde
schepen geldt deze vrijdom alleen, voor zoo ver in
de Staten, waar zij te huis behooren, gelijke vrij-
doin aan de Nederlandsche schepen in gelijk geval
wordt verleend;
d. De schepen, die het Rijk doorvaren (14) zonder
te lossen of te laden;
de land- of zeezijde het Rijk binnenkomende, gebruikt wor-
den tot binnenlandsch vervoer, en dat derhalve een zeeschip
dat, na te Dordrecht eene uit Denemarken aangevoerde lading
ie hebben gelost, van daar onbeladen en binnendoor naar
Brugge {Belgiλ) is vertrokken om aldaar eene naar Engeland be-
stemde lading in te nemen, niet geacht kan worden in een
der beide gevallen te verkeeren die belastingpligtigheid mede-
brengen.
Resolutie 11 November 1862, »°. 133 (V. n°. 123).
(13)    Zie de slotbepaling van § 6, zoomede de volgende
aant.
(14)     Van de vrijstelling zijn alzoo uitgesloten de Belgi-
sche
schepen, waarmede ladingen kalk, steen, steenkolen enz.
uit Belgiλ over de Maas worden aangebragt, en die na
lossing
ongeladen terugkeeren.
Resolutie 10 Juni] 1856, »°. 41.
Daarentegen brengt alleen het laden en lossen, niet het be-
talen
van inkomende regten, patentpligtigheid mede.
Resolutie 11 Februarij 1854, n°. 11.
In gelijken geest is geen patentregt gevorderd voor zeker
zeeschip, dat te Oostmahom was ingeklaard op Zaandam,
alwaar het voor de inhebbende lading transito paspoort had
geligt met bestemming naar Belgiλ, terwijl gemeld schip,
-ocr page 556-
— 504 —
TABEL 16.
komende uit Belgiλ en beladen niet stukgoederen, daarna
weder te Bath was ingeklaard met bestemming naar Delfzijl,
om van daar naar Breinen geklaard te worden, alles zonder
dat er eene lossing of lading van goederen had plaats gehad.
Resolutie 12 September 1857, n". 8.
Voorts zijn niet als aan het patentregt onderworpen te
beschouwen de zeeschepen, welke hunne ladingen verder dan
de aanvankelijk opgegeven lossingsplaats brengen, voor zoo
ver zij slechts de niet geloste gedeelten der lading, waar-
mede zij van buiten \'s lands zijn ingekomen, binnen\'s lands
vervoeren, en evenmin de zeeschepen, die niet op de wet-
tige ladingsplaats maar elders in het binnenland de goede-
ren innemen, welke zij naar buiten \'s lands zullen vervoeren.
Resolutie 5 September 1863, n". 63 (V. n°. 110).
Evenmin de zoodanige» , welke de op hunne eerste lan-
dingsplaats gedeeltelijk geloste goederen weder ter vervoer
naar hunne verdere bestemming inladen, indien de lossing
slechts heeft plaats gehad om de visitatie der vaartuigen te
kunnen verrigten.
Resolutie 13 Januari) 1854, n". 16 (V. n°. 8).
Hetzelfde beginsel is gehuldigd met opzigt tot zeker schip,
te Bath aangekomen met eene lading hop, bestemd ter uit-
voer naar Antwerpen, en van welke lading de visiteur te
Zaandam eenige balen had doen ophalen, enkel ten behoeve
der summiere visitatie, zoodat gemeld schip gezegd kon
worden, zonder te laden of te lossen het rijk door te varen.
In dergelijke gevallen behooren de ambtenaren echter op
het vrij aangittbiljet eene aanteekening te stellen, ten einde
te doen blijken dat er ter losplaats geene lading of lossing
in den zin der wet heeft plaats gehad.
Resolutie 19 Juli} 1858, »°. 40.
-ocr page 557-
— 505 —
TA BEI. 16.
e. (15) De vaartuigen, niet dienende tot magazijn,
bergplaats, kantoor, winkel of woning, waarmede
noch de Zuiderzee, noch de Zeeuwsche stroomen,
(15) Men behoort niet voorbij te zien dat de vrijstel-
ling van § 5 e uitdrukkelijk beperkt is tot de eigenaars, en
betrekking heeft tot de vaartuigen waarmede gevaren wordt.
Resolutie 24 April 1862, n". 39 (V. n°. 56).
In verband hiermede moet een vaartuig geacht worden
in den zin van § 5 <?, even als in dien van § 3 o, tot
bergplaats te dienen ( wanneer daarin goederen worden gebor-
gen, zonder dat daarmede gevaren wordt.
Resolutie 11 Mei 1852, «°. 95.
De vraag of een vaartuig al dan niet tot magazijn of
winkel gebezigd wordt, is niet afhankelijk van de hoegrootheid
der verkocht wordende partijen goederen uit dat vaartuig.
Evenmin doet het er toe of die goederen uit brandstoffen
of uit ooft, groenten, aardvruchten, bouwmaterialen of
dergelijke bestaan. Alleen dan behooren zij als zoodanig te
worden aangemerkt, wanneer het vaartuig, in de eigenlijke
beteekenis der woorden, tot magazijn of winkel is ingerigt
of dienende; dat is : tot bewaarplaats van onderscheiden
goederen, of tot verkoop van deze goederen op den voet der
winkeliers of kramers.
Dienvolgens zijn o. a. de zoogenaamde potsehepen (*)
van de toepassing der vrijstelling uitgesloten. Zoo ook de
vaartuigen, welke ingerigt zijn tot woning, en waarmede
(*) Polschepen zijn, naar de in der tyd reeds bij de resolutie van 4
Junij 1852, n°. 113 (V. n". 121) gegeven inlichting, kleine overdekte vaar-
tuigeu, waarvan het ruim is gevuld met aardewerk, glas enz., en welke
goederen, in eigendom toebehoorende aan schippers, die als inlandsehe kra-
mers
gepatenteerd moeten zyn, nu eens op de wjjze der kramers, en dan
weder op de wjjze der winkeliers, alom uit de vaartuigen worden verkocht.
-ocr page 558-
— 506 —
TABEL 16.
noch eenige andere (16) rivier, op vreemd grond-
gebied ontspringende of\' in zee uitloopende, worden
van plaats tot plaats wordt rondgevaren om, gelijk dit bij
kramers het geval is, kleinen handel of nering in onder-
scheiden voorwerpen te drijven, en evenzeer die soort van
vaartuigen, welke dienen tot verkooplokaal van vloerkleeden,
karpetten, matten enz., of welke andere winkelgoederen ook.
Circulaire 20 April 1861, n°. 100.
(16) De wet, te dezer plaatse sprekende van rivieren,
op vreemd grondgebied ontspringende, bedoelt daarmede
hetgeen bij de oude tabel XVI, gevoegd bij de wet van
6 April 182a, door buitenrivieren werd verstaan. De (*)
(*) Die uitlegging is te vinden :
1°. in de resolutie van 23 Julij 1823, k°. 64 (V. n". 119), volgens
welke door builenrivieren in het algemeen behoorden te worden verstaan ri-
vieren, die niet in hare stroomen afgesloten en aan gedurige afstrooming of
aan ebbe en vloed onderworpen zijn; gelijk bijv. de Maas, ie Rijn, de Waal,
de Lek, de IJssel, de Biesbosch, het Hollandsck diep, al de waterenin Zee-
Inud
of de Zeeuwsche stroomen, het Haarlemmermeer, het Y, het Zwarte
water, al de takken,
uitwaterende op de Wester schelde; terwijl daarentegen
als binnenrivieren zijn aan te merken die de bovengemelde vereischten mis-
sen, of door ingelaten of opgehouden wordend water worden gevoed, gelijk
de Oude of Lage Rijn van Wijk bij Duurslede benedenwaarts, de Schie, de
Gouwe en alle dergelijke ingesloten vaarten, kanalen en plassen; alles echter
behoudens, voor zoo veel des noods, nader en in verband met de lokalitei-
ten, te bepalen uitzondering of wijziging.
2°. in de nadere resolutie van 17 October 182B, m°. 18 (V. n°. 138),
welke bij uitbreiding van eerst gemelde en op het gezag van den toenmaals
bestaanden Baad van ontvangsten, verklaarde als binnenrivieren daarenboven
te willen aangemerkt hebben alle die gedeelten der in vreemde landen haren
oorsprong hebbende rivieren, welke op Nederlandsen grondgebied geheel, en
dus zoo wel op- als benedenwaarts, door dammen of sluizen zijn afgesloten;
doch daarentegen als buitenrivieren, alle zoodanige gedeelten derzelve, als
boven of beneden de dammen of sluizen op Nederlandsen grondgebied zijn
gelegen, en dus eene onbelemmerde communicatie met vreemde landen of
met de zee hebben.
-ocr page 559-
— 507 —
TABEL 16.
bevaren, en wier (17) eigenaars met hun huisge-
zin, het (18) geheele afgeloopen jaar door, geene
andere huisvesting hebben gehad dan aan boord
dier vaartuigen;
/. De vaartuigen voor de (19) Rijnvaart gebezigd,
mits daarmede geen (I9bis) binneniandsch vervoer
worde gedaan;
g. De opene vaartuigen van (19 ter) minder dan vier
tonnen groot;
uitlegging, onder het bestaan dier wettelijke bepalingen
aan het woord buitenrivieren gegeven, kan dus ook nu nog
gelden, en het bevaren eener rivier, zoo min met de zee,
als met het buitenland onmiddellijk gemeenschap hebbende,
maar daarvan door sluizen of anderzins afgesloten, sluit
derhalve van de bedoelde vrijstelling niet uit.
Resolutie 18 Mei 1852, »\\ 105 (V. n°. 81).
Het Reitdiep is eene rivier welke in zee uitloopt, zoodat
de schepen, deze rivier afvarende, door deze in de Noordzee
kunnen komen, en mitsdien buiten de termen der vrijstel-
ling vallen.
Arrest Prov. Hof Groningen 30 Mei 1859.
(17)    Zie de resolutie van 24 April 1852, n°. 39 (V.
n°. 56) in aant. 15 hiervoor.
(18)     Een schipper die eerst begint te varen, kan derhalve
niet dadelijk de onderwerpelijke vrijstelling genieten.
Resolutie 20 April 1861, »°. 100.
(19)    Zie de resolutie van 11 Mei 1852, n°. 94 (V.
n°. 99) in aant. 59 hierna.
(IQbis) Zie de slotbepaling van § 6.
(19fer) Waar in tabel XVI van de ruimte, inhoud,
-ocr page 560-
— 508 —
TABEL 16.
h. De vaartuigen van landbouwers, uitsluitend dienende
om van hunne erven, woningen, schuren of stallen
naar hunne landen en omgekeerd, of van het eene
door hen bebouwde stuk land naar het andere, vee,
veldgewassen of mestspecien te vervoeren;
i. De vletten in de turf baggerijen, tot het verwerken
van de bagger of het veen, mitsgaders de schui-
ten, alleen dienende tot vervoer van den turf bin-
nen den ring der veenderij;
k. De vaartuigen, behoorende bij de (20) fabrijken,
trafijken, molens of bleekerijen en uitsluitend die-
nende tot het spoelen en bewerken der in die
fabrijken enz. vervaardigd, bereid of gewasschen
wordende voorwerpen, tot den (21) aanvoer van
grondstoffen naar de fabrjjk of werkplaats, en tot
berging van vaatwerk, water of spoeling;
l. De vaartuigen, (22) uitsluitend gebruikt wordende
grootte of tonnemaat van vaartuigen sprake is, wordt de
belastbare ruimte bedoeld.
Resolutie 9 Augustus 1872, n". 47 (V. n°. 88).
(20)     Onder die fairijken zijn de scheepstimmerwerven
niet te rangschikken, en zijn dus de scheepsbouwmeesters
patentpligtig voor de pramen, die zij tot vervoer van hout
naar hunne werven bezigen.
Resolutie 22 December 1853, n". 72.
(21)     En alzoo niet tot afvoer van gezaagd hout van den
houtzaagmolen en verder vervoer van houtwaren.
Resolutie 25 Mei 1852, n\'. 91 (V. n°. 116).
Zie ook diezelfde resolutie in aant. 23 hierna.
(22)     Deze vrijstelling vervalt niet wanneer de schelpen
of de zeevisch naar de plaats van bestemming of lossing
-ocr page 561-
— 509 —
TABEL 16.
tot het visschen van schelpen of tot het vangen
van zeevisch, daaronder begrepen bot, spiering,
oesters, garnalen, mosselen en ansjovis ;
m. De (23) moddermolens, diepmolens, zoogenaamde
worden vervoerd met de vaartuigen, waarmede die voor-
werpen werkelijk zijn gevischt of gevangen, al zij deze
plaats gelegen aan een door sluizen van de zee afgesloten
binnenwater.
Daarentegen vervalt zij wanneer die goederen, na ter
plaatse hunner bestemming te zijn gelost, door de vaar-
tuigen waarmede zij zijn opgevischt of\' gevangen, op nieuw
worden ingeladen om naar elders vervoerd te worden.
Vaartuigen die niet tot gemelde visscherij of vangst,
maar blootelijk tot vervoer van schelpen of zeevisch gebezigd
worden, zijn van de vrijstelling uitgesloten, om net even
of dit vervoer geschiedt op de binnenzeeλn, rivieren of
op andere bij deze tabel vermelde wateren.
Resolutie 14 Maart 1861, n°. 123 (V. n°. 28).
De vrijstelling is mede niet toepasselijk op de pramen,
waarmede naar den wal wordt vervoerd de zeevisch, aan-
gebragt met uit de Noordzee komende visschersvaartuigen,
die wegens diepgang de kust niet kunnen naderen, en welke
pramen evenzeer gebezigd worden tot het overbrengen van
de benoodigdheden voor de vischvangst naar de grootere
schepen, wanneer deze zich ter uitoefening van het bedrijf
buitengaats begeven.
Resolutie 10 Maart 1854, »°. 145.
(28) Hieronder kunnen niet worden gerangschikt de zoo •
genaamde houtschuiten of langwerpige open bakken, die o. a.
gebezigd worden tot afvoer van gezaagd hout van de hout-
molens.
Resolutie 25 Mei 1852, »°. 91 (V. n°. 116).
-ocr page 562-
— 510 —
TABEL 16.
(24) bokken en kiezentrekkers, penterschouwen,
kielligters en molen schouwen ;
n. (25) De vaartuigen van vastliggende schipbruggen;
o. De ponten of andere vaartuigen, welke dienen om
tijdelijk buiten gebruik zijnde vaste bruggen, schip-
bruggen of gierbruggen te vervangen;
Krachtens deze wetsbepaling, in verband beschouwd
met die van § 3 e, is patentregt verschuldigd wegens
zoogenaamde arken of vierkante, op het water drijvende
bakken, ter hoogte van ruim twee Nederlandsche ellen op-
getimmerd, en dienende tol bewoning, terwijl zij niet ge-
schikt zijn om van de eene plaats naar de andere te worden
gebragt.
Resolutie 13 October 186a, »". 19.
(24)    Onder de zoogenaamde bokken en kiezentrekkers te
verstaan zoodanige drijvende werktuigen, die als waterwind-
assen en kaapstanders gebezigd worden om gezonken vaar-
tuigen te ligten, palen uit den grond te halen enz., en
waarop dus, even zoo min als op eenige der andere voor-
werpen, bij lett. m genoemd, de benaming van vaartuigen
in de gewone beteekenis toepasselijk is.
Resolutie 11 Junij 1852, «°. 32 (V. n°. 122).
(25)     Zoogenaamde bruggeschepen, zijnde overdekte vaar-
tuigen, wier eigenlijke en doorgaande bestemming is om te
dienen tot aanlegplaats voor stoombooten, en welke daartoe
met ankers aan den wal bevestigd en door eene brug van
planken of balken daarmede vereenigd zijn, terwijl zij, in-
wendig in twee of meer afgescheiden ruimten of vertrekken
verdeeld, nu en dan ook tot berging van goederen of be.-
woning gebezigd worden, kunnen bij analogie met de vaar-
tuigen, onder § 5 n vermeld, in de vrijgestelde begrepen
worden, voor zoo veel en zoo lang zij uitsluitend tot ge-
-ocr page 563-
— 511 —
TABEL 16.
p. De vaartuigen, uitsluitend gehouden om bij door-
braken of bij overstroomingen te worden gebruikt,
en de reddingsbooten.
§ 6.
Wij behouden Ons voor om het uitreiken
van patent aan schippers van vaartuigen, te huis behoo-
rende in Staten, in welke het regt om binnenlandsch
vervoer te doen, aan de Nederlandsche schepen geheel of
ten deele is ontzegd, te verbieden; of ook om het regt,
voor (26) vreemde vaartuigen verschuldigd, te verhoogen
tot en met het bedrag van gelijksoortig of eenig ander
noemd einde dienen, maar worden belastbaar zoodra zij tot
berging of woning worden gebezigd.
Resolutie 28 July 1855, n". 24.
In gelijken geest was bereids vroeger te kennen gegeven,
dat de geest van tabel XVI toelaat, de vaartuigen, die tot
brug of overgang van de kade naar stoombooten gebezigd
worden, bij analogie met die, in § 5 n vermeld, onder de
vrijgestelde te begrijpen, voor zoo ver en zoo lang zij uit-
sluitend tot dat einde dienen; zijnde echter bij die resolutie
tevens bepaald, dat ten aanzien der vaartuigen, die door
eene stoomboot-maatschappij gebezigd worden tot berging van
steenkolen, en waarop een persoon als waker zijn verblijf
houdt, de vrijstelling door het bepaalde bij § 8 c wordt
uitgesloten.
Resolutie 25 Juni} 1852, n\'. 156.
(26) Onder vreemde vaartuigen, in deze en andere §§ dei-
tabel bedoeld, moeten worden verstaan die in vreemde Staten
t\'huis behooren.
Resolutie 24 April 1852, >,: 89 ("V. n°. 56).
-ocr page 564-
— 512 —
TABEL 16.
regt, dat in de Staten, waar die vaartuigen te huis be-
hooren, van de Nederlandsche schepen mogt worden ge-
vorderd, en dat niet tevens door de aldaar te huis behoo-
rende vaartuigen verschuldigd mogt zijn.
Onder binnenlandsch vervoer, in deze en de voorgaande
paragraaf bedoeld, wordt verstaan het vervoer van perso-.
nen of goederen van de eene binnenlandsche plaats naar
de andere (27).
(27) Art. 21 van het verdrag van handel en scheepvaart
met Pruissen en de verdere Staten van het Duitsche Tol-
verbond, van 31 December 1851 (V. 1852, n". 73) behelst
de navolgende bepalingen :
„De wederzijdsche schippers zullen vrijgesteld zijn van
„het patentregt, alsmede van elk ander, tot hun beroep
„betrekkelijk personeel regt , voor alle reizen , welke zij
„doen tusschen het gebied van het Tolverbond en dat der
„Nederlanden, hetzij met lading, hetzij in ballast.
„Wat betreft de binnenlandsche scheepvaart, zoo is er
„overeengekomen, dat de schippers van het Tolverbond in
„de Nederlanden jaarlijks slechts zullen betalen een regt van
„20 cent per ton van eene kubiek-el (behoudens 28 opcen-
,,ten), en dat de Nederlandsche schippers in elk der Staten
„van het Tolverbond, als maximum, slechts zullen betalen
„het tegenwoordig in die Staten bestaand patentregt.
„Als binnenlandsche scheepvaart zal niet worden beschouwd
„het transport, hetzij der goederen, welke de schippers aan-
„brengen uit het gebied van het Tolverbond in de Neder-
„landen,
of vice versa naar eene of naar verschillende plaatsen
„van het andere land, gelegen in den koers hunner reis,
„hetzij van de goederen, die de terugkeerende schippers
„uitvoeren uit eene of verschillende plaatsen van het andere
„land, in den koers hunner reis gelegen.
-ocr page 565-
- 513 —
TABEL 16.
§ 7.
De voldoening van het patentregt wegens
„De voorgaande bepalingen zijn insgelijks van toepassing
„op de stoombooten.
„Overigens is het uitdrukkelijk bepaald dat de voor-
„gaande bepalingen, zonder uitzondering, van toepassing
„zijn op al de waterwegen, vermeld in alinea l van arti-
„kei 10" (*).
Deze bepalingen behooren in verband beschouwd te wor-
den met hetgeen bij tabel XVI is vastgesteld.
Resolutie 9 Junij 1852, «». 112 (V. n°. 95).
Die resolutie en het daarin vermelde verdrag zijn van
toepassing met betrekking tot:
a.    Hannover , Oldenburg en Schaumburg-Lippe.
Resolutie 22 November 1S54, n". 67 (V. n°. 165).
b.    Mecklenburg-Schwerin, MecMenburg-Strelitz, Lauenburg
en Imbech.
Resolutie 26 Februarig 1869, n". 89 (V. n°. 24).
c.    Bremen en Hamburg.
Resolutie 18 April 1871, n". 34 ("V. n°. 45).
d.    Mzas-Lotharingen.
Resolutie 13 Mei 1872, n". 18 (V. n". 57).
(*) Namelijk: «alle bevaarbare waterwegen, aan de hooge contracterende
«partijen toebehoorende, hetzij natuurlijke, hetzij kunstmatige stroomen,
•/rivieren, kanalen, killen of hoe ook anders derόelver aard of benaming zij ,
• zonder eenige uitzondering en in elke rigting".
as
-ocr page 566-
- 514 —
TABBL 16.
de vaartuigen (28) bevrijdt niet van zoodanige andere
regten of belastingen, als waaraan die vaartuigen mogten
onderworpen zijn.
Wederkeerig heeft de voldoening van het regt van
patent naar eene der overige tabellen of de vrijstelling
daarvan, (29) geen vrijdom van regt, naar deze tabel
verschuldigd, ten gevolge.
(28)    Zie omtrent het al dan niet aanslaan eener, hetzij
naar n°. 9 van tabel XIV, hetzij naar tabel XVI belaste
stoombootreederij, voor aangenomen vervoer van drieven ten
behoeve van \'s rijks posterijen, de resolutie van 1 September
1857, n°. 38, in het aanget. sub 81 op n°. 66 van tabel XIV.
Tot verzekering van het regt behooren schippers, die te-
vens handel drijven, ter gelegenheid van het doen van aan-
gifte voor hun vaartuig, opmerkzaam te worden gemaakt op
hunne verpligting om, zoo zij goederen voor eigen rekening
verkoopen, ook te dezer zake de vereischte aangifte te doen.
Resolutie 22 December 1859, »°. 147 (V. n". 128).
(29)    Mitsdien is o. a. eene naamlooze maatschappij, die
met hare vaartuigen goederen of personen vervoert, aan het
regt voor die vaartuigen onderworpen, onafhankelijk van
het regt, dat zij naar tabel IX verschuldigd kan zijn.
Resolutie 24 April 1853, n". 89 (V. n°. 56).
Even als onder de werking der vorige wet zijn de pach-
ters van haardasch en straatvuilnis,
bedoeld bij n°. 27 yan
tabel XIV, en de daarmede gelijkgestelde pachters van schuit-
of pontveren,
als ook de kramers, vermeld bij tabel VII,
§ 1, lett. A, niet alleen patentpligtig als zoodanig, maar
ook voor de vaartuigen, waarmede zij hun beroep uitoefenen.
Resolutie 2 April 1829, »°. 70 (V. 1830, n°. 194),
gehandhaafd bij die van 9 February 1853, n°. 50.
-ocr page 567-
— 515 —
TABEL 16.
§ 8.
Het regt is verschuldigd over een geheel
jaar, ingaande met den lsten Mei, zoowel voor de vaar-
tuigen, welke op dat tijdstip (30) in bezit of gebruik
zijn, als voor die, welke later, onverschillig in welk ge-
deelte van het jaar, door dezelfde personen, die het (31)
voorafgaande dienstjaar daarvoor patentpligtig waren, in
bezit of gebruik worden genomen.
Deze regel geldt ook ten aanzien der vaartuigen, die
van de landzijde het Ryk binnenkomen.
§ 9-
Degenen, die gedurende de drie eerste
maanden van het dienstjaar zich vaartuigen aanschaffen
of in gebruik nemen, de ruimte dier vaartuigen vergroo-
ten, aan de vaartuigen eene hooger belastbare inrigting
of bestemming geven, of met vaartuigen het Rijk van de
landzijde binnenkomen, zijn deswege het regt mede over
een vol jaar verschuldigd.
(30)    Zie aant. 2 hiervoor.
(31)     Het stellige der onderwerpelijke wetsbepaling ge-
doogt niet om, in den geest eener onder de werking der
vroegere wetgeving op het stuk genomen beslissing, een
schipper, die bijv. over het dienstjaar 1855/56 voor de bin-
nenoaart
is gepatenteerd geweest, en die vaart, na met het
betrokken schip gedurende de eerste helft van hel dienst-
jaar 1856/57 buiteMandsche reizen te hebben gedaan, weder-
om in de maand November heeft opgevat, met de voldoening
van een regt naar tydsgelang vrij te laten.
Resolutie 8 Julij 1857, n". 51.
Zie ook de volgende aant.
-ocr page 568-
— 516 —
TABEL 16.
Indien de aanschaffing of ingebruikneming, de ver-
grooting der ruimte of de verandering van inrigting of
bestemming of het binnenkomen der vaartuigen, later in
het dienstjaar plaats heeft, is het regt verschuldigd op
den voet van § 1 van art. 13 der wet van den 21 sten
Mei 1819 (Staatsblad n°. 34).
Het aanwenden tot belastbaar gebruik van vaartuigen,
aanvankelijk tot (32) onbelastbare einden gehouden of
gebezigd, wordt met aanschaffing gelijk gesteld.
§ 10.
Het regt is verschuldigd in de gemeente
der (33) vaste ligplaats van het vaartuig of in die der
woning van den patentpligtige.
(32)    Een schipper, die steeds op een Rijnpatent gevaren
heeft en in den loop des dienstjaars goederen van en op
de Maas aanvoert, is wegens dit vervoer naar tijdsgelang
patentpligtig.
Resolutie 5 April 1853, »°. 106 (V. n°. 64).
(33)     Wanneer het vaartuig eene vaste ligplaats of de
patentpligtige eene woning aan den wal heeft, behoort de
aangifte, ingevolge het bepaalde bij § 10, in de gemeente
dier lig- of woonplaats te geschieden, al bevindt de patent-
pligtige zich ook tijdens het tijdstip der aangifte niet aldaar,
terwijl laatstgemelde omstandigheid voor hem in geen geval
kan doen verloren gaan het regt oin naar § 18 in termijnen
te betalen.
Resolutie 13 Julij 1852, »°. 63 (V. n°. 134).
Schippers die eene woning aan den vasten wal of eene
vaste ligplaats voor hun vaartuig hebben, en die, nog on-
voorzien van patent, in den loop des dienstjaars van het
-ocr page 569-
— 517 —
TABKL 16.
Wanneer het vaartuig (34) geen vaste ligplaats, of de
patentpligtige geen woning aan den vasten wal heeft, is
het regt verschuldigd in de gemeente, alwaar het vaartuig
zich bevindt op het tijdstip, voor de aangifte bepaald.
buitenland hier binnenkomen, zonder zich dadelijk naar die
woning of ligplaats te kunnen begeven, kunnen m dat geval
volstaan met bij den ontvanger van de plaats der aankomst
aangifte tot bekoming van patent te doen. De ontvanger
zendt, met afgifte van het vereischte recu, het aangiftbiljet
dadelijk op aan het bestuur der gemeente, alwaar de schip-
per zijne vaste woon- of ligplaats heeft en het regt geregeld
en ten kohiere gebragt moet worden.
Resolutie 26 October 1853, n°. 58 (V. n°. 128).
Bij uitbreiding in zoo verre van laatstgemelde resolutie
bepaald: dat alle inlandsche schippers, die eene woning
aan den vasten wal of eene vaste ligplaats voor hun vaartuig
hebben, doch zich ten tijde, voor het doen van aangifte ge-
steld, in eene andere gemeente bevinden, zonder zich da-
delijk naar die woning of ligplaats te kunnen begeven, die
aangifte znllen kunnen doen bij den ontvanger der gemeente,
alwaar zij zich alsdan bevinden, terwijl met betrekking tot
deze aangiften zal gehandeld worden als bij bedoelde reso-
lutie van 1853 is voorgeschreven.
Resolutie 25 Februari} 1865, ti°. 49 (V. n°. 26).
Zie wijders de resolutie van 24 Februarij 1868, in de
volgende aanteekening.
(34) Wanneer patentpligtigen, die in den loop des dienst -
jaars, onvoorzien van patent, van het buitenland hier bin-
nenkomen, verklaren geene woning aan den vasten wal of
geene vaste ligplaats voor hun vaartuig te hebben, behoo-
ren hunne aangiften ter plaatse van binnenkomst te worden
aangenomen.
Resolutie 26 October 1853, n". 53 (V. n". 128).
-ocr page 570-
— 518 —
TABEL 16.
Wegens de (35) vreemde vaartuigen, het RJjk van de
landzijde binnenkomende, is het regt verschuldigd ter
plaatse van de eerste binnenkomst in het Rijk. \'
§ IL
De (36) aangiften ter bekoming van patent
De stipte naleving der resolutien, vermeld in deze en de
voorafgaande aanteekening, aanbevolen, vermits het niet
opvolgen dezer bepalingen dikwerf tot dubbele aanslagen
en reclamatien aanleiding geeft; behoudende de Minister
zich voor, in de daartoe leidende gevallen, de te veel be-
taalde belasting te brengen ten laste van den ambtenaar die
zich die afwijking heeft veroorloofd.
Resolutie 24 Februari/ 1863, n". 100, A 2e lid, Ut. a
(V. n°. 46).
(35)    Zie aant. 26 hiervoor.
(36)     Omtrent al wat tot de beschrijving, aangiften en
aanslagen betrekking heeft, zijn, met intrekking van alle
vroegere verordeningen ter zake, bij resolutie van 20 April
1852, n\\ 162 (V. n". 53), de navolgende voorschriften
gegeven :
Art. 1. De aangiften ter bekoming van patent geschieden
bij het gemeentebestuur der plaats, alwaar de belasting
naar § 10 van tabel XVI verschuldigd is.
De gelegenheid tot het doen der aangiften wordt van
1°. Mei af opengesteld.
Art. 2. De aangiften, voor ieder vaartuig afzonderlijk te
doen, geschieden op biljetten naar bijgevoegd model lett. A.
Van de gedane aangifte wordt door het gemeentebestuur
bewijs afgegeven naar bijgaand model lett. B.
Art. 3. Het drukwerk der in het vorig artikel vermelde
-ocr page 571-
— 519 —
TABEL 16.
geschieden tegen bewijs bij het gemeentebestuur, ter
stukken is voor rekening der ontvangers, welke zorgen dat
de gemeentebesturen in tijds daarvan voorzien zijn.
Art. 4. De gemeentebesturen zijn den patentpligtigen be-
hulpzaam in de behoorlijke invulling der aangiftbiljetten.
Zij zien, casu quo, toe of de aangiftbiljetten in overeen-
stemming zijn met de meetbrieven, die daarbij worden over-
gelegd, en doen, indien de schipper hun onbekend is, de
vaartuigeu met de meetbrieven vergelijken.
De aangiftbiljetten worden dadelijk aan het collegie van
zetters gezonden.
(*) Art. 5. Nadat het collegie van zetters de regten be-
rekend en aan den voet van het aangiftbiljet vermeld, en
den post in het register ingeschreven heeft, worden de aan-
gift biljetten ten spoedigste aan den controleur gezonden.
Art. 6. De controleur toetst zonder verwijl de gedane
aangifte, en de door de zetters gedane berekening der regten,
aan de wet en de instructien.
Art. 7. Indien de controleur bevindt dat in de aangifte
een gebrek bestaat, zoodanig dat de behoorlijke regeling
van het regfc niet mogelijk is, verzoekt hij het collegie van
zetters van den patentschuldige de vereischte aanvulling of
opheldering te vragen.
Art. 8. Voor zoo ver de controleur zich met de bere-
kening der regten, zoo als die door zetters gedaan is, niet
vereenigen kan, verbetert hij die berekening op het aangift-
biljet in rooden inkt, en geeft van het verschil onmiddellijk
kennis aan de zetters.
(*) Dit voorschrift aan de collegien van zetters herinnerd bij lit. C, 2de
lid, der resolutie van 1.5 οebruarij 1867, n°. 26 (V. n°. 20), en lit. B,
2de lid, van die dd. 26 οebruarij 1868, n°. 7 (V. n°. 30).
-ocr page 572-
— 520 —
TABEL 16.
plaatse waar de belasting verschuldigd is. Zij vermelden
Wanneer deze zich met des controleurs zienswijze niet
vereenigen, wordt daarvan op den legger melding gemaakt, eu
de beslissing aan den arrondissements-directeur overgelaten.
Art. 9. De controleur, hetzij hij met de berekening der
zetters instemt, hetzij hij die verbetert, onderteekent de
berekening aan den voet van het aangiftbiljet, en zendt dit
stuk voorts ten spoedigste aan den ontvanger.
Art. 10. De ontvanger brengt op ontvangst van het
aangiftbiljet den post, zoo als deze door den controleur
is goedgekeurd, (a) op het voorloopig kohier, en geeft door
middel van een aanslagbiljet den patentpligtige kennis van
het bedrag der belasting.
Hij zendt hierop het aangiftbiljet aan de zetters terug.
Art. 11. De ontvanger is verpligt op de voorloopige
aanslagen betalingen aan te nemen, maar kan daarop geene
vervolgingen instellen.
Art. 12. Zoodra de post op het register gebragt is, kan
het patent worden uitgereikt (b).
(a) Een nieuw model van dusdanig voorloopig kohier is vastgesteld bij de
resolutien van 4 Februarij 1853, a°. 167 (V. n". 17) e» 28 Augustus
1861, »°. 23 B (F. «°. 82).
Ter voorkoming van verwarring behooren de ontvangers in de aanslag-
biljetten, welke aan deze patentpligtigen worden uitgereikt, bij de tweemaal
aldaar in het hoofd voorkomende woorden : het kohier te voegen het woord:
voorloopig.
Resolutie 25 Mei 1853, »". 134 (V. n°. 79).
(b) De meening als of het gemeentebestuur geregtigd of verpligt zou zijn
tot het doen bezorgen der patenten aan de schippers, wanneer deze de afha-
ling
daarvan binnen den gestelden tijd mogten verzuimen, vindt geen grond in
de wet. Integendeel moeten de patenten der schippers door deze worden afge-
haald,
onverschillig of zij al dan niet vallen in de termen van $ 18 der tabel.
Resolutie 28 Februarij 1855, n". 46.
-ocr page 573-
— 521 —
TABEL 16.
Voor elk vaartuig wordt een afzonderlijk patent afgegeven.
Aan de patentpligtigen, die geen termijn van betaling
hebben, kan het patent niet worden afgegeven zonder
vertoon der quitantie van de gedane betaling.
Aan de overige patentpligtigen wordt het patent uitge-
reikt zonder vertooning der quitantie te vorderen.
In allen gevalle wordt gezorgd dat de patenten verkrijg-
baar zijn op of binnen den tijd, bij § 19 der tabel bepaald.
Art. 13. (c) Ten aanzien der vreemde vaartuigen, die
het rijk aan de landzijde binnenkomen, wordt alles steeds
met den meesten spoed behandeld, opdat de belanghebbenden
het patent binnen den kortst mogelijken tijd kunnen ligten.
Art. 14. De posten worden uit het register op den legger
en het kohier overeebragt, even als met de aanslagen van
alle andere patentpligtigen geschiedt.
Art. 15. Wanneer de ontvanger het executoir-verklaarde
kohier ontvangt , vergelijkt hij daarmede het voorloopig
kohier, en brengt hij de afschrijvingen van het laatste op
het eerste over.
Indien blijkt dat er van den belanghebbende te veel
ontvangen is , wordt hem dit tegen quitantie teruggegeven.
Ingeval de voorloopige aanslag blijkt minder te wezen,
wordt daarvan door middel van een tweede aanslagbiljet aan
den belanghebbende kennis gegeven.
Art. 16. (d) Op het patent, zoowel als op het register,
(V) Men heeft ia het \'oog te houden ilat de bepaling van het 3de lid van
$ 11 der tabel alleen betrekking heeft tot het tijdstip waarop — en niet tot
de plaats, alwaar wegens de vaartuigen aangifte behoort te geschieden.
Resolutie 13 Julij 1852, «°. 62.
(d) De Commissarissen des Konings zijn verzocht de hoofden der ge-
meen tebesturen, ook in hunne betrekking tot de zetters-collegien, op deze
-ocr page 574-
— 522 —
TABEL Ifi.
de soort, (36his) ruimte, isrigting en het gebruik der
vaartuigen met de verdere bijzonderheden, waarvan de
kennis tot regeling der belasting gevorderd wordt.
Wegens de vaartuigen, op den lsten Mei in bezit of
gebruik, of vσσr of op den 15den dier maand in bezit
of gebruik genomen, heeft de aangifte plaats in de eerste
helft dier maand.
De vaartuigen, van de 1 andzij de het Rijk binnenko-
mende, worden bij hunne eerste binnenkomst in dit Rijk
aangegeven.
Zjj, die later in de termen der belasting of van ver-
hoogde belasting vallen, doen daarvan dadelijk aangifte.
§ 12.
(37) De patentpligtigen kunnen de (37bis)
ruimte hunner vaartuigen aangeven overeenkomstig de
den legger en het kohier, moeten al de bijzonderheden
voorkomen, die in het aangiftbiljet vermeld zijn, ten einde
de vaartuigen te kunnen herkennen en de surveillance met
vrucht kunne worden uitgeoefend.
(366is) Vergel. aant. 19ier op deze tabel.
(87) Hiermede behooren in betrekking tot de patent-
pligtigen
in verband te worden beschouwd de bepalingen
van §§ 18, 14 en 17 hierna.
(Slbis) Vergel. aant. I9ter op deze tabel.
bepaling, ia verband met die van § 11 der tabel en van art. 4 der onder-
werpelijke resolutie, bijzonder opmerkzaam te maken, en zulks uit hoofde
der moeijelijkheden, die de recherohs op het schippers-patent ondervindt,
aangezien in de patentbladen niet altijd vermeld wordt de klasse, waartoe
de vaartuigen behooren, en alzoo niet kan worden beoordeeld of van het
bepaalde bij § 8 b dezer tabel al dan niet misbruik wordt gemaakt.
Resolutie 7 Octoter 1856, »°. 52 (V. n". 102).
-ocr page 575-
— 523 —
TABEL 16.
meting, daarvan door een beλedigd scheepsnieter van (38)
Rijkswege gedaan, mits die meting niet ouder zjj dan
(39) vijf jaren en bij het doen der aangifte de meetbrief
vertoond worde.
De meting geschiedt overeenkomstig de voorschriften,
daaromtrent door Ons vast te stellen bjj een reglement
van algemeen bestuur (40).
(38)     Daar ten deze alleen van rijksmetingen sprake is,
kunnen de metingen, buitenslands gedaan, niet in aan-
merking komen.
Resolutie 24 April 1852, »*. 89 (V. n°. 56).
(39)    Vermits de patentpligtigen, die gebruik maken van
een patent, afgegeven naar eene meting, die ouder is dan
vi)\'f jaren, naar de wet beschouwd moeten worden als op
eigen aangifte varende en, casu quo, bekeurbaar zijnde, is
de aandacht der gemeentebesturen op de hieruit voortvloeiende
verjaring der meetbrieven in het bijzonder gevestigd.
Resolutie 3 April 1857, »°. 129 (V. n°. 32).
Tot nadere toelichting der evengemelde resolutie is te
kennen gegeven, dat de strekking der onderwerpelijke bepa-
lingen geene andere zijn kan dan deze, dat wanneer een
meetbrief bijv. den 2den Mei 1852 was afgegeven, daarop
bij aangifte op den 2den Mei 1857 voor dat dienstjaar nog
beroep kon worden gedaan, doch dat wanneer de aangifte
na laatstgemelde dagteekening geschiedde, geen beroep meer
op dien meetbrief bestond.
Resolutie 19 Mei 1857, n\'. 83.
(40)     Met betrekking tot de meting en de met de meting
belaste scAeepsmeters te vergelijken :
A. §§ 2, 13, 14, 15, 16 en 28 dezer tabel;
-ocr page 576-
— 524 —
TABEL 16.
B. het navolgende bij Koninklijk beilnit van 22 April 1852
{Staatsblad n". 64, V. n"\'. 59) vastgestelde
EEGLEMENT voor de meting der binnen-vaar-
tuigen, aan het regt van patent onderworpen.
(*) Art. 1. De meting ter bepaling van de belastbare
ruimte der binnen*vaartuigen, naar tabel n°. XVI, gevoegd
bij de wet van den 22sten April 1852 (Staatsblad n°. 61),
aan het regt van patent onderworpen, geschiedt in Neder-
landsche ellemaat met stokken of onrekbare lijnen.
Art. 2. De belastbare ruimte wordt berekend in tonnen,
ter grootte van eene cubieke Nederlandsche el.
Voor die berekening worden de gemiddelde lengte, wijdte
en holte uitgedrukt in ellen, met elkander vermenigvuldigd,
en het product daarvan voor het aantal tonnen genomen.
Art. 3. Tot het vinden der gemiddelde lengte worden
genomen:
1°. Van boven, de grootste of uiterste lengte, te meten
(*) Met artt. 1 en 2 van dit reglement te vergelijken :
a. de wet van 7 April 1869 (Staatsblad n". 57, K n". 89) betreffende
de maten, gewigten en weegwerktόigen;
6. het Kon. besluit van 16 October 1869 (Staatsblad n". 159, V.
1870, «o. 5) en het daarbij gevoegd reglement betreffende den vorm,
de zamenstelling en de afmetingen der maten en gewigten ;
c.   het Kon. besluit van 9 November 1869 (Staatsblad n«. 167, V. 1870,
n". 7) houdende vaststelling van de stcmpelmerken en het afkeurings-
merk voor de maten enz.;
d.   de resolutie van 27 Junij 1870, n". 40 (V. n". 94) omtrent den
herijk der maten enz. ; en
e.    het Kon. besluit van 16 Augustus 1874 (Staatsblad n°. 121, V. »».
89) houdende wijziging van eenige artikelen van het reglement sub b
vermeld.
-ocr page 577-
— 525 —
TABEL 16.
over het midden des vaartuigs, van de buitenzijde des
romps, der huid, boorden of boegsels, en
2°. Van onderen, de grootste of uiterste lengte, te meten
van de buitenzijde der huid of boegen, op het water bij
ledigen diepgang, of ter hoogte der inzinking van het on-
geladen vaartuig.
Een derde van de som dezer twee lengten wordt genomen
voor de gemiddelde lengte der belastbare ruimte.
Bij het nemen der lengten worden niet onder de meting
begrepen de stevens, boeg- of berghouten, kruisborden,
prikklampen, scheggen of andere betimmeringen, die zich
aan de buitenzijde van den romp bevinden.
Art. 4. Tot het vinden van de gemiddelde wijdte wor-
den negen wijdten genomen, als:
A.     Drie (1, % en 3) vσσr in het vaartuig, op een vierde
van de genomen bovenste lengte, tenzij de plecht daarvoor
te groot ware, in welk geval de wijdten genomen worden
in het ruim, zoo digt naar de plecht als mogelijk;
B.     Drie (4, 5 en 6) in het midden of op de helft van
de genomen bovenste lengte;
C.     Drie (7, 8 en 9) achter in het vaartuig, op een
vierde van de genomen bovenste lengte, van achteren af
gerekend, tenzij de grootte van de plecht zulks verhindert,
in welk geval de wijdten genomen worden in het ruim,
zoo digt naar de plecht als mogelijk.
De drie onderste wijdten (1, 4 en 7) worden genomen
rakelings over het zaathout (kolzwijn) tusschen de kimmen,
of, indien deze ontbreken, tusschen de kromhouten. Wanneer
het zaathout ontbreekt, geschiedt de meting over de bindhelling
of, zoo ook deze niet aanwezig is, op de hoogte der leggers.
De drie bovenste wijdten (3, 6 en 9) worden genomen
-ocr page 578-
- 526 —
TABEL 16.
onder de gangboorden (loopweringen), tusschen de bewege-
ring of, bij gebreke daarvan, tusschen de kromhouten.
Indien er geene gangboorden zijn, worden deze wijdten
genomen aan net bovenste gedeelte des vaartuigs.
Bij volks- of pakschuiten en soortgelijke vaartuigen worden
deze wijdten genomen nabij den onderkant der venstergaten.
De drie tusschenwijdten (2, 5 en 8) worden genomen ter
halver hoogte van de volgende of bovenste wijdten tusschen
de bewegering of, zoo deze ontbreekt, tusschen de kromhouten.
De genoemde negen wijdten worden bij elkander geteld,
de som wordt door negen gedeeld, en de verkregen uitkomst
als de gemiddelde wijdte genomen, met uitzondering van de
gevallen, in het volgende artikel vermeld.
(«) Art. 5. Bij uitzondering op de bepalingen van het
(«) Nadere inlichtingen op art. 5 van het reglement.
Indien bij open onbewegerde vaartuigen zonder plechten ter plaatse waar
volgens art. 4 van het reglement de voor- en achterwijdten moeten worden
gemeten, geene kromhouten aanwezig zijn, terwijl deze meer inwaarts in het
vaartuig zijn geslagen, moeten de wijdten 2 en 8 genomen worden tusschen
de naastbij zijnde kurven ot kromhouten, en de wijdten 1, 3, 7 en 9
tusschen of aan beide zijden tegen het boord (buitenboord) binnenwerks van
het vaartuig.
Resolutie 26 April 1852, n". 67.
Ter toelichting dier resolutie is, in verband met nrt. 4 van het reglement
op de scheepsmetingen, op de vraag: of bij de aldaar voorgeschreven meting
der wijdten in onbewegerde vaartuigen, door de bewoordingen: „tusschen
de kromhouten",
moet verstaan worden eene meting van het kromhout aan
bakboords- tot aan het tegenoverliggende kromhout aan stuttrboordszijde,
dan wel van tusschen de naast elkander liggende kromhouten aan de andere
zijde, te kennen gegeven: dat, bij de wijdten in gedachte bepalingen te
denken is aan die, welke tusschen de overgestelde staande kromhouten aan-
wezig \'is, en de meting ten deze derhalve behoort te geschieden zoo als in
het eerste alternatief van de vraag wordt aangegeven.
Resolutie 13 Augustus 1852, »°. 16 (V. n". 138).
^
-ocr page 579-
— 527 —
TABEL 16.
voorgaande artikel wordt, in de volgende gevallen, de ge-
middelde wijdte afgeleid, zoo als bij ieder geval hieronder
wordt voorgeschreven:
1°. Wanneer door betimmering in de zijden ter aange-
duide plaatse niet kunnen gemeten worden de middelste
wijdten (4, 5 en 6), worden daarvoor de drie voorste
(l, 2 en 3) genomen, en wordt de gemiddelde wijdte be-
rekend als in het voorgaande artikel is omschreven.
2°. Wanneer de voorste wijdten (1, 2 en 3) niet kunnen
gemeten worden, worden daarvoor wederkeerig de middelste
wijdten genomen.
3°. Wanneer of alleen de middelste, σf alleen de voorste
wijdte kan gemeten worden, wordt het gemiddelde dier drie
voor de algemeen gemiddelde wijdte genomen.
4°. Wanneer geene drie voorste of middelste wijdten ter
aangeduide plaatsen kunnen genomen worden, geschiedt de
meting der negen wijdten van buiten, te weten :
a.    De drie ondersten, bij den ledigen diepgang;
b.   De drie tusschenwijdten, ter halver hoogte van de
volgende;
c.    De drie bovenste, aan de bovenzijde des vaartuigs;
Van de gemiddelde buitenwijdte wordt, ter bekoming
van de gemiddelde binnenwijdte, afgetrokken tweemaal
de som der dikten van het boord of boegsel, krom-
hout en bewegering. Indien deze dikten niet kunnen
worden gemeten , worden van de gemiddelde buiten-
wijdten afgetrokken:
0.20 el, voor ligt betimmerde vaartuigen;
0.30 el, voor minder ligt betimmerde vaartuigen;
0.40 el, voor zwaar betimmerde vaartuigen.
-ocr page 580-
— 528 —
TABEL 16.
5°. Bij stoombooten worden de wijdten genomen als
volgt:
a.   Drie vσσr, op een vierde der bovenste lengte, te weten :
1°. De onderste, over den vloer tusschen de bewe-
gering;
% . De tusschenwijdte, ter halver hoogte van de bovenste
of volgende wijdte tusschen de bewegering;
8°. De bovenste, bij den onderkant der venstergaten.
b.   De drie middelste, in het naast gelegen laadruim bij
de machinekamer, dat de grootste wijdten geeft, of
anders in de machinekamer zelve, wanneer daaraan
geene laadruimen gelegen zijn, te weten :
1°. De onderste, over het zaathout tusschen de be-
wegering;
2°. De tusschenwijdte, ter halver hoogte van de bovenste
of volgende wijdte tusschen de bewegering;
8C. De bovenste, tegen het dek aan.
c.    Drie achter, op een vierde der lengte , van achteren
af gerekend, als onder a (n°. 1, & en 3) is voorge-
schreven.
De som dezer wijdten, gedeeld door negen, wordt
voor de gemiddelde wijdte genomen.
Art. 6. Tot het vinden van de gemiddelde holte wor-
den drie holten gemeten, middenscheeps, op de plaatsen,
in art. 4 aangewezen, voor het nemen der voorste, mid-
delste en achterste wijdten.
1°. De voorste holte wordt genomen:
a. In vaartuigen met gangboorden, en niet hieronder
vermeld:
-ocr page 581-
— 529 —
TABEL 16.
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den
onderkant van de binnen- of ruimzijde der gang-
boorden (dat is: de middenscheepshoogte van den
onderkant der ruimzijde van de gangboorden boven
het zaathout).
b. In vaartuigen, van geene gangboorden voorzien, en
niet in de volgende gevallen begrepen :
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den
bovenkant der plattingen (schansdeksels) of, zoo ook
deze ontbreken, lot aan den bovenkant der vaste boorden.
e. In vaartuigen, welke grootendeels een doorgaand vaat
dek hebben:
Van den bovenkant van het zaathout, tot tegen
den onderkant van den dekbalk.
(b) d. In volk- of pakschuiten en soortgelijke vaartuigen:
(6) De Hooge Baad heeft verworpen het beroep in cassatie van M., on-
dernemer van eene schroefstoomboot tusschen Maastricht en \'s Bertogenbotch,
requirant tegen een arrest van het Provinciaal Geregtshof in Limburg, waarbij
in hooger beroep was vernietigd een vonnis der Regtbank te Maastricht, bij
hetwelk de requirant was ontslagen van de hem ten laste gelegde beschul-
diging van het patent te hebben verkort, als bevonden geene behoorlijke
aangifte te hebben gedaan betrekkelijk de ruimte van genoemde schroef-
stoomboot, 65 tonnen bedragende, doch slechts tot 25 tonnen aangegeven
ten gevolge eener onwettige eigen meting, waarbij de schroefstoomboot
slechts was opgemeten tot aan de benedenste, niet tot aan de bovenste rij
venstergaten, zoo als had behooren te geschieden.
Arrest 24 Junij 1866 (V. n°. 75).
Gelijksoortige, voor den requirant van cassatie ongunstige uitspraak is
door den Hoogen Raad gedaan omtrent eene overtreding van denzelfden
aard, wegens eene andere schroefstoomboot begaan, waarvan, ten gevolge
eener onwettige en met het reglement strijdige eigen meting, de belastbare
ruimte door den ondernemer 28 tonnen te min was aangegeven, overtreding
waarvan hij ter eerster instantie was vrijgesproken, doch waaraan hij in
hooger beroep is schuldig verklaard.
Arrest 15 October 1856 (V. n°. 105).
34
-ocr page 582-
- 530 —
TABEL 16.
Van den bovenkant van het zaathout tot den on-
derkant der venstergaten.
e. In open vaartuigen met roeigaten:
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den
onderkant der roeigaten.
2°. De middelste holte wordt genomen:
a.    In vaartuigen met denneboom (rijswaarden) of zet-
boorden:
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den
bovenkant van den denneboom of der zetboorden.
b.    In vaartuigen met gangboorden, maar zonder den-
neboom of zetboorden, en niet hieronder genoemd:
Als boven bij 1". onder a is aangewezen.
c.     In vaartuigen zonder gang- of zetboorden, en niet
hieronder genoemd:
Als hierboven bij 10. onder b is aangewezen.
d.    In vaartuigen, welke grooten deels een vast dek hebben:
Van den bovenkant van het zaathout tot tegen den
onderkant van het dek.
e.    In pak- en volkschuiten en soortgelijke vaartuigen:
Als hierboven bij 1°. onder d is aangewezen.
f.     In open vaartuigen met roeigaten:
Als bij 1°. onder b is aangewezen.
3°. De achterste holte wordt in de verschillende vaartui»
gen genomen als de voorste, en dus zoo als boven bij 1°.
onder a, b, c , d en e van dit artikel is voorgeschreven.
Wanneer het zaathout ontbreekt, worden de holten
-ocr page 583-
— 531 —
TABEL 16.
genomen van de biudhelling, en zoo ook deze niet
aanwezig is, van den bovenkant der leggers.
Een derde van de som der drie gemeten holten
wordt voor de gemiddelde holte genomen.
(c) Art. 7. Bij uitzondering der voorschriften van het
vorig artikel, wordt de gemiddelde holte in de volgende
gevallen afgeleid op de wijze, bij ieder bepaald.
1°. Wanneer om de betimmeringen slechts twee of ιιne
holte op de bepaalde plaats gemeten kan worden, en het
vaartuig geen denneboom of zetboorden heeft, wordt de
helft van de som der twee, of anders de enkele verkregen
holte voor de gemiddelde genomen.
2°. Op gelijke wijze wordt te werk gegaan bij vaartui-
gen, die denneboom of zetboorden hebben, en wier betim-
meringen het meten der drie holten beletten; doch in dit
geval wordt onder de gemeten holte niet begrepen de hoogte
(c) Nadere toelichting op art. 7 van het reglement.
Wijders is bepaald dat ten aanzien der overdekte vaartuigen, voorzien
van zetboorden, welke met ijzeren boutjes of krammen op de vaste buiten-
boorden zijn bevestigd, doch niet als waterdigt kunnen worden beschouwd,
ook uit hoofde van de spuigaten, die in het vaste boord aan weerszijde van
de gangboorden zijn aangebragt, die zetboorden of planken, als niet geacht
kunnende worden den inhoud van het vaartuig te vergrooten, bij de meting
buiten aanmerking moeten blijven;
dat de boegplanken of boeisels, zich bevindende op het boord der zoo-
genaamde zompschuiten, waarmede uitsluitend de rivieren de Vecht en de
Hegge
worden bevaren, bij de meting dier vaartuigen niet als vaste boorden
in aanmerking behoeven te komen, doch dat van het op die wijze gemeten
vaartuig op geene andere wateren gebruik kan worden gemaakt zonder ver-
hooging van regt ter zake der meerdere ruimte; en
dat bij het meten der ligterschepen (tusschen den Belder en Amsterdam
varende; de losse kasten, die op den kap of den opperkant der rijswaarden
worden gezet, buiten berekening kunnen blijven.
Resolutie 26 April 1862, »». 67.
Op eene vraag omtrent de meting van waterdigte zetboorden is te ken-
-ocr page 584-
— 532 —
TABEL 16.
van den denneboom of der zetboorden, maar die hoogte
afzonderlijk genomen, en een derde er van gevoegd bij de
verkregen holten, om de gemiddelde te bekomen.
3°. In bun-vaartuigen worden slechts de voorste en ach-
terste holten genomen, en daaruit de gemiddelde afgeleid.
4°. Wanneer in het geheel geene binnenholte kangeme-
ten worden, wordt van buiten eene hoogte genomen in het
midden des vaartuigs, van den onderkant des bodems tot
aan het bovenste gedeelte, waartoe anders de binnenholte
zou gemeten zijn. Van die verkregen hoogte wordt, om de
gemiddelde holte te vinden, afgetrokken de som der dikten
van bodem, legger, bindhelling en zaathout, voor zoo verre
zij aanwezig zijn.
Indien ook deze dikten niet kunnen gemeten worden,
wordt van de bekomen hoogte afgetrokken:
0.10 el, voor ligt,
0.15 el, voor minder ligt en
0.20 el, voor zwaar betimmerde vaartuigen.
(c bis) 5°. Bij stoombooten worden de drie holten gemeten
middenscheeps op de plaatsen, waar de wijdten genomen
zijn volgens de voorschriften, gegeven onder n°. 5 in art. 5 =
a.    de voorste, van den vloer tot den onderkant der
venstergaten;
b.    dι middelste, van den bovenkant van het zaathout
tot tegen het dek;
neu gegeven, dat het reglement, in verband beschouwd met het bepaalde
bij de resolutie van 26 April 1852, n°. 67, hierboven genoemd, buiten
twijfel schijnt te stellen, dat de waterdigle zetboorden onder den belast-
baren inhoud behooren te worden opgenomen.
Resolutie 10 Juni/ 1853, »". 80.
(c bis) Zie ook aant. lett. b op art. 6 van het reglement.
-ocr page 585-
— 533 —
TABEL 16.
c. de achterste, even als de voorste.
Een derde van de som dezer drie holten wordt voor de
gemiddelde genomen.
(d) Art. 8. Ten einde voor de stoombooten de aftrek -
king van de ruimte der machinekamers te kunnen doen,
worden de lengte, wijdten en holten dier kamers afzonder-
lijk opgenomen, te weten:
a.    De lengte, tusschen de schotten, zoo veel mogelijk
midden door en ter halver hoogte;
b.    De wijdte, op drie plaatsen tusschen de bewegering
en ter halver lengte, als eene over .den vloer, eene
tegen het dek aan, en eene in het midden tusschen
beiden in; wordende van deze drie wijdten de gemid-
delde opgemaakt, en
c.    De holte, ter plaatse waar de wijdten zijn opgenomen.
C. De volgende bij resolutie van 26 April 1852, n°. 69
(V. n°. 63) vastgestelde
INSTRUCTIE voor de scheepsmeters van vaar-
tuigen, aan het regt van patent onderworpen.
Art. 1. De scheepsmeters moeten zijn personen van een
goed gedrag, meerderjarig, de gewone regelen der rekenkunde
(d) Nadere toelichting op art. 8.
όe bepaling van f2, lid 2, der onderhavige tabel nopens de aftrekking
voor de ruimte der machinekamers in stoombooten behoort noodzakelijk in
verband te worden beschouwd met de wijze, waarop naar het reglement de
meting der vaartuigen plaats heeft. Vermits nu de geheele inhoud slechts
voor 2/3 gemeten wordt, moet de aftrekking van de ruimte dier kamers ook
plaats hebbcu, zoo als die ruimte in de opmeting van het geheele vaartuig
begrepen is, en dus slechts voor 2/3, gelijk ook bij art 10 der instructie
voor de scheepsmeters is aangewezen.
Resolutie 25 Mei 1852, n". 93.
-ocr page 586-
— 534 —
TABEL 16.
met de eerste beginselen der meetkunde wel verstaande, en
genoegzaam ervaren in de constructie der schepen om hun-
nen post naar behooren te kunnen waarnemen.
Art. 2. De functien van scheepsmeter worden in den
regel en (*) buiten bezwaar der schatkist, opgedragen aan
diegenen der ambtenaren voor de actieve dienst, welke daartoe
de meeste geschiktheid bezitten.
Art. 3. De scheepsmeters worden door den Minister voor
een bepaald (a) district aangesteld, na voldoende bewijzen
hunner bekwaamheid te hebben gegeven, zoo noodig bij
een (a bis) examen, af te nemen door den examinator der
scheepsmeters.
Alvorens in functie te treden leggen zij in handen van
den arrondissements-directeur der directe belastingen, in-
(*) Vergel. de aant. h op deze instructie.
(<*) De indeeling der scheef srnetersdislricten op nieuw vastgesteld, met
bepaling dat bij eventuele latere veranderingen in de indeeling van de con-
troles, de gemeenten welke bij eene controle, in den staat genoemd, ge-
voegd worden, casu quo overgaan tot het district, waartoe zulk eene controle
behoort, tenzij hierop in het bijzonder eene uitzondering gemaakt wordt.
Resolutie 23 Augustus 1869, »". 2 (V. n°. 124), 2e en 3e lid,
onderdeel a.
Met wijziging van gemelden staat de gemeente Vlissingen aangewezen als
standplaats van den scheepsmeter voor het district Middelburg.
Resolutie 11 April 1874, n°. 24 (V. n°. 47).
(a bis) Dit examen wordt afgenomen door den provincialen inspecteur, in
wiens inspectie de ambtenaren, die het vereischte examen vroeger niet hebben
afgelegd, met de metingen worden belast, of, bij delegatie van den prov.
inspecteur, door een controleur in zijne inspectie.
De provinciale inspecteur of de controleur doet zich daarin bijstaan door
een geλxamineerd scheepsmeter.
Voortaan worden geene ambtenaren tot benoeming als scheepsmeter voor-
gedragen dan na afgelegd examen.
Resolutie 31 December 1889, «°. 248 (T. »°. 213), art. 6.
-ocr page 587-
— 535 —
TABEL 16.
en uitgaande regten en accijnsen, in wiens directie hunne
standplaats gevestigd is, den navolgenden eed af:
„Ik zweer (beloof), dat ik mij in mijnen post zal gedra-
„gen overeenkomstig mijne instructie en de verordeningen,
„thans bestaande of die later zullen worden vastgesteld.
„Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk of onmiddellijk,
„om den post van scheepsmeter te verkrijgen, aan niemand,
„hoegenaamd en onder wat voorwendsel ook, eenige gifte
„of belofte heb gedaan of doen zal."
Van deze beλediging, waarvoor alleen regten van zegel
en registratie zijn verschuldigd, wordt melding gemaakt op
de (b) aanstelling, van welke de scheepsmeters bij de uit-
oefening hunner werkzaamheden steeds voorzien moeten zijn.
Art. 4. Geen scheepsmeter mag vaartuigen meten bui-
ten het district, waarvoor hij is aangesteld, dan op bevel
of met toestemming van den arrondissements-directeur, in
wiens directie zijne standplaats gevestigd is.
Art. 5. De scheepsmeter die eigenaar van vaartuigen is
of eene timmerwerf bezit, mag geene vaartuigen meten,
die hem zelven geheel of gedeeltelijk toebehooren, of op zijne
werf getimmerd of vertimmerd zijn.
Art. 6. Zoo ver hij daarin door geene andere dienstver-
rigtingen verhinderd wordt, moet de scheepsmeter zich dade-
lijk vervoegen aan boord van elk vaartuig, hetwelk op de
plaats zijner inwoning ter meting wordt aangeboden.
(fi) De oomiuissieu voor de scheepsmeters moeten op gezegeld papier worden
geschreven, doch zijn, ingevolge art. 70, § III, n". 2 der wet van 22 Fri-
maire, Vilde jaar, niet aan de formaliteit van registratie onderworpen. Vol-
geus art. 3 hunner instructie moeten voorts de scheepsmeters, alvorens in
functie te treden, door den Directeur worden beλedigd; terwijl van die be-
λediging, waarvoor alleen regten van zegel en registratie zijn verschuldigd,
op de acte van aanstelling melding moet worden gemaakt.
Resolutie 5 November 1853, »°. 2».
-ocr page 588-
— 536 —
TABEL 16.
Hij moet daartoe van des morgens acht tot des namid-
dags vier ure gereed zijn.
                                                 *
Art. 7. Wanneer de scheepsmeter tot het meten van een
vaartuig naar eene andere plaats dan die zijner inwoning
ontboden wordt, mag hij de meting niet langer uitstellen
dan drie dagen.
Art. 8. De scheepsmeter, verhinderd wordende binnen
een behoorlijken tijd te voldoen aan eene aanvraag tot me-
ting, brengt zulks ter kennis van den arrondissements-
directeur, in wiens ressort de plaats gelegen is, alwaar de
meting moet geschieden, door welken hoofdambtenaar een
ander scheepsmeter wordt aangewezen uit het arrondisse-
ment zelf of uit een naburig, en, in het laatste geval, on-
der medewerking van den directeur in dat arrondissement.
Art. 9. Bij de metingen gedragen zij zich (c) stiptelijk
naar de bepalingen van het reglement, vastgesteld bij Ko-
ninklijk besluit van 22 April 1852 (Staatsblad n°. 64).
Bij de berekening der tonnenruimten worden gedeelten
van tonnen verwaarloosd.
Art. 10. De scheepsmeters moeten wel in het oog houden,
dat de bij het reglement voorgeschreven meting, door slechts
2/8 der ruimte als belastbaar te stellen, reeds in zich be-
grijpt de bij de wet bepaalde aftrekking van 1/3 voor de
ruimte, ingenomen wordende door de mast- en pompko-
kers enz.
(c) Vermits de scheepsmeters zich alzoo bij de metingen stiptelijk en bij
uitsluiting naar de alhier bedoelde bepalingen moeten gedragen, kunnen er
dienvolgens geene redenen bestaan, waardoor een scheepsmeter zich bevoegd
zou kunnen achten om, uit hoofde van het individueel gevoelen van den
patentpligtige, door wicu overeenkomstig § 13 dezer tabel de meting
wordt aangevraagd, of ook wegens de bestemming, die deze aan zijne vaar-
taigen wil of zou kunnen geven, het volbrengen der meting uit te stellen.
\'Resolutie 29 Augustus 1860, «°. 3,
-ocr page 589-
— 537 —
TABEL 16.
Bij stoombooten wordt de bevonden ruimte der machine-
kamer dan ook slechts voor 2/3 afgetrokken.
Art. 11. Als overdekte vaartuigen moeten worden be-
schouwd die, waarvan de ladingsplaatsen, geheel of gedeel-
telijk, doorgaans of tijdelijk, op eene regelmatige wijze zijn
overdekt, of tot zulk eene bedekking zijn ingeiοgt.
Vaartuigen, waarvan de bedekking alleen uit zeildoek be-
staat, worden als (d) onoverdekt beschouwd.
Art. 12. Na de meting van het vaartuig wordt het door
den scheepsmeter gebrand:
1°. met het Eijkswapen;
2°. met de jaarletter;
3°. (dbis) met het bijzonder merk van den scheepsmeter;
(d) Visehschuiten die ook tot andere dan de bij § 5 l der tabel vrijgestelde
einden worden gebezigd, kunnen als onoverdekt worden aangemerkt, wanneer
in die Tan een vast dek over het zoogenaamde logies voorziene vaartuigen
de ruimte tusschen de bunnen en de zijde der schuiten, ter hoogte van een
a een en een half voet, boven het vlak belegd is met losse laningen.
Resolutie 31 Maart 1857, »°. 48.
{dbis) De bijzondere merken der scheepsmeters in de onderscheiden <lis-
tricten der verschillende provinciλn bij algemeenen staat aangewezen.
Resolutie 30 Januarij 1855, »°. 61 (K n". 13).
Vaststelling van het bjjzonder merk voor het nieuwe distriet Assen.
Resolutie 4 July 1861, »°. 42 (V. n". 55), Sde lid, onderdeel e.
Idem voor het district Kampen, met handhaving van dat voor Zwartsluis.
Resolutie 26 Oetober 1866, 89 (V. n°. 157), 3de lid.
Met handhaving der bij de drie voors. resolutien aangewezen merken,
een merk vastgesteld voor het nieuwe district Roogeveen.
Resolutie 23 Augustus 1869, n°. 2 (T. »°. 124), \'ide lid, onder-
deel b en e.
-ocr page 590-
— 538
TABEL 16.
4°. met het getal tonnen, in gewone cijferletters;
5°. met een, voor ieder jaar doorloopend nummer, te stel-
len vσσr het Eijkswapen.
De merken moeten gesteld worden vσσr of achter op de
schilden of endelboorden, die op de plechtbalken of ge-
bindten staan, of wel op den mastbalk of op andere vaste
stukken, die bij herstelling het minst kunnen of moeten
weggenomen worden.
De merken moeten bovendien zoodanig gesteld worden,
dat zij ook bij volle lading van het vaartuig kunnen gezien
en geverifieerd worden.
Na de branding van het vaartuig wordt de gedane meting
in het (e) register n°. 9 (patenten) ingeschreven, en daaruit
de meetbrief afgegeven, die noch aan zegel noch aan regis-
tratie onderworpen is.
(e) Voor deze registers is ouder het opgemeld nummer een nieuw model
vastgesteld, met bepaling dat zij door den controleur, in wiens divisie de
scheepsmeter gevestigd is, op den strook zullen moeten worden gequoteerd
en geparapheerd.
Resolutie 20 April 1852, «°. 164 (V. n°. 66).
Met opzigt tot de opruiming van de oude registers der meetbrieven zijn
vastgesteld de navolgende bepalingen :
1°. dat de registers der afgegeven meetbrieven na verloop van vijf volle
jaren, op het dienstjaar volgende, moeten worden opgeruimd;
2°. dat, naar gelang de registers in de termen van opruiming vallen,
zij jaarlijks, en wel in de maand Januarij van ieder jaar, door de 8cheeps-
meters aan de Directeurs moeten worden toegezonden, om door deze aan
den (*) verificateur der comptabiliteit te worden overgelegd, ten einde na
scheuring, als onbruikbaar materieel, ten voordeele des rijks, met inacht-
neming der bestaande voorschriften, te worden verkocht;
3°. dat de registers in de eerste opzending, welke in Januarij 1856
(*) Zie nogtans omtrent de verificatie» der comptabiliteit, het KoHinktijk besluit van 17
July 1861, »°. 65 (V. »«. 66).
-ocr page 591-
— 539 —
TABEL 16.
De plaats der merken, alsmede het doorloopend jaarnom-
mer, behooren met de overige bijzonderheden naauwkeurig
op den meet brief (f) aangewezen te worden, waarop de
scheepsmeter bovendien uitdrukkelijk moet vermelden of
het vaartuig met of zonder zetboorden is gemeten.
Art. 13. Bij verificatie van op eigen aangifte varende
ongemeten schepen behoort niet tot ijking of branding en
afgifte van den meetbrief te worden overgegaan, ten ware
de belanghebbende zelf dit verlangde.
Art. 14. Met uitzondering van de gevallen, hierna om-
schreven, en op verbeurte zijner betrekking, mag geen scheeps-
meter een vaartuig, dat door een ander scheepsmeter ge-
meten en gebrand is, en waarvan de meetbrief minder dan
vijf jaren oud is, hermeten en branden.
Art. 15. Wanneer van een gemeten vaartuig de brand*
merken door vertimmering of andere oorzaken verloren zijn,
of de meetbrief in het ongereede is geraakt, wordt het als
moest plaats hebben, te begrijpen, geene metingen mogten bevatten, na 30
April 1850 gedaan, die van de volgende opzending geene metingen, na 30
April 1851 verrigt, en zoo vervolgens.
Resolutie 20 April 1855, n". 70 (V. n°. 32).
(f) De tonnemaat der vaartuigen, uitgedrukt in de meetbrieven, naar het
reglement afgegeven, stelt voor het aantal tonnen na aftrek van het \'/, bij
§ 2 van tabel XVI bedoeld.
Resolutie 11 Mei 1852, »°. 109.
Op de vraag, of bij verandering van den naam van een vaartuig, daar-
van — en zoo ja, op welke wijze, op het patent aanteekening moet worden
gesteld, is te kennen gegeven, dat, op verzoek der belanghebbenden, de
naamsverandering op het patent gesteld moet worden door hem, die het
patent heeft uitgereikt; dat voorts, casu quo, ook op den meetbrief, als-
mede in het register der meetbrieven., die verandering moet worden gebragt
en daarvan, met vermelding van den naam des eigenaars, aan den hoofd-
bewaarder der scheepsbewijzen opgave moet worden gedaan.
Resolutie 30 Junij 1854, »". 48.
-ocr page 592-
— 540 —
TABEL 16.
ongemeten beschouwd, en is het dus niet begrepen onder
het verbod van het voorgaande artikel.
Bij hermeting van een vaartuig, waarop zich nog brand-
teekens bevinden, moeten die teekens alvorens worden weg-
genomen.
Art. 16. Voor de metingen en brandingen der vaartui-
gen worden door den scheepsmeter de kosten in rekening
gebragt, die (f bis) bij het Koninklijk besluit van 22 Apru
1852 (Staatsblad n°. 65) zijn toegestaan.
(f ter) Wanneer de mjeting of hermeting geschiedt op
aanvraag des belanghebbenden, worden de kosten hem on-
middellijk door den scheepsmeter bij gespecificeerde nota
opgegeven, welke bij voldoening door hem wordt gequiteerd.
Bij verificatien overeenkomstig §§ 27 en 28 van tabel XVI,
worden die kosten als kosten van bekeuring beschouwd en
behandeld (^).
(f bit) Zie hierna aaiit. 43.
(fier) Deze zinsnede voor de eommiesen-scheepsmeters vervallen. Zie de
resolutie van 20 April 1868, n°. 31 (V. n°. 50) in aant. h hierna.
(g) En zulks onverschillig of de bekeuringskosten door den bekeurde dan
wel door het Rijk worden voldaan.
Resolutie 18 Junij 1855, n". 127.
Ingeval een scheepsmeter door de ambtenaren ontboden wordt tot verifi-
catie van de ruimte der vaartuigen van schippers, op eigen aangifte varende,
en die verificatie door geene bekeuring achtervolgd wordt, kan de scheeps-
meter slechts beschouwd worden als in het belang der dienst te hebben
gereisd, en derhalve als alleen aanspraak te hebben op de reis- en verblijf-
kosten, voor de ambtenaren der 4de klasse bij het Koninklijk besluit van
15 December 1849 (Staatsblad n°. 62, V. n°. 117) toegekend; kunnende
dan ook, indien de scheepsmeter zich verder dan ιιn uur afstands van
zijne standplaats heeft moeten begeven, deswege eene declaratie worden inge-
diend, voorzien van een lastbrief, door den controleur met inachtneming
van het bepaalde bij art. 24 van gemeld besluit af te geven; alsmede van
-ocr page 593-
— 541 —
TABEL 16.
(ffθis) Art. 17. De scheepsmeters boeken de ontvangsten
wegens de loonen, in het evengemelde Koninklijk besluit
omschreven, in het register n°. 28 {comptabiliteit).
De loonen, onder n°. 1 van het besluit vermeld, zijn aan
de inhouding van een zesde voor het algemeen legesfonds
onderworpen.
Het voormelde een zesde wordt door den scheepsmeter
vσσr den 5den der maand, volgende op het afgeloopen
kwartaal, tegen bewijs overgestort bij den ontvanger zijner
standplaats, die met de ontvangst daarvan is belast.
(ff Ier) Art. 18. In de maand Januarij van elk jaar wordt
door den scheepsmeter aan den arrondissements-directeur,
in wiens directie zijne standplaats gevestigd is, overgelegd
de rekening (comptabiliteit n°. 29) over het vorige jaar, ver-
gezeld van het register van ontvang en de bewijzen van
overstorting, in het vorige art. vermeld. Die rekening wordt
in duplo opgemaakt, en na accoordbevinding wordt een
exemplaar aan den scheepsmeter met decharge uitgereikt.
het, insgelijks door dien controleur te onderteekenen bewijs dat aan de
lastgeving werkelijk voldaan is.
Resolutie 7 December 1858, «°. 72 (V. n°. 115).
Ten aanzien echter van commiesen, die in contentieuse zaken als scheeps-
meter
optreden, gelden in het geval dat de kosten ten laste van het Rijk
verblijven, dezelfde voorschriften, die daaromtrent voor de ambtenaren der
in- en uitgaande regten eu accijnsen bij de resolutie van 20 November
1846, n°. 31 (V. n°. 208) zijn vastgesteld.
Zij zijn gehouden in hunne declaratien, nevens hunne kwaliteit van
scheepsmeter, ook hunne betrekking van commies te vermelden.
Resolutie 28 December 1860, »°. 72, §$ 2 en 3 (V. n\\ 154).
Zie ook de resolutie van 18 October 1875, n°. 17 (V. n°. 99) in aant.
h op deze instructie.
(g bis) Dit artikel vervallen voor de commiesenscheepsmeters. Zie de re»o-
lutie van 20 April 1868, n°. 81 (V. ne. 50) in aant. h hierna.
(g ter) Als voren.
-ocr page 594-
— 542 —
TABEL 16.
Art. 19. De scheepsmeters (/&), uit de ambtenaren van
de actieve dienst gekozen, behouden de door hen verdiende
loonen, met uitzondering van het een zesde voor het alge-
meen legesfonds, geheel voor zich.
Indien echter meer dan ιιn scheepsmeter in dezelfde ge-
meente aangesteld is, verdeelen deze die loonen onder elkander.
De persoon intusschen die de meting verrigt, kan een
tiende op het loon voor zich preleveren.
De kosten, bedoeld onder nis. 2 en 3 van het laatstver-
melde Koninklijk besluit, geniet hij in allen geval alleen.
(/<) Zie ook de 3de zinsnede der aant. lett. g op deze instructie.
De scheepsmeetloonen van commiesen-scheepsmeters worden geheel ver-
antwoord aan en overgestort in de schatkist. Aan die commiesen wordt voor
hunne speciale dienst als scheepsmeter eene afzonderlijke toelage verleend.
Koninklijk besluit 11 Januari} 1865, n*. 74 {V. »°. 2), in verband
met het Koninklijk besluit van 10 Januarij 1869, n°. 12 (V.
»°. 9).
Voorschriften omtrent de bedoelde verantwoording der loonen aan de
schatkist.
Resolutie 12 Januarij 186B, «°. 30 (V. «°. 3).
Dien ten gevolge zijn de voorschriften van art. 16, 2de zinsnede, en
van de artt. 17 en 18 der onderwerpelijke instructie voor de commiesen-
scheepsmeters vervallen.
Resolutie 20 April 1868, »". 31 (V. «°. 50;, lid a, en erratum
achter V.
1868, «°. 55.
Onder de scheepsmeetloonen, in de schatkist te storten, behooren ook de
loonen, verschuldigd voor het meten van vaartuigen, waarvan de schippers
zijn .bekeurd wegens overtredingen der onderwerpelij ke tabel.
Van de bedoelde meetloonen moet eene door den scheepsmeter ondertee-
kende nota worden opgemaakt, zoo noodig belegd met declaratien ri°. 68
(Compt.), voor de reiskosten en uitschotten, door hem ten gevolge dier
metingen gedaan; welke nota, al of niet vergezeld van de evengenoemde de-
claratien, bij het proces-verbaal van bekeuring moet worden gevoegd.
Resolutie 18 October 1875, »°. 17 (V. n°. 99).
-ocr page 595-
— 543 —
TABEL 16.
Art. 20. Al de instructien, orders en aanschrijvingen,
welke den scheepsmeter aangaande de vervulling zijner be-
diening worden medegedeeld, moeten zorgvuldig door hem
naar tijdsorde geschikt en bewaard worden, met de aan hem
toevertrouwde merkijzers , voor wier gebruik hij geheel ver-
antwoordelijk is.
Art. 21. De scheepsmeter is verpligt aan den arrondis-
sements-directeur en aan alle boven hem geplaatste ambte-
naren der administratie in zijn district de hulp en inlichtin-
gen te geven, die binnen den kring liggen zijner ambtsbe-
diening.
Art. 22. Hij staat echter in meer bijzondere betrekking
tot den inspecteur, belast met het toezigt over de metingen,
wiens bevelen hij moet opvolgen, en aan wien hij alle die
inlichtingen behoort te geven, welke overeenkomstig zijne
betrekking van hem gevorderd worden.
Hij moet bovendien aan den gezegden inspecteur, alle
drie maanden, inzenden den (i) staat der afgegeven meet-
brieven n0. 10 (patenten) over het afgeloopen vierendeel jaars.
Art. 23. Indien bij de hermeting, door den inspecteur
gedaan, blijkt dat de scheepsmeter bij de meting zich meer
dan een twintigste, en minder dan een tiende in de maat
(i) In verband met het nieuwe register der meetbrieven zijn ook in den
alhier bedoelden staat veranderingen gebragt, en behoort er alzoo alleen ge-
bruik gemaakt te worden van het materieel, dat van \'s Rijkswege van het
nieuwe formulier van dien staat verstrekt wordt.
De opmaking en inzending dier staten heeft telkens plaats om de drie
maanden over het alsdan afgeloopen kwartaal van het gewone jaar.
Resolutie 26 April 1852, »°. 69 (V. n°. 68).
Aau den inspecteur, belast met het toezigt op de scheepsmetingen, is
magtiging verleend om de aan hem ingezonden staten der gedane metingen
van de schepen en vaartuigen, aan het regt van patent onderworpen , van
af den eersten Januarij 184L tot ultimo December 1852, als gcene waarde
-ocr page 596-
— 544 —
TABEL 16.
of berekening vergist heeft, is hij eene boete verschuldigd
van vijf en twintig gtdden, ten ware hij voldoende redenen
konde bijbrengen ter zijner verontschuldiging, ter beoordee-
ling van den inspecteur, met het toezigt over de metingen
belast.
Indien de vergissing een tiende of meer bedraagt, is de
scheepsmeter in allen geval eene boete verschuldigd van
vijftig gulden, en zoo bij onderzoek kwade trouw van den
scheepsmeter blijkt, wordt hij uit \'s lands dienst ontslagen,
en naar bevind van zaken crimineel vervolgd.
(i bis) Art. 24. De merkijzers en alle stukken, die tot het
archief van den scheepsmeter behooren, moeten, in geval van
ambtsverlating, door sterfte of andere omstandigheden, wor-
den ter hand gesteld aan den arrondissements-directeur,
in wiens directie zijne standplaats gevestigd is.
meer hebbende, aan den (*) verificateur voor de comptabiliteit ter oprui-
ming te doen geworden, met bepaling wyders dat voortaan de aan gemel-
den inspecteur ingezonden staten der metingen voor het regt van patent, na
verloop van vijf volle jaren, op het dienstjaar volgende, jaarlijks ter oprui-
niing aan den verificateur der comptabiliteit zullen worden gezonden.
Resolutie 25 Junij 1858, «°. 48.
v*) Zie de laatste aaut. aan den roet van bladz. 538 hiervoor.
(t bis) Vergelijk :
a.    de resolutie van 28 April 1871, »°. 14 (F. n°. 49), waarbij aan
de ambtenaren van \'s Rijks belastingen, die het examen als scheeps-
meter hebben afgelegd en met metingen worden belast, voor eens
eene vergoeding van f 25 wordt toegekend voor het aanschaffen van
werktuigen;
b.   de instructie van 21 Mei 1873, ra". 2 (F. n". 65), nopens het aan-
vragen, verstrekken, bewaren en verantwoorden van werktuigen, o. a.
voor de dienst der scheepsmetingen, waarbij de sub a vermelde reso-
lutie in stand is gehouden ; en
e. de resolutie van 1 Junij 1875, »°. 64 (K n\'. 66), houdende aan-
vulling der instructie sub b met opzigt tot meet&nten.
-ocr page 597-
— 545 —
TABEL 16.
§ 13.
De meting der vaartuigen heeft plaats op
aanvrage der patentpligtigen (41).
Die aanvrage ontslaat hen niet van de verpligting
om, in afwachting der meting, inmiddels aangifte tot
bekoming van patent te doen.
§ 14.
(42) De kosten der door de patentplig-
tigen aangevraagde metingen zijn voor hunne rekening.
De scheepsmeter, door de belanghebbenden tot het doen
der metingen uit zijne standplaats opontboden wordende,
kan deswege reiskosten van hen vorderen.
Zoowel van de reis- als metingskosten wordt door Ons
een (43) tarief vastgesteld.
De onbruikbare merkijzers worden, na door andere te
zijn vervangen, dadelijk aan dien hoofdambtenaar terugge-
geven. Aan dezen vraagt hij ook het benoodigd materieel aan.
Art. 25. De scheepsmeter mag tot merken of branden
geene andere ijzers of stempels bezigen, dan die hem van
wege de algemeene administratie zijn ter hand gesteld. Het
opzettelijk gebruik van verkeerde ijzers heeft het ontslag uit
\'s Rijks dienst ten gevolge, onverminderd de straffen op
zoodanig misdrijf, volgens de bestaande wetten.
(41)    Verg. artt. 4, 6 a 9, 14 en 15 der instructie voor
de scheepsmeters, opgenomen onder § 12 dezer tabel, mits-
gaders aant. c aldaar.
(42)    Verg. artt. 16 a 19 der evengemelde instructie,
mitsgaders aant. g aldaar.
(4b) Volgens dit tarief moeten de bedoelde kosten op
de volgende wijze worden berekend:
35
-ocr page 598-
— 546 —
TABEL 16.
1°. Voor meting van elk vaartuig, en zonder dat
voor den uit te reiken meetbrief mag worden gerekend f 0.50
Voor elke ton , die het vaartuig boven de 10 ton
inhoudt................- 0.05
2°. Voor het vuur tot gloeijing der ijzers voor
de branding, wanneer het door de belanghebbenden
niet in tijds en voldoende geleverd wordt, voor
ieder vaartuig..............f 0.20
3°. Voor reiskosten bij meting buiten de stand-
plaats der scheepsmeters, voor ieder uur afstands,
de terugreis daaronder begrepen.......- 0.50
Zullende, wanneer er terzelfder tijd en plaats meer dan
ιιn vaartuig te meten is, de reiskosten over de belangheb-
benden worden omgeslagen.
Koninklijk besluit 22 April 1852 (Staatsblad n". 65,
V. n°. 61).
In bet 1ste lid, 2de zinsnede, van evengemeld koninklijk
besluit wordt de belastbare inhoud bedoeld. Bij meting van
stoombooten mag dus het loon van f 0.05 niet berekend
worden over de ruimte, door de machinekamer ingenomen.
Resolutie 9 Augustus 1872, n\\ 47 (V. n". 88).
Met betrekking tot de toepassing van het hierboven ge-
meld koninklijk hesluit is, voor zoo veel de reiskosten der
scheepsmeters aangaat, te kennen gegeven: dat voor de terug-
reis
van den scheepsmeter niets kan gerekend worden; —
dat gedeelten van uren niet voor geheelen mogen worden
gerekend, maar bij vierdedeelen van het uur in rekening
behooren te worden gebragt: gedeelten van vierdedeelen voor
geheelen genomen; — dat, eindelijk, de omslag der reiskos-
ten
behoort plaats te hebben over de personen, die den
scheepsmeter voor het doen der metingen hebben opontbo*
-ocr page 599-
— 547 —
TABEL 16.
§ 15.
(44) De gemeten vaartuigen worden ge-
brand met onderscheidene merken, aanwijzende:
lo.    het Rykswapen;
2°.    de jaarletter ;
3°.    het bij zonder merk van de scheepsmeters;
4°.    (44fo\'s) het getal tonnen;
5°.    het doorloopende jaarnommer.
De merken worden gesteld voor of achter op de schil -
den of endelboorden, die op de plechtbalken of gebind-
ten staan, of wel op den mastbalk of op andere vaste
stukken, die, bij herstelling van het vaartuig, het minst
kunnen of moeten worden weggenomen.
De merken moeten bovendien zoodanig gesteld wor-
den, en dat, indien vσσr dat de scheepsmeter reeds een
of meer vaartuigen gemeten en deswege met den belang-
hebbende afgerekend heeft, nog meer personen, van de
aanwezigheid des scheepsmeters gebruik makende, tot me-
ting hunner vaartuigen aanvraag doen, deze, zoo als van
zelf spreekt, in dien omslag begrepen kunnen worden; ter-
wijl voor het zeldzame geval, dat zoodanige aanvrage na
het bedoelde tijdstip geschiedt, de omslag der reiskosten op
nieuw behoort plaats te hebben, onder restitutie van het-
geen dien ten gevolge blijken zal, door hem of hen, met
wie bereids was afgerekend, te veel betaald te zijn.
Resolutie 4 Junij 1852, »°. 85 (V. n*. 120).
(44) Verg. art. 12 der instructie voor de scheepsmeters.
(44fo«) Vergel. aant. \\9ter op deze tabel.
-ocr page 600-
— 548 —
TABEL 16.
den, dat zij ook bij volle lading van het vaartuig zigt-
baar zijn.
§ 16.
(45)  Nadat het vaartuig is gebrand, wordt
door den scheepsmeter een door hem geteekende meet-
brief afgegeven.
Behalve den dag der meting, behelst de meetbrief eene
genoegzame omschrijving ter onderkenning van het vaar-
tuig, en wijders eene opgave van zijne lengte, wijdte en
holte, mitsgaders van zijne (45fo\'s) tonnemaat.
De plaats, waar de merken zijn gesteld, wordt er mede
in aangeduid.
§ 17.
(46)   De patentpligtige, die gebruik maakt
van de bevoegdheid, hem bij § 12 toegekend, kan in
geen geval op de van Rijkswege gedane meting zich be-
roepen, dan voor zoo verre het vaartuig beantwoordt aan
de omschrijving, in den meetbrief voorkomende, en de
brandteekens in ongeschonden staat op het vaartuig aan-
wezig zijn.
§ 18.
Wanneer de patentpligtigen (47) woonplaats
hebben aan den vasten wal, of de vaartuigen eene vaste
(45)    Verg. artt. 12 en 18 derzelfde instructie.
(45iw) Verg. aant. IQter op deze tabel.
(46)     Verg. art. 15 der instructie voor de scheepsmeters
voormeld.
(47)    Verg. aant. 38 hiervoor.
-ocr page 601-
— 549 --
TABEL 16.
ligplaats , geschiedt de betaling van het verschuldigde regt
in termijnen, op den voet voor de patentpligtigen der
overige tabellen in het algemeen bepaald.
In het (48) tegenovergestelde geval is het regt in eens
vorderbaar.
Wegens de (49) vreemde vaartuigen, het Rijk aan de
landzijde binnenkomende, is het regt, in allen gevalle,
in eens verschuldigd.
§ 19.
Voor elk vaartuig wordt een (50) afzonder-
lijk patent afgegeven, de omschrijving van het vaartuig
behelzende, zoo als daarvan de aangifte is gedaan.
(48)     De afgifte van patent aan schippers, die noch eene
vaste ligplaats, noch eene woonplaats aan den wal hebben,
doch in de betrokken gemeente domicilie kiezen, zonder dat
daarbij in aanmerking is genomen of het deswege verschul-
digde regt was voldaan, is in strijd met de onderwerpelijke
wetsbepaling en de 2de zinsnede der volgende §.
Resolutie 3 April 1857 , n\'. 108.
(49)     Zie aant. 26 hiervoor.
(50)    Zie :
a.     omtrent de tenaamstelling van elk dusdanig patent:
in betrekking tot eene firma, aant. 2 op art. 8, en"
met opzigt tot eene naamlooze maatschappij, de 2de
aant. op tabel IX;
b.     omtrent de aanteekening eener naamsverandering van
het vaartuig op het patent, — de resolutie van 30
Junij 1854, n°. 48, in aant. lett. ƒ op art. 12 der
instructie voor de scheepsmeters.
-ocr page 602-
— 550 —
TABEL 16.
Zij die geen termijn van betaling hebben, kunnen hun
patent niet ligten, dan (51) op vertoon der qnitantie van
de gedane betaling.
Indien de aangifte vσσr of op den 15den Mei heeft
plaats gehad, wordt het patent in den loop dier maand,
en wanneer de aangifte later is gedaan, binnen veertien
dagen na de aangifte uitgegeven (52).
De patenten van de (53) vreemde vaartuigen, het Rijk
van de landzijde binnenkomende, worden in allen gevalle
dadelijk na de aangifte en gedane betaling verkrijgbaar
gesteld.
§ 20.
Aan den belastingschuldige, die in den
loop van het jaar zijn vaartuig aan anderen (54) afstaat
of overdraagt, kan, na vertoon van bewijs dat de over-
schrijving van het vaartuig overeenkomstig de voorschrif-
ten van het Wetboek van Koophandel heeft plaats gehad,
overschrijving van het patent worden verleend, op naam
van dengenen, die het vaartuig overneemt, mits de be-
(51)     Verg. aant. 48 hiervoor.
(52)     Verg. § 26 dezer tabel en aant. 63 aldaar.
(53)    Zie aant. 26 hiervoor.
(54)   Naar het bepaalde bij deze § behoort ook te worden
te werk gegaan, wanneer een vaartuig aan een ander over-
gaat bij verloting.
Resolutie 18 Junij 1854, »°. 48.
Indien de eigenaar zijn vaartuig eenvoudig aan een ander
in gebruik afstaat, behoeft daarvan op den meetbrief en het
patent geen melding te worden gemaakt, omdat, voor zoo
-ocr page 603-
— 551 —
TABEL 16.
langhebbenden gezamenlijk tot dat einde in geschrifte
zich aanmelden bij de personen, in art. 22 der wet van
den 21sten Mei 1819 (Staatsblad n°. 34) genoemd. Zoo-
wel zij, die het vaartuig overdoen, of hunne erfgena-
men, als zij, die het overnemen, zijn hoofdelijk aanspra-
kelijk voor de verschuldigde belasting.
De erfgenamen van een\' belastingschuldige, die het
vaartuig aanhouden, zijn niet verpligt deswege van een
nieuw patent zich te voorzien, (55) mits binnen drie
maanden na het overlijden, ter bekoming van overschrij-
ving, verzoek doende als boven.
De overschrijvingen worden op de patenten en de meet-
brieven aangeteekend.
§ 21.
Er wordt afschrijving der belasting, onder
intrekking van het patent en den meetbrief, verleend,
ingeval een vaartuig in den loop des jaars verongelukt
of (556is) gesloopt wordt.
verre de bedoelde eigenaars hunne vaartuigen niet in vaste
huur
of vast gebruik geven, zij zelve de belasting verschuldigd
zijn, en in het omgekeerde geval de vaste huurders of vaste
gebruikers aangifte behooren te doen.
Resolutie 2 Maart 1858, n\\ 54 (V. n°. 62).
(55) Het verzuim der ten deze bedoelde overschrijving
kan de toepassing der boete, bedoeld bij § 2 van art. 14
der wet van 21 Mei 1819, niet ten gevolge hebben. Dat
verzuim brengt alleen te weeg dat de patentpligtige als
onvoorzien van patent, en dus als bekeurbaar te dier zake,
wordt beschouwd.
Resolutie 24 April 1852, n«. 39 (V. n°. 56).
(bbθis) Zie ook aant. 59 hierna.
-ocr page 604-
— 552 —
TABEL 16.
De afschrijving bepaalt zich tot de termijnen, die na
de maand, waarin het vaartuig verongelukt of (56) ge-
sloopt wordt, vervallen.
Het (57) verzoek tot bekoming van afschrijving wordt
schriftelijk gedaan, wat de verongelukte vaartuigen be-
treft, binnen eene maand na de ramp, en wat de andere
vaartuigen aangaat, (58) vσσr den aanvang der slooping.
§ 22.
Aan de erfgenamen van belastingschuldi-
gen, die het vaartuig niet aanhouden, kan, mede onder
(56)     De termijnen der afschrijving moeten geacht worden
aan te vangen na de maand, waarin met de slooping een
aanvang is gemaakt; zoodat, wanneer die slooping b. v. is
begonnen den 28sten October en volbragt den 20sten Februari),
aan den belanghebbende, indien hij overigens het bepaalde
ten slotte dezer § heeft in acht genomen, eene afschrijving
in evenredigheid van vijf termijnen kan worden toegestaan.
Besolutie 12 April 1853, n°. 147 (V. n°. 68).
(57)     De verzoeken om afschrijving met betrekking tot
vaartuigen, die men voornemens is te sloopen, en van wier
gegrondheid eerst na geλindigde slooping kan blijken, zijn
ook dan eerst voor opzettelijke instructie en uitspraak vat-
baar, terwijl inmiddels de ambtenaren, met de surveillance
belast, behooren toe te zien op het gebruik, dat van het
vaartuig gemaakt wordt.
Resolutie 12 April 1858, »°. 147 (V. n°. 68).
(58)     Dat volgens deze § verzoeken om afschrijving we-
gens slooping steeds moeten worden ingediend vσσr den aan-
vang dier slooping
, is den ambtenaren nadrukkelijk in herin-
nering gebragt.
Resolutie 12 September 1856, n". 66.
-ocr page 605-
— 553 —
TABEL 16.
intrekking van het patent en den meetbrief, afschrijving
verleend worden, mits zich daartoe schriftelijk aanmel-
dende binnen drie maanden na het overlijden.
De afschrijving kan niet verder plaats hebben dan
voor de termijnen, die na de maand, waarin het verzoek
om afschrijving wordt gedaan, nog moeten vervallen.
§ 23.
Indien de termijnen, waarvan naar de twee
voorgaande paragrafen afschrijving kan worden gevraagd,
reeds geheel of gedeeltelijk voldaan zijn, heeft er terug-
gaaf plaats, ook in de gevallen dat naar § 18 het regt
in eens vorderbaar is.
§ 24.
Bij de verzoeken ter bekoming van afschry-
ving worden de patenten en meetbrieven overgelegd.
Zij worden als gewone bezwaarschriften ingediend en
behandeld.
§ 25.
Geene af- of overschrijvingen kunnen wor-
den verleend wegens (59) vreemde vaartuigen, van de
landzijde het Kijk binnenkomende.
(59) Ten aanzien van vreemde vaartuigen, die ter sloo-
ping worden ingevoerd, is de resolutie van 80 Mei 1840,
n°. 94 (V. 1841, n°. 162) als vervallen te beschouwen; ter-
wijl zij in het geheel niet kan te pas komen met betrekking
tot vaartuigen, die voor de Rijnvaart gebezigd worden, als
welke, mits daarmede geen binnenlandsch vervoer worde ge-
daan, bij § 5 f van patentregt zijn vrijgesteld.
Resolutie, 11 Mei 1852, »°. 94 (V. n*. 99).
-ocr page 606-
— 554 —
TABET, 16.
§ 26.
Op de eerste aanvrage der ambtenaren,
(60)    in art. 34 der wet van den 2lsten Mei 1819
(Staatsblad n°. 34) genoemd, zijn de patentpligtigen,
(61)  hunne bedienden, of die, (62) bij afwezendheid der
patentpligtigen, hunne plaats vervangen, of die van het
vaartuig tijdelijk gebruik maken , gehouden, het daarvoor
gevorderde patent, (62bis) of, zoo de termijn tot uitgifte
Zie ook aant. 26 hiervoor.
(60)    Hieruit volgt dat de commiesen thans geene quali-
iicatie meer als deurwaarder noodig hebben om vertooning
van patent te vragen.
Resolutie 24 April 1852, »". 8 9 (V. n". 56).
(61)     Wie ook van het vaartuig gebruik maakt, onver-
schillig of het overdekt of niet overdekt is, moet de ge-
vorderde stukken dadelijk vertoonen.
Resolutie 24 April 1852, n°. 39 (V. n°. 56).
(62)    Ten aanzien der vraag: of de afwezendheid, waarvan
de onderwerpelijke § gewaagt, behoort opgevat te worden in
den beperkten zin van eene momenlanele verwijdering van
boord, en niet veeleer in den meer uitgebreiden van afwe-
zigheid builen de plaats, waar zich het vaartuig bevindt, is
te kennen gegeven, dat naar de wet en de patentpligtige
en zijne bedienden onvoorwaardelijk, en dus om het even of
zij ιιn van beiden of te zamen aan boord zijn, patent en
meetbrief behooren te vertoonen; even als die vertooning
door den tijdelijken gebruiker, bij diezelfde bepaling, door
geenerlei omstandigheden wordt beperkt.
Resolutie 17 November 1860, »°. 138.
(Qibό) Het woordje: „of ziet niet op de aanvrage der
-ocr page 607-
— 555 —
TABEL 16.
van het patent naar § 19 nog loopt, het (63) bewijs der
gedane aangifte te vertoonen.
Bij nalatigheid verbeuren (64) de patentpligtigen
ambtenaren maar op de verpligte alternatieve vertooning
door den schipper.
De ambtenaren zijn mitsdien niet verpligt, bij de vorde-
ring tot vertooning van het patent, tevens de vertooning van
het bewijs der gedane aangifte te vragen.
Arrest Hooge Raad 16 Maart 1870 (V. n°. 40).
(63)     Het bewijs der gedane aangifte verliest zijne kracht,
indien de aangifte gedaan is vσσr den 15don Mei, met den
laatsten dier maand, en indien de aangifte gedaan is na den
15den Mei, veertien dagen daarna.
Resolutie 24 April 1852, n°. 39 (V. n\'. 56).
(64)     Zie aant. 54, 2de zinsnede.
Ten aanzien eener bekeuring wegens het verzuim van
aangifte eens vaartuigs, dat aan een derde behoorde, die
het aan een ander dan de bekeurde in vaste huur zou ge-
geven hebben, en waarvan de bekeurde bevonden werd ge-
bruik te maken, en in ieder geval wegens het niet vertoonen
van patent deswege, is te kennen gegeven, dat volgens §
26 de patentpligtige (dat is in deze hij, die als de eigenaar
volgens § 1 daarvan aangifte gedaan heeft) ook aansprakelijk
is voor de boeten wegens niel-verlooning.
Resolutie 11 Maart 1853, n". 24.
In gelijken geest is buiten effect gesteld eene bekeuring,
ingesteld wegens gemis van patent voor een vaartuig, \'t welk
de bekeurde tijdelijk in huur zou hebben gehad van een
derde, die daarvan volgens § 1 aangifte zou hebben gedaan;
rustende die beschikking daarop, dat slechts de vaste huur-
i
-ocr page 608-
— 556 —
TABEI, 16.
(65) eene boete van ƒ 15.
Ten aanzien van de (66) meetbrieven der vaartuigen,
wier ruimte overeenkomstig § 12 is aangegeven, bestaat
dezelfde verpligting, met (67) gelijke boete.
Indien geen der bedoelde personen bij of\' op het vaar-
tuig aanwezig is, kan de aanvraag tot vertooning van
patent en meetbrief alleen aan de woning des patent-
schuldigen plaats hebben.
§ 27.
De ambtenaren, in art. 34 der wet van den
2lsten Mei 1819 {Staatsblad n°. 34) genoemd, zijn be-
ders of vaste gebruikers volgens die § 1 aan het regt zijn
onderworpen, terwijl volgens § 26 bij niet-vertooning slechts
de patentpligtige beboetbaar is.
Resolutie. 19 April 1854, n». 59.
(65)    Bij vergelijking dezer bepaling met de 2de zinsnede
van § 27 en met § 29 hierna, is de wegens niet-vertooning
van patent beloopen boete verschuldigd ter zake van ieder
vaartuig, waaromtrent dat verzuim plaats heeft.
Resolutie 8 Augustus 1856, n\'. 68.
(66)    Wegens niet-vertooning van den meetbrief kan dan
alleen eene bekeuring plaats hebben, wanneer er aangifte is
geschied op den voet van § 12 der tabel.
Resolutie als voren.
(67)     Wanneer ιn het patent ιn de meetbrief van het
vaartuig niet vertoond worden, vervalt de nalatige in twee
geldboeten, elk van f 15.
Arrest Hooge Raad 20 Februari) 1855 (V. n°. 19).
-ocr page 609-
— 557 —
TABEL 16.
voegd, tusschen zonsop- en ondergang aan boord der
vaartuigen de patenten en daarbij behoorende meetbrieven
op te nemen en verder onderzoek te doen of de patent-
scbuldige zich behoorlijk gekweten heeft van zijne ver-
pligting ten aanzien van de aangifte dier vaartuigen.
Bij weigering van toegang wordt de hulp des kantonreg-
ters ingeroepen, en verbeurt de eigenaar, huurder of gebrui-
ker, telkens en voor ieder vaartuig, eene boete van ƒ 25.
§ 28.
(68) De opneming van de ruimte der vaar-
tuigen kan alleen geschieden door een\' scheepsmeter of
den (68bis) ambtenaar, belast met het toezigt op de
scheepsmetingen.
De bevinding wordt op het patent vermeld.
Laatstgemelde ambtenaar alleen is bevoegd tot de opne-
ming der ruimte van de vaartuigen, wier inhoud is aan-
(68) Verg. § 12 en het daarop aanget.
(68 bis) Diens instructie is vastgesteld bij resolutie van 9
Januari} 1861, »°. 6 (V. n\'. 2).
Ten gevolge der opdragt van de verificatien der scheeps-
metingen aan hoofdcontroleurs is bepaald, dat zij zich zul-
len gedragen naar hetgeen nopens den werkkring van den
ambtenaar, belast met het toezigt op de scheepsmetingen
bij deze tabel en bij de instructien van 22, 24 en 26 April
1852 (V. n°. 56, 59 en 63) is vastgesteld.
Bij het bevinden van verschillen op de inhoudsruimte der
schepen, geven zij het vereischte gevolg aan die bevinding,
indien het schip gemeten of van patent voorzien is in eene
andere directie, door tusschenkomst van hunne daarbij be-
-ocr page 610-
— 558 -
TABEL 16.
gegeven overeenkomstig de van Rgkswege gedane meting,
voor zoo verre deze naar § 12 nog niet verjaard is.
Van zijne bevinding wordt door hem, beide op het
patent en den meetbrief, melding gemaakt.
De opneming der ruimte van de vaartuigen mag de
reis niet stremmen of verpligten tot het lossen, staken
of vertragen der lading.
§ 29.
Bij overtrediugen, waarop art. 37 der wet
van den 21»te" Mei 1819 (Staatsblad n°. 34) toepasselijk
trokken ambtgenooten, en indien het schip gemeten of van
patent voorzien is in eene andere controle van dezelfde
directie, door tusschenkomst van de daarbij betrokken con-
troleurs.
Instructie vastgesteld 6y resolutie van 31 Oclober 1867,
»\'. 175 (V. n°. 155), art. 7.
De ambtenaar behoeft niet, op den voet van art. 10 der
instructie van 5 Julij 1847, n°. 64 (V". n". 106), van zijne
verificatie door inbranding te doen blijken. Hij maakt van
zijne bevinding alleen melding op den meetbrief en op het
patentblad.
Bij bevinding van een verschil van meer dan twee ten
honderd op den belastbaren inhoud, moet hij, zoo dit twee
of meer tonnen bedraagt, hiervan kennis geven : vooreerst
aan den scheepsmeter van het district waarin de verificatie
is geschied of het schip te huis behoort, die het aantal
tonnen, bij de meting ingebrand, zoodra mogelijk zal on-
leesbaar maken en vervangen door dat, bij de hermeting
bevonden; en ten anderen aan den ten deze betrokken con-
troleur, die, ingevolge de resolutie van 24 April 1852,
-ocr page 611-
— 559 —
TABEL 16.
is, wordt de bij dat artikel bepaalde boete beloopen voor
ieder vaartuig, waaromtrent de overtreding plaats heeft.
§ 30.
Wanneer bij de opneming der ruimte van
vaartuigen, wier inhoud overeenkomstig § 12 is aange-
geven, eene meerdere raimte wordt bevonden dan de van
Rijkswege gedane meting aanwijst, is deswege, en voor
zoo ver op den meetbrief naar § 17 beroep kan worden
gedaan, alleen eene (69) aanvulling van regt verschuldigd
over het jaar of het gedeelte van het jaar, waarover het
patent is afgegeven.
n°. 39 (aant. 69 en 70 hierna) voor de verzekering van
het aanvullingsregt of de te verleenen ontheffing zal zorg
dragen.
Resolutie 24 Februari^ 1868, »°. 68 (V. n°. 27).
Het algemeen toezigt op de scheepsmetingen van af 1
October 1869 opgedragen aan de controleurs, ieder binnen
den kring zijner controle.
Roninklijk besluit 20 Mei 1869, »\\ 28 (V. n". 79),
art. 7 , 2» lid, en art. 18.
(69) Het aanvullingsregt moet worden voldaan, zoo de
patentpligtige termijn van betaling heeft, ter plaatse waar
de belasting is verschuldigd, en in het tegenovergesteld
geval, ter plaatse waar de bedoelde opneming geschiedt.
Het kan, zoo als van zelf spreekt, alleen het loopende
dienstjaar betreffen.
Resolutie 24 April 1852, »°. 89 (V. n\\ 56).
Zie voorts de resolutie van 24 Februarij 1868, n°. 68
(V. n°. 27) in de voorafgaande aanteekening.
-ocr page 612-
— 560 —
TABEL 16.
§ 81.
Ingeval, bij de opneming van de ruimte
der vaartuigen, een mindere inhoud wordt bevonden
dan waarvoor de aanslag is geschied, wordt aan den pa-
tentpligtige ambtshalve evenredige (70) ontheffing over
het loopende jaar verleend.
§ 32.
By bekeuringen wegens overtredingen kun-
nen de vaartuigen (71) in bewaring worden genomen,
tot zoo lang de regten, boeten en kosten voldaan zijn,
(70)     Van den bevonden minderen inhoud wordt door
den ambtenaar, die de opneming heeft gedaan, aan den
controleur, in wiens divisie de aanslag ten kohiere is ge-
bragt, opgave gedaan, terwijl de laatste het bedrag der te
verleenen ontheffing ter kennis brengt van den arrondis-
seinents-directeur, ten einde de vereischte ordonnantie op te
maken.
Resolutie 24 April 1852, n\\ 39 (V. n°. 56).
Deze ontheffing kan ook dan verleend worden, wanneer
de patentpligtigen, ingevolge hunne aangifte naar eigen
schatting aangeslagen, daarop meting hunner vaartuigen
vragen, en deze meting eene mindere inhoudsgrootte aan-
wijst dan is aangegeven, wanneer namelijk de belangheb-
benden zich op de gewone wijze en binnen den bepaalden
tijd in reclame voorzien.
Resolutie 8 September 1852, n°. 50 (V. n°. 154).
Zie ook de resolutie van 24 Eebruarij 1868, n°. 68 (V.
n°. 27), in aant. 6&bis op deze tabel.
(71)     De bepalingen dezer § geven der administratie een
krachtdadig middel in handen ter verzekering der belasting,
-ocr page 613-
— 561 —
TABEL 16.
of daarvoor ten genoege des ontvangers voldoende borg-
togt gesteld is.
Ingeval de patentpligtige wordt veroordeeld of, ter
zake der verbeurde boete, tot minnelijke schikking wordt
toegelaten, is de bewaring ten zijnen koste en gevare.
dat haar vroeger ontbrak. Bij de uitvoering van deze bepa-
lingen moet echter met behoedzaamheid worden te werk
gegaan, ten einde de administratie voor schade te hoeden;
terwijl zij zich voorbehoudt, bij ondoordachte en ongegronde
bekeuringen, de schadevergoeding die van haar gevorderd
zou kunnen worden, voor rekening te laten der betrokken
ambtenaren.
Resolutie 24 April 1852, «°. 89 (V. n°. 56).
Zie wijders aant. 7 op art. 32.
36
-ocr page 614-
-ocr page 615-
ALPHABETISCHE LIJST
DBR
BEROEPEN, BEDRIJVEN ENZ.
-ocr page 616-
-ocr page 617-
565
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
A.
Aalbessenwijnvervaardigers Zie Bessenwijn-
vervaardiging.
Idem. (uit eigen gekweekte aalbeziλn).
Aanbeeldensmeden.
Aankondigingsbladen. (Uitgevers van)
Aannemen van inschrijvingen op- of het uit
deelen van tijdschriften en dagbladen
Aannemers
Idem. (Vreemde) .
Aanneming. (Dorschers bij)
Aanplakkers .
Aansprekers .
Aansprekers. (Kommissarissen van de)
Aanwijzingskantoren. (Houders van)
Aardappelen. (Vaartuigen, uitsluitend tot ver-
voer van) .....
Aardappelenmeel. (Fabrijken van) .
Aardappelenmeel-molens
Aardewerkfabrikanten .
Aceoucheurs. Zie Vroedmeesters.
Administrateurs van fidei-commisen of van vaste
goederen, eene vaste jaarlijksche bezoldiging
genietende
Aant. 22
St. 28
St. 439
26
202
456
412
Aant. 43
404
St. 375
409
Aant. 42
411
Aant. 42
457
St. 441
457
St. 440
469
Aant. 132
412
St. 378
497
St. 497 &
260
Aant. 18
246
Aant. 15
222
222
St. 118
St. 120
Aant. 4
340
-ocr page 618-
566
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
SER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Administrateurs. Zie verder Beheerders.
Administratie van inschrijvingen op de grootboeken
der nationale 2i en 5% schuld (Beheerders van
kantoren van) ..*....
Idem idem der 3 en 4% schuld....
Adviseurs bij de agentschappen der Nederland-
sche Bank .... .
Advocaten.......
Afbeeldingen door middel van de daguer-
reotype, photographie en dergelijke. (Vervaar-
digers van) ....
         ...
Afbraakkoopers
Afschrijvers.......
Afslagers........
Agenten der Nederlandsche Bank
Agenten van buiten \'s lands gevestigde as-
surantie-maatschappijen, hier te lande han-
delende ........
332
333
337
17
464
452
35
343
402
457
337
330
336
338
315
St. 230
Aant. 3
Aant. 2
Lett. d.
Aant. 124
St. 431
Lett. / 1
St. 232
St. 372
St. 441
Aant. 2
Aant. 3
Aant. 2
Aant. 3
St. 223 b
Agenten der in tabel IX bedoelde en andere
maatschappijen ......
Agenten van maatschappijen, die goederen te
haren behoeve verzenden.....
Agenten voor niet binnen dit Rijk gevestigde
kooplieden, fabrijkanten enz. (Reizende) .
-ocr page 619-
\'— 567 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Agenten voor binnen \'s lands gevestigde han
delshuizen , fabrijkanten of trafijkanten .
Agenten van stoombooten ....
Agnrkenverkoopers in straten en op markten
Akten van vrijwillig regtsgebied. (Personen voor
wie verleden worden) ....
Akteurs. Zie Tooneelspelers.
Aluinfabrijkanten.....
Aluinloog-raffinaderijen ....
Ambachtslieden. Zie op den naam des bedrijfs,
Ambtenaren en bedienden. (Uit Rijks-, gemeente
of dijk- en polderkassen bezoldigde openbare).
Ambtenaren. (Provinciale)
Ambtenaren bij beleenbanken •
Ambtenaren bij de Nederlandsche Bank .
Ankersmeden......
St. 223 c
Aant. 3
Aant. 53
St. 370
St. 114
Aant. 13
345
338
42 en 43
401
221
257
13
Lett. b
13
Aant. 3 a
342
Aant. 6
337
Aant. 2
202
St. 28
Ansjovis. (Vaartuigen, uitsluitend dienende tot
het vangen van zeevisch, daaronder begrepen)
Apothekers. Zie Artsenijmengers.
Appelazijn. (Fabrijkanten van).
Arbeiders.......
Architekten. Zie Bouwmeesters.
Lett. I
Aant. 19
Lett. w
509
261
39
-ocr page 620-
— 568 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
]
Arken. (Vaartuigen)......
510
Aant. 23
Artsen........\\
17
413
Lett. e
St. 379
Idem. (Vreemde), die hier te lande de consul-
tatieve praktijk uitoefenen ....
3
Aant. 1
Artsen. (Vee-) Zie Veeartsen.
Artsenijmengers.......
17
415
Lett. e
St. 381
Aschkarlieden, geen pachters van de haard-
asch enz. zijnde ......
42 en 43
Aant. 53
Aschwasschers.......
207
St. 55
Aschschuiten van gemeente-, dijk- of polder-
besturen ........
502
Lett. b
Assuradeurs.......
389
St. 360
Assurantie. (Naamlooze maatschappijen van)
324
St. 229 i
Assurantie-makelaars.....
i
395
St. 366
Assurantie-maatschappijen. (Bier te lande han-
delende agenten van buiten \'s lands gevestigde).
339
Aant. 3
Azijnleggers of trekkers.....
227
i
St. 124
Azijn. (Fabrijkanten van appel-).
261
Aant. 19
Azijnmakers. (Bier-).....
227
St. 124 ;
Azijnmakers. (Rozijn-, vrucht- en kunst-).
229
St. 125
Azijnmakers. (Snel-)......
224
Aant 2 I
-ocr page 621-
— 569 —
i NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
B.
Baai. (Fabrijkanten van gestreept)
188
Aant. 17
Baaidroogers.......
448
St. 422
Baardscheerders .....
472
St. 487
Idem ten platten lande ...
473
St. 487
Badhouders. (Damp-).....
371
Aant. 10
Badinrigtingen.......
325
Aant. 3
Badstoofhouders......
370
St. 344
Bakers........
57
Lett. t 10
Bakken. (Vaartuigen.).....
509
Aant. 23
Bakkers. Zie de bijzondere benamingen.
Bakkersschotelmakers.....
218
Aant. 73
Bakkersharpenmakers.....
359
Aant. 28
Balansmakers.......
202
St. 26
Baleinsnijders en bereide™ .
217
St. 85
Balengoedfabrijkanten.....
210
St. 66
Ballastschikkers......
471
Aant. 134
Ballenmakerijen. (Suiker-) ....
260
Aant. 18
Ballenmakers. Kolf-).....
473
St. 490
jBalsemverkoopers......
415
Aant. 46 a\\
-ocr page 622-
— 570 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bandeliermakers......
Bank (Adviseurs bij de agentschappen der Neder-
landsche). .......
Bank (Agenten, correspondenten en verdere be-
ambten en bedienden der Nederlandsche).
Banken van leening (Controleurs bij)
Banken van leening, voor rekening van
gemeenten of openbare gestichten gehouden
wordende .......
Banken van leening. (Houders van)
Banken van leening. (Inbrengers in de)
Banketbakkers.......
Bankiers voor vreemde mogendheden
Bankiers. (Wisselhandelaars in het groot).
Bazen. (Hei-, dijk-, vesting-, wegen -, haven-,
slijk-, diep-, sluis-, dok-, rijs- en kribwerkers-)
Bazen. (Kruijers- en boodschaploopers-)
Bazen. (Scheepsjouwers- en toetuigers-)
Beambten bij inrigtingen van onderwijs en aan
bewaarscholen.......
Beambten der Nederlandsche Bank .
Bebakening. Zie Betonning.
355
337
337
342
19
411
411
429
373
373
222
471
471
32
337
St. 277
Aant. 2
-ocr page 623-
— 571 —
I NAMEN
OER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Beddenmakers. (Veder-).....
355
St. 273
Bedden. (Verhuurders van) ....
449
St. 428
Bedelaarsgestichten.....
20
Lett. i
Bedienden en opzieners in de wees-, gast- en
andere godshuizen en dergelijke openbare en
weldadige gestichten.....
18
Lett. g
Bedienden aan de hoogere, middelbare en lagere (
scholen en aan bewaarscholen . . . . (
15
32
Lett. 6
Lett. q
Bedienden uit \'s Rijks-, gemeente- of polder-
kassen bezoldigd. (Openbare) ....
13
Lett. b
Bedienden bij Maatschappijen ....
39
Aant. 50
Bedienden der Nederlandsche Bank .
337
Aant. 2
Bedvederbereiders......
355
St. 272
Beeldenmakers en gieters. (Klei-en pleister-)
354
St. 262
Beeldhouwers.......j
20
354
Lett. k
St. 264
Beeldwerksnijders in hout ....
354
St. 263
Beenenknoopenmakers.....
217
St. 86
Beenolie. (Fabrijkaadje van) .
263
Aant. 22
Beenzwartfabrrjken......
268
Aant. 30
Beestendoctors......
417
St. 382
Beestensnijders......
417
Aant. 48
-ocr page 624-
— 572 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
Beetwortelen. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
Aant. 6
Beetwortelsuiker-fabrijkanten.
221
Aant. 81
Begrafenissen. (Ondernemers van) .
449
St. 425
Begrafenissocieteiten. (Boden van) .
343
Aant. 9
i
Behangers. (Ledekant- en kamer-) .
354
St. 255 !
Behangselen. (Fabrijkanten en schilders van
papieren en doek-) ......
207
St. 49
Beheerders van geldleeningen op plantagien in
\'s Rijks of vreemde koloniλn enz.
334
St. 231 c
Beheerders der kantoren van administratie van
inschrijvingen op de grootboeken der nationale
2i en 5% schuld......
332
St. 230
Idem idem der 3 en 4% schuld.
333
Aant. 3
{Beheerders van kantoren van administratie van
vreemde fondsen . .
i
334
St. 231
Beheerders van de in tabel IX vermelde en
andere genootschappen .....
335
St. 232
Beheerders van schouw* en dansspelen, muzijk-,
dans- en maskeradepartijen, vauxhals, steek-
spelen, veldfeesten, liefhebberij-komedien.
474 en
volg
Beheerders. (Onder-) Zie Onderbeheerders.
Bekleeders van horologiekasten.
202
St. 22
Bekleeders van stoelen.....
354
St. 256 i
1
-ocr page 625-
— 573 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
411
341
342
342
19
411
40
44
497
505
257
256
431
208
434
St. 376
St. 232
Aant. 6
Aant. 6
Lett. i
St. 376
Lett. x
Aant. 53
497 c
Lett. e
St. 173
St. 172
St. 395
St. 62
St. 400
Beleenbankhouders.
Beleenbanken. (Bestuurders en opzieners van) .
Idem. (Ambtenaren en geιmploijeerden bij).
Idem. (Controleurs bij) .
Beleenbanken, voor rekening van gemeenten
of openbare weldadige gestichten gehouden
wordende.
        .......
Beleenders op losse goederen .
Bemesting van eigen landerijen. (Vervaardigers
of toebereiders van voorwerpen ter).
Benaderde goederen door ambtenaren der ad-
ministratie (Verkoop van)
        .
Bereiderijen en bereidere. Zie de bijzondere
benamingen.
Bergplaatsen. (Vaartuigen, dienende alleen als)
Bergplaats. (Vaartuigen, niet dienende tot)
Bergschblaauwmakerijen
Berhjnsblaauwmakerjjen
Beschuitbakkers.....
Beschuitbakkers, geen broodbakkers zijnde
(Scheeps-) ......
Besehuitverkoopers
-ocr page 626-
— 574 —
Statistieke
nummers,
letters ,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Uladzijde.
Besloten tafelhouders ....
Bessenwijn. (Vervaardiging van)
Idem. (uit eigen gekweekte aalbeziλn)
Bestelhuishouders bij \'s Rijks posterijen. (Dooi
het Rijk aangestelde) ....
Bestedelingshuizen. (Houders van bijzondere)
Besteders van bedienden ....
Bestellers van spoorwegmaatschappijen
Bestellers van goederen, brieven en paketten
niet in dienst van \'s Rijks posterijen
Bestuurders van mijnwerken, veengraverijen
fabrijken, beleenbanken enz. .
Bestuurders van genootschappen van gemeen
schappelijk bezit van vreemde fondsen enz.
Bestuurders der locomotieven .
Bestuurders van maatschappijen
Bestuurders van openbare schouw-, tooneel-,
dans-, paardenrijders-, koordendansers-, sprin-
gers-, marionetten- en goochelspelen, van ver-
tooningen van natuur- en scheikundige verma-
kelijkheden, natuurlijke zeldzaamheden enz.
Bestuurders Zie ook Beheerders.
Betonning en bebakaning. (Vaartuigen van
aannemers der) ......
429
261
20
14
369
412
57
469
341
334
39
471
337
Aant. 60
Aant.
19
Aant. 22
Aant. 3 e
St. 343
St. 378
Aant. 47
St. 478
St. 232
St. 231 b
Aant. 50
Aant. 135
St. 232
474 en
volg.
Aant. 10
501
-ocr page 627-
— 575 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
372
472
43
396
32
33
220
412
227
227
261
419
420
421
420
497
220
464
465
Beugelbaanhouders.
Beursknechts.....
Beurtschepen. (Loopers bij de)
Bevrachters. (Scheeps-) .
Bewaarscholen. (Onderwijzers enz. aan)
Bezemmakers.....
Aant. 13
St. 482
Aant. 53
St. 366
Lett. q
Lett. r 1
St. 110
Aant. 43
St. 124
St. 124
Aant. 19
St. 383
St. 384
Aant. 54
St. 385
St. 497 6
St. 109
St. 469
St. 470
Bezorgers van plaatsvervangers en nummerver
wisselaars voor de nationale militie.
Bierazijnmakers
Bierbrouwers .
Bierfabrijken. (Gember-) .
Bieren in fust. (Kooplieden in).
Bieren (Slijters van), welke gewoonlijk niet
meer dan twee vaten tevens uitslaan
Bieren (Slijters en tappers van), die niet meer
dan een half vat (nieuwe maat) tevens in-
slaan ......
Bierhuishouders ....
Biezen. (Vaartuigen tot vervoer van) .
Bijenkorvenmakers ....
Bijouteriewerkers
{
-ocr page 628-
— 576 —
Statistieke
nummers,
lettere,
paragraphen
ot\' aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Biljardhouders.
Idem. (Russisch).
Biljardmakers .
Bittervervaardigers.
Blaasbalgmakers
Blaauwmakerijen (Berlijns-)
Blaauwmakerijen. (Bergsch-)
Blaauwmakerijen. (Mineraal-)
Blaauwselfabrrjken .
Blaauwverwers
Bladen. (Uitgevers van aan het
onderworpen) .
St. 345
Aant. 11
St. 257
Aant. 46 b
St. 294
St. 172
St. 173
Aant. 11
St. 175
St. 5
St. 7
St. 439
Aant. 5
St. 244
Lett. k
St. 193
St. 9
St. 338
St. 50
St. 309
371
371
354
415
359
256
257
256
257
189
194
456
253
352
508
264
196
363
207
360
van zegel
regt
Bladijzerslagerrjen .
Bladtinslagers .
Bleekerjjen. (Vaartuigen, behoorende bij) .
Bleekerijen. (Was-).....
Bleekers. (Garen-, katoen- en linnen-)
Bleekers
van gemaakt linnengoed, kleederen enz
Blikfabrijkanten
Bliksehilders
-ocr page 629-
— 577 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Blikslagers . . ...
360
St. 310
Blikwerk. (Soldeerders van) . . . .
42 en 43
Aant 53
Bloeddroogerijen......
267
Aant. 28
Bloombollenkwoekers.....
357
Aant. 24
Bloemenmakers. (Kunst-).....
362
St. 331
Bloemenverhuurdors.....
356
St. 285
Bloemkoolinzouters......
26
Aant. 19
Bloemkweekers......
356
St. 285
Bloemruikerverkoopsters ....
42 en 43
Aant. 53
Blokmakers.......
218
•
St. 97
Blooters. (Vellen-) . . . . . .•
\' 198
. 198
St. 18
St. 20
Blusseherijen. (Steenkalk-) ....
| 270
Aant. 33
Boden van begrafenis-sociλteiten
343
Aant. 9
Boedelhuishouders......
398
Aant. 35
Boedelsohikkers (niet uitsluitend uit publieke
! kassen betaald wordende) ....
457
Aant. 107
Boekbinders.......
453
St. 435
Boekdrukkers .......
205
St. 45
Boekenverkoopers. (Oude) ....
449
St. 428
Boekenverhuurders......
449
St. 427
37
-ocr page 630-
— 578 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
13
16
342
346
Lett. b
Lett. c
St. 232
Aant. 10
Boekhouders.......
Boekhouders van meestoven .
Boekhouders bij de administratie van kerk- en
armmiddelen . .
340
453
234
355
33
220
354
510
438
438
372
357
355
471
218
24
457
502
Aant. 4
St. 434
St. 126 b\\
St. 279
Lett. r 1
St. 110
St. 262
Lett. m
St. 405
St. 407
Aant. 13
Aant. 24
St. 271
St. 478
St. 96
Aant. 18
Aant. 107
Lett. b.
Boekverkoopers
Boekweitengrutten- en boekweitenmeel-mole-
naars ........
Boendermakers
Boendermakers.
(Hei-)
Boetseerders in was.
Bokken. (Vaartuigen.)
Bokkingrookers
Bollenbaanhouders .
Bollenkweekers. (Bloem-)
Bontwerkers
Boodschaploopersbazen .
Boommakers
Boomkweekers.
Boomsluiters
Boomsluitersschuiten
i
-ocr page 631-
— 579 -
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Boorhoutmakers......
218
St. 101
Booten. (Reddings-) . . . . . .
511
Lett. p
Eoraxstokerijen......
257
St. 179
Bordpapiermakers......
206
St. 48
Bordpapierwerkers......
362
St. 333
Borduurders in goud- en zilverdraad en zijde .
355
St. 270
Borduurders van netel- en ander fijn doek
216
Aant. 69
Borduurders van tullen.....
34
Aant. 40
Borduursters in garen en katoen
473
St. 488
Borstelmakers.......
355
St. 279
Bot. (Vaartuigen, uitsluitend dienende tot het
vangen van zeevisch, daaronder begrepen)
509
Lett. 1
Boterbanketbakkers. (Thee- en) .
431
Aant. 61
Boterboeren........
26
Lett. 1\'
Bouwmeesters.......
462
St. 43 l
Branderijen. (Loodasch-).....
256
St. 167
Branderijen. (Yvoorzwart-) ....
268
St. 200
Branderijen. (Kalk-)......
270
St. 204
Branderijen. (Verhuurders van).
447
St. 421
Branders van geesthoudend vocht
225
St. 123
-ocr page 632-
580 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
221
34
220
42 en 43
363
31
463
502
204
497
31
326
42 en 43
216
217
St. 113
Lett. r 12
St. 106
Aant. 53
Branders. (Cichorei*)
Branders. (Houtskolen-) .
Branders. (Kofflj-) .
Branders. (Koffijstroop-) .
Brandhout. (Ventecs van).
Brandschilders.
i
{
St. 336
Lett. p
St. 459
Lett. b
St. 39
St. 497 b
Lett. p
St. 229
Aant. 53
St. 80
St. 81 «
St. 277
Aant. 21
St. 276
St. 380
Brandschuiten van gemeente-, dijk- of polder-
besturen ........
Brandspuitmakers . . .
Brandstoffen. (Vaartuigen tot vervoer van)
Brandstoffen. (Venters van) .
Brandwaarborg-maatschappijen. (Naamlooze).
Breikooksters.......
Breinaaldenmakers.......
Brerjers. Zie mnt$en-, komen-, sokken-, hand-
schoenen-, wanten- en vischnettenbreijers.
Bretelmakers .
Breukbandenbekleeders .
Breukbandenmakers
Breukmeesters.
355
355.
355
414
-ocr page 633-
_ 581 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Brieven (Bestellers van), niet in dienst van
\'s Rijks posterijen ....
•
469
St. 478
Brievenbestellers der hulpkantoren .
•
17
Aant. 8
Brievengaarders bij \'s Rijks posterijen
•
14
Aant. 3 e
Brievenvervoer van \'s Rijks posterijen
•
395
Aant. 30
Brievenvervoerders met paard en voertu
ig •
445
Aant. 86
Broedertijes- (poffertjes) bakkers
431
St. 394
Broedertjes* (poffertjes) kramers
f283, 287
. en 288
St. 207 o
St. 208 a
Broekenmakers. (Lederen)
355
St. 278
Broodbakken in werkinrigtingen
41
Aant. 51
Broodbakkers.....
431
St. 395
Broodverkoopers.....
434
St. 400
Brouwerijen. (Verhuurders van)
447
St. 420
Brouwers. (Bier-).....
227
St. 124
Brouwers. (Loon-).....
447
St. 420
Bruggen, sehipbruggen of gierbruggen. (Vaar-
tuigen ter tijdelijke vervanging van vaste)
510
Lett. o
Bruggen (Vaartuigen van vastliggende schip-) .
510
Lett. n
Brugwaehters.......
39
Aant. 50
Bruineerders......
463
St. 462
-ocr page 634-
582 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Builders........
Builenmakers.......
Buitenhuizen tot openbare uitspanning. (Houders
van) ........
42 en 43
359
422
30
257
462
420
489
209
497
207
221
491
415
Aant. 53
St. 295
St. 387
Aant. 31
St. 183
St. 457
Aant. 53
Aant. 22
St. 63
St. 497 b
St. 53
Aant. 81
§ 3
St. 381
Buitenlanders, ventende met geringe eetwaren.
Buskruidfabrijken......
C. (Zie ook letter E.)
Cachetsnijders.......
Cantinehoaders in de kazernen
Carrousels. (Houders van).....
Casemierfabrijkanten, geene kunstwerktuigen
bezigende.......
Cement. (Vaartuigen tot vervoer van)
Cementmakers. (Kunst-).....
Centrifuges of turbines in beetwortelsuikerfabrij*
ken. ........
Chemische vermakelijkheden. (Ondernemers
of bestuurders van vertooningen van) . .
Chimisten.......
Chirurgijns. Zie Wondheelers.
Chirurgische instrumentmakers. Zie Heel-
kundige werktuigenmakers.
-ocr page 635-
583 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
257
Aant. 11
270
St. 205
243
St. 128
256
Aant 11
256
Aant. 11
447
Aant. 91
221
St. 113
242
St. 127
220
Aant. 80
420
Aant. 53
341
Aant. 5
471
Aant. 135
471
St. 480
471
Aant. 135
413
Aant. 44
15
Aant. 4
Chloorkalk. (Fabrijken van)
Chocolaadfabrijken.
Chooolaadmolens .
Chromaatgeel-fabrijken .
Chromaatgroen-fabrijken
Cichoreidroogerijen. (Verhuurders van)
Cichoreidroogers en branders
Cichoreimolens ....
Gingels uit gebreid touwwerk. (Vervaardigers van)
Cipiers in de huizen van bewaring, die tevens
aannemers zijn van de leverantie voor de ge-
vangenen. . . . . .
               .
Coloristen in garancinefabrijken
Concerten. Zie Muzijkpartijen.
Conducteurs bij spoorwegmaatschappijen .
Conducteurs van postwagens ....
Conducteurs van stoombooten ....
Confituriers. Zie Konfituriers.
Consultatieve praktijk. (Uitoefening van)
Consultatieve praktijk uitoefenende hoogleeraren
-ocr page 636-
— 584 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
NAMEN
OER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Consultatieve praktijk uitoefenende vreemde
artsen .......
Aant. 1
St. 232
Aant. 6
Lett. t 1
St. 232
St. 372
Aant. 2
Aant. 2
Contraeten van overleving. (Bestuurders van
maatschappijen van)
        ....
Controleurs bij beleenbanken .
Copijοsten......
337
342
35
343
Correspondenten der in tabel IX bedoelde en
andere maatschappijen ....
Correspondenten der Nederlandsche Bank
Corsetmakers. Zie Rijglijfmakers.
Courantiers......
Courantomloopers .
Courantenombrengers ....
Creosotering van hout. (Inrigtingen tot) .
336
337
456
470
42 en 43
266
456
39
464
497
221
222
St. 439
Aant. 133
Aant. 53
Aant. 26
Dagbladuitgevers......
Daglooners                       ....
Daguerrιotypie. (Vervaardigers van afbeeldin
gen door middel van) ....
Dakpannen. (Vaartuigen tot vervoer van).
St. 439
Lett. w
Aant. 124
St. 497 b
St. 116
St. 120
Dakpannenbakkers.
H
-ocr page 637-
— 585 —
Statistieke
nummers,
lettere,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzij rle.
Dampbadhouders.....
Dansers. (Tooneel-).....
Danskleederen. (Verhuurders van) .
Dansspelen en partijen. (Ondernemers, beheer
ders of kommissarissen van) .
371
36
469
449
Aant. 10
Lett. *2
St. 476
St. 426
474 en
volg.
474 en
volg.
42 en 43
355
455
210
42 en 43
363
429
18
14
402
222
222
443
464
465
Danszalen......
Darmschrappers.....
Dassenmakers. (Strop-) ....
Debitanten van loterijbriefjes .
Dekenfabrijkanten. (Wollen-) .
Dekenstiksters......
Dekenwaschsters.....
Dessertwerkers.....
Deurwaarders bij \'s Rijks middelen .
Deurwaarders der directe belastingen, gemeente
stukken beteekenende ....
Deurwaarders. (Geregts-)
Diamantslijpers.....
Diamantslijperijen. (Verhuurders van)
Diamantzetters ...
Aant. 53
Aant. 21
St. 438
St. 64
Aant. 53
St. 338
St. 391
Lett. f
Aant. 3 h
St. 373
St. 119
St. 120
Aant. 83
St. 468
St. 470
-ocr page 638-
586 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
OER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Dienstboden. (Huisselijke)
Dienstbodenbesteders
Dienstbodenverhuurders
Diepmolens
Diepwerkersbazen .
Dijk- en polderambtenaren
Dijk- en polderlasten. (Ontvangers van)
Dijkbesturen. (Brandschuiten enz. van)
Dekmaterialen. (Vaartuigen tot vervoer van)
Dijkopzieners .
Dijkwerkersbazen .
Diligences. (Leveren van paarden tot het trek
ken van)
Diligences. Zie ook Postwagens.
Directeuren van wees-, gast- en andere gods-
huizen en dergelijke openbare weldadige ge-
stichten ........
Directeurs. Zie ook Beheerders en Bestuurders.
Discompteren van wissels in het klein . .
Doktoren. (Medicinae-) Zie Artsen.
Doctors. (Honden-)......
36
412
412
509
222
13
13
502
497
14
222
441
Lett t 3
St. 378
St. 378
Lett. m
St. 122
Lett. b
Aant. 3 6
Lett. b
St. 497 b
Aant. 3 c
St. 122
Aant. 81
18
Aant. 11
Aant. 15
385
Aant. 53
42 en 43
-ocr page 639-
— 587
, NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Doctors. (Paarden- en beesten-)
417
St. 382
Doekbehangselen. (Fabrijkanten en schilders van)
207
St. 49
Doekenfabrijkanten. (Witte en gedrukte katoe-
210
St. 67
427
Aant. 59
222
St. 122
Doodgravers in de steden . . .
472
St. 481
Idem ten platten lande .....
37
Lett. H2
359
St. 288
Doopgoed. (Verhuurders van) ....
449
St. 425
Doorbraken. (Vaartuigen ten gebruike bij)
511
Lett. p
Doorvaren. (Schepen, die zonder te laden of te
503
Lett. d
Doozenmakers. (Kartonnen-) ....
362
St. 333
Doozenmakers. (Spanen-).....
362
Aant. 40
Dorschers bij aanneming .....
411
Aant. 42
Dorschmachines. (Verhuurders van) .
\' 448
Aant. 92 6
Draadtrekkerijen. (Koper- of ijzer-).
255
St. 163
Draadtrekkers en spinners. (Goud- en zilver-)
355
St. 268
Draadvlechters. (Uzer- en koper-) .
359
St. 298
-ocr page 640-
— 588 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
St. 277
355
244
418
283, 287
en 288
419
Draagbandmakers.....
Draaijers. Zie de bijzondere benamingen.
Draaijersmolens. (Hout-, ijzer- en staal-).
Dranken. (Grossiers in sterke) .
Dranken. (Kramers en rondventers van toebereide)
Dranken.  (Slijters in sterke)
I
Dranken.  (Slijters van), met geene grootere hoe
veelheid  dan van ιιne kan tevens inslaande
St. 132
St. 383
St. 287 o,
St. 208 a
St. 384
421
St. 386
445
Aant.86,3°.
446
St. 418
249 .
Aant. 20
267
Aant. 28
208
Aant. 55
37
Aant. 46
448
St. 422
221
St. 113
438
St. 406
438
St. 407
448
Aant. 92 a
417
St. 381
448
St. 422
Drijvers van paarden in meestoven .
Drijvers tot het vervoeren van koopwaren. (Ossen-
Droogerijmolens .
Droogerijen. (Bloed-)
Droogerijen. (Graan-)
Droogers in meestoven
Droogers. (Baai-)
Droogers. (Cichorei-)
Droogers. (Visch-) .
Droogers. (Saai-)
Droogisten, niet in het groot handelende.
Droogramen. (Verhuurders en houders van)
-ocr page 641-
— 589 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
34
189
213
194
Lett. r 17
St. 2
St. 72
Aant. 28
)roogscheerders.....
Drukken met wol en goud op gaas, fluweel en
laken. (Fabrijken tot het)
Drukken op steen van visite-kaartjes, kwitantiλn
cognossementen en ander kantoorwerk
Drukkers van letterkundige werken enz. voor
eigen rekening
        .....
Drukkers. (Hout-plaat-) ....
Drukkers. (Katoen-).....
Drukkers. (Koperen plaat- en muzijkplaat-)
Drukkers, andere dan de vorige
Duigen rt akers......
Duimstokkenmakers ....
Duivenverkoopers.....
Dwijlgoedfabrijkanten ....
E.
Eau de cologne. (Fabrijkanten van).
Eendenkooihouders ....
Aant. 48iis
St. 45
St 340
St. 7
St. 46
St. 339
St. 104
St. 36
St. 409
St. 66
Aant. 21
Aant. 78
St. 207 a
St. 208 a
Lett. p
205
364
193
206
364
219
203
440
210
263
440
(283, 287
<• en 288
30
Eetwaren. (Kramers en rontl venters van toebe-
reide).......
Eetwaren. (Venters van geringe)
-ocr page 642-
590 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Effecten. (Kooplieden of kommissionnairs in open-
bare) ........
385
•28
30
428
415
17
497
248
St. 354
Lett. o
Lett. p
Aant. 60
Aant. 46 a
Aant. 8
St. 497 b
St. 147
St. 443
St. 448
St 362
St. 363
St. 364
Aant. 18
Aant. 7
Eigenaars van steengroeven, veengraverijen, steen-
kolen- en andere mijnen en groeven
Eijeren. (Venters van).....
Eijeren- en zuurhuizen.....
Ekster oogeri ver drijvers. lieLikdoomver drijvers.
Elixerfabrijkanten......
Entrepotdokken. (Particuliere geλmployeerden
bij \'s Rijks).......
Erts. (Vaartuigen tot vervoer van metaal-)
Ertsstampmolens......
j 458
l 461
Essayeurs.......
391
398
393
23
Expediteurs                             . .
Ezelinnenhouders......
Exploitatie van spoorwegen. (Beroepen, verbon-
den aan). .......
342
Fabrijkanten, niet binnen dit Rijk gevestigd.
(Reizende) ......
Fabrijkanten. Zie verder de bijzondere benamingen.
{309-
St. 223 a
St. 224
315
-ocr page 643-
— 591 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
341
326
508
St. 232
St. 229
Lett. k
Pabrijken. (Bestuurders van) ....
Fabrijken. (Naamlooze maatschappijen tot het
drijven van) . . .
             • .
Fabrijken. (Vaartuigen, behoorende bij) .
Fabrijken. Zie verder de bijzondere benamin-
gen.
St. 362
St. 363
St. 364
St. 223 6
391
393
393
315
Factoors
Factoors voor niet binnen dit Rijk gevestigde
kooplieden, fabrijkanten enz. (Reizende) .
Idem voor binnen \'s lands gevestigde handelshui
zen, fabrijkanten of tranjkanten
Fideicommisen. (Administrateurs van) .
Fenirzagers, zonder molens werkende
Fenirzaagmolens.....
Fijne likeuren. (Stokerijen van)
Fijn glas. (Fabrijkanten van) .
Fijnstokers. (Bereiders van jenever uit moutwijn
door hen zelve niet gestookt). . .
Filtrering van water. (Fabrijken ter)
Fluweelen mutsenmakers
Fondsen. (Beheerders der kantoren van admini-
stratie van vreemde) ....
St. 223 c
Aant. 4
St. 42
Aant. 7
St. 191
St. 51
Aant. 21
Aant. 19
St. 323
St. 231
315
340
205
244
261
207
261
261
361
334
-ocr page 644-
— 592 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Fondsen. (Bestuurders van genootschappen van
gemeenschappelijk bezit van vreemde)
Fondsen. (Kooplieden of kommissionnairs in) .
Foudraalmakers.....
Franjemakers, niet in goud- of zilverdraad
arbeidende ......
334
385
354
362
St. 231 b
St. 354
Aant. 16
St. 330
G.
Gaarkeuken-houders
Galonnenmakers. (Gouden en zilveren)
Galvaniseerders ....
Garancinefabrijken. (Coloristen in) .
Gareel-makers.
Garen. (Borduursters in)
Garenbleekers.
Garenkokers. (Linnen-)
Garentwijnders
Garnalen. (Vaartuigen tot het vangen van zee
visch, daaronder begrepen)
Gaz tot verlichting. (Fabrijken tot het vervaar
digen van). ......
429
St. 389
355
St. 269
463
Aant. 121
341
Aant. 5
361
St. 322
473
St. 488
196
St. 9
213
Aant. 62
188
Aant. 17
509
Lett. 1
266
Aant. 26
325
Aant. 3
Gazcompagnien, waarvan bewijzen van aandeel
worden uitgegeven .....
-ocr page 645-
- 593 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphcn
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Gazinrigting, allιιn voor eigen huishoudelijk ge-
bruik ........
Gebitmakers. (Kunst-) . . . .
Gebouwen. (Ondernemers van de slooping van)
Gebouwen. (Opnemers van)              . . .j
Gedistilleerd. (Handel in gemethyleerd) . .(
Gedistilleerd. (Inslag van gemethyleerd) tot in-
dustrieel of wetenschappelijk gebruik
Gedistilleerd van eigen distillatie (Uitslag van)
ter vermenging met houtgeest.
Gedrukte katoenen stoffen- en doekenfabrijkanten
Geel-iabrijken. (Chromaat-) ....
Geel-fabrijken. (Schijt-).....
Geelgieterijen.......
Geelgieters.......
Geλmploijeerden bij \'s Rijks entrepotdokken .
Geλmploijeerden bij beleenbanken .
Geestelijke personen.....
Gekwalificeerde collecteurs in de Nederland-
sche loterij . . . .
Geldleeningen op plantagien in \'s Rijks of
vreemde koloniλn enz. (Beheerders of commis-
sarissen van) .......
40
467
452
457
i60
377
416
40
41
210
256
257
255
351
255
17
342
13
454
Aant. 51
Aant. 127
St. 431
St. 442
St. 448
Aant. 4
Aant. 46
Aant. 51
Aant. 51
St. 67
Aant. 11
Aant. 12
St. 160
St. 237
St. 160
Aant. 8
Aant. 6
Lett. a
St. 436
334
St 231 c
38
-ocr page 646-
— 594 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Geldwisselaars......
Geleiders (conducteurs) van postwagens .
Gemberbierfabrijken ....
Gemeente-ambtenaren en bedienden
Gemeenten. (Beleenbanken voor rekening van)
Gemeenten. (Brandschuiten enz. van)
Gemethyleerd gedistilleerd (Inslag van) tot
industrieel of wetenschappelijk gebruik .
Gemethyleerd gedistilleerd (Handel in).
Geneeskrachtige kruiden. (Kweekers van)
Geneeskundigen. Zie Artsen.
Genootschappen. (Beheerders van de in tabel
IX vermelde en andere) .
Genootschappen, die bewijzen van aandeel uit-
geven enz. .......
Genootschappen van gemeenschappelijk bezit
van vreemde fondsen enz. (Bestuurders van) .
Genootschappen van kunsten en wetenschappen.
Geoctroijeerde vervaardigers van werktuigen.
Gereedschap. (Scherpsmeden van ijzer) . A
Gereedschappen voor turfgraverijen. (Verhuur-
ders van ijzeren) ......
388
471
261
13
19
502
40
377
416
415
St. 359
St. 480
Aant. 19
Lett. b
Lett. i
Lett. b
Aant. 51
Aant. 4
Aant. 46
St. 381
St.
232
st.
229
St. 231 b
Aant
. 59
Aant
45
St.
29
st.
31
Aant
96
335
324
334
428
203
202
203
450
-ocr page 647-
— 595
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
ot aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Geregtsdeurwaarders
Gerookte paling. (Verkoopers van) .
Gerst. (Door pelmolenaars doen malen en
van) ......
402
31
269
402
253
255
St. 373
Aant. 32
Aant. 32
St. 372
St. 156
St. 160
builen
Geschriften. (Opmakers van allerlei).
Ge schut gieterijen ....
Gθspenmakers. . .
Gest. (Venten met) ....
Gestverkoopers               . . .
Gestichten. (Bedienden en opzigters in weldadige)
Gestichten. (Beleenbanken voor rekening van ge
meenten of weldadige) ....
Gestichten. (Ontvangers en penningmeesters,
klerken, kantoorbedienden en directeuren in
weldadige) ......
Gestoffeerde woningen. (Houders of verbum
ders van) ......
Gestreept baai. (Fabrij kanten van) .
Getouwenmakers. (Wevers-) .
Gevangenen. (Cipiers in de huizen van bewaring,
die tevens aannemers zijn van de leverantie
voor de) .
217
St. 83
30
Aant. 3!
275
Aant. 5
18
Lett g
19
18
369
188
217
420
189
Lett. i
Aant. 11
St. 343
Aant. 17
St. 88
Aant. 53
St. 3
Gewastdoek-fabrijkanten. (Was- of)
-ocr page 648-
— 596 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DiSR
BEROEPEN OF BEDRIJ YEN
Bladzijde.
203
203
203
460
461
37
466
499
499
510
256
254
255
351
351
354
352
352
St. 34
St. 32
St. 33
St. 446
St. 448
Lett. v
St. 472
St. 501
St. 502
Lett. o
St. 166
St. 159
St. 160
St. 237
Aant. 8
St. 262
St. 242
St. 243
Geweerladenmakers
Geweerloopmakers.
Geweermakers.....
Gewigten enz. (IJkmeesters van maten en
Gezellen......
Gezigtkundige werktuigen. (Makers van
Gezworen meters en wegers. Zie Meter
Gierbruggen. (Overdekte schuiten van)
Idem. (Onoverdekte) ....
Gierbruggen. (Vaartuigen ter tijdelijke vervan
ging van) .
        .                .
Gieterijen. (Hagel-)
Gieterijen. (Uzer-)
Gieterijen. (Metalen geschut- en klok-, koper
en geel-). .....
Gieters. (Geel- en koper-).
Gieters. (Kaarsenvormen-).
Gieters. (Klei- en pleisterbeelden-)
Gieters. (Lood-)
Gieters. (Platlood-) .
-ocr page 649-
— 597 —
) NAMEN
DER
J BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke i
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Gieters. (Tinne-)......
351
St. 241
Glanzers ........
196
St. 8
Glanzers-molens......
245
St. 135
Glas. (Graveurs in- en slijpers van) .
356
St. 283
Glasverkoopers. (Oud).....
449
St. 428
Glasblazers.......
207
St. 51
Glasbuigers.......
207
Aant. 50
Glasfabrijkanten. (Molens, gebezigd door)
245
Aant. 9
Glas. (Fabrijkanten van fijn) ....
207
St. 51
Glazenmakers.......
360
St. 306
Goederen. (Administrateurs van vaste)
340
Aant. 4
Goederen (Bestellers van), niet in dienst van
\'s Rijks posterijen ......
469
St. 478 i
Goederen. (Schatters en waardeerders van roe-f
rende en onroerende) . . . . .(
457
461
St. 442
St. 448 [
Gornmers. (Zijden-stoffen-).
189
St. 4
Goochelaars, langs de straten hun bedrijf uit-
oefenende .......
36
Lett. t 2
Gooohelspelen. (Ondernemers of bestuurders van
openbare) .......
490
§ 3
Gortmolenaars......
233
St. 126 a
-ocr page 650-
— 598 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Goud. (Draaijers in) .                ...
Goud- en zilverkeurders. Zie Keurders.
Gouddraad. (Borduurders in) .
Gouddraadtrekkers en spinners
Gouddraadtrekkers-molens
Gouden galonnenmakers
Goudslagers
Goudsmeden .
Goudsmeden, alleen werkende
Graandroogerijen .
Gradeerhuizen.
Graveurs in glas of kristal
Graveurs van koperen kunstplaten
Graveurs in hout. (Kunst-)
Graveurs. Zie verder de bijzondere benamingen
Griffiers, bij welke akten van vrijwillig regts-
gebied worden verleden .
Grind. (Vaartuigen tot vervoer van)
Groen-fabrijken. (Chromaat-) .
Groen-fabrijken. (Spaansch-) .
St. 471
St. 270
St. 268
St. 129
St. 269
St. 464
St. 465
St. 470
St. 466
St. 470
Aant. 55
St. 185
St. 283
Lett. k
Aant. 17
355
355
243
355
463
463
465
464
465
208
259
356
20
21
399
497
256
256
St. 370
St. 497 b
Aant. 11
St. 170
-ocr page 651-
— 599 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
Groen-fabrijken. (Vriesch-) ....
257
St. 174
Groenten. (Inleggers van).....
431
Aant. 61
Groenten. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
St. 497 6
Groentenventers......
30
Lett. p
Groeven. (Eigenaars en ondernemers van steen-)
28
Lett. o
Grofsmeden.......
350
St 233
Grootboeken der nationale schuld. (Beheerders
enz. der kantoren van administratie van inschrij-
vingen op de). Zie Beheerders en Rentebetalers.
Grossiers in wijnen, sterke dranken en likeuren.
418
St. 383
Grutmolenaars......
233
St. 126 a
H.
Haak- en oogmakera .....
216
St. 77
Haam-makers.......
361
St. 322
Haar-bereiders. (Paarden- en koe-).
212
St. 70
Haardasoh. (Pachters van) . . . .(
42
403
Aant. 52
St. 374
Haardasch. (Vaartuigen tot vervoer van) .
497
Aant. 6
Haarden. (Verhuurders van vuur-) .
449
Aant. 96
Haarden-smeden. (Vuur-) . . . .(
202
203
St. 30
St. 31
Haarkappers.......
472
St. 485
-ocr page 652-
600 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Haarlemmer-olieverkoopers .
Haarpiuizers, bereide» en kaarders .
Haarsnijders......
Idem ten platten lande ....
Haarwasschers.....
Haarwerkers. (Kunst-) ....
Hagel gieterijen
Hamer-werken. (Koper-).
Handel. (Naamlooze maatschappijen tot het drijven
van) .......
Aant. 46 c
St. 69
St. 486
St. 487
St. 70
Aant. 17
St. 166
St. 162
St. 229
St. 350
415
211
472
472
212
21
256
255
326
380
Handelaars in het groot. (Wijn-)
Handelaars. Zie verder de bijzondere benamin-
gen.
Handelsreizigers. Zie Reizende agenten, fac-
toors enz.
St. 278
Aant
17
Aant.
39
Aant.
80
Aant.
84
Aant.
17
355
188
33
220
443
188
Handschoenmakers
Handschoenen.
(Fabrijkanten van)
Handschoenenbreijers .
Handwagens. (Verhuurders van)
Harenmakers van oliefabrijken
-ocr page 653-
601
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Bladzijde.
438
438
359
359
222
466
44
220
33
222
34
212
217
27
42 en 43
34
212
27
243
210
365
415
St. 405
St. 407
Aant. 26
Aant. 28
St. 122
St. 472
Aant. 53
St. 110
Lett. *• 1
St. 122
Lett. r 13
St. 71
St. 89
Lett. l<>.
Haringrookers ....
Harkenmakers ....
Harpenmakers. (Bakkers*)
Havenwerkers bazen
Heelkundige werktuigen. (Makers van)
Heelmeesters. Zie Wondheelers.
Heffingen van tollen op eigen grond
Heiboendermakers .
Heiwerkers-bazen .
Hekelaars van hennep en vlas
Hekelmakers
Hengstenhouders
Hengstensnijders
Hennep. (Bereiders van) .
Hennepbouwende landlieden
Hennepkloppers-molens.
Hennepzelen-fabrijkanten
Herbergiers
Herboristen
Aani
i
, 53
Lett
.r 13
St.
71
Lett. 1"
St.
130
St.
66
St.
342
st.
381
-ocr page 654-
— 602 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Herstellers. Zie de bijzondere benamingen.
Hoedenmakers, niet uitsluitend in wol en koe
haar arbeidende .....
Hoedenmakers, alleen in wol en koehaar ar
beidende .......
197
216
473
355
362
362
353
350
33
219
33
218
359
42 en 43
42 en 43
260
15
15
St. 11
St. 75 b
St. 489
St. 275
St. 328
St. 329
St. 250
St. 233
Lett. r 5
St. 105
Lett. r 4
St. 102
St. 293
Aant. 53
Aant. 53
Aant. 18
Lett. b
Aant. 4
Hoe den-schoonmakers en vertoomers.
Hoedenmakers. (Val-) .
Hoedenmakers.
(Stroo-) .
Hoodenverwers. (Stroo-).
Hoeden. (Verlakkers van) .
Hoefsmeden
Hoepelmakers.
Holblokmakers
Hollematenmakers
Honden-doktors
Honden-scheerders
Honigzeemers en brakers
Hoogleeraren .
Hoogleeraren in de geneeskunde, consultatieve
praktijk uitoefenende
Hooi. Zie Meters,
-ocr page 655-
— 603 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
459
461
497
202
465
201
369
St. 444
St. 448
Aant. 6
St. 22
St. 470
St. 21
St. 343
Hooi. (Keurmeesters of keurders van).
Hooi. (Vaartuigen tot vervoer van)
Horologiekastonmakers en bokleedors .
Horologie-makers, opmakers en herstellers
Horologie-(uurwerk) platenmakers
Hotels garnis.
(Houders of verhuurders van)
Houders. Zie de bijzondere benamingen.
Hout. Zie Metera.
Hout. (Inrigtingen tot creosotering van)
Hout. (Kunstgraveurs in) .
Houtdraaijers.....
Houtdraaijers-molens
Houten schoppen- en lepelmakers
266
21
359
244
218
205
218
364
355
509
31
Aant. 20
Aant. "17
St. 292
St. 132
St. 99
St. 42
St. 98
St. 340
St. 265
Aant. 23
Lett. p
Houten opleg-platenzagers (Fenirzagers)
der molens werkende
zon
Houten-pompemnakers
Hout-plaatdrukkers.
Houtplaatsnrjders
Houtschuiten .
[Houtskolen.
(Venters van)
-ocr page 656-
— 604 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
Lett r 12
St. 106
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Houtskolenbranders
Houtvlotters ....
Houtvervoerders
op lastdieren.
Houtzaagmolens
Houtzuurfabrjjken .
Huidenzouters....
Huishoudelijk gebruik. (Vervaardigers of toe-
bereiders van waren, goederen of voorwerpen
voor eigen) ......
40
32
449
360
36
227
412
442
443
Huisonderwijzers.....
Huisraad. (Verhuurders van)
Huisschilders ......
Huisselijke dienst- en werkboden.
Huurders van brouwerijen.
Huur- en verhuur- en aanwijzingskantoren
(Houders van)......
Huurkoetsiers......
I ook IJ.
IJkmeesters van maten en gewigten enz.
IJvoor. Zie Ivoor.
IJzer. (Vaartuigen tot vervoer van) .
460
461
497
-ocr page 657-
— 605 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
IJzer gereedschap met hamers, door molens
bewogen. (Smederijen van) .
253
253
255
359
202
244
450
254
202
203
254
IJzer-slagerijen. (Blad-) .
IJzer-draadtrekkerijen .
IJzer-draadvlechters
IJzerdraaijers .
IJzerdraaijers-molens
IJzeren gereedschappen voor turfgraverijen
(Verhuurders van) .
IJzeren staftrekkerijen .
IJzer gereedschap. (Scherpsmeden van) .
I
Ijzergieterijen......
IJzerhamers. Zie IJzer smederijen.
IJzerpletterrjen.....
IJzer. (Polijst- en scherp- of slijpmolens van)
IJzerverkoopers. (Oud) ....
Ijzersmederijen, ijzerhamers.
IJzersmelterjjen.....
Ijzersmelter ijen, tevens gieterijen van kanon
nen enz, .......
254
207
248
253
252
253
-ocr page 658-
— 606 -
Statistieke I
nummers,
letters,
paragraphen
ot aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
IJzer. (Verkoopen op markten of straten, zonder
stallen, tafels of kruiwagens, van oud) .
Inbrengers in de banken van leening of lom-
barden ........
Incasseren van geld ten behoeve van derden door
diligence-ondernemers en schippers .
Inleggers van groenten.....
Inrigtingen van weldadigheid (Openbare) .
Inrigtingen, door welke aan armen, bedelaars
en geconfineerden arbeid verschaft wordt.
Inrigtingen van onderwijs (Beambten en be-
dienden bij) ..
Instrumenten. (Stellers van muzijk-)
Instrumentmakers en herstellers. (Muzijk-) .
Instrumenten. Zie verder Werktuigen.
Ivoor. (Draaijers in) .....
Ivoorzwart-branderijen .                          .
J.
Jagersbazen van schuiten en schepen, paarden
verhurende .......
Idem, geene eigenlijke verhuurders van paarden
zijnde ........
Jenever- of fijnstokors. (Bereiders van jenever
uit moutwijn, door hen zelven niet gestookt) .
42 en 43
411
470
431
19
20
32
468
467
466
268
Aant. 53
St. 377
Aant. 133
Aant. 61
Lett. i
Lett. i
Lett. q
St. 474
St. 473
St 471
St. 200
445
395
261
Aant.86,2».
Aant.30,2».
Aant. 21
-ocr page 659-
— 607 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Aant. 44
St. 467
St. 470
414
464
465
Jenever-oliekoopen.
Juweliers .
K.
Lett. w
Lett. r 7
St. 88
St. 91
39
34
217
218
Kaaiwerkers
Kaardenmakers. (Wevers-)
Kaardenstekers
Kaardenzetters
Kaarders ....
Kaarsenkatoen-fabrjjkanten
Kaaraenmakers
Kaarsenmakers. (Was-)
Kaarsenvormengieters
Kaartenmakers. (Speel-) .
Kaartenwasschers .
Kaas. (Venten met) .
Kaasboeren
Kaaskoppendraaijers
Kabinetwerkers
Kagchelsmeden
I
St. 90
Lett. r 14
St. 69
Aant. 17
St. 411
St. 412
Aant. 8
St. 47
Aant. 40
Aant. 32
Lett. I"
St. 292
St. 258
St. 30
St. 31
218
34
211
188
440
441
351
206
362
30
23
359
354
202
203
-ocr page 660-
— 608 -
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Kagchels. (Verhuurders van) ....
449
Aant. 96
Kalanders ......
196
St. 8
Kalanders-molens......
245
St. 135
Kalk. Zie Meters.
Kalk. (Vaartuigen tot vervoer van) .
497
St. 497 6
Kalk. (Fabrijken van ohloor-) ....
257
Aant. 11
Kalkblusscherrjen......
270
Aant. 33
Kalkbranderijen......
270
St. 204
Kalveren. (Slagters ten platten lande van nuch-
teren) ........
42 en 43
Aanl. 53
Kamerbehangers......
354
St. 255
Kamfer-raffinader ijen.....
259
St. 186
Kammenmakers......
218
St. 92
Kammers. (Wol-)......f
34
211
Lett. r 15
St. 69
Kammenmakers. (Wevers-) ....
217
St. 88
Kammers van vlas .
212
St. 71
Kanaalmaatschappijen. (Bedienden bij) .
40
Aant. 50
Kanongieterijen......ƒ
253
255
St. 156
St. 160
Kant-fabr ijkanten......c
216
34
St. 76
Lett. r 8
-ocr page 661-
— 609 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
497
505
10
18
315
315
343
St. 497 c
Lett. e
Lett. c
Aant. 11
St. 228 5
St. 223 c
Aant. 8
Kantoor. (Vaartuigen, dienende alleen als)
Idem. (Vaartuigen, niet dienende tot)
Kantoorbedienden van de bij de wet vrijgestelde
ambtenaren .......
Kantoorbedienden der ontvangers en penning-
meesters van wees-, gast- en andere godshuizen
en dergelijke openbare weldadige gestichten .
Kantoorbedienden, reizende voor niet binnen
dit Rijk gevestigde kooplieden, fabrijkanten,
trafijkanten enz. ......
Idem voor binnen \'s lands gevestigde handels •
huizen, fabrijkanten of trafijkanten .
Kantoorbedienden van notarissen
I
Kantoren van administratie. (Beheerders enz.
van) Zie Beheerders en Rentebetalers.
Kantoren. (Houders van huur- en verhuur- en
aanwijzings-) .
Kantwerkers .
Kapiteins-experts
Kappers.
(Haar-)
Kappers. (Vijlen-)
Kargadoors
Karkassenmakers
412
34
344
472
202
203
396
216
St. 378
Lett. r 8
Aant. 9
St. 485
St. 29
St. 31
St. 366
St. 79
39
-ocr page 662-
— 610 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
257
204
356
245
42 en 43
444
393
206
362
389
362
13
473
187
34
211
211
Karmijn-bereiderijen.....
Karnmolens. (Makers van)
Karotten-makers.......
Karotten-molens......
Karrousels. Zie Carrousels.
Karlieden, geen pachters van de haardasch
zijnde. (Asch en vuilnis-)
Karrelieden
Karrenvrachten tot vervoer van koopwaren
(Ondernemers van) .....
Karton-fabrijkanten ....
Kartonnen-doozen-makors, kartonwerkers
Kasemier-fabrijkanten. Zie Casemier-fabrij
kanten.
Kassiers ......
Kastrandenmakers....
Kateohi seermeesters
Katoen. (Borduursters in) .
Katoen. (Fabrijkanten, arbeidende in)
Katoenpluizers en kaarders.
Katoenbereiders ....
-ocr page 663-
- 611 -
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Katoenbleekers......
•196
St. 9
Katoendrukkers......
193
St. 7
Katoendrukkers. (Fabrijkanten van kleuren
en verwen voor de). . . . . .
208
St. 60
Katoenen stoffen- en doeken-fabrijkanten.
(Witte of gedrukte). .....
210
St. 67
Katoenen watten-fabrjjkanten
188
Aant. 17
Katoenspinnerijen......
213
St. 73
Kazernen. (Cantinehouders in de)
420
Aant. 53
Kegelbaanhouders......
i
372
St. 347
Keijen-molens.
245
St. 134
Kemelsharenknoopmakers ....
362
St. 330
Kerf-molens. (Tabaks-).....
249
St. 150
Kervers. (Tabak-)......
356
St. 284
Kerkbedienden......
13
Lett. a
Kerken. (Pachters der stoelgelden en stoe!en-
zetters in de)
13
Aant. 2
Kerkschuitjes ....
501
Aant. 9
360
St. 311
Ketelboeters. (Rondloopende vreemde)
324
St. 226
Kettingsterkers.....
189
Aant. 21 J
-ocr page 664-
— 612 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
| 458
461
457
St. 443
Keurders van metalen ....
Keurmeesters van tabak ....
Keurmeesters of keurders van visch, vleesch
turf, hooi enz. .....
St.
448
Aanl
. 107
St.
444
St.
448
St.
324
Lett. m
Lett. m
Lett
. t 5
St.
261
St.
288
st.
260
459
461
361
510
510
36
354
359
354
450
210
190
451
449
361
14
354
245
Keurslijfmakers.....
Kielligters......
Kiezentrekkers. (Vaartuigen, zoogenaamde)
Kinderschoolhoudsters. (Klein-)
Kinder-speelgoedmakers
Kistenmakers. (Dood-) ....
Kistenmakers. (Pak- en suiker-)
Kisten verhuurders.....
Kleeden-fabrijkanten. (Wollen- en koeharen-)
Kleederon. (Verwers van oude)
Kleederen. (Verkoopers van gemaakte nieuwe
Kleederenverkoopers. (Oude) .
Kleedermakers.....
Kleedermakers. (Militaire)
Kleibeeldenmakers en gieters
Klei-molens......
Aant. 96
St. 65
Aant. 23
St. 430
St. 428
St. 325
Aant. 3 gr
St. 262
St. 134
-ocr page 665-
— 613 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Kleiaarde. (Vaartuigen tot vervoer van)
Klein-kinderschoolhoudsters .
Klein-pandjeshouders ....
Kleppenmakers. (Lederen)
Klerken en kantoorbedienden van bij de wet
vrijgestelde ambtenaren ....
Klerken der ontvangers en penningmeesters van
openbare weldadige gestichten
Kleurders, (Papier-).....
Kleuren voor de katoendrukkers. (Fabrijkanten
van) .......
St. 497 6
Lett. * 5
St. 377
Aant. 12
Lett. c
Aant. 11
Aant. 40
St. 60
St. 160
St. 227
St. 470
Aant. 9
497
36
411
353
16
18
362
208
255
324
465
343
33
218
Klokgieterijen......
Klokkengieters. (Rondloopende vreemde) .
Klokken. (Makers, opmakers, herstellers en stel
Iers van).
Klokopwinders
Klompenmakers
Kloppers.
(Tapijten-).
Kloppers van hennep en vlas
Knechts ....
Lett.
r 4
St.
102
Aant
53
Lett.
>-13
St.
71
42 en 43
34
212
37
Lett. v
Km
oopenmakers. Zie de bijzondere soorten
-ocr page 666-
614 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Knoopen voor militairen. (Fabrijkanten van)
202
St. 23
Knoop-vormenmakers.....
217
St. 86
Koehaar-bereidors......
212
St. 70
Koehaar. (Hoedenmakers, alleen arbeidende in
216
St. 75 b
Kooharen kleeden-fabrijkanten
210
St. 65
Kockbakkers.......
431
St. 393
Kookverkoopers......
434
Aant. 67
354
St 253
KofFermakers.......
354
St. 259
Kofflj te drinken geven in straten en op markten
42 en 43
Aant. 53
Koffljbranders.......
42 en 43
Aant. 53
Kofflj-geelmakers-molens ....
249
Aant. 21
Koffljhuishouders......
422
St 387
Koffljmakers. (Kunst-).....
363
St. 337
Koffljmolen-makers en scherpers .
202
St. 27
Kofflj stroopbr anders.....
363
St. 336
42 en 43
Aant. 53
265
Aant. 26
i
Kokerijen. (Stroop-).....|
260
St. 188 [
-ocr page 667-
645
Statistieke
nummers,
letters, •
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
263
263
430
220
34
37ien372
355
473
371
454
425
474 en
volg.
334
469
469
St. 192
Aant. 22
St. 392
St. 106
Lett. r 12
St.346aen6
St. 280
St. 490
Aant. 12
St. 436
St. 388
Kokerijen. (Traan-) ....
Kokerijen. (Vischlever-) .
Koks.......
Kolen. Zie Meters.
Kolenbranders. (Houts-) .
Kolfbaanhouders ....
Kolfbaanmakers ....
Kolfballenmakers ....
Kolftafelhouders ....
Kollocteurs in de Nederlandsche loterij
kwalificeerde) .....
(Ge
Kollegiezalen en tuinen, tot uitspanning ge-
schikt .......
Komedianten. Zie Tooneelspelers.
Komedien. (Ondernemers, beheerders of kom-
missarissen van liefhebberij") ....
Kommissarissen van geldleeningen op plantagien
in \'s Rijks of vreemde koloniλn enz.
Kommissarissen van schuiten- en wagenveren.
Kommissarissen van de schuitenjagers en van
de aansprekers
        ......
St. 231 c
St. 477
Aant. 132
-ocr page 668-
— 616 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Kommissarissen van scherm- en dansspelen,
muzijk-, dans- en maskeradepartijen, enz.
Kommissarissen van stoombooten .
Kommissionairs in openbare effecten, obligatien
en fondsen ......
474 en
volg.
338
385
389
392
393
f 309
l 315
218
Kommissionairs of kommissiehandelaars
Kommissionairs, niet binnen dit Rijk gevestigd
(Reizende) ......
Kompasmakers.....
Konduotears. Zie Conducteurs.
Konfituriers......
Konvooiloopers.....
Kooimakers. (Vogel-).....
Koolteeratie van hout ....
Kooksters. (Brei-)            .
Koopers en verkoopers van natuurlijke en
andere zeldzaamheden ....
Koophandel. (Naamlooze maatschappijen van)
Kooplieden......
Idem, in openbare effecten , obligatien en fondsen
Idem , niet binnen dit Rijk gevestigd. (Reizende)
429
396
359
266
42 en 43
452
325
374—
384
385
309
315
St. 350—
353
-ocr page 669-
— 617
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Kooplieden, in schilderijen .
Kooplieden. Zie verder de bijzondere benamin-
gen.
St. 433
§§ 1 en 2 ||
Lett. ι3
Koordendansers-spelen. (Ondernemers of be-|474en490
stuurders van openbare) . . . . • (. 36
zilverdraad
Koordenmakers, niet in goud* of
arbeidende
362
St. 330
466
St. 471
255
St. 163
359
St. 298
206
St. 46
462
St. 455
351
St. 238
255
St. 160
351
St. 237
255
St. 162
246
St. 136
255
St. 161
208
St. 57
351
St. 239
42 en 43
Aant. 53
Koper. (Draaijers in).
Koperdraadtrekkerijen •
Koperdraadvlechters
Koperen-plaatdrukkers .
Koperen-plaatsnijders
Koperen-platenslijpers
Kopergieterijen
I Kopergieters
Koper-hamerwerken
Koper-molens .
Koperpletterijen
Koperrood-fabrijkanten •
Koperslagers .
Koperwerk.
(Soldeerders van)
-ocr page 670-
— 618 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
35
343
402
222
Lett. t 1
St. 232
St. 372
St. 120
Kopijοsten......
Koraalslijpers......
Koren. Zie Meters.
Korenfacters. (Opzigters over de koren-
magazijnen)
Korenligters
Korenmolenaars
Korenversohieters
Koren-wasschers
Korenzakkenmakers
Korvenmakers. (Bijen-)
Kosters .
Kostschoolhouders. (Heele en halve-)
Kousen. (Fabrijkanten van)
Kousenbreijers.
Kousenstopsters
Kraanwerkers .
Krakeling-bakkers .
Kramen. (Verhuurders van)
Kramers en omloopers, op kermissen of markten
472
497
233
42 en 43
208
360
220
13
461
188
33
220
42 en 43
39
431
448
287
St. 483
St. 497
c
St. 126 a
Aant. 53
St. 61
St. 307
St. 109
Lett. a
St. 450
Aant. 17
Lett. r 3
Aant. 80
Aant. 53
Lett. w
St. 395
St. 424
St. 207 a
-ocr page 671-
— 6-19 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Kramers en omloopers, anders dan op ker-
288
287
284
284
301
283, 287
en 288
( 283, 287
\'- en 288
42 en 43
369
222
407
497
245
207
356
421
421
415
missen of markten .....
Kramers, op zoogenaamde koop- of boeldagen
Idem, in herbergen of bergplaatsen enz. hunne
goederen uitstallende
St. 208 a
Aant. 15
St. 209 a
St. 210 a
St. 207 b —
St. 210 6
St. 207 a
St. 208 a
St. 207 a
St. 208 a
Aant. 53
St. 343
St. 122
St. 375
Aant. 6
St. 134
St. 51
St. 283
St. 385
St. 386
St. 381
Idem, hunne waren in openbare veilingen
koopende.
Kramers. (Vreemde) .
Kramers. (Poffertjes- en wafel-)
ver-
Kramers, toebereide eetwaren,
dranken en der
gelijke rondventende
Krammers. (Porselein*)
Krankzinnighuizen. (Houders van) .
Kribwerkers-bazen ....
Krijgstransporten. (Aannemers van).
Krijt. (Vaartuigen tot vervoer van) .
Krijt-molens.....
ristai. (Fabrijkanten van)
Kristal. (Graveurs in- en slijpers van)
Kroeghouders.....
Idem, in het klein ....
Kraiden. (Kweekers van geneeskrachtige)
-ocr page 672-
— 620
Statistieke
adzijde.
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
470
St. 478
39
Lett. w
354
St. 254
359
St. 289
472
St. 484
229
St. 125
362
St. 331
207
St. 53
466
St. 471
20
Lett. k
32
Aant. 366ts
428
Aant. 59
20
Lett. k
36
Lett. t 2
21
Aant. 17
21
Aant. 17
363
St. 337
452
St. 433
353
St. 249
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Kruijers-bazen.......
Kruijers........
Kruiwagenmakers......
Kuipers........
Kuipers. (Wijn-)......
Kunstazijnmakers......
Kunstbloemenmakers.....
Kunstcementmakers.....
Kunstdraaiers.
Kunstteekenaars ......
Kunsten. (Onderwijs in wetenschappen en).
Kunsten en wetenschappen. (Genootschappen
van) ........
Kunstenaars ....
Kunstenmakers op
straat
Kunstgraveurs in hout .
Kunsthaarwerkers .
Kunst-koffijmakers .
Kunstkoopers.
Kunstlakkers of verlakken
.
-ocr page 673-
- 621 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
263
467
207
491
203
212
362
362
32
356
357
415
358
361
197
198
192
Kunstmineraalwater. (Bereiders van)
Kunst-tanden en gebitmakers
Kunsttrasmakers ....
Kunstvoortbrengselen. (Ondernemers of be-
stuurders van vertooningen van)
Kunstwerktuigen. (Fabrijkanten en herstellers
van) .....
        ...
Kunstwol-fabrijkanten.....
Kurken snijders......
Kwastenmakers, niet in goud- of zilverdraad
arbeidende.......
Kweekelingen bij inrigtingen van onderwijs en
aan bewaarscholen......
Kweekers. (Bloem-)......
Kweekers. (Bloembollen*).....
Kweekers van geneeskrachtige kruiden
L.
Laarzenkappen. (Verlakkers van)
Laarzenmakers......
Laar zen - schaft enmakers.....-j
Lakenbereiders......
-ocr page 674-
- 622 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Laken-fabrijkanten, geene kunstwerktuigen be-
zigende ....
209
St. 63
Lett. r 9
St. 6
St. 7
St. 422
St. 5
St. 7
St. 323
St. 194
St. 59
Aant. 29
St.
248
Aant. 17
Lett. f
Lett. h
St. 448
St. 247
Aant. 51
St. 255
St. 16
St. 20
34
Lakennoppers.
Lakenpersers .
Lakenramen. (Verhuurders en
Lakenverwers.
Lakonsche-rnutsenmakers
Lak-fabrijken. (Zegel-)
Lakmoes-fabrijkanten
Lakstokers
Lampenmakers.
(Spaar-) .
Lampkatoen-fabrijkanten
Landbouwers .
Landbouwers.
(Vaartuigen van]
Landmeters
Lantarenmakers
Lavuursmelters of zuiveraars
Ledekantbehangers.
Lederbereiders.
192
1194-196
448
houders van)
89
f 18
1194-
196
861
264
208
267
353
188
23
508
460
353
207
354
197
198--201
-ocr page 675-
— 623 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
198
198-201
355
353
S61
414
32
197
198-201
197
198-201
449
218
359
497
407
324
218
205
343
462
263
St. 19
St. 20
St. 278
Aant. 12
St. 323
St. 380
Lett. q
St. 16
St. 20
St. 16
St. 20
St. 427
St. 100
St. 300
St. 497 6
St. 375
St. 228
St. 99
St. 44
Aant. 9
St. 458
Aant. 22
Lederbereiders. (Zeem-) .
Lederen broekenmakers.
Lederen kleppenmakers
.
Lederen mutsenmakers .
Ledezetters
Leeraren .                . .
Leerlooijers
Leertouwers
.
Leeskabinetten. (Houders van).
I
Leestenmakers
Leidekkers
Leijen. (Vaartuigen tot vervoer van)
Legertransporten. (Aannemers van).
Lepelgieters. (Rondloopende vreemde tinnen-)
Lepelmakers. (Houten-) .
Lettergieters . . .
Letterkundige of huishoudelijke maatschap
pijen.
(Secretarissen en bedienden bij) .
Lettersnijders .
Leverkokerijen.
(Visch-) .
-ocr page 676-
624 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
405
441
380
Leverantien. (Aannemers van).
Leveren van paarden tot het trekken van
diligences .......
Levertraan. (Zeehandelaren in).
Liefdadige instellingen. Zie onder Inrigtin-
gen.
Lief hebber ij-komedie n. (Ondernemers , beheer-
ders of kommissarissen van) .
Ligters. (Kiel-)....
Ligters. (Koren-).
Lijftogt. (Maatschappijen van) .
Lijkbezorgers ....
Lijkwagens en lijkkoetsen. Zie Rouwkoetsen
Lijm. tot stijving van den draad voor de schering
dienende. (Fabrijken van)
Lijmziederrjen.
Lijnders. (Papier-)
Lijndraaijers -
Lij nko ek • molens
Lijstenmakers .
Likdoornverdrijvers
St. 375
Aant. 81
St. 350
474 en
volg.
510
497
326
457
Lett. m.
St.
497 c
st.
229
St.
440
Aant. 28
St.
197
St.
341
st
93
st.
137
st.
290
Aant. 48
267
267
364
218
246
359
417
-ocr page 677-
— 625 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Likeuren. (Zij, die in hunne huizen of winkels
uitschenken fijne) ......
Likeuren. (Grossiers in).....
Likeuren. (Slijters in).....
Likeuren. (Stokerijen van fijne)
Likeuren, door trekking of menging. (Vervaar-
digers van) ......
Linnen. Zie Meters.
Linnenbleekers
Linnen-fabrijkanten
Idem, zelf bleekende
Linnen-garenkokers,
Linnen-naaisters
Linnen-reeders.
Linnen-wevers. Zie Wevers.
Lint. (Fabrijkanten van) ....
\'Lithographische werken. (Vervaardigers van)
Locomotieven. (Bestuurders der)
Lofwerk-snijders in hout.
Logementhouders.....
421
418
419
\\A23, 424
261
262
196
211
196
St. 385
St. 383
St. 384
Aant. 56
St. 191
Aant. 21
St. 9
St. 68
Aant. 34
213
Aant. 62
36
Lett. t 4
362
St. 326
473
St. 488
211
St. 68
188
Aant. 17
206
St. 46
39
Aant. 50
472
Aant. 135
354
St. 263
365
St. 342
40
-ocr page 678-
— 626 —
!
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
1
Hladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
1
Loges der vrijmetselaren .....
428
Aant. 59
Lombarden. Zie Banken van leening.
Lompen suiker. (Molens tot het fijnmalen van)
243
Aant. 5
Lompen verkoopen op markten of straten,
der stallen, tafels of kruiwagens
zon-
42 en 43
Aant. 53
Lompenverkoopers ....
449
St. 428
Loodasch-branderijen
256
St. 167
Looden-pompmakers
352
St. 242
Lood-erts. (Molens tot het malen van)
248
Aant. 19
Loodgieters.....
352
St. 242
Loodgieters. (Plat-) ....
352
St. 243
Loodplet-molens ....
246
St. 139
Loodpletters.....
352
St. 243
Loodsdienst. (Vaartuigen van \'s Rijks)
502
Lett. «
Loodsen ......
28
Lett. n
Loodsen. (Verhuurders van)
448
• St. 424
Lood-smelterijen ....
256
St. 165
Loodsuiker-fabrijken
256
St. 169
Loodverwerkers ....
352
St. 242
Loodwit-fabrijkanten ....
I
208
St. 58
-ocr page 679-
— 627 -
.1
Statistieke
nummers, {
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningeu.
NAMEN
DEK
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
St. 138
St. 16
St. 20
St. 396
St. 420
Aant. 133
Aant. 53
Aant. 53
St. 438
St. 436
St. 437
Aant. 122
Aant. 79
Loodwit-molens
, 197
•(198-201
Looijers. (Leer-)
Loonbakkers
Loonbrouwers .
Loopboden ten platten lande
Loopers bij beurtschepen en trekschuiten
Lorren. (Verkoopen op markten of straten , zon-
der stallen , tafels of kruiwagens , van oude) .
Lorrenverkoopers. Zie Voddenverkoopers.
Loterijbriefjes. (Debitanten van)
Loterij. (Gekwalificeerde kollecteurs in de Neder-
landsche). .......
Loterij. (Splitters van loten in de Nederlandsche)
Louteraars. (Zilver-)......
Lucifers. (Fabrijken van).....
M.
Maatschappijon, (Assurantie-) Zie Assurantie-
maatschappijen .
Maatschappijen. (Beheerders van de in tabel IX
vermelde en andere) .....
Ataatschappijen.(Bewijzen van aandeel uitgevende)
433
447
469
42 en 43
455
454
455
464
220
St. 232
St. 229
335
324
-ocr page 680-
— 628 —
1 NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
T
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aun-
teekeningen.
{Maatschappijen. (Internationale)
2 en 3
Aant. 1
Maatschappijen. (Naamlooze) ....
325
St. 229
Maatschappijen. (Secretarissen en bedienden bij
letterkundige of huishoudelijke)
343
Aant. 9
Maatschappijen. (Spoorweg-) Zie Spoorweg-
maatschappijen .
Macaroni-makers......
433
St. 397
Machines. (Verhuurders van dorsch-).
448
Aant. 92 b
Machinisten ......,
39
472
Aant. 50
Aant. 135
Magazijnen. (Vaartuigen, dienende als)
497
St. 497 c
Idem. (Vaartuigen, niet dienende tot).
505
Lett. e
Magnetiseurs.......
413
Aant. 44
Makelaars.......
395
St. 366
Makelaars. (Scheeps-).....
396
St. 366
Makelaars-scheepstolken. ....
396
St. 366
Makers. Zie de bijzondere benamingen.
Mallemolens.......
492
Aant. 25
Mandenmakers......
359
St. 297
Manegiehouders......
443
St. 414
Mangelverhuursters......
42 en 43
Aant. 53
-ocr page 681-
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
363
474 en
volg.
472
245
248
360
St. 338
St. 482
St. 134
St. 145
St. 305
St. 14
St. 426
Mangelstors
Marionetten-spelen. (Ondernemers of bestuur
ders van openbare) .....
Marktmeesters.......
Marmer-molens......
Marmer-zaag-molens.....
Marmerzagers, zonder molens ....
Marsdragers. Zie Kramen.
Maskermakers.......
Maskeradekleederen. (Verhuurders van) .
Maskeradepartijen. (Ondernemers, beheerders
of kommissarissen van) .....
Mastenmakers.......
Maten en ge wig ten enz. (IJkmeesters van) •{
Matenmakers. (Holle).....
Mathematische instrumenten. (Makers van)
Zie Wiskundige werktuigen.
Matrassenmakers. (Paardenharen) .
Matrozen. (Wervers van).....
Mattenmakers.......
Mattenmakers. (Rieten-).....
497
449
474 en
volg.
218
460
461
359
St. 96
St. 446
St. 448
St. 293
355
St.
274
413
St.
378
220
St.
107
220
St.
108
-ocr page 682-
— 630 —
NAMEN
DER
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters.
paragraphen
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
of aan-
teekeningeu.
Matten-stoelenmakers.....
359
St. 291
Matters. (StoeIen-)......
359
St. 296
Meekrap* ("abrijkon......
257
St. 170
Meel-fabrijkanten......
\'233
Aant. 2
Meesters. Zie de bijzondere benamingen.
Meestoven. (Boekhouders van) ....
340
Aant. 10
Meestoven. (Droogers in).....
37
Aant. 46
j
Meestoven. (Drijvers van paarden in)
445
Aant. 86, 3°
Melkverkoopers......j
26
433
Lett. 1*
St. 399
Menie-fabrijken......
256
St. 168
Mergel. (Vaartuigen tot vervoer van).
497
St. 497 6
Messenmakers, niet uitsluitend grof werk makende
202
St. 31
Idem van grof\' werk ......
217
St. 81 b
Messenslijpers.......
360
St. 312
Mestspecien. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
St. 497 b
Metaaldrijvers.......
202
St. 24
Metaalerts. (Vaartuigen tot vervoer van) .
497
St. 497 6
Metalen geschut- en klokgieterijen
255
St. 160
Metalen. (Keurders van) . . . .(
1
458
461 |
St. 443
St. 448
-ocr page 683-
— 631 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
202
461
i2 en 43
360
276
450
28
341
14
412
256
263
497
509
362
m
204
Metalen knoopeumakers
Meters en wegers. (Gezworen zout-, kalk-, tras-,
koren-, hout-, hooi-, schors- of taan-, kolen-,
linnen en stoffen-) .....
St. 23
St. 449
Aant. 53
St. 301
Aant. 5
Aant. 96
Lett. o
St. 232
Aant. 3 <j
Aant. 43
Aant. 11
Aant. 21
St. 497 6
Lett. tn
St. 327
Lett. p
St. 40
Meters. (Turf-)......
Metselaars......
Meubelen. (Verhuurders van) Zie Huisraad.
Meubelen. (Verkoopei\'s van oude en nieuwe)
Mijnen. (Eigenaars en ondernemers van) .
Mijnwerken. (Bestuurders en opzieners van)
Militaire kleeder- en schoenmakers. (Rijks-)
Militie. (Bezorgers van plaatsvervangers enz. vooi
de nationale) ......
Mineraal-blaauw-makerijen .
Mineraalwater.
(Bereiders van kunst-)
Modder. (Vaartuigen tot vervoer van)
Moddermolens......
Modegoedmakers of maaksters .
Moesgroenten.
(Venters van) .
Molenaars. Zie de bijzondere benamingen.
Molenmakers .
-ocr page 684-
632
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
1
iMolens. (Makers van karn-) ...
204
Aant. 46
Molens. Zie de bijzondere benamingen.
Molens. (Vaartuigen, behoorende bij).
508
Lett. k
Molens. (Naamlooze maatschappijen tot het drijven
326
St. 229
Molenschouwen......
510
Lett. m
Mora-aangezigtmakers.....
197
St. 14
Moppenmakers . .
431
Aant. 62
Mosselenverkoopers, in straten en op markten
42 en 43
Aant. 53
Mosselen. (Vaartuigen tot het vangen van zee-
visch, daaronder begrepen) ....
509
Lett. 1
Mosterd-molens.....
246
St. 140
268
St. 201
Mout-molens.......
246
St. 141
Mout-molens. Zie ook Branders.
361
St. 320
Muizenvallenmakers.....
359
St. 294
Muntmeester bij het muntcoilegie . 1
16
Aant. 6
1
Mntsenbreijers.......
33
220
Aant. 39
Aant. 80
Mutsen-fabrykanten.....
188
Aant. 17
-ocr page 685-
~ 633 —
Statistieke
nummers,
letters,
paiagraphen
of aan-
teekeningen
N AMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
ƒ
Mutsenmaaksters. (Vrouwen-).                . . j
Mutsenmakers. (Lederen, fluweelen en lakensche)
Mutsenplooisters. (Vrouwen-)                          .^
Matsen verkoopsters (Vrouwen-)                      .j
Maarwitters of pleisteraars, geen stukadoors
zijnde .
                ......
37
473
361
37
473
37
473
Lett. w
St. 488
St. 323
Lett. u
St. 488
Aant. 45
Aant. 140
St. 303
Lett. t 2
Aant. 53
St. 475
St. 473
St. 474
360
36
43
468
467
468
474 en
volg.
206
462
Muzijkanten......
Muzijk"instrumentmakers en herstellers.
Muzijk-instrumenten.
(Stellers van).
Muzijk-partijen. (Ondernemers, beheerders of
kommissarissen van). . . . . . j
Mazijk-plaatdrukkers.....J
Muzijkplaatsnijders......|
N.
Naainaaldenmakers.....{
Naaisters. (Linnen-).....
St. 46
St. 456
St
. 80
st.
81a
Lett
st.
326
St.
488
Lett
t 4
St.
488
St.
80
St.
Sla
St.
229
st.
232
216
217
36
362
473
36
473
216
217
325
335
•{
Naaisters (Wollen-).....
Naaldenmakers. (Naai- en brei-)
Naamlooze maatschappijen .
Naamlooze maatschappijen. (Beheerders van).
-ocr page 686-
— 634 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of ;uin-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Nachtwerkers......
I
Nationale militie. Zie Militie
Nationale schuld. Zie Beheerders.
Natuurkundige vermakelijkheden. (Onder
nemei\'s of bestuurders van vertooningen van)
i
Natuurkundige werktuigen. (Makers van)
Natuurlijke en andere zeldzaamheden. (Kou
pers en verkoopers van) ....
Natuurlijke zeldzaamheden. (Ondernemers en
bestuurders van vertooningen van) .
Netel- en ander fijn doek. (Borduurders van)
Netten uit gebreid touwwerk. (Vervaardigers van)
Nettenbreijers. (Visch-) ....
Nieuwe kleederen. (Verkoopers van gemaakte)
Notarissen......
Nuchtere kalveren-slagters ten platten lande
360
490
46(3
452
491
216
220
f
33
1 220
451
399
42 en 43
412
385
Nummerverwisselaars voor de nationale militie
(Bezorgers van) .....
Obligatien. (Kooplieden of kommissionairs in)
Oculisten. Zie Ooy meesters.
-ocr page 687-
— 635 —
NAMEN
Statistieke
nummers,
DER
Bladzijde.
letters,
paragraphen
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
of aan-
teekeningen.
Oesters. (Vaartuigen tot het vangen van zee-
visch, daaronder begrepen) ....
509
Lett. t
Officieren van gezondheid . ]
17
413
Lett. e
St. 379
Olie. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
Aant. 6
Oliedikkokerijen......
265
Aant. 26
Olie iabrijkanten (Patent-) ....
265
Aant. 26
Olie-fabrijken. (Harenmakers van)
188
Aant. 17
Oliekoopen (Jenever-).....
414
Aant. 44
Olie-molens.......
246
St. 142
Olie. Zie verder de bijzondere benamingen.
i
Ombrengers. (Couranten-) ....
42 on 43
Aant. 53
Omloopers. Zie Kramers.
1
Omloopers. (Courant-).....
470
Aant. 133
Omroepers.......
457
St. 441
Onderbeheerders voor de kantoren van admi-
i nistratie van inschrijvingen op de grootboeken
der nationale schuld .....
•
333
St. 230
Idem der in tabel IX bedoelde en andere maat-
schappijen .......
336
Aant. 2
Ondergoed. (Verkoopers van gemaakt nieuw) .
276
Aant. 5
Onderhandsche akten. (Schrijvers van) .
402
St. 372
-ocr page 688-
— 636 —
Statistieke
nummers ,
letters,
paragraphen
ofaan-
teekeningeu.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Ondernemers. Zie de bijzondere benamingen.
Onderwijs (Beambten en bedienden bij inrigtin
gen van)......
Lett. \'/
Aant. \'Sdbid
Lett. f
Lett. b
Lett. q
Lett. a
Aant. 8
St. 498
St. 500
St. 502
Aant. 4
Aant. 3 6
Aant. 4
Aant. 11
St. 77
St. 380
82
32
33
15
32
13
369
498
499
499
340
13
340
18
216
414
Onderwijs in wetenschappen en kunsten
Onderwijzeressen ....
Onderwijzers.....
Onderwijzers in de godsdienst.
Ongestoffeerde kamers. (Verhuurders van)
Onoverdekte vaartuigen.
Onoverdekte vaartuigen, geheel of voorname-
lijk tot vermaak ......
Onoverdekte vaartuigen tot heen- en weder-
vaart gebezigd
        ......
Ontvangers van kerk- en armmiddelen
•{
Ontvangers van dijk- en polderlasten
Ontvangers van openbare weldadige gestieh-
ten.........
Oogmakers. (Haak- en).....
Oogmeesters.......
-ocr page 689-
— 637 —
Statistieke
nummeiw,
letters.
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Openbare effecten. (Kooplieden of kommissio
nairs in).
Openbare inrigtingen van weldadigheid
Openbare verkoopingen op gezette tijden of
bestemde plaatsen. (Ondernemers van)
Idem, niet op gezette tijden of bestemde plaatsen
Openbare vertooningen ....
Opene vaartuigen. (Geheel)
Opene vaartuigen van minder dan 4 tonnen
Open-tafelhouders.....
Opkokers van traanloog ....
Opkoopers van verschen visch .
Opleg-platenzagers, zonder molens werkende
(Houten).......
Opmakers van allerlei geschriften, stukken, on-
derhandsche akten enz. ....
Opmakers. (Horologie- en uurwerk- of klokken-)
Opnemers van gebouwen ....
Oppassers. (Zieken*).....
Opzieners in openbare weldadige gestichten
Opzieners van mijnwerken, veengraverijen, fa
blijken , beleenbanken enz.
385
19
396
397
490
498
507
429
267
438
205
402
465
457
461
.37
18
341
St. 354
Lett. i
St. 367
Aant. 35
* 3
St. 498
Lett. (j
St. 389
Aant. 28
St. 408
St. 42
St. 372
St. 470
St. 442
St. 448
Lett. tii
Lett. g
St. 232
-ocr page 690-
— 638 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Opzieners van werken
Opzigters van goederen .
Opzigters over de korenmagazijnen .
Opzigters in wijnpakhuizen
Ordinaris-houders. Zie Open tafelhouders.
Orgelconcerten ....
Orgelmakers en herstellers .
Orseille-molens ....
Ossendrijvers tot het vervoer van koopwaren
Oud glas-, oud ijzer-, oude kleederen-, oude
boeken-, oude vodden- en lompenver-
koopers......
Oude kleederen. (Verwers van)
Oude lorren- of oud ijzerverkoopers op
markten of straten, zonder stallen, tafels of
kruiwagens ......
Ouwelmakers.......
Overzetters. (Translateurs) ....
Overdekte vaartuigen. (Geheel of gedeeltelijk)
Overdekte vaartuigen , geheel of voornamelijk
tot vermaak .....
342
340
472
472
489
407
245
446
449
190
42 en 43
433
462
496
498
St. 232
St. 232
St. 483
St. 484
Aant. 22
St. 473
St. 134
St.
418
st.
428
Aant. 23
Aant. 53
St.
398
St.
453
St.
496
St.
499
-ocr page 691-
— 639 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Overdekte vaartuigen, tot heen- en wedervaart
499
St. 501
Overstroomingen. (Vaartuigen bij) .
511
Lett. p
Overvaartschuiten. (Overdekte)
499
St. 501
Idem. (Onoverdekte)......
499
St. 502
P.
Paarden-doctora......
417
St. 382
Paarden-sniedon. Zie Hoefsmeden.
Faarden-vilders......
42 en 43
Aant. 53 \\
I
Paarden in meestoven. (Drijvers van).
445
Aant. 86,3°.!
Paarden verhurende. (Jagersbazen van schuiten
en schepen,) .
445
Aant. 86, 2\'.
Paarden. (Verhuurders van rij-)
443
St. 414
Paarden tot het trekken van schuiten en schepen.
(Verhuurders van) ......
444
St. 416
Paardenhaar-bereiders.....
212
St. 70
Paardonharen-matrassenmakers .
355
St. 274
Paardennetten. (Vervaardigers van).
220
Aant. 80
Faardenrijders-spelen. (Ondernemers of be-
stuurders van openbare) .....
474 en
volg.
-ocr page 692-
— 640 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Bladzijde.
353
403
42
403
403
514
403
13
403
403
404
Paarden-tuigmakers.....
Pachters van tollen en tolhekken, van plaatse-
lijkc en andere belastingen .
Pachters van haardasch                    .
Tdem en ook van straatvuilnis en alle andere
dergelijken .......
Pachters van ponten- en schuitenveren
Pachters van sluizen.....
Pachters van stoelgelden in de kerken
Pachters van tollen, aan het Rijk of de ge
meente toebehoorende ....
Pachters van visscherijen, niet zelve visschende
Pachters van eene zeegras- of wierinaaijerij
Paketten (Bestellers van), niet in dienst van
\'s Rijks posterijen .
Pakgoed-fabrijkanten
Pakkers.....
Pakkistenmakers .
Paling (Verkoopers van gerookte)
Pandjeshouders (Klein-).
Pannen. (Vaartuigen tot vervoer van dak-)
St. 251
St. 374
Aant. 52
St. 374
Aant. 41
Aant. 29
Aant. 41 b\\
Aant. 2
Aant. 41 c
Aant. 41 a
Aant. 41
469
St. 478
210
St. 66
361
St. 316
354
St. 260
31
Aant. 32
411
St. 377
497
St. 497 4
-ocr page 693-
— 641 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
St.
St.
116
120
St.
302
st.
320
Aant. 100
St.
48
St.
49
Aant
. 40
St.
341
St
48
St.
48
St.
37
St.
333
Aant. 40
St.
267
St
20
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
221
222
360
474 en
volg.
361
453
206
Pannenbakkers. (Dak-)
Pannondekkers
Panorama\'s. (Ondernemers of bestuurders van
vertooningen van) ......
Pantoffelmakers ....
jPapier in het klein. (Verkoopers van)
Papier- en bordpapiermakers
Papieren behangselen. (Fabrijkanten en schil-
ders van)
        .......
207
362
364
206
206
203
362
362
355
198
474 en
volg.
Papierkleurders
Papierljjnders .
Papiermakers
                  .
Papiermakers. (Bord-)
Papier-vormemnakers
Papierwerkers. (Bord-) .
Papieren zakken-plakkers
Parapluie- en parasolmakers.
Parkementmakers .
Partijen. (Ondernemers, beheerders^ of kommissa-
rissen van).......
Passementwerkers. Zie Galonnenmakers.
41
-ocr page 694-
— 642 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Passementworkers, andere dan de zoo even
gemelde .
362
430
265
459
461
St. 330
St. 392
Aant. 26
St. 445
St. 448
Pasteibakkers
Patentolie-fabrij kanten
Peilders van vaatwerk
Peilstokkenmakers .
Pek. (Vaartuigen tot vervoer van)
Pollen- en linnen-fabrijkanten, zelf bleekende
Pelmolenaars......
Pelmolenaars, gerst malende en builende.
Felterijbereiders.....
Pennenbereiders. (Schrijf-)
Penningmeesters in openbare weldadigegestichten
Penningmeesters van kerk- en armenmiddelen
Penningsnijders
Penseelmakers.
Pensverkoopers
Penterschouwen
Pepermuntmakerjjen
Persen in beetwortelsuiker-fabrijken
203
St. 36
497
Aant. 6
196
Aant. 34
233
St. 126 a
269
Aant. 32
355
St. 271
197
St. 13
18
Aant. 11
340
Aant. 4
20
Lett. Ai
197
St. 12
36
Lett. t 6
510
Lett. m
260
Aant. 18
221
Aant. 81
-ocr page 695-
— 643 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
\\ 192
1194--196
361
Persers. (Laken- en stoften-)
Pettenmakers .
Physische instrumenten. (Makers van) Zie
Natuurkundige werktuigen.
Physische vermakelijkheden. (Ondernemers of
bestuurders van vertooningen van) Zie Natuur-
kundige vermakelijkheden.
Photographie. (Vervaardigers van afbeeldingen
door middel van) .....
Pianoforte-makers en herstellers .
Pijpaarde in het groot. (Handelaars in)
Pijpaarde. (Vaartuigen tot vervoer van)
Pijpaardo-molens.....
Pijpen • makers en bakken
Pijpuitbranders.....
Pikschrappen......
Plaatdrukkers. (Hout-) ....
Plaatdrukkers. (Koperen ploat- en muzijk-)
Plaatsnijders. (Hout-) ....
Plaatsnijders. (Koperen-)....
Plaatsnijders. (Muzijk-) ....
464
467
380
497
245
221
222
42 en 43
176
364
206
355
462
462
-ocr page 696-
— 644 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Plaatsvervangers voor de nationale militie.
(Bezorgers van)......
Plaatzaag-molens......
Plakkers. (Papieren zakken-) ....
Plankenzagers, geen molens bezigende .
Plans voor het aanleggen van tuinen en buiten-
plaatsen. (Makers van).....
Plantagien. (Gemeenschappelijk bezit van).
Plantagien in \'s Rijks of vreemde koloniλn. (Be-
heerders of kommissarissen van geldleeningen op)
412
244
362
218
462
326
334
463
222
222
201
351
205
352
497
360
354
245
Platedwerkers.......
Plateelbakkers......
Platenmakers. (Uurwerk-)                .
Platenslijpers. (Koperen-).....
Platenzagers, zonder molens werkende. (Hou-
ten opleg-).......
Platloodgieters.......
Pleister. (Vaartuigen tot vervoer van)
Pleisteraars, geen stukadoors zijnde. (Muurwit*
ters of) .......
Pleisterbeelden-makers en gieters
Pleister-molens......
-ocr page 697-
— 645 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
toekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Pletterijen. (Uzer-)......f 254
St. 158
St. 50
St. 161
St. 243
Lett. w
St. 488
St. 272
Aant. 61
Lett. r 14
St. 69
St. 148
St. 409
St. 394
St. 207 a
St. 208 a
Lett. b
St. 144
255
352
37
473
355
212
34
211
249
440
431
Pletterijen. (Koper-).
Pletten. (Lood-)
Plooisters. (Vrouwen-mutsen-)
Pluimbereiders
Pluimwasschers
Pluizers ....
Poeder-molens.
Poeliers ....
Poffertjes-bakkers .
Poffertjes-kramers......
1 en 288
502
7
Polderbestaren. (Brandschuiten enz. van)
Polijst-molens van staal of ijzer
248
247
396
403
510
Polijst-molens, waarop vloersteenen gepolijst
worden . . . . . . .
Pompenmakers. Zie de bijzondere soorten.
Pondgaarders .......
Pontenveren. (Pachters van) ....
Ponten of andere vaartuigen ter tijdelijke ver-
vanging van vaste bruggen, schipbruggen of
gierbruggen.......
St. 143
St. 366
Aant. 41
Lett. o
-ocr page 698-
646 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
ofaan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Porcelein-fabrijkanten .
Porceleinkrammers
Porcelein-scbilders en vergaiders
Porders ......
Portefeuillemakers.
Portiers, niet uitsluitend uit publieke
betaald wordende ....
Portiers bij spoorwegmaatschappijen .
Portions—tafels. (Houders van).
Postwagens. (Geleiders of conducteurs van)
Postwagens. (Ondernemers van)
Potasch in het groot. (Handelaren in)
Potasch-fabrijkanten
Potlood. (Molens tot het malen van)
Potloodenmakers ....
Fotschepen.....
Pottenbakkers.....
Prijslijsten. (Uitgevers van openbare).
Procureurs.....
Professoren. Zie Hoogleeraren.
207
42 en 43
463
42 en 43
362
457
39
428
471
441
380
207
248
205
505
222
222
456
399
St. 52
Aant. 53
St. 460
Aant. 53
Aant. 40
Aant. 107
Aant. 50
St. 389
St. 480
St. 413 a
St. 350
St. 54
Aant. 19
St. 43
Aant. 15
St. 117
St. 120
St. 439
St. 369
-ocr page 699-
647 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
369
13
17
362
497
( 263
I423en424
Proveniershuizen. (Houders van)
Provinciale ambtenaren
Provinciale tolgaarders.
Pruikmakers ....
Puin. (Vaartuigen tot vervoer van)
Punch. (Verkoopers van siroop van)
R.
Raapzaadkleeden. (Verhuurders van)
Rafactiemeesters, niet uitsluitend uit publieke
kassen betaald wordende.
Raffinadeurs, raffinaderijen en raffineerders
Zie de bijzondere benamingen.
Raspen in beetworteisuiker-fabrijken .
Raspers. (Tabak-).....
Recherche-vaartuigen ....
Reddingsbooten.....
Reeder ij. (Naamlooze maatschappijen voor)
Reeders van schepen, reederijhandel drijvende of
schepen ter koopvaardij uitrustende .
Reeders of uitrusters van schepen, voor ver-
huring of vrachtvaart bestemd.
457
221
356
502
511
326
385
388
-ocr page 700-
— «48 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragrapben
of aan-
teekeningen.
Reeders of uitrusters van schepen voor de
haring-, zoutevisch- of walvisch-visscherij.
388
St. 357
Reeders of uitrusters van kleine visschers-
vaartuigen .......
388
St. 358
Regenschermmakers.....
355
St. 267
Reizende agenten, factoors, kantoor bedien-
den
enz. voor niet binnen dit Rijk gevestigde
kooplieden, fabrijkanten enz. ....
315
St. 223 6
Idem voor binnen \'s lands gevestigde handels-
huizen, fabrijkanten en trafijkanten.
315
St. 223 c
Reizende kooplieden, kommissionairs, fa-j
brijkanten enz., niet binnen dit Rijk gevestigd. 1
309
315
St. 223 a
St. 224
Rentebetalers voor de kantoren van admini-
stratie van inschrijvingen op de grootboeken
der nationale schuld .....
333
St. 230
Idem voor vreemde mogendheden
373
St. 348
Rentmeesters.......
340
St. 232
Restaurateurs.......
428
St. 389
Riemmakers.......
218
St. 96
Riet. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
St. 497 b
Rietdekkers.......
359
St. 299
Rieten-mattenmakers.....
220
St. 108
Rietschavers.......
218
Aant. 71
-ocr page 701-
— 649 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
361
13
14
14
501
14
14
507
443
497
222
442
441
354
353
452
2
Bijglijfmakers.....
Rijksambtenaren en bedienden .
Rijks-bestelhuishouders en brievengaarders
Rijksdijkopzieners.....
Rijkseigendom en dienst. (Vaartuigen in)
Rijksscheepsmeters, tevens visiteurs
Rijksweg. (Thesaurier of tolgaarder van een)
Rijnvaart. (Vaartuigen voor de)
Rijpaarden. (Verhuurders van).
Rijs. (Vaartuigen tot vervoer van)
Rijswerkers-bazen.....
Rijtuigen op veren of riemen. (Verhuurders van)
Rijtuigen (Ondernemers van openbare)
Rijtuigmakers ....
Rijtuigschilders
Rjjtuigsloopers
Rijtuigverhuurders en voerlieden
Roeijers.
(Wijn-).
Roeispaanmakers .
St. 324
Lett. b
Aant. 3 e
Aant. 3 c
Lett. a
Aant. 3 f
Aant. 3 d
Lett. ƒ
St. 414
St. 497 &
St. 122
St. 414
St. 413 a
St. 253
St. 252
Aant. 99
Aant. 1
St. 445
St. 448
St. 96
-ocr page 702-
— 650 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Rolkoetsen. (Verhuurders van).
Rolreeders......
Rondlooponde vreemde ketelboeters.
Rondloopende vreemde klokkengieters
Rondloopende vreemde schaarslijpers.
Rondloopende vreemde tinnenlepelgieters
Rondventers. Zie Kramers en Venters.
Rookers. Zie de bijzondere benamingen.
Rooktabaks-fabrijkanten
Room-verkoopers .
Roskammenmakers.
Roten van vlas.
Rouwgoed. (Verhuurders van)
Rouwkoetsen- verhuurders
Rouwmantel-verhuurders
Rozenolie-fabrijken.
Rozijn-azijnmakers.
Run-molens .
Russiseh-biljardhouders.
443
210
324
324
324
324
356
433
26
351
212
34
449
446
449
263
229
248
371
-ocr page 703-
— 651 -
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
Ruwstokers.......
S.
Saaidroogers
.......
225
Aant. 3
448
Aant. 92
Sago flores. (Fabrijken van) ....
260
Aaht. 18
Salmoniak-bereiderijen.....
257
St. 180
Salpeter-fabrijken......
257
St. 181
Scap banderm akers......
353
Aant. 13
Schaapscheerders ......
23
Aant. 18
Schaarslijpers.......
360
St. 312
Schaarslijpers. (Rondloopende vreemde) .
324
St. 225
Sohaatsenvervaardigers......
217
Aant. 70
Schaftenmakers. (Laarzen-) . . ,|
197
198-201
St. 17
St. 20
Sobarenmakers van grof werk.
217
St. 816
Soharenmakers, niet uitsluitend grof werk
makende........
202
St. 31
Schatters van roerende en onroerende goederen.•
457
461
St. 442 !
St. 448
Schatters in zake onteigening van gronden voor
staatsspoorwegen ......
15
Aant. 3 i
Schavenmakers......
203
St. 35 !
Sehedenmakers......
361
St. 321
-ocr page 704-
— 652 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeaingen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
305
St. 41
Scheepmakers.
Seheeps-beschuitbakkers, geen broodbakkers
zijnde ........
Scheepsbevrachters                                        .
Scheepsmakelaars......
Scheepsmotors, tevens visiteur zijnde
Scheepspompenmakers.....
Scheepsreeders. Zie Reeders.
Scheepssjouwersbazen.....
Scheopsstoenzetters of ballast-schikkers
Scheepstagrjjnen......
Scheepstimmerlieden.....
Scheepstolken. (Makelaars-) ....
Scheerders. (Baard-)......
Idem, ten platten lande .
Scheerders. (Honden-).....
Scheikundige vermakelijkheden. (Ondernemers
of bestuurders van vertooningen van)
Schelpen. (Vaartuigen tot het visschen van)
Schepelmakers.......
208
St. 62
396
St. 366
396
St. 366
14
Aant. 3/
218
St. 98
471
St. 479
471
Aant. 134
451
St. 429
205
St. 41
396
St. 866
472
St. 487
472
St. 487
42 en 43
Aant. 53
491
§8
509
Lett. 1
359
St. 293
-ocr page 705-
— 653 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
204
360
452
202
248
202
203
257
452
474 en
volg.
20
Schepen. (Fabrijken van ijzeren).
Schepen. Zie Vaartuigen.
Schepensehilders......
Sohepensloopers......
Scherpers. (Koffijmolen-).....
Soherpmolens van staal of ijzer
Scherpsmeden van ijzer gereedschap.
Sohijtgeel-fabrijken......
Schilderijon. (Handelaars in)
Schilderijen. (Ondernemers of bestuurders van
tentoonstellingen van).....
Schilders. (Kunst-)
Schilders. Zie Behangselen-, Blik-, Brand-, Huis-,
Schepen-, Poreelein- en Rijtuigschilders
.
464
510
510
353
36
861
201
Schildpad-werkers
Sohipbruggen. (Ponten of andere vaartuigenter
tijdelijke vervanging van) ....
Sohipbruggen. (Vaartuigen van vastliggende)
Schoenen. (Verlakkers van) ....
Schoenlappers.......
Schoenmakers.......
I
-ocr page 706-
054 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Schoenmakers. (Militaire).
Schoenpoetsers
Schoensmeer-bereiderijen
Scholen. (Hoogleeraren, onderwijzers en bedienden
aan de hoogere, middelbare en lagere)
Scholen. (Onderwijzers enz. aan bewaar-) .
Schoolhouders. (Heele en halve kost-)
Schoolhoudsters. (Klein-kinder-)
Schoonmakers. (Hoeden-).
Schoonmakers van zak- en staande uurwerken
Schoorsteenvegers.....
Schoppenmakers. (Houten-)
Schors. Zie Meters.
Sehors-molens.
Schotelmakers. (Bakkers-)
Schouwburgen
Schouwen. (Molen- en penter-)
14
30
264
15
Aant. 3 g
Lett. t 8
Aant 24
Lett. b
Lett. q
Lett. q
St. 450
Lett. t 5
St. 489
St. 470
St. 313
St. 99
St. 146
Aant. 73
Lett. m
1
32
32
461
36
473
465
360
218
248
218
474 en
volg.
510
474 en
volg.
42 en 43
Schouwspelen. (Ondernemers
kommissarissen van.
Schrappers. (Darm-).
beheerders of
Aant. 53
-ocr page 707-
— 655 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
197
354
402
218
355
469
452
469
403
205
499
499
499
499
Sehrijfpennenbereiders
Schrijnwerkers.
Schrijvers van allerlei geschriften, stukken, on
derhandsche akten enz. .
Sohuijerhoutmakers.
Schuijermakers
....
Schuitenjagers. (Kommissarissen van de)
Schuitensloopers ....
Schuitenveren. (Kommissarissen van)
Schuitenveren. (Pachters van) .
Schuitmakers.....
Schuiten van gierbruggen. (Overdekte)
Schuiten van gierbruggen. (Onoverdekte)
Schuiten. (Overdekte overvaart*)
Schuiten. (Onoverdekte overvaart-) .
Schuiten. Zie verder de bijzondere benamingen
en ook Vaartuigen.
Sohulpkalkbranders
Sohuurgoedverkoopers
Serge-fabrijkanten .
270
42 en 43
I
188
-ocr page 708-
— 656 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Bladzijde.
Sigarenmakers.....
Signaalgevers.....
Singel-fabrijkanten ....
Siroop van punch. (Verkoopers van)
Sjouwers......
Slaapstee-houders ....
Slagerijen. (Bladijzer-)
Slagters ten platten lande. (Nuchtere kalveren-)
Slagters. Zie Vleeschhouwers.
Slagters voor anderen, niet tevens vleeschhou-
wers zijnde ....
Sleepkoetsen. (Verhuurders van)
Slepers-bazen ....
Slijk. (Vaartuigen tot vervoer van)
Slijkwerkers-bazen .
Slijpers. (Diamant-) .
Slijpers van glas of kristal
Slijpers. (Koperen-platen-).
Slijpers. (Koraal-)
Slijpers. (Schaar- en messen-)
356
39
210
f 263
I423en424
39
f 366
(.42 en 43
253
42 en 43
St. 284
Aant. 50
St. 66
Aant. 21
Aant. 56
Lett. w
St. 342
Aant. 53
Aant. 5
Aant. 53
361
443
St. 315
St. 415
St. 415
St. 497 6
St. 122
St. 119
St. 120
St.  283
St.  238
St.  120
St.  312
497
222
222
222
356
351
222
360
-ocr page 709-
— 657 —
Statistieke
nummers.
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
248
247
420
421
421
419
205
452
452
452
351
457
39
222
403
202
463
465
Slijp-molens van staal of ijzer.
Slijp-molens van vloersteenen .
Slijters van bieren, die gewoonlijk niet meer dan
2 vaten tevens uitslaan ....
Idem, die niet meer dan een half vat (nieuwe
maat) tevens inslaan ....
Slijters van dranken in het klein, die met geen
grootere hoeveelheid dan van ιιne kan tevens
inslaan .......
Slijters in wijnen, sterke dranken en likeuren
Sloepmakers......
Sloopers. (Rijtuig-).....
Sloopers. (Schepen- en schuiten-)
Slooping van gebouwen. (Ondernemers van de)
Slotenmakers......
Sluiswaohters, niet uit publieke kassen betaald
Sluiswachtors bij maatschappijen
Sluiswerkersbazen.....
Sluizen. (Pachters van) ....
Smeden. (Anker- en aanbeelden-)
Smeden. (Goud- en zilver-)
/
St. 144
St. 143
St. 384
Aant. 54
St. 386
St. 384
St. 41
Aant. 99
St. 432
St. 431
St. 234
Aant. 107
Aant. 50
St. 122
Aant. 41 b
St. 28
St. 4fi5
St. 470
-ocr page 710-
- 658 -
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Bladzijde.
464
465
350
202
203
202
203
253
St. 466
St. 470
St. 233
St. 30
St. 31
St. 29
St. 31
St. 157
Smeden (Goud- en zilver-), allιιn werkende
Smeden. (Grof- en hoef-) .
Smeden. (Kagchel- of vuurhaarden-) .
Smeden van ijzer gereedschap. (Scherp-)
Smederijen. (Uzer-) .
Smederijen van ijzer gereedsch
hamers
ap, met
253
Aant. 5
264
Aant. 24
440
St. 410
252
St. 155
253
St. 156
256
St. 165
255
St. 164
255
St. 164
207
Aant. 51
440
St. 410
464
Aant. 122
203
St. 32
203
St. 33
door molens bewogen
Smeer-bereiderijen. (Schoen-)
i
Smeersmelters.
Smelterijen. (IJzcr-) .
Smelterijen, tevens gieterijen van kanonnen enz
(Uzer-) ....
Smelterijen. (Lood-) .
Smelterijen. (Spiauter-)
Smelterijen. (Zink-) .
Smelters. (Lavuur-) .
Smelters. (Smeer-) .
Smelters. (Zilver-) .
Snaphaan-loopmakers
Snaphaanmakers
-ocr page 711-
— 659 —
Statistieke
nummers,
lettere,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
1 197
224
j
;
\\ 433
i
249
356
| 425
33
220
188
42 en 43
402
256
353
362
246
354
206
437
435
St. 15
Aant. 2
Aant. 65
St. 149
St. 284
St. 388
Aant. 39
Aant. 80
Aant. 17
Aant. 53
St. 371
St. 170
St. 248
Aant. 40
Aant. 14
St. 261
St. 47
St. 403
St. 402
Snarenmakers......
Snelazijnmakers.....
Snijders. Zie de bijzondere benamingen.
Snippermakers......
Snuif-molens......
Snuiftabaks-fabrijkanten.
Societeitzalen en tuinen, tot uitspanning geschikt
Sokkenbreijers......
Sokken-fabrijkanten ....
Soldeerders
van koper- en blikwerk .
Solliciteurs, door \'s lands bestuur benoemd
Spaanschgroen-fabrijken.
Spaarlampenmakers ....
Spanendozenmakers
....
Specerijen. (Molens, gebezigd tot het malen van
Speelgoedmakers. (Kinder-) .
Speelkaartenmakers ....
Spekrookers ......
Spekslagers......
-ocr page 712-
— 660 —
NAMEN
OER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Spekverkoopers ......
437
St. 402
Speldenmakers .....
217
St. 81 a
Spelen. (Ondernemers, beheerders of kommis-
474 en
•
sarissen van) .......
volg.
Spiautersmelterijen......
255
St. 164
Spiegelmakers. ......
352
St. 245
Spiegel-verfoeliκrs......
353
St. 246
Spiering. (Vaartuigen tot liet vangen van zee-
visch, daaronder begrepen) ....
509
Lett. 1
Spijkermakers.......
217
St. 84
Spijs in portiλn. (Uitgevers van)
429
St. 389
Spinnerijen. (Katoen*).....
213
St. 73
Spinners. (Goud- en zilverdraad»)
355
St. 268
Spinners. (Tabak-)......
35G
St. 284
Spinners. (Alle andere).....\'
34
. 215
Lett. »-18
St. 74
Spinnewieldraaijers......
217
St. 87
Spinwerktuigen. (Fabrijkanten en herstellers van)
203
St. 38
Splitters van loten in de Nederlandsche loterij .
455
St 437
Spoeling. (Vaartuigen tot vervoer van)
497
St. 497 *
Spoorwegen. (Beroepen, verbonden aan de ex-
ploitatie van) , . . . . . .
342
Aant. 7
-ocr page 713-
— 661 —
NAME N
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
37
471
2 en 3
3\'J
472
351
36
474 en
volg.
204
204
248
202
244
254
429
248
351
474 en
volg.
Spoorwegmaatschappijen. (Bestellers bij)
Idem. (Conducteurs bij) ....
Idem. (Internationale) .....
Idem. (Machinisten bij) ....
Idem. (Wachters en andere bedienden bij) .
Sporeninakers......
Springers, enkel langs de straten hun bedrijf
uitoefenende ......
Springers-spelen. (Ondernemers of bestuurders
van openbare). .....
Springveren. (Fabrijkanten van)
Spuitmakers. (Brand-) ....
Staal. (Polijst- en scherp- of slijpmolens van)
Staaldraarjers......
Staaldraaijers-molens
Staftrekkerijen. (Uzeren-).
Stalhouders......
Stamp-molens, waarin de erts lijn gestampt wordt
Stangen makers.....
Steekspelen. (Ondernemers, beheerders of kom
missarissen van) .....
-ocr page 714-
— 662 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers ,
letters ,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Steen. (Vaartuigen tot vervoer van gebakken en
ongebakken ruwe)......
497
St. 497 b
Steenbakkers.......
f 221
l 222
St. 116
St. 120
Steenbilders.......
356
Aant. 22
Steenen. (Polijstmolens voor vloer-) .
247
St. 143
Steenenvloer-leggers.....
360
St. 304
Steengroeven. (Eigenaars of ondernemers van) .
f 28
355
Lett. o
Aant. 22
Steenhouwers.......
355
St. 282
Steenkalkblusscherijen.....
270
Aant. 33
Steenkolen. (Venters van) ....
31
Lett. p
Steenkolenmijnen. (Eigenaars en ondernemers
van) ........
28
Lett. o
Steen-molens.......
245
St. 134
Steenzaag-molens......
248
St. 145
Steenzagers, zonder molens ....
360
St. 305
Steenzetters. (Scheeps-).....
471
Aant. 134
Stellers. (Klokken-)......
465
St. 470
Stellers van muzijk-instrumenten
468
St. 474
Stempelsnijders......
462
St. 457
Sterke dranken. (Grossiers in).
418
St. 383
-ocr page 715-
— 663 —
NAMEN
• DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
ofaan-
teekeningen.
Sterke dranken. (Slijters in) .
419
St. 384
Sterkwater-stokerijen.....
257
St. 182
Sterrekundige werktuigen. (Makers van)
466
St. 472
Stierenhouders......
27
Lett. f
Stijfsel-fabrijken......
269
St. 202
Stijfsel-molens.......
249
St. 148
Stijfsters........i
37
363
Lett. u
St. 338
Stiksters. (Deken-)......
42 en 43
Aant. 53
Stoelen. (Bekleeders van).....
354
St. 256
Stoelen met gevulde zittingen. (Makers van)
354
St. 256
Stoelendraaijers......
359
St. 291
Stoelenmakers. (Matten-).....
359
St. 291
Stoelenmatters......j
33
359
Lett. r6
St. 296
Stoelenzetters in kerken.....
13
Aant. 2
Stoelgelden in kerken. (Pachters van)
13
Aant. 2
Stoepen tot uitstalling. (Verhuurders van)
448
Aant. 94
Stoffen. Zie Meters.
Stoffen. (Fabrijkanten, arbeidende in zijde, wol,
katoen, vlas en andere dergelijke) .
187
St. 1
-ocr page 716-
664 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAME N
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Stoffen-fabrijkanten. (Witte of gedrukte ka
toenen) ....
Stoffengommers. (Zijden-)
Stoffenpersers .
Stoffcnverwers.
Stokerijen. (Borax-) .
Stokerijen van iijne likeuren
Stokerijen. (Sterkwater-) .
Stokerijen. (Suikerwater-).
Stokerijen. (Terpentijn-) .
Stokers van geesthoudend vocht
Stokers. (Lak-)....
Stokkenmakers
Stokkenmakers. (Ouim- of peil-)
Istokviseh. (Zeehandelaren in) .
jStoombooten. (Agenten of kommissarissen van)
Stoombooten. (Conducteurs van)
Stoombooten. Zie verder Vaartuigen
Stoommachines. (Fabrijken van)
Stopsters. (Kousen-) ....
210
St. 67
St. 4
St.   6
St.   7
St.   5
St.   7
St. 179
St. 191
St. 182
St. 123
Aant. 28
St. 123
Aant. 29
St. 96
St. 36
St. 350
Aant. 3
Aant. 9
Aant. 45
Aant. 53
189
( 192
1194-196
l,
189
94-196
257
261
257
225
267
225
267
218
203
380
338
344
204
42 en 43
-ocr page 717-
— 665 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragiaphen
of aan-
teekeningeu.
Stoppers. (Tapijten-)......
42 en 43
Aant. 53
Straatmakers .....
222
St. 121
Straatvuilnis. (Pachters van) ....
403
St. 374
Strrjkzwavelhoutjes. (Fabiοjken van)
220
Aant 79
Stroo. (Vaartuigen tot vervoer van) .
497
Aant. 6
Stroohoedenmakers.....
362
St. 328
Stroohoedenverwers.....
362
St. 329
Stroopmakerijen of kokerijen
260
St. 188
Stropdassenmakers......
355
Aant. 21
Stukadoors .......
355
St. 281
Suikerbakkers Zie Konfituriers.
Suikerballenmakerijen.....
260
Aant. 18
Suikerbrekcry in beetworteJsuiker-fabrijken
221
Aant. 81
Suiker-fabrijkanten (Beetwortel-) .
221
Aant. 81
Suiker-kistenmakers.....
354
St. 260
Suiker-molens.......
243
Aant. 5
Suiker-raffinaderijen.....
259
St. 187
Suikerwater-stokerijen.....
225
St. 123
1
-ocr page 718-
- 666 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekcningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
T.
Taan.
Zie Meters.
Taanderijen......
Taanmolens......
Tabak. (Keurmeesters van)
Tabaks-fabrijkanten. (Rook- en snuif-) .
Tabaks-kerf-molens.....
Tabak-spinners, kervers, snijders en raspors
TafeL
(Houders van open) ....
Tafel. (Houders van besloten) .
Tagrijnen. (Scheeps-) ....
Tandenmakers. (Kunst-) ....
Tandmoesters......
Tandmiddelen-verkoopers
Tapijt-fabrijkanten.
Zie Kleedenfabrijkanten.
Tapijten-kloppers.....
Tapijten-stoppers.....
Tappers.......
St. 203
St. 146
Aant. 107
St. 284
St. 150
St. 284
Aant. 20
St. 389
Aant. 60
St. 429
Aant. 127
St. 380
Aant. 46 c
Aant. 53
Aant. 53
St. 385
Aant. 54
269
248
457
356
249
356
26
429
429
451
467
414
415
42 en 43
42 en 43
420
422
Idem van bieren, niet meer dan een half vat
(nieuwe maat) tevens inslaande
-ocr page 719-
667 —
Statistieke
nummers,
letters,
paraerapben
of aan-
teekeningcn.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Lett. k
Teekenaars
20
Teekeningen voor het aanleggen van tuinen en
buitenplaatsen. (Makers van) .
Tegels- en tegeltjesbakkers. (Vloer-)
Tenten. (Verhuurders van)
Tentoonstellingen. (Ondernemers of bestuur
ders van)......
Terpentijn-stokerijen ....
Thee* en boterbanketbakkers
Thee te drinken geven, in straten en op markten
Thesauriers van wegen ....
Tijdschriften. (Uitgevers van) .
Tijk-fabrijkanten.....
Timmerlieden......
Tinnegieters......
Tinnenlepelgieters. (Rondloopende vreemde)
Tin-slagers. (Blad-).....
Toestellen tot bereiding van moutwijn. (Oeoc
troijeerde vervaardigers van) .
Toestellen tot straat-, kust-en bakenverlichting
(Vervaardigers van).....
462
Aant. 120
St. 116
St. 120
St. 424
(
221
222
l 22
448
474 en
volg.
267
431
42 en 43
14
456
211
358
351
324
352
410
466
Aant. 28
Aant. 61
Aant. 53
Aant. 3 d
St. 439
Aant. 59
St. 286
St. 241
St. 228
St. 244
Aant. 42
Aant. 127
-ocr page 720-
— 668 —
NAMEN
DEK
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
1
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
Toetuigers-bazen......
471
St. 479
Tollen, aan het Rijk of de gemeente toebe-
hoorende. (Pachters van) .....
403
Aant. 41c
Tollen op eigen grond. (Heffingen van)
44
Aant. 53
Tollen. (Personen, door dijk- of polderbesturen
belast met de heffing van) ....
17
Aant. 8
Tollen en tolhekken. (Pachters van)
403
St. 374
Tolgaarders. (Provinciale).....
17
Aant. 8
Tolgaarders van wegen.....]
14
40
Aant. 3 d
Aant. 50
Tooneelen. (Ondernemers, beheerders of kom-
missarissen van) ......
474 en
volg.
Tooneelspelers en dansers ....
469
St. 476
Touw. (Vaartuigen tot vervoer van geslagen) .
497
Aant. 6
Touw- of werkpluizers . . .
34
Lett. »*10
Touwslagers van dun werk ....
218
St. 93
Touwslagers van scheeps- en ander zwaar touw-
werk ........
497
St. 10
Touwwerk. (Vervaardigers van vliegennetten enz.
uit gebreid) .......
220
Aant. 80
Traankokerijen......
263
St. 192
Traanloogen. (Opkoken van) ....
267
Aant. 28
-ocr page 721-
— 609 —
NAME N
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Tralij kanten. Zie op de namen der bereide voor-
werpen.
Trafljken. (Vaartuigen, behoorende bij)
508
Lett. k
462
St. 453
Tras. Zie Meters.
Trasmakers. (Kunst-).....
207
St. 53
245
St. 134
Trokkor ijen. Zie IJzerdraad-trekkerijen en IJzeren
sta f trekkeryen.
Trekkers. (Goud- en zilverdraad-)
355
St. 268
Trekschuiten. (Loopers bij de) .
43
Aant. 53
Trippenmakers......
218
St. 102
Trommellijnmakers.....
359
Aant. 28
iTrommelmakers......
359
St. 295
Tuigen voor werkpaarden. (Makers van) .
361
St. 322
Tuigmakers. (Zadel- en paarden-) .
353
St. 251
Tuinen tot openbare uitspanning. (Houders van)
422
St. 387
Tuinen, tot uitspanning geschikt. (Societeit- of
425
St. 388
Tuinen. (Zoφlogische).....
427
Aant. 59 1
Tuiniers, voor bijzondere personen arbeidende .
361
St. 317
-ocr page 722-
— 670
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
34
Tullen. (Borduurders van) .....
Turbines (Centrifuges of) in beetwortelsuiker-
fabrijken........
Aant. 40
Aant. 81
St. 444
St. 448
Lett. i
Lett. p
Lett. i
Aant. 96
Aant. 53
St. 428
St. 389
St. 439
22-1
ƒ 45
"l 46
9
1
Turf. (Keurmeesters of keurders van).
508
Turf. (Schuiten tot vervoer van).
Turf. (Venters van).....
Turfbaggerijen. (Vletten in de)
Turfgraverijen. (Verhuurders van ijzeren gereed-
schappen voor). ......
Turfgraverijen. Zie verder Veengraverijen.
Turfmeters.......
U.
Uitdragers.......
Uitgevers van spijs in portien ....
Uitgevers van tijdschriften en dergelijke aan het
regt van zegel onderworpen bladen .
Uitrusters. Zie Reeders.
Uitspanning. (Houders van tuinen of buitenhuizen
tot openbare) .......
Uitspanning. (Societeit- of kollegiezalen en tuinen,
geschikt tot)......
Uitstalling. (Verhuurders van stoepen tot)
31
508
450
42 en 43
429
456
422
425
448
St. 387
St. 388
Aant. 94
-ocr page 723-
— 671 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
\'Uitventen. Zie onder Venters.
Uurwerken. (Schoonmakers van zak- en staande)
Uurwerkmakers, opmakers en herstellers
Uurwerk-platenmakers.....
V.
Vaartuigen. (Geheel of gedeeltelijk overdekte)
Vaartuigen. (Geheel opene of onoverdekte)
Vaartuigen, geheel of voornamelijk tot vermaak
(Overdekte)......
Vaartuigen, als voren. (Onoverdekte)
Vaartuigen, tot heen- en wedervaart gebezigd
(Overdekte) ......
Vaartuigen, als voren. (Onoverdekte)
Vaartuigen, alleen met zeildoek bedekt en niet
enkel of voornamelijk tot vermaak geschikt
Vaartuigen, uitsluitend tot vervoer van sommige
eetwaren, materialen en speciλn
St. 470
St. 470
St. 21
465
465
201
496
498
498
St.
496
st.
498
St.
499
st.
500
st.
501
St
502
st.
497 a
499
499
497
497
497
497
501
St. 497 b
St. 497 c
St. 497 c
Lett. a
Vaartuigen. Korenligters ....
Vaartuigen, dienende alleen als magazijnen en
bergplaatsen of enkel als kantoor of woning
Vaartuigen, in eigendom en dienst van het Rijk
-ocr page 724-
— fi"2 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
\'Vaartuigen , brandsch uiten, asch- en vuilnis-
schuiten, werkschuiten, boomsluiters- ofwacht-
schuiten enz. van gemeente-, dijk- of polder-
besturen ........
502
Lett. b
Vaartuigen, van zeebrieven voorzien, onbeladen
aan de landzijde binnenkomende
502
Lett. c
Vaartuigen, die het Rijk doorvaren, zonder te
lossen of te laden ......
503
Lett. d
Vaartuigen, niet dienende tot magazijn, berg-
plaats, kantoor, winkel of woning .
505
Lett. e
!
Vaartuigen, voor de Rijnvaart gebezigd .
507
Lett. ƒ
Vaartuigen van minder dan 4 tonnen. (Opene) .
507
Lett. g
Vaartuigen van landbouwers voor vervoer in hun
bedrijf ........
508
Lett. h
Vaartuigen in de turfbaggerijen
508
Lett. i
Vaartuigen. Schuiten tot vervoer van den turf
binnen den ring der veenderij.
508
Lett. t
Vaartuigen, behoorende bij de fabrijken, trafij-
ken, molens of bleekerijen ....
508
Lett. k
Vaartuigen tot het visschen van schelpen of tot
het vangen van zeevisch .....
508
Lett. 1
Vaartuigen, modder-molens, diep-molens, zoo-
genaamde bokken en kiezentrekkers, penter-
schouwen, kielligters en molenschouwen .
509
Lett. m
Vaartuigen van vastliggende schipbruggen.
510
Lett. n
-ocr page 725-
— 673 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Vaartuigen tot tijdelijke vervanging van vaste
bruggen, schipbruggen of gierbruggen. (Ponten
of andere) ......
Vaartuigen, uitsluitend ten gebruike bij door
braken of overstroomingen
Vaartuigen (Reddingsbooten)
Vaartuigen. (Verhuurders van).
Vaatwerk. (Peilders van) ....
Vangen van zeevisch. (Vaartuigen tot het).
Valhoedenmakers.....
Vaste bruggen. (Vaartuigen ter tijdelijke ver-
vanging van) .... . .
Vauxhals. (Ondernemers, beheerders of kom mis
sarissen van) ......
Vederbeddenmakers ....
Vederbereiders. (Bed-) ....
Vee-artsen......
Veenderij. (Schuiten tot vervoer van den turf
binnen den ring der) ....
Veengraverijen. (Bestuurders en opzieners van)
Veengraverijen. (Eigenaars en ondernemers van)
Veerponten. (Overdekte).....
Lett. o
Lett. p
Lett. p
Aant. 84
St. 445
St. 448
Lett. I
St. 275
Lett. o
510
511
511
443
459
461
509
355
510
474 en
volg.
355
355
417
508
341
28
St. 273
St. 272
St. 382
Lett. i
St. 232
Lett. o
St. 501
43
-ocr page 726-
— 674 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Veerponten. (Onoverdekte) ....
499
St. 502
Veerstoombooten. (Overdekte)....
499
St. 501
Veerstoombooten. (Onoverdekte)
499
St. 502
Veldfeesten. (Ondernemers, beheerders of kom-
missarissen van) ......
474 en
volg.
.Veldwachters, gemeentestukken beteekenende .
14
Aant. 3 h
Vellenbereiders......i
1
197
198-201
St. 16
St. 20
1 r
Vellenblooters.......i
198
198-201
St. 18
St. 20
Vendameesters of venduhuishouders. Zie
Openbare verkoopingen {Houders van}.
Venters van geringe eetwaren en brandstoffen .
30
Lett. p
Venters, andere dan de zoo even genoemde. Zie
Kramers.
Verbeterhuizen. (Houders van).
369
St. 343
Veren. (Kommissarissen van schuiten- en wagen-)
469
St. 477
Verfoeliλrs. (Spiegel-).....
353
St. 246
Vergulders.......
463
St. 461
Vergulders. (Porselein-).....
463
St. 460
Verhuurders en verhuursters. Zie de Ujzon-
dere benamingen.
Verhuurkantoren. (Houders van huur- en)
412
St. 378
-ocr page 727-
— 675 -
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
ot aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Verkoop, verkoopen, verkoopers en ver-
koopsters.
Zie de bijzondere benamingen.
Verkoopingen op gezette tijden of bestemde
plaatsen. (Ondernemers van openbare)
Idem, niet op gezette tijden of bestemde plaatsen
Verlakkers. (Kunstlakkers of) .
Verlakkers van hoeden, schoenen, laarzenkappen
enz.
396
397
353
353
St. 367
Aant. 35
St. 249
St. 250
dienende tot het vei
Verlichting, (Fabrijken,
vaardigen van gaz tot)
266
Aant. 26
455
Aant. 103
474 en
volg.
433
St. 397
256
St. 171
267
St. 198
438
St. 408
351
St. 240
473
St. 489
474 en
volg.
395
Aant. 30
Verlotingen
Vermakelijkheden .
Vermicellimakers
Vermiljoen-fabrijken
Vernis-bereiderijen.
Versche-vischopkoopers
Vertinners
Vertoomers. (Hoeden-)
Vertooningen. (Ondernemers of bestuurders van)
Vervaardiging en vervaardigers. Zie de bij-
zondere benamingen.
Vervoer der brieven van \'s Rijks posterijen
-ocr page 728-
— (576 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
Vervoerders op lastdieren. (Hout-) .
446
St. 418
Verwen voor de katoendrukkers. (Fabrijkanten van)
208
St. 60
Verwers. (Laken-, stoffen- en andere)
•I
• 189
.194-196
St. 5
St. 7
Verwers van oude kleederen
190
Aant. 23
Verwers. (Stroohoeden-) ....
362
St. 329
Verwhont-molens.....
249
St. 152
Vorw-molens......
249
St. 151
Verwwaren. (Vaartuigen tot vervoer van).
497
Aant. 6
Verwwaren-verkoopers, niet in het groot
ian-
417
St. 381
Verzekeringen. (Naamlooze maatschappijen
het doen van)......
tot
326
St. 229
Verzilverders......
463
St. 461
Vestingwerkers-bazen ....
•
•
222
St. 122
Vetweiders......
•1
23
Aant. 18
Vijlenkappors......
( 202
\'X 203
St. 29
St. 31
Vilders. (Paarden-).....
•
42 en 43
Aant. 53
Vingerhoedmakers.....
217
St. 82
Visch. (Keurmeesters of keurders van)
r 459
\'X 461
St. 444
St. 448
Visoh. (Omloopers met) ....
.1
31
Lett. p j
-ocr page 729-
— 677 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Viseh. (Vaartuigen tot vervoer van)
Visch. afslagers
Viseh-droogors
Visehhoek makers .
Visehlever-kokerrjen
Visehnettenbreijers. . .
Vischopkoopers.
(Versche-)
Vischverkoopers
Vischzouters .
!
|Visschen van schelpen. (Vaartuigen tot het)
|Visacherij. (Naamlooze maatschappijen voor de)
Visscherijen. (Pachters van)
Visscherijen. (Vaartuigen van opzieners der)
Visschers......
Vitriool. (Vaartuigen tot vervoer van)
Vitrioolzuur-fabrijken
Vlaggenmakers ....
Vlas. (Bereiders van).
Vlas. (Fabr ij kanten, arbeidende in)
497
457
438
438
216
263
33
220
438
438
31
438
438
509
326
403
502
\'28
497
257
218
34
212
188
St. 497 6
St. 441
St. 406
St. 407
St. 78
Aant. 22
Lett. r 2
St. 111
St. 408
St. 407
Lett. p
St. 406
St. 407
Lett. I
St. 229
Aant. 41 a
Aant. 10
Lett. n
Aant. 6
St. 178
St. 95
Lett. rl3
St. 71
St. 1
{
-ocr page 730-
678 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Vlasbouwende landlieden
Vlasschers.....
Vlechters. (Uzer- en koperdraad-)
Vleescb. (Keurmeesters of keurders van)
Vleeschhouwers ....
Vleeschrookers ....
Vleeschverkoopers....
Vletten in de turfbaggerijen
Vliegennetten. (Vervaardigers van) .
Vioerkleeden-fabrijkanten. Zie Kleeclcn-fabrij-
kanten.
Vloerleggers. (Steenen-) ....
Vloersteenen. (Molens tot het polijsten van)
Vloertegels en tegeltjesbakkers
Vlotters. (Hout-).....
Voddenverkoopers. (Oude)
Voddenverkoopers. Zie ook Lorrenverkoopers,
Voerlieden. (Vreemde)
Vogelkooimakers ....
Vogelverkoopers ....
27
27
359
459
461
435
437
434
508
220
360
247
221
222
446
449
2
359
440
-ocr page 731-
679
Statistieke
nummers,
letters ,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Vol-molens ....
Volontairs op koopmanskantoren
Voogdij. (Tijdelijke uitoefening van)
Voorlezingen ....
Vormengieters. (Kaarsen*)
Vormenmakers. (Knoop-)
Vormenmakers. (Papier-).
Vreemde aannemers
Vreemde artsen, die hier te lande
tatieve praktijk uitoefenen
Vreemde fondsen. (Beheerders dei
van administratie van)
St. 153
Aant. 8
Aant. 4
Aant. 5
Aant. 8
St. 86
St. 37
Aant. 42
Aant. 1
St. 231
St. 226
St. 227
St. 207
St. 210 6
St. 348
St. 225
St. 228
§ 6
Aant. 1
249
343
340
477
351
217
203
409
de consul
kantoren
334
324
324
301
373
324
324
511
2
Vreemde ketelboeters. (Rondloopcnde) .
Vreemde klokkengieters. (Rondloopende)
Vreemde kramers .....
Vreemde mogendheden.
(Bankiers voor)
Vreemde schaarslijpers. (Rondloopende).
Vreemde tinnenlepelgieters.
(Rondloopende)
Vreemde vaartuigen ....
Vreemde voerlieden of rijtuigverhuurders
-ocr page 732-
— fi80
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
257
428
17
414
37
37
473
37
473
229
St. 174
Aant. 59
Lett. e
St. 379
Lett. MO
Lett. w
St. 488
Aant. 45
Aant. 140
St. 125
Vrieschgroen-fabrijken ....
Vrijmetselaars-loges ....
Vroedmeesters......
Vroedvrouwen......
Vrouwen-mutsenmaaksters en plooisters
Vrouwen-mutsenverkoopsters
Vrachtazijnmakers .
Vruchten (Venters van), enkel langs de straten
en op de markten .
Vruchten-nat. (Fabiοjken van)
Vuilnis. (Vaartuigen tot vervoer van)
i
Vuilnis-karlieden, geen pachters van de haard
asch enz. zijnde
Vuilnispachters. (Straat-)
Vuilnisschuiten van gemeenten, dijk- of pol
derbesturen
Lett. p
St. 189
St. 497 b
Aant. 53
St. 374
Lett. b
Aant. 53
St. 30
St. 31
Aant. 96
Aant. 42
St. 335
30
261
497
42 en 43
403
502
42 en 43
202
203
449
363
363
Vuur. (Verkoopers van)
Vuurhaarden-smeden
Vuurhaarden.
(Verhuurders van)
Vuurmakers. (Vervaardigers van zoogenaamde)
Vuurwerkmakers
-ocr page 733-
— 681 —
NAMEN
HER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Statistieke
nummers,
letters,
paragrapben
of aan-
tcekcningcn.
w.
St. 447
St. 448
Lett. iv
St. 266
St. 229
St. 442
St. 448
Lett. b
St. 394
St. 207 a
St. 208 a
St. 415
St. 254
St. 254
St. 477
St. 365
Aant. 39
Aant. 80
Aant. 17
Lett. L
St. 262
460
461
39
355
326
457
461
502
431
Waagmeesters .
Waagwerkera .
Waarjermakors.
Waarborgmaatschappijen
Waardeerders van roerende en
deren ....
Wachtschuiten van gemeenten
besturen ....
onroerende goe
dijk- of polder
Wafelbakkers .
Wafel-kramers.
Wagenaars
Wagenmakers .
Wagenmakers. (Krui-)
iWagenveren. (Kommissarissen van)
Wagenvraohten, tot vervoer van
(Ondernemers van) .
Wantenbrerjers
Wanten-fabrijkanten
Warmoeziers
Was. (Boetseerders in)
ƒ283, 287
l en 288
-ocr page 734-
— 682 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teckeningen
Was- of gowastdook-fabrijkanton
180
St. 3
Wasbleekerjjen......
264
St. 193
Waschinrigtingen......
325
Aant. 3
Waschmachines in beetwortelsuikerfabrijken
221
Aant. 81
Waschvrouwen......
r 37
. 363
Lett. u
St. 338
jWaskaarsenmakerijen.....
264
Aant. 23
Waskaar8en- en waslichtmakers .
441
St. 412
iWasschera. (Asch-)......
207
St. 55
Wasschers. (Haar-)......
212
St. 70
Wasschers. (Kaarten-).....
362
Aant. 40 &
Wasschers. (Koren-)......
208
St. 61
Wasschers. (Pluim-)......
212
Aant. 61
Water. (Fabrijken ter flltrering van).
261
Aant. 19
Water. (Vaartuigen tot vervoer van) .
497
St. 497 b
Water. (Verkoopers van gekookt) . . .
42 en 43
Aant. 53
Waterverkoopers.....
36
Lett. t9
Watervrees. (Bereiders of verkoopers van mid-
delen tegen de) ..... .
415
Aant. 46 a
Watten-fabrrjkanten. (Katoenen-)
188
Aant. 17
489
Aant. 22
-ocr page 735-
— 683 —
NAM EJi
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
380
245
448
202
222
39
1!)
36
41
20
20
37
361
34
502
203
iWeedasch (Handelaren in) in het groot .
Woodaach-molens.....
Weefgetouwen. (Verhuurders van) .
Weegschaalmakers.....
Wegenwerkers-bazen ....
Wegers. (Gezworen) Zie Meters.
Wegwaehters......
Weldadigheid. (Openbare inrigtingen van)
Werkbazen. Zie de bijzondere benamingen.
Werkboden. (Huisselijke)....
Werkinrigtingen. (Bakken van brood in)
Werkinrigtingen. (Openbare) .
Werkinrigtingen. (Particuliere)
Werklieden......
Werkpaarden. (Makers van tuigen voor) .
Werkpluizers. (Touw- of)
Werkschniten van gemeenten, dijk* of polder
besturen.......
Werktuigen. (Fabrijkanten en herstellers van
kunst-, spin- en andere dergelijke).
-ocr page 736-
_ 084 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teckeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Werktuigen. (Makers van natuur», gezigt-, wis-,
sterre- en heelkundige) ....
Werktuigen. Zie ook Kunshverktuigen.
Werktuigenmakers. (Muzijk-).
Wervers van matrozen ....
Wetenschappen en kunsten. (Genootschappen
van) .......
466
407
413
428
32
27
34
215
217
34
217
448
217
497
St. 472
St. 473
St. 378
Aant. 59
Aant. 36 bis
Lett. la
Lett. s
St. 75 a
St. 88
Lett. r7
St. 88
Aant. 92 a
St. 87
St. 497 b
Aant. 41
Aant. 8
St. 484
St. 383
St. 384
St. 350
Wetenschappen en kunsten. (Onderwijs in)
Wevers.......
Weversgetouwen- en kammonmakers.
Wevers-kaardenmakers
....
Weverskammen. (Verhuurders van).
Wieldraaiers......
Wier. (Vaartuigen tot vervoer van) .
Wiermaaijerij. (Pachters van eene zeegras» of)
Wijnazijn.
(Fabrijkanten van)
Wijnbereiders.
Wijnen.
(Grossiers in)
Wijnen. (Slijters in) .
Wijnhandelaars in het groot
229
472
418
419
380
-ocr page 737-
— 685 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Wijnhuishouders ....
Wijnkoopers.....
Wijnkuipers.....
Wijnmoorperaors                                .
Wijnpakhuizon. (Opzigters in) .
Wijnroeijers.....
Wildverkoopers ....
Winkel. (Vaartuigen, niet dienende tot)
Winkeliers.....
Wiskundige werktuigen. (Makers van)
Wisselaars. (Geld-) ....
Wisselhandelaars in het groot (bankiers)
Wissels. (Discompteren in het klein van)
Witte of gedrukte katoenen stoffen
doekenfabrijkanten
Witters, geen stukadoors zijnde. (Muur-)
Witworkers.....
Wol. (Fabrijkanten, arbeidende in)
Wol op het laken brengen.
420
418
472
261
459
461
440
505
273
466
388
373
385
210
360
358
187
34
211
en
-ocr page 738-
— 68G —
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Wol en koehaar. (Hoedenmakers, alleen
beidende in) ....
ar-
210
211
212
210
210
30
473
34
211
31
211
17
414
497
505
437
437
St. 75 b
St. 69
Aant. 60
St. 64
St. 65
Lett. t 4
St. 488
Lett. r 15
St. 69
Lett. r\\A
St. 69
Lett. e
St. 379
St. 497 c
Lett. e
St. 402
St. 402
Wolbereiders .
Wol-fabrijkanten. (Kunst-)
Wollendeken-fabrijkanten
Wollenkleeden-fabrijkanten
Wollennaaisters
Wolkammers .
Wolpluizers en kaarders
Wondheelers
Woning.
(Vaartuigen, dienende alleen als)
Woning. (Vaartuigen, niet dienende tot)
Worstenmakers ....
Worstrerkoopers ....
Z.
Zaag-molens. (Hout-)
i
Zaag-molens. (Plaat- en fenir-).
Zaag-molens. (Steen- of marmer-) .
Zaakwaarnemers ....
Zadelmakers ....
St. 131
Aant. 7
St. 145
St. 232
St. 251
244
244
248
337
353
-ocr page 739-
— 687 —
Statistieke
nummers,
letters,
paragiaphen
of aan-
teekeningen.
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Zagers, zonder molens werkende. (Houten opleg
platen-) .......
205
St. 42
Zagers, zonder molens werkende. (Marmer- of
steen-) .......
3C0
St. 305
218
St. 103
33
Aant. 38
360
St. 307
362
Aant. 40
448
St. 423
Zagers, geen molens bezigende. (Planken-)
Zakken met tusebolter gevuld. (Vervaardigers van
Zakkenmakers. (Koren*) ....
Zakkenplakkers. (Papieren-) .
Zakkenverhuurders.....
Zak-uurwerken. (Herstellers en schoonmakers
van) .......
St. 470
465
474 en
volg.
Zalen. (Dans-) ......
Zalen, tot uitspanning geschikt. (Societeit- of
kollegie-)
         ......
Zalfverkoopers .....
Zalmrookers......
\'Zand. (Vaartuigen tot vervoer van) .
Zeebrieven. (Aan de landzijde binnenkomende
schepen, voorzien van) ....
Zeegras» of wiermaaijerij. (Pachters van eene)
Zeehandelaars......
425
415
437
438
497
502
404
380
381
St. 388
Aant. 46 a
St. 404
St. 407
St. 497 6
Lett. c
Aant. 41
St. 350
St. 351
-ocr page 740-
— 688 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN.
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
teekeningen.
St. 383
Zeehandelaars, wijnhandel in het groot drij-
vende ........
419
Zeemlederbereiders......j198 oni
St. 19
St. 20
Zeemtouwers-molens.....
249
St. 154
Zeepziederijen van harde zeep.
266
St. 196
Zeepziederijen van zachte zeep . .
264
St. 195
Zeevaart. (Naamlooze maatschappijen van).
325
St. 229
Zeevarende lieden......
28
Lett. m
Zeevisch. (Vaartuigen tot het vangen van)
509
Lett. 1
Zegellak-fabrijken......
264
St. 194
Zegelsnijders.......
462
St. 457
Zeildoek. (Vaartuigen, alleen bedekt met).
497
St. 497 a
Zeildoek-fabrijkanten.....
210
St. 66
Idem, zelf bleekende . . ....
196
Aant. 34
Zeilmakers.......
218
St. 94
Zeldzaamheden. (Koopers en veikoopers van
natuurlijke en andere) .....
452
St. 43S
Zeldzaamheden. (Ondernemers of bestuurders
van vertooningen van natuurlijke) .
491
§ 3
Zevenmakers.......
359 !
St. 295
Ziederijeo. Zie de bijzondere benamingen.
1
J
-ocr page 741-
- 689 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
i
Bladzijde.
Statistieke
nummers,
letters,
paragraphen
of aan-
< teekeningen.
37
Lett. t\\\\
Zijde. (Borduurders in)
355
St. 270
Zijde. (Fabrijkanten, arbeidende in) .
187
St. 1
Zijden-knoopmakers
362
St. 330
Zijden-stoffengommers .
189
St. 4
Zilverdraad. (Borduurders in) .
355
St. 270
Zilverdraad-trekkers en spinners
355
St. 268
Zilveren-galonnenmakers
355
St. 269
Zilverlonteraars
464
Aant. 122
•1
\' 463
. 465
St. 465
St. 470
Zilversmeden, allιιn werkende.
•t
\' 464
L 465
St. 466
St. 470
464
Aant. 122
Zink. (Raffineerders van) ....
259
Aant. 16
255
St. 164
352
Aant. 9
Zonneschermmakers ....
355
St. 267
427
Aant. 59
Zont. Zie Meters.
Zout. (Zeehandelaren in) .
•
380
St. 350
44
-ocr page 742-
— 690 —
NAMEN
DER
BEROEPEN OF BEDRIJVEN
Bladzijde.
220
438
438
258
257
207
428
351
268
207
220
207
31
34
353
325
Zouters. (Huiden*)
Zouters. (Visch-).
Zoutziederijen.
Zoutzuur-f\'abrijken.
Zuiveraars. (Lavuur-)
Zuurhuizen. (Eijeren- en).
Zwaardvegers .
Zwartsel-fabrijken .
Zwavel-fabrijkanten
Zwavelhoutjes. (Fabrijken van
Zwavel-raffinadeurs
Zwavelstokken. (Venters van)
Zwavelstokmakers .
Zweepmakers .
Zweminrigtingen
strijk-)
-ocr page 743-
AANVULLING EN VERBETERING.
Op bladz. 34 staat als kantteekening: „Wet v. 823, art. 146"; moet zijn:
„Wet v. 1823, art. 4«".
De bladzijde, volgende op pag. 36, is abusievelijk genummerd 57, in
plaats van 37.
Bladz. 76, regel 6 van boven, staat: „(V. n°. 179)"; moet zijn:
„(V. n<\\ 199)".
Bladz. 314, tusschen den laatsten en voorlaatste» regel, in te lasschen :
„Idem van den Oranje-Vrijstaat.
„Resolutie 29 December 1875, »°. 67 (V. na. 132)".
Bladz. 317, regel 4 van onder, staat: „(V. n°. 31)"; moet zijn:
„(V. n°. 131)".
Bladz. 569, kolom 2, regel 8 van boven, en bladz. 574, kolom 2, regel
7 van boven, staat: „67"; moet zijn: „37".
Bladz. 617, kolom 3, regel 2 en 3 van boven, staat:
„f * 1 en 2
„Lett. t 3"
moet zijn:
„§ J 1 en 3
„Lett. t 2."