-ocr page 1-
-ocr page 2-
mm \\Zoy
L. oct.
281
\'3
GESCHENK VAN
MEVR. DE WED.
DR. G. P. VAN
TIENHOVEN=
NINCK BLOK.
-ocr page 3-
,
.
\'
:
i\'.
.
-
1
-ocr page 4-
-ocr page 5-
WET
yan den 27. April 1884 (Stbl. No. 96)
BETREFFENDE
het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten.
-
-ocr page 6-
Gedrukt bij GEBR. BELINFANTE, voorh.: A. D. SCHINKEL.
-ocr page 7-
tfoixtr
WET
van den 27. April 1884 (Stbl. No. 96)
WAARBIJ
met intrekking van de wet van 29 Mei 1841 (Stbl. Hfi. 20),
nadere bepalingen worden vastgesteld,
BETREFFENDE
iet Staatstoezicht op Kraiikzinaiiei en
KriitiiiiiuuiitlcktiL
MET INLEIDING, TOELICHTENDE AANTEEKENINGEN EN
ALPHABETISCH REGISTER
BEWERKT DOOR
H. A. MUSQUETIER,
Burgemeester en Secretaris der gemeente Schipluiden.
\'s-Gravenuage,
GEBROEDERS BELINFANTE.
1884.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
VOORBERICHT.
In navolging van \'t geen reeds eenige verdienstelijke gemeente-
ambtenaren met betrekking tot de wet van 28 Juni 1881 (Stbl. 97)
deden, heb ik, hoewel jeugdig gemeente-ambtenaar, beproefd, mijne
nog zwakke krachten op \'t zoo uitgebreide gebied van wetgeving
aan te wenden, om het gewichtige onderwerp vervat in de wet van
27 April 1884 (Stbl. 96) met toelichtende aanteekeningen te bewer-
ken, in de hoop, dat deze arbeid tot gemak zal strekken van de
rijks-, provinciale- en gemeente-ambtenaren, alsook van de particu-
lieren, welke met hare uitvoering en toepassing, zoowel als in de
nakoming harer voorschriften in aanraking zullen komen.
Ik heb getracht bij elk artikel, zoo kort mogelijk en alleen dat
\'t meest noodzakelijk was, weer te geven, wat bij de schriftelijke
zoowel als bij de mondelijke behandeling aanleiding gaf tot
gedachtenwisseling of tot vragen of inlichtingen. Echter was dit bij
enkele artikelen niet mogelijk, zonder te kort te doen aan \'t licht
dat ontstoken moest worden, waardoor dit werkje dan ook nog
grootere uitbreiding verkreeg dan mijn voornemen was.
Moge deze arbeid, hoewel ongetwijfeld nog gebrekkig en onvol-
ledig, niettemin reeds in de praktijk blijken niet geheel nutteloos
te zijn, dan verheugt de ondergeteekende er zich reeds over om in
eenige mate er toe te hebben bijgedragen om deze belangrijke wet
in hare uitvoering gemakkelijker te doen zijn.
H. A. MUSQUETIER.
Schipluiden, Mei 1884
-ocr page 10-
VERKORTINGEN.
M. v. T.             Memorie van Toelichting.
V. V.                  Voorloopig verslag.
M. v. B.             Memorie van Beantwoording.
M. v. B.  Z. Minister van Binnenlandsche Zaken.
Stbl.                   Staatsblad.
Reg.                    Regeering.
A. M. V.  I. B. Algemeene maatregel van inwendig bestuui
-ocr page 11-
INLEIDING.
GESCHIEDENIS DER WET.
Terwijl reeds meermalen van verschillende zijden en einde-
lijk ook in de laatste jaren door leden van de Staten-Generaal
de aandacht was gevestigd op de omstandigheid, dat eene
veeljarige ondervinding verschillende gebreken en leemten in
de wet van 29 Mei 4841 (Stbl. 20), welke eigenlijk voor \'t
eerst eens goed het toezicht op krankzinnigen regelde, want
v��r dien tijd had men slechts gehad het Koninklijk besluit
van 12 Februari 1814 (Stbl. 25), houdende voorschriften be-
trekkelijk het confinement (opsluiting) op verzoek van nabe-
staanden of ter requisitie der Officieren van Justitie, van
personen door zinneloosheid of andere redenen voor de samen-
leving ongeschikt, hetwelk echter verviel bij de invoering
van het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek op 1 October 1838,
had aan den dag gelegd, wei\'d, nadat eene Staats-Commissie
bestaande uit de heeren Dr. J. N. Ramaer, Dr. H. van Ca-
pelle, beiden Inspecteurs over de krankzinnigen-gestichten, de
laatste tevens referendaris, Chef der afdeeling Medische Politie
bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, Mr. A. A. de
Pinto, lid van den Hoogen Raad, en Jhr. Mr. G. J. Th. Bee-
laarts van Blokland, destijds referendaris Chef der Ie afdeeling
bij het Departement van Justitie, belast was geweest met
hare voorbereiding, bij Koninklijke boodschap van 23 Juni 1881
door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitie
de heeren Six en Modderman, aan de 2e Kamer der Staten-
Generaal een wetsontwerp ingediend, houdende eene nieuwe
regeling van het staatstoezicht op, en de verpleging van
krankzinnigen.
-ocr page 12-
VIII
De hervormingen en verbeteringen, welke dit ontwerp in
den bestaanden toestand beoogde kunnen in de navolgende
hoofdpunten worden vervat:
le Staatszorg voor voldoende plaatsruimte.
2e Invoering van een staatstoezicht over krankzinnigen die
buiten gestichten verpleegd worden.
3e Vermeerdering van de wettelijke waarborgen voor de
goede verpleging in de krankzinnigen-gestichten.
4e Wijziging in de bepalingen omtrent opneming en ontslag,
zoowel ter vermijding van een voor de genezing kostbaar
tijdverlies, alsook ter vermeerdering van de waarborgen tegen
opneming of terughouding in de gestichten van niet krank-
zinnige personen.
5e Opheffing der verplichte curateele.
Een beknopte aanwijzing der redenen, die ten opzichte van
deze 5 hoofdpunten de Regeering tot de bepalingen van deze
wet hebben geleid laat ik hier volgen.
Staatszorg voor voldoende plaatsruimte.
Dit beginsel gaf de Regeering echter reeds grootendeels
prijs bij hare M. v. A.. en later nog verder bij de openbare
behandeling in de 2e Kamer van art. 10 waarom hier verder
niet over de beweegredenen, welke de Regeering er toe leidde
en de bezwaren der 2e Kamer in haar Voorloopig Verslag
geopperd, wordt uitgewijd (zie verder aangeteekende artt. 10
en 11 der wet).
2e Invoering van een staatstoezicht over krankzinnigen die
buiten gestichten verpleegd worden.
De wet van 1841 beperkte het toezicht van den staat op
krankzinnigen, tot hen, die in de gestichten verpleegd worden,
zoodat \'t aanzienlijk aantal krankzinnigen, die zich daar-
buiten bevonden, geheel aan hun lot waren overgelaten.
Het getal dezer laatste na aftrek van de bij naaste betrek-
kingen verpleegd wordende groot genoeg zijnde om de zorg
van den Staat gaande te maken en den toestand van krank-
zinnigen in gestichten bij hunne opneming deden de overtui-
ging rijpen, dat een toezicht op de uitbesteding onder vreemden
verre van overbodig mocht genoemd worden.
De ervaring toch had geleerd, hoe juist bij dezen vorm van
verpleging de meeste misbruiken plaats vonden en hoe de
krankzinnigen somtijds de duidelijkste sporen droegen van
groote verwaarloozing, zoo niet mishandeling.
-ocr page 13-
IX
Inderdaad mocht het eene groote onregelmatigheid genoemd
worden, dat aan de krankzinnigen in gestichten, bestuurd
door achtenswaardige ingezetenen en onder voortdurende zorg
van geneeskundigen een nauwlettend toezicht van Regeerings-
wege werd uitgeoefend, terwijl zij die buiten gestichten waren
overgeleverd aan de macht van een enkel persoon, aan wien
de verpleging tot kostwinning strekt, van het Staatstoezicht
verstoken bleven.
Deze wet tracht nu in het bovenstaande te voorzien, waar-
voor ik verder verwijs naar de artt. 2�5, 13, benevens naar
het aangeteekende daarbij.
3e Vermeerdering van de wettelijke waarborgen voor de
goede verpleging in de krankzinnigen-gestichten.
De vorige wet stelde de oprichting van gestichten voor
krankzinnigen afhankelijk van \'s Konings toestemming. Dit
stelsel is in deze wet niet alleen behouden, maar nader ge-
regeld, door in de wet zelve in algemeenen zin de voor waar-
den te vermelden, die voor \'t verleenen der vergunning tot
oprichting van een gesticht onmisbaar worden geacht (art. 8).
De invoering van een omvangrijk preventief staatstoezicht
kwam der Regeering niet raadzaam voor, daar het bestaande
repressieve toezicht grootendeels aan de bedoeling beantwoordt.
Met vermijding alzoo van knellende voorschriften, waardoor
de vrijheid te zeer zou worden beperkt, achtte de Regeering
het noodzakelijk preventieve maatregelen te nemen tegen
ovei\'bevolking en de aanwezigheid te verzekeren van een voor
elk gesticht voldoend aantal geneeskundigen (art. 8).
De ondervinding met de wet van 1841 opgedaan had de
Regeering tevens de noodzakelijkheid doen inzien van \'t bij
de wet bepalen van een maximum aantal verpleegden en
een minimum van \'t getal geneeskundigen voor elk gesticht.
4e Wijziging in de bepalingen omtrent opneming en ontslag,
zoowel ter vermijding van een- voor de genezing kostbaar tijds-
verlies, alsook ter vermeerdering van de ivaarborgen tegen op-
neming of terughouding in de gestichten van niet krankzinnige
personen.
Het was niet te ontkennen, dat de bestaande wet aan de
plaatsing van een krankzinnige in een gesticht formaliteiten
verbond die niet zelden, inzonderheid voor minvermogenden,
de opneming vertraagden en hierdoor een kostbaren tijd voor
de genezing deden verloren gaan (artt. 10�13).
-ocr page 14-
X
Men denke zich een behoeftigen krankzinnige die ver van de
plaats woont waar de rechtbank, tot wier president men zich
te wenden heeft, gevestigd is. Wanneer hij, die het verzoek
doet de vereischte verklaring des geneesheers in handen heeft,
moet hij zich van een bewijs van onvermogen voorzien,
waartoe hij zich met twee getuigen op een bepaalden tijd
naar het gemeentehuis heeft te begeven. Heeft hij dit bewijs
verkregen, zoo reist hij met de stukken naar den zetel van
de rechtbank, wier president, die meestal slechts op vaste
uren te spreken is, hem naar een procureur verwijst, door
wien het verzoekschrift kosteloos moet worden ingediend. Nu
moet allereerst de verklaring van den geneesheer worden ge-
registreerd, vervolgens het verzoekschrift opgemaakt en aan
den president gezonden. Deze stelt de stukken in handen
van den Officier van Justitie, die niet altijd terstond bereid
is, daai\'op gunstig te adviseeren. Somwijlen schijnt hem de
verklaring van den geneesheer onvoldoende, of wenscht hij
zich om andere redenen nader te verzekeren, dat de toestand
van den krankzinnige zijne afzondering van de maatschappij
noodzakelijk maakt, en eerst wanneer na den afloop van dit
onderzoek eene goedkeurende conclusie op het stuk geplaatst
is, kan de president tot het verleenen der machtiging over-
gaan. Zoo gaan er niet zelden kostbare dagen verloren, waarin
de herstelbare krankzinnige in een onherstelbaren staat vervalt.
Er is dan ook geen land, waar plaatsing in een krankzin-
nigen-gesticht de tusschenkomst van zoovele personen vereischt.
In Frankrijk is elke door een bekend persoon onderteekende
en van de verklaring van een geneesheer vergezelde aanvrage
aan het bestuur van het gesticht voldoende, om een krank-
zinnige in een gesticht te doen opnemen (art. 8 der wet
van 1883).
In Engeland geschiedt de plaatsing eveneens op eenvoudige
aanvrage aan het bestuur van het gesticht, waarbij echter
de overlegging der afzonderlijk opgemaakte verklaring van
twee geneeskundigen wordt gevorderd (8 en 9 Vict. e. 100 § 45).
Ook in Zweden is de aanvrage aan het gestichtsbestuur
tot de plaatsing voldoende, maar daarbij moet, behalve de
verklaring van een geneeskundige, ook die van een predikant
worden gevoegd (art. 8 der wet van 5 Maart 1858). In de
Belgische wet van 18 Juni 1850 (art. 8) wordt in dringende
gevallen zelfs de geneeskundige verklaring niet gevordei\'d,
doch deze moet dan binnen 24 uren worden ingeleverd,
-ocr page 15-
XI
terwijl in de wet van 1838 van het kanton Gen�ve (art. 1)
slechts de vergunning van den luitenant van politie noodig
is, die echter den krankzinnige zelf moet gezien hebben,
behalve wanneer er eene verklaring van een doctor in de
geneeskunde of van een officier van gezondheid wordt over-
gelegd.
De Regeering achtte nu vereenvoudiging der formaliteiten
om iemand in een gesticht te plaatsen zeer noodzakelijk.
Plaatsing echter zonder tusschenkomst van eenige rechterlijke
autoriteit ware niet aan te bevelen, daar zij eensdeels tot
misbruiken kan leiden, anderdeels tegenkanting zoude vinden
bij het publiek geweten, dat zich ligtelijk over te spoedige
opneming bezorgd maakt. Wegens deze redenen bracht de
Regeering in haar ontwerp de bevoegdheid om machtiging
tot plaatsing te verleenen, van den president van de arron-
dissements-rechtbank over op den kantonrechter (ai\'t. 11)
(thans 12). Groot tijdverlies wordt daardoor vermeden, de
tusschenkomst van een procureur en het hooren van het
Openbaar Minister zijn niet langer vereischt, terwijl de
meerdere nabijheid van den kantonrechter hem te beter in
staat stelt om met volledige kennis van zaken den toestand
van den te verplegen persoon te beoordeelen.
Met bespoedigde opneming van krankzinnigen in de ge-
stichten kan samengaan eene vermeerdering van waarborgen
tegen opneming van niet-krankzinnigen. De bestaande wet
stelde den termijn van geldigheid, zoowel van de geneeskun-
dige verklaring die bij het verzoek tot opsluiting van een
krankzinnige in een gesticht moest worden overgelegd, als
van de rechterlijke machtiging om iemand m een gesticht te
doen plaatsen, te ruim. Beide termijnen zijn nu op veertien
dagen bepaald (art. 12, alinea 3, art. 13, alinea 3). Maar in
gevallen van mania transitona, van periodische krankzinnig-
heid met lange tusschenpozen van epileptische, hysterische
stoornissen der verstandelijke vermogens, enz. kunnen alle
verschijnselen van krankzinnigheid geweken zijn, terwijl de
geneeskundige verklaring nog kracht heeft; en evenzeer kan
iemand het vrij gebruik zijner verstandelijke vermogens terug
bekomen hebben, terwijl de machtiging om hem in een ge-
sticht te plaatsen, nog geldt. Er zijn voorbeelden dat die
machtiging desniettemin is uitgevoerd. In de gebrekkige mid-
delen van vervoer in verband met het kleine aantal gestichten
kan geen grond meer gevonden worden om aan de indiening
-ocr page 16-
XII
der geneeskundige verklaring en aan de uitvoering der rech-
terlijke machtiging eene zoo groote tijdruimte te laten. Zonder
bezwaar kan de duur der geldigheid van de geneeskundige
verklaring van veertien dagen tot drie dagen, en die van de
rechterlijke machtiging van veertien dagen tot vijf dagen
(thans zeven dagen) worden teruggebracht artt. 15, 16 (thans
16, 17).
�ok ten opzichte van den termijn der voorloopige plaatsing
bestond verschil tusschen het ontwerp en de wet v. 1841. Die
tijdruimte is van zes tot drie weken (thans vier weken) terug-
gebracht. In de meeste gevallen zal de ervaren krankzinigen-
arts spoedig in staat zijn, een oordeel te vellen over den
toestand van den opgenomen lijder, en is zonder twijfel een
tijd van veertien dagen voldoende, om daarover verslag uit te
brengen artt. 19, 21) thans 20 en 22).
Insgelijks werd het bij het ontwerp gemakkelijker gemaakt,
om verlof en ontslag uit een krankzinnigen-gesticht te be-
komen.
Over het nut, aan een verlof of tijdelijk ontslag bij wijze
van proefneming verbonden in die vele gevallen, waarin om-
trent het volkomen herstel van den verpleegde onzekerheid
heerscht, bestaat tusschen deskundigen geen verschil. De maat-
regel is dan ook in de praktijk reeds thans niet ongebruike-
lijk. Over de wettigheid kan echter verschillend worden ge-
dacht. De Regeering achtte het dus raadzaam dien twijfel op
te heffen (art. 27).
Volgens de bestaande wet kostte het ook te veel moeite
iemand uit een krankzinnigengesticht ontslagen te krijgen,
en is dat ontslag te zeer afhankelijk van het goedvinden
van den geneeskundige. In het ontwerp werd dan ook uit-
drukkelijk bepaald, dat hij die een krankzinnige in een ge-
sticht plaatst, ook het recht heeft hem terug te nemen, mits
onder voorwaarde dat er geen gevaar voor stoornis van de
openbare orde of voor ongelukken besta. Om nu dit gevaar
te verhoeden, is het in zeer vele gevallen niet noodig, dat
de krankzinnige in een gesticht opgesloten blijve, maar zal
het voldoende zijn, zoo de rechtbank zich verzekerd hebbe
dat de noodige maatregelen genomen zijn, om inbreuken op
de openbare orde te voorkomen (art. 29). Ook moet zelfs de
schijn niet bestaan alsof het in vrijheid stellen afhangt van
den geneesheer.
De roeping des geneesheers brengt niet mede over iemands
-ocr page 17-
XIII
vrijheid te beschikken. Bovendien kunnen geneeskundigen
zoozeer zijn ingenomen met de inrichting die zij besturen,
dat zij haar in gemoede het meest geschikte verblijf achten
voor een iegelijk, die in meerdere of mindere mate in zijne
verstandelijke vermogens is gekrenkt; op anderen weder drukt
de verantwoordelijkheid om iemand aan de maatschappij
terug te geven zoo zwaar, dat zij niet tot het ontslag durven
overgaan, alvorens het herstel een zeer geruimen tijd heeft
voortgeduurd. De redactie van het ontwerp maakte duidelijk,
dat de geneeskundige slechts adviseert, en dat all��n gevaar
voor de openbare orde of voor ongelukken hem het ontslag
kan doen ontraden.
5e Opheffing der verplichte curateele.
Het voorschrift van art. 20 der wet van 1841, dat alle
meerderjarigen, die gedurende drie jaren in een krankzin-
nigengesticht zijn verpleegd, onder curateele wil gesteld
hebben, was voor de meeste verpleegden eene nuttelooze
formaliteit. Het berustte op eene onjuiste onderstelling, gaf
tot onnoodige kosten en moeite aanleiding en werd mitsdien
in het ontwerp niet behouden. Volgens art. 487 Burgerlijk
Wetboek moet ieder meerderjarige, die zich in een gedurigen
staat van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij bevindt,
onder curateele worden gesteld, al is het dat hij bij tusschen-
poozen het gebruik zijner verstandelijke vermogens heeft. Bij
het vaststellen nu der wet van 1841 wilde men voorkomen,
dat de lijder die in een geneeskundig gesticht werd geplaatst,
alleen daardoor beschouwd zoude worden als in gedurigen
staat van krankzinnigheid te verkeeren. Dit was zeer juist,
maar daarentegen verdient de bepaling, die aan een driejarig
verblijf in een gesticht het rechts vermoeden van voortdurende
krankzinnigheid en op dien grond de verplichte curateele ver-
bindt, geen goedkeuring Immers de gevallen van herstel na
eene verpleging van drie en zelfs van meer jaren zijn geens-
zins zeldzaam. Daarenboven bestaat in de meeste gevallen
geene noodzakelijkheid voor dien zoo gebiedend voorgeschreven
maatregel. De groote meerderheid der in de gestichten ver-
pleegden bestaat uit armen voor wier bezittingen geen zorg
behoeft te worden gedragen. Ook buiten de armen zijn ei\'
velen, die geen eigen vermogen hebben, zoo als meerderjarige
kinderen van in leven zijnde ouders en andere meerderjarigen
die voor rekening van meergegoede betrekkingen worden
-ocr page 18-
XIV
verpleegd. Voor die allen nu werd dan ook v��r de wet van
1841 aan curateele niet gedacht, terwijl thans daarop uit
kracht der wet wordt aangedrongen alleen omdat zij gedurende
drie jaren in een gesticht zijn verpleegd. Dit is voor hen, die
tot de meer- of mingegoec�en behooren, zonder behoefte te
hebben aan een curator, niet slechts nutteloos, maar ook
lastig en kostbaar. En voor de duizenden armen, na 1841
onder curateele gesteld, had dit geen ander gevolg dan vele
noodelooze schrifturen en andere tijdroovende bemoeienissen
voor de officieren van Justitie, de rechtbanken en hare griffiers,
de besturen der gestichten, de betrekkingen der verpleegden,
en niet het minst voor de procureurs die geroepen werden
tot de kostelooze behandeling van een groot aantal procedures.
Dit alles is zonder eenig wezenlijk nut, daar de benoemde
curator in den regel slechts curator is in naam. De Regeering
achtte het bovenstaande genoeg om naar het schijnt ten be-
tooge, dat het afhankelijk maken der curateele van een ter-
mijn van verpleging in de gestichten willekeurig is en
ondoelmatig.
Voor de indiening van haar eerste ontwerp maakte het bij
de Regeering nog een punt van overweging uit of de gewone
voorschriften omtrent de opneming in en het ontslag uit
krankzinnigengestichten onveranderd behoorden te gelden ten
opzichte van gestichten uitsluitend bestemd tot opvoeding
van minderjarige ideoten, dan wel of deswege andere bepa-
lingen werden vereischt, en of in het bijzonder de plaatsing
van minderjarigen in die gestichten zoude kunnen geschieden
zonder tusschenkomst van de rechterlijke macht.
De Regeering was van oordeel, dat deze vraag in eerstge-
melden zin moest worden beantwoord. Idiotie is eene species
van krankzinnigheid. De in een gesticht geplaatste idioten
zijn inderdaad van hunne vrijheid beroofd, en het is niet in
te zien waarom bij de opneming in een idiotengesticht min-
dere wettelijke waarborgen tegen misbruik zullen gegeven
worden, dan bij de opneming in een ander krankzinnigen-
gesticht. Men behoude dus in het algemeen de rechterlijke
machtiging als vereischte voor de opneming. Dit was meer
raadzaam omdat ook in gewone krankzinnigengestichten min-
derjarige idioten werden opgenomen, vermits er geen genoeg-
zame grond bestond om de opneming van een minderjai�ge
idioot in een gewoon krankzinnigengesticht moeielijker te
maken dan in een idiotengesticht, noch ook om in de ver-
-ocr page 19-
XV
eischten voor opneming in een krankzinnigengesticht te
onderscheiden tusschen idioten en andere krankzinnigen.
Deze wet kent slechts ��ne soort van krankzinnigen. De
onderscheiding tusschen gestichten en bewaarplaatsen, die
nog in de wet van 1841 voorkwam dagteekent van den
eersten tijd der hervormingsbeweging op het gebied van de
krankzinnigenbehandeling. Men meende toen, dat de genezing
van krankzinnigen inrichtingen van bijzonderen aard vereischte,
en onder den invloed dier meening zijn de zoogenaamde
Heilanstalten verrezen, waar de vermoedelijk geneeslijken ge-
plaatst werden, terwijl de ongeneeslijk verklaarden naar de
gebrekkige bewaarplaatsen verwezen werden. Al spoedig echter
bleek, dat het grootste gedeelte van hen die in de Heilan-
stalten opgenomen waren, niet genas, en dat daarentegen nu
en dan in de bewaarplaatsen gevallen van genezing voor-
kwamen. Bovendien leerde men inzien, dat ook de ongenees-
lijke krankzinnigen, zoowel om de hevigheid van sommige
verschijnselen te onderdrukken, als om een ongunstigen loop
van het ziekte-proces te verhoeden, gestadig onder genees-
kundig toezicht behooren te staan. Het standpunt der vol-
strekte scheiding van genees- en bewaar-gestichten kon dus
niet gehandhaafd worden; maar eene meening die eenmaal
wortel gevat heeft, wordt zoo gemakkelijk niet uitgeroeid,
en toen werd de relativ-verbundene Heil- und Pflege-Anstalt
uitgevonden, waaraan onder anderen de gestichten te Halle,
Erlangen, Sachsenberg, Marsberg hun ontstaan te danken
hebben, terwijl andere gestichten, zooals te Praag en Hildes-
heim, onder dien invloed vergroot en anders ingericht werden.
Intusschen was in de gestichten zelve de scheiding tusschen
geneeslijke en ongeneeslijke krankzinnigen evenmin vol te
houden, en weldra leerde de ondervinding, dat de geneeslijk-
heid geen maatstaf voor de scheiding of de gezamenlijke ver-
pleging der krankzinnigen geven kan, maar dat deze schei-
ding of vereeniglng bepaald moet worden door de verschijn-
selen der krankzinnigheid, voor zooverre deze den eenen
krankzinnige schadelijk voor den anderen kunnen maken.
De Nederlandsche wetgever van 1841 wilde de oprichting
van geneeskundige gestichten en de verbetering van de be-
staande in de hand werken, en de voor voldoende verbetering
niet vatbare, de bewaarplaatsen, langzamerhand laten te niet
gaan.
De Koning moest beslissen, tot welke van beide soorten de
-ocr page 20-
XVI
bestaande inrichtingen gerekend zouden worden te behooren,
terwijl de oprichting van nieuwe bewaarplaatsen voortaan was
verboden. Voor de opneming in de geneeskundige gestichten
werden mildere bepalingen gemaakt; en in de bewaarplaatsen
alleen onder curateele gestelden toegelaten. Daar nu de onder
curateele-stelling zoowel om hare openbaarheid, als om
haren omslag en kostbaarheid door de nabestaanden der
krankzinnigen zoolang mogelijk wordt vermeden, werden in
de bewaarplaatsen weinig of geen lijders meer opgenomen, en
moesten zij van lieverlede uitsterven. Dit is dan ook inder-
daad geschied. Thans bestaan nog twee bewaarplaatsen, te
Nijmegen en te Boekei. In de eerste worden geene krank-
zinnigen meer opgenomen, en het voornemen bestaat, haar
na den dood dergenen, die thans nog daarin verpleegd worden
op te heffen, terwijl de inrichting der tweede zoodanig is ver-
beterd, dat zij die van sommige geneeskundige gestichten
overtreft, en haar bestuur alzoo erkenning kan vragen als
gesticht voor krankzinnigen in den zin van deze wet.
Nog in drie opzichten wijkt overigens deze wet af van die
van 1841.
Volgens het tweede lid van art. 3 der wet van 1841 kunnen
met \'s Konings toestemming gestichten worden opgericht bij
bestaande behoefte. Die beperking is uit deze wet vervallen.
De Regeering heeft in het stelsel van deze wetsvoordracht
bij het verleenen harer toestemming tot oprichting van een
gesticht, niet te onderzoeken of daaraan behoefte is. (Ver-
gelijk art. 10.)
In de tweede plaats kan wegens de uitbreiding van het
staatstoezicht tot krankzinnigen buiten gestichten verpleegd
(art. 2), het begrip van gesticht worden beperkt tot verblijven
waarin ten minste drie krankzinnigen door hun vreemde
personen worden verzorgd (vergelijk art. 2, alinea 4, der wet
van 1841). In de derde plaats wordt onvoorwaardelijk voor-
geschreven, dat uitsluitend krankzinnigen in de daartoe be-
stemde gestichten verpleegd worden. De uitzonderingen op
dien regel, bedoeld bij het laatste lid van art. 3 der wet van
1841, zijn te beschouwen als een toen onvermijdelijke over-
gangsmaatregel, die thans kan worden gemist.
Erkennende, dat niettegenstaande de goede vruchten, welke
de wet van 29 Mei 1841 (Slbl. 20,) had afgeworpen, zij toch
op verschillende plaatsen aanvulling en verbetering vordert
werd het wetsontwerp goed in de afdeelingen ontvangen
-ocr page 21-
XVII
terwijl de C. v. R., bestaande uit de heeren Rombach, Pompe
van Meerdervoort, Van Gennep, De Ruiter Zijlker en Van
der Kaaij den 4 Februari 1882 haar voorloopig verslag uitbracht.
Volgens dit verslag kon men zich over het algemeen met
de meeste hiervoren vermelde hoofdpunten vereenigen. Toch
bevatte het verslag nog verscheidene opmerkingen en be-
schouwingen, alsook menigen wensch of wenk waaraan de
Regeering bij hare Memorie van Antwoord, die zij deed ver-
gezeld gaan van een gewijzigd ontwerp van wet, op verschil-
lende plaatsen te gemoet kwam en alzoo blijk gaf dat het
haar ernst was \'t gemeen overleg, zooveel van haar afhing,
te bevorderen.
De ministeri�ele crisis van Mei 1882, alsmede die van
Februari�April 1883, waren ongetwijfeld de oorzaken, van
de vertraging die de beantwoording van \'t voorloopig verslag
onderging, daar \'t eerst bij missive dd. 30 Juli/3 Augustus
1883 werd ingezonden door de toen inmiddels opgetreden
Regeering en daardoor geteekend was door de heeren Heems-
kerk en du Tour van Bellinchave.
Den 9n October d. a. v. bracht de Cornm. v. Rapporteurs
haar eindverslag uit, zoodat het wetsontwerp, van nu af, in
staat van wijze verkeerde.
Het duurde echter nog tot den 26 Februari 1884, eer het
voor de openbare beraadslaging aan de orde werd gesteld, na
afdoening van eenige andere ontwerpen, waardoor den 7 Maart
de openbare beraadslaging aanving, die den 10 Maart werd
voortgezet en ten einde gebracht.
De C. v. R. meende een negental amendementen te moeten
voorstellen.
De meeste dezer waren van eenvoudigen aard.
��n strekte echter tot invoeging na art. 10 van een
nieuw artikel 11, hetgeen zijn ontstaan te danken had aan
\'t prijsgeven der Regeering van \'t beginsel «staatszorg voor
voldoende plaatsruimte" bij hare M. v. A.
De groote aandrang tot wetswijziging was ontstaan uit de
overbevolking der bestaande gestichten en het gemis aan een
bindend voorschrift, door wien in de behoefte aan uitbreiding
moet worden voorzien.
De C. v. R. vond \'t derhalve volstrekt noodig, nu de
Regeering niet verder voor voldoende plaatsruimte zou zorgen,
te bepalen, wie voor de oprichting van een voldoend aantal
gestichten voor krankzinnigen moeten zorgen en \'t scheen
-ocr page 22-
XVIII
haar, ook uit een geschiedkundig oogpunt het meest doel-
matig de Provincie daarmede te belasten (zie aangeteekende
artt. 10 en 11). De kamer schonk hare goedkeuring aan
\'t nieuwe artikel, terwijl de Regeering vele dezer amende-
menten overnam.
Ook enkele leden maakten gebruik van hun recht van
amendement zooals de heeren van der Kaaij en Dijkmeester.
Art. 38 werd zoodoende door den heer van der Kaaij in de
wet gelascht, terwijl de wijziging van den heer Dijkmeester
van Regeeringswege werd overgenomen.
Na dit tweedaagsch debat, waarin het ontwerp enkele in-
grijpende wijzigingen en vele redactie verduidelij kingen onder-
ging, werd het wetsontwerp in hoofdelijke omvraag gebracht
en met algemeene stemmen aangenomen.
De Eerste Kamer ontving het nader gewijzigd wetsontwerp
in hare zitting van 17 April 1884; den 18 April d. a. v.
onderzocht zij het in hare afdeelingen en werden tot rappor-
teurs benoemd de Heeren de Bruijn, \'t Hooft, Blijdenstein
en de Beaufort, welke den 22 April 1884 haar eindverslag uit-
brachten; waaruit bleek, dat \'t wetsontwerp over \'t algemeen
in de afdeelingen met instemming was ontvangen, vooral
wegens het beginsel, neergelegd in art. 11, krachtens het-
welk de piwinciale zorg voor de oprichting en instandhouding
der noodige krankzinnigengestichten [welke de Etegeering bij
haar eerste ontwerp van wet aan den Staat had opgedragen
{zie begin inleiding hoofdpunt van hervorming 1)] gehand-
haafd blijft.
Ineeneafdeeling meenden eenige leden, dat \'t ontwerp eene
leemte bevatte, namelijk wanneer het noodzakelijk blijkt, dat
een behoeftige lijder in een krankzinnigengesticht wordt ge-
plaatst de billijkheid dan kan medebrengen, dat de kosten
niet komen ten laste der gemeente, waar hij verblijf hield,
toen de noodzakelijkheid der afzondering aan den dag kwam,
maar van de gemeente, waar hij zijne wettige woonplaats
had. Nu het domicilie van onderstand uit de armenwet is
verdwenen, miste men met leedwezen de bepaling van eenen
termijn (bij voorbeeld van ��n of twee maanden) gedurende
welken een behoeftige krankzinnige in eene gemeente zoude
hebben moeten vertoefd, alvorens op die gemeente de ver-
plichting zoude kunnen rusten om de kosten der verpleging
in een krankzinnigen-gesticht te betalen.
Bij de openbare behandeling van het wetsontwerp op 25
-ocr page 23-
XIX
April 1884 kon de Regeering het bestaan dier leemten niet
toegeven en zeide daarbij: De afgevaardigden welke boven-
staande aanmerking maakten, schijnen te meenen dat er
eene wijziging wordt gebracht in de bepalingen van de
armenwet, volgens welke gewone bedeelden worden geholpen
op de plaats van hun verblijf, maar dat de krankzinnige
armen zullen moeten komen ten laste van hunne woonplaats.
De Regeering meende evenwel met zekerheid te kunnen
zeggen, dat art. 26 van de armenwet van kracht blijft, ook
na invoering van deze wet; immers art. 40 van dit wets-
ontwerp vermeldt dat er verhaal van kosten is op de ge-
meente die volgens de wet tot regeling van het armbestuur
de verplegingskosten van den krankzinnige heeft te voldoen,
dat is de gemeente bedoeld in art. 26 op het armbestuur.
Vreezende dat het toezicht der inspecteurs op de verpleging
van krankzinnigen bij particulieren meer dan twee inspecteurs
noodzakelijk zou maken, had dat toezicht volgens eenige
leden, zonder bezwaar aan de burgemeesters kunnen worden
overgelaten.
De Regeering merkte den 25 April 1884 hierbij op: dat
deze wet dit niet uitsluit maar veeleer den burgemeesters de
verplichting oplegt, om te waken tegen het misbruik waarop
gedoeld wordt, namelijk slechte behandeling van krankzinnigen
bij particulieren. Immers wanneer iemand een krankzinnige
verpleegt over wien het staatstoezicht zich uitstrekt, dan zal
hij volgens art. 3 van dit wetsontwerp daarvan opgaaf moeten
doen binnen tweemaal 24 uren aan den burgemeester van de
gemeente, en deze moet daarvan kennis geven aan den officier
van justitie en den inspecteur. Wanneer die persoon dit
nalaat, dan valt hij onder de termen van art. 38 1°. en be-
gaat hij eene overtreding, waarvan proces-ver baal moet opge-
maakt worden door den Burgemeester. Deze blijft dus onmid-
dellijk toezicht uitoefenen op deze zaak, en het is slechts daar,
waar zijne tusschenkomst bepaald vereischt wordt, dat de
inspecteur optreedt; alsmede waar hij reden heeft te gelooven
dat de lagere autoriteiten hunnen plicht in deze verzuimen.
De meeste leden konden zich echter met het stelsel in de
slotbepaling van art. 1 omschreven vereenigen. Zij achtten het
noodig, dat de inspecteurs zich uitsluitend zouden wijden aan
het staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten,
vooral opdat van staatswege de meeste waarborg kon worden
gegeven, dat krankzinnigen niet langer dan volstrekt noodig
-ocr page 24-
XX
is blijven afgezonderd. In \'t belang der individueele vrijheid
oordeelde men een voortdurend toezicht der inspecteurs on-
misbaar.
Sommige leden waren beducht, dat de verhouding tusschen
de inspecteurs en de geneesheeren der gestichten tot moeielijk-
heden zal kunnen leiden. Indien de inspecteurs zich bevoegd
en geroepen achten om in de gestichten geneeskundige voor-
schriften te geven zal hierdoor dan geene botsing kunnen
ontstaan met de geneesheeren dier inlichting?
Bovenstaande bezorgdheid schijnt uit het denkbeeld voort
te spruiten, antwoordde de Regeering dat de inspecteurs zich
met de eigenlijke geneeskundige behandeling zou inlaten.
Dit is niet te verwachten. Zoodanige instructie zal niet
gegeven worden.
Een inspecteur kan natuurlijk nuttige wenken geven, maar
bepaalde voorschriften tegenstrijdig met die van de genees-
heeren, mag hij niet geven.
Maar er zijn enkele onderdeelen van de behandeling der
lijders, waarop hij zijne bijzondere aandacht moet vestigen,
bijvoorbeeld de middelen van dwang; wordt daarvan misbruik
gemaakt, dan moet hij waarschuwen.
Na de beantwoording van nog eenige opmerkingen betref-
fende de artt. 8, 10, 18 en 28 (zie \'t aangeteekende bij art. 28)
werd het ontwerp den 25 April 1884 met algemeene stemmen
aangenomen, waarna de Koninklijke bekrachtiging den 27
April 188-4 volgde en de wet met die dagteekening in
No. 96 van het Staatsblad verscheen.
-ocr page 25-
WET
tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen.
Wij WILLEM III enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen
te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het nood-
zakelijk is, met intrekking van de wet van 29 Mei 1841
(Stel. n°. 20), bepalingen vast te stellen betreflende het
Staatstoezicht op krankzinnigen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedge-
vonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
§ 1.
Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten.
In de M. v. T. las men: De in art. 1 der wet van 1841
voorkomende definitie van krankzinnigheid is weggelaten en
door geene andere vervangen. Eene bepaling van dit begrip
wordt in de wetgeving van de meeste landen niet gevonden
en is ook niet noodig, daar in twijfelachtige gevallen toch
telkens het bestaan van krankzinnigheid slechts kan worden
aangenomen krachtens uitspraak van deskundigen, gegrond
op eene psychologische analyse van den lijder. Het begrip ...
van krankzinnigheid is te relatief en daardoor te onbegrensd,
-ocr page 26-
2
dan dat men al de daaronder voorkomende toestanden ge-
makkelijk niet weinige woorden zou kunnen aanduiden en
in ��ne algemeene definitie samenvatten. Daarom doet de
wetgever wijzer, elke definitie weg te laten, dan eene om-
schrqving van het begrip krankzinnigheid te geven, die voor
rechters en geneeskundigen overbodig is, en er slechts toe
leiden kan om in eenig bijzonder geval hunne vrijheid van
oordeel en beslissing meer te belemmeren dan wenschelijk is.
Als voorbeeld van de moeielijkheden, waartoe eene onjuiste
definitie aanleiding kan geven, mag op de tegenwoordige
worden gewezen. Volgens haar kan elk beschonken mensch.
ieder die aan eene acute ziekte met ijlen lijdt, ieder die in
drift is ontstoken, ieder die door vooroordeelen beheerscht
wordt, in ��n woord ieder die, waardoor dan ook, in meer-
dere of mindere mate het gebruik zijner verstandelijke ver-
mogens mist, tot de krankzinnigen worden gerekend.
Het V. V. teekende hierbij aan: Het ontbreken eener
definitie van krankzinnigheid in deze wet werd door enkelen
betreurd, al erkende men het onvoldoende der definitie in de
bestaande wet, en de moeielijkheid, die aan het geven eener
juiste bepaling van dat begrip verbonden is, waarop de
Regeering antwoordde, dat elke poging om eene juiste
definitie te geven van krankzinnigheid, schipbreuk heeft
geleden en dat zij in eene wet als deze trouwens geen
waarde heeft.
Art. 1.
Het Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigen-
gestichten wordt, volgens de bepalingen dezer wet en de
krachtens haar door Ons en van Onzentwege te geven
voorschriften, uitgeoefend door ten minste twee door Ons
te benoemen inspecteurs, onverminderd hetgeen bij deze
wet en andere wettelijke bepalingen aan rechterlijke en
geneeskundige ambtenaren en burgemeesters is opgedragen.
Deze inspecteurs oefenen geene geneeskundige praktijk
uit en bekleeden zonder Onze toestemming geene andere
bediening.
-ocr page 27-
3
Art 1, le lid, luidde in \'t oorspronkelijke ontwerp van
�wet als volgt:
»Het Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigen-
»gestichten wordt, volgens de bepalingen dezer wet en de
«krachtens haar door Ons en van Onzentwege te geven
«voorschriften, uitgeoefend door een of meer door Ons
»te benoemen inspecteurs".
Onverminderd hetgeen hij enz. Deze woorden werden aan
\'t le lid van art. 1 door de Regeering toegevoegd, daar zij
het voor verduidelijking raadzaam achtte. (M. v. A. bladz. 1.)
Echter ging de Regeering tot deze toevoeging niet geheel
uit eigen beweging over, daar reeds in \'t voorloopig versla»\'
der 2° Kamer bedenkingen waren geopperd tegen de wijze,
�waarop de Regeering het Staatstoezicht op de krankzinnigen,
die buiten gestichten verblijf houden, wenschte toetepassen.
Behalve het kostbare van \'t Regeeringsstelsel, meende men
dat \'t veel meer overeenkwam met den aard en strekking
van \'t Staatstoezicht op de zich buiten gestichten bevindende
krankzinnigen en tevens op voldoende wijze zou geregeld zijn
wanneer men \'t opdroeg aan den burgemeester ter plaatse
aanwezig en bekend, bekend met de middelen, de leefwijze
en de behoeften der ingezetenen, zoo noodig met inroeping
van \'t advies van den geneeskundige der gemeente of den
inspecteur der krankzinnigenverpleging en zulks onder toe-
zicht van den officier van justitie van \'t arrondissement.
Eenige leden der 2e Kamer wenschten het toezicht op de
krankzinnigen buiten de gestichten verpleegd woi\'dende, op
te dragen aan het geneeskundig Staatstoezicht.
De Regeering kon zich blijkens de M. v. A., bladz. 1, noch
met \'t een, noch met \'t ander vereenigen.
Zal het toezicht iets beteekenen, zoo schreef zij, dan moet
het worden uitgeoefend door personen, die met de eischeu
der verpleging van krankzinnigen bekend zijn, zoodat schade-
lijke invloeden zooveel mogelijk afgeweerd en de omstandig-
heden die tot genezing kunnen strekken, zooveel mogelijk
bevorderd worden. Van de burgemeesters is zoo iets niet te
verwachten; meer dan toezicht dat geen mishandeling van
krankzinnigen plaats hebbe, kan van hen niet verwacht
worden. Zij blijven niettemin als hoofden der plaatselijke
politie en als hulpofficieren niet vreemd aan de werking van
het Staatstoezicht.
Aan den inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht
-ocr page 28-
4
kan het ook niet wegens te groote vermeerdering van werk-
zaamheden worden opgedragen.
De inspecteurs voor de krankzinnigen-verpleging waren
naar de meening der Regeering voor dit toezicht de aange-
wezen ambtenaren. (Zie verder inleiding laatste gedeelte, »De
Regeering merkte den 25 April hierbij op" enz., en later:
sSommige leden waren beducht" enz.)
Geneeskundige. Dit woord werd in \'t artikel in de zitting
van de 2e Kamer van 7 Maart 1884 ingelascht op voorstel
van de Commissie van Rapporteurs over het ontwerp van
wet. Deze stelde echter voor om, in plaats van rechterlijke
ambtenaren en burgemeesters te lezen, rechterlijke ambte-
naren, het geneeskundig staatstoezicht en burgemeesters.
Bij monde van het lid der C. v. R. de heer Rombach, werd
verklaard dat de rapporteurs haar amendement voorgesteld
hadden op grond dat in de eerste alinea van art. 1 zij
worden genoemd aan wie het Staatstoezicht op krankzinnigen
en krankzinnigengestichten wordt opgedragen en dat daartoe
volgens art. 6 dezer wet en art. 18 der wet van 1 Juni 1865
(Stbl. n°. 58) ook het geneeskundig Staatstoezicht behoort.
In de 2e kamerzitting voornoemd verzocht de minister van
Binnenlandsche Zaken de Commissie van Rapporteurs de
redactie van haar amendement te wijzigen zooals \'t artikel
nu luidt, daar anders de zonderlinge bepaling gemaakt zou
worden dat \'t Staatstoezicht op \'t krankzinnigenwezen werd
uitgeoefend door het geneeskundig Staatstoezicht. Hieraan
voldeed de Commissie van Rapporteurs, waarna de Regeering
het amendement overnam.
Art. 1, 2" lid, luidde in \'t oorspronkelijk ontwerp van wet
als volgt:
y>Deee inspecteurs oefenen geene andere dan consultatieve
y>genceskundige praktijk uit."
In het gewijzigd ontwerp van wet werd het 2e lid van
art. 1 door de Regeering geredigeerd, zooals \'t thans luidt.
De Regeering lichtte deze wijziging in de M. v. A. in de
volgende bewoordingen toe:
Indien de inspecteurs hunne taak naar behooren zullen
vervullen, moet hun de uitoefening van consultatieve practijk
niet worden toegestaan. Zij hebben daartoe den tijd niet;
daarom is \'t beter, dat die uitoefening hun verboden worde.
Ook in de afdeelingen der 2e Kamer hadden enkele leden
bezwaren geopperd tegen uitoefening van consultatieve practijk.
-ocr page 29-
5
In de zitting der 2e Kamer van 7 Maart 4884 stelde de
heer Keuchenius voor de oorspronkelijke redactie te volgen,
met bijvoeging van \'t laatste gedeelte van \'t gewijzigd wets-
ontwerp; hij raadde dit voornamelijk in \'t belang van \'s Rijks
schatkist aan, daar men anders geen geschikte inspecteurs
zou kunnen verkrijgen wegens het lage traktement voor hen
bepaald, als men hun niet toestond tevens de consultatieve
practijk er bij uitteoefenen.
De minister van Binnenlandsche Zaken bestreed in dezelfde
kamerzitting het amendement ten sterkste, o. m. op grond
dat de consultatieve practijk voor zielsziekten vooral, voort-
durende, dikwijls voorkomende verplaatsingen vereischt en
tevens zeer veel tijd wegneemt, daar zij veelvuldig zullen
worden geroepen ter raadpleging, hetgeen natuurlijk zeer
nadeelig op den dienst zou werken, daar de werkkring hun bij
deze wet opgedragen, welke zich ook uitstrekt tot het toe-
zicht houden op de buiten de gestichten verpleegden, zeer
gewichtig is.
De heer Keuchenius bleef na deze bestrijding met nadere
uiteenzetting zijner bezwaren zijn amendement handhaven,
hetwelk ten tweeden male door de Regeering krachtig bestreden
werd, met aanwijzing van 2 inconveni�nten verbonden aan
den wensch Keuchenius, waarvan de voornaamste was, dat,
wanneer de inspecteur verlof heeft tot consultatieve praktijk
uitteoefenen, de minister hem niet te huis zou vinden, wan-
neer hij hem ergens heen wil sturen, voordat hij van zijne
practikale bezigheden zal zijn teruggekeerd.
Ook nu bleef het amendement gehandhaafd dat echter in
stemming gebracht verworpen werd met 30 tegen 25
stemmen.
Art. 2.
Het Staatstoezicht strekt zich uit over alle krankzin-
nigen, met uitzondering van hen die, zonder van hunne
vrijheid te zijn beroofd, in hunne eigene woning of in
die hunner ouders of echtgenooten worden verpleegd.
Onverminderd het toezicht dat op krankzinnigenge-
stichten in verband met hunnen oorsprong volgens de
bestaande voorschriften wordt uitgeoefend door provinciale
-ocr page 30-
6
en plaatselijke besturen, zijn alle krankzinnigengestichten
aan het Staatstoezicht onderworpen.
Zie inleiding na afloop hoofdpunt 5.
Het laatste gedeelte van het 1° lid van dit artikel was in
\'t oorspronkelijk wetsontwerp geheel anders geredigeerd te
weten :
»van hen die te zanten iconen met hunne bloed- of aanver-
siwantcn, in de rechte linie onbepaald, in de zijlinie tot den
�oderden ff raad ingesloten, of\'met hunne echtgenooten ofvoogden."
Bij het onderzoek in de afdeelingen der 2° Kamer waren
echter de gevoelens zeer verdeeld over de hierboven vermelde
uitzonderingen.
Drie gevoelens werden hier voorgestaan:
Een, dat de grenzen der verpleging buiten Staatstoezicht
te eng gesteld achtte.
Een tweede dat van meening was dat de uitzondering te
ver ging. en dat de zijlinie daarvan wenschte te zien uitge-
sloten.
Een derde dat de geheele uitzondering wilde doen verval-
len en het Staatstoezicht, zonder eenige beperking, over alle
krankzinnigen wilde zien uitstrekken. Volgens de leden, die
dit gevoelen voorstonden bestaan er niet slechts verscheidene
voorbeelden van mishandeling en opsluiting in twijfelachtige
gevallen door naaste bloedverwanten, maar komt dit juist bij
laatst vermelden het meest voor. Immers in geval van uit-
besteding brengt reeds het geldelijk belang van hen, bij wie
de lijders uitbesteed zijn, eene goede behandeling mede.
Wegens wettelijke of testamentaire erfopvolging, kon bij-
voorbeeld bij een bloedverwant, echtgenoot of pupil, belang
bestaan om hem als krankzinnige ten zijnen huize te ver-
plegen en buiten toegang te houden, of hem in geval van
werkelijke krankzinnigheid behoorlijke verzorging en verple-
ging te onthouden.
Men wees eindelijk nog op art. 25 der Belgische wet van
18 Juni 1850, waarbij ook ten aanzien der uitgezonderde
categorie�n, in geval van s�questration (beslaglegging op
goederen) van den lijder, een zeker toezicht werd uitgeoefend.
De Regeering de bovenomschreven opmerkingen geheel
beamende, wijzigde het artikel bij de M. v. A. en bracht het
in overeenstemming, wat het geval van s�questration betreft,
-ocr page 31-
7
met art. 25 der Belgische wet, zoodat nu krankzinnigen die
in hunne eigen tooning of in die hunner ouders of echtgenooten
worden verpleegd, niet aan het Staatstoezicht onderworpen zijn,
zoolang zij niet van hunne vrijheid zijn beroofd.
Zoo ontstond de tegenwoordige redactie met toevoeging
achter ouders van de woorden: voogden en curators.
Deze woorden werden echter bij de openbare behandeling
in de 2° Kamer door de Regeering uit het artikel gelicht,
nadat de C. v. R. een amendement in dien geest had voorge-
steld. De bedoeling van deze wet is een verscherpte zorg daar
te stellen, zoowel voor verpleging van krankzinnigen, als om
te voorkomen dat als krankzinnigen verpleegd zullen worden
zij, die eigenlijk niet tot die categorie behooren; m. a. w. dus
dat dit verscherpt toezicht zich in \'t vervolg ook zal uitstrek-
ken op krankzinnigen verpleegd wordende bij pai-ticulieren.
Boven is reeds vermeld dat de ondervinding heeft geleerd,
dat juist bij krankzinnigen, bij particulieren verpleegd, dik-
wijls sporen zijn gevonden niet alleen van verwaarloozing,
maar zelfs van mishandeling. Deze wet gaat daarom uit van
\'t beginsel dat het toezicht zich alleen niet zal uitstrekken
tot die krankzinnigen welke verpleegd zijn bij personen
(ouders of echtgenooten) van wie men met goeden grond
mag verwachten, dat er van verwaarloozing of mishandeling
geen sprake zal zijn. Maar wanneer men aanneemt, dat zich
gevallen kunnen voordoen van verwaarloozing of mishandeling,
dan is voor de mogelijkheid van zoodanig vermoeden zeker in
de eerste plaats grond bij die personen, welke een met de
verpleegden tegenstrijdig belang hebben, terwijl juist onder
voogden en curators er kunnen zijn, die door tegenstrijdige
belangen gedreven zich aan verwaarloozing of mishandeling
ten opzichte van de verpleegden zullen schuldig maken.
Ten einde nu dit te voorkomen werden de woorden voogden
en curators uit het artikel weggenomen.
Bij de openbare behandeling werd ten slotte door den Heer
Donner nog voorgesteld om achter echtgenooten te laten volgen
of kinderen.
Deze afgevaardigde gaf hiervoor als reden op, dat er toch
ook dikwijls ouders zijn, die bij hunne kinderen verpleegd
worden en daarom zou hij wenschen ook deze van het Staats-
toezicht vrijgesteld te zien.
Na bestrijding door den M. v. B. en den Heer v. d. Kaaij
werd deze wijziging met 43 tegen 15 stemmen verworpen.
-ocr page 32-
8
Alinea 2 is ontleend aan art. 7 alinea 1 der wet van 29
Mei 1841 (SM. n°. 20.)
Art. 3.
Hij die een krankzinnige verpleegt over wien het
Staatstoezicht zich uitstrekt, is gehouden hiervan aangifte
te doen aan den burgemeester der gemeente van zijn
werkelijk verblijf binnen tweemaal vier en twintig uren
na den aanvang dier verpleging. (1)
Binnen gelijk tijdsverloop geeft de burgemeester van
deze aangifte kennis aan den officier van justitie en aan
een der inspecteurs.
Bij het afdeelingsonderzoek werd de opmerking gemaakt,
dat men hier vooral, bij het gebiedend voorschrift van aan-
gifte bij verpleging van een krankzinnige, over wien het
Staatstoezicht zich uitstrekt, het gemis gevoelde eener definitie
van hetgeen onder het woord: vkranksinnige" moest verstaan
worden.
De Regeering antwoordde dat iemand, die een krankzin-
nige verpleegt, in den regel zeer goed weet dat die persoon
krankzinnig is.
Wanneer het twijfelachtig mocht zijn, zal of vervolging
uitblijven of de strafrechter met de omstandigheid rekening
houden.
Art. 4. (2)
Zij, aan wie het Staatstoezicht is opgedragen,
(1)  Van het ophouden der verpleging behoeft geene aangifte te
worden gedaan, daar dit van zelf blijkt aan den inspecteur of bur-
gemeester.
(2)  In de M. v. T. tot dit art. las men: Art. 4 behelst eene nood-
zakelijke aanvulling der wet van 1841 en waarborgt het ontdekken
van toestanden, strijdig met de wettelijke voorschriften.
Aan het onder de werking der bestaande wet door sommige
officieren van justitie te kennen gegeven verlangen om, behalve
bij het verplicht driemaandelijkse!! bezoek te allen tijde, ook onver-
-ocr page 33-
9
(1) zijn bevoegd de woningen binnen te treden waar
krankzinnigen verpleegd worden, omtrent wie de in
art. 3 vermelde aangifte is gedaan, of wier verplegers
wegens gemis van aangifte krachtens art. 38 n°. 1 zijn
veroordeeld. (2)
Zij treden de woning eens ingezetenen tegen den wil
des bewoners niet binnen dan voorzien van een schrifte-
lijken last van den burgemeester of van den kantonrechter
en in het bijzijn, hetzij van den kantonrechter, hetzij
van het hoofd of een der leden van het gemeentebestuur,
hetzij van een commissaris van politie.
Van dit binnentreden en van de redenen, die daartoe
geleid hebben, wordt door hem, die daarbij krachtens de
bepaling van het voorgaande lid tegenwoordig was, binnen
tweemaal vier en twintig uren een proces-verbaal opge-
maakt, hetwelk melding maakt van den schriftelij ken last
zeld van de geneeskundige ambtenaren, toegang te hebben tot de
krankzinnigengestichten, wordt bij het tweede lid van dit artikel
voldaan.
Eene bepaling analoog aan het laatste lid (thans voorlaatste) van
dit artikel, komt voor in art. 9 van het Koninklijke besluit van
5 October 1841 (Staatsbl. n°. 41). Zij wordt bij het ontwerp eensdeels
uitgebreid tot de verpleging onder Staatstoezicht buiten gestichten,
anderdeels beperkt tot het geven der verlangde inlichtingen. Nu de
naleving van het voorschrift door eene strafbepaling (art. 35, thans
art. 36) wordt verzekerd, behoort men niet zoo ver te gaan van te
vorderen, dat de bestuurders uit eigen beweging zonder verzoek
van de inspecteurs of officieren van justitie, alle maatregelen nemen
waardoor de bereiking van het oogmerk der voormelde bezoeken
kan worden bevorderd.
(1)   Zie het Ie gedeelte van \'t aangeteekende bij art. 1 en verder
de inleiding hoofdpunt 2 met beweegredenen daarbij opgegeven.
(2)  Vergelijk art. 3 hiervoor.
Art. 38 no. 1. �Met geldboete van vijftig cent tot drie honderd
gulden wordt gestraft:
lo. hij die nalaat aan hot bevoegd gezag met inachtneming van
de wettelijke voorschriften te doen de in art. 3 eerste lid, voorge-
schreven aangifte en het in art. 26 voorgeschreven bericht.
-ocr page 34-
10
des burgemeesters of des kantonrechters en aan den inge-
zetene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt
medegedeeld.
In de krankzinnigengestichten wordt te allen tijde vrije
toegang verleend aan de inspecteurs en aan den officier
van justitie.
Zij, die een krankzinnige verplegen over wien het
Staatstoezicht zich uitstrekt of die een krankzinnigen-
gesticht besturen, alsmede de daaraan verbonden genees-
kundigen geven aan de genoemde ambtenaren de door
hen verlangde inlichtingen. (1)
Van elke toepassing van een dwangmiddel op een ver-
pleegde in een krankzinnigengesticht wordt dagelijks aan-
teekening gehouden in een register ingericht naar een
door Ons vast te stellen model. (2) Dit register wordt
aan eiken inspecteur op zijn verlangen voorgelegd. (3)
Alinea 5. Verlangde inlichtingen. Bij het afdeelings-
onderzoek in de 2° Kamer werd de opmerking gemaakt, dat
het vragen van inlichtingen, vooral schriftelijk, soms zeer
ver kan worden uitgestrekt. Men onderstelde dat in deze
alinea uitsluitend mondelinge inlichtingen bedoeld zijn, tijdens
het bezoek der hier bedoelde ambtenaren.
De Regeering antwoordde: De verplichting tot het geven
van inlichtingen geldt ook onder de wet van 29 Mei 1841
(Stbl. n°. 20), krachtens art. 9 van het Kon. Besluit van
5 October 1841 (Stbl. n°. 41). Het gaf nooit tot moeilijkheden
aanleiding.
Bij de openbare behandeling van \'t artikel in de 2° Kamer
bleek \'t geenszins de bedoeling der Regeering te zijn uit-
(1)  Vergelijk art. 9 van het Kon. Besluit van 9 Oct. 1841 (Stbl. n». 41).
(2)   Deze bepaling is ontleend aan art. 5 der Noorweegsche wet
op de krankzinnigen van 17 Aug. 1848.
(3)   Art. 18 laatste alinea: Dit register wordt aan de inspecteurs
en aan den officier van justitie voorgelegd, zoo dikwijls zij dit
verlangen.
-ocr page 35-
11
sluitend schriftelijke inlichtingen te doen geven, rnaar te voor-
komen, dat beschaafde personen, zooals besturen van inrich-
tingen, uitsluitend mondeling hun rapport zouden doen; zooals
de minister van Binnenl. Zaken in zijne tweede rede aan
den heer Schaepman antwoordde, welke afgevaardigde als
amendement had voorgesteld, om achter het woord: »ambte-
naren" in te voegen het woord mondeling; met de strekking
om te voorkomen, dat aan de personen in deze alinea
bedoeld, de verplichting kan worden opgelegd tot het
geven van schriftelij�ce inlichtingen of niet al te veel inlich-
tingen.
De minister zeide in dezelfde redevoering nog:
Wat den inspecteur zelf waarneemt of door bespreking
verneemt, teekent hij in zijn zakboekje op en maakt daarvan
later rapport, maar de statistiek heeft ook hare eischen; er
worden vragen gedaan over tijd van plaatsing, domicilie,
ontslag van pati�nten, welke wel niet anders als schriftelijk
kunnen gegeven worden, zoo ook wanneer tabellen, die op
cijfers betrekking hebben moeten gegeven worden.
De invoeging van het woord mondeling zal de verlangde
schriftelijke inlichting verbieden.
De heer Bastert merkte op, dat zooals \'t artikel nu luidt
er ruimte is en voor schriftelijke, en voor mondelinge inlich-
tingen; neemt men \'t amendement Schaepman aan, dan
zouden de besturen der krankzinnigengestichten en de parti-
culieren die krankzinnigen verplegen, ontheven zijn van de
verplichting tot het geven van schriftelijke inlichtingen, en
daarop komt het aan.
De Kamer verwierp dan ook met 43 tegen 45 stemmen
het amendement Schaepman.
Verplichting tot het geven van inlichtingen. In de zitting
van 7 Maart zeide de heer Keuchenius tot ondersteuning van
het boven vermelde amendement Schaepman, dat het voor-
namelijk gegrond was op art. 35, sub 1. Welke uitgebreide
macht ik ook zou wenschen toetekennen aan de inspecteurs,
meen ik toch dat het te ver zoude gaan, hun vrijheid te
laten om schriftelijk inlichtingen te eischen van diegenen, over
�wie zij geroepen worden staatstoezicht uit te oefenen, ook dan
wanneer dat door dien betrokken persoon niet verlangd wordt
en deze verplicht wordt tegen zijn zin aan elke aanvraag
van dien ambtenaar te voldoen; de inspecteur zou allerlei
nota\'s kunnen eischen en zelfs in een bepaalden vorm; waren
-ocr page 36-
12
ae niet voldoende men zou straf kunnen beloopen; het-
geen voor hen, die niet in staat zijn te schrijven te ver
zou gaan.
De minister van Binnenl. Zaken antwoordde dat de inspec-
teurs van het geneeskundig Staatstoezicht niet zoo onver-
standig zouden zijn om bijv. van ongeletterde verplegers een
geschreven rapport te verlangen. Zie verder het aangehaalde
uit de rede van den minister bij de 5C alinea.
Ook de heer de Savornin Lohman mengde zich in \'t debat
en zeide o. m.: De kwestie loopt echter niet over de bevoegd-
heid tot vragen, maar over de verplichting tot antwoorden.
Wanneer iemand weigert, wanneer moet hij dan worden
gestraft? Reeds als hij weigert een brief te schrijven of eerst
als hij mondelinge inlichtingen weigert; hij kwam er verder
tegen op, dat men particulieren niet dwingen kon briefjes te
schrijven of statistieken te leveren; men heeft dunkt mij
geen recht particulieren te straffen, zoolang niet van hun
onwil blijkt.
De Regeering antwoordde: strafbaar is hij, die weigert te
voldoen aan een bevel krachtens deze wet gegeven. Nu spreekt
het van zelf dat dit bevel op de wet moet berusten en vragen
en verzoeken van een aan de zaak geheel vreemd genoot-
schap komen nu dus niet in aanmerking.
Uit het aangeteekende bij verlangde inlichtingen en verplich-
ting tot het geven van inlichtingen
blijkt derhalve dat art. 4
zoowel mondelijke als schriftelijke inlichtingen toelaat, terwijl
deze zelfs door particulieren moeten worden verstrekt. Doch
dit stelsel is nu eenmaal in de wet opgenomen.
Besturen van gestichten. In het V. V. der 2e Kamer las
men: Bij deze alinea en bij het ontwerp in \'t algemeen
worden verschillende verplichtingen opgelegd aan en straffen
bedreigd tegen het »bestuur" van gestichten. Wat worden
daarmede bedoeld, of wat is de kenmerkende eigenschap,
waardoor, bij de verschillende wijzen waarop in het beheer
der gestichten wordt voorzien, het bestuur van het toezicht
kan worden onderscheiden?
De Regeering antwoordde: Wie bestuurders zijn is voor
elk bijzonder geval niet moeilijk te bepalen. Het zal uit
hunne handelingen van zelf blijken, al wordt niet voor elk
gesticht op dezelfde wijze in \'t bestuur voorzien. Het bestuur
kan door een college van regenten gevoerd worden, door een
directeur, door den eigenaar van een gesticht, door het burger-
-ocr page 37-
13
lijk armbestuur, door directeuren eener vennootschap, maar
in geen dezer gevallen zal twijfel bestaan, in welke handen
het bestuur is.
Alinea 6. Dit gedeelte van het artikel was oorspronkelijk
art. 24 dezer wet.
De wensch werd in \'t V. V. geuit, dat met het oog op de
moeielijkheid om te bepalen wat een dwangmiddel is, dit art.
niet in de wet ware opgenomen. Bij de M. v. A. voegde de
Regeering art. 24 als 6° alinea aan art. 4 toe, er bijvoegende,
dat het zooeven vermelde bezwaar vervalt, wanneer in het
vasttestellen model de dwangmiddelen met name vermeld
worden.
Aanteehening houden; toepassing dwangmiddel. Aan den
heer Schaepman, die opkwam tegen de veelschrijverij, die
deze wet zal veroorzaken, antwoordde de minister van Bin-
nenlandsche Zaken o. m.: Maar vooral kan niet gemist
worden het register van de dwangmiddelen, dat inderdaad
eene nieuwigheid is. Er zijn 2 groote gestichten, waarvan ik
weet, dat er in de laatste jaren geen enkel lichamelijk
dwangmiddel is uitgeoefend. Dit is niet het geval in alle
gestichten; het is een kwestie van systeem van verpleging.
Maar wanneer door de statistiek later kon aangetoond worden
dat men zoodanige dwangmiddelen kon missen, ot alleen bij
hoogst zeldzame uitzondering noodig had, dan zou daardoor
aan dat deel der menschheid een weldaad zijn bewezen. De heer
van Gennep vroeg hierop waarom of de inzage van het register
ook niet wordt verleend aan den officier van justitie, die
toch ook minstens ��nmaal in de drie maanden de gestichten
bezoekt om o. a. te onderzoeken of de verpleegden behoorlijk
worden behandeld; waarop de Regeering antwoordde dat er
hier geen kwestie van mishandeling is. Wanneer een aan-
klacht tot mishandeling bestond, dan zou de officier van
justitie daarin gekend en bij zijn driemaandelijksch bezoek
dergelijke zaak onder zijne aandacht gebracht moeten worden:
het geldt echter slechts de geneeskundige behandeling
en uit dat oogpunt is \'t bedoelde register voorgeschreven,
ten einde de wetenschap op te doen in hoever \'t bedoelde
register zou kunnen worden ontbeerd. De officier van
justitie moet daar zijne werkzaamheden aan den dag
leggen, waar reden of vermoeden tot overdrijving van straf
bestaat.
-ocr page 38-
14
Art. 5. (1)
De inspecteur, bevindende dat een krankzinnige buiten
een krankzinnigengesticht verwaarloosd wordt, geeft daar-
van onverwijld kennis aan den officier van justitie na
eene vergeefsche poging om verbetering in de behande-
ling van den krankzinnige te verkrijgen.
Sedert de indiening van het eerste ontwerp van wet heeft
dit artikel een geheele omwerking ondergaan, waardoor het
in duidelijkheid zeer veel heeft gewonnen.
Het luidde toch oorspronkelijk:
»De inspecteur, bevindende, dat een krankzinnige buiten
y>een krankzinnigengesticht
onvoldoende wordt verpleegd, en
y>dat zijne aanmaning tot verbetering niet genoegzaam is op-
y>gevolgd, geeft enz."
Wat heeft men verstaan onder «onvoldoende verpleging?"
Bedoelt men alleen lichamelijke verzorging, of ook verpleging
met \'t oog op de krankzinnigheid? Zoo vroeg men bij het
onderzoek in de afdeelingen der 2° Kamer.
De Regeering verving hierop bij de M. v. A. ^onvoldoende
wordt verpleegd"
door »verwaarloosd wordt", en wijzigde
verder de redactie zooals het thans luidende is, behalve dat
men in plaats zoo als nu behandeling van den krankzinnige,
toestand van den krankzinnige
zou lezen.
Dit gaf bij de openbare behandeling in de 2i\' Kamer den
heer de Meijier aanleiding om de Regeering voor te stellen
de woorden: y>dcn toestand" te vervangen door: y>de behandeling."
(1) De Begeering lichtte artikel 5 bij de indiening van het \\vots-
ontwerp volgenderwijze toe:
Dit artikel bevat de sanctie van het Staatstoezicht op krankziii*
nigen, buiten gestichten verpleegd. Wanneer den inspecteur blijkt
van eene slechte of onvoldoende verpleging, worden zij die de ver-
pleging hebben op zich genomen, door hem daarover onderhouden
en hun de eischen gesteld, waaraan zij voortaan zullen hebben te
voldoen. Bevindt de Inspecteur, bij een later bezoek dat aan zijne
bevelen niet genoogzaam gevolg is gegeven, zoo is hij verplicht de
zaak ter kennis te brengen van den officier van justitie, binnen
wiens ressort de verzorging plaats heeft.
Zie verder art. 12, lo lid, laatste gedeelte.
-ocr page 39-
15
De toestand van den krankzinnige kan onverbeterd blijven,
ook al wordt in de behandeling verbetering gebracht.
De bedoeling der Regeering was echter de uitwendige toe-
stand, dus niet »de zielstoestand".
Ik geloof, dat de Regeering goed deed door aan \'t verlangen
van den heer de Meijier te voldoen en de voorgestelde wijzi-
ging overtenemen, waardoor het laatste gedeelte van dit
artikel zeer zeker in de practijk niet licht tot verkeerde uit-
legging zal vatbaar zijn.
Art. 6. (1)
Onverminderd den hun ingevolge art. 4, zoo dikwijls
dit noodig is, te verleenen toegang, bezoeken de officieren
van justitie, vergezeld van den geneeskundigen inspec-
teur of adjunct-inspecteur of, zoo deze verhinderd zijn,
van een door dien inspecteur aan te wijzen niet met den
geneeskundigen dienst van eenig gesticht belast lid of
plaatsvervangend lid van den geneeskundigen raad, op
onbepaalde tijden, ten minste eenmaal in de drie mnan-
den, de gestichten in hun arrondissement, om zich te
verzekeren dat niemand wederrechtelijk daarin geplaatst
of teruggehouden wordt en dat de verpleegden behoorlijk
worden behandeld.
De besturen der gestichten zenden aan de officieren
van justitie in het arrondissement, waarin het gesticht
gelegen is, en in dat, waarin de machtiging tot verpleging
is gegeven, binnen vier en twintig uren eene schriftelijke
kennisgeving van elke opneming, verplaatsing, verlof,
ontslag en overlijden van een verpleegde, met vermelding
van de redenen van de verplaatsing, het verlof of het
(1) Zie art. 9 der wet van 29 Mei 1841 (5(6/. n". 20) in verband
mot art. 18 der wet van 1 Juni 1865 (Stbl. n°. 58.)
De verplaatsing, het verlof en \'t overlijden zijn in dit artikel
opgenomen ten einde de officieren van Justitie in het ressort beter
op de hoogte te houden van den staat der bevolking in de gestichten
-ocr page 40-
16
ontslag en met opgave van den persoon die de aanvraag
daartoe mocht hebben gedaan.
Zoo dikwijls dit noodig is. Ofschoon bij de schriftelijke
gedachtenwisseling over dit artikel in de 2e Kamer niet de
een of andere wensch werd geuit tot wijziging dezer zinsnede
zooals zij in \'t eerste wetsontwerp luidde namelijk: ten allen
tijde,
verving de Regeering bij hare M. v. A. deze woorden
door de tegenwoordige. Hierdoor wordt de bedoeling van den
wetgever wellicht duidelijker uitgedrukt, daar ook bij de
mondelijke gedachtenwisseling in de 2e Kamer hieromtrent
niets werd gezegd.
Wel stelde de C. v. R. voor om in \'t tweede lid van dit
artikel de woorden: »ew in dat welks rechtbank machtiging
tot verpleging gegeven heeft\'\',
zooals die in het gewijzigd ont-
werpwet voorkwamen en daarin door de Regeering werden
opgenomen, nadat men in \'t V. V. der 2" Kamer den wensch
had geuit: om de in het 2° lid vermelde kennisgeving ook
aan den officier van Justitie, binnen wiens ressort de krank-
zinnige woont verplichtend te stellen, en hetzelfde te bepalen
omtrent de kennisgeving wanneer een verleend vei\'lof zal
eindigen, te vervangen door: »ew in dat waarin de machtiging
tot verpleging is gegeven"
met \'t doel de redactie van \'t artikel
te verduidelijken, want waar vroeger voor eene voorloopige
opneming was vereischt machtiging van den president der
rechtbank, zal voortaan kunnen volstaan eene machtiging van
den kantonrechter. Eene voorloopige opneming kan nu plaats
hebben voor dat de rechtbank gehoord is, en dus ook zonder
dat eenige rechtbank machtiging heeft gegeven.
Het valt niet te ontkennen dat de redactie door de rap-
porteurs aan \'t laatste lid van dit artikel gegeven wat juist-
heid van uitdrukking betreft verre te verkiezen is boven die
der Regeering in haar gewijzigd ontwerp, welke laatste dan
ook het amendement der C. v. R. bij de openbare beraadsla-
ging overnam.
§ 2.
Oprichting en sluiting van krankzinnigengestichten.
(Zie inleiding. Voor de indiening van haar eerste ontwerp
maakte het bij de Regeering enz.)
-ocr page 41-
17
Art. 7. (1)
Tot oprichting van een gesticht voor krankzinnigen
wordt Onze vergunning verdscht.
Als gestichten worden beschouwd alle woningen waarin
iemand meer dan twee krankzinnigen, die niet tot zijn
gezin behooren, verpleegt.
De gestichten zijn uitsluitend tot verpleging van krank-
zinnigen bestemd. (2)
In het V. V. der 2e Kamer maakte men de opmerking, dat
ten aanzien van idioten de bepalingen dezer wet minder ge-
streng behoefden te zijn.
De Regeering verwees hiervoor brj hare M. v. A. naar
de M. v. T. waar het tegenovergestelde gevoelen als volgt
werd verdedigd:
»Het had een punt van overweging uitgemaakt bij de
«Regeering of de gewone voorschriften omtrent de opneming
«in en het ontslag uit krankzinnigengestichten onveranderd
«behooren te gelden ten opzichte van gestichten uitsluitend
«bestemd tot opvoeding van minderjarige idioten, dan wel of
«deswege andere bepalingen worden vereischt, en of in het
«bijzonder de plaatsing van minderjarigen in die gestichten
«zou kunnen geschieden zonder tusschenkomst van de rech-
«terlijke macht.
«De Regeering was van oordeel, dat deze vraag in eerst-
«gemelden zin moest worden beantwoord. Idiotie is eene species
«van krankzinnigheid. De in een gesticht geplaatste idioten
«zijn inderdaad van hunne vrijheid beroofd, en het is niet in
«te zien waarom bij opneming in een idiotengesticht mindere
«wettelijke waarborgen tegen misbruik zullen gegeven wor-
«den dan bij opneming in een ander krankzinnigengesticht.
«Men behoude dus in \'t algemeen de rechterlijke machtiging
«als vereischte voor de opneming".
(1)   Zie voor de groote afwijkingen in de bepalingen van dit
artikel van het stelsel der wet van 29 Mei 1841 (Stbl. n°. 20) (artt.
2 en 3), de inleiding hiervoor.
(2)  Zie ook het aangeteekende bij art. 43 laatste lid dezer wet.
�->
-ocr page 42-
18
De Regeering achtte het dus niet raadzaam te dezer zake
verandering in den bestaanden toestand te brengen.
Het laatste lid van dit artikel luidde oorspronkelijk:
»Alleen krankzinnigen mogen in de gestichten tvorden ver-
y>pleegd."
Zooals zij nu luidt zou deze alinea bijv. de verpleging van
een zieken huisgenoot verbieden, zoodra zich in eene woning
meer dan twee krankzinnigen bevinden, zoo zeide men in de
afdeelingen der 2e K.; moet in geval van ziekte het in
de gestichten inwonend personeel daaruit verwijderd worden ?,
vroeg men verder.
De Regeering wijzigde ingevolge deze opmerking de laatste
alinea zooals zij nu luidende is.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
werd het artikel nu door de 2e Kamer goedgekeurd.
Aut. 8.
Geene vergunning tot oprichting van een krankzin-
nigengesticht wordt verleend tenzij behoorlijk voldaan is
aan de volgende vereischten:
1°. eene ruime, gezond gelegen woning, met voldoende
gelegenheid tot beweging in de open lucht;
2°. afscheiding der seksen, behalve bij kinderen beneden
de tien jaren;
3°. voldoende gelegenheid tot afzondering naar den
aard en het getal der krankzinnigen;
4°. voldoende voorziening in den geneeskundigen dienst
en in den huisdienst naar den aard en het getal der
krankzinnigen, met dien verstande dat door Ons voor elk
gesticht na verhoor van het bestuur en na ingewonnen
advies van Gedeputeerde Staten, het maximum bepaald
wordt van het getal verpleegden en het minimum van
het getal geneeskundigen.
Elke weigering van vergunning is met redenen om-
kleed.
-ocr page 43-
19
VereiscMen. Met het oog dat nog meerdere vereischten in
aanmerking kunnen komen, zooals de persoonlijke hoedanig-
heden van den verzoeker, wenschte men in de afdeelingen
der 2« Kamer, dat al de vereischten in de wet zelve werden
�opgenomen.
De Regeering antwoordde: »Nu aan de Regeering is ovei ge-
»laten vergunning te verleenen tot het oprichten van krank-
»zinnigengestichten, is het voldoende, dat eenige voorname
«vereischten in de wet worden opgenoemd, waaraan voldaan
»moet zijn, indien vergunning verleend zal kunnen worden.
»Maar het is noodig dat ook om andere redenen vergunning
«geweigerd kan worden, de bepaling, dat elke weigering met
«redenen wordt omkleed, is een waarborg tegen willekeur".
Het oorspronkelijk artikel bevatte nog aan \'t eind van sub
4 eene zinsnede luidende:
»Van die geneeskundigen moet ten minste ��n inwonend gijn
v.zoodra in \'t gesticht meer dan twintig krankzinnigen worden
»verpleegd". Ook het gewijzigd ontwerp van wet bevatte deze
alinea, welke bij de openbare beraadslaging op voorstel van
den heer van Delden verviel, waarbij deze afgevaardigde het
volgende aanhaalde:
»In de tweede plaats meen ik dat dit artikel een regel stelt
�»die veel te algemeen is, waardoor enkele gestichten zeer
«zullen worden benadeeld, ten minste in hunne nuttige wer-
«king belemmerd. Ik heb het oog op het voorlaatste lid,
«luidende: «Van die geneeskundigen moet ten minste ��n
«inwonend zijn, zoodra in het gesticht meer dan twintig
«krankzinnigen worden verpleegd." In het V. V. is er op ge-
»wezen dat er verschillende uitstekende gestichten zijn met
«veel meer dan twintig pati�nten, zonder inwonend genees-
«heer. Daar is genoemd het gesticht te Zutphen en in de
»M. v. A. het gesticht Coudewater te Rosmalen. In Meeren-
«berg zijn vijf geneesheeren, waarvan vier niet inwonen. En
«wat verstaat men onder dat inwonen? Een gesticht op het
«platteland is in een geheel anderen toestand dan een gesticht
«in eene stad. Wanneer in de enceinte van het gesticht te
«Meerenberg eene villa dient tot woning van den geneesheer,
«dan kan die geneesheer geacht worden inwonend te zijn in
«het gesticht, ofschoon hij niet verblijf houdt in het blok
«huizen waarin de pati�nten vertoeven. Maar wanneer in
«eene stad de geneesheer woont in dezelfde straat, misschien
«in een huis naast het gesticht, dan kan die geneesheer niet
-ocr page 44-
20
«geacht worden inwonend te zijn. Ik geloof niet dat het zoo»
«dringend noodig is dat er een geneesheer in elk gesticht
«inwoont. Wordt het artikel onveranderd aangenomen, dan
«zal buitendien in meer dan ��n gesticht, waar men zich
«streng naar de wet wil regelen, eene groote ruimte, die nu
«voor de verpleging van krankzinnigen dient, moeten worden
«ingericht voor den geneesheer. Niet altijd zal de inwonende
«geneesheer ongehuwd zijn, en men zal er in elk geval op
«moeten rekenen, dat de ongehuwde huwen kan en een gezin
«krijgen, zoodat er eene groote ruimte zal verloren gaan voor
«het huisgezin van den docter. Ik heb daarom de eer als
«amendement voor te stellen om de voorlaatste alinea van
«art. 8 te doen vervallen".
"Waarop de Regeering antwoordde:
«Het amendement kan ik niet overnemen; er ligt wel eenige
«waarborg in de verplichte inwoning van een geneesheer. De
«geachte voorsteller stelde als voorbeeld het geval dat de ge-
«neesheer naast het gesticht woont; dan ware het voorschrift
«onnoodig; maar als men voorwaarden wil stellen is het beter
«eene duidelijke bepaling op te nemen. Het kan zeker worden
«toegestaan dat de geneesheer naast het gesticht, dat hij in
«dezelfde straat of om den hoek van deze woont, maar beter
«is het steeds een geneesheer onmiddellijk bij de hand te
«hebben.
«Ik geloof niet dat hier te lande voorbeelden zijn van grove
«verwaarloozing van verpleegden in de bedoelde gestichten;
«in het buitenland worden ze van tijd tot tijd genoemd en
«hebben ze soms een ergerlijk karakter. In Engeland zijn
«voorbeelden bekend geworden, dat geneesheeren dagen lang
«de zorg voor de pati�nten geheel aan ondergeschikten over-
«lieten. Te Parijs deed zich zeer onlangs het geruchtmakend
«geval voor in een gewoon hospitaal, dat de geneesheeren
«hunne taak overlieten aan geheel onbekwame, jeugdige, pas
«aangestelde suppoosten, waarvan de dood van lijders het
«gevolg is geweest.
«Men wenscht door deze regeling de verpleging van krank-
«zinnigen zoo goed mogelijk te maken, en daarom is het voor-
«zichtig dat althans in de grootere gestichten een geneesheer
«inwone. Wanneer bij het gesticht een tuin is, zooals te
«Meerenberg, wordt natuurlijk het wonen binnen die enceinte
«als inwonen beschouwd".
Nadat de heer A. Mackay den minister bestreden had werd
-ocr page 45-
21
het amendement van Delden aangenomen met 43 stemmen
tegen 8.
Nadere regeling van deze vereischten geschiedt bij alge-
meenen maatregel van inwendig bestuur,
zoo luidde oorspron-
kelijk de voorlaatste alinea van art. 8.
Bij het V. V. werd gewezen op \'t gevaar dat daaruit
dreigde te ontstaan, dat namelijk bij A. M. V. I. B. nog tal
van andere eischen zouden kunnen worden gesteld of althans
de bij de wet gestelde eischen in veel te omvangrijken zin
�uitgewerkt en verklaard zouden worden.
Bij het gewijzigd ontwerp van wet neemt de Regeering
deze alinea terug, maar zegt bij hare M. v. A.: »De voor-
laatste alinea van \'t oorspronkelijk art. is thans weggelaten.
Zij schijnt onnoodig omdat, wanneer de noodzakelijkheid
van nadere regeling bij A. M. V. I. B. blijkt, deze ge-
schieden kan".
Bij de openbare beraadslaging over dit art. in de 2e Kamer
kwam de afgevaardigde van Delden op tegen de gevolgtrek-
king van den minister uit de weglating van bedoelde
alinea van het oorspronkelijk ontwerp. Hij geloofde, dat
wanneer \'t artikel zal zijn aangenomen, \'t meer dan ooit
betwistbaar zal zijn of bij A. M. V. I. B. de vereischten bij
art. 8 gesteld zullen mogen worden uitgebreid, of nader
geregeld.
De Regeering antwoordde: «Wellicht bezit die zinsnede
»door te groote beknoptheid niet de genoegzame duidelijkheid,
»maar de meening was deze, dat door de wijziging, die het
»oorspronkelijk ontwerp ondergaan heeft, de bevoegdheid ver-
»vallen is om er meer voorwaarden bij te voegen en de zorg
»der Regeering zich alleen moet uitstrekken tot de vier ge-
»noemde voorwaarden. Maar het kan te pas komen, even als
»bij de uitvoering van de Belgische wet over hetzelfde onder-
»werp noodig is gebleken, om van hetgeen bij die vier voor-
»waarden geregeld is eene nadere omschrijving te geven bij
»algemeenen maatregel van inwendig bestuur. Ik denk niet
»dat het noodig zal zijn, maar de mogelijkheid bestaat. Het
»geldt hier geen algemeenen maatregel van inwendig bestuur
»met eene strafbepaling. Het zou kunnen zijn dat bij de uit-
«voering van deze in zeer algemeene trekken gegeven schets
»een maatregel noodig ware; thans bestaat tot het nemen
«daarvan geen voornemen".
Sub 4. Zie inleiding hoofdpunt 3 en beweegredenen.
-ocr page 46-
22
Art. 9.
Indien een gesticht voor krankzinnigen niet meer aan*
de vereischten bij deze wet of bij de krachtens haar uit-
gevaardigde besluiten gesteld voldoet, en indien na een
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gestelden
termijn de onvoldoende toestand voortduurt, kan de ver-
gunning door Ons ingetrokken en het gesticht, het be-
stuur en Gedeputeerde Staten gehoord, op Onzen last
gesloten worden.
Ons besluit tot sluiting van een gesticht wordt met
redenen omkleed en in de Staatscourant geplaatst.
Van dat besluit wordt kennis gegeven aan hen, voor
wier rekening of te wier verzoeke de krankzinnigen in
het gesticht geplaatst zijn.
Bij sluiting van een gesticht worden de daarin ver-
pleegde krankzinnigen door hen, voor wier rekening zij
verpleegd worden, binnen een door Ons te stellen termijn
naar andere gestichten overgebracht.
Wordt de lijder voor eigen rekening verpleegd, dan
geschiedt die overbrenging door hem die de aanvraag
tot opneming heeft gedaan, of, is er machtiging tot ver-
lenging van het verblijf verleend, door hem op wien»
verzoek de laatste verlenging is toegestaan.
Bij gebreke van overbrenging door de zorg van be-
langhebbenden binnen den gestelden termijn worden de
krankzinnigen op Onzen last naar andere gestichten over-
gebracht door de zorg van ambtenaren met het Staats-
toezicht belast en ten koste van wien het aangaat.
Alinea 3. Van dat besluit enz. Dit gedeelte van \'t artikel
kwam in \'t oorspronkelijk ontwerpwet niet voor.
In het V. V. der 2» Kamer sprak men den wensch uit, dat
-ocr page 47-
23
ook van de sluiting kennis gegeven worde aan hen, voor
wier rekening of te wier verzoeke de lijders geplaatst zijn
en den termijn van overbrenging te doen loopen van den
datum dier kennisgeving, daar de Staatscourant zoo weinig
gelezen wordt.
Bij \'t gewijzigd ontwerp van wet voldeed de Regeering aan
dit verlangen.
Alinea 1, 5 en 6. In het V. V. der 2e Kamer las men:
Daar de sluiting geschiedt in het algemeen belang, tenge-
volge der nalatigheid van degenen, die belast zijn met \'t on-
derhoud van \'t gesticht, waartoe de vergunning tot oprichting
verleend werd, achtten verschillende leden het niet billijk
de kosten der overbrenging te laten ten laste van hen, voor
wier rekening of op wier verzoek de lijders geplaatst zijn.
Bij de M. v. A. voegde de Regeering het laatste gedeelte
van de 6e alinea aan \'t artikel toe (door de zorg enz.), verder
als antwoord op de bovenstaande onbillijkheid er bijvoegende:
dat zij niet inziet, dat het onbillijk zou zijn de kosten der
overbrenging ten laste te brengen van hen, voor wier reke-
ning of op wier verzoek de lijders geplaatst zijn. De sluiting
geschiedt geheel in \'t belang der verpleegden.
Art. 10.
Er bestaat een Rijksgesticht ter verpleging van krank-
zinnigen:
1°. wier onderhoud komt ten laste van het Rijk;
2°. wier plaatsing in een krankzinnigengesticht door
den daartoe bevoegden rechter in strafzaken, overeenkom-
stig het 2do lid van art. 18, wordt gelast. (1)
Voor zoover de plaatsruimte dit toelaat, kunnen iu
het Rijksgesticht ook behoeftige krankzinnigen voor reke-
ning van gemeentebesturen worden opgenomen.
1) 2e lid art. IS. De rechter in crimineele en correctioneele zaken is
bevoegd te gelasten, dat iemand die een strafbaar feit gepleegd
heeft, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
storing zijner verstandelijke vermogens niet als misdrijf kan worden
toegerekend, gedurende een jaar in een krankzinnigengesticht
worde opgenomen.
-ocr page 48-
24
De voorwaarden der opneming en verpleging worden
vastgesteld bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur.
Art. 11.
Voor zoover niet op andere wijze in de behoefte aan
gestichten tot opneming van de in eenige provincie
wonende of verblijvende krankzinnigen wordt voorzien,
zorgt het bestuur der provincie, hetzij afzonderlijk, hetzij
in vereeniging met de besturen van andere provinci�n,
voor de oprichting en instandhouding van gestichten,
voldoende aan de door deze wet gestelde eischen.
Algemeene aanteekening der artt. 10 en 11.
Artikel 10 wijst de grenzen aan in hoeverre het Rijk ver-
plicht is in de behoefte aan krankzinnigenverpleging te
voldoen, terwijl art. 11 aanwijst wie daarin hebben te voor-
zien, wanneer het Rijk zich er niet mede bemoeit.
Art. 10 luidde oorspronkelijk aldus:
y>Naar de behoefte woi"den een of meer Rijksgestichten op-
«gericht, ter enz.
»1°. enz.
»2°. wier plaats in een krankzinnigengesticht krachtens
»art. 37, 2° lid van het Wetb. van Strafr. wordt gelast.
»3°. wier overbrenging daarheen ingevolge het laatste lid van
»art. 9 wordt gelast.
»4°. wier plaatsing daarin krachtens art. 11 (thans 12) en
»volgende wordt verzocht.
»De voorwaarden enz."
Naar de behoefte. Het V. V. der 2e Kamer teekende hierbij
aan: Deze woorden kunnen, in verband met sub 4°. «bezwaar
opleveren. Immers het oprichten van Rijksgestichten naar de
behoefte" moet alleen geschieden ter verpleging van krank-
zinnigen, vallende onder de bepalingen van 1°. en 3°.; de sub
4°. vermelde behooren in die gestichten alleen te worden
opgenomen, wanneer en in zoover er plaats is.
Bij \'t gewijzigd ontwerp van wet liet de Reg. sub 4°. ver-
vallen maar voegde aan \'t artikel toe de volgende alinea:
»Voor zoover de plaatsruimte enz."
Bij de openbare behandeling van \'t artikel in de 2" Kamer
-ocr page 49-
23
gaf de door de C. v. R. voorgestelde redactieverandering en
�waardoor het artikel ontstond, zooals het nu luidende is, met
uitzondei\'ing van nog eene wijziging van sub 2n. die reeds bij
de M. v. A. plaats had, aanleiding tot een wijdloopig debat
over de allerbelangrijkste vraag: Wie moet voorzien in de
behoefte aan krankzinnigengestichten.
De M. v. B. Z. op enkele schaduwzijden van het voorge-
stelde amendement der C. v. R. wijzende (zie aanteekening
art. 11) gaf zijne uitvoerige rede alhier in hoofdpunten gefor-
muleerd te kennen:
1°. of het raadzaam was slechts ��n Rijksgesticht te heb-
ben met \'t oog op de gestadige toeneming van \'t aantal
krankzinnigen, zooals de statistiek uitwijst,
2°. of de verplichting om in de behoefte aan krankzinnigen-
gestichten te voorzien niet eigenlijk een Staatszorg onder
een anderen naam was,
3°. of het noodig was, dat er een wettelijke waarborg zij,
dat er steeds plaats zal zijn voor de verpleging van de voor-
komende krankzinnigen,
4°. hoe zal men de provincie dwingen tot het bouwen van
een krankzinnigengesticht?
Wat punt 1°. betreft wees de minister op het bindende
van de bepaling van slechts ��n gesticht, daar men deze
inrichtingen eenigszins moet maken op den groei.
De Heer van der Kaaij bestreed den minister, wees er op
dat \'t getal van krankzinnigen bedoeld sub 1 niet toeneemt,
dat de toepassing van art. 18 2e lid slechts zeer zelden zou
voorkomen, op welke gronden hij vermeende, dat men met
��n Rijksgesticht zou kunnen volstaan, maar om te zorgen,
dat ��n gesticht voldoende blijve, vond hij de opneming van
een nieuw art. 11 volstrekt noodig. Zie verder het aange-
teekende bij punt 2, 3 en 4.
Punt 2. De Heer van der Kaaij gaf den minister toe het-
geen in dit punt bovenomschreven is, maar voegde er bij, of
behalve het minder kostbare, het niet beter is, dat bij het
eene bestuur berust het oppertoezicht en bij het andere de
uitvoering, of er niet meer kans is, dat, bij het opleggen dei-
verplichting aan de provinci�n, de gestichten op verschillende
wijzen zullen worden ingericht en niet alle gestichten een-
vormig zullen zijn; of misschien een stelsel van behandeling dei-
verpleegden, minder in den smaak vallende der generaal-adviseur
van den Staat, niet beproefd zal worden door een provincie?
-ocr page 50-
26
Punt 3. Op grond dat de ondervinding de noodzakelijkheid
reeds heeft doen inzien om tot het stichten van krankzinnigen-
gebouwen te moeten overgaan, betoogde de Heer van der
Kaaij, met betrekking tot het gezegde van den minister, dat
de vorige wet zeer voorzichtig is geweest en de zaak aan de
provinciale besturen overliet en uitging van het denkbeeld,
dat deze zoo noodig in de behoefte zouden voorzien, dat het
nu tevens voorzichtig was aan de provinciale besturen een
bepaalde verplichting op te leggen, terwijl deze afgevaardigde
op den vraag van den minister: maar wilt ge dan het pai\'-
ticulier iniatief dooden, antwoordde: volstrekt niet, want
daarom vangen wij het nieuw art. 11 aan met de woorden :
�ovoor zoover niet op andere wij se in de behoefte aan gestichten
is voorzien."
Wij rekenen dus in de eerste plaats op het par-
ticulier initiatief maar meenen ten slotte, dat er eene bepaling
noodig is, om, zoo dit particulier initiatief niet in de behoefte
mocht voorzien, de verplichting daartoe op te leggen aan de
provinciale besturen.
Op een vraag van den minister vis het in het bijsonder
noodig aan te toijsen wie voor de krankzinnigengestichten
zorgen sal, en waarom is het niet noodig voor andere gestich-
ten�"
antwoordde de Heer van Gennep: de minister heef t straks
aangetoond hoe zelfs aan kinderen niet altijd de zorg voor
krankzinnige ouders kan worden overgelaten (zie aanteekening
bij art. 2 voorstel Donner). Veel min kan die zorg aan de
maatschappij in \'t algemeen worden overgelaten. De prikkel
in \'t medelijden werkt sterker voor zieke menschen dan voor
krankzinnigen. Vandaar dat aandrang om in de behoefte aan
krankzinnigengestichten te voorzien niet zoo groot schijnt als
ten aanzien van andere gestichten. Dat de Staat het zal doen
wordt noch gewenscht, noch uitgesproken, en de behoefte is
dringend. Men wil daarom de provincie er mede belasten:
In Duitschland geschiedt dit ook krachtens de nieuwste ver-
ordeningen, terwijl in Frankrijk dezelfde aandrang er toe is.
De staat heeft reeds genoeg in handen; daarom is \'t beter de
provincie dan de Staat deze zorg op te dragen.
Punt 4. Over de vraag in dit punt omschreven had tusschen
den minister v. Binnenl. Zaken en den heer van der Kaay,
de volgende gedachtenwisseling plaats:
Maar hoe kan men de provincie dwingen ? vroeg de minister.
Deze vraag vond volgens den heer van der Kaay hare op-
lossing in de prov. wet.
-ocr page 51-
27
Art. 107 legt aan de Prov. Staten de verplichting op om-
op de begrooting der enkel prov. en huish. uitgaven te brengen
alle uitgaven door bijzondere wetten aan de provincie opge-
legd. Alzoo uitgaven die noodig zijn om te voldoen aan de
verplichtingen van deze wet.
In art. 112 leest men: »Indien de Staten weigeren de door
de wet aan de provincie opgelegde uitgaven op de begrooting
te brengen, geschiedt zulks door Ons. Indien, in dat geval
de prov. inkomsten niet toereikende zijn en de Staten weige-
ren nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de
overige, niet bij de wet aan de provincie opgelegde uitgaven
door Ons, bij een in \'t Stbl. te plaatsen besluit, in zoodanige
rede verminderd, dat tusschen de prov. inkomsten en uitgaven
evenwicht zij."
De minister antwoordde: «De afgevaardigde wees op art. 112
»prov. wet, en noemde dit een dwangmiddel. Maar dit dwang-
»middel beteekent niets. Wanneer in een provincie een tweede
«Meerenberg moet worden opgericht, zal dit art. niet veel
«baten. Ja, eenige steentjes maar veel meer zal men er niet
»door verkrijgen. Men stelle zich dus niet voor, dat daarmede
»de zaak gevonden is. Dan zullen er andere maatregelen
«noodig zijn; dan moet de Staat wel optreden, en de rente en
«aflossing der gelden van de provincie terugvorderen. Men
»make zich geene illusi�n; het nieuwe art. 11 is een andere
«vorm der staatszorg, dien men oorspronkelijk niet wenschte.
«Uit een zuiver oogpunt van bestuur is er niets op aante-
«merken, maar is \'t maatschappelijk goed te bepalen, dat de
«overheid genoodzaakt zoude zijn, te voorzien in \'t geen ten
«deze door anderen wordt nagelaten?"
De heer van der Kaaij repliceerde hierop: «Het bezwaar
«dat art. 112 prov. wet niet toereikend zou zijn, om de prov.
«te noodzaken, weegt niet zwaar. Geldt het bezwaar, dan ligt
«de lout aan genoemde wet, die dan verscherpt moet worden.
«Ik acht dit niet noodig en ben geenszins bevreesd voor onwil
«bij de provinci�n. Wanneer een wettelijke verplichting be-
«staat, hebben onze prov. Staten niet de neiging zich daaraan
«te onttrekken. Mocht zich dit geval voordoen, dan kan door
«deze wet in dat kwaad niet worden voorzien en dan eischt
«de prov. wet verscherping".
Op voorstel van den heer Keuchenius werd het eerst over
art. 11 gestemd, ten einde daarvan te doen athangen of aan
de provincie de boven besproken last zal worden opgelegd en
-ocr page 52-
\'28
te beslissen of er ��n of meer Rijksgestichten zullen zijn.
Art. 11 werd met algemeene stemmen aangenomen, waar-
uit, in verband met \'t boven aangeteekende mag worden
afgeleid, dat de provinci�n bepaald verplicht zijn om in de
behoefte aan krankzinnigengestichten te voorzien.
Art. 10.
Zie inleiding na afloop hoofdpunt 5.
Sub 3, oorspronkelijk ontwerp van wet.
Uit het hoofd der algemeene aanteekening blijkt, dat in
\'t oorspronkelijk artikel een sub 3 voorkwam luidende:
3°. wier overbrenging daarheen, ingevolge het laatste lid van
art.
9 wordt gelast.
Bij art. 11 is aangeteekend, waarom het verviel.
In de zitting van 7 Maart der 2« Kamer vroeg de Min. v.
Binnl. Zaken echter:
»Gaarne zou ik van de C. v. R. vernemen, waarom uit art.
»10, 3°. is weggelaten; daarvoor bestaat geen voldoende reden.
»Art. 9 is aangenomen; daarbij is voorzien in \'t geval, dat
»zich zelden zal, maar toch kan voordoen, nl. dat een gesticht
smoet gesloten worden en dat dan voor eenige lijders, daarin
»verpleegd niet meer wordt gezorgd door hen, die hen in dat
»gesticht hadden besteed. Die lijders moeten toch ergens blijven
»en dan is het Rijksgesticht de aangewezen plaats."
De heer van der Kaaij, lid der C. v. R. antwoordde: »De
»min. zegt dat we in elk geval de 3de categorie van krank-
«zinnigen in art. 10 moeten behouden.
»Ik geloof, dat de aanneming van het voorgestelde nieuwe
»art. lT de vraag beantwoordt en het bezwaar oplost. Wanneer
»toch een gesticht, bestemd tot opneming van de krankzinnigen,
»die in zekere provincie worden gevonden, niet meer voldoet
»aan de eischen van de wet, dan komt het centraal gezag
»tusschenbeiden en gelast verbetering en uitbreiding van het
«gesticht. De verplichting wordt juist in dit nieuwe artikel
»aan de provincie opgelegd en het centraal gezag zal niet
»onnoodig tot sluiting overgaan. Van dit uiterste middel kan
»gebruik gemaakt worden: vooreerst bij particuliere gestichten,
»\'2°. bij prov. gestichten, wanneer er overigens voldoende
«ruimte is, om de krankzinnigen te bergen. Geen enkel gezag
»zal echter tot sluiting overgaan, wanneer het niet weet, waar
»het met de krankzinnigen moet blijven. Ons art. 11 geeft
»het middel aan de hand om dat zeer gevaarlijke laatste
-ocr page 53-
�29
«hulpmiddel misschien nooit te behoeven, want v��r het zoo-
»ver komt, heeft reeds het voorziend algemeen bestuur aan de
«provincie haar plicht onder het oog gebracht, en haar des-
»noods gedwongen om het bestaande gesticht te verbeteren
»en uittebreiden of wel zoo noodig, een nieuw te stichten".
Art. 11.
Ontstaan van \'t artikel. Dit artikel kwam noch in \'t oor-
spronkelijk wetsontwerp, noch in \'t gewijzigd ontwerp van
wet voor, maar werd op voorstel van de C. v. R. bij de
openbare behandeling aan de wet toegevoegd.
Zooals uit het aangeteekende bij art. 10 hiervoor blijkt,
waar aangehaald wordt hoe of art. 10 oorspronkelijk luidde,
werd bij het eerste ontwerp van wet de zorg om te voorzien
in de behoefte van krankzinnigengestichten geheel opgedragen
aan den Staat (Sub nos 1, 2, 3 en 4).
Aanmerkingen bij het afdeelingsonderzoek in de 2» Kamer
gemaakt gaven da Regeering aanleiding de verplichte alge-
meene Staatszorg, welke vele bezwarende gevolgen kon heb-
ben, te laten varen.
In de zitting der 2° Kamer van 7 Maart 1884 zeide de
heer van der Kaaij lid der C. v. R.:
»Maar nu blijft de vraag over: als de Staat er niet voor
»moet zorgen, wie moet het dan doen?"
De C. v. R. was van meening, dat, indien de wet er niet
in voorzag de Staat allengs meer en meer en misschien ten
slotte geheel voor oprichting en instandhouding van krank-
zinnigengestichten zal moeten zorgen, vermits geen ander
lichaam daartoe wordt aangewezen.
Zij wees verder op het gevaarlijke sub 3° waarin de opne-
ming gelast wordt van krankzinnigen uit gestichten niet aan
de vereischten van de wet voldoende en daarom gesloten;
zij stelde voor sub 3° te laten vervallen, (aan welken wensch
de Kamer voldeed, zie aangeteekende bij art. 10), maar dan
nog zou men niet veel verder zijn: want als aan geen enkel
bestuur de verplichting tot het stichten en onderhouden van
een gebouw voor krankzinnigen werd opgelegd, zou de be-
staande toestand voortduren. De C. v. R. had tegen \'t bestaan
van ��n Rijksgesticht geen bezwaar maar vreesde dat het
daar niet bij zou blijven; wanneer men den weg van Rijks-
gestichten opgaat, kan men dan verwachten dat particulieren
zich met die zaak zullen inlaten? Dit zal zelden het geval zijn.
-ocr page 54-
30
iDe Regeering meende niet bevreesd te behoeven te zijn
voor de oprichting van meer dan ��n gesticht, maar vond
\'t bedenkelijk een wettelijke verplichting der Reg. aan te
nemen om steeds te zorgen voor een voldoend aantal gestich-
ten met voldoende ruimte.
Op grond dat de ondervinding geleerd heeft, dat de pro-
vinci�n het niet doen en dus het RFjk er alleen voor zou
overblijven stelde de C. v. R. het nieuwe art. 11 voor, waar-
van de hoofdstrekking is, dat de oprichting en instandhouding
van krankzinnigengestichten opgedragen worde aan de pro-
vinci�n. De C. v. R. meende dat bij het kiezen tusschen
gemeenten en provinci�n, de laatste de voorkeur verdienen.
Voor zoover niet enz. Hier wordt dus geheel vrij gelaten
�of dit zullen zijn gestichten opgericht door particulieren, door
gemeenten of provinci�n. De provincie blijft vrij om gebruik
te maken hetzij van bestaande of nog op te richten gestich-
ten; zij kan een eigen gesticht hebben of een contract sluiten
met andere provinci�n of met besturen van particuliere ge-
stichten. Dit blijft alles vrij.
Waar niet op een of andere icijze in de beJioefte kan worden
voorzien,
moet het bestuur der provincie dat doen en wel �
ook in dit opzicht wordt de grootste vrijheid gelaten � hetzij
afzonderlijk, hetzij in vereeniging met de besturen van andere
provinci�n. De provinciale besturen kunnen het doen door
afzonderlijk of in vereeniging met andere provinci�n een
gesticht op te richten, en ook door subsidie te verleenen aan
vereenigingen die gestichten willen oprichten, of aan gemeen-
ten, die zich daartoe bereid verklaren. De provincie moet, op
welke wijze dan ook, zorg dragen, dat er gelegenheid tot
verpleging van krankzinnigen zij.
Voor welke krankzinnigen heeft de provincie te zorgen?
Voor de in eenige provincie wonende of verblijvende krank-
zinnigen. Evenals in art. 12 wordt dus hier geen onderscheid
gemaakt tusschen woon- of verblijfplaats.
Men doet het verzoek tot verpleging daar, waar de krank-
zinnige zich bevindt, hetzij dit is de woon- of verblijfplaats;
vandaar de redactie: »de in eenige provincie wonende of ver-
blijvende krankzinnigen." Iedere provincie zorgt dus, dat er
ruimte is voor die krankzinnigen voor wier opneming in de
provincie machtiging is verleend.
Wat het betalen van de kosten der verpleegden betreft zij
hier nog opgemerkt, dat de provincie enkel zorgen moet voor
-ocr page 55-
31
de gelegenheid tot opneming van krankzinnigen, maar dat de
bestaande wettelijke bepalingen omtrent het betalen van
kosten der verpleegden volkomen gehandhaafd blijven.
§ 3.
Plaatsing en verblijf in een krankzinnigengesticht.
Zie eind § 7.
In twee afdeelingen werd er op gewezen, dat in de vreemde
wetgevingen, die de Regeering in de M. v. T. aanhaalt.
(Frankrijk, Zweden, Belgi�, Zwitserland, zie inleiding hoofd-
punt 4), de rechterlijke macht altijd blijft buiten de provisio-
neele plaatsing in een krankzinnigengesticht. Men zou hieraan,
ook wat ons land betreft, de voorkeur geven, daar toch die
waarborg, hetzij door den president der rechtbank, hetzij door
den kantonrechter gegeven, zoo goed als niets beteekent.
Het verleenen der machtiging immers is in den regel eene
bloote formaliteit, hetgeen trouwens geheel in het stelsel der
wet is, die onder anderen in art. 16 alinea 1 (thans art. 17
alinea 1) zegt, dat de verzochte machtiging wordt verleend,
wanneer de verklaring van den geneeskundige op zich zelve
het bestaan der krankzinnigheid aanvankelijk genoegzaam
aantoont. De handteekening van een rechterlijk ambtenaar
is dus geen waarborg, en kan het niet zijn, omdat hij hier
ti\'eedt buiten het gebied zijner wetenschap. Wel moet de
rechter meermalen eene beslissing nemen, waartoe een oordeel
over zaken wordt gevorderd, die aan den rechtsgeleerde vreemd
zijn, maar dan geschiedt dit na behoorlijke uiteenzetting der
verschillende gevoelens en voorlichting van deskundigen. Het
vei"hoor van den persoon, wiens plaatsing wordt verzocht, van
zijne bloedverwanten enz., zal den kantonrechter niet veel
licht geven, terwijl aan den anderen kant, door een zoodanig
onderzoek aan een niet deskundige toe te vertrouwen, als-
mede door de daaruit voortgesproten vertraging, veel kwaad
kan worden. gesticht. Noch de vrees voor misbruiken, noch
het publiek geweten, dat zich over te spoedige opneming
bezorgd maakt, waarop de M. v. T. zich beroept, kunnen
onder de gegeven omstandigheden opwegen tegen het belang
der lijders.
Hiertegen werd aangevoerd dat, als de rechterlijke ambte-
naar teekent, zonder overtuigd te zijn van de goede trouw
der geneesheeren, hij zijn plicht verzuimt. De controle der
-ocr page 56-
3-2
rechterlijke macht is de meest zuivere en daarom heeft men
gemeend de vraag, omtrent het al of niet opsluiten van
iemand in een krankzinnigengesticht aan haar te moeten
overlaten.
De Reg. hechtte echter groote waarde aan de controle der
rechterlijke macht bij de plaatsing van krankzinnigen in een
gesticht. Dat het verleenen der machtiging eene bloote for-
maliteit bou zijn, kon zij niet toegeven. De geneeskundige
verklaring moge al het voorname element van het onderzoek
zijn, toch schijnt het niet geraden alleen op die verklaring,
al is het slechts provisioneel, iemand van zijne vrijheid te
berooven. Ook onder de vorige wet geschiedde het niet zelden,
dat de president der rechtbank zich door nadere inlichtingen
van den toestand des krankzinnigen verzekerde alvorens de
machtiging tot zijne opneming te verleenen, zonder dat dit
tot belangrijke vertraging aanleiding gaf. Ook beval iedere
rechtbank een onderzoek, zoodra er de minste zweem van
twijfel omtrent den toestand bestond.
Art. 12.
Ieder meerderjarig bloedverwant of aangehuwde, in de
rechte linie onbepaald, in de zijlinie tot den derden graad
ingesloten, alsmede de echtgenoot, voogd of curator van
een krankzinnige zijn bevoegd om schriftelijk aan den
kantonrechter van de woon- of verblijfplaats des krank-
zinnigen, machtiging te verzoeken, hem voorloopig in
een gesticht te doen plaatsen, hetzij dit in het belang
der openbare orde of in dat van den lijder zelven wordt
vereischt.
Schriftelijk. In het V. V. werd gezegd: Het verzoek tot
machtiging moet schriftelijk aan den kantonrechter gedaan
worden. Nu de tusschenkomst van den procureur niet meer
vereischt wordt, kan hieruit bezwaar bestaan voor personen,
die niet schrijven kunnen. Tot opheffing van dit bezwaar
zou het verzoek ook mondeling kunnen worden toegelaten.
De Regeering antwoordde: Op een mondeling verzoek, dat
onduidelijk en slecht geformuleerd kan zijn en tot misvatting
aanleiding geven, kan bezwaarlijk door den kantonrechter
-ocr page 57-
33
beschikt worden. Wie niet schrijven kan of stellen, roepe de
hulp van een ander in.
Verblijfplaats (1). Dit woord kwam in \'t oorspronkelijk ont-
werp van wet niet voor, maar werd er in \'t gewijzigd wets-
ontwerp bijgevoegd, naar aanleiding van \'t volgende, in het
V. V. aangeteekend:
»Waarom ook niet daaraan toegevoegd: y>of van de ver-
»llijfplaats"
\', waardoor de exceptioneele bepaling voor hen, die
»geene woonplaats hier te lande hebben, kan komen te ver-
«vallen. Het gebeurt toch dat personen, tijdelijk buiten hunne
»woonplaats verblijf houdende, plotseling door krankzinnigheid
»worden getroffen, als wanneer de berechting veel geleidelijker
«plaats heeft voor den kantonrechter van het werkelijk ver-
«blijf dan voor dien der woonplaats".
Aan den kantonrechter. In het V. V. der 2e Kamer las men:
«Sommigen zagen in de overbrenging van de bevoegdheid
«tot machtiging ter opname op den kantonrechter, eene ge-
«wenschte nieuwe schrede op den in de laatste jaren ingeslagen
»weg van uitbreiding der bevoegdheden van dien ambtenaar.
»Deze leden meenden met de Regeering, dat de kantonrechter,
»als meestal meer in de nabijheid van den lijder verblijf
«houdende, beter over de wenschelijkheid van plaatsing kon
«oordeelen, en zagen in zooverre in die overbrenging van be-
«voegdheid eene betere waarborg tegen noodelooze plaatsing.
«Deze meening vond ernstige bestrijding. Er werd beweerd
«dat in die overbrenging van bevoegdheid juist verlies van een
«bestaanden waarborg moest gezien worden. Vooral met \'t oog
»op \'t geval, dat wellicht minder zelfstandige plaatsvervangende
»kantonrechters geroepen zouden worden over eene aanvrage
«tot plaatsing te beschikken, wenschte men de verantwoor-
«delijkheid van machtiging tot plaatsing, welke tegenwoordig
»op 2 ambtenaren rust (pres. en off. van de arr. rechtbank)
«voortaan niet aan ��n persoon optedragen. Die leden wensch-
»ten dus dat men aan den off. van justitie van den beginne
«af de zorg voor de krankzinnigen zou blijven opdragen,
«evenals hem tot nog toe volgens onze geheele wetgeving
(1) Oorspronkelijk luidde \'t laatste gedeelte van art 12 aldus:
bevoegd, om schriftelijk aan den rechter van \'( kanton van de woon-
plaats o/, bij gemis van woonplaats hier te lande, aan dien van ,t tijdetijk
verblijf des krankzinnigen, machtiging te verzoeken hem voorloopig in een
gesticht te doen plaatsen.
3
-ocr page 58-
34
«de zorg voor alle andere personae �niserabiles is toevertrouwd."
De Regeering antwoordde: »De kantonrechter met \'t ver-
«leenen der macht tot voorloopige opneming van krankzin*
»nigen te belasten is inderdaad eene vereenvoudiging, die
snaar het oordeel van de ondergeteekenden geen minderen
«waarborg oplevert, dan wanneer die taak aan den president
»der rechtbank bleef opgedragen. Voor verlenging van \'t ver-
»blijf in de gestichten wordt machtiging der rechtbank vereischt."
liet V. V. zeide verder:
«Waar bezwaar gemaakt wordt om aan \'t verzoekschrift te
«voldoen, volgens art. 16, al. 4 (thans art. 17, al. 4), zal de
«afstand van kantongerecht en rechtbank mede ongunstig
«op den gewenschten spoed werken. Nu niet verder een
«procureur, maar de belanghebbende zelf de stukken moet
«bezorgen, zal, vooral indien de schriftelijke vernieuwing
«gehandhaafd blijft, daar allicht iets aan haperen, dat aan-
«leiding geven zal tot vertraging, tenzij men met de eischen
«der wet de hand licht, of wel de kantonrechter zal bezwaar
«maken, en de zaak, volgens art. 16, alinea 4 (thans art. 17,
«alinea 4), bij de rechtbank gebracht moeten worden, het-
«geen natuurlijk vertragend werkt. Ook werd opgemerkt,
«dat art. 11 (thans art, 12) juncto art. 16 (thans art. 17) als
«\'t ware twee instanti�n schept, hetgeen niet ten voordeele
«van den lijder strekt. Weigert de kantonrechter de gevraagde
«machtiging te verleenen, de rechtbank kan (en dikwijls
«zullen belanghebbenden van dit middel gebruik maken) in
«tweede instantie haar verleenen".
Waarop de Regeering antwoordde:
«Dat er eenige vertraging kan ontstaan, wanneer bezwaar
«wordt gemaakt om aan \'t verzoekschrift te voldoen, volgens
«art. 16, al. 4 (thans art. 17, al. 4), is in gevallen van
«twijfelachtigen aard, die alleen tot \'t bezwaar aanleiding
«kunnen geven, van weinig beteekenis. In dergelijke gevallen
«die niet spoedvereischend zijn, is het bestaan van twee
«instanti�n niet hinderlijk; het geeft een waarborg te meer
«tegen opneming van niet-krankzinnigen.
«Evenzeer tegen eene mogelijke willekeurige weigering om
«lijders, voor wie de plaatsing hoogst nuttig zal zijn, optenemen."
Art. 13.
De officier van justitie bij de arrondissements-rechtbatik
-ocr page 59-
35
van de wooii- of verblijfplaats des krankzinnigen kan bij
ontstentenis van de in art. 12 vermelde personen, bij
schriftelijk requisitoir machtiging tot plaatsing in een
gesticht verzoeken aan den president der rechtbank. De
officier is tot gelijk requisitoir bevoegd, wanneer hij eene
der kennisgevingen ontvangt bij artt. 5 en 14 vermeld.
Hij is daartoe verplicht, wanneer hij plaatsing van
den krankzinnige onder verzekerd toezicht in het belang
der openbare orde of ter voorkoming van ongelukken
noodzakelijk acht of wanneer het hem gebleken is, dat
een krankzinnige verwaarloosd wordt.
De M. v. �. teekende bij dit art. aan:
»In art. 10 der wet van 1841 wordt de voorloopige opne-
»ming alleen vergund in geval van noodzakelijkheid om on-
»verwijld in \'t toezicht op en de verpleging van den lijder te
«voorzien Dit woord noodzakelijkheid heeft tot verschil van
«opvatting aanleiding gegeven en meermalen eene wensche-
«Hjke opneming van den krankzinnige in een gesticht tegen-
«gehouden. Sommige geneesheeren toch aarzelen de daartoe
»vereischte verklaring af tel eggen zoolang de maatschappij nog
»geen gevaar loopt den nadeeligen invloed der krankzinnig-
«heid te ondervinden. Ook achten de pres. der arr. rechtb. en
»die collegi�n zelven zich niet zelden bezwaard, de gevraagde
«machtiging tot plaatsing te verleenen, zoolang niet in de
«verklaring van den geneesheer is uitgedrukt, y>dat de plaat-
»sing in
V belang der openbare orde of ter voorkoming van
y>ongelukken"
noodzakelijk is. Tot wegneming dezer moeielijk-
«heden zijn thans de omstandigheden, die aanleiding geven
«tot iemands plaatsing in een krankzinnigengesticht door
«meer algemeene wenken aangeduid, en is daarbij nevens het
«belang der openbare orde ook de wenschelijkheid van die
«plaatsing in \'t belang van den krankzinnige zelven uitdruk*
«kelijk in den aanhef der bepaling vermeld."
De personen, bevoegd om plaatsing te verzoeken, zijn
dezelfden, aan wie volgens art. 2 de verzorging van den
krankzinnige buiten Staatstoezicht is vergund, met bijvoeging
van den curator.
-ocr page 60-
36
Art. 14.
Tn spoedeischende gevallen kunnen krankzinnigen door
den burgemeester der gemeente van hun werkelijk verblijf
in bewaring worden gesteld. Hij geeft daarvan binnen
vier en twintig uren kennis aan den officier van justitie
binnen wiens ressort de krankzinnige is in bewaring ge-
steld, met bijvoeging van de bescheiden, waaruit de krank-
zinnigheid blijkt.
Deze in bewaringstelling geschiedt bij voorkeur in een
krankzinnigengesticht, alleen bij onvermijdelijke noodza-
kelijkheid in eene gevangenis.
De duur dezer in bewaringstelling kan nimmer den tijd
van acht dagen te boven gaan, tenzij de officier van
justitie verlenging van dien termijn noodzakelijk acht.
In spoedeischende gevallen. In de afdeelingen der 2° Kamer
achtten sommigen deze omschrijving te ruim gesteld; zij wilden
die ook hier beperkt zien tot »in \'t belang der openbare orde
of ter voorkoming van ongelukken".
De Ttegeering schreef hierop in hare M. v. A.: »De om-
Dschrijving y>in spoed eischende gevallen achten sommigen enz."
»als voren. Dit schijnt niet raadzaam. In verreweg de meeste
«gevallen zal het spoedeischende gelegen zijn in \'t gevaar voor
«verstoring der openbare orde en de vrees voor ongelukken.
»Maar er kunnen ook andere redenen zijn waarom voorloopige
«bewaring noodzakelijk is, bijv., ernstige ziektegevallen in het
«huis, waarin hij zich bevindt, waardoor bewaking van den
«krankzinnige onmogelijk is".
Met bijvoeging enz. Deze bepaling kwam in \'t oorspronkelijk
artikel niet voor, maar werd door de Regeering er bij inge-
voegd, nadat de wenschelijkheid van zoodanige bepaling in
het V. V. der 2^ Kamer was betoogd.
Deze in bewaarstelling geschiedt enz.
Deze alinea luidde oorspronkelijk:
»Dit geschiedt bij voorkeur in een krankzinnigengesticht,
nimmer in eene gevangenis".
Het verbod dat in spoedeischende gevallen voorloopige be-
-ocr page 61-
37
�waring nimmer in eene gevangenis mag geschieden kan voor
kleine gemeenten tot moeielijkheden leiden. Vooral zou dit
het geval zijn, wanneer de Regeering het begrip van i>gevan-
genis"
uitstrekte tot huizen van hechtenis, of zelfs tot lokalen,
bestemd om aangehouden personen op te nemen, zoo luidde
het V. V. der 2° Kamer, waarop de Regeering de tegenwoor-
dige redactie in de plaats stelde.
Laatste alinea. Deze alinea luidde oorspronkelijk:
»-De duur enz.", zooals in \'t artikel.
y>Is binnen dien termijn de in art. 12 vermelde machtiging
tot plaatsing in een gesticht niet verkregen, zoo wordt de
krankzinnige onverwijld uit de bewaring ontslagen".
Het V. V. der 2e Kamer zeide hiervan:
»De termijn van 8 dagen in de 3\'\' alinea werd te kort ge-
soordeeld, vooral wanneer bijv. de officier van justitie bij-, of
»de president van de rechtbank het inwinnen van nadere in-
slichtingen noodig acht. Men wenschte daarom eene bepaling,
»dat voor zoodanig geval de oj^genomene ter bedoelde plaatse
»bleef, totdat de president der rechtbank beslist heeft.
»Wil men den termijn van 8 dagen behouden, dan komt
»\'t bedenkelijk voor om een krankzinnige, die gevaarlijk is
svoor de openbare orde en veiligheid, onverwijld te ontslaan,
swegens het enkel verloopen van den termijn, waarbinnen
»de machtiging tot plaatsing in een gesticht moet zijn ver-
»kregen".
De alinea werd hierna gewijzigd door de Regeering, zooals
aij nu luidt.
Art. 15.
Ieder meerderjarige die gevoelt dat zijn toestand ver-
pleging in een krankzinnigengesticht wenschelijk maakt,
kan zijne plaatsing overeenkomstig art. 12 en, in een
spoedvereischend geval, zijne inbewaringstelling overeen-
komstig art. 14 verzoeken.
Art. 16.
In de in artt. 12, 13 en 15 vermelde verzoeken en
requisitoiren wordt het gesticht genoemd waarin plaatsing
verlangd wordt. Bij die in artt. 12 en 13 vermeld, moet
-ocr page 62-
38
worden overgelegd eene uiterlijk zeven dagen v��r het ver-
zoek opgemaakte, onderteekende en met redenen omkleede
verklaring van iemand bevoegd om hier te lande de ge-
neeskunst uit te oefenen en die niet aan dat gesticht ver-
bonden is, waaruit blijkt dat de persoon voor wien plaat-
sing verzocht wordt in een toestand van krankzinnigheid
verkeert.
Bij de verzoeken kunnen bovendien omstandigheden
vermeld en bescheiden overgelegd worden waaruit de staat
van krankzinnigheid nader blijkt.
Alinea 1. Dit art. was oorspronkelijk eenigszins anders
geredigeei\'d. Het V. V. der 2e Kamer teekende er bij aan:
»In art. 11 der wet van 1841 wordt de hier vermelde be-
«voegdheid verleend aan ieder meerderjarige, mits niet onder
«curateele gesteld. Deze voorwaarde wordt hier echter niet
«gesteld, hetgeen door velen werd afgekeurd.
»Ook scheen het sommigen wenschelijk dat, evenals nu nog
«het geval is, door hem, die op eigen verzoek in een gesticht
«geplaatst wordt, eene geneeskundige verklaring omtrent
»zijnen toestand worde overgelegd".
De Regeering antwoordde:
»De bevoegdheid aan meerderjarigen verleend is niet beperkt
«tot hen, die niet onder curateele gesteld zijn om de reden .
»in de M. v. T. bij art. 14 (thans art. 15) vermeld (1).
«Het schijnt bedenkelijk \'t overleggen van een geneeskundige
«verklaring in \'t geval van art. 14 (thans art. 15) absoluut voor te
«schrijven. Er zijn voorbeelden van personen, die door angst
«gedreven worden, omdat zij eene sterke neiging tot zelfmoord
(1) M. v. T. art. 14 (thans art. 15). Bij vergelijking van deze bepaling
(zie hiervoor art. 15) met art. 11, wet van 1841, valt \'t o. a. in \'t oog, dat
ieder meerderjarige krankzinnige voor zich zelf, volgens het ont-
werp niet alleen de opneming in een gesticht, maar ook de onver-
wijlde in bewaarstelling zal kunnen verzoeken. Noodzakelijk toch
is \'t, dat hij, die zich door een onweerstaanbaren aandrang bijv. tot
brandstichting of moord voelt overmeesteren, of die vreest een zelf-
moordenaar te worden, onmiddellijk in de gelegenheid zij, zich door
eene doeltreffende bewaking daartegen te beveiligen, en dat wel of
hij al dan niet reeds onder curateele is gesteld.
-ocr page 63-
39
»of \'t plegen van een misdaad in zich bespeuren. Men moet
«aan dezen eene moeielijkheid in den weg leggen door eene
«geneeskundige verklaring te eischen ? Bestaat er twijfel bij
«den kantonrechter of president, dan is art. 16, al. 3 (thans
art. 17) toepasselijk.
Gesticht. In het V. V. der 2° Kamer werd gezegd: »De
«vei-plichte vermelding van het gesticht, reeds bij het verzoek
»of requisitoir, en niet bij de machtiging tot plaatsing, oor-
»deelde men niet wenschelijk, omdat hierdoor bij gebrek aan
«plaatsruimte in \'t bedoelde gesticht, te veel vertraging kon
«ontstaan. Daarom wenschten sommigen: in plaats van vwaarin
^plaatsing verlangd wordt\'",
te lezen: Mvaarin hij bij voorkeur
y>wenscht te worden opgenomen".
De Regeering antwoordde:
«De bepaling dat in \'t verzoek of requisitoir \'t gesticht ge-
»noemd wordt, waarin plaatsing wordt verlangd, heeft onder
»de tegenwoordige wet tot geene moeilijkheden aanleiding
«gegeven. Dat uit deze bepaling bij gebrek aan plaatsruimte
«in \'t bedoelde gesticht vertraging kan ontstaan, is niet aan
«te nemen.
«In de practijk wordt vooraf ge�nformeerd of er plaats is
«in het gesticht".
Zeven dagen. Deze termijn was bij \'t oorspronkelijk wets-
ontwerp gesteld op 3 dagen. Gegronde aanmerkingen in het
V. V. der 2e Kamer, alsook de meening der Vereeniging
voor psychiatrie, dat de termijn van 3 dagen veel te kort
is, deden de Regeering dezen termijn bij \'t gewijzigd ont-
werp op 7 dagen stellen.
En met redenen omkleede verklaring. Oorspronkelijk las
men in dit ai-tikel enkel de woorden: wpgemaakte en onder-
teekende verklaring".
In de afdeelingen der 2L\' Kamer uitte men den wensch om
de ^verklaring" vervangen te zien door een ^beredeneerd
verslag"
of althans achter de woorden: ^verbonden is" in te
voegen: s>inhoudcnde de feiten" enz.
Bij hare M. v. A. wijzigde de Regeering de redactie van
dit gedeelte van \'t art. (oorspronkelijk luidende: «Ook wordt
overgelegd eene uiterlijk drie dagen v��r \'t verzoek opge-
maakte en onderteekende verklaring van iemand bevoegd
om hier te lande de geneeskunst uit te oefenen en die niet
aan dat gesticht verbonden is, waarait blijkt, dat de ongewone
handelingen of redeneeringen van den persoon, voor wien
plaatsing verzocht wordt, uit krankzinnigheid voortkomen")
-ocr page 64-
40
zoo, dat uit de geneeskundige verklaring moet blijken, dat de
persoon, voor wien plaatsing verzocht wordt, in een toestand
van krankzinnigheid verkeert.
Het verslag moet dus met
redenen omkleed zijn, schreef zij er bij. In plaats van deze
aanvoering in de M. v. A. vond de Kamer op voorstel van
de C. v. R. het beter in de wet zelve uit te drukken, dat
de verklaring met redenen omkleed moet zijn.
Registratie der verklaring. Ter besparing van den daardoor
te verliezen tijd wenschte men in de afdeelingen: vrijstelling
van registratie. De Regeering wenschte echter de registratie,
wegens \'t belang der zekerheid van dagteekening te behouden.
Laatste alinea. Sommige leden der 2° Kamer wenschten
deze alinea liever weggelaten. Andere omstandigheden en
bescheiden, dan waarvan uit de geneeskundige verklaring blijkt,
zullen er in den regel niet zijn, en zijn zij er, dan zullen zij wel
van zelf worden vermeld en overgelegd, voor zooveel zij tot
staving van het verzoek noodig schijnen. Daar de genoemde
verklaring, mits ter zake dienende, blijkens art. 17 ook alleen
voldoende wordt geacht, is \'t een nudum praeceptum. Bij
\'t gewijzigd wetsontwerp stelde de Regeering deze bepaling
facultatief.
De in dit artikel voorgeschreven handelingen moeten be-
schouwd worden als van openbare orde.
Art. 17. (1)
Wanneer de verklaring van den geneeskundige, hetzij
alleen, hetzij in verband met de vernielde omstandig-
heden en overgelegde bescheiden, het bestaan van krank-
(1) In de M. v. T. tot dit art. schreef de Regeering: �Het laatste
lid van het geldend art. 16 bepaalt: �de krankzinnige persoon kan
�nimmer worden gehoord".
Het is wenschelijk voorgekomen, dit
�stellige verbod op te heffen en daarentegen aan den rechter hier,
�zoowel als bij art. 22 (thans art. 23) de bevoegdheid te geven om,
�dit noodig oordeelende, den krankzinnige te hooren. Het is toch
�raadzaam, den rechter geen der middelen te onthouden, die hem
�noodzakelijk voorkomen, om zijne overtuiging aangaande de op het
�verzoekschrift te geven beschikking te vestigen. Tot meerderen
�waarborg, dat de krankzinnigen van het persoonlijk verhoor geen
�nadeel ondervinden, is de rechter bevoegd verklaard om de onder-
�vraging te doen plaats hebben in tegenwoordigheid van een ge-
�neoskundige".
-ocr page 65-
41
zinnigheid aanvankelijk genoegzaam aantoont, of wanneer
in het geval bij art. 15 vermeld de staat van krankzin-
nigheid voldoende blijkt, zoo verleent de kantonrechter,
of in het geval bedoeld bij art. 13 de president van de
arrondissements-rechtbank, de verzochte machtiging.
Zij kan op het verzoekschrift of requisitoir gesteld
worden en is uitvoerbaar op de minuut en v��r de
registratie.
De kantonrechter en de president zijn bevoegd, alvorens
op het verzoek te beschikken, den persoon wiens plaat-
sing verzocht is, zijne bloedverwanten of aangehuwden,
echtgenoot, voogd of curator daarover te hooren, wat
eerstgenoemde betreft, al of niet in tegenwoordigheid van
een geneeskundige door den rechter aan te wijzen.
Vindt de kantonrechter of de president geene voldoende
redenen om machtiging tot plaatsing te verleenen, zoo
verklaart hij dit op het verzoekschrift of requisitoir. De
president brengt dit stuk onverwijld ter kennis van de
arrondissements-rechtbank. De kantonrechter zendt het ten
spoedigste onder aangeteekenden omslag aan de rechtbank
waaronder zijn rechtsgebied ressorteert of laat het aldaar
tegen bewijs van ontvangst ter griffie afgeven. De recht-
bank beslist in het hoogste ressort volgens de voorschrif-
ten vau dit artikel.
De machtiging van den kantonrechter, van den president
of van de rechtbank wordt, evenals verdere beschikkingen
der rechtbank krachtens deze wet niet beteekend aan den
persoon wiens plaatsing is verzocht, Zij kan na veertien
dagen sedert hare dagteekening niet meer ten uitvoer
worden gelegd.
Alinea 1. Het V. V. der 2C Kamer teekende hierbij aan,
dat volgens sommigen deze alinea niet duidelijk was. Uit de
-ocr page 66-
42
wooi\'den vhetzij alleen" schijnt voort te vloeien, dat als die
verklaring maar pertinent genoeg is, de kantonrechter eigen-
lijk geene reden kan hebben om anderen te hooren. Hier-
tegen werd echter opgemerkt, dat dit geheel van hem zal
afhangen, waarop de Regeering in hare M. v. A. aanvoerde:
dat evengoed als bij de thans geldende wet de kantonrechter
volkomen bevoegd is te beslissen of hij alleen op de genees-
kundige verklaring machtiging tot opneming kan verleenen,
dan of het raadzaam is anderen te hooren.
Alinea 2. Daar volgens de 2° Kamer een eerste opneming
met spoed moet plaats hebben stelde de Regeering in plaats
van de oorspronkelijke alinea luidende:
»Zij wordt op het verzoekschrift of requisitoir gesteld en kan
miitvoerbaar worden verklaard op de minuut en v��r de regis-
y>tratie",
de tegenwoordige, waardoor zij de facultatief stelling
van de uitvoerbaarheid liet vervallen, maar daarentegen het
stellen van de machtiging op \'t verzoekschrift of requisitoir
nu facultatief stelde, omdat het gebeuren kan, dat de ver-
zoeker het geheele papier heeft volgeschreven.
Alinea 3. (1) In het V. V. las men: »Het kan niet in de
»bedoeling liggen, dat de kantonrechter of de president, al-
»vorens op het verzoek te beschikken, ook kunnen hooren
»de bloed- of aanverwanten, echtgenoot, voogd of curator van
«den verzoeker. Toch slaan de cursief gedrukte woorden op
«den persoon, zoowel voor als door wien plaatsing verzocht is".
(Zoo luidde die zinsnede oorspronkelijk, doch de C. v. R.
stelde voor de woorden: y>voor of door wien plaatsing", te
vervangen door: wiens plaatsing, welke wijziging de Regeering
overnam).
»Men vroeg verder, op welke wijze de kantonrechter zich
»van hun bestaan zal vergewissen".
De Regeering antwoordde: »In deze alinea is blijkbaar
»bedoeld dat alleen de bloedverwanten of aangehuwden, de
»echtgenoot, voogd of curator van hem, wiens plaatsing ver-
»zocht wordt, kunnen worden gehoord. Het zal den kanton-
»rechter niet moeielijk vallen, zich te vergewissen wie de
«personen zijn, in staat de gewenschte inlichtingen te geven.
»De verzoeker zal hem die gaarne aanwijzen".
Verder teekende het V. V. nog het volgende bij deze
alinea aan:
(1) Zie art. 39 hierna.
-ocr page 67-
43
»Het verhoor van den persoon voor wien plaatsing verzocht
»wordt, ontmoette verder bestrijding. In de wet van 1841 is
»juist, op algemeenen aandrang van deskundigen, het verbod
»om dien persoon te hooren opgenomen. Waarom, zoo vroeg
»men, wordt bij dit ontwerp juist de tegenovergestelde weg
»gevolgd? Anderen evenwel achtten dit verhoor, met \'t oog
»op mogelijke machinati�n, onmisbaar.
»Voorts werd opgemerkt, dat in het stelsel der wet den
«kantonrechter vooral de bevoegdheid moet worden verleend,
som zich door andere geneeskundigen te doen voorlichten.
»Dit zou hem meer baten, dan \'t hooren van bloedverwanten".
In de M. v. A. schreef de Regeering als antwoord hierop:
»In de M. v. T. zijn de redenen opgenoemd (zie noot 1,
»behoorende bij dit artikel) waarom \'t raadzaam schijnt de
«mogelijkheid om den persoon voor wien de machtiging ge-
»vraagd wordt, zelven te kunnen hooren".
De woorden door den rechter aantewijzen voegde de Regeering
bij de M. v. A. ook aan deze alinea toe.
Alinea 4. (1) In de afdeelingen der Kamer merkte men
bij deze alinea het volgende aan:
Aan het voorschrift: hetwelk hij onverwijld ter kennis
brengt van de rechtbank,
kan de kantonrechter op verschil-
lende wijzen gevolg geven. Hij kan het verzoekschrift met
zijne daarop geplaatste beschikkingen in originali opzenden
aan de rechtbank. Hij kan er een kopij van laten maken,
hetgeen de griffier, als de verzoeker solvent is, gaarne doen
zal, en die opzenden. Hij kan een brief aan de rechtbank
schrijven, waarin hij den inhoud van het verzoekschrift en
zijne beschikking te harer kennis brengt. Is de kantonrechter
zwaartillend, dan zal hij zijn brief zelf ter griffie der recht-
bank brengen, ten einde zeker aan de hem opgelegde ver-
plichtingen te voldoen, en den verzoeker de reiskosten laten
betalen.
De Regeering wijzigde hierop bij de M. v. A. de alinea,
zooals zij nu luidende is, waardoor nu nader omschreven
(1) De 4e alinea van dit art. luidde oorspronkelijk: �Vindt de
�kantonrechter of de president geene voldoende redenen om mach-
�tiging tot plaatsing te verleenen, zoo verklaart hij dit op \'t ver-
�zoekschrift of requisitoir, hetwelk hij onverwijld ter kenmis brengt
�van de arr. rechtbank, die daarop volgens de voorschriften van dit
�artikel in \'t hoogste ressort beslist".
-ocr page 68-
44
wordt hoe de kantonrechter of president der rechtbank te
handelen heeft bij de toezending aan de rechtbank van het
verzoekschrift of requisitoir, waarop hij verklaart geen vol-
doende redenen te vinden om machtiging tot plaatsing te
verleenen.
JJe president brengt enz. In het V. V. werd de vraag ge-
daan: waarom een hooger beroep verplichtend is, ook dan,
wanneer de verzoeker genoegen neemt met eene weigering.
Eene invoeging: s>tcnzij de verzoeker daarin berust", kwam
daarom velen wenschelijk voor. De Regeering antwoordde:
Het geval, dat de verzoeker van zijn verzoek afziet, terwijl
\'t bijna onmiddellijk na de indiening ter kennis van de i*echt-
bank is gebracht, zal wel zeldzaam zijn.
Wanneer echter de rechtbank machtiging tot plaatsing ver-
leent en de verzoeker geen uitvoering daaraan wenscht te
geven, is hierdoor niemand benadeeld.
Alinea 5. Na veertien dagen. In \'t oorspronkelijk art. was
dit 5 dagen, maar de Regeering verving dezen termijn dooi\'
dien van 14 dagen bij de M. v. A, naar aanleiding van de
volgende opmerkingen in \'t V. V.
»Van de beschikking in \'t hoogste ressort door de arr. rechtb.
«geschiedt geen beteekening aan den persoon wiens plaatsing
«verzocht is. Het komt dan echter wenschelijk voor, ook in
«verband met art. 18, al. 4, dat bij vernietiging van de eerste
«uitspraak aan den verzoeker eene expeditie wordt toegezon-
«den van de gevallen beschikking. Bij den korten termijn
«van 5 dagen moet zeer spoedig van de uitvoering worden
«werk gemaakt en men moet niet vergeten, dat men hier
«veelal te doen heeft met geringe personen, die zich moeielijk
«aan hunne dagelijksche bezigheden kunnen onttrekken en
«dat de tusschenkomst van procureurs is afgeschaft om hun
«de behandeling dier zaak te vergemakkelijken en minder
«kostbaar te maken".
Art. 18.
Opneming van een krankzinnige in een gesticht ge-
scliiedt tegen overlegging van eene expeditie der mach-
tiging tot plaatsing of, indien de uitvoering gelast is op
de minuut, op vertoon van die minuut, waarvan dan in
afwachting van de expeditie, ten spoedigste door den
-ocr page 69-
45
griffier op te zenden, onmiddellijk in het gesticht een
afschrift of uittreksel wordt genomen.
De rechter in crimineele en correctioneele zaken is be-
voegd te gelasten, dat iemand die een strafbaar feit
gepleegd heeft, dat hem wegens de gebrekkige ontwik-
keling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens
niet als misdrijf kan worden toegerekend, gedurende een
jaar in een krankzinnigengesticht worde opgenomen.
Deze opneming geschiedt tegen overlegging van een
uittreksel uit de in kracht van gewijsde gegane uitspraak
die de plaatsing beveelt.
Dit uittreksel en de expeditie van de in het eerste lid
en in de artt. 23, 24, 30, 31 en 32 bedoelde rechter-
lijke beschikkingen, moeten aan het bestuur van het
gesticht worden overgelegd; zij worden vermeld in en
bewaard bij een register, ingericht naar een daarvan door
Ons vast te stellen model.
Dit register wordt aan de inspecteurs en aan den officier
van justitie voorgelegd, zoo dikwijls zij dit verlangen.
Zie de artt. 18 en 22 der vorige wet van 1841.
Alinea 1 luidde in zijn laatste gedeelte oorspronkelijk als
volgt: waarvan dan in aftoachting van de grosse onmiddellijk
enz. als nu.
Het V. V. merkte hierbij o. m. op, wat men te verstaan
had door: y>in afwachting van de grosse" 1 "Wordt die door
den griffier ambtshalve toegezonden? De Regeering voegde
hierop bij de M. v. A. de woorden: Mloor den griffier op te
zenden"
aan \'t artikel toe.
Alinea 2. Zie art. 10 sub 2.
Zie art. 37 nieuw wetboek van strafrecht.
Alinea 4. Het V. V. zeide: In den aanhef dezer alinea zal
men, in plaats van ~»dit uittreksel", moeten lezen: »die
uittreksels".
Het afschrift of uittreksel van de minuut zal
immers ook vermeld of bewaard moeten worden.
Minder juist schijnt deze opmerking, zeide de Regeering
-ocr page 70-
46
in de M. v. A. Het uittreksel toch in \'t eerste lid vermeld,
vervalt, zoodra de expeditie der machtiging is opgezonden.
Deze expeditie wordt bij \'t register bewaard.
Alinea 5. Zie art. 369 nieuw wetboek van strafrecht.
Deze alinea wei\'d aan \'t artikel door de Regeering toege-
voegd, naar aanleiding van den wensch geuit in het V. V.
A-iiT. 19. (1)
Bij elke plaatsing van een krankzinnige in een gesticht
tengevolge van eene machtiging van den kantonrechter
of een door het openbaar ministerie genomen requisitoir
geeft in het eerste geval de kantonrechter, in het tweede
geval de officier van justitie daarvan onverwijld kennis
aan den burgemeester der laatste woon- of verblijfplaats
des krankzinnigen.
De burgemeester deelt die kennisgeving onverwijld mede
aan de bekende naaste bloedverwanten of aangehuwden,
of aan den echtgenoot, voogd of curator van den krank-
zinnige.
Alinea 1. Eene kennisgeving, wanneer de machtiging door
den kantonrechter is verleend, kwam in \'t oorspronkelijk
artikel niet voor, maar werd door de Regeering er ingebracht
naar aanleiding van eene opmerking in \'t V. V., waar men
meende, dat daarvoor dezelfde redenen bestonden.
Alinea 2. In \'t V. V. vroeg men: »Zijn de bloed- en aan-
»verwanten van avt. 11 (thans 12), of elke, van welken graad
»ook, bedoeld? Het voorschrift van zoo ruime kennisgeving
»vond bestrijding, wegens wellicht noodelooze ruchtbaarheid.
«Anderen zagen daarin juist een onmisbaren waarborg en
»wilden daarom het woord »o/"\' in den tweeden regel doen
(1) Dit art. bevat eene verbeterde redactie van art. 21 der wet
vun 1841.
Voor den burgemeester van de laatste woon- of verblijfplaats der
krankzinnigen is \'t in den regel gemakkelijker de betrekkingen des
verpleegden optesporen, dan voor den officier van justitie.
-ocr page 71-
17
«vervallen. De echtgenoot, voogd of curator toch behooren in
»de eerste plaats bij die kennisgeving in aanmerking te komen.
»zoo zeide men".
De Regeering antwoordde: «Kennisgeving aan de naaste
«bloedverwanten of den echtgenoot, voogd of curator, maar
»niet aan allen te gelijk is bedoeld. Daarom moet itof" blijven
»staan. Deze kennisgeving is geen rechterlijke akte, maareen
«waarborg van openbaarheid tegenover belanghebbenden. Het
»komt er dus niet zoo bijzonder op aan wie der naast belang-
»hebbenden haar ontvangt".
Art. 20.
Gedurende de eerste veertien dagen na iemands op-
neming houdt de geneeskundige van het gesticht of,
wanneer meer geneeskundigen daarin werkzaam zijn, die
der afdeeling waarin de opgenomene geplaatst is, dagelijks
in een daartoe bestemd register, aanteekening van zijne
bevinding.
"Van deze aanteekeningen wordt aan de inspecteurs op
hun verlangen inzage gegeven.
Na den afloop der eerste veertien dagen geschiedt gelijke
aanteekening gedurende een halfjaar, minstens wekelijks,
en daarna minstens maandelijks.
Vergelijk artt. 14 en 25 der wet van 1841.
Zie verder in de inleiding het aangeteekende bij hoofdpunt 4.
Voor de uitoefening van \'t justitieel en geneeskundig toe-
zicht op de gestichten zijn de aanteekeningen in dit artikel
omschreven wn veel belang.
Art. 21.
Van de aanteekeningen des geneeskundigen wordt uiter-
lijk drie dagen na den dag der opneming afschrift ge-
zonden aan den officier van justitie bij de rechtbank van
het arrondissement waarin het gesticht gelegen is, met
vermelding, zoo de opgenomene geene blijken van krank-
zinnigheid gegeven heeft, of hetgeen v��r zijne opneming
-ocr page 72-
48
met hem voorgevallen is, in verband met hetgeen in het
gesticht bij hem is waargenomen, zijne verdere afzonde-
ring van de maatschappij in zijn belang of in dat der
openbare orde schijnt te rechtvaardigen.
Vergelijk de artt. 14 en 25 der wet van 1841.
Zie verder de inleiding hoofdpunt 4 en art. 20 hiervoor.
De eerste alinea van \'t oorspronkelijk art. luidde aldus:
y>Van de aante�kening der geneeskundigen wordt tegen
»\'< einde van den dag, volgende op dien der opneming uf-
y>schrift"
en nu verder, zooals het nog luidende is, waarna
nog volgde:
Op gelijke wijze wordt van de aanteekeningen op den 2e
en 3C dag na dien der opneming gehouden, mededeeling ge-
daan aan denzelfden officier van justitie.
Het V. V. teekende hierbij het volgende aan:
Door vele leden werd, ook wegens de bevoegdheid bij art.
4 aan den officier van justitie toegekend, volstrekt geene
waarde gehecht aan de hier voorgeschrevene dagelijksche
mededeeling der aanteekeningen aan den officier van justitie,
evenmin als aan de bij het volgend artikel gelaste overleg-
ging der aanteekeningen aan de rechtbank. Welk nut hebben
die aanteekeningen voor bedoelde autoriteiten, tenzij zij daar-
over weder andere deskundigen raadplegen. Dat zij gehouden
moeten worden is goed, zoo ter voorkoming als ter controle
van nalatigheid en om in voorkomende gevallen aan het oor-
deel van deskundigen te worden onderworpen. De geregelde
overlegging echter geeft noodelooze schrijverij, of wat erger
is, ondeskundige inmenging. Beter ware het, ook in dit artikel,
van den geneesheer te vragen eene gemotiveerde verklaring
omtrent zijne bevinding, na de laatste drie dagen of zooveel
vroeger, wanneer hem overtuigend gebleken is dat geene
termen tot aanhouding bestaan. Een afschrift der verklarin-
gen zou dan nog kunnen worden gezonden aan den inspecteur,
die ze ten allen tijde met de aanteekeningen kan vergelijken,
ter controle van den geneeskundigen dienst in het gesticht.
De Regeering wijzigde bij de M. v. A. het art. zooals het
nu luidende is, met deze enkele opmerking, dat de opzen-
ding van de aanteekeningen uiterlijk drie dagen na den
dag der opneming voldoende is.
-ocr page 73-
49
In het V. V. werd nog gevraagd of het woord sopgenomene"
in dit en in het volgend artikel wordt gebezigd in tegen-
stelling met y>verpleegde" in art. 28 (oud), sub 2 (1). Zoo ja, wie
verleent dan het ontslag, indien van geene krankzinnigheid
blijkt en ook overigens geene termen tot aanhouding bestaan,
of wel bij spoedig ingetreden herstel. Zoo neen, kan de ge-
neesheer den opgenomene, die geene blijken van krankzin-
nigheid heeft gegeven doch dien hij nog nader wenscht te
observeeren, aanhouden ook na de drie dagen en gedurende
al den tijd, vereischt om de bij art. 28 bedoelde beschikking-
te verkrijgen? De in laatstgenoemd artikel sub 3 gebezigde
woorden y>op verzoek van", en de omstandigheid dat elders,
bijv. in art. 30 de bevoegdheid om het ontslag te yygelasten"
uitdrukkelijk aan den officier van justitie wordt toegekend,
doen hieromtrent twijfel ontstaan. Of wel ligt het in de be-
doeiing, dat de officier van justitie krachtens art. 28 (oud), sub 3,
ten allen tijde bevoegd is het ontslag te gelasten? Eenige
verduidelijking van het ontwerp op dit punt, waarin de voor-
naamste waarborg tegen rechtmatige vrijheidsberooving gelegd
is, wordt alleszins wenschelijk geacht.
"Waarop de Regeering antwoordde: »Het woord wpgenomene"
»wordt niet in tegenstelling met het woord ^verpleegde" in
»art. 28 (oud) gebezigd.
»In art. 20 en 21 (thans 24 en 22) wordt alleen gesproken
(1) Art. 28 oorspronkelijk ontwerp van wet luidde: �Het ontslag
geschiedt door het bestuur van het gesticht:
1°. op schriftelijke verklaring van den geneesheer van \'t gesticht, dat de
verpleegde geene blijken van krankzinnigheid heeft gegeven, of dat hij van
zijne krankzinnigheid genoegzaam is hersteld;
2°. op verzoek van hem op wiens aanvraag de opneming of het verblijf
in \'t gesticht het laatst verlengd is, of van hein die den verpleegde nog nader
bestaat en bij gebreke van deze op verzoek van ieder ander, die bevoegd was
de opneming te vragen ,�
3°. op verzoek van \'t openbaar ministerie.
Het ontslag wordt op het in art. 17 (thans art. 18) vermeld register aange-
teekend.
De terugkeer enz. zooals \'t ook nu nog luidt, waarna nog volgde:
Zij die op eigen verzoek in het gesticht zijn opgenomen, worden zonder het
in de vorige zinsnede vermeld overleg onmiddellijk ontslagen.
Zie voor de onderscheiding in \'t tegenwoordige art. 28 aange-
nomen tusschen verplicht\' en facultatief ontslng de aanteekening bij
dat art. op bladz. 62, 63 en 64.
4
-ocr page 74-
50
»van onlangs opgenomenen, in art. 28, 1°, daarentegen ook
»van krankzinnigen, die reeds langeren tijd verpleegd zijn.
»Indien niet blijkt dat krankzinnigheid bestaat of bij spoedig
«ingetreden herstel, wordt ontslag verleend door het bestuur
»van het gesticht, of, wanneer dit in gebreke blijft, op last
»van den officier van justitie. Daaromtrent zijn art. 28 (oud)
»en 31 duidelijk genoeg. Maar dikwijls is een tijdperk
»van drie dagen te kort om eene overtuiging te vestigen, of
»dat geval aanwezig is. De wensch van den geneesheer om
»den opgenomene ook na de drie dagen en gedurende al den
»tijd, vereischt om de bij art. 28 bedoelde beschikking te ver-
»krijgen, in observatie te houden, kan alleen een gevolg zijn
»van bij hem bestaande onzekerheid omtrent den toestand
»van den opgenomene. Die wensch moet door den officier van
«justitie, wanneer hij gegrond blijkt, ge�erbiedigd worden; in
»het tegenovergestelde geval zal deze het ontslag van den op-
y>genomenc
verlangen en zal daaraan gevolg gegeven moeten
«worden".
Aut. 22.
Binnen vier weken na de ingevolge art. 17 verleende
machtiging wordt een afschrift van de in art. 20 bedoelde
aanteekeningen met een nader verzoekschrift door een
procureur onderteekend,
of requisitoir om den opgenomene
gedurende een bepaalden tijd, die van ��n jaar niet te
boven gaande, in een krankzinnigengesticht te doen ver-
blijven, overgelegd aan de rechtbank van het arrondisse-
ment, waarin het gesticht gelegen is.
Het verzoekschrift of requisitoir gaat vergezeld van eene
gemotiveerde verklaring van den geneesheer van het ge-
sticht omtrent liet noodzakelijke of wenschelijke eener
verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.
Vergelijk de artt. 10, 15 en 19 ook in verband met art.
12 der wet van 1841.
Door een procureur onder teeltend. Verscheidene leden der
21\' Kamer meenden dat de Regeering nog meerdere formali-
teiten, voorafgaande aan de plaatsing in een gesticht, had
-ocr page 75-
51
kunnen afschaffen, zooals o. a. de telkens herhaalde verplich-
ting
tot het indienen van verzoekschriften, ook in dit artikel.
Eenmaal \'t verzoek tot plaatsing in een krankzinnigen-
gesticht gedaan en \'t verlof tot plaatsing verkregen, dan
konden de verdere bemoeiingen tot dat op \'t verzoek werd
teruggekomen, z��r goed aan \'t bestuur en den officier van
justitie worden overgelaten, zonder de belanghebbenden
telkens lastig te vallen met indiening van nieuwe verzoek-
schriften. De Regeering vond \'t regelmatiger een nader ver-
goekschrift
te vorderen, waaruit blijkt, dat de verzoeker de
verdere verpleging van den krankzinnige verlangt. Naar aan-
leiding van \'t verder bovenstaande, wenschte zij thans even
als in alle zaken, waarin bijzondere personen zich tot de
rechtbank wenden, de tusschenkomst van een procureur te
vorderen.
Overlegging afschrift aanteekening art. 20. Men vroeg in
de afdeelingen der 2C Kamer, hoe de verzoeker kon zorgen
voor de overlegging der in art. 19 (thans 20) bedoelde aan-
teekeningen, tenzij hier bepaald worde, dat door den genees-
heer, onmiddellijk na \'t verstrijken der eerste veertien dagen,
afschrift daarvan worde toegezonden.
Dergelijke zaken, zeide de Regeering, regelen zich in de
Eractijk zonder dat zij tot in de kleinste bijzonderheden
ij de wet voorgeschreven zijn. Waken de verzoekers niet
voor hunne belangen, dan komt \'t requisitoir van den
officier van justitie in plaats van \'t verzoekschrift.
Art. 23.
Over het verzoek of requisitoir kan, na verhoor van
het openbaar ministerie, (1) door de rechtbank worden
beschikt op de in art. 22 vermelde stukken.
De rechtbank kan echter nader bewijs door getuigen
of andere middelen gelasten en zelfs het verhoor van den
verpleegde bevelen.
(1) Zie aanteekening art. 28 hierna.
-ocr page 76-
52
Wordt het verhoor van den verpleegde hevolen, dan
geschiedt dit in het gesticht, al of niet in tegenwoordig-
heid van een der daaraan verbonden geneeskundigen.
Hangende het onderzoek der rechtbank, blijft de ver-
pleegde in het gesticht.
De rechtbank kan het verhoor opdragen aan een daar-
toe door haar te benoemen rechter-commissaris of aan den
kantonrechter in wiens ressort het gesticht is gelegen.
Bij gelegenheid van het verhoor van den verpleegde
kunnen tevens de geneeskundigen en andere personen,
die zich in het gesticht bevinden, als getuigen worden
gehoord zonder voorafgaande oproeping of schadeloosstelling.
De beschikking der rechtbank wordt gesteld op het
verzoekschrift of requisitoir. Zij is aan geen hooger be-
roep onderworpen.
Zij wordt niet uitgesproken, noch aan den verpleegde
beteekend.
Alinea 3. Daar sommige leden der 2e Kamer en ook de
vereeniging voor Psychiatrie meenden dat de inspecteurs de
deskundigen zijn, wier gevoelen in de eerste plaats moet
worden ingewonnen, zeide de Regeering in de M. v. A.: De
Rechtbank moet vrij blijven om te hooren wie zij wil; ver-
langt zij de inspecteurs te hooren, dan staat hieraan niets in
den weg.
Zie 3° lid art. 19, wet van 1841. Zie hoofdpunt 5 inleiding.
Alinea 4 kwam oorspronkelijk niet in \'t artikel voor, maar
nam de Regeering deze alinea op in \'t artikel, op aandrang
der 2e Kamer.
Laatste alinea. Daar uit de weglating van deze alinea
(oorspronkelijk niet in \'t artikel voorkomende) vormelijke
rechters zouden kunnen afleiden, dat de machtiging moet
worden uitgesproken, voegde de Regeering deze alinea aan
\'t artikel toe.
Vergelijk art. 16, wet v. 1841.
Vergelijk \'t voorlaatste lid met art. 19, laatste lid wet v. 1841.
-ocr page 77-
53
Art. 24.
Ten hoogste veertien en ten minste acht dagen v��r
het verstrijken van den tijd waarvoor de rechtbank
iemands verblijf in een krankzinnigengesticht heeft ver-
gund, kan aan haar een nader verzoekschrift of requisitoir
worden ingediend tot verlenging van dien tijd met ten
hoogste ��n jaar.
De officier van justitie neemt, zoo daartoe termen zijn,
een gelijk requisitoir bij de rechtbank binnen wier ressort
iemand zich krachtens art. 18, alin. 2, van deze wet, in
een krankzinnigengesticht bevindt, veertien dagen v��r
het verstrijken van een jaar, nadat die persoon aldaar
ter uitvoering van een bevel van den strafrechter is op-
genomen.
Bij het verzoekschrift of requisitoir worden overgelegd
de aanteekeningen van den geneeskundige bij art. 20
bedoeld, sedert de vorige machtiging, en daarop wordt
beschikt met inachtneming van de in art. 23 gegeven
voorschriften.
Telkens bij het verstrijken van den termijn der laatst
verleende machtiging kan op gelijke wijze eene nieuwe
machtiging worden verleend voor ten hoogste ��n jaar.
De verpleegde ten wiens aanzien machtiging tot ver-
lengd verblijf in een gesticht is verzocht, blijft daarin,
hangende het onderzoek der rechtbank.
De beschikkingen uit kracht van dit artikel gegeven
zijn niet onderworpen aan hooger beroep.
Nader verzoekschrift. Zie aangeteekende art. 22, blz. 50 en 51.
Sedert de vorige machtiging. Oorspronkelijk werd gevorderd
overlegging der bescheiden in art. 22 bedoeld, waaronder dus
ook behoorde een afschrift der aanteekeningen van de eerste
veertien dagen, bedoeld in art. 20. De 2\'\' Kamer achtte dit
-ocr page 78-
54
doelloos, waarom de Regeering de overlegging der aan-
teekeningen door den geneeskundige sedert de vorige machti-
ging. voorschreef.
Art. 25.
De krankzinnige die krachtens machtiging van den
kantonrechter, van den president, van den strafrechter of
van de arrondissements-rechtbank in een gesticht is opge-
nomen, kan zonder nadere machtiging naar een ander
gesticht worden overgebracht binnen den termijn bij de
laatst verleende machtiging gesteld.
In dat geval worden de hem betreffende stukken bij
zijne overbrenging door het bestuur van het eene gesticht
aan dat van het andere toegezonden.
Alinea 1. In antwoord op de beschouwingen over \'t nutte-
looze der aanwijzing van een bepaald gesticht reeds bij de
machtiging, zeide de Regeering dat bij de eerste opneming,
de aanwijzing van het gesticht, waarin de krankzinnige ge-
plaatst zal worden, raadzaam is, ten einde deze in \'t oog te
houden. Bij verplaatsing van \'t eene gesticht naar \'t andere
bestaat de noodzakelijkheid van aanwijzing door den rechter niet.
Art. 26.
Wie iemand die hier te lande woon- of verblijfplaats
heeft of binnen de laatste zes maanden gehad heeft, in
eene buitenlandsche inrichting voor krankzinnigen (1) doet
(1) In de Gemeentestem van 14 April 1884, n°. 1698, kwam het
volgende stuk van den heer van Schermbeek uit \'s-Gravenhage
voor, betreffende de opneming van krankzinnigen in buitenlandsche inrich-
tingen,
en waaruit tevens blijkt, dat er in \'t buitenland inrichtingen
bestaan, waarin lijders tegen een zeer matige prijs per jaar en
tevens op een veel geschikter wijze dan hier te lande kunnen
worden geplaatst, en dat het lot van veel krankzinnigen in Belgi�
dragelijker is dan hier in een gesticht.
Ook een tweede gedachte, die de heer van Schermbeek in dat
-ocr page 79-
55
opnemen, is verplicht binnen acht dagen daarvan bericht
te zenden aan den officier van justitie bij de rechtbank
van het arrondissement waarin de laatste woon- of ver-
stuk ontwikkelde, gaf mij de overtuiging, dat de opname van dat
ingezonden stuk in dit werkje wellicht zijn nut en gevolg zou
kunnen hebben dat de mededeelingen en \'t denkbeeld van den heer
van Schermbeek onder de aandacht kwamen van autoriteiten op
"t gebied van krankzinnigen-behandeling. Zie hier hoe het luidde:
\'s-�ravenhage, April 1884.
Mijnheer de Redacteur!
Meer en meer wordt hier en elders, vooral nu ter gelegenheid
van de vroeg ingetreden lente, veel acute gevallen van krankzinnig\'
heid zijn waar te nemen, het bezwaar ondervonden van de over-
bevolking in de krankzinnigengestichten. Dezer dagen moesten een
paar krankzinnigen van hier in bewaring worden gesteld, het ge-
sticht alhier was vol en in alle andere gestichten van het land, op
��n na, dat veraf was gelegen, was voor hen geen plaats te vinden.
Ik vernam bij die gelegenheid dat armlastige lijders reeds tot in de
ie klassen waren opgenomen. En er kwam mij ter ooren dat het
nieuwe Rijksgesticht te Medemblik niet dan in het najaar ter
indienststelling gereed zal zijn.
Dit alles overwegende, kreeg ik een invallende gedachte, namelijk
of in het buitenland ook te vinden ware wat hier te lande vergeefs
gezocht wordt. Ik dacht daarbij aan de groote inrichting voor
krankzinnigen-verpleging te Gheel, in Kempenland, in het Vlaamsen
gedeelte van Belgi�, niet ver van onze grenzen, waar de lijders,
naar ik hoorde en las, over het algemeen op andere wijze worden
bewaard en bewaakt dan hier, namelijk door hen te besteden bij
allerlei soort van ingezetenen, die daar schier allen, onder ge-
reglementeerd geneeskundig en administratief toezicht van regeerings-
wege, voor een goed deel hun middel van bestaan vinden in de
zorg, in en bij hun woningen, voor zoodanige lijders, die, zooveel
mogelijk, hun moeten bijstaan in hun beroep en hun huishouding.
Ik behandelde dit denkbeeld met een paar bevoegde beoordeelaars,
en deze achtten het a priori geenszins verwerpelijk en onderzoek
en overweging waard, om te geraken tot oplossing van do in deze
bestaande moeielijkheid. Ik richtte mij dientengevolge schriftelijk
tot den geneesheer-directeur der inrichting, Dr. GK H. Peeters, en
ontving van dezen spoedig een welwillend (Hollandsch) antwoord,
in hoofdzaak de mededeeling bevattende dat aldaar gelegenheid tot
plaatsing van lijders bestaat, dat aldaar eenige Nederlanders zijn
opgenomen in onderscheidene klassen en dat hij aanraadde, dat
iemand van wege het bestuur dezer gemeente zou overkomen om
de verdere inlichtingen te vragen en te ontvangen en te contrac-
teeren. Aan dezen raad is spoedig uitvoering gegeven en er is gebleken
�>
-ocr page 80-
56
blijfplaats hier te lande van den in de inrichting opge-
nomen persoon gelegen is.
Bij het bericht is gevoegd eene uiterlijk drie weken
dat aldaar voor frs. 500 per jaar (alles inbegrepen) lijders te plaatsen
zijn op een wijze die geschikt voorkomt en van dien aard dat moet
worden aangenomen dat het lot van veel krankzinnnigen daar
dragelijker is dan hier te lande in een gesticht. Te Gheel toch ge-
nieten zij meer vrijheid dan hier in opsluiting in veel gestichten,
waar wel tuinen of wandelplaatsen aan verbonden zijn, doch waar
veel immer iets aan een gevangenis doet denken. Gheel ligt aan
een spoorweg, in verbinding met de lijnen Roosendaal�Antwerpen
en Tilburg�Turnhout, en de administratie aldaar wil de lijders
hier aan de grenzen (1) doen afhalen. Het dorp ligt zeer verspreid
en maakt geen onaangenamen indruk. In de verschillende gehuchten
of deelen zijn verschillende soorten van lijders in de gezinnen inge-
kwartierd. Er is bovendien een gesticht om lijders in aftezonderen
voor welke dit tijdelijk of niet tijdelijk noodig is.
Bij aanvraag om plaatsing moet een geneeskundig attest worden
overgelegd en een lijst ingezonden met vraagpunten, bij de directie
verkrijgbaar, ingevuld door een geneesheer met den lijder bekend.
Een Nederlandsche rechterlijke machtiging is niet bepaald noodig.
De inrichting te Gheel schijnt het meest geschikt voor zoogenaamde
rustige krankzinnigen, waarmede onze gestichten in niet geringe
mate bevolkt zijn en het komt mij voor dat ze het meest is aante-
bevelen ter overbrenging van zoodanige lijders, hier reeds in ge-
stichten opgenomen. Langs dien weg zouden hier plaatsen vrij te
maken zijn voor acute, dringende gevallen.
De inrichting te Gheel schijnt om verschillende redenen navol-
ging te verdienen en het laat zich aanzien dat de tijd niet ver
meer af is dat ook door het gesticht te Medemblik niet meer in de
behoefte zal kunnen worden voorzien. Dit bedenkende, kwam nog
een andere gedachte bij mij op, die ik de vrijheid neem bij deze
aan de critiek en de overweging aantebieden.
Ik las in den laatsten tijd dat belangrijke bronnen van inkomsten
voor de maatschappij van weldadigheid hebben opgehouden te
vloeien en dat zij ongewone middelen moest te baat nemen om
hierin te voorzien. Ik zag haar koloni�n (wel te onderscheiden van
de Kijks-bedelaarsgestichten) nimmer, maar, naar wat ik er van
hoorde, moeten er bouwhoeven en arbeiderswoningen in liggen als
in de gemeente Gheel en is er landbouw en ontginning. Zou het
mogelijk en goed kunnen zijn daar een inrichting ter besteding en
bewaking van krankzinnigen te openen, tot nut der lijders en tevens
in het belang der maatschappij van weldadigheid en haar kolonisten ?
(1) Tot aan de grenzen is bier ie lande bij net transport gebruik te maken
van art. 46 der wet dd. 9 April 1878 (»M. n°. 67).
-ocr page 81-
57
v��r de opneming afgegeven, onderteehende en met redenen
omkleede verklaring
(1) van een ter plaatse bevoegd
goneeskundige, waaruit blijkt dat de opneming wensche-
lijk was.
Het begin van dit artikel luidde oorspronkelijk:
»Wanneer een Nederlander eenen landgenoot, die hier, enz."
zooals \'t thans nog luidt, waarbij het V. Y. aanteekende:
Waartoe deze verplichting beperkt tot den Nederlander?
Vloeit hieruit voort, dat den in Nederland gevestigden vreem-
deling tot die kennisgeving niet is gehouden? De Regeering
achtte deze opmerking juist en wijzigde de redactie.
Binnen acht dagen daarvan bericht te genden. Oorspron-
kelijk las men hiervoor: y>binnen acht dagen daarvan kennis
te geven".
Op grond dat \'t de bedoeling was, dat de kennis-
geving binnen acht dagen ontvangen moet zijn, wijzigde de
Regeering de redactie.
Van een ter plaatse bevoegd geneeskundige. In \'t eerste ont-
werp stond: »van een daartoe bevoegd geneeskundige" waar-
bij men in de afdeelingen der 2" Kamer vroeg: Wordt in
deze alinea bedoeld een hier te lande bevoegd geneeskundige,
of ook een daartoe bevoegd geneeskundige in \'t land waar
de plaatsing geschiedt?
De Regeering deze opmerking juist achtende, wijzigde de
alinea zooals zij nu luidt, waaruit dus blijkt, dat bedoeld is
een hier te lande bevoegd geneeskundige.
§ 4.
Verlof en ontslag uit een krankzinnigengesticht.
Zie de inleiding hoofdpunt 4.
Art. 27.
Door den geneeskundige of, zoo er meer zijn, door den
eersten geneeskundige van een gesticht kan aan ieder die
daarin is opgenomen, met toestemming van hem die de
(1) Zie het aangeteekende bij art. 16, Ie lid.
-ocr page 82-
58
opneming heeft verzocht, verlof worden verleend om het
gesticht voor een bepaalden tijd te verlaten. Ingeval de
verpleegde onder vaderlijke macht, voogdij of curateele
staat, is daartoe ook de toestemming van den vader, of
zoo deze ontbreekt, van de moeder, van den voogd of
den curator noodig.
Het ingaan van het verlof en de terugkeer in het
gesticht worden op het in art. 18 vermelde register aan-
geteekend.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding.
Alinea 1 luidde oorspronkelijk: Op voorstel van den ge-
neesheer van het gesticht kan aan ieder, die daarin is opge-
nomen, met voorkennis van hem, die de opneming heeft ver-
zocht, verlof ivorden verleend om \'t gesticht voor een bepaalden
tijd te verlaten.
In het V. V. vroeg men: »aan wien stelt de geneesheer dat
»verlof voor? Wie verleent het? Vermoedelijk het bestuur van
»het gesticht, doch dit blijkt niet uit de bewoordingen van
»het artikel.
«Ofschoon voorkennis van hem, die de opneming verzocht
»heeft, als voorwaarde van een te verleenen verlof wordt
»gesteld, wordt niet voorzien in het. geval, dat die verzoeker
«overleden is. Evenmin blijkt hoe gehandeld zal worden, als
«die persoon niet instemt met het verlof.
De Regeering antwoordde: »de eerste geneeskundige van het
«gesticht verleent het verlof met toestemming van hem, die
«de opneming verzocht heeft. Dit is thans duidelijk uitgedrukt,
en daarbij is de bepaling gevoegd dat, ingeval de verpleegde
nondcr vaderlijke macht, voogdij of curateele staat, tot het
«verlof ook de toestemming van den vader, of, zoo deze ont-
«breekt, van de moeder, of van den voogd of den curator
«noodig is. Indien geen instemming met het verlof wordt
«verkregen, blijft de verpleegde in het gesticht tot zijn her-
«stel. Het verlof kan alleen verpleegden betreffen wier toestand
»reeds aanmerkelijk is verbeterd, zoodat de geneeskundige
«grond heeft om spoedig herstel te verwachten. Het verlof is
«eene proefneming hoe de verpleegde zich houdt, wanneer
«hij tijdelijk in het maatschappelijk leven is teruggekeerd.
-ocr page 83-
59
»Heeft hij gedurende den verloftijd geene teekenen van krank-
«zinnigheid meer gegeven, dan wordt hij als hersteld ontsla-
»gen. Dit verlof bij wijze van proefneming wordt thans reeds
»zeer dikwijls verleend; het schijnt echter regelmatiger dit
»onderwei\'p bij deze wet te regelen.
Uit het bovenstaande blijkt naar ik meen ten duidelijkste
de bedoeling der le alinea van dit artikel.
Art. 28.
Ontslag wordt verleend door het bestuur van het
gesticht:
1°. op schriftelijke verklaring van den geneeskundige
of, zoo er meer zijn, van den eersten geneeskundige van
het gesticht, dat de verpleegde geene blijken van krank-
zinnigheid heeft gegeven, of dat hij van zijne krankzin-
nigheid genoegzaam is hersteld.
2°. op verlangen van het openbaar ministerie ;
Ontslag kan worden verleend door het genoemde bestuur:
3°. op verzoek van hem, op wiens aanvraag de opne-
ming geschied, of het verblijf in het gesticht het laatst
verlengd is, of, bij ontstentenis van dezen, op verzoek
van een anderen bloedverwant of aangehuwde, bedonld bij
art. 12 en in beide gevallen met de toestemming van de
in art. 27 genoemde personen.
4°. wanneer de overeenkomst krachtens welke de lijder
in het gesticht is opgenomen, niet wordt nageleefd en
de schuldenaar zonder gevolg is in gebreke gesteld om
te betalen.
Het ontslag wordt op het in art. 18 vermelde register
aangeteekend.
De terugkeer in de maatschappij wordt door het bestuur
geregeld in overleg met hem op wiens aanvraag de opne-
ming geschied, of het verblijf in het gesticht het laatst
-ocr page 84-
GO
verlengd is, of, bij ontstentenis van dezen, met iemand
dergenen die bevoegd waren de opneming te vragen of,
bij gebreke hunner medewerking, met den burgemeester
van de laatste woon- of verblijfplaats des verpleegden,
en zoo die woon- of verblijfplaats niet bekend is, met
den burgemeester der gemeente waar liet gesticht gelegen
is. Bij het ontslag van hen die op eigen verzoek in het
gesticht zijn opgenomen, wordt het in de vorige zinsnede
vermeld overleg niet vereischt.
De sub 1 en 2 geven de redenen aan, welke tot verplicht
ontslag
en de sub 3 en 4 die, welke tot facultatief ontslag
kunnen leiden.
Sub 2. Openbaar Ministerie. Bij de beantwoording van
eene vraag in \'t eindverslag der le Kamer zeide de Regeering
bij de openbare beraadslaging o. a. het volgende: »Opart. 28,
»n°. 2, wordt gesproken van ^openbaar ministerie", terwijl de
»wet elders spreekt van y>den officier van justitie". Deze aan-
j>merking is maar gedeeltelijk juist; want ook in andere
«artikelen wordt eveneens van openbaar ministerie gesproken,
»bijv. in de artt. 19, 23 en 33. De vraag echter, waarop het
«hier aankomt, is alleen deze, of met art. 28, waarbij hetont-
«slag wordt geregeld, uitsluitend de officier van justitie wordt
«bedoeld.
»Dat kan ik niet geheel bevestigen. De ambtenaar van het
«openbaar ministerie bij het kantongerecht heeft niets met de
»zaak te maken. Die treedt alleen op, waar het overtredingen
«betreft. Het kan echter voorkomen, zoolang er onderscheid
«bestaat tusschen crimineel en correctioneel, dat de procureur-
«generaal met de zaak te maken heeft.
«Daarom geloof ik dat de uitdrukking openbaar ministerie
«niet onjuist is gekozen.
«Al ware het trouwens, dat alleen de officier van justitie
«bij de uitvoering van dit artikel betrokken is, is de uitdruk-
«king nog niet onjuist; het is altijd het openbaar ministerie.
«Ik meen echter dat terecht de meer algemeene uitdrukking
«gebruikt is om te voorkomen dat de procureur-generaal er
«geheel buitengesloten zij.
«Stel, dat iemand veroordeeld is tot eene correctioneele straf
-ocr page 85-
61
»en hij wordt na de veroordeeling krankzinnig en gedurende
«eenigen tijd in een gesticht verpleegd, dan kan de procureur-
«generaal te recht meenen, dat hij, hersteld zijnde, zijn
«overigen straftijd moet ondergaan".
Sub 3. Of, bij ontstentenis van dezen, op verzoek enz. Deze
woorden kwamen in \'t oorspronkelijk art. niet voor, maar
luidde daar \'t laatste gedeelte: of van hem die den verpleeg-
de nog nader bestaat, en bij gebreke van deze op verzoek van
ieder ander, die bevoegd was de opneming te vragen.
In \'t V. V. las men: Wat verstaat men onder de woorden:
y>bij gebreke van deze"! Men zou alleen in de uiterste nood-
zakelijkheid de bevoegdheid ook aan anderen willen toekennen.
Bij de derde alinea werd de wensch uitgesproken, dat dit
overleg
in de eerste plaats geschiede met hem, op wiens aan-
vi\'aag het ontslag heeft plaats gehad.
Naar aanleiding van deze opmerking verving de Regeering
deze woorden door de tegenwoordige, terwijl zij bij de toe-
voeging der woorden en in beide gevallen enz. nog opmerkte,
dat dit laatste noodig voorkwam, omdat in \'t geval sub 3
verondersteld wordt, dat de krankzinnige niet hersteld is.
Sub 4 Dit gedeelte van \'t artikel kwam in \'t oorspi-onkelijk
wetsontwerp niet voor. In \'t V. V. las men echter: »Men
«vroeg of deze gronden voor te geven ontslag limitatief moeten
«worden opgevat, zoodat bij voorbeeld door een bestuur geen
«krankzinnige mag ontslagen worden, voor wiens verpleging
«men weigert te betalen". In \'t gew. wetsontwerp voegde de
Regeering nu deze bepaling aan \'t artikel toe.
Verder las men nog in \'t V. V.: «Moet er geen termijn
«worden bepaald, binnen welken in allen gevalle het ontslag
s>moet worden verleend.? In de Belgische wet (art. 43) is daar-
«voor acht dagen gesteld, nadat aan de belanghebbenden
«schriftelijk kennis is gegeven".
De Regeering achtte zoodanige termijn niet noodig. "Ver-
zuimen, zoo zeide zij, de familiebetrekkingen, na daartoe te
zijn aangemaand, den ontslagen verpleegde aftehalen, dan zal
het bestuur hem wegzenden. Indien daarvoor een termijn
werd bepaald (die bij de herziening der Belgische wet zelfs
van acht tot vijf dagen is verminderd) dan zou dit voor de
familiebetrekkingen tot ongelegenheid kunnen leiden, die wel
bereid zijn den verpleegde te komen afhalen, maar door ver-
schillende omstandigheden de gelegenheid daartoe binnen den
termijn missen.
-ocr page 86-
02
lid. De terugkeer enz. Zie art 23, wet van 1841,. met
betrekking tot de uitbreiding, die \'t tweede lid van dat artikel
heeft verkregen bij \'t hier aangehaalde 4° lid. De Regeering
zeide daarbij in de M. v. T. Hierdoor wordt de regeling van
den terugkeer van herstelde krankzinnigen in de maatschap-
pij gemakkelijker gemaakt, ingeval overleg met de personen,
die daartoe het eerst in aanmerking komen, om eenigerlei
oorzaak onmogelijk is.
Bij de openbare beraadslaging van \'t artikel in de 2e Kamer
stelde de heer v. Gennep voor om de woorden na sub 2,
ontslag kan worden verleend door het genoemde bestuur, te
laten vervallen en dus geen onderscheid te maken tusschen
ontslag dat verplichtend is en ontslag dat kan worden verleend
maar ook geweigerd worden, alhoewel juist die afscheiding in
\'t artikel was aangebracht dooi- de Regeering op voorstel van
den heer van der Kaaij. De eerstgenoemde afgevaardigde zeide
o. a. tot toelichting van zijne wijziging: »Het brengen in de
«gestichten � wanneer \'t niet op last is van den rechter �
»is eene volkomen vrijwillige daad. Iemand behoeft niet te
»worden opgesloten, tenzij in geval van razernij, wanneer hij
«gevaarlijk is voor de openbare orde. Wanneer nu hij, op
»wiens verzoek de pati�nt in \'t gesticht is gebracht, hem
»terug verlangt, dan moet aan zijn verzoek worden voldaan,
«alleen ��n geval uitgezonderd, en dat is voorzien bij art. 28
»(thans 29), het geval dat de pati�nt werkelijk gevaai\'lijk is
»voor de openbare orde.
«Maar, door nu de uitzondering, die in art. 28 (thans 29)
»is neergeschreven, te generaliseeren in art. 27 (thans 28),
«door \'t ontslag facultatief te stellen, wanneer \'t gevraagd
«wordt, handelt men zijn inziens niet juist".
De Regeering antwoordde hierop, «dat de heer v. Gennep
«zich vergiste; in de 2 door hem bedoelde gevallen moet
«\'t ontslag betrekkelijk facidtatief zijn. De zaak is deze: in
»nu. 1 is \'t geval voorzien, dat iemand genezen is en uit dien
«hoofde moet worden ontslagen; in n°. 2 \'t geval dat de
«officier van justitie, \'t geen natuui\'lijk in \'t belang van de
«openbare orde zal geschieden, \'t ontslag eischt; maar in n°. 3
«hebben wij \'t geval dat \'t ontslag wordt verzocht door iemand
«op wiens aanvrage de pati�nt in \'t gesticht geplaatst is. Nu
»is \'t mogelijk dat die persoon op dat oogenblik niet meer
«gezag op de wettelijke zorg over den patien heeft. Daardoor
«zouden verschillende moeielijkheden kunnen ontstaan, want
-ocr page 87-
63
»\'t zou mogelijk wezen dat er bezwaar tot ontslag moest
«gemaakt worden. Het is beter, dat \'t bestuur van \'t gesticht
»zich daaromtrent eenig oordeel voorbehoudt. Het geldt hier
»natuurlijk een niet genezen lijder, en in dit geval eischt
»dunkt mij, de voorzichtigheid, dat \'t bestuur niet tot ontslag
»verplicht is. N°. 4, waarbij de afgevaardigde niet heeft stil-
»gestaan, moet bepaald facultatief zijn, en dient om recht te
»geven aan den eigenaar van een particulier krankzinnigen-
«gestieht. Wanneer bijv. het kostgeld voor een pati�nt niet
«meer betaald wordt, dan moet hij \'t recht hebben om hem
«te ontslaan; wil hij hein echter uit liefdadigheid of met de
«gedachte het geld later toch te zullen bekomen, in zijn ge-
»sticht houden, dan staat hem dit vrij".
De heer v. Gennep erkende nu, dat in \'t geval sub 4, het
ontslag facultatief kan zijn, doch niet in \'t geval sub 3, want
volgens die bepaling zou \'t bestuur willekeurig kuunen vast-
houden een krankzinnige tegen den wil van degene, die
hem in \'t gesticht plaatsten, en handhaafde zijn amendement,
waarop de Regeering \'t opnieuw met kracht verdedigde en
daarbij nog zeide: »Wij hebben hier te doen met een niet
«genezen krankzinnige en het kan bedenkelijk zijfi dien on-
»voorwaardelijk over te geven aan dengene op wiens verzoek
»hij geplaatst is en wiens qualiteit misschien reeds heeft op-
«gehouden, of als het een neef geweest is, op verzoek van een
»oom die zijn nadere bloedverwant is en \'t met meer recht
«kan vragen; \'t kan iemand wezen, die niet den minsten
«waarborg geeft, dat voor den persoon behoorlijk gezorgd zal
«worden. Niemand zal in den regel er op gesteld zijn, zich
«met de zorg voor een niet genezen krankzinnige te belasten;
«maar \'t tegendeel kan toch met verkeerde oogmerken \'t geval
«zijn en daarom moet 3°. altijd facultatief wezen".
De heer v. Gennep repliceerde hierop nog en merkte verder
op: dat n°. 3 uitdrukkelijk verwijst naar art. 27, waarbij de
toestemming gevorderd wordt van alle personen, die gewoon
gezag over iemand uitoefenen (zie laatste gedeelte alinea 1,
art. 27). Hij geloofde dus dat er geen gevaar bestaat, dat
onbevoegden zich van een krankzinnige zullen meester
maken, terwijl art. 29 voorziet in \'t geval, dat er wegens
de persoonlijkheid van den krankzinnige gevaar bestaat.
Volgens zijn voorstel zou nu voldoende tegen misbruik worden
gewaakt, terwijl bij \'t Regeering\'s voorstel, eene krankzinnige
kan teruggehouden worden, die door zijn wettigen vertegen-
-ocr page 88-
()i
woordiger wordt teruggevraagd, zonder dat er eenig gevaar
bestaat wegens de persoonlijkheid van den krankzinnige en
zonder dat iemand dit kan beletten. Want \'t bestuur zegt dan
eenvoudig: volgens art. 28 kan ik het wel doen, maar ik
doe \'t niet. Hierop werd de wijziging van Gennep in stem-
ming gebracht en verworpen met 29 tegen 23 stemmen.
Het geheele artikel werd hierop zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Art. 29.
Over het verleenen van ontslag in ieder der gevallen
in art. 28 sub 2°, 3° en 4° vermeld, geeft de genees-
kundige, of, zoo er meer zijn, de eerste geneeskundige
van het gesticht, vooraf schriftelijk advies aan het bestuur.
Zoo dat advies de verklaring inhoudt, dat het ontslag
niet kan plaats hebben zonder gevaar voor stoornis van
de openbare orde of voor ongelukken, zendt het bestuur
van het gesticht die verklaring met het verzoek aan den
officier van justitie bij de rechtbank in wier ressort het
gesticht gelegen is.
De officier vraagt onmiddellijk na ontvangst dezer stuk-
ken de beslissing der rechtbank, die, op zijn requisitoir
recht doende, in het hoogste ressort bf het onslag beveelt
na zich verzekerd te hebben dat de noodige maatregelen
genomen zijn om het gevaar voor stoornis van de open-
bare orde of voor ongelukken te verhoeden, bf bepaalt
dat het ontslag, uls gevaarlijk, niet binnen den termijn der
laatste machtiging
zal geschieden.
Zoolang de rechtbank beraadslaagt, wordt het gevraagd
ontslag niet verleend. De rechtbank kan v��r hare be-
slissing een nader onderzoek bevelen; het tweede lid en
de volgende zinsnede van art. 23 zijn daarbij van toe-
passing.
Duurt het gevaar voor stoornis van de openbare orde
-ocr page 89-
65
of voor ongelukken voort na het verstrijken van den in
het 3e lid van dit artikel vermelden termijn, zoo is art.
30 van toepassing.
Zie art. 26 wet van 4841.
Alinea 2. In \'t V. V. las men: »De bepaling dezer alinea,
�»dat de rechtbank, als zij verdere verpleging beveelt, gehouden
y>zal zijn te bepalen dat het ontslag niet binnen den termijn
t>der laatste machtiging mag geschieden,
vond bestrijding,
»omdat voor dien tijd verdere beterschap zeer mogelijk is.
»Eene andere redactie kwam daarom wenschelijk voor".
De Regeering zeide: «Indien de rechtbank zich vereenigt
»met het gevoelen van den geneeskundige dat het ontslag
»binnen den bedoelden termijn gevaarlijk is, kan zij wel niet
»anders beslissen, dan dat het binnen dien termijn geen plaats
»zal hebben. Het is niet duidelijk welke andere redacte hier-
»voor zou worden verlangd".
De vraag of het ontslag ook behoort te kunnen worden
geweigerd op grond van het belang van den krankzinnige
zelf,
werd zeer verschillend beantwoord. Sommige leden
wenschten de mogelijkheid van weigering op dien grond;
anderen bestreden die, omdat die de opneming verzoekt ook
ontslag moet kunnen vragen.
Weigering van \'t ontslag wegens het belang van den
krankzinnige, kan alleen plaats hebben op grond dat de
krankzinnige gevaarlijk is voor zich zelven, zeide de
Regeering.
Alinea 2 en 3. In deze alinea\'s komt nu duidelijk uit, dat
de Rechtbank \'t ontslag kan bevelen, ook al bestaat er over-
eenkomstig de verklaring van den geneesheer gevaar voor de
openbare orde of voor ongelukken, mits slechts de noodlge
maatregelen
genomen zijn, om ook buiten \'t gesticht, deze
nadeelige gevolgen te voorkomen.
Alinea 3. Binnen den termijn der laatste machtiging. Door
de bijvoeging dezer voorwaarden wordt de tot nu toe bestaande
opvatting onmogelijk, alsof bevel als hier bedoeld, de verdere
jaarlijksche aanvragen tot machtiging om verlenging van
verblijf onnoodig zou maken.
De rechtbank kan enz. Alinea 4. Deze bepaling werd tot
meerdere waarborg in \'t artikel opgenomen.
5
-ocr page 90-
6G
Art. 30.
Wanneer de termijn in het eerste lid van art. 22 ge-
steld, of die voor welke de plaatsing krachtens deze wet
is verleend, verstreken is, geeft het bestuur van het ge-
sticht binnen acht dagen hiervan kennis aan den officier
van justitie in wiens ressort het gesticht gelegen is.
Die officier beveelt onmiddellijk na ontvangst dier ken-
nisgeving, of nadat hem op andere wijze van het ver-
strijken van den bedoelden termijn blijkt, indien geen
nader verzoek aan de rechtbank is ingediend, het ontslag,
tenzij dit niet zonder gevaar voor stoornis van de open-
bare orde of voor ongelukken kan geschieden.
Zoo het bestaan van dat gevaar blijkt uit eene met
redenen omkleede verklaring van den geneeskundige, of
zoo er meer zijn, van den eersten geneeskundige van het
gesticht, requireert de officier, in de hiervoren omschreven
vormen, de machtiging der rechtbank tot verder verblijf
van den krankzinnige in een gesticht.
Zie art. 24 der vorige wet van 1841.
Alinea 2. In \'t V. V. zeide men: «Volgens deze alinea ver-
»leent de officier van Justitie het ontslag, -»temij dit niet
�>sonder gevaar voor stoornis van de openbare orde of voor
y>ongelukken kan geschieden."
Waaruit zal dit laatste kunnen
«opgemaakt worden ?
»Het antwoord geeft het laatste lid van liet artikel. Maar
«volgens deze redactie zal de officier het ontslag bevelen, wan-
sneer er geene verklaring van den geneesheer aanwezig is.
«Dit ware onvoorzigtig. Men leze daarom liever: » Wanneer
Miit eene met redenen omkleede verklaring voor den deskun-
y>dige van het gesticht blijkt, dat dit zonder gevaar
enz. kan
» geschieden"
De Regeering achtte de hierboven voorgestelde wijziging
onaannemelijk.
Het is geheel iets anders te verklaren dat dit gevaar bestaat
-ocr page 91-
07
en daarom het ontslag niet moet plaats hebben, dan te ver-
klaren, dat dit gevaar niet bestaat. De geneeskundigen der
gestichten zouden daardoor vaak in groote moeielijkheden
geraken.
Art. 31.
Bevindt de officier van justitie dat een verpleegde in
een krankzinnigengesticht op onwettige wijze is opge-
nomen of gehouden, zoo beveelt hij diens onmiddellijk
ontslag, tenzij dit niet zonder gevaar voor stoornis van
de openbare orde of voor ongelukken kan geschieden, in
welk geval het 3e lid van art. 30 van toepassing is.
Treft de officier\' van justitie in een gesticht een ver-
pleegde aan die, ofschoon daarin op grond van eene
rechterlijke machtiging verblijvende, naar zijn oordeel
niet meer krankzinnig is, dan kan hij diens ontslag alleen
bevelen zoo de geneeskundige, of zoo er meer zijn, de
eerste geneeskundige van het gesticht daarmede instemt.
Bij gemis van die instemming vraagt de officier de
beslissing der rechtbank, die vooraf den geneesheer van
het gesticht hoort, en een nader onderzoek kan bevelen;
het tweede lid en de volgende zinsneden van art. 23 zijn
daarbij van toepassing.
Zie art. 25 der vorige wet van 1841.
§ 5-
Beheer der goederen van verpleegden in een krankzinnigen-
gesticht en hunne onder curateelestelling.
Zie de inleiding hoofdpunt 5.
De wettelijke opheffing der verplichte curateele, die reeds
naar men meende te weten, feitelijk niet altijd wordt toege-
past, vond bij de meerderheid der 2e Kamer instemming. Ook
-ocr page 92-
68
de vereenvoudiging der procedure tot plaatsing onder curateele
van hen, die in een krankzinnigengesticht worden verpleegd,
werd in beginsel goedgekeurd. Met de toepassing echter van
dit beginsel bij het ontwerp, konden verscheidenen zich niet
vereenigen. De bestaande procedure, welke voor een groot
deel, zij het ook in eenigszins gewijzigden vorm wordt gehand-
haafd, heeft blijkbaar het oog op de curateele van hen, die
nog niet in een krankzinnigengesticht zijn geplaatst. Dat te
hunnen behoeve groote voorzorgen worden genomen tegen
misleiding der justitie, volgt uit den aard der zaak. Ten
behoeve van hem echter, die in een gesticht is geplaatst;
zijn al die voorzorgen bij de plaatsing, of althans na de
rechterlijke machtigingen, bedoeld bij artt. 22 en 23, (thans
23 en 24) reeds genomen, en het klinkt zonderling dat ten
aanzien van een verpleegde aan wien bereids op grond van
krankzinnigheid, krachtens rechterlijke machtiging zijne per-
soonlijke vrijheid gedurende een jaar is ontnomen en nog
voor hoogstens een jaar zal ontnomen worden, zoovele voor-
zorgen worden vereischt, om hem ook het beheer zijner
goederen te ontnemen. Men meende dat, bij gebleken nood-
zakelijkheid om in dat beheer te voorzien, de behoefte aan
curateele te zijnen aanzien geene vraag meer behoorde te zijn,
en de nadere tusschenkomst der rechterlijke macht zich uit-
sluitend behoefde te bepalen tot het uitspreken der curateele
en het aanwijzen van den persoon, aan wien zij zou worden
toevertrouwd.
Te meer wenschte men op dergelijke vereenvoudiging aan
te dringen, omdat alle zoogenaamde waarborgen voor den
krankzinnige �f een ongunstigen invloed op zijn toestand
zullen uitoefenen, �f in de practijk in eene onwaardige schijn-
vertooning zullen ontaarden. Het betoog der Regeering op
art. 33 (thans art. 34) tot verdediging der gehandhaafde
waarborgen, stuit af op den bewezen toestand van krankzin-
nigheid, waarin de belanghebbende, blijkens de verleende
rechterlijke machtiging, verkeert. Acht men het bewijs van
dien toestand niet geleverd door het bestaan dier machtiging,
dan ware in de opsluiting zelve eene rechtslaesie gelegd,
waarbij die der curateele in het niet verzinkt.
Volgens art. 34 der Belgische wet op de verpleging van
krankzinnigen kunnen alle handelingen, verricht door iemand
gedurende den tijd dat hij in een krankzinnigengesticht is
verpleegd, op grond van krankzinnigheid worden bestreden.
-ocr page 93-
69
Vooi\'al met het oog op art. 502 Burgerlijk Wetboek (2), en nu
de verplichte curateele te hunnen aanzien wordt afgeschaft,
achtte men het wenschelijk eene soortgelijke bepaling in dit
wetsontwerp te zien opgenomen.
Tegenover het voorstel van de afschaffing der verplichte
curateele werd echter ook de meening verdedigd, dat ieder,
�die in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd, krachtens
beschikking van de rechtbank, krachtens art. 22 (thans 23)
onder curateele moet worden gesteld en over hem een
curator en toeziende curator moet worden benoemd. Z��
alleen, meende men, kon behoorlijk voor zijne belangen
worden gewaakt.
Aitr. 82.
leder meerderjarige die ter zake van krankzinnigheid �
in een gesticht is geplaatst, verliest het beheer over zijne
goederen en over die van anderen, indien hem dit mocht
zijn opgedragen.
Op de verbintenis door hem aangegaan is art. 1367
van het Burgerlijk Wetboek (1) toepasselijk.
Wat de artikelen 501 en 502 van het Burgerlijk Wet-
boek (2) betreft, staat hij gelijk met iemand, wiens curateele
verzocht of verleend is.
(1)  Art. 1366 B. W. Onbekwaam om overeenkomsten te treilen zijn
1°. minderjarigen;
2°. die onder curateele gesteld zijn;
3°. gehuwde vrouwen, in de gevallen bij de wet voorzien, en in
iii\'t algemeen alle degenen, aan wie de wet het aangaan van zekere
«vereenkomsten verboden heeft.
Art. 1367 B. "W. De bij het vorige artikel onbekwaam verklaarde
personen kunnen mitsdien tegen hunne verbindtenissen opkomen in
.alle gevallen, waarin dat vermogen niet bij de wet is uitgesloten.
De personen, die bekwaam zijn om zieh te verbinden kunnen zich
geenszins beroepen op de onbekwaamheid der minderjarigen, onder
�curateele gestelden, en getrouwde vrouwen, met welke zij gehandeld
hebben.
(2)   Art. 501 B. W. Alle handelingen, welke mochten hebben
plaats gehad v��r het verleenen der curateele, op grond van on-
noozelheid, krankzinnigheid of razernij uitgesproken, zullen kunnen
-ocr page 94-
70
Dit artikel kwam in \'t oorspronkelijk ontwerp van wet
niet voor, maar werd naar aanleiding van de beschouwingen
in de afdeelingen der 2c Kamer bij de M. v. A. ingelascht.
(Zie algemeene beschouwingen dezer paragraaf en de aan-
teekening bij art. 33 hierna.)
Alinea 1. Bij de openbare beraadslaging van \'t artikel in
de 2e Kamer, stelde de heer van der Kaaij voor om aan
\'t eerste lid toetevoegen:
y>Hij is onbevoegd voogd, toeziende voogd, curator of toe-
~» ziende curator te zijn".
Deze afgevaardigde merkte daarbij \'t volgende op.
»Nu de verplichting om personen, die gedurende eenigen
»tijd in een gesticht werden verpleegd, onder curateele te
«stellen is vervallen, moet nog meer worden gewaakt niet
«alleen voor de belangen dier personen, maar ook voor hen
«wier belangen zij geroepen zijn waar te nemen.
«In het voorloopig verslag is gezegd dat niet alleen moet
«voorzien worden in het beheer der goederen van hen die in
»een gesticht worden verpleegd, maar dat ook moest worden
«gedacht aan het geval, dat die verpleegden zelven zijn voogd,
ttoesiende voogd, curator
of toeziende curator.
»De Regeering heeft, aan dien wensch tegemoetkomende,
«dit artikel uitgebreid, zoodat nu wordt gelezen: »Iedermeer\'-
y>derjarige die ter zake van krankzinnigheid in een gesticht
y>is geplaatst, verliest het beheer over zijne goederen en over
�»die van anderen, indien hem dit mocht zijn opgedragen".
«Maar wat zal nu den toestand zijn? Iemand komt in een
«gesticht, en blijft daar jaren zonder onder curateele te zijn
«gesteld. Hij is voogd, toeziende voogd, curator of toeziende
^curator,
en verliest de bevoegdheid, om de goederen van
«anderen te beheeren. Hij verliest dus het beheer over de
«goederen van den persoon, die onder zijne voogdij of curateele
«staat. Maar wie zal dan die goederen beheeren ? In dat geval
worden vernietigd, indien de oorzaak der curateele blijkbaar bestond,
op het tijdstip, waarop die handelingen verricht zijn.
Art. 502 B. W. Na iemands dood, kunnen de door hem verrichte
handelingen, de uiterste wilsbeschikkingen alleen uitgezonderd, op
grond van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij, niet worden
bestreden, dan in geval van curateele v��r zijn overlijden mocht
zijn verleend of verzocht geworden, ten ware het bewijs der kwaal
uit de bestredene handeling zelve voortvloeide.
-ocr page 95-
71
«voorziet het artikel niet. Men komt daardoor in deze onhoud
«bare positie, dat de voogd of curator van iemand in een
«krankzinnigengesticht is geplaatst, maar niet onder curateele
«gesteld is, en dus voogd of curator blijft. Er is dus niemand
«die voor den minderjarige of onder curateele gestelde kan
«optreden.
«Derhalve is de bepaling noodzakelijk, dat de meerderjarige
«die ter zake van krankzinnigheid in een gesticht is geplaatst,
y>anbevoegd is, voogd, toeziende voogd, curator of toeziende
DCurator
te zijn".
De Regeering bestreed deze toevoeging op grond dat zij
buiten de grenzen dezer wet valt en meer in \'t Burgerlijk
Wetboek te huis behoort. De heer van der Kaaij wederlegde
de bedenkingen der Regeering, welke in haar antwoord nog-
maals er op wees dat deze toevoeging buiten \'t kader der
wet gaat en wat de voogdij betreft onnoodig is, daar art. 431
Burgerlijk Wetboek (1) voorziet in \'t geval, dat een voogd zijne
betrekking niet kan waarnemen. Hierna trok de afgevaardigde
zijn amendement in.
Alinea 3. Deze alinea kwam in \'t gewijzigd ontwerp van
wet niet voor, maar werd aan \'t artikel toegevoegd op voor-
stel van den heer Dijkmeester op grond, dat dit artikel de
verpleegden in een krankzinnigengesticht reeds wat twee
onderwerpen betreft, gelijk stelt met hen, die onder curateele
zijn gesteld en daar z. i. deze zaak hier in haar geheel be-
handeld kon worden, meende hij; dat ook zij, die in een
krankzinnigengesticht verpleegd worden, wat de artt. 501 en
502 B. W. (2) betreft, gelijk moesten gesteld worden met hen
die onder curateele zijn gesteld.
Later zeide hij nog tot toelichting van zijn amendement:
«De bepaling van art. 502 geeft bij niet aanneming van
«mijn amendement aanleiding tot dezen vreemdsoortigen toe-
«stand. Een krankzinnige wordt in een gesticht opgenomen
»en sterft daarin; na zijn dood blijkt dat hij v��r zijne plaat-
(1)   Art. 431 B. W. Wanneer de voogdij opengevallen of door de
afwezigheid van den voogd verlaten is, zal de toeziende voogd, op
straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, de be-
noeming van eenen nieuwen voogd moeten doen bewerkstelligen, en
verplicht zijn inmiddels alle zoodanige daden van voogdij te ver-
richten, welke geen uitstel kunnen lijden.
(2)  Zie blz. 67.
-ocr page 96-
72
»sing in het gesticht door koop en verkoop zijne goederen
»voor een zeer geringen prijs heeft vervreemd: die handeling
»kan niet vernietigd worden, ofschoon bewezen wordt dat hij
«tijdens het plaats vinden der handeling reeds krankzinnig
»was. Wordt daarentegen het amendement aangenomen en
»dus de verpleegde gelijk gesteld met den onder curateele ge-
»stelden, dan treedt de opneming in het gesticht in de plaats
»van de uitgesproken curateele".
Hierna werd het artikel zonder hoofdelijke stemming goed-
gekeurd.
Ongetwijfeld vermeerdert mijn inziens de toevoeging van
de 3,le alinea aan dit artikel, op voorstel van den heer Dijk-
meester, zijne volledigheid ten zeerste en zal \'t in de praktijk
nu des te minder aanleiding geven tot verschil van opvatting.
Art. 33.
Indien het noodzakelijk is, om in het geheel ofgedeel-
telijk beheer der goederen van een verpleegde in een
krankzinnigengesticht of in de waarneming zijner belangen
in welk opzicht ook te voorzien, wordt een provisioneele
bewindvoerder benoemd door de rechthank van het arron-
dissement zijner laatste woon- of verblijfplaats, en bij
gebreke van woon- of verblijfplaats hier te lande, door
die van het arrondissement waarin het gesticht gelegen is.
Die benoeming geschiedt op verzoek van hen die be-
voegd zijn de opneming in het gesticht te vragen of van
andere belanghebbenden, of zoo dezen stilzitten, op requisi-
toir van het openbaar ministerie, hetwelk overigens altijd
moet worden gehoord.
De vrouw kan tot provisioneele bewindvoerster voor
haren man benoemd worden.
De bewindvoerder kan geene andere daden dan van
zuiver beheer verrichten tenzij op machtiging des kanton-
rechters. Die machtiging wordt alleen verleend om ge-
wichtige redenen en na verhoor of behoorlijke oproeping
-ocr page 97-
73
der vier naaste bloedverwanten of aangehuwden en van
den echtgenoot, zoo zij er zijn.
De bepalingen van de artt. 2 en 4 der wet van 18
April 1874 {Staatsblad n°. 68) zijn op deze machtiging
des kantonrechters van toepassing, behoudens de in laatst-
gemeld artikel voorkomende bepaling omtrent de vacati�n
der kantonrechters, welke vervallen is door art. 3 der
wet van 9 April 1877 {Staatsblad n°. 73).
De bevoegdheid van den provisioneelen bewindvoerder
houdt op wanneer de verpleegde uit het gesticht is
ontslagen in een der gevallen in art. 28, sub 1°. en
2°. (1), vermeld, alsmede wanneer een curator over hem
is aangesteld, en de provisioneele bewindvoerder op wettige
wijze van dit een of ander in kennis is gesteld.
Vergelijk art. 28 der wet van 1841, in verband met de
artt. 1 en 2 der wet van 18 A.pril 1874 {SM. n°. 68).
In het V. V. las men: »Er bestaat geene wetsbepaling,
�»dat de verpleegde in een krankzinnigengesticht het beheer over
y>eijne goederen verliest.
Eene uitdrukkelijke bepaling werd
»echter noodig geacht. Zie art. 32 hiervoor. Bij dit artikel
»is niet voorzien in het geval, dat de persoon, die in een
«krankzinnigengesticht verpleegd wordt, zelf is voogd, toe-
y>siende voogd, curator
of toeziende curator. Eene voorziening
«daaromtrent scheen echter hoogst wenschelijk".
Zie aanteekening art. 32, alinea 1 hiervoor.
Alinea 1. Provisioneele bewindvoerder. Op de vraag in \'t
V. V. waarom of hier niet eenvoudig stond: ^bewindvoerder^\',
daar een definitieve toch niet benoemd wordt, antwoordde de
Regeering: dat \'t woord y>provisioneele" behouden moet
(1) Art. 28, sub 1 en 2: Ontslag wordt verleend door \'t bestuur van
\'t gesticht:
lo. op schriftelijke verklaring van den geneeskundige, of, zoo er meer
zijn, van den eersten geneeskundige van \'t gesticht, dat de verpleegde geene
blijken van krankzinnigheid heeft gegeven, of dat hij van zijne krankzinnig^
Jieid genoegzaam is hersteld;
2°. op verlangen van \'t openbaar ministerie.
-ocr page 98-
74
blijven. Wanneer toch later de verpleegde onder curateele
gesteld mocht worden, treedt de curator in plaats van den
provisioneelen bewindvoerder.
Verband le en 4e alinea. Op de vragen in \'t V. V. of
\'t aanbevelenswaardig is, dat de mindere rechter de bevoegd
heid van den door den hoogeren rechter benoemden bewind-
voerder kan uitbreiden en of vereeniging en uitbreiding in
��ne hand niet wenschelijker ware, antwoordde de Regeering:
dat die opmerkingen in \'t algemeen juist mogen zijn, maar
dat daartegenover de bedenking staat dat hier geheel dezelfde
motieven bestaan om deze beslissingen aan den kantonrechter
op te dragen, als bij de wet van 18 April 4874 (Stbl. n°. 68)
hebben gegolden ten aanzien der goederen van minderjarigen.
Laatste alinea. Welke rechtsverhouding bestaat er tusschen
den voorloopigen bewindvoerder en den verpleegde bij \'t ver-
laten van \'t gesticht? zoo vroeg men in \'t V. V. De Regee-
ring voegde hierop bij \'t gewijzigd ontwerp deze alinea in
overeenstemming met art. 33 der Belgische wet op \'t krank-
zinnigenwezen, aan dit artikel toe.
Art. 34.
Indien het na de eerste machtiging tot verlengd ver-
blijf uit kracht van art. 24 verleend, noodzakelijk is, dat
een verpleegde in een krankzinnigengesticht onder cura-
teele wordt gesteld, hetgeen, zoo niet andere daartoe
bevoegden dit tijdig vragen, ook buiten de gevallen be-
doeld in art. 489 Burgerlijk Wetboek (1), door het openbaar
ministerie (2) kan worden gerequireerd, worden de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen met de
volgende wijzigingen:
1°. bij het verzoekschrift wordt geene opgave van ge-
tuigen vereischt; geene andere bewijsstukken behoeven te
worden overgelegd dan eene door den geneeskundige of»
._______                                          O
(1)  Zie blz. 76.
(2)  Zie aanteekening art. 28 hiervoor.
-ocr page 99-
75
zoo er meer zijn, door den eersten geneeskundige van het
gesticht afgegeven verklaring waaruit de voortdurende
staat van krankzinnigheid blijkt, benevens een afschrift
der laatste rechterlijke machtiging tot verblijf in het ge-
sticht, voor zoover de curateele wordt aangevraagd bij
eene andere rechtbank dau die de machtiging heeft verleend;
2°. wanneer de sub n°. 1 vermelde stukken zijn over-
gelegd, houdt de rechtbank het bij art. 492 (1) van het
Burgerlijk Wetboek bedoelde verhoor;
S°. de beteekening bedoeld bij art. 493 van dat Wet-
boek (1) kan geschieden aan het bestuur van het gesticht
ingeval een aan het gesticht verbonden geneeskundige
aan den deurwaarder verklaart, dat de beteekening aan
den verpleegde in persoon voor dezen schadelijk wezen
zou. Die verklaring wordt dan in het exploit vermeld en
door den geneeskundige onderteekend, een en ander op
straffe van nietigheid van het exploit;
4°. de bij art. 493 en art. 497 van het Burgerlijk Wetboek
bedoelde (1) (2) verhooren hebben plaats in het gesticht en
zoo noodig in tegenwoordigheid van een daaraan verbon-
den geneeskundige; het 5de en 6de lid van art. 23 zijn
daarbij van toepassing;
5°. na afloop van het verhoor doet de rechtbank uit-
spraak zonder nadere oproeping van partijen, onverminderd
hare bevoegdheid om ingevolge art. 494 van het Burger-
lijk Wetboek (2) een getuigenverhoor te bevelen;
6°. de beteekening aan den krankzinnige van het vonnis
of arrest waarbij curateele verleend wordt geschiedt aan
hem in persoon, of, in het geval sub 3 voorzien op de
aldaar voorgeschreven wijze;
(1)  Zie noot bladz. 77.
(2)  Zie noot bladz. 78.
-ocr page 100-
76
7°. de schriftelijke conclusi�n van het openbaar
ministerie kunnen op het verzoekschrift gesteld worden.
Zie hoofdpunt 5 der inleiding:
De procedure tot onder curateelestelling, van hen, wier
langdurige verpleging in een krankzinnigengesticht na her-
haalde rechterlijke machtiging en onder alle waarborgen dei-
wet een krachtig vermoeden tot krankzinnigheid oplevert is
bij de bepalingen van dit artikel aanmerkelijk verminderd.
Ook buiten de gevallen bedoeld in art. 489 Burg. Wctb. (1). Deze
woorden kwamen in \'t oorspronkelijke artikel niet voor, maar
nadat in \'t v. v. de wenschelijkheid was uitgesproken om de
bepaling van bedoeld art. B. W. buiten werking te stellen
voor hen, die zich in een gesticht bevinden, ter voorkoming
van twijfel, redigeerde de Regeering de eerste alinea van dit
artikel bij \'t gew: ontwerp, zooals zij thans luidt, waardoor
de beperking, in dit artikel vervat niet toepasselijk is op de
bovenbedoelde verpleegden.
Sub 4. (4) De Regeering lichtte deze bepaling in hare
M. v. T. als volgt toe:
»Om het vermoeden, waarin deze afwijkingen van het alge-
»meen recht hare rechtvaardiging vinden, te doen gelden, is
»het v��r alles noodig, dat over het feit, waaraan de wet dit
«vermoeden verbindt, geen twijfel besta. Dat feit is, zooals reeds
»werd opgemerkt, het voortgezet verblijf in een krankzinnigen-
»gesticht krachtens herhaalde rechterlijke machtiging. Van
»die machtiging moet dus blijken, wanneer de curateele wordt
«aangevraagd bij eene andere rechtbank dan die welke eerst-
»gemelde heeft verleend. De rechter kan, ook na afloop van
»het verhoor des krankzinnigen, getuigen hooren ter nadere
«inlichting. (Zie art. 494 B. W. (2) en hieronder sub. 5).
»Het laat zich echter aanzien, vooral met het oog op het
(1)   Art. 489 B. \\V. Indien, ingeval van razernij, de curateele niet
is verzocht door de personen, in het vorig artikel omschreven, is het
Openbaar Ministerie daartoe verplicht.
Ingeval van onnoozelheid of krankzinnigheid, kan de curateele
insgelijks door het Openbaar Ministerie worden gevorderd tegen
iemand, die noch echtgenoot, noch bekende bloedverwanten binnen
het koninkrijk heeft.
(2)  Zie bladz. 78.
-ocr page 101-
77
»vijfde lid van art. 22 sub 4 (thans art. 23 sub 4), ook hier
»van toepassing verklaard, dat een afzonderlijk getuigenverhoor
«zelden zal worden gelast. De opgave van getuigen reeds dade-
»lijk bij het verzoekschrift, door art. 491 van het B. W. (1) in
>>het algemeen voorgeschreven, schijnt dus in dit geval eene
anuttelooze formaliteit".
Sub 2. (2) Deze bepaling werd door de Regeering toegelicht
als volgt:
»Het geldt hier eene noodzakelijke afwijking van art. 492
»B. "W. (2) Het voortgezet verblijf in het krankzinnigengesticht,
»in verband met het laatste bij het verzoekschrift overgelegde
»advies van den geneesheer, dat daarvoor goede gronden be-
»staan, levert een krachtig vermoeden op voor het bestaan van
«voortdurende krankzinnigheid, en dan moet het den rechter
»niet vrijstaan de verdere instructie der zaak af te snijden op
»grond, dat d� inhoud van het request hem niet van genoeg-
szaam gewicht voorkomt om aan het verzoek verder gevolg
»te geven".
Sub 3. (3) De M. v. T. zeide bij deze bepaling:
»De beteekening van het verzoekschrift en van het in art.
»493 van het B. W. (3) vermelde verslag aan den krankzinnige in
»persoon, kan voor hem schadelijke gevolgen hebben. Blijkt
»dit door eene verklaring van den geneesheer aan den exploi-
(1)   Art. 491 B. W. De daadzaken, waaruit van de onnoozelheid,
krankzinnigheid, razernij of verkwisting kan blijken, moeten bij het
verzoekschrift bepaaldelijk worden opgegeven, en daarbij worden
gevoegd zoowel de bewijsstukken, als eene opgave der getuigen.
(2)   Art. 492 B. W. Indien de Rechtbank van oordeel is dat die
daadzaken genoegzaam gewichtig zijn om tot curateele te kunnen
aanleiding geven, zal zij de bloedverwanten of aangehuwden moeten
hooren.
(3)   Art. 493 B. "W. De rechtbank zal, na verhoor of behoorlijke
oproeping van de personen, bij het vorig artikel aangeduid, dengenen
wiens curateele verzocht is, moeten ondervragen; wanneer deze buiten
staat mocht zijn om zich te kunnen verplaatsen, zal de ondervraging
in zijne woning moeten geschieden, door een of meer daartoe be-
noemde rechters, door den Griffier vergezeld, en, in alle gevallen,
in tegenwoordigheid van het Openbaar Jlinisterie.
De ondervraging zal niet vroeger plaats kunnen hebben, dan nadat
zoowel het verzoekschrift als het verslag, bevattende de door bloed-
verwanten geuite gevoelens aan dengenen, wiens curateele verzocht
is, zullen zijn beteekend geworden.
-ocr page 102-
78
»teerenden deurwaarder, dan behoort geene zoodanige beteeke-
«ning plaats te hebben.
«Daartegen bestaat te minder bezwaar, omdat de rechter
«altijd in de gelegenheid is, bij het verhoor van den verpleegde
»na te gaan, of het verzoekschrift en het verslag te zijner
«kennis zijn gebracht, en, zoo neen, hem den hoofdzakelijk en
«inhoud daarvan mede te deelen".
Sub 4. (1) In de M. v. T. las men: «Het verhoor van den
«verpleegde moet in alle gevallen blijven een element van
»de procedure tot onder curateele stelling.
«Iemand te stellen buiten het beheer van en de beschikking
«over zijne goederen, hem de vrije uitoefening zijner burger-
«lijke rechten, te ontnemen, is eene zaak van zoo groot ge-
»wicht, dat de rechter daartoe niet mag overgaan, zonder hem
«in zijne belangen te hebben gehoord, of althans al hetmoge-
«lijke tot dat einde te hebben in het werk gesteld. Het ver-
«hoor mag daarom niet bloot facultatief zijn, maar overigens
«zijn daarop de bepalingen van art. 22 (thans art. 23) van
«toepassing".
En zoo noodig. Deze woorden kwamen in \'t oorspronkelijk
art. en ook in \'t gew. ontwerp niet voor, maar bij de open-
bare beraadslaging in de 2e kamer van dit artikel vond de
heer A. Mackay de imperatieve bepaling, dat \'t verhoor altijd
in tegenwoordigheid van een geneeskundige moet plaats hebben,
te streng, nadeelig voor den krankzinnige en tevens te veel
pressie op hem uitoefenende. Naar aanleiding dezer opmerking
laschte de Regeering bovenstaande woorden in sub 4. Be ge-
neesheer moet nu dus slechts bij het verhoor tegenwoordig zijn,
als de rechter zulks verlangt.
Sub 5. (2) Deze bepaling werd aldus door de Regeering
toegelicht: «Deze bepaling bevat eene afwijking van art.
(1)   Art. 497 B. W. Ingeval van beroep, kan de hoogere rechter,
zoo daartoe gronden zijn, dengenen wiens curateele is verzocht, op
nieuw ondervragen of doen ondervragen.
(2)  Art. 494 B. \\V. Indien de rechtbank, na verhoor of behoor*
lijke oproeping van de bloedverwanten of aangehuwden, en na ver-
hoor van dengene wiens curateele verzocht is, oordeelt genoegzaam
te zijn ingelicht, zal zij, zonder eenige verdere formaliteiten, op het
verzoekschrift kunnen beschikken; in het tegenovergestelde geval,
zal zij het hooren van getuigen bevelen ten einde de aangevoerde
daadzaken tot klaarheid te brengen.
-ocr page 103-
79
«496 van het B. W. (3) dat eene contradictoire behandeling
»ter terechtzitting wil. Conclusi�n moeten dan worden ge-
»nomen, en pleidooien kunnen, zoo partijen dit verlangen,
»worden gehouden. Hier kan, mits aan de volledigheid der
«instructie niets ontbreke, het debat tusschen partijen ver-
»vallen. De rechter zal dus, na het verhoor van den ver-
»pleegde, zonder verdere formaliteit uitspraak doen.
»Intusschen wordt hem de bevoegdheid gelaten om, zoo hij
»zich door dat verhoor en door de bij die gelegenheid ontvan-
»gen berichten van personen, die zich in het gesticht bevinden,
»niet genoegzaam ingelicht acht, nog een nader getuigenver-
»hoor te bevelen, alvorens eene eindbeslissing te nemen".
Sub 6. De M. v. T. teekende bij deze bepaling aan:
»Het gevaar, dat de beteekening van het vonnis voor den
«krankzinnige nadeelige gevolgen zou kunnen hebben, wordt
«zooveel mogelijk geweerd door de tegenwoordigheid van den
«geneesheer. De bevoegdheid tot beteekening aan liet bestuur
«mag hier niet, zooals in sub 3, worden gegeven. Immers de
«mogelijkheid mag niet bestaan, dat het vonnis of arrest in
«kracht van gewijsde ga, zonder dat alle middelen rechtens
«zijn uitgeput om hem, wiens curateele daarbij is uitgesproken,
«bekend te maken met deze aan app�l of cassatie onderworpen
«uitspraak".
Art. 35.
Van de benoeming van provisioneele bewindvoerders,
van de verleende onder curateelestelling en van de be-
noeming van curators en toeziende curators wordt binnen
drie dagen na de dagteekening der stukken waarbij zij
plaats hebben, door de griffiers der arrondissements-
rechtbanken, en der kantongerechten bij brief kennis ge-
geven aan het bestuur van het gesticht waarin de krank-
zinnige wordt verpleegd.
(3) Art. 496 B. W. Het vonnis op een verzoek om curateele zal
niet anders dan in eene openbare terechtzitting kunnen worden uit-
gesproken, na verhoor of behoorlijke oproeping der partijen en op
de conclusi�n van het Openbaar Ministerie.
-ocr page 104-
80
Die brief wordt bij het in art. 18 vermeld register
bewaard, nadat daarin van den zakelijken inhoud aantee-
kening is gehouden.
Zie het aangeteekende bij art. 4: verplichting tot het geven
van inlichtingen.
§ 6.
Strafbepalingen.
Art. 36.
Met gevangenisstraf van een dag tot zes maanden of
geldboete van vijftig cent tot zeshonderd gulden wordt
gestraft:
1°. hij, die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of
eene vordering krachtens deze wet of eenig ter uitvoering
daarvan gegeven voorschrift gedaan, hetzij door een in-
spectear, hetzij door een ambtenaar belast met of bevoegd
verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare
feiten;
2°. hij die opzettelijk eenige handeling der onder 1°.
genoemde ambtenaren, ter uitvoering van deze wet of
eenig krachtens haar gegeven voorschrift ondernomen,
belet, belemmert of verijdelt;
3°. hij die een krankzinnigengesticht opricht zonder
Onze vergunning of daarin krankzinnigen blijft verplegen
nadat die vergunning is ingetrokken;
4°. hij aan wiens schuld te wijten is, dat iemand zonder
de vereischte machtiging in een gesticht voor krankzin-
nigen is opgenomen of dat een verpleegde niet wordt
ontslagen, wiens ontslag krachtens eene der bepalingen
van de artt. 28 tot en met 31 dezer wet behoort te
geschieden.
-ocr page 105-
81
Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen
twee jaren zijn verloopen sedert de schuldige wegens
hetzelfde misdrijf onherroepelijk is veroordeeld, kunnen
de straffen met een derde worden verhoogd.
Zie art. 282 nieuw wetboek van strafrecht.
Zie art. 184 nieuw wetboek van strafrecht.
Sub 1. Het niet opvolgen van eene enkele aanmaning van
een inspecteur is niet strafbaar. Er is hier alleen sprake
van het niet nakomen van een bevel of vordering krachtens
deze wet of eenig ter uitvoering daarvan gegeven voorschrift.
Sub 2 werd in dit artikel bij \'t gewijzigd ontwerp opgenomen,
naar aanleiding van eene opmerking in \'t V. V. en luidde
toen: i>hij die opzettelijk een der onder 1°. genoemde ambte-
naren verhindert in de handelingen krachtens deze wet door
hen te verrichten, behoudens zwaardere straffen in geval van
gewelddadig verzet;
doch op voorstel van den heer v. d. Kaarj
geredigeerd, zooals zij nu luidende is, hetgeen geschiedde om
haar redactie in overeenstemming te brengen met art. 184
nieuw wetb. van strafr.
Sub 3 vormde oorspronkelijk met sub 4 een afzonderlijk
artikel, waarin de boete gesteld was op 50 cent tot f 300.
In de 2° Kamer wenschte men de hier bedoelde personen
onbevoegd te zien verklaard om als bestuurders optetreden.
De Regeering achtte dit niet noodig.
Sub 4. Zie begin sub 3.
Art. 37.
Met geldboete van vijftig cent tot driehonderd gulden
worden gestraft de bestuurders van krankzinnigenge-
stichten die:
1°. nalaten de vereischte kennisgeving aangaande de
opneming, verplaatsing, verlof, ontslag of overlijden van
een krankzinnige te doen aan het bevoegd gezag met in-
achtneming van de wettelijke voorschriften;
6
-ocr page 106-
82
2°. bij de opneming van krankzinnigen nalaten zich te
doen overleggen de bij de wet gevorderde stukken;
8°. nalaten de in de wet genoemde registers te houden
overeenkomstig de wettelijke voorschriften;
4°. tot een ontslag overgaan in strijd met de wette-
lijke voorschriften, of indien een aangevraagd ontslag niet
zonder gevaar voor stoornis van de openbare orde of
voor ongelukken geschieden kan, nalaten daarvan de ver-
eischte verklaring te zenden aan het bevoegd gezag.
Geene straf wordt uitgesproken tegen den bestuurder
van wien blijkt, dat de overtreding buiten zijn toedoen
is gepleegd.
Vergelijk de artt. 570 en 571 ontwerp wetboek van straf-
i\'echt, staatscommissie van 1875.
Zie bij sub 1 art. 283 wetboek van strafrecht (nieuw).
Zie \'t aangeteekende bij art. 17, alinea 3, bl. 42 en 43.
Slotbepaling Zie art. 51 nieuw wetboek van strafrecht.
Ten aanzien der feiten in dit artikel genoemd behoeft niet
van opzet te blijken.
Art. 38.
Met geldboete van vijftig cent tot driehonderd gulden
wordt gestraft:
1°. hij die nalaat aan het bevoegd gezag met inacht-
neming van de wettelijke voorschriften te doen de in
art. 3, eerste lid, voorgeschreven aangifte en het in art. 26
voorgeschreven bericht;
2°. de geneeskundige verbonden aan een krankzinnigen-
gesticht die nalaat, met inachtneming van de wettelijke
voorschriften, de aanteekeningen te houden of te verzen-
den, of de verklaringen op te maken bij deze wet voor-
geschreven
-ocr page 107-
83
Vergelijk de artt. 570 en 571 ontwerp wetboek van straf-
recht, staatscommissie van 1875.
Zie inleiding laatste gedeelte: »Wanneer die persoon enz?\'
Dit artikel bevatte in \'t gewijzigd wetsontwerp nog een
lid luidende:
3e. y>Mj, die zonder voldoende reden weigert, of nalaat te
^verschijnen voor den rechter die zijne oproeping heeft bevolen,
yihetzij als bloedverwant of aangehuwde, echtgenoot, voogd of
y>curator, hetzij als deskundige, in een der gevallen in deze
y>wet vermeld",
hetwelk er naar aanleiding van eenen daartoe
geuiten wensch in \'t V. V. werd aan toegevoegd.
De heer v. d. Kaaij stelde bij de openbare beraadslaging
in de 2° Kamer voor om sub 3 te vervangea door sub 4 van
art. 36, op welk laatste artikel hij had voorgesteld sub 4 te
laten vervallen. Door de intrekking van dit laatste amende-
ment, na de wijziging door de Regeering in haar voorstel
gebracht, kon zijn amendement op art. 38 niet ongewijzigd
blijven, waarom hij toen voorstelde sub 3 van dit artikel
geheel te doen vervallen, in plaats van het door eene andere
bepaling te doen vervangen.
De Regeering, er prijs op stellende dat sub 3 gehandhaafd
bleef, bestreed het voorstel van der Kaaij, er bijvoegende,
dat \'t evenwel bestemd is om naderhand bij de invoering
van het wetboek van strafr. te verdwijnen, daar \'t strafbaar
feit dan zal vallen onder art. 445 van dat wetboek.
Maar wat was het groote bezwaar waarom de heer v. d.
Kaaij dit lid, hetzij wilde vervangen door een ander sub van
een vorig artikel, hetzij geheel wilde laten wegvallen, namelijk
dit: dat de boete van f 300 niet in overeenstemming was
met \'t beginsel bij gemeld wetboek aangenomen, daar die
volgens dat wetboek slechts f 60 mag bedragen.
De Regeering vond dit bezwaar niet groot, daar. de rechter
toch in den regel niet juist de hoogste boete zou eischen.
Na repliek van den heer v. d. Kaaij werd het amendement
v. d. Kaaij aangenomen met 41 tegen 9 stemmen, zoodat
sub 3 van art. 38 hierdoor verviel.
Het art. werd hierna zonder hoofdelijke stemming aange-
nomen.
Art. 39.
Met geldboete van vijftig cent tot zestig gulden word
-ocr page 108-
84
gestraft hij die. in een der gevallen in deze wet vermeld,
wettelijk als bloedverwant, aangehuwde, echtgenoot, voogd,
curator of deskundige opgeroepen, wederrechtelijk wegblijft.
Dit artikel werd op voorstel van den heer van der Kaaij
in de wet gebracht, nadat eene eenigszins anders geredigeerde
bepaling in \'t vorige artikel op voorstel van denzelfden af-
gevaardigde was vervallen. Zie \'t aangeteekende bij art. 38
hiervoor.
§ 7.
Voorschot en verhaal van kosten.
Art. 40.
Door den Staat worden bij gebreke van tijdige betaling
op andere wijze, als voorschot voldaan de kosten, voort-
vloeiende uit:
1°. het, bij sluiting van een krankzinnigengesticht op
Onzen last, overbrengen van krankzinnigen naar andere
gestichten volgens het zesde lid van art. 9 en hunne
opneming en verpleging aldaar;
2°. de overbrenging naar en de opneming en verpleging
in een gesticht van krankzinnigen omtrent wie het onze-
ker is door wien de kosten moeten worden gedragen of
wier plaatsing of verdere verpleging ingevolge deze wet
geschiedt op requisitoir van het openbaar ministerie;
3°. het vervoer en de verpleging, waar ook, van krank-
zinnigen op bevel van den burgemeester of die hem ver-
vangt, in bewaring gesteld in spoed vereischende gevallen
ingevolge deze wet.
Deze kosten worden door den Staat verhaald:
a. op de bestuurders der gestichten, indien de uitgaat
het gevolg is van nalatigheid of verzuim hunnerzijds ;
-ocr page 109-
85
en anders:
b.  op de inkomsten en bezittingen van den verpleegde,
«n voor zoover deze daartoe ontoereikend zijn;
c.    op zijne bloed- of aanverwanteu die naar de artt.
377 (1), 378 (2) en (3) 383 van het Burgerlijk Wetboek
tot zijn onderhoud verplicht zijn;
d.  op de gemeente die volgens de wet tot regeling van
het armbestuur de verplegingskosten van den krankzinnige
heeft te voldoen.
De kosten die niet verhaald kunnen worden op de
wijze sub b en c van dit artikel vermeld, worden be-
schouwd als voor armen te zijn gedaan.
De kosten van verpleging in het Rijksgesticht worden
aan de personen of gemeenten sub b, c en d genoemd,
in rekening gebracht.
De M. v. T. tot dit niet onbelangrijk artikel luidde als
volgt:
»De ervaring heeft geleerd, dat besturen van krankzinnigen-
»gestichten niet zelden ongeneigd zijn, personen in verpleging
»op te nemen zonder vooraf verzekerd te zijn van de voldoe-
»ning der verplegingskosten. Is deze voorzigtigheid met het
»oog op de financi�le belangen van het gesticht niet te mis-
»prijzen, zij heeft het nadeel, dat de krankzinnigen somtijds
(1)  Art. 377 B. W. Schoonzoons en schoondochters moeten insge-
lijks, en in dezelfde gevallen, aan hunne schoonouders onderhoud
verschaffen, doch deze verplichting houdt op:
1°. wanneer de schoonmoeder tot een tweede huwelijk is overge-
gaan;
2°. wanneer diegene der echtgenooten, door wien de zwagerschap
bestond, en de kinderen, uit deszelfs huwelijks-vereeniging met den
anderen echtgenoot gesproten, overleden zijn.
(2)  Art. 378 B. "VV. De verplichting, welke uit de bepalingen der
twee voorgaande artikelen voortvloeien, zijn wederkeerig.
(3)  Art. 383 B. W. Natuurlijke en wettelijk erkende kinderen zijn
onderhoud aan hunne ouders verschuldigd.
Deze verplichting is wederkeerig.
-ocr page 110-
86
«weken, ja maanden van de doeltreffende verpleging in het
«krankzinnigengesticht verstoken blijven, en zij belemmert
«de handelingen van het openbaar ministerie in de gevallen
«waarin dit plaatsing in een gesticht heeft te requireeren.
»Deze moeielijklieden zouden zich, werd daarin niet voor-
«zien, nog in verhoogde mate doen gevoelen, wanneer het
«ontwerp tot wet was verheven, wegens de ruimere bevoegd-
«heid, die daarbij ook blijkens de in dit artikel vermelde
«handelingen, aan het openbaar gezag wordt toegekend."
»Als ��nig afdoend middel om de bestaande bezwaren voor
«het vervolg te voorkomen en om de geregelde werking van
«onderscheidene belangrijke bepalingen van het wetsontwerp
»te verzekeren, wordt nu voorgesteld, dat de hierbedoelde
«kosten, bij gebreke van tijdige betaling op andere wijze, door
«den Staat zullen worden voorgeschoten en op de in dit artikel
«omschreven wijze verhaald. Ten gevolge van deze bepaling
«mag men aannemen, dat in de praktijk het verzoek om voor-
«schot gelden zal worden gedaan, en alzoo eene heilzame
«preventieve werking van den maatregel zal worden onder-
«vonden".
Hieruit blijkt mijn inziens reeds z��r voldoende het doel
van dit artikel.
b en c. In \'t V. V. las men: «De afwijking van het be-
«ginsel, in art. 26 der armenwet (1) gehuldigd, dat de kosten
«van verpleging van onvermogende krankzinnigen door de
«gemeente gedragen worden, vond in eene afdeeling bestrij-
»ding. Volgens de voorgestelde bepaling zullen die kosten thans
«moeten worden verhaald op zelf minvermogende bloed- en
«aanverwanten."
Hierop werd in de M. v. A. door de Reg. gezegd:
»Op deze soort van kosten is het algemeene voorschrift van
«art. 52 (2) der wet tot regeling van het armbestuur toepas-
(1)  Art. 26 wet van 28 Juni 1854, tot regeling van het armbestuur,
le gedeelte: De kosten, voortvloeiende uit het overbrengen van
arme krankzinnigen naar en hunne verpleging in gestichten voor
krankzinnigen, voor zooverre die niet uit de fondsen dier gestichten
zelve moeten worden bestreden, of daarin niet door de kerkelijke of
bijzondere weldadigheid wordt voorzien, worden voldaan uit de
fondsen der burgerlijke gemeenten, waar de verpleegde woonplaats
hebben en, indien die woonplaats binnen \'t Rijk niet te vinden is,
uit \'s Rijks schatkist.
(2)  Art. 52 wet van 28 Juni 1854, tot regeling van het armbestuur:
-ocr page 111-
S7
«selijk; aan art. 26 van die wet wordt niet gederogeerd."
d. Op de vraag in \'t V. V.: Zou niet volgens deze bepaling
kunnen beweerd worden, dat op de gemeente, waarin het
gesticht gelegen is, de kosten kunnen verhaald worden,
welke
men zoowel onbillijk als ondoenlijk achtte, terwijl men daar-
voor duidelijk, wenschte aangewezen de gemeente, waar de
krankzinnige v��r mijne opneming woonde, antwoordde de Reg.:
«De gemeente waarin het gesticht gelegen is kan niet be-
«doeld zijn, tenzij die tevens de gemeente is, waar het domicilie
uvan den krankzinnige was v��r zijne opneming in het ge-
»sticht. De aanhaling in het artikel van de wet tot regeling
»van het armbestuur schijnt geen twijfel ten deze over te laten".
Bij de openbare beraadslaging in de 2e Kamer stelde de
heer Donner voor om achter litt. d. te doen volgen: de kosten,
onder
en in dit artikel opgenoemd, kunnen niet ver-
verhaald worden op kinderen, die begeerd h�bben en in de ge-
legenhcid waren hunne krankzinnige ouders zonder gevaar
in hunne eigene woning te verplegen
en zeide tot toelich-
ting van deze wijziging: «Volgens art. 2 van het wetsontwerp
»komen krankzinnige ouders onder het toezicht van den Staat,
«zoodat hunne kinderen beroofd worden van hun natuurlijk
«recht om hunne ongelukkige ouders te verplegen zonder
«inmenging van den Staat. Maar volgens litt. c. van art. 38
«(thans art. 40) zullen nochtans de kosten der Staatsver-
«pleging op die kinderen worden verhaald, en dit acht ik
«tegen alle recht en billijkheid.
«In de vorige zitting heb ik den Minister toegestemd, dat
«er zulke ontaarde kinderen zijn, gelijk er ook zulke onna-
«tuurlijke ouders worden aangetroffen, die hunne ongelukkige
«lijders verwaai\'loozen, ja mishandelen; maar ik ben niet zoo
«pessimistisch dat ik zoude meenen dat het grootste deel der
«kinderen, voor zooverre zij daartoe in staat zijn, ongenegen
Alle verdere onderstand aan armen, waaronder belooning van arbeid
niet wordt verstaan, kan door het burgerrijk, kerkelijk of bijzonder
bestuur, voor welks rekening de verstrekking plaats had, renteloos
worden verhaald:
a. indien de ondersteunde tot de teruggaaf daarvan in staat ge-
raakt, op hem zelven;
6. op zijne bloed- of aanverwanten die, krachtens de artt. 376 en
volgg. van het Buhgerlijk Wetboek, tot zijne alimentatie zijn ver-
plicht.
-ocr page 112-
88
»zou zijn hunne ouders in hunne eigen woningen, te verplegen.
«Ik ken ouders die hunnen kinderen hebben verzocht, zoo zij
»ooit in dien treurigen toestand mochten komen, hen zoolang
«mogelijk onder eigen op- en toezicht te houden.
«Aan die bede zou volgens het ontwerp geen gehoor mogen
»gegeven worden, en toch zouden de kinderen nog het toezicht
»van den Staat moeten betalen. Dit noem ik de eene onbillijk-
«heid op de andere stapelen, en hiertegen is mijn amendement
«gericht.
«De Reg. achtte de premisse van dezen afgevaardigde geheel
«ongegrond steunende op geen enkel artikel van het wetsont-
»werp, want daarin komt geen woord voor met de betrekking
som iemand te beletten ten zijnen huize een krankzinnigen
»vader of moeder liefderijk te verplegen. Er is all��n voorge-
«schreven dat het Staatstoezicht over krankzinnigen zich uit-
«strekt over de zoodanigen, van wier verpleging volgens art. 3
»bij den burgemeester aangifte moet worden gedaan.
«Mocht er van verwaarloozing of mishandeling blijken, of
«wel mocht zoodanige krankzinnige zich in zulk een toestand
«bevinden, dat hij gevaarlijk voor de omgeving is, dan treedt
«de overheid tusschenbeide, en dan is ook den kinderen de
«verplichting opgelegd om aangifte te doen. Dan is natuurlijk
«ook het binnentreden in de woning gewettigd van den
«inspecteur, die zich mocht willen vergewissen van den toe-
«stand van den krankzinnigen vader of moeder.
«Wat de bepalingen van het artikel omtrent het verhaal
«van kosten betreft, deze zijn geschoeid op den leest van de
«armenwet; hetzelfde beginsel als van die wet ligt hieraan
«ten grondslag. Indien er van Staatswege kosten worden aan-
«gewend tot verpleging van krankzinnigen en zij niet kunnen
«verhaald worden op de inkomsten of bezittingen van den
«verpleegde of zijne bloed- of aanverwanten, die, welhebbend,
«verplicht zijn volgens het B. W. in zijn ouderhoud te voor-
«zien, dan komen die kosten ten laste van de gemeente, ook
«volgens art. 2G van de armenwet".
De heer Donner bestreed den minister en zeide o. a. nog:
«Wat hebben nu ouders en echtgenooten boven de kinderen
«voor? Waartoe dan de onderscheiding in art. 2 van het
«wetsontwerp, indien zoowel de krankzinnigen die onder Staats-
y» toezicht staan
als die er niet onder staan, zoolang het zonder
«gevaar kan geschieden, in de woningen hunner familieleden
«mogen verpleegd worden. Het bei-oep op de armenwet is
-ocr page 113-
89
»mijns inziens niet juist; de gevallen staan niet gelijk. Men
»vraagt vei\'goeding met een beroep op de ai\'menwet, wanneer
»de Staat of de burgerlijke gemeente iemand ondersteund
»heeft, wien niemand zich aantrok; dit is billijk. Maar hier
»hebben wij een geval, waarin de kinderen hunne ouders
yibegceren en kunnen verplegen; de Staat wordt niet ge-
»drongen om te helpen; juist het tegendeel, men begeert de
»staatshulp niet".
De Regeering vermoedde nu, »dat de heer Donner onder-
»stelt, dat er een geval kan zijn dat iemand, niet opgesloten
»en niet gevaarlijk voor de openbare veiligheid zijnde, als
«krankzinnige verpleegd wordt ten huize van een zijner
«kinderen, en dat dan het staatsgezag zou zeggen: die per-
y>soon moet toch in een krankzinnigengesticht
,� men zal zulke
»menschen niet dwingen daarin te komen".
De heer Donner trok hierna zijn amendement in, daar
\'t hem nu duidelijk was geworden, hoever \'t Staatstoezicht
op de krankzinnigen zich zal uitstrekken;
het eenige onder-
scheid tusschen krankzinnigen die niet en die w�l onder
Staatstoezicht staan, bestaat nu hierin, dat van de laatste
aangifte moet gedaan worden bij den burgemeester en van
de eersten niet. (Zie ook het aangeteekende bij art. 2).
Laatste lid. Deze bepaling kwam in \'t oorspronkelijk ont-
werp van wet niet voor, maar werd aan \'t artikel toegevoegd,
naar aanleiding van eene desbetreffende vraag in \'t V. V.
(Zie slot artikel 10.)
Art. 41.
Het verhaal geschiedt uit kracht van een bevel-
schrift van tenuitvoerlegging, gesteld op de aan den
rechter overgelegde, behoorlijk gesplitste en, zooveel
mogelijk, door bewijsstukken gerechtvaardigde staten van
kosten.
Het bevelschrift wordt verleend door den kantonrechter
der woonplaats van hem, tegen wien het verhaal wordt
uitgoefend of, geschiedt dit tegen meer dan ��n persoon,
der woonplaats van ��n hunner.
Is geen rechter binnen het Rijk in Europa bevoegd
-ocr page 114-
90
krachtens de bepaling van het vorige lid, dan wordt
het bevelschrift verleend door den kantonrechter te \'s Gra-
venhage.
Tegen het bevelschrift wordt verzet toegelaten bij
den kantonrechter of, indien het gevorderd bedrag zijne
bevoegdheid overschrijdt, bij de arrondissements-recht-
bank.
Art, 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-
vordering (1) is daarbij van toepassing.
Alinea 1. In de M. v. T. las men: »Moet het verhaal van
«hetgeen door den Staat mocht zijn voorgeschoten, tegen
«bijzondere personen worden uitgeoefend, zoo schijnt het
«middel van parate executie in het belang van den Staat
«onmisbaar om nadeelige processen te voorkomen. Misbruik
«van dat middel is, ook wegens de bij dit artikel gegeven
«waarborgen niet te duchten. Rechterlijke tusschenkomst,
«maar buiten proces, zal steeds noodig zijn tot executoir-
«verklaring van de door of van wege den Staat overgelegde
«declarati�n, en het executoir zal door den Rechter niet
«worden verleend, tenzij de behoorlijk gespecificeerde decla-
«rati�n zooveel mogelijk door quitanti�n en andere bewijs-
»stukken worden gestaafd."
»Het tweede lid onderstelt, dat degene of een dergenen
«tegen wie het verhaal wordt uitgeoefend, woonplaats heeft
(1) Art. 438 Wetb. van Burg. Kechtsv. Behoudens de bepalingen
wegens het kort geding voor den president der arrondissements-
rechtbank en wegens het procedeeren op korte termijnen, worden
de geschillen, ontstaan over of bij de tenuitvoerlegging van vonnis-
sen of van akten in artikel 436 (2) vermeld, summierlijk behandeld.
De wederspraak of het verzet van den ge�xecuteerde stuit den
aanvang of de voortzetting der executie niet, behoudens de bevoegd"
heid van den ge�xecuteerde, om daarop door den president der
arrondissements-rechtbank bij kort geding te doen beslissen.
(2) Art. 436 Wetb. v. Burg. tiechtsv.: Aan de grossen van authentieke akten,
binnen dit Koninkrijk verleden, en aan het hoofd voerende de woorden : -ln
naam des Eonings", wordt dezelfde kracht toegekend als aan de vonnissen der
rechterlijke machten, en zijn de bepalingen van art. 430, het eerste lid van art.
431, en art. 434 insgelijks daarop toepasselijk.
-ocr page 115-
91
»binnen het Rijk in Europa. Bij gebreke hiervan wordt, naar
«aanleiding van de gewone regelen van bevoegdheid in bur-
«gerlijke zaken, de executoirverklaring opgedragen aan den
«kantonrechter binnen wiens ressort, de Staat, die hier als
«eischer optreedt, in rechtskundigen zin domicilie heeft.
«Voor zooveel het verhaal van den Staat op gemeenten moet
«plaats hebben, kan het zoo noodig worden verkregen
«door toepassing van art. 212 der gemeentewet" (1).
Hierbij teekende het V. V. aan: «Blijkens de toelichting
«op dit artikel, bedoelt de Regeering bij het hier bedoelde
«verhaal uitsluitend bijzondere personen."
«Naar het oordeel der Regeering, zoo luidde de M. v. A.,
«slaat dit artikel op gemeenten, zoowel als op bijzondere
«personen, al zal het rechtsmiddel zelden tegen gemeenten
«worden aangewend. De M. v. T. schijnt op dit punt niet
«juist".
In \'t oorspronkelijk ontwerp kwam aan \'t eind dezer para-
graaf nog een artikel voor luidende:
y>Het bestuur van een krankzinnigengesticht mag de opne-
y>ming van iemand die in een der sub n".
1 tot en met 3
�»van art. 39 (thans art. 40) vermelde gevallen verkeert, niet
Mveigeren op grond van onzekerheid door wien de kosten van
�^verpleging moeten worden gedragen.
Deze m. i. niet overbodige bepaling, daar er nog al eens
verschil vooral tusschen gemeentebesturen bestaat, wie of de
kosten van verpleging zal hebben te dragen, werd echter na
opmerkingen in \'t V. V., dat zoodanige bepaling enkel haar
nut zou kunnen hebben voor Rijksgestichten, maar niet ten
opzichte van andere, die toch ook op andere gronden bevoegd
zijn de plaatsing te weigeren en \'t wellicht beter ware de
uitsluitende gronden aan te geven, waarop besturen van
(1) Art. 212 gemeentewet: Wanneer de raad weigert, de door de
wet aan de gemeente opgelegde uitgaven op de begrooting van uit-
gaven te brengen, geschiedt zulks door Gedeputeerde Staten. Indien
in dat geval de plaatselijke inkomsten niet toereikende zijn en de
raad weigert, nieuwe middelen tot dekking voortedragen, worden de
overige, niet bij de wet aan de gemeente opgelegde uitgaven, door
Gedeputeerde Staten, bij een in het Provinciaal blad te plaatsen
besluit, in zoodanige reden verminderd, dat tusschen de plaatselijke
inkomsten en uitgaven evenwicht zij.
-ocr page 116-
92
andere gestichten, bevoegd zijn te weigeren, terwijl particu-
liere gestichten wel nooit zullen kunnen worden gedwongen,
door de Reg. bij \'t gew. ontwerp van wet losgelaten.
§8.
Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 42.
De stukken vereischt tot de opneming, het verblijf, de
verplaatsing, het verlof en het ontslag van personen in
en uit krankzinnigengestichten, zijn vrij van zegel en
worden, voor zoover zij aan registratie onderworpen zijn,
gratis geregistreerd.
Naar aanleiding der wensch van eenige leden der 2° Kamer
dat alle stukken, zouden worden vrijgesteld van registratie,
antwoordde de Reg.: dat daarvoor geen voldoende grond
bestaat en dat de zekerheid van dagteekening bij dit ontwerp
hare waarde heeft.
Am 43.
De artt. 509 en 510 en het tweede lid van art. 518
van het Burgerlijk Wetboek zijn ingetrokken.
De wet van 29 Mei 1841 {Staatsbl. n°. 20), is inge-
trokken.
Echter gelden de krachtens die wetten verleende rechter-
lijke machtigingen voor de termijnen daarin uitgedrukt.
De krachtens de wet van 29 Mei 1841 {Staatsbl.
n°. 20) erkende gestichten voor krankzinnigen en be-
waarplaatsen kunnen blijven bestaan, mits hunne besturen
zich gedragen overeenkomstig de bepalingen der tegen -
woordige wet.
Door ons kan aan die bestureu een termijn worden
verleend om hunne inrichting in overeenstemming te
brengen met deze wet.
Binnen zes maanden na het in werking treden dezer
-ocr page 117-
93
wet wordt door Ons voor elke der bestaande inrichtingen
eene bepaling vastgesteld als bedoeld in art. 8, n°. 4. (])
Aan bestuurders van gestichten of bewaarplaatsen onder
vigeur der wet van 29 Mei 1841 [Staatsblad n». 20)
bestaande, kan door Ons gedurende een tijdvak van ten
hoogste drie jaren worden vergund van art. 7 al. 3 (2)
der tegenwoordige wet af te wijken.
Vergelijk art. 18 dezer wet.
Alinea 1. In \'t oorspronkelijke ontwerp, kwam deze be-
paling in dit artikel niet voor, doch werd zij uitdrukkelijk
gehandhaafd bij art. 18 dezer wet en aangevuld met de be-
palingen van de in dat artikel bedoelde stukken.
In \'t V. V. las men echter bij art. 17 (thans art. 18) het volgen-
de: »Van verschillende zijden werd de meening geuit, dat de artt.
»509, 510 en 518, 2de alinea, van het B. W. bij deze wet moesten
worden afgeschaft. Terwijl vroeger de plaatsing in een ge-
sticht meer als een sequeel van de plaatsing onder curateele
werd aangezien, is het onderwerp in 1841 zelfstandig geregeld
en wordt bij deze wetsvoordracht, van nadere waarborgen voor-
zien. De afzonderlijke regeling bij het B. W. is dus niet meer
noodig, en kan tot verschil van opvatting omtrent het recht
aanleiding geven.
Zoo wordt bij art. 509 aan den rechter de bevoegdheid
toegekend, de plaatsing in een ziekenhuis te bevelen, wat
volgens het ontwerp wel niet verboden, maar toch voorzeker
met den geest er van in strijd is.
Bij het gew. wetsontwerp voegde de Regeering nu deze
bepaling aan dit artikel toe.
Laatste alinea. Ook deze bepaling kwam in \'t oorspronke-
lijk wetsontwerp niet voor.
(1)   Art. 8 sub 4. Voldoende voorziening in den geneeskundigen
dienst en in den huisdienst naar den aard en het getal der krank-
zinnigen, met dien verstande dat door Ons voor elk gesticht na
verhoor van het bestuur en na ingewonnen advies van Gedeputeerde
Staten, het maximum bepaald wordt van het getal verpleegden en
het minimum van het getal geneeskundigen.
Elke weigering van vergunning is met redenen omkleed.
(2)  Art. 7 alinea 3 luidt: �Do gestichten zijn uitsluitend tot ver-
pleging van krankzinnigen bestemd."
-ocr page 118-
94
In \'t V. V. bij art. 7 alinea 3; oorspronkelijk luidende:
y>Alleen krankzinnigen mogen in de gestichten worden op-
vgenomen",
teekende de C. v. R. het volgende aan: »Door
»deze alinea werd de mogelijkheid weggenomen, om in noto-
»comia of in zoogenaamde Heilanstalten, waar bijv. epileptici
»of lijders aan verwante ziekten worden opgenomen, ook eene
«afzonderlijke afdeeling voor krankzinnigen op te richten,
«hetgeen velen niet wenschelijk voorkwam. Dit bezwaar zoude
«worden voorkomen, door gelegenheid te openen tot dispensatie
»van het voorschrift dezer alinea, onder de noodige waarborgen
»tegen misbruik".
De laatste alinea had aan \'t bovenstaande haar ontstaan
te danken.
Aut 44.
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen
tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autori-
teiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan
de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op Oranje-Nassau den 27stpn April 1884.
WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
Dl\' TOUR VAN BII.LINCHAT�.
Uitgegeven den dertigsten April 1884.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN .BET.�.INCHAVE.
Toen den 10 Maart 1884 het wetsontwerp in de 2e Kamer
in stemming zou worden gebracht, wenschte de heer Donner
den M. v. B. nog eene vraag te doen, betreffende de gods-
-ocr page 119-
95
flienstige belangen der krankzinnigen in het gesticht te
Medemblik, waartoe hem later door de Kamer gelegenheid
zou worden gegeven.
In de zitting van 13 Mei 1884 werd den heer Donner bij
wijze van eene interpellatie tot het doen van die vragen de
gelegenheid geopend.
De eerste vraag luidde: of er ook aan het gesticht te Medem-
blik een lokaal of lokaliteiten zijn voor openbare godsdienst-
oefeningen voor de verpleegden van de verschillende godsdien-
stige gezindheden ?
Tot toelichting er van zeide de afgevaardigde:
»Dat zij er behooren te zijn, zal wel niet behoeven bewezen
»te worden. Te Meerenberg en elders vindt men die. Ik doe
»deze vraag, omdat, indien ik goed ingelicht ben, er voor
»eenige weken, en zelfs op dit oogenblik nog geen vast lokaal
»is aangewezen tot het houden van openbare godsdienstoefe-
«ningen voor de verpleegden in het gesticht.
De M. v. B. ving in dezelfde zitting zijne rede, ter be-
antwoording van de gedane vragen als volgt aan:
»Dat de godsdienstige belangen der verpleegden, die binnen
«weinige maanden, zoo wij hopen, in Medemblik verwacht
«worden, door de Reg. niet uit het oog verloren zijn, had
»den geachten afgevaardigde kunnen blijken uit den toelich-
«tenden staat bij Hoofdstuk V der Staatsbegrooting; daar
»vindt men eene kleine som voor godsdienstleeraars voor het
«bewijzen hunner diensten aan die ongelukkigen uitgetrokken.
»Het aanvankelijk voornemen der Reg. is om een Protes-
»tantsch en een Catholiek geestelijke daarmede te belasten. Het
»is toch niet waarschijnlijk dat zich Isra�lieten in het ge-
»sticht zullen bevinden, omdat die in den regel in het te
«Amsterdam voor hen bestemde gesticht opgenomen worden.
»Dit is niet zoo zeer noodig om het verschil van godsdienst
»zelf, als wel om het verschil van spijswetten, voortvloeiende
»uit de belijdenis van hun godsdienst.
»Wat nu de eerste vraag van den heer Donner betreft,
»deze kan bevestigend beantwoord worden. De geachte spreker
»is in zoo ven-e juist ingelicht, dat er werkelijk nog geene
»zaal voor dat doel compleet is ingericht. Het voornemen
«bestaat echter om een der vertrekken, die tot heden geene
«andere bestemming hebben, daartoe in te richten.
«Evenals in andere gestichten, bij voorbeeld in gevangenissen
«geschiedt, zal dat vertrek afwisselend door Catholieken en
-ocr page 120-
%
«Protestanten voor dat doel gebruikt kunnen worden. Te
«Amsterdam heeft dat in de cellulaire gevangenis ook plaats.
«Of die godsdienstoefening openbaar zal zijn, kan ik niet
«zeggen. Dat is eene zaak die nog met den te benoemen
«directeur zal moeten besproken worden en zal ook afhanke-
«lijk gemaakt moeten worden van den toestand waarin de
«verpleegden zich bevinden".
De tweede vraag luidde: Aan wie of aan wien zullen de
regeling en het toezicht op de godsdienstige belangen der ver-
pleegden worden toevertrouwd: of aan eene commissie van toe-
zicht, bf aan den geneesheer-directeur.
Tot toelichting hiervan zeide de heer Donner:
«Persoonlijk zou ik het verkieslijkst achten dat het werd
«opgedragen aan den geneesheer-directeur, altijd zoo wij mogen
«veronderstellen, dat die directeur aan zijne kundigheden als
«psychiaat ook paart de liefde en de wijsheid des geloofs om
«aan de verpleegden ook te kunnen toedienen het groote en
«eenige geneesmiddel, wat zij in hunnen ongelukkigen toestand
«zoozeer behoeven, den troost van het Evangelie der verzoening
«van onzen Heer Jezus Christus. Maar mocht het den minister
«beter voorkomen het toe te vertrouwen aan eene commissie,
«dan zou ik den minister willen vragen, of hij bij de samen-
«stelling van die commissie ook voornemens is rekening te
«houden met de verschillende godsdienstige gezindten, om
«zooveel mogelijk alle partijzucht op dat gebied te voorkomen ?
De M. v. B. antwoordde: «Het is de bepaalde bedoeling der
«Reg. en het is mij aangenaam te vernemen, dat de geachte
«spreker het hiermede eens is, om de zaak niet aan eene
«commissie ad hoc over te laten, maar den directeur daarvoor
«verantwoordelijk te stellen.
«Deze zal, desnoods voorgelicht door de andere geneesheeren,
«zonder appel moeten beslissen, welke krankzinnigen niet
«aan de godsdienstoefening mogen deelnemen. Het behoeft
«toch geen betoog, dat storende lijders geweerd moeten worden
«en dat zij die lijden aan mania religiosa niet toegelaten
«kunnen worden, omdat de toespraken die voor anderen eene
«heugelijke en welkome zaak zijn, juist kunnen strekken om
«die ongelukkigen nog verder van den weg te helpen. Aan
«dezulken zal de toegang dus ontzegd moeten worden".
De derde vraag luidde:
Of hetzij de godsdienstige belangen der verpleegden aan eene
commissie, hetzij aan den geneesheer-directeur worden toever-
-ocr page 121-
97
troutod, in elk geval het oppertoesicht bij den minister gal
verblijven?
«Het is toch niet zonder voorbeeld, zeide de heer D., dat
«commissi�n van inrichtingen van dier en van anderen aard
»zulk eene mate van zelfstandigheid zich hebben aangematigd,
»of door den tijd verkregen, dat zelfs een minister met moeite
»iets kon verkrijgen wat hij in zekere gevallen voor de in-
«richting noodig en goedkeurde".
De M. v. B. achtte op deze vraag een antwoord overbodig.
«Het gesticht te Medenblik is een Rijksgesticht, zoo zeide
»hij, en het oppertoezicht berust bij den minister tot wiens
«Departement die inrichting behoort, en die de klachten, zoo
»zij bestaan, beoordeeld".
De vierde vraag luidde:
Zullen de godsdicnstleeraars, die den dienst in het gesticht
waarnemen, ook gebonden zijn aan eenige belijdenis?
«Misschien klinkt die vraag vreemd, zoo lichtte de heer D.
»haar toe, maar toch meen ik ze te moeten doen, omdat,
«indien er geene enkele verbindtenis is, er lichtelijk onaan-
«genaamheden en moeielijkheden kunnen ontstaan tusschen
«de leeraars en hen aan wie het toezicht is opgedragen. Het
»is toch bekend dat de leeraars van bijna alle Protestantsche
«gezindten kerkrechtelijk, kerkgenootschappelijk niet gebonden
«zijn van eenige belijdenis en dus volkomen vrijheid hebben,
«althans de vrijheid nemen, en in die vrijheid niet verhinderd
«worden, om te leeren wat hun goed dunkt. Hoeveel gevaar
«is er niet dat er botsingen zullen komen, indien deleeraars,
«die den dienst in het gesticht waarnemen, niet gebonden
«zijn aan eenige belijdenis. Wij hebben voor enkele dagen
«een adres ontvangen van den godsdienstleeraar bij het cellu-
«laire huis van arrest en Justitie te Amsterdam van den
«heer H. Mohrmann, aan wien de minister zijn ontslag ge-
«geven heeft, omdat hij niet in een en denzelfden geest leerde
»en onderwees, als de commissie van administratie meende
«dat te moeten doen. Ik althans heb daarvoor geen anderen
«grond kunnen vinden.
«Maar hoe subjectief is dit! Kan dit een grond zijn om
«den godsdienstleeraar uit zijne betrekking te ontslaan?
«Worden wij door dat klaagschrift niet weder voor eene
«moeilijkheid gesteld? Moet er niet in de eerste plaats ge-
«vraagd worden: wat staat er in de instructie van den heer
«Mohrmann? Was hij ook aan eenige belijdenis gehouden?
7
-ocr page 122-
98
«En indien niet, wat moeten wij dan over zijn ontslag oor-
»deelen? Daarom achtte ik het noodig ook deze vraag aan
»den minister te doen, wien ik verwacht bereid te vinden
»ook op deze vraag te antwoorden", \'s Minister\'s antwoord
was gedeeltelijk ontkennend en gedeeltelijk bevestigend.
»Waarom de geachte afgevaardigde, zoo antwoordde de
«minister alleen spreekt van Protestantsche godsdienstleeraars
«begrijp ik niet; hetzelfde kon\'ook gevraagd worden omtrent
»de Catholieke belijdenis.
«Bevestigend is het antwoord is zooverre de godsdienst-
sleeraar aan zijn geweten en aan het kerkgenootschap waar-
»toe hij behoort, rekenschap verschuldigd is van hetgeen hij
»aan de schapen zijner kudde, hier ongelukkige verpleegden,
»zal leeren. Ook aan zijn gezond verstand zal hij rekenschap
«verschuldigd zijn om voor die ongelukkigen niet al te diep
»af te dalen in moeielijke quaesti�n. Maar dat is geheel ge-
«laten voor zijn eigen rekening.
«Ontkennend, voor zooverre men, zou meenen dat de Reg.
«eene belijdenis zou moeten vaststellen, ijken of goedkeuren.
«Dat zou geheel vreemd zijn aan de taak eener Regeering.
«Deze heeft er alleen naar te streven om een welwillend,
«verstandig en godsdienstig man aan te stellen, en ik twijfel
«er niet aan of een zoodanige zal wel in de nabuurschap
«van het gesticht te vinden zijn, maar over welke leerstuk-
«ken hij tot de lijders zal spreken, dit moet aan zijn eigen
«geweten en inzicht worden overgelaten".
De heer Donner kon zich met dit antwoord van den
minister niet vereenigen en zeide in zijne repliek nog:
«Is dan de minister de eenige vreemdeling te Jeruzalem
»om niet te weten, dat het leeraar zijn bij eenig kerkgenoot-
«schap, met geringe uitzondering, geen waarborg geeft dat
«men zich aan de leer van dat kerkgenootschap houden zal?
«Neen, dan geeft mij het geweten van den prediker nog meer
«waarborg. Mij is het niet onverschillig wat er aan dieonge-
«lukkige verpleegden zal gepredikt worden, wat hun als de
«weg ter zaligheid zal verkondigd worden; daarom heb ik
«die vraag gedaan en spijt het mij dat de minister mij in
«opzicht tot die vraag geen ander antwoord heeft gegeven".
Hiermede liep deze interpellatie af.
-ocr page 123-
ALPIIAIIETISCB REGISTER
OP DEN
Tekst der WET en de Aanteekeningen.
(De cijfers wijzen de bladzijden aan.)
Aangeduwde (meerderjarige) bevoegd machtiging te verzoeken
(schriftelijk) aan den kantonrechter, om een krankzinnige in
\'t belang der openbare orde of van hem zelven, voorloopig in
een gesticht te plaatsen 32, 34, 35, 38.
�  Hooren A. alvorens op \'t verzoek tot machtiging te beschik-
ken door kantonrechter of pres. arr. rechtb. 41, 42, 43.
�   Onverwijld kennisgeven van plaatsing krankzinnigen in
gesticht, tengevolge machtiging kantonr. of requisitoir Openb.
Min. door burgemeesters aan A. 46, 47.
�   kan verzoeken om ontslag van een krankzinnige uit een
gesticht 59, 60, 61, 62, 63, 64.
�  bevoegd om benoeming van provisioneele bewindvoerders te
verzoeken 72, 73, 74.
�  Straffen bedreigd tegen A. bjj wederrechtelijk wegblijven in
gevallen bij deze wet vermeld 82.
Aangifte. Zie Burgemeester.
Aanteekeningen houden toepassing van een dwangmiddel 10, 13.
�  houden bevinding van den geneeskundige van \'t gesticht 47;
idem wekelijks 47; idem maandelijks 47.
�   van den geneeskundige. Opzenden uiterlijk 3 dagen na dag
opneming afschrift A. aan off. v. just. arr. rechtb. 47, 48,49.
�  Overlegging afschrift A., met nader verzoekschrift onder-
teekend door procureur, binnen 4 weken aan rechtbank 50,51.
�   sedert vorige machtiging, over te leggen bij verzoekschrift
of requisitoir, om verlenging van verblijf met ��n jaar 53, 54.
�   te houden door \'t bestuur van gestichten van de kennis-
gevingen der benoeming van provisioneele bewindvoerders,
der onder curateelestellingen en
der benoemingen van curators en toez. curators 80.
-ocr page 124-
100                                            BLADWIJZER.
Aanverwanten. De kosten van overbrenging van krankzinnigen
worden door den Staat verhaald op hunne A. 85�86.
Als voren van opneming 85�86.
Als voren van verpleging 85�86.
Als voren van vervoer 85�86.
Algemeene maatregel van inwendig bestuur 21.
�   Voorwaarden der opneming en verpleging in \'t Eijksgesticht
vast te stellen bij A. 24.
Ambtenaren. Opdracht toezicht op krankzinnigen en krankzin-
nigengestichten aan geneeskundige A. 2.
Alsvoren aan rechterlijke A. 2.
�   Overbrenging krankzinnigen naar andere gestichten door A.
met \'t Staatstoezicht belast 22, 23.
�  Verlangde inlichtingen aan A. te geven 10, 11, 12.
�  Strafbepalingen tegen \'t beletten, verijdelen enz. van hande-
lingen van A. 80, 81.
Amendementen op het gewijzigd wetsontwerp ingediend XVII,
XVIII.
Armen. De kosten welke niet verhaald kunnen worden op de
inkomsten en bezittingen van den verpleegde of op zijne
bloed- of aanverwanten, worden beschouwd als voor A. te
zijn gedaan 85, 86.
Armenwet. Artt. 26 en 52 der A. 86, 87.
Arrondissements rechtbank. Zie President.
�  Zie Rechtbank.
Artikel 107 Prov. Wet 26, 27; 112 Prov. Wet 26, 27;
1366 B. W. 69; 1367 B. W. 69; 501 B. W. 69, 70; 502
B. W. 70; 431 B. W. 71; 489 B. W. 76; 491 B. W. 77;
492 B. W. 77; 493 B. W. 77; 497 B. W. 78; 494 B. W.
78; 496 B. W. 79; 377 B. W. 85; 378 B. W, 85; 383
B. W. 85; 26 Armenwet 86; 52 Armenwet 86, 87; 438 Wetb.
v. B. E. is van toepassing bij verzet tegen \'t bevelschrift van
verhaal van kosten 90, 91; 436 idem 90; 212 Gemeentewet
91; 509, 510, 2e lid 518 B. W. ingetrokken 92, 93.
Behandeling van den krankzinnige XV, XVI. 14, 15.
�   Geneeskundige B. idem XX.
Beheer der goederen van verpleegden in een krankzinnigen-
gesticht 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79.
Behoeftige krankzinnigen op te nemen in \'s Rijks gesticht voor
rekening van gemeentebesturen 23, 24, 25, 26.
�  Op wie komen de kosten van B. XVIII, XIX.
-ocr page 125-
BLADWIJZER.                                            101
Belijdenis. Zijn de godsdienstleeraren in \'t gesticht te Medem-
blik ook gebonden aan eenige belijdenis? 97�98.
Benoeming van bewindvoerders over verpleegden 72, 73, 74.
Bescheiden waaruit de krankzinnigheid blijkt en over te leggen
bij opneming van iemand in een gesticht 36, 37, 38, 40,
41, 42.
Beschikkingen niet te beteekenen aan persoon, wiens plaatsing
is verzocht 41.
�  rechtbank worden gesteld op \'t verzoekschrift of requisitoir 52.
�  rechtbank aan geen hooger beroep onderworpen 52.
�  rechtbank worden niet uitgesproken 52.
Als voren niet te beteekenen aan verpleegde 52.
�  verlenging verblijf in een gesticht niet aan hooger beroep
onderworpen 53.
Besturen van gestichten. Wie zijn daaronder te verstaan? 10,
12, 13.
�   Verlangde inlichtingen te geven aan de inspecteurs en
officieren van justitie 10.
�  Inzending schriftelijke kennisgeving van elke opneming, ver-
plaatsing, verlof, ontslag en overlijden van een verpleegde
aan off. v. just. door B. 15.
�   hooren voor bepaling van \'t maximum van \'t getal ver-
pleegden en \'t minimum van \'t getal geneeskundigen IX, 18.
�  hooren bij sluiting van een gesticht, niet meer aan de ver-
eischten der wet voldoende 22, 23.
�  Overleggen uittreksel en expeditie van de rechterlijke be-
schikkingen bedoeld in artt. 18, 23, 24, 30, 31 en 32 aan
B. 45, 46.
�  zenden stukken b\\j overbrenging van krankzinnigen aan
elkaar 54.
�  Ontslag wordt verleend door B. 59, 60, 61, 62, 63, 64.
�  Ontslag kan worden verleend door B. 59, 60, 61,62,63,64.
�  ontvangen schriftelijk advies v. geneeskundigen voor ver-
leening van ontslag 64.
�  zenden schriftelijk advies als voren aan off. v. just. 64, 65.
�  geven kennis aan off. v. just. binnen 8 dagen na verstrijking
termijn le lid art. 22. 66.
�  Straffen bedreigd tegen B. bij niet nakoming der wettelijke
bepalingen 80�82.
�  Geen straf bij overtredingen buiten toedoen van B. 82.
�   Zie verder Strafbepalingen.
�   Kosten van overbrengen van krankzinnigen worden door den
-ocr page 126-
102                                               BLADWIJZER.
Staat verhaald op B. bij nalatigheid of verzuim hunnerzijds
84�86.
Als voren van opneming 84�86.
Als voren van verpleging 84�86.
Als voren van vervoer 84�86.
Als voren van plaatsing op last openbaar ministerie 84�86.
�  Niet weigering door B. van opneming van personen op grond
van onzekerheid door wien de kosten van verpleging moeten
worden gedragen 91�92.
Bevelschrift. Het verhaal van kosten door den Staat geschiedt
uit kracht van een B. van tenuitvoerlegging 89�91.
�   wordt verleend door den kantonrechter der woonplaats
89�91.
�  wordt verleend door den kantonrechter te \'s-Gravenhage 89�91.
�  Tegen B. wordt verzet toegelaten bij den kantonrechter 90�91.
Als voren bij do arrondissements rechtbank 90�91.
Bewaarplaatsen voor krankzinnigen. Bestemming daarvan
XV, XVI.
Bewindvoerder (ster) (provisioneele). Zie Provisioneele bewind-
voerder.
Bezittingen.
De kosten van overbrenging van krankzinnigen
worden door den Staat verhaald op de B. van den verpleegde
85�86.
Als voren van opneming 85�86.
Als voren van verpleging 85�86.
Als voren van vervoer 85�86.
Binnentreden woningen door hen aan wie het Staatstoezicht is
opgedragen 8, 9.
Idem tegen den wil des bewoners 9.
Bloedverwant (meerderjarige). Zie Aangehuwde (meerderjarige).
�   De kosten van overbrenging van krankzinnigen worden door
den Staat verhaald op hunne B. 85�86.
Als voren van opneming 85�86.
Als voren van verpleging 85�86.
Als voren van vervoer 85�86.
Boekei. Gesticht te B. XVI.
Burgemeester. Opdracht Staatstoezicht op de zich buiten ge-
stichten bevindende krankzinnigen aan B. XIX. 3.
�  Niet vreemd aan de werking van het Staatstoezicht als hoofd
der plaatselijke politie en als hulp-officier 3.
�   Aangifte der verpleging van een krankzinnige over wien het
Staatstoezicht zich uitstrekt aan den B. 8.
-ocr page 127-
103
BLADWIJZER.
Burgemeester. Aangifte ophouding der verpleging enz. 8.
�   Schriftelijke lastgeving binnentreding woningen tegen wil des
bewoners. 9.
�   In bewaringstelling van krankzinnigen iii spoedeischende
gevallen door B. 35, 36, 37.
�    Onverwijld kennisgeven plaatsing krankzinnigen in een ge-
sticht, tengevolge machtiging kantonrechter of requisitoir
openb. min. aan B. 46.
�    Kennisgeving als voren, onverwijld mededeelen aan naaste
bloedverwanten of aangeh., echtgenoot, voogd of curator door
B. 46, 47.
�  Terugkeer in de maatschappij wordt geregeld in overleg met
B. 59, 60.
�  Straffen bedreigd bij nalating aangifte aan B. 82.
Zie verder Strafbepalingen.
�    Do kosten van vervoer van krankzinnigen op bevel van
den B. in bewaring gesteld, worden door den Staat bij voor-
schot voldaan 84�86.
Als voren van verpleging 84�86.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Burgerlijk Wetboek. Zie Artikelen.
�    Bepalingen van het B. W. worden in acht genomen met
wijzigingen in art. 34 omschreven 74, 75, 76, 77, 78, 79.
Burgerlijke Rechtsvordering. Wetboek van B. R. artt. 436,438. 90.
Commissaris van politie. Binnentreding woning in \'t bijzijn van
den kantonreehter 9.
Commissie van rapporteurs. 2 K. XVII; 1 K. XVIII.
Consultatieve geneeskundige praktijk niet uitteoefenen door de
inspecteurs 4, 5.
Curateele. Opheffing der verplichte C. XIII, XIV,
�   Onder C. gestelden XVI, 58.
�   Onder C. stelling van krankzinnigen 67, 68, 69, 70, 71, 72,
73, 74, 75, 76, 77, 78, 79.
�  Hiervan kennis geven aan \'t bestuur van \'t gesticht waar de
krankzinnige wordt verpleegd 79, 80.
Curators. Zie Verpleging. Zie Curateele.
Zie Aangehuwde (meerderjarige). Zie Vader.
�    Benoeming C. en toeziende C. mededeelen aan \'t bestuur
van \'t gesticht waar de krankzinnige wordt verpleegd 79, 80.
�  Onbevoegdheid van meerderjarigen in krankzinnigengestichten
verpleegd om C. of toeziende C. te zijn 70, 71.
-ocr page 128-
104
BLADWIJZER.
Definitie van krankzinnigheid 1, 2, 8.
Deskundigen. Straffen bedreigd tegen D. bij wederrechtelijk weg-
blijven in gevallen in deze wet vermeld 82.
Duur in bewaringstelling van krankzinnigen 36, 37.
Dwangmiddel. Aanteekening toepassing D. 10, 13.
Echtgenooten. Verpleging van krankzinnigen in de woning van
E. 5, 6, 7.
Zie Aangehuwde (meerderjarige).
Eigen rekening. Verplegen van krankzinnigen voor E. 22.
Engeland. Opneming in- en ontslag uit een gesticht in E. X.
Erlangen. Ontstaan van \'t gesticht te E. XV.
Frankrijk. Opneming in- en ontslag uit een gesticht in F. X.
Gedeputeerde Staten. Bepaling maximum getal verpleegden en
minimum getal geneeskundigen na ingewonnen advies van G. 18.
�  Hooren, bij sluiting van een gesticht, niet meer aan de ver-
eischten der wet voldoende, van G. 22, 23.
Gemeente. De kosten van overbrenging van krankzinnigen worden
door den Staat verhaald op de G. die volgens de armenwet
de verplegingskosten heeft te voldoen 85�87.
Als voren van opneming 85�87.
Als voren van verpleging 85�87.
Als voren van vervoer 85�87.
Gemeentebesturen. Opneming van behoeftige krankzinnigen voor
rekening van G. 23.
�  Toezicht op krankzinnigengestichten 5.
Gemeentestem. Ingezonden stuk v. Schermbeek over buitenland-
sche inrichtingen van krankzinnigen 54, 55, 56.
Gemeentewet. Art. 212 G. 91.
Geneesheer-directeur van \'t gesticht te Medemblik verantwoor-
delijk voor de regeling en \'t toezicht op de godsdienstige be-
langen der verpleegden 96�97.
Geneeskundige. Inwonen in de gestichten door G. 19, 20.
�    al of niet tegenwoordig te zijn bij \'t hooren van bloedver-
wanten of aangehuwden, echtgenoot, voogd of curator bij
verleening machtiging plaatsing in een gesticht 41.
�  als voren, aantewijzen door den rechter 41.
�  van \'t gesticht houdt gedurende eerste veertien dagen na
iemands opneming dagelijks aanteekening van zijne bevin-
ding 47.
-ocr page 129-
BLADWIJZER.                                             105
Als voren minstens wekelijks 47.
Als voren minstens maandelijks 47.
�  van \'t gesticht al of niet tegenwoordig te zijn bij verhoor
van verpleegden 52.
�  welke zich in gesticht bevindt kan als getuige worden ge-
hoord zonder oproeping of schadeloosslelling 52.
�  verklaring aftegeven voor opneming personen in buitenland-
sche inrichtingen 57.
�  kan verlof verleenen om \'t gesticht te verlaten voor een be-
paalden tijd 58, 59.
�  schriftelijke verklaring aftegeven voor ontslag van krankz.
uit gestichten 59, 60, 61, 62, 63.
�  geeft vooraf schriftelijk advies aan \'t bestuur van het gesticht
over verleening ontslag 64.
�    te hooren bij beveling ontslag, tengevolge van ophouding
krankzinnigheid 67.
�  Straffen bedreigd tegen G. bij nalating aanteekeningen te
houden 82.
Als voren bij nalating verzending aanteekeningen 82.
Als voren bij niet opmaking geneeskundige verklaringen 83.
Geneeskundige ambtenaar. Opdracht toezicht op krankzinnigen
en krankzinnigengestichten aan G. 2.
Geneeskundige dienst. Voldoende voorziening daarin IX. 18, 21.
�  Verklaring voor plaatsing in een gesticht 31, 32, 38,39,40.
Geneeskundig Staatstoezicht. Opdracht aan G. St. van het
Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten
XVI. 3, 4.
Gen�ve. Opneming in- en ontslag uit een\'gesticht in G. XI.
Genezing. Hoe vatte men vroeger de G. van krankzinnigen op.
XV, XVI.
Gestichten. Onderscheid tusschen G. en bewaarplaatsen XV, XVI.
�  Begrip van G. XVI.
�  Besturen van G. Zie Besturen.
�  Wat worden beschouwd als G. 17,
�  Uitsluitend bestemd tot verpleging van krankz. XVI. 17, 18.
�  Oprichting van G. 16, 17, 18.
�  Vereischten tot oprichting van G. 18, 19, 21.
�  Instandhouding en oprichting door Provinciale besturen
van G. 24.
�  waarin plaatsing verlangd wordt te noemen in requisitoir 37, 39.
�  Verhoor verpleegden geschiedt in G. 52.
Zie Besturen van gestichten.
-ocr page 130-
106
BLADWIJZEK.
Gevangenis. In bewaringstelling van krankzinnigen bij onver-
mijdelijke noodzakelijkheid in G. 36, 37.
Gheel. Inrichting voor krankzinnigen te G. 55�56.
Godsdienstige belangen van krankzinnigen in \'t Eijksgesticht
95�98.
�  Lokalen voor openbare godsdienstoefeningen 95�96.
�  Aan wien is het toezicht op G. toevertrouwd 96.
�  Bij wien berust het oppertoezicht 96�97.
�  Zijn de godsdienstleeraren in de gestichten ook gebonden
aan eenige belijdenis 97�9S.
Godsdienstige gezindheden. Godsdienstoefeningen voor verpleegden
vnn verschillende G. 95�98.
Godsdienstoefeningen. Openbare G. in \'t gesticht te Medemblik
95�98.
Griffiers. Arr. rechtbanken en kantongerechten bij brief kennis
te geven aan \'t bestuur van \'t gesticht waar de krankzinnige
wordt verpleegd van de benoeming van provisioneele bewind-
voerders, van de onder curateelestelling en der benoeming van
curators en toeziende curators 79, 80.
Halle. Ontstaan van \'t gesticht te H. XV.
Heil- und Pflege-Anstalt (relativ verbundene). Ontstaan daarvan XV.
Heilanstalten. Ontstaan daarvan en doel XV, XVI.
Hervormingen welke de wet in den bestaanden toestand
beoogt VIII.
Hildesheim. Gesticht te H. XV.
Huisdienst. Voldoende voorziening daarin IX, 18, 21.
Idioten. Voor opneming in- en ontslag uit idiotengestichten
geldon dezelfde voorschriften als voor krankzinnigengestichten
Idiotie. Wat hierdoor te verstaan? XIV, 17.
Iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd, hem niet aange-
rekend kunnende worden wegens gebrekkige onrwikkeling of
ziekelijke storing verstandelijke vermogens, kan gedurende een\'
jaar in een gesticht worden opgenomen 45.
In bewaring stelling van krankzinnigen in spoedeischende ge-
vallen 35, 36, 37.
�    kan verzocht worden door meerderjarigen in spoedeischende
gevallen 37.
�   Kosten van I. worden door den Staat bij voorschot voldaan
84-86.
Indiening wetsontwerp tot regeling van Staatstoezicht op krankz. VII.
-ocr page 131-
107
BLADWIJZER.\'
Inkomsten. De kosten van overbrenging van krankzinnigen worden
door den Staat verhaald op de I. van den verpleegde 85�86.
Als voren van opneming 85�86.
Als voren van verpleging 85�86.
Als voren van vervoer 85�86.
Inlichtingen mondeling of schriftelijk te geven 10, 11.
�  Verplichting geven inlichtingen 10, 11.
In \'t belang van den lijder zelven hem voorloopig in een gesticht
te plaatsen 32.
Inspecteurs. Uitoefening Staatstoezicht op krankzinnigen en
krankzinnigengestichten door I. XIX 2, 4.
�  Ten allen tijde vrije toegang in de krankzinnigen gestichten 10.
�  Vertooning register aanteekening dwangmiddel aan I. 10
�  Uitoefening geneeskundige praktijk door I. XIX, XX. 2, 4, 5.
�   Geneeskundige behandeling van krankzinnigen door I. XX.
�  Kennisgeving van de aangifte aan den burgemeester der
verpleging van een krankzinnige over wien het Staatstoezicht
zich uitstrekt aan I. 8.
�  Verlangde inlichtingen te geven aan I. 10.
�  Verwaarloozing krankzinnigen buiten gestichten XIX, 14.
�  Geneeskundige I. of adjunct-I. bezoeken gestichten op onbe-
paalde tijden, ten minste ��nmaal in de 3 maanden 15.
�  Zoo dikwijls zij verlangen voorleggen register der uittreksels
en rechterlijke beschikkingen aan I. 45, 46.
�   Op hun verlangen inzage te geven van \'t register der aan-
teekeningen van den geneeskundige aan I. 47.
Interpellatie godsdienstige belangen der krankzinnigen 94, 95,
96, 97, 98.
Intrekking vergunning tot oprichting v. een krankzinnigengesticht 22.
Instandhouding van gestichten, voldoende aan de wet, door \'t
Provinciaal bestuur 24.
In vereeniging met besturen van andere Provinci�n krankzinnigen-
gestichten op te richten 24, 30.
In werking treding der wet 94.
Inwonen van geneeskundigen in de gestichten 19, 20.
Kantonrechter. Zie Persoon.
�  Schriftelijke lastgeving om woningen binnen te treden tegen
den wil des bewoners 9.
�  Binnentreding woning in \'t bijzijn van den K. 9.
�  machtiging te verleenen om een krankzinnige voorloopig in
een gesticht te plaatsen 32, 33, 34, 41.
-ocr page 132-
108
BLADWIJZER.
Kantonrechter bevoegd tot hooren bloedverwanten of aangehuw-
den, echtgenoot, voogd of curator, alvorens de machtiging
tot plaatsing in een gesticht te verleenen 41, 42, 43.
�  Geen voldoende redenen om machtiging als voren te verleenen
te verklaren op \'t verzoekschrift of requisitoir 41, 43, 44.
�  Ten spoedigste \'t verzoekschrift onder aangeteekenden omslag
aan de rechtbank opzenden 41, 43, 44.
�  Verzochte machtiging te verleenen bij genoegzame aantooning
in de verklaring van \'t bestaan van krankzinnigheid 41, 42.
�   Onverwijld kennisgeven aan den burgemeester van plaatsing
van krankzinnigen in een gesticht, tengevolge machtiging K.
of requisitoir openb. Min. 46.
�   heeft bewindvoerder te machtigen tot \'t voeren van daden
van zuiver beheer 72, 73, 74.
�  der woonplaats verleent bevelschrift van ten uitvoerlegging
bij verhaal van kosten door den Staat 89�91.
�  te \'s-Gravenhage verleent bevelschrift als voren 90�91.
�  Verzet tegen \'t bevelschrift bij den K. 90�91.
Kennisgeving aangifte verpleging v. krankzinnigen over wie het
Staatstoezicht zich uitstrekt aan officier van justitie en
inspecteur 8.
Zie Persoon.
�  opneming, plaatsing, verlof, ontslag, overlijden van een ver-
pleegde aan off. van just. 15.
�   aan hen voor wier rekening of te wier verzoeke een krank-
zinnige in een gesticht geplaatst is, van \'t besluit tot sluiting
van gesticht 22.
Kinderen. Zie Verpleging.
�  Verhaal van kosten op K. 87�89.
Koning (de). Welke beslissing had de K. te nemen volgens de
wet v. 1841 XV, XVI.
�   Welke toesteminiug had de K. te geven volgens de wet van
1841 XVI.
Kosten. Voorschot van K. 84�89.
�  Verhaal van K. 84�92.
�  Staten van K. 89�91.
Krankzinnigen. Zie Opneming.
�  Staatstoezicht op K. XVI 2, 3.
�  Alleen te verplegen in gestichten van K. 18.
�  Overbrenging naar andere gestichten van K. 22.
�  Voorloopige plaatsing in een gesticht van K. 32.
�   Plaatsing in een gesticht op verzoek van off. v. just van K. 34,35.
-ocr page 133-
109
BLADWIJZER.
Krankzinnigen. In bewaring stelling door den burgemeester
van K. 35, 36.
�  Wet kent slechts ��n soort van K. XV.
�  kunnen worden overgebracht naar andere gestichten 54.
Krankzinnigengestichten. Staatstoezicht op K. 2, 3.
�  In bewaring stelling bij voorkeur in een K. 36, 37.
�  Goede verpleging in K. IX.
�  Kosten worden door den Staat bij voorschot voldaan bij
sluiting van K. 84�86.
Krankzinnigheid. Definitie van K. 1, 2, 8.
�  Staat van K. 38.
�  Bestaan van K. 40, 41, 42.
Leeraars. Zijn de godsdienst L. in \'t gesticht te Medemblik
ook gebonden aan eenige belijdenis 97�98.
Lid gemeentebestuur binnentreding woning in \'t bijzijn van den
kantonrechter 9.
Lokalen voor godsdienstoefeningen in \'t gesticht te Medem-
blik 95�96.
Maatregel (algemeene) van inwendig bestuur 21.
�  Voorwaarden der opneming en verpleging in \'t Eijks gesticht,
vast te stellen bij M. 24.
Maatschappij van Weldadigheid. Opening inrichting ter besteding
en bewaking van krankzinnigen in de koloni�n der M. V. W. 56.
Machtiging. Zie Persoon.
Zie President.
�  tot plaatsing kan verzocht worden door meerderjarigen, aan-
gehuwden, echtgenoot, voogd of curator 32.
�  uitvoerbaar op de minuut en v��r de registratie 41, 42.
�  kan gesteld worden op \'t verzoekschrift of requisitoir 41,42.
�  Geen voldoende redenen om plaatsing te verleenen te ver-
klaren op \'t verzoekschrift of requisitoir 41, 43, 44.
�  verlenging verblijf in een krankzinnigengesticht 22.
�  niet te beteekenen aan persoon wiens piaatsing is verzocht 41.
�  kan niet meer ten uitvoer worden gelegd na 14 dagen sedert
hare dagteekening 41, 44.
�  tot plaatsing te verleenen XI, XII.
Mania religiosa 96.
Marsberg. Ontstaan van \'t gesticht te M. XV.
Maximum getal verpleegden voor elk gesticht te bepalen door
den Koning IX, 18, 21.
-ocr page 134-
110
liLADWIJZEK.
Meerderjarige. Zie Aaugehuwde.
�   Ieder M. verliest beheer over zijne goederen en die van
anderen 67, 68, 69, 70, 71.
�  Verbintenis aangaan art. 1367 B. W. toepasselijk 69.
�  staat gelijk met onder curateele gestelde 69, 71, 72.
�  onbevoegd te zijn voogd, toeziende voogd, curator of toe-
ziende curator 70, 71.
Medemblik. Openbare godsdienstoefeningen in \'t gesticht te M.
95�98.                                                                       ,
Memorie van Antwoord op het voorloopig verslag der 2e K. XVII.
Minderjarige krankzinnigen 17.
�   idioten 17.
M
84
inimum getal geneeskundigen voor elk gesticht te bepalen door
den Koning IX, 18, 21.
Minuut. Uitvoerbaar op M. 41, 42.
�  Op vertoon van M. 44, 45.
Moeder. Toestemming M. noodig tot verleening verlof aan een
krankzinnige om \'t gesticht voor een bepaalden tijd te ver-
laten. 58, 59.
Als voren tot verleening ontslag 59, 60, 61, 62, 63, 64.
Nijmegen. Gesticht te N. XVI-.
Oefeningen. Openbare godsdienst-O. in \'t gesticht te Medem-
blik 95�98.
Officier van Justitie. Kennisgeving der aangifte aan den burge-
meester van de verpleging van een krankzinnige over wien
het Staatstoezicht zich uitstrekt aan 0. 8.
�  Ten allen tijde vrije toegang in de krankzinnigengestichten 10.
�  Verlangde inlichtingen te geven aan 0. 10.
�    Kennisgeving vorwaarloozing krankzinnigen buiten gestich-
ten aan 0. 14.
�  Bezoeken gestichten in hun arrondissement op onbepaalde
tijden ten minste ��nmaal in de drie maanden door 0. 15.
�  bevoegd om bij schriftelijk requisitoir machtiging tot plaat-
sing van een krankzinnige in een gesticht te verzoeken aan
pres. rechtb. 34, 35.
�  Kennisgeving in bewaringstelling van krankz. aan 0. 36, 37.
�  Zoo dikwijls /.ij verlangen voorleggen register der uittreksels
en rechterlijke beschikkingen aan 0. 45, 46.
�   Onverwijlk kennisgeven aan den burgemeester van plaatsing
-ocr page 135-
111
BLADWIJZER.
van krankzinnigen in een gesticht, tengevolge machtiging
kantonrechter of requisitoir openb. ministerie 46.
�   Afschrift zenden uiterlijk 3 dagen na dag opneming van de
aanteekeningen des geneeskundigen aan 0. 47, 48.
�    Neemt 14 dagen v��r \'t verstrijken van een jaar, nadat
iemand ter uitvoering van een bevel van den strafrechter is
opgenomen in oen gesticht, zijn requisitoir tot verlenging van
den tijd met hoogstens ��n jaar 53.
�   Bericht zenden aan 0. van opneming van iemand in een
buitenlandsche inrichting voor krankzinnigen 55, 56, 57.
�   vraagt onmiddellijk beslissing rechtbank na ontvangst stuk-
ken ontslag 64, 65.
�   Straffen bedreigd bij nalating bericht te zenden aan 0. van
opneming van krankzinnigen in buitenlandsche inrichtingen 82.
�   beveelt onmiddellijk het ontslag na ontvangst kennisgeving
verstrijking termijn art. 22. 66.
�  reqnireert machtiging rechtbank tot verder verblijf van den
krankzinnige in een gesticht 66.
�  beveelt onmiddellijk ontslag bij onwettige opneming of op-
houding van krankzinnigheid 67.
�  kan ontslag alleen bevelen zoo � bij opgehouden krankzin-
nigheid 67.
�  vraagt beslissing rechtbank bij \'t geval als voren 67.
Omstandigheden kunnen vermeld worden in de verklaring om
iemand in een gesticht te doen opnemen 38, 40. 41, 42.
Ontslag IX, X, XI, XII, XIII, 49.
�  van een verpleegde, kennisgeven aan off. v. just. 15.
�  uit een krankzinnigengesticht 57.
�  aanteekenen register art. 18. 58.
�  wordt verleend door \'t bestuur van \'t gesticht 59, 60, 61, 62, 63.
�  kan worden verleend door \'t bestuur van \'t gesticht op ver-
zoek van hem op wiens aanvraag de opneming is geschiedt
of \'t verblijf verlengd is 59, 60, 61, 62, 63, 64.
als voren schuldenaar in gebreke gesteld om te betalen
59, 60, 61, 62, 63, 64,
�  wordt aangeteekend register art. 18. 59.
�  wordt geregeld in overleg met 59, 60.
�  Overleg als voren niet noodig voor hen, die op eigen ver-
zoek in \'t gesticht z^jn opgenomen 59, 60.
�   Voor verleening van 0. vooraf schriftelijk advies genees-
kundige over te leggen 64.
�  wordt niet verleend zoolang rechtbank beraadslaagt 64, 65.
-ocr page 136-
112
BLADWIJZER.
Ontslag wordt bevolen door off. v. just. 66, 67.
�  Strafbepalingen tegen beletten van 0. van krankzinnigen 80, 81.
Idem tegen nalating kennisgeving te doen van 0. van
krankzinnigen 81, 82.
�  Stukken vereiscbt tot het 0. vrij van zegel en niet te
registreeren 92.
Openbaar Ministerie 46,
�  Bestuur van \'t gesticht verleent ontslag op verlangen van
\'t 0. 59, 60.
�  Benoeming van provisioneele bewindvoerder geschiedt op
requisitoir van 0. 72, 73, 7-4.
�  Altijd 0. te hooren bij benoeming als voren 72, 73, 74.
�  Kosten verpleging van krankzinnigen op verlangen van 0.
opgenomen, worden door den Staat bij voorschot voldaan 84�86.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Openbare beraadslaging van het wetsontwerp 2e K. XVII.
�  godsdienstoefeningen in \'t gesticht te Medemblik 95�98.
Openbare orde. In \'t belang der 0. een krankzinnige voorloopig
in een gesticht te plaatsen 32, 48.
Als voren door off. v. just. 34, 35.
�  De handelingen bedoeld in art. 16 zijn van 0. 40.
�  Gevaar voor stoornis van 0. bij ontslag uit een gesticht. 64, 65,
�  Stoornis van 0. art. 30 toetepassen 64, 65, 66,.67.
Opgenomene 47, 48, 49.
Opneming van een verpleegde kennisgeving aan off. v. just. IX.
X, XI, XII, XIII, 15.
�   van krankzinnigen geschiedt tegen overlegging expeditie
machtiging tot plaatsing of op vertoon minuut 44, 45.
�  van krankzinnigen in buitenlandsche inrichtingen 54, 55, 56, 57.
�  Strafbepalingen tegen 0. van krankzinnigen zonder mach-
tiging 80, 81.
Idem tegen nalating kennisgeving te doen van 0. van
krankzinnigen 81, 82.
Idem bij nalating kennisgeving aan off. v. just. van 0. in
buitenlandsche inrichtingen 82.
�    Stukken vereischt tot de 0., vrij van zegel en gratis te
registreeren 92.
�   Kosten van 0. bij sluiting van krankzinnigengestichten
worden door den Staat bij voorschot voldaan 84�86.
Als voren bij 0. van krankzinnigen omtrent wie het onzeker
is door wien de kosten moeten worden gedragen 84�89.
Als voren bij 0. requisitoir openbaar ministerie 84�86.
-ocr page 137-
113
BLADWIJZER.
Opneming. Kosten als voren worden door den Staat verhaald op
84�89.
Oppertoezicht op de godsdienstige belangen der krankzinnigen
in \'t gesticht te Medemblik. 96�97.
Oprichting van een gesticht voor krankzinnigen XV, 16, 17.
�  Vereischten tot 0. 18, 19, 21.
�  van gestichten door provinciale bestureu 24.
�  van gestichten door particulieren 30.
�  Strafbepalingen tegen 0. zonder vergunning of na intrekking
vergunning 80, 81.
Ouders. Verpleging van krankzinnigen in de woning van 0. 5, 6, 7.
Overbrenging krankzinnigen naar andere gestichten 22.
�  krankzinnigen op last van den Koning naar andere gestichten
door ambtenaren met \'t Staatstoezicht belast 22.
�   Kosten van 0. bjj sluiting van krankzinnigengestichten
worden door den Staat bij voorschot voldaan 84�89.
Als voren bij 0. van krankzinnigen bij onzekerheid door
wien de kosten moeten worden gedragen 84�89.
Als voren bij plaatsing op requisitoir van het openbaar
ministerie 84�89.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Overeenkomst opneming krankzinnigen in een gesticht. Niet
naleving daarvan 59, 60, 61, 62, 63, 64.
Overgangsbepalingen 92, 94.
Overlijden van een verpleegde kennisgeven aan off. v. just. 15.
�  Strafbepalingen tegen nalating kennisgeving te doen van 0.
van krankzinnigen 81, 82.
Particulieren. Behandeling van krankzinnigen bij P. VIII, IX,
XVI, XIX, 3.
Persoon wiens plaatsing verzocht is te hooren, alvorens machti-
ging tot plaatsing in een gesticht te verleenen 40, 41.
�  Machtiging niet te beteekenen aan P. 41.
�  Beschikkingen als voren 41.
�  Andere P. die zich in \'t gesticht bevindt kan als getuige
worden gehoord zonder oproeping of schadeloosstelling 52.
Plaatselijke besturen. Toezicht op krankzinnigen gestichten 5.
Plaatsing. Termijn voorloopige P. in een gesticht XII.
�  in een krankzinnigengesticht 31, 32.
�  kan verzocht worden door een meerderjarige 37.
Praag. Gesticht te P. XV.
President Rechtbank. Zie Machtiging.
8
-ocr page 138-
114
BLADWIJZE!!.
President Rechtbank. Machtiging te verleenen op verzoek off. v.
just. tot plaatsing van een krankzinnige in een gesticht 34,
35, 41.
�   bevoegd hooren bloedverwant of aangehuwde, echtgenoot,
voogd of curator, alvorens machtiging tot plaatsing in een
gesticht te verleenen 41, 42.
�   Geen voldoende redenen om machtiging als voren te ver-
leenen te verklaren op \'t verzoekschrift of requisitoir 41, 43, 44.
�  Onverwijld \'t requisitoir ter kennis brengen van arr. recht-
bank 41, 43.
�  Verzochte machtiging te verleenen by genoegzame aantooning
in de verklaring van \'t bestaan van krankzinnigheid 40, 41, 42.
Procesverbaal. Opmaking P. van binnentreding woningen en
redenen die daartoe geleid hebben. 9.
Provinciaal bestuur te zorgen voor de oprichting en instand-
houding van gestichten voldoende aan deze wet XVII. XVIII,
24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31.
�  Toezicht op krankzinnigengestichten door P. 5.
Provinciale wet. Artt. 107 en 112 van P. 26, 27.
Provincie. Voor welke krankzinnigen te zorgen? 30, 31.
Provisioneel e bewindvoerder (ster). Wanneer wordt die benoemd?
72, 73, 74.
�  Hoe geschieden die benoemingen en door wie? 72.
�  Hoe groot is hunne macht? 72, 74.
�   Wanneer houdt de bevoegdheid op? 73, 74.
�  Kennisgeving van de benoeming van P, aan \'t bestuur van
het gesticht, waar de krankzinnige wordt verpleegd 79, 80.
Rapporteurs. Commissie v. R. 2e K. XVII.
�   Commissie v. R. 1° K. XVIII.
Rechtbank. Zie President.
�  beslist in \'t hoogste ressort 41.
�  beschikt over \'t verzoek of requisitoir op de in art. 22 ver-
melde stukken 51.
�  kan nader bewijs door getuigen of andere middelen gelasten 51.
�  kan verhoor van den verpleegde bevelen 51.
�  kan verhoor opdragen aan rechter-commissaris of kanton-
rechter 52.
�  beveelt ontslag 64, 65.
�  bepaalt dat ontslag niet binnen termijn laatste machtiging
mag geschieden 64, 65.
�  kan voor hare beslissing nader onderzoek bevelen 64, 65.
-ocr page 139-
115
BLADWIJZER.
Rechtbank verleent machtiging tot verder verblijf van een krank-
zinnige in een gesticht 66.
�  beveelt nader onderzoek en hoort geneeskundige bij beslissing
ontslag bij ophouding krankzinnigheid 67.
�  benoemt provisioneele bewindvoerder (ster) 72, 73, 74.
�  Verzet tegen \'t bevelschrift van ten uitvoerlegging bij verhaal
van kosten door den Staat bij de arrondissements-R. 90�91.
Rechter in crimineele- en correctioneele zaken bevoegd te gelasten,
dat iemand gedurende een jaar in een krankzinnigengesticht
worde opgenomen 45.
Rechterlijke ambtenaar. Opdracht toezicht op krankzinnigen en
krankzinnigengestichten aan R. 2.
Rechterlijke macht. Controle bij plaatsing in een krankzinnigen-
gesticht 31, 32.
Rechtsvordering. Wetboek van Burgerlijke-R. artt. 436, 438. 90.
Redenen omkleede. Met R. weigering van vergunning tot op-
richting van een krankzinnigengesticht 18.
Regeling van de godsdienstige belangen der krankzinnigen in
\'t gesticht te Medemblik 96�97.
Register. Van elke toepassing van een dwangmiddel aanteekening
houden in een R. 10, 13.
�  Uittreksel en expeditie rechterlijke beschikkingen te vermelden
in- en bewaren bij een R. 45, 46.
�  Geneeskundige dagelijks aanteekening houden van zijne be-
vinding in een R. 47.
�  Verlof om \'t gesticht voor een bepaalden tijd te verlaten
aanteekenen in R. 58.
Registratie der geneeskundige verklaring 40, 41, 43.
�  Stukken vereischt tot de opneming gratis te registreeren,
voor zoover zij aan R. onderworpen zijn 92.
Idem verblyf 92.
Idem verplaatsing 92.
Idem verlof 92.
Idem ontslag 92.
Requisitoir. Off. v. Just. kan bij schriftelijk R. machtiging tot
plaatsing in een gesticht verzoeken aan pres. rechtb. 34,35,38,39.
�  Gesticht te noemen in R. 37, 39.
�  Verleende machtiging te stellen op R. 41.
�  Geen voldoende reden om machtiging te verleenen te ver-
klaren op R. 41, 42.
�  om den opgenomene gedurende een bepaalden t\\jd, ��n jaar
niet te boven gaande, in een gesticht te plaatsen 50, 51.
-ocr page 140-
116                                           BLADWIJZER.
Requisitoir. Beschikking rechtbank te stellen op R. 52.
�  Nader R. in te dienen tot verlenging tijd met hoogstens
��n jaar, aan rechtb. ten hoogste 14 d. en ten minste 8 d.
v��r verstrijken tijd van verblijf in \'t gesticht 53.
�  off. v. just. 14 dagen v��r \'t verstrijken van een jaar nadat
iemand ter uitvoering van een bevel van den strafrechter is
opgenomen in een gesticht 53.
�   Openbaar Ministerie tot benoeming van een provisioneele
bewindvoerder 72, 73, 74.
Rijk. Verpleging van krankzinnigen ten laste van \'t R. 23.
�  In hoeverre verplicht in de behoeften aan krankzinnigen-
verpleging te voldoen? 24.
Rijksgesticht. De kosten van verpleging in \'t R. worden in
rekening gebracht aan de inkomsten en bezittingen van den
verpleegde 85�86.
Als voren aan zijne bloed- of aanverwanten 85�86.
Als voren aan de gemeente die volgens de armenwet de
verplegingskosten heeft te voldoen 85�86.
Sachsenberg. Ontstaan van \'t gesticht te S. XV.
Schriftelijke last binnentreding woning tegen den wil des
bewoners. 9.
�  kennisgeving opneming, plaatsing, verlof, ontslag en over-
lijden van verpleegden aan off. v. just. 15.
�  machtiging van den kantonrechter tot voorloopige plaatsing
van een krankzinnige in een gesticht 16, 22.
Slot- en overgangsbepalingen 92�94.
Sluiting
van een krankzinnigengesticht 16, 22.
�   Kosten voortvloeiende uit het overbrengen van krankzin-
nigen naar andere gestichten bij S. van krankzinnigengestich-
ten, worden door den Staat als voorschot voldaan 84�86.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Staat. Welke kosten worden door den S. bij gebreke van tijdige
betaling als voorschot voldaan 84, 85, 86, 87, 88, 89.
�  Op wie worden die kosten verhaald 84, 85, 86, 87, 88, 89,
90, 91, 92.
Staatscommissie voorbereiding herziening wet van 29 Mei 1841
(regeling Staatstoezicht op krankzinnigen) VII.
Staatscourant. Plaatsing besluit sluiting van een krankzinnigen-
gesticht in S. 22.
Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten.
Door wie uitteoefenen ? 2, 3.
-ocr page 141-
BLADWIJZE».                                            117
Staatstoezicht op krankzinnigen buiten gestichten VIII, IX, XVI.
�  strekt zich uit over 5.
Zie ook Geneeskundig Staatstoezicht.
Staatszorg om te voorzien in behoefte aan krankzinnigen-
gestichten VIII, XVII, XVIII, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30.
Staten. Door bewijsstukken gerechtvaardigde S. van kosten
over te leggon bij verhaal van kosten door den Staat 89�91.
Strafbepalingen 80, 81, 82, 83, 84.
Straffen. Niet voldoende aan een bevel of vordering, gegeven
door inspecteurs of ambtenaren belast met \'t Staatstoezicht 80, 81.
�   Belemmeren, beletten of verijdelen van handelingen van
ambtenaren 80, 81.
�  Oprichting krankzinnigengestichten zonder vergunning of na
intrekking vergunning 80, 81.
�  Zonder machtiging opneming van krankz. in gestichten 80, 81.
�  Beletten ontslag van krankzinnigen 80, 81.
�  Nalating kennisgeving te doen van do opneming van een
krankzinnige door besturen van gestichten aan bevoegd
gezag 81, 82.
Als voren van verplaatsing 81, 82.
Als voren van verlof 81, 82.
Als voren van ontslag of overlijden 81, 82.
Als voren nalating overlegging bij de wet gevorderde
stukken 82.
Als voren nalating b^j de wet gevorderde registers te houden,
overeenkomstig wettelijke voorschriften 82.
Als voren overgaan tot ontslag in strijd met wettelijke
voorschriften 82.
Als voren nalating vereischte verklaring zenden aan bevoegd
gezag bjj verleening ontslag niet zonder gevaar voor
stoornis van openbare orde of van ongelukken kunnende
geschieden 82.
�  Geen straf uittespreken bij overtreding buiten toedoen van
bestuurders 82.
�  Nalating aangifte te doen bij den burgemeester van de ver-
pleging van krankzinnigen onder Staatstoezicht staande 82.
�   Nalating bericht te zenden aan off. v. just. van opneming
van krankzinnigen in buitenlandsche inrichtingen 82.
�  tegen geneeskundigen bij nalating aanteekeningen te houden
bjj de wet voorgeschreven 82.
als voren bij nalating verzending aanteekeningen 82.
als voren bjj niet opmaking verklaringen 82.
8*
-ocr page 142-
118
BLADWIJZER.
Straffen tegen bloedverwanten bij wederrechtelijk wegblijven in
een der gevallen in deze wet vermeld wettelijk als b. 83, 84.
als voren tegen aangehuwden 83, 84.
als voren tegen echtgenooten 83, 84.
als voren tegen voogden 83, 84.
als voren tegen curators 83, 84.
als voren tegen deskundigen 83, 84.
Ten koste van wien het aangaat overbrengen krankzinnigen
naar andere gestichten door ambtenaren met \'t Staatstoezicht
belast 22, 23.
Termijn voorloopige plaatsing in een gesticht XII.
�   te stellen door den Koning voor overbrenging van krank-
zinnigen naar andere gestichten 22.
�    Telkens na verstrijken T. kan nieuwe machtiging voor een
jaar worden verleend 53.
�  Binnen T. laatstvorleende machtiging kunnen krankzinnigen
naar andere gestichten worden overgebracht 54.
Terughouding in de gestichten van niet krankzinnige personen
IX, X, XI, XII, XIII.
Terugkeer van eene krankzinnige na afloop verlof aanteekenen
in een register 58.
�   in de maatschappij wordt door het bestuur geregeld in
overleg met 59, 60.
Toezicht op de godsdienstige belangen der krankzinnigen in \'t
gesticht te Medemblik 96�97.
Uittreksel. Opneming   op last van den rechter in crimineele en
correctioneele zaken  van iemand, geschiedt tegen overlegging
van een U. uit de  in kracht van gewijsde gegane uitspraak.
45, 46.
Vader. Toestemming V. noodig tot verleening verlof aan een
krankzinnige 58, 59.
Als voren tot verleening ontslag 59, 60, 61, 62, 63, 64.
Vaderlijke macht 58.
Verbeteringen
welke de wet in den bestaanden toestand be-
oogt VIII.
Verblijf in een krankzinnigengesticht 31, 32.
�   Stukken vereischt tot V. vrij van zegel en gratis te regis-
treeren 92.
Verblijfplaats des krankzinnigen 32, 33, 34.
-ocr page 143-
119\'
BLADWIJZEE.
Vereischten tot oprichting van een krankzinnigengesticht XV r
XVI, 18, 19, 21.
Vergunning tot oprichting van een krankzinnigengesticht.
�  Vereischten daartoe XV, XVI, 18, 19, 21.
Verhaal van kosten 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92.
�   op bestuurders van gestichten 84�86.
�  op inkomsten en bezittingen van den verpleegde 85�86.
�  op bloed- of aanverwanten 85�86.
�  op gemeenten 85�87.
�  voor verpleging in \'t Kijksgesticht 23, 24, 85, 89.
�  Het V. geschiedt uit kracht van een bevelschrift van ten-
uitvoerlegging 89�91.
Verklaring (geneeskundige) voor plaatsing van een krankzinnige
in een gesticht 31, 32, 38, 39, 40, 41.
�   Gemotiveerde V. omtrent het noodzakelijke of wenschelijke
eener verpleging in een krankzinnigengesticht van den genees-
kundige vergezeld \'t verzoekschrift om eene opgenomene ge-
durende een bepaalden tijd in een gesticht te doen verblijven 50.
�  voor opneming iemand in eene buitenlandsche inrichting van-
krankzinnigen 57.
�  geneeskundige voor ontslag uit een gesticht 59, 60, 61, 62, 63.
Verkortingen VI.
Verlenging machtiging tot verblijf in een krankzinnigengesticht
22, 53.
Verlof van een verpleegde kennisgeving aan off. van just. 15.
�  uit een krankzinnigengesticht 57.
�  aanteekenen op \'t register art. 18. 58.
�  Strafbepalingen tegen nalating kennisgeving te doen van V.
van krankzinnigen 81, 82.
�  Stukken vereischt tot het V., vrij van zegel en niet te
registreeren 92.
Verplaatsing van een verpleegde kennisgeving aan off. v. just. 15.
�  Strafbepalingen tegen nalating kennisgeving te doen van V.
van krankzinnigen 81, 82.
�  Stukken vereischt tot de V. vrg van zegel en niet te regis-
treeren 92.
Verpleegde blijft in \'t geeticht, hangende het onderzoek der
rechtbank 52.
Als voren bij verlengd verbljjf 53.
�   Benoeming provisioneele bewindvoerder (ster) van een V.
72, 73, 74.
� Godsdienstige belangen der V. in \'t gesticht teMedemblik 95�98.
-ocr page 144-
120                                           BLADWIJZER.
Verpleging. Vermeerdering wettelijke waarborgen goede V. in
krankzinnigengestichten IX.
�  van krankzinnigen in de woning van echtgenooten 5, 6, 7.
als voren bij voogden 7.
als voren bij kinderen 7.
als voren bij curators 7.
�  ten laste van \'t Eijk 23.
�  Aangifte van V. Zie Burgemeester,
�  van krankzinnigen voor rekening van gemeentebesturen 23.
�  Kosten van V. bij sluiting van krankzinnigengestichten
worden door den Staat bij voorschot voldaan 84�86.
Als voren bij V. van krankzinnigen omtrent wie het on-
zeker is door wien de kosten moeten worden gedragen 84�89.
Als voren bij V. op requisitoir openb. ministerie 84�86.
Als voren b\\j V. van krankzinnigen in spoedeischende ge-
vallen op bevel van den burgemeester in bewaring
gesteld 84�86.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Verplichting geven van inlichtingen 10, 11.
�  tot oprichting van krankzinnigengestichten door de provincie
26, 27, 28.
Als voren door \'t Rijk 26, 27, 28.
Als voren door gemeenten 26, 27, 28.
Als voren door particulieren 26, 27, 28.
Verslag. Voorloopig V. uitgebraeht 2* K. XVII.
�  Beantwoording XVII.
�  Uitbrenging eind-V. 2e K. XVII.
�  Uitbrenging eind-V. Ie K. XVIII.
Vervoer. De kosten van V. van krankzinnigen in spoedeischende
gevallen op bevel van den burgemeester in bewaring gesteld,
worden door den Staat als voorschot voldaan 84�86.
�  Kosten als voren worden door den Staat verhaald op 84�89.
Verwaarloozing van krankzinnigen 14, 35.
Verzet is toegelaten tegen het bevelschrift van tenuitvoerlegging
bij verhaal van kosten door den Staat 90�91.
Verzoekschrift om iemand in een krankzinnigengesticht te
plaatsen kan ingediend worden door bloedverwant of aange-
huwde, echtgenoot, voogd nf curator 32, 34.
�  door meerderjarigen in te dienen om zijne plaatsing of in-
bewaarstelling te verzoeken 37, 38, 39.
�  Beschikking rechtbank wordt gesteld op V. 52.
�   Nader V. in te dienen tot verlenging tijd met hoogstens
-ocr page 145-
121
BLADWIJZER.
��n jaar, aan rechtbank ten hoogste veertien en ten minste
acht dagen v��r verstrijken tijd van verblijf in \'t gesticht. 53.
�   Op nader V. wordt beschikt met inachtneming voorschriften
art. 23. 53.
Voogden. Zie Verpleging.
Zie Aangehuwde (meerderjarige).
Zie Vader.
�   Onbevoegdheid van meerderjarigen in krankzinnigengestichten
verpleegd om V. of toeziende V. te zijn. 70, 71.
Voogdij 58.
Voorschot van kosten 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92.
�   bij sluiting van krankzinnigengestichten 84�86.
�   bij onzekerheid door wien de kosten zullen moeten worden
betaald 84�86.
�  bij plaatsing op requisitoir openbaar ministerie 84�86.
�  bij in bewaringstelling in spoedeischende gevallen 84�86.
Voorziening voldoende in den geneeskundigen dienst en in den
huisdienst IX 18, 21.
�  in de behoefte aan krankzinnigengestichten 24, 25, 26.
Vrouw. De vrouw kan tot provisioneele bewindvoerster voor
haren man benoemd worden 72, 73, 74.
Waarborgen (wettelijke). Vermeerdering voor de goede verpleging
in krankzinnigengestichten van de wettelijke W. IX.
Weigering van vergunning tot oprichting van een krankzinnigen-
gesticht 18.
Weldadigheid. Zie Maatschappij.
Wet van 29 Mei 1841 (Stbl. n°. 20) ingetrokken 92.
Wetboek. Burgerlijk W. Artikelen van Burgerlijk W. Zie
Artikelen.
�   Bepalingen van het Burgerlijk W. worden toegepast met
wijzigingen art. 34 dezer wet 74, 75, 76, 77, 78, 79.
Wie moet voorzien in de behoefte aan krankzinnigengestichten
23, 24, 25, 26, 27, 28.
Zegel. Vrij van Z., stukken vereischt tot opneming 92.
Idem verblijf 92.
Idem verplaatsing 92.
Idem verlof 92.
Idem ontslag 92.
Zweden. Opneming in- en ontslag uit een gesticht in Z. X. XI.
-ocr page 146-
-ocr page 147-
VOORBERICHT.
De aanvankelijke vrij gunstige ontvangst, welke mijne be-
werking der wet van 27 April 1884 (Stbl. 96), betreffende het
Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten
te beurt is gevallen en waardoor mijn eerste arbeid op dit
gebied, hoe klein ook nog van beteekenis, niet geheel nutte -
loos schijnt, geeft mij de vrijmoedigheid, om reeds kort na de
verschijning van mijn werkje, een Aanhangsel daarvan het
licht te doen zien, hetwelk behalve de Koninklijke besluiten
ter uitvoering der artikelen 4, 10, 18 en 44 met verwijzingen
en aanteekeningen, tevens bevat den tekst der ingetrokken
wet van 29 Mei 1841 (Stbl. 20), welke opname mij voor-
kwam niet ondienstig voor de raadplegers van mijn werkje
te zijn, daar aldaar op vele plaatsen naar artikelen dier wet
verwezen wordt en ten einde hierdoor tevens de groote ver-
andering en uitbreiding te doen uitkomen, welke de wet van
27 April 1884 (Stbl. 96) in den bestaanden toestand brengt.
Ook heb ik aan het slot doen toevoegen eenige tabelarische
overzichten, betreffende de Statistiek van \'t krankzinnigen-
wezen, waaruit de groote toeneming van \'t aantal krank-
zinnigen over de jaren 1875�1881 blijkt en waardoor te
9
-ocr page 148-
124
meer het groote gewicht van eene degelijke en van waar-
borgen voorziene regeling van het toezicht op dat diep be-
treurenswaardige deel der lijdende menschheid, hetwelk men
krankzinnigen noemt, bewezen wordt.
Eindelijk nam ik deze gelegenheid te baat om door de
aanvulling der aanteekening van enkele artikelen, het werkje
nog eenigszins bruikbaarder te maken, zoo ook als door de
opname van eenige modellen;,van registers enz. door gemeente-
besturen aan te houden of in te vullen.
Moge deze aanvulling, waardoor mijn werkje nog in vol-
ledigheid is toegenomen, tevens strekken om het in de prak-
tijk nog meer ingang te doen vinden.
H. A. MUSQUETIER.\'
Schipluiden, November 1884.
-ocr page 149-
Art. 9, bladz. 22 en 23 mijner wet.
In de M. v. T. tot dit artikel las men nog:
«De administratieve straf van sluiting der gestichten, na
sintrekking der verkregen koninklijke vergunning, is over-
»genomen uit de bestaande wet [d. i. de nu ingetrokken wet
»van 29 Mei 1841 (Stbl. 20)]. De bepaling dat het bestuur
»van het gesticht vooraf deswege moet worden gehoord en
»dat het te nemen gemotiveerd besluit in de Staatscourant
»moet worden geplaatst, strekt nader ten waarborg dat niet
«lichtvaardig tot zoodanigen maatregel zal worden overgegaan.
«Daarentegen is niet overgenomen ai\'t. 6 dier wet, (1) be-
»palende wat moet geschieden met de inkomsten van ge-
»stichten die gesloten mochten worden, voor zoover dit
y>fundati�n zijn. Vermoedelijk heeft men onder vfundatie"
«verstaan instellingen van weldadigheid, althans er zijngeene
wfundati�n" bekend aan welke dit karakter niet eigen was
»en nu bevat art. 9 der latere wet tot regeling van het
«armbestuur (2) de ook voor dit geval voldoende voorschriften,
«omtrent het gebruik der bezittingen en inkomsten van in-
«stellingen van weldadigheid, wier doel is vervallen."
(1)  Zie bladz. 162 hierachter.
(2)  Art. 9 wet van 28 Juni 1854, tot regeling van \'t armbestuur.
Zoo het doel eoner instelling van weldadigheid is vervallen, wordt
het gebruik harer bezittingen en inkomsten tot eene andere, aan
-ocr page 150-
126
Art. 15, bladz. 37 mijner wet.
In de M. v. B. gaf de Regeering nog te kennen, dat de
bevoegdheid bij dit artikel verleend aan meerderjarigen, niet
beperkt is tot hen, die niet onder curateele zijn gesteld.
de laatst bekende zoo nabij mogelijk komende, bestemming ge-
regeld, ten aanzien van:
a. gemeente-instellingen (art. 2a) door den gemeenteraad, onder goed-
keuring van Gedeputeerde Staten;
6. instellingen eener kerkelijke gemeente (art. 26) door de 4e.
voegde kerkelijke besturen;
c.   instellingen van bijzondere personen of vereenigingen (art. 2c),
door de oprichters of hunne erfgenamen, en bij ontstentenis of onbe-
kendheid van deze, door de bestuurders der instelling, in het laatste
geval onder Onze goedkeuring; en
d.   instellingen van gemengden aard (art. 2d) door den gemeenteraad
en het bevoegd kerkelijk of bijzonder bestuur in gemeenschappelijk
overleg, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Blijft die regeling binnen eenen voor elk bijzonder geval, des
noodig, door Ons, voor te schrijven termijn achterwege, dan ge-
schiedt zij door Ons bij een met redenen omkleed, openbaar ge-
maakt besluit. Deze bepaling geldt voor de instellingen, onder
litt. c vermeld, slechts zoo de oprichters zelven of hunne erfge-
mimen niet meer in leven of niet bekend zijn.
-ocr page 151-
B IJ L A G E N.
-ocr page 152-
-ocr page 153-
BESLUIT van den 3den Juni 1884, SM. 110,
tot vaststelling van modelregisters voor de gestichten
voor krankzinnigen.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der
Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van
Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche
Zaken en van Justitie, van 19 Mei 4884, n°. 987, afdeeling
Medische Politie, en van 23 Mei 1884, n°. 108,1ste afdeeling;
Gelet op artt. 4 (1) en 18 (2) der wet van 27 April 1884
(Staatsblad n°. 96) tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen;
Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen de modellen
der volgens de aangehaalde artikelen in alle gestichten voor
krankzinnigen te houden registers, zooals zij hiernevens zijn
gevoegd.
Onze voornoemde Ministers zijn belast met de uitvoering
van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst
en gelijktijdig met de wet van 27 April 1884 (Staatsblad
n°. 96) in werking zal treden. (3)
Karlsbad, den 3den Juni 1884.
WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
HEEMSKERK.
Be Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
Uitgegeven den veertienden Juni 1884.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
(1)  Zie bladz. 10 mijner wet, alinea 6 van art. 4.
(2)  Zie bladz. 45 mijner wet, alinea 4 van art. 18.
(31 Zie het besluit van 29 Juli 1884 (Stbl. 186) hierna bladz. 134.
-ocr page 154-
130
REGISTER gehouden in het gesticht voor krankzinnigen te.
27 April 1884 {Staatsblad n°. 96), tot
regeling
NAAM
en
NUMMER
van
het register
volgens
artikel 18.
Afzondering.
Lijfsdwang.
Volgnummer.
afzonderingskamer.
cel.
gesloten bedstede.
vastbinden der handen.
losse dwanghandschoenen.
dwanghandschoen met gordel.
dwangbuis of dwangjak.
vastbinden der voeten.
voetriemen.
vastbinden op een gewonen stoel.
dwangstoel.
Behoort bij Koninkl
tjk besluit van 3 Juni 4884, n«. 21 {Staatsbl. n». 110).
ijner wet.
i
(i)
Zie bladz. 10 m
-ocr page 155-
131
volgens het bepaalde in het zesde lid van artikel 4 (1) der wet van
van het Staatstoezicht op krankzinnigen.
Reden
van de
Oordeel
afzondering
Door
Oordeel
of de
van
toepassing
wien
van den
Aanmerkingen.
van
den genees-
een of meer
bevolen.
inspecteur.
dwang.
heer.
middelen.
Ons bekend,
De Minister van Binnenlandsche Zaken.
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
-ocr page 156-
132
27
April 1884 (Staatsblad n°. 96), tot regeling
Kaam, voornamen,
Dagtee-
Kaam, voornamen,
leeftijd, woonplaats
Om-
keningen
geslacht, leeftijd,
en beroep
schrijving
der mach-
k
woonplaats, beroep ,
van hem (haar),
of
tigingen
tot op-
s
burgerlijke staat
afschrift
.
door wien (wie)
neming en
3
van den (de)
der
van die
S
tl
de plaatsing
tot
opgenomene, en
stukken
>
kerkgenootschap ,
verzocht is, of
in
verlenging
waartoe hij (zij;
openbaar ministerie,
art. 18
van
het verblijf
behoort.
dat haar
gerequireerd heeft.
vermeld.
in het
gesticht.
(1)  Zie bladz. 45 mijner wet.
(2)  Zie bladz. 15�16 mijner wet.
(3)  Zie bladz. 57�59 mijner wet.
(4)  Zie blndz. 59�64 mijner wet.
(5)  Zie bladz. 64�65 mijner wet.
-ocr page 157-
133
volgens het bepaalde in het vierde lid van artikel 18 (1) der wet van
van het Staatstoezicht op krankzinnigen.
Dag-
teekening
van de
opneming
en van
de kennis-
geving
aan den
officier
van
justitie
(art. 6) (2).
Dagtee-
keningen
der
termijnen
waarop
de mach-
tigingen
ver-
strijken.
Dagtee-
keningen
van
verlof
en van
terugkeer
in het
gesticht
(art. 27) (3).
Ver-
klaringen
van den
geneesheer
volgens
artt. 28 (4)
en 29 (5).
Dagteekening
van
overlijden
in het
gesticht, van
ontslag ot\'
verplaatsing
naar een
ander
gesticht
en van de
kennisgeving
aan den
officier van
justitie (art. 6
laatste lid;.
Ingeval van
ontslag
b� te voegen
�nniet krank-
zinnig",
«niet hersteld"
of «hersteld".
Aanmerkingen.
Ons bekend,
De Minister van Binnenlandsche Zaleen,
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
-ocr page 158-
BESL JJIT van den 29sten Juli 1884 (Stbl. n°. 186)
houdende bepaling van den dag, waarop de wet van
27 April 1884 (Staatsblad n°. 96), tot regeling van
het Staatstoezicht op krankzinnigen, in werking treedt.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der
Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog
van Luxemburg, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche
Zaken en van Justitie, van 19 Juli 1884, n°. 1485, afdeeling
Medische Politie, en van den 23sten daaraanvolgende, n°. 111,
lste afdeeling;
Gezien art. 44 (1) der wet van 27 April 1884 (Staatsblad
n°. 96) tot regeling van het Staatstoezicht op \'[krankzinnigen ;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat de
genoemde wet in werking treedt op 1 October 1884.
Onze voornoemde Ministers zijn belast met de uitvoering
van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst,
en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene
Rekenkamer.
Het Loo, den 29sten Juli 1884.
WILLEM.
Be Minister van Binnenlandsche Zaken,
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
Uitgegeven den twaalfden Augustus 1884.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
(1) Zie bladz. 94 mijner wet.
-ocr page 159-
MODELLEN VAN REGISTERS,
AAN TE HOUDEN
ter uitvoering van de artikelen 3, 5, 12, 13, 14, 15, 16,
19, 24, 28, 29, 30 en 31
der Wet van 27 April 1884 (SM. n<>. 96).
>
-ocr page 160-
-ocr page 161-
Model A.
Wet yan den 27 April 1884 (StM. n°. 96).
GEMEENTE
REGISTER
VAN
AANGIFTEN BED VERPLEGING VAN KRANKZINNIGEN
BUITEN
GESTICHTEN.
^c-t^^j-n i
Zie artikel 2, alinea 1 en de aanteekening daarbij op
bladz. 5, 6 en 7 mijner wet.
-ocr page 162-
138
Betrek-
Naam, voor-
n.S >
king van
naam,
K*t
Datum van
den
beroep en
«Ijl
aanvang
krankzin-
burgerlijke
«i§^
nige tot
staat van den
Wijk e
oning
rankzi
pleeg
der
den
krank"
verpleging.
aangever.
zinnige.
t*
(1)
(1)
(1)
(1)
Datum
Kaam,
van
voornaam en
aangifte
beroep
der ver-
van den
pleging.
aangever.
O)
(1)
(1) Zie artikel 3 alinea 1 en aanteekening op blz. 8 mijner wet.
-ocr page 163-
139
Geneeskundige verklaring
(indien deze is overgelegd).
Dagteekening der
kennisgeving
van de aangifte (2).
Verdere bijzonder.
heden omtrent
den krankzinnige.
(Vertrek uit de Ge-
meente
(4), opname in
een gesticht, ophouden
der verpleging
(5) enz.)
Datum.
(1)
Door welken
geneesheer af-
gegeven ?
O)
aan den
Officier van
Justitie.
(3)
aan den
Inspecteur.
13)
\'
) Zie art. 3
) Zie ook a
) Zie art. 1
0 Zie noot 1
alinea 2 op blz.
rt. 5 en aantookc
9 alinea 1 op bl
op blad:. 8 mr
8 mijner wet.
sning op blz. 14 en 15 mijner wet.
z. 46 en art. 5 op bladz. 14 en 15 mijner wet.
ner wet.
10
-ocr page 164-
-ocr page 165-
Model B.
Wet van den 27 April 1884 (StM. n°. 96.)
GEMEENTE
--G%W»eS7^^-»-
REGISTER
van ontvangen kennisgevingen en gedane mededeelingen der
plaatsing van krankzinnigen in gestichten,
en verdere bizonderheden omtrent de verpleging enz.
van zoodanige lijders
welke hunne laatste woon- of verblijfplaats in
deze Gemeente hebben gehad.
Zie de artt. 5, 12, 13, 14, 15, 16, 19, 24,28,29,30 en 31 mijner wet,
op bladz.: 14 en 15; 32�37; 37�40; 46�47; 53�54; 59�67.
-ocr page 166-
142
o
B
Datum van
ontvangst
der
kennisgeving.
Art. 19, Ie lid.)
(1)
Dagteeke-
ning der
machtiging.
Kaam, voornaam,
beroep en burger-
lijke staat
van den
krankzinnige.
De machtiging tot op-
name van den krank-
zinnige in een
gesticht is (2)
Volgnomi
verleend
door:
(3)
verleend
ten
verzoeke
van:
(4)
\'
(1)  Zie bladz. 46 mijner wet.
(2)  Zie art. 5 mijner wet op bladz. 14 en 15.
(3)  Zie art. 19 alinea 1 op bladz. 46 mijner wet.
(4)  Zie de artt. 12, 13,14 en 15 en aanteekening op bladz. 32�37 mijner
-ocr page 167-
143
Aanduiding
an het gesticht
waarin de
rankzinnige is
opgenomen.
(5)
Geschiedt
de verple-
ging al dan
niet voor
rekening
der
Gemeente ?
Datum der
door den
Burgemee-
ster gedane
mededeeling.
{Art.l9,2elid)
(6)
Kaam, beroep
en woonplaats
van den persoon
aan wien de
in de vorige
kolom bedoelde
mededeeling
is gedaan.
Verdere bizonder-
derheden omtrent
den krankzinnige,
voor zoover zij
ter kennis van den
Burgemeester
komen.
(Verlenging verpleeg-
tijd
(7), ontslag(8) uit
het gesticht enz.)
5) Zie art. 16 en aanteekening op bladz. 37�40 mijner wet.
3) Zie bladz. 46 en 47 mijner wet.
7)  Zie art. 9 alinea 5 op bladz. 22 en art. 24 op bladz. 53 en 54 mijner wet.
8) Zie de artt. 28,29, 30 en 31 met de aanteekeningen op bladz. 59�67 mijner wet.
-ocr page 168-
T A B E L I.
STATISTIEKE OPGAVEN
bij missive van den 20 December 1883, N°. 1335, aan de
Staten-Generaal overgelegd.
TABEL aanwijzende het aantal krankzinnigen in de genees-
kundige gestichten in Nederland aan het einde der jaren 1875
tot en met 1881.
GESTICHTEN TE:
1875.
1876.
1877.
1878.
1879.
1880.
1881.
\'s Hertogenbosch.
Eosmalen ....
Zutphon.....
\'sGravenhage . .
Eotterdam. . . .
Dordrecht ....
Delft.......
Bloemendaal. . .
Amsterdam . . .
Utrecht.....
Franeker ....
Deventer.....
Maastricht. . . .
427
422
472
130
181
239
299
779
135
322
181
199
70
445
443
438
150
193
235
313
789
146
310
188
189
77
484
481
446
153
189
251
310
817
141
322
179
203
78
522
507
429
149
200
246
299
843
139
344
177
205
75
557
504
436
151
203
235
293
879
143
354
188
201
72
584
490
456
165
210
213
297
884
139
385
202
196
77
606
541
472
172
230
222
303
912
149
381
201
199
70
Alle gestichten
te zamen ....
3 856
3 916
4 054
4135
4 216
4 298
4 458
In zes jaren is derhalve de bevolking der gezamenlijke geneeskundige
gestichten voor krankzinnigen vermeerderd met 602.
-ocr page 169-
145
TABEL II.
TABEL, aanwijzende het aantal krankzinnigen opgenomen
in de geneeskundige gestichten voor krankzinnigen, gedurende
de jaren 1875 tot en met 1881.
Aantal opgenomen krankzinnigen in het jaar
GESTICHTEN TE:
1875.
1876.
1877.
1878.
1879.
1880.
1881.
\'sHertogenbosch.
Rosmalen ....
Zutphen.....
\'s Gravenhage . .
Rotterdam....
Dordrecht ....
Delft.......
Bloemendaal. . .
Amsterdam . . .
Utrecht.....
Franeker.....
Deventer.....
Maastricht. . . .
101
130
105
33
51
70
108
146
36
130
58
55
27
131
134
57
47
61
72
114
156
49
130
61
53
35
133
137
76
34
45
87
82
189
46
143
59
56
32
158
180
79
40
70
62
75
201
55
147
71
44
24
148
115
98
38
72
68
71
183
51
132
69
40
26
129
129
101
48
80
72
75
138
41
141
66
52
32
181
158
91
44
73
66
74
152
40
136
63
57
31
Alle gestichten
te zamen ....
1050
1100
1119
1156
1106
1104
1 116
-ocr page 170-
446
TABEL UI.
TABEL, aanwijzende hoevele krankzinnigen (Nederlanders) op
31 December 1881 werden verpleegd in, hoevele buiten ge-
stichten.
PROVINCI�N.
Op31Dec.
den ver
1881 wer-
)leegd:
Aantal
bekende krank-
zinnigen
aan het einde
van 1881.
Van 100 bekende
krankzinnigen
werden verpleegd:
in ge-
stichten.
buiten ge-
stichten.
(2).
in ge-
stichten.
buiten ge-
stichten.
Noordbrabant . . .
533
336
869
59.4
40.6
Gelderland . .
535
284
819
65.3
34.7
Zuidholland.
875
217
1092
80.1
19.9
Noordholland
1019
78
1097
92.8
7.2
Zeeland. . .
103
134
237
43.4
56.6
Utrecht. . .
320
73
393
81.4
18.6
Friesland . .
233
187
420
55.4
44.6
Overijssel. .
203
97
300
67.6
32.4
Groningen. .
164
134
298
55
45
Drenthe. . .
83
43
126
65.8
34.2
Limburg . .
364
155
519
70.1
29.9
Het Kijk.
4432
1738
6170
71
29
(1)    De vreemdelingen en zij wier woonplaats onbekend was zijn hier bjj-
geteld. Hun aantal bedroeg 26.
(2)   Deze cijfers bevatten de niet in gestichten verpleegde krankzinnigen,
voor zoover zij bjj den burgemeester hunner woonplaats bekend zijn.
-ocr page 171-
147
TABEL IV.
TABEL, aanwijzende hoevelen der krankzinnigen op den
31sten December van de jaren 1875 tot en met 1881 in Neder-
landsche geneeskundige gestichten voor krankzinnigen verpleegd,
behooren tot de in de eerste kolom vermelde provinci�n des Rijks.
1876.
1875.
PROVINCI�N.
Aantal
krankzin*
Bevolking
op
Op 10000
inwoners
waren
Aantal
krankzin-
Bevolking
op
Op 10000
inwoners
waren
nigen.
1 Jan. 1875.
in een ge-
sticht
nigen.
1 Jan. 1876.
in een ge-
sticht.
Noordbrabant. .
470
447 632
10.49
481
451095
10.66
Gelderland. .
441
445 480
9.67
437
448 820
9.73
Znidholland .
764
735 315
10.39
799
748 162
10.67
Noordholland
877
620 890
14.12
889
629 345
14.12
Zeeland . . .
99
184 215
5.37
90
185 628
8.84
Utrecht . . .
263
181 957
14.45
262
184084
14.23
Friesland . .
214
311246
6.87
216
313 804
6.88
Overijssel . .
190
263 008
7.22
184
265144
6.93
Groningen. .
151
236 308
6.38
159
238 662
6.66
Drenthe . . .
62
111093
5.58
69
112 221
6.14
Limburg. . .
287
230 119
12.47
299
232 562
12.85
Het Rijk .
3818
3767263
10.13
3885
3809527
10.19
en onbekende
woonplaats . . .
38
3856
31
Totaal.....
3916
-ocr page 172-
148
1878.
1877.
Aantal
Bevolking
Op 10O0O
inwoners
Aantal
Bevolking
Op 10000
inwoners
PROVINCI�N.
krankzin\'
op
waren
krankzin-
op
waren
nigen.
1 Jan. 1877.
in een ge-
sticht
nigen.
1 Jan. 1878.
in een ge-
sticht
Noordbrabant . .
505
456 709
11.05
521
462 966
11.2
Gelderland. . . .
444
453 624
9.78
445
458900
9.6
Zuidholland . . .
801
763 636
10.48
804
780 656
10.3
Noordholland . .
931
642 073
14.49
965
654 797
14.7
Zeeland.....
99
187 046
5.29
99
188 522
5.2
Utrecht.....
266
186 164
14.28
274
188 799
14.5
Friesland ....
211
317 405
6.64
211
320160
6.5
Overijssel ....
198
267 826
7.39
213
271069
7.8
Groningen....
160
242 065
6.61
165
245 228
6.7
Drenthe.....
75
113 773
6.59
90
115186
7.8
Limburg.....
324
235135
13.35
317
238509
13.2
Het Rijk . . .
4014
3865456
10.38
4104
3924792
10.4
Vreemdelingen
en onbekende
woonplaats . . .
40
31
Totaal.....|
4054
4135
-ocr page 173-
149
1S80.
1879.
Aantal
Bevolking
Op 1000O
inwoners
Aantal
Bevolking
krankzin-
op
waren
krankzin.
op
nigen.
1 Jan. 1879.
in een ge-
sticht
nigen.
1 Jan. 1880
Op �oooo
inwoners
waren
in een ge-
sticht
PROVINCI�N.
468 667
11.1
504
466497
463 840
10.-
492
466 805
796 109
10.2
833
803530
667 946
14.8
989
679 990
189 666
5.3
99
188635
191370
14.9
316
191679
323 872
6.8
232
329 877
273 770
7.3
199
274136
249124
6.7
178
253246
177026
6.�
85
118845
240 497
13.3
338
239453
3981887
10.5
4265
4012 693
33
4298
521
468
816
1000
102
286
223
202
167
81
321
Noordbrabant
Gelderland .
Zuidholland .
Noordholland
Zeeland .
Utrecht .
Friesland
Overijssel
Groningen
Drenthe .
Limburg.
Het Eijk
Vreemdelingen
en onbekende
woonplaats . . .
Totaal.....
4187
29
4216
-ocr page 174-
150
1881.
Op 10 000
inwoners waren
in een gesticht
Aantal
krankzin-
nigen.
Bevolking
op
1 Januari 1881.
PROVINCI�N.
Noordbrabant.....
Gelderland......
Zuidholland......
Noordholland.....
Zeeland.......
Utrecht......,
Friesland.......
Overjjssel......,
Groningen......
Drenthe.......
Limburg.......
Het Rijk.....
Vreemdelingen en onbe-
kende woonplaats . . . .
Totaal......
470 431
471 501
818 477
694 166
188 614
194 368
331 515
276 246
255 686
719 884
239 692
533
535
875
1019
103
320
233
203
164
83
364
4060580
4 432
26
4 458
-ocr page 175-
BJSSL UIT van den 22ste» September 4884 (Stbl.
n°, 203), tot vaststelling der voorwaarden voor de opne-
ming en verpleging van krankzinnigen voor rekening
van gemeentebesturen in het Bijksgesticht te
Medemblik.
(4)
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der
Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van
Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche
Zaken en van Justitie, van 4 Augustus 4884, n-. 4664,
afdeeling Medische Politie, en van den 5den daaraan volgende,
n°. 69, 4ste afdeeling;
Gelet op art. 40 der wet van 27 April 4884 (Stbl n°. 96);
Den Raad van State gehoord (advies van 2 September
4884, n». 42);
Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Minist�re,
van 46 September 4884, n». 2004, afdeeling Medische Politie,
en van 48 September 4884, n°. 74, 4ste afdeeling;
Hebben goedgevonden en verstaan, de voorwaarden voor de
opneming en verpleging van krankzinnigen voor rekening
van gemeentebesturen in het Rijksgesticht te Medemblik vast
te stellen, zooals zij hiernevens zijn gevoegd.
(1) Zie bet 3de lid van art. 10 der wet op bladz. 24 mijner wet..
-ocr page 176-
452
Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitie
zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het
Staatsblad geplaatst en aan den Raad van State en aan de
Algemeene Rekenkamer medegedeeld zal worden.
Het Loo, den 22sten September 1884.
WILLEM.
Be Minister van Binnenlandsche Zaken,
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
DUTOURVANBELLLINCHAVE.
Uitgegeven den negen en twintigsten September 1884.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
-ocr page 177-
VOORWAARDEN voor de opneming en verple-
ging van krankzinnigen voor rekening van
gemeentebesturen in het Rijksgesticht te
Medemblik.
Artikel 4.
Voor rekening van gemeentebesturen worden in \'s Rijks
krankzinnigengesticht uitsluitend opgenomen zij, waarvan op
voldoende wijze bewezen is, ten genoege van den geneesheer-
directeur, dat zij tijdens de aanvraag tot plaatsing nog niet
of niet langer dan een jaar achtereenvolgens als krankzinnig
zijn verpleegd geweest.
Deze bepaling geldt niet voor de krankzinnigen, die, bij
sluiting van een gesticht, krachtens art. 9 der wet van 27
April 1884 (Staatsblad n°. 96) naar het Rijksgesticht worden
overgebracht. (1).
Voor rekening van gemeentebesturen enz. Zooals reeds
uit de algemeene aanteekening onder art. 41 op
bladz. 24 mijner wet blijkt, zouden volgens den
wensch der Regeering, die het ontwerp van wet
indiende, naar de behoefte eene of meer Rijksge
stichten worden opgericht, doch liet de tegenwoor-
dige Regeering die aanhef van \'t artikel weg en
voegde aan \'t artikel het 2de lid (voor zoover de
plaatsruimte
enz.) toe, waaruit m. �. valt op te
merken vooral ook in verband met de uitvoerige
rede van den Minister van Binnenlandsche Zaken op
bladz. 25 aangehaald, en wel voornamelijk hetgeen
(1) Art. 9 alinea 6 der wet v. 27 April 1884 (Stbl. no. 96) bladz. 22
mijner wet. Bij gebreke van overbrenging door de zorg van belang-
hebbenden binnen den gestelden termijn, worden de krankzinnigen
op Onzen last naar andere gestichten overgebracht door de zorg van
ambtenaren met \'t staatstoezicht belast en ten koste van wien het
aangaat. (Zie verder bladz. 23 mijner wet.)
-ocr page 178-
154
voorkomt bij punt 4 op bladz. 25 en bij de punten
3 en 4 op bladz. 26 en 27: dat voor de opneming
en verpleging van krankzinnigen voor rekening van
gemeentebesturen
in \'t Rijksgesticht slechts weinig
gelegenheid
zal bestaan, daar dit slechts kan
geschieden:
le wanneer de plaatsruimte in \'t Rijksgesticht
het toelaat;
2" slechts als zij behoeftig zijn ;
3e alleen dan, wanneer zij nog niet of niet langer dan
een jaar achtereenvolgens als krankzinnig zijn
verpleegd geweest;
4e wanneer het bestuur der gemeente, die volgens de
wet tot regeling van het armbestuur de verplegings-
kosten van den krankzinnige heeft te voldoen (1),
bereid is daarvoor f 279 (2) \'s jaars of gedeelten
daarvan aan \'t Rijk te restitueeren;
In \'t vervolg moeten derhalve de gemeentebesturen
zich voor hunne krankzinnigen in de eerste plaats
wenden tot particuliere gestichten; daarna of ook
terstond tot de Provinciale gestichten en slechts z��r
zelden en alleen onder de boven omschreven voor-
waarden sub 2�4 tot het Rijksgesticht (zie bladz.
24�30 mijner wet).
De tegenwoordige wet brengt dus wat dit betreft in
den toestand onder de ingetrokken wet van 29 Mei
1841 (Stbl. n°. 20) bestaande, zoo goed als geen
verandering.
(1) Zie het aan go toekende bij art. 40 sub b, o en d op bladz.
86 en 87 mijner wet.
(2) Zie het ingezonden stuk van den heer Van Schermbeek op
bladz. 56 mijner wet, waaruit blijkt, dat de kosten van verpleging in
\'t groote krankzinnigengesticht te Gheel, in Kemperland, met,
alles inbegrepen, slechts ongeveer f 250 bedragen. De wenk van
den Heer Van Schermbeek zou dus den gemeentebesturen nog
dringender zijn aan te bevelen, nu men de zekerheid heeft, dat men
zijne rustige krankzinnigen, waarmede hier te lande de gestichten
overbevolkt zijn, aldaar nog op eene minder kostbare wijze kan
geplaatst krijgen, terwijl men hier te lande dan in de gestichten
meer ruimte zal erlangen voor de acute, dringende gevallen, die
helaas nog dikwijls voorkomen.
-ocr page 179-
155
Artikel 2.
Aanvraag tot opneming van een krankzinnige geschiedt
ten minste twee dagen vooraf. Daartrij wordt, tenzij de laatste
zinsnede van art. 9 van voornoemde wet (1) wordt toegepast,
eene verklaring overgelegd, dat de aanvrager zich verbindt
tot betaling van het verschuldigde volgens artt. 4, 5, 6 en
het 2de lid van art. 7 van deze voorwaarden.
Artikel 3.
V��r ot bij de opneming worden overgelegd:
1°. de rechterlijke machtiging tot opneming in het
gesticht (2), of in het geval voorzien in art. 14 der voor-
noemde wet (3) een verzoek van den burgemeester tot opneming,
voorzien van zijne verklaring, dat de noodige stappen tot het
verkrijgen der rechterlijke machtiging zijn gedaan;
2°. een staat van inlichtingen betreffende den op te nemen
persoon;
3°. de ziektegeschiedenis, door den geneesheer van den op
(1)  Art. 9 alinea 6 der wet v. 27 April 1884 (Stbl. 96) bladz. 22
mijner wet. Bij gebreke van overbrenging door de zorg van belang-
hebbenden binnen den gestelden termijn worden de krankzinnigen
op Onzen last naar andere gestichten overgebracht door de zorg van
ambtenaren met \'t staatstoezicht belast en ten koste van wien het
aangaat. (Zie verder bladz. 23 mijner wet.)
(2)  Zie bladz. 44 en 45 mijner wet.
(3)  Art: 14, Ie lid der wet v. 27 April 1884 (Stbl. 96) bladz: 36
mijner wet. In spoedeischende gevallen kunnen de krankzinnigen
door den burgemeester der gemeente van hun werkelijk verblijf in
bewaring worden gesteld. Hij geeft daarvan binnen vier en twintig
uren kennis aan den officier van justitie binnen wiens ressort de
krankzinnige is in bewaring gesteld, met bijvoeging van de beschei-
den, waaruit de krankzinnigheid blijkt.
il
-ocr page 180-
156
te nemen persoon opgemaakt, waarin de beschrijving van de
oorzaken, het ontstaan, de ontwikkeling, den loop en de
tegenwoordige verschijnselen der ziekte en van de behande-
ling, welke de zieke ondergaan heeft, zooveel mogelijk ver-
meld worden.
In spoedeischende gevallen kunnen de sub 2° en 3°
bedoelde stukken en de sub 1° bedoelde rechterlijke machti-
ging, indien volgens art. 18 der aangehaalde wet (1) de
uitvoering gelast is, op de minuut, binnen drie dagen na de
opneming worden ingezonden.
In geen geval mag de opzending van den krankzinnige
worden vertraagd of nagelaten wegens het gemis van de
stukken sub 2° en 3° genoemd.
Bij overplaatsing uit een ander gesticht voor krankzinnigen
worden de rechterlijke machtiging en de overige den krank �
zinnige betreffende stukken door het bestuur van dat gesticht
aan den geneesheer-directeur van het Rijksgesticht gezonden (21.
De sub 2°. en 3°. bedoelde stukken en de verklaring
vermeld in de 2de zinsnede van art. 2, worden ingericht
overeenkomstig een door Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken daartoe vast te stellen model, dat kosteloos bij den
geneesheer-directeur te bekomen is.
(1) Art. 18, alinea 1 der wet v. 27 April 1884 (Stbl. no. 96), bladz. 44
mijner wet.
Opneming van een krankzinnige in een gesticht geschiedt tegen
overlegging van eene expeditie der machtiging tot plaatsing of,
indien de uitvoering gelast is op de minuut, op vertoon van die
minuut, waarvan dan in afwachting van de expeditie, ten spoedigste
door den griffier op te zenden, onmiddellijk in het gesticht een
afschrift of uittreksel wordt genomen.
(2)  Zie art. 25 alinea 2 der wet van 27 April 1884 {Stbl. no. 96)
blndz. 54 mijner wet.
-ocr page 181-
157
Artikel 4.
Het verpleeggeld bedraagt tweehonderd zeventig gulden
(f 270) \'sjaars. Indien het verpleeggeld berekend moet worden
over een gebi\'oken tijdvak, dan geschiedt dit in dier voege,
dat het verpleeggeld per dag op f 0,75 wordt gesteld.
Artikel 5.
De voldoening der verpleeggelden geschiedt ten kantore
van een der Rijksbetaalmeesters bij vooruitbetaling en wel,
indien de opneming plaats heeft voor drie maanden of korter,
voor den geheelen duur der opneming in ��ns, bij opneming
voor langer dan drie maanden kwartaalsgewijze, het eerste
kwartaal dadelijk bij de opneming en verder op den eersten
werkdag van ieder daarop volgend kwartaal.
Deze bepalingen zijn mede van toepassing, indien de ver-
pleging wordt verlengd (1).
Betaald verpleeggeld wordt gerestitueerd ingeval het blijkt
dat een verpleegde overleden was op het tijdstip der betaling.
De voor de betaling ontvangen quitantie van storting wordt,
uiterlijk binnen 4 dagen na de afgifte, gezonden aan den
geneesheer-directeur, die desverlangd een bewijs van ontvang
daarvoor afgeeft.
Artikel 6.
Bij overlijden van een verpleegde (2) komen de begrafenis-
(1) Zie art. 9 alinea 5 der wet van 27 April 1884 (Sibl. no. 96) bladz.
22 mijner wet en art. 24 der voornoemde wet alineas 4 en 5 bladz.
53 mijner wet.
(2)  Zie art. 6 alinea 2 der wet van 27 April 1884 (SM. no. 96)
bladz. 15 mijner wet.
-ocr page 182-
158
kosten ten laste der gemeente voor wier rekening de verple-
ging plaats had.
Artikel 7.
Wordt een verpleegde, hetzij bij wijze van proefneming,
hetzij definitief ontslagen, dan draagt het gemeentebestuur,
ten wiens laste de verpleging geschiedde, zorg, dat hij binnen
den door den geneesheer-directeur bepaalden tijd worde afge-
haald en alle daartoe noodige kleedingstukken voorhanden
zijn (1).
Bij gebreke daarvan en bij niet nakoming der voorschriften
omtrent de betaling van het verpleeggeld, nadat het gemeente-
bestuur zonder gevolg is in gebreke gesteld om te betalen, (2)
wordt de verpleegde door de zorg van den geneesheer-direc-
teur van de noodige kleeding voorzien en naar de gemeente
teruggezonden, een en ander op kosten van het gemeentebestuur.
Behoort bij Koninklijk besluit van 22 September 1884,
n». 25 (Staatsblad n°. 203).
Ons bekend,
De Minister van Binnerilandsche Zaken,
HEEMSKERK.
De Minister van Justitie,
DU TOUR VAN BELLINCHAVE.
(.1) Zie art. 23 alinea 2 der ingetrokken wet v. 29 Mei 1841
SM. 20; bladz. 171�172 hierachter.
(2) Zie art. 40 laatste lid der wet van 27 April 1884 ^Stbl. no. 96)
bladz. 85, 87�89 mijner wet.
-ocr page 183-
29 Mei 1841. Wet, houdende bepalingen omtrent de gestichten
voor krankzinnigen en de wijze hunner opneming in
en ontslag uit dezelve. (Stbl. n°. 20) (1).
Wu WILLEM II, enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen
te weten:
Alzoo Wij hebben in overweging genomen, dat de voort-
gang der wetenschappen, en de, zoo in Nederland als elders,
verkregene ondervinding, de overtuiging hebben verwekt, dat
de herstelling der krankzinnigen aanmerkelijk bevorderd
wordt, door eene spoedige geneeskundige behandeling, in
daartoe meer bijzonder ingerichte gestichten ;
En willende de vereischte voorzieningen daarstellen om de
bereiking van het heilzaam oogmerk van zoodanige gestichten,
in onderscheiding van andere, minder aan het voorschreven
doel dienstbare inrichtingen, te vereenigen met de verze-
kering der goede behandeling en behoorlijke waarneming dei-
zakelijke belangen van de krankzinnigen, en met de waar-
borging der personeele vrijheid. .
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg van de Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast
te stellen hetgeen volgt:
Zie het begin der inleiding mijner wet op bladz. VII.
(1) Zie art. 43 der wet van 27 April 1884 (Stbl. no. 96) bladz. 92
en 93 mijner wet.
Zie het besluit tot regeling van de uitvoering dezer wet van
5 October 1841 (Stbl. no. 41), en voorts ten aanzien van de kosten van
verpleging van arme krankzinnigen art. 26 der wet van 28 Juni
1854 (Stbl. no. 100), gewijzigd bij de wet van Uuni 1870CS(6/. no. 85).
-ocr page 184-
160
ALGEMEENE BEPALING.
Art. 4. Onder krankzinnigen worden in deze wet vei\'staan.
allen die van het geheel of gedeeltelijk vrije gebruik van
hunne verstandelijke vermogens beroofd zijn.
Zie het aangeteekende bij § 1 op bladz. 1�2 en dat bjjjkrt. 3
op bladz. 8 mijner wet.
Eerste Hoofdstuk.
Van de gestichten tot opneming en verzorging van
krankzinnigen bestemd.
2. De bestaande gestichten, bestemd tot opneming en ver-
zorging van krankzinnigen, worden onderscheiden in genees-
kundige gestichten, beplaaldelijk ingericht met het doel, om
hunne herstelling te bevorderen, en in bewaarplaatsen,
dienende om diegenen, welke volgens de bepalingen dezer
wet daarin opgenomen kunnen worden, van de maatschappij
af te zonderen.
De Koning verklaart welke gestichten tot de geneeskundige,
en welke tot de bewaarplaatsen behooren.
Wanneer dringende omstandigheden zulks noodzakelijk
maken, zal de Koning zoodanige bewaarplaatsen, welker
inrichting zulks mocht gedoogen, tijdelijk en bij uitzondering,
onder de geneeskundige gestichten kunnen rangschikken.
Als gestichten worden ook beschouwd bijzondere woon-
huizen, in welke meer dan ��n krankzinnige anders dan bij
hunne bloedverwanten of aangehuwden, worden verpleegd.
Zie de inleiding mijner wet op bladz. XV en XVI en art. 7
en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 17�18.
Zie wat betreft de vermeerdering van de wettelijke waar-
-ocr page 185-
161
borgen voor de goede verpleging in de krankzinnigen-
gestichten (��n der hervormingen en verbeteringen, welke
de tegenwoordige wet beoogt in den toestand, onder de
vorige wet ontstaan), hoofdpunt 3 der inleiding op bladz. IX
en art. 8 en de aanteekening op bladz. 18�21 mijner wet.
Zie eindelijk art. 43, 4e alinea en v.v. met de aanteeke-
ning op bladz. 92 en 93.
3.  Van het oogenblik der uitvaardiging van deze wet af
aan, mogen geene nieuwe bewaarplaatsen worden daargesteld.
Bij bestaande behoeften zullen er geneeskundige gestichten
kunnen worden opgericht, doch niet anders dan met toestem-
ming des Konings.
Die gestichten zullen uitsluitend voor krankzinnigen
bestemd zijn.
Geene krankzinnigen mogen te gelijk met andere personen,
die niet krankzinnig zijn, in hetzelfde gebouw verpleegd
worden, dan in geval van dringende noodzakelijkheid, met
bewilliging des Konings, en dan nog altijd in daartoe inge-
richte afzonderlijke afdeelingen.
Zie artt. 7 en 11 en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 17�18
en 24�31 mijner wet en de inleiding op bladz. XIV en XV.
4.  De gestichten voor krankzinnigen, bij de uitvaardiging
dezer wet bestaande, om het even welke derzelver oorsprong
zij, kunnen, onverminderd de bepalingen van het volgend
artikel, blijven bestaan, mits, binnen drie maanden na die
uitvaardiging, van derzelver aanwezen worde kennis gegeven
aan de Gouverneurs der provinci�n, en onder verplichting
voor de eigenaars of bestuurders om zich overeenkomstig de
bepalingen dezer wet te gedragen.
Zie art. 43 en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 92 en 93
mijner wet.
-ocr page 186-
162
5.    Er zal, op last des Konings, een plaatselijk onderzoek
geschieden naar de wijze van bewaren en verzorgen der
krankzinnigen in de bestaande gestichten; degenen, in welke
die wijze bevonden wordt, tot verergering van hunnen
toestand, aanleiding te geven, zullen, op last des Konings,
door het administratief gezag worden opgeheven en gesloten,
wanneer niet, binnen een daartoe te stellen termijn, zoodanige
verbeteringen daaraan worden toegebracht, waardoor die
aanleiding ophoudt.
Op dezelfde wijze zullen gesloten worden de gestichten,
omtrent welke de, bij het vorig artikel bedoelde kennisgeving
niet zal zijn gedaan, of die zonder toestemming des Konings
mochten worden opgericht.
Zie art. 9 en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 22 en 23 en
art. 36 sub 3 op bladz. 80 mijner wet.
6.  Wanneer de gestichten, die gesloten mochten worden, fun-
dati�n zijn, zullen de inkomsten dier fundati�n, voor zoo verre
zij tot verpleging van krankzinnigen zijn bestemd, na die
opheffing gebezigd worden tot voorziening in de kosten der
verzorging van de krankzinnigen der plaats of plaatsen, welke
de stichters hebben willen bevoordeelen.
Indien en zoo lang die inkomsten daartoe niet noodig zijn,
zal het overschot derzelve, onder \'s Konings goedkeuring,
bestemd worden, tot zoodanige weldadige einden, ten behoeve
derzelfde plaats of plaatsen, als kan geacht worden meest
met de bedoeling der stichters overeen te komen.
Zie art. 9 op bladz. 22 mijner wet en de aanvulling van \'t aan-
geteekende daarbij op bladz. 125 van \'t aanhangsel hiervoor.
7.   Zoo wel de reeds bestaande, als de nader op te richten
gestichten, zijn en blijven, onverminderd het toezicht hetwelk
-ocr page 187-
163
daarop, in verband tot derzelver oorsprong, volgens de be-
staande voorschriften, moet worden uitgeoefend, door de pro-
vinciale of plaatselijke besturen, zonder eenige uitzondering,
onderworpen aan het opper toezicht der regeering, die zich,
zoo dikwerf zij zulks noodig oordeelt, door plaatselijk onderzoek
verzekert, dat zij aan hunne bestemming blijven beantwoorden.
Indien het daarbij blijkt, dat een gesticht niet meer aan
deszelfs bestemming voldoet, kan hetzelve, na verhoor van
Gedeputeerde Staten der provincie, in welke het gelegen is,
op de bij art. 5 vermelde wijze worden gesloten.
Zie art. 2 alinea 2 op bladz. 5 en 6 en art. 9 alinea 1 en de
aanteekening op bladz. 22 en 23 mijner wet en de aanvul,
ling van \'t aangeteekende bij art. 9 op bladz. 125 van
\'t aanhangsel.
8.   De Staten der provinci�n, in welke geen geneeskundig
gesticht afzonderlijk kan of behoeft te worden tot stand ge-
bracht, zullen eene billijke overeenkomst sluiten met het
bestuur of de besturen van een of meer in andere provinci�n
aanwezige gestichten, nopens de wijze en de voorwaarden,
op welke de behoeftige krankzinnigen hunner provincie daarin
geplaatst zullen kunnen worden.
Die overeenkomsten mogen slechts worden aangegaan met
besturen van geneeskundige gestichten.
Zie art. 10, 2de lid op bladz. 23, art. 11, bladz. 24 en de
aanteekening daarbij op bladz. 24�31 mijner wet, benevens
het aangeteekende bij art. 1 der voorwaarden voor de opne-
ming en verpleging van krankzinnigen voor rekening van
gemeentebesturen in \'t Iiijksgesticht te Medemblik, op
bladz. 153 en 154 van \'t aanhangsel.
9.   De officieren bij de arrondissements-rechtbanken zullen,
-ocr page 188-
164
vergezeld van den president der provinciale of plaatselijke
geneeskundige commissie, of zoo deze verhinderd of de ge-
neesheer van het gesticht is, van eenen geneeskundige tot
die commissi�n behoorende, op onbepaalde tijdstippen, doch
telken drie maanden ten minste eenmaal, al de gestichten
voor krankzinnigen in hun ressort bezoeken, om zich te ver-
zekeren, dat niemand wederrechtelijk in dezelve geplaatst is,
noch teruggehouden wordt, en dat de krankzinnigen behoor-
lijk worden behandeld. Te dien einde zullen de besturen dier
gestichten aan de officieren van justitie kennis geven van
elke opneming in, en ontslag uit dezelve, binnen 24 uren
na het bewerkstelligen daarvan, met inachtneming, ten aan-
zien van het ontslag, van de voorschriften van art. 27.
Zie de inleiding mijner wet op bladz . VIII�IX en de artt.
2�5, 6, 14 en \'t aangeteekende daarbij op blz. 5�16 en
36�37 mijner wet.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Van de opneming van krankzinnigen in de gestichten.
10. Wanneer er, ten gevolge van krankzinnigheid van
iemand, die niet, of althans niet te dier zake, onder curateele
is gesteld, noodzakelijkheid geboren wordt om onverwijld in
het toezicht op en de verpleging van den lijder te voorzien,
zal deszelfs echtgenoot, alsmede ieder bloedverwant, aange-
huwde, of die eenig toezicht over den lijder uitoefent, zich
kunnen wenden tot den president van de arrondissements-
rechtbank van de woonplaats of het tijdelijk verblijf des
krankzinnigen, ten einde te worden gemachtigd om denzelven,
voorloopig, te doen opnemen in een geneeskundig gesticht
voor krankzinnigen.
-ocr page 189-
165
Het openbaar ministerie heeft dezelfde bevoegdheid bij ont-
stentenis van bovengemelde personen, of wanneer dezen den
lijder geheel onverzorgd laten, en is daartoe verplicht, wanneer
het stellen des krankzinnigen onder verzekerd toezicht, in
het belang der openbare orde of ter voorkoming van onge-
lukken, noodzakelijk wordt geoordeeld.
Inmiddels zal de krankzinnige door het plaatselijk bestuur
op eene doeltreffende wijze in bewaring gesteld kunnen
worden, mits daarvan binnen 24 uren aan het openbaar
ministerie worde kennis gegeven (1).
Zie art. 12 en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 32�34,
benevens de inleiding bladz. XI mijner wet voor \'t Ie lid
van dit artikel, art. 13 met de aanteekening op bladz.
34�35 voor \'t 2de lid, en art. 14 met aanteekening op
bladz. 36�37 voor \'t laatste lid. Zie tevens de aanteekening
bij § 3 op bladz. 31�32 en art. 22 en aanteekening op
bladz. 50�51.
41. Ieder meerderjarig, niet onder curateele gesteld persoon,
die gevoelt dat zijn toestand zijne verpleging in een genees-
kundig gesticht voor krankzinnigen wenschelijk maakt, zal
die machtiging voor hem zelven kunnen vragen.
Zie art. 15 op bladz. 37 mijner wet, benevens de inleiding
bladz. XI, en de aanvulling der aanteekening van dat
artikel op bladz. 126 van \'t aanbangsel. Zie ook de aantee-
kening bij § 3 op bladz. 31�32 en art. 16 en aanteekening
op bladz. 37�40.
12. De voormelde verzoeken worden gedaan bij een, door
(1) Zie over de behandeling van krankzinnigen, die niet in gonces-
kundige gestichten zijn opgenomen, de missive van 5 Jan. 1853,
C. V. 2.
-ocr page 190-
166
eenen procureur onderteekend request, of door het openbaar
ministerie bij schriftelijk requisitoir.
Beide stukken moeten het gesticht aanduiden, in hetwelk
men verlangt de opneming te doen plaats hebben.
Daarbij moet worden overgelegd eene, niet vroeger dan
uiterlijk veertien dagen voor de indiening van het request
afgegevene verklaring van ��nen bevoegden geneeskundige,
met uitsluiting van den geneesheer van het gesticht in
hetwelk men den lijder verlangt opgenomen te zien; en
zullen tevens alle omstandigheden (1) worden opgegeven en
zoodanige processen-verbaal of stukken worden overgelegd,
als waardoor nader van den staat van krankzinnigheid mocht
kunnen blijken.
Zie art. 16 en \'t aangeteekende daarbij op bladz. 37�40 mijner
wet, benevens de inleiding bladz. X, XI en XII, de aantee-
kening bij § 3 op bladz. 31�32 en de aanteekening bij
art. 22 op bladz. 50.
13. Wanneer de geneeskundige verklaring, hetzij alleen en
op zich zelve, hetzij in verband met de opgegevene omstan-
digheden, het bestaan van krankzinnigheid aanvankelijk
genoegzaam bevestigt, zal de president van de arrondissements-
rechtbank, na het openbaar ministerie op het request te hebben
gehoord, de gevraagde machtiging verleenen. Het bevelschrift
van den president wordt op het request of requisitoir gesteld
en zal uitvoerbaar kunnen verklaard worden, op de minuut
en v��r de registratie.
(1) Bij gebreke van opgave in die verklaring van alle omatandig-
heden, waardoor nader van den staat van krankzinnigheid kan
blijken, het verzoek tot opneming afgewezen. Vonnis van de arrond.-
rechtbank te Gorinchem van 18 Jan. 1855, C. Y. 9.
-ocr page 191-
167
Wanneer de president zwarigheid maakt om de gevraagde
machtiging te verleenen, verklaart hij dit voorloopig op het
verzoekschrift of requisitoir, en brengt hetzelve ter kennis
van de rechtbank, die volgens de voorschriften van dit artikel
beslist.
Het bevelschrift van den president of de beschikking van
de rechtbank zal, na verloop van veertien dagen sedert deszelfs
dagteekening, niet meer kunnen worden ten uitvoer gelegd.
Zie de artt. 17, 18 en 19 en de aanteekeningen op bladz. 40�47
mijner wet, en de aanteekening bij § 3 op bladz. 31�32.
14.   De geneesheer van het geneeskundig gesticht zal,
gedurende de eerste vier weken, te rekenen van den dag
der opneming, van de slotsom zijner waarnemingen dagelijks
aanteekening moeten houden.
Binnen die vier weken zal hij een omstandig verslag
opmaken van zijne bevinding, en daarbij tevens zijn bepaald
gevoelen uitbrengen, of de toestand des lijders zoodanig is, dat
zijne verdere verpleging in het gesticht tot zijn herstel, of
in het belang der openbare orde, of tot voorkoming van
ongelukken, nuttig of noodzakelijk moet worden geacht.
Zie de artt. 20 en 21 en de aanteekeningen op bladz. 47�50
mijner wet en de aanteekening bij § 3 op bladz. 31�32.
15.   Uiterlijk binnen zes weken na de dagteekening van
het bevelschrift van den president of van de arrondissements-
rechtbank, zal het, in het vorig artikel bedoeld verslag, met
een nader verzoekschrift of requisitor, moeten worden over-
gelegd aan de voorzeide arrondissements-rechtbank, die, wanneer
daartegen geene gewichtige bedenkingen bestaan, na verhoor
van het openbaar ministerie, de machtiging verleent om den
lijder in een geneeskundig gesticht te doen verblijven, gedu-
-ocr page 192-
168
rende eenen bepaalden proeftijd, dien van ��n jaar niet te
boven gaande.
Zie de artt. 21 en 22 en de aanteekeningen op bladz. 47�5)
mijner wet, de inleiding bladz. XII en de aanteekening
bij § 3 op bladz. 31�32.
16.   Tot het verleenen der machtiging, in het voorgaand
artikel vermeld, zal, in den regel, de verklaring van den
geneesheer van het geneeskundig gesticht, in hetwelk de
voorloopige opneming heeft plaats gehad, voldoenden grond
opleveren.
Het zal echter aan de rechtbank vrijstaan, om, zulks noodig
oordeelende, zoodanige personen voor zich te doen komen,
welke in staat mochten wezen, om nadere opheldering omtrent
den toestand van den krankzinnige te geven.
Die personen worden geroepen door de zorg van den ver-
zoeker of van het openbaar ministerie, en worden in de
raadkamer gehoord, zonder eenige formaliteit.
In geval het verzoek niet van het openbaar ministerie is
uitgegaan, zal heteelve bij het verhoor moeten tegenwoordig zijn.
De ki-ankzinnige persoon kan nimmer worden gehoord.
Zie art. 17 en aanteekening op bladz. 40 en v.v.; art. 23 en
aanteekening op bladz. 51�52 mijner wet.
17.  De beschikkingen der rechtbank worden op hetrequest
of requisitoir zelve gesteld, en zijn dadelijk uitvoerbaar op de
minuut en v��r de registratie. Dezelve worden niet uitge-
sproken noch ook, evenmin als het bevelschrift van den
president, aan den krankzinnigen persoon beteekend.
Zie art. 17 alinea\'s 2 en 5 en de aanteekening daarbij op
bladz. 41 en v.v. mijner wet.
-ocr page 193-
169
18.   Bij de opneming van den krankzinnige in een genees-
kundig gesticht, moet aan den, met die opneming belasten
bestuurder van hetzelve worden overhandigd eene expeditie
van het bevelschrift, of de dispositie waarbij de machtiging is
verleend; van die overhandiging wordt melding gemaakt in
het daarvoor bestemd register, ingericht naar het daarvan vast
te stellen model, en het stuk wordt daaraan gehecht.
Op dezelfde wijze wordt gehandeld met de rechterlijke
beschikkingen, bij de artikelen 15, 19, 20, laatste alinea, 24
en 26 bedoeld.
Indien de uitvoering is gelast op de minuut, wordt het
bevelschrift geheel overgeschreven, onverminderd de verplichting
om, zoodra mogelijk, eene behoorlijke expeditie daarvan aan
het register te hechten.
Zie art. 18 alinea\'s 1 en 3 voor alinea 1 van dit artikel; art.
18 alinea 3 voor alinea 2 van dit artikel, en voor alinea 3,
alinea 1 van art. 18 en de aanteekeningen op bladz. 44�46
mijner wet.
19.  Wanneer de krankzinnige in den loop van den proeftijd
niet herstelt, zal de geneesheer van het geneeskundig gesticht,
in hetwelk de verpleging is geschied, eene met redenen om-
kleede verklaring nopens zijnen toestand op maken.
Die verklaring zal, v��r het uiteinde van den gestelden
proeftijd, aan de arrondissements-rechtbank, die de machtiging
heeft verleend, worden aangeboden, welke daarop, in de hier-
voren omschreven vormen, eenen nieuwen proeftijd, den
termijn van ��n jaar niet te boven gaande, zal kunnen
toestaan.
Na verloop van dit tweede jaar zal, indien dezelfde aan-
leiding daartoe bestaat, nog eenmaal op dezelfde wijze kunnen
worden gehandeld.
-ocr page 194-
170
De krankzinnige, die krachtens de bepalingen dezer wetr
in een geneeskundig gesticht is opgenomen, zal daarin steeds
blijven, zoo lang de beraadslagingen der rechtbank over de
verlenging van zijne verpleging in hetzelve niet zijn ge�indigd.
Zie art. 22 en aanteekening op bladz. 50�51 ; en art. 24
alinea\'s 4 en 5 met aanteekening op bladz. 53 en 54
mijner wet.
20.   Na verloop van den derden proeftijd, zal er geene
nadere vernieuwing worden toegestaan, maar zal de krank-
zinnige, als in gedurigen staat van krankzinnigheid verkee-
rende, worden aangemerkt, en ingeval hij meerderjarig en
niet reeds vroeger onder curateele gesteld is, zal zulks door
de rechtbank zijner woonplaats, overeenkomstig de voorschriften
van het Burg. Wetb. geschieden.
Indien daartoe noodzakelijkheid bestaat, zal de arrondisse-
ments-regtbank, in de hiervoren bepaalde vormen, de machti-
ging kunnen verleenen, om het verblijf van den krankzinnige
in het geneeskundig gesticht, hangende het verzoek om curateele,
te verlengen.
Zie de inleiding hoofdpunt 5 op bladz. � XIII en XIV
en de artt. 34 en 35 op bladz. 74�80 mijner wet.
21.   Bij iedere plaatsing van eenen krankzinnige, ten ge-
volge van een door het openbaar ministerie gedaan requi-
sitoir, zal daarvan, door hetzelve worden kennis gegeven aan
de personen, die de opneming hebben verzocht, of, bij gebreke
van dezen, aan eenen der bekende naaste bloedverwanten
of aanbehuwden.
Zie art. 19 en \'t aangeteekende daarbij noot (1) op bladz. 46
en 47 mijner wet.
-ocr page 195-
171
22.  Bij de opneming van dezulke, wier plaatsing in een
gesticht, krachtens de artikelen 509, 510 of 518 van het
Burgerlijk Wetboek, door eene arrondissements-rechtbank
is bevolen, in een geneeskundig gesticht, of in eene bewaar-
plaats, in welke laatste geene anderen opgenomen mogen
worden (1), moeten de voorschriften van artikel 18 dezer
wet worden opgevolgd (2).
Zie art. 18 en de aanteekening daarbij op bladz. 44�45
en tevens art. 43, alinea 1 en aanteekening op bladz. 92
en 93 mijner wet.
DERDE HOOFDSTUK.
Van het ontslag van in de gestichten voor krankzinnigen
opgenomen personen.
23.  De rechterlijke beschikkingen omtrent de opneming
van krankzinnigen, in voor dezelve bestemde gestichten,
worden slechts als eene machtiging beschouwd, om tot die
opneming over te gaan. Er is geen rechterlijk bevel noodig
om de opgenomene personen te ontslaan.
Wanneer de geneesheer van een geneeskundig gesticht,
op het register bij art. 48 bedoeld, verklaart, dat er bij de
personen, in hetzelve opgenomen, geene sporen van krank -
zinnigheid aanwezig zijn, of dat zij genoegzaam zijn hersteld,
wordt het ontslag door het bestuur van het gesticht bewerk-
stelligd, in overleg met degenen op wier aanvraag de opne-
ming heeft plaats gehad, of, indien dezen daartoe niet binnen
acht dagen medewerken, na verloop van die acht dagen, des
noodig in overleg met het bestuur der gemeente in welke
(\\) Zie art. 2 dezer wet, bladz. 160 hiervoor.
(2) Zie de aanteekening op art. 518 B. W. L�ON, 2e deel, bl. 1�2.
12
-ocr page 196-
172
het gesticht gelegen is, ter bevordering van hun vertrek
naar de plaats hunner bestemming, op de wijze die hun
toestand wenschelijk maakt.
Ten aanzien van de opgenomenen in de bewaarplaatsen
wordt de voorzeide verklaring, door het bestuur derzelve en
naar deszelfs bevinding, opgemaakt, en wordt gehandeld op
de wijze bij het 2e lid van dit artikel omschreven.
Wanneer de voormelde verklaring van den geneesheer van
een geneeskundig gesticht iemand betreft, die zelf de mach-
tiging tot zijne opneming heeft gevraagd, zal het bestuur
van het gesticht dezen, dien ten gevolge, dadelijk ontslaan.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding op bladz. IX�XIII mijner wet
art. 27 met aanteekening op bladz. 57�59 en art. 29 Ie
lid op bladz. 64.
Zie ook art. 7 alinea 1 der voorwaarden voor de opneming
enz. Stbl. 203 v. 1884 hiervoor bladz. 158.
24.   Wanneer de termijn, bij art. 15 gesteld, is verloopen
zonder dat er aan de rechtbank een nader verzoek is ingediend
of wanneer de termijn, voor welken de machtiging is ver-
leend, verstreken is, zal het Openbaar Ministerie de invrijheid-
stelling bevelen, ten ware die niet mocht kunnen geschieden,
zonder gevaar voor de openbare orde, of vrees voor onge-
lukken, in welk geval het Openbaar Ministerie verplicht is,
om, in de hiervoren omschreven vormen, de machtiging tot
plaatsing des krankzinnigen te requireeren.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding op bladz. IX�XIII mijner wet
en art 30 met aanteekening op bladz. 66�67 mijner wet.
25.  Wanneer de officieren bij de arrondissements-recht-
banken mochten bevinden, dat iemand der in eenig gesticht
aanwezige personen, daarin op eene onwettige wijze is opge-
-ocr page 197-
473
nomen of teruggehouden, zullen zij denzelven dadelijk in
vrijheid doen stellen, onverminderd de toepassing der strafwet,
zoo daartoe termen zijn.
Het laatste gedeelte van het vorig artikel is echter ook in
dit geval toepasselijk.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding op bladz. IX�XIII mijner wet,
deartt. 20 en 21, met de aanteekening op bladz. 47�49, en
art. 31 op bladz. 67.
26.  Wanneer, bij aanvrage om ontslag, de geneesheer van een
geneeskundig gesticht, of het bestuur eener bewaarplaats ver-
klaart, dat het ontslag niet kan plaats hebben, zonder gevaar
voor de openbare orde, of vrees voor ongelukken, zendt het
bestuur van het gesticht die verklaring dadelijk aan het
Openbaar Ministerie bij de rechtbank, die, of waarvan de
president de machtiging tot opneming heeft verleend, op
welks requisitoir die rechtbank kan bevelen, dat het ontslag
niet zal plaats hebben, zoo lang dat gevaar of die vrees bestaat.
Dat bevelschrift wordt door het Openbaar Ministerie aan
het bestuur van het gesticht toegezonden, hetwelk gehouden
is zich daaraan te gedragen, zoo lang dat gevaar of die
vrees bestaat.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding op bladz. IX�XIII mijner wet
en art. 29 en de aanteekening op bladz. 64�65.
27.  De besturen der gestichten voor krankzinnigen, zullen
van ieder plaats gehad hebbend ontslag, onverminderd de
naleving van de 29 alinea van art. 9, mede binnen 24 uren,
kennis geven aan den officier bij de arrondissements-rechtbank,
die, of waarvan de president, de machtiging tot opneming
heeft verleend, met aanduiding van de aanleidende oorzaak
-ocr page 198-
�174
tot het ontslag, en wanneer het tengevolge eener daartoe
gedane aanvraag is, van dengene die de aanvraag heeft gedaan.
Zie hoofdpunt 4 der inleiding op bladz. IX�XIII mijner wet
en art. 29 met aanteekening op bladz. 64�65.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over het beheer der goederen van in geneeskundige
gestichten opgenomen personen.
28. Indien er noodzakelijkheid bestaat om in het geheel of
gedeeltelijk beheer der goederen van iemand, die in een
gesticht is opgenomen, of in de waarneming zijner belangen,
in welk opzicht ook, te voorzien, zal de arrondissements-
rechtbank zijner woonplaats, op verzoek der bij art. 10 ver-
melde personen, of andere belanghebbenden, of bij gebreke
van dezen, op verzoek van het Openbaar Ministerie, hetwelk
overigens altijd zal moeten worden gehoord, eenen provisio-
neelen bewindvoerder benoemen.
De vrouw kan tot provisioneele bewindvoerster der belangen
van haren man benoemd worden.
Die bewindvoerder zal geene andere daden dan van zuiver
beheer kunnen verrichten, tenzij met toestemming en op de
machtiging der arrondissements-rechtbank. Die toestemming
en machtiging zullen alleen om gewichtige redenen, en na
verhoor der vier naaste bloedverwanten en van den echtge-
noot, alsmede van het Openbaar Ministerie, worden verleend.
Zie de inleiding op bladz. XIII en XIY en de aanteekening
bij § 5, bladz. 67�68, benevens de artt. 32�35 met \'t
aangeteekende op bladz. 69�80 mijner wet.
-ocr page 199-
175
VIJFDE HOOFDSTUK.
Slotbepaling.
29.  De beschikkingen, genomen naar aanleiding der artt.
43,15, 19, 20, laatste alinea, 24 en 26 dezer wet, mitsgaders
alle de stukken daartoe betrekkelijk, zijn vrij van zegel.
griffie en expeditie-rechten, de requesten worden niet, en de
overige stukken gratis geregistreerd.
Zie art. 42 en aanteekening op bladz. 92 mijner wet.
30. De overtredingen der bepalingen van de laatste alinea\'s
der artikelen 3 en 9 en van de artikelen 14, 18, 19, 22, 23,
26 en 27 dezer wet, door de bestuurders of geneesheeren der
gestichten voor krankzinnigen, zullen worden gestraft met
eene boete van niet minder dan zeven gulden en niet hooger
dan vijf en zeventig gulden, onverminderd de toepassing der
bepalingen van de algemeene strafwetten, wanneer daartoe
termen mochten bestaan.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle ministerieele departementen, autoriteiten,
collegi�n en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauw-
keurige uitvoering de hand zullen houden.
Zie de artt. 36�39 met de aanteekening op bladz. 80�84
mijner wet.
Gegeven te \'s Gravenhage, 29 Mei 1841.
{ga.)                  WILLEM.
Van wege den Koning,
Be Directeur van het Kabinet des Konings,
(get.)
           A. G. A. van Rappard.
(TJitgeg. 17 Juni 1841.)
-ocr page 200-
STAAT VAN INLICHTINGEN,
ingevolge Koninklijk besluit van den 22sten September 1884
(Staatsblad n°. 203) (1), Art. 3, 2°. van de Voorwaarden.
Bij de opneming der lijders in het Rijkskrankzinnigengesticht te Medem-
blik
wordt verlangd eene zooveel mogelijk nauwkeurige en volledige
beantwoording der volgende vragen, behoorlijk gedagteekend en ondertee-
kend, en franco in te zenden aan den geneesheerdirecteur van het gesticht.
NB. Buiten het geval van onvermijdelijke noodzake-
zakelijkheid, worden op Zon- en algemeen
erkende Christelijke feestdagen geene lijders
in het gesticht opgenomen.
Overigens kan de opname van lijders op alle
dagen der week plaats hebben, mits niet vroeger
dan des morgens 9 uur en niet later dan des
avonds 7 uur.
VRAGEN.
ANTWOORDEN.
«. Betrekkelijk den persoon des
Naam en voornaam?
lijders (der lijderes).
Datum van geboorte?
Geboorteplaats ?
Beroep ?
Woonplaats?
Geloofsbelijdenis ?
Gehuwd of ongehuwd?
Naam en voornaam des echtgenoots
(der echtgenoot)?
Getal kinderen?
(1) Zie \'t Aanhangsel bladz. 151�152 hiervoor.
-ocr page 201-
177
VRAGEN
ANTWOORDEN.
Naam en voornaam van den vader?
Beroep?
Woonplaats ?
Naam en voornaam van de moeder?
Beroep ?
Woonplaats ?
b. Betrekkelijk de ouders des
lijders (der lijrleres).
Naam en voornaam?
Beroep ?
Woonplaats ?
c. Betrekkelijk den curator of den-
genen die de rechterlijke mach-
tiging tot opneming van den
lijder (de lijderes) in het gesticht
heeft gevraagd.
Aldus opgemaakt en geteekend te
den.......188 .
Zie \'t aanhangsel bladz. 155�156 hiervoor.
-ocr page 202-
STAAT VAN INLICHTINGEN,
ingevolge Koninklijk besluit van den 22sten September 1884
(Staatsblad n°. 203) (1), Art. 3, 3°. van de Voorwaarden
Bij de opneming der lijders in het Rijkskrankzinnigengesticht te
Medemblik wordt verlangd eene zooveel mogelijk nauwkeurige en vol-
ledige beantwoording der volgende vragen, behoorlijk gedagteekend en
onderteekend, en franco in te zenden aan den geneesheer-directeur
van het gesticht.
NB. Buiten het geval van onvermijdelijke nood-
zakelijkheid, worden op Zon- en algemeen
erkende Christelijke feestdagen geene lijders in
het gesticht opgenomen.
Overigens kan de opname van lijders op alle
dagen der week plaats hebben, mits niet
vroeger dan des morgens 9 uur, en niet later
dan des avonds 7 uur.
VRAGEN.
ANTWOORDEN.
Hoedanig was in den gezonden toe-
stand het doorgaand karakter van
den lijder (de lijderes) ?
Ziektegeschiedenis des lijders
(der lijderes).
Hoedanig was zijn (haar) temperament?
Genoot hy (zij) onderwijs, lager,
middelbaar of hooger ?
(1) Zie \'t Aanhangsel bladz. 151�152 hiervoor.
-ocr page 203-
179
VRAGEN.
ANTWOORDEN.
Welke opvoeding genoot hij (zg) ?
Hoedanig was de ontwikkeling zijner
(harer) verstandelijke vermogens ?
Hoedanig was zijne (hare) gewone
leefwijze en maatschappelijke toe-
stand?
\'
Welke zijn de werkzaamheden en uit-
spanningen, waarmede hij (zij) zich
het liefst bezig hield?
Is hij (zij) vroeger naar lichaam ge-
zond, of door bepaalde, en zoo ja,
welke ziekten aangetast geweest?
Is hij (zij) vroeger psychisch gezond
geweest, of zijn er afwijkingen op-
gemerkt, en zoo ja, welke ?
Leed hij (zij) reeds meermalen aan
krankzinnigheid?
Maakte de lijder (lijderes) vroeger
veel gebruik van sterken drank ?
Bestonden er ook bij hem (haar)
andere hebbelijkheden ?
-ocr page 204-
180
VRAGEN.
ANTWOORDEN.
Hoedanig was vroeger en is thans de ver-
richting zijner (harer) spijsvertering?
Leed hij (zij) b. v. aan tragen stoel-
gang? enz.
Bestaat bij haar ook eenige storing
in het geslachtsleven ?
Hoedanig is b. v. de toestand der
menstruatie? enz.
Bestaat er ook eenige andere afwijking
enz. van den vroegeren gezondsheids-
toestand van den lijder (de lijdcres) ?
Welke zijn de vermoedelijke oorzaken
der krankzinnigheid, zoowel de
lichamelijke, als de psychische ?
Wanneer en onder welke verschijnselen
zijn de eerste sporen van krankzin-
nigheid ontdekt ?
Welke zijn thans de meest in het oog
vallende verschijnselen der krank*
zinnigheid ?
Is die bovendien aanhoudend of perio-
diek ? Of wel ook met vlagen van
razernij? Of neiging tot zelfmoord?enz.
Zoekt hij (,zij) het gezelschap van
andere personen, of bestaat er nei-
ging zich af te zonderen ?
-ocr page 205-
181
VRAGEN.
ANTWOORDEN.
Zijn er ook bijzondere woorden, uit-
drukkingen enz. die eenen blijkbaar
nadeeligen invloed op den lijder
(de lijderes) uitoefenen en hem (haar)
b. v. tot woede doen overslaan,
grieven ? enz.
Hebben bloedverwanten in de rechte
linie, alsmede in de zijlini�n, zooals
broeders, zusters, ooms of tantes, in
meerdere of mindere mate geleden
of zijn nog lijdende aan krankzin-
nigheid ?
Bestaat er bloedverwantschap tusschen
de ouders, zoo ja, welke ?
Zijn er reeds middelen tot herstel
beproefd ? Zoo ja, waar, welke, en
met welk gevolg?
Adres van dengene der naastbestaan-
den, die zich in \'t bijzonder met de
correspondentie wenscht te belasten.
Aldus opgemaakt en geteekend te
den........188 .
Zie \'t aanhangsel bladz. 155�156 hiervoor.
-ocr page 206-
VOOEWAARDEN
voor de opneming en verpleging van krankzinnigen
voor rekening van gemeentebesturen in het
Rijksgesticht te Medemblik (1).
De ondergeteekende.......................
burgemeester van en handelende ten behoeve der gemeente
............verklaart zich te onderwerpen aan de
bepalingen tot betaling van het verschuldigde volgens art. 4,
5, 6 en het 2de lid van art. 7 van de Voorwaarden, vast-
gesteld bij Koninklijk besluit van den 22sten September i 884,
n°. 26 (Staatsblad n°. 203) (2), voor de verpleging van den
krankzinnige..............in het Rijksgesticht te
Medemblik.
...........den........488 .
Zie \'t aanhangsel bladz. 157�158 hiervoor.
(1)  Zie art. 2 der Voorwaarden, gevoegd bjj \'t K. B. van 22 Sei>-
tember 1884 no. 25 tStbl. 203) waar eigenlijk gesproken wordt van eene
over te leggen verklaring, op bladz. 155 van \'t Aanhangsel hiervoor.
(2)  Zie \'t Aanhangsel bladz. 151� 152 hiervoor.
-ocr page 207-
AANVRAAG
tot opneming in \'s Rijkskrankzinnigengestichl
te Medemblik (1).
De ondergeteekende.......................
burgemeester der gemeente....................
verzoekt bij deze plaatsing in \'s Rijkskrankzinnigengesticht te
Medemblik, voor rekening der gemeente.............
ten behoeve van..................., wonende te
..........., en verklaart, dat gemelde krankzinnige
nog niet of niet langer dan een jaar achtereenvolgens als
krankzinnig is verpleegd geweest, onder overlegging van
bijgaand attest van den geneesheer............... .
en rechterlijke machtiging tot opneming in het gesticht.
...........den...........188 .
NB. Zonder attest van den geneesheer de
betrekkelijk woorden door te halen.
Zonder rechterlijke machtiging de
vei\'klaring dat daartoe de noodige
stappen zijn gedaan.
Zie \'t aanhangsel bladz. 153�156 hiervoor.
(1) Zie de artt. 1 alinea 1, 2 en 3 der Voorwaarden (Stbl. 203
v. 1884) op bladz. 153, 155 en 156 van \'t Aanhangsel hiervoor.
-ocr page 208-
KORT ALPHABETM REGISTER
OP DEN
Tekst der WET van 29 Mei 1841 (Stbl. No. 20) en op
de VOORWAARDEN (Stbl. No. 203 van 1884) en
Aanteekeningen.
(Het eerste cijfer wijst de artikelen der wet of voorwaarden aan; het tweede cijfer
de bladzijden. Wanneer de voorwaarden bedoeld worden zijn de artikelen
gemerkt met ».)
Aanteekening. Verplichting van den geneesheer van het
geneeskundig gesticht tot het houden van A. 14, 167.
Afhaling. Verplichting van \'t gemeentebestuur bij ontslag van
verpleegden uit \'t Rijksgesticht tot A. 7 v., 158.
� Terugzending van verpleegden bij verzuim van A. uit het
Rijksgesticht. 7 v., 158.
Begrafeniskosten. 6 v., 157�158.
Beneer van goederen van verpleegden in gestichten. 28, 174.
Behoeftige krankzinnigen. Zorg voor plaatsing in gestichten
door de Provincie van B. 8, 163.
Berekening van verpleeggeld. Zie Verpleeggeld.
Bestuurders van gestichten en bewaarplaatsen. Verplichting
van B. 3 v., 155�156; 4, 161; 9, 164; 18, 169; 23,
171�172; 26, 173; 27, 173�174.
Betaling. Verzuim van B. door gemeentebesturen van ver-
pleeggeld in \'s Rijks gesticht. 7 v., 158.
Bewaarplaatsen. 2, 160; 3, 161 ; 22, 171.
Bewaring. Onderzoek wijze van B. in bestaande gestichten.
5, 162.
Bewindvoerders. 28, 174.
Bezoek van gestichten of bewaarplaatsen. 9, 164.
Bloedverwanten. Verhoor van B. 28, 174.
-ocr page 209-
185
Commissie. (Provinciale of plaatselijke geneeskundige). Bezoek
van gestichten door den President der C. 9, 463�164.
Curateele. 10, 164�165; 20, 170.
Curateelestelling. 20, 170.
Definitie van krankzinnigen. 1, 160.
Echtgenooten enz. Bevoegdheid tot verzoek om machtiging
tot opneming van krankzinnigen door E. 10, 164�165;
11, 165.
�  Verhoor van E. 28, 174.
Expeditierechten. Vrijstelling van E. 29, 175.
Fundati�n. 6, 162. Zie Inkomsten.
Gedeputeerde Staten. 7, 163.
Geldboete. 30, 175.
Gemeentebestuur. Zie Afhaling. Zie Verpleeggeld.
Geneesheer-Directeur van \'s Rijks gesticht te Medemblik. 1 v.,
153�154; 3 v., 155-156; 5 v., 157; 7 v., 158.
Geneesheeren in gestichten. 9, 164; 14, 167; 19, 169; 23,
171�172; 26, 173; 30, 175.
Geneeskundige commissie. Zie Commissie.
Geneeskundige gestichten.
2, 160; 3, 161; 4, 161; 12, 166.
�  Vergunning tot oprichting van G. 3, 161.
�  Toezicht op G. 7, 162�163.
�  Toegang tot G. 9, 164.
�  Bezoek van G. 9, 163�164.
�  Intrekking der vergunning en sluiting van G. 5, 162; 6,
162; 7, 162�163.
Geneeskundige verklaringen. Overlegging van G. 12,165�166;
13, 166�167; 15, 167�168; 16, 168; 19, 169; 23.
171�172 ; 26, 173.
Geneeskundig verslag. Opmaking van G. 14, 167.
Gestichten. Zie Geneeskundige gestichten.
Getuigen.
Verhoor van G. 16, 168.
Gevangenisstraf. 30, 175.
Griffierechten.
Vrijstelling van G. 29, 175.
Inkomsten van fundati�n. 6, 162.
-ocr page 210-
186
Koning verklaart welke gestichten tot de geneeskundige en
welke tot de bewaarplaatsen behooren. 2, 160.
�  rangschikt in dringende omstandigheden bewaarplaatsen
onder de geneeskundige gestichten. 2, 160.
Krankzinnigen. Wat door K. te verstaan. 1, 160.
�  Geen K. te gelijk met niet-krankzinnigen in \'t zelfde
gebouw te verplegen. 3, 161.
�  Voortdurend verblijf in gestichten. 15,164�168; 19,169;
20, 170.
�  Verlenging van verblijf in gestichten. 15, 167�168; 19,
169�170; 20, 170.
�  Welke K. in bewaarplaatsen op te nemen. 22, 171.
�  Onwettig verblijf in gestichten van K. 25, 172�173.
�  Onder curateele stelling van in gestichten verpleegd wor-
dende K. 20, 170.
�  nimmer te hooren. 16, 168.
Machtiging tot plaatsing in een gesticht. Bevoegden tot aan-
vraag om M. 10, 164�165; 11, 165.
�  tot plaatsing in een gesticht te verleenen door den pre-
sident der Rechtbank 13, 166�167.
�  te verleenen door de Rechtbank 20, 170.
�  Termijn tot tenuitvoerlegging eener M. 13, 166�167.
�  Weigering van M. 13, 166�167.
�  Beslissing door de rechtbank bij weigering van M. 13,
166�167.
Modellen 3 v., 155�156.
Officier van Justitie. Bezoek van gestichten door den 0. 9,164.
�  Bevel tot ontslag van een verpleegde door den 0. 25,
172�173.
�  Requisitoiren te nemen door den 0. 10, 164�165; 15,
167-168; 25, 172�173.
�  Zie Openbaar Ministerie.
Ontslag van verpleegden.. 9, 164; 23, 171�172; 24, 172; 25.
172�173; 26, 173; 27, 173�174.
Openbaar Ministerie. Bevoegdheid tot verzoek om machtiging
tot opneming van krankzinnigen door het 0. 10,164�165:
12, 166.
�  Kennisgeving aan 0. van inbewaarstellihg van krankzin-
nigen 10, 164�165.
-ocr page 211-
187
Openbaar Ministerie. Personen tot vei-hoor op te roepen door
0. 16, 168.
�  tegenwoordig te zijn bij verhoor 16, 168.
�  Kennisgeving van plaatsing in een geneeskundig gesticht
door 0. 21, 170.
�  Requisitoiren te nemen door het 0. 10, 164�165; 13,
166-167; 21, 170; 24, 172; 26, 173; 28�1, 174.
�  Bevel tot ontslag van een verpleegde door het 0. 24,172.
�  Zie Officier van Justitie.
Opheffing
van gestichten 5, 162.
�  van fundati�n 6, 162.
Opneming van krankzinnigen in \'t Rijks gesticht. 1 v..
153�154; 2 v., 3 v., 155�156.
� van krankzinnigen in geneeskundige gestichten of bewaar-
plaatsen. 9, 164 ; 10, 164�165 : 13, 166�167 ; 18, 169;
22, 171.
�  krachtens de artt. 509, 510 of 518 van het Burg. Wetb.
22, 171.
Oprichting van gestichten. 3�2, 161; 8, 163.
Opzending van krankzinnigen niet te vertragen of na te
laten. 3v., 155�156.
Overeenkomsten. Zie Provincie.
Overplaatsing
van krankzinnigen uit een gesticht naar \'t
Rijks gesticht. 3 v., 155�156.
Plaatselijke besturen. 7, 162�163; 23. 471�172.
� Bevoegdheid tot het in bewaring stellen van krankzinnigen
en kennisgeving te dier zake door de P. 10, 164�165.
Plaatselijk toezicht. 7, 162-163.
Plaatsing in geneeskundige gestichten. Bevoegden tot aanvraag
om machtiging tot P. 10, 164�165; 11, 165.
�  Kennisgeving van P. 21, 170.
President der rechtbank. Machtiging tot opneming van krank-
zinnigen in geneeskundige gestichten door den P. 13,
166�167.
�  Zie Commissie.
Procureur. Tusschenkomst van P. 12, 165�166.
Provinciale besturen. 7, 162�163; 8, 163.
Provincie. Zorg voor het sluiten van overeenkomsten voor
plaatsing van krankzinnigen. 8, 163.
�  Zie Behoeftige krankzinnigen.
13
-ocr page 212-
188
Quitantie van storting. 5 v., 157.
Rechtbank. Kennisgeving bij weigering van machtiging tot
plaatsing in gestichten aan de R. 13, 166�167.
- Verlenging van machtiging tot verblijf in een gesticht
door de R. 20, 170.
�   Beslissingen te nemen door de R. 13, 166�167; 15,
167�168; 16,168; 19,169�170; 20,170; 26,173; 28,174.
�  Bevoegdheid om opneming van krankzinnigen in genees-
kundige gestichten of bewaarplaatsen te bevelen. 22, 171.
�  Machtiging van een bewindvoerder tot daden buiten het
zuiver beheer vallende door de R. 28, 174.
Registers. Te houden R. in gestichten. 14, 167; 18, 169.
�  Aanteekeningen in de R. 14, 167; 18, 169.
Registratie van stukken. 29, 175.
Rijksbetaalmeester. 5 v., 157.
Rijksgesticht voor krankzinnigen. Zie Geneesheer-Directeur.
Slotbepaling. 29, 174.
Sluiting van gestichten. 5, 162; 7, 162�163.
�  van fundati�n. 5, 6, 162; 7, 162�163.
Staatstoezicht op gestichten en bewaarplaatsen. 7, 162�163;
9, 164.
�  op krankzinnigen. 9, 164.
Stichters van fundati�n. 6, 162.
Strafbepalingen. 30,
175.
Toegang tot gestichten. Vrije T. 9, 164.
Vergunning tot oprichting van geneeskundige gestichten. 3,161.
Verhoor. 16, 168; 28, 174.
Verlenging van verblijf in gestichten. 15, 167�168; 19,
169�170; 20, 170.
Verpleegden. Beheer van goederen van V. 28, 174.
Verpleeggeld. 4 v., 5 v.,
157; 7 v., 158.
Verzorging.
Zie Bewaring.
Voldoening
van verpleeggeld. Zie Verpleeggeld.
Voorwaarden
tot opneming in \'t Rijksgesticht van krank-
zinnigen voor rekening van gemeenten. 1 v., 153�154.
Weldadige einden. 6, 162.
Zegelrecht. Vrijstelling van Z. 29, 174.
-ocr page 213-
Bij Koninklijk besluit van den 30 Augustus 1884 zijn be-
noemd tot inspecteurs voor het Staatstoezicht op krankzinnigen
de heeren Dr. J. N. Ramaer, geneesheer, en Dr. H. van
Cappelle, referendaris bij het Departement van Binnenlandsche
Zaken, met toekenning van eervol ontslag uit laatstgenoemde
betrekking.
Zie de inleiding bladz. VII en de artt. 1, 4, 5 en 20 met
aanteekeningen, bladz. 2�5, 8�15 en 47 mijner wet.
CIRCULAIRE van den Commissaris des
Konings in de Provincie Zuid-Holland van den 18
September 1884,
A, n°. 1283 (4de afd.). (Uitvoering
der wet tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen.)
Aan Heeren Burgemeesters der gemeenten in
de Provincie Zuid-Holland.
»Bij het Koninklijk besluit van den 29sten Juli j.1. (Staats-
�»blad
n°. 186) is bepaald, dat de wet van den 27sten April
»j.l. (Staatsblad n°. 96) op den lsten October e.k. in werking
»treedt (1). Ten einde nakoming van het bepaalde in artt. 2
»en 3 dier wet te bevorderen, heb ik de eer, namens den
«heer Minister van Binnenlandsche Zaken, U uit te noodigen,
»de ingezetenen Uwer gemeente op de gebruikelijke wijze
»bekend te maken met de verplichting, om bij U aangifte te
(1) Zie \'t Aanhangsel mijner wet, bladz. 134.
-ocr page 214-
190
»doen, wanneer zij ��n of meer krankzinnigen verplegen,
«over welke het Staatstoezicht volgens art. 2, al. 1, der
«aangehaalde wet zich uitstrekt, met verwijzing naar de
»straf, volgens art. 38 op overtreding van dit voorschrift
«gesteld, alsmede met de verplichting, bij art. 26 opgelegd
«aan hen, die een krankzinnige in eene buitenlandsche
«inrichting voor krankzinnigen doen opnemen.
«Tevens verzoek ik U, van de bij U ingekomen aangiften
«overeenkomstig het laatste lid van art. 3 der aangehaalde
«wet, behalve aan den officier van justitie, kennis te geven
«aan de inspecteurs van het Staatstoezicht op krankzinnigen,
«aan het adres van den inspecteur Dr. H, van Cappelle, te
v\'s-Gravenhage.
«Verder beveel ik U aan, om, onverminderd het door de
«inspecteurs uitgeoefende toezicht, het oog te houden of te
«doen houden op de wijze, waarop die krankzinnigen worden
«verzorgd. Telkens wanneer van verwaarloozing of mishande-
«ling of zelfs van onachtzame of ondoeltreffende verzorging
«mocht blijken, verzoek ik U, daarvan schriftelijk aan de
«inspecteurs kennis te geven.
\'s Gravenhage, den 18den September 1884.
De Commissaris des Konings in de
Provincie Zuid-Holland,
(get.)
FOCK.
Zie mijne wet bladz. 5�8, 54�57 en 82�83.
Bij Koninklijk besluit van 5 September 1884 is vrijdom
van port verleend voor de briefwisseling over ambtszaken
van de inspecteurs voor het Staatstoezicht op krankzinnigen
-ocr page 215-
191
en den geneesheer-directeur van het Rijks krankzinnigen-
gesticht te Medemblik met de Gedeputeerde en Provinciale
Staten, de burgemeesters en gemeentebesturen enz.
Zie de artt. 3, 4, 5, 6, 10, 11, 14, 17, 19, 20, 25, 28 alinea 3,
29 alinea\'s 1 en 2, 30, 31 en 35, bladz. 8�16, 23�31,
36�37, 40�44, 46�47, 54, 59�67 en 79�80 mijner wet
en de artt. 1, 2 en 3 der Voorwaarden (Stbl. 203, v. 1884)
op bladz. 153�156 van \'t Aanhangsel.
CIRCULAIRE van den Commissaris des
Konings in de Provincie Zuid-Holland, dd. 2den
December 1884,
A, n<>. 1673 (4de afd.). � Toepassing
van art. 14 der wet van 27 April 1884 (Staatsblad
n°. 96).
Aan Heeren Burgemeesters der gemeenten in de
Provincie Zuid-Holland.
Het is den Ministers van Binnenlandsche Zaken en Justitie
gebleken, dat doo\'r sommige burgemeesters de bevoegdheid,
hun bij art. 14 der wet van 27 April jl. (Staatsblad n°. 96)
toegekend, niet altijd juist wordt toegepast en daarvan door
hen ook in gevallen, die geen spoed vereischen, gebruik
wordt gemaakt. Namens hunne Excellentie\'s heb ik de eer
U te doen opmerken, dat Uwe autorisatie de rechterlijke
machtiging niet overbodig maakt en dat die door U alleen in
spoedeischende gevallen mag worden gegeven.
\'s Gravenhage, den 2den December 1884.
Be Commissaris des Konings voornoemd,
___________
                                    (get.) F O C K.
(1) Zie bladzijde 36�37 mijner wet.
-ocr page 216-
VERBETERING
der bladzijden VII, 52, 53 en 154.
Op bladz. VII in regel 15 te lezen: Dr. H. v. Cappelle,
in plaats van Dr. H. van Capelle.
Op bladz. 52 laten vervallen:
Regel 25:
Zie 3e lid art. 19 wet van 1841. Zie hoofdpunt 5 Inleiding.
Laatste regel:
Vergelijk \'t voorlaatste lid met art. 19, laatste lid wet
van
1841.
Op bladz. 53 of 54 invoegen na de ^aanteekening onder
\'t artikel 24:
Vergelijk al. 4 met 3e lid art. 19, wet van 1841.
Zie hoofdpunt 5 Inleiding, bladz. XIII en XIV.
Vergelijk \'t voorlaatste lid met art. 19, laatste lid wet
van
1841.
Op bladz. 154 in regel 16 te lezen: f 270 (2), in
plaats van f 279 (2).
-ocr page 217-
INHOUD.
Bladz.
"Voorbericht...................      "V.
Verkortingen...................     VI.
Inleiding (Geschiedenis der wet)...........    VII.
§ 1. Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten
Artt. 1�6...................        1.
§2. Oprichting en sluiting van krankz."gestichten. Artt. 7�11.      16.
§ 3. Plaatsing en verblijf in een krankz."gesticht. Artt. 12�26.      31.
§ 4. Verlof en ontslag uit een krankz.-gesticht. Artt. 27�31.      57.
§ 5. Beheer der goederen van verpleegden in een krankz.-
gesticht en hunne onder curateelestelling. Artt. 32�35 . .
      67.
§ 6. Strafbepalingen. Artt. 36�39...........      80.
§ 7. Voorschot en verhaal van kosten. Art. 40�41 ....      84.
§ 8. Slot- en overgangsbepalingen. Artt. 42�44......      92.
Interpellatie Donner, betreffende godsdienstige belangen der
krankzinnigen in \'t Rijksgesticht..........      94.
Alphabetisch register op den tekst der wet en de aanteekeningen.      99.
Voorbericht van het Aanhangsel...........     123.
Aanvulling van de aanteekening der artt. 9 en 15. . . . .     125.
Bijlagen.
3 Juni 1884, Stbl. 110. Besluit tot vaststelling van modcl-
registers voor de gestichten van krankzinnigen. (Uitvoering
der artt. 4 en 18 der wet).............     129.
29 Juli 1884, Stbl. 186. Besluit, houdende bepaling dat de
wet met 1 Ootober 1884 in werking treedt. (Uitvoering van
art. 44 der wet)................     134.
-ocr page 218-
Bladz.
Modellen van registers, als gevolg der wet aan te houden,
aangeduid met de letters A en B, met verwijzing naar de
artt. der wet..................137.
Statistieke opgaven over de jaren 1875�1881, gedurende de
schriftelijke behandeling van het wetsontwerp aan de
Staten-Generaal overgelegd.............144.
22 September 1884, Stbl. 203. Besluit, tot vaststelling der
voorwaarden voor de opneming en verpleging van krank-
zinnigen voor rekening van gemeentebesturen in het Rijks-
gesticht te Medemblik, met aanteekeningen en modellen 151,176.
Tekst der ingetrokken wet van 29 Mei 1841 (Stbl. 20) met
verwijzingen naar de artikelen der wet van 27 April 1884,
(Stbl. 96)...................159.
Kort Alphabetisch register op \'t besluit van 22 September
1884, (Stbl. 203) en op den tekst der ingetrokken wet van
29 Mei 1841 (Stbl. 20).....\'.........184.
Koninklijk Besluit benoeming Inspecteurs voor het Staats-
toezicht...................189.
Circulaire betreffende de uilvoering der wet.......189.
Koninkljjk besluit vrijdom van briefport........190.
Missive betreffende de uitvoering van artikol 14 der wet . . 191.
-�--,\'-,