-ocr page 1-
j*1J*? J2&**>
-J            . i.                M
y
-
LOOSSVERHOOGISG.
R^KèüNIVERSITEl
1 \' \'■ ■■■■\'■ ■\' - ■■ \' — i- ii in-i.i-^pü^H
-ocr page 2-
L. oct.
3656
\\
\'dm
6Ë2?
-ocr page 3-
LOONSVEBHOÖGING.
BESCHOUWINGEN
VAN
het onderzoek, het rapport der Commissie en
de Vergadering van het departement
Amsterdam der Maatschappij
van Nijverheid.
(Zie : AmstcrdamscJte Courant, Algemeen Handelsblad en
Memos van den Dag dd. 26 Februari jl.)
UITGEGEVEN DOOR EN VOOE EEKENING VAN
het Centraal-Bestuur Tan hel Algcm. Neder). Werklieden-Verbond
UTRECHT,
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Aan den Lezer!
Deels door ons zelven, deels door de verschillende afdee-
lingen, in openbare geschriften of per brief daartoe aange-
spoord, yatten wij, gelijk zoovele anderen, de pen op, om
ons oordeel uittespreken over het rapport der Commissie
van het Departement Amsterdam der Maatschappij v»n
Nijverheid, belast met het onderzoek naar de werking van
het in dezen tijd zooveel besproken punt: „Loonsver7tooging."
Gaarne hadden wij dit eveneens willen doen in een dagbladarti-
kel, doch de werkmansbladen, die ons ten dienste staan, worden
in een betrekkelijk te beperkten kring gelezen, terwijl groote
bladen in den regel steeds weigeren stukken op te nemen
van werklieden over de arbeidersbeweging, tenzij men ver-
lof geeft ze geheel naar eigen zienswijze te verminken.
Een stuk, geplaatst in \'t Handelsblad van 17 dezer, getee-
kend Van Os, heeft bijv. 10 dagen bij de redactie gelegen
eer het, gewijzigd, werd geplaatst. Om die reden schre-
ven wij deze brochure. De lezer houde ons dus ten goede,
dat wij hem op kosten moeten jagen ; elk beginsel van
winstbejag is echter door ons streng buitengesloten.
Amsterdam,                  Het Centraal-Bestuur van het
Maait 1874.            Algem. Nedeel. Wekklieden-Vebbond.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
By den aanvang onzer beschouwing erkennen wrj gaarne,
dat het hoofdbestuur, door de beste bedoelingen geleid, de
vraag tot de departementen richtte: „ Welken invloed heeft
loonsverTiooging met verkorting van werktijd op het lot van
den Iiandioerkssland."
Met bescheidenheid moeten wij
opmerken, dat het hoofdbestuur een onderzoek verlangt
naar iets, wat niet kan worden onderzocht, omdat het niet
bestaat. De vraag is geheel verkeerd, en kan beter worden
beantwoord als zij luidt: „Welken invloed heeft de loonsver-
laging met vermeerdering van werktijd op het lot van den
handtcerksstand uitgeoefend?"
Immers, wij behoeven het
voor de honderdste maal wellicht, niet meer te ontcijferen,
dat de verschillende producten, die dienen voor leveusbe-
noodigdheden, evenals de huurpryzen der woningen, sints
een 20- a 25tal jaren met 80, 100, enkele zelfs met 120
percent in prijs gestegen zijn. Gedurende al dien tijd van
stijging, is dus het loon minstens met de helft in waarde
verminderd. Die theorie mag in de ooren van economen
vreemd klinken, o. i. moet men toch rekening met haar
houden; bij ons berust zij op den volgenden grondslag.
„Die man werkt voor zyn brood," zegt men, en verstaat
daaronder, dat hij werkt voor datgene, wat voor zijn levens-
onderhoud benoodigd is, alsmede voor het gezin, dat hem
-ocr page 8-
6
ter verzorging is geschonken. (Nu laten wij ieder oordeelen
wat onder \'t noodige levensonderhoud bedoeld wordt.) Zoodra
nu die producten stijgen, vermindert het loon, omdat het
loon wordt uitbetaald in geld en specie, dat voortdurend
aan waaidewisseling onderhevig is, naarmate dat de prijzen
der producten stijgen of dalen. Vandaar dat de werkman
vroeger met f 7.— meer doen kon dan thans met ƒ 12.—.
En wat den werktijd betreft, het is ons ten eenenmale
onverklaarbaar hoe er sprake kan wezen van verkortten werk-
tijd, terwijl den duur van den werktijd steeds is toegenomen,
vooral sints het werken bij den dag heeft plaats gemaakt
voor uur- en stukwerk. Terwijl vroeger gemiddeld 10 a 11
uur per dag werd gewerkt, is dit cijfer tegenwoordig 12 a 14
uur en meer. Nu is \'t waar, dat die meerdere werktijd
den werkman ten goede komt, dat hij meer verdient, dat
dekt dan ook grootendeels het tekort; vandaar ook dat velen
juist die patroons opzoeken, waar zij mogen overwerken.
Doch laten wij onze theorie voor wat zij is, en plaatsen
ons op \'t standpunt der door het hoofdbestuur gerichte
vraag, dan zijn de loonen in bijna alle vakken, althans in
grootere steden, sinds een 6- a Stal jaren gestegen, ofschoon
in alle vakken niet in dezelfde mate. In de bouwvakken,
en die daar \'t naast aan verwant zijn, is de verhooging veel
grooter dan in andere vakken. In kleinere steden zijn bij
de bouwvakken de loonen eveneens, maar in mindere mate,
verhoogd ; in vele andere vakken is het loon geheel statio-
nair gebleven. In elk geval, ook al voorziet dat loon in
de ontstane behoeften, dan moet uit vermeerdering van inko-
men, verandering in den toestand van het huisgezin merkbaar
zijn. Die verandering is o. i. de hoofdquaestie in deze.
De werktijd is vermeerderd, niet verminderd.
Het departement Amsterdam kon zijn onderzoek wel niet
beter doen dan door middel eener Commissie ; of het echter
in de keuze dier Commissie gelukkig slaagde, durven wij
-ocr page 9-
7
betwijfelen, en vooral op grond der wijze, waarop die Com-
missie zich van hare taak heeft gekweten, aangezien die
van de meeste eenzijdigheid getuigt.
Wij betreuren het zeer, niet eene enkele maal kennis te
hebben kunnen nemen van de circulaire, door haar aan 288
Industriëelen enz. verzonden, waarin hare goede bedoelin-
gen ongetwijfeld waren vervat. En was de taak der Commis-
sie (wier eenzijdigheid wij altijd staven) tot zoover afge-
loopen, zij kon verder slechts teruggeven wat men haar
had gerapporteerd.
Thans over de rapporten der Industriëelen enz. zelven.
288 circulaires zijn door de Commissie verzonden, slecht»
28 antwoorden kwamen in. Dit resultaat geeft velen aan-
leiding tot versterking hunner beweering, dat de Industriëelen
zich weinig bekommeren om den toestand hunner werklie-
den. Wij willen hier die beweering juist niet staven, doch
vinden in dit resultaat veeleer grond voor ome beweering, dat
de 260 zich zelven onbevoegd achtten om over een en ander
een oordeel uittespreken, of daartoe niet bij machte zijn.
Wij gaan de door de Commissie genoemde cijfers voorbij, die
statistiek beteekent niets, omdat zij niet over alle werklieden
kan genomen worden. Wij onderschrappen echter dat uit
hoogere verdiensten meer behoeften geboren worden;
dit is
o. i. reeds een der prachtigste resultaten, die pleiten om met
die loonsverhooging voort te gaan. Of echter die behoeften
alleen zijn ontstaan door de verkregen loonsverhooging,
\'betwijfelen wij; voor een groot deel worden zij ook geboren
door de meerdere beschaving en ontwikkeling, die zich bij
alle standen openbaart en ook op den stand der werklieden
haar invloed doet gelden.
Gaarne willen wy erkennen, dat meer loon meer drank\'
gebruik tengevolge heeft,
ofschoon wij het volstrekt niet
toejuichen. Die vroeger, om eens te \'noemen, 25 centen
per week aan drank besteedde, zal bij verhooging van
-ocr page 10-
8
loon zeer licht dat cijfer met 6 centen vermeerderen. Dat
is zeer natuurlijk. Maar dit is ook het geval met hen, die
bier, koffij enz. gebruiken.
Bij oppassende Kerklieden was de invloed der loonsver-
hooging op liet huisgezin gunstig.
Veroorloof ons hier de
vraag: wie zyn de beschaafde, wie de onbeschaafde werk-
lieden ?
Op de opvoeding der kinderen had de loonsverhooging
bij die werklieden, die reeds vroeger oppassend waren, gun-
stig gewerkt. Bij de anderen was de toestand dezelfde
gebleven.
We veroorloven ons slechts de opmerking, dat uit
alles blijkt, dat men zich nog al groote verwachtingen van de
loonsverhooging (lees verandering) heeft voorgesteld, en \'t mag
in zeker opzicht een gelukkig verschijnsel heeten, dat de resul-
talen zoo weinig bevredigend schijnen, anders zou men
door verschillende rapporten luid hebben geconstateerd : „De
toestand is gunstig en laat niets meer te wenschen over."
Elk werkman die nu nog klaagt is een revolutionair.
Vestigen wij thans de aandacht op \'t belangrijk debat,
dat, vrij van eenigen parlementairen vorm, veeleer gelijkt op
een standje in een achterbuurt, waarbij ieder, om zoo te
zeggen, „zijn gal eens uitspuwt" althans „zegt wat hem op
\'t hart ligt."
Samengevat blijkt daaruit\'t volgende : Eenwerk-
mau die vroeger f
4.— van de f 10.— verdronk, verdrinkt
thans van de
ƒ12.— / 6.—. Prachtig voorbeeld. Dat logen-
straft alle andere redeneeringen. Maar is \'t eerlijk zulk een
voorbeeld aantevoeren en te publiceeren? Hoeveel van dezulken
zyn er in een duizend ? Heeren Industriëelen enz.! eerlijk
s. v. p. Is een werkman, die ƒ 6.— aan jenever gebruikt,
in staat om ƒ 12.— te verdienen? En zoo er zijn, hoevele
zyn er dan ? Hebt gij wel uitgerekend dat men voor dat
bedrag zeven en een hajve kan jenever heeft ? dat is ruim
een kan per dag; durft gij volhouden, dat een man, die
\'s daags een kan jenever drinkt, geschikt is voor zijn werk ?
-ocr page 11-
o
wat meer zegt, om/12.— per week te verdienen ? bovendien
is ons geen vak bekend, in hetwelk de verdienste geregeld
de som van ƒ 12.— per week nabijkomt.
Be algemeene ontwikkeling is bepaald slecht. Is dat
wonder? Zijn de werklieden geen kinderen van een tijd,
waarin \'t allerminst werd gedacht en gearbeid! aan de ont-
wikkeling, aan \'t onderwijs enz. van den avbeidenden stand.
En kan men nu van die werklieden vergen, die, gelijk wij
aantoonden, elk uur wat hun rest moeten arbeiden om in de
behoeften van het gezin te voorzien, zoodat hun werktijd
meestal van \'s morgens 5 a 6 tot \'s avonds 8, 9 a 10 uren
duurt, somtijds de Zondag er nog bij, dat zij maar zoo plot-
seling zijn toegerust met die kennis en ontwikkeling, die
anderen mecnen bij hen voor te hebben ?
Men beproeve het eens of er geen bijzondere lust en ijver
toe\' noodig is, om na zoo langen werktijd een bock ter.
hand te nemen, of volksvoordrachtcn te bezoeken. Het is
die vaders zoo kwalijk niet te nemen, dat zij denken : ik
ben er zoo gekomen, de jongen zal er ook wel zoo komen;
eensdeels omdat zij \'t niet anders begrijpen, maar grootcn-
deels omdat de behoefte van het huisgezin reeds dringend
vereischt dat de jongen 50 centen verdient, om eenigzins in
\'t altijd tekort te voorzien.
Uithuizigheid is algemeen, \'t Is waar! En in zeker
opzicht goed ook, anders zou \'t ziekte- en sterftecijfer onder
den werkenden stand bepaald grooter zijn. Overigens geven
wij ieder den raad, cm gedurende eenigen tijd zijne woning
te verwisselen met een der vele kuilen, krotten, achter- en
zolderkamers, en wat al meer, die wij in een woord, met
den naam van bergplaatsen, niet eens met die van hokken
of verblijfplaatsen, \'t allerminst met die van woningen
kunnen aanduiden; dan eerst zal hij zich nog maai
een flauw begrip van do redenen der uithuizigheid
kunnen voorsteilen. — Zeer juist werd aangemerkt, dat
2
-ocr page 12-
10
de verhooging van loon te kort heeft geduurd. Over
het onderzoek zelve zullen wij ons nader uitspreken.
Tan de werklieden zijn 10 pet. beschaafd, 90 pet. onbe-
sc/taafd; op die
10 pet. heeft loonsverhooging gunsligen in.\'
vloed gehad, op de
90.... enz. Er behoort inderdaad moed toe
om een dergelijke uitspraak te durven doen. Hebt gij bij
die uitspraak wel nagedacht: de tegenstelling van beschaafd
is ruw. Hout wat ongeschaafd is, is ruw, vormloos ; ijzer
Wat ongesmced is, is ruw, vormloos; menschen die onbeschaafd
zijn, zijn vormloos Verbeeld u eens menschen zonder eenigevor-
men, zonder gcestesoutwikkeling, bij wie alleen de dier-
lijke neigingen en hartstochten spreken; die ongeschikt zijn
voor maatschappelijke samenleving, en dus eenvoudig gelijk
gesteld moeten worden met de woudbewoners; van deze
menschen (?) dus, zouden er 90 ten honderd onder do werk-
lieden zijn? Siddering en angst toch moet de harten beklemmen
van allen, die belangrijke werken of reparatié\'n in of aan
hunne woningen moeten laten doen ; als de kans goed is, zul-
len zij van de 10 werklieden 1 beschaafde en 9 onbeschaafde
krijgen; maar o hemel! daar komen 10 onbeschaafde, geen
hunner weet de anderen nog eenigszins in toom te houden.
Het ergste is te vreezen. Als gij die nijveren van hun langen
en zwaren dagtaak huiswaarts ziet keeren, wijs hun dan na
en tracht er den 10 pet. beschaafde uit te zoeken; doch
zoek niet lang, die enkele beschaafden komen daar ginds, die
scheiden zich van uit de werkplaats van de anderen af. . .
Als gij eens per weck een paar uren u met andere stan-
den vereenigt, onder de booggewclven van \'t ruime kerkge-
bouw, ziet dan behoedzaam om u, gij mocht eeDS met een
onbeschaafde in aanraking komen. Of wanneer gij op open-
bare wandclplaatsen werklieden ontmoet, treed dan eenige
passenter zijde, want, die onbeschaafde is tot alles instaat.
Begrijp toch eens! Van die 90 onbesehaafden hangt het
welzijn der gcheele zamcnleving, al de genietingen, gemakken
-ocr page 13-
11
en weelde, uw leven, uw eigendom af. Aan hen vertrouwt ge
de verdediging van uw have en goed, van uw nationaal wei-
zijn toe. Wat is daarvan te verwachten? Men denke er niet
te lichtvaardig over. De zaak is te ernstig en men moet
met \'t heilige niet spotten. Toch echter veroorlooven wij
ons de verzekering, dat de Commissie nog lang van die
uitspraak pleizier zal hehben ; haar uitspraak dreigt spoedig
een volksuitspraak te worden. Bij het zien van een beschon-
kene fluistertmen elkander nu reeds toe: „Die is een van de 90."
Een oogcublik hebben wij getwijfeld of hier wellicht aan
een drukfout kon gedacht worden. De zetter kon \'t wel
verkeerd gezet hebben, dat de 90 pet. beschaafd en de 10 pet.
onbeschaafd moet zijn, maar dan had men de fout toch
wel ingezien, dunkt ons. Nu echter gelooveu wij, dat
de Commissie eenvoudig heeft gedaan wat de meeste
menschen plegen te doen; zij tellen de dronkaards die zij
op hunnen weg ontmoeten, maar zien de duizende anderen,
die hun in volslagen nuchteren toestand voorbijgaan, over
het hoofd.
Wij erkennen gaarne dat wij, evenmin als ieder ander, wie ook,
in staat zouden zijn de juiste grens tusschen beschaafdheid
en onbeschaafdheid te trekken; toch zijn wij, zonder zucht
tot overdrijving, geneigd te constateeren, dat wanneer in
onze samenleving van „positief onbeschaafd\'\' sprake kon zijn,
90 pet. beschaafd en 10 pet, onbeschaafd zijn.
Op eene groote fabriek hadden, slechts 3 werklieden (wat
verstaan wij onder positief godsdienstige beginselen) een spaar-
boekje.
Hoe groot is die fabriek ? Daar toch hangt de uit-
spraak van af. Wij zijn op \'t oogenblik met den toestand der
spaarbanken niet volkomen bekend, ofschoon wij nu en dan
uit de verslagen meenen te hebben opgemerkt, dat zij steeds
in bloei toenemen, en kunnen dus niet oordeelen of hare
resultaten gunstig of niet gunstig mogen hceten. De Com-
missie had bij haar onderzoek daarmede rekening moeten
-ocr page 14-
1:?
houdeu, zoomede ook met zoovele andere inrichtingen die,
ofschoon minder practisch, toch worden gebezigd om te spa-
ren. De Commissie had ook wel rekening mogen houden
met de duizcnde werklieden, die niet alleen te Amsterdam,
maar ook in vele andere steden van Nederland, hunne dubbel-
tjes voor verschillende nuttige doeleinden, vereenigingen enz.,
bijeen brengen, om elkander te ondersteunen in de moeie-
lijke oogenblikken des levens, en waarvan nog aanzienlijke
sommen worden bespaard; aan de neiging voor coöperatie,
die door hen zclven ontworpen, algemeen heerschende is, en
reeds tot belangrijke beginselen van uitvoering heeft geleid.
Toenemend misbruik van sterken drank, is de hoofdoorzaak
van dit ongunstig verschijnsel.
De statistiek omtrent het
drankgebruik is niet te logenstraffen. Het drankgebruik
neemt toe, maar is dit werkelijk in verhouding zoodanig
bij de werklieden die geregeld op werkplaatsen arbeiden ?
Neemt \'t ook niet toe bij andere standen? En wordt \'t
woord „werklieden" niet te zeer in algemecnen zin toege-
past? Er is inderdaad nog wel onderscheid tusschen die
werklieden, die een geregeld handwerk uitoefenen, en die-
genen welke men onder sjouwers, kaailoopers enz. rang-
schikt; zij, die hun werk op den openbaren weg uitoefenen,
en dus meer aan verleiding ziju blootgesteld, waarvan velen
geen geregeld dag- of werkloon ontvangen, maar hedtn iets,
soms dubbel en morgen niets verdienen: die ongeregeld-
heid werkt drankgebruik in de hand.
Intusscheu zijn wij niet blind voor bestaande toestanden ;
wij ontkennen geenszins dat er ook onder de geregelde
handwerkslieden nog veel te veel zijn, die door onmatig
en bovenmatig drankgebruik, hun welzijn verwoesten; en
\'t allerminst zullen wij hen in bescherming nemen, want
niemand meer dan zij zijn onze struikelblokken en hinder-
nissen, om den gewenschten toestand voor allen te verkrijgen.
Zij zijn \'t allerminst niet vrij, niet zelfstandig; zij zyn te
-ocr page 15-
13
zeer de speelbal hunner patroons, van wien velen zijn, die hen
gaarne bezigen om den loonstandaard gedrukt te houden.
Uithuizigheid werkt het misbruik van sterken, drank in de
hand, en ontstaat voornamelijk door de slechte tooningen,
zoodat betere woningen een meer dan gunstigen invloed op
het geheele bestaan van den werkman zouden hebben.
Van
harte onderschrappen we elk woord dezer clausule, en al ware \'t
dat het rapport en de verschillende uitingen, met nog don-
kerder kleuren waren geschetst, zou \'t o. i. nog niet opwegen
tegen de beteekenis dezer uitspraak. Hier is werkelijk een
wondeplek aangetoond ; maar laat \'t er nu niet bij, die plek
te hebben gevonden j wees nu eens een goed geneesheer.
Wil het Departement van Nijverheid van hare goede bedoe-
lingen voor het welzijn der werklieden nu werkelijk doen
blijken, dan geven wij het den raad zich te verstaan
met zoovele andere inrichtingen te dezer stede, tot het
vestigen van één groote maatschappij tot het bouwen
van arbeiderswoningen; dan tastte zijne leden zelve eens in
de beurs en doe haar invloed gelden bij de meestge-
goede burgerij; zoo ergens, dan staat hier voor filantropen
een ruim veld ter bearbeiding open. Gij zult de maatschappij
geen grooter dienst kunnen bewijzen, dan met hand en tand
dat plan op te vatten en uit te voeren. De gezondheids-
commissie heeft het bij haar rapport, in zake het onderzoek
der kelderwoningen (zegge der kelderwoningen nog maar)
gezegd, dat niet alleen zedelijkheid en beschaving, maar
de algemeene gezondheid op \'t spel staat. De burgerij heeft
\'t vernomen, \'t oogenblik is dus goed gekozen, het advies
der Commissie aan den Gemeenteraad komt ter hulp, een en
ander belooft haar de schitterendste uitkomsten. De heer
G. H. Kuiper, die in dat opzicht als een man van prak-
tijk kon worden erkend, heeft voor een paar jaren reeds aange-
toond, dat het kapitaal, om geschikte arbeiderswoningen te
bouwen, nog 4 en 4J% rendeert, wanneer de huurprys die
-ocr page 16-
H
woningen van ƒ1.30 tot ƒ1.70 per week bedraagt. Men
behoeft dus niet te vreezen met de uitvoering een ongczonden
toestand in \'t leven te roepen ; ofschoon de rentevergoeding
beneden die der markt mocht zijn, toch is zij nog billijk en de
huurprijs niet te hoog, wanneer wij nagaan dat de werk-
lieden hetzelfde bedrag en meer moeten betalen voor ver-
blijven die, gelijk wij aanvoerden, den naam van woning niet
waardig zijn.
Doch vervolgen wij onze beschouwingen.
Goede trouw en oprechtheid bij werklieden, en een der
sprekers wees er „uitdrukkelijk" op, hebben plaats gemaakt
voor wanlrouwön, voor onbegrensd mistrouwen in den patroon.
Is dat niet zeer natuurlijk ? De patroon die, vroeger getooid
met schootsvel of boezelaar, den gansenen dag op de werk-
plaats toefde, met de werklieden handelde en sprak, in ge-
meen overleg met hen den arbeid uitoefende, heeft nu inde
meeste gevallen plaats gemaakt voor éen „mijnheer" die \'t
beneden zich acht \'t werkpak te dragen, en slechts nu en
dan met zekere norsche houding, niet vrij van aristocratie, de
werkplaats overstapt, om zijn werklieden een zeker gezag te
doen gevoelen, dezen en genen een norsch antwoord te
geven en den zetbaas of meesterknecht te bevelen, om
zich verder noeh om \'t werk noch om de werklieden te
bekommeren. Men neemt de werklieden, gelijk vroeger,
niet meer geregeld in dienst, maar slechts om dit of dat
werk te maken en dan dikwijls met den dog gedaan te geven.
De Maatschappijen, die zich thans beijveren om na zeker aantal
jaren diensttijd, aan de werklieden medailles of getuigschrif-
ten uittereiken, zullen daarvan over 25 jaren niet zooveel
last meer hebben. Een en ander is \'t gevolg der moderne
nijverheid.
Een andere oorzaak daarvan, en die staat met boven-
genoemden toestand in onmiddelijk verband, is : dat de
patroons altijd de grootste vijanden zijn geweest van loons-
-ocr page 17-
16
verhooging. Gunstige uitzonderingen breken den regel niet.
De loonsverhooging die verkregen is, is in de meeste geval-
len alleeu verkregen na een wederzijdschen, dikwijls, harden
strijd, en vaak slechts nadat de werklieden een dreigende
houding hadden aangenomen. Bij geen ander waren de
werkliedenvereenigingen zoozeer een doorn in \'t oog als in
dat der patroons, zoo zelfs, dat velen hun best deden om
de voorgangers en leiders dier vereenigingen onschadelijk te
maken, door óf afzonderlijk, óf in combinatie met anderen
hun werk te weigeren. ^?an den aanvang der oprichting
af, hebben die vereenigingen op samenwerking met de patroons
aangedrongen; velen hebben hen herhaaldelijk aangezocht, doch
\'t was immer, behoudens gunstige uitzonderingen, als aaneen
doovemans deur geklopt. Gemeen overleg werd ontweken,
openlijk geweigerd zelfs. Dit was niet alleen bij de werk-
liedenvereenigingen, maar bijna overal het geval, waar het
maatschappelijke onderwerpen gold. Wij zouden een aan-
tal bewijzen daarvoor kunnen aanvoeren, en \'t spreekwoord :
„de patroons schitteren door hunne \'afwezigheid" is alge-
meen bekend.
Het voorbeeld van dat mistrouwen, aangetoond in eene
weduwe, wier man gedurende de laatste zeven toeken
van zijn leven niet anders dan jenever kad gedronken, dit
weigerde den raad te volgen van een vriend, om haar kin-
deren naar de ambachtschool te zenden,
is o. i. al zeer onge-
lukkig gekozen, daar \'t in geen enkel opzicht de bewering van
mistrouwen staaft. Maar \'t feit zelve. In welke omstandighe-
den verkeerde die weduwe? Het is toch veilig aan te ne-
men dat een man, die de laatste zeven weken van zijn Ie-
ven niet anders dan jenever dronk, zyn geheele leven door,
zoo al geen grooten dronkaard, dan toch een grooteu drinker
is geweest (waarschijnlijk eeu die /4 van de ƒ10 verdrinkt);
het huisgezin was daardoor in een zeer verarmden toestand
geraakt, en toch, ook buiten deze omstandigheid, welk lot
-ocr page 18-
]fi
is de weduwe en zijn de kinderen van den werkman andera
toegedacht, dan hoe eer hoe liever maar hard aan \'t werk te gaan,
om een sober levensonderhoud te verdienen? Een onzer maakte
de opmerking of \'t hier niet gold: „Gaat heen en wordt warm."
Wij ondcrschrappen dat „een plotselinge werkverminde-
ring verschrikkelijke toestanden zou doen geboren wor-
den."
Doch gelukkig zijn de teekenen aan onzen indus-
trièelen horizont ten dezen nog albemoedigend en geruststel-
lend. Immers, de in verhouding tot de werklieden oneindig
veel grootere welvaart, die de minder en meer gegoede
burgerij in den loop dezer eeuw is ten deel gevallen,
heeft voor haar veel grootere behoeften doen geboren wor-
den, dan bij de werklieden \'t geval is, die bijna elke
vrees voor werkvermindering doen verdwijnen.
Hoe dat beslaande mistrouwen te verminderen ? Hoe in die
wanverhouding tmschen werkman en patroon te gemoet ie
komen ?
Ons antwoord zou zeer kort geweest zijn, n. 1. dat
de patroons de reeds zoo dikwerf en herhaalde malen aan-
geboden hand tot samenwerking met de werklieden aan-
nemen. De Vergadering scheen dat niet te vatten; immers
de meening van een der sprekers, die „als een oase iii een
zandwoestijn", „als een enkele ster aan den donkeren sombe-
ren hemel" in die vergadering te voorschijn trad, en den
raad gaf zich ten dezen opzichte met de werkliedenver-
eenigingen in verbinding ie stellen,
die z. i. meer invloed
hebben op de werklieden; die liet misbruik van sterken drank
kunnen tegengaan,
vond onmiddelijk bestrijding, en — daar
regent \'t argumenten. „Die invloed der ie er klie denver ee-
nigingen heeft weinig ie beteekenen. Het was gebleken,
toen voor
16 leerlingen op de ambac.ldschool plaats was, en
krachtig hij „Neerlands Werkman" tcerd aangedrongen op liet
zenden van knapen uit de
1300 leden, en toen het bestuur
alles deed tot opwekking, kwamen sleehts
6 sollicitanten.
Devereeniging „Velen en toch een" had kortweg geantwoord,
-ocr page 19-
17
dat zij geen tijd had zich met de zaak in te laten." Hoe
prachtig! Maar \'t bewijst niets. Waarom wendde men
zich, om die leerlingen te plaatsen, niet tot de verschillende
vereenigingen, die uit bijna elk vak bestaan ; haar bestuur-
ders en leden zijn ten eenenmale onbekend, met bijna al wat
de ambachtschool betreft, of men moest er bij gerucht iets
van vernemen. Daar zou, wij wanen ons er zeker van, aan
geen „doovemansdeur" zijn geklopt, terwijl reeds een dier
vere migingen uit eigen middelen, overeenkomstig hare zwakke
krachten, een teekenschool heeft opgericht die reeds tamelijk
bloeit, terwijl andere vakvereenigingen er aan denken, dit voor-
beeld te volgen. In de vakvereenigingen worden dergelijke
belangen beter begrepen, ernstiger opgevat, dan in een ver-
eeniging als „Neerlauds Werkman." Wij willen gelooven dat
die vereenigiug in vele opzichten nuttig werkt, doch dat er
meer op de algemeene belangen moet worden gelet, daar het
ledental voor een groot deel bestaat uit nienschcn, die
eigenlijk geen bepaald vak uitoefenen. Van „Velen en
toch een" is voor de eenigszins ingewijde een dergelijk
antwoord niet nieuw. Waarom drong men niet bij de
vakvereeningen, maar alleen bij de gepreviligeerde vereeni-
gingen aan ? Zij toch zijn de oudsten, en in Amsterdam
niet geheel oubekend; zij noemen het streven naar loons-
verhooging echter niet revolutionair, integendeel, zy trachten
den loonstandaard zoo hoog mogelijk geleidelijk op te
voeren.
Het argument, betreffende de Commissie-Vergadering
voor den optocht van 12 Mei, dat dienen moet ora
de inconsequentie der werklieden aan te toonen, is geen
bestrijden waard. Wij hebben ons bij die gelegenheid zelven
overtuigd, dat niet al de aanwezigen \'t gesprokene goedkeurde.
Maar, hoe wilt ge consequentie op eene vergadering, samen-
gesteld uit leden van bijna alle vereenigingen en corpora-
tiën te Amsterdam, als : werklieden vereenigingen, vakveree-
-ocr page 20-
18
ingingen, zang vereenigingen, liedertafels, onde strijders,
dragers van het metalen kruis, strijders van Boni en Bali,
en wat op dat gebied maar te verzamelen is, — die gelijk-
heid van gevoelen bestaat in de eerste vergaderingen van \'t
land niet eens; en hoe is \'t op uwe eigene vergaderingen
gesteld ? Of is \'t consequent dat men hier, waar de werklie-
den aanwezig zijn, zich beroept op haar gezond verstand, en
ze elders, als zij er niet zijn, alle verstand ontzegt?
Wat zonden werkliedan-vereenigingen wel kannen doen ?
Wij antwoorden: „Veel, zeer veel," meer zelfs dan andere
inrichtingen in staat zijn tot stand te brengen. Dit bewijst
haar bestaan, haar geschiedenis, haar kapitaal; dit bewijst haar
ledental, dat, wij zeggen het vrij uit, in ordelievendheid en
beschaving boven anderen uitmunt. De goede trouw zal
wederkeeren, wanneer men, in plaats van uit de hoogte op die
vereenigingen neer te zien, haar leert achten; in plaats van
de werklieden te waarschuwen, te dreigen zelfs, zich bij
die vereenigingen niet aan te sluiten, hen tot lidmaatschap
aanspoort; dat men luistert naar de klachten, die van hen
uitgaan ; raad geeft waar die gevraagd wordt; hulp biedt
waar die noodig is; in overleg treedt waar \'t geldt het
uit den weg ruimen van de in verschillende vakken bestaande
hinderlijke gewoonten, die meestal van nadeeligen invloed
zijn voor patroons en werklieden; in overleg treedt omtrent
de noodzakelijke loonsverhooging of betere loonsrege-
ling enz.
Maar dat is \'t, waar de schoen wringt. „Loonsverhoo-
ging," en daarom lezen we : „de zucht naar vermeerdering
van inkomsten staat bovenaan."
Juist gesproken. Dat is, wij
erkennen \'t volgaarne, de spil waar alles op draait, \'t midden-
punt van waaruit men de geheele cirkel der stoffelijke en
zedelijke welvaart moet trekken. En dat dit boven aan
staat, is zeer natuurlijk. Gelijk \'t pas geboren kind \'t eerst
naar lichamelijk voedsel vraagt, zoo ook vraagt de mensen
-ocr page 21-
19
\'t eerst daar naar. Geen welgevoede geest kan in een
ongevoed lichaam wonen.
Sints de werklieden zelfbewustzijn kregen; sints zy be-
grepen dat esne goede en gezonde woning, goede kleeding en
vooral goed voedsel de eerste levensvoorwaarden zijn om te
kunnen blijven leven, werken, eu de maatschappij te dienen,
begrepen zij dat hun loon, waarvoor zij zich dat moeten ver-
schaffen, ontoereikend was; en hieruit volgde, dat zij in
hun heiligen eenvoud meer inkomsten vroegen om meer te
kunnen uitgeven, en dat zullen zy blijven doen, zoolang
\'t evenwicht, hetzij door verhooging van loon of andere
meer afdoende middelen, niet is hersteld. Men moge het
echter willen of niet, doch veel van hetgeen wij doen zal
ijdel blijken, zoolang wij niet op eenigszins spoedig afdoende
wijze het tekort van de inkomsten der werklieden kunnen
dekken. Opvoeding en onderwijs, vrouwen- en kinderarbeid,
vermeerdering van kennis en ontwikkeling by de werklieden
zclven, spaarzaamheid, zelfhulp enz. hangen daarvaa in de
eerste plaats geheel af.
Dat nu bij allen ae zucht naar vermeerdering van kennis
geen gelijken tred houdt met de zucht naar vermeerdering
van inkomsten,
erkennen wy gaarne, en daarover wordt
in de werklieden-vereenigingen meer dan eene lans gebroken.
Maar aan wien de schuld van dien toestand? aan de
werklieden, voor wien in hun jeugd de gelegenheid
om onderwijs te erlangen, niet openstond, of die \'t
zeer slecht ontvingen ? wier ouders het al een hooge
geleerdheid voor den toekomstigen werkman meenden, wan-
neer hij zoo wat kon lezen en schrijven, als we \'t
zoo mogen, noemen, en kon uitrekenen wat hij in 6 dagen
verdiende, enz. F Of aan hen, die meenden \'t overwicht te
hebben in de maatschappij, die meenden geboren te zijn om de
overigen te beschermen en te beheerschen, en daarom kennis en
wetenschap voor zich zelven behielden en een zeer gering
-ocr page 22-
20
gedeelte, juist zooveel als hun genoeg dacht, om hun pro-
tectoraat te kunnen blijven uitoefenen en de massa in
tcom te houden, hen ten beste gaven ?
Met de gevolgen van deze en andere toestanden heeft onze
maatschappij te kampen; de vooruitgang heeft in alle op-
zichten geen gelijken tred gehouden, daarom zal zij zich
opofferingen moeten getroosten voor \'t een met \'t ander
. uit den weg te nemen, al leiden die opofferingen ons
voor een wijle ook van den gezonden practischen weg af.
Nu is\'t inderdaad waar, dat \'t er bij een zeer groot gedeelte
der werklieden niet in wil, dat gelijkheid van loon bij onge-
lijkheid van krachten onmogelijk is,
met andere woorden : „het
meerendcel der werklieden huldigt \'t beginsel voor uniform-
loon."
Dit is zeker een communistisch, maar vooral een filantropisch
beginsel der werklieden. Nu is\'t eerste misschien minder door
hen doordacht, \'t tweede staat echter niet zelden bovenaan
in hunne verdediging. Men bewere echter niet, dat het juist
de minst bekwame werklieden zijn die daarvoor pleiten, meestal
is \'t tegenover gestelde waar. Niemand beter dan de werk-
man kent de werklieden, hun toestand, levenswijze, behoeften,
enz., en terwijl zij nu zelf \'t beste kunnen oordeelen wat
van \'t loon, dat men een goed werkman betaalt, slechts
kan gedaan worden, valt \'t hun zeer hard, de mindere be-
neden dat peil te doemen.
In de meeste vakken is het echter niet denkbaar, zelfs met
den besten wil, om het uniformloon in te voeren ; in die
vakken evenwel, waarin \'t bestaat, en beter als iu andere schijnt
te kunnen bestaan, is men zeer geneigd het behoud er van met
kracht te verdedigen, en hiervoor is geen onbelangrijke
rede. Een aannemer heeft een karrewei, waaraan hij 50
timmerlieden kan gebruiken; die 50 behoeven echter niet
allen de noodige bekwaamheid te beïitten ; immers, terwijl
de eene \'t meer critieke werk maakt, kan de andere wel-
-ocr page 23-
21
licht beter \'t ruwere verrichten. Een timmerman, die gewoon
is trappen, deuren en andere goede binnenbetimmeriug te
maken, zal even goed, maar minder vlug, overweg kunnen
met \'t ruwere werk, als ploegen, schaven, vloeren leggen,
enz. Waar \'t nu op verschil van loon aankomt, zal men ze-
ker \'t hoogste loon gunnen aan die werklieden, die bij
hun spier- ook tevens de noodige geestkracht bezitten,
terwijl \'t minste loon zal worden betaald aan hen, wier
werk, behoudens geringe oefening in de haudtef iing der ge-
reedschappen, het sjouwerswerk gelijk is. Nu gaat alles goed,
zoolang er voor allen nog werk is, maar vermindert \'t meer
degelijke werk, dan zal niemand \'t den patroon ten kwade
kunnen duiden, dat hij de liekwame werklieden \'t eerste
wegzendt, die voor hooger loon een mindere hoeveelheid ruw
werk
leveren, dan de anderen voor lager loon; zoodoende
staan de bekwaamste \'t eerst „ann den dijk," wat by een uni-
formloon niet zoo spoedig \'t geval is, omdat de kans dan
zoo weinig verschilt, dat de patroon eer geneigd is de goeden,
die uit den aard der zaak zeldzamer zijn, aan de praat te
houden om ze spoedig weder bij de hand te hebben.
Dit is in vele andere vakken evenzeer \'t geval, en of-
schoon wij allen niet geneigd zijn \'t uniformloon te ver-
dedigen, moeten we toch dikwijls voor de ervaring zwichten.
Onze beschouwingen vervolgende, bemeiken wij dat het
licht in den nevel, die de vergadering schijnt te omhullen,
op den voorgrond treedt. „Juist!" antwoordde de spreker van
zoo even, „er bestaat wantrouwen, maar daar dit ingeboezemd
wordt óoor de werkgevers, moeten dezen door toenadering
tot de arbeidersverenigingen trachten dit weg te nemen."
Dit scheen de vergadering maar niet te kunnen vatten ; het
blijkt althans niet dat de spreker werd ondersteund. En
geen wonder ! Begrijpt eens lezer, men zal afdulen tot de
werkïiedenvereenigingen, die men steeds met archusoogen
bespiedt, die trots allerlei tegenwerkingen, zijn ontstaan, ge-
-ocr page 24-
22
vestigd, en niet omver te werpen zyn; die in menig opzicht
reeds teekenen van leven en levensvatbaarheid gaven
\'t Is te veel gevergd. Een enkele spreker vindt echter aan-
leiding om op de uitdrukking „heldere koppen" de gelegen-
heid te doen uitkomen, dat een zoodanige „heldere kop" een*
gepoogd had zich in \'t intieme beheer van de zaken zijns
patroons te mengen.
Of dit geschiedde met boos opzet, ten
nadeele van zijn patroon ? \'t Wordt niet gemeld, redenen
dus voor ons, om te vermoeden, dat \'t ook niet zoo was.
En daarom vragen wij ; is er zooveel kwaads in gelegen,
dat eea werkman, die de zaken zijns patroons begrijpt en
somwijlen ziet, dat dezelve een verkeerden min gunstigen
loop nemen, met zijn raad intijds tusschenbeiden komt ?
Men wane toch niet dat alle patroons een aangeboren
geschiktheid bezitten» hunne zaken haar behooren te kun-
nen regelen !
Het slot van de geheele geschiedenis is echter de aller-
fraaiste phrase. Een werkman treedt op om het gespro-
kene te beamen; wat het wantrouwen en de weinige
zucht naar hennis betreft, hij noemde de werkende klasse
de meest ondankbare en de meest huichelende. —
En
die man zal \'t wel weten! schooner zegel had men
nooit aan \'t onzamenhangend geheel kunnen hechten.
Hoe streelend moet het voor de achtbare Vergadering
geweest zijn, om ten slotte een man uit de praktijk de kroon
op haar werk te zien zetten ! O, heilige eenvoud ! zijn wy
geneigd te roepen; wij nemen \'t u niet kwalijk dat ge zoo
spreekt; ge zijt verrukt omdat ge het voorrecht geniet
een avond te mogen doorbrengen in gezelschap van zoo-
veel hoeren, hen te hooren en mede te mogen spreken
over de belangrijkste onderwerpen van den dag ; inderdaadj
er wordt zelfstandigheid en geestkracht vereischt om niet te
worden bedwelmd door den dampkring, welke die vergadering
beheerschte. Wij vergeven het dien man, en zijn allerminst
-ocr page 25-
23
geneigd het door hem gesprokene te wederleggen. Dit allee n
meenen wij te moeten opmerken dat menschen, menschen
zjjn, en geen enkelen stand in staat is verandering te brengen
in de neigingen en hartstochten van allen. Wat de spreker
met de „meest huichelende" bedoelt, begrijpen wij evenmin ;
en ofschoon wij met hem zullen verschillen in bedoeling, zijn
wij niettemin geneigd hem dit woord na te spreken, om reden
de werklieden algemeen ontevreden zijn met hun toestand, en
omdat zij liever schijnen te morren en te klagen, ja niet zelden te
razen en te dreigen, in plaats van, door zich te vereenigen,
of bij vereenigingen zich aan te sluiten, te trachten in dien toe-
stand verbetering te brengen ; de vereenigde werklieden
morren en razen niet, zij stellen zich gerust met op de
beste wijze aan de verbetering van dien toestand te werken.
Het resultaat van \'t debat was eindelijk, dat het rapport
werd aangenomen.
Nu, dat was te verwachten. Verder : dat
het bestuur van het Departement de quaestie aan de orde zal
houden en eene permanente commissie tot bespreking en
onderzoek van de zaak zal benoemen; dat het bestuur aan
het hoofdbestuur der Maatschappij ook een grondig onderzoek
harentwege zal verzoeken.
Wij kunnen ons natuurlijk niet met het eerste, maar wel
met de beide overige onderdeelen van dit resultaat veree-
nigen; echter onder de volgende voorwaarden :
le. dat het bestuur van het Departement bij de benoe-
ming eener Commissie omziet naar mannen, die bevoegd
zijn voor die taak; die lust en liefde bezitten om naar
behooren dat onderzoek te doen; die niet voor \'t eerst
geroepen worden, haar oordeel te vellen over de gewichtigste
onderwerpen van den dag. De sociale quaestie is een te teer
onderwerp om aan onbekwame handen te worden toevertrouwd,
die veeleer meer zullen bederven als goedmaken; de knoop
moet niet doorgehakt, niet stuk gesneden, maar ontward
worden ; daartoe is fijner gevoel noodig, zijn geoefende handen
-ocr page 26-
24
alleen in staat. Dikwerf moet men met het ten offer bren-
gen van eigen meening, acht slaan op de minste en oogen-
sehijnlijk geringste feiten en bijzonderheden; niets kan worden
uit \'t oog verloren, om niet grooter verwarring te doen
ontstaan, en de klove van verwijdering tusschen menschen
nog breeder te maken, waardoor de ontwarring der kluw,
de oplossing van \'t maatschappelijk vraagstuk, nog onmo-
gelijker wordt;
2e. dat de te benoemen Commissie rekening houdt met
de arbeidersvereenigingen, en haar advies en medewerking
inroept. De arbeidersbeweging is eene macht, waarmede
niet valt te spotten. Voor de werklieden is veel te doen ;
hunne hulp is u alles, wanneer het maar goed met hen
wordt gemeend.
Met dezen raad eindigen wij onze beschouwingen. Het
heeft ons moeite gekost, om bij \'t op het papier stellen
daarvan, harde uitdrukkingen te vermijden, — wij erkennen
\'t gaarne. Dikwerf hebben wij ons geërgerd en met zekere
verontwaardiging de pen ter zijde geworpen ten einde
eenigszins tot bedaren te komen, om zoo goed mogelijk, binnen
de perken eener geoorloofde critiek te blyven.
if»«-