4
i^.
deremv jaetit
i
A. qu.
192
wmx
... ■ / . ■ ^ ; > ^^ • ■ ...........^ -r
mm
m
M
iJ
■ x/\'^sia ÄSÄiif
/ .
-ocr page 6-\' r fx AM^ JI
wn^\'wmmm.
j.i-.
3ent
ham
eremy
% \'M
• -/.-s
FT."- ■-■■*■ | |
V. ■ ■ - ■ | |
MY
\'1,
u
TER VERKRlJGINa VAN DEN GRÄA.D VAN
aan da Rijks-Uciversiteit te Utrecht,
NA MACHTIGING TAN DEN EE C T O E-M AG NIFIC ÜS
löoogleeraar in de Faculteit der het tet en en ICj^
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN
Van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid
TE VERDEDIGEN
op Woensdag den 25 Septeoaber 1895, des namiddags te 2V2 uur,
DOOB
geborec te Beetsterzwaag.
TK DZR
\'rUaS. : . JlTEiT
UT* . C ri r.
......^ ■ f^ri
Si. ^^ . X V
Aan mijne ouders.
-ocr page 12- -ocr page 13-Aan mijne ouders.
-ocr page 14-■ . -ä/\'A -Siiv^- Çi^J ■ . „.;.. . ■ . ^
l\' | |
■■ V» | |
Hij, die om zich een denkbeeld te vormen van Jeremy
Bentham, een boek opslaat, dat speciaal over dezen
schrijver handelt of een algemeen werk over ethiek of
rechtsphilosophie leest, waarin meer terloops van hem
wordt gesproken, loopt groot gevaar een weinig ge-
trouw beeld in zich op te nemen. Strekt hij zijn on-
derzoek tot meerdere werken uit, dan zal hij bovendien
dit beeld nog onder zien gaan in een chaos van elkaar
kruisende lijnen en ineen vloeiende kleuren. Het scheen
mij daarom geen ondankbare taak een schets van B. te
wagen, te meer omdat hij een zoo sympathieke en
interessante figuur is geweest.
Onvermijdelijk kwam het mij voor een korte inhouds-
opgave zijner werken te geven, mij tot taak stellende
steeds zijn bedoeling, vaak zijn gedachtengang soms ook
de wijze, waarop hij die uitte weer te geven.
De fout van B\'s meeste beoordeelaars ligt in onvoldoende
kennis van zijne werken; het overzicht zal moeten dienen
den lezer voor deze klip te bewaren.
Wat er daarna nog te zeggen bleef kon kort zijn —
een enkele aanvulling, voorts samenvatting ; al het ma-
terieel der conclusie geeft reeds het overzicht. Vooraf
wilde ik nog laten gaan een opsomming der voornaamste
uitspraken over B. en een enkel woord over zijn leven.
1
-ocr page 16-HOOFDSTUK L
De fransche schrijver Guyau zegt in zi^in, in 1879 ver-
schenen „La morale Anglaise contemporaine", een werk,
bekroond door de Académie des sciences morales et
politiques :
„A vrai dire, on s\'est souvent représenté Bentham
tout autre qu\'il n\'est, tantôt on en a fait un philantrope
enthousiaste, se souciant peu de construire un système
logique et bien déduit, pourvuqu\'au bout de ce système
il crut trouver le bonheur de l\'humanité , tantôt on n\'a
vu en lui que le légiste, on a dit que la morale dans sa
doctrine était le secondaire, la législation le capital ;
qu\'il n\'avait guere vu la morale qu\'à travers les lois.
Loin de la ce sont les lois, qu\'il n\'a vues qu\'à travers sa
morale."
Paul Janet zegt in een uitgave van Cousin\'s „du Bien"
op pagina 62: „dans les temps modernes le plus savant
„defenseur et organisateur de la morale de l\'utile a été
„Bentham, créateur de ce qu\'il appelait l\'arithmétique du
„plaisir, à savoir le choix et la combinaison des plaisirs
„en tenant compte de la durée, de la vivacité et du
„nombre".
Reybaud, wiens werk mij niet ten dienste stond,
maar die geciteerd wordt door Mad"" Raffalovich in hare
studie over Bentham (te vinden in de „petite bibliothèque
économique française et étrangère) spreelct van „la morale
moderne, qui se fonde sur le calcul et dont Bentham
est l\'un des représentants les plus célèbres".
Ahrens in zijn „droit naturel" staat eveneens aan deze
zijde. Bij hem vindt men geen beoordeeling van
Bentham in een zorgvuldig geformuleerde zinsnede samen-
gevat. Doch hoe hij over Bentham denkt blijkt vol-
doende uit deze woorden: „sans entrer dans l\'examen
du coté immoral du principe d\'utilité tel, qu\'il a été
présenté par Bentham".
Jouffroy „cours de droit naturel" II. 20 zegt: „l\'effort
de Bentham et sa gloire c\'est d\'avoir par une analyse,
qui n\'est pas sans défauts mais qui, dans son imperfec-
tion même, est remarquable par son étendue et sa pro-
fondeur, essayé de donner une mesure pour évaluer ce
qu\'il appelle la bonté et la méchanceté des actions, c\'est
à dire la quantité de plaisir et de peine qui en résulte".
De „Dictionnaire des sciences philosophiques" sub voce
„Bentham":
„un des principaux titres de gloire de Bentham c\'est
d\'avoir essayé de donner une mesure pour évaluer ce
qu\'il appelle la bonté et la méchanceté des actions ou la
quantité de plaisir et de peine, qui en resuite." (Mis-
schien echter berust dit oordeel niet geheel op zelfstandige
studie van Bentham\'s werken; ten minste de anders
eenigszins onverklaarbare gelijkenis met Jouffroy\'s ter-
minologie zou dit doen vermoeden).
Tegenover dit alles staat : In de plaats een uit-
spraak van Jouffroy (het is mij niet mogelijk geweest
volkomen harmonie te ontdekken tusschen de verschil-
lende uitingen van dezen auteur) „Cours de droit naturel"
II. 3 „que Bentham n\'est pas un meiaphysicien mais un
légiste".
Verder Fichte „System der Ethik" I. 591 „es gilt
Bentham vor Allem und darin lassen wir sein eigentliches
A^\'erdienst zusammen — an die Stelle des abstracten Rechts
das von Humanität und Billigkeit getragene Recht, kurz
die eigentliche Idee der Gerechtigkeit zu setzen".
Dictionnaire des sciences (s. v. Bentham) ook hier ont-
breekt, naar het mij voorkomt, de noodige harmonie) :
„II comprit, que le plus grand service à rendre à son
pays était de provoquer la réforme des abus dans la
legislation et l\'administration de la justice. Il consacra
donc toute sa vie à des travaux de ce genre".
Leslie Stephens „English thought in the 18"^ century"
II. 126:
„It is admitted even by mr. J. S. Mill, the great
writer, who has pronounced the best judgment upon
Bentham from a disciple\'s point of view, that vast as
were B\'s labours and gi\'eat as were their results upon
jurisprudence, he effected little or nothing as a philoso.
phical moralist".
In Allibone\'s „Dictionary of English and Americen
authors" komt het volgende oordeel voor van Brissot,
die Bentham van zeer nabij kende:
„When he had examined alle these wrecks of gothic
law and collected his materials, he applied himself to
the construction of a systematic plan of civil and crimi-
nal law, founded entirely upon reason and having for its
object the happiness of the human race".
James Mackintosh „ethical philosophy" pag. 243: „it
cannot be denied without injustice and ingratitude, that
mr. Bentham has done more than any other writer to
rouse the spirit of juridical reformation, which is now
gradually examining every part of law" en Gundermann
zegt in Bkmtschli und Brater\'s Deutsches Staatswörter-
buch (s. V. Bentham) „Bentham\'s ganzes Streben ist ja
die Reform, die Radicale Reform, zwar nicht mit Hülfe
von Barrikaden, aber mit der Macht des Wortes, mit der
Schärfe der Logik, der juristischen und der philosophischen".
In het reeds geciteerde werk, maar iets verder zegt
Mackintosh nog: „the true and eminent merit of mr.
Bentham is that of a reformer of jurisprudence. He
is only a moralist with a view of being a jurist, and he
sometimes becomes for a few hurried moments a méta-
physicien with a view to laying the foundation of both
the moral sciences".
James Mill, die jaren met B. samenwerkte
(Bain\'s „Life of James Mill" pag. 90) „of all
the men in all ages and in all countries who have
made the philosophy of law their study, he (Bentham)
has made the greatest progress. If the vast additions
which the science of legislation ows to him be hitherto
little known to his countrymen it is owing to the
indigence of instruction among them and to the infinite
smallness of the number who take any interest in the
most important inquiries".
De Encyclopedia Brittannica eindelijk uit zich aldus:
„to be judged fairly Bentham must be judged as a
teacher of the principles of legislation. With the principles
of private morals he really deals only so far as is necessary
to enable the reader to appreciate the impulses which
have to be controlled bij law".
Ziehier dus reeds één fundamenteel verschilpunt tus-
schen de beoordeelaars van Bentham. Het blijft hierbij
echter niet. Onder hen, die Bentham beschouwen als
moralist, heei\'scht allesbehalve eensgezindheid. Jouffroy
plaatst als opschrift boven zijn „treizième leçon" :
„système egoïste - Bentham" en zegt (deel II pag. 6
6
van het reeds meermalen geciteerde werk „quant ä
Tantique système de l\'egoïsme, s\'il offre quelque chose de
nouveau dans Bentham, c\'est la hardiésse avec laquelle
il est posé".
De dictionnaire des sciences philosophiques (s. v
Bentham) zegt: „principe moral et juridique suprème de
Bentham — principe egoïste".
Hier staat tegenover de opinie van F. E. Stein , professor
te Würzburg, die in zijn „Historisch kritische Darstellung
der pathologischen Moralprincipien" Bentham als hande-
lingsrichtsnoer laat geven niet het eigenbelang, maar
het belang van allen. Wat dit verschil beduidt wordt
zeer juist in het licht gesteld door Spencer (die zich
overigens over Bentham\'s beteekenis niet uitspreekt) in
zijn „the data of Ethics\'\' pag 220: „but as, if general
happiness is the proper end of action, the individual
actor must regard his own share of it simply as a unit
in the aggregate, no more to be valued by him than
any other unit, it results, that since this unit is almost
infinitesimal in \'comparison with the aggregate, his
action, if directed exclusively to achievement of general
happiness, is, if not absolutely altruistic, as nearly so
as may be".
Zoo beschouwt dan ook inderdaad Fichte in zijn reeds
vermeld werk Bentham\'s streven „will man sein Princip
zu philosophischem Ausdrucke erheben, so kann es
dadurch nur gewinnen: est is die Idee des Wohlwollens".
Evenzoo William Graham „the creed of science" pag. 112
„the ideal of Bentham and Comte has been pitched to
high for our humanity, so far as yet developed". Als
contrast met dezen laatsten kan ik Von Mohl weer
aanhalen die in zijn monografie over Bentham („Geschichte
und Litteratur der Staatswissenschaften", dezen ten laste
legt: „Mangel an einer höheren und edleren "Welt
auffassung" en het verkondigen eener „platten Nutzen-
slehre"
Sidgwich „methods of ethics" pag. 82 neigt het
meest naar de zijde van Fichte en Graham, hoewel hij
twijfelt: „I have called the ethical doctrine that takes
universal happiness as the ultimate end and standard of
right conduct by the name of Bentham, because the
thinkers, who have chiefly taught this doctrine in England
during the present century have referred it to Bentham,
as their master. And it certainly seems to me clear
— though mr. Bain appears to doubt it — that Bentham
adopted this doctrine explicitly. At the same time I
must admit, that in other passages B. seems no less
explicitly to adopt Egoistic Hedonism as the method of
„private Ethics" as distinct from legislation: and in his
posthumous „Deontology\'\' the two principles appear to
be reconciled by the doctrine that it is always the indi-
vidual\'s true interest, even from a pure mundane point
of view, to act in the manner most conducive to the
general happiness. This latter proposition — which I
regard as erroneous — is not I think definitely put for-
ward in any of the treatises pubhshed by Bentham in
his hfetime or completely prepared by him for publication :
but I must confess that after carefully studying these
treatises - especially the „principles of morals and\'
legislation" — I am unable to elicit from them a clear
and definite view as to the relations of Egoistic and
Universalistic Hedonism in the field of private
morality".
Victor Cathrein „Moralphilosophie" beshst tegen
Sidgwick, op grond van „zahlreichen Stellen der Déon-
tologie". Wij hebben juist gezien dat Sidgwick geen
onvoorwaardelijk geloof hecht aan de vertrouwbaarheid
van dit geschrift als uiting van Bentham\'s ware gevoelens
en we zullen gelegenheid hebben in het vervolg onzer
studie aantetoonen dat Sidgwich in deze meening niet
alleen staat.
Gruyau (in zijn aangehaald werk) vindt Bentham\'s
verdienste in het vereenigen der beide beginselen (egoistic
en universalistic Hedonism) en met hem Joyau, die in
zijn „Essai sur la liberté morale" op pag. 119 opmerkt:
système de Bentham — la theorie de l\'interêt Uen
entendii." Jouffroy daarentegen vindt beide beginselen
absoluut onvereenigbaar en zegt dat Bentham argeloos
en zonder het te merken het algemeen belang substitueert
aan het eigenbelang.
De aanhangers der leer: Bentham verkondigt univer-
salistic Hedonism zijn ook verdeeld in eigen boezem:
Bain („Mind \' 1883 pag. 48) gispt de voortdurende po-
gingen om Bentham het vaderschap op te dringen van
de „greatest happiness of the greatest number" theorie
in letterlijken zin d. i. een theorie die streng vasthoudt
aan „the greatest number" die telt en in geval van strijd,
zonder bedenken \'t geluk der minderheid opoffert aan dat
der meerderheid.
„We know well enough , zegt hij, that B. confined him-
self ultimately to the simple expression „greatest happi-
ness" and for his more particular views as to the
distribution of happiness we must be guided by the
general drift of his writings." Als een dergenen, tegen
wie Bain\'s verwijten gericht zijn, mag Spencer beschouwd
worden, die in zijn „Social Statics" en zijn „data of
Ethics" het kriterium „the greatest happiness of the
greatest number" bestrijdt.
Ook de aanhangers der leer: Bentham verkondigt
-ocr page 23-egoistic Hedonism zijn niet eensgezind. Cathrein (in zijn
reeds geciteerd werk) zegt:
„Der Hauptvertreter des Epikureismus der Neuzeit ist
Jeremias Bentham", Jouffroy: Er zijn philosophen ge-
weest. die het genoegen dat plichtsvervulhng geeft heb-
ben beschouwd als het zoetst denkbare en daarom de
deugd hebben aanbevolen. Er zijn er ook geweest, die
den mensch hebben geraden deugdzaam te zijn „pour
gagner les récompenses d\'une autre vie." „Les partisans
de cella-là (de eerste leer) sont les Epicuriens de la vertu,
ceux de celle-ci en sont les Benthamites."
Strijd bestaat er voorts over de philosophische ver-
diensten van Bentham. Austin stelt ze hoog („lectures
on jurisprudence" I. 167) Jouffroy spreekt voortdurend
met minachting over „le peu de philosophie" dat in de
geschriften van Bentham is te vinden.
Ook omtrent Bentham\'s verhouding tot de zoogenaamde
utiliteitsleer bestaan controversen. De meeste der aange-
haalde schrijvers die B. beschouwen als moralist, brengen
zijn naam in direkt verband met het utilism^e.
L\'abbé Maurice de Baets „les bases de la morale et du droit"
pag. 37 noemt B. „le père de l\'Utilitarisme moderne."
Austin oordeelt desgelijks en von Mohl zegt: „Einer der
hauptsächlichsten Vorzüge des merkwürdigen Mannes ist,
dass er mit der unwandelbarsten Folgerichtigkeit einen
Hauptsatz festhält und diesen in den tausenderlei Bezie-
hungen und Fragen des Lebens immer wieder ausschliesz-
lieh zur Anwendung bringt. Dieser oberste Grundsatz ist
der der Nützlichkeit oder wie er später es lieber ausdrückte
der Herstellung des grösztmöglichen Glückes für die
grösztmögliche Anzahl" en iets verder „nicht gelungen
ist es B. einen neuen allein richtigen Grundsatz für
alles menschliche Leben und Handeln zu finden und
10
zu erweisen." Prof. Hepp (Kritische Zeitschrift für
Rechtswissenschaft und Gesetzgebung des Auslandes XI.
pag. 399) daarentegen vindt de • samenhang tusschen
nuttigheidsbeginsel en B\'s ideen niet zoo nauw „Sielassen
sich" zegt hij „theils auch von andrer Seite begründen,
theils hängen sie nicht immer mit dem Prinzipe des
Nutzens zusammen sondern beruhen auf allgemeinen
psychologischen Gesetzen und auf Erfahrung."
Fichte meent: So augenfällig nämlich B\'s Prinzip ihn
in die sensualistische Schule einzureihen scheint, wonach
wir ihn eine ganz andere und ziemlich untergeordnete
Stellung anzuweisen hätten: so zeigt doch eine tiefere
Erwägung dass um ihn richtig und nach Verdienst zu
würdigen er gar nicht nach irgend einem philosophischen
Principe abgeschätzt werden kann" en eindelijk het oor-
deel der Encyclopedia Brittannica: „but most of
B\'s conclusions may be accepted without any formal
profession of the utilitarian theory of morals They are
indeed merely the application of a rigorous common sense
to the facts of society. That the proximate ends at which
B. aimed are desirable, hardly any one would deny though
the feasibility of the means by which he proposes to
attain them, may often be questioned and much of the
new nomenclature in which he thought fit to clothe
his doctrine, may be rejected as unnecessary."
fsr
i
-ocr page 25-HOOFDSTUK 11.
Jeremy Bentham werd geboren den 4\'\'™ Februari 1747
te Londen (de schrijvers over Bentham verschillen hier-
omtrent; de meesten geven als jaar van geboorte 1748,
sommigen 1749, eene enkele, zooals de „galerie historique
des contemporains" zelfs 1735; de datum die hier aan-
genomen wordt, is ontleend aan het dagboek van Ben-
tham\'s vader, zooals het bij gedeelten door Bentham\'s
executeur testamentaire Bowring wordt geciteerd).
Zijn vader was advokaat met meer vermogen dan
praktijk. Het eerste vermeerdert hij nog door voorzichtige
spekulaties in land, de gedeeltelijke afwezigheid van het
tweede heeft hem veroorloofd zelf de opvoeding van zijn
zoon ter hand te nemen. Jeremy was klein en zwak als
kind, maar vlug en vroegrijp van verstand. Latijn en
Grieksch leert hij van zijn vader, Fransch van een tijde-
lijk huisgenoot Lacombe. Op zijn 8\'*" jaar gaat hij naar
Westminster school, op zijn wordt hij student te
Oxford. In dit jaar overlijdt zijne moeder. Veel vruchten
plukt hij volgens eigen zeggen niet van het onderwijs
gegeven aan de twee genoemde inrichtingen; hij occu-
12
peert zich \'t liefst met chemie en leest Helvetius „de
l\'esprit." Helvetius die zelf wetgeving beschouwde als
het hoogste waarmee zich de menschelijke geest kon
bezig houden, stoot Bentham in die richting. Voeg daarbij
een praktische, zin en een groote liefde voor de waarheid
en de weg die Bentham zal gaan is reeds ruw aange-
duid. In 1766 wordt hij „master" en begint overeenkom-
stig het verlangen zijns vaders de maatschappelijke loopbaan
als advokaat. De misbruiken die hij ziet heerschen op
het gansche terrein der Engelsche rechtspraak dringen
hem het te verlaten *) en tehuis beschouwd als verloren
zoon, werkt hij eenzaam en armoedig voort aan zijne
ontwikkeling en voorziet zoo goed mogelijk door vertaal-
werk in zijn onderhoud, De tijd schijnt Bentham weer
met zijn vader te hebben verzoend en als hij bezig is
met schrijven eener kritiek op Blackstone\'s „commentaries
on the law of England" zien we den vader vol belang-
stelling in het werk van zijn zoon. Deze eerste arbeid
verschijnt anoniem onder den titel „a fragment of govern-
ment", wordt aan allerlei beroemde mannen toegeschreven
en druk verkocht. Ongelukkig echter blijkt het geheim
Bentham\'s vader te drukkend en nauw weet men dat
de zooveel besproken kritiek het werk is van een jong,
onbekend advokaat, of belangstelling en verkoop dalen
zeer. Eén zeer gelukkig gevolg echter heeft het schriftje
voor den auteur - het bezorgt hem de bescherming en
de vriendschap van Lord Shelburne, op wiens kasteel
Bowood hij een heerlijke tijd als gast doorbrengt. Hier
legt hij ook de grondslagen van zijn „Principles of morals
and legislation" en ontmoet er Etienne Dumont, een
*} Benige fransohe biografen geven als reden „rorgaae faible" van B.
Bevestiging hiervan heb ik echter b^j geen dor meest vertrouwbare schrij-
vers gevonden.
13
Zwitser, die zijn vaderstad Genève om politieke redenen
heelt verlaten en nu fungeert als bibliothecaris van Lord
Shelburne. Reeds vroeger had Dumont door middel van
den Engelschen advokaat Romilly enkele van Bentham\'s
MSS. gelezen en vol bewondering, ordening en vertaling
aangeboden. Dit aanbod was door Bentham geaccepteerd
en zoo had Dumont reeds eenigen tijd als „l\'ami inconnu"
zooals hij zichzelf noemde, gewerkt aan verspreiding van
Bentham\'s denkbeelden vóór hij persoonlijk met dezen
kennismaakte.
In 1785 gaat Bentham naar Rusland. De oorzaak is
een aanzoek van Potemkin (Bentham\'s broer ^iamuel
dient als kolonel onder dezen) om verschillende hervor-
mingen in Rusland in te voeren , vergezeld van een vrij
aanzienlijke som ter bestrijding van onkosten. Het
terrein zijner werking zou zijn Zadobras (bij Crichoff)
een proefkolonie aangelegd Potemkin en Samuel. Bentham
treft haar in zeer verwaarloosden staat aan, kan er
echter weinig doen door de voortdurende afwezigheid
van Potemkin. Hij schrijft van hier uit zijn „Defence
of Usury" in brieven aan een vriend in Engeland en
ontwerpt een modelgevangenis naar een bouwplan van
zijn broeder. Zijn vader is intusschen hertrouwd en
heeft hem eenige inkomsten verzekerd, zoodat Bentham
als hij 1787 naar Engeland terugkeert, in staat is een
eenvoudige woning te huren in Hendon, een dorpje 8
mijlen van Londen, en zich geheel aan de studie te wijden.
28 Maart 1792 overlijdt Bentham\'s vader en laat hem
de ouderlijke woning op Queen\'s Square Place en £ 500
a £ 600 \'sjaars na. Dit maakt B. geheel onafhankelijk
en tot zijn dood (6 Juni 1832) leidt hij een regelmatig
arbeidzaam kluizenaarsleven (hij noemde zichzelf gaarne
de heremiet van Queen\'s Square Place) meestal in zijn
14
huis te Londen, soms in een voor de zomermaanden
gehuurd buitenverblijf. 10 October 1792 wordt hij (zijn
„politica! tactics \' waren ten behoeve van het fransch
wetgevend lichaam geschreven, en een kopie van zijn
„Panopticon" had hij naar Frankrijk gezonden) vereerd
met het fransch burgerschap.
De auteur eener studie over Bentham in de Edinburgh
Review (Juli 1843) schildert hem als een ijdel man
„Bentham\'s vanity was so excessive as to stop short
but by a very little of that which sometimes leads to,
and almost always indicates a disordered mind".
Waarschijnlijk is deze beschuldiging iets overdreven; dat
ze niet geheel uit de lucht is gegrepen, tonen de
brieven en uitingen van Bentham, die, geschift als ze
zijn door een bewonderende hand toch dikwijls sporen
van het ten laste gelegde euvel verraden.
Green huiselijke zorgen (Bentham is nimmer gehuwd
geweest: noch ambtelijke beslommeringen hebben Bentham
ooit van zijn taak afgetrokken. Slechts eens heeft hij eene
(overigens niet vervulde) begeerte verraden naar een
zetel in het Parlement en uit dien tijd dateeren ver-
scheidene MSS. met aanspraken aan kiezers.
Bentham is geen partijman geweest- He was a tory in
his youth, a whig or something like one during his
manhood, a radical in his declining age" zegt wel de
Edinburgh Review en het is waar, dat hij als knaap van
13 jaren bij de troonsbeklimming van George III een
Latijnsche ode dichtte op dezen vorst en evenzeer dat
hij in 1823 de Westminster Review in het leven riep,
een blad dat dienst deed als orgaan der radikale partij,
maar toch geloof ik dat ge, na een blik op B\'s werk-
zaamheid, geneigd zult zijn, aan het partijsgewijs schik-
ken daarvan geen groote waarde toe te kennen. Hij heeft
15
gestreefd naar hervorming, maar zonder daarbij uit te
gaan van een vast program; hij heeft gestreden tegen
ieder, die een naar zijne meening slechte instelling ver-
dedigde, zonder daarbij acht te slaan op het politieke
standpunt van zijn tegenstander.
Bentham heeft zeer veel geschreven, maar weinig zelf
uitgegeven. Hij meende der menschheid op die wijze nutti-
ger te kunnen zijn. Leerliagen en vrienden verrichtten
de minder dankbare maar ook minder moeilijke taak van
schiften, combineeren , en herzien. Toch had deze methode
hare schaduwzijden; zijn geheugen speelde hem parten
en hij behandelde op verschillende tijden 2 of 3 malen
dezelfde zaak.
HOOFDSTUK III.
I )
Het kleinste gedeelte zijner werken is door Bentham
zelf voor den druk gereed gemaakt. Een ander deel door
vrienden en leerlingen, \'t zij tijdens Bentham\'s leven
\'t zij na zijn dood.
Een 3\'\'® afdeeling vormen de fransche bewerkingen van
Dumont.
Wat min of meer volledige verzamelingen zijner wer-
ken betreft, de eerste en gebrekkigste is verschenen te
Brussel, zonder Bentham\'s toedoen, onder den titel:
„Oeuvres de Jérémie Bentham" Bruxelles, Ooster en Co.
1829 —\'34, en bevat de verschillende door Dumont be-
werkte en in het fransch uitgegeven geschriften plus de
door Laroche vertaalde Deontology.
De tweede is verschenen na Bentham\'s dood, als ge-
volg van zijn uitersten wil, onder leiding van den
executeur Bowring, bestaat uit XI dikke deelen, ken-
merkt zich door een onaangenaam kleine druk en is
bovendien inkompleet (de „Deontology" ontbreekt en een
paar brochures „Church of Englandism" en „Not Paul
but Jezus").
17
In 1822 hadden de Portugeesche Cortes tot eene totaal-
uitgave op staatskosten besloten; deze is echter tengevolge
van politieke gebeurtenissen achterwege gebleven.
Bentham\'s nagelaten manuscripten (een fabelachtige
hoeveelheid) bevinden zich in het Britsch museum.
1. ,.Ä Fragment on Government or a comment on the
commentaries". (*)
(In 1776 anoniem verschenen. Bowring\'s editie I.
227-295).
Voorrede: We leven in een bewogen tijd; landen wor-
den ontdekt, wetenschappen verrijkt. Ongetwijfeld is
het een schoone zaak vreemde landen te ontdekken , maar
zou het nog niet veel schooner zijn de middelen te ont-
dekken om in ons eigen land gelukkiger te leven? On-
getwijfeld is het uiterst belangrijk voor ons de samen-
stelling te kennen van het element, waarin we ademhalen,
maar zou het niet nog veel belangrijker zijn de samen-
stelling te kennen en naar de verbetering te streven van
de wetten, onder wier bescherming alleen rustig adem-
halen ons is veroorloofd? En als we nu eens iemand
aantreffen, een auteur en nog wel een beroemd auteur,
die zich met alle krachten kant tegen dergelijk streven,
wat zullen we dan daarvan zeggen? We zullen zeggen,
dat het welzijn van de menschheid onafscheidelijk is
verbonden met den val van zijne werken, in elk geval
met het verdwijnen van een groot deel van de achting,
die ze hebben genoten, van den invloed, dien ze hebben
n De ycomnaeütaries" hier bedoeld zün Blackstone\'s //commentaries
on the law of England."
2
-ocr page 32-18
gehad. Zulk een auteur, zulk een vijand heb ik gemeend
aan te treffen in Blackstone („Commentaries on the law
of England").
Er zijn twee manieren, waarop hij, die omtrent wetten
iets te zeggen heeft, dit kan doen. Hij kan zich bepalen
tot bloote expositie en hij kan een oordeel uitspreken
over hare waarde. De bedoeling die Blackstone uitspreekt
in titel en motto („ita lex scripta est") is zich te be-
palen tot eerstgenoemde taak.
Hij doet dit echter niet, hij pleit ten gunste der be-
staande wet en ijvert tegen verandering. Ik zou willen
vragen: Wat is het toch, dat den menschen een zoo
heilige schrik inboezemt voor verandering? Is ooit ver-
beterd , waar niet werd gegispt ? Is niet het huidig stelsel
resultaat van \'t zoo gesmaad en ongepast vernieuwen?
Kritiek, gegrond of ongegrond, kan slechts ten goede
leiden. Bedenk eens van welke kleinigheden soms het
tot stand komen van een wet afhangt! Bedenk hoe oud
de meeste onzer wetten zijn en hoeveel haar maker
achter moet staan bij den nazaat, die profiteert van
eeuwen langere ondervinding en van met reuzenschreden
vooruitgegane wetenschappen! Bedenk wat er toe hoort
een lans te drillen tegen den kolossus der authoriteit!
Bedenk dit alles en noem dan als ge wilt den vriend
van verbeteringen „arrogant".
Blackstone\'s commentaren vullen 4 dikke boekdoelen,
\'t Geen Bentham behandelt is alleen de „Introduction"
en van deze nog maar 7 pagina\'s der afdeeling
getiteld ,.of the nature of laws in general".
Blackstone ontvouwt zijne denkbeelden over den oor-
sprong van den staat en hij doet dit op een wijze die
Bentham ten eenenmale mishaagt. Wat me zoo verdrietig
maakt, zegt Bentham, is niet dat Blackstone valsche
19
Stellingen verkondigt, maar dat hij niets verkondigt.
Alles is even vaag, alles even omsluierd, \'t zij dan
opzettelijk of niet. In dezelfde § worden de termen
waar op het aankomt in de meest verschillende beteekenis
gebruikt. Logische gedachtengang ontbreekt geheel.
Een contrat social wordt het eene oogenblik geaccep-
teerd, het volgende als belachelijk verworpen.
Heeft Blackstone op zijne wijze den staat laten ontstaan
en het maatschappelijk verdrag besproken, dan gaat hij
over tot de regeeringsvormen. Dat er geregeerd moet
worden is duidelijk; het is alleen de kwestie: wie moeten
het doen ? Doch ook dit biedt geen ernstig bezwaar;
het spreekt van zelf, dat de teugels van het bewind in
handen worden gegeven aan hen, die het meest bezitten
van de kwaliteiten toekomende aan het Hoogste Wezen,
wijsheid, goedertierenheid en macht. Hoor eens hier
zegt Bentham, alles op zijn plaats. Godsdienst hoort
in een preek of op een catechisatie, hier doet het niets
dan lezer of schrijver in de war helpen. En bovendien,
wat is dit voor expliceeren, het onbekende door het nog
onbekendere ? En ook wat beduidt dat derde attribuut,
de macht? Is het regeermacht („political power")?
Maar zoover zijn we immers nog niet, die moet nog
worden toegekend. Is het physieke macht (natural power),
\'t vermogen om de hardste klappen uit te deelen?
Hoe de verschillende regeeringsvormen, die wij rondom
ons zien, precies ontstaan zijn, is zeer onzeker zegt
Blackstone; het ligt dan ook niet in zijne bedoeling die
vraag op te lossen. Zooveel alleen is zeker volgens hem,
dat alle regeeringen eene absolute autoriteit bezitten en
dat deze autoriteit gegeven is aan die personen, die naar
de opinie der stichters van den staat, in den hoogsten
graad wijs, goedertieren en machtig waren.
20
Bentham: Wie de geheimzinnige wezens zijn, die hier
met den naam van stichters worden aangeduid? En of
de zaak gemeenlijk wel zoo kalm placht toe te gaan,
dat er van stichters, opinie, goedkeuring enz. kan wor-
den gesproken? Dat de Spanjaarden b.v. zich meester
maakten van Mexico was, zou een vulgair staatsman
misschien veronderstellen een gevolg van het feit, dat
de Mexicanen, die onuitgeroeid gebleven waren, er niet
veel aan konden doen — geen kwestie van! de reden was,
dat hetzij de Spanjaarden hetzij de Mexicanen (wie van
beiden is niet geheel duidelijk) van oordeel waren, dat
in Karei V en zijn opvolgers meer goedertierenheid (ze
hadden daarvan toch zulke doorslaande bewijzen) en
wijsheid school dan in alle Mexicanen tezamen. Dezelfde
overtuiging bestond tusschen Karei de Groote en de Sak-
sers, tusschen Willem van Normandie en de Saksers,
tusschen den tartaar Gingiskan en de Chinezen van zijn
tijd, tusschen Cromwell en de Schotten, tusschen Caesar
en de Galliërs, enz. enz.
Blackstone: Er zijn drie verschillende regeeringsvormen:
monarchie, aristokratie, democratie (al naarmate de
souvereine macht, d. i. de macht om wetten te maken,
in handen is van één persoon, van meer of van allen).
Alle overige vormen zijn ontaardingen van een dezer drie.
Bentham: Later wordt gezegd, dat de Engelsche re-
geeringsvorm verschilt van alle drie, eene combinatie
daarvan is, die de deugden van alle bezit — dit is Lastig.
Bovendien is het niet gemakkelijk in te zien wat bij
ontaarde vormen eigenlijk ontaard moet zijn, daar het
kenmerkend onderscheid der 3 soorten een onderscheid
is van getal. Ten slotte zou het zeer bezwaarlijk zijn
een keuze te doen tusschen de 3 gegeven stelsels. Im-
mers het is duidelijk: de auteur heeft 3 vormen van
21
regeering en 3 te verdeelen kwaliteiten. Katuuiiijk
krijgt elk 1 hoofdkv^^aliteit en een hap en een snap van
de andere. Daar nu niet van te voren is vastgesteld
wat de voorkeur verdient in geval van nood: wijsheid,
goedertierenheid of macht, schijnt de beste metliode ter
verkrijging der meest gewenschte regeeringsvorm een
spelletje kruis of munt te zijn.
öoms hooren we spreken van tirannie, maar dat is
natuurlijk niets dan een naam die iemand geeft aan de
monarchie van onzen auteur, wanneer hij er toevallig
niet bijster mee is ingenomen — \'t is immers steeds de
regeering van één. Evenzoo hooren we nu en dan van
ohgarchie en Ochlokratie maar ook deze zijn bloot andere
namen voor bekende zaken. Laat ons nu eens zien hoe
de heer Blackstone omspringt met de 3 te verdeelen
kwaliteiten.
We vinden, dat hij de monarchie geeft de volmaakte
macht, de aristokratie de volmaakte wijsheid en de
demokratie de volmaakte goedheid, terwijl elk juist ge-
noeg meekrijgt van de andere deugden om als aspirant
regeeringsvorm in aanmerking te komen.
De koningen (of neen, de menschen, die koning wer-
den, want het was immers juist deze hoedanigheid, die
hen zoover bracht) waren alzoo ware Herculessen, wat
echter hunne wijsheid en goedheid betreft, was het maar
beter daarvan te zwijgen. De leden der aristokratie waren
even zoovele Salomons, maar niet zoo stevig als de
koning, terwijl ook hun deugd iets te wenschen over-
liet. De demokraten eindelijk waren de beste menschen
der wereld doch een nietig volkje en in \'t verstandelijke
ietwat achterlijk.
De Britsche Constitutie zegt Blackstone, bezit de voor-
deelen van alle 3 behandelde vormen en is alzoo de
22
best denkbare. Bentham: uw bewijs is voortreffelijk;
niets ontbreekt aan zijn dwingende inderdaad wiskundige
kracht dan een toepasselijke vorm, een arbeid, die des-
noods door een minder bekwame hand kan worden
volbracht en die ik het dan ook waag op mij te nemen,
na er nogmaals met alle nadruk op gewezen- te hebben,
dat hij geen aanspraak hoegenaamd geeft op een deel in
de verdiensten van den heer Blackstone. Demonstratie:
Volgens definitie: het Britsch gouvernement = monarchie
aristokratie H- demokratie.
monarchie = gouvernement van 1.
demokratie = „ „ allen,
aristokratie = „ „ een of
ander getal tusschen 1 en allen,
allen = 1.000.000.
het aantal bestuurderen eener aristo-
kratie 1.000.
1 heeft kracht — verstand — recht-
schapenheid.
1.000 heeft verstand - kracht -
rechtschapenheid.
1.000.000 heeft -f rechtschapenheid -
kracht — verstand
Verwaarloozen we — verstand en — rechtschapenheid
dan heeft 1 -f- kracht.
Evenzoo opereerende met — kracht en ~ rechtscha-
penheid krijgt 1.000 -j- verstand.
Evenzoo alweer met — kracht en — verstand, ver-
werft 1.000.000 -f- rechtschapenheid.
Tel op: 1 1.000 1.000.000 = kracht-f verstand
rechtschapenheid.
Maar volgens definitie was het Britsche gouvernement
= 1 1 000 1.000.000.
idem
idem
idem
Gesteld:
idem
Ondersteld:
idem
idem
23
Alzoo: het Britsche gouvernement = kracht ver-
stand rechtschapenheid. Q. E. D.
Blackstone behandelt vervolgens het recht der hoogste
macht wetten te maken „having thus cursorily conside-
red the three usual species of government, and our own
singular constitution, selected and compounded from them
all, I proceed to observe that as the power of making
laws constitutes the supreme authority, so wherever the
supreme authority in any state resides, it is the right
of that authority to make laws."
De kern dezer uitspraak brengt ons in een dilemma.
Immers „the supreme power" is tevoren door onzen
auteur gedefinieerd als de „power to make laws" zoodat
de aangehaalde zin zich voor onze verbaasde blikken
schikt in den vorm van een scherpzinnigen syllogismus:
De hoogste macht is de macht wetten te maken.
Waar dus die macht is, is het recht wetten te maken.
Nu beteekenen öf praemis en conclusie hetzelfde öf we
moeten aannemen dat het woord „recht" in de conclusie
gebruikt is om een nieuw denkbeeld in te voeren, een
tegenstelling tegen het feitelijk voorkomen der praemisse,
zoodat we krijgen:
Wie ook in een staat de hoogste macht (of m. a. w.
de macht wetten te maken) uitoefenen, zij hebben het
recht die uit te oefenen.
Bentham komt dan terug op de verklaring van Black-
stone met betrekking tot het ontstaan van staten „ho-
wever they began or by what right soever they subsist,
there is and must be in all of them a supreme, irresis-
tible, absolute uncontroled authority in which the iura
summi imperii or the rights of sovereignty reside.\'\' Wei
zegt hij, de kracht van deze passage is niet te ontken-
nen. De auteur plundert de taal, vier van de verschrik-
24
kelijkste epitheta die hij kan vinden, hoopt hij opeen, ^
hij stapelt Ossa op Pelion, ja haalt zelfs als het Engelsch
hem begeeft, hulp en ammunitie uit het kamp der
Latijnen.
Dat Bentham zelf een andere leer is toegedaan, behoeft |
achtige verdragen, hun vertellen, dat ze zich stil hebben I
te houden, omdat indertijd hunne voorvaderen zich heb-
ben vereenigd, overeengekomen zijn en zich hebben
onderworpen ?
„De wetgever kan dat niet, mag dat niet" zegt gij.
Waarom niet? Wat is er dat het hem verhindert? En
toegestaan nog, dat er grenzen zijn, toegestaan dat er
dingen zijn, die de wetgever niet kan regelen, waar is
uw richtsnoer, waar uw maatstaf, wat valt dan binnen
zijn bevoegdheid, wat daarbuiten?
Het fraaiste is, dat Blackstone zelf iets later de
menschen opstookt tot ongehoorzaamheid en wel op de
belachelijkste gronden. „Wanneer eenige menschelijke
wet in strijd komt met „the law of nature" of „the law
of B,evelation" „we are bound to transgress that human
law". Wie zal dien strijd uitmaken? Wat behelst dat
droombeeld „the law of nature"? Is niet op dezen grond
elke aanval geëxcuseerd, elke overtreding, door elk, van
elke wet?
Neen, het nut! Ziedaar het eenige beginsel, dat u een
steunpunt geeft. „The footing on which this principle
rests every dispute, is that of matter of fact; that is,
future fact — the probability of certain future contin-
gencies". Week en wik de gevolgen, die elke maatregel
waarschijnlijk hebben zal. Wat is er te hopen van een
25
dispuut, waarin het van weerszijden klinkt: „ikbeweer,
dat de wetgever zich hiervan heeft te onthouden" „ik,
dat hij buiten twijfel bevoegd is om —" Wat onthouden?
Wat bevoegd? Wie zegt u dat? Hoe weet ge dat? „Ik zeg,
dat de maatregel in kwestie deze en deze en deze ongun-
stige resultaten zal opleveren\'\', „ik, dat ze meer na zich zal
slepen" zie, zoo hebt ge te spreken, zoo is er ten minste
eenige kans dat uwe discussie vruchtbaar zij. En boven-
dien, is het niet aldus, dat eigenlijk een ieder redeneert
is niet het nut de basis, waarop elke abstrakte theorie
rust, de reden waarom ze ingang vond en verdediging?
Zijn niet de wetten, die bestaan \'t gevolg van zoo
nauwkeurig mogelijke berekening der gevolgen, goede
en kwade? Wat drijft tot afschaffing eener wet, wat
tot verandering ?
2. „A view of the hard-laboiir hilV\' (gepubliceerd 1778.
Bowrings editie IV. 1 - 33).
ïoen het ontwerp hem in handen kwam was Bentham
bezig met een werk over straffen. Natuurlijk zou daarin
de kwestie, waarover het ontwerp handelde ter sprake
gekomen zijn en wel als deel van een samenhangend
geheel, alzoo in wenschelijker vorm dan nu. Toch scheen
hem uitstel van hulp (Bentham approuveerde de voor-
stellen) waar deze noodig was, gevaarlijk. En noodig
was, meende hij, meer publikatie en een betere vorm.
3 „Introduction to the principles of morals and
legislation", (gedrukt 1780, gepubliceerd 1789. Oor-
spronkelijk had dit werk zullen heeten „critical elements
of jurisprudence".
26
Een fransche bewerking is te vinden in Dumont\'s
„Traités de Legislation"; in dezen vorm is het bovendien
vertaald in het Duitsch en Spaansch; editie Bowring L
87-154).
De voorrede prepareert er den lezer op, dat het werkje
\'twelk volgt, onvolmaaktheden bezit — „onbehoorlijk lange
hoofdstukken, enkele overbodige zelfs, dor en metaphy-
sisch voorkomen, fouten, die zelfs het partijdig oog des
schrijvers niet ontsnapten" enz. Waarom dan niet ver-
anderd? Tijd en lust ontbraken. Bovendien was het
geschrift te veel in zijn onvolmaakte gedaante verspreid.
„Vandaar dat het gebrekkig als het is opnieuw verschijnt\'\'.
Over \'t geheel heb ik er niet naar gestreefd tegenstrijdig-
heden, die aanwezig mochten zijn, op te sporen, maar
zoo kort en toch zoo nauwkeurig mogelijk trachten weer
te geven wat naar mij voorkwam de bedoeling was van
den auteur. Alleen een enkele maal heb ik op een derge-
lijke tegenstrijdigheid gewezen, omdat ze direct in verband
stond met eene der vragen, waarop we het antwoord zoeken.
Hoofdstuk I: de mensch staat onder de heerschappij
van vreugde en smart. Zij geven den toets bij \'t be-
oordeelen van handelingen. Goed is de handeling, die
de strekking heeft het geluk der betrokken partij te
verhoogen (according to the tendency which it appears to
have to augment the happiness of the party whose
interest is in question1). „Geluk verhoogen" wil zeggen:
meer vreugde geven dan smart. Dit alles geldt zoowel
van individueele handelingen als van die eener regeering
(wetgevende maatregelen).
1 N.B. Egoistic Hedonism; ten minste dit scheen mij de meening
des sclirflvers, al laat zich misschien ook verdedigen, dat indirect ieders
belang betrokken is bij elke handeling
27
Wat is. liet belang eener gemeenschap? De som van
de belangen der leden. Wat het belang van een lid?
\'t Green zijn geluk verhoogt. Is het hier ontvouwde be-
ginsel, het nuttigheidsbeginsel, ooit werkelijk bestreden?
Neen. Kan het bewezen worden? Neen, een punt van
uitgang, een grondbeginsel kan niet worden bewezen,
het zou dan geen punt van uitgang, geen basis zijn.
Poogt men het beginsel te bestrijden, men zal steeds
ontdekken, dat men zelf in zijn bestrijding wapenen er
aan ontleent.
H. II.: Is het nuttigheidsbeginsel juist, dan is elk
ander onjuist en kan men er dus mee volstaan telkens
afwijkingen van het nuttigheidsbeginsel te constateeren.
Afwijking 1: Ascetisme. è]ijn toets is dezelfde als die
van het nuttigheidsbeginsel. Alleen de gevolgtrekkingen
zijn tegenovergesteld. Volgens den asceet is goed wat
strekt tot vermindering van geluk. De partijgangers van
het ascetisme zijn in 2 kampen verdeeld, wijsgeeren en
fanatici. Beide hebben het hunne bijgedragen tot bederf
der openbare meening.
Als regeeringsbeginsel heeft het ascetisme steeds het
minst beteekend. Zijn eigen lichaam ten prooi laten aan
ongedierte was een schoone zaak; een bevel der bevoegde
macht met iets dergelijk tot doel had misschien minder
opgang gemaakt.
De oorsprong schijnt deze geweest te zijn: ervaring
leerde ongunstige gevolgen van sommige genoegens. Men
generaliseerde en overdreef. Zelfs hier schuilt een ver-
keerd aangewend nuttigheidsbeginsel op den bodem.
Afwijking 2: beginsel van sym- en antipathie.
De toets van dit principe is zeer gemakkelijk. Men
redeneert niet, maar beslist naar neigingen. De meeste
28
standaarden van goed en kwaad zijn naar dit model
gesneden.
De bevelen die het geeft zullen vaak gelijkluidend zijn
met die van het nuttigheidsbeginsel. Vandaar dat de
zaken nog gaan zooals ze gaan.
Het godsdienstig beginsel (God zegt wat goed is en
kwaad) is geen beginsel. Men moet steeds zijn toevlucht
nemen tot een der reeds behandelde. Immers hij, die
zich beroept op God\'s wil, kan de geopenbaarde (der
heilige Schrift) niet bedoelen. Voor regeeringsleiddraad
is deze geheel ongeschikt; om te kunnen dienen als
particuliere richtsnoer zijn belangrijke wijzigingen noo-
dig — en welk beginsel leidt deze?
Hij bedoelt de vermoedelijke wil d. w. z. stelt volgens
zijn beste weten een goddelijke codex samen. Wat leidt
hem hierbij dan een der gemelde principes?
H. III: Het doel van den wetgever moet zijn de
handelingen der menschen te doen strekken tot verwer-
ving van zooveel mogelijk geluk voor zoovelen mogelijk.
Om dat doel te bereiken heeft hij slechts twee middelen,
vreugde en smart.
Er zijn vier bronnen van vreugde en smart, een physieke,
een politieke, een moreele en een godsdienstige. Hunne
kwaliteit van bron brengt mee een zekere den mensch
stuwende kracht. Zij fungeeren als even zoovele sancties.
Voorbeelden: physieke sanctie - een ongeluk als gevolg
van onvoorzichtigheid,
politieke „ — een rechterlijk vonnis,
moreele „ — het oordeel der pu-
blieke opinie,
godsdienstige „ — belooning of straf na
den dood.
29
Deze 4 sancties kunnen samen-, kunnen elkaar tegen-
werken. Hierop moet de wetgever zeer letten.
H. IV: Vreugde en smart zijn des wetgevers hef boomen.
Hij kenne hunne kracht. Deze hangt af van 1: inten-
siteit, 2: duur, 3: zekerheid waarmee- en 4: tijd binnen
welke ze verwacht kunnen worden.
Verder komen in aanmerking — en niet zoozeer nog
bij het werken op den mensch als bij het taxeeren zijner
handelingen — 1: vruchtbaarheid (d. i. de kans van vreugde
om meer vreugde, van smart om meer smart voort te
brengen), 2: zuiverheid (d.i. de kans van vreugde om
niet door smart, van smart om niet door vreugde te
worden gevolgd).
Vestigen we ons oog speciaal op regeeringsdaden dan
wordt ook het aantal bij iedere vreugde of smart be-
trokken personen van belang.
Hoe rekent ge nu dus, als gevraagd wordt de invloed
eener handeling, waarbij de belangen der gemeenschap
betrokken zijn? Zet links de vreugden, die de daad
direkt voortbrengt (vreugden instantie), rechts de
dito smarten. Links verder de indirekte vreugden (resul-
taten der direkte, instantie) rechts de dito smarten.
Tel op en trek af. De uitkomst beslist het karakter der
handeling met betrekking tot den handelaar. Geef u nu
rekenschap van alle personen, wier belangen bij de zaak
betrokken schijnen, werk voor elk bovenstaande som uit,
tel op, trek af en ge zi^jt er.
Het is niet te verwachten, dat deze berekening nauw-
keurig wordt gemaakt vóór elke beoordeeling, vóór elke
beslissing van wetgever of rechter. Doch men doe zijn
best; de richting is aangegeven. In dit alles ten slotte
is niets nieuws.
30
H. V: uitvoerige analyse der mogelijke vreugden en
smarten.
H. VI: de gevoeligheid des menschen voor vreugde
en smart verschilt.
1: kwantitatief, 2: kwalitatief.
Er zijn verschillende oorzaken, die de mate en aard
der gevoeligheid bepalen (gezondheid, leeftijd, klimaat,
godsdienst).
Nadere behandeling dezer oorzaken.
Hierbij komt de dispositie, die het kind meebrengt
ter wereld.
Het is niet juist te zeggen: alles hangt af van iemands
natuur.
Het is niet juist te zeggen: alles hangt af van iemands
opvoeding.
Beide werken samen.
Van de gemelde oorzaken zijn sommige (geestkracht,
verstand, neigingen) niet uiterlijk waarneembaar, andere
wel. Gelukkig verraden de laatste (leeftijd, sexe, rang,
klimaat, godsdienst, etc.) meestal genoeg van de eerste.
Wetgever en rechter moeten op al deze omstandigheden
letten en wel om:
I. juist te schatten het kwaad, dat eene overtreding
sticht;
2. een juiste vergoeding te geven aan den geattakeerde;
3. den invloed eener straf te leeren kennen;
4. een verstandig overplantingssysteem van wetten
te volgen.
Dezelfde straf voor hetzelfde misdrijf is een gevaarlijk
adagium, f 10 boete is niet dezelfde straf voor den
millionair en den werkman, 1 jaar gevangenis niet voor
den jongeling en den grijsaard.
31
Tegenwerpingen, die de moeilijkheid der hier aan-
geduide taak in het licht stellen, worden niet onderschat,
doch zijn ondergeschikt en moeten als het principe is
aangenomen, zoo goed mogelijk uit den weg geruimd.
H. VII: (door Dumont in zijne bewerking geschrapt).
Verdeeling en onderverdeeling der menschelijke handelin-
gen. Analyse der omstandigheden die eene handeling
kunnen vergezellen.
H. VIII: (geschrapt door Dumont). Analyse van de
bedoeling des daders.
H. IX: (geschrapt door Dumont). Analyse van des
daders bekendheid of onbekendheid met of dwaling in
de omstandigheden.
H. X: (geschrapt door Dumont). Motieven.
Dit woord wordt in verschillende beteekenissen ge-
bruikt; ik (Bentham) vat het op als alles wat invloed
uitoefent op den wil.
Een motief is goed, wanneer het strekt tot verschaffing
van vreugde, slecht, wanneer het strekt tot verschaffing
van smart.
Nu kunnen uit eenzelfde motief echter geheel verschil-
lende handelingen voortvloeien, brengende vreugde,
brengende smart, zoodat het motief als zoodanig noch slecht
noch goed genoemd kan worden. Dit feit wor-dt echter
zeer verduisterd door de gebreken der taal, die lang-
zamerhand namen voor bepaalde motieven (als bv. pieteit
en eer) een loffelijk waas heeft omgehangen, andere
(als bv. lust en hebzucht) heeft getroffen met het merk
der schande.
Er blijft den nauwgezetten auteur in dergelijke gevallen
niets over dan eigengemaakte termen.
Volgt eene analyse der mogelijke motieven.
Voorbeeld: (zingenot in \'t algemeen - geeft een motief
-ocr page 46-32
dat gebruikt zonder bijgaande goed- of afkeuringsgedachte
genoemd kan worden „physiek verlangen". Met inliggend
verwijt draagt het namen als „lust", „wellust", „zinnelijk-
heid". Eene uitdrukking gebruikt in lovenden zin be-
staat niet).
H. XI: (geschrapt door Dumont). Op motieven hebben
we gezien, kunnen de epitheta „goed" en „kwaad" niet
worden aangewend.
Wel echter op \'s menschen dispositie, karakter.
Zijne dispositie is slecht wanneer blijkbaar zijn wil
gericht is op het veroorzaken van meer smart dan
vreugde, goed, wanneer het omgekeerde het geval is. 1)
Een lange analyse voert tot de conclusie, dat de ver-
dorvenheid der dispositie grooter is, naarmate de verzoe-
king waaraan de mensch bloot stond geringer was d. w. z.
naarmate de beweegredenen die aanspoorden tot de daad
een kleiner overwicht bezaten boven de beweegredenen,
die terughielden.
H. XII. Het kwaad dat voortvloeit uit eene handeling
kan zijn: 1 primair, 2 secondair. 1 kan zijn a oorspron-
kelijk b afgeleid. 2 kan zijn: a angst b gevaar.
Voorbeeld: gij wordt beroofd. Eigen ellende is 1, a.
Ge kunt uw schuldeischer niet betalen 1, b.
\'t Gerucht der daad verspreidt zich - 2, a.
\'t Gevaar is inderdaad gegroeid door de invloed van
het voorbeeld — 2, b.
H. XIII (niet afzonderlijk bij Dumont) omstandigheden
van invloed op gewekte angst.
H. XIV: redenen om daden te kwalificeeren als wan-
daden.
33
Gewoonlijk geeft men niet veel redenen en blijft zijn
gansche leven rangschikken in de vakjes, die door be-
zorgde ouders indertijd zijn getimmerd. Werp ze weg tot
nader order en wik en weeg ! Links alle vreugde, rechts
alle smart! Dit wegen wordt vergemakkelijkt door onze
splitsing van het kwaad in verschillende instanties. Stel
iemands veiligheid is aangerand: ik vergelijk de smart van
den aangerande met de vreugde des aanranders en zie
onmiddellijk dat de eerste verre overweegt. Maar daar
blijft het niet bij, althans op de lijst des passiefs niet.
Angst en gevaar ontstaan en zelfs blijft straf uit, alge-
meene ontmoediging.
Eene beschouwing der sterkste begeerten die drijven
tot misdoen toont aan, dat telkens de smart die volgt
grooter is dan de vreugde.
H. XV. Straf op zichzelf is een kwaad, mag dus alleen
worden gebruikt ter suppressie van grooter kwaad.
Opsomming der gevallen, waarin alzoo niet mag wor-
den gestraft.
H. XVI. Verhouding tusschen overtreding en straf.
Aantal regelen voor omvang en aard der straf.
H. XVII. Verdeeling der overtredingen (zeer lang
hoofdstuk, afwezig bij Dumont),
H. XVIII. Grenzen moraal en wetgeving.
Ethiek is de kunst des menschen handelingen te
richten op voortbrenging der grootst mogelijke hoeveel-
heid geluk „on the part of those, whose interest is in
view". *) (Dumont heeft deze laatste woorden niet.)
De mensch kan tweeërlei handelingen richten: 1 zijn
eigen (moraal „private ethics") 2 die van een ander
(wetgeving). Hierin ligt het verschil. De moraal leidt den
34
individu naar zijn geluk, wetgeving eene vereeniging van
individuen naar het hare.
4. „Draught of a code for the organisation of the judicial
establishment in France with critical observation on the
draught proposed by the national assembly committee in
the form of a perpetual commentary
(Gepubliceerd ]790. Editie Bowring IV 286-406).
„Ik laat geheel daar, welken vorm ik geprefereerd zou
hebben, wanneer ik onafhankelijk een schets had moeten
leveren. Nu heb ik mij gehouden aan het model der
fransche commissie en alleen de wijzigingen, die iknoo-
dig vond, aangebracht."
Een enkele trek: „the fountain of justice is the nation".
„Justice shall not be administered in the name of the
king or any other single person."
„The judges shall in general be elected by the persons
subject to their jurisdiction."
„Justice shall be administered gratis."
De rechtsgedingen zijn zoo openbaar mogelijk. Ieder
heeft het recht voor eiken rechter en ten allen tijde zijn
eigen zaak te bepleiten.
5. „Panopticon or the Inspection-house, containing the
idea of a new principle of construction, applicable io any
sort of establishment, in which persons of any descrip-
tion are to be kept under inspection.\'"
(Geschreven 1787 van uit Crichoff (Rusland) in brie-
ven; gepubliceerd 1791 eerst te Dublin, daarna te Londen,
35
een door Dumont vervaardigd extract is op gezag der
fransche wetgevende vergadering gedrukt en te vinden
in de Brusselsche uitgave van Benthams werken (I, 243);
een Spaansche vertaling kwam uit in 1821; Bowring IV.
39- 172).
20 jaren lang heeft Bentham gehoopt op en gewerkt
voor verwezenlijking van dit plan; hoop en werk zijn
ijdel gebleken. Nadat het Parlement reeds een wetont-
werp had aangenomen, dat machtiging tot aanvang van
den arbeid verleende, nadat reeds land was gekocht,
werd in 1811 een ander stelsel dan het Benthamsche
aangenomen en Bentham zelf in 1813 £ 23,000 gegeven
als schadevergoeding voor verloren geld en verbroken
contrakten. Bentham heeft dit toegeschreven aan
onwil van G-eoige III, met wien hij eens, onder pseudo-
niemen, strijd had gevoerd in de „Grazette de Leyde" en
den „public advertiser" en onder zijn nagelaten MSS vindt
men dan ook een „history of the war between Jeremy
Bentham and G-eorge the third. By one of the bellige-
rents." De Edingburg Review trekt persoonlijke deelname
van George III aan den courantentwist in twijfel.
„Zeden verbeterd, gezondheid behouden, vlijt gekweekt,
kennis verspreid, belastingen verminderd, de huishouding
des staats gegrondvest op een rots, de Gordiaansche
knoop der armenwetten niet doorgehakt, maar ontward
— en dit alles als gevolg van een eenvoudig bouwplan!"
Trek een cirkel, neem op den omtrek een aantal pun-
ten op gelijken afstand van elkander gelegen. Trek uit
al deze punten de aanvangen van stralen. De hokjes, die
dan ontstaan worden cellen. De zijwanden zijn ondoor-
zichtig.
Een deur is er niet, alleen tralies, aangebracht iets
-ocr page 50-36
dichter bij den omtrek dan het uiteinde der stralen,
opdat de gevangenen elkaar niet zullen zien. Het cen-
trum bewoont de Inspekteur. Ge kunt zijn verblijf vrij
groot nemen; in elk geval zijn de wanden bijna geheel
venster, waarvoor vitrages. Hij ziet alles en wordt niet
gezien. Het noodige licht komt uit zoo groot mogelijke
ramen in den buitenmuur der cellen en van boven. Tus-
schen de woning van den Inspekteur en de cellen is een
open ruimte. Er is een 2"® verdieping cellen. De vloer
der inspectiekamer ligt op halve hoogte tusschen beide
verdiepingen zoodat één Inspekteur ze kan overzien.
Spreekbuizen loopen van het centrum naar elke cel. Het
koord eener alarmklok hangt in het vertrek des Inspek-
teurs. Men verwarmt door buizen, \'s Nachts branden
lampen aan den buitenkant der vensters van den Inspek-
teur met reflektoren, die het licht in de cellen werpen.
De ondergeschikte bewakers zijn op deze wijze even
als de gevangenen zelve steeds onder het oog des
meesters.
Inspectie kan in zeer korten tijd geschieden en ge-
schiedt volledig; tijd en gelegenheid voor bedrog ont-
breken.
Ontsnapping is bijna onmogelijk.
Godsdienstoefening kan gemakkelijk plaats hebben; de
gevangenen blijven in hunne cellen, de vensters der
inspektiekamer worden geopend, zijzei ve wordt kapel.
Het inspekteurschap wordt aanbesteed. De Inspekteur
heeft het recht de gevangenen voor zich te laten werken.
Hij mag ze geen honger laten lijden en ze niet slaan.
Een gevangene die niet werkt is een schadepost voor
den Inspekteur. Het ligt aan hem door geschikte beloo-
ningen (water en brood moet altijd worden gegeven) tot
arbeid aan te moedigen.
È I
ïïi
37
In buitengewone gevallen (mishandeling van een be-
waker b. V.) kan bevoegdheid tot disciplinaire straf wor-
den gegeven; echter zal van de toepassing nauwkeurig
aanteekening moeten worden gehouden.
De inspekteur moet verslagen publiceeren. De gevan-
genis zelve moet zooveel mogelijk toegankelijk zijn voor
het publiek.
Er wordt bij den aanvang van elk jaar een berekening
gemaakt van de waarschijnlijke sterfte der gevangenen.
De inspekteur ontvangt 10 (of wilt ge 20?) P. St. voor
elke gevangene, die naar berekening in den loop van
het jaar zal overlijden. Aan het einde des jaars betaalt
hij 10 (of 20) P. St. voor eiken gevangene die inderdaad
is gestorven of ontsnapt.
Een gevolg dezer gansche inrichting is dat hij, die
uit de gevangenis wordt ontslagen een groote kans heeft
in het vervolg op eerlijke wijze zijn brood te verdienen.
Volgt een „postcript containing further particulars
and alterations relative to the plan of construction origi-
nally proposed; principally adapted to the purpose of a
panopticon penitentiary-house."
De hoofdtrekken blijven ongeschonden en de eenige
belangrijke verandering is het prijsgeven van volstrekte
eenzaamheid. Grootere cellen met 2, 3 hoogstens 4 be-
woners worden wenschelijk geacht,
6. „Emancipate your colonies I" adressed to the national
convention of France, anno 1793."
(Gepubliceerd in 1830. Bowring IV. 407 - 418).
Gij koost uw eigen regeering! Waarom andere volken
niet?
38
Wilt ge de wereld beheerschen en noemt ge dat vrij-
heid?
Wat is er geworden van de rechten des menschen?
Zijt gij de eenigen die rechten hebt? Helaas, helaas,
mijn medeburgers, meet gij met twee maten?
Trekt ge inkomsten uit uwe koloniën? Zoo ja, dan
plukt ge ze en slaat uw eigen beginselen in het gezicht.
Zoo neen.....en het is neen, een last zijn u uwe
koloniën! Wat doet ge er mee?
„Ja, onze handel!" Wat handel? Moet ge een volk
regeeren om het goederen te verkoopen? Voert ge niet
uit naar Engeland? En bovendien uw kapitaal, niet de
uitgebreidheid uwer markt bepaalt den omvang van uwen
handel. Ge rekent fout. Als er een nieuwe markt ont-
sloten wordt voor uwe goederen, meent ge dat de natio-
nale rijkdom met zoo en zooveel is vermeerderd, maar
welke winsten zoudt ge hebben gemaakt als uw kapitaal
een anderen weg had gekozen? Wat slechts verplaatst
is, juicht gij toe als uit het niet geschapen.
„Ja, maar, we geven ons zelf monopolies en koopen
van hen \'t geen we noodig hebben veel goedkooper dan
anders." Illusie! dacht ge de winst in een tak van
nijverheid duurzaam te kunnen houden onder het peil,
dat elders wordt bereikt?
„We verkoopen hun de dingen, die zij behoeven duur
en aldus maken we winst."" Illusie! Of ge zijt in staat
de goederen, die ge hun verkoopt, beter en goedkooper
te vervaardigen dan anderen en dacht ge dan dat niet
de buitengewone winsten, momentaan te maken in dien
tak van handel, ondernemers zou lokken uit andere be-
drijven? Of ge maakt de goederen slechter en duurder
dan een ander en alleen de hooge prijzen stellen u in
staat ze nog met winst te verkoopen. En wat dan? Dan
39
is het eenige resultaat, dat alle soorten van goederen
iets slechter zijn dan ze anders zouden wezen. Uw eigen
landslieden fabriceeren voor de koloniën dingen die ze
minder goed kunnen maken dan b. v. de Engelschen en
maken niet dat waarin ze uitmunten boven elk ander.
Engeland kan niet leveren \'t geen het anders het best
levert en moet zijn kapitaal gebruiken om zich te voor-
zien van dat wat anders beter en met minder kosten
geleverd werd door Frankrijk. Overal schade alzoo!
„In de koloniën schuilt een groot deel van al onze
kracht." Zeg liever: al onze zwakheid. Zijt ge ergens
wondbaar dan is het daar.
„Gij, die daar zit, 1) noem het geen moed te rijden op
den weg van oorlog en geweld. Daar is niets in dien
moed dat niet bestaanbaar is met kruipende lafhartigheid.
De lusten die ge botviert zijn de uwe, het bloed dat ge
vergiet, is het bloed van uwe medeburgers."
7. „A protest against law-taxes showing the peculiar
misschievousness of all such impositions as add to the
expense of appeal to justice."
(Gedrukt in 1793, gepubliceerd 1795; Bowring II.
573-583).
Er bestaan in Engeland belastingen op proceshande-
lingen. Zij zijn af te keuren.
Terecht eischt men, dat hij, die eene belasting afkeurt
een betere in de plaats geeft. Mijn betere is - elke
andere, die zich laat denken.
Ongegronde procedures, zegt men, worden belet door
de belastingen die gij afkeurt. Dat wil zeggen? Eéne
1 Het geschrift is (zie den titol) bestemd voor de Nationale Conventie.
-ocr page 54-40
van 2 partijen kan slechts recht hebben, beide kunnen
het te goeder trouw meenen te hebben; dit bedoelt men
toch niet met „ongegrond"? Zoo neen, dan blijven
k weiprocessen.
Worden deze door belastingen op handelingen in rechte
verhinderd? Integendeel. Zijn proceshandelingen kosteloos,
de aanvaller m. f. is machteloos, hij kan hem, dien hij
uitverkoor tot slachtoffer, voor geen penningbenadeelen.
Hoe zwaarder de proceslasten zijn, hoe geweldiger het
wapen, gegeven in de handen van den kwaadwillige
die niets heeft te verliezen.
Zijn proceshandelingen kosteloos, de verweerder m. f. is
machteloos; de vrees nog meer te verliezen dan hij al
kwijt is, weerhoudt niet als anders den rechthebbende.
„Onbeduidende processen dan" zegt men „die worden
toch zeker door proceslasten tegengegaan." Onbeduidende
processen ken ik niet.
8. „Supply without burden or Escheat vice taxation.\'\'
(Gedrukt 1793, gepubliceerd 1795; Bowring II.
585-598).
In een vorig opstel („protest against law-taxes") wees ik
de slechtste belasting aan die bestaat.
Ik wil nu den besten plaatsvervanger geven, die denk-
baar is. En deze is? Vervallenverklaring ten behoeve
van den staat van alles wat wordt nagelaten door hem
die sterft zonder naë verwanten. (Onder deze laatsten zou
ik dan b. v. willen verstaan de personen tusschen wie
huwelijk verboden is).
41
9. „Tax with monopoly" (het juiste tijdstip van pu-
blicatie heb ik niet kunnen vinden. Echter volgt het in
Bowrings uitgave op „Supply without burden" en doet
ook de inhoud vermoeden dat het omstreeks denzelfden
tijd als dat opstel is geschreven. Bowring II. 599
en 600.
De slechte gevolgen , die een monopolie gewoonlijk heeft,
mist het bij twee bedrijven „stock-broking" en „banking "
De moeilijkheden verbonden aan belasting van winsten
(onnaspeurbaarheid dier winsten, drukkend spionnenstel-
sel noodig om ontduiking nog zooveel mogelijk tegen te
gaan, ongunstige invloed op ondernemingsgeest door
openbaring van handelsgeheimen) zullen niet worden ge-
vonden bij eventueele belasting der twee reeds gemelde
bedrijven. Alzoo . . . .!
10. „Panopticon versus New South Wales or the pa-
nopticon penitentiary system and the penal colonization
system compared, in a letter addressed to the Bight
Honourable Lord Pelham."
(Geschreven in December 1802. Bowring IV. 173 - 248).
4 redenen zijn aangevoerd voor het verwerpen van
mijn plan. De 4^" was: verbeterde toestand der kolonie
N. S. Wales.
Ik stel mij voor te bewijzen: 1 dat van de twee con-
curreerende strafsystemen (transport naar N. S. Wales
en opsluiting in de door mij ontworpen gevangenis) het
laatste te verkiezen is. 2 en wel zoover te verkiezen,
dat algeheele afschaffing van het eerste stelsel wensche-
lijk wordt.
42
11. „ A plea for the constitution" (gepubliceerd in 1803.
Bowring IV. 249-284.)
Een betoog, dat het „penal colonization systena"
zooals het in praktijk wordt gebracht, strijdt met Enge-
land\'s voornaamste wetten (de magna charta, de petition
of rights, de habeas corpus act, de bill of rights enz).
12. „Scotch Reform. Series of letters to the R. H. Lord
Grenville."
(V" editie 1808, 2"^ 1811. Bowring V. 1-53).
Er is een ontwerp ter hervorming der rechtspleging
in Schotland ingediend bij het Parlement. De auteur is
Bentham onbekend, het ontwerp echter wordt gesteund
door lord Grenville ~ vandaar de brieven aan hem.
In het plan is iets goeds, zegt Bentham, maar lang
niet genoeg; voor de belangen van rechters en advokaten
is met de oude zorg gewaakt, het publiek blijft opge-
offerd. _
13. „Summary view of the plan of a judicatory under
the name of the court of Lords Delegates".
(Gepubliceerd in 1808. Bowring V. 55-60).
„The House of Lords" was rechter in appel. Reeds
sedert jaren echter bleven zaken onafgedaan tengevolge
van de gebrekkige, inrichting der rechtspraak, die door
3 leden van het Huis moest worden uitgeoefend. Bentham
ontvouwt een mogelijke betere regeling.
14. „Defense of Usury, showing the impolicy of the
-ocr page 57-43
present legal restraints on the terms of pecuniary bar-
gains, in letters to a friend, to which is added a letter
to Adam Smith on the discouragements opposed by the
above restraints to the progress of inventive industry "
(Geschreven 1787, gepubliceerd 1816. Bowring III.
1-29).
Geen normaal meerderjarige behoort er in te worden
verhinderd vrijwillig zulk een leening te sluiten als hij
goedvindt. Evenmin degene, die hem geld verschaft de
voorwaarden te stellen, welke hij goedvindt.
15 „Chrestomathia: being a collection of papers ex-
planatory of the design of an institution, proposed to he
set on foot under the name of „the chrestomatic day
schooV or „chrestomatic school" for the extension of the
new system of instruction to the higher branches of
learning , for the use of the middling and higher ranks
in life."
(Gepubliceerd 1816. Bowring YIII. 1-191).
(De tekst is in den vorm van noten bij tabellen, die
voorondersteld worden aanwezig te zijn, echter trots
onderzoek voor mij verborgen zijn gebleven).
Intellektueele ontwikkeling heeft vele gunstige resul-
taten : verschaft achting, behoedt voor verveling, beteugelt
zingenot, geeft een waarborg tegen alle slechte gevolgen
der lui- en ledigheid, garandeert goed gezelschap enz.
Het spreekt van zelf, dat ge eerder en meer resultaten
bereikt, naarmate uwe methode volmaakter is. Laat ik
u eenige trekken geven uit de mijne, die alleen bestaat
in een zoo rationeel mogelijke schikking van het te leerene
44
en een toepassing der beginselen , verkondigd door Lan-
caster en Bell.
Laat onderwijzen door de verstgevorderde leerlingen
en we] zooveel mogelijk (liet spaart geld en tijd, discit
qui bene docet, de instructeurs zijn betrekkelijk ge-
schikter dan volwassenen — ze kunnen meestal de zaken
begrijpelijker voorstellen en kwijten zich vaak met meer
ambitie van hunne taak —).
Ieder leerling beschermt en helpt een zwakker broeder.
Minimiseer straf. Wees spaarzaam met belooningen.
Eene les wordt overhoord in een bepaalde volgorde.
N". 1 begint; maakt- hij een fout en wordt deze opge-
merkt door een der anderen, onmiddelijk verliest n°. 1
zijn eereplaats aan den verbeteraar.
Wat wint ge hiei"mee? Dat niet de gansche bende min
éen zich amuseert met allerlei kattekwaad, terwijl de
ondervraagde misschien nog met de helft van zijn aan-
dacht aan dat kattekwaad meedoet.
Voer een leerlingenjury in.
Houd boek van het geleerde, van den rang telkens door
elk der leerlingen ingenomen, van hunne vergrij-
pen etc.
Klassen zijn er niet; de leerling wordt onderwezen in
zoo en zooveel vakken en bij elk heeft hij zijn wankel-
bare rang.
Vermeden wordt het „de aanhouder wint", onver-
mijdelijk bij klassen indeeling, waar ieder op den duur
voor promotie in aanmerking komt.
De schooltijd wordt besteed aan het leeren van lessen
(kort, maximum bv. 10 minuten telkens) opzeggen van
lessen, schrijven of teekenen van onderwerpen eener
les.
Varieer de lessen zooveel mogelijk.
-ocr page 59-45
Volgen 9 appendices, handelende over detailvragen
van inrichting en onderwijs.
16. „Sioear not at all" (gepubliceerd 1817. Bowring
V 187-229).
Is ooit door iemand aan zweren eenige beteekenis
gehecht dan was het deze: meineed wordt onmiddelijk
gevolgd door straf uit de hand des almachtigen. M. a. w. de
almachtige is de gehoorzame. dienaar van ieder wien de
lust bekruipt hem als borg opteroepen.
Lijkt u dit niet aannemelijk en verwacht ge geen straf
dan heeft het afleggen of doen afleggen van een eed
geen beteekenis.
Hij, die straf bedreigt tegen meineed heeft dit gevoeld;
hij neemt aan öf dat de straf des hemels onvoldoende is
öf dat ze geheel ontbreekt.
In beide gevallen is de formaliteit overbodig. Ware
ze nu onschuldig, een dergelijke overbodigheid zou ver-
gefelijk zijn. Doch ze is het niet.
17. „A table of the springs of action.^\'
(gepubliceerd 1807. Bowring I 195-219).
Positief goed is vreugde of wat vreugde geeft, negatief
goed is afwezigheid van smart of wat smart geeft.
Positief kwaad is smart of wat smart geeft, negatief
kwaad is afwezigheid van vreugde of wat vreugde geeft.
Neem smart en vreugde weg en geluk , rechtvaardig-
heid , plicht en deugd zijn holle klanken.
Elke bewuste handeling heeft een beweegreden.
-ocr page 60-46
Elke beweegreden is te herleiden tot termen van
vreugde en smart.
Waar een beweegreden is, is een belang. Niemand
handelt belangeloos.
14 tabellen (met „explanation" en „observations")
nu geven te zamen alle redenen die den mensch
bewegen, met alle namen die ze dragen. Die namen
(we hebben dit reeds gezien - principles of morals
etc. —) worden in verschillenden zin gebruikt; in
sommige ligt een goedkeurend oordeel opgesloten
(„eulogistic") in andere een afkeurend („dislogistic"), in
de overige geen oordeel hoegenaamd („neutral"). De
oorzaak hiervan is gelegen in de resultaten , die gemelde
motieven voor anderen dan den handelaar plegen te hebben.
Voorbeeld: (tabel I) „Pleasures and pains of the taste"
motieven :
I. neutral (hunger, thirst, need of food etc).
II. eulogistic (proper : none, improper : love of the
pleasures of the social board etc.)
III. dislogistic (deze zijn in massa voorhanden)
gluttony, gulosity, voracity, liquorishness, daintiness,
ebriety enz. enz.)
Cause or reason (van de schraalte sub 2, de overvloed
sub 3): „men in general do not derive any advantage,
one man from what is done by another for the satis
faction of those several desires.
18. „Plan of Parliamentary reform, in the form of a
catechism with reasons for each article, with an intro-
duction , showing the necessity of radical, and the inadequacy
of moderate reform\'\'.
((beschreven 1809; opname in een dagblad geweigerd;
-ocr page 61-47
is blijven liggen, gepubliceerd 1817. Bowring III.
435-557).
Ik bid u proponeer eens iets goeds. Het antwoord is
reeds gereed: „Uw plannen zijn onbekookt, louter theo-
riën, hersenschimmen, utopiën, ze zijn onpraktisch,
gevaarlijk, schadelijk, verderfelijk, hebben anarchie ten
doel, omverwerping van alle regeering" — ziedaar! Maar
. . . in Amerika .... daar bestaat inderdaad
\'t geen ik voorstel en zonder een der slechte gevolgen
die gij schetst. „Ah! Amerika alzoo! Dat was het wat
u op het oog had, nietwaar? U is republikein alzoo,
nietwaar? \'t Geen u begeert is omverwerping onzer
constitutie, het voorwerp van den nijd van gansche vol-
ken , de trots der eeuwen, weergaloos in verrotte dorpen
en in sinecures?"
Er zijn veel dingen die veel te wenschen overlaten.
We hebben- 50,000 man garnizoen in Frankrijk. Waarom?
Ge vraagt, waarom? Wel, dat spreekt immers van zelf,
indertijd zijn daar geweest Septembristen, Anarchisten,
zonder ons garnizoen komen ze terug. Er is daar inder-
tijd geweest een zekere Buonaparte — neem ons garni-
zoen weg en hij komt terug of hij niet, dan een ander.
En, mijnheer, dit gevaar, is er kans dat het vermin-
dert? Neen, mijnheer, met Gods hulp zal ons garnizoen
daar altijd noodig blijven. — Voorts hebben we oorlogen,
gewone- cn strafkolonies, aanspraken op de heerschappij
ter zee met vergezellende onkosten, annexaties van
Hannover, glans der kroon enz. enz. Al deze dingen zijn
zoovele gauwdievenhanden in de zakken des volks, neen
erger, kent ge het verhaaltje van den man, die het huis
zijns buurmans in brand stak om een ei te kooken?
Vijf en twintig jaren — om niet verder terug te gaan
-ocr page 62-48
— braadt het volk opdat zijn bestuurderen toch op tijd
hun eitje klaar zouden vinden.
Wat wil ik ? Het koningschap neerhouwen, de adel
uitroeien? Och neen, niets wil ik neerhouwen, niets
uitroeien. Uti possidetis — behoudt wat ge hebt en God
zegene u. Altijd als er kwestie was van hervormen is
dit mijn beginsel geweest, altijd, tenzij het streed met
de kern der hervorming zelve.
Van ganscher harte laat ik het genot van \'t geen ge
hebt, aan u, regeerende weinigen, monarch en adel en
al mijn wenschen is slechts om een deel (als \'t mogelijk
ware) van dat genot te geven aan de velen, die niet
regeeren, aan het arme, hongerende volk.
Is \'t koningschap een recht, een eigendom? Dat is
het niet. Het is een opdracht, is het niet, o Prins
Regent? Hebt gij het niet gezegd? Is \'t pairschap dan
een recht, een eigendom? Dat is het niet. Het is een
opdracht, is het niet, o Lord van zoo en zoo ? En is het
niet, is het geen opdracht, wie rechtigt u of wat te
zitten waar ge zit?
Wat wil ik? Wat zal het eenige geneesmiddel zijn?
Overwicht van het volk. Geen overwicht, maar balans,
zegt ge, evenwicht der machten? Onzin, laat dergelijke
praatjes over aan moeder de Gans of moeder Blackstone.
Evenwicht? O gij politici die wandelt op rozen, wat
meent ge daarmee? Weet ge niet dat een machine stil
staat, als de drijvende krachten elkaar in balans houden?
En weet ge niet dat stilstand de dood is? „Mengen"
zegt ge, „wat van \'t een en wat van \'t ander." De
macht verdeelen tusschen 3 belangen, dat der velen, dat
der weinigen en dat van één? 3 belangen waarvan de
2 engste niet gediend kunnen worden dan ten koste van
het ruimere? Deze regeeringsvorm (dat sopje) heeft zijn
49
voordeelen, zegt ge? Vergeleken met wat? Met die
vormen misschien, waaronder het volk in \'t geheel geen
macht heeft?
Ik wensch zoo algemeen mogelijk stemrecht, uitslui-
tend alleen degenen, wier uitsluiting blijkbaar voordeel
brengt aan het geheel.
Ik wensch geheime stemming.
Ik wensch jaarlijksche keuzen.
Ambtenaren wil ik in de volksvertegenwoordiging toe-
laten, doch alleen met vrijheid van spreken; stemmen
zullen zij niet.
De vertegenwoordigers moeten altijd aanwezig zijn.
Eindelijk wensch ik publicatie van het in de vertegen-
woordiging gesprokene , nauwkeurig en volledig.
Appendix, behelzende „a sketch of the various pro-
posals for a constitutional reform in the representation
of the people, introduced into the parliament of Great
Britain from 1770 to 1812."
19. „Radical reform hill."
(Gepubliceerd 1817. Bowring III. 558-597).
Ontwerp eener kieswet, berustend op de beginselen
verkondigd in zijn „Plan of parliamentary reform".
20. „Papers relative to codification and public instruction.^\'
(Gepubliceerd 1817. Bowring IV. 451-533).
50
Brief van Bentham aan James Madison , president der
V. S. V. N. A. (October 1811) met voorstel om een
alomvattend wetboek voor de Unie te maken.
Antwoord in 1816 — excuses over lang uitblijven
dat toegeschreven moet worden aan oorlogsbeslommerin-
gen , beleefde weigering van het aanbod, op grond van
onbevoegdheid tot aanname, grooten dank. —
Brief van Bentham aan Simon Snijder, gouverneur van
Pennsylvanie (Juli 1814) met dergelijke offerte.
Uit een brief van Snijder aan zekeren heer Randolph
(1816) (met opdracht om den inhoud daarvan met zijn
dank en beste wenschen te doen toekomen aan Bentham)
blijkt dat hij van plan is de noodige dokumenten aan
Bentham te zenden, opdat deze een ontwerp zal kunnen
maken, voor te leggen aan het wetgevend lichaam van
Pennsylvanie.
Van dit plan is echter niets gekomen.
Circulaire door Bentham gericht aan de gouverneurs
van de verschillende Staten der Unie — behelst kopiën
der brieven, gewisseld met Madison, Snijder en den kei-
zer van Rusland (waarover straks) en een aanbod tot het
maken van een alomvattend wetboek (Juni 1817). —
Brief van Bentham aan de burgers der Amerikaansche
Unie (Juli 1817) — geeft extrakten van bovengenoemde
correspondentie, doet mededeeling der opdracht in Genève
gegeven aan Dumont tot het maken van een strafwet-
boek, en eindigt met een overzicht van de eigenschappen,
wenschelijk in een algemeen wetboek —
„Vreemdeling" zoo laat B. aan het einde de Amerikanen
tot hem spreken, „wat slooft ge toch, wat mat ge u af
zonder loon?" Vrienden, uw welzijn is mijn welzijn.
Mijn laatste uur kan niet ver meer zijn. Wat ik u zend
het zijn de toebereidselen die ik maak om te sterven.
51
Kan iets mij het scheiden verzoeten, dan zijn het de
vergezichten die zij openen.
Brief aan James Madison, ex-president der V. S.
(September 1817; doel: wegruiming der bedenkingen,
die Madison in zijn eerste brief eenigen twijfel deden
koesteren aangaande de praktische uitvoerbaarheid van
Bentham\'s plannen.
Brief aan den keizer van Rusland (Mei 1814) met
aanbod een alomvattend wetboek te maken.
Eigenhandig antwoord van den keizer uit Weenen (April
1815) in een schrijven van prins Adam OzartoriskyvanPolen:
de Keizer betuigt zijn dank, deelt mede dat hij last heeit
gegeven aan de bestaande commissie om Bentham te
raadplegen en doet dit alles vergezeld gaan van een stof-
felijk blijk van hoogachting (door Bentham, die van elders
met den inhoud bekend was, ongeopend teruggezonden). —
brief van Bentham aan de Keizer van Rusland
(Juni 1815). — Motiveering zijner weigering van het aan-
geboden geschenk. De resultaten die de Keizer zich
mocht voorstellen van den door hem geproponeerden
loop van zaken: formulering der wetten door eene
commissie, met inlichtingen van Bentham, zullen, vreest
hij, niet verwezenlijkt worden.
Het is hem onmogeUjk te antwoorden op vragen be-
treffende onderdeelen als hij niet weet welke de hoofd-
trekken zijn. Hoe meer voorts eene dergelijke commissie
voor hare taak berekend is, hoe minder lust ze zal hebben
in vragen. Deze worden alzoo een bloote formaliteit.
Eindelijk staat aan \'t hoofd der commissie een man , wiens
geschriften indruischen tegen de zijne.
Hij stelt voor om ieder die wil ontwerpen te laten
inleveren, \'t zij van het geheel, \'t zij van onderdeelen
en daaraan de meest mogelijke publiciteit te geven, -
52
Brief aan prins Adam Ozartoriski (Juni 1815): her-
nieuwing van mondeling gegeven beloften zoo \'t noodig
mocht zijn, wetgevenden arbeid voor Polen op zich te
nemen. Een enkele karakteristieke zin : „Being of all
countries and of no party I have just sent off to Paris
a large packet of printed copies of a part of the education
scheme to leading men there: Bourbonites, Napoleonites
and republicans promiscuously." —
21. „The king against Edmonds and others "
(Gepubliceerd 1820. Bowring V 239-251).
22 „The king against Sir Charles Wolseley, baronet
and Joseph Harrisson, Schoolmaster."
(1820 Bowring V 255-281).
De nos. 21 en 22 behelzen twee protesten van Bentham
tegen strafrechterlijke vervolging der genoemde personen
wegens vermeende pogingen tot veroorzaking van onte-
vredenheid en wanorde.
23. „Three tracts relative to Spanish and Portuguese
affairs."
(Gepubliceerd in 1821. Bowring VIII. 463-487).
I. brief aan het Spaansche volk over de instelUng
eener l^te kamer, geschreven op verzoek van een
Spaansch rechtsgeleerde.
„Zal er behalve de vergadering van vertegenwoordigers
gekozen en wegzendbaar door het volk nog een andere
zijn , een andere, waarvan het volk de leden niet kiest
53
en niet weg kan zenden ? Spanjaarden, ligt in het enkele
stellen der vraag niet reeds het antwoord ?"
II. Aan dit geschrift gaat in Bowrings uitga-ve een
„advertisement" vooraf. Niet dat men daaruit veel wijzer
wordt. De auteur maakt van de gelegenheid gebruik tot
expectoratie van eenige grieven en tirades ; de inlichtin-
gen, die gegeven worden zijn kort, onvolledig en maken
den indruk niet gansch onpartijdig te zijn.
Den Mei 1820 is op een feest te Cadix, ter
handhaving der orde een bloedbad aangericht onder de
feestvierende burgers, aangericht, zooals de toelichter
zegt, door het uitschot des legers en op instigatie van
een bisschop. De zaak wordt onderzocht, komt voor den
strafrechter, maar de straf der schuldigen blijft uit. De
rechter wordt gegispt en verdedigt zicht in een couran-
tenartikel. Hij zegt, dat het uitblijven der straf niet te
wijten is aan eenige slechte bedoeling, maar een gevolg
van de noodzakelijke voorzorgen, die de justitie steeds
in acht moet nemen. Overhaasting is de gevaarlijkste
klip voor den rechter, de procesvormen zijn inderdaad
schilden der vrijheid. Bentham keurt deze leer af;
volgens hem is zij schadelijk — zijne inmenging is
alzoo gerechtvaardigd.
III. brief aan het Portugeesche volk met politieke
raadgevingen.
24. „On the liberty of the press and public discussion."
(4 brieven aan het Spaansche volk, oorspronkelijk be-
stemd voor vertaling en uitgave te Madrid, en gericht
tegen een aldaar over deze kwestie aanhangig wetsont-
werp. De gezonden kopiën gaan verloren en voor men
andere heeft kunnen zenden is het wetsontwerp aange-
54
nomen. Toch werd de vertaling nog ondernomen; is
halverwege echter door kerkering van den ondernemer
blijven steken. Gepubliceerd 1821. Bowring II. 275--297).
Onbeperkte vrijheid van drukpers! Het goed overweegt
het kwaad.
Onbeperkte vrijheid van vergadering!
Onbeperkte vrijheid van spreken op deze vergade-
ringen !
25. „Observations on the restrictive and prohibitory
commercial system, especially with a reference to the
decree of the Spanish cortes of July 1820.
(Gepubliceerd 1821. Bowring III. 85-108).
Dit decreet verbood invoer van wollen, katoenen,
linnen en zijden artikelen en belemmerde die van andere
door zware rechten.
Bentham pleit voor vrijhandel.
26. „The Elements of the art of packing, as applied
to special juries, particularly in cases of libel law."
(Gepubliceerd 1821. Bowring V. 61-186).
Wanneer de pers zich veroorloofde een hooggeplaatst
persoon aan kritiek te onderwerpen, placht te volgen
een beschuldiging van smaadschrift en wat erger was,
een veroordeeling. De reden van dit laatste was de in-
vloed door den hooggeplaatsten persoon uitgeoefend op
de leden der jury. Deze invloed („packing") was geen
inventie van den laatsten tijd, alleen met het toenemen
55
der beschaving was ook zijn vorm iets verfijnd. Vroeger
moesten toepasselijke juryleden voor elke zaak bijeenge-
jaagd worden, ze waren als de wilde houtduiven in het
bosch of als de mustangs in de velden van het verre
westen. Nu heeft men duivetillen en stoeterijen en alles
bij de hand.
Aanval van Bentham met middelen tot verbetering.
27. „Codification proposal, adressed by Jeremy Bentham
to all nations professing liberal opinions."
(Gepubliceerd 1822. Bowring IV, 587-594.
In den vorm van gemotiveerde stellingen).
1: het „greatest happiness" beginsel eischt in eiken
staat een voor ieder begrijpelijk wetboek.
2: eischt dat dit wetboek beredeneerd zij.
3: dat de redenen niet vormen eene afzonderlijke
memorie van toelichting, maar steeds direkt volgen op
de artikelen, waarop ze betrekking hebben.
4: dat bij het opstellen van een dergelijk wetboek de
mededinging zoo groot mogelijk zij,
5: dat geene belooning worde gegeven.
6: dat iedere schets slechts één auteur hebbe.
7: dat deze auteur bekend zij.
8: dat het werk van vreemdelingen ceteris paribus de
voorkeur geniete.
Volgt eene verzameling getuigschriften van verschil-
lende autoriteiten over Bentham (uit Engeland, Genève,
Spanje, Portugal, Italiö, Frankrijk, V. S. v. N. Amerika,
Griekenland, Z. Amerika).
56
28. „Letters to count Toreno on the proposed penal code
delivered in hy the legislation committee of the Spanish
Cortes, April 25 th. 1821."
(Gepubliceerd 1822. Bowring VIII. 487-554).
6 Augustus 1821 ontvangt Bentham een beleefde fran-
sche brief van graaf Toreno, waarin het ontwerp van
een Spaansch strafwetboek met verzoek om opmerkingen
hieromtrent.
Brief 1 van Bentham (11 September 1821):
Hij heeft nog al enkele bezwaren. Welke zijn de ge-
volgen vraagt hij, van eene dergelijke verhouding als
tusschen hen dreigt te ontstaan? De om raad gevraagde
is gevleid, wenscht natuurlijk dat zijn arbeid zooveel
mogelijk succes hebbe, voelt dat eventueele verwezen-
lijking van dien wensch geheel afhangt van zijn onder-
vrager en loopt gevaar — uit vrees onaangenaam te
zijn — zichzelf ontrouw te worden.
Wat den vrager der inlichtingen betreft, gesteld hij
krijgt ze, 9 tegen 10 dat hij gebruikt \'tgeen in zijn
kraam te pas komt, en ongebruikt laat wat hem minder
voegt.
Bovendien is het voor hem (B.) bijzonder lastig opmerkin-
gen te geven over, misschien verbeteringen aan te
brengen in het werk van een ander. Alles wat hij zou
kunnen zeggen, hangt zoozeer samen, vormt een zoo
sluitend geheel, dat het versnipperd tot glossen nauw
presentabel is.
Toch zal hij zijn best doen de gevraagde dienst te
bewijzen.
Brief 2. De toon blijft bitter. De commissie, die het
ontwerp had gemaakt, had oproepingen geplaatst in
dagbladen, oproepingen, die aanspoorden tot onderzoek,
57
tot kritiek, tot voorstel van amendementen. Eéne hand
wisten zij, dat immer klaar zou zijn tot hun dienst.
Wendden zij zich tot haar? Neen, vaderlandsch moest
de kritiek blijven, er werd met patriotisme geschermd in
de oproepingen en al het nut, dat mocht getrokken
kunnen worden uit hulp van buiten, moest uitgesloten.
Och en al ware dit laatste anders, wat nog? Dacht
ge dat de auteurs van een werk de geschikte personen
zijn om een mededingend werk op de rechte waarde te
schatten? Dacht ge — aangenomen zelfs, men had zich
tot mij gewend — dat mijne aanmerkingen invloed zou-
den hebben uitgeoefend?
Advokaten hebben een speciale uitnoodiging tot bij-
dragen ontvangen, Is er ééne klasse van menschen wier be-
langen meer in strijd zi^jn met de belangen der menigte,
wier invloed doodender is voor het geluk dierzelfde menigte?
Lof is het eenige, wat de heeren wenschten te ont-
vangen , lof is het eenige wat zij zullen ontvangen. Het
is een auktie — te verkoopen door de commissie hoop-
jes reputatie;
munt waarmee gekocht kan worden loftuitingen aan
het adres der commissie
elk bod, dat in aanmerking wil komen moet zijn boven
den inzet der commissie (die hoog is).
Brieven 3 en 4. Kritiek van enkele artikelen, die ten
doel hebben door strenge straffen af te schrikken van
elke poging tot het vinden van onvolkomenheden in de
staatsinrichting.
Brief 5. Het belang der velen is in het ontwerp opge-
offerd aan dat der weinigen. Iets ter adstruktie:
De artikelen 4 en 13 der constitutie verklaren tot
einddoel der regeering „the greatest happiness of the
greatest number."
58
Voor het ontwerp strafwetboek zijn deze artikelen als
niet bestaande. Immers:
Het ontwerp is niet met redenen omkleed.
De methode is anti-populair:
а. in plaats dat overtredingen tegen individuen de
plaats innemen, doen dit overtredingen tegen den
Staat;
h. in plaats dat ieders aanspraak op veiligheid dezelfde
is, maakt ge verschil, naarmate van „waardigheid";
c. overtredingen tegen individuen - dit zijn de eenige
mogelijke. Wilt ge echter met alle geweld ook overtre-
dingen tegen den almachtige opnemen j ernstige bezwaren
heb ik er niet tegen, mits ge mij aantoont, dat hij smart
of verlies van vreugde kan lijden door menschelijke han-
delingen en bovendien niet instaat is zichzelf te bescher-
men. Onder dezelfde voorwaarde sta ik overtredingen
toe tegen „godsdienst", „orde", „goede orde", „openbare
orde" en zooveel orden als ge verkiest.
d. bij vele artikelen is een strafverhooging gevoegd
voor het geval dat ambtenaren het daarin vermelde ver-
grijp plegen. Dit heeft veel tegen. Plaats wat ambte-
naren betreft apart, voor leeken hebben deze bepalingen
immers niet het minste belang en op hunne tegenwoordige
plaats maken zij de bepalingen, wel belangrijk voor deze
laatsten, minder overzienbaar. Suum cuique et non
suum nulli.
De methode die ze hadden te volgen was den ontwer-
pers gewezen, gewezen door de reeds genoemde artikelen
4 en 13 der constitutie. Waarom die aanwijzing niet
gevolgd? Omdat ze niet strookte met hunne belangen.
б. Laat het ontwerp wet worden, maar voor een
korten tijd; na afloop kan dan over zijn waarde worden
geoordeeld. —
59
7. Het ontwerp bedreigt met doodstraf ieder die pogen
mocht in Spanje een andere godsdienst dan de Icatholieke
te vestigen. Kritiek von Bentham.
29. „Leading principles of a constitutional code for any
state\'\'
(Gepubliceerd 1823 in „The Pamphleteer N«. 44.
Bowring II 267-274.)
Einddoel der constitutie : zooveel mogelijk geluk voor
zooveel mogelijk menschen.
Naderbij liggende doelen: bestaan, overvloed, veiligheid,
gelijkheid.
1 spreekt van zelf.
2 is dubbel aan te bevelen, om zichzelf en als 1
insluitende.
3 is te splitsen in : veiligheid a van goed en h tegen
kwaad.
\'t Goed van a is weer te splitsen in middelen van
onderhoud en dito\'s van overvloed.
\'t Kwaad van b in rampen en vijandelijkheden.
Onder rampen vallen: overstrooming, brand etc., ter-
wijl de vijandelijkheden zich weer scheiden in die van
buiten en die van binnen. Ten slotte bevatten de vijan-
delijkheden van binnen nog 2 kategoriën: officieele (van
de kant der machthebbers — deze zijn onweerstaanbaar)
en niet-officieele (van de zijde der misdadigers en weer-
staanbaar).
De inrichting van het constitutioneele deel der wet-
geving beheerscht alle andere deelen. Van haar toch
hangt af de geschiktheid der ambtenaren en van dezen
60
later de inrichting van elke andere tak van wetgeving.
4 is tweeledig: gelijkheid van voordeelen en gelijkheid
van lasten. Ongelijkheid van voordeelen geeft 2 nadeelen
a een privaat nl. ongelijke welvaart en b een publiek nl.
ongelijke macht. Hoe gelijker de verdeeling der uitwen-
dige middelen tot geluk is, hoe grooter (mits de veilig-
heid intact blijve) de som van geluk. De lasten kunnen
zijn: a gevolgen van schuld (en deze weer hetzij ten
behoeve van privaatpersonen (schadevergoeding) hetzij
ten behoeve van \'t algemeen (straf) b noodzakelijk pas-
sief ter verschaffing van geluk.
b is te verdeelen in: niet geldelijke lasten (dienstplicht
b. V.) en geldelijke. Het doel, waarnaar gestreefd wordt
zij steeds minimisatie van het passief en voorts is er bij
\'t opleggen van lasten om te denken, dat, hoe minder
middelen tot geluk iemand heeft, hoe grooter in \'t alge-
meen verlies van geluk is bij wegname van een deel
dier middelen.
Algemeen middel ter bereiking der in den beginne
aangewezen subdoelen: Maximisatie van geschiktheid der
machthebbers en wel 1 moreele, 2 intellektueele 3 prak-
tische geschiktheid.
Middelen ter bereiking van 1:
a. Laat allen medewerken tot de keuze der personen
die hun geluk zullen moeten bevorderen.
b. Minimiseer in de handen van een dergelijk persoon
de macht om kwaad te doen.
c. Laat de macht om goed te doen zoo onbeperkt
mogelijk.
d. Minimiseer het geld ter zijner beschikking.
e. Minimiseer den tijd gedurende welken hij daarover
de beschikking heeft;
/\'. Minimiseer het aantal handen \'t welk het geld
-ocr page 75-61
moet passeeren voor het komt bij hem, die het in be-
taUng moet ontvangen;
g. Geef geen extra-belooning, tenzij in geval van
overtuigend bewezen extra-dienst;
h. Maximiseer ieders verantwoordelijkheid voor hem
toevertrouwd geld en gegevene macht;
i. Maak dat \'zijn bijzonder belang zoo goed mogelijk
samenvalt met zijn plicht (d. i. zijn deel in het algemeen
belang).
Middelen om 2 en 3 te bereiken:
a. Heb zoo goed mogelijke proeven en waarborgen.
b. Minimiseer geldelijke attraktie eener betrekking.
30. „Triith versus Ashhurst or law as ü is contrasted
with what it is said to be."
(Geschreven 1792, gepubliceerd 1823.
Bowring V 233-237).
Ashhurst: niemand staat zoo laag, dat hij de bescher-
ming der wet niet geniet.
Truth: 99 van de 100 staan zoo laag; ieder die niet
van 25 tot 25 x 25 P. St. kan wagen aan een kansje
op recht (klemtoon op kansje) staat zoo laag. Reden ?
Afpersing, monopolies, noodelooze formaliteiten, gauw-
dievetaal der wet, proceslasten.
Ashhurst: de wet van dit land beperkt de handelin-
gen der menschen alleen in zooverre als noodzakelijk is
voor veiligheid en goede orde.
Truth: ik zaai koren. De patrijzen eten het op. Als ik
het verdedig tegen de patrijzen krijg ik boete of ge-
vangenisstraf. Er is overvloed van arbeidskrachten in
een tak van nijverheid, gebrek in een andere. Als ik
62
over wil gaan van 1 naar 2, boete of gevangenisstraf,
tenzij ik eerst een leertijd van 7 jaren bij 2 doormaak.
Er is gebrek aan werk voor mij in deze gemeente,
overvloed ginds. Als ik overga, jaagt men mij weg
omdat ik te eeniger tijd ongeschikt zou kunnen worden
tot werken.
Men vervolgt wegens smaadschrift tegenwoordig.
Wat een smaadschrift is weet niemand. Alleen dit
staat vast: hoe meer waarheid het behelst, hoe sma-
delijker en misdadiger het is. „O, mijn dierbare land-
genooten, ik vrees zeer, dat dit blaadje een ergerlijk
smaadschrift is — er staat veel waarheid in.
Ashhurst: Gelukkig voor ons zijn wij slechts gebonden
door wetten, die tot stand zijn gekomen met toestemming
van het gansche koningrijk.
Truth: het gansche koningrijk weet dat dit gelogen is.
De eene helft der wetten noemt men „Statute law";
het parlement maakt ze en ieder weet hoe weinig het
gansche koningrijk uit heeft te staan met keuze van
het parlement. De helft heet „Common law" en
wordt gemaakt door mr. Justice Ashhurst and Co., zonder
parlement of volk.
vVshhurst: Gelukkig voor ons zijn wij slechts gebonden
door wetten die elk kan kennen.
Truth : Nauwelijks voor Vso deel zeg ik u. Beide soorten
wet worden zorgvuldig tegen bekendheid beschut; „Statute
law" door vorm en omvang, „Common low"\' door zijn
aard. Rechters immers zeiden wij, maakten deze laatste,
is het niet? En hoe maken zij ze? Zooals gij wetten
maakt voor uw hond — ge wacht tot hij doet wat gij
hem wilt afleeren en slaat hem dan.
63
31. „The hook of fallacies, from unfinished papers of
Jeremy Bentham edited by a friend.\'\' (J. Bingham)
Gepubliceerd 1824. Bowring II. 379-487.
(Er bestaat eene fransche bewerking van Dumont,
waarin \'t geen bijzonder betrekking heeft op Engelsche
toestanden is weggelaten; te vinden o. a. Brusselsche
uitgave I. 741 v.)
Bentham zelf had zijn stof aldus verdeeld:
Misleidingen in het Parlement („ins") buiten het Par-
lement („outs"), en gemengde („either side\'s").
Ieder dezer groepen werd weer onderverdeeld in 3en:
misleidingen van gevoel, verstand en verbeelding.
Dumont koos een andere, die de Engelsche bewerker
overneemt nl.: misleidingen door gezag, vrees, uitstel
en onbestemdheid.
Voorbeelden van 1: de wijsheid onzer voorouders („the
Gïnnese argument").
Het aanzien der wet.
„Het voorstel van den geachten spreker is van eene
geheel nieuwe en ongeprecedenteerde complexie; het is
zeker wel voor het eerst dat over deze zaak iets in
deze zaal wordt gehoord."
(In den mond van een man van gezag) „wat de voor-
gestelde maatregel betreft, ik moet mij onbevoegd ver-
klaren daaromtrent eene beslissing uit te brengen."
(In den mond eens ministers „self-trumpeter argument")
„ten slotte zou ik nog wenschen op te merken, dat de voor-
stellen van den geachten afgevaardigde van .... twijfel
schijnen te verraden aan de integriteit der regeering."
(In den mond eens geachten afgevaardigden) „wij
vertrouwen, dat inmenging onzerzijds in deze zaak door
de goede zorgen der regeering ten eenenmale overbodig
wordt gemaakt."
64
Voorbeelden van 2: Argumenten tegen een voorstel,
uitdrukkelijk of stilzwijgend ontleend aan de persoon des
voorstellers.
„The hobgoblin argument" — de bietebauw, die bij elke
poging tot verandering te hulp wordt geroepen, is de anar-
chie. „Mocht de voorgestelde maatregel worden aangenomen
M. H. ongetwijfeld staat ons volslagen anarchie te
wachten.\'\'
Is het uiterlijk der voorgestelde wijziging te onschul-
dig om dit wapen met kans op succes ter hand te doen
nemen, dan klinkt het: „M. H. laat u niet bedriegen
door den schijn, alles is geen goud wat er blinkt en met
schrik zoudt ge later ontwaren welk een eindelooze keten
van rampzalige gevolgen de bepaling (naamt ge haar
aan) na zich sleept"
„Wat ge voorstelt is verderfelijk, het discrediteert de
regeering."
„Het is een schandelijke daad eene beschuldiging uit
te brengen tegen een regeeringspersoon, die niet over-
tuigend kan worden bewezen, een onderzoek uit te lok-
ken , dat niet 10 malen gegrond is."
Voorbeelden van 3: „de door u voorgestelde maatregel
is geheel onnoodig; er zijn weinig of geen klachten, ge
wilt een geneesmiddel geven waar geen ziekte is." (Dit
argument doodt preventie en geeft als regeeringsregel:
geen hulp vóór de nood het hoogst is).
„Wat wilt ge toch? zie eens rechts, links en denk
er eens aan hoeveel beter gij er aan toe zijt dan ....
hoe . . . bewonderend verlangen naar uwe instellingen."
„Het is nu niet de geschikte tijd".
„Zachtjes aan, niet te veel op eens, „qui trop embras-
se . . . . enz."
Afleiding der attentie door min of meer met
-ocr page 79-65
het ongewenschte onderwerp in kwestie samenhangende
voorstellen.
Voorbeelden van 4: petitio principii, gebruik van ter-
men, waarin goed- of afkeuring ligt opgesloten.
Zoo strooit men, is er kwestie van oorlog, om zich
heen met „roem" en „eer"; is er een buitenlandsche
zaak aan de orde met „roem\'\' en „waardigheid", wenscht
men te putten uit de schatkist met „liberaliteit".
Gebruik van schoonschijnende of onschuldige woorden
voor een onverdedigbare zaak: „invloed , leiding der regee-
ring" voor „omkooping".
Vage algemeenheden: „hij is een vijand van de wet,
van de zeden, van den godsdienst, van de goede (open-
bare) orde".
Allegorische afgoden: het gouvernement, de wetgever,
de kerk.
Uitbreiding eener beschuldiging van bepaalde personen
tot eene klasse of vereeniging, waarvan zij toevallig
leden uitmaken.
Bestaat er eene instelling, waarvan sommigen voordeel
trekken, maar die het gezond verstand veroordeelt, ge
ziet de sommigen het gezond verstand zelf aanvallen,
in schijn altijd, in werkelijkheid een ledepop, wien zij
zijn uniform hebben aangetrokken. Voorgestelde verbe-
teringen worden afgemaakt met epithèta als : speculaties,
abstrakte theoriën, utopiën enz.
Post hoe, ergo propter hoe.
„Ontleen aan misbruik eener zaak geen argument
tegen haar gebruik". (Dit komt hierop neer: wanneer
er een zaak is, die slechte gevolgen heeft en goede, zoo
laat bij uw oordeel de slechte buiten beschouwing).
66
Als appendix „an examination of tlie declaration of
tlie rights of the man and the citizen, decreed by the
constituent Assembly in France".
32. „The rationale of reward" (er bestonden 2manu-
scripten van Bentham, 1 in\'t Fransch en 1 in\'t Engelsch.
Dumont heeft beide gebruikt voor zijne „théorie des
peines et des recompenses" (Parijs 1811); hiervan zijn in
het Fransch 3 uitgaven verschenen, in het Engelsch 1;
het 2\'\'® deel dezer laatste uitgave behelst de „Rationale
of Reward". Afzonderlijk is het in het Engelsch voor
\'teerst in 1825 gepubliceerd.
(Bowring II 192-266).
„The greatest happiness of the greatest number" is
het doel van elk wetgever.
Ter bereiking van dit doel heeft hij twee middelen,
straf en belooning. De bladzijden, die volgen, geven
aanwijzing omtrent het beste gebruik, van dit laatste
middel te maken.
33. „Commentary on Mr. Humphrey\'s real property
code", (\'t eerst gepubliceerd in de Westminster Review
van October 1826. Bowring V 387-416).
Humphrey stelt verschillende verbeteringen voor, vooral
in overdrachtsformulieren, registratiestelsel en procedure;
ook wenscht hij codificatie.
Bentham kritiseert zijne voorstellen.
34. „Outline of a plan of a general register of real
property" (geschreven op verzoek der voor deze zaak be-
67
noemde commissie en \'t eerst gepubliceerd als appendix
bij haar rapport. Bowring V 417 — 436).
De hoofdtrekken mijner schets zijn nut en nieuwheid.
Nieuwheid? Ja, zoodra ge zegt van iets dat het niet
nieuw is, hebt ge gezegd dat het niet nuttig is.
Evenals in alles, wat ik heb gepubliceerd, heb ik
redenen gegeven, waarom telkens eene bepaling mij
toescheen een surplus van geluk te waarborgen.
Uw (der commissie) ontwerp kent geen redenen.
\'t Eenige , dat er in de verte naar zweemt, is de bekende
aanhef „ whereas it is expedient". Dit zijn schoone woorden.
In redevoeringen zegt men „contrary to every principle
of justice" of „contrary to the first principles of justice".
De basis van mijn schets vormen 2 beginselen:
I. . „greatest happiness " of „happiness maximising
principle\'".
II. „disappointment-minimizing-", „disappointment-
preventing- of non-disappointment principle".
Mijn doel is: voorkoming van onverwacht verlies (als
gevolg der heerschende onzekerheid in rechten op on-
roerende goederen), \'t Geen ik geef eindelijk, is in \'t kort:
1. middelen om kosten en vertraging te minimiseren,
[minimum ambtenaren, minimum salaris (te bereiken
door het ambt te geven aan hem, die een geringer ver-
goeding voor lief neemt dan zijn mededingers), gratis
dienen gedurende een proeftijd, maximum diensturen,
voordeel van vertraging onmogelijk];
2. middelen om de geschiktheid van ambtenaren en
instellingen te maximiseren [geen emolumenten, maar
salaris, proeftijden];
3. waarborgen voor \'t gebruik maken dier instellingen
gemaximiseerd.
68
35. „Introductory vieio of the rationale of evidence,
for the use of non-lawyers as well as lawyers".
(Dient als inleiding tot de lektuur van „Bationale of
judicial evidence" (geschreven tusschen 1802 en 1812).
In 1823 verschijnt Dumont\'s „traité des preuves judi-
ciaires," waarin is weggelaten \'t geen speciaal zag op
Engelsche toestanden. In 1827 verschijnt de eerste
Engelsche uitgave. Bowring YI en VII, te zamen
± 1200 pagina\'s).
Grondbeginsel: geen bewijsmiddel, van welken aard
ook, behoort te worden uitgesloten.
Middelen ter verzekering van de betrouwbaarheid der
bewijsmiddelen.
Aanwijzingen voor den rechter ter schatting der aan-
gebrachte bewijzen.
36. „Justice and codijication petitions."
(\'t Eerst gepubliceerd in 1829. Bowring V. 438 - 548).
Modellen voor petities, te richten aan het Parlement,
ter verkrijging van een verbeterde rechtspraak.
1. uitgebreid model .
2. verkort, besterad ter circulatie.
3. zeer verkort (eindigt aldus: „voor verdere bijzon-
derheden zijn wij zoo vrij te verwijzen naar de meer
volledige petities, alle geteekend door Jeremy Bentham,
die zich aldus verantwoordelijk heeft gesteld voor den
inhoud. Hun, die meenen geen tijd te kunnen vinden
voor de lektuur dezer geschriften, geven wij in overwe-
ging : of een man, die een vlekkeloos leven van 80 jaren
achter zich heeft, waarvan meer dan 60 besteed aan
wetgevenden arbeid, arbeid in alle deelen der beschaafde
wereld bekend en geprezen, of een dergelijk man over
69
een belangrijk onderwerp en voor aller oog, lichtzinnig
grondelooze beweringen voor den dag zal brengen.)
Dan volgt een Supplement, zoo noodig te voegen
achter 1 , 2 of 3.
4. Model eener petitie ter verkrijging van codificatie,
als eerste stap op den weg tot verbeterde rechtspraak.
37. „Equity dispatch court proposal."
(\'t Eerst gepubliceerd 1830. Bowring III. 299-317).
Opwelcking van Bentham, gericht tot al zijn landge-
nooten, om eene monsterpetitie te zenden aan den
koning.
Het doel dezer petitie zou zijn: verbetering van den
tijd- en geldroovenden vorm van procedure bij Engeland\'s
rechtbanken. Eene ruwe schets eener betere inrichting
was gevoegd bij de petitie.
38. „Equily dispatch court Uil.\'\'\'
(Het eerst gepubliceerd in Bowrings editie Hl. 319 —
430; behoort echter bij het voorafgaande werk en is
daarom hier ingevoegd).
Bentham\'s plan was oprichting eener tijdelijke recht-
bank als proef van de praktische waarde der in de petitie
geschetste denkbeelden.
De verdere uitwerking dier denkbeelden volgt in dit
geschrift.
39. „Jeremy Bentham to his fellow citizens of France
on houses of peers and senates."
(Gepubliceerd 1830. Bowring IV. 419-450).
-ocr page 84-70
2 kwesties zijn op dit oogenblik op liet tapijt.
Er is een adelijke kamer. Zal zij worden afgeschaft?
Ik zeg ja.
Men wenscht een senaat. Moet die worden ingesteld?
Ik zeg neen.
Geen 1"\'® Kamer! Hoort wat men in Nederland ten
haren gunste voor den dag brengt.
„Bubble or vesicle 1" : „le grand accroissement que
l\'état a reçu". Zeker, dit maakt 2 Kamers hoogst
noodzakelijk.
2. „Le rang, qu\'il prend parmi les nations de l\'Europe."
Rang? van wie? van den staat?
Ge meent van den koning?
Wat is er in dit alles van nut, van geluk der inwoners?
3. „La diversité des élémens, dont il est formé".
Zou een reden geweest zijn tegen formatie van den staat,
niet voor 2 Kamers.
4. „Des interets plus compliqués". (Zelfde als sub 3).
5. „Nous ont imposé le devoir de ne pas dédaigner les
leçons de l\'experience." Uitstekend!
6. „Pour empêcher la précipitation des délibérations,"
(bedoeld is natuurlijk „du résultat des deliberations").
Een overhaaste beraadslaging verhinderen? Wel de
beraadslaging zal noodzakelijk meer overhaast worden,
omdat hoe grooter oppositie in de Kamer verwacht
wordt, hoe minder werk de oppositie in de Kamer
van hare taak zal maken.
7. „Pour opposer dans les temps difficiles une digue
aux passions." Een dijk? zou het niet juister zijn te
spreken van een stoot, een stormwind, die aanblaast?
Of denkt ge, dat wanneer de afgevaardigden des volks
met inspanning van alle krachten hebben gearbeid om
tot stand te brengen \'t geen ze wenschelijk achten voor
71
het welzijn van dat volk, en een groep van menschen
met gansch tegengestelde belangen voortdurend dreigt
het troetelkind der eerste buiten de deur te zetten,
dacht ge dat dit alles strekken zou tot verschaffing van
meer kalmte ?
8. „Pour entourer le trône d\'une barrière contre laquelle
se briseraient les factions." Met „factions" wordt waar-
schijnlijk bedoeld partijen, die plannen koesteren en po-
gingen in het werk stellen, schadelijk voor het algemeen
belang. Is dit het geval, dan schijnt de bewering hierop
neer te komen, dat er meer kans bestaat op verhindering
van kwaad door personen, die, niet door het volk geko-
zen , een belang hebben, strijdig met dat van het volk
dan door personen, die, door het volk gekozen, de belan-
gen van dat volk vertegenwoordigen.
9. „Pour donner à la nation une parfaite garantie
contre toute usurpation des agents de l\'autorité."
„Usurpation"? van wat? ten koste van wie? door wie?
De beteekenis schijnt te zijn, dat er een of ander
goed is, dat eene of andere autoriteit geneigd is aan te
randen, en \'t welk de Kamer, samengesteld zooals is
voorgesteld, in het minst niet geneigd is aan
te randen, of in elk geval in veel mindere mate geneigd
is aan te randen, dan een Kamer van afgevaardigden des
volks, geschikt gekozen.
10. „à l\'exemple des puissantes monarchies."
11. „à l\'exemple des républiques florissantes."
12. „Pour opérer cette division nous n\'avons pas
adoptés des institutions étrangères qui pourraient ne pas
bien s\'amalgamer avec nos institutions nationales."
13. „Nous avons puisé les principes de la division
dans l\'esprit qui l\'a fait adopter."
„Esprit\' ? Begrijpe wie kan. Ik zou het vertalen met
-ocr page 86-„gaz." Mij dunkt n°. 13 is een waardig slot onzer bellen
en bobbelenrevue.
Laat het woord „demokratie" niet dienst doen als
boeman!
Wanneer o mijn medeburgers van Frankrijk, van
Engeland, van de gansche beschaafde wereld, ja gij mijn
medeburgers in de eeuwen die zullen komen, wanneer
inderdaad demokratie iets anders is dan anarchie en
iets beter dan monarchie, dan aristokratie, dan een
mengelmoes van beiden, waarom zal ik dan niet het
onderscheid in het licht stellen?
Wanneer een pairskamer nutteloos schijnt, waarom
zal ik het niet zeggen?
Wanneer er geen nut kan worden gevonden in eenige
l"M<amer of in eenig regeeringslichaani, anders samen-
gesteld dan uit menschen, gekozen door het gansche volk,
waarom zal ik het niet zeggen ?
Wanneer er geen heil kan worden gezien in het be-
staan van iets.....van iets als een koning (daar!
het woord staat er en nog draait de aarde) waarom zou
ik het niet zeggen?
Als koning en kamer niet alleen nutteloos zijn,
maar schadelijk, waarom zou ik het niet zeggen?
40. „Official aptitude maxi^nised, expense minimised".
(Gepubliceerd 1830. Bowring V. 265-386).
Omvat: 1. preface to the whole.
2. introductory view.
3. defence of Economy against Burke.
4. defence of Economy against Rose.
(3 en 4 zijn afzonderlijk reeds verschenen in 1817 en
beide geschreven in 1810).
73
5. observations on Mr. Secretary Peel\'s House of
commons speech on the police magistrates\' salary-raising bill.
6. indications respecting lord Eldon.
7. on public account keeping.
4 andere afdeelingen, inhoudende extracten uit Bent-
ham\'s toen (1830) nog niet verschenen „Constitutional
Code" zijn in Bowring\'s editie daarheen verplaatst.
Het doel van het geheel is aan te toonen, niet alleen
dat „maximisation of official aptitude" en „minimisation
of expense" 2 wenschelijke zaken zijn, waarvan een zoo
goed mogelijke combinatie moet worden gezocht, maar
dat zij tot elkaar staan als oorzaak en gevolg d. w. z.
dat hoe kleiner de toelagen zijn, verbonden aan ambten,
hoe grooter de kans op uitstekende vervulling.
Burke (de volgende voorstelling van zaken is van
Bentham) was hoofd der oppositie; hij wil de regeering
wier positie reeds vrij zwak is, den genadeslag toebren-
gen door een wetsontwerp, houdende bezuiniging. Tevens
echter moet voor het geval, dat hij en zijne partij van
oppositie regeering worden, een achterdeurtje worden
opengehouden, om aan de dan natuurlijk niet meer ge-
wenschte bezuiniging te kunnen ontsnappen.
Vandaar eene talentvolle rede, die echter ontdaan van
rhetorische sieraden, met het ontwerp en de daarbij voor-
gestane beginselen, niet geheel schijnt te stroken.
Deze rede bespreekt Bentham.
Rose had een boek geschreven „Observations respecting
the public expenditure and the influence of the crown".
Een staaltje: „the pension list also contains provisions
for noble and respectable families fallen into decay ; this
is however an exertion of national generosity, if not of
justice, which the most scrupulous economist will hardly
consider as improper".
74
Lord Eldon komt onder Bentham\'s vlijmende kritiek
nog veel gehavender te voorschijn dan zijn voorgangers;
\'t geen hem ten laste vs^ordt gelegd is niet weinig en
niet omsluierd.
„That, finding the practice of the court of Chancery-
replete with fraud and extortion. Lord Eldon, on or soon
after his coming into office as chancellor, formed and
began to execute a plan for the screwing it up, for his
own benefit to the highest possible pitch".
Wat eindelijk 7 betreft: Publicatie van het beheer van
\'s rijks geldmiddelen geschiedde hoogst onvoldoende. Dit
was van hoogerhand erkend en verbetering was voor-
gesteld. Bentham attakeert dit voorstel, omdat het
volgens hem niet tot het beoogde doel leidt.
4L „Lord Brougham displayed," including:
L Boa constrictor, alias helluo curiarum.
IL Observations on the bankruptcy court bill, now
ripened into an act.
III. Extracts from proposed constitutional code.
(Gepubliceerd 1832. Bowring V. 550-612).
I: Yoorstel van Brougham tot samensmelting van 2
rechtbanken („vice-chancellor\'s" en „master of the roll\'s
court") tot één (chancery court). Bentham keurt het
af. „Schaf alleen af als ge er iets beters voor in de
plaats krijgt".
II: Voorstel van Brougham tot instelling eener „Bank-
ruptcy court" ter vervanging van bestaande inrichtingen.
Bentham keurt het af als te kostbaar.
III: De extrakten zijn door Bowring in zijne editie
weggelaten, daar de Constitutional Code in zijn geheel
verscheen.
75
42. „Deontology"\' (in 2 afzonderlijke deelen uitgegeven
door Bowring 1834).
„To those who are acquainted with Bentham\'s „Intro-
duction to the principles of morals and legislation" and
who have pursued the train of reasoning there brought
forward, the present work may offer little that is new"
zegt Bowring zelf in den aanhef en dit is inderdaad het
geval.
Boek I: Deugd is „that which most contributes to
happiness". Geluk is vreugde (daaronder begrepen absentie
van smart). Wat is echter vreugde? Voor ieder iets
anders; ieder bepale het alzoo voor zichzelven. Maar
welke blijft dan de taak des deontologen? Een beter
exposé te geven van de vermoedelijke gevolgen eener
handeling dan de onnadenkende massa, een zorgvuldiger
kansrekenaar te zijn. Heeft ieder die gevolgen dui-
delijk voor oogen, dan blijft het aan hem, hoe hoog hij
ze wil taxeeren.
De sancties (zie „Principles of Morals etc.") worden
uitvoerig behandeld.
Dan volgen afdeelingen, speciaal gewijd aan definitie der
deugd. De bedoeling des schrijvers wordt hier onduidelijker.
„Virtue demands effort" zegt hij. Zou dit kunnen be-
teekenen, dat wanneer 2 handelingen evenveel geluk
beloven, die welke het geeft ten koste van „effort" van
moeite, dus van pijn, te prefereeren is? Waarschijnlijk
is dit niet en iets verder blijkt dan ook, dat de auteur
vast blijft houden aan de eerste definitie. Hij omschrijft
dan opnieuw de deugd en nu als „de opoffering van een
kleiner maar meer nabijzijnd, voor een grooter maar meer
verwijderd genoegen" m. a. w. „virtue is that which
most contributes to happiness."
76
Maar, zou men kunnen vragen, bij uwe voorstelling
als elk zijn genoegen najaagt, wat wordt er dan van
welwillendheid jegens anderen? Niets anders dan wat
er op dit oogenblik van is en — rekent ge goed — nog
iets beters. Onbezonnen welwillendheid, zelfverloochening
in eenigen vorm, die den verloochenaar meer doet ver-
liezen dan een ander winnen, is een schadepost op de-geluks-
balans.
Volgen: beschouwingen over Hume\'s schikking der
deugden, over de hartstochten en de intellektueele ver-
mogens.
Conclusie: twee principes schragen het gansche
gebouw der moraal: „the greatest happiness principle"
(.,diffusion of good") en „the disappointment-opposing
principle" („prevention of evil"). Beide zijn niet te be-
wijzen, maar verschillende vormen van het axioma, dat
geluk beter is dan ongeluk.
Geschiedenis van het ,,greatest happiness principle"
(achtereenvolgens worden vermeld Horatius, Phaedrus,
Locke, Hume, Hartley, Helvetius en Priestley).
Deel IL Behelst enkele, als eenmaal het uitgangspunt
bekend is, vrij overbodige raadgevingen. Vb.: Zie uwe
gedachten zoo te beheerschen, dat ze u een maximum
van geluk verschaffen tegen een minimum smart. Laat
uwe woorden en daden steeds op hetzelfde doel ge-
richt zijn.
43. „Principles of judicial procedure with the outlines
of a procedure Code".
(Grootendeels geschreven tusschen 1820 en \'27, een
deel der Introduction en Hoofdstuk I in 1802. Bewerkt
naar Bentham\'s manuscripten door Richard Doane en
gepubliceerd in 1837. Bowring II. 1-188).
77
Het doel van dit werlc is mijn vaderland te bevrijden
van iQstellingen die onder voorwendsel recht te doen,
inderdaad recht vertragen of tegenhouden, bovendien
groote uitgaven eischen zonder equivalent te geven, en
mij dunkt de verwachting is niet te stout, dat het de
stoot zal zijn tot de benoeming eener commissie uit de
vertegenwoordiging ora mijnen arbeid te onderzoeken;
ik zelf zal, als ik leef, steeds bereid zijn naar mijn
beste weten de noodig gevonden veranderingen aan te
brengen. De reden van mijn aandringen is de vrees, dat
verbetering misschien voor lang onmogelijk mocht wor-
den gemaakt door het scheppen van nieuwe ambten met
kolossale bezoldigingen.
Het eenige verdedigbare doel van het materieele recht
is zooveel mogelijk geluk voor zooveel mogelijk gemeen-
schapsleden.
Het eenige verdedigbare doel van het formeele recht
is een zoo onverbeterlijk mogelijke toepassing van het
materieele recht.
Het eenige werkelijke doel van bijna elk wetboek tot
nog toe was: zooveel mogelijk geluk voor de samen-
stellers.
Het aantal dezer samenstellers hing af van den re-
geeringsvorm. Bij het formeele recht kv/amen tevens
de belangen der rechters in aanmerking.
Ik heb geen deel in deze voordeelen, noch kans daarop;
misschien kan alzoo iets beters dan het bestaande van
mij worden gehoopt — althans, waar ik dwaal, schiet
het verstand te kort, niet de zedelijkheid.
De werken, die nu volgen, zijn alle het eerst in
Bowrings editie (1834) gepubliceerd.
78
44. „Essay on the pyomulgation of laws and thereasons
thereof, with specimen of a penal Code".
(Bowring I. 157-168).
Stellen wij ons voor, zegt Bentham, dat het groote
algemeene Wetboek gereed was. Wat zouden we dan
moeten doen om het bekend te maken? Dit is een
kwestie van het allergrootste belang.
Mij dunkt:
Het moet op de scholen worden onderwezen.
Wanneer een bepaald blijk van ontwikkeling moet
worden gegeven door een aspirant naar de een of andere
betrekking, laat het in de plaats zijn een nauwkeu-
rige kopie van het wetboek of eene vertahng.
Laat het deel uitmaken van de godsdienstoefening.
Laat wetten, die betrekking hebben op bepaalde plaat-
sen als markten etc. daar te lezen zijn.
Laat er van het wetboek eene authentieke overzetting
bestaan in de voornaamste moderne talen (ten behoeve
van vreemdelingen).
Oefent iemand een bedrijf uit, verplicht hem zich de
artikelen daarop betrekkelijk (afzonderlijk en geschikt
uit te geven) aan te schaffen; laten ze bovendien in
winkels, herbergen enz zijn opgehangen.
Laat belangrijke contrakten opgemaakt worden op
papier dat de betrekkelijke wetsartikelen in margine
bevat.
Elke wet moet met redenen zijn omkleed, moet kort
en beknopt zijn eigen rechtvaardiging geven.
Als proeve volgt dan een dus gerechtvaardigd r\'\'
hoofdstuk van een strafwetboek.
45. „Essay on the influence of time and place in mat-
-ocr page 93-79
ters of legislation." (De inhoud hiervan is ook te vinden
in Diimont\'s „traités\' . Bowring I. 171 — 194).
„Ge doet tot nog toe niets dan onderzoeken wat wet
moet zijn. maar zeg toch eens, wanneer en waar moet
het dat zijn. Welk land maakt ge gelukkig met uwen
arbeid? Of kan hetgeen ge maakt altijd en overal gelden?"
Neen. Stel, dat Engeland heeft de best mogelijke
wetten en stel voorts, dat we deze pasklaar gaan
maken voor Bengalen. Het doel van een wet is kwaad,
d. i. smart, te voorkomen. Verschilt de smart hier en
in Bengalen? Hebben de menschen verschillende kata-
logi van vreugden en smarten?
Neen, de menschelijke natuur is overal dezelfde.
\'t Eenige dat verschilt zijn de omstandigheden, die
influenceren op de vatbaarheid voor vreugde en smart.
Wat doet ge dus? Leg links uw model, de wetten
van Engeland, rechts een blad wit papier om de wetten
van Bengalen op over te brengen, en in het midden alle
hulpbronnen, die ge noodig hebt om gemelde omstan-
digheden te kunnen waardeeren. (Kaarten, statistieken
van bedrijven, dichtheid van bevolking en godsdienst,
berichten van zeden en gewoonten, voortbrengselen enz.)
Dit gedaan, breng over.
Nergens waarschijnlijk treft ge schoon schip voor uwe
verbeteringen. Weeg alzoo zorgvuldig het kwaad, dat
ge wilt verhelpen tegen dat \'t welk uwe verandering
noodzakelijk meebrengt.
Bij een volk met diep gewortelde vooroordeelen is de
positie des wetgevers gevaarlijk, hij valt licht in uitersten.
Of hij tracht ze (de vooroordeelen) met wortel en tak uit
te roeien en hakt zich in de vingers, öf hij steunt er
op en raakt in de twijgen verward.
80
Wees voorzichtig, wiic en weeg!
We zijn uitgegaan van de veronderstelling, dat we
volmaakte wetten hadden om over te planten. Dat de
gevaren grooter zijn waar onvolmaakte worden overge-
bracht, behoeft geen betoog.
Doch let nog hierop: Al het overige daargelaten zullen
wetten in hun nieuwe woonplaats veel gebrekkiger schijnen
dan in hun oude, waar men aan de bedorven atmosfeer
lang gewoon is geworden.
Welke is eindelijk de invloed van den tijd? Zouden
de wetten die op dit oogenblik de best mogelijke zijn,
ook de best mogelijke zijn geweest in vroeger tijden?
Dat er in ruwe tijden ruwe en gebrekkige wetten waren,
let wel, ontken ik niet, evenmin dat er iets
als een wonder zou hebben moeten gebeuren om
betere te mogen verwachten, maar wat ik wel ontken
en ontken met al mijn krachten, is, dat voor ruwe tijden
ruwe wetten beter waren dan volmaakte.
Zullen de wetten, die op dit oogenblik de best mogelijke
zijn, ook de best mogelijke zijn voor eiken tijd, die komt?
Ja. „Volmaakt geluk is een der luchtkasteelen der
filosofie en staat op dezelfde hoogte als het levenselixir
en de steen der wijzen. In de gouden eeuw der vol-
making zal het vuur branden en de storm razen, de
mensch zal het slachtoffer zijn van zwakheid, ongeluk
en dood. Misschien zal men den invloed der booze harts-
tochten kunnen temperen, vernielen kan men ze niet.
Altijd zullen de ongelijke gaven van natuur en fortuin
afgunst kweeken en altijd zal er strijd zijn van belangen,
altijd naijver en haat, Vreugde zal worden gekocht met
smart, genot met offers. Zware arbeid, dagelijksche
druk, een leven op de grens der behoefte zal steeds het
lot zijn der meesten. Onder de hoogere klassen als onder
81
de lagere zullen begeerten zijn, waaraan niet kan wor-
den voldaan, neigingen, die niet kunnen worden gevolgd.
Veiligheid van elk kan slechts worden verkregen door
gedwongen onthouding van alles, wat des naasten rech-
ten schendt".
En zullen er immer wetten noodig blijven, beter dan
met zoo volkomen mogelijke huldiging van het nuttig-
heidsbeginsel zal men ze niet kunnen maken.
46. „Principles of the civil Code". (Bowring I. 299 - 364).
Het eenig doel van den wetgever is: the greatest
happiness of the greatest number, "t Geluk van den
mensch is grooter naarmate zijn vreugden meer, zijn
smarten minder zijn.
\'t Zich verschaffen van vreugde blijve aan den mensch
zelf, de wetgever bepale zich tot bescherming tegen lijden.
Hij doet dit door het scheppen van rechten, verplich-
tingen en overtredingen. Rechten, verplichtingen en
overtredingen! steeds dezelfde zaak, van 3 verschillende
zijden bezien; waar een recht is, is een verplichting en
een overtreding. Civil Code en Penal Code zijn au
fond één.
Ik behandel in dit werk echter alleen de beginselen
die den wetgever moeten leiden bij \'t vestigen van
rechten en verplichtingen; de waarborgen tegen over-
treding blijven bewaard tot het volgende werk.
47. „Principles of penal law". (Bowring I. 367 — 580).
48. „An essay on political tactics, or inquiries concerning
6
-ocr page 96-82
the discipline and mode of proceeding proper to be obser-
ved in political assemblies: principally applied to the
practice of the British Parliament and to the constitution
and situation of the national assembly of France."
(Bowring 11. 300-373).
49. „Principles of international law".
(Bowring II. 53B —571. In 4 essais en een appendix).
I. Als altijd blijft het leidend beginsel: the greatest
happiness of the greatest number; ditmaal echter niet
the greatest number in een bepaalden staat, maar the
greatest number der gansche menschheid.
II. Over het rechtsgebied van eiken staat.
HL Over oorlog.
IV. Plan van een eeuwige vrede.
(2 middelen: 1 Inkrimping der gewapende macht.
2 Emancipatie der koloniën.)
Appendix: Proposals for the junction of the two seas,
the atlantic and the pacific, by means of a joint stock
company to be styled „the Junctiana company."
50. „A manual of political Economy".
(Bowring HI. 33 — 84.) Gedeelten van dit werk zijn
vroeger verschenen als boek IV der „rationale of reward.\')
In \'t algemeen „laissez faire" „be quiet"!
Staatsinmenging is noodeloos en schadelijk (dit laatste
om de minder juiste vv^egen die de Staat noodwendig
inslaat en om de dwang, die er mee is verbondenj.
Waarborg alleen vrijheid en veiligheid!
Als ge de voordeelen wenscht te taxeeren, die waar-
schijnlijk het gevolg zullen zijn eener door de regeering
83
te besteden geldsom, zorg dan steeds er tegenover te stellen
de nadeelen, die voortvloeien uit de drukkendste belas-
ting, die heerscht. Immers doet ge de uitgaaf niet, die
belasting of een deel ervan, kan vallen.
51. „A plan for saving all trouble and expense in the
transfer of stock and for enabling the proprietors to receive
their dividends without powers of attorney or attendance
at the bank of England by the conversion of stock into
note annuities."
(Reeds in 1800 geschreven en gedeeltelijk ook gepu-
bliceerd).
De oorzaak van Bentham\'s arbeid was een tijdelijk
gebrek aan papieren geld, zijn doel hierin te voorzien
door een bijzondere vorm van muntbiljetten.
52. „A general view of a complete code of laws\' .
(Bowring III. 157-210).
In het samenstel van wetten is niets bovennatuurlijks,
niets geheimzinnigs. Er was een tijd, waarin er geen
wetten waren, geen rechten, geen verplichtingen, geen
misdaden. Wat waren er? Personen, zaken, handelingen.
Ervaring leert de kwade gevolgen van bepaalde hande-
lingen. De machthebbers wenschen deze daden te voor-
komen en noemen ze misdaden. Deze verklaring op een
pf andere wijze kenbaar gemaakt, heet wet.
Wat doet de wet? Zij geeft een recht, legt een ver-
plichting op, eischt dat iets gedaan of dat iets nagelaten
worde. Kortom — zooals reeds is opgemerkt — het is
steeds dezelfde zaak bezien van verschillende kanten.
De wet is steeds en overal dezelfde, onderscheidingen
-ocr page 98-84
en verdeelingen hebben alleen beteekenis als helpsters
tot overzicht.
Welke verdeeling is de beste? De voor het gros der
menschen begrijpelijkste. Volgt een schema.
53. „Pannomial fragments". (Bowring III. 211- 230).
Brokstukken van een alomvattend wetboek.
54. „Nomography or the art of inditing laws". (Bow-
ring III 231-296).
Het is een zaak van het hoogste gewicht dat wat de
wetgever zegt, verstaan worde.
Vermijd alzoo dubbelzinnigheid, duisterheid, woorden-
weelde.
G-ebruik voor dezelfde zaak steeds hetzelfde woord.
Gebruik hetzelfde woord steeds in dezelfde beteekenis.
Vermijd synoniemen.
Schuw lange betogen en lange zinnen.
Gebruikt ge middelen om overzicht gemakkelijker te
maken, zorg dat uw geneesmiddel niet erger zij dan de
kwaal.
Wat bij elkander hoort, moet bij elkander staan.
Plaats niet bijeen wat moet gescheiden.
Laat niet volgen wat voor moet gaan.
Het is niet mogelijk voor een gewoon man alle wetten
zijns lands te kennen. Ook niet noodig. Zorg alzoo,
dat elke klasse van personen in staat is gemakkelijk
kennis te nemen van alles wat haar betreft en van
niets meer.
Appendix: „Logical arrangements or instruments of
invention and discovery, emplayed by Jeremy Bentham\'".
85
55. „Radicalism not dangerous". (Bowring III. 599 622.
Geschreven November 1819 - April \'20, na de publi-
catie der Radical Reform bill en naar aanleiding van de
uitingen der dagbladen en vooral van de woorden der
troonreden van Juli en November 1819: „ontwerpen,
die onder voorwendsel van hervorming geen ander doel
hebben dan omwerping onzer gelukkige constitutie" en
„ontwerpen die streven naar omwerping van eigendom
en openbare orde").
56. „A fragment on ontology". (Bowring VIII 195 — 211).
Behelst alleen eene „analysis of entities". „The MSS" zegt
de uitgever, „have indeed all the appearance of being
purely fragmentary; and it is probable that the author
intended to incorporate them in the great system of
mental philosophy, of a design to prepare which he
has left so many traces and of which the works on
Logic, Language and Grammar, which follow this, may
be considered as portions".
57. „Essay on logic". (.Bowring VIII. 217-293).
Het groote doel is altijd geluk. Logica nu leert den
mensch de beste wegen kiezen ter bereiking van dit
doel.
De grenzen, die ik trek, omsluiten een groot
gebied, dit weet ik. Mijne definitie is wijder dan menige
die vóór mij is gegeven, maar is ze niet beter, zij, de
eenige die gelet heeft op practisch nut?
De ambtskriiig van den rechter logica omvat elke
wetenschap, elke kunst, elke bezigheid des menschen,
alleen misschien uitgezonderd (zoo er bestaan) handelingen,
86
tot wier volvoering arbeid des geestes noodig is noch
wenschelijk.
Als dienaren der logica fungeeren: waarneming, her-
innering, vergelijking en oordeel, abstraktie en verbeel-
dingskracht, aanwijzing en benaming, rangschikking,
communicatie van denkbeelden (spraak en schrift).
„Logica" zegt de leerling van Aristoteles „is de kunst
waardoor de mensch wordt geleid naar den tabernakel
der kennis". Voegen wij er bij: „op zijn weg naar de
tempel des geluks".
Sleur en slenter zijn de oorzaken van gebrek aan
vooruitgang in kunsten en wetenschappen. Daarom wan-
del niet gedachteloos achter anderen langs het plat-
getreden paadje, geef u rekenschap, aspice flnem!
Volgen: middelen ter bevordering van helderheid en
nauwkeurigheid van uitdrukking, met kritiek op Aristo-
teles, wijzen van verdeeling die deze laatste volgde, iets
over rangschikking, methode en hulpmiddelen tot uit-
vinding.
Voorts Appendix A: analyse van de verschijnselen van
menschelijken geest.
Appendix B: Verdeeling van kunsten en weten-
schappen.
58. „Essay on language". (Bowring VIIL 297 — 838).
Men beschouwt gewoonlijk de taal alleen als commu-
nicatiemiddel. Dit is eenzijdig. Ziet men scherper, dan
blijkt dat het nut der taal voor den eenzamen mensch
haast niet minder groot is dan voor den mededeelende
en dat (waarneming uitgezonderd) geen werkzaamheid
van den menschelijken geest haar hulp kan ontberen,
Woorden zijn ankers, die de schepen der verbeelding
87
beletten voort te zeilen over den oceaan der vergetel-
heid.
Welk nut heeft eene studie over de taal? Wel, is het
niet van het grootste belang te zorgen dat uw anker
sterk zij en doelmatig, \'t vervoermiddel, dat ge kiest
voor uwe gedachten, hecht en stevig?
De wenschelijke eigenschappen eener taal vormen 3
klassen :
I. „Information-regarding\' (eigenschappen, die de eene
wijze van inlichting de voorkeur doen verdienen boven
een andere): helder, nauwkeurig, volledig, beknopt.
II. „Nation-regarding\' (eigenschappen die de eene taal
de voorkeur doen verdienen boven de andere) : uitspreek-
baar, welluidend, gemakkelijk te loeren en te onderwijzen,
vatbaar voor verbetering, rijk.
III. „Purpose-regarding" (eigenschappen, die een taal
bijzonder geschikt maken voor speciale doeleinden):
krachtig, waardig, liefelijk.
Niet dat alle opgesomde even wenschelijk zijn. Boven-
aan staat rijkdom, dan volgt helderheid (waaronder ook
nauwkeurigheid en volledigheid) dan kracht (staat zoo
laag wegens neiging tot bevorderen van slechte doel-
einden) dan beknoptheid, dan welluidendheid en uit-
spreekbaarheid.
Enkele regelen ter verbetering van taal en stijl:
Waar 2 woorden zijn voor \'t geen ge wilt uitdrukken,
een ruim en een eng, gebruik het enge.
Gebruik liever enkelvoud dan meervoud.
Zeg niet: „if you would gain the populace, upon
every favourable occasion apply yourself to their senses;
this will do more for you than the closest train of reaso-
ning." Zeg liever: „if you would gain the populace, upon
every favourable occasion make application to the senses;
this application will do more for you than the closest
train of reasoning\'\'.
Vindt ge om uwe denkbeelden nauwkeurig uit te
drukken, geen geschikt woord, maak een nieuw.
Wilt ge op iets bijzonder de aandacht vestigen, plaats
het vóór in uw zin. Zeg b. v.: „when it is by word or
mouth that the communication is made," niet „when
the communication is made by word or mouth."
Leg in dezelfde zin geen nadruk op 2 dingen.
Gebruikt ge een veelomvattend woord, geef u nauw-
keurig rekenschap van al het omvatte, opdat niet de
epitheta die ge plaatst bij het genus, worden gelogen-
straft door een species.
Ziet ge eene handelwijze gunstige resultaten voort-
brengen in een speciaal geval, beproef of hetzelfde zich
niet zal voordoen in analoge of verwante gevallen. Zoo
vindt men uit.
Hoe is de taal ontstaan? Was de gang aldus: letters,
lettergrepen, woorden, zinnen ? Neen, omgekeerd. De
eerste klanken, de eerste mededeelingen hadden de waarde
van zinnen; ze moesten vreugde of pijn, verlangen of
afkeer uitdrukken. Later, veel later eerst, komt analyse
en breekt die zinnen tot woorden, vatbaar voor
gebruik in verschillende combinaties. Later nog komen
lettergrepen, later nog, als zichtbare, geschreven teekens,
letters.
Eerst wanneer op deze wijze door analyse orde in den
chaos is gebracht, komt synthese.
Weet ge vi^aarom onregelmatige zelfstandige naam-
woorden en werkwoorden zoo talrijk zijn? Men
verboog en vervoegde niet net en geregeld in de kindsheid
der taal of liever men verboog en vervoegde in het ge-
heel niet. Men nam eenvoudig een andere klank Wan-
89
neer ge u de moeite van een onderzoek wilt getroosten
zult ge zien, dat onregelmatigheden het talrijkst zijn in
woorden, die het meest in de termen vielen door onze
onbeschaafde voorouders te worden gebruikt.
59. „Fragments on universal grammar". (Bowring
VIII 339-357),
Handelt over rededeelen, gemeen bezit van alle talen.
Nut van dergelijke kennis?
1. Gemak bij studie eener taal, welke ook.
2. Gemak bij studie van meerdere talen tezamen.
3. Als een man twijfelt, welke taal te nemen voor
een bepaald doel, redding uit deze wijfeling.
4. Ze geeft den mensch een juisten blik in eigen
geest, door aanwijzing van het verband tusschen denk-
beelden en teekens.
60. „Tracts on poor law and pauper management".
(Bowring VIII 359 — 461. Gedeeltelijk reeds vroeger
gepubliceerd).
I. Brief aan Arthur Young, uitgever der „Annals of
agriculture" met 2 oningevulde tabellen bestemd tot
opname van statistische gegevens. Verzoek deze zooveel
mogelijk te publiceeren (b. v. door aanhechting aan het vol-
gend nummer der „Annals") met dringende bede aan
alle lezers de gegevens, die hunne respectieve woon-
plaatsen bieden, in te vullen. (1797).
II. Outline of a work entitled „Pauper Management
improved."
Centralisatie van armenzorg. Eéne autoriteit voor \'t
-ocr page 104-90
garische land, één fonds. Die autoriteit moet zijn eene
naamlooze vennootschap.
Werkhuizen, elk met een stuk land (bij preferentie
onontgonnen ; voldoende voor het onderhoud der bevolking.
Vermogen: 1. jaarlijksche opbrengst der armenlasten
(te fixeeren).
2. Opbrengst van den arbeid der armen.
3. Gelden in handen van personen, op dit oogenblik
met armenzorg belast.
4. Giften.
5. KLapitaal, te verkrijgen bij inschrijving (kleine aan-
deden).
6. Opbrengst van het land.
Bevoegdheid der autoriteit tot aanhouding van per-
sonen zonder middelen van bestaan , tenzij (of tot) borg-
stelling.
Bevoegdheid tot aanhouding van kinderen zonder
vooruitzicht op een eerlijke opvoeding.
Bevoegdheid tot koopen of huren van land tegen den
wil van den eigenaar, behoudens concessies aan de
billijkheid.
Verplichting tot opname van gezonde armen, mits zij
bereid zijn te werken tot de voor hun gedane uitgaven
gecompenseerd zijn (maximum voor uitgaven in reke-
ning te brengen per dagéd.; minimum loon per dag 1 s.)
Verplichting tot opname van zieke armen en tot ver-
pleging , mits compensatie van onkosten door arbeid, na
herstel.
Verplichte opname van kinderen, aangeboden door
hunne wettige beschermers.
Verplichte publiciteit van verslagen (zeer dikwijls uit
te brengen).
Waarborgen tegen misbruiken bij keuzen, tegen spe-
-ocr page 105-91
kulatie met het kapitaal, tegen overstrooming van één
veld van nijverheid enz.
Besteding der opbrengst. Overgangsmaatregelen.
Inrichting der werkhuizen en omgeving [een enkele
trek: plaats naast een rumoerige afdeeling doofstommen,
naast prostituées oude vrouwen, naast de bhnden mis-
vormden. Voorts „central inspection principle (vergelijk
Panopticon)].
Denk er steeds aan bij bestuurders zooveel mogelijk
plicht en belang tezaam te binden.
Zooveel mogelijk publiciteit (bezoek, laat ambtenaren
en geestelijken bezoekers ex officio zijn).
Houd alle handen aan \'t werk; ieder kan wel iets
doen.
Arbeidsverdeeling. Variatie van arbeid.
Richting van den arbeid op onderhoud der samen-
levenden; alleen bij uitzondering werk voor de markt.
Stelsel van belooningen. Geen sterke drank. Opvoeding
der kinderen: aankweeken van speciale gaven, „fellow-
instruction principle (de leerling onderwijzer, zievChi^s-
tomathia).
Heeft de inrichting een voldoenden tijd bestaan, keuze
van opzichters uit de inwonenden.
Verwachte voordeelen van het systeem.
III. Observations on the poor bill" (van Pitt) (1797).
61. „Constitutional Code". (Bowring IX. 1 — 662).
(Geschreven 1820 —\'32; tijdens Bentham\'s leven zijn
boek I en Hoofdstuk 1 van boek II verschenen; de be-
werking in Bowrings uitgave is van Richard Doane).
Wanneer hij die dit werk leest, als bezwaar aanvoert
-ocr page 106-92
dat het omverwerping meebrengt van bestaande instel-
lingen wat doet hij da,n inderdaad?
1. Erkennen, dat de instellingen, waaronder hij leeft
slecht zijn.
2. Erkennen dat hij dit weet en
3. Optreden als vijand der gemeenschap, waartoe hij
behoort.
Mag het verwondering wekken, dat bestaande instel-
lingen moeten worden omvergeworpen ?
Neen , dit werk streeft van de 1®*® letter tot de laatste
naar één groot doel, \'t geluk van zooveel mogelijk men-
schen; de instellingen, die bestaan, zijn daar ter ver-
wezenlijking van een ander doel, \'t geluk der weinigen,
die de macht hadden ze in \'t leven te roepen.
„G-reatest happiness" en „self-preference-principle", zie-
daar de 2 elementen der as waarom alles draait, de 2
reuzenzuilen, die het gansche gebouw schragen.
„G-reatest happiness" — alle maatregelen, die ge neemt,
alle bepalingen, die ge in het leven roept, moeten zien
naar dat einde.
Self-preference — alle maatregelen, die gij neemt, gij,
de machthebbers, alle bepalingen, die gij in het leven
roept, zien naar een ander einde, uw eigen geluk.
Wilt ge ontkennen, de historie logenstraft u. Doch
waarom zoudt ge? De natuur des menschen is niet anders.
Wat hij doet, op elk moment, is wat hem \'t meest
schijnt bij te dragen tot zijn geluk. Dat de meeningen
hieromtrent verschillen, dat de een verder ziet dan de
ander, dit alles verduistert de waarheid, vernietigt ze
niet.
Het eenige noodige alzoo — en \'t eenige onvermijde-
lijke — is verzoening dezer beide beginselen. Ge hebt
hiertoe twee middelen:
93
1. Vergroot de aantrekkelijkhedeD van den weg, dien
ge wilt dat worde ingeslagen.
2. Sluit de andere.
62. „Securities against misrule, adapted to a Mahom-
medan State\'. (Bowring VIII. 555-600).
(Geschreven 1822 en \'23 naar aanleiding van een ver-
zoek van den Tripolischen ambassadeur te Londen, de
heer Hassuna D\'Ghies).
Wat beproefd moet worden is den souverein op de een
of andere wijze te verschalken. Hij moet (dit staat vast,
wil de politieke barometer iets boven zoo slecht mogelijk
staan) beteugeld, doch (en dit staat even vast, daar hij
almachtig is) hij mag geen teugel voelen. Hoe dit te
doen? Er is maar één middel, openbaarheid, maar ééne
macht, die eenigszins als breidel dienst kan doen, de
publieke opinie.
Er moet gespekuleerd op \'s menschen ijdelheid. Geen
souverein of hij vindt het aangenamer te boek te staan
als een wijs en welwillend vader dan als een wreed en
slecht tiran.
HOOFDSTUK IV.
SLOT.
Wanneer we aan het einde van ons overzicht ge-
komen de vraag stellen: Was Bentham moralist? m. d.
dan kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. Hij was
geen moralist, althans niet hoofdzakelijk. Hij was moralist,
zooals hij logicus was („essay on logic"), taalgeleerde
(„essay on language" en „on universal grammar") me-
thaphysicus („fragment on ontology"); hij was het,
omdat de nauwgezetheid en zorgvuldigheid, waarmee hij
werkte, zoo groot waren, dat hij bij zijn onderzoek geen
gebruik wilde maken van een term of stelling, behoorend
tot een ander terrein dan waarop hij zich bewoog, vóór
hij dien term of stelling had onderworpen aan een strenge
analyse; hij was het ook tengevolge van zijn groote
menschenliefde en zijn nimmerrustende hervormingszucht,
die hem op elk terrein, dat hem verband scheen te
houden met het geluk der menschen, drong tot onder-
zoek en kritiek.
Wat hij wel altijd was, is menschenvriend.
Wat hij wel altijd was, is hervormer.
Wat hij hoofdzakelijk was, is hervormer op wetgevend
terrein.
95
En al is het haast overbodig (althans zoo wil het mij
schijnen) met enkele gegevens van buiten wil ik nog
het bewijs hiervoor, dat zijn werken gaven, versterken.
Uitingen van Bentham in gesprekken en brieven,
bewijzen dat hij reeds zeer jong door de lektuur van
Helvetius\' „de l\'esprit" wetgeving had leeren beschouwen
als de schoonste en grootste taak voor den menschelijken
geest.
Zie 0 a. Bentham\'s Memoirs and correspondence (Bow-
ring X 27), waar hij mededeelt hoe Helvetius hem de
beteekenis leert van het woord „genius", dat jaren ge-
leden eens het onderwerp was geweest van een vraag,
hem door een vriend zijns vaders gedaan, die hij noch
toen, noch later bevredigend had kunnen beantwoorden.
Volgens Helvetius moest het worden afgeleid van gigno
en beduidde het iets als uitvindings-, voortbrengingsgave.
„Have I a genius for anything?" vroeg zich de jonge
Bentham. „What can I produce? That was the first
inquiry he made of himself Then came another : „ What
of all earthly pursuits is the most important?" Legisla-
tion was the answer Helvetius gave.
„Have I a genius for legislation?" Again and again
was the question put to himself. He turned it over in
his thoughts : he sought every symptom he could discover
in his natural disposition or acquired habits. „And have
I indeed a genius for legislation ? I gave myself the
answer fearfully and tremblingly — Yes!"
In de eerste zijner 3 brieven aan het Spaansche volk
(Bowring VIII. 468) zegt Bentham:
„If I may rely on the perhaps too partial anticipations
of some amongst you — my works on legislation having
been fortunate enough, some of them, to be honoured
by your notice, and, among the works of men, foreign
96
to your nation, these having been the only ones thus
honoured — even my opinion, though it were but an
opinion and nothing more, might for the present, have
its use. In presenting you with it — naked or little
better than naked, of reasons, as you will see it, — the
necessity of the case compels me to break through a
habit, which till now has been a law to me. I mean,
that of placing my whole reliance on the force of speci-
fic reasons, keeping my own insignificant personality as
completely out of view as possible. To cover with these
reasons, to the best of my ability, the whole field of
legislation, has been the labour of my whole life."
In de „more abridged petition for justice". (Bowring
V. 538) klinkt het:
„Whether a man, by whom a life of more than
fourscore years has been passed without spot and more
than sixty of them employed on works on legislation . . . \'\'
In de voorrede eindelijk van den „Boa constrictor"
(in „Lord Brougham displayed") staat: „to law reform
to that all important undertaking, to which from boy-
hood the whole of my long life has been devoted ..."
Beschouwen we eindelijk de 3 geschriften over moraal,
de eenigen, die de uitgebreide editie van B\'s werken
bevat, nog eens afzonderlijk.
Het eerste „the principles of morals and legislation"
was oorspronkelijk bestemd te dienen als inleiding van
een ontwerp strafwetboek (zie de voorrede in de editie
Bowring, deel I) en de titel zou geluid hebben „Critical
elements of jurisprudence". Toen de arbeid zijn vol-
tooiing naderde, vond de auteur (zoo zegt de voorrede)
zich bij onderzoek van enkele fouten, die hij had
ontdekt, plotseling verward in een onverwacht
hoekje van het metaphysisch net, hij dwaalt af en het
97
resultaat is „the principles of morals and legislation."
De „table of the springs of action" is niets dan eene,
naar de meening van den schrijver ongetwijfeld zoo
volledig mogelijke, opsomming van de redenen die den
mensch drijven tot handelen, een uiting van Bentham\'s
zucht tot analyseeren. *) Theoriën bevatten de tabellen
uit haren aard niet, de korte „explanations" en „obser-
vations" die volgen, herhalen gedeelten van \'t geen reeds
in de „principles of morals and legislation" was gezegd
en het gansche geschriftje heeft voor Bentham\'s overigen
arbeid niet de minste beteekenis.
De „Deontology" eindelijk geeft ,dit wordt in de inlei-
ding zelve gezegd) weinig of geen nieuws aan hem, die
de „principles of morals and legislation" heeft gelezen.
Bovendien is dit boek na Bentham\'s dood door Bowring
uitgegeven en niet alleen uitgegeven, maar ook geschre-
ven. Niet dat de denkbeelden die er in worden ver-
kondigd als die van Bentham, inderdaad niet de zijne
zouden zijn , maar de vorm , waarin ze zijn gekleed is
van Bowring, de uitgebreidheid, waarmee ze worden be-
handeld is van Bowring en dientengevolge is ook de
indruk die de lezer krijgt van het belang der voorgedragen
theoriën en hunne verhouding tot Bentham\'s overige
werken de indruk die niet Bentham, maar Bowring
heeft willen teweegbrengen.
Martineau zegt in zijn „types of ethical theory" II pag.
284, over de „Deontology": „a treatise less authentic indeed
and possibly tinctured by the rhetorical manner of its Edi-
tion Sir J. Bowring, yet propably exhibiting not unfairly
the outpourings of the philosopher\'s unguarded hours".
\') Sporen van deze zucht, hoewel zelden weergegeven, zal de lezer van
het overzicht hebben kunnen vinden.
7
-ocr page 112-98
Sidgwick uit zich in een later werk dan \'t geen we
reeds in hoofdstuk I citeerden, de „History of Ethics"
pag. 288 „iri the Deontology published by Bowring
from MSS. left after B\'s death, it is repeatedly affirmed
or implied that the coincidence between private and
general happiness is always complete and that „vice
may be defined as a miscalculation of chances" but it
seems doubtful whether this cau be accepted as B\'s real
doctrine, even in his later days".
John Stuart Mill, die opgegroeid in Bentham\'s naaste
omgeving en reeds als knaap belast met het bearbeiden
van een deel van Bentham\'s MSS., wel als de meest
onwraakbare getuige mag worden beschouwd, wanneer
er sprake is van Bentham\'s streven en bedoelingen, zegt
in zijne studie over Bentham („Dissertations and Discus-
sions" I. 380): It is fortunate for the world
that Bentham\'s taste lay rather in the direction of juris-
prudential than of properly ethical inquiry. Nothing
expressly of the latter kind has been published under
his name, except the „Deontology" — a book scarcely
ever in our experience, alluded to by any admirer of
Bentham without deep regret that it ever saw the light.
We did not expect from Bentham correct systematic
views of ethics, or a sound treatment of any question
the moralities of which require a profound knowledge
of the human heart; but we did anticipate that the
greater moral questions would have been boldly plunged
into and at least a searching criticism produced of the
received opinions; we did not expect that the „petite
morale" almost alone would have been treated and that
with the most pedantic minuteness and on the quid
pro quo principles, which regulate trade. The book has
not even the value, which would belong to an autheutic
99
exhibition of the legitimate consequences of an erroneous
line of thought; for the style proves it to have been so
entirely rewritten thai it is impossible to tell how much
or how little of it is Bentham\'s. The collected edition,
now in progress, will not, it is said, include Bentham\'s
religious writings; these, although we think most of them
of exceedingly small value, are at least his, and the
world has a right to whatever light they throw upon
the constitution of his mind. But the omission of the
„Deontology" would be an act of editorial discretion
which we should deem entirely justifiable."
De vraag welk moraliteitsprincipe B. heeft willen ver-
kondigen, een hoog of een laag, „universalistic-" dan
wel „egoistic Hedonism" heeft voor ons, die van oordeel
zijn dat B. in \'t geheel geen moraliteitsprincipe heeft
willen verkondigen, veel van zijn belang verloren. Ook
die naar B\'s philosophische verdiensten zou ik, om de
weinig vaste beteekenis van het woord „philosoof" onbe-
antwoord willen laten en eindelijk de vraag naar B\'s
vei-houding tot een bepaald beginsel, is voorzoover be-
treft beginsel van zedeleer, vervallen en wat aangaat
beginsel van wetgeving d. ra. eerder te beslissen in den
zin der Encyclopedia Brittannica c. s. (zie hoofdstuk I) dan
in dien harer tegenstanders. Immers B. volgt geen be-
paald beginsel; zijn doel is zooveel mogelijk geluk, maar
dat is het doel van eiken wetgever (dient althans zijn
doel te zijn) en eerst bij de vraag naar de wijze waarop
elk wetgever dat doel tracht te bereiken, kan sprake
zijn van beginselen. En dergelijke beginselen had B. niet.
Nogmaals ten slotte, een menschenvriend was Bentham
en een hervormer en het hoofddeel van zijn arbeid als
zoodanig ligt op wetgevend gebied.
-xïr ,*i"1 \'ïKf-^
u - V f .ït» \'v- .fl» ■<
...
»V - \' . \'
f-."\' " \' \'lï
- " is- r-
- -t
STELLINGEN.
-ocr page 116-»iäv-\'^ r. - ;>i t H
-i/T;
-ocr page 117-I.
Jure Romano geldt het beding van wederinkoop als
gesloten tegen den oorspronkelijken koopprijs.
IL
Jure Romano draagt bij herhaalden verkoop eener
zelfde zaak door denzelfden persoon, geen van beide
koopers het risico.
III.
Artikel II der Additioneele Artikelen der Grondvsret
omvat ook de met de nieuwe Grondwet strijdige wetten,
reglementen en besluiten.
IV.
Dispensatie van wetsbepalingen door den commissaris
der Koningin is niet in overeenstemming met de grond-
wet.
V.
Eene wet, welke betrekkingen, buiten die genoemd
in art. 96 der Grondwet, onvereenigbaar verklaart met
het lidmaatschap der Staten Generaal, is niet in strijd
met de Grondwet.
, 104
VI.
Souvereiniteit is niets anders dan onafhankelijlcheid.
VII.
Ook in liet Internationaal Recht is een wetgever zeer
wel denkbaar.
VIII.
Het zoogenaamde „Natuurrecht" is eene Aktie.
IX.
Ahrens\' stelling „la notion du droit appartient au
genre d\'idées, que l\'on appelle rationnelles, parcequ\'elles
sont conçues a priori par la raison et que l\'experience
n\'en peut présenter qu\'une réalisation imparfaite et par-
tielle" („Cours de droit naturel" I. 105) is onjuist.
X.
Opzoomer\'s stelling „Zoo is dus liefde, m. a w. het
streven om zijne medemenschen gelukkig te zien, gelijk
men zelf naar geluk verlangt, de bron der geheele
zedelijkheid en daarmede de bron ook van het recht"
(„Losse bladen" I. 365) is onjuist.
XI.
Prof. Oppenheim\'s bestrijding van het fatalisme op
pagina 24 van zijne „Theorie van den organischen staat"
is onjuist,
(„Ongetwijfeld, in niets gelooft de organische
theorie zoo heilig en vol vertrouwen, als in den
groei van den Staat. Daarom juist stoot zij het
doel als moment in de construktie van het staats-
begrip uit; vindt zij den grond van den staat
in hem zeiven en het vorsehen naar een doel bij
het omschrijven van zijn wezen, even misplaatst,
105
als bij dieren en planten, bij bergen en stroomen.
Maar daarmede is allerminst toegegeven, dat
zij een toestand van fatalisme zoude binnen halen
of loven.
Ja, indien het organisme staat in elk opzicht
met andere organismen overeenkwam of overeen
moest komen!
Maar dit doet het niet. Ook hier is het wederom
noodig tegen het verwarren van de analogie met
de werkelijkheid zich te wapenen, de uitwerking
van het beeld niet buiten de grenzen voort te
zetten. Waar andere organismen uit bestanddeelen
worden opgebouwd, die van hunne plaats in het
geheel, tot hetwelk zij behooren niet zich bewust
zijn, ontmoeten wij in de samenstellende elemen-
ten van het staatsorganisme bewuste wezens, bij
machte en gezind de ontwikkeling van het geheel
te leiden en te bevorderen en, als zij naar ver-
keerde banen overslaat, terug te brengen in het
rechte spoor.")
XII.
Internationale munteenheid verdient geene aanbe-
veling.
XIII.
Invoering van den dubbelen standaard is af te keuren.
XIV.
De leer, dat de rente de belooning is voor kapitaal-
dienst is niet bij machte het renteprobleem volledig te
verklaren.
XV.
Von Böhm-Bawerk\'s vonnis over Turgot\'s rentetheorie,
treft - wordt het onderzoek op dezelfde wijze gevoerd —
ook zijne eigene.
106
(„Kapital und Kapitalzins" I. 75 en vlg: „Tur-
GOT sagt: ein Kapital von 100,000 fr. muss 5000 fr.
Zins tragen weil man dafür ein Grundstück mit 5000
fr. Rente kaufen könnte. Fragen wir: warum? so
beruft sich Tuegot auf das Verhältniss von An-
gebot und Nachfrage. Fragen wir aber weiter,
welche tieleren Ursachen stehen hinter „Angebot
und Nachfrage" und lenken deren Bewegungen so
dass man regelmässig für ein Kapital von 100,000
fr. ein rentetragendes Grundstück überhaupt und
ein Grundstück mit 5000 fr. Rente insbesondere
eintauschen kan, so giebt Tukgot keine Antwort
mehr, soll sie aber läuten: Dies alles ist so wenn
und weil der Kapitalzinsfuss 5Vn beträgt.
Für die Erklärung des Kapitalzinses ist also,
da der ganze Beweisgang sich im Zirkel herum-
dreht, nichts geleistet."
XYl.
George\'s stelling: „ik beweer, dat, alle andere zaken
als gelijk gesteld, hoe talrijker de bevolking is, zooveel
te grooter ook het levensgenot zal zijn, dat eene billijke
verdeeling van rijkdom aan ieder individu kan schenken"
(„Vooruitgang en armoede" pag. 111) is onjuist.
XVII.
Gelukkiger dan ze is, kan de menschheid niet worden.
*) Het tusschen haakjes staande geeft nauwkeurig von Böhm-Bawerk\'s
gedachtengang en zooveel mogelijk ook zijne woorden weer, die echter in
hun ganschen omvang moeilijk te citeeren waren.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
aan da Rijks-TJniversiteit te Utrecht,
NA MACHTIGING VAN DEN EEC T O R-M AG N IF ICUS
Ihoogleeraar in de Faculteit der Letteren en Wyabegeerte,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DEE UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN
Van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid
TE VERDEDIGEN
op Woensdag den 25 September 1895, des namiddags te SVa uur,
DOOR
geboren te Beetsterzwaag.
-ocr page 122-
i,. ; | ||
■\'Cv" - \'r. \'"/.■■"\'^■■«rA\'
Ui\'. ,
I.
Hij, die eene der acties, bedoeld in art. 1303 B. W.
instelt, moet om daarin ontvankelijk te zijn, eerst zelf
aan zijne verplichtingten hebben voldaan.
IL
De inschrijving van een vonnis van echtscheiding in
de openbare registers is niet te beschouwen als voor-
waarde voor de blijvende rechtskracht van het vonnis.
III.
De huwelijken, waarvan in art. 138 B. W. wordt ge-
sproken, zijn geldig, niettegenstaande het gemis der ver-
eischte huwelijksafkondigingen.
IV.
Het vruchtgenot der ouders mag niet woorden beschouwd
als een gevolg der vaderlijke macht.
V.
De bevoegdheid tot benoeming van een voogd komt
niet toe aan den vader (of de moeder) voor zijne (of hare)
erkende natuurlijke kinderen.
110
VI.
In geval van tweede of verder huwelijk mag elk der
nieuwe echtgenooten afzonderlijk het in art. 236 B. W.
bedoelde voordeel genieten.
VIL
Art. 135 K. H. is van toepassing op procura-endosse-
menten.
VIII.
Bij een wissel aan eigen order is de trekker te
beschouwen als nemer.
IX.
Het onvolledig endossement geldt als volmacht tegen-
over derden.
X.
De eigenaar, niet reeder van een schip, wordt door de
handelingen van den door den reeder aangestelden schip-
per verbonden.
XI.
Tegen den verweerder, die, in zaken van gewone en
summiere behandeling, op den dag der verschijning pro-
cureur stelt moet verstek worden verleend.
XII.
De vraag : moet telkens na elk der openbare dagvaar-
dingen bedoeld in de artt. 528 en 524 B. W. verstek
worden verleend? is ontkennend te beantwoorden.
Het is wenschelijk in het geval van art. 79 R. V. de dag
waarop de zaak zal dienen door den rechter te laten bepalen.
321
XIV.
In art. 38 n". 2 R. 0. slaan de woorden „mits de
rechtstitel niet worde betwist", alleen op het laatste ge-
deelte van dit n®.
XV.
Vruchtafdrijving, met toestemming der vrouw, verricht
door een deskundige,\' moet door de wet niet worden
verboden.
XVI.
De voorwaardelijke veroordeeling verdient aanbeveling.
XVII.
Er bestaat geen principieel verschil tusschen misdrijven
en overtredingen.
XVIII.
Het Openbaar Ministerie is niet verplicht alle strafbare
feiten te vervolgen.
XIX.
Onder de woorden „of op eene andere voldoende wijze"
van art. 33 "Wb. van Strafvordering moet ook worden
begrepen kennisname door het openbaar gerucht.
XX.
De Grondwet huldigt alleen een formeel wetsbegrip.
XXI.
Eene uitgave, bij de wet geboden, kan bij amendement
op de begrooting worden geschrapt.
112
XXIL
Ten onrechte baseeren vele Duitsche Economisten
(Hebmann, Manöoldt, schapfle, Knies, Menöer) de
kapitaalrente op een afzonderlijk bestaand gebruik van
zoogenaamd verbruikbare zaken.
XXIIL
De actiones aediliciae grijpen geen plaats bij genus-
koopen.
XXIV.
De tutor a magistratu confirmatus is te beschouwen
als tutor testamentarius,
bladz.
HOOFDSTUK I
UITSPRAKEN OVER BENTHAM...........2
H O O F D S T U K II.
BENTHAMS\'S LEVEN................11
HOOFSTUK III.
BENTHAM\'S GESCHRIFTEN............IG
HOOFDSTUK IV.
STELLINGEN (Staatswetenschap)......... ... 100
STELLINGEN (Rechtswelenscbap)...........107
-ocr page 128- -ocr page 129- -ocr page 130- -ocr page 131-■ ■ > \'".-\'y- \'
- . ■ ■ . -\'V-V
- ■ y- .
"■■TT\'c \'
s»"
A
i: . li • \' • •
\' ■ ........ "v^;: ^ / - ■ ■
î\'-s
-ocr page 132- -ocr page 133- -ocr page 134-Ml
1
I
••«sr •->ss-
if
Ik m >
W
i
»a .-sg --^g
i
§