-ocr page 1-
1 y < *r YC
\'*? Tv t * r.
r-*\'
*,*/
a ^%3;
«*&«
%,:é&-ZrXiï-
*\'■. ft>** ~ï*\'
>»s, ;>\'.
x <
V\\ \'t
-ocr page 2-
\\/ï\\/r\\ \\tt~l0
-ocr page 3-
.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
«
Bij den uitgever dezes :
Zesde, gelicel herziene en verbeterde druk van
Sehroeder Steinmetz, Algemeene Grondbeginselen
der Aardrijkskunde. Naar de nieuwste bronnen en met inachtneming
ook van de jongste veranderingen in den politicken toestand van Europa be-
werkt door Mr. G. Voormeui.en van Boekeren Groot-octavo . . ƒ3.30
Vernieuwde inteekening op:
J. A. Uilkens, De volmaaktheden van den Schep-
per in Zijne schepselen beschouwd, tot verheerlijking van God
en tot bevordering van nuttige natuurkennis. Herzien en op de tegenwoordige
hoogte der wetenschap gebragt door Prof. F. Kaiser, Dr. E. At. BErMA,
Prof. C. .1. Mattiies, Prof. .T. van der Hoeven, Prof. H\'. C. van Hall,
Prol\' F. A. W. AIiquei. — In vijf roijaal-octavo bockdeclen, verrijkt met
houtsncê-liguren en platen, opgeluisterd door gegraveerde titels met portret-
ten voor ieder deel.
De uitgave geschiedt bij inteekening in afleveringen a 30 cents.
Desvci-langd is het geheelc werk ook in ééns compleet op den voet van
inteekening verkrijgbaar, en is dan de prijs voor de inteckenaren
In vijf cartonnc banden . . f 20,
Iu vijf Iini.cn banden . . - 24,—
-ocr page 7-
HELDENDADEN TE LAND
-ocr page 8-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000003630781B
0363 0781
-ocr page 9-
\'.•
NBERLANDS
HELDENDADEN
TE LAND
VAN DE VROEGSTE TIJDEN AF TOT OP ONZE DAGEN
J. BOSSCHA
Lid der Koninklijke Akadcmic van Wetenschappen
HERZIENE EN VERBETERDE U1TGAAÏ
LEEUWARDEN — G. T. N. SURJNGAR — 1870
-ocr page 10-
I
Snelpersdruk van G. T. N. Suringar to Leeuwarden.
-ocr page 11-
INHOUD
VAN HET EERSTE DEEL
Blad/.
Inleiding.................      1
I. Tafereelen uit de vroegste en de
Grafelijke Tijden.
De Batavieren...............      4
De Friezen................    12
Nederland onder de Leenregeering.........    25
De strijd met Vlaanderen . . ,........    44
Vuurwapenen — Schutterijen — Soldij.......    64
II. Tafereelen uit den oorlog tegen Spanje.
Inleiding.................      85
Willem I en zjjne Broeders..........      91
Heldenmoed der Burgerijen...........    143
De mannen vaji Oranje............    174
-ocr page 12-
Bladz.
Manrits.................    195
Krijgsverrichtingen onder Prins Maurits.
A.  Strijd tegen Parma, Verdugo en Mondragon. 1586—1596 . . .      199
B.  Gevecht bij Turnhout. — Slag bij Nieuwpoort. 1597—1600 . . .      235
O. Strijd tegen Spinola. 1601—1625.........
      288
Frederik Hendrik..............    322
Belegeringen onder Frederik Hendrik.......    329
Bijlagen.................     385
-ocr page 13-
V O O R R E D E.
Het werk. dat hier in een vernieuwde uitgaat\' verschijnt, is
ontworpen in dagen van volksopgewondenheid. Het was in 1881.
Duizenden van onze mannen en jongelingen , uit voorname huizen
en burgergezinnen en onaanzienlijke stulpen , waren vrijwillig te
velde getrokken om voor den smaad, door de Dynastie en de Natie
ondergaan. met de wapenen voldoening te eischen en de rust te
gaan herstellen in onze Nederlandsche gewesten. In dien tijd beijverde
zich ieder, naar de mate zijner gaven, bij te dragen tot de na-
tionale geestdrift; in al onze 1\'amiliën was het leven onder de
wapenen een onderwerp der gesprekken: oud en jong hadden be-
geerte naar oorlogsverhalen uit de lotgevallen van het voorgeslacht.
Toen ontstond het voornemen de verrichtingen van ons volk op
het oorlogsveld in tafereelen te beschrijven, en daaraan den naam
te geven Neerlands Heldendaden te Land.
Met de uitkomst van den Tachtig jarigen Oorlog werd de eerste
reeks dier tafereelen besloten, en deze werden tot een boekdeel
verzameld, toen de geestdrift van 1831 reeds vier jaren tijd had
gehad tot bekoeling. Maar bij den schrijver voegde zich een gevoel
van bewondering bij het herdenken van de helden uit het Huis
van Oranje in het beschreven vroeger tijdperk onzer Geschiedenis,
bij de herinnering aan den 23sten Julij van dat jaar 1831. Hij
had het gezien, dien dag, hoe op de heidevlakte bij Rijen. drie
geslachten van Oranje-vorsten het schoonste leger dat ooit op
den Nederlandschen bodem gestaan had voor zich deden voorbij-
-ocr page 14-
ii                                            VOORREDE
trekken, oni te vernemen of liet bereid was in de kansen van een
oorlog en het vuur van den vijand de veldheerspluim van Oranje
te volgen: In} zou aan liet einde van zijn werk, zoo God hem het
leven liet, te beschrijven hebben, hoe het volgen van die leiding
de nationale eer gehandhaafd had. Van de gewaarwordingen hier-
door te weeg gebracht getuigt de Opdracht voor het Eerste Deel
geplaatst, en aan het hoofd van den tekst dezer uitgaaf herhaald.
De warmte waarmede de Schrijver de pen had opgevat is hem
bijgebleven gedurende de 24 jaren waarin hij, hij tusschenpoo-
zenden arbeid, aan deze tafereelen, in 34 afleveringen uitgegeven,
gewerkt heeft. Zelfs heeft hij daaraan meer uitgebreidheid gegeven,
dan hij zich in den aanvang had voorgesteld: hij kon den wensch
niet bedwingen voor het aanzien en den roem en de verdedigings-
kracht van zijn vaderland een nuttig werk te verrichten , zoodat
hij de woorden van den jongste der twee Pliniussen tot de zijne
heeft kunnen maken: » Tncte libcr rravit, iluiu omarepatriatu et am-
plijimre. yaudrmns, pariterque defeiisiont eju» servimus et t/tor!<te."
(ielijk ieder Nederlander zijn geboortegrond mag liefhebben als het
land waar gedurende zoo veel eeuwen het publiek leven is bezield
geworden dooi- rechtvaardigheid en liefde tot den naaste, mag hij ook
ingenomen zijn met den wapenroem zijner landgenooten, omdat
hunne oorlogen, of de handhaving van beginselen van recht of
zelfverdediging, tot drijfveeren hebben gehad. Het zal daaraan toe
te schrijven zijn, dat deze tafereelen een door velen gezocht lees-
boek zijn geworden.
Maar het was niet het eenig doel van dezen arbeid, den volks-
geest wakker te houden tot het besef der verplichting die op den
Staatsburger rust in tijden van oorlogsgevaar: nog een andere ge-
dachte heeft de pen bestuurd.
Voor de geschiedenis van Volken en Staten wordt het beloop
van oorlogen nagevorscht, om tot de resultaten te komen, die zij
voor het volks- en staatsieven gehad hebben: maar wie daarin
leering en een onderhoudende leesstof voor den krijgsbevelhebber
-ocr page 15-
VOORREDE
ui
vinden wil, moet de strategische leidingen en taktische werkingen
leeren kennen, waaraan die uitkomsten zijn toe te schrijven.
Zoo heeft elke Staat zijn militaire geschiedenis. De onze was
nog een onbearheid vak van wetenschap, toen de Schrijver in
1828, bij de oprichting eener Militaire Akademie voor het Ko-
ningrijk der Nederlanden, geroepen werd als Hoogleeraar in de
<Geschiedenis de toekomstige officieren van het Nederlandsche leger
daarin te onderwijzen. Deze roeping sloot in zich de verplichting
om aan dit gedeelte der krijgswetenschappen voor Nederland een
begin van leven te geven, en ook daartoe moest het werk in
1831 ontworpen dienstbaar worden gemaakt.
Maar de Schrijver was een man van het studeervertrek, en
wie militaire handelingen in het veld of bij belegeringen begrij-
pen en beoordeelen wil, heeft een krijgskundigen blik noodig,
door ondervinding en kennis verkregen. en daarom had hij,
in 1828 de Militaire Akademie met een inwijdingsrede openende,
den wensch uitgesproken, dat de mannen van het zwaard in
Nederland niet langer het verhalen en waardeeren van de wapen-
feiten hunner voorgangers mochten overlaten aan de mannen van
den tabbert. Nu wenschte hij, onder den titel van Neerlands
Heldendaden te Land, den weg tot nasporing te wijzen en
hier en daar een proeve van ontginning te geven op dezen
woest gebleven akker \' onzer vaderlandsche geschiedenis. Enkele
officieren, behoorende tot die Wapens welke zich uitsluitend de
Wetenschappelijke noemden, waren toen ook reeds als Schrij-
vers opgetreden en hadden het Tijdschrift de Militaire Spec-
tator opgericht ter behandeling van alle krijgskundige onder-
werpen. De Afleveringen van het werk vonden dus al spoedig
naarmate zij verschenen, bij het leger pennen om ze te beoordee-
len, andere die de beknopt behandelde gedeelten tot monografiën
uitwerkten, weder andere die over betwistbai\'e feiten of stellingen
gronden van tegenspraak meedeelden, waardoor dun weder tegen-
bedenkingen werden uitgelokt: en zoo is er leven en beweging
•■
-ocr page 16-
VOORREDE
gekomen op dit veld van wetenschap. Toen aan het werk de laat-
ste band werd gelegd, was reeds tal van historische geschriften
over oorlogsgebeurtenissen en oorlogswezen, in het tijdverloop waarin
het geschreven werd door Nederlandsche officieren van alle Wa-
pens ïji \'t licht gegeven. Sedert is die belangstelling in historische
studiën bij het leger steeds toegenomen : episoden uit de oorlogen
van vroegeren tijd worden in \'t breede behandeld; de lotgevallen
van bijzondere wapenkorpsen worden verhaald; een veelomvattend
werk. de < ieschiedenis der Nederlandsche Artillerie, wordt door
een officier van ons Indische leger bewerkt: eenmaal, mag men
hopen, zal het afgewerkt geheel eener Geschiedenis van de Ne-
derlandsche Landmacht, naast bet Nederlandsche Zee wezen
van Mr. .). C. de Jonge kunnen prijken.
Terwijl intusschen N e e r 1 a n d s Heldendaden te Land een
leesboek geworden is en tot geschiedkundig gebruik wordt ter
hand genomen, mocht het niet langer verspreid worden met de
leemten , die de Schrijver zelf daarin voor lang heeft opgemerkt.
Er zijn gedeelten nadat zij geschreven zijn door het toevloeien
van nieuwe geschiedbronnen beneden het peil der wetenschap van
onze dagen gekomen. De tijd der wording van het werk is ook
het begin geweest van het aan \'t licht brengen, hier en elders,
van oorkonden. brieven en bescheiden van allerlei aard — nog
onbewerkte bouwstoffen voor de algemeenè geschiedenis van ons
Vaderland — en de militaire geschiedschrijver mag die niet onge-
bruikt laten.
Zoo is de wensch ontstaan naar herziening en zijn voor dezen
nieuwen druk, in tekst en aanteekeningen de plaatsen die het be-
hoefden omgewerkt of vernieuwd en aangevuld. Bij deze herzie-
ning zijn den Schrijver goede diensten bewezen door den Heer
A. L. H. Ising in oordeelkundige aanteekeningen, de vruchten
eener vergelijking van het werk met later in \'t licht gekomen his-
torische bronnen en onderzoekingen.
-ocr page 17-
OPDRACHT
aan Zijne Koninklijke Hoogheid Willem George Fredkrik Loden ijk,
Prins van Oranje, Veldmaarschalk, Opperbevelhebber
van het Nederlandsche Leger, enz. enz. enz.
Koninklijk Vorst en Heer!
Met dankbaarheid herdenkt de Nederlander. hoe. sedert bijna
drie eeuwen, de Vorsten van Oranje-Nassau de grondleggers en
beschermers zijn geweest der onafhankelijkheid van zijn Vaderland;
met bewondering staart hij op een Stamhuis, waaruit eene reeks
van Krijgsoversten is voortgesproten, zooals geen ander Vorsten-
geslacht immer heeft opgeleverd; en, die het ondernomen heeft.
het veld der Historie te doorloop en. om de trekken bijeen te
zamelen van Nederlandsche dapperheid, dien ontmoeten de helden
van dat Stamhuis op elke schrede. Al aanstonds bij de geboorte
-ocr page 18-
van den Nederlandschen Staat, ziet hij uit den aiouden Stam van
Nassau een vijftal broederen te voorschijn treden, waarvan drie
den eeredood op het slagveld vinden, twee de stamvaders worden
van nieuwe heldengeslachten. Mogt hij den onsterfelijken Vader
des Vaderlands ook als Veldheer zien uitblinken. den overwinnaar
bij Nieuwpoort kon hij als den grootsten oorlogsheld zijner eeuw
begroeten. en Frederik Hendrik de baan zien volgen van zijnen
roeniruchtigen broeder. De schrandere Grondlegger der Unie van
Utrecht moge op het oorlogsveld niet schitteren , hij schenkt zonen
aan het Vaderland, die den Frieschen Vorstentak . reeds bij des-
zelfs eerste verheffing, met oorlogsroem bekroonen. Overal, waar
gestreden wordt voor de vrijheid van Nederland, dringen aanvoer-
ders uit het Huis van Nassau op den voorgrond; en, wanneer
hij, die den grooten worstelstrijd onzer vaderen, als een tooneel
beschouwde van Nederlandschen wapenroem, in het eind het groote
pleit, ten koste van zooveel Nassausch bloed, glorierijk ziet be-
-ocr page 19-
slecht, dan brengt hij aan die edelen, die met het zwaard in de
hand zijne vaderen zijn voorgegaan. om vrijheid en geweten\' tegen
dwang en overheersching te beschermen, de hnlde toe eener dank-
bare nagedachtenis.
En nu, na deze reeks taf\'ereelen te hebben geschetst van oor-
logsdaden, welke de volkomene vestiging van onzen Staat voor-
afgegaan zijn en vergezeld hebben, bedwingt de schrijver zich
met moeite, om zijne taak niet vooruit te loopen. Reeds toch ziet
hij, in zijne verbeelding, den oorlogsdegen zwaaijen door dien
grooten Oranje-Vorst, den schrik zijner vijanden ook dan, wan-
neer hij de zege niet behaalde, den redder van zijn Vaderland uit
de overheersching van Lodewijk XIV, den voorvechter der vrijheid
van Europa. In hem moge de laatste mannelijke nazaat van Wil-
lem I van het oorlogstooneel aftreden, de banier van Oranje wordt
niet op zijn graf nedergelegd, om voor altijd te rusten. Het bloed
van Oranje was in het geslacht van Jan van Nassau overgegaan;
-ocr page 20-
de kleinzoon van den nianhaftigeii Ernst (!asimir was ook de klein-
zoon van Frederik Hendrik, en aan het hoofd der Nederlandsche
krijgsbenden doet Jan Willem Friso de hoop voeden , dat in hem
een andere Maurits zal herleven. De Voorzienigheid had het an-
ders beschikt, en een noodlottig ongeval ontrukt dien ridderlijken
Vorst te vroeg aan het Vaderland. Twee tijdvakken van vrede
volgen op zijnen dood, en aan zijnen Zoon en zijnen Kleinzoon
wordt slechts de ondankbare taak gelaten, om de zuilen van een
waggelend Staatsgebouw voor eenen korten tijd te schragen. Maar,
als, bij het instorten van dat gebouw, het uitheemsch geweld op
den Vaderlandschen bodem aanrukt, wie zijn het, die ook dan de
verdedigers van den onaf hankelij ken geboortegrond aanvoeren ? —
O, Prins! wanneer het oog der verbeelding Uwen hoogstgeëerbie-
digden Vader, onzen beminden Koning, in die dagen, met het
zw.ard in de vuist, denzelfden geest ziet bestrijden, tegen welken,
veertig jaren later, Zijne Koninklijke stem, door de moedbetoo-
-ocr page 21-
ning van een getrouw volk ondersteund, het »Tot hiertoe en
niet verder" uitsprak; wanneer men zich Uwen voortreffelijken
Oom voor den geest brengt, hoe hij, na het Vaderland, aan de
zijde Uws Vaders, voet voor voet, moedig maar vruchteloos, ver-
dedigd te hebben, onder eene andere luchtstreek, aan het hoofd
eener Keizerlijke legermagt, zich ten strijde gordt tegen het ge-
weld der Omwenteling, en, als hem het zwaard ontzinkt, nog
met de pen in de stervende hand, zijnen vijand ontzag inboezemt:
dan wordt men gedrongen tot de erkentenis, dat in het Huis van
Oranje Heldenmoed en Krijgsbekwaamheid erfelijk zijn geworden
tot de vervulling der grootsche taak. waartoe het schijnt veror-
dend te zijn. Afgewerkt was die taak nog niet, Koninklijk Vorst,
toen op het slagveld, waar Uw bloed gevloeid had, het evenwigt
van Europa voor altijd scheen bevochten te zijn. Een tafereel van
Neêrlands oorlogsdaden, tot op onzen tijd voortgezet, doet, aan
het einde der beschouwing, het oog rusten op een leger, ter bè-
-ocr page 22-
strijding van den rampzaligsten oproergeest, tot de overwinning
geleid door Vorsten uit hetzelfde Stamhuis. Zoo welligt de juiste
waardering van de edelaardigheid der poging, oin door kracht van
wapenen, zoowel als door overreding, het oproer van een verleid
volk in de geboorte te smoren, aan een volgend geslacht moet
worden overgelaten: Hij die. volgens de betuiging eens Vbrste-
lijken Broeders in onze dagen, een leger, door de geestdrift der
natie bijeengebragt, door beleid en onvermoeide zorgen , tot het
schoonste leger vormde, hetwelk het Vaderland immer onder de
wapenen had; Hij die, volgens dezelfde betuiging, \'s Konings
Veldheer in alles steeds behulpzaam was, en aan zij ne
z ij d e streed, Hij ook verdient nu reeds den dank van het
Vaderland.
Tot Uwe Koninklijke Hoogheid het woord voerende, zou ik
vreezen de bescheidenheid te kwetsen, zoo ik verder ging: maar,
die hulde wil bewijzen aan de dapperheid, door Nederlanders in
-ocr page 23-
het oorlogsveld betoond, zou andere gevoelens moeten koesteren,
dan die den Nederlander betamen, zoo hij geen verlangen had
gevoeld, zijn werk op te dragen aan U, Vorst! die de rij van
Nederlandsche Legerhoofden uit" Uw Doorluchtig Stamhuis roemvol
hebt vermeerderd; aan U, die de ziel en het leven waart van het
leger, door hetwelk de gehoonde eer van Nederland zoo nadruk-
kelijk is gewroken; aan U, op wien, naast God en haren Koning,
de natie haar vertrouwen vestigt.
Heb dank, Koninklijk Vorst en Heer! voor de vergunning,
door welke Uw naam mag prijken aan het hoofd van dit Gedenk-
boek van Neêrlands Wapenroem te land; en veroorloof, bij de
hulde dezer toewijding, de uitboezeming van den wensch, dat
Uw Doorluchtig Geslacht vruchtbaar moge blijven in mannen, den
roem van hun Stamhuis waardig! Dat het Vaderland hunne held-
haftigheid zelden behoeve, maar dat Nederland en Oranje, steeds
vaster en vaster aan elkander verknocht, hetzij in oorlog hetzij
-ocr page 24-
in vrede . door den zegen des Allerhoogsten , te tomen mogen toe-
nemen in innerlijken voorspoed. in wezenlijken luister, en in ge-
zegenden invloed op de belangen der menschheid!
Met de opregte betuiging van den diepsten eerbied, heb ik de
eer te zijn,
Koninklijk Vorst en Heer!
Van Uwe Koninklijke Hoogheid
de onderdo nigste en gehoorzaamste dienaar,
J. B O S S 0 H A.
-ocr page 25-
Wij gaan de dappere daden beschouwen, op het oorlogsveld bedre-
ven door de bewoners van den grond, onder den naam van Kepubliek
der Vereenigde Nederlanden, met roem bekend in de geschiedboeken
der volken. Hebben de Zuidelijke gewesten, voorheen onder de Neder-
landen begrepen, den Nederlandschen naam van zich geworpen, men
kan nu gevoegelijk de benaming van Nederland tot dien omtrek beper-
ken, welken de Noord-Nederlanders als de oude grenzen van hun Va-
derland beschouwen.
Hoewel het voornemen is. de oorlogsbedrij ven der bewoners van dien
bodem op te halen van de vroegste tijden af, is echter het oogmerk-
niet , om al de eindelooze gevechten te vermelden , waarmede onze vroegste
geschiedenissen zijn opgevuld; ook dan niet, wanneer er eene heldhaftige
daad in te bewonderen mocht vallen. Maar wij zullen naar die tooneelen
de verbeelding pogen terug te voeren , waar moed of krijgsbeleid, mid-
delijk of rechtstreeks, de vereeniging van verschillende gewesten tot éénen
Staat, en de samensmelting der bewoners tot één volk, verbonden door
een eigen volkskarakter en door de handhaving van hetzelfde beginsel,
voorbereid en bewerkstelligd heeft. Uit de vroegste lotgevallen van een
volk, gelijk uit de kinderjaren van een groot man, zijn vele voorvallen
onbeduidend ; maar onachtzaam ook die voorbij te zien , welke beslissend
waren voor beider ontwikkeling, en met hunne volgende grootheid in
verband staan, is even als wilde men de natuurleer van den mensch
doorgronden, zonder de dierlijke huishouding in het lichaam van het kind
gade te slaan. Zoo wij dus uit de levensgeschiedenis onzer natie, van hare
kindsheid weinige, en alleen de merkwaardigste trekken, welke met
oorlogsmoed en krijgskunst in verband staan, bijeenzamelen, en dan meer
I N. H. t. L.                                                                            1
»
-ocr page 26-
bij zonder j bij de tjjdperken van hare mannelijke ontwikkeling en volle
grootheid stilstaan, meenen wij het best het doel te zullen bereiken van
deze bladen — leiding van den Nederlandschen krijgsman tot de Gesehie-
denis van zijn Vaderland, als tot eene edele verlustiging, en bij hem,
gelijk bij elk wien het onderwerp tot lezing moge uitlokken, opwekking
van het nationaal gevoel en ontgloeiïng der vaderlandsliefde; ten einde
op die wijze bij zoo velen mogelijk de krachtigste prikkels aan te brengen
tot maatschappelijke plichtsbetrachting. — Moge de levendigheid dezer
indrukken, bij talrijke lezers, aan het doel des schrijvers beantwoorden,
en geëvenredigd zijn aan zijnen vaderlandlievenden ijver!
-ocr page 27-
I TAFEREELEN
UIT DE VROEGSTE EN DE GRAFELIJKE TIJDEN
„Latijnschc pennen en kronijcken zullen spreeeken."
Voxbel, Batavisehe Gebroeders.
Zij, die den grond, welken wij bewonen, het eerst hebben bevolkt,
de Friezen . Batavieren, Kaninefaten en hunne naaste omwoners, maken
het voorgeslacht uit, niet van de Nederlanders elk in \'t bijzonder, maar
van het Nederlandsche volk. Zij zijn het geweest, die, hier op kale dui-
nen, daar op de groene hoogten tusschen meren en moerassen, hunne
hutten opslaande, het eerst poelen en plassen, ter bewoning, zoo het
scheen. alleen voor vorschen en watervogels bestemd, tot eene bcwoou-
bare plek hebben gemaakt. later het voorwerp geworden van de bewon-
dering en de begeerlijkheid der volken en van onze vurigste gehechtheid.
Zij zijn het geweest, die uit de Germaansche moedertaal, in nieuwe
letterklankeii, nieuwe woorden, nieuwe spraakweudingen en nieuwe ge-
dachtevormen. de taal hebben doen geboren worden, die nog heden
gesproken en geschreven wordt in ons Nederland on in een deel van
Belgit\'. Kinderen der natuur, maar der Noordsche natuur, hebben deze
onze voorvaderen de Wilden op vele bekoorlijke eilanden der Nieuwe
Wereld in bijgeloof geëvenaard, en in ruwheid overtroffen, gelijk zij in
kunstbekwaamheid bij hen ten achteren waren; en men behoeft niet in
deze aloude stamvaders onzer natie, die geen andere bezigheden kenden
dan oorlog, jacht en spel, verhevene deugden te bewonderen, of zich
op hunne edelaardigheid te verhoovaardigen: maar wij behooren met
eerbied op hen terug te zien als op een levenskiem, waaruit de Voor-
zionigheid gewild heeft, dat een volksmassa zou te voorschijn komen,
die de Nederlandsche natie geworden is. Gelijk zij in hunnen strijd tegen
stormvloeden en rivierstroomen het voorbeeld gegeven hebben van do
volharding, waarmede hunne nakomelingen de vloedgronden en alluviën
van onzen vaderlandschen bodem in een dor volkrijkste en vruchtbaarste
-ocr page 28-
landen van Europa herschapen hebben. zijn zij ons ook voorgegaan in
stoutheid en heldenmoed tegen geweldenarijen van menschen: en in de
beschouwing van Neérlands loffelijke oorlogsbedrij ven scheen het plicht,
een lauwerblaadje te wijden, ook aan onze allervroegste voorvaderen.
>
DE BATAVIEREN
„liet onverwounen volk, in \'t land der Batavieren
Gevestigd, zag van verr\' wel Cesara aadlaars zwieren,
.Maar boog zijn knieën niet voor \'s vijands oppermagt!
\'t Kon nooit den vrijen hals aau \'t juk van sloven wennen,
Het deed als bondgenoot van Rome zieh erkennen;
En, toen in later tijd, dier roovren cuvelmocd
Zieh wilde mesten met der Batavieren bloed,
AVas \'t eiland eensslags in een vreeslijk heer herschapen."
Hei.MERS, Holt. Natie, 2de zang.
Men schrijft gewoonlijk aan de Batavieren eene groote mate van vrjj-
heidsliefde toe. Indien men daardoor verstaat een neren aard, licht geraakt
door vernederingen en knevelarijen. dan is deze karaktertrek juist aau-
gewezen; maar zoo men zich hen voorstelt als bestendige kampvechters
voor burgerlijke vrijheid, naijverig op hunne nationale onafhankeljjkheid,
en afkeerig van allen Romeinschen invloed, dan is deze voorstelling niet
op de Geschiedenis gegrond. Wij treffen hen eerder als broeders en bond-
genooten dan als vijanden der Romeinen aan. Hunne benden hielpen
reeds Gesar het vermolmde gebouw der Romeinsche Republiek sloopen;
zij volgden hem naar Spanje, Griekenland en Egypte, en vermoedelijk
behoorden ook zij tot de Germaansche benden, wier stoute aanval den
slag bij Pharsalus besliste (j. 48 v. C.) 1) Daarna bestreden zij, vooraan
in de Romeinsche legers, de vrijheid zelfs van die volken, met welke
zij door afstamming, nabuurschap en gemeenschappelijk belang verwant
waren. In het vermeesteren van Brittannie\' deden zij Gesar gewichtige
diensten. Met hun opperhoofd Kariowald vochten zij onder Germanieus
met eene onverschrokkenheid, welke tot roekeloosheid werd opgewonden ,
1) Ccsar zelf echter in zijne beschrijving van tien slag noemt hen niet, noch ook
Plutarchns, Suetonius, Appianns en de overige schrijvers die van den slag gewagen. Het
is cen bloot vermoeden.
-ocr page 29-
DE BATAVIEREN
5
tegen de Duitsche vrjjheid, 1) in den beroemden Herman slag (j. 19
n. C.); en zij, zoowel als hunne naburen de Kanifaten, deelden in de
nederlaag, welke Apronius leed van de Friezen, toen dezen streden voor
hunne vrijheid (j. 28). Tegen de Galliërs, door de uitvoerders derdwang-
bevelen van Nero tot opstand getergd (j. G3), hielpen de Batavieren met
hunne gewone dapperheid de overheersching diens dwingelands schragen;
en bij de vermoording van Caligula te Rome (j. 40), toonden zij hunne
gehechtheid aan dien afschuwelij ken tiran, door, in onstuimige woede,
schuldigen en onschuldigen ter wrake neder te sabelen.
Er is echter hierin, dat de Batavieren zich met de Romeinen hebbeu
verbroederd, toen de Galliërs en Germanen nog worstelden voor hunne
onafhankelijkheid, een blijk te zien, dat de Romeinsche beschaving in
hen meer vatbare gemoederen had aangetroffen, dan bij de andere volken
van Noord- en West-Europa. Hun eiland was de wapenplaats geworden
der vloten, welke de Romeinen in deze streken onderhielden, en de ver-
zamelplaats hunner legers tegen de Overrijnsche volken. Op den Leid-
schen burg, althans daar ter plaatse, in het huis te Britten, thans voor
Katwijk onder de zee bedolven, en waarschijnlijk nog in andere sterkten .
lagen Romeinsche bezettingen, waarvan men geen overlast had. Wegen
werden aangelegd, kanalen gegraven, landen bedijkt, en de scheepvaart
werd levendig op Engeland, vanwaar de bewoners dezer gewesten koren
haalden, om in de behoeften van de Romeinsche legers te voorzien. Door
dit alles ontstonden vertier en welvaart, en leerden de Batavieren ge-
noegens en gemakken zich bezorgen, welke hun tot hiertoe geheel on-
bekend waren geweest. Het is dus geenszins te verwonderen, dat, zoolang
de Romeinen eigendommen en personen bij de Batavieren ontzagen, dezen
moeijelijk konden begrijpen, dat de tegenwoordigheid van Romeinsche
bevelvoerders een kwaad was, waartegen mot opoffering van goed en bloed
moest gestreden worden. De verplichting, om hulpbenden voor de legi-
oenen te leveren, kon hun ook niet als een zeer drukkende last voorkomen.
Van de krijgstochten onder Cesar en Augustus, waren velen teruggekeerd,
die, met onderscheiding in de Romeinsche legers behandeld, tot een
aanzien waren opgeklommen, waartoe onder hunne landgenooten geene
gelegenheid was. De berichten daarvan, en de wonderverhalen van het-
geen zij op hunne verre tochten gezien, ondervonden en gedaan hadden,
moesten wel een algemeen verlangen doen ontstaan, om aan de krijgs-
1) In weerwil zelfs van de betrekkingen, welke er tusschen de strijdenden schijnen
bestaan te hebben: want behalve Thusnelda, Hermans echtgenoote, door het lied der
Dnitsehe Dichters verheerlijkt, werd ook de zoon van het legerhoofd der Chernscen niet
zijne vrouw door de Romeinen gevangen genomen, en deze vrouw was de dochter van
Ukromir, een overste der Batavieren.
-ocr page 30-
6                                       DE BATAVIEREN
tochten van de veroveraars der wereld deel te nemen; en het was ter
voldoening aan deze zucht, dat de Batavieren steeds bereidwillig waren,
om onder Rome\'s adelaren te dienen. Strijdlust was door geaardheid en
opvoeding hun eigen, en om hunne onverschrokkenheid te toonen, om
oorlogsroem te behalen, daarvoor streden zij. Tacitus 1) heeft ons daarvan
eene merkwaardige getuigenis nagelaten , wanneer hij verhaalt, dat in een
vereenigd leger van Galliërs, Germanen en Batavieren, de legerhoofden
dier drie volken, bij eenen veldslag. terwijl elk hunner eene der drie
krachtigste drangredênen tot strijden gebruikte, om zijne benden tot dap-
perheid aan te sporen, hun herinnerden, dat zij streden, de Galliërs
voor de vrijheid, de Germanen om den buit, de Batavieren voor den
roem. Wien zal het, na deze getuigenis, verwonderen, dat de Bataaf-
sche troepen, boven die van andere volken, bij de Romeinsche bevel-
voerders in groote achting stonden, en dat zij zich. door hunnen onver-
saagden moed, tot eene uitgelezene bende verhieven, welke wel eens de
ijverzucht der legioenen wekte, maar toch door dezen als de steun van
het leger werd beschouwd. 2) Hun uiterlijk voorkomen zelfs werkte mede,
om hun eene zekere onderscheiding te bezorgen. Bij een forsch gespier-
den arm. waarmede zij een groot slagzwaard zwaaiden, goudgele haar-
lokken en eene rijzige gestalte, verre uitstekende boven die der Romei-
nen, hadden zij eene geheel bijzondere kleeding. Vondel beschrijft die
van hunne ruiterij met een paar fiksche trekken. De schelmen, zegt hij,
(want het is een Romein. dien hij laat spreken). dekten
„— hooft cu schouders met karpoezen
va» stierenhuiden , ros van verf. De nackte borst
geleek een kolder, dick van leder en een korst
uit eelt eu zweet gogroeit. Zij staeckeu ossenhoivns
afgrijslijck in de lucht, gclijck gespitste torens.
De sticretanden, iu het vellen aan de liuit
gelaetcn, slingherden, om schriekelijkcr uit
te kijeken, langhs de wangh van neerzijde onder \'tjaeghen.
Een schacht, met een smal bladt van ijzer scherp beslaeghen,
was \'s ruiters hantgeweer." 3).
Deze ruiterij was eene geheel eigene inrichting der Batavieren, die zij niet
uit Duitfichland medegebracht, maar zelve gevormd hadden. Zonder za-
1)  Deze uitmuntende, en voor deu krijgsbcvelhebbcr vooral leerrijke geschiedschrijver
is de hoofdbron van hetgeen wij omtrent de Batavieren weten. Zij, die het Latijn niet.
verstaan, kunnen in eene der talrijke overzettingen, welke jn bijna alle Europisehe talen
gevonden worden, ecnigc vergoeding vinden. De vertaling van onzen Hooft, die hem 52
malen had doorgelezen, is bekend.
2)  Zie het bewijs bij Tacitus, Bilt. II, 28.
3)   Batavische Gebroeders, 2de Bedrijf. „Het Bataafsche volk — zegt 1\'Iutarchus in
het leven van Otho — is beroemd als de beste ruiters onder de Germanen."
-ocr page 31-
7
DE BATAVIEREN
<lels, waarvan het gebruik bij alle Germaansche volkeu voor verwijfd
werd gehouden, bereed zij paarden, niet geschikt om zich met snelheid
in alle richtingen te bewegen, maar geleerd, om zonder den samenhang
te verliezen, vooruit te jagen en eenen zwaai rechtsom te maken. Zij
liet zich door geene stroomen stuiten, en, waar het noodig was. zwom
zij er in gesloten gelederen over.
Zoo dus van den eenen kant de Romeinen natuurlijk grooten prijs moes-
ten stellen op zulke soldaten, is het van den anderen kant, onder de
opgegevene omstandigheden, niet te verwonderen, dat zij geene dwang-
middelen behoefden te bezigen, om hunne Bataafsche hulpbenden voltallig
te houden. Maar, toen de Romeinsche bevelhebbers of hunne handlan-
gers de volkswervingen met geweld en tot het uiterste dreven; toen zij
jongen en ouden, onverplicht en ongeschikt tot de dienst, onder allerlei
mishandelingen presten, om door het afkoopen van den krijgsdwang
aan hunne schraapzncht te voldoen — toen was er slechts een hoofd
en aanvoerder noodig, om het geheele volk tegen zijne onderdrukkers
in het geweer te jagen. En dezen aanvoerder vond het in Claudius
Oivilis. Veeljarige dienst had hem met de krijgskunst der Romeinen
bekend gemaakt; en daar zijne schranderheid door Tacitus geroemd
wordt, was hem ongetwijfeld ook de verlamming hunner staatskrachten,
door inwendige verdeeldheid, niet ontsnapt; en hij zal het wel eens
hebben bijgewoond, dat een Romeinsch bevelhebber de stelling van
Octaviaan niet meer konde volhouden, dat een veldheer zich nooit iets
door zijne soldaten moest laten opdringen. Het lot zijns broeders, die
op verdenking van muiterij vermoord was, en zijne eigene gevangen-
schap te Rome, hadden den band verbroken, welke hem aan zijne oude
wapenbroeders verbonden had. En zoude de verbeelding hem, die uit
vorstelijk bloed gesproten was, en die boven al de Batavieren uitblonk,
niet ook het vooruitzicht hebben voorgespiegeld eener heerschappij, door
welke hij zijne vrijgevochten landgenooten groot en gelukkig hoopte te
maken ? Hoe het zij: de opstand tegen de Romeinen werd met schran-
derheid overlegd, en met moed ten uitvoer gebracht (j. 68) 1). Nau-
welijks had de stem van Civilis zich op het nachtelijk feestmaal in het
Hollandsch woud aan de dappersten en aanzienlij k3ten doen hooren, of
de kreet: »Weg met de Romeinen!" werd wijd en zijd herhaald, en,
gelijk Civilis bij de Batavieren, zoo werd de woeste Kaninefaat, Bri-
1) of begin van 69. De tijdsbepaling van het begin van den Bataat\'schen opstand,
gelijk al wat dien opstand betreft, is het onderwerp eener historische monographie van
Dr. Eduard Mcyer, te Hamburg uitgegeven in 1856 onder den titel Der Frei/teitslcrieg
der Bataven unter Civilis.
-ocr page 32-
8                                       DE BATAVIEREN
nio, de gezworen vijand der Romeinen, als aanvoerder van zijn volk, 1)
op het schild geheven:
„Want ook hij hield getrouw niet Civilis den eed,
„Als de jagtspriet, ten strijd nu geheven,
„Als de pijl, voor konijnen eu hinden gesmeed,
„Rome\'s keurling in \'t hart werd gedreven." ï)
In gemeenschap met de Friezen, mede ten strijd geroepen, opende
Brinio den veldtocht. De winterlegerplaatsen der Romeinen werden ver-
meesterd of door hare bevelhebbers, wanhopende aan de verdediging, in
brand geschoten en verlaten en al wat den Romeinschen naam droeg,
was, als in een oogenblik, uit deze landen weggevaagd. Civilis, die
nog over een Romeinsche kohort bevel voerde, wachtte middelerwijl
het gunstig oogenblik af om als hoofd van den opstand op te treden.
Er lag op den Rijn eene Romeinsche flotielje van 24 schepen voor an-
ker. Daar greep hij het eerst met een macht van Kaninefaten, Friezen
en Batavieren de Romeinen aan, en behaalde eene overwinning die hem
de geheele scheepsmacht in handen leverde.
Deze eerste overwinning deed den naam van den Bataafschen held
wijd en zijd klinken, en breidde den opstand weldra tot de Belgen en
Germanen uit. De Romeinen zagen zich hierdoor van hunne hulpbenden ,
dikwijls midden in het gevecht verlaten. Acht Bataafsche kohorten in
Romeinsche dienst, 3) te Mentz zich bevindende, en door een geheimen
bode van den opstand onderricht, rukten op naar het vaderland, sloegen
zich bij Bonn door een overmacht heen, die haar poogde tegen te hou-
den, en vereenigden zich met Civilis. Tusschen den Rijn, de Maas en de
Moezel was het tooneel der verdere krijgsverrichtingen. In Gastra Ve-
tera 4) hadden de Romeinen een geduchte wapenplaats, waar zij hunne
benden, die uit de Nederlanden verdreven waren, verzamelden. Op de
vermeestering dezer sterkte had Civilis het in de eerste plaats gemunt.
Verscheidene maanden moest hij met het bestormen en belegeren van
Vetera doorbrengen (j. 69), en tevens de pogingen verijdelen van de
Romeinen om die sterkte te ontzetten, welke eindelijk, door gebrek ge-
dwongen , zich overgaf. 5) Reeds schenen de vorderingen van het Ba-
1) De bewoners van Hollands duinen en het zuidelijk gedeelte vau Zuid-Holland.
-\') Van Letiucp, de Vader, llollandsche Duinzang. Men zie ook het verhaal B/inio,
in Onze Voorouders, van van Lcnnep, den Zoon.
3)   Aan elk der Romeinsche legioenen, welke in kohorten verdeeld waren, weideen
gedeelte der hulptroepen toegevoegd, insgelijks in kohorten, maar van onbepaalde sterkte,
gesplitst.
4)   De naam beteekent oud-kamp. De versterkte plaats lag aan den linker Kijn-oever
nabij Xanten aan den Furstenberg. Van de daar gevonden Romeinsche oudheden is
bericht te vinden in Houbcns Antiquarium en Spenraths AKeithümer von Xanten.
5)  Taeitus geeft iu het 4de bock zijner Historiën een uitvoerige beschrijving van het beleg.
-ocr page 33-
DE BATAVIEREN
9
taafsche bondgenootschap, en eene uitgestrekte samenzwering onder de
Galliërs, door Civilis opgeruid, de Romeinen achter de Alpen te zul-
len terugdringen. Maar dezen hadden tijd gehad, om van alle zijden
troepen te doen aam-ukken, en de Galliërs bogen zich even lichtzin-
nig weder voor hunne vorige meesters, als zij zich driftig hadden
betoond voor de vrijheid. Civilis daarentegen trok met zijne bondgenoo-
ten, Germanen en Belgen, het Romeinsche leger, hetwelk onder den
bekwamen Cerialis reeds tot aan de Moezel was voortgerukt, te gemoet
en tastte het aan bij Trier. De ongunstige uitkomst van dezen slag is
niet het eenige voorbeeld in de Geschiedenis, hoe de plunderzucht van
ongeordende benden eene aanvankelijke overwinning op eene nederlaag
kan doen uitloopen. Het waren echter niet de Batavieren, die zich daar-
aan schuldig maakten; de Germanen, 1) ontijdig zich aan het rooven
en plunderen begevende, verschaften den Romeinschen bevelhebber de
gelegenheid, de reeds door Civilis bevochten zege naar zijne zijde te
doen overslaan. Wel behaalde de Batavier daarna nog eenige kleine
voordeden, maar desniettemin was hij verplicht terug te trekken, en
sloeg hij zich neder bij Vétera, waar hij zijne stelling versterkte door
een dam in den Rijn te leggen en alzoo eene overstrooming te veroor-
zaken. Cerialis tastte hem hier aan (j. 70), en eene worsteling van twee
dagen was het gevolg van dezen aanval; maar toen op den eersten de
Romeinen manmoedig waren afgeslagen, 2) werd op den tweeden aan
hunnen bevelhebber, door eenen verrader uit de Batavieren — de Grieken
bij de Thermopijlen hadden wel hunnen Epialtes — de weg ter overwin-
ning gewezen. Civilis, genoodzaakt te wijken, besloot nu binnen de na-
tuurhjke verdedigingslijn van zijn Vaderland terug te trekken. Na ver-
woest en verbrand te hebben, hetgeen niet kon medegevoerd worden,
week hij terug naar het westelijk gedeelte van het eiland der Batavie-
ren, en door het wegruimen eener afdamming van de Waal, ter plaatse
waar deze rivier haar water van den Rijn ontvangt — een werk waaraan
de Romeinen jaren geleden veel arbeids hadden te koste gelegd — stuitte
hij den eersten aandrang zijner vervolgers, die geen middelen voorhanden
hadden om de nu weder volgeloopen kil van de Waal over te steken. 3)
1)  Tacitus, llist. V, 16.
2)   Zij moesten meest iu het water veehten, en in waterachtige terreinen waren de
Batavieren als in hun element. Men leze, b. v., hun zonderling gevecht in de rivier de
Po, bij Tacitus, Uist. II, 35.
3)    De beknopte regelen waarin Tacitus dit verhaalt, hebben veel hoofdbrekens vcr-
oorzaakt. Het gestelde in den tekst steunt op het betoog van Dr. G. Aoker Staringh,
in zijn Aloude Slaat en Getc/cii denis des Vadeilands (Gron. 1847) dl. I, bl. 48 en volg.
die aldaar bl. 162 en volg., op goede gronden het gevoelen bestrijdt, als zoude het bedrijf
van Civilis een doorsteken van den Kijndijk geweest zijn, waardoor de Lek zou zijn ontstaan,
gelijk in de eerste uitgaaf van Neerlands Heldendaden als een „men meent" is opgegeven.
-ocr page 34-
DE BATAVIEREN
10
Het gelukte echter aan de Romeinen door te dringen en zich te ver-
schansen op vier plaatsen van het Bataafsche grondgebied. 1) Een ge-
lijktijdige aanval op deze vier versterkte legerkampen werd met die
dapperheid ten uitvoer gebragt, welke den landaard eigen was en nog
door den nood gescherpt werd. De Romeinen sloegen echter dien aanval
op alle vier punten af, en Civilis, die aan het hoofd geweest was, en
met moeite door zwemmen het leven had gered, werd genoodzaakt geheel
over den Rijn tot in het Overijsselsche terug te trekken. De handen nu
ruim hebbende, stroopten de Romeinen de landen der Batavieren wijd
en zijd af, die van Civilis arglistelijk sparende: want dat ook zij reeds
geleerd hadden. met andere wapenen dan die der dapperheid te strijden,
bewijst het bij hen toen reeds niet ongewone middel, om verraad in
\'s vijands leger te stoken, door Proclamatiën, gelijk men ze thans zou
noemen, met pijlen onder zijne troepen te schieten. Ook nu werden be-
loften en bedreigingen, gepaard met nadeelige geruchten omtrent den
Bataafschen held, heimelijk onder de verbondene volken verspreid; Vel-
leda zelve 2) werd genoopt in den geest der Romeinen te spreken, en
aan Civilis wedervoer bet lot, hetwelk ook andere aanvoerders der vol-
ken . in soortgelijke ondernemingen ondervonden hebben. Zoolang de
Batavieren aan hunnen krjjgshaftigen geest met voordeel tegen de Ro-
meinen konden bot vieren, weergalmde bij al de naburige volken de lof
van den held. wiens knjgsbekwaamheden hen ter overwinning leidden,
als van den redder en bewerker der vrijheid. Maar nu zij zich uit hunne
bezittingen verdrongen, hunne gehuchten uitgeplunderd, hnnne landen
door overstroomingen verwoest zagen, nu weten zij — niet den uitslag
der onderneming (te duidelijk was het elk, dat, zoo de Romeinsche
overmacht te keeren ware geweest, Civilis die zoude gekeerd hebben) —
maar de onderneming zelve aan onberadenheid, welke het behoud des
1)   Arenncum, Batavodunim, Grinnes en Vada. Welke plaatsen onder die namen te
verstaan zijn, is niet uitgemaakt. Arenacnm honden sommigen voor Aardt in de Betuwe,
anderen voor Arnhem of voor Erichem nabij Buren; Batavodunim is volgens sommigen
Wijk bij Duurstede, volgens anderen Nijmegen, Grinnes beweren sommigen, dat gezocht
moet worden in Khenen , anderen te Dreumel of te Druten of te Rossum of te St. Au-
dries ofte Gorkuni. Vada zou volgens den een Wagcningen geweest zijn, volgens andereu
Wamel of ook Gouda. Eindelijk beweren anderen , dat al de vier plaatsen moeten gelc-
gen hebben in het land tusschen Maas en Waal. Over dit verschil van meeningen handelt
Dr. Ed. Meijer, bl. 88.
2)    Dio Cassius schrijft Ovrltjiur, Vondel Fel/eet/a De tweede lettergreep wordt
kort genomen door Statius, Klopstock en .1. Grimm in zijne Deutsche Mythologie. Over
deze dobberende quautiteit handelt Prof. Kern in zijn vertoog over de taal der Batavia-
ren en Franken
in de Handelingen en Mededeelingcn van de Maatschappij der Neder-
landsche Letterkunde te Leiden over het jaar 1866, bl. 100, die. omtrent de afleiding
van den naam tweeërlei gissing voorstelt. Volgens de eerste zou Velleda beteekenen „de
.beschermvrouw der gesneuvelden," volgcn9 de andere „de waarzeggende vrouw."
-ocr page 35-
DE BATAVIEREN
11
Lands onnoodig en lichtzinnig in de waagschaal had gesteld. Nn ver-
hief ook de ijverzncht hare stem, en de ongelukkige held werd, als een
zoenoffer der vertoornde Goden, ter straffe geëischt.
Het was in deze omstandigheden, dat Civilis besloot;, in onderhande-
ling te treden, en dat, op de doorgesneden brug eener thans onbekende
rivier , tusschen hem en Cerialis een mondgesprek voorviel, waarvan de
uitslag genoeg deed zien, hoeveel ontzag de Batavieren den beheersche-
ren der wereld nog inboezemde. Ook nu vrij van schot en lot, bleven
zij slechts gehouden, om troepen te leveren. Deze Bataafsche hulpbendeii
worden van tijd tot tijd met roem 1) in de Romeinsche legers vermeld;
doch het is van weinig belang, hunne bijzondere wapenfeiten op te sorn-
men. In Brittannië schijnen zij bij voorkeur door de Romeinen gebruikt
te zijn (j. 79 — 86); waarschijnlijk om tegen de sterkere en grootere
lichamen der Britten even kloeke gestalten, en een soortgelijke wijze
van vechten, vereenigd niet de meer geregelde krijgskunst en bedaarde
dapperheid der Romeinen, over te stellen. Ook als lijfwachten der Ro-
meinsche Keizers komen zij gedurig voor, en niet oneigenaardig verge-
lijkt men hen met de Zwitsers der nieuwe geschiedenis. Zij hadden. als
Keizerlijke lijfwacht, deel aan den euvelmoed en de volstrekte willekeur,
waarvan de Senaat en het volk van Rome in dien tijd de speelbal waren,
en zoo aij somtijds werden afgedankt, het was, omdat hun allesover-
weldigende invloed door dezen of genen Keizer gevreesd werd. De laatste
Bataafsche troepen, in Romeinsche dienst, welke men vermeld vindt,
werden aan de samenvloeiing van de Inn en den Donau, een belangrijk
verdedigingspunt tegen de Germanen, in bezetting gelegd, en met eenig
land in eigendom begiftigd, alwaar hun naam, in dien van de stad Passau
nog overig is. Men bedriegt zich evenwel zoo men onderstelt, dat deze
Bataafsche legerbenden de laatste Batavieren geweest zijn. Zij waren
niet uitgeroeid in de Betuwe en in Holland, de Batavieren en de Ka-
ninefaten: zij zijn de grondstoffen gebleven met de om hen heen wonende
volken, waaruit door gelijkheid van taal en volksaard in den loop dei-
eeuwen de Nederlandsche natie ontstaan is. 2)
Welke de verdere lotgevallen van Civilis zijn geweest, meldt de ge-
schiedenis niet. Zijn naam is slechts verbonden aan de roemvolle po-
ging , om, door het verbrijzelen der Romeinsche heerschappij in deze
1)  Eenmaal echter (in het jaar 310) schoten zij te kort en verloren hunnen veldstand-
aard, doch zij herstelden naderhand hunne eer. Met het verhaal van dit voorval, zoo
als Gibbon en Wagenaar het hebben voorgedragen, verzuime men niet de Nalezingen
van van Wijn op laatstgenoemde te raadplegen.
2)  De reden waarom zij niet meer onder hunne afzonderlijke namen in de Geschiede-
nis voorkomen, geeft Prof. Kern in zijne vroeger aangehaalde Verhandeling.
-ocr page 36-
12                                      DE BATAVIEREN
gewesten, aan het Bataafsche volk eeu aanzienlijken rang onder de
naburen in de vrij gevochten landen te bezorgen. Tot dat aanzien zoude
het zich, vrij en onafhankelijk onder het bestuur van mannen als Clau-
dius Civilis, ongetwijfeld verheven hebben. Indien de held der Batavieren
niet met doldriftige en onhandelbare bondgenooten had te doen gehad. en
indien zijne vermoedelijke ontwerpen zich hadden verwezenlijkt — het is
niet te berekenen, welke gevolgen dan de heldhaftigheid van Civilis voor
ons werelddeel zou gehad hebben. Nu is ons voorgeslacht op een andere
wijze de bewerker geweest eener nieuwe orde van zaken in het westen
van Europa. Uit Nederland zijn zij uitgegaan, en voornamelijk Neder-
landsche volksstammen zijn het geweest, die, onder den algemeenen naam
van Franken, aan de Romeinsehe heerschappij in Gallië de laatste slagen
hebben toegebracht en daar het Frankenrijk gesticht hebben. en uit hun
midden een Sikainber, den eersten der Merovingische koningen, verheven
hebben op den troon waar naderhand de Karels en Pepijnen, de Lode-
wijken en de Napoleons gezeteld hebben.
En zoo zou zich aan het tafereel, waarin de krijgshaftigheid der Ba-
tavieren geschetst is, een ander kunnen aansluiten ter vermelding van
de verdere oorlogsbedrij ven der bewoners van deze landen tot aan de
opkomst der Graven. Maar in de tallooze krijgstochten en gevechten
dier tijden, bij de verwarring der volken en de onzekerheid der ware
toedracht van vele voorvallen, vindt de weetlust weinig voedsel en noch
het meuschelijk noch het vaderlandscb gevoel eenigerlei opwekking. 1)
DE FRIEZEN
„Mijn rechten zijn mijn wil, mijn wetboek is mijn zwaard;
Zoo denkt een vrije Fries."
van Halmael Jr., Ats Bonninga.
Aan den noordelijksten uithoek der wereld, zoover deze den Romeinen
bekend was, in een land, nauwelijks te genaken dan te water of door
moerassen, ter plaatse, waar nu Terschelling door de zee van de vaste
]) V/ie vau de oorlogsgebrniken en militaire zeden dier tijden de bijzonderheden wil
leereu kennen, voege bij de schrijvers in de Geschiedenissen van ons Vaderland van
Wagenanr en Arend aangehaald, ook het Duitsehe Xiebelttngenlietl.
-ocr page 37-
DE FRIEZEN                                         13
kitst is afgescheiden, had Drusus het kasteel Flevum gebouwd, deels in
verband met de rij van sterkten, welke hij langs den geheelen Rijn had
doen aanleggen, en die aan vele thans aanzienlijke steden het eerste
aanwezen hebben gegeven, deels om de Friezen in bedwang te houden,
welke hij onderworpen en tot eene jaarlijksche schatting verplicht had.
Eene ongure bezettingsplaats voorwaar! Zoover het oog reikte, had men
daar — de Noordzee, hier — waterachtige landen of schorren, allerwege
doorsneden met killen, en bij hooge tijen overstroomd door het zeewater,
hetwelk nog geen dijken vond om het in toom te houden. Tusschen de
doorweekte gronden zag men hier en daar hoogten, bezet met hutten
van gedroogde leem. biezen en vischbeenderen, en bij de instrooming
van hooge vloeden, zich als eilanden vertoonende. In het verschiet was
het schrikbarende woud van Baduhenna. de wijk- en versanlelplaats dei-
onbedwingbare Friezen. Meer landwaarts in waren de terpen, boven de
waterplassen uitstekende, menigvuldiger en van grooteren omvang, hier
en daar weiland en bosch, de bewoners wat minder armoedig, maar even
ruw, levende van de jacht of visscherij. en nu en dan op roof gaande
bij de naburige Uuitsche volken, of zich verwerende tegen de stroop-
tochten van dezen; het geheele land talrijk bevolkt door menschen van
eene stevige gestalte. woest van aard en uitzicht. gekleed in een bees-
tenvacht, mot een knoop, reep of vischgraat om de schouders samenge-
houden, in den strijd aangevoerd door den dapperste, dien zij tot Heer-
voerder of Hertog verkozen. en het voor eene godsdienstige verplichting
houdende, de krijgsgevangenen, ter eere van Wodan of een hunner andere
afgoden, op te hangen of te doorschieten. Voorts. stelle men zich de
Zuiderzee voor als slechts een binnenmeer, met de Noordzee vereenigd
door de rivier Flevo, welke, bij hooge vloeden, vrij breed de naaste
landen overstroomde, maar bij lage watergetijen niet meer dan eene geul
was bij de laagste waterstanden zonder veel moeite over te gaan. zoodat
de gemeenschap gemakkelijk was tusschen de Oost- en de West-Friezen,
welke laatsten in het tegenwoordige Noord-Holland, vroeger een samen-
stel van rivieren en meren, zich uitstrekten tot in den omtrek van Haarlem
en Amstelland, terwijl de Oost-Friezen het tegenwoordige Friesland en
een groot deel van Drenthe besloegen.
Zoodanig was ten naastenbij de toestand van Friesland en de Friezen
in de oudste tijden; en de herinnering daarvan, hoezeer afgescheiden
kunnende schijnen van ons onderwerp, scheen te dezer plaatse niet over-
bodig. Want, kan men daaruit van den eenen kant zich een denkbeeld
vormen van den invloed, welken op deze Noordsche koppen de verba-
zende krachtsinspanning moet gehad hebben, die er is noodig geweest,
-ocr page 38-
14                                               DE FRIEZEN
om die schorren en moerassen in de heerlijkste weilanden, binnen een
ringmuur van stevige dijken besloten, te herscheppen, en die armoedige
terpen tot bloeijende dorpen en rijke steden te verheffen; zoo kan men
van den anderen kant daaruit de groote moeielijkheden beseffen, welke
eene geheele onderwerping der Friezen voor iederen aanvaller moet gehad
hebben; en zoo behoort de kennis van de landsgesteldheid tot de onpar-
tjjdige waardeering der verdiensten van aanvallers en verdedigers van dit
gewest in oude tijden. Daarenboven laat zich uit deze beschouwing lich-
telijk begrijpen. dat, zoolang het land niet aan den woesten natuurstaat
werd onttrokken, bij eene toenemende bevolking, het niet in staat was,
de bewoners te voeden, en zal het te minder verwondering baren, dat
men in de Romeinsche legers ook Friesche krijgsbendcn aantreft, en dat men
gedurig Friezen zich met de Saksers, Denen en Franken ziet vereenigen,
om, zoo wel te land als ter zee. het geluk der wapenen elders te gaan
beproeven. Het is er echter verre af, dat alleen behoefte en roofzucht
aanleiding zonden gegeven hebben tot de menigvuldige krijgstoehten, door
de Friezen ondernomen. Bij een volk, waarbij, even als bij allen van
Grermaanschen stam, het aanvaarden der wapenen zoo veel was als het
teeken der mondigheid, als het aannemen der toga virilis bij de Ro-
meinen ; bij een volk, waar niemand dan gewapend aan de beraadslagin-
gen in de volksvergaderingen mocht deel nemen, moest in ieder de zucht
heerschen om zich kloek en behendig te toonen in de wapenen. Daartoe
hadden de Friezen, even als andere volken, van de vroegste tijden af
de geheele Middeleeuwen door, driee\'rlei gelegenheid, en wij znllen kor-
telijk zien, dat zij geeue ongebezigd hebben gelaten.
In de eerste plaats komen de nationale oorlogen in aanmerking, waarbij
ieder ingezeten verpligt was. ter landweer 1) de wapens te voeren.
Zoodanig een volksoorlog was die . welke de Friezen tegen Drusus voer-
den. toen zij bezweken (j. 13 v. C.) ; zoodanig die ook, waarin zij, veer-
tig jaar daarna, tot opstand getergd , de legioenen van Apronius versloegen
(j. 28 n. C). Toen zij bijna vier eeuwen later, zich over de geheele
oppervlakte onzes Vaderlands benoorden den Rijn hebben uitgebreid,
geschiedde dit mede door krijgsonderneiningen . waaraan het geheele volk
deelnam. Radboud, koning — gelijk hij genoemd wordt — der Fiiezen,
wiens erfelijke haat tegen de Pepijns, hem eenen veldtocht-deed onder-
nemen, waarin hij Karel Martel bij Keulen versloeg fj. 716), maar op
zijne beurt bij Amblef in Luikerland geslagen werd. wikkelde hierdoor
1) Het Hoogd wehr, Int Eng. war, het Ifoll. weer. van waar weren, vcrwe-
ren en waren, zijn verwante woorden met werra, gnerra, guerre. Een garni-
■/. o e n is een waarnizoen.
-ocr page 39-
DE FRIEZEN                                          1&
zijn volk in cenen nationalen oorlog, waarin, tot tweemaal toe, een
Franseh leger tot in het hart van Friesland rukte, en de bekwaamheid
van den held, die het westen van Europa voor de heerschappij van het
Islamismus beveiligd heeft, menig dapperen Fries en hunnen heldhaftigen
Veldheer Poppo deed sneven (j. 736). De hardnekkigheid der Friezen tot
behoud van de voorvaderlijke afgodendienst, berokkende hun vervolgens.
meestal in verbinding met de Saksers, meer andere oorlogen tegen de
Frankische Koningen; en ook zij leverden hunne bijdrage tot de krijgs-
laurieren van Karel den Groote (j. 776) 1). Hunne burgerlijke vrijheid
echter verloren zij niet; want zij behielden het zwaard, het teeken der
eer. 2) Ook treffen wij de Friezen vervolgens in de legers van Karel den
Groote gedurig aan, en hun opperhoofd Gundebold stierf, aan de zijde
van den zoo vermaarden Roland, den heldendood, in de bergpasson van
Roncevaux (j. 778;.
Op de tijden van Karel den Groote is voor de bewoners dezer landen,
en bijzonder voor de Friezen, eene langdurige worsteling gevolgd tegen
de Noormannen, die geheel Europa deden sidderen, on op wie volkomen
toepasselijk is de dichterlijke beschrijving van de geweldenaars der eerste
wereld: 3)
„Dat schrikbaar reuzeuvolk —
Had laug in t eenzaam Noord, aau \'t steigrcn vau \'t gebergt\',
Den boschstier iu zijn hol, de becren uitg-?tergd,
De berggeit op de kruin des standmuuis nageklommcu,
En onder zich den storm in d\' afgrond hoorcn grommen :
Maar eindelijk tot één hoop, één legermacht vergaard,
• Verspreidde \'t schrik en dood door heel de zuchtende aard."
Uit vereenigingen van Deensche, Zweedsche en Noorweegsche zeeschui-
mers verzameld, vervulden\' geheele zwermen den Oceaan, roofden en
blaakten op de kusten. voeren de rivieren op. plunderden dorpen en
steden, en trokken weder af, wanneer hun roofzucht geen voedsel meer
vond. Hunne woeste onversaagdheid kende geen palen: met verrukking
zagen zij den doodelijken slag in den strijd te gemoet, waardoor zij.
1)   Over de organisatie van het krijgswezen in liet uitgestrekte Rijk van Karel den
Groote, kan men eenige bijzonderheden vinden in von Muller\'a Getchickteder Zweizeri-
ichen Eidgenossensehajt.
2)  Men gelooft, dat het woord eer oorspronkelijk betcekend heeft de waardigheid en
do regten eens vrijen Staatsburgers het maximum ei vis caput der Romei-
ncn, en dat eer, ehre, verwant is met heer, leger. Zie Meijer, Esprit , Origine
\'t Progres des Intlituliom Judiciaires,
Liv. I, Chap. 5. In de tijden dus, toen het denk-
beeld van eer onbestaanbaar was met elke betrekking, waarin men de wapens niet kon
voeren, waren Heer- of Krijgsman en Man van eer woorden van gelijke betee-
kenis.
3)  Bilderdijk, Ondergang der Eerste Wareld, 1ste zang.
-ocr page 40-
DE FRIEZEN
16
ieder in een afzonderlijken hemel, zouden overgevoerd worden. om, gelijk
hunne dichters, de Skalden, zongen, bij al de genietingen van den wei-
lust , zich dronken te drinken aan lekker bier, uit de bloedige bekkeneelen
der vijanden. Tegen den driesten overmoed dezer schrikbarende gewelde-
naars was niets bestand, en onder hunne zwaarden viel ook menige Fries ,
in de verdediging van den vaderlandschen grond. Werden zij al eens
terug geslagen — in verdubbelde menigte kwamen zij weder opdagen;
en men leest, dat eens eene vloot met 100,000 Noormannen voor de
Maas verschenen is. waarvan er 90,000 aan land traden, en de toege-
snelde verdedigers onzer gewesten versloegen (j. 889). Ook te land. uit
Denemarken. togen geheele scharen herwaarts. en de Friezen moesten
het vernederend juk van eenen Deen dragen, tot dat zij zelven, door
eenen Graaf van Teisterbant aangevoerd, de vreemde overweldigers het
land uitjoegen (j. •885). De Friezen, onder welken naam echter dikwijls
ook de overige bewoners van ons Vaderland moeten verstaan worden,
komen steeds als de moedigste bestrijders der Noormannen voor; en toen
Keizer Arnold met al de macht van het Duitsche Rijk in een grooten
veldslag, ter plaatse, zoo men meent, waar thans Leuven ligt, hun
eene beslissende en allerbloedigste nederlaag toebracht, waren het de
Friezen, die zich daarbij het meest onderscheidden (j. 890). 1)
Is het wonder, dat bij dergelijke tooneelen, waarin de opkomende
geslachten telkens eene oefenschool vonden voor onversaagdheid, en ver-
vuld werden met het gevoel van eigene krachten, de geest van helden-
moed en van onafhankelijkheid, den Frieschen landaard zoo bijzonder
eigen, bevestigd en versterkt werd ? is het wonder, dat de deugden aan
woeste volken eigen. bij de Friezen lang vermengd bleven met de sporen
der aloude ruwheid? is het wonder, dat zij tegen de pogingen, om hen
aan de Grafelijkheid van Holland te onderwerpen, met eene woede en
verbittering gestreden hebben, welke zelfs tot volkshaat werd opgewon-
den ? Hiertoe werkte nog eene andere omstandigheid mede. In de overige
gewesten waren de oude landbewoners, het nakroost der Batavieren en
Kaninefaten, in het duister geraakt en door nieuwe Frankische geslach-
ten op den achtergrond verdrongen; terwijl de oorspronkelijke Friesche
bevolking hare aloude afstamming deed gelden. De invoering van de
instellingen der Leenregeering volgde overal, waar de Franken zich ves-
tigden; terwijl de Friezen , die deze instellingen, na hunne onderwerping
1) Die breedvoei ijer berigtcn verlangt omtrent hetgeen in deze regelen met een enkel
woord is aangestipt, leze het met veel belezenheid en oordeel geschreven werk: de Noor-
mannen in Nederland. Oeschiedenit hunner invallen gedurende de
9de, 10de en 11de
«mm. door J. H. van Bolhuis, Utr. 1834.
-ocr page 41-
17
DE FRIEZEN
aan Karel den Groote, eenigzins hadden leeren kennen, zich steeds hard-
nekkig verzetteden tegen dat stelsel van ondergeschiktheid. Deze ge-
steldheid\'van zaken deed de bloedige oorlogen ontstaan, welke eeuwen
lang, tusschen de Hollanders en de Friezen, vooral die bewesten de
Zuiderzee, gevoerd zijn, en waartoe de aanleiding werd gegeven door
het begiftigen van Hollandsche Graven of Utrechtsche Bisschoppen, van
wege den Duitschen Keizer, met landen door de Friezen bewoond. Drie
eeuwen moesten de Graven van Holland strijden, eer zij de West-Frie-
zen onder hunne heerschappij brengen, en het tegenwoordige Noord-
Holland met hun Graafschap vereenigen konden (j. 993—1297). Ineen
land van meeren en stroomen, waren de West-Friezen niet te genaken.
dan in zeer drooge zomers, of wanneer een bijzonder strenge winter de
wateren en doorweekte gronden tot een vasten bodem had gemaakt.
Boden zij gelegenheid tot een hoofdtreffen, dan was hun aanval hevig
en onweerstaanbaar, gelijk Graaf Arnoud ondervond in de vlakte bij
Winkel, waar hij met de bloem van den Hollandschen Adel het leven
liet. Schoten zij te kort, dadelijk ontbond zich hunne krijgsmacht, en,
hetgeen zij eiken avond na zonnen-ondergang gewoon waren te doen,
elk ging naar zijn huis in de dorpen, gehuchten of afzonderlijke wonin-
gen. welke als eilanden daarheen gestrooid lagen. Men mocht dan hier
en daar plunderen en branden, het behaalde voordeel tot eene geheele
onderwerping te vervolgen, bleef ondoenlijk. Hunnen vijand liet het
terrein op slechts weinige plaatsen toe, eene macht van eenig belang
vereenigd te houden; terwijl hun zelven de met riet bezette moerassen
overal de gelegenheid tot hinderlagen aanboden, waarvan zij zich behendig
wisten te bedienen, om de verdeelde krijgsbenden van den vijand te
overvallen en te verslaan. In zulk eenen strik zag Graaf Floris III de
kloekhartigste zijner Edelen vallen (j. 1169); en wie kent het noodlottig
uiteinde niet van den Roomsch-Koninklijken Graaf Willem II (j. 1256)?
Zoolang derhalve de natuurlijke beletselen niet waren weggenomen , welke
het vestigen eener duurzame heerschappij over de West-Friezen in den
weg stonden. was het vruchteloos, dat de krachten van den Holland-
schen Adel gedurig aan hunne bestrijding verspild werden. Willem II
had eindelijk het middel tot hunne onderwerping gevonden, in het op-
werpen van verstrekte sloten, als vaste steunpunten, waaruit men de
krijgsondernemingen tegen hen besturen kon, en waarvan het door hem
gestichte slot te Heemskerk, naderhand huis van Marquette genoemd ,
het eerste voorbeeld heeft gegeven (j. 1252). Doch ook dit middel scheen,
door den hardnekkigen wederstand der Friezen, onuitvoerlijk te zullen
worden. Niet dan met de uiterste inspanning konden deze sloten tot
I N. H. T. L.                                                                                                           2
-ocr page 42-
DE FRIEZEN
18
stand gebracht en tegen de woedende aanvallen der Friezen verdedigd
worden, totdat Floris V, brandende van verlangen om den dood zijns
vaders te wreken, op een tijdstip dat geheel Friesland geteisterd lag
door eenen vervaarlijken watervloed, waai\'bij duizenden inwoners het
leven hadden verloren, en de West-Friesche dorpen door het water zon-
der alle gemeenschap waren, deze gelegenheid te baat nam, om met eene
vloot van platbodemde vaartuigen dorp voor dorp te bemachtigen, en
terstond, bij het vallen van het water, op de doelmatigste plaatsen vier
sterke kasteelen te doen bouwen (j. 1282). 1) Meermalen heeft de Voor-
zienigheid stormen en watervloeden en menschelijke hartstochten doen
medewerken, om Nederland voor zijne bestemming te doen rijpen: men
miskenne ook hier Hare leidende hand niet! — Na den dood van Floris V
stonden wel is waar de West-Friezen nog eenmaal op, en vernielden de
gebouwde sloten, met uitzondering van dat te Mcdemblik, doch hunne
kracht was gefnuikt, en het was hunne laatste worsteling (j. 1297). De
jonge Graaf\' Jan I bracht een leger bijéén. waarvan de Engelschen, die
hem omringden. getuigden, dat het in staat zou zijn geweest, om En-
geland. van het eene tot het andere einde. zonder den minsten tegen-
stand af te loopen. Te land en te scheep geschiedde de aanval; en West-
Friesland was. sedert dien tijd. duurzaam met het Graafschap Holland
vereenigd. Van groot gewicht is deze gebeurtenis in de Geschiedenis
van ons Vaderland; en men zou zich die in een verkeerd licht voorstel-
len. zoo men meende dat van toen af, de dag der slavernij voor de
West-Friezen was aangebroken. Integendeel dugteekent van dien tijd af, de
welvaart van het reeds zoo bloeiende en rijk geworden Noord-Holland.
De ruwe vormen, waarin zich hunne vrijheidsgeest vertoonde, en de
denkbeelden van onafhankelijkheid, welke zij hadden, waren, ja, in open-
baren strijd met de heerschzucht en de dwingelandij der Grooten, die het
land met zoo vele roofneston vervulden als er zich adellijke sloten bevon-
den, maar waren niet geschikt, om de vrijheid te ontwikkelen, welke
eenmaal in Nederland bloeien moest.
Men kan zich daarvan overtuigen door het gebeurde in den jare 1268,
toen de Kennemers in opstand geraakten, getergd, zoo het schijnt, door
de knevelarijen hunner Edelen. Met gretigheid vereenigden de West-Frie-
zen zich met hen, om de edelen uit het land te jagen, de goederen der
verdreven eigenaars te verdeden, en, bjj gelijkheid van bezittingen, de
heerschappij van het gemeen te doen gelden. Niet alleen werden de adel-
1) In ecnen brief van Kloris aan Eduard, Koning van Engeland, te vinden in het
Groul ChaiUrboek run Friet/and, 1). X, bl. 121, zegt hij, dat hij zijne Enemis mortelt
let Triton»
in vier batailles overwonnen heefl.
-ocr page 43-
DE FEIEZEN                                              19
lijke sloten vernield, maar ook in de steden geraakte het graauvv in
beweging tegen de welgezetene burgers, en onder de aanvoering van
Gijsbrecht van Amstel, die zich aan hun hoofd had gesteld ter bereiking
zijner bijzondere bedoelingen, 1) brachten zij het zoo ver. dat Utrecht en
Amersfoort reeds de beginselen huldigden van deze ongure predikers der
volkssouvereiniteit. Zoo dus van den eenen kant, de Friezen met hunne
vinnigste bestrijders jsnder de Hollandsche Graven overeen kwamen, in
gemeenschappelijken afkeer van de dwingelandij des grooten Adels; van
den anderen kant ziet men, dat het oogmerk, om de macht dezer kleine
tirannen te kortwieken, van hen uitgegaan, zon geleid hebben tot al
de spoorloosheden eener volksregeering; terwijl het, door de Graven ten
uitvoer gebracht, moest medewerken tot de vestiging der burgerlijke
vrijheid in onze Vereenigde gewesten; en het is allezins opmerkelijk, dat
zij, die de onderwerping der West-Friezen het krachtdadigst voorbereid
en bevorderd hebben, juist de grondleggers en bevestigers geweest zijn
van de vrijheden der steden, en de ijverigste beschermers van den bur-
gerstand tegen de overheersching der Leenmannen — Koning Willem
en Floris V.
De onderwerping van West-Frieslar.d moest een stap zijn tot die der
Friezen over de Zuiderzee, waarheen zich, sedert dien tijd, de wenschen
en pogingen der Hollandsche Graven bij voortduring uitstrekten, De
toerustingen van Willem IV en van Hertog Albrecht, inderdaad verba-
zend voor die tijden, getuigen, hoe zeer de eerzucht dezer Graven ge-
prikkeld was, om Friesland met hunne Grafelijkheid te veroenigen; en
de uitslag hunner beide heertochten strekt der Friesche heldhaftigheid
tot geen geringe eer. De Friesche Kronijksehrijvers hebben de getallen
der Hollandsche legerbenden, welke hunne landgenooten te bestrijden
hebben gehad, ongetwijfeld vermeerderd, wanneer zij het leger van Wil-
lem op 85,000, on dat van Albrecht op 100,000, ja zelfs op 180,000
1) De heer Mr. J. D. Meijer, in zijne verhandeling over het noodlottig uileinde van
het Huis der lleeren van Amstel, in den persoon van
Gijsbrcclit de» derde, gehouden
in de openbare vergadering van de 2de klasse van het Koninklijk Nederlandsche Insti-
stuut, in den jare 1828, doet het voorkomen, alsof het huis van Amstel steeds het
bolwerk ware geweest der Friesche vrijheid, tegen de overheersching der Hollandsche
Graven, en alsof de val van dat huis de onderwerping der West Friezen had voorbereid.
Deze voorstelling steunt, zoo ver ons bekend is, op geen geschiedkundige gronden.
Uit de Historie der lleeren van Amstel, van den Rijksvrijheer van Spaen, kan men
daarenboven zien, dat het geheel onzeker is, of de Hecren van Amstel van den Fran-
kischen of van den Frieschen Adel afstamden; dat de Gijsbrecht, van wien wij in den
tekst gewaagd hebben, dezelfde is, ais de deelgenoot iu het eedgespan tegen Floris V,
en tevens dezelfde, die, als laatste heer van Amstel, den val van zijn huis en erref-
heerschappije moest beleven, en dat hij niet de Derde, maar de Vierde Gijsbrecht van
Amstel is geweest.
-ocr page 44-
DE FRIEZEN
20
man hebben begroot; 1) maar uit echte bescheiden blijkt evenwel, dat
zij zeer aanzienlijk waren, en op dat van Willem bevochten de Friezen
bij Warns (j. 1345), 2), eene zoo volkomene overwinning, dat de Graaf\'
zelf, met de bloem van zijnen adel en eenige duizenden Hollanders er
het leven lieten, en deze overwinning met recht, als een roemruchtige
zegepraal, door de Friezen in hunne jaarboeken vermeld wordt.
Bij elke poging tot hunne onderwerping1, werd de fierheid dezer hard-
nekkige vrijheidskinderen verhoogd, maar ook bij hunne bestrijders de
eerzucht, om den roem hunner onverwinnelijkheid te logenstraffen, ge-
scherpt door de wraakzucht over vorige nederlagen. Toen Hertog Al-
brecht zijn voornemen had te kennen gegeven, om hen op nieuw te
beoorlogen, en den dood zijns ooms te wreken, openbaarde zich eene
zoo algemeene geestdrift tot bestrijding der Friezen, dat het scheen ,
alsof er een kruistocht gepredikt ware. Behalve zijne eigene landzaten,
Hollanders, 3) Zeeuwen on Henegouwers, voegden zich Fransche. En-
gelsche en Duitsche hulpbenden bij zijn leger. Meer dan een jaar lang
werd alles voorbereid tot het overschepen der troepen, daar de betrek-
kingen der Friezen met den Utrechtschen Bisschop, den tocht te land
verhinderden. Aan elk die wilde, binnen- en buitenslands, werden
Machtbrieven uitgegeven, om op eigen kosten en voordeel de Friezen te
water en te land te beschadigen; en door aanschrijvingen aan de steden
van Utrecht en Gelderland, werden hun alle wegen tot hulp afgesne-
den. Zoo trok een vervaarlijk onweder te zamon. hetwelk Friesland met
eene onvermijdelijke overweldiging bedreigde. Inmiddels werden geene
onderhandelingen gespaard, om, zonder bloedstorting, de Friezen, wier
geweldigen wederstand men, in weerwil van de overmacht. duchtte,
tot onderwerping te belezen; maar: «Liever als Frije Friezen te sterven,
dan oenen vreemden Heer te dienen," was hunne bestendige leus. Het
Hollandsche leger werd in een groot aantal grootere en kleinere vaartui-
gen van Enkhuizen naar Friesland overgescheept, waar de gemoedei-en tot
den wanhopigsten weerstand waren opgewonden. De partijschappen zwe-
gen daar voor een\' tijd, en alles liep te wapen. Waar pieken en zwaar-
den te kort kwamen, werden gaffels en vlegels gebruikt, en in hunne
grove lakensche rokken of lederen kolders stonden zij gereed, den schit-
terenden stoet van Edelen, in ondoordringbare harnassen en blinkende
1)  Men vergelijke de schrijvers, aangehaald door Foeke Sjoerds, Friesche Jaarboeken,
D. III, bl 382, en door Wagcnaar, D. III, bl. 260 en 332.
2)  Een weinig beoosten Stavoren. Volgens de Kronijk van Sibrandus Leo is Willem IV
bepaaldelijk gesneuveld bij Werrega, destijds Raevter geheeten.
3)  Onder anderen woonden 300 Amsterdamsche schutters dezen tocht bij. Zie Wage-
naar, Beschrijving van Amsterdam, D. I, bl. 131.
-ocr page 45-
DE FRIEZEN                                          21
wapenrusting verscholen, onder de oogen te zien. Onder de helden van
ons voorgeslacht, verdient in de jaarboeken der krijgs-geschiedenis Juw
Juwinga met bijzondere onderscheiding genoemd te worden. Als ver-
staald in den krijg, hadden uitstekende proeven van dapperheid tegen
de Turken en Litthauers, tot uitbreiding van het Christengeloof, zijnen
roem buitenslands verbreid, en zijne ervaring voltooid. Met ridderlijken
heldenmoed, paarde hij de bezadigdheid en het overleg eens bekwamen
veldoversten; en de algemeene achting, welke zijne verdiensten hem ver-
worven hadden, deden hem door de verschillende factiën, welke Fries-
land van één scheurden, eenstemmig tot Opperhoofd of Potestaat ver-
kiezen. Een ontwerp van verdediging, door hem voorgesteld, en gegrond
op de gesteldheid van het terrein, en op het aantal der manschap,
welke men aan het welgewapende en overmachtigo leger kon tegenstelllen,
scheen bijna onvermijdelijk de goheele krijgsmacht des Hertogs in het
graf te zullen slepen. Maar de onbesuisde drift zijner landgenootcn,
die het ontwijken van oenen slag, als eene verloochening hunner fier-
heid, verwierpen, verdoofde de stem zijner verstandige raadgeving. De
leeuwenmoed der Friezen mocht, in den slag bij Schoterzijl (29 Aug.
1396). de overwinning langen tijd doen weifelen — zij bezweken voor
eene veelvoudige overmacht. Juwinga, die tot den laatsten oogenblik
toe hunne opgewondenheid had pogen te beteugelen — toen hij zag, dat
er geen houden meer aan was — stelde zich manmoedig aan de spits,
en stierf den heldcndood in den slag. Drie dagen later (1 Sept.) werd
deze nederlaag door eene tweede gevolgd, en Friesland werd vijf weken
lang door de Grafelijke benden als overstroomd en afgeloopen. Toen werd
Albrecht door het onstuimig herfstweder genoodzaakt, zijn leger terug
te voeren, met achterlating van zwakke bezettingen, welke eerlang door
de Friezen verjaagd worden. Met nieuwen ijver hervatte Albrecht de
oorlogstoebcreidselen; nogmaals stak eene aanzienlijke macht, onder aan-
voering van zijnen zoon, Graaf Willem van Oostervant, naar Friesland
over (j. 1398). 1) Dopr binnenlandsche partijschappen ondermijnd, zon-
der éénheid van samenwerking in de maatregelen van verdediging, bij de
overhelling van sommige Edelen naar de zijde der Hollanders, scheen
]) Ecnige bijzonderheden omtrent de toebereidsclen tot dezen tocht, «elke niet on-
belangrijk zijn voor de kennis van het krijgswezen in dien tijd, kan mcu vinden in het
Groot Charterbock van Friesland, D. I, bl. 270. Voor den leeftocht werd bijzondere zorg
gedragen. Te Medcmblik werden magazijnen en bakkerijen aangelegd, en Amsterdam
leverde vier groote schepen , in elk van welke zich vijf bakovens met de noodiïe braud-
stof bevonden, terwijl elk schip vergezeld werd door een schip met meel. Behalve het
gewapend krijgsvolk, moest elke stad een bepaald aantal timmerlieden, metselaars en
smeden met hun gereedschap leveren, en eene groote hoeveelheid horden, welke laat9te.
tot het dempen van moerassige plaatsen zullen gediend hebben.
-ocr page 46-
22                                              DE FRIEZEN
nu Friesland rijp te zijn voor- de onderwerping, en werd het ook
in naam met de Grafelijkheid van Holland vereenigd. Maar hoe be-
perkt en wankelbaar hot bevochten gebied was, toonden niet alleen de
rechten en vrijheden, aan de Friezen verleend, maar ook de nieuwe
krij gs toerustingen, tot welke Albrecht. twee jaar later (j. 1400), we-
derom zich verplicht vond. De uitputting zijner geldmiddelen, en de
mindere gewilligheid der Hollandsche Edelen en Steden, wier drift om
de Friezen te bevechten aanmerkelijk bekoeld was, deden echter deze
onderneming staken. Misschien kwam van \'s Graven zijde hierbij, het
geringe uitzicht, om immer zijn gezag in dit land der vrijheid volkomen
te vestigen; en zijne opvolgers hebben ook nimmer de teugels van het
gebied over Friesland met genoegzamen klem kunnen aanhalen. Naar-
mate zij behoefte tot rust of oorlog hadden, bestreden zij de Friezen.
of zochten, door bestanden en opdrachten, hun schijngezag in de ver-
schillende gedeelten des lands eenigermate te handhaven. Niet plotseling
en als met éénen slag, maar zonder krenking van den roem hunner
heldhaftigheid, moesten de Friezen worden voorbereid, om mede door
den staatkundigen band omvat te worden, welke zich langzamerhand om
de Vereenigde Nederlandsche gewesten strengelde.
Er is boven aangemerkt, dat, behalve de oorlogen, waaraan het geheele
volk deel nam, er in de Middeleeuwen nog twee gelegenheden waren
om een krijgshaftigon aard voldoening te doen vinden. Daarmede zijn,
in de tweede plaats, bedoeld de bijzondere ondernemingen van het
een of ander opperhoofd (faidae. feilden, veeten), waarbij alleen vrijwil-
ligers de wapens voerden, of zij, die door bijzondere betrekkingen (als
van Leenmauschap, daar, waar het Feudalismus in zwang was) met
het Hoofd der onderneming verbonden waren. Hiertoe behooren deels
de veroveringstochten, waarin Friezen zich met Saksers. Denen of Fran-
ken vereenigden. deels, en vooral, de tallooze kleine binnenlandsche
krijgen. waarvan Friesland. eeuwen achteréén, het treurig tooneel is
geweest.
Van de vroegste tijden af, hadden de Friezen, even als andere vol-
ken van Germaanschen stam, hunnen erfelijken Adel. van welks aanwezen
reeds Tacitus bericht geeft. Doch de eerste geschiedkundige bijzonder-
den, welke daarvan tot ons zijn gekomen, voeren ons reeds op een tooneel
van partijschappen en oneenigheden tusschen de Adellijke geslachten;
oneenigheden, welke, nu eens om den voorrang bij het offeren, dan door
eene vermeende of wezenlijke beleediging ontstaan, niet anders dan met
bloed beslecht, en, voor een\' tijd gestild, telkens weder opgewakkerd
werden. Met aangeworven hoopen bestreed men elkander, en maakte
-ocr page 47-
DE FRIEZEN
23
niet zelden- den omtrek tot eene woestenij; en men behoefde slechts
kerken en kloosters rijkelijk te begiftigen, om kwijtschelding voor het
bedreven kwaad, ja aanmoediging en een eervollen naam te vinden bij
de Geestelijken, die soms zelven de ergste roervinken waren. Kloosters
werden in vestingen herschapen; en om zich te verdedigen en elkander
te bestoken, bouwde men versterkte sloten, stinzen of steenhuizen. wier
aantal van eeuw tot eeuw toenam. Ongelukkigen, die in hunne nabij-
heid meer dan ééne stins zagen verrijzen! Zij konden zeker zijn, de
bloedigste wrok- en wraaktooneelen steeds voor oogen te hebben: en
het eenige middel, om zich voor den moedwil van bandelooze oorlogs-
knapen, die zich gedurig vertoonden, vrij te waren, was dan. partij te
kiezen, en onder de muren van ééne der stinzen eene wijkplaats te zoe-
ken. Menige stins, door woningen omringd en van eene kerk voorzien,
is op die wijze de eerste aanleg geworden van nu bloeijende dorpen en
steden; en Leeuwarden bewaart, in het Amelands- en Burmaniahuis
noc de overblijfsels der stinzen van de Kamminga\'s en Burmania\'s 1).
Men verwachte hier geene bijzonderheden omtrent de eindelooze vech-
terijen, welke, vooral sedert het midden der 12de eeuw, tusschen de
Friesche edelen hebben plaats gehad, en waarvan het eentoonig verhaal
buiten het doel dezer bladen ligt. Het is bekend hoe de inwendige par-
tjjschappen, na lang verdeeld gewoed te hebben, zich in de 13de eeuw
hebben opgelost in twee hoofd-factie\'n, door leuzen en teekens onder-
scheiden, de Schieringers en Vetkoopers. De verbittering en woede,
waarmede de aanhangers dezer verschillende partijen, meer dan twee
eeuwen, elkander bevochten hebben, gaat alle verbeelding te boven. Er
was geen einde aan moorden en doodslaan, aan branden en vernielen;
maar, gelijk in andere gewesten, waar dergelijke schriktooneelen vertoond
werden, zoo hebben ook ongetwijfeld de jammeren, waaronder Friesland
daardoor gezucht heeft, medegewerkt, om een verlangen naar verademing,
naar rust en orde te doen ontstaan, hetwelk weldadig heeft kunnen wer-
ken op het volkskarakter, op de opkomst der burgerijen, en op de ver-
broedering, welke eenmaal tusschen al de Nederlandsche gewesten moest
plaats grijpen.
Er was nog eene derde gelegenheid, tot bevrediging van den onrus-
tigen krijgsmansaard, in de dienst bij vreemde Vorsten in buitenland-
sche oorlogen. Reeds bij de Germanen, in de vroegste tijden, was het
gebruikelijk, dat, in tijden van binnenlandsche rust, de jonge Adel de
gelegenheid tot wapenfeiten bij andere volken ging zoeken. De Friesche
1) Zoo meent men ook, dat Harlingen den naam draagt naar de stins van Harliga.
-ocr page 48-
DE FRIEZEN
24
Adel heeft zich, op die wijze, meer dan eenige andere, buitenslands,
beroemd gemaakt. In de 11de eeuw kwamen de Burmania\'s, Kamminga\'s.
Roorda\'s en anderen, met roem overladen, terug uit de legers van Keizer
Hendrik III, dien zij in zijne oorlogen in Bohème, Hongarije en elders
gevolgd waren. In de kruistochten komen de Friezen voor, als de roem-
ruchtigste kampvechters voor het Christengeloof, en als overtreffende alle
andere volken in koenheid, 1) maar onafhankelijk onder hunne eigene
bevelhebbers, en geen ander gezag eerbiedigende, dan dat van den Paus.
Bü de belegering van Nicéa (j. 1097), sneuvelde de laatste afstamme-
ling van hut oude geslacht der Fortmans, met Sikko Liaukama en Epo
Hardtman, op het bed van eer. Eenen anderen Liaukama en eenen der
Botnia\'s verhief hunne ridderlijke dapperheid, bij die gelegenheid betoond,
tot aanzienlijke bevelhebberschappen. Twee Martena\'s stonden bij Keizer
Prederik Barbarossa, om hunne kloekmoedigheid, in blakende gunst: de
één sneuvelde in Italië, de andere was \'s Keizers lotgenoot in den dood,
op den tocht naar Palestina (j. 1199). In den noodlottigen kruistocht
van Lodewijk IX, tegen Tunis, waren het de Friezen, die althans nog
eenig voordeel behaalden. 2) Willem II, wien wij boven, als den bestrijder
der West-Friezen, gedachten, had het bezit van Aken, waar hij tot
Roomsch-Koning moest gekroond worden, aan de Friezen te danken,
die, op Pauselijke uitnoodiging, in zijn leger dienden (j. 1248). Gaarne
had hij zich hunnen heldenarm nog verder ten nutte gemaakt, maar met
onverzettelijken wil verklaarden zij, bij monde van Tjaerd Donia, hunne
taak voor afgedaan ; en zij keerden terug met een duurzaam getuigschrift
hunner betoonde dapperheid en bewezene diensten, in de eerste 8) ver-
ordening, welke de Roomsch-Koning, na zijne krooning, uitvaardigde,
waarbij hij de rechten en vrijheden bevestigde, door Karel den Groote
aan de Friezen verleend: »Opdat de geheele natie der Friezen en hare
nakomelingen weten mochten, in wat voege hare voorvaderen de Room-
sche Kerke en het Keizerrijk geholpen hadden." Bij Keizer Rudolf stonden
de Friesche Edelen in bijzondere achting, en onder hen onderscheidde
zich Watze Joulsma, als een manhaftig krijgsman. Een andere Fries,
die door zijne krijgsbedrijven zich buitenslands beroemd heeft gemaakt,
was Juw Dekema, die Koning Eduard I, bij de verovering van Schot-
1)   Men zie den brief van Paus Honorius III aan de Friezen, bij van Mieris, Char-
terboek .
D. I, fol. 200, en in het Groot Charterboek van Trieiland, D. I, bl. 92.
2)   Het aandeel der Friezen aan de kruistochten is in \'t licht gesteld door Mr. J. Dirks:
Nederland en de Kruistochten, in de Vrye Vries, D. II.
3)  De krooning had plaats op den 1 November. Het Diploma, in het oorspronkelijk
Latijn, te vinden in het Groot Charterboek van Friesland, D. I, is gedagteckend 2
November.
-ocr page 49-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 25
land, belangrijke diensten moet bewezen hebben (j. 1298). Uit hetzelfde-
geslacht vond een andere afstammeling, met eenen der Beijma\'s, den
dood in Italiü, waar zij te Pisa begraven werden, op last van Keizer
Hendrik VII, wien zij, benevens een Aylva, êen Hettinga en anderen,
hunnen dapperen arm geleend hadden (j. 1312).
Wij zouden nog vele andere namen kunnen noemen van Friesche krijgs-
helden; doch wij willen alW, wat de Kronjjkschrijvers van veler zeld-
zame bedrijven hebben opgedischt, niet voor historische waarheid doen
gelden. Daarenboven roepen onze voorvaderlijke landgenooten, in andere
gewesten hun recht in, om ook eene plaats te vinden in ons beperkt
bestek; en het aangevoerde zal voldoende zijn, om aan den heldenaard
der Friezen recht te doen wedervaren, en om te doen zien., hoe de krijgs-
haftige fierheid, welke,zij uit de bosschen van Germanie hadden medege-
bragt, in volgende eeuwen, door oorlogen, veeten en buitenlandsche
krijgsdiensten gaande gehouden en gewijzigd moest worden, om nader-
hand in den gemeenschappelijken kampstrijd voor vrijheid en geweten
tot een hooger doel, dan de involging van roem of wraakzucht, gericht
te worden. Want ook zij moesten den fleren nek krommen onder het juk
der Spaansche heerschappij, om mede den heiligen strijd te strijden, en,
met hunne veerkracht en vasten wil, plaats te nemen in het vereenigd
huisgezin, tot het genot eener vrijheid, welke hunne voorvaderen, bij.
tweespalt, onrust en losbandigheid nimmer gekend hadden.
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
„De oude Chiouiijuen doen ons nog huideudaags met verschrikking
zien, in wat voegen onze voorouderen, Hertogen, Graven, Bisschop-
pen en Heereu, niet alleen in continueele dissentiëu en oneenighe-
den hebben geleefd: maar ook zoo tegen den anderen, als tegen hare
respective Heereu met hunne aanhang in gedurige wapenen met or.-
christelijke blocdstortingtn hebben gestaen."
Dit Staten vati Ilo\'/and en West Friesland, in hunne
lteductie van
25 Ju\'ij 1654.
Het tijdperk der Middeleeuwen is door sommigen, in een tafereel van
de allergruwelijkste barbaarschheid, met de zwartste kleuren afgeschil-
derd ; door anderen als eene heerlijke vertooning voorgesteld van men-
-ocr page 50-
26 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
sjhelijke reuzenkracht en verheven heldenmoed. Met weerzin ziet de
vrije en vreedzame Staatsburger op tijden terug, waarin do mensch-
heid, lichamelijk onder den euvelmoed eens heerschzuchtigen Adels —
geestelijk onder priesterdwang gebogen, bij gedurige oorlogen en be-
roerten, oneindig veel geleden heeft. Met levendig genoegen daarcu-
tegen. vestigt de geschiedvorscher zijne blikken op die tijden; en met
verrassing ontdekt hij. bijna in ieder verschijnsel, dat zich in den ba-
jert van verwarring aan zijne oogen voordoet, de voorbereidende werking
der grondstoffen, waaruit als ware \'t een nieuwe wereld moest te voor-
schijn treden. De wijsgeerige beschouwer eindelijk, deze beide gezichts-
punten vereenigende, acht den terugkeer dier tijden evenmin wenschelijk
als mogelijk, en buigt zich neder voor Hem, die, ook in de groote huis-
houding der volken, alle dingen doet medewerken ten goede.
Voor den krijgsman moet de Geschiedenis der Middel-eeuwen eene
bijzondere aantrekkelijkheid bezitten. Bij hem toch gelden daden meer
dan redeneeringen; en hetzelfde beginsel ziet hij in die tijden algemeen
zijn en heerschen. Op een grooter tooneel vindt hij er zijnen eigenen
kring terug. Ieder is Vasal en aan een magtiger gebiedvoerder on-
derworpen , maar op zijne beurt Leenheer en macht hebbende over an-
deren. Eer en vermogen worden alleen door dapperheid verkregen, en de
onderscheidingen van rang en aanzien zijn niet twijfelachtig bij de af-
stekende pracht van kleeding en wapenen. Voldoening voor aangedanen
hoon, beslissing van recht en waarheid worden niet op den omslachtigen
weg eener koele rechtsgeleerde praktijk gezocht, maar in het eerste vuur
der warmste belangstelling, met het zwaard in de vuist, onder opzien
tot God, den wreker van onrecht en leugen. Al het wisselvallige, het
romaneske, het zinnelijke zelfs van het krijgsmansleven, zijn met groote
trekken in die tijden terug te vinden; en indien een Nederlandsche Wal-
ter Scott daaruit zijne tafereelen ontleende — gewisselijk zou hij nergens
gretiger lezers vinden dan in het leger.
En welke plaats behooren die tijden te beslaan in een tafereel van
Neérlands Heidaden ? De groote menigte der natie zal daarbij geheel op
den achtergrond moeten geplaatst worden. Door andere middelen, dan
de wapenen des krijgs, beurde de burgerstand zich op uit een staat van
diepe vernedering, en ontwikkelde zich door ai-beidzaamheid en handel-
geest. Maar het zijn de Vorsten en hunne Leenmannen, Edelen en Rid-
ders, die in de kampplaats verschijnen, en ook zij hebben recht, om hier
ter plaatse de vermelding hunner bedrijven te vorderen. Daarenboven was
het doel van deze bladen niet alleen, om de daden van heldenmoed te
verzamelen , door het voorgeslacht verricht; maar ook, om een leiddraad
-ocr page 51-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 27
te geven tot de behandeling der geschiedenis van het krijgs wezen in ons
Vaderland. Het laatstvermelde doel voor dit tijdvak meer bijzonder op
den voorgrond stellende, en het belangrijkste zoo veel mogelijk aanstip-
pende, zullen wij trachten het andere niet uit het oog te verliezen.
Vooraf doet zich de vraag op: welke zijn de bronnen waaruit men de
kennis putten moet van de wijze van oorlogen en der inrichtingen van
het krijgs wezen hier te lande, in de tijden, waarvan wij spreken V De
schrijvers uit die tijden zelve, hoezeer met omzichtigheid te gebruiken
wat historische bijzonderheden betreft, geven ons echter eene getrouwe
afbeelding der zeden en gebruiken van het tijdvak, waarin zij geleefd
hebben; en behooren dus ook hier in de eerste plaats geraadpleegd te
worden. Maar het is voornamelijk tot echte gedenkstukken, dat men zich
zou moeten wenden, en bepaaldelijk tot de zoogenoemde Grafelijke Re-
keningen, welke in \'s Rijks Archief te \'s Gravenhage, of in bijzondere
Charter-verzamelingen bewaard worden. Ingericht als dagregisters, waarin
al de uitgaven der Vorsten, Heeren of steden, telken dage vrij wijd-
loopig werden opgeteekend, leeren deze Rekeningen, wier gezag , als zijnde
zij door tijdgenooten opgemaakt, nagezien en goedgekeurd, boven alle
verdenking verheven is, eene menigte bijzonderheden omtrent alle deelen
van het krijgsvvezen, en een gezet onderzoek, met toepassing op ons
onderwerp, van deze, schijnbaar geringe, maar inderdaad kostbare ge-
denkstukken der oudheid, gevoegd bij hetgeen in de zoogenaamde Ste-
deboekcn, of gedrukte Beschrijvingen van Steden, meestal uit echte
stukken reeds aan het licht is gebracht, zou wellicht volkomen kunnen
aanvullen, wat wij hier slechts onvolledig kunnen aanwjjzen. li
Karel de Groote had, in zijn uitgestrekt gebied, en bij gevolg ook
hier te lande, als grondslag der meerdere of mindere dienstplichtigheid
zijner onderdanen aangenomen, het belang, hetwelk ieder hunner had
bij de ongeschondene bewaring van het grondgebied des Rijks. Elk vrij-
1) Over de waarde dezer Rekeningen, zie Mr. J. C. de Jonge, Verhand. over de»
oorsprong der Hoeksche en KabeljauwsoU? twisten,
bl. 4. Den beroemden van AVijn komt
de eer toe, deze bron voor onze oudheidkunde het eerst ontdekt en geopend te hebben.
Sommige dezer rekeningen zijn geheel of in uittreksels door den ijver van sommige na-
vorschers der oudheid, als Van Hasselt, in onderscheidene werken over de geschiedenis
en oudheid van Gelderland, en door onze Rijks- en Provinciale Archivarissen in het licht
gegeven. Wat ons onderwerp betreft, verdienen ook de opmerkzaamheid die, welke uit-
gegeven zijn door Mr. J. Meerman, Verhaal «an het beleg en de verovering van Let/den
door Hertog Jan van. Beijere» in
1120, en door C. .1. de Lanje van Wijngaerden, Ge-
schiedenis der Heeren van der
Gou.de.
-ocr page 52-
28 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
man, dat is, ieder die iets kon bezitten, moest of, zoo hij een aanzien-
lijk grondeigenaar was, zelf te wapen komen, of anders, naar gelang
zijner bezittingen, tot de uitrusting der uittrekkenden bijdragen. Die
drie of meer hoeven bezat, moest uittrekken. Wanneer van twee per-
sonen elk twee hoeven had, moest de één uittrekken, en de ander hem
uitrusten; en desgelijks wanneer de één twee, de ander ééne hoeve be-
zat. Was van drie personen elk in het bezit van ééne hoeve, dan trok
er één uit, en werd door de twee t\' huis blijvenden uitgerust: en op
gelijke wijze was ook voor de min gegoeden bepaald, hoe zij, naar mate
van hun vermogen, te samen met vier anderen eenen zesde. of met vijf
anderen eenen zevende moesten uitrusten. Zij , die in den oorlog bijzon-
dere diensten bewezen. werden door de Vorsten met landen. bosschen.
goederen en voorrechten van allerlei aard begiftigd of verlijd, dat is,
zij ontvingen die als Leenen. en verbonden zich daarvoor, om te allen
tijde den b a n li van hunnen Leenheer te gehoorzamen. Waren de leen-
goederen aanzienlijk — dan verbond men zich niet alleen om zelf. maar
ook met manschap den Leenheer te dienen; en deze manschap werd dan
verkregen, door van de erlangde goederen en voorrechten weder gedeel-
ten aan anderen. onder dezelfde dienstverplichting, ter Leen te geven:
en in dier voege breidde zich het Leenstelsel uit tot in al de deelen der
maatschappelijke huishouding, en stond met het knjgswezen in het naauw-
ste verband. De krijgshaftige grondbezitters, zoo even bedoeld, verhieven
zich weldra boven de overige vrije opgezetenen, erlangden van de Vor-
sten, voor de diensten, welke zij hun, bij gemis van geregeld krijgsvolk,
bewezen, steeds meerdere gunsten, en vormden den Leen-Adel, die, als
een gewapend lichaam. ook hier te lande bestaan heeft, en in zoovele
Adellijke geslachten nog voortleeft. De Edelen sloten zich in den beginne
wel om den Vorst aan, maar begonnen langzamerhand in dezen niets
meer dan den eerste onder zijns gelijken te erkennen, tegen wiens op-
permachtig aanzien zij hunne onafhankelijkheid moesten beschermen.
Toen, terwijl zij van den eenen kant het volk uitmergelden, en van
den anderen kant de hoogheid der Vorsten in gevaar brachten, strekten
deze laatsten de handen uit naar de verdrukte menigte, zoo wel om zich
zelven staande te houden, als om het volk uit de vernedering op te beu-
1) 6 a u n u m Is een bevel van het openbaar gezag, tot handhaving van orde en rust.
Zoo is in Frankrijk /* ban des vendani/es de afkondiging der Overheid, waarbij gedu-
rendc den wijnoogst de handhaving der rust wordt gewaarborgd. Zie Mr. J. D. Meijer..
Esprit, Origine el Progrès des Institutions Judiciaires, T. I, Chap. 3, alwaar men te-
vens leeren kan, dat de verdeeling in ban en achterban door geen geschiedkundige
gedenkstukken wordt bevestigd. Onze krijgslieden kennen het woord nog in do oorspron-
kelijke beteekenis. Er wordt een ban geslagen, wanneer een zekere plechtige aandacht
wordt verlangd, bij voorlezing van proclamatien, bevorderingen, vonnissen enz.
i
-ocr page 53-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 29
ren. Hierdoor ontstonden de Gemeenten, en werden door Keuren en Hand-
vesten aan de Steden vrijheden verleend, ondanks de tegenstribbeling
der Edelen: maar aan de vergunning dier rechten werd wederom de
verplichting verbonden, om met een zeker aantal manschappen (p o o r-
ters, burgers, schutters) den Vorst ook in zijne oorlogen hulp
te verleenen: blijvende daarenboven altijd voor elk de verplichting be-
staan, om zich gereed te honden ter landweer, of. gelijk het in de
oudste tijden genoemd werd, voor den heer ban. Deze burger-krijgs-
macht, het toenemend gebruik van huurtroepen en de invoering en vol-
making der vuurwapenen waren lijnrecht strijdig met de belangen van
den Adel. en sloegen de krijgs-instellingen der Leenregeering den bodem
in. Beschouwen wij derhalve in de eerste plaats de personen, die, onder
de algemeene Leenroerigheid, op de krijgstooneelen der Middeleeuwen te
voorschijn tnden.
De verplichting om den Leenheer te dienen was zoo onbepaald, dat
soms nauwe bloedverwanten tegen elkander, en vriend tegen vriend ten
strijde moesten trekken. De Geestelijken waren er in geenen deele van
uitgezonderd, en Bisschoppen, Abten en Kerkdijken van minderen rang
moesten voor de landen, welke zij als Leengoederen bezaten, op den
ban \'van hunnen Leenheer, koorkleed. staf en mijter met harnas. lans
en helm verwisselen. Van daar de krijgshaf\'tigheid van zoo vele Prelaten ;
waarvan wij hier alleen de Bisschoppen van Utrecht vermelden. wier
onophoudelijke oorlogen, nu eens met de Graven van Holland. dan met
die van Gelderland. bewijzen opleveren, hoe oorlogzuchtig van aard en
dapper velen hunner waren. Bisschop Adelbold voerde zelf zijne ben-
den aan. toen hij met de bisschoppen van Keulen, Luik en Kamerijk
en den Hertog van Lotharingen , van den Duitschen Keizer, wier leen-
mannen zij waren, last had bekomen, om den Hollandsehen Graaf
Dirk III te beoorlogen; en met de grootste standvastigheid moest deze
en zijn opvolger Dirk IV tegen de Bisschoppelijke krijgsmacht strijden
om het Grafelijk gebied aan de zijde van Bodegrave uit te breiden, en
het pas gestichte Dordrecht tegen eene gedreigde slechting te verdedi-
gen (1015—1049). Menig geestelijke sneuvelde er bij die gelegenheid
met het zwaard in de vuist. 1) Adelbold paarde geleerdheid met oor-
logsmoed, maar zijn opvolger Willem was geheel krijgsman, en een der
1) De vredelievende bediening der geestelijkheid strekte tot geene verschooniug, wan-
neer men zich niet klockmoedig genoeg betoonde. De Bisschop van Luik, de eerbied-
ivaardige Waso, wiens geaardheid meer voor de stille plichten van zijnen stand berekend
was, werd bij de gelegenheid, in den tekst vermeld, tot eene geldboete verwezen, om-
dat hij altijd in de achterhoede bleef.
-ocr page 54-
80 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERLNG
krachtigste mannen van zijnen tijd. 1) Gelukkig voor Holland, dat het
in Floris I eenen Graaf had vol moed en beleid, die de legerbenden
van den Kerkvoogd, en die zijner kerkelijke en wereldlijke bondgenooten,
in eene hinderlaag lokte, 2) waardoor Holland voor de onderwerping aan
het Bisschoppelijk gezag beveiligd werd (1058). De onrustige kerkvoogd
meende echter in den ontijdigen dood van Graaf Floris en de minderja-
righeid van diens zoon Dirk V de kans schoon te zien. om zich van
Holland meester te maken, en verbond zich te dien einde met Godfried,
of Govaert. Hertog van Lotharingen, bijgenaamd den Bultenaar, een
man, die. even als vóór hem Philippus en Agesilaus, en later de Maar-
schalk van Luxemburg. van wien de soldaten zeiden, dat geheel Frank-
rijk op zijn bult steunde, een bewijs oplevert, dat groote krijgsbekwaain-
heden in een mismaakt lichaam kunnen huisvesten. Govaert deed eenen
inval en Holland, en na den Ridderlijken Robert de Fries bij Leiden
geslagen te hebben. drong hij diep tot in West-Friesland door; maar
door de dapperheid der West-Friezen zou hij te Alkmaar het slachtoffer
zijner gewaagde onderneming geworden zijn, indien niet Bisschop Wil-
lem hem, nadat hij een beleg van negen weken had doorgestaan. ontzet
had (1072). Na het verraderlijk omkomen van Govaert, poogde de Bis-
schop. door het stichten van het slot IJselmonde. de Hollanders in
bedwang te houden; maar de dood verhinderde hem het te voltooijen,
hetgeen zijn opvolger Koenraad volbracht. Deze voerde in persoon het
bevel. toen de jeugdige Graaf Dirk V het kwam belegeren, het slot,
na eene belegering van 16 dagen . door pijlen met brandwerk omwonden ,
in brand liet schieten, en den Bisschop dwong zich met zijne Ghe-
sellen 8) over te geven. Holland keerde toen onder de regering van
zijnen wettigen Graaf terug (1076).
1)  Zie van Kampen, Voderlanihche Karaklerkunde, D. I, bl. 77.
2)   Hij gebruikte de list, welke in die tijden niet ongewoon was, om kuilen, door
takken of horden met zoden en aarde overdekt, te verbergen, ten einde de vijandelijke
ruiterij daarin te doen storten. De Vlamingen, aangevoerd, onder anderen, door Willem,
Proost van Maastricht, beter krijgsman dan geestelijke, hebben deze list in \'t groot in
\'t werk gesteld in den slag bij Kortrijk (1304), waar zij op die wijze een zoo groot aan-
tal Fransche ridders in eene.graeht deden storten, dat zij bij het plunderen der lijken
8000 vergulde sporen verzamelden. Deze slag heet van daar de sporen slag (batailh des
éperons),
en moet niet verward worden met eenen anderen, welke denzclfden naam
draagt, omdat er de Fransche Ridders meer hunne sporen gebruikten , om weg te ko-
men, dan hunne lansen om te strijden (1513).
3)   Dienstdoende krijgslieden heetten gezellen, en men vindt de bezetting eener
plaats door de benaming van ghemccnlijke ghesellen aangeduid Eene verecniging
van gezellen was ecu gezelschap; en het woord compagnie, hetwelk sedert
den tijd der Bourgondische Vorsten hier te lande in gebruik is gekomen, is niets anders
dan cene vertaling daarvan. Het Latijnschc Comas, van waar het Fransche Comle, bctcc-
kent ook gezel, en reeds by de Germanen schijnt deze benaming bekend te zijn geweest
voor die aanzienlijke jonge lieden, die het gevolg van een Opperhoofd uitmaakten. Ook
is het niet onwaarschijnlijk, dat van dit gezel het woord guasal of vasal afkomstig is.
-ocr page 55-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 31
Men zou misschien meenen, dat de deelneming der Geestelijken aan
den krijg, den eerbied voor het kerkelijk gezag geheel moest weggeno-
men hebben. Het gebeurde met Graaf Dirk VI zal een voorbeeld van
het tegendeel geven. De Bisschoppen van Utrecht waren door-den Duit-
schen Keizer met het Graafschap Drenthe begiftigd, waartoe ook Gro-
ningen behoorde. De Groningers waren met de heerschappij des Utrecht-
schen kerkvoogds niet gediend, en deze moest zelfs de St. Walburgs-kerk
te Groningen, welke in eene vesting hervormd was, stormenderhand
innemen, om zijn gezag te doen gelden (1138). Graaf Dirk VI nam de
ongelegenheid, waarin de Bisschop zich bevond, te baat, om hem af-
breuk te doen , en belegerde hem eindelijk te Utrecht. Reeds stonden
de belegeraars met de stormladders gereed om de muren te beklimmen,
toen Bisschop Herbert, geen ander middel ziende om het dreigend ge-
vaar af te keeren, in plechtgewaad. van al zijne Geestelijken vergezeld,
de stad uittoog, met het boek in de hand, waaruit hij het banformulier
tegen den Graaf zou voorlezen. Allen werden met ontzag en verbaasdheid
bevangen; de Graaf zette helm en schild neder, trok zijne wapenrusting
uit en viel den kerkvoogd te voet, om den vredekus te ontvangen , die
hem ook, gelijk te begrijpen is, niet werd geweigerd (1139j. Door dit
ontzag voor hunne waardigheid, waren echter de Bisschoppen van Utrecht
geenszins beveiligd in hun wereldlijk gebied, hetwelk aan alle zijden
openlag; en daarom ondernam Bisschop Godfried van Rheenen, een stout-
moedig krijgsman, het te versterken door het bouwen van de sloten ter
Horst op de Veluwe tegen de Gelderschen, Montfoort en Woerden tegen
de Hollanders, Vollenhove in Overijssel, tegen de Friezen (1170); het-
welk hier vooral daarom vermeld wordt, omdat dit bouwen van kas-
teelen door de Heeren en Edelen, ten einde zich tegen de aanvallen
hunner naburen te kunnen verdedigen, aan verscheidene steden het be-
staan beeft gegeven, en bij gevolg invloed heeft gehad op de inwendige
verdediging des lands, ook in volgende tijden.
De tegenwoordigheid der Geestelijken in de legers maakte, dat alle
kerkelijke instellingen ook daar zorgvuldig werden in acht genomen. De
vastendagen werden er stiptelijk gehouden, en te dien einde moest er
voor de troepen, die te velde waren, altijd eene genoegzame hoeveel-
heid gezouten en gedroogde visch worden aangevoerd. Bij groote legers
belemmerde dit aanmerkelijk de bewegingen der troepen; maar het kon
geen groot bezwaar opleveren in ondernemingen van zoo geringen om-
vang , als de meeste binnenlandsche oorlogen waren, gelijk die van de
Bisschoppen van Utrecht, een van welke in een slag bij Koeverden,
waarin zijne geheele te velde zijnde krijgsmacht schijnt gewikkeld te zijn
-ocr page 56-
32 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
geweest, de nederlaag kreeg, en echter slechts dertig man verloor (1195).
Niet minder nauwgezet was men op het vieren van den Zondag, en
zelden werd er op dien dag gestreden; hetgeen ook gemakkelijk ver-
meden kon worden, daar het leveren van een slag meestal werd vooraf-
gegaan door eene uitdaging, welke eenige dagen te voren geschiedde.
De heraut, of wie haar overbracht, werd niet onaardig de ongeval-
lige man genoemd. Zulk eene uitdaging, door Hertog Willem aan
den Bisschop van Utrecht gedaan, is nog in de eigene bewoordingen
voorhanden. 1) Niet alleen wordt daarin de tijd van den slag bepaald,
maar ook de plaats, waar die zou geleverd worden, en ook werkelijk
geleverd is, tusschen IJselstein en Jutphaas (1348). De zon- en feest-
dagen werden dus voor grootere veldslagen licht vermeden, en het ge-
voel van het onbetamelijke, hetwelk wederzijds bestond, hield op de dagen
aan de Godsdienst gewijd, de zwaarden in de schede. De grootste veld-
slag echter uit de Middeleeuwen, waaraan Hollanders hebben deel gehad.
de slag bij Bouvines (1214), heeft op een\' Zondag plaats gehad; maar
de Koning van Frankrijk, Pilips August, hield zich ook zoo zeer over-
tuigd, dat zijn vijand den dag des Heeren zou ontzien, dat hij zich
door de mindere schroomvalligheid van Keizer Otto bijna had laten ver-
kloeken. Deze slag levert een\' trek op van priesterlijke nauwgezetheid,
•welke, in verband beschouwd met het zoo even vermelde, een voorbeeld
geeft, hoe in dezelfde eeuw de eerbiedwaardigste gevoelens met het af-
schuwelijkst bijgeloof gepaard kunnen gaan. De Bisschop van Beauvais
namelijk, die in het Pransche leger diende, droeg geen ander wapen
dan een knots; hoedanige knotsen of stnjdkolven, 2) wel is waar, op
den in metaal gesloten Ridder dikwijls niet meer vermochten, dan om
hein bedwelmd ter aarde te doen vallen, in welk geval hij gevangen
genomen, of met een dolk werd afgemaakt; maar toch den minder goed
gewapenden niet zelden den doodslag toebrachten. Zoo sloeg eens de
Aartsbisschop van Metz in éénen veldslag negen strijders met zijne knots
dood. 3) Deze vrome kerkvoogden nu meenden, dat het streed met de
voorschriften van den grooten Meester, om bloed te storten, maar dat
1) Zie W\'agenaar, Vadert, l/ist. D, III, bl. 273 (1ste uitg.).
:.\') Kr. inasse of massue. Zij waren gewoonlijk ter dikte van eens mans arm, hebbende
aan het eene einde een ring met een riem, om het uitschieten uit de hand te beletten,
terwijl aan het andere einde een zware metalen kogel gehecht was, soms met ingedre-
ven pennen voorzien, welke kogel ook wel eens los met kettingen aan het hout hing.
De volledigste wapening was, wanneer znlk eene knots ter regter/ijde van het paard
hing, terwijl aan de linkerzijde het groote slagzwaard, en daarnevens een dolk waren
vastgehecht, en de lai\'S in de hand werd gevoerd.
."») Zie Dncange, Gloss. in Ere. ile hotte et e.rereittt Ephcoporum in V. llostis.
-ocr page 57-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 33
het met hunne vreedzame roeping niet. strijdig was. hunnen evenmensen
hoofd en beenderen te vermorselen. 1)
Het te velde trekken der Bisschoppen had nog dit voordeel, dat bjj
het naderen van het uur des strijds, door het uitdeelen van Aflaten
en het geven van" den herderlijken zegen, de gemoederen tot meerdere
onverschrokkenheid konden opgewekt worden. De Utrechtschr Bisschop
Otto van der Lippe bezigde echter vruchteloos dit middel; het kon hem
voor eene zware nederlaag niet behoeden. Hij had namelijk, om een
«inde te maken aan onlusten. welke Groningen en Drenthe beroerden,
in vereeniging met de Graven van Gelderland, Otto II. en van Holland ,
Floris IV, een inval gedaan in Drenthe, dikwijls het tooneel der Utreeht-
sche oorlogbedrijven. Het verbondene leger werd door de lichtgewapende
ürenthenaars bij Koevorden zoo deerlijk geslagen (1226), dat de Bis-
schop zelf gegrepen en dood gemarteld. zijn broeder, Proost van De-
venter en Oldenzaal, zwaar gewond. en een Gijsbrecht van Amstel en
verscheidene andere Edelen gekwetst of gevangen genomen werden. De
Bisschoppelijke krijgsbenden, namelijk, werden, in den geest der Leen-
regeering, gevormd door allen, die aan den Bisschop door den Leenband
verbonden waren, waaronder de Heeren van Amstel, van Woerden, van
Zuilen. van Montfoort, van IJsselstein, van Abcoude , en andere We-
reldlijken en Kerkdijken geteld werden.
Indien wij de rij der Utrechtsche Bisschoppen wilden doorloopen, wij
zouden nog verscheidene krijgshaftige kerkvoogden op dien zetel aan-
treffen, en eindelijk stuiten op Gijsbrecht van Brederode , die op de aan-
nadering van een leger van 14000 man uit Holland, aangevoerd door
Filips den Goede , door schrik bevangen, genoodzaakt werd staf en mijter
over te geven aan üavid van Bourgondie\', natuurlijken zoon van Filips
(1456). Hierdoor werd de grond gelegd tot de heerschappij van Karel V
over Utrecht, die de Bisschoppelijke landen in het Neder-sticht, of de
tegenwoordige Provincie Utrecht, met Holland onder eenen Stadhouder
vereenigde (1534), terwijl Groningen, Drenthe en Overijssel, vroeger
aan de Bisschoppen onderworpen, van nu af als afzonderlijke gewesten
beschouwd werden. Welke gevolgen dit alles voor de vestiging der
1) Om evenwel onpartijdig te zijn moet men in het oog honden, dat een krijgsinans-
aard in een prelaat door de kerk niet altijd werd goedgekeurd. De bedoelde Bisschop
van Beauvais was door de Engclschen gevangen genomen. Uit eerbied voor den Paus, die
den gevangene een seherpen brief had geschreven, zond de Koning van Engeland het
harnas des kerkvoogds naar den Ecrwaardigen Vader, met de woorden van Jozefs broe-
dereu tot hunnen vader Jacob: „Deze hebben wij gevonden, beken toch of deze uwc»
zoons rok zij of niet." De Paus antwoordde: /Hij is noch mijn zoon, noch eeu zoon
der kerk; hij kan naar \'s Konings welbehagen worden losgekocht, als die veeleer een
krijgsman is van Mars dan van Christus."
I N. H. T. L.                                                                                                3
-ocr page 58-
NEDERLAND ONDEE DE LEENREGEERING
34
Nederlandsche Republiek gehad heeft, is uit de Geschiedenis bekend.
Wij hebben tot hiertoe alleen van de Utreehtsche Bisschoppen gewaagd .
omdat er van de zijde der Hollandsche Graven veel kloekmoedigheid werd
vereischt, om hun gewest voor de onderwerping aan het Bisdom te be-
veiligen. en bijgevolg de oorlogsbedrijven dezer kerkvoogden eene voor-
name rol spelen in de Geschiedenis der Grafelijke regeering. Zelven
Leenmannen van den Duitsohen Keizer, moesten zij dikwijls in die be-
trekking het zwaard aangorden. en daarenboven vonden zij gedurig aan-
leiding om in strijd te komen met de Vorsten der aanzienlijke gewesten.
waarmede zij aan alle zijden in aanraking waren.
Beschouwen wij thans meer bijzonder dien stand, welke dapperheid
en heldenmoed bijna uitsluitend als in erfbezit had, de Edelen en Ridders.
Was het reeds een bijzondere verdienste, een krijgstocht tegen de
Saracenen mede gemaakt te hebben: sedert het Ridderwezen zich in de
kruistochten ontwikkelde, werd de wijding tot Ridder, en het ontvangen
van den ridderslag de hoogste krijgsmans eer. In den beginne was het
niet gemakkelijk daartoe te geraken, en Graaf Willem II werd eerst
tot Ridder geslagen, kort voor zijne krooning tot Roomsch-Koning. Later
ging elke oorlogsgebeurtenis van eenig gewicht vergezeld van een be-
vordering tot den ridderstand. Niet alleen werd toen de ridderslag ge-
geven tot loon van diensten die de edelman bewezen had, maar ook tot
een prikkel voor zijne dapperheid, wanneer die op de proef stond ge-
steld te worden. Een voorbeeld daarvan verdient hier eene plaats.
De Bisschop van Luik, Engolbert van der Mark, een geweldigen op-
stand zijner onderdanen niet kunnende meester worden, had de gewa-
pende tusschenkomst ingeroepen van Jan III, Hertog van Brabant, en
deze weder de hulp van Rohiald III, Hertog van Gelre. Reinald, veer-
tien jaren oud. voldeed aan de oproep;ng van den vader zijner Maria , en
trok naar Brabant met zijne Gelderschc legerschaar. Daaronder blonk uit
een keurbeude u;tgedost in eenerlei kleeding, sterk 50 paarden. Het waren
de zeventigjarige Gerard van Eek met zijne zeven broeders en veertien
zonen en hun gevolg, prijkende elk met drie pluimen op den helm, een
groene, roode en witte, zijnde de kleuren van het overoude geslacht
Banthaleon, waartoe de van Ecks behoorden. Voor den beslissenden veld-
slag, die op den 20sten of 21 sten Julij 1347 voorviel, toen men bericht
had, dat de Luikenaars in aantocht waren, werden deze 22 edelen uit
hetzelfde geslacht, met nog eenige anderen en Hertog Reinald zelven ,
door den Hertog van Brabant tot Ridders geslagen. Den volgenden dag
werd, voornamelijk door de dapperheid der Gelderschen, aan de Luike-
naars een baslissende nederlaag toegebracht op de vlakte tusschen Ha-
-ocr page 59-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 35
nut en Walef, maar Gerard van Eek met zijne zeven broeders en twee
zonen vonden den dood op het slagveld. 1)
Toen alzoo bijna alle edelen Ridders werden, moest er weder een
nieuwe onderscheiding zijn , en de ridderorden als eerversiersels voor per-
soonlijke verdiensten kwamen in zwang. Zoodanige waren de orde van
St. Antonie, door Hertog Albreeht in 1382 en die van het Gulden
Vlies later (1430) door Filips van Bourgondic ingesteld. 2) Wanneer
een Ridder rijk en machtig genoeg was, om een zeker getal gewapende
Ridders op zijne kostun in het veld te brengen, ontving hij het jus
vexilli,
het recht om een standaard te voeren. Hij kreeg nu den naam
van Baanrits, Baanrots of Baanderheer (Banneret), en zijn rang
was door velerlei sieraden aan kleeding, wapenen, woning zelfs en huis-
raad kennelijk. 8) Vooral werd nu het twoepuntig vaandel, hetwelk tot
hiertoe zijn veldteeken geweest was, met een vierkante Banier verwisseld. 4)
1)   Zie Het geslacht van Panthaleon in den slag hij Ir\'alef Aoor Mr Njdormeijer rid-
der van Rosetthal in Nijhoft\'s Bijdragen enz. ü. X bl 32 vergeleken met Nijhoffs Ge-
denkxaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland
I). II bl. XII en vol ia.
2)   De decoratie van de orde van St. Antonie bestond in een stok of kruk, in de
gedaante van een T, met een klok of bel daaraan, om den hals gedragen aan een koord.
Er wordt ook gewag gemaakt van de orde van den Tuin, welke in 1405 in Holland
door Graaf Willem VI zou zijn ingesteld; doch de Baron d\'Yvoy van Mijdrecht heeft,
in het IV Deel der Ferhand. van de 2de klasse vm hel Koninklijk tledrr/undseA I/isti-
tuut
betoogd, dat de instelling dezer orde een sprookje is, en dat deze orde van den
Tuin niets anders is geweest, dan de orde van Antonie, Toon of Teun. Er wordt
nog gesproken van eene ridderorde van St. Jakob, welke de Baron vau Lijnden van
Hemmen meent, dat door Graaf Kloris V zou ingesteld, maar door de kortstondigheid
der regcering zijns zoons, en het uitsterven van het lloilandsehe Gravcnhuis, te niet
gegaan zijn. Ook di ze orde houdt de Btoii d\'Yvoy voor een verdichtsel, en het is
deswege tusschen de beide Hecren tot een letterkundigen \'twist gekomen, welke vrij
scherp gevoerd en in druk uitgegaan, ofschoon niet algemeen verkrijgbaar gesteld is.
Twee Riieven over de Ridderorde van SI Jacobs- Hroed-i schap, ingesteld door 1\'loris
P, Graaf van Holland, door
F. G. Baron van Lijnden van Hemmen, \'s Giavenh. 1827.
Poordragt van Max L. Baron d\'Yvoy van Mijdrecht, nopens hetgeen over de Riadeiarde
van Sf. Jakobs Broederschap geschreven is geworden
, door ¥. G. Baron van Lijuden
van Hemmen, \'s Gravenh. 1828 Kort -tVtu-ootd op de Voordragt enz., door ¥. G. Ba-
ron van Lijnden vau Hemmen, \'s Gravenh. 1828. Over de Ridderorden hier te lande,
zie men overigens nog Estai histotique sw les ordies de (\'hepalerie dansles Puit\\-B<ts,
par
J. II. Wcstreenen van Tiellandt, en bijzonder over de orde van het Gulden f lies,
de belangrijke verhandeling van Mr. W. F. Roëll, in het V Deel der Ierhaud vau de
2de kli\'Sse van het Koninklijk Nedeilandseh histiivut.
3)   Van daar de spreekwijzen nog bij ons in gebruik: als een Banjert gekleed
zijn, denBanjerheer uithangen van waarde uitdrukking uithangen zal blijken
bladz. 37.
4)   De tweepuntige Riddervaandels werden panoenen, pinjocnen, penyoencn,
ponyoenen of ponsoenen genoemd [Fr pennons*, en gemaakt van eene stof, bol-
craen geheetcn; vermoedelijk eene soort van vlaggedoek. De banieren daaren egen der
Baanderheeren waren meest van sindael, eene zijden stof van de beste soort; zij wer-
den prachtig opgesierd met gouden franjes en kwasten, en soms beschilderd met de
wapens van den Baanderheer. Reeds \'n den jare 1.j68 vindt men ire«ag gemaakt van
eeue banier met olieverw beschildeid, zoodat deze knust rei ds vóór de broeders van
Eijck hier te lande is bekend geweest. Zie de Lange van Wijngaeiden; Geschiedenis
der Heer en van der Goude,
D. I. bl 387 en 563. Vergelijk over de panoenen van
"Wijn, Uuiszitlend Leven, D. III, bl. 263.
-ocr page 60-
36 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
In al hunnen luister vertoonden zich de Baanderheeren en Ridders
bij de Ridderfeesten. waarbij men jousteerde, een wedstrijd hield oin eik-
ander lanssteken toe te brengen: hier te lande werden zij Hofhou-
dingen genoemd. De Nederlandsche Grooten waren op deze gevaarlijke
verlustigingen even zeer verzot, als die van andere landen; en in minder
dan 25 jaar, zijn drie Vorsten uit het Hollandsche Gravenhuis in steek-
spelen omgekomen, Floris IV (1235) en zijn broeder Willem (1238,1 en
Eloris de Voogd (1258). Zij werden vooral gehouden te Geertruidenberg,
te Utrecht op de Neude. te \'s Gravenhage, waar het Tornooi veld
in dien naam nog een gedeelte der aloude kampplaats aanwijst. en te
Haarlem. waar het prachtigste van alle gegeven is door Willem III,
ter viering van zijne verheffing tot de Grafelijke waardigheid (1307 of 8).
Tot dit Hof, hetwelk eene geheele week duurde, worden gezegd tien
Graven, honderd Baanrotsen en duizend Ridders te zijn bijeen gekomen;
ofschoon de ronde getallen, hierbij vermeld , de nauwkeurigheid der op-
gave wel eenigzins doen wantrouwen. Twee dergelijke Hofhoudingen,
door Willem IV gegeven. te \'s Gravenhage en Haarlem, worden met
veel ophef door de kronijksehrijvers vermeld (1344 — 1345). 1) Bij deze
wapenfeesten der Edelen beijverde zich ieder uit te blinken, zoo door
kostbare liverijen . als door schitterende wapenrusting. en heeft het schild
een bijzondere beteekenis gekregen.
Overal waar schilden gebruikt zijn tot afwering van gewapende vijan-
den . treft men voorbeelden aan van figuren of voorstellingen op het vlak
van het schild. dat naar den aanvaller gekeerd wordt. Het is een uiting
geweest van moed en van overmoed bij de strijdlustigsten onder de
strijders. Al die geschilderde, gedrevene, gesnedene of gegraveerde beel-
den van draken, reuzen. griffioenen, leeuwen en andere zinnebeelden
van verschrikkelijkheid, hetzij men ze bij Grieken en Romeinen, of bij
de volken van lateren tijd aantreft, 2) zij hebben een gemeenschappe-
lijken oorsprong: zij waren een waarschuwing aan eiken vijand, dat hij
met een kampvechter te doen zou hebben, waarin hij zijn man zou vinden.
In de oudheid zal ook wel het schildteeken van een beroemd held bij
zijn geslacht in eere gehouden en bestendig gebruikt zijn, 3) maar de
figuren op de schilden in de middel-eeuwen, wapens genoemd, die tee-
1)   Wil men zich een denkbeeld maken van de grootc uitgaven tot dergelijke feesten
vereiseht, men zie de aanteckening van Mr. J. C. de Jonge, Verh. ooer den oorsprong
der Iloeksche en. Kabeljauwse/ie twisten
bl. 35.
2)   De beschrijving van de schilden der Zeven Gricksche legerhoofden voor ïhebe van
Eschylus kan men in fraaije verzen vertaald vinden door Mr. I. da Costa in zijne aan-
teckeningen op de Perzen.
3)  Een voorhceld is het olttZor i.riavfiu van Parthenopaeus bij Euripides Phoeniss.
v*. 1114.
-ocr page 61-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 37
kens geworden zijn van rechtstitels, erfelijk in adellijke geslachten, zijn
ontstaan met de tornooijen in de elfde of twaalfde eeuw. Een ridder
die zich voor het tornooi aanmeldde, moest zijn wapen vertoonen aan
den Heraut (Heraldus). Bleek het aan deze1, dat hij bevoegd was tot het
kampgevecht, dan werd door het blazen op een hoorn aan de omstan-
ders het teeken tot stilte gegeven en hun aangekondigd wie de Edelman
was, die in het strijdperk zou treden. Zoo is het blazoen in de Middel-
eeuwen ontstaan on, uit het onderzoek der geslachtswapens, de wetenschap
der Heraldiek. Gewichtig is deze wapenleer geworden, toen, na de in-
voering der erfelijkheid in het leenstelsel, wie het wapen erfde tevens
het leen erfde. Het wapenschild van den Ridder werd. ter plaatse van
een tornooi of op reis, opgehangen voor den gevel van het gebouw waar
hij zijn intrek had genomen. Als symbool van eer en van bezitrecht moest
het tegen schending en smaad beveiligd worden; men mag dus aannemen,
dat er bestendig voor het heilig kleinood van den edelman een of meer
van zijne gewapende dienstmannen de wacht hielden , die dan de schil d-
wachter of de schildwacht zullen genoemd zijn. De wapens werden
niet alleen op de schilden afgebeeld. maar ook op de prachtige paar-
dendekens en zijn later op de zegels overgebracht, waarop dé Ridders
zich ook wel geheel lieten afbeelden met hun adellijk wapen op schild
en paardendeken.
Hadden reeds vóór de kruistochten enkele geslachten een blazoen aan-
genomen, in dat heldentijdvak der christenheid zijn de geslachtwapens
meer algemeen geworden on in de keuze van het schildteeken vindt men
het snoevend en uitdagend karakter van de vroegere tijden terug. De
Nederlandsche Vorsten kozen meest den koning der dieren, het zinne-
beeld van edelen moed, misschien wol met toespeling op den leeuw van
Juda. 1) Dus ontstonden de leeuwenwapens van Namen, Henegouwen-
Vlaanderen, Braband , Limburg, Gelderland, en, die ons bijzonder dier-
baar zijn geworden, de Hollandsche en de Nassausche leeuw. In veel
later tijd is het gebruik van geslachtwapens niet tot de adellijke geslachten
beperkt gebleven, maar algemeen geworden. De vonn van schilden toont
nog heden ten dage . dat zij van dit verdedigingswapen afkomstig zijn. 2)
1)  De llijksvrijheer van Spaen, in zijne Inleiding tot de Historie van Gelderland,
haalt § 17 de volgende plaats aan: „Les Princcs des Pais-Bas, s\'estaut croisés en faveur
de la gucrre de la Palestine, choisirent tout d\'un connnun eonseutement des Lvons
diversement tymbrés afin d\'y trouver Ie Lyon victorieux de Jiulü." Palais de l\'IIonneur, p. 43.
2)  Bij Teylers Genootschap i9 in 1784 met goud bekroond een verhandeling van Pic-
ter van Damme, over de vraag: Welke is de eerste oorsprong der Wapenschilden van
familiën enz. Men zie voorts eenige opmerkingen over de Nederlandsche Geslacht- en
Wapenkunde door Mr. I. Ph. C. van den Berg in Nijhoffs Bijdragen D. IV. bl. 243
en volg. en J. Ter Gouw Over den oorsprong der Wapens in de Nieuwe Reeks van
Nijhoffs Bijdragen D. II.
-ocr page 62-
38 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
Behalve de groote Ridderfee.sten, gaven de Edelen op hunne kasteelen
dikwijls kleinere speelgevechten of steekspelen; in een tijd, waarin niet
gelezen werd, waren zij de voornaamste uitspanning der Grooten. Daar-
enboven waren er oefenperken noodig, om de behendigheid met de lans
te verkrijgen, gevorderd wanneer men een gewapend Ridder met eenig
gevolg wilde bevechten. Slechts op weinige plaatsen was deze te treffen;
en de samenvoegingen van het harnas waren soms met zoo veel zorg
bewerkt, dat de lans er alleen dan tusschen kou dringen. als de Ridder,
om te meer kracht uit te oefenen, zich buitengewoon op de stijgbeugels
uitrekte.
Bij vaardigheid om snel te treffen met de lans, was de deugdelijkheid
van zijn paard de voornaamste kracht van den ridder in den aanval.
Voor de paarden werd dan ook groote zorg gedragen, in het bijzonder
voor de orsen, rossen 1) of Ridder-hengsten, zware paarden. sterk
genoeg. om een geharnast man en de platen en dekkleeden . waarin het
zelf gehuld was, te kunnen torsenen. 2) De post van Stalgraaf of Maar-
schalk was uit dien hoofde aan een hof enne dèr belangrijkste bedie-
ningen. 8) Tn het bijzonder was de post van Maarschalk van Holland, of
van Opperstalmeester der Graven eene der eerste waardigheden, welke
in de vroegste tijden in het geslacht der Heeren van Velzen, vervolgens
in dat van de Heeren van Naaldwijk, erfelijk is geweest; Prins Frederik
Hendrik. toen hij de heerlijkheid van Naaldwijk had gekocht, voerde nog
onder zijne titels dien van Erfmaarschalk van Holland. Na den Vorst was
de Maarschalk de eerste bevelvoerder, en reeds in de 13de eeuw werd hier
te lande een Opperbevelhebber in het algemeen Maarschalk genoemd ;
1)   Ors of hors in ouzc oude taal (gelijk nog in de Engelsclie horsc) een paard
betcekenende, vanwaar horsel = een paardeviieg, is door omzetting der letters ros
geworden. Rot wordt in dichterlijke taal nog voor paard gebruikt, en is bovendien
nog aanwezig in roskam en in de spreekwijze rijden en rossen.
2)  De goede Ridder-hengsten waren hier te lande zeldzaam. De edelen kochten die
van elkander voor hooge prijzen; ook wel leenden zij zo onderling, en de groote Hec-
ren maakten er geschenken van. Zij werden met veel zorg opgepast, met wijn gewas-
sehen, niet zeemen-lappen gewreven en met olie aan de bcenen ingesmeerd. Het blijkt
niet, dat hier te lande, gelijk elders, da gewoonte algemeen is geweest, om de strijd-
rossen van staart en ooreu te berooveu, opdat al de grocikracht zich tot de ruggegraat
bepalen, en deze hierdoor sterker worden mocht.
3)  Mare is een paard, schalk een bediende, ambtenaar, deskundige. In de bcna-
ming M\'iréchal ferrant is nog de oorspronkelijke beteekenis zigtbaar. Het verblijf of het
hoofdkwartier van den Maarschalk heette in Frankrijk Marechaleée, naderhand Marechau-
cée,
en zeer aannemelijk is de gissiug van onzen doorkuudigen taalvorseher, Mr. J. H.
HoeufTt, dat de bedienden van den Maarschalk Gens de la Marechaucée zullen genoemd
zijn, en bij verkorting, of door eene bekende Rhetorische figuur, eenvoudig Marechaucée,
hetwelk men naderhand, bij verbastering, Marechaussee geschreven heeft. Zie de Taulk.
Aanmerkingen op centje oud Friesche Spreekwoorden,
van den genoemden Schrijver, op
het woord schalck. Stalgraaf is letterlijk vertaald Comes Stabuli, van waar Conetiable
in Frankrijk, nog onder het Keizerlijk bewind, de hoogste militaire eerepost was.
-ocr page 63-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 39
vanwaar ook deze titel in later tijden aan de hoogste militaire waar-
digheid is gegeven.
Wanneer de Ridder onder de Banier van een Baanderheer te velde
toog, droeg hij de liverei Ij van dezen. Elk Ridder was omstuwd van
zijne knapen of p a a d j e s, 2) schildknapen of k n e c h t e n, 3j en verder
gevolg, en vormde met dezen eene glavie4) van 14, 20 of meer paar-
den. Zij dienden in hun betrekking als Leenmannen, op eigen kosten,
doch waren gedurende dien tijd vrij van alle lasten, en kregen hun aan-
deel in den buit. Gemeenlijk moesten zij hunne onderhoorige Dienstman-
nen of Servienten 5) mede te veld brengen, en dezen vormden dan het
voetvolk, gewapend met een kolder, van dik geel leder, of een wambuis
gedekt door over elkander liggende metalen plaatjes, in den vorm van
schubben, 6) voorts met lans en schild en boog met pijlen. Waarschijnlijk
werden ook hier te lande deze Dienstmannen, door het luiden der Ban-
klok 7) van het Adellijk kasteel, ter vergadering geroepen; een na-
tuurlijk middel, hoedanige men ook bij onbeschaafde volksstammen vindt,
1)   Het is bij gevolg niet uoodig, de» oorsproug eener eenvormige kleeding voor het
krijgsvolk, gelijk sommigen doen, in het Oosten te zoeken, en uit de legers van ïimur
af te leiden. Liverei is de klceding, welke een Ridder aan zijn gevolg, en een Baan-
derheer aan zijne Ridders gaf of leverde (tiorait). De livereijen waren doorgaans zeer
kakelbont. Hetzelfde kleed was soms van verschillende kleuren, als rood met groen
gevoeld, of groen met roode mouwen; voorts met gouden of zilveren boordsels of bor-
duurscls: bij al hetwelk de onderscheiding van rang en afkomst werd in het oog ge-
houdeu. Het Gemeen kleedde zich in het grijs of grauw, en heette daarom het Grauw.
Het te bont maken beteekent eigenlijk zich boven zijn staat opschikken.
2)  Jonge Edellieden, die, om met der tijd Ridders te worden, hunne opvoeding kre-
geu op het eeu of ander Riddcrslot. Zoo waren de Graven Guy en Jan van Blois op-
gevoed bij den Heer van IJsselstcin. Zij voerden den titel van Jonkheer; en wanueer
zij tot de Ridderschap werden verheven, plaatsten zij den titel van Heer voor hunue
doopnamen. Heer Gijsbrecht van Amstel beteekent dus iets anders, dan Gijsbrecht,
Heer van Amstel.
3)   Hoezeer dezeu diensten deden, welke men thans door de huisbedienden, oppassers
of stalkneehts laat verrigten, stonden zij echter in veel hooger aanzien. De wapens van
deu Ridder in orde te houdeu, waarvan zoo veel afhing, en zijne paarden te poetsen,
was eenc zeer \\creërende bezigheid, gelijk alles, wat tot den oorlog betrekking had.
De verwantschap van ons knecht met het Eugelsche k ui glit (Ridder), en de afstam-
ming van het Franselie oalel (vastet, vassaleij, toonen genoegzaam, dat de knechts
der Ridders eeu vrij aanzienlijken stand uitmaakten.
4) Dit glav ie, het Frauscheglaive, en het Latijnsche^/arfwjr, schijnen verwante woor-
deu van Keltischen oorsproug. Doch glavie beteekent niet een zwaard, maar een lans,
en wordt door de Taalkundigen naderbij afgeleid van het verouderde gleoe of glave,
\'t welk somtijds de schaft van eene lans, somtijds, even als het Neder-Saksischc git-
ving,
de lans zelve beteekende. De Franschen noemden een Ridder met zijn geheel
voltallig gevolg une lance fournie.
5)   Een Servient was eeu Dienstman, aau eeu Heer onderhoorig, en verplicht, zoowel
tot het verrichten van hof- en huisdiensten, als tot het dragen van de wapenen. De
Sergeanten bij ons leger, die insgelyks ook voor de huishoudelijke belangen van het
Gezelschap zorg moeteu dragen, hebben van deze Servienten hunneu naam.
6)  Zulk een buis of jak met schubben of schobben heette schobbejak; en de verach-
ting, waarin de lieden, die ze droegen, bij den Adel stonden, heeft dit woord tot een
scheldnaam gemaakt.
7)  Zie Ducange, Glots. V. campana bannalis.
-ocr page 64-
40 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
waar, als het volk te wapen moet komen, bij de hut van het Opper-
hoofd op zijn schild geslagen, of op een horen geblazen wordt.
Schaarden zich de Ridders in een veldslag tot een geregelden aan-
val, dan werd hun gevolg achter hen, soms ook op de flanken. ge-
plaatst. Zij zelve waren het, die door hunne persoonlijke dapperheid den
strijd beslisten: want het voetvolk was in de Leenlegers van geringe
beteekenis. Bij den aanvang van den slag werden de troepen, naar een
zeker plan, het zij in liniën, of in verscheidene hoopen gesteld. De
hoofdregels der taktiek waren, te zorgen, dat men het voordeel van zon
en wind had, en de linie van bataille te verbreeden, naar evenredigheid
van die des vijands. Meestal werd de strijd aangevangen door slinger-
aars of boogschutters; soms reden eerst enkele Ridders ten tiost (toast)
of tweestrijd vooruit, en dan ging men spoedig, onder het aanheffen van
een Kyrie of Ave Maria, op elkander los, zonder plan of orde meer in
acht te nemen. Hierdoor hebben de veldslagen van de 12de, 13de en
ook nog grootendeels van de 14de eeuw allen hetzelfde kaï\'akter. Rondom
de Vorsten en aanzienlijkste Ridders was gewoonlijk de strijd het he-
vigste. In den slag bij Bouvines, kreeg Keizer Otto niet zoodra Koning
Pilips August in het oog, of hij vormde de keur zijner Ridderen tot
drie hoopen, om uitsluitend op den Koning aan te vallen. Hij zelf
plaatste zich aan het hoofd van één. Nu sluit ook de Fransche Adel
zich aan om zijnen Vorst. Filips en Otto komen beurtelings in het drei-
gendst levensgevaar, en laatstgenoemde heeft zijn behoud alleen te danken
aan zijne wapenrusting, waarvan niet ééne voege eene opening aanbiedt.
Dit bijzonder gevecht besliste den geheelen veldslag, waarin de Franschen
overwinnaars bleven. Onze Graaf Willem I werd, met verscheidene Hol-
landsche, Zeeuwsche en Priesche edelen, in dien slag gevangen geno-
men , en niet dan voor hooge losprijzen vrijgekocht. Een groot Heer.
die krijgsgevangen werd, moest zijne vrijheid met aanzienlijke opofferin-
gen, soms met het grootste gedeelte zijner bezittingen. terugkoopen.
Hetgeen van het gebeurde in den slag bij Bouvines gemeld is doet,
de reden kennen, waarom in die tijden zoo vele Vorsten en Edelen sneu-
velden of krijgsgevangen werden. Van de Hollandsche Graven vonden
Arnoud, Floris I en Willem II den dood op het slagveld, en werden
Floris III, Dirk VII en Willem I gevangen genomen. Hetzelfde wat bij
Bouvines plaats had, gebeurde ook in den slag bij Woeringen (1288).
Ook daar werd de slag beslist door het gevecht, hetwelk zich om Hertog
Jan van Braband vereenigde; en al de Bevelhebbers van het Geldersch-
Keulsche leger sneuvelden of werden krijgsgevangen. 1)
2) Woeringen is een 9tadje in het Kculsche. De betwiste erfopvolging in het Hertog-
-ocr page 65-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING 41
Zoodanig was de krijgsmacht onder de Leenregeering in de Neder-
landen. Zoo vormden de Edelen en Ridders den eigenlijken krijgsmans-
stand en de hoofdmacht in de legers. Doch, waren zij aan den ban van
hunnen Leenheer onderworpen, tevens bracht de geest van het Leen-
stelsel mede, dat elk Vasal voor zich zelven vrijelijk oorlog mogt voeren y
en zich verbinden met wien hij wilde, indien hij slechts in deze alliantiön
zich niet verbond tegen iemand te dienen, aan wien hij in eenig opzicht
leenplichtig was. Want het was een doorgaande regel, dat die tegen zijnen
Leenheer opstond. van rechtswege zijne goederen . heerlijkheden en voor-
rechten verloor; en daarom werd Gijsbrecht van Am stel, na zijn deel-
genootschap aan den moord van Floris V. tot wien hij in leenbetrekking
stond, van zijne goederen ontzet en verbannen : waarvan het gevolg was .
dat Amstelland in de Grafelijkheid van Holland werd ingelijfd. en Am-
sterdam , met voorrechten en vrijheden begiftigd, rijpen kon voor hare
grootsche bestemming. 1)
Deze beperking echter van de onafhankelijkheid der Edelen kon niet
bele\'tteri, dat zij, in gedurigen strijd met elkander. op hunne Sloten,
zich als boven de wet beschouwden. De erfelijke veeten — de naijver
en wangunst tusschen de Adellijke geslachten — bliezen het vuur van
haat en vijandschap gedurig aan. Het was voor een Brederode genoeg.
om Hoeksch te zijn, dat een Arkel zich aan het hoofd der Kabeljaauw-
schen plaatste; en het zijn de Edelen geweest door wie de woede dezer
partijschappen zoo lang is gaande gehouden. Doerniswaardige toestand,
waaronder de vreedzame landzaten moesten zuchten! Is het wonder, dat
zij geen andere uitkomst hoopten, dan in een Hoofd, machtig genoeg.
om zoo vele kleine tirannen den kop in te nijpen ? is het wonder, dat
in de burger-oorlogen, zoo even gemeld, de steden zich bij voorkeur aan-
sloten aan de kabeljaauwsche partij, die Holland niet had willen ver-
vrouw d hebben, en dat zij iedere poging der Graven ondersteunden,
welke strekte, om den grooten Adel te fnuiken\'? De Graven van Hol-
dom Limburg deed een oorlog ontstaan tusschen Jan van Braband en Reynald, Graat
van Gelderland, die ondersteund werd door den Aartsbisschop van Keulen (die mede in
den slag gevangen werd genomen), de Graven van Luxemburg, Nassau en anderen. De
Hertog van Braband werd, onder anderen, bijgestaan door den Hollandschen Graaf
Floris X. De slag bij Woeringen, waardoor Limburg met Braband vereenigd werd, is
een der aanmerkelijkste van dit tijdvak, en in dichtmaat uitvoerig beschreven door een
ooggetuige, Jan van Helu: van welk gedicht eene vertaling in Latijuschc verzen Praelium
Woeringanum
, door H. K. van Dongelberg, in 1641 gedrukt is. Men zie over de lot-
gevallen van het oorspronkelijke, de Levensschets van H. van Wijn, door Mr. J. C. de
Jonge, bl. 139. Sedert is het werk van van Helu in \'t licht gegeven met aanteckenin-
gen door J. V. Willems (Brussel 1836).
1) Zie de Historie der lieer en van Am stel, van IJssehiein en van der Mijnden, door
W. A. Rijksvrijheer van Spaen, bl. 61.
-ocr page 66-
42 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
land en Gelderland, namelijk, hadden binnen de grenzen hunner gewesten
oen aantal machtige Edelen, waaronder er waren, over wie zij niets te
gebieden hadden. Hieruit ontstonden onophoudelijk botsingen, gevechten,
oorlogen. waarvan die met de Arkols 1) de hevigste en langdurigste was.
Alle welke beroeringen eindelijk het gezegend gevolg hadden, dat al deze
bijzondere Hoeren achtervolgens ten onder gebracht, Onderzaten werden
der Vorsten, en dat de Burgerlijke vrijheid, welke ouder deze menigte
dwingelanden verre te zoeken was, nu, onder de bescherming van een
machtig Hoofd, ontkiemen kon in de steden.
Wij kunnen in geene bijzonderheden treden omtrent deze biunenland-
sche oorlogen ; omdat ons oogmerk niet was , eene Geschiedenis dier tijden
te schrijven. Gaarne zouden wij anders hulde doen aan den edelen moed
van vele Nederlanders in dit tijdvak der Geschiedenis: aan het heldhaf-
tig vriendenpaar, Willem II en Otto II, Graven van Holland en Gelder-
land , beide dappere degens, beide waardig gekeurd, om de Roomsch-
Koninklijke kroon te dragen , beide de grondleggers van de vrijheden der
steden , in de gewesten door hen bestuurd ; gelijk mede aan Graaf Willem
ILI en zijnen broeder Heer Jan van Beaumont, voorbeelden van Rid-
derlijke edelaardigheid. De eerste, de meester der Soldaten en de gou-
verneur der Vorsten genoemd, heeft niet alleen door pracht van hof-
houding , maar ook door ware dapperheid en trekken van wezenlijke
Vorstengrootheid, den\' roem en het aanzien der Hollandsche Vorsten bui-
tenslands wijd doen klinken. En zijn broeder, de Heer van Beaumont?
— hij vereenigde buitengewone oorlogstalenten met eene bezadigdheid,
welke in die tijden eene zeldzame hoedanigheid was. Door de eerste,
vereenigd met de dapperheid van Hollandsche soldaten, gaf hij aan En-
geland eenen Koning; en door zijne voorzichtigheid, redde hij dien van
Frankrijk, in den slag bij Crecy (1346). 2) Wij zouden, mochten wij
uitvoeriger zijn. tafereelen uit de kruistochten te schetsen hebben, niet
1)   De Arkels waren de stoutmoedigste» van den Hollandschen Adel. Van ten hunner
worden staaltjes van liehaamskraeht verhaald, die vcrba/.ing wekken. Hij zou, een
balk omvattende, met toegeknepen beenen zijn paard van den grond hebben kunnen
lichten, en een sterk paard met den hals tegen een muur hebben geperst, dat het de
tong uitstak van bcnaauwdheid. De geschiedenis van den Arkelschen oorlog verdiende
wel eene afzonderlijke behandeling, en schijnt uit vele nog onuitgegevene oorkonden
toegelicht te kunnen worden. Intusschen zie men Kemp, Beschrijving van Gorinchem,
de Lange van Wijngaerden, Geschiedenis der lleeren van der Goude, H. XIV.
2)  Zie over Jan lieer van Beaumont, van Wijn, lluiszittend Leven, D. Il, bl. 191-197,
en de Lange van Wijngaerden, Geschiedenis der lleeren van der Goude, II. VII. Hij
bezat de Heerlijkheden van der Goude en Schoonhoven en andere goedereu in Holland,
en stierf te \'s Hage (1356) in hoogen ouderdom. Hij was de groote raadsman van Wil-
lem V, ofschoon hij nimmer stellig partij trok tusschen moeder en zoon Zie Mr. J.
C. de Jonge, Verhand. over den oorsprong der lloeksche en Kabeljauvsche inritten, bl.
133 en volgg.
-ocr page 67-
NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERINU 43
alleen om onder de veroveraars van Damiate (1219) aan Gillis van Zie-
rikzee de eereplaats toe te wijzen, maar de geheele geschiedenis dier
wereldgebeurtenis moeten doorloopen, om de Nederlandsehe kruisvaarders
als helden onder de helden te doen kennen. I) Wij zouden ook menigen
Graaf en Edelman vergezellen naar Pruisen. om de ongeloovige Litthauers
te bevechten, ten einde op die wijze de eervolle onderscheiding te be-
komen . van in het veld den Ridderslag te ontvangen. Ook van vrouwelijke
dapperheid zouden wij moeten gewagen, in de Amazone van IJsselstein,
de heldhaftige Berta. die het slot van haren Gemaal bijna een jaar lang
verdedigde tegen al wat de belegeringskunst dier tijden vermocht; en
toen zij eindelijk zich moest overgeven, niet meer dan zestien weer-
bare mannen kon vertoonen , die zich binnen het kasteel bevonden (\'1298). 2)
Maar wij zouden ook de rampen moeten schetsen. door den oorlogzueh-
tigen aard van een Willem IV over deze landen gebracht; de verwoes-
tingen in Gelderland aangericht door de partijschappen der Heekerens
en Bronkhorsten, geëindigd met den slag bij Tiel (1 3o\' I): de woede der
Hoekschc en Kabeljauwsche twisten. welke anderhalve eeuw Holland in
vuur en vlam hebben gezet, en wederom met eene menigte bijzondere
vijandelijkheden tusschen Edelen en Steden, of van dezen tegen de Gra-
ven. verwikkeld werden. Zouden wij de heldhaftige daad van Jan van
Schatfelaer (1482) kunnen vermelden — wij zouden van den anderen kant
«en Floris van Kijf hoek moeten schandvlekken. als den moordenaar van
den Nederlandschen Regnlus . den edelen Albrecht Beiling (1424). 8)
Kortom, wij zouden wel is waar gelegenheid hebben tot treffende schil-
deringen van zeden en karakters, maar ook honderden vijandelijkheden
moeten beschrijven, waartoe de bijzondere. in liet oneindige gesplitste
belangen van Vorsten . Edelen, Steden, Geestelijken, Gilden aanleiding
gaven. en welke. zoo onregelmatig als wreedaardig gevoerd. weinig stof
1)   Zie boven bl. 34. Ook van Kaïnpena Vaderlandsche Karakterkunde bl. 147. Over
Damiate en .Tohanues Aegidius vau Zierikzee, bijgenaamd Albus Miles, lc blauc gens
d\'armes, G. II. M. üclprat in Nijhoffs Bijdragen D. V. bl. 75.
2)   Wageuaar, Vaderlandsche Historie, I). III, bl. 112. Vondel gedeukt haai- in zijn
Gijsbi echts, als hij Badaloch laat zeggen:
„Heldinnen stonden, eer als onbeweegbrc posten ;
De Faam van vrouwen roemt, die stad en volk verlosten.
Uw moeder Baarte toont, hoeveel een vrouw vermagh,
Wanneer zij IJsselstein verdadigt, jaar en dagh."
3)   In Nijhoffs Bijdragen D. II hl. 110 wordt door H. G. Lauts betoogd, dat levend
hegraven te worden in de Middeleeuwen de gewone doodstraf voor vrouwen is geweest,
en men dus Beiliug die straf niet heeft doen ondergaan om hein te martelen, maar om
hem als een lafaard ten toon te stellen. Voorts meent Lauts dat de ridderlijke Floris
van Kijfhoek aan de strafoefening geen schuld heeft gehad. Zoolang echter over de be-
weegredeneu vau Beilings terechtstelling niet meer licht is verspreid, blijft voor het lot
dat hem wedervaren is Floris van Kijfhoek aansprakelijk in het oordeel der ualcome-
iingschap.
-ocr page 68-
44 NEDERLAND ONDER DE LEENREGEERING
opleveren tot opwekking van het nationaal gevoel. Wij mochten echter
vreezen, geacht te zullen worden. al te oppervlakkig over de gebeur-
tenissen van de Middeleeuwen te zijn heengestapt. indien wij, alvorens
over te gaan tot de beschouwing van die inrichtingen, welke den bloei
van den Krijgs-Adel hebben doen verwelken. niet eene bijzondere her-
innering toewijdden aan den strijd met Vlaanderen , en aan de personen
en gebeurtenissen. welke daarmede in betrekking staan.
DE STRIJD MET VLAANDEREN
„\'t Sijn leeuwen, die ik voer; sij leerden van sich bijten.\'
Oudaf.n , Bijechrifl op Graaf Jan II.
De grond der geschillen tusschen de Graven van Holland en Vlaanderen..
over het bezit van een gedeelte van Zeeland. — Zeeland Bewester-Sehelde
— ligt. in het duistere der oudheid. Ten tijde der Romeinen, waren eenige
van de Zeeuwsche eilanden, welke thans zoo vruchtbaar zijn geworden.
en aan het gemeene Vaderland zoovele verdienstelijke mannen geleverd
hebben, onbewoonbare zandplaten, gedurig door het zeewater overstelpt:
en eerst later hebben zij, door aanslibbing meer bestendig boven water-
blijvende, bewoners tot zich gelokt en zijn bedijkt geworden. 1)
In de eerste eeuwen onzer jaartelling werden Vlaanderen en Zeeland nog
door overstroomingen dermate geteisterd, dat het recht van grondeigendom
er zeer onzeker was, en zelfs eene wetsbepaling den koop van een land
voor niet geldig verklaarde, indien het binnen tien jaren door de zee
werd overstroomd. Wellicht waren de rechten. welke de Beheerschers
van Vlaanderen en Holland, toen deze gewesten tot Graafschappen waren
verheven, op Zeeland beweerden te hebben, reeds uit deze gesteldheid des
lands voortgevloeid. Althans, op welke gronden wederzijds ieders aan-
spraken berust hebben, is niet met volkomene zekerheid te verklaren. 2>
1)   Zie de verhandeling van Belpairc, in de Memoires de I\'Academie de Bruxelles,.
vol. VI.
2)   Huijdecoper, die niet altijd met genoegzaam bewijs, alles voor valsch verklaart,
waaruit men de Leenrocrigheid dezer gewesten aan het Duitsche rijk zou kunnen bewij-
zen, heeft de gift van het eiland Walcheren, als door Keizer Hendrik II gedaan ann
de Graven van Vlaanderen, vermeld bij Wagenaar, Vad. Hitl.\'B. VI, §25, twijfelachtig:
gemaakt. Zie Melis Stoke, D. I, Bijvoegt, en Verbet. bl. 586.
-ocr page 69-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                            45
Dit alleen weet men, dat Zeeland lang de twistappel is geweest tusschen
de Graven der naast aanliggende gewesten. De vijandelijkheden, des-
wege reeds onder Dirk IV gevoerd (1045) en de pogingen door Filips
van den Elzas , Regent van Vlaanderen , aangewend , om gewapenderhand
van Floris III voor de Vlaamsche kooplieden de tolvrije vaart op de
Hollandsche wateren te verkrijgen (1165) zijn of niet genoeg gestaafd
of niet bijzonder merkwaardig. 1) Daarentegen staan de vijandelijkheden
tusschen de Hollanders en Vlamingen onder Willem II en Floris V voor-
gevallen, meer rechtstreeks in verband met den strijd, welke bepaaldelijk
het onderwerp onzer beschouwing zal uitmaken.
Jan van Avennes, Graaf van Henegouwen. die Willem II bij het lang-
durig beleg van Aken gewigtige diensten had bewezen, had daardoor
\'s Konings gunst gewonnen, en diens zuster ten huwelijk bekomen 11248).
Hij was de zoon van Margareet. Gravin van Vlaanderen, bijgenaamd
Zwarte Margriet, die hem en zijnen broeder, ter liefde van hare zonen
uit een later huwelijk, Guij en Jan van Dampierre, onbevoegd had ver-
klaard tot de opvolging in Vlaanderen. Vier jaren na het gemelde hu-
welijk, verklaarde Koning Willem het land nevens de Schelde, waarvoor
Margareet weigerde de leenhulde te bewijzen, maar integendeel die van
hem vorderde, vervallen aan het Rijk, en droeg het ter leen op aan Jan
van Avennes. De fiere Margareet besloot zich door de wapenen te doen
gelden, en wierf voor hooge soldij een aanzienlijk leger aan: een groot
aantal Fransehen trad in hare dienst. Om hare oogmerken bedekt te
houden, bewoog zij Koning Willem, met gevolmagtigden harentwege te
Antwerpen in onderhandeling te treden, tot behoud van vrede en vriend-
schap , en deze rekten listelijk de beraadslagingen, tot dat alles gereed
zoude zijn, om eene talrijke krijgsmacht ter overrompeling van Zeeland,
te doen oversteken. Doch in tij ds had \'s konings broeder en Stedehouder
de wakkere Floris de Voogd, met eene krijgsmagt van Hollanders en
Zeeuwen, in stilte zich achter de duinen van West-Kappel gelegerd, om
hen. die door eene onverhoedsche aanranding hunne tegenpartij meenden
te verkloeken, zelve onverhoeds te bespringen. 2) Op den 4 Julij des
jaars 1253 deed het leger der Vlaamsche Gravin , onder aanvoering van
haren zoon Guij van Dampierre, den overtocht, en landde te West-Kap-
pel, geen vijand duchtende. Toen de Vlamingen aan land getreden wa-
1)   Den gehcelen ourlog vau Filips tegen Floris III, en de krijgsgevangenschap vau
dezen, verklaart Huijdecoper, al te ligtvaardig, voor ongeloofbaar en door de Vlaamsche
Kronijkschrijvers verzonnen. Zie zijne Breeder Aanteek. op Melis Stokc, B. II, vs. 002.
2)  Zie over de hier vermelde gebeurtenissen en over Floris den Voogd, de door-
wrochte verhandeling van Mr. J. C. de Jonge, in de Nieuwe Werken der Maatschappij
van Ned. Lettert, te Lei/den,
D. III, St. I.
-ocr page 70-
46                            DE STRIJD MET VLAANDEREN
ren, en Floris het oogenblik gunstig zag. grijpt hij hen aan. Zij, verrast
en verlegen, worden ten eenenmale geslagen. De slachting was vrees-
selijk. 1) Die niet door het zwaard omkwamen, poogden vruchteloos
hunne schepen en schuiten te bereiken, en vonden den dood in de zee.
of zij vielen den overwinnaars in handen, en werden uitgeschud en
krijgsgevangen. De beide zonen van Margareet werden , als getuigen der
behaalde zege, in krijgsgevangenschap weggevoerd. Zoo groot was het
getal der gevangenen . dat zij bij geheele hoopen, als schapen. werden
weggeleid; doch toen kort daarop Koning Willem zelf te Arnemuiden
geland was, en de gevangenen zijne genade inriepen, schonk hij hun
de vrijheid, en liet hen bij geheele scharen naar de Vlaamsche kust
overvoeren, hetzij dan, dat hij hierbij de inspraak heeft gevolgd van die
edelmoedigheid, welke zoovele zijner handelingen gekenmerkt heeft, hetzij
dat de voorzichtigheid het voornaamste deel had aan dezen maatregel.
Margareet, woedende van spijt over de geledone nederlaag, en op wraak
bedacht, wendde het oog naar Frankrijk, altijd gereed, om overal in te
treden, waar invloed en gezag te winnen zijn. Karel van Anjou, broeder
van Lodewijk IX. viel in Henegouwen, met welks bezit hij door Mar-
gareet gevleid was. Koning .Willem poogde door goede woorden hem
te bewegen, om Jan van Avennes in zijn Graafschap ongemoeid te laten:
hij antwoordde met trotschheid. Koning Willem daagde hem uit tot
eenen veldslag op de vlakte bij Assche; hij nam het aan. snoevende
dat hij den Waterkoning spoedig uit het veld zoude slaan. Maar Koning
Willem komt werkelijk ten strijde opdagen; en nu durfde de lafhartige
Franschman den Koninklijken Graaf van Holland niet onder de oogen
zien: hij ontsnapte, als een die zijn vanen verlaat, uit het belegerde
Valeueienues, en keerde naar Frankrijk terug (1254). De kosten, ver-
oorzaakt door deze Fransche hulp, welke op niets uitliep, moesten nog
daarenboven door de Vlamingen, die er niet weinig onvergenoegd over
waren, in vijfjaren worden opgebracht. 2) Margareet, alleen zich niet
sterk gevoelende, om hare aanmatigingen te doen gelden, was genood-
zaakt, hare wraakzucht te onderdrukken; en na den kort daarop gevolg-
den dood van Willem II, werd met Floris den Voogd een vredeverdrag
getroffen (13 Oct. 1256), waardoor Zeeland Bewester-Schelde, onder
1)  Melis Stoke begroot het aantal der verslagenen op meer dan 50,000; en deze op-
gaaf zal ons minder overdreven voorkomen, dan bij den eersten sehijn, wanneer wij
lezen, dat de Vlaamsche Kroniekschrijver Meijerus zelf van 30,i 00 en meer spreekt. Zie
Huijdecoper op Stoke, B. lil, vs. 1\'29.
2)   Zie Iluijdecoper op Stoke, B. III vs 1445. Overigens is deze Karel van Anjou
dezelfde, die 14 jaren later zich berucht heeft gemaakt, toen hij den troon van Napels
overweldigde, nadat de zestienjarige Konradijn het hoofd had verloren op het schavot.
-ocr page 71-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
47
lekere voorwaarden en beloften van verzwagering met het Huis van
Dampierre, aan het Huis van Holland werd afgestaan.
De verschillen tusschen Holland en Vlaanderen schenen nu voor altijd
gedempt, en de goede verstandhouding tusschen de beide Gravenhuizen
verkreeg een nieuwen band, door het huwelijk van Ploris V met eene
dochter van den Vlaamschen Graaf Guij. Dan het is meermalen gcble-
ken, dat de Staatszucht sterker kan zijn, dan de banden van bloed- of
aanverwantschap. Va.n nu at\' treedt eene nieuwe beweegoorzaak in wer-
king, om eene hevige worsteling tusschen de twee Graafschappen te
doen ontstaan en aan de vijandelijke ondernemingen tegen de Grafelijk-
heid van Holland meer kracht te geven. Wolferd van Borssele die een
jaar geleden als leenman van den Graaf van Holland in den slag bij
Woeringen zich dapper gekweten had, en Jan van Renesse met 30 an-
dere Zeeuwsche Edelen verbonden zich om aan Guij Graaf van Vlaan-
deren in plaats van aan diens schoonzoon Ploris van Holland hulde en
manschap aan te bieden voor een gedeelte van Zeeland. Zij meenden
redenen te hebben tot dezen stap ia. aanmatigingen, die Graaf Floris zich
wederrechtelijk veroorloofd had ten nadeele der Edelen van Zeeland.
Guij van Vlaanderen vleide zich nu met de hoop op het bezit van Zee-
land Bewester-Schelde, indien hij de misnoegde Edelen ondersteunde,
en weldra was hij tot eenen inval in Walcheren gereed. Floris meende
zijnen schoonvader van een aanval op Middelburg terug te houden,
door zijne echtgenoote met hun zoontje derwaarts te zenden; doch het
was niet de eenige maal in zijn leven, dat hij te leur werd gesteld
door dat hij zijne eigene goedaardigheid tot maatstaf nam in het beoor-
deeleu van anderen. De Gravin van Holland werd in Walcherens hoofd-
stad door de krijgsbenden van haren vader belegerd (1290). Men kan
reeds hier de veerkracht der opkomende burgerijen en hare gehechtheid
aan den Vorst opmerken, in den moed en de volharding, waarmede de
Middelburgers zich te weer stelden, terwijl de Edelen het werkeloos uit
hunne Sloten aanzagen of den Vlaming behulpzaam waren. Een geluk-
kige uitslag bekroonde de dappere verdediging van Middelburg. Guij
moest het beleg opbreken, en, op de nadering eener Hollandsche vloot,
naar Vlaanderen terugkeeren. De beminnelijke Floris V, gevoelende wei-
licht, dat hij zich tegen de Zeeuwsche Edelen werkelijk aan overschrijding
van macht had schuldig gemaakt, verzoende zich met de Zeeuwsche Ede-
len, zelfs in dier voege, dat /,ij weinige jaren later hunnen dapperen arm
leenden om dienzelfden Guij te bevechten, dien zij vroeger in het land
hadden gelokt, en die nu zijnen aanslag op Zeeland, hoewel minder
krachtdadig, hervatte. In dezen kortstondigen oorlog werden (27 Oct.
-ocr page 72-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
-is
1295) drie duizend Vlamingen, die te Baarland geland waren, verslagen
door drie honderd Zeeuwen, waaronder genoemd worden de Borsselens
en .lan van Renesse. welke laatste kort te voren eenen inval in het land
van Kadzand had gedaan, en Sluis aan de vlammen had ter prooi ge-
geven. Het is moeilijk over dit gedrag der Zeeuwsehe Edelen een juist
oordeel te vellen. Somtijds bepaalt zich al onze kennis van de feiten
van dien tijd en van de beweegredenen der handelende personen tot het
gekeuvel van een kronijkrijmelaar. Een voorbeeld daarvan is een dier
Edelen. Wolferd van Borssele.
Na de vermoording van Floris V droeg diens onmondige zoon Jan 1,
in Engeland opgevoed en reeds gehuwd met een Engelsche Koningsdoch-
ter, aan Heer Wolferd het regentschap op. De zwakke jongeling gevoelde
zeker. dat hij een man van buitengewone geestkracht noodig had tegen
de onruststokers waarmede het land vervuld was. De burgerijen, waarin
zich de middelstand vormde waaraan Nederland zijn handelsgrootheid
heeft te danken gehad, sloegen in haar vrijheidszucht wel eens door tot
losbandigheid; de Adel wilde de herwinning zijner voorrechten en de
wraakneming tegen het Hollandsche Vorstenhuis, met den moord van
Floris V begonnen, onder den onbeduidenden Jan I voortzetten; de
Franschgezinde Graaf van Henegouwen Jan van Avennes, die het er op
toelegde de Hollandsche Gravenkroon bij die van Henegouwen eenmaal
te dragen, had hier te lande door zijne zendelingen eene Henegouwsche
partij doen ontstaan. die hem tot Regent begeerde: en al deze woei-
geesten tot ondergeschiktheid te dwingen aan den onbedreven Engelsch-
gezinden zoon van Floris. en voor hem het regeeringsgezag ongekrenkt te
bewaren, dat was een taak waartoe meer dan de kracht van één mensch
noodig was. Van die .taak heeft zich de krijgs- en staatsman, die den
laatsten afstammeling van ons oudste Vorstenhuis tegen het indringen
van vreemde heerschers verdedigd heeft, gekweten met al de kracht en
de hooghartigheid van een middeleeuwschen edelman ; maar hij is in die
worsteling tegen de lotsbestemming van het Graafschap Holland bezwe-
ken. Toen hij tegen den overmoed der Stedelijke Magistraten in het
Henegouwschgezinde Dordrecht, Hollands eerste stad, het aloude be-
ginsel van regeering in deze landen wilde handhaven, het beginsel ook
der grondwetten van onzen tijd. volgens \'t welk het Opperrechtsgebied
aan de Landsoverheid behoort, toen wist men dit bij het volk uit te krij-
ten als een aanranding van pas verkregen rechten. en Borssele werd te
Delft uit een bovenverdieping van het Steenhuis geworpen, ten prooi
aan het gepeupel dat hem jammerlijk om \'t leven bracht. Zoo is Hol-
land onder het bestuur van een Henegouwsch Vorstenhuis gekomen, en
-ocr page 73-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
43
de hoofdbronnen van hetgeen wij van van Borssele weten, is de Rijm-
kronijk van Melis Stoke, een goedgeloovig hofkapelaan van dienzelfden
Jan van Avennes, die de eerste Henegouwer in de rij onzer Graven
geweest is. Maar na een oordeelkundige vergelijking van Stoke\'s ver-
haal met enkele andere getuigenissen uit dien tijd, verdient Wolferd van
Borssele, wien de verhalen onzer Vaderlandsche geschiedenis tot nu toe
voorstellen als een adellijken onverlaat, die het verdiende loon zijner
trotschheid en zijner eerzucht van het Delftsche Gemeen ontvangen heeft,
een eerherstelling en een eereplaats onder de uitstekenden van ons voor-
geslacht, 1)
Na den val van Borssele werd Jan van Avennes Regent en, na den
spoedig daarop gevolgden dood van Jan I, als Graaf gehuldigd, onder
den naam van Jan II. Jan van Renesse, 2) de persoonlijke vijand van
Wolferd van Borssele, die door een rechterlijk vonnis getroffen uit het
land had moeten wijken, bood zich den nieuwen Graaf aan, om zich
te zuiveren van al de beschuldigingen, welke op hem rustten, en toen
deze hem met verachting afwees was de trots van den Zeeuwschen
Edelman te zeer gekrenkt, om niet een onverzoenlijken haat te voeden
tegen het Grafelijk bewind van Holland. Intusschen kon hij bij de Vla-
mingen , die werks genoeg vonden in hunnen oorlog met Frankrijk, in
deze oogenblikken geen steun vinden. Hjj wendde het dus op een an-
deren boeg; verzoende zich met de Borselens, de bloedverwanten van
Heer Wolferd, bracht met dezen een groot gedeelte van Zeeland in op-
roer, en nam weder bezit van zijne goederen die verbeurd waren ver-
klaard (1300). Evenwel geen kans ziende, om door eigene krachten zich
tegen den Graaf van Holland en Henegouwen staande te houden, ver-
voegde hij zich, met andere misnoegde, vooral Zeeuwsche, Edelen bij
Keizer Albrecht van Oostenrijk, wiens alles ondernemende heersch-
zucht weinige jaren later ook het Zwitsersch Eedverbond deed ontstaan ,
en die "zich lichtelijk liet overhalen tot eenen inval in Holland. Hij had
echter weldra reden, zich over deze. onderneming te beklagen. De Kei-
zerlijke benden konden niet verder dan tot Nijmegen doordringen, en
moesten toen met schande afdeinzen. Witte van Haamstede 3) en \'s Gra-
1)   Wolferd van Borssele, een tragische, geen hatelijke figuur, is de inhoud van een
treurspel van dien naam, uitgegeven te Amsterdam in 1865.
2)   Daar Jan van Renesse, hier bedoeld, door zijn huwelijk met de laatste erfdochter
van het huis van der Goude, ook Heer van der Goude is geweest, zoo heeft de heer
de Lange van Wijngaerden, in zijne Oesch. der Heeren van der Qoude, een afzonderlijk-
hoofdstuk aan hem toegewijd, het uitvoerigste, wat tot hiertoe over dien merkwaardigen
man bestaat.
3)  Terwijl onze vroegere Geschiedschrijvers Witte, als een onechte zoon van Floris V
doen voorkomen, zijn thans velen, op voorgang van den Baron van Spaen en den dich-
I N. H. T. L.                                                                                               4
-ocr page 74-
PO                            DE STRIJD MET VLAANDEREN
ven oudste zoon Jan, bijgenaamd zonder genade, brachten geheel Zee-
land onder het Grafelijk gezag terug. Renesse, die met groote stout-
moedigheid \'s Keizers onderneming ondersteund had, maakte een ver-
dienstelijken aftocht naar Vlaanderen, de wijkplaats van allen, die den
vreemdeling tot omverwerping van het wettig gezag hadden ingeroepen,
en sedert meer bepaald de ballingen genoemd werden. Hier gaf hij kort
daarop uitstekende blijken van zijne meer dan gewone krijgsbek .vaamhe-
den in den bekenden Sporen slag (9 Junij 1302), waarin de Vlamingen
hunne zoo belangrijke overwinning op de Franschen, aan zijn beleid te
danken hadden. Is het niet te bejammeren, dat een krijgsman, die
zooveel beleid met zooveel stoutmoedigheid vereenigde, 1) zijnen veel-
vermogenden invloed altijd tot \'s Lands verderf heeft aangewend!
Nauwelijks hadden de Vlamingen, door het verdrijven der Franschen,
de handen ruimer gekregen, of Guij, zoon van den ouden Vlaamschen
Graaf die in Frankrijk krijgsgevangen was, stak wederom op aansto-
ken der uitgeweken Zeeuwsche Edelen, met eene vloot naar Zeeland
over. In dit gewest was Willem van Oostervant, jongere zoon van
Graaf Jan II, door zijn vader gesteld, om het oog te houden op de
woelingen der onruststokers, en het smeulend vuur der verdeeldheden,
zoo mogelijk, geheel te dempen. Bij Vere viel een gevecht voor, het-
welk ongelukkig afliep. De Zeeuwen kweten zich dapper, om de Vla-
mingen het landen te beletten; doch zekere Blaauwvoet, vermoedelijk
een Zeeuw van geboorte, maar een Vlaming van afkomst, althans van
gezindheid, verliet met zijne bende schandelijk het gevecht. De afval
van dezen verrader bracht den schrik onder de overigen, die deerlijk ge-
slagen werden. Een valsch gerucht van overwinning deed Willem, die
met zijne overige krijgsmacht te Arnemuiden lag, naar de plaats snellen
van het gevecht, en, tegen eene tiendubbele overmacht niet bestand,
zag hij ook het overschot zijner troepen verslagen en verstrooid. Hij
zelf wierp zich met weinigen in Middelburg, welke stad, van niets ter
verdediging voorzien, door de Vlamingen belegerd, zich weldra moest
overgeven. Willem bedong voor zich en de zijnen het leven en de vrij-
heid; doch toen het verdrag gesloten was (6 Mei 1303), zoude de ver-
tei- Hilderdijk, van gevoelen, dat zijne moeder, de Jonkvrouwe van Heusden, aan Floris
door een wettig, doch geheim huwelijk verbonden is geweest. De gronden voor beide
gevoelens vindt men kortelijk voorgesteld in de Aanteekeningen op het II deel van den
Slrijd met Vlaanderen
, door Mr. J. van Lennep.
1) Van Velthem in zijn Spiegel lliitoriuel, IV, V, zegt van hem:
„het \'s mijn her Jan van Renesse
in die werelt en ess\' er niet sésse
om gaen \'s wijt en breet,
die bet van orloge weet."
-ocr page 75-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                          51
vaderlijke Vlaming hem desniettemin hebben doen oplichten, indien Re-
nesse — het is een eervolle trek in zijn karakter — eene zoo trouwe-
looze handelwijze niet had tegengehouden. Geheel Walcheren viel toen
in handen der vijanden; reeds vertoonden zich hunne schepen op de
Maas, en brachten Holland in schrik en vrees; en had Willem zich niet
in Zierikzee staande gehouden, zij zouden waarschijnlijk reeds toen in
Holland zijn doorgedrongen. De voortgangen der Vlaamsche wapenen
wekten in Holland eene levendige belangstelling, en met de grootste
bereidwilligheid snelden de ingezetenen te wapen, vurig verlangende, om
zich met den vreemdeling te meten. Als de geestdrift, eens opgewekt,
plotseling ondervindt, dat zij nutteloos is geweest, slaat zij gewoonlijk
tot misnoegen over. Het was dus geen wonder, dat men hier te lande
niet zonder gemor de tijding kreeg van het sluiten van een Bestand,
waardoor de vijandelijkheden gestaakt werden, en de Vlamingen hunne
banieren door geheel Zeeland, met uitzondering van Zierikzee, kon-
den doen wapperen. 1) Het verdrag, dit was mede eene bepaling er
van, moest vier maanden worden opgezegd, eer de vijandelijkheden
konden hervat worden. Dan slechts weinige maanden bleef de Vlaming
in rust, vlammende op de voltooiing zijner aanvankelijke verovering.
Reeds was hij bij den vorigen aanval verder gevorderd dan immer te
voren: wellicht nog ééne worsteling, en Holland was Vlaamsch. Het
scheen echter, dat er eenig gunstig toeval noodig was, om hem het
hervatten van den strijd te doen wagen; doch toen zich dit aanbood,
draalde hij niet. Nauwelijks kwam de tijding in, dat Jan II in eene
ziekte was gestort, welke bedenkelijk scheen, of de hoop, dat deze
omstandigheid de maatregelen tot tegenweer zou verlammen, deed het
besluit nemen, om den vrede te breken.
In November des jaars 1303 , verscheen in den Haag, waar de Graaf
ziek lag, een Vlaamsche monnik met zijn kapelaan, die op den 9 dier
maand eene schriftelijke oorlogsverklaring van Guij overleverde, be-
helzende de aankondiging, dat na verloop van vier maanden de strijd
stond hervat te worden. Met veel nauwgezetheid werd hierbij te werk
gegaan. De Vlaamsche afgevaardigden moesten eene verklaring geven,
op welken dag zij den ontzegbrief overhandigd hadden, en Guij ontving
1) Het verdrag werd gesloten in den zomer van 1303. Volgens Melis Stoke, VIII,
vs. 419, werd aan -Guij geheel Zeeland tot aan de Maas toe, met uitzondering van
Zierikzee, afgestaan. Van Wijn, in de Levensschets van den Heer Nicolaas van Putten, te
vinden in de" Werken der Maatsch. van Nedert. Lettere. teLeyden, D. V, bl. 22, trekt
dit in twijfel. Maar in de Bijv. en Aanm. op Wagenaar, UI D. bl. 158, r. 6, komt
hij, ofschoon de zaak niet buiten bedenking houdende, eenigzins van zijn vroeger ge-
opperden twijfel terug. Het schijnt niet zoo zeer een vrede, als wel een bestand ge-
weest te zijn, waarbij alles in statu quo bleef.
-ocr page 76-
52                         DE STRIJD MET VLAANDEREN
een antwoord, hetwelk den dag der ontvangst meldde, waarop bij ge-
volg de vier maanden ingegaan waren. Graaf Jan begaf zich kort daarop,
tot herstel zijner gezondheid, naar Henegouwen, na het bestuur des
lands en het opperbevel in den aanstaanden oorlog aan zijnen boven
reeds genoemden, nu oudsten 1) zoon, Willem van Oostervant, opge-
dragen te hebben. Zie daar dan een jongeling van 18 jaren, bestemd,
om voor het behoud van Holland te waken, en den kamp te wagen
met diezelfde strijders, wier krachtvolle arm nog onlangs beproefd was
in den oorlog tegen Frankrijk. Welk een vertrouwen moet niet de va-
der in zijnen zoon gesteld hebben, die hem eerst in eene betrekking
van zoo teederen aard, als wij boven zagen, geplaatst had, en nu, in
een zoo hachelijk tijdsgewricht, hem het beleid van alles opdroeg!
Maar, welk een jongeling was het ook! Wij leerden hem vroeger 2)
reeds roemvol kennen; dezelfde, die naderhand, als Graaf Willem III,
den bijnaam van den Goede, den Voortreffelijke verwierf, en vastheid
van karakter aan beminnelijke zachtaardigheid, dapperheid met den de-
gen aan beleid in het regeeren paarde. Geen eigenwaan wederhield hem.
het doorzicht van den meergevorderden leeftijd in zijnen oom Guij, Bis-
schop van Utrecht, zich ten nutte te maken, en gaarne nam hij den
raad van dezen Kerkvoogd in. Was men misnoegd geweest over het
verdrag, hetwelk don vijand het bevochten voordeel gelaten had, alge-
meen was nu het verlangen, om het hem weder te ontweldigen. De
Gemeenten boden aan, dubbele manschap te leveren, en zelfs de minst-
gegoede Edelen verbonden zich, om op eigene kosten te dienen. 3)
Zoodra was de dag, waarop de wapenstilstand ten einde was geloopen,
niet daar, of de Poorters van Zierikzee, lang getergd door de tegen-
woordigheid der Vlamingen op hun eiland, trokken uit naar het nabu-
rig slot Blodenburg, vermeesterden het, en joegen de Vlaamsche bezetting
over de kling. Toen zonden zij aan Willem, die eene aanzienlijke macht
van Edelen en Poorters te Schiedam en Vlaardingen bijéén had, het
bericht, dat de kans schoon stond, weshalve hij niet aarzelen moest,
naar Zeeland te komen; en den 14 Maart 1304 scheepte men over naar
Zierikzee. De vijand lag in de nabijheid dier stad verschanst, hebbende
de omliggende plaatsen met krijgsvolk bezet; en toen men reeds den
volgenden dag uittrok, om hem in het open veld op te zoeken, vond
men hem in eene zoo sterke stelling gelegerd, dat het niet raadzaam
werd geoordeeld, hem daarin aan te tasten. Hij weêrkeerig, waagde
1)   Zijn oudere broeder Jan zonder Genade was bij Kortrijk tegen do Vlamingen gesneuveld.
2)  Zie bl. 42.
3)   De verplichting der Edelen, om op eigene kosten te dienen, was langzamerhand vcrvalle n.
f
-ocr page 77-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                         53
het niet, op de vlakte zich te vertoonen, en de uitdaging aan te ne-
men, welke hem gedaan werd, om het geluk der wapenen te beproeven.
Heer Willem, om den moed in zijn leger te meer aan te vuren, richtte
in het gezicht van het vijandelijk leger een Ridderfeest aan, verheffende
48 Hollandsche Edelknapen tot de Ridderlijke waardigheid, 1) en toen,
den vijand niet ziende opdagen, trok hij binnen Zierikzee terug. Wei-
nige dagen daarna (18 Maart), werd de Hollandsche krijgsmacht vol-
tallig, door de aankomst der Friesche en Utrechtsche troepen, die door
eene kloeke houding zich bijzonder onderscheidden, en aangevoerd wer-
den door den Utrechtschen Bisschop Guij. Toen deed men een aanval
op Bridorp, alwaar met de Bezetting een capitulatie werd gesloten,
volgens welke men van binnen de bakens moest innemen, waarmede
de Vlaamsche vloot geseind konde worden, en de aanvallers zich ver-
bonden tot eene wapenschorsing van drie dagen, ten zij de Vlaamsche
vloot vroeger kwam opdagen. Dit laatste gebeurde: op den 20 Maart
kreeg men te Zierikzee bericht, dat de Vlamingen, geleid door Renesse,
die met de ligging des lands volkomen bekend was, op Duiveland ont-
scheept waren en Schouwen bedreigden. Willem liet derhalve, nog
denzelfden dag, een gedeelte van zijn leger inschepen, om post te vat-
ten in het vaarwater tusschen de genoemde eilanden, ten einde den
vijand den overtocht te betwisten. Het Hollandsch krijgsvolk, al te drif-
tig om slaags te raken, had de onvoorzichtigheid, tegen de gegevene
bevelen, op Duiveland aan wal te gaan, toen de avond reeds gevallen
was. Een geveinsde aftocht des vijands vermeerderde de vermetelheid
der onzen; en in het duistere van den nacht van achteren aangevallen
en verrast, ingesloten en in verwarring gebracht, werden zij, bij de
ongeregelde drift, waarmede elk de schepen zocht te bereiken, volko-
men en deerlijk geslagen. De Utrechtsche Bisschop viel in \'s vijands
handen, en vele Edelen en Poorters met hem; het getal der gesneu-
velden was aanzienlijk; en Willem ontkwam ter nauwernood naar Zie-
rikzee. Vóór deze stad verscheen den volgenden dag Guij van Vlaanderen
met een ander deel zijner vloot; en op den 1 April zeilde hij, na eene
genoegzame macht te hebben achtergelaten om de stad in het oog te
houden, naar Geervliet, in het land van Putten.
Uitgewekenen, die door vreemde hulp hunne tegenpartij, welke in
1) Ook Floris\'de Voogd was vóór den slag bij Wcst-Kappel Ridder geslagen. Over
dit Ridderslaan vóór den slag, waarvan nog een voorbeeld in den slag bij Stralen in
1468 (waarover zie Nijhoff Gedenkw. v. Geld. D. IV. CXIV) zie boven bl. 34 en de
Aanteek. van van Wijn, in de vroeger aangehaalde Levensschets, bl. 25, alwaar men
vermeldt vindt, dat een Ridder, die zich lafhartig gedroeg, eene alleronteerendste
schavotstraf onderging. Of hiervan echter in ons Land ecnig voorbeeld is, blijkt niet.
-ocr page 78-
54                         DE STRIJD MET VLAANDEREN
het Vaderland de overhand behouden heeft, willen bestrijden, zijn ge-
woon , bij hem, wiens gewapende tusschenkomst zij inroepen, hoog op
te geven van den bijval der ingezetenen, en den geringen tegenstand
welke men te wachten heeft. Ook Guij was met deze hoop gevleid, en
zij scheen in den beginne niet verijdeld te zullen worden: want toen
hij door boden aan de Hollandsche steden het land opeischte, zwoeren
bijna allen hem hulde, en namen de meeste zonder tegenstand, Vlaam-
sche bezetting in. Het was echter niet de zucht tot verandering van
gezag, welke deze spoedige omkeering te weeg bracht; maar de schrik
over de onverwachte voortgangen des vijands, en de vrees voor de over-
macht en de gedane bedreigingen werkten op de vreedzame ingezetenen
met zooveel kracht, dat geheel Holland, van de Maas af tot aan het
Haarlemmerhout toe, den vijand in handen viel. Renesse diende den
Vlaming met raad en daad; behendiglijk wist hij allen naar zijne hand
te zetten, die bij eene omkeering van zaken eigen voordeel of gezag
in het oog hadden: en aan zulke lieden heeft het nimmer in eenige
omwenteling ontbroken. Te Utrecht, waar twee partijen elkander het
gezag betwist hadden, zette hij de onderliggende partij op om het
verloren aanzien te herwinnen. De poging gelukte door een oproer, en
Renesse haalde Guij van Vlaanderen te Utrecht binnen. Jan van Am-
stel, zoon van den laatsten Gijsbrecht, en Renesse\'s boezemvriend, nam
almede de kans waar. om het verloren erfdeel zijner vaderen 1) te
herwinnen , en stelde zich weder, ofschoon voor een korten tijd, in het
bezit van Amsterdam. Behalve de Edelen, die openlijk de Vlaamsche
partij waren toegedaan, als de Heeren van Woerden, van Benscoop,
van der Lede, had Renesse verstandhouding met de meeste Heeren in
de Betuwe. De stroom dor vreemde overheersching, welke zich aldus
wijd en zijd dreigde uit te breiden, stuitte echter gelukkig op twee
steden, Haarlem en Dordrecht, welke de wijkplaatsen werden van allen,
die liever hun erf wilden verlaten, dan eenen vreemden Heer huldigen.
Doch Dordrecht en het zuidoostelijk gedeelte van Holland werden door
eenen nieuwen vijand bedreigd. Guij, vreezende. zoo het schijnt, dat
hij alleen niet in staat zoude zijn. Holland te overweldigen, had Jan,
Hertog van Brabaud, aangezet, om een\' inval in Zuid-Holland te doen.
Waalwijk was toen de grensstad van het Brabandsch en Hollandsch
gebied. Van daar trok de Hertog met eene talrijke krijgsmacht op door
de Lang-Straat, nam Geertruidonberg en Zevenbergen —want ook deze ste-
den behoorden tot Holland — vechtenderhand in, en naderde Dordrecht. 2)
1)   Zie boven bl. 41.
2)    Men houdc in gedachten, dat de Groote Zuid-Hollandsche Waard toen nog be-
f
-ocr page 79-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                         55
Zoo scheen dan Holland den ondergang nabij, en bestemd te zijn
tot een wingewest van naburen, of veroordeeld, om door de overwin-
naars als een buit verdeeld te worden. Hachelijk tijdsgewricht! Doch
de Voorzienigheid waakte: Zij liet het Nederland nimmer aan verdedi-
gers ontbreken, zoo dikwijls het die noodig had. Vestigen wij het oog
op dat vaartuig, hetwelk daar eenzaam de Noordzee instevent, koers
houdende noordwaarts langs de Hollaudsche kust. Het voert Witte van
Haamstede, den Hollandschen Thrasybulus. Willem, de Henegouwer
jongeling, nu de eenige hoop, naar het scheen, van het ingenomen
Vaderland, bevond zich te Zierikzee, afgesloten, en onmachtig om iets
van belang te ondernemen. De Vlaamsche vloot lag te IJsselmonde en
zond hare gewapenden het land in; het Brabantsche leger trok vast
voorwaarts op Dordrecht. Hoe ver de vijand was doorgedrongen, wist
men nog niet; en Heer Witte 1) was met eene kleine bende scheep
gegaan, om van den staat van zaken kennis te nemen, en hulp te ver-
leenen, waar een handvol volks van eenig nut kon zijn. Te goeder
ure landde hij te Zandvoort, en vernam daar, hoe ver Holland reeds
verloren was, en dat de handlangers van het vreemd geweld reeds
werkzaam waren, om ook te Haarlem en in de omstreken de menigte
tot afval te verleiden. Hij achtte het derhalve voorzichtig, eerst te
Haarlem de gemoederen te doen polsen; doch nauwelijks vernam men
daar, dat de zoon van den geliefden en zoo zeer betreurden Graaf de
voorvaderlijke leeuwbanier aan het Zandvoortsche strand deed wappe-
ren, of het volk stroomde naar de duinen, om hem te begroeten en
zich onder zijne vaan te scharen. Onder uitbundige vreugdeteekenen
der burgerij, trok hij de stad binnen, en vertoonde den lastbrief, waar-
door hij gevolmachtigd was , om in naam van Heer Willem te hande-
len. Nog in den morgen van denzelfden dag — het was Zondag, 26
April — werden aan de steden van Holland brieven gezonden, om Witte\'s
komst te melden, en aller gemeenschappelijke deelneming, tot verdrjj-
ving der ingedrongen vreemdelingen, uit te noodigen. Reeds den vol-
genden dag kwamen de antwoorden in, dat de steden gereed waren,
zich te ontslaan van den eed, aan den Vlaming gezworen, dien de nood
stond, welke door de inbraak en overstrooming in den St. Elisabeths-nacht (18 Nov.
1421) in een grooten waterplas is veranderd. Van de gesteldheid des lands tusschen
Waalwijk, Geertruidcnberg en Dordrecht kan men zich het best een denkbeeld vormen,
wanneer men de kaart inziet, achter de belangrijke Verhandeling over de inbraak en
overstrooming van den Grooten Zuid-U oltandtchen Waard,
door Jan Smits Jz. Bor-
drecht 1822.
1) Hij wordt hier voortaan Heer Witte genoemd, omdat hij tot degenen behoorde,
die voor Zierikzee tot Ridders waren geslagen. Verg. boven bl. 39 aant. 2.
-ocr page 80-
56                        DE STRIJD MET VLAANDEREN
hun had afgeperst. En inderdaad, wanneer men bedenkt, dat de bur-
gerijen reeds den gezegenden invloed begonnen te ondervinden van de
bescherming haar door het Hollandsche Gravenhuis bewezen, dat zij
Floris V als haren weldoener erkenden en bemind hadden, en nu de
zoon van dien geliefden Vorst als een reddende engel kwam opdagen
om haar van eene vreemde heerschappij te verlossen, dan zal men zich
niet verwonderen over de tooverkracht, welke de verschijning van Witte
in Holland te weeg bracht. »Was het vreemd," (want in een zoo bij
uitstek dichterlijk onderwerp, mogen wij de taal eens dichters wel ge-
bruiken)
„Was het vreemd, zoo, bij \'t zien van den Hollandschen Leeuw,
Dien de Blinkert verhief van zijn kruinen,
Jong en oud met triomfen en jubelgesehreeuw
Kwam uit Haarlem gestroomd naar de duinen?
Waar hun Witte verscheen als een gift van omhoog;
Hij, de zoon van dien Floris zoo goedig,
Hij, het beeld van dien Vader in houding en oog,
En niet min dan zijn Vader kloekmoedig.
Toen riep alles „te wapen bij de oude banier!
Fluks te wapen, gij dapp\'ren en vromen!
Ziet uw helper, uw heirvoogd, uw redder is hier.
Ziet, het Hollandsche bloed is gekomen-"
En om Haamstede drong zich de Landzaat bijeen,
En de bloedige strijd werd gestreden,
En der Vlamingen hoogmoed verging en verdween,
Bij het Manpad met voeten getreden-" l)
De overwinning, door Witte met de Haarlemmers tusschen Haarlem
en Hillegom op de Vlamingen bevochten, en in de laatste der aange-
haalde dichtregelen bedoeld, heeft waarschijnlijk op den 28 April plaats
gehad. Te zelfden tijde, of wellicht reeds een dag te voren, overvielen
de burgers van Delft, Leiden, Vlaardingen en Schiedam de Vlaamsche
bezettingen en joegen ze uit de steden, waartoe de Schiedamsche vrou-
wen dapper mede hielpen. Witte kon nu hét bij Manpad behaalde
voordeel vervolgen, en als door een\' tooverslag, was al het Vlaamsche
1) Tot inlichting van hen, die met de omstreken van Haarlem minder bekend zijn,
diene, dat de Blinkert een zeer hooge duin is, tusschen die stad en Zandvoort. De
Hoogleeraar van Lennep, aan wien wij de bovenstaande dichtregelen, uit den schoon en
Hollandschen Duinzang, te danken hebben, bezitter zijnde van het huis te Manpad,
heeft gezorgd, dat hun, die van Haarlem naar Hillegom reizen, Witte\'s moedig bedrijf
herinnerd wordt door een gcdeuknaald, nevens den straatweg, op de grensscheiding van
de genoemde buitenplaats opgericht. Van Lennep, de zoon, heeft, in zijne verzameling
van Nedcrlandsche Legenden, den Strijd met Vlaanderen, in een afzonderlijk dichtstuk,
op zijnen eigenen medcslependen trant, bezongen.
e
-ocr page 81-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                          57
krijgsvolk uit Hollands westelijk gedeelte weggevaagd. 1) Gat\' uien se-
dert aan dezen Hollandschen held den naam van Geesel der Vlamingen —
wij bewonderen niet minder zijn edel karakter en zijne trouw aan den
regeerenden Graaf, in omstandigheden, voor den eerzuchtigen zoo ver-
lokkende. 2) Hoe gaarne wenschten wij uiet, dat de geschiedenis ons
zijne lotgevallen en bedrijven vollediger had te boek gesteld!
Doch Hollands verlossiug was nog niet voltooid. Gnij en Renesse wa-
ren uog te Utrecht; het slot te Schoonhoven en dat te Gouda werden
door de Vlaamschgezinde Nikolaas van Kats, Vader en Zoon, bezet,
en de Brabanders belegerden Dordrecht. Ware deze stad gevallen —
de kans had nog hachelijk gestaan; maar hier^ werd de verlossing aan-
gebracht door een man, wiens onverzaagdheid niet minder roemwaardig
is dan het stout bestaan van Witte, en wien met evenveel recht de
naam van Geesel der Brabanders toekomt — door Heer Nikolaas van
Putten. 3)
De toestand van Dordrecht was bedenkelijk. Het leger van Guij —
hoe groot het geweest is, wordt niet gemeld — lag te Alblasserdam,
en al de plaatsen tusschen IJselmonde, waar de vloot lag, en Utrecht,
waren in \'s vijands macht. Hier was dus Dordrecht van het overige
Holland afgesneden. Ten oosten brandde en blaakte Jan, Heer van
der Lede, een van Renesse\'s vrienden, oplichtende al wie zich niet
Vlaamschgezind betoonde; en ten zuiden werd de stad bestookt door
den Hertog van Brabant. Doch daarbinnen was men in tijds op zijne
hoede geweest, en had men omgezien naar een man van beproefde
trouw en dapperheid, om de verdediging der stad op zich te nemen.
De keus viel op Nikolaas van Putten, een aanzienlijk Baanderheer, die,
een vertrouwd vriend van Floris V zijnde geweest, sedert altijd ijverig
die partij had voorgestaan, welke den tegenstanderen van dien Graaf
vijandig was. Hij was daarenboven als een dapper man bekend, en
een der hoofdbevelhebbers geweest in den strijd tegen de West-Friezen
(1299). 4) Hij aanvaardde .dan ook gereedelijk het Opperbevel, hem
door de Regeering van Dordrecht opgedragen, ten einde in naam van
den wettigen Graaf de stad tegen allen vijandelijken aanval te verdedi-
1)   De Vlamingstraten te \'s Gravenhagc, Gouda en wellicht ook in andere steden,
bewaren nog de geheugenis van liet bezoek deze,r vreemde gasten.
2)   Aan het karakter van Witte, in dit opzicht, is meer opzettelijk hulde bewezen
door den Heer van Kampen, Vader/. Karaklerk., D. I. $ 65.
3)   Ook hij was voor Zierikzee Ridder geworden. Wij hebben aan van Wijn eene be-
langrijke levensschets van dezen krijgsman te danken, boven reeds aangehaald. Daar-
achter vindt men, in eene beschrijving van Puttens grafstede, eene lezenswaardige bij-
drage voor de kennis van de wapening in den tijd, waarvan wij spreken.
4)   Zie boven bl. 18.
-ocr page 82-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
58
gen. Zoodra kreeg hij geen kennis — op welke wijze, is onzeker —
van den plotselrjken indruk, door Witte\'s komst in Holland te weeg
gebracht, of hij liet de Dordtenaren, verlangende deel te hebben aan
de eer van \'s vijands verdrijving, een nadrukkelijken uitval doen op
IJselmonde (27 of 28 April). Het geluk begunstigde deze onderne-
ming, en eenige vijandelijke schepen en manschappen vielen in hunne
handen. Oogenblikkelijk wendde Putten zich tegen de Brabanders, en
ondernam een stuk, hetwelk even stout gedacht was, als het stout
werd uitgevoerd. Met een goed aantal Dordsche Poorters, gewapend
met pieken en kolven, 1) rukt hij uit en trekt, het Brabantsche le-
gev rechts latende liggen, den Grooten Waard in. De Hertog, vreezende
dat hem de toevoer zou worden afgesneden van levensmiddelen, waaraan
in zijn leger gebrek was, trok onverwijld terug naar Geertruidenberg,
terwijl Putten met snelheid zijnen tocht voortzette naar Waalwijk. 2)
Voor dit stadje lag eeue schans — een weer noemde men het in dien
tijd — welke door de Hollanders bezet was geweest, maar door de Bra-
banders , bij hunnen tocht naar Geertruidenberg, was vermeesterd. Putten
tast de schans aan, neemt die stormenderhand in , overweldigt Waal-
wijk en steekt er den brand in. Het getal der gesneuvelde Brabanders
wordt door een\' schrijver, die echter geen tijdgenoot van het gebeurde
was, op 6000 geschat. Putten zou vervolgens tot voor \'s Hertogenbosch
zijn voortgerukt, en deze stad met vuurpijlen beschoten hebben, doch
dit wordt met reden in twijfel getrokken. Hij had, door den uitval op
IJselmonde, Dordrecht voor een overval van de Vlamingen gedekt,
en door het verslaan van de Brabanders te Waalwijk, zich verzekerd
van niet in den rug of de zijde te worden aangevallen: zijn doel kou
nu geen ander zijn, dan rechtstreeks op Geertruidenberg aan, den Her-
tog in diens hoofdkwartier aan te tasten, en dit deed hij. Dan, de
Brabander was hem te vlug geweest, en reeds voor de zegevierende
wapenen der Hollanders geweken. De nederlaag der Vlamingen in Hol-
land , en d\'e van zijn eigen volk bij Waalwijk vernomen hebbende, had
hij ijlings de stad verlaten, even voor dat Putten met zijne Dordtena-
1)   Boven bl. 32 is een strijdkolf of knods beschreven, zoo als die, tot de grootste
volkomenheid gebracht, het napen was der Ridders. Men maakte ze echter van allerlei
vorm, naar goedvinden, en bij den grooten hoop, waren het knuppels met prikkels er
in. Zoodanige zullen hier de Dordsche burgers gehad hebben. Stoke noemt ze staven.
De Vlamingen wisten met dit wapen ook handig om te gaan, en noemden het goeden
dag; omdat, als zij den vijand er den doodslag mede gaven, zij hem voor altijd goe-
den dag zeiden. Zie Huijdecoper op Stoke, IJ. VII, vs. 915.
2)  Uit de kaart van den Heer Smits, boven aangehaald, blijkt, dat de marsch van
Dordrecht naar Waalwijk kon geschieden, zonder dat men eenig ander water ontmoette,
dan de zeer smalle Oude-Maas.
r
-ocr page 83-
DE STRIJD MET VLAANDEREN                          59
ren er voor kwam. 1) Deze nam nu, zonder tegenstand te ontmoeten,
weder bezit van de stad, en trok den volgenden dag (Donderdag 30
April) met zjjne dapperen on de verloste gijzelaars door de Brabanders
uit de omliggende plaatsen gelicht, maar bij hunnen overhaasten af-
tocht achtergelaten, zegepralend van zijnen driedaagschen tocht naar
Dordrecht terug. Zuid-Holland was van de Brabanders gezuiverd, en
de naam van Nikolaas van Putten klonk met dien van Witte van Haam-
stede, als vau de verlossers van Holland uit de vreemde overheersching.
Toen de opstand in Holland uitbrak. bevond Guij vau Vlaanderen
zich te Utrecht, en, niet zonder reden vreezende weldra ingesloten te
zullen worden. scheepte hij zijne troepen op den Hollandschen IJsel
in, zakte langs Gouda af, en nam door de Zeeuwsche wateren de wijk
naar Vlaanderen. Zoo was. als door eene wonderdadige redding, in den
tijd van vijf dagen (26 April —1 Mei) al het vreemde gespuis uit Hol-
land verdwenen. Doch na den aftocht der Vlamingen, moest nog een
eigen landgenoot bestreden worden in het Slot te Schoonhoven, hetwelk
door Nikolaas van Kats bezet werd gehouden. De vader van dezen,
denzelfden naam voerende, na van Floris V vele gunsten genoten te
hebben, was daarna een boezemvriend van Wolferd van Borssele ge-
weest, en een hevig tegenstander van de Henegouwsche partij. Bij het
mislukken van den toeleg der misnoegde Edelen, om Albrecht van Oos-
tenrijk in het land te lokken, waarvan boven melding is gemaakt, had
hij uit zijn Slot te Schoonhoven, waarvan hij Heer was, getracht een
nieuwen oorlog tegen het Henegouwsche Gravenhuis te ontsteken; doch
door de Schoonhovenaars belegerd, had hij zich aan het Grafelijk gezag
moeten overgeven, en zat hij gevangen als een oproerstoker en een
vijand van zijn Vaderland. De inval der Vlamingen had hem uit zijne
gevangenis verlost; en op het slot van Gouda, waarvan hij vroeger Kas-
telein of Slotvoogd was geweest, 2) ondersteunde hij nu den Vlaming
1)   Op deze wijze zullen de berichten van deu Brabantschen Butkens en dcu Hol-
landschen Stoke vercenigd moeten worden. Van Mijn stelt het dus voor, dat Putten,
voor dat hij uitstreek, gelijk Stoke zegt, naar Waalwijk, eerst eencn anderen uitval
heeft gedaan, om den Hertog te doen aftrekken. „Hij geliet zich, zegt hij, alsof\'
hij de plaetz vanwacr de levensmiddelen na er \'s Hertogen leger ge-
bragt werd-en, wilde aantasten." Dit kan echter geen andere plaats geweest
zijn, dan Waalwijk zelf. De Brabanders lagen aan de zuidwestzijde van Dordrecht; want
aan de zuidoostzijde lag het huis te Merwe, hetwelk zij niet hadden kunnen be-
machtigen, en door de Dordeuaars bezet was gebleven. Vau daar zal Putten den Grooten
Waard zijn ingetrokken; en de Hertog, niet wetende wat hij voorhad, was wel ver-
plicht, veiligheidshalve; op Geertruidenberg terug te trekken. Putten toog met zoo
veel snelheid voorwaarts, dat hij waarschijnlijk reeds bezig was de Brabanders te Waal-
wijk te verslaan, toen de Hertog nog niet eens wist, waar hij gestovcu was.
2)   Voor Sophia, de laatste erfdochter uit het geslacht van der Goude, welke vervol-
gens gehuwd is met Jan van Renesse. Over Heer Klaas van Kats zie de Lange vau Wijn-
gaerden, Geschied, der Heeren van der Goude, H. VI.
-ocr page 84-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
60
uit haat tegen de Henegouwers. Dan zich hier niet veilig achtende, wilde
hij zich naar liet slot te Schoonhoven begeven, hetwelk zijn zoon bezet
hield; doch hij werd andermaal door de Schoonhovenaars gevangen geno-
men. Wij maken van deze omstandigheid gewag, om een voorval te ver-
melden , hetwelk eene bijdrage oplevert tot de karakterkunde dier tijden.
De oude van Kats werd naar Dordrecht gevoerd, waar inmiddels ook
Witte met zijne zegevierende Haarlemmers, Kennemers en West-Friezen
was aangekomen. Nu trok men naar Schoonhoven en belegerde het slot,
hetwelk hevigen wederstand bood, zoodat van de belegeraars zeer vele
gekwetst werden. Eindelijk kwam men tot het besluit, om, ten einde
het schieten uit het Slot te doen ophouden, en den jongen van Kats
tot de overgaaf te dwingen, den vader uit de gevangenis te halen, en
hem te binden aan eene kat of e v e n h o o g, 1) zoodat hij aan het
schieten der belegerden was blootgesteld. De jonge van Kats, om geen
vadermoord te begaan, en waarschijnlijk wel inziende, dat verdere
wederstand nutteloos zoude zijn, gaf zich op genade over, en kwam bij
zijnen vader in \'s Graven gevangenis. Indien ons gevoel eene dergelijke
wijze van oorlogen, als te weinig edelmoedig, afkeurt — wij moeten
daarbij bedenken , dat in het geval, waarvan wij spreken , beiden, vader
en zoon, moesten aangemerkt worden als oproerlingen en landverraders.
Laagheid van ziel heeft de Geschiedenis noch in Witte van Haamstede,
noch in Willem van Oostervant aangewezen. — Doch bevond zich Heer
Willem ook te Schoonhoven bij de belegering van het Slot ? en hoe kwam
hij daar. Wij lieten hem, vóór de ondernemingen van Witte en Putten,
te Zierikzee. Met de Poorters dier stad had hij, toen de tijdingen in-
kwamen van \'s vijands nederlagen in Holland, beraadslaagd, wat in dezen
stand der zaken te doen; en men had begrepen, dat de jonge Vorst
wellicht in Holland betere gelegenheid zou hebben, om Zierikzee te ont-
zetten. Hij verpande derhalve zijn woord, om daartoe al het mogelijke
in het werk te zullen stellen; belastte Heer Boudewijn van Yerseke en
Heer Jan van Cruininghen met de verdediging der stad, en ging, niet
zonder gevaar van in \'s vijands handen te vallen, op Hemelvaartsdag
]) Eene kat was eene soort van bedekte galerij, welke de belegeraars langzamerhand
voorwaarts brachten, om aldus, even als het beest van dien naam zijne prooi, de bele-
gerde stad te bekruipen. Men gebruikte ze vooral, als bedekking om aardeen rijswerk
aan te voeren tot demping van de gracht, of wanneer men een muur wilde ondergra-
ven. De kat schijnt overeen te komen met een dergelijk belcgeringswerktuig van de Eo-
meinen, die het musculus (het muisje) noemden. Iets dergelijks was de mol. De
evenhoogen waren of houten torens, of aarden hoogten, opgericht, om over de
muren heen in de belegerde plaats te kunnen schieten. Wanneer deze werktuigen van
hout waren, kende men ook hier te lande het middel, om ze tegen het in brand schie-
ten te dekken, hetwelk ook de Romeinen gewoon waren te bezigen, door ze met de
versche huiden van het geslachte rundvee te dekken.
-ocr page 85-
DB STRIJD MET VLAANDEREN                         61
den 7 Mei scheep. Nog denzelfden dag kwam hij behouden te Dordrecht,
waar hij met uitbundige vreugde door het volk ontvangen werd, zoodat
er des avonds geen huis gevonden werd, hetwelk niet door een uitge-
stoken fakkel of lantaren verlicht was, ten teeken der algemeene blijd-
schap. 1) Zoo bevond zich het heldhaftig drietal, waaraan Holland de
verlossing verschuldigd was, bijéén, en nvt werd de vermeestering van
het Slot te Schoonhoven ondernomen en volbracht, gelijk boven ge-
meld is.
Guij van Vlaanderen, die op zijnen aftocht het niet gewaagd had,
Zierikzee aan te tasten, was niet terug geweken om stil te zitten, en
toe te laten dat Zeeland het voorbeeld van Holland volgde. Er verlie-
pen slechts weinige weken, of hij verscheen met een sterke vloot weder
in de Zeeuwsche wateren, en stelde al het mogelijke in het werk, om
Zierikzee te winnen, de eenige stad van Zeeland, welke niet in zijne
macht was. Al de middelen, door de belegeringskunst dier tijden uit-
gevonden, werden beproefd: de haven werd toegedamd, de stad geheel
ingesloten, en met brandpijlen en steenen van ongewone zwaarte bescho-
ten. 2) Meer dan één storm werd er door de belegerden afgeslagen; de
vrouwen droegen steenen aan voor de blijden , 3) en stuitten of bluschten
den brand, waar die ontstaan mocht; en met zeldzame volharding stre-
den de Zierikzeeërs tegen de overmacht en den hongersnood. Doch in
het einde ondervonden zij, hoe verstandig het besluit van Willem was
geweest, om zich binnen hunne stad niet te laten opsluiten. De heer-
vaart , welke hij tot ontzet der benauwde stad deed beschrijven, leverde
een schouwspel op, gelijk Holland nog niet gezien had. Rijken en armen,
vrijwilligers zoowel als leen- en dienstmannen, uit steden en uit dorpen,
snelden te wapen; en men kan de geestdrift, waarmede men zich onder
de banier des jongen Vorsten schaarde, niet beter uitdrukken, dan in
de naïve taal eens onden Schrijvers, 4) dat het was, alsof elk wist,
dat hij een vader had, die binnen Zierikzee belegerd was. Toen de
Hollandsche vloot voor Geervliet zeilree lag, kwam er ook hulp van
buiten. Eene Fransche vloot, onder bevel van den. Genuees Grimaldi,
1)   Men heeft dus hier reeds een voorbeeld eener algemecue Illuminatie. Het
is aandoenlijk, om bij Stoke, B. IX, vs. 48, in zijne eenvoudige taal, de uitdrukking
te lezen van de genegenheid der ingezetenen voor hunnen jongen Vorst. Maar Dord-
recht was ook altijd Henegouwseh gezind geweest, gelijk ook Stoke was. Zie bl. 48.
2)  Steenen van 300 pond Hollandsch gewicht. Overigens zij omtrent dit beleg ver-
wezen uaar het IX boek van Melis Stoke, alwaar degene, die de belegeringswijze in
die tijden begeert te lecren kennen, in de Aanteekeningcn van Huijdecoper vele we-
tenswaardige zaken zal kunnen vinden.
3)   Eene beschrijving van de blijden, welke niet van hetzelfde maaksel waren als de
Romeinsche ballisten, zie bij Huijdecoper op Stoke, Breeder AanUek., op B. IX, vs. 195.
4)  Melis Stoke, B. IX, vs. 262.
-ocr page 86-
62                         DE STRIJD MET VLAANDEREN
liep, ten gevolge van een verbond tusschen Graaf Jan II en den Ko-
ning van Frankrijk, de Maas in, vereenigde zich met de Hollandsche,
en stelde zich onder het oppei\'bevel van Willem. De merkwaardige scheeps-
strijd op het Gouwe, 1) tusschen Schouwen en Duiveland , op den 10 Au-
gustus, vernietigde voor altijd de Vlaamsche heerschappij, ook in Zee-
land. Guij zelf werd gevangen genomen, het beleg van Zierikzee ijlings
opgebroken, en Willem, de achttienjarige krijgsman, de krachtvolle
Gravenzoon, die in zeventien etmalen niet uit het harnas was geweest,
deed er zegepralend zijnen intocht, onder het gejuich der verloste me-
nigte. Na den dood zijns vaders, nog in hetzelfde jaar, tot de Grafe-
lijke waardigheid verheven, verleende hij aan zijne getrouwe stad Zie-
vikzee belangrijke voorrechten.
Bij de beschouwing der roemrijke bedrijven, waardoor de bijna ver-
nietigde onafhankelijkheid des Vaderlands gered werd, hebben wij den
man uit het oog verloren, die eerst door heersclmicht gedreven, en
daai\'na uit eene natuurlijke begeerte, om zijne verlorene ei\'fgoederen,
rechten en aanzieu te herkrijgen, deze gewesten op den rand van het
verderf heeft gesleept. Intusschen hebben wij hem eene te belangrijke
rol zien vervullen. om niet te verlangen, het lot te vernemen, hetwelk
het uiteinde van zoo vele woelingen was. Renesse bevond zich, met
eenige hem genegene Edelen. nog altijd te Utrecht, en ontving daar de
tijding van Guij\'s nederlaag bij Zierikzee. Nadrukkelijker nog werd hij
weldra overtuigd, dat hij van den Vlaming niets meer te hopen had
door de verschijning van Hollandsche krijgsbenden, die reeds tot voor
de stad genaderd aanstalte maakten haar te berennen 2) en te belege-
ren. Renesse, vreezende of vermoedende door de Utrechtenaars, tot
sparing hunner stad, overgeleverd te zullen worden, wist in tijds met
de zijnen, meer dan honderd man sterk, te ontsnappen, zich begevende
naar de Lek, om over deze rivier een goed heenkomen te zoeken. Doch
Jan van Beusichem, de Heer van Cuilenburg en nog een derde Heer
uit dien omtrek, de nadering en het voornemen der vluchtenden veme-
mende, ïïepen ijlings, door het kleppen van de klok, hun volk te wa-
pen, en vatteden post in een uiterwaard aan de Lek, tegenover Cui-
lenburg. Het is vermoedelijk, dat hier eene ontmoeting heeft plaats
gehad, welke niet zonder veel bloedstorting is afgeloopen. Dit is zeker,
dat Renesse, benevens Amoud van Benscoop, Jan van der Lede en
1)  Thans grootcndccls toegeslibd. Zoo waren ook voormaals Putten en Voorne door
eene wijde rivier, de Bernisse, welke langs Geervliet liep, en de eilanden Flakké en
Goerede door een wijden waterplas, de Seharre Zee, gescheiden.
2)  Men zeide in dien tijd, eene vesting berijden of bestallen.
-ocr page 87-
DE STRIJD MET VLAANDEREN
68
eenige andere zwaar gehamasten, in een schouw of pont zich willende
bergen, door het omslaan van het vaartuig, hun leven verloren in de
golven (15 Aug. 1304).
De zaak van het wettig gezag dus allerwege hebbende gezegevierd,
verliepen er echter nog verscheidene jaren, eer het tusschen Willem III
en den Graaf van Vlaanderen tot een vasten vrede kwam. De verschil-
lende belangen der onderscheidene gewesten en de nawerking der veete
waartegen het Henegouwsche Vorstenhuis bij zijne optreding in de re-
geering van Holland had te worstelen gehad, waren oorzaak, dat Wil-
lem III bij de Hollanders en Zeeuwen, wanneer hunne belangen niet
op het spel stonden, niet altijd die ondersteuning vond, welke hij vroe-
ger ondervonden had. Want daar hunne gewesten voortaan van de aan-
vallen der Vlamingen verschoond bleven, waren zij minder genegen,
deel te nemen aan\' krijgsverrichtingen, welke meer den Graaf van He-
negouwen. dan die van Holland en Zeeland schenen aan te gaan. Des-
niettemin, toen hij in den jare 1315 door Lodewijk X werd aangezocht
om een inval in Vlaanderen te doen, zien wij hem, ingevolge zijne ver-
bindtenis om daartoe 50,000 man te leveren, met een uitmuntend uit-
gerust leger in 1100 vaartuigen de Schelde opvaren. Het is waar, dewijl
het aanhoudend slechte weder de Franschen, die aan de andere zijde
in Vlaanderen waren gevallen, had doen terugtrekken , en ook Willem
bij gevolg moest afdeinzen, richtte dit leger niets anders uit, dan de
dorpen Kieldrecht en Kalloo te verbranden; maar het wordt hier aan-
geteekend, om te doen zien, welk eene aanzienlijke krijgsmacht onze
Graaf, door zijn vereenigd gebied, in het veld kon brengen; en om de
verbazende krachten te doen kennen, welke Vlaandei-en toen kon ont-
wikkelen, daar er zulke legers noodzakelijk werden geacht, om het ie
bestrijden. De strijd dien wjj beschreven hebben, heeft een einde geno-
men met den vrede van 1323, waarbij Graaf Willem III in het bezit
gebleven is van Zeeland.
Doch al die oorlogen om het bezit van dat gewest hebben sporen
achtergelaten, die nog niet zijn uitgewischt. Vlamingen en Hollanders,
wier stamverwantschap sprak in een gemeenschappelijke taal door een
bloeiende letterkunde, gedurig tegen elkander ten strijd gedreven, zijn
van elkander vervreemd geraakt. Later heeft verschil van kerkgeloof
hen nog meer van elkander verwijderd ; en zoo hebben die twee Neder-
landsche volksstammen, geen meester zijnde van hunne daden, zich niet
kunnen voegen in de gemeenschap van een nationaal staatsgeheel.
-ocr page 88-
VUURWAPENEN — SCHUTTERIJEN — SOLDIJ
„En i\' oorlog wierd een kunst in \'t land."
v.an Haren, de Gevzen.
Bij onze beschouwing van den strijd met Vlaanderen heeft men kun-
nen opmerken, dat de Edelen en Ridders daarin niet meer zoo uitsluitend
de voornaamste rol hebben gespeeld, als vroeger in de krijgsverrichtin-
gen gedurende de Middeleeuwen doorgaans het geval was. Het is waar,
wij zagen ook hier vele dappere Edelen in het strijdperk treden; maar
zij waren meer Aanvoerders der burgerscharen, dan dat zij zelve het
licbaam der strijdende krijgsmacht uitmaakten. De glans der Nederland-
sche Ridderschap blonk ook nog wel onder de Grafelijke regeering van
Willem III en zijne naaste opvolgers, met schitterenden luister; maar
desniettemin begon reeds van lieverlede het getij van den Adel te ver-
loopen, en vooral tot den oorlog leerden de Vorsten langzamerhand de
hulp der Edelen ontberen. Drie oorzaken hebben vervolgens sameuge-
werkt, om den Krijgsadel, als een bevoorrechten militairen stand, te
niet te doen gaan: de invoering der vuurwapenen, de inrichting dei-
Schutterijen en het gebruik van bezoldigd krijgsvolk. Een overzicht van
deze drie oorzaken zal den lezer kunnen voorbereiden, tot de beschou-
wing van een tijdvak, hetwelk een geheel ander schouwspel aanbiedt;
waarin niet het Volk zich aan den Vorst aansluit, en de Vorst het Volk
begunstigt, beiden om den overmoed van den Adel te fnuiken; maar
waarin de Edelen het volk met de banier des opstands vooruit gaan,
en de natie, in de uiterste vertwijfeling, gedwongen zich van haren Vorst
af te scheuren, in een oud-adellijk geslacht helden en beschermers vindt,
als geen der aloude Gravenhuizen haar had doen geboren worden.
Het is opmerkelijk, dat de twee uitvindingen, welke de grootste ver-
woestingen onder het menschdom hebben aangericht, gelijktijdig haar
ontzettend vermogen in werking hebben gebracht — de Drukkunst en
het Buskruit. De eerste deed de grondslagen instorten van domheid en
bjjgeloof, waarop het sombere reuzengebouw der Middeleeuwsche Hierar-
chie steunde; de laatste wierp de sterkten omver, waarachter een stelsel
van volksverdrukking zich verschanst had. Maar. gelijk naderhand de in
de plaats gestelde grondslagen van een gezuiverd Christendom en ordelijke
volks-vrijheid, ook weder door diezelfde Drukkunst, toen zij in dienst was
getreden van Ongeloof en Omwentelingszucht, ondermijnd en hier en daar
-ocr page 89-
VUURWAPENEN — SCHUTTERIJEN - SOLDIJ              65
ingestort zijn; zoo is ook op hare beurt de andere uitvinding, welke
wij noemden, de geesel geworden des menschdoms en de dienares van
Vorsten-dwingelandij. Er bestaat een stuk geschut, hetwelk, als ware \'t,
een afbeeldsel vertoont van het zoo even aangevoerde. Dit kanon prijkt
met de beeldtenissen van Guttenberg en Paust, en in den dertigjarigen
oorlog voerden de Zweden het met zich, als wilden zij te knnnen ge-
ven , hoe de beginselen waarvoor zij streden — beginselen van verlich-
ting en vrijheid — in Europa over priesterdwang en adel-dwingelandij
zouden zegevieren, door drukkunst en buskruit. Maar ditzelfde kanon
viel, na den slag bij Jena, in handen van de Franschen, en toen be-
wees Napoleon er de eer aan, om tot een geschenk te dienen aan de
stad Mentz. Gevoelde de Despoot, wat hij aan de beide uitvindingen te
danken had ? en begreep hij. dat, zonder de Drukkunst, de Fransche
omwenteling onmogelijk ware geweest, gelijk de Keizerstroon, daaruit
verrezen, zijnen glans ontleende van den kruitdamp, waarin hij besten-
dig gehuld lag?
Het is bekend. dat de Duitschers, zoowel Barthold Schwarz, als Gut-
tenberg, Faust en Schoeffer, langen tijd op de lijst hunner beroemde
uitvinders gehad hebben. 1) Niet dat aan hem werd toegeschreven, het
eerst de bestanddeelen van het kruit tot een brandbaar mengsel te heb-
ben vereenigd, deze samenstelling was reeds veel vroeger bij Indianen,
Chineezen en Arabieren bekend, en ook in Europa werd in den oorlog
daarvan gebruik gemaakt. 2) Brandende en sterk bijtende vloeistoffen
toch, gelijk ook het Grieksche Vuur geweest is, waarvan Keizer Con-
stantijn IV in 678 tegen de Arabieren zich bediend heeft, werden, bij
de verdediging van steden en sterkten, in het afslaan van een storm
en bij scheepsgevechten, menigvuldig gebruikt; en vandaar worden, in
onze Grafelijke Rekeningen, dikwjjls ongebluschte kalk, teer, zwavel en
torken of toortsen onder de oorlogsbehoeften opgeteld. De heldhaftige
verdediging van Amersfoort in den jare 1428, ten voordeele van Jacoba
1)   Zie de Schrijvers, aangehaald bij Beek, AUgem. Welt- und Vblker-Geschichte, Th.
IV, s. 848 Voorts zijn over Barthold Schwarz, zijnde de monnikenmiam van Constan-
tijn Aiiclitz of Ancklitzen, eenige belangrijke bijzonderheden gegeven door Schreiber,
in de Schriften der Geselhchaft zur Beförderung der Geschichtkunde, Friburg 1828. Men
zie ook het Conversations Lexicon in V. In het artikel Schiesspuher van dat werk wordt
de uitvinding van Schwarz reeds een sage genoemd. Ook een ander Duitscher, Peter
Libs, wordt als uitvinder van het buskruit genoemd.
2)   Men zegt, dat een beroemd Arabisch chimist uit de 8ste eeuw, Geber Ebn Had-
schau , er reeds van spreekt. Met zekerheid wordt er gewag van gemaakt in het Liter
Ignium ad comburendos hostes anclore
Marco Graeco, ou Traite des feux propres a dé-
truire les ennemis, comppse par
Marcus Ie Grec. Publié d"apres deux manuscrits de la
bibliotheque nationale.
Par. 1804. Deze Marcus Graecus is een Schrijver van de 12de of
van de 13de eeuw.
I. JJ. H. T. L.
5
-ocr page 90-
66              VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
van Beieren, tegen Filips van Bourgondiü, kan tot een voorbeeld strek-
ken. Na een driemaal afgeslagen storm, haalden de vrouwen de groote
ketels uit de bierbrouwerijen, vulden die deels met kokend water, deels
met kalk, vermengd met mortel of klein gestooten steen, en wierpen
dit op en onder de aanvallers, hetgeen volkomen de gewenschte uitwer-
king had, en eene verwarring deed ontstaan, waarvan men gebruik
maakte, om een uitval op de belegeraars te doen en hen uiteen te drij-
ven. 1) Doch, om tot het buskruit terug te koeren, wij willen aan den
Duitschen Pranciskanc-r de eer niet betwisten, zoo het er eene mag ge-
noemd worden, van uit zich zelven op de ontdekking te zijn gekomen,
dat salpeter, zwavel en houtskool, in eene bepaalde hoeveelheid veree-
nigd, ook de kracht heeft, van lichamen voort te drijven. De tijd van
die ontdekking kan dan gesteld worden omstreeks het jaar 1330. Maar
er is grond om aan te nemen, dat reeds in de Dertiende Eeuw de Moo-
ren in Spanje van buskruit en geschut gebruik gemaakt hebben. en dus
dat gebruik langs een geheel anderen weg dan door de vinding van
Schwarz in Europa verspreid is. 2) Wat ons land betreft, is het zeker,
dat reeds in den jare 1348 door de Stad Deventer van meester Henso
van Kampen zijn gekocht drie »donrebussen," en dat in Mei 1351 kruit
is gekocht, om daarmede het slot Rozenburg te Voorschoten bij Lei-
den te verbranden. 3) Men gaf aan het geschut, waarin men het aan-
wenddc, den naam van »donderbussen" en aan het kruit, 4) dat van
»donderkruit," uithoofde van den knal. dien het veroorzaakte. De pro-
jectielen die er uit geschoten werden. waren eerst steenen, toen looden
kogels; en zoo werden de donderbussen onderscheiden in steenbussen en
loodbussen. Te Utrecht werd een donderbus bewaard, welke eenige ver-
maardheid schijnt verkregen te hebben , en eenige malen onder den naam
van die groote donrebusse voorkomt. 5) Zij is voor Delft geweest
1)  Zie de Aanleek. en Bijl,, bl. 135, van het II Deel des werks van den Heer
H. Baron Collot d\'Kscury, Hollands Roem, een schatkamer van wetenswaardige zaken.
Bij de aldaar gemaakte opmerking, omtrent de menigte bierbrouwerijen, destijds hier te
lande, zij nog gevoegd, dat het bier toen eene onmisbare behoefte was, als men te velde
ging, daar de soldaat zonder dat evenmin tevreden was, als thans zonder jenever.
2)  Zie Beschouwing der groote krijgswerkluigen in de Militaire Spectator, 1834, bl.
45 en 46 in de noot.
3)  In den eersten druk van dit werk was hier aangehaald van Wijn, Huiszittend Le-
ven
, D. I, no. 5, bl. 638. Nu verdient geraadpleegd te worden eene grondige bron-
nenstudic Over het Oudste Vuurgeschut in Nederland, waarmede de Majoor F. H. W.
Kuypers eene proeve gegeven heeft zijner Geschiedenis van onze Artillerie, en de jaar-
gangen 1862—1863 van De Militaire Spectator heeft verrijkt.
4)  De Redactie van het Nederlandsch Woordenboek neemt aan, dat kruit — onder-
scheiden van kruid, een product uit het kruiden- of plautenrijk — stof (pulver) of poeier
heteckent, en verwant is met gruis. Het was ook eerst poeier, en is in 1501 begonnen
gekorreld te worden.
5)  Huijdecoper op Melis Stoke, B. IX, vs. 176. Lelong, Kabinet van Nederlundsche
-ocr page 91-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ             67
in den jare 1359, toen die stad door Hertog Albrecht van Beieren moest
gedwongen worden , hem als Ruwaard te erkennen ter vervanging van den
krankzinnig geworden Graaf Willem V. Voor dit beleg werden ook nog
andere donderbussen en buskruit aangekocht. 1) Reeds vroeg bestond er
op het slot te Schoonhoven eene donder buskamer, waaruit, in den
jare 1371, al de donderbussen werden gehaald, om voor eene belegering
van Harderwijk te dienen. 2) Toen in 1374 het kasteel Gildenburg nabij
Vreeswijk door Hertog Albrecht werd belegerd, was het vuur der don-
derbussen zeer moorddadig en veroverden de belegerden 28 donderbussen
op de belegeraars. 3) Het blijkt dus, dat men hier te lande niet ach-
terlijk was in het aanwenden van dit nieuwe werktuig ter verwoesting.
Trouwens in een land, hetwelk toen reeds rijk was, in vergelijking van
andere landen, kon men de groote onkosten doen. welke met het ge-
bruik van geschut verbonden waren. Want, hoezeer het hout van de
donderbussen slechts eene zwakke lading toeliet, vorderde echter de
grootte der stukkon, vooral toen men begon die van metaal te vervaar-
digen, eene aanmerkelijke hoeveelheid knüt, en de onhandigheid. in
er mede om te gaan, zal veel onnut hebben doen verspillen\'; terwijl de
middelen, om het tegen de vochtigheid te behoeden, zoo noodig in een
land als het onze, eerst langzamerhand werden uitgevonden. 4) Ook
was het salpeter schaars voorhanden, en werd nog niet in groote hoe-
veelheid aangevoerd. 5) Vaste kruitmolens, hoezeer Lubek reeds in 1360
er een bezat, zijn van regeeringswege hier te lande eerst later opge-
richt; en het vervaardigde buskruit was een tak van handel. 6)
en Kleefsnhe Oudheden en de Muit. Speet., jaarg. 1834, blz. 134. Zij schoot steenen van
400 pond oud-Hollaudsch gewicht. Vroeger had zij behoord aan de stad Zutphen.
1)  Zie over dit beleg verder bl. 80. Ook in het beleg van Leiden in 1420, wordt ge-
sproken van die groote donrebusse, welke van Alphen werd gehaald. Zie Meer-
man, Beleg van Leyden door Hertog Jan van Beijeren, bl. 91. Het is echter niet te
denken, dat de donderbussen toen zoo duurzaam zijn geweest, dat deze dezelfde kan
geweest zijn. Hoezeer met ijzer beslagen, waren zij van hout. In 1371 werd een smid
betaald, om dourebusseu te beslacn, dat hout in \'t ijzer. Zie de Rekening bij
de Lange van Wijngacrden, Gesch der Heeren van der Goude, bl. 426.
2)  De Rekening bij de Lange van Wijngacrden, bl. 435, en denz., bl. 710.
3)  Zie Iets over de belegeringswerkluigen tijdens de Middeleeuwen in deze landen ge-
bezigd
in de Milil. Spectator, jaarg. 1862.
4)   In 1361 gebruikte men daartoe lederen zakken ot\'oude lederen wapenhuven,
d. i., de lederen overtreksels, waarin men gewoon was, de schilden en luimen te be-
waren. Zie de Lange van Wijngaerden , bl. 339.
5)  In de belegering van Leiden in 1420, maakten de burgers hun eigen kruit. Er
was te dien einde salpeter voor hen aangekomen te Rotterdam en te Geervliet. Zie Meer-
man, t. a. pi., bl. 92.
6)  In 1438 hadden de schutmeesters (bestuurders der verdedigingsmiddelen) van De-
venter een buskrnit-stampmolen in gebruik. In de Ordonnantie omtrent de defensie van
den Lande,
van het jaar 1527, te vinden onder de Bijlagen tot van Wijn\'s Bijvoeg»,
en Aanm.
op Wagenaar, D. V., wordt de Regeering van Gouda gelast, om provisie
te maecken van cruyt ende een last salpeters ende een moeien ommc
-ocr page 92-
68              VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
Groote vorderingen echter heeft dé geschutkunde voor den oorlog te
land, ook nog in de 15de eeuw, hier evenmin als elders gemaakt. 1)
De wijze van belegering dier tijden maakte het gevaar grooter, dat de
stoutmoedigheid der belegerden het geschut onbruikbaar mocht komen
maken; waarom het, bij belegeringen van grooten omvang, niet spoedig
algemeen werd. Ja, in den jare 1489. toen de dappere Frans van Bre-
derode, een tweee\'ntwiiitigjarige student, de heldhaftige poging deed ter
opbeuring van die partij. aan welker hoofd zijne voorvaderen altijd ge-
staan hadden — eene poging, waarbij hij zelf en het overschot der Hoekschen
met krijgsmanseer te gronde gingen — vindt men niet, dat er in het leger,
waarmede Maximiliaan van Oostenrijk het moedig verdedigde Rotterdam
belegerde, een enkel stuk belegeringsgeschut is geweest. 2) Jonker Frans
daarentegen, had de wallen en verdedigingswerken van Rotterdam met
gesehut gewapend, hetwelk hij van de schepen had gehaald. Want,
terwijl men te land zich nu met de volmaking van het handgeweer bezig
hield. kreeg het geschut op de schepen meer uitbreiding, waardoor het
scheepsvolk bovenal de oefening erlangde, om er mede om te gaan.
Vandaar, dat hier te lande in tijd van oorlog, nog tot inde 17de eeuw.
altijd bootsvolk in dienst werd genomen. tot de bediening van het ge-
schut. Immers, alle werkzaamheden bij een leger door eigen soldaten
te laten verrichten, is eene instelling van later tijd, toen men, voor-
gelicht door de ondervinding, steeds nieuwe hulpmiddelen uitdacht, om
een leger, ook bij de verbazendste uitbreiding, in alle omstandigheden,
als men het zoo noemen mag, zich zelven genoegzaam te doen zijn.
Vroeger zou het beneden de waai-digheid van een krijgsman zijn geacht,
tot eenig ander werk gebezigd te worden, dan tot de behandeling van
het wapen waardoor hij zich met zijnen vijand kon meten. Moesten
er derhalve legerhutten en tenten (getelten en pavlioenen) wor-
den opgeslagen, dan geschiedde dit door timmerlieden; moesten er mu-
ren ondermijnd worden. dan ontbood men metselaars; moesten er aar-
den werken opgeworpen of tuin en burgen 3) aangelegd worden, dan
cruyt te maden. In een ander gedeelte van deze Ordonnantie wordt gezegd: het
cruyt ende loot.aal men tot Amsterdam wel crygen.
1)  Nogtans was in 1470 de vervanging van steenen door ijzeren kogels van grooten
invloed op het kaliber, en vindt men omstreeks dienzelfden tijd van bommen gewaagd
uit mortieren geworpen.
2)   Deze laatste worsteling der Hoekschen, onder den naam van Jonker Fransen-
Oorlog bekend, is door Alkemade, uit de aanteekeuingen van een tijdgenoot, beschre-
vcn, en uitgegeven te Rotterdam 1724. Een ander tijdgenoot heeft die bezongen in
een dichtstuk, uitgegeven door J. Koning, in de Hienwe Werken der Maalsch. van Ne-
4erl. Letlerk. te Leiden.
I D. II St. Een kort en zakelijk overzicht van dezen oorlog en
de heldhaftigheid vau Jonker Frans, kan men vinden in de Aanteek. en Bijl. op het II
Deel van Hollands Roem . door II. liaion Collot d\' Escury
3)  Wanneer een sterkte belegerd werd, sloot men haar dikwijls in met een\' tuin
-ocr page 93-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ             69
worden er gravers of delvers en ander werkvolk gehuurd, en de kosten
van belegeringen en krijgstochten werden hierdoor aanmerkelijk vermeer-
derd. Op gelijke wijze werden tot bediening van het geschut, gelijk
voor de vroegere werptuigen, meestal smeden in dienst gesteld, totdat
zich lieden voordeden die daarvan bijzonder hun werk maakten. Dezen
werden bij uitnemendheid Meesters genoemd. een titel in \'t algemeen
gegeven aan hen die de groote oorlogstuigen bedienden. Van daar heeft
de opperbevelhebber van het geschutwezen 1) vervolgens den naam ge-
kregen van Meester-Oeneraal der Artillerye en nog tot in de
Negentiende Eeuw dien van Grootmeester der Artillerie gedra-
gen. In het midden van de Veertiende Eeuw was Meester Jan Rosen
geschut mees ter van Hollands Graaf Willem V. Hij had het toe-
zicht over \'s Graven oorlogsmaterieel, kocht «donrebussen eiide creut"
vervaardigde vuurwerken, en bestuurde een soort van kanonneerboot
of drijvende batterij van donderbussen.
Geschut te bezitten of het bevel daarover te voeren. werd nu ook
als een onderscheiding beschouwd en de edelen schijnen voornamelijk
daarmede vereerd te zijn geweest, gelijk men kan opmaken uit de be-
naming Edelluiden van het geschut of van het kanon, of van de
artillerye, hier te lande nog tot in het laatst der Zeventiende Eeuw
gegeven aan hen die onder den Meester-Generaal of diens Luitenant,
bevelhebbers der artillerie waren. Men kan dan ook een Edelman en
of omheining, bestaande uit \'eene dubbele rij overeind staaude horden ot\' vlechtwerk
van wilgenhout, waarvan de tussrheriruimte met aarde werd aangevuld. Zulke omhei-
ningcu heetten tuin c u burgen, en die van de sloten Everstein, Hagestein en Gas-
pern, in den Arkelsehen oorlog, in den jore 1405 , hebben eene bijzondere vermaardheid
bekomen. Het laat zich denken dat, even als andere wapenteckens, de stormvleugels,
bij voorbeeld, waarover later, een gelijken oorsprong hebben, tot een zinnebeeld van
krijg9haftigheid en verovering het Vorstelijk wapen is afgebeeld, staande in zulk een
tuinenburg, gelijk de Henegouwscbe leeuw op de Ilcnogouwsche munten voorkomt. En
wie kent den Hollandschen leeuw niet; later met zwaard en zeven pijlen gewapend,
insgelijks zich verheffende uit zulk eene omheining, van daar den Hollandschen
tuin genoemd? De Heer J. van Manen Adsz. echter, in zijne Verkond, over de Le-
venswijze en Gewoonten onzer Voorvaderen,
in de Verband, van Teyler\'s tweede Genoot-
schap,
XIX St. bl. 132, is van gevoelen, dat de Hollandsehe tuin afkomstig is van de al-
oude vrijhoven of woningen der Edelen, met de daartoe behoorende hoven en boom-
gaarden , welke met een gevlochten tuin of heg waren afgesloten, en naderhand de
vrije Heerlijkheden hebben doen ontstaan. Bilderdijk Gesch. des Vaderlands D. IV.
bl. 30 beweert, dnt de tuin het bondteeken geweest is eener verbindtenis van vrijwa-
ring tusscheu de steden die kabeljauwsch gezind zijnde zich tegen de Hoeksche partij
vereeuigder., en dat dit teeken op zegels en munten gebruikt is nadat Willem IV door
Gorinchem tot Graaf van Holland gehuldigd was, omdat Holland eerst door de toevoe-
ging van deze stad tot het Graafschap een gesloten geheel geworden was, hetgeen door
de tuin verbeeld werd. Welk dezer drie gevoelens over den Hollandschen tuin den mees-
ten grond van waarheid heeft, verdient nog een nader onderzoek.
1) In 1500 komt de benaming voor van a 11 c I r y -m e e s t er. Der bussen-
mecsterye is de titel van een boek in 1588 gedrukt.
-ocr page 94-
70             VUURWAPENEN — SCHUTTERIJEN — SOLDIJ
Ridder noemen als den eersten Artillerie-Generaal en Ingenieur 11 van
eenige vermaardheid hier te lande, Heer Jan Heer van Langerak. Hij
was in 1361. Kastelein van het slot te Schoonhoven, waar zich de
reeds gemelde donderbuskamer bevond, en hij had ook eigen donderbus-
sen op zijn Slot te Langerak. Hij was als de rechterhand van den
niet zeer krijgshaftigen Jan van Chatillon, Graaf van Blois, die reeds
vrij bejaard zijnde, gehuwd met Machteld Hertogin Weduwe van Kleef,
de aanspraken van deze zijne gemalin op het Hertogdom Gelder en het
Graafschap Zutfen gewapender hand poogde te doen gelden. De Heer van
Langerak bestuurde onder anderen in 1371 het beleg van Lobith, en het
blijkt dat hij een ridder geweest is van veel overleg en bekwaamheid. 2)
Het eerste voorbeeld van een Compagnie Kanoniers schijnt geweest
te zijn een bende van 24 busschieters door Jacoba van Beieren te Ber-
gen in Henegouwen opgericht in het jaar 1417. Deze bende werd het
gilde van St. Franciscus genoemd, en stond onder het bevel van twee
Connétables of Konstabels, een naam, ook nog in de Negentiende Eeuw
hier en daar bij het geschutwezen ter zee en te land in gebruik.
Zoolang de werking van het buskruit zich alleen door het grof ge-
schut deed gevoelen, voornamelijk tot vernieling van muurwerk, bracht
het geen aanmerkelijke verandering in het krijgswezen te weeg. Alleen
begon men er nu op bedacht te zijn, om de muren van steden en sloten,
in geval van een gevreesden aanval, van achteren met aarde aan te
hoogen, waardoor tevens de houten stellaadjen vervangen werden , welke
voormaals om er boogschutters op te plaatsen achter de muren werden
opgericht, ten einde er overheen te kunnen schieten. Ook de torens,
welke van ouds, een pijlschots afstand van elkander, aan de muren ge-
bouwd waren, hetzij rond, om te beter tegen het beuken der stormge-
vaarten bestand te zijn, hetzij vierkant, om uit de zijden eeno krachtdadiger
verdediging bij het bestormen op te leveren — ook deze torens werden
nu, tot meerdere stevigheid, met klei en aarde gevuld. 3) Moesten er nieuwe
1)  In den beginne waren deze beide betrekkingen in één persoon vereenigd. Toen de
krijgsbouwkunst ecne afzonderlijke wetenschap vorderde, en zich afscheidde, behielden
de Ingenieurs, die ook Meesters-Ingenieurs genoemd werden, de benaming, welke
eigenlijk aan de Artilleristen toekwam. Want het vroeger gebruikelijke werpgeschut heette
in het Spaansch engennos, in het Italiaausch ingnegnos, in het Fransen ingin, in het
Hollandsen etigien, en zij, die daarmede omgingen, ingegneros, bij ons engien-mees-
ters en engenicers. Hooft kende de ware afleiding des woords niet, toen hij er
vcrnufteling van maakte.
2)    De Rekeningen, door de Lange van Wijngaerden uitgegeven in zijne Gesch. der
lleeren van der Goude,
waarin ook de Heer van Langerak voorkomt, verspreiden veel
licht over de militaire huishouding in de laatste helft der 14de eeuw gelijk mede de
uitgave vau Dr. E. Verwijs, hieronder vermeld bl. 80 aant. 3.
3)   Deze wijze van versterking en het gebruik van aarden wallen is hier te lande in
-ocr page 95-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ             71
vestingwerken worden aangelegd, dan werd dezelfde vorm gevolgd; maar
in de plaats van de torens kwamen dan lage aarden bolwerken, door
gordijnen of cortinen verbonden, waarmede de strijkweren een rechten
hoek vormden; en het geheel werd besloten in grachten.
Doch de groote omkeering in het krijgswezen had plaats, door het
\'gebruik van buskruit tot handgeweer. Toen ieder enkel man, met -het
doodend vuurroer in de hand; toen zelfs de zwakste bloodaard, op een
verren afstand, of verborgen achter struiken en heggen, den reusach-
tigen Ridder, hoezeer verschanst in het metaal, uit den zadel kon schie-
ten; toen de dapperste Ridderbenden, zelfs bij den nadrukkelijksten
aanval, vielen of terug deinzen moesten voor een hoop veracht voet-
volk , met vuurroeren gewapend, en de Edelen de voortgangen van het
hun zoo heilloos wapen niet konden stuiten — toen was het met den
glans en de alleenheerschappij van den Adel in den oorlog gedaan. Het
voetvolk verving nu de Ridder-ruiters, als hoofdmacht der legers; en
de Edelen moesten zich vergenoegen, met te dingen naar de eer, om
als bevelhebbers de benden aan te voeren, wier bewegingen, hoopswijze.
elk op zich zelve en in samenwerking met elkander, het onderwerp wer-
den van taktische en van strategische kennis, welke, steunende
op vaste Wiskunstige gronden, het handwerk van den oorlog tot eene We-
tenschap verhieven. Men kan het derhalve daarvoor houden, dat de ont-
dekking van de krachten des buskruits eerst aanmerkelijke gevolgen heeft
begonnen te hebben, toen het tot handgeweer is gebruikt geworden.
gebruik geweest, lang voor dat in 1615 Samuel Marolois hier te lande uitgaf zijn 1\'or-
tijication ou Architecture Militaire
en vroeger zelfs dan Albcrt Durer in 1527 zijn Unter-
richl zur Befesligutiy der Stelle, Sci/osse und F/ecke,
of de zoogenaamde Italiaansche
wijze van vestingbouw is uitgedaeht. lil de geschiedenis der krijgskunst wordt van vele
ou\'dekkingen een onverdiende ophef gemaakt, omdat zij slechts de uitbreiding waren van
een zeer eenvoudig denkbeeld, hetwelk reeds vroeger, als van zelve, door de omstandig-
heden was aan de hand gedaan. Zoo wordt Karel V gezegd, door in den Smalkaldischen
oorlog magazijnen van koren aan te leggen, handmolens mede te voeren, en brood in
zijn leger te laten bakken, den grond te hebben gelegd tot eene gewoonte, door welke
het alleen naderhaud mogelijk is geworden, zulke ontzettende hcerlcgers voorwaarts te be-
wegen. Intusschen was hier te lande het medevoeren van volledige bakkerijen, reeds in de 14
eeuw eene volstandige gewoonte , en in den jare 1362 bevond zich in het leger van Albrecht
van Beieren een paardenmolen te velde, om koren te malen. (Zie de Lange van Wijn-
gaerden, t. a. pi. bl. 249). Ja uit een Romcinsche legerplaats bij Xanten zijn twee mo-
lensteenen opgegraven, waaruit af te leiden is, dat de Romeinen daar veldbakkerijen
gehad hebben. Wij zagen boven reeds (bl. 39) hoe ongepast de uniformen van de Mon-
golen worden afgeleid; en evenzeer ten onrechte beweert men, dat de trommelmuzijk
door de Europeanen van de Janitscharen is ontleend. Reeds toen Graaf Willem II in
1248 tot Ridder werd geslagen, dede hi, volgens Veldenaar, sijn trompen en de
sijn tambuereu slaen, en onze Jan van Helu spreekt van tamburen en fluten
in den slag bij Woeringen (J288). Er zouden nog meer voorbeelden kunnen aangevoerd
wordeu; maar dit weinige moge genoegzaam zijn, om onze krijgskundigen opmerkzaam
te maken op de oorkonden onzer Vaderlaudsche Geschiedenis, als belangrijk ter terecht-
wijzing van de uict zelden oppervlakkige beschouwingen van vreemde Schrijvers over de
krijgskunst.
-ocr page 96-
72             VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
Muar er is meer dan een eeuw verloopen, eer de onhandelbare donder-
bussen, door ze lichter en beweeglijker te maken, tot een kaliber zijn
gebracht, dat zij door één man te behandelen waren. Den overgang van
het grof vuurgeschut tot de draagbare vuurwapenen heeft het gebruik
van knipbussen en haakbussen 1) te weeg gebracht, waarmede eerst in
het laatst van de Veertiende Eeuw het voetvolk geregeld gewapend werd, •
en die toen eerst in laden gevat en met een verbeterd zwam of lont-
slot voorzien op vorken gelegd werden. 2) Daarom kan de invloed dei-
uitvinding van het buskruit gesteld worden gelijktijdig een aanvang te
hebben geiiomen, met dien van de Drukkunst, welke haar ontzettend
vermogen spoediger na de uitvinding kon doen gevoelen. Over de in-
voering der vuurwapenen hier te lande, zal dit weinige voor ons oog-
merk genoegzaam zijn: beschouwen wij thans de Schutte rijen.
Verzamelingen van bij één staande huizen. omringd door staketten of
palissaden met hekken, en vervolgens door muren met waak- of schiet-
torens en poorten, vormden de steden. Zij waren de usyla der ouden;
en zij, die, om zich aan de lijfeigenschap te onttrekken, derwaarts de
wijk namen, werden burgers of poorters genoemd. Het was na-
tuurlijk, dat allen, die in staat waren de wapens te dragen, beurtelings
de wachten moesten betrekken, en in geval van vijandelijken aanval,
verplicht waren de vesten te verdedigen: zij vormden de gewapende
Poorter ij. Toen deze steden met de vrijheid werden beschonken, en
de stedelingen, daardoor van alle onderwerping aan bijzondere Heeren
ontslagen, het recht erlangden om zich door hunne eigene overheden
te besturen, verbonden zij zich, tot vergelding van deze openlijke vrij-
verklaring, om den Landsheer met een bepaald aantal manschappen te
dienen. De Vorsten werden nu mild met het verleenen van stedelijke
vrijheden, vermits een talrijke burger-militie hun bij de toenemende macht
en weerspannigheid van den Adel, uitnemend te stade kwam. Zoo vermeer-
derden de vrije Steden en Poorterijen, hetwelk in onze gewesten vooral *
in de 13de eeuw plaats had. De Poorters mochten alleen te voet dienen,
1)   De haak was een stuk ijzer voor aan het schietwapen gesmeed, \'t welk men daar-
mede, om den sterken terugstoot tegen te gaan, haalde aan de buitenzijde van den
muur achter welken men stond te vuren. Bijzonderheden daaromtrent zie men in Tets
over het oudste vuurgeschut,
hiervoor aangehaald.
2)   Het gebruik van het vuurroer als jachtgeweer is algemeen geworden kort na het
begin der 16de eeuw. In plakkaten op de houtvesterij van 1497 en 1502 komen nog
alleen netten en bogen voor, als gereedschap om wild te stroopen, maar in die van
1517 en de volginde worden de bussehen er bijgevoegd. Zie Meruia, P/acalen op \'t
stuck van de teildernisse,
bl. 53 en 56, ook bl. 135, en de vernieuwing van de daar
voorkomende ordonnantie in 1529. Voegt men daarbij, dat in 1512 zwart geverfde
en verniste bussen met schildjes er op, en laadstokken, kruithorens en loodhorens in
gebruik kwamen, dan kan men met genoegzame zekerheid aannemen, dat de draagbare
vuurwapens in het begin der Zestiende Eeuw in algemeen gebruik zijn gekomen.
-ocr page 97-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ             73
De poorten te bewaken, was een recht dat hun toekwam. Tot vergoe-
ding voor verloren tijd, werden hun eenige rechten toegestaan, als het
poortgeld, wanneer de poorten bij ontij de moesten geopend worden, het
visschen in de stads-grachten en dergelijke. Vreemd krijgsvolk mocht
er in de steden niet worden binnengelaten, dan met toestemming der
Stedelijke Regering. Ij
Doch van deze gewapende Poorters moet onderscheiden worden de
Schutterij, welke haren naam had van het schieten. Het wapen
namelijk der Poorters was oudtijds een stok, knuppel of kolf, 2)
ook voorkomende onder den naam van kuize en kodde. Dit wapen,
onderscheidenlijk gewijzigd, was, met de lans en het zwaard der Rid-
ders, het hoofdwapen, tot dat men in de kruistochten de groote wer-
king ondervond van boog en pijl, waarmede de Oosterlingen zoo mees-
terlijk wisten om te gaan. Men begon zich nu algemeen meer op de
behandeling van dit wapen toe te leggen, en het niet alleen met de
hand, maar ook met werptuigen aan te wenden, 3) gelijk dit bij de
Romeinen ook reeds in gebruik was. De Paus verzette zich zelfs tegen
dit middel van bloedvergieten, als onchristelijk; 4) maar ook de bedrei-
ging met den Ban, kon de vermenigvuldiging van boog en pijl in Europa
niet beletten. Hier te lande begon men ook het gewicht van dit wapen,
waarmede onze oude Batavieren zoo behendig waren, in te zien en nam
men van tijd tot tijd Engelsche en Vlaamsche boogschutters in dienst;
doch langzamerhand vereenigden in de steden de aanzienlijkste ingeze-
tenen zich tot Broederschappen van Schutten of Schutters, om
1)   Van daar leidt men de gewoonte af, dat nog heden ten dage, de sleutels der Stad
aau den Vorst worden overhandigd, niet door den .Militairen Bevelhebber, maar door
het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur.
2)  Zie boven lil. \'Ai. De oorlog in de Vendée, in 1793, heeft bewezen , hoe ge-
ducht dit wapen is in de stevige hand van een behendig strijder. In den slag bij Sau-
mur (6 Junij) hadden de Vendéers 24 kanonnen met de daartoe behooreude kruitwa-
gcns, waarvan verhaald wordt, dat er niet één was, hetwelk zij niet met den knuppel
hadden veroverd.
3)   Voor dat het vuiirgeschut in gebruik kwam had men hier te lande drie toestellen
om te werpen en te schieten: de blijde, waaruit met een drijf boom, zwengel ge-
heeten, steeneu geworpen werden, soms van DO kilo\'s; de hostal, o es tal of hoe-
stelle tot het schieten van pijlen (beschreven door J. A. Nijhoff, Gedtnkwuardigheden
uit de Geschiedenis van Gelderland,
D. II, bl. LX en in Iels over de belegeringswerk-
tuigen
enz. in de Milit. Speet., jaarg: 1862) en de springael of springhel (Fr.
eipringalle) waaruit quareelen (zware vierkante gepunte bouten) in een meer of min flau-
we bocht werden voortgedreven, gelijk mede een soort /an pijlen, musketten ge-
noemd. Musket schijnt de naam van een soort van sperwer geweest te zijn, waarvan
sedert het begin der vijfde eeuw ook de vuurroeren musketten genoemd zijn. Van
de belegcriugswcrktuigen der Romeinen is hier te lande, behalve de storniramineu, m u-
renbrekers, bokken, beren en nagels genoemd, ook de Onager gebruikt on-
der den naam magneel of manganneel (Fr. mangonne.au) verbasterd van het Gr.
/4or«yxci)i\') een werptuig met één elleboog.
4)  Schmidt, Geschichle der Deulschen, Th. III, s. 165.
-ocr page 98-
74             VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN — SOLDIJ
zich onderling in het schieten met den boog te oefenen. Deze Broeder-
schappen of Gilden vormden de Schutterijen, 1) welke in de Spaansche
tijden hebben plaats gemaakt voor de Burger-vendel en of Bur-
ger-Compagniön. De oudste Schutterij van dien aard, waarvan ge-
wag wordt gemaakt, is die van Leiden in den jare 1266. Niet zelden
bevonden zich in dezelfde stad meer dan ééne Schutterij, en zij werden
hoofdzakelijk in drie soorten verdeeld: de Schutterije van de Voet-
boog e , welker Patroon meestal St. Joris was; de Schutterije
van de Handbooge, welke St. Sebastiaan tot Beschermheilige had
aangenomen, en de Kloveniers Schutterije, welke onder de be-
scherming stond van St. Hubert, van St. Christoffel of St. Antonie.
De aanneming in de Schutterij geschiedde onder verplichting van eene
geldelijke bijdrage, en met goedkeuring van het Stedelijk Bestuur. De
Schutters stonden onder hunne Ho mans, Hopmans of Hoof mans.
en de geheele Broederschap onder een O u d e r m a n of Deken; 2) of-
schoon de instellingen deswege niet gelijk waren in alle steden. De
namen der verschillende Schutters-gilden wijzen de wapenen aan, waar-
van zij zich bedienden: den grooten voet- of kruisboog, van staal,
welke met den voet in een ijzeren beugel gespannen werd, en ook arm-
borst werd genoemd, 3) den gewonen hand of flitzboog. benevens
den kluitboog, en eindelijk, na de invoering der vuurwapenen, de
k o 1 u v r ij n, waarmede naar de schijf werd geschoten. 4) Daarenboven
behoorde tot de wapenrusting van een schutter een zwaard of lange
1)   Het zijn deze Schutterijen, welke het onderwerp uitmakeu van de zeer belangrijke
Disseltutio Hislorico-Juridica de origine et jaribus saijiliariorum in palria nostra, van
H. Hooft Giaafland, Harder»-. 1787, van welke doorwrochte verhandeling hier met
dankbaarheid is gebruik gemaakt. Vele Stedeboeken, vooral de Beschrijvingen van Dor-
drecht, door Balen, van Amsterdam, door Wagcnaar, vau \'s Gravenhage, door de Riemer,
leveren de bouwstoffen op voor de geschiedenis der schutterijen. Een voorbeeld vau
schutterij te paard geeft Ampzing, Beschrijving van Haarlem, bl. 302.
2)   Reeds onder de Franken, was de bevolking hier te lande verdeeld in Thiende-
man schap pen, elk vau tien huisgezinnen, hebbende aan het hoofdeen Deken (de-
canus,
tien de man).
3)   Armborst, Kr. aibaleste, Lat. arcubalista, is ook de algemeeuc benaming van
voet- en handbogeu. De bankarmborst was een zware armborst als walgeweer iu
gebruik.
4)  Toen het vuurgeweer het voornaamste wapen van het voetvolk geworden is, heb-
ben de Franschen het achtervolgen! genoemd coulevrine, haquebule, arquebuse fa croc
en a rouetj en mousquel. Coulevrine noemden de Bourgondische soldaten vau Karel den
Stoute hun handvuurwapen. Komt die naam van couleuvre, een slang (coluber, colu-
brina bombardaj
en staat die in verband met de namen serpentijncn en slangstuk-
ken? of is het, gelijk de Luitenant-kolonel Burman beweerd heeft in zijne Nieuwe
aanmerkingen over de Nederlandsche faal,
bl. 463, ons Hollandsche Kolf bus of Kolfroer,
naar de kolven aan het einde der gewereu, waarmede onze kolveniers in hunne Kolve-
niersdoeleus naar het wit schoten ? En hebben de Franschcn dan ook hunne haquebute
aan ons haakbus ontleend, gelijk zij arquebuse hebben uit Italië en mousquet uit
Spanje ? De koluvrijn (coulevrine) werd ook e a 1 i b e r genoemd (men zie Orlers Be-
-ocr page 99-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ           75
dagge. Om zich in het gebruik dezer wapenen te oefenen, had iedere
Schutterij haar Doelen, bestaande meestal uit een aanzienlijk gebouw,
met een ruim plein en wandeldreven, vandaar ook Schutsbogaard
en Schuttershof geheeten. De dienst der Schutters was drieërlei: de
bewaring der rust, in geval van oproer of ander gevaar; wanneer de
Stad manschap ter heervaart moest zenden, werd een bepaald aantal
hunner bij het lot aangewezen; 1) en waar de gelegenheid zich aanbood,
dienden zij den Vorst tot eerewacht. Onderscheidene verordeningen ver-
leenden hun voorrechten en vergoedingen voor de onkosten, welke zij
ten algemeenen nutte verplicht waren te maken, of voor de schaden,
welke zij in hunne dienstbetrekking leden.
In den beginne zagen de Edelen en Ridders met minachting neder op
de Stedelijke Schutterijen; maar het is opmerkelijk te zien, hoe dezen
langzamerhand in aanzien en luister den Adel op zijde streefden, en
eindelijk als uit het veld drongen. Op hunne beurt trotsch op de onder-
scheiding , welke zij in de Steden genoten, noemden de Schutters hunne
wapenoefeningen: de Ridderlijke oefening der Schutte rije;
hunne vereeniging: de Broederschap van den Edelen hand-
booge. Hadden de Ridderburgten hunne wapenhallen — de Doelens
pronkten niet zelden met aanzienlijke wapenkamers. behangen met har-
nassen, helmen, bogen, hellebaarden en vuurroeren. Hadden de Baan-
derheeren hunne banieren — de Schutterijen hadden niet minder hare
banieren en wimpels, welke uitgehangen werden uit het huis, waar
de Hoofdman zijn intrek had, gelijk de Edelen hunne wapens voor de gevels
hingen (zie boven bl. 37). Schitterde het gevolg der Baanderheeren door
veelkleurige liverijen (zie boven bl. 39; — de Schutters onderscheidden zich
evenzeer door gelijke, in het oog vallende paluere of kleederdracht. Nu
eens was de scutrock of scuttabbaert geheel rood, bezaaid met
rozen; dan eens met doorsneden of hacken, waardoor eene anders
gekleurde voering te zien was; elders was hij van bruin en rood laken,
over de naden belegd met witte strepen, of ook aan de rechterzijde van
een andere kleur dan aan de linker. 2) De hoed of ca pro en was in
overeenstemming met den rok; maar tegen den vijand werd, even ge-
ljjk het lichaam door een panser of lederen kolder, zoo ook het hoofd
schrijving van Leyden, 121); maar hoe is dat woord bij liet artillcricwczen in gebruik
gekomen voor de afmeting van vuurwapenen? Komt het woord van het Arabische ka-
lib,
een gietvorm, ol van het Latijnsche aequilibrium, het evenwicht?
1)  Niemand was daarvan bevrijd, dan die door ziekte buiten staat was, de wapens te
dragen , en de getrouwden, gedurende het eerste jaar na het voltrekken van hun huwelijk.
2)  Een tweekleurig gewaad noemden de Franscen bigarré, en de Italianen bizzaro,
waarvan de Franschcn weder het woord bizarre ontleend hebben.
-ocr page 100-
76              VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
gedekt met eenen metalen stormhoed, \\i e t e 1 h o e d , se hutkovel,
ook wel bekkeneel genoemd. Hunne bontkleurige kleeding deed de
Schutters en ook de Poorters van Hoorn, Amsterdam, Delft en Dord-
recht, die Karel den Stoute, bij het vermaarde beleg van Nuis in 1475,
dienden, den spotnaam van Bontekraaien verwerven. Tot het beleg van
Nuis namelijk waren niet alleen de Schutters uitgetrokken, maar ook
Poorters, en de Amsterdainsche Poorters onder den hoofdman Hendrik
Janszoon Akkerman, droegen een wapenrok half rood. halt wit, rood
boven en wit onder; 1) de palure der Amsterdamsche schutters daar-
entegen was aan de rechterzijde groen, aan de linker rood. De Bonte
kraaien voor Nuis hebben zich kloek en dapper gedragen. zoodat de
Hertog aan de Hoornsche Schutters de eer bewees, om hunne tenten
bij de zijne te plaatsen, en hem alzoo als tot lijfwacht te verstrekken. 2)
De Vorsten en groote Heeren, om de Stedelingen te believen, kleedden
zich somtijds in de liverei van de Schutters; gelijk Hertog Willem van
Beieren, in den jare 1351, zich te Delft een paluer liet maken, ge-
liken den Scotters. 3)
Vertoonde zich de Adel in al zijnen luister bij de Ridderfeesten of
Steekspelen, niet minder pracht werd er ten toon gespreid bij de Schut-
tersfeesten of S c h i e t s p e 1 e n. Was ergens een schietspel aangekondigd,
dan togen van elders de Schutterijen, somtijds voor Stads-rekening,
onder hare banieren, daarheen, om mede naar den prijs te dingen, of
door sierlijke uitrusting de oogen der samengevloeide menigte tot zich
te trekken. Zelfs naar verwijderde plaatsen trok de Schutterij ten wed-
1)   Deze beide kleuren zijn aan het wapen der stad ontleend: zij zijn ook in dcu be-
giune die geweest van de kleeding der Ainsterdamsehc burgerweezen: maar voor dezen
is al vroeg het wit door het zwart — ook een der kleuren van het stadswapen — ver-
vangen, en is ook in de schakeering der kleuren verandering gebracht. Men zou zoo
gaarn aannemen; dat die kleuren gekozen waren om te herinneren, dat weezen moeten
zijn onder de bescherming der burgerlijke gemeenten, die hen als hare kindereu moeten
behandelen; maar het zal wel geschied zijn om aan te duideu, dat deze weezen Poor-
ters kinderen zijn. Wat de tweekleurige kleeding der weezen ook in andere steden be-
treft, Jacob Grimm heeft geleerd, dat eertijds volle broeders en zusters kleercn van
efl\'cn kleur droegen om de gelijkheid van bloed te kennen te geven, maar dat stief betrek-
kingen door bonte kleedereu werden aangeduid, en daarom ook de weeskinderen die
droegen. Zijn kort betoog is vertaald door J. H. van Bolhuis, te lezen in NijhofFs Bij-
dragen. D. I. bl. 149.
2)   Zie over dit beleg en wat er aanleiding toe gaf, II. Baron Collot d\'Eseury, Hollands
Roem,
bl. 292 en volg. van de Aanleek. en Bijl. op het IV D. I St., alwaar men ook
de ontmoeting tusschen Karel en de Hoornsche Schutters verhaald vindt, welke dezen de
eer bezorgde, in den tekst vermeld. Karel deed namelijk des uachts de ronde, en ge-
komen zijnde bij de Hoornsche Schutters, zonder zich bekend te maken, wilde hij door-
dringen; maar onze Schutters vielen hem aan en wierpen hem van het paard, tot dat
zijn gevolg den Hertog tot zijn geluk bekend maakte. Den volgenden dag moesten zij
hunne tenteu opbreken, en eershalvc zich bij hem legeren.
3)   Van Wijn , Huiszittend Leven, D. II, over de Land- en Waterdagen tusschen Her-
logt Wxllem van Beijeren en zijne moeder de Keizerin-weduwe Margaretha,
bl. 259.
-ocr page 101-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ              77
strijd, gelijk de Haarlemsche ten jare 1458 den prijs behaalde te Meche-
len. 1) De Rederijkers, mede fraai en veelkleurig uitgedoscht, kwamen
derwaarts en verspreidden er leven en vrolijkheid; de Vrouwen woonden
in haren besten tooi de optochten en andere verlustigingen bij; de Gees-
telijken zelfs en Edelen lieten er zich vinden, en het ontbrak er niet
aan maaltijden, waarbij de beker lustig rond ging. 2) In het schieten
naar den houten of lederen papegaai of anderen vogel, bestond voorna-
meiijk de wedstrijd; en gelukkig hij. die de onderscheiding mocht er-
langen. om tot koning, 8) of\' zoo hij die eer driejaar achter één behaald
had, tot Schutterskeizer uitgeroepen te worden. Het is bekend,
dat het aan Jacoba van Beieren. gelukkiger bij dit spel dan in hare
huwelijken, te beurt viel, bij een schietspel te Goes in den jare 1428,
den papegaai af te schieten, en als Schutterkoningin uitgeroepen te worden.
Ongetwijfeld hebben deze Schuttersfeesten, even zoo wel als de tornooien
onder de Edelen, in de tijden van woestheid en barbaarscheid , gunstig
gewerkt ter bevordering van beschaafde manieren onder de Stedelingen ;
en het niet ongemeene spreekwoord : Heusheid hoort den Bogaart
toe, 4) doet ons bij de Schutterijen bijna een zweem van de Ridder-
lijke galanterie vermoeden. In het algemeen hadden hare verordenin-
gen mede de strekking, om goede zeden aan te kweeken, en Reinig-
heyd en Waarachtigheyd werden als deugden beschouwd, welke
den Schutter bijzonder behoorden te kenmerken. 5)
Aldus kon de Adel. welks achting. sedert den moord van Floris V.
bij Vorst en Volk aanmerkelijk gedaald was, terwijl de invloed der ste-
den, na den strijd met Vlaanderen, zeer was toegenomen, allengs, bij
den toenemenden bloei van den handel en de vermeerderde rijkdommen in
de steden, ook in uiterlijk aanzien, de mededinging niet meer volhou-
den. De Ridderlijke steekspelen vervielen, en de Edelen achtten zich ver-
eerd, wanneer zij bij de feesten der voorheen zoo verachte stedelingen,
eenige onderscheiding mochten genieten. Als krijgsmacht toonden daar-
enboven de Schutters, bij meer dan ééne gelegenheid, welk gewicht zij
in de schaal konden leggen: en was het niet voornamelijk de Schutterij,
welke, door hare diensten in den Jonker-Fransen-Oorlog bewezen,
1)   Ampzing, Beschr. van Haarlem, bl. 302.
2)  Het is bekend, dat onze sehilderschool vele uitmuntende kunstvoortbrengselen aan
de schildering van tooneelen uit de Schutters-bijeenkomsten te danken heeft.
3)   In een open brief van Kilips II leest men: „Wij hebben ontvangen die ootmoedige
supplicatie van Coninck, Deekcn, Hooftmannen, en agt Raaden van der Confrerijen
van den Ridder St. Joris, in onzer Vlecke van den Hage." De Riemer, Beschrijving van
\'s Gravenhage
, I, bl. 663.
4)  Oudenhove, Beschr. van \'s liosch, bl. 48.
5)  De Riemer, Besc.hr. van \'s Gravenhage, I, bl. 666.
-ocr page 102-
78            VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
aan Amsterdam de eer bezorgde, om de Rijkskroon boven het stadswa-
pen te voeren ? De invloed der Schutterijen, uit de bloem der burgerij
bestaande, nam hand over hand zoo zeer toe, dat zij in moeielijke Staats-
aangelegenheden, als bij het uitbarsten van den opstand tegen Spanje,
werden geraadpleegd. 1)
Zoo verloren de Eidderbenden haar gewicht in bet veld. door de in-
voering van het schietgeweer, en door het strijdvermogen, hetwelk het
voetvolk bekwam; zoo drongen de Schutterijen, als oen ander gewapend
lichaam, geacht en geëerd bij Volk en Vorst, zich in de plaats, welke
de krijgsadel voorheen uitsluitend meende te moeten bekleeden; en de
werking dezer beide omstandigheden op het staats- en krijgswezen werd
aanmerkelijk versterkt, door het bezoldigen eener staande krijgsmacht.
Men moet hier twee zaken onderscheiden. hoezeer de eene slechts eene
uitbreiding was van de andere: het in dienst nemen, namelijk, van
krijgsbcnden voor soldij in het algemeen, en het bezoldigen eener be-
stendige, eener staande krijgsmacht in tijd van vrede zoowel als van
oorlog. Reeds de volkeren der oudheid. vooral de handelstaten, waar
de beschikbare volksmenigte geringer, en de krijgsdienst minder in ach-
ting pleegt te zijn, vermeerderden in tijd van oorlog zeer dikwijls hunne
krijgsmacht, door of geheele benden in huur te nemen, of, bij wijze van
werving, enkele bezoldelingen tot beuden te vormen. Wat het nieuwere
Europa betreft, zoo hadden reeds in het begin der 12de eeuw de Ko-
ningen van Engeland en Frankrijk vele bezoldelingen in hunne legers,
en in die zelfde eeuw vindt men, dat ook hier te lande, do Vorsten en
ook enkele Heeren, tot het beslechten hunner veeten, niet alleen vreemd
volk, maar ook Ridders en Knapen, die hun niet leenplichtig waren,
voor een zökere huur, schat, s o u t, s o 1 cl ij of s o u d ij in dienst
hadden: van waar zulke loondienaars sou de nier en, soudenaereu,
soldoijeren, en later soldaten zijn genoemd. 2) Dit middel werd
weldra gebezigd zoo dikmaals men zijne macht met die van eenen mach-
tiger vijand in evenwicht moest stellen. Ploris de Voogd had onder de
krijgsmacht van Hollanders en Zeeuwen, waarmede hij de overwinning
bij West-Kappel bevocht (zie boven bl. 45), ook bezoldigde vreemdelin-
gen. De oorlogzuchtige Graaf Willem IV maakte reeds overeenkomsten
met Duitsche Heeren, volgens welke dezen een jaargeld genoten, en
1) H. Baron Collot d\'Escury, Hol/. Roem, Aan/, en Bijl- op het I Deel, bl. 250.
i) Zoo veel als solidali van so/idum of soldum, eene Romeinsche munt. Overigens
staat de benaming so/doijeren, hoe gelijkluidend ook de naam zij, in geen verband met
de So/duriers, waarvan Cesar spreekt; zijnde eene keurbende onder de Galliërs, waarvan
ieder man zich aan een zijner kameraden door een eed verbond, om lief en leed, tot
in den dooil top, met hetn te deelen.
-ocr page 103-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN — SOLDIJ               79
zich daarvoor verbonden, in geval van oorlog, troepen te leveren; zoo
als hij dan ook in den jare 1345 den Bisschop van Utrecht aantastte
met een leger, hetwelk zeer groot moet zijn geweest, daar het wordt
opgegeven uit 150,000 man te hebben bestaan, waaronder zich buiten-
landsche Ridders en Knapen bevonden. 1) Onder de Graven uit het Bei-
ersche huis, werd het gebruik, om bezoldigd krijgsvolk in dienst te
nemen, menigvuldiger. Willem V had, mede in den Utrechtschen oor-
log (1356), eene menigte vi*eemde Heeren in soldij; en het Hand-
vest van Margaretha (1346), waarbij bepaald was, dat de Hollanders,
Zeeuwen en Friezen, niet gehouden zouden zijn, buiten \'s lands te oor-
logen , gelijk zij nog onder Willem III gedaan hadden, bracht den
Vorst in de verplichting, om tot dezen maatregel zijne toevlucht te
nemen, zoodra hij zijne wapenen over de grenzen des lands moest voe-
ren. Gewichtig waren de gevolgen, welke reeds de invoering der soldij
in het algemeen had in ons Vaderland. Het bezoldigen, ook van Rid-
ders en Edelen, kostte oneindig veel geld; uitputting der Grafelijke
schatkist 2) en zware schulden waren er het gevolg van. Doch in de
steden was. door handel en nijverheid, rijkdom gekomen; van daar al-
leen was voorziening te hopen in de steeds toenemende behoeften dei-
Graven. De Vorst leerde nu de Edelen ontberen, daar de steden hem
geld verschaften, waarvoor hij een bezoldigd leger in dienst konde ne-
men. De steden echter deden zulke opofferingen niet, zonder daarvoor
vrijheden en rechten te bedingen. De zoogenoemde Derde Stand erlangde
hierdoor steeds meer vergunningen en grooteren invloed in de Staats-
vergaderingen, 3) waar de Vorsten, eerst in persoon, en naderhand .
onder het Bourgondische en Oostenrijksche huis, door hunne stadhouders
kwamen bidden, om geldelijken onderstand. vandaar Bede genoemd.
Het laat zich lichtelijk begrijpen, dat wel eens in den drang der om-
standigheden, onvoorzichtige vergunningen werden gedaan, en dat de
vrijgevigheid te dien opzichte van den voorganger, wel eens den opvol-
ger belemmerde in de vrije uitoefening van het aan banden gelegde gezag.
Op deze wijze gevoelden de Burgerijen meer en meer hare krachten; en
de Edelen.zagen naar evenredigheid hunnen invloed verminderen. Had
de macht der Edelen vroeger de hoogheid der Vorsten bedreigd — thans
1)  Zie Mr. J. C. de Jonge, over de Hoeksche en .Kaleij. twisten, bl. 37.
2)   T)e Graven voorzagen in de behoeften van den Staat uit hunne eigene goederen,
waartoe hunne uitgestrekte domeinen hen in staat stelden. Eene Lands schatkist bestond
er toen nog niet.
3)  Zie de Prijsverhandeling van Mr. J. C. de Jonge, over den invloed van den Der-
den Stand in de Staatsvergaderingen in ons Vaderland, in de Nieuwe Werken van de
Maats, van Neder!. Letterkunde te Leiden
, I D. I St.
-ocr page 104-
80              SCHUTTERIJEN - VUURWAPENEN - SOLDIJ
scheen voor deze laatsten de krachtsbetooning der Burgerijen niet min-
der dreigend te zullen worden. Met welk eene stoutheid deden zich de
steden soms gelden! Hoe halsstarrig verdedigden zij hare eens verkre-
gen rechten! En welk een vreemd schouwspel is het niet, wanneer
wij. alleen om Delft. om eene enkele stad te dwingen. (zie bl. 67)
Hertog Albrecht, v o 11 e h e e r v a a r t, als ware het ter landweer, zien
beschrijven (1359); wanneer wij hem, nadat hij anderhalve maand de
stad had ingesloten, zijne Messagiers 1) wijd en zijd naar de Hol-
landsche en Zeeuwsche Edelen en steden, naar den Hertog van Bra-
bant en naar den Graaf van Vlaanderen zien zenden, ten einde allen
uit te noodigen, om op het hardnekkige Delft te komen stormen.
De gelegenheid tot stormloopen, als de uiterste inspanning van mili-
taire kracht, werd destijds gretig gezocht door elk, die roem wilde
behalen van stoutheid en onversaagdheid; waarom ook eene ophanden
zijnde bestorming, als eene gewichtige gebeurtenis, werd aangekondigd
door een zinnebeeld van vlugheid en ijver, twee vleugel, welke de Be-
velhebber op zijn helm zette. 2) Wat nu de Del venaars betreft, hoezeer
zij het niet waagden, het uiterste af te wachten, gaven zij zich echter
niet over (11 of 12 Juni), dan nadat reeds de gracht, onder bedekking
eener verschansing, op één punt gedempt was. en nadat de Kabeljauw-
sche Edelen. die in de stad waren, zich gered hadden naar Heusden.
Ja, toen van hen gevorderd werd, dat zij hunne poorten en muren zou-
tien slechten, werd er niemand gevonden, die zich daartoe wilde laten
gebruiken; en men schijnt het niet gewaagd te hebben. dwangmidde-
len aan te wenden: er werden van elders gehuurde gravers gebruikt
om de stad te ontmantelen. 3)
Het huren van vreemde krijgsbenden had voor den vreedzamen land-
-zaat dikwijls treurige gevolgen. Niet zelden bestonden zij uit een samen-
1)  De messagiers of renboden droegen de order of den brief, welken zij hadden
over te brengen, in een bns, waarop het wapen stond van den Heer, in wiens dienst zij
waren. Deze bus hing met een riem, als een bandelier, hun over den eenen schouder.
Het onderscheidingsteeken der. Stads- en Landsboden, ofschoon thans geen bus meer
zijnde, en bloot een teeken, draagt van daar nog den naam vau bus.
2)   Vele geslachtwapens dragen nog, zelfs bij gemis van een helm, zulke vleugels.
3)  De bijzonderheden van dit beleg zijn te lezen bij van Wijn, Huiszittend Leven,
1 D. IV St., en de Lauge van Wijngaerden, Gesch. der Heeren van der Goude, H. XV.
Na de overgave der Stad, wachtte de Hertog tot in het midden van October, eer hij
het Slot te Heusden ging aantasten, waar de Edelen zich inmiddels versterkt hadden; en
eerst in Juni des volgenden jaars kon hij het bemachtigen. De verhouding tusschen de
verdedigingsmiddelen eener vesting, en de middelen van aanval, stond in die tijden nog
veel meer ten voordeele van de belegerden, dan thans. Het kostte veel tijds, eer uit
de kleine benden van dorpen en steden eene genoegzame krijgsmacht ter belegering bij-
één was, en men had nog meer moeite die bijéén te houden. — Voor de kennis der
latere krijgstochten van Hertog Albrecht, tegen de Friezen, waarvan hiervoor bl. 20 is
melding gemaakt, heeft Dr. E. Verwijs een nieuwe bron geopend door de uitgave, van
-ocr page 105-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ              81
raapsel van spitsboeven, waarvan velen het brandmerk hunner schelmerijen
op den schouder droegen, of door het missen hunner ooren, als mis-
dadigers geteekend waren. Was de oorlog gee\'indigd, dan werden zij
afgedankt. en, wanneer zij niet terstond elders soldij vonden, vormden
zij zich tot rooverbenden . die Italië\', Frankrijk en Duitschland, onder
den naam van Condottieri, Brigands. Avanturiersen G r o o t e
Compagn.ën, op de vreeselijkste wijze geteisterd hebben. Hier te
lande, heeft het krijgsvolk van den Hertog van Saksen, hetwelk Gro-
ningen belegerd had (1515), zich onder den naam van Zwarten Hoop
berucht gemaakt. De dorpen van Friesland in de asch gelegd. iJrenthe,
Overijsel en Utrecht door plundering en allerlei moedwil geteisterd,
Medemblik stormenderhand ingenomen 011 verbrand . Alkmaar acht dagen
ter plundering overgegeven. Amsterdam zelfs bedreigd, getuigen van
het gevaar, waaraan het land bij iederen oorlog door vreemde huur-
benden was blootgesteld, en bewijzen tevens. hoe noodzakelijk eene wel
geoefende Schutterij was in de Steden. niet uit het Gemeen, maar uit
de gegoede ingezetenen gekozen. De Zwarte Hoop. in dienst getreden
van Karel van Gelder, en met dezen binnen Arnhem belegerd door Hen-
•drik van Nassau, Stadhouder van Holland, schijnt na dien tijd (1517)
verloopen te zijn. en heeft sedert weinig meer van zich doen hooren.
Dewijl hier de naam genoemd is van Karel van Egmond, Hertog
van Gelderland. zal het niet ongepast schijnen, te dezer plaatse hulde
te doen aan de stoutheid en den onwrikbaren moed van dezen be-
faamden Gelderschen Krijgsman. Opgevoed te Gend. op last en als
onder de bewaking van Karel den Stoute, die zich van het hertogdom
Gelder en het Graafschap Zutfen had meester gemaakt, trof hem het
ongeluk reeds op zijn 18de jaar, in den slag bij Bethune (1487) door
de Franschen te worden gevangen genomen. Vier jaar daarna, uit zijne
krijgsgevangenschap ontslagen en in Gelderland teruggekeerd, ving hij
met zeer geringe middelen aan, het hem ontnomen gebied weder te be-
machtigen en was hij sedert de onverzoenlijke vijand der Bourgondische
en Oostenrijksche Vorsten. Holland en Zeeland waren toen onder het
gebied van Graven uit het Oostenrijksch* Huis, en zoo stonden deze ge-
westen onophoudelijk ten doel aan de strooptochten van den Gelderschen
Hertog. Het handelsverkeer tusschen Hollanders en Gelderschen werd
wege het Historisch Genootschap te Utrecht van Grafelijke rekeningen en cenige char-
ters uit de jaren 1396—1402, in het Rijks-Archief berustende. Vroegere twijfelingen
omtrent den tocht van 1396 en de hulp van Engelsche soldaten worden er door opge-
heven, Grafelijke uitgaven in die veldtochten worden er in meegedeeld, en de beperkte
onderwerping der Friezen, door xoo veel inspanning verkregen, wordt er door in \'t
licht gesteld.
I N. H. T. h.                                                                                              6
-ocr page 106-
82              VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN — SOLDIJ
jaren achter-één gestremd; haat en verbittering verwijderden twee door
stamverwantschap verbroederde volken; de handel, do nijverheid en de
beschaving deden een terugtred, en het is niet te ontkennen, dat in
dit opzicht Karel van Egmond aan deze gewesten groote rampen heeft
berokkend. Hem in zijne zedelijke waarde te teekenen moet aan den ka-
rakterschilder worden overgelaten, 1) maar als krijgsman verdient hij
eene bijzondere onderscheiding. Rolling Frans I stelde zijne krijgsbe-
kwaamheden zoo hoog, dat hij, in den oorlog tegen de Zwitsers, aan
Karel. die hem met 6000 man was te hulp gekomen, het bevel over
eene leger-afdeeling van 22000 man opdroeg. De stille burger en de
bespiegelende wijsgeer zullen ongetwijfeld den strijdlust afkeuren, waar-
mede hij bezield was. eri welke hem te Lion in eene ziekte deed storten,
omdat hij den slag bij Marignano (1515) niet had kunnen bijwonen;
maar een edelaardig krijgsman zal dit niet berispelijk vinden. wanneer
hij zich het tooneel voor oogen stelt van dientweedaagschen Reuzen-
slag, waarin de bloem van den Franschen Adel, onder een Ridderlij-
ken Koning. streed met de in den krijg verharde Zwitsers; en wanneer
hij daarmede in vergelijking brengt de kleine strooptochten, verwoestin-
gen, overrompelingen en weinig belangrijke belegeringen, waardoor Karel
in het Vaderland zijn gezag staande hield, maar welke een veel te be-
perkt tooneel aanboden. om zijne krijgsmanshoedanigheden ten toon te
spreiden. Tot deze wijze van oorlogvoeren dwongen hem zijne omstan-
digheden. Zijne geringe krijgsmacht bestond voor een groot deel uit
gehuurde manschappen; geldgebrek noodzaakte hem dikwijls, zijne ben-
den strooptochten te laten doen. tot vergoeding der achtergebleven soldij,
hetgeen mede een der treurige gevolgen was der bezoldiging van huur-
benden. toen de geldmiddelen der Vorsten nog niet in verhouding ston-
den tot de groote onkosten daartoe vereischt. Zoo wij dan van den eenen
kant met afkeer worden vervuld wanneer wij zelfs de weerlooze koop-
vaardij schepen voor Amsterdam in vlammen zien opgaan, door Karels
vernielende benden ontstoken (1512); wanneer wij \'s Gravenhage door
zijnen Maarschalk, den beruchten Maarten van Rossem.,2) geplunderd
(1528), wanneer wij onschuldige dorpen gebrandschat of uitgeroofd zien —
wij kunnen aan den anderen kant niet nalaten, de krachtvolle werkzaam-
heid ti\' bewonderen van een man, die gedurende bijna eene halve eeuw
1492 —1538) zich in zijne Erfstaten met zeer geringe middelen heeft
1)    N. G. van Kampen heeft het beproefd in zijne Vaderl. Karakterk. D. I. $ 104.
Het oordeel van een tijdgenoot is medegedeeld door Mr. R. W. Tadema in NijholFs Bij-
dragen,
enz. V. VIII. bl. 66.
2)   Deze is het onderwerp eener historische bijdrage van Mr. .1. D. W.\' Papc, nitge
geven door het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant.
-ocr page 107-
VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ              83
staande gehouden; zoodat eerst na zijnen dood, de jonge Graaf van
Kleef, door de Staten van Gelder tot de Hertogelijke waardigheid ver-
heven , in zijne onbekwaamheid en hulpeloosheid voor de overmacht van
Keizer Karel V moetende bukken, in den jare 1543 het traktaat van Venlo
teekende, waarbij hij afstand deed van Gelderland. Zoo werden ook de
Gelderschen opgenomen in den band der Bourgondisch-Oostenrijksche
heerschappij, die nu om al de Nederlanden geslagen was. Toen zij, om
zich uit dien band los te wringen. met hunne stamgenooten in andere
gewesten, den grooten strijd tegen Spanje hebben aangevangen, was het
geslacht nog niet uitgestorven. dat onder Karel van Egniond was op-
gegroeid in woedenden haat tegen dat uitheemsche Vorstenhuis. De
oorlogsbedrijven en regeeringsdaden van den befaamden Hertog hebben
dus kunnen nawerken in de gebeurtenissen van de tweede helft der eeuw
waarin hij geleefd heeft, en zij hebben ook gewis aan den publieken
geest zijner onderdanen een eigenaardige richting gegeven en alzoo den
invloed voorbereid dien de Geldersche volksstam gehad heeft in het staats-
leven van het Nederlandsche volk. 1)
De gewichtige gevolgen van het bezoldigen van krijgsvolk voor een
bepaalden oorlog, nu welks afloop het werd afgedankt, breidden zich uit,
door de invoering eener staande krijgsmacht, en het daardoor ont-
staan van een soldatenstand. Karel de Stoute, het voetspoor volgende
van Koning Karel VII van Frankrijk, gaf daarvan hier te lande het
eerste voorbeeld. Deze gewichtige verandering had hij, naar het schijnt,
voorbereid door de zoogenoemde Waardgelders, lieden, die voor
gering geld, waarde hielden of wachten deden, en spoedig gereed wa-
ren om te velde te trekken. Doch toen hem eenmaal door de Staten geld
was ingewilligd (1471), tot bestendig onderhoud van 800 speren
of mannen van wapenen {getu d\' armes), vond hij spoedig gelegen-
heid, om dit aantal tot een aanzienlijk bezoldigd leger te vermeerderen. 2)
De steden bleven altijd het voornaamste aandeel in de daartoe vereischte
kosten dragen. Het aanzien van den Adel verminderde hierdoor meer
en meer, daar rijke Burgers nu wel eens tot den Adelstand werden ver-
heven , of meer dan de Edelen de gunsten genoten der Vorsten. De Burger-
lijke regeering erlangde op de bezoldigde krijgsmacht eene betrekking,
waardoor de Vorst over zijn leger niet uitsluitend dat vrgmachtig gezag
1)   Wat Karel van Eymotid, Hertog van Gelre en Graaf van Zutphtn inde Vaderland-
sclte Geschiedenis beteekent,
is de titel eener belangrijke studie van Mr. I. A. Nijhoft\'
in diens Bijdragen enz. Nieuwe reeks D. II bl. 240. Verder zou liet in den tekst be-
doelde door een galerij van Geldersche staatslieden moeten in \'t licht gesteld worden.
2)  Benige bijzonderheden over de samenstelling van dit leger, zijn te vinden bij van
Wijn, Bijv. en Aam», op Wagenaar, D. IV, bl. 46.
-ocr page 108-
84             VUURWAPENEN - SCHUTTERIJEN - SOLDIJ
had. hetwelk tot de vrije uitoefening zijner Souvereine rechten van oor-
log en vrede noodig was; 1) en de nimmer voor dien tijd gehoorde
vergunningen, door Maria in het Groot-Privilegie verleend. mogen als
het gevolg beschouwd worden van do afhankelijkheid, waarin de be-
hoeften tot de oorlogen van haren vader het Vorstelijk gezag gesteld
haddon. Hare opvolgers echter, in het bijzonder Karel V, wisten door
de macht, welke een uitgebreid gebied hun gaf. de teugels der regee-
ring genoegzaam aan te halen. en met vastheid en waardigheid te be-
sturen.
Zoo werd ook hier te lande in het Krijgs- en Staatswezen der Mid-
deleeuwen eene geheele omkeering te weeg gebracht. Nieuwe strijdmid-
delen waren er uitgevonden ; de Derde Stand was gewapend te voorschijn
getreden; door de bezoldiging der legerbenden waren de geldmiddelen
als de zenuwen geworden van den Staat. Karel V gaf aan dit alles eene
grootere uitbreiding. Hij vermenigvuldigde het gebruik der vuurwape-
nen; 2) aan de Schutterijen verleende hij voorrechten en doelmatige
verordeningen, 3) en aan de staande krijgsmacht gaf hij, door eene ge-
regelde binnonlandsche werving, en een eigene rechtspleging, meer kracht
en zelfstandigheid. 41 Dit alles was van invloed op den heldenstrijd . met
welks beschouwing wij ons thans zullen gaan Viezig houden.
1)  Du monstering, bij voorbeeld, geschiedde wel door een Commissaris van den
Vorst, maar ten overstaan vau Schouten en Burgemeestcreu der Steden; de soldaat stond
ook wegens elke overtreding; te rceht voor den gewonen burgerlijken rechter van de
plaats, waar hij misdaan had.
2)  Te Utrecht stichtte hij eene geschutgietcrij. Volgens de Ordonnantie, te vinden bij
Wagenaar, ü. IV, hl. 430, bracht hij de verhouding der hanthussen tot de overige
wapenen bijna op de helft; terwijl in de legers van Karel den Stoute de vimrroeren
maar een derde bedroegeu, bestaande de twee andere derden uit piekeniers en hei-
leb a e r t s e n.
3)   Zie deze bij Wagenaar, Bitchr. van Amsterdam , 1). III, de Kiemer, \'s Graven-
hage, I, hl. 036. f(gnatius) W(alvis), Beschr. van der Ooude, 1, hl. 15l, Oudenhovc,
Bmchr. van \'s Bosch, bl. 41.
4)  Zie de zoo even aangehaalde Ordonnantie bij Wagenaar. Karel V gal\'aan de Krijgs-
bevclhcbhers het recht tot het straffen hunner onderhoorigen ook in ge me cue misda-
den, mits zij liet leven niet raakten. Zie van Wijn, Nafes. o|> Wagenaar, D. V, bl. 73.
-ocr page 109-
II TAPEREELEN
UIT DEN OORLOG TEGEN SPANJE
„O tijd van eer en roem! o luistervolle dagen!
Zweef, Waarheid, zweef mij voor."
Helmers, Uoltandsche Nutte.
De Ge chiedenis van tien oorlog, door de Nederlanders voor hunne
burgerlijke en godsdienstige vrijheid tegen Spanje gevoerd, is in zoo
vele opzichten merkwaardig, als wellicht geen ander gedeelte der wereld-
historie. Welk eene wonderlijke leiding der Voorzienigheid! Een bezadigd
volk, hetwelk het vorstelijk gezag als een uitvloeisel beschouwt der God-
delijke Majesteit, wordt gedwongen tot den woedendsten opstand, welken
de wereld immer gezien heelt; het wordt genoodzaakt, uit een geves-
tigden staat van wolvaart zich los te scheuren, om onzeker te gaan
dobberen op den oceaan der natiën; het schudt een juk af, hetwelk op
veel machtiger volken zonder moeite blijft drukken. Welk een rijke stof
voor Vorsten en Staatslieden tot leerrijke overdenking! Hoe veel vindt
de wijsgeer in de geschiedenis van dien opstand niet op te merken tot
kennis van het mensehelijk hart, in eene oneindige verscheidenheid van
sterkuitkomende karakters! Het redetwisten over Staatkundige theorie\'n
is door die gebeurtenis een voorwerp geworden van algemeene belang-
stelling. Er zijn ook weinige gedeelten der Historie door zoo vele be-
kwame pennen in alle talen beschreven; en de Geschiedvorseher vindt
in de naspoiïng der waarheid van gebeurtenissen, die door de schrijvers
van de meest uiteénloopeude gevoelens, en onder verschillenden invloed
zijn te boek gesteld, een wetsteen voor zijne oordeelskracht en eene
leerschool voor de Historische Kritiek. Maar vooral vindt er de Neder-
lander de herinnering .van het helden-tijdperk der Geschiedenis zijns Va-
derlands.
Reeds wanneer wij bij de beschouwing van die roemvolle dagen ons
derwijze plaatsen, dat wij slechts de groote uitkomsten kunnen ontwa-
-ocr page 110-
86
ren, staan wij verbaasd over het schouwspel. Bij den aanvang van den
strijd, zien wij in de Spaansche Monarchie alles vereenigd, wat aan een
Rijk kracht en gewicht kan geven. De volkrijkste landen waren onder
hare heerschappij, en legers in haren dienst, welke, door de geoefend-
heid der soldaten en de bekwaamheid der bevelhebbers, de volkomenste
werden geacht van den aardbodem. De groote verscheidenheid van voort-
brengselen in hare wijd uitgestrekte provinciën leverde. van eigen grond .
al de benoodigdheden voor de grootste ondernemingen eener talrijke Zee-
en Landmacht; 1) en de oorlog, die deze voortbrengselen, betaald met
de schatten uit de pas geopende goud- en zilvermij nen der Nieuwe Wo-
reld. voordeelig deed vertieren. werd hierdoor een bron van algemeene
welvaart voor de onderdanen des Spaanschen Monarchs. 2) En wie zijn
het. die tegen deze reuzenmacht den strijd durven wagen? Een handvol
koop- en handwerkslieden, visschers en landbouwers »uit stal en
winkel,\'* gelijk Alva zich in den Raad van Filips uitdrukte, »opge-
stommelt. geraapt gelijk hunne waponen, wuft en onwe-
tende van stand te houden" en die »o ogen nocht o o ren
(schenen te) zullen hebben, om \'t balderen van een groet
bussen, om "tenteren van een verbandt spietsen tewach-
ten." 8) Zulk een handvol volks houdt den strijd tegen dien kolossus
80 jaren uit; en dit i\'eeds scheen sommigen zoo onbegrijpelijk, dat men
destijds op het denkbeeld kwam, of niet de Spanjaarden opzettelijk den
strijd rekten, om daarin eene oefeuschool te hebben voor hun krijgsvolk.
Maar wat zien wij bij het einde van den strijd? — den reus afgestre-
den, verminkt. en onmachtig om immer weder de armen uit te slaan;
Nederland daarentegen, als een Held, omgord met jeugdige kracht, in
al den glans der overwinning, met eere begroet door geheel Europa,
en gezagvoerende in alle werelddeelen.
Doch, wanneer wij, bij de beschouwing van den strijd tegen Spanje,
ons gezichtspunt meer van nabij nemen. zoodat wij daarvan ook de
bijzondere tooneelen kunnen onderscheiden: dan staan wij evenzeer ver-
baasd over de menigte en de verscheidenheid van kloeke bedrijven, als
over het schier ongeloofelij ke der uitkomst. De meestgeroeinde voor-
beelden van «elfopoft\'eriug uit de oudheid vinden hier eene wederga; de
1)  Ten bewijze hiervan strekt het plan tot ecu groote onderneming tegen Engeland,
in 1585, door Alva ontworpen, en te vinden bij von Schepeler, Beitratje zu der Ge-
schichie Spanuna,
gedrukt te Aken en Leipzig, 1828. Daar dit stuk in meer dan één
opzicht belangrijk, en het werk van von Schepeler in weinige handen is, zal een uit-
treksel als Bijlage aan liet einde vau dit boekdeel worden medegedeeld.
2)   Het is dus niet juist, wat Schiller zegt: „der ungeheure Aufwand fur seine (Phi-
lipps) Flotten und Armeen floss gröszteutheils in die Schatzkammer der Republik."
8) Volgens Hooft, Kederl. Hut. B. I.
-ocr page 111-
«7
treffendste uitdrukkingen van onverschrokkenheid, door de Ouden ge-
prezen . haren weerklank.
Men moet evenwel rechtvaardig zijn, onnoodig bloedvergieten niet
voor heldendaden willen roemen, noch de strijdbaarheid onzer voorva-
deren verkleinen, om den roem hunner zegepraal te vergrooten. Wij
zullen trachten, ons van het eerste te onthouden; en, ten einde het
laatste te vermijden, kortelijk het standpunt aanwijzen, waarop, bij het
uitbarsten van den opstand, de Noord-Nederlanders stonden. met be-
trekking tot de middelen, welke zij bezaten, om een verwerenden oor-
log te voeren.
Hoezeer het waar is", dat het tijdvak tusschen Maximiliaans regeering
en het begin van den Spaanschen oorlog, zich gekenmerkt heeft door
groote welvaart voor de Nederlanden in het algemeen, vergist men zich
nogtans, wanneer men den toestand van ons noordelijk Vaderland in
dien tijd zich zoo voorstelt, alsof eene onafgebrokene kalmte het oor
slechts door feestmuzijk gestreeld had, alsof daarbij de hand van de
behandeling der wapenen ontwend ware, en de geest eeniglijk bezig
gehouden wierd met de liefelijke kunsten des vredes. Ware dit zoo ge-
weest. dan zeker zou de tot razernij soms gedrevene dapperheid, waartoe
onze voorvaderen plotseling gewekt werden, nog meer moeten verbazen.
Maar de heldenmoed, door hen ten toon gespreid, doet ons reeds aan
de ingeving eener Hoogere Macht denken, ook zonder dat wij de om-
standigheden verbergen , waardoor de vonk van vorige heldhaftigheid bij
de natie is levendig gehouden.
Nauwelijks had de ondergang der Hoeksche partij een einde gemaakt
aan de burgeroorlogen, welke, niet zelden op leven en dood gevoerd,
een geest van onrust bij de natie gevormd, en haar met het behandelen
der wapenen gemeenzaam gemaakt hadden, of Karel van Gelder trok
het zwaard, en noodzaakte de ingezetenen der naburige gewesten, ge-
durende bijna eene halve eeuw, de wapens gereed te houden, tot ver-
weiing tegen steeds gedreigde en dikwijls ten uitvoer gebrachte aan-
vallen (zie boven bl. 81). De Friezen vooral moesten jaren achteréén het
zwaard geslepen houden; en veel bloeds is er gestort, om hun gewest
weder aan de Gelderschen te ontweldigen, onder het gebied van Karel V
te brengen (1523), en tegen beroeringen van allerlei aard te beschermen.
Ook in Holland deed zich bij voortduring de noodzakelijkheid gevoelen,
om het zwaard niet in de schede te laten roesten. Te midden van de
gevaren waarmede de stroopende Gelderschen allerwege onrust baarden,
viel de verdreven Koning van Denemarken, Christiaan II, die in Oost-
Friesland zich wapende om zijn gezag te herwinnen, en hier te landa
-ocr page 112-
88
geen onderstand kon bekomen, door Ovenjsel en Gelderland tot in het
hart van Holland, en bemachtigde zelfs het toen nog onbemuurde Alk-
maer (1531). In de vier oorlogen, tusschen Karel V en Frans I gevoerd,
hadden de Nederlanders wel is waar geen werkzaam deel van aanbelang,
zoolang het hoofdtooneel der krijgs verrichtingen in Italië was ; maar toen,
in het jaar 1542, de Franschen hun oorlogsplan veranderden, en, in
Italië zich verdedigende, tegen de Nederlanden hunne aanvallen richtten,
was er drie jaren achteréén, tot aan den vrede van Crespy in 1545,
tegen hen een Nederlandsch leger in het veld, aangevoerd door den eer-
sten Priüs van Oranje uit het huis van Nassau, Eeinier of René van
Chalons, die in zesentwintigjarigen ouderdom, op het bed van eer, in
de loopgraven van St. Disier, het leven liet, betreurd door Karel V,
wien hij groote diensten had bewezen, betreurd ook door allen, die rid-
derlijke hoedanigheden op prijs wisten te stellen. 1) Het uitbarsten van
den oorlog in Duitschland tegen het Smalkaldische Bondgenootschap, in
1546, gaf aan velen onzer Nederlanders wederom de gelegenheid, om
den oorlog te zien. Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren, trok
met een leger van 30,000 man voetvolk en 7000 paarden uit de Ne-
derlanden derwaarts, en Jakob van Kruiningen, een dapper Zeeuwsch
Edelman, die bij het belegeren van Bi-emen sneuvelde, was mede met
8000 man voetvolk en 1500 ruiters derwaarts getrokken. In dien oor-
log heeft de Nederlandsche ruiterij, Benden van Ordonnantie,
welke door Karel V op 3000 ruiters gebracht waren, gewapend met
lans en pistool, eene groote vermaardheid gekregen. 2) Na het verdrag
van Passau (1552), zette Frankrijk den oorlog tegen Karel V voort,
en hadden de Nederlandsche troepen deel aan de krijgsverrichtingen op
de grenzen van Frankrijk (1552 — 55), waarbij ook Willem van Oranje
zijne eerste veldtochten deed. De vijfjarige wapenstilstand, te Vaucelles
gesloten (5 Febr. 1555), werd reeds twee jaren daarna weder gebroken;
en het was in den toen hervatten oorlog, dat Lamoraal, Graaf van Eg-
mond , aan het hoofd der legers van Filips, de schitterende overwinnin-
gen bevocht bij St. Quentin (10 Aug. 1557), en by Grevelingen (13
Julij 1558), welke den naam van dezen Nederlandschen krijgsheld op
alle tongen deden zweven.
Ofschoon dan ook ons Vaderland, in het tijdvak hetwelk den opstand
1; De vroegtijdige dood va» dezen dapperen Prins was van gewichtige gevolgen. Eene
dochter, welke zijne gemalin hem geschonken had, was slechts drie weken oud gewor-
den Kinderloos overleden, had hij bij uitersten wil den toen nog maar elfjarigen Wil-
lem, zoon van zijns vaders broeder, als zijn erfgenaam aangewezen; zoo werd de jon-
geling, die bestemd was om de grondlegger van den Nederlandschen Staat te worden,
op zijne plaats gebracht.
2) Strada, Dec. T. L. I.
-ocr page 113-
89
tegen Spanje onmiddellijk is voorafgegaan, niet zelf het tooneel was van
belangrijke vijandelijkheden, was echter het oorlogsgerucht nabij genoeg,
om de ingezetenen steeds wakker te houden. In de grensgewesten, Fries-
land, Overijsel. Gelderland, was altijd een gedeelte der in- en opge-
zetenen van wapenen voorzien, en gereed om bij het eerste gevaar zich
onder de vanen te scharen. In het jaar 1535 boden de Staten van
Friesland aan hunnen Stadhouder, den moedigen George Schenck, Vrij-
heer van Tautenburg, van de opgezetenen in de Grietenijen, waar ook
reeds in vroegere jaren een gedeelte volks zich steeds weerbaar had
gehouden, don derden. en des noods den tweeden man aan ter verde-
diging van hun gewest; en deze staat van wapening heeft vele jaren
voortgeduurd. 1) Ja zoo weinig waren de Friezen het behandelen der
wapenen ontwend, dat er jaar op jaar, tot aan den opstand toe, plak-
katen moesten uitgevaardigd worden, dikwijls met gescherpte bedreigin-
gen tegen het dienst nemen bij vreemde vorsten. 2) Daarenboven waren
schutterlijke oefeningen en vermaken bij de Nederlanders zeer geliefd,
en hierdoor was het aantal wapenen, hetwelk onder de ingezetenen ver-
spreid was, zeer aanmerkelijk, en het nam toe, naar mate de vrees groo-
ter werd, dat men die eenmaal tot lijfsweer zou noodig hebben. 3) In alle
gewesten vond men een aantal lieden, die behendig waren in den wa-
penhandel, en er was destijds niets meer noodig om een goed soldaat
te vormen. In Holland en Zeeland begon wel is waar de belangstelling
voor de landmacht te verflauwen, van den tijd af, dat die gewesten,
door de vereeniging van Utrecht en Gelderland onder éénen schepter,
van die zijde minder te vreezen hadden; maar hier vormde de zeevaart
1)  Zie de Ordonnantien van 1526 eu 1535 in het Groot Charterboek van Friesland,
D. II, bl. 180 en 674. Zie ook aldaar D III, bl. lil en 291. In 1536 was Tautcn-
burg te veld tegen de Holsteiners, welke door Christiaan III, Koning van Denemarken,
die zich met de Gclderschen had verbonden, op Frieslaud waren afgezonden. Hij schreef
uit zijn veldleger te Upwier aan de Regeering van Leeuwarden, om 100 van de beste
burgers. Zij kwamen en hij behaalde met hen cene volkomenc overwinning (8 Aug. 1536).
Zie de brieven van Tautenburg in het Groot Charterboek van Friesland, D. II, bl. 085
en volgg., eu over de overwinning zelve van Wijn, Nalez. op Wagenaar , D. V, bl.
119, r. 8.
2)   Groot Charterboek van Frieslana, D. II en III passim.
3)   Dat men zich hierop reeds verscheidene jaren in het geheim had voorbereid, blijkt
onder audereD uit een plakkaat van Filips, van den 26 October 1561, waarbij liet dragen
verboden wordt van zekere nieuw uitgevondene voetbooghskens, met een ijzeren
pijl geladen, waarvan nien zich op de jacht niet kon bedienen, maar die men bedekte-
lijk bij zich kon dragen, en waarmede men vreesde, daar zij in diverse plaat-
sen in \'t geheim getransporteerd werden, dat deze landen zouden ver-
vuld worden. Zie het plakkaat in het Groot Charterboek van Friesland, D. III, bl. 864,
en naar het oorspronkelijke, geschreven op perkament en bewaard in het Provinciaal
Archief van Gelderland, afgedrukt in Nijhoffs Bijdragen, D. II, bl. 261. Hoe groot ook
de menigte wapentuig hier te lande moet geweest zijn, kan men nagaan , wanneer men
de bijzonderheden leest van de talrijke gewapende bijeenkomsten, welke, vooral in den
jare 1566, buiten de steden, ter godsdienstoefering gehouden werden.
-ocr page 114-
90
krachtige mannen, wier gespierde arm altijd gereed was naar een wapen
te grijpen en die met nadruk hunne forsche vuist konden doen gevoelen.
Ook in deze gewesten kon men niet zorgeloos inslapen bij het genot van
vrede en welvaart. De Ordonnantie omtrent de defensie van
den lande van het jaar 1527 (boven aangehaald bl. 67 noot 6), doet
reeds zien, met hoeveel zorg men werkzaam was om den staat der ves-
tingen te verbeteren; en tien jaar later was men wederom bedacht,
om de grens- en andere plaatsen door geheel Holland te versterken. 1)
Weinige jaren daarna (1542), toen Frankrijk en Denemarken, tegen
Karel V verbonden. een aanval van de Zeezijde deden vreezen, terwijl
Maarten van Rossem uit Gelderland dreigde, moesten er dubbele maat-
regelen van tegenweer genomen worden, welke bestuurd werden door
den boven reeds genoemden René van Chalons, die toen \'s Keizers Stad-
houder over Holland was. In Noord-Holland moesten de landlieden zich
in den wapenhandel oefenen, en behulpzaam zijn in het versterken der
naaste steden; en ook in Friesland was men op zijne hoede. 2) Met nog
meer zorg werd in 1552 op het verdedigen der stranden orde gesteld;
ervarene lieden werden deswege geraadpleegd, 3) en alzoo leerde men
meer en meer de middelen kennen het best geschikt om onze kusten
en zeegaten te verdedigen.
Hoezeer dan ook onze Nederlanders, in de tijden waarvan wij spre-
ken, met de üuitschers, Franschen . Italianen en de Spanjaarden vooral.
niet konden wedijveren in ondervinding van oorlogszaken, werd er nog-
tans ouder hen eene zekere strijdbaarheid onderhouden, welke hen nim-
mer geheel ongeoefend of onbekwaam ten oorlog deed zijn. Onder de
Edelen ontwikkelden zich zelfs groote militaire talenten. Welke mannen,
om van vele andere niet te spreken, waren niet Maximiliaan van Buren,
wiens zonderling sterven gelijk zijn leven, den Ridderlijken krijgsman
kenschetste; 4) en Lamoraal van Egmond, bij wiens onthalzing de Fran-
sche gezant te Brussel zich niet kon onthouden van uit te roepen: »Ik
1)   Van Wijn, t. a. pi., bl. 144, r. 4.
2)  Zie de Ordonnantie in het Groot Charterb. van Friesland, D. II, lil. 862.
3)   Wagenaar, D. V, bl. 380.
4)  De la Pise, Tableau de l\'histoire des Princes el Principautés d\'Orange, noemt hem
,,uu des grands capitaiues de son tenips, qui avait eu 1\'honneur de commander en qua-
lité de général plusieurs grandes armées Impériales." Hij verbeidde zijnen dood op eene
wijze, waarvan men niet licht een gelijk voorbeeld vinden zal. Toen hem door zijnen
geneesheer de nadering van zijn einde was aangekondigd, doste hij zich uit in volle wa-
penrusting, en omringd van zijne vrienden, wapenbroeders en krijgsbcvelhebbers van al-
lerlei rang, gaf hij, geharnast en gespoord, met den gepluimden helm eu de ijzeren
handschoenen op een tafel voor zich, in zijne hofzaal op een armstoel gezeten, rustig
en bedaard den geest. Eene beschrijving van dit treffend tooneel is te vinden in het
lste Deel (bl. 48) van hei Leven van Willem I, wiens eerste vrouw de erfdochter van
van Huren was.
-ocr page 115-
91
zie het hoofd vallen. hetwelk tot tweemaal toe geheel Frankrijk heeft
doen beven.\'*
Wij meenen voor ous oogmerk genoeg gezegd te hebben. De omstan-
digheden, waarin zich ons Vaderland heeft bevonden in de eerste 60
jaren van de 16de eeuw. zijn niet van dien aard geweest, dat alle han-
den door weelderige welvaart verslapt waren; de stemming der natie
tot enkel vredelievende aandoeningen was niet volstrekt algemeen; het
volk was weerbaar gebleven. en de vonk van vroegere krijgshaftigheid
niet uitgedoofd. Onze voorvaderen waren geen lammeren. die plotseling
in leeuwen herschapen zijn. Moet dit onze bewondering voor hunnen
heldenmoed doen verflauwen \'i — Het antwoord op deze vraag moge in
onze volgende beschouwingen liggen opgesloten. Wij zullen ons daarbij
niet ophouden met de oorzaken en aanleidingen tot den zoo roemruch-
tigen opstand te ontvouwen: hoe de haat tussehen Spanjaarden en Ne-
derlanders, reeds ontstaan onder Filips den Schoone. wel bedwongen
onder Karel V. maar onder Filips II weder opgewekt en heviger ge-
worden is: hoe de algemeene ontevredenheid veroorzaakt is. bij den Adel
door naijver en door den onbegrensden invloed van Granvelle, bij de
Geestelijkheid door het oprichten van nieuwe Bisdommen. die ten na-
deele der oude Abdijen. Kloosters en Kerken moesten verrijkt worden,
bij het volk door de bloedplakkaten en de Inquisitie, en eindelijk bij
allen ten top is gestegen door het schrikbewind van Alva. en het heffen
van den tienden penning. Dit alles onderstellende bekende zaken te zijn .
zullen wij ons eeniglijk bezig houden met hetgeen in een tafereel van
Neerlands Heldendaden te land. naar ons voorgesteld plan. eene plaats
zal moeten vinden.
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
„Lijf en goet al te samen
Heb ick u niet verschoont;
Mijn broeders, hoog van namen
Hebben \'t u oock vertoont."
Wilhelmus lied.
Het kon aan de schranderheid der Spaansche Regeeriug niet ontgaan
dat het dof gemor, waarin het algemeen misnoegen zich hier te lande,
reeds bij het begin der regeering van Filips, openbaarde. de voorbode
-ocr page 116-
92                          WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
was eener uitbarsting. die eenmaal door geweld van wapenen zou moe-
ten gedempt worden. Van dien tijd af, werd er een zekere achterdocht
gevoed tegen al wat Nederlandsen krijgsman was. gelijk wantrouwen
tegen elk krachtvol man gewoonlijk het hart van iederen dwingeland
ontrust. Het verzoek, in de vergadering der Algemeene Staten te Brus-
sel in 1556 door dezen gedaan, eensdeels, dat men hun de betaling
zou laten van de Benden van Ordonnantie, anderdeels. dat al het vreemde
krijgsvolk uit het land gezonden, en de burgers en landzaten gewapend
mochten worden — dit verzoek kon derhalve weinig in den smaak vallen
van Filips, en zette reeds kwaad bloed bij dien Monarch. Ij Ook bleven
de Spaansche troepen in het land. en opdat hun verblijf minder aan-
stoot zou geven. werd het opperbevel over hen aan den Prins van Oranje
en aan Egmond aangeboden, die deze eer rondborstig van de hand we-
zen. In de vergadering der Algemeene Staten te Gend in 1559, waarin
Filips , vóór zijn vertrek naar Spanje , afscheid nam . werd op nieuw over
het voortdurend verblijf en den overlast der Spaansche soldaten geklaagd ,
en aangemerkt, dat de Koning geene reden had. om aan de getrouwheid
te twijfelen van het Nederlandsche krijgsvolk, hetwelk in het verblijf
van Spaansche Bezettingen een blijk van minachting en eene beleediging
moest vinden. Het duurde echter tot in het jaar 1501, eer het bedoelde
krijgsvolk, na dikwijls herhaalde en hooggaande klachten, uit Zeeland
naar Spanje werd overgescheept. alwaar men het noodig had om de
Spaansche vloot in de Middellandsche zee te versterken, gelijk het ook
meestal in den storm voor Oran in 1502 is omgekomen. 2) Doch te
gelijk met het vertrek der Spanjaarden. werd er door de Landvoogdes
een maatregel genomen, welke blijkbaar ten doel had, om het gewicht
te verminderen, hetwelk het Nederlandschc krijgsvolk in de schaal zou
kunnen leggen, wanneer men eenmaal hier te lande zich door de wape-
nen recht zou willen verschaffen. Tot hiertoe, namelijk, was het bevel
over het Nederlandsche voetvolk opgedragen aan de Edelen, met den
titel van Kolonels. Margareet, onder voorwendsel van de inrichting van
het krijgswezen te willen verbeteren, sehafte deze Kolonels af, en be-
paalde, dat de Kapiteins, door haar gekozen, onder het onmiddellijk
bevel zouden staan van de Gouverneurs dor steden waar zij in bezetting
lagen. Daar nu dezen door de Landvoogdes naar goedvinden konden
worden af- en aangesteld, zoo kwam hierdoor het Nederlandsche voet-
volk geheel onder hare macht. 3) De ruiterij, bestaande in de Benden
1)   Leven van Willem I, D. I, bl. 113.
2)   van .Meteren, D. I, bl. 257 (uitg. in 8^).
:() Strada, Dcc. I. L. rif.
-ocr page 117-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      98
van Ordonnantie, sterk 3000 man, waren in onderscheidene gewesten
verdeeld, en stonden onder het bevel der Gewestelijke Landvoogden en
andere Edelen, die er als Kapiteinen over gesteld waren Wellicht school
er bij Pilips wederom eenig wantronwen onder, toen hij in 1562 deze
ruiterij naar Frankrijk wilde gezonden hebben, om Koning Frans TI tegen
de Hugenooten te dienen: maar Oranje en Egmond weigerden daarin te
bewilligen, vermits zij betaald werden tot bescherming van het Land ,
maar niet om vreemde Mogendheden te dienen: een antwoord, als Hooft
zegt, smakende naar de H ollan dsche ron di gh e i d. De be-
doelde ruiterbenden bleven in het Land; maar daar de meeste hunner
Bevelvoerders de Spaansche partij bleven aankleven. hebben zij aan de
zaak der vrijheid geen voordeel kunnen aanbrengen.
Het bekende jaar l.r>ti6 maakte een einde aan alle maatregelen van
bedekt wantrouwen: en de noodlottige razernij van het grauw, onder
den naam van Beeldenstorm bekend, gaf het voorwendsel aan de Spaan-
sehe regeering, om zich openlijk te wapenen. De Landvoogdes kreeg last
van den Koning, om in Duitschland 10.000 man voetvolk en 3000 rui-
ters op waardgeld in dienst te nemen; in den omtrek van Lingen wer-
den groote toebereidselen ten oorlog gemaakt. onder bestuur van Erik.
Hertog van Brunswijk; eene aanzienlijke bende Walen werd aangewor-
ven: binnenslands werden door hen, die zich bij Margareet aangenaam
wilden maken. kleine benden in dienst genomen; en door de Spanjaar-
den die zich hier te lande bevonden werd. te Antwerpen vooral, eene
groote hoeveelheid geweren aangekocht. 1) De oogmerken van het Spaan-
sche Hof begonnen nu meer en meer zichtbaar te worden, en de Be-
velhebbers van het in Duitschland geworven krijgsvolk werden niet
onduidelijk met de hoop gevleid, dat zij het rijke Nederland, als een
overwonnen land. zouden binnentrekken. 2) Behaaglijk uitzicht voorwaar
voor lieden. die geen ander lokaas kenden dan geld en buit!
De Nederlandsche Edelen, aldus het onweer ziende samentrekken.
hetwelk. na den stap dien zij gedaan hadden — het persoonlijk en open-
lijk aanbieden van hun smeekschrift — op hen vooral dreigde los te bar-
sten, begonnen nu ook meer openlijk te toonen. dat zij op hunne vei-
1)  Strada, Dec. I. h. V. van Meteren, ü. I, bl. 383 (uitg. in 8"). Bor, B. II, f.
47, A.
2)  Bij Adam lleuric 1\'ctri, Histoire des troub/es et yuerres civiles des Paya-Bas, leest
men in de Nedcrduitsehc vertaling;, trn jarc 1579 uitgegeven, fol. 8, dat „den Hooftluij-
den, welcke Hertoch Erik angheuomen enclc geldt o» die handt ghcgcvcn hadde, be-
stedieht (werd), dat Nederlandt voor een ghevvonncn landt te houden sonde zijn, oude
voorts als de vrijheden ende privilegiën relaxcerdcn ofte ophielden, dat sij (Granvelle
en de lijnen) alsdan Nederlandt tot eeu Koninckrijk te maken oorbaerlick ghevonden
hadden." Men zie over het aangehaalde werk Mr. S. de Wind, Bibliotheek der Veder-
landsche Geschiedschrijvers,
2de Si uk, bl. 270.
-ocr page 118-
94                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
ligheid bedacht waren. Vianen was het middelpunt, waar de verdedigers der
vrijheid, onder den voorgang van Lodewijk van Nassau en Hendrik van Bre-
derode zich wapenden. De laatstgenoemde liet hier zijne sloten van Vianen
en Ameide versterken. en bediende zich daarbij van den raad van den
Prins van Oranje. 1) In Antwerpen en elders wierf hij volk aan; eenige
Edelen stelden zich onder zijne bevelen , en uit verscheidene steden kwam
men op, om onder zijne vanen te dienen . zoodat zijne krijgsmacht spoe-
dig tot 3000 man aangroeide. Hier zou zich ongetwijfeld de kern van
een geducht leger hebben gevormd, indien allen zich daarbij hadden
kunnen voegen die reeds toen gereed waren de vrijheid van geweten
met het zwaard te bevechten. of die reden hadden om op lijfsbehoud
bedacht te zijn tegen de gewapende overkomst des Konings. waarmede
men bedreigd werd. Dan. terwijl de Prins van Oranje oogluikend toeliet.
dat de gewesten waarvan hij Stadhouder was, de \'wijkplaats werden van
hen . die zicli wilden vrijwaren tegen de wraak of het wantrouwen des
Spanjaards. werden velen verhinderd zich derwaarts te begeven, door
de verordeningen van de Stadhouders der naburige gewesten, die der
Landvoogdesse ijverig ten dienste stonden . in het bijzonder Jean de Ligne.
Hertog van Aretnberg. Stadhouder van Friesland en Overijsel. en den
wakkeren en aan Spanje zeer getrouwen Karel van Brioneu. Graaf van
Megen. die het Stadhouderschap bekleedde van Gelderland en Zutfen.
De laatstgenoemde had in last. om op de krijgstoerustingen te Vianen
het oog te houden. en te dien einde legde hij een blokhuis aan te Vrees-
wijk aan de Vaart, over Vianen . hetwelk hij met zijn krijgsvolk bezette.
Brederode zag zich alzoo te leur gesteld in zijn voornemen, om zich
meester te maken van Utrecht. Maar Hendrik Heer van Brederode was
geen man om zich te laten afschrikken van geruchtmakende onderne-
mingen door een enkele teleurstelling. en hij had in zijn dienst een Ant-
werpenaar die in het leger der Hugenooten onder den Prins van Condé
ter school was geweest, en dien de Landvoogdes »den kapitein aller
oproerlingen" noemde — Antonie van Bombergen. In Februari 1567 zond
Brederode dezen Overste zijner aangeworven soldaten naar \'s Hertogen-
bosch. waar de opstand der Hervormden onder de burgerij met de
nederlaag bedreigd werd. Twee aanzienlijke gevolmachtigden van de
1> Oranjes hulp in bet versterken van Vianen is naderhand onder lie punten van be-
sc-huldiging opgenomen tegen den Prins, die zich daarop verdedigd heeft, met aan te
voeren, dat zijn raad niet bet al of niet versterken der plaats had betroffen, maar enkel
de wijze, hoe dit doelmatigst kon geschieden. Willem I schijnt als vestinghouwkundige
voordeelig bekend gestaan te hehbeu, daar Karel V hem ook in het jaar 1555 het be-
stuur over het versterken van twee vestingen opdroeg, welke ook onder zijne leiding
voltooid zijn, en naar Karel en Filips, Charlcmont en Philippeville zijn ge-
noemd.
-ocr page 119-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS.                     95
Landvoogdes , de kanselier van Brabant Jan Scheyfve, en een der mach-
tigste Edelen van Brabant, Jan van Merode Heer van Peteghem, be-
vonden zich daar en onderhandelden met den Magistraat over de teruggaat\'
der kerkgebouwen aan den Roomschen eeredieust, en de Graaf van Megen
was met krijgsvolk tot voor de stad gekomen om die weder te bezetten.
Herman de Ruijter. dezelfde die zich later heeft beroemd gemaakt door
zijn heldendood in het slot Loevestein, was door de Bosschenaars om
hulp naar Antwerpen gezonden. waar de Prins van Oranje zich ophield.
en op dien grond gaf Bombergen voor, dat hij door Brederode gecom-
mitteerd was uit naam van den Prins. Deze echter en Antheunis (Antonie)
van Lalaing Graaf van Hoogstraten, verwittigden (24 Febr. | den Magistraat
van \'s Hertogenbosch, dat het voorgeven van Bombergen een verzinsel
was, en dat zij onverwijld aan Brederode zouden schrijven om den Ma-
gistraat «apaisement te gheven." 1) Intusschen echter bracht Bombergen
de burgerij op de been. deed hij geschut op de wallen planten ten einde
het naderen van Megen te keer te gaan, hield hij de Gemachtigden der
Landvoogdes in hun logement opgesloten en gedroeg hij zich als een
opperbevelhebber van een stad in staat van beleg. Maar de tijd om
openlijk het zwaard te trekken was nog niet gekomen. en toen de burgerij
met verbeurdverklaring harer goederen van wege de landvoogdes bedreigd
werd, moest Bombergen onverrichter zake zich uit de stad verwijderen.
Een ernstiger onderneming gaf gevoeliger les aan de voorvechters met
wier voorbarigheid Willem de Zwijger te kampen had.
Zeeland voor den opstand te winnen, een gewest rijk in hulpmidde-
len tot den oorlog, waar men ook eene Spaansehe krijgsmacht, zoo die
ter zee mocht worden overgescheept. het indringen in het land zou
kunnen beletten en daarentegen hulp van de Frausche Hugenooten zou
kunnen ontvangen, moest wel een wensch van den Prins en zijne me-
destanders zijn; maar zoo ver was het nog niet gekomen , dat de Stad-
houders des Konings zich zouden kunnen verstouten openlijk de vaan
van den opstand te ontrollen. Het was Jan van Marnix, Heer van Tho-
louse of Thoulouse, 2) broeder van Oranjes boezemvriend den Heer van
St. Aldegonde, die de onderneming bestuurde. Hij had in stilte te Ant-
1)  Gachard Oorrespond. de Guillaunic Ie Taciturne. T. II. p 355.
2)   Th. Juste in zijn Vie de Marnix de Sainte Aldegonde pag. 3 verzekert, dat de
beide broeders te Brussel geboren waren in „la Maison de Thoulouse presque contigue
a 1\'hötcl de Nassau (place du Musc\'c). Les Marnix — voegt hij er bij - possédaient en-
corc une autre maison de thoulouse sur Ie territoirc de Tcn-Noode (rue de 1\'Actiïitó).
Enfin la chapelle de Thoulouse, lieu de sepulture de eettc familie, se trouvait daus
Téglisc de 1\'abbaye de Caudenberg." De oudste zoon van dit geslacht, schrijft hij ver-
der, was tijdelijk Heer van Marnix in Savoije en van Thoulouse in het Graafschap
Bourgogne. In de eerste uitgaaf van N. H. T. L. is de Heer van Tholonse verkeerdelijk
Jakob genoemd.
-ocr page 120-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
96
werpen 600 man geworven, en zich in verstandhouding gesteld met
Pieter Haek. Hoofdschout of Baljuw van Middelburg. Men hoopte Vlis-
siugen te verrassen. en vervolgens van geheel Walcheren meester te
worden. Met dit oogmerk ging men scheep en voer in drie vaartuigen
de Schelde af: doch de onderneming sloeg mis, daar de Regeering van
VH-singen in tijds van den aanslag kennis gekregen en maatregelen be-
raamd had. waardoor Tholouse belet werd te landen. Deze keerde nu
terug. en sloeg zich met zijn volk neder bij üosterweel of Austruweel.
op den oever van de Schelde in \'t gezicht van Antwerpen, waar hij.
door veel toeloop van volk. eene aanzienlijke versterking kreeg. Doch
de Landvoogdes. oordeelende de zaak van te veel gewicht. om haar
niet met geweld te onderdrukken, zond er 400 man van hare lijfwacht.
200 van de Bezetting van Axel en 500 paarden op af. Het volk van
Tholouse. een ongeregelde hoop. zonder krijgstucht. en hier en daar
verstrooid liggende, werd overrompeld en geslagen (18 Maart 1567).
Omtrent 1500 man kwamen om het leven, en daaronder Tholouse zelf.
een der grondleggers en eerste onderteekenaars van het Verbond dei\'
Edelen: van de 300 overigen werden de meesten. die in handen der
overwinnaars vielen. geharkebuseerd, of vonden den dood aan de galg.
In Antwerpen. »het Nederlandsche Babel," gelijk de Landvoogdes de
bloeiende Geuzenstad noemde. was de burgerij te hoop geloopen , eerst
om de Spaansche troepen die van Brussel naar Austruweel trokken den
doortocht te beletten. toen om uit te trekken ter hulp van Tholouse.
Maar de Prins van Oranje. Gouverneur der stad. bijgestaan door den
Graaf van Hoogstraten, met pistool en geweer bedreigd . en begroet met
den uitroep: »Schelmsche verrader, gij zijt oorzaak dat onze broeders
daar buiten gemassacreerd worden," ging met verwonderlijke kloekmoe-
digheid de razende menigte te keer. en heeft daardoor Antwerpen voor
een bloedbad bewaard. 1) Nogtans heeft bij sommigen het vermoeden
ingang gevonden. dat de Prins de hoofdaanlegger der onderneming ge-
weest is. althans dat die door hem begunstigd is. 2)
Weinige dagen na Tholouses nederlaag bij Austruweel, behaalde de
Dwingelandij eene andere zegepraal in de overgave van Valenciennes.
De inwoners dezer stad waren voor rebellen verklaard, dewijl zij, op
grond van vroeger hun verleende privilegiën, geweigerd hadden de be-
zettiug in te nemen. welke de Landvoogdes hun toezond. om de On-
1)   1 tij de omstandiger berichten onzer geschiedschrijvers kan men voegen Ab Utrecht
Drnselhnis, Getchied- en Oudheidkundige Wandelingen door Walcheren, bl. 114 volgg.
2)   Onder de latere schrijvers wordt die meening verdedigd door Johs. van Vloten,
Nederlands Opstand tegen Spanje, bl. 132, tegen Mr. G. Groen van Prinstcrer, Arnhi-
\';es de lu maison d\' Gratige.
T. III. p 49.
-ocr page 121-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                        97
roomschen gewapenderhand het houden hunner godsdienstoefeningen te
beletten. Sedert December werd de stad belegerd door den Heer van
Noircarmes, Stadhouder van Henegouwen, en na met 22 stukken geschut,
gedurende 36 ureii, beschoten te zijn met 3000 schoten, hetgeen toen
voor iets merkwaardigs werd gehouden, gaf zij zich over (24 Maart 1567).
Dit alles was een voorspel van hetgeen volgen zou, maar vertoonde
reeds in het klein de trekken, welke in het groote treurspel weldra zouden
teruggevonden worden: stoutmoedigheid, grenzende aan roekeloosheid;
ongeregeldheden, ook onder de banier der vrijheid gepleegd; laagkai"tig-
heid bij den vijand in het schenden van capitulatie\'n; felle verbittering
van beide zijden. Deze eerste voordeden, door \'s Konings wapenen be-
haald, deden den moed van vele Edelen, die door de krijgstoerustingen
der Landvoogdes reeds aanmerkelijk verflauwd was, geheel wegzinken;
velen zochten weder gunst bij het Hof, en het Verbond ging geheel te niet.
Intusschen kon het niet meer twijfelachtig zijn, welke gevoelens het
Spaansche Hof omtrent de Nederlanden koesterde, nu, in weerwil van
de alom herstelde rust en de vertoogen der Landvoogdes omtrent den
gevaarlijken indruk welken een Spaansch leger op de gemoederen ma-
ken zou, desniettemin Filips bij zijn voornemen bleef volharden, om
Alva met een leger herwaarts te zenden. De Prins van Oranje, dit
gevoelende, en zich verlaten ziende van zoo velen, op wier medewer-
king hij gesteund had, verlaten zelfs van Egmond, begaf zich naar zijne
Duitsche Staten (13 April 1567). Het krijgsvolk van Brederode, door
den aanvoerder aan zich zelf overgelaten, verliep en ontkwam langs ver-
schillende wegen, niet zonder het plegen van veel moedwil, naar Duitsch-
land. Hertog Erik van Brunswijk, die inmiddels met het volk, door hem
geworven, was opgerukt, maakte zich (5 Mei) meester van Vianen, en
vernielde al de werken, aan en om de stad aangelegd. Duizenden van
allerlei rang en staat verlieten het Land, alles verloren achtende, nu
de Prins van Oranje de hoop scheep opgegeven te hebben. Maar deze
kende den man, wiens zending naar de Nederlanden met een Spaansch
leger hem overtuigd deed zijn, dat de wraak bloedig, en de wederstand
voor het tegenwoordige nutteloos zou wezen.
Don Ferdinand Alvares de Toledo, Hertog van Alva, Markies van
Coria en Salvaterra, Ridder van het Gulden Vlies, was ontwijfelbaar de
geduchtste krijgsman van zijnen tijd. Hij had Karel V in onderscheidene
oorlogen de gewichtigste diensten bewezen: de beslissende overwinning
bij Miihlberg aan de Elbe was zijn werk (24 April 1547). 1) Zijne on-
1) Begunstigd door een verrader, Barthel Stram-h, die een waadbare plaats door de
I. N. H. T. h.
                                                                                            7
-ocr page 122-
98                           WILLEM I EN ZTJNE BROEDERS
dervinding en koele bedaardheid stelden hem in staat, bij de moeielijkste
krijgsontwerpen, allo behoeften te voorzien 1) en alle kansen te bere-
kenen, terwijl hij, bij de uitvoering, altijd den strijd wist te ontwijken,
waar hij het ongeraden oordeelde dien aan te gaan. De geschiedenis
getuigt van hem, »dat zulk een gedichtsel van bedrog en wreedheid,
van geduldige wraakgierigheid en algemeene bloeddorst in geen wild dier
des wouils en maar zelden in een menschelijken boezem gevonden werd. » 2)
Waar dus doorgetast moest worden, stiet zijne niets ontziende onmen-
schelijkheid vele hinderpalen omver, waarvoor een ander, met minder
onbeschoftheid, zou gestuit zijn. Hij was een gezworen vijand van de
Nedei\'landsche Grooten, deels uit Spaanschen adeltrots, deels uit een
gevoel van eigenwijsheid in zijn bijzonder karakter, waardoor hij ongaarne
iemand anders hoorde prijzen. Met welk een oog moest hij het prachtige
Escuriaal zien verrijzen, gesticht ter gedachtenis van de zege bij St.
Quentin, waaraan zoo vele Nederlanders een roemrijk aandeel hadden
gehad, en hij geen het minste! Vooral stak de roem , door Egmond in
het veld verkregen. en de liefde, welke deze bij het krijgsvolk genoot,
hem, die de eerste krijgsman zijner eeuw wilde zijn, diep in het hart;
en zoo veel onbeschaamdheid voegde zich bij zijn wrokkend gemoed,
dat hij in het zoogenaamde rechtsgeding tegen Egmond, aan dezen de
overwinning bij Grevelingen als een misdrijf van roekeloosheid aanre-
kemle, en daardoor openlijk toonde, welk een aandeel de hartstocht had
aan den dood diens roemraehtigen Nederlandschen krijgsheld*.
Niet minder geducht dan de veldheer, was het leger, aan welks spits
hij gesteld werd. Het bestond uit de overgeblevenen dier oude legioe-
nen, die den roem der Spaansche infanterie bij Miihlberg en Pavia
hadden vereeuwigd; gehard in het veld onder verschillend luchtsgestel,
geoefend in den oorlog op allerlei terrein: gewend in de dienst aan de
stipste krijgstucht; maar, werd er een overwinning bevochten — gelijk
zij gewoon waren te overwinnen — dan kenden hunne brooddronkenheid
en onverbiddelijke moordlust perk noch palen. Bij hunnen tocht naar
de Nederlanden werd de woede dezer vervaarlijke oorlogslieden nog op
een bijzondere wijze verhoogd, daar zij wisten dat zij losgelaten werden
tegen een volk, waarop de vloek der kerk rustte.
Alva\'s leger, hetwelk uit verschillende oorden van Italië" in de vlakte
tusschen Asti en Allessandria te zamen trok, was slechts bestemd, om
Elbe wues. Zie de mededeeliug van .T. O. Opel in Nene Mittheilungen van het Thiirin-
giseh-Siiehsische Verein, Bd. X.
1)  Ten bewijze daarvan strekt het door hem ontworpen plan eener onderneming tegen
Engeland, waarvan boven (bl S6) in de noot melding is gemaakt.
2)  3. L. Motley, de Opkom.it on» de Nerferlandsche Republiek.
-ocr page 123-
99
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
de kern te vormen eener grootere legermacht, zoo de omstandigheden
die mochten vereischen. Het bedroeg aanvankelijk weinig meer dan 10,000
man, waarvan het voetvolk in -t regimenten of terzio\'s verdeeld was. 1)
Het Napelsche regiment was 3230 man sterk, verdeeld in 19 vendelen
of koinpagniën, 2) en stond onder bevel van Alfonso d\' Ulloa, een man,
zoowel van overleg als van moed. 3) Het Siciliaansche, van 1520 man, 4)
onder 11 vanen, werd aangevoerd door Juliaan Romero, die reeds vroe-
ger in de Nederlanden had gediend, en bij de bestorming van St. Quen-
tin (1557), een der stormkolommen had aangevoerd. Het Lombardijsche
regiment teldo 2200 man, onder 10 vanen, en had tot bevelhebber
Sancho de Londono; het Sardinische eindelijk, onder even zoo vele va-
nen, en 1728 man sterk, had Gonsalvo de Braccamonte tot aanvoerder.
Van deze 8678 voet knechten, allen oude Spaansche soldaten, waren er
1600 gewapend met musketten, de overigen met pieken en hellebaarden;
doch aan ieder vendel waren 15 Spaansche harkebusiers toegevoegd,
voorzien van dubbelhaken. 5) De ruiterij, 1200 man sterk, verdeeld in
12 kornetten, deels licht, deels zwaar gewapend, 6j werd aangevoerd
door Alva\'s zoon, Fernando de Toledo; maar bovendien was Antonio
Oliviera daarover gesteld als Commissaris-Generaal der ruiterij, een
waardigheid, eerst door Karel V ingevoerd. Bijzonderheden omtrent
het aantal geschut, in Alva\'s leger, vindt men niet opgeteekend; 7)
het was gesteld onder de bevelen van Gabriel Serbelloni, Ridder van
Maltha, als Grootmeester der Artillerie. Nog waren twee mannen van
1)   Zij heeteu lerzio, omdat er drie van gingen in een butug/ia (vanwaar ons bataljon).
2)   Volgens Bor en Strada.
3)  Waarschijnlijk dezelfde, die in het Kriegsbuch van Leonhardt Fronsberger voor-
komt, als de uitvinder van een bijzonderen toestel, om bij de veldlegering zich voor
de ruiterij te dekken. Zie deswege Hoijer, Geschichte der Kriegskunst, Th. I. Zusülze
und Erlauieringen
, s. 28.
4)   I 620 volgens Strada.
5)   Deze lieden genoten eene hoogere soldij, en stonden in bijzondere achting. Ieder had
een\' jongen bij zich, om op marsch de zeer zware haakbus te dragen, welke bij het vu-
ren op een gaffel of furquet werd gelegd. .Men vindt aangeteekend, dat de dubbelhaak
toenmaals een ijzeren kogel schoot van 5, of een looden kogel van 7 oneen ; dat het vi-
zier-schot was op 292 passen, en bij de grootste elevatie, de kogels een afstand bereik-
ten van 1440 passen.
6)  Onder de lichte ruiterij waren 2 kornetten Albancezen. Deze ruiters zijn het eerst
in den Italiaanschen oorlog van Karel VIII (1495) in de Europische legers gebracht
door de Veuetianen, wier onderdanen zij toenmaals waren; zij heetten ook Stradioten,
bereden lichte Turksche paarden, waren op zijn Turksch gekleed, en gewapend met
kromme sabels en een zeer lange piek, dit zij uitnemend goed wisten te behandelen.
Zij werden vervolgens door de Eranschen en Spanjaarden in dienst genomen, omdat zij
van veel nut waren tot het voeren van den kleinen oorlog, vooral in een\' tijd, toen de
dienst der lichte cavalerie nog weinig gekend werd, welke men zeggen kan, dat door
de Albaneezen en door de Hongaren aan de overige Europeanen geleerd is. De Honga-
ren, die in het midden der 15de eeuw, daartoe den 20en man namen, noemden van
daar hunne ruiters hussaren, van het Hongaarsche woord kuis, twintig.
7)   Bor alleen spreekt van een tamelijk getal groot geschut.
-ocr page 124-
WILLEM I EX ZIJNE BROEDERS
100
naam, ofschoon niet in dienst zijnde des Konings van Spanje, om hunne
uitstekende bekwaamheden, ten dienste van Alva gesteld: Franeiseo Pac-
ciotto, 1) een beroemd Italiaansch vestingbouwkuudige, en Chiapin Vi-
telli, een Florentjjnsch Edelman, die in den tocht tegen de Turken tot
ontzet van Maltha (1565). zich roemvol had onderscheiden, en nu onder
Alva den rang bekleedde van Veldmaarschalk-Generaal. Behalve deze
hoofdbevelhebbers, waren onder die van minderen rang, mannen die
door verschillende eigenschappen groot vertrouwen konden inboezemen,
als: Don Sancho d\'Avila, onder Alva\'s oog van trommelslager tot hoowe
rangen opgeklommen, en gevreesd om zijne wreedheid; de twee Basta\'s,
beiden dapper met den degen, terwijl een hunner, die van gemeen
ruiter zich tot Commissaris-Generaal der ruiterij verhief, ook de pen
gevoerd heeft, om zijne veeljarige ondervinding anderen tot leering te
doen strekken; 2) Franeiseo Verdugo, in wien ongemeene krijgsver-
diensten met bescheidenheid en braafheid vereenigd waren; en wie kent
den rechtschapen Mondragon niet, een der tien helden, die niet ver van
Mühlberg, met den sabel tusschen de tanden, onder een hagelbui van
vijandelijke kogels, de Elbe overzwommen, en van den tegenoverliggen-
den oever de schuiten haalden, om er een brug van temaken (1547)?
Zoodanig was het leger, hetwelk tegen Nederland aanrukte, en, ge-
lijk Strada zegt, als een lichaam was van grof gebeente, \'twelk spoedig
met bekwaam vleesch kon bekleed worden. Ook ontving het reeds in
Savoje een versterking van 7000 Italianen; in Bourgogne voegden zich
daarbij 400 ruiters, in Luxemburg twee Duitsche regimenten, en Al-
bericus de Lodron eindeljjk, die met 3000 Duitsche soldaten en 300
ruiters van Augsburg opgetrokken was, steeds de rechterflank dekkende
van Alva\'s leger, vereeuigde zich daarmede te Namen; 3) zoodat de
krijgsmacht, met welke Alva in Augustus des jaars 1567 de Neder-
1)  Wel ceus verward met den Spanjaard Pedro Alvarez Pacheco, die in 1570 bevel-
hebber van Deventer was en in 1572 te Vlissingen is opgehangen. Zie de Dissertatie
van N. C. Lambrcchtseu: Defensio Civitalit Flessingauae in libertatem se vindicantis. Traj.
ad Rhen. 1773.
2)  Het werk heeft ten titel: Gouerno de/la. Caoalleria. Er zijn twee Basta\'s in de
Nederlanden geweest, Nieolaas en George. De hier bedoelde schrijver en eavalcrist was
George, en heeft 40 jaren in de Nederlanden gediend. Strada, Dec. II. L. X, verwart
hem met den anderen.
3)   De versterking van 7000 Italianen trekt Hooft in twijfel; doch Aitsinger f de Leone
B\'lyicoJ
gewaagt er van, die zich destijds in persoon te Augsburg bevond, waar Lodron
zijn volk verzamelde, en dus zeer wel onderricht kon zijn; terwijl hij, die overal ver-
groot , waar zulks tot eer der Spanjaarden kan strekken, hier geenc reden had , de op-
gave eencr zoo aanzienlijke macht te verdichten. Henric-Pctri spreekt er insgelijks van,
ook Bor; en in de Afbeeldinghe van alle de veldslagen ene., gedrukt te Amsterdam in
IG15, wordt mede gezegd, dat het getal van Alva\'s leger bij de monstering bedroeg
8078 man, maar dat er in Savoje nog 7000, en 1000 Italiaansche ruiters bijgekomen zijn.
-ocr page 125-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
101
landen binnen rukte, weinig minder dan 20,000 man moet hebben be-
dragen. Hij verdeelde die in de steden van België derwijze, dat zij in
twee of drie dagen kon worden bijéén getrokken. En nu kon het straf-
vonni.s worden afgekondigd, hetwelk reeds over de Nederlanden was
besloten: 1) de sterke hand was daar, om de uitvoering te verzekeren.
In dit vonnis was het geheele volk als één lichaam begrepen; het was
een algemeene Proscriptie. Zij, die zich niet rechtstreeks hadden ver-
grepen tegen \'s Konings gezag — want ketter en rebel waren namen
van ééne beteekenis geworden — hadden zich strafwaardig gemaakt,
door de schuldigen niet naar vermogen te keer te gaan. 2) Men heeft
het lot van Nederland in die dagen, vergeleken bij dat van Rome on-
der Sylla; maar Sylla maakte lijsten van hen, die vogelvrij verklaard
werden — Filips liet zich naar Spanje de namen overzenden der weini-
gen, die gespaard konden worden: bij den eerste maakten de verco:-
deelden de uitzonderingen, bij den laatste de begenadigden. Het leven
van eiken Nederlander hing voortaan af van de willekeur van Alva,
die voorzien was van een volmacht, welke aller levens en aller goede-
ren in zijne handen stelde. Welke keus bleef er thans over voor de
Nederlanders, bij het schrikbarend reuzengeweld, hetwelk op hen stond
neder te storten\'? Hunne gewetens te verzaken, en als slaven te kruipen
voor de opgeheven zweep des drijvers ? — ook dit zou niet gebaat heb-
ben : het vonnis betrof het verledene, hetwelk niet meer ongedaan kon
gemaakt worden. Hun toestand zou die van volslagen wanhoop ge\\vee>t
zijn, zoo zij geene uitkomst gezien hadden in God en hun zwaard. Doch
de hoop, om door de wapenen redding te vinden, scheen van dag tot
dag meer te verrlauwen. Velen hadden reeds gemeend, dat Alva\'s aan-
rukkend leger gemakkelijk ware tegen te houden geweest; ook deze hoop
was nu vei\'ijdeld. De zaak was wel in ernstige overweging genomen,
ook bij de Hugenooten in Frankrijk; en de Admiraal Coligny, toen
zijne voorstellen daartoe, en die van den Prins van Condé, bij het
Fransche hof waren afgeslagen, had zelfs aangeboden , uit eigene mid-
delen, een poging te doen, om Alva den doortocht te betwisten; maar
de heerschende partij in Frankrijk had zeer wel het gevaarlijke ingezien,
hetwelk voor haar in deze onderneming gelegen was, en Karel IX was
in tij ds op zijne hoede geweest.
1)  De Sententie der Inquisitie werd te Madrid uitgesproken den 10 Februari 15C8;
den 20 daaraanvolgende werd die door Kilips bekrachtigd.
2)   Vargas, wiens I.atiniteit ook uit het „non curamus vestros privilegios" bekendis,
drukte volkomen den geest zijner instructie als President van den Bloedraad uit, toen
hij >in zijn barbaarsch Latijn, dit oordeel uitsprak „Hacretici fraxerunt templa, Boni
nihil fecernnt contra, Ergo debent omnes patibulare."
-ocr page 126-
102                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
Zoo rustte dan alle hoop van Nederland op een handvol uitgewekenen,
en op hem, die van dezen als het hoofd en de ziel was, op — Willem
van Oranje. Wel is waar, was het doorsiepen verstand van den Prins
in het ontwarren en bestieren der meest verwikkelde zaken bekend; zijne
afkomst van krijgshaftige voorzaten, en gezond en stevig lichaamgestel,
eene opvoeding te midden van voortreffelijke Veldheeren aan het hof
van Karel V, het vertrouwen, door dezen Monarch in zijne krijgsbe-
kwaamheden gesteld, als die hem reeds op zijn 18de jaar tot Generaal
der Nederlandsche ruiterij had benoemd, en, toen hij weinig meer dan
20 jaren oud was, aan hem, boven Egmond en zoo vele andere oudere
Bevelhebbers, het opperbevel had gegeven over hot Keizerlijk leger tegen
de Franschen (1555), de loffelijke wijze eindelijk, waarop hij zich in
deze betrekkingen gekweten had — dit alles kon wel eenig vertrouwen
geven: maar hier scheen meer vereischt te worden; en, in den slag
bij St. Quentin mocht de Prins gestreden hebben, als een stout, on-
verschrokken krijgsman had hij zich nog niet doen kennen. Doch de
onvergelijkelijke gaven, welke hem tot den grooten Staatsman vormden,
waren juist die, welke ook hier gevorderd werden. In Duitschland zich
ophoudende, knoopte hij met omzichtigheid uitgebreide verstandhoudin-
gen aan in het Vaderland; zijne kracht van overreding bezorgde hem
voordeelige verbindtenissen met Duitsche Vorsten; zijne vaderlandsliefde
deed hem voor de groote zaak al zijne bezittingen op het spel zetten;
zijn geest van berekening en werkzame geaardheid deden hem zeker en
snel de draden spinnen, waarin de vijand moest verward worden; kort-
om, hij was, gelijk een beroemd Duitsch Schrijver gezegd heeft, een
eenig man in een cenigen toestand. 1) Vier broeders stonden hem
wakker op zijde: twee jongere, Adolf en Hendrik, die hunne jeugdige
levens voor de Nederlandsche vrijheid ten beste gaven; Jan van Nassau,
Willems rechterhand in alles waarbij staatsbeleid gevorderd werd, gelijk
hij naderhand het hoofd werd der Unie van Utrecht; 2) Graaf Lodewijk
eindelijk, de man van het zwaard, even hartstochtelijk, als zijn broeder
Willem elke hartstocht in zijn binnenste placht te verbergen; verklaarde
zich deze gewoonlijk voor de omzichtigste maatregelen, Lodewijk voor
de geweldigste. Altijd gereed het spits af te bijten; niet aarzelende,
ook eenen overinachtigen vijand de punt te bieden, heeft deze held-
haftige voorvechter Nederland duurzaam aan zich verplicht. Zijne daden
zullen spreken.
Een jaar was er verloopen, sedert de Prins van Oranje naar Duitsch-
1)   Meeren, llandbuch der Gesehichte des Europiihchen Slaalehsystems.
2)   Van hem stamt het thans regecrend koninklijk huis in een rechte lijn af.
-ocr page 127-
WILLEM I EN ZIJNE HROEDERS
103
land geweken was, gevolgd door vele aanzienlijken des Lands. Men
had in dit tijdsverloop niet stil gezeten: er waren verbindtenissen aan -
geknoopt, beloften uitgelokt, ontwerpen beraamd. Graaf Lodewijk had
Frankrijk en Duitschland doorgereisd, om onderstand-gelden en krijgs-
volk te bekomen; de uitgewekene Edelen waren, ieder naar vermogen,
tot hetzelfde doel werkzaam geweest met eene voortvarendheid, welke
zelfs door den Prins had moeten ingetoomd worden, om onberadene
stappen voor te komen. In het begin des jaars 1568 werd de ijver
verdubbeld; ook Alva versterkte zijne krijgsmacht, en niet zelden ont-
moetten zijne wervers die van Oranje in de steden en dorpen van Duitsch-
land. Uit verscheidene oorden van Europa kwamen zich ter sluik lieden
aanbieden, om onder de Nederlandsche vanen te dienen, enkelen uit
wrok of haat tegen de dwingelandij, sommigen uit godsdienstige be-
langstelling, de meesten, gelukzoekers, op hoop van voordeel. Allen
moesten van handgeld voorzien, gewapend, onderhouden, bezoldigd wor-
den. De kans was te onzeker, dan dat er algemeen in het Vaderland
genegenheid zou bestaan hebben, om aan de onderneming groote schatten
te wagen. Nochtans verbonden zich Antwerpen, Amsterdam, Haarlem,
Middelburg, Vlissingen en andere steden tot bijdragen in geld; Edelen
en burgers gaven aanzienlijke sommen, 1) en er werden inzamelingen
gedaan, in het Vaderland heimelijk onder de weigezinden, en te Londen,
Embden, Kleef, Wezel eu elders openlijk onder de uitgewekenen, die
willig opbrachten, ieder naar zijn vermogen. I>e Prins zelf gaf 50,000
gulden en verkocht zijn aanzienlijken schat van kostbaarheden tot het-
zelfde einde; maar het was Jan van Nassau, die hem, door het ver-
panden van al zijne Heerlijkheden en goederen, den meesten onderstand
verstrekte, en zijn belangeloozen ijver voor de zaak van Nederland op
eene schitterende wijze aan den dag legde. 2)
1)  Correspondance de Philippe II, sur les affaires des Pays-Bas T. II p. 757.
2)  Willem I bleef echter aansprakelijk voor alles; en toen hij overleed, bevond men,
dat zij» boedel bezwaard was met een schuld van f 2,400,000 fResol. van Holland,
1582, fol. 309). Zijne erfgenamen kwamen nog in den jare 1594 met Jan van Nassau
tot een overeenkomst, over een schuld van ƒ 1,400,000 (Bor, XXXII, fol. 126). Maar
om de eerstgemelden in staat te stellen, aan deze overeenkomst te voldoen, kwamen in
1598 de staten van Holland tusschen beiden, en, hoezeer verklarende reeds ver boven
de andere Provinciën belast \'e zijn, desniettemin willende „de meriteu van den gehee-
len huijse van Nassau dancbaerlick erkennen," schonken zij aan de nalatenschap van
Willem I eene som van ƒ 175,000 (Resol. van Holland, 15 Junij 1598, fol. 30) Doch
ook dit was niet voldoende; en toen Jan van Nassau in 1600 overleed, had hij nog een
aanmerkelijke som te vorderen, zoodat zijue erfgenamen verklaarden: „dat hun huis alle
vier jaren 100,000 Rijksdaalders ten achteren ging door de schulden en interessen"
{Rexol. van Holland, 7 Maart 1608). Eindelijk namen de Staten van Holland in 1619
uogmaals een besluit, waarbij zij verklaarden, „om te bethoonen heure groote affectie
jegens de loffelijcke huijse van Nassau, ende de danckbaerheijt die se denselven sijn
toedraghende" een som van f 150,000 te schenken aan de erfgenamen van Jan van
Nassau, die hiermede verklaard hebben, al hunne vorderingen, uit de veldtochten van
-ocr page 128-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
104
Toen do toebereidselen ver genoeg gevorderd schenen, teekende Willem
bij »der gratiën Godts, Prince van Oraignen, van Nassou" enz, op den
6den April des genoemden jaars 1568, te Dillenburg, in de macht-
brieven, welke hij aan zijnen broeder Lodewijk, aan zijnen zwager
Willem; Graaf van den Berg, en aan andere Edelen verleende — het
besluit om het zwaard te trekken; niet, gelijk de Prins daarbij betuigde,
tegen den Koning van Spanje — de Officieren van Graaf Lodewijk droegen,
als die des konings, de roode sjerp — maar integendeel gedreven door » d e
groote affectie" die hij zijnon ghenadighen heere koning toe-
droeg, en om me te verhoeden de bederffenisse en de deso-
latio, waarin zijne Majesteit» Erf-Nederlanden stonden gebracht te
worden door de wreedheid van de Spanjaarden. In die brieven ver-
klaarde hij , op aanzoek van de inwoners dezer Landen, zoo wel van
weghen het evangelium als die roomsche kercke, met ge-
meen overleg van de Algemeene Staten des Lands, begeerende dezelve
landen te behouden in dienste van s ij neMajesteijt een ij der
in vrijdom en de liberteijt van sijnder Religie en de con-
scientië, aan de gemelde Edelen macht ende authoriteijt te
geven, om gewapenderhand hetgeen overlegd was te volvoeren. 1)
Het plan tot den veldtocht was dus beraamd, dat kleine benden van
drie verschillende kanten, uit het zuiden, het oosten en het noorden,
een inval zouden dreigen, opdat Alva genoodzaakt mocht worden,
zijne macht te verdeelen, of een punt ontbloot te latenf waar de Prins
met het gros van zijn leger zou kunnen inbreken. Dit plan mislukte.
Uit Frankrijk zou de aanval worden bestuurd door een Franseh Edelman,
de Cocqueville. Deze aanval moest enkel strekken, om de aandacht af te
leiden, en vrees te verwekken voor meerdere ondersteuning van de zijde
der Hugenooten. Maar het duurde tot in \'t laatst van Juni eer de
daartoe geworven krijgsmacht — van wier sterkte de opgaven verschillen
van 800 tot 2500 man — strijdvaardig was: zij bestond uit Fransehen,
Brabanders, Vlamingen en Henegouwers. Alva, van den aanslag on-
derricht, schreef deswege aan het Fransche Hof, hetwelk de bende,
toen zij zich vereenigd had te St. Valeri, een stadje in Picardije\', deed
overrompelen 18 Jnli 1568. De aanvoerder werd gevangen genomen
en verloor het hoofd op het schavot. "Van meer gewicht moest een
legerkorps zijn, hetwelk tusschen de Maas en den Rijn zou samentrekken
15fib tot 1574 voortgevloeid, te houden voor „voldaen cnde gequiteerd" (Resol. van
Holland,
6 Juli 1610).
1) Behalve bij Bor is het manifest van den Prins in den vorm van een lastbrief ook
afgedrukt, naar een kopij in het Archief van Yperen, in Gachards Voorrede van zijn
6de deel der Corresp. de Guillaume Ie Tarfturne.
-ocr page 129-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                       105
onder de bevelen van den Graaf van Hoogstraten, maar in diens plaats
werd aangevoerd door Jan van Montigny, Heer van Villers. Naar mate
de kans gunstig scheen, moest dit korps in Gelderland, of van de zijde
van Luik in Brabant rukken. Te dien einde waren aan het krijgsvolk,
tot deze onderneming bestemd, loopplaatsen aangewezen in het land van
Gulik. Doch men had de onvoorzichtigheid, het tot een ongeregelden
hoop te laten samenkomen, voordat de manschappen tot benden ge-
vormd, voordat zij zelfs beëedigd en bezoldigd waren, en terwijl de
meesten nog niet voorzien waren van wapenen, waarvan het aankoopen
en vervoeren met veel moeielijkhcden gepaard ging. De Prins van
Oranje, die zich te Kleef bevond, kende zijnen vijand te wel, om niet
te weten, dat de onschendbaarheid van den Duitschen bodem door den
Spanjaard weinig zou geëerbiedigd worden. Doch zijne waarschuwingen
konden niet baten, ja zoover ging de doldriftigheid van sommigen, dat
zij, tegen de vertoogen van den Prins aan, dezen verwarden hoop naar
Roermond voerden, om die stad te bemachtigen. Hetgeen de Prins voor-
zien had, gebeurde: de Spanjaarden waren in aantocht, Villers moest
zijn aanslag tegen Roermond laten varen en leed met zijn 3000 man voet-
volk en ruiterij, een volkomen nederlaag bij üaelhein, tusschen Maas-
tricht en Luik (23 April 1568). De overwinnaai\'s, niet meer dan 1600
man sterk, aangevoerd door Londorio en d\'Avila, leden geen verlies van
eenig aanbelang, terwijl van \'s Prinsen volk ettelijke honderden op het
slagveld bleven, en daaronder vele uitgewekene Nederlanders. Villers
viel met andere Edelen in \'s vijands handen, en na de plannen van den
Prins van Oranje verraden te hebben, onderging hij echter te Brussel
de doodstraf op het schavot. Die aan de nederlaag bij Daelhem ont-
kwamen, verliepen, gelijk al het volk, \'twelk in die streken verzameld
werd.
De aanval op het noordelijk gedeelte des Vaderlands had het bemach-
tigen van Groningen ten doel. Het bezit van deze stad was van groot
gewicht, om hare nabuurschap met Embden, de verzamelplaats van
vele uitgewekenen. Langs dezen weg kon men voortdringen veiliger dan
langs eenigen anderen, en met minder gevaar, van de gemeenschap met
Duitschland te verliezen. Daarenboven hadden de Groningers reeds vroeg
hunnen ijver voor de goede zaak aan den dag gelegd, zoodat zelfs in
het vorige jaar de Spaansche Regeoring, voor die stemming der Gronin-
gers bekommerd , deels door bedreigingen, deels door goede woorden, de
burgerij had weten te belezen, om een bezetting van vier vendelen
Duitsche soldaten in te nemen (6 Juni 1567). Ook bij de Friezen had
men reden, om op ondersteuning te hopen; en de afwezigheid van
-ocr page 130-
106                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
Aremberg, Friesland* Stadhouder, scheen den aanslag te begunstigen.
Graaf\' Lodewijk, die den inval in Groningerland op zich had genomen,
liet zich dan ook, hoe gering zijne hulpmiddelen waren, niet afschrikken
door den tegenspoed van \'s Prinsen wapenen in Gulikerland. Nu of
nooit, herwinnen of sterven, de leuzen, welke hij op zijne vaandels liet
plaatsen, 1) drukten volkomen de geestdrift uit. waarmede hij bezield
was. Vergezeld van 50 man, trekt hij over de grenzen, en bemachtigt
(23 April 1508) het huis te Wedde. Dit kasteel was gelegen in het zoo-
genaamde Oldampt. aan den weg die uit Munsterland over de Bour-
tange naar Groningen loopt, en behoorde aan den Graaf van Aremberg.
Lodewijk had het bestemd tot de vereenigingsplaats zijner krijgsmacht,
die ook werkelijk dagelijks derwaarts kwam samenvloeien, zoodat hij
al spoedig voorwaarts kon trekken. en zich meester maken van Appin-
gadam, waar zijn broeder. Graaf Adolf, met 100 ruiters zich bij hem
voegde. Intusschen was zijn krijgsvolk niets meer dan een ongeregelde
hoop; het moest nog gemonsterd, geschikt, tot benden gevormd, ge-
oefend worden; en reeds was hij te veld en op \'s vijands bodem. Van
wapenen waren zijne soldaten zeer slecht voorzien, en velen hadden er
geene, dan die het toeval hun aanbood. Met ongeduld verwachtte hij
Jonkheer Diderik van Sonoy, die met een aanzienlij ken aankoop van
vuurroeren te Wezel belast was, waarvan de vervoering belemmerd werd
door den Hertog van Brunswijk, die met eenig krijgsvolk tusschen bei-
den lag.
Aremberg, uit Frankrijk terug gekomen, waar hij tegen de Huge-
nooten gestreden had, bevond zich nog te Brussel, toen aldaar de
tijding kwam van den inval, waarmede zijn gewest bedreigd werd. Alva
gelastte hem, zich onverwijld naar zijnen post te begeven en zich met
den Graaf van Megen. te verstaan over de maatregelen die de omstan-
digheden zouden bevonden worden te gebieden. De twee stadhouders
kwamen te Arnhem overeen, dat Megen vier vendelen 2) naar Lingen
zou zenden, omdat men meende, dat het op die stad gemunt was: maar
de soldaten sloegen aan \'t muiten wegens \'t achterblijven hunner soldij,
en toen zij met moeite tot de orde teruggebracht waren, wilde Arem-
berg niet van hen gediend zijn. Hij weigerde ook de ruiterij naar zijn
Gouvernement mede te nemen omdat die in moerassige streken geen
dienst kon doen en er gebrek was aan paardenvoeder. Alva had even
wel last gegeven ook de ruiterij te doen oprukken, en Megen nam nu
zelf het bevel op over 400 Spaansche en Albaneesche ruiters en 1500
1)   Zij waren iu het Latijn gesteld „Nunc aut nunquam," en „Recuperare aut moei."
2)   Een vendel of vanden bedroeg toen gemiddeld 170 mau.
-ocr page 131-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      107
man voetvolk. Hij zou Aremberg op den voet volgen: Alva had hen
gewaarschuwd de Geuzen niet te licht te tellen en hun bevel gegeven
niets te ondernemen dan met vereende macht. Ook zouden, op voorstel
van Aremberg, in allerijl 10 vendelen Spanjaarden onder het opper-
bevel van Gonsalvo de Braccamonte, van \'s Hertogenbosch naar Amster-
dam gezonden en vandaar over de Zuiderzee naar de Kollumerzijl wor-
den overgevoerd. Doch de bevelen die dezen tocht moesten regelen
werden niet tijdig genoeg gegeven, en tegenwind veroorzaakte, dat deze
troepen de aangewezen bestemming niet bereikten en eerst den 17 den
Mei, den derden dag nadat zij van Amsterdam waren afgevaren te
Harlingen konden ontscheept worden.
Bij het beoordeelen van de schuld eener nederlaag en de eer van
een overwinning moet ook de gemoedsstemming van de Opperbevelheb-
bers in rekening worden gebracht. In dat opzicht was hier het voor-
deel niet aan de zijde van den Spanjaard. Aremberg leed aan de jicht
en was bedlegerig: op zijn tocht van Arnhem over Vollenhoven naar
Leeuwarden en Groningen werd hij in een draagkoets vervoerd. Door
geldgebrek bekneld gelukte het hem niet dan met de grootste moeite
4 vendelen Nederlandsche soldaten, die te Sneek en te Leeuwarden in
bezetting lagen marschvaardig te maken en nog een bende Duitschers
aan te werven. De muitzucht zijner soldaten moest zijn wrevel wekken,
de vertraagde komst van Braccamonte hem ontmoedigen. Aanzienlijke
Friezen dienden in het leger van Graaf Lodewijk, on hunne bloedver-
wanten hielden verstandhouding met de opstandelingen. Hij durfde dus
Leeuwarden niet van garnizoen ontblooten, voordat hij alle verdachte
personen uit de stad had gebannen, hunne woningen en winkels had
doen sluiten, en tot schrikverwekking het huis had doen afbreken van
het sedert eeuwen aanzienlijke geslacht Eijsinga, waarvan Tjalling
Eijsinga, raadsheer aan het hof van Friesland, bij Graaf Lodewijk
diende als Commissaris van de monstering, en 8 andere broeders, Ritske
Focke en Frans, mede tot de verbonden Edelen behoorden. 1) Toen
hij eindelijk met zijn vereende macht in de voorstad van Groningen
aan het Schuitendiep aankwam, trof hem het bericht, dat 400 man van
de bezetting zich buiten de stad gewaagd hadden, meenende een hoopje
Geuzen spoedig uitéén te zullen slaan, maar in een hevige schermutseling
met een duchtige nederlaag voor die onvoorzichtigheid geboet hadden.
1) Dat die afbraak, door Aremberg voorgesteld en door Alva „de par Sa Majesté"
bevolen, om te worden uitgevoerd „tont incontinent" evenwel niet zou hebben plaats
gehad, wordt niet bewezen door de enkele omstandigheid dat er later op hetzelfde erf
een huis van de Eijsinga\'s gestaan heeft.
-ocr page 132-
108                      WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
ïntusschen had C4raat\' Lodewijk tijd gehad om zich te versterken en
door tussehenkomst van den burgemeester van Appingadam, Sebastiaan
Wabbers, brandschatting uit de Ommelanden te verzamelen. Aan het
hoofd van 3000 man voetvolk, verdeeld in 22 vendelen en 300 paar-
den bevond hij zich te Appingadam, een open plaatsje zonder eenige
verdedigingsmiddelen. 1) Het was donderdag den 20en Mei toen Arem-
berg. aan het hoofd zijner 10 vendelen Spanjaarden, 4 vendelen Neder-
landers en 1 vendel Duitschers uit Groningen getrokken om zijnen vijand
op te zoeken, aankwam bij het klooster Wittewierum op een uur af-
stand van Appingadam. 2) Graaf Lodewijk maakte zich terstond slag-
vaardig ; maar zijne troepen eischten eerst betaling van de haar nog
toekomende soldij. Zoo moest hij den geheelen volgenden dag — Vrjj-
dag den 21 en — besteden om zich van de ti-ouw zijner soldaten door
geld en beloften te verzekeren.
De vijand liet hem met rust, en ook nog de voormiddag van den
22en werd hem gegeven, om rustig te beraadslagen over hetgeen hem
te doen stond. Er werd besloten tegen den avond de stelling van Ap-
pingadam te verlaten, ofschoon de schijn van reeds een eerste ontmoe-
ting te willen ontwijken gevaar liep op een hoop partijgangers en pas
geworven volk een nadeeligen indruk te maken. Om zijn aftocht te dek-
ken en tevens de trouw zijner nauwelijks bevredigde soldaten op de
groef te stellen, deed hij 1000 man met haakbussen gewapend tegenover
Arembergs troepen postvatten. Dezen lokten de Spanjaarden tot een
gevecht uit, en hielden het gaande tot dat de duisternis viel en Arem-
berg noopte nogmaals bij het klooster te overnachten. Toen werd de
aftocht te middernacht volbracht over Slochteren naar de zijde van
Winschoten, waar Graaf Lodewijk zijn kwartier nam in het klooster
Heyligerlce.
De reden waarom Aremberg twee dagen heeft laten voorbijgaan, zon-
der zijn vijand aan te tasten, moet daarin gezocht worden, dat hij,
gehoorzaam aan het bevel van Al va, den strijd niet wilde wagen dan
in gemeenschap met Megen , die eerst in den avond van Zaterdag den
22en hem uit Coevorden een bode kon zenden, dat hij hem den vol-
genden dag moest verwachten.
Het was op den middag van Zondag den 2-3en dat Graaf Lodewijk,
1)   De bijzonderheden van de samenstelling van zijn leger zijn op te maken nit de
memorie, geschreven na den slag bij Ileyligcilee en medegedeeld in de Archives de la
Matton d\'Or.
T. III, p. 227, waarin ook de kapiteins der 22 vendelen genoemd worden.
2)  De tijdsbepaling van deze 4 dagen is in de vroegere verhalen van den slag bij Hcy-
ligerlcc niet juist opgegeven. Daarvoor is belangrijk de brief medegedeeld in de Ar-
ckives de la .Vatton d\'Or.
T. III p. 221.
-ocr page 133-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      100
terwijl hij met zijn broeder Adolf in het Klooster Heyligerlee aan deu
disch was gezeten, door een trouwhartigen landman de tijding1 kreeg,
dat Aremberg \'s nachts van Wittewierum opgebroken de verlatene stel-
ling van Appingadam had ingenomen en nu langs denzelfden weg dien
hij gevolgd had, in aantocht was. Inderdaad kwam in den namiddag
te 5 uur het Spaansche leger in \'t gezicht. De weg waar langs de
Spanjaarden in aantocht waren — de Woldweg, te midden van een
moerassig land — liep, voordat hij de met houtgewas bedekte hoogte
bereikt had waarop het klooster Heyligerlee gelegen was, langs eene vlakte
die voor den onbedachtzamen beschouwer naar vasten grond geleek,
maar eigenlijk een uitgeveende poel was, overdekt met een groenachtige
oppervlakte. Met dit moeras vóór zich schaarde Graaf Lodewijk, op
een hoogeren grond door boschachtig terrein begrensd, zijn klein leger
in orde van kolonnen — of gelijk men vroeger zeide eskadronsgewijze,
dat is in squadras of agmina quadrata. Het waren hier 2 langwei-pige
vierkanten, van ruim 40 en 30 pieken in liet front, met muskettiers op
de flanken. De eene kolonne werd opgesteld achter een heuvel waarop
verstrooide manschappen geposteerd werden. Ter rechter zijde stond de
ruiterij front makende naar den weg waar langs de vijand naderde.
Aremberg voerde 6 kleine metalen kanonnen mede, gedoopt met de
namen der 6 muzieknoten, door den magistraat van Groningen tot zjjne
beschikking gesteld. Het vuur uit deze veldstukjes onverwacht uit het
houtgewas aan den weg geopend moest schrik verwekken bij soldaten,
die wisten dat hun aanvoerder geen enkel stuk geschut bezat — de
tiralleurs werden er door van den heuvel gedreven — maar ook uit een
meer vooruitgeschoven stelling heeft geen der kauonkogels de slagorde
kunnen bereiken.
Het was voor Graaf Lodewijk van het grootste belang don strijd te
verhaasten, en voor Aremberg dien uit te stellen tot dat Megen zou
zijn aangekomen. Derhalve niet willende zich de gelegenheid laten ont-
snappen, in deze voordeelige stelling met Aremberg alleen een lans te
breken, zond Lodewijk zijn broeder Adolf met diens 100 ruiters den
Spanjaarden op den smallen Woldweg te gemoet, om met de eerstaan-
komenden handgemeen te worden: de slag zou zich dan wel verder uit-
breiden. Zoo geschiedde \'t ook: dan Adolfs paard nam bij den aanrid
de teugels op, en voerde zijn berijder in vollen ren midden onder de
vijanden. Dapper weerde zich de jeugdige held: meer dan één aanvaller
deed hij in \'t voetzand storten, totdat hij zelf, uit den zadel geworpen
en met wonden doorboord, den geest gaf.
Het was voor Aremberg niet meer mogelijk terug te keeren, en nu
-ocr page 134-
110                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
bezweek hij voor den aandrang zijner officieren. De Spanjaarden verwe-
ten hem dat hij, Nederlander, de vluchtende Geuzen wilde laten ont-
snappen. Braccamonte snoefde, voor de eer dor overwinning niet noodig
te hebben op de komst van Megen te wachten. De Opperbevelhebber
gaf toe; maar nauwlijks was het teeken om aan te vallen gegeven of
de geheele voorhoede lag door de bedrieglijke oppervlakte van het moeras
gezonken in water en modder weerloos te worstelen. De naastbijstaande
af\'deeling van Lodewijk» leger vond hier een wisse prooi. De musket-
fiers , op de vleugels geplaatst, meest Walen, troffen al wie onder \'t
bereik van hun schot kwam, en wie zich uit het moeras wilde redden
werd door de piekeniers teruggedreven of afgemaakt. De andere kolonne
trok van achter den heuvel het moeras om, wierp zich op de achter-
hoede , drong in de gelederen door en veroorzaakte een verwarring die,
„toen Braccamonte het voorbeeld gaf tot de leuze 8 a u v e q u i peut,
een algeineene vlucht tengevolge had door de moerassen en over de
sloten en hekken waarmede de lage landen allerwege doorsneden waren.
Aremberg, vruchteloos getracht hebbende. zijn volk hij één en tot
staan te krijgen, toen hij zag, dat alles verloren was, begaf zich ein-
delijk ook op do vlucht. Dan, al rijdende zijne vervolgers pogende te
ontkomen met oen\' sprong over een hek of draaiboom, miste zijn paard.
Hij was echter nog in den zadel blijven zitten, toen een soldaat van
Lodewijk, zijnde een Amsterdammer, hem een geweerschot toebracht
in den hals, tusschen den stalen kraag van zijn harnas en het heimet.
Nu kwam een trommelslager toeschieten, oen Fries van geboorte, die
door een\' slag met een vuurroer den ongelukkige den helm van het
hoofd, en hem zelven bewusteloos deed nederstorten. Beiden maakten
den zieltogenden Veldheer verder af, en brachten zijn\' witten strijd-
hengst en de versierselen van het Gulden vlies, die de verslagene om
den hals droeg, met de tijding van zijnen dood, aan Graaf Lodewijk.
Van het verlies der Spanjaarden zijn verschillende opgaven. Zij zelven
erkennen 500 man verloren te hebben: 2000 is het meest overdreven
getal. Zoo als het gewoonlijk gaat, zijn velen, in de eerste oogenblik-
ken verloren geacht, later terecht gekomen en ieder grijpt het cijfer
aan dat het meest overeenstemt met zijne genegenheid voor de eene of de
andere partij. De overwinnaar had slechts eenige ruiters verloren, en
bemachtigde, behalve de boven vermelde veldstukjes, de kinjgskas en
een aanzienlijken buit van goud, zilver en gemunt geld, waarvan de
Spaansche soldaten ïijkelijk voorzien waren. 1)
1) Of de wijze waarop Aremberg den dood gevonden heeft, gelijk hier verhaald is,
als vernederend voor een zoo hoog geplaatsten Edelman beschouwd is — althans van
-ocr page 135-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
111
De slag bij Heyligerlee die van 5 tot 8 uur \'s avonds geduurd had
(23 Mei 1568), is de eerste geweest, waarin onze voorvaderen eene
volstrekte overwinning op de Spanjaarden bevochten hebben; de eerste,
waarin de Nederlandsche Vrijheid helden, uit het geslacht van Nassau,
als hare voorvechters strijden, en éénen, helaas! vallen zag. De dood
van den zevenentwintigjarigen Adolf, die de beminnelijkste hoedanigheden
paarde aan een echten krijgsmansaard, was een dure prijs, waarvoor
de overwinning gekocht werd. 1)
Graaf Lodewijk, naar krijgsgebruik drie dagen op het slagveld ver-
toefd hebbende. trok voorwaarts, om de bevochten zege te vervolgen,
en sloeg zich neder voor Groningen, waarin het overschot van Arem-
bergs troepen zich geworpen had. Ook de Graai\' van Megen, die toen
Aremberg verslagen werd tot Zuidlaren gevorderd was, een uur afstands
van het slagveld, had, zoodra hij van vluchtelingen den afloop van den
strijd vernomen had. zich naar Groningen gespoed, om deze gewichtige
stad voor het Spaansche gezag te behouden. Het heeft sommigen eene
roekolooze onderneming toegeschenen, zonder ander geschut dan de
veroverde veldstukjes, een stad te gaan belegeren, welke nu wel voor-
zien was van bezetting, en aan leeftocht geen gebrek had. Prins Wil-
lem zelf heeft het in zijn broeder afgekeurd , dat hij op onvoldoende
gronden den tijd verspilde met een stad te belegeren die hij onmogelijk
zou kunnen innemen, in plaats van zich tegen de toebereidselen van
den vjjand in veiligheid te gaan stellen. 2) Men dient echter hierbij in
het oog te houden, dat de bezetting van Groningen door de nederlaag
bij Heyligerlee grootelijks ontmoedigd was; dat Lodewijk, wien het
aan \'t hart ging door het ontruimen van het gewest zoo velen der in-
de Spaansche zijde is een verhaal in omloop gebracht van een tweegevecht aan het
einde van den slag, waarin Aremberg door een pistoolschot van Graaf Adolf getroffen,
dezen met een kosrel door het lijf en een sabelhouw in het hoofd zon gedood hebben ,
en daarop zelf, door de verwonding van zijn paard op den grond geraakt, strijdend
„als een held van Homerus" zou gesneuveld zijn. Motley heeft dit verhaal overgenomen.
Volgens een ander is de Hertog doodgeslagen door Antonie de Zoete, uit wraak omdat
deze zijn broeder had zien sneuvelen. — Het eeuwfeest van den slag in 1808 gevierd
heeft een aantal geschriften en ontboezemingen in het licht doen komen. Daaronder
munt uit door een rijke opgaaf der bronnen de voorlezing van Dr. W. Bisschop in het
vierde stuk van het vijfde deel der nieuwe reeks van de Vrije Fries. De ware toedracht
van het sneuvelen van Aremberg, buiten het gevecht voorgevallen, blijkt uit het „Rgtbe-
rigt van het omkomen des Graavcn van Aremberg" bij Van Wijn , Tluiszittend Leven
D. I, n\'1. 2, bl. 232. De bronnen voor den slag bij Heyligerlee zijn opgegeven bij
Arend Algemeenc geschiedenis des Vaderlands. D. II, St. 5, bl. 35.
1)  Dat hij zich op 22jarigen leeftijd „veel te gering en onverstandig achtte" om een
vendel soldaten te kommandeeren, betuigt hij in een brief opgenomen in de Arch. de
la Maison d\'\'Oranje
T. I, p. 161.
2)  Avis dn Prince d\'Orange an Comie Louis de Nassau in de Arch. de la Maison
d\'Or. T. III, p. 257.
-ocr page 136-
112                      WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
gezetenen die hem hadden bijgestaan aan de wraakneming der Spanjaar-
den bloot te stellen, versterking van alles verwachtte, gelijk hij ook
werkelijk daarna ontving. en dat de stemming der gemoederen te Gro-
ningen hem alle hoop kon doen voeden, van die stad, door medewerking
der burgers, bij verrassing in zijne handen te zien vallen. Doch de
bevelvoerders van binnen hadden dadelijk, op het vernemen van den slag
bij Heyligerlee, de burgerij, door het ophalen van alle wapenen, niach-
teloos gemaakt, en haar met schrik geslagen, door het ophangen van
een\' burger, die zieli onvoorzichtig tegen de Spaansche Regeering had
uitgelaten. Hierdoor bleef de aanslag op Groningen zonder eenige vrucht:
nutteloos was er tijd verspild met het maken van schansen en loopgra-
ven, en volk verloren bij de schermutselingen. waartoe de uitvallen dei-
belegerden , die de begonnen werken poogden te vernielen, aanleiding
gaven.
Inmiddels had de tijding van Arembergs nederlaag Al va als een don-
derslag getroffen. Woedend van spijt, zocht zijn helsch gemoed oogen-
blikkelijk de hitte zijner wraakgierigheid te koelen: het marktplein te
Brussel zag het moordschavot oprijzen, en de hoofden van een twintigtal
Edelen (1 en 2 Juni). de hoofden ook van Eginond en Hoorae vallen
(5 Juni). Door onberaden drift echter liet Alva zich niet licht ver-
voeren, en men mag het in twijfel trekken, of het besluit, om dit
afgrijselijk schouwspel thans met zooveel overhaasting te vertoonen,
door hartstocht ingegeven, of door koel overleg aangeraden is. De
bewaring namelijk, en de strafoefening van zoo vele aanzienlijken vor-
derden de tegenwoordigheid eener talrijke krijgsmacht, en Alva begreep
de zijne elders geheel te zullen uoodig hebben. Het kon voor de Spaan-
sche heerschappij gevaarlijk zijn, in deze oogenblikken het grootste ge-
deelte des Lands van troepen en van den schrik van Alva\'s nabijheid
te ontblooten. Daarom moest eerst een moordtooneel, als dat te Brussel,
het geheele Land treffen met een zoodanige verslagenheid, dat daarvan de
terugwerking voor het oogenblik zou opgehouden worden, door de over-
maat van ontzetting. Eerst nadat hij op deze wijze zich genoeg verzekerd
achtte, ondernam Alva, die reeds dadelijk zijnen Maarschalk Vitelli met
een regiment Walen en 15 vendelen ander krijgsvolk naar Friesland voor-
uitgezonden had, en den Hertog van Brunswijk met 1500 man ruiterij,
welke bij Deventer lagen, mede derwaarts had doen oprukken, met
y.jjne overige krijgsmacht te volgen. Het Siciliaansche regiment uit
Brussel, 15 vendelen van het Napelsche uit Gent, 10 vendelen die te
Maastricht in bezetting lagen, en al wat er van lichte ruiterij hier en \'
daar verspreid lag, vereenigden zich te \'s Hertogenbosch, waarheen ook
-ocr page 137-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
113
de Landvoogd zelf, en op zijn last de Baad van State zich begaven,
om in al het noodige tot den tocht, met de meeste snelheid, te voor-
zien. Uit het groote tuighuis te Mechelen werd geschut aangevoerd,
8 batterij- en 8 veldstukken; 1) een wel ingerichte ponton-trein kreeg
last om te volgen; 2) er werden bevelen gegeven, om met den meesten
spoed nieuwe wervingen te doen. en in het begin van Juli trok deze
krijgsmacht van \'s Hertogenbosch langs verschillende wegen naar De-
venter . en vandaar gezamenlijk over Koeverden naar het bedreigde
gewest.
Graaf Lodewijk trok, bij de aannadering van Alva, zijne geheele macht
te zamen voor Groningen, op omtrent 3000 passen van de stad, in
een verschanste legerplaats. Hij had versterking van volk bekomen, en
Sonoy had den lang verwachten aanvoer van 1300 geweren bewerk-
stelligd. Maar ook de bezetting der stad was versterkt geworden door
de troepen onder Vitelli, die zich door Lodewijk vruchteloos tot een
gevecht had laten uitdagen. Hij had in last, slechts door kleine scher-
mutselingen zijne tegenpartij bezig te houden, tot op de komst van
Alva. Deze, door Vitelli met 1500 ruiters te gemoet gekomen, verscheen
op den 15den Juli met zijn leger -te Groningen; terstond en zonder af
te zitten, deed hij, in eigen persoon, een verkenning tot voor het
Nassausche leger. Eindelijk begreep de overwinnaar van lleyligerlee
dat hij reeds te veel op het spel had gezet, en op de verschijning van
Alva gaf hij bevel tot den aftocht. Maar de voorhoede van het Spaansche
leger liet hem geen rust. Bij het opbreken van zijn kamp verloor hij
•50 paarden en een zestigtal manschappen te voet en vele achterblijvers,
en de verwarring werd zoo groot, dat 10 vendelen gescheiden werden
van de hoofdmacht en niet weder te recht kwamen voordat het terug-
1)   Algemeen was destijds aangenomen, dat een leger rijkelijk van geschut voorzien
was, wanneer het op elke 1000 man één stnk medevoerde.
2)  Alva had dien vermoedelijk, ofschoon het niet uitdrukkelijk staat aangeteekend,
uit Italië medegebracht, waar het bekend is, dat hij een volledigen ponton-trein, het
eerste voorbeeld van dien aard, heeft doen oprichten. Von Schepeler, in het bovenaan-
gehaalde werk, bl. J90, geeft daarvan eenig bericht, hetwelk echter voor de weten-
schap weinig belangrijks behelst. In het algemeen wordt daarin gezegd, dat in iedere
brug, naarmate van hare breedte, 30, 34 tot 40 schuiten gingen. Er waren twee
officieren o/er gesteld, één, wien de zorg voor het materieel was aanbevolen, en één,
die de werkzaamheden bij het slaan der brug bestuurde. Het overige personeel bestond
in 20 matrozen, 6 man te paard tot escorte, 8 man, die aan het ijzer- en touwwerk
der schuiten de noodige herstellingen konden doen, 4 man, om op marsch bestendig
het voertuig na te zien, voorts een houtzager, een radermaker en een smid, ieder met
een handlanger. Over dezen pontontrein leest men in het Geuse-licdeken van Berghen.
in Henegouwen hoe Graaf Lodewijk dat mei listicheyi innam:
„Men vandt aldaer des Alfs geschat
Zijn leijren schuijten, is\'t niet wat?
35yn brngghen oock daer neven."
I. N. H. T. L.                                                                                             8
-ocr page 138-
114                        WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
trekkend leger eerst Wedde eu vervolgens Hohenbonde in Oost-Friesland
bereikt had. 1)
Men kan Graaf Lodewijk wel te laste leggen dat hij te weinig naar
rede luisterde wanneer zijn heldhaftig gemoed hem tot een waagstuk
dreef; maar hij was de man niet om dat waagstuk door te zetten,
wanneer hij inzag dat daardoor zijn geweten de noodlottige gevolgen
van een roekelooze daad zi>u te verantwoorden hebben. Twee tijdingen,
ontvangen terwijl hij voor Groningen lag, hadden hem tot nadenken
gebracht. IIij had bericht gekregen, dat in Engeland oorlogsehepen wer-
den uitgerust, die hij tot zijne versterking voor de monden van de Eems
te wachten had: 2) hij moest zorgen met dezen in gemeenschap te kun-
nen komen. En een aanschrijving van den Duitschen Keizer, waarbij
hij met den Rijksban bedreigd werd, zoo hij niet onverwijld terugtrok,
moest hem beducht doen zijn voor maatregelen, waardoor hij van Duitsch-
land kon worden afgesneden. Toen hij in zijnen aftocht de Eems bereikt
had, besloot hij, niet verder dan tot hier eene ontmoeting te ontwijken.
Aan den linkeroever van de Eems, nabij hare uitstrooming, ligt het
dorp Jemmingen of Jemmegem of Jemgum op een Schiereiland begrensd
door de rivier en de breede watervlakte van den Dollard, waarop Dide-
rik Sonoy, kort te voren (7 Juli), reeds een voorspel had vertoond van
de stoutheid der Watergeuzen, en met een aantal schepen en schuiten
zich ophield. Hier besloot Graaf Lodewijk, die thans 8000, volgens
anderen 10.000 man onder de wapenen had, den vijand af te wachten.
De stelling bood geen uitweg aan om te ontkomen in geval van een
nederlaag; maar zij had het dubbele voordeel, van aan de landzijde
slechts langs den Eemsdijk aangetast, en van de waterzij de gemakkelijk
van leeftocht voorzien te kunnen worden; gelijk ook, door den ijver
van Sonoy, terstond een aanzienlijke voorraad van levensmiddelen uit
Embden derwaarts werd gevoerd. Omtrent vier uren boven Jemmingen
lag een brug over de Eems bij het dorp Reijde, alwaar het Spaansche
leger, sterk 17000 man voetvolk en 3000 lichte ruiters, op den 20sten
Juli aankwam. Door een versterkt bruggenhoofd. met spoed opgewor-
pen, verzekerde Al va zich in het bezit dezer brug, om, zoo Lodewijk
te Jemmingen de Eems mocht zijn overgetrokken, hem onverwijld te
kunnen nazitten, of hem den pas afsnijden. Hiertoe was den Spanjaard
de brug onmisbaar, daar de pontons, uit hoofde van de doorweekte
kleiwegen, niet hadden kunnen medegevoerd worden en te Groningen
1)   Brief van <iraaf Lodewijk aan zijn broeder Prins Willem in Hohenbonde 17 Juli
1568 in de Arck. de la Maüon d\'Or. T. III p, 264.
2)  Brief in de Arch. de la Maixon d\'Or. T. 111 p. 272.
-ocr page 139-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                          115
gebleven waren. Doch, vernemende, dat Lodewijk zich te Jemmingen
verschanste, brak Alva met liet aanbreken van den volgenden dag op,
om hem te bestoken. De toegang van die zijde naar Jemmingen, be-
stond in een dijk en een smallen weg onder langs dien dijk. Aan
zijne rechterzijde stroomde de rivier; aan zijne linkerzijde waren lage
en weeke gronden, uit welke eenige slooten, in de rivier uitloopende,
doorsneden vormden in den dijk, welke met bruggen belegd waren.
Drie van deze had Lodewijk doen afbreken; bij elke doorsnede had hij
een wacht geplaatst, en vóór het dorp een borstvering opgeworpen,
voorzien van zes stukken geschut. Ook het dorp zelf was aan de land-
zijde, zooveel de tijd het had toegelaten, verschanst. Door het door-
steken van eenige dijken kon het land onder water worden gezet, en
werkelijk had Graaf Lodewijk zelf daartoe de hand aan de spade ge-
slagen toen zijne soldaten daartegen morden, en begon het water van
den Dollard in het Schiereiland binnen gelaten, zichtbaar te wassen.
Desniettemin besloot Alva, steunende op zijne overmacht, zijne tegen-
partij in deze stelling, hoe sterk die ook zijn mocht, aan te tasten.
Des voormiddags te tien ure — het was 21 Juli 1568 — stiet de Spaan-
sche voorhoede op de voorwacht van Lodewijk, en gaf Alva aan 1500
Spanjaarden, onder bevel van Romero, last, den aanval te beginnen. 1)
Door het vuur hunner haakbussen en musketten dreven de Spanjaarden
de posten terug, ter verdediging der doorsneden van den dijk geplaatst,
met de werkers die nog bezig waren ze te verbreeden. Te vergeefs deed
Lodewijk versterking te hulp komen: Romero hield zich op den dijk
staande met de uiterste hardnekkigheid tegen een aanzienlijke over-
macht; de bruggen werden spoedig hersteld, en nu moest de borstwe-
ring bestormd worden, welke den toegang sloot tot het dorp, waar
Lodewijk zijne hoofdmacht in twee langwerpige vierkanten geschaard
had. Indien het grof geschut, door snelle lading en juiste richting,
destijds de ontzettende uitwerking had kunnen doen, waardoor het thans
een schaars gehoord waagstuk zou zijn, langs een smallen weg, tegen
6 vuurmonden, met een dichten drom in te stormen, de Spanjaard had
niet dan over een hoop van lijken de borstwering kunnen genaken.
Doch Lodewijk, de ongenoegzaamheid van zijn geschut hebbende leeren
kennen, 2) daarenboven door zijne ridderlijke geaardheid gedreven, om
1)  Zie den brief van Alva aau den Raail van State, daags na den slag geschreven,
en te vinden bij Bor, B. IV, fol. 105, D. Alva noemt Romero niet; maar het blijkt
van elders, dat deze de aanvoerder was.
2)    Hooft zegt, dat men uit het geschut gestadelijk van 10 tot 1 uur speelde, een
uitdrukking echter, wellicht op eeue bloote veronderstelling gegrond. Alva echter in
zijn Verslag spreekt ook van „den wederstand dien de vijanden deden, van tien tot één
-ocr page 140-
116                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
den vijand meer van nabij onder de oogen te zien, en nog niet wetende,
dat Alva met zijne geheele macht in aantocht was, rukte omstreeks
één uur met slaande trom en vliegende vaandels zijne beschansingen
uit, en plaatste zich dus tusschen zijn geschut en den aanvallendeu
vijand. Met veel hevigheid werd hier gevochten. Tot driemaal toe
zond Rotnero naar Alva om versterking; tot driemaal toe deed de Her-
tog, die gewoonlijk niet dulden kon dat zijne onderbevelhebbers beter
wilden zien dan hij, hem weten dat hij niets te doen had dan op den
dijk post te blijven houden. Maar twee omstandigheden dwongen Alva
tot de keuze tusschen spoed te maken of onverrichter zake af te deinzen.
In de landen namelijk, welke hij aan zijne linkerzijde had, begon, door
de openingen in den dijk gemaakt, allengs meer water binnen te stroo-
men, en alle ontwikkeling van troepen bezijden den dijk, zou hierdoor
weldra onmogelijk worden. Daarenboven tookken donkere wolken boven
de strijdenden te zamen. en dreigden in een zware regenbui neder te
storten: en daar de lading der vuurroeren, toen de vuursteen tot dat
einde nog niet in gebruik was, door brandende lont werd onstoken, 1)
en den iufanterist de bajonet nog niet als laatste toevluchtmiddel ge-
geven was, werd al het voetvolk, voor zoo ver het met schietgeweer
gewapend was, destijds weerloos, wanneer er een zware regen viel.
Alva ziende, dat, onder zulke omstandigheden. een oogenblik dralens
de verijdeling zijner poging zou kunnen te weeg brengen, besloot dus
zijne geheele macht langs den dijk op te stuwen, ten einde de stelling
uur ua den middag, door \'t behulp van zes stukken geschut". In allen gevalle dient men
in het oog te houden, dat met behendige en geoefende kanonniers (hocdanigc die van
Lodewijk wel niet zullen geweest zijn) destijds niet meer dan acht schoten in één uur
konden gedaan worden; en hoc weinig de Spanjaarden van die 6 stukken te lijden had-
den, kan daaruit blijken, dat zij dien geheelen dag slechts 80 man verloren hebben;
waarvan er den volgenden dag aan Alva nog slechts 6 of 7 bekend waren, zoodat nog
de meesteu op meer afgelegene plaatsen moeten gesneuveld zijn.
1) De brandende lont werd tusschen twee metalen lippen geschroefd, en door een
trekker op het kruid van de pan gebracht. De ontvonkte lont, aldus op het gewecrslot
geplaatst, had cenige gelijkenis met don kop van een haan, en daarom kreeg de toestel
tot afbranding van het geweer den naam van haan, welks deelen borst, krop en lijf
worden genoemd. Het geheele geweer bekwam vervolgens den naam van snaphaan,
waarschijnlijk, om van andere afleidingen niet te spreken, met toespeling op de behen-
digheid waarmede de haan op het geweer zijn prooi weet weg te snappen, gelijk de
vroegere benaming musket, betcekenende een sperwer om cene gelijke zinsduiding,
aau het schietgeweer was gegeven. Over de benaming van snaphanen aan vrijbuiters
gegeven, kunnen wij hier niet uitweiden, maar merken alleen nog aan, dat het menig-
vuldig gebruik van lont verscheidene spreekwijzen bij onze voorvaderen heeft doen ontstaan.
Wanneer iemand door geweld zich van iets had meester gemaakt, zeide men , dat hij
liet met Ion tr echt had gehaald. Die van den hoogen boom af teerde, werd met eene
andere spreekwijze, gezegd de lont aan weerszijden op te steken, en om eene
diepe verachting voor iemand uit te drukken, zeide men, dat hij het afblazen van
de lont niet waard was. Hadden zich vijanden in eene hinderlage gelegd, dan ont-
dektemen niet zelden hunne verborgene tegenwoordigheid door de lucht van de lont, en van
daar zegt men lont te ruiken, wanneer men van een bedekten aanslag de lucht krijgt.
-ocr page 141-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
117
zijns vijands te overweldigen. Er was nog iets, wat hem hiertoe be-
woog, en hem van den goeden uitslag scheen te verzekeren. Weinige
dagen te voren, waren de Duitschers in Lodewijks leger aan het muiten
geslagen, wegens verzuim van betaling; zij waren toen door beloften
tevreden gesteld, maar hadden, ten gevolge van den overhaasten terug-
tocht , hunne achterstallige soldij nog niet bekomen. Thans, nu zij
zagen, dat hunne dienst zou gevorderd worden, en wetende, dat er
geld was aangekomen, drongen zij aan op de voldoening der gedane
beloften. Te vergeefs stelden de Bevelhebbers hun den onvermijdelijken
ondergang van het gansche leger voor oogen, zoo men de kostbare
oogenblikken. met geld te tellen, liet verloren gaan: zij geloofden niet
aan de grootheid van het gevaar. Te vergeefs werden zij gelast, verzocht,
gesmeekt, om althans te helpen den dijk verder door te steken, waartoe
de Bevelhebbers met schop en spade in de hand, het voorbeeld gaven:
geld, geld! was de kreet, waarmede de bevelen der Officieren, de
smeekingen der Nederlanders beantwoord werden. Van deze wanorde
nu kreeg Alva door een krijgsgevangene bericht; en thans zijne kans
schoon ziende, gaf hij last, zijne geheele krijgsmacht te doen voorwaarts
dringen, om de voorsten door het opstuwen der achtersten vooruit te
persen, en den vijand door de overmacht overhoop te werpen. Gelijk-
tijdig moest een Spaansch kapitein, Don Lopez de Figuerroa, met zijn
vendel dubbelhaken, landwaarts in, de verschansing omtrekken, en een
aanval van ter zijde op den dijk beproeven. Deze toeleg gelukte. Zoo
ver het oog reikte, zag men Alva\'s dicht gesloten drommen voorwaarts
rukken. De muitende benden begonnen nu het gevaar in te zien, waarin
zij verkeerden; maar de schuiten, welke in de Eenis lagen, schenen
nog een middel tot lijfsbehoud aan te bieden. Graaf Lodewijk mocht
woedend van gelid tot gelid vliegen, en verwijten, en aansporen, en
beloven — vruchteloos: de vlucht werd weldra algemeen — de verwar-
ring onherstelbaar. Nog een laatste poging wil de moedige Held be-
proeven; hij vliegt naar het geschut, en doet het met eigene hand
losbranden — vruchteloos: met moeite redt hij het leven in een schuit
over de Eems. 1) Nu stormen de Spanjaarden binnen; wat met zwem-
men zich niet redden kan, wordt afgemaakt; de slachting was vreeselijk,
en duurde tot in den nacht voort. Daar ook Alva drie dagen op het
slagveld aan zijne soldaten gunnen moest, werden allen die nog op een
eilandje in de rivier, of in hutten, moerassen en kreupelhout een schuil-
plaats gezocht hadden, vermoord, verbrand of verdronken. Niet minder
]) Volgens anderen al zwemmende.
-ocr page 142-
118                       WILLEM 1 EN ZIJNE BROEDERS
dan 7000 man verloor het leven: de overwinnaars hadden niet meer dan
70 of 80 dooden. Zestien stukken geschut, zoo metalen als ijzeren,
een groote voorraad vari leeftocht, al de buit bij Heyligerlce veroverd,
de geheele legertrein en daarmede 1500 paarden, vielen Al va in handen.
De overwinning van dezen was volkomen, en hij had door haar de
Spaansche heerschappij in deze gewesten weder voor eenigen tijd be-
veiligd. Doch ten einde Embden, de wijkplaats der vluchtelingen, in
het oog te kunnen houden, beval hij tegen over deze stad de vesting
Delfzijl aan te leggen, waarvan Pacciotto in zijne tegenwoordigheid,
op de plaats zelve, de plannen ontwierp.
Men zegt, dat Alva Lodewijks nederlaag aan diens onvoorzichtigheid
heeft geweten, van niet achter de Eems terug te trekken, en de brug
te Reijde af te breken, \'t Schijnt inderdaad, dat de edele Graaf de deug-
delijkheid zijner troepen genoeg mistnrawd heeft, om er geen slag in
het open veld mede te wagen, maar te weinig, om te vermoeden, dat
zij zoo eervergoteu zich zelven in het ongeluk zouden storten; hij zoude
anders ook de schuiten in de rivier verwijderd, en aan de lafhartigen
geen ander uitzicht op redding gelaten hebbon, dan over de lijken hunner
vijanden. Had hij zijnen aftocht willen vervolgen, het is ontwijfelbaar,
dat hij zich achter de Eems in veiligheid had kunnen stellen, en het
ongeluk bij .lemmingen zoude hem dan niet zijn overgekomen. Doch,
wat spreken wij van ongeluk — neen: niet door gehuurde vreemdelingen
moest de vrijheid des Vaderlands bevochten worden. De Nederlanders
moesten ondervinden, dat door hun zwaard God hen verlossen wilde;
en zij moesten ook hier een beschermende Voorzienigheid leeren erkennen,
in het behoud van kostbare levens, welke van de algemeene slachting
gespaard bleven. Behalve Graaf Lodewijk, ontkwamen Bloijs van Tres-
long , schoon zwaar gewond, en Entes van Menteda, een Groninger
Edelman, om naderhand, beiden als Hoofden der Watergeuzen, in de
inneming van den Briel, der dwingelandij eene ongeneeslijke wonde te
slaan.
Zoo miste ook de onderneming, in het noorden des Vaderlands, den
gewenschten uitslag. Geheel anders had de uitkomst kunnen zijn, zoo
middelerwijl de Prins van Oranje met zijn leger in Brabant had kunnen
rukken. Doch, hoezeer de Prins dag en nacht werkzaam was, om alles
te regelen en voor te bereiden, en het hem reeds aan volk en oorlogs-
tuig niet ontbrak — hij moest de schoonste kans laten voorbij gaan:
want een leger, grootendeels uit huurlingen bestaande, in het veld te
brengen zonder middelen om het te kunnen betalen, was gevaarlijker
dan werkeloos te blijven; en na al de opofferingen, welke reeds gedaan
-ocr page 143-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      119
waren, ontbrak de zenuw des oorlogs. Eindelijk kwam uit het Vader-
land de verzekering, dat er een som gelds gereed lag, waarover be-
schikt kon worden, zoodra het leger te velde zou zijn. Nu werd het
klooster Romersdorf in hot Bisdom van Trier aangewezen, als de ver-
eenigingsplaats voor allen, die zich onder de vanen van Oi\'anje wilden
scharen. Fran3chen, Walen en Duitschers stroomden bij hoopen der-
waarts; en in de eerste dagen van September werd het leger gemonsterd,
ten bedrage van veertien- of achttienduizend man voetvolk — want
daaromtrent verschillen de opgaven 1) — en 7000 ruiters, voorzien van
een artillerie, welke slechts uit 10 stukken geschut bestond, waarvan
6 falkonetten en 4 kartouwen. 2) De meeste uitgewekene Nederlandsche
Edelen waren hier bij elkander, ook Lodewijk met het overschot van
zijn leger, en Willem van Lumeij, Graaf van der Mark, die gezworen
had, haar en baard te zullen laten groeien, tot dat hij don moord van
Egmond en Hoorne zou gewroken hebben, maar die naderhand. door
afschuwelijke wreedheden, zijn naam geschandvlekt, en aan de goede
zaak groot nadeel toegebracht heeft. 3)
Zij, die zich ooit onder een hoop muitende soldaten hebben bevon-
den, en het hebben bijgewoond, wanneer de algemeene ontevredenheid
«erst in een dof gemor langs de gelederen murmelt, langzamerhand
hoorbaarder wordt, tot luidruchtige kreten aanwakkert, in do grofste
baldadigheden uitspat, en ten laatste in razernij voortholt, zoodat geen
gezag meer ontzien, geene reden meer gehoord, geen gevolgen meer
berekend worden; en wien dan de plicht is opgelegd geweest, zonder
de middelen te bezitten, om aan de eischen der oproerlingen te voldoen,
hunne woede te bedaren, hunne bedreigingen tot zwijgen te brengen,
en hen weder gedwee, ontberingen, gevaren, ja den dood te gemoet
te voeren: zij kunnen zich in den toestand verplaatsen, waarin de Prins
van Oranje, gedurende dezen geheelen veldtocht, dagelijks verkeerde.
Tot die mate van hevigheid klommen soms deze tooneelen van wanorde,
dat er Bevelhebbers onder de handen der oproerige soldaten dood ble-
ven, en eenmaal zelfs een schot op den Prins werd gelost, waarvan
1)  Er worden 44 vendelen opgegeven; doch daav de sterkte der vendelen verschillend
was, zoo kan men het juiste getal hoofden niet bepalen.
2)   De falkonetten behoorden tot de slangstukkcn, en schoten kogels, sommige van
SJ\'/j, andere van l\'/4 pond. De kartouwen werden verdeeld in geheele, halve en kwart-
kartouwen, schietende kogels van 48, 24 en 12 pond.
3)  Hij was een Luiksch Edelman, maar stamde van moederszijde af uit den hoofdtak
van den stam Wassenaer. De gruwelen, door hem gepleegd of toegelaten, hebben vele
eerlijke roomschgezinden, die zich tegen den gewetensdwang verzet hadden, afgeschrikt,
om zich voor de zaak van Oranje en van de Staten te verklaren. Hij is (1 Mei 1578) te
Luik door vergif gestorven. Zie Mr. J. Scheltema, Letterkundig Mengelwerk, D.-II, 1 St.
-ocr page 144-
120                      WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
de kogel op zijn degenknop afstuitte. De veldtocht was geopend, en
de beloofde onderstandgelden bleven achter. De edele broeders van
Nassau, en andere aanzienlijken, mochten op eigene kosten de geheele
ruiterij onderhouden — hoeveel was er niet nog noodig, om zoo vele
gehuurde gelukzoekers, van allerlei natiën, dagelijks tevreden te stellen!
Al het beleid van den Prins werd er gevorderd, om in de behoeften
te voorzien; al zijne krijgsbekwaamheid, om eenige eenheid te brengen
in de vreemdsoortige bestanddeelen van zijn leger; maar in het bijzon-
der al zijne geestkracht en standvastigheid, om niet kleinmoedig terug
te deinzen voor zoo vele bezwaarnissen.
Reeds de eerste bewegingen des legers werden belemmerd door het
regenachtige weder, en de nauwelijks begaanbare wegen. Zij bepaalden
zich tot heen en weder trekken in de streken tusschen Maas en Rijn,
en het bemachtigen van eenige ininbeduidende plaatsen. Ook hierbij
was Graaf Lodewijk weder altijd vooraan; en stormenderhand werd
Aremberg door hem ingenomen, als of de naam van den naijverigsten
tegenstander zijns broeders hem altijd ter overwinning moest leiden.
De gemelde bewegingen van \'s Prinsen leger hadden ten doel, om de
Spanjaarden in het onzekere te laten, omtrent het eigenlijk oogmerk
van den veldtocht, en om tevens de gelegenheid te doen rijpen, ter
bemachtiging van Luik. De onlusten, welke aldaar waren uitgebarsten ,
gaven daarop een gunstig uitzicht; doch ook dit voornemen werd ver-
ijdeld.
Alva intusschen had reeds in Friesland, door bode op bode, omtrent
de toebereidselen van den Prins, verontrustende tijdingen gekregen. Van-
daar terug gekomen, bevond hij zich met zijn leger te Utrecht, toen
hij vernam, dat de Prins van Oranje te veld was. Zijne krijgsmacht
versterkt hebbende, zoodat die weinig meer of minder dan 20,000 man
voetvolk en 8000 ruiters bedroeg, legerde hij zich, wel voorzien van
geschut, munitie, geld en leeftocht te Haren, nabij Maastricht. Daar
sloeg hij een schipbrug over de rivier; deels, om door verkenningen
te beter ondei\'richt te worden van al \'s Prinsen bewegingen; deels, om
door zijne ruiterij alles voor zijnen vijand te laten wegstroopen. Voor
den Prins was het volstrekt onmogelijk lang het veld te houden, deels
uit den aard van de samenstelling zijns legers, en om den geldeloozen
toestand waarin hij zich bevond, deels uithoofde van den naderenden
winter; en al de hoop van den veldtocht was .voor hem gelegen in een
spoedige beslissing door het lot der wapenen. Voor Alva daarentegen
stond, met één verloren veldslag, alles verloren te gaan. Ook de trouw
van zijne huurlingen hing af van de voordeden, welke hij hun had aan
-ocr page 145-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
121
te bieden; de meeste Nederlanders, welke onder hem dienden , volgden
uit vrees en schoorvoetende de banier der dwingelandij; allen dreigden
hem te verlaten, en stad bij stad, dit kon men voorzien, zou de Oranje-
vaan, welke reeds de vaan der vrijheid begon te worden, 1) opsteken,
zoodra ééne nederlaag Alva\'s overwinneljjkheid had blootgelegd. Dit, en
hoe onberekenbaar de gevolgen eener zoodanige uitkomst moesten zijn,
kon ieder nadenkende licht bevroeden; en daarom staarden aller oogen,
in en buiten Nederland, met angstige verwachting op den naderenden
strijd. Dit beseften ook de beide kampvechters zelven; en daarom zocht,
met dezelfde beradenheid, Alva den strijd te ontwijken, als Oranje dien
zocht aan te gaan.
De eerste poging, door den Prins in het werk gesteld, om zijn oog-
merk te bereiken, is te recht, ook door Spaanschgezinde schrijvers, als
een proefstuk van krijgsbeleid en stoutheid geprezen. Na met zijn leger op
onderscheidene kanten aan de Maas zich vertoond, en eindelijk bevon-
den te hebben, dat de ondiepte der rivier te Stockum, tusschen Mazeijk
en Maastricht, den doortocht zou toelaten, rukt hij den 7den October, 2)
terwijl hij zich des daags op eenigen afstand had gehouden, en Alva
niets dergelijks vermoedde, 3) plotseling met een snellen marsch aan,
en komt in den avond aan de plaats voor den doorgang bestemd. Het
schijnsel der maan begunstigde de onderneming. Een goed aantal ruiterij
trok eerst door de rivier, om aan den anderen oever het aankomend
leger tegen een overval te beveiligen. Daarop plaatsen zich eenige
1)  Het vaandel van den Prins van Oranje was uiet enkel oranjegekleurd, inaar voerde
de kleuren van \'s Prinsen wapen, oranje (boven), wit en blauw; en dat daarvan de
nationale Nederlandsche vlag is ontleend, is voldingend bewezen in het allerbelangrijkst
stukje van Mr. J. C. de Jonge, de Oor.vprong der Nederlandsche v/at/. In de Albeil-
dinghe ende Beschrijvinghe van alle de veldslagen enz.,
gedrukt te Amsterdam in 1015,
met sterk gekleurde platen, is het „Oranje, blanje, bleu", gelijk de volksuitdrukking
luidde, overal in \'s Prinsen vaandels te onderscheiden. Indien op de getrouwheid dier
gekleurde platen staat te maken zij, dan zoude reeds Graat\' Lodcwijk bij Ileyligerlee
onder de driekleurige vaan gestreden hebben, en alzoo de eerste overwinning onder die
vlag uiet ter zee, maar te land behaald zijn. Over deze kleuren is, na de Jonge, nog
geschreven door Gnyot, Ter Gouw, Muller, Kruin, en na dezen beeft Dr. P. J. Ver-
mculcn {Nederlands vlag Utrecht 1865) betoogd, dat de wettige kleuren der Nederland-
sche vlag zijn: oranje, wit, blauw. Aan vooroordeel of onwetendheid schrijft Dr. Ver-
meulen het toe, dat in 1813 de boven baan weder rood geworden is. Hij erkent echter
(bladz. 11) dat aan \'s Lauds Regeeriug allecu, en niet aan het welbehagen van bijzon-
dere personen toekomt de kleuren van \'s Lands vlag vast te stellen, en za! du» >ok
moeten erkennen, dat de wettige kleuren nu zijn: rood, wit en blauw.
2)   Volgens Hooft 5 October.
3)   Alva was echter in het geheel niet vreemd van het denkbeeld , dat het leger op
die wijze ergens pogen zou, over de Maas te komen. Daarom had hij, op de ondiepe
plaatsen, scherpgetakte tniukijzers (soort van Friesche ruiter») in de rivier doen leggeu.
Hier echter was het verzuimd, of wellicht had de stroom ze medegevoerd. Mr. G. Groen
van Prinsterer maakt in de Archives de la Maison tl\'Or. T. III p. 296 opmerkzaam op
het oordeel van Languet, die den overtocht over de Maas als een zeer gemakkelijke
zaak beschouwt en den geheelen veldtocht zeer ongunstig beoordeelt.
-ocr page 146-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
122
honderden ruiters, dicht op één gesloten, in verscheidene gelederen,
dwars in de rivier, ten einde den stroom te breken, den aanvoer van
water zoo veel mogelijk op te honden, en het doorwaden der rivier voor
het voetvolk te minder bezwaarlijk te maken. Ook het geschut, thans
tot 20 stukken vermeerderd, werd door het water gesleept, en met het
begin van den nacht stond \'s Prinsen gcheele leger op den anderen
oever. Alva kreeg spoedig te tijding van het gebeurde, maar kou die
nauwelijks gelooven. «Meent gij dan," zeide hij tegen den Graaf van
Barlaimont, die hem het eerste bericht bracht, »dat zij vogels zijn, om
zoo over de Maas te vliegen?" — Men heeft algemeen het er voor
gehouden, dat, zoo de Spanjaard, bij den eersten schok zijner ver-
baasdheid, terstond aangevallen ware. de overwinning den Prins niet
zou ontgaan zijn. Doch, door den marsch van den vorigen dag en het
doorwaden der rivier, vermoeid, nat en beslijkt, waren zijne troepen
niet in staat, of niet gestemd, om dadelijk weder op marsch te gaan,
en zich met deu weluitgerusten vijand te gaan meten; en, toen de dag
was aangebroken, wekte de vertooning van een nette en sterke leger-
verschansing , waarvan den vorigen dag geen zweem te bespeuren was,
maar waarin Alva zich gedurende den nacht, door behulp van 3000
arbeiders, begraven had, niet minder verbazing, dan de meesterlijke
overtocht van Oranje over de Maas gedaan had. 1)
Wij kunnen den Prins niet voet voor voet volgen op zijnen tocht
door Brabant. Alva\'s bloedgerichten hadden het Land nog zoodanig
met schrik geslagen, dat niet ééne stad zich openlijk durfde verklaren.
Met telkens muitende soldaten , zonder geld , zonder toevoer van leeftocht,
dikwijls verstoken van de hulpmiddelen welke het land zelf aanbood,
daar de Spanjaarden op vele plaatsen alles vernield hadden, moest
Oranje\'s leger ieder oogenblik van stelling veranderen, en een verwacht
hulpkorps uit Frankrijk verbond die bewegingen aan het zuiden. Het
Spaansche leger volgde dat van den Prins allervvege op den voet, maar
werd door zijn bekwamen aanvoerder — in dat opzicht te recht met
Fabius vergeleken — altijd zoo geleid, dat het in geen hoofdtreffen
werd gewikkeld. Negenentwintig malen verwisselde de Prins van leger-
plaats , nu eens een uitdagende houding, dan weder den schijn aanne-
mende van te wijken, om den vijand in het net te lokken. Vier malen
bevonden de legers zich zoo nabij elkander, dat een veldslag onvermjj-
delijk scheen; maar Alva bleef onverzettelijk, en liet alleen zoo veel
1) „Hij is met den Prins over de Maas geweest", werd ecne spreekwijze bij
onze voorouders, om iemand aan te duiden, van wien men verwachten mocht, dat hij
iets stouts zou durven ondernemen.
-ocr page 147-
WILLEM I EN ZIJNE .BROEDERS.                      123
toe, dat de strijdlust van sommige heethoofdige Spaansche bevelhebbers
zich koelen kon in afzonderlijke gevechten, tusschen kleine\' afdeelingen
der beide legers. 1) Bij de vinnigste dezer schermutselingen, welke
voorviel bij gelegenheid dat de Prins de Greete overtrok om de Fransche
hulpbenden te gemoet te gaan, trof een doodelijke wonde Antonjj van
Lalain, Graaf van Hoogstraten, wien wij hier eershalve gedenken. Hij
was een vroom roomschgezinde, een getrouw en wakker spitsbroeder
van Oranje, een beminnaar van zijn Vaderland, en een ijverig voor-
stander van de Nederlandsche vrijheid. 2)
Bij de reeds vermelde bezwaren, waardoor de Prins van Oranje belet
werd, den veldtocht lang te rekken, kwam eindelijk de buitengewone
gestrengheid van een vroeg invallenden winter, welke hem noodzaakte,
het veld te ruimen. Hij besloot derhalve zich naar Frankrijk te begeven,
bij het leger van den Prins van Condé. Tot Kamerijk toe gevolgd door
Alva, die hem niet durfde aantasten, 3) was Oranje op den 4den December
reeds tot Soissons voortgetrokken, toen, door opstoking van het Fransche
Hof, de bevelhebbers zijner huurbenden verklaarden, niet geworven te
zijn, om tegen den Koning van Frankrijk te dienen, en bij gevolg
eischten, naar Duitschland te worden terug gevoerd. Zoo vond de Prins
zich genoodzaakt. om zijne troepen, onder vele ongemakken, naar
Straatsburg te brengen, alwaar hij ze, door het verkoopen van zijn ge-
schut en ander legertuig, met een gedeelte der soldij wist tevreden te
stellen. en zijn leger afdankte. Twaalfhonderd ruiters alleen hield hij
in dienst, en daarmede vervoegde hij zich met zijne twee broeders, in
het volgende jaar (1569), bij den Hertog van Tweebruggen, die Duit-
sche hulptroepen te velde bracht, voor de Hugenooten in Frankrijk.
De onverwachte dood diens Hertogs bracht Prins Willem in een nete-
ligen toestand. Hij aanvaardde het opperbevel over de bedoelde Duitsche
krijgsmacht, en bracht met veel beleid hare vereeniging tot stand met
het leger der Hugenooten. Hij woonde ook een gedeelte van den veld-
tocht bij, onder anderen het gevecht bij Roche 1\' Abeille*, waar hij het
corps de bataille aanvoerde; doch ziende, dat de gang der zaken
in Frankrijk de groote ontwerpen niet zou bevorderen, welke hij ten
opzichte van Nederland koesterde, besloot hij naar Duitschland terug te
1)  Zie de bijzonderheden bij Strada en in het Leven van Willem T.
2)  Hij was getrouwd met Anna de Montmoreney, zuster van den Grave van Hoome;
en van daar behooren de goederen van het Graafschap Hoogstraten, gedeeltelijk liggende
in de Provincie Noord-Brabant, nog heden ten dage aan het huis van Montmoreney.
3)  Volgens van Meteren behaalde de Prins zelfs een belangrijk voordeel bij Quesnoy:
„Hij heeft van des Hertogs volck 10 vendelen Duytschcn, 8 vendelen Spaengiaerdcn
«nde drie Kornetten lichte Pccrden verstroyt ende vcrslaghen, ahvacr dat vele van
Adel doodt ende ghevangen bleven."
-ocr page 148-
124                       WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
keeren. Hij woonde nog het beleg van Portiers bij (25 Juli—7 September
1569) en trok toen, om hulp in Duitschland te gaan zoeken, te midden
eener hem vijaudige bevolking Frankrijk door, vergezeld van slechts vijf
personen, in boerengewaad. Zijne broeders daarentegen, Lodewijk de
reeds beproefde krijgsman, en Hendrik, 18 of 19 jaren oud, die te
Straatsburg studeerende voor \'t eerst te velde was, konden een tooneel
niet verlaten, vol ridderlijke wapenfeiten. Zij bleven derhalve in Frank-
rijk; en weinige dagen na het vertrek van den ouderen broeder, in den
slag bij Montcontour (3 October 1569) openbaarde zich het eigenaardige
van Lodewijks karakter op een treffende wijze. Hij had daar het bevel
over het corps de bataille, terwijl Coligny de voorhoede aanvoerde;
en deze, door den vijand in het nauw gebracht, zond naar Lodewijk,
om hem de Duitsche. ruiterij ter hulp te zenden. De Ridderlijke Graaf,
meer volgende do ingeving van zijn heldhaftig gemoed, dan den plicht
eens bedachtzamen bevelvoerders, snelde in persoon met de ruiterij daar
heen, vergat voor een oogenblik, dat een Opperbevelhebber een andere
taak te vervullen heeft, dan op den vijand in te houwen, en liet zijne
legerafdeeling, die toen juist in gevecht geraakte, zonder aanvoerder.
Dezen misslag echter vergoedde hij door zijne tegenwoordigheid van
geest en onverschrokken dapperheid: want toen de nederlaag der Huge-
nooten was beslist, was hij het, die met den Graaf van Mansfelt de
verstrooide ruiterij weder wist te verzamelen, den aftocht van het leger
dekte, en door een kloeke houding de vervolgende overwinnaars dwong
af te deinzen. 1) Men ziet uit dezen trek, hoe gezegend het voor Ne-
derland was, dat de zaak der vrijheid in Lodewijk een voorvechter
had vol geestdrift en voortvarendheid, maar dat de gang der gebeur-
tenissen bestuurd werd in het hoofd van den grooten Zwijger.
De eerste onderneming tot bevrijding van Nederland, was dan op
alle punten mislukt. Uit het geschut, te Jemmingen veroverd, verrees
Alva\'s standbeeld op het kasteel van Antwerpen; 2) de tirannij, met
toenemende strengheid, ging voort van de eene geweldenarij tot de
andere, en alle hoop op uitredding scheen verloren. In deze dagen ver-
vaardigde waarschijnlijk Filips van Marnix, Heer van St. Aldegonde,
ter bemoediging van alle vrienden en voorstanders der goede zaak, het
troostlied Wilhelmus van Nassomven, waarvan de zangwijze naderhand
1)  Aitsinger zegt: Cermano inlerea tqmt* ductorum perilia conferto ordinatonue ag-
mine ita cedenle, ut hostis eliam oietor non ausiit sit il/um adoriri.
Dat de bedoelde
aanvoerders, Graaf Lodewijk en de Graaf Wolrad van Mnnsfelt geweest zijn, getuigen
de Fransche geschiedschrijvers.
2)   Over de stichting van het kasteel van Antwerpen zie men in het Derde Deel
De Verdediging der Citadel van Antwerpen.
-ocr page 149-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      125
zoo menigmaal onze krijgsbenden ten strijde heeft gevoerd. 1) Geheel
nutteloos was echter Oranje\'s veldtocht niet geweest: Alva vermeerderde
zijne vijanden, en de verdrukten hadden gezien, dat hunne bevrijders
niet stil zaten. Inderdaad, wie ook, onder zulke omstandigheden, mocht
gewankeld hebben — Oranje wanhoopte niet. Doch, met dezelfde moeie-
lijkheden nog in grooter mate te kampen hebbende, besloot de Prins
het geluk ter zee te beproeven. De mannen der vrijheid werden Water-
geuzen , en de Nederlandsche Republiek, zoo als een voortreffelijk
schrijver zich uitdrukt, 2) »dobberde gelijk een vlottend eiland, op de
Noordzee, terwijl de Vader des Vaderlands uit het hart van üuitsch-
land hare bewegingen bestierde.\'\'
Middelerwijl werd door den Prins niets onbeproefd gelaten, om door
verstandhouding met de weigezinden in het Vaderland, de eene of an-
dere stad te bemachtigen, om tot een bolwerk te dienen, waaruit de
dwingelandij meer van nabij zou kunnen bestookt worden. Bijna ware
dit aan Deventer te beurt gevallen; doch bovenmenschelijke beletselen
verijdelden den aanslag (1570). 3) Daartoe moest ook het onvergetelijk
bedrijf van den onverschrokken Herman de Ruijter strekken (December
1570); 4) tot dat, bij de inneming van den Briel (1 April 1572), 5)
de eerste vlam opsloeg, welke de smeulende brandstof ook elders weldra
deed ontvlammen. Vlissingen en Veere verklaarden zich nu openlijk
1)   Zie Mr. J. Scheltema, Geschied- en Letterkundig Mengelwerk, D. III, St. III.
2)  Simon Stijl, De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden.
3)   Pooi\' verstandhouding van binnen, hoopte de Prins Deventer te bemachtigen. De
zware sneeuw belemmerde den marsch van Dillenburg naar Wezel; doch hij liet de sneeuw
door eenige honderden boeren plat trappen: daarop echter volgde dooi weder, en een
sterke toevoer van opperwater in den Rijn, waardoor de wegen onbruikbaar werden, en
de tocht inocst gestaakt worden.
4)  Niet het ongeloofelijk bedrijf van den ossekooper, die zich met het kasteel in de
lucht laat vliegen; maar zoo als de daad historisch is voorgedragen door Mr. W. (\'.
Ackersdijk, in de Nieuwe werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde,
D. I, St. 1, en door den Hoogleeraar M. Sicgenbeek, Geschiedenis der Burgerwape-
ïiing.
Ook in de Afbeeldinghe ende Beschrijvinghe enz., boven aangehaald, wordt het
geval naar waarheid voorgesteld. De Ruijter daarin genoemd: „een seer stout ende
onversaecht crychsman , bestellinghc hebbende van Graaf Wilhelm van den Berge,
uijt den name van den Prince van Oranien; en van zijnen dood leest men daar: „sij
weken in ecu camer, daar sij haar in bcbollcwerckten soo sij best conden, ende de
toeganghen dezer camer bestroijdeu sij met bussepulver, \'twelck sij aanstaken doe de
Spaunjacrden nac de camer toegheloopen (juaamen, daer deur de vijandt wel eeuighc
schade ontfinck, maer viel even dapper op hacr aen. In dese camer was Herman de
Ruijter alleen met drie van sijne soldaten; hij hndde een scherpsnijdende slachsweerdt
in de vuijst, daermede weerde hij hem seer dapperlijck tot der doodt toe, ende ver-
sloech vele van sijne vijauden, van ghelijcken deden oock de drie soldaten, die bij
hem in dese camer waren, doch cijndelijck vverdt desen vromen heldt doodt gheschootcn
ofte gheslagen, als oock meest al de soldaten die met hem dit casteel inghenomen had-
den." Het feit wordt ook vermeld in brieven uit het Archief van Nijmegen. Zie Nij-
hoffs Bijdragen D. VIT bl. 269".
5)  De bijzonderheden van het innemen van den Briel, zijn vrij nauwkeurig te boek
gesteld door Wagcnaar, waarbij echter moe en gevoegd worden de Nalezingen van van Wijn.
-ocr page 150-
126                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
voor den Prins van Oranje; meest al de Noord-Hollandsche steden volg-
den dit voorbeeld; maar de stoutmoedigheid van Lodewijk van Nassau
inoest de omwenteling voltooien, welke het jaar 1572 vereeuwigd heeft.
Graai\' Lodewijk was door het\'Fransche Hof naar Parijs gelokt; en te
Fontainebleau was een overeenkomst getroifen, waarbij aan den Prins
van Oranje bergen gouds werden beloofd. Bij deze onderhandelingen
heeft liet Fransche Hof voor \'t eerst een ontwerp ter baan gebracht,
aan welks uitvoering het sedert, tot op den huidigeu dag toe, nimmer
opgehouden heeft te arbeiden, om Frankrijks grenzen noordwaarts tot
aan den Rijn uit te breiden. Coligny, dus was men overeengekomen,
zoude met een leger naar de Nederlanden worden gezonden; de Prins
van Oranje zou de souvereiniteit erlangen van Holland, Zeeland, Fries-
land en Utrecht, en Frankrijk, voor de betoonde hulp, de Belgische
gewesten, aan den Spanjaard ontweldigd, voor zich behouden. Tot de
uitvoering van deze ontwerpen, werden met de Fransche krijgsbevel-
hebbers aanslagen beraamd, om, terwijl Oranje zich met een leger in
Duitschland gereed zoude houden, onderscheidene froutiersteden bij ver-
rassing te vermeesteren. Al deze aanslagen mislukten. Doch Graaf
Lodewijk, toen hij aan het Fransche Hof op het kasteel van Blois zich
met de Hoofden der Hugenooten over deze ontwerpen onderhield, had
alleen het groote bevrijdingswerk in \'t oog. Zijne nederlaag bij Jem-
mingen, die een geest van gewone sterkte voor altijd zou ontmoedigd
hebben, had hem de hoop gelaten van nog eenmaal met betere mid-
delen zijne verdrukte Kerk en zijn arm Vaderland te kunnen te hulp
komen. 1) Nu betuigde hij, na bijna zes jaren door het land te heb-
ben gezworven, naar de wereld daarvan te zijn »gedegouteerd": maar
daar hij zag dat de machtige hand Gods van zijne broeders en van
hem niet was teruggetrokken maar hen staande hield, nu verwachtte
hij voor de goede zaak voorspoediger tijden, zoo zij maar eikanderen de
hand reikten. Toen hij dit schreef, de vrome held — op het kasteel
van Blois, den 17den April 1572 2) — was zijne hand reeds gereed
tot een krachtige handeling: Alva vernam het, vier weken daarna, toen
hem, nog onder den indruk der mare van de verovering van den Briel,
de tijding trof dat Mons in de macht van de Geuzen was gevallen.
Het was door de bemachtiging van Mons , dat Graaf Lodewijk begreep
aan zijne twee oudere broeders de hand te kunnen reiken, en ofschoon
1) Brief uan Tafliu, kort na de nederlaag geschreven.
i) De keunis der beide brieven zijn wij verschuldigd aan Mr. G. Groen van Prins-
terer: die ie heeft meegedeeld in de onschatbare Arch. de la rnaison d\'Or. T. III p.
272 en 417.
-ocr page 151-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                         127
zijne gangen door Alva\'s bespieders zorgvuldig werden nagegaan. wist
hij evenwel zijne onderneming geheel voor hen bedekt te houden. Dui-
zend man voetvolk, met schietgeweer gewapend, en vijfhonderd lichte
ruiters werden heimelijk gebracht in een bosch tusscheu Mons en Mau-
beuge. Op den 23sten Mei kwamen twaalf stoute gasten verkleed binnen
eerstgemelde stad. Sommigeu hadden zich voorgedaan als wijnkoopers T
die een partij wijn te wachten hadden. welke niet dan voor het op-
komen der zon kon vervoerd worden, zonder dat de hoedanigheid van
den wijn daarbij leed. De portier werd derhalve door een drinkpen-
ning overgehaald, om de poort vóór den gewonen tijd te openen: men
maakte zich van hem meester, en liet Graaf Lodewijk met 40 ruiters
binnen. Op alle punten der stad zich bij herhaling vertoonende, braeh-
ten zij de burgerij in den waan, dat een sterke krijgsmacht was bin-
nengerukt, zoodat niemand zich durfde roeren. Het overige krijgsvolk
kwam echter niet opdagen, en het gevaar, dat de Spaanschgezinde
burgers te wapen zouden snellen, werd van oogenblik tot oogenblik
meer dreigende. Nu rent Lodewijk ter stad uit; zoekt zijne bende, in
het bosch verdoold, op; laat 500 ruiters, ieder een man van het voet-
volk bij zich op het paard nemen, en snelt daarmede naar de stad
terug. Maar de burgers, in \'t geweer gekomen, hebben de poorten ge-
sloten op ééne na, vóór welke men bezig is de brug over de gracht
op te halen. Een Pransch Officier, een vlug paard berijdende, springt
nog even bij tijds op de rijzende brug die door dat gewicht weder neer-
valt en de geheele paardenmacht met hare dubbele berijders rukt
daarover, de poort door en de stad in. 1)
Aldus viel Mons in de macht van Graaf Lodewijk, en door den ge-
vonden krijgsvoorraad en den dagelij kschen toevoer van volk , werd de
sterke vesting spoedig in staat van verdediging gebracht. Het slagen
van deze stoute daad had beslissende gevolgen. Alva, die door zijne ver-
spieders alleen wist, dat de gevreesde tegenstander den vorigen avond
door hen te Parijs gezien was, bevond zich te Bergen-op-Zoom, ■ waar
hij reeds zijn leger verzamelde, om de opgestane steden te gaan be-
dwingen, en hij vergat bij het ontvangen der tijding zoo zeer zijn ka-
rakter, dat hij zijn hoed op den grond wierp, en dien met zijne voeten
trapte. Hij liet nu zijn opzet varen en besloot tot de herovering van
Mons. De verwijdering der Spaansche krijgsmacht gaf ook aan de Zuid-
Hollandsche steden gelegenheid tot den lang gedreigden sprong; stad bij
stad in Overijsel en Drenthe volgden; Gelderland en Friesland vielen
1) Meer bijzonderheden uit de schrijven daar aangehaald zijn te vinden bij Motley.
-ocr page 152-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
128
af; ook door de natie was nu het zwaard getrokken, de schede weg-
ge worpen.
Het verdient opmerking, dat de bovengemelde handelingen met het
Fransche Hof geen gevolg hadden. dan voor zoo ver de zaak der vrjj-
heid daarvan nnt kon trekken. Het welgelukken van al wat daarbij
beraamd was, zou de onafhankelijkheid van den Nederlandschen Staat,
reeds bij zijne geboorte, op losse schroeven hebben gesteld. De verras-
sing van Mons had haar doel, voor de zaak van Nederland, bereikt,
en nu moest Mons weder vallen: maar het viel zoo, dat aanval en ver-
dediging even verdienstelijk konden geacht worden. 1) Alva belegerde
de stad. welke reeds in het begin van Juni door zijn zoon Don Fre-
derik berend en ingesloten was, met 28000 man en 32 vuurmonden.
Hij had zich door linie\'n van contravallatie en circumvallatie zoo sterk
verschanst, dat elke uitval van binnen vruchteloos, en een aanval van
buiten ondoenlijk was: en aldus, met dien vasten wil welke hem eigen
was, had hij besloten, zich niet in te laten met wie de stad mochten
trachten te ontzetten, noch te wijken. voordat de vesting weder in zijne
handen zou zijn. De Prins van Oranje was middelerwijl, met een leger
van 14500 man voetvolk en ruim 3000 te paard, 2) uit Duitschland
opgebroken. en had Roermond vermeesterd (4 Augustus). Mechelen,
Oudenaarden en eenige andere plaatsen waren op zijne verschijning reeds
voor hem gewonnen. toen de schrikmare van den Bartholomeus-nacht
en van den moord aan Coligny gepleegd, hem de helsche kunstenarijen
openbaarde, welke al zijne verwachtingen op Fransche hulp in rook
deden verdwijnen. Met te meer spoed trok hij nu tot ontzet van Mons.
Er werden nadrukkelijke aanvallen op de Spaansche verschansingen ge-
daan , waarbij Graaf Hendrik zich wakker onderscheidde; 3) maar noch
deze aanvallen. noch eenige uittartende houding konden Alva, in weer-
wil van de dubbele sterkte zijner krijgsmacht, uit zijne stelling tot een
hoofdtreft\'en lokken. Romero, bloeddorstig en onstuimig, kon deze be-
hoedzaamheid van zijn Opperbevelhebber niet dulden. Zijn plan echter
tot een beslissenden aanval op het leger van den Prins werd door Alva
verworpen, en hij moest zich vergenoegen met de vergunning van een
1)   Dr bijzonderheden van het beleg van Mons, niet onbelangrijk voor de kennis
der vorderingen in den aanval en de verdediging van vestingen, zijn het nauwkeurigst
te vinden bij van Meteren.
2)   De Prins zelf\' in een lijst des gens de guerre, sans y comprendre Contes, Barons
et aultre de bonnr volante
te vinden in de Archives de la Maison d\'Or. T. III ]). 467
geeft o]> 13500 pietons sans les volontaires, en 3100 ruiters: volgens andere opgaven
had de ruiterij een sterkte van fiOOO paarden.
3)  Zie de bijzonderheden uit de vroegere geschiedschrijvers en de later ontdekte
brieven en oirkonden, bij Motley,
-ocr page 153-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                         129
carnisade hemdetochten zijn deze nachtelijke verrassingen wel
eens door onze puristen genoemd. De hier bedoelde van Romero was
de meermalen verhaalde overrompeling in den nacht van den 1 lden Sep-
tember (1572), toen de Prins, volgens zijn eigen getuigenis, het alleen
aan de waakzaamheid van zijn hond te danken had, dat hij aan de
handen der Spanjaarden ontkomen is. 11
Maar de Parijsche Bloedbruiloft had reeds over den aiioop van dezen
veldtocht beslist. De Prins, zonder geld om zijn leger te betalen, het-
welk hij op de beloften van het Fransehe Hof had geworven, was an-
dermaal verplicht het veld te ruimen. 2) Hij trok naai\' den Rijn terug,
en dankte zijn krijgsvolk af. niet zonder gevaar, van door de woede
der te leur gestelde soldaten in de handen zijner vijanden te worden
geleverd. Graaf Lodewijk. die door een hevige koorts lag aangetast,
kreeg binnen Mons bericht van zijnen broeder, dat er geen ontzet meer
te hopen was. Hierbij kwam. dat de Spaanschgezinde burgerij meer
en meer onrustig begon te worden, en dat koning Karel IX te Parijs
uit andere oogen was gaan zien dan toen hij in April te Blois zijn hof
hield. De Franschen in dienst van Graaf Lodewijk kregen na den St.
Bavtholoméus bevel, zich van de verdere verdediging van Mons te ont-
houden en zoo spoedig mogelijk naar Frankrijk terug te keeren. 3) Er
schoot dus niets over dan op een eervollen aftocht bedacht te zijn,
en Alva rekende zich gelukkig, de vesting bij verdrag in handen te
kunnen krijgen.-1) Op den 19den September werd een capitulatie gesloten,
waarbij bepaald werd. dat de stad aan de Spanjaarden zou overgaan ,
maar de bezetting. met wapens. paarden en bagage. onder vliegende
vaandels en niet brandende lonten zou aftrekken. Do bevelhebber bracht,
van zijn ziekbed opgestaan, voordat hij zijne aftrekkende troepen volgde,
een bezoek aan het kamp der belegei\'aars en werd daar met dienstaan-
biedingen overladen, en door de eerste legergrooten met handkussen
1)  De vroegere verhalen, ook dat van Motley, kunnen uu worden aangevuld door
dat van Hoger Williams, die getuigt het meermalen van den Prins zelven gehoord te
hebben. De Memoriën van Hoger Williams ziju in 1864 door Mr. J. T. Bodel Nijeu-
huis uitgegeven iu de Werken van het Historiseh Genootschap te Utreeht.
2)   Vandaar zeiden onze voorouders van iemand die overal schulden had, dat hij
Duütcken en Walen schuldig was.
8) Zie Mr. G. Groen vau Prinstercr Archives T. 111 p. 512
4) Er waren op de stad 14,534 kanonschoten gedaan, hetgeen echter slechts specl-
werk is, hij hetgeen later, vooral iu de belegeringen onder Lodewijk XIV, placht voor
te vallen. Tot eene vorgclijkiug strekke het beleg vau Turin in 1706, waarbij, behalve
20,945 bommen, 113,637 kanonkogcls verbruikt ziju. Bij de belegering van Mantua in
1799 weiden 1200 schoten in de 24 uren gedaan. Het kasteel van Antwerpen in \'t
laatst vau 1832 is door de Franschen bestookt met 27000 kanonkogels en 37000 hou-
witsergreuaten en bommen. Na de invoering van getrokken geschut en monsterkaliber»
houdt de vergelijking met vroegere tijden op.
-ocr page 154-
WILLEM l EN ZIJNE BROEDEBS
130
vereerd en met hoogklinkende lofbetuigingen toegesproken. Toen ook
hij een dag later nog lijdend aan de koorts, de stad verliet, in een
langen nachtrok gewikkeld en in een open wagen gezeten, en hij Don
Frederik in \'t oog kreeg die voor zijn tent was gaan staan, deed hij
den koetsier stilhouden om af te stijgen en den zoon van Alva nog-
maals een groet van ridderlijke beleefdheid aan te bieden. Maar deze
week, om den kranke van de moeite dezer wellevendheid te ontslaan.
in zijne tent terug en deed hem door een zijner edellieden zijn afscheids-
groet brengen — en zoo trok hij heen . dien de vader haatte met den
bittersten haat, en de zoon had aangestaard als den held. wiens stoute
daden elk jeugdig krijgsmanshart met bewondering moesten vervullen. 1)
Oranje\'s tweede veldtocht was dus niet beter gelukt dan de eerste:
zijn onbezweken moed stond eerlang op nog zwaardere proeven gesteld
te worden. Bij elke mislukte onderneming verminderde wel niet het
vertrouwen op zijn beleid, maar vermeerderde de verlegenheid om geld,
en zonder geld was de strijd niot vol te houden, welke, zoo er iets
goeds uit zou voortkomen, nog lang scheen te zullen duren. Thans,
in Holland zelve zich bevindende, trachtte de Prins in deze dringende
behoefte te voorzien; maar zijne bemoeiingen te dien opzichte strekten
niet, om hem de gunst des volks te doen winnen; en zijne achtbaar-
heid verloor van haren invloed, door de uiterste gemeenzaamheid, waar-
toe hij zich dagelijks vernederen moest. 2) Welke verordeningen tot
handhaving der krijgstucht hij ook maken mocht, zijne getrouwste rae-
dostanders wilden als vrijwilligers worden aangemerkt, die zich aan
wetten noch krijgstucht te storen hadden. De onmenschelijke wreedhe-
den, door Lumeij en Sonoy gepleegd. moest hij toelaten, hoezeer zij
even zeer aandruischten tegen zijn gevoel, als zij strijdig waren met
zijne inzichten. Daarenboven had Alva, na de overgave van Mohs, de
handen ruim gekregen; Mechelen, Zutfen en Naarden hadden hunnen
afval op de afgrijselijkste wijze moeten boeten, en vele andere steden
waren onder het juk terng gebracht. Haarlem was, niettegenstaande
de verbazendste inspanning, gevallen (12 Julij 1573); flauwmoedigheid
was in veler harten geslopen. en de hachelijkheid van het ontzettend
tijdsgewricht vervulde velen met angst. Inderdaad er werden bovenmen-
schelijke krachten gevorderd. om in den toestand , waarin de Prins zich
bevond, te volharden. Hij zelf gevoelde dit ten volle, en echter, hij
wankelde niet. Hooren wij zijn gedenkwaardig antwoord, toen het Be-
1)   Areh. ilc li Jfaisou d\'Or T. ITT, p. 515 eu 517 en aanhangsel vau T. VI, 17.
2)  Deze aanmerking is ontleend uit Stijls Opkomst en bloei der Vereenigde Neder-
landen.
-ocr page 155-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                       131
stuur van Noord-Holland met Sonoy aan het hoofd, bij geschrifte aan-
drong om eene verklaring te hebben, op welken grond de hoop der
volharding steunde, en of men van het verbond met eene of andere
Mogendheid hulp te wachten had. » Aleer wij," dus luidde het, »deze sake
en bescherminghe der Christenen en andere verdruckte in dezen Lande
hebben aangevangen, hebben wij met den Alleroppersten Potentaat dei-
Potentaten alsulcken vasten verbont gemaeckt, dat wij en alle de gene .
die vast daarop betrouwen, door siju geweldighe ende machtighe handt,
ten lesten noch ontset sullen worden. spijt alle sijne en onse vijanden,
sonder nochtans dat wij alle middelen, die ons de Heer der Heyrscha-
ren toegeschickt heeft, hebben, of willen laten voorbijgaan." 1) Ook
zijn broeder Lodewijk wankelde niet. Ook hij deed in diezelfde dagen
de Noord-Hollanders weten, dat het lot van Haarlem hen niet moest
ontmoedigen; »dat de eerste en voornaamste hulp tegen zulk een on-
verzoenlijken tyran een ferme resolutie is om te leven en te sterven
voor een zoo rechtvaardige zaak als de dienst van God is; dat zij op
het verlies van één of twee steden niet zien moesten. want dat God do
zijnen wel weet te helpen te zijner tijd en plaats; en wat menschelijke
hulp betrof, dat hij meer dan ooit zich aangordde om daartoe mede te
werken: maar dat zij niet moesten begeeren te weten welke hulp zij
te hopen hadden, want dat het onverstandig zou zijn een onderneming
van dien aard ontijdig bekend te maken." 2) En dat de beide broeders
de middelen, waarop zij wezen. niet ongebruikt lieten, werd weldra
bewezen, door de overgaaf van Middelburg.
Mondragon. vergrijsd in den oorlog, maar op zeventigjarigen leeftijd
nog in de volle veerkracht van zijn veldheershart, had met voorbeel-
delooze hardnekkigheid gedurende twee jaar Zeelands hoofdstad verde-
digd: alle pogingen om hem versterking toe te zenden, waaraan milli-
oenen schats werden te koste gelegd, wai-en verijdeld: ten laatste zou
Don Sancho d\' Avila te Antwerpen met twee vloten het uiterste tot zijn
ontzet beproeven. Maar toen de eene vloot, te Bergen op Zoom uitge-
rust om onder \'t bevel van Romero Middelburg van leeftocht te voor-
zien, in een moorddadig scheepsgevecht op de Ooster Schelde, waar
toen een stad Reimerswaal lag, door de Zeeuwen onder Loys van Boi-
sot verslagen was (29 Jan 1574), moest Mondragon den strijd gewonnen
1)   De brief en het antwoord, gedagteekend den 9 Augustus 1573 zijn te vinden in
het Leven aan Willt>m. I, D- II, bl. 373 en vlgg.
2)   De brief in \'t Fransen geschreven aan Philips van der Aa, gedagteekend Siegeu
14 Aug. 1573 is uitgegeven door Dr. J. J. de Gelder in zijne verzameling Brieven en
andere bescheiden rakende het beleg van Alkmaar in
1573. (Alkni. 1865.)
-ocr page 156-
132
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
geven en weken de Spanjaarden uit Walcheren voor de beleidvolle vol-
harding van den Prins en de dapperheid der Watergeuzen. 1)
Voor Holland, waar het belegerde Leiden met het lot van Haarlem
bedreigd werd en de radeloosheid tot het uiterste was gekomen, had
de Prins zijne hoop gevestigd op Graaf Lodewjjk . wien hij had opge-
dragen in Duitschland voor de derde maal een leger bij een te bren-
gen. Dit leger zou zich aansluiten aan de krijgsmacht van den Prins
en deze zelf had Geertruidenberg als eerste en Bommel als tweede punt
van vereeniging aangewezen. 2) Het had den wakkeren broeder Lodewjjk ,
bijgestaan door zijn ouderen broeder Jan, die even wakker was in het aan-
knoopen van verbintenissen en het zoeken van geldbronnen, slechts mogen
gelukken 6000 man voetvolk en 3000 ruiters aan te werven. Onaan-
zienlijk was dit saaingeraapte legertje tegenover de macht der vijan-
«teii die het zou te bestrijden vinden. De stoutmoedige aanvoerder be-
sloot niettemin daarmede Holland en zijnen grooten broeder te hulp te
snellen.
De veldtocht tot dat doel ondernomen is door onze vroegere histo-
rieschrjjvers zeer onvolledig beschreven, en bij die oppervlakkige voor-
stelling viel het moeilijk Graal\' Lodewjjk van overjjling vrjj te pleiten. \'S)
Nu de brieven aan \'t licht zijn gekomen. door de edele broeders in die
dagen gewisseld. zijn de toestanden waarin zij zich bevonden hebben
in meer bijzonderheden bekend geworden. en moet de nagedachtenis
van Graaf Lodewjjk, die vroeger wel eens aan de geestdrift zjjner held-
haftigheid meer had toegegeven dan een Veldheer betaamt. 4) hier van
allen blaam worden vrjj gesproken. Daarom is het plicht geworden eenig-
zins uitvoerig dezen tocht te verhalen.
Uit Siegen opgebroken. vergezeld van zijne broeders Jan 5) en Hen-
drik. en onder een sneeuwstorm den Rjjn zjjnde overgetrokken, sloeg
Graaf Lodewjjk zich den 21sten Februari 1574. neder tusschen Aken en
Maastricht. Van Maastricht zou de marsch door Brabant uitgaan naai- Geer-
truidenberg. Twee medestanders, Guislain de Fyenues, Graaf van Chau-
inont. heer van Lumbres. 6) en Winandt van Brejjll hadden een plan ont-
1)   Bijzonderheden vindt men bij \'s Gravezande, Tweede eeuwfeest der Middelburgtche
vrijheid.
2)   Arc/t. de la Maiton D\'Or. Supplément p. 155*.
3)   Ook in den Eersten Druk van dit werk is die blaam op dezen dappersten voor-
vechter onzer vrijheid geworpen.
4)   „Z« Comte," schrijft Mr. Groen van Prinstercr (Arch. T. 111 p. 257, „prenoit
quelquefois trop e.rclusivemcnl conseil de
j* valeur."
5)   Arch. T. IV. 3C9.
0) Zijn vader Eustache behoorde lot de verbonden Edden. Zie Tc Water, Verbond
\'Ier Edelen,
Dl. II hl. 397, die aanteckent dat Guislain later Spaanschgczind gewov-
den is.
-ocr page 157-
WILLEM f EN ZIJNE BROEDERS
188
worpen om heui bij verrassing in Maastricht te doen binnendringen door
een bres, die zich in den vestingmvmr bevond. breed genoeg om 50 man
in het front binnen te laten. ter plaatse waar de gracht slechts twee
voet diep was. I) Zij hadden daartoe ruim 1500 gewapenden aangewor-
ven. die ter beschikking van Graaf Lodewijk zouden zijn. en hadden
reeds den 4den Februari gemeld, dat hij »haast moest maken om re-
denen die zij niet konden schrijven."\'
De bemachtiging van Maastricht, terwijl ook in Antwerpen tegen den
Tulen Maart een opstand werd voorbereid. zou voor de houding der be-
volking van Brabant beslissend hebben kunnen zijn. Prins Willem had
den 6den Januari aan de drie broeders geschreven , 2) dat hij verlangde te
weten hoe ver zijn broeder Lodewijk met de toebereidselen tot zijn tocht
ui gevorderd was en zijne bezorgdheid niet ontveinsd, dat het meer ste-
den gaan zou als de goede stad Haarlem, die men zoo lang op hul])
bad moeten laten hopen . tot zij de prooi hunner onmensehelijke vijan-
den was geworden. Aansporingen als deze moesten alle werking ontue-
ïneu aan de bedenkingen die bij koel beraad zich voordellen. dat de
voorhanden krijgsmacht niet sterk genoeg was, dat de huurlingen van
overal bijeengebracht niet geoefend genoeg waren, dat het jaargetij niet
ver genoeg gevorderd was om voor manschappen en paarden leeftocht
te kunnen vinden, dat de beloofde hulptroepen uit Frankrijk nog niet
kwamen opdagen, dat de onderhandelingen over andere hulp nog tot
geen uitkomst hadden geleid. Nu de voorzichtigste der broederen ge-
schreven had, dat vertraging van uitvoering onherstelbare schade zou
veroorzaken en dat de broeders wel moesten begrijpen dat er voortva-
rendheid vereischt werd, 3) nu kon de stoutmoedigste der broederen, de
vurigste in \'t geloof aan hunne gemeenschappelijke roeping en aan Gods
hulp tot bevrijding van de Nederlanden, niet dralen met te velde te
trekken. Zoo nu de tocht moest achterblijven, schreef hij, 4) dan ware
\'t duizendmaal beter geweest er nooit aan gedacht te hebben, dan de
Hollanders en Zeeuwen in vertwijfeling te brengen. — Reeds kwam hij
te laat om zich van Maastricht te verzekeren.
Requesens, die Alva in de Landvoogdij was opgevolgd, vernemende
dat Graaf Lodewijk in het veld was verschenen, deed terstond het be-
leg van Leiden opbreken en droeg aan Don Sancho d\' Avila op, om
den dreigenden vijand met alle macht te keer te gaan. Uit alle steden
1)  Arch T. IV. p. 334.
2)  Arch. T. IV. p. 320.
3)  Arch. T. IV p. 322.
4)  21 Jan. Zie Arch. T. IV p. 326.
-ocr page 158-
L84
WILLEM l EN ZIJNE BROEDERS
trokken nu de Spaansche bezettingen niet de belegeringstroepen van
Leiden naar Limburg, terwijl Graaf Lodewijk op den rechter Maasoever
tegenover Maastricht eenige dagen werd opgehouden door den alleron-
guustigsten toestand waarin een rivier zich bevinden kan om er in de
nabijheid van den vijand met troepen over te trekken — drijfijs in den
stroom. Reeds den 27sten Februari werd do Spaansche bezetting van
Maastricht aanzienlijk versterkt. en het" eerste gevolg hiervan was , dat
het volk door Lumbres en van lireijll geworven met alle bekende voor-
standers van den opstand uit de vesting werden gejaagd. Hiermede kon
de toeleg op Maastricht als mislukt worden beschouwd.
D\'Avila kwam met een aanzienlijke macht den Ssten Maart te Maas-
tricht, en (Traaf Lodewijk werd nu \\lagelijks bemoeielijkt door aanvallen
op de dorpen waar zijne soldaten ingelegerd waren of zich van leeftocht
moesten voorzien. Het werd noodig zijne troepen, waarvan hij reeds
een 1000 man had zien verloopen en die tot hiertoe verstrooid waren
om op den boer te kunnen leven, samen te trekken en een stad te
bemachtigen. om aldaar de Fransche hulptroepen af te wachten. In
den morgen van den 13den Maart had hij zijn legertje vereenigd in de
nabijheid van Roermond, hopende die stad door verstandhouding daar
binnen bij verrassing te bemachtigen. daar hij geen geschut had om.
haar dooi\' geweld meester te worden. Maar de bevelhebber van het
Spaansche garnizoen, de kapitein De Val. was gewaarschuwd en had
den raad gekregen al wat er op het platte land rondom de stad gading
van den vijand zou kunnen zijn binnen te halen. en alle vaartuigen die
aan den rechter-oever der rivier lagen naar den anderen oever over te
brengen. 1) Deze maatregelen. waaruit bleek dat de Spanjaard op zijne
hoede was, moesten den aanslag doen opgeven en hadden een belangrijk
verlies ten gevolge. Den I8den Maart lieten de troepen zich overvallen
door de Spanjaarden onder Mendoza, die \'s nachts met behulp der raar-
tuigen over de Maas was gekomen . en 700 man lieten daarbij het leven.
Weder teruggekeerd naar de kantonnementen bij Valkenburg en Gulpen,
werd Graaf Lodewijk den 3den April daar weder bestookt door een uitval
van D\' Avila uit Maastricht, niet zonder verlies. Aldus genoodzaakt
Maastricht ter zijde te laten en meer: beuedenwaarts van den stroom
den overgang over de Maas te beproeven, schreef hij den 4den aan den
Prins uit zijn kamp bij Carlitz. een gehucht in de Limburgsche ge-
meente Wittem »dat de rivier wel te doorwaden en de marsch recht-
streeks naai Geertruidenberg wel te ondernemen was, vooral indien zjjn
1) .heli. T. IV. p, 352.
-ocr page 159-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS.
135
broeder uit Geertruidenberg, al ware het slechts met een sterke af-
deeling zijner troepen, tot Eindhoven hem te gemoet trok, maar hij
had twee edellieden naar de Fransche hulptroepen, die nog in het bis-
dom van Trier waren , afgezonden, om haar aanmarsch te verhaasten;
van uur tot uur wachtte hij het bericht van haar aankomst; hij mocht
haar nu niet in gevaar brengen van afgesneden te worden: zoo het
evenwel ondoonljjk werd bevonden de Maas over te komen, dan moest
hij den weg naar Nijmegen inslaan, en zou hij, tusschen Grave en Tiel
door, trachten het andere punt ter vereeniging aangewezen, Bommel,
te bereiken." Van de verwachte Fransche troepen kwam inderdaad een
klein gedeelte aan, maar het gros bleef achter en het was duidelijk,
dat het in \'t geheel niet zou volgen.
Misschien ook vernam Graaf Lodewijk, hoe aanzienlijk de macht van
d\'Avila reeds geworden was, gereed om hem het hoofd te bieden. Althans
den 7den schreven de broeders aan Prins Willem, dat zij besloten hadden
naar den Bonnnelerwaard te trekken in de vroeger opgegeven richting:
zij hoopten dat hun broeder hun tot Heerewaarden, of hooger op, met
volk, schepen, schuiten en ponten zou te gemoet trekken. Toen de prins
deze brieven ontving, antwoordde hij oogenblikkelijk, dat de tijdingen
van zijne broeders ontvangen, over wier lot hij ongerust was , hem meer
dan welkom waren, en dat hij terstond aan een goed aantal zijner ka-
piteinen geschreven had om onverwijld naar de omstreken van Tiel op
te rukken: bij zou bevelen geven om schuiten en andere benoodigdhe-
den voor hen gereed te maken en dacht zelf spoedig zich daarheen te
begeven. 1) Ook aan deze laatste toezegging voldeed de Prins. De brie-
ven zijner broeders had hij eerst in den avond van den 12den en in
den morgen van den 13den April te Dordrecht ontvangen; noodige zaken
riepen hem eerst naar Delft, en reeds den loden bevond hij zich te
Gorcum. Zijne troepen waren spoedig tot een aantal van 6000 in den
Bommelerwaard vereenigd, en schepen en schuiten lagen gereed. Maar
het bleek dat ook de Spanjaarden in die streken niet stil zaten. Aan
den Waaldijk, ten zuiden van Geldermalsen, lag het aloud adellijk
slot Waardenburg, bewoond door de weduwe van Arkel, Vrouwe van
Waardenburg, en haar gezin. Zij schijnt een kloeke vrouw geweest te
I) Bor verhaalt, dat de Prins aan eeuigc zijnet\' familiare vrienden zou gezegd heb-
ben, dat de komst va» zijn broeder hem lief en aangenaam was, maar hij wel mocht
lijden, dat hij met zijn leger 100 mijlen van daar was. Zoo die woorden gesproken
zijn, kunnen zij geen andere beteekenis gehad hebben, dan dat de Prins in den tocht
veel gevaar zag en sidderde als hij dacht aan het lot dat zijne broeders zou kunnen
treffen. Geen enkel woord noch daad is er tot hiertoe bekend, waaruit eenige afkeuring
van het besluit door de broeders genomen, zou kunnen blijken.
-ocr page 160-
136                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
zijn; vast in hare beginselen en trouw gehecht aan den koning van
Spanje, had zij 300 Spaansche soldaten in haar uitgestrekt kasteel biu-
nengelaten. De overtocht over de Waal kon daardoor belemmerd worden
en Prins Willem gaf last tot de bestorming. Tweemaal werd de aan-
val afgeslagen. Toen kwam er grof geschut uit Bommel. het kasteel
werd ingenomen en in brand gestoken. en de Vrouwe van Waarden-
burg met haar gezin gevankelijk naar Bommel gevoerd, waai- de Prins
haar een vrijgeleide gaf om zich ongedeerd te verwijderen. I)
Maar toen dit gebeurde, was het lot van den veldtocht reeds beslist.
Te Bommel vernam de Prins een gerucht, dat in het leger van zijn
broeders de desertie steeds toenam en schreef hij hun, dat, zoo dit zoo
ware. zij in bedenking moesten nemen met drie- of vier duizend man
en een duizend ruiters in de richting van Embden te trekken. opdat
het volk in Holland niet de laatste hoop mocht verliezen en men het
ten minste nog eenig uitzicht op hunne komst mocht kunnen geven —
het was te laat. 2)
Op den 11 den April — het was Paschen — stelde Graaf Lodewijk
zich in beweging langs den rechter Maas-oever, in de richting van Nij-
megen. Vermits het geld begon te ontbreken om de soldijen te betalen,
kwamen de broeders overeen, dat Graaf Jan zich naar Keulen zou be-
geven om voorziening in dien nood te zoeken: wierd daarin niet voor-
zien . de ontbinding van hun leger door het verloopen van alle Duitsche
huurlingen zou spoedig moeten volgen.
Zoo scheidde Graaf Jan zich van zijne broeders om voor het vader-
land behouden te blijven : Lodewijk en Hendrik gingen het laatste bloed
dat door hunne aderen gestroomd heeft, storten voor de zaak der vrij-
heid» Den 13den kwamen zij met hun leger in het dorp Mook aan.
D\'Avila, die langs den linker Maas-oever hun ter zijde gebleven was.
onderricht van deze beweging. rukte met versnelden marsch vooruit om
hun den pas af te snijden, sloeg een schipbrug over de rivier. trok er
met zijn leger over zonder dat Lodewijk daarvan eenige kondschap
had. en in den avond van don genoemden dag, stiet de ruiterij .
van weerszijden ter verkenning uitgezonden . plotseling op elkander.
Hieruit volgde een schermutseling, waarbij Lodewijks ruiters, door
hem zelven aangevoerd. de Spaansche ten eenenmale overhoop joegen.
en zekeren overste Lasso, een bloedverwant van Requesens, gevangen
namen. Den volgenden morgen (14 April 1574") toonde men zich beider-
1)  Archiv. T. IV. p. 382.
2)  Archiv. T. IV. p. 370.
-ocr page 161-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                      137
zijds genegen, een kamp te wagen, en maakte men zich bij het krie-
ken van den dag gereed tot den strijd. Lodewijk had voor het dorp
Mook oen verschansing niet een diepe gracht laten opwerpen, welke
hij bezette met 10 vendelen voetvolk. 1) Zijne overige infanterie, uit-
makende 25 vendelen, plaatste hij ter rechterzijde van het dorp in eeit
enkel vierkant, en de ruiterij, ten getale van 1800 of 2000 man in
vier hoopen. De bekrompenheid van het terrein, een smalle vlakte be-
grensd door de Maas aan de eene zijde en aan de andere door do reeks
van hoogten , die zich over de Mookerheide verheffen. noodzaakte hem .
zijne ruiterij zoo te plaatsen dat zij gedeeltelijk vóór het voetvolk ge-
schaard stond, strijdig met den regel der toenmalige taktiek, volgens
welke de ruiterij altijd hare plaats had op de vleugels. De Spanjaard.
voor wien dit nadeel evenzeer bestond, behielp zich met zijne rui-
terij halvemaanswijze te scharen op den linkervleugel naast het voet-
volk, welks rechtervleugel aan de Maas stiet. Had deze plaatselijke on-
gelegenheid voor de bewegingen der ruiterij Graaf Lodewijk, die in zijne
ruiterij de voorname strijdkracht van zijn leger had, moeten doen gehoor
geven aan den raad, door sommigen hem den vorigen avond gegeven.
om een andere kampplaats te kiezen ? Of waren aan een aftocht niet.
nog ongunstiger kansen verbonden ? Misschien oordeelde zijn krijgskun-
dig hoofd zoo; misschien ook opgewonden door het voordeel, dien dag
behaald , zijne reeds vermoeide soldaten willende sparen, en niet gewoon
op zijde te gaan. als hij eenmaal zijnen vijand onder de oogen was ge-
treden , hoopte hij, de ongunstige gesteldheid van het terrein gemakke-
lijk te zullen te boven komen.
De slag werd door de Spanjaarden aangevangen, met een aanval op-
de verschansing vóór het dorp Mook dat zich tusschen de beide le-
gers bevond. De verschansing werd, onder aanvoering van Mondra-
gon, stormenderhand ingenomen. Doch nauwelijks waren de Spanjaarden
daar binnen, of een gedeelte der 25 vendelen, bezijden het dorp in
het vierkant geschaard, schoot toe, en joeg den vijand de verschan-
sing weder uit. d\'Avila, die het opperbevel voerde, ziende dat de-
zijnen het niet hielden, liet terstond versche troepen aanrukken; de
verschansing werd nu op nieuw besprongen met zooveel geweld, dat
de verdedigers de vlucht namen; en, daar de een den ander mede-
sleepte . dreigde de verwarring zich aan de geheele infanterie mede
1) Niet met geschut. Lodewijk had in het geheel slechts twee kleine veldstukjes bij
zich, en het blijkt niet, dat daarmede iets uitgericht is. Het is dus een pralerij van
Strada, wanneer hij zegt, dat de Spanjaarden bij Mook al het grof geschut van Graat
odewijk vermeesterden.
-ocr page 162-
1:38                         WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
te deelen. Graat\' Lodewijk en zijne Medebevelvoerders snelden toe,
uni de vluchtenden tot staan te brengen: vruchteloos; ook hier werd
de gewone kreet der huurlingen gehoord: geld. geld! De Span-
jaarden, in den oorlog volleerd. voorziende het gevaar van afgesneden
te worden door Lodewijks ruiterjj. welke tot den aanval gereed stond,
en vermoedende, dat de vlucht hunner vijanden een krijgslist was, om
hen in dien strik te lokken. betoomden voorzichtelijk hunne drift ter
vervolging. en hielden stand vóór de veroverde verschansing Nu bo-
gon het tweede bedrijf van den slag. in een ruitergevecht, hetwelk
de overwinning ten voordeele der Spanjaarden besliste, door een kunst-
greep , waarvan de eer aan den Spaausehen Ritmeester del Monte wordt
toegeschreven. Lodewijks ruiterij , namelijk, was meest met sehietgeweer
gewapend ■— men heeft sedert dergelijke bereden schutters karabiniers
genoemd, in de taal van Hooft heeten zij bus-ruiters eu zinkroer-
ruiters. De Spaansche ruiterij bestond grootendeels uit speerruiters of
geharnaste lanciers. De veehtwijze der eersten tegen de laatsten was ge-
woonlijk deze, dat de karabiniers, in een dichten drom geschaard, in
den draf vooruit reden. hunne karabijnen losten, en dan rechts- en
links-om zwenkten, ten einde zich achter den hoop te herzamelen, op
nieuw te laden en zich dan weder aan te sluiten. Bij dit omzwenken
werden zij , wel is waar. dikwijls door de lanciers in den rug gere-
den en afgesneden: doch de voornaamste kracht dezer speerruiters,
in het geven van een samenhangenden schok bestaande, werd aldus
meestal gebroken. daar zij . door het schieten gedimd en in hun aan-
renuen opgehouden of in wanorde gebracht werden; en dan grepen de
karabiniers naar het zij dgeweer om er verder op in te houwen. Om
tegen dit gevaar gedekt te zijn hadden d\'Avila\'s onder-bevelhebbers
hunne karabiniers in drie hoopen voor de overige ruiterij geplaatst, om
den aanval der staatsche ruiterij te ontvangen en te beantwoorden,
en dan, even als deze, ter zijde om te zwaaien, en voor de speerrui-
ters plaats te maken om toe te rennen. De eenige karabiniers die
d\'Avila onder zijne vanen had waren een eskadron van den beginsel-
loozen Nederlander Maarten Schenck van Nideck. sterk 200 man: dezen
kwamen nu te staan vóór het gros der ruiterij, bestaande uit Spaan-
sche lanciers en Duitsche zwarte huzaren. Graaf Lodewijk, van zijne
ruiterij de beslissing van den slag moetende verwachten, plaatste zelf
zich aan de spits en, de sabel in de vuist, rende hij met zooveel ge-
weld er op in, dat de karabiniers ijlings naar ééne zijde omzwaaiden
en verdwenen. Maar nu stond hij ten doel aan de volle kracht der
^daarachter geschaarde Spaansche lanciers, die oogenblikkelijk goed aan-
-ocr page 163-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS
139
eengesloten toerenden en zijne ruiterij vanéén scheurden, terwijl de
Duitsche huzaren zich in kleine troepen splitsten om in te dringen waar
zich een opening mocht aanbieden: de verwarring werd algemeen.
Toen zal het geweest zijn, dat ook de bestorming van Mook in een
algemeenen aanval van al het Spaansche voetvolk hervat werd. De
•Spanjaarden stormden op nieuw de verschansing binnen en er ontstond
een moorddadige worsteling waarin zij ten slotte verwinnaars bleven.
.Het was een ijselijke slachting: die niet op de kampplaats bleven, von-
den den dood in de rivier oi\' kwamen om in de vlammen der boeren-
woningen waarin zij een schuilplaats zochten; slechts weinigen ontkwa-
meii door de vlucht. 1) Bij de algemeene nederlaag was er één punt
waar de overwinning was behaald, het was waar Lodewijk zelf ge-
streden had. Het bloed moet hem gekookt hebben op het gezicht van
den Nederlandschen edelman die daar gereed stond de bevrijders van
zijn vaderland te bevechten , en de voldoening groot geweest zijn, toen
hij hem verbijsterd vluchten zag. De verschrikking der ruiters van
Schenck was zoo groot, dat het geheele eskadron zich in de rivier wierp,
en de ontkomenen te Grave het gerucht verspreidden dat \'s Konings le-
ger onder d\'Avila verslagen was.
Toen Graaf Lodewijk de nederlaag van zijn geheele leger zag, ver-
zamelde hij nog een kleine ruiterbende om zich heen. Zijn 24jarige
broeder Hendrik en de veel belovende jonge Hertog Christoffel, zoon
van den Keurvorst van de 1\'altz beyonden zich bij hem. Of het held-
haftig drietal bedoeld heeft te midden van het overwinnend leger over
de lijken hunner vijanden zich een weg te banen, of zij geineend heb-
ben de verdere slachting hunner soldaten nog te kunnen voorkomen,
of zij in een wanhopigen strijd gewild hebben den hcldendood te vin-
den op hetgeen de krijgsman »het bed van eer" noemt — niemand
heeft het ooit geweten. Zij lieten in dit laatste bedrijf van den slag
het leven, maar hunne lijken zijn nooit gevonden. Volgens sommigen
zijn zij in het heetste van het ruitergevecht van hunne paarden gestoo-
ten. en hunne ligchamen of terstond onder de hoeven der paarden
vertrapt en onkenbaar geworden, of later beroofd en uitgekleed, onder
de overige lijken vermengd geraakt. Anderen verhalen, dat zij in een
boerenwoning, waar zij zich tot het uiterste verdedigden, door de vlam-
men zijn omgekomen. Eindelijk zijn er geweest, die verhaald hebben,
<lat Lodewijk. gekwetst naar de rivier zijnde gekropen om zijn dorst
1) [)c opgaven vau Spaansche zijde geveu 4ÜO0 dooden, vau deze zijde 2000 eu 500
ruiters. Zooveel is zeker, dat het leger vernietigd was. De spreekwijze k nog niet
vergeten, waarbij men iemand, op wien men gebeten \'n, naar de Mookerhei verwenscht.
-ocr page 164-
WILLEM 1 EN ZIJNE BROEDERS
140
te lesschen, door eenige hoeren is afgemaakt, om zijne wapenrusting
zich ten buit te maken.
Zoo waren wederom twee belden uit het doorluchtig huis van Nassau
voor de /aak van Nederland gevallen. Dat de Spanjaarden door den
dood van (Traaf Lodewijk van een geduchten vijand bevrijd werden.
bewijst de haat, tegen hem aan den dag gelegd door de Spaanschge-
zinde schrijvers, die echter aan zijne dapperheid recht laten wedervaren
en zijnen heldendood roemen. De getuigenissen van tijdgenooten gewa-
gen van zijne innemende manieren. van zijne begaafdheid om zich kort.
krachtig on volledig uit te drukken. en van andere hoedanigheden.
welke hem doen kennen als een Edelman . wien slechts een weinig be-
hoedzaamheid ontbrak, om hem een volmaakt Veldoverste te doen zijn. 1 i
Voor Prins Willem was het verlies onherstelbaar van een drietal
broeders. wier heldenarm door blakenden ijver voor de goede zaak werd
bezield . terwijl hunne broederlijke genegenheid alle ijverzucht en mis-
kenning zijner inzichten buitensloot. Maar wat hem ook mocht treffen ..
hij bleef, als schutsman van Nederland, onverzettelijk op zijnen post.
Wat ook een Requesens. een Johan van Oostenrijk mochten in het werk
stellen, hij verijdelde al hun ontwerpen. Onder zijne leiding kreeg de
opstand een geregelde houding. en breidde zich zoo /.eer uit. dat van
al de Nederlandscbe gewesten er nog slechts twee, Luxemburg en Na-
men . aan Spanje getrouw waren gebleven . toen de meest geduchte be-
strijder der Nederlandsche vrijheid optrad in Alexander Farnese. Prins
van Parma. 2) Zij die in een onderzoek willen treden van het krijgs-
1)  Bildcrdijk in zijne Geschied, des Vaderlands IJ. VJ. lil. 47, ua gemeld te hebben dat
Lodewijk van Nassau ie volmaaktste der Ridders van Europa genoemd werd, voegt ei
bij: „Schoon zijn houding in de portretten die êléganee niet heeft die wij ons daarbij
voorstellen." Mij dacht daar niet aan, de groote dichter, toen hij in 1821 den Prins
van Oranje, later Willem II, in een gedicht (D. VIII. bl. 241) aansprak als den Prins
in wien de naam niet, alleen en de moed, maar ook de gestalte herboren waren van
„de eer der Ridderen" zijn naamgenoot Lodewijk van Nassau. 15n wat den naam be-
treft; de meening dat Koning Willem II onder zijne namen ook dien van Lodewijk
droeg naar l.odewijk van Nassau heeft aanleiding gegeven tot een onjuiste opmerking te
dezer plaatse in den Kersten druk van N. II. T. L. De schrijver verkeerde nog in die
dwaling, toen hij zijn Leven van Willem II voor hel eerst uitgaf. Hij heeft vóór de
verschijning van de tweede uitgaaf van dat werk ontdekt, dat ónder andere namen ook
die van Lodewijk aan Willem II gegeven is, niet naar den broeder van Willem den
Zwijger, noch naar dien van den eersten Koning van Engeland uit liet Huis van Bruns-
wijk-Haunover, maar naar een der peters, Prins Ludwich van Pruisen , een bij de moe-
der bijzonder geliefden broeder. — Getuigenissen over Lodewijk van Nassau zie men
in Beauforts Leven van Willem I D. II bl. 472, en vau Kampens Vaderlandsche Ka-
rakterkunde i
140. Mr. G. Groen van Prinsterer heeft in de prolegomena van T. IV
der Archivet cup. :198 en in zijn Heiligerlee en Ultramontaansche Kritiek (1868) de na-
gedachtenis van den edelen held tegen miskenning en laster met de wapenen der ln\'s-
torische kritiek voldiugeud verdedigd.
2)   De hoogleeraar J. P. van Cappclle had ondernomen, den worstelstrijd onzer vade-
ren tegen Parma, iu ecne historische ontwikkeling te hoek te stellen; doch zijn vroeg-
-ocr page 165-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                         141
beleid waarmede Willem van Oranje. wion bij voortduring het opper-
bevel der krijgsmacht van den nieuwen Staat was toebetrouwd. alle
oorlogsplannen hielp ontwerpen en bestuurde. zullen bevinden. dat elke
uitkomst. welke. sedert Parma\'s verschijning. de Spaansehe heerschappij
weder eene schrede voorwaarts liet gaan. nu eens door de langzame
beraadslagingen of de vreesachtigheid van \'s Lands Staten. dan weder
door de dubbelhartigheid van Oranje\'s benijders, en altijd door omstan-
digheden buiten hem werd te weeg gebracht. Zoo was in denjare 1578
zijn voornemen geweest Don Johan van Oostenrijk binnen Namen te
overvallen, en was werkelijk het leger tot dit oogmerk derwaarts ge-
trokken. Doch. terwijl de Staten aarzelden en den tijd met onderhan-
delingen verspilden. had de vijand een geduchte houding aangenomen ,
en Parnese\'s volkomene overwinning in den noodlottigen slag bij Oem-
blours (81 Januari), was een gevolg van het gebrek aan vastheid bij
"s Lands Staten. en scheen de eerste stap te zijn tot terugkeering on-
der het oude juk. 1) Maar Oranje bespeurde weldra, dat de zuidelijke
Provinciën. met haren rlauwen vrijheidszin, die wel eens opblaakte,
als een stroovlam. maar even spoedig weder uitdoofde, en met haren
eerzuchtigen Adel. naijverig tegen hem en tegen elkander, een zwakke
borstwering zou zijn tegen de aanvallen van Spanje, geleid door een
krijgsheld als Farnese. Hij handelde. om de uitdrukking van een uit-
muntend schrijver 2) te gebruiken, als een voorzichtig veldheer, die,
daar de vijand de overhand dreigt te krijgen. met zijne beste troepen
terug trekt. ten einde op de ingekorte kampplaats krachtiger tegenweer
te bieden. En wie waren deze beste troepen ? De onbedwingbare Frie-
zen. de krijgshaftige Gelderschen. de stoutmoedige Zeeuwen, de verde-
digers van Haarlem. Alkmaar en Leiden, met één woord. de Noord-
Nederlanders. Dezen. reeds verbonden door meerdere gelijkheid van
aard en zeden. scheurden voor altijd. openlijk en plechtig, den band
los, welke hen nog aan Pilips hechtte, en werden. in de Unie van
tijdige dood heen ongelukkiglijk deze onderneming afgebroken. Wij zouden anders in
keurige» stijl, een onpartijdige voorstelling bezitten van dien buitengewonen krijgsheld,
die, door velen verfoeid, door anderen vergood, door eiken hoogschatter van militaire
verdiensten met bewondering behoort beschouwd te worden, hoe hij auders over den
begunstiger van den moord van Willem I denken moge. Van Cappclle was met zijn werk
gevorderd tot aan de vermeestcring van Maastricht door Parma in 1579, toen de dood
des beminden schrijvers zijne taak onvoltooid liet. Het afgewerkt gedeelte is in het licht
gegeven iu de Nagelatene bijdragen lol Natuurkunde en Geschiedenis, door 3. P. van
Oappelle, uitgegeven door Mr. D. J. van Lennep, Haarlem 1851.
1)  De slag bij Gemblours is sierlijk beschreven door van Cappelle, t. a. pi., bl. 161
"U volgg.
2)  W. Broes, Willem 1, m betrekking tol de scheuring der 17 Nederlandsche ge-
westen.
-ocr page 166-
WILLEM 1 EN ZIJNE BROEDERS
142
Utrecht, gesloten den 23sten en afgekondigd den 29sten Januari 1579, tot
een gemeenschappelijk krijgs- on vrijheids-verbond vereenigd. Om dit groote
werk tot stand te brengen, werd Oranje bijgestaan door het schrander
doorzicht van zijn broeder Jan van Nassau , die. bij zijne bemoeiingen
voor het geluk van Nederland, boven alle verdenking van eerzucht of
eigenbelang verheven. in do dankbaarheid der nakomelingschap een
ruime plaats verdient naast zijne heldhaftige broeders. Heeft hij niet
op slagvelden zijne dapperheid ten toon gespreid, liet was omdat er
niemand anders gevonden werd van zoo groote bekwaamheid om in het
buitenland en het binnenland de tallooze onderhandelingen te leiden.
wier welslagen voor de bevrijding van Nederland even onmisbaar was
als het geluk der wapenen. Zoo trok hij te velde met zijn broeder Lo-
dewijk in diens laatsten veldtocht, maar ontkwam hij aan de nederlaag
op de Mookerheide , omdac zijn werkdadige geest redding moest gaan zoe-
ken in den financieelen nood. Hij was ook — zoo men aan een staats-
dienaar van de zestiende eeuw, door den Souverein belast met het
opperbestuur van het krijgswezen, den hedendaagschen titel mag geven
— de eerste Minister van Oorlog van de Republiek der Nederlanden.
Het eerste vendel soldaten 1) van de Generaliteit der Geünieerde Pro-
vincien is onder zijn bestuur in dienst genomen. en hij heeft persoon-
lijk het bevel gevoerd bij het eerste wapenfeit van den pasgeboren
staat, het berennen en beschieten van Amersfoort, om die stad te
dwingen toe te treden tot de Unie van Utrecht. 2;
Onmetelijk zijn de verplichtingen, welke het Vaderland, ja. geheel
Europa heeft aan het edel vijftal, welks ijver voor de verlossing dezer
Landen hier in eenige trekken geschetst is. 3) Aan het hoofd van hen staat
ten eeuwigen dage, in de dankbare vereering van eiken vrijheidsvriend,
de grootste van Neörlands Makkabee\'n. de vereeuwigde Willem I. Hem.
den grondlegger van dien zoo wonderlijk ontstanen, zoo roemrijk ver-
dedigden, zoo zichtbaar beschermden Staat, wordt met het volste recht.
door de eenparige stem van alle oprechte Nederlanders. nog heden ten
dage, de eernaam gegeven van Vader des Vaderlands. De laat-
ste zijner woorden. toen het bloed reeds uit zijne doodwonde drupte
1)   Van 113 man onder hopman Berck. Dsze sterkte van 113 man is toen normaal
geworden voor het vendel of de kompanjie in het staatsolie leger.
2)   Over de zoogenaamde belegering van Amersfoort, over de opdracht van het opper-
bestunr der krijgszaken aan Graaf .Tan van Nasssu, en over den staat der regcering in
die dagen, kan men raadplegen de Geschiedenis der Regeeriny in de «ader r/eunieerde
provincie»
(1579—1585) door Dr. P. L. Muller. Leiden 1868.
3)  Graaf Jan heeft in zijne vier Zonen, weder dappere helden aan het Vaderland ge-
schonken. De drie jongsten lieten het leven in den strijd voor de vrijheid, en de oud-
ste, Willem Lodewijk, Stadhouder van Friesland, bekwam reeds vroeg eene wonde,
waardoor hij zijn geheele leven lang kreupel ging.
-ocr page 167-
WILLEM I EN ZIJNE BROEDERS                       143
getuigen, hoe zijne geheele ziel blaakte voor het geluk van dat volk.
voor welks verlossing hij met vaderlijke liefde gewaakt en gewerkt had,
en welks aanvoerder en raadsman hij tot zijn laatsten ademtocht ge-
weest was. Maar ook dat volk had zich niet onwaardig betoond, zulke
voorvechters gevonden te hebben ; en de heldenmoed van NeOrlands bur-
gerijen verdient wel in een afzonderlijk tafereel geschetst te worden.
f
HELDENMOED DER BURGERIJEN
„Hoewel dit volk xich anders uitermate veel laat
■ verehen, staat te «eten, dat aan zijn geduld, ein-
delijk te berste getreden met het roeren der vrijheid,
geen houden meer oft heelen is: sulx het, noeh
oovermaeht, noeht. eenigherlcv hachlijkheil aanziende,
door vlam en door spietsen streeft."
hoofts Nedert. Ilist.
De heldenmoed van de Nederlandsche natie heeft nooit zichtbaarder
en luisterrijker uitgeblonken. dan toen zij, in hare eigene Steden be-
stookt, den vaderlandschen grond , tegen de terugkeering der Spaansche
dwingelandij, voet voor voet moest verdedigen. 1) In het open veld is
de lof harer dapperheid, door de vermenging van vreemde troepen.
zelden geheel zuiver geweest. Het is waar, ook de bezettingen der ste-
den bestonden niet zelden gedeeltelijk uit gehuurde vreemdelingen, Duit-
sehers, Fransehen. Schotten. 2) Engelschen . Walen: maar deze omstan-
digheid verhoogt veeleer den roem der burgers, die aan de overmacht,
waarmede zij werden aangevochten, hardnekkig het hoofd hebben gebo-
1)  Be moedige bedrijven, door welke de steden het eerst het juk der Spaansche over-
hcersching hebben afgeschud, als zijnde zonder ecnig krijgskundig belang, worden hier
met stilzwijgen voorbijgegaan. Men kan die bijeenverzameld vinden in de (}eschiedenis
der Burgerwapening,
door den hoogleeraar Siegenbeek.
2)   De Dnitschers hebben zieh altijd onderscheiden door hunne gedurige muiterijen,
de Schotten door eene groote hardnekkigheid in het vechten. Daarom zeiden onze ouden,
wanneer twee partijen zich hevig tegen elkander hadden doen gelden: het is er
Schotsch toegegaan. Een andere spreekwijze, uit de tijden ontleend, waarover wij
handlen, is, wanneer wij van een akeligen staat van zaken zeegen: het ziet er
Spaansch uit.
-ocr page 168-
144                        HELDENMOED DER BURGERIJEN
den. Immers, in die gehuurde bezettelingen zelven hadden zij. als de
nood op het hoogst klom, ook van binnen meestentijds vijanden en ver-
raders. voor \'t minst onwilligen, die de burgerij poogden te ontmoedi-
gen en op te ruien. Het viel niet gemakkelijk, den huurling te bewegen ,
finder hongersnood en de uiterste ellende, een strijd vol te houden, die
wanhopig scheen. Zoo hij den verdedigden post in tij ds gewonnen gaf,
had hij bij de overgaaf weinig te verliezen, niets te vreezen; want hij
trad in \'s vijands dienst, of keerde naar zijn land terug. Zijn belang
was het. om niet door een al te hardnekkigen wederstand de woede
des overwinnaars te tergen; terwijl bij de burgers de volharding ge-
sterkt werd door de zekerheid, dat hen een smadelijke dood wachtte.
Reeds in zijn eersten veldtocht, had de Prins van Oranje eens een trom -
petter als parlementair aan Alva gezonden, en. tegen alle krijgsrecht
liet deze dien, zoo gelaarsd en gespoord als hij was. ophangen. Dit
was als het sein voor vele volgende wreedheden van dien aard. en,
werden de Nederlanders als rebellen beschouwd , op wie geen krijgsrecht
Toepasselijk was, dezen, van hunnen kant, gebruikten het recht van
weerwiuak. Hoe uittartend ook zij daarbij te werk gingen, blijkt uit
de rechtspleging van Paeheco, een bloedverwant van Alva . die op last
van Bloijs van Treslong te Vlissingen werd opgehangen. De oorlog
kreeg daardoor een gruwzaam en barbaarsch aanzien: Hooft heeft er
tooi- zijn meesterlijke pen afgrijselijke moordverhalen en trekken van
hardvochtigheid uit ontleend. Hier zal de lezer uit een grooten voor-
raad van feiten slechts eenige beschreven of eenvoudig vermeld vin-
«len, gekozen omdat zij van burgennoed en burgertrouw getuigen, of
voor den beoefenaar der krijgswetenschappeii van eenig belang kun-
nen zijn.
De overgaaf van Mons. en de moorddadige plundering van Mechelen
hadden een algemeene verslagenheid in het land gebracht; en alleen de
tegenwoordigheid van Prins Willem van Oranje, die in October des jaars
1572 in Holland kwam. was in staat, de wankelmoedigen eenigzins op
fce beuren. Don Frederik rukte daarop met het Spaansche leger naar
Gelderland: en het deerlijk lot van Zutfen (24 Nov. 1572) joeg Grave
Willem van den Bergh. \'s Prinsen schoonbroeder en bevelvoerder in Gelder-
land en Overijsel. zoo grooten schrik aan, dat hij zijn post lafhartig —
of ter kwader trouw — verliet. en met gezin en goederen ijlings de vlucht
nam. een duidelijk bewijs gevonde wat er van Nederland zou geworden
zijn. zoo Willem van Oranje een Willem van den Bergh geweest ware.
jijjn vertrek veroorzaakte groote wanorde en ontmoediging; de regeering dei-
steden in Overijsel boden om strijd de-sleutels harer poorten aan Don
-ocr page 169-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                         145
Frederik aan, en zochten anderen daartoe over te halen. 1) Ook Fries-
land keerde onder de gehoorzaamheid des Spaanschen Konings terug,
toen de Graaf var. Sehouwenberg, die er namens den Prins bevel voerde, na
een nederlaag van een gedeelte zijner krijgsmacht bij Makknm (18 Nov.),
dat gewest moest verlaten. 2) Daarentegen deed het kort daarop gevolgde
bloedbad te Naarden (1 December), een geheel andere uitwerking dan
de vroegere wreedheden der Spanjaarden. De verbittering tegen dezen
rees er door ten top; men zag er uit, dat geen verdrag beveiligen kon
tegen hunne barbaarsche woede, en de gelijktijdige wonderdadige red-
ding der Noord-Hollandsche schepen uit het ijs voor Amsterdam gaf\'
bemoediging, daar men hierin een teeken meende te bespeuren van Gods
zichtbare tusschenkomst en bescherming van de zaak der vrijheid.
Zoodanig was de staat van zaken en de gesteldheid dér gemoederen,
toen de Haarlemmers de tijding vernamen. dat don Fredeink te Am-
sterdam de toebereidselen maakte, om hunne stad gewapenderhand tot
onderwerping te dwingen. De Magistraat werd hierdoor in groote twij-
felmoedigheid gebracht, en de geneigdheid van sommigen, om zich aan
de genade van Alva te onderwerpen, werd gesterkt, door een heimelijk
schrijven van de Amsterdamsche Regeering, waarbij deze hare goede
diensten aanbood, om, door Don Frederik, bij den Hertog vergiffenis
en vergetelheid van al het gebeurde te verwerven. Nu zegevierde het
gevoelen der fiauwhartigen, en terstond (3 Dec.) werden er afgevaar-
digden naar Amsterdam gezonden, om te onderhandelen. Nauwelijks
was dit besluit der Regeering ter kennisse gekomen van Wijbout Rip-
perda, een Friesch Edelman, Bevelhebber van Haarlem, of deze moe-
dige krijgsman riep, nog denzelfden dag, al de Schutters in den Doelen
bijeen, en daar, omgeven van zijne kapiteinen en eenige wakkere man-
nen, sprak hij de menigte, samengestuwd in de ruime wapenzaal, terwijl
het vuur der geestdrift in zijne oogen schitterde, met een krachtvolle
stem en dien nadruk, welke den Frieschen tongval kenmerkt, nagenoeg
in dezer voege aan: »Manhafte Burgers, gij zijt hier bijeen geroepen,
1)    De Regeering Van Kampen ging vóór, met ook de Noord-Hollandsche steden te
belezen, om door tijdige onderwerping het lot van Zutfen te ontgaan. (Zie den briel\'
aan die van Enkhuizcn van 28 Nov. 1572, bij Bor, B VI, fol. 303 D.) Doch het ant-
woord was, dat men de boden , die weder met zulke brieven kwamen, op staanden voet
zon ophangen. Het kan zijn dat deze stap der Regeering van Kampen naderhand, toen
de verontwaardiging wat bekoeld was, aanleiding heeft gegeven tot de veelvuldige sprook-
jes van onhandigheid en verkeerd overleg, welke, uit plagerij, op rekening der Kam-
penaars verhaald worden.
2)   De Friezen waren te meer gereed, zich spoedig te onderwerpen, daar zij in \'s ko-
nings Stadhouder Robles de Bilty een\' man hadden, die, in andere opzichten, Fries-
lands weldoener mocht genoemd worden. Zie over hem Van Kampen, Vaderlandiche
Karaklerkunde,
$ 172.
I. N. H. T. L.                                                                                         10
-ocr page 170-
146                        HELDENMOED DER \'BURGERIJEN
om te vernemen, dat Don Frederik, zoon van den Hertog van Alva,
gereed staat deze stad te komen belegeren. Uwe Magistraat had gezwo-
ren, in geene handeling met den Spanjaard te zullen treden, buiten
weten van mij en de zeven Hoofdkapiteinen: en nu heeft zij, tegen haren
plechtigen eed, heimelijk lieden naar Amsterdam gezonden , om van den
Spanjaard genade en pardon af te smeeken. Welke genade wij te wach-
ten hebben, kunnen Mecholen, Zutfen en Naarden u leeren. Maar be-
denkt bovendien, door welken eed gij aan den Prins van Oranje, uwen
Stadhouder, verbonden zijt. Ik twijfel niet, of gij zult dien eed gestand
doen, en uwe eer betrachten, gelijk ik. Want ik voor mij ben van
meening, om den laatsten droppel van mijn bloed voor de burgers en
de vrijheid van deze stad te wagen. Gij hebt nu vrijmoedig en zonder
sehroomen te verklaren, of gij dit ook van voornemens zijt of niet. Wilt
gij , dan zullen wij de noodige orders stellen, en wij hopen, dat de
vijand geen eer aan ons zal behalen. Ziedaar het opzet van een Fries.
Maar Holland placht ook wakkere borsten te kweeken, en ik verlang te
hooren, wat er de mannen van Haarlem van zeggen." 1)
Ziedaar eenvoudige Nederlandsche krijgsmanswelsprekendheid, welke
ook niet zonder vrucht bleef. Een luid geroep verkondigde het algemeen
besluit, om goed en bloed voor de vrijheid op te zetten.
Het bezit van Haarlem was voor de Spanjaarden van het grootste
belang. De opstand, nu binnen Holland en Zeeland ingesloten, zou een
groote kracht van samenwerking verliezen, indien de-gemeenschap werd
afgesneden tusschen Noord-Holland, waar Sonoy als Gouverneur van
wege den Prins gesteld was, en Zuid-Holland, waar Oranje zelf den
gang der gebeurtenissen bestuurde. Grooten wederstand dacht men niet
te wachten te hebben van een stad, geheel naar de oude wijze ver-
sterkt , met slechte muren, met geenszins, vooral in den winter, ono-
verkomelijke grachten, en, gelijk de meeste steden in ons Vaderland,
zonder andere buitenwerken, dan één ravelijn. De soldaten, die er in
bezetting lagen, dacht men, dat, zonder een beleg af te wachten, zou-
den aftrekken, gelijk te Zutfen en Naarden geschied was; en de burgers
telde men niet. Had Don Frederik de hardnekkige verdediging kunnen
vooruit zien, welke hem, met 30,000 man voetvolk en 1500 paarden,
zeven maanden lang voor Haarlems zwakke muren heeft opgehouden:
het is niet te denken, dat hij, toen althans,.het beleg zou ondernomen
hebben. Immers de moeielijkheden, waarmede men dan te worstelen zou
hebben, konden aan de schranderheid van zoo vele bekwame Oorlogs-
]) Bor, B VI, tol. 308.
-ocr page 171-
HELDENMOED DEE BURGEBIJEN                     147
mannen niet ontgaan. De Spaansche soldaten waren niet iu staat, de
ongemakken eener belegering in den winter, onder een klimaat als het
onze, te verduren. Het had veel zwarigheid in, een zoo talrijk leger
van leeftocht te voorzien, gelijk er dan ook, gedurende het beleg, 400
Spanjaarden van honger stierven, terwijl men de soldaten van andere
natiën, die een gelijk lot trof, niet der moeite waardig rekende te tel-
len. 1) De ligging van Haarlem was daarenboven zoodanig, toen nog
het Haarlemmermeer niet in bruikbaar land herschapen was, dat men,
zelfs met een zoo talrijk leger, den toevoer naar de stad, gedurende
den winter, niet beletten kon, en er onophoudelijk sleden met allerlei
voorraad, en zelfs geschut, over het ijs werden binnengebracht. Doch
Don Frederik — en hij was de laatste niet, wien zijn overmoed een
misrekening deed begaan — vergat de les. dat men een vijand niet
te gering moet schatten.
Haarlem, zou dan vernederd en getuchtigd worden, en op>\'den Uden
December (1572) werd de berenning aangevangen met de vermeestering
eener schans op den dijk bij Sparendam, welke door Soldaten en Schut-
ters uit Haarlem bezet was. Driehonderd verdedigers sneuvelden: de
felle vorst had dorp en schans van alle zijden genaakbaar gemaakt. Om
de verdere berenning voor te komen, deed de Prins van Oranje reeds
den volgenden dag Wilhelm Graaf van der Mark, Vrijheer tot Lumei,
uit Leiden oprukken, met 15 vendels, 4 kornetten en 6 veldstukken;
doch de vijand had zich reeds rondom de stad uitgebreid, en Lumei,
te midden van een dichte sneeuwjacht, uit eene hinderlaag besprongen,
werd volkomen geslagen. Bij deze gelegenheid gaven eenige vaandrigs
een gedenkwaardig voorbeeld, hoe een krijgsman de eer en zijn plicht
stellen moet boven het leven. Vruchteloos hadden zij alles beproefd,
om hun volk in het vluchten te stuiten; en toen niets meer baten kon,
omwonden zij zich met hunne vaandels, en verkozen de zelfvoldoening
van aldus doorstoken te worden, boven de schande van te vluchten.
Slechts aan een hunner, Jakob Martens, is de eer der geheugenis te beurt
gevallen, de namen der overigen zijn niet eens opgeteekend. 2) Derge-
lijke daden waren in dien heldentijd onzer vaderen geenszins zoo zeld-
zaam, als in onze dagen; en de zelfopoffering van Martens en zijne
spitsbroeders werd weinige jaren later op dezelfde wijze herhaald door
Otto Clant. 3)
1)   Van Reidt, Sedert. Oorlogen, B. I, tol. 9.
2)  Hooft, B. VII, fol, 297.
3)   In 1586. Zie over hem Hooft, B. XXIV, fol. 150. Van Reidt, B. IV, fol. 125.
Halma op Klant, en de Vadert. Letteroefeningen van 1832, No. V en XI.
-ocr page 172-
148                        HELDENMOED DER RURGERIJEN
Tocn de berenning van Haarlem voltooid was, werd de stad den 13den
December opgeëischt. Het antwoord was in den geest van Ripperda.
Het Spaanscho leger werd nu rondom de stad verdeeld in onderschei-
dene kwartieren, welke ieder met een verschansing omgeven werden,
behalve dat van den Opperbevelhebber, die zijn hoofdkwartier vestigde
op hot huis te Kleef. Nu eerst begon men te overleggen, van welke
zijde de stad zou worden aangetast, en de keus. welke gedaan werd,
toont weder, dat do Spanjaard zich de bemachtiging van Haarlem als
niet zeer moeiolijk had voorgesteld. De stad was namelijk het zwakste
aan de zijde van den Hout, waar de Duitsche benden haar kwartier
hadden. Daarentegen was zij het sterkste aan de Kruispoort, welke door
het eenige ravelijn verdedigd werd. Doch naar die zijde was het Spaan-
sche kwartier, hetwelk juist daar gekozen was, opdat in de gebouwen
van het Lepro/.enhuis en de woningen daar in de nabijheid, de Span-
jaarden bij voorkeur door huis en dak tegen de koude beschennd zouden
worden. Tastte men dus de stad aan op de zwakste zijde, dan moest
de aanval voornamelijk door de Duitschers geschieden, en dit kon de
Spaansche trots niet dulden. Daarenboven had men daar, door den groo-
tercn afstand van het Sparen, drie of viar dagen noodig tot aanvoering
van het geschut, 1) hetwelk te water van Amsterdam werd aangebracht.
Tusschen de Kruis- en .Tanspoort werd derhalve het front van aanval
gekozen.
Onder begunstiging van mistig weder, naderde de vijand met ééne
loopgraaf do stad, en bracht, vrij dicht, naar het schijnt, bij de mu-
ren, 14 vuurmonden in batterij, schietende kogels van 40 en 46 pond.
Uit deze stukkon begon men den 18den December vuur te geven, wor-
dende er dien dag t>80 schoten gedaan , met oogmerk , om bres te schie-
ten in den ringmuur, en om de Kruispoort te vernielen, welke door het
voorliggende ravelijn daartegen niet genoegzaam gedekt was. Dit laatste
oogmerk werd ook in zoo verre bereikt, dat, voor dat de avond geval-
len was, de toegang uit de stad naar het ravelijn geheel was afgesneden.
Doch, terwijl men in later tijd, bij den aanval van belegerde plaatsen,
begonnen is bij voorkeur zich van den nacht te bedienen, vond destijds
de morgenstond gewoonlijk de aanvalswerkeu in denzelfden staat, waarin
zij den vorigen avond gelaten waren. Dit had ook hier plaats; en de
Haarlemmers maakten van den langen winternacht gebruik, om met
grooten ijver, onder de poort door, een weg naar het ravelijn te maken,
en de ontstane breuken in den muur met wolbalen, aarde en steenen
3) Mea kan hieruit opmaken, dat de voer- en heftuigen der Artillerie, toen nog zeer
onvolledig zijn geweest.
-ocr page 173-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                     149
te dichten: eeu duizendtal sehansdelvers onder de bezetting was hier-
bij van uitnemenden dienst. De belegeraars hernieuwden den volgenden
dag (19 Dee.) hun vuur, doch nu meer bepaaldelijk, om in den muur
bres te schieten, hetgeen nu ook door middel van 675 kanonschoten
gelukte. Wanneer wij ook nog in later tijd, bij een meer volmaakte
krijgskunst, somtijds den belegeraar teleurstelling en mislukking zien
ondervinden door het verzuim, van terstond storm te loopen nadat de
bros gereed is, zal men zich niet verwonderen, dat dit plaats had in
een tijd, toen de gang van alle krijgsbewegingen zooveel trager was.
De Spanjaarden stelden den storm tot den volgenden dag uit; en de
belegerden maakten zich den spoedig invallenden nacht ten nutte, om,
geholpen door vrouwen en kiuderen en elk die de handen roeren kon.
daar, waar de stad, door do geschotene bressen, voor het vijandelijk
vuur openlag, traversen aan te leggen, waardoor zich den volgen-
den morgen voor het oog des vijands, achter den ouden muur, een
nieuwe verschansing vertoonde, welke het eerste voorbeeld van dien
aard is, in de Geschiedenis der belegering van vestingen.
De vijand, ziende alzoo, dat de aanval tegen den hoofdwal op nieuw
zou moeten begonnen worden. beproefde nu eerst het ravelijn voor de
Kruispoort te vermeesteren. Ook hier liet hij zich door een al te hoog
denkbeeld van zijne overmacht tot roekeloosheid vervoeren. Toen er
tegen het ravelijn nog slechts 159 schoten waren gedaan (20 Dec.),
begon men reeds gebrek aan kruit en kogels te voorzien; en daar er
een tamelijke bres was geschoten, gaf de Spanjaard, die, als Hooft
zegt, met de klank zijner achtbaarheid alle grachten over
te springen, alle wallen tot trappen zijner glorie dacht
te maken, bevel tot den storm. Al de omliggende schansen en
wapeuplaatsen werden gevuld met haakschutters, om de verdedigers
van do wallen te weren, en een van tonnen vervaardigde brug, ter
breedte van drie man in het front, werd over de ravelijnsgracht ge-
bracht. De storm werd beproefd door .18 vendelen Spanjaarden en Wa-
len; doch de beklimmers werden door den kapitein Steenbach en zijne
soldaten met zoo veel koelbloedigheid ontvangen, en van de naburige
bolwerken en van den muur, uit geschut en klein geweer, zoo vinnig
begroet, dat zij met bebloede koppen moesten-afdeinzen. 1) Woedend
van spijt, deed Don Prederik don aanval door versche troepen hervat-
1) Steenbach doorstak met eigen hand een vaandrig, die tegen de bres opklom, hem
toeduwende; „Gij behoort hier niet!" en toen hem kort daarna een kogel door de
hand werd geschoten, riep hij zijnen soldaten toe: „Houdt moed, zoolang het niet
door het hart is, zal ik u niet begeven."
-ocr page 174-
150                     HELDENMOED DER BURGERIJEN
ten. In de stad was middelerwijl alles tot een hardnekkige verdediging
gereed gemaakt. De volmaaktste orde heerschte hier; aan ieder was zijne
plaats, aan elk zijne bezigheid vooraf aangewezen. Daar rukken de stor-
mers, onder het kogel- en sehrootvuur der vesting, aan, de brug over,
de bres op. Dan, hier regent het van brandend pik. vlammend werk.
en allerlei brandstof op hunne hoofden ; piek en rapier wachten allerwege
elk, die door het brandend werptuig verschoond is gebleven; de neder-
stortenden belommeren weldra den toegang aan de genen die volgen;
reeds ligt de gracht rondom de bres volgestapeld met dooden en ge-
kwetsten ; alle hoop, om het ravelijn te bemachtigen, begeeft den Span-
jaard, en Don Frederik ziet zich, zijns ondanks. verplicht, gehoor te
geven aan de raadgevingen der andere bevelhebbers. en den aftocht te
bevelen. Romero bewerkstelligde dien, zoo goed mogelijk. maar het
kostte dien bekwamen Veldoverste een zijner oogen. Een twintigtal
aanzienlijken, waaronder Dons en Hoofdbevelhebbers, hadden met hun
leven de eer gekocht, van zich aan de spits eener stormkolonne te heb-
ben bevonden.
Na aldus proef te hebben gehad van Hollandsche onverschrokkenheid,
begonnen de Spanjaarden in te zien, dat onbesuisd geweld hen niet in
het bezit van Haarlem kon stellen; en besloten zij, de stad meer kunst-
matig aan te tasten. Te dien einde bedienden zij zich vooral van ïnij-
nen, tot welker vervaardiging zij 3000 Luikerwalen in dienst hadden.
Dit middel tot het openen eener bres. namen de belegeraars destijds
gaarne te baat. vermits men toen in het maken van tegenmjjnen weinig
bedreven was. Doch hier vond de Spanjaard zich bedrogen in zijne ver-
wachting. De Haarlemmers wisten, met een in die tijden inderdaad
buitengewone schranderheid en waakzaamheid, 1) waarbij zij gedurige
uitvallen voegden, de mijnen der belegeraars, door hunne tegenmjjnen
te ontdekken, en ze vervolgens in de lucht te doen vliegen, of op eenige
andere wijze onbruikbaar te maken. Ja, de 3000 Luikerwaalsche delvers
hebben in de belegering bijna allen het leven verloren; en, na den bo-
ven vermelden storm, zijn de Spanjaarden veertig dagen lang met on-
dermijnen bezig geweest, zonder iets te vorderen. Zij moesten dus wederom
hunne toevlucht tot het geschut nemen. De nadering tot de stad werd
nu naar het voorschrift en onder de leiding van den bekwamen Inge-
nieur, die de belegeringswerken bestuurde, met name Compo-cassi, 2)
1)  Dit zal van Meteren bedoelen, wanneer hij /egt, dat de belegerden 12 of 13
wonderlijke tegen mijnen maakte.
2)  Hij sneuvelde in dit beleg, door een musketkogel getroffen. Hij wordt gezegd ver-
maard te zijn geweest voor de beste en ervarenste ingenieur, en mees-
ter in de mathematische kunsten in zijnen tijd.
-ocr page 175-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                     151
bewerkstelligd door een rechte loopgraaf, welke het eerste voorbeeld
gegeven heeft van hetgeen men in later tijd de bedekte Sappe heeft
genoemd. Deze loopgraaf werd recht op het ravelijn aangetrokken, over-
dekt met zware planken en aardzakken, ondersteund door houten stan-
ders, en. dicht bij het ravelijn zijnde genaderd, splitste zij zich in twee
takken, aan welker spitsen batterijen 1) werden opgeworpen, waaruit
men op nieuw poogde bres te schieten. De belegerden, na den vijand
iederen voet gronds te hebben betwist, ziende dat de verdere verdedi-
ging van het ravelijn, hetwelk reeds den naam van moordhol had
gekregen, veel bloeds zoude kosten, besloten het te verlaten, maar leg-
den vooraf een werk aan. \'t welk tevens van hun beleid, en van hunne
bewonderenswaardige krachtsinspanning getuigt. Achter de Kruispoort,
namelijk; welke ondermijnd werd, 2) wierpen zij, stadwaarts in, een
sterke aarden borstwering op, halvemaanswijze gebogen, en aan de beide
uiteinden met den hoofdwal in verbinding gebracht door twee hooge
en stevige bolwerken. Toen verlieten zij het ravelijn, hetwelk terstond
bezet werd door den vijand, die er zijn geschut plantte, 3) en van daar
af «dwars door huizen en kerken blixemde."
Bolwerken en cortinen 4) werden nu genoegzaam vernield; er was
een wijde bres geschoten, en de storm werd tegen den 31 Januari
(1573) bepaald. De Spanjaard had evenwel de belegerden reeds te wel
leeren kennen om niet schroomvallig te zijn, in een openen aanval
zich met hen te meten, en poogde hen dus te overrompelen. De keur
der Spaansche troepen, zijnde de vendels van Mondragon, benevens 2000
Walen en 7 vendelen Duitschers verzamelden zich in den nacht tot den
storm. 5) De toegevroren grachten gaven den aanvalleren een gereed
pad — 7000 paren ijssporen behoorden tot het belegeriugsmateriëel uit
Amsterdam gezonden — en begunstigd door de duisternis, naderden
eenigen tot aan den voet der bressen, in de cortine tusschen de Kruis-
1)   Hooft noemt ze beuker ij en.
2)  De kruispoort was ook, gelijk men vindt aangetcekend, tot een blokhuis gemaakt,
gedekt met aarde, mest, rijshout cu doorvlochten met balkeu. Dit blokhuis schijnt ech-
tcr, als zoodanig, geen uut te hebben gedaan, en het eigenlijke doel, hetwelk men er
mede gehad kan hebben, is niet duidelijk. Men kan daaromtrent Bor, van Meteren en
Hooft vergelijken.
3)   Op een platte kat, gelijk men leest, welke zij van aardzakken vervaardigden.
4)   Dus zal men dit woord, in onze taal overgenomen, behooren te schrijven, ioo
men het woord gordijnen, bij onze ouden in gebruik, versmaadt Het komt van het
Latijnschc corhna, een ketel, en vandaar een ronde borstwering, als b. v. op een
toren. Later is dit woord ook op de rechtloopcnde borstwering tusschen twee bastions
toegepast.
5)   De eerste aanvallers deden, om elkander in de duisternis te kunnen onderkennen,
de hemden over de overige klecding. De bestorming begon dus met een camuade-
-ocr page 176-
152                     HELDENMOED DER BURGERIJEN
en Janspoort, zonder door de wachten bespeurd te zijn. Doch, ter goe-
der ure begon de dag te schemeren. Terwijl sommigen reeds boven,
anderen nog in het opklimmen waren, werden zij ontdekt; en 50 schut-
ters en soldaten, die zich in de nabijheid bevonden, waren genoegzaam ,
om de overrompeling der veege vest te verhinderen. Zich wakker we-
rende met schieten, brachten zij weldra de geheele bezetting in \'t ge-
weer, de stad op de been. Maar in \'s vijands leger werd tevens het
sein tot den algemeenen storm gegeven, hoofdzakelijk gericht tegen de
Kruispoort en het daaraan grenzende bolwerk. Men zal niet licht een
tweede voorbeeld vinden van zoo veel orde en tegenwoordigheid van
geest, in een oogenblik van verrassing, als hier plaats had bij een
bezetting, bij welke , uit hoofde van hare samenstelling, men zoo wei-
nig gemeenschappelijk overleg en krijgstucht moest onderstellen. De
hoofd wal, na een tijdlang tegen den aanstormenden vijand met kracht
verdedigd te zijn, werd op een gegeven sein, hem eensklaps ten beste
gegeven. De verdedigers, namelijk, wierpen zich achter de nieuwe, in-
waarts gebogene, verschansing; en de aanvallers, hierdoor ruimte krij-
gende, drongen met drift en als om strijd op in het aangevallen bolwerk
en de aansluitende cortine. Hoe groot was hunne ontzetting! Daar ont-
waren zij eensklaps de nieuwe verschansing, en zien zich van achter
de gebogen borstwering en uit de rondom staande en met schietgaten
voorziene huizen beschoten, terwijl het van weerszijden uit de bolwerken,
welke de halve maan sloten, op hen hagelde van kogels en schroot.
De terugkeering werd door het opdringen der beklimmers belet; en de
mijn onder de Kruispoort, toen het oogenblik gunstig was, aangesto-
ken, deed al wat zich in de nabijheid bevond, in de lucht stuiven. Nu
sloeg de schrik den soldaat zoodanig om het hart, dat er geen mogelijk-
heid was, hem weder tot den storm te bewegen; en de moedige verdedi-
gers lieten den vijand geenszins een ongestoorden aftocht, maar zaten hem
na tot in zijne loopgraven en schansen. Ook bij deze worsteling zullen
ongetwijfeld de matrozen en burgervrouwen, door Kenau Simons Hasse-
laar tot een gewapende bende geordend, de geestdrift van hare stad-
genooten en den schrik der Spanjaarden verhoogd hebben. Men telde
van binnen slechts tien dooden, terwijl de Spanjaard 300 dooden en
een groote menigte gekwetsten had, waaronder, als gewoonlijk bij een
afgeslagen storm, vele bevelhebbers. Zoo weinig besluiteloosheid of ver-
warring heerschte er in de stad, dat er, gedurende dezen hachelijken
strijd, 170 sleden met allerlei leeftocht in de stad werden gesleept,
onder bedekking van 300 haakschutters en 70 ruiters.
Zoo scheen dan Haarlem noch voor geweld, noch voor een kunstma-
-ocr page 177-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                     153
tigen aanval te zullen zwichten. Don Frederik deed nu Alva, die zich
te Nijmegen bevond, door Don Bernardino de Mendoza verlof vragen
om het beleg op te breken. Het antwoord luidde , dat zoo hij nog ver-
der daaraan dacht, de Hertog hem niet meer voor zijn zoon zou er-
kennen, met de bijvoeging: „Komt hij in het beleg te vallen, dan wil
ik zelf het komen voortzetten, en zijn wij dan beiden gesneuveld, dan
zal de Hertogin uit Spanje daartoe overkomen." Toen besloot don Fre-
derik de stad door honger tot de overgaaf te dwingen. Doch ook dit
viel inoeielijk. Het Haarlemmermeer bood verscheidene maanden, in den
ongemeen harden winter, een gebaand pad om de stad te voorzien.
hetgeen daarna door middel van schepen geschiedde. Wel is waar, had-
den de Spanjaarden, om dit te beletten, naar de zijde van het Meer
13 of 14 schansen en reduïeten aangelegd; maar de Haarlemmers deden
desgelijks, en betoonden grootelijks hun ondernemenden geest, om het
aangevoerde, \'t zij ter sluik, \'t zij met geweld meester te worden. 1)
De Prins van Oranje putte alle middelen uit, om Haarlem van al het
noodige te voorzien, en werd in deze zijne onvermoeide werkzaamheid
ijverig bijgestaan door de Zuid-Hollandsche steden. Dordrecht zond ge-
schut , 2) Leiden levensmiddelen, Delft vrijwilligers om het ontzet te
beproeven, en deze en andere steden boden met een goedhartigheid,
onzen landaard eigen, zich aan, om de gekwetsten, ouden, kinderen en
andere weerloozen uit Haarlem te herbergen en te verzorgen.
Na den afgeslagen storm op den Bisten Januari, bepaalden de Spanjaar-
den zich dan meer bijzonder, om, door het afsnijden van allen toevoer,
de stad in handen te krijgen. Desniettemin lieten zij niet na, alles in
het werk te stellen, om, ware het mogelijk, de stad door geweld te
winnen. Maar zij werden telkens herinnerd aan hunne vroegere nedei*-
lagen door de nadrukkelijke uitvallen der belegerden. «Deze burgers,"
schreef Don Frederik, »doen al wat menschelijker wijze de beste soldaten
in de wereld zouden kunnen doen," en deze stoutmoedige houding dei-
Haarlemmers heeft hem verder gedurende het geheele beleg voor het
wagen van een storm doen terugdeinzen, hoezeer meermalen een beklim-
bare bres daartoe gelegenheid bood. Reeds in de maand Mei waren de
muren en bolwerken zoo vernield, dat de belegeraars in kleine getallen.
1)   De belegerden hadden hierdoor langen tijd aan niets gebrek; en de bezetting
werd steeds voltallig gehouden. Op den 8 Maart waren, behalve de burgers, de schans
dclvers en eenige ruiters, 4000 soldaten in de stad, zoodat men een nieuwe verster-
king, dien dag binnen gekomen , als overbodig terug zond. Den 9 Juni bevonden er
zich 3071 soldaten en 183G weerbare burgers. Gedurende het beleg zijn er van de
belegerden gesneuveld 2946 man, waarvan echter maar 68 burgers.
2)   Onder anderen 2 schoone metalen stukken, schietende het eenc 44, het andere 13.
ponden ijzer.
-ocr page 178-
HELDENMOED DER BUKGERIJEN
154
soms bij verrassing opliepen, om de burgers weg te schieten, die aarde
aandroegen. Ja, op den 3den Juli, na dat zij den vorigen dag, door
het aanvoeren van al hun geschut op het aangevallen punt, reeds zoo
verre gevorderd waren, dat er \'s nachts twee vlotten over de gracht
waren gebracht, deden zij nog 1008 schoten, het grootst aantal, \'t welk
er, op éénen dag, in de geheele belegering gedaan is, 1) en konden
echter nog niet tot den storm komen. Met hunne mijnen konden zij
evenmin vorderen, 2) en een poging om de stad in brand te schieten. 8)
was evenzeer vruchteloos, daar de brand spoedig gebluscht werd.
Er werd bij de belegerden een rustelooze werkzaamheid vereischt. »
om de bressen te dichten, de muren te herstellen, \'s vijands mijnen te
verstoren: en evenwel bepaalden zij zich niet tot het afweren der aan-
vallen tegen hen gericht. Wijselijk begrepen zij, dat de beste wijze
van zich te verdedigen niet zelden gelegen is in den vijand aan te val-
len. Niet minder dan 41 uitvallen zijn er gedurende het beleg door de
belegerden gedaan, waarbij een zeventigtal ruiters, onder aanvoering
van een\' Delftschen bevelhebber, met name Van Enkhuizen, hun van
veel dienst was. 4) Nu eens hadden deze uitvullen ten doel, om verwach-
ten toevoer binnen te halen. dan weder, om van de belegeraars de wer-
ken te vernielen , de kwartieren in brand te steken, of de schansen te
veroveren. Een dezer. met name Rustenburg, werd stormenderhand
ingenomen, en sedert bezet gehouden, ofschoon de Spanjaarden driemalen
gepoogd hebben, de verloren schans met geweld weder te bemachtigen. 5)
Deze uitvallen werden bijna allen met den gunstigsten uitslag bekroond;
maar de gedenkwaardigste was die , welke op den 25sten Maart, mot
9 of 10 vendelen soldaten en burgers ondernomen werd, en gericht was
tegen het kwartier der Duitschers in den Hout. Dat geheele kwartier
werd uitgeplunderd, meer dan 300 tenten aan de vlammen ter prooi
gegeven, 800 vijanden neergeveld en velen gekwetst. Beladen met een
rijken buit van kleederen. zilver en dischgereedschap, gouden sieraden
1)   Gedurende het ganschc beleg zijn er gedaan, 10,40 3 schoten tu99cheu de Kruis-
i\'n Janspoort, en nog 400 op andere zijden van de stad.
2)  Op den 4 Juni werd er door de belegerden een mijn ontdekt en onbruikbaar ge-
maakt, welke reeds de lengte van 9 vademen, van de Kruis- naar de Janspoort, onder
den wal doorliep.
3)   Slichts eenmaal schijnen zij dit beproefd te hebben door het werpen van acht
vuurballen.
4)  Tot ondersteuning van deze ruiterij, hadden zij kleine stukjes of bassen op sleden
geplaatst, die gemakkelijk over de sneeuw vlogen; een soort van vliegende artil-
lerie van eigen vinding.
5)   Onder bescherming van deze en andere schansen, dreven de belegerden, nog tot
in de laatste weken van het beleg, hunne koeien iii de weide, welke de vijand, tot
■tienmaal toe, vruchteloos poogde meester te worden.
-ocr page 179-
HELDENMOED DER BURGERI.TEN                      155
on allerlei wapentuig, trokken de overwinnaars, met oen verlies van
slechts acht man, weder stadwaarts, medovoerende 7 stukken geschut,
waaronder twee van metaal, veel slachtvee, 30 paarden en 9 vaandels,
welke den volgenden dag triomfantelijk van Haarlems wallen wapperden.
Ook van die wallen zelve liet de waakzaamheid harer verdedigers
den vijand zelden rust in zijne schansen en loopgraven. Uit haakbus
en doelroer schoten zjj met zooveel juistheid. dat er zich niet licht
ongestraft een hoofd bovön de Spaansche borstweringen vertoonen kon. 1)
Bijzonder onderscheidde zich hierin de achttienjarige schutter-vaandrig,
Pieter Dirkszoon Hasselaar, die meestal zijn maaltijd deed op de wal-
len, waar zijne moeder hem, met zijne spijs. het noodige kruit, lont
en lood gewoon was te brengen. 2)
Middelerwijl, en naar mate de insluiting nauwer, en \'s vijands waak-
zaamheid grooter werd, moest er menig waagstuk volvoerd worden, om
tusschen den Prins en de stad briefwisseling te onderhouden. Ten laatste
liet de vijand daartoe geen anderen weg open dan de lucht; en toen
werd ook deze te baat genomen, en, door middel van duiven. de ge-
meenschap onderhouden.
Er waren twee middelen, om Haarlem te ontzetten, en den vijand
te noodzaken, het beleg op te breken: of, door hem allen toevoer af
te snijden, of, door hem gewapenderhand te bespringen, e u met geweld
te verjagen. Wij zullen kortelijk zien, dat niets onbeproefd werd gela-
ten. om tot een zoo gewenschte uitkomst te geraken.
De magazijnen voor liet Spaansche leger bevonden zich te Utrecht.
Van daar geschiedde de toevoer in den beginne langs Woerden; maar
sedert de schutters dier stad, en de soldaten die er in bezetting lagen,
een transport vermeesterd hadden. was alleen de weg over Amsterdam
veilig. Doch van daar langs den Sparendamschen dijk naar het leger
voor Haarlem, werden de konvooien niet zelden bestookt en onophou-
delijk in gevaar gebracht door de voorbeeldelooze stoutheid van de
Noord-Hollandsche vrijbuiters. Gedurende den winter zag men dezen,
hebbende een lang roer, soms twee. op den rug hangen, op hunne
schaatsen over het ijs zwieren, ijlings op het vijandelijk geleide toe-
snellen, en den vijandelijken buit wegsleepen. Toen de vorst geweken
was, gebruikten zij kleine jachten, welke zij met groote snelheid voort-
roeiden. Moesten zij, aan wal getreden. over doorsneden landen heen,
1)    De belegeraars, wel wetende, dot men in Haarlem uict^rijkelijk van kruit en
lood voorzien was, plaatsten van tijd tot tijd hoeden op staken boven de borstweringen,
om de belegerden onnut hunne munitie te doen verspil\'cc.
2)   Zie over hem, onder anderen, H, Baron Collot d\'Escury, Holland* Roem, D. II,
bil, 64.
-ocr page 180-
HELDENMOED DER BURGERIJEN
156
dan wipten zij , liet geweer op den rug, met een v e r r e j a g e r, of
polderstok, tevens voor spies dienend, behendighjk over slooten en wa-
terplassen heen, en bedreven menig waagstuk, waarbij hunne stoutmoe-
digheid niet enkel door winzucht gescherpt werd: op welke wijze ook
den vijand afbreuk kon gedaan worden, aarzelden zij niet het leven te
wagen. Getuige het schier ongeloofelijk bedrijf van \'t Hoen, een Noord-
Hollandschen boer, die aan het hoofd van niet meer dan 18 vrijbuiters,
op den Hoogendijk, tusschen Amsterdam en Sparendam, een geheele
vaan Speerruiters — destijds tot 125 man sterk — tot den laatsten
man toe, vernield heeft, zoodat men hier zonder overdrijving zeggen
kon. dat er niet één was overgebleven. om de tijding dezer nederlaag
te boodschappen. 1)
Hoe ontrustend voor de Spanjaarden ook deze bijzondere ondernemin-
gen waren —- om echter hun leger voor Haarlem van allen toevoer te
versteken, werd een meer afdoende maatregel vereischt. Sonoy, Gouver-
neur van Noord-Holland, kreeg derhalve last, om met een scheepsmacht
naar den Diemerdijk te zeilen, dien door te steken en bezet te houden.
Aanvankelijk begunstigde het geluk deze onderneming en met schier
ongeloofelijke voortvarendheid, voldeed die stoutmoedige krijgsman aan
den hem gegeven last. Maar de bezetting van den dijk en Sonoy\'s vloot,
uit Amsterdam door overmacht en zwaardere schepen aangetast, moes-
ten, niet zonder verlies, naar den Noord-Hollandschen wal terugwijken,
waar de vluchtenden door den vijand vervolgd werden, en Jan Haring
het heldenstuk bedreef, hetwelk hem den naam van H o 11 a n d s e h e n
0 o c 1 e 8 heeft verworven. Doch de daad van den Hollandschen overtreft
die van den Romeinschen Cocles. Haring ziet zijne makkers , uitgeteerd
door honger, hunne lichamen met moeite voortslepen over den Ydijk,
terwijl de vijand hun op de hielen zit. Hewogen met het lot, dat hen
bedreigt, waagt hij zijn leven, om het hnnne te redden. Op een plaats,
waar de dijk zeer smal is, vat hij post, en houdt de overmacht dei-
aandringende vijanden alleen zoolang tegen, tot dat de vluchtenden
in veiligheid zijn. Toen springt hij in het meer, hetwelk aan de eene
1) Door dit en dergelijke feiten, maakte \'t Hoen zich zoo vermaard, dat, een dei-
vijandelijke Hoofdbevclhebbcrs, de Baron de Liques, hem, onder vrijgelcidc, bij zich
liet komen, en verbaasd, dat deze held een eenvoudige boer was, hem geschenken aan-
bood. \'t Hoen wees die grootmoedig van de hand; doch naderhand krijgsgevangen ge-
maakt, werd hij, op voorspraak van de Liqnes, zonder losgeld vrijgelaten. Men kan \'t 1 [oens
dapper bedrijf (Maarf 1573) in bijzonderheden lezen bij Hooft, B. VIII, bl. 309, en
bij Anipzing, Beschr. van Ilaerlem, bl.213, die er bijvoegt, dat dit „staelken — een
uit velen — so van kloeckmoedigheyd als bchendigheyd van oorloge bekend ende se-
ker is."
-ocr page 181-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                         157
zijde den dijk bespoelde, en redt het leven door zwemmen, onder een
hagelbui van kogels (19 Maart). 1)
De Spanjaarden van hunnen kant, lieten inmiddels niets onbeproefd,
om den toevoer naar de belegerde stad over het Haarlemmermeer te
stremmen, waar \'s Prinsen schepen niet dan door vele en bloedige ge-
vechten met de Spaansche, de gemeenschap openhielden. Eindelijk liet
Don Frederik, op den 29sten Maart, den Hoogcndijk bij het Huis Ter Hai-t
doorsteken, en door deze opening stevende de Admiraal Bossu met 33
Amsterdamsche schepen en 7 galeien hot Meer in, om zich bij de ove-
rige Spaansche scheepsmacht te voegen. Een hardnekkige scheepsstrijd,
op den 28sten Mei geleverd, viel ten voordeele uit van den sterkeren
vijand, die daardoor genoegzaam meester werd van het Meer. Nog den-
zelfden dag werden de schansen. door de Haarlemmers aan de Mee\\--zijde
aangelegd , te water en te land bestormd. Vier werden er verlaten, waar-
van de bezettingen, sterk 180 man . zich wierpen in de vijfde, en na
een driemaal vruchteloos beproefden storm van den vijand, nog bij een
eervol verdrag, in de stad terugtrokken. De veege stad was nu geheel
aan zich zelve overgelaten, en de nood begon nijpend f e worden. Be-
halve het weinige. hetwelk enkele waaghalzen, waaronder P. Az. van
der Werff, de beroemde burgemeester van Leiden, 2) bij zich droegen,
en in de stad brachten, was nu alle uitzicht verdwenen, om aan de
wanhoop van den hongersnood te ontkomen. Er werd derhalve bij den
Prins een nog uitgestrekter plan beraamd, om het Spaansche leger, door
gebrek, tot het opbreken van het beleg te dwingen. Sonoy maakte zich
andermaal, en thans met beter gevolg, meester van den Diemerdijk:
hij versterkte zijn post daar, door het opwerpen van zes schansen, welke
hij tot na de overgaaf van Haarlem bezet gehouden heeft. De Baron
van Batenburg wierp zich in Ouderkerk en verschanste zich daar; doch
langs de Vecht over het toen nog bestaande Diemermeer bleef de vaart
van Utrecht naar Amsterdam open. Om den vijand ook dezen weg af
te sluiten. rukte de Bevelhebber van Gorinchem, Adriaan Vijgh, met
krijgsvolk, geschut en al het noodige op, en poogde eerst te Breukelen,
en daarna aan de Nieuwersluis post te vatten. Ongelukkig bediende men
zich hierbij weder van Duitsche huurlingen : zij sloegen aan het muiten
en noodzaakten hunnen moedigen aanvoerder, den toeleg op te geven. Een
poging, om den Lekdijk door te steken, en dus het Sticht onder water
1)-In clou slag op de Zuiderzee tegen Bossu, was hij het ook, die de vlag van de
steng des vijandelijkcu Admiraalsehips haalde, doch daarbij het leven liet.
2) Zie Tewater. Bijzonderheden van P. Az. van der Werff in de Verhandelinyen van
de Maatschappij der Nederfandsc/ie Letterkunde.
1). II. St. I.
-ocr page 182-
158                        HELDENMOED DER BURGERIJEN
te zetten, door de bezetting van Buren beproefd, werd verijdeld door
het aanrukken van Hierges, Gouverneur des Konings van Spanje in
Gelderland.
Terwijl dit alles vruchteloos werd ondernomen, klom te Haarlem de
nood tot het uiterste. In de huizen, op de straten, aan de wallen
zag men er stervende nedervallen, en de krijgstucht verloor haar klem
onder de soldaten, wier baldadigheden de algemeene ellende vermeer-
derden. Aller oogen waren op Haarlem gevestigd. De nood dier stad
wekte derwijze de algemeene belangstelling, dat van alle zijden aan-
biedingen gedaan werden, om het uiterste te wagen , ten einde der be-
narde burgerij te hulp te komen. Hier en daar deed zich zelfs een
morrend beklag hooren. dat men niet krachtdadig genoeg tot ontzet
der stad werkzaam was. Het eenige middel daartoe was nu, den vijand
in zijne belegeringswerken te bespringen, en met geweld van wape-
nen te verjagen. De Prins van Oranje bevond zich in een van die
toestanden, waarin hij zoo dikwijls verkeerd heeft, en men hem zich
gedurig voor den geest moet brengen, om al de grootheid te beseffen
van hetgeen die nooit volprezen grondlegger van onzen Staat, voor de
onafhankelijkheid des Vaderlands gedaan heeft. Niemand wenschte vu-
riger dan hij, Haarlem te redden; en evenwel moest hij aan de geest-
drift der Hollandsche Burgerijen bedenkingen in den weg stellen, waarvan
zijn welwikkend oordeel al het gewicht gevoelde, maar waarvoor de
opgewonden gemoederen geene ooren hadden. Was het niet een onvergeef-
lijke vermetelheid, te durven beproeven, met een macht, welke nog
geen 5000 man kon bedragen. meest ongeoefende burgers, een bijna
zesmaal zoo talrijk leger van beproefde soldaten, uit een stelling te
drijven, welke het gedurende verscheidene maanden op alle punten ver-
sterkt had? En evenwel — kon men de trouwe en dappere verdedigers
eener zoo gewichtige stad aan de bloedige wraak des Spanj aards prijs
geven? Burgertrouw en moed tot zelfopoffering zegevierden over voor-
zichtige bedachtzaamheid. Er werd dan tot den aanslag besloten: maar
nu begeerde ook de Prins zich aan het hoofd te plaatsen, om dien te
besturen en ten uitvoer te brengen. Doch, Hemel! zou men den Schuts-
man van den Nieuwen Staat wagen in een zoo zorgelijke onderneming?
Neen, dit konden de Staten des Lands niet gedoogen. De Ridderschap
en de Steden verzetteden zich met ernst tegen \'s Prinsen voornemen,
en weerhielden zijnen trouwen ijver: het bevel werd opgedragen aan den
Baron van Batenburg. Op den 8sten Juni trok deze met 4000 man
voetvolk. 600 ruiters, 7 veldstukken en 400 wagens met krijgsgereed-
schap en leeftocht, van Sassenheim op Haarlem aan. De vijand was,
-ocr page 183-
HELDENMOED DER BURGERIJEN
159
door het schieten van twee duiven, welke naar de stad gezonden wa-
ren, onderricht van den aanslag, en had zijne maatregelen genomen.
Laat in den nacht kwam Batenburg met zijne ruiterij, zonder vijand te
ontmoeten, tot in den Hout, waar een hinderlaag hem wachtte. Zijne
ruiters, te kort schietende in den strijd tegen de driemaal sterkere rui-
terij des vijands, stortten zich al vluchtende op hun eigen voetvolk,
\'t welk bij het Manpad nu ook door het Spaansche voetvolk van alle
zijden besprongen werd. I) De verwarring was groot; de vlucht werd
algemeen: 700 man sneuvelde, waaronder Batenburg zelf\', 76 burgers
van Delft, 50 van ter Goude, 30 van Rotterdam, 40 van Brielle, an-
deren uit andere steden. Al de wagens en het geschut vielen in de handen
des overwinnaars. Doch onder de geredden bevond zich de naderhand
zoo beroemd geworden Johan van Oldenbameveld, die als vrijwilliger,
met het geweer op den schouder, tot ontzet van Haarlem zich onder de
vanen begeven had. Geheel Holland was ontsteld over deze nederlaag,
door welke de zaak der belegerden volstrekt wanhopig was geworden.
De Prins schreef hun dan ook, dat zij zich op de best mogelijke wijze
redden moesten; en, na eenige vruchtelooze onderhandelingen om een
eervol verdrag te erlangen, namen zij voor dit te doen op eene wijze,
beantwoordende aan de heldhaftigheid hunner verdediging. Het ontwerp
werd beraamd, om op den lOden Juli met de geheele bezetting en
bevolking der stad door den vijand heen te slaan. Zeven vendelen haak-
schutters zouden den weg banen: de schutterij, de regeering, de bur-
gers, vrouwen en kinderen zouden den middeltocht uitmaken. en negen
vendelen soldaten een achterwacht vormen. Don Frederik, door een
overgeloopen soldaat onderricht van dit wanhopig besluit, voor welks
uitvoering hij terug beefde, liet arglistiglijk in de stad bekend maken ,
dat het Spaansche leger onder de wapenen stond, om de uittrekkenden
af te wachten, te gelijk genade aanbiedende voor hen die zich overga-
ven. De Duitschers lieten zich het eerst verlokken, en zonderden zich
af. De verwarring, welke nu ontstond, laat zich beter verbeelden dan
beschrijven. Van de Burgers, Schotten, Walen. Duitschers, die de be-
zetting uitmaakten, wilde elk die partij gekozen hebben. waarvan hij
voor zich de beste uitkomst verwachtte. Niemand gehoorzaamde meer:
muren, poorten en bressen bleven zonder wachten. De uittocht werd
nog door sommigen beproefd, maar kon, zonder overeenstemming van
allen, niet gelukken. Er bleef dus niets anders over, dan nogmaals den
weg van onderhandeling te beproeven, en op den 12den Juli werd een
1) Ook van deze gebeurtenis is de herinnering bewaard op de gedenknaald, wam vau
in de noot op bl. 56 boven gesproken is.
-ocr page 184-
160                        HELDENMOED DER BURGERIJEN
verdrag gesloten, waarbij de stad op genade en ongenade zich overgaf,
en de plundering, aan de soldaten beloofd, afkocht, voor 240.000 gul-
den. 1) Op den 14don namen de Spanjaarden bezit van de stad en
vingen aan, hier minder onder de weerlooze ingezetenen dan onder
de dappere verdedigers, een bloedbad aan te richten, 2) waarvan wij
de afgrijselijke bijzonderheden even gaarne voorbijgaan, als wij de gru-
welen verzwegen hebben, gedurende het beleg, zoo wel binnen als vóór
de stad gepleegd. Ripperda. de brave Ripperda . die, als Opperbevel-
hebber . zoo veel had toegebracht tot Haarlems roemruchtige verdedi-
ging, werd, benevens zijn Luitenant. op den 16den Augustus onthoofd.
Hetzelfde lot trof Jonkheer .lan van Duivenvoorde . kolonel der Schut-
terij; ja, zoo ver ging de woede des verbolgen Spanjaards. dat zelfs
levenlooze voorwerpen het moesten ontgelden: het gele vaandel van Rip-
perda werd openlijk in et den zwaar de ge öxe onteerd.
Het beleg van Haarlem heeft hier een uitvoeriger vermelding gevon-
den, dan het geval had kunnen zijn, zoo hieruit de verplichting wai-e
gevolgd. alle belegeringen van dit tjjdvak even wijdloopig te behande-
len. Maar Haarlem was de eerste stad, welke het waagde. met den
Spanjaard den vrijheidskamp op leven en dood te beproeven. Het is
waar, zij is in het einde bezweken : maar de indruk. door hare heldhaf-
tige verdediging bij vijand en landgenoot te weeg gebracht, is voor de
zaak des Vaderlands van onberekenbaar veel nut geweest. »Het is hier
een oorlog." schreef Alva aan Filips. »welks gelijke men tot dusverre
in geen land ooit gezien of gehoord heeft." »Geen veste werd ooit met
zoo veel beleid en dapperheid verdedigd als Haarlem." Een verdediging
boven alle verhouding der strijdkrachten. met beleid en heldhaftigheid
volgehouden, al zegeviert ook de overmacht des vijands, is soms van
meer gewicht, dan een schitterende zegepraal. in een gelukkig uur be-
vochten. De verdediging van Haarlem gaf daarenboven een geschikte
gelegenheid, om den staat der belegeringskunst bij het begin van den
tachtigjarigen oorlog te doen kennen, daar van weinige belegeringen
in dien tijd zoo nauwkeurige dagverhalen zijn gehouden. Van dezen
is ook door onze geschiedschrijvers gebruik gemaakt, naar wie wij hen
verwijzen moeten, die omtrent de bijzondere trekken van dapperheid,
moedige uitvallen en andere bijzonderheden meer verlangen te weten. 3)
De vermeestering van Haarlem was voor Alva een aanmerkelijke stap
1)   Het verdient opmerking, dat dit verdrag niet als van kracht werd beschouwd,
voordat het door de Schutterij was goedgekeurd.
2)  De beulen hadden, naar hun beste onthouden, gehangen, onthoofd en verdronken
1735 personen.
3)  Behalve Bor, Hooft, van Meteren, Mendoza et. Bentivoglio, zie men vooral
-ocr page 185-
161
HELDENMOED DER BURGERIJEN
tot de onderwerping van geheel Holland. De krachten van den opstand
waren verdeeld. De Spanjaard had post gevat op het vereenigingspunt
tusschen het Zuider- en het Noorderdeel, welke nu zonder andere ge-
meenschap waren dan over de Noordzee; en Noord-Holland, waaruit
het Spaansch gebleven Amsterdam zoo dikwijls bestookt werd, lag nu
het eerst aan de beurt. Nauwkeurige kennis van de gesteldheid van
het terrein, was in dat gewest vooral van de eerste aangelegenheid;
en aan Joost Janszoon, ook als teekenaar, landmeter en vestingbouw-
kundige beroemd, werd dus door Alva de taak opgedragen, om een
topographische kaart te vervaardigen van Noord-Holland. Met onbegrij-\'
pelijken spoed ontwierp en teekende deze Amsterdamsche kunstenaar
een nauwkeurige en volledige kaart van het gewest met aanwijzing
van alle wegen , beemden, meren , slooten , sluizen , uitwateringen, dij-
ken , bruggen en wat dies meer zij: een werk, hetwelk als een meester-
stuk van dien tijd geroemd wordt. 1) Het ontwerp tot onderwerping
van Noord-Holland werd aldus beraamd, dat het gewest te gelijker tijd
ter zee door een vloot uit Amsterdam, onder bevel van Bossu, en te
land door het leger van Don Frederik zou worden aangevallen. Laatst-
genoemde ving zijne taak aan, door het beleg te slaan voor Alkmaar.
Deze stad, kort voor. het beleg, op nieuw bevestigd door Adriaan An-
thoniszoon, gezworen landmeter en schepen van Alkmaar, naar het.
ontwerp van Jonkheer Karel van Boisot, 2) leverde meer moeielijkheden
ter verdediging op clan Haarlem. welke stad, door de lage en water-
achtige grondsgesteldheid, slechts van twee zijden had kunnen worden
aangetast. De aanval op Alkmaar daarentegen, kon van alle zijden te
gelijk geschieden, tenzij de omliggende landen onder water werden ge-
Ampzing, Beschryvinghe ende lof der Stad Haerlem, Haarlem 1628. Daarbij voege
men de Correspondance de Phihppe II, dooi- Gachard uitgegeven. Voorts Pierre Ster-
lincks, Eene corie waerachtige beschryvinghe van alle geschiedenissen, aanslaghen, slor-
men, schermutseling-en ende schieten voor de vroome stad Haerlem in Holland.
Delft
1574 en het uittreksel uit een journaal, geplaatst in den Algemeenen Kunst- en, Let-
terbode van
6 Nov. 1826. Hetgeen er dag bij dag is voorgevallen, is ook bijeenverza-
meld in Korte Historische Aanteekeningen wegens het voorgevallene in de Spaansche
Belegering der Stad Haarlem,
gedrukt te Haerlem 1739; waarachter gevoegd is: Oor-
logsgeschiedenissrn ten p/alten lande om de Stad Haarlem, in Kennemerland ende TPa-
Inland.
1)  Over Joost Janszoon en de bedoelde kaart, zie men het belangrijk Historisch be-
richt van Jacobus Koning, in het 5de deel van d-: Verhandelingen der tweede klasse
van hel Koninklijk Nederlandsch Instituut.
De kaart van Noord-Holland door Joost Jans-
/Qon in hout gegraveerd, is naderhand in koper gebracht, en in het jaar 1778 bij de
Boekverkoopers Untema en Tiebocl uitgegeven , en algemeen verkrijgbaar gesteld.
2)   Volgens getuigenis van Bor, B. VI, fol. 328. Anthoniszoon zal later in dienst
van Maurits voorkomen. De declaratie van „vacatien ende besongien gedaen inder am-
pliatie ende fortificatie der stede van Alckmaer, ivter naem ende van wegen Jonkheer
Charles Busot" is uitgegeven door Dr. J. J. de Gelder in eene verzameling Brieven en
andere lesclieiden rakende het beleg van Alkmaar in
3573. (Alkmaar 1865) bl. 120.
I. N. H. T. 1<.                                                                                                           11
i
-ocr page 186-
162                   HELDENMOED DER BURGERIJEN
zet, waartoe de landlieden moeielijk te bewegen waren. Binnen de stad
bevonden zich, behalve de gevluchte landlieden, 1300 weerbare burgers
en vijf vendelen — ongeveer 800 man — soldaten, die in Juli daar heen
gezonden waren, onder de Hopmannen Jonkheer Jacob Cabeliau, die
ook als Gouverneur der stad door den Prins was aangesteld, Coenraad
van Stcenwijck, Joachim van Sittert, Peter van der Hoeffve en Schet-
ter. Vreemd krijgsvolk lag in Alkmaar niet in bezetting; en de roem
liarer verdediging, — een der hardnekkigste bresverdedigingen van den
hoofdwal, waarvan de Geschiedenis gewaagt — is derhalve onvermengd
Nederlandsch.
Het leger van Don Prederik was 16000 man sterk. Tot het maken
der loopgraven werden 300 Haarlemmers bij loting uit de schutterij
geprest, on op den 18den September (1573) opende de vijand zijn vuur
tegen de stad. Uit 20 vuurmonden werd, reeds den eersten dag, door
2006 kogels van 40 en 24 pond, op twee verschillende plaatsen bres
geschoten; en, terwijl ook op andere punten looze aanvallen gericht
werden, ving dos middags te drie ure de storm aan, op de twee bressen
te gelijk. Die aan de Friesche poort werd aangevallen door twee Rcgi-
menten, welke met groote woede tegen de bres instormden. Maar noch
het geweld van hunnen aanval, noch het ijselijk krijgsgeschreeuw ver-
mochten de verdedigers te doen terug deinzen. Bij het aanrukken der
stormkolonne, werd zij van de aangrenzende bolwerken met schroot en
kogels dapper begroet, en, hoe meer zij naderde, hoe meer haar en het
lood uit de doelroeren der schutters en de javelijnen der burgers om
liet hcofd snorden. Mocht het echter sommigen der aanvallers gelukken.
tot aan de kruin van de bres op te klimmen, dan stonden daar de land-
man met zijn verrejager, de burger met piek of rappier gereed, om den
stoutsten het eerst te doen nedertuimelen. Doch het gelukte aan deze
eerste kolonne niet, haren aanval tot zoo ver door te zetten. Nauwelijks
onder het dadelijk bereik gekomen der verdedigers, werd zij als bedol-
ven, hier onder een\' stroom van kokend water, gesmolten lood en on-
gebluschte kalk, daar onder een vuurregen van brandend stroo en
njshout. Hoepels met*pik) »arst en zwavel besmeerd, omwonden met
werk, en dan in brand gestoken, hier en ginds tusschen de opdringende
beklimmers geslingerd , brachten een verwarring te weeg, die voor velen
doodolijk was, daar de soldaten, nu eens ieder afzonderlijk, dan twee
of drie te zamen, door deze vlammende pikhoepen omslingerd, en po-
gende zich er uit te redden, en de brandende stof van zieh af te we-
ren, onderwijl aan het schieten der verweerders waren bloot gesteld.
Eenmaal aan het wankolen gebracht, moesten de bestormers weldra den
-ocr page 187-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                        163
aanval opgeven en terug wijken. Binnen de stad kende men echter zijnen
vijand beter, dan dat men een hervatting van den storm niet zou ver-
wacht hebben. Terwijl vrouwen en knapen en meisjes onvermoeid bezig
waren met alles gereed te maken en aan te dragen, wat dood en ver-
schrikking onder den vijand kon brengen, bleven de gewapenden op
hunnen post. Weldra rukte een tweede vijandelijke bende aan, met
nog grooter stoutheid, en geprikkeld door eerzucht, om hun, die voor-
gegaan waren, den zegepalm af te winnen. Deze hoop werd niet ver-
wezenlijkt, en ook deze bestormers werden terug geslagen. gelijk hunne
voorgangers. Een derde slaagde aanvankelijk beter. Reeds was de kruin
der bres bereikt; reeds plantten daar eenige vaandrigs de Spaansche
standaards, onder het gejuich van: «Victoria, victoria, de stad
ia ons," toen een burger van Alkmaar een hunner met een groot slag-
zwaard de beide beenen afmaaide, hem schamper toeduwende: » e n d a t
is mijn." Deze nadrukkelijke beantwoording eener voorbarige zegekreet
werd oogenblikkelijk gevolgd door een hernieuwde en verdubbelde in-
spanning van alle krachten der verdedigers, en dood, gewond of ver-
schrikt stortten en stoven de beklimmers naar beneden. Een vierde storm
kon niet beproefd worden: de bres was ongenaakbaar door de menigte
van lijken en gekwetsten.
Terwijl er dus hevig gevochten werd aan de eene bres, ging het aan
de andere met niet minder vinnigheid toe. Ook deze werd tot driemaal
toe met woede aangevallen; 1) en ofschoon de verweerders het nadeel
hadden, van door twee stukken geschut van ter zijde bestookt te wor-
den, werd ook daar de storm tot driemaal toe afgeslagen. Als een
stellige daadzaak vindt men aangeteekend, dat, in weerwil van het
bloedige van dezen dubbelen strijd, gedurende de vier uren tij ds , dat die
duurde, niemand van zijne plaats week, dan zwaar gewond; en het
wekte bovenal de bewondering der Spanjaarden, dat zij onder degenen,
die de toegangen verdedigden, noch helm, noch harnas, noch eenig
soldatengewaad bespeurden, maar lieden, op hun bootsmans of als boe-
ren gekleed, die vochten als leeuwen. Het verlies der belegerden bedroeg
slechts 13 burgers en 24 soldaten; 2) de aanvallers hadden ongeveer
1000 man verloren. En toen Don Frederik , eenige dagen later, nogmaals
na 700 schoten op de stad te hebben gedaan, een storm wilde be-
proeven, was er geene mogelijkheid, om de soldaten daartoe te bewe-
1)  Er waren twee stormbruggen aangebracht, waarvan echter de eene, toen men die
over de gracht zou brengen, te kort werd bevonden. De eene was van schuiten, de
andere van wijnvaten saamgesteld. Van deze laatste is een afbeelding te vinden bij
Hooft.
2)  Niet 44, gelijk Wagenaar opgeeft.
-ocr page 188-
164                        HELDENMOED DER BURGEBIJEN
gen. De teleurstelling en ellende, door de Spanjaarden voor Haarlem
en Alkmaar geleden, deden in hun leger de vroeger altijd zoo streng
gehandhaafde krijgstucht verslappen, welke van toen af meer en meer
is afgenomen; en ook daardoor heeft de heldenmoed onzer Burgerijen
een onberekenbaar nut gedaan aan de zaak des Vaderlands.
De belegeraars van Alkmaar, een brief van den Prins in handen ge-
kregen hebbende, waarin het voornemen werd kenbaar gemaakt, om,
door het doorsteken der dijken. het geheele gewest onder water te zet-
ten, braken den 8sten October op. altijd bestookt door de uitvallen dei-
belegerden, die hun ook nu nog een aanmerkelijk verlies toebrachten. 1)
Don Prederik. het leger onder de bevelen latende van Don Francisco
de Valdès, begaf zich naar Amsterdam bij zijnen vader, met wien hij kort
daarna deze gewesten verliet. De nederlaag van Bossu op do Zuiderzee,
vier dagen na het opbreken van het beleg van Alkmaar, verijdelde voor
ditmaal de laatste hoop der Spanjaarden. om Noord-Holland onder hunne
heerschappij terug te brengen. Evenwel werden Kennemerland en Wa-
terland nog meer dan drie jaren door hen geteisterd, waarbij zij, mees-
tentjjds onder bevel van Verdugo. voornamelijk den winter te baat
namen, om over het ijs dorp voor dorp aan te tasten, en alzoo dieper
in het gewest door te dringen. Gewoonlijk was hun hoofdkwartier te
Assendelft gevestigd, en uit Haarlem en Amsterdam kregen zij onop-
houdelijk versterking. In het jaar 1575 rukte zelfs Hierges, van\'s Ko-
nings woge Gouverneur van Utrecht. Holland en Zeeland. maar van
de beide laatstgenoemde gewesten enkel in naam. met 6000 man voet-
volk en 700 ruiters, van Utrecht, over Amsterdam en Haarlem, in
Noord-Holland; maar hij moest onverrichter zake terug trekken. Sonoy
— men mag hem deze eer niet onthouden — heeft. door zijnen onver-
moeiden ijver en krachtvolle maatregelen. tot behoud van dit gewest,
zich bij het Vaderland zeer verdienstelijk gemaakt, Het was eerst na
de Pacificatie van Gend (1576). dat Noord-Holland eenige meer-
dere rust mocht genieten. toen ook Haarlem weder bij verdrag aan den
Prins van Oranje overging (22 Januari 1577). 2)
De zoo even bedoelde vijandelijkheden. om het bezit van Noord-Hol-
land. hebben tot menige stoute daad van onze kloeke Hollanders aan-
leiding gegeven. waaromtrent hier in geene verdere bijzonderheden kan
worden getreden. Bij liet lezen dier krijgsbedrijven . door zooveel woest-
1)    De bijzonderheden van het beleg van Alkmaar zijn, behalve bij onze geschied-
schrijvers, te lezen bij Eikclenbcrg en Boomkamp, Beschrijving van Alkmaar.
2)   De feiten tot de Geschiedenis van dit gewest behoorende Van men bijecngebrachl
vinden door A. Beeloo, Noord-Holland en de Noord-Hollanders.
-ocr page 189-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                       165
heid en hardvochtigheid gekenmerkt\', worden wij aangenaam verrast
door de trouwe moederliefde van dien boer van Westzanen, die, terwijl
elk het kostbaarste trachtte te bergen voor de naderende Spanjaarden,
onder de vervolging van den vijand en met gevaar van het leven, zijne
moeder op een draagbaar over het ijs van West-Zanen naar Hoorn
sleepte.
I let beleg van Leiden, door Requesens opgebroken, om Graaf Lode-
wijk te keer te gaan, en na diens nederlaag op de Mookerheide door
Valdès hervat, vertoont zich in een geheel andere gedaante, dan de
belegeringen van Haarlem en Alkmaar. Hier beproefden de Spanjaarden
niet éénmaal door bres en storm de stad te bemachtigen. Het was der-
halve ineer een blokkade, welke, nadat de Leidenaars uit hunne schan-
sen te Alphen verdreven waren, van den 26sten Mei 1574 tot aan den
3den October duurde. Met uitzondering van het ontzet, waarvan de eer
voornamelijk aan onze zeelieden toekomt, is dan ook dit beleg, als
oorlogsfeit, minder belangrijk; hoezeer het aanleggen van 62 schansen
of redouten, waarmede alle toegangen langs vaarten en wegen naar de
belegerde stad werden afgesloten, een merkwaardig bewijs oplevert\'
welke moeitevolle werken men zich destijds getroostte, en iu staat was
tot stand te brengen. Doch als heldendaad van Hollandsche burgers,
zouden wij een aanzienlijke plaats moeten inruimen aan het beleg van
Leiden, indien het, door uitmuntende pennen beschreven, in alle bij-
zonderheden niet zoo algemeen bekend was, als weinige andere gedeel-
ten onzer Historie. 1) Waar toch is de vaderlandsche knaap, die eenige
school betreden heeft, en de namen niet kent van Van der Does. Van
Hout en Boisot, en niet weet te spreken van Van der Werft\', aan de uit-
gehongerde burgers zijn lichaam aanbiedende, om het aan stukken te
snijden en rond te deelen, zoo ver het strekken mocht; of van de ïnan-
nelijke taal, door de Loidsche burgers, bij het schrikkelijk woeden van
pest en hongersnood, hunnen vijand van de wallen toegeroepen, zoo zij
in den uitersten nood, den linkerarm tot stilling van den honger moes-
ten binnen slaan, dat hun dan nog de rechter overschoot, om voor
vrijheid en Vaderland te sti-ijden?2)
Bewonderen wij de voorbeeldelooze volharding van Leidens burgeren,
1)  Behalve Bor, Hooft er anderen aangehaald in de Gesehiedi-nis des Vaderlands ro\'i
Arend, Dl. II, bl. 401, zijn de hoofdbronnen voor het beleg van Leiden Jan Fruytiers
Corte beschryvinghe van de strenghe belegeringhe enz. der sladl Lei/den (Delft 1577):
Orlers Beschrijving van Leyden en Severinu9, Belegering r.an Legden, met de aantee-
kcuingen. Dr. J. van Vloten heeft een belangrijke verzameling uitgegeven getiteld,
Leidens belegering en ontzet iu 1573 en 1574 naar de oorspronkelijke stukken en be-
scheiden
(Leiden 1853).
2)  Op de Leidsche noodmunten stond: „Hoc libtrtatis ergo, en pugno pro patria."
-ocr page 190-
HELDENMOED DER BURGERIJEN
166
het ontzet dier stad levert tevens een treffend bewijs op, tot welke op-
offeringen men in die tijden voor het Vaderland in staat was. Hoe
nijpend ook het gebrek was van geld, schroomde men echter niet, door
het binnenlaten van het water over een zoo groote uitgestrektheid lands,
voor het minst zeven tonnen gouds te wagen. De overtuiging, dat tot
bereiking van het groote doel \'t welk men beoogde, de laatste penning,
gelijk de laatste droppel bloeds, op het spel moest gezet worden , was
zoo levendig, dat zelfs hartstochten er voor wijken moesten, welke zich
anders niet gemakkelijk op zijde laten zetten. Een opmerkelijk blijk van
dit laatste gaf de stad Middelburg, welke, eerst weinige maanden te
voren (24 Februari), na een langdurige belegering den Prins in handen
was gevallen. Om de uitstekende diensten te belooncn, door de burgers
van Vlissingen en Veere, in het beleg van Middelburg, betoond, had
de Prins aan die twee steden belangrijke voorrechten geschonken, strek-
kende om het aanzien te besnoeien, hetwelk Walcherens hoofdstad in
Zeeland genoot. Hierdoor hadden de Middelburgers een misnoegen tegen
den Prins opgevat, hetwelk tot aan zijneu dood heeft voortgeduurd; 1)
maar desniettemin ondersteunden zij uit al hunne macht de pogingen
der Zeeuwen om Leiden te ontzetten. en werd er zelfs besloten, de
klokken der stad te verkoopen, om daarvoor ijzeren kanonnen in te koo-
pen. 2) Zoo zegevierde over bijzondere veeten het algemeen belang des
Vaderlands: en een onderneming, met zoo veel inspanning en opoffe-
ring beproefd. werd door de Voorzienigheid met haren zegen op een
bijzondere wijze bekroond.
Het ontzet van Leiden besliste het lot van Holland, gelijk de over-
gaaf van Middelburg dat van Zeeland had beslist; doch in het volgende
jaar (1575). liepen beide gewesten gevaar, weder onder de Spaansehe
heerschappij te geraken. door het verlies van Oudewater in het eene,
en Zierikzee in het andere.
De verovering van Oudewater door de Spanjaarden leeft in de ge-
dachtcnis der Historie meer, als een ijzingwekkend tooneel van al de
gruwelen, waaraan een met storm vermeesterde stad ten prooi kan
zijn. dan als een voorbeeld van heldhaftige verdediging: en echter ver-
dient de burgerij van Oudewater een loffelijke vermelding. Deze kleine
stad. omringd door een muur, welke versterkt was door met aarde
aangevulde torens, 3) werd door slechts 700 gewapenden verdedigd,
waarvan de eene helft uit vreemde soldaten, de andere uit burgers be-
1)  Deze zaak is uitvoerig voorgesteld in het Leven van Willem I, Dl. II, bl. 450.
2)   Van Wijn, Nalezingen op Wagenaar, Dl. VI, bl 487, r. 9 v. o.
3)   Vergelijk boven bl. 70.
-ocr page 191-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                      167
stond. Op den 19den Juli (1575) kwam Hierges voor de stad met 10,000
man voetvolk, 400 paarden en 15 kompaguie\'n Luiksche schansgravers.
Achttien dagen hielden bezetting en burgerij den vijand van een ern-
stigen aanval af, en arbeidden intusschen dag en nacht aan het storm vrij
maken der vestingwerken, aan het opbreken der straten om zich van
de keisteenen te kunnen bedienen, aan het omverhalen der huizen, die
het plan van verdediging in den weg stonden en aan alle mogelijke toe-
bereidselen tot den uitersten tegenstand. Maar zij hadden niet geluisterd
naar den Prins, die zich te Gouda bevond, en geraden had den omtrek
onder water te zetten, door het openzetten van een sluis aan den IJsel:
noodlottige spaarzaamheid om den oogst niet te verliezen. Hierges mees-
ter geworden van de sluis. liet daarentegen, door het stoppen van de
rivier, het water uit de grachten afloopen; den 6den Augustus opende
hij zijn geschutvuur uit 28 stukken, en nog dienzelfden dag schoten
1600 kanonkogels een bruikbare bres. Deze in den nacht door de be-
legerden gedicht, maar den volgenden dag door \'s vijands geschut op
nieuw geopend zijnde, poogden de belegeraars eerst door een valschen
aanval de verdedigers te vermoeien, en de middelen van tegenweer,
bij de bres aangebracht, door het gesjhut te vernielen. Toen dit met
goed gevolg geschied was, volgde een algemeene storm, en, na een aller-
verwoedste worsteling van anderhalf uur, drong de opgestuwde drom
van vijanden binnen. Brand en moord vervulden nu het ellendige stadje;
alles werd over de kling gejaagd, en niet meer dan 20 gewapenden
wisten het leven te redden. 1) Eenige dagen later bezweek ook Schoon-
hoven, welke stad, nadat er op één dag een bres, ter wijdte van
300 schreden, was geschoten, bij een eervol verdrag den Spanjaard
werd overgegeven (24 Aug.). De dorpen Krimpen en Papendrecht door
den vijand bemachtigd en versterkt, maakten hem nu meester van de
vaart op de Lek, de Merwe en den Hollandschen IJsel. Doch zijne
voortgangen werden gestuit op Woerden, hetwelk, bijna een jaar be-
legerd zonder te kunnen bemachtigd worden, toen ontzet werd. 2)
Terwijl de Spanjaarden dus in Holland poogden voort te dringen,
beproefden zij hetzelfde in Zeeland, en daartoe moest hun tocht strek-
ken, door het water heen, van Tholen over Filipsland naar Schouwen
en Duiveland: een merkwaardig oorlogsfeit, beraamd door Mondragon,
d\'Avila en d\'UUoa, en door laatstgenoemde met groote stoutmoedigheid
ten uitvoer gebracht (28 Sept. 1575). Nu sloeg Mondragon het beleg
voor Zierikzee ; doch alvorens daartoe te kunnen overgaan, moest het
1)  Kinschot: Beschrijving van Oudewater,
2)  De belegering van Woerden in 1575 en 157G is liet onderwerp vau een stuk vau
Ds. J. G. H. Keudier in de Yaderlandiche Lctteroefeninyen van Dec. 1838.
-ocr page 192-
168                      HELDENMOED DEE BURGERIJEN
versterkte dorp Bommenede worden bemachtigd. liet werd veroverd door
de geheele macht, welke de Spanjaarden hier bijeen hadden, na een
beleg van 20 dagen en een storm van 6 uren; en zoo groot was de
verwoedheid der aanvallers en de hardnekkigheid der verdedigers, dat
men destijds verklaarde, nooit van zoo iets gehoord te hebben; doch
daar de bezetting bijna geheel uit vreemde soldaten bestond, kunnen
wij de eer dier verdediging aan onze Nederlanders niet toeëigenen. 1)
De verdediging van Zierikzee daarentegen, onder het opperbevel van
Jonkheer Arend van Dorp, strekt wederom ten bewijze van de onbe-
zweken trouw en den mued eener Nederlandsche burgerij. Van deze
deugden gaf in het bijzonder een onverschrokken Zeeuw, met name
Lieve Ileere , een voorbeeldig bewijs. Voorzien van brieven aan den Prins ,
welke in leder, met was en pik bestreken, genaaid waren, poogde hij
ten tweedemale door de Spaansche vloot te zwemmen. Dan, op het punt
zijnde van betrapt te worden, terwijl zijn medgezel zich liet gevangen
nemen, redde Heere de hem aanvertrouwde brieven uit \'s vijands han-
den, door onder de golven te duiken, en daar zijn graf te zoeken. Zie-
rikzee moest echter eindelijk voor de overmacht bukken; maar, ofschoon
de uitmarsch bij de overgaaf met opgerolde vaandels, uitgedoofde lonten
en stille trom moest geschieden, hadden echter de Spanjaarden, gedu-
rende negen maanden, door de krachtvolle werkdadigheid der verdedi-
gers, moeite genoeg gehad, om de belegering vol te houden, en werd
het verdrag, waarbij Mondragon meester werd van de stad (30 Juni
1576), niet gesloten, dan op voorwaarden, welke de Prins van Oranje,
nadat hij alle middelen, om de stad van leeftocht te voorzien, vruch-
teloos had uitgeput, zelf had goedgekeurd. 2)
De vermelde voordeelen, door de Spanjaarden in Holland en Zeeland
behaald, gingen voor hen verloren bij de Pacificatie van Gend (8 Nov.
1576). Weinige dagen voor dat deze gesloten werd, ontruimde Mondra-
gon Zierikzee; en ook de Hollandsche steden, die daarvan nog niet ver-
lost waren, werden door de Spaansche bezettingen verlaten. Groningen
en Friesland ontvingen George van Lalain, Graaf van Rennenberg, tot
stadhouder van wege den Prins, en vervolgens ook Overijsel. Eerst
echter moest Kampen en Deventer door Rennenberg met geweld wor-
den veroverd op de Hoogduitsche bezettingen, welke, nadat men de
burgers ontwapend had, aldaar de Spaansche heerschappij nog poogden
staande te houden (Nov. 1578). 3) Achtervolgens waren Bergen-op-Zoom,
1)  Hetgeen toenmaals bij het langzaam vuren bijna nooit gebeurde, had hier plaats,
dat het geschut, door het veelvuldig gebruik verhit, onbruikbaar werd.
2)  Zie Van de Velde, Zierikzee\'a Tmeehonderdjarig Jubel feest.
\'A) Over de inneming van Kaïnpen en Deventer verdient vooral van Meteren te vtor-
-ocr page 193-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                      169
\'s Hertogenbosch en Breda (9 Aug. 24 Sept. en 4 Oct. 1577). en ge-
heel Noord-Brabant aan de zijde van den Prins en de Staten overge-
bracht; terwijl Amsterdam (8 Febr. 1578), bij verdrag aan de Staatsche
zijde overging.
Door deze gebeurtenissen kregen de Noord-Nedei\'landsche gewesten
eenige verademing, en de oorlog week meer naar de Zuidelijke Provin-
cie\'n. Dan aldaar moest een echt- Nederlandsche burgerij nog aen proef-
stuk geven van dappere volharding in het verdedigen harer vesten.
waardig naast die van Haarlem en Alkmaar geroemd te worden.
De belegering van Maastricht door Parma, in den jare 1579, was
een voorbeeld eener uiterste inspanning van alle krachten. waartoe aan-
vallers en verweerders, bij de belegeringskunst dier dagen, in staat
waren met volharding en beleid. Parma, eerst vertooning gemaakt heb-
bende, als wilde hij Antwerpen aantasten, wierp zich plotseling voor
Maastricht en berende de stad den 12den Maart. Hij sloot de vesting
geheel in, met een onafgebrokene linie van verschansing, door zestien
forten ondersteund, en door middel van twee bruggen over de Maas
verbonden: een zoo groot meesterstuk van kunst geacht, dat de ver-
maarde Ingenieur Generaal Gabriel Serbelloni, die op meer dan 70jari-
gen leeftijd de werken bestuurd had, op verzoek des Veldheers, daarvan
een model vervaardigde, om te worden gezonden aan den Koning van
Spanje. De nabijheid van Luikerland, hetwelk Parma overvloed van
bekwame arbeiders verschafte, stelde hem in staat, de mijn- en aarde-
werken in\'deze belegering tot de meest mogelijke volkomenheid te bren-
gen, naar de begrippen van die tijden. 1) De bezetting van Maastricht,
door de plotselijke berenning niet hebbende kunnen versterkt worden,
bestond uit slechts 1000 soldaten; doch behalve deze bevonden er zich
deu gelezen, in het aehtste Boek. Men vindt aldaar bijzonderheden over den stait der
vestingwerken dier steden, en over de belegering van Deventer, welke niet onbelangrijk
zijn. Voor Deventer badden onderscheidene mijngevechten plaats. De belegeraars deden ,
in plaats van gewone loopgraven te gebruiken, door een groote menigte boeren de
aarde naar de stad toe opwerpen, en altijd opwerpen, ora op die wijze de gracht te
naderen en te dempen, hetgeen evenwel door een sterken uitval werd verhinderd. De
bezetting capituleerde, toen er verscheidene bressen waren geschoten en de belegeraars
gereed waren, om de contrescharp door te slaan, ten einde dus het water uit de gracht
te laten afloopen, en dan door middel van een galerij aan de bres te komen. Men
vindt hier ecu voorbeeld van belemmerende tegenwoordigheid van Gedeputeerden te
velde; dewijl de belegering van Kampen en Deventer %oor gemeene kosten van Hol-
land, Friesland en Overijsel geschiedde, had Rennenberg een Raad van Gedepn-
teerden uit de Ridderschap en Edelen dier gewesten bij zich, welke een zoo beslis-
sende stem bij de raadplegingen over alle maatregelen had, dat een plan van aanval,
door den Ingenieur Jan van den Cornput ontworpen, en door Rennenberg goedgekeurd,
niet kon gevolgd worden, omdat de Raad er niet in wilde toestemmen.
1) Parma liet in dit beleg 22 mijnen springen; en een batterij van 115 voeten in
het vierkant, voor drie kanonnen, werd tot de ongehoorde hoogte van 135 voeten op-
geworpeu.
-ocr page 194-
17 0                     HELDENMOED DER BURGERIJEN
omtrent 1200 weerbare burgers, in 12 vendelen verdeeld, en 2000
landlieden, die in de stad de wijk hadden genomen, en door het graven
van wallen en tegenmjjnen groote diensten hebben gedaan. Het opper-
bevel werd gevoerd door Melchi >r van Sehwartzenberg van Heerlen, die
een bekwaam Franseh vestingbouwkundige, Sebastiaan Tappin, onder
zijne beveleu had. Door dezen werd de stad aanmerkelijk versterkt, en
aan de zwakste zijde, werd achter den hoofdmuur, een sterke aarden
wal, met een gracht er voor, aangelegd, welke, toen de muur was
nedergeschoton, en de vijand op het puin zich gevestigd had, met zeld-
zame kloekmoedigheid werd verdedigd. Bij den eersten aanval werd de
stad zoo hevig beschoten, dat al hot buskruit in Parma\'s leger ver-
bruikt was; maar de daarop gevolgde bestorming bleef zonder vrucht.
Op den 8sten April werd de bestorming op twee plaatsen , met herhaalde
toezending van versch volk, op nieuw beproefd, maar met een zoo
noodlottige uitkomst voor de aanvallers, dat zij er omtrent 2000 doo-
den bij lieten, waaronder, behalve elf Spaansche kapiteins en vijf vaan-
drigs, zich vele Edelen bevonden. In onverschrokkene uitvallen, soms
door Tappin zelven aangevoerd , bestookten de belegerden den vijand gedu-
rig met het gelukkigste gevolg in zijne loopgraven. Vijf weken lang moest
Parma alle middelen, van mijnen, beschieten en bestormen, in het werk
stellen, om een enkel ravelijn te-bemachtigen. Toen de Spanjaard reeds
op den hoofd wal zelven voet gekregen had, werd hem nog iedere schrede
betwist. Doch, het lichaam moge voor een tijd, door de geestdrift van
het gemoed, tot buitengewone werkzaamheid worden opgewonden, ein-
delijk bezwijken de krachten, door overspanning afgemat. De rustelooze
aanvallen der telkens elkander vervangende vijanden, hadden de bele-
gerden, door het onophoudelijk waken en werken en strijden, zoodanig
uitgeput, dat van de 1000 soldaten, welke de bezetting uitmaakten,
nauwelijks 100 meer in staat waren dienst te doen. De burgerij van
Maastricht kan zich derhalve voornamelijk den roem toel\'igenen van de
bewonderenswaardige heldhaftigheid, door de verdedigers, toen het tot
het uiterste kwam, ten toon gespreid. Deze laatste worsteling had op
den 28sten Juni plaats. Op onderscheiden punten te gelijk werd de
storm, met de grootste hevigheid, beproefd; en bij een der bressen
zond Parma tot vijf malen toe versche troepen. De hoofdstorm echter
mislukte, daar men de zijdeliugsche vuren, welke de bres bestreken,
niet tot zwijgen had kunnen brengen, en de verwoesting, door dezen
te weeg gebracht, was te grooter, daar de stormers, verwaarloozende
Parma\'s bevel, om in geopende rotten te naderen, te dicht in een ge-
drongen aanrukten. Onder een allerverwoedst vechten, werd de storm,
-ocr page 195-
HELDENMOED DER BURGERIJEN                      171
welke den gansenen dag, tot in den nacht, had voortgeduurd, op alle
punten afgeslagen. Doch in den vroegen morgen van den volgenden dag
kreeg Parma bericht, dat de wachthebbende burgers, uitgeput van ver-
moeienis, op den wal meestendeels waren ingesluimerd. Onverwijld gaf
hij bevel, den wal in stilte te beklimmen; te gelijk drong de vijand,
met zeven man in het front, door een ondoraardschen gang in, en de
steeds aangroeiende toevloed van Parma\'s krijgsvolk stroomde met ge-
weld de overrompelde stad binnen. Nog weerde men zich in de straten.
zoo veel men zich weren kon, zelfs vrouwen en kinderen, uit huizen
en van daken; maar deze wanhopige wederstand diende slechts, om de
woede der overwinnaars te tergen, en het bloedbad, door hen aange-
richt, nog ijselijker en algemeener te maken.
Zoo werd Maastricht door den Spanjaard veroverd, na den grootsten
veldheer van zijnen tijd aan het hoofd van een overmachtig leger, en
Serbelloni, den grootsten vestingbouwer en polioreeet van zijn tijd, ge-
durende honderd en elf dagen weerstand te hebben geboden. 1) Doch
wij kunnen van de verdediging van Maastricht niet scheiden, zonder
een bijzonderheid te vermelden, welke de gelegenheid aanbiedt, om
hulde te bewijzen aan de vaderlandsliefde der Nederlandsche vrouwen
in de roemruchtige dagen, waarvan wij spreken. Het is zoo, op stille
huiselijke deugden, waarmede de Nederlandsche vrouwen altijd bij uit-
nemendheid versierd waren, rust de gedachte met oneindig meer wei-
behagen , dan op de woestheid van Amazonen, of op de hardvochtigheid
van Spartaansche heldinnen: maar het gemoed wordt vervuld met ver-
bazing , over de kracht van het godsdienstig en vaderlandsch gevoel ,
wanneer wy de zwakke, bescheidene vrouw, gewoon aan onderwerping,
met de hand, die anders tot liefderijke hulpvaardigheid pleegt gereed
te zijn, voor de vrijheid van geweten, dood en vernieling zien uitstor-
ten tegen de tirannen van haar Vaderland. Uit dit oogpunt, zien wij
met eerbiedige bewondering een Kenau Simons Hasselaar, terwijl hare
minder aanzienlijke. maar niet minder dappere mede-burgeressen andere
middelen tot afwering van den vijand in het werk stellen, met het vaan-
del in de hand, hare gewapende heldinnenschaar vooruitstreven, en haar
den weg wijzen naar de Spaansche loopgraven en verschansingen, of
post vatten bij de bressen. Maar het waren de Haarlemsche vrouwen
niet alleen, die dus krachtdadig medewerkten tot afwering van het
Spaansche geweld; die van Alkmaar en Oudewater, ja van elke stad,
1) Over dit merkwaardig beleg is vooral Strada uitvoerig. Het was te minder noodig,
in meer bijzonderheden te treden, omdat de Kapitein-Ingenieur J. G. W. Merkes eene
afzonderlijke beschrijving van dit beleg heeft uitgegeven, gedrukt te Arnhem, 1827.
-ocr page 196-
172                        HELDENMOED DER BURGERIJEN
door den vijand aangevallen, ofschoon dan ook van geene van dezen de
naam aan de nakomelingschap is overgebracht, 1) betoonden gelijke dap-
perheid. En om van vele andere voorbeelden niet te gewagen, bij den
heldhaftigen wederstand, waarmede de Burgerij van Breda, ten jare
1581, hare stad, gedurende bijna tien uren, straat voor straat verde-
digde tegen Parma\'s legerbenden, die het kasteel reeds bemachtigd had-
den , deelden ook de vrouwen in den hardnekkigen strijd. Ja, in de
belegering van Maastricht, zoo even geschetst, was de dienst der vrou-
wen in de stad op een geregelden voet gebracht. In drie vendelen ver-
deeld. waren de meesten met piek en zwaard. sommigen zelfs met
schietgeweer gewapend; en aan een gedeelte van haar, was de wacht
en de verdediging der mijnen opgedragen, 2) waarbij zij treffelijke be-
wijzen van koelbloedigheid en onversaagdheid gegeven hebben.
Zoo waren Neerlands burgeren. van beiderlei kunne, en van alle
standen, bezield met een heldengeest, zonder welken onze Staat in zijne
geboorte zou gesmoord zijn. Op allerlei wijzen beijverde men zich, elkan-
der aan te vuren. door voorbeeld, gesprekken en vaderlandsche gezan-
gen. In vergrootende voorstellingen van de gruwelen door de Spanjaarden,
bij de verovering van Amerika. en later in de Nederlanden gepleegd,
werd de haat tegen de Spaansche dwingelandij aungewakkei\'d. bij de
jeugd in de scholen, bij allen van de predikstoelen. Aan den vroolijken
disch dronk men elkander met een zinnebeeldigen drinkbeker D u k
D\'Alvs uitluiding toe; 3) en door toepasselijke legpenningen werd
de noodzakelijkheid, om te volharden in den strijd voor de vrijheid,
aanschouwelijk voorgesteld. Men moge deze middelen, om den volks-
1)   Wel wordt zekere Trijn Keinbrants, als de Kenau van Alkmaar, genoemd, doch
de berichten omtrent haar schijnen op geen genoegzaam gezag te steunen. Die overigens
trekken van vrouwelijke dapperheid, ook buiten den kring onzer Vaderlandsche Geschic-
denis, verlangt te vernemen, zie H. Baron Collot d\'Escury , Hollands Roem, Dl. II,
Aanteek. bl. 134 en volgg. en Dl. III, Aanteek. bl. 318 en volgg. Wij voegen er bij
eene Friesche Amazone, die als soldaat verkleed, 7 jaren lang den Staten, in het veld,
met grooteu lol\' van dapperheid gediend, en een lied gedieht heeft, om jonge dochters
tot de liefde des krijgs , ter bescherming van het Vaderland, aan te moedigen. Van Me-
teren gewaagt van haar in het 23ste boek zijner Historie, er bijvoegende, dat die vrouw,
Vlargaretha genaamd, toen hij zijne Historie schreef (1611), te Groningen nog leefde,
met haren man — \'oormaals trommelslager — alzins stil en eerbaar huishoudende.
2)  Men vindt ze daarom mijn-meesteressen (maitresses des mines) genoemd, in
navolging van de benaming van Meester-Ingenieurs, waarover vergelijk boven
bl. 69.
3)  Bij den dronk Duk D\'Alvs uitluiding, acbruikte men een glazen drinkbe-
ker, den vorm hebbende van een klokje, van binnen van een glazen klepel voorzien.
Wanneer het uitgedronken was, keerde men het om, en luidde Duk D\'Alf, en daar-
mede de Spaansche tirannij uit. Zoodanige drinkbeker is het eerst gebruikt op een plech-
tigen maaltijd, weikeu de Statcn-Generaal gaven, bij de afzwering van Filips, in het jaar
1581. Dit is naderhand in bijzondere gezelschappen en onder het volk nagevolgd. Zie
Alkemade, Nederlands Dis-Plegtigheden , D. II, bl. 514.
-ocr page 197-
HELDENMOED DER BURGERMEN                    173
geest aan te vuren. niet alle even zeer goedkeuren. men moet ze ook
niet met te groote gestrengheid beóordeelen. Niet alle menschen zijn
vatbaar voor overtuiging door kracht van redeneering; en de menigvul-
dige verleidingen en schoonschijnende beweeggronden. waarmede som-
migen in verzoeking werden gebracht om de goede zaak te verlaten,
moesten worden krachteloos gemaakt door voorstellingen. die de zinnen
troffen. en door ieder begrepen, door ieder gevoeld konden worden.
En, terwijl dus onder alle standen des volks, de gemoederen eeniglijk
schenen te worden bezig gehouden en in een hartstochtelijke stemming
te zijn gebracht door het gewoel van den oorlog en de gevaren des
Vaderlands. werd. onder zulke hachelijke omstandigheden — het is
bijna ongeloofelijk — datgene aangemoedigd en bevorderd . wat tot be-
schaving van den geest en de verlichting des verstands kon strekken.
Hoe karig. bij zoo vele behoeften, \'s lands penningen mochten rondko-
men — ook die werden niet verloren gerekend voor het vaderland. die
besteed werden tot bevordering van Letteren en Wetenschappen. Een
Hoogeschool werd de belooning van den moed van Leidens burgerij;
Geleerden werden in staat gesteld, door tegemoetkoming van Lands-
wege, om het rijk van kennis en waarheid uit te breiden en de Staten
van Holland. van het gewest \'t welk het meeste bijdroeg tot de schat-
ten die er noodig waren om den bevrijdingsoorlog gaande te houden .
de Staten van Holland lieten te gelijker tijd geen vak van wetenschap-
pelijk onderzoek zonder aanmoediging en ondersteuning. Het is treffend
in het verbaal hunner Handelingen het besluit te lezen. dat aan den
bode een belooning zou gegeven worden, die hun een afdruk gebracht
had van de door Lipsius bewerkte uitgaaf der Annalen van Tacitus.
als wilden zij te kennen geven, dat. zoo de overbrenger van het bericht
«ener overwinning of veroverde vesting vereerd placht te worden, voor
hen even zeer een blijde tijding was het bericht. dat het gebied van
eenige wetenschap in hun gewest was uitgebreid. 1) «Gelukkige tijd,"
roepen wij uit met een verdienstelijk geleei\'de. 2) »Gelukkige tijd. toen
de bewoners dezer landen. eenvoudig en als landlieden of bootsgezellen
in het voorkomen, het leger van den bekwaamsten Veldheer van Eu-
ropa, de overwinnaars van Pavia en Mühlberg, van hunne wallen wisten
1)   Deze hulde is aan de voormalige staten van Holland door den schrijver van dit
werk gebracht in zijne Redevoering bevatteudc eeuc beantwoording del\' vraag: Welke
verplichting rust op de Regeeringen ten aanzien van Kunsten en Wetenschappen , uit-
gegeven (Leiden 1840) door de Hollaudsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wc-
ten&chappeu.
2)   De Hoogleeraar G. Moll, Onderzoek naar de eerste uitvinden dei verrekijkers,
in de Nieuwe Verhandelinqen der eerste klasse van hel Koninklijk Nederlandse// Insti-
tnut,
D. III, bl. 114.
-ocr page 198-
174                        HELDENMOED DER BURGERIJEN
te keeren; en toen de vijand verdreven was, het mikroskoop, den ver-
rekijker en den thermometer uitvonden, wiskundige voorstellen oplosten,
plassen en meren droog maakten, en de zee beteugelden, zoodat zij
met recht scheppers hunner velden genoemd wierden I" Merkwaar-
dige tijd, voegen wij er ten slotte bij, toen de stamverwante volken
van Nederland, uit ingeschapen aandrift naar zelfbestuur, zich veree-
nigd hebben tot een strijd op vrijheid oi\' dood, en uit een vreemd staats-
verband, waarin Vorstelijke erf heerschappij hen gekneld had , zich hebben
losgewrongen, om God te kunnen dienen naar de inspraak van ieders
geweten, en hunne staats-burgerlijke samenleving te regelen naar vrij -
willige overeenkomsten.
DE MANNEN VAN ORANJE.
„Als stieren, breed van hoofd, met kromme hoomeupracht
En breedgewelfde borst, de roem van hun geslacht,
In \'t midden van een drift van rundren, in de weiden
Zich door hun fiere schoft en houding onderscheiden,
Den wolf verwachten op een voorhoofd van metaal
En trots biên aau de knots als aan den vlijm van staal;
Zuo pralen ze in de rij."
BlLnERMJK, Ondergang der Eerste Wareld.
De tijden waren voorbij, waarin de verdienste van den Adel eeniglijk
bestond in ridderlijke hoedanigheden. Beschaving van den geest, vat-
baarheid voor de bedrijven des vredes, kundigheden, vereischt tot het
inwendig landbestuur en het bewind van den Staat, waren reeds het
sieraad geworden van vele adellijke geslachten. Dit echter was van het
ridderlijk karakter van vroegere tijden overgebleven, dat ieder Edelman,
welke loopbaan hij zich overigens kiezen mocht, door zijne geboorte tot de
behandeling der wapenen zich geroepen achtte. Toen derhalve do bloem der
Nederlandsche Grooten door een onderling Verbond en de ronde woorden van
de daaruit voortgevloeide Smeekschriften, een poging deed , om de banden
te verbreken van geloofsdwang en burgerlijke slavernij, mocht men on-
derstellen , zoo daaruit eenmaal een strijd met de wapenen ontstond,
dat de Edelen als een ringmuur zich aan een zouden sluiten rondom
-ocr page 199-
DE MANNEN VAN ORANJE                              17 5
het volk, om op dien heldenmoed, welken zij als het erfdeel hunner
voorgeslachten beschouwden, het geweld der dwingelandij te doen af-
stuiten. Aan deze verwachting is niet geheel voldaan geworden. Het
geweten verontrust door opgedrongen gemoedsbezwaren bij sommigen,
de naijver jegens elkander, verschil van inzichten over ondergeschikte
punten en bijzondere beweegredenen, deden de eenstemmigheid enden
samenhang verloren gaan; terwijl anderen, die moedig met den vijand
een lans zouden gebroken hebben, door een roemloos en vroegtijdig
sneven, of door den loop der omstandigheden, verhinderd werden, 1 un-
nen ijver met de wapenen te doen blijken. Zij echter, die zich als stout-
moedige voorvechters der vrijheid hebben doen kennen, verdienen een
erkentelijke gedachtenis.
Doch Nederland had ook mannen, die, zonder adellijke wapenschilden
te kunnen toonen, zich opgewekt gevoelden, onder den standaard van
Oranje, de loopbaan der wapenen te volgen. Dezen echter waren in min
verhevene rangen geplaatst; eerst in latere tijden, toen de bevordering
niet aan de geboorte, maar aan verdienste of meerjarige ondervinding
is begonnen verbonden te worden, heeft de voorrang opgehouden, welke
vroeger aan den Adellijken, boven den Burgerlijken wapenbroeder werd
toegekend.
Er stonden dan wakkere strijders, behalve de bnrgerijen, welke hare
eigene vesten verdedigden, Oranje ten dienste bij het bevechten der
Spaansche tirannij. Uit een lange rij van namen mogen hier slechts
enkele vermeld worden van mannen, wier levensloop in den kring valt
der daden die het onderwerp van dit werk uitmaken.
Onder de adellijke geslachten, welke zich bij het geheele Vaderland
hebben verdienstelijk gemaakt, behoort voorzeker dat der Boetzelaers.
Behalve de vijf Boetzelaers, die het bekende Verbond hebben getee-
kend, Wessel, de vader, en Daniel, Floris, Otto, Rutger, zijn zonen, 1)
was de eerste Edelman, die zijn leven liet voor de Nederlandsche vrij-
heid, een andere zoon, Wessel van Boetzelaer. Hij sneuvelde bij Oos-
terweel (15<37), in de onderneming, welke, onder aanvoering van Marnix
van Tholouse, niet met genoegzame beradenheid aangevangen was, en
ongelukkig uitliep, maar desniettemin van de stoutheid en den vrijheid-
lievenden ijver des aanvoerders getuigde. Het geslacht Boetzelaer is in
de volgende eeuwen getrouw gebleven aan Nederland en Oranje; het
heeft van die trouw ook in gewapenden dienst blijk gegeven. Niet alzoo
vele geslachten van den Belgischen Adel, wier voorouders onder de
I) Zie Te Water, Verbond der Edelen, St. II, bl. 240, naar wien wij eens vooral
verwijzen ook over de meeste Edelen, die wij in liet vervolg zullen noemen.
-ocr page 200-
176                              DE MANNEN VAN ORANJE
•eersten geweest waren om zich onder de Geuzenvaan te scharen. De
Merodes, 1) Tseeraerts en van der Aa hebben in nauwe betrekking tot
Prins Willem gestaan. Bernart van Merode en zijn broeder Willem be-
boorden tot de eersten. die onder den Prins dienst namen: en Bernart
won door dapperheid en wijs beleid, zoo zeer het vertrouwen van den
Prins. dat hij diens Luitenant-Stadhouder in Friesland werd, welken
post hij met getrouwheid en ijver, ofschoon oud en zwak. heeft waar-
genomen (1581 —1583). Een zoon van Willem van Merode. Robbrecht,
heeft het voetspoor zijns vaders gevolgd, en zich dapper gekweten in
dienst der Algemeene Staten. Jerome Tseeraerts. mede een Brabantsen
Edelman. was Stalmeester aan het Hof van den Prins van Oranje, en
heeft de eerste ondernemingen tot bemachtiging van Zeeland bestuurd.
Bij deze gelegenheid heeft hij de Spanjaarden verslagen, in een aller-
wreedaardigst gevecht bij Zoutelande (Aug. 1572). 2) Uit al zijne on-
dernemingen blijkt echter, dat hij meer een dolleman was . dan een ervaren
en voorzichtig veldheer. Ditzelfde kan men niet zeggen van den Bra-
bantschen Edelman Filip-r van der Aa, wiens broeder Adolf bij Jem-
mingen (1568) het leven had gelaten. Hij was Burgemeester van Mechelen
geweest en is de getrouwe vriend van Oranje geworden: zijn er van
hem geen heldendaden te vermelden. zijne standvastigheid en zijn krijgs-
beleid hebben zeer veel toegebracht, om in het hachelijk tijdsgewricht,
toen Haarlem gevallen was (1573), Noord-Holland te behouden, waar
hij Sonoy als Raad was toegevoegd. Te recht staat daarom ook op den
gedenkpenning, te zijner eere geslagen, zijn borstbeeld geharnast. 3)
Doch Jonkheer Diederik Snoey. Snoy of Sonoy behoort weder tot de
Noord-Nederlandsche Edelen. En wat zullen wij van dezen geduchten
krijgsman zeggen ? Zijne woestheid verbloemen. zijne wreedheden ver-
ontschuldigen? — Greenszins: maar aan zijnen ondernemen den aard, aan
zijne rustelooze voortvarendheid, aan zijne kracht volle maatregelen, aan
zijne uitstekende heldhaftigheid recht laten wedervaren . door in hem te
erkennen een der krachtigste werktuigen, waarvan zich de Goddelijke
Voorzienigheid . tot vestiging van onzen Staat. bediend heeft.
1)   D<; Merodes, hoezeer aanzienlijke goederen bezittende in Noord-Brabant, behooi-
den echter van overoude tijden tot den Belgischen Adel. Zij waren vroeger Heeren van
Hunen, Kapelle en Raamsdonk, en hebben, nog heden ten dage, aanzienlijke bezittin-
aen in de provincie Noord Brabant.
2)    Zie I,e Petit, la Brand» Chroniqne Aitcienne et Moderne etc., Liv. X, p. 228,
en van Wijn, B\'jv-en Aavm. op Wagenuar, P. VI, bl. 392, r. 13. Tseeraerts, ten tijde
van bet beleg van Haarlem gewond zijnde geraakt, is bevelhebber geworden van Geer-
truidenberg, nadat die stad voor den Prins gewonnen was (31 Aug. 1573. Zie Van
Nnijssenberg, Korte Beschrijving van Geertruidenberg), en aldaar is hij, in een oploop
van baldadig krijgsvolk, om het leven geraakt.
3)   Zie H. Baron Collot d\'Eseury, Hollands Roem, I). II. bl. 45, en Te Water, in
bet aangeh. werk.
-ocr page 201-
DE MANNEN VAN ORANJE                              177
Geen Gewest heeft meer Edelen opgeleverd die het zwaard voor de
vrijheid met roem gevoerd hebben. dan Friesland. Tjalling Eijsinga en
zijne broeders zijn reeds genoemd in het verhaal van den slag bij Hei-
ligerlee. In den slag bij -lemmingen. kweet Seerp Galama zich met
groote dapperheid: de afkeer van slavernij en gewetensdwang, welke
hem kenschetste, had toen een nieuwen prikkel gekregen, dien der wraak-
zucht. Zijn broeder Hartman had. om den ijver door hem betoond in
het verzamelen van krijgsvolk ter bestrijding der dwingelandij, onder
degenen behoord. wier bloed weinige weken te voren op het Sablon te
Brussel, het schavot had bezoedeld. (Zie bl. 112). Seei-p had het geluk,
-aan de slachting te .Temmingen te ontkomen. met nog een ander Priesch
Edelman. .Tan Bonga . grietman van Dongeradeel, die meest al de Frie-
zen in het leger van Graai\' Lodewijk op zijne kosten onderhield. 1) Bei-
den hebben, in den jare 1572. door hxinne kloekmoedigheid zeer veel
toegebracht om Friesland voor Oranje te winnen. Bij deze gelegenheid
mogen wij het vrjjheidlieveiid broederpaar, Haring en Hartman van
Haersma. niet vergeten. waarvan één. strijdende tegen het krijgsvolk
van Billij. toen hem de rechterarm in stukken geschoten was, zonder
eenig blijk van pijn te geven. het vaandel met den anderen arm op-
nam . en de zijnen onverschrokken ten strijd voerde. Een ander held-
haftig geslacht was dat der Hettinga\'s. De vrijheidsliefde van Homme
Hettinga , Grietman van Baarderadeel, ging zoo ver, dat hij al zijne
bezittingen daaraan opofferde. en zijne beide zonen, Doecke en Taecke,
aan de dienst des Vaderlands wijdde; 2) en van Tiete Hettinga, broe-
der van Homme, zal het genoeg zijn. dit ééne te melden: in den jare
1573 versloeg hij, met tweehonderdman, bij Wormer. een bende van
niet minder dan dertienhonderd Spanjaarden en Duitschers. Uit de ge-
schiedenis van het eeuwig-gedenkwaardig jaar 1572, kent elk den naam
van Hopman Daam. die zoo veel deel had aan de inneming van den Briel.
Uit het beroemde Friesche geslacht der Van Harens, en eigenlijk Adam
van Haren geheten. was hij niet alleen zelf een wakker voorvechter
der vrijheid. maar ook vader van drie zonen, die op het bed van eer
hun leven lieten voor het Vaderland. Bij deze gelegenheid dient te wor-
den opgemei\'kt. dat de inneming van den Briel, hoezeer onder de wa-
penfeiten te water kunnende geteld worden. echter grootendeels uitge-
1)  Een lijst van 24b\' dezer Friezen, waaronder aanzienlijken die zich zelve konden
onderhouden, deelt Dr. W. Bisschop uit de Sententiën van Alva mede in zijne voor-
lezing: de slag bij Heiligerlee.
2)  Taecke of Tako, werd in 1589 Overste-Luitenant over 30 vendelen voetvolk, en
streed onder de vanen van Manrits, bij Nienwpoort.
I. N. H. T. I,.                                                                                             12
-ocr page 202-
178                              DB MANNEN VAN ORANJE
voerd is door mannen, wier roeping meer was, op het land den degen
te zwaaion, dan om als vrijbuiters op de zee te gaan dobberen. Bloys
en Entes troffen wij reeds aan, onder de vanen van Nassau, in den
slag bij -lemmingen; en Adriaan van Swieten, uit een oud-adellijk
Hollandsch geslacht, wiens naam onder de innemers van den Briel
prijkt, heeft zich naderhand met de wapenen allerloffelijkst gekweten,
om Gouda. Oudevvater en Woerden aan den Spanjaard te ontrukken.
Zoo vertoont dan de opstand tegen Spanje den Adel in een geheel
andere betrekking tot het overige der natie, dan vóór en in de eerste
tijden van de opkomst der steden. Waren vroeger de Edelen de gewel-
denaars geweest des volks. hetwelk door de Vorsten met moeite tegen
hunne dwingelandij werd beschermd — hier zien wij hen aan de bestem-
ming beantwoorden. waartoe hunne hoogere geboorte hen schijnt te roe-
pen , en in den eigenlijkeu zin Edelen zijn. Het was niet alleen in het
open veld. om blijken te geven van Ridderlijke dapperheid, dat zij
streden, als aanvoerders des krijgsvolks; maar ook in de Steden, wei-
eer ter bescherming van de burgerlijke vrijheid tegen de geweldena-
rijen hunner voorgeslachten ontstaan onder begunstiging der Landshee-
ren, zagen thans de Burgerijen hen aan haar hoofd, om hare muren
te verdedigen tegen de tirannij des Vorsten. Zoo traden Ripperda en
Duivenvoorde en ook Lancelot van Brederode, een smadelijken dood,
maar ook een onsterfelijken room tegen, bij de verdediging van Haar-
lcm. 1) Zoo voerde Jonkheer Jacob Cabeliau het opperbevel binnen
Alkmaar, gedurende de geduchte belegering dier stad, terwijl Willem
van Sonnenberch, mede-onderteekenaar van het Verbond der Edelen,
een der krijgsbevelhebbers was; zoo betoonde Van der Does zijnen moed
binnen Leiden; Van Dorp in de verdediging van Zierikzee.
Doch naast de Edelen, verhieven zich nu ook uit de Burgerijen niet
alleen mannen die honger en dood trotseerden in de verdediging hun-
ner eigene vesten; maar ook dezulken, die, als aanvoerders , met beleid
en stoutmoedigheid hunne benden tegen den vijand wisten aan te voe-
ren. Getuige een Lieven Keersenmaker, Bevelhebber der Schutterij van
Zierikzee, aan wien Zoeland zoo veel verplicht is, en die den vijand
tot in Bergen op Zoom ging bestoken; 2) getuigen vooral de beide
Ruichavers, door Hooft genoemd echtgeschapene oorloghsbor-
sten. Nicolaas Ruichaver vooral, was de verdienstelijkste kapitein van
1)   Brederode, die ook onder de innemers van den Briel was geweest, werd, even
aU Kippcrda en Duivenvoorde, onthoofd.
2)  Zie over hem H. Barou t\'ollot d\'Escury, llol\'.tndt Uo\'.\'n, D II, bl. 47, en M.
Siegenbeek, Oistu. der Buryertoapriting, bl 38.
-ocr page 203-
DE MANNEN VAN ORANJE
179
dien tijd, en een waarlijk roemwaardig krijgsman. Hij had den Briel
helpen winnen, en bewoog daarna door zijne stoute taal, de Regeering
van Alkmaar, toen deze een\' oogenblik aarzelde, tot de verklaring van
met den Prins te willen leven en sterven. Hij bevond zich met
eenig krijgsvolk aan boord van het admiraalschip van Dirkszoon, toen
dit, in den slag op de Zuiderzee, het schip van Bossu aan boord klampte;
en hij heeft vervolgens krachtig medegewerkt, om Noord-Holland tegen
de aanvallen van den Spanjaard te verdedigen. Toen Baldes Leiden
kwam belegeren, en zich eerst meester wilde maken van \'s Gravenhage,
hield Ruichaver met zijn volk den vijand aan de Geestbrug zoolang
tegen, dat men tijd had, om lijf en goed te bergen. 1) Nog in het-
zelfde jaar (1574), had hij een gevaarvolle rol te vervullen, bij een
aanslag tegen Antwerpen; doch in den jare 1578, zijne vaderstad Am-
sterdam , door een allerstoutst waagstuk, voor de Staten van Holland
pogende te bemachtigen, en reeds in de stad hebbende post gevat, ver-
loor hij (23 Nov.) op een verraderlijke wijze het leven. Ruichaver had
echter het bevel over den aanslag tegen Amsterdam niet gevoerd, maar
de Kolonel Van Helling, die in de straten der stad, door het vuur der
Amsterdamsche schutteiij. werd dood geschoten. Ongelukkige verblin-
ding! weinige weken later verliet Amsterdam de Spaansche zijde.
Minder vermaardheid dan Ruichaver, heeft zich kapitein Biel verwor-
veu; te meer mag zijne heldhaftige verdediging van het kasteel Carpen
hier een eervolle vermelding vinden.
Tegen het einde des jaars 1578, had Parma, na den dood van Don
Johan van Oostenrijk, de Landvoogdij en het Opperbevel der Spaansche
krijgsmacht aanvaard. De Staatsche partij was, behalve in Holland,
vooral zeer machtig in Brabant en Vlaanderen; Parma vond het daarom
raadzamer, zijne wapenen tegen Gelderland en Overijsel te keeren, en
in de eerste plaats een poging te doen tot ontzet van Deventer, om
welke stad Rennenberg het beleg had geslagen, (zie bov. bl. 168) Doch
reeds met zijn leger op marsch zijnde en zich in het Limburgsche be-
vindende, werd hem de tijding gebracht, dat Deventer zich had overge-
geven. Nu werd de belegering van Maastricht (zie bov. bl. 169) zijn
doel; en om deze voor te bereiden, moest het huis te Carpen, gelegen
tusschen Gulik en Keulen, worden bemachtigd, wilde hij de gemeenschap
met laatstgenoemde stad, en alzoo den toevoer voor zijn leger verzekerd
1) Te recht prijkt daarom de Schuttersdcele in den Haag met zijne beeld\'enis. Zie H.
Baron Collot d\'Escury, Ho//axd* Roem, D. II, bl. 56. VolgeLs sommigen was Ruicha-
ver een Haarlemmer, en daarop doelt Van Haren, tegen het einde van deD 4den zang,
Anderen echter zeggen, dat hij lot deu aanslae op Amsterdam te meer verkozen werd,
omdat hij, zelf Amsterdammer zijnde, de stad bij uitstek goed kende.
-ocr page 204-
180                              DE MANNEN VAN ORANJE
houden. Mondragon met 8000 man voetvolk. en Gonzaga met eenige
ruiterij, kregen last het te veroveren. Kapitein Biel voerde er het be-
vel. Hij was een burgerzoon uit Utrecht, die vroeger onder Graaf Lo-
dewijk gediend had, en derhalve in een uitmuntend e oefenschool was
geweest van heldenmoed en onversaagdheid. Het grootste gedeelte der
bezetting was op leeftocht uitgetrokken. toen het kasteel berend en op-
geeischt werd. Het antwoord op de opeisching was, dat men niets voor
den vijand had, dan kruit en lood. Na twee dagen belegerens, werd
op den derden het kasteel van drie zijden uit twaalf stukken geschut
een gansenen dag beschoten, en toen stormenderhand ingenomen (8
Januari 1570). En wat vond men er binnen? — Niet meer dan vijf-
enveertig mannen. Zesendertig werden er terstond aan boomen. en de
overigen, met hun onverschrokken bevelhebber, naderhand in de poort
van het kasteel opgehangen. Bestond er dan zoo weinig achting voor
het plichtgevoel eens krijgsmans. die zelfs niet door een tweehonderd-
voudige macht had kunnen bewogen worden, den hem aanvertrouw-
den post over te geven, dat een Mondragon zulk een gruwel heeft kun-
nen gelasten of aanzien ? 1)
Op eiken krijgsman, die niet van alle eergevoel ontbloot is. heeft
een heldhaftig voorbeeld een onwederstaanbare kracht zijn gemoed te
ontvonken. Daarom heeft het Vaderland. in dagen. waarin het door
moed en volharding hulp of uitredding behoeft. van een hopeloos vol-
gehouden strijd, soms meer nut. dan de strijders immer hadden kunnen
stichten, zoo zij door een roemlooze toegeeflijkheid hunne levens ge-
spaard hadden. Sommige stoute daden worden daardoor van de blaam
van vermetelheid ontheven . en de verdienste van hen. die ze hebben
uitgevoerd. wordt er door verhoogd in waarde. De indruk. welken zij
hebben te weeg gebracht. kan echter beter door den tijdgenoot ge-
voeld, dan door de nakomelingschap geschat worden. Wie kan het aan-
doel berekenen, hetwelk het voorbeeld van Biel heeft gehad op de kort
daarop gevolgde verdediging van Maastricht. en op het ontvlammen van
het heldenvuur in menig gemoed? Hij zelf misschien was tot zijn man-
moedig besluit aangevuurd geworden door den roemrijken dood zijner
wakkere spitsbroeders te Daelhem, die eenige maanden vroeger (Juni
1578) zich tot een voorbeeld hadden gesteld, wat Vaderland, eer en
plicht van regtschapene krijgslieden vorderen mogen. Het geval is waar-
1) De bijzonderheid, dat Biel met de overigen naderhand zijn opgehangen, maakt
het mogelijk, dat de 36 eersten, in de hitte van den storm, door de wraakzucht dei-
soldaten, dat lot hebbeu ondergaan, en dat Mondragon, door last van hoogerhand , de
overigen niet heeft mogen sparen.
-ocr page 205-
DE MANNEN VAN ORANJE                           181
dig herdacht te worden; weshalve het. naar de voorstelling van een
Spaanschgezind schrijver, hier een plaats vinde.
Don Johan leefde nog; maar het opperbeleid van den oorlog was op-
gedragen aan Parma, die zich bezig hield met het gewest Limburg
te veroveren. De stad Limburg en eenige andere steden en sterkten
waren, deels door lafhartigheid en ontrouw, deels door machteloosheid
vermeesterd. Maar de kleine plek gronds van het stadje Daelhem werd
met vertwijfelden moed verdedigd door tweehonderd en vijftig Gelder-
sche, en Hollandsche krijgsknechten. Misschien was het een dieper inge-
geplant gevoel van vaderlandsliefde, het levendig besef van de goede
zaak waarvoor zij streden, wat hen bezielde en onwillekeurig als voort-
stuwde tot een hardnekkigen, om niet te zeggen roekeloozen, wederstand.
Misschien was het een levendiger gevoel van krijgseer. dat hen zelfs
den zweem deed schuwen van de schande. waarmede de bezetting van
Limburg zich had bezoedeld. Genoeg, zij volhardden, en hunne onver-
zettelijkheid stuitte even gereedelijk terug de brieven, welke hen tot
onderdanigheid noopten, als kort hierna de hardheid der muren do ko-
gels, die hen trachtten te doordringen. Daar klonk nu de stem van den
Veldheer, in de hitte der verbolgenheid, tot den Generaal van het ge-
schut : » Gaat naar de stad Daelhem, en stuwt met geschut mijne brie-
ven daar binnen." Men gehoorzaamt: vreeaelijk davert het tegen de wal-
leu; maar te vergeefs. De storm neemt een\' aanvang. Gelijk een dam
staan de verdedigers, als geworteld in de aarde, on hun vlammende
heldenblik doet menigeen terug deinzen. Zoo strijden zij, tot dat geen
enkele van hen meer overig is. I) Het werd een zoo verblijdende
gebeurtenis geacht, voor den grooten Veldheer, met een leger van eenige
duizenden, deze 250 Hollandsche en Geldersche dapperen te hebben
overweldigd, dat naburige vorsten , deswege . door gezanten plechtig den
overwinnaar geluk wenschten.
De bijzonderheid dat de bezetting van Daelhem uit Geldersche en
Hollandsche soldaten bestond, doet zien, dat de staande krijgsmacht
van onzen opkomenden Staat zich uit .ingezetenen des Lands begon te
vormen: men heeft alzoo het ontstaan op te merken van een Neder-
landschen soldatenstand. De namen der kapiteinen, die men omstreeks
dezen tijd aantreft, Bonteman, Gouwenberg, Rij ekens, De Leeuw, Van
Wageningen, Van Steenwijk, De Jonge, Swaen, Van Bommel en ande-
ren, geven duidelijk genoeg hunne afkomst te kennen. Maar de omstan-
1) De schrijver van het eerste gedeelte van het leven van Pavma, boveu bl. 141 aan-
gehaald, heeft in zijn eigen stijl de voorstelling van Strada overgebracht. Zijne woor-
den zijn hier teruggegeven.
-ocr page 206-
182                           DE MANNEN VAN ORANJE
digheden waarin de gewapende dienst onder ons volk in zijn nieuw
Staatsieven een beroep is geworden, hebben, door overlevering van slechte
voorbeelden, de krijgsmacht der Nederlandsche Republiek gemaakt tot
een verzameling van ruw en zedeloos volk. Het kwaad van het voor-
beeld , gedurende den vrijheidsoorlog gegeven. bestond zoo wel bij de
aanzienlijken als bij de geringen. Bij de bevelhebbers ontbrak dikwijls,
uit onderlingen naijver. het ontzag voor hoogere rangen, en het was
onder de Nederlandsche grooten in dien tijd een algemeene zwakheid,
zich in disch- en drinkvermaken zoo zeer den teugel te vieren, dat de
plichten van de dienst er door vergeten werden. Toen de noodlottige
slag bij Gemblours werd geleverd (31 Jan. 1578), waren vele der
aanzienlijkste Bevelhebbers ter bruiloft naar Brussel gereden; en het
groote leger, hetwelk in dat jaar tegen Parma te velde was, richtte
niets uit, omdat er zich te veel groote He eren bij bevonden, die, na-
ijverig op elkander, zich aan geene ondergeschiktheid konden gewennen.
Daarenboven waren er velen onder, die Strada met den naam van Z o-
merheeren bestempelt, omdat zij, zoodra het weder wat guur werd,
niet meer in het veld te krijgen waren. Het kon niet missen, of dit
voorbeeld werkte nadeelig op de onderhoorigen. \'Voor de soldaten was
de eenige drijfveer tot pliehtvervulling de bedreiging met stokslagen en
galg. In hunne huishouding ontbrak alles wat hen aan krijgstucht en
orde had kunnen houden. Voor hunne voeding moesten hunne hoofd-
mannen, of\' meestentijds ieder voor zich zorgen, en hunne soldijen wa-
ren karig en werden ongeregeld on soms na maanden wachtens uitbetaald;
zoodat zij verplicht waren. te bedelen of te stelen of te rooven en, ge-
lijk men het noemde, op den boer te leven. Het platte land, vooral
van Gelderland, Utrecht, Friesland en Overijsel had daardoor deerlijk
te lijden. Klaagde het volk aan de Staten. dan wierpen dezen de schuld
op de kolonels. ritmeesters en kapiteinen, die betaald werden om ook
voor de verpleging hunner manschappen te zorgen. en dezen gaven dan
weder de schuld aan de soldaten. Men had ten jare 1579 in dionst 241
vendelen voetvolk en 29 vanen ruiterij. zijnde meer dan betaald kon
worden, zelfs wanneer elke der provinciën haar aandeel opbracht;
en dezen bleven daarenboven niet zelden achterlijk. 1) In de groote
steden en andere garnizoensplaatsen werden de soldaten niet op \'s Lands
kosten in kazernen gehuisvest: aan de ingezetenen was voor hunne
huisvesting een logiesgeld en voor brandstoffen een servicegeld toege-
kend; maar er werd altijd getwist wie dat betalen moest. en voor
1) Zie yan Reg\'d, B. II, tol. 25.
-ocr page 207-
DE MANNEN VAN ORANJE
183
zijn voeding moest ieder zelf zorgen. De meesten namen hun intrek in
tapperijen en slaapsteden. Die het meest geregeld leefden en een am-
bacht verstonden, verdienden nog iets bij hun soldij door in de uren
tusschen hun diensttijd bij een baas te werken. Velen echter van die
gehuwd waren, openden kroegen en huizen van spel en ontucht, waar
zij in aanraking kwamen, en hunne kameraden in gezelschap brachten
met allerlei soort van geboefte en verloren vrouwen. 1) Deze toestand
heeft gedurende al den tijd van het bestaan der Republiek voortgeduurd,
en zoo is de gewapende dienst een kanker geworden in het Nederland-
sche volksleven, in plaats van een school te zijn van tucht en orde, van
zindelijkheid en zedelijkheid, van stiptheid in ambt en beroep. van zelf-
beheersching en eergevoel.
Terstond na het sluiten der Unie van Utrecht is er wel een Collegie
benoemd, om het krijgswezen op een meer geregelden voet te brengen:
bestaande uit edellieden, naar het schijnt van kennis en ondervinding.
Gijsbrecht van Duivenvoorde, Heer van Obdam, die Willem I op ziju
eersten veldtocht verzeld had, en Alexander van Tellicht, een Geldersen
edelman, werden Commissarissen Generaal van de Monstering; Gerrit
van Poelgeest, wiens beide broeders, Kaspar en Otto. zich mede in
\'s Lands krijgsdienst bevonden , Commissaris Generaal over de Vivres; Jan
van Renesse, die het beleg van Leiden mede had doorgestaan . Com-
missaris Generaal over de Ammunitie, en meer anderen in andere amb-
ten. 2) Doch de werkzaamheden dezer nieuwe ambtenaren, zouden zij
orde en regelmatigheid in het krijgswezen brengen, vorderden, waaraan
het voornamelijk ontbrak, geld. De landprovincien beweerden, dat Hol-
land en Zeeland de lasten van den oorlog moesten dragen, dewijl dezen
alleen aanvankelijk de vruchten der vrijheid plukten, door scheepvaart
en handel; Holland en Zeeland daarentegen weigerden voor anderen,
gelijk zij zeiden, te betalen.
In zulke omstandigheden, vertoonde zich de macht van Spanje, waar-
door de pasverkregen zelfstandigheid van den nieuwen Staat bedreigd
werd, onder het schrikbarendste voorkomen. Het was niet meer Alva,
niet meer Requesens, niet meer Johan van Oostenrijk , maar de geducht-
ste der vijanden, de groote Parma, die aan het hoofd van een geoefend
1)   Deze bijzonderheden van het soldaten-leven te \'s Gravenhage, deelt Mr. L. Ph. C.
van den Bergh mede in het stuk •de Baljuwen" geplaa\'st in de 3de en 4de Aflevering
van het Rijks-Archief. Meer bijzonderheden van de betaling en de verpleging der troe-
pen var. de republiek zijn in \'t licht gesteld door den verdienstelijken uitgever van het
Journael van Anthonia Duyck, Lodewijk Mulder, in zijne doorwrochte Inleiding tot het
Eerste Deel, bl. xc en volgg.
2)   Bor, B. XIII, fol. 90, en over de hier genoemde Edelen, Te Water.
-ocr page 208-
DE MANNEN VAN ORANJE
184
leger opdaagde, om de Nederlandsche vrijheid bij hare geboorte te ver-
pletteren. Behalve de overige belemmeringen, waarmede het beleid van
Oranje te worstelen had, ontbrak het aan een algemeen Leger hoofd,
opgewassen tegen een zoo geduchten tegenstander in moed en ervaren-
heid. De Vader des Vaderlands zelf, omringd door duizend zorgen,
was gewikkeld in tallooze beraadslagingen. over alle deelen van het
Landsbestuur en de buitenlandsche betrekkingen. Hij was de vraagbaak
van elk, bij den zonderling verwarden toestand des Lands: en zijne
tegenwoordigheid werd nu hier. dan daar gevorderd. Hoe menigmaal
zal hij een zucht geslaakt hebben bij de herinnering aan zijnen vereeu-
wigden broeder, den onvergelijkelijken Lodewijk! Hij mocht nog wak-
kere medehelpers aan zijne zijde zien — voor het algemeen krijgsbewind
werd een man vereischt van buitengewone begaafdheden. éénig, gelijk
de groote Willem zelf was. Zou \'s Prinsen zwager, Graaf\' Willem van
den Bergh, die man geweest zijn; hij, de medestander van twijfelachtige
gezindheid, 1) die in 1572 uit Overijsel vluchtte (zie bl. 144), en die.
gelijk Hooft zich uitdrukt, zoo zeer in achteloosheid verzopen was, dat
de wachtmeester het wachtwoord dikwijls bij de gravin moest halen ?
Al waren ook de bekwaamheden van dezen laaghartigen bloodaard groo-
ter geweest, zijne zwakke ziel deed hem naderhand openlijk met Parina
heulen, en zijne drie zonen gingen over in de dienst des Konings van
Spanje. Wat Graaf Pilips van Hohenlo betreft, die in de hachelijkste
oogenblikken zijne diensten aan Willem I had aangeboden — »hij had
eenes leeuwen hart en een schoon heerlijk aanzien van persoon" 2) maar
veldheerstalenten ontbraken hem geheel; en de man , die, om eene schoone
vrouw of een drinkpartij, de beste kans kon laten verloren gaan, was
niet geschikt, om tegen een afgerichten en altijd waakzamen vijand het
opperbevel te voeren. Wie een leger, gelijk toenmaals dat van den nieu-
wen Staat was, met eenig voordeel wilde aanvoeren tegen een\' veld-
heer als Parma, mocht wel bestendig nuchteren, en een man zijn van
buitengewoon genie, van rusteloozen ijver en van grondige ervaring.
Hierbij kwam nog, dat, zoolang vele zuidelijke gewesten met de onzen
gemeene zaak maakten, de naijver van den Belgischen adel het gezag
van een algemeen krijgshoofd altijd moest belemmeren. Het was om deze
redenen dat de Staten in 1577 op aanbeveling van den Prins van Oranje
Maximiliaan de Hennin, Graaf van Bossu, tot opperbevelhebber van het
leger aanstelden. Hij was een man die velerlei ondervinding in den oor-
log had opgedaan, vroom Katholiek, die zich algemeen bemind wist te
1)  Zie Mr. Groen van Prinsterer, Arch. T. VII pag. XVII.
2)   Woorden van van Reijdt I 26.
-ocr page 209-
DE MANNEN VAN ORANJE
1&5
maken, en zeer gezien was bij al de Nederlandsche Heeren. Onder Alva
was hij Admiraal van de Zuiderzee geweest; maar na zijne gevangen-
neming, in den zeeslag tegen Dirkszoon, had hij de Spaansche zijde ver-
laten , en den Lande getrouw zijne dienst gewijd, zoodat de Prins groot
belang in hem stelde. 1) Bossu gevoelde echter en erkende het gewicht
zijner moeielijke betrekking; en op zijn voorstel en dat van den Prins,
werd hem een man toegevoegd van weergalooze dapperheid. groote ken-
nis, rijpe ervaring en een edel karakter. Francais de la Noue. bijge-
naamd ijzeren arm, 2) die tot Veldmaarschalk van der Staten leger
onder Bossu werd verkozen (1578; 3). Maar wat baatte hetV Twee vor-
sten, Casimir en Anjou. verschenen elk aan het hoofd van een hulp-
korps, en beiden volgden hunne eigene inzichten, gelijk zij alleen hunne
eigene belangen op het oog hadden. Ook in de zaken van oorlog heerschte
hier verwarring en tweedracht. daar wantrouwen en slapheid, nergens
eenheid en overeenstemming; en Anjou, wien men ook om die eendracht
te bewerken, de bescherming opdroeg van de Nederlandsche vrijheid,
al waro hij minder trouweloos geweest, was onbekwaam tot groote krijgs-
verrichtingen.
Terwijl de Prins van Oranje met zoo vele belemmeringen te worste-
len had, om de reeds waggelende grondvesten van het nieuwe Staats-
gebouw te beschermen, dreigde een nieuw gevaar, door een gebeur-
tenis, waarvan het verhaal in eenige bijzonderheden hier een plaats
verdient. George de Lalain, Graaf van Rennenberg, een man, die aan
den nieuwen Staat de gewichtigste diensten had bewezen, in wien de
Prins, die hem tot zijn Stadhouder in Friesland en Groningen. vervol-
gens ook in Overijsel had gekozen, een onbepaald vertrouwen stelde,
dje door het onderteekenen der Unie van Utrecht, zich tot de bevesti-
ging der herborene vrijheid had verbonden. besloot — in een ontevreden
oogenblik of met voorbedachten rade , door gemoedsbezwaren bewogen ,
of uit begeerlijkheid naar lok-azen hem van Spaansche zijde voorgehou-
1)  Toen de Prins zijne ziekte vernam, waaraan hij 21 l)ee. 1578 gestorven is, schreef
hij: i-Certcs Ie pais perderoit beaucoup a ung tel personage. J\'espère que Dicu ne nous
voudra tant affliger." Arch. T. VII, p. 513. Hij teekende zich Maximilien de Boussu.
2)   Hij kreeg dezen bijnaam san de soldaten, omdat hij, bij het beleg van Foutenay,
een\' zijner armen verloren hebbende, een\' kunstarm droeg, waarmede hij door ijzeren
veren de teugels van zijn paard hanteerde Zie over hem Te Water, Verbond der Ede-
len,
III St., die echter De la Noues Discours Politiques et Mililaires niet schijnt ge-
kend te hebben.
3)  Hij was de 2de der Nederlandsche Veldmaarschalken. De eerste was Antonie de
Goignies, in 1576 door de Algemeene Staten, te Brussel vergaderd, in die waardigheid
aan den Opperbevelhebber Hertog van Aerschot toegevoegd. In de legers van de Re-
publiek was de Veldmaarschalk de tweede in rang : en hij was alleen wanneer er een
leger te velde was tot werkelijke dienst verplicht: boven hem stond de Kapitein-Generaal.
-ocr page 210-
186                              DE MANNEN VAN ORANJE
den — aan den Prins en de Staten zijn woord van trouw en vriendschap op
te zeggen. In den nacht van 3 Maart 1580 en volgende dagen bracht
hij Groningen weder onder de macht van den Koning van Spanje door
in hechtenisneming zijner meest gevreesde tegenstanders. oploopen van
het Gemeen , wapengeweld van het krijgsvolk , afkondiging eener nieuwe
regeering — de gewone middelen waardoor in een volkrijke stad gowel-
dadige staatsgrepen volbracht worden. Door de edele hoedanigheden,
welke Rennenberg bezat, en de achting, welke hij bij allen genoot,
moest zijn afval algemeen een diepen indruk maken. Zijne zeldzame
bekwaamheden en zijne gave om de krijgstucht onder zijne troepen te
bewaren, maakten hem tot een* man van onschatbare waarde; en de
liefde voor hem van het krijgsvolk deed vreezen , dat zijn afval velen
zoude medesleepen. Gelukkig echter had ons Vaderland nog mannen.
die onwrikbaar getrouw bleven aan eed en plicht: en door de vastbe-
radenheid van dezen, werden \'s Prinsen afvalligen Stadhouder oogen-
blikkelijk derwijze de handen gebonden, dat zijne uitgestrekte ontwerpen
grootendeels verijdeld werden. Veel bracht hiertoe bij de ijverige, dap-
pere en schrandere Kapitein Jan van den Cornput. Deze bevond zich ,
toen Rennenberg Groningen bemachtigde, te Appingadam, en besloot
oogenblikkclijk Groningen te doen berennen. Al hel krijgsvolk, dat zich
in don omtrek bevond, rukte door zijnen ijver onverwijld op; Bartholt
Entes van Mentheda snelde, met al het volk dat in Friesland was, der-
waarts, en Rennenberg werd binnen Groningen ingesloten. Daar men
reeds vroeger eenigen argwaan had opgevat, dat de gewesten, waar-
over Rennenberg als Stadhouder was gesteld. het tooneel van den oor-
log zouden worden, was Sonoy met troepen naar Drenthe gezonden,
die te Zwartsluis een schans had opgeworpen, waar hij zich bevond
toen Rennenbergs ontrouw openbaar werd. De Prins van Oranje, niet
twijfelende, of Parma zou alles in het werk stellen, om Rennenberg te
ontzetten en Groningen, een geheime stookplaats van Spaanschgezindheid ,
tot een vast steunpunt te maken voor de herstelling der Spaansche
heerschappij in de noordelijke gewesten, gaf terstond (15 Maart) last
aan Sonoy, om den pas op de Bourtange, Koeverden en andere plaat-
sen te versterken en te bezetten. Om hem in staat te stellen, dit op
de doelmatigste wij ze te doen, werd hij vergezeld door een\' man, min-
der vermaard geworden dan vele anderen van geringer verdiensten,
Adriaan Antonieszoon. Hij was President-Schepen van Alkmaar, toen
die Stad door de Spanjaarden belegerd werd, en heeft bij die gelegenheid
door zijne kunde als Ingenieur, gelijk vroeger gemeld is, aan zijne medebur-
gers groote diensten bewezen. Vervolgens door Prins Willem I aangesteld
-ocr page 211-
187
DE MANNEN VAN ORANJE
als Ingenieur en Raad der Fortificatiün, heeft hij naderhand
den titel gevoerd van Sterktebouwmeester der Vereenigde
Nederlanden, en de ontwerpen gemaakt van de meeste sterkten,
in zijnen tijd aangelegd. 1)
Overeenkomstig \'s Prinsen verlangen. werd ook met het versterken
der twee bedoelde hoofdpunten een aanvang gemaakt, de vesting Koe-
verden door Antonieszoon met. zeven bastions afgestoken, en op de
Rourtange oene sterkte met vijf bastions: doch gebrek aan geld liet-
het werk onvoltooid. Hoe Sonoy ook de Staten van Friesland, de Om-
melanden en Drenthe, poogde te overtuigen van het gewicht dier twee
punten. op welke alle pogingen des vijands om in die gewesten door
te dringen moesten afstuiten, waardoor Rennenberg noodwendig verlo-
ren zou zijn, »het was,"\' zoo als de Geschiedschrijver zegt, ><al voor
een dooven mans deur. wat hij riep. schreef en waarschuwde, en zoo
liep vast de schoone en beste tijd voorbij, totdat men verstond, dat
de vijand den Rijn gepasseerd was. om Groningen te ontzetten, \'t welk
als toen henlieden niet te meer voortdreef, meenende, de Graaf vau
Hohenlo zou den vijand wel slaan zonder sterkte." 2)
Te gelijker tijd, namelijk, dat Sonoy den bovenvermelden last had be-
komen. had de Prins aan Filips van Hohenlo. Overste-Luitenant der krijgs-
macht van Holland en Zeeland. het opperbevel opgedragen in de gewes-
ten. door Rennenberg\'s afval bedreigd. Want. hoezeer deze zelf binnen
Groningen besloten werd gehouden, had hij echter de kleine steden van
Overijsel, als Oldenzaal. Steenwijk. Hasselt, in zijne partij weten te
trekken. en het platte land in volkomen opstand gebracht. zoodat de
boeren. eenige duizenden sterk. zich hadden gewapend, en, onder den
naam van de Desperatcn.3) door soldaten aangevoerd, \'s Prinsen
krijgsvolk met een hardnekkigen tegenstand bedreigden. Doch spoedig
doorgezette maatregelen. en het innemen van Oldenzaal door Hohenlo
<10 April 1580). dwongen hen weldra tot onderwerping. De hiertoe
i) Met name de, sedert vervallen, vcstingwerken van Enkhuizen, Lingen, Harlingen
enz. Voorts de Bcllingwolderschans, de Schenkenschans (1586) en de Bonrtange (1593).
Men vindt hem ook genoemd Meester Adriaan Thonisz. en Meester Adriaan Doe-
desz., en hij was de vader van Jaeob Adriaanszoon, den medcuitvinder der verrekij-
kers. Zie G. Mo 11, Onderzoek over de eerste uitoindxrs der verrekijkers, in de Nieuue
Werken der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut,
D III. St. I, bl. 116.
2)  Bor, B. XIV, fol. 189, A.
3)   Zij voerden in hun vaandel een zwaard mot een halven eijerdop, waar de uitge-
loopen dojer naast lag, zeggende, dat zij tot nu toe om het ei niet hadden willen
vechten, maar het nu ora den dop moesten doen. Bor, B. XIV, fol. 193, D. Zij
werden echter weldra gedwongen, om te erkennen, dat een half ei beter is dan
een ledige dop; en wellicht is dit spreekwoord van het vaandel der Desperaten af-
komstig.
-ocr page 212-
188
DE MANNEN VAN ORANJE
gebezigde krijgsmacht voegde zich daarop bij Entes, die inmiddels Gn«-
ningen belegerd hield . waar, bjj een aanval op het Schuitendiep. deze
woeste en losbandige kampveehter voor de vrijheid van zijn vaderland
met een geweerkogel door het hoofd geschoten, het leven liet. Il Doch
nu kwam tot ontzet van Rennenberg een krijgsman opdagen. die. of-
schoon Nederlandsch Edelman zijnde. reeds op de Mookerheide getoond
had, hoe weinig de zaak van Nederland hem ter harte ging; een man .
die een groote vermaardheid verkregen heelt. niet door trouwe gehecht-
heid aan hetgeen hij voor recht hield want tweemalen verliet hij de
Spaansche zijde, om zich te verkoopen aan de zaak der Staten: - ook
niet door gevoelens van billijkheid en menschenliel\'de — want hij kon
de grofste baldadigheden en knevelarijen toelaten . ter believing zijner
soldaten; — maar enkel door de dolle waagstukken, welke zijn\' naam tot
een\' schrik maakten, en hem eindelijk den dood deden vinden in de
golven. Het was Maarten Schenck van Nideuk of Nideghem, die aan
het hoofd eener krijgsmacht Overijsel binnenrukte. 2) Hohenlo verliet
terstond met een gedeelte van zijn leger het beleg van Groningen. om
zijnen vijand op te zoeken, dien hij op den 17den Juni 1580 aantrof bij
Hardenberg. Het Staatsche krijgsvolk, sterk 1800 man voetvolk en :400
ruiters, was den gansenen nacht op marsch geweest. Fn de gloeiende
hitte, welke de dag had aangebracht, hadden zij over een dorre heide
moeten trekken, zonder eenige verfrissching te vinden: Edelen zelfs
waren reeds van dorst bezweken. Dit lot trof onder anderen .Jonkheer
Willem van Zuylen van Nyevelt, vaandrager van zijn\' broeder Adam.
die kapitein van een vendel voetvolk was. 8) Uitgeput van krachten.
en verstikkende van dorst, zeeg hij op zijne knieën neder. en reikte
terwijl hij den geest gaf. het vaandel. \'t welk hij nog in de hand
voerde, over aan een\' adelborst, vergetende ook in zijne smartelijk ster-
ven den plicht niet, dien hij verschuldigd was aan dit hem aanver-
trouwde kleinood. In zulk een staat van onuitsprekelijke vermoeienis.
en echter nog brandende van begeerte, om zich met een vijand te me-
ten, waaraan grooter eer te behalen was, dan in den boerenkrijg, dien
zij tot hiertoe gevoerd hadden, troffen Hohenlo\'s dapperen den vijand
aan, die rustig in de schaduw, zich rijkelijk had te goed gedaan. Schenck
had onder zijne bevelen 3000 man voetvolk en 800 ruiters. onder welke
1)  Over hem en zijn sneuvelen zie men Te Water, Verbond der Edelen, D. II, en
de schilderachtige beschrijving van Motley.
2)  Zie over hem van Kampen, Vaderlandscke Karalcterkunde, $ 197.
3)  Zij waren zonen van Willem v. Z. v. N. Heer van Bergambacht en Aartsberge,
over welken uitmuntenden medeonderteekenaar van het Verbond der Ede/en Te. Water
bericht geeft, D. III, bl. 179.
-ocr page 213-
DE MANNEN VAN ORANJE
189
laatsten zich een keurbende Albaneezen bevond. Hohenlo had zijne slag-
orde dus ingericht. dat hij. vóór het voetvolk. op den eenen vleugel
had geplaatst drie vanen schutters te paard, allen Friezen; op den an-
deren vleugel. waar hij zelf zich bevond. vijl\' stukken veldgeschut en
zijne overige ruiterij. De vijand had geen geschut, maar het voordeel
van de zon. welke. terwijl het juist op den middag was. hare bran-
dende stralen den onzen in het aangezicht schoot. Toen het gebed ge-
daan, het sein tot den aanval gegeven was. en de vijf stukken hadden
losgebrand. renden de Friezen vooruit. en twee vanen Albaneezen hen
tegen. Van deze laatsten werd de eene vernield, terwijl de andere niet alleen
zelve op de vlucht gejaagd werd, maar ook reeds Schencks voetvolk
in hare vlucht begon mede te slepen. Doch, terwijl de Friezen omwen-
den om op nieuw te laden. ten einde een tweeden aanrid te doen, en
Hohenlo met zijne overige ruiterij, naar het schijnt, werkeloos staan
blijft, valt een ander gedeelte Albaneezen, versterkt door eenige bedre-
vene karabiniers. op Hohenlo\'s voetvolk in. Dit. bijna geheel met schiet-
geweer gewapend. en niet genoeg met piekeniers doormengd om een
doorgezetten ruiter-aanval te weerstaan . werd in verwarring gebracht,
en ging op de vlucht. Hohenlo\'s ruiterij volgde dit voorbeeld, en een
geheele nederlaag was het beklagelijk e\'nde van een gevecht, hetwelk
den Lande op het verlies van vele edellieden en bevelhebl drs te staan
kwam .Il en het beleid van den man die \'s Prinsen krijgsvolk hier aan-
voerde niet in een voordeelig licht plaatst. Hij zelf begaf zich naar
Oldenzaal. terwijl de meesten zijner soldaten door Koeverden hunne
vlucht vervolgden. Deze plaats lag nog open, en werd door van den
(\'ornput met 50 soldaten bezet: maar deze moedige krijgsman, na zich
wakker tegen de vluchtenden te weer te hebben gesteld, werd bijna
door allen verlaten, en genoodzaakt zijn\' post te ontruimen. walke den
volgenden dag door Schenck bezet werd. 2)
1)   Met lof wordt gewag gemaakt van Jonkheer Alldries van Tienen, een edelman
rail 19 of 20 jaren , die elf wonden ontving, maar nog op een bijzondere wijze g--
red werd. Hij trok zeer de aandacht door tien fraai gemonteerde kastanjebruine heng-
sten, een rijtuig met twee. roodgcschimmelde hengsten, en door het liverei zijrer be-
dienden. waarmede hij te velde waf. Hij had reeds twee of drie jaren gediend, maar
had te dien einde van de Staten van Holland venia aetatit verzocht en bekomen , daar
zijne voogden weigerden toe te laten, dat hij zich in dienst begaf. Bor, B. XV, fel.
215, C.
2)  Eenige weken later (14 Augustus) viel Koeverden weder, doch slechts voor een
korten tijd, in handen van Hohenlo, bij welke gelegenheid Graaf Willem Lodewijk van
Nassau, later Stadhouder van Friesland, maar nu Kolonel van een Regiment voetvolk,
^loor een zesponds kanonskogel aan het linkerbeen gekwetst werd, welke verwonding
hem een geruimen tijd voor \'s Lands dienst onbekwaam maakte , en hem zijn ganschc
leven door kreupel deed gaan.
-ocr page 214-
190                              DE MANNEN VAN ORANJE
De gevolgen van de nederlaag bij Hardenberg deden zich spoedig
gevoelen. De soldaten waren ontmoedigd , en de ingezetenen zoo zeer met
schrik geslagen, dat uit de Ommelanden 400 huisgezinnen huis en goed ver-
lieten , om buitenslands het leven te bergen. Het beleg van Groningen
werd opgebroken; Schenek vereenigde zich met Rennenberg, en de gedurige
schermutselingen, verovering en herneming van kleine steden en sterkten,
welke nu volgden, teisterden Friesland. Groningen, Drenthe en Over-
ijsel op eene deerniswaardige wijze, en maakten den afval van Ren-
nenberg tot eene zeer beklagelijko gebeurtenis. Niemand heeft misschien
meer toegebracht, om te verhoeden, dat door dien afval de genoemde
gewesten geheel onder den schepter van Spanje terugkeerden, dan van
den Cornput, wiens heldhaftige en schrandere verdediging van Steenwijk
hem een onsterfelijken naam heeft verworven. In dit slecht versterkte
en even slecht voorziene stadje, hield Cornput met 600 soldaten, ge-
noegzaam zonder geschut, gedurende vier maanden (18 Oct. 1580 — 23
Pebr. 1581) een felle belegering uit, tegen 6000 man voetvolk en 1200
ruiters, onder aanvoering van Rennenberg. De twijfelachtige gezindheid
der burgers die de levensmiddelen waarvan zij voorzien waren achter-
hielden , en de tegenwerking van den Magistraat die do Bezetting gebrek
liet lijden om zoo spoedig mogelijk van de overlast der belegering ver-
lost te zijn, maakten de verdediging van den aanvang af moeielijk. De
belegeraars bedienden zich van gloeiende kogels van gegoten ijzer —
het tweede voorbeeld, hetwelk daarvan in de geschiedenis voorkomt — 1)
en het kostte veel moeite te verhinderen dat de stad een prooi der vlam-
men wierd. Het gelukte Cornput daartegen voldoende voorzorgen te
nemen, maar menigmaal moest hij door een hartig of luimig woord een
onstuimige troep der oproerige bevolking tot rede brengen. Voegt men
hierbij het gemis van een\' Opperbevelhebber, waardoor Cornput niet
meer gezags had dan zijne mede-kapiteinen. waaronder er waren die
uit naijver of onervarenheid hem meer dwarsboomden dan ondersteun-
den, dan zal men, bij het lezen der bijzonderheden van dit merkwaardig
beleg, den hoogsten lof van moed, beleid en doorzicht aan dezen Va-
derlandschen held niet kunnen onthouden, 2) en zich te meer verblij-
1)  Vijf jaren vroeger waren zij ook door den Koning van Polen gebruikt, bij een
belegering van Dantzig.
2)  De hoofdbron voor de geschiedenis van het beleg van Steenwijk, is Reinico of
Rienk Fresinga, die zich binnen de belegerde stad bevond, en zijne Memortê* loooende
van November 1576 tot Januari 1582, in den jare 1584 te Deventer heeft in het licht
gegeven, waar\'au eene nieuwe uitgaaf voorkomt in Dumbars Analecta. Van Meteren
heeft zich daarvan bediend, die mede over het beleg van Steenwijk vrij nitvoerig is,
eu met wien Bor, Van Keijd en Hooft kunnen vergeleken worden. Men kan da»r ook
van den soldaat Arend van Groningen lezen, die, onder een hagelbui van vijandelijke
-ocr page 215-
DE MANNEN VAN ORANJE                           191
den, dat zijne volharding en zijn vindingrijke geest, waardoor hij zich
in staat stelde, om geregelde gemeenschap te houden 1) met den Over-
ste Norrits, die tot zijn ontzet was afgezonden, het gelukkig gevolg
hadden, dat Rennenberg genoodzaakt was het beleg op te breken, en
onverrichter zake af te trekken. En echter had Parma hem uitdrukke-
lijk bevel gegeven, niet te wijken , voordat hij Steenwijk gewonnen had;
maar de inspanning van al zijne krachten was niet in staat, den stalen
moed te overwinnen van Van den Cornput. Wat moet niet in de ziel
van Rennenberg zijn omgegaan, toen hij met zijn leger in stilte moest
aftrekken van voor het zwakke stadje, docr zoo weinigen verdedigd,
zich gelukkig rekenende, door het mistige weder begunstigd, zijnen hei-
kogels, over de gracht zwom, met een lederen emmer in den mond, waarin hij gedurig
water schepte, om het afbranden van een der himeien te beletten, en na dit lolbracht
te hebben, weder naar de zijnen zwom. De bericht* n omtrcit het beleg van Steenwijk
in 1580, zijn ook daarom lezenswaardig, omdat men door de voorstellen, welke Corn-
put derd tei verdediging van de stad, zich een vrij nauwkeurig denkbeeld kan vormen
van den st\'at deriversterkingskunst in dien tijd. Het is uitvoerig beschreven in Ge-
achiedkundig\' herinneringen aatujomnrte de voormalige vestingen Sle\'nwyk
, Kumre en
Blokzijl,
door J. F. Klijnsma, Luitenant-Kolonel-Ingenieur (Meppel 1853)
1) Ht] bediende zich, te dien einde, van tweeponds looden kogels, hebbende aan
weerskanten een opene holte, waarin aan de eene zijde een brief werd gedaan, en aan
de andere eenig vlam- en rookgeend vuurweik, om de opmerkzaamheid te wekken, en
de tegenwoordigheid van den brief te kennen te geven Dtar eihter zijne brieven in
\'s vijands handen konden vallen, had hij in een brief aan de Staten zijne cijferen
ge/.ouden ; het gebruik van geheim eijfersehrift was in dien tijd menigvuldig. Maar be-
halve dit, had hij nog aan de Staten geschreven „de maniere om van verre, malcanderen
aan te spreecken," waartoe hij zich des nacht- zou bedienen van lantaarnen en vuur-
pannen, aan welke verschillende richtingen konden gegeven worder., en bij dag van
breede gekleurde dockei. in ramen gezet. Doih, zeut Fresinga, «het en wert niet
gebruickt, \'t sij of het de bontgei.ooten niet verstonden , ofte daaiinnc versuijmelick
waeren" Mr. J. Schelteraa, in zijn L-tteikundtg M-nuelwrk. I St., heeft hieruit, en
uit nog een ander voorbeeld van later tijd, de gevolgtrekking afgeleid, dat de Telegiaaf
niet onbekend is geweest in de Nederlanden j en op het voetspoor van dien geleerden
Schrijver, heeft de Heer Haug, in eene Levensschets van Jan van den Cornput,
geplaatst in den Militairen Spertulor, D I, No. ^6, de eer van de uitvinding der Te-
legrafen aan Cornput toegekend. Inderdaad gewaagt de geschiedschrijver van een «maniere
van spreecken." Het blijkt echter piet ol Cornput hiertoe een alphabet heeft uitgedacht,
gelijk Nieolaas Calf, de vriend van Czar Peter, op het huis Polanen, in de Gemeente
Houtrijk-en-1\'olancn, door een telegiaaf met zijn boekhouder te Zaandam gecomspon-
deerd heeft. Maar Cornput en Calf mogen evenzoo wel onder de uitvinders van tele-
grafische toestellen genoemd wo,den als de Engelschc doctor l.ooke en de Fransche akade-
mist Amontons. De uitvindingen van de beide laa sten zoowel als van onze Nedeiian-
ders hebben oogenschijnlijk geen verder gevola gehad, en eerst de Nationale Conventie
in Frankrijk heeft in 1793 Claude Chappe en zijne broeders in de gelegenheid gesteld
een telegraaflijn in de lucht naar een bepaalde methode in werking te brengen. Met
deze luchtteh grafen heeft men zich een halve eeuw beholpen; en echter voor dit zij,
als een nieuwe uitviufing van de gebroeders Chappe, in gebruik kwamen, waren reed»
Le Sage te Genève, Fianklin en anderen op het denkbeeld gekomen, oir den electri-
schen stroom te gebruiken tot het overbrengen van berichten. Uit denkbeeld door den
Amcrikaanschen schilder Morse toeval.ig vernomen, werd door hem opaevat en in ver-
band gebracht met de wetenschappelijke onderzoekingen van Otrstedten Ampère, en eerst
In 1844 kwam de electristhe telegraaf de wereld verras-en met werkingen en gevolgen
door niemand voorzien. Het is onredelijk de eer van welke uitvinding ook aau een enkel
menscli te geven.
-ocr page 216-
192                        DE MANNEN VAN ORANJE
meiijken aftocht, zonder verlies, te kunnen volbrengen! Zijn gemoed
was niet ontoegankelijk voor edele gewaarwordingen; en bij den spijt
van gekrenkte eigenliefde, zal zich ongetwijfeld gevoegd hebben een pijn-
lijk gevoel van eerbied voor de onbezweken trouw in een verdediger dei-
zaak . welke hij zelf trouweloos had verlaten. Gelukkig was het voor
zijne nagedachtenis. dat de zwaarmoedige gedachten. waaronder hij se-
dert deze teleurstelling gebukt ging. hem in een kwijnende ziekte deden
vervallen, welke hem kort daarna in het graf sleepte (23 Juli 1581).
en dat de blijken van berouw. in zijne laatste oogenblikken door hem
gegeven, de geschiedenis hebben doen getuigen. dat hij toen zelfs, in
die dagen van felle verbittering, meer beklaagd werd dan beschuldigd. 1)
Het krggsvolk van Rennenberg, H000 man sterk. was weinige dagen
voor zijn dood door Norrits geslagen bij Munnekezijl, op de grenzen
van Friesland en Groningerland (18 Juli), en had daarbij 700 man
aan dooden, vele gevangenen en 4 stukken geschut verloren. 2) Doch
niet lang daarna verscheen Verdugo, met 10 vendelen Walen in Fries-
land . om Rennenberg in het opperbevel te vervangen; en de eerste
proeve van zijne nieuwe betrekking. gaf aan Parma reden. om zich
geluk te wenschen over zijne keuze. Het gevecht bij Noordhorn. waar
Norrits den nieuwen Bevelhebber in diens verschansingen onder de oogen
trok (30 Sept. 1581), beroofde het Vaderland van vele dappere kapi-
teinen: maar deed tevens de koene onverschrokkenheid van Graaf Wil-
lem Lodewijk van Nassau, die de ruiterij aanvoerde. zoo duidelijk uit-
blinken, dat in hem zijn roemruchtige oom Lodewijk scheen te herleven.
Dóór de vijandelijke slagorde hebbende heengeslagen. moest hij, met
Norrits en sommige anderen . andermaal door den vijand heen zich een\'
weg banen ter behoudenis, hetwelk gelukte nadat een twintigtal vij-
anden was nedergehouwen. en Graaf Willem door vijf schoten op zijn
harnas. en een vervlogen kogel op zijn been getroffen was geworden. 3)
Na dit voordeel. door Verdugo behaald. werd de oorlog. in onze
I) Hooft heeft hem met weinige, maar veel uitdrukkende trekken geteekend. D. II,
bl. 783. Alen zie ook Van Kampen, Varierlandsche Karakierkunde, bl. 184.
3) John Norrits was een Ensrclsehman , en Overste over een regiment, of 10 vende-
len Engclschcn, die in dienst der Staten waren. Behalve zijne Engelschen, had hij nu
ook 8 vendelen van het regiment van Sonoy, en eenige TYiesehe vendelen onder zijn
bevel.
3) Over het gevecht bij Noordhorn, moet vooral het bericht vau van Reijd met het
verhaal var. Bor vergeleken worden. In het gevecht bij Hardenbrrg brandde het ge-
schut slechts eenmaal los, hier daarentegen leest men, dat de Artillerij van der Staten
zijde op Vcrdugo\'s volk, \'t welk geen geschut had, donderde zonder ophouden.
Overigens deden bij Noordhorn, gelijk bij Hardenbcrg, de Albaneezen, onder aanvoering
van een oud Grieksch krijgsman, met name Thomas, de overwinning, welke lang twij-
felachtig scheen, naar de Spaansche zijde neigen, waartoe het terrein veel bijdroeu;.
-ocr page 217-
DE MANNEN VAN ORANJE                           193
•oostelijke gewesten van beide zijden flauwelijk gevoerd; maar de be-
legeringen van deze en gene plaats, kleine vechtpartijen, waarvan zij
nog vele jaren het tooneel bleven, en de aanhoudende overlast van
allerlei krijgsvolk, hadden dit bedroevend gevolg, dat de landbouw en
de nijverheid hier geheel verdrukt lagen, en het nieuwe leven moesten
missen, hetwelk elders aan alle takken van bestaan door de opgewekte
veerkracht der natie gegeven werd. Hierdoor bleven deze gewesten, in
macht en aanzien, merkelijk ten achteren bij Holland en Zeeland, waar
handel en scheepvaart rijkdom en werkzaamheid van dag tot dag deden
toenemen.
Van meer omvang, en in zich zelve belangrijker waren de gebeurte-
nissen, welke nu in het zuiden voorvielen, waar Parma met kracht
voortging, deels door list, deels door het zwaard. de Belgische pro-
vincié\'n onder haren vorigen gebieder terug te brengen. Oranje liet
niet na, ook deze gewesten tot het uiterste te verdedigen. Doch het
was voorbeschikt dat er scheuring zou zijn tusschen het Zuidelijke en
Noordelijke Nederland, en daartoe moesten alle omstandigheden strek-
ken, welke Parma\'s wapenen deden zegevieren. Die scheuring werd
voltooid, door de verovering van Antwerpen in den jare 1585; eene
gebeurtenis, merkwaardig op zich zelve, gewichtig in hare gevolgen,
en welke verdienen zou, afzonderlijk te worden behandeld, indien zij
in een nauwer verband stond met het doel van dit werk. Maar ook
dan zou er nauwelijks iets te voegen zijn bij de tafereelen, daarvan
elders geleverd. De nagedachtenis van een der verbonden Edelen, mede-
onderteekenaar van het smeekschrift, mag echter hier niet onvereerd
blijven. De bedoelde Nederlandsche Edelman was Pilips de Zoete, die
zich vroeger met veel gevaar verdienstelijk had gemaakt door Antwerpen
aan de zijde der Staten te brengen en daarvoor van wege de stad met
een gouden keten was begiftigd. Nu, bij het verdedigen der stad, in
het woedend gevecht op den Kouwensteinschen dijk moetende bezwijken
voor een overmacht door Parma in persoon en den ouden krijgsheld
Mondragon aangevoerd, sprong hij in volle wapenrusting van den dijk,
om in den modder te versmoren liever dan in de handen der Span-
jaarden te vallen. 1) Over de bekwaamheid, door-den Spaanschen
Veldheer bij de bemachtiging van het Nederlandsche Babel aan den
dag gelegd, over de vermaarde brug tot sluiting van de Schelde, over
de middelen ter verdediging aangewend, en over de schranderheid van
1) De bijzonderheid is aan Bor ontleend. Een zijner broeders was bij Heyligerlee
gesneuveld, een andere broeder Antonie streed daar ook en sneuvelde bij Moncontour;
zien derde, Joost de Zoete, is in 1585 Veldmaarschalk van het Statcnleger geworden.
I. N. H. T. L.                                                                                          13
-ocr page 218-
194                             DE MANNEN VAN ORANJE
Antwerpens Archimedes, Prederik Jambel of Gianibelli, raadplege
derhalve de lezer de uitvoerige beschrijvingen van anderen. Hij zal
er Oranje\'s boezemvriend Filips van Marnix Heer van Sint Aldegonde,
den geleerden theoloog, den scherpzinnigen rechtsgeleerde, den taai-
kenner zonder wederga, den schrijver, redenaar en dichter, tevens
moedig, kundig en onvermoeid krijgsman, bezwaard vinden met de
verantwoordelijkheid eener boven alle beschrijving moeilijke vesting-
verdediging, waarvan de uitslag beslissend zou zijn voor de toekomst
van het Vaderland. Hetzij men dan de overgaaf der stad aan ontmoe-
diging eu zwakheid bij Marnix toeschrijve, hetzij men een overtuiging
bij hem zie doorschemeren van de mogelijkheid om de Nederlanders
nog met Spanje te verzoenen en Koning Filips met het denkbeeld van
godsdienstvrijheid, men zal op de houding van Marnix tegenover Parma
kunnen toepassen, wat de openhartige Mondragon uitriep toen hij een
misslag \'m de maatregelen van verdediging waarnam: »Nu ziet men,
dat de Prins van Oranje dood is.\'\' I) Maar dit alles geschiedde, opdat
het raadsbesluit der Voorzienigheid zou volbracht worden. Diezelfde
Voorzienigheid waakte echter ook voor den nieuwen Staat. De Vader
des Vaderlands moge gevallen, en het bolwerk dezer Landen in de
handen des Spanjaards zijn — de nieuwe schutsman van Nederland
staat reeds op zijnen post, en de glorierijke loopbaan vangt aan van hem,
„Voor wieu uU\' oorioghsman in zijnen tijdt zal wijken." 2)
1)     Na de verschijning van Motiey\'s Opkomst van de Neder/andsche Republiek, «-aar-
in een uitvoerig verhaal voorkomt van de belettering van Antwerpen, met eene aan-
tcekening over Mainix als aanhangsel, is Motley de schrijver die in de eerste plaats
moet geraadpleegd worden. Na het ontdekken van nieuwe bronnen door hem geraad-
plecgd en aangehaald, zijn de oordeelvellingen van Te Water, Verbond der Edelen,
St. III H. Baron Collot d\'Kscury, Holland* Roem, D. II, Aanleek. bl. 86. van Mr.
P. S. Schuil, tle overgave van Antwerpen (Dord. 1831), van minder waaide geworden.
2)     Hooft, Geeraardl van Velzen.
-ocr page 219-
M A U RI T S.
Tous ceux qui admiroient les coups de son cspée,
et les traits de son jugement, voyoient bien, qu\'il
estoit addressé par Ie bras du Tout-Puissant.
La Pise, Tableau de l\'histoire des Princes et
Principauté d\'Orange.
Toen Prins Willem I te Antwerpen door het pistoolschot van Jaureguy
gewond was, en de moordenaar op staanden voet door de hellebardiers
was afgemaakt, hield, in de verwarring der ontsteltenis, geene andere
zorg de aanwezigen bezig, dan om den gewonden Prins, ieder om \'t
zeerst, zijne deelneming te betoonen. Een vijftienjarige knaap alleen
scheen bedaard te zijn gebleven. te midden der algemeene ontroering.
Hij hield zich bezig, met het lijk te doen doorzoeken van den boos-
wicht , en in de gevonden papieren kreeg men den sleutel, ter ontdek-
king van de vloekwaardige drijvers des rampzaligen dweepers. Die
vijftienjarige knaap was Maurits, en deze ócnige karaktertrek, uit zijnen
vroegeren leeftijd door de Geschiedenis bewaard, kenschetst juist de
twee eigenaardigheden van zijn geest, waaruit zijne groote verdiensten
zijn voortgekomen, een ingeschapen schranderheid om spoedig den knoop
te vatten van ieder ingewikkeld vraagstuk, en de zucht om alles te
onderzoeken waarvan de kennis een oordeel of een besluit tot handelen
bepalen moet. Door de samenwerking dezer eigenschappen was hij in
staat zijne plannen voor slagveld en belegeringen juist te berekenen;
en daar gewaarwordingen en aandoeningen, die de werkkracht van
gewone menschen plegen te verlammen, niet licht indruk op hem maak-
ten, bracht hij zijne ontwerpen met snelheid ten uitvoer, maar zijne
schranderheid deed hem ook altijd de grens opmerken, hoe ver zijn
zelfvertrouwen gaan mocht, en dan trad hij terug waar een onderne-
ming roekeloos zou worden.
En waardoor is hij de Veldheer geworden, die een nieuw leven aan
de krijgskunst gegeven heeft, en daarin de leermeester van Europa
geweest is ? — Toen hij zijn loopbaan intrad, bestond het oorlogvoeren
in een tentoonspreiding van ridderlijke onstuimigheid, en waren de
legers verzamelingen van rooverbenden. Maar hij bewees door zijn
voorbeeld, dat in den oorlog arbeid en leiding op wetenschap gegrond
-ocr page 220-
196                                           MAÜRITS
boven geweld gaan, 1) en het leger der Staten organiseerde hij tot
een geheel, waarvan de deelen in een verhouding waren gebracht als
sedert de invoering der vuurwapenen niet gezien was, en waarin de
levende strijdkrachten geoefend en gedisciplineerd waren naar dienst-
reglementen en artikelen van krijgstucht die als modellen wei\'den na-
gevolgd in het buitenland. Om deze hervorming tot stand te brengen
nam hij al de deelen der krijgskunst tot onderwerpen van gezette studie,
en terwijl de grootste veldheeren van zijn tijd geen het minste begrip
hadden van wetenschappelijke gronden, uit de ervaring van vroegere
tijden ontleend, of er den spot mede dreven, 2) verdiepte Maurits zich
in de geschiedenis en de oudheden van het krijgshaftigste volk van
vroegeren tijd, om de voortreffelijke krijgsinstellingen der Romeinen op
de later uitgevonden middelen van aanval en verdediging toe te passen. 3)
Het geheele veld der wiskundige bespiegeling doorzocht hij met een
nauwkeurigheid, welke tot verbazing strekt bij een man, in zoo vele
moeielijke betrekkingen geplaatst: en toepassing op zijne krijgskundige
werkzaamheden was altijd het doel dezer onderzoekingen. 4) De werk-
dadige Meetkunst beoefende hij daarom ook met buitengewonen ijver.
De Evemvichtkunde of Statica bracht hem op het denkbeeld, om. tot
zekerdei\' besturing van het paard, de toornen naar wiskundige regelen
te doen inrichten. Van de tookenkunst maakte hij zich vooral in die
gedeelten een groote bedrevenheid eigen, welke thans onder den naam
van rechtlijnig en situatie-teekenen bekend zijn. Om het geldelijk be-
heer des legers met de meest mogelijke beknoptheid en nauwkeurigheid
in te richten. drong hjj door in den aard der Boekhouding, en voerde
een nieuwe manier daarvan in. 5) Zoodra werd het niet bekend, dat
1)     Getuigenis van Willem Lodewijk van Nassau in den brief waarin hij zijn jongeren neef
geluk wenscht met de inneming van Gecrtruidenbcrg Arch. de la 31. d\'Or. 2me Série T. I.
2)     Graaf Lodewijk in den aangchaalden brief noemt daarom de inneming van Geer-
truidenberg „unc grande restauration en partic de la vieillc art et seience militaire."
3)    Zie de afdeeling Legermeling, in de Wisconntige Gedachtenissen van Stevin,
straks aan te halen. Maurits bediende zich bij deze studiën vooral van het in 159»
uitgekomen werk van Lipsius, de Mihlia Romana. Raphelengius schrijft (24 Augus-
tus 1595) aan Lipsius zelven: Mililia tita hic omnibus probatur: Principi praecipue,
cui dum in eastris contra Dragonium est, unicae deliciae ejus lectio; et saepius mili-
turn ad eam formam e.rercitatio,
vid. Sglloge Epistt. a. Burmanno, Editt. Vol. I, p.
206. In het begin van hetzelfde jaar, schreef Lipsius: Audio Mauricium comitem ,
olim meuM , totum in libris el historia nunc esse.
4)     Over de Wiskundige verdiensten van Prins Maurits, zie de keurige verhandeling
van J. P. van Cappellc, in diens Bijdragen tot de Geschiedenis der Wetenschappen
en Letlenn in Nederland,
Ainst. 1821.
5)     Over het een en ander kan men uitvoerige narichtcn vinden in het werk van
Simon Stevin, Wisconstige Gedachtenissen, inhoudende \'t ghene daer hem in ghcoeffent
heeft den Doorluchtigslen Hoochgeboren Vorst ende Heere
Maurits, Prince van Oraen-
giën
enz., vervat in zijne werken, na zijnen dood door zijnen zoon Hendrik uitgegeven,
onder den titel: 11. Stcvins Wiscomtich Filosofisch Bedrijf, begr. in 14 boeken, Leyden 1607.
-ocr page 221-
MAURITS
197
onze landgenoot Jacoh Metius een brandspiegel had vervaardigd. of
Maurits dacht op de toepassing daarvan in den oorlog. De verrekijkers
waren hier te lande uitgevonden: terstond is Maurits bezig, de ver-
schillende samenstellingen te onderzoekeu en te vergelijken, ten einde
daarvan met voordeel gebruik te maken in den oorlog. 1) Zijn scherp-
zinnig oordeel en zijne zucht tot verbetering van al wat \'s Lands krijgs-
wezen betrof, deden hem naar waarde schatten de verdiensten van zulke
mannen, wier kundigheden en nasporingen daarmede in eenig verband
stonden. Ook bij Maurits stond Adriaan Anthonissen 2) in hooge gunst.
Diens beide zonen, de beroemde wiskundige Adriaan Metius en de bo-
vengenoemde Jacob Metius, de mede-uitvinder der verrekijkers, werden
door hem met onderscheiding behandeld, en tot velerlei diensten ge-
bruikt. Voor een\' Jozef Scaliger, een man van alles-omvattende geleerd-
heid, betoonde hij een vriendschappelijke genegenheid. Bovenal bleef zijn
voortreffelijke leermeester, Simon Stevin , in gewichtige betrekkingen door
hem geplaatst, zijn vertrouwde vriend, zijn vraagbaak en raadsman, -i)
Beseffende en meer en meer geleerd hebbende hoe inzonderheid »Ingeni-
eurshandel" en vestingbouw van wetenschappelijke beginselen moeten
uitgaan , verzocht en verkreeg hij in het jaar 1600 , dat aan de univer-
siteit te Leiden een professoraat werd ingesteld tot het geven van lessen
in de toegepaste Meetkunst, vooral in Geodesie, welke cursus, bepaald
voor Ingenieurs , met enkele korte tusschenpoozen gedurende twee eeuwen
is voortgezet.
Het was voor Maurits een gelukkige omstandigheid, dat tot het uit-
voeren der ontwerpen, welke in zijn schrander brein gevormd werden,
hij nog mannen om zich heen vond, op wier trouw en kloekmoedigheid
hij zich kon verlaten. Uit zijn eigen geslacht dienden op één tijdstip
niet minder dan tien krijgshelden onder zijne vanen, die zijne meerder-
heid in rang en bekwaamheid erkenden, maar hem niets toegaven in
dapperheid. 4) Bovenal van onschatbare waarde was hem zijn oudere
neef en schoonbroeder Willem Lodewijk van Nassau, Stadhouder van
Friesland en Groningen, wiens inzichten omtrent de noodzakelijkheid,
1)     Zie Prol\'. G. Moll, Onderzoek naar de eerste uitvinders der verrekijkers, in de
Nieuwe Verhandelingen der eerste klasse tan het Koninklijk Hederlandsih Instituut, D.
III, St. I, bl. 127, 130 en volgg. Bc beide uitvinders der verrekijkers waren Jacob
Adriaansz. Metius van Alkmaar, en Hans Lipper*hey te Middelburg.
2)     Zie over hem boven bl. 161 en 187.
3)     Stevin werd „Quartiermeester Generaal vau der Staten legers, en Eerste Opzigter
van \'s Lands Waterbouwkundige werken". Zie over hem de verhandeling va:i J. 1\'. van
Cappelle, in de zoo even aangehaalde Bijdragen enz.
4)     VanMetcren, D. VI, (uitgave in 8°) bl. 185, op het jaar 1595, die er bijvoegt:
„en nog veele aankomelingcn, die nog dagelijks hun bloe \' wagen voor de Nederlandsche
vrijheden, behalven nog de zusters-kinderen, mannen, zwagera en haare kinderen".
-ocr page 222-
I
198                                               MAURITS
om de vele gebreken dei- toemalige inrichting van het krijgswezen te
verbeteren, volkomen met de zijne overeenstemden, 1) en die bij groote
bekwaamheid in leger- en landsbestuur een helder en diep inzicht had
in Staatsaangelegenheden. Maurits had, bij belangrijke ondernemin-
gen, dezen zijnen bloedverwant en boezemvriend gaarne bij zich en
hechtte groote waarde aan diens adviezen, 2) maar had zelfvertrouwen
genoeg om ook zijn eigen oordeel in de schaal te leggen.
Daarentegen had Maurits ook met vele vooroordeelen te worstelen.
Officieren, in het veld grijs geworden, mannen als Hohenlo. konden niet
veel achting hebben voor de krijgskundige geleerdheid van den jongen Veld-
Overste. Veranderingen door jonge lieden voorgedragen. vallen zelden
in den smaak van bejaarden. die gevoelen. zich zonder die nieuwig-
heden verdienstelijk te hebben gemaakt. Men dreef den spot met de
wiskunstige toornen; menig een zal er gemeesmuild hebben bij het ge-
zicht der stijve, eenparige handgrepen met het geweer of der regel-
matige bewegingen der soldaten, of als hij tegenwoordig was, wanneer
zij op de Romeinsche manier spiegelgevechten hielden. 3j Maar het
duurde niet lang. of men deed hem recht wedervaren. Toen de grond-
teekeningen van der Staten legers in verre landen begeerd werden; 4)
toen het exercitie-reglement. door Maurits ontworpen, bij alle legers
werd ingevoerd; 5) toen de ondervinding de juistheid zijner inzichten
1) „Hoe ook hij daarbij met de ondervinding der oude volken te rade ging. getuigt
Van Haren, ir, de volgende aantcekening aehter zijn Willem 1: „Graaf Lodewijk van
Nassau, Luitt. Stadhouder van Willem I in Friesland, was de eerste na de tijden der
Romeinen, die de taktiek bestudeerd en in praktijk gcbr.igt heeft. Keijd zette te dien
einde uit de Grieksehe en Romeinsche sehrijvers voor hem over, al wat tot het militaire
betrekking had, waarna de Graaf die verhalen met den Overste Cornput naging. Dit
geschiedde op eene groote tafel, waarop alle evoluticn iu loodeu beelden, zooveel moge-
lijk werden nagevolgd en onderzocht. Ik heb nog van die beeldjes gezien." Hiermede
stemt de getuigenis overeen van Ubbo Einmius, in Continent, de vita et morle D. Wil-
helmi Ludooici Comilis Nassavii
p. 237." Everbard van Reidf in zijne Historie der
Nederlantsche oorlogen,
loopende van het jaar 1566, maar meer bijzonder van 1583
tot 1601, heeft zich vooral beijverd, om de militaire verdiensten van Graaf Willem
Lodewijk te doen uitkomen, wiens vertrouwde raadsman hij, gedurende vele jaren, ge-
weest is. Een meesterlijke karakterschets van Willem Lodewijk heeft Mr. G. Groen
van Prinsterer gegeven iu zijne Prolegomena van T. II. der Arokivet 2me Série.
2)     Arch. de la Maison d\'Or. 2mc Série T II. p. 61, 88, 130, 172.
3)    Saudelin schrijft aan Lipsius in het jaar 1595: Cornet natter Mauricius interim
dum Uagae in oeio est, mililes suod pugnare Romano more docuil.
60 peditet hastali ab
una parte:
40 item pediles ai allera, muniti Romano sculo, r\'tu antiquo etc. vid. Sylloge
Epitit.
a Burmanno editt. Vol. I, p. 744 Lipsius maakt, in den brief van antwoord,
dan zijne aanmerking op de schikking der troepen, door Maurits beproefd.
4)    Zie van Cappelle, boven aangehaald, bl. 6.
5)    Onder de gebreken, door Maurits in het krijgswezen opgemerkt, was er eeu,
welks verbetering, bij den eersten opslag, voor hen, die onbedreveu zijn iu militaire
zaken , van weinig beteekenis schijnt te wezen, en echter van het alleruiterste gewicht
was. Men leerde namelijk bij de troepen de behandeling van het geweer niet; elk
moest die kannen, of voor eigjne rekening zich daarin laten onderrichten; en er be-
stonden geen vaste bepalingen voor de bewegingen en de handgrepen van geweer en
-ocr page 223-
MAURITS
199
■en berekeningen klaarblijkelijk in het oog deed vallen; toen al wat be-
lang had of prijs stelde op de kennis van oorlogszaken, naar Nederland
kwam, om in oogenschouw te nemen, wat de Faam door geheel Europa
van nooit geziene werken en inrichtingen verkondigde: toen werd men
gedrongen tot de erkentenis, dat met Maurits de krijgskunst een geheel
nieuw tijdvak was ingegaan. De aanwijzing der gronden waarop aan
Prins Maurits van Oranje de eerste plaats toekomt onder de Strategen
der oorlogvoering met vuurwapenen, valt, evenmin als de waardeering
zijner taktische bekwaamheden, onder de bevoegdheid van den schrijver
van dit werk. Diens pen heeft alleen de groote wapenfeiten op te teeke-
nen en te beschrijven, tot bevrijding van het Vaderland verricht, onder
de aanvoering en naar het beleid van »den Prins van grooten aerde" als
Vondel hein noemt, »den held der helden."
KKIJGSVERRICHTINGEN ONDER PRINS MAURITS.
Waeraf dat tot waerteecken op de groote sael in
\'s Graven-Haegh hangen over de hondert ses en dertich
vaandelen, thien oft twaelf soo cornetten als vanen.
Jacob Duijm, Opdracht van het Tooneelatuk:
het innemen des casteels van Breda.
A. Strijd tegen Parma, Verdugo en Mondragon.
1586-1596.
De Vader des Vaderlands had, bij zijn verscheiden (1584), den nau-
welijks gegrondvesten Staat in een toestand achtergelaten, die hopeloos
scheen. Gelderland inwendig verdeeld; Overijsel uit Steenwijk en Zutfeu
door den vijand benauwd; de Spaansche kruisvaan nog wapperend op
pie!:. Hierdoor bestond er ook geen overeenstemming in de bewegingen eener troep;
geen gelijkheid bij de uitvoering van den pas in het marcheeren, en hetgeen men thans
manocuvreeren noemt, was hoogst gebrekkig. Maurits zag het nadeel hiervan in, en
zijn exercitie-reglement kreeg het aanwezen. Bij Nieuwpoort ondervond hij het voor-
deel zijner beter geéxcrceerde troepen, en geheel Europa volgde zijn voorbeeld. Te
Neurenberg werd het eerst buitenlands zijne nieuwe behandeling van het geweer uitge-
geven, onder den titel: Kunstlicht wafenhandlung der Musketen und Piquen oder langen
spietsen; allermassen die von dem Vurchl. und hochgebohrnen Fürsten und hochlöblichcn
kriegthelden, Uerrn Morilzen Prinzen zu Uraniën
, Graf en zu Nassau etc. Gubernaloren
und kriegsgeneralen der Yereinigten Niederlanden
, manniglich zu gutem an den tag ge-
geben.
Zie Hoijer, Qeschichte der Kriegskunit, $ 174.
-ocr page 224-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
200
den toren van Groningen; Friesland, de Ommelanden en Drenthe door
Verdugo gebrandschat en verwoest; overal mistroostige burgers, edellie-
den in staats- en regeeringszaken onervaren; de bezettingen der steden met
volk van allerlei natiën doormengd en slecht bezoldigd; een leger te velde
van 3000 man voetvolk en 2500 paarden; 1) weinige bekwame krijgsbe-
velhebbers, en het opperbeleid van den oorlog in handen van een Raad
van State met een zeventienjarigen jongeling aan het hoofd: 2) ziedaar
omstandigheden, waarin de Spaansche Tiberius veel reden had met
een dreigenden grimlach de tijding aan te hooren, dat het groote
offer eindelijk gevallen was; ziedaar omstandigheden waarvan de herin-
nering met de beschouwing der gezegende uitkomst troostrijk is in
dagen van nood en gevaar.
De treurige toekomst, die het Vaderland scheen te gemoet te gaan,
werd kort daarna nog duisterder door de komst in deze landen van
Robert Dudley Graaf van Leicester, geroepen, om de plaats van Willem I
te vervullen. Al ware die taak voor iemand uitvoerbaar geweest, zeker
niet voor een Engelschen Edelman, die noch staatsman noch veldheer
was. Er ontstond nu verdeeldheid tusschen de voorstanders der Staten,
die de Souvereine macht, hun door buitengewone omstandigheden ten
deel gevallen, wilden behouden tot het vormen eener aristocratische
republiek, en de aanhangers van Leicester, die op buitenlandsche hulp
de hoop vestigden eener heerschappij van de Hervormde kerk onder een
eenhoofdig Vorstengezag. Het liet zich aanzien dat de hevigheid van
deze tweespalt voor de Spanjaarden den weg zou banen tot de herovering
van hun gezag hier te lande: maar het drijven van Leicesters aanhang
strekte juist tot behoud van het Vaderland, door zijne tegenstanders
te bewegen Maurits te verheffen tot den rang, waarin deze zijnen hel-
dengeest krachtig tegen de vijanden van het Vaderland kon doen gel-
1)  Ten einde het te velde zijnde legertje te vergrooten, maakten de Staten een ge-
deelte der garnizoenen van sommige steden mobiel, en deden hunne plaats vervangen
door Schutter- of Burgervendelen uit andere steden, die om de 14 dagen werden afge-
lost, er waarvan ieder man 10 stuivers daags soldij en vrije huisvesting kreeg. Weldra
echter kwam men in Holland, Zeeland en Utrecht overeen, om 2000 waardgelders, in
10 vendelen verdeeld, aan te nemen, die maandelijks slechts ƒ4760 kostten. Zie Van
Wijn , Bijv. op Wagenaar, D. VIII, bl. 13, reg. 10 v. o. In \'t vervolg is die maatregel
van tijd tot tijd herhaald. Zie Bor, Bijvoegsels op het 4de stuk. Zoo men de opgege-
vene soldij der Schutters ongemeen hoog vindt, vooral in een\' tijd, toen het geld zoo-
veel meer waarde had, moet men bedenken, dat destijds de soldaat zelf zijn kruit moest
koopen, en ook dan, wanneer hij niet te vechten had, de teekens van algemeene blijd-
schap bij vreugdefeesten, en de begroetingen van aanzienlijke personaadjen, welke door
losbrandingen uit het geweer, of de pistolen geschiedden, hem altijd kosten veroor-
zaakten. Welke verderfelijke gevolgen deze instelling moet gehad hebben, valt licht te
begrijpen.
2)  Na den dood van Willem I werd Maurits terstond (15 Aug. 1584) aangesteld tot
hoofd van den Raad van State.
-ocr page 225-
201
PRINS MAURITS. 1586-1596
den. 1) De Staten van Holland en Zeeland, de bedoeling der zending
van den Engelschen Landvoogd wantrouwende, droegen den 1 sten No-
vember 1585 aan Graat\' Maurits de waardigheid op van Stadhouder en
Kapitein-Generaal en Admiraal, met den titel van Prins van Oranje,
die eigenlijk zijnen oudsten broeder Pilips Willem toekwam; en bij een
besluit van den 24sten Maart 1587 vermeerderden zij zijn gezag om
hem nog hooger boven Leicester te verheffen. 2) De vreemde Gouverneur
door de Algemeene Staten als een ondergeschikt Stadhouder behandeld
en tot machteloosheid gebracht, verliet moedeloos het land. Toen werd
ieder denkbeeld om vreemd regeeringsgezag in te roepen ter zijde gesteld;
de Souvereir.e Macht en de Volksvertegenwoordiging smolten in één
regeeringslichaam samen; de Republiek der Vereenigde Nederlanden on-
der een Staten-Regeering kreeg een wettig bestaan, en aan Prins Mau-
rits, met den titel van Gouverneur-Generaal hem den Oden Februari
1588 gegeven, in de plaats van vreemde Landvoogden getreden, was
nu de plaats aangewezen waarop hij zich geheel aan de vorming en de
leiding der oorlogskrachten van de nieuwe Republiek kon toewijden.
Zijne eerste schrede op de veldheersloopbaan had reeds zijn voortva-
renden aard en machtige hand doen kennen. Leicester wenschte Axel
te bezitten om voor de Engelsche troepen te Ostende een landwaarts
gelegen steunpunt te hebben, en hij droeg de vermeestering der plaats
aan Maurits op. Deze trok den 16den Juli 1586 met 3000 soldaten,
vergezeld door den Engelschen Ridder Filips Sidney, Gouverneur van
Vlissingen, heimelijk \'s nachts van Ter Neuze naar Axel, ging in per-
soon de ligging der plaats verkennen, overrompelde door beklimming
de stad, waar 1 vendelen in bezetting lagen, overweldigde de omlig-
gende schansen, en bracht zoo grooten schrik in Vlaanderen, dat er
terstond renboden werden gezonden naar 1\'arma, die Nuijs belegerde.
Parma zond troepen om Axel te hernemen; maar Maurits had zijne
eerste verovering terstond zoodanig beveiligd, dat de vijand er het hootd
voor stiet. 3) De groote verwachting, door deze eerste daad van den
jongen Prins opgevat, werd verhoogd, toen de Staten in het volgende
jaar zich een voornaam steunpunt in Vlaanderen zagen ontweldigd , door
1)  Het Iegerbehecr bier te lande na den dood van Willem I, en het inwendig sa-
menstel der krijgsmacht onder Maurits en de inrichting der onderscheiden wapenen (In-
fanteric, Kavallerie, Artillerie, Ingenieurs en Mineurs) als ook de Geneeskundige dienst,
de krijgsambten, hit financieel beheer, de betaling, mons\'eringen, verpleging der troe-
pen, zijn met kennis en oordeel geschetst in de Inleiding tot het Journaal van Antho-
tttl Duyck, door Lodewijk Mulder, Kapitein der Infanterie.
2)  Het Stadhouderschap van Utrecht is hem eerst later (8 Kebr. 1590), gelijk mede
van Overijsel en Gelderland in \'t zelfde jaar opgedragen.
3)  Zie breeder J. Scharp, Oeschiedenit en Costurnen van Axel.
-ocr page 226-
202                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
het verlies van Sluis. Ten einde deze vesting te behouden, beijverden
zich Maurits en Hohenlo, om aan de zijde van \'s Hertogenbosch een
krachtdadige afwending te maken; 1) maar desniettegenstaande, en in
weerwil van de hardnekkige en allerlofwaardigste verdediging, waarbij
ook de burgerij zich met de grootste kloekmoedigheid gedroeg, viel de
stad in handen van Parma. omdat Leicester het ontzet niet met genoeg-
zamen nadruk doorzette. 2) Naarmate het vertrouwen op den Engelsch-
man hierdoor daalde, rees de verwachting van de koenheid en het beleid
van den jongen Prins.
Het vertrek van Leicester (Dec. 1587) deed echter de tweespalt niet
ophouden, welke zijn bestuur had veroorzaakt, en waardoor de krijgs-
verrichtingen tegen Parma waren belemmerd. Doch de bezettingen van
onderscheidene steden, door Engelschen invloed opgeruid en aan het
muiten geslagen, werden weldra, meestendeels door goede woorden.
1)  Bij deze gelegenheid heeft het fort Crevecour, bij \'s Hertogenbosch, den naam
gekregen, «elke het nog draagt Hohenlo nam bij de gelegenheid, in den tekst ver-
meld, stormenderhand het fort Engelen in. Claiule van Barlaimont, Heer van Haute-
penne, de schans willende hernemen, ontving in een hevige schermutseling een doodelijke
wonde, en om de smart uit te drukken, hun door het verlies van dien bcfaamden krijgs-
man veroorzaakt, noemden de Spaanschen de plaats Creve-coeur, Crepi-cordium, Hart-
breker of Harte-lecd, welke de onzen aan de aldaar opgetrokkene schans hebben
bijbehouden , ter herinnering aan de victorieusc schermutseling aldaar voorgevallen. Dus
althans geven onze Historie-schrijvers op. Het geven van namen van p< rsonen aan ver-
sterkingswerken was in dien tijd, hoezeer er voorbeelden genoeg van voorhanden zijn,
echter niet zoo algemeen, als het naderhand geworden is Dikwijls gaf een spotternij
van de soldaten of arbeiders aanleiding tot den naam van een werk , als b. v. wanneer
zij de afgezonderde vierhoekige werken, om de gelijkheid met eene priestermuts, pa-
pen muts noemden; of wanneer bij het werken te weinig drank was uitgedeeld, en
zij daarom aan een buitenwerk van Ostende, den naam van Grootendorst gaven:
en dergelijke spotternijen zullen ook aan een ander fort te Ostende, deu naam van
luisbos, en aan de bekende lunet te Bergen-op-Zoom, dien van Kijk in den pot
gegeven hebben. Bij deze gelegenheid zij ook een vraag beantwoord, meermalen gedaan,
van waar onderscheidene versterkingswerken hier te lande, den naam Beek-af droegen,
en gedeeltelijk nog dragen: als het bastion van dien naam te Breda, en de lunet te
Bergen-op-Zoom. Beek of bek was oudtijds in sommige spreekwijzen, hetzelfde als
hals of nek. In de Treurspelen van Duijm, Belegheringhe der stad Leyden leest men:
„Tck meynde kacr den beek naer mynen sin te breken". Sylvius, Vervolg op Aitzcma, bl.
618 : „Bijna het ganschc Regiment van den Dauphyn schoot daar den bek in," voor: brak
er den hals Het was een niet ongewone spreekwijze bek-af spelen, voor den hals
afsnijden, zelfs als een spreekwoord in Tuinmans Verzameling van Spreekwoorden opge-
nomen. De schrijver van de Afbeeliinghe en de Beichrijvinghe van alle de veldslagen
enz., Amst. 1615, zegt ook, fol. 295: „die voornemens waren de wachters aan de vene-
poorte beek-af te spelen". Men zal dus een fort, eene lunet, of wat het ook zijn mocht,
bek-af genoemd hebben, om te kennen te geven, dat men daar menigen vijand be k-af
dacht te spelen. Dat men in gemeenzamen stijl zegt bek-af zijn is, om aan te duiden
dat men als doodclijk vermoeid is.
2)  Uit 38 vuurmonden was op één dag met 4000 schoten een bres geopend van 250
passen, welke tot zevenmaal toe vruchteloos werd bestormd. In de stad waren van 20
vuurmonden nog slechts vier bruikbaar, de bezetting was van 1600 man tot op 700
versmolten, er was gebrek aan buskruit, en de vijmd was onder de wallen reeds diep
door gegraven en had er zich op gelogeerd, en evenwel bedong nog de dappere Bezet-
ting bij de overgave (4 Aug.) den uittocht met alle krijgsman» eer, wapenen en bagage.
Over dit beleg van Sluis behoort Bor vooral gelezen te worden in het 25ste Boek.
-ocr page 227-
PRINS MAURITS. 1586-1596                         203
enkelen als die van Medemblik , door geweld tot rede gebracht; en Mau-
rits betoonde reeds bij die gelegenheid zijne kloeke voortvarendheid. Tot
volkomene herstelling der eendracht werkte vervolgens het gevaar
mede. waardoor het Vaderland werd bedreigd in de zoo beruchte on-
verwinnehjke vloot; en de verdediging van Bergen-op-Zoom, welke op
hare vernieling volgde, toonde, hoe eendrachtig men bereid was. om
den vijand op het krachtdadigste het hoofd te bieden. Welk lot die
beruchte Armade getroffen heeft, is genoegzaam bekend. Volgens het
beraamde ontwerp, moest zij, bij hare aankomst in de Noordzee, ver-
sterkt worden door een gedeelte van Parma\'s leger, \'t welk, in Vlaan-
deren verzameld, zou medewerken ter verplettering van het ten verderve
gedoemde Nederland. Toen nu de grootsche verwachtingen van dezen
tocht in rook verdwenen, en de Spanjaarden ondervonden. en ook aan
hunne vijanden geleerd hadden, hoe weinig zij ter zee vermochten bij
gebrek aan ervaring, achtte Parma het van te meer belang, den indruk
weg te nemen, welken de nederlaag ter zee had te weeg gebracht. en
te toonen, dat te lande de Spaansche wapenen nog even geducht, nog
even voorspoedig waren. Hij besloot derhalve tot dejbelegering van
Bergen-op-Zoom , zijnde, met Willemstad en Heusden, de eenige plaatsen
in Noord-Brabant, nog in de macht der Staten. Il En er was nog een
andere reden. welke den Spaanschen Landvoogd bewoog, een poging
te doen, om hun de genoemde vesting te ontweldigen. De geringe tal-
rijkheid der toenmalige krijgsmachten, maakte het onmogelijk , een uit-
gestrekt land op alle punten derwijze te bezetten, dat het genoegzaam
beveiligd was tegen de strooptochten van een stoutmoedig garnizoen
eener naburige vijandelijke vesting. Het krijgsvolk der Staten maakte
zich, door dergelijke waagstukken, waarbij dorpen op brandschatting
gesteld. contributie\'n ingehaald, convooijen opgelicht werden, in Brabant
zeer gevreesd. De ruiters namen dan dikwijls elk een man achter zich
op het paard, en zoo snelde men \'s vijands land in, of ontrende den
vervolgenden vijand, zoo deze met te groote overmacht kwam opdagen.
De Nederlandsche bezettingen van Heusden en Bergen-op-Zoom waren
1) \'s llertogenbosch had in 1579 de Spaansche zijde gekozen. Breda was iu 1581 door
den heer van Hautepenne voor Paruia gewonnen, en Geertruidenberg (10 April 1588)
door het muitende krijgsvolk aan den Spanjaard verraden. Grave, \'t welk in 1568 door
Alcxander Turck, een Geldersch Edelman, bij verrassing was ingenomen, werd 18jaren
later (1586), dooi diens bloedverwant Lubbert Turck, Heer van Hcmert, aan Parma
overgegeven. Voor een krijgsraad gebracht, bekende Turck, „uit medelijden met het
kermen der ingezetenen, de stad ontijdig te hebben overgegeven " Hij werd, dien ten
gevolge, ter dood veroordeeld, en, daar Leicester een smeekschrift om vergiffenis van
de hand wees, staande onthoofd. Zie over deze Heeren Turck: Te Water, Verbond der
Edeltn,
III St., bl. 350.
-ocr page 228-
204                       KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
op die wijze de schrik geworden van Brabant, en het komt in onze-
dagen schier ongelooflijk voor, wat wij lezen dat door een Sergeant van
de bezetting van Bergen-op-Zoom verricht is. Terwijl Parma met een
leger van 36000 man zich in Vlaanderen bevond, trok deze Sergeant.
wiens naam niet wordt opgegeven, met ongeveer honderd man en zes
ruiters uit Bergen-op-Zoom, een aanslag voorhebbende op LSorghloon
in het land van Luik. Deze toeleg mislukte. Zij moesten door een
vijandelijke bende heen zich een weg banen, en trokken op Thienen,
alwaar 5 of 6 vendelen in bezetting lagen. Door list komen onze stoute
gasten er binnen, jagen de Spanjaarden er uit, ontnomen hun drie
vaandels, plunderen de stad. nemen mede zoo veel zij laden kunnen.
slaan andermaal heen door een vijandelijke bende van 400 man, die,
in een voordeelige stelling, post gevat had om hun den pas af te snij-
den, en komen met den geroofden buit weder binnen Bergen-op-Zoom. 1)
De ingezetenen van Brabant beklaagden zich ten hoogste bij Parma
over de verliezen, welke hun door dergelijke rooftochten werden toege-
bracht; en de Landvoogd besloot daarom te eerder tot de belegering
van deze of gene vesting, meenende daarenboven door het bezit van
Bergen-op-Zoom lichtelijk Zeeland te zullen kunnen bemachtigen. Doch,
gelijk dit bezit door den Spanjaard gewenscht werd, zoo werden dezer-
•zijds alle krachten ingespannen ter verdediging; en dezen hadden het
gewenschte gevolg, dat Parma met een leger van 30,000 man, na een
beleg van 51 dagen (23 Sept. —12 Nov. 1588), gedwongen was, on-
verrichter zake en met groot verlies af te trekken. 2) Alles werkte
mede om die gewenschte uitkomst te bevorderen, en in \'t bijzonder ook
de trouw en ijver der ingezetenen van Bergen-op-Zoom, die aan de
menigvuldige verdedigingswerken dag en nacht arbeidden. 3) De Burge-
1)  Het hier \\crhaalde is voorgevallen ua de belegering van Bergen-op-Zoom, welke
thans volgt.
2)  Het nauwkeurigste verslag van dit beleg van Bergen-op-Zoom vindt men in de
Naasausche Laurencranze, ofte beachrijvinge
enz., Leyden 1610, fol., geschreven door
Orlcrs en van üaestens, alwaar het verhaal getrokken is uit de afzonderlijke LatijnscUe
Beschrijving van het beleg, in den jare 1603 door den Predikant Jakob Baselius uit-
gegeven, waarvan naderhand nog een vermeerderde uitgaaf het licht heeft gezien. Daar
dit boekje van Baselius uiterst zeldzaam is , (zie de Wind, Bibliotheek der Nederland-
sche Geschiedschrijver»,
I D. III St., bl. 37-i), en ook de Nassausche Lawencranse niet
menigvuldig voorkomt, hoezeer in 1619 te Leiden herdrukt onder den titel \\xa-.Waer-
achlige Beschrijvinghe van alle de Belegeringen ende victorien
enz., zij hier gemeld,
dat de Laurencranse woordelijk is nagedrukt in het meer voorkomende werk: Wilhelm
en Maurits van Nassau Princen van Orangien, haer leven en bedrijf, off\' \'t begin en
voortgang der Needer/andsche beroerten en oortogen, gedurende haer beijder leven atdaer
voorgevallen.
Amst. 1651.
3)   De al te groote afmatting der burgerij deed eindelijk het besluit nemen, om de
werken aan te besteden, waartoe de kosten door de burgerij bij omslag naar elks ver-
mogen gedragen werden. De Staten kwamen evenwel ook hierin, nog gedurende het
beleg, te gemoet, door f 3000 ter beschikking der stad te stellen.
-ocr page 229-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            205
moester en Wethouders namen zelveu de spade in de hand, om de
burgers door hun voorbeeld op te wekken. Uit Holland werden levens-
middelen en krjjgsvoorraad in ruimte aangevoerd. De werken tot af-
wering van den vijand werden zoo doelmatig aangelegd, en zoo rijkelijk
van gesehut voorzien, dat men daarvan weinige voorbeelden vóór dien
tijd vinden zal. De geest van Manrits was ook hier werkzaam. en,
hoezeer hij zich niet bjj voortduring in de belegerde vesting bevond,
kwam hij echter tot driemalen toe, gedurende de belegering, daar bin-
nen, om op alles orde te stellen. Het behoort niet tot de minste ver-
diensten van dezen onvolprezen held, dat hij ondergeschiktheid en
samenwerking heeft kunnen brengen in de vreemdsoortige bestanddeelen
zijner krijgsmacht, waarin ijverzucht en weerstrevigheid dikwijls de best
beraamde plannen dreigden te doen mislukken : en die uitstekende gave
legde hij reeds hier aan den dag. De bezetting van Bergen-op-Zoom
bestond half uit Nederlanders, half uit Engelschen en Schotten. 1) De
Gouverneur was de Ridder William Drury, maar het bevel over het
krijgsvolk voerde de Engelsche Generaal Willughby. Weinige dagen na
de berenning kwam de Ridder Morgan in de stad, door Koningin Elisa-
beth en de Staten benoemd, om er het bevel te voeren. Hieruit i-ezen
hevige geschillen. Willughby wilde Drury in een gedeelte van het bevel
handhaven: het garnizoen verdeelde zich, daar de Nederlanders partij
kozen voor Morgan, en de Engelschen voor Drury: en zoo hoog liep
het geschil. dat Willughby zelfs dreigde Morgan in hechtenis te zullen
nemen, en dat men tot de ongerijmde schikking kwam, dat een der
bevelhebbers. met dat gedeelte van het garnizoen \'t welk hem genegen
was. onder zijn bijzonder bevel, de havenwerken zou bezetten, en de
andere de stad zelve. De komst van Maurits, in den nacht van den
13den October. maakte een einde aan een tweespalt, welke het verlies der
vesting had kunnen na zich slepen; en van dien oogenblik af, werden
de ontwerpen tot afbreuk van den vijand, met overleg beraamd, met
eensgezindheid uitgevoerd. 2) De talrijkheid der bezetting veroorloofde
het doen van groote uitvallen, waarbij, gelijk meermalen vroeger en
later, de Nederlandsche Ritmeesters, Paulus en Marcelis Bax, bljjken
hebben gegeven van een heldenmoed, waardoor zich dit manhaftig broe-
derpaar tot de verdienstelijkste Ruiter-kapiteinen heeft verheven, welke
ons Vaderland heeft voortgebracht. 8) Parma, wiens aanvalswerken
1)  Het aantal was, bij den aanvang der belegering, 1500 man, maar groeide aan
tot 5000.
2)  Maurits had bepaald , dat de Raad van Defensie, waarin ook Burgemeester en
Schepenen zitting hadden, alle dagen op het stadhuis vergaderen moest.
3)  Hunne daden zijn door denzelfdcn Predikant Baselius, die het beleg van Bergen-
-ocr page 230-
20rj                         KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
reeds door het regenachtige weder belemmerd waren, door deze uitval-
len onophoudelijk bestookt, ziende bovendien de verdedigingsmiddelen
der vesting, dag bij dag in meer geduchten staat gebracht, vond zich
genoodzaakt, om, zonder aan het openen eener bres met ernst te kun-
nen denken, het beleg op te breken; nog onder het aftrekken, zag hij
zijne gelederen door het vuur der vesting gedund; en, in zijnen aftocht
nagejaagd, rekende hij zich gelukkig, de tergende uitdaging der ver-
volgers tot een treffen, onbeantwoord te kunnen laten. Zoo lofwaardig
werd de vei-dediging van Bergen-op-Zoom geacht, dat de Koningin
Elizabeth vijf der bevelhebbers op eene plechtstatige wijze tot Ridders
deed slaan, en daaronder den Ritmeester Paulus Bax. Aan zijnen broeder
Marcelis was dezelfde eer toegedacht; doch daar het bevelschrift luidde,
dat de plechtigheid, om te meer indruk te maken, plaats moest heb-
ben , terwijl de vijand nog in \'t gezicht was, kon de wakkei-e held
daarbij niet tegenwoordig zijn, daar hij inmiddels den vijand met de
speer in den rug zat, om hem uit het gezicht te jagen. De Regeering
der stad beloonde de dapperheid van al de Ritmeesters en Kapiteins
met vierkante gouden eerepenningen. I)
De teleurstelling, door Parma voor Bergen-op-Zoom ondervonden,
werd niet opgewogen door de inneming van Bonn en Wachtendonk
(9 Sept. en 20 Dec. 1588), noch ook door het behoud van Nijmegen,
\'t welk Schenck, die er het leven liet, vruchteloos had gepoogd te ver-
meesteren (10 Aug. 1589). \'t Was, even alsof het kanon van Bergen-
op-Zoom den Spaanschen veldheer het tot »hiertoe en niet verder" had
toegedonderd; en Maurits sloeg zijne bewegingen gade met een waak-
zaamheid, welke bij de Staten bezorgdheid verwekte voor het kostbare
leven van den jongen held, dien zij schier dagelijks lieten vermanen,
zich buiten het gevaar te houden. 2) De Spaansehe legerbenden, door
dit alles ontmoedigd, sloegen aan het muiten. Parma liet Heusden wel
belegeren door Graaf Karel van Mansfelt, maar \'t beleg moest na vier
maanden worden opgebroken (Juni — Oct. 1589); en Neerlands geducht-
op-Zoom beschreven heeft, in het licht gesteld, in een werk getiteld: Historisch verhaal\',
inhoudende sekere notabele exjiloiten van oorloge in de Nederlanden, sedert het oprechte
van de compagnien der Gowerneiirs en Jtitmeesti-rs Pau/usen Marcelis Bax.
Breda 1615.
De gepensioneerde Generaal-Mnjoor C. P. F. G. van Emde heeft in de jaren van zijn
activen diensttijd zich veel moeite gegeven om alles bijeen te zamelen wat er omtrent de
levenshijzonderheden der gebroeders Bax mocht zijn op te sporen. Het resultaat zijner
onderzoekingen heeft hij medegedeeld in een vergadering van het Historisch Genoot-
schap te Utrecht, en wier mcdedeeling is gedrukt in de Werken van het Genootschap
Kronijk 1859. De vlijtige navorscher toont zich over de uitkomst zijner onderzoekingen
weinig te vreden, maar twijfelt of ei meer echte berichten te vinden zijn.
1)  Op de eene zijde stond het wapen der stad, op de andere de naam van dengenen,
die den penning ontving, en de reden waarom.
2)   Bor, B. XXVI.
-ocr page 231-
PRINS MAURITS. 1586-1596                         207
ste vijand, naar men meent, door verdriet over zoo veel tegenspoed in
een ziekte gestort, moest het veld verlaten, en werd, na zijne her-
stelling , naar Frankrijk geroepen, om ook daar de ontwerpen van zijnen
heerschzuchtigen meester met zijnen krachtigen arm te bevorderen.
Het jaar 1590 was nu daar; en hoe men hier te Lande gezind was,
toonde de legpenning met het Parati vincere nut mori, 1) op last van
de Staten des Lands geslagen. Door het turfschip van Adriaan van
Bergen werd (3 Maart) de belangrijke vesting Breda, negen jaren te
voren met zoo veel hardnekkigheid , maar vruchteloos, tegen den Spanjaard
verdedigd, teruggebracht onder het gebied van haren wettigen Lands-
heer, en met den nieuwen Staat vereenigd. Ieder kent de gebeurtenis
en de bereidwilligheid en zelfopoffering van den Luitenant Matthijs Helt,
die, met de overigen 2) in het schip zich bevindende, zijn\' ponjaard
trok om hem het hart te doorsteken, zoo door zijn hoesten de aanslag
gevaar liep ontdekt te worden. Maar minder bekend is het wellicht,
hoe diezelfde krijgsman, eenige weken daarna, een hem aanbetrouwden
post verdedigd heeft. Toen, namelijk, Breda verrast was, kreeg Karel
van Mausfelt van Parma last, om de vesting te hernemen. Te dien
einde werden de naast omgelegene plaatsen bezet; doch te Zevenbergen
hadden de Staten een schans, Noorddam geheeten, op welke Helt, om
zijn wakker gedrag bij de verrassing van Breda tot Kapitein bevorderd,
met zijn vendel in bezetting lag. 3) In het water, \'t welk de schans
bespoelde, liet Mansfelt een groot schip leggen, gevuld met goede
schutters. Stormbruggen en ander gereedschap werden aangevoerd, en
in den nacht (11 — 12 MeiJ door zeven vuurmonden de borstweringen
geheel weggeschoten. De vijand, naar het schijnt, weinig tegenstand
hopende te vinden, had de vermetelheid, reeds nu den storm te wagen ,
maar werd teruggedreven. In den volgenden nacht 4) werd het vuur
hervat, met dat gevolg, dat er een bruikbare bres geopend werd, ter-
wijl de inspanning der belegerden om de ontstane schade te herstellen,
door het onophoudelijk schieten uit het boven bedoelde schip zonder
1)  „Gereed te overwinnen of te sterven."
2)  Ten getale van 78, _al jonek, dapper, stout, onbevrcest volck, weijnigh daer
onder die baerdt hadden," waarschijnlijk meest, zoo Liet allen, Nederlanders Einvou-
dig en schilderachtig heeft Motley de verrassing van Breda verhaalt, uit Van Reidt,
Bor, Van Meteren en Bentivoglio.
3)  Om het vaste krijgsvolk zoo veel mn nel ijk in het vold beschikbaar te laten, waren
uit de burger-vendelen van Dordrecht 130 Schutters uitgetrokken, en lagen in bezetting
te \'Willemstad. Andere voorbeelden, dat de burgerijen uittrokken, om de grenssteden
te bezetten, zijn te vinden in de Geschiedenis der Buryencapenintj, van Prof. Siegcn-
beek, bl. 40 en volgg.
4)  Men merke op, dat hier de nacht bij voorkeur tot den aanval gebezigd werd en
vergelijke te dien opzichte boven bl. 148.
-ocr page 232-
208
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
voortgang bleef. Nu scheen de kans schooner te staan tot het welge-
1 ukken van den storm. Met de grootste verwoedheid werd die herhaald;
maar de vijand met bebloede koppen hebbende moeten afdeinzen, onder-
vond den volgenden dag, bij een derde poging, een derde teleurstelling.
De heldhaftige verdediging deed hem 800 man aan dooden verliezen en
het schip, \'t welk. in brand geschoten, met al wat er op was, een
prooi der vlammen werd. 11
Aan zulke wakkere krijgslieden kon veilig de taak worden overgela-
ten. om voor het behoud van Breda te waken; en Maurits snelde der-
halve met een kleine krijgsmacht naar Gelderland, om, ware het mogelijk,
Nijmegen te winnen. Mansfelt hiervoor beducht. liet zijne onderneming
tegen Breda varen en wierp zich in de nu bedreigde stad. Hier groeide
van dag tot dag zijne \'krijgsmacht aan. dreigende weldra een aanvallende
houding te zullen aannemen. Doch Maurits, om de Betuwe tegen een
inval te dekken en tevens de vermeestering van Nijmegen voor te b\'e-
reiden. legde onder het geschut dier stad, \'t welk nacht en dag vuur
gaf, 2) aan den tegen over liggenden oever van do Waal het fort Knod-
senburg aan, en legerde zijne troepen in een reeks van kleine forten >
welke hij . van Bommel tot Schenkenschans, langs de rivier liet aanleg-
gen , bevestigende deze stelling door gewapende schepen. In weinige
weken was al dit werk voltooid. en het beantwoordde zoo goed aan
het oogmerk, dat Mansfelt niets vermocht te ondernemen; en toen ver-
volgens een bevel uit Spanje Parma verplichtte een gedeelte zijner
troepen naai\' Frankrijk te zenden, kreeg Maurits een ruim veld voor
zijnen ondernomenden geest. Met een legertje, uit verschillende garni-
zoenen samengebracht — mobiele colonne zou men het thans noemen —
werpt hij zich in den herfst achter Nijmegen om, en strijkt van daar ge-
heel Noord-Brabant door, tot aan den westelijksten hoek van dat gewest,
binnen een maand tijds uit al de punten, waar de Spanjaarden nog
gevestigd waren, 3) hen met geweld verjagende, en gevende, als ware
het. een eerste les. hoe men oorlog kan voeren met de beenen, gelijk
de beroemde Maarschalk van Saksen het kenmerk noemde van den oorlog
der nieuwere tijden, waarvan onze Maurits het voorbeeld gegeven heeft
zoo als nu verder blijken zal.
De gunstige uitslag der krijgsondernemingen van het jaar 1590 was
van heilrijke gevolgen. Reeds in den beginne van dat jaar, had Graaf
Willem van Nassau met ernst bij de Staten aangehouden, om zich niet
1)   Bor, B. XXVII, fol. 25
2)   van Keidt, B. VIII, extr.
3)   Als het huis te Hemert, de schans te Elshout, Oevecoüur, het huis te Heel (in
■den Bommelerwaard), Ter Heijde (door Mansfelt zeer versterkt), Steenbergen en Bozendaal.
-ocr page 233-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            209
te bepalen tot het voeren van <len oorlog enkel verwerender wijze. » Be-
langrijke riviersteden waren nog in \'s vijands handen: Zutfen en De-
venter aan den I.Tsel. Nijmegen aan de Waal. Grave. Venlo. Roermond
aan de Maas. Hot was van \'t uiterste belang. zich van deze steden
meester te maken, en de rivieren te bevrijden. De Ommelanden en
Friesland konden geen adem scheppen, zoolang de vijand meester was
van Groningen: ook deze stad moest men hem ontweldigen. liet was
geene vermetelheid,% den vijand in zijne sterkten aan te tasten, zoo
men slechts moed wilde vatten . en op God vertrouwen. Mij zelf bood
zich aan, om den raad, dien hij gaf\', met der daad te helpen vol-
trekken." Il De Staten echter, het raadzamer oordeelende . zich te ver-
genoegen met de uitbreiding van \'s vijands macht te beletten. konden
tot geene maatregelen van aanval besluiten. Maar nu de voortvarendheid
van Maurits hen verrast had, nu werd door den voorspoed zijner wa-
penen hun moed verhoogd: raadgevingen tot vrede werden beantwoord
met het slaan van gedenkpenningen. waarop de spreuken stonden: pax
patet insidiis
en tuta salus bello. 2) Het besluit tot meer krachtige maat-
regelen werd genomen . de winter besteed tot het maken der noodige
toerustingen, en. in het begin van Mei (1591), was alles tot een na-
drukkelijken veldtocht gereed, \'t Was het eerst gemunt op Zutfen; en
Maurits, den Engelschen Kolonel Prancis Vere in \'t geheim met eenig
krijgsvolk naar Doesburg gezonden hebbende. volgde zelf uit Utrecht
met het geschut, \'t welk te scheep den Rijn werd opgevoerd. langs
Rhenen en Arnhem. waardoor de vijand in \'t onzekere werd gehouden.
omtrent het oogmerk van den tocht. Tegen over Zutfen. aan de Ve-
luwsche zijde, lag een schans, waarvan Vere. overeenkomstig\'s T\'rinsen
bevelen. zich zonder veel moeite bij verrassing meester maakte. door
middel van negen soldaten . die, als boeren en boerinnen verkleed. bo-
ter. kaas en eieren kwamen te koop bieden (24 Mei). Den volgenden
dag vertoonde de Veldheer zich met zijne geheele krijgsmacht voor de
stad. De twee eerste dagen worden besteed tot het opwerpen eener
cirumvallatie-linie . om tegen alle gevaar, bij een poging tot ontzet van
den vijand. gedekt te 7.ijn: den derden dag worden de geschutsbeddin-
gen en batterijen gemaakt. en een breede brug over den I.Tsel gesla-
gen, den vierden. de loopgraven tot aan den gracbtsboord gebracht;
den vijfden, 82 stukken geschut,\'s nachts ontladen, in batterij gesteld,
en den zesden . nadat uit alle vuurmonden driemaal op de stad is los-
1)   Van Iteidt, B. VIII, bl. Kil.
2)   d. i. „De vrede staat bloot voor bedriegelijkc aanslagen," en „In den oorlog ia
veiligheid en behoud."
I. N. H. T. L.
u
-ocr page 234-
210                          KRIJGSVERRICHTINGEN DOOR
gebrand, en aan de bezetting een uur tij ds tot beraad is gegeven. geeft
zij de stad over bij verdrag (30 Mei). 1) Het vaderland had het verlies
te betreuren van den Frieschen kapitein Douwe van Grovestins, 2) die.
benevens den jongen Graaf Johan Philip van Falckestein, met meer
dapperheid dan voorzichtigheid, zich te dicht onder het bereik des vij-
ands hadden gewaagd, waardoor beiden den dood vonden.
Men stond ten hoogste verbaasd over den spoed, waarmede Maurits
zijne troepen op de doelmatigste wijze rondom de stad gebracht, de
werken doorgezet, en het geschut geplant had, 8) waartoe de dienst
van ervarene bootsgezellen veel had bijgedragen; en men kon niet be-
grijpen, waarom, gedurende zeven jaren, aanmerkelijke sommen besteed
waren om een stad in te sluiten, welke Maurits in minder dan zeven
dagen in handen gekregen had. En echter was dit slechts een voor-
spel , van hetgeen men verder zon zien gebeuren, \'s Vijands ontsteltenis
over deze verrassende uitkomst zich ten nutte makende , laat Manrits
nog denzelfden avond zijne voorhoede naar Deventer rukken; de deelen
der brug, die te Zutfen gediend heeft, en de schepen met gesehut en
munitie laat hij den IJsel afdrijven, en den volgenden dag bevindt hij
zich met al zijn oorlogsmaterieel voor de Davo\'s-stad, die met twee
schipbrnggen geheel wordt ingesloten, en terstond beschoten uit 28
vuurmonden. Binnen de vesting had Graaf Herman van den Bergh het
bevel; en deze verklaard hebbende, de hem aanvertrouwde plaats tot
het uiterste te willen verdedigen, wachtte Maurits eenige dagen, om,
ware het mogelijk, de stad zonder bloedvergieten in handen te krijgen,
en daardoor de pijnlijke noodzakelijkheid te ontgaan, van de stem te
verdooven, welke de betrekking des bloeds in zijn binnenste deed hoo-
ren. 4) Doch de Bevelhebber bleef halsstarrig, en op den 9den Juni open-
den 4600 kanonskogels een bres in een zwaren dubbelen muur, door
een tusschen gelegen aarden wal bevestigd. De storm werd onverwijld
1)   Meer omtrent het beleg van Zntten zie men iu \'t Journael van Anthonis Duijck
en al<l. D. I. hl. 6 en volgg.
2)  Over hit manhaftig geslacht der Grovcstin3, dus genoemd naar de dikke en grove
Stins, bij het dorp Engelnm (in Mcnaldumadeel), en vroeger Sirtcma gcheeten, zie Te
"Water, Verbond uer Edelen, II Sr,., hl 423.
3)   Daarom zong men ook in het LojFtiet/eken, „ovci\' die heerlijcke victorie van Znt-
fen ende Deventer:
Wie hoeft oock van zijn leven
Ghehoort oft sien geschreven
In korter tijd, seer subijt
Soo menich mensch vcrblijt,
Omdat in wcijnieh daghen
Veel wonder i9 geschiet, enz.
4)   De moeder van Graaf Herman, was een zuster van Wilem I. Overigens vergelijke
men bl. 184.
-ocr page 235-
PRINS MAURITS. 1586-1596
211
beproefd; doch daar de stormbruggen te kort waren. en de vijand
moedig stand hield. ging de stad eerst den volgenden dag1 bij verdrag
over. 11
Er is een getuigenis van de bekwaamheid door Mamïts, bij de inne-
ming van Zutfen en Deventer aan den dag gelegd, geschreven door
een tijdgenoot, volkomen bevoegd daarover te oordeelen. Ilenri de la
Tour-d\'Auvergne burggraaf van Turenne, vervolgens Hertog van Bouil-
lon geworden en Maarschalk van Frankrijk, later gehuwd met Elisabeth.
zuster van Maurits, en de vader geworden van den grooten Turenne,
schreef eenige dagen na het gebeurde, hoe hij zich verheugde over de
eer door Maurits ingelegd bij het nemen der twee IJselsteden, en hij
voegt daarbij: »Hij heeft in acht dagen geheel uitgewischt de reputatie
die de Hertog van Parma in tien jaren verkregen had, en wel doen
blijken dat de deugd en de edelaardigheid van zijn Huis onsterfelijk
zijn." 2)
In de tijden, waarover wij spreken, werd zeer dikwijls een geheele
veldtocht doorgebracht met een of twee belegeringen; en het baarde dus
groot opzien , dat nu twee belangrijke steden in den tijd van veertien da-
gen gewelddadig vermeesterd waren. Doch Maurits liet aan de verbazing
even weinig tij ds om te bekomen, als hij rust liet aan zijne soldaten.
Reeds vijf dagen na de overgaaf van Deventer, wordt al het geschut
en legergereedschap in 150 schepen en schuiten geladen, om over de
Zuiderzee naar Groningen te worden gevoerd, waarheen ook liet leger
zelf met snellen tocht door Drenthe zich begeeft, latende twee vestin-
gen in handen van den vijand achter zich, Koeverden en Steenwijk. 3)
Maar Verdugo. vermoed hebbende wat er gaande was, had zich in al-
1)  Want, zegt liet Loff-liedeken:
Den vijant secr hoochniocdig
Versochte gracij goct,
Onsen jonghen Prins secr goedick
Bcghcerdc guet noch bloct.
Overigens zij hier nog als een bijzonderheid gemeld, dat no den afgeslagen storm
op den 9, er, met goedvinden van Maurits, een tweegevecht plaats had, tusselicu Louis
van Cathulle, Heer vau Bijhoren, en een Albanees, die uit Deventer elk van der Staten
leger, die zich met hem meten durfde, had uitgedaagd. De Albanees, wien door zijne
wederpartij de hand werd afgehouwen, overwonnen zijnde, werd door den Prins weder
naar binnen gezonden, nadat hij eerst uit eigen beweging een gouden keten, welke hij
om den hals droeg, den overwinnaar, als een anderen Munlius, had toegeworpen.
2)  Brief van 17 Juni 1591 in de tweede serie der Arcliives de la JU d\'Or. T. J. p. 169.
3)   Men denke echter niet, dat dit geschiedde uit gebrek aan strategische inzichten.
Integendeel, er was lang en breed over beraadslaagd: en Graaf Willem vooral had er
9terk op aangedrongen, dat men zich eerst van Koererden moest verzekeren. Maar de
Staten, wier Gedeputeerden in \'t leger waren, schroomden voor de zware kosten, van
\'t geschut over land naar Koeverden te slepen: nu kon dit over de Zuiderzee en de Lau-
wers vervoerd, en aan de Zoltkamp ontschcept worden. Men moet de toedracht der zaak-
bij Van Beidt lezen.
-ocr page 236-
212                        KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
lerijl naar Groningen gespoed. waar de meerderheid der burgerij Spaanseh-
gezind was, gevolgd door Graaf Prederik van den Bergh. De troepen
die zij medevoerden werden, toen het Staatsche leger zich in \'t gezicht
der stad vertoonde. met toestemming van de Stadsregeering in de voor-
stad het Schuitendiep ingelegerd, en tegelijkertijd kwam er bericht, dat
Parma te velde gekomen was, om den voortgang der zegevierende wa-
pencn van de Staten te stuiten. Onder deze omstandighoden was een
belegering een al te hachelijk waagstuk, en zou de vcrmeestering der stad
onvermijdelijk zeer veel tijd kosten. Het werd dus raadzaam geoordeeld,
vooreerst daarvan af\' te zien. 11 Tevens werd besloten, om zich van
al de sterkten. welke de vijand in de Ommelanden had. meester te
maken, ten einde het platte land van de vijandelijke strooptochten te
bevrijden. en (Troningen hierdoor in zich /.elven te besluiten. waardoor
hare verovering in \'t vervolg gemakkelijker zou kunnen worden. Met dat
oogmerk werden Delfzijl (2 Juli 1591), en drie schansen in de Omme-
landen vermeesterd: 21 en reeds bevond Maurits zich met zijn leger op
weg naar Steenwijk, vast besloten ook deze vesting aan te tasten. toen
een brief uit Arnhem. van Gecommitteerden uit den Raad van State,
hem de tijding bracht, dat Farma bezig was de Waal over te trekken,
om het beleg te slaan voor het fort Knodsenburg. Had men in het vorige
jaar aan die sterkte eenige duizenden guldens meer willen besteden,
Maurits ware nu in den loop zijner ondernemingen niet gestuit geworden.
Doch het was licht te berekenen . dat Knodsenburg , hoezeer van alles voor-
zien , \'s vijands geweld met moeite een maand zou kunnen uithouden;
er was echter aan het bezit dier sterkte te veel gelegen , om haar prijs
te geven. Hierdoor moest de belegering van Steenwijk voor het tegen-
woordige worden opgegeven: en deze vesting. vervolgens beter versterkt,
heeft naderhand niet dan met tiendubbele opofferingen kunnen genomen
1)   Over het doel en de mislukking van den tocht naar Groningen zie men Dr. R.
Kruin , Tien jaren uil den i>Ojarigen oorlog bl. 63.
2)  Delfzijl, waarvan de veroverinï ook voor de scheepvaart van gewicht was (zie den
brief van Ev. v. Reidt in de Arck. de la M. d\'Or. 2de Serie T. I. p. 177) was toe»
versterkt door hooge wallen, vier bastions, die voor te klein werden gehouden, en een
diepe gracht van 100 voeten breedte. De bezetting gal zich op de gedane opeischiug
over, vóór dat het geschut nog geplant, was. Maurits liet twee zijner soldaten ophan-
gen, omdat zij tegen de capitulatie twee van \'s vijands soldaten, den cenen een\' hoed,
den anderen een ponjaard hadden ontnomen. De brooddronkenheid van het krijgsvolk ,
welke het leger kort te voren, bij het doortrekken van Drenthe, in gevaar van gebrek
had gebracht (zie Van Reidt lol. 170), maakte zulk een gestrengheid noodzakelijk. Df
drie bedoelde schansen heetten Opslag, Ementil en Letterbert, welke zich overgaven,
vóór dat de bressen bruikbaar waren Üit den Opslag moest de Bezetting uittrekken
met witte stokjes. Men treft dit meer in dezen tijd aan, als een blijk van verne-
dering. Rondom de schans Ementil was een zwaar paalwerk in de gracht, gelijk toen-
maals niet ongewoon was. De schans Letterbert, „een ellendig nest," werd na de over-
gaaf versterkt, dooi\' er een bedekte straat om te maken.
-ocr page 237-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            213
worden. » Daer aen men siet, zegt Van Reidt. dat gheldt sparen, ende
den krijgh met karighe handt voeren. niet altoos vordel is."
Onze wakkere Veldheer rukt dan nu in allerijl naar Gelderland , Graat\'
Willem in Friesland latende, om Verdugo in \'t oog te houden. In een
halven dag voert hij zijn leger, met ruiterij. bagage en wagens over het
Rouveensche moeras. waarover vóór hem nooit krijgsvolk geti-okken
was. zoodat het voor ongeloofelijk werd gehouden bij allen, die het
hoorden. Te Arnhem gekomen, verneemt hij, dat de vijand niet meer
dan 6000 of 7000 man sterk is, waaronder 1800 paarden, waarmede
hij Knodsenburg bedreigt en de Betuwe laat afstroopen. Terstond werpt
Maurits een brug over den Rijn. brengt er zijne krijgsmacht, toen nog
8000 man voetvolk en 2000 ruiters sterk, over, en rukt onverwijld ver-
der om Parma s leger te verkennen en tot een uitval te lokken. Werke-
lijk kwamen in den morgen van den 24sten Juli 10 vendelen Spaansche
ruiters zich op eenige zijner ruiters storten; maar op de ontdekking dat
zij in een hinderlaag geraakten, willende oinwenden, werden zij met
geweld teruggeslagen, achterlatende ettelijke dooden en over de honderd
gevangenen, waaronder zich bevond de ritmeester Petro Francisco Ni-
celli met zijn vaandrig, dragende den prachtig geborduurden standaard
van Paruia. De Spaansche Landvoogd, die bij zijnen eersten aanval op
Knodsenburg (23 Juli), het verlies van eenige honderden soldaten en
vele officieren had te betreuren gehad, en hierdoor in den Bevelhebber
dier sterkte. Gerrit de Jonge, een onverschrokken verdediger van zijnen
post had leeren kennen. aanschouwde van het Valkenhof te Nijmegen.
de nabijheid van zijnen geduchten kampvechter, te gelijk met de neder-
laag zijner ruiterij; en vernemende tevens, dat uit Holland, volgens
het bestel van Maurits. een aantal gewapende schepen gereed was de
Waal op te komen om hem ook op die wijze te bespringen, gaf hij
terstond bevel. om het beleg van Knodsenburg op te breken. Deze af-
tocht (26 Juli) waarbij hij zijn kamp in brand deed steken, maar de
belegeringstroepen met al den toestel over de Waal in veiligheid wist
te brengen vóór dat Maurits, die een zoo overhaast terugtrekken niet
kon verwachten, in staat was dit te verhinderen. werd door oude
Spaansche Bevelhebbers voor het grootste meesterstuk van beleid ge-
prezen , \'t welk Parma immer bedreven had. 1)
1) Zoodra het geschut over was, liet Parma het aait den hoogciTU linkeroever der
rivier planten, om de tegen over liggende streek te kunnen bestrijken. Om het insche-
pen der troepen te dekken, deed hij een tranchée maken, met een redout in den vorm
van een schans, en een halve maan; \'t welk alles door 2000 arbeiders in den tijd
van vijf uren volbracht werd. Overigens zegt Van Meteren, dat Parma bruggen over
de rivier had, en dat de tranchée diende om deze te dekken. Maar Bor, die beter
-ocr page 238-
KRIJGSVERRIUHTINGEN ONDER
214
Knodsenburg aldus ontzet zijnde, word het leger, oin zich te verver-
schen, in de naburige steden gelegd; en thans meende men algemeen,
zou Nijmegen zelve worden aangetast: maar Parma\'s krijgsmacht had
bij Maastricht stand gehouden, en zoolang die zich daar vaardig hield
om de bedreigde vesting te hulp te snellen, kon met de omslachtige be-
legerings werken geen begin worden gemaakt. Middelerwij 1 was men in
Zeeland bezig, een anderen aanslag te smeden; en weldra bevindt zich
de wakkere held, die kort te voren de meest noordelijk gelegene sterkte
van het vaderland voor zijne overwinnende wapenen deed bukken. op
de Schelde, aan het hoofd van 4000 man in 300 schepen. waaronder
72 voor de ruiterij met al wat tot een geregelde belegering noodig is,
en komt op den 21 sten September voor Hulst. De omliggende forten wer-
den terstond ingenomen, de dijk bij Calloo doorgestoken, om het ontzet
uit Antwerpen te verhinderen, terwijl de ruiterij het land van vijanden
schoon hield en stroopte tot voor de poorten van Gend. Drie dagen
daarna (24 Sept.) werd aan de bezetting van Hulst, wier bevelhebber
afwezig was, vergimd, om met wapenen en bagage uit te trekken; en
Parma. die op bevel van zijn Koning zijne troepen naar Frankrijk had
gezonden. ontving de tijding dat die vesting voor hem verloren was,
bijna op hetzelfde tijdstip, waarop hij vernam dat zij bedreigd werd. 1)
Nog moest het jaar 1501 door een belangrijke overwinning gekenmerkt
worden. Uit Vlaanderen en Zeeland terug gekomen (2 Oct.). verscheen
Maurits. veertien dagen daarna, met al het noodige van geschut en
munitie weder voor Nijmegen, waar Graaf Willem met 12 vendelen 2)
Friezen zich bij bij hem voegde. Spoedig was boven de stad een schip-
brug van 56 schuiten, jachten en aken geslagen. en do vesting van
alle zijden ingesloten even snel waren 40 vuurmonden in drie batte-
onderrickt kon ziju , en wiens opgave ook waarschijnlijker ia, zegt, dat de trauchéc
diende, om het volk te dekken bij het se heep gaan. Eu deze schrijver had ook
even te voren uitdrukkelijk gezegd, dat Parma bevond, „wat faut hij begaen hadde, dat
hij sich aHoo souder brugge over de Waal in sulck perijekel hadde bcghevcn ; maar hij
en dacht niet das deu Doorl. Priuee Mauritius die met alle macht van de geünieerde
Provinciën soo verre van der handt was, soo hacst soude eonncn bij hem comcu". Van
Reidt spreekt ook van overschepen. La Pise zegt, dat Parma er bij liet zitten,
deux canons et la plupart de ses pontons. Aau de uitgave der Are/noes de lu ilaison
d\'Orange
hebben wij ecu kort verhaal van het gebeurde van Maurits zelven te dankeu in
een Iloogduitsehcn brief aau deu Landgraaf vau Hessen (2mc Serie T. I p. 172). Van den
aftocht van Parma schrijft Maurits alleen dat de Hertog na het in brand steken van
zijn legerplaats weder over de Waal getogen is, er bijvoegende gemeend te hebben hem
in den rng te zullen komen eer hettc sich aber zu viel geeilet."
1)   De batterijen waren in den nacht op 200 passen van de stad opgeworpen; maar
vóórdat het geschut begon te speleu, verzocht de bezetting, welke zeer gering was,
te capituleeren. Ook hier liet Maurits een\' soldaat doodschieten, die een vrouw bcsto-
len had.
2)  Dus Van Reidt.
-ocr page 239-
215
PRINS MAURIÏS. 1586-1596
rijen tot vuurgeven vaardig; 1) en zij, die eerst spottende de opeisching
hadden afgeslagen , rekenden zich weldra gelukkig. met de overgaaf der
«tad hun leven te kunnen behouden (21 Oct.j.
Een schrijver wiens bekwame pen dit gedeelte der geschiedenis van
ons vaderland in een helder licht heeft geplaatst, vat de voordeelen in
dit c\'éne jaar 1591 behaald, aldus te zamen: „Door het bemachtigen
van de IJsellinie en van Nijmegen aan de Waal, waren Utrecht en
Holland volkomen beveiligd. Mulst was een doorn in het vleesch van
Brabant: uit Hulst. Breda. Bergen-op-Zoom en Ostende konden de
Staten \'s vijands land onophoudelijk teisteren en zij verzuimden het niet.
Delfzijl. behalve dat het Groningen den handel op Embden ontnam, be-
vrijdde onze vaart op Breinen en de Oostzee van de kaperij die daaruit
vroeger gedreven werd." 2)
Hoe veel in den loop van dit jaar ook reeds gedaan en gewonnen
was, zou echter Maurits niet licht den loop zijner overwinningen ge-
staakt hebben, zoo niet het leger verzwakt ware geweest door vele
ziekten, gedeeltelijk gevolgen van de ongewone vermoeienissen, welke
liet had doorgestaan. Daarenboven had een zware ziekte den man bui-
ten beraadslaging gesteld, zonder wiens overleg tot geene onderneming
van belang besloten werd, Johan van Oldenbarnevelt. Nu betrok het le-
ger de winterkwartieren, om in het aankomende voorjaar met vernieuwde
veerkracht te velde te trekken.
Groot was de roem door Maurits in dit jaar binnen- en buitenslands
behaald; en de oudste en ervarenste krijgslieden verklaarden, dat er
geen voorbeeld was, dat eenig Veldoverste zoo snel van het eene ge-
west naar het andere gevlogen was met geschut en legertrein, 3) en
zoo veel behendigheid had aan den dag gelegd in het vervoeren en
stellen van het geschut, en het graven van belegeringswerken. Bij den
gebrekkigen toestand der publieke wegen, moge de vrije vaart op de
menigvuldige wateren van ons land aan Maurits een voordeel gegeven
hebben boven zijn tegenstander, dat voordeel zelf was door de wape-
nen bemachtigd, en »Eenighe, zegt Van Reidt, moghen dese werekeu
1)   Kr trokken over de brug, om de stad aan de zuidzijde iu te sluiten, 8500 man
voetvolk en 1600 paarden. Omtrent liet tier opgegeven aantal vuurmonden, komen La
Pisc, Van Mctcren en Orlcrs overeen. Iu het Journael van Duijck worden opgegeven
17 stukken op de batterijen in de Ooij, en 12 op die in de Betuwe. Het plan was om
bres te schieten bij de Hoenderpoort. De redenen voor deze keus, kan men, even als
.Ie capitulatie in haar geheel, bij Hor lezen.
2)   R. I\'ruin, Tien jaren enz.
8) Daarom zegt Hooit ook in zijn Gheraerdt van Velzen van hem :
Als een bliksem snel ten slinger uitgedreven
Des ijverigeu Gods zal hij ten strijde streevcn;
Afwerpend en vertreend\' al wat zijn spits ontmoet.
-ocr page 240-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
216
de blinde Fortuijn toemeten. ïuaer de welcke hebben aengesien Graet"
Maurits als oock Graet\' Willems groote arbeijdt, onverdroetsaemheijt.
stadighe sorghe. opsicht, nuchterheijt, dagelijexsche raetslagen, ende
dat zij met allen geene wichtighe saecken, die sij seli\'s doen konden.
op andere lieten berusten, ende daer en tusschen. als meenighe Velt-
oversten doen. haer geinack sochten, sullen anders daerat\' oordeelen."\'
Zoo veel vertrouwen hadden ook \'s Prinsen kloeke bedrijven aan de
Staten de» Lands gegeven. dat zij geen zwarigheid vonden. oiu 20 ven-
delen soldaten . waarvan 10 Nederlandsche, onder bevel van Graat\' B\'i-
lips van Nassau 1) naar Frankrijk te zenden, ten einde ook daar de
macht te helpen fnuiken van den koning van Spanje, die den aanhang
der Guises met raad en daad ondersteunde. En van nu at\' gedurende
verscheidene jaren. werd Hendrik IV door hen met geld en andere ge-
wichtige diensten ondersteund. waarvoor deze Vorst gewoon was. een
altoos durende verplichting aan ons vaderland te erkennen.
Onaangezien deze vermindering der krijgsmacht. kwam. in het voor-
jaar des jaars 1592. Maurits met een leger te veld van 8000 man voet-
volk . 1500 paarden en 50 stukken geschut. Het verschillend belang der
onderscheidene provinciën. had de keuze van een plan tot den veldtocht
eenigzins belemmerd. Terwijl Holland en Zeeland aandrongen op het beleg
van Geertruidenberg, welks verovering voor die gewesten de meeste
voordeden beloofde, werd desniettemin besloten tot de belegering van
Steenwijk , waartoe de Friezen een buitengewone bijdrage in volk en geld
beloofden. Deze vesting, sedert zij in het vorige jaar bedreigd was, aari-
zienlijk versterkt en van al het noodige voorzien, werd verdedigd door
een bezetting van 1200 man, 2) uit de bloem van \'s vijands volk ge-
kozen , en aangevoerd dooi- een beproefd krijgsman, Antonie Uoquel.
Luitenant-kolonel van een regiment Walen. Op den 28sten Mei kwamen
de Prins met 33 vendelen, waaronder 10 Engelsche, en 16 vanen
ruiters, en Graaf Willem met 21 vendelen Friezen voor de stad. Nadat
men in drie dagen, onder geweldige stortregens, zich in den omtrek ver-
schanst had, werden de negen volgende gebruikt om het geschut uit
Holland naar Blokzijl overgescheept. in pramen naar het leger te bren-
gen en in batterij te stellen. 8) Toen men dus tot den werkelijken aanval
1)  Filips den onvervaardeu noemt hem Hooft, op de zoo even aangehaalde plaats.
Hij was een zoon van Jan van Nassau, eu bij gevole een broeder van den Stadhouder
van Friesland. Hij liet in 1595 het leven als later zal verhaald worden.
2)   Duijck schrijft: voor zoo ver men heeft kunnen vernemen tusschen 800 en 900
soldaten en 80 karabiniers. Wie den gang der belegering van dag tot dag wil nagaan,
kan in Duijcks Journael voldoening vinden.
3)   Bij deze gelegenheid zegt Bor , dat, daar de blinden voor het geschut niet wel
gemaakt waren, er 2 constapels en 2 matrozen werden doodgeschoten.
-ocr page 241-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            217
gereed was. zag men hier nu voor het eerst dien naijver plaats grijpen
tusschen den Artillerist en den Ingenieur, welke tot op den huidigen
dag in bijna elke belegering van eenig belang is opgemerkt. De vraag
ontstond, namelijk, of men dadelijk het geschut zou laten werken tot
het openen van een bres, dan wel, of men eerst de loopgraven en sap-
pen tot aan de eontrescharp zou voortzetten. Maurits. op het gezag van
den Artillerij-meester Charles de Levin. Heer van Famars, was voor
het eerste gevoelen, waartoe besloten werd. Doch, toen het geschut
7000 kanonskogels tegen de stad had uitgebraakt,(1 \'6 Juni) ontwaarde
men eerst, dat de wal, door den bedekten weg, waarvan deze vesting
voorzien was. beschermd werd, en alleen de borstwering. tot op vier
voeten van de kruin, door kogels bereikt kon worden. Intusschen was
een toune gouds met schieten verspild; en na een zoo geweldig vuur
niet te stormen, werd in die dagen voor schandelijker gerekend, dan
bij een storm het onderspit te delven. Ook stond inderdaad het volk
tot den storm gereed in de loopgraven; maar Maurits. ziende dat de
aanval vruchteloos zou zijn, wilde zijne soldaten niet op de slachtbank
brengen, om gehoor te geven aan een kwalijk geplaatst eergevoel. Nu
was evenwel de toon der berisping allerwege gereed zich te doen hoo-
ren, bij hen vooral, die hunne wijsheid in het afraden van het beleg
van Steenwijk miskend waanden. Overal hoorde men mompelen , dat een
zoo kostbare onderneming, of mislukken . of den geheelen veldtocht van
dit jaar wegnemen zou. Tegen een geweld van 50 kanonnen , achter-
volgens tot 65 vermeerderd, meende men. moest geen kracht van muur
of wal bestand wezen. Zelfs buitenslands werd er over gesproken, en de
roem van den jeugdigen krijgsheld scheen even spoedig te zullen tanen,
als die glansrijk was opgegaan. Maar Maurits, reeds gewoon niet te wij-
ken , en wakker bijgestaan door Graaf Willem Lodewijk, zette het beleg
door met verdubbelden nadruk. Het was tot hiertoe een verderfelijk voor-
oordeel geweest onder het krijgsvolk, dat alle arbeid, welke niet met
de dadelijke behandeling der wapenen verbonden was, met name het
graven en arbeiden aan schanswerken , voor den soldaat vernederend ge-
acht werd. 1) Aan onze beide krijgshelden komt de eer toe, dit voor-
oordeel het eerst overwonnen te hebben. Elk soldaat moest, op zijne beurt,
schop en kruiwagen in de hand nemen: leeftocht en geld verzoetten den
arbeid, of een gedeelte van het werk werd daarvoor aanbesteed; en daar
sedert dien tijd deze handelwijze bestendig in het Statenleger gevolgd
werd, leerde de soldaat allengs het vroegere vooroordeel vergeten. Op
1) Men vergelijke boven bl. 6b.
-ocr page 242-
218                       KRIJGS VERRICHTINGEN ONDER
tleze wijze met onvermoeide werkzaamheid dag en nacht arbeidende,
kwam mon met de sappe tot aan den bedekter weg, welke, toenmaals veelal
alleen beschouwd als een verzamelplaats bij uitvallen, 1) niet met die
hardnekkigheid werd verdedigd, waarmede dit naderhand geschiedde ,
toen men, tot een ander uiterste overslaande, als stelregel aannam (
bedekte weg verloren, alles ver 1 oren. Alzoo den bedekten weg
vermeesterd hebbende, logeerde men zich aan de contrescharp, en plaatste
aldaar eenige stukken geschut, onder welker bescherming de gracht ge-
vuld. en de teen van het voornaamste bolwerk bereikt wei-d. In dit bas-
tion werd ter diepte van 30 voeten ingegraven, en toen ter rechter- en
linkerzijde een mijnkamcr aangelegd, gelijk nog op een andere plaats
bij een der poorten. welke. door het geschut uit den bedekten weg,
in stukken geschoten was, een tweede kleinere mijn werd vervaardigd.
Nu ontstond er op nieuw verschil van gevoelen, daar Maurits en de Ar-
tillcristen de mijnen wilden doen springen, en op de daardoor ontstane
bressen instormen, terwijl \'Willem Lodewijk en de Ingeuieurs beloofden,
dat. zoo men hen met de spade liet geworden, zij daarmede binnen drie
dagen het geschut op de aangevallen wallen zouden planten. Het eerste
gevoelen kroeg weder de overhand: en in den vroegen morgen van den
3 den .Tuli was alles tot den storm gereed, 2) toen het vuur in de mijnen
werd gestoken en een van dezen een bres sloeg van 10 man in het
front. 8) Intusscheu had Maurits van een kunstig gemaakten houten toren,
naai- het plan van Cornput vervaardigd, en bestemd om van de bo-
venste zoldering, bij de bestorming, de vijanden met klein geweer van
de wallen te houden, ontwaard, dat het bolwerk, waartegen de voor-
narae aanval gericht was, van den hoofd wal afgesneden, met een re-
tranchement voorzien, en door een aan de stadszjjde aangelegde halve
maan. in zoo geduchten staat van tegenweer gebracht was, dat het
onmogelijk zou wezen, uit dit bolwerk in de stad binnen te dringen. 4)
1)   Dat evenwel de Ilollandsche Ingenieurs zeer wel het wederstandsvermogeu van den
bedekten weg begrepen, blijkt uit de rcdeneering van Van Reidt, B. IX, bl. 179, al-
waar het voorbeeld wordt aangehaald van Oudenaarden, welks garnizoen Parma elf we-
ken tegenhield, door middel var. den bedekten weg. Men ziet hieruit tevens, dat het
een dwaling is, de uitvinding van den bedekten weg aan Maurits toe te schrijven.
2)   Die het eerst ten storm moesten, kregen dubbele soldij, en heetten daarom Dub-
bel solde rs.
3)   De andere mijn sloeg buitcuwaarts, en bedolf vele Ilollandsche soldaten onder de
aarde. De mineurs voerden tot hunne verontschuldiging aan, dat erin den wal een ver-
borgen stuk oud muurwerk had gezeten.
4)   Van dien toren, welke aan du wandeltorens der ouden, vooral van Caesar doet
denken, vindt men een zeer nauwkeurige beschrijving bij Van Reidt. Men gaf hem,
even als de bekende lunet te Bergen-op-Zoom, den naam Kijk in d en pot. Duyck
noemt hem „de lijinstang," en geeft er ook een afbeelding \\an. Over de geschiedenis
van dien toren zie men de aant. vau L Mulder, bl. 80.
-ocr page 243-
PRINS MAURITS. 1586—1596
219
Te vergeefs wachtten dus de krijgslioden met ongeduld naar het teeken
tot den storm. Het gelukte hun echter, na een langdurig en allerhevigst
schieten van weerskanten, post te vatten in twee brossen. en der Staten
vlag te doen waaien op de wallen. Hier had men nu gelegenhoid op
te merken. van welk een teederen aard de goede naam is eens Veld-
oversten. Al de soldaten, de Friezen in \'t bijzonder, en vele kapiteinen,
brandende van ongeduld, om de eer te mogen hebben deze sterke ves-
fcing stormenderhand te hebben veroverd, wrokten en morden. dat men
niet dadelijk de stad was ingestormd. Van een anderen kant waren
sommigen. en daaronder de Gedeputeerden te velde. van meening, dat,
zoo men de vesting van een andere zijde had aangetast, de verovering
gereedelijk zou gevolgd zijn. Doch. toen men naderhand gelegenheid
had, de vestiug van binnen te beschouwen, erkenden allen, als uit
éénen mond. dat Maurits wijzer geweest was dan zij. Indien nu, —
dit is een aanmerking van Van Reidt — indien. gelijk het menigen
Gezagvoerder gebeurd is. Prins Maurits, met het leger onverrichter zake
had moeten aftrekken. zouden zoowel de een als de ander daarbij ge-
bleven zijn, en door het gansche land gestrooid hebben. als of men de
victorie verzuimd had. De Prins evenwel en Graaf Willem Lodewijk ge-
voelden . meer dan iemand anders. hoe wenschelijk het voor het aanzien
van het Noderlandsche krijgsvolk zou geweest zijn. Il indien men tot
het uiterste had moeten komen van de fel verdedigde stad stormender-
hand in te nemen. Maar toen men dus verre gevorderd was, als boven
gemeld is. en de bezetting verzocht, tot een verdrag te mogen toege-
laten worden . vermaanden de Gedeputeerden te velde en de tegenwoordig
zijnde leden van den Raad van State ook zelven. om dit verzoek in te
willigen. Dien ten gevolge, trok de bezetting, met achterlating harer
vaandelen, 2) uit (5 Juni), onder belofte van. gedurende een halfjaar.
1)   Met nadruk kau gezegd worden het Nederlandschc krijgsvolk. Het leger
vau Maurits voor Steenwijk bestond uit Hollanders, Friezen en Utrechtenaars. Het En-
gelsejc Kegiment was er bij, doch heeft weinig uitgericht, ofschoon groote lof toekomt
aan den bevelhebber Fr. Verc, die ia de loopgraven gekwetst zich in een stoel bij de
batterijen deed brengen en naar de bres om zijne bevelen bij den storm te geven. On-
der de Friesche kapiteinen vindt men genoemd: Adriaui, 1\'ieter van Leeuwarden, Van Ey-
singa, Michicl, Hacck, Adelaar, Sagcman, Qtiirrn de Blau, Willem Willemsz., welke
laatste, benevens Jilles Schakel, den dood der helden stiervcu. Onder de Hollandsche
officieren vinden wij gemeld: de Oversten Groeucvelt, Brcderode, Van Dorp.Marcelis Bax ,
Vaandrig van Brieneu, de kapiteins Pieter van Dorp , uit hetzelfde adellijke geslacht
als de Overste Willem van Dorp, die, gelijk mede de kapitein Olthof, hier het leven
liet voor \'t Vaderland Dergelijke namen bewijzen, dat, hoezeer onze voorvaderen veel
vreemd krijgsvolk in dienst hebbeu gehad, \'t welk echter veelal meer verwarring en belem-
mering te weeg bracht dan gewichtige diensten deed, hoezeer enkele vreemde krijgsovcr-
«ten recht hebben op een dankbare gedachtenis bij het nageslacht, evenwel met grond
beweerd wordt, dat het onze voorvaderen geweest zijn , die ons land hebben vrijgevochten.
2)   Bij de tien Spaanschc vaandelen werd teruggegeven een Fricsch vaandel (van Hop-
-ocr page 244-
KRiJGSVKRRICHTlNGKN ONDER
220
aan die zijde van den Rijn. tegen de Staten de wapens niet te zullen
voeren.
Dus eindigde dit merkwaardig beleg, \'t welk vijl\' weken en drie dagen
geduurd had. Br waren slechts :?00 man aan elke zijde gesneuveld.
en Coquel klaagde, dat hij niet niet de wapenen overwonnen. maar met
schoppen als een vos uit zijn hol was gedolven. De grootste lof\' werd
gegeven aan de twee Ingenieurs, Joost Matheeusz. 1) en Jakob Kemp,
zonder wier beleid, gelijk algemeen erkend werd, de vijand zijne lof-
felijke verdediging nog een geruimen tijd had kunnen volhouden. De
beide Vorstelijke Bevelhebbers hadden een buitengewone werkzaamheid
aan den dag gelegd. en alle gevaren getrotseerd : en, ofschoon de Ge-
deputeerden te velde in last hadden, om met de grootste bezorgdheid
te waken, dat de Prins, wiens, heldendegen zich reeds zoo nadrukkelijk
had doen gevoelen . aan het gevaar niet te zeer werd blootgesteld. was
Maurits echter tweemaal, en Willem Lodewijk eens . door \'s vijand» lood
getroffen geworden. Men zou mogen twijfelen. of onder de overgroote
bezorgdheid voor \'s Prinsen leven niet bij sommigen eenige andere be-
doeling verscholen lag. toen men. na de overgaaf van Steenwijk, den
Prins wilde bewegen, om eenige rust te gaan nemen. aangezien, gelijk
men zeide. gedurende de hondsdagen, alle wonden zooveel gevaarlijker
zijn. 2) Er rees namelijk geschil. of uien nu de zege zou vervolgen. of
wel zich daarmede vergenoegen. en het leger in de garnizoenen ver-
deelen. Op dit laatste werd door de Staten van Holland om welke
reden , laten wij in het midden. ten sterkste aangedrongen: maar de
grond, welke tot ondersteuning van dat gevoelen werd bijgebracht, was
althans niet geschikt, om mannen als Maurits en Willem Lodewijk
daarin te doen deelen. Parma, zeide men, maakte zich in Frankrijk
gereed, om meteen sterke krijgsmacht naar de Nederlanden te komen.
Een vijand, die nog veertig mijlen verwijderd was. en eerst nog groote
rivieren moest overtrekken. kon den voortvarenden Maurits niet versa-
gen ; en, gerugsteund door de andere gewesten, die, als hij , een snel-
len voortgang van den oorlog verlangden , verklaarde hij ronduit, dat r
zoo Holland zijn troepen terug trok, hij, al ware het alleen met de
Friezen en de Ruiterij, het behaalde voordeel zou vervolgen. De kloek-
man Wederspan) dut op de loopgraaf was geplant geweest en door een stouten gast,
die onverhoeds uit de contreseharp was komen loopen, afgerukt en medegenomen was.
1)  De uitgever van het Journael van Duijck teekent aan dat Meester Joos Mattheeusz.
zijne commissie als Ingenieur van Friesland ontvangen heeft 7 August. 1586. Bor
noemt hem „Mr. Joost Mattheusz. van Aelst, anders genaamt Viego Kassemat, taude-
ren tijde geweest en gebruijekt bij den Oversten Sonoy."
2)  Men zie den Brief van gelukwensching over de vermeestering van Steenwijk, van
wege de Staten-Oeneraal aan Maurits geschreven , en te vinden bij Bor.
-ocr page 245-
PRINS MAURITS. 1586-1596                        221
moedige taal des Legerhoofds deed het andere gevoelen buigen: doch
nu deed zich een nieuwe zwarigheid op. De Koningin Elisabeth. wel
volijverig de Staten bij te staan in hunne pogingen. om zich aan de
Spaansche tirannij te onttrekken, maar geenszins geneigd ons Vader-
land te helpen opvoeren tot een hoogte. waar het eenmaal met En-
geland zou kunnen wedijveren, zond bevel. dat het Engelsche Regi-
ment. in dienst der Staten. zich tot geen nieuwe ondernemingen zou
laten gebruiken. Niet onduidelijk deed zij te kennen geven. dat. zoo
de nieuwe Republiek zich reeds sterk genoeg gevoelde om aan buiten-
landsche Mogendheden hulp te zenden, zij niet noodig had, zelve hulp-
troepen van anderen in dienst te houden. Terwijl nu de kleinmoedigen
meenden, en anderen voorgaven, dit. door het gemis van het Engel-
sche krijgsvolk, de veldtocht van dit jaar moest gesloten worden,
namen Maurits en de Kaad van State het besluit, om. met het Nedcr-
landsche krijgsvolk alleen, het gelukkig aangevangen werk der verdrij-
ving der vijands uit deze streken voort te zetten. Het was gemunt op
Koeverden. de sleutel voor den vijand tot onze noordelijke gewesten,
welks bezitneming ook spoedig het bezit van Groningen, alsdan rondom
ingesloten, scheen te beloven. Terwijl de belegeringsmiddelen werden
aangevoerd, reed Maurits, als ter loops, met drie stukken geschut naar
Ootmarsum. welke plaats, door den vijand bezet. de veiligheid van den
toevoer naar het leger bedreigde. Drie schoten uit elke kartouw waren
voldoende, om den vijand de plaats te doen opgeven. Doch na de tweede
losbranding word Charles Levin lieer van Kamars, Generaal van de
artillerie der Vereenigde Nederlanden en Gouverneur van I leusden. ter-
wijl hij uit een doornheg zich bloot gaf\' om de uitwerking van het
treffen dei\' kogels te zien . door het hoofd geschoten , zoodat hij oogta-
blikkelijk dood nederviel. Hij had, door het onderteekenen van het
Verbond der Edelen, de zaak der Nederlandsche vrijheid omhelsd. haar
trouw en dapper gediend. en Maurits stelde groot vertrouwen in zijne
bekwaamheid. 1)
De sterkte van Koeverden bestond destijds in een kasteel, zijnde een
vijfhoek als dat van Antwerpen, met sterke wallen, een ravelijn voor
de brug, en een gracht van 100 voet breedte, waarin een stevig paal-
werk van eiken balken den doorgang verdedigde. De bezetting bestond
uit 1000 kloeke soldaten. Spanjaarden, Italianen en Walen, onder bevel
1) Zie daarvan een voorbeeld boven bl. 217 en verder over hein Te Water: Verbond
der Edele»
2de St. Hij liet 2 zonen na, Filips gehuwd rnet een dochter van den groo-
ten Marnix , en Willem die later zal voorkomen en voor \'s Hertogenbosch gesneuveld
is. Deze is het die in Vondels Verovering van Grol Fama genoemd wordt.
-ocr page 246-
222                         KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
van Frederik van tien Bergh. De omgelegene huizen,         het eigenlijke
vlek Koeverden — waren , op de nadering van het Staten-leger afge-
brand, en het kasteel werd zoo sterk geacht, door zijne ligging en
kunstwerken, dat men dit gezegde van Verdugo vermeld vindt : »Indien
Koeverden niet houdt, zoo weet ik niet, wat voortaan houden zal."
Ook hier had Maurits den heldhat\'tigen en krijgskundigen Stadhouder
van Friesland Willem Lodewijk aan zijne zijde. De belegeraars, den
7den Augustus, met geweld binnen de wallen en gracht van liet vlek
zijnde gedrongen, sappeerden voort naar het kasteel, onder een hevig
kanonvuur des vijands, en kwamen in den avond van den Uden met
hunne werken door de eontrescharp aan de gracht. Uit deze werd het
water afgetapt, met den toeleg tevens de eenige put waai-uit de bele-
gerden drinkwater ontvingen, te doen droog loopen. Die toeleg mis-
lukte, en toen den 24sten \'s morgens ten negen uur Maurits een trom-
petter zond om het kasteel op te eischen, vertoonde do Bevelhebber
zich in persoon op de wallen, en antwoordde , dat het nog twee maanden
te vroeg was, »hij zou het kasteel voor den Koning verdedigen en eer
dan het over te geven zijn leven laten."
Wat Prederik van den Bergh zoo stout deed spreken, was de zeker •
heid dat Verdugo tot ontzet in aantocht was. Bij de belegeraars wist
men, dat de Spaansche veldheer, bij Rijnberk den Rijn zijnde overge-
stoken, op een uur afstands lag met ongeveer 5000 uitgelezen soldaten
en 1300 of 1800 paarden, en groote toebereidselen maakte tot ontzet
der aangevallen sterkte. Alle toegaugen werden dus van veldwerken
voorzien en door schansen en halve manen gedekt. Maar een verra-
derlijk edelman, op wiens kasteel. het huis Ter Schere, Maurits zijn
hoofdkwartier had, maakte den Spanjaard bekend met al de werken
die er aangelegd, en met al de maatregelen die er genomen werden.
Op den 7den September werd het ontzet, dat met groote zorg was
beraamd, met een geweldigen aanval beproefd. Het was. op grooter
schaal dan waarvan eenig voorbeeld bestaat, een wai-e camisade. De
Staatsche troepen lagen voor Koeverden in twee kwartieren op eenigen
afstand van elkander. Een uur voor dat de dag aanbrak wierp Verdugo
zich met zijne macht, een voorhoede van de dapperste , uit verschillende
regimenten uitgelezene soldaten, een gros van voetvolk en ruiterij in
reserve en hinderlaag, allen met witte kielen aan, onder het geschreeuw
«Victoria! Victoria!" op het kwartier waar Hohenlo en zijne ruiters met
15 vendelen soldaten gelegerd waren. Spoedig wordt het alarm verno-
men in het hoofdkwartier, en snellen de twee Stadhouderste hulp met
1000 man. Reeds zijn op twee plaatsen de Spanjaarden in het kwartier
-ocr page 247-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            223
van Hohonlo binnen gedrongen. Terwijl het bevelwoord van Maurits
de gevechtsleiding bestuurt, bezielt Willem Lodewijk de vechtenden
door het voorbeeld zijner onverschrokkenheid. Hij had zich den tijd niet
gegund zijn harnas aan te doen, on nu trof hem in de rechterzijde een
kogel, die hem door den buik heenging: maar van verbinden niet wil-
lende hooren, bleef hij nog een uur lang, te paard en te voet, hand-
gemoen met den vijand. 1) Zoo werden do indringers weder uitgeworpen,
bestookt bovendien door twee goed bediende kartouwen uit het andere-
kwartier. Hunne gesneuvelden en gekwetsten voerden zij mede in 42
wagens en op paarden, drie en vier lijken op één paard; nog 163 lij-
ken en 37 doode paarden achterlatende op de slagplaats. Had niet een
uitgestrekt moeras de Staatsehe ruiterij, die slagvaardig stond, belet
een gezamenlijken aanrid te doen, het overschot van Verdugo\'s ki-ijgs-
macht zou gering geweest zijn. Nu herzamelde hij de zijnen en hield
hen in slagorde voor de legerplaats der overwinnaars tot in den namid-
dag van den 1 Iden September toen zij aftrokken onverrichter zake. Van
al de kapiteinen en soldaten wordt met lof gewaagd maar een bijzon-
dere vermelding zijn waardig bevonden de kapiteins Schaef en Wijn-
gaerden.
De belegering van het kasteel was intusschen met kracht voortgezet.
Op den 27sten Augustus waren de aanvalswerken, hoezeer door vele
regens en de lage gronden aanmerkelijk vertraagd, zoo verre gevor-
derd, dat de belegerden het ravelijn verlaten hadden, de belegeraars
rondom in de contrescharp gelegerd waren, en een galerij, van boven
met horden gedekt, in de gracht, waarin het kanon het paalwerk ver-
nield had , reeds tot een lengte van 85 voet doorgevoerd was. De hoofdwal
bereikt zijnde, werd het mineeren te baat genomen, 2) met dat gevolg,
dat de punt van het aangevallen bolwerk instortte. Maar de vijand
betwistte elke voet gronds met de grootste hardnekkigheid; en de aan-
vallers, toen zij op den hoofdwal hadden post gevat, vonden in het
bolwerk een nieuwe verschansing, om hunnen voortgang te stuiten. Doch
toen met den aftocht van Verdugo de hoop op ontzet verdwenen was,
had de plichtbetrachting der belegerden, die gebrek hadden aan bus-
1) Uit het verhaal van Bor ook waar hij kort te voren de verwonding verhaalt van
Jonkheer Jakob van Egmond van Kenenberg blijkt, dat er destijds reeds militaire heel-
meesters in ons leger waren. Graaf Jan van Nassau Siegen in zijn na te melden brief,
waarin hij de verwonding van zijn broeder verhaalt, noemt hen balbirer (barbiers; Ook
uit de Instructie op de monstcring van het jaar 1587 blijkt, dat er torn reeds hospi-
talen ter verpleging van zieke en gekwetste militairen hier te lande waren ingericht.
Men zie voorts Lod. Mulder Inl. tul Aft Jonrnael van Duijck LXX1X.
2) Omdat de mijnen dotijds een voornaam deel der aanvalswerken uitmaakten, wer-
den de aarden wallen veeltijds doorvloihlen met balken. Dit was ook hier geschied,
maar niet di.-p genoeg, zoo dat er onder het houtwerk nog kon gemineerd worden.
-ocr page 248-
KRUGSVERRICHTINGEN ONDER
224
kruit, haar eindpaal bereikt. Op denzelfden namiddag toen Verdugo
den aftocht blies. verzocht, de bevelhebber van Koeverden in onderhan-
deling te treden. en hij had het aan de voldaanheid der overwinnaars
en aan zijne bloedverwantschap niet Maurits te danken . dat het hem en
de zijnen vei\'gund werd . met krijgsmanseer de loffelijk verdedigde sterkte
te verlaten (12 Sept.) 1)
Verdugo. die den aanval op Koeverden voor een dolzinnige onderneming
had gehouden, trok. na het verlies dier vesting, in het Benthemsche
terug, on het leger der Staten, na nog eenigen tijd aan de grenzen te
hebben rondgetrokken . scheidde niet. voordat uien zich genoegzaam be-
veiligd konde rekenen tegen \'s vijands ondernemingen . welke zoo breed
waren uitgemeten. 2i
Gezegend was alzoo de uitkomst van den veldtocht das jaars 1592.
De Friezen waren opgetogen van in hun gewe*t de twee brandpunten
van verwoesting voor hun landbouw- en handelsbedrijf te zien uitge-
roeid: Oroningen moest nu wel spoedig volgen. Geheel het land had
reden zich te verheugen. De vermeestering van Steenwijk en Koever-
den . twee voor onverwinnelijk geachte vestingen boezemden de Staten
vertrouwen en den vijand ontzag in voor den Nederlandschen soldaat
zoowel. als voor de Bevelhebbers; en geen vreemdeling kon van de
eer dier overwinningen zich een noemenswaardig deel toee\'igenen. De
gebeurtenissen van dit jaar werden door een merkwaardige omstan-
digheid besloten. De groote krijgsheld trad van het tooneel dezer we-
reld, die de Nederlanders in het zuiden tot gehoorzaamheid aan Spanje
had terug gebracht, en een band had verscheurd welks bestaan niet
in het raadsbesluit lag der Voorzienigheid. Alexander Farnese. Prins
van Parma. stierf op den 3den December: en men geloofde algemeen,
dat bij het aanzien door zijnen wapenroem verkregen. en zijne latere
1) „Zijne Excellentie van Oraengicn begerende te believen mijn Heerc den Grave r\'re-
dcrick van den Berghe, sijnen goeden consijn, heelt hem gheconsonteert rndc tocghe-
laten, consenteert ende laet toe mits degen," enz. Zie het door Maurits verleende ac-
eoord bij Bor, B. XXIX. fol. 31. Uc eigenlijke redenen geeft fluijck Jonrnael bl. 137.
Maurits hield het voor een zeer groote eer zulk ecne sterkte te vermeesteren onder de
oogen van zulk een vijund die gekomen was om haar te ontzetten; en het minste on-
geval kon hem daarin te leur stellen: het was laat in \'t jaar en er kon daar in \'t veld
niet veel meer worden uitgericht; de wegen werden hoe langer hor slechter, en het
werd dagelijks moeilijker levensmiddelen aan te voeren, diè zeer duur en dikwijls niet
te bekomen waren.
21 Twee brieven vóór Koeverden geschreven den 29sten Augustus en 3den September
door Jan van Nassau Sicgen , broeder van Willem Lodewijk, aan hunnen vader Jan den
Oude, zijn door de Uitgave der .irchhes de la M. d\'Or. met het Journael van Duijck,
de verhalen van den Franschen historieschrijver Joseph de laPise, van den Spaanschen
Don Carlos Coloma, van de Nederlandsehe Bor, Van Reidt, Van Meteren komen staven,
aanvullen en verbeteren.
-ocr page 249-
PRINS MAURITS. 1586—1596                             225
tegenspoeden door ingegeven vergif had moeten boeten. 1) De oude Graai\'
Pieter Ernst van Mansfelt werd tot Landvoogd van wege den Koning
van Spanje benoemd, en het scheen dat hij Alva\'s wreedaardige wijze
van oorlog voeren wilde terug brengen . door aan het krijgsvolk onder
zijne bevelen het houden van kwartier te verbieden; doch een
Plakkaat van de Algemeene Staten. waarbii dezen verklaarden. door de
Spaansche barbaarsuhheid tot een gelijken maatregel verplicht te zijn,
dwong Mansfelt zijn Bevelschrift weder in te trekken. 2)
De wintertijd voor de Groote Heeren, die de loopbaan der wapenen
volgden. meestal een tijd van vermakelijkheden en uitspanning, na de
vermoeienissen van den afgeloopen veldtocht. was voor Maurits gewoon-
lijk een tijd van geestinspanning en voorl ereiding tot volgende onder-
nemingen. Dit was bijzonder het geval. nu. op de hernieuwde en
dringende aanzoeken der Staten van Holland, besloten was, om. reeds
vroeg in het voorjaar van 1593. Geertruidenberg aan te tasten, welke
vesting, nu vier jaren geleden. door de Engelsche en door Engelschen
invloed opgeruide bezetting, uithoofde van wanbetaling, aan Parma
verraden was. 8) De voorgenomene belegering van Geertruidenberg ver-
eisehte buitengewone toebereidselen en voorzorgen, daar zoowel de
nabijheid van \'s vijands land. waaruit spoedig een aanzienlijke leger-
macht tot ontzet kon opdagen. als de gesteldheid der vesting en der
omliggende gronden . de noodzakelijkheid van vele en moeitevolle werken
deden vooruitzien. Daarenboven moest der Staten krijgsmacht verdeeld
1)   De groote gehechtheid van het leger aan Parma, en het gemumpd, dut hem. ol\'
/.i.jiien zoou, de kroon van Portugal toekwam, hadden het wantrouwen des tiran»
gewekt, terwijl zijne latere tegenspoeden werden toegeschreven aan verttauwing in
de dienst des Koning\'-, ter hereiking van eigene heerschzuchtige oogmerken. Op dit
laatste zullen de ccuigzius duistere woorden doeleu vau VViusemius: mta, rei geuite et
mors Jlaurilii,
FYancq, 1025 p. 24. Creditum luit, id praernii fortissimo Umi conees-
sum, ut exptalurus infelicitatetn J\'ali sui veneno
, uut repenlina morte videretur. Voorts
verhaalt von Schcpeler, Beitrüye zu der Geschichte Spaniens, bl. 1G8, dat Juau More,
Agent vau Filips in Frankrijk, door deze ook als zoodanig tegen 1\'arma werd gebruikt.
Ëeuigc brieven van dezen man aau den Koning waren Maurits in handen gevallen,
die ze aau Filips zond. Deze brieven behelsden bijzonderheden omtrent Parma, welke
dezen, nu de vijand die wist, lichtelijk ter oore kouden komer , en \'s Kouiugs verfoeie-
\'.ijkc staatkuuue zouden kunnen aan \'t licht brengen. De tiian liet door een zijner
Agenten Alore tot een feest noodigeu, die kort daarop, en bijna zeker door vergif stierf.
Niet lang daarna overviel Parma de eerste aanval zijner driejarige doodelijke ziekte.
2)   De ordounantie vau Mansfelt was van 5 Januari 1593. Het plakkaat der Staten
vau 27 Februari. Door kwartier-houden verstond men: 1° de krijgsgevangei.en te
bewaren en uit te wisselen, of tegen losprijs vrij te laten, in plaats van hen op te
hangen; 2° ten platten lande, tegen zeker rantsoen ol contributie, suuoeryarde te ver-
leeneu, in plaats van alles uit te plunderen en af f branden.
Ü) De verraders van Geertruidenberg weiden Bergverkoopers genoemd, en, ten
gevolge van een scherp plakkaat vau de algemeene Staten, overal, waar zij iu handen
vielen, zonder genade opgehangen Er was zelfs een liedjeu „van de lierchse soldaten,
hue sij de stadt aen Parma vercochlen", te v.nden onder de Geuze Liedekens.
I. N. II. T. L.                                                                                            15
-ocr page 250-
226                        KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
worden, daar men in Friesland steeds tegen Verdugo op zijne hoede
moest zijn.
Reeds in de maand Januari werd Filips van Nassau, Bevelhebber
van Nijmegen, met drie- of vier-duizend man, zoo te voet als te paard,
op een strooptocht gezonden naar Luxemburg, om de aandacht des
vijands naar die streken af te leiden. Üit doel werd bereikt; en toen
iu korten tijd onderscheidene dorpen en streken lands in Limburg,
Luik en Luxemburg op rantsoen waren gesteld , en het kasteel Javanchy
bij St. Hubert ingenomen, en het hoofdkwartier van Graaf Filips was
geworden, begon Mansfelt voor ernstiger ondernemingen en een inval
in Zuid-Brabant beducht te worden. De bezettingen van Lier, Mechelen
en omliggende plaatsen togen bijgevolg derwaarts om Grave Filips het
hoofd te bieden, en dit was het. wat men bedoeld had. Nu werd
plotseling, door afdeeliugen van de garnizoenen van Heusden en Breda,
Geertruidenberg berend (27 Maart 1593). Den volgenden dag verscheen
de Prins zelf, en achtervolgens kwam al het volk opdagen voor de be-
legering bestemd: de regimenten van Brederode, van Loockeren, het
Noord-Hollandsche van Jan de Wit, de regimenten van Graaf Filips,
van Solms, van Graaf Hendrik (den negenjarigen Frederik Hendrik) on-
der het bevel van den Luitenant-Kolonel Jonker Arend van Duyven-
vourde, afzonderlijke Zeeuwsche, Hollandsche en Uverijselsche, op het
laatst ook Friesche vendelen, 650 Engelschen en Schotten onder Belfour,
nog in dienst gebleven Duitschers van Stolberg, ruiterij onder Paulus
Bax, 1200 bootsgezellen, geschut en andere benoodigdheden, velerlei ge-
reedsehap voor de moeielijkheden waarmede men berekenen kon te kampen
te zullen hebben. Vóór Geertruidenberg lag het fort Steelhoven, zijnde
een vierhoek, ongemeen sterk, en niet te genaken dan langs den Steel-
hoofschen dijk. Dit fort was van zoo veel gewicht, dat Maurits van
oordeel was, niets tegen de vesting te zullen kunnen vorderen, zoo hij
het niet bemachtigde, vóórdat de vijand eenige poging tot ontzet deed.
Met zijne gewone voortvarendheid en beleid in het doorzetten van den
arbeid, welke door den aanhoudenden regen grootelijks vermeerderd
werd, naderde hij van twee zijden met loopgraven den dijk, tusschen
de stad en het fort. \'t welk, toen de dijk vermeesterd was, afgesneden
zijnde van de vesting, zich den 5den April overgaf. Aan de bezetting,
133 man sterk, werd behouden aftocht vergund naar Antwerpen. De
belegerden hadden getracht, door een uitval van 150 man, dit voor
hen noodlottig verlies te verhoeden; hadden zij door een tienmaal ster-
keren uitval, eenige reizen herhaald, de belegeraars terug geslagen,
het behoud der schans zou met het verlies van eenig volk niet te duur
-ocr page 251-
PRINS MAURITS. 1586-1596                            227
zijn gekocht geweest. Nu werd zij — opgeeischt door Paulus Bax en
een trompetter — overgegeven vóórdat de verdediging tot het uiterste
was volgehouden; er was geen veerkracht bij de bezetting, door dien
de soldaten en onder-officieren, allen van beproefde dapperheid, uit ver-
schillende eoinpagniën bijeen gebracht zich niet wilden voegen naar
hoogeren die hun vreemd waren. 1)
De merkwaardigheid van het beleg van lieertruidenberg is hierin ge-
legen , dat nooit voordezen zoo verbazende belegeringswerken naar de
oorlogswetenschap der Ouden, met toepassing van het gebruik van bus-
kruit voor geschut en handwapenen, waren aangelegd. Men gaf er daarom
den naam aan van het Romeinsche beleg: Geertruidenberg werd een
tweede Alesia genoemd en Maurits een andere Julius Gesar. 2)
De legerplaats van den Prins, waarin het geheele dorp Raamsdonk
begrepen was, werd. langs een omtrek van voor *t minst twee uren
gaans, buitenwaavts besloten in hooge wallen en dit pe grachten, welke
door bolwerken 8) bestreken. door schansen, ravelijnen en aarden be-
dekkingen verdedigd werden. Honderd stukken geschut — een onge-
hoorde menigte — lagen, op deze werken verspreid, uit te zien naar
het veld. Buiten de grachten waren overal, waar de moerassige grond
dit niet overbodig maakte, palen met een-voet-lange ijzeren pinnen
geslagen, 4) zoo dicht bij elkander, dat men er de knie niet kon tus-
schen krijgen, en een gelijk paalwerk was in \'t midden der grachten.
De verschillende kwartieren waren door twee bruggen over de Donge
verbonden ; alle de toegangen door schansen , halve manen, wolfskuilen.
voetangels en Haddermijnen beveiligd; en wanneer men nu hierbij over-
weegt, dat deze werken gemaakt werden onder gedurige regens; 5) dat
eenmaal (14 en 15 April) een storm en hooge watervloed vernielde.
1)   Bor B. XXX fol. 17. Journael van Buijck, bl. 172.
2)  Men kwam van alle zijden om het te bezichtigen. „C\'estait," zegt La Pise, .Ie plus
mémorable siège, qui cust rstc fait depuis cent ans; et par excellence il fut apellé Ie
Siège Romain." Graaf Willem Bodewijk schrijft in zijn brief van Gelukwtnsching vroc-
ger aangehaald: „cc siège peut estre nunimé ü droict la seconde Alesia." Het beleg
van Alesia is omstandig beschreven in de Uittotre de Jules César van Keizer Napoleon
III, ch. 10 § 12, opgehelderd door een uitvoerig plan in den bij dat werk gevoegden
atlas.
3)  Hoijer Geschichle der Krijgskunst § 218, een kort bericht van deze werken gevende
uit Van Meteren, spreekt slechts van „vier feldschanzen;" doch hij heeft dit verkeerd
hegrtpen. Alleen in hel kwartier van Maurits was de circtimvalhtie-linic van 4 bolwcr-
ken voorzien; en behalve dit, was hei kwartier van Hoheulo, en dat van Graaf Filips
op dezelfde wijze versterkt. Wederom een bewijS, dat men onze krijgsgeschiedenis uiet
van vreemden moet leeren!
4)  Beze palen droegen den naam van Turksche Ambosaten. Bat zij ook in de
grachten waren aangebracht, meldt Van Beidt.
5)  Het verdient opmerking, dat Maurits al zijne voorname belegeringen bij regen-
achtig weder heelt muiten volvoeren.
-ocr page 252-
•228                        KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
wat reeds gewerkt was; dat op de eene plaats slooten en waterachtige
streken door rijswerken gedempt. op andere het water in de legergrach-
ten moest worden gebracht door watermolens: dat dezen nog slecht»
beveiligingsmiddelen naar buiten waren . boven en behalve welke. nog
het eigenlijke doel, de vermeestering der belegerde vesting, moest be-
reikt worden; en eindelijk, dat al deze werken vervaardigd werden door
de soldaten zelven. 6000 man voetvolk. 1) die daarenboven de dienst in
een zoo uitgestrekt legerkamp. onder de wallen eener vjjandelijke vesting
moesten vervullen; wanneer men dit alles overweegt. dan zal men moe-
ten erkennen. dat Maurits dien geest van wakkerheid en krachtvolle
doorzetting. welke al zijne verrichtingen kenmerkte , op een bewonde-
renswaardige wijze. aan zijne onderhoorigen wist mede te deelen. Zonder
een volmaakte krijgstucht zou het niet mogelijk zijn geweest. zoo veel
ten uitvoer te brengen: en ook in dat opzicht trok Maurits elks be-
wondering. Het was niet meer dan twee jaar geleden. dat de moed-
wil zjjner soldaten door het landvolk in Drenthe op een gevoelige wijze
was ondervonden: thans lieten de landlieden. tusschen de soldaten,
hun vee veilig grazen, en bouwden hunne akkers voor de legerplaats,
als in vollen vrede. en brachten. zonder eenige vrees of klachte. da-
gelijks hunne waren ter markt. waardoor er allerlei levensbehoeften
overvloedig, en tot geringe prijzen voorhanden waren.
Het bleek weldra . dat de genomene voorzorgen niet overbodig geweest
waren. De vijandelijke legermacht verzamelde zich den 21sten Mei te
Turnhout. waar \'s Prinsen ruiterij uit Breda en Bergen-op-Zoom haar
gedurig kwam bestoken, en Mareelis Bax. onder anderen . met 182 rui-
ters een vijandelijke ruiterafdeeling van 400 man derwijze overhoop wierp»
dat de overwinnaars 80 paarden en vele gevangenen triomfantelijk te Breda
binnen brachten. Deze schermutselingen hadden meer ten doel. om blij-
ken van onverschrokkenheid te geven, en den vijand kleine voordeelen
af te winnen. dan om hem te verhinderen, tot ontzet toe te snellen:
hiertoe zou een grootere krijgsmacht vereischt zijn geweest. 2) De Graaf
van Mansfelt rukte dan ook op den 26sten Mei met een leger van 14000
1)  De 66 vendelen infanterie telden UOOÜ mau op het papier, en voor dit aautal werd
door de Staten betaald: maar, schrijft Duijck, „door de gicrieheijt van de Capiteijnen"
■waren de compagnieën zoo zwak dat zij te zamen niet meer dan omtrent 0000 man on-
der de wapenen hadden. Dit was het getal op het einde der belegering, maar eerst in
het laatste tijdvak is het leger versterkt, onder anderen door vier vendelen Friezen
(niet Franscheu, gelijk in Koks Vaderlandsch Woordenboek in v. Maurits, wellicht
door een drukfout, staat).
2)  Eigenlijk gezegde observatie-legers waren destijds niet noodig , wanneer men zoo
sterke circunnallatie-linicu had, als Maurits voor Gecrtruidenbcrg, waarop men zich veilig
kou vcrlateu, gelijk gebleken is.
-ocr page 253-
PRINS MAURITS. 1586-1596                          229
man, voorzien van 18 stukken geschut, binnen Oosterhout. Ook hij,
ofschoon een krijgsmacht hebbende zoo aanzienlijk in vergelijking van
die zijner wederpartij. begroef zich in schanswerken, eerst in het ge-
hucht den Hout, een uur van Oosterhout. en wel zoo nabij, dat de
beide legerkampen niet meer dan een geweerschot van elkander ver wij -
derd waren. Toen hij echter ontwaarde, dat van deze zijde niets tot
ontzet der benauwde vesting te ondernemen was, brak hij op en legerde
zich te Waasbeek of Waspik. Maar van welke zijde hij ook den aanval
mocht beproeven. overal stiet hij het hoofd voor werken, die als van
een welversterkte vesting waren en op alle punten »a 1\'épreuve du ca-
non.\'" 1| De belegeraars in te sluiten, was ondoenlijk, daar dezen niet
alleen noordwaarts een pas open hadden. maar daarenboven te water.
waar de vesting ingesloten was door een aaneenschakeling van gewa-
pende schepen, de vrije gemeenschap hadden met Holland. 2) Terwijl
dus een overmachtige vijand van buiten dreigde, werden de werken
van aanval tegen de vesting met kracht voortgezet. Hierbij was de
arbeid met veel moeite en gevaar verbonden, daar men nauwelijks
een voet in de aarde kon graven, zonder water te vinden, en de ar-
beiders zich niet dan zeer bezwaarlijk met de schanskorven tegen het
krachtdadig vuur der belegerden konden dekken. Desniettemin maakten
de belegeraars zoo goede vorderingen, dat zij op den leden Juni op
drie plaatsen in den bedekten weg hadden post gevat. Nu werden er
galerijen door de gracht gebracht, en kwam men aan den voet van
den hoofdwal. Maar op een ander punt moest de vijand tot de overgaaf
gedwongen worden. Twee kapiteins, de een wordt eenvoudig Haen ge-
noemd, de andere Bevery. ook Buveri en Bièvry. bevel voerende elk
over een vendel Zeeuwen, op den 24sten Juni de wacht in de loopgra-
veri hebbende. tegenover het noorder-ravelijn, en ziende de gelegenheid
schoon, om een trekbrug van horden en biezen, den vorigen dag ge-
reed gemaakt, over de gracht te brengen, besloten op eigen gezag het
waagstuk te beproeven. Des namiddags tusschen vier en vijf uren, ter-
wijl zij de aandacht der belegerden met geweld van kanonnen en klein
geweer bezig houden, komen zij met de brug over; een soldaat, ijlings
de punt van het ravelijn opgeklommen, bericht dat er kans is om daar
binnen vasten voet te krijgen; de twee kapiteins besluiten nu onverwijld
»a corps perdu" naar boven en naar binnen te stormen, klimmen zelve
1)   Uitdrukking van Duijck.
2)  Aan de waterzijde hadden de belegeraars een batterij gemaakt, belegd met houten
kanonnen, welke alleen dienen moesten, om den vijand uit te lokken, op dat pnnt
zijne munitie te verspillen.
-ocr page 254-
230                       KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
met 8 rnan het eerst op, eii doen het gros hunner vendelen volgen; de
ravelijns wacht, 30 man sterk, wordt vechtenderhand overweldigd; hop-
man Calff. die in de nabijheid de loopgravenwacht heeft, voegt er zich
bij: het ravelijn kan allen niet bevatten; de schrik verspreidt zich door
de stad; de Gouverneur De Gesan, een man van beleid en dapper sol-
daat. ongewapend naar het punt van gevaar gesneld. wordt door een
steen van den stukgeschoten vestingmuur doodelijk aan het hoofd getrof-
t\'en; en de bezetting geeft door een driemaal herhaalden roffel van de
trom het teeken dat zij de verdediging als geëindigd beschouwt. 1) De
Prins verleent haar vrijen aftocht (25 Juni). met achterlating harer
vaandels. De verovering van. Geertruidenberg had den overwinnaar 300
man aan dooden en 400 gekwetsten gekost; er waren tegen de vesting
4000. tegen den vijand van buiten 300 kanonkogels geschoten. Mans-
felt. niets meer te verrichten vindende, trekt af. en rukt, om niet
zonder eenig voordeel van zijnen tocht terug te keeren, in drie dagmar-
schen voor het fort Creve-coeur. Hoe groot is de verbazing van den
ouden doorsiepen krijgsman! Ook daar vindt hij zijnen jeugdigen tegen-
stander reeds weder tegenover zich, die ook hier, door de kracht zijner
wapenen. hem noodzaakt af te deinzen. Er bleef hem nu niets anders
over. dan zijne krijgsmacht uitéén te doen gaan. en teleurgesteld naar
Brussel terug te keeren.
Nadat de bezitneming van Geertruidenberg de Staten van Holland
had tevreden gesteld, waren in 1594 aller wenschen naar Groningen
gericht. De ontweldiging dezer stad aan de Spaansche heerschappij. was
in \'t vorige jaar ijverig voorbereid door Frieslands Stadhouder Graaf
Willem Lodewijk. De eenige weg. waar langs voor Groningen de ge-
meenschap niet was afgesloten, was de weg naar Duitschland en deze
liep over een zandige hoogte in het Bourtanger moeras. Op dezen zand-
heuvel wierp hij de schans op, die later door nieuwe werken versterkt,
een voornaam verdedigingspunt geworden is van ons oostelijk frontier.
Verdugo poogde dit te beletten en de Friezen waren daardoor in een
gedurigen en dikwijls moeielijken strijd met Verdugo\'s benden gewikkeld.
1) Orlers, Nassausehe laurencrans en Journael van Duijck. Dat Haen en Beverij elk
orer een vendel Zeeuwen bevel vourdeu, leert het nieu lilt van Geeriruijdenberch, op
de wijst des
68 psalm, te vinden in de verzameling van Geu%\' Liedekens, alwaar men
leest:
Capitein Haen end Buveri
Elck van een Zeeuschc Compaigni
Hebben dit punct ghewonnen.
Over drie gedenkpenningen, op de verovering van Geertruidenberg geslagen, eu een
Latijnsch versje, op die gebeurtenis vervaardigd, kan men J. van Nuijssenburg lezen,
Korle Beschrijving van Geertruidenberg bl. 130 aant.
-ocr page 255-
PRINS MAURITS. 1586-1596                         231
maar zij behielden de overhand; en toon ondernam Verdugo de inslui-
ting van Koeverden om deze vesting gedurende den winter door gebrek
tot de overgaaf te dwingen. In de vele schermutselingen en aanvallen
op afgezonderde posten, welke daaruit ontstonden, gaf van den Corn-
put weder menig blijk van zijne kloekheid en beleid. In April van 1594
opende Maurits, met 10,000 soldaten en 2000 ruiters uit Zwolle den
tocht tot bemachtiging van Groningen. Sommigen. om kosten te be-
sparen, leenden gaarne het oor aan een gevoelen, \'t welk men in \'s
Lands Staats-vergadering hoorde voordragen , dat de enkele verschijning
van Maurits, ook zonder geschut, voor Groningen. de stad, door het
muiten der burgers, in zijne handen zou stellen. Maar de Prins, die,
als een voorzichtig Veldheer, zijnen vijand niet te gering achtte, ver-
klaarde, dat hij dergelijke redeneeiïngen meer had gehoord, doch daarop
niet dacht te bouwen; en dat hij niet van meening was, een stad, welke
zoo groote middelen van tegenweer had, aan te tasten, zonder van
zijnen kant de middelen te hebben, haar met geweld te dwingen. De
toebereidselen tot een geregeld beleg werden dan nu ook gemaakt, en
het geschut te Zwolle ingescheept, om over de Zuiderzee voor Groningen
gebracht te worden; terwijl Maurits met het leger te land derwaarts
trok. Verdugo h id den geheelen winter Koevorden belegerd met een
ontzettend verlies van volk door allerlei ellende van kou Ie , gebrek, ziek-
ten en desertie, terwijl de belegerde bezetting overvloed had van alles
en maar één man door ziekte en één door vijandelijk lood verloor. Hij
moest echter eerst van daar verdreven worden: doch op de nadering
van het Staatsche leger trok hij van zelf af. Toen men nu (22 Mei)
voor Groningen kwam, bespeurde men al ras de gegrondheid van \'s Prin-
sen gevoelen omtrent den wederstand, welken men voor die stad kon
ondervinden. Maar het andere gevoelen had intusschen ingang genoeg
gevonden, om in het aanvoeren der legerbehoeften een achteloosheid
en spaarzaamheid te doen plaats hebben, 1) welke een teleurstelling
hadden kunnen na zich slepen, zoo minder wakkere Bevelhebbers aan
het hoofd hadden gestaan, dan Maurits en Willem Lodewijk. Laatstge-
noemde nam de schans Aduarderzijl, welke de Priesche schepen in het
1) O]) zekeren dag, b. v. nadat men 400 schoten had gedaan, moest men ophouden uit
gebrek aan kruit en lood, ofschoon de Animuuitie-mcester den vorigen dag verklaard
had, daarvan voor 20UO schoten voorzien te zijn. Voorraadstukken van affuiten en ra-
deren waren niet voorhauden; zoodat, wanneer er een affuit sprong, (gclfjk reeds in\'t
begin van \'t beleg gebeurde) of e:,n stuk op een andere wijze gedemonteerd werd, het
onbruikbaar moest blijven liggen. Daarna kwam er ook gebrek aan geld: „dus voeren
wij hier den krijg," sehrcef, daarop doelende, iemand uit het leger aan Oldenbarnevelt.
Zie Uur, B XXXI, fel 25 Men weet de schuld meest aan de Friezen.
-ocr page 256-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
232
aanvoeren van leeftocht verhinderde, stormenderhand in (31 sten Mei|_
Matthijs Helt, de vastberadenste der stoute gasten in het turfschijv
van Breda, was het eerst over de gracht aan den wal, voordat
er een brug over geworpen was en de Vice-Admiraal van Holland.
Pieter van der Does, die in dezen veldtocht dienst deed als Generaal
der Artillerie bekwam. terwijl hij het leggen van een biezen werp-
brug bestuurde. een schot door het linker been. Aanzienlijk waren
voor Groningen de werken onder het beleid der beide Legerhoofden r
aangelegd. Ken dubbele eireumvallatie-linie dekte de belegeraars tegen
oen verwachten aanval van Verdugo. De loopgraven konden, uithoofde
van de contra-batterijen, door den vijand opgeworpen, niet dan op een
verren afstand worden geopend. 1) Het voortreffelijk geschut, en de rijke
voorraad van munitie, waarvan de belegerden voorzien waren, 2) nood-
/.aakten. om de aarden bedekkingen menigvuldiger en steviger te maken.
Ongewone stortregens belemmerden de arbeiders; terwijl de moedige
uitvallen der bezetting, welke uit 3000 gewapende burgers die \'s Ko-
nings soldij trokken en 900 Spaansche soldaten bes tond, tot groote
behoedzaamheid verplichtten. Maar al deze zwarigheden werden gelukkig
overwonnen. Terwijl, door geweldig schieten en het werpen van brand-
kogels 3) des nachts, de stad in onrust werd gebracht, voerden de be-
legeraars met onbezweken moed, hunne loopgraven voorwaarts, en be-
reikten op vier plaatsen de gracht. In deze werd nu met vier galerijen
afgedaald, maar niet zonder groote moeilijkheden en gevaren. daar het
1)  Dit zal misschien ook de reden geweest zijn, waarom men zich wat veel gehaast
bad, om de loopgraven voorwaarts te doen vorderen, en verzuimd had, om. zoo als
men placht, deze met ruime wapenplaatsen, (k orteguarden noemt ze Van lieidt B. XI,
fol. 234) te besluiten, waarin 200 man zich vergaderen en verweren konden. Men on-
dervond hiervau het nadeel, toen, bij een\' uitval der belegerden, men elkander in de
loopgraven verdrong, omdat elk de eer wilde hebben, dat zijn vaandel het dichtst bij de
stad gezien werd.
2)   „Zij hadden 90 statelijck geschut, als gceue 9tadt op dees zij desRhijns, daartoe
92,000 pont pulvers," zegt Van Heult. Men vond er bij de overgaaf 36 metalen stuk-
ken, behalve de ijzeren.
3)   Van Meteren noemt ze vurige kogels, (Orlers vuurkogcls) „om den b\'and
in de stad te schieten," Bor en Van Rcidt «gloeijende kogels," en de laatste voegt er
bij, adie om de vreemdicheijt willen in \'t beginsel wat schriks, maer weijnich schadena
deden." Wagcnaar, ofschoon alleen Bor aanhalen Ie, spreekt van handgranaten en vuur-
ballen. Zoo men la Pise mag gelooven, dan moet men werkelijk aan bommen denken:
want, nadat hij gezegd heeft, dat de vijand parsema Ie camp de p/ut de quatrr mille
bnuhis avec perle,
vervolgt hij: Ie Prince leur en fit renvoijer de bien plus chauds,
funesles a ceux qui Irop curitux en voulurent consideter dl Ir op prés la ma/iéie et la
grosseur: i/s embraserenl quelques maisons de la ville et cela hasta la capihLition.
Duijck schrijft, dat er 20 Juni twee mortierstukken geplant zijn «om vierwerek ende
granaeden ende oick stecnen in de stadt te doen werpen," waaruit in de daarop ge-
volgde nachten gloeiende kogels en vuurballen geschoten zijn. Overigens had Maurits
60 stukken geschut voor de stad, waaruit gedurende het beleg 10,000 schoten zijns
gedaan, welke gerekend werden aan kruit en lood f 100,000 te hebben gekost.
-ocr page 257-
PRINS MAURITS. 1586-1596                             238
afgewerkt gedeelte door het vijandelijk geschut gedurig werd bescha-
digd. De oene galerij liep naar een groot ravelijn voor de Ooster-pcort,
in \'t welk vervolgens, onder het oog van Maurits. die bijna het leven
daarbij verloor, tot op 80 voeten werd ingegraven. en twee mijnen aan-
gelegd werden. 1) De\' uitwerking van dezen beantwoordde volkomen aan
het oogmerk. Al het volk. \'t welk zich op het ravelijn onder de wape-
nen bevond, vloog met een dompigen slag in de lucht. Graaf Filips van
Nassau het eerst, gevolgd door drie vendelen Schotten, stoof terstond
door de geopende bres binnen: er werden spoedig zandzakken in me-
nigte aangevoerd, waarmede men zich in het ravelijn verschanste. Aan
de bezetting, beducht voor een dergelijk schriktooneel op de andere
punten, waar men mot de galerijen genaderd was. ontzonk de moed:
en na eenige dagen onderhandelens, deden op den 24sten Juli Maurits
en Willem hunnen zegevierenden intocht binnen Groningen. Voor de
Provincie van dien naam was nu het beletsel opgeheven. om toe te
treden tot de Unie van Utrecht, en het zevende gewest, werd toege-
voegd aan het gemeene lichaam van den nieuwen Staat.
De terugreis van Maurits naar \'s Graven hage was een luistervollen
zegetocht gelijk. Maar terwijl de verwinnaar van zoo vele steden overal
op zijnen weg. met eereblijken en geschenken werd begroet, werd aan
Hem ook de eere gegeven. die, in die dagen van vromen godsdienstzin .
nimmer vergeten werd. Een algemeene Dankdag bracht een gemeenschap-
pelijke hulde van nationale dankbaarheid toe aan het Opperwezen; en
er werd een gedenkpenning geslagen, waarvan het opschrift aan vol-
gende geslachten wel eens tot beschaming heeft knnnen strekken: in
victoria grati.
d. i. zij waren dankbaar in de overwinning.
De Spaanschgezinden te Groningen maakten het noodzakelijk een sterke
bezetting in de stad te houden, en al de vestingen moesten tegen de
aanslagen des vijands van genoegzaam garnizoen voorzien worden ; daar-
enboven werd er aan den koning van Frankrijk jaarlijks hulp gezonden:
zoo veroorloofde de geringe krijgsmacht der Staten niet. in de overige
maanden van 1594 en de twee volgende jaren eenige nieuwe verovering
1) Ook hier was het ravelijn met wilgenboomen doorvlochten, welke met touwen er
uitgehaald werden. Maurits rezichtigde uit de loopgraven het werk, maar had zich gc-
Inkkig met een groot rondas of schild, van een vizier voorzien, gtdekt, toen ecn
kogel , uit een doelrocr geschoten, afstuitte op het rondas, \'t welk met geweld tegen
zrjn hoofd sloeg zoodat hij achterover viel. Of dit rondas, \'t welk groot genoeg was,
om twee personen te dekken, een gpwoon schild was, zooals de rondassiers droegen,
b\'ijkt niet. Deze rondassen waren een eigene vinding van Maurits, die veel ophad met
zijne rondassiers, gewapend met schild en hellebaard Rij de organisatie van 1589, (te
vinden bij Slingcland, Oud*- llollandiche StaaUregi-rtitti D. I) wa» bepaald, dat bij elke
kompagnic behalve de 18 Officieren , zcuden zijn drie Rondassiers, zijnde Edellieden.
-ocr page 258-
•234                       KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
met grooten nadruk te ondernemen. I)c tocht van Graaf Filips van Nas-
siu uit Nijmegen naar Luxemburg en de verrassing van Huy in Fe-
brnari 159"> verdienen hier aangestipt, niet verhaald te worden. Een
vruchteloozfi veldtocht van Maurits in Juli van hetzelfde jaar aangevan-
gen ter belegering van Groll. kostte den zoo even genoemden Graaf Filips
het leven. Het leger der Staten. door Mondragon in \'t oog gehouden,
die van de Lippe en den Rijn Groll dreigde te ontzetten, was te Bisslich
nabij Wezel gelegerd, om den dreigenden vijand tot wijken te dwingen.
Graaf lilips. don 2den September gezonden om een deel van Mondragons
troepen. als zij van het fourageeren terugkwamen, op te vangen, werd
zelf door een overmacht overvallen, en ontving in een scherp ruiterge-
vecht aan de Lippe een zware verwonding. Naar Berck gebracht ten
huize van Graaf Herman van den Bergh, waar Mondragon hem zeer
»courtoiselijk" toesprak, stierf Je onvervaarde, die de verachting des doods
voor de schoonste vrijheid hield, denzelfden avond tegen middernacht. 1)
Doch ook de vijand zag in ditzelfde jaar zijne oudste en ervarenste
bevelhebbers zich door den dood ontnomen. Mondragon en Verdugo stier-
ven kort na elkander: ook La Motte en Karel van Mansfelt, beiden,
om de uitdrukking van een onzer geschiedschrijvers te gebruiken, Ge-
spanjoliseerde Nederlanders, die Parma zoo ijverig hadden bijgestaan
om de zuidelijke gewesten te herwinnen. Nieuwe kampvechters traden
echter te voorschijn. Maar middelerwijl was de tijd geboren, dat onze
Nederlanders op den oceaan een nieuw veld zouden openen voor hunne
kloekmoedigheid en ondernemenden geest. En die een aangename ver-
poozing verlangen van de krijgstooneelen , hier geschetst, kunnen hun
verlangen voldaan vinden bij hen . wier taak het was, de tochten te
I) Hij was ecu der vier zoucu van Graaf Jan de Oude, die met den degen de zaak
va» Nederland tegen Spanje gediend hebben, en in hetzelfde gevecht zijn zijn broeder
Ernst Csrimir krijgsgevangen geraakt en zijn broeder l.odewijk Gunther gekwetst Van
Graaf Filips (geb. in 1566, wordt het gezegde in den tekst getuigd door La Pise p. 642.
Van Meieren noemt hein „een dapper, kloee en welbemint Meere, van grooter hope,"
Anthonis Duyek „een cerlyck en liberael heer, ende ecu seer goed soldaat," en wan-
neer, Duyck, na vroeger verhaald te hebben, hoc die dappere soldaat voor Geertruiden-
berg en Groningen in den roes van ecu drinkpartij zieh al» een roekeloozen waaghals
heeft aangesteld, bij zijne lofspraak voegt, dat Filips van Nassau „mettertyt geschaepen
was „een scer goed commandeur te worden," dan zal hij het oog gehad hebben op het-
geen hij bij \'s Graven dood geschreven heeft: „Hij haddc te voren een gedebaucheert
leven geleyt, dan begonst hem nu wat te temperen, daarommc hy te beter mettertyt
tot groote auetoriteyt soudc gecommen hebben." Van zijn sterfbed schreef zijn broeder
Willem Lodewijk aan hunnen grijzen vader, dat de zwaar gewonde „heftia Gott seinen
scligmachtT und heilandt Christum Je>um aangeruffen hat." (Arch 2me série. ï. p 345.
Brieven van en over hem in de eerste série vindt men opgegeven in de uitmuntende
Table d*r Uaiiirea va:. Mr I. T Model Nijenhuis) Het verlies van dezen voor niets
Tervaarden voorvechter wa> groot voor Maurits, die hem van zijnen studenten-tijd, samen
te Leiden doorgebracht , had leeren kennen en hem altijd gereed voud tot de gevaarlijk-
ste ondernemingen : het krijgsvolk wilde door niemand liever gekommandeerd worden.
-ocr page 259-
PRINS MAURITS. 1586-1596
235
boek te stollen van oen Linschoten en Heemskerk, van een Houtman
en van Noord. Hoog zullen zij het Vaderlandsche hart in den boezem
voelen kloppen. wanneer zij lezen, hoe de Koningen van het Oosten
hunne hulde deden bewijzen aan den Held, dien wij weldra. in de duinen
van Nieuwpoort. het toppunt van zijnen heldenroem zullen zien bereiken.
B. Gevecht bij Turnhout. — Slag hij Nieuwpoort.
1597-1600.
\'Het kenmerkt voorzeker een groot man, wanneer men de roemruch-
tige daden. door het volk, waaronder iemand geleefd heeft. in zijnen
tijd bedreven, niet beschrijven kan, zonder hem steeds op den voorgrond
te brengen. hem als het middelpunt voor te stellen. waarom alle~ zich
beweegt, en waarvan alles beweegkracht schijnt te ontleenen. Tn die
betrekking staat Maurits tot de krijgsgeschiedenis van ons Vaderland,
gedurende den tijd. dat hij, aan het hoofd der Nederlandsche krijgs-
macht. ons Vaderland heeft vrijgevochten; en de Lezer behoort dit te
bedenken . wanneer hij den Schrijver mocht beschuldigen . meer de schets
te leveren cencr lofrede op don onvergetelijken Held. dan een tafereel
te schetsen van Neórlands Heldendaden.
Wij hebben tot hiertoe de krijgsmacht van de nieuw gegrondveste
Republiek. door eene schrandere en krachtvolle leiding van den bele-
gerings-oorlog, aan de Spaansche heerschappij slag bij slag zien toebren-
gen : zien wij thans meer bepaaldelijk, hoe diezelfde krijgsmacht. ook
in het open veld den vijand durfde onder de oogen zien. en door het
schrander beleid van haren doorluchtigen aanvoerder en eigene dapper-
heid. de vermaardste logerbenden van Europa uit het veld wist te
slaan.
De Kardinaal Albert. Aartshertog van Oostenrijk. Landvoogd des
Konings van Spanje in de Nederlanden, had van de ingezetenen van
Brabant de aanbieding van aanzienlijke sommen gelds gekregen, zoo hij
hen van de lastige nabuurschap wilde verlossen der Staatsche bezettin-
gen in Noord-Brabant. J l Om aan hun verlangen te voldoen. liet hij
gedurende den winter 5000 voetknechten en 500 paarden. allen in den
krijg beproefd , bijeen trekken te Turnhout: het bevel over dit legertje
gaf hij den Graaf Van Varas, Heer van Balancon. Men had in de eerste
plaats een aanslag voor op Tholen, waarvan de vermeestering door het
1) La Pisc, 1>. 64S.
-ocr page 260-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
236
ijs. zoo men hoopte, zou bevorderd, en door de bemachtiging van Ber-
gen-op-Zoom gevolgd worden.
Maurits, deels uit besef van het gevaar, waarmede de grensvestingen
van den Staat bedreigd werden door de nabijheid dezer krijgsmacht,
deels uit gevoel van eer. \'t welk niet dulden kon. dat de vijand onge-
moeid zich op de grenzen legerde en een dreigende houding vertoonde.
besloot hem te gaan bevechten. voornamelijk daartoe opgewekt door de
wakkere Ritmeesters Paulus en Marcelis Bax. Onder de grootste ge-
heimhouding. en zonder dat, noch de Raad van State. noch de Sta-
ten-Generaal daarvan eenige kennis droegen, gat\' hij de noodige bevelen .
dat plotseling en met den grootsten spoed 50 vendelen en 16 vanen
ruiterij. tellende 5000 man voetvolk en 800 ruiters met twee halve
kanonnen en twee veldstukken in den omtrek van Geertruidenberg zouden
bijeen trekken. De gegevene bevelen werden na\\iwkeurig opgevolgd: 150
vaartuigen hielpen de troepen aanvoeren van de uit elkander gelegen
garni/.oensplaatsen. Van het voetvolk werd een bataljon van 6 vendelen
aangevoerd door Karel van der Noot. 1) Kapitein van \'s Prinsen lijf-
wacht. Heraugières. Bevelhebber van Breda. en Kapitein (\'loetinghen
hadden elk 6 vendelen Nederlanders onder hunne bevelen: 5 vendelen
van een Zeeuwsch regiment en een Hollandsch vendel stonden onder kapi-
tein la Corde, en de overigen waren Engelschen en Schotten. De ruiterij.
rnede uit Nederlanders en Engelschen bestaande, en thans, niet als ge-
woonlijk met lansen gewapend, maar met karabijnen en stootsabels, 2t
werd aangevoerd door den Graaf van Hohenlo, die den Graaf van Solms.
de beide Baxen en andere Ritmeesters 8) onder zijne bevelen had.
In den namiddag van den 20sten Januari 1597 gaf de Prins aan
den Raad van State kennis van zijn voornemen; den 2lsten vertrok hij
naar Dordrecht, gaf van daar zijne verdere bevelen. kwam den 22sten
1)  Hij was dezelfde, die in 1601 Opperbevelhebber geweest is iu het belegerde Ost-
eude. Driejaren later werd hij Bevelhebber van Sluis, waar hij in 1614 overleden is,
zijnde zijne becldtenis boven zijne grafctede aldaar gesteld. Zijn vader was Karel van
der Noot, fleer van Rijsoir, medeonderteekenaar van het Verbond der Edelen.
2)  Op den 13 Januari had Maurits aan de Ritmeesters, in den Haag bijeengeroepen,
een nieuwe order van wapening van de Ruiterij gegeven, welke tegen den 10 April
moest ingevoerd zijn. Men kan de bijzonderheden daarvan vinden bij Kor. B XXXIV,
tol 6 A. Volgens deze was de Ruiterij verdeeld in Karabiniers, die een karabijn, drie
groote mans voeten lang, hadden, en in Pistoliers, die een pistool van twee voeten
lang hadden, beiden met een stootsabcl. Sommige Ritmeesters morden tegen deze nieu-
wigheid, maar Maurits beduidde hun ras, dat zij gehoorzamen moesten. De lansen wa-
ren reeds vroeger afgeschaft, gelijk daaruit blijkt, dat der Staten Ruiterij bij Turnhout
geen Speerruiters had. In 1569 is een nadere bepaling op de wapening der Ruiterij ge-
maakt, gelijk op vele andere stukken van de kiijgsdienst.
3) Met name worden genoemd Donck, Cabelliau, Wagcmans, Merwen, Laurens, Wer-
ner van den Houte, anders genaamd dn Bois, Parker, Edmond . Conteler, Regemorter.
-ocr page 261-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600
287
te Geertruidenberg, en rukte in den vroegen morgen van den 23sten
aan het hoofd dezer krijgsmacht van Geertruidenberg op. Tegen mid-
■dernacht te Ravels gekomen, deed hij aldaar zijn volk op het veld over-
uachten, om met het aanbreken van den dag den vijand aan te tasten.
Een krijgsoverste behoort veel ervaring en groote tegenwoordigheid van
geest te bezitten, wil hij niet. bij een onverhoedschen aanval of een
onverwachte verschijning des vijands. vervaard gemaakt en in zijn oor-
deel verbijsterd worden. De Spaansehe Bevelvoerder Varas en het mee-
rendeel zijner raadslieden bezaten die uitnemende gaven niet: want, in
plaats van de onzen. vermoeid van den afgelegden tocht. beslijkt door
de doorweekte wegen . en verkleumd door den guren winterregen. on-
verwijld oji het lijf te vallen . besloten zij. toen het reeds te laat was.
terug te trekken op Herenthals. Met dit oogmerk zond de Spaansehe
Bevelhebber in den nacht de bagage. met een deel voetvolk ter be-
dekking. vooruit, en volgde. nog vóór het aanbreken van den dag (den
24sten i. met zijne overige macht, latende hier en daar kleine afdeelin-
gen in hinderlagen en enge doortochten achter, om de onxen zoo veel
mogelijk in het vervolgen op te houden.
Prins Maurits. met het krieken van den dag zijnde opgebroken. ver-
nam te Turnhout \'s vijands aftocht. en poogde hem nu met den meesten
spoed te achterhalen. waarin hij echter veel vertraging ondervond, ver-
mits de wegen, welke hij insloeg, vol water stonden. Daarenboven
stuitte men tegen een stroompje, \'t welk door het winterwater zoo hoog
gezwollen was, dat de paarden tot aan den zadel in het water gingen,
en een smalle brug den overgang alleen aan enkele voetgangers ver-
leende. Hier waren nu de meeste Krijgsoversten, Hohenlo. Solms. Ro-
bert Sidnev , van gevoelen. dat men den vijand moest laten trekken.
Zij brachten in \'t midden, hoe gevaarlijk het was. om, terwijl men niet
dan bij kleine afdeelingen zich aan gene zijde van den stroom kon ont-
wikkelen, zich bloot te stellen aan \'s vijands hinderlagen, die achter
velerlei dekkende voorwerpen kon verborgen liggen.\'Maar Maurits . on-
dersteund door het gevoelen van Mareelis Bax en Prancis Vere nam, tegen
de meening der meerderheid . het kloekmoedig besluit. om met zijne rui-
terjj, en 200 musketiers die deze achter zich op de paarden namen,
den vijand na te jagen. Het gewicht der geopperde bedenkingen ontging
echter aan zijn welwikkend oordeel niet: maar hij begreep, dat zij konden
worden opgelost door behoedzaamheid aan kloekmoedigheid te paren. De
200 masketiers, onder bevel van den Luitenant Nikolaas van der Aa, 1)
1) Ken andere Nikolaas van der Aa diende ouder Willem I als Kolonel, Een kapi-
-ocr page 262-
238                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
werdea dus vooruit gezonden, om \'s vijands achtergelatene posten uit
de engten on boschzoomen, van achter de ruigten en hoogten, te ver-
drijven : van welke taak zij zich met eenige ruiters, onder aanvoe-
ring van Bax en Vere, met zoo veel beleid en zoo goed gevolg kweten,
dat de vijand zijnen aftocht met overhaasting voortzette, en omtrent de
bedoeling en de sterkte zijner vervolgers geheel in het onzekere werd
gelaten. 1) De Prins met zijne ruiterij, terwijl zijn voetvolk nog verre
achter was, op het zoogenaamde Thielsche heyken gekomen, had nu
den vijand bereikt en kon diens tochtorde waarnemen. Het voetvolk
trok in vier regimenten of hoopen, van elkander verwijderd met een
tusschenruimte van 100 schreden, hebbende iedere hoop, met een front
van 9 of 11 man, de piekeniers in het midden, die door de musketiers
als omzoomd werden. Op de rechterflank, of, waar het terrein zulks niet
toeliet, aan het hoofd der kolonne, reed de ruiterij, afgedeeld in drie
hoopen of eskadrons, met een tusschenruimte van 100 schreden. Zij
werd aangevoerd door den vermaarden Nieolos Basta. 2) De linkerflank
was g lekt door een bosch en een daar langs stroomend riviertje. Op
de heiue gekomen, deed Maurits zijne ruiterij in een schaakswijze or-
dening oprijden, en aldus, terwijl Vere met de muskettiers van Van dei-
Aa \'s vijands achterhoede bestookte, trokken de beide partijen een korte
wijl nevens elkander voort, daar een moerassige laagte tusschen beiden
haar verhinderde aan elkander te komen. Waar dit moeras eindigde,
had men, aan het eind der heide, op een geweerschot afstands, een
smallen weg in \'t gezicht, in welken de vijandelijke bagage voorwaarts
trok; en zoo de vijand dezen weg kon bereiken, was er wederom geene
gelegenheid hem aan te tasten, \'t Was dus hier, dat het teeken tot den
aanval werd geblazen. De beide Baxen stortten het eerst op de achter-
hoede van \'s vijands voetvolk in, Du Bois en Donck doen hetzelfde ne-
vens hen. De vijandelijke muskettiers, verrast door den onverhoedschen
aanval, schieten te vroeg en allen te gelijk af; en voordat de pieke-
niers zich aaneen sluiten en hunne lange spiesen behoorlijk vellen kun-
nen, zijn onze dapperen op onderscheidene plaatsen ingebroken. Hohenlo
en Solms, inmiddels gereed zijnde op het hoofd der kolonne in te drin-
gen, houden zich een oogenblik terug, om te zien, welke houding de
Spaansche ruiterij zal aannemen; en als deze, den aanval van Bax
ec zijne medestrijders ziende, zich in postuur stelt, om hun in de flank
tein Vau der Aa sneuvelde in 1589 voor Gecrtruidenberg. Du hier bedoelde Luitenant
woonde naderhand, als Kapitein, den slag bij Nieuwpoort bij.
1)  Mcu ziet dus de denkbeelden omtrent de tiraillcur-dien.it, reeds hier, als door een
zeker taküseh instinkt, in alle deelen in werking gebracht.
2)  Vergel. bov. bl. 100.
-ocr page 263-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600                            239
te vallen, neemt Hohenlo met de zijnen den juisten oogenblik* waai\',
onderschept haar den weg, slaat haar in verwarring terug, en jaagt
vervolgens op het eerste regiment van \'s vijands voetvolk in. Te gelij-
ker tijd doet Maurits, door Vere en Sidney, den vijand met nadruk
in den staart aanvallen, en de beide middelste regimenten, door de
voorste en achterste opgedrongen en in verwarring gebracht, worden
nu ook aangegrepen door vier eskadrons, onder aanvoering Vüii den Rit-
meester Laurens. Vreeslijk was nu de slachting: daar was toen te zien
gelijk Duyck in zijn Jourmiel schrijft, »hoe de cavalerie onc\'er gebroo-
ken infanterie kan wereken;" geen karabijnschot dat niet trof, geen
sabelhouw die niet indrong, en den vijand, overal onder den voet ge-
reden, bleef geen andere uitweg tot vluchten over, dan voorwaarts naar
den engen weg. Aan den ingang van dezen had intusschen Basta een
gedeelte verzameld van zijne ruiterij, welke in den bedeelden weg,
waar zich de vooruit gezondene bagage nog bevond, geen gereeden door-
tocht had gevonden. Met vernieuwden moed scheen Basta den strijd te
willen hervatten, en de schande der vlucht van de zijnen te wiC n uit-
wisschen. Reeds zag men zijne ruiters eenigen van \'s Prinsen voIk voor
zich uitdrijven, die ontijdig zich aan het plunderen hadden begeven,
en nu al vluchtende over het slagveld renden, en lichtelijk aan der
Staten voetvolk, \'t welk vast naderde, hun schrik en verwarring konden
mededeelen. Maurits, wiens schrander brein reeds het denkbeeld gevat
had, hetwelk door latere krijgskundigen als een stelregel is aangeno-
men, dat ruiterij zich nimmer aan een aanval moet wagen zonder re-
serve , had vier vanen tot verversing en ondersteunsel buiten
gevecht gelaten. Dezen zouden na hare dienst gaan volbrengen; maar,
er naar omziende, ontdekte Maurits, dat een door hem gegeven bevel
misverstaan was, en ook zij in gevecht waren. 1) Het oogenblik was
hachelijk: want hoe velen ook nedergeschoten, neergehouwen en under
den voet gereden waren , \'s vijands overmacht was nog zeer aanzienlijk ,
en de zegepalm kon den overwinnaar nog lichtelijk ontwrongen worden.
Maurits, omringd door krijgsgevangenen, die hem smeekten, een einde
aan het bloedbad te maken, te midden van het gedruisch en gewoel,
het geschreeuw en gekerm, en het gelijktijdig geschal der trompetten,
1) Maurits had aan Parker last gegeven, om met een dezer vanen ei n charge te
doen op \'s vijands midden tocht, en de drie overigen in reserve te laten; doch, terwijl
de Prins tot hem sprak, was hem het geopend vizier van den helm toegevallen, waar-
door hij de order verkeerd verf taan had Wagi naar geeft, in zijn zeer onvolledig be-
richt van het gevecht bij Tnii.hout, neheel verkeerdelijk op, dat de vier reserve-vanen
nog werkelijk ter beschikking stonden, en dan ook de laatste wanhopige poging van
Basta hebben verijdeld. Kok, in zijn Vadert, Woordenb. in F. Muunti, heeft denzelfden
misslag begaan.
-ocr page 264-
240                         KRIJGSVERRIOHTINGEN ONDER
hetgeen een verwarring veroorzaakte waarin alles wild dooréén liep,
verloor, in dit bedenkelijk oogenblik. zijne bedaardheid niet; maar niet
meer dan 10 of 20 ruiters met moeite verzameld hebbende, en nu ook
te hulp gekomen door Bax en Edmund met (i of\' 8 paarden, biedt hij
moedig het hoofd aan de ruiters van Basta, die oogenblikkelijk de teu-
gels wenden. en den overwinnaar de eer der zegepraal verder onbe-
twist laten.
Het laat zich begrijpen. dat het bij de Spanjaarden niet ontbrak aan
beschuldigingen tegen hunne krijgsoversten: en inderdaad. wien moest
het niet ongeloofelijk voorkomen, dat, in minder dan een half uur,
meer dan 2000 gewapenden . waaronder de aanvoerder zelf en meest
al de officieren, waren doodgeschoten en neergesabeld. behalve nog 400
of 500 krijgsgevangenen 11 gemaakt, door 800 ruiters, die, — het
grenst aan het wouderbaarlijke — met een verlies van 8 of 10 dooden
en gekwetsten. op een leger van 6000 man de volkomenste zege had-
den behaald. waarvan de teekenen bestonden in \'\\S vaandelen en de
kornet van Alonso Mondragon V De bagage werd meestendeels geplun-
derd. en een zoetelaars-banderolle. als teeken daarvan, medegevoerd.
Het kasteel van Turnhout, nog denzelfden avond ingesloten en belegerd ,
gaf zich op voorwaarde over. en het doel van den tocht was volkomen
bereikt. Na een afwezigheid van acht dagen. kwam Prins Maurits in
\'s Gravenhage terug, feestelijk begroet door de Staten-Generaal, den
Raad van State en de Staten van Holland. Vreugdevuren en klokken,
gelui, kanongebulder en openbare dankzegging verkondigden door ge-
heel het Vaderland de dankbare blijdschap der ingezetenen. Al de Be-
velhebbers werden. om de voorzichtigheid en dapperheid door hen aan
den dag gelegd, hoogelijk geprezen: maar den grootsten lof, na den
Opperbevelhebber, had Marcelis Bax zich verworven. Hewondereuswaar-
<lig is Maurits geweest in het beramen en volvoeren van dit roemruchtig
wapenfeit: nogtans is er waarheid in hetgeen Üuijck schrijft: »datdese
victorie syne Ex^ meer toegecommen is door seecker gehenckenisse Go-
des, ende de groote desordre van den vyant als alleen uijte vromicheit
van sijne mijteren."
Na het gevecht bij Turnhout, verliepen er verscheidene maanden,
waarin niets van aanbelang voorviel. Van beide zijden werden er velerlei
ontwerpen beraamd, welke zonder gevolg bleven; en, gelijk een onder-
neming der Spanjaarden op Steenwijk, zoo mislukte een aanslag van
1) Ouder hen bevonden zich eeu jonge graal\' van Mansl\'elt en onderscheidene aan-
zienlijke personen. Meer dan 100 zonder geneeskundige hulp achtergelaten gekwetsten,
bloedden dood aan hunne wonden.
-ocr page 265-
PRINS MAURITS. 1597-1600
241
Maurits tegen Venlo, waarbij Matthijs Helt, die in het turfschip van
Breda zijn leven voor het Vaderland veil had geboden, en de verdien-
stelijke Kapitein Schalk het leven lieten. Maar de nazomer van dit jaar
werd gekenmerkt door een reeks van veroveringen, welke elkander met
ongemeene snelheid opvolgden. Er was besloten, Overijsel en de Rijn-
gewesten van de nabijheid der Spanjaarden te verlossen, en in de eer-
ste plaats Rijnberk te belegeren. Deze vesting was niet alleen de sleutel
voor den vijand tot de Oostelijke gewesten van het Vaderland, maar
haar val zou ook den moed breken der Spaansche bevelhebbers in andere
sterkten. Aan het hoofd van 7000 man voetvolk en 1200 ruiters trok
Maurits, in het begin van Augustus, derwaarts, voorzien van 40 stuk-
ken geschut en verder oorlogsgereedschap, benevens de noodige schepen
en wagens tot vervoer. De dertienjarige Frederik Hendrik deed hierbij
zijnen eersten veldtocht. Graaf Willem Lodewijk met zijne Friezen een
halve maan voor de Rijnpoort der genoemde vesting stormenderhand
hebbende ingenomen, gaf de stad, uit 35 stukken 1) beschoten, na zich
acht dagen kloekmoedig verdedigd te hebben, zich over (21 Aug.), en
ontving den Kapitein Schaef tot Bevelhebber, om de bijzondere dap-
perheid, door hem aan den dag gelegd. 2) Meurs, een vrij Graafschap,
maar door de Spanjaarden bezet om de genegenheid des Graven voor
de Staten, werd insgelijks na acht dagen belegerens ingenomen (3 Sept.).
Men was tot aan den grachtsboord genaderd en de biezen-bruggen wa-
ren tot den overgang gereed, toen de bezetting vrijen aftocht verzocht.
Nu was het op Grol gemunt, en op een schipbrug van 103 roeden trok
der Staten leger bij Orsoy den Rijn over, en sloeg, tevens zich meester
makende van Goor, het beleg voor de begeerde vesting. Veel had de
stad te lijden door de uitwerking der brandkogels, welke tot drie malen
toe brand veroorzaakten, waardoor een menigte huizen in de asch werd
gelegd. 3) Desniettemin volhardde de bezetting 17 dagen in hare ver-
dediging, en gaf zij zich niet over, dan toen de hoofdwal genaderd was ,
acht mijnen gereed waren om te spelen, en het leger vaardig stond tot
den storm (28 Sept.) Grootere inspanning kostte de vermeestering van
Breevoort. Dit versterkt stadje, in het Graafschap Zutfen, was om-
geven door een onderwaterstaanden grond, zoodat alleen langs twee
1)   Daaronder waren (i vcldstukken. Op den 19 Aug. werden daaruit, van des mor-
gens 10 tot \'s namiddags 5 uur, 2000 schoten gedaan, terwijl er nog in dien tusschen-
tijd gcparlementeerd werd.
2)   Maurits zelf geeft verslag van de vermeestering in een brief aan Graaf Jan in de
Arch. de la Maison cl\'Or 2me Série T. I p. 384.
8) Deze brandkogels, of „vuurballen, waarmede men door het geschut vuur in de
stad wierp," werden bestuurd door „den kloeeksinnigen Meester Jan Uouvier „een seer
konstigh vijer-werek-maker van des Prinsen Maurits leegher."
[. N. H. T. L.                                                                                              16
-ocr page 266-
242                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
wegen en een voetpad tot de vestingwerken kon genaderd worden, en
de schanskorven, daarbij gebruikt, bij gemis van aarde, moesten ge-
vuld worden met faschienen. Het kostte veel moeite en veel volk tegen-
over een bezetting die, hoewel nauwelijks 300 man sterk, vastbesloten
was zich met kracht te verdedigen. Desniettemin kon op don negenden
dag de vesting uit 20 kanonnen beschoten worden: toen werd zij opge-
eischt; 1) de overgaaf werd geweigerd, en de vermetele toon waar op de
opeisching beantwoord was wekte groote verbittering. Het geschutvuur
werd hervat en opende, na vier uren schietens, een beklimbare bres.
Over twee kurkbruggen stormden de belegeraars binnen, door de hoofd-
bres en op twee andere plaatsen waar het kanon reeds het beklimmen
mogelijk had gemaakt. Maurits, om het bloedvergieten zijner verwoede
soldaten te stuiten, wierp zich midden onder hen: een zeventigtal vij-
anden lag reeds verslagen; de overigen namen de wijk in het kasteel,
dat zich weldra (9 Oct.) overgaf op genade. 2) Enschedé gaf zich over
op de verschijning van het Staatsche leger (18 Oct.), Ootmarsum den-
zelfden dag na drie volées uit het geschut, en Oldenzaal (23 Oct.) toen
de artillerie gereed was haar vuur te openen. 3) De beide eerstgenoemde
vestingen werden ontmanteld. Nu was Lingen nog de eenige sterkte
die in de macht der Spanjaarden was. De stad, van alles wel voorzien,
was met ravelijnen en een stevig kasteel versterkt. Op den 12den No-
vember, zijnde de 14de dag der belegering, nadat drie ravelijnen ver-
meesterd waren, wist men het water uit de gracht te doen afloopen,
drie galerijen daarin aan te leggen, 4) en toen een batterij van 26 stuk-
ken een bres begon te openen en de troepen tot den storm gereed ston-
den, gaf Graaf Frederik van den Bergh, die in de vesting het bevel
voerde, haar over. Hij trok den volgenden dag uit met vaandels en
wapenen, gelijk hem ook na zijne dappere verdediging van Koevorden
was vergund geworden. 5)
Groot was de buit van geschut en krij gsvoorraad, behaald op dezen
1)   Maurits had do gewoonte na drie volées uit het geschut ecu sterkte op te eisehen.
Gaven de belegerden zich dan niet over, dan werden bij een tweede sommatie hun min-
der gunstige voorwaarden aangeboden, en na een derde werd hun geen andere uitkomst
gelaten , dan zich op genade over te geven.
2)   Brief van Willem Lodewijk uit het kamp voor Breevoort van 29 Sept./8 Oct.
1597 in de Arch. de Ia M. ü\'ür. 2ine Se\'rie. \'f. I. p. 387.
3)    Brief van Willem Lodewijk uit Oldenzaal van 16/26 Oct. in de Arch. de la M.
d\' Or.
2ine Serie. T. I. p. 387.
4)   Zij waren aan de soldaten aanbesteed, de eene voor J 1600, de andere voor
ƒ 15UO, de derde voor ƒ 130(1.
5)  Brieven van Willem Lodewijk uit Lingen van 4/14 Nov. en Van Keidt uit Arnhem,
6/16 Nov. in de Arch. de la M. d\'Or. 2we Série. T. 1 p. 389 en volgg. Wie over
deze belegeringen meer bijzonderheden begeert te weten kan ruime voldoening vinden
in het Juurnael van Duyck.
-ocr page 267-
PRINS MAURITS. 1597—1600                      243
roemruchtigen tocht. Roemruchtig werd die zoo zeer geacht, dat de
gezanten van den Koning van Denemarken en van naburige Duitsche Sta-
ten, dat Hertogen, Graven en andere Edelen in persoon tot den Over-
winnaar kwamen, om hem hunne hulde en gelukwensching te betuigen.
In drie maanden tijds waren negen versterkte steden en vijf kasteelen
veroverd; en daartoe waren zeven rivieren overgetrokken, niettegen-
staande de Aartshertog Albert een leger van 60,000 man tot zijn dienst
had. De oostelijke grenzen des Vaderlands waren nu van alle vrees voor
de nabijheid des vijands verlost, en de grondslagen van het nieuw Ge-
meenebest schenen eerst nu voltooid te zijn. Te recht mogen dan de
gedenkpenningen, ter gelegenheid van dit merkwaardig jaar geslagen,
deze veelbeteekenende spreuken voeren: O miranda Dei opera en Venit,
Vidit, Deus vicü. \\)
Vraagt nu wellicht wederom iemand, in hoeverre
de krijgsmacht, waarmede deze overwinningen bevochten zijn uit Ne-
derlanders bestondV Wij zullen niet ontveinzen, dat bijna de helft En-
gelschen en Schotten waren; maar die zich altijd op den voorgrond
vertoonen, zijn Willem Lodewijk met zijne Friezen, Aert van Duiven-
voorde en Floris van Brederode met hunne Hollandsche regimenten, en
waar er lagere bevelhebbers genoemd worden, treilen wij meest Neder-
landsche namen aan. 2) Daarenboven veroverde Maurits voornamelijk
zoo vele steden door de bekwaamheid, waarmede de aarden werken ten
aanval werden vervaardigd, en de behendigheid, waarmede het geschut
vervoerd, geplant en bediend werd: en zijne Ingenieurs waren Neder-
landers, zijne Artilleristen waren Nederlandsch bootsvolk.
Zoo hoog was nu reeds de roem gestegen van Maurits, dat op den
Rijksdag te Regensburg in overweging werd genomen, om hem het
opperbevel over de keizerlijke legers op te dragen in den oorlog tegen
de Turken. Doch deze oorlog had geen voortgang, en het vaderland
had nog te zeer den arm noodig van zijn heldhaftigen bevrijder. De
vijand, zich geheel uit deze gewesten verdreven ziende, poogde in het
volgend jaar (1598) in Gelderland weder in te breken. Maurits had dit
voorzien en den 3den November 1597 den Raad van State een besluit
doen nemen, waarbij aan den Ingenieur Adriaan Anthonissen werd op-
gedragen , van den Rijnstroom tusschen Keizersweerd en \'s Gravenweerd
en van daar de Waal af tot Bommel en Gorcum, een kaart te vervaar-
digen met aanwijzing van de redouten en andere kunstwerken, waardoor
Gelderland tegen »des vyants overcompste" zou kunnen beveiligd wor-
1)  Dat is: „O verwonderlijke werken Gods," en „hij kwam, zag, God overwon"
2)   Als de Kapiteinen: Bentingh, Duiken, Gijselaar, Potter, Teylingen, Van Leeu-
warden, Ewout den Bout, Tako van Hettinga, enz.
-ocr page 268-
244                         KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
den. Don Francisco de Mendoza, Admirant van Arragon, 1) stond aan
het hoofd van het Spaansche leger, en Maurits moest met een driemaal
geringere krijgsmacht hem het hoofd bieden. Hij deed dit op een wijze,
welke hem deed kennen als een even groot veldheer in hetgeen men
gewoon is de beweging- of manoeuver-oorlog te noemen , als in elk ander
gedeelte der krijgvoering. Door schrander overlegde marsenen, door het
bezetten van plaatsen die voor de vijanden onmisbaar waren, door
hen met voordeel in schermutselingen te lokken, en hunne konvooien
op te lichten, wist hij met een klein legertje den Admirant in bedwang
te houden en tot den terugtocht te noodzaken. 2)
Het was echter bij deze slechts een terugwijken . om nieuwe krachten
te verzamelen; en in het voorjaar van 1599 rukte Mendoza met een
leger van 26,000 man voetvolk en 4000 paarden in den Bommelerwaard .
om op die wijze in Holland door te dringen. Toen nu in April 1599
Mendoza werkelijk langs de beide oevers van den Rijn, eerst in de rich-
ting van Schenkenschans en vervolgens naar de Bommelerwaard aan-
rukte, was Maurits daar, gereed om zijn opzet te beletten, met 16000
voetknechten en 3000 ruiters. Merkwaardig is de worstelstrijd, welke
hier plaats had, niet zoo zeer met den degen, als met suhansarbeid en
kanon. De uitgebreide werken, waarmede in korten tijd, in het gezicht
van \'s vijands overmachtig leger, Bommel versterkt werd, wekten elks
verbazing, en daaronder vooral de vijf schipbruggen, elk 1000 of 1200
voeten lang, behalve nog twee andere van 600 voeten, welke op on-
derscheidene punten over de Maas en de Waal geslagen waren. 3) Bui-
tengewoon was het kanonvuur, \'t welk hier van weerskanten in werking
werd gebracht; 4) en de doelmatige wijze, waarop dat van het Neder-
landsche leger gericht werd, noodzaakte eindelijk den Admirant zijn
voornemen op te geven. Het duurde echter tot in de maand September
1)    De Spanjaarden hebben het woord Amir, ook uitgesproken Emir, d. i. bevclheb-
ber, van de Mooren overgenomen en hebben daarvan gemaakt Altnirage, voor een be-
velhebbcr ter zee, en Almiranle voor een te land. De letter D behoort niet in het woord.
Men zie de Oosterlingen van Prof. R. Dozy in V. en vergelijke Bilderdijk Opheld. en
Bijv. op de Gesch. des Vaderlands D. III bl. 230.
2)    Van de krijgsverrichtingen dezes jaars en van het daarmede in verband staande
moordtooneel op het slot van Bruck van den Grave van Falckesteiii, wordt een om-
standig verhaal met vele andere bijzonderheden en daartoe betrekkelijke beseheiden ge-
vonden in den Spaenschen en de Arragoenschen Spieyhel, in \'t jaar 1590 uitgegeven.
3)  Gedurende dien gchcelen zomer, naren in \'s Lauds dienst voor Bommel 280 sche-
pen, 379 wagens, 35G trekpaarden voor het geschut. De brugmecsters en andere otfi-
cieren voor diensten noodig, waren 203 in getal. De buitengewone kosten van dit
alles beliepen 12 tounen gouds.
4)   De Spanjaarden hadden onder anderen uit het tuighuis te Mechelen 12 stukken
geschut doen komen, welke de 12 Apostelen genoemd werden, schietende elk 00 pond
ijzers.
-ocr page 269-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600
245
eer het Spaansche leger aftrok en de veldtocht voor gesloten kon ge-
houden worden. Intusschen had, om dieper in het land eenigen vas-
ten voet te houden, de Kardinaal Andreas van Oostenrijk, wien, bij
het afwezen van den Aartshertog, de landvoogdij was opgedragen, on-
der een geweldig vuur uit der Staten leger, een sterkte doen aanleg-
gen, welke naar hem het fort St. Andries is geheeten, en destijds de
sleutel, ook wel de bril van Holland genoemd werd. Roemrijk
en gezegend is de veldtocht van dat jaar geweest; en de volharding
van \'s Lands Staten heeft toen met de krachtsinspanning des legers
en het beleid van den opperbevelhebber allergelukkigst samengewerkt.
Een bijzondere opmerking verdient hier weder de vooruitziende blik van
Maurits. Berekenende van welken aard de krijgsverrichtingen zijn zou-
den , waardoor het vaderland dit jaar zoude moeten beveiligd worden,
had hij, nog voor het openen van den veldtocht, verordeningen ge-
maakt, juist op die gedeelten van het krijgswezen, welker geregelde
werking den vijand voor Bommel het hoofd deden stooten, en het Va-
derland voor een inval van den Spanjaard beveiligden. Het toezicht bij
het aanleggen van schanswerken en het slaan van bruggen, de dienst
der artillerie, het bestuur van den trein — allen voorwerpen, waarbij
orde en regelmatigheid van de uiterste noodzakelijkheid zijn, en welke
zoo veel te meer dienen verzekerd te worden, als zij te lichter vorlo-
ren gaan — waren door vaste verordeningen geregeld, welke het jaar
1599 ook merkwaardig doen zijn voor de geschiedenis der krijgskunst
in de Nederlanden. 1)
Zoo naderde dan het einde der zestiende eeuw, welker gebeurtenissen
de lotgevallen van Europa voor vele volgende eeuwen beslist hebben.
Het zou niet besloten worden, dit gedenkwaardig tijdperk, zonder de
Nederlandsche Republiek, welker onafhankelijkheid in het oog van den
Spanjaard alleen nog twijfelachtig kon schijnen, met een glans van
overwinning te kronen, waarin de naam van Maurits zou schitteren tot
bij het verste nageslacht. Bij de eerste uitgaaf van dit werk is de ge-
beurteuis in haar algemeen beloop geschetst. Nu er overal op het veld
der Geschiedenis nieuwe lichten worden ontstoken, en zich de vraag
voordoet of de voorvaderlijke bewondering van dezen held onzer His-
1) Bijzonder wordt hier gedoeld on de volgende ordonnantiën , welke allen de dag-
teekening voeren van 31 Maart 1599: Instructie voor de Controleurs van de Werken,
Meesters Ingenieurs, Commisen en Conducteurs van de Approchen
; Instructie voor den
Meesier Generaal van de Artillerie of Geschut; Instructie voor den Controleur van liet
Geschut; Instructie voor de gemeene Officieren van den trein van de Artillerie; Instruc-
tie en orders voor de Meesters van de Vuurwerken; Instructie voor den Brugmeester en
zijn Controleur; Ordonnantie voor den Commies en Opzieuders van de trekpaarden en
drijvers van dien in hel leger.
-ocr page 270-
246                      KRIJGS VERRICHTINGEN ONDER
toric nog bestaan kan voor de waarheid die aan \'t licht komt, nu is
het noodig geworden het vroeger gegeven tafereel uit te werken tot
een omstandiger verhaal. 1)
Het gulden jaar 1600 — dus werd het in het volksgezang ge-
noemd — werd geopend met de verovering van de forten Crevecoeur 2)
en St. Andries, 3) nabij \'s Hertogenbosch, waardoor der Staten leger
1) De schrijvers die over den tocht in Vlaanderen en den slaj bij Nieuwpoort ge-
handeld hebbeu, kan men opgenoemd vinden in Arends Algemeene Geschiedenis van
het Vaderland.
De openbaarmaking van de Archives de la M. d\'Or. eu van het Jour-
nael
van Duyck maakt een uitvoerig geschiedverhaal mogelijk. De gedenkschriften van
den Generaal Vcre, geen licht gevend bij eeu overzicht van het geheel, verdienen nu
een bijzondere aandacht Sir Franeis Vere, reeds op 50jarigeu leeftijd, in 1604, zijn
militaire loopbaan hebbende gesloten gezien, heeft zijn tijd van rust besteed, om zijne
herinneringen op te schrijven vau de oorlogsgebeurtenissen die hij had bijgewoond, 13
in getal. Deze 13 verhalen of memoriën zijn ingericht om de verdiensten van den schrij-
ver aan het licht te brengen. Het laatste, het beleg vau Ostende, is niet voltooid. Fr.
Vcre overleed te Londen 28 Aug. 160S. Hij liet geen zoncu na, maar 6 dochters. Zijne
schoonzonen, althans de Graaf van Westmoreland en Lord Fairfax bekwamen afschriften
van het handschrift: het origineel berustte bij Graaf Clare, die mede met een dochter
gehuwd was. 50 jaren na Vere\'s dood werd William Dillingham door de lezing van een
afschrift, dat hij bij een vriend gevonden had en dat weder een afschrift was van een
afschrift, waarvan de Generaal Majoor Shippon bezitter was, opgewekt om het in druk
te geven cu hij kreeg van Clare het autograaf van Sir Franeis om het tot grondslag te
nemen zijner uitgave. Zij verscheen te Cambridge in 1657, onder den titel vau The
Commentartes of Sr. Franeis Vcre being diverse pieces of service, wherem he had com-
mand, wrilten by himself in toay of Commentary.
Het boek is opgeluisterd met de por-
tretten van Sir Franeis, van zijn broeder Horace en van Sir John Ogle, niet 3 afbccl-
dingen eu 3 kaarten en opgedragen aan een kleinzoon van Horace, Horace Townshead.
baronet, die deze eerzuil voor zijn oud-oom en de versiering van dit familie-monument
bekostigd had. De titel Commentaries schijnt van den uitgever afkomstig te zijn. Voor
dat zij werden uitgegeven vindt men ze genoemd, in \'t Engelsch discourses, in het Fransch
discours, bij Hooit beraadsredenen. Lang namelijk voor die uitgaaf was hier te lande
bekend een van Oonstaitiju Huygens afkomstige fransche vertaling vanVere\'gdiscourse
over den slag bij N\'ieuwpoort. Huygens deed dit Frcderik Hendrik lezen, die het niet
onpartijdig vond. Hij zond het ter lezing aan Justinus van Nassau, en deze, die ook
den slag had bijgewoond, schreef bij de terugzending 16 April 1629: „Je vous renvoie
Ie discours de feu monsieur Ie chevalier Vere de la bataille de Nieuwpoort, on, pour
mieulx dire, du combat (|u\'il a fait avec sa troupe, laquelle cstoit ce jour la de 1\'avent-
gardc; je 1\'ay leu et releu" etc. en dan volgt (Zie Arch. 2me Ser. T. UI p. 32), de uitspraak,
dat de Engelschc troepen zich zeer goed gedragen hebben, maar dat Vere te weinig
(trop sobreinent) spreekt van anderen, met uame van de ruiterij van Lodewijk Gunther
en vooral van Maiirits. Het oorspronkelijk Engelsch schijnt hier te lande weinig of niet
bekend te zijn geworden. Althans in de 2do uitgave van Hor, in 1679 verschenen, vindt
men in een bijvoegsel vau authentieke stukken, een Fransche vertaling (waarschijnlijk
die van Huygens) met een Ncderduitsche daarnevens, zonder eenige vermelding van
het Engelschc boek. Evenwel waren 7 jaren te voren in 1672, de onverkochte exem-
plaren der Cambridgesche eduie van 1657 te Londen op nieuw in den handel gebracht
met een nieuwen titel, wel geschikt om de aandacht te trekken: The Commentaries of
Sr. Franeis Tere, giving an account of divers remarkabl« Sier/es Fighls and other Emi-
nent Services, bolh al Sea and Land, performed by him for the Dulch in the Lom Coun-
trijes, in uihich mug easilybe discerned to whil arealness they have been raised by the
Etglish Arms, under condacl of our vatianl Heroes. Lonion. Printedandareto be sold by
Roberl Parker.
1672. Deze pralerij heeft in Engeland doel getroffen; stoutweg schrijft
meud;iar: „lo Sir Franeis Vere and lo him alone was the greal viclory of Nieuport owing."
2)   De Spaansche Bezetting, uit gebrek aan betaling aan \'tmuiten zijnde geslagen,
gaf zich over op dea derden d:ig (14 Maart), nadat Maurits er voor was gekomen.
3)  Toen men met de belegeringswerken tot aan de contrescharp genaderd was , gaf
-ocr page 271-
PRINS MAURITS. 1597-1600
247
met 1200 man oude soldaten vermeerderd werd. De Staten van Hol-
land en Zeeland beweerden nu, dat er voor de landprovincien genoeg
was gedaan; en, daar er jaarlijks een millioen aan konvooigel cl en moest
besteed worden, tot beveiliging van den handel tegen de kaperschepen,
welke uit Duinkerken en de havens van Vlaanderen ter kaapvaart voe-
ren, zoo drongen deze beide gewesten, Zeeland vooral en in Holland
Oldenbarnevelt, op een tocht aan naar Vlaanderen, ter vermeestering
van Duinkerken. Er pleitte voor dien tocht ook een staatkundige reden.
Wanneer de kracht der Republiek, door het behalen van dit voor den
koophandel gewichtig voordeel, zich zoo schitterend kon doen gelden,
dan zou wellicht koningin Elisabeth hare neiging tot vrede met Spanje
laten varen, en het bondgenootschap met Hendrik IV weder hulp aan-
brengen. Scheen het bedenkelijk een krijgsmacht zoo aanzienlijk als er
noodig zou zijn, ver uit het land op vijandelijken bodem aan de kansen
van den oorlog bloot te stellen, men kon het leger over zee naar Ost-
ende brengen, \'t welk in handen der Staten was, en van daar, voorbij
Nieuwpoort, tot voor Duinkerken komen, een stad te zwak, om lang
een ernstigen aanval te wederstaan. In de Spaansche Nederlanden wa-
ren vele misnoegden; onder de Spaansche troepen was een gi\'oote mui-
terij uitgebroken; en zoo het den Aartshertog al gelukken mocht, een
leger bijeen te brengen, wel nu: men was gereed, een hoofdtreffen
te wagen: de overwinning scheen onafscheidelijk van de standaarden
van Maurits. Deze ontveinsde de bezwaren, welke zich tegen een veld-
tocht in Vlaanderen voordeden, noch aan zich zelven, noch aan de
Staten, maar hij hield die niet voor onoverkomelijk, mits men hem de
handen vrijliet. Graaf Willem Lodewijk, de Stadhouder van Friesland,
daarentegen ijverde met kracht van redenen tegen een tocht, waarbij,
naar zijne meening, het lot van den Staat werd in de waagschaal ge-
steld. 1) De Staten besloten desniettemin tot de onderneming, en Mau-
rits liet zich overhalen de uitvoering op zich te nemen. Graaf Willem
zou intusschen Friesland en Hohenlo Gelderland beschermen, waartoe
elk hunner over een genoegzame krijgsmacht te beschikken had.
Maar de vrijheid van handelen, door den Prins in het voeren van
den Veldheersstaf verlangd, werd hem niet verleend: toen hij eenmaal
zijn woord gegeven had, werd het toezicht op iederen stap dien hij zou
de bezetting zich over, onder voorwaarde, dat baar voor hare achterstallige soldij
f 125,000 zou worden uitbetaald, en zij iu dienst der Staten zouden treden. Van de
Walen werd een afzonderlijk regiment gemaakt, onder den naam van de Nieuwe
Geuzen, en Graaf Frederik Hendrik als kolonel er over gesteld.
1) Zie zijne gronden, welke, men moet het erkennen, van gewicht waren, bij Van
Reidt.
-ocr page 272-
248                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
te doen hebben nog verscherpt. Het was reeds lang het streven van
de Staten-Generaal, het bestuur der zaken van oorlog af te trek-
ken van den Raad van State, waarvan de Prins het hoofd was, en
bij hunne vergadering over te brengen. 1) Maurits, ziende het Sou-
verein gezag in den Staat en de koorden van \'s Lands beurs meer en
meer overgaan in de handen der Staten, begreep, als legeraanvoer-
der, naar deze verplaatsing van de leiding der zaken van oorlog zich
te moeten voegen. Wat nu gebeurde, moge hem onaangenaam heb-
ben verrast, hij zal gedacht hebben, door het ontzag dat zijne be-
kwaamlieden inboezemden genoeg vrijheid van handelen te zullen ver-
krijgen , terwijl zijne verantwoordelijkheid verminderd werd. Alles was
reeds voor den tocht gereed en van alle zijden op weg naar het al-
gemeen rendez-vous Rammekens; de Raad van State had 2 zijner le-
den benoemd, Jakob Boelensz en Ferdinand Alleman, om als Ge-
deputeerden te velde den Opperbevelhebber te vergezellen, toen de
Staten-Generaal eensklaps besloten de Souvereine Macht bij den tocht
te doen vertegenwoordigen door Gecommitteerden uit hun midden. Dit
besluit was vervat in een beleefden vorm van bezorgdheid voor het wei-
gelukken der onderneming: de Gecommitteerden zouden alles kunnen
verordenen of bekrachtigen, wat door de afwezigheid van het Staats-
gezag den spoed kon belemmeren, waardoor al de handelingen van
den Prins gekenmerkt werden. Hunne Hoog-Mogenden hielden dus de
teugels in de hand die de expeditie moesten richten naar het eenige
doel — de koopvaardij te verlossen van het zeeroovershol Duinkerken;
en zij waren nu bij machte voor \'s Lands kas vergoeding voor de ge-
maakte kosten te vinden, door oorlogscontributiën af te persen van de
steden, dorpen en abtdijen in Vlaanderen, als afkoop van gedreigde
verwoesting door brand of plundering. De Commissie van Gevolmachtig-
den uit de Algemeene Staten bestond uit: Jhr. Jakob van Egmond Heer
van Kenenburg, Jhr. Johan van Oldenbamevelt den advocaat van Hol-
land, Jakob Huigeusz. van der Dussen burgemeester van Delft, Willem
van Beveren burgemeester van Dordrecht, Mr. Nicasius de Sille pensi-
]) Over de verhouding dier beide Staatslichamen in die dagen is lezenswaardig Mul-
ders Inleiding tot het Journael van Duyek, bl. XXVIII en volgg. Duyck was misnoegd,
dat de Raad van State , waarvan hij Advokaat-Fiskaal was, meer en meer uit het beleid der
oorlogszaken werd gedrongen. Hij vond dat de Statcu-Generaal op een „al te souvereine
maniere" alles dreven, even als of de Raad van State bestond uit „dienaars van den
monarche van dcnwelcke alles dependeert," en het behaagde hem in geenen deelc dat
de Prins zich daartegen niet verzette. Toen Duijck, die den tocht naar Vlaanderen niet
zelf heeft bijgewoond, van de berichten en geschrevene stukken die hij ontving, een
dagverhaal voor zijn Journael opstelde, was hij blijkbaar in een misnoegde stemming
daarover. Wanneer hij dus een eigen oordeel geeft over de verrichtingen van het leger
en den Opperbevelhebber, dan behoort dit wel in \'t oog te worden gehouden.
-ocr page 273-
PRINS MAURITS. 1597-1600                         249
onaris van Amsterdam, Gerard Coren burgemeester van Alkmaar, Mr.
Jan van Santen pensionaris van Middelburg, Nicolaas Jansz. de Huij-
bert burgemeester van Zierikzee, Jhr. Gerard van Renesse, Mr. Abel
Franckena en Egbert Alberda burgemeester van Groningen. Amsterdam
was ook nog vei\'tegenwoordigd door den burgemeester Boelensz die lid
van den Raad van State was, en als zoodanig met zijn mede-afgevaar-
digde Alleman den Prins volgde. De Griffier der Staten-Generaal Cor-
nelis van Aerssen werd aan deze aanzienlijke Commissie toegevoegd.
De Prins verliet den 17den Juni den Haag en scheepte zich te Delfs-
haven in naar Dordrecht. Wie nu met de gedachten eenige weinige
jaren terugtreedt tot in de dagen waarin verhaald wordt, om een ho-
peloozen toestand uit te drukken, dat de Vader des Vaderlands. de
man van geloof en standvastigheid, het voorstel zou gedaan hebben.
het verwoeste en overheerde Vaderland aan de golven ter prooi te ge-
ven , en dan zijn verbeelding voert bij het schouwspel \'t welk zich op
den 21 sten Juni des jaars 1600 voor Rammekens vertoonde, die zoekt
te vergeefs woorden voor zijn verbazing.\' Daar werden, in dienst van
den pas geboren staat, omtrent 20000 kloeke en weluitgeruste krijgs-
en scheepslieden, en 37 stukken geschut, met trok- en ruiterpaarden.
met munitie en mondbehoeften. met wagens en legergereedschap. inge-
scheept in 2800 vaartuigen, om den vijand op zijn eigen grond te gaan
bestoken. 1) Zulk een Armade weet men niet dat de wereld gezien
had, dan in de dagen toen Marathon en Salamis zijn beroemd gewor-
den. 2) Maar, wie wist hoe door de kostbare uitrusting \'s Lands geld-
middelen waren uitgeput, wie besefte wat er op het spel stond in het
leven van den held des Vaderlands en den zestienjarigen Frederik Hen-
drik aan zijne zijde, wie de menschen en de toestanden in dien tijd
kende, de bedachtzame Vaderlander moest met een beklemd hart de
uitkomst verbeiden.
Reeds dadelijk ondervond men tegenspoed: de ongunstige wind en de
stormachtige gesteldheid der zee maakten het niet raadzaam den kost-
baren schat aan de onstuimigheid der golven te wagen, en wat zeker
1)   De Staten hebben naderband aan Mr. H. Vroom (wiens levensgeschiedenis bij Van
Mander te lezen is) een geschenk van ƒ 100 gegeven, voor een afbeelding of kaartje,
door hem gemaakt van de vloot voor Philippine. „Mij is onbewust," zegt Van Wijn,
Bijv. en Aanm. op Wagcnaar, IX Dl. bl. 77 r. 13, „of die stuk nog in wezen is."
2)   Wanneer men dit van onze kleine Republiek leest, kan men de opgaven van He-
rodotus en Aeschylus niet voor zoo ongeloofclijk houden, wanneer zij berichten, dat
de beheerscher van Azië, die over zoo vele machtige volken gebied voerde, tot zijnen
tocht naar Griekenland, 1200 groote galeijen en 3000 transport-vaartuigen had. Terecht
beeft Van Kampen ergens aangemerkt, dat velerlei twijfeling, over sommige daadzaken
uit de oudheid, wordt weggenomen, door de vergelijking van de vroegere geschiedenis
van ons Vaderland.
-ocr page 274-
250                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
te berekenen viel, waren de ongemakken, die de cavalerie op de zee-
reis met zulk weder zou te lijden hebben: haar toestand bij de ont-
scheping kon licht de geheele expeditie doen mislukken. Reeds in den
namiddag van den 20sten ontbood daarom de Opperbevelhebber de Sta-
ten, die zich naar Vlissingen hadden begeven, bij zich, en gaf hun in
bedenking of\' het niet raadzamer ware den tocht over land naar Ostende
te doen en te dien einde over te steken naar Sluis. Daar lagen Spaan-
sche galeien in de haven te loeren op buit, en deze zouden ontwijfel-
baar, wanneer de vloot verzeild was naar Ostende. de gemeenschap van
het leger met Zeeland voor verdere transportschepen onveilig maken.
Met het fort Isabella, aan de haven gelegen en gemakkelijk te bemach-
tigen, te bezetten, zou het uitloopen dier galeien verhinderd worden.
Maar Hunne Hoogmogenden vreesden dat bij de minste verandering van
het eensberaamde plan, door tusschenkomende omstandigheden, zou
worden afgeweken van het doel dat hun bovenal ter harte ging, de
vermeestering van Duinkerken: zij vonden echter goed de gesteldheid
van het weer tot den volgenden dag af te wachten. Toen echter dien
volgenden dag, den 21 sten, de wind nog sterker uit het West-Noord-
westen woei, deed de Prins nogmaals de Heeren — zoo noemde men
in \'t leger de Gedeputeerden te velde — bij zich komen en bracht hij
op nieuw zijne bezwaren tegen de zeereis in \'t midden. De Staten gaven
toe, maar bleven op hunne beurt bezwaar maken tegen de ontscheping
te Sluis, en toen werd met gemeen overleg — »der Staten met zijne
Excellentie" — besloten, het leger te land, tusschen Gend en Brugge
door, naar Ostende te voeren. Maurits had derhalve verkregen, waar
het hem alleen om te doen was, dat de zeereis vermeden en de tocht
naar Ostende te land ondernomen werd. 1)
Dienzelfden namiddag te twee uur ging de voorhoede, onder Graaf
Ernst Casimir, van voor Rammekens onder zeil naar Biervliet; te vijf
•uur geschiedde de landing bij de Schans Philippine, en na het wisselen
van eenige schoten , waarbij de sergeant die het bevel voerde en 3 sol-
daten sneuvelden, werd het fortje door de overige bezetting van 27
man overgegeven. Inmiddels was een ander gedeelte der vloot, de Op-
perbevelhebber met het overige voetvolk, te vier uur onderzeil gegaan
«n bleef dien nacht voor Biervliet liggen. Den volgenden morgen voeg-
den zich daarbij de schepen die ruiters en paarden, en wagentrein, en
1) Dus blijkt, uit het Juurnael vau Duijck, de loop der beraadslagingen geweest te
zijn. Dr. R. Fruin echter, in zijne bijdrage de slag bij Nieuwpoort in Nijhoff\'s Nieuwe
Bijdragen,
D. V. 2de st. stelt het voor als een gedwongen gehoorzamen van Maurits,
waardoor zou veroorzaakt zijn, dat de Prins met tegenzin den tocht bestuurd heeft door
*dc onverzettelijkheid van Oldenbarnevelt.
-ocr page 275-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600                         251
geschut. en legergereedschap, en leeftocht inhielden. Toen — het was
Donderdag den 22sten Juni — op een uur naar het watergetij berekend,
voer het gros der expoditie over naar het land van Philippine. Met den
hoogen vloed zeilden al de schepen op de slikken; bij de ebbe kwamen
zij met hunne platte bodems te liggen in de orde waarin zij moesten
gelost worden: in minder dan vijf uren waren menschen, paarden en
materieel ontscheept, en in den laten avond was alles ordelijk gelegerd
om onder den blooten hemel te overnachten, marschvaardig voor den
volgenden dag. Het was nu noodig, spoedig voort te rukken in de rich-
ting van Ostende: het Hof te Brussel kon niet lang onkundig blijven
van het gewicht der verschijning van een vijandelijk leger in Vlaande-
ren. Toen dus eenige der Heeren Staten de voortvarendheid van den
Prins poogden te beteugelen, door te beweren dat een schans, Patientie
geheeten, nabij IJzendijke, eerst bemachtigd moest worden, weigerde
hij, door zulke onbeduidende »exploten" zich te laten ophouden. Elk
soldaat ontving nu, om bij zich te dragen, voor zes dagen levensmid-
delen, en zeer vroeg in den morgen van den 22sten ving de marsch
aan naar Assenede.
Het Nederlandsche leger was sterk ongeveer 12000 man voetvolk,
3000 ruiters en voerde mede 6 veldstukken of halve kanonen. Het voet-
volk bestond uit 128 vendelen, de ruiterij uit 25 vanen. Het voetvolk
was door den Opperbevelhebber tot drie divisil\'n gebracht. 1) De eerste
had tot bevelvoerend Generaal Ernst Casimir Graaf van Nassau-Dietz,
27 jaren oud, en van de 4 zonen van Graaf Jan den Oude. die het
land met den degen gediend hebben. dengene van wie de Nederlandsche
Koningen uit het huis van Oranje-Nassau afstammen. Zijne divisie be-
stond nit 40 vendelen in 4 regimenten. onder de Kolonels Ernst Oa-
simir zelven, den Ridder William Edmund, een ouden Schot. vroeger
ritmeester maar door velerlei krijgsavonturen aan het hoofd van een
regiment Schotten gekomen, Jan Piron en Karel van der Noot: boven-
dien waren bij deze divisie ingedeeld 50 muskettiers van de garde van
den Prins onder Kapitein Nikolaas van Ranclerode van der Aa, de
garde van den Graaf van Hohenlo onder Hopman Strijthorst. en bij
het regiment van Van der Noot het bootsvolk, Zeeuwsche matrozen,
geoefend in de bediening van het geschut en tot een compagnie Veld-
artilleristen vereenigd. De tweede divisie, van\' 45 vendelen, in 5 regi-
menten. had tot aanvoerder George Everard Graaf van Solms . die bijna
1) De naam Divisie destijds voor een groote legcr-afdeeling nog niet in gebruik, dien
hier tot vermijding van omschrijvingen.
-ocr page 276-
252                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
al de tochten en belegeringen van de jongste 20 jaren in de Neder-
landen had bijgewoond. De regimenten zijner divisie werden gekomman-
deerd, dat van Odet de la Noue Heer van Teligny en oudsten zoon van
Prancois IJzeren-arm, die zelf afwezig was, door zijn Luitenant-kolonel
üommerville, vooi\'ts door de Kolonels Daniel de Hartaing Heer van
Marquette, Pilips van Ghistelles, en Jonker Johan van Huchtenbroek
vroeger cornet en hopman, toen burgemeester van Utrecht en nu weder
Kolonel van een regiment Stichtenaars: 5 compagnieën Zwitsers hadden
geen algemeenen bevelhebber. De derde divisie was gesteld onder de
bevelen van Sir Fvancis Vere, een ervaren tacticus, die sedert hij met
Leicester en de Engelsche hulptroepen in de Nederlanden was gekomen
met eere gediend had, maar niet bemind was bij de troepen en lastig
door zijne eigenwijsheid. Zijne divisie telde 41 vendelen in 3 regi-
ïnenten, gekommandeerd door Vere zelven. diens broeder Horace Vere
en den Overste-Luitenant Taco Hettinga.
De geheele ruiterij, 25 vendelen, was gesteld onder de leiding van
Graaf Lodewijk Gunther, Luitenant-Generaal van 25 jaren, maar die
zijne ontembare dapperheid reeds met meer dan een wond had moeten
bekoopen en onder de muren van Kadix door het verslaan van een corps
Öpaansche Edelen de riddersporen verdiend had. De ruiterij onder zijne
bevelen was geformeerd tot 7 regimenten, waarvan, nevens Lodewijk
Gunther zelven, bevelhebbers waren Graat\' Frederik van Solms, Lamo-
raal van der Noot Heer van Risoir, Werner van den Houte genoemd Du-
Bois, Marcelis Bax , Thomas van Stakenbroek en Godai\'d van Balen. Ser-
geant-Majoor-Generaal of Wachtmeester-Generaal van het veldleger was
Peter Vrij heer van Sedlnitzki, baron van Goltis, »een man van groote
ervarenheid en naarstigheid in den krijg, zeer bekwaam om een leger te
regeeren," 1) Kwartiermeester-Generaal Seyno van Dorth Heer van Dorth,
en Overste van de Militaire Justitie een oud krijgsman Olivier van
den Tempel Heer van Corbeque. Justinus van Nassau, die Admiraal
van Zeeland was maar een voorliefde had voor de dienst te land, deed
op zijn verzoek den veldtocht mede: Maurits kon van dezen zijn na-
tuurlijken broeder goede diensten hebben, en do transportvaartuigen,
waaronder 16 oorlogschepen, werden intusschen met het belegerings-
geschut door Jonkheer Jan van Duyvenvoorde, Heer van Warmond,
Admiraal van Holland, en den Zeeuwschen Vice-Admiraal Joos de Moor
van Rammekens naar Ostende geleid. 2)
1)  Over zijne functièn en die van den Kwartiermeestcr-Generaal geeft L. Mulder be-
richt in zijne Inleiding tot het Journael van Dnijck, bl. LXXXV.
2)    Verzamelde berigten omtrent de Krijgibevelkebbers bij Nieuwpoort 2 Ju/ij 1600,
-ocr page 277-
PRINS MAURTTS. 1597 — 1600
253
In 5 Jagmarschen trok het leger over Eeclo, Maele, langs Brugge
over Jabbeke naar Oudenburg. Bij het naderen van Brugge werden tegen
het aanbreken van den dag Graaf Lodewijk Gunther, Maroelis Bax en
Van Balen niet hunne ruitervanen vooruitgezonden , ton einde landlieden
op te sporen die berichten en inlichtingen zouden kunnen geven , en mede
te voeren wat voor het leger bruikbaar mocht gevonden worden : de buit
bestond in 1200 stuks rundvee, 150 paarden en eenig volk. Maar de
meeste landlieden hadden de vlucht genomen. de noodige gidsen ont-
braken, en die er te vinden waren begrepen niet, dat waar een paar
wildstroopers of een bende smokkelaars weet door te komen, niet altijd
een bruikbare weg is voor een leger. Aldus verdwaalde de infanterie
van de voorhoede met den wagentrein in \'t voorbijtrekken van Brugge,
zuidwaarts af tusschen bosch-, hei- en moerasgronden. Het Spaansche
garnizoen van Brugge deed een vertoonmg van verzet door vuur te ge-
ven en een vaan ruiters buiten de stad te doen postvatten . maar toen
de verdoolden weder op den rechten weg waren gebracht, zette het
leger ongestoord den marsch voort na een oponthoud van i of 5 uren.
De Gecommitteerden uit de Staten-Generaal hielden zich gedurende den
marsch bezig met hunnen fiskalen strooptocht te openen, dien zij hoop-
ten tot in Henegouwen en Atrecht te zullen kunnen uitstrekken. Zij
beloofden zich daarvan gouden bergen: in hun gevolg hadden zij een
extraordinaris ontvanger en een controleur om voor het innen en de
verantwoording der uit te schrijven contributiën te zorgen. Zelfs naar
Gend zonden zij een aanschrijving om binnen vier dagen een aanzien-
lijke som te storten, met bedreiging van verwoesting en plundering.
Gelijke brandbrieven, voor de dorpen van het Franconaat of het Land
van den Vrije gereedgemaakt, deden zij door een boer binnen Brugge
brengen ter bezorging; voor de stad zelve bracht een trompetter een
dagvaarding tot afkoop van brandschatting. Al deze eischen hadden
verschenen te Utrecht in 1830, is de titel van een gelegenheidsgeschrift wel waardig
dat daarvan de anonymc Schrijver wierd nagevorscht en dat als zoodanig genoemd is
Mr. C. L. Schiiller tot Penrsum, Wie de lijst der Bevelhebbers zoowel in het leger van
Maurits als in dat van den Aartshertog, en van de Spanjaarden en Italianen van rang
die gesneuveld of door het Nederland<che leger krijgsgevangen gemaakt zijn, volledig
wil hebben, traehtc de Latijnsche Redevoering ter inzage te verkrijgen, twee maanden
na den slag bij Nieuwpoort door Nicolaas Kinschot te Leiden uitgesproken , en uitgege-
ven onder den titel Oratio panegyrica qua generatim fortiisimi Principis Mauritii, Prin-
cijris Auriaci
, Comitis Nassavi ^c. Marchionis Verae el Vlissingae $"c. laudes, specialim
vero copjliclus prope Neoportum pertractalur. Recitata publice in Athenaeo Lugdunensi
Hatavo a Nicolao Kinschoto Delphio
9 Septembris anno 1600. llagae Comitis ei Officina
Alberti llenrici,
1600. Daarin viudt men een Catalogus Principum, Heroum, Tribunorum,
Centurionum, qui praelio prope Neoportum commhso, utrimque interfueruul
, met een
aanwijzing van degenen die op het slagveld gebleven en die krijgsgevangen geworden
zijn.
-ocr page 278-
254
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
geen ander gevolg, dan dat er de spot mede gedreven werd, en de Veld-
heer ging voort recht op het doel aan te trekken, dat nu het eerst
voor hem lag, Nieuwpoort te winnen, om Duinkerken te kunnen aan-
tasten.
Den 27sten bereikte het leger Oudenburg. Do Spanjaarden hadden
dit stadje verlaten, nadat zij ev kerk en woonhuizen hadden opgeof-
ferd aan het bouwen van een vierkante schans, waardoor de plaats
een militaire positie geworden was. 1) Hier deelde de Opperbevel-
hebber aan de Generaals zijn verdere voornemens mede: nadat de
troepen, die op den marsch geleden hadden door gebrek aan goed
drinkwater, zich zouden ververscht hebben en op nieuw van levensmid-
delen zouden voorzien zijn, had hij plan met het gros van het leger
langs den kortsten weg naar Nieuwpoort te trekken. Er zou dan een
divisie worden afgezonden, om de gemeenschap langs de zee met
Nienwpoort vrij te maken door het vermeesteren van het fort Alber-
tus. Na eenige beraadslaging gaven allen hunne instemming te ken-
nen met dit voornemen van don veldheer. Nog denzelfden avond trok
Graaf van Solms met zijne divisie en 7 vanen ruiterij door naar Ost-
ende, ten einde van daar met eenig geschut onmiddellijk het fort Al-
bertus aan te tasten. De Staten begaven zich insgelijks naar Ostende
en vestigden daar hun hoofdkwartier, om op het geheele legerbeheer
orde te kunnen stellen. Twee dagen te voren waren \'s lands transport-
schepen daar behouden binnengeloopen. Daarentegen waren van de 40
schepen met levensmiddelen , aan bijzondere ondernemers toebehoorende ,
meer dan 20 door de Spaansche galeien uit Sluis prijs gemaakt of in
den grond geschoten: een blijk, dat het geen ingebeeld gevaar was
waartegen Maurits gewaarschuwd had, toen hij het aanwezen dier ge-
wapende schepen als een beweegreden had voorgesteld om te Sluis te
landen.
1) Voor de kennis van het terrein der landstreek tusschen Uudenburg, Nieuwpoort
en Ostende, zooals het was in 1COO, kunnen alleen gezag hebben kaarten vervaardigd
voordat het kanaal tusschen Nieuwpoort en Brugge gegraven was. De volgenden , uit
de verzameling van Mr. J. \'1\'. Bodel Nyenhuis, zijn geraadpleegd tot het ontwerpen
van het kaartje voor dit werk vervaardigd tot toelichting van het geschiedverhaal:
1. Prar/ii hujus foederati Belt/ii ordinum aus/jiriis ductuque Mautitii Nussorii fel\'triter
pugnati hypotypoiis.
Florenlius Ba/thasar ad vioum exprenit. llenricus ilondius
eicudit
lfilö. 2. Afbeeldinghe van den grooten tocht in Vlaenderen anno 1600 — met
waerachHyhe gelegentheyt van de steden en de dorpen in dese Lantstreke gelegen. Door
Florentiux Balthisar
(uitgegeven met privilegie van 1603). 3. Twee kaarten van Hon-
dius (Hendrik de Hondt), de eene Fhndriae Pars Orci lentulis, de andere Pars Flan-
driae Orienialis, Franconalus
etc te vinden in een Atlas van 1630. Tot verbetering
van hetgeen de kaarten van dien tijd gebrekkigs hebben, toen alle geodesische nauw-
keurigheid gemist werd en vooral de teekening der wateren veel te wenschen liet, zijn
de jongste kaarten van Vlaanderen gebruikt.
-ocr page 279-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600                         255.
Het meestgewone oorlogsbeleid eischte, dat in den rug van het weg-
trekkende leger eenige maatregelen van veiligheid werden genomen tegen
mogelijke verschijningen van den vijand. De Spaansche bezetting van
Brugge mocht niets ernstigs tegen het voorbijtrekkende leger onderno-
men hebben, er bleef daar een vijandelijke macht, aangroeiend door de
troepen die Oudenburg en de redouten rondom Ostende ontruimd had-
den. Een Spaanseh bevelhebber Kivas bevond zich, met een korps dat
op een paar duizend man begroot werd, in den omtrek van Sluis. Men
had wel op den tocht van Assenede tot hiertoe niets van hem verno-
men, maar dat hij niets zou ondernemen, was niet te verwachten. Der-
halve kreeg de Generaal Graat\' van Solms bij zijn vertrek uit Oudenburg
last, van elk regiment zijner divisie een compagnie af te geven aan
den Luitenant-kolonel Bruges, wien opgedragen werd met deze vijf
compagnieën en een vaan ruiters het fort Breedene te bezetten en de
streek, waardoor de weg van Oudenbm-g naar Ostende loopt veilig te
houden. Vooral was het van belang Oudenburg behoorlijk te bezetten.
vermits elke vijand die mocht opdagen, zoo hij dit punt niet overwel-
digd had, alleen langs een grooten omweg het zuidwaarts trekkende
leger zou kunnen volgen. Zoo werd de kolonel Piron gelast met zijn
regiment en 2 vanen ruiters te Oudenburg te blijven post houden, en
alle dagen verkenningen te doen naar de zijde van Brugge. De schans
te Oudenburg werd met twee gegoten stukken scheepsgeschut gewa-
pend, die de Spanjaarden in een der naburige redouten hadden ach-
tergelaten, en voorts van kruit en lood voorzien en van levensmiddelen
voor 8 dagen. Onder het kommandement van Piron werd ook het fort
te Snaaskerke begrepen en een paar vendelen aangewezen om het te
bezetten en dien pas te bewaren. Na deze voorzoi\'gen genomen te heb-
ben kon de veldheer den marsch naar Nieuwpoort voortzetten en, naar
de gewone werking der oorlogskrachten van dien tijd, den rug van
zijn leger genoegzaam beveiligd achten. Ij
Twee dagen werden er doorgebracht met het leger voor vier dagen
van het noodige te voorzien. De opperbevelhebber begaf zich den 28sten
naar Ostende om de uitdeeling te bespoedigeu. Hij had gewenscht den
29sten den marsch voort te zetten: eerst in den avond van dien dag
1) Deze bewering wordt gewettigd door de getuigenis van Vere Comment, p. 83 „The
Couut Maurice leaving the fort of OlJenburgh and the othcrs weli guarded (as was
behoovefnll because without forcing them the enemy could not conie to us luit bv fetching
a great compasse)." Vere, die de marschrichting naar Nieuwpoortzooals die bepaald was,
had goedgekeurd, ofschoon hij, naar hij zegt, berekend had dat men «er spoedig een
vijandelijke hoofdmacht in den rug zou hebben, noemt evenwel de positie, zooals die
bezet is geworden , Well guarded.
-ocr page 280-
KRIJGSVEBRICHTINGEN ONDER
25t>
kon hij het marschbevel voor den volgenden morgen geven. Intusschen
werd de weg van Oudenburg naar Leffinghen voor het doortrekken van
het leger gemakkelijker gemaakt, en vele bruggen over slooten en een
paar riviertjes hersteld, versterkt of nieuw gelegd, waartoe een aan-
tal timmerlieden werd vooruitgezonden. In den avond van dien dag
kwam de tijding, dat Graaf Solnis in den namiddag bet fort Albertus
bezet had: de Spaansche bezetting. 140 man sterk, had het o ver-
gegeven . onder beding van vrijen aftocht met de belofte van in de
eerstvolgende zes maanden in Vlaanderen niet te dienen. Graaf Solnis
kreeg nu in last met zijne divisie door te trekken tot Nieuwpoort.
Het was Vrijdag, den SOsten Juni. toen het leger den tocht van
Oudenburg naar Nieuwpoort aanvaardde. Het voornemen was eerst,
op het fort Nieuwendam aan te trekken. Het werd echter niet gera-
deu geoordeeld zich lang op te houden met het bemachtigen van dit
fort, \'t welk door voorwerken gedekt en waarvan de sterkte niet bekend
was: men kon, met ter zijde om te trekken in de richting van Manne-
kensvere. uit het oosten voor Nieuwpoort komen: daartoe had men al-
leen een brug te slaan over de Yperlce. Zoo kon men in verbinding met
de divisie Solms , die zich dien dag kwam legeren bij het dorp Westende ,
de stad insluiten. De gidsen hadden verzekerd, dat, hoe doorsneden met
slooten het terrein ook was, alleen over de Yperlee een brug zou behoe-
ven gelegd te worden. Het leger voerde wel is waar geen brugschepen
of pontons mede, en voor een eenigzins breed water waren de overgangs-
middelen niet toereikend: maar men kon daar schuiten of ander brug-
materieel vinden, en ook verwachten. dat op het naderen van een
zoo groote macht, de vijand het fort zou ontruimen. Maar toen de
voorhoede, door Leffinghen getrokken, ter zijde van het dorp Slijpe
gekomen was. werd de bodem van die geheele streek zoo week en dras-
sig bevonden, dat kanonnen en voertuigen in den grond zakten. 1) Toen
werd het besluit genomen terug te keeren naar Leffinghen en van daar
den weg te volgen die van de brug over de Yperlee naar de duinen
voerde. Deze weg liep door een veld met groen bewassen en doorsneden
met watereu die voor het geschut en de voei\'tuigen gedempt werden.
Hierdoor werd de marsch vertraagd, en het was eerst tegen midder-
nacht eer het leger Marienkerke bereikte, waar het zich voor weinige
uren nedersloeg. Het fort Albertus, op een kanonschot vandaar gele-
gen, was nu bezet door een compagnie uit het garnizoen van Ostende.
1) «The Count Maurice firuling the country week aud moorish, and nutable tu bear
the weight of our carriages aud artillery, returned." Comment. of l\'ere pag. 83. Ken
andere reden tot den terngmarsch geeft Vere niet, en deze was ook voldoende.
-ocr page 281-
TOELICHTING TOT DE GESCHIEDENIS
VAN OEN VELDTOCHT IN VLAANDEREN
EN DEN SLAG BIJ NIEUWPOORT A 1600
SCHAAL \\ AH I : 100 OUO
O
I\\U)MB(
NIEUWPOORT
0905
-ocr page 282-
PRINS MAURITS. 1597-lbOO                          257
Wie toen had voorgesteld, de brug over de Yperlee bij Leffinghen
te vernielen, de waterloopen die ineu had moeten dempen weder open
te maken, de dijken die men begaanbaar gevonden had te slechten,
kortom, den weg weder onbruikbaar te maken, waarover de troepen te
O udenburg achtergelaten zich weder bij het leger zouden kunnen aan-
sluiten — hij zou voor een bloodaard zijn uitgemaakt: de afgelegde marsch
was geen vluchten geweest voor een vervolgeuden vijand; niemand wist
dat er een vijand in de nabijheid was. 1)
Den volgenden dag, het was Zaterdag den lsten Juli, scheen het tot
een belegering van Nieuwpoort te zullen komen. Het leger, van Ma-
rienkerke opgebroken, kwam langs het strand vroegtijdig aan de haven;
de divisie Solms die bij Westende overnacht had, en de divisie Vere
met 4 regimenten ruiterij trokken bij laag water de haven door, en
sloegen zich neder op de lage duinen of klingen ten westen van de stad.
De divisie Ernst, later aangekomen, legerde zich in het noord-oosten,
als om de stad van die zijde in te sluiten, en op de verschijning dezer
troepen verlieten de Spanjaarden het fort Nieuwendam dat terstond
door 25U man van het Zeeuwsche regiment van Graaf Ernst bezet werd.
Van de Spaansche bezetting van Nieuwpoort vertoonde zich alleen een
piket, om onder bedekking van eenige ruiterij de naast bij de stad ge-
legen huizen af te branden: de vijand borg zich toen weder binnen de
stad. Een menigte schepen met benoodigdheden voor een belegering,
uit Osteude afgevaren, liep den mond van de haven binnen. De sol-
daten liet men in \'t wilde loopen om in den omtrek op buit te gaan,
totdat de loopgraven zouden kunnen geopend worden. 2) Niemand wist,
dat er een geheel andere strijd ophanden was.
De Aartshertog Albertus had niet zoodra van den inval in Vlaanderen
tijding gekregen of in allerijl had hij een leger bij eengetrokken. Diegene
zijner troepen, die alle banden van gehoorzaamheid hadden afgeworpen,
1)   Duijck noemt het „eeu 1\'aute die groot ende ouverantwoordelijck was," dat meu
den weg „ougebroocken" had laten liggen en hij noemt (bl. 661) Zijne Excellentie" als
die den misslag begaan heeft. Op dit oordeel van Duijck is toepasselijk het aangemerkte
in de aant. bl. 248. Maar indien het waar is dat Maurits , gelijk Hooft in een zijner brieven
getuigt, i/den slag door Duijck zoo bescheidenlijk beschreeven" heeft geoordeeld, dan moet
de Prins een andere beschrijving dan het Journael te lezen gehad hebben. Dat er door
Duyck een ander verhaal van den slag eigenhandig geschreven is, nog aanwezig, kan
men zien in de aant. van L. Mulder bl. 668.
2)   Toen Fianeis Vere, na het eindigen van zijn militaire loopbaan, zijne memorien schreef,
waren de dagen waarop alles was voorgevallen hem reeds uit het geheugen gegaan. Men
vindt in zijne verhalen het jaar opgegeven : «In the year of our Lord one thousand sixhun-
dred," maar verder maand noch dag. Vandaar zijne dwaling wanneer hij schrijft, toen het
leger voor Nieuwpoort was aangekomen „we spent two or three days in quartering and in-
trenching our selves in places of best advantage for our own safety and the besieging of the
town." Het leger kwam 1 Juli voor Nieuwpoort, en daags daarna viel de slag voor.
I. N. H. T. L.                                                                                           17
-ocr page 283-
258                         KRIJGS VERRICHTINGEN ONDER
en in vollen opstand onder hun eigen opperhoofd, dien zij Electo noern-
den, te Diest zich hadden neei\'geslagen, werden door de mannelijke
welsprekendheid van de Aartshertogin Isabella, tot hunnen plicht ge-
bracht: te Antwerpen de Schelde overgetrokken en gevolgd door Don
Luijs de Velasco, die met het krijgsvolk in het Overkwartier van Gel-
der onder zijne bevelen in één dagmarsch van Maastricht naar Ant-
werpen was aangerukt, waren allen den 29sten Juni, toen het Staatsche
leger nog te Oudenburg was, op de monsterplaats liij Gend aangekomen.
Daar zagen de Aartshertogen Albertus en Isabella, die met een grooten
stoet van gevolg en krijgsbevelhebbers te Gend gekomen hun voornemen
openlijk verkondigden, 10,000 man voetvolk en 1500 ruiters voor zich
voorbijtrekken op marsch naar Brugge, en op dienzelfden Zaterdag, toen
Maurits met het Staatsche leger langs het strand van Marienkerke naar
Nieuwpoort trok, kwam de Aartshertog met het Spaansche van Brugge
over Jabbeke voor Oudenburg.
De weg was dien dag voor den Kolonel Piron onverkend gebleven:
\'t zij uit verzuim van plicht bij den Kolonel, of uit gebrek aan tucht
bij zijne troepen, was de helft der bezetting van Oudenburg uit marau-
deeren gegaan in de richting van Dyxmuide, en toen het Spaansche
leger zich eensklaps vertoonde en een zestal veldstukken in batterij
bracht, en de plaats opeischte, sloot Piron, geen moed hebbende met
minder dan de helft van zijn garnizoen de schans met een ondiepe
gracht althans eenige uren te verdedigen, een capitulatie, waarin ook
de overgaaf van het fort te Snaeskerke begrepen was. De troepen zou-
den aftrekken met wapenen en bagagie en gedoofde lonten. Tegen het
gesloten verdrag werden eenige soldaten en ruiters, ook de twee kapi-
teins van de bezetting van Snaeskerke, vermoord, en de schrik deelde
zich mede aan de troepen te Plassendaal en te Breedene.
Uat Maurits, die zich dezen dag nog voorbereidde tot de belegering
van Nieuwpoort, van dit alles niets geweten heeft, en dat al de ver-
spieders door hem uitgezonden, ontdekt en gevat waren, getuigt zeker
van de waakzaamheid zijner tegenstanders, maar is geen bewijs van
eenig verzuim der middelen van kondschap, waarover hij te beschikken
had. Twee eeuwen meer ondervinding en vooruitgegane wetenschap
hebbon de organisatie der legerkrachten verrijkt met een nieuw bestand-
deel , den Generalen Staf met een geregelden estafettendienst weder
later door de leger-telegraafdienst versneld. Het legerhoofd van den
nieuwen tijd vindt zich omringd door een stoet bekwame officieren van
zijn persoonlijken staf en door groepen van legerstaven, uit officieren
bestaande, wetenschappelijk en praktisch opgeleid tot het opnemen van
-ocr page 284-
P1ÏINS MAURITS. 1597-1600                         259
terreinen en het doen van verkenningen, die weten wat op marsenen
met voertuigen hinderlijk kan zijn, wat er tot verbeteren van wegen
en het leggen van bruggen noodig is, en die middelen weten te vin-
den om den veldheer kennis te doen dragen van de strijdkrachten, de
voornemens en de bewegingen van den vijand. Voor Maurits was de
geheele Stafdienst samengevat in de taak van den Wachtmeester-
Generaal wien de veiligheidsdienst van het leger op marsch en in de
kampen was opgedragen, en van den Kwartiermeester-Generaal, die
naar zijne bevelen bij elke dislocatie van het leger aan elke afdeeling
de marsch-orde en de kwartieren had aan te wijzen. Wat er buiten
het bereik zijner verkenningmiddelen omging, moest hij vernemen door
Hunne HoogMogenden, onder wier oog hij het leger aanvoerde. Het was
bij de Staten-Generaal of den Raad van State in den Haag dat van
Hohenlo, die te Nijmegen het oog hield op den vijand in het land van
Gelder, de berichten inkwamen van hetgeen hij van troepenbewegingen
in \'s vijands land vernam, en zoo die naar het leger te velde werden
opgezonden dan moet het geweest zijn aan de Gevolmachtigden der
Staten: maar dezen »heur vastelick geimagineerd hebbende — gelijk
Duijck schrijft — dat den viant geen volck en soude connen bijeencrij-
gen om heur te resisteren" konden niet geneigd zijn tijdingen mede te
deelen, waaraan zij zelve geen geloof hechtten. Zoo onverzettelijk was
hunne overtuiging, dat toen de Aartshertog reeds in aantocht was van
Brugge, de Staten te Ostende nog brieven schreven aan de Magistraten
van Gend en Brugge, waarin hunne vroegere sommatie, zonder uitwer-
king gebleven, herhaald werd tot „furnissement van penningen ende
anders." Ja, toen zij denzelfden dag het bericht kregen van de ver-
schijning des vijands voor Oudenburg, van de capitulatie van Piron,
van het verloopen der Staatsche troepen uit de schansen, vonden zij
die tijding nog niet van genoegzaam gewicht om er Maurits kennis van
te geven. Eerst toen in den voornacht van Zaterdag op Zondag de Rit-
meester Wagemans, die uit Oudenburg ontkomen was, te Ostende be-
richt bracht van de vijandelijke macht die hij met eigen oogen gezien
had, ontwaakten zij uit den droom en zonden dien Ritmeester naar hun
legerhooüd voor Nieuwpoort.
Daar had reeds in den avond een soldaat uit Oudenburg ontvlucht
een eerste tijding gebracht der verschijning van den vijand. Het verhaal
bepaalde zich tot het bericht, dat de vijand zich voor Oudenburg ver-
toond had en de vluchteling, sedert hij de plaats verlaten had, een
sterk kanonvuur had gehoord. Van de Hoofd-Officieren, door den Prins
geraadpleegd, waren de meesten van oordeel dat het een »bravade" was
-ocr page 285-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
2G0
van Rivas. 1) Maar Francis Vere beweerde dat, gelijk hij reeds vroeger
berekend had dat gebeuren zon, het de hoofdmacht van het Spaansche
leger moest zijn, en dat men onverwijld noord waai ts moest terugkeeren,
voordat Oudenburg en de overige forten weder in \'s vijands handen vie-
len. 2) Maurits geloofde ook wel dat hij aan een geheel leger het hoofd
zou hebben te bieden; maar hij zag wat verder, en begreep terstond
dat tusschen Nieuwpoort en Ostende de kampplaats zou moeten zijn.
Zonder nadere tijdingen in te wachten zond hij dus een brief af met cito ,
cito
, cito, in het opschrift \'t welk aldus luidde: » den Edelen Gestrengen
ende Mogenden Heercn Staten Grl der Vereeuigde Nederlanden, onzen
besonderen goeden vrunden, tegenwoordich tot Ostende."
Deze brief, • geteekend »Maurice de Nassau, Int leger voor Nyeuw-
poort den 1 Julij 1600 tsnachts" behelst zonder aanvoering van redenen,
een bloote aanschrijving aldus:
»Wy zouden goet vinden dat den Colonnel Piron ende den
Lieutenant Colonnel Bruges met de compagnien die zij by zich
hebben, alhier naer dit leger gesonden wierden omme tselve leger
zoo veel mogel. te verstcrcken. Versoeeken UE daeromine vrin-
delyck deselve in diligentie herwaerts te doen marcheren, ende
ordre te stellen dat de brugge tot Leningen affgebrandt ende de
dammen die wy van Leffingen deur tvelt naer den duijn hebben
doen maecken, om met tgoschut te passeren, uytgeworpen ende
gebroken worden, opdat den vyant belet worde, daerover naer
den duyn te passeren. Ende verwachtende hierop UE antwoorde,
willen wy deselve hiermede, Edele, gestrenge en mogende Hee-
ren, besondere goede vrunden, Gode bevelen!" 3)
1)  Brief vau Lodcwijk Guuther in de Arch. 2me Serie T. II p..25.
2)  Op dit advies van Vcre is toepasselijk wat Graaf Willem Lodewijk ruim ecu jaar
later aan Maurits schreef (ArcA. 2mc Serie T. II p. 110), dat hij zich niet vcrwou-
derde, vau Francis Vcre (toen Gouverneur van Ostende) voorstellen te vernemen , waar-
van deze de onuitvoerlijkhcid zou inzien, indien zijn oog genoeg geopend was om helder
te oordeclcn; er bijvoegende, dat Francis Vere een goed kolonel van veel ondervinding
was, maar nog wat ter school moest gaan, zoo hij den Generaal wilde uithangen (quand
il vetiU faire Ie Général)
Vere nam het kwalijk, dat zijn raad niet gevolgd werd. Hij
schreef in zijn relaas: „Notwithstanding that my reasons seemed well groundcd, the
eount Maurice was, as hc is naturally slow in resolving, so as for that time uo other
thing was donc." Maar wat de Prins verder gedaan of besloten had, wist Vere niet:
hij was naar bed gegaan (Commenl p. 85). Driemaal werd hij uit den slaap gewekt, om
alarmtijdingen aan te hooren; maar het blijkt niet dat hij verder in den nacht bij den
Opperbevelhebber geroepen is.
3; Het aauwczen van den hier in den tekst opgenomen brief (zich bevindende onder
de ingekomen brieven der Algcmeenc Staten, iu het Rijks Archief in de zoogenaamde
Lias hopende Julij 1600) is het eerst bekend gemaakt door den verdienstelijken uitgever
van het Journael van Duijck, L. Mulder D. II bl. 062, die daarbij opgemerkt heeft dat
het briefje eerst den lOden Juli is terecht gekomen, blijkens de aanteekening Recept,
den X Julij
1600" naast de woorden ,.cito, cito, cito" geplaatst.
-ocr page 286-
PEINS MAURITS. 1597-1600
261
Toen dit schrijven werd afgezonden, wist de Prins alleen wat de ge-
vluchte soldaat uit Oudenburg hem verhaald had. Maar weldra deden
behalve de Ritmeester Wagemans, twee andere Jobsboden de waarheid
van den toestand kennen.
Te middernacht kwam een ordonnans-soldaat van Piron, de door dien
kolonel met den Aartshertog gesloten capitulatie van Oudenburg en Snaes-
kerke , door beiden onderteekend, den veldheer ter hand stellen , daarbij
verhalende dat hij het geschut en de voorhoede van den vijand reeds
in marsch gezien had op den weg naar Leffinghen. 1) Ongeveer tenzelf-
den tijd deed Graaf Ernst C\'asimir, wiens divisie aan de noordoostzijde
van de haven, gescheiden van het overige leger, overnachtte, zich in
een jacht naar den Opperbevelhebber overzetten en gaf verslag van
hetgeen manschappen uit Snaeskerke gevlucht verhaald hadden: de vij-
and had het fort Snaeskerke en Oudenburg bemachtigd, twee vendelen,
tegen de capitulatie aan, »gemassacreerd\' en was in aantocht langs
denzelfdou weg dien het Staatsolie leger van Oudenburg naar Nieuwpoort
genomen had. 2) Ook bij deze schrikmare behield Maurits de helderheid
van zijn oordeel onbeneveld. De kampplaats waar hij den vijand ont-
moeten wilde, stond voor zijne verbeelding. Graaf Ernst stak de haven
weder over met den last om onverwijld met het Schotsche regiment,
het Zeeuwsche regiment van Van der Noot, nog 7 andere vendelen,
•1 vanen en 2 halve kanons den vijand te gemoet te snellen en hem den
pas naar het strand te betwisten; de Luitenant-Generaal van het leger,
Graaf Lodewijk Gunther kreeg bevel terstond te paard te stijgen om de
ronde door het kamp te doen en te zorgen dat de troepen en de af\'ge-
dwaalde maraudeurs, als het dag werd, in vollen getale marschvaar-
dig waren; en aan de schepen die de haven vervulden werd last gege-
ven bij het aanbreken van den dag, ruimte te maken voordat de eb
inviel, opdat dan het leger naar de noordzij zou kunnen overtrekken;
zoo vond den Veldheer van het Staatsolie leger het vroegaanbrekende
morgenrood van den 2den Juli — het was een zondag — in de volle
voorbereiding van een allesbehalve rustigen sabbath.
Maar de Aartshertog ging ook vroeg op marsch, denkende den weg
te volgen dien het Staatsche leger vruchteloos beproefd had in de rioh-
ting van het fort Nieuwendam. Hij behoefde geen zwarigheid te maken
recht op het fort aan te trekken, waar hij met open armen zou ont-
vangen worden. Maar ook hem gelukte het niet, de moerassige gronden
en wateren door te komen, waarvoor Maurits teruggekeerd was. Het
1)   Brief van Iiodcwijk Gnnthcr Arch. 2me série T. II p. 26.
2)   Brief van Ernst Casimir Arch. ibid p. 36—37.
-ocr page 287-
262                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
Spaansche leger zou anders aan de oostzijde van Nieuwpoort zijn uit-
gekomen, en de strijd die er zou gevolgd zijn, had dan het eigenaardige
verkregen van een betwiste poging om een ter belegering omsingelde
stad te ontzetten. Ook de Aartshertog veranderde de richting van zijn
marsch. Na reeds zijne voorhoede op dien weg te hebben vooruitge-
zonden, vernam hij, aan het hoofd zijner bataille 1) te Leftinghen ge-
komen , dat de weg die het Staatsche leger aan het strand had gebracht
nog gebaand lag, en toen besloot hij het op den voet te volgen. Zoo
is de streek ten noorden van de haven van Nieuwpoort, die van de
stad tot aan de zee een lengte heeft van bijna een half uur gaans —
een terrein van strand en met helm begroeide duinen gelijkvormig aan
dat van Scheveuingen in den toestand als beiden destijds waren — de
kampplaats geworden van twee legers slagvaardig tegen over elkander
geschaard.
De weg waarover nu het .Spaansche leger naar het zeestrand trok, liep
uit bij Marienkerke, alwaar over een beek een brug lag, welke Graaf
Ernst wist dat voor den marsch van het Staatsche leger gediend had. 2)
Hier den vijand het uitkomen zoo lang mogelijk te beletten was het
doel zijner zending. Daartoe had hij ongeveer 3000 man onder zijne be-
velen. De afmarsch werd vertraagd door het verzamelen van het noodige
voor 2 stukken geschut die hij zou medevoeren, proviand en middelen
om, mocht het noodig zijn, zich te kunnen retrancheeren. De marsch
langs het strand werd vervolgens belemmerd door het vloedwater, en
toen Graaf Ernst tot op een half uur afstand van Marienkerke was
voortgerukt, ontdekte hij, op een duin geklommen, dat de Spanjaarden
reeds naar de brug trokken. Op dit gezicht zond hij, het zal uu 8
uur geweest zijn, de vier vanen ruiters van het Regiment van den Heer
van Risoir in vollen ren daarheen, om, zoo het mogelijk ware, de be-
doelde brug te vernielen: hij zelf rukte met zijne regimenten in den
looppas voorwaarts en zond een renbode naar Ostende tot den Kolonel
Piron om hem te hulp te komen. Het was te laat. De ruiters van
Risoir ziende dat de voorste troepen van het Spaansche leger zich reeds
1)  Een leger, zoowel op marsch als in slagorde geschaard, werd Verdeeld in de avant-
garde, dn bataille
en de arriiregarde.
2)   Van die brug wordt in audere berichten geen melding gemaakt. Maurits in zijn
brief, boven bl. medegedeeld, spreckc er ook niet vau, omdat die begrepen was onder
de dammen, voor het passsceren van \'t geschut gelegd, die hij weu9chte ,; uytgcworpen
ende gebroken" te hebben. Over dat riviertje zal een brug zijn geslagen geweest, om-
dat de stroom het leggen van een dam niet toeliet. In de geschiedverhalen is deze brug
verward met de vaste brug over de Yperlee bij Leffïngheu aan de andere zijde vau het met
water doorsneden veld. Daardoor leest men van de nederlaag van Graaf Ernst als hebbende
plaatsgehad bij de brug van Leffinghen.
-ocr page 288-
PRINS MAÜRITS. 1597 — 1600
263
uit het veld naar de duinen ontwikkelden, hielden halt bij de kerk van
het dorp, en een omtrekkende beweging van vijandelijke ruiterij bespeu-
rende, togen zij op de vlucht naar de zijde van Ostènde.
Hier hadden de Staten, op het vernemen van den aantocht van Graaf
Ernst, met moeite verkregen, dat hem eenige der troepen van Piron,
ontmoedigd door het gebeurde te Oudenburg, tegemoet trokken: deze
werden door de vlucht der ruiters medegesleept. Het gezicht dier vluch-
tenden deelde hun schrik mede aan de bezetting van het fort Albertus,
waaruit nu geenerlei poging werd gedaan om den vijand een oogenblik
ontzag in te boezemen. Ook het voetvolk dat intusschen naderde, bleef
niet vrij van den schrik door het wegvluchten der ruiters verspreid.
Graaf Ernst ziende, dat de vijand met zijne hoofdmacht, om aan de
duinen te komen, nog een smallen weg moest doortrekken, hoopte
hem daar tot staan te brengen. Tusschen de duinen en het dorp Ma--
rienkerke liep een dijk tot aan het fort Albertus. Achter dezen dijk
schaart hij zijne vendelen in slagorde en doet hij zijne twee halve ka-
non s tot viermalen vuur geven in de aankomende bataljons van den
vijand, die daardoor de eenige manschappen verloor waarop hem deze
geheele ontmoeting te staan kwam. \'t Was vruchteloos: toen de dijk
door de Spanjaarden werd overgeklommen, koo.; het Zeeuwsche regi-
ment van Van der Noot het pad der gevluchte ruiters van Risoir, en
verloor onder de handen zijner vervolgers 150 man en 3 kapiteins.
Erger lot trof het regiment Schotten, \'t welk een goed heenkomen zocht
door de duinen naar het strand, maar door de Spaansche cavalerie
achterhaald, genoegzaam geheel vernield werd — 600 soldaten en al
zijne Officieren uitgezonderd den Kolonel Edmond, deels verslagen, deels
verdronken in de zee. 1) Graaf Ernst redde met moeite het leven in
het fort Albertus.
In het verhaal door Graaf Ernst zelven geschreven van zijne ontnioe-
ting met den vijand beroemt hij zich, het Spaansche leger vijf uren te
hebben opgehouden: 2) hij zou aldus, in weerwil van zijne nederlaag,
het lot der beide legers op dien dag beslist hebben. Deze overdrijving
moet beoordeeld worden als een verweermiddel tegen degenen die de
meening verspreidden, dat hij door gebrek aan beleid de hem toever-
trouwde krijgsmacht nutteloos voor Maurits had doen verloren gaan:
hij had — dus werd gezegd — toen hij de onmogelijkheid inzag van
1)   Over de vraag of de troeper van Graaf\' Ernst gevochten hebben of zonder strijd
gevlucht zijn, zie men de aanteekening van L. Mulder op Duijck\'s Journael bl 668.
2)   Er zijn twee verhalen van hem, in twee brieven aan zijn broeder Willem Lode-
wijk, bekend geworden door de uitgave van de Archhes de la il. d\'Or 2me serie T. II,
een 2 dagen na den slag (ald. p. 17) en een van 20 Juli (p. 35).
-ocr page 289-
KRIJGSVERRIOHTINGEN ONDER
264
het geheele Spaansche leger den doortocht te beletten, post moeten vat-
ten bij het fort Albertus, met den rug naar Ostende gekeerd, en daar
naar den Opperbevelhebber om nadere bevelen moeten zenden. Er is
in de bewering van Gvaaf Ernst een grond van waarheid. Zijn post-
vatten te Marienkerke heeft het uitkomen van het Spaansche leger uit
de lage landen naar de duinen en het strand werkelijk vertraagd, en
er is op zijne nederlaag bij het Spaansche leger een stilstand van ten
minste vier uren gevolgd. Eerst schorste de Aartshertog zijn marsch,
om zijne Onderbevelhebbers bij zich te vereenigen en met hen de vraag
te overwegen of het nu niet raadzamer was, door het fort Albertus te
bemachtigen en zich daar te plaatsen, den terngtochtsweg voor het
Staatsche leger te gaan versperren. Maar de jongeren en de driftigsten,
inzonderheid de vermetele kolonel van een regiment Walen Claude la
Barlotte »waren van opinie, dat men de victorie moest vervolgen om
een einde van de oirlogen te maken." 1) Men hield het gedetacheerde
korps van Graaf Ernst voor de voorhoede van het leger, en nu die voor-
hoede zich zoo lafhartig gedragen had, zou ook het leger zelve gemakke-
lijk te verslaan zijn. Maar Capena en de meer bedachtzamen verhlaarden
zich voor het andere gevoelen. Men kan zich voorstellen dat zij de snoe-
vers zullen hebben doen opmerken, hoe de wijze waarop het Regiment
Schotten was neergesabeld, geen grond gaf om bij den vijand een leger
van lafaards te onderstellen. Van het Zeeuwsche Regiment was de ko-
lonel Van der Noot nog afgetrokken naar de zijde van Ostende; daarheen
hadden ook de troepen uit Oudenburg en de naburige schansen de wijk
genomen; het fort Albertus, ofschoon het zich lijdelijk had gehouden,
was nog bezet: deze vijandelijke krachten in den rug te hebben terwijl
men het hoofdleger ging bevechten, kon bedenkelijke gevolgen hebben.
Van dit gevoelen zullen ongetwijfeld geweest zijn de Officieren der Ca-
valerie. Na de bemachtiging, namelijk, van de gewichtige stelling van
Oudenburg was reeds de vraag besproken, of men, het toen behaalde
voordeel vervolgende, het Staatsche leger zou opzoeken en aanvallen,
of wel het zoodanig gaan insluiten, dat wat niet op de schepen zou
kunnen ontkomen, reddeloos verloren moest gaan. De Hoofd-Officieren
van de Cavalerie hadden zich voor dit laatste gevoelen verklaard. Zij
konden nu althans niet aanraden, op een terrein van gebroken land en
duinen en een strand bij eiken vloed door het zeewater overstroomd,
de gelegenheid tot een hoofdtreffen te zoeken. Het gevolg hiervan is
geweest, dat wel het gevoelen van de stoutmoedigsten de overhand heeft
]) Woorden van Duijck.
-ocr page 290-
PRINS MAURITS. 1597-1600
265-
gekregen, maar Don Luijs de Velasco met 2000, volgens anderen 4000
ruiters, gescheiden van het voortrukkende leger is achtergelaten om den
vijand, die van Ostende zou kunnen opdagen, in \'t oog te houden: het
ontbreken van deze troepen bij het hoofdtreffen is van zooveel gewicht
geweest, dat daaraan van Spaansche zijde de beslissing voor een groot
deel is toegeschreven. 1) Met deze beraadslaging nu waren twee uren
verloopen. en toen de troepen weder in beweging waren gebracht. hiel-
den zij zich nog twee uren bezig met uit het doorsneden terrein aan te
komen, en heen en weder te trekken in de duinen om zich aan den voet
van dezen naar de landzijde te verzamelen, waar zij weder eenigen tijd
halt hielden. Van deze schoorvoetende tegemoettreding naar een vijand ..
dien de Admirant Mendoza en de meerderheid der Spaansche Kolonels
en Kapiteins als een gemakkelijke prooi beschouwden, is niet wel een
andere oorzaak aan te nemen, dan het oordeel van den Aartshertog
dat die vijand niet zoo licht te tollen was, zijn verlangen naar een wijl
tijds om te trachten met de sterkte en de beschikkingen van zijn tegen-
stander bekend te worden, en de vrees van niet volkomen slagvaardig
te zullen zijn bij de ontmoeting. Al neemt men dus aan dat Graat\' Ernst
het lichaam der vijandelijke macht geen oogenblik heeft tegengehouden .
zijne vertooning van tegenstand en zijne nederlaag hebben blijkbaar
invloed gehad op de besluiten, die veroorzaakt hebben dat het Spaan-
sche leger vier of vijf uren later op de kampplaats van dien dag ver-
schenen is en men mag geloof hechten aan de verzekering, dat Maurits
en de Staten erkend hebben aan die nederlaag de overwinning verschul-
digd te zijn geweest. 2) Graaf Ernst heeft zich daarbij gedragen als een
bevelhebber die, zich stipt houdende aan den last, hem door zijn hoo-
geren gegeven, als hij het uiterste beproefd heeft om dien te volbrengen,
begrijpende een andere roeping te hebben dan de vaandrig die zich in
zijn vaandol gewikkeld laat doodsteken, zich niet veroorlooft zijn leven
prijs te geven om de eer te verwerven van een bewonderden dood. Hij
vei\'dient noch het verwijt van plichtverzuim, noch den roem van een
Leonidas. — Dit was het bloedig voorspel van het oorlogsdrama waar-
door de 2de Juli van het jaar 1600 gedenkwaardig is geworden.
Het hoofdtreffen van den slag bij Nieuwpoort heeft in den namiddag
1)  Zie de belangrijke aanteckening van L. Mulder op het Journaal van Duijck bl. f>76"
2)  „Messieurs les Etats — schrijft Graaf Krnst — S. Kxc. et tout Ie monde m\'en
9cavent bon gré, et confessent que par ma defaictc ont est cste\' sauvcz et gaigné la ba-
taille." Dit wordt bevestigd door een schrijven van de Gecommitteerden uit de Staten-
Generaal zelve, die daags na den slag aan de Staten van Gelderland schreven: „nadat
sy (de troepen van Ernst! haar vromelick gedragen ende clouckelick als soMaaten met
cere hadden gevouchten, syn deselvc by den vyant ontdaen." De brief is meegedeeld;
door G. van Hasselt in zijn Geldersen Maandwerk voor 1807.
-ocr page 291-
26S                      KR1.TGSVERRICHTINGEN ONDER
plaats gehad tusfchen half vier en zeven uur. Van hetgeen er in de
uren die voorafgegaan zijn is voorgevallen, kan men een duidelijkei-
voorstelling verkrijgen, sedert berichten van tijdgenooten en ooggetui-
gen, in verzamelingen van handschriften en zeldzame drukwerken lang
verholen gebleven. de verhalen van onze oude geschiedschrijvers zijn
komen aanvullen en verbeteren. Men kan zich nu ook beter een denk-
beelcl vormen van hetgeen er in den geest en het gemoed van Maurits
zal hebben omgegaan, bij het besef der onvermijdelijkheid eener wor-
steling, waarin de hoofdlegermacht van den pas geboren Staat zou moeten
overwinnen of vergaan. en bij de verontrustende bewustheid. met ieder
uur toenemende, van het hachelijke der oorlogskans, die hij wagen moest.
Elke maatregul dien hij nam kon beslissend zijn. Zijn eerste zorg was
het gros van het leger naar de noordzij der haven over te brengen,
sjwedig genoeg om het, vóór een ontmoeting met den vijand — iedere
wapensoort naar den aard van het terrein — in orde van slagvaardigheid
te kannen scharen. Het water in de haven stond bij vloedgetij 12 voet
diep, en eerst \'s morgen^ tusschen acht en negen uur zou de eb het
genoegzaam doen afloopen, om het ook voor voetgangers waadbare plaat-
sen te doen vinden. De transportschepen in de haven, die een ordelijken
doortocht van troepen zouden belemmerd hebben en, met legerbenoo-
digdheden beladen, aan het bereik van den vijand moesten onttrokken
worden, begonnen, overeenkomstig de hun in den nacht gegeven beve-
len, met het krieken van den dag naar zee te zeilen. Daarvan bleven
echter 25, hetzij opzettelijk of omdat zij niet vroeg genoeg konden uit-
komen, op het drooge liggen. Terwijl de troepen marschvaardig op den
afloop van het water stonden te wachten, werd er met spoed gewerkt
aan een brug van jachten en andere vaartuigen over het smalste van
de haven, waar aan de zuidzijde twee vuurtorens of vuurboeten ston-
den, bestemt om bij nacht aan de uit zee komende schepen het vaar-
water naar de stad te wijzen. 1) Bij de kleinste dezer vuurtorens, het
dichtst aan de stad, werd de brug geslagen. De andere, meer naar de
zeezijde, hooger uitstekende boven een schans gebouwd op den hoek
1) In Vere\'s Comment- wordt deze brug genoemd „a stone bridge." Het is moeilijker
te geloovcn dat Vere dus geschreven, dau dat zijn uitgever verkeerd gelezen heeft.
Achter het werk van Vere heeft Dillingham gevoegd een Latijnsch verhaal Vro\'.lium Nu-
portanum
, omdat het geschreven was „by> an elegant and learned p\'m, having trans-
lated Fiancis Vere without ackwowledging of him for the Authour." Deze vertaler Is.
Dorislaus IC. heeft beter gelezen, of begrepen dat hier van een steenen brug geen
rede kon zijn; hij schrijft: pontem contextu navium classiarii incepcrant sternendo fluvio
qua is coit arutior." Misschien was met deze brug reeds den vorigen dag een begin ge-
maakt, en was die bestemd, gelijk Vere schrijft, „for carriages and troops to pas9C to
and fro at all times, if occasion required."
-ocr page 292-
PRINS MAURITS. 1597-1600
267
van aansluiting van twee dijken, en door de Spaansche bezetting bij het
aankomen van het Staatsche leger verlaten, was een uitmuntend observa-
torium om den omtrek te verkennen. 1) Men stelle zich Maurits voor,
van hier de bewegingen zijner troepen aan beide zijden van de haven
overziende. en het terrein aan de noordzijde, en de gebeurlijkheden van
den dag voor zijne verbeelding latende gaan.
Nieuwe reden tot bezorgdheid gaf hem de tijding, dat een vijandelijke
macht op het fort Nieuvvendam aantrok. Daar zou een omtrekking van
zijn rechterflank. terwijl hij ook reeds den vijand in Nieuwpoort aan
zijne zijde had. bedenkelijke gevolgen kunnen hebben. Hij zond dus den
aanvoerder zijner achterhoede, Olivier van den Tempel, daarheen, om de
bezetting moed in te spreken: de tijding werd toen bevonden valsch te
zijn geweest. Maar de schuitenbrug aan de kleine vuurboet kon niet
spoedig genoeg gereed zijn voor den overgang van het gros van het
leger: zij werd voltooid om voor de achterhoede te dienen, die, als
de beurt van op te rukken aan haar zou gekomen zijn, het water reeds
weder wassende zou vinden. De voorzorg is gebleken goed berekend te
zijn geweest: de achterhoede is werkelijk over de brug op de kamp-
plaats gekomen.
Het was omstreeks acht uur toen Graaf Lodewijk Gunther, aan het
hoofd van 8 vanen karabiniers, de haven doortrok, half zwemmend,
half wadend, gevolgd door de wagentrein. 2) Fraucis Vere, met de voor-
hoede die hij dien dag aanvoerde, uithoofde der onderstelde nabijheid
van den vijand, verbood den soldaten hunne kleederen uit te trekken,
gelijk zij. om die droog te houden. den vorigen dag gedaan hadden.
Toen de voorwacht van karabiniers een kanonschot, ver het strand was
opgereden. vertoonde zich in \'t verschiet een gewemel van troepen: nog
niets vernomen zijnde van Graaf Ernst en zijn troep, meende men dezen
vóór zich te zien. Doch nauwlijks was door den bevelhebber de order
tot verkenning gegeven, toen twee ruiters uit Ostende in galop aange-
sneld de tijding brachten. dat hetgeen men zag in de verte het Spaan-
sche leger in aantocht was. Graaf Lodewijk Gunther op dit bericht
schaarde zijne ruiterij in twee hoopen of eskadrons, elk op 5 gelede-
1)  Do 2 vuurbakcns zijn aangewezen op het kaartje bij dit werk gevoegd. Waar de
schans met de vuurtoren gelegen was, staat op de Topografische kaart van België ancien
p/iare
en op de kaart van Ferraris (van 1777) Ft Viervoet, bij verbastering van het
oude vierboet; vierboet is vuurboet. Op uitvoerige kaarten onzer zeegaten, ook
nog van de 19de eeuw vindt men vuurboet voor kustlicht, en het woord leeft nog
voort in de spraak van de Noord-Hollandsche strandbewoners. Het onderzoek naar af-
leiding en beteekeuis van boet in deze samenstelling wordt aan taalvorschers overgela-
ten. Kilian schrijft vierboet, Balthasar op zijn prentkaart vierbucte.
2) Karabiniers heetten destijds harkebusiers te pa a rd, de wagentrein de carroy e.
-ocr page 293-
208                         KRIJGS VERRICHTING EN ONDER
ven 1) en zond intusschen om nadere bevelen naar den Prins met het
bericht, dat zijn voortroep reeds met die van den vijand aan \'t seher-
mutselen was. Het antwoord luidde, dat de cavalerie voor \'t oogenblik
geen grooter dienst kon doen, dan den vijand op te honden, tot dat
het leger door de haven zou zijn. Fier draafde nu de Staatsche ruiterij
in slagorde het strand op, en toen zij 300 passen had vooruitgereden
en de vijandelijke voorhoede reeds tot een kanonschot genaderd was,
deed de Aartshertog zijn leger halt maken, uit de houding der aanrij-
dende ruiterij begrijpende , dat hij zich vruchteloos haastte om de noord-
zijde der haven van Nieuwpoort te bereiken, voor dat zijn vijand daar
post gevat zou hebben. Een verkenningstroep, nu door hem vooruitge-
zonden, liet, in handen van de voorwacht van Lodewijk Gunther, waar-
mede zij spoedig in schermutseling geraakte, een Ttaliaanschen kapitein
en een soldaat, naar \'t schijnt opzettelijk om bij hot Nederlandsche leger
de nederlaag van Graaf Ernst bekend te maken: de kapitein verhaalde,
dat na het voordeel in den morgen behaald — de vernietiging van het
geheele korps der voorhoede, de verovering van 18 vaandels en 2 ka-
nonnen — de Aartshertog vast besloten had, dien dag slag te leveren.
Op dit oogenblik kwam Franeis Vere aanrijden om de aanmerking te
muken, dat de ruiterij te ver vooruit was, en dichter bij zijne divisie,
die bezig was de haven te doorwaden, terug behoorde te trekken. Lo-
dewijk Gunther daarentegen beweerde, nu hij in \'t gezicht van den vij-
and stond, terug te wijken zijne ruiters ontmoedigen en verwarring ver-
oorzaken zou: het voetvolk moest liever spoedig maken om zich bij hem
aan te sluiten; en zoo bleef hij, na reeds meer dan een uur den vijand
in \'t gezicht gehad te hebben, nog een uur stand houden, toen Maurits
in persoon aankwam. Deze, ziende hoe de twee krijgsgevangenen zich
moeite gaven om al wie zij bereiken konden door woorden en gebaren
te verstaan te geven, wat er met Graaf Ernst gebeurd was, deed hun
de monden stoppen en hen naar de schepen voeren, om het leger te
bewaren voor den indruk dien deze tijding kon te weeg brengen.
Intusschen hield Franeis Vere zich bezig met 43 vendelen voetvolk
onder zijne bevelen, waarvan 2 regimenten Engelschen waren, deels
met pieken, deels met vuurgoweer gewapend, een regiment Friezen,
onder den Luitenant-Kolonel Taco Hettinga, en de garde van den Prins
I) Men heeft later de formatie der cavalerie op twee gelederen algemeen aangeno-
men, en houdt het er voor, dat de druk der achterste gelederen op het voorste geheel
ingebeeld is. In vroeger tijd dacht men er anders over; en dat in den slag bij Nieuw-
poort, de Baxen en Van Balen door den vijand heen sloegen, werd voornamelijk daar-
aan toegeschreven, dat hunne ruiterij op vijf, en de Spaansche slechts op drie gelederen
gerangschikt stond. Zie Le Hon in het zoo aanstonds aan te halen werk.
-ocr page 294-
PRINS MAURITS. 1597-1600
260
onder Van der Aa in slagorde te scharen, voor zoo veel dit mogelijk
was op de duinen van verschillende hoogte en in de dellingen van ver-
schillende diepte. Hier was Vere met zijne taktische bekvvaamheid op
zijne plaats: er was veel geoefendheid noodigom de ongelegenheden van
het terrein te voorkomen, zoodat de hoogten en dellingen niet te zeer
den samenhang der troepen bij het manoeuvreeren konden verstoren en
de diepten haar aan onverhoedsche aanvallen blootstelden, en het vlakke
veld achter de duinen den vijand niet de gelegenheid liet door een om-
trekking de brug en de schepen in de haven te bereiken. Lodevvijk
Gunther sloot nu, op bevel van Maurits, zijne ruiterij bij de linker-
vleugel van Vere tegen de duinen aan, en zoo stond de eerste linie
slagvaardig: de tweede of slaglinie (bataille) onder bevel van Everard
Graaf van Solms was 25 vendelen sterk, Fransehen, Walen en Zwitsers,
en werd mede in en op de duinen geschaard in langwerpige vierkanten
met genoegzame tusschenruimten dat, zoo de eerste linie wierd terug-
gedrongen , deze ordelijk tusschen de tusschenruimten der tweede kon
terugtrekken, en de vijand alzoo op een tweede front moest stuiten,
en de teruggedrevene zich aan de derde kon aansluiten: eene slagorde-
ning, waarvan Maurits zich tot het laatst van zijn leven gaarne bediend
heeft, gelijk ook Frederik Hendrik daarin de inzichten zijns broeders
gevolgd heeft. 1)
De vraag was nu of men in deze stelling zou afwachten dat de
vijand, wiens leger nog altijd halt hield, tot den aanval oprukte, of
zelf hem ten aanval tegemoet trekken. Maurits gaarne zich de mee-
ning zijner generaals ten nutte makende, maar niet gewoon zich uit
te laten over de zijne, begaf zich, zoodra de eerste legerdivisie hare
stelling had ingenomen, naar hei front dezer troepen bij Francis Vere,
en daar, te paard gezeten, omringd van zijne hoofd-officieren, bracht
hij die vraag ter sprake. Allen, behalve Vere, waren van oordeel, dat
men dadelijk moest aanvallen: kleinmoedigheid te toonen zou bij den
Spanjaard den moed verhoogen, on men moest vooral niet wachten, dat
de vijand zich ten zuiden van Ostende nestelde en toevoer en terugkee-
ring afsneed. Vere meende, dat daarvoor geen gevaar was; het ontbrak
den Aartshertog, te midden van duinen, moerassen en zeestrand aan
alle behoeften voor zijn leger; de overwinning zou veel zekerder zijn
\'zoo men den aanvaller ontving met het vertrouwen op de sterkte eener
voordeelige positie. Maurits oordeelde, dat Vere hier goed gezien had,
1) Zie L. J. de Hou, Ordres van Baiailjen gepructiseert in de legers der Vereenigde
Nederlanden, onder het beleid van Prins Mauritius en van Prins Fr. Ilendrick,
Aiust.
1672 in fol. zijnde dit een tweede uitgaaf.
-ocr page 295-
270                         KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
en bleef bij zijn voornemen in de eens dooi- hem gekozen stelling den
strijd te aanvaarden: een beslissende slag kon niet uitblijven; de Aarts-
hertog was te ver gegaan om, indien hij niet werd aangevallen, den
aanval te kunnen uitstellen. 1)
Nu het besluit genomen was den aanval at\' te wachten, ter plaatse
waar men stond, rees bij Vere de vrees, dat het terrein, waarover een
vijandelijke macht uit het open veld in het noordoosten van Nieuwpoort
de slagorde zou kunnen overvleugelen, in ziju geheele breedte door zijn
rechtervleugel niet sterk genoeg bezet was. Hij deed dus aan Maurits
voorstellen, aldaar op de toegangen nog eenige veldwerken op te wei-pen.
Het antwoord hield in, dat er nu geen ander retranehement te maken
viel, dan van pieken en musketten; er moest slag geleverd worden en
Vore had nu niets anders te doen, dan al zijn volk tot den slag te
bereiden en in goede orde te houden. Zoo de Veldheer in deze beslis-
sende oogenblikken van eenigen wrevel heeft doen blijken over de be-
zorgdheid van zijn Onderbevelhebber, die gewoon was met zijne raadge-
vingen zich op den voorgrond te dringen, wie zal het hem euvel
duiden! 2)
Een eerste ontwerp van Maurits, om den Spanjaard in een strik te
doen vallen, mislukte. Hij wilde namelijk de vijandelijke ruiterij, die
aan de spits van het leger langs het strand kwam opdraven, onder het
bereik lokken van de zes stukken geschut, in batterij gebracht op het
strand voor den rechtervleugel der divisie van Francis Vere; gelukte
dit, dan moesten zijne lijfwacht en een afdoeling Friezen. te dien einde
in de duinen geschaard, haar in de flank vallen. opdat zij aldus uit
kanon en klein geweer begroet en door zijne ruiterij bevochten. zich
al vluchtende op haar voetvolk zou werpen en daarin een eerste ver-
1)  Vere (Comment. p. 90 en volgg.) na de raadpleging aan het hoofd zijner divisie
vermeld te hebben en zijn advies om den aanval niet te beginnen, maar zich gereed te
houden en af te wachten, gelijk hij schrijft „in our strength of advantage," laat er
op volgen : „the Connt Maurice pleased to like of it." De geleerde historiograaf van de
City van Londen, Clement Edmonds in zijne Obs\'rnaüons on the sixth and seventh books
of Caesars commenlaries
in hetzelfde jaar 1600 te Londen uitgegeven, kent uok aan Fran-
cis Vere de eer toe van Maurits te hebben overgehaald om te doen wat de plicht is
van een legerhoofd, die voor een veldslag tot zijne soldaten moet kunnen zeggen met La-
bienus: „hostem iniquo atque impcdito loco tenetis" en na eene nederlaag zich moet
kunnen verantwoorden met de verklaring „locum securum ad dimicandum se dedisse."
Duyck vermeldt de samenspreking der Generaals met den opperbevelhebber niet, en wat hij
schrijft van verschil van gevoelen tusschen Maurits en Vere heeft betrekking tot het voor-
stel van Vere om „te re traneb eren."
2)   Dnyck heeft hier den misnoegden luim niet kunnen verbergen, waarin hij, dit
gedeelte van zijn Journael schrijvende, tegen Maurits en de Staten gestemd was. Na
vermeld te hebben, dat het voorstel van Vere was afgewezen, laat hij volgen bl. 666:
,,achtende (Maurits) dat hy desen dach victorie most vechten enz."
-ocr page 296-
PRINS MAURITS. 1597-1600                            271
warring veroorzaken, waarvan men partij kon trekken. Graaf Lodewijk
Gunther kreeg dus last, met de Spaansche ruiterij een schermutseling
aan te gaan, en al vechtende voet voor voet te wijken, om haar tot
een charge uit te lokken. Lodewijk Gunther volbracht zijn last; doch
hetzij de konstabels die het geschut bedienden uit drift te vroeg vuur
gaven. hetzij Vere daartoe den raad gegeven heeft, 1) de losbranding
van het geschut deed de vijandelijke ruiterij fer zijde u:twijkeu in de
duinen, waardoor de toeleg mislukte.
Dit geschiedde omstreeks het middaguur, en de beide legers bleven
weder een geruimen tijd zonder handgemeen te worden op een afstand
van elkander. In dien tusschentijd reed Maurits bij de troepen rond
om te vernemen of zij gereed waren met hem het uiterste te wagen.
Overal met gejuich begroet, verscheen hij ook bij het regiment Walen.
Trouw aan vaandel en veldheer wist hij wel dat bij Walen niet te
wachten was: en hij stond hier voor het regiment de Nieuwe Genzen,
allen overloopers uit de Spaansche dienst: ook zelfs de gedachte aan het
korps Walen in het Spaansche leger, dat door een man des volks van
hun eigen landaard word aangevoerd, zou genoeg kunnen zijn om af-
spraken tot desertie te doen rijpen. Hun bevelhebber de Kolonel Heer
van Marquette deed hen daarom, met het opsteken van de hand, zweren
dien dag aan de voeten van den Prins te zullen leven en sterven. Nog-
tans de kogel vrees is besmettelijk en in staat, door het voorbeeld van
een enkelen bloodaard, ook welgezinde troepen aan te steken. In de
haven van Nieuwpoort lagen nog de 25 schepen, die bij het uitzeilen
der overigen in den vroegen morgen op het drooge waren blijven liggen,
en bij het wederopkomen van den vloed vlot werden. Van deze gele-
genheid bediende zich een hooggeplaatst krijgsman om hot leger te
verlaten, terwijl men zich van beide zijden tot een hoofdtreffen voorbe-
reidde. Het was Robert Sidney, broeder van dien, ook als Staatsman
en Schrijver, beroemden Filips Sidney, die, weinige weken nadat hij
Maurits bij de bemachtiging van Axel vergezeld had, 2) in een gevecht
tusschen de Engelsche troepen van Leicester en de Spanjaarden onder
Parma bij Warnsveld doodelijk gewond, te Arnhem gestorven was. Sir
Robert was zijn broeder als Militair Gouverneur van Vlissingen opge-
volgd, had bij Turnhout medegestreden en had Maurits op den tocht
naar Nieuwpoort tot hiertoe vergezeld, zonder echter eene bepaalde
1)   Vere, om er zich een verdienste van te maken de vlucht der Spaansche ruiters
te hebben te weeg gebracht, schrijft: (Comment. p. 9 ) ,,I made the motion to have them
(our canons) discharged." Men vergelijke ook de aant. van L. Mulder op Duyck p. 668.
2)  Zie boven bl. 201.
-ocr page 297-
272                       KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
bediening bij het leger te bekleedeu. 1) Of het werkelijk geweest is
omdat hij geen moed had den slag die ophanden was bij te wonen, ot\'
\\>m eenige verschoonbare reden, althans door aanbieding van geld ver-
kreeg hij, dat een der vaartuigen hem aan boord nam en met hem
wegvoer. Die daarbij tegenwoordig waren of er kennis van kregen, schre-
ven zijn vertrek toe aan angst voor den naderenden slag, en het was
niet dan met moeite dat de vluchteling aan boord kwam, overladen met
schampere woorden en verwijten van die er getuigen van waren. Aan
\' de bloodaards was nu de gelegenheid gewezen tot ontkomen, en ook de
schuitenbrug over de haven zou een verleidelijk hazenpad kunnen wor-
den. Zoodra dus Olivier van den Tempel met zijne divisie de haven was
overgetrokken, en zijne 26 vendelen, waaronder een regiment Hollan-
ders en een regiment Utrechtenaars, in derde linie of achterhoede met
4 vanen op den linkervleugel, zich scharen kon, liet Maurits de brug
vernielen, de pinken en jachten waaruit die was samengesteld buiten
het bereik van de noorder havenzij brengen, en de 25 vaartuigen, met
munitie en bagagie beladen, naar zee zeilen 2). Kan men in dezen maat-
regel niet, als Simon Stijl, o) een trek van grootschen heldenmoed zien
»al ware het ook dat dezelve, zoo hij door het geluk niet ware bekroond
geworden, den blaam van roekeloosheid niet zou ontgaan hebben:" wie
zich het beeld van een groot veldheer kan voorstellen, zal er den blik
en de wilskracht van zijn ideaal in herkennen. Maar zoodanig is het
lot der Veldheeren, dat hetzelfde gedaan en niet gedaan te hebben,
hun tot roem of verwijt wordt gerekend, naar dat de uitkomst geweest
is. Zoo de tegenwoordigheid der schepen ook maar weinige blooharti-
gen verlokt had om daarin hun behoud te zoeken, en dezen, in een
hachelijk maar nog geenszins hopeloos oogenblik, als het gaat, we-
der anderen hadden medegesleept, en de geslagen troepen, onder de
vervolging des vijands, zich, vluchtende naar de schepen, reddeloos
op elkander hadden geworpen, de veldheer zou de blaam niet heb-
1)   Op de iijst der bevelhebbers bij Nieuwpoort, te viudeu iu de Oratio panegyriea
vau Vau Kinschot, komt zijn naam niet voor, ofschoon daarin de jonge Edellieden zijn
opgenomen die medegetogen waren en ook geeuerlei kommaudo hadden. Duijck ver-
iiieldi alleen (bl. 646) waar hij verhaalt hoe 20 der Zeeuwsehe trausportschepen door de
Spaansche galeieu uit Sluis geuomen zijn, dat zich in een dier schepen bevond „alle
de bagagie van den heer Sidnci, Gouverneur vau Vlissingeu, die met syn E\\ric mede
te lande gceoininen was." Waar Duijck vau zijn vertrek uit het leger voor Nieuwpoort,
schrijft (bl 667) staat iu zijn Journael verkeerdelijk „Philips Siduei."
2)   Op de kaart vau Balthazar ziet men de schepen zeilende met het bijschrift: Tous
«es uavirea partirent eucores après mydi du havre de Nieupoort."
3)   Opkomst ea bloei der Nederlanden bl. G21 der eerste in 1774) bl. 295 der latere
Brussclschc uitgaaf.
-ocr page 298-
PRINS MAURIÏS. 1597-1600
273
ben ontgaan, van te weinig op de overwinning gerekend te hebben. 1)
Nog een andere bezorgdheid bekommerde Maurits. Aan zijne zijde
zag hij zijnen geliefden broeder Frits, nog pas 16 jaren oud, en om
zich heen Johan Ernst vorst van Anhalt, een Hertog van Holstein,
de jonge Graven Albert Otto en Hendrik Willem van Solms, Lord
Grey de Wilton en Henry de Coligny Graaf de Chatillon, allen in
prille jeugd, hem toevertrouwd om zich naar zijn roemrijk voorbeeld te
kunnen vormen. Bereid zijn eigen leven voor het Vaderland op te zet-
tcn en dat van hen wier plicht hen daarvoor bestemde, was hij bewo-
gen met het lot dezer jeugdige Vorsten-telgen, die zich bij hem bevon-
den om den oorlog te leeren, niet om hun bloed te storten. Hij doet
dus aan Prederik Hendrik opening van het hachelijke der kans van
overwinnen en van de licht te berekenen gevolgen eener nederlaag. Maar
noch deze voorstelling, noch de dringende bede om zijn jeugdig leven
voor de dienst des lands te sparen, konden den krijgshaftigen jongeling
bewegen zich van het tooneel te verwijderen, dat stond geopend te wor-
den. » Hij mocht toch — dus smeekte hij met gevouwen handen en met
tranen in de oogen — met zijn broeder leven en sterven, en met hem
het lot verbeiden, dat de Hemel over hem beschoren had." De toekom-
stige stedendwinger bleef aan de zijde zijns broeders dien geheelen ge-
vaarvollen dag , en met hem Chatillon, beiden schoonontluikende ridder-
gestalten, beiden van gelijke jeugd, beiden kleinzonen van den be-
roemden Coligny. 2)
De twee legerhoofden maakten nu de noodige beschikkingen voor den
slag. Maurits bevlijtigde zich in persoon de bijzonderheden van het ter-
rein in oogenschouw te nemen.
De Aartshertog Albert had zijn leger dus geplaatst, dat de piekeniers
1)   Vau het vertrek der schepen bij het vlocdgetij van den vroegen morgen verhaalt
Duyck zeer eenvoudig, dat Maurits ze uit de haven in zee deed gaan: hij zegt niet dat
daarin iets bijzonders was. Maar het bevel tot het vertrek der achtergebleven schepen
op den middag vermeldt hij terstond na verhaald te hebben dat Sidney vveggevaren is,
„uiet dervende iu den slach blyven," en hij voegt er bij dat Maurits die 25 schepen
deed vertrekken, „om gansch geen hoipe van ontcommen aan ycmant te laten," en van
het afbreken van de brug schrijft hij, dat de jachten en pinken daar niet gelaten zijn
„dacrop yemant hem soude mogen salveren, omdat Sijue Excie. geen hoipe als tot slaen
wilde laten." Men voege hierbij de plaats aangehaald boven, bl. 270 (2). Alsof deze woor-
den in het Journael van Duyck niet te lezen stonden, beweert Prof. R. Fruin in zijne Kriti-
tche beschousoing van den slag bij Nieuwpoort
(boven bl. 250 vermeld), dat er bij Duyck
vau sterven of overwinnen geen woord te vinden is en, niet onderscheidende de twee
beveleu tot vertrek der schepen, het eene \'s nachts het andere op den middag gegeven,
beweert Fruin dat Duyck in den laatsten maatregel niets bijzonders gezien heeft, en.
komt daarom tot de conclusie, dat het feit „in het ware licht beschouwd," niet ver-
dient onze aandacht te trekken.
2)  Het bekende verhaal onzer vroegere geschiedschrijvers is bevestigd door het na-
schrift van Graaf Ernst Casimir achter zijn brief in de Arch. 2me Série. T. II. p. 89.
I. V. H. T. I.                                                                                              18
-ocr page 299-
274                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
van alle regimenten tot bataljons van enkele pieken geformeerd, in vier-
kanten geschaard stonden van 30 of 40 gelederen; één van soldaten
die te Diest gemutineerd hadden, van verschillende natie\'n, was als de
kern van de voorhoede; twee van Spanjaarden en Italianen vormden het
lichaam van de bataille, en één, van Walen en Ieren, weder de kern
van de achterhoede. Het voetvolk met vuurwapenen, deels musketten,
deels vuurroeren of harquebusen, een lichter geweer, stond bij afzon-
derlijke compagnie\'n, voorwaarts van de beide flanken der piekenhoopen,
de muskettiers aan de spits, en de harquebusiers achter hen. Hierin dus
verschilde de taktische verhouding der beide legers, dat bij den Aarts-
hertog elk der twee wapensoorten afzonderlijk, de steekwapenen en de
vuurwapenen, werd in werking gebracht: Maurits had de formatie zijner
vendelen, waarvan elk uit een bepaald getal piekeniers, muskettiers en
harquebusiers of schutters bestond, bij de sLagordening behouden. De
ruiterij van den Aartshertog, van velerlei natiën, en deels lansiers en
kurassiers, deels karabiniers, stond op de vleugels, rechts aan de zee,
links tegen de duinen; maar zij had een groote kracht verloren in het
sterk waarnemings-detachement, dat onder Velasco, een der beste Spaan-
sche ruiter-oversten, te Marienkerke was achtergelaten om de reden die
hiervoor gemeld is (bl. 265). Vóór het legerfront, tegen de duinen aan,
stonden 6 stukken geschut, doch dezen spoedig in het zand gezonken, heb-
ben verder niets meer uitgewerkt. Het geheel der troepen bedroeg 11000
man voetvolk en 1500 ruiters, 1) allen lang gediend hebbende soldaten on_
der veld-oversten van naam. 2) Met het opperbevel over de voorhoede was
vereerd de Admirant Don Francisco de Mendoza, uit het glorierijkste
stamhuis van den Spaanschen adel. 3) De achterhoede werd aangevoerd
door den Luxemburger Claude La Barlotte, bij de Spanjaarden in min-
achting om zijn burgerlijke afkomst, maar een onversaagde, die zich
met zijne Walen in een leger van duivelen zou gestort hebben. In het
midden der legerstelling prijkte de banier van den Opperbevelhebber:
de Aartshertog had daar zijne standplaats gekozen, omstuwd door een
1)    Volgens de opgaaf van Maurits zelven in zijn brief aan Willem Lodewijk (waar-
van de dagteckening 2me Juillet onjuist moet zijd) Arch. 2me Série. T. II. p. 17, waar-
mede Bor overeenstemt. Velasco met zijn detachement zijn daaronder niet begrepen.
2)  Zoo het waar is wat Ccpena, gevangen genomen maar spoedig aan zijne wonden
overleden, gezegd wordt aan Maurits verhaald te hebben, dat hij in zijn regiment alleen
700 soldaten had die als officieren gediend hadden, en nu op „vordelgelt" gezet waren,
en dat bij de andere regimenten hetzelfde plaats had, dan dient men in \'t oog te hou-
den, dat onder officieren ook de onderofficieren, zelfs de korporaals begrepen werden.
3)  Over Mendoza zie men de aanteekening van Mr. I. da Costa op zijn dichtstuk De
Slag bij Nieuwpoort,
een schoon geheel van treilende gedachten en meesterlijke verzen,
doch waarvan de dichter zelf erkent, dat hij een ruim gebruik gemaakt heeft van het
recht der poëzy tot „ordonnantie en imaginatie."
-ocr page 300-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600
275
schitterend gevolg, maar hij zelf in een eenvoudig zwart harnas en met
ongehelmd hoofd, opdat zijn leger hem gemakkelijk herkennen zou.
Eenige vanen ruiters van de drie wapenen, omgaven hem als lijf- en
vaandel wacht. Het bijzondere bevel van deze bewaking van dat kleinood
en van den veldheer was opgedragen aan Graaf Bucquoy Charles Bona-
venture de Longueval. 1)
In deze stelling bleef de Aartshertog op het strand eenigen tijd pa-
radeeren. De Vice-Admiraal van Zeeland, Joost de Moor, die met eenige
schepen de zee tusschen Duinkerken en Sluis bewaakte, verscheen wel,
naar het bevel van Maurits, met zijn admiraalschip en nog een ander
vaartuig voor de kust: maar zijn geschut deed weinig werking, en het
werd door twee van de Spaansche vuurmonden, van de duiuzijde naar
den zeekant gebracht, beantwoord, en die schepen deinsden spoedig
weder af. Maar de vloed begon intusschen weder op te komen en deed
het zeewater al verder en verder over het strand stroomen. Dit was te
berekenen geweest; doch de Aartshertog had verwacht reeds vroeger in
den morgen te zullen zijn aangevallen, wanneer hij gehoopt had op het
vlakke strand het pleit van den dag spoedig te zullen beslechten. Ein-
delijk dwong hem het vloedwater, tot zijn leger het bevel te doen uit-
gaan om de duinen in te trekken, en over de klingen en het daarach-
ter gelegen veld te trachten in den rechter vleugel van het Staatsche
leger te vallen. Mendoza bleef met de ruiterij zijner voorhoede op het
strand, om door deze vertooning den flankmarsch van het leger zoo
lang mogelijk voor den vijand bedekt te houden. Maar men heeft toen
reeds kunnen leeren, wat de geschiedenis van latere tijden bevestigd
heeft, dat een dergelijke flankmanoeuvre een gevaarlijke onderneming
is tegenover een waakzamen en werkzamen vijand. Het nederlandsche
leger ondervond nu hier, wat de adelaarsblik en de vastberadenheid van
zijnen Veldheer en het voordeel van de geoefendheid zijner troepen ver-
mochten. Niet zoodra was de aantocht van het Spaansche leger achter
de duinen in de richting van het kerktorentje van Westende ontdekt —
het was nu omstreeks twee uren — of men zag de oranjepluimen des veld-
heers vliegen van de eene linie naar de andere, en het gansche leger,
in een oogenblik des tijds, met een beweging naar den rechtervleugel
zich in dier voege plaatsen, dat de rechtervleugel van de eerste li-
nie vóór den linker van de tweede, en die van de tweede vóór den
linkervleugel van de derde te staan kwam. Twee stukken geschut van
1) Van de voornaamsten der overige bevelhebbers kan men bericht vinden in de Ver-
zamelde berigten omtrent de krijgtbevelhebben bij Nieuwpoort
(1836) door Mr. Schuller
tot Peursum.
-ocr page 301-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
276
het strand gehaald, op een duin gesleept en aldaar op een nood-
bedding gesteld, van waar zij den weg tusschen de duinen en het
vlakke veld bestreken, konden al dadelijk de langs dien weg aan-
komende Spaansche voorhoede met kanonkogels begroeten. Lodewijk
Gunther verliet nu ook met de ruiterij het strand en vond een weg om
zich te spoeden naar het gevechtsterrein aan de andere zijde der duinen.
Hier was al de bekwaamheid van den kavallerie-generaal noodig, om
in het gebroken land, ongeschikt voor de aansluiting van vele eska-
drons in een breed front, aan elk een behoorlijke plaats te geven, in
het gezicht van den vijand, die reeds de duinen aan de landzij de o ver-
dekte en in het vlakke veld begon uit te komen. Deze beweging van
het Nederlandsche leger, met vaardigheid en juistheid volbracht, ver-
ijdelde \'s vijands voornemen en was beslissend. De verandering in de
richting der beide legerfronten had voor de Spanjaarden ook dit nadeel,
dat de zon, naar het Westen neigende, hun lijnrecht in de oogen scheen,
terwijl de wind bij voortduring hun het stuifzand van de meer en meer
omgewoelde duinen in de aangezichten joeg. De door Maurits zoo plot-
seling veranderde legerstelling deed den Aartshertog nog weder zijn le-
ger halt houden: van beide zijden werden de laatste beschikkingen ge-
nomen voor den beslissenden slag.
Het was te half vier uur in den namiddag toen het vijandelijke leger
zich ten aanval in beweging zette. Terwijl het, in en over de duinen,
op de divisie van Franeis Vere aandrong, rukte een voorhoede van
harquebusiers te voet langs den weg van Westende onderlangs de dui-
nen vooruit, en plaatsten zich, tot beveiliging dezer infanterie op haar
linker flank, waar de hoogere duinen in klingen en de klingen in het
groene veld afliepen, 7 eskadrons, 4 van lansiers en 3 van karabiniers,
te zamen 614 paarden, in slagorde. Lodewijk Gunther, op dit gezicht,
begrijpende terstond aan vriend en vijand een voorbeeld van onvervaard-
heid te moeten geven en geen tijd hebbende het goedvinden van den
Opperbevelhebber te vragen, besloot oogenblikkelijk te pogen deze rui-
terij over hoop te werpen. Hij kon nog slechts 6 vanen in gevecht bren-
gen, te zamen 400 paarden; tegen de dreigende lansen, die bij het
Staatsche leger waren afgeschaft, had hij alleen de stootsabels zijner
kurassiers en de geweertrompen zijner karabiniers te stellen; vóór zich
had hij een aaneengesloten ruiterfront, waartoe het terrein daar een
ruim veld had aangeboden, en hij zelf kon zijne eskadrons, uit het ge-
broken land, niet dan het eene na het andere over sloten en grep-
pels tot de charge doen oprijden en dit moest geschieden onder het
schot van het vijandelijk voetvolk \'t welk zij voorbijreden. Desniet-
-ocr page 302-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600                         277
temin gelukte de aanval volkomen. De Nederlandsehe ruiterij, waarbij
Marcelis Bax, als gewoonlijk, vooraan was, sloeg de Spaansche uit
een, en dreef haar op de vlucht. Toen, — in plaats van te luiste-
ren naar de stem van haren aanvoerder, die den gewonnen grond niet
wilde verlaten — zwenkten allen, officieren en ruiters , door den lust tot
vervolgen vervoerd, rechtsaf, en joegen de vluchtenden na tot voor de
poort van Nieuwpoort, vanwaar zij eerst na een half uur op hunne
plaats terugkwamen. Maurits had den driftigen aanrid van Lodewijk
Gunther gezien, en, tegelijk de mogelijke gevolgen berekenend , ontbiedt
hij terstond al zijne overige ruiterij. Toen zij aankwam was Lode-
wijk Gunther nog op de plaats van het gevecht, niet meer dan 10
ruiters bij zich hebbend, en ziende nu de bevriende ruitermacht oprij-
den in de vlakte, poogde hij op \' deze terug te trekken. Maar afgesne-
den door een troep der vijandelijke lansiers, die zich pogen te herza-
melen, wordt hij geheel door hen omsingeld. Dat ziet Joost Wyerick
Cloet, een ritmeester in staat zijne manschap tot de uitvoering van een
prompt besluit te bezielen, die zijn Generaal van verre herkent aan den
oranje-vederbos dien hij op den helm droeg: hij rent met zijn vaan op
de vijandelijke lansiers in, en ontzet den onversaagde, na Maurits den
held van den dag. 1)
Dit eerste voordeel, hoe onbeduidend ook het aantal vijandelijke rui-
ters moge geweest zijn die buiten gevecht waren gebracht, was echter
van gewicht, vermits het behaald werd in \'t gezicht, van het voetvolk,
\'t welk inmiddels op de duinen en klingen was handgemeen geworden.
De Nederlanders, ziende de overwinning hunner ruiterij, di-ongen met
te grooter vertrouwen op den vijand in, terwijl de Spaanschen, op de
linkerzijde door hunne ruiterij verlaten , vreesden aldaar door de onzen
in de flank gegrepen te worden. Zij hielden echter stand, en hierdoor
wakkerde het duingevecht aan tot een zeldzaam geziene hevigheid. Elke
natie in de beide legers, scheen te wedijveren om den prijs van dap-
perheid. De Spanjaarden vooral, zich verhoovaardigend op de vermaard-
heid dier aloude infanterie-regimenten, die de Nederlanders nog nooit
in het veld onder de oogen hadden gezien, hadden zich er op gespitst
hen aan te treffen en ook hen hunne onverwinlijkheid te doen onder-
vinden. De Nederlanders gevoelden, dat een nederlaag hunne geheele
vernieling na zich zou slepen, en hun moed werd verhoogd door het
vertrouwen in de bekwaamheid van hunnen veldheer, en door «het zien
1) Door de openbaarmaking van het verhaal van Lodewijk Gunther zelven, in zijn
brief aan Graaf Jan van Nassau, blijkt nu dat deze episode van den slag, heeft plaats
gehad bij de eerste charge.
-ocr page 303-
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
278
van de orde waarmede alles bestuurd werd. Het duingevecht nam ve-
lerlei gedaanten aan , naarmate hier op de hoogten, elders in de laagten,
hier door pieken tegen pieken, daar door vuurgeweer tegen vuur-
geweer, elders door gewapenden met verschillend moordtuig gevochten
werd.
De slagordening door Maurits gekozen gaf hem gelegenheid zijn voet-
volk achtervolgons, waar de strijd hachelijk scheen, in het vuur te
brengen. Zijne troepenhoopen, niet sterker dan 300 man, niet te breed
noch te diep, met behoorlijke tusschenruimten in de linie\'n geplaatst,
waren daardoor te beweeglijker bij het manoeuvreeren, en vormden elk
een geheel van vmu-- en steekwapenen vereenigd, gelijk bataljons met
bajonetten van den nieuweren tijd; terwijl de schutters geoefend waren
om, losgemaakt van de piekeniers, zich afzonderlijk te formeeren. De
groote piekeniershoopen van het Spaansche leger daarentegen, trokken
op zonder gesloten verband met de schutter-compagnie\'n, waren log in
hunne bewegingen, en gaven nooit den vollen schok van het geheel,
daar zoo vele gelederen niet gelijktijdig konden tretfen. 1) Ofschoon ook
dit voordeel van het beleid des Veldheers medegewerkt heeft tot de be-
slissing, werd er echter een tijdstip geboren, waarin de overwinning
als aan een zijden draad scheen te hangen. Tegen de voorhoede, door
Francis Vere aangevoerd, ook reeds bestookt door de infanterie van de
Spaansche voorhoede, kwam de geheele batailje van den Aartshertog
zoo dreigend opdringen, dat de Engelschen het eene duin voor, het an-
dere na, den vijand prijs gaven en tot op het strand terugweken, waar
500 Friesche muskettiers bij het geschut nog strijdvaardig stonden. Vere
zich dapper kwijtend om de verwarring te voorkomen, kreeg een kogel
in het been en een tweeden in de drje; toen stortte zijn paard dood
neder; een Engelsch edelman deed hem achter zich op het zijne tillen,
en zoo kwam hij met een troep zijner vluchtende soldaten op het strand
— hij om hulp te zoeken bij een heelmeester, zijne Engelschen bij hunne
kameraden de Friezen. 2) De Friezen trokken als tot dekking der vluch-
1)  (papena heeft aan Maurits verhaald, dat hij met andere oude officieren het voordeel
der kleinere afdeelingen waarin het Ncderlandschc leger geschaard stond had ingezien ;
maar dat men vruchteloos gepoogd had dit voorbeeld nog te volgen , daar dit in zoo
korten tijd niet kon geschieden: hij zelf had getracht, daarin ecnigzins tegemoet te
komen, door eerst de voorste gelederen van den doorhem gekommandeerden piekenhoop
te laten treffen, en vervolgens de overige.
2)   „Sir Francis Vere with his troop took his way towards the Cannons along the sands,
where he by his Chirurgeon, they by their fellows might hope for succour." Dus schrijft
een ooggetuige John Ogle, Luitenant-Kolonel van Vere in eene Account of\'the last charge
at New-port batlel,
gedrukt achter Veres Commentaries p. 106. Van het bestaan van dit
boek (zie hiervoor bl. 246) is Motley onkundig gebleven, en dus ook van de mededeeling
van Ogle.
-ocr page 304-
PRINS MAÜRITS. 1597—1600                        279
telingen, die tot in de zee de wijk namen, terug: 1) Vere liet zich naar
een schip dragen, dat aan den mond der haven gebleven was, waar
zich de genees- en heelmeesters bevonden met hunne verband- en ge-
neesmiddelen. 2)
De verslagenheid der voorhoede tastte ook de batailje aan, die in
de duinen ten westen van Westende een wreedaardige worsteling had
door te staan met de piekeniers van Qapena: al het voetvolk geraakte
aan \'t wijken. De geestkracht van den Opperbevelhebber werd op de
uiterste proef gesteld. Vere had hem den eenon bode na den andere
gezonden om hulp: nu begon „elk een met bedroefde oogen te zien of
ook God de Heer den fiorisantoii staat van de Nederlanden alzoo zou
laten ondergaan en accableren." 3) Maurits alleen scheen onvervaard.
Roepend en smeekend om de hoop niet op te geven en te vechten, zond
hij de afdeelingen zijner achterhoede achtervolgens naar de meest be-
dreigde punten, eischende de uiterste krachtsinspanning om den vijand tot
staan te brengen. Hij bevond zich aan de landzijde van de duinen waar hij,
gelijk gemeld is zijne geheele ruiterij vereenigd had, en naar het oogenblik
uitzag om haar met voordeel te doen werken. Dat oogenblik scheen gekomen,
toen de vijandelijke infanterie-massa tegen de divisie van Vere in de duinen
opdrong en vorderingen maakte, terwijl de Aartshertog de lansiers en ka-
rabiniers zijner batailje, vereenigd met de herzamelde eskadrons zijner
voorhoede, die, gelijk verhaald is, uiteengeslagen waren, in de vlakte
slagvaardig hield, om zijn voetvolk in de duinen tegen elke verontrus-
tende omtrekking op zijn linkerflank te beveiligen. Tegen die ruitermacht
ontving nu Lodewijk Gunther bevel een nieuwen aanrid te doen. Dan,
3 vanen karabiniers die hij voorop deed rijden, waarachter hij zelf volgde
met 5 of 6 vanen kurassiers, werden door de Spaansche ruiterij en door
musketvuur uit de duinen zoo vinnig ontvangen, dat zij in wanorde
geraakten, zich wierpen op de achter hen oprijdende kurassiers en dezen
in een volslagene vlucht medesleepten tot aan de plek waar Maurits
1)   Van de Friezen schrijft Ogle: „they (like good fellows) to keep us company tur-
ned all fairly back again with us."
2)  Een verhaal van Bor luide dat hij door zijn volk op pieken gedragen is. Duyck
verhaalt het aldus bl. 674: „Daer lach aan teyndc van den haveu een schip op droogh,
daer de heere Vere, mogelyck despererende van de uyteomste van dezen slach, diep
deur \'t water rijdende, inneweeck. Den ritmeester Gent, (Walrave van Gent heer van
Dieden en Oyen) die mede alvrouch gequetst was, ende anderen liepen mede daerinne,
8o dat tschip so vol volx liep, datt er niet meer inne en conden." Vere zelf zwijgt ge-
heel van deze omstandigheid. Hij beroemt zich, niet eer voor zichzelvcc gezorgd te
hebben dan toen hij, ziende dat de zaken weder goed gingen en zijne directie in het
voortzetten der overwinning zou worden uitgevoerd, begreep dat het werk van den dag
ten einde was. (Comment. p. 104, vcrgel. met 102).
3)  Woorden van Duijck.
-ocr page 305-
280                      KRIJGSVERBICHTINGEN ONDER
zijne bevelen stond te geven. De Prins, in de nederlaag zijner ruiterij
zich de overwinning ziende ontglippen, plaatst zich, met het pistool in
de hand aan de spits van de twee eenige vanen die in orde geschaard
bij hem stonden, draaft met dezen den vijand te gemoet, de vluchten-
den toeroepend en smeekend om zich aan te sluiten en te toonen mannen
van eer te zijn — en de vervolgers, door deze fiere houding verrast,
laten af en blijven onthutst staan. Lodewijk Gunther wint inmiddels
tijd om zijne ruiters te herzamelen, en nu geeft de Veldheer hem last,
een derde charge te doen. De vijand waagde het niet die te ontvangen,
maar ontvlood ijlings het gevecht.
Terwijl dit voordeel verkregen werd, wachtte den Veldheer een an-
Uer bemoedigend voorteeken. De vlucht der Engelschen naar het strand,
waar zich ook de wagentrein bevond, had daar een onbeschrijfelijke
verwarring teweeggebracht. De Friezen hielden echter nog de wacht
bij de -i stukken geschut; 1) de Kolonel Sir Horace Vere was, ook na
de verwijdering van zijn broeder Prancis, niet tot vertwijfeling gebracht
en had nog 200 man onder zijne bevelen, die allen toonden niet ge-
neigd te zijn uit wanhoop zich in de zee te storten. De Luitenant-
Kolonels Sir John Ogle en Lowell, de Kapiteins Pairfax, Henry Sutton
en Morgan vereenigden om zich heen al wie blijk gaf het hoofd nog
niet te hebben verloren; Dommerville van de divisie Solms was ook
niet ver af, en sloot, zich met de strijdvaardigen van zijn regiment
bij de Engelschen aan en zoo gelukte het dezen dapperen een troep
te herzamelen sterk genoeg om zich in staat te gevoelen, ook nu nog
den Spanjaard tot staan te brengen. Niet ver van de plaats, waar zij
zich bevonden was een duinvallei, en daarin en op de hoogte van het,
tegenoverliggend duin een vijandelijke macht ziende naderen, naar gis-
sing een 2000 man, trok de vast beraden troep Engelschen en Pranschen
met vijf wapperende vaandels die deels behouden deels terug gekomen
waren, de hoogten over om zich op dien vijand te storten. Mau-
rits 2) zag het, verheugd riep hij uit: »Voyez, voyez les Anglois r
1)  De geheele artillerie in dezen slag bestond uit 6 stukken, waarvan er 2 aan den
rechtervleugel op een der duinen gebracht zijn. Justinu9 van Nassau schijnt daarbij van
raad gediend te hebben. Edellieden van het geschut (Artillerie-officieren zie bov. blz.
69) worden alleen door 2 Franschc schrijvers, La Vise en du Thou genoemd. Thuanus
betitelt hen „qui rei tormentariae praeerant" Mortarius et Frenelius. Het Fransch luidt:
Gentilhommes de 1\'Artillerie du Mortier et Fresnel. Nog 2 veld9tukken had Graaf Ernst
bij zich gehad: doch dezen waren door den vijand genomen, en zijn later hernomen.
2)  „The vigilant and judicious eie of Prince Maurice his Excellency was (it should
seem) upon our actions and motions all this while, for he seeing us make head, said
tó those that stood about him: Voyez" etc. Sir John Ogle pag. 109. Deze getuigenis
is opmerkelijk. Vere besluit zijn relaas met een beklag over de déroute zijner divisie,
die had kunnen voorgekomen ziju, zoo hem in tijds de hulp gezonden was waarom hij,
-ocr page 306-
PRINS MAURITS. 1597-1600
281
qui toument a la charge" en nu oordeelde hij het tijdstip gekomen om
zijne reserve-ruiterij het laatste gewicht in de schaal te doen leggen.
Deze bestond uit niet meer dan 3 vanen, die van deii Ritmeester Go-
dard van Balen, van Sir Edward Cecil, en een derde naar Franeis Ver e
genoemd, omdat deze Generaal er het geldelijk voordeel van genoot,
maar die door een Luitenant werd aangevoerd. 1) Balen kreeg bevel met
2 vanen het strand te gaan ontzetten; Cecil moest in de duinen gele-
genheid zoeken tot voordeelige chargen. 2)
Als een reddende engel kwam Balen op het strand aan, waar de
Spanjaarden, als met zwermen uit de duinen komende, meer en meer
opdrongen, en op het punt stonden het geschut te bemachtigen. Nu
doen de konstabels een gelukkige losbranding met een goede lading
musketkogels; Balen maakt van de vervaardheid daardoor te weeg ge-
bracht gebruik en stort met zijn ruiters er op in; het gejuich der boots-
gezellen bij het geschut gaat over in een kreet: » Victorie! Victorie!" bij
menigeen keert hierdoor het hart weder onder den riem; 150 Friesche
piekeniers drijven de Spanjaarden van een duin, 3) en de stelling op
het strand is vooreerst weder verzekerd.
gevraagd had: hij wil echter niemand beschuldigen en het aan de langzaamheid zijner
estafetten toeschrijven. Maar Maurits kende Franeis Vere, en wilde uit zijn eigen oog
blijven zien — „zijn waakzaam en oordeelkundig oog was al dien tijd op onze verrich-
tingen en bewegingen gevestigd" schrijft de eerlijke krijgsman. De geheele bijdrage van
Ogle tot de geschiedenis van den slag bij Nieuw-poort is belangrijk. Ofschoon gedrukt
achter het relaas van Vere, dat geheel aangelegd is om aan deze ten koste van Maurits
de eer van den dag toe kennen, doet het de onwaarheid uitkomen der voorstelling van
Vere, alsof al wat er gebeurd is Da zijne verwijdering om zich te doen verbinden —
de charge van Balen, de werking van het geschut op het strand, de herzameling der
Engelschc officieren in de duinen — zijn werk geweest was. Ofschoon Ogle schrijft met
grooten eerbied voor zijn Generaal, dien hij „that great aud worthy Captain" noemt,
wordt door zijn verhaal de lezer gewaarschuwd, dat de Generaal wel eens aan anderen,
zelfs aan zijn eigen officieren, de eer onthield die hun toekwam. Van Sir Edward Cecil
had hij in \'t geheel geen melding gemaakt en in het verhaal zijner verwonding had hij
den dienstknecht van sir Robert Drury genoemd, als die hem geholpen had, maar hij
had verzwegen den naam van zijn Luitenant-Kolonel Ogle, op wiens kleeren, zoo
lang hij ze gedragen had de vlekken van het bloed van zijn Generaal nog zichtbaar
waren.
1)   Op de lijst der bevelhebbers staat Cecil genoemd niet alleen als Kommandant van
zijn eigen vaan, maar ook als Luitenant-Kommandant van de vaan van Vere. Bij deze
laatste charge worden echter de vanen van Balen en Vere te zamen genoemd, in het
verhaal van Lodewijk Gunther en van John Ogle. Van Balen heeft dus die beide vanen
aangevoerd. Cecil was daardoor minder opgemerkt geworden en John Ogle heeft daarom
ook in zijn Account doen uitkomen, welk aandeel deze officier met zijn vaan gehad heeft
aan de laatste charge, waarbij de 3 vanen den vijand onder den voet gereden hebben
„in a hollow or bottom within the downs."
2)  Uit een uitdrukking van Ogle is op te maken, dat Maurits zich van Werncr van den
Houte (Du Bois) bediende, om zijne bevelen tot de ruiterij over te brengen: de vaan
van dien Ritmeester was daags te voren buiten het terrein van den slag gedetacheerd.
3)  In de duinen waren de Spaansche piekeniers niet bestand tegen de Ncderlandsche,
omdat deze door menigvuldige exercitien beter geleerd hadden, zich altijd gesloten te
houden.
-ocr page 307-
KRIJGS VERRICHTINGEN ONDER
282
Na het strand te hebben schoon-geveegd, dringt Balen de duinen in
en vindt Horace Vere en Dommerville in de duinvallei slaags met het
gros der vijandelijke macht, die zij daar hadden aangetroffen, 1200
van de muiters te Diest. Dezen, vervvinnaars van zoo even, bezweken
jammerlijk. Maar wie als een stalen muur stonden tegen de woedende
aanvallen der Engelschen en Franschen, waren leien, een regiment
dat, om houding, uitrusting en innerlijke gehalte , een sieraad genoemd
is van het Spiansche leger. Doch toen ook de vaan van Cecil in den
rug dezer hardnekkige strijders kwam aanrennen, werden allen, offi-
cieren en soldaten, door de 3 vanen Nederlandsehe reserve-cavallerie
nedergesabeld, en het laatste bedrijf van den slag loste zich op in een
tooneel van wanorde, slachting en radelooze vlucht. Want ook aan zijne
linkerzijde zag de Aartshertog den schrik in zijne troepen govaren, toen
zijn voetvolk nog strijdend in de duinen, na het volkomen gelukken
der derde charge van Lodewijk Gunther, door het gros der Nederland-
sche ruiterij in de linkerflank werd gevallen. Een vaan van deze
ruiterij, de vaan van Pierre Panier, over de klingen en door de duin-
kloven zich een weg banend, nam ook den Admirant gevangen. Men-
doza had gedurende den slag met 700 Spaansche en Italiaansche ruiters
werkeloos op het strand gestaan. Maar zijn volk, voor zich uit op het
strand de uitwerkselen ziende der verschijning van Balen, begreep\'dat
de krijgskans aan \'t kenteren was en sloeg zonder slag of stoot op de
vlucht. Mendoza, niet mede willende vluchten, reed, alleen van een
knecht vergezeld, de duinen in om zich bij den Aartshertog te vervoe-
gen, toen hij door de ruiters van Panier aangereden en van zijn paard
geworpen, herkend werd door twee Spanjaarden, die zich daarbij be-
vonden en vroeger onder hem gediend hadden. Een hunner, die zijn
kamerdienaar geweest was, droeg in zijn aangezicht een blijk, dat zijn
voormalige meester, een woestaard in een kleine gestalte, niet altijd
zjjn drift in vloek kon ontladen, maar ook bloed moest zien, en wees
hem op dit lidteeken. De twee Spanjaarden lieten zich echter door het
aanbod van een hoogen losprijs bewegen, nadat de Admirant zich ge-
vangen verklaard had door aan den een zijn sjerp en aan den ander
zijn bandelier af te geven, om hem het leven te sparen, en zoo werd
de krijgsgevangene naar Maurits gebracht, die hem beleefd toesprak, hem
de reiskoets van zijn Secretaris den Heer van Pouderoijen, Johannes Mi-
lander, tot verblijf aanwees en zijne bewaking opdi-oeg aan den Opper-
bevelhebber der Nederlandsehe cavallerie, Graaf Lodewijk Gunther, wien
dit als een onderscheiding werd aangerekend. Den Aartshertog Albert wordt
de eer gegeven, van bjj de volkomene ontbinding van het Spaansche Ie-
-ocr page 308-
PRINS MAURITS. 1597 — 1600                         283
ger, na bijna vier uren strijdens, met de laatste zijner ruiters het slag-
veld te hebben verlaten: hij zou het niet ontkomen zijn, zoo niet een
zijner Ritmeesters, Michel Tello, een bende vluchtende ruiters verza-
meld had, en daarmede de vervolgers had afgeweerd; zoo redde zich
het Spaansche legerhoofd naar Brugge. Geheele scharen der zijnen zag
hij met slepende pieken 1) over duin en veld het leven bergen. Som-
migen werden door de ruiters van den overwinnaar, die tot in den
nacht de vluchtenden najoegen, neergesabeld: anderen die hunnen weg
naar de zijde van Ostende namen, liepen\'den dood te gemoet. Want
daar verzamelde de kolonel Edmund een opgewonden troep, aangroeiend
uit de vesting, totdat de Staten de poorten deden sluiten; en de
meesten werden gedreven door den lust om ook eenig deel aan de neder-
laag van het Spaansche leger te hebben, maar de oude Schot gloeide van
gramschap alleen over de vernieling van zijn regiment op het strand
van Marienkerke, en zwoer al wie onder zijn bereik viel, aan de schim-
men zijner vermoorde Schotten ten offer te zullen slachten; met eigen
hand stak hij een spaansch edelman dood, die hem 10,000 kronen bood
tot rantsoen voor zijn leven.
Maurits, toen hij het leger der Spanjaarden voor zich vluchten zag,
wierp zich van zijn paard op de knieën in het zand, uitroepende: » O God ,
wie zijn wij menschen, die Gij zulke eere gedaan en overwinning gegeven
hebt." 2) De Veldheer overnachtte met zijn leger, voor zoo ver het zich in de
duisternis rondom hem vereenigen kon, op het slagveld nabij de kerk
van Westende. Daar ontbood hij den gevangen Admirant, en deed dien,
uit betooning van eer en onderscheiding bij zich aanzitten aan den
velddisch. Na dezen nachtelijken maaltijd begaf de overwinnaar zich ter
rust, »dankende en lovende God van deze victorie." 3) Ook de tweede
held van den dag, ook graaf Lodewijk Gunther, zag in de uitkomst van
den slag de hulp van Gods hand. 4) Den volgenden dag ging de Prins
naar Ostende, en binnen de vesting gekomen, regelrecht naar de kerk,
waar hij de stille dankzegging zijner eenzaamheid deed volgen door een
plechtigen dankstond, dien hij in het bijzijn van de Algemeene Staten
voor zich deed houden in de fransche taal door den vermaarden predikant
Johannes Wtenbogaert. 5) Dringende zorgen waren het die hem riepen naar
1)   Wanneer piekeniers op de vlucht gingen, lieten zij, om spoediger voort te komen,
de piek achter zich aan slepen; men noemde dit spottenderwijs: zijn piek schuren.
2)  Brief van Wtenbogaert in Flcmings Beltgeriughe van Oostende.
3)   Woorden van Duyck.
4)  „On ne peut dire autrement, sinon qu\'on a veu a 1\'ocil que Dieu a combattu.pour
nous." Arch. 2me Sér. T. II. p. 34.
5)   Hij had tot tekst Ps. 116. Reeds den vorigen avond te 8 uur had hij in \'t Hol-
landsch voor de Heeren Staten een dankstond gehouden over het begin van Ps. 9 Om-
-ocr page 309-
284                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
Ostende, terwijl het leger ging kampeeren te Marie\'nkerke: op de verple-
ging der talrijke gekwetsten van vriend en vijand, en hunne vervoering naar
Holland en Zeeland moest orde worden gesteld; het leger had verver-
sching noodig uit de magazijnen en transportschepen te Ostende; de stem
der menschheid riep de klem van zijn hoog gezag in om de krijgsge-
vangenen te beschermen tegen de verbittering die daar heerschte over
de schending der capitulatie van Oudenburg, en met Hunne Hoogmo-
genden moest beraadslaagd worden over de verdere ontwerpen van den
tocht.
Bloedig was de overwinning geweest. Van de hardnekkigheid waar-
mede er gevochten is, getuigt het voorbeeld van hopman Prederik Pi-
thaen, die op het slagveld gevonden is met 54 wonden. 1) Uit een hoop
lijken van zijn verslagen regiment op het strand van Marie\'nkerke heeft
Edmund die van 7 kapiteins, 10 luitenants en 11 vaandrigs doen bren-
gen naar Ostende en aldaar begraven. Behalve degenen die van het
korps van Graaf Emst in den vroegen morgen gevallen zijn, bedroeg
het getal dooden ongeveer 1000, waaronder 3 ritmeesters waren, 11
kapiteins en vele officieren van minderen rang. Van de gekwetsten
zijn er twee dagen na den slag uit Ostende 700 naar Holland en Zee-
land vervoerd en bleven er nog velen, te zwaar gekwetst, achter. Het
getal dooden van het Spaansche leger bedroeg ongeveer 3000 op het
slagveld en 2000 of meer die op de vlucht het leven verloren. 2) Groot
was voor den overwinnaar de luister zijner zegeteekenen: van meer dan
700 krijgsgevangenen waren niet meer dan 309 soldaten; de overigen
kolonels, kapiteins, edelen en personages van hoogenrang, wier namen
trent de handelingen der Algemeene Staten te Ostende gedurende den slag kan men het
een en ander vinden bij Van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, Dl. IX, bl. 85 v.
4. v. o.
1)    Van Reidt verhaalt het, die ook over dergelijke bijzonderheden veel geloof ver-
dient. Pithaen is niet alleen nog levend op het slagveld gevonden, maar later Plaats-
majoor te Ostende geweest.
2)  De Groot en Bor geven het getal 3000 op, als dat der in den slag gesneuvelde
Spanjaarden. Ook Duyck schrijft, dat uit de telling der dooden op de duinen en op\'t
veld, het aantal geschat werd op 3000. La Pise spreekt in \'t algemeen van 6000 &
7000 gesneuvelden van de Spaansche zijde. In nog algemcener bewoordingen laat zich
Winsemius uit: „Sex hominum millia illo proelio caesa." Van Meteren zegt, dat erover
de 2500 dooden van des Aartshertogs zijde geteld werden. In een ander uiterste ver-
valt Orlers, wanneer hij spreekt van 7000, behalve die naderhand in de vlucht zijn
dood geslagen. Maurits zelf heeft, volgens de getuigenis van Wtenbogaert in zijn brief
uitgegeven door Bor, D. IV. bl. 056 en door H. C. Rogge in de Werken van het His-
torisch Genootschap, Nieuwe Serie no. 14, daags na den slag te Ostende, toen hij de
krijgsgevangen officieren had kunnen ondervragen, het geheele verlies van den Aarts-
hertog op 5000 man geschat, en zoo is ook de opgaaf van Van Reidt. Nergens, dan
bij Van Meteren vindt men eenigzins bevestigd, hetgeen de spaanschgezinde Duc de
Croy in zijne Mémoiret Guerriers zegt: „a la verité et par leur propre confession ils
perdirent pour Ie moins aultant d\'hommes que nous,"
-ocr page 310-
PRINS MAURITS. 1597-1600                         285
bij onze geschiedschrijvers staan opgeteekend. De ridderzaal op het Biu-
nenhof in den Haag kreeg een versiering van 90 veroverde vaandels,
\'ó kornetten en een standaai-d dien het gemutineerde krijgsvolk gevoerd
had. Daarenboven werden al de vaandels, die in den loop van den dag
reeds in de handen van den vijand waren gevallen, heroverd. Lodewijk
Gunther bemachtigde den spierwitten strijdhengst van den Aartshertog
een volmaakt toonbeeld van het Spaansche paardenras, en het fraaiste
dier, dat men zich kon voorstellen. 1) Onder den verderen buit bevond zich
ook de gala-wapenrusting van den Aartshertog en een schat van bagage.
Zelden is een overwinning zoo volkomen, dat de overwonnenen niet
eenige redeneering vinden om die te verkleinen. Van den slag bij Nieuw-
poort verklaren ook Spanjaarden en spaanschgezinden, dat de dapper-
heid van wederzijden gelijk geweest, maar de overwinning door het
beleid van Maurits behaald is. 2) Groot was dan ook de vervoering der
vreugde door het geheele land: al wie den toestand kende van het
Vaderland en er hart voor had, voelde zich eensklaps van een beklem-
menden angst verlost. Niet alleen was het zwaard en de rechter-
hand van den Staat uit een dreigend gevaar behouden gebleven, maar
een heerlijke overwinning had den geest van volharding in den onge-
lijken strijd bij de toongevers onder het volk versterkt, en de ont-
zagwekkende Monarchieën van Oostenrijk en Spanje waren voor het oog
van Europa vernederd door de wapenen der pas geboren republiek. De
Koningin van Engeland gaf lucht aan hare blijdschap over de victorie
van het Nederlandsche leger in de sterkste bewoordingen, en Hendrik
IV van Frankrijk kon zijne vreugde niet verhelen: 3) de kleinere Staten
behoefden niet meer te schromen, zich te verklaren voor de zaak van
Nederland. In het doel zelfs van den tocht door Vlaanderen naar Duin-
kerken lag een les voor de Vorstelijke Potentaten, die niet zonder nut
1)  Na deze getuigenis van het dier, schrijft Lodewijk Gunther aan zijn broeder Wil-
lem Lodewijk: „il a esté ascheté pour mille escus en Espagne et PArchiduc 1\'a acheté
pour 1100 escus. Je 1\'avois destiné pour Ie vous envoyer, mais il a tant plea a son
Exc. que la raison a voulu de Ie luy présenter. Il s\'en veut servir pour estallon."
Arch. 2me Ser. T. II. p. 23.
2)  De gesprekken van Maurits met den Admirant, door onze historieschrijvers mede-
gedeeld, getuigen er van. De Hertog de Croy heeft bij zijne Mémoires Guerriers een
afbeelding van den slag gevoegd overeenkomende met de prenten, die men bij onze oude
schrijvers vindt; doch hij onthoudt zich van bijzonderheden te vermelden. „Estant plus
aisé de voir par après les faultes passées, qu\'il ne fust aux aultres de les preveoir."
Ook hij schrijft aan de zwakke houding der Spaansche cavalerie een groot deel toe van
de nederlaag, welke hij niet verbloemt: „noz ennemis commandez par leur General Ie
comte Maurice de Nassau, demeurerent victorieux et maistres du champ de bataille."
3)  De brieven van de gezanten Caron en Aerssen, waarin dit getuigd wordt, zijn te
vinden in de Gedenkschriften van Johan van Oldenbarnevelt, uitgegeven door M. L. van
Deventer D. II. bl. 291 en 242.
-ocr page 311-
286
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
zal geweest zijn: men mocht smalen op den bekrompen koopmansgeest
van deze nieuwbakken regenten, zij hadden het beginsel verkondigd,
dat de volken met hunne huishoudelijke belangen voortaan mede stem
moesten hebben in de kabinetten der staatkunde, en getoond dat er
een Staat verrezen was, gereed om legers en vloten veil te hebben voor
de vrijheid van het handelsverkeer. — Deze voordeden waren alleen ge-
wichtig genoeg om de overwinning bij Nieuwpoort heerlijk te noemen,
niet alleen uit hoofde van de glorie, maar ook van de schoonheid harer
vruchten.
Nogtans heeft het niet ontbroken aan tijdgenooten en nakomelingen,
die wel de Algemeene Staten, als den toenmaligen Souverein van het
land, verantwoordelijk hebben gesteld voor de roekeloosheid van het
lot van den jeugdigen Staat gewaagd te hebben aan een kans als die
van een daarheen geworpen teerling, maar den Prins-Veldheer verweten
hebben dat dobbelspel voor hen gespeeld te hebben uit laakbare ge-
makkelijkheid om zich te plooien naar de meeningen van Hunne Koog-
Mogendon en uit vrees van te schijnen voor gevaren terug te deinzen. 1)
Waarom echter moet in den grootsten onzer Veldheeren aan zwak-
heden worden toegeschreven wat in den grootsten onzer Admiralen be-
wonderd wordt, toen hij den gewaagden zeetocht naar Messina aanvaardde
met de betuiging: »Waar de Hoeren Staten hunne vlag betrouwen, zal
ik mijn leven wagen." In de staatkundige handelingen van den Prins
wordt van hem getuigd dat hij de les placht op te volgen: »Doe uw
plicht, er kome van wat er van komen kan." 2) Zou hij daaraan ge-
trouw zijn toen hij de Staten onwrikbaar vond in hun besluit om den
tocht naar Vlaanderen te ondernemen, dan mocht hij hen niet in de
1)    Van do tijdgenooten kunnen de getuigenissen van Buzanval en Van Reidt vol-
staan: Bij het openen van den veldtoeht schreef de Fransche Gezant aan zijn hof: „Ie
fait en gros est bien approuvé par M. lePrince, mais ij me semble qu\'il ne trouve pas
bon la néeessité qu\'on veut lui imposer d\'attaquer telle ou telle place." Den 4den Juli:
„Ces Messieurs avaient bien joué leur Etat a un coup de dé, et Monsieur Ie Prince
Maurice a bien montré sa résolution quand il a fallu boire la lye de ces indigestes con-
seils." Maar den 2 Aug. schrijft Buzanval: „Craignant qu\' on n\'attribuut a faute de
courage et trop grande appréhension de danger les difficultés qu\' il formoit, s\'il les eust
trop constamment opiniastrécs." Van lteidt in een zeer vertrouwelijken brief (Arch. 2me Sér.
T. II. p. 14) na geschreven te hebben „Barneveld und die lankrocke habcn uns precipitiert,"
laat een weinig verder volgen: „Wir mussen gewiszlich sagen „plus heureux que sage"
und gleich wie seiner Exc. manheit und gutte ordnuni? zu loben ist, so khönnen sie nit
allerdings entschuldigt werden das sic sich licber uf importunitet kriegsonerfarner leut
in solche extremitet gestellet, als mit Fabio dieselve verachten wollen, und das er nit
geantwort: „malo prudens hostis me metuat quam stulti laudcnt." Van de nakomelingen
is bijzonder bezwarend de getuigenis van Mr. G. Groen van Prinsterer in zijne prole-
gomena voor T. II der 2de Serie p. XLII. „Jamais peut-être les conséqnences de eette
dangereuse facilité & ceder aux opinions d\'autrui, u\'eussent pu être anssi funestes que
dans la glorieuse campagne de 1600."
2)  Groen van Pr. Arch. 2me Sér. T. II. p. CXIVII.
-ocr page 312-
287
PRINS MAURITS. 1597-1600
noodzakelijkheid brengen, voor de leiding der onderneming een ander
legerhoofd te zoeken. Daarenboven kon voor het oordeel van Maurits
geen hazardspel zijn waar hij in een onderneming de twee factoren
aanwezig zag, door wier samenwerking de uitkomst van alles in het
leven der volken bepaald wordt — meuschenkracht en bekwaamheid,
waarvan hij de bewustheid in zich omdroeg — en de hulp van God,
waaraan hij geloofde, gelijk zijn vader er aan geloofd had. Hij heeft
geaarzeld zijn dienst toe te zeggen, en de bezwaren en gevaren aan
den tocht verbonden blootgelegd, zoolang het besluit niet genomen was,
omdat zijn plicht hem gebood de Staten tot een ernstig onderzoek te be-
wegen van de onderneming, waarvan zij hem de uitvoering wenschten
toe te vertrouwen. Nadat hij eenmaal het opperbevel in den tocht, door
hen gewild , op zich genomen had , zoekt men vruchteloos naar een oogen-
blik van weifeling, naar een blijk van verzuim, naar eenigen misslag,
die den Veldheer kan toegerekend worden. Meent men, dat er naden
slag niet genoeg is gedaan om van de overwinning een beter gebruik
te maken dan nu men na een vergeefsche belegering van Nieuwpoort
Vlaanderen heeft moeten ruimen: men wijte het aan hen wier goedvin-
den de Veldheer moest vragen bij elke nieuwe onderneming, en die nog
altijd riepen: »Duinkerken! niets dan Duinkerken, en Nieuwpoort ak
een pas om daar te komen 11) »Meent men dat de glorie door Maurits
bevochten heilloos is geweest voor het vaderland, als zoude daardoor
de eerste aanleiding gegeven zijn tot verdeeldheid tusschen den Prins
en eenige voorname staatslieden: men bedenke, dat reeds vóór deze
gebeurtenis 2) de begrippen omtrent de wijze van oorlogvoeren bij de
Staten en den Prins menigmaal uit elkander liepen. De eersten, wier
oordeel eigenlijk niet was dat van een Souverein, ook zelfs niet van
de Souvereine Staten der Gewesten, maar van Stedelijke Magistraten,
wijzigden niet zelden hunne beraadslagingen naar plaatselijke belangen:
Maurits beoogde de vrijmaking van het algemeene lichaam des Vader-
lands. De eersten konden ontwerpen vormen naar de denkbeelden van
krijgvoeren die zij hadden opgedaan, Maurits stond op een hooger stand-
punt en aan weinigen was het gegeven in zijne berekeningen door te
dringen. Het was den bezadigden man van den tabberd wel te vergeven,
1)  Over dit punt van beschuldiging, door la Pise p. 688 in maryine en door S. Stijl
in zijn Opkomst en Moei der Nederlanden aangedrongen, moet men van Reidt lezen B.
XVII bl. 433 en de geheele toedracht bij Van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, IX.
D. bl. 88, va. 2. Door het Journael van Duyck is nu volkomen bevestigd, dat het on-
waar is, \'t geen La Pise schrijft: „Ie Prince en vouloit & Nieuport et a Duyukerken."
2)  Een voorbeeld vindt men hier boven hl, 220. Lezenswaardig is hierover Van Wijn,
Bijv. en Aanm. op Wagenaar, IX D. bl. 88 v. 2.
-ocr page 313-
KRI.JGS VERRICHTINGEN ONDER
288
dat hij de deugdelijkheid zijner eigene ontwerpen naar zijn koeler ver-
stand en meer ondervinding van alle zaken beoordeeld wilde hebben,
en schroomde de leiding van zoo gewichtige aangelegenheden aan een
vurigen jongeling toe te vertrouwen, doch het was ook den jeugdigen
held te vergeven, dat hij, in de glans zijner roemruchtigheid, vereerd
door het volk als de verlosser van het Vaderland, met weerzin elke
belemmering van zich stiet, die het zwaaien van zijn degen scheen in
den weg te zullen zijn. Onvermijdelijk moesten hieruit wrijvingen en
botsingen ontstaan, en de onmin, welke naderhand zoo hooggeklomnxen
is, zou zich ontwijfelbaar ontwikkeld hebben, al stond de naam van
Nieuwpoort niet in de rij der heldendaden van Maurits. Neen, die zege
was een voortreffelijk wapenfeit, heilzaam voor het Vaderland, en alleen
genoegzaam om den naam des Overwinnaars met roem over te brengen
tot het verste nageslacht.
6\'. Strijd tegen Spinola. 1601 — 1625.
Ostende, l) in vroeger tijd een opene plaats, meest door visschers.
bewoond, is hare verheffing tot een der belangrijkste vestingen in de
Nederlands.;he gewesten, verschuldigd aan den oorlog onzer vaderen
tegen Spanje. In den jare 1572 werd deze plaats voor het eerst in
poorten en palissaden besloten, en in 1578 werd zij door de toenmalige
Staten der Nederlanden nog vollediger versterkt; zoodat Parma in 1583
voor deze stad het hoofd stiet, en zij onder het gebied bleef der Ver-
eenigde Nederlanden, ook toen geheel het overige Vlaanderen gedwon-
gen was geworden, zich op nieuw aan de Spaansche heerschappij te
onderwerpen. Het gewicht van deze vesting, waardoor men de kust be-
heerschte en steeds een deur open had in Vlaanderen, werd zoo groot
geacht, dat in het jaar 1600, door een verhooging der wallen en bol-
werken, door wijde en diepe grachten, door nieuwe contrescarpen en
buitenwerken, de stad tot een der sterkste van dien tijd werd gemaakt. 2)
1)  Onze oudeu schrijven Oostende. De plaats had haren naam in tegenstelling vau
het dorp Westcnde, nabij Nieuwpoort. Men sprak het echter uit Ostende, en vau
daar het vrij lafl\'e rijmpje, gedurende de belegering vervaardigd:
Ego Ostenda osiendo, dat ik enz.
Tu Ostenda uslendis, dat gij zijl. goed Nassau
Zij Ostenda ostendil enz.
2)   Van Meteren en Orlcrs spreken met zekeren ophef van de „zeer hoog verheven
binnen-wallen." Evenwel kou de vijand met geschut boven op de duinen, ten zuiden van
de stad, geplant, door de huizen heenschieten (Zie den brief van Van Reidt, Arch.
T. II, p. 98), zoodat men, gedurende de belegering, de gebouueu en woningen door
menigvuldige blinden tegen het kanonvuur der belegeraars moest beveiligen.
-ocr page 314-
PRINS MAURITS. 1601-1625
289
Aan de andere zijde gevoelde men in Vlaanderen zcr. zeer het bezwa-
rende en gevaarlijke van de tegenwoordigheid eener Hollandsche bezet-
ting in Ostende, dat de Staten van dat gewest in het voorjaar van
1601 aan den Aartshertog Albert van Oostenrijk zeer aanzienlijke som-
men gelds aanboden, indien hij dezen doorn uit den klauw van den
vlaamschen leeuw wist te trekken. 1) Toen de toeleg tegen Ostende bij
de Staten bekend werd, droegen zij Maurits op, Rijnberk te gaan bele-
geren. Door deze belegering, die den 12den Juni een aanvang nam
hoopten zij teweeg te brengen, dat de Spaansche troepen uit Vlaande-
ren naar den Rijn zouden gezonden worden om de belegerden te ont-
zetten. De Aartshertog echter besloot het ontzet van Rijnberk over te
laten aan de versche troepen, die tot versterking der Spaansche krijgs-
macht in de Nederlanden uit Italië in aantocht waren, en Ostende te
bemachtigen, al moest het evenveel jaren kosten als Parma maanden
aan het vermeesteren van Antwerpen besteed had — achttien. Van hunne
zjjde -besloten ook de Staten den Prins Stadhouder met hun leger van
12000 man het beleg van Rijnberk te doen voortzetten, en den sleutel
van Vlaanderen, dien zij in de hand hadden, tot geen prijs zich te la-
ten ontrukken. Zij werden daarbij gesteund door de hoop op hulp van
koningin Elisabeth, die Ostende niet gaarne zag overgaan aan den ko-
ning van Spanje, en hun besluit werd gevolgd door toerustingen van
transportwezen, artillerie en allerlei legergereedschap, zoo volledig, dat
de vreemde Gezanten er over aan hunne Hoven schreven, om te doen
uitkomen hoe deze kleine Republiek zich ontwikkelde tot een Macht, die
de groote mogendheden naar de kroon ging steken.
Zoo ving dan het vermaarde beleg van Ostende aan, zeker een
der merkwaardigste welke ooit hebben plaats gehad. Want vooreerst
bood nimmer, sedert het buskruit geene vesting, hoe sterk ook, on-
winbaar heeft gelaten, eenige sterkte haren vijand zoolang weder-
stand als Ostende: het beleg duurde 3 jaar en tachtig dagen (5 Juli
1601 — 20 Sept. 1604); terwijl diezelfde vesting later, in den jare 1706,
in vier dagen, en in 1745, in acht dagen is ingenomen. Vervolgens
heeft nooit de bemachtiging eener stad aan de belegeraars zoo veel
menschenbloed gekost, als waarvoor de Spanjaarden het bezit van Ost-
ende hebben moeten koopen: zij verloren er voor \'t minst tachtig-dui-
1) De Staten vau Vlaanderen beloofden op te brengen alle maanden, zoolang het be-
leg duren zon, ƒ300,000, en nog gedurende driejaar na de overgaaf, maandelijks
/ 90,000. Voorts een geschenk aan den Aartshertog van/ 300,000, het eerste V^.\'als
men voor de stad zou gekomen zijn, het tweede, als het geschut zou zijn geplaut,
het derde als er bres zou geschoten zijn.
I. N. H. T. L.                                                                                            19
-ocr page 315-
290                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
zend menschen bij. 1) Eindelijk verschijnt in de geschiedenis der krjjgs-
kunst, dit beleg als een gewichtige gebeurtenis, omdat de Spanjaarden
daarbij de bekwaamste Ingenieurs uit alle gewesten van Europa hebben
in \'t werk gesteld, en hier, van beide zijden, niet alleen alles aange-
wend is, wat de kunst om vestingen aan te vallen en te verdedigen in
dien tijd vermocht, maar daarbij ook nieuwe vonden zijn uitgedacht. 2)
Bovenal echter mag de verdediging van Ostende in onze jaarboeken prij-
ken, als een schitterend voorbeeld van onwrikbare volharding onzer
voorvaderen: verbazend veel schats werd daaraan te koste gelegd, en
tot overgaaf niet besloten, dan toen Maurits, door een nieuwe veiwe-
ring, het bezit van het als in een molhoop herschapen Ostende onnut
had gemaakt. Doch, zoo de standvastigheid van de Staten des Lands,
en de bereidwilligheid der natie, om zich zoo groote opofferingen te
getroosten, daarbij hebben uitgeblonken, kan dit ook gezegd worden
van het krijgsbeleid en de heldhaftigheid van Nederlandsche krijgslieden?
of moeten wij de eer dier weergalooze verdediging voor het grootste ge-
deelte aan den vreemdeling afstaan ? Om deze vraag te beantwoorden,
zullen hier, zonder in vele bijzonderheden te treden, de oorzaken wor-
den nagegaan, waardoor de Spanjaard het bezit van Ostende zoo duur
1)  >leu heeft iu \'t laatst van Juli 1604, bij een der gesneuvelden van Spiuola\'s volk,
een Memorie gevonden, waaruit bleek, dat er tot dien tijd toe, van het begin des be-
iegs af, gebleven «aren: 15 Kolonels, 7 Veld-Maarschalken, 19 Sergeant-Majoors, 565
Kapiteins, 322 Vaandrigs, 4911 Sergeanten, 1160 Luitenants, 9166 Korporaals, 610
Lanspasaten, 54366 Soldaten, 6011 Matrozen, 1196 Vrouwen en Kinderen, te zamcn
bedragende 70961 menschen. En hoe ongehoord dit getal ook wezen moge, zoo kan
het niet overdreven schijnen, daar van de Spaansche zijde in een boekje, te Brussel
in 1609 met Privilegie der Aartshertogen gedrukt, en getiteld liber de bello Belgico
auctore Jokanne Balino Burgundione
, verklaard wordt, dat in den tijd van 9 maanden,
van \'t begin af dat Spinola het bevel kreeg, tot aan het einde der belegering, de
Spanjaarden niet minder dan 60,000 man verloren hadden. Le Duc de Croy, in zijue
Memoires Guerriers, een hoveling van den Aartshertog Albert, heeft het daarom ook
voorzichtiger gevonden, het getal niet op te geven. „Il suffit," zegt hij, que comme
nne seconde Troye, les vaincus 1\'ont vendu, et les vainqueurs acheté cherement."
2)  Men bediende zich hier het eerst van de zoogenaamde vluchtige sappe (sappe
volante).
De bedekkingsmiddelen in de loopgraven, als Blinden, Chandeliers,
(Candelieri) enz. werden hier tot meerdere volkomenheid gebracht. Zie Hoyer, Gesch.
der Kriecjskunst
p 378. De benaming van worsten, thans nog bij onze Artilleristen
en Ingenieurs in gebruik, is ook toen van de Spanjaarden ontleend, die ze salzicioni
noemden, hetgeen eerst door saucijzen vertaald is, maar naderhand in het meer Ne-
derduitsche worst is overgebracht. De Spanjaarden maakten die zoo groot, dat een
ruiter te paard er zich achter verschuilen kon, en 60 man noodig waren, om ze
voort te rollen. Afbeeldingen van deze voorwerpen kan men vinden bij H. L. van Haes-
tens, Beschrijving/ie van de bloedige ende strenge belegeringe der stad Oostende enz.
Leiden 1614, zijnde de 2de Editie. Het boek is, gedrukt bij H. van Hacsteus, waar-
schijnlijk dezelfde, die met Orlers de Nassausche Laurencrans geschreven heeft, een
jaar later in het Frausch te Leiden uitgegeven: La nouvelle Troie, ou Mémorable his-
toire du Siège d\'Ostende par ïlenrg Haestens.
Bij de andere beschrijvingen van dit be-
leg, van Philippe Fleming (\'s Gravenhage 1021), van Christophe de Bonours Le memo-
rable Siige d\'Ostende
(Brus-i. 1028) opgedragen aan de Aartshertogin Isabelle, is het
Derde Deel van het Jonrnael van Duyck weder vele bijzonderheden komen voegen.
-ocr page 316-
PRINS MAURITS. 1601 1625                         291
heeft moeten betalen, om daarbij te zien, welk deel onze Nederlanders
daaraan gehad hebben. Deze oorzaken kunnen tot de vijf volgende ge-
bracht worden: 1. de nadrukkelijke uitvallen door de bezetting gedaan;
2. de ligging der stad aan de zee en de inundatiën, waardoor de stad als
in een eiland herschapen werd; 3. het krachtdadig en wel gericht vuur
uit de stad, waardoor de vijand elke poging verijdeld zag om de ge-
meenschap der belegerden met de zee te beletten; 4. de gelukkig af-
geslagen stormen; 5. de met beleid bestuurde, en met onvermoeide
vlijt tot stand gebrachte verdedigingswerken in de vesting.
Zoodra men de zekerheid had bekomen, dat de Spanjaarden Ostende
zouden aantasten, werd er over de beste wijze van verdediging beraad-
slaagd; en daar men, na den slag bij Nieuwpooi"t, de moeielijkheid had
ondervonden, om zich met een leger in Vlaanderen staande te houden,
waar nu daarenboven alle punten door den vijand bezet waren, werd het
voor ondoenlijk geacht, de vesting van buiten te ontzetten. De Staten be-
sloten daarom van uit de stad en buiten de reeds uitgestrekte buitenwerken
een geretrancheerd kamp te doen aanleggen, en zij noemden dit > de vesting
legerswijze defendeeren." Daartoe werd een talrijke bezetting gevorderd.
Er bevonden zich, bij den aanvang der belegering, binnen Ostende, 32 ven-
delen van onderscheidene regimenten, waarvan 10 vendelen Nederlanders
waren onder bevel van den Utrechtschen Edelman Kolonel Johan van Huch-
tenbroek. Generaal Francis Vere, wien bij besluit der Staten van 7 Juli het
Generaal Commandement was opgedragen en die deze commissie alleen had
aangenomen onder voorwaarde, dat zijn regiment en dat van zijn broeder
hem volgden, kwam in den nacht van den 15den Juli met 8 vendelen Engel-
schen in de stad, die den 21sten met nog 1000 man vermeerderd werden. 1)
In Augustus werd de bezetting versterkt door 2000 Engelschen, door ko-
ningin Elisabeth, op verzoek van Vere, gezonden, en Mauiïts deed uit
zijn leger voor Rijnberk, welke vesting den 30 Juli vermeesterd was,
nog 2000 man, 6 Frausche, 4 Friesche, 5 Duitsche, 4 Schotsche en 4
\'"Waalsche vendelen, naar Ostende vertrekken, onder bevel van den jongen
Chatillon, die dringend had aangehouden om daarheen te gaan en er het
leven verloor. Van deze 23 vendelen zijn alleen de 6 Fransche in de vesting
toegelaten. Bij het naderen van den herfst echter braken er onder de
bezetting ziekten uit, verergerd door de gebrekkige huisvesting en de
onvoldoende aanvoeren van levensmiddelen, brandstof en kleedingstuk-
ken, tengevolge van tegenwinden en stormen. De Engelschen, die het
meeste leden, gingen aan \'t morren en plunderen; hunne officieren deden
1) 1600 man van dezen, waren in het rood gekleed. De EngcUchen, die in het vo-
rige jaar bij Nieuwpoort streden, droegen gele rokken.
-ocr page 317-
292                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
weinig moeite om hen tot hun plicht te brengen; met geheele hoopen
moesten zij naar Engeland teruggezonden worden, en bij het begin van
het jaar 1602, toen het beleg 6 maanden geduurd had, waren ervan
de 82 vendelen nog 3365 weerbare mannen over: de 31 Engelsche ven-
delen telden nog geen 800 man. Gedurende den verderen loop der be-
legering, kan de verhouding van het Nederlandsche voetvolk binnen
Ostende tot de overige natiën, op een derde worden geschat, hoezeer
zulks niet nauwkeurig te berekenen is, vermits de bezetting gedurig
afgelost en ververscht werd, en er niet altijd bepaald wordt opgegeven,
tot welke natie het nieuw aangekomen krijgsvolk behoorde. Onder de
Nederlanders worden de Zeeuwen, Friezen en Utrechtenaars met name
genoemd. Do eerste uitval geschiedde den 13den Juli met 1000 man
onder Kolonel Huchtenbroek, op last van Kolonel Karel van der Noot,
die toen nog Gouverneur der stad was, en werd met het beste gevolg
bekroond. Men drong in \'s vijands pas aangelegde verschansingen door,
en giste dezerzijds, dat er vijf- of zeshonderd der belegeraars waren
dood gebleven, terwijl men zelve het verlies van 100 man te betreuren
had en 50 gekwetsten telde. Toen Vere het opperbevel aanvaard had,
deed hij, zich gedragende naar het verdedigingsstelsel hem door de Sta-
ten voorgeschreven, in een polder nabij de stad een geretrancheerd kamp
aanleggen, waarin hij zich met zijne Engelschen in den nacht van den
21 sten ging logeeren. Maar de Spanjaarden lieten hem niet ongemoeid.
In den nacht van den 25sten werd er om het bezit eener hoogte hevig
gevochten 1) en den 27sten dreef Vere bij een uitval met 600 man de
belegeraars uit hunne loopgraven en bracht hun groote verliezen toe: het
retrancheinent werd behouden, vervolgens aanmerkelijk versterkt, en eerst
18 maanden daarna, den 13den April 1603, heeft het den Aartshertog
mogen gelukken, deze werken te veroveren, zonder welker bezit het scherp-
ziend oog van een ervaren krijgsman alle pogingen ter vermeestering van
Ostende, als vruchteloos moest beschouwen. Verhalen te geven van de me-
nigvuldige uitvallen, door de belegerden gedaan, zou langwijlig en zonder
nut zijn. Na die van den 13den en 27sten Juli, hadden er nog in den loop
van 1601 plaats den 20sten en 24sten Augustus, den 18den September,
den 4den en 6den Octobcr. Het is genoeg te melden, dat door deze uit-
vallen de belegeraars langen tijd verhinderd werden de vesting te naderen,
en verplicht werden hunne loopgraven met een zorg en omzichtigheid te ma-
ken, waarvan men tot hiertoe geen voorbeeld gezien had. Door deze buiten-
1) „Fist cc jour unc sortie du costé des Poldres, et lii commenca y faire trois re-
doubtes et ïorts biens defensables, et occupa plu§ de 100 pas oultre d\'iceulx un poste
ou eminencc, laquelle il commenca incontinent a fortifier, et ce saus perte de beaucoup
de ses gens". Dus leest men iu de Memoires du duc de Croy.
-ocr page 318-
PRINS MAURITS. 1601-1625
293
gewone inspanning hunner krachten, gelukte het hun eindelijk, uitvallen
nutteloos te maken, en ten laatste geheel te beletten. Welk aandeel het
Nederlandsch gedeelte der bezetting aan deze uitvallen gehad heeft, is niet
te bepalen; wat niet te ontkennen valt is, dat Francis Vere in dit eerste
tijdperk der verdediging gewichtige diensten heeft bewezen.
Maar een vermogend middel, om het naderen der belegeringswer-
ken tegen te houden, was het zee-water, waardoor men den omtrek
der vesting deed overstroomen; 1) en men was het weder aan het
doorzicht van Maurits verschuldigd, dat dit middel werd te werk ge-
steld. De Prins had namelijk, kort voor den aanvang van het beleg,
de vesting bezocht, en had bij die gelegenheid aan den Gouverneur Van
der Noot een lastbrief gegeven, om, zoodra de stad belegerd werd,
den zeedijk ten westen van de stad door te steken, ten einde het na-
deren van den vijand aan die zijde te beletten. Van der Noot, en ver-
volgens ook Vere, die hem in het opperbevel verving, hadden zich door
de stedelijke Regeering laten belezen, om dit bevel niet ten uitvoer te
brengen, verschrikt door een ijdele vrees, dat de geheele stad zoude
wegspoelen. Vere wendde zich zelfs tot de Staten Generaal om te ver-
krijgen dat hij tot het niet uitvoeren van het bevel van Maurits ge-
rechtigd werd, en de Staten vreezende, dat de zeewerken dan zeer groote-
kosten zouden veroorzaken, hielden het besluit op om hem tot het
doorsteken te machtigen. Doch Maurits drong herhaaldelijk bij hen aan
om zonder verwijl bevel tot den maatregel te geven: eindelijk werd
erin een krijgsraad, te Ostende gehouden den 21sten Augustus, toe be-
sloten, en in den nacht van den 23sten liet men het zeewater binnen
stroomen. De vijand heeft, gedurende de geheele belegering, al het
mogelijke gedaan, om de in den dijk gemaakte opening weder te dieh-
ten; maar de kracht van den vloed en de wakkerheid der belegerden
verijdelden al zijne pogingen. 2) De ongemakken, welke do belegeraars
hierbij hebben moeten verduren, en de vertraging, welke zij hierdoor
ondervonden, getuigen weder van de voortreffelijke eigenschappen van
, Maurits, welke de hoofdbron zijner krijgskundige grootheid geweest zijn. 3)
Het zou echter, ook bij de hardnekkigste verdediging, onmogelijk
zijn geweest, Ostende zoo lang te behouden, zoo het den vijand had
mogen gelukken, de gemeenschap der vesting met de zee te beletten.
Nu bewijst deze langdurige belegering, ja, ook wel de sterkte van zee-
steden, wanneer die belegerd worden door een vijand, die machteloos is ter
1)   „Admissum mare," zegt de Groot, „Ostendam insulae in speciem circumdabat."\'
2)   Journael van Duyck III U. 120, 135 en volg. Van Reidt B. XVIII. extr.
3)   Zie bov. bl. 396.
i
-ocr page 319-
294                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
zee; maar tevens geeft zij recht, den moed en de bekwaamheid te roemen,
daarbij door de toenmalige regeerders van het land aan den dag gelegd.
De haven van Ostende, gelegen aan de westzijde der stad, was reeds
in de eerste dagen van het beleg door het geschut van den vijand on-
genaakbaar gemaakt voor de uit zee komende schepen. Maar aan de
tegenovergestelde zijde der stad, naar den kant van Blankenberg, had
de zee, door een inbraak, een kanaal gevormd, \'t welk de Geul ge-
noemd werd. Dit kanaal werd, naar het overleg van den eersten In-
geniour David van Orleans met eenige ervaren stuurlieden, door een
opening in de contrescarp, welke door eene halve maan gedekt werd,
derwijze bevaarbaar gemaakt, dat de schepen uit zee langs dien weg in
de stadsgrachten konden komen. De belegeraars lieten niets onbeproefd
om dit vaarwater onbruikbaar te maken; maar de hiertoe aangewende
pogingen brachten hen onder het bereik van het wel gerichte vuur dei-
vesting, en kostten hun een menigte men3chenlevens, zonder vrucht. I)
Zij naderden wel met hunne loopgraven, en wierpen batterijen op,
waaruit de Geul bestreken werd; maar onze wakkere zeelieden,.2) onder
bescherming van het kanonvuur der vesting, schroomden niet, om,
dikwijls met aan flarden gereten zeilen of afgeschoten masten, onder
het oog, en ten spijt des vijands, hunne schepen in behouden haven
te brengen. Zoo liepen er den lOden September 1601 met springvloed
110 schepen binnen tot in de stadsgracht. Naderhand hebben de be-
legerden, nog dichter bij de zee, een nieuwe haven geopend, \'t welk
alles een ongeloofelij ken arbeid kostte, daar men ook tegen de zeevloe-
den zich door sterke hoofden van rijs werk moest beveiligen. In weerwil
van al de inspanning der belegeraars, bleef de gemeenschap van Ostende
met de zee open, tot aan het einde der belegering toe; ongeveer drie-
duizend schepen zijn er de belegerde stad in en uit gevaren, waarvan
er ongeveer honderd in don grond geschoten of den vijand in handen
gevallen zijn. De scheepsmacht, belast om Ostende van het uoodige
te voorzien, stond onder bevel van den Admiraal Johan van Duiven-
voorde Heer van Warmond, en heeft zich van dezen last loffelijk ge-
kweten. Dat er tijden zijn geweest van gebrek aan levensmiddelen,
kleedingstukken, buskruit, geschut en vooral van rijshout, was niet te
vermijden bij de wisselvalligheden, waarvan de toevoer ter zee afhing;
daarentegen is het meermalen gebeurd, dat de menigte van voorraad,
in de stad voorhanden, de levensbehoeften voor minderen prijs verkrijg-
baar stelde, dan in gewone tijden. Geschut, munitie en ander krijgs-
1)  Men zie de bijzonderheden bij Van Meteren, B. XXIII. D. VIII. bl. 104. (uitg in 8°.)
2)  Zie Arch. ï\'. II. (2me Sc\'rie, ook in \'t vervolg) p.\'202.
-ocr page 320-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         295
gereedschap is er toereikend geweest om een zoo langdurige verdediging
vol te houden. Er was eerst bepaald, dat de bezetting elke zes maan-
den zou worden afgelost; doch deze bepaling werd niet gevolgd. Het
was voor de Regenten van dien tijd uiterst moeilijk, de eischen van
hen aan wie zij de verdediging opdroegen en van de troepenhoofden
juist te beoordeelen: de voorlichting van de beide Stadhouders zijn hun
daarbij van onwaardeerbaar nut geweest. Nieuwsgierigen kwamen in
menigte binnen de stad, welker verdediging weldra het onderwerp der
algemeene belangstelling werd in geheel Europa. 1) Deze vrije gemeen-
schap met de zee, zonder welke de meer dan driejarige verdediging
van Ostende onmogelijk zou zijn geweest, moet behalve aan de kloek-
moedigheid onzer zeelieden, in \'t bijzonder ook worden toegeschreven
aan de uitmuntende bediening van het geschut in de belegerde stad;
en, — het is reeds vroeger opgemerkt — de kanonniers waren destijds
Nederlandsche bootsgezellen, en de namen hunner bevelhebbers wijzen
ons steeds op Nederlandsche geslachten. In Ostende was het opperbevel
der Artillerie in den beginne opgedragen aan den Kolonel Van Huch-
tenbroek; doch toen deze, den 22sten Sept. (1601), zich te ver bloot-
gevend in de loopgraven door een doodelijk schot getroffen was, werd
het toevertrouwd aan den Kapitein Nikolaas van de Leur, die daarna
ook den eeredood des krijgsmans op de wallen van Ostende gevonden
heeft. 2) Over \'t algemeen is de strijd om Ostende voornamelijk met
het geschut gevoerd. De belegeraars onderhielden daarmede gestadig
een zoo levendig vuur tegen de stad, dat de Aartshertogin Isabella,
die zich te Nieuwpoort ophield, zich ontevreden betoonde, als er een
oogenblik was, waarin het kanon niet gehoord werd. 3) De belegerden
beantwoordden dit vuur met gelijken nadruk en levendigheid, en waren
1)  Onder anderen kwamen een broeder van den Koning van Denemarken, een Graaf
van Northnmberland, de Markgraaf van Brandenburg, met Graaf Ernst van Nassau,
de jonge Graaf Jan van Nassau, de Hertog van Holstein met den Graaf van Hohenlo
binnen Ostende, om dit merkwaardig beleg in oogenschouw te nemen.
2)  Zijn sneuvelen wordt vermeld in den brief Arch. \'f. II. p. 115 waar zijn naam
moet gelezen worden, niet dea leurt. Hier zij opgemerkt dat elk die een opperbevel
voerde, den titel droeg van Generaal. Zoo heette de Meester Ingenieur van Orleans ,
Generaal der fortificatiën; zoo voerde Van de Leur den titel van Generaal
der Artillerie, ofschoon hij slechts den rang had van Kapitein. Generaal be-
teekent dan ook eigenlijk Algemeen Bevelhebber. Die onmiddellijk op hem volgde,
heette Luitenant, al had hij overigens een hoogeren rang. Zoo wordt, in het ver-
drag van de overgaaf van Ostende, de uitvoering daarvan, wat het geschut betreft,
opgedragen aan den Kapitein Wïjngaert, Luitenant der Artillerie.
3)   Door het vele schieten verliepen hunne stukken gedurig, zoodat zij naar Nieuw-
poort moesten opgezonden worden, om vergoten te worden. Behalve met vuurballen
en kegelsteenen, schoten zij met ijzeren kogels van 36, 40, 46 en 50 pond. Duyck
noemt ook herhaaldelijk gloeiende kogels. In de 20 eerste maanden zijn er op de stad
meer dan 250,000 schoten gedaan.
-ocr page 321-
296                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
zeer gelukkig in het geschut des vijands onbruikbaar te maken. 1) Zij
maakten ook met veel vrucht gebruik van brandkogels, en van de reeds
eenigszins in onbruik geraakte vuurpijlen, 2) waarmede zij de belege-
ringswerken in brand schoten, of de arbeiders verdreven; en door granaten
daarin te doen, om hen, die het blusschen wilden beproeven, den dood
te doen vinden, verrijkten zij de geschutknnst met een nieuwe uitvin-
ding, welke door de Spanjaarden, na hun voor Ostende veel volk te
hebben gekost, en naderhand algemeen, is nagevolgd. 3) Ook bij den
werkelijken aanval op de stad, deed zich het geschut der belegerden
krachtdadig gevoelen, en zoo moet hier geschetst worden, hoe de vierde
der oorzaken, hierboven opgegeven, gewerkt heeft om den Spanjaard
het bezit van Ostende duur te doen betalen.
De Spanjaarden waren reeds bijna een half jaar voor Ostende ge-
weest, zonder nog een enkel buitenwerk te hebben kunnen bemachti-
gen; en de Aartshertog, verdrietig over den tragen gang dezer ramp-
spoedige bele gering, 4) besloot eindelijk tot een algemeenen storm tegen
al de buitenwerken, welke bepaald werd tegen den 7den Januari 1602.
Reeds in de vorige maand verwachtte Vere een dergelrjken aanval en
gedurende de geheele maand December werden de aanvoeren uit zee door
stormen belet. Ten einde tijd te winnen, de beschadigde werken in storm-
vrijen toestand te brengen en versterking uit Zeeland te bekomen, knoopte
hij een onderhandeling aan met den vijand, waartoe de eerste stap werd
gedaan door een mondgesprek tusschen zijn broeder Horace en Rivas
Maestro del Campo van het Spaansche leger, die zich den 22sten Decem-
ber aanmeldde om te parlementeeren. 5) Op dit gesprek volgde een
stilstand van wapenen gedurende vier dagen, waarin door over en
weer gezonden gemachtigden onderhandeld werd, en de Aartshertog
reeds naar de ■ Aartshertogin te Brussel de tijding zond, dat zij het
1)   „Die van binnen, zegt Orlers, maeckten contra-baterije, ende beschoten \'t ge-
schut, dat haer beschoot, soo dat sij dickmaal dat braecken ende uijt de wielen smee-
ten: tot welken eijnde daer noch 2 heel dobbel-canons, ende 4 halve gesonden wier-
den." Men ziet uit deze laatste bijzonderheid, hoe er dczeTzijds niets \\erzuimd werd,
om de belegerden in staat te stellen, een hardnekkige verdediging vol te houden.
2)   Volgens Uffano, in het zoo aanstonds aan te halen werk III, ca]). 23. Ook De
Croy maakt er melding van en zegt, dat de belegerden er zich ook bij een uitval van
bediend hebben. Hij noemt ze: „sagettes artificielles remplies de feu Gregeois."
3)  Hoyer teekent dit aan uit Uffano irattato del/a Arlilleria (Brussel 1613 fol.).
Haestens zegt alleen, dat men uit de stad schoot „met garnaden ende vuyrballen."
4)  De uitdrukkingen „ce facheux siege, ce penible siege\'\' en dergelijke, welke Ie
Duc De Croy gebruikt, geven genoeg te kennen, hoe rampspoedig de belegering voor
de Spanjaarden was.
5)   In een brief aan Maurits van 21 December 1601 (Arch. T. II. p. 111.) noemt
hij het een „stratageme affin d\'amuser 1\'ennemy et gaigner temps", en hij herhaalt die
verzekering in een brief van 4 Januari 1602 (Arch. p. 113). De overige bijzonderheden
geeft het Journael van Duyck en vooral Oglc, zie volg. bl. 3.)
-ocr page 322-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         297
verdrag tot overgaaf van Ostende als gesloten kon beschouwen. Doch
de samenspreking met Rivas had buiten weten van den krijgsraad plaats
gehad en nadat Vere even te voren het voorstel had gedaan, door den
krijgsraad verworpen, om al de buitenwerken, als niet meer houdbaar,
te verlaten: 1) hierdoor ontstond er bij het garnizoen vermoeden van
verraad en groote gisting. Officieren en Magistraatsleden begaven zich
naar den Gouverneur en vroegen opheldering. Intusschen was de her-
stelling der vestingwerken goed gevorderd; eenige oorlogschepen, op de
reö gekomen, hadden 5 Zeeuwsche vendelen en 120 matrozen met musket-
ten gewapend ontscheept; 50 transportschepen met munitie en turf bela-
den waren in de haven binnongeloopen, en toen verzamelde Vere, den
26sten, al de Kapiteins om zich heen, en verklaarde hun, dat, nu de
goede geest van de bezetting zich geopenbaard had en de toestand, in
den tijd dien hij met onderhandelen gewonnen had, zoo veel gunstiger
was geworden, de strijd zou hervat worden. Van den krijgsraad verzocht
en verkreeg hij een verklaring, dat zijne handelwijze overeenkomstig
de dienst van het land geweest was; en de Aartshertog ontving den
25sten December de schriftelijke kennisgeving, dat de onderhandeling ge-
staakt werd, omdat de reden waarom zij was aangeknoopt, was opgeheven.
De moed en de goede trouw van den Engelschen Generaal zijn bij
deze gelegenheid in verdenking gekomen. 2) Ook in Ostende maakte
Vere zich niet bemind. Aan de adviezen van den krijgsraad, Kolonels
en Kapiteins, stoorde hij zich niet. Hij liet wanordelijkheden in de
dienst toe en verwaarloozing van het oorlogsmaterieel, als of het hem
niet aanging. Werden hem misbruiken onder \'t oog gebracht, hij be-
jegende den aanbrenger met spot en minachting. Hij vertoonde zich
weinig, en onderhield zich met niemand of hij stofte op zijne » commissie".
Dat er echter een verraderlijk opzet zou bestaan hebben om de stad
den Spanjaard in de handen te spelen, is niet te gelooven. Noch in
Sir Francis Vere mag dit ondersteld worden, noch in zijn broeder
Horace en Sir John Ogle, 3) die hem als parlementairen ten dienste-
stonden. Aannemelijker zou het vermoeden zijn, dat de »commissie"
1)   Vere schreef wel aan Maurits „nous avions trouvé bon de quicter lesdits ouvragcs\'V
er bijvoegende, dat dan de stad ontwijfelbaar verloren zou zijn geweest: maar dat hij
het had voorgesteld, en de krijgsraad het juist daarom verworpen had, omdat dan de
stad verloren was, meldt hij niet.
2)  Maurits voorzag dit, toen hij Veres brief van 26 December ontving. Hij zond dien
aan Willem Lodewijk met de bijvoeging: „A mon jugement eest affaire sera occasion de
divers discours, tant du costé de 1\'ennemy comme parmi ceulx decestÉhtat" (Arch. p. 111)-
3)  Ogle, omdat hij de voorname persoon was geweest van wie Vere zich bediend
had „the oiilv instrument — schrijft hij — he used in the mannaging thereof" — had
de bijzonderheden van de onderhandeling in schrift gebracht, en zijn verslag op bevel
der Algemeene Staten hun in Raadkamer ter hand gesteld, vervolgens ook aan Maurits-
-ocr page 323-
298                      KRIJGSVERRICHTINGGN ONDER
hem door de Algemeene Staten gegeven in het voorschrift, Ostende
»legerswijze" te verdedigen, zijne ijverzucht tegen Maurits heeft aange-
blazen en hem vervoerd heeft tot de gedachte aan een oorlogstooneel
in Vlaanderen, meer schitterend dan het behoud van aangevallen vesting-
werken en in staat den tocht naar Nieuwpoort in de schaduw te stellen.
Zoo zou ook het onuitvoerlijke voorstel te verklaren zijn, \'t welk hij
aan Maurits deed, om 9000 of 10000 man met nog een ruitermacht
van 1000 of 1200 paarden in de vesting te werpen. Maar indien hij
werkelijk geloofd heeft aan de onmogelijkheid van zonder die hulp, den
gedreigden storm af te slaan, dan heeft hij zelf die meening gelogenstraft.
Op den lang vooraf bepaalden dag, den 7den Januari, werd de storm
door den vijand voorbereid door een hevig geschutvuur van den vroegen
morgen tot des avonds te zes uur, en toen werd bij laag water, de
storm op zes verschillende punten met groote hevigheid ondernomen
door 4000 man, even zoo veel als op dat tijdstip de sterkte was van
de strijdbare manschap die hun het hoofd moest bieden. Om zich in
de veroverde werken eenigen tijd, zonder hulp van buiten, te kunnen
staande houden, droeg ieder soldaat voor twee of drie dagen levens-
middelen bij zich, en de Aartshertog liet zijne ruiterij achter de stormere
oprijden, om hun het terugwijken te beletten. Met voordacht lieten de
belegerden den vijand in eenige werken binnendi\'ingen, om hem met
te grooter verlies weder uit te werpen: hetgeen volkomen gelukte. De
beide Vere\'s waren in het hevigste van den strijd op de wallen, waar
aanvallers en verdedigers meermalen met de pieken handgemeen waren.
Alleen één der werken, het zoogenoemde »zuidcarré", door niet meer
dan 36 man bezet, ging verloren: op alle andere punten leden de
belegeraars een deerlijke nederlaag; en het geschut uit de vesting deed,
door een wel aangebracht schrootvuur, onder hen een zoo moorddadige
werking, dat dit voorbeeld, het zoogenoemde kartets- of blikkendoozen-
vuur een algemeene en regelmatige aanwending in de Geschutkunst
heeft doen vinden. 1) De verwarring der teruggeslagen aanvallers werd
en Willem Lodewijk. Toen Van Meteren zijne geschiedenis had uitgegeven heeft Ogle
nog het een en ander daarbij gevoegd tot weerlegging van aantijgingen die hij verno-
men had „as well in every mans mouth as in Emmanuel of Meteren his kook". Zoo is
het gedrukt in Vere\'s Commentaries pag. 143, onder den titel van „Sir Francis Vere
his par/ie at Ostend written by Sir Jone Ogle there present".
Het verhaal eindigt bij
de terugkomst van Ogle en Fairfax, ontslagen van hunne Commissie.
1) Musketkogels, kettingen en ander ijzerwerk in het geschut te laden, was reeds
•vroeger in gebruik, maar de Nederlanders te Ostende waren, zoo ver bekend is, de eersten,
die inzagen, dat, om doelmatig te treffen, dit werptuig in cilindervormige bussen, ge-
lijk de blikken-doozen zijn, moest vereenigd worden. Immers lezen wij bij Haestens,
dat zij niet alleen sacskens, maar ook cleijne tonnekens met spijkers, ketting-
werk, kogels enz. in hunne kanons deden. Dit, eu het hernieuwd gebruik van brand-
pijlen, en het doen van granaten in de brandkogels, zijn vermoedelijk uitvindingen
-ocr page 324-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         299
vermeerderd door het te rechter tijd openen eener sluis, welke het
water aanmerkelijk wassen, en velen verdrinken deed. Het verlies des
vijands hedroeg 1300 of 1400 dooden; maar het getal gekwetsten vooral
was zeer aanzienlijk. Aan de zijde der belegerden waren vele gewonden
maar het verlies aan dooden was slechts 30 of 40.
Na dezen afgeslagen storm, verliep er weder een jaar, waarin de
belegeraars niets vorderdeu, en zich vergenoegen moesten, met hun
geschut op de reeds zeer geteisterde vesting te doen spelen. Maar op
den 13den April des jaars 1603, namen zij een oogenblik te baat, dat
een hevige stormwind veel schade aan de stad te weeg bracht, den
toren deed instorten en eenige verwarring veroorzaakte, om op drie
punten een aanval te doen. De verdedigers, onoplettend geworden,
bezweken en de vijand werd meester van de werken in den polder,
ten zuiden van de stad. Gelijk de belegerden , door deze werken aan
te leggen een blijk hadden gegeven van hun krijgskundig doorzicht,
zoo hadden zij nu ook te recht het gewicht ingezien van die te
behouden. Maar vruchteloos was een poging tot herwinning; en deze
mislukking kostte hun meer dan vier honderd dapperen. Van nu af
trad de belegering een nieuw tijdperk in, en kreeg de toestand voor
de belegerden een bedenkelijker aanzien. 1) Het geleden verlies werd
weldra door dat der overige buitenwerken gevolgd; en bovendien
trad nu bij den vijand de man te voorschijn, die sedert de geducht-
ste tegenstander was van Maurits, en de eenige krijgsman in Europa,
die geacht werd, zich met dezen te kunnen meten, Ambrosius Spinola.
De Staten van Vlaanderen, namelijk, voor wier rekening het beleg
van Ostende gedeeltelijk gevoerd werd, begonnen de uitputting hunner
geldmiddelen te gevoelen; en de slechte betaling, gevoegd bij de groote
ongemakken en gevaren, welke het krijgsvolk had door te staan, ver-
oorzaakte een gemor, hetwelk tot openbare muiterij dreigde uit te
barsten , terwijl de middelen niet voorhanden waren , om de ontevre-
denon te voldoen. Welkom was derhalve het aanbod van Spinola,
om uit zijn eigen middelen, bij wijze van voorschot, in de kosten te
geweest van den Hollandschen vuurwerkmaker Meester Jurricn Bolts, die zich bij deze
belegering grooten lof verwierf, maar ongelukkig door het in brand vliegen van eenig
buskruit het leven verloor. Zeer verdienstelijk maakte zich ook zijn knecht Willem
Fransen, een messenmakers-zoon uit s\'Gravenhage, die gedurende het beleg dertien
malen „seer dapperlick ghewont gheweest is".
1) Er schijnt in het Spaansche leger slechts één man geweest te zijn, die het ge-
wicht der nu veroverde werken had ingezien, zijnde de Maitre de camp Catrice,
die van den beginne af verzekerd had, dat, zonder deze, alle pogingen, om Ostende
te winnen, ijdel zouden zijn, en eindelijk de vergunning kreeg, om onder zijne aan-
voering dit punt met kracht aan te tasten. Zie Memoires du duc De Croy pag. 94.
-ocr page 325-
300
KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
voorzien van het beleg, waarover hem dien ten gevolge het bevel werd
gegeven, hetwelk hij in September des jaars 1603 aanvaardde. Van
nu af werd al de kracht van den aanval, met mijn en sappe , tegen
het westelijk en zuidelijk gedeelte der vesting gericht. Maar, ofschoon
reeds al de buitenwerken in de handen des vijands waren, kon deze
in den daarop gevolgden winter nog geene vorderingen maken, en ge-
lukte het hem eerst in de maand Maart 1604, de contrescarp op het
aangevallen gedeelte der vestingwerken machtig te worden. Nu werd
de zomer nog doorgebracht met het maken van mijnen en tegenmijnen,
en met aanvallen op elkanders werken en gevechten, waarbij de bele-
gerden zoo veel kloekmoedigheid en volharding aan den dag legden,
dat het aan de belegeraars eerst in Augustus gelukte, het voorname
bolwerk, de Zand-Hil, te ondermijnen. Dit werd vervolgens in Sep-
tember besprongen; en, nadat de eerste bestormers, door de tegen-
mijnen der verdedigers, waren in de lucht geworpen, werden er versche
krijgsbenden gezonden, die het bolwerk innamen. Hiermede zou de
stad onvermijdelijk verloren zijn geweest, indien niet het beleid en de
onvermoeibare vlijt der verdedigers, werken hadden daargesteld, waar-
voor ook nu nog de aanvallers bleven staan, en welke alzoo als een
andere oorzaak mogen beschouwd worden van den langen duur dezer
belegering.
Uit het boven verhaalde is reeds kunnen opgemaakt worden, dat het
binnen Ostende evenmin aan bekwame Vestingbouwkundigen heeft ont-
broken, om de verdedigingswerken te besturen, als aan werkzame han-
den, om die ten uitvoer te brengen. Eerst zond Maurits er Wouter van
den Brand heen, om als hoofdingenieur te dienen, spoedig terug geroepen
omdat de Prins hem te velde noodig had: toen vatte David van Orleans,
die reeds vóór het beleg in de vesting was, de hoofdleiding weder op, en in
Sept. 1601 kwam er Andries de Roy, die gehouden werd in het maken van
loopgraven en vluchtig op te werpen werken voor den onversaagdsten en
bekwaamsten der Ingenieurs in dienst der Staten: ook hij, wispelturig van
aard en die nooit lang bij hetzelfde werk kon blijven, werd afgeroepen naar
de belegering van Grave, waar hij gesneuveld is. Voorts wordt er een Engel-
sche Ingenieur Dexter genoemd, en een Oosterling, met name Holut Sady,
van wie verhaald wordt dat hij tegelijk geleerd taaikenner, groot wis-
kunstenaar, bedreven vuurwerkmaker en bekwaam geneesheer geweest
is. Welk een inspanning er is noodig geweest, om al de werken der
belegerde vesting, hier tegen de zeevloeden, daar tegen het geweldig
kanonvuur des vijands, in verdedigbaren staat te houden, kunnen zij
alleen beseffen, die den aard en omvang dezer werkzaamheden door
-ocr page 326-
PEINS MAURITS. 1601-1625
301
ervaring hebben leeren kennen. Maar een bijzondere vermaardheid heb-
ben de afsnijdingen van Ostende gekregen, waardoor de belegeraars,
toen zij op den hoofdwal hadden post gevat, een dubbele rij van nieuwe
bolwerken voor zich zagen. Dwars door de huizen heen, was, achter
den nu veroverden hoofdwal, een nieuwe vestingwal verrezen, welks
grachten bestonden in de uitgegraven straten; en, mocht ook deze
wal bezwijken, dan bood een derde, op dezelfde wijze, met flankeerende
bolwerken samengesteld, het binnenste der stad, \'t welk aldus weder
geheel in wallen besloten lag, aan de verdedigers een wijkplaats aan,
welke zij Nieuw-Troje noemden, als wilden zij hun vast besluit te
kennen geven, om den Spanjaard eenige jaren lang het hoofd te bie-
den. 1) Dat zij echter het voornemen niet hadden, om zich hierbij tot
een lijdelijke verdediging te bepalen, toonden zij, door ook nu nog den
vijand, nadat deze van het voornaamste gedeelte des hoofdwals meester
was, in hunne onverschrokken uitvallen uit sommige zijner stellingen
weder uit te werpen, en zijn geschut meer dan eens onbruikbaar te maken.
Maar de verdediging van Ostende was nu zoo verre gedreven, als
het belang des Vaderlands vorderde; en hetgeen er in dien tusschentijd
elders gebeurd was, deed het bezit der in puinen geschoten stad thans
van weinig gewicht meer zijn. Daarenboven waren de nieuwe wallen
te versch, om zich lang te kunnen staande houden; en, ofschoon men
de lijken had opgegraven, om dezen, tot vastigheid van het werk, er
in te voegen ,2) — de aarde was te los, om weerstand te bieden aan
de kogels van het vijandelijk geschut, \'t welk nu op de oude wallen,
en bij gevolg op geringen afstand geplant was. Een verdrag, zoo eer-
vol mogelijk voor de belegerden, 3) maakte derhalve een einde aan dit
merkwaardig beleg, van hetwelk onze Geschiedschrijvers de volgende
getuigenis geven: »Het was zoo verre met deze stad en belegeringe
gekomen, van wege de groote perijckelen en den gestadigen arbeid en
tegen weer tegen des vijands geweld, dat men dezelve de Akademie en
Universiteit der krijgshelden noemde, en dat in deze school zoo wel
de Gouverneurs, Officieren, Kapiteinen, Busschieters, Piloten, Scheeps-
1)  Op een der afbeeldingen bij Haesteus (fig. 12.) kan men de richting der afsnij-
dingcn geschetst zien.
2)   Aan de werklieden werd een buitengewone toelage gegeven voor elk lijk, \'t welk
zij verplaatst hadden.
3)  De capitulatie werd den 20 September 1604 getcekend. De bezetting, waarvan nage-
noeg \'/:t Nederlanders, \'/, Franschen, en \'A, Engclschen en Schotten waren, in alles ten
getale 2500 gezonde manschappen, (behalve die te scheep vertrokken) met 2 zware stukkeu
geschut van de 15 die bij de overgaaf in de vesting waren nadat de overige ter zee waren
weggevoerd, trok uit met hare wapenen, vliegende vaandels, slaande trom
men, brandende lonten, kogels in den mond, met al hare bagaadje.
-ocr page 327-
302                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
volk, Ingenieurs, Medicijnen, Chirurgijnen en dergelijke, als de een-
vcradige Soldaten, wanneer elk in hunne staten en diensten, maar ette-
lijke maanden in deze schole gelegen hadde, zoo wel in het opponeeren
als defendeeren, een meester van zijne kunst mocht genoemd worden,
en volkomelijk wist te spreken en te werk te leggen, al \'t geen om
een stad te belegeren, en te bewaren noodig mocht wezen; en dat op
zoodanige wijzen, waarvan men in vorige tijden niet wist te spreken.
Een kunstrijk Ingenieur, die lang met zijn verstand in zijne boeken
gestudeerd had, moest bekennen, dat hij maar een leerkind in expe-
rientie was. Medicijnen en Chirurgijnen hebben hier meer geleerd in
eene week, dan elders in een jaar. Inzonderheid zijn er binnen Ostende
zeer fameus geworden een zekere Moorbeecken uit den Hage, en Alex-
ander Courtmans van Antwerpen. De Piloten en Scheepslieden hebben
daar geleerd, hoe zij hunne schepen sturende, het geschut konden vlie-
den. De kanoniers of Busschieters leerden daar, hoe hun geschut te
planten tegen varende schepen, en hoe contra-batterijen te maken, of
hunner vijanden geschut in stukken te schieten of te dismonteeren, of
uit de raders te werpen, door welke leeringen en praktijken over weder-
zijden veel volks vernield werd."
Hoezeer elk onpartijdige gedrongen zal worden te erkennen, dat het
overleg en de standvastigheid, waarmede zij, die destijds het hoog be-
wind der krijgsaangelegenheden in het Vaderland in handen hadden,
de telkens vernieuwde bezetting in volkomen staat van strijdvaardigheid
hielden, reeds op zich zelve, de verdediging van Ostende een waarlijk
Nederlandsche heldendaad doen zijn: zullen er echter wellicht gevonden
worden, die nog twijfelen, of de eer der dadelijke verdediging wel groo-
tendeels aan Nederlanders toekomt. Ter geruststelling vooral van dezen,
zullen hier nog eenige namen volgen, alvorens de omstandigheden wor-
den vermeld, waardoor het verder behoud van Ostende, voor de zaak
des Vaderlands, van gering nut zou geweest zijn.
Het was voor een geregelde en planmatige verdediging der belegerde
vesting geenszins voordeelig, dat het Opperbevel gedurig in andere
handen overging: doch de groote inspanning van geest en lichaam, tot
die gewichtige taak vereischt, bij een zoo langdurige belegering, en het
sneuvelen en gewond worden van sommigen, maakte een vernieuwing
van Bevelhebbers dikwijls noodzakelijk. In de eerste maanden van 1601,
vóór den aanvang van het beleg, was er de Zeeuwsche Edelman Maxi-
miliaan van Cruyningen Gouverneur. Hij was vroeger Spaanschgezind
geweest en een lotgenoot van Bossu in diens nederlaag op de Zuider-
zee en ongeschikt voor de taak die hem wachtte. De Staten-Generaal
-ocr page 328-
PRINS MAURITS. 1601-1625
303-
hadden reeds in Januari het lid hunner vergadering Coren, burgernees-
ter van Alkmaar, die ook een hunner gecommitteerden in den tocht
naar Nieuwpoort geweest was, afgevaardigd naar Ostende , ten einde
daar de fortificatie- en zeewerken en de verdere toerustingen te besturen
in overleg met Prins Maurits en den Ingenieur David van Orleans. Op
de berichten van dien gedeputeerde riepen zij den bejaarden Heer van
Cruyningen, slecht ter been en slecht ter spraak, terug. 1) Maurits gaf
den raad, aan Francis Vere het opperbevel op te dragen, en vermits
deze vooraf de vergunning van Koningin Elisabeth zou moeten vragen,
intusbchen een acte van aanstelling te geven aan den Kolonel Van der
Noot. Dit geschiedde in de maand Maart van dat jaar, en deze was
dus Gouverneur bij den aanvang van het beleg. Den 7den Juli besloten
de Staten aan Vere Commissie te zenden tot het voeren van het Gene-
raal commandement te Ostende, en deze kwam met zijne Engelsche
troepen in den nacht van den 15den dier maand aldaar aan. Doch door
een kwetsuur aan \'t hoofd, krank en koortsig geworden, werd hij den
20sten Augustus naar Middelburg vervoerd, na het opperbevel weder aan
Van der Noot te hebben overgedragen. In September hersteld terugge-
keerd, is hij, na zijn boven verhaald gedrag bij de bestorming van den
7den Januari 1602 voortgegaan Maurits en de Staten lastig te vallen met
aanvragen, waaraan niet voldaan kon worden, en toen hij er op aandrong,
met het verzoek om anders ontslagen te worden, heeft hij, naar den
Haag ontboden om mondeling zijne voorstellen toe te lichten, den 3den
Maart Ostende voor goed verlaten. Van der Noot was niet meer daar:
Vere had hem, met een zending die een officier van lageren rang en
minder verdienste had kunnen volbrengen, uit de vesting verwijderd 2),
en liet nu het opperbevel in handen van Frederik van Dorp, uit een
oud-adellijk Hollandsch geslacht die reeds de overwinning bij Heyligerlee
had helpen bevechten. 3) Deze regelde de dienst in dezer voege, dat hij
zelf het oppergezag en het algemeen toezicht over stad en garnizoen
zou hebben, en de Kolonels Edmund, Dorth en Marquette meer bij-
zonder het oog zouden houden ieder over een hoofddeel der vesting,
de nieuwe stad, de oude stad en de buitenwerken. Deze 3 Kolonels
echter werden kort daarna uit Ostende afgelost en weder door andere
vervangen. Na anderhalf jaar de verdediging bestuurd te hebben r
1)  Zie de aanteekening van L. Mulder op Duyck T). III. bl. 41.
2)  Zie de aanteekening van L. Mulder op Duyck D. III. bl. 201.
3)  Hij heeft zelf de gevechten en belegeringen waarbij hij is tegenwoordig geweest
opgeteckend, en deze opgaaf in den Bijbel zijner vrouw gevonden, is als Bijlage achter
dit Deel te vinden. Hij is gestorven in 1612. Over het geslacht van Dorp zie men
Te Water Verb. der Edelen St. 3. bl 517.
-ocr page 329-
304                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
heeft van Dorp, door de gestadige zorgen en kommer verzwakt, het
opperbevel moeten nederleggen. Voor de derde maal is toen Van dei-
Noot er mede belast geworden, die weder afgelost is door Pilips van
Ghistelles, een Vlaamsen Edelman, maar wiens vader het verbond der
Edelen onderteekend had, terwijl de zoon evenzeer de zaak der vrijheid
getrouw bleef, en zijne trouw met zijn bloed bezegelde: hij sneuvelde
door een kogel getroffen. Ghistelles werd vervangen door den Kolonel
Jakob van Loon, wien hetzelfde lot als zijnen voorganger ten deele
viel: hij was een dapper en kloek Edelman, die Huchtenbroek in net-
bevel over het Stichtsche regiment had vervangen. 1) Nu bleven achter-
volgen» eenige Kapiteins met het opperbevel belast, tot dat het werd
opgedragen aan den Kolonel Jakob van Berendrecht, een Hollandsch
Edelman. Van dezen ging het bevel over aan den Kolonel Van Uten-
hove, die gekwetst van zijn post moest afgaan, en opgevolgd werd
door Marquette, 2) den laatste der Gouverneurs van Ostende. 3)
In deze namen merkt men weder Edelen op, als de voorvechters
onzer vrijheid; ook onder de Kapiteins treffen wij afstammelingen aan
uit de adellijke geslachten van Bronkhorst, Batenburg en Treslong;
een Van Haeften sneuvelt er in de dienst van het Land als zoo velen
uit dit verdienstelijke Geldersche geslacht. Maar ook andere Nederlan-
ders, die geen adelbrieven konden vertoonen, mochten zich een ge-
deelte toeüigenen der eer van Ostendes heldhaftige verdediging. De
namen van de kapiteins Rolle, Graausfelt, Blommert, Calf (van Utrecht)
en Johan de Bellemaker, die er hun graf vonden, van Achthove en
Gelder, die de onderhandelaars waren tot het verdrag van overgaaf,
van Wyngaert, die voor de uitvoering der bepalingen omtrent het ge-
schut moest zorg dragen, en een aantal andere, wijzen wel op een
Nederlandsche, maar niet op eene adellijke afkomst. 4)
Maar werd er gedurende de driejarige belegering van Ostende niets
1)   Hij was een zoon van Autony van Loon, Raad in het Hof van Utrecht. Zijn
oudere broeder Gysbert was eerste Raad van Prins Maurits.
2)  Zie hiervoor bl. 252 en 271. Hij was een Henegouwsen Edelman, maar die na-
derhand hier te Lande genaturaliseerd, en in de Ridderschap van Holland beschreveu
is. Door koop eigenaar geworden van de heerlijkheid Heemskerk, vernoemde hij die,
met toestemming der Staten, naar zijne heerlijkheid Marquette in Henegouwen; en
onder dien naam, is zij naderhand in de Amsterdamsche familie Rendorp gekomen.
3)  Onder de Gouverneurs van Ostende, wordt ook Johan Van Huchtenbroek genoemd.
Hij heeft een tijdlang het bevel over de Artillerie te Ostende gevoerd; doch is met
-den rang van Gouverneur niet bekleed geweest.
4)  Bonours heeft ook vele Friesche namen. De lijst der vroeger bekende kapiteins
is weder vermeerderd door het Journaal van Duyck, inzonderheid bl. 286. Den kapi-
tein Jonkheer Otto van Poelgeest, die met zijne oudere broeders Gerrit en Kaspar het
Verbond der Edelen geteekend had, brandmerkt Duyck, ziju dood vermeldende, als zijn
adeldom onwaardig.
-ocr page 330-
PRINS MAURITS. 1601-1625                          305
gedaan, om deze stad te ontzetten? En wat deed de wakkere Opper-
bevelhebber van der Staten krijgsmacht in dien tusschentijd?
Maurits ontving de tijding der berenning van Ostende, terwijl hij
zelf het beleg had geslagen voor Rijnberk, welke vesting in 1597 door
hem genomen, later door den Admirant heroverd was. 1) De Spanjaar-
den hadden do weerbaarheid der stad door een bedekten weg versterkt;
de bezetting was talrijk, de Bevelhebber een man die onder de wape-
nen met eere was grijs geworden, en tot ontzet waren 8000 man voet-
volk en 2500 ruiters in aantocht, toen het Nederlandsche leger, door
het vertrek der Engelsche hulpbenden naar Ostende, niet meer dan
5000 man te voet en 2000 paarden telde. In de sterke linie\'n, door
de belegeraars aangelegd, had men de groote uitvallen der belegerden
met het beste gevolg kunnen afslaan, 2) maar zij waren te uitgestrekt.
om, met een zoo geringe macht, ook nog aan een vijand van buiten het
hoofd te bieden. De aanval werd dus met kracht doorgezet, om het
ontzet voor te komen; en toen de bedekte weg op twee plaatsen ver-
meesterd en een der bolwerken ondermijnd was, toen 3 galerijen door
de gracht een pad naar den hoofdwal aanboden, en de vijand nu zich
bereid toonde den kamp op te geven, werd hem een eervol verdrag
gegund (1 Augustus 1601). Op den 20sten dag nadat de loopgraven
geopend waren, trok het garnizoen uit, na ongeveer 1000 man aan
dooden in \'t beleg verloren te hebben, sterk 45 ruiters, 1247 man
voetvolk, 78 matrozen en 370 gekwetsten en kranken. Ook in deze
belegering werd de Nederlandsche legerplaats, als een voortreffelijke
oefenschool, met de tegenwoordigheid vereerd van verscheiden vreemde
Heeren.
Het bezit van Rijnberk was van gewicht voor de veiligheid van Gel-
derland en Overijsel. 3) Maar nu rees de vraag, op welke wijze Ostende
zou kunnen ontzet worden. Zou men zich tot de verdediging der vesting
bepalen en alle bruikbare strijdkrachten van de zeezijde daarheen voeren?
1)  Over de belegering van Rijnberk als een diversie voor Ostende, leze men de brief-
wisseling tusschen Maurits en Willem Lodewijk Arch. T. II. p. 80—86.
2)   De Spanjaarden deden uitvallen soms met 800 man 20, 24 en 28 Juni en 5 Juli
(1601). De ruime wapenplaatsen in de loopgraven waren tegen deze uitvallen voor de
belegeraars van groot nut.
3)  Le Duc de Croy (p. 27) meldende, hoe een courier de tijding voor Ostende kwam
brengen, van de overgaaf van Rijnberk, zegt „ces nouvelles nous furent autant désa-
greables, comme 1\'importance de la place la requeroit". Hij schrijft de reden der over-
gaaf voornamelijk daaraan toe, dat de bevelhebber niet wist, dat het ontzet zoo nabij
•was. Maurits liet Rijnberk terstond op nieuw bevestigen, door (als van Reidt zegt)
„eenc betere bedekte straat dieper veldwaarts in te leggen, den wal 20 voeten dik, de
gracht even breed, met zulke proportie en strijkwecren, dat men de stad volkomelijk
vestigen willende, de bolwerken, die er nog noodig waren, bekwamelijk daarin konden
gevoegd worden". Het werk ging echter langzaam voort. Zie Duyck bl. 125 en 128,
I. N. H. T. L.                                                                                           20
-ocr page 331-
306                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
Zou men het veldleger versterken en van de landzijde een gewelddadig
ontzet beproeven? of zou men nog een andere vesting gaan belegeren,
om den Aartshertog te beletten al zijne macht rondom Ostende samen
te trekken? De gevoelens der krijgsbevelhebbers en der Staatslieden
waren verdeeld. 1) Eindelijk werd besloten tot het beleg van \'s Hertogen-
bosch, \'t welk ondernomen werd den lsten November (1601). Doch de
macht, welke Maurits hiertoe te zijner beschikking had, bedragende
ongeveer 8000 man voetvolk en 33 vanen ruiters, was te gering, en
het jaargetijde te ver gevorderd, om veel hoop te kunnen hebben op
een goeden uitslag. Een sterke vorst, buitengewoon vroeg invallende
(12 November), maakte het opwerpen der aardewerken en den toevoer
naar het leger moeielijk; de ongemakken van de koude werkten on-
gunstig op de gezindheid der troepen, en het was te vreezen dat
de vijand, die in den omtrek van Diest een krijgsmacht verzamelde, over de
bevrozen wateren tusschen de kwartieren van Maurits en Willem Lodewijk
zou indringen. Willem Lodewijk inzonderheid ried het beleg op te breken ,
hetgeen geschiedde 26 dagen nadat het was aangevangen. 2) Nu werd we-
derom het voorstel tot een tocht door Brabant tegen het volgende voorjaar
ter baan gebracht, en ditmaal doorgedreven, op aandrang van Koningin
Elisabeth, hoezeer ook en de Prins en Graaf Willem daartegen ijverden.
Men stelde zich met dezen tocht nog meer voor, dan het ontzet van
Ostende, en koesterde de hoop, dat de Zuidelijke Gewesten de Spaansche
zijde verlaten, en alzoo met de Noordelijke gemeene zaak zouden maken
tegen de Spanjaarden. 3) Had men eenige maanden vroeger Maurits
1)  Wie daaromtrent meer verlangt te weten leze de mededeeling van L. Mulder,
aant. op Duytk bl. 134.
2)   De circuinvallatie-linie had reeds 8 uren omtrek. Te Vncht was een batterij van
10 stukken, waaruit met gloeiende kogels geschoten werd. Voor de Hinthamer-poort
was men reeds tot aan de gracht genaderd, en Maurits berekende binnen 14 dagen
zich op de wallen te zullen logeeren. Ook was men reeds genoegzaam meester van een
halve maan of ravelijn voor de Vuchterpoort; en zelfs, toen het hevel tot opbreken
reeds gegeven was, had Maurits besloten, om, indien het \'s nachts te voren begon te
dooien, de belegering nog door te zetten. Van deze zijde werd op dit beleg het vol-
                   gende Latijnschc distichon vervaardigd:
Non hucis obsesscw servavit moenia Sihat
Alberii gladius
, frigida sed glacies.
Maar van de Spaanschgezinde zijde beweerde men, dat ook de vrees voor de troepen,
welke de Aartshertog deed verzamelen, het beleg had doen opbreken, en beantwoordde
men het bovenstaande versje aldus:
Tam Ducis obsessie, servavit moenia Silvae
Alberti gladius, frigida quam glacies.
i)
Men zie het Plakkaat, door de Staten uitgegeven en in druk verspreid, „Aen de
Hoogh- en Welgeboren, Eerweerdige, Edele, Erentfcste, Hooggeleerde, Wijsc, Voor-
sienige, seer discrete Heeren, goede Vrienden enz. enz." representerende de Staten
der Nederlanden, order de Spaansche ofte Ertz-Hcrtoghen regeeringhe, bij Van Me-
teren B. XXIV.
-ocr page 332-
PRINS MAURITS. 1601-1625.
307
met een ongenoegzame krijgsmacht voor \'s Hertogenbosch gezonden,
thans wist men een leger bijeen te brengen, \'t welk bijna dat even-
aarde waarmede in 1600 de tocht naar Vlaanderen was ondernomen.
Toen het op den 17den Juni 1602, op het eiland \'t Graven-weert, in den
omtrek van Elten, gemonsterd werd, bevond men, dat de 142 vende-
delen ruim 18000 man telden en de 51 vanen meer dan 5000 ruiters.
Artillerie en trein 1) waren naar evenredigheid. Door dit aanzienlijk
leger te velde werden in het binnenland de steden van. bezetting ont-
bloot, en om hierin te voorzien, werden 6000 waardgelders in dienst ge-
nomen. 2) Evenwel had deze tocht, met zoo veel kosten toegerust,
met zooveel stoutheid ondernomen, en met zooveel beleid volvoerd,
geen ander gevolg, dan dat het er kennelijk door werd, welk een schrik
de naam van den overwinnaar van Nieuwpoort voor zich uit deed gaan.
Het leger, in 3 divisie\'n verdeeld onder Prins Maurits en de divisie-
Generaals Graaf Willem Lodewijk en Sir Francis Vere, trok te Mook over
de Maas, (21 en 22 Juni), 3) en zette den tocht voort tot in den om-
trek van St. Trayen (7 Juli). Hier scheen de dag van een beslissenden
veldslag te zullen aanbreken, daar het Spaansche leger, sterk 20,000 man
voetvolk, een talrijke en schoone ruiterij 4) en 18 stukken geschut, onder
het opperbevel van Mendoza, onlangs uit zijne krijgsgevangenschap
ontslagen, niet ver van Thienen achter de Geete gelegerd was. 5) Ook
1)  Het geschut bestond uit 12 halve kanonnen en 3 veldstukjes; daarvoor waren 100
bnsschieters, 300 bootsgezellen en 680 trekpaarden; voorts veel pioniers met hun ge-
reedschap, 50 mineurs en 300 brug-leggers. De trein bestond uit 3000 wagens, voorts
bakkers, brouwers, smeden, metselaars, timmerlieden, zadelmakers, enz. enz. meer dan
gewoonlijk bij andere groote legers, zegt Van Meteren. Onder de ruiterij bevonden
zich 2500 man nieuw geworven Duitsche ruiters, onder het voetvolk veel Eugelschen
en Franschen. De bijzonderheden en de namen der kapiteins kan men vinden bij Duvck.
2)  L. Mulder aant. op Duyck bl. 338.
3)  Elk soldaat droeg voor 10 dagen leeftocht bij zich. De orde, waarin het leger voorttrok,
kan men in de Nassausche Laurencrans van Orlers, bij La Pise en anderen en in het Journael
van Duyck vinden. De tocht ging over klein-Linden en Sambeek (23 Juni), Blitterswijk
(24), Baecken bij Venlo (25), Buggenum (2C), Aldeneijck bij Maas-eijck (27), Leut (2
Juli), Gellik (3), Tongerbergh bij Tongeren (4), Gelmen (6), naar Halmale bij St. Truijen (7).
4)  Le Duc De Croy in zijne Mémoires noemt het „une armee belle et florissante au
possible", en geeft hoog op van de ruiterij, omtrent welker formatie hij in eenige bij-
zonderheden treedt. Zij bestond uit harkebusiers, kurassiers en Hommes d\'armes, waar-
van ieder, naar de oude Fransche manier, een of twee Archers en nog een pakpaard
bij zich had. Er waren 2500 Hommes d\'armes, verdeeld in 15 compagniën. Hij geeft
nog als eene bijzonderheid op, dat deze zware ruiterij haren bevelhebber gewoon was
te groeten met het nederbuigen van de lans, terwijl de overige ruiterij dit deed, met
het nederbuigen van de standaards, eene eer, welke door de Hommes d\'armes alleen
aan den Sonverein werd bewezen: „pour conserver", voegt hij er bij, „leurs préémi-
nences et prérogatives anciennes".
5)  "Wagenaar zegt, dat het leger van den Admirant bij Thienen 13000 knechten en
4000 paarden sterk, en dus zwakker dan dat van Prins Maurits was. Maar hij heeft
zeker over \'t hoofd gezien, dat weinige dagen, voordat de twee legers tegen over eik-
ander kwamen, Spinola met een krijgsmacht van Italianen en Spanjaarden („un seeours
de grande importance zegt De Croy",) zich met Mendoza vereeuigd had.
-ocr page 333-
KRIJGVERRICHTINGEN ONDER
308
was werkelijk bij den Spanjaard, in een grooten krijgsraad, op deu 6den
Juli, het besluit reeds genomen, dat men den aanrukkenden vijand zou
te gemoet trekken, en hem een hoofdtreffen aanbieden; maar inmiddels
was men voortgegaan met het leger te verschansen, en het zoo kloek-
moedig genomen besluit bleef onvolvoerd. 1) Te vergeefs vertoonde
Maurits zich in het gezicht van het Spaansche leger met zijn gansche
krijgsmacht in slagorde, en ging hij met zijn geheele ruiterij en een
goed deel voetvolk den vijand in zijn verschanst kamp verkennen om hem
ten strijde te dagen (8 Juli): 2) de Spanjaard hield zich schuil achter zijne
aarden verschansingen. Het is even verdienstelijk, waar het noodig
is, een hoofdtreffen te ontwijken als een overwinning te behalen, en
de bedenking, dat het Staatsche leger, in een vijandelijk land, waar de
in- en opgezetenen geen de minste hulpvaardigheid betoonden om het
van levensmiddelen te voorzien, spoedig zou moeten aftrekken, kan
den Admirant een rede hebben doen vinden om liever deze bravade te
lijden, dan een veldslag te wagen: 3) evenwel mag men aannemen, dat
aan de weigering om deze uitdaging aan te nemen de herinnering aan
Nieuwpoort ruim zooveel aandeel had, als de overtuiging van hier de
rol te moeten spelen van Fabius Cunctator. Hij begreep in zijne ver-
schanste stelling veilig te liggen, terwijl zijn uitdager door gebrek aan
levensmiddelen belet werd dieper het land in te dringen. Maurits zag
dit ook in en besloot tot den terugtocht. 4) Toen hield Mendoza weder
krijgsraad, en bij het verschil van meeningen of men het aftrekkend
leger al of niet zou natrekken, en al of niet aanvallender wijze ver-
volgen zou, had de vrees, dat de Spaansche troepen zouden bevonden
worden tegen de Nederlandsche niet opgewassen te zijn, de overhand:
er wei\'d dus besloten den terugtrekkenden vijand alleen in \'t oog te hou-
den en voet voor voet te volgen. 5) Het Staatsche leger, eerst op den
derden dag door het Spaansche gevolgd, nam den terugmarsch over
Hasselt, Eindhoven en Helmond, om het beleg te slaan voor Grave.
Wat was de bedoeling van deze belegering?
Er was bij een samenkomst van gedeputeerden uit de Staten-Gene-
raal, die zich naar het leger te velde bij Tongeren begeven hadden,
met Maurits, Willem Lodewijk en Vere, besloten, in geval men den
1)  De Croy, die in persoon bij den krijgsraad tegenwoordig was.
2)  Om „te besoucken — schrijft Duyck — wat moet den viant tot een «lach soude
hebben, heeft hij daerora eerst alle sijn leger in bataille doen stellen". Zie Journael
hl. 411 en de aant van 1. Mulder.
3)  Duyck bl. 413.
4)  Duyck bl. 417.
5)  L. Mulder aant. op Duyck bl. 419.
-ocr page 334-
PRINS MAURITS. 1601—1625
309
Admirant uit zjjne verschansing bij Thienen niet tot een veldslag kon
lokken, naar de Maas terug te keeren, Grave in te sluiten om Men-
doza in zijne bewegingen te binden, en met een gedeelte van \'t leger
in het land van Hulst te vallen. Dit voorstel was uitgegaan van Mau-
rits, die den tocht langs de Maas naar Brabant had afgekeurd. 1) De
Staten-Generaal hadden tot dien tocht besloten op aandrang van Koningin
Elisabeth , om langs dien weg bevrijd te worden van de kostbare verdedi-
ging van Ostende; 2) de Prins daarentegen had altijd het oog op Antwerpen
en de Vlaamsche oeverlanden van de Wester-Schelde. De Staten hadden
al hun beleid noodig om, gedurende het beleg van Ostende, met de be-
langen hunner Republiek tusschen de inblazingen der Hoven van Londen
en Parijs door te zeilen. Deze twee Mogendheden wilden wel de handen
in éénslaan tot het verleenen van hulp in een oorlog waardoor de macht
van het Huis van Oostenrijk kon geknakt worden, maar zij zagen scherp
toe op elkanders handelingen, opdat niet van die hulp de eene voordeel
trok boven de andere. Nu vooral mistrouwde Hendrik IV de bedoelingen
van Elisabeth, en begon hij ernstig te vreezen, dat de krachtdadige bij -
stand door haar verleend tot behoud van Ostende zou uitloopen op een
vestiging der Engelschen in Vlaanderen te Ostende, Grevelingen en Duin-
kerken: hij zoude gaarne Vlaanderen voor Frankrijk winnen en gaf
aan de Staten de toezegging, dat zoo zij hun leger daarheen zonden
om dit gewest los te maken van Brabant, hij bereid zou worden
bevonden hen krachtdadig te ondersteunen. 3)
Doch toen het leger, op den terugmarsch van St. Truyen, in de
Peel en vervolgens voor Grave gekomen was, ontving de Opperbevel-
hebber aanschrijvingen van de Staten-Generaal, om het beleg door te
zetten: waaruit het bleek , dat de inneming van laatstgenoemde vesting,
1)   „Dit voornemen was meest uyt sijn Excie selve gecommen" schrijft Duyck. Yol-
gens Buzanval zouden de Staten „en corps" naar het leger gegaan zijn, om er Maurits
toe over te halen. Zie Arch. T. II. p. 144. Duyck schijnt meer geloof te verdienen.
Maurits wilde wel Vlaanderen als het hoofddoel van dezen veldtocht beschouwd hebben,
maar niet door ceu leger te land daarheen te zenden, waarvan hij den Franschen Ge-
zant de schier onoverkomenlijke moeilijkheden betoogd had. Willem Lodewijk had een
gelijk betoog aan Oldenbarnevelt gezonden. Arch. T. II. p. 121
2)   Om vele politieke gedachten en redenen, schreef Willem Lodewijk aan zijn vader.
Arch. ï. II. p. 143. Buzanval geeft twee beweegredenen tot dien tocht op „les con-
seils d\'Angleterre" en „flagrand désir que ces Messieuis avoient de se délivrer nne fois
du siêge d\'Ostende et de ses immenses dépenses".
3)  De Nederlandsche Gezant Aerssens schreef 10 Augustus 1002 uit Parijs: „Sy
pouviez sépafer Ie Brabant d\'avec la Flandre ce seroit un notable progrès et. bien du
goust d\'icy, car vous osteriez totalement Ie commercc a ceux d\'Anvers"; en 20 September:
„Ie jugement universel icy est, que pour attirer Ie Roy a la gnerre vous devez porter
votre arme\'e en Flandre, partie la plus sensible a vos ennemis et la plus proche a eet Etat
On 1\'usurperoit volontiers icy, au cabinet on a peur pareillement que les Anglois 1\'usur-
pent". Gedenkstukken van Oldenbarnevelt door M. L. Van Deventer 1). II. bl. 330.
-ocr page 335-
310                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
het einddoel van den veldtocht geworden was, en er aan Hulst of Sluis
en Vlaanderen niet meer te denken viel. De Staten verkeerden in de
grootste geldverlegenheid en terwijl de Prins nu Grave belegerde (18
Juli—19 September 1602) hielden zij niet op bij hem aan te dringen
op spoed en bezuiniging. Het ongeduld deed hen voorbij zien welk een
taak hun legerhoofd hier te vervullen had. Een der sterkste vestingen
van het land, voorlang in geduchten staat van verdediging gebracht
en van buitenwerken voorzien, moest veroverd worden in het gezicht
van een even sterk vijandelijk leger; 14 dagen lang lag het in de na-
bij heid te loeren om de belegering te verstoren; en tegen dien toeleg
moest eerst een circumvallatielinie worden aangelegd, zoo uitgestrekt,
dat men vijf uren noodig had om die rond te gaan, waarin zich 60
redouten bevonden, allen met grachten en bruggen, en met genoegzame
wachten bezet. 1) Het was een voordeel dat Mendoza door de muit-
zucht zijner soldaten in zijne bewegingen belemmerd werd. Nogtans deed
hij in den nacht van den 20 sten Augustus een poging om over een moe-
rassig terrein langs den weg van Beerse naar Ekharen met een aanzien-
lijke versterking in de vesting door te dringen: maar deze poging mislukte
en in den daarop volgenden nacht trok het Spaansche leger af, door mistig
weer in den vroegen morgen begunstigd. De aanvalswerken tegen de
stad werden intusschen voortgezet. Toen de belegeraars daarmede ge-
komen waren in het bolwerk aan de Maas, en op andere punten de
galerijen door de gracht den hoofdwal naderden, kwamen afgevaardigden
van de burgerij en het garnizoen over de overgaaf onderhandelen. Twee
afzonderlijke verdragen met de Spaansche bezetting en met den Magi-
straat der stad, stelden de Republiek in het bezit eener belangrijke vesting
en verrijkten den Prins-Stadhouder met een erf heerlijkheid van zijn vader.
Francis Vere werd in de loopgraven den 20sten Augustus door een
vervlogen kogel zwaar gewond in het aangezicht, waardoor hij genoodzaakt
werd het leger te verlaten. Hij heeft niet meer te velde kunnen komen,
maar is hier te lande gebleven als Gouverneur van den Briel, waar hij
als zoodanig in April 1603 de troonbeklimming van Koning Jacobus I
heeft doen afkondigen. Eenige maanden later naar Engeland terugge-
keerd, heeft hij in 1604 zijn ontslag uit de militaire dienst bekomen. 2)
1)  Over de belcgeringswerkeu voor Grave is Van Meterea lezenswaard: hij was geen
krijgskundige maar had ze in persoon bezichtigd.
2)  Over zijn werk, na zijn ontslag uit de dienst geschreven, zie hiervoor bl. 2461).
Voor Grave sneuvelde Andries de Roy, een der bekwaamsche Ingenieurs in der Staten
dienst. Duyck teekent den man, die voor \'t overige niet veel achting verdiende, bl.
443. Ook de Ingenieur Jakob van den Bosch vond er den dood: ook van hem, schrijft
Duyck, bl. 403 dat hij dronken was en zich niet wilde wachten.
-ocr page 336-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         311
Hoe meer de bijzonderheden der belegering van Grave uit de geschied-
bronnen van dien tijd bekend worden, hoe meer de bekwaamheid, de
werkzaamheid en de nooit insluimerende waakzaamheid van Maurits de
bewondering wekken van den krijgskundigen lezer. 1) De Prins had
het genoegen, in zijn kamp voor Grave te ontvangen een gezantschap
van den Sultan van Achem op Sumatra en aan deze Oosterlingen te
toonen, hoe men in het gezicht van een sterkeren vijand, een vesting
kan innemen naar de regelen eener hun onbekende krijgskunst. 2)
Twee wapenfeiten daarna, nog in den loop van het jaar 1602 verricht,
een ruitertocht van de Ritmeesters Paulus Bax en Dubois uit Breda
en Bergen-op-Zoom, die te Bilsen eenige benden van Ordonnantie over-
vielen en de verzameling van zegeteekenen te \'s Gravenhage met 5 kor-
netten vermeerderden, en een strooptocht van Lodewijk Gunther tot
voor de poorten van Luxemburg, stonden in geen rechtstreeksch ver-
band met het ontzet van Ostende. Ook in het volgend jaar 1603 werd
er niets tot dat einde ondernomen. De nederlaag door de verdedigers
van Ostende geleden den 13den April van dat jaar, had een diepen
indruk gemaakt. Drie buitenwerken, voorzien van goed geflankeerde
forten, omringd door groote waterplassen, waren door den vijand inge-
nomen (zie bladz. 299), die nu met zijne loopgraven van de landzijde
naderen kon tot aan de contrescarp van de stadsgracht. 3) Maurits,
die geen dag voorbij liet gaan zonder met zijne gedachten den Spanjaard
in Vlaanderen te bestoken 4), had op het behoud van deze buitenwerken
zijne overtuiging gegrond, dat Ostende vooreerst niet zou kunnen geno-
men worden, zoo men waakzaam bleef. Men was dat niet gebleven, en nu
berekende hij, dat de vesting binnen 2 maanden zou verloren zijn. Hij
schreef dus, reeds den 26sten April, aan Hendrik IV, en haalde den Fran-
schen Gezant te \'s Hage over, zelf naar Parijs te gaan om zijn schrijven te
ondersteunen strekkend om den toestand bloot te leggen, waarin men ge-
raakt was door den rampspoed te Ostende geleden en den dood van Koning-
in Elisabeth. 5) Spoedig keerde wel de gerustheid weder, 6) de Aartshertog
1)  Dit oordeel is bij den kundigen uitgever vau Duyoks Journacl het resultaat
geweest der lezing van het daarin vervatte verhaal en van de reeks van brieven, die
de Prins aan Willem Lodewijk geschreven heeft. Zie de aant. op Duyck bl. 45.
2)  La Pise p. 702. Meerman, Aanmerkingen op de Groot I. 166. Journael van Duyck
bl. 462 en 463. Het gezantschap had ten doel, handelsbelangen van den Sultan met
Nederlandache kooplieden te regelen.
3)  Arch. II. p. 180.
4)   De Buzauval schreef aan zijn Koning: „Cela (den Aartshertog aan te vallen) Ie
tient fort en cervelle, et votre Majesté peut croire qu\'il ny a jour au quel il n\'examine
eet affaire". Arch. T. II. p. 175.
5)   De brief is opgenomen in de Arch. T. II. p. 183.
6)  Zie Arch. T. II. p. 189, brief van Willem Lodewijk, die vroeger het verlies der
buitenwerken „ce malheur" genoemd had ald. p. 178.
-ocr page 337-
312                       KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
maakte niet al het mogelijke gebruik van het verkregen voordeel; hij
had nog een anderen vijand in zijn land te bestrijden, zijne eigene
soldaten, die een muiters-hoofdkwartier met hunnen Electo hadden te
Hoogstraten. 1) Aan een ernstige onderneming echter om hem het beleg
te doen opbreken viel in het jaar 1603 niet te denken. Op den
nieuwen Koning van Engeland hadden de Staten der Republiek niet
te rekenen; hun oorlogsgeschut was nauwelijks toereikend om Ostende
gewapend te houden, zoodat Maurits, geen geschut meer hebbende
om behoorlijk te velde te komen, bij de Staten van Friesland bede-
len moest om 5 of 6 kanonnen van hen ter leen te hebben: 2)
\'s Lands geldmiddelen lieten niet toe nieuw materieel aan te schaffen.
Wel had men gewild, toen in den zomer de pest binnen Ostende woedde,
dat het leger zich bij Bergen-op-Zoom zou nederslaan om te zien vandaar
aan de veege stad eenige hulp te brengen; 3) maar, vermits de ruiterij
in die streken geen paardevoeder zou vinden, werd aan Maurits over-
gelaten, of de belegering van \'s Hertogenbosch te ondernemen of het veld-
leger uiteen te doen gaan. Tot het eerste werd besloten, maar zonder
hoop van de stad te zullen bemachtigen. Het Spaansch leger lag te
Hintham verschanst, terwijl het Staatsche te Vught gelegerd was. 4)
De belegering werd alleen gerekt om den vijand in deze oorden op te
houden en hem van andere ondernemingen te doen afzien.
Eindelijk besloten de Algeïneene Staten in het jaar 1604, nu de on-
mogelijkheid gebleken was van door een afwending het beleg van Ostende
te doen opbreken en het daar met de verdediging tot het uiterste was
gekomen, te beproeven, wat tot hiertoe voor een vermetel waagstuk
gehouden was, de vesting met geweld te ontzetten. Maurits beloofde
Vlaanderen voor Hendrik IV te veroveren, mits deze krachtdadige hulp
zond, 5) en Hendrik IV beloofde tot dat einde 5000 man hulptroepen.
Het leger, aangevoerd door de bloem onzer helden, in 3 divisië\'n met
den Prins aan \'t hoofd, Willem Lodewijk en Ernst Casimir als Divisie-
Generaals , Lodewijk Gunther en Prederik Hendrik als bevelhebbers der
ruiterij, werd te Willemstad verzameld, en in 800 schepen, geladen met
het krijgsvolk en allerlei leeftocht en oorlogsgereedschap, overgevoerd
1)   Spotters zeiden, dat die van Ostende weder voor 2 jaar van den Aartshertog
hadden ingehuurd, en de gemutineerde Spanjaarden te Hoogstraten tot borgen hadden
gesteld. Arch. T. II. p. 190.
2)  Arch. T. II. p. 193.
3)  Arch. T. II. p. 219.
4)  Eenige nadere omstandigheden omtrent dit beleg, en het gevecht, waarin de
Markgraaf Della Bella door de troepen van Maurits volkomen geslagen werd, kan men
vinden bij Van Heurn, Beschrijving van \'s Hertogenbosch D. III.
5)  M. h. van Deventer, Gedenkstukken van Oldenbarnevell D. II. Inl. XI.
-ocr page 338-
PRINS MAUBIT8. 1601-1625                         313:
naar het land van Kadzand. Den 25sten April had de landing plaats
in een inham of baai, ten oosten van den mond van het Zwin. 1) Twee
forten, die het Zwin verdedigden, St. Picter en St. Jan werden nog
denzelfden dag ingenomen en het dorp Ter Hofstede bezet: maar het
inkomen in dat vaarwater of de haven over te steken werd belet door
vijandelijke batterijen en 11 Spaansche galeien, terwijl Don Luys de
Velasco, die het bevel voerde te Sas van Gent, met 4000 man en een
aanzienlijke ruitermaeht gekampeerd lag bij xle haven van Sluis. Het
leger trok nu langs een omweg vol hindernissen van verdronken land,
vaarten en waterloopen, vijandelijke forten en veldverschansingen, eerst
naar Oostburg en IJzendijke en vervolgens, na Aardenburg bezet te hebben,
den weg op naar Damme, onder verschillende gevechten met de troepen
van Velasco en van het leger van Spinola, dat zich in de nabijheid
van Brugge bevond. De Aartshertog, beurtelings tegenwoordig bij de
twee hoofdpunten van den strijd die nu over het lot van Vlaanderen zou
beslissen, werd door den marsch van het Staatsche leger in den waan ge-
bracht , dat het in rechtstreekschen optocht naar Ostende was. Doch men
had in \'sPrinssen hoofdkwartier uit Ostende de tijding gekregen, dat de be-
legeraars hun sappenarbeid gestaakt hadden, en de belegerden gaven den
raad, dat men zich te hunnen gevalle niet te veel moest haasten ; zij vleiden
zich de stad nog wel eenigen tijd te zullen houden. 2) Nu wierp Maurits
zich met zijn leger den 19den Mei op Sluis en, na op den afgelegden
tocht zijne strategische bekwaamheid getoond hebben, 3) stelde hij zijn
belegeringstalent te werk door circumvallatielinie, schansen, redouten
en loopgraven in een bewonderenswaardig verband rondom de stad aan
te leggen. Aan het bezit van deze vesting werd groote waarde gehecht.
Van de zijde der Staten zag men er in, tot vergoeding voor het verlies
1)  Ah een bijzondere wijze om bij het inschepen, op den overtocht, en bij hetlan-
den de orde te bewaren, verhaalt Erust Casimir: „chaqne général qui menoit une
trouppe, avoit nn grand et long wimpel de couleur, afin que toute sa trouppe Ie pou-
voit suivre et cognoistre hors laflote, et chaque Colonel une flacque de une certaine
couleur, chaque compagnie portoit la couleur de la flacque de sou Colonel." Arch.
T. II. p. 293.
2)   Voor de kennis van dezen veldtocht zijn nieuwe bronnen geopend in de relazen
van ooggetuigen door de uitgaaf van het Journael van Junius, Secretaris van Graaf
Willem Lodewijk, een verhaal van Ernst Casimir, en 2 brieven van IVillem Lodewijk,.
in de Arch. T. II.
3)   Willem Lodewijk, schreef uit het leger voor Sluis aan zijn vader, dat God de
Almachtige den Prins met het leger wonderbaarlijkerwijze, niet alleen tegen alle ver-
moeden, maar in waarheid miraculose voor de stad Sluis gebracht had. Arch. T. II.
p. 280. Ernst Casimir schreef uit het kamp voor Sluis (7 Juni 1604): „Je ne pense
point ik la vérité qu\'ily aye place au monde ou tin soldat qui faict profession des armes
puisse tant voir et apprendre qu\'eu nostre Pais-bas. Son Exce qui est nostre général,
devient tous les jours plus cnrieux en toutes choses qui touchent 1\'art ét la science
militaire". Arch. T. II. p. 307.
-ocr page 339-
314                      KRIJGS VERRICHTINGEN ONDER
van Ostende, een vasten voet in Vlaanderen, om van daarop vijaude-
lijken grond legers te brengen of brandschattingen te heffen, en een goede
ruime haven waaruit nu geen Spaausche galeien meer de nadering van
de Zeeuwsche kust onveilig zouden maken. Van den Aartshertog had
Spinola last, de stad, het mocht kosten wat het wilde, te behouden. 1)
Maar Spinola was niet in staat Sluis voor den Spanjaard te redden.
Te vergeefs deed hij een aanval op de belegeraars; hij werd met ver-
lies afgeslagen. Te vergeefs poogde hij in Kadzand door te breken:
het beleid van Maurits, de waakzaamheid van Willem Lodewijk, de
heldhaftigheid van den Kolonel van Dorth, de dapperheid der Friezen
onder Julius van Eijsinga en der overige krijgsbenden, noodzaakten
hem, opverrichter zake af te trekken; 2) en Sluis, door hongersnood
tot het uiterste gebracht, gaf zich bij verdrag over (19 Aug.) 3)
Middelerwijl ontwikkelde zich een verschil van gevoelen, omtrent het
eigenlijke doel van dezen veldtocht, tusschen de Staten aan de eene
zijde, en Maurits, met wiens denkbeelden die van den Stadhouder van
Friesland overeenkwamen, aan de andere. De Staten waren van oordeel,
dat de gemaakte veroveringen slechts als middelen moesten beschouwd
worden, om tot het eigenlijke doel, het ontzet van Ostende, te geraken,
en dat men alzoo nu, al wat menschelijk mogelijk was, in het werk
moest stellen, om den Spanjaard door geweld te dwingen, een belege-
ring op te breken, waarop geheel Europa de oogen gevestigd had.
De beide Stadhouders daarentegen hadden gaarne gezien, dat, na de
verovering van Sluis, aan den Gouverneur van Ostende de last ware
gegeven, om garnizoen, geschut en munitie in te schepen en de stad
te verlaten, en Maurits verklaarde, dat hij in goeder conscieutie
een onderneming, gelijk de Staten verlangden, hield voor ondoenlijk,
ende te seer periculeus van geslagen te word en. 4) Men
1)  Lipsius schreef om dezen tijd, aan een zijner vrieuden, die kamerheer was aan
het Hot\' der Aartshertogen: „Si Sclusam amittimus (Deus avertat) magnos auimos,
magnas vires host is capit". Hij beklaagt zich in dezen brief, dat men verzuimd had,
eerder maatregelen te nemen, om de voortgangen van Maurits in Vlaanderen te stuiten.
2)  De Spanjaarden zelven rekenden hun verlies op omtrent 400 man, waaronder vele
Aanzienlijken waren, gelijk Van Wijn {Bijv. en Aanm. op Wagen D. IX. bl. 168) aan-
teekent uit Giustiniano „della guerru di Fiandria" L. III. De onzen stellen het slechts
op 200; hetgeen tot een voorbeeld kan strekken, dat onze Historieschrijvers de verliezen
des vijands niet overdrijven.
3)  Het voornemen was eerst geweest, Sluis te bestormen, ten welken einde „een
wonderlicke musquetscheut-vrije brugge" gemaakt was , „in\'t midden overdeckt zijnde";
doch toen men vernam, dat de stad gebrek aan levensmiddelen had, besloot men haar
door honger tot de overgaaf te dwingen. Men vond er 100 stukkeu metalen en ijzeren
geschut, (volgens Giustiniano, die er tegenwoordig was) en 11 galeien.
4)  Maar de Heeren Staten hadden andere „considerationes" schrijft Willem Lodewijk,
ofschoon Zijne Excellentie en alle krijgsverstandigen het ontzet voor onmogelijk hou-
den. Arch. T. II. p. 317.
-ocr page 340-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         315
moest veeleer, naar zijne meening, het veroverde gedeelte van Vlaan-
deren met behoorlijke fortificatiën verzekeren, gelijk men reeds daarmede
een begin had gemaakt; opdat men, wanneer Ostende, gelijk onver-
mij delijk was, zou bezweken zijn, een vasten voet in Vlaanderen mocht
houden. Dit gevoelen steunde op de vaste overtuiging, zoowel van den
Prins als van Grave Willem; en toen de Staten hun bepaaldelijk af-
vroegen, of hun dan geen middelen bekend waren, om Ostende »direc-
telijk off indirectelijck" te ontzetten, beantwoordden beiden deze vraag
ronduit met neen. Desniettegenstaande ontving de Prins, op den Uden
September, een aanzegging, dat, dewijl de Heeren Staten er anders
over dachten, binnen den tijd van acht dagen, alles tot het ontzet
moest worden gereed gemaakt; en de beide Legerhoofden, die verklaard
hadden, dat, zoo »d\'Heeren belieffden anders, dan hun gevoelen was,
te ordonneeren, zij echter willich zouden zijn, als d\'Heeren Staten Dienaers,
hen daer nae met aller vliet, naerstigheyt ende debvoer te reguleeren",
toonden zich bereid, de oprechtheid dezer betuiging met de daad te bewij-
zen. Doch Spinola zette, na zijne mislukte onderneming voor Sluis, het
beleg met kracht door. Toen van de nieuwe wallen het gedeelte Schot-
tenburg aan Zand-hill verbonden veroverd was, kon hij in een paar
dagen aan de haven komen; 1) en nu verzochten de Staten zelve den
Prins, om den Gouverneur van Ostende te gelasten, de stad, na de nog
overige vesting-, zee- en andere werken onbruikbaar gemaakt te hebben,
te verlaten, met wegzending en behoud van volk, schepen en geschut; of,
zoo dit ondoenlijk mocht wezen, met den vijand, zoo goed mogelijk, te ver-
dragen. 2) Dit laatste geschiedde, gelijk boven gemeld is. Den 20sten Sept.
werd het verdrag met Spinola geteekend, en de bezetting, welke te land zich
naar het leger van Maurits begaf, ontving voor haar vertrek, van Spinola
zelf, op een prachtig gastmaal aan hare Bevelhebbers gegeven, hulde aan
haar heldhaftig gedrag. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat
de ontvangst in het leger van Maurits, niet zonder eerbetooning plaats
had. De Prins, omstuwd door al de Graven en Edelen, ontving de
dappere verdedigers van Ostende met ontdekten hoofde, reikte aan de
1)  Lezenswaardig over dezen geheelen veldtocht ia Van Wijn, Bijvoegsels en Aan-
merk op
Wagen. D. IX. bl. 164. r. 5 v. o. die, vooral wat er tusschen den Prins en
de Staten is voorgevallen, uit echte stukken, breedvoerig heeft opgehelderd. Men ziet
daaruit, dat reeds terstond na de landing, de Staten den aanval eeuer redoute hadden
doorgedreven, tegen den raad van Maurits, die „het exploict niet goet en vondt, om
het seker perijckel, dat daer inne gelegen was, gelijk d\'experientie dat beter soudc
keren". Eu de experientie leerde het ook, want de onderneming mislukte, gelijk wordt
bevestigd door Junius, die in zijn Journael schreef, dat de zaak afliep „comme son Exc.
et plusieurs autres, se cognoissans au fait de ia guerrc, avoient jugé auparavant". Areh.
T. II. p. 283.
2)   Arch. T. II. p. 3J8.
-ocr page 341-
316                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
Bevelhebbers de hand, sprak de soldaten woorden van lof en dankzeg-
ging toe, en belooning en bevordering bekroonden de diensten, door
hen aan het Vaderland bewezen. Inderdaad, de volharding in het ver-
dedigen van Ostende was vruchtbaar in gewichtige gevolgen. De Re-
publiek had hare levensvatbaarheid, voor het oog der wereld, op een
zware proef gesteld gezien; zij had die doorgestaan met schitterenden
uitslag: een deel van Vlaanderen toegevoegd aan haar grondgebied,
van toen af Staats-Vlaanderen genoemd en sedert 1814 het Vijfde Dis-
trict van Zeeland, maakte den Nederlandschen Staat meester van de
monden van de Schelde. Spinola had een aanzienlijk gedeelte zijner
bezittingen ten oifer moeten brengen aan de bemachtiging van Ostende,
en de uitputting zijner geldmiddelen deed later een neiging tot vrede
bij hem ontstaan, welke niet zonder invloed was bij de onderhande-
lingen over het Twaalfjarig Bestand.
Het was, alsof, sedert de belegering van Ostende, de krachten dei-
strijdende partijen in evenwicht hingen, maar voor de Staten liepen
van nu af de oorlogskansen tegen. In den jare 1605 mislukte een
aanslag van Maurits tegen Antwerpen, 1) maar mislukten ook twee po-
gingen der Spanjaarden, om Bergen-op-Zoom bij verrassing in te nemen
(21 Augustus en 20 September). Niet alleen de tegenwoordigheid van
geest des Bevelhebbers Paulus Bax, maar ook de gedenkwaardige held-
haftigheid der burgerij van Bergen-op-Zoom, aangevoerd door haren
Burgemeester Jacob Jacobsen, redde deze gewichtige vesting weder uit
de handen des vijands, die beide reizen reeds op de wallen had post
gevat. 2) In ditzelfde jaar bemachtigde Spinola Oldenzaal en Lin-
gen; maar deze plaatsen moesten hem als tot een brug dienen, om in
Overijsel en Groningen te vallen, en dit voornemen mislukte. De veld-
tocht liep ten einde met een hevige en langdurige schermutseling bij
1)  Hierover een brief van AVillem Lodewijk Arch. T. II. p. 329.
2)  Bij den eersten aanval waren de Spanjaarden \'s nachts bij laag water door de haven
gekomen, en hadden een der buitenwerken, Bekaf, overrompeld. Zij poogden toen de
St. Jacobs poort te petardeeren, maar hunne petarden sloegen mis. Noch hier noch aan
de Hampoort konden zij binnen dringen; en daar ondertus9chen het water weder begon
te wassen, trokken de aanvallers met overhaasting terug. Bij de tweede poging, werd
de aanval insgelijks des nachts op vijf punten te gelijk ondernomen, maar vooral aan
de Steenbergsche poort. Om hier de valbrug neder te krijgen, gebruikte men een werk"
tnig, bestaande uit eene breede plank van voren met pinnen voorzien, en liggende op
.een as tusschen twee raderen. Met kracht van volk werd dit werktuig, het vooreinde
der plank omhoog geheven, tegen de brug aangevoerd, en met de pinnen in de klep
ingedrukt. Toen klom men ijlings er tegen op, en schroefde petarden aan, welke een
zoo goede werking deden, dat de brug nederviel. Zoowel hier, als aan de Boschpoort
geraakte de vijand op de wallen j maar door de heldhaftigheid van burgers en soldaten
moest hij weder aftrekken. Het gebruik van petarden (springers noemt ze Van Me
teren) was destijds zeer algemeen, om zich door poorten of pallissaden een weg te banen
-ocr page 342-
PRINS MAURIÏS. 1601-1625                          317
Roeroord, waarin de Spanjaarden de vechtplaats behielden, maar het
verlies aan hunne zijde voor \'t minst even groot was, als dat der onzen
(6 October). Maar dergelijk oorlogvoeren, waarvoor bestendig een leger
van meer dan 40,000 man in het veld was, putte \'s Lands geldmid-
delen al verder uit, en de Staten besloten nu , om, terwijl de oorlog ter
zee met meer nadruk werd voortgezet, te land zich te bepalen bij het
beschermen der grenzen. Maurits wist dan ook den Spaanschen Bevel-
hebber den overtocht der stroomen zoo gelukkig te betwisten, dat deze
vruchteloos in Overijsel en Gelderland poogde door te dringen. Maar
Grol en Rijnberk gingen verloren (14 Augustus en 1 October 1606); 1)
en toen Maurits beproefde , om eerstgenoemde stad te herwinnen, nood-
zaakte Spinola hem, het beleg op te breken; terwijl hij zelf te vergeefs
beproefd had Rijnberk te ontzetten toen*deze stad door Spinola bele-
gerd werd. 2) Hendrik IV, zegt men, heeft betuigd, dat het gedrag
van den Prins, in deze beide gelegenheden, niet had beantwoord aan
het denkbeeld, \'t welk zijne vroegere bedrijven van zijne oorlogsbekwaam-
heden hadden doen opvatten. Maar, mag men vragen, was de vrij-
machtige Koning van het uitgestrekte Frankrijk wel in staat, om zich
geheel te verplaatsen in den toestand van don Veldheer, die zich den
Dienaar moest noemen van de Staten eener kleine Republiek, welke,
bij een nederlaag van haar leger, open lag voor den vijand, en voor
een vijand als Spinola? Maurits was gewoon, bij al zijne ondeme-
mingen, de kansen nauwkeurig te wikken en te wegen, en schijnt altijd
minder te hebben geschroomd zich aan de opspraak bloot te stellen
van te weinig gedaan te hebben, dan het behoud des Vaderlands in
de weegschaal te stellen tegen de hoop van lauweren te plukken,
anders zoo verleidelijk voor den Veldheer. Hij was te velde, om een
gedreigden inval van Spinola te keer te gaan, toen deze het beleg sloeg
voor Rijnberk (22 Augustus 1606). Mocht hij nu den Spanjaard een
veldslag aanbieden, om een der buitenste ledematen van den Staat te
behouden, terwijl, bij den minsten tegenspoed, het hart des Vader-
lands voor den degen des vijands bloot lag? 3)
En wat het gebeurde voor Grol betreft: de Prins was, door de on-
1)  Het is vermoedelijk, dat de overgaaf dezer beide vestingen gelegenheid heeft ge-
geven tot de Resolutie bij de Algemeen e Staten, den 21 December van dit jaar geno-
men, waarbij bepaald werd, dat elk Bevelhebber, terstond na de overgaaf eener hem
aanvertrouwde plaats, zich bij Hun Hoog Mogende of bij den Kaad van State zou moe-
ten verantwoorden, en inmiddels in zijne dienst zou geschorst worden, tot dat hij on-
schuldig was verklaard.
2)  Bij de geschiedschrijvers voege men het bericht van Oldenbarnevelt in diens Ge-
denlcstukken
van M. L. van Deventer I. bl. 97.
3)  La Pisc geeft de gronden op, waarop het gedrag van den Prins moet verdedigd worden
-ocr page 343-
318                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
ophoudelijke regens, met zijne werken nog zeer weinig gevorderd, toen
Spinola kwam opdagen. Den vijand onder het geschut der stad, in de
nog onvoltooide liniën, af te wachten, zou de grootste roekeloosheid
geweest zijn; en een veldslag te wagen, even vermetel, daar meer dan
twee derde gedeelten van het krijgsvolk door ziekten buiten staat waren
te vechten. Hij redde dus zijn leger en den geheelen belegerings-
toestel, door een tijdigen aftocht (9 November 1606). Waren deze beide
voorvallen vlekken in den roem van Maurits? of duidde men het hem
misschien ten kwade, dat hij van oordeel geweest was, nu geen ge-
volg te mogen maken aan de vrijheid om slag te leveren, hem bij deze
beide gelegenheden door de Staten gegeven? 1) Het ongenoegen over
deze terughouding laat zich wel verklaren. Er waren toongevers in het
land, — en zij behoorden tot de warmste voorstanders der nieuwe orde
van zaken — die elke verflauwing van den oorlog en elk gerucht van
wapenschorsing of vredehandeling onder de verdenking brachten van
een lokaas te zijn door Spaansche staatslist uitgeworpen om het land
weder tot zich te trekken: de meeste regeeringsleden waren in die
stemming. Zij deden dapper de oorlogstrompet hooren, toen de onder-
handelingen over het Bestand in 1606 en 1607 een ernstig aanzien
kregen, en de schrandere, krijgs- en staatkundige, gemoedelijke Stad-
houder van Friesland, wetende hoe verleidelijk voor Maurits de inbla-
zingen der oorlogzuchtige partij moesten zijn, drukte zijnen boezemvriend
met ernst op het hart, zich niet te storen aan de verwijten van lieden,
die geen verstand van den oorlog hadden, noch kennis van den poli-
tieken toestand van Europa, en de onafhankelijkheid van het Land
niet te wagen aan een veldslag, waarvan het verlies hem tot in zijn
graf zon verweten worden, ook door hen die hem nu hard vielen. 2)
Het valt evenwel niet te ontkennen, dat Maurits in Spinola een
tegenstander vond, die toonde beter tegen hem opgewassen te zijn, dan
een van diens voorgangers, Parma zelfs niet uitgezonderd. Het is een
uitnemende lofspraak voor beiden, dat beiden bij hunne Landgenooten
geacht werden het toppunt van hunnen oorlogsroem bereikt te hebben,
voordat zij tegen elkander in het strijdperk traden. Welke wederkeerige
gevoelens moeten deze twee Legerhoofden niet in hun binnenste ont-
waard hebben, toen zij elkander voor het eerst beschouwden in de ont-
moeting bij \'s Gravenhage, waarbij Spinola als afgevaardigde ter onder-
1)  Op het geven van deze vergunning, waren niet zonder invloed geweest de gerueh-
ten, onder het volk verspreid, dat men den Prins verboden had, een slag te wagen.
Zie Van Wijn Bijv. en Aanmerk, op Wagen. D. IX. bl. 216 r. b. v. o.
2)  De uitnemende brief van Willem Lodewijk is te lezen in de Arch. T. II. p. 37S.
-ocr page 344-
319
PEINS MAURITS. 1601-1625
handeling over het Bestand verscheen, en Maurits hem te gemoet was
gereden (Februari 1608)! 1) Onwillekeurig herinnert men zich hierbij
de samenkomst van Seipio en Hanuibal vóór den slag bij Zama, toen
dezen, ook de twee grootste veldheeren hunner eeuw, elkander een
tijdlang met sprakelooze bewondering aanstaarden. Hannibal echter kon
zijn Vaderland voor den ondergang niet behoeden; Maurits, daarente-
gen, had het zijne vrijgestreden, en als in een metalen muur besloten,
waarop de aanvallen moesten afstuiten zelfs van een Spaanschen Seipio.
Maar hierin weder kwam de Nederlandsche Hannibal met den Kart-
haagschen overeen, dat beiden den haat tegen de vijanden huns Vader-
lands, door hunne vaderen hun ingescherpt, tot aan hunnen laatsten
ademtocht bewaard hebben. Het twaalfjarig Bestand mocht dan de
wapenen der Republiek tegen Spanje terughouden, desniettemin greep
Maurits gretig de gelegenheid aan, in den kort daarop ontstanen oorlog
over de erfopvolging in het Hertogdom Gulik, om aan het hoofd van
de krijgsmacht der Bondgenooten tegen Oostenrijk en Spanje, den ouden
vijand te bevechten; en de verovering van verscheidene plaatsen, in
\'t bijzonder van het kleine maar destijds zeer sterke Gulik (1610), 2)
verwierf hem een nieuwe vermaardheid, welke zooveel te grooter was,
als er meerdere Mogendheden in dezen oorlog betrokken waren.
Na den afloop van het Bestand, stonden de twee kampvechters weder
in volle wapenrusting tegen over elkander, en de strijd dreigde met
nieuwe woede hervat te zullen worden. De grenzen werden derhalve
door nieuwe vestingwerken beveiligd, en de Schutterijen trokken uit,
om de grenssteden te beschermen. 3) Nog eenmaal had Maurits het
genoegen, zijn beleid door een gunstigen uitslag bekroond te zien.
Spinola had het beleg geslagen voor Bergen-op-Zoom; doch hij werd,
5) Het Bestand werd eerst den 29 April des volgenden jaars gesloten. In dien tus-
schentijd had het Vaderland het verlies te betreuren van den twee-en-twintigjarigen
Adolf van Nassau, (kleinzoon van Jan den Oude) die in een schermutseling (17 Nov.
1608) bij Zanten, in het land van Kleef, dapper vechtende, op een ijselijke wijze met
wonden overdekt werd, waaraan hij kort daarna overleed. Het verhaal van dit sneu-
velen is te vinden en de Arc/i. \'T. II. p. 385, overeenkomende met dat van Orlers in
de Genealogia Comilum Nassoviae.
2)  De stad zelve was omringd door een sterken wal, voorzien van zware bolwerken,
met een bekleeding van keisteenen, die als aan elkander gegoten waren, zoodat het ge-
schut er geen werking op doen kon, dan op zeer korten afstand. Toen de belegeraars
met verscheidene galerijen reeds door de gracht heen, en de bresbatterijcu, van 30
stukken voorzien, gereed waren, gaf de vesting zich over (2 September 1610).
3)  In 1620 deed Maurits de Pcpenmuts aanleggen, op een eiland in den RrVi, tus-
schen Bon en Keulen, om den Spanjaarden de scheepvaart op den Rijn af te snijden.
De Doesburgsche waard werd beschanst, de linkerzijde van den IJsel versterkt, en de
Ommerscbans gesticht (1622). Over het uittrekken der Schutterijen zie De Riemer,
Besck. van \'s Gravenhage, D. II. bl. 694. Ook werden de vendels van 75 man op 120,
en die van 150 op 200 gebracht.
               \'
-ocr page 345-
3 20                      KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER
door de krachtdadige uitvallen der belegerden, en de voorbeeldelooze
hardnekkigheid waarmede zij hunne buitenwerken verdedigden, zoolang
opgehouden, dat Maurits intusschen kon toesnellen, en hem dwingen,
een belegering op te geven, welke reeds 86 dagen zonder vrucht ge-
duurd had, en voor de geschiedenis der krijgskuust opmerkelijke bjj-
zonderheden bevat (10 Juli —3 October 1622). 1)
Dit was het laatste voordeel door Maurits op den vijand behaald.
Drie aanslagen tegen Antwerpen, daarentegen, mislukten. Bij één van
deze (1623), zeide de Prins, terwijl hij te Dordrecht afscheid nam
van eenige leden der Staten-Generaal, en zich te scheep begaf, om
den aanslag zelf te besturen: »Mijne Heeren, bidt God voor onze on-
dememing: want God alleen kan mij dezelve doen mislukken; anders
heb ik den uitslag zoo zeker in mijne macht, als de hand, die ik u
toereik." — En wat deed nu den aanslag mislukken? Vijf uren nadat
de vloot was uitgezeild, verhief zich een storm, vergezeld van al de
onguurheden van den winter, waardoor de vaartuigen, in gangboorden
en aan touwwerk, met een korst van ijzel overdekt, en volstrekt on-
handelbaar geworden, door de golven tegen elkander geslagen, het
grootste gevaar liepen van te vergaan; gelijk dit lot vier der schepen
werkelijk trof, en daaronder dat, waarop de Prins en zijn Broeder
Frederik Hendrik zich bevonden, wier levens niet dan met moeite ge-
red werden. 2) Het is opmerkelijk, dat de Held, door wiens beleid en
moed vele moeielijke, ja voor ondoenlijk geachte krijgsondememingen
gelukkig volvoerd zijn, zoo vele aanslagen, van het begin zijner loop-
1)   Men zie over dit beleg, „Bergeu op Zoom beleghert den 10 Juli 1622, ende ont-
leghert den 3 October deszelven jaers, volgens de beschrijvinge gedaeu bij de drie pre-
dikanteu van de gemeynte Christi aldaer enz. Middelburgh 1623; voorts Van Aitsema,
Saeken van Staet en Oorlogh, en de Naussansche Laurencrans". De Kapitein (later
Generaal) J. P. Delprat heeft, in zijn leerrijk werk: Antwoord op de Prijsvraag:
welke vorderingen heeft de aanval en de verdediging der sterke plaatsen gemaakt, sedert
het beleg van \'s Hertogenbosch in
1629, (te Delft 1825) de bijzonderheden dezer ver-
dediging, voor zoo verre zij tot zijn onderwerp behoorden, kortelijk bijeengetrokken, bl.
103 en volgg. Allerloffelijkst was deze verdedigine. Den 23 Juli deden de belegerden
een uitval met 3000 man. Zij lieten den vijand geen oogenblik tijds, om met zijne
werken te vorderen". „Daer was," zegt Orlers, „nacht noch dag rust in \'t leger door
het continueerlijk canoniseeren van de belegherde, alsoo zij thien schooten tegen een
deeden." In 3 maal 24 uren verschooten zij 24000 ponden buskruit. Met bet klein
geweer gingen zij zoo dapper te werk, dat de vrouwen ijverig in de weer moesten zijn,
om genoegzame borstkussens te maken tegen het stooten der musketten. Zij hadden een
mortier, waaruit 1200 musketkogels konden geworpen worden. De Bevelhebber der
Artil!-.ie was Kapitein Meijnekerk, en met bijzonderen lof wordt melding gemaakt van
eene compagnie Haarlemmers onder Kapitein Backer.
2)  Al deze bijzonderheden zijn getrokken uit La Fise. De vloot bestond uit 1500
vaartuigen, wel voorzien van geschut en alle andere benoodigdheden. Men had al de
vaartuigen met eene lichte waterkleurige verw overtogen, opdat zij des te minder spoe-
dig van verre zouden kunnen gezien worden.
-ocr page 346-
PRINS MAURITS. 1601-1625                         321
baan af, tegen Antwerpen beproefd heeft, zonder dat er immer een
heeft mogen slagen. Het was, alsof het onherroepelijk in het Raadsbe-
sluit lag der Voorzienigheid, dat deze stad niet mocht worden toegevoegd
tot de Republiek der Vereenigde Nederlanden. De laatste mislukking
griefde den Prins het meest; omdat hij in de verassing van het Kasteel
van Antwerpen het zekerste middel meende gevonden te hebben, om
zijn geliefd Breda te ontzetten, toen deze stad door Spinola met dat
merkwaardig beleg werd ingesloten, \'t welk hier een breedvoeriger be-
schrijving zou verdienen, indien het behoorde tot de krijgsbedrijven van
Nederlanders. 1) Maurits lag te Made en Spinola te Oosterhout, eik-
ander uittartend en in \'t oog houdend, terwijl \'s Prinsen volk bezig
was de muren van het Antwerpsche kasteel te beklimmen; maar een
oud soldaat, die op schildwacht stond, redde als een andere Manlius
dit Kapitool voor de Spanjaarden, en de beklimmers, door een plotse-
lijken schrik gedreven, moesten onverrichter zake terugtrekken. De
vijand zelf kon niet nalaten den terugtocht te prijzen, welken Maurits
verplicht was te maken, ten gevolge van deze mislukking. »Hij had
hier," zegt La Pise, »de rekening gemaakt buiten Hem, die de men-
schelijke ondernemingen binnen zekere grenzen houdt; die door dit verlies
\'s Prinsen moeielijke werkzaamheden wilde eindigen, en een grenspaal
zetten aan zoovele veroveringen en overwinningen, waarmede Hij hem
gekroond had; opdat hij den tijd, welke hem nog overbleef te leven,
mocht besteden om de zegeningen te overzien, welke God hem zoo
mildelijk had toegedeeld, en tot de belijdenis te komen, dat hij die van
Zijne hand alleen ontvangen had." Men zegt, dat inderdaad deze te-
leursteïling mede onder de voornaamste oorzaken behoorde, waardoor
Maurits, kort daarop, in een kwijnende ziekte verviel, waaraan hij na
weinige maanden overleed (23 April 1625).
1) De belegering van Breda door Spinola toont, welke vorderingen ook de Spanjaar-
den gemaakt hadden in de kunst van het aanvallen van vestingen. Spinola legde zijn
leger rondom de vesting in een dubbele rij verschansingen, uitmakende een linie van
circumvallatie en contravallatie, welke, 200 passen van elkander verwijderd, door de
dorpen Ginneke, Prinsenhage, Beek, Tcrheide en Teteringen, een omtrek van 6 uur
insloten, en een uitgebreidheid hadden, de circumvallatie linie van 52,600 passen, de
onvoltooide contravallatie van 16,000 passen. De wal was 10 voet hoog en 15 voet
dik, de grachten 7 voet diep en 15 breed. Deze liniën werden door 96 vierkante re-
douten, van 50 voet binnenzijde, op 500 passen van elkander, geflankeerd, en deze
nog versterkt door een aantal gebastioneerde fortjes. Ook deze werken trokken de be-
wondering van vreemde Vorsten en Edelen tot zich, die herwaarts kwamci ■ om ze
te bezichtigen. Men heeft een uitvoerige beschrijving van dit beleg in het Xatijn:
■Obsidio Bredana armit Philippi IIII, auspiciis Isabellae, ductu Ambr- Spinolae per-
fecta. Scribebal llermannus Uugo, tocieialis Jesu. Antverp.
1629 (zijnde de 2de editie)
Van dit werk bestaat een Fransche vertaling: Ie Siege de la vil/e de Breda, etc. ook
•«en Spaansche Sitio de Breda, en een Engelsche The Siege of Breda, de beide laatsten
gedrukt in 1627.
I. N. H. T. L.                                                                                            21
-ocr page 347-
322 KRIJGSVERRICHTINGEN ONDER PRINS MAUR1TS. 1601-1625
Hier eindigt onze beschouwing van de krijgsbedrijven, onder het be-
leid van Prins Maurits voorgevallen; niet allen zijn vermeld: — men
heeft opgeteld, dat, behalve hetgeen hij in het open veld tegen den
vijand ondernomen heeft, 38 steden en 45 forten of kasteelen door
hem met beleg vermeesterd, 5 steden en 10 forten bij verrassing
ingenomen, en 12 vestingen ontzet zijn: — boekdeelen zouden daar-
mede kunnen gevuld worden. Genoeg, zoo op deze bladzijden de ver-
plichtingen eenigermate zijn in \'t licht gesteld, welke ons Vaderland
heeft aan het krijgsbeleid en den heldendegen des mans, wiens onwaar-
deerlijke verdiensten, door dezen Prins van Oranje als Hoofd der Ne-
derlandsche Landmacht bewezen, bij sommigen minder nauwkeurig be-
kend zijn dan de omstandigheden der terechtstelling van Oldenbarnevelt;
en zoo tevens gebleken is, dat niet alleen tot verdediging van eigen
haardsteden, als te Haarlem, Alkmaar en Leiden, maar ook in het
eigenlijke oorlogvoeren tot bestrijding van den Spanjaard, onze Voor-
vaderen , onze Nederlandsche krijgshelden, door hunne dapperheid en
volharding aanspraak hebben op dankbare erkentenis.
FREDERIK HENDRIK
Tertins exsurget generosi sanguinis hcres.
SIMON VAN BEAUMONT.
Wat Maurits geworden was door de oorspronkelijkheid van zijnen
krachtvollen geest, dat werd Frederik Hendrik in de school van Mau-
rits. Terwijl de eerste, in een leeftijd, waarin hij nog nauwelijks de
voorbereidende kundigheden tot eenig krijgsbevel had kunnen verkrijgen,
zich geplaatst zag aan het hoofd der krijgsmacht eener kleine Repu-
bliek, welke zich nog los moest worstelen uit de reuzenmacht eener
aloude Monarchie;\'had Frederik Hendrik een schat van leering en on-
dervinding opgedaan, toen hij geroepen werd, om de vrijvechting dier
Republiek, zoo roemrijk begonnen, voort te zetten en te voltooien. 1)
Dat Maurits die leerschool der ondervinding niet behoefde, heeft hij
door zijne onsterfelijke heldendaden bewezen; doch, hoezeer het niet
kan worden uitgemaakt, of Frederik Hendrik, zonder den omgang
I) Vondel, in dichterlijke opgewondenheid en zijn wrok tegen Maurits, rekent het
den jongeren broeder tot grooter eer aan „van kindsbeen aeu" geleefd te hebben «in
vlam en vuur" en zich minder met krijgskundige studiën te hebben beziggehouden.
Zie de IVerien van Vondel D. II bl. 302 en aant. van Van Leunen.
-ocr page 348-
FREDERIK HENDRIK
323
met zijn broeder dien glorierijken naam zou verworven hebben, is dit
echter ontegenzeggelijk, dat zijn aanleg anders gewijzigd was, en dat
hij van nature meer buigzaamheid dan veerkracht van karakter bezat.
Het was gelukkig dat, daar hij opgevoed werd onder de leiding eener
moeder, waardoor hij indrukken scheen te moeten ontvangen, meer
geschikt om de eigenaardigheid van zijn karakter te ontwikkelen, dan
om hem die hoedanigheden te doen verkrijgen, welke hem eenmaal den
eernaam van Stedendwinger zouden verwerven, er onder die indrukken
echter ook waren, welke de kiem konden leggen, ter ontwikkeling van
zjjne luisterrijke bestemming. De lotgevallen der edele Louise de Coligny,
die een vader en twee echtgenooten had zien vallen door het moord-
geweer der gewetens-dwingeren, moesten reeds vroeg in de ziel van
den knaap haat tegen dwingelandij ontsteken, welke ongetwijfeld ge-
durende zgn verblijf te Leiden aangekweekt en toegenomen is. Daar
toch was het toezicht over de studiën van den jongen Prins toever-
trouwd aan den wakkeren Jan van der Does, den aanvoerder van Lei-
dens burgerscharen in het vermaarde beleg; daar zag de tienjarige
knaap, den dolk eens sluikmoordenaars tegen zgn leven gericht, be-
stuurd door dezelfde handen, waardoor zgn vader was gevallen. De
ridderlijke geaardheid, erfeljjk in het geslacht van Nassau, gaf voed-
sel aan de vonk, aldus in zijnen boezem ontgloeid; en de glans, waar-
mede de rijzende zon der vrijheid het heldenhoofd zg\'ns broeders bestraalde,
deed het overige, om, in een vredelievende en toegeeflijke inborst,
een vuur te doen. gloeien van heldenmoed en van haat tegen geloofs-
dwang en tegen Spanje.
Toen Frederik Hendrik negen jaar oud was, — hg werd toen, en
tot aan den dood van Hendrik IV, Graaf Hendrik genoemd — werd
hg vereerd met den rang van Gouverneur van Geertruidenberg: schijn-
baar een ijdele titel voor een kind; maar waardoor hij, in zijn oog en
in dat der natie, gelijk Hannibal op dienzelfden leeftijd door den eed
van eeuwigen haat tegen Rome, als gewijd werd aan de dienst van
een ander, en tot hiertoe, Gode zij dank! in spijt van zoo vele Cato\'s
en Scipio\'s nog niet vernietigd Karthago. Op dertienjarigen leeftijd
verzelde hg zg\'ne moeder naar Parijs, waar hg in de beroemde konink-
ljjke rij school van Antoine de Pluvinel tot een uitmuntend ruiter ge-
vormd werd, en Hendrik IV heeft, zegt men, toen reeds in hem
de kiemen bespeurd, welke in rijper leeftijd in alle voortreffelijke
eigenschappen bloeien zouden. Maar het duurde niet lang, of hg
deed, op beteren grond dan deze getuigenis, door eigene dapper-
heid hopen, dat hg\' worden zou, die men wenschte dat hij eenmaal
-ocr page 349-
824                                FREDERIK HENDRIK
zou wezen. Hij was vijftien jaar oud, toen de merkwaardige verdedi-
ging van de Bommelewaard voorviel. 1) Bij die gelegenheid, met eenige
Fransche Edelen in een hinderlage zijnde gevallen, baande hij zich met
zijne tochtgenooten een weg tot behoudenis, midden door de vijanden.
Dat hem bij Nieuwpoort de tranen uit de oogen sprongen, toen Mau-
rits hem, vóór het aangaan van den slag, wilde doen vertrekken, is
boven gemeld. Eenige weken te voren had hij het Regiment Walen,
de Nieuwe Geuzen geheeten, 2) in eigendom gekregen, maar het werd
gekommandeerd door Marquette, en de opperbevelhebber hield uit be-
zoi-gdheid zijn broeder zooveel mogelijk aan zijne zijde. Doch waar de
zestienjarige kolonel aan dit waakzaam oog ontsnappen kon, ging hij,
op zijn Arabisch paard gezeten, de oranjepluim op den helm, zijne sol-
daten aanvuren en zoo deelde hij in den roem, waarmede dat Regi-
ment zich overlaadde, op dien gedenkwaardigen dag.
Den tocht naar Brabant in 1602 woonde hij mede bij. Doch Mau-
rits schijnt gevonden te hebben, dat hij zijnen zoo veel jongeren broeder,
zou deze zelfstandig kunnen optreden, te veel ontzag inboezemde. Hij
voegde hem daarom toe aan Willem Lodewijk, als tweeden bevelhebber
van een der drie divisiën van het leger te velde, ten einde deze be-
zadigde leidsman »hem tot het commandament wat fatsonneren soude." 3)
Evenwel weinige weken later droeg hij hem reeds een eigen komman-
dement op, bij de belegering van Grave. Toen Francis Vere aldaar
in de loopgraven gekwetst was, kreeg Frederik Hendrik, nog geen
19 jaar oud, het bevel over de attaque welke Vere geleid had; en
een halve maan, door den nieuwen aanvoerder aangetast en veroverd ,
bevorderde de overgaaf der vesting.
In het veld was hij onvermoeid, en als hij in den zadel zat, kende
zijne dapperheid geen palen. Aan het hoofd der ruiterij baande hij
zich, in den jare 1604, met groot levensgevaar, een weg naar de haven
van Sluis, waardoor die stad door Maurits bemachtigd, en daardoor
het niet meer verdedigbare Ostende, zonder schade, opgegeven kou
worden. De waardigheid van Gouverneur van Sluis en omliggende for-
1)  Zie bl. 244.
2)  Over liet ontstaan van dit regiment zie boven bl. 246 aaut. 3) Zie ook bl. 271.
Het vocht bij Nieuwpoort met de grootste verbittering, en do officieren om hunne voormalige
spitsbroeders, thans hunne vijanden, te meer te tergen, en zich aan dezen te doeu
kennen, droegen hunne sjerpen verkeerd. Dit bleef een ouderscheidingsteeken van dit
regiment, hetwelk naderhand deu naam van Oude Walen kreeg, en bestendig in dienst
is geweest van de Republiek. Velen, die de omwentelingen iu het laatst der vorige
eeuw hebben bijgewoond, herinnerden zich nog toen dit geschreven werd, het regiment
Vieux Wall ons daarmede gezien te hebben.
3)  Joumaet van Duyck bl. 393, in verband met 383.
-ocr page 350-
FREDERIK HENDRIK                                325
ten was het loon dezer kloekmoedigheid, en kort daarop werd hij ver-
eerd met den rang van Generaal van der Staten ruiterij. In het daarop
volgende jaar werd hij met Ernst Casimir, terwijl Maurits een aanslag
in den zin had tegen Antwerpen, naar den Rijn gezonden, om de
grenzen aan die zijde te dekken. Altijd te paard, altijd daar waar
een gevaar dreigde, altijd er op uit, om den vijand een kans af te
winnen, betoonden de beide helden een waakzaamheid, welke, bij een
tegenstander als Spinola, zoo noodig was; maar zij vonden hunne jeug-
dige drift beteugeld door de Gedeputeerden te velde, en — Oldenzaal en
Lingen gingen verloren. Dikwijls bracht hem zjjne onversaagdheid in het
grootste levensgevaar, maar nimmer scheen het oogenblik naderbij, dat
hij in den bloei des levens aan het Vaderland zou ontrukt worden,
dan in het raitergevecht bij Bruck, niet verre van Muhlheim, bij
Rhoeroort, in.het jaar 1605. Van alle zjjden omringd door vijanden,
verlaten van zijn meeste ruiters, maar nog bijgestaan door eenige wei-
nigen, vocht hij tegen een overmacht van vijanden onder Graaf Tri-
vulcio en Don Luys de Velasco. Daar rijdt een Spaansche ritmeester
op hem los, en Frederik hem dapper in \'t gemoet. Reeds zien zij het
wit van elkanders oogen, en zetten de pistolen op elkander aan; de
kegels wachten nog slechts op de noodlottige vonk, om in de borst
te boren waartegen zij gericht zijn: maar beider pistool weigert. Nu
vat de Spanjaard den jongeling bij de oranjesjerp, doch deze worstelt
tegen dé pogingen zijns kampvechters, die hem van het paard wil ruk-
ken, tot dat Marcelis Bax en \'s Prinsen stalmeester Hodenpijl, toeren-
nen, en met zijn sabel Bax den Spanjaard den arm af houwt en Ho-
denpijl hem nog een kogel in de wapenrusting jaagt. Weldra echter
is de Prins op nieuw omsingeld, op nieuw in het dreigendst levens-
gevaar. Eenige weinige manschappen, toegesneld, brengen ook hier
ontzet, en, nu hier dan ginds in den vijandelijken drom vallende, of
kunstig terugwijkende en onverschrokken vechtende, hield Frederik
Hendrik, bijgestaan door den ruitervaandrig Willem Maurits Bax, neef
van Marcelis, den ongelijken kamp uit, tot dat Horace Vere met eenige
compagnieën voetvolk aanrukte en het gros des legers kwam opdagen.
Zeven uur lang had dit voorhoede-gevecht geduurd; en toen de gezamen-
lijke aanval op den vijand geschiedde, zag Maurits zijnen broeder, als
met nieuwen moed, den vjjand voor zich uitdrijven. Als ruiter-overste
kon Frederik Hendrik geen beter voorbeeld hebben dan Marcelis Bax,
zijnen ouderen wapenbroeder en deelgenoot in vele zijner eerste krijgs-
bedrijven. Wakkere voortvarendheid kenmerkt dan ook de uitvoering
van alle ondernemingen, hem door Maurits opgedragen. Zoo redde hij
-ocr page 351-
FREDERIK HENDRIK
326
Breevoort, reeds door de Spanjaarden ingenomen, en dwong Don Gu-
lielmo, onechten zoon van den ouden Verdugo, die stad weder te rni-
men; zoo wierp hij bezetting in Rijnberk, toen het reeds berend was
door den vijand (1607); zoo overrompelde hij Erkelens en zijnen neef,
Graaf Hendrik van den Bergh, daar binnen; zoo deed hij wakker
mede in den Gulikschen oorlog, gedurende het Bestand. 1)
Bij het eindigen van het Bestand, was de dertigjarige oorlog uit-
gebroken; en Prederik, Keurvorst van de Palts, een zusterszoon van
Maurits, stond in Duitschland aan het hoofd van die partij, welke ins-
gelijks den Spanjaard, als bondgenoot van den Duitscheu Keizer, te
bestrijden had. De gebeurtenissen in Nederland werden bierdoor nauw
verbonden aan die in Duitschland; en ook Frederik Hendrik kreeg hier-
door gelegenheid, op een uitgestrekter tooneel zijne krijgsbekwaam-
heden te ontwikkelen. In den jare 1620, met een hulpbende naar de
Palts gezonden, trok hij over Hanau en Heidelberg naar Worms, en
bewerkstelligde daar zijne vereeniging met de bondgenooten, in spijt
van Spinola, die het vruchteloos poogde voor te komen. En, toen on-
eenigheid onder de Legei\'hoofden, zoo dikwijls de geesel van Bonds-
legers, de verzamelde benden werkeloos liet, deed Frederik Hendrik
een lofwaardigen terugtocht naar het Vaderland. 2) Ook hier ontbrak
het hem niet aan gelegenheid, om zijne ondervinding in het oorlogs-
veld uit te breiden. In het jaar 1622 belemmerde de Graaf van den
Bergh, door zijne tegenwoordigheid in de Rjjngewesten, de wervingen
van den Hertog van Brunswijk, .een broeder van den regeerenden Her-
tog, in de dienst zijnde van dezen Staat. Om van den Bergh naar
Brabant te lokken, kreeg Frederik Hendrik last, een grooten stroop-
tocht te doen. Hij voldeed aan dien last, een stelling nemende aan
den Demer, met dat gevolg, dat zijne trompetten zich deden hooren
tot onder de inuren van Leuven en Brussel, zijne ruiterij
1)  Er bestaat een kaartje van het land tusschen Wesel en Brunswijk, gelijk destijds
in oorlogstijden tot onderrichting van het Publiek — bij gemis van Dag- ot Weekbla-
den — in \'t licht verschenen. Het heeft ten titel Brunswijcksehe tocht gedaen bij
Graef Hend. Frederick van Nassau A°.
1615, met eeu tekst in twee kolommen. In
een allegorisch kleed wordt daarin bericht, dat de tocht aanving uit Rees den 7deu
November en men den volgenden dag te Boeckholt telde over de 6000 inanneu
„met ijseren handen, alle gewapent tot de tanden." Men trok voorbij Munster en sloeg
het beleg voor Brunswijk, en deed veel schade aan de stad door vuurballen en ïloeiendc
kogels; er werden ijzers in de stad geschoten van 40, 50, 60, 70, 80 ja 90 pond,
op de wallen kwam men zoo dicht aan elkander, dat belegerden en belegeraars elkaar
met haken overtrokken en om \'t leven brachten. De belegeraars hadden mijnen in de
wallen gemaakt , maar konden uit hoofde van het zandig terrein niet vorderen.
2)  La Pise en Aitsema.
-ocr page 352-
FREDERIK HENDRIK
327
U\' oorlogbs fackel stack ia Izabels prieelen
Tot spijt van Spiuola,
«11 hot oogmerk van den tocht volkomen bereikt werd. 1)
In hetzelfde jaar had, gelijk boven gemeld is, de belegering van
Bergen-op-Zoom plaats door Spinola. Men wachtte het ontzet dier stad
van den Grave van Mansfelt, die met zijn leger tusschen Manheim en
Heidelberg lag en in dienst der Staten was overgegaan. Inderdaad
baande zich deze een weg naar de Nederlanden, door bij Fleurus door
den vijand heen te slaan (29 Aug.), aan welke overwinning Herman
Otto, Graaf van Stirum, Luitenant Generaal der Nederlandsche ruiterij,
en Bernard Hertog van Saxsen-Weimar een voornaam aandeel hadden. Maar
de eer van het ontzet van Bergen-op-Zoom bleef voor Maurits bewaard,
die daarbij in zijnen wakkeren broeder een ijverigen medehelper had.
Door zulke daden werd Frederik Hendrik voorbereid tot de taak,
welke hem, na den dood zijns onvergelij keiijken broeders, door\'sLands
Staten met het volste vertrouwen kon worden opgedragen. Van zijne
wetenschappelijke oefeningen in de krijgskunst zijn geene bijzonderheden
tot ons gekomen, omdat hij in zijne leerjaren te veel afleiding gehad
heeft om zich met studie\'n gezet bezig te houden. Doch men weet,
dat hij de Gedenkschriften van Cesar als zijn handboek gebruikte; en
waarschijnlijk heeft Dousa hem te Leiden het eerst bekend gemaakt met
dit gedenkstuk van Romeinschen stijl, gelijk van Romeinsche krijgskunst.
Het lijdt overigens geen twijfel, of ook in de beoefening der Wiskunde
zal het voorbeeld van Maurits hem tot richtsnoer hebben gestrekt, die,
wel eensdeels door zijne aldoordringende schranderheid, maar ander-
deels door zijne grondige bearbeiding der krijgswetenschappen, het ge-
mis van vroege ondervinding zoo gelukkig heeft verholpen, dat allen,
die naar eenige voortreffelijkheid streven op de loopbaan der wapenen,
zich in dat opzicht aan hem bchooren te spiegelen. Voor Frederik
Hendrik kon het voorbeeld zijns broeders te minder verloren gaan,
daar hij dezen altijd eene hooge mate van achting m. onderdanigheid
heeft betoond. Zoo hij in lateren tijd naijverig is geworden op den
roem van zijn broeder, hij heeft altijd, zoo iemand, getoond, dat die
1) La Piso schrijft, dat Frederik Hendrik op dezen tocht een nieuwe soort van ge-
schut medevoerde, hetwelk door één paard getrokken en door twee man bediend werd.
De aangehaalde dichtregel is van Vondel, in zijne Geboorteklock van Willem van Nas-
sau.
Dezelfde dichter gedenkt dezen zelfden tocht, in de Begroetenis atn Trederick
■Henrick,
aldus:
„\'t Heught Brussel noch hoe \'t hof door vreeze was ontzet,
Toen \'t voor zijn poorten hoorde uw speelende trompet,
En toen d\'Infante zelf, ten trans uit van den tooren,
Het brieschen van uw henghst vingh met bestorven ooren ,
En haer speelhuizen aen zagh steecken van uw toorts."
-ocr page 353-
FREDERIK HENDRIK
328
het best weet te gehoorzamen, ook het best geschikt is om gebied te-
voeren; en de beschuldiging, dat hij in sommige Staats-aangelegen-
heden met te weinig veerkracht gehandeld heeft, 1) moet te meer de
beschikking doen eerbiedigen der Voorzienigheid, die, tot grondvesting
en vrij vechting van den Nederlandschen Staat, achtervolgens drie man-
nen heeft doen optreden, wier verschillend karakter voor de lots-
bestemming van Nederland zoo beslissend was, dat deze, menschelijk
gesproken, geheel anders zou gewijzigd zijn geworden, zoo Willem I,
Maurits en Frederik Hendrik elkander in eene andere orde waren op-
gevolgd , hoezeer dan ook alle drie, met denzelfden onbezweken moed,
hun leven voor hunne grootsche bestemming toonden veil te hebben.
Want in dat opzicht, heeft Frederik Hendrik aan zijne groote voor-
gangers niets toegegeven. Waar hij als krijgsman moest handelen, was
zijn wil even onwrikbaar, zijne volharding even berekend, en zijn moed
even groot, als die van Willem of Maurits. 2) In zijne school, even
als in die van Maurits, werden groote Veldoversten gevormd — Ber-
nard van Saksen-Weimar, de Groote Keurvorst, Torstenson, Karel
Gustaaf, Turenne. En, zoo in dit werk zijne roemrijke bedrijven in
een korter bestek zijn samengedrongen, dan is dit alleen geschied, om-
dat uitgewerkte tafereelen van belegeringen, dikwijls herhaald, alleen
bij eigenlijke krijgskundigen op voortdurende belangstelling kunnen ho-
pen, en dezen hunnen weetlust gemakkelijk kunnen voldaan vinden
in de Gedenkschriften, welke door Frederik Hendrik wel niet zelven
te boek gesteld, maar, naar het voorbeeld van zijnen hooggeschatte»
Cesar, onder zijne oogen geschreven, door hem nagezien en ontdaan
zijn van de lofspraken welke zijn schrijver daarin had gelascht. 3)
1)  Mr. G. Groen van Prinstercr Arch. T. III. Inl. pag. XII. schrijft dat hem mis-
schien niet ten onrechte wordt toegeschreven „1\'esprit irresolu" een „circonspection ex-
cessive", en „manque de décision dans Ie caractère."
2)  De Fransche Gezant d\'Bstrades schreef van hem: „Jamais Capitaine u\'a eu plus
de fenneté et d\'intrépidité que lui, ni une plus grande vigilance pour pourvoir a toutes
choses". Lett. et Négoc. T. I. p. 55.
3)   De Mémoires de Fréderic Henry zijn eerst in den jare 1733 uitgegeven Het hand-
schrift was gevonden in het Kabinet van de Prinses Henriette Catherine van Nassau,
derde dochter van Frederik Hendrik, die het uit Holland naar Dessuu had medegenomen.
De Vorst van Anhalt-Dessau, zoon van de Prinses Henriette, heeft de uitgave van
deze Mémoires bevolen, en de zorg daarvoor opgedragen aan de Beausobre, die deze
taak dan ook volbracht en voldoende betoogd heeft, dat zij order het oog van den
Prins geschreven zijn. Bij hetgeen over de Mémoires de Fréderic Henry geschreven is-
door Mr. S. de Wind, Bibtiolheek der Nederlandsche Geschiedschrijvers, is nog te voe-
gen het bericht van Mr. G. Groen van Prinstercr, Arch. T. III, p. VII, dat het Hs.
voorhanden in het Archief van het Huis van Oranje gelijkluidend is met dat in de Bi-
bliothcek der Prinses van Anhalt gevonden. De Mémoires van Frederik Hendrik,
loopende van het jaar 1621 tot aan 1645, zijn geheel ingelascht in het leven van dien
Prins, te \'s Grnvenhage in 2 deelen uitgegeven, in den jare 1737.
-ocr page 354-
BELEGERINGEN ONDER FREDERIK HENDRIK
..Prins Vrcedrijck vocht, tot dat incu werdt om vree gcbeedcu.
Prins Heiprijck heeft den Staat beheint met negen steden.
Zoo quam des dubb\'len naam heildiediges geluidt,
Met dubb\'len rijkdom hoop, op enkle waarheid uit:
En wracht de9 hemels Raadt, door hem, \'s landt9 zaligheden."
P. C. Hooft , Mengeldichten rn Bijschriften.
Toen Maurits het gelauwerd hoofd ter ruste legde, was het groote
pleit tusschen Spanje en Nederland beslecht. In sommige plakkaten,
van de Spaansche Regeering uitgegaan, mochten de inwoners dezer
landen nog met den naam van Rebellen worden bestempeld, bij de
beraadslagingen over het Twaalfjarig Bestand, was met hen gehandeld,
als met een vrij volk.\' De pogingen des vijands, om grond te winnen
op het gebied der Staten, strekten slechts, om de dapperheid der
Nederlandsche krijgsmacht te doen uitblinken; en het gebouw der Re-
publiek stond reeds hecht en sterk daar, gelegd, gelijk onze Dichters
zongen, in \'t rood cement van \'t bloed der helden. Maar de tijd zoude
eenmaal komen, dat een Mogendheid, even machtig als Spanje, en
geduchter door hare meerdere nabijheid, de vernietiging van dat
gebouw zoude zweren, en aan de voltrekking van dien eed, door open-
baar geweld of verborgene ondergraving, gedurende vele menschen-
geslachten zoude werken. Om hiertegen bestand te wezen, moesten én
de grondslagen hecht én de buitenmuren stevig en behoorlijk gesteund
zijn. Dit laatste tot stand te brengen, was de taak, welke voor Fre-
derik Hendrik weggelegd was, en door hem roemrijk volvoerd is. In
geen veldslag heeft hij ooit het opperbevel gevoerd: daartoe gelegen-
heden te zoeken lag noch in zijn aard, afkeerig van ondernemingen
waarbij een kans moest gewaagd worden, noch in het belang der Re-
publiek, die door één veldslag verliezen kon, wat zij door vele jaren
strijdens gewonnen had. 1) De twintigjarige loopbaan van den Stad-
houder Frederik Hendrik aan het hoofd der Nederlandsche krijgmacht,
is alleen opgeluisterd door negen belegeringen, maar belegeringen bovenal
1) Voor hefgeheele tijdperk van Frederik Hendrik geldt, was Aerssens uit Den Haag
schreef 10 April 1638: „La condition de cet Estat ne comporte point de recourir a
un combat général, et partant devons nous user de grande circonspection a faire les
choses aver seureté pour ne perdre, en un seul coup, ce qui a esté ménage soixante et
dix ans de long. Vous scavez que nostie milice pour la pluspart est composée d\'estrangers,
lesquels, une fois rompus, dont Dieu nous garde, ne se scauroyent reffaire si prompte-
ment; et, qui pis est, les peuples estonnez en perdroyent Ie courage, 1\'espérance, et
1\'ordre ou la vollonté de plus contribuer". Arch. T. III. p. 116.
-ocr page 355-
330                              BELEGERINGEN ONDER
roem waardig omdat zij volbracht zijn met kleine legers, terwijl de vijand
veel aanzienlijker strijdkrachten in het veld had. Wij treden dan nu het
veld der geschiedenis in, om te zien, hoe naar de vrij zoutelooze, maar
in den smaak van die tijden vallende woordspeling van Hooft:
Prins Heinrijck heeft den S:aat beheint met negen steden.
Breda was den vijand in handen gevallen (5 Juni 1624) , na hem
negen maanden tegenstand te hebben geboden. Spinola rekende het
roems genoeg, de pogingen van Maurits en Prederik Hendrik, tot ont-
zet dier vesting, te hebben kunnen verijdelen, dat hij daardoor de te-
leurstelling, drie jaar vroeger voor Bergen-op-Zooni door hem onder-
vonden, uitgewischt kon achten, en door de bemachtiging van Breda
de kroon op zijn roemrijke loopbaan te hebbeu gezet. Hij onttrok zich
sedert aan het opperbevel der Spaansche legers in de Nederlanden. De
verbazende krachtsontwikkeling, welke deze verovering vereischt had,
waaraan millioenen schats te koste waren gelegd, had de Spaansche schat-
kist weder uitgeput, en in de eerste jaren konden de Spanjaarden aan
geene onderneming van aanbelang denken. Doch ook de geldmiddelen
der Staten waren niet in een toestand om spoedig iets groots te on-
dernemen. Intusschen werden Overijsel, Drenthe en Friesland geteisterd
door de strooptochten, welke de Spanjaarden uit de door hen nog be-
zette grensplaatsen deden. Oldenzaal, Grol, Lingen en zeker huis te
Laegh, op de grenzen van het gewest de Zeven-Wolden, waren zoo
vele roofnesten, welke de naburige gewesten steeds met een inval
bedreigden. In 1622 was daardoor Friesland zelfs in groot gevaar
gekomen; maar de dappei\'heid onzer Nederlandsche krijgslieden had
het gelukkig afgewend. De Friezen, onder hunne Kapiteins Bootsma,
Eijsinga en Donia, in der haast een vervallen redoute, tusschen
Schoot en \'t Heerenveen versterkt hebbende, verdedigden die zoo nian-
moedig, dat de ingedrongen Spanjaard hier het hoofd stiet. Middeler-
wijl kregen de Kolonels Schmelsinck en Randwyck den tijd, om eenig
krijgsvolk uit Zwolle, Deventer en Zutfen te verzamelen, hetwelk
zij op wagens naar het bedreigde punt overbrachten. De vijanden,
hiervan onderricht, trokken terug; Schmelsinck en Randwyck tastten hen
aan, dezerzijds Ommen, en drongen hen terug tot op het kerkhof van
dit dorp, alwaar zij zich, ten getale van eenige honderden overgaven. 1)
Maar het was niet altijd mogelijk, op alle punten een genoegzame
krijgsmacht bijeen te hebben, en de vijandelijke stroopers in toom te hou-
1) In de Mémoires de Fréderic Henry wordt hun getal op 1200 begroot. Maar
Aitiema, D. I, bl. 123, bepaalt het tot 800 en 70 paaiden.
-ocr page 356-
FREDERIK HENDRIK                                331
den, die uit de genoemde roofnesten dagelijks uittrokken, den laudm.au,
met het mes op de keel of het pistool voor de borst, van alles be-
roovende, en woningen en schuren aan kolen leggende. Zeer billijk
was derhalve het verlangen dier gewesten, om van deze plaag ontheven
te worden; maar in Holland was men niet zeer genegen, aanvallender
wijze te handelen; en, toen de Prins door zijne ernstige redenen de
afgevaardigden van dat gewest tot een tegengesteld gevoelen had over-
gehaald, begeerden die van Zeeland wederom, gelijk in het jaar 1600,
dat men iets in Vlaanderen zou ondernemen. Om aan beiden genoegen
te geven, werd aan de Zeeuwen een\' aanslag tegen Hulst beloofd; maar
eerst zou men Oldenzaal bemachtigen. 1) Er werden twee legers te
velde gebracht, waarvan het een zestien-duizend man sterk, onder het
onmiddellijk bevel van den Prins, bij \'s Gravenweerd bijééntrok, ter-
wijl het andere, van tusschen acht- en negenduizend voetknechten
en drieentwintig vanen, bepaaldelijk voor de vermeestering van 01-
denzaal was bestemd, waarvan de uitvoering door Frederik Hendrik
aan zijnen neef Ernst Casimir werd opgedragen. 2) Deze kwam
met de belegeringstroepen, den 24sten Juni 1626, voorde stad, welke
de Prins reeds door den Luitenant-Generaal der ruiterij Stakenbroek 3)
had doen berennen. De vestingwerken van Oldenzaal vormden een vijf-
hoek, waarvan elk der vijf bolwerken door een halve maan bedekt
lag, terwijl de wallen met metselwerk bekleed waren. Vermits de Pruis
met zijn leger genoegzaam het oog kon houden op den vijand, zoo
deze tot ontzet mocht opdagen, werd het niet noodig geoordeeld, een
circumvallatie-linie te maken. De hem eigene voortvarendheid van Graaf
Emst, en de bekwaamheid van den Ingenieur Oom Kees, deden de
loopgraven en batterijen spoedig tot stand brengen; het water in de
grachten, \'t welk door steenen beren werd opgehouden, liep af door
het wegschieten van dezen, en de Spaansche Bezetting vond zich ge-
noodzaakt, den lsten Augustus de stad bij verdrag over te geven.
1)   Aitsema, I, bl. 540.
2)  Zie over hem bij Nieuwpoort bl. 251, 261 en volgg. Hij was zeer werkzaam bij
de belegering van Grave in 1603, en werd gewond in Vlaanderen in 1604. Zie Arch.
T. II. p. 196, 288, 305. Hij maakte veel werk van het vormen van jonge officieren,
maar wilde niet voor vaandrigs, luitenants of kapiteins „des lourdeaux ou gens débau-
ehés" van wie men denkt, als zij voor niets geschikt zijn, dat zij goed genoeg zijn
voor den oorlog: „qui est tout Ie contraire. Il faut que Ie Colonel en reponde et qn\'il
aye Ie deshonneur." Arch. II. p. 208 en 307.
3)  Thomas van Stakenbroek, van gemeen ruiter opgeklommen, werd in ditzelfde jaar,
in plaats van den overledenen Marquette, Luitenant-Generaal der Cavalerie, daar hij
tot hiertoe Commissaris-Generaal der Cavalerie was geweest, in welke waardigheid hij
nu werd opgevolgd door Herman Otto, Grave van Stirum. Zie Aitsema, D. I, bl. 532.
Stakenbroek was bemind bij ruiters en officieren, en een zoo onvermoeid ruiter, dat hij
tot in hoogen ouderdom 24 uur achtereen te paard zat. Hij is in 1644 overleden.
-ocr page 357-
332                             BELEGERINGEN ONDER
Middelerwijl was een gedeelte der belegeringstroepen, onder aanvoering
van den Heer van Nyenoort, afgezonden om het huis te Laegh te
vermeesteren, \'t welk men innam en in de lucht deed springen. 01-
denzaal werd ontmanteld, omdat men het genoegzaam achtte de linie
van den IJsel bezet te hebben, en het voor noodelooze kosten hield,
daarenboven een meer vooruit gelegen punt versterkt te houden. 1)
Nu zou men de belegering van Hulst gaan beproeven. 2) De noodige
toebereidselen waren in tijds gemaakt, en alle bestellingen gedaan, om
het leger op het onverwachtst uit den westelij ksten hoek des lands, te
scheep naar Staats-Vlaanderen over te brengen. De moeielijkheid, om
met een zoo groot aantal zwaar geladen schepen, bij de wisselvallig-
heid van wind en getij, over de rivieren te komen, vertraagde echter
den tocht. Den 24sten Augustus brak het leger op, kwam den 26sten
met al den legertrein voor Dordrecht, zeilde den volgenden dag de Kil
door, en den 29sten geraakte de voorhoede, uit 600 schepen bestaande,
op de Schelde voor Saftingen. Door dit oponthoud had de vijand kennis
gekregen van den toeleg, en de dijken bij Saftingen zoo sterk bezet,
dat kolonel Famars, die het bevel voerde over de voorhoede, het niet
raadzaam oordeelde, een landing te beproeven, en terugweek naar
Bergen-op-Zoom. Hierdoor won de vijand op nieuw tijd om zich te
versterken, de bezettingen van Antwerpen en Breda snelden te hulp,
alles vloog te wapen. De Prins vond zich verplicht den toeleg op te
geven, en het leger kwam den 5den September onverrichter zake in
den omtrek van Schenkenschans terug. In de Gedenkschriften van Fre-
derik Hendrik, wordt de schuld dezer mislukking aan Famars 3) ge-
weten, die, bij meerdere voortvarendheid, te Saftingen had kunnen lan-
den, voordat de vijand zich aldaar in staat van tegenweer had gesteld,
en ook nu de landing had behooren te beproeven, welke, met beleid
en kloekmoedigheid ondernomen, hem niet had kunnen mislukken. De
schrijver trekt zelfs uit dit geval de leering, dat in den oorlog, de
kleinste verwijling welke men zich verbeelden kan, grooter kan zijn,
dan men denkt, en de gewichtigste ondernemingen kan verijdelen. Tot
verontschuldiging van Famars wordt in het midden gebracht, dat hij
last had de landing niet te ondernemen, zoo hij de dijken door den
1)  Leven van Frederik Hendrik, D. I, bl. 122 en volgg. Aitsema, D. I, bl. 540..
2)  Ant. Duyck, toen Raadpensionaris, schreef 5 Augustus, een brief van gelukwen-
sching aan Ernst Casimir. (Arch. T. III. p. 7). Toen was het besluit om Hnlst te
gaan aantasten nog niet genomen, en dacht men nog in dezen zomer Grol te gaan
belegeren.
3)  Hij was Willem de Levin, Heer van Famars, loon van Charles. Zie boven bl.
221 aant.
-ocr page 358-
FREDERIK HENDRIK
333
vijand bezet vond; en dat men eerst naderhand onderricht werd, dat
de sterkte des vijands op de landingplaats niet zoo groot was geweest,
als zich die vertoond had. 1)
Na de mislukte onderneming tegen Hulst, werd er eenige tijd door-
gebracht met beraadslagingen tusschen den Prins in het leger en de
Algemeene Staten te \'s Gravenhage, en het doen van bezendingen over
en weder. En, toen vervolgens de nazomer te ver verloopen was om
een nieuwe belegering aan te vangen, bleef men, gelijk destijds ge-
woonlijk plaats had, wanneer het gevorderde jaargetijde niet meer scheen
toe te laten iets van belang te ondernemen, van wederzijden in een
voordeelige stelling gelegerd, elkander zuur aanziende, gelijk Aitsema
zegt, en met eten en drinken den winter afwachtende, om dan de
garnizoenen te gaan betrekken. 2) Voorspoedig was derhalve deze veld-
tocht niet geweest. De Staten hadden daarenboven, in dit jaar, het
verlies te betreuren van een Nederlandsch Regiment, hetwelk, onder
bevel van den Kolonel Merwede, door hen aan den Koning van Dene-
marken was te hulp gezonden, en zoo zeer deelde in de nederlaag,
welke Mansfelt, aan de Dessauer-brug, van Wallenstein onderging,
dat het bijna geheel vernield werd, en ook de Luitenant-Kolonel Ny-
hof, die het aanvoerde, het leven liet op het slagveld. 3) Ook had een
gedeelte der Nederlandsche ruiterij, — welke in dezen tijd niet bestand
was tegen de Spaansche, gelijk het Spaansche voetvolk moest onder-
doen voor het Nederlandsche, — zich in den herfst van dit jaar bij
den Rijn, niet verre van Kalkar, laten overvallen, bij welke gelegen-
heid de Graaf van Stirum en eenige anderen waren gevangen geno-
men. 4) Weerkeerig echter trof een nog grooter verlies de Spanjaarden,
die met 5000 man een schans, welke de haven van Sluis dekte, wil-
lende innemen, en die reeds gewonnen wanende, door de dapperheid
der Bezetting van Sluis, onder aanvoering van Filips de Zoete van
Haultain, met groot verlies van Officieren en Soldaten, werden terug-
geslagen. 5)
De landgewesten verheugden zich intusschen ten hoogste over de
1)  Men vergelijke het verhaal ia de Mémoires de Fre\'deric Henry met dat vaa Ait
sema, D. I, bl. 542.
2)   Aitsema, D. I, bl. 543.
3)  De Kolonel Merwede was onder weg gestorven. Zie Aitsema, D. I, bl. 550.
4)  Men had te zwakke wacht gehouden. De Prins van Oranje had mondeling last
gegeven, „dat men altoos eene wacht van eene compagnie ruiters op die plaats zou
stellen", en van Stirum had dit bevel verkeerd begrepen, en slechts een wacht van
weinige ruiteis gesteld.
5)   Door petarden had de vijand in de palissadeering reeds een opening gemaakt, en
de valbrug doen nedervallen. Vruchteloos deed hij drie hevige aanvallen. Onder de
esrsten die vielen, was een Graaf van Hoorn. Leven van Frederik Hendrik, D. I, bl. 137.
-ocr page 359-
334                             BELEGERINGEN ONDER
bemachtiging van Oldenzaal; en deze vreugde werd in het volgende
jaar (1627) nog verhoogd, door de verovering van Grol. Ook toen be-
paalde zich de geheele veldtocht bij de enkele belegering dier stad;
maar aan hare verovering werd zoo veel gewicht gehecht, dat de Groot
zijne pen leende om die te beschrijven, 1) en Vondel er een uitvoeri-
gen zegezang aan toewijdde. De reden van de bijzondere vermaard-
heid , welke deze verovering gekregen heeft, was vooreerst hierin gele-
gen, dat dit het eerste beleg was, waarbij Frederik Hendrik het
opperbevel voerde; en ten anderen, omdat Grol bij de krijskundigen
van dien tijd geacht werd, voor een belegeraar buitengewone moeie-
lijkheden op te leveren. De sterke vestingwerken, namelijk, waren
voorzien van een onderwal of faussebraye, hoedanig nog nimmer aan
eenige vesting geweest was die voor het geweld van een beleger-
aar had moeten bukken. Daarenboven was het gemis van alle water-
gemeenschap , tot het aanvoeren van levensmiddelen en legerbehoeften,
hier te belangrijker, daar de nabijheid der grenzen bij den belegeraar
een buitengewone behoedzaamheid vorderde, om zijne gemeenschapslijn
niet afgesneden en zich genoodzaakt te zien, door gebrek, het beleg
op te breken. 2) De eer der vermeestering werd nog vergroot, door
dat Maurits voor deze zelfde vesting tweemaal het hoofd had gestooten:
in 1595 had Mondragon hem belet, zich er meester van te maken;
en toen het beleg van 1597 met een beteren uitslag bekroond was,
maar Spinola in 1606 de stad hernomen had, beproefde Maurits an-
dermaal vruchteloos, haar te herwinnen. 3) Zij bleef sedert onder de
macht der Spanjaarden, die de vestingwerken in dien voldoenden staat
brachten, waarin Frederik Hendrik ze vond, toen hij in 1627 de stad
voor altijd aan de Spaansche heerschappij ontweldigde. 4)
Het bleek bij de belegei\'ing van Grol, dat de hooge gedachten, welke
men zich van de sterkte dier vesting gevormd had, op goede gronden
1)   Grollae obsidio cztm annexis anni 1627. Dit werk, in \'t latijn zonder naam van den
Schrijver (Amst. 1629) gedrukt, is door den vertaler van de beroemde Annales, in \'t
Nederduitsch overgezet en achter de Jaarboeken gevoegd. Het is voorzien van een zeer
nauwkeurig plan en afbeelding der belegeringswerken, op de plaats zelve geteekend door
Franciscus van Schooten, Hoogleeraar in de Wiskunde aan de Universiteit te Leiden.
Blaau heeft in zijn Groot Stedeboek een aanzienlijk gedeelte van het werk overgenomen.
2)   De Groot, Grollae, oh»., p. 19. „Notabant militarium gnari nunquam antehac
fodiendo captum oppidum cui succinctus esset, incredibile quanta aggeri tutela: neque
cxemplum esse apud nos superatae urbis nisi cui aut juxta amnis qui tuto alimenta
ferret obsidentibus aut Jonge hostis qui impediret." Dat de Groot door succinctus
de faussebraye verstaat, is uit andere plaatsen duidelijk.
3)   Zie boven bl. 234, 241 en 317.
4)   De vestingwerken bestonden in zes goede, hooge en breede bolwerken, met faus-
sebrayen, welke proef konden houden tegen het geschut; voorts ravelijus, zoo voor de
cortinen als voor de poorten, wijde grachten, welke door het riviertje de SI i nek
van water werden voorzien , en een goeden bedekten weg.
-ocr page 360-
FREDERIK HENDRIK
335
steunden, en de moeielijkheid der verovering werd nog aanmerkelijk
vermeerderd, door de nabijheid van Graaf Hendrik van den Bergh, die
met een leger van 19000 man, terwijl de geheele krijgsmacht der bele-
geraars het getal van 20000 slechts weinig te boven ging, 1) van Wesel
recht op Grol aantrok, om de aanranders van dit laatste bolwerk der
Spaansche heerschappij in de oostelijke gewesten der Republiek, van-
daar te verdrijven. Doch beleid en dapperheid, met volharding gepaard,
deden de berekeningen der krijgskunst falen. De maatregelen van voor-
zorg, door den Prins genomen, en uitgevoerd door des leghers Lyn-
ceus, Wits, gelijk Vondel hem noemt, des Vorsten oogh en hant, 2)
verijdelden alle hoop des vijands, om, door afsnijding der gemeenschap,
het beleg te doen opbreken. 3) Vergeefs bedreigde het Spaansche leger
de belegeraars in hunne liniën, en deed op deze een nachtelijken aan-
val (15 — 16 Aug.); de aanvallers werden met verlies terug geslagen.
In de belegeringen van Frederik Hendrik, die zoo spaarzaam met het
bloed, als kwistig met het zweet zijner soldaten was, vond het vechtende
gedeelte zijner krijgsmacht niet altijd gelegenheid om zich bijzonder te
onderscheiden; maar, bij de belegering van Grol, konden, om de zoo
even aangevoerde omstandigheid, voetvolk en ruiterij proeven van dapper-
heid geven, gelijk zij inderdaad gedaan hebben. De voornaamsten hunner
aanvoerders leert Vondel ons kennen, wanneer hij dus zingt:
„lek zie \'er Schmelsingh woên, des krijghsraets tongh en pit,
En Staeckenbroeck den toom, en Styrnm het gebit,
En Bacx der ruitrenspoor, Fama met Brederode, 4)
Kandale en Kourtomé, met Harwood, nimmer b\'.oode,
En Houterive 5) met zijn\' macker Chastillon,
1)   168 vendelen voetvolk en 55 kornetten, de Groot, obs. Grollae, p. 5, en Leven,
van Frederik Hendrik,
bl. 174. De bezetting in de stad was sterk 2400 ii 2500 man.
2)   Vondel, Veroveringh van Grol en Zeghezangh ter eere van Frederik Hendrik. Von-
del heeft een afzonderlijk lofdichtje toegewijd aan Jakob Witz, en doet zijn naam rij-
men op spits, pits, en smits. Hij heette Jakob Wijts, en was wachtmeester van
\'t leger en voorzitter van den krijgsraad der Vereenigdc Nederlanden; Hooft, in zijne
Hollandse Groet aan den Prinse van Oranjen over de zeege van den jaare 1C29, noemt
hem \'t oorloghsoogh, den heussen AVijtz.
3)  Men was daarenboven op het mogelijk geval voorbereid, dat de toevoer wierd af-
gesEeden. Een groote voorraad van levensmiddelen was in het leger gebracht, en 20
ovens in gereedheid, die in 24 uren 28080 ponden brood konden bakken. Aitstma, D.
I, bl. 682. Volgens de Groot, p. 13, 28800 ponden.
4)  Bedoeld zijn: Nikolaes Schmelsing een Oostenrijksch Edelman, Thomas van Sta-
kenbroek, (zie boven bl. 331) Herman Otto Graaf van Stirum, (zie boven bl. 331) Willem
Maurits Bax, (zie boven bl. 325), Paulus was in 1606, Jlarcelis in 1617 overleden,
Willem de levin Heer van Famars, (zie boven bl. 221 aan/.), Johan Wolferd van Bre-
derode, die later weder zal voorkomen.
5)   Claude de Chastellard les—Hauterive. „Zijn macker Chastillon", was een broeder
van Henry den makker van Frederik Hendrik bij Nienwpoort (zie bl. 273). Beiden waren
zonen van Francois de Coligni, die een zoon was van den beroemden Admiraal. De
-ocr page 361-
336                              BELEGERINGEN ONDER
En Veer, 1) der Britten helm, beschittert vau de zon,
Broek, Cissel, Hendersum, die lof voor leven kiezen,
En Eusum, Eisinga, 2) beide oorloghsvierghe Vriezen.
Hier onder munt hij uit met Errenst Kazimir,
Wen d\' een zijn\' standert voeght bij \'s andereu banier."
Door de wakkerheid dezer dapperen, werd het Spaansche leger op
een eerbiedigen afstand gehouden, en kou men ongestoord het beleg
voortzetten. Van den Bosch en Perceval, de één een Nederlander,
de ander een Franschman, waren de Ingenieurs, die op de voornaamste
aanvalspunten het werk bestuurden. Tot het overtrekken van natte
grachten werd destijds bijna uitsluitend gebruik gemaakt van de zoo-
genoemde galerijen, welker vervaardiging de grootste moeielijkheden
en gevaren opleverde. Voor Grol werd de grachtsovergang, op die
wijze ondernomen, nog aanmerkelijk verzwaard, vermits de onver-
schrokken vijand, van uit den onderwal, met het geschut de galerijen
herhaaldehjk vernielde; 3) doch de volharding der belegeraars, en de
kracht van hun geschut onder het bevel van den Artillerie-Generaal
Philip Adolf Baron van Lokeren, 4) zegevierden over de hardnekkig-
hier bedoelde heette Gaspard naar zijn grootvader en wordt gewoonlijk genoemd „Ie
Maréchal de Chutillon". Hij moet maar weinig jonger geweest zijn dan Heury. Toen
dezen te Ostende 10 September 1G01 door een kanonskogel het hoofd was afgeschoten,
gelijk Duyck (1). III. bl. 153) met een aandoenlijk woord tot zijn lof verhaalt, kreeg
Gaspard den titel van De Chutillon en kwam in \'t volgende jaar in de Nederlanden om
als Kolonel het Fransche Regiment te kommandeeren (Duyck bl. 276). Doch ten on-
rechte stelt Vondel hem voor, als in \'t leger voor Grol te zijn geweest. In 1622 Maar-
schalk geworden mocht hij Frankrijk niet verlaten in dienst van een andereu Staat:
Hauterive kommandeerde de Fransohen voor Grol. Van de latere briefwisseling tusscheu
den Maarschalk Chutillon en onze Staatslieden vindt men een paar voorbeelden in het
T. III. der Arch.
1)  Horace of Horatio Vere, later Baron van Tilbury, wiens portret staat voor de
Commentaries van zijn broeder Francis, en over wiens roemwaardig gedrag bij Nieuw-
poort (zie bl. 280). Vau de overige Engelschen door Vondel genoemd, zal Broek de
Ridder Calistenes Broek zijn, bij Nieuwpoort Kapitein in het Regiment van Francis
Vere. Cissel kan of Edward Cecil zijn (zie bl. 281) of een Cecil die bij Nieuwpoort
Kapitein was in het Infauterie-Regimeut vau Francis Vere.
2)  Julius van Eijsinga voorkomende bl. 314.
3)  Ds belegerden hadden zich den bedekten weg zonder veel moeite laten ontnemen.
Toen trokken de belegeraars langs de glacis een linie van gemeenschap tusschen de
verschillende attaquen, waarop zij een borstwering van zandkorven maakten, en toen *
begonnen zij met galerijen in de gracht af te dalen. Tot driemaal toe werden dezen.
deels door het geschut, hetwelk in de faussebraye recht tegenover dezelve geplant
was, deels door pekkransen en brandende reepen vernield. Om het geschut in de faus-
scbraye tot zwijgen te brengen, liet Frederik Hendrik aan de contrescarp 5 batterijen,
elk van 3 stukken, opwerpen, en aan de troepen, die het eerst hunne galerij aan den
wal zouden gebracht hebben, een belooning van f 4000 uitloven.
4)  „Van Lokren," zingt Vondel, „die bezorght het tuigh des bli xemspels."
Hij was een zoon van Maximiliaan de Homes, Baron van Lokeren een der deelgenooten
aan het Verbond der Edelen. Volgens den Schrijver vau het Leven van Frederik Hendrik,
D. I, bl. 174, bestond het geschut der belegeraars uit 80 stukken, waaronder 15 mor-
tieren; volgens Ie Clerc, Oetch. der Nederlanden, II, bl. 470, uit 90 stukken van
-ocr page 362-
FEEDERIK HENDRIK                                337
heid der verdedigers; en na een beleg van 22 dagen (19 Juli-9 Aug.)
toen de mijnen onder de bolwerken in gereedheid, en aan eene zijde
reeds gesprongen waren, 1) achtte de dappere bezetting aan haren
plicht voldaan te hebben, en gaf de stad op eerlijke voorwaarden over.
Door een der laatste schoten uit de stad, viel Graaf Willem van Nas-
sau, Heer van der Leek, Luitenant-Admiraal van de Unie, die terwijl
hij aan het uiterste der loopgraven, de uitwerking der mijnen bezich-
tigde, op dezelfde plek, waar een oogenblik te voren Frederik Hendrik
tot hetzelfde einde gestaan had, door een kogel in het hoofd werd
doodgeschoten; een jongeling, zegt de Groot, van wien men de grootste
verwachtingen kon koesteren, zoo een volgende leeftijd de oorlogsdrift
van zijn gemoed door oordeel vermurwd had. 2)
Terwijl de Prins met het leger voor Grol was, ondernamen de Span-
j aarden een\' aanslag tegen Zeeland, en poogden zich bij verassing van
Goes meester te maken. Doch deze onderneming mislukte, en strekte
alleen, om de aandacht meer bepaald op het versterken der meest be-
langrijke verdedigingspunten aan die zijde des Lands te vestigen. Fre-
derik Hendrik trok tot dat einde in persoon derwaarts; en, daar de
vijand Zandvliet en eenige andere omliggende punten versterkte, ten
einde Lillo te benauwen, zoo werden daartegen de Fredrik-Hendrik-
schans en een redoute, Blauwgaren genaamd, aangelegd; terwijl, ter
verzekering van Zeeland, het land van ter Tolen met onderscheidene
werken tegen een inval beveiligd werd. In het daaropvolgend jaar,
werden tusschen Steenbergen en Bergen-op-Zoom drie schansen met
allerlei soort, terwijl de Groot, obs. Grollae, p. 5, slechts 75 stukken opgeeft. De
laatstgenoemde Schrijver, p. 13, meldende, dat de belegerden bijzonder veel te lijden
hadden van de bommen of granaten {ijlobi igniii), voegt er deze woord-afleiding bij:
„Punica mala militibus appellantur, eo quod simul cecidere rupti in multos quasi acinos
sparguntur, facili ut quidque attigerint incendio", dat is: „zij worden bij de soldaten
graniten genoemd, omdat, zoodra «ij nedergevallen zijn", zij (even als een rijpe gra-
naat-appel die nedervalt) „in vele korrels vaneen spatten, zoo dat alles, wat onder hun
bereik komt, ligt in brand geraakt". De grootsten, voegt hij er bij, wogen 160, de
kleineren 26 pond. Van de eerst gemeld en kwamen er 160, van de anderen niet veel
meer dan 30 in de stad.
1)  Na het springen van een der mijnen, had bij de bres, daardoor ontstaan, een
hevig gevecht plaats. Vijftig soldaten en dertig arbeiders hadden bevel gekregen, om
de bres te gaan bezetten; maar door hunne dapperheid vervoerd, gingen zij verder, en
hadden reeds boven aan de bres post gevat, toen een overmacht van vijanden langs
den onderwal kwam aandringen, en, na een hardnekkig gevecht, evenwel niet meer kon
uitwerken, dan dat de 50 dapperen zich met hunne arbeiders onder aan de bres logeerden.
2)   Grollae obtidio, p. 18. In het Latijn is de uitdrukking zeer fraai: „Si Martios
animi impetus aetas veniens judicio percoxisset". Vondel, in zijne Teroveringk van Grol,
legt den Prins een lijkklacht in den mond, waaruit blykt, dat deze Heer van der
Leek, een natuurlijke zoon van Maurits, met Laurens Reael, in de Oost-Indiën was
geweest, en zich daar dapper gedragen had, alsmede, dat hij verloofd was aan Anna,
dochter van dien Karel van der Noot, dien wij bij Turnhout en Nieuwpoort en in Ostende
hebben leeren kennen.
I. N. H. T. L.
22
-ocr page 363-
BELEGERINGEN ONDER
338
daarmede in verband staande kleinere werken gebouwd, Waardoor\'eete
belegering van laatstgenoemde vesting voor\' den vijand geacht werd
onmogelijk te zijn gemaakt. 1) Ook aan dë noord-oostzijde des Vader1-
lands werden de grenzen versterkt: want, nu Wallenstein den Koning
van Denemarken uit Duitschland teruggedrongen en machteloos had
gemaakt; nu Tilly het verwoestende zwaard zwaaide, van den Donau
tot den Wezer, nu lag het Vaderland aan die zijde open voor de
keizerlijke wapenen, voor de wapenen van den man, die betuigde
eerder een\' Monnik dan een\' Engel te zullen groeten, en die zich her-
inneren kon, een jongeling zijnde, bewaakt als krijgsgevangene ui een
tent van het Nederlandsche leger voor Nieuwpoort, stampvoetend van
spijt het gejoel van den slag en het gejubel der overwinnaars te heb-
ben moeten aanhooren. De Staten waren, wel is waar, met den Kei-
zer niet in openbaren oorlog; maar er bestond aan beide zijden zoo
veel verbittering, dat men ieder\' oogenblik een vredebreuk te gemoet
zag. Ter beveiliging des Lands, werden derhalve langs de Eems ver*
schansingen aangelegd; de Langakker-schans werd gebouwd, dé Ysel
verdiept, en een krijgsmacht van 17000 man in de grensplaatsen
van Friesland en Drenthe gelegd, onder het bevel van den Friesehén
Stadhouder Ernst Casimir. Hiermede vergenoegde men zich; en het
jaar J.628 verliep, zonder aanmerkelijke krijgsbedrijven. Alleen werd de
strijdlust van dezen en genen soms opgewekt, om den staat van wer-
keloosheid door het een of ander wapenfeit af te wisselen, waartoe\'
het doen van strooptochten op. \'s vijands grondgebied, en het oplich-
ten van konvooien altijd de gelegenheid aanbood. Door een kloekmoedig
bedrijf van dien aard, maakte zich de Luitenant Antonis van Somer\'en
vermaard. Terwijl hij in bezetting lag te Grave, was er bericht in-
gekomen, dat de Prins van Modena, met een\'. schat van goederen,,
uit Brussel stond te reizen naar Maastricht, onder geleide van 120
ruiters. Van Someren trekt met een gelijk getal soldaten, maar daar^
onder slechts 50 ruiters, op vijandelijken bodem, en treft den ItaM-
aanschen Vorst met zijnen schat en zjjn geleide aan tusschen Tongeren
en St. Trnijen. Was de aanranding dapper, niet minder dapper ty^s1
de wederstand, en er volgde een ailerhardnekkigst gevecht.. Van Sch
meren, door acht wonden getroffen, scheen het \'slachtoffer zïjnër yéfci\'
metelheid te zullen worden; maar, onvervaard ook in het aanschijn
des doods, vaart hg voort zijne èöM^^
, ,                         ■\',;■:\'.■ etiD\'H cv 1 l\'Mi: te1i\'|jn;[/ iij:v noox mliilllinttiit H\'J\'J .:ï-j\'kL
1) Van deze drie forten, ket\'\'E*»V-«ïfcf(4r*J?^,.fttt»»a<lrfV)\'é*!fcól«i!lf étf Pt«»\'«!tt
gelijk mede van de destijds bestaande werken langs de Schelde, Vindt meti\'nauwkénffgéf
afbeeldingen in de Groots Grollae obsidio.                                    .nannsi nv\\m\\ fisilcloil
.,.\' ,T .li .V .1
-ocr page 364-
FREDERIK HENDRIK                                339
hitsen. Zijn voorbeeld houdt de dapperheid der aanvallers gaande; de
Prins van Modena ontsnapt gedurende het gevecht, de Spaansche ruiterij
wordt op de vlucht gejaagd, en de overwinnaars voeren hunnen deerlijk
gewonden aanvoerder triomfelijk met den rijken buit, een schat van
twee tonnen gouds, naar den Vaderlandschen bodem. 1)
De vermelding van dergelijke bijzondere wapenfeiten doet ons zien,
dat, hoezeer onze voorvaderen, in de tijden waarvan wij spreken,
meer en meer de voorkeur begonnen te geven aan groote toerustingen
ter zee boven krijgsontwerpen te land, dezelfde stoute en ondeme-
mende geest, welken onze zeelieden bij zoo veel meerdere gelegenheden
konden doen schitteren, ook onze krijgslieden bezielde. Zoo iemand
het beneden de waardigheid eens krijsmans rekent, op roof en plun-
dering uit te gaan, en daarom aan dergelijke feiten den naam van
heldendaden ontzegt, hij hale dan ook den grooten naam van Piet
Hein door, uit de rij onzer Vaderlandsche waterhelden. Strooptochten,
brandschattingen en plunderingen op \'s vijands grond maakten een
voornaam deel uit der oorlogvoering in die tijden. Men vocht niet om
te vechten, maar om het groote doel van den oorlog te bereiken; en
het mag niet voor onedeler gehouden worden te dien einde de krachten
van den vijand te verlammen, door hem de zenuw des oorlogs af te
snijden, dan in een veldslag eenige duizenden menschenlevens op te
offeren, om somtijds alleen beslist te zien, aan welke zijde meer Veld-
heersbekwaamheid en meer dapperheid geweest is.
De naam van Piet Hein verplaatst de gedachte naar het jaar 1629,
een jaar, hetwelk een tijdpunt uitmaakt in de geschiedenis der belege-
ringskunst, door de verovering van \'s Hertogenbosch. Wij moeten bij
deze gebeurtenis een oogenblik langer vertoeven, omdat dit beleg, naar
de betuiging van een verdienstelijk Ingenieur van onzen tijd, »niet
alleen beroemd is wegens de dappere verdediging der bezetting, de
sterkte der vesting en hare uitgestrekte inundatiön, maar voornamelijk
door den moed, de standvastigheid en het onovertreffelijk beleid door de
belegeraars ten toon gespreid, zoowel bij het ondernemen van dit beleg
en het afweren der machtige pogingen tot ontzet, als in het aanleggen
der zoo talrijke en wel geplaatste werken van circumvallatie en con-
travallatie, in het maken van dammen en loopgraven door diepe moe-
rassen , en in de verovering van de menigvuldige werken der belegerden;
terwijl eindelijk de weldadige invloed, dien de verovering van den
1) Leven van Frederik Hendrik, D. I, bl. 211, uit Commelijns Levensleschrijving
van Frederik Hendrik,
en Van de Sande\'s Vervolg op Tan Reidt.
-ocr page 365-
340                             BELEGERINGEN ONDER
Bosch voor het van alle zijden bedreigde Vaderland had, deze ver-
overing onder de merkwaardigste gebeurtenissen gedurende den gehee-
len oorlog moet doen gelden." 1)
\'s Hertogenbosch was de eerste stad geweest, aan welke de voor-
vechters der Nederlandsche vrijheid, bij het begin van den opstand
tegen Spanje, getoond hadden, dat zij de rechten des volks, desnoods
met de wapenen, wilden doen gelden, Reeds in den jare 1567 was
die stad, op last van Brederode, door den Overste van Bombergen,
gewapenderhand bezet; en, hoezeer zij kort daarna weder had moeten
verlaten worden, was echter deze gebeurtenis niet zonder gewicht,
dewijl daarmede het getrokken zwaard gebruikt, en de noodzakelijk-
heid daar was om de schede weg te werpen. 2) Tien jaar later werd
\'s Hertogenbosch door Hohenlo bij verdrag in bezit genomen, en den
lsten Juli 1579 ook daar de Unie van Utrecht afgekondigd. Van korten
duur was echter deze toestand, en, nog in hetzelfde jaar, ging de
stad voor de Republiek der Vereenigde Gewesten, welke toen nog
geene middelen had haar met geweld te behouden, weder verloren.
De Spaanschgezinden kregen de overhand; en, na eenige weifeling,
koos de stad openlijk de partij van Parma. Verscheidene ontwerpen en
aanslagen tot herwinning werden sedert dien tijd vruchteloos beproefd; 3)
en, zoo van den eenen kant de burgerij zich altijd verzette tegen het
innemen van Spaansche Bezetting, zoo werd van de andere zijde niets
verzuimd, om verbittering en haat te kweeken tegen de voorstanders
der vrijheid. De namen van Ongerepte Maagd 4) en het Nederlandsche
1)  De Kapitein-Ingenieur later Generaal J. P. Delprat, in het verdienstelijk, reeds
boven aangehaalde werk: Antwoord op de prijsvraag: welke vorderingen heeft de aan-
val en de verdediging der sterke plaatsen gemaakt
, sedert het beleg van \'s Hertogen-
bosch, in den jar.e
1629?
2)  Zie boven bl. 94.
3)  Door Willem I in 1581, door Anjou in 1583, door den Kapitein Van Kleerhaage
in 1585, door Hohenlo in 1587, en eindelijk door Maurits in 1594, 1599, 1602 en
1603. Behalve Van Heurn\'s Beschrijving van \'s Hertogenbosch, is de geschiedenis dei-
stad beschreven door den historieschrijver Pieter Bor, Belegeringe en beschrijvinge van
\'s Hertogenbosch
\'s Hage 1630, waarin de geschiedenis der stad eerst tot 1579, dan tot
1629, en ten slotte de belegering van dat jaar behandeld worden. In den jongsten tijd
is de geschiedenis van het beleg verrijkt geworden door de Verzameling van zeldzame
oorkonden betrekkelijk het beleg van \'s Hertogenbosch in den jare
1629 door Dr. C. B.
Hermatius. (\'s Bosch 1850).
4)  Op dezen naam en op de twee vruchtelooze belegeringen door Maurits, doelde
het snedig gezegde van een Hollandschen Trompetter, die door den Prins aan Grob-
bendonck, Gouverneur der Stad, was gezonden. Grobbendonck liet zich tegen dezen op
een trotschen toon uit, over de vermetelheid vau Frederik Hendrik, om hem te komen
belegeren; waarop de Trompetter dit antwoord gaf: „Heeft onze Prins Maurits met de
Maagd van \'s Hertogenbosch twee geboden gehaald, en haar niet kunnen krijgen; nu
komt onze Prins Frederik het derde gebod bieden, om met de Bruid te gaan strijken."
Souterius verhaalt dit in een Predikatie, welke een zonderlinge mengeling oplevert
van bijzonderheden omtrent de belegering van den Bosch, en stichtelijke onderwijzingen,
-ocr page 366-
FREDERIK HENDRIK                                341
Rome, aan de stad gegeven, moesten dienen, om de eigenliefde van
sommigen te streelen, en den blinden godsdienstijver van anderen in
beweging te houden. Dan het jaar 1629 was daar, en dezelfde stad,
waar de heldenschedel van Herman de Ruyter aan het galgenhout was
gespijkerd geworden, en het Te Deum ten Hemel was gestegen, om
de vermoording van Willem 1, 1) moest, van een bolwerk der dwinge-
laiiihj, een bolwerk worden der Nederlandsche vrijheid. De zilversehat,
door de dapperheid van Piot Hein veroverd, en in de eerste dagen
van dit zelfde jaar in de Vaderlandsche havens binnengebracht, was
van minder waardij, dan de verlossing uit het Spaansche geweld eener
stad, welke zich thans mag beroemen, een schitterende parel te zijn
aan de Stedekroon van Nederland.
Was het gewicht groot, hetwelk de Spanjaarden stelden in het bezit
eener stad, welke zij voor den slagboom hielden waarop de opstand
gestuit was, niet minder groot was hun vertrouwen, dat die door
kracht van wapenen nimmer zou kunnen overweldigd worden. Het werd
zelfs voor de zekerste wijze gehouden, om eenige rente vast te maken,
zoo die gezet werd op het overgaan van den Bosch: en dit vertrouwen
was op redenen gegrond. Wat Maurits vruchteloos had beproefd, zou
Frederik Hendrik dat vermogen! De vesting te naderen zelfs scheen
onmogelijk. Te midden van overstroomde landen, deed zij zich aan
den verwonderden aanschouwer op, als een vesting, gebouwd op een
ongenaakbare rots, in een wijd uitgestrekte zee. 2) Van naderbij be-
schouwd, vertoonde zij, in een\' omtrek van ruim een mjjl, 3) een
samenstel van wallen, gedekt door buitenwerken, waardoor ook de
krachtigste aanval scheen te kunnen afgewezen worden. Van de vier
poorten waren slechts twee te naderen, de Vuchter en de Hinthamer.
geheel in den prediktrant van dien tijd, en rijkelijk doorstrooid met allerlei voorbeelden
en aanhalingen uit de Heilige Schrift. De titel van het boek luidt du»: Sené-boker,
Brandende-Bosch uijt wekkers vonden, d\'over-groote victorie van de sterke stadl\'s Her-
toghen-bosch, door Gods sonderlinghe ghenade, op den
17 Septembris 1G29 (lot onser
aller
vreugh.de) ontstaen is. Met een vriendelijcke ondericijsinge enz., door Daniel Sou-
terius, D. des Godl. teoorts, in de Ghemeijnte Christi, tot Haerlem. (Haarlem 1630)
1)  De Geschiedenis voegt, bij de vermelding van dezen gruwel, tot lof der Bosche-
n.iren, er bij, dat zij zich daartegen verzet hebben, en de Geestelijkheid alleen haar
Te Deum hebben laten zingen. Zie Leven van Willem I, D. III. Den volgenden dag
vergruizelde de bliksem den toren, door welken het heiligschendende gezang ten hemel
was gestegen. De Dichter Tollens heeft dit voorval, op zijnen eigenaardigen trant,
treffend bezongen.
2)  Zie Dogen, Streitbau. D. Heinsii, Rerum ad Sijlvam Duels atque alibi in Btlgio
aut a Belgis, anno
1629 gesiarum Historici. Lugd. Bat. 1681, en van dat werk pag.
39 der Fransche vertaling: Histoire du Siige de Bol-Duc, du latin de Dan. Heinsius,
Lugd. Bat. ex. off. Elzec. 1681, welke vertaling in \'t vervolg hier zal aangehaald worden.
3)  Souterius zegt, bl. 45, de stad „met haere bollewercken in haere ommeloop is
7 660 treden, dat wat meer is dan een mijle, aengesien 7200 treden een mij Ie maecken,
ende 6400 een ure gaens is."
-ocr page 367-
342                             BELEGERINGEN ONDER
De weg van het dorp Vucht liep, ter breedte, waar hij het breedste
was, van 30 schreden, 1) tusschen twee forten door, waarvan het
eerste, de St. Isabella-schans genaamd, een sterkte was van vijf bas-
tions, voorzien van onderwal of faussebraye met haar gracht, en van
een contrescarp, waarvoor een tweede gracht was; terwijl, ter plaatse
waar zij het gemakkelijkst kon aangetast worden, de toegang gedekt
was door een groot hoornwerk. Ongeveer 800 schreden verder ter
rechterhand, lag de St. Antonie-schans, zijnde insgelijks een vijfhoek,
waarvan alleen de hoek, die recht op de stad uitspringt, geen bas-
tion had, 2) overigens verdedigd door een contrescarp en gracht, in
welke het water van den Dommel liep. De Vuchter poort zelve, staande
tusschen twee bastions, was gedekt door een ravelijn met een goede
gracht en een voorbedekten weg. Wanneer men van het dorp Hintham
de stad naderde, liep de weg, welke zeer smal was en door al het
geschut van de oostelijke wallen bestreken werd, door lage landen,
en stuitte men eerst op een groot hoornwerk, met een gracht ervoor,
door hetwelk het ravelijn, tusschen twee bastions gelegen, beschermd
werd, waarachter de poort verborgen lag. Tusschen deze beide poorten,
in het oosten der stad, lag nog de Pettelaar- of Petteler-schans, 3)
insgelijks een vijfhoek met gracht en contrescarp.
Dezen waren de voornaamste vestingwerken van \'s Hertogenbosch
ten jare 1629, en allen waren met stormpalen, 4) Friesche ruiters,
mijnen en dergelijke verdedigingsmiddelen versterkt. Er was overvloed
van levensmiddelen, buskruit en scherp, 5) genoegzame vuurmonden
i) Het exemplaar der Fransche vertaling van het werk van Heinsius, hetwelk zich
in de Koninklijke Bibliotheek te \'s Gravenhage bevindt, is in handen geweest van iemand
die het beleg heeft bijgewoond, en met al de bijzonderheden zeer nauwkeurig blijkt
bekend te zijn geweest. Dair, waar hij onnauwkeurigheden bij Heinsius opmerkte,
heeft hij dit met potlood op den kant aaugeteekend; welke aanteekeningen vooral daar-
oni belangrijk zijn, omdat zij een waarborg opleveren voor de juistheid der berichten
van Heinsius, daür waar zij ontbreken. Dit wordt hier ter plaatse aangeteekend, omdat
Heinsius zegt, dat de weg naar de Vuchter-poort 30 passen breed was, en daarbij door
de bedoelde hand staat aangeteekend: „au plus larges endroits non partout." Dit is wel
een kleinigheid, maar daarom te meer een blijk van oplettendheid en nauwkeurigheid
bij den Aanteekenaar.
2) Dns luidt naar waarheid een geschreven aanteekening op Heinsius, die met de
overige Schrijvers zegt, dat St. Anthonie 5 bolwerken had. De schans is nog in den-
zalfden staat, hetgeen ook met eenige andere werken van\'s Hertogenbosch het geval is.
8) De kantteekening op Heinsius zegt, dat zij ook genoemd werd St. Albertus-Schans.
4)  De palissaden waren, volgens Freitag {Architectura Mililaris), in een horizontale
richting, in de escarp geplaatst, omtrent ter balver hoogte van de borstwering. Zij
waren 7 voet lang, en hadden een middellijn van 3 of 4 duim.
5)   Van Henrn, Beschrijving van \'s Hertogenbosch, D. II, 413. Souterius verhaalt,
dat de bezetting, toen zij bij de overgaaf uittrok, nog medenam 2000 pond brood,
even zoo vele ponden kaas en 15 tonnen bier. Omtrent den voorraad van buskruit
bestaat er verschil. In den laatsten nacht der belegering, naderden de belegeraars on-
gedekt de stadswerken, en, volgens Dogen (die meerdere bijzonderheden heeft over
-ocr page 368-
FREDERIK HENDRIK
343
om,...den; aanvaller mede te begroeten, een bezetting van 3000 man
voetvolk en 4000 gewapende burgers, benevens 4 kornetten paarden *
waarbjj zich, voor dat dë stad geheel werd ingesloten, nog 1000 man
voegden van de bezetting van Breda, 1) en een Bevelhebber, die we-
gens zjjaen moed, zijn oordeel en krijgskundig beleid, algemeen ge-
acht was, Anton Baron van Grobbendonck. Maar deze geduchte staat
va» tegen weer kon< Frederik Hendrik niet afschrikken; en hoe voortref-
felijk zijne, maatregelen, met juistheid berekend en met bewonderens-
waardige volharding ten uitvoer gebracht, geweest zijn, heeft de uit-
komst daaroipte luisterrijker bewezen, omdat al de gronden, waarop
het besluit tot het belegeren van den Bosch gebouwd was, tegen alle
verwachting wegvielen, toen het terugtreden met de eer niet meer be-
staanbaar was.j,.Deze gronden waren hoofdzakehjk deze geweest, dat
in .Spanje, zoo ten gevolge van vroegere uitputting, als van het ver-
loren gaan der zilvervloot, de zenuw des oorlogs ontbrak; dat Spinola
afwezig was; dat de Keizer van Duitschland door de Denen werd bezig
gehouden, en de Koning van Frankrijk Gasal belegerde. Alle middelen
tot ontzet schenen dus te ontbreken, en den Bosch aan haar lot over-
gelaten te zullen moeten worden. Hadden de Spaanschgezinden zich
jreeds verheugd over het genomen besluit, in de zekere hoop, dat een
mislukte belegering al den roem door den Prins verkregen, verduisteren
zou — hoe steeg hun moed, toen zij de berekeningen, waarop dat be-
sluit genomen was, zagen falen, en ten voordeele van den Spanjaard
uitkomen! De Infante Isabella wist in de Spaansche Nederlanden een
aanzienlijk leger bijeen te brengen; de Graaf van den Bergh verving
Spinola; Christiaan IV werd door de voortgangen van Wallenstein ge-
dwongen vrede te-sluiten met den Keizer (12 Mei 1629), en Lodewijk
XIII brak het beleg van Casal op, zonder dat het tusschen hem en
Filips IV tot een openlijke vrpdebreuk kwam. Doch de Stedendwinger
had zijne kansen zoo l wel berekend, dat hij alle gebeurtenissen trot-
IV ÏO\'/O\'.MJUV- .J;loni((H Ui;/ V.ii\'.M\'I; i •                 . [\'nMoill\'JV
den. geringen voorraad van buskruit in den Bosch, bijzonderheden, welke men ook kan
vinden\' in hét werk van den Kkphein Delprat, over de vorderingen in den aanval en
Je verdediging der, vestingen, bl. :(1,) moesten de belegerden dit toelaten, uit gebrek
aan kruit. Moutanus, Zeven van Frederik Hendrik, verzekert, dat bij de overgaaf al
hét buskruit uit\' het \' tüighuis verschoten was, op drie duizend pond na. Doch bij
den aanvang van het beleg, meende men althans, dat de vesting van alles rijkelijk
voorzien was. In de Mémoires de Eréderio Henty wordt zij gezegd: „tres-bien fournie
de canon, è savoir de 34. pièees de fonte, comme de toutes sortes de munitions neces-
saircs"; en tw plaatse, waar Heiusius spreekt van een gerucht, dat er gebrek aan
buskruit in den iiosch was (pag. 18), zegt de geschrevene kantteekenlng: „on n\' cstoit
jamais asseuré de ceci". Over het verzuim, hetwelk men Grobbendonck desaangaande
te laste legde, zie men ook Heiusius, p, 38.
1) Op den 4 Mei, toen nog slechts de kwartieren geretrancheerd waren, wierpen
zich dezen, langs Vlymen, door het moeras, iu de stad.
                                            ■ • ■• ■■> ■■\'■
-ocr page 369-
344                              BELEGERINGEN ONDER
seeren kon, welke zijne volharding zonden hebben kunnen aan het wan-
kelen brengen.
In die tijden, waarin een belegerde stad niet zelden al de krachten
der strijdende partijen tot zich trok, en tot hare verovering of haar
ontzet zich dikwijls de uitkomst van een geheelen veldtocht bepaalde,
was de eerste regel der belegeringskunst welke in aanwending kwam,
dat de vijand onzeker moest gelaten worden, omtrent de keuze der
vesting, waartegen het gemunt was. Dezen regel nam ook Frederik
Hendrik in acht; en, nadat hij te gelijker tijd Wezel, Lingen, Breda
en \'s Hertogenbosch had doen verkennen, monsterde hij den 28sten
April zijn leger op de Mookerheide, zonder dat, of de vijand, of
\'s Prinsen Onderbevelhebbers, of de meeste leden der Regeering wisten,
welke plaats hij in het oog had. Daarop trok hij bij Grave over de
Maas, en wierp zich op den lsten Mei plotseling om den Bosch, met
een krijgsmacht van 24000 man te voet en ruim 4000 ruiters. 1)
Een der gronden, waarop deze regel der belegeringskunst gebouwd
was, bestond hierin, dat men den vijand ver genoeg van de bedreigde
vesting moest verwijderen, om tijd te hebben, zich voor het minst in
zoo verre te verschansen, dat men een eersten aanval kon afwachten,
zoo al niet terstond de liniën te voltooien en rustig de belegering
voort te zetten. Dit oogmerk werd volkomen bereikt. Hendrik, Graaf
van den Bergh, dezelfde, dien wij bij Grol hebben aangetroffen, en de
laatste der drie zonen van den onwaardigen schoonbroeder van Willem I,
aan het hoofd eener Spaansche krijgsmacht, tusschen Rijn en Maas
eenigen tijd de bewegingen des Prinsen hebbende gadegeslagen, toog,,
toen deze bij Grave de Maas overtrok, over Venlo en Roermond
op Hasselt en Diest, om de linie van den Demer te bezetten, en een
inval in Zuid-Brabant te verhinderen. En, toen men eindelijk het
ware oogmerk van den Prins ontdekte, verliep er met beraadslagen
over de wijze hoe de bedreigde stad te ontzetten, en over de keus
eens Opperbevelhebbers, ter vervanging van Spinola, waarover eerst
naar Spanje moest geschreven worden, zoo veel tjjds, dat van den
Bergh niet voor den 19den Juni zich te Turnhout aan het hoofd des
legers plaatste, hetwelk bestemd was \'s Hertogenbosch te ontzetten.
1) Het voetvolk was verdeeld in 18 regimenten van ongelijke sterkte, hebbende
sommigen 28 vendels, anderen 16, 14, 12 enz. Men had er 4 Fransche, 4 Engelsche,
3 Schotsche en 2 Duitsche, 1 regiment Walen, 3 Hollanders, 1 Friezen, benevens 12
afzonderlijke vendels, waarvan er 7, uit Nederlanders bestaande, altijd met de Garde
van den Prins optrokken. Het geheele getal vendels bedroeg 244, waarvan er bij den
opmarsch 88 den voortocht vormden, 67 de bataille en 89 de achterhoede. Bij elk
dezer 8 divisien waren 5 regimenten ruiterij, bestaande elk uit 4 of 5 kornetten
of vanen.
-ocr page 370-
FREDERIK HENDRIK                                345
Zeven weken had alzoo de Prins den aanval der belegerde vesting,
zonder stoornis van buiten, kunnen voortzetten; en binnen dit tijds-
verloop waren er werken tot stand gebracht, welke, al waren er even
zoo vele maanden toe besteed geworden, de geestkracht des ontwerpers
en het geduld en de volharding der arbeiders zouden hebben doen be-
wonderen. 1) Het leger was in zes wjjken of kwartieren 2) verdeeld.
Dat van den Prins zelven was te Vucht; dat van den Stadhouder van
Friesland Ernst Casimir te Hintham, en tusschen deze beide in, op
den weg van het dorp Dunghen, legerde zich de Kolonel Hans Wolf-
erd Heer tot Brederode Vrij heer van Vianen. Graaf Willem van Nassau-
Siegen 3) had zijn kwartier te Ortheu; de Luitenant-Kolonel van Solms
was te Engelen gelegerd, en Willem Pinsen van der Aa, Kolonel van
een regiment Nederlandsche soldaten, te Deuteren. Deze kwartieren,
eerst behoorlijk omschanst zijnde, werden aan elkander verbonden,
buitenwaarts door een linie van circumvallatie, welke eene uitgestrekt-
heid had, de hoeken daaronder gerekend, van 72000 schreden of 11
uur gaans, 4) en naar de stad toe, door een linie van contravallatie,
welker uitgestrektheid nagenoeg de helft bedroeg der eerste. De buiten-
linie bestond uit een borstwering van 9 voet hoog, met een driedub-
bel banket, 5) en was versterkt door 9 groote schansen, 6) 49 redou-
1)  Een zichtbare voorstelling van den omvang der belegering9werken geeft het bij-
kaartje op de Vierde kaart van de Historische Aflas tan Noord-Nederland van Mr.
G. Mees Azn.
2)  Naar deze kwartieren dragen nog heden de Kwartiermeesters hunnen naam. In
vroegeren tijd hadden zij het toezicht over de behoorlijke inrichting der kwartieren en
logementen, en over het materieel tot den schansarbeid noodig; en bij het opstellen
der troepen deden zij de dienst der hedendaagsche Adjudanten.
3)  Deze Willem van Nassau was een kleinzoon van Jan den Oude, den voortreffelijker»
broeder van Willem I. Ook deze Willem heeft aan het Vaderland diensten bewezen,
en is tot Veldmaarschalk verheven. Hij is in het jaar 1642 kinderloos overleden, waar-
schijnlijk aan de gevolgen eener wond, welke hij het jaar te voren in het beleg van
Gennip had bekomen. Zijn halve broeder was Joan Maurits, de beroemde Landvoogd
van Brazilië,
4) Daarom kon Vondel zingen in zijn Zeghezangh :
„lek zie \'s Hertoghen bosch vergroot en,
En \'t leit in \'s Princen wal besloten,
Wiens krunckelighen ommekreis
Verstreckt een zomerzon n er e is"
5)  Dit woord, in de kunsttaal der Ingenieurs aangenomen, is goed Nederduitsch, en
moet vooral niet geschreven worden banquet. Gelijk van helm, heimet, van
tromp, trompet, zoo komt van bank, banket. In Friesland worden banketten
genoemd de aan slooten en watergangen bankswijze afgestokenc aarden wallen, om jonge
loten in den grond te steken. Zie A. Ypeij, Taalkundige Aanmerkingen over verouderde
en minverstaanbare woorden in de Slaaten Overzetting des Bijbels,
bl. 13.
6)  Niet 7, zoo als Heinsius opgeeft, die bij de verdere opgave gevolgd is, omdat de
onbekende hand, waarvan boven gesproken is, en die den misslag omtrent de groote
schansen heeft aangeteekend, het overige onveranderd heeft gelaten.
-ocr page 371-
346                             BELEGERINGEN ONDER
ten, 1) 17 hoornwerken en onderscheidene tenaillen en halve forten. Rond-
om dezelve, behalve aan de zijde van Orthen en Engelen, waar dit onnoodig
was, liep een gracht ter diepte van 8 voet en 12 breed, welke voor de
uitspringende werken tot 24 voet verbreed was. 2) Vóór deze gracht was,
langs een aanzienlijke uitgestrektheid; een andere, nog 10 voet breeder, ge-
graven, beginnende op de hoogte van Herlaer, aan de rechterzijde van den
Dommel, en loopendo bij Deuteren in de Bosschesloot. Om water in deze
grachten te brengen, deed de Prins den Dommel en de Aa afdammen,
een werk, hetwelk door de meeste zijner Ingenieurs, om de groote moeie-
lijkheid, werd afgeraden. Maar door schrander overleg werden alle
moeielijkheden en gevreesde gevaren overwonnen, en het water, door
die beide riviertjes aangevoerd, in zijnen loop gestuit, in plaats van,
gelijk men gevreesd had, binnen de werken der belegeraars te dringen,
stroomde regelmatig af in de voorgrachten der verschansingen, waar-
door tevens het voordeel werd verkregen, dat de overstrooming voor
de stad verminderd en hare nadering gemakkelijker werd. Zeshonderd
schreden dichter aan de stad dan deze linie, was de linie van contra-
vallatie door 49 redouten versterkt, en voorzien van 35 welgewapende
batterijen. Daarenboven liep er, tusschen het dorp Engelen en het fort
Crevecoeur, opdat de vijand daar niet mocht post vatten, en den toe-
voer naar het leger door de Diese belemmeren, aan de linkerzijde van
dit riviertje, een verschansing, welke wederom met grootere en klei-
nere werken versterkt en gedekt was door een gracht van 45 voet
breedte. 3) Al deze verschansingen waren, waar het noodig was, ge-
palissadeerd, en op de geschiktste plaatsen van geschut voorzien. Dan,
hoeveel arbeid en moeite deze uitgestrekte werken, in het algemeen,
1)  Men onderscheidt thans eene redoute van een reduiet. Maar Dogen, in zijn
Kriyet-Baukunü (Amst. 1948), bl. 429, sprekende van streittürnlein, als hij ze noemt,
zegt: „die Franzosen nenneu sie redoutes, und die Niderlander reduijten".
2)   De breedte der gracht is hier opgegeven volgeus de Mémoires de Fréderic Henry,
pag. 68. Anderen geven voor de geheele gracht een breedte op van 26 voet, en zoo
staat die ook aangeteekend op het plan bij Prcmpart, in diens werk: Verheel oft corte
beschrijeinghe van \'t gene gepasseerd is in de seer treffelijcke ende vermaerde beleghe-
ringhe van \'s Hertoghenbosch enz., door
Jeacques Prempart, Fransch Edelman, Inge-
nieur van den Koninck van Smeden.
Amst. 1630. Dit werk. waarvan in hetzelfde jaar
te Leeuwarden een Fransche vertaling is uitgekomen, is alleen van gewicht, door de
uitvoerige plannen, zoo van de geheele belegering, als van de verschillende approches,
welke de Schrijver zégt, uit de eigen handen van de Ingenieurs te hebben bekomen.
3)  De Kapitein Delprat, in zijn werk Over. de vorderingen in den aanval en de ver-
dediging der vestingen sedert
1629, bl. 38, maakt de opmerking, dat de voorname
tegenwerping door Bóüsmard gemaakt, tegen de cir.com- en contravallatie-liniën, de ge-
makkelijkheid namél|jk Voor den vijand, om den toevoer af te snijden, door de Veld-
heeren van dien tijd zeer wel ingezien is; en dat vooral Frederik Hendrik dit gevaar
door gepaste maatregelen wiat af te wenden. De hier vermelde verschansing geeft er
een voorbeeld van, gelijk-.die bij Grol een ander. .
-ocr page 372-
FREDERIK HENDRIK                                347
ook mogen vereischt hebben, een gedeelte;was voor schier onuitvoer-
baar gehouden, en de besohrjj ving daarvan wordt nog heden ten dagei
door deskundigen met bewondering gelezen.. Het bestond in een dijk.»
welke van het einde van de Vachterheide, door het verdronken land,,
eerst ter lengte van 2500 .schreden, gemaakt was tot aan het kwarT
tier van Pinsen te Deuteren, en vervolgens, in een uitgestrektheid van
3500 schreden,, langs de BosscheBloot voortliep tot.aan het dorp En-
gelen. 1) Van dezen dijk, den Hollandschen genaamd, omdat hij veiv
vaardigd was door den arbeid van 5000 boeren, die daartoe uit Hol-
land waren gekomen, 2) was het gedeelte tusschen de Vuchterheide
en Deuteren geheel van, rijshout, en had moeten gelegd worden in het
water, hetwelk er tot 4, en op sommige plaatsen tot 6 voet hoog stond.
Op een breedte van 65 voet, had de dijk, in weerwil van den mpe-
rassigen bodem waarop hij rustte, een zoo gropte stevigheid;, dat er
met kanon kon worden overgereden. Aan de. stadzijde was. hij voor-
zien van een 2 voet dikke borstwering, bij gemis van aarde, vervaar-
digd van faschinen tusschen horden gevat; en op behoorlijke afstanden
waren redouten aangebracht, welker borstweringen bestonden uit twee
rijen planken, twee voet van elkander gezet, en met aangestampte
aarde gevuld. Deze redouten werden met licht geseh-ut bewapend.. Dat
gedeelte van den dijk, hetwelk zich langs 4e Bosschesloot uitstrekte,
waar de aarde gemakkelijker was aan te voeren, had aan beide zijden
een borstwering, 8 voet hoog. 3) Aldus lag de geheele stad, met hare
inundatito j omsloten door een aaneengeschakelde verschansing, waarin
niemand kon binnendringen, dan door de uitgangen-die daarin gela-
ten, maar ^ wederom door ravelijnen gedekt waren. En om. den vijand
het voordeel .te benemen, hetwelk hem, bij de hestokingdezer werken,:
de hoogten konden, aanbieden aan het einde der Vuchterheide. aan de
zijde van Breda gelegen, werden deze geslecht,of afgegraven. Zou men
het; kunnen gelooven, dat deze verbazende werken;,, jn .drie weken . zoq
verre voltooid werden, dat zg,^, weerbaren ,staat werden.bevonden? 4)
..ij,Ten opzichte van. de lengte van-den, dijk, ia,,hier gevolgd de opgave ia de Hé;
moirei de Fredenc Henry.
                                                                  l
\'iy Volgeijs Souterius, bl. .135;;:\': v ,\'(■:•; :i-.j h\'\'.-">diyt?.f,M\'.yt ft 51 — htt\'i.yi.".". .1
3-)\'Mémoires de\' Fré,deric Henry , p.05..- •........ rr,..,. ■.;.,.,;■.,., ..j
\' 4J ■Mémoires de Frêderic\' tlerii\'y, p. 08.\'\'Bat sommige Scïrïjvérs van tien"dagen\'sprc-\'
ken, zai van een gedeelte van;het werk nuoeteu verstaan woeden. Heïrisius zegt, p. 42,\'
„(la circonvallation) ayant esté entreprise Ie secorid jour de May par les soldats (com-
bien qu\' entretemps ilz deussent aussi travailler a se hutter) au huitieme jour olie fut
achevée; et devant la fin du mois y furent adjoustéz pour sa defense les redoutes et
forts necessaires, selon que je 1\' ay veu remarqué es journaui des ingenieurs". Waarbij
de onbekende Abnteekenaar dit heeft geschreven: „les forts et la plusparts des redoutes
se faisoient des aussitost qu\' on commenf/uit a Ia cireuaivalhtion. r i . .;n;-: ••.
-ocr page 373-
348                             BELEGEKINGEN ONDEE
En echter het geschiedde. Zij werden in dien korten tijd zoo verre ge-
bracht door het beleid en de voortvarendheid van Frederik Hendrik,
waardiglijk bijgestaan door zijne Ingenieurs, van welke men, naast
éénen Franschman Perceval, alleen Hollandsche namen vermeld vindt,
van Thye, 1) Block, Matthijs van Voort, en in het bijzonder den
Kapitein Jan van den Bosch. Het werd gewrocht, dit reuzenwerk, door
Hollandsche handen: want de nabijheid van Holland, waarmede het
leger in gemeenschap bleef, schonk overvloed van arbeiders voor wei--
ken, waartoe anders soldaten gebezigd werden. Dezelfde spierkracht
derhalve en het taai geduld, waardoor, onder de bescherming des
Allerhoogsten, onze gezegende woonstede aan de golven werd ontwel -
digd, wisten hier hoogten te slechten, en de wateren tot een vasten
bodem te maken, om de vijanden hunner vrijheid uit hunne laatste
schuilplaatsen te verdrijven. Honderd en tien stukken geschut, behalve
de mortieren, waren te dien einde, deels op de verschansingen tegen
den vijand van buiten geplant, deels gereed, om den soldaat een weg
te banen in de belegerde stad. 2)
Nog was het Spaansche leger, tot ontzet van \'s Hertogenbosch, niet
komen opdagen, en aan de voltooiing van den »rijcken leghergordel",
als Vondel zegt, waarmede den Bosch de «lenden werden genepen", kon
onbelemmerd de laatste hand worden gelegd, toen reeds op den 2 5 sten
Mei de werkelijke aanval op de vesting een\' aanvang kon nemen. Uit
vier verschillende punten van de contravallatie-linie werden loopgraven
op de stad aangetrokken. Terwijl Ernst Casimir een aanval richtte van
de zijde van Hintham, en Brederode een valschen aanval begon tegen
de Pettelaar-schans om de aandacht der belegerden ook aan die zijde
bezig te houden, werden tegen de forten Isabella en St. Antonie twee
verschillende attaquen gevoerd, welke verbonden werden door een gang
van gemeenschap, in welks midden op een hoogte een batterij van zes
vier- en twintig ponders werd opgeworpen. Uit deze batterij werd,
op den 3den Juni, zijnde een Pinksterdag, het vuur geopend door een
jongeling, die in het Nederlandsche leger, toenmaals de groote krijgs-
school van Europa, den grond kwam leggen tot een onsterfelijke ver-
maardheid — een vermaardheid echter, verkregen in de bestrijding van
die vrijheid, welke zijn vereeuwigde grootvader van moeders zjjde,
de groote Willem I, had gegrondvest, en in welker verdediging en
1)  Over dezen Ingenieur is een aan teeken ing als Bijlage achter dit Deel geplaatat.
2)  Aitsema, D. I, bl. 856, b.
-ocr page 374-
349
FREDERIK HENDRIK
uitbreiding hij thans zelf zijnen jeugdigen heldenaard leerde ontwikke-
ten — den achttienjarigen Turenne. 1)
Het zou ons te ver van het doel van dit werk brengen, de belegeraars
op hunne stappeu voet voor voet te volgen. Maar dit mag niet ver-
zwegen worden, dat al deze verrichtingen en de gedurige uitvallen
welke de belegerden met sloepen en schuiten deden, terwijl men van
buiten de nadering van een aanzienlijk leger te vreezen had, een in-
spanning en waakzaamheid vorderden, welke hoogst afmattend waren
voor soldaten en bevelhebbers. 2) Maar bij allen werd de jjver opge-
wekt en gaande gehouden door het voorbeeld van den Opperbevelhebber.
Noch nacht noch dag zich rust gunnende, zag hem dikwijls hetzelfde
uur, \'t welk hem afgemat en uitgewaakt op het veldleger had zien
nedervallen, weder op de verschansingen, of bij de werken, of in
\'t midden der gewapenden. Nu eens met stof overtogen, dan plassende
door het water en met slijk overspat, bevorderde hij overal het werk
door aanwijzing en bemoediging. Zijne toespraak, waarin die beslissende
toon, welke voegt aan den Gezagvoerder, getemperd was door wei-
willende gemeenzaamheid, gaf allerwege leven en werkzaamheid, en,
terwijl hij zijne ontwerpen nimmer openbaarde dan op den oogenblik
der uitvoering, meende echter ieder in zijnen rang het volkomenste
vertrouwen van den Prins te bezitten. 3) Geene vermoeienissen werden
er geleden, geene gevaren doorgestaan, waarin Frederik Hendrik niet
deelde; 4) en de liefde van allen voor hem was zoo groot, dat de ge-
varen waaraan hij zich blootstelde aan \'s Lands Staten met de sterkste
kleuren geteekend werden, en dezen hem hunne groote bekommering
deswege deden te kennen geven. 5)
1)  Aitsema, 1). I, bl. 856.
2)  Eiken avond werden van het kwartier van den Prins tot aan dat van Pinsen 60
vendelen voetvolk, elk met 50 passen tusschenruimte, in slagorde geschaard, en op
300 passen daarachter, bijna de geheele ruiterij. In de overige kwartieren werden de
gewone wachten tegen het vallen van den nacht, naar evenredigheid van het gevaar,
op gelijke wijze versterkt. De wacht in de loopgraven, onder de bevelen van Kolonels,
bestond bij de attaquen op Is abel la en St. Anthonie uit 6, bij die op de Hinthamer-
poort uit 5 vendelen.
3)  Heinsius, p. 49 en 75.
4)  Een getuigenis van d\'Estrades, zie boven bl. 328.
5)  De brief door de Staten-Generaal aan den Prins geschreven, begon aldus: „Door-
luchtige Hoogh. gebooren Vorst ende Heere, Wij hebben niet sonder groote bekom-
mernisse verstaen, dat uwe Excellentie naar sijnen gewoonelijken ijver, couragie ende
sorghvuldigheyt, sich aen ende aen vcrthoont in d\' aprochcs, ter plaatsen daer het
meeste perijckel ende gevaer is, tot visitatie ende bevorderinghe van de wercken. Der-
halven hebben wij voor den mecsten dienst van het landt hoognoodig geacht u Eicel-
lentie bij desen to versoecken, ende recommanderen, dat deselve sijn persoon wil
mesnageeren, ende op de conservatie van dien letten, wel wetende hoeveel voor desen
staat daaraan is gelegen enz. enz". De Staten stellen vervolgens den Prins voor, om
de visitatie der meest „periculeuse wercken" te laten doen door een vertrouwd en er-
-ocr page 375-
\'350                             BELEGERINGEN ÓNDÈE
Middelerwjjl had de Graaf van <Ien Bergh zich aan \'t hoofd van het
Spaansche leger gesteld, en met dat legér, sterk 30,000 man en 70
vanen ruiterij • en een talrijken gesehuttrein, opgebroken zijnde van
Turnhout, en nog versterkt met een gedeelte der bezetting van Breda,
zich den 28steri Juni gelegerd te Haren, een uur gaans van de ver-
schahsingen der belegei-aars. I) Nu stond, dus dacht, de Spanjaard,
den stouten aanrander der Bossche Maagd het loon zgner vermetel-
heid te wachten. Van de eene zijde te strijden hebbende tegen een
bezetting, Welke, uit hare sterke muren zich reeds nadrukkelijk doende
gelden, gereed was, het uiterste te wagen; van de andere zijde bestookt
door een overmachtigen vijand, was het Nederlandsche leger, meende
men, nu het de roekeloosheid had gehad stand te houden en een zoo
groote overmacht të trotseeren, onherstelbaar verloren; en aan demo-
gelijkheid\'; dat\'het ontzet kon mislukken, werd nauwelijks gedacht. 2)
IJdele hoop! Vruchteloos pogen! Frederik Hendrik kende zijne krach-
tért, had de\'kansen berekend, zijne maatregelen beraamd. Op dezen,
op de sterkte zijner verschansingen en op de dapperheid zijner soldaten
zijn\' de pogingen tot niet minder dan tien aanvallen van het Spaansche
leger afgestuit, als op een metalen muur. 3) De Graaf van den Bergh,
teleurgesteld, trok af naar de zijde\' van Boxtel, van waar hij, na wei-
nige dagen, zich verder verwijderde (16 Juli). Gedurende de dagen,
dat \'dé\' \'belegeraars door den vijand van zoo nabij bestookt werden,
beerschte bij hen, onder alle gevaren, en schier ondoorstaanbare ver-
Varen Officier. Be f rins antwoordde op deze en dergelijke aanbevelingen, aan de Ge-
committeerden der Staten Generaal, onder hartelijke dankzegging „voor de goede affectie,
die sij hem toedroegen, dat hij het alles op rapport van anderen niet en konde laten
staan, ende sich selven oock so seer niet hazardeerde, als er wel geseyd wiérd." Ait-
sema, I, bl. 859. Heinsius merkt bij deze gelegenheid (p. 77) op, dat het leven van
Vorsten, hij dergelijke gevaren, veel meer gespaard wordt, dan van andere menschen.
„Soit, voegt hij er bij, „que cette infinie et éternelle intelligence, qui comprend tout,
conserve plus soigneusement,- ceux qui plus approchent d\'elle en la terre: ou qu\'il
importe qu\'un soit . principalement conserve, ponr amencr les autres a ce, a quoy ilz
sont destinez."
                ....
1)  De. opgave der sterkte van het Spaansche leger steunt op de getuigenis van de
Mémoires de Fréderic Henry, van Heinsius, en van een alles afdoende getuige, van
den Grave van den Berg zclven, in zijne Apologie, te vinden bij Aitsema, B. I, bl.
873. Tntnsschen geeft Aitsema, B. I, bl. 8S8, doch slechts als eene „men zeide"op,
dat het. Spaansche leger, toen het te Loon op Zand en Sprang den 26 Juni gemonsterd
werd, tusschen 20,000 en 25,000 man voetvolk en 7000 ruiters, bedroeg, voerend*
met zich. 16 stukken geschut; terwijl de eerstgenoemde schrijver de Spaansche artillerie
op niet minder dan 40 stukken begroot. Bit laatste verschil kan daaruit ontstaan zijn,
dat bij dergelijke opgaven nu eens het zwaar geschut alleen werd geteld, dan weder
het veldgeschut er bij werd gerekend. In de Apologie van Vanden Bergh wordt hoog op-
gegeven van het geschut en de ammunitie, „tot alsulcken leger, soo heerlijck gefour-
neerd, van noode zijnde" ook zelfs om een langdurige belegering te ondernemen. ■
2)  Heinsius, p. 59. ...                                     .":.                    .\';-.
3)   28 Juni—4 JulU Zie Aitsema, B. I, bl.. 858- ...                             ,•:.
-ocr page 376-
FREDERIK HENDRIE                               -351
moeienissen, en onder gedurige schrikgeruchten, zoo veel orde, gerust-
heid en volhardende plichtsbetrachting, dat hunne werken van aanval
tegen de vesting daardoor geen oogenblik vertraagd werden, en, wei-
nige dagen na den aftocht van Van den Bergh, de Isabella- en Antonie-
schansen werden ingenomen. Bij de eerste dezer schansen, maakte men
zich de ondervinding ten nutte bij Grol opgedaan, omtrent het voor-
deel \'t welk de vijand kon trekken van den onderwal, tot vernieling
der galerijen. Men maakte namelijk op de plaats, waar de galerij,
welke eerst over de voorgracht moest gelegd worden, begon, daar-
nevens twee groote wapenplaatsen, met geschut voorzien; zette ver-
volgens de galerij voort door den bedekten weg heen; maakte toen op
het boord van de hoofdgracht weder twee kleinere wapenplaatsen, en
plantte aldaar, nevens de galerij, twee stukken geschut, om den
onderwal te beuken. De vijand, geen \'ioop ziende van met geschut de
galerij te vernielen, deed nu een\' uitval langs den bedekten weg,
met 50 man, en overweldigde zelfs een der kleine wapenplaatsen; doch
na een scherp gevecht werd hij er weder uitgedreven, en liet 20 dooden
op de plaats (7 Juli). 1) In weerwil van de meest mogelijke inspan-
ning der belegerden, om het te beletten, werd de galerij nu over de
hoofdgracht vervolgd, en eindelijk, nadat de onderwal overweldigd
was, daarin uitgezet, en een mijn in het nabijzijnde bolwerk gereed
gemaakt. 2) Dit geschiedde den 17den Juli. Den volgenden mor-
gen liet de vijand, die het buitenwerk reeds verlaten had, een zijner
eigene mijnen in het aangevallen bolwerk springen; maar niet alleen
leden de belegeraars daardoor geen het minste nadeel, maar zelfs werd
de hierdoor ontstane opening door Otto van Gent en Oijen, Heer van
Dieden, die toen de wacht bij het werk had, terstond met 16 muske-
tiers bestormd, waarop de vijand, na een enkele schadelooze losbran-
ding, de vlucht nam en de schans aan de onzen liet. 3) Op de ver-
overde schans werd den volgenden dag geschut gebracht tegen de stad
en het fort St. Antonie, \'t welk dien dag door de Engelschen, onder
de leiding van den Ingenieur Van den Bosch, vermeesterd werd, bijna
op gelijke wijze als het fort Isabella. 4)
1)  Aitsema, D. I, bl. 859, stelt het getal dergenen, die den uitval deden op 100, en
dat der dooden op 11. Hier zijn de Mémoires de Tréderie Henry en Heinsius gevolgd.
Ce eer der vermeestering der lsabelleschans komt hoofdzakelijk aan de Fransenen toe,
behalve het aandeel, hetwelk zoo aanstonds blijken zal, dat de Hollanders onder Die-
den daaraan hadden.
2)  De fransche Ingenieur Perceval bestuurde het werk, maar het was tegen zijn in-
zicht, dat de Hertog de Candale zich den 17 Juli in den onderwal logeerde.
8) Aitsema, D. I, bl. 860.
4) De loopgraven voor beide de forten waren den 23 Mei geopend: voor beiden waren
zij den 7 Juni tot op het glacis gevorderd. De aanval op deze forten duurde 53 en 54 dagen.
-ocr page 377-
352                             BELEGERINGEN ONDER
De uiterste pogingen, welke van de Spaansche zijde in het werk ge-
steld of beraamd werden om \'s Hertogenbosch te ontzetten, deden
ook Frederik Hendrik alle krachten inspannen om de belegering met
spoed te doen vorderen. Daartoe diende het stellen en in werking
brengen van een aantal watermolens, om het overstroomingswater in
de Diese te malen; te welken einde niet alleen de aldaar bestaande
molens hernieuwd werden, maar ook 21 geheel nieuwe schepradmolens,
door paarden bewogen, werden aangebracht. Wanneer men bedenkt,
hoe in de twee eeuwen, verloopen sedert Jan Adriaansz. Leeghwater
de zoo even gemelde molens voor \'s Hertogenbosch stelde, alle deelen
van den werktuigkundigen arbeid tallooze verbeteringen hebben onder-
gaan, waardoor men ongeloofelijk veel tijds en moeite heeft leeren
sparen, dan moet men verbaasd staan over de voortvarendheid dei-
mannen van dien tjjd, bij het lezen, dat, binnen ééne maand nadat
de gezegde watermolens waren aanbesteed, zij niet alleen vervaardigd
en gesteld waren, maar het overstroomingswater, op een zoo groote
oppervlakte, reeds 14 duim lager hadden gebracht. 1)
Wij willen thans de belegeraars eenigen tijd onopgemerkt laten voort-
werken, en den Opperveldheer in zijne legertent volgen, om aldaar de
beraadslagingen en ontwerpen te vernemen, welke er in zijn brein
omgaan, en de gebeurtenissen die er aanleiding toe gaven. Zijn oog,
voor hetwelk geene onvolkomenheid aan loopgraaf of batterij onop-
gemerkt bleef, bezat ook de begaafdheid, om met juiste scherpzinnig-
heid een uitgebreid veld te overzien van strategische werkzaamheid.
Het is een onwaardeerbare gave in een\' man, die het beleid heeft over
gewichtige zaken, tot de kleinste bijzonderheden te kunnen afdalen,
en bij groote overzichten er niet aan te blijven hangen. Frederik Hen-
1) Een afteekening dezer watermolens vindt men in het boven aangehaalde werk van
den Zweedsehen Ingenieur Prempart, bl. 4. Aitsema, D. I, bl. 859, zegt, dat den
15 Juli werden aanbesteed „de oude watermolens aen de Diese te reparereu ende daer
beneffens noch een-en-twintigh andere, om met paerden te maclen, om daer mede het
laeghe landt droogh te maecken," Heinsius, p. 149, maakt er met deze woorden ge-
wag van: „on bastit pres de la Diese, d\'un ouvrage nouveau et admirable, quelques
inoulins, desquels les roues tournees par Ie travail continuel des chevaux qui s\'entre-
succedoient, jettoient une quantité incroyable d\'eau; entr\'autres artifices s\'y voyoient
aussi les vis de Vitruve." Voor Vitruve leest de ongenoemde Aan teekenaar Archimede;
die er bijvoegt: „au reste Ie camp estoit spacieux, ainsy que les moulins ne proufitérent
pas tant." Dat evenwel het inundatiewater door de molens op den 14 Augustus reeds
14 duimen gevallen was, getuigt Aitsema, D. I, bl. 881. Hetgeen Souterius van deze
molens zegt, luidt dus: „Tot dien eynde liet zijn Excellentie vier-en-dertigh Mathe-
matijcke watermeulens stellen op den 14 Julij, aen de kant van de riviere, die met
peevden omghetrocken wierden, ende veel waeters opsooghen, dat lossende op hoogher
landt, beneffens twee Wintmeulens, die oock in abundantie het waeter uijt het ver-
droncken landt maelden , door verscheijden slooten, daartoe leijdende."
-ocr page 378-
FREDERIK HENDRIK                                 353
drik was niet de eenige Vorst uit het buis van Oranje-Nassau, in wien
deze zeldzame eigenschap gevonden werd.
Toen de Graaf van den Bergh niet zijn leger van de Boxtelsehe
heide was opgebroken, was men nog in het onzekere omtrent zijne
verdere bedoelingen. De eerste gedachte was, dat hij het beleg voor
Grave zoude slaan, om daardoor te trachten, dat van den Bosch te
doen opbreken. Frederik Hendrik gaf derhalve de noodige bevelen, om
eerstgenoemde vesting van genoegzame bezetting te voorzien, maar nam
te gelijkertijd maatregelen, om den vijand den overtocht der rivieren
te betwisten, zoo hij die ondernemen mocht. Het bleek weldra, dat
dit werkelijk zijne bedoeling was, en de taak, om hem de uitvoering
daarvan te beletten, werd opgedragen aan den Graaf van Stirum.
Herman Otto, Graaf van Stirum, schijnt een man geweest te zijn,
wien het niet aan dapperheid, maar wel aan doorzicht ontbrak; een
goed soldaat, maar niet geschikt, om eenig opperbevel te voeren. In
den slag bij Fleurus 1) had hij door een stouten aanval het vijan-
delijk geschut vermeesterd, en daardoor het voornaamste aandeel ge-
kregen aan de overwinning aldaar door Marisfelt behaald. Maar in den
jare 1626 liet hij zich overvallen en gevangen nemen, omdat hij een
bevel van den Prins misverstaan en geen doorzicht genoeg had, om
dit te begrijpen. 2) Zijn gebrek aan beleid had in de omstandigheden,
waarvan wij spreken, erger gevolgen, en levert een bewijs op, hoe ge-
vaarlijk de al te groote kloekmoedigheid eens bevelhebbers is, wanneer
zij niet gepaard gaat met overleg en krijgskunde.
Stirum dan ontving van den Prins den last, om met een voldoende
krijgsmacht den oever van de Waal te dekken en een wakend
oog te houden op den Ysel, met de tiitgebreidste volmacht om te
doen, wat de omstandigheden voor \'s Lands dienst zouden vorderen.
Hij vertrok en vatte post bij Nijmegen. Intusschen werd door den
vijand het plan, reeds te Brussel beraamd, om een\' inval te doen in
Gelderland, zoo wanneer Frederik Hendrik niet door geweld uit zijne
verschansingen voor \'s Hertogenbosch kon uitgeworpen worden, met
voorzichtigheid ten uitvoer te brengen. De Spaansche Stadvoogd van
Lingen, Lukas Cairo, had bevel bekomen, om met 2000 soldaten, eenige
ruiterij en geschut, benevens een wel toegerusten ponton-trein, zich
omtrent Goch neder te slaan; en hier ontving hij vervolgens den last,
om op een aangewezen plaats, een weinig beneden de schans Yseloord,
1)  Zie boven bl. 327.
2)  Zie boveu bl. 333.
I. N. H. T. L.                                                                                            23
-ocr page 379-
354                              BELEGERINGEN ONDER
tegen over het dorp Velp den Ysel over te trekken. Cairo volbracht
dit den 22sten Juli, geen anderen tegenstand ontmoetende dan een ge-
wapend schip, hetwelk aldaar op de rivier lag en in den grond werd
geschoten, en een enkele compagnie Engelschen, welke aankwam
eenigen tijd nadat het meerendeel zijner troepen reeds over was, en
haren stoutmoedigen aanval tegen een tiendubbele overmacht met hare
geheele vernietiging moest bekoopen. De Staten van Gelderland, twee
dagen te voren onderricht zijnde geworden van \'s vijands voorgenomen
overtocht, hadden, zonder eenige andere voorzorgen te nemen, daar-
van kennis gegeven aan Stirum, die genoeg meende te doen, met den
Gouverneur van Nijmegen aan te schrijven, om twee compagniën der-
waart s te zenden; en een van dezen was de zoo even gemelde Engel-
sche, welke het slachtoffer werd van dezen onvoldoenden maatregel*
Eerst toen hij vernam, dat de vijand den overtocht over den Ysel vol-
bracht had, besloot Stirum hem met nadruk te keer te gaan, en te
dien einde toog hij den volgenden dag (23 Juli), met omtrent 4000
man voetvolk en 8 of 10 vanen ruiters op, om Cairo over de rivier
terug te jagen. Deze echter had niet stil gezeten, maar terstond, op
de plaats waar hij overgetrokken was, een verschansing, ter hoogte
van slechts 5 voet, opgeworpen, halvemaans-wij ze, van achteren open,
met een gracht er voor, ter breedte en diepte van 5 voet. Stirum, in
het gezicht des vijands gekomen, zond den Ritmeester Bassum, met 4
vanen, om de verschansing om te trekken, met last van niet aan te
vallen voordat hij het voetvolk handgemeen zou gezien hebben. Bassum
liet zich door zijne drift vervoeren om tegen dit bevel te handelen,
tastte de vijandelijke ruiterij op een ongunstig terrein en onordelijk
aan, werd overhoop geworpen, en zelf, met eenigen zijner Officieren
en de meesten zijner ruiters, verslagen. Terwijl dit voorviel, had Sti-
rum de onbegrijpelijke onhandigheid, van zijne krijgsmacht, gedurende
twee uren, geheel ongedekt, aan \'s vijands kanon- en musketvuur
blootgesteld, in slagorde te laten staan, waardoor zoo vele officieren
en soldaten getroffen werden, dat aan de overigen, toen de aanval ge-
schieden moest, de moed ontzonken was, en zij, dapperlijk ontvangen,
met bebloede koppen moesten af deinzen en do wijk nemen naar Arnhem.
De Graaf van den Bergh op het vernemen van Cairo\'s gelukkigen over-
tocht, uit de omstreken van Kranenburg zijnde opgebroken, toog over
Xanten en Wezel, langs Boeckholt en Zevenaar, insgelijks naar den
Ysel. Hij trok deze rivier den 30sten en 31sten Juli met zijne geheele
krijgsmacht over, en rukte voort naar Dieren, alwaar hij zich legerde
en een brug legde over den Ysel, om zich den terugtocht te verzekeren.
-ocr page 380-
FREDERDX HENDRIK                                355
De tijding van \'s vijands inval vervulde het Land met schrik. Maar,
hoe steeg de onsteltenis, toen men vernam, dat de twijfelachtige be-
trekking van zoogenoemde onzijdigheid, tusschen de Staten en den
Duitschen Keizer, in een daad van openbare vijandelijkheid van laatst-
genoemde was overgegaan; en dat de Keizerlijke Veldheer, Ernst Grave
van Montecuculi, met een legermacht van 14000 voetknechten en 3000
ruiters, zich aan het leger onder van den Bergh bij den Ysel had aan-
gesloten, om met deze vereenigde macht in het hart der Republiek
door te dringen, en haar, zoo mogelijk, den doodsteek te geven! 1)
Natuurlijkerwijs vestigde zich aller hoop, tot afwending van dit gevaar,
terstond op Frederik Hendrik en het leger voor den Bosch; en het
inzicht van gewone menschen moest wel instemmen met den raad om
ten spoedigste op te breken, en met alle beschikbare troepen den vij-
and het hoofd te gaan bieden. Met dezen raad kwamen afgevaardigden
uit de Staten in het leger voor den Bosch, en de Heeren werden ver-
zocht den Opperbevelhebber te verzeilen naar den krijgsraad, waar zij
het oordeel zouden vernemen van den krijgsbevelhebber. De Prins had
reeds in een ontvangen bericht grond gevonden voor de overtuiging,
dat hij het middel in zijn brein had om het land te redden. Van
de ondersteuning der voornaamste zijner hoofdofficieren, d\' Hauterive,
Horace Vere, Stakenbroek en Stirum was hij verzekerd. Toen nu
in den krijgsraad al de Generaals en Kolonels voor de voortzetting
van het beleg gestemd hadden, besloot de Veldheer-voorzitter met de
verklaring, dat hij eerder sterven zou dan het beleg van den Bosch
verlaten, en de afgevaardigden ontvingen dit gemeenzaam woord tot
afscheid: »gaat in den Haag berichten, dat uw Stadhouder binnen
weinige dagen de vijanden zoo goed zal tracteeren, dat zij geen lust
meer zullen hebben ons nog wat van hun baksel voor te zetten"! 2)
Het moge waar zijn dat in deze vastberadenheid, met de vesting voor
oogen waarop de wijdberoemde broeder het hoofd gestoten had, een
gevoel van naijver heeft verholen gelegen: 3) nogtans, de uitwerking
der bevelen tot verdediging van Gelderland en Utrecht, uit de veld-
1)  Na de uitgaaf van den Eersten Druk van dit werk zijn krijgskundige, en door
krijgskundigen hooggeschatte beschouwingen, over de wijze waarop de Spaansche en
Keizerlijke legers in 1629 in ons land zijn gevallen, en over de middelen ter verdedi-
ging aangewend gegeven door den Luitenant-Ingenieur J. P. de Bordes in zijn werk
De verdediging van Nederland in 1629, en door den Generaal W. J. Knoop in het
Vierde Deel zijner Krijgt- e* Geschiedkundige geschriften, waarmede te vergelijken
zijn de Hollandsc/ie linie in 1629 in den Militairen Spectator Jaarg. 185y3 bl. 27 en
\'s Hertogenbosch belegerd ald. bl. 356.
2)  Lettres, Mémoires etc. du Comle d\'Estrades T. I. p. 50.
3)  Men vergelijke de Gedenkschriften van Van der Capelle D. I. bl. 533.
-ocr page 381-
356                              BELEGERINGEN ONDER
heerstent voor den Bosch uitgegaan naar alle gewichtige punten van
rivieren en wegen, geeft recht om te beweren, dat hier de overtuiging
van een beter inzicht heeft pal gestaan tegen de alarmkreten van door
schrik ontstelde gemoederen, en inderdaad het land gered heeft. Het
gedrag van Frederik Hendrik in deze bedenkelijke oogenblikken, de
samenwerking van \'s Lands Regeering en de voorkomende bereidwillig-
heid der natie vormen een schoon geheel van beleid, standvastigheid
en vaderlandsliefde, te schoon, om door een enkelen trek van laf-
hartigheid, dien men zal aantreffen, ontsierd te kunnen worden.
De Prins verwierf dan de goedkeuring der Staten-Generaal op zijn
besluit, om, terwijl hij in persoon het beleg van \'s Hertogenbosch zou
voortzetten, den inval van het Spaansch-Keizerlijk leger binnen de
Veluwe te bepalen, en, zonder het behoud des Vaderlands aan de kans
van een veldslag te wagen, den vijand te dwingen het Land te rui-
men. Om het eerste te verkrijgen, werd aan Ernst Casimir de ver-
dediging opgedragen van de Betuwe, met ongelimiteerden last, om te
doen alles wat hem mogelijk en doenlijk zoude zijn, ten dienste der
landen en afbreuk des vijands. Een krijgsmacht van 120 vendelen
en 34 vanen werd daartoe te zijner beschikking gesteld, deels uit het
leger voor den Bosch, deels uit de naburige garnizoenen, waarvan een
gedeelte naar Zutfen, Deventer en Zwolle werd gezonden, terwijl hij
het overige langs den Rijn verdeelde, van Schenkenschans tot aan
Cuilenburg, waar ook de Admiraal van Dorp met gewapende sloepen
op de rivier heen en weder voer. Al wat er van weerbare mannen in
het Land te bekomen was, werd voor aanzienlijke sommen gelds in
dienst genomen; en behalve de versterking, welke de bezettingen der
steden langs den Ysel hierdoor bekwamen, was er ter verdediging van
Holland in zeer korten tijd, te Utrecht, een leger van 13000 of 14000
man bijeen, waarover de Prins het bevel gaf aan den Heer van Bre-
derode. 1) Aan Haultain, Gouverneur van Sluis, 2) werd bevel ge-
zonden , met eenig volk uit de garnizoenen van Staats-Vlaanderen
getrokken, Vreeswijk, Wijk bij Duurstede en Wageningen te bezetten,
en bij de twee eerstgemelde plaatsen bruggen over de Lek te slaan,
de laatste verschanst. Tusschen Vreeswijk en Utrecht werd het land
1)   Aitsema, D. I. bl. 861.
2)   Filips De Zoete van Haultain, van wien reeds boven bl. 333 gewag is gemaakt,
was een zoon of een broederszoon van dien Filips De Zoete, wiens heldendood in de
aant. op bl. 193 vermeld is. In het jaar 1615 werd bij door de Staten van Zeeland
benoemd tot Lid van den Raad van State, maar hij bedankte voor dien post, omdat
hij door de Algemcene Staten tot Gouverneur van Sluis was benoemd. Zie Te Water,
l\'erbond der Edelen, 2de St. bl. 417.
-ocr page 382-
FREDERIK HENDRIK                                 357
ouder water gezet, door het openen der sluizen vau de Vaart; terwijl
het openzetten der sluizen te Muiden het zeewater tot onder de muren
van Utrecht bracht, en alzoo de toegang naar Holland voor den vij-
and gesloten was; tot meerdere zekerheid waarvan op de Eems een
oorlogschip en eenige gewapende sloepen gelegd, en langs de Vecht
en de Vaart fortificatiewerken opgeworpen werden. Al deze buiten-
gewone maatregelen vorderden aanzienlijke uitgaven en opofferingen van
de zijde des volks, hetwelk, naar de getuigenis der Historie, zich
daartoe zoo bereidwillig betoonde, dat er bijna meer werd gegeven dan
er begeerd werd; en Amsterdam onderscheidde zich daarin op een lof-
waardige wijze. De Staten-Generaal, eindelijk, brachten hunne ver-
gaderingen naar Utrecht over, om, den vijand als ware het te gemoet
tredende, bij het erkennen van het gewicht der omstandigheden, elk
denkbeeld van radeloosheid te verwijderen. In \'t koi\'t, Nederland ont-
wikkelde in deze hoogst-gedenkwaardige oogenblikken al de krachten,
welke door een ter verdediging gunstige ligging, en door de vader-
landlicvende eendracht van burgers en regenten kunnen voortgebracht
worden. En evenwel waren het niet de duizenden, die onder de wa-
penen stonden, door wier vereenigd geweld de ingedrongen vijand uit
onze landpalen weder uitgeworpen werd; maar het was een gebeurtenis,
waarbij de dapperheid van weinigen begunstigd werd door omstandig-
heden, welke wie wil aan een zoogenaamd toeval moge toeschrijven,
maar welke onze Godvreezende voorvaderen, in die dagen van natio-
nalen heldenmoed en Christelijke verootmoediging tevens, wilden gesteld
hebben tot een teeken en getuigenis van Gods leidingen met Nederland.
Het vereenigd leger der vijanden had zich voorgesteld, om der Re-
publiek derwijze de keel toe te nijpen, dat zij gedrongen zou worden
den Prins te noodzaken zijne prooi los te laten; en in het brein van
sommigen had zich daaraan zelfs het hersenschimmig ontwerp gepaard,
om, door de vermeestering van een gedeelte der kusten van de Zuider-
zee, de gemeenschap met Duinkerken te openen, en langs dien weg
de middelen te bekomen, om zich in het land vast te nestelen en uit
te breiden. 1) Terwiü dan een gedeelte van het leger, met den Graaf van
den Bergh, in het kamp te Dieren bleef, om de Ysel-brug te bewaren,
trokken twee leger-afdeelingen met geschut en pontons in verschillende
richtingen het land in; een, sterk 12,000 man voetvolk en 30 vanen,
met 10 of 11 stukken geschut, onder Montecuculi, op Amersfoort; de
tweede, bestaande uit 10,000 man, zoo voetvolk als ruiterij, met 9
1) Zie de Apologie van den Grave Van den Bergh, dooreen zijner officieren geschre-
ven , bij Aitsema, D. I, bl. 873.
-ocr page 383-
358                              BELEGERINGEN ONDER
stukken, onder den Grave van Salasar, op Hattem. Amersfoort werd,
na een flauwe verdediging — zoo het doelloos verschieten van vele dui-
zenden ponden buskruit den naam van verdediging dragen mag — door
de bezetting, onder Tertullianus van Dorp, met goedkeuring der Re-
geering, lafhartig overgegeven (14 Aug.), hoezeer de gewapende Bur-
gerij, welke 3 vendelen uitmaakte, zich bereid betoonde, om dapperen
wederstand te bieden. 1) Van de zes vendelen krijgsvolk, welke in
Amersfoort lagen, bestonden er vijf uit vreemde soldaten, die voor den
Koning van Zweden waren aangeworven; maar aan het hoofd der ge-
heele bezetting stond een Nederlander, de kapitein Tertullianus van
Dorp, die hier een daad bedreef, den geslachtsnaam welken hij voerde
ten eenenmale onwaardig. 2) Want hoezeer de vestingwerken van
Amersfoort niet in dien staat schijnen geweest te zijn, om een gere-
geld beleg langen tijd uit te houden, bleek het echter, dat de spoedige
overgaaf niet van lafhartigheid is vrij te pleiten geweest, daar zij een
algemeene verontwaardiging en een gerechtelijke strafoefening ten ge-
volge had: zijnde niet alleen de Kapiteins, maar ook de Regeerings-
leden, die in de overgaaf hadden toegestemd, ten Lande uitgebannen-
Geheel anders was de ontvangst, welke te Hattem den vijand be-
reid werd. Zoodra men daar door Ernst Casimir onderricht werd van
het dreigend gevaar, nam de Magistraat, bestaande uit zeven leden,
eenparig het besluit, om de stad, hoe zwak ook en slecht voorzien van
oorlogsbehoeften, tot het uiterste te verdedigen: verbindende allen
zich plechtig, elkander hiertoe behulpzaam en getrouw te zijn tot in
den dood, en lijf, goed en bloed daarbij te willen opzetten. Dit besluit
vond weerklank bij de Burgerij. Het beleid en de veerkracht, door de
Regenten hier aan den dag gelegd, deels door het ontbieden van alle
middelen van tegen weer, deels door een gedeelte der stad, hinderlijk
voor de verdediging van het geheel, te vernielen; de ijver en de vader-
landsliefde, door de burgers, de vrouwen en kinderen niet uitgezon-
derd, betoond; de hulpvaardigheid der Amsterdamsche Regeering, en
de vlijt der in allerijl derwaarts gezonden Ingenieurs — al deze samen-
werkende krachten brachten dit zwakke stadje in weinige dagen in een
voldoenden staat van tegenweer; en ontwijfelbaar zou Hattem de eer
1)   De tekst van de capitulatie van Amersfoort, gesloten tusschen Ernest Grave van
Monte Cuculi, en Mr. Willem van Dam, Burgemeester, is, met nog cenige berichten
van die dagen, uit het archief van Hilten afgedrukt in de Kronijk van het Historisch
Genootschap te Utrecht
Jaarg. XXIII (1867) 5de Ser. D. II. bl. 198.
2)   Het is echter niet zeker, of deze Tertullianus tot het geslacht der Van Dorpen
behoorde, hetwelk zoovele dapperen aan het Vaderland geschonken heeft. De lezer
wordt nogmaals verwezen naar de Bijhtjen, achter dit deel geplaatst.
-ocr page 384-
FREDERIK HENDRIK
359
verworven hebben, naast Leiden, Haarlem en Alkmaar genoemd te
worden, zoo de vijand hier met even veel nadruk, als daar was te
werk gegaan. Den 13den Augustus kwam Salasar met 10,000 man
voor Hattem; maar hij werd al aanstonds met handgeweer en geschut
zoo wel begroet, en in de twee volgende dagen door de uitvallen der
belegerden zoo verontrust, dat hij reeds op den vierden dag daarna,
den moed opgevende een stad te zullen bemachtigen, welke hij ver-
nam dat men besloten had tot den laatsten man toe te verdedigen,
met achterlating van vele dooden, gekwetsten en gevangenen, weder
aftrok. Deze mislukking scheen den vijand minder gewichtig, omdat hij,
door op Elburg of Harderwijk te trekken, een ander punt aan de Zui-
derzee meende te zullen winnen. Maar ook daar had de Regeering hare
maatregelen van voorzorg genomen; en die van Harderwijk had, op
een brief van opeisching, het mannelijk antwoord gegeven, »dat sy ge-
sint waren, haer stad voor de Heeren Staten Generaal en sijn Excel-
lentie ten uyterste te houden ende te bewaren." 1)
In weerwil van deze en andere blijken van moedbetooning, was de
toestand des Vaderlands hachelijk; en al wat Spaansch was of Spaansch-
gezind, juichte reeds in de zegepraal. De Keizerlijke adelaarsvlag wap-
perende op den Amersfoortschen toren; een afdeeling Keizerschen op
weg naar Harderwijk om de Regeering dier stad hare stoutheid be-
taald te zetten en post te vatten aan de Zuider-zee; de Kroaten plun-
derende tot voor de poorten van Naarden; Friesland en Groningen
weldra door Keizerlijke krijgsbenden overstroomd; 2) Van den Bergh
gereed, om met geweld in de Betuwe te dringen; aan een anderen
1)  Aitsema, D. \'i. W. 869.
2)  Op den 13 Juli werd te Antwerpen, bij Abraham Verhoeven, op de Lombaert-
veste in de gulde handt, gedrukt een Caertken van den viclorieuten tocht van des
Conings legher in de Veluwe, onder \'t beleydt van sijn Excel/. 6r. Ilenric. van den Berge,
waarin onder anderen gezegd werd: „Aldus is den Hollantschen Tuyn, daer den vijandt
soo langhen tijd op ghetrotseert heeft, hen beroemende datter niemandt soo koen ofte
machtig en was, om daerover te schreijden, door de voorsichticheijt van sijn Exeell.
Gr. Hendrick van den Berghe, ghekrookt, ende men kan nu den vijandt rondtsom in
Zuijdt-Hollandt in de kaerte sien, hem in sijn eijgeu nest bevechten, dat hem voort
niet lusten en sal meer buijtenshuijs oorloghe of te soecken, of te berooken." Voorts
wordt daarin gezegd, dat er 20000 Keizerlijken met 4000 paarden naar Groningen en
Friesland op marsch zijn, waarvan men spoedig iets goeds hoopte te vernemen, en
„Nu," vervolgt de Schrijver, „leereu de vijanden, wat het is, de macht van Burgon-
dien te terghen." Dit caertken wordt aangehaalt in de triomf-predikatie van Ds. Sou-
terius, over de verrassing van Wezel, een stuk, in denzelfden smaak, als het boven
aangehaalde over den Bosch, en getiteld: „Eben-Ezer, tot hier toe heeft ons de Heere
geholpen. Waervoor wij schuldigh sijn Dancksegginge van weghen de groote victorie
over de vermaerde stadt Wesel, welcke God Almachtich (uijt sijne grondeloose barm-
herticheijdt) deze landen toeghesonden heeft op den 19 Augusti Anno 1629." (Haarl.
1630.) Men vindt in deze predikatie eenige bijzonderheden omtrent de verrassing van
Wezel, welke bij onze Geschiedschrijvers niet gevonden wsrden; weshalve daaruit eenige
uittreksels als bijlagen zullen worden medegedeeld.
-ocr page 385-
BELEGERINGEN ONDER
360
hoek des Lands Willemstad en Klundert door geheime aanslagen be-
dreigd; terwijl de krijgsmacht der Staten een hersenschim najoeg, in
het belegeren eener onwinbare vesting — dit alles vervulde den Span-
jaard en den Spaanschgezinde met een zekere hoop op herstelde heer-
schappij en bloedige wraakneming; ja, reeds meenden zij triumf te
vieren in Amsterdam, toen hun als een donderslag de mare in de
ooren klonk: „Dieden heeft Wezel verrast." 1)
Frederik Hendrik, namelijk, had in zijne legertent voor den Bosch,
terstond bjj \'s vijands inval, niet alleen maatregelen genomen, om de
vijandelijke wapenen binnen de Veluwe te beperken, maar ook een plan
gevormd, waardoor, zonder de strijdkrachten van den Staat op het
spel te zetten, met gewisser grond van wel te slagen, en met minder
opoffering, de vijanden zouden kunnen genoodzaakt worden den Vader-
landschen grond te ruimen. Hij had derhalve de landlieden op de Veluwe
doen gelasten, met hunne tilbare have een schuilplaats in de steden
te gaan zoeken, en te vernielen wat zij niet konden medenemen, voor
zooverre het den vijand van nut zou kunnen zijn. Hoezeer hieraan ,
als het gewoonlijk gaat, niet zoo voldaan was, of de wreedaardige
plunderzucht der Kroaten, die een deel uitmaakten van het Keizerlijk
leger, had nog genoeg te rooven gevonden, moest echter de Graaf van
den Bergh, voor omtrent 40,000 menschen en eenige duizenden paar-
den, bijna al de levensbehoeften van buiten doen aanvoeren; en de
plaats, van waar deze konvooien naar het leger gingen, het magazijn
en het wapenhuis van het vijandelijk leger, was Wezel.
Reeds voor het openen van dezen veldtocht, had Otto van Gent en
Oijen, Heer van Dieden, Gouverneur van Emmerik, aan Frederik Hen-
drik het ontwerp medegedeeld tot een aanslag op Wezel; maar de Prins
had geoordeeld, dat men, daartoe een bekwamere gelegenheid moest
afwachten, welke zich thans voordeed. Juist toen het aanrukken der
vijandelijke legers het land met schrik vervulde, liet Dieden, die zich
in de Betuwe onder de bevelen van Ernst Casimir bevond, door twee
Geldersche Heeren den Prins weten, dat er op de wallen van Wezel
een toren was afgebroken en men bezig was op die plaats een nieuw
bolwerk aan te leggen, dat nog niet voltooid en gemakkelijk te be-
klimmen was. Het was dit bericht, waaruit de overtuiging en het voor-
gevoel ontsproten, waarmede aan de Staten in den Haag den raad was
1) Vondel. Zeghezangk :
Die blixem Brussel trof van boven,
Toen \'t zich vermeten dorst beloven,
Eerlanghe binnen Amsterdam
Te vieren met de zeghevlam.
-ocr page 386-
FREDERIK HENDRIK                                361
gegeven, genist op hunnen Stadhouder te vertrouwen. Dieden ontving
nn terstond bevel, dien aanslag, zoodra mogelijk, te bewerkstelligen.
Tot de uitvoering werden bestemd 2000 soldaten, aangevoerd door de
Kapiteins Wolf, Bevelhebber van Breevoort, 1) JanHuijgens, Lauwik,
Lauwik Drost van Breevoort, Diest en Marquette; 700 ruiters, onder
het opperbevel van den Kolonel Quadt van Wichrait, hebbende onder
zich de Ritmeesters IJsselstein, Morlot, Coingners, Starkenburg, Ketskij,
Lindenaar en J. van Nassau; benevens 40 of 50 matrozen. Het op-
perbeleid der geheele onderneming was toevertrouwd aan Dieden,
die daartoe verstandhouding had met drie inwoners van Wezel, van
wie hij vernam, dat het nieuwe bolwerk nog onvoltooid, en de
opening enkel door een staketsel gesloten was. Het gemelde krijgs-
volk dan zou zich in den nacht voor den 19den Augustus in twee
hoopen naar Wezel begeven, om voor die plaats te zijn twee uren
voor dat de dag aanbrak; doch, daar de nacht donker en regen-
achtig was, geraakte de grootste afdeeling, waarbij Dieden zelf zich
bevond, tweemaal verdoold; en, toen zij bij het aanbreken van den
dag ter bestemde plaats kwam, was de andere afdeeling ouder Wolf,
de overigen niet gevonden hebbende, reeds weder teruggetrokken.
In weerwil van deze teleurstelling, besloot Dieden den aanslag door
te zetten; maar hij had al de kracht zijner krijgsmans-welsprekend-
heid — een onwaardeerlijke gave in zulke oogenblikken — noodig,
om zijne soldaten met de vereischte stoutheid te wapenen. Toen hem
dat eenmaal gelukt was, bleek het, dat de tegenspoed welke de onder-
neming scheen te zullen doen falen, juist medewerkte om haar wel te doen
slagen. Want, de buitenposten van de stad waren met het aanlichten van
den dageraad ingerukt; de versterking, welke des nachts aan de wachten,
op de wallen en aan de poorten, werd toegevoegd, was afgetrokken, en de
gewone wacht, geen overrompeling duchtende dan bij nacht, was minder
waakzaam. Hierdoor naderde de bende onopgemerkt de stad, en trok-
ken de matrozen aangevoerd door den Luitenant Tendel, zonder waar-
genomen of althans voor vijanden herkend te worden, over de contrescarp
tot in de drooge gracht vóór het bovengemelde bolwerk. Het staketsel
werd door een touw, hetwelk er behendig om gebracht was, omver
getrokken, en nu stoven onze wakkere zeelieden het bolwerk binnen.
Dan, hier ontmoet hen \'s vijands wacht, tast hen aan, en drijft hen
weder door het staketsel heen. Maar Kapitein Huijgens, die met 120
1) Waarschijnlijk dezelfde, die vroeger, ter belooning van dapperheid, met „een
gouden medaille, met een sijde snoer daarin" begiftigd was. Zie Van Wijn, Bijv. en
Aanm.
op Wagenaar, D. XI. bl. 99.
-ocr page 387-
362                             BELEGERINGEN ONDER
man volgde, schiet toe. De vijand, met nieuwen moed aangevallen,
wordt verslagen, en het bolwerk vermeesterd. Dieden klimt onderwijl
met zijne overige manschappen het bolwerk op; en twee benden trek-
ken rechts en links, om de naastbij zijnde poorten te vermeesteren, en
de ruiterij binnen te laten. De poort, voor welke Quadt met zijne rui-
terij stond te wachten, werd, nadat de wacht overweldigd was, open-
geslagen door eenige smidsknechten, geleid door Pieter Mulder, het hoofd
van het drietal burgers van Wezel, hetwelk den toeleg begunstigd had.
Doch nu bood de valbrug een nieuw beletsel, en vruchteloos werd het
geweld van armen en werktuigen beproefd, om die te doen nedervallen,
toen op het onverwachtst een kanonskogel, geschoten van het bolwerk
hetwelk op deze poort flankeerde, de ketting van één scheurde. „O
admirabele voorsienigheyt Gods!" roept, in zijnen zonderlingen stijl,
de Schrijver uit, aan wien deze bijzonderheid ontleend is, ,,de brugge
nedervallende, so entreerde der Heeren Staten Ruijterije (die daer ge-
reet stonden voor de poorte); de Trompetters bliesen Tantara, de ruij-
ters veeghden de straten en trocken in Battaille na de marct, met de
Tap en Pied, met hare pistolen in hare handen gespannen." 1) De
dappere Huijgens had zich reeds een weg gebaand naar de markt,
welke hij niet bereikte, dan na driemaal met den vijand, die intus-
schen op de been was gekomen, slaags te zijn geweest. Moorddadig
was vooral zijne ontmoeting aan een binnenpoort, boven welke zich de
gevangenis bevond. Hier moest hij met veertig man, gedurende een
halfuur, tegen twee compagnieën Spanjaarden vechten, en behaalde
hij een zoo volkomen overwinning, dat de twee vijandelijke Kapiteins
met hun meeste volk op de plaats dood bleven. 2) Dieden bereikte met
een andere bende insgelijks de markt; en nu verspreidde men zich aller-
wege door de stad, afmakende of gevangen nemende, al wie zich ge-
wapend vertoonde. Doch de vijand scheen zich tot een hardnekkigen
tegenstand gereed te maken aan de Steen-poort, in welker voorstad
eenige compagnieën Duitschers lagen. Dieden trok derwaarts, doende
nevens zijn paard gaan den Bevelhebber der stad, Francisco Losano,
die reeds in zijne handen was gevallen. In het gezicht der poort ge-
komen, gebood hij den gevangen Stadvoogd, zijn krijgsvolk te bevelen
de wapenen neder te leggen; en de fiere Spanjaard, zich niet sterk genoeg
gevoelende, om het voorbeeld te volgen van Spanjes heldhaftigeu be-
1)  Souterius, de marginale aanteekening op bl. 60.
2)  Deze bijzonderheid steunt op de getuigenis van Huijgens zelven, in den brief,
welke als bijlage hierachter is gevoegd, vergeleken met het verhaal in het Zeven van
Trederik Hendrik.
-ocr page 388-
FREDERIK HENDRIK                                 363
strijder in Italië, den onverschrokken la Palice, 1) of dat van Pieter
van den Broek voor Jacatra, volbracht het verlangde bevel. 2) De
wapens werden nedergelegd; de laatste wederstand had opgehouden;
Wezel was gewonnen, en Wolf, die, gelijk gezegd is, met zijne bende
was afgetrokken, teruggekeerd, toen hij in de stad hoorde schieten,
voltooide de verovering door het vermeesteren der beide schansen, welke
de Spanjaarden aan de Lippe en den Rijn nog bezet hielden. Tegen
een verlies van 30 dooden dezerzijds, had de vijand 200 gesneuvelden,
waaronder eenige Kapiteins; en 49 officieren met 1042 soldaten wer-
den in krijgsgevangenschap weggevoerd en naderhand losgekocht.
Aldus werd Wezel, in minder dan twee uren, ingenomen door een
handvol dapperen, niet talrijker dan de bezetting zelve was; en zoo
verrassend was voor Frederik Hendrik de tijding dezer zege, dat, toen
Pieter Mulder met een der veroverde vaandels hem die blijmare kwam
aankondigen, de Prins in de vervoering zijner vreugde in deze aan-
doenlijke woorden uitbarstte: „O mijn zone, mijn kind! mijn zone! is
het zoo geschied? is het zoo? zoo is het een louter werk van Gode,
en niet van menschen." 3)
Het is te verwonderen, dat de verrassing van Wezel niet eene al-
gemeene volks-vermaardheid heeft verkregen; omdat er weinige helden-
daden door onze Nederlanders bedreven zijn, welke van meer gewicht
1)  lil den jare 1503 werd La Palice, in de verdediging van Rouvre, gevangen ge-
nomen, terwijl hij, overstelpt door vuurwerk, bewusteloos op den grond lag. De stad
werd ingenomen, maar het kasteel werd nog door de Franschen verdedigd. De Spaansche
bevelhebber, de vermaarde Gonsalvo, gebood La Palice, onder bedreiging des doods,
dat hij de bezetting van het kasteel zou gelasten, het over te geven. In plaats van
aan dit bevel te voldoen, riep hij den bevelvoerenden officier toe: „kunt gij het nog
houden, houd vol en geef u niet over." De bedreiging des doods werd niet ten uitvoer
gebracht, maar het kasteel werd stormenderhand ingenomen. De overeenkomst met de
daad van onzen Van den Broek behoeft niet herinnerd te worden. Over deze kan men
lezen Van Kampen, Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, D. I. bl. 246. Losano
heeft, uit de krijgsgevangenschap ontslagen, zijn plichtverzuim met de straffe des
doods moeten boeten.
2)  Omtrent de laatstgemelde bijzonderheid verschillen Aitsema en andere schrijvers,
die zeggen, dat Losano zelf aan de Steen-poort zich te weer stelde; dat Dieden hem
daar aantastte, overwon en gevangen nam. Doch hier is het verhaal van Souterius
gevolgd, volgens wien Losano op zijn bed overvallen en zoo gevangen genomen werd.
Do. Souterius heeft zijne triumf-predikatie gedaan op den algemeenen Dankdag, ter
gelegenheid van het verrassen van Wezel, weinige dagen nadat die was voorgevallen,
namelijk op den 23 Augustus. Hij heeft dezelve vervolgens bijgewerkt, en twee jaar
later opgedragen aan den jongen Prins Willem II, (op den titel staat 1630, maar de
opdracht is gedagteekend 3 October 1631.) Het blijkt daarenboven, dat hij brieven
en berichten van ooggetuigen geraadpleegd heeft; er zijn dus redenen om de juistheid
zijner opgaven niet te betwijfelen,
3)   Souterius, bl. 151 in de kantteekening en bl. 156. Dieden zond terstond zijnen
neef Merode naar den Prins met een brief, geschreven des morgens tusscheu 4 en 5
uur; doch het schijnt, dat Mulder hem is voor geweest. Zie dien brief onder de
Bijlagen.
-ocr page 389-
364                              BELEGERINGEN ONDER
zijn geweest. De waardij van den schat, aan kostbaarheden, geld,
oorlogs- en levensbehoeften, welke hier den overwinnaren in handen
viel, is door sommigen geoordeeld die der veroverde zilvervloot te
evenaren: 1) en dit was nog het minste gewin. Van oneindig meer ge-
wicht was het, dat, door de verrassing van Wezel, het geheel e ont-
werp des vijands, om door macht van volk het Land te overweldigen,
terwijl het Hoofd onzer krijgsmacht elders naar eene waterbel scheen
te grijpen, zelf als een waterbel uit één sprong, terwijl den Prins een
parel in handen viel, welke hij aan Neerlands stedekroon kon hechten. 2)
Want zoodra Van den Bergh vernam, dat hem het hoofdpunt zijner ge-
meenschap met het buitenland, waaruit hem de meeste noodwendig-
heden voor het leger werden toegevoerd, ontnomen was, gaf hij aan
zijne geheele krijgsmacht, zoo Keizerschen als Spaanschen, bevel tot
den aftocht. Amersfoort, na door de Kroaten geplunderd te zijn, werd
ontruimd (24 Aug.); wanorde, versaagdheid en gebrek joegen de vij-
andelijke benden her- en derwaarts; de Veluwe werd verlaten; van den
Bergh trok over Boeckholt terug naar de zijde van Rijnberk, en alleen
Graaf Jan van Nassau, een naam, die wij slechts een enkele maal on-
der de vijanden van Nederland aantreffen, kort te voren met 8000 of
10000 man het Keizerlijke leger zijnde komen versterken, bleef tus-
schen Zutfen en Doesburg post houden; maar zijn standhouden aldaar
baarde geen groote ongerustheid, en is van geene gevolgen geweest.
Terwijl dus het ingedrongen en steeds aangroeiend heir des vijands,
zonder veldslag, uit het veld werd geslagen, hadden de belegeraars
van den Bosch middelerwijl met rustige voortvarendheid hunnen ar-
beid vervolgd. Wij zagen reeds, hoe zij voor het Vuchter-front de twee
hoofdwerken veroverden; en ook van de zijde van Hintham naderden
zij meer en meer de stad. Op dit punt van aanval werd nog een werk
gewrocht, hetwelk, om de stoutheid van het te ondernemen, en den
moed van het te voltooien, hier niet onvermeld mag blijven, daar een
Hollandsch Ingenieur, Matthijs van Voort, daarvan de ontwerper en
bestuurder was. Recht toe op de cortine tusschen het zoogenoemde
Hinthamer-einde en het Orthensche bolwerk, werd een loopgraaf ge-
maakt, midden door het water, hetwelk er op sommige plaatsen tot
op halsdiepte stond. Men ving aan met twee batterijen, elk van acht
1)  Zie de uittreksels uit Souterius onder de Bijlagen.
2)  Aitsema, D. I. bl. 914, verhaalt, dat een persoon van staat en lange ervaren-
heid, op het bericht, dat de vijand in de Veluwe was gevallen, tegen hem met groote
beweginge zeide: „Is de vijand op de Veluwe, zoo is het land verloren." Maar —
voegt Aitsema er bij — „het innemen van Wezel salveerde alles."
I
-ocr page 390-
FREDERIK HENDRIK                                365
stukken, op te werpen, ten einde het vuur der vesting aan die zijde
te temmen. Toen werd er een rijsdam gelegd, waartoe vele duizenden
rijsbossen werden gebruikt, die van een aanmerkelijken afstand moes-
ten aangebracht worden, gelijk mede het zand voor de aarden baan
waarmede de dam gedekt werd. Op dezen bodem werd ter wederzijde,
24 voet van elkander, een borstwering van groote dubbele schanskor-
ven gesteld, en op 4 of 5 roeden van elkander werden, insgelijks van
dubbele schanskorven, traversen in dier voege gemaakt, dat de door-
gangen tusschen dezen en de borstwering, bij afwisseling, nu eens
langs de rechter- dan weder langs de linker-borstwering, waren gela-
ten; zoodat men in deze loopgraaf, ofschoon lijnrecht op de vesting
aanloopende, tegen \'s vijands geschut gedekt was. Op 100 voet van
elkander werden wapenplaatsen gemaakt, welke 100 man konden be-
vatten, en met geschut voorzien werden. En al dit werk werd in het
water tot stand gebracht, onder het bereik van den vijand, die zich
van zijn geschut bijzonder wel wist te bedienen. 1) Hoogelijk werd
dit werk , waaraan de naam van groote galerij werd gegeven, geroemd,
als nieuw van ontwerp, als een gewrocht van taai geduld en onbe-
zweken moed, en als een meesterstuk van kunst in den aanval van
vestingen.
Behalve de drie attaquen waarvan boven gesproken is, werden er
nu nog op twee andere punten nadernissen, gelijk men ze noemde,
begonnen, een naar de Jans- en een naar de Orthensche-poort, welke
echter meer moesten dienen, om den vijand op alle punten bezig te
houden, dan om tot een bepaalde uitkomst te leiden. Maar aan de
Vuchter- en Hinthamer-poort moest, om tot deze uitkomst te geraken,
nog hevig gestreden worden. Tusschen de St. Antonie-schans en het
ravelijn voor de Vuchter-poort, was de weg op drie plaatsen door-
gesneden , on stuitte men telkens weder op een stevige borstwering met
een gracht er voor. Een dezer traversen was door den vijand, te gelijk
met St. Antonie, verlaten; maar de beide anderen te vermeesteren
kostte veel inspanning, voornamelijk, omdat de smalheid van den weg
1) Aitsema, I. bl. 857. Frcitag Architeclura Milit. p. 175. Leven van 1\'rederik Hendrik,
D. I. 309. Heinsius maakt van dit werk t\\vecni;ial gewag, j>. 135 en 143, zonder,
naar het schijnt, begrepen te hebben, dat hij van dezelfde zaak spreekt. Op de laatst-
geraelde plaats heeft de onbekende hand, waarvan reeds meermalen gesproken is, een
misslag verbeterd, door welken aan Van Voort de eer der vervaardiging van dit reuzen-
werk zou twijfelachtig gemaakt worden. Heinsius zegt namelijk, dat deze loopgraaf
genoemd werd „la grande gallerie et du nom de son auteur, Poreiane," waarbij de
bedoelde Aanteekenaar het volgende geschreven heeft: „Porcius n\'en estoit poiut auc-
teur, car elle estoit commeucé plus qu\'un mois devant que Porcius arriva." Heinsius
geeft, p. 143, een afbeelding van de groote galerij, waarop ook de 2 batterijen staan
geteekend, voerende daar echter slechts 7 stukken elk.
-ocr page 391-
366                             BELEGERINGEN ONDER
niet gedoogde, aan de loopgraven een schuinsche of kronkelende richting
te geven, en men aan vele zijden voor \'s vijands vuur bloot lag. Men
kwam echter ook deze moeielijkheden te boven. De insnijdingen wer-
den met biezen-bruggen o vergetrokken\'; 1) dan werd de borstwering
ondermijnd; en had de mijn een voldoende bres geslagen, dan werd
deze bestormd door weinige manschappen, overeenkomstig de gewoonte,
door Frederik Hendrik in zijne belegeringen gevolgd, van de bestor-
ming der bressen slechts door een gering getal troepen te doen" plaats
hebben. 2) Dus werd de vijand gedwongen, ook deze twee traversen
te verlaten, welke, even als de eerste, terstond gebruikt werden, om
hem zelven te bestoken. Op gelijke wijze werd ook het ravelijn voor
de Vuchter-poort, met het daarvoor liggende tenaillon, bemachtigd,
in den nacht van den 9den September; en, daar vier dagen te voren,
ook het ravelijn voor de Hinthamer-poort was vermeesterd, zoo waren
nu al de buitenwerken in de macht der belegeraars. 3) Nu was ook
het uur der beslissing nabij, en reeds naderde men met twee galerijen
over de gracht het bolwerk ten zuiden van de Vuchter-poort. Doch
bij iederen stap dien men vorderde werd ook de tegenstand heviger;
het vuur der vesting, van nabjj treffende, deed menig moedigen krijgs-
man sneven, en vernielde dikwijls in weinige oogenblikken, wat in
twee of drie dagen, ten koste van veel gelds en zweets en bloeds,
gewrocht was. Toen een der galerijen tot op de helft voltooid was,
vulde men het overige der gracht met rijsbossen, en deed daarover de
mineurs het bolwerk naderen, om hun werk te beginnen; dan de eer-
sten werden doodgeschoten, en men moest wachten, totdat de galerij
geheel tot aan het bolwerk was voortgezet. 4) Verscheidene dagen werd
er alzoo met den overgang der gracht doorgebracht. 5) Eindelijk werd
er een kleine mijn in het bolwerk aangelegd, welke alleen bestemd om
de bekleedingsmuur te openen, een grootere uitwerking deed dan men
verwachtte, en een aanmerkelijke bres in het bolwerk veroorzaakte (11
1)   Het overtrekken van grachten met biezen-bruggen, vooral wanneer er spoed ver-
eischt werd, bleef lang in gebruik; en wellicht hebben wij van daar de spreekwijze
ontleend, wanneer wij van iemand, die uit vervaardheid eene onderneming opgeeft en
de vlucht neemt, zeggen: dat hij zijn biezen pakt.
2)  Zie het meermalen aangehaalde werk van den Kapitein (Generaal) Delprat, bl. 82.
3)  Aitsema, D. I. bl. 862.
4)  Aitsema, D. I, bl. 881, zegt, dat de mineurs „met een blinde van zeijldoeck"
werden overgebracht. Zie voorts Leven van Frederik Hendrik, D. I. bl. 382.
5)  De galerij moest bestaan uit 88 gebinten. Daarvan waren er den 28 Augustus
58, den 31 \'s morgens 61, den 2 September 76, en den 6 86 afgewerkt. Zie Aitsema,
D. I. bl. 881 en volg. De breedte dezer galerij was 10, de hoogte 7 voet. Aan beide
zijden was zij met planken bekleed, en zij moest aan de linkerzijde tegen het zwaar
geschut bestand zijn, hetwelk van het bastion, rechts van de Vuchter-poort, er op
speelde. Boven op werd zij gedekt met twee voet aarde.
-ocr page 392-
FREDERIK HENDRIK                                367
Sept.) 1) De bevelhebber der vesting, de moedige Grobbendonck, zoude
hier zeker nog geen perk gesteld hebben aan zijne verdediging, indien
de gezindheid der burgerij zijnen wil niet gebonden had. Hij had den
belegeraar eiken voet gronds betwist; onophoudelijk en krachtdadig
had hij het vuur van de vesting den belegeraar doen gevoelen, stout-
moedige uitvallen had hij doen ondernemen, zoo om de aanvalswerken
te vernielen, als om dammen door te steken. Ook op het uiterste had
hij zich voorbereid; de wallen waren van traversen voorzien; wel
eensdeels, om een bescherming te verleenen tegen kogels en rondvlie-
gende stukken van granaten, 2) maar ook, om, als de vijand reeds
voet gezet had op den wal, hem daar nog stap voor stap tegen te
houden. Daartoe waren ook de aangevallen bolwerken verschanst in de
kelen. Ter plaatse waar de groote galerij, waarvan boven gewaagd
is, tegen den wal gericht werd, had hij een groote verschansing doen
beginnen, om tot een laatste wijkplaats te dienen. 3) Ja, toen al de
buitenwerken hem ontnomen waren, deed hij den moedigen voorslag,
om het voorbeeld te volgen onzer heldhaftige verdedigers van Ostende,
en, door het afgraven van een gedeelte der stad, den vijand, ook als
hij de stad meende gewonnen te hebben, op een nieuwen vestingwal
te doen stuiten. 4) Doch de burgerij, aan welke dit voorstel door den
bevelhebber en de regeering gedaan werd, verklaarde zich niet alleen
ten stelligste daartegen, maar gaf ook haar verlangen te kennen, om
hare stad aan den Prins van Oranje over te geven. Het springen der
mijn in het Vuchter-bolwerk gaf het sein tot onderhandeling, na een
belegering van 109 dagen. Het verdrag werd den 14den Septem-
ber gesloten, en, dienovereenkomstig, trok de bezetting den 17den
uit met vliegende vaandels, slaande trommen, in volle wapenrusting,
1)  Be mijn wat slechts geladen met anderhalve ton buskruit. Mémoires de Fréderie
Benry,
p. 115. Se mineur, die den eersten steen uit den stadsmuur aan den Print
bracht, werd vereerd met een geschenk van ƒ 100. Souterius, bl. 125.
2)  Heinsius, p. 80, na gezegd te hebben, dat de vijand „ne reculoit un senl pat,
sinon contrainct par une plut grande force," voegt er bij: „Kien ne luy donnoit tant
de frayeur que let grenades, jettées les unes avec des mortiers, let autret avec la
mam." Hij spreekt verder van een, welke een bijzondere uitwerking deed, en, vol-
gent de manuscripte kantteekening, op het magazijn in het fort Isabella gemunt was,
en juitt ter bestemde plaatse kwam. Van Heurn, D. II. bl. 435, spreekt er ook van,
en nog van een andere, welke 150 pond woog en door het gewelf van de kruiskerk
viel. Zie voorts Delprat, in het aangehaalde werk, bl. 75.
3)  Deze verschansing werd, naar de getuigenis van den Stede-beschrijver van den
Botch, Van Heurn, door de Jezuïeten en Kloosterlingen vervaardigd; en volgent den-
zelfden Schrijver had Grobbendonck aan de Hinthamer-poort, een gedeelte van den wal
willen doen slechten, en een anderen daarachter leggen, om aldus eenen onderwal te
hebben, waarvan men het voordeel ook nog in deze belegering had leeren kennen.
i) Souteriut heeft deze bijzonderheid bewaard, bl. 146. Men zou de Vuchter-ttraat
of Vuchter-dijk afgraven en de huizen afbreken.
-ocr page 393-
368                              BELEGERINGEN ONDER
met zes stukken metalen geschut en twee mortieren. De Prins trok
over de galerij bij de Vuchter-poort, welke zoo veel bloeds gekost had,
door de bres, de stad in; en den volgenden morgen begroette de samen-
gevloeide menigte, welke naar de omstreken van den Bosch was toe-
gestroomd en de legerplaatsen vervulde, met vrolijk triomfgejuich de
groote Oranje-vlag, welke van de St. Jans-toren ontrold werd. De
Koning en de Koningin van Bohemen, de Prinses van Oranje met haren
hofstoet, een Prins van Denemarken, benevens 40 Hertogen, Graven en
Baronnen, en een tallooze menigte nieuwsgierigen, welke zich naar het
leger hadden begeven, om de bezetting te zien uittrekken, en de wer-
ken der belegeraars te beschouwen, was bij den uittocht tegenwoordig.
De eerste Staatsche troepen, die door de Jans-poort binnentrokken,
waren de garde van den Prins en het vendel van Kapitein van Bever-
weert. Het bevel over de bezetting werd opgedragen aan Filips van
Thienen, Luitenant-Kolonel van het regiment van Brederode. 1)
Menige bladzijde onzer Geschiedenis heeft men aangewezen, waarop
de bedrijven onzer Voorvaderen de waarheid staven van de spreuk door
hen gekozen: Eendracht maakt macht. Veel heeft men gesproken van
moed en volharding, als eigenschappen door onze natie bij verschillende
gelegenheden ten toon gespreid; maar als een der luisterrijkste bewij-
zen daarvan, mocht wel het merkwaardig jaar 1629 worden aaugetee-
kend; en rnen mag twijfelen, of eenig volk een dergelijk voorbeeld van
krachtsoutwikkeling, van moed en van volharding kan aantoonen in
de jaarboeken zijner krijgsgeschiedenis. Aanschouw die pas ontstane
Republiek, welke zich nauwelijks als een stip vertoont op de wereld-
kaart , en hare weinig talrijke krijgsmacht, al wat zij in het veld heeft,
zich verstoutende, om een vesting te belegeren, welke onveroverbaar
geacht wordt. Vermetele aanvoerder! Wat spilt gij de uiterste krach-
ten van uw onaanzienlijk Vaderland tegen muren van Cyklopen! Dubbel
vermetel, dat gij \'s vijands grootere krachten durft trotseeren, nu hij
opdaagt, om u te verjagen of te vernielen. Maar gij houdt stand, en
slaat zijne aanvallen af, en blijft stand houden, ofschoon zich aan den
reeds overmachtigen vijand een even geduchte bondgenoot heeft aan-
gesloten. Gelijk men een leeuwin, na haar vruchteloos bevochten te
1) Souterius, bl. 142, 288. Aitsema, D. I. bl. 886. Gedurende de belegering,
waren er van de bezetting, zoo gesneuveld als door ziekten gestorven, 1633 soldaten,
15 kanonniers en 9 ruiters en waren er 85 burgers doodgeschoten, volgens Souterius,
bl. 45. Doch Heinsius, p. 192, zegt, dat het verlies des vijands geheel ODzeker is,
eu het doet ook weinig ter zake. De belegeraars hebben, volgens Souterius, bl. 10
eu 128, op de stad, de forten daaronder gerekend, gedaan 28,512 schoteu, behalve
de granaten, die in de stad zijn geworpen.
-ocr page 394-
FREDERIK HENDRIK                                 369
hebben, zou noodzaken, bare prooi los te laten, door de welpen in
baar nest aan te vallen, zoo dringt men nu — en het zijn de ver-
eenigde heirlegers van de twee machtigste Mogendheden — de landpalen
binnen. «Hannibal is aan de poorten; het Land is verloren," dus luidt
de eerste schrikmare. Maar het Legerhoofd wankelt niet; de Regeer-
ders wanhopen niet, en in de opzettelijk daartoe geopende bedehuizen
vinden de ontstelde gemoederen vertrouwen en bemoediging. Beleid en
Vaderlandsliefde vermenigvuldigen de strijdkrachten driemaal en vier-
maal; moer dan honderd en twintig duizend gewapenden staan daar
ten dienste van een Staat, welke nog niet eens als lid van het Euro-
pische Staten-gezin is aangenomen; de legermachten van Pilips en Fer-
dinand deinzen terug door het heldenfeit van weinigen; het Neder-
landsch Rome hijscht de vaan van Oranje, en het Vaderland heeft een
roemvolle bladzijde meer in zijne Geschiedenis. 1)
De veldtocht van 1629 had van den eenen kant getoond, hoe groot
de innerlijke sterkte was, welke de Republiek tegen hare vijanden
bezat, maar ook tevens doen zien, hoe onverhoeds zij in de noodza-
kelijkheid kon gebracht worden, om hare uiterste krachten tot zelf-
behoud in te spannen. Deze laatste ondervinding gold bij Frederik Hen-
drik meer, dan de vrees, dat het Vaderland in den afgrond zijner
Staatsschulden zou verzinken. 2) Doch het gelukte hem niet altijd, de
algemeene Staten, en minder nog de Staten van Holland, tot zijne
inzichten over te halen; van welke laatsten het gevoelen van te meer
gewicht was, omdat, bij de meermalen ondervonden traagheid der
overige Gewesten in het opbrengen hunner aandeelen, de Prins nooit
te velde wilde trekken, zonder een schriftelij ken waarborg van Hol-
land, voor de betaling van den veldtocht. Niet dan met moeite ver-
kreeg hij dan nu ook, dat men zich niet geheel ontblootte; maar aan
een veldtocht mocht in het jaar 1630 niet gedacht worden. 3) Men
wilde echter gaarne, ook van Staatswege, de dankerkentenis voor de
1)  Als Bijlage geven wij hier achter de lijst van het krijgsvolk, hetwelk in den jare
1629 in dienst der Staten was; waaruit men zien zal, dat zij werkelijk, hoezeer dan
ook voor een korten tijd, meer dan 120,000 gewapenden te gelijk in dienst hebben gehad.
2)  De jaarlijksche Petitie van den Raad van State bedroeg, door elkander, meer dan
20 millioen, zijnde 7 millioen meer, dan onder Maurits. De Provincie Holland
had, op het einde van 1629, 64 millioen schuld, en in 1646, was deze Provincie,
behalve nog een schuld van 13 millioen, niet miudcr dan 140 millioen ten achteren,
waarvan renten moesten betaald worden.
3)  In dit jaar werd evenwel Graaf Jan van Nassau, aan het hoofd van eenige Kei-
zerlijke en Spaansche troepen, in een scherp ruitergevecht, bij Roscnroy, tusschen
Venlo en Rijnberk, door den Ritmeester IJsselstein geslagen en gevangen genomen. Hij
kocht kort daarop zijne vrijheid voor 30,000 rijksdaalders, en ontkwam in het volgende
jaar met moeite een tweede gevangenschap, toen hij de Spaansche scheepsmacht aan-
voerde, welke op het Slaak geslagen wird." Deze Jan van Nassau, ook boven reeds
I. K. H. T. L.                                                                                           24
-ocr page 395-
370                              BELEGEEINGEN ONDER
diensten, dooi\' welke de Prins in het verleden jaar het Vaderland aan
zich verplicht had, voegen bij de ondubbelzinnige blijken der algemeene
volksliefde; en de aanstelling van den vijfjarigen Prins Willem, nader-
hand Willem II geworden, tot Generaal der Ruiterij, was zoo wel een
hulde aan den vader, als een band, waardoor men ook dezen telg van
Oranje reeds vroeg aan de dienst van het Vaderland wilde verbinden.
Hoezeer de Staten des Lands, in oogenblikken van gevaar, als in 1629 ,
de lofwaardigste medewerking en de grootste standvastigheid aan den
dag legden; hoezeer hunne nauwgezetheid, om te zorgen, dat de op-
oneringen der natie niet door onnoodige geldverspilling vermeerderd
werden, prijsselijk moet geacht worden, betoonden zij echter, te veel
gewend aan de voorzichtige kansrekeningen der Staatkunde, somtijds
een te groote schroomvalligheid, en, in sommige omstandigheden,
waren er al de zachtaardigheid en inschikkelijkheid van een Frederik
Hendrik noodig, om een krijgsman niet wrevelig te doen worden.
In den jare 1631 had men met gemeen overleg tot een tocht beslo-
ten door Vlaanderen naar Duinkerken; en men hoopte dezen tocht met
beteren uitslag te kunnen volbrengen, dan in 1600, vermits men nu
hulp uit Frankrijk had te wachten. Een leger van 15000 man voet-
volk en 3000 paarden werd plotseling te scheep uit de omstreken van
Emmerik naar IJzendijke overgevoerd (30 Mei), en toen het tot aan
de vaart tusschen Gend en Brugge was voortgerukt, kwam de tijding
in, dat een vijandelijke krijgsmacht twee uren van daar had post gevat.
Volgens het algemeen aangenomen verhaal, zouden zich nu de Gevol-
machtigden te velde bij den Veldheer vervoegd, en, met de verklaring,
dat zij het voortzetten van den tocht voor onraadzaam en ondoenlijk
hielden, al de verantwoordelijkheid van den uitslag op hem geworpen
hebben. Ja, toen de Prins zijne verwondering te kennen gaf, dat men
een onderneming van dat gewicht, waartoe na rijpe overweging was be-
sloten, opgaf zonder eens den vijand onder de oogen te durven zien, zou
één hunner hem op een onheusche wijze hebben toegeduwd, dat hij het
behoud van den Staat in de waagschaal stelde, om zijne eigene eer-
zucht te voldoen. Deze voorstelling van het gebeurde intusschen, is
door een kundig Geschiedvorscher niet zonder gronden in twijfel ge-
trokken. 1) Doch hoe het zij dit is zeker, dat den Prins, naar de be-
woordingen, waarin het besluit tot den tocht vervat was, en na het
vrrmeld, ni de ecnigste volle broeder van Johan Maurils, en een halve broeder van
Willem van Nassau. Hij was gehuwd met eene Prinses de Ligne; en had steeds de
zijde van Spanje gehouden.
1) Van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, D. XI. bl. 133, r. 6 v. o.
-ocr page 396-
FREDERDX HENDRIK
371
thans geuite gevoelen der Gevolmachtigden, nauwelijks eenige keus
overbleef. Hij trok dus met het leger terug; en de Algemeene Staten
roemden zijn gedrag hoogelijk, en betuigden zich daarvoor aan hem
zeer verplicht. Men mocht zich daarover dan bij den vijand met schimp-
dichten verheugen, zij konden den Held niet treffen, wien het hier,
evenmin als elders, aan kloekmoedigheid had ontbroken, en die de
voldoening had, van, nog in de loop van dit zelfde jaar, aan de spot-
ters een gevoeligen slag te zien toebrengen, door de overwinning op
het Slaak (13 Sept.), bevochten door onze zeelieden, maar door zijne
waakzaamheid en zijn overleg voorbereid.
De twee schitterendste tijdvakken in de krijgsloopbaan van Frederik
Hendrik zijn de jaren 1629 en 1632 geweest. Doch de uitvoerigheid,
waarmede wij het eerste hebben behandeld, verplicht ons, ten aanzien
van het laatste, tot een beknoptheid, welke anders niet zou strooken
met de belangrijkheid eener gebeurtenis, als die der verovering van
Maastricht. Thans zullen een paar trekken moeten volstaan.
De reden die de Staten in dit jaar tot een kostbaren veldtocht be-
woog, was gelegen in de hoop van een groot gedeelte der Spaansche
Nederlanden van den Koning van Spanje afvallig te maken, waarop
hun het uitzicht werd gegeven door den Graaf van den Bergh en den
Graaf van Warfusé, Opperbewindhebber der geldmiddelen van den Ko-
ning van Spanje in de Nederlanden, die beiden in \'t geheim onder-
handelingen hadden aangeknoopt, om in dienst der Staten over te gaan.
De belofte van Franschen onderstand, door den Kardinaal de Richelieu
gegeven, deed tot den veldtocht besluiten. Het leger der Staten zou
derhalve langs de Maas trekken, om, na de vermeestering van Maas-
tricht, in het hart van Brabant door te dringen. Het verzamelde op
de Mookerheide, en telde 17000 voetknechten 1) en 4000 paarden, met
83 stukken geschut en een grooten legertrein. 2) Toen het was op-
1)   Gedurende de belegering van Maastricht, kwam er nog eene versterking van
3000 man bij.
2)  Het leger bestond in 28 regimenten te voet, waarvan Aitsema de volgende lijst
geeft: de Gardens 7 kompagnieën, \'Wijnbergen 10, Generaal A\'eer 23, Morgan 11,
Harwood 12, 1\'ackenham 11, Grave Solms 7, de Heere van Brederode 12, Varick 8,
Brogue 7, Backlug 7, Balfourd 7, de Heer Van Beverwaert 9, Loo 8, Grave Ernst
1%1 (Dnitschers), Friezen 13, Grave Willem (zoon en kleinzoon van Jan van Nassau)
12, Ferens 5, Erentruyter 8, Boosenkrans 5, Gendt 12, Chastillion 11, Haulterive
11, Due de Candale 11, Maisonneuve 11, Graaf Joan Maurits de Amerikaan, 14
(Walen,) Pinsen (Van der Aa) 10, de Graaf Van Hanau (waarover Frederik Hendrik
oom was) 8. Het leger was, als naar gewoonte, in drie brigades verdeeld, waarvan
de eerste uit Nederlanders, en de tweede uit Franschen, de derde uit Engelschcn be-
stond, in welke laatste ook de regimenten van Solms, Brederode en Varick waren in-
gedeeld. De ruiterij was 58 vanen sterk, insgelijks verdeeld in drie brigades, onder
Stakenbroek, den Graaf Van Stirum en den Hertog Van Bouillon. Er werden 1500
-ocr page 397-
372                             BELEGERINGEN ONDER
gerukt, werden Venlo, Roermond en Straaten te gelijker tijd aangetast;
maar, omdat voor deze plaatsen geen lange wederstand gewacht werd,
werden er geen linie\'n gemaakt. Eerstgenoemde vesting gaf zich dan
ook, toen \'s nachts, nadat men er voor gekomen was, de loopgraven
geopend waren, op den derden dag over. Roermond weerstond den
aanval nog niet zoo lang; maar het was hier, dat, bij het bezichtigen
der loopgraven, Frieslands uitmuntende Stadhouder, de dappere en min-
zame Ernst Casimir, het leven liet, door een musketkogel getroffen.
Straalen gaf zich zonder slag of stoot over; en nu toog het heir op
Maastricht aan.
De verovering van Maastricht door Frederik Hendrik is in de geschie-
denis van den belegerings-oorlog opmerkelijk, om de bijzondere wijze
waarop de belegeraars, in plaats van de 50 voet diepe, maar drooge
gracht door te trekken, waar de belegerden hun voet voor voet kon-
den betwisten, zich, door het graven van een onderaardschen gang,
8 voet beneden den bodem, een véiligen weg baanden naar den wal
waarin vervolgens door een mijn bres werd geslagen. 1) Nog opmer-
kelijker echter is deze belegering, omdat een vesting van die sterkte
veroverd werd in het gezicht van twee vijandelijke legers, tegen welke
de belegeraar ter verdediging zijner liniën, zoo veel geschut noodig
had, dat hem slechts zes stukken overbleven, om tegen de vesting-
werken te gebruiken. Ook kwam de toegezegde hulp uit Frankrijk niet
opdagen; en op de aanvraag daartoe gedaan had Richelieu, die anders
voor Frederik Hendrik groote achting betoonde, gelijk deze het gewicht
der Staatkunde van den Minister van Lodewijk XIII altijd hoog ge-
waardeerd heeft, 2) het bijtend antwoord gegeven, dat de Koning van
Frankrijk zijn leger elders wel noodig had, en dat de Prins, die een
zoo groot Veldheer was, dat hij in óénen veldtocht \'s Hertogenbosch
en Wezel had ingenomen, nu ook Maastricht wel zou kunnen vermees-
teren, waartoe de Kardinaal hem veel geluks wenschte. Daarentegen,
terwijl een Spaansch leger van 14000 man te Haren lag, kwam uit
Duitschland de Graaf van Pappenheim, een der bekwaamste Oosten-
rijksche Veldheeren, wien Gustaaf Adolf nog meer duchtte dan Tilly en
wagens medegevoerd, waarop, onder anderen, 100,000 pond beschuit, benevens „twaelf
acckjens om eene brugge te maken, leggende op affuyten, die elck getroeken wierden
met omtrent ses paerden." Aitsema, D. I. bl. 1190.
1)  Bijzonderheden omtrent dezen gang, het aanleggen en de werking der mijnen en
de gevechten in dezelve, zijn te vinden in de Mémoires de Fréderic llenry, daaruit
in het Leven van Frederik Hendrik, bij Aitsema, en bij Dogen, Kriges Baukunst, p.
464, 84, 436. Laatstgenoemde Schrijver haalt eene beschrijving aan van de belegeriug
van Maastricht, door Henrich Hexham.
2)  Zie Mr. G. Groen van Prinsterer Arch.. T. III. proleg. CXXVU.
-ocr page 398-
FREDERIK HENDRIK                                373
Wallenstein, met een leger van 14000 man voetvolk en 3000 of 4000
ruiters, op de belegeraars aantrekken. 1) Deze laatsten, in een wijden
kring rondom de belegerde stad verspreid, en door de Maas in twee
deelen gescheiden, hadden zich nu, en tegen de uitvallen der Bezet-
ting, welke 3000 man sterk was, en tegen de dubbele krijgsmacht der
Keizerlijken en Spaanschen te verdedigen, zoodat gedurende zes weken,
nacht bij nacht, het geheele leger onder de wapenen moest gehouden
worden; en daarenboven moest aan de bereiking van het hoofdoogmerk
van den tocht, de vermeestering der stad, gearbeid worden. 2) In dezen
moeilijken toestand werd de standvastigheid der belegeraars op een zware
proef gesteld door de komst van den Hertog van Nieuburg in het le-
ger, die een mondgesprek verzocht met den Prins. Deze Duitsche Vorst
stelde voor, dat, daar het Nederlandsche leger dus tusschen twee vij-
andelijke krijgsmachten lag ingesloten, zonder hoop om Maastricht in
te nemen, hij, als onzijdig Vorst, om alle ongevallen voor te komen,
aannam te bewerken, dat het Spaansche leger aan het Nederlandsche
den terugtocht vrijliet, en Maastricht door de Keizerlijken bezet en als
een onzijdige stad beschouwd zou worden. Het aannemen van dit voor-
stel , met welks verwerping een groote verantwoordelijkheid verbonden
was, zou van onberekenbare gevolgen zijn geweest, daar het de Repu-
bliek voor altijd zou beroofd hebben van een vesting, welke, tot op
den huidigen dag, voor de belangen van Nederland van zoo veel ge-
wicht is geweest. Doch de Prins had de sterkte van geest, om het
nadrukkelijk antwoord te geven, dat hij niet gekomen was, om de on-
zij digheid van Maastricht te verkrijgen, maar om de stad te veroveren,
waarvan hij welhaast meester zou zijn, in spijt van die het hem zou
willen beletten; en daar hij vastelijk besloten had, het beleg niet op
te breken, verzocht hij den Hertog, de moeite te sparen, van hem
verder met zijnen raad te dienen. Om te toonen, wat Pappenheim te
wachten had, met wiens nabijheid de Duitscher in den loop van het
gesprek telkens scheen te dreigen, gaf de Prins in zijne tegenwoordig-
heid last, de linit\'n een half voet te verhoogen. 3) Het bleek weldra,
dat deze kloeke taal geen ijdel gezwets was. Op den 17den Augustus
deden 400 der belegerden, begunstigd door een mistigen morgenstond,
1) Aitsema, D. I. bl. 1202.
2 ) Een trek van den godsdienstigen zin onzer vaderen in dien tijd, vermeldt Aitsema
in de volgende woorden (bl. 1194): „Dien avont" (13 Juni) „ki-eegen de soldaten oock
last dat de compagnien, die de wachte hadden in de approcb.es, alle avonts te ses
uyren in parade souden trecken, in het quartier van den Colonel die commandeerde,
om een psalm te singen, (en) een gebedt te hooren.
3) Leven van Frederik Hendrik, D. I. bl. 472.
-ocr page 399-
374                             BELEGERINGEN ONDER
een uitval, waarbij zij tot in loopgraven doordrongen, en veel schade
veroorzaakten, maar na een hevig gevecht er weder uitgeworpen wer-
den. 1) Te gelijker tijd rukte Pappenheim op met 6000 of 7000 man
en twee veldstukken langs een hedekten weg, welke van Meersen liep,
en tastte een kerkje (Amniy) aan, hetwelk- met een omliggend klein
kerkhof door de belegeraars een weinig versterkt, en met twee liniën
aan het kwartier van Graaf Joan Maurits gebonden was. Onverhoeds,
terwijl het gansche leger aan het middagmaal was, geschiedde de aan-
val, welke gelijktijdig met den uitval der belegerden des morgens,
naar het schijnt, moest plaats gehad hebben. 2) Aan Graaf Joan Mau-
rit^ulatcr bijgenaamd de Amerikaan, komt de lof toe, zich hier met de
groowte wakkerheid gekweten to hebben; zoodat, toen de Prins, die
met het voeteuvel te bed lag, maar aanstonds te paard vloog, met de
noodige hulp kwam aanrukken, hij ieder op zijnen post, alles in de
volkomenste orde, en den vijand nog nergens ingedrongen vond. Drie-
maal hadden do aanvallers do verschansing bestormd en reeds de kruin
der borstwering beklommen, maar ook driemaal waren zij teruggesla-
gen. Van een voordeelige plaats, door den Prins van Oranje uitgezien,
begon nu het geschut der Republiek te donderen op de Keizerlijke ben-
den; 3) en, nadat het gevecht van des middags één tot des avonds
acht uur geduurd had, moest Pappenheim, met verlies van 1500 doo-
den en gekwetsten, afdeinzen, om weinige weken daarna den dood te
vinden in den slag bij Lutzen, waar hij aan Gustaaf Adolf bijna den
roem had ontroofd, van gesneuveld te zijn in het behalen eener over-
winning. In de Gedenkschriften van Frederik Hendrik wordt niet ont-
veinsd, dat de kans voor Maastricht hachelijk zou gestaan hebben, zoo
het Spaansche leger, gedurende den feilen aanval der Keizerlijken, door
naijver van zijn bevelhebber, niet werkeloos was blijven staan. Wei-
nige dagen daarna, toen de wal geopend was, en de belegeraars zich
1)   Dogen merkt op, dat bij het afwijzen van dezen uitval, de nabijheid der loop-
graven bij de legerplaats den belegeraar zeer voordeelig was. Overigens bedienden zich
de belegerden bij hunne uitvallen niet zonder vrucht van dorschvlegels, hooivorken en
knodsen vol spijkers. Bij de verdediging hunner werken hadden de belegeraars goede
dienst van de pieken.
2)  Den vorigen avond had Pappenheim uit zijn leger vijf kanonschoten laten doen.
Men beschouwde dit naderhand, als een soort van oorlogsverklaring, daar er eigenlijk
tusschen den Duitschen Keizer en de Staten geen openbare oorlog was; waarom de
Prins van Oranje kort te voren eeuige stroopers uit het Keizerlijke leger, die gevangen
genomen waren, had teruggezonden.
3)   Aitsema spreekt slechts van twee halve kartouwen; maar in de Mémoires de Tri-
deric lleuty
wordt gezegd, dat de Prins uit zijn kwartier naar het bedreigde kwartier
medenam 12 twaalfponders, die altoos met paarden er voor stonden, en dat hij al die
stukken deed opstellen en daarmede schieten. Als een bijzonderheid vermeldt A itsema,
dat één kogel dikwijls 5 en 6 man wearaapte.
-ocr page 400-
FREDERIK HENDRIK
375
onder in de bres genesteld hadden, 1) gaf de bezetting, vreezende
stormenderhand overvallen te worden, daar er achterwaarts van de bres
geene verschansing meer ter beveiliging was, na een belegering van 69
dagen te hebben doorgestaan, de stad over bij verdrag. Den 23sten
Augustus vielen der Trichtsche Maagd, naar de dichterlijke voorstel-
ling van Vondel, de ketenen af,
„ Nadat zij hadt, geketent van Faruees,
Eeu halleve eeu gekermt slavin en wees."
Zoo veel sterkte van geest, als Frederik Hendrik bij het doorzetten
en gelukkig voleindigen der belegering van Maastricht had aan den dag
gelegd, zoo zeer vertoonde zich zijne staatkundige ingetogenheid in het
antwoord, hetwelk hij gaf op een gelukwensching van Richelieu over de
vermeestering van Maastricht. Door een weerklank te geven op den
honenden spot, boven gemeld, had de kans om nog eenmaal den Mi-
nister van Lodewijk XIII tot een oorlogsverklaring tegen Spanje te be-
wegen, kunnen verspeeld worden. De Prins antwoordde op heuschen
toon. »Hij bedankte den Kardinaal voor zijne beleefdheid, en zou met
nog meer vreugde en veerkracht den vijand bestrijden, zoo eenmaal
door zijne goede zorg en tusschenkomst de Fransche legers zich met
de Nederlandsehe vereenigden, hij zou zich voor onverwinnelijk houden,
wanneer hij door zijne Eminentie wierd ondersteund." 2) Maar wat
Fransche hulpbenden beteekenden leerde de Prins in den veldtocht van
1635 kennen. Lodewijk XIII had aan Spanje den oorlog verklaard,
en men zou nu gemeenschappelijk den krjjg voortzetten. Een Fransch
leger vereenigde zich bij Maastricht met dat der Staten, en over deze
vereenigde krijgsmacht van 32000 voetknechten en 9000 ruiters werd
het Opperbevel aan Frederik Hendrik opgedragen, met al de eerbewij-
zen, aan zijnen verkregen roem verschuldigd. Het Nederlandsehe leger
was van alles voorzien, het Fransche had aan alles gebrek; en toen
de Infant Kardinaal Ferdinand, Landvoogd der Spaansche Nederlanden,
met zijn leger terug trekkende, zijne stelling had genomen tusschen
Brussel en Vilvoorden, en Frederik Hendrik, reeds tot bij Brussel
voortgerukt, voornemens was die stad om te trekken en den vijand
1)  Toen de bresmiju springen zou, stonden 50 man onder een Kapitein gereed, om
terstond er in te vallen. Zij werden ondersteund door 100 man met 2 Kapiteins, ter-
wijl nog 200 anderen in reserve stonden. Zoodra de bres geslagen was, stoven de
soldaten tot boven op den wal, en hielden zich daar, onder een woedend gevecht,
staande, totdat de Prins hun last zond, zich, overeenkomstig zijn gegeven bevel, onder
in de bres te logeeren, hetgeen zij toen deden. Leven van Frederik Hendrik, D. I. bl.
482, uit de Mémoires de Fréderic Henry.
2)   Lettres, Mémoires etc. du Comte d\'Estrades T. I. p. 53.
-ocr page 401-
376
BELEGERINGEN ONDER
aan te tasten, verklaarden de Fransche Bevelhebbers, dat zij geen leef-
tocht voor hunne soldaten hadden, en eischten, dat men Leuven zou
belegeren. De Prins bood hun van zijnen leeftocht aan, maar vond
zich, in weerwil van zijne tegenvertoogen, verplicht, zich naar hun in-
zicht te schikken. Toen men nu eenige dagen voor Leuven had gele-
gen, verklaarden zij wederom, door ziekte en gebrek het veld niet te
kunnen houden; en Frederik Hendrik, die hier wellicht te veel inschik-
kelijkheid betoonde, trok met het vereenigde leger over Diest en Aar-
schot terug naar Roermond. De veldtocht liep geheel vruchteloos ten
einde. De Fransche troepen werden, in een berooiden staat, te scheep
naar Rotterdam, en van daar naar Calais teruggevoerd; en al wat er
verder, door de Nederlanders en Franschen gemeenschappelijk, tegen
de Spaansche Nederlanden ondernomen werd, was zonder belangrijke
gevolgen. 1) Vele omstandigheden liepen hiertoe te zamen, welker ver-
melding , gelijk in \'t algemeen de juiste beschouwing der krijgsverrich-
tingen in de laatste jaren van het Stadhouderschap van Frederik Hen-
drik, te veel in verband staat met omstandigheden, welke tot het
gebied der Staatsgeschiedenis behooren, om hier een plaats te kunnen
vinden. Het zij derhalve genoeg, in \'t kort aan te teekenen, dat, na
de vermeestering van Maastricht, welke nog in hetzelfde jaar gevolgd
werd door het innemen van Orsoy, en in het volgende jaar door dat
van Rijnberk, 2) er elf jaren verliepen (1633 —164-4), waarin, behalve
de verovering van Breda (1637), 3) en de inneming van het kasteel
1)   Over dezen veldtocht vooral moeten de Mémoires de Fréderic Henry worden ge-
raadpleegd. Eene verdediging van het gedrag des Prinsen in dezen tocht, geeft Wage-
naar, D. XI. bl. 209.
2)   Orsoy, den 10 November door Graaf Willem van Nassau berend, gaf zich reeds
den 15 over, nadat den 12 de loopgraven geopend waren, en de stad dën 13 was be-
gonnen beschoten te worden. De plaats was slecht versterkt en van zwakke bezetting
voorzien. liijnberk, een stad, welke, sedeit 1589 zesmaal van meester was veranderd,
zoodat de Spanjaarden haar „puttana de la guerra" noemden, gaf zich na een belegering
van 75 dagen over. Met twee attaquen aangetast, gelijk bij de meeste plaatsen, sedert
dien tijd door ïrederik Hendrik belegerd, plaats had, ging de stad over, toen de be-
legeraars tot aan de contrescarp genaderd waren, terwijl de gracht doorwaadbaar en de
wal beklimbaar was.
3)  De stad werd van drie kanten aangetast, op de hoornwerken voor de Ginneken-
schc- en Haagsche-poorten en het kasteel. De loopgraven werden het dichtst bij de
stad geopend voor de Ginnekensche-poort, aan gene zijde van de beek de Leyc. Deze
attaque steunde links tegen de Mark, en werd aan de beide einden door forten ver-
dedigd. Op den tienden dag na het openen der loopgraven, logeerden de belegeraars
zich in den bedekten weg, vermeesterden vervolgens het hoornwerk voor de Ginneken-
sche-poort, verschansten zich in de keel, en wierpen er twee batterijen op. Daarop
volbrachten zij den grachtsovergang door een galerij, en ondermijnden het bastion.
Bijna op gelijke wijze ging men op de twee andere aanvalspunten te werk; en toen
door mijnen de bressen beklimbaar waren, capituleerde de bezetting, bevreesd voor
een algemeenen storm. Men heeft eene afzonderlijke beschrijving van dit beleg door
Boxhom: „Historici Oèiidionis Bredanae etc, L. B. 1640, fol.
-ocr page 402-
FREDERIK HENDRIK
377
van Gennip (1641), 1) geene krijgsbedrijven van eenig gewicht zijn voor-
gevallen. Doch de vermeestering van Breda was ook een overwinning
van het allergrootste belang, en stelde de voortreffelijkheid der krjigs-
kunst van Frederik Hendrik in het helderste licht, daar hij in 49 da-
gen door een stelligen aanval dezelfde vesting innam, welke Spinola
twaalf jaar vroeger, niet had kunnen vermeesteren dan door een in-
sluiting van tien en een halve maand, welke de bezetting eindelijk,
niet met kunst of kracht van wapenen, maar door gebrek en ziekte,
dwong, om zich over te geven.
Gedurende het zoo even vermelde tijdsverloop van elf jaren, mislukte
een aanslag tegen Antwerpen (1638), omdat Graaf Willem van Nassau,
die in Vlaanderen was gezonden om eenige schansen in te nemen,
na eerst de Spanjaarden geslagen te hebben, te onberaden geloof had
gehecht aan een valsch gerucht, door den vijand uitgestrooid, en in ver-
warring de vlucht nam, waarbij hij een aanmerkelijk verlies van volk
leed, en zijn eenige zoon Maurits het leven verloor 2). Hoezeer Fre-
derik Hendrik, over dezen lichtvaardigen terugtocht van Grave Willem,
zijn misnoegen openlijk te kennen heeft gegeven, zoo mag echter deze
ééne vlek in de loopbaan van dien Nassauschen Held hem de aanspraak
niet doen verliezen, welke ook hij heeft op onze erkentelijke gedachtenis.
In vroegere veldtochten, bepaaldelijk in die van 1629, 1632 en 1633
had hij zich loffelijk gekweten; en tijdens het begin van het beleg van
Maastricht, hetwelk hij vervolgens ook zelf bijwoonde, had hjj in
Staats-Vlaanderen verscheidene sterkten veroverd, en daardoor ook iets
toegebracht, om het hoogstgewichtig bezit van dit gewest aan Neder-
land te verzekeren. 3) In dat zelfde gewest, liet, twee jaren later (1640),
wederom een Nassausche Held het leven in den strijd voor het Vader-
1)   De bezetting van bet kasteel bestond uit 2500 man, die van hunne sterkte, tot
het doen van krachtige uitvallen, een goed gebruik maakten. De belegeraars hadden
een dam van rijsbossen en aarde gemaakt door de voorgracht, welke gevormd werd
door een arm van het riviertje de Miers. Maar, met het openen van een dam, deden
de belegerden, door de kracht van het aanstroomend water, den dam wegspoelen. De
belegeraars poogden toen vruchteloos op dezelfde plaats eerst een houten brug, en ver-
volgens een van pontons over de gracht te brengen; niet dan op een ander punt gelukte
hun dit met een pontonbrug, onder begunstiging van een sterk vuur van 12 kanonnen
en veel klein geweer. Toen de brug gelegd was, deed de Prins terstond een Luitenant
met 150 man, gevolgd door 100 arbeiders, er overtrekken, om zich te logeeren, het-
geen volkomen gelakte. Toen de mijnen onder den hoofdwal gereed waren, gaf de
bezetting zich over, na eene verdediging van 34 dagen. Vruchteloos waren de pogin-
gen tot ontzet van een leger, waarbij 2000 geweren gevonden werden met radsloten.
2)  Hij had ook zijn vader verzeld bij de belegering van Maastricht (1632) en was
toen 15 jaren oud.
3)  In de belegering van Gennip in 1641, ontving hij een aanmerkelijke kneuzing
aan den onderbuik, waardoor misschien zijn dood bespoedigd werd, welke in het vol-
gen de jaar voorviel.
-ocr page 403-
378
BELEGERINGEN ONDER
land, Hendrik Casimir, zoon van Ernst Casimir, en diens opvolger
in het Stadhouderschap van Friesland. 1)
Wij hebben vroeger gezien, hoe Maurits, toen Ostende nog van de
Spanjaarden werd belegerd, door de inneming van Sluis en de ver-
overing van het land van Kadzand, den grond had gelegd tot de uit-
breiding van het gebied der Republiek in Vlaanderen. Frederik Hendrik
bekroonde zijne loopbaan met twee veroveringen, door welke hij ook
dit gedeelte van het werk zijns grooten broeders voltooide , met de ver-
meestering van Sas van Gend, en met die van Hulst (1644 en 1645).
De laatste dezer twee veroveringen deed klaarblijkelijk zien, hoe de
Belegeringskunst, onder het onovertrefbaar beleid van Frederik Hendrik
inderdaad de kunst was geworden, .om den stelregel in werking te
brengen welken hij bij al zijne krij gs verrichtingen, tot onberekenbaren
zegen voor ons Vaderland, heeft in het oog gehouden: de groote uit-
komsten van den oorlog te verkrijgen, ten koste van zoo weinig menschen-
levens mogelijk. In het beleg van Sas van Gend werd een der gevaar-
lijkste verrichtingen van den oorlog, het leggen en overtrekken eener
brug over een gracht van een dapper verdedigde vesting, met verlies
van slechts 30 man volbracht. 2) Maar, nog treffender bewijs geeft
Hulst. Die stad, welke de Spanjaarden in 1595, na zevenmaal vruck-
teloos storm te hebben geloopen, toen niet dan met verlies van 4000
inenschenlevens hadden kunnen winnen, werd thans, hoezeer mannelijk
verdedigd, door Frederik Hendrik, met een nauwelijks noemenswaardig
veriies veroverd. 3)
1)   Aitsema, D. II. bl. 704.
2)  De bedoelde brug werd over de voorgracht gelegd, ouder bescherming van een
sterk vuur van 17 kanonnen en veel klein geweer. Voor den bedekten weg, hadden de
belegerden eene contrc-approche gemaakt, maar zoo, dat deze het vuur der vesting\'
hinderde. De belegeraars maakteu zich dezen misslag ten nutte, naderden veilig achter
s vijands werk, namen het in, en bedienden er zich van als een loopgraaf. De
galerijen over de hoofdgracht werden aanbesteed voor de aanzienlijke som van f 14500,
mits zij in 12 dagen in gereedheid waren. De éene galerij was op 2 roeden ua over,
en aan de andere outbraken nog 5 of 6 roeden, toen de bezetting verzocht te capita-
leeren, klagende over het demonteeren van haar geschut en gebrek aan kanonniers, en
vreezende, dat de belegeraars het voltooicu der galerijen niet zouden afwachten, maar
met eene rolbrug het overige van de gracht overkomen , en dan terstond stormen zou-
den, zonder den wal te ondermijnen. Zie Mémoires de Fréderic Ilenry; Aitsema, II.
bl. 1006 en volgg.; Dogen, bl. 462. Het beleg had 36 dagen geduurd. De spoedige
overgaaf „a véritablement surpris tout Ie monde" schreef Huvghens aan de Prinses Ama-
lia Arch. T. IV. 115.
3)   Hulst capituleerde, na een beleg van 21 dagen, toen de belegeraars reeds op den
hoofdwal zich gelogeerd hadden, terwijl er geene verschansingen binnenwaarts meer
waren. De grachtsovergaug was ook hier door een galerij bewerkstelligd; doch toen
een gedeelte daarvan door een bom was weggeslagen, werd de gracht verder met
rijsbossen gevuld. Als een bijzonderheid wordt opgegeven, dat van ééne batterij der
belegeraars, in 24 uren, 242 schoten gedaan werden. De batterijen waren van 5 of 6
stukken. Er is een beschrijving van dit beleg, gedrukt te Middelburg, 1646, in 4to,
-ocr page 404-
FREDERIK HENDRIK
379
Te recht mag men dan zeggen, dat Frederik Hendrik, door deze
twee veroveringen , de kroon heeft gezet op zijne zeeghaftige loopbaan.
Evenwel is hij daarna\' in 1646, nog eenmaal te velde getrokken, zonder
roem of voordeel te behalen. Het was toen weder om Antwerpen te doen,
en de Nederlandsche krijgsmacht zou daarbij door een Fransch leger on-
dersteund worden. Zoo het waar is hetgeen gezegd wordt, dat de ver-
meestering van Antwerpen tot de meest geliefkoosde ontwerpen van den
Prins behoorde, en wij zien hem thans , in het gezicht der stad gekomen,
met de mogelijkheid voor oogen van haar te zullen veroveren, plotseling
onverrichter zake terugtrekken, dan kunnen wij niet nalaten, de opmerking
te herhalen, bij het verhaal der krijgsverrichtingen van Maurits gemaakt,
dat het onherroepelijk in het. raadsbesluit der Voorzienigheid scheen te
liggen, dat deze stad niet mocht toegevoegd worden tot de Republiek
der Vereenigde Nederlanden. 1) Er worden twee redenen opgegeven van
dezen terugtocht, welke niet op het aandringen, en, naar het schijnt,
zelfs niet met welgevallen van de meerderheid der Gevolmachtigden te
Velde geschiedde. Vooreerst, namelijk, toonde de Prins zich sedert
eenigen tijd veel minder ingenomen voor een alliantie met Frankrijk,
en het was alsof, gelijk de Hollandsche Regenten, ook hij begon te
vreezen, dat de voortgangen der Fransche wapenen in de Spaansche
Nederlanden aan de Republiek een nabuur mochten bezorgen, die
te eeniger tijd een geduchter vijand kon worden dan Spanje. 2) Ten
anderen waren de vredesonderhandelingen te Munster reeds geopend,
en de Prins had, zegt men, de verzekering bekomen, dat er ten
voordeele van zijn Huis reeds voorwaarden bedongen waren, welke hij
ongaarne door nieuwe wapenfeiten in gevaar zag gesteld van herroepen
te worden. 3) Welke dezer twee beweegredenen op zijn gemoed de meeste
werking heeft gedaan, konden zijne tijdgenooten niet beslissen, buiten
staat in de harten hunner medemenschen te lezen, en ook de latere
geslachten mogen niet lichtvaardig aan een\' Vorst, naar wien de gou-
den eeuw der Nederlandsche Republiek den naam draagt van de eeuw
van Frederik Hendrik, oogmerken toekennen van loutere baatzucht.
van den Predikant Cornelis Beukelaar, die er ooggetuige van was. Voorts zie men
over dezen tocht in Vlaanderen en de snelle verovering van Hulst Jhr. A. van der
Cappelleu Gedenkschriften D. II. bl. 109.
1)  Bl. 399. Een onderneming tegen Antwerpen, in het vorige jaar. 1045, was ïnis-
lukt door tegenwind, welke veroorzaakte, dat men zou hebben moeten landen in het
gezicht van een vijandelijk leger.
2)  Zie Van der Cappellen, Gedenkschriften, D. II. bl. 180.
3)  Zie Kok. Vadert. Woordenboek. Hetgeen deze Schrijver over Frederik Hendrik
heeft te boek gesteld, is, zonder eenise in-\'t licht-plaatsing van \'s Prinsen verdiensten,
met de grootste partijdigheid, ja met hatelijkheid tegen dien Vorst, geschreven.
-ocr page 405-
380                              BELEGERINGEN ONDER
Wat niet te ontkennen valt, de Frederik Hendrik van 1646, toen 62
jaren oud en nog uren lang in den zadel zittend, had niet meer de
helderheid van geest, waarmede hij voorheen het verband der dingen
overzag, en niet meer de veerkracht waarmede hij vroeger de inspra-
ken wist door te zetten van zijn overtuiging en van zijn geweten.
Hetgeen vroeger ten aanzien van Maurits is gezegd, ter verontschul-
diging tegen de aanmerking die zou kunnen gemaakt worden, als ware
de lof van dien Held in deze tafereelen van Neerlands heldendaden te
veel op den voorgrond gesteld, datzelfde is ook op Frederik Hendrik
toepasselijk. En evenwel, hoe weinig straalt dit door in de Gedenk-
schriften, onder zijn oog opgesteld, waarin hij alles heeft doorgehaald,
wat naar de vermelding van zijnen lof kon zweemen. 1) Trouwens, zoo-
danig was in \'t algemeen het karakter onzer vaderen in hunnen roem-
rijksten tijd. Wezenlijke verdiensten wist men zeer wel te beloonen,
maar men schaamde zich voor vleierij en eigen lof. De bewondering
eener liefhebbende vrouw mocht naderhand het meesterlijk penseel van
Jordaens, door de afbeelding van den allegorischen triomf, op de Oranje-
zaal bij \'s Gravenhage, dienstbaar doen zijn aan de verheerlijking van haren
heldhaftigen echtgenoot: het voorstel van sommige leden der Staten-ver-
gadering, om de uitvaart des Prinsen door een prachtigen zegewagen te
doen vergezellen, werd verworpen, omdat men vreesde, dat deze hulde
zou zweemen naar vleierij. Wij zouden dan ook van menigen Nederland-
schen Krijgsman, wiens naam nu slechts ter loops in de Geschiedenis
vermeld wordt, de verdiensten met meer uitvoerigheid in het licht
hebben moeten stellen, indien men destijds gewoon was geweest, van
voorbeelden eener loffelijke plichtsbetrachting grooten ophef te maken.
Wat zouden een Stakenbroek, 2) een Johan Wolfaard van Bredorode, 3)
1)  Zie de Voorrede voor dezelve, p. VIII en volgg.
2)   Stakenbroek was van gemeen ruiter opgeklommen tot de waardigheid van Luite-
Generaal der Kavalerie, welke hij bekleedde, toen hij in 1641 overleed. Hij was be-
mind bij ruiters en officieren, en een zoo onvermoeid ruiter, dat hij tot in zijn hoogen
ouderdom er weinig om gaf, om 24 uren achtereen te paard te zitten.
3)   Hij was in den jare 1651 Grootmeester van de Artillerie der Vereenigde Neder-
landen, Kolonel van een regiment voetknechten, Ritmeester van een compagnie kuras-
siers, Gouverneur van de stad en meijerij van \'s Hertogenbosch, toen hij met de eervolste
betuigingen door de Staten-Generaal werd aangesteld lot „Veldmaarschalk over het volk
van oorloae te peerde ende te voet, of Marechal van \'t Leger, zijnde de derde krijgs-
waardigheid." De eerste was die van Kapitein-Generaal, en op deze volgde in rang de
Generaal der Kavallerie. Kok, in zijn Vaderl. Woordenboek, noemt hem „den grooten"
Brederode. Hij was zeker een uitstekend krijgsman; maar zijn karakter deed hem bij de
vrienden van het Huis van Oranje weinig achting vinden. Zie Mr. G. Groen van Prins-
terer Arch. T. V. proleg. p. XXVIII en het oordeel van den Pranschen gezant Chanut
over hem p. 143. Deze Brederode was in 1638 gehuwd met Gravin louise Christine
van Solms-Braunsfeld, zuster van Prinses Amalia: hij was daardoor de zwager van
Frederik Hendrik geworden. Een andere Brederode, met den voornaam Nicolaas, een
-ocr page 406-
FREDERIK HENDRIK                                381
een Johan van Wijnbergen, 1) en zoo vele anderen niet hebben kun-
nen doen te boek stellen, indien de geest van zelfverheffing, welke
in latere tijden zoo vele gedenkschriften heeft doen in \'t licht komen,
de mannen van dien tijd had bezield, die de vermelding der gewich-
tigste diensten, door hen bewezen, ten hoogste tot een bescheidene
aanteekening in hunnen familie-Bijbel uitstrekten. 2) Wanneer in dagen
van gevaar de Schutterijen volvaardig uittogen, om de grensvestingen
te gaan beschermen, wordt dit niet eens door de pen der Historie-
schrijvers vermeld. 3) Het wordt nauwelijks aangeteekend, dat een
Dirk Dibbetz, Burgemeester van Arnhem, op het bericht, dat het
Keizerlijke leger op de rivieren aantrekt, terstond, zonder \'s vijands
duizenden te berekeneu, uitrukt met niet meer dan 30 burgers, en de
schans te IJseloord zoo lang met mannenmoed verdedigt, totdat hij
voor de overmacht zwichten moet (1629). 4) Als bij toeval leert de na-
komelingschap, na anderhalve eeuw, den naam kennen van een Pieter
Jansen van Vlissingen, die zich met 4en hende vrijwilligers voor \'s Her-
togenbosch bevond, en aldaar tot Vaandrig bevorderd, met zijn vaandel
om het lijf, door de pas geopende bres naar de naastbijzijnde toren-
spits klom, om de eer te hebben, dat zijn vaandel het eerst van de
veroverde stad had gewapperd. 5) Aan hoe weinigen is het bekend,
dat, om Sas van Gend te kunnen insluiten, onze voorvaderlijke krijgs-
lieden gewapend de vaart tusschen die plaats en Gend overzwommen,
en de Kapitein Oene van Grovestins, die niet zwemmen kon, met een
touw zich door het water deed slepen.
Men behoeft aan dergelijke bedrijven geen groote waarde te hechten,
om evenwel te erkennen, dat zij ten voorbeelde strekken van den
vurigen krijgsmansgeest, welke onze, zoo het heet, koelbloedige Neder-
bastaard uit dit aloude Hollandsche geslacht, was Gouverneur van Venlo, toen deze
vesting in 1637 den Spanjaarden weder in handen viel. Hij werd te dier zake, met
een der overige Kapiteins der bezetting, die zich allen te zoek hadden gemaakt, bij
verstek ter dood veroordeeld.
1)  Johan van Wijnbergen, Vrijheer van Horssen tot Oldcnaller, had zijne eerste
dienstjaren in Italië, in Zweden en Denemarken doorgebracht, en diende vervolgens den
lande onder drie Stadhouders. Hij was Kommandeur van Rijnberk, Gouverneur van
Sluis, en stierf te \'s Hertogenbosch, als Gouverneur dier stad, ten jare 1658, in den
ouderdom van 68 jaren. Zie over zijn geslacht Kok, Vaderl. Voordenboek.
2)  Een voorbeeld daarvan is in de aanteekeuing van Frederik van Dorp, hierachter
in de bijlagen opgenomen.
3)  Het zijn de Schrijvers van de Beschrijvingen der Steden, waaruit wij dit verne-
men. Het had, onder anderen, plaats in 1622, 1624, 1629, 1632. Zie Prof. M.
Siegenbeek, Gesch. der Burgerwapening, bl. 97 en volgg. Vergelijk ook Kok, Vaderl.
Woordenboek
, in v. Jan Willemsz. Bogaard.
4)  Montanus, Leven van Frederik Hendrik.
5)  Te Water, Inhuldiging van Willem V, bl. 52, en Voorrede van het XI Deel der
Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
-ocr page 407-
382                              BELEGERINGEN ONDER
landers in hunnen grooten kampstrijd bezielde: en die geest is van aan-
merkelijke gevolgen voor Europa geweest. Want hoezeer, zonder de
persoonlijke talenten van Maurits en Frederik Hendrik, de Nederland-
sche legerplaatsen zeker nooit de leerscholen zouden hebhen kunnen
worden der grootste Legerhoofden van de zeventiende eeuw, mag men
echter het daarvoor houden, dat zij dit zonder dien geest nimmer zou-
den geworden zijn. Hoe ook de legers van den Staat, naar mate van
de omstandigheden, door vreemde toevoegselen vergroot wierden, er
bleef daarin altijd een Nederlandsche kern, door welke de opgewonden
vaderlandsliefde, welke allerwege in de harten blaakte, in het leger
gebracht werd. De nitboezemingen en andere uitwerkselen dier geest-
drift ., moesten noodwendig op den vreemdeling werken door voorbeeld
en naijver; en zóó was het Nederlandsche leger, een samenraapsel,
ja, van verschillende natiën, maar bezield door Nederlandsche vrij-
heidsmin, te zamen gehouden door Nederlandsche geestkracht, en tot
de overwinning geleid door Nederlandsche Bevelhebbers. Hoe belang-
rijk was het schouwspel, hetwelk ons Vaderland vertoonde in die
roemvolle dagen! Terwijl in de rijzende wereldstad, in het kooprijk
Amsterdam, de Formosaan verwonderd was den Irokees te ontmoe-
ten , vond in het leger de Fransche Ridder den Edelman uit het
verste Noorden. Daar trof Descartes, stichter eener wijsbegeerte, door
velen als onchristelijk verworpen, den zoon aan des Keizers van Ma-
rokko, te Leiden in do Christelijke kerk gedoopt, en in Europeesche wa-
penrusting met den vervolgden Wijsgeer dienende onder Maurits. Daar,
in de Nederlandsche legertenten, kon men den jongen Torstenson zien,
den lieveling en later den waardigen opvolger in het krijgsbevel van
den grooten Gustaaf, tegelijk met Turenne, die op zijne beurt de stich-
ter was eener krijgsschool, waarin een Marlborough werd opgekweekt.
In dat leger, eindelijk, ontleenden Karel Gustaaf en de Groote Keur-
vorst van Brandenburg de beginselen dier geduchte kunst, waarmede
zij elkander hij Fehrbellin bestreden. 1) Waar is de natie, die zulk
een schouwspel in hare geschiedrollen kan aanwijzen?
Het was dan nu beslist
1) De zoon des Keizers van Marokko, zoo even bedoeld, kreeg bij den doop den
naam van Henri Cherif. Hij diende op zijn verzoek iu de compagnie van Frederik
Hendrik, die gemachtigd was, hem ƒ 50 per maand te geven, en hem te doen wape-
nen en monteeren met twee paarden en een bidet. Zie Van Wijn, Nalez. en Bijv. op
Wagenaar, D. XI. bl. 160. Omtrent de overige personen, in den tekst vermeld, als
zijnde in Xederlansche dienst geweest, kan men zien Valkenier, Verwerd Europa, D.
1. bl. 20; Bilderdijk, Aanteek. op de Geuten van Van Haren; H. Baron Collot ii\'Ea-
cury, Hollands Roem D. I, aanl. bl. 9.
-ocr page 408-
FREDEEIK HENDRIK                                383
„Of Nassau gedempt zou zijn van Spanje,
Of \'t moedigh Aragon zich buigen voor Oranje." 1)
De Republiek der Vereenigde Nederlanden, gegrondvest door Willem
I, viij gevochten door Maurits, bevestigd en uitgebreid door Frederik
Hendrik, werd met eer door Europa begroet op het Vredes-congres te
Munster, en daar moest de reuzen-monarchij van het trotsche Spanje,
afgestreden en verwonnen, in het onderschrijven der bepaling tot het
sluiten van de Schelde, zich een vernedering laten welgevallen, waar-
van geen tweede voorbeeld is in de Geschiedenis. De uitkomst was de
vrucht van een worstelsti\'ijd, waarin de wapenroem van Nederlanders
schitterend heeft uitgeblonken. Mocht onze beschouwing van dezen strijd
iets bijdragen, om dien, uit dat oogpunt, in een helderder licht te
doen verschijnen!
1) Vondel, Begroetenis aan Trederick Henrick.
-ocr page 409-
-ocr page 410-
B IJ L A G E N.
-ocr page 411-
.
-ocr page 412-
Zie bladz. 8G.
B IJ L A G E. (1)
Opgave der Schepen, Manschappen en Benoodigd-
heden voor eene Expeditie der Spanjaarden tegen
Engeland; ontworpen door den Hertog van Alva,
en waaraan men in den jare 1585 in Lissabon
is begonnen te arbeiden; getrokken uit Von
Schepeler, Beijtrage zur Geschichte Spaniens. 1)
Schepen.
Groote oorlogschepen..............     150
Galeien (20 uit Spanje, 14 uit Napels, 6 uit Siciliü,) . . 46 2)
Fregatten (uit Italië)..............20
Transport-hoekers 3)..............40
Kleine oorlogsvaartuigen en transportschepen......    340
Platbodemde landingsvaartuigen..........    200
Totaal der Vaartuigen 796
1)  De rangschikking is hier en daar veranderd, om alles meer beknopt en voor het
overzicht gemakkelijker bijéén te hebben.
2)   Van waar de 0 overblijvende galeien zouden te vinden zijn, wordt niet opgegeven.
3)   Vertaling van het Spaansche nrca. De afleiding van het woord is deze: Gr. üp^i;
Lat. orca, Fr. orque, Holl. hurk is de noordkaper, of een dergelijke groote zecvisch.
Het Lat. orca bctcekent ook nog, wegens de gelijkheid van gedaante, een pot met een
wijden buik, om zeevisch in te zouten. Dezelfde gelijkheid van vorm heeft ook den
Spaanschen naam ttrea, welke bij de Franschen is overgegaan in hourae of kottere, bij
ons in hoeker, aan een schip doen geven. Misschien is het woord orca, in de be-
teekenis van een pot met zoutevisch, het eerst in Spanje gekomen door den handel
met Rome, alwaar de Spaansche zoutevisch, als een lekkernij, in menigte werd aan-
gevoerd.
-ocr page 413-
388
B IJ L A G E N
Personeel.
Staf van den opperbevelhebber.
De Kapitein Generaal, Opperbevelhebber der vloot en van het leger.
Edellieden van den Opperbevelhebber.
Lijfwacht.
Kapitein van de Lijfwacht.
Luitenant.
Secretaris.
2 artsen.
2 fouriers,
Een kapellaan.
Een kapelbediende.
4 tolken.
Een trompetter.
Administratie.
De Intendant en Commissaris Generaal, met 2 Officieren Adjudanten.
Een Inspecteur Generaal met een Officier.
2   Controleurs, elk met een Officier.
Een Betaalmeester Generaal met 2 Officieren.
Een Intendant der transportschepen.
8 Monster-Commissarissen.
J u s t i t i e-B e a m b t e n.
Een Auditeur-Generaal.
Zijn Luitenant.
3  schrijvers.
4  gerechtsdienaars.
Een Provoost-Generaal met zijn Luitenant en 40 paarden.
10 hellebaardiers.
5  gerechtsdienaars.
Een vaandrig.
Een cipier.
Een trompetter.
Een scherprechter.
Geneeskundige dienst.
Een Hoofd-Administrateur.
2 Administrateurs.
4 geestelijken.
-ocr page 414-
B IJ L A G E N
389
Een Chirurgijn majoor (cirujano mayor).
4 chirurgijns.
Een eerste geneesheer en 4 andere.
6 praktisijns (paraticantes). 1)
4 barbiers.
2 apothekers.
2 handlangers.
Een opzichter (yedor).
Een betaalmeester.
6 andere beambten (officiales).
4 zieken-oppassers.
12 bedienden (mozos). 2)
Cavalerie.
Generaal der cavalerie, en zijn staf, bestaande uit:
12 Edellieden.
Een secretaris.
4 trompetters.
Een fourier.
Een kapellaan.
Een hoefsmid.
1200 paarden (en dus ook ruiters).
Artillerie.
De Grootmeester der Artillerie.
4 Luitenants.
Een controleur (contador) en 2 Adjudanten.
Een administrateur (major domo) en 2 adjudanten.
Een fourier generaal.
4 Ingenieurs.
Een fourier voor den leeftocht.
Een geneesheer.
Een chirurgijn.
Een schrijver.
24 hellebaardiers en een korporaal.
Een kapellaan.
1)  Die nog den doctoralen graad niet hadden verkregen, maar echter mochten prak-
tiseeren.
2)   Al deze beambten werden betaald uit de aalmoezen der soldaten. Voorheen werd
aan de soldaten gewoonlijk van den buit, welken zij verkregen, een bijdrage gevraagd
voor de gekwetsten.
-ocr page 415-
/
390
                                          B IJ L A G E N
60 Edellieden van het geschut (gentiles hombres.)
Om te veld te trekken, berekent men noodig te zullen hebben 100
Artilleristen, 1) te kiezen uit Burgos, Navarre en Portugal. 80 tim-
merlieden (uit Castilië), namelijk 30 bazen en 50 knechts, ieder tim-
merman met zijn gereedschap.
60 wagenmakers (uit Mancha), 30 bazen en 30 knechts.
60 smeden en slotenmakers (uit Biscaija), 20 bazen en 40 knechts.
10 wapensmeden (uit Milaan).
22 hoefsmeden (uit Castilië) voor de muilezels, 10 bazen en 12 knechts.
12 kuipers en zakkemakers (uit Castiliö) van elk 6.
2 biezen-vlechters.
1400 muilezels, om geschut te trekken en munitie aan te voeren.
700 oppassers voor de muilezels.
3000 pioniers (500 uit Castilië\', 1000 uit Galiciü en 1500 uit Italië\')
verdeeld in 20 compagniën, elk van 150 man.
In fan ter ie.
Spanjaarden t.................28000
Hiervan moeten er in Portugal 5000, en in Castilië
12000 nieuw gelicht worden.
Italianen..................11000
Uit de Terzios in Italië rekent men 5000 soldaten te
nemen, uit Napels 2000, uit Sicilië 1500, en uit
Lombard})ë 1500, in wier plaats even zoo veel rekruten
noodig zijn.
Duitschers..................16000
5 5000
Bij het afzeilen der vloot, rekent men, dat 10,000 soldaten zullen
ontbreken, door desertie, overlijden, ziekten enz. Om de vloot te be-
veiligen, blijven bij eene landing 10,000 achter, zoodat voor de lan-
dings-troepen overblijven 35,000.
Bemanning der vloot.
Roeiers.......\'............9800
Matrozen..................23000
Behalve de Hoofd-Officieren met hun gevolg, zou derhalve het leger
bestaan uit 60,234 manschappen, en de geheele uitrusting uit 94,000
menschen, 1200 paarden en 1400 muilezels.
1 De pioniers en infanteristen werden als handlangers gebruikt.
-ocr page 416-
i
BIJLAGEN                                            391
Materieel.
Algemeene benoodigdheden.
Plaatsen, waar te krijgen.
4000 met ijzer beslagen emmers , om water
te scheppen..........           Napels.
10,000 waterraten voor de schepen en voor
de landings-troepen.......           Genua en Niza.
200 snelwagens, groote en middelsoortige
voor de proviaudering. 1)
500 stuks gewichten enz., van 1 tot 10 ratious.           Sevilla.
400 halve mudden en schepels.....           Sevilla.
1500 maten van geheele en halve kannen.           Sevilla.
Voor de dienst van het Hospitaal.
2000 wollen dekens........           Valladolid.
2000 stroozakken van grof linnen ....           Sevilla en Lissabon.
8000 beddelakens van grof linnen ....") n ...          _. .
,„_ ,                              °                 ,.                    }• Sevilla en Lissabon.
4000 hoofdpeluwen van gebleekt linnen . . J
2000 matrassen van gebleekt linnen . . .           Milaan.
8 veldtenten, 4 kleine en 4 groote, voor het hospitaal bestemd.
30 centenaars fijn pluksel.
Doeken, hemden, lakens en ander linnen voor de gekwetsten. Medi-
cijnen, schapen, hoenders, eieren, conserven en andere spijzen voor
de zieken.
Touwwerk en ijzer in voorraad voor de schepen. 2)
Uitgaven voor de Artillerie.
Voorondersteld zijnde, dat het leger landen zal, en eenige batterijen
moeten samengesteld worden, zoo zal daarvoor, en tot beveiliging der
schepen, het volgende geschut noodig zijn:
Geschut.                                                                            Van waar te bekomen.
Voor 4 batterijen, elk van 12 stukken, j Van Messina en Palermo en van
54 kannonen; gerekend door elkander!de ontwapende schepen, die in de
van 55 Castilische centenaars . .V haven van Messina onder bevel
\'van Don Juan liggen . . .12
«van Napels......17
van Carthagena.....25
54
1)  Bij sommige voorwerpen staat de plaats niet aangewezen, vanwaar zij moesten
geleverd worden.
2)  De bijzondere opgave van dezeu post, als behoorende tot het zeewczen, gaan wij
hier voorbij.
-ocr page 417-
392                                      B IJ L A G E N
Voor 4 batterijen, elk van 4 stuk-"Juit Sicilië.......9
ken, om wallen te beschieten, 16 >uit Carthagena, Malaga en
koluvrijnen, tegen 60 centenaars ieder J Lissabon.......7
16
16 halve kanonnen, om de borstweringen te beschieten,
a 19 centenaars ieder..........               Napels.
24 sacres voor het veld, en om loopgraven te beschie-
ten, a 16 centenaars ieder.........               Napels.
20 lange Esmeriles van 6 centenaars.
Deze 130 stukken geschut, welke te zamen 4638 centenaars wegen,
zijn voor de genoemde batterijen en in het veld noodig, met hunne
monteering van raderen, affuiten en alle andere benoodigheden.
Scheepsgeschut, bestaande uit 1150 vuurmonden. 1)
De geheele Artillerie, zoo voor de vloot als voor het leger, bedraagt
1280 vuurmonden, wegende te zamen 17118 centenaars. Hiervoor zijn
noodig de navolgende munitiën:
Kogels voor de kanonnen, van 40 pond ieder.....12000
,, voor de koluvrijnen, van 25 pond ieder.....4000
,, voor de halve kanonnen, van 15 pond ieder . . . 4000
„ voor sacres en falconetten, van 8 pond door elkan-
der gerekend..............8000
Uitmakende (voor het legergeschut) 28000 kogels, wegende te zamen
7040 centenaars.
Munitie, kruit, lood, lonten.
Men berekent voor het grof geschut, de haakbussen en musketten,
(daaronder niet begrepen het kruit, hetwelk de groote schepen als
hun eigen voorraad medenemen) te zullen noodig hebben 22080 cente-
naars buskruit, 2) waarvan moeten geleverd worden 7000 uit Napels,
7000 uit Genua, Milaan en Duitschland, en 8080 uit Carthagena,
Malaga, Sevilla, Arcos en Lissabon.
Lont voor de haakbussen enz., 10,000 centenaars.
Lood voor de kogels der haakbussen en musketten (uit Sevilla) 12,000
centenaars.
1)   Oolc van het scheepsgeschut, en de daarvoor benoodigde munitie wordt eene ge-
bijzonderde opgave gedaan, welke wij hier hebben overgeslagen.
2)  De hoeveelheid buskruit is hier in het oorspronkelijke voor de verschillende vuur-
monden bijzonder opgegeven. De onzekerheid echter omtrent de juiste verhouding van
het oude spaansche tot ons gewicht, scheen dit minder belangrijk te maken. De
berekening is zoo gemaakt, dat de kanonnen gesteld worden door elkander 20 pond
te schieten, de koluvrijnen 24, en de halve kanonnen 16 pond.
-ocr page 418-
B IJ L A G E N                                           393
Andere benoodigheden voor de Artillerie.
Plaatsen waar te bekomen.
200 centenaars grof touwwerk..........    Napels.
50 carrosmatos (soort van voertuig met 2 raderen) om geschut
te vervoeren.
4 bokken, met de daartoe behoorende rollen en windassen,
om het geschut op- en af te leggen •......     Napels.
60 raderen voor kanonnen, halve kanonnen enz.....     Napels.
100 beslagene assen voor het geschut........    Napels.
100 dissels voor affuiten enz............     Napels.
200 karren, om munitie aan te voeren, met toebehooren
van raders enz................     Mancha.
150 centenaars spijkers van allerlei soort......    Biscaija.
100 zagen, waarvan 50 groote, 25 kleine en 25 middelsoortige    Biscaija.
100 ijzeren hefboomen met toebehooren.......    Biscaija.
12 smidsen met dubbele blaasbalgen, aambeelden, hamers,
tangen, vijlen enz. . . . ,.........    Biscaija.
300 centenaars ijzer, van allerlei soort en vorm ....    Biscaija.
150 centenaars staal..............    Milaan.
300 boren van allerlei soort...........    Biscaija.
80 holboren, om het geschut te ontnagelen......    Milaan.
200 hamers van allerlei soort..........    Biscaija.
1000 beitels, haken en groote nagels.
200 centenaars geslagen koper, hetwelk Z. M. te Lissabon
heeft, voor laadschoppen. 1)
4 windassen, om geschut op- en af te laden.....     Milaan.
6 hamers tot hetzelfde einde...........    Milaan.
100 centenaars talk, om de assen van het geschut der voer-  .
tuigen te smeren . . ,.........     Napels.
2000 stukken ladder voor het stormen.......     Napels.
40 tenten voor de munitie...........    Milaan.
4000 balken van kastanjehout, van 14 tot 20 voet lang,
voor bedekkingen, stellingen, reparatiën en andere einden    Napels.
2000 groote zware planken voor geschut-beddingen en mijnen,
die te Carthagena zijn, de overigen uit......    Napels.
20,000 gewone planken van allerlei soort......    Napels.
12,000 zakken van groflinnen, om borstweringen te maken.     Sevilla.
1) Vóór het gebruik van patronen, werd het kruit met een schop in het stuk ge-
bracht.
-ocr page 419-
394                                          B IJ L A G E N
30 centenaars bindgaren van alle soorten......     Napels.
12 rollen alquitran, 1) om \'s nachts licht te geven . . .     Biscaija.
12 rollen piktoortsen.............     Biscaija.
30,000 groote palen van kastanjehout, ter lengte van 10
tot 12 voet, voor loopgraven en reparatiSn ....     Napels.
Wapenen voor de Infanterie, en als voorraad.
Men rekent, dat alleen de 17000 man, in Castiliê\' en Portugal te
lichten, nog met wapens voorzien moeten worden, en dat de overigen
reeds gekleed en gewapend zijn. Voor de eerstgenoemden, en als voor-
raad, moeten worden medegenomen 16000 haakbussen, en 5600 mus-
ketten, (beiden uit Milaan). 2) Men rekent, dat onder het voetvolk
15 van de 100, harnassen dragen; er zijn alzoo noodig, met den
voorraad, 3200 harnassen (uit Milaan), en daarvan twee derde blank,
één derde versierd. Er zullen 10000 pieken noodig zijn (uit Biscaija);
5000 om de rest der bovengemelde 17000 man te wapenen, en 5000
als voorraad.
Vuurwerk.                                                                       Van waar te bekomen.
2000 lichte bommen (bombus ligeres).......     Napels.
6000 alcancias van kleiaarde. 3j........     Lissabon.
6000 abrojos. 4)..............     Lissabon.
2000 lichte werpspiesen. 5!..........     Lissabon.
2000 brandkogels (balas artificiales).......     Napels.
1000 kettingkogels [balas enramades).......     Napels.
300 tonnen teer en alquitran voor allerlei soort van vuurwerk    Lissabon.
100 centenaars salpeter...........     Carthagena.
50 centenaars zwavel.
100 centenaars witte hennip.........    Napels.
6 centenaars ijzerdraad, allerlei soort......    Lissabon.
Gereedschappen voor de pioniers.
6000 hakbijlen met de stelen.........     Genua.
6000 hak- en snijmessen, om faschinen ta maken . .     Genua.
6000 spaden met stelen...........     Genua.
6000 houweelen niet stelen..........     Genua.
6000 dissels met twee punten.........     Genua.
1)  Een mengsel van pik, harst enz.
2)   Van elke 100 man worden gerekend 10, en daarenboven 3 geheele compaguiëD,
clkvan 200 man, met musketten gewapend te zijn.
3)  Zij waren hol en met brandstof gevuld.
4)   Abrojo heette het ijzer, waarin de alcaucia lag, als hij geworpen werd.
5)  Zij waren hol eu met brandstof gevuld, en dus gelijk aau de kongretUche raketten.
-ocr page 420-
895
B IJ L A O E N
6000 ijzeren schoppen.
1000 haken, om takken af te halen, en af te slaan.
12000 houten schoppen.......... . . Napels.
2000 kruiwagens.
1000 draagberries.
30000 stelen voor het bovengemelde gereedschap . . Lissabon.
50000 biezen draagkorven..........Alicaute.
10000 groote biezen manden.........Alicante.
150 centenaars stukken bies van de gewone en meest
lenige soort..............Alicante.
34000 dunne biezen touwen, van 18 ellen ieder . . . Alicante.
200 centenaars matten, om korven te maken, en naal-
den, om te naaien............Alicante.
Leeftocht.
20000 centenaars beschuit.
1Ü000 pijpen wijn.
6000 centenaars spek.
1500 pijpen wijnazijn.
Voorts boonen, erwten, grutten, talk, was, kaarsen enz. enz.
Om eenigszins een berekening te maken van de verbazende kosten,
welke tot deze uitrusting zouden vereischt zijn, geeft Von Schepeler
op, dat de expeditie uit Cadix naar Buenos Aijres in 1820, welke op
zijn hoogst 15000 man landtroepen bevatte, bijna 20 millioen piasters
gekost heeft. Welk een macht, welke schatten moet Filips gehad heb-
ben , om aan een onderneming, als die door Al va ontworpen, te den-
ken; welk een zelfvertrouwen van den ontwerper, om zoo veel op het
spel te durven zetten! Doch na Alva\'s dood kwam de veel mindere
Armada tot stand, en het lot van deze is bekend.
-ocr page 421-
Zie bladz. 303.
B IJ L A G E. (2)
De hiervolgende aanteekening is den Schrijver meegedeeld door zijnen
hooggeachten vriend Jonkheer F. A. Ridder van Rappard, in leven
Secretaris-Generaal bij het Departement van Oorlog, van wien hij bij het
schrijven van dit werk, van het begin af, raad, medewerking en on-
waardeerlijke diensten genoten heeft.
» Dit navolgende bevonde geschreven op ingebonde pampier
tussen het oude ende nieuwe testament in sekere Beij-
bel mijn Moeder Vrouwe Sai-a van Trello toebehoo-
rende, en erckense ick \'tzelfde geschreven te wesen
met eijgoner hande bij wijle mijn Vader Heer Frede-
rick van Dorp, Ridder.
{get.) Frederick van Dorp, 1)
1643
den 8 Febr.
»».Hier ondergeschreven zijn eenige principale geschiedenissen daer ick
brjde geweest hebbe, so belegeringen als andere geschiedenissen,
sonder noch andere cleene belegeringen als oock wijnige van ste-
den ende exploiten.
Anno 1568 sloegen wij die slagh bij Heijligerleen tegens de Span-
jaerden daer wij de victorie hadden met Graef Lodewijck. Daer bleeif
doot de Graef Van Aerrenbergh als met de Spanjaerden houdende. Dit
geschieden den 25 Mag. Dit was mijn eerste uijtflucht als jonge sijnde.
Anno 1572 quam ick met de Grave Van der Marck uijt de zee voor
de stadt van den Briel in Hollant, alwaer wij de poorten in brant
staecken, en namen die stat also in sonder die te pionderen, welck
was die eerste stadt die wij in kregen. Wij en waeren geen drij hon-
dert en waeren daer geen ses uren voor. Dit geschieden op den eer-
sten van April.
Den 7 April quam de Graef Van Boshu met 1000 Spanjaerden ons
belegeren in den Briel, waartegen wij seer schermutzeerden, en naar
1) De oudste broeder van den Schrijver dezer aanteekening heette Tertullianus en is
gehuwd geweest met de dochter van den Auditeur Militair Fleming te Ostende, die
de geschiedenis van het beleg dier stad geschreven heeft. Dat huwelijk is kinderloos
gebleven. Men vermoedt dat het deze Tertullianus van Dorp geweest is, die in 1629
Amei\' sfoort heeft overgegeven (Zie hiervoor bl. 358).
-ocr page 422-
B IJ L A G E X
397
dat srj ons drij dagen beleegert hadden branden onse schepen de Span-
jaersschepen daer sij mede overgekomen waeren, waerdoor een vreese
onder hen quam, sodat se inder nacht optrocken en vluchten naar
Dorderecht ende voorts naar Eotterdam waer sij ettelicke borgers ver-
moorden.
Anno 1574 den 24 Jani: sloege wij die slagh te water ontrent
Eommerswael.
Anno 1574 den 5 October hebbe ick met mijn Xeef den Amiraal
Boysot de stat Leyde helpen ontsetten.
Anno 1575 den 28 Septr werden wij binnen de stat Zirzee belegert,
naer dat wij die 40 weecken gehouden hadden moesten die overgeven
door grooten hongersnoot in handen van Monsr. Dragon.
Anno 1577 kreegh ick mijn eerste Commissi van mijn Heere den
Prince van Orangen als capiteijn over 250 soldaten naer dat ick te
voore Vendrick geweest hadde.
Anno 1579 werde wij van den Prins van Parma binne de stat van
Maestricht belegert, alwaer hij ons beschoot met 53 stucken grof ge-
schut, ende also wij ontrent vijf maenden tegengehouden hadden en
veele stormen afgeslagen geen meer polver hebben en onse soldaten
meest gebleven sijnde, alsmede veel borgers, heeft de vijant onse bol-
warcken en poorte met de wal afgenomen, daer naer noch twe halve
maenen, ofte retrencementen die wij in de stat gemaeckt hadde, ons
ten laesten met stormenderhandt overvallen alwaer mijn Godt wonder-
lick bewaerden. Hem zij loff prijs en eer.
Anno 1582 den 22 April hilp ick die stat Aelst met surprijsen in-
nemen.
Anno 1585 was ick mede beleghert binne Brussel van de Prins van
Parma, welcke stat wij door grooten hongersnoot moesten overgeven
op den 10 Maert. Een korten tijt hier naer hilp ick Liefkenshoek met
gewelt overvallen.
Anno 1586 kreegh ick mijn Commissi als Lieutenant Colonel van
de Heere van Oreagne.
Anno 1590 den 4 Maert hilp ick die stat van Breda weder innemen.
Anno 1593 kreegh ick mijn Commissi als Sergeant Major Generael
van Zeelant over 30 vendelen soldaten.
Anno 1596 kreegh ick mijn Commissi als Collonel over 10 vendelen
soldaten waermede ick van wegen de Heeren Staten gesonden werden
naer Vranckrijck, tot assistentie van den Coninck, alwaer ick negen
maenden dienden, en de stat van la Fere winnen. Daer naer werde
ick wederomme naer Hollandt gesonden, ende naer dat de Koninck
-ocr page 423-
398                                     B IJ L A G E N
mijn van mijnen dienst seer bedanckt hadde, vereerden mijn sgn Majt.
met een goude keeten; seggende: je vous fais chevallier.
Anno 1596 werden ick in de belegeringh binnen Hulst gesonden,
naer dat ick 24 uren uijt Vranckrijck gekomen was, welcke belegering
ontrent de ses weeken duerde alwaer ick dienden als lieutenant Gene-
raal van Graef Joris van Solms, ende also die stat seer swaek was,
cnde niet mogelick die langer te houden, moesten wij die met appoin-
ternent overgeven.
An1\' 1602 werden ick op den 19 f eb. gesonden in de belegeringh
van Oosteijnde in de plaats van Sir Francois Veer, alwaer ick het
Gouvernement aenvaerden als Generael ende Gouverneur, ende \'tzelve
gedurende het belegh bedient den tijt van anderhalf jaer, ende also
ick door de gestagen sorgh en koiner seer verswackt waere heeft men
mijn refraiehissement vergunt. Na het overgaan ben ick en een trom-
melslager overgebleve van \'t heele garnisoen. Tot recompens van dien,
gave mij de State van Zeelant, een schaal waerin de belegering is te
zien en bove aen de decksel het wape.
A° 1606 den 12 Pebruarij werde ick neffens Graef Ernst van Nassou,
verschreven en versocht van den Hertogh van Brunswijck, alwaer ick
met consent van Mijn Heere de Staten nae toe trock hem te dienen
voor de belegeringh van Brunswijck, welcke beleegering den Hertogh
moest opbreecken on verlaten door bevel van den Keijser, en bleef als
bestelter Oversten van een regiment en Generael van de Artillerije van
de Hertogh, en gaft mijn jaerlickx 14 cc gl." "
Zie bladz. 348.
B IJ L A G E. (3)
Dezelfde vriend uit wiens verzameling van autografen de vorenstaande
aanteekening afkomstig is, heeft ook het volgende meegedeeld over den
Ingenieur Van Thye, en de schaarschheid van berichten, wegens de lot-
gevallen en verrichtingen der krijgslieden onzer Landmacht, in vroeger
dagen, verhoogt de waarde van elke mededeeling van \'t geen omtrent
hen belangrijk voorkomt.
Omtrent Van Tye, een der Ingenieurs onder Frederik Hendrik, in
het beleg van \'s Hertogenbosch, op bl. 348 vermeld, bestaat de zeker-
heid, dat hij eigenlijk was Jonkheer Abraham van Thye, Zoon van
Mattheus van Thye, en Vrouwe Machtelt Bogaert in 1603 geboren,
-ocr page 424-
B IJ L A G E N                                          399
en die dus niet ouder dan 26 jaar was, toen hij, bij het bedoelde
beleg, zulke gewichtige diensten aan den Staat bewees. Hij schijnt in
hooge mate het vertrouwen van den Prins te hebben bezeten, daar
deze hem, bij het vermoeden van eenen aanslag op Grave, door den
Graaf van den Berge, (in welke plaats volgens Wagenaar. Dl. II. bl.
94, de Kolonel Yarik, zich ter verdediging had moeten werpen,) als
Ingenieur derwaarts zond, blijkens de daarvan alsnog aanwezige ori-
gineele order:
> Zijne Excellentie ordonneert hiermede Van Thyo Ingenieur, dat hy
nijet naer en laete dese gesien hebbende sich in aller haest met een
Schrijver, ende een Conducteur van hier te begeven binnen de Grave,
omme aldaer tot dienste van d\'Lande gebruyckt te worden tot naerder
ordre.
»Last oversulcx den Coronnel Varick, ende den Magistraet van de
Grave den voorsn. Ingenieur, Schrijver en Conducteur met Logis\' te
doen accommoderen. In \'t Leger voor \'s Hertogenbosch den 17 Julij 1629.
(get.) F. Henry de Nassau.
Ter ordonnantie van Zijne Excie.,
(get.) J. Junius."
Dat Frederik Hendrik zijne diensten en bekwaamheid persoonlijk er-
kende , blijkt verder uit een autentiek afschrift van den brief van aan-
beveling, waarmede hij Van Thye, in 1634, aan den Landgraaf van
Hessen voorzag, van den volgenden inhoud:
Mon si enr
»J\'accompagne volontiers Ie Sr. van Thye, Ingenieur, de mes adresses,
sur ce quil me represente avoir resolu vous aller faire offre de sou service,
me promettant que s\'il s\'y voit employé,
il s\'y acquittera de mesme scavoir
et diligence dont il a servy quelques anne\'es a eest Estat, en suitte de quoy
vous priant de Ie veoir et accuiller de bon oeil, je demeure tousjours dans
les mesmes affections d vous faire paroisere
, au Men de votre service, que
je suis, Monsieur,
votretres humble Serviteur,
ii la Haye Ie
30 Juillet 1634.
(signé) F. Henry de Nassau.
A Monsieur, Monsieur Ie Landgrave de Hesse."
Van Thye werd hierop werkelijk door den Landgraaf, tot het be-
-ocr page 425-
400                                           B IJ L A G E N
vestigen der Stad Hamm, in dienst gesteld, en dat hij, ook daar,
blijken van bekwaamheid gaf, mag veilig worden afgeleid, uit het vol-
gend, aan hem gericht in originali voorhanden schrijven van dezen Vorst :
Monsieur
»Jay reqeu la vostve, et suis satisfait du somg, que vous apportez a la
fortification de la Ville de Ham. Si l\'on distribue les ravelii/s entre les
Bourgeois, ceux du plat pays et les soldats,
ainsi que vous penséz faire,
il y a de Vapparence quils travailleront l\'un a Venvy de l\'aultre, et qu\'on
en verra dans peu de temps les ouvrages fort avances. J\'espére què vous
ferèz votre debvoir ptour me doaner la preuve de vostre suffisance en telles
et j\'lus grandes affaires
, a la quelle ayant desia pris gonst je demeure
vostre affectionné
de Rüden ce *
d\'A<""\' Van 1634.
                            (signé) Guillaume.
A Monsieur, Monsieur VIngenieur Van Thyen, de présent d Hamm.
Hoe lang onze landgenoot in dienst van den Landgraaf bleef, hebben
wij niet kunnen opsporen, doch wij veronderstellen dat zulks slechts
korte jaren zal geweest zijn, daar hij, blijkens nog eene oi-igineele aan-
stelling vau meergenoemden Stadhouder, in 1645 benoemd werd tot
Luitenant-Kolonel en bevelhebber over de Artillerie, welke bestemd
was om in de geschillen, die destijds, tusschen Denemarken en onzen
Staat, over de Sondtollen, aanhangig waren, naar dat land te worden
gezonden; doch Van Thye stierf, op den 7den December van dat zelfde
jaar, te \'s Gravenhage, aan de gevolgen eener, bij ongeluk op de jacht
bekomen wonde, en werd aldaar in de Groote Kerk, bij zijne ouders,
begraven, volgens de Gedenkstukken van Timareten, Dl. II, bl. 69.
Hij was gehuwd aan Anna de Schilder, dochter van Mr. Pieter de
Schilder, Bewindhebber der O. I. Compagnie, en Vrouwe Elisabeth
Cobbault, welke laatste een zusterskind was der echtgenoote van den
Eaadpensionaris Cats. De echt van Van Thye was met kinderen ge-
zegend , waarvan alsnog onderscheiden afstammelingen bestaan, en waar-
van er zich twee, heden ten dage, onder het korps Nederlandsche In-
genieurs in dienst bevinden, te weten Jonkheer Johan Abraham Anne
Christiaan van Rappard, die van moederszijde en Jonkheer Jan Frede-
rick van Thye Hannes, die van vaderszijde van den Ingenieur van
Thye afstammen.
-ocr page 426-
Zie bladz. 359.
B IJ L A G E. (4)
Uittreksels uit de Predikatie van Do. Souterius,
betrekkelijk de Verrassing der Stad Wezel, in
den jare 1629.
{Bladz. 360.) »De Heere Otto de Gent ende Oijen, Heere van Dieden ,
hebbende acht doen nemen ende ondersoecken op de ghestaltenisse van
seecker nieuw Bolwerck, dat tot Wesel nieu geinaect werde, ende dat
seker gat dat noch open lagh, met stercke palisaden toegemaect was )
heeft hetselve sijne Princelijcke Excellentie ende sijn Genade Graef Ernst
van Nassau, Gouverneur van Vrieslandt ende Groeningen, gecommuni-
ceert, mitsgaders sijn advijs hoe ende op wat manier hij meent, men
de stadt daer deur soude mogen innemen ende vermeesteren, sijn Excel-
leutie ende Ghenade \'t selve gehoort ende daer op wel ghelet hebbende,
vonden de saecke doenlijck te wesen, sulcx dat hem den last daervan
ghegeven ende toevertrout werde, ende onder decksel dat hij een seecker
Convoij van den vijandt wilde waernemen ende slaen, heeft hij uijt de
naeste Garnisoenen, ontrent twee duijsenclt voetkneehten, eensdeels
vierroers ende anderdeels halve piecken, vergadert uit diversche Com-
paignien, ende voorts op sijn Excellentie schrijvens ende bevel gelicht,
seven hondert ofte acht hondert mijteren, (hier is verschil in \'t ghetal
van \'tvoetvolck, Huijghens schrijft van sesthien honderdt, eenige seg-
gen van twee duijsendt, andere van vijf-en-twintich honderdt, doch
daer aen, is so veel niet aen ghelegen, de rechte seeckerheijdt behoordt
de Heere Van Dieden best te weten) waermede hij den 18 Augusti, in
der nacht gekomen is voor Wesel, aen het voorschreven nieu Bolwerck,
ende hebbende den 19 s\' morghens ontrent drie uren soo stille als
eenichsins doenlijck was, deur veertich ofte vijftich Boodtsgesellen,
seeckere stercke kabel aen de Palisaden vast doen maecken, ende deselve
alsoo met geweldt, aen stucken ende om verre doen treckcn, sijn daer
in de stadt gekomen, ende nae de poorte getrocken, daer de Rujjterije
in ordre bnjjten ghereet stondt, de wacht aen de poorte hebben sij ver-
I. N. H. T. L.                                                                                        26
-ocr page 427-
• -
402                                      B IJ L A G E N
meestert ende meest doodt gheslagen, hebben voorts, de poorte met
hamers oft instrumenten, daertoe mede gebracht, open gebroken, de
valbruggen nedergelaeten, daer over ende deur, de TCuijterije terstondt
in do stadt geredeïi zijn, rijdende ende rennende deur alle de straten
van de stadt, ende waer hen eenighe openbaerden, schoten sij met haere
Pistolen deselve doodt: hebben voorts de marct inghenomen ende beset,
de wacht overal vermeestert ende meest doodtgheschoten oft gheslagen.
Het logement van den Gouverneur Don Fransisco Losano werdt opghe-
broocken, ende soo hij noch te bedde lach, seijde men teghen hem,
dat hij hem ghevangen gheven soude, hij wel verbaest sijnde, vraechde
hen, aan wien? sij seijden, aen den Prince van Orangien, ende de
Heeren Staeten Generael, die de stadt hadden doen innemen; bevolen
hem, dat hij hem terstondt kleeden soude, ende brachten hem alsoo
bij den Heere Van Dieden, die hem neffens sijn paerdt dede gaen,
ende alsoo daer een deel Spaigniaerden bij den anderen waren verga-
dert bij eene andere poorte, ende eenige resistentie scheenen te willen
doen, belaste de Heere Van Dieden den Gouverneur, hen-luijden te
beveelen, dat sij haer wapenen terstondt soude neder leggen, ende soo
hij dat niet doen en wilde, soude hij sijn volck dan terstondt ander
bevel geven, wat sij doen souden. Desen hoveerdigen Spaigniaert (die
niet ghewoon en was alsoo ghecommandeert to werden, maar te com-
manderen) heeft nochtans \'t bevel van den Heere Van Dieden ghehoor-
saemt, siende dat hij niet anders en mochte. Beval hen-luijden dat sjj
haeren wapenen souden afleggen op goedt quartier, ende sij-luijden
siende haeren Gouverneur ghevangen ende datter gheen ander uijtkom-
ste voor haer en was, oock hebben ghehoorsaemt, ende naer ghekomen.
Daer sijn van de Spaensche, die hier ende daer hen te weere stelden,
oock van de wachten, ende deghene die op de straten (sommighe ge-
kleet, eenige int hembde andere half gekleet waren) in alles doot ge-
bleven tusschen twee ende drie honderdt; (in dit getal is oock verschil)
van de Statische seven ofte acht, de burgeren hielden hen stillen bin-
nen haere huijsen, tot dat alles uijtgericht was. Daer wert gheseijdt
dat eenighe Spangiaerden den Burgeren te hulpen riepen, dan gaven
voor antwoorde, waer mede souden wij u helpen, dewijle ghij-lieden
ons, onse wapenen hebt afghenomen ? De Trompetters bliesen lustich
het oude liedeken, Wilhelmus van Nassouwen, etc. De Heere Van Die-
den heeft alles door sijn Cousijn Merode, aen sijn Excellentie laten
weten, 1) ghelijck hij oock dede aen de Heeren Ghecommitteerde bin-
1) Zie deu brief van Dieden aan den Prins hierachter bl. 405.
-ocr page 428-
B IJ L A G E N                                      403
nen Arnhem, endo hoeft terstondt geschreven aen de Commandeurs van
Rees, ondo Emmorick, om hem eenigo Compaguien loc te senden, om
de stadt beter te versekeren. Endo stelde voort ordero, op alles dat
in der haost doonlijck was, heeft oock de Burgeren geweer doen uijt-
deelcn, om haer-selven ende de stadt te helpen dofenderen.
Het Garnisoen daer binnen liggende waren sosthien, (cenige seggen,
voerthien Compagnien,) daer sijn uijtgetrocken ontrent duijsendt ghe-
vangen soldaeten, daer do Gouverneur, en de Capiteijncn voor spraecken."
(Bladz. 362 de uanteekening.) »Dese inneminge der stadt Wesel, is
ghesohiot, doe een roohto ghelegenthcijt haer was presenterendo vermits
aon het oosteijnde dor stadt oen niou Bolworck wiort gemaect, waerdoor
de stadt ton doele open lag, en was maer gesloten mot een staketsel,
dat weijnich conde weeren. Oock hadde eenen Pieter Mulder tot ver-
scheijden reijsen (hem veijnsend te swemmen) des stads grachten ter
genoemder plaetso gepeijlt, en alle gelegentheijt wel neerstig bcspiet.
Hij had oock een swaren ijseren hamer doen maeken, om daermede
\'t ghemeldo staketsel to breken. Endo is na bestemden tijt ende plaetse,
eijndelick op den 18 August 1629 des namiddaegs uit Wesel gegaen
ontrent drij uren voor \'t sluijten van de poorten. Een ure daernae,
is hom (tot een ander poorte uijt) gcvolgt sijn broeder Dirck Mulder
ende Jan Rootlcer, effen voor \'t sluijten, mede tot een derde poorte,
uijtghovolght, op dat alles onghemerct mochte toegaen, ende dat de
laetste de eerste conde adverteren, of in do stadt oock eenich knntschap
of ontdeckinge van den Aanslag was, \'t vvelck alles na wensch noch
afliep ende quamen bij een, tor plaetse daer toe geordineert; vielen
haren God met ernst te voet, biddende om kloeckmoedigheijd, wijsheijd
on kracht, verwachtende voort met goede patientio den Heere Otto van
Gent, met sijn bijhebbende krijgsmacht. Nu aldus bij den anderen ge-
komen sijnde, heeft den gemeldon Hoore Otto, biljetkens doen trecken
van sijn Capiteijnen, endo sijn volck verdeelt in vijf troupen, opdat
elck weten souden wie d\'eerste tocht, de tweede, ende so voorts, soude
hebben, ende alle ding ordentlic mochte toegaen. Haren aenval op de
stadt, gheschiedo seer geluckelick op den Aug. dos sondacghs smorgens
voor der sonne opgang, en in korten (God lof) maocton sij haer Mees-
ters van de stereke stadt Wesel. Tervvijlen nu de Heero Otto, met
sijn volck, doende waren om de Corps de guardon in te nemen, alles
doot slaende wat hem te weer stelde, om hem thegen te staeu, zoo is
Pieter Mulder (voor desen vermeit) met eenich gevolgh, in der haest
gelopen, heeft den smit, sijn bekende vrient, opgheklopt; den smit
-ocr page 429-
»
404                                      B IJ L A G E N
verbaecst roepende, wie klopt daer ? heeft gheantwoordt: »Pieter de
Mulder, staet op, de stadt is Geus." Den smit opdoende, sijn sij daer
in huijs ghevallen, de grootste hamers met hacr nemende, daer op
eenighe van des smits knechten, hacr in alderhaest zijn gevolght, onde
hebben de Brijnsche poorte de sloten met gheweldt, al\'gheslagen, doch
tot de valbrugge komende, daer haperdet, want sij en konden de ket-
tingh niet in stucken slaen, maer ten laetsten quam daer opt onversiens
een kogel van een stuck staende op het bollewerck, dat op deze poorte
flancqueerde, ende schoot de ketten in stucken, O admirable Voorsie-
nigheijt Gods! De brugge nedcrvalleude, so entreerden der H. Staten
Ruijterije (die daer gereet stonden voor de poorte). De Trompetters
bliesen Tantara, de Ruijtors veeghdon de straten en trocken in Bataille
na de Marct, met de Tap en Pied, met hare pistolen in hare handen
gespannen."
(Bladz 363 de aanteehening.) „Men segt, dat doe des Princen volck
Wesel des morgens vroech besprongen ende innamen, dat de Gouver-
neur Francisco Lozano noch op zijn bedde lagh. Tot welcke de onse
seijden, geeft u gevangen, daerop hij met grote verbaestheijt weder
vraegde, uijt wiens name! De onse weder ter antwoort gaven, van
weghen den Prince van Orangien. Na welcke morgenspraecke sij hem
dwongen de sleutelen van de poorten des stads over te geven. De Gou-
verneur Francisco wel siende, wat hem ovorkommen was, seijde, och!
dat men mij op derselver stont doot gesmeten hadde! Tck hebbe den
Coninck dese 35 jaren gedient: moet mij dit wedervaren! Ick wensche
wel in de eerste charge gebleven te zijn! Men wil nu sterek seggen,
dat hij om sijn qualic toesien tot Brussel soude onthooft sijn, met noch
twee andere Hoeren. De tijt sal de waerheijdt aen den dag brengen.
De Couranten van daghe desen 13 Moij, segt, dat uit Bergen op Zoom,
geschreven wert, den 7 Meij, dat Gouverneur Lozano, noch gevangen
sit, ende daghelicx gheexamineert wert van twee Crijchshceren, twee
Oapiteijnen, den Fiscael Generael, ende den Auditeur Generael."
(Bladz. 362 de aanteehening.) ,, „Ons volck bestont wt ontrent 1600
man te voet, een deel met vijerroers onde de ander met halve pieken
ende 8 comp. te peerdc alles goleijdt door 3 Borghers van dese stadt,
onder \'t commandement van de Heere Van Dioden. In de stad waren
6 comp. Spaeng. ende 8 andere, van de welke d\'eerste alleen hebben
resistentie gedaen; daer zijn van de onse doot gebleven ontrent 10
ende van de Spang, ontrent 70, en 3 capit. ende meer ander gequetst.
-ocr page 430-
B IJ L A G E N                                      405
De gevangenen sijn geweest ontrent 1042 sonder officiers, welke metten
Gouver. sijn gesonden na Arnhem. Men heeft ons komende nae-bij de
stad biljetkcns doen trocken, om haer te bespringen. \'T geluck heeft
gewilt, dat hot eerste mij toegevallen is, het tweede aen den Drost
van Brcevoort, om mij to seconderen, \'t derde op M. Biest, \'t vierde
op M. Marquetto, \'t vijfde op M. Lauwijc, elc met 150 man; wij violen
aon op een nieu bolwerck, \'t welck ontrent een quartier uijrs aenliep
van weghen oen Palissade, dewelcke gebroken sijnde ben ie d\'eerstc
daerdoor gepasseert, ende gevolgt zijnde van een ghcdeelte van mijn
volck, heb ie don vijandt vervolgt tot de poorte toe, d\'welcke met ghe-
welt is aengetast ende geopent door hamers, in de 2 Corps-de-guarde
is alles doot geslagen. Ben daerna gemarcheort, recht nae do groote
marekt toe, alwaer mijn onderweg de rendevous was gegeven. Ie hebbe
drie rencontren gevonden, ende de principaelste onder de pooiie van
\'t gevangen-huijs, dewelcke ontrent een half ure was duerende, alsoo
ick maer 40 man bij mij en hadde. De andere waren gebleven, soo
om de poorte te bewaren, als in andere straten om niet van achteren
te worden overvallen ofte verrascht. Ondertusschen sijn de mijteren in
de stad gekomen, deur de voornoemde poorte, en hebben sich op do
Marct bij ons gevoecht. De reste van \'t voetvolc sijn rontom do Bol-
wereken getogen, om de andere poorten en Corte-guarden aen to tasten,
van de welcke sij wel geluckelick meester sijn geworden, eet. tlijt
Wesel den 21 August 1629. V. onderdanigen dienaer onderteijekent
J. Huijgens.""
(Bladz. 363 de aanteekening.) ,, „Mijn heer. Den brenghor deses, mijn
Cousijn Merode, komt u Excel, rapporteren het goedt succes van \'t in-
nemen dor stadt Wesel. De vijand heeft ter selver instantie verlaten
twee Forten ofte Schansen sonder een scheut geschoten te hebben. Sij
hebben haer oorloghschip in do gront geboort en hebbende eenigo Pon-
ten op den Rhijn, soo hebbe ie eene partije daervan die niet en doch-
ten, doen verbranden. Alhier bevindt sich een menichte van gheschut
ende 13, ofte 14 schuijten op wagens geset. Ick hobbe om te beter
do stadt te versekeren aen de Commandeurs van Roes ende Emmerick
ontboden, dat sij mij eenighe Compagnien voetvolck willen toesenden,
en sdo \'t u Excell. goet vint, soude ick noch wel meer volekx begheeren.
waarmede, etc. Mijn Heere uwe Excoll. ootmoedighste ende gehoorsamc
Otto van Gent ende Oijen. Tot "Wesel, den 19 Aug. 1629, met haost,
des morghens tusschen vier en de vijf uren," "
-ocr page 431-
.-* •
406                                      B IJ L A G E N
«
*
Lijst van geschut en ammunitie,
(Bladz. 364.)
                                              gevonden binnen Wezel.
„ 6 heele Kanons ofte Kartouwen.
14 halve Kanons.
9 Vcldt-stucken ende Draecken.
3 mortieren sonder af-snijdcn.
16 ijsere stucken. Andere segghen 24 ijsei\'e stucken.
Een groote quantitoijt Canonkoghels.
Een groote quantiteijt musquetkoghels.
29 Groote Granaden.
2 Tonnen ende een mande met handt Granaden.
Eenighe Musquetten ende Piecken.
Een groote solder met Lonten, onghebonden.
Noch 23 tonnen met Lonten.
7 Petarsen.
6 Nieuwe Affuijten.
20 Groote Granaden.
5 Tonnen met ijsere Pinnen.
5 Tonnen met hack-messen.
houwelen,
schoppen.
550 Tonnen pulvers. Andere segghen: in de \'t sestich duijsendt pondt
pulver, aldaer gevonden te zijn.
Aanteekening. De Couranten doen vermaen van 2000 tonnen Bus-
cruijdt, ij der wegende 200 pondt. Item, datter sijn gevonden 6000 mus-
quetten, so roers als vijerroers. Item noch 4000 piecken met veel
halve piecken daaronder. Item harnassen wel om 5000 mannen toe te
rusten. Noch 200 metalen stucken, so groot als kleijne, daervan 45
stucken op de marct stonden, om Graef Hendrick van den Berge toe-
gesonden te worden, ende daermede die van de Veluwc te beschadigen!
oock heel Hollandt te doen beven, gelijck sij uijtgaven. Van dusdanige
ende diergelicke wapenen te melden, zjjn verscheijden advertissementen
gekommen, doch alle onseecker, en de niet overeenkomende. Het seec-
kerste ende warachtigste hebben wij in ons Tractaet gevolght."
(Bladz 364 de aanteekening.) „Noch staet hier bij te onthouden, dat
alle do principaelste bagagie van Graef Hendrick van den Berge, item
het ghereetste van de goederen van den Grave Van Monte Cuculi, ende
der andere Colonelleu, Ritmeesters ende Capiteijnen, alsmede het meeste
deel van den roof, die de Keijsersche ende Crabbatten al-omme in de
f
-ocr page 432-
B IJ L A G E N                                      407
oorloge van Hoogduijtsland gerooft, ende den goeden luijden afgedwon-
gen hadden, bij dese soude becomen zijn, makende te samen een so
grooten buijt, dat men se niet wel en kan waerderen. Jae eenighe
houdent daervoor, dat dese Victorie voor \'t Landt, in dese conjuncture,
soo groot is als de Vloote die de Generael Pieter Pietersz. Heijn (goe-
der ghedachten) in dese landen gebracht heeft."
{Bladz. 364.) „De couranten ende dagelij ckse geruchten, hebben ons
vertelt ende verhaelt, dat des Princen volck grooten buijt binnen Wesel
van de Spangiaerden bekommen hebben, ende dat sij daer benevens
oock kregen sekere kleijne Tonnekens met Erjcxdaelders ende Pistolet-
ten, die geordineert waren, ende daer gelaten (so men segt) tot be-
talinge van haer Leger. Men wil seggen, datter gevonden zijn eenige
wagens met geldt, die op hadden, 48 Tonnekens met Eealen van ach-
ten, in ijder Tonneken 2000 stucx, noch 8 Tonnekens met Pistoletten.
Men heeft dat Voetvolck gesien den roof uijtdeijlen, ende den Ruijters
den Rijcxdaelders, met hoeden vol, malkanderen toemeten."
Zie bltidz. 369.
B IJ L A G E. (5)
Lijst van het Krijgsvolk, hetwelk in den jare 1629
in dienst is geweest van de Republiek den Ver-
eenigde Nederlanden , getrokken uit Aitzema,
Saken van Staet en Oorhgh, D. I, bl. 889.
Ruijters.
Bidets.
Voetvolck
,, Gelderlandt .
200
81
2990
Hollandt . .\' .
. . 3295
2195
30705
Zeelandt . . .
100
JJ
6900
Uijtrecht . . .
550
405
2825
Vrieslandt
700
243
8340
Overijssel . . .
500
81
1760
Stad en Land .
400
162
3830
Drente
200
81
300
Te zamen 5545 Ruijters, 3248 Bidets, 57650 Voetvolck.
\\
-ocr page 433-
408                                      B IJ L A G E N
Hier en boven noch de 50 compagnien voetvolck, die over de
Provintien waeren gherepartitieert, ijder van 200 koppen,
maecken het ghetal van.............10000
Noch binnen Embden...............500
Op de redonten tussen Gorcum en Dordrecht......250
Noch zijn in haeren dienst voor eenighe maenden gheweest:
De waertgelders voor 5 maenden..........6000
\'t Regiment van Morgan voor 3 maenden.......2030
Valckenburgh voor 3 maenden...........3600
4 compagnien van Jarnsey voor 3 maenden.......580
4 Schotsche ende 2 Pransche compagnien voor 3 maenden . 1600
Ferens voor 3 maenden..............2073
Solck voor 3 maenden..............2161
Roosekrans voor 3 maenden............1100
De troupes bij Aitzima gelicht...........800
Vuijr-roers van Soest ghekomen........... 500
Vuijr-roers van de Heer van Vuers voor 2 maenden .... 200
Het volck van de West-Indische Compagnie voor 2 maenden . 1200
Matroosen van de Oost-Indische Compagnie.......440
Haeghsche compagnie voor 3 maenden........200
\'t Volck van Vriesland ende Groeningen voor 3 mauwden . . 3000
Borgers voor 2 maenden.............5000
3 Amsterdamsche compagnien voor 2 maenden.....600
40 compagnien versterckt van 150 tot 300 man voor 3 maenden 6000
21 Duijtsche compagnien voor 5 maenden.......4200
16 Schotse compagnien voor 5 maenden.......2000
Ruijteren van Ingenieurlant voor 3 maenden...... 100
Som. Ruijters 6015. Bidets 3248. Voetvolck 111584.
En alsoo \'t samen Ruijteren en Voetvolck 120877.
Behalven de meenighte van schepen, schujjten, waegens, treckpaer-
den en andere. D\'Officiers bij den treijn van d\'Aitillerije, Munitie van
Oorloge; als: Edel-lieden van \'t Geschut, Canoniors ordiuaris en extra-
ordinaris, Conducteurs, Baterij meesters, Timmergasten , Smits, Rade-
makers , Kuijpers, Haringkeurs, Schanskorfmaeckers, Contrerolleurs,
Ingenieurs ordinaris en extraordinaris; Pioniers en Mineurs, en meer
andere, bedroegen oock een groote meenighte."