-ocr page 1-
t
„i \' i« -----------:-------------------------------------------------------------------------- --rr::ri
1 • ~ 1
II
| BEKNOPTE GESCHIEDENIS i
Il , !;
VAN , E
"
HET VADERLAND!
• \'il
DOOR
!! \' .• " 1
D*. J. A. WIJN NE,
Hooffleeraar^e Utrecht.
!
•\' - !
1 « l
1
VIERDE, HERZIENK DRUK.
f
! \' "...........................................
TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTER8, IS".
.L.TLS::ïr=SSr,~----------~ \' — ~........
*
I
-ocr page 2-
1221?
WM
S. oct.
3524
-ocr page 3-
BEKNOPTE GESCHIEDENIS
VIN
HET VADEELAND
DOOB
D*. J. A. WIJNNE,
Hoogleeraar te Utrecht.
VIERDK, HEBZIENE DRUK.
TE GRONINGEN BIJ J B. WOLTEBS. 1877.
-ocr page 4-
Magno usui est meinoria rerum gestarum.
SALLUSTIUS.
Lihisloire des Provinees-Unies est un sujet attrayant.
MIRABEAU.
I ^
Stoomdrukker^ van J. B. Wolters. Augustus 1877.
-ocr page 5-
INHOUD.
§ 1. Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus\' geboorte en onder
de heerschappij der Romeinen.
§ 2. De Franken en do Saksen in Nederland en België. — Deze lan-
den worden een bestanddeel van het Frankische rijk. — De invoe-
ring van het leenstelsel en van den Christelijken godsdienst. —
Noormannen.
§ 3. Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van an-
dere streken van ons land. — De wisselingen in de opperheer-
schappij dezer landen na het verdrag van Verdun. — Staten, die
in het Zuiden en in het Noorden verrijzen. — Aard en\'uitbreiding
der grafelijke macht.
§ 4. Holland onder de graven uit het Hollandsche huis.
§ 5. Holland en Zeeland onder de graven uit het Henegouwsche en het
Beierscho huis.
§ 6. Holland en Zeeland onder de graven uit het Bourgondische huis.
§ 7. Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het Oostenrijkschc
huis.
§ 8. Overzicht dor geschiedenis van Gelderland gedurende de Middel-
eeuwen.
§ 9. Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente, Fries-
land en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
§ 10. De Nederlanden onder hot bewind van Karcl "V.
§11. De Nederlanden onder Philips II tot de komst van Alva.
§ 12. Do Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\'\' landvoogd Alva.
§13. De Nederlanden gedurende het bewind van Requêsens en van Don
Jan van Oostenrijk. — De unie van Utrecht.
§ 14. Van do unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek van de
Zeven Vereonigde Nederlanden.
§15. De regeeringsvorm der Republiek van de Zeven Vereenigdo Ge-
westen.
§ 16. Vervolg.
§17. De onoverwinnelijke vloot. — Maurits\'\' krijgsbedrijven. — De af-
stand der Nederlanden door Philips II. — De eerste zeeslagen van
den tachtigjarigen oorlog.
-ocr page 6-
§ 18. Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-Indische com-
pagnie.
§19. De oneenigheden, die de Republiek ten tijde van het bestand
schokken.
§ 20. De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — De oprichting
der West-Indische compagnie. — De aanslag op het leven van
Maurits en zijn dood.
§21. Het stadhouderschap van Predorik Hendrik.
§ 22. De vrede van Munster. — Blik op den toestand des lands.
§ 23. Het stadhouderschap van Willem II.
§ 24. De groote vergadering. — De eerste Engelsche zeeoorlog.
§ 25. De staat onder de leiding van de Witt. — De bemoeiingen der
Republiek met den oorlog in \'t Noorden van Europa. — De tweede
Engelsche zeeoorlog.
§ 26. De triple alliantie en de vrede van Aken. — Het begin van den
oorlog van 1672.
§ 27. Het vervolg van den oorlog van 1672. — De dood der gebroeders
de Witt. — De verheffing van Willem III.
§ 28. Willem III. — De negenjarige oorlog. — De Spaansche erfopvol-
gingsoorlog.
§ 29. Blik op den toestand des lands in de laatste helft der 17de en in
\'t begin der 18de eeuw.
§ 30. Het stadhouderschap van Willem IV.
§31. Het regentschap van de gouvernante Anna, de voogdij van den
hertog van Brunswijk en liet stadhouderschap van Willem V tot
liet begin van den oorlog tusschen Engeland en Nederland.
§ 32. De oorlog van Engeland en Nederland. — De geschillen der Re-
publiek met Jozef II. — De binnenlandsche oneenigheden en de
komst der Pruisen.
§ 33. De val der Republiek. — Blik op den toestand des lands.
§ 34. De Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland.
§ 35. Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. — Het herkrijgt zijn onaf-
hankelijkheid.
§ 36. Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België.
§ 37. De opstand van België en het koninkrijk der Nederlanden sedert
1830.
§ 38. Eindblik op den toestand des lands.
-ocr page 7-
I*.
Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus\'\' geboorte en onder de
heerschappij der Romeinen.
Het land, welks geschiedenis de volgende bladzijden zullen be-
helzen, heet Nederland. Het ligt aan den mond van den Rijn, den
Usel, de Maas en de Schelde. Behalve dat het de wateren dier
stroomen op zijn bodem ontvangt, krijgt het nog die van tal van
kleiner rivieren, welke op dien grond ontstaan. In \'t Noorden en
Westen beukt, sedert eeuwen, de Oceaan de kusten van dit land
en knabbelt er niet alleen stukken af, maar baande zich ook vaak
een weg over grasveld en beemde. Eveneens hadden de rivieren
eertijds nog geen dijken en stortten dikwijls met onbeteugeld geweld
haar wateren over het land heen. Dit land zelf bestond grootendeels
uit bosschen, heiden en moerassen.
Terecht mag zulk een land Nederland heeten. Voor een groot
deel is de bodem er zeer laag, en aanzienlijke watermassa\'s stroo-
men over zijn grond heen in zee. Maar werden hier of daar aan-
merkelijke stukken lands weggespoeld, elders voerden de rivieren
of de zee vruchtbaar slib aan, waardoor het mogelijk werd polders
in te dijken of droog te maken. Geen wonder, dat de gedaante
van dit land thans een geheel andere is dan vóór eeuwen. Onder
de groote waterplassen, die voorheen in ons vaderland niet beston-
den, zijn de Zuiderzee, de Dollard en de Biesbosch de voornaamste.
De oorsprong der Zuiderzee — waarschijnlijk zoo genoemd, omdat zij
ten zuiden van Friesland ligt, — dagteekent van het jaar 839, toen
een geweldige watervloed over de twee duizend huizen moet hebben
weggespoeld. Latere overstroomingen maakten de plas steeds wijder.
De Dollard (d. i. dol of onstuimig water) ontstond in 1277. De
derde golf, de Biesbosch, had haar ontstaan te danken aan den
St. Elizabethsvloed van den 18den November 1821. In dit water
Dr. Wijsne, Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 4de druk.                I
-ocr page 8-
2
groeiden steeds een menigte biezen, die er het voorkomen aan
gaven van een sbosch vol biezen": vanhier de naam.
In weerwil van dit alles is het, niet vrij van overdrijving, Ne-
derland een land te noemen, aan de golven ontwoekerd, tenzij men
niet zoozeer het oog hebbe op het droog gemaakte, als tevens op
het droog gehouden land. Dcor verzuim en tweedracht ging veel
grond verloren. Aan die oorzaken van landverlies begon eerst een
einde te komen, toen, na het uitroeien der wouden, de akkerbouw
vrij algemeen aanving en men, om ook wintergraan te kunnen
verbouwen, meer op de dringende behoefte, aan dijken en zeewe-
ringen begon te letten, hetgeen volgens sommigen niet vóór de
13de, maar, zooals anderen willen, lang vóór de 10de eeuw plaats
greep.
Er is een tijd geweest, waarin de volken \'t bearbeiden vanme-
talen niet kenden. Dien tijd, ouder dan de geschreven geschiedenis,
noemt men \'t steenen tijdperk. De weinige hunnebedden, d. i. gra-
ven of bedden van reuzen, in ons land overig, zijn uit dat tijdperk,
en de getuigenissen van de oudste bewoning door geen schrijver
geboekt. Men meent, dat de stammen, welke later, lang na het
steenen tijdperk, maar toch in vroege eeuwen, het tegenwoordige
Nederland en België bewoonden, deze landen zullen hebben ver-
laten, toen een groote overstrooming, de Cimbrische vloed, eenigen
tijd vóór den inval der Cimbren en Teutonen in Italië, vele ver-
woestingen in het Noordwestelijk gedeelte van Europa, alzoomede
in deze streken, teweeg bracht. Het kan zijn. Wil men echter
alleen op historische getuigenissen afgaan, dan waren de Friezen,
de Bataven, de Kaninefaten, de Tubanten, de Brukteren de voor-
naamste van de vele volksstammen, die Nederland en België het
eerst hebben bewoond. Ik zeg «Nederland en België", omdat de
geschiedenis dier beide landen in de eerste vijftien eeuwen onzer
jaartelling zoovele punten van aanraking heeft, dat men, sprekende
over de historie van slechts één dezer landen, het andere er dik-
wijls niet van kan afscheiden. Daarom zij hier aangemerkt, wat
vooreerst mede voor \'t. vervolg geldt, dat met de uitdrukking
»Nederland" of »deze landen" vaak zoowel Nederland als België
wordt bedoeld.
Al die stammen, zoo even genoemd, behooren tot de volkeren-
-ocr page 9-
3
groep der Germanen. Wanneer en waarom zij naar ons vaderland
afzakten, dit zijn vragen, die niet nauwkeurig kunnen worden be-
antwoord. Waarschijnlijk waren de Friezen, ongetwijfeld het hoofd-
volk, ook de oudste bewoners. De grenzen, binnen welke zij zich
ophielden, waren in \'t o. de Eems, in \'t z. die arm van den Rijn,
welke zich bij Katwijk in zee uitstortte. De woonplaats der Bataven
was het eiland der Bataven, tusschen den Rijn en de Waal gele-
gen, d. i. een deel van het tegenwoordige Zuid-Holland, Utrecht
en Gelderland. Tevens werd dit eiland, vermoedelijk het westelijk
gedeelte, door de Kaninefaten bewoond. De Tubanten zullen zich,
naar men wil, in Twente, dat aan hen zijn naam ontleent; de
Brukteren, voor zoover ons vaderland betreft, ten o. van hen en
ten z. van de Friezen hebben opgehouden. Over de zeden en ge-
woonten dezer volkeren in \'t bijzonder valt natuurlijk niets anders
mede te deelen, dan wat allen Germanen gemeen is.
Al de genoemde en andere volkeren, die met hen deze landen
bewoonden, geraakten in de eerste eeuw v. C. onder de heerschap-
pij der Romeinen. Die van België werden grootendeels met geweld
onderworpen, die van Nederland sloten veelal verdragen en namen
alzoo, door de omstandigheden gedwongen, vrijwillig het juk op
hun schouders. Van de onderwerping der Friezen heeft de stief-
zoon van keizer Augustus, Drusus (zie Overzicht der Algemeene Ge-
schiedenis,
7de druk, blz. 43), de verdienste. Dat intusschen de oude
bewoners van Nederland, als bondgenooten, aan de Romeinen
ondergeschikt waren, blijkt hieruit, dat zij manschappen aan de
legers van dit volk en zelfs aan de lijfwacht hunner keizers lever-
den. Dit was dan ook de eenige voorwaarde, waardoor de onaf-
hankelijkheid der Bataven werd beperkt\', tenzij de Friezen ossen-
huiden moesten opbrengen.
Twee opstanden tegen de Romeinen zijn de eenige merkwaar-
dige gebeurtenissen uit de vroegste eeuwen van Nederlands geschie-
denis, die bij de Romeinsche schrijvers staan opgeteekend. De
eerste is die der Friezen, in 47 n. C. door den Romeinschen
veldheer Corbülo beteugeld. Eenigen tijd daarna, in* 69 n. C,
stonden de Bataven op. De titel «broeders en vrienden van het
Romeinsche volk\'\', hun door de machtige bondgenooten geschon-
ken, beschutte hen niet tegen onderdrukking. Niet alleen jonge-
1*
-ocr page 10-
4
lingen, maar ook ouden van dagen werden voor den krijgsdienst
opgeschreven, om hen te noodzaken. zich los te koopen en op die
wijze de hebzucht der Romeinsche bevelhebbers of landvoogden te
voldoen. Aan \'t hoofd der Bataven, die het juk afwierpen, stelde
zich iemand, wiens eigenlijke naam is verloren gegaan en die in
de taal der Romeinen Claudius Civilis heet. Met hen verbon-
den zich de Friezen, de Kaninefaten en andere stammen.
Zoolang de strijd tusschen Vitellius en Vespasianus, die beide
naar de Romeinsche keizerskroon dongen, niet was beslist, be-
haalde Claudius Civilis meer dan één zege. Maar toen in 70 n. C.
Vespasianus\' veldheer Ce realis kwam opdagen, moest hij het
verbond met Rome hernieuwen. Naar \'t schijnt, was de toestand
der opgestane volkeren, na den strijd, even dragelijk, als hij voor-
heen jaren lang was geweest.
Men kan niet ontkennen, dat het verblijf der Romeinsche le-
gers hier te lande sporen achtergelaten, of, met andere woorden,
dat de onderwerping aan Rome gunstige gevolgen voor de bevol-
king dezer streken heeft gehad. Gedurende dien tijd werden hier
en daar wegen aangelegd, ook een enkele dijk; elders vaarten ge-
graven. Zoo liet Drusus, om een waterweg naar de Noordzee te
openen en de Bataven tegen overstroomingen van den Rijn te vrij-
waren, de naar hem genoemde gracht graven, waardoor de Rijn
nabij Doesburg met den IJsel werd vereenigd. Grootendeels uit
legerplaatsen, door de Romeinen opgericht, verrezen allengs steden,
als Nijmegen, Utrecht, Leiden en andere. Welkenrechtstreekschen
invloed echter de Romeinen op de beschaving der landzaten zelven
hebben geoefend, is moeielijk te zeggen. Het best laat hij zich
voorzeker nog afleiden uit de taal, d. i. uit de Nederlandscbe
woorden, aan het Latijn ontleend, b. v. schrijven, letter, enz.
-ocr page 11-
5
§2.
De Franken en de Saksen in Nederland en België. Deze landen
worden een bestanddeel van het Frankische rijk. De invoe-
ring van het leenstelsel en van den Christelijken
godsdienst. De Noormannen.
Het spreekt vanzelf, dat ons vaderland, als bestanddeel van het
Romeinsche rijk of als woonplaats van stammen, diebondgenooten
van de Romeinen heetten, sedert de 3de eeuw n. C mede ten doel
stond aan de menigvuldige aanvallen, door de Germanen op dit
rijk gedaan. Van de groote vereenigingen, door de stammen der
Germanen onder gemeenschappelijke namen aangegaan-, zijn er twee,
die tot deze landen in nauwe betrekking komen te staan. Het zijn
die der Franken en der Saksen. Sinds het einde der 3de eeuw de-
den de Franken, n.1. de Saliërs, bij herhaling invallen in de Ne-
derlanden, bleven er sinds de regeering van Julianus den afval-
lige, d. i. sinds 361 n. C, gevestigd en breidden zich vervolgens
meer en meer naar het Zuiden, eerst tot in Noordelijk België, later
tot de rivier de Somme uit. Na den dood van Clovis in 511 be-
hoorden Nederland en België ten deele tot die streek, welke men
Austrasië noemde.
Doch de Franken waren het niet alleen, die ons land bewoon-
den. Sedert de 5de of de 6de eeuw is de landstreek bij den IJsel het
gebied niet langer van de Saliërs, maar van de Saksen, een volk,
dat zich over een groot deel van Noordwestelijk Duitschland uit-
strekte en aan wier verbond de Tubanten en welke andere stam-
men Overijsel en Drente mogen hebben bewoond, zich aansloten.
Het noordelijk gedeelte van ons land werd in deze eeuwen, die
men het Frankisch tijdvak kan heeten, steeds bewoond door de
Friezen. Hun grenzen waren niet altijd dezelfde, maar het is ze-
ker, dat er tijden zijn geweest, waarin die van de Noordzee en
de Wezer tot de Schelde of de Sincfal, d. i. het Zwin (bij Sluis,
in Vlaanderen), reikten. Tusschen de Friezen en de Saksen aan
de éène zijde en de Franken aan de andere ontstond van de
-ocr page 12-
6
6de eeuw af een strijd, die eerst in de dagen van Karel den groote
een einde nam.
Gedurende dat veelvuldig kampen verdwijnen de naam der Ba-
taven en die der Kaninefaten voor goed. Sedert de 5de eeuw ko-
men zij niet meer voor. Zoowel deze volkeren, als andere, die tot
dusver afzonderlijke namen hadden gedragen, sloten zich bij de
Franken aan of smolten met hen tezamen: hun naam ging in den
algemeenen naam «Franken" op.
De onderwerping der Friezen aan Karel den groote dagteekent
van \'t jaar 785, die der Saksen van 805. Van dien tijd af maken
dus die beide volkeren, bij gevolg ook Nederland en België, een
bestanddeel uit van het Frankische rijk, dat tot 843 bleef bestaan.
Gelijk elders, voerden de Franken in deze streken het leenstelsel
en het Christendom in. Het doopen of de bekeering der Friezen
was, behalve van den Frankischen geloofsprediker Wulfran, groo-
tendeels het werk van de Christenzendelingen, uit Engeland over-
gekomen, van Willebrord en Win f ried, sinds zijn overgang
tot het kloosterleven, alzoo reeds in zijn jongelingsjaren, doorgaans
Bonifacius (d. i. die zijn taak goed volbrengt) geheeten. Wille-
brord werd de eerste bisschop onder de Friezen. Wulfran is de
man, die door zijn onberaden ijver den koning der Friezen, Rad-
boud, in 719 noopte, te Hoogwoude (ten n. o. van Alkmaar)zijn
voet weder uit het water terug te trekken, waarin hij dien reeds
had gezet, ten einde door den doop in de gemeente der Christe-
nen te worden opgenomen. Bonifacius vond den 5den Juni 755 met
drie-en-vijftig zijner leerlingen bij Dokkum den dood des marte-
laars.
De verdeeling dezer landen of volken in den tijd van de heer-
schappij der Franken is drieledig: 1° de kerkrechtelijke, uitgaande
van den paus en allengs ingevoerd sedert het begin der 8ste eeuw;
2° de staatsrechtelijke, uitgaande van den keizer en in de 8ste eeuw
tot stand gekomen; 3° de burgerlijke of geographische, van vroeger
tijden dagteekenende en uit den boezem des volks voortgesproten. Ten
aanzien van de eerste verdeeling stond het Noorden tot de Schelde
en de Waal onder het bisdom Utrecht, het Oosten en het Zuiden
onder Saksische en Frankische bisdommen. Staatsrechtelijk werd
het land verdeeld in hertogdommen, deze weder in graafschap*
-ocr page 13-
7
pen, de graafschappen o. a. in\'schoutambten. De burgerlijke ver-
deeling was in volken of landen, elk land in gouwen, elke gouw
in marken. Veelal stemde deze verdeeling geheel overeen met de
staatsrechtelijke, zoodat een gouw gelijk stond met een graafschap,
een mark met een schoutambt. Zóó gingen de aloude marken,
d. i. stukken grond, die voorheen \'t gemeenschappelijk eigen-
dom waren der markgenooten, welke waarschijnlijk van de eerste
verovering of inbezitneming dagteekenden, in deze nieuwe indee-
ling op.
Hier volgen een paar dier gouwen, zoowel uit het land der Frie-
zen en Saksen, als uit dat der Franken. In het tegenwoordige
Groningen: Hunsingo; in het tegenwoordige Friesland: Oostergo,
met de hoofdplaats Dokkum; in het tegenwoordige Holland: West-
Friesland, met de hoofdplaats Medemblik; in het tegenwoordige
Overijsel: Twente, met de hoofdplaats Goor; in het tegenwoordige
Gelderland: de Veluwe, de Betuwe, enz.
"Vraagt men naar de vruchten van de heerschappij der Franken
in deze landen, hierop kan in zooverre een antwoord worden ge-
geven, dat men zich over \'t geheel een tamelijk goed denkbeeld
van den algemeenen toestand vermag te vormen. Het land werd,
onder \'t oppergezag der koningen, bestuurd door hertogen en gra-
ven. Oorspronkelijk beduidt het woord hertog aanvoerder van een
leger. Maar dikwijls werd ook hij zoo genoemd, die over de krijgs-
benden eener zekere landstreek het bevel voerde, weshalve die titel
dan aan de landstreek werd gehecht. Zoo waren er hier te lande
drie hertogen: een van Friesland, een van Saksen en een van
Frankenland. Onder de hertogen stonden de graven, d. i. rechters.
In den beginne werd die titel zoowel aan ambtenaren van lagen
als van hoogen rang gegeven, zoodat b.v. een opzichter over wou-
den, dijken, wegen, enz. vaak graaf werd genoemd. Later werden
die koninklijke of keizerlijke ambtenaren gewoonlijk zoo geheeten,
die als rechters, maar ook als burgerlijke bestuurders enaanvoer-
ders van \'t leger den vorst vervingen. De bank van schepenen,
waarvan de graaf voorzitter was, had rechtspraak over het geheele
graafschap. Onder de graven vond men schouten, die aan \'t hoofd
stonden van de schoutambten. De bevolking was niet langer in
den toestand van wilde horden, maar in dien eener geregelde
-ocr page 14-
8
maatschappij met vaste wetten. Zij was gesplitst in de volgende
standen: vrijen, liten (lieden of hoorigen) en slaven of lijfeigenen.
Dewijl de liten op de hoeven der vrijen woonden, noemde men ze
hof hoorigen. Noch hun toestand, noch die der lijfeigenen was zoo
onaangenaam, als die der slaven in de oudheid of die der negers
in de volkplantingen der Europeanen van den nieuweren tijd. Ten
bewijze dat handel en nijverheid geen geheel vreemde dingen waren,
strekt, dat Dorestad, (Wijk bij) Duurstede, b.v. een aanzienlijke
koopstad was. De groote wegen werden naar behooren onderhouden
en met wering van knèvelarij, tegen voldoening van bepaalde tol-
len, voor elk opengesteld.
Reeds gedurende de regeering van Karel den groote en vroeger
werden deze landen door de Noormannen besprongen; doch vooral
geschiedde dit onder \'t bewind van Lodewijk den vrome en na hem.
Deze woeste horden, de stroomen opvarende, legden de steden, die
zij op haren weg ontmoetten, zware schattingen van honderden
of duizenden ponden goud of zilver op, of kenmerkten in het binnen-
land, zoover zij doordrongen, haren weg door roof en doodslag.
Lodewijk de vrome verschafte de Noormannen een zeer gewenschte
aanleiding om hun rooftochten voort te zetten. Tot hem kwamen
n.1. drie dier Noordsche vorsten , Heriold, Roruk en Hemming,
die uit Denemarken waren verjaagd en met behulp van Lodewijk
hun gebied zochten te herwinnen. Lodewijk, die steeds voor \'t
Christendom ijverde, hoopte door \'t verleenen van den gevraagden
bijstand deze vorsten en misschien een aantal hunner onderdanen
tot het aannemen van dien godsdienst te bewegen. Hierin slaagde
hij naar wensch. De Deensche vorsten lieten zich in 826 doopen;
maar het mocht den koning der Franken niet gelukken, hen in
\'t bewind te herstellen. Vol blijdschap over hun bekeering, gaf
Lodewijk hun daarom leenen in de Nederlanden: aan Heriold
Dorestad of Duurstede en omstreken; aan Roruk Kennemerland (een
deel van Noord-Holland nabij Alkmaar) en aan Hemming Zeeland.
Dit bracht vele rampen over de Nederlandsche gewesten, want
behalve dat de van buiten komende Noormannen hier van nu af
hun heerschzucht ruimen teugel vierden, onderdrukten de in deze
landen gevestigde Noormannen de landzaten van tijd tot tijd zeer.
En niet vóór 885 eindigde hun heerschappij in deze streken.
-ocr page 15-
o
Inmiddels had het Frankische rijk in 843, bij het verdrag van
Verdun, opgehouden te bestaan. Hierbij verkreeg Lotharius I o. a.
het oostelijk gedeelte van Frankrijk en aangrenzende landen, gele-
gen in \'t z., tusschen de Rhöne en de Alpen, in \'t n., zoowel
ten n. van den Rijn als tusschen deze rivier en de Maas, gelijk
mede tusschen de Maas en de Schelde tot de monden dezer rivieren.
Lodewijk de Duitscher bekwam o. a. het land ten n. van de Alpen
\' en ten o. van den Rijn. Karel den kale eindelijk werd o. a. het
gebied ten westen van de Schelde, de Maas, de Saóne en de Rhöne
toegewezen. Hieruit volgt, dat Lotharius I bijna geheel België en
Nederland, Karel de kale Vlaanderen, Artois en een deel van
Zeeland verwierf. Later, in 870 en 879, kwam het aandeel van
Lotharius I aan Duitschland.
§3.
Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van andere
streken van ons land. De wisselingen in de opperheerschappij
dezer landen na het verdrag van Verdun. Staten, die
in het Zuiden en in het Noorden verrijzen.
Aard en uitbreiding der grafelijke macht.
Toen de Friezen zich in 785 aan Karel den groote onderwierpen,
werd hun land, zooals vanzelf spreekt, geacht een bestanddeel van
het rijk der Franken te zijn. Doch het leenstelsel werd bij hen zoo
goed als niet ingevoerd; zij behielden hun persoonlijke vrijheid,
eigendom en rechten, hoewel zij door koninklijke ambtenaren wer-
den bestuurd. Alzoo verschilde hun toestand van dien der bewoners
van de andere gedeelten dezer landen, als van Brabant, Zeeland,
Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en van een streek van Noord-
Holland , n.1. Kennemerland. Hier werd de Frankische stam, vroeger
of later, de overheerschende, de Friesche de onderliggende, \'t Ge-
volg was, dat de Friesche inwoners der laatstgenoemde landen,
-ocr page 16-
10
althans grootendeels, ophielden vrijen te zijn, en, als hoorigen of
lijfeigenen, tot allerlei dienstbetooning aan de overheerschers wer-
den verplicht. Niet alleen als volk werden zij dus vernietigd; maar
zij verloren ook een groot deel hunner menschenrechten. Bij de
veelvuldige verdrukking van allerlei heeren, waaraan zij ten doel
hadden gestaan, had daarenboven menig vrije het als een geluk
beschouwd, zich als lijfeigene te mogen verkoopen, op die wijze,
met opoffering van de vrijheid, althans rust en veiligheid verwer-
vende. Nergens intusschen was het getal lijfeigenen zoo groot als
in de landen van den bisschop van Utrecht.
Na het jaar 843 kwamen de Nederlanden en België (steeds met
uitzondering van Vlaanderen en van een gedeelte van Zeeland),
om niet van het tijdperk van overgang te spreken, gelijk op blz.
9 werd opgemerkt, weldra tot Duitschland in die betrekking te
staan, waarin zij tot dusver hadden gestaan tot het rijk der Franken.
Van dien tijd af maakten zij, n.1. voor zoover zij bij het verdrag
van Verdun tot het aandeel van Lotharius I hadden behoord,een
bestanddeel uit van het hertogdom Lotharingen, en sedert 965,
toen dit hertogdom in Opper- en Neder-Lotharingen werd ver-
deeld, van het laatste.
In de 9de en de 10de eeuw werden waarschijnlijk de meeste Neder-
landen erfelijke leenen, dewijl dat, wat oorspronkelijk een gunst
des keizers was, allengs, in weerwil van dezen, als een recht
werd beschouwd. Het volk en de kleinere leenmannen, die zich
natuurlijk meer aan de plaatselijke overheid dan aan den veeltijds
afwezigen keizer hielden, namen met deze verandering licht genoe-
gen. Meer dan eens ontstonden er evenwel groote moeiel ijkheden
uit de vraag, of het eene of andere gewest alleen een mannelijk of
zwaardleen, of wel tegelijk een vrouwelijk of spilleleen was. Sedert
de 11de eeuw kwamen allengs meerdere gouwen aan één graaf. Dit
ontsproot hieruit, dat sommige gravengeslachten uitstierven of
werden verdreven en de overige zich dan met hun nalatenschap
verrijkten. Hierdoor kwam het, dat in de 12de eeuw bijna het ge-
heele land tusschen den graaf van Gelder, dien van Holland en
den bisschop van Utrecht was verdeeld.
De verandering, die langzamerhand in het Zuiden in den staat
van zaken plaats greep, was hoofdzakelijk deze, dat in plaats van
-ocr page 17-
11
het hertogdom Neder-Lotharingen, voor en na, verschillende zelf-
standige staten ontstonden. De grootste dier staten was Brabant,
dat ook den titel «hertogdom" behield. Verder vond men er het
markgraafschap, veelal graafschap genoemd, Namen, enhetgraaf-
schap Henegouwen. Ten o. van deze drie staten lag het bisdom
Luik. Tusschen de Maas en den Rijn lag het graafschap, sedert de
11de eeuw hertogdom, Limburg. Maastricht was voor een gedeelte
een bezitting van den bisschop van Luik, voor een ander deel een
op zich zelve staande rijksstad, die later door Karel V van het
Duitsche rijk afgescheiden en aan Brabant toegevoegd werd. Ten
z. van Limburg stiet men op het graafschap, sedert 1354hertog-
dom, Luxemburg.
Antwerpen met zijn omstreken was reeds in de 10de eeuw een
markgraafschap van het heilige Roomsche of Duitsche rijk en werd
door den hertog van Brabant bestuurd. Mechelen was een heerlijk-
heid, die in 1357 aan "Vlaanderen kwam. Gelijk Artois in zijn ge-
heel, zoo was Vlaanderen grootendeels een deel van Frankrijk,
Kroon-Vlaanderen geheeten. Het andere gedeelte, het Noordelijke,
was een leen van Duitschland en werd Rijks- Vlaanderen genoemd.
O. a. bevatte het Zeeland bewester Schelde, d. i. het land ten n.
van de Hont. In 1007 gaf keizer Hendrik II Rijks-Vlaanderen aan
Boude wijn IV, graaf van Vlaanderen, in leen, die op zijn beurt
het Zeeuwsche land wederom in achterleen gaf aan graaf Dirk III
van Holland.
De staten, die in \'t Noorden verrezen en waarvan straks ter loops
werd gewaagd, waren Holland, Utrecht, Gelderland. Zooals men
gewoonlijk aanneemt, ontstond het graafschap Holland, waarbij dat
gedeelte van Zeeland behoort, dat tenn. vandeOosterscheldeligt,
in 922, doordien Karel de eenvoudige {Overzicht, 8ste druk, blz. 78) aan
hem, dien men veelal Dirk I noemt, Egmond en omliggend land, on-
geveer van Hillegom tot Alkmaar, schonk. Maar wil men op een
begin van \'t graafschap Holland wijzen, dat op een vasten grond-
slag steunt, dan moet men gaan tot het jaar 1018, tot dien Dirk,
die doorgaans dirk iii heet. Tusschen de Merwede en de oude
Maas lag te dier tijde een moerassig bosch, dat de bisschop van
Utrecht en die van Luik gemeenschappelijk bezaten. Deze wilder-
nis werd in het begin der 11de eeuw door graaf Dirk eigenmach-
-ocr page 18-
12
tig in bezit genomen. Hij stichtte er een sterkte ter bewaking
van de talrijke rivieren, welke die streek besproeien, en hief er
op eigen gezag tol van de voorbijvarende schepen. Tevergeefs trachtte
keizer Hendrik II dit te beletten. De sterkte, door Dirk gesticht,
gaf het aanzijn aan de stad Dordrecht. Naar \'t schijnt, had de
genoemde streek, wegens haar rijkdom aan bosschen den naam
Holland gekregen, die, na de verovering, allengs op de meer
naar \'t noorden gelegen streken overging. Vanhier, dat de gra-
ven, die voorheen «graven in Friesland" heetten, zich sinds de-
zen tijd «graven van Holland" begonnen te noemen. Sedert 4323
werd de graaf van Holland, gelijk beneden zal worden aange-
toond, tevens graaf van Zeeland, een land, dat zijn naam wellicht
hieraan ontleent, dat het deels uit zee, deels uit land bestaat (zee
en land).
Gelderland bestond oudtijds uit de graafschappen Gelre of Gel-
der en Zutfen. De eerste, welke den titel «graaf van Gelder en
Zutfen" voert, is hendrik in 1138. «Graaf van Gelder" heette hij
naar zijn hoofdstad Gelre (ten n. o. van Venlo). In 1339 verhief
keizer Lodewijk reinoud nofDEN zwarte, zoo genoemd naar
de kleur van zijn hoofdhaar, tot hertog van Gelderland.
Zooals boven is vermeld, pleegt er sedert 695, toen Willebrord
zijn zetel te Utrecht vestigde, van een bisdom Utrecht te worden
gewaagd. Dikwerf komt het ook onder den naam het Sticht of Stift,
gelijkbeteekenende met «gesticht", voor. Hoe ver het gebied des bis-
schops in geestelijke of kerkelijke zaken reikte, is reeds (zie blz.
6) gezegd. Oorspronkelijk was de kerkelijke macht de eenige, die
de bisschoppen hadden. Doch sedert de keizers en andere mach-
tige mannen, van tijd tot tijd, allerlei bezittingen aan den bis-
schoppelijken stoel schonken, kwam hierbij allengs ook wereldlijk
gezag. Als wereldlijke vorsten waren zij, gelijk de overige Neder-
landsche vorsten in de Middeleeuwen, leenmannen van het Duit-
sche rijk. Sedert 1122 werd de bisschop door de kanoniken van
de vijf kapittelkerken gekozen. De vergadering van al die kano-
niken tezamen droeg den naam kapittel van Utrecht. Behalve over
Utrecht strekte zich de wereldlijke macht van de bisschoppen ook
uit over Overysel, daarom Oversticht geheeten, alsmede van Oro-
ningen
en Drente. Wat Overijsel betreft, dit hebben zij trapsge-
-ocr page 19-
13
wijze gekregen. Weleer waren hier, zooals elders, onderscheiden
graafschappen, alle aan het Duitsche rijk leenroerig. Naarmate
deze, bij het uitsterven der mannelijke lijn en anderszins, aan
het rijk vervielen, gaven de keizers ze aan den bisschoppelijken
stoel in leen.
Nog is niet gesproken van Friesland en van eenige in de Mid-
deleeuwen op zichzelf staande kleinere gedeelten van ons vader-
land. Het eerstgenoemde land, tevens West-Friesland, een groot deel
van de latere provincie Groningen en Oost-Friesland bevattende,
werd sedert Karel den groote door graven beheerscht. Wat die
andere deelen des lands aangaat, hiertoe behoorde o. a. de heer-
]ijkheid Westerwolde, sinds het einde der vorige eeuw bij de pro-
vincie Groningen ingelijfd.
Na op de bestanddeelen der Nederlanden in de Middeleeuwen
te hebben gelet, vestige men zijn aandacht op den aard der grafelijke
macht in Holland, waarbij men zich behoort te herinneren, dat wat
hier wordt aangevoerd tevens in \'t algemeen voor Gelderland, Utrecht,
enz. geldt. Oorspronkelijk waren de graven (zie blz. 7) ambtenaren,
d i. dienaren, die in naam van den koning der Franken of den
keizer van Duitschland de vierschaar spanden, de boeten invor-
derden en den heirban aanvoerden. Zij bezaten op dezen grond
doorgaans vele landen, bosschen enz. in vollen eigendom. De be-
diening, hun opgedragen, kon worden herroepen, weshalve niet
de graven naar de streek, waarover zij waren gesteld, werden
genoemd, maar de graafschappen den naam droegen van hen,
die ze bestuurden. Sedert de leenwet van keizer Koenraad II
(Overzicht, 8ste druk, blz. 79) in 1037 werden de graafschappen alom,
dus ook hier te lande, erfelijk. Nu bleven de graven niet lang meer
dienaren. Aangesteld door een heer, die verre was, poogden zij
weldra zich van hem zoo goed als onafhankelijk te maken, zijn
plaats geheel in te nemen, in \'t kort landsheeren te worden en
als zoodanig te handelen. Het hun geleende gezag zochten zij tot
een eigen te maken. Hiertoe behoefden zij den steun hunner on-
derdanen en moeten zich dien hebben weten te verschaffen. Eens
landsheer geworden, gaf ook de graaf van de aanzienlijke goede-
ren, die hij bezat of aan zich had getrokken, er vele in leen aan
de vrijen en eigenerfden, hier woonachtig, natuurlijk onder voor-
-ocr page 20-
14
waarde, dat zij hem, den leenheer, getrouw zouden wezen en
bijstaan tegen wien ook.
In naam van den graaf of landsheer spande in Holland de baljuw
of schout, zijn ambtenaar, de vierschaar (d. i. de vier gerechts-
banken), of, met andere woorden, riep de schepenen, als bijzitters,
bijeen. De schepenen wezen het vonnis, en de baljuw of schout
sprak het uit. De baljuw, de plaatsvervanger van den graaf in elke
gouw, stond hier aan \'t hoofd van \'t burgerlijk bestuur, was voor-
zitter in de gerechten, voerde de ingezetenen in oorlog aan en
oefende het toezicht over wateren, wegen en dijken.
Vooral was het Floris V, die inbreuk maakte op de oude in-
stellingen en de grafelijke macht uitbreidde. Om niet afhankelijk te
zijn van den bijstand der edelen in geval van oorlog, stichtte hij
steden en begunstigde ze met keuren en allerlei voorrechten. Voor
den grafelijken domeingrond, waarop zij werden gebouwd, betaal-
den die steden een jaarlijksche som, als tot afkoop van de diensten,
waartoe de bewoners van dien grond zouden gehouden geweest zijn.
De gemeenten, aldus ontstaan, werden als vazallen of leenmannen
aangemerkt. Alzoo de burgerijen, als krijgsmacht, aan de troepen
der leenmannen kunnende tegenstellen en hun inkomsten met be-
hulp van de jaarlijksche schattingen, hun door de steden op te
brengen, vermeerderende, verzwakten de graven de heeren, zich-
zelven tevens versterkende. Deze gevolgen werden in nog ruimer
mate zichtbaar, toen de graven, met de edelen, eveneens dé steden
opriepen, om ook haar over \'slands belangen te raadplegen of
haar om beden te vragen. Op die wijze veranderden de graven
allengs de geheele inrichting van den staat.
          (
De burgers dier steden wierpen hoe langer hoe meer een aan-
merkelijk gewicht in de schaal. Op grond van den ouden rechts-
regel, dat geen vrij man kan worden gedwongen, zonder eigen
toestemming, iets van zijn eigendom aftestaan, konden ook zij hun
bewilliging onthouden aan de vorstelijke beden, d. i. aanzoeken om
geldelijke hulp, en wel in dier voege, dat elke stad voor zich kon
weigeren. En vermits in deze landen, gelijk elders, de geestelijk-
heid en de edelen van rechtswege bevrijd waren van alle lasten,
uitgezonderd van den krijgsdienst, en zich zoolang mogelijk in \'t
bezit van dit recht handhaafden, waren de graven meer en meer
-ocr page 21-
15
verplicht, zich, ten einde de noodige gelden te erlangen, tot de
stedelingen te wenden. Deze gesteldheid van zaken verklaart ook
het aanwezig zijn van die tallooze privilegiën hier te lande, als
zoovele bolwerken, om te groote overmacht van den graaf te
stuiten.
De inhoud dier stukken liep natuurlijk uiteen. Maar geen stad
of gewest was er bijna, of zij kon zich beroemen op een keur, waar-
door de ingezeten verzekerd was, niet buiten de grenzen van stad
of gewest gedagvaard of voor een vreemden rechter gedaagd te
worden (jus de non evocando). Dergelijke privilegiën bezwoer de
graaf, aleer hij het bewind aanvaardde. Eerst dan legden de onder-
danen den eed van trouw en gehoorzaamheid af.
Wat het binnenlandsch bewind betreft, bleef Friesland tot den
tijd van Karel V op een geheel bijzonderen voet bestaan. De keizer
beleende met dit land hetzij den bisschop van Utrecht, hetzij den
graaf van Holland of een ander vorst. Alzoo meende zoowel de graat
van Holland als de bisschop van Utrecht een verkregen recht te
hebben op de heerschappij over de Friezen, die zei ven evenmin ge-
zind waren den een als den ander te gehoorzamen. De herhaalde
uitgifte van Friesland in leen toont aan, dat er, gedurende de
Middeleeuwen, in dit land geen gezag bestond, gelijk aan dat van
den bisschop van Utrecht, den graaf van Holland of den hertog
van Gelderland. De graven of regenten, die er waren, moeten wor-
den geacht ambtenaren van lageren rang te zijn geweest en met
minder macht bekleed, dan die was, welke de zoo even genoemde
landsheeren, elk binnen zijn perken, uitoefenden.
§4.
Holland onder de graven uit het Hollandsche huis.
Hetgeen op de laatstvoorgaande bladzijden omtrent het karakter
en de hoedanigheid van de macht der landsheeren staat opgetee-
kend ziet, uit den aard der zaak, niet op één tijdstip in \'t bij-
zonder. Het is veeleer een doorloopende beschouwing van de ont-
-ocr page 22-
16
wikkeling dier macht in den loop der tijden, welke steeds behoort
te worden getoetst aan de geschiedenis der staten zelven, waartoe
wij thans overgaan, \'t Eerste graafiijk stamhuis, dat in Holland re-
geerde en oorspronkelijk in de streken van de oude abdij van Egmond
was gevestigd, was dat van Holland, naar de gewone meening,
922—1299 (zie echter blz. 11 en 12). Hier volgt de reeks der graven,
uit dat huis gesproten. Zoo men met 922 begint, zijn er zestien:
Dirk I, Dirk II, Arnoud, Dirk III, Dirk IV, Floris I, Dirk V,
Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, Willem I, Floris IV,
Willem II, Floris V, Jan I. De plaats, waar de huldiging der graven
plaats had, was Dordrecht. De eerste graven waren vaak in oorlog
met de West-Friezen, met wier land zij, hoewel tegen den zin der
inwoners, beweerden door den keizer te zijn beleend. In 1256 viel
willem il op een veldtocht tegen hen bij Hoogwoude (tenn.o.
van Alkmaar), waar hij, met zijn paard door het ijs gezakt en
tevergeefs een groot losgeld biedende, door de vijanden Werd afge-
maakt. Eerst floris v, zijn zoon, onderwierp hen in 1282 en 1287,
en tevens de Waterlanders en de Drechterlanders, zooals hij vroeger
de Kennemelanders had bedwongen.
Eveneens hadden de graven dikwijls geschillen met de bisschoppen
van Utrecht, eensdeels wegens Friesland, anderdeels over de grens- .
scheiding. Zoo werd Utrecht ongeveer in 1145 door dirk vi , uit
wrok over het verlies van Friesland (zie blz. 15), belegerd. Toen
echter bisschop Her bert, aan het hoofd zijner geestelijkheid, in
plechtgewaad, met een boek in de hand uit de gewijde vest kwam,
om den banvloek over den graaf uit te spreken, ontgleed het krijgs-
zwaard aan zijn bevende handen en brak hij in aller ijl het beleg
op. Dat sommige graven zich zelfs aan openlijken oorlog met den\'
keizer durfden wagen, blijkt o. a. uit het voorbeeld van Dirk III
(zie blz. 12). En dan was Holland nog, ter zake van Zeeland (zie
blz. 11), in langdurigen kamp met de Vlamingen gewikkeld. Van
Hollands graven namen floris iii en Willem i persoonlijk deel
aan de kruistochten, de eerste aan den derden, waarin hij wakker
streed, maar in 1190 te Antiochië aan een ziekte overleed. Zijn
tweede zoon Willem vocht, na den dood zijns vaders, mede voor
Acre. Nadat hij vervolgens zijn broeder Dirk VII als graaf was op-
gevolgd, ondernam hij aan \'t hoofd van een leger Hollanders en
-ocr page 23-
17
Friezen gezamenlijk met de andere vorsten een tocht tegen Damiate
(in \'t n. van Egypte, nabij een der monden van den Nijl), om van-
daar Syrië en Palaestina aan te tasten. Na een langdurig beleg
werd Damiate in 12-19 ingenomen, maar in 1221 ook reeds weder
ontruimd. Ter herdenking der gebeurtenis hangen er. sedert het
midden der 16de eeuw, in den toren van de groote of St. Bavo\'s
kerk te Haarlem koperen klokjes, die zoowel eiken avond geregeld
als bij brand en andere gelegenheden worden geluid. Zij heeten
Damiaatjes, niet omdat zij van Damiate afkomstig zijn, maar
omdat zij bestemd zijn, de herinnering aan den tocht levendig
te houden.
.Slechts eenmaal werd, gedurende de regeering van het eerste
stamhuis, als punt van geschil, de vraag opgeworpen, of Hol-
land een zwaard- dan wel een spilleleen was. Het geschiedde in
1203, bij den dood van Dirk VII. Hij liet één dochter na, Ada
geheeten. Graaf Dirk had gewenscht, dat zijn broeder, weldra
graaf Willem I, als regent het bewind voor haar voerde. Maar
Dirks gemalin, Adelheide, haatte Willem, en hoewel zij zich niet
kon ontveinzen, dat Holland, destijds althans, als een mannelijk
leen werd aangemerkt, poogde zij het graafschap voor haar doch-
ter te behouden. Mede met het oog daarop huwde zij Ada uit aan
Lodewijk, graaf van Loon (ten n. van Luik). Dit huwelijk werd
voltrokken, terwijl het lichaam van Ada\'s vader nog boven aarde
stond, zoodat het gebruikelijk rouwmisbaar voor de blijde bruiloft
moest wijken. Deze handelwijze van Adelheid maakte de veront-
waardiging van vele edelen gaande, die nu partij kozen voor Wil-
lem. Zóó ontbrandde er een oorlog, waarin de fortuin Lodewijk
eerst een korte poos toelachte, om hem weldra ontrouw te worden.
Reeds in 1204 werd hij uit Holland verdreven en kwam er nim-
mer terug.
Allengs was het aanzien van het Hollandsen gravenhuis zeer
gerezen. Nog hooger steeg dit, toen Willem II, de stichter van
\'s Gravenhage, in 1247 tot Roomsch koning werd benoemd, een
waardigheid, die hem intusschen veel strijd kostte en geen wer-
kelij\'.te macht schonk. Doch juist toen zijn gelukszon in Duitschland
begon te rijzen en zijn uitzichten te verhelderen, viel hij, om-
trent dertig jaren oud, in den kamp tegen de West-Friezen (zie
Br. wijnne, Bekn. Gesch. v. h. Vaderland, 4de druk.                    2
-ocr page 24-
18
bh. 16). Hij, benevens Willem I en Floris V zijn het inzonderheid,
aan wie de steden en vlekken hun opkomst hadden te danken.
Gelijk elders, oefenden de kruistochten ook in ons land hun
invloed en brachten een geheele omkeering in de maatschap-
pij teweeg. Ook in Nederland begon men van lieverlede de
gevolgen te gevoelen van het onderlinge verkeer der natiën, dat
toen opkwam. Dat men onder de banier des kruises voor een
heiliger beginsel streed, dan men tot dusver had gekend, leidde
tot veredeling van den woesten krijgsmansgeest en temperde de
ruwheid van zeden. Ook hier werd de kring van menschelijke
kennis en ervaring uitgebreid en verwekte de handel, die reeds
tot eenigen bloei kwam, een hooger gevoel van zelfstandigheid.
Nu de kennismaking met het Oosten en met het Byzantijnsche
hof de behoefte aan meer gemak en weelde, aan pracht en ver-
tooning had gewekt, vermenigvuldigden zich, met de vermeer-
dering van allerlei behoeften, eveneens de takken van nijverheid
en nam de handel een hooger vlucht. Alwie, getroffen door het
gezicht van Italië\'s steden, fier op eigen bestuur, naar huis te-
rugkeerde, haakte naar \'t zelfde geluk en deed mede bij anderen
de begeerte daarnaar ontbranden. De edelen, die, om de kosten
der uitrusting te bestrijden, vele hunner eigendommen moesten
vervreemden of hun lijfeigenen de vrijheid schenken, verloren
van hun invloed en luister. Het volk werd uit de diepe verne-
dering der lijfeigenschap opgeheven en de grond gelegd tot het
ontstaan van den derden stand, d. i. dien der poorters of bur-
gers, en tot dien der boeren. De kruistochten bevorderden krach-
tig het gebruik der moedertaal en riepen rechten en vrijheden in
\'t leven. Zij verbonden de drie standen nauwer en ontwikkel-
den ze meer en meer door \'t wijzigen hunner zeden en ge-
woonten.
Op den grondslag nu, ook door de kruistochten gelegd, begon voet
voor voet het gebouw der burgerlijke vrijheid te verrijzen. Zoo-
als boven werd opgemerkt, zijn de meeste steden haar oorsprong
of bloei aan het straks genoemd drietal graven verschuldigd.
In de keuren, aan de steden uitgereikt, werd haar vrijdom van
tol geschonken; voor toezicht op wegen en vaarten gezorgd; een
zekere boete op misdrijven bepaald; het recht gegeven om haar
-ocr page 25-
19
overheidspersonen of schepenen te verkiezen; vastgesteld, welk
getal van manschappen, b.v. 25 tot 30, de stad in geval van
oorlog moest leveren en hoe groot de som, jaarlijks te voldoen,
zou zijn, b.v. van 20 tot 60 gl. (zie blz. 14). Doch Floris ging
nog verder. Hij raadpleegde niet alleen de edelen, maar ook van
tijd tot tijd sommige steden over \'s lands belangen.
Zóó verrees, in tegenstelling met andere landen, op Hollands
bodem op vreedzame wijze tal van steden. Als regel gold het,
dat elk lijfeigene of hoorige, die binnen een stad zijn toevlucht
nam, vrij werd, zoo hij na jaar en dag door zijn heer niet was
opgeëischt. Groot was de verandering, die reeds hierdoor de toe-
stand van den lijteigene of hoorige onderging. Van dit oogenblik
af betaalde hij geen schot (van schieten, in den zin van bijdragen,
geven) en lot (eigenlijk: stuk grond, vandaar: de schatting er-
voor), d. i. hoofdgeld, meer, want dit geschiedde alleen door de
nietvrijen. Hij mocht, naar welgevallen, een huwelijk aangaan,
over zijn goederen beschikken, in één woord, hij kreeg persoon-
lijke rechten. Als burger deelde hij verder in de voorrechten,
waarmede de steden langzamerhand werden begiftigd. Geen an-
dere verplichtingen stonden hiertegen over, dan dat hij (zie bo-
ven) eens in \'t jaar met zijn medeburgers een vaste som moest
opbrengen, binnen de stad blijven wonen en zich, wanneer deze
eenig gevaar dreigde, gewapend naar de loopplaats begeven.
De band, op die wijze bij de opkomst der steden gelegd, werd
later nog nauwer toegehaald, sinds de burgers allerlei bijzondere
verbintenissen onder elkander aangingen. Hiertoe behooren hoofd-
zakelijk de gilden, d. i. vereenigingen van lieden, die hetzelfde
bedrijf of handwerk uitoefenen, met verbod aan anderen om dit
te doen.
Is het vreemd, dat Floris door zijn tegenstanders der keerlen
God,
d. i. de afgod der stedelingen en boeren, werd genoemd?
Niet alleen door rechtstreeksche begunstiging, ook door het fnui-
ken van den adel bevorderde hij hun belangen. Op verzoek van
een paar steden en edelen uit het Sticht deed hij de heeren
Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden, zijn
leenmannen, den oorlog aan. Die oorlog liep ten nadeele der
beide heeren af. Gijsbrecht deed in 1285 afstand van een deel
2*
-ocr page 26-
\'20
der goederen, die hij van den bisschop in leen had, o. a. van
Muiden, welke op Floris overgingen, die hierdoor een vazal van
Utrecht werd. Dezelfde bepaling werd op de heerlijkheid Woer-
den toegepast. Verder deden beiden afstand van hun allodiën,
waar ook gelegen, ten behoeve van Floris, die ze hun als leenen
teruggaf.
Meer dan genoeg had Floris gedaan, ten einde den wrok der edelen
op zich te laden. Als om de maat vol te maken, voegde hij er
nog bij, dat hij veertig hoorigen, die zich op de een of andere
wijze jegens hem verdienstelijk moeten hebben gemaakt, van alle
slaafsche diensten ontsloeg en hen vrij verklaarde. Welk een ver-
grijp in \'t oog der edelen! Terwijl zij vol verbittering aan de
bevrediging hunner wraakzucht dachten, kregen zij onverwachts
een bondgenoot in Edüardl, koning van Engeland. Hij ver-
plaatste bij een verdrag, in 1295 met Guy van Dampierre, graaf
van Vlaanderen, gesloten, den stapel der Engelsche wol van
Dordrecht, waar hij sedert eenige jaren was, naar Brugge en
Mechelen. Hierom sloot Floris zich in den oorlog, die in 1293 tusschen
Engeland en Frankrijk losbarstte (Overzicht, achtste druk, blz.90),
sedert 1296 bij Philips IV of den schoone, koning vanFrank-
rijk, aan. Deze verbintenis deed Floris den dood. Eduard vond
bereidvaardige dienaren in een groot aantal edelen, die hij over-
reedde, om Floris gevangen te nemen en naar Engeland te voeren.
Zij, die hun arm inzonderheid leenden tot de uitvoering van
Eduards plannen, waren Jan van Kuik (de omstreken van
Grave, ten z. van Gelderland), Gijsbrecht van Amstel, Herman
van Woerden, Gerard van Velzen. WTat aller verbittering
had verwekt, was, dat Floris, daar partij kiezende, waar eigen
voordeel en overeenstemming van gevoelen hem riepen, lieden,
op welke zij laag neerzagen, uit het stof had verheven. Velen
hadden bovendien hun bijzondere grieven.
Weldra ondervond Floris, wat de vijandschap der edelen ver-
mocht. Op den dag, waarop hij als middelaar een verzoening had
teweeg gebracht van de heeren van Amstel en Woerden met de
verwanten van den heer van Zuilen, een leenman van het Sticht,
vielen de samengezworenen, in de nabijheid van Utrecht, op FIo-
ris aan, namen hem gevangen en voerden hem naar Muiden, om
-ocr page 27-
21
hem vandaar naar Engeland in te schepen. Intusschen kwamen
de Kennemers, de Waterlanders, de West-Friezen en de Gooi-
landers op de been, legerden zich voor Muiden en eischten, dat
men hun den graaf overleverde. In plaats van aan deze vordering
gehoor te geven, zetteden de edelen Flóris te paard en trachtten
hem, langs een omweg vliedende, naar Brabant of Vlaanderen te
vervoeren. Maar ternauwernood hadden zij een eind weegs afge-
legd, of zij stieten op een schaar Gooilanders, die denzelfden eisch
als kort tevoren deden. Vreezende voor de overmacht te moeten
bukken, pleegden thans de edelen, Floris om hals brengende, de
misdaad, die zij niet van plan waren geweest te bedrijven. Der
keerlen God viel als het offer hunner wraak in 1296. Let men
op de gevolgen, dan voorzeker zijn \'s graven handelingen zeer te
prijzen; maar van het standpunt van \'t recht beschouwd, zijn zij
van willekeur niet, vrij te pleiten. Eenige van de moordenaars
vielen in handen van de West-Friezen en Kennemers en werden
door hen gedood; anderen werden door den scherprechter ter dood
gebracht; nog anderen, met name de heeren van Amstel, Woer-
den en Velzen, ontvluchtten het zwaard der gerechtigheid.
In 1297 volgde Floris\' zoon jan hem op. Wolfert van Bor-
selen, (op Zuid-Beveland), heer van Veere, werd aan het hoofd der
regeering geplaatst, maar in 1299, bij een oploop van \'t volk, te
Delft van \'t leven beroofd. Door dit onheil van zijn leidsman verstoken,
wierp Jan zich in de armen van zijn neef, Jan van Avennes
(ten z. van Bergen, destijds in Henegouwen, thans in Frankrijk),
graaf van Henegouwen, wien hij het bewind voor vier jaren op-
droeg. Doch reeds in \'t eerste jaar van dit regentschap, nog in
1299, stierf Jan I.
§5.
Holland en Zeeland onder de graven uit het Henegouwsche
en het Beiersehe huis.
Jan van Avennes, nu jan ii , alzoo in \'t bezit van drie graaf-
schappen zijnde, liet zich, evenals zijn opvolgers, in één of meer
dier graafschappen vervangen door plaatsbekleders, stad- of ste-
-ocr page 28-
22
dehouders genoemd. Gedurende Jans bewind barstte de zware
oorlog uit tusschen Frankrijk en Vlaanderen, waarin de graaf
van Holland en Henegouwen als bondgenoot van Filips den
schoone optrad. Dit, gevoegd bij de ingewikkelde betrekking, die
steeds tusschen Vlaanderen en Holland bestond, noopte de Vlamingen,
gehoor gevende aan den aandrang der Zeeuwsche edelen, één jaar na
den slag bij Kortrijk (Overzicht, achtste druk, blz. 90), in Zeeland
en Holland te vallen. Zelfs drongen zij tot Haarlem door; doch
hier werden zij in 1304 gestuit bij het Manpad, dat zijn naam
ontleent aan het vluchten van zoovele mannen, n.1. Vlamingen.
De eer dezer zege komt toe aan de dapperheid en de tegenwoor-
digheid van geest zoowel van Witte van Haamstede (op
Schouwen), een onechten zoon van Floris V, als van Willem
van Oostervant (een voormalig graafschap in Henegouwen), Jans
zoon. En binnen één week werd geheel Holland, gelijk weldra
ook Zeeland, van de overweldigers bevrijd. De graaf zelf was in-
middels in Henegouwen gebleven, waar hij nog in \'t zelfde jaar
overleed.
Zijn opvolger was willem iii, de goede (1304—1337).
Naar het schijnt, is hij het, die de beden in Holland en Zeeland
invoerde, d. i. de bijdragen, die de graaf van tijd tot tijd vroeg,
wanneer de gewone inkomsten niet toereikend waren. Verder
riep hij voor \'t eerst de schepenen der steden van Holland en
Zeeland op, om met de edelen over een punt, rakende de op-
brengsten, te beraadslagen. Bij een dusdanige gelegenheid kwam
eens de genegenheid, welke die onderdanen voor hem koesterden,
op treffende wijze aan het licht. Toen Willem van Holland en
Zeeland 1000 gl. vroeg, drong men hem, 10,000 gl. aan te ne-
men. Dit weigerde liij, zeggende, dat hij ook de 1000 gl. niet
wilde, overtuigd, dat hij bij dergelijke lieden , indien het mocht
worden vereischt, steeds genoeg geld zou vinden. Die gezindheid
verklaart op voldoende wijze, hoe Willem zijn bijnaam verwierf.
Deze bijnaam, die op de degelijkheid en de voortreffelijkheid van
zijn bewind over \'t geheel ziet, werd hem, die het recht steeds
onkreukbaar handhaafde, voorzeker naar verdienste toegekend.
Van de gebeurtenissen, onder zijn regeering voorgevallen, is zon-
der twijfel de gewichtigste het verdrag, dat hij in 1323 met den
-ocr page 29-
23
graaf van Vlaanderen, Lodewijk I van Nevers (ten z. o. van Or-
léans), sloot. Hierbij zag Lodewijk van de leenhulde wegens Zee-
land bewester Schelde (zie blz. 11) af. Keizer Lodewijk van Bei-
eren bekrachtigde als leenheer dit verdrag. Van nu aan was de
graaf van Holland tevens graaf van Zeeland. Vergrootte Willem
door het eindigen van een strijd, die eeuwen lang vijandelijkheden
had teweeg gebracht, het aanzien en de macht van Holland, ook
de luister van zijn huis steeg, toen zijn dochter Margareta met
keizer Lodewijk in \'t huwelijk trad.
Aan Willems zoon, willem iv (1337—1345), gelukte het,
zooals aan sommige zijner voorgangers, vasten voet in Friesland
te krijgen en er eenig gezag uit te oefenen. Toch brak er een
opstand tegen hem uit. Met een sterke vloot daarheen getogen,
landde de graaf in de nabijheid van Stavoren, waar hij door de
Friezen werd verslagen en zelf omkwam.
De gesneuvelde vorst liet geen kinderen na. Dus zocht elk,
die tot hem in eenige betrekking stond, naar aanspraken op
de graafschappen, gegrond of ongegrond. De keizer, Lodewijk
van Beieren, legde de hand op alles, want Henegouwen moest,
als spilleleen, aan Willems oudste zuster, Margareta, komen,
terwijl Holland en Zeeland, als zwaardleen, aan het\' rijk ver-
vielen. In Holland en Zeeland liepen de gevoelens zeer uiteen.
De meerderheid van den adel had er niet tegen, dat de keizerin
haren broeder opvolgde. Daarentegen verlangden de steden een
man, een wakker vorst. Zooals elders in Europa, lag ook hier
te veel brandstof opgestapeld voor een strijd tusschen de beide
vijandige elementen, reeds onder Floris V ontkiemd (zie blz. 20),
dan dat hij niet zou uitbarsten bij de eerste gelegenheid, welke
de verdeeldheid weder in \'t leven riep. Intusschen haastte keizer
Lodewijk zich, in 1346 zijn gemalin plechtig met Holland, Zee-
land en Friesland te beleenen. Onverwijld vertrok zij naar haar
graafschappen. Weldra had zij onder de edelen een aantal raads-
lieden, die haar vertrouwen bezaten. Dit verbitterde anderen, die
niet tot de uitverkorenen behoorden. Gesteund door vele steden,
lieten zij de machtspreuk hooren, dat Holland zich nimmer door een
vrouw, ab wettige vorstin, zou laten regeeren. De keizerin besloot voor
den storm te wijken. Eer zij echter naar Beieren terugkeerde,
-ocr page 30-
24
noodigde zij de edelen en de steden uit, een van Lodewijks zonen
als stedehouder te kiezen. De keus viel op Lodewijks tweeden zoon
Willem. Hij voerde den titel verbeider. Maar ook hij vond geen ge-
noegzamen steun en was weldra met schulden overladen. Daarom
leende hij het oor aan zijn tegenstanders, die zich lieten verluiden,
dat, zoodra hij in den waren zin des woords graaf was, de zaken
anders zouden gaan.
Dit alles hoorde de keizerin, en het wekte in hooge mate
haar bezorgdheid op. Terzelfder tijd stierf haar gemaal, en de
keizerskroon viel aan Karel IV, den vijand van het Beiersche huis
(Overzicht, achtste druk, blz. 89), ten deel. Nu was goede raad duur.
In haar verlegenheid gaf Margareta gehoor aan den wenk van
eenige welmeenende lieden, die haar uit Holland schreven, dat
haar niets anders overbleef, dan het graafschpp voor goed aan
Willem af te staan. In 1349 teekende zij dus een verklaring,
waarbij zij Willem als graaf van Holland en Zeeland en als heer
van Friesland erkende, onder voorwaarde dat hij haar jaarlijks
ongeveer 34,000 gl. en een zekere som op eens betaalde. Maar
Willem keerde de beloofde sommen niet uit. Zoo nam in 1350
de strijd tusschen de Hoekschen en de Kabeljauwschen een aan-
vang. Margareta herriep haar gift en begaf zich naar Henegouwen.
Hoekschen en Kabeljauwschen waren de namen der partijen. Het
is licht te begrijpen, dat een volk, in welks bedrijf de visch een
groote rol speelt, die kooplieden Kabeljauwschen noemde, welke,
als de van roof levende visschen, vaak rijk werden ten koste der
geringere volksklasse. En waren zij gelijk aan kabeljauwen, dan
konden de edelen, die de hand aan het zwaard sloegen, als
wilden zij de tegenstanders, gelijk den visch met den haak of
hoek, ermede doorboren, zeer goed Hoekschen worden geheeten.
Een roode hoed was het kenteeken der Hoekschen, een grauwe
dat der Kabeljauwschen. Verreweg het meerendeel van Hollands
steden was Willems zaak, die der Kabeljauwschen, toegedaan,
slechts die niet, welke den adel behoorden. In Zeeland daaren-
tegen telde Margareta, naast vele edelen, ook een aantal steden
onder haar aanhangers. De boeren stonden grootendeels de Hoek-
schen bij. Intusschen behoort men niet voorbij te zien, dat er,
hoe scherp men ook de grenslijn tusschen de beide partijen trachte
-ocr page 31-
25
te trekken, geen stad of streek was, waar slechts öf Hockschen
öf Kabeljauwsohen de bevolking uitmaakten.
De oorlog der Hoekschen en der Kabeljauwschen kenmerkte
zich hierdoor, dat toen, voor \'t eerst hier te lande, buskruit
door de troepen werd gebruikt. Na vele mislukte pogingen werd
eindelijk, in 1354, het geschil op afdoende wijze uit den weg
geruimd. Margareta stond Willem de graafschappen Holland,
Zeeland en Friesland af en behield alleen Henegouwen. Wederom
beloofde Willem, dus WILLEM v geworden, haar een jaargeld
te zullen betalen. Twee jaren daarna overleed de keizerin te
Quesnoi (in Henegouwen). Kort hierop bracht men ook haar
zoon derwaarts, want sedert 1357 vertoonden zich bij hem sporen
van krankzinnigheid.
De partijen waren in \'t leven geroepen, en al was de twist,
die ze, meer dan eenig ander voorval, had doen ontstaan, nog
bij het leven der hoofdpersonen bijgelegd, tusschen deze partijen
zelven werd de strijd, met langer of korter tusschenpoozen, on-
geveer anderhalve eeuw voortgezet. Inmiddels werd Willems jon-
gere broeder albrecht door toedoen der Hoekschen regent of
ruwaard. Eerst in 1389, na den dood van Willem V, werd hij
graaf (1389—1404). Met zijn zoon, Willem van Oostervant (zie
blz. 22), stelde hij zich aan het hoofd van een talrijk leger, dat
een krijgstocht naar Friesland ondernam. Keer op keer werden
de Friezen geslagen; doch gevolgen leverden de behaalde over-
winningen niet op. Tallooze sommen verslond de oorlog, en niet
anders won de graaf, dan dat hij vasten voet in Stavoren had.
In vele opzichten herinnerde het bewind van Albrecht aan dat
van Willem den goede. Ook hij was een vorst, die aan Europa\'s
hoven in hoog aanzien stond. Zijn dochter Margareta huwde
hij uit aan Jan zonder vrees, een zoon van Philips den stoute,
hertog van Bourgondië, zijn zoon Willem aan Philips\' dochter
Margareta. Deze huwelijken hadden dit gevolg, dat het Beiersche
huis in nauwe betrekking kwam te staan tot het Bourgondische.
Albrechts jongste zoon Jan werd bisschop van Luik. Een der
merkwaardigste feiten zijner regeering, wat de binnenlandsche
aangelegenheden betreft, is, dat te dier tijde in de meeste steden
van Holland, naast schout en schepenen, als overheid, burge-
-ocr page 32-
26
meesters optraden met een raad, waarvan de leden uit de burgers
werden gekozen. Albrecht overleed in 1404.
willem vi, tot dusver Willem van Oostervant genoemd
(1404—1417), had een afkeer van de Kabeljauwschen. Hij hield
zich aan de gewoonte, door zijn vader ingevoerd, huurtroepen
ter bezetting zijner sterkten op de been te houden en dankte ze
niet weer af. De graven uit het Beiersche huis zagen zeer
goed in, dat deze bezoldigde krijgslieden bruikbaarder werk-
tuigen tot het volbrengen van hun wil waren, dan de leentroe-
pen, weshalve zij deze hoe langer hoe meer te huis lieten. In
1417 stierf Willem "VI, slechts één dochter nalatende, Jakobavan
Beieren, geboren in 1401. Het zelfde jaar, waarin Jakoba haar
vader ontviel, had haar reeds haren eersten gemaal, Jan van
Touraine (het graatschap, waarvan Tours de hoofdstad was),
den tweeden zoon van Karel VI, koning van Frankrijk, en na
den dood zijns broeders dauphin, onti;ukt.
Voorzoover de opvolging betreft, had Willem dezen maatregel
genomen. Één jaar vóór zijn dood had hij de edelen en de steden
van Holland en Zeeland bijeengeroepen en uitgenoodigd hem bij
eede te beloven, zijn dochter Jakoba als wettige opvolgster te
zullen erkennen. Velen, maar slechts Hoekschgezinden, waren
verschenen en hadden aan het verzoek voldaan. Toen nu Willem
was overleden, scheen het eerst, dat zich niemand tegenover
Jakoba zoude stellen. Sedert "lang toch werd op de bepalingen
ten aanzien van de opvolging in de leenen van het Duitsche rijk
niet meer gelet en handelde men, zooals de omstandigheden het
medebrachten. Jakoba legde de belofte af, steeds in gemeenschap-
pelijk overleg te zullen regeeren met haar moeder, Margareta van
Bourgondië, en met haren oom, Jan van Beieren, die sinds
het dempen van een hevig oproer te Luik ook wel »Jan zonder
genade" werd genoemd. Maar nog was het jaar 1417 niet ten
einde, of er ontstonden geschillen tusschen Jan en Jakoba.
Zóó herleefde de burgeroorlog: de partijen stonden immers toch
tegenover elkander, en de Kabeljauwschen hadden slechts op een
hoofd uit het grafelijk huis gewacht. In 1418 voltrok Jakoba
haar tweede huwelijk met Jan IV, hertog van Brabant en Lim-
burg, markgraaf van Antwerpen, den stichter van dehoogeschool
-ocr page 33-
27
te Leuven. De oorlog zelf leverde voor Jakoba niets dan te-\'
leurstelling en verlies op. Door de omstandigheden gedwongen,
stemde zij in een verdrag toe, dat Philips de goede, hertog van
Bourgondië, een zoon van Jan zonder vrees en neef van de strij-
dende vorstin, in 1419 als middelaar tot stand bracht. Van dit
oogenblik af gold alleen het gezag van Jakoba\'s oom in Holland
en Zeeland. Zijzelve vertoefde met haren gemaal in Brabant, en
hoe ook de Kabeljauwsche partij, door Jan van Beieren begun-
stigd, hier en daar de Hoekschen onderdrukte, zij was, bij de
onverschilligheid en de onbekwaamheid van Jan van Brabant, niet
in staat, zich ertegen te verzetten. Welhaast leverde Jakoba\'s
echtgenoot een nieuw bewijs van die onverschilligheid omtrent
haar belangen. In 1420 verpandde hij, tegen een groote som
geld, Holland en Zeeland aan Jan van Beieren. Niet alleen Ja-
koba, ook de onderdanen zelven van den hertog, d. i. de staten
van Brabant, koesterden de grootste minachting voor Jan, dien
zij hierom van het bewind ontzetteden, het regentschap aan zijn
broeder opdragende. Nu kon Jakoba den smaad niet langer dulden,
een zoodanig man tot gemaal te hebben. Zij stak naar Engeland
over, met den koning van welk land, Hendrik V, zij reeds vroe-
ger onderhandelingen over een nieuw huwelijk had aangeknoopt,
en trouwde in 1422 ten derden male met Humphrey, hertog
van Glocester, Hendriks broeder. Drie jaren daarna, in 1425,
overleed Jan van Beieren.
Jan van Beieren liet zijn rechten op de drie graafschappen bij
testament na aan zijn neef Philips den goede van Bourgondië.
Maar Holland en Zeeland verklaarden Jan van Brabant getrouw
te blijven; Henegouwen huldigde den hertog van Glocester en
Jakoba. Op nieuw begon alzoo de oorlog tusschen Jan van Bra-
bant en Philips aan de ééne en Jakoba aan de andere zijde.
Jakoba\'s troepen gelukte het, in 1425 Schoonhoven te vermees-
teren. Aan alle manschappen der bezetting werd het leven ge-
laten, slechts niet aan êén man, Allaert Beilink,
vroeger schout te Gouda, die mede had gestreden ter verde-
diging van het slot der stad. Op last van een Hoeksch edel-
man werd hij — dit is althans het waarschijnlijkste der uiteen-
loopende gevoelens over het lot van dezen man — levend be-
-ocr page 34-
28
graven. Inmiddels verliet Humphrey, uit hoofde van geschillen
in Engeland, waarin hij was betrokken, deze landen. Terzelfder
tijd benoemde Jan van Brabant zijn neef tot ruwaard van Hol-
land en Zeeland. Slechts in Schoonhoven, Gouda en Oudewater
werd Jakoba als gravin erkend. Gedurende het vervolg van den
strijd, die steeds slepend bleef, overleed Jan van Brabant in
1427, terwijl een geestelijk gerechtshof te Rome in 1428 de
echtverbintenis met Glocester voor onwettig verklaarde. Zóó ook
van dezen man verlaten, dien de in Engeland heerschende ver-
deeldheid tot dusver had verhinderd hier krachtdadig op te
treden en die nu zonder tegenzin in de uitspraak der kerk
berustte, werd Jakoba meer en meer in \'t nauw gebracht. Daar
haar gezag tot de drie genoemde steden beperkt was, zag zij
geen anderen uitweg dan het sluiten van een verdrag, dat in
1428 te Delft tot stand kwam. De hoofdpunten waren: Jakoba
wordt erkend als gravin van Holland, Zeeland, Friesland en
Henegouwen, Philips van Bourgondië als ruwaard en erfgenaam
dezer gewesten; in die hoedanigheid zal Philips het bewind voe-
ren, totdat Jakoba een nieuw huwelijk aangaat; Jakoba zal niet
hertrouwen dan met toestemming van hare moeder, van Philips
en van de drie stenden der landen, tenzij zij wil geacht wor-
den, haar onderdanen van den eed van gehoorzaamheid te heb-
ben ontslagen; Jakoba zal een gedeelte trekken van de inkomsten
der graafschappen.
Philips benoemde tot stadhouder van Holland en Zeeland
Frank van Borselen, die door de diensten, met groote
kieschheid aan Jakoba bewezen, weldra zoozeer haar gene-
genheid verwierf, dat zij met hem in den echt trad. Frank
van Borstelen verloor nu-het stadhouderschap, doch werd door
Philips tot graaf van Oostervant verheven. Deze daad van Jakoba,
als strijdende met het verdrag van Delft, had in 1433 het ver-
lies der grafelijke waardigheid ten gevolge. Daarentegen verkreeg
zij van Philips vele heerlijkheden, waarvan zij de inkomsten
bleef trekken tot haren dood in 1436.
-ocr page 35-
29
§6.
Holland en Zeeland onder de graven uit het Bourgondische huis.
Jan zonder vrees werd in 1419 op de Yonnebrug gedood (Overzicht,
achtste druk, blz. 91). Zijn zoon philips de goede (1433—1467)
volgde hem onmiddellijk in Bourgondië, Vlaanderen, Mechelen,
Franche-comté, Artois en Salins op. In 1421 kocht hij het graaf-
schap Namen van graaf Jan III, die zich het vruchtgebruik gedu-
rende zijn leven voorbehield en na wiens dood, in 1429, Philips
het land in bezit nam. In 1430 erfde hij van een neef Brabant,
Limburg en Antwerpen. In 1433 stond Jakoba hem Henegouwen,
Holland, Zeeland en Friesland af. Eindelijk kocht hij nog het
hertogdom Luxemburg en nam het in 1451 in bezit.
Philips de goede is de eerste hertog uit het huis van Bour-
gondië, die onder de Nederlandsche vorsten een plaats bekleedt.
Langzamerhand was de omvang van het grafelijk gezag in de
staten, die het tegenwoordige Nederland en België uitmaken,
grooter geworden. Allengs waren vele beletselen tegen de uit-
breiding van dat gezag uit den weg geruimd. Niet langer was
de grond van Holland en Zeeland, om van deze maar alleen
te spreken, met tal van kasteelen overdekt, waarin evenveel
edelen met hun in \'t staal gedoste manschappen lagen, steeds
ten aanval tegen den graaf gerust. De macht des adels was voor
die van den landsheer geen struikelblok meer. Een andere was
ervoor in de plaats gekomen. Als een loopend vuur was het
streven der ingezetenen om zich tot gemeenten te vereenigen
van den een tot den anderen staat overgegaan. Door de behoefte
aan geld gedrongen, hadden de vorsten geen perken gesteld aan
de begeerte der steden, naar privilegiën, maar ze met ruime hand
gegeven aan wie ze verlangde. Doch van lieverlede begonnen die
vorsten, de gevolgen hunner milddadigheid inziende, te trachten
ze op allerlei wijze te voorkomen. Zij schrikten voor den vorm
van gemeenebest, die aan de gemeenten eigen was. Zij vingen
aan de overeenstemming te duchten, die meer en meer ontstond
tusschen de burgers en de door hen gekozen overheidspersonen.
Hiertegen richtte zich dus hun streven. Niet langer riep nu de
-ocr page 36-
30
graaf, zooals weleer, het gansche lichaam der gemeene poorters
bij klokkesiag op, maar alleen een zeker aantal der meest ge-
goeden van hen, (naar het woord vroed = wijs) doorgaans de
vroedschap
en rijkheid geheeten, om, na hen te hebben gehoord,
zijn besluit te nemen. Alzoo werden zij, die men opriep, tel-
ken male als de vertegenwoordigers der poorters in \'t algemeen
aangemerkt.
Bij de graven uit het Henegouwsche en het Beiersche huis was
evenwel het beperkt gezag nog een oorzaak van beperkte heersch-
zucht. Anders werd dit sedert het optreden van het Bourgondische
huis, dat, zoovele staten onder zijn macht vereenigende, ze zooveel
mogelijk tot één lichaam wenschte te doen samensmelten. Dit
huis toonde in al zijn daden, welk zijn doelwit was: eenheid,
overwicht der grafelijke macht over den adel en over de steden
beide. En toen later het Oostenrijksche huis voor het Bourgondische
in de plaats kwam, hield ook dit vast aan een stelsel, dat den
vorst het regeeren zoo gemakkelijk maakte, en, hoewel het ook
ten nutte der ingezetenen verstrekte, toch geheel in \'t belang
van den landsheer was uitgedacht. De Hoeksche en Kabeljauwsche
verdeeldheden werkten het doel des graven in de hand.
Ter bevordering nu van het groote doel, zoo even aangeduid,
deed Philips de goede verschillende stappen. Hij is de oprichter
van dien vasten raad, die het hof van Holland wordt genoemd
en in 1428 tot stand kwam. Hij had zitting te \'s Gravenhage en
zat in hooger beroep terecht over alle vonnissen, in burgerlijke
zaken door andere rechtbanken gewezen. Het spreekt vanzelf,
dat hierdoor aan de oude vierscharen veel van haar kracht werd
ontnomen. De leden van \'t hof werden door den graaf aangesteld
en waren dus alleen van hem afhankelijk. Een andere stap was
deze. Aan vele steden van Holland vergunde Philips, op de wijze,
boven omschreven, vaste vroedschappen of stedelijke raden op te
richten, die zichzelven mochten aanvullen. Intusschen hoede men
zich, deze vroedschappen voor de »regeering" der steden te houden.
Zij waren niets anders dan de vertegenwoordigers van \'t lichaam
der burgerij. De regeering berustte bij schout, schepenen en hurge-
meesters, \'s
graven ambtenaren.
Er is nog meer. In 1455 stelde Philips een hoog gerechtshof
-ocr page 37-
31
in, dat hij den naam geheime of groote raad gaf, waarop alle
inwoners zijner gewesten zich, bij rechtsgeschillen, in appèl
konden beroepen. De geheime raad hield zijn zittingen in de
plaats, waar de vorst vertoefde, en kreeg later een vasten zetel.
Philips de goede is ook de eerste graaf, die een paar malen
een vergadering der Algemeene Staten bijeenriep. Reeds is in dit
werk gewag gemaakt van het raadplegen der edelen, of der ste-
den, of der edelen en steden tezamengenomen door de graven.
Dergelijke bijeenkomsten, die voor ieder gewest in \'t bijzonder
werden gehouden, noemde men sedert Albrechts tijd dagvaarten,
later staten, vermits de edelen en de steden, waaruit zij beston-
den, de staten, d. i. standen deslands, vertegenwoordigden. Voor
\'t eerst komt die naam, wat Holland betreft, in 1428 voor.
Het getal der steden, die doorgaans opkwamen, was zes, n. 1.
Dordrecht, Haarlem, Delft, geiden, Amsterdam en Gouda. Voor-
zitter dier staten was aldaar hij, die het ambt van \'s lands ad-
vocaat
bekleedde. In Zeeland bestond het lichaam der staten uit
drie leden, n.1. uit den abt van Middelburg, de edelen en vijf
steden. In plaats nu van, gelijk tot dusver, de staten van elke
provincie in \'t bijzonder, riep Philips eenige keeren die van alle
gewesten gezamenlijk ter vergadering op, hierdoor den grond
leggende tot het latere lichaam der Staten-Generaal. Zeer bekend
is b. v. de vergadering der Algemeene Staten, die den 25sten April
1465 te Brussel plaats had.
De jaren van Philips\' regeering zijn een van de merkwaar-
digste tijdperken der geschiedenis, zoowel wat zijn eigen daden
betreft, als ten opzichte van de wereldgeschiedenis in\'t algemeen.
Tot die daden des vorsten behoort nog de instelling in 4429 van
de orde van het gulden vlies. Het doel der instelling was, de edelen,
wier ridderlijke dapperheid hij hoog waardeerde, ter bescherming
van de kerk, nader onder elkander en aan zijn persoon te ver-
binden. Hijzelf was er het hoofd van. Geen der leden kon voor
een andere rechtbank, dan voor die der orde, worden gedaagd.
Het zinnebeeld der orde was het »lam Gods," dat de ridders aan
een keten om den hals droegen.
Merkwaardig is de tijd van Philips\' regeering. Immers in die
jaren vallen de verovering van Constantinopel door de Turken, de
-ocr page 38-
32
invoering der vuurwapens bij de legers, waardoor aan het over-
wicht der edelen weder een gevoelige schok werd toegebracht,
en de uitvinding der boekdrukkunst, De eer dezer uitvinding
komt öf aan Lourens Janszoon Coster van Haarlem, öf aan Johan
Guttenberg toe, die ongeveer 1455 te Maints leefde. De Neder-
landsche gewesten dreven veel handel; hun zeevaart was belang-
rijk. Vlaanderen en Brabant waren beroemd door hun laken-
fabrieken. De zetel van den handel in hout, vee, paarden en
koren met de Oostzee en het Noorden van Europa was in Holland.
Vele steden waren leden van het Hanzeverbond. Een andere en
rijke tak van bestaan was de haringvisscherij, die evenwel haar
toppunt nog niet had bereikt. Willem Beukelszoon van Biervliet
(in Staats-Ylaanderen), overleden in 1397, had het kaken en
zouten van dien visch, die eertijds alleen versch werd gegeten,
uitgevonden. De schepen, waarmede men ter haringvangst voer,
heetten en heeten nog buizen. Aan \'s volks tevredenheid over
dien bloei is Philips\' bijnaam toe te schrijven. Het volk noemde
den vorst »den goede,\'\' die hun, in plaats van de lange regee-
ringloosheid en den burgeroorlog, wederom de weldaden van den
vrede, de veiligheid en het recht deed kennen. Op die wijze be-
toonde het zijn dankbaarheid aan Philips, die, zijn eigen belang
met dat zijner staten vereenzelvigende, de goede dagen van Wil-
lem Hl deed terugkeeren. Intusschen valt het niet te ontkennen,
dat die bijnaam hem geenszins wegens overgroote goedheid van
aard toekomt, daar menige haide daad tegen hem getuigt.
Philips liet, bij zijn dood in 1467, een weivoorziene schatkist
aan zijn zoon ka rei. den stoute (1467—1477) na. Deze
graaf nam, met het oog op het stelsel van zijn hnis, twee ge-
wichtige maatregelen. Vooreerst vestigde hij in 1474 den groo-
ten raad te Mechelen
(zooals hij van nu af doorgaans heet).
Verder richtte hij in 1471, op het voorbeeld van Karel VII, koning
van Frankrijk {Overzicht, achtste druk, blz. 91), een staand leger
ruiterij op. Tot de vermeerdering der erflanden van zijn huis legde
hij den grond door in 1471 een verdrag te sluiten met Ar-
noud van Eg mond, hertog van Gelderland. Bij dit verdrag
verpandde Arnoud hem zijn hertogdom voor een som van 300,000
g)., hem tevens tot erfgenaam benoemende. Maar de Gelderschen
-ocr page 39-
33
wilden Karel niet tot hertog hebben. Zóó brak er een oorlog uit,
die meer dan een halve eeuw duurde. Gedurende zijn gansshe
regeering was er één hootddenkbeeld, dat Karel beheerschte: de
hoed, dien hij als hertog droeg, moest met een koningskroon
worden verwisseld; de landen, die tusschen de Middellandsche
Zee en de Noordzee, tusschen Frankrijk en Duitschland lagen,
moesten onder zijn schepter worden vereenigd. Toen zijn plan om
in overleg met keizer Frederik III dit doel te bereiken was
mislukt, doordien de keizer in 1473 de stad Trier, waar men
ter beraadslaging was bijeengekomen, snel weder verliet, besloot
hij met geweld op te treden. Maar hij sneuvelde in 1477 bij
Nancy (aan de Moezel, ten z. van Metz) in een slag tegen
Réné, hertog van Lotharingen.
Zonder één zijner ontwerpen verwezenlijkt te zien, scheidde
Karel uit het leven, al zijn landen in een ongelukkigen toestand
aan zijn dochter uasia (1477—1482) nalatende. Lodewijk XI
verklaarde al wat leen was der Fransche kroon voor vervallen:
Bourgondië werd vermeesterd, Artois en Picardië, zelfs Franche-
Comté, besprongen, Vlaanderen bedreigd. In de Nederlanden
zelven wilde men vóór alles waarborgen voor \'t behoud der
nationaliteit tegen Fransche overheersching, vóór alles herstel
der geschonden privilegiën. Het gevolg was het groot-privilegie,
dat Holland en Zeeland bedongen, aleer zij zich tot eenige op-
offering ten behoeve van Maria verplichtten. In dit stuk stond
de gravin een deel harer macht aan de staten af. Soortgelijke
handvesten, als het groot-privilegie, werden ook aan andere
gewesten, inzonderheid aan Vlaanderen, toegestaan. Terstond trad
Maxi mi liaan, een zoon van Frederik III, die nog in 1477 Maria\'s
echtgenoot werd, tegen Lodewijk XI in het strijdperk. Doch eerst
in 1493 gaf de koning van Frankrijk Franche-Comté en Artois,
op eenige steden na, terug. Zich gedurende den strijd tegen
Frankrijk van den bijstand zijner onderdanen willende verze-
keren, sloot Maximiliaan zich nauwer bij de Kabeljauwschen aan.
In 1482 overleed Maria, en Maximiliaan aanvaardde de voogdij
voor zijn minderjarigen zoon Philips II of den schoone.
Dr. Wijsnb, Bikn. Geschied, v.h. Vaderland, 4de druk.              3
-ocr page 40-
34
§7.
Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het
Oostenrijks ;he huis.
De tijd van \'t regentschap was zeer onstuimig en baarde
Maximiliaan vele zorgen. In 1488 stonden de bewoners van Gerit
en Brugge op, rekenschap eischende van de opgebrachte gelden.
Maximiliaan zelf, op dat tijdstip te Brugge vertoevende, werd
met vele heeren van zijn gevolg gevangen genomen en in de
woning van een bijzonder persoon in hechtenis gehouden. Som-
mige dier heeren werden gepijnigd, andere gedood, en Maximi-
liaan eerst na maanden ontslagen. Andere moeielijkheden had hij
in Holland te bestrijden. De gunsten, door hem aan de Kabel-
jauwschen bewezen, riepen de partijschappen weder in \'t leven,
Onder de veelvuldige voorvallen van den vernieuwden strijd blijft
bovenal de belegering van den toren te Barneveld (op de Veluwe)
in 1482 in aller herinnering leven, niet zoozeer uit hoofde van
het gewicht der zaak zelve, als wel om de wreedheid der Hoek-
schen en de zelfopoffering van den held van \'t verhaal, Jan
van Schaffelaar, die erbij omkwam. In 1492 eindigde zoowel
het oproer van het kaas- en broodvolk, d. i. van hen, die, we-
gens den druk der belastingen, in Noord-Holland waren opge-
staan, als de strijd der Hoekschen en Kabeljauwschen. De zege
viel de laatstgenoemde partij ten deel.
In 1493 werd Maximiliaan koning van Duitschland. In \'t vol-
gend jaar aanvaardde philips ii, de schoone (1494—1506)
— aldus om zijn lichamelijke schoonheid geheeten — het her-
togelijk, grafelijk en heerlijk bewind over de verschillende Zuid-
en Noord-Nederlandsche staten. Zijn eerste daad, als vorst dier
landen, was gericht tegen het groot-privilegie. Bij zijn huldiging
verklaarde hij, de privilegiën, geschonken na den dood van
Karel den stoute, met goedvinden der staten zei ven, plotseling
vernietigd. In 1496 trouwde Philips met Johanna, tweede
dochter van Ferdinand II den katholieke, koning van Arragon,
en van Isabella, koningin van Castilië. Dit huwelijk opende hem
het uitzicht, eens den Spaanschen troon te zullen beklimmen. In
*-
-ocr page 41-
35
1504 ging hij naar Spanje, omdat Isabella was overleden en de
krankzinnigheid zijner gemalin haar belette, de kroon van Cas-
tilié te dragen. Weldra aanvaardde hij het bewind over dit rijk,
maar nog in \'t zelfde jaar, 1506, stierf hij plotseling. Alzoo
moest Maximiliaan voor de tweede maal het regentschap over
de Nederlandsche staten op zich nemen. Hij, voor wien Maxi-
miliaan de teugels der regeering in handen nam, was de zoon
van Philips en van Johanna, Karel, in 1500 te Gent geboren.
In 1515 aanvaardde Karel, die in Duitschland de vijfde, in
Spanje de eerste, in Holland en elders de tweede, enz. vorst
van dien naam is on steeds karel v wordt genoemd, het bewind
over de Nederlandsche staten. Weldra zag hij het aantal der
landen, waarover hij den schepter voerde, toenemen. In 1516
volgde hij zijn grootvader Ferdinand in Arragon op en werd
aldus koning van geheel Spanje. In 1519 werd hij keizer van
Duitschland. Wat de Nederlanden betreft, in 1515 verkocht Ge-
orge van Saksen, een zoon van Albrecht (zie blz. 41), hem zijn
rechten op Friesland voor 350,000 gL, terwijl de Friezen zei ven
hem in 1524 als heer erkenden. In 1528 stond de bisschop van
Utrecht, Hendrik van Beieren, hein de wereldlijke macht af
over Utrecht en Overijsel. In 1536 erkende Groningen Karel als
heer des lands en stond Karel van Gelder hem de heerschappij
over Drente af. De laatste der Nederlandsche staten, waarmede
dit voorbeeld werd gevolgd, was Gelderland, dat Willem van
Gulik en Kleef, een neef en opvolger van Karel van Gelder,
door wapengeweld gedwongen, in 1543 aan Karel V moest af-
staan. Zoo werd eerst Karel heer van de zeventien gewesten. Het
waren vier hertogdommen: Brabant, Limburg, Luxemburg en
Gelder; zeven graafschappen: Vlaanderen, Artois, Henegouwen,
Holland, Zeeland, Namen en Zutfen; het markgraafschap Ant-
werpen; vijf heerlijkheden: Friesland, Mecbelen, Utrecht, Over-
ijsel, Groningen met de Ommelanden.
8*
-ocr page 42-
36
§8.
Overzicht der geschiedenis van Gelderland gedurende
de Middeleeuwen.
Thans moet, ten opzichte van Gelderland, Utrecht en de
overige gewesten, eenigszins in bijzonderheden worden aange-
toond, wat boven (bh. 13 vlg) in algemeene trekken is terne-
dergesteld. Met de samensmelting van verschillende kleine heer-
schappijen tot één samenhangend geheel ging het ook hier lang-
zaam. Buiten de streken, die hij reeds bezat, trok de graaf van
Gelderland allengs verschillende alodiën van edelen aan zich,
om ze als leenen weder te geven. Gelijk de macht van den graaf
van Holland, groeide die van den graaf van Gelderland met de
jaren aan: de afhankelijkheid van den keizer werd steeds minder.
Had de graaf zich reeds in de 13de eeuw eenige rechten dei-
kroon toegeëigend, het volle gezag als landsheer verwierf hij in
al zijn uitgestrektheid in \'1339. Toen immers benoemde Lodewijk
van Beieren reinald ii of den zwarte (zie blz. 12) tot
hertog, destijds een zeldzame verheffing. Insgelijks nam de macht
des graven tegenover de edelen voortdurend toe. Van onafhan-
kelijke en met hem gelijkstaande edelen werden zij langzamer-
hand zijn leenmannen, traden in zijn dienst en stonden hem bij
het beheer des lands ter zijde. Later moesten zij een gelijke mate
rechten, als zij genoten, zien toekennen aan de steden, sinds
zij als gemeenten optraden. Invloed op den gang der zaken,
in den eigenlijken zin, oefenden de steden, vcreenigd met de
edelen, eerst sedert 1418, toen zij met hen een verbond sloten,
ten einde bij \'s lands hachelijken toestand maatregelen van voor-
ziening te nemen. Van nu af waren ridderschap en steden tot
één lichaam van landsstenden — de naam staten kwam eerst in
1477 in zwang — samengegroeid. Op eigen gezag bijeenkomsten
houitende, verwierven en behielden alzoo de staten van Gelderland
een voorrecht, dat elders de landsheer zich placht voor te be-
houden. Inzonderheid woog de stem der hoofdsteden zwaar.
Dit waren Nijmegen, Roermond, Zuifen en Arnhem, hoofd-
steden der vier eveneens genoemde kwartieren, waarin Gelder-
-ocr page 43-
37
land was verdeeld. Ieder kwartier had zijrr bijzonderen landdag
en werd in vele opzichten als een afzonderlijke staat aangemerkt.
Maar een enkele maal werd er een vergadering van de staten
der vier kwartieren gehouden. Die staten werden vertegenwoor-
digd door de bannerheeren, de ridderschap of edelen en de steden
De bannerheeren, die alle in het graafschap Zutfen woonden,
droegen dien naam, dewijl zij of hun voorvaderen van den keizer
het recht hadden verworven, onder hun eigen banier te dienen.
De stamhuizen, die over Gelderland het bewind hebben ge-
voerd, zijn Gelder, Gulik en Egmond. Een der graven van het
eerste huis is Reinald II de zwarte, die in 1339 de hertogelijke
waardigheid verwierf. Na zijn dood in 1343 volgde zijn oudste
zoon reinald in hem op. Welhaast geraakte hij in geschil
met zijn jongeren broeder Eduard, die een deel eischte van de
goederen, door hun vader nagelaten. Te dier tijd bestond er
tevens vijandschap tusschen twee machtige geslachten, dat van
Bronkhorst (tusschen Zutfen en Doesburg) en dat van de Eese
of van Ilekeren. De heeren van het laatstgenoemde geslacht droe-
gen hun naam naar de ridder hofstede de Eese (bij de Berkel,
ten w. van Lochem) of naar een andere aanzienlijke bezitting,
wellicht naar Heker (nabij Doesburg gelegen).
De geschillen tusschen deze beide huizen ontaardden allengs
in partijschappen, die der Hekerens en der Bronkhorslen, waarin ook
de steden deelden, vooral sedert Reinald de zijde der eersten
koos, waarop de Bronkhorsten zich bij Eduard aansloten. De
strijd werd met wisselende kans gevoerd tot 1361, toen Eduard
den slag bij Ti el won en zijn broeder gevangen nam. Nu eischte
Eduard de waardigheid van hertog voor zich. Reinald, aan die
vordering voldoende, deed afstand van zijn titel en rechten ten
behoeve van Eduard. Tien jaren lang regeerde eduard als
hertog. Toen werd Reinald III weder op den hertogelijken zetel
geplaatst. Bij zijn langdurige gevangenschap, in de laatste jaren
op het huis Nijenbeek (tusschen Deventer en Zutfen, ten o. van
Apeldoorn), werd hij, naar de overlevering luidt, zoo dik, dat
hij zonder slot of grendel kon worden bewaard en men, bij zijn
bevrijding, den muur van zijn vertrek moest doorbreken, om
hem er uit te krijgen. Niet bestand tegen de veranderde levens-
-ocr page 44-
38
wijze, welke de plotselinge omkeering in \'s hertogen lot mede-
bracht, stierf hij nog in \'t zelfde jaar kinderloos.
In 1372 kwam het huis Gulik in \'t bezit der heerschappij. De
eerste hertog hieruit was WILLEM i, later tevens hertog van
Gulik; de laatste zijn broeder reinald IV. Evenals zijn broe-
der liet hij, bij zijn dood in 1423, geen wettig kroost na. Het
vooruitzicht op dit kinderloos overlijden, gevoegd bij de uitput-
ting des lands, gaf aanleiding tot de bijeenkomst der landsstenden
in 1418, waarvan boven is gewaagd. Weldra erkenden zij in 1423
arno ld, een zusters kleinzoon van Reinald IV, uit het huis
Egmond
(nabij Alkmaar), als hertog van Gelderland. Nog niet
lang had hij de teugels van \'t bewind in handen, of zijn onder-
danen brachten allerlei grieven tegen hem in. Zij betroffen de
nuttelooze oorlogen, door hem gevoerd, en de zware kosten zijner
hofhouding. Groot was de last der schulden, waaronder de hertog
steeds dieper gebukt ging. Ten laatste stelde \'s hertogs zoon, k d o l f ,
gesteund door \'s hertogen gemalin, Katharina van Kleef,
zich aan \'t hoofd der misnoegden. Den 9den Januari 1465 liet
hij, te midden van den nacht, gedurende den feilen winter van
dat jaar, zijn vader van het slot te Grave oplichten, naar Buren
(ten n.w. van Tiel) overbrengen en daar nauw bewaken. Terstond
hierop matigde hij zich den titel en de rechten van hertog aan.
Niet lang duurde het, of Karel de stoute wierp zich als mid-
delaar tusschen vader en zoon op. Hij liet Adolf in 1471 gevan-
gen zetten en nam Gelder en Zutfen voor 300,000 gl. van Arnold in
pand, die kort hierop, in 1473, stierf. De Gelderschen be-
schouwden deze verpanding van den beginne aan als onrecht-
matig en krachteloos. Daarom gaf die verpanding het sein tot
een oorlog van de Gelderschen tegen het huis van Bourgondië en
dat van Ocstenrijk, die, met korte tusschenpoozen, gedurende
meer dan een halve eeuw werd gevoerd. Het begin van den oor-
log was gunstig voor Karel. Reeds op \'t einde van 1473 was hij
meester van het hertogdom. Zwaar drukte de last der Bourgon-
dische heerschappij op de Gelderschen. De stenden verloren het
recht, zichzelven ter dagvaart te beschrijven. In 1477 gaf ook aan
Gelderland de val van Karel den stoute eenige verademing. Maar
ook Adolf stierf in \'t zelfde jaar.
-ocr page 45-
39
In 1492 plaatste Adolfs zoon karel zich aan \'t hoofd der
Gelderschen, ten einde den kamp tegen het Oostenrijksche huis
te hervatten. De fortuin was hem, hoewel niet in den aanvang,
gunstig. In 1513 had hij schier zijn gansche hertogdom heroverd.
Doch nieuwe moeilijkheden baarde hem de komst aan \'t bewind
van Karel Y. Overal, waar Karel zijn heerschappij trachtte te ves-
tigen, niet alleen in Engeland, maar ook in Utrecht, Fries-
land, Groningen, Drente en Overijsel stiet hij op den hertog van
Gelder (zie beneden blz. 41, 42). Karel van Gelder vond een
krachtigen steun in Maarten van Rossem (ten o. van Zalt-
Bommel, nabij de Waal), een veldheer, die tot zinspreuk had,
sbranden en blaken is het sieraad van den oorlog." Hem was
het niet te wijten, dat zijn heer meer en meer in \'t nauw werd
gebracht door Karel V. Trapsgewijze moest de hertog van Gel-
derland voor den keizer wijken. Toen hij in 1538 stierf, kon hij
vooruitzien, dat zijn opvolger, Willem van Gulik en Kleef, bin-
nen kort zou worden gedrongen, Gelderland aan Karel V af te
staan. Dit geschiedde in 1543.
Overzicht der geschiedenis tan Utrecht, Overijsel, Drente,
Friesland en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
De vroomheid der vorsten en heeren, die zich in de Middel-
eeuwen niet zelden openbaarde in \'t schenken van goederen of
gronden aan kerken, kloosters, abdijen, enz., kwam vooral, ge-
lijk boven (zie blz. 12) is opgemerkt, te goede aan het bisdom
Utrecht. Langzamerhand groeide de omvang van het Sticht en
daarmede de wereldlijke macht van den bisschop aan. Die we-
reldlijke macht des bisschops werd zeer beperkt door de kano-
niken der vijf kapittels, van welke boven (zie blz. 12) is gespro-
ken. Zonder de toestemming dier kanoniken mocht de bisschop
geen gebied van \'t Sticht • vervreemden, noch oorlog voeren of
-ocr page 46-
40
vrede sluiten, gelijk hij ook in het kerkelijke aan hun gevoelen
gebonden was. Sedert hij in zijn oorlogen hoe langer hoe meer
den bijstand der edelen en steden behoefde, begonnen ook zij
invloed op \'s lands regeering te krijgen. Zoo werd de grond ge-
legd tot de vergadering der staten van Utrecht, die sinds het
laatst der 15de eeuw werden- beschreven. Het eerste lid dier
staten waren de geèïigeerden, d. i. zij, die uit de vijf kapittels
werden gekozen; het tweede de edelen, die ridderhofsteden be-
zaten; het derde de stad Utrecht, en wellicht mede de kleinere
steden.
Da naam Overijsel kwam eerst in de laatste helft der 15de eeuw
op. "Vóór dien tijd werd dit gewest niet als één staat aangemerkt,
maar als een aantal van elkander onafhankelijke heerlijkheden.
Reeds vroeg, immers sedert de 14de eeuw, werd de macht van
den bisschop beperkt door den landdag, d. i. door de ridders
en de groote steden Deventer, Kampen en Zwol. In Drente oefende
de kastelein (kasteelman) of burggraaf van Koevorden, in naam
van den bisschop, het oppergezag uit. Hetgeen elders dagvaart
of vergadering der staten werd genoemd heette hier de landdag.
Op dien landdag verschenen de ridders, die elk een der achttien
havezaten (kasteelen) moesten bezitten, en de eigener/den.
Groot was de macht, die de bisschop hier te lande in de Mid-
deleeuwen bezat. Hij had de geestelijke rechtspraak en kon boete-
doeningen van vernederenden aard opleggen. De streek lands,
waarover hij wereldlijk gezag had, was veel grooter dan het
graafschap Holland of Gelderland. Maar dewijl het bisdom ge-
legen was tusschen Holland en Gelderland (zie ook boven blz.
16), was de bisschop onophoudelijk in geschillen gewikkeld met
een dezer staten. Dit verzwakte zijn macht zoozeer, dat ii end rik
van beieren zich verplicht zag, zijn wereldlijke macht over
Utrecht in 1528 aan Karel V af te staan. In \'t zelfde jaar erken-
den de staten van Overijsel Karel \'V als heer. De bisschop hechtte
zijn zegel aan deze overdracht van het Oversticht. Eveneens kwam
Drente in 1536 aan Karel V.
Boven (zie blz. 15, 16) is den lezer medegedeeld, dat de konin-
gen van Duitschland Friesland nu eens aan den graaf van Hol-
land, dan weder aan den bisschop van Utrecht of den hertog van
-ocr page 47-
41
Gelderland schonken. Maar de Friezen bekommerden zich, gelijk
wij nu en dan gelegenheid hadden te bespeuren, weinig om dit
weggeven van hun land. Moesten de West-Friezen zich aan Floris
V onderwerpen, de overigen schikten zich slechts tijdelijk in dit
lot en wierpen het juk van den graaf van Holland at, zoodra hij
met het meerendeel zijner troepen uit hun land was geweken.
Twee eeuwen lang sproten voor de Friezen vele onheilen voort
uit de geschillen der Schieringers en Vetkoopers. Zij namen tegen
het einde der 13 de eeuw een begin. De Vetkoopers (d. i. hande-
laars in vette waren) ontleenden, naar man wil, hun naam hier-
aan, dat zij, de beste weilanden bezittende, den grootsten handel
dreven in vette koeien, terwijl de Schieringers, waarschijnlijk
(van schier, kaal) aldus worden genoemd uit hoofde van hun ar-
moede en hun berooiden toestand, die zoo schril afstaken bij den
rijkdom en de overdaad der Vetkoopers. Eindeloos waren hun
verdeeldheden, en slechts dan, wanneer er gevaar van buiten
dreigde, stonden zij als één man pal tegenover den vijand. Met
de verwoestingen van den burgeroorlog paarden zich die van de
overstroomingen. Het is schier ongelooflijk, hoevele watervloeden
in de Friesche gedenkschriften zijn geboekt
Door zoo velerlei onheilen overmand, moesten ook de Friezen
ten laatste voor vreemd geweld bukken. Maximiliaans krijgs-
overste, Albrecht, regeerend hertog van Saksen-Meis-
zen, was in 1498 zijn schuldeischer voor groote geldsommen
wegens achterstallige soldij van \'t krijgsvolk. Hij verpandde hem alzoo
Friesland voor 300,000 gl. en bevestigde hem in het erfpotestaaU
schap
over dat land, hem door de Schieringers aangeboden. Hij
mocht dan zien, hoe hij het vermeesterde. Albrecht slaagde in
die taak. Hij stierf in 1500. Spoedig werden de Friezen zijn zonen,
Hendrik en George, die elkander in \'t bestuur opvolgden,
moede en riepen in 1509 Karel, hertog van Gelderland,
in het land. Daarom sloot George in 1515 een overeenkomst met
Karel V, van wiens voorzaat zijn vader Friesland in pand had
gekregen, waarbij hij hem dit land voor 350,000 gl. overgaf.
Zoo stond ook hier Karel V tegenover Karel van Egmond. Groote
diensten bewees den hertog van Gelderland de onversaagde Frie-
sche zeeroover Groote Pier, die, sedert de Saksische krijgs-
-ocr page 48-
42
lieden zijn huis te Kimswerd (ten z. van Harlingen) in de asch
hadden gelegd, zonder mededoogen eiken buitenlandschen besprin-
ger van zijn land in zee wierp, om »hem de voeten te spoelen."
Eerst in 1524 kon Karel V zich «heer van Friesland" schrijven.
Groningen was bestemd om in het lot van Friesland te deelen.
Hoe langer hoe minder gold in dit gewest, als \'t verst verwij-
derd zijnde van aijn zetel, het gezag van den bisschop van
Utrecht. Eensdeels door den strijd hierover, anderdeels door dien
met de Ommelanden en vermits de verdeeldheden der Schie-
ringers en Vetkoopers ook hier haar werking deden gevoelen,
verzwakte Groningens kracht. Dus kon Albrecht van Saksen-
Meiszen, in 1499 door Maximiliaan tot heer van dit gewest
benoemd, een poging wagen om het te vermeesleren. E och de
heerschappij der Saksen was hier van even korten duur als die
van Karel van Egmond, die er eveneens sijn gezag trachtte
te vestigen. Eindelijk ziende, dat ook Karel van Egmond hen
niet op voldoende wijze tegen Karel V konde beschermen, boden
de Groningers dezen vorst in 1536 de opperheerschappij aan. Karel
V nam het aanbod aan.
Tusschen de landdagen in Friesland en die van andere ge-
westen bestond een groot verschil. De landsvergadering van
Friesland berustte niet, gelijk elders, op een vertegenwoordiging
der standen, maar van landschappen. Zij was samengesteld uit
de afgevaardigden van Oostergo, Westergo en Zeven wouden. Deze
algemeene landdag besliste over \'s lands hoogste belangen, over
vrede en oorlog, enz. Bij zware onlusten echter, hoedanige
Friesland zoovele beleefde, verliepen er dikwijls jaren, dat geen
algemeene landdag werd gehouden en dat er slechts afzonderlijke
vergaderingen bijeenkwamen der vertegenwoordigers van het eene
of ander gedeelte van Friesland. Aan het hoofd der gemeenten
in Friesland stonden grietmannen, welke naam wordt afgeleid
van een oud-Friesch werkwoord, dat «aanklagen, in richten ver-
volgen" beteekent.
De Ommelanden van Groningen bestonden uit drie kwartieren,
Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Westervvolde (zie
boven b)z. 13; is tot 1795 een afzonderlijke heerlijkheid geweest.
Sedert 1594 merkten de Staten-Generaal zich als leenheeren van
-ocr page 49-
43
Westerwolde aan. De stad Groningen kocht die heerlijkheid in
1619 voor ruim 140,000 gl. en bezat ze als zoodanig tot de om-
wenteling van 1795. De eigenerfden en andere afgevaardigden
uit die drie kwartieren stelden de vergadering der staten samen.
Later kwam er de stad bij. De eigenerfden waren diegenen, die,
krachtens hun eigendommen, zonder volmacht of verkiezing ten
landdage verschenen.
§ 10.
De Nederlanden onder het beivind van Karel V.
Zóó waren dan de zeventien onder één heerschappij, die van
karel v (1543—1555), vereenigd. Het waren bloeiende staten
met een krachtige bevolking. Vischvangst, handel en zeevaart
waren de rijke bronnen, die het bestaan der Nederlanders ver-
zekerden; daarbij landbouw en veeteelt. Vooral was de groote
visscherij,
de haringvangst vermaard, een ware goudmijn, daar
zij aan meer dan 20,000 huisgezinnen het onderhoud verschafte.
De haring werd jaarlijks van den 24sten Juni tot den 25sten
November op de kusten van Engeland en • Schotland gevangen.
Er waren jaren, dat er tot 1500 haringbuizen uit de Neder-
landsche havens in zee liepen, alleen uit Enkhuizen 140. Geen
volk wist den haring zoo goed te bereiden als de Nederlanders,
weshalve de Hollandsche haring, als zijnde de beste van smaak
en de duurzaamste, op de vreemde markten het meest gewild
was. De haring werd (zie blz. 32) öf als pekelharing, öf, gerookt
zijnde, als bokking gegeten. Van groot gewicht was mede de
walvischvangst
, waarmede men in de 17de eeuw een begin maakte
en waarvoor de Staten-Generaal in 1614 uitsluitend octrooi of
vergunning gaven aan de Noordsche compagnie. Ten behoeve
dezer visscherij werden in die eeuw jaarlijks omstreeks 250 sche-
pen uitgerust, die, met het oog op het doel, de koude van
Groenland, Spitsbergen, enz. trotseerden.
Vele zijn de oorzaken, die Nederland tot een land van har>-
-ocr page 50-
44
del en zeevaart bij uitnemendheid hebben gemaakt: de ligging
aan de Noordzee; de menigte van bevaarbare rivieren en ka-
nalen; de persoonlijke vrijheid, die, hoe ook beperkt, hier meer
dan elders werd geëerbiedigd en velen noopte zich er metterwoon
te vestigen. Sedert het einde der 15de eeuw was Antwerpen de
hoofdzetel van den handel. Er waren meer dan 1000 vreemde
handelshuizen gevestigd. De beurs, eiken dag tweemaal gehou-
den, telde telkens meer dan 5000 bezoekers. Den handel op de
Oostzee, in hout en graan, had hoofdzakelijk Amsterdam, toen
reeds bij Venetië vergeleken en de korenmarkt van Europa ge-
nosmd. Nog is niet gewezen op de vrachtvaart, die zeer aan-
merkelijke voordeelen opleverde, en geen gewag gemaakt van
de velerlei fabrieken, waarmede de nijvere en dichte bevolking
zich bezig hield.
Van wetenschappelijke beschaving kan nog maar weinig sprake
zijn. Toch ontbrak het niet aan de beginselen. Reeds had Jakob
van Mae riant zijn spiegel Historiael in \'t licht gegeven. Wat
de fraaie letteren in engeren zin aangaat, van lieverlede was
een Nederlandsche letterkunde ontstaan, waarvan bet begin in
het laatste vierendeel der 42de en het eerste der 13de eeuw is
te zoeken. Vóór dien tijd waren onze voorouders in taal, zeden
en gewoonten nog Duitschers. In de 12de eeuw kwam de Ne-
derlandsche taal uit het Nederduitsch voort. Zij heette gedu-
rende de Middeleeuwen het Vlaamsch. Onder de werken, die
tezamen uitmaken hetgeen men onze Middeleeuwsche letterkunde
noemt, vindt men weinig of geen oorspronkelijke gedichten. Aan
Frankrijk ontleend is het vermaarde gedicht Reinaert de vos, dat
in zijn Vlaamschen vorm zoozeer de aandacht trok, dat het uit
die taal in vele andere werd overgebracht en als voortreffelijker
wordt aangemerkt, dan het oorspronkelijke Fransche stuk. Tegen
het einde der Middeleeuwen namen, naarmate de opkomst der
poorters den invloed der edelen deed afnemen, de tooneeldichten
op het gebied der letterkunde de voornaamste plaats in. Het
waren de vele Rederijkerskamers, met het Bourgondische huis (zie
blz. 30 vlg.) opgekomen, welke aan die gedichten het aanzijn gaven.
Om die bloeiende zeventien landen was nu de band der een-
beid geslingerd. Maar het was slechts een persoonlijke band.
-ocr page 51-
45
Ook van Karel V was het het streven, de staatseenheid der zeven-
tien te bevorderen. Te dien einde bedong hij in 1548, bij het
verdrag van Augsburg
, ten behoeve van het Oostenrijksche huis, dat
alle Nederlandsche gewesten geheel onafhankelijk van Duitschland
zijn, maar onder de hoede van dit rijk staan zouden, mits zij
een zeker aandeel in de rijlislasten droegen. In de wijze, waarop
Karel de regeering inrichtte, valt hetzelfde beginsel der eenheid
op te merken: Één landvoogdes met drie raden, haar toegevoegd.
Landvoogdes of gouvernante, zooals men destijds zeide, was sedert
1530 \'s keizers zuster Maria, koningin-weduwe van Hongarije.
De drie raden, die hij in 4531 in \'t leven riep, waren de raad
van state, de geheime raad
en de raad van financiën, van welke
de eerste slechts werd geraadpleegd, maar de beide andere uit-
voerende macht hadden. Ook stond met Karels hoofdoogmerk
in verband het bij herhaling bijeenroepen der Algemcene Staten,
dat gedurende zijn regeering meer dan vijftig maal plaats had.
Karel V is een der grootste figuren op het tooneel der wereld-
geschielenis. De kennis van de rol, die hij vervulde, moet daar
worden gezocht. Zijn geschiedenis is, voor een deel; die der
Nederlanden gedurende de jaren zijner regeering. Onder de bij-
zondere gebeurtenissen, alhier in dien tijd voorgevallen, is een
der merkwaardigste het dempen van het oproer te Gent, een der
machtigste steden van Europa. Karel vorderde van Vlaanderen
een bede van 400,000 gl., als derde deel eener som, hem door
de Algemeene Staten toegestaan. De overige leden der staten
van dit gewest stemden toe; alleen Gent weigerde. Vreeselijk
was de wraak, die op het hoofd der Gentenaars neerkwam. Karel
trok in 1540 in persoon naar de stad en velde het vonnis.
Doch één grootsche gebeurtenis uit Europa\'s geschiedenis is
er bovenal, die mede op Nederland in \'t bijzonder betrekking
heeft. Toen in Duitschland Luther den stoot aan de hervorming
der kerk had gegeven, werd ook in dit land het zaad gestrooid.
De kiem kwam op en werd een krachtige boom. De ergernis,
die de handel in aflaten alom in Europa verwekte, deelden ins-
gelijks de Nederlanders. Zij waren er niet blind voor, dat het
leven, hetwelk de meerderheid der geestelijken leidde, in vele
opzichten in lijnrechte tegenspraak was met hun roeping en dat
-ocr page 52-
46
de kennis, welke de meesten hunner van \'t Evangelie hadden,
uiterst gering was. Menig Nederlander bevond zich dan ook
onder de edele en verlichte mannen, de voorloopers der her-
vorming, die tegen de heerschende gebreken optraden en ze des
te vrij moediger bestreden, hoe meer hun geest door de op nieuw
ontwaakte studie der oudheid aan onderzoek en nadenken was
gewoon geworden. Men denke aan Wessel Gansfort, geboren
te Groningen; aan Rudolf Agricöla, aan Gerrit Gerri-tsz,
meer bekend onder den naam Desiderius Erasmus, afkom-
stig uit Rotterdam, die in 1536 stierf
Hoe meer de leerstellingen van Luther en van Zwingli in de
Nederlanden doordrongen, des te meer aanhangers vonden zij er.
Grenzende aan Duitschland, moest Nederland spoedig bekend wor-
den met de nieuwe begrippen, die daar zoo welig wortel schoten.
Bovendien bevorderde de handel door de vele vreemdelingen, die
hij naar dit land lokte, de kennis van de leer der hervorming.
Doch meer nog dan Luthers of Zwingli\'s stelsel verbreidde zich
dat van Calvijn over een aanmerkelijk deel van het land. Een
groot aantal van de eerste predikers van den hervormden gods-
dienst, die ons land binnenstroomden, kwam, door de Zuidelijke
Nederlanden heen, uit Frankrijk. Het zaad, zoo welig uitgestrooid,
viel in een vruchtbaren bodem en schoot wortel.
Bij alle hervormingen treft men veelal een partij aan, die
zich aan overdrijving schuldig maakt. Bij de hervorming, die
thans plaats greep, waren dit de Wederdoopers. Met die We-
derdoopers behooren, gelijk dikwerf is geschied, de Doopsgezinden
niet te worden verward. Vaak worden de laatsten ook Menno-
nieten
genoemd, naar Menno Simons, die, tot 1536Roomsch
priester zijnde" te Witmaarsum (ten n.w. van Bolsward), een
tijdlang een leerling was van een prediker der Wederdoopers
in Friesland, Ubbo Philips geheeten. In \'t genoemde jaar ging
hij tot een der talrijke en onderling zeer uiteenloopende vereeni-
gingen der Doopsgezinden over en verzette zich weldra sterk tegen
de buitensporigheden der Wederdoopers.
Maar Karel V is vast besloten, al moet hij in Duitschland
veel toegeven en met de omstandigheden te rade gaan, in zijn
erflanden ten minste de hervorming uit te roeien. Elf plakkaten
-ocr page 53-
47
vaardigde hij achtereenvolgens tegen haar uit, het eene harder
dan het andere. In 1522 werden er inquisiteurs, bij verzachting
«geestelijke rechters" geheeten, benoemd. Was de inrichting dier
inquisitie, in wreedheid en ergerlijke wijze van rechtspleging,
in \'t geheel niet gelijk aan de Spaansche, zij werkte, naar de
opvatting der landzaten, veel te krachtig. Dit moet waar zijn,
wanneer er — gelijk te boek staat — onder Karels regeering
50,000 menschen om des geloofs wille ter dood zijn gebracht.
Intusschen is het zeker, dat, hoevele duizenden het getal offers
der onverdraagzaamheid ook moge hebben beloopen, wederom het
bloed der martelaars het zaad der kerk werd.
Dit is een schaduwzijde in het anders vrij heldere tafereel van
Karels regeering. Het is niet de eenige. Op velerlei wijze werd
het handvest »de non evocando" geschonden, doordat men de
staten buiten hun gewest riep en, b.v. in gevallen van maje-
steitsschennis en bij vergrijpen tegen den godsdienst, de beschul-
digden voor andere dan voor hun natuurlijke rechters daagde.
Verder werden aan vreemdelingen ambten gegeven. Vaak ver-
zetteden zich de staten tegen zulke gewelddadigheden, maar
meestal zonder vrucht. Want Karels grondbeginsel was, dat het
grootste voorrecht van een volk was, geen voorrechten te be-
zitten. Ook aan zware beden, die eerder belastingen mochten
heeten, ontbrak het niet en, wat het ergste is, bij weigering
werd vaak dwang gebezigd, o Hier," zegt een Venetiaansch ge-
zant, «waren de eigenlijke schatten van den koning van Spanje;
hier waren zijn bergwerken, zijn Indie.
Wil men echter billijk zijn, dan behoort men niet te vergeten,
dat de Nederlanden gedurende het bewind van Karel V tot een
trap van aanzien stegen, gelijk zij dien nimmer hadden gekend,
en dat de vorst den grondslag legde van een geregeld bestuur en
van een geordende administratie. Hoe men ook jammerde over
het verlies «der oude zelfstandigheid, de slotsom was verademing
en voorspoed. Daarom, dewijl hij gaarne in het land vertoefde,
waar zijn wieg had gestaan, en uit hoofde van zijn minzaamheid
was het Nederlandsche volk hem getrouw en aan hem gehecht.
Daarom was het leedwezen des volks oprecht gemeend, toen Karel
afstand deed van het bewind en het aan zijn zoon Philips opdroeg.
-ocr page 54-
48
Het voornemen om zijn kronen neer te leggen was sinds lang
bij Karel opgekomen. Geheel ontstemd door het mislukken zijner
grootsche ontwerpen, teleurgesteld in zijn plannen om in al zijn
landen een onbeperkt vorstelijk gezag te vestigen en de eenheid
in de Christelijke kerk te herstellen, terneergebogen onder licha-
melijke zwakheid en wegens de uitputting zijner schatkist de toe-
komst met zorg te gemoet ziende, ging hij thans tot de volvoering
van het lang gekoesterde voornemen over. De afstand en de overdracht
hadden den 25sten October 1555 te Brussel in een luisterrijke
vergadering plaats. Ook Maria (zie blz. 45) legde haar waardig*
heid neder. In \'t volgende jaar ging Karel onder zeil naar Spanje,
waar hij in 1558 in het klooster Yuste (in \'t n.o. van Estrema-
düra) overleed. Karel liet maar één zoon na, Philips II (III in
Holland en andere Noderlandsche gewesten), en een paar dochters.
Van zijn natuurlijke kindoren zijn één zoon en één dochter zeer
vermaard geworden. De dochter was Margaretha, de zoon Don
Jan van Oostenrijk. Onder de vele edelen zijner hofhouding was
er niemand, dien hij meer vertrouwde, dan Willem van Oranje,
hoe jong deze prins destijds ook was (zie beneden, blz. 49).
§ 11.
De Nederlanden onder Philips II tot de komst van Alva.
Karels opvolger Philips ii (1555—1581), gelijk hij doorgaans
wordt genoemd, was in de Nederlanden geen vreemdeling. Reeds
in 1549 had zijn vader hem hierheen ontboden, om hem aan zijn
toekomstige onderdanen voor te stellen. Die eerste ontmoeting had
bij de Nederlanders geen gunstigen indruk achtergelaten. En de
tweede ontmoeting, bij en na Karels plechtigen afstand, bracht
hierin geen verandering teweeg. Philips was geheel en al een
Spanjaard, koel, afgemeten en trotsch. Hij had een afkeer van
het land en van den aard der Nederlanders, en zij van hem, die
geen gemeenzaamheid duldde en geen afdalen kende. Hij verstond
noch de taal des lands, noch sprak een der talen, waarmede de
natie vertrouwd was. Hij achtte de handhaving van den katho-
lieken godsdienst zijn hoofdplicht. Hiervoor had hij alle krachten
-ocr page 55-
*
49
van lichaam en ziel veil; hieraan was een goed deel zijner ver-
bazende, maar kleingeestige werkzaamheid gewijd. Even onwrik-
baar als hij aan de instandhouding van \'t koninklijk gezag de hand
hield, bleef hij aan den grondregel van al zijn zeggen en doen
getrouw. Die blinde en bijgeloovige gehechtheid aan de kerk her-
schiep hem in een dwingeland.
Tot 1559 bleef Philips in de Nederlanden. Toen ging hij. Doch
aleer hij vertrok, regelde hij het bestuur dezer landen. Marga-
reta van Farma (zie blz. 48) werd landvoogdes. Zij was ge-
trouwd met Octavius Farnese, hertog van Parma, die evenwel
in Italië bleef. De drie boven genoemde (zie blz. 45) regeerings-
lichamen stonden haar ter zijde. President van den raad van financiën,
was Karel, baron van Barlaimont (in \'t n. van Frankrijk,
nabij Avennes), van den geheimen raad Viglius of Wigele
van Aytta van Zuichem (ten z. van Leeuwarden), een Fries
van afkomst en een groot rechtsgeleerde, doch die aan groote
rechtskennis veel hebzucht paarde. In den raad van state hadden
o. a. zitting: Antonius Perenot, bisschop van Atrecht, de
prins van Oranje, Lamoraal, graaf van Egmond, later ook
de Montmorency graaf van Hoorne (ten n. van Loon, zie
blz. 17). Voor Brabant, waar de landvoogdes haar verblijf hield,
werd geen stadhouder benoemd. De stadhouders der overige staten
waren o. a.: Willem van Oranje van Holland, Zeeland en Utrecht;
de graaf van Egmond van Vlaanderen en Artois; Johan van
Ligne, graaf van Aremberg (ten z. van Keulen), van Friesland,
Groningen, Drente en Overijssel; de baron van Barlaimont van
Namen. Elk stadhouder was tevens bevelhebber der krijgsmacht
van zijn gewest.
Een enkel woord over Willem van Oranje, weldra den hoofdper-
soon van den tegenstand tegen Philips, en dan over Perenot. In het
huis van Nassau onderscheidde men sedert het midden der 13de
eeuw twee liniën. De oudste bleef in Duitschland. De jongste is die
van Nassau-Dillenburg. Deze verwierf al vroeg verscheiden bezit-
tingen in de Nederlanden. Willem, de grondlegger der onafhan-
kelijkheid van Nederland, was een zoon van Willem den rijke,
graaf van Nassau-Dillenburg, geboren in 1533. Rijk was zijn
vader, althans in kinderen. Hij had vijf zonen: Willem, Jan den
Dr. wwnnb, Bekn. Gesck. v.h. Vaderland, 4de druk.                  4
-ocr page 56-
50
oude, Lodewijk, Adolf en Hendrik. Talrijk waren de bezittingen
van zijn zoon Willem op Nederlandschen bodem. Bovendien erfde
hij van zijn neef Réné het prinsdom Oranje.
Antonius Perenot was een schrander en werkzaam staatsman,
die zijn opkomst aan zichzelf had te danken. Hij was in
Franche-Comté geboren, dat een deel had uitgemaakt van de
erfgoederen van Maria, de dochter van Karel den stoute. Reeds
dit nam de edelen tegen hem in, die, trotsch op hun geboorte,
op hem, den vreemdeling, neerzagen Doch voor een vreem-
deling kon men hem eigenlijk moeielijk laten doorgaan. Was
hij het, dan moest ook Willem als zoodanig worden aange-
merkt, en in allen gevalle kon men dit bezwaar niet met recht
aanvoeren tegen leden van den raad van state. Weldra verweet
men hem met meer grond zijn heerschzucht, alsmede de min-
achting, die hij jegens zijn medeleden in den raad van state
aan den dag legde. Tegen hem wendden zich toen allen, die een
afkeer hadden van de regeering in Spaanschen zin, die Philips
aan de natie wilde opdringen.
Ternauwernood was Philips in zee gestoken, of de Neder-
landsche onderdanen hadden reeds menige grieve tegen hun heer.
Zonder op den geest des tijds te letten, schreef hij een ge-
strenge uitvoering der plakkaten voor. Bij den afkeer, dien de
Nederlanders en de Spanjaarden wederkeerig van elkander had-
den, was het verlies van den hoogen rang, dien de Neder-
landsche adel onder de beide vorige regeeringen had bekleed,
dubbel onverdragelijk. Hierbij kwam de verbittering over de
voortdurende aanwezigheid van 3 a 4000 man vreemde troepen,
die, zooals het heette, ter bescherming van de grenzen moesten
strekken. Bovenal vreesde men de verwezenlijking van een van
Philips\' geliefkoosde plannen, van dat der bisdommen. Tot dus-
verre was in Nederland geen aartsbisschoppelijke stoel geweest,
daar het geringe en onregelmatig verdeelde getal bisdommen
onder vreemde aartsbisschoppen stond. Het ligt voor de hand,
dat hieruit groote ongelegenheden ontstonden. De overwegende
reden echter, waarom Philips de zaak der bisdommen wenschte
te regelen, was de vermenigvuldiging der ketters. Voortdurend
won de afkeer veld van een kerk, die, hoewel zelve geen
-ocr page 57-
51
bloed begeerende, duizenden door den wereldlijken arm liet om-
brengen. Wellicht—meende Philips — kon nauw toezicht, leering
en vermaning de zielen voor afval van de kerk behoeden of van
den afval terugbrengen.
In 1559 vaardigde paus Pau lus IV de bul, houdende de be-
palingen omtrent de bisdommen, uit, De zaak zelve begon even-
wel niet vóór 1501 werkelijkheid te worden, en met sommige zetels
duurde het tot 1570, eer zij werden bezet. In \'t geheel werden
er 18 bisschopszetels opgericht, n.I. 8 aartsbisdommen (elk aarts-
bisschop was tevens bisschop van die streek, waarin zijn hoofd-
kerk lag,) en 15 bisdommen. Perenot of Granvelle, tevens
tot kardinaal benoemd, werd aartsbisschop van Mechelen, On-
der hen, die zich tegen de nieuwe bisdommen verzetteden, wa-
ren ook de prins van Oranje en Egmond, die met vele anderen
de dwaling deelden, dat Granvelle een van hen was, die den
maatregel bevorderden. Thans weet men zeker, dat deze mee-
ning onjuist was. Maar ook andere bezwaren hadden Willem en
vele edelen tegen den bisschop. Hij was de ziel van de regee-
ring. Gelijk er veel buiten hen omging, zoo geschiedde er niets
zonder hem, en Viglius liet zich geheel door hem leiden. Dit
mishaagde hun zoozeer, dat, hoewel de vreemde troepen in 1560
werden verwijderd, er geen betere verstandhouding tusschen Gran-
velle en de genoemde edelen ontstond. Weldra weigerden Wil-
lem, Egmond en Hoorne in den raad van state zitting te nemen,
zoolang Granvelle er kwam, die alle belangrijke aangelegenhe-
den aan de kennis van dien raad onttrok. Van jaar tot jaar werd
het standpunt van den kardinaal onhoudbaarder. Het regende
schotschriften tegen hem, en de edelen vervolgden hem met bit-
teren spot. Ook Margareta, die ten laatste begon in te zien, hoe
weinig gezag zijzelve in vergelijking met hem had, wilde wel van
hem worden ontslagen. Zoo kwam in 1564 tot Granvelle een be-
vel van Philips, om het land te verlaten, waaraan hij onmiddellijk
voldeed.
Na Granvelle\'s vertrek namen Willem, Egmond en Hoorne we-
der zitting in den raad van state. Wegens de overige moeielijk-
heden werd Egmond in 1565 naar Spanje gezonden. Die zending
bracht geen verandering of wijziging teweeg. Egmond werd luis-
4*
-ocr page 58-
52
terrijk ontvangen; dcch Philips\' voorschriften bleven dezelfde.
Langzamerhand ging intusschen de geest van tegenstand van de
eerste edelen op die van den tweeden rang over, om later door
het volk te worden gedeeld. Zoo ontstond in 1565 het compromis-
sum
(gemeenschappelijke belofte) of het verbond der edelen, aan
\'t hoofd waarvan Lodewijk van Nassau, Willems broeder,
stond met Hendrik van Brederode, een onstuimig man, die
een woest leven leidde en slechts naar opwellingen, niet naar
beginselen handelde. Het doel was, de invoering der inquisitie
op elke wijze tegen te gaan. Niet alleen edelen, maar ook bur-
gers teekenden het; niet alleen Lutherschen en Calvinisten, maar
ook Roomsch-katholieken traden toe.
Schier de eenige daad van deze eedgenooten was de stap,
dien zij den 5den April 1566 te Brussel deden. Toen boden zij in
plechtigen optocht, ten getale van drie of vier honderd, de land-
voogdes een verzoekschrift aan ter matiging van de plakkaten.
Naar alle waarschijnlijkheid deed het woord van Barlaimont (zie
blz. 49), toen tot de landvoogdes gericht, hun den naam geuzen
(gueux,
bedelaars) geven. Niet zonder grond — men kan het niet
verbloemen — werd die benaming op vele dier edelen toegepast.
De schulden, waaronder zij ten gevolge hunner verkwistende le-
venswijze en van hun veelvuldige drinkgelagen gebukt gingen,
rechtvaardigden ze maar al te zeer. Zelven namen de edelen dien
naam volgaarne aan en droegen tevens de zinnebeelden der
bedelaars. Margareta antwoordde weldra. Zij beloofde een gezant
naar Spanje te zullen zenden en eenige moderatie of matiging in de
uitvoering der plakkaten te zullen brengen, die evenwel zoo wei-
nig in \'t oog viel, dat het volk ze weldra moorderatie noemde.
Terwijl Jan van Glimes, markies van Bergen (d. i. Ber-
gen op Zoom), en Hoorne\'s broeder, Floris van Montmo-
rency, baron van Montigny, nu als gezanten naar Philips
vertrokken, kwam het prediken van \'t Evangelie in \'t open
veld, niet meer des nachts, maar bij helder daglicht alom in
zwang. Duizenden, op de beloofde matiging vertrouwende of hun
overtuiging niet langer willende bedwingen, woonden diepredika-
tiën, hagepreeken genoemd, bij.
Op het houden van openbare godsdienstoefeningen volgde in
-ocr page 59-
53
1566 de kortstondige razernij, bekend onder den naam van beeU
denstorm.
Zooals men het veelal heeft opgevat, was hij een uitbar-
sting van de dweepzucht der hervormden, die niet aan een wèl
beraamd plan, maar aan plotseling opkomende hartstochtelijkheid
was toe te schrijven. Vele kerken van Antwerpen, Vlaanderen,
Holland, Zeeland, Groningen, enz. werden erdoor verwoest en
van al haar schatten beroofd. Philips ontstak, op het hooren der
mare, zoozeer in drift, dat hij een duren eed zwoer, het mis-
drijf niet ongewroken te zullen laten. Het drietal Oranje, Eg-
mond en Hoorne, baatte het niet, gelijk weldra zal blijken, dat
zij de landvoogdes in deze moeielijke dagen getrouw ter zijde ston-
den en hen, die schuldig of medeplichtig waren aan den beelden-
storrn, ijverig vervolgden.
Nadat de eerste schrik was geweken, begon Margareta kracht-
dadig door te tasten. Zij bewerkte, dat het compromissum werd
ontbonden, en wierf troepen. Overal moest het prediken der her-
vormden worden gestaakt. Van dat oogenblik af scheidde Egmond
zich van zijn vrienden, den eed van trouw aan den koning op-
nieuw afleggende, terwijl Hoorne zich tegelijk aan \'s konings
dienst en aan de bevordering van Oranje\'s plannen onttrok. Van
zijn kant nam Willem, inziende dat er vooreerst aan geen verzet
viel te denken, in \'t zelfde jaar zijn ontslag als stadhouder van
Holland, Zeeland en Utrecht en ging naar Duitschland. Hij werd
door een overgroot aantal lieden, op meer dan honderd duizend
begroot, gevolgd. Onder hen was Willems vertrouwde vriend, de
beroemde godgeleerde en staatsman Philips van Marnix, heer
van St. Aldegonde (een heerlijkheid in Henegouwen, terwijl een
kasteel nabij Middelburg, waar Marnix een tijdlang woonde, naar
hem ook wel zoo werd genoemd, doch eigenlijk West-Souburg
heette). In Willems plaats werd Maximiliaan Hennin, graaf
van Boussu (ten w. van Bergen, in Henegouwen), bij voorraad
over Holland als stadhouder aangesteld. Intusschen was Philips
tot een vast besluit gekomen. Na lang te hebben voorgegeven,
dat hijzelf een reis naar de Nederlanden in den zin had,
zond hij in 1567 Alvarez de Tolëdo, hertog van Alva
(d. i. Alva de Tormes, in \'t n.w. van Spanje, ten z.o. van
Salamanca), als kapitein generaal aan \'t hoofd van een leger
-ocr page 60-
54
van ongeveer 17,000 man, grootendeels oudgediende en geharde
mannen.
§ 12.
De Nederlanden onder 7 bestuur van Philips\' landvoogd Aha.
De komst van Alva was Margareta een doorn in \'t oog. Sedert
zij bovendien bespeurde, dat hij, behalve de aanstelling tot ka-
pitein-generaal, nog buitengewone volmacht had, drong zij met
zooveel nadruk op haar ontslag aan, dat zij het op \'t einde van
1567 verwierf en onverwijld naar Italië vertrok. Terstond werd
Alva in haar plaats algemeen landvoogd. Thans namen de wreed-
heden een aanvang De raad van beroerte, door het volk weldra
met juist inzicht bloedraad geheeten, werd opgericht. Onder de
beroemdste offers van dien raad waren Egmond en Hoorne, wien
het niet baatte, dat zij ridders van \'t gulden vlies waren (zie
blz. 31). De 5de Juni 1568 was de noodlottige dag hunner te-
rechtstelling of liever van den gerechtelijken moord. Hun namen
blijven door de standbeelden, in \'t jaar 1864 te Brussel opgericht,
in aller herinnering leven.
Hierbij berustte de raad van beroerte niet. De prins van Oranje
en andere uitgeweken edelen werden insgelijks, op zware be-
schuldigingen, voor hem gedaagd. Zij verschenen niet, en met reden.
Maar aan offers was geen gebrek, hoewel het niet is bewezen, dat
de Spaansche inquisitie in een plechtig geschrift alle Nederlanders,
op zeer weinigen na, als ketters, des doods schuldig heeft verklaard.
In 1570 werd Montigny, na in Spanje een paar jaren in den kerker te
hebben gezucht, insgelijks op een vonnis van den bloedraad iö
\'t geheim geworgd, wat hem nog als een weldaad werd toege-
rekend. Zijn reisgenoot Bergen was reeds in 1567 öf aari een
ziekte, öf aan vergif bezweken. Desniettegenstaande werd zijn
nagedachtenis met een vonnis bezoedeld, opdat zijn bezittin-
gen den koning niet ontgingen. Ook andere gewelddadigheden
beging Alva. Hij liet in 1568, tegen de voorrechten der
hoogeschool te Leuven, den oudsten zoon van prins Willem,
-ocr page 61-
55
Philips Willem, graaf van Buren (zie blz. 38), vandaar
oplichten en naar Spanje voeren, waar hij, als gijzelaar voor de
trouw des vaders, onder nauw toezicht werd opgevoed.
Treurig was, te midden van al die tooneelen van diepen rouw,
de toestand van het land. Doch welhaast daagde er bijstand van
buiten op. Veelszins getergd, door den roof van zijn zoon en door
de verbeurdverklaring van \'t geen hij bezat, greep Willem einde-
lijk naar de wapens. Een kortstondig geluk begunstigde de kloeke
onderneming. Lodewijk van Nassau zegevierde bij Heiliger-
lee (ten w. van Winschoten). Aremberg sneuvelde er, maar ook
Willems broeder Adolf. Doch nog in \'t zelfde jaar, 1578, ver-
sloeg Alva zelf Lodewijk bij lemmingen (Jemgum, nabij Leer
in Oost-Friesland). Zoo was de tachtigjarige oorlog begonnen.
Door den uitslag van zijn krijgstocht overmoedig geworden, be-
raamde Alva het plan, de grafelijke bede door vaste, algemeene
belastingen te vervangen. Drie belastingen waren het, welke de
landvoogd uitschreef: 1) een heffing voor eens van het honderdste
der waarde of 1 p.c. van alle roerende en onroerende eigendom-
men (de honderdste penning), en dan, bij verkoop, 2) een heffing
van tien ten honderd van de roerende (de tiende penning), en 3)
van vijf ten honderd (de twintigste penning) van de onroerende
goederen. Hij begon met de heffing te Brussel, waar zijn eigen
tegenwoordigheid, gelijk hij meende, den tegenstand zou breken.
De overheid gaf toe, maar de gilden, bovenal de slagers en
de brouwers, tartten den toorn van den landvoogd en sloten
hun winkels. Juist toen Alva het tot een punt van overwe-
ging zou hebben moeten maken, wat hem bij dat algemeen ver-
zet stond te doen, weerklonk de mare van de verrassing van
Brielle.
Duurzame gevolgen had de aanslag, op den lsten April 1572
tegen deze veste ondernomen. Hij was het werk van de Water-
geuzen,
vrijbuiters, die onder de driekleurige vlag — rood of
oranje, wit en blauw —, de vlag van Willem van Oranje, voe-
ren. Tot dusver waren zij op hun tochten vaak de Engelsche ha-
vens binnengeloopen, om zich van levensmiddelen te voorzien;
doch eensklaps verbood koningin Elizabeth, beducht voor een oor-
log met Spanje, haar onderdanen, den Watergeuien verder te
-ocr page 62-
56
verstrekken, wat zij behoefden. Zoo werd hun vloot, staande onder
\'t bevel van Lumey, graaf van der Marck, als admiraal,
gedwongen zee te kiezen. Nu besloten zij deze ot\' gene stad van
Noord-Holland te vermeesteren. Maar tegenwind belette dit en
dreef hen voor den mond van de Maas. Daarom eischten zij
Brielle (op Voorne) in naam van den prins op. Eer de regee-
ring een bepaald antwoord had gegeven, veroverden de Water-
geuzen de stad zonder moeite. Zij werd voor den prins in bezit
gehouden. De inneming of verrassing van Brielle werd de grond-
slag van de vestiging van de onafhankelijkheid der Vereenigde
Nederlanden.
Vruchteloos beproefde Boussu, zelfs nog eer Alva hem het bevel
hiertoe kon geven, tegen Brielle opgerukt, de stad te heroveren.
Integendeel, de afval plantte zich voort. Vijt dagen na den lsten April
stond Vlissingen uit eigen beweging tegen de Spaansche benden op
en sloot de versterking, die Alva in allerijl had afgezonden, buiten
haar wallen. Ook "Veere werd voor de vrijheid gewonnen. Enkhui-
zen , Dordrecht en andere steden van Noord- en Zuid-Holland volg-
den. Hierop namen ook vele steden van Gelderland, Utrecht, Over-
ijsel en Friesland bezettingen van den prins in. In al die steden
werd de regeering veranderd en de nieuwe overheid verplicht,
trouw te zweren aan den koning van Spanje en aan den prins
van Oranje. De strijd toch werd niet gevoerd tegen den koning,
maar tegen Alva en de dienaren van Philips. Nog in den zo-
mer van \'t zelfde jaar, den 19den Juli en volgende dagen, hiel-
den een groot aantal leden der staten van Holland een vergade-
ring te Dordrecht,
de eerste, die in Holland met terzijdestelling
van Alva\'s gezag werd gehouden. Hier werd besloten, prins Wil-
lem te erkennen als generaal-gouverneur en luitenant des konings,
d. i. als plaatsvervanger van Alva, en als stadhouder van Holland,
Zeeland en Utrecht.
Slechts ten deele gelukte het aan Alva, het Noorden te her-
winnen. Zutfen, Naarden en Haarlem, de beide eersten in 1572,
Haarlem in 1573, moesten achtereenvolgens haar poorten ope-
nen voor de Spanjaarden, door Alva\'s zoon Frederik aangevoerd.
Vreeselijk werden al die plaatsen geteisterd. Van de steden, te
dier tijde door Alva\'s zoon aangevallen, hield alleen Alkmaar zich
-ocr page 63-
57
staande. Na Alkmaar was Leiden aan de beurt. Het bevel
tot de insluiting dezer stad gaf Alva nog: de uitkomst zag eerst
zijn opvolger. Reeds sinds lang had hij bij den koning op zijn
ontslag aangedrongen. In \'t laatst van 1573 werd de wensch
van den dwingeland voor goed vervuld. Hij ging met schulden
overladen en den vloek raedenemende van al wat Nederlander
was. Bij zijn vertrek moet hij zich hebben beroemd, 18,600
ingezetenen dezer landen door de hand des scherprechters te
hebben laten ter dood brengen.
§13.
De Nederlanden gedurende het bewind van Requesens en van
Don Jan van Oostenrijk.
De unie van Utrecht.
Alva\'s opvolger was Don Louis de Requesens. Hij was
gematigd en van een geheel anderen aard dan zijn voorganger,
zonder echter in de hoofdpunten een tegenovergesteld gevoelen te
zijn toegedaan. Het eerste nadeel, dat hij ondervond, was dat
Middelburg werd genoodzaakt zich in 1574 aan den prins over te
geven. Hierop volgde echter de voor Nederland noodlottige slag
op de Moo k erhei d e of bij Mook (ten z. van Nijmegen), waar
Lodewijk van Nassau met zijn broeder Hendrik omkwam.
De eenige gunstige uitwerking, die Lodewijks inval teweegbracht,
was deze, dat de Spaansche troepen, die het beleg voor Leiden
hadden geslagen, vandaar trokken, om bij Mook mede te strijden.
Doch onmiddelijk na den slag werd het beleg hervat. In weerwil
van de tegenwerking veler flauwhartigen werd de stad wakker
verdedigd door Jan van der Does, den standvastigen burge-
meester Pieter Adriaansz. van de Werff en anderen. Toch
was de hongersnood reeds op \'t hoogst geklommen en zou de stad
zijn bezweken, indien men niet de dijken had doorgestoken en de
sluizen opengezet. In de eerste dagen van October 1574 blies de
wind uit het n w. en vervolgens uit het z.w. Nu drongen de
wateren van den oceaan met onweerstaanbaar geweld landwaarts
in en dreven de belegeraars op de vlucht. De 3de October was
-ocr page 64-
58
de dag van \'t ontzet. Een vloot met levensmiddelen voer Leiden
binnen en verzadigde de hongerenden. Tot belooning voor haar
volharding verwierf de stad o. a. in \'t volgende jaar een hooge-
school, die de prins en de staten haar uit naam van Philips
schonken, want men hield zich nog steeds aan den ouden vorm
en bestreed Philips\' benden in naam van hemzelf.
Inmiddels sloeg Requësens het beleg voor Zierikzee, doch
mocht het einde dier onderneming niet beleven. Hij stierf in
1576. Bij gebrek aan eenige beschikking aanvaardde de raad van
state, na Requësens\' dood, het bewind over de getrouw gebleven
staten. Omtrent terzelfder tijd hield de raad van beroerte, die
gedurende de regeering van Requësens meer gekwijnd dan ge-
leefd had, geheel op te bestaan. Weldra had de raad van state
met onoverkomelijke bezwaren te worstelen. Zierikzee ging bij
verdrag in handen der Spanjaarden over; maar onmiddellijk
daarna stonden de Spaansche troepen, die op Schouwen lagen,
op en eischten betaling van de sedert lang achterstallige soldij.
Dicht ineengesloten, rukten zij met die officieren, welke het met
hen eens waren, uit Zeeland naar Brabant. Waar zij kwamen,
plunderden zij de kleine steden en stroopten het platteland af.
Terwijl de staten der Zuidelijke Nederlanden nu begrepen, op
niemand dan op zichzelven te moeten rekenen, was de muiterij
der soldaten voor Willem een hefboom van onberekenbaar ge-
wicht. Op zijn aanvraag kwamen de afgevaardigden uit het meeren-
deel der Zuidelijke gewesten te Gent bijeen, ten einde een ver-
bond te sluiten met Holland en Zeeland. Te midden van het
raadplegen dezer gemachtigden of- der Algemeene Staten richtten
de Spaansche soldaten, van alle kanten te Antwerpen bijeenge-
schoold, in deze stad een tooneel van moord en plundering
aan, gruwelijker dan nog ergens was aanschouwd. De daad
zelve, als het toppunt aller gruwelen, door dat krijgsvolk aan-
gericht, noemt men de Spaansche furie. Zij oefende een krach-
tigen invloed op de beraadslagingen der staten uit. Den 8sten
November was het stuk gereed, bekend onder den naam pacifi-
catie
of bevrediging van Gent. Het stelde een vereeniging vast
tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, waarbij men
overeenkwam, om de Spaansche soldaten den lande uit te drijven
-ocr page 65-
59
en zich later op het stuk van godsdienst onderling te verstaan.
Vier dagen vóór de afkondiging van het Gentsch verdrag over-
schreed de man, dien Philips II tot opvolger van Requèsens had
benoemd, de grenzen van Nederland en kwam te Luxemburg
aan. Het was Philips\' bastaardbroeder, Don Jan van Oosten-
rijk (zie blz. 48). Reeds had hij, hoe jong ook, schitterende
lauweren behaald in de oorlogen tegen de Mooren en de Turken
(Overzicht, achtste druk, blz. 140) en spiegelde zich van de toekomst
een nog luisterrijker tijdperk voor. De aanvang beantwoordde niet
aan die verwachting. Want de Algemeene Staten gaven hem
welhaast te kennen, dat zij, niet dan op zekere voorwaarden,
hem als landvoogd konden erkennen. De gestelde eischen wil-
ligde Don Jan in bij een verdrag, gesloten in Februari 1577
en het eeuwig edict geheeten. Hierbij werd de pacificatie bekrach-
tigd en de wegzending der vreemde troepen beloofd.
Van een bewind van den nieuwen landvoogd, in den eigen-
lijken zin, kan geen sprake zijn. Tevergeefs trachtte hij ook
Willem, die volstrekt geen vertrouwen in hem stelde en zich,
met Holland en Zeeland, zorgvuldig hoedde het eeuwig edict
te onderteekenen, voor de zaak des konings te winnen. Eens-
klaps wierp hij in 1577 het masker der lijdelijke houding, dat
hij tot dusver had gedragen, af door op zekeren dag in persoon
het slot te Namen te verrassen en er zich te vestigen. Naar
hij zeide, wilde hij zich beveiligen tegen de plannen, die men
tegen hem smeedde. Aan de Algemeene Staten scheen het toe,
dat hij hierdoor alle recht had verbeurd om met eenig gezag
in de zeventien gewesten op te treden.
Terwijl Don Jan op die wijze al zijn macht verloor, of lie-
ver niet tot de uitoefening der macht kon geraken, groeide die
van Willem steeds aan. Hij werd uitgenoodigd te Brussel te
komen, en, door den invloed van denderden stand, tot ruwaard van
Brabant benoemd. De reden dier benoeming was hierin gelegen, dat
de zetel der regeering ledig stond. Deze toenemende invloed
van den prins ook op de zaken van het Zuiden verbitterde de
edelen dier landstreek. Zij waren het, die, in den waan aan Oranje
een doodelijken slag toe te brengen, den jeugdigen aartshertog
van Oostenrijk Matthïas (Overzicht, achtste druk, blz. 130) in
-ocr page 66-
60
het land riepen. Toen toonde Willem, hoe groot zijn meerderheid
van geest was. Hij verzette er zich niet tegen, dat de Algemeene
Staten Matthïas in \'t begin van 1578 tot landvoogd benoem-
den, maar onder zulke voorwaarden, dat hij niets vermocht.
Terecht noemde het volk Matthïas \'s prinsen griffier, want zijn
werkzaamheid bepaalde zich tot het onderteekenen van stukken.
Intusschen hadden de Algemeene Staten uitdrukkelijk verklaard,
dat zij Don Jan niet langer als landvoogd erkenden.
Bij alle wisseling van gebeurtenissen bleef Willem van Oranje
verdraagzaamheid jegens andersdenkenden in \'t stuk van den
godsdienst voorstaan. Zelf was hij aan \'t hof van Karel V
in den Roomsch-katholieken godsdienst opgebracht. Dien bleei
hij, voor het uiterlijk, getrouw tot 1573, toen hij tot de her-
vormde kerk, naar de begrippen van Calvijn, overging. Maar
zijn geheele leven door was hij een vurig voorstander van de
verdraagzaamheid. De dag was echter nog evenmin aangebroken
voor het betoonen eener ware verdraagzaamheid, als voor een
vereeniging van het Noorden en het Zuiden. Dit bewijzen de
gebeurtenissen der jaren 1578 en 1579. Het jaar 1578 werd
geopend met de aankomst van den hertog van Parma, Alexan-
der Farnese, een zoon van Margareta (zie blz. 48). Wei-
haast vond hij, die een niet minder ervaren staatsman dan
veldheer was, een geschikte gelegenheid om Henegouwen, Ar-
tois, Douai (ten n.o. van Atrecht) en een paar andere steden uit
de Zuidelijke Nederlanden tot terugkeer onder \'s konings gezag,
te nopen. Reeds in Januari 1579 verklaarden zij zich hiertoe
bereid en sloten een paar maanden later het verdrag van Atrecht,
waarbij zij zich op nieuw aan de Spaansche heerschappij onder-
wierpen. Dien gunstigen keer der Spaansche zaak beleefde Don
Jan niet meer. Hij stierf in October 1578. Terstond bij zijn
verscheiden rees er argwaan van vergiftiging en vermoedde
men, dat de misdaad op last van Philips was bedreven. Echter
is het feit nimmer bewezen. Alexander Farnese trad onmiddellijk
als Don Jans opvolger op.
Hoe langer hoe meer werd het zichtbaar, dat de kracht van
den opstand hoofdzakelijk of bij uitsluiting in het Noorden moest
worden gezocht Geheel deze streek stond tegenover Spanje in
-ocr page 67-
til
de wapens. Er ontbrak slechts een verbond om dezen toestand
duurzaam te maken. Maanden lang werd hierover onderhan-
deld. In Januari 1579 kwam er een einde aan de overwegingen.
Den 22sten en den 23sten dier maand werd de beroemde unie van
Utrecht
gesloten en geteekend, de grondslag van dezen staat,
een vereeniging ten eeuwigen dage tusschen de Noordelijke
gewesten, als waren zij maar één landschap, tot onderlingen
bijstand tegen alle geweld en den gemeenen vijand. Zij werd
geteekend door Willems broeder Jan, haren ontwerper, Hol-
land, Zeeland (met uitzondering van Middelburg), Utrecht, de
Ommelanden en een deel van Gelderland. In Mei teekende Wil-
lem; de overige deelen van Gelderland volgden in 1579 en 1580.
Drente voegde zich, hoewel het er slechts kort bij bleef, in
April 1580 bij de unie, Overijsel in 1591. Friesland sloot zich,
van 1579 tot 1598, bij gedeelten bij de unie aan. De stad Gro-
ningen, die niet toetrad, werd in 1594 door Maurits tot de
unie gebracht. Eindelijk voegden zich nog eenige Zuid-Neder-
landsche steden, als Antwerpen, Gent, Brugge, bij de unie.
De unie van Utrecht werd de hoeksteen van de Nederlandsche
Republiek. Hoewel zij het geenszins was, werd zij later, toen
de onafhankelijkheid van den staat was verzekerd, aangemerkt
als de grondwet van het bondgenootschappelijk staatsgebouw,
echter niet zonder afwijking en onuitgevoerde bepalingen. De
hoofdinhoud der unie komt op het volgende neer. Elk gewest
zal zijn voorrechten behouden; zijn onafhankelijkheid blijft on-
geschonden. Ter bestrijding van de kosten van \'s lands verdedi-
ging zullen op eenparigen voet belastingen worden geheven. Over
zaken, de Generaliteit betreffende, mag geen bestand of vrede
gesloten, noch oorlog begonnen, verder geen belasting over alle
gewesten uitgeschreven worden, dan met eenstemmig goedvinden
der gewesten. Kunnen de leden het over deze punten niet eens wor-
den, dan zal de zaak worden onderworpen aan de uitspraak van de
stadhouders der gewesten. In andere stukken zal de meerderheid be-
slissen. Uit de mannelijke ingezetenen dezer landen, tusschen de
achttien en de zestig jaren oud, zal een krijgsmacht worden samen-
gesteld. — Op verre na niet alle artikels der unie werden evenwel
nageleefd, b.v. dat omtrent de belastingen, de krijgsmacht, enz.
-ocr page 68-
62
§ 14.
Van de unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek
vau de Zeven Vereenigde Nederlanden.
Een van de onderteekenaars der unie van Utrecht was George
van Lalaing, graaf van Rennenberg (een voormalig graaf-
schap in Limburg, tusschen Sittard en Valkenburg). Maar ternau-
wernood had hij ze geteekend, of hij viel, met een aanzienlijke
som omgekocht, in 1580 van haar af en bracht, door verraad
en geweld, de stad Groningen, Drente en een deel van Over-
ijsel onder de Spaansche heerschappij terug. Slechts Steenwijk
bleef voor den prins behouden. Niet lang genoot Rennenberg de
vruchten van zijn verraad. Hij stierf reeds in 4581.
Willem, door dien afval zeer verslagen, werd bovendien diep
geschokt door den ban, dien Philips, op raad van Granvelle,
over hem uitsprak. In dit stuk, dat in Augustus 1580 in de Neder-
landen werd afgekondigd, stelde de koning een prijs van 25,000
gouden kronen (elke ter waarde van omtrent 3 gl.) op het hoofd
des grooten mans en beloofde brieven van adel te zullen uitrei-
ken aan wie het trof. Één jaar na de afkondiging van den
beruchten ban, den 26sten Juli 1581, zwoeren de Algemeene Sta-
ten, in den Haag vergaderd, Philips plechtig af. Het beginsel,
waarvan deze daad uitging, was,. dat de onderdanen niet door
God zijn geschapen ten behoeve van den vorst, om hem als sla-
ven te dienen, maar de vorst ten dienste van de onderdanen, zon-
der welke hij geen vorst is, ten einde hen volgens het recht en
de rede te regeeren en lief te hebben, gelijk de herder zijn schapen.
Terzelfder tijd droeg Holland den prins de hooge overheid
op en bekleedden de overige gewesten Frans van Anjou,
een broeder van Hendrik III, koning van Frankrijk {Overzicht,
achtste druk, blz. 143), met het oppergezag. Matthïas, nu over-
bodig geworden, verliet het land in 1581, zonder eenig spoor van
zijn verblijf achter te laten. Anjou kwam eerst in Februari 1582
in de Nederlanden. Ook zijn macht was in vele opzichten aan
banden gelegd. Zijn titel was hertog van Gelderland en Brabant,
graaf van Holland en Zeeland, enz. Vreemd was vooral zijn
-ocr page 69-
63
verhouding tot deze beide gewesten. Zij hielden zich aan Wil-
lem, maar stemden er tevens in toe, ter bewaring der eendracht,
zich, ten aanzien van sommige algemeene zaken, aan Anjou te
onderwerpen.
Weldra oefenden de schitterende beloften, door Philips gedaan,
haar werking uit. In Maart 1582 loste Jan Jaureguy, een be-
diende van d\'Anastro, een Spaansch koopman te Antwerpen,
in die stad een pistoolschot op den prins en wondde hem. \'s Prin-
sen gevolg doodde den misdadiger onmiddellijk: doch de hoofd-
aanlegger van het bedrijf, d\'Anastro, ontkwam door de vlucht.
Langzaam genas de prins. Nieuw verdriet berokkende hem de
verraderlijke aanslag van Anjou. verontwaardigd over de perken,
binnen welke zijn gezag was omschreven. Om zich van die bepa-
lingen te ontslaan, leverde hij een tegenhanger van Don Jans
trouwelooze daad. In Januari 1583 bemachtigden zijn troepen
Duinkerken en andere sterke plaatsen in de zuidelijke Nederlan-
den. Zelf deed Anjou, ter voltooiing van dit werk, dat men de
Fransche furie
noemt, met zijn soldaten een moorddadigen aan-
val op de burgers der stad Antwerpen, die echter door de inge-
zetenen zelven met gunstig gevolg werd afgeslagen en hem op
een paar duizend zijner officieren en krijgsknechten kwam te staan.
Hierop keerde Anjou naar Frankrijk terug en overleed er in 1584.
Een der boden uit Frankrijk, welke de tijding van dien dood
aan den prins overbracht, was Balthazar Gerard, of, gelijk
hij voorgaf te heeten, Frangois Guyon.
Deze man was de vierde, die in het tijdbestek van twee jaren,
door geld- en dweepzucht vervoerd, met medeweten van Parma,
Willem van Oranje naar het leven stond. Zijn verderfelijk opzet,
de grootste ramp, welke Nederland in die dagen kon treffen, ge-
lukte maar al te wel. De vader des vaderlands viel den lOden
Juli 1584 te Delft, doodelijk getroffen door het pistool van den
sluipmoordenaar. De booswicht werd terstond gegrepen en op
gruwelijke wijze ter dood gebracht.
Een groot en edel man was Willem van Oranje, de grondlegger
der onafhankelijkheid van den Nederlandschen staat. Hij was een
ervaren krijgsheld, een uitstekend staatsman, geboren om volks-
leider te zijn, in de goede beteekenis van het woord. Aan ingenomen-
-ocr page 70-
64
heid met de hervormde leer en een vromen zin paarde hij een in die
dagen ongekende verdraagzaamheid. Standvastig was hij als een
rots in den oceaan, rustig te midden der onstuimige baren. Ver-
bazend was zijn kennis van personen en zaken, onbegrijpelijk zijn
werkzaamheid, zeldzaam zijn zelfbeheersching. Zelfopoffering en
onbaatzuchtigheid onderscheidden hem in buitengewone mate.
Het was sober gesteld met de Nederlandsche gewesten bij den
dood van den prins van Oranje. Parma had sedert het verdrag
van Atrecht niet stil gezeten, maar Maastricht, bijna geheel
Vlaanderen en de meeste steden van Brabant veroverd. Thans lag
Antwerpen aan de beurt. Veertien maanden lang werd de stad
verdedigd onder de leiding van Marnix van St. Aldegonde (zie blz.
53), die er burgemeester was. Het einde was, dat Antwerpen zich
den 17den Aug. 1585 bij verdrag aan Parma overgaf. Dit verdrag ver-
leende den hervormden geen vrijheid van godsdienst, maar nog een
ongestoord verblijf van vier jaren. Duizenden maakten in dat tijdsver-
loop hun vastigheden te gelde en weken naar ons land, vooral naar
Amsterdam. Van nu af verliet voor de twee volgende eeuwen de zee-
handel de haven van Antwerpen en keerden de Zuidelijke gewesten on-
der de gehoorzaamheid van Spanje\'s koning terug. De scheiding van
\'t Zuiden en \'t Noorden was voltooid. Het Zuiden ging den smaad
en de ellende der dienstbaarheid te gemoet; het Noorden zette steeds
vaster schreden op de baan, die tot de onafhankelijkheid voerde.
Gedurende de beide laatste jaren van \'s prinsen leven had Hol-
land voortdurend onderhandeld, om Willem als grondwettig vorst
aan te nemen onder den naam van ngraaf van Holland en Zee-
land." Slechts het toeven van Gouda en Zeeland had de zaak ver-
traagd. Thans was het te laat. Friesland benoemde Willem Lo-
d e wijk, den oudsten zoon van Jan van Nassau (zie bl. 61), tot
stadhouder. De Algemeene Staten richtten een nieuwen raad van
state op, aan \'t hoofd van welk lichaam \'s prinsen zoon Mau-
r i t s werd gesteld. Dezelfde staten droegen de oppermacht over
deze landen aan Hendrik III (zie blz. 62) op. Toen deze vorst wei-
gerde, deed men hetzelfde aanbod aan Elizabeth. koningin van
Engeland. Zij nam het evenmin aan, doch zond hulp tegen ze-
kere onderpanden, n.1. het bezetten van Brielle, Vlissingen
en het kasteel Rammekens (ten o. van Vlissingen). In December
-ocr page 71-
65
1585 verscheen aan \'t hoofd harèr troepen Robert Dudley,
graaf van Leicester (in \'t midden van Engeland). Aanstonds
bekleedden de Staten-Generaal Leicester met de algemeene land-
voogdij. Ongeveer terzelfder tijd benoemden de staten maurits
(1585—1625) tot stadhouder van Holland en Zeeland, terwijl jo-
han van oldenbarnevelt in Holland advocaat van den lande
(zie blz. 31) werd.
Nog ternauwernood had Leicester het bewind aanvaard, of er
bestond aireede een klove, die slechts behoefde te worden verwijd.
Hiervoor zorgde hijzelf. De eerste twistvraag, die tusschen hem
en de staten van Holland en Zeeland opkwam, betrof den han-
del met Spanje en met de Spaansche Nederlanden. Leicester en
Elizabeth wilden een volstrekt verbod van uitvoer naar \'s vij-
ands land. In weerwil van de vertoogen, door Holland hiertegen
ingediend, werd zoodanig verbod afgekondigd. Bij dit punt van
verschil kwamen andere. In December 1586 vertrok de Engelsch-
man voor een wijl naar zijn vaderland en vertoefde er ruim een
half jaar. Zijn verblijf in deze streken had meer kwaad dan goed
gedaan. De predikanten en de mindere volksklasse, die zeer aan den
rechtzinnigen landvoogd waren gehecht, stonden tegenover hen,
die de partij der staten van Holland omhelsden. Grooter verdeeld-
heid en meer verwarring in \'t bestuur: dit waren de vruchten van
Leicesters tegenwoordigheid hier te lande. De Staten-Generaal,
waarin Vlaanderen nu geen zitting meer had en Holland het meest
gold, haastten zich van Leicesters afwezigheid gebruik te maken.
Het plakkaat nopens den handel werd zoo gewijzigd, dat het al zijn
kracht verloor. Van hun kant kwamen de staten van Holland thans
tot het volle besef van de noodzakelijkheid, om de souvereiniteit,
die zij zich immers, ook toen Leicester de landvoogdij werdopge-
dragen, hadden voorbehouden, metterdaad te aanvaarden. De leer
van de souvereiniteit der staten is gedurende den tijd van \'t be-
staan der Republiek het heerschend denkbeeld gebleven.
Intusschen keerde Leicester in \'t midden van 1587 naar de
Nederlanden terug, vast besloten om, des noods met geweld,
een omwenteling teweeg te brengen, die hem in \'t genot van
de volheid der macht zou stellen. Maar een poging, die hij deed
om Maurits en Oldenbarnevelt, de ziel van den tegenstand, op te
Dr. Wijsnb, Bekn. Geschied, v.h. Vaderland, 4de druk.               5
-ocr page 72-
66
lichten mislukte. Evenmin slaagde een aanslag op Amsterdam,
onder den schijn van een bezoek gedaan. Op Medemblik en Hoorn
na, verklaarde zich Noord-Holland tegen hem. In \'t kort, alom
bespeurde hij, dat zijn rijk ten einde was. Weldra vertrok hij,
door Elizabeth van zijn ambt ontslagen, naar Engeland. Elizabeths
hulptroepen bleven in Nederland; doch Leicesters opvolger als
veldheer werd door de Staten-Generaal met geen landvoogdij of
andere waardigheden bekleed.
§ 15.
De regeeringsvorm der Republiek van de Zeven
Vereenigde Gewesten.
Het spreekt vanzelf, dat eerst de onlusten, vervolgens de unie
van Utrecht en de afzwering van Philips een groote verahdering
in den regeeringsvorm der Nederlanden teweeg brachten. Vóór
dien tijd toch was de hertog, graaf of heer souverein, daar hij
alle gezag, dat van rechtswege den koning der Franken, later
den keizer toekwam, allengs aan zich had getrokken. Aan gere-
gelde staatsrechtelijke beperking van de heerschappij dier vorsten
door \'t volk of door eenig deel daarvan werd niet of slechts bij
wijze van uitzondering gedacht. Sedert evenwel de staten meer
en meer door de vorsten werden geraadpleegd, begonnen zij de
medewerking tot de regeering als een recht te eischen. Van 1572
af begint de medewerking der staten tot de regeering in Holland,
in 1576 die van de Algemeene Staten. En van lieverlede breidde
zich hun invloed op het bewind uit, totdat de staten der verschil-
lende gewesten, na het vertrek van Leicester, in 1588, in plaats
van wederom een hoofd aan te stellen, zei ven de hooge overheid
in handen namen.
Daarom is het jaar 1588 het tijdstip van de vestiging van de
Republiek der Vereenigde Nederlanden. Gedurende het bestaan
dier Republiek berust de souvereiniteit bij elk gewest in \'t bij-
zonder, d. i. bij \'t lichaam van de edelen en de vroedschappen
(burgemeesters en raden) der steden, die de afgevaaardigden ter
V
-ocr page 73-
67
statenvergadering benoemen. In ieder der zeven gewesten was de
vergadering der staten op een bijzondere wijze ingericht. Gelder-
land
bestond uit drie kwartieren: dat van Nijmegen, dat van Zut-
fen en dat van Arnhem of van de Veluwe. In plaats van de ban-
nerheeren (zie blz. 37), die uit hoofde van hun gehechtheid aau
de Spaansche regeering niet meer als afzonderlijk lid werden ge-
doogd, namen nu de edelen of ridderschap als eerste lid zitting. Het
tweede lid der staten waren de steden. Ieder kwartier had één stem.
De statenvergadering van Holland bestond uit negentien stera-
men, waarvan de edelen één en de steden de overige hadden.
De steden waren ten getale van achttien, verdeeld in zes groote
en twaalf kleine steden. Elke stad had haren pensionaris, die de
afgevaardigden vergezelde en voor hen het woord voerde. De ad-
vocaat van den lande, kort na Oldenbarnevelts dood raadpensi-
onaris, bracht de stukken ter tafel en liet erover stemmen. Al
wat tot het gebied der rechtszaken behoorde was de taak van
\'t hof van Holland. Boven dat hof stond de hooge raad, opgericht
in 1582, aan welks rechtsgebied ook Zeeland was onderworpen.
Een zeer gewichtig ambt was dat van den advocaat van den lande,
of, sedert 1630, raadpensionaris. Hij was de ziel van der staten
raadplegingen, de hoofdleider van alle gewichtige bedrijven. Hij
was belast met het houden van briefwisseling met de gezanten
der Republiek aan vreemde hoven en had alzoo veel invloed op
den gang der buitenlandsche aangelegenheden.
In Zeeland zonden alleen de eerste edele, die de eenige vertegen-
woordiger was van den adel in die provincie, en zes steden afge-
vaardigden naar de staten. Er waren dus zeven stemmen. Ten
gevolge van den opstand tegen Spanje was het eerste der drie
leden, de abt van Middelburg, van zijn recht van zitting in de
vergadering der staten verstoken geworden. Alzoo werd nu de
eerste edele het voornaamste lid. De waardigheid van eersten edele
droegen de staten achtereenvolgens aan alle prinsen van Oranje
op, n.1. aan Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, Willem III,
Willem IV, Willem V. De staten van Utrecht waren uit drie leden
samengesteld: de geëligeerden, de edelen en de stad Utrecht, be-
nevens een paar kleinere steden. Er waren dus drie stemmen.
Het eerste lid was dat der,geëligeerden. "Vroeger waren ditRoom-
5*
-ocr page 74-
68
sche geestelijken (zie blz. 40). Na de omwenteling der 46de eeuw
waren het edelen en burgers van den hervormden godsdienst.
Ongeveer dezelfde bemoeiingen als de raadpensionaris in Holland
had hier de secretaris van staat.
Friesland was in vier kwartieren verdeeld, Oostergoo, Westergoo,
Zevenwolde en de steden, ten getale van elf. Elk kwartier had op
den landdag één stem. De statenvergadering of landdag van Overijsel
telde twee leden, de edelen uit de drie kwartieren Salland, Twente
en Vollenhoven, en de hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwol.
De wijze van stemmen was zeer eigenaardig, daar de ridderschap
niet één college uitmaakte, maar hoofd voor hoofd stemde, ter-
wijl elke stad één stem had.
Groningen bestond uit twee leden, de stad en de Ommelanden,
gezamenlijk »stad en lande" genoemd. Zij deelden het oppergezag
zoo met elkander, dat de burgemeesters en de raadsheeren, welke
de stad zond, de eene stem hadden, en de drie kwartieren,
waaruit de Ommelanden bestonden, n.1. Hnnsingoo, Fivelingooen
\'t Westerkwartier, de andere. Zooals in Friesland, had, bij sta-
king van stemmen, de stadhouder de beslissing. De staten van
Drente waren samengesteld uit twee leden. Het eerste lid waren
de ridders, ten getale van niet meer dan achttien. Het tweede
lid was dat der eigenerfden. De heeren van de ridderschap had-
den één, de eigenerfden twee stemmen.
§40.
Vervolg.
Ten tijde van de Republiek berustte de souvereiniteit, voor elk
gewest in \'t bijzonder, bij \'t lichaam van de edelen en bij de
vroedschappen der steden. Maar uit de staten der provinciën,
uitgezonderd Drente, werd een onbepaald getal leden afgevaar-
digd, die een college vormden, dat men Staten-Generaal noemde,
hetwelk den souverein vertegenwoordigde tegenover de buiten-
landsche mogendheden en later het bestuur had over de Genera-
liteitslanden. Er waren in de Staten-Generaal zooveel stemmen,
als er gewesten waren, zoodat het getal van hen, welke naar die
-ocr page 75-
69
v
vergadering werden gezonden, hiertoe niets afdeed. De werkkring
van den raad van state werd sedert 1593 beperkt tot het beheer
der krijgszaken en van de financiën in \'t algemeen.
Gelijk de pacificatie van Gent de grondslag was der Alge-
meene Staten, zoo werd de unie van Utrecht dit voor het eenigs-
zins anders samengesteld lichaam der Staten-Generaal. Want na
het jaar 4585 bestond dit lichaam slechts uit de afgevaardigden
van de staten der zeven gewesten, die de unie hadden onder-
teekend. Drente werd van het voorrecht om ter Staten-Generaal
zitting te nemen uitgesloten, dewijl het, kort na de unie te
hebben onderteekend, door de Spaansche wapenen was vermees-
terd. Hoewel slechts een bondgenootschappelijk gewest, maakte
Drente een deel van den staat uit. Doch het was verre van
onafhankelijk te zijn, daar het verplicht was, in de algemeene
lasten, buiten zijn stem vastgesteld, te dragen.
In gewone gevallen beslisten de afgevaardigden zelven, mits
blijvende binnen de perken, hun door de provinciën gesteld.
Maar in gewichtige aangelegenheden vermochten zij niets zonder
den uitdrukkelijken en eenstemmigen wil der gewesten. Dik-
wijls waren intusschen de meeningen over het verbindende der
eenstemmigheid verdeeld. Dus rees in dergelijke gevallen de
vraag op, of er overstemming plaats hebben en de meerder-
heid beslissen kon, ja dan neen, iets waartoe de tijden ven
Maurits en Willem II overhelden. Over \'t geheel had Holland
in de Staten-Generaal een groot overwicht.
De raad van state bestond uit twaalf leden, van welke die
provincie de meeste zond, welke het grootste aandeel droeg
in de algemeene kosten. Holland had er daarom drie leden.
Bovendien waren de stadhouders lid van den raad van state.
Men stemde hoofdelijk. De werkkring van dezen raad is uit
het bovenstaande (zie boven op deze blz.) gebleken. In de alge-
meene lasten waren de aandeelen zóó vastgesteld, dat van een
som van honderd gulden elk gewest het onderstaande opbracht:
Holland..........ongeveer 58 gl.
Friesland.......... » H*/j >
Zeeland.......... »         
Gelderland......... »         5VS»
-ocr page 76-
70
Utrecht en Groningen, ieder .... ruim 2\'/2 »
Overijsel.............3V2»
Drente..............1 »
Vermits evenwel de meeste gewesten wat zij hadden beloofd
niét nakwamen, schoot Holland, het rijkste gewest, dikwijls
voor, wat de anderen verplicht waren op te brengen.
Al wat het zeewezen betrof behoorde tot het gebied der admira-
liteit.
Zij telde vijf collegiën: dat van de Maas, hetwelk te Rotter-
dam zat; dat van Amsterdam; dat van Middelburg; dat van
Noord-Holland, hetwelk bij afwisseling te Hoorn en te Enkhuizen
zetelde; dat van Dokkum, hetwelk in 1645 naar Harlingen werd
verplaatst. Hoofd en voorzitter der vijf collegiën tezamen en van
ieder in \'t bijzonder was, sedert Maurits, de admiraal-generaal.
"Van de collegiën gaan wij over tot den persoon van den stad-
houder
of gouverneur, zooals de titel eigenlijk luidt. Steeds be-
noemden de provinciën zelven haar gouverneurs. Van wege de
Staten-Generaal was de gouverneur kapitein-generaal en admiraal
van de unie. Veelal was de gouverneur ook kapitein-generaal van
het gewest, welks staten hem tot gouverneur benoemden. Van
die staten was hij de eerste dienaar, voor zoover het militair
en het burgerlijk gezag betreft, in elk gewest het hoofd der uit-
voerende macht. Op de samenstelling der vroedschappen in de
meeste gewesten had de gouverneur een beslissenden invloed,
doordien hij uit voordrachten, door die vroedschappen opgemaakt,
de leden koos. De onderdanigheid van den stadhouder aan de
staten der gewesten werd getemperd, doordien hij kapitein-gene-
raal van de unie was en tot meer dan één provincie in betrek-
king stond, door het hooge aanzien van \'t geslacht van Oranje-
Nassau, door de talrijke bezittingen dezer vorsten op Nederlands
bodem en ten laatste doordat de hooge waardigheden in dit huis
weldra zoo goed als erfelijk werden.
Friesland had tot 1748 altijd afzonderlijke stadhouders, welke
die waardigheid doorgaans tevens in Groningen en Drente bekleed-
den, terwijl de gouverneur van Holland ook steeds in Zeeland,
Utrecht, Gelderland en Overijsel tot stadhouder is benoemd. De
vijf laatstgenoemde gewesten hebben tweemaal een stadhouderloos
tijdperk gehad, waaraan voor het meerendeel de regeeringsregle-
-ocr page 77-
71
menten van 1672 en 174-7 een einde hebben gemaakt. Toen, d. i.
in 1747, werd ook het stadhouderschap met de overige waardig-
heden, die de prins van Oranje-Nassau bekleedde, erfelijk verklaard
in zijn nakomelingschap, ook in de vrouwelijke linie.
De regeeringsvorm van de Republiek der Zeven Vereenigde
Nederlanden — zooals zij doorgaans wordt genoemd, ofschoon het
eigenlijk zeven Republieken waren, — had voorzeker groote ge-
breken. Dit lag in den aard der zaak, daar de staatsinrichting
niets anders was dan een wijziging van hetgeen er, na de af-
zwering van den landsheer, van de overige bestanddeelen der
vroegere regeering overbleef en slechts voor een tijdelijk doel,
voor een toestand van oorlog, bestemd was. Die gebreken vielen,
naargelang de staat in jaren toenam, des te meer in \'t oog. Zij
deden zich, naarmate de drang van buiten minder tot eendracht
en veerkracht noopte, meer en meer gevoelen. Intusschen bedenke
men, dat een regeeringsvorm geen onbepaalde af keuring verdient,
waaronder een Republiek ontstond en aangroeide, die zulk een
grootsche rol in de geschiedenis der wereld heeft vervuld. Onbe-
twistbaar is het, dat in den regel dat, wat aan den vorm zelf
ontbrak, werd aangevuld en vergoed door de kunde, de braafheid
en de goede trouw van velen onder hen, die aan den vorm het
leven hadden te geven.
§17.
De onoverwinnelijke vloot. Maurits\' krijgsbedrijven. De afstand
der Nederlanden door Philips II. De eerste zeeslagen
van den tachtigjarigen oorlog.
Zóó was dan de staat der Vereenigde Nederlanden gesticht. Bij
die grondvesting hadden de Nederlanders met grooter zwarigheden
te kampen gehad, dan eenig volk, waarvan de geschiedenis ge-
waagt. Maar zij toonden, dat zij ten volle opgewassen waren tegen
elke inspanning, die de drang der omstandigheden hun oplegde.
Dus werd ook in hun voorbeeld de waarheid bekrachtigd, dat
ieder de schepper is van zijn eigen lot.
Al dadelijk bedreigde de pas ontstane Republiek een groot ge-
-ocr page 78-
72
vaar. Sedert 1580, toen Philips met geweld de heerschappij over
Portugal verkreeg en hierdoor zijn zeemacht meer dan verdubheid
zag, dacht hij aan een aanval op Engeland, het bolwerk van hen,
die van de Roomsch-katholieke kerk waren afgevallen. Wat na
dien tijd in en van wege dezen staat geschiedde, de zending van
Leicester naar de Nederlanden en het ter dood brengen van Maria
Stuart, bevestigde hem in zijn voornemen. In 1587 schonk paus
Sixtus V Engeland, alsof het een leen van Rome ware, aan de
kroon van Spanje.
Sedert een paar jaren had Philips al de middelen, die ter zijner
beschikking stonden, besteed, om een groote vloot, bij voorraad
de onoverwinnelijke geheeten, van stapel te kunnen doen loopen,
ten einde niet alleen Engeland te veroveren, maar ook Nederland
weder onder het juk te brengen. De vloot stond onder \'t opper-
bevel van Alonzo Perez de Guzman, hertog van Medlna-
S i d o n i a. Op den laatsten Juli 1588 verscheen deze armada of
vloot in het Kanaal. Weldra bracht de Engelsche vloot aan de
Spaansche schepen, te log schier om zich te wenden, een aan-
merkelijk nadeel toe, waarop binnen kort een zege der Engelschen
en Nederlanders volgde. Vermits de wind en de vloot der bond-
genooten Medïna-Sidonia den terugtocht door het Kanaal onmo-
gelijk maakten, besloot hij om Schotland en Ierland heen te zeilen.
Op dezen tocht overviel hem een geduchte storm, die de gansche
vloot verstrooide en vele schepen op de kust van Ierland deed
stranden, welks barbaarsche bewoners de bemanning doodden.
Slechts een derde gedeelte der armada keerde, en niet dan zeer
beschadigd, in October naar Spanje terug. Men had haar te voor-
barig »de onoverwinnelijke" genoemd. «Gods adem verstrooide ze",
zegt een gedenkpenning van dien tijd, door Zeeland geslagen.
Van dit oogenblik af helde de fortuin meer tot de zijde der
unie over. maurits (1590—1625) werd in 1590 ook stadhouder
van Utrecht en Overijsel, in 1591 van Gelderland. Zoo was hij
met genoegzame macht bekleed, om de Republiek met het zwaard
te verdedigen, haar bevestiger, haar tweede stichter te worden.
Een staatsman was hij in \'t geheel niet. Doch in dit gemis voorzag
oldenbarnevelt ruimschoots. Met vaste hand greep hij het
roer der binne» en buitenlandsche politiek en bestuurde het ruim
-ocr page 79-
73
dertig jaren lang. Gaarne liet Maurits hem deze rol, om zich des
te meer aan de zaken van den oorlog te kunnen wijden. Schit-
terend waren de wapenfeiten, waardoor Maurits den naam van
«eerste veldheer zijner eeuw" verwierf. In 1590 verraste hij Breda
door middel van een turfschip. Den 30sten Mei 1591 veroverde hij
Zutfen. Denzelfden avond lag zijn leger reeds voor Deventer, dat
zich in de volgende maand overgaf. Hierop werd Delfzijl over-
rompeld en Nijmegen gedwongen over te gaan. In 1592 vielen
Steenwijk (zie blz. 62), dat de Spanjaarden in 1582 bij verrassing
hadden genomen, en Koevorden in handen van den jeugdigen
veldheer, in 1593 Geertruidenberg. Dertien maanden later, den
24sten Juli 1594, verdween het laatste spoor van Rennenbergs
verraad, toen Groningen het hoofd moest buigen voor den zege-
vierenden Maurits en voor Willem Lodewijk. De voornaamste voor-
waarden, waarop de stad zich overgaf, waren, dat geen andere
godsdienst binnen haar muren zou" worden uitgeoefend, dan de
hervormde, een bepaling, die de meerderheid der ingezetenen
zeer tegen de borst stuitte, en dat de stad met de Ommelanden
één gewest zou uitmaken, lid der unie zijn en Willem Lodewijk
als stadhouder erkennen. Ongeveer ter zelfder tijd verkoos Drente
Willem Lodewijk tot stadhouder.
Dit alles had Parma zoo goed als lijdelijk moeten aanzien.
Eindelijk bezweek de krachtige man voor al de wederwaardig-
heden, die de fortuin des oorlogs hem sedert jaren deed onder-
vinden, in 1592. Van zijn opvolgers, die elkander snel afwissel-
den, was de laatste de aartshertog Albert van Oostenrijk,
een broeder des konings van Duitschland. Met hem kwam Philips
Willem (zie blz. 55), na acht-en-twintig jaren in gevangenschap
te hebben gesleten, in deze landen terug. Hij vestigde zich voor-
loopig te Breda, een baronie van zijn huis. Kort na de aankomst
van Philips Willem voegde zijn broeder Maurits nieuwe schakels
aan de keten zijner luisterrijke krijgsdaden toe. Dicht bij Turn-
hout bracht hij in 1597 binnen een half uur tijds met 1000man,
grootendeels ruiters, aan de Spanjaarden een verlies toe van 2000
dooden, terwijl hijzelf slechts 10 man verloor en nog 500 gevan-
gen nam. Hierop rondde hij het gebied der Vereenigde Gewesten
in \'t o. af.
-ocr page 80-
74
In 1598 verwezenlijkte Philips II een ontwerp, dat hij lang had
gekoesterd. Uitgaande van het denkbeeld, dat een vorst zich te
midden zijner onderdanen behoort te bevinden, schonk hij de Ne-
derlanden, als bruidschat, aan zijn oudste dochter, Isabella,
die met Albert, aartshertog van Oostenrijk, in \'t huwelijk trad.
Beiden aanvaardden die gift, met behoud hunner titels, dien van
aartshertog voor Albert, dien van infante voor Isabella. Mocht een
van hen kinderloos komen te overlijden, dan zouden de Neder-
landen aan Spanje terugvallen. Naar de meening van den koning,
waren ook de Noordelijke gewesten in den afstand begrepen.
Albert haastte zich dan ook, deze gewesten uit te noodigen, in
dien zin te handelen. Maar de Staten-Generaal volhardden in hun
vroegere zienswijze. Zoo gingen dan Noord- en Zuid-Nederland
voor goed uiteen.
De dood van Philips II, die in \'t zelfde jaar, 1598, plaatsgreep,
verbrak den laatsten band, die Noord-Nederland in \'t oog van
dezen of genen, wien de afzwering een gruwel was, nog aan
Spanje hechtte. Aan zijn zoon en opvolger, Philips III, hadden
zij geen eed gedaan. Veel was er de Nederlanden aan gelegen,
dat de band met Engeland niet werd verbroken. Anders toch
konden zij licht de eenige, tegen Spanje oorlog voerende mo-
genheid blijven, nu Hendrik IV, koning van Frankrijk, hoewel
hij hun niet allen bijstand onttrok, een einde maakte aan den
oorlog, dien hij eenige jaren tegen Spanje had gevoerd. Daarom
sloten zij een nieuw verdrag met Engeland.
In plaats van tijd te verspillen met onderhandelingen, diesche-
nen tot niets te kunnen leiden, rustte de Republiek zich ten oor-
log tegen de nieuwe beheerschers van de Zuidelijke Nederlanden,
doorgaans de aartshertogen geheeten. Men had een onderneming
op het oog tegen Duinkerken, een nest van zeeroovers, waaruit
de vijand den koophandel der Nederlanders gedurig bestookte.
Maurits, hoewel ze vrij gewaagd achtende, voegde zich, doch met
weerzin, naar den wensch der Staten-Generaal. Vergezeld van dit
aanzienlijk college, scheepte hij zich in \'t jaar 1600 met een leger
van ongeveer 15,000 man in. Bij Nieuwpoort gekomen, vernam hij,
dat de aartshertog met zijn leger, groot omtrent 12,000 man, in
aantocht was. Dit viel tegen. Men had bij het muiten der Spaan-
-ocr page 81-
75
sche soldaten, die in langen tijd weder geen soldij hadden ge-
trokken, erop gerekend, dat de vijand niet genoeg strijdkrachten
had kunnen bijeenbrengen. Inmiddels was goede raad duur. Mau-
rits begon op den morgen van den 2den Juli met de schepen, die
leeftocht en krijgsbehoeften hadden overgevoerd, daar zij voor
\'t oogenblik van geen dienst konden zijn en gevaar liepen, door
de bezetting van Nieuwpoort in brand te worden gestoken, in zee
terug en naar Ostende te zenden. Hierop werden de beide legers
bij Nieuwpoort (in West-"V*laanderen aan zee) slaags. Zon en
wind waren in \'t voordeel der Nederlanders. En tegen den avond
neigde de kans van den strijd, die van weerszijden met hardnek-
kigheid werd gevoerd, geheolenal ten gunste van Maurits. Albert
week, een menigte zijner manschappen als gesneuvelden en gevan-
genen achterlatende.
Bedenkende, welk gevaar zij hadden geloopen, keerden de Ne-
derlandsche troepen binnen kort naar het vaderland terug. Dit
geschiedde evenwel niet, dan nadat er, ter zake van dit punt,
een woordenwisseling had plaats gegrepen tusschen Maurits en
eenige leden der Staten-Generaal, inzonderheid Oldenbarnevelt.
Van dit oogenblik af bestond er een niet zeer goede verstandhou-
ding tusschen de beide hoofdpersonen van den staat. In 1601 sloeg
de vijand het beleg voor Ostende. De leiding der zaak nam weldra
Ambrosius Spinola op zich, de man, die, met het opper-
bevel over de troepen van den aartshertog bekleed, bestemd was
zich als een waardig tegenstander van Maurits te doen kennen.
Na drie jaren met volharding tegenstand te hebben geboden,
gaven de Staten-Generaal in 1604 de vesting over, die niets meer
was dan een steenhoop. Sedert 1607 werd de oorlog te land voor-
loopig gestaakt. Doch terzelfder tijd begonnen de Nederlanders
hun eerste lauweren te verwerven op het element, waarover zij
eens, als de eerste der mogendheden, de heerschappij zouden
voeren. In 1606 greep de roemrijke daad plaats van den vice-
admiraal Reinier Klaassens, dieinde nabijheid van kaap
S t. Vincent (in \'t z.w. van Portugal) met zijn schip in de
lucht vloog, een eervollen dood boven een vernederende overgave
kiezende. In \'t volgend jaar behaalde Jakob van Heemskerk
in de baai van Gibraltar een aanmerkelijke zege op de Spaan-
-ocr page 82-
76
sche vloot, waarbij hij wel zelf omkwam, doch zóó, dat de vijand
zijn dood met een zwaar verlies moest boeten.
§ 18.
Het twaalfjarig bestand. De oprichting eener Oost-Indische
compagnie.
In 1603 overleed koningin Elizabeth. Haar opvolger, Jakob I,
sloot een jaar later vrede met Spanje. Uit spijt hierover versper-
den de Staten-Generaal de Schelde voor de Engelsche schepen.
Zóó bleven zij, als oorlogvoerende mogendheid, alleen staan te-
genover Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. De oorlog te land
leverde in de eerste jaren der nieuwe eeuw geen bijzonder gun-
slige uitkomsten op. De ingezetenen zuchtten onder zulke zware
belastingen, dat zij voor geen verhooging vatbaar waren. Wel
was het nog waar, dat de oorlog den handel voedde; maar toch
kostte die oorlog aanzienlijke sommen. In zes gewesten werd de
behoefte aan vrede vrij algemeen erkend. Slechts eenige steden in
Holland en de provincie Zeeland waren ertegen. De reden was
niet ver te zoeken. Philips II had, ofschoon wel eens beslag leg-
gende op de Nederlandsche schepen, die in de havens van Spanje
en Portugal lagen, de vaart op zijn rijk over \'t geheel oogluikend
toegelaten, omdat hij de waren, welke die vaartuigen hem aan-
brachten, niet konde ontberen. Anders deed Philips III. Nauwe-
lijks den troon hebbende beklommen, verbood hij voor goed allen
handel van Nederland op zijn staten. Dit versterkte de Neder-
landers in hun plan om zelven naar de Indien te varen, met
welke tochten zij vóór 1598 niet meer dan een begin hadden ge-
maakt, gelijk beneden nader zal blijken. Deze tochten, zoo rijke
winsten opleverende, vreesden die kooplieden thans, bij een vrede
of bestand, te moeten staken.
Met klimmende bezorgdheid den achteruitgang der geldmiddelen
gadeslaande, achtte Oldenbarnevelt het in \'t belang van \'t land,
dat de oorlog ophield, die zooveel kostte. Ook Maurits was in
den beginne niet tegen het ten einde brengen van den oorlog.
-ocr page 83-
77
Maar toen er weldra niet langer van een duurzamen vrede, maar
van een bestand sprake was, kantte hij zich met kracht tegen
dit voornemen aan. Inmiddels viel ook den aartshertogen de krijg
zeer zwaar. Albert wenschte den vrede. Zijn huwelijk bleef kin-
derloos, en bij zijn dood moesten de landen weder aan de Spaan-
sche kroon vervallen. Eveneens kon Spanje geen andere gezindheid
hebben. De schatkist van dit rijk was ledig ten gevolge van de
zware offers, welke Spinüla\'s krijgstochten hadden vereischt. Uier-
door wordt het verklaarbaar, hoe de aartshertogen er in 1607 toe
konden overgaan, om onderhandelingen aan te knoopen met de
Republiek, als met een «onafhankelijke mogendheid." Maar wei-
dra bleek het, dat er aan geen vrede viel te denken. De vijand
eischte afstand van de vaart op Indië en vrijheid van godsdienst
voor de Roomsch-katholieken. Deze beide vorderingen achtte men
dezerzijds ongehoord.
Bij zoo tegenstrijdige inzichten besloot men zich te vergenoegen
met het trachten naar een wapenschorsing voor een aantal jaren.
Nog was er een derde mogendheid, die, uit hoofde van de be-
trekking, waarin zij steeds tot de oorlogvoerende staten had ge-
staan, meende een woord mede te moeten spreken. Het was
Frankrijk. Daarom zond ook Hendrik IV een aantal gezanten, ten
einde de onderhandelingen bij te wonen, waarbij ook Engelsche
en Duitsche afgevaardigden tegenwoordig waren. In April 1609
werd de wapenstilstand te Antwerpen gesloten. De hoofdbepalingen
waren: de aartshertogen verklaren, ook uit naam van den koning
van Spanje, de Vereenigde Gewesten voor onafhankelijke landen
te houden; het bestand zal twaalf jaren duren; ieder zal behouden,
wat hij heeft. Dit punt werd evenwel niet nader omschreven.
Deze laatste bepaling was van des te meer gewicht, vermits de
Nederlanders zich sinds eenige jaren in de Oost-lndiën hadden
gevestigd en er belangrijke vorderingen maakten. Zoolang Lissabon
de Oost-Indische waren voor Neêrlands kooplieden veil had, was
hier te lande geen behoefte gevoeld aan een rechtstreeksche vaart
op de Indien. Maar sedert Philips van tijd tot tijd beslag legde
op de ladingen, gingen Nederlands handelaars op middelen pein-
zen, om zelven de waren uit andere werelddeelen te halen. De
vaart naar Indië toch, hoe bezwaarlijk in \'t oog der mensehen ,
-ocr page 84-
78
was geen geheim. Zij was in vele geschriften van Portugeezen
beschreven, en er waren Nederlanders, die op Portugeesche sche-
pen de reis naar Indië mede hadden gedaan.
Ten einde evenwel de dreigende gevaren van kapers, Spaansche
vloot en Kaapsche stormen te ontgaan, namen de Hollanders
zich voor, op \'t voorbeeld der Engelschen, een eigen weg te
zoeken, niet zuidwaarts, maar door het Noorden. In 1594 wer-
den te dien einde eenige schepen uitgezonden, in 1595 een
tweede tocht gewaagd. De uitslag was niet gunstig. Sneeuw en
ijs versperden den weg om het Noorden. Nogmaals wendde de
Amsterdamsche regeering een poging aan. Zij rustte in 1596 een
paar schepen uit, waarover de stuurman Willem Barentsz.
en Heemskerk (zie blz. 75) het bevel voerden. Maar ook nu
was de inspanning vruchteloos. Na den winter op Nova Zembla
te hebben doorgebracht, aanvaardde de volhardende bemanning
den terugtocht, doch verloor onder weg den wakkeren Barentsz.,
die van vermoeienis bezweek.
Inmiddels had men de fortuin zuidwaarts beproefd. Eenige
kooplieden te Amsterdam hadden een maatschappij van verre (lan-
den) opgericht en zonden iemand, waarschijnlijk .Comelis
Houtman, naar Lissabon, om er de bijzonderheden der vaart
naar Oost-Indië uit te vorschen. Verder rustte de vereeniging
vier schepen uit, om den tocht langs de Kaap de goede hoop
te doen. Den 2den April 1595 lichtten Pieter Dirksz. Keyzer,
de opperstuurman, en Cornelis Houtman, de opperkommies, d. i.
de vertegenwoordiger der handelsbelangen, te Texel het anker en
landden in Juni 1596 te Bantam (in \'t n.w. van Java). Nu wer-
den er talrijke maatschappijen van verre opgericht, zoowel in
verschillende steden van Holland, als in Zeeland. In 1598 zeilde
Olivier van Noort uit, de eerste Nederlander, die den aard-
bol omstevende. Zoo werd er vloot op vloot uitgerust, en niets
kon de zucht naar winst doen afnemen, noch de verliezen, die
men nu en dan leed, noch de tegenwerking der inlandsche
vorsten, opgezet door de Portugeezen. Maar nog een grooter
kwaad scheen de pas ontkiemde plant in hare ontwikkeling
te zullen verstikken. Het was de wedstrijd tusschen de onder-
scheiden maatschappijen, die, de een de ander, de loef tracht-
-ocr page 85-
79
ten • af te steken en elkander tegenwerkten. Dat er een samen-
smelting der maatschappijen noodig was, zagen vooral de Staten-
Generaal en Oldenbarnevelt in.
Eindelijk gelukte het den advocaat, de zaak in 1602 tot een
voldoend einde te brengen. Dus kwam de Vereenigde Oost-Indische
compagnie
tot stand, waaraan de Staten-Generaal het recht van
alleenhandel (monopolie) voor een-en-twintig-jaren verleenden. La-
ter werd de vergunning bij herhaling vernieuwd. De maatschappij
begon te handelen met een kapitaal van ongeveer 6\'/2 millioen en
had zes afdeelingen of kamers, hebbende Amsterdam 1/i, Zeeland
(gevestigd te Middelburg) \'/4, Delft, Rotterdam, Enkhuizen en
Hoorne elk \'/is van den inleg. Ruime uitdeelingen beloonden
weldra het vertrouwen der inleggers. De deelgenooten behoefden
natuurlijk niet juist in een der zes steden, die zetels van de
kamers waren, te wonen. Aan alle inwoners der Vereonigda Ne-
derlanden werd vergund, binnen vijf maanden na de oprichting
te verklaren, of zij wenschten deel te nemen. De zes kamers,
waarin de compagnie was gesplitst, werden bestuurd door 73
bewindhebbers, wier getal, bij versterf, niet lager zou dalen dan tot
60. De hoofdleiding en het dagelijksch bestuur der zaken kwamen
aan de vergadering van zeventienen, uit de bewindhebbers gekozen.
De Oost-Indische compagnie werd een staat in een staat. Zij
oefende in de Indien een volstrekt gezag uit. Zij benoemde haar
ambtenaren, verklaarde en voerde oorlog en sloot verbonden,
op naam der Staten-Generaal. Zij bouwde sterkten en nam krijgs-
volk in dienst, dat evenwel den eed van trouw aan de Staten-
Generaal moest afleggen. Welhaast werd zij een bron van rijkdom
niet alleen voor hen, die naar Indië gingen, maar ook voor die
Nederlanders, welke zich niet verplaatsten.
Kort na de oprichting der compagnie legden onze voorouders
den grondslag tot de uitgestrekte heerschappij, die hun weldra
in Azië ten deel viel. In 1605 gaven de Portugeczen hun bij
verdrag het kasteel op Amboina over, waarop de vorsten van
dat eiland zich Jeels aan de compagnie onderwierpen, deels
bondgenooten werden. Terzelfder tijd poogde de compagnie zich
op Ternate, Tidor en de overige Molukken te vestigen. In 1610
stelde zij als eersten gouverneur-generaal Pieter Both aan,
-ocr page 86-
80
die zijn verblijf doorgaans op Ternate had. De gouverneur-
generaal was het hoofd van \'t bewind over Nederlandsch Indië,
opperbevelhebber van de legers en van de vloot der compagnie.
Hem stond de raad van Indië ter zijde. Een der opvolgers van
Both was Jan Pietersz. Coen, die in 1619 de stad Jakutra
op de inboorlingen en op de Engelschen veroverde en de factorij
van dien naam onder den naam Batavia tot hoofdplaats van
Nederlandsch Indië verhief. In 1624 verwierf de compagnie het
eiland Formosa (ten n o. van Kanton, in Sina), waar het fort
Zelandia werd gebouwd. Inmiddels ontdekte men in 1623 op
Amboina een samenzwering van Engelsche kooplieden, die ten
doel hadden, de Nederlandsche ambtenaren te vermoorden en zich
van \'t kasteel van dit eiland meester te maken. Zij werden
gegrepen en tien van hen ter dood gebracht. Zoodra dit in Groot-
Britannië bekend werd, ontstaken de Engelschen in grooten
toorn en haalden deze zaak later nog menigmaal op als een
zware verongelijking, hun aangedaan. Zooals men ziet, was het
twaalfjarig bestand geen beletsel voor de uitbreiding van Ne-
derlands macht in de Indien, waar de vijandelijkheden werden
voortgezet.
§ 19.
De oneenigheden, die de Republiek ten tijde van het
bestand schokken.
In plaats dat Nederland nieuwe krachten opdeed gedurende
den rusttijd, werd bewaarheid, wat Maurits had gevreesd: bij
rust naar buiten ontstonden binnenlandsche twisten. Hevige
kerkgeschillen barstten in de nauwelijks gevestigde Republiek
los en werden gaandeweg staatsgeschillen. Reeds vóór het be-
stand waren de zaden dier verdeeldheid gestrooid. In 1603 werd
Jakob Arminius, predikant te Amsterdam, tot hoogleeraar
in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Leiden benoemd.
Het duurde niet lang, of het openbaarde zich, dat hij in een
belangrijk punt, n.1. omtrent de praedestinatie of voorbeschikking,
-ocr page 87-
81
van de leer afweek, die als de heerschende leer der kerk werd
aangemerkt. Volgens dit leerstuk, in den strengsten zin opgevat,
hangt de zaligheid hier namaals uitsluitend af van Gods vrije
verkiezing in verband met \'s^menschen geloof, niet met zijn wer-
ken. Arminius daarentegen was een van de weinigen, die, aan
\'s menschen vrijen wil niet allen invloed op zijn doen en laten
kunnende ontzeggen, het leerstuk der voorbeschikking niet on-
voorwaardelijk aannam. Tegen hem stond een ander Leidsch
hoogleeraar in de godgeleerdheid, Franc is cus G omarus, over.
Inmiddels stierf Arminius in 1609.
Een tweede punt" van verschil kwam weldra bij het leerstellige.
De aanhangers van Gomarus waren verklaarde tegenstanders van
alle bemoeiing der regeering met aangelegenheden van de kerk:
de Arminianen waren van een tegenovergestelde zienswijze. Dit
toonden zij metterdaad in 1610 door het indienen van een remon-
strantie
of vertoog bij de staten van Holland, naar welk stuk zij
den naam van Remonstranten verkregen. Hierin verzochten zij om
de bescherming der staten en erkenden het gezag dier staten
over de kerk. Naar het tegenvertoog, door de bestrijders der
Arminianen gehouden, werden zij Contra-remonstranten genoemd.
Sedert 1616 was Willem Lodewijk de man, die Maurits voort-
durend ried, met kracht tegen de Remonstrantsche partij op
te treden. Van een anderen kant werd Maurits gesteund door
Jakob I, koning van Engeland, die er zich veel op liet voor-
staan , een groot godgeleerde te zijn en zich geroepen achtte, de
beschermer der hervormde leer in Europa te wezen. Waar hij
kon, werkte de koning de tegenpartij van Oldenbarnevelt in
de hand en trachtte den advocaat ten val te brengen. In \'t oog
van Jakob was het begunstigen der Arminianen en het weer-
streven der synode (zie blz. 83) een zware misdaad, Ook kon
hij het den ervaren staatsman niet vergeven, dat hij in 1615,
gebruik makende van een der vele oogenblikken, dat hij groote
geldsommen behoefde, hem ertoe had gebracht, tegen betaling
van 3,000,000 gl., d. i. van niet meer dan ruim 13 van de
toen nog verschuldigde som,, de pandsteden (zie blz. 64) aan de
Republiek terug te geven.
Intusschen scheidden de Contra-remonstranten zich meer en
Dr. wijnne, Bekn. Geschied, v, h. Vaderland, 4de druk.              6
-ocr page 88-
82
meer af en hielden ter uitoefening van hun godsdienst afzonder-
lijke vergaderingen. Hier werd door de ééne, daar door de andere
partij onderdrukking en geweld tegen de zwakkeren gepleegd.
Vanhier onlusten in verschillende jplaatsen gedurende het jaar
1617. Bij al die tooneelen van wanorde bleek het vaak, dat de
magistraat of overheid luttel kon rekenen op de troepen, die de
bezettingen der steden uitmaakten. De oorzaak hiervan lag voor
een goed deel in de houding, die Maurits sinds eenigen tijd had
aangenomen. Tot het jaar 1617 onthield hij zich van \'t geven
van openbare blijken van instemming met één der beide partijen.
Maar van het tijdstip af, dat hij op een Zondag van het genoemde
jaar in \'t openbaar met een groot gevolg naar de den Contra-
remonstranten afgestane kloosterkerk ging, wierp hij zijn zwaard
in de weegschaal. Behalve Willem Lodewijk en Jakob I, was
het hoofdzakelijk Francois van Aerssen, heer van Som-
melsdijk (op Overflakkee), een man van groote schranderheid,
list en stoutheid, die den stadhouder tegen Oldenbarnevelt in
\'t • harnas joeg. Aerssen was verbitterd op zijn voormaligen be-
schermer Oldenbarnevelt, omdat hij het hem weet, dat Lodewijk
XIII, koning van Frankrijk, in 1613 had verzocht, dat deStaten-
Generaal, in zijn plaats, een ander gezant aan het Fransche
hof mochten benoemen, aan welk verzoek men had voldaan. Met
eenige andere mannen werd hij een van het zeven- of achttal,
dat den advokaat ten val bracht.
Het was geen bijzonder moeielijke onderneming, den wrok van
den stadhouder tegen Oldenbarnevelt te prikkelen. De klove, die
aireede tusschen de beide hoofden van de Republiek bestond,
behoefde nog maar een weinig wijder te worden gemaakt. Had-
den de vroegere geschillen tusschen de beide leiders van den
staat louter over zaken geloopen (zie blz. 75, 76, 77), aangele-
genheden van persoonleken, aard waren er sedert bijgekomen.
Bij herhaling was de vraag gerezen, of het, ten einde meer
eenheid in \'t bewind te krijgen, niet wenschelijk was, aan Mau-
rits het hoogete gezag toe te vertrouwen. Hoewel Oldenbarnevelt
geheel doordrongen was van \'t besef der behoefte aan eenheid
in het bestuur, was hij er sinds het bestand tegen, dat Maurits\'
macht werd uitgebreid. Maar al te wel slaagden zij, die het in
-ocr page 89-
83
\'t belang van \'t land en van henzelven achtten, den stadhouder
hoe langer hoe meer tegen Oldenbarnevelt en zijn aanhangers in
te nemen. Hij, de advocaat, en die het met hem eens waren
werden met de Remonstranten als vereenzelvigd. Zóó kwam de
tegenpartij op het denkbeeld, de Remonstranten uit de kerk te
stooten en op die wijze den grijzen staatsman tevens in \'t verderf
te storten. Dit doel kon worden bereikt, indien men, volgens
den raad van Jakob, één nationale synode voor alle gewesten bij-
eenriep. De meeste provinciën waren de zaak der Contra-remon-
stranten uitsluitend toegedaan. Slechts Holland en Utrecht waren
grootendeels voor die der Remonstranten. Dat de partij der Remon-
stranten nu tegen een nationale synode moest zijn, is duidelijk.
Zij van haren kant verlangde, dat er in Holland, en waar men
het verder noodig rekende, een provinciale synode bijeenkwam.
Uit al de bewegingen van \'t jaar 1617 en vroeger sprak klaar-
blijkelijk verzet tegen de wettige overheid. Het was daarom,
dat de staten van Holland den Men Augustns 1617 een besluit
uitvaardigden, door de tegenstanders de ssherpe resolutie genoemd.
In dat besluit, door de edelen en de groote meerderheid der
steden genomen, werden o. a. de steden gemachtigd, zoo het
werd vereischt, op eigen gezag krijgsvolk in dienst te nemen.
Op dit besluit werd menige aanmerking gemaakt, maar geen en-
kele, die gegrond mocht heeten. De punten, waaruit het bestond,
behoorden tot diegene, waarover de staten, krachtens hun souve-
reine macht, een beslissing konden nemen. Dergelijke soldaten,
als de resolutie bedoelde, hadden de gewesten en de steden van
oudsher in dienst genomen. Men noemde ze waardgelders, d. i.
lieden, gehuurd, om waarde of wacht te houden, aldus zooveel als
bezoldigde rustbewaarders. Vele steden van Holland brachten nu
waardgelders op de been. Twee of drie honderd was het gewone
getal voor éèn stad. In \'t geheel had Holland er niet meer dan
1800. De staten van Utrecht namen er eveneens ruim zeshonderd
aan. Het spreekt vanzelf, dat de vroedschappen, die waardgelders
aannamen, dit deden, om, des gevorderd, zichzelven tegen woe-
lingen van onruststokers te kunnen verdedigen en alle dade-
lijkheden tegen te gaan. Dat zij met die 1800 onervaren man-
schappen, in verscheiden plaatsen verstrooid, een vijandelijken
6*
-ocr page 90-
84
aanval in den zin hadden op de 30,000 welgeoefende krijgs-
knechten, welke de Republiek in dienst had, is een beschuldi-
ging, die zichzelve weerlegt. De aanvallende partij was, zooals
men weldra zal zien, niet die van Oldenbarnevelt.
Tegen het einde van Juni 1618 naderde de ontknooping. Toen
hakte plotseling de partij, die in de Staten-Generaal de zege
wilde behalen, d. i. het boven (zie blz. 82) bedoelde achttal, den
knoop met geweld door. Vooreerst besloten de Staten-Generaal,
dat er een bezending uit hun midden zou gaan naar Utrecht,
om de staten dezer provincie te bewegen tot afdanking der waard-
gelders; dan, dat er een nationale synode zou worden uitgeschre-
ven. In plaats van aan de staten van ieder gewest de zorg te la-
ten voor datgene, waarin zij alleen hadden te beslissen, trachtte
men hun alzoo de zienswijze der staten van sommige andere pro-
vinciën op te dringen en hen te nopen, even zoo gezind te zijn,
als die staten. Ten andere waren het besluiten van slechts een deel der
Generaliteit. Den 25sten Juli 1618 kwam de deputatie der Staten-
Generaal, met Maurits aan \'t hoofd, te Utrecht aan. Op den
31sten dier maand, vroeg in den morgen, dankte Maurits na de
toegangen tot de voornaamste plaatsen van de stad te hebben be-
zet, op het plein, geheeten de Neude, de waardgelders af. Ver-
volgens veranderde hij de vroedschap der stad Utrecht. Hierdoor
zag de secretaris (zie blz. 68) der staten, Gillis van Leden-
berg, de ziel dier staten en in gevoelens geheel overeenstem-
mende met Oldenbarnevelt, zich genoopt, zijn ontslag te nemen.
Na de terugkomst van prins Maurits en van de gedeputeer-
den uit de Generaliteit tastte men ter Staten-Generaal ook ten
aanzien van Holland door. Den 21 sten Augustus stelden die Sta-
ten-Generaal een plakkaat vast, dat de zes provinciën en zes
steden uit Holland goedkeurden en dat den waardgelders gelastte,
binnen tweemaal vier-en-twintig uur de wapens neer te leggen.
Het geschiedde. Vervolgens werden den 28sten en den 29sten
Augustus ter Staten "Generaal door een achttal leden een paar
geheime besluiten genomen, waarin werd goedgevonden, dat men
Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Hogerbeets,
pensionaris van Leiden, in hechtenis zou nemen. Toen op den-
zelfden 29sten Augustus de advocaat van den lande op het punt
-ocr page 91-
85
stond, de vergadering der staten van Holland binnen te treden,
kwam een kamerdienaar hem verwittigen, dat de stadhouder hem
wenschte te spreken. In plaats van den stadhouder zag hij weldra
den luitenant van Maurits\'lijfwacht, die hem, in naam der Staten-
Generaal, gevangen nam. Met hem werden de Groot, Hogerbeets
en Ledenberg gekerkerd. In het begin van September reisde de
prins, vergezeld van een aantal edelen en omstuwd door zijn lijf-
wacht, bij de steden van Holland rond en koos er overal, waar
hat hem behaagde, andere leden in de vroedschap. Dat de wet-
tige tijd hierover niet was aangebroken en hem geen voordrach-
ten (zie blz. 70) in behoorlijken vorm waren gedaan, was iets,
waarom hij zich evenmin bekreunde, als dat hij te Utrecht zijn
bevoegdheid als stadhouder had overschreden. Op deze wijze
was alsnu de partij, die bovendreef, tegen alle verzet gedekt.
Weldra werd er een commissie uit de Staten-Generaal be-
noemd, ten overstaan waarvan de gevangenen werden verhoord,
met uitzondering van Ledenberg, die zichzelf in de gevangenis
had gedood. Tot dit uiterste was hij overgegaan in de hoop,
dat men zijn bezittingen dan niet zoude verbeurd verklaren,
hetgeen evenwel geschiedde. Op het voorloopig onderzoek volgde
de benoeming van vier-en-twintig buitengewone rechters, twaalf
uit Holland en twaalf uit de overige gewesten. Onder de vier-
en-twintig was meer dan één bijzonder vijand van Oldenbarnevelt
en menig tegenstander van zijn staatkundige denk- en handel-
wijze. De Staten-Generaal waarborgden de rechters tegen alle
onaangenaamheden, die hun wegens de vervulling der taak, hun
opgedragen, konden worden aangedaan. De maatstaf, waaraan
alle woorden en daden der beschuldigden werden getoetst, was
de zienswijze der tegenpartij. Een behoorlijke gelegenheid om
zich te verdedigen werd den gevangenen niet gegund. Dat zij
dienaren waren der staten van hun gewest en alzoo niet verant-
woordelijk voor de besluiten van dit lichaam, kwam geenszins
in aanmerking. Ten opzichte van Hogerbeets zagen de rechters
nog bovendien dit over het hoofd, dat hij eerst sinds October
1617, als pensionaris, in dienst was van de vroedschap van Lei-
den en alzoo niet had medegewerkt tot het meerendeel der be-
sluiten, om welke hij werd veroordeeld. Het vonnis luidde, dat
-ocr page 92-
86
Oldenbarnevelt zou worden onthoofd, de Groot en Hogerbeets
levenslang gevangen gezet, Tevens werden hun goederen ver-
beurd verklaard.
Den 13den Mei 1619 werd Oldenbarnevelt in \'t openbaar te
\'s Gravenhage onthoofd. Zóó viel een man, die langer dan veertig
jaren het land trouw had gediend, eerst als pensionaris van Rot-
terdam, toen als advocaat van Holland. Met dit ambt bekleed,
werd hij terstond het hoofd van de partij, die zich tegenover Lei-
cester stelde. Onbeschrijfelijk was de verwarring, waarin zich
\'s lands zaken in die dagen bevonden. Oldenbarnevelt vestigde een
geregeld bewind en bracht orde in den toestand der geldmidde-
len. Hij stichtte, door zijn beleid, de Republiek, die Maurits te-
gen buitenlandsch geweld beschutte. Hij alleen werd geacht het
bewind in handen te hebben. Aleer het vonnis geveld en \'t hoofd
van den advocaat gevallen was, had de Contra-remonstrantsche
partij ook in het kerkelijke met geweld de zegepraal behaald.
Den 13den November 1618 werd de nationale synode te Dordrecht
geopend. De meerderheid der inheemsche leden waren Contra-re-
monstranten. Uit Engeland, Zwitserland en vele staten van Duitsch-
land kwam tal van godgeleerden, bijna allen vijandig gestemd
tegen de Remonstranten. Van de Remonstranten verschenen slechts
weinigen. Van den beginne aan werden zij niet als leden, maar
als gedaagden behandeld. Den 6den Mei 1619 werden de gevoelens
der Remonstranten in \'t openbaar veroordeeld en de leeraars dier
sekte afgezet. Later werden al degenen, die te Dordrecht waren
geweest over de grenzen gezet, omdat zij weigerden de acte van
stilstand
te teekenen, die hen verplichtte, zich van alle kerkelijke
bedieningen te onthouden. Behalve de vervulling der rechterlijke
taak, die de synode op zich had genomen, wijdde zij nog een
deel harer zittingen aan het vaststellen van de voornaamste leer-
stukken der Nederlandsche hervormde kerk. Eindelijk nam zij het
gewichtig besluit, den bijbel uit de grondtalen in de taal des lands
over te zetten, een werk, dat in 1635 tot stand kwam. Het is
bekend onder den naam van Staten-overzetting, Statenbijbel.
-ocr page 93-
87
§ 20.
De hernieuwing van den oorlog na het bestand. De oprichting
der West-Indische compagnie. De aanslag op het
leven van Maurits en zijn dood.
Nadat Hogerbeets en de Groot met hun vonnis waren bekend
gemaakt, werden zij in Juni 1619 naar het slot Loevestein (bij
de samenvloeiing van Maas en Waal, in \'t z.w. van Gelderland)
overgebracht. Hogerbeets bleef hier tot Maurits\' dood. Toen
vergunde men hem, zijn verdere levensdagen onder toezicht te
slijten in een buitenhuis nabij Wassenaar (niet ver van Leiden).
Hugo de Groot wijdde zich op Loevestein aan de studiën en
aan de vervaardiging van eenige dier werken, welke zijn naam
onsterfelijk hebben gemaakt. Zoodra echter Maria van Reigers-
bergen, zijn echtgenoote, die zijn gevangenis deelde, bijgestaan
door zijn dienstmaagd Elsje van Houwingen, hem de gelegen-
heid verschafte, om in Maart 1621 in een kist, schijnbaar met
boeken gevuld, naar Gorinchem te ontvluchten, maakte de Groot
er volvaardig gebruik van en begaf zich naar Frankrijk.
Het is licht te begrijpen, dat de macht van Maurits na den
dood van Oldenbarnevelt zeer toenam. Nog rees zijn aanzien hij
den dood zijns broeders Philips Willem, die in 1618 stierf en
hem al zijn bezittingen, ook het prinsdom Oranje, naliet. Hoeveel
Maurits\' aanhangers thans vermochten, ondervonden bovenal de
Remonstranten. Al degenen, die eenig ambt, hoe gering ook,
bekleedden, werden afgezet. Tot ongeveer tweehonderd klom het
getal hunner predikanten, die hun ontslag bekwamen en van
welke vele, ten minste tachtig, het brood der ballingschap moes-
ten gaan eten. Op aandrang van Maurits werden ook 01denbar-
nevelts zonen van hun ambten ontzet. De oudste dier zonen heette
Reinier van Groeneveld (nabij Wassenaar), de andere Wil-
lem van Stoutenburg (nabij Amersfoort).
Nog voordat het twaalfjarig bestand ten einde liep, overleed
de stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, Willem
Lodewijk, 1620, en werd voor \'t eerste gewest opgevolgd door
zijn broeder Ernst Kasïmir (1620—1632), terwijl de beide
-ocr page 94-
88
andere Maurits kozen. Het jaar van de hernieuwing der vijan-
delijkheden, 1621, werd gekenmerkt door een belangrijke gebeur-
tenis, door de oprichting der West-Indische compagnie. Den 3den
Juni 1621 verleenden de Staten-Generaal een vergunning voor
vier-en-twintig jaren aan de West-Indische compagnie. Het 1ste
artikel kende aan de compagnie, met uitsluiting van iedereen,
den alleenhandel toe op Afrika, van den kreeftskeerkring of 23 7S
graad Noorderbreedte tot de Kaap de Goede Hoop, welke tot het
gebied der Oost-Indische compagnie behoorde, alsmede op geheel
Amerika. De eerste inleg was / 7,200,000. Er waren vyf kamers.
Aan aandeelen had die van Amsterdam 4/9, die van Zeeland 2/9,
die van de Maas, d. i. Rotterdam, die van Noord-Holland en die
van Friesland met Groningen elke 1/9. Het getal der bewindhebbers
was vier-en-zeventig. Het uitvoerend bewind of de generale vergadering,
uit die vier-en-zeventig gekozen, bestond uit 19 leden. De com-
pagnie kreeg, als staat, dezelfde rechten als de Oost-Indische.
Tot hetgeen de West-Indische compagnie, terstond bij haar op-
richting, onder haar beheer kreeg, behoorde o. a. een landstreek
in Noord-Amerika, n.1. Nieuw-Nederland, waarin later allengs de
stad Nieuw-Amsterdam ontstond.
Met het einde van het bestand werden in Europa de vijande-
lijkheden tusschen Nederland en Spanje hervat. In \'t zelfde jaar,
1621, overleed Albert. Nu werd Isabella landvoogdes der Zuide-
lijke Nederlanden, die aan Spanje, waarover Philips IV regeerde,
terugvielen. Zijzelve overleed in 1633. Veel voordeel leverde de
oorlog voor de Republiek niet op. In 1625 veroverde SpinölaBreda,
terwijl de stadhouder in \'t vorige jaar zijn aanslag op Antwerpen
zag mislukken. Gaf de oorlog Maurits alzoo weinig stof tot vreugde,
wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft gebeurde er iets,
hetwelk aanduidde, dat de rust, welke men sedert den staatsgreep
van de jaren 1618 en 1619 genoot, niet uit algemeene tevreden-
heid voortsproot. In 1623 kwam het aan \'t licht, dat 01denbarne-
velts jongste zoon met verscheiden Remonstranten en Roonisch-
katholieken een samenzwering smeedde tegen het leven van den
prins. Het voornemen was, hem in de nabijheid van zijn buiten-
verblijf, bij Rijswijk, te overvallen en te dooden. Het hoofd van
den aanslag, de heer van Stoutenburg, vluchtte naar het Zui-
-ocr page 95-
89
den, nam dienst bij den vijand en vatte de wapenen op tegen
zijn vaderland. Het getal van hen, die onthoofd werden, beliep
vijftien. De aanzienlijkste was Reinier van Groeneveld, wiens
moeder en gemalin Maurits tevergeefs on genade vroegen, hoe-
wel zijn misdrijf alleen hierop neerkwam, dat hij zijn krediet had
verleend tot het opnemen der benoodigde gelden.
Sedert geruimen tijd leed Maurits aan een ziekte, die zijn krach-
ten meer en meer sloopte, totdat hij den 23sten April 4625 in
den ouderdom van 53 jaren bezweek. Kort vóór zijn dood had
hij, die nimmer getrouwd was geweest, zijn broeder Frederik
Hendrik genoopt, een huwelijk aan te gaan met de gravin
Amalia van Solms (ten n.o. van Maints), die in \'t gevolg der
koningin vanBohemen (Overzicht, achtste druk, blz. 130) in Holland
was gekomen.
§ 21.
Het stadhouderschap van Frederik Hendrik.
De binnenlandsche staatkunde, door prins Maurits en zijn aan-
hangers na den dood van Oldenbarnevelt gevolgd, gaf het aanzijn
aan twee staatspartijen, de stadhouderlijke en de staatsgezinde, die
elkander voortdurend bestreden. Tot de ééne partij behoorden de
regenten, die hoezeer gestemd voor \'t beginsel der souvereiniteit
van de stedelijke raden en van de staten der gewesten, het stad-
houderschap evenwel der prinsen uit het huis van Oranje-Nassau
als een noodzakelijk bestanddeel van den regeeringsvorm aan-
merkten. Zij vond vooral haren steun bij de volksmenigte. Tegen
haar over stond de staatsgezinde partij, voortgekomen uit de af-
gezette regenten, die een bewind zonder stadhouder voorston-
den, iets, waaraan Oldenbarnevelt nimmer had gedacht. De
worsteling tusschen deze beide partijen heeft met wjjziging der
begrippen, naar de verandering der tijden, tot den val der Repu-
bliek voortgeduurd.
Onmiddellijk na den dood van Maurits benoemden Holland,
Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel frederik hendrik
(1625—1647) tot stadhouder, terwijl de Staten-Generaal hem de
-ocr page 96-
90
waardigheid van kapitein-Generaal en admiraal der unie opdroe-
gen. In Groningen en Drente verkoos men den stadhouder van
Friesland (zie blz. 87). Door wederzijdsche toegeeflijkheid zocht
Frederik Hendrik, tegen het drijven der heftige Contra-Remon-
trantsche predikanten in, de partijen tot elkander te brengen.
In dit pogen werd hij weldra ondersteund zoowel door andere
stedelijke raden, als door de vroedschap van Amsterdam, waar
men den Remonstranten vergunde, in 1630 een seminarium of
kweekschool ter opleiding hunner predikanten te stichten. Twee
jaren daaraan verrees, volgens het besluit derzelfde vroedschap,
het athenaeum (eigenlijk: tempel van de godin Athene of Minerva)
te Amsterdam.
Omtrent terzelfder tijd, in 1631, kwam Hugo de Groot zijn
vaderland weder bezoeken, op den invloed rekenende van Frederik
Hendrik, zijn vriend, die de richting der Remonstranten was
toegedaan. Maar de prins wilde eensdeels ter wille van de Groot
de verdeeldheid geen nieuw voedsel geven en achtte zich ander-
deels verplicht, het eens geslagen vonnis te handhaven. Dus
moest de balling zich in \'t volgend jaar voor goed verwijderen.
Twee jaren later, in 1634, werd hij tot gezant van Christïna,
koningin van Zweden (Overzicht, achtste druk, blz. 149), aan \'t
Fransche hof benoemd. Hij overleed in 1645 op een reis uit Zweden
naar Frankrijk te Rostock (in \'t n. van Mecklenburg-Schwerin).
Bij het gemis van voldoende omschrijving der staatsmachten
kwam ook bij Frederik Hendrik, in weerwil van zijn gema-
tigdheid, van lieverlede de zucht op, een soort van alleenheer-
schappij uit te oefenen. Vandaar dat hij in elke provincie (zie
beneden, blz. 93) een bijzonder persoon, had, om zich van den
staat van zaken nauwkeurig te laten onderrichten. Lang had
hij weinig of geen tegenwerking te verduren. De raadpensiona-
rissen, die Hollands staten gedurende Frederik Hendriks stad-
houderschap, achtereenvolgens ter zijde stonden, Antonie Duik,
Adriaan Pauw en Jakob Cats, hadden uit het noodlottig
einde van Oldenbarnevelt geleerd, dat de dienaar niet be-
hoort te trachten, den heer voorbij te streven, of werden, zoo-
dra zij eenige gezindheid hiertoe verrieden, ter zijde gezet. In
alles, wat den oorlog betrof, evenaarde Frederik Hendrik zijn
-ocr page 97-
91
broeder, dien hij in zijn jeugd op meer dan één zijner veld-
tochten, b.v. bij Nieuwpoort, had vergezeld. Van zijn bekwaam»
heid in \'t leveren van veldslagen heeft hij echter geen bewijzen
gegeven, vermits het bij hem vaststond, dat er de Republiek
meer aan gelegen was, door \'t veroveren van sterke vestingen
hare grenzen te dekken dan, in \'t open veld oorlogende, veel
geld en manschappen op te offeren. Hoezeer hij in de belege-
ringskunst uitmuntte, toonde hij door het nemen van Grol in
4627, en bovenal door de verovering van \'s Hertogenbosch en
van Maastricht. Die van \'s Hertogenbosch staat in de geschie»
denis van \'t krijgswezen bekend als een meesterstuk.
Toen de prins in 1629 met de voorbereidende maatregelen
gereed en met den aanval begonnen was, kwam een groot
Spaansch leger tot ontzet opdagen. Maar ziende, dat de stad-
houder onaantastbaar was, beproefde het een afleiding, door
in de Republiek zelve een inval te doen. De inval geschiedde
in de Veluwe en verbreidde wijd en zijd schrik in \'t land. Tot
overmaat van ramp voegden zich de troepen van den keizer van
Duitschland bij de Spaansche. Intusschen liet Frederik Hendrik
zich door niets aftrekken. Daarom spanden de Staten-Generaal
al hun krachten in, om den vijand zoo goed mogelijk tegen te
houden. De stadhouder vart Friesland werd aan \'t hoofd van een
verdedigingsleger gesteld. Lang kon de vijand het in de schrale
streek, waar hij was, niet uithouden, zonder gebrek aan levens-
middelen te krijgen. Een bijzondere gebeurtenis verhaastte zijn
aftocht. Het was de aanslag op Wezel, dien een paar duizend
man Nederlandsche troepen op een vroegen morgen in \'t zelfde
jaar, 1629, waagden en die uitnemend gelukte. Daar de ves-
tingwerken der stad destijds open lagen en een deel der be-
zetting mede naar de Veluwe was getrokken, ontmoette men
zoo goed als geen tegenstand, en binnen één uur was de stad
in handen der Nederlanders. De uitwerking volgde onmiddellijk.
De vijanden ontruimden het grondgebied der Republiek, en
\'s Hertogenbosch gaf zich bij verdrag over. In 1632 deed de
stadhouder, vergezeld door Ernst Kasimir, een krijgstocht langs
de Maas. Eerst dwong hij Venlo en Roermond zich over te
geven, welke steden evenwel eenige jaren later door den vij-
-ocr page 98-
92
and werden heroverd. Hierop voerde hij het leger voor Maas-
tricht, dat hij na een langdurig beleg bij verdrag innam, in weer-
wil dat het wakker werd verdedigd en dat wederom een paar
legers tot ontzet kwamen opdagen. De belegering van Roer-
mond kwam Friesland duur te staan. Ernst Kasïmir, die de
onderneming bestuurde, werd er doodelijk getroffen, stierf bin-
nen kort en kreeg zijn zoon Hendrik Kasïmir (1632—1640)
tot opvolger, Het verdrag, met Maastricht gesloten, bepaalde,
dat de hervormde godsdienst er zou worden toegelaten en dat
de bisschop van Luik, op wiens grondgebied de stad lag, er
zijn oude voorrechten zou behouden.
Ook ter zee begon Nederland zijn strijdkrachten ten toon te
spreiden. In 1630 vermeesterde de admiraal Loncq voor de
West-Indische compagnie Olinda en het Recif (d. i. een in zee
opschietenden klipbrug). Het Recif werd versterkt en bleef de
hoofdplaats van Nederlands bezittingen in Brazilië. In 1628 be-
machtigde Piet Hein, vlootvoogd van dezelfde compagnie, in
de baai van Matanzas. (op de noord kust van het eiland Cuba,
in West-Indië) de Spaansche zilvervloot. Zij viel zoo goed als zon-
der tegenweer in handen van de vloot der compagnie. Groot was
de buit, dien men vond aan goud, zilver, paarlen, edelgesteenten
en specerijen, Alleen de waarde der kostbaarheden werd op ruim
11 llt millioen geschat, De compagnie cteed een uitdeeling van 50
ten honderd, wat de deelhebbers zeer verheugde. Het was een
gelukkige tijd voor de West-Indische compagnie. In Brazilië breid-
de zij zich verder uit, zoodat zij weldra de streek bezat, gelegen
tusschen de rivier St. Francisco en Rio Grande. Landvoogd van
Nederlandsen Brazilië wer\'d in 1636 graaf Johan Maurits van
Nassau, een kleinzoon van Willems broeder Jan. Eerst zijn be-
stuur gaf er het voorkomen aan eener geregelde volkplanting. Op
uitbreiding van \'t grondgebied had hij den blik voortdurend ge-
richt. In 1639 werd b.v. St. Eustatius door de Nederlanders bezet.
Maurits was het, die in 1637 St. George del Mina (St. Joris
van de mijn, in Guinëa, op de w.kust van Afrika) veroverde.
In 1640 hernam Portugal zijn zelfstandigheid {Overzicht, achtste
druk, blz. 141). Johan Maurits, den strijd voorziende, dien Nederlands
Brazilië weldra zou hebben te verduren, vroeg de compagnie om
-ocr page 99-
m
aanmerkelijke versterking der strijdkrachten. Zij, meenende dat dit
te kostbaar was, riep in 1644 den landvoogd terug. Na zijn ver-
trek begon de achteruitgang dezer bezitting. De Portugeezen, die
daar onder \'t bewind der compagnie waren, klaagden overonder-
drukking en stonden op. Hoewel er vrede tusschen de compagnie
en Portugal scheen te bestaan, hielp dit rijk de oproerige on-
derdanen der compagnie en verloor zij hoe langer hoe meer
grond in Brazilië. In 1654 ging het Recif met de weinige for-
ten, die de maatschappij nog in dat land bezat, aan Portugal
over. De oorlog, dien de Statcn-Generaal Portugal verklaarden,
deed niets herwinnen. En zoo werd het geschil in 1661 bij den
vrede te \'s Gravenhage,
twee jaren daarna bekrachtigd, indier-
voege uit den weg geruimd, dat Nederland tegen een afkoop
van 4,000.000 gouden crusado\'s (8,000,000 gl.) ten behoeve van
Portugal afstand deed van Brazilië.
Zooals het gezag van Frederik Hendrik in allen opzichte groot
was in de Republiek, zoo oefende hij ook een belangrijken in-
vloed op haar buitenlandsche betrekkingen uit. Het werd gedu-
rende zijn stadhouderschap de gewoonte, dat de stadhouder met
een negental vertrouwelingen, leden der Staten-Generaal, uit ieder
gewest één of meer, den draad der belangrijkste onderhandelin-
gen in handen hield. Zelf was Frederik Hendrik, evenals zijn va-
der, gehecht aan Frankrijk. Hier zocht dus hij eveneens steun tegen
Philips IV. Zoo werden er onderhandelingen met Frankrijk aan-
geknoopt. Richelieu, de leider der Fransche staatkunde, door-
grondde, welk gewicht Nederland in de schaal van Europa\'s sta-
tenstelsel zou kunnen leggen. Hij leende dus het oor aan de voor-
slagen, die het kabinet van \'s Gravenhage deed, en sloot terzelfder
tijd, als Frankrijk een werkdadig aandeel begon te nemen aan den
dertigjarigeri oorlog (Overzicht, achtste druk, blz. 132), met de Ne-
derlanden het aanvallend en verdedigend verbond van den 8sten Febru-
ari 1635. Dit bepaalde, dat de beide mogendheden zouden pogen,
de Zuidelijke provinciën aan Spanje te onttrekken en haar hare
zelfstandigheid terug te geven, of wel het land onder elkander
te verdeelen.
Op die wijze smolt het laatste gedeelte van den tachtigjarigen
oorlog ineen met den dertigjarigen. Al werd er, behalve dat Fre-
-ocr page 100-
94
derik Hendrik Breda heroverde, te land weinig gedaan, ter zee
behaalden de Nederlanders in die dagen een zege, die onder de
schitterende krijgsbedrijven een eerste plaats bekleedt. Philips IV
rustte in 1639 een armada uit, niet geheel ongelijk aan die van
1588. Zij bestond uit 67 schepen, waaronder 33 van de zwaarste
soort, galjoenen genoemd. Aan het hoofd der vloot stond Don
Antonio d\' Oquendo, een uitstekend admiraal. Hem leverde,
in weerwil van het verbod van Karel I, koning van Engeland,
Maarten Harpertszoon Tromp met een vloot van ruimhon-
derd, maar lichter vaartuigen, den21sten October, slagte Duins
(een reede nabij Noord-Voorland, in \'t z.o. van Engeland). De vij-
and, die liever den slag niet had geleverd, werd eenigszins on-
voorbereid overvallen. Bovendien was de logheid van de zware
bodems der Spanjaarden, zoozeer verschillende van de welbezeild-
heid der Nederlandsche schepen, een der hoofdoorzaken van het
verderf hunner vloot. Een groot aantal hunner vaartuigen werd
het offer der Nederlandsche branders, dertien waren uit Duins
ontsnapt, en maar achttien bodems keerden naar Spanje terug.
In \'t kort, Tromp fnuikte voor goed Spanje\'s macht en verloor
zelf slechts één schip.
Was Frederik Hendrik de hoofdontwerper geweest van het ver-
drag met Frankrijk, hij was ook de eerste of een der eersten
hier te lande, die het gevaar van Frankrijks nabuurschap hoe
langer hoe meer begon in te zien. Hij hield het gezegde voor
waarheid, hetwelk weldra een der hoofdroersels werd van de bui-
tenlandsche stantkunde der Republiek, dat het beter was, Frank-
rijk tot vriend dan tot nabuur te hebben. En naarmate hij de
onheilen, die hieruit dreigden voort te komen, beter doorgrondde,
werd hij des te meer af keerig van dien staat en helde tot het
sluiten van vrede met Spanje over. Zijn gezag was nog steeds
groot, al had hij, hoe invloedrijk ook ter Staten-Generaal, dik-
wijls met verzet van Holland en Amsterdam te strijden. Het rees
nog in 1640, toen hij stadhouder werd van Groningen en Drente
in plaats van Hendrik Kasimir, die aan een wonde, in den oor-
log bekomen, stierf en slechts in Friesland door zijn broeder
Willem Frederik (1640—1664) werd vervangen. Deze Wil-
lem Frederik trouwde in 1652 met Albertine Agnes, de tweede
-ocr page 101-
95
dochter van Frederik Hendrik. De eenige zoon, dien Hollands stadhou»
der had, heette Willem. Hij huwde in 1641 met Maria, de oudste
dochter van Karel I, koning van Engeland, of liever hij werd in dat jaar
met haar verloofd, want omdat de beide jonge lieden nog te weinig
jaren telden, werd het eigenlijke huwelijk eerstin 1644 voltrokken.
Aleer de vrede tot stand kwam, dien zoowel de meeste der
oorlogvoerende mogendheden als de stadhouder wenschten, stierf
Frederik Hendrik den 14den Maart 1647 in den ouderdom van 63
jaren. In hem ontviel der Republiek een man van groote gaven
en bekwaamheden, die het gebouw van den staat, door zijn voor-
gangers opgetrokken, had voleindigd. Als staatsman was hij schran-
der, bedachtzaam en ondoorgrondelijk. In krijgskunst en dapper-
heid behoefde hij niet onder te doen voor zijn broeder Maurits
en was een waardig tijdgenoot van Gustaaf Adolf. Over \'t geheel
was het tijdperk van zijn stadhouderschap de gouden eeuw der
Republiek. Overal was veerkracht en bloei. De koophandel breidde
zich verder en verder uit; volkplantingen ontloken en bloeiden
meer en meer; de handwerken werden naarstig beoefend; de oor-
log schonk lauweren; kunsten en wetenschappen eindelijk gaven
licht en sieraad aan het geheel. Toch waren er ook donkere tin-
ten in het tafereel op te merken. In vergelijking met den tijd,
toen Oldenbarnevelt aan \'t hoofd stond, werd de huishouding der
Republiek minder goed bestuurd.
§22.
De vrede van Munster. Blik op den toestand des lands.
Reeds sedert 1641 en vroeger was er sprake van een vrede,
die de rust zou teruggeven aan het door den dertig- en den tach-
tigjarigen oorlog zoozeer geschokte Europa. Het duurde tot April
1645, eer het congres werd geopend. De gezanten van Zweden
en van de protestantsche rijksvorsten kwamen bijeen te Osnabrück,
die der Roomsch-katholicke staten te Munster. In den beginne waren
de Staten*Generaal van zins, in overeenstemmiug met het verbond
van 1635, niet zonder Frankrijk vrede te sluiten. Maar van\'t oogen-
blik af, dat Mazarin (Overzicht, achtste druk, blz. 144) den toe-
-ocr page 102-
96
leg had geopenbaard, om Frankrijks heerschappij in het Noorden tot
de grenzen der Republiek uit te breiden, achtte men zich dezer-
zijds gerechtigd, op zichzelf te handelen, te meer, vermits er se-
dert jaren geen spoor meer was van samenwerking tusschen de
beide bondgenooten. In Nederland zelf waren Zeeland en Utrecht
ertegen, dat men, buiten Frankrijk, vrede sloot. Desniettemin
werd de fVestphaalsche vrede den 30sten Januari 1648 geteekend.
De uitwisseling der wederzijdsche bekrachtigingen of ratificatim
had te Munster plaats op den 15den Mei, hoewel Zeeland eerst
den 30sten dier maand toetrad.
Bij dien vrede erkende de koning van Spanje in art. 1 de Ver-
eenigde Nederlanden als vrije en onafhankelijke landen. Art. 3
en 5 bepaalden, dat de Staten "Generaal hun veroveringen in Bra-
bant, Limburg en Vlaanderen, alsmede in de vreemde wereld-
deelen behielden. Nog bevatte art. 5 de voorwaarde, dat deSpan-
jaarden zich zouden beperken tot de vaart op Oost-Indië, gelijk
zij toen was, zonder zich verder te mogen uitbreiden. Art. 14
schreef voor, dat de Schelde en de kanalen, welke met die rivier
in gemeenschap stonden, vanwege. de Staten-Generaal zouden wor-
den gesloten gehouden.
De vrede van Munster was in allen opzichte een eervolle vrede
voor de Republiek. Met luister omstraald, trad zij in de rij van
Europa\'s mogendheden op. Aan grondgebied won zij Staats- -
Vlaanderen, Staats-Brabant, waartoe ook de stad en omtrek van
Maastricht behoorde, en Staats-Limburg of de landen van Overmaas.
Gelijk Drente, drong Staats-Brabant er thans op aan, als achtste
gewest tot de Generaliteit te worden toegelaten. Het werd gewei-
gerd. De Staten-Generaal voerden het bewind over de pasverwor-
ven landen, de Generaliteitslanden geheeten. Zonderling was het
gelegen met de regeering van Maastricht. Deze regeering was twee-
heerig, d. i. de Staten-Generaal, als verbeeldende den hertog van
Brabant, oefenden er gemeenschappelijk met den prins-bisschop
van Luik (zie blz. 11) het gezag uit.
Voor de Zuidelijke Nederlanden was geen artikel van den
vrede nadeeliger of meer vernederend dan het 14de. Volgens
dit artikel mocht geen schip de Schelde op- of afvaren, zonder
dat er inkomende of uitgaande rechten werden betaald en dat
-ocr page 103-
97
de lading der schepen, uit zee komende, in Nederlandsche binnen-
schepen werd gebracht. Dit alles was een bekrachtiging van een
oud gebruik, dat Nederland sedert 1604 (zie blz. 76) ten opzichte
van Engeland had doen gelden. Van nu af werd dus aan alle
zeeschepen de pas afgesneden om Antwerpen te naderen en tevens
een winstgevende vrachtvaart voor Noord-Nederlanders geopend.
Bij Lillo lag, ten minste in tijd van vrede, slechts één wacht-
schip van de Nederlandsche vloot, de uitlegger genoemd, om er-
voor te waken, dat het artikel werd nagekomen. Ten overvloede
liet men schuiten met zware steenen in de rivier zinken, ten
einde ze voor diepgaande schepen onbevaarbaar te maken.
Nog op andere wijze, dan door het oorlogszwaard, nam ge-
durende den tachtigjarigen oorlog de omvang van \'t grondgebied
der Republiek toe. Zoowel in Friesland, als inzonderheid in Hol-
land kreeg men door indijkingen veel land. Hier won men in de
eerste jaren der 17de eeuw de Beemster, de Purmer, de Wor-
mer. Doch het Haarlemmermeer insgelijks droog te maken, ried
Leeghwater tevergeefs in een geschrift, getiteld het »Haarlem-
mermeerboek."
Zoo trad dan ons vaderland, krachtig naar buiten en van bin-
\'nen, onder de mogendheden van Europa op. Geschiedde dit eerst
in 1648, reeds veel vroeger had het met het buitenland betrek-
kingen aangeknoopt, deels van staatkundigen aard, deels ter wille
van den handel. Aan het doorzicht en de wakkerheid van den
onsterfelijken landsadvocaat hadden de Vereenigde Nederlanden
het te danken, dat zij alom in Europa met eere en achting wer-
den bejegend.
Geen wonder, Nederland stond ten aanzien van handel en scheep-
vaart op een hoog standpunt. Vroeger (zie blz. 44) is over dit
punt het een en ander opgeteekend, dat thans verdient eeniger-
mate te worden uitgebreid. De handel, die in de eerste plaats
allengs voor het grootste gedeelte in handen der Nederlanders
kwam, was die op de Levant of op de Middellandsche Zee, de
handel, die Venetië groot had gemaakt. De voornaamste handels-
plaats in de Levant was Smyraa. Bovendien dreef men handel op
Rome, op Venetië en op andere groote steden van Italië en Sicilië,
op Alexandrië, Caïro, Constantinopel, enz.
Dr. wijnne, Bekn. Gesch. «. h. Vaderland, 4de druk.                  7
-ocr page 104-
98
Sinds de handel van Venetië, van Antwerpen en van de hanse
geheel verviel of sterk achteruit ging, begon Nederland han-
delsbetrekkingen met alle rijken van Europa aan te knoopen.
Zeer aanmerkelijk was die op Frankrijk. Reeds in 1658 werd de
waarde van alles, wat Frankrijk aan Nederland leverde, begroot
op omstreeks 36,000,000 gl. Voor den handel, dien Nederland op
Frankrijk dreef, behoefde die op het Noorden, d. i. op Rusland,
Noorwegen, Zweden, Denemarken en op de havens der Oostzee,
niet te wijken. Zooals Nederland alles, wat de natuur in het
Zuiden en midden voortbracht, aan de natiën van Noord-Europa
leverde, zoo dreef het met die van het Zuiden en het midden handel
in de Noordsche waren. Een tijdlang waren Polen en Rusland
voor Nederland, wat Sicilië eens voor Rome was, de korenschuur.
Bovendien trok de Republiek van de havens der Oostzee al het-
geen zij voor den scheepsbouw en het zeewezen behoefde. De
ijver der kooplieden werd niet verlamd door den tol, dien alle
schepen, welke de Sond doorvoeren, te Elseneur (op Seeland)
moesten betalen. Jaarlijks werd de Oostzee, welker toegang de
koning van Denemarken bewaarde, door vier duizend Nederland-
sche schepen bevaren.
Niet minder belangrijk was de handel langs den Rijn en op
verschillende steden van Duitschland en Zwitserland. De waarde
van den handel op den Rijn, die uitsluitend in handen van Ne-
derland was, werd jaarlijks geschat op honderd millioen. Van
minder gewicht was die op de Zuidelijke Nederlanden, op Groot-
Britannië, Spanje en Portugal. Een geheel eigenaardigen handel
dreef Amsterdam op Antwerpen, nl. in ruwe en geslepen dia-
manten. Onophoudelijk gaf de handel voedsel aan de vrachtvaart.
Al vroeg zagen de Nederlanders, niet ongelijk aan de oude Tyriers
(Overzicht, achtste druk, blz. 11, 12), in, dat zij, een land van
kleinen omvang bewonende, in de zee het element hadden te zoeken,
waarop zij voor een goed deel hun bestaan moesten vinden. De koop-
vaardijvloot van het kleine Nederland was in die dagen talrijker,
dan de schepen van alle volken van Europa tezamen. In alle havens
trof men Nederlandsche vaartuigen aan, en maar zelden hadden
zij ballast in. Buitenlandsche handelshuizen gebruikten Neder-
landsche schepen en bevrachtten ze met allerlei goederen, om ze
-ocr page 105-
99
b. v. uit Engeland of andere landen naar Frankrijk of elders over
te brengen. Verder schonk de handel nieuw leven aan de nijver-
heid. Beroemd waren de scheepstimmerwerven van Zaandam, de
bleekerijen van Haarlem, de boekdrukkerij van Elzevier te Leiden.
Bij den buitenlandschen handel, de vrachtvaart en de nijverheid
kwam de binnenlandsche handel, die van gewest tot gewest, van
stad tot stad werd gedreven. Boven alle handelsplaatsen in \'t ge-
heele land stak Amsterdam, de koningin van Nederlands steden,
uit. Onder de fraaie gebouwen der stad muntte het nieuwe stad-
huis uit, het achtste wonder der wereld, waarvan men den bouw
begon in \'t gedenkwaardig jaar 1648. Een der bouwmeesters was
Jakob van Kampen.
Wie van den wereldhandel der Nederlanders in de 17de eeuw
spreekt kan niet zwijgen van de compagniën. Na het bovenstaande
(zie blz. 79 vlg. en 88) moet althans van de Oost-Indische
compagnie hier nog eenige melding worden gemaakt. Na in 1622
de landvoogdij te hebben nedergelegd, keerde Coen naar het va-
derland terug. Maar in 1627 werd hem die hooge betrekking op
nieuw opgedragen. Een zijner merkwaardigste opvolgers was An-
tonie van Diemen. Door de inheemsche bewoners van Ceylon
ingeroepen, veroverde hij in 1638 een fort van dit eiland op de
Portugeezen. Eens vasten voet hebbende gezet, breidde de com-
pagnie haar macht ook hier spoedig uit. Eveneens ging Malakka
(in \'t z.w. van Achter-Indië) in 1641 van Portugal op de Neder-
landsche compagnie over. In \'t zelfde jaar gelastte de keizer van
Japan, dat alle buitenlandsche betrekkingen moesten worden af-
gebroken, behalve mat Sina en met de Nederlandsche compagnie,
die hare factorij vestigde op het kleine eiland Desima, dat ver-
bonden was met de stad Nangasaki.
Onder de oorzaken, waaraan Nederlands handel zijn bloei had
te danken, is mede vermeld (zie blz. 44) de persoonlijke vrijheid,
welke alle ingezetenen dezer landen genoten. Uit hoofde van die
persoonlijke vrijheid, waarvan men hier zeker was, werd de
Republiek, van den aanvang af, het toevluchtsoord, waar vele
vreemdelingen zich metterwoon nederzetteden, eerst Vlamingen
en andere Zuid-Nederlanders, later Franschen, Duitschers, enz.
Be hervormde kerk — het is waar — was met den staat tot één
7*
-ocr page 106-
100
geheel onafscheidelijk samengegroeid. Zelfs de Roomsch-katholieken,
ofschoon nog lang na de invoering der hervorming de meerderheid
der bevolking uitmakende, hadden, sinds de vestiging der Repu-
bliek, geen volledige vrijheid van eeredienst. Maar evenals alle
andere gezindheden hadden ook zij vrijheid van geweten en gods-
dienstoefening, mits deze niet in \'t openbaar geschiedde. De
overheidsambten intusschen en zelfs de mindere bedieningen
kon niemand bekleeden, dan wie de leer der hervormde kerk
beleed. Doch onbetwistbaar is het, dat de Republiek niet den
minsten gewetensdwang heeft geoefend. Buiten de Roomsch-
katholieken, was het meerendeel der inwoners van Nederland
hervormd. In Holland en Zeeland telde men ook vele leden
der Waalsche kerk. Verder had men Doopsgezinden, Remon-
stranten, Lutherschen en Joden. Was er alzoo voor den vreem-
deling veel, dat hem uitnoodigde, zich in deze streken te ves-
tigen, niet alles kan hem hier hebben behaagd. De ingezetenen
der Vereenigde Nederlanden toch hadden zware belastingen op
te brengen.
Nederland leefde van den handel, doch niet alleen om den
handel. Ook om den lauwer in wetenschap en kunst ontstond
hier een wedstrijd. Van de zucht voor verbreiding van kennis
en voor den bloei der wetenschap, die de landzaten bezielde,
leverde in de eerste plaats het stichten van hoogescholen onweer-
legbare bewijzen op. Na Leiden verrezen die van Franeker, Gro-
ningen, Amsterdam (zie blz. 90), Utrecht en Harderwijk. Het
athenasum van Franeker stichtten Willem Lodewijk (zie blz. 64)
en de staten van Friesland in 1585. De universiteit van Groningen
werd door de staten van \'t gewest gegrondvest in 1614. Dan
volgde de academie van Utrecht, met goedvinden der staten door
de stad opgericht in 1636. In Gelderland bestond, sedert 1647,
Harderwijk als een provinciale academie. Latijnsche scholen waren
verder in grooten getale door het land verspreid. Wat het alge-
meene volks- of lager-onderwijs betreft, dit was een vrucht der
hervorming. Daarom stonden overal de scholen onder de leiding
der heerschende kerk, evenwel steeds onder toezicht der regee-
ring. In de heerlijkheden — en zij waren vele — had de heer
eveneens grooten invloed op de school. Over \'t geheel stond het
-ocr page 107-
101
onderwijs op de lagere scholen, staande den ganschen duur der
Republiek, op een lagen trap.
Het vernieuwde leven der natie openbaarde zich insgelijks in
de letterkunde. Na de tallooze tooneeldichten uit vroeger dagen,
waaraan de vele Rederijkerskamers (zie blz. 44) het aanzijn had-
den gegeven, kwam er een gansche hervorming in de letteren
sedert den grooten omkeer, die tegen het einde der 15de en
in \'t begin der 46de eeuw in staat en kerk plaats greep. Een
der beste prozaschrijvers uit de laatstgenoemde eeuw, tevens een
der merkwaardigste mannen van zijn tijd, is Philips van
Marnix van St. Aldegonde (zie blz. 53). In zijn hoofdwerk,
den Bijenkorf der Heilige Roomsche kerk, gispt hij geestig, ernstig
en krachtig de leer en de gebruiken dezer kerk.
Van alle Rederijkerskamers isergeene, die vruchtbaarder werkte
voor de opkomst der Nederlandsche letteren, dan de Amsterdam-
sche kamer »in liefde bloeiende". Mede door haar zijn Hooft en
Vondel geworden, wat zij waren. Met Cats en Huygens zijn de
beide zooeven genoemde schrijvers de vier, wier namen de
gulden eeuw der Nederlandsche letterkunde, den tijd van Fre-
derik Hendrik, vermaard hebben gemaakt. Pieter Cornelisz.
Hooft, gestorven in 1647, was drossaart of drost van Muiden.
Een zijner treurspelen is Gerard van Velzen. Keurig.zijn bovenal
zijn minnedichten. Meer nog dan als dichter muntte hij uit als
geschiedschrijver. Zijn hoofdwerk, als zoodanig, is de Nederland-
sche historiën,
welker onderwerp is de opstand tegen Spanje, van
1555 tot 1587. Een vreemdeling, zoo men op de geboorteplaats
let, maar Nederlander door zijn herkomst (uit Antwerpen) en
door zijn woonplaats van zijn kindsheid af (Utrecht en Amster-
dam), is Joost van den Vondel (1587—1670). Hij is de vorst
der Nederlandsche dichters. Onder de rijen zijner treurspelen zijn
uitnemend verheven lierzangen, als de lofzang der engelen in
den Lucifer en die der Amsterdamsche maagden op de huwe-
lijkstrouw in den Gysbrecht van Amstel. Met schier evenveel geluk
beoefende hij bijna alle dichtsoorten. De vruchtbaarste stof voor
zijn treurspelen leverde hem de bijbel. Een der stukken, hieraan
ontleend, is de Lucifer.
De derde van het viertal is Jakob Cats (zie blz. 90). Hij is
-ocr page 108-
102
geboren te Brouwershaven en stierf in 1660, in den ouderdom
van drie-en-tachtig jaren. Zijn poëzie is natuurlijk en ongedwon-
gen. Het ïleerdicht" was de vorm, die hem het meest trok. Groot
was de populariteit, die hij bekwam. Geen dichter werd door bet
Nederlandsche volk zoo gelezen, als hij. Dit is niet vreemd, want
zijn gedichten zijn huiselijke gedichten. Bijna twee eeuwen lang
was «vader Cats" als de tweede bijbel des huisgezins. Men heeft van
hem : Ouderdom en Buitenleven, het huwelijk, enz. — Veel overeenkomst
met het proza van Hooft heeft de poëzie van Constant ij n Huy-
gens. Evenals die prozaschrijver is hij hier en daar duister en
onverstaanbaar. De verzameling zijner werken, de Korenbloemen,
bevat punt- en hekeldichten, sneldichten, enz.
Met de ontwikkeling der letteren hield die van sommige kun-
sten ongeveer gelijken tred, bovenal die der schilderkunst. Had
België Rubbens, die moeielijk was te evenaren, Nederland kon
op vele zijner tijdgenooten bogen, die in het schilderen van
huiselijke tafereelen of van voorwerpen, aan de natuur of aan
het leven ontleend, een zeldzame hoogte bereikten. De beroemd-
ste der Nederlandsche historieschilders is Rembrandt, gebo-
ren te Leiden, die van 1608 tot 1669 leefde. Hij vormde zichzelf
zoo goed als geheel. In eigen waarneming, vooral van de weer-
kaatsing van \'t licht, zocht en vond hij zijn kracht. Op geheel
eenige wijze leerde hij met licht en bruin te werken. Ook was
hij een meester in het schikken der beelden. Vermaard is zijn
»nachtwacht."
§23.
Het stadhouderschap van Willem II.
De vrede van Munster was een gewichtige gebeurtenis, zoo
voor Europa in \'t algemeen , als voor de Republiek in \'t bijzon-
der. Een volledige zegepraal bekroonde de langdurige worsteling
der vaderen. Gelijk met den Westphaalschen vrede de toestand
van Europa aanmerkelijke wijzigingen onderging, daar, naast de
zucht tot uitbreiding van \'t grondgebied, de belangen van den
handel nu, in plaats van den godsdienst, de voornaamste drijf-
-ocr page 109-
103
veer werden van de politiek der kabinetten, zoo nam ook de bui-
tenlandsche staatkunde der Republiek een andere richting. De
zienswijze, gedurende de laatste jaren van den oorlog opgekomen,
werd een onwrikbare overtuiging van Nederlands staatsmannen
(zie blz. 94). Niet Spanje, maar Frankrijk was van nu afhetaan-
houdend voorwerp der bezorgdheid van de Republiek. De Zuide-
lijke Nederlanden werden thans als een beveiligende voormuur te-
gen Frankrijk aangemerkt. De wrok, dien Frankrijk wegens het
sluiten van den vrede tegen Nederland had opgevat, was diepge-
worteld en bleef bestaan.
Met den anderen nabuur, Groot-Britannië, was de verstandhou-
ding der Republiek, ten tijde van den vrede, ook niet zeer innig.
Engelands rust werd door binnenlandsche oneenigheden verstoord.
In 1648, toen de vrede tot stand kwam, had de partij van \'tpar-
lement niet alleen gezegevierd; doch zij had ook den persoon des
konings Karel I (Overzicht, achtste druk, blz. 147) in haar macht.
Deze uitkomst bracht de Republiek in een moeielijken toestand.
Den jongen stadhouder, Willem II, trof het lot zijns schoonvaders
diep. De Staten-Generaal erkenden Karel II als koning en weiger-
den gehoor te geven aan de gezanten der Engelsche Republiek.
Eveneens stond Nederland op geen goeden voet met Portugal (zie
blz. 92). Evenmin waren de betrekkingen met Zweden, fier op de
rol, die het in den dertigjarigen oorlog had vervuld, en nauw
verbonden met Frankrijk, van vriendschappelijken aard. Tusschen
Denemarken integendeel en de Republiek heerschte veel welwil-
lendheid. Met den keizer van Duitschland waren in den laatsten
tijd geen betrekkingen aangeknoopt; maar, behalve de nabuur-
schap, moest de verandering van standpunt van Nederland ten
opzichte van Spanje ook gunstig werken op de verhouding tot
Duitschland.
In tegenspraak met hetgeen de natuurlijke loop der zaken scheen
mede te brengen, dat de vrede de voorlooper zou zijn van een
tijdperk van rust, moest Nederland het ten tweeden male beleven,
dat de buitenlandsche oorlog slechts was geweken, om plaats
te maken voor binnenlandsche tweedracht. In 1647 en 1648 was
Willem ii zijn vader in al zijn bedieningen opgevolgd, ook in
het stadhouderschap van Groningen en Drente. Dit opvolgen van
-ocr page 110-
104
den prins greep onder ongunstige voorteekenen plaats. Hoezeer
hjj van begeerte brandde om den oorlog gaande te houden, had
hij zoo duidelijk getoond, dat dit door de staten van Holland zeer
euvel werd opgenomen. Hierbij kwam de zaak van koning Karel I,
die sedert 1647 een gevangene zijner onderdanen was. Willem
zocht in \'t volgend jaar de Staten-Generaal te bewegen, zich voor
zijn schoonvader in de bres te stellen; maar Holland en Zeeland
wilden zich het in macht zoo zeer aangroeiende parlement niet tot
vijand maken.
Nog erger oneenigheid ontstond weldra tusschen Willem II en
Holland. Het financiewezen dezer provincie bevond zich in een on-
gunstigen toestand. Daarom waren de staten van dit gewest ern-
stig bedacht op bezuinigingen, om te verhoeden, dat den ingeze-
tenen zwaarder lasten werden opgelegd. Hiermede kwam de denk-
wijze van de staten der andere gewesten overeen. Men besefte,
dat de besparing van groote sommen niet anders dan op het krijgs-
wezen kon worden gevonden. Doch over het getal der af te dan-
ken manschappen rees geschil tusschen de Staten-Generaal en
Holland. Nadat een paar afdankingen overeenkomstig de meening
van dit gewest, doch niet geheel volgens de zienswijze der Staten-
Generaal en van den raad van state, hadden plaats gegrepen,
drongen de staten van Holland erop aan, dat men nog vijftig
compagnieën vreemdelingen en de helft der ruiterij zou afdanken.
Hiertegen waren de Staten-Generaal en de prins. Na vele voor-
slagen over en weer besloten ten laatste de staten van Holland
op Maandag den 30sten Mei 1650 ter Generaliteit niet langer over
de zaak te spreken, maar naar eigen goedvinden te handelen. Zoo
werden er, op naam der staten van Holland, brieven van afdan-
king gezonden aan de kapiteins van een-en-dertig compagnieën
voetvolk en van twaalf eskadrons ruiterij, die Holland betaalde.
Van dezen beslissenden stap kennis hebbende gekregen, begaven
zich de beide stadhouders en de gansche raad van state naar de
buitengewone vergadering der Staten-Generaal, die op Zondag den
5den Juni werd gehouden. Dit college verzochten zij, met hen de
hand eraan te houden, dat die voorgenomen afdanking niet plaats
greep, en te overwegen, wat in deze gewichtige aangelegenheid
verder behoorde te worden gedaan. In weerwil dat vanwege de
-ocr page 111-
105
meeste gewesten slechts een gering aantal leden de vergadering
bijwoonde, kwam den 5den Juni 4650 een besluit tot stand, door
een zeker aantal dier leden genomen. Hierin bepaalde men, dat
aan de kapiteins der troepen tegenbevel zou worden gezonden, dat
een aanzienlijke bezending zou rondgaan bij alle leden van de sta-
ten van Holland, om hen over te halen, zich van alle afzonder-
lijke afdanking van krijgsvolk te onthouden; dat de prins werd
verzocht, alle zoodanige maatregelen te nemen, waardoor de rust
bewaard bleef en de unie werd gehandhaafd.
De prins stelde zichzelf aan \'t hoofd der bezending en ging
weldra op reis. Zij werd begeleid door ongeveer vier honderd
officieren van hoogeren en lageren rang. De eerste stad, die de
gemachtigden bezochten, was Dordrecht, waar de oud-burge-
meester Jakob de Witt het woord tot hen voerde en vanwaar
zij, zonder de gewenschte belofte te hebben bekomen, weder ver-
trokken. Nog minder slaagde de bezending in een paar andere
steden. Inzonderheid werden te Amsterdam scherpe woorden ge-
uit. Wederom in andere kwam de raad bijeen, hoorde het voor-
stel aan en gaf eenig antwoord, zonder zich evenwel te verbinden
tot hetgeen de bezending verlangde. Na de bezending werden
over de hoofdzaak, het stuk der afdanking, weder nieuwe onder-
handelingen tusschen de staten van Holland en den prins geopend.
Hierbij naderden de beide partijen elkander op zoo korten afstand,
dat Holland ten laatste slechts 300 ruiters en ruim 300 voet-
knechten meer dan Willem II uit den dienst wilde ontslaan. Ter-
wijl echter de een niet voor den ander wilde zwichten, liet de
prins den 30sten Juli 1650 Jakob de Witt, oud-burgemeester van
Dordrecht, en vijf andere heeren uit Holland, leden der overheid
in verschillende steden en tevens van de staten van Holland,
aanzeggen, dat hij hen wenschte te spreken. Een der vertrekken
van het gebouw te \'s Gravenhage, dat »het hof" heette, zijnde
binnengetreden, werden zij uit \'s prinsen naam in hechtenis
genomen. Den 31sten Juli liet de stadhouder de zes heeren naar
Loevestein brengen.
Inmiddels waren, onder \'t bevel van Willem Frederik, reeds
den 29sten dier maand troepen opgebroken, die in last hadden
Amsterdam te bezetten. Het voornemen van den prins was, zon-
-ocr page 112-
106
der gewelddadigheden een sterke bezetting te Amsterdam te leg-
gen en dan de vroedschap te veranderen. Een gedeelte van \'t
krijgsvolk kwam op den bepaalden tijd in de nabijheid van Am-
s.terdam, te Abkoude. Maar een ander gedeelte, des avonds van
Hilversum (ten z. van Naarden) opgebroken, geraakte door het
onstuimige weder en de duisternis van den nacht aan het dwalen.
De Hamburger postbode, op zijn reis naar Amsterdam te midden
dier rondzwervende troepen gerakende, bracht op den vroegen
morgen van den 30sten Juli te Amsterdam het bericht, dat
eenige duizenden ruiters, die ieder toen voor vreemde troepen
hield, tegen de stad in aantocht waren. Onverwijld nam Amster-
dam alle vereischte maatregelen, om zich in staat van tegenweer
te stellen. Den 31sten Juli vertrok de prins van Oranje naar het
leger, dat voor Amsterdam lag. Inmiddels had de overheid der
stad een paar zeesluizen laten openen en was op die wijze begon-
nen het land onder water te zetten. Willem II alzoo ziende, dat
zijn toeleg was verijdeld, en vreezende, dat zijn soldaten mochten
verdrinken, verzocht de Staten-Generaal, hem terug te roepen.
Hetzelfde verzoek deden hun de staten van Holland. Eer hieraan
echter gevolg werd gegeven, trad de stad, uit bezorgdheid dat
de handel, die reeds veel door \'t beleg had geleden, mocht ver-
loopen, en ziende, dat zij niet veel steun vond bij de overige
steden van Holland, in onderhandeling met den prins. Die onder-
handelingen voerden den 3den Augustus tot een verdrag, hetwelk
behelsde, dat Amsterdam zich in het twistgeding over \'t krijgs-
volk zou voegen naar de meening der zes provinciën en dat Zijn
Hoogheid de troepen zou doen aftrekken. Nu ontsloeg de prins
ook de zes heeren, zonder te reppen van eenige misdaad, waar-
om zij zouden zijn gevangen genomen.
Willem II beleefde het einde van \'t jaar, waarin de tweedracht
zoo fel was uitgebarsten, niet meer. Naar Dieren (nabij Arnhem)
vertrokken, waar hij een landgoed had, hield hij zich, in weer-
wil van \'t ongunstige weder van den herfst van dit jaar, zoo on-
afgebroken met de jacht bezig, dat hij tegen \'t eind van Octo-
ber ziek werd en naar den Haag moest worden vervoerd. Reeds
den 6den November overleed hij in den jeugdigen ouderdom van
ruim vier-en-twintig jaren. Naar alle waarschijnlijkheid voor-
-ocr page 113-
107
kwam zijn vroegtijdige dood groote moeielijkheden, die zich aan
den gezichtseinder begonnen te vertoonen. Behalve dat het lang
zou hebben geduurd, eer de bestaande spanning ware verkeerd
in een vriendschappelijke verhouding tot Hollands regenten, is
het te vermoeden, dat de onbezonnen aanmoediging vaneendrom
van vleiers, wien hij het oor leende, den heerschzuchtigen en
hartstochtelij ken stadhouder mettertijd het spoor had doen bijster
worden. De onervaren prins stond op het punt, het zoo even vol-
tooid meesterstuk, te Munster tot stand gebracht, te vernietigen.
In overleg met hem had het Fransche hof een ontwerp-verdrag op-
gesteld, dat de Republiek en Frankrijk in een dubbelen oorlog zou
hebben gewikkeld met Spanje en met Engeland. De Stuarts zouden
door de beide bondgenooten op den troon worden hersteld. Maar
de plotselinge dood van den prins deed het ontwerp in duigen vallen.
In hem ontviel der Republiek een man, die ontegenzeggelijk groote
gaven had en den staat aanmerkelijke diensten had kunnen be-
wijzen. Ware hem een langer leven gegund geweest, hij zou zijn
vermaarde voorzaten in vele opzichten hebben kunnen evenaren,
want hij was onvermoeid, dapper, ondernemend en milddadig.
§24.
De groote vergadering. De eerste Engelsche zeeoorlog.
De mare van \'s prinsen dood verwekte, toen zij door \'tgansche
land weerklonk, naarmate van ieders gezindheid, verschillende
aandoeningen van droefheid of blijdschap. Den 14den November,
acht dagen na \'s prinsen dood, werd Willem Hendrik, de zoon
van Willem II, geboren. De staten van Holland, intusschen bijeen-
gekomen, deden een bezending aan hun medeleden in de unie, om
hun voor te stellen, de staten der bijzondere gewesten te \'s Graven-
hage te beschrijven, ten einde op de unie, de religie en de militie
te besluiten. Dit duidt aan, dat de staten van Holland zich onwrik-
baar hadden voorgenomen, de regeering op een vasten voet te brengen,
ten welken einde zij de toestemming der andere gewesten behoefden
en wenschten, dat de staten dier provinciën een aanmerkelijk getal
-ocr page 114-
•108
afgevaardigden naar den Haag zouden zenden. Thans immers, nu de
tachtigjarige oorlog voor goed was geëindigd, scheen het noodza-
kelijk, een vasten regeeringsvorm aan de Republiek te geven.
Middelerwijl werd de voogdij over den jongen prins opgedragen,
ter ééne zijde, aan de prinses-weduwe (zie blz. 95), en ter andere
aan de prinses-grootmoeder (zie blz. 89) en aan den keurvorst van
Brandenburg gezamenlijk. Deze keurvorst was Frederik Willem,
getrouwd met de oudste dochter van Frederik Hendrik, Louis e
Henriëtte. Terwijl vervolgens de staten van de meeste gewesten
de rechten, die de stadhouder tot dusver had gehad, aan zich-
zelven trokken of aan de steden toekenden, benoemden Gro-
ningen en Drente Willem Frederik (zie blz. 94) in 1650 tot
stadhouder.
Den 18den Januari 1651 opende de raadpensionaris Catsefe groote
vergadering
of die der Algemeene Staten, alwaar ruim 300 perso-
nen tegenwoordig waren. Hoofdzakelijk kwam de rede van.den
raadpensionaris hierop neer, dat, vermits de Republiek, door \'t
overlijden van Willem II en bij ontstentenis van een prins uit
het huis van Oranje-Nassau, in staat om stadhouder en kapitein-
generaal te zijn, zich in een toestand bevond, hoedanigen zij nim-
mer had gekend , er moest worden beraadslaagd over de unie, de
religie
en de militie. Ten aanzien van de religie verklaarde men
zich te houden aan den hervormden godsdienst, zooals hij was
vastgesteld op de synode van Dordrecht, en de andere sekten oog-
luikend te willen toelaten. De vaststelling van het punt der unie
leverde groote bezwaren op. De grootste moeilijkheid bestond
hierin, een geschikt middel te vinden, ten einde de geschillen van
één gewest of tusschen onderscheiden gewesten bij te leggen. De
verscheidenheid der meeningen over dit punt liep hierop uit, dat
er niets werd vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat het derde punt,
dat over de militie, waaromtrent in de beide laatste jaren zooveel
was voorgevallen, inzonderheid de aandacht der vergadering bezig
hield. Men kwam tot deze uitkomst, dat, naast den Staten-Gene-
raal, aan de staten der gewesten meer gezag en grooter bevoegd-
heid op het stuk van \'t krijgswezen werd toegekend, dan-tot
hiertoe het geval was geweest. Alles, wat op de groote vergade-
ring was besloten, werd aangemerkt als een grondwet van den
-ocr page 115-
109
staat. Hetgeen omtrent de beide eerste punten was beslist bracht
de regeering op een zoodanigen voet, dat Holland veel meer in-
vloed kreeg op de Vereenigde Nederlanden, dan het tevoren had
gehad. Kort nadat de groote vergadering was uiteengegaan, legde
Cats het ambt van raadpensionaris neer. In zijn plaats benoem-
den de staten van Holland nog in 1651 ten tweeden male (zie
blz. 90) Adriaan Pauw.
Hetgeen in 1649 hier te lande ten opzichte van de gezanten der
Engelsche Republiek (zie blz. 103) was voorgevallen werd door
het parlement zeer euvel opgenomen. De dood van den prins gaf
het parlement grond om te meenen, dat er in de denkwijze der
zeven gewesten ten aanzien van Engeland een omkeering had
plaats gegrepen. Het zond dus in 1651 een plechtig gezantschap
naar dezen staat, hetwelk terstond gehoor verwierf in de groote
vergadering. De bezending had in last, een verbond met de Staten-
Generaal te sluiten, nauwer dan immer tusschen de beide staten
had bestaan. Hoe de aard van dit verbond zou zijn, werd voors-
hands niet nader verklaard. De Staten-Generaal toonden weinig
geneigdheid, aan den voorslag te voldoen. Alzoo riep het parle-
ment nog in den zomer van \'t zelfde jaar zijn gezanten terug.
Wat Holland had gevreesd en van den beginne af had trachten te
voorkomen gebeurde. In Oct. 1651 vaardigde de Engelsche Repu-
bliek de akte van navigatie uit, die een zwaren slag toebracht aan
de vrachtvaart en den tusschenhandel der Nederlanders, (zie
blz. 98). Deze akte toch bepaalde, dat de vaartuigen van vreemde
natiën geen andere voortbrengsels dan die van hun eigen land in
de Britsche havens mochten invoeren. Groot was het nadeel, door
deze akte aan Nederlands vrachtvaart, haringvangst en visscherij
in \'t algemeen toegebracht. Nog grooter werd het, daar ook andere
natiën, even ijverzuchtig op den bloei der Republiek als de En-
gelsche, het voorbeeld van dit volk gingen navolgen. Toen voor-
zeker moest het getal der Nederlandsche vrachtschepen, hetwelk
in 1651 meer dan elf duizend bedroeg, wel dalen.
Bij de onderhandelingen, vervolgens aangeknoopt tusschen de
Britsche en de Nederlandsche Republiek over een verbond van
vriendschap en koophandel, kwamen de Engelschen met hooge
eischen voor den dag, b.v. met dien van \'t recht eener vol-
-ocr page 116-
110
strekte heerschappij over de zeeën van Groot-Britannië, verlan-
gende, dat ieder dit door het strijken der vlag voor de Engelsche
oorlogschepen erkende. Ook werd hetgeen ongeveer dertig jaren
geleden op Amboina (zie blz. 79, 80) was voorgevallen op nieuw
opgehaald. Intusschen waren de Engelsche oorlogschepen zelfs
begonnen, eenige vaartuigen der Nederlanders te nemen. Uit
dien hoofde werd de luitenant-admiraal Maarten Harpertsz.
Tromp in 1652 met een groote vloot in zee gezonden. Den
29sten Mei stiet hij op den Engelschen admiraal Blak e, die
op de hoogte van Dover kruiste. Hier werden zijn schepen
handgemeen met de vloot van Blake, die, omdat Tromp hem
niet spoedig genoeg groette, het sein gaf tot het gevecht. De
nacht scheidde de kampenden, en de beide admiralen verweten
elkander de vredebreuk. De onderhandelingen, nogmaals aan-
geknoopt, leidden tot niets, en de eerste zeeoorlog met Engeland
was metterdaad verklaard.
Michiel Adriaansz. de Ruiter sloeg den Engelschen vice-
admiraal Askue in 1652 bij Plymouth (in \'t z.w. van Enge-
land). Niet minder krachtig handhaafde Tromp, toen op het top-
punt van zijn roem, de eer der Nederlandsche vlag, zoowel in den
onbeslisten driedaag&chen zeeslag bij Portland (een schiereiland
in \'t z. van Engeland, ten w. van Dorchester) in Febr. 1653 te-
gen Blake en bij ter He ij de (ten z. van Scheveningen), waar
hijzelf sneuvelde (10 Aug.) en waar de zege eveneens twijfelachtig
was, tegen Monk (zie Overzicht, achtste druk, blz. 148), als in vele
andere ontmoetingen. De oorlog met Engeland kwam de schatkist
der Republiek op zulke zware oifers te staan en de handel verliep
zoozeer, dat de rampen van den tachtigjarigen oorlog geringer schenen
dan die van dezen krijg. Amsterdam kwijnde. De Republiek was
geenszins opgewassen tegen Engeland. Niet minder dan in Neder-
land gevoelde men in Engeland de gevolgen der stremming van
handel en zeevaart, en Cromwell zag in, dat zijn gezag licht aan
\'t wankelen kon worden gebracht, zoo hem de fortuin eens te-
genliep. Bovendien duchtte hij, dat, indien de oorlog den prins van
Oranje in Nederland op het kussen mocht brengen, deze verhef-
fing die van Karel II in de hand kon werken.
Hier te lande wenschte Holland, hetwelk, naar gewoonte, de
-ocr page 117-
111
zwaarste lasten voor den oorlog droeg en voor de achterlijk blij-
vende gewesten de penningen wederom moest voorschieten, bovenal
den vrede. De staten van dit gewest droegen, na den dood van
Pauw (zie blz. 109), in 1653 het raadpensionarisschap op aan jo-
iian de witt. Hij was de tweede zoon van Jakob de Witt, twee
jaren jonger dan zijn broeder Cornelis. Zonder de andere provin-
ciën te hebben geraadpleegd, wendde Holland zich, in Maart 1653.
tot het parlement, om te pogen eenig uitzicht op den vrede te
verkrijgen. Het gevolg was, dat een paar maanden later een ge-
zantschap der Staten-Generaal naar Londen vertrok. Een of twee
dezer gezanten hielden geheime briefwisseling met de Witt. Dit
gaf aanleiding tot het vermoeden, dat de Witt en zij, die in Hol-
land met hem eenstemmig dachten, van zins waren, met Engeland
een verdrag te doen tot stand komen, nadeelig voor de belangen
van het huis van Oranje-Nassau.
In November 1653 werden de Nederlandsche gezanten in kennis
gesteld van een ontwerp van vrede, uitgaande van de Engelsche
Republiek. Het ontwerp bevatte o. a. de vordering, dat de Staten-
Generaal, noch de staten der gewesten den prins van Oranje of
een zijner nakomelingen immer zouden aanstellen tot kapitein-ge-
neraal en admiraal of stadhouder. Tegen dit punt kwamen de af-
gevaardigden terstond in verzet. Doch in \'t zelfde jaar werd Crom-
well protector van Groot-Britannië. Hij stond vast op het stuk der
uitsluiting van den prins, zeggende van oordeel te zijn, dat, in-
dien hij tot hooge waardigheden mocht komen, hieruit geschil-
len zouden voortspruiten tusschen Engeland en Nederland en alzoo
de vrede zou worden verstoord. De Staten-Generaal waren hier-
van ten eenen male afkeerig. Van zijn kant gaf Cromwell te ver-
staan, dat hij er genoegen in zoude nemen, indien slechts desta-
ten van Holland hem omtrent die uitsluiting den noodigen waar-
borg gaven. Dit werd nu de aangelegenheid, waarover een paar
gezanten der Republiek met de Witt in \'t geheim brieven wisselden
en die aan de Staten-Generaal en aan \'t meerendeel der staten
van Holland onbekend bleef.
Den 23sten April 1654 werd het vredesverdrag door de Staten-
Generaal bekrachtigd, den 30sten door Cromwell. Zóó kwam de
vrede van Westminster
tot stand. Hij bepaalde hoofdzakelijk, dat
-ocr page 118-
112
de Nederlanders, in de Britsche wateren één of meer Engelsche
oorlogschepen ontmoetende, steeds de vlag zouden strijken en dat
recht zou worden gedaan wegens het op Amboina gebeurde.
Overeenkomstig dit laatste punt betaalde men een aanzienlijke
som aan de erfgenamen der op Amboina terecht gestelden. Den
3den April koesterde de Witt nog de hoop, dat Cromwell ten
aanzien van de uitsluiting van inzicht mocht veranderen. Niet
alsof hij de verheffing van den prins wenschte. Het tegendeel
staat vast. Een diepen indruk had \'s vaders gevangenneming
op den zoon gemaakt. En dat de tijd bij hem en bij zijn partij dien
indruk niet wegnam, dit belette, zoo het voor \'t overige moge-
lijk ware geweest, reeds de naam Loevesteinsehe factie, welken
de staatsgezinde partij (zie blz. 89) sedert dien tijd bij[haar tegen-
standers droeg. In weerwil hiervan heeft men in familiewrok niet
in de eerste plaats het beginsel te zoeken van de Witts voorin-
genomenheid tegen het huis van Oranje-Nassau. Die vooringeno-
menheid stond bij hem in verband met de vaste overtuiging, dat
de souvereiniteit der staten in aanhoudend gevaar was, indien de
Republiek steeds een dienaar in naam, een meester in \'t wezen
der zaak had, die het opperbevel voerde over een staand leger
en als stadhouder veler gewesten een zoo veelzijdigen invloed kon
uitoefenen. De raadpensionaris was van meening, dat slechts in
tijd van oorlog een kapitein-generaal een onmisbaar dienaar der
Republiek was.
Maar al was de Witt geen voorstander van de belangen van \'t huis
van Oranje-Nassau, het kon hem niet anders dan onaangenaam zijn,
dat het besluit der tegenwerking van den prins door een vreemde
mogendheid, als volstrekte voorwaarde voor \'t behoud desvredes,
aan Holland werd afgeperst. Daar intusschen Cromwells onherroe-
pelijke wil was, een verklaring der staten van Holland over de
uitsluiting, met zijn wensch overeenstemmende, onmiddellijk na het
teekenen van het vredesverdrag\' in handen te hebben en hij de
instandhouding van den nauwelijks gesloten vrede hiervan afhan-
kelijk stelde, werd de zaak den 28sten April en in de eerste da-
gen van Mei in de vergadering der staten van Holland over-
wogen. Veertien leden stemden er ten slotte voor. Alzoo werd
de akte van seclusie of uitsluiting naar Engeland gezonden. Zij
-ocr page 119-
113
behelsde, dat de staten van Holland den prins van Oranje of een
zijner nakomelingen nimmer tot stadhouder verkiezen, noch, zoo-
veel hun stem aanging, gedoogen zouden, dat hij ooit tot kapitein-
generaal der unie werd aangesteld. Ongeveer terzelfder tijd dat
de akte aan Cromwell werd ter hand gesteld, lekte het geheim
in de Republiek uit en ontstond te dier zake van alle zijden in
\'t land een groote verbolgenheid. Daarom schreef de Witt een
meesterlijk vertoog, een uitvoerige verdediging der akte en van
de wijze, waarop zij was verleend, die, met goedvinden van de
meeste leden, op naam der staten van Holland werd uitgegeven.
• §25.
De Staat onder de leiding van de Witt. De bemoeiingen
der Republiek met den oorlog in \'t Noorden van
Europa. De tweede Engelsche zeeoorlog.
Als eerste vruchten van den gesloten vrede, werden welvaart
en algemeene tevredenheid in Nederland geplukt. Die vrede opende
weder de bronnen van handel, scheepvaart en nijverheid. De vrees,
dat de akte van seclusie duurzame onlusten zou doen geboren
worden, bleek ongegrond te zijn. Van zijn kant vestigde de Witt,
daar de Republiek thans op een goeden voet stond met Engeland
en de eendracht in \'t land zelf hoe langer hoe meer veld won,
al zijn aandacht op de binnenlandsche aangelegenheden en bovenal
op het financiewezen. Dit was een tak, die dringend regeling ver-
eischte, iets, waartoe den raadpensionaris zijn uitnemende be-
kwaamheden in dit deel der huishouding van den staat bij uitstek
te stade kwamen. Aan de Witts verstandige beginselen in het
beheer der geldmiddelen, echt Hollandsche spaarzaamheid in het
besteden der penningen en een voortdurend streven naar vermin-
dering der hoofdschuld, had de staat het te danken, dat hij later,
onder kostbare oorlogen, zijn krediet kon handhaven. De lessen,
geput uit den nauwelijks geëindigden oorlog, versmaadde de Witt
geenszins. In dien krijg was de meerderheid der Engelsche vloot
boven de Nederlandsche helder aan den dag gekomen. Daarom
Dr. Wijnne, Bekh. Geschied, v. h. Vaderland, 4do druk.              8
-ocr page 120-
114
was de verbetering van het zeewezen het doelwit, waarop hij
den blik aanhoudend gericht hield. Aan alles, dat te dien einde
werd voorgesteld, zette hij kracht en leven bij.
De waardigheid en de belangen der Republiek wist de raadpen-
sionaris met eere te verdedigen tegen het buitenland. Toen in 1655
een oorlog losbarstte tusschen Zweden en Polen (Overzicht, achtste
druk, blz. 149) en het weldra duidelijk werd, dat de koning
van Zweden, Karel X Gustaaf, naar de opperheerschappij over de Oost-
zee streefde, waren de Staten "Generaal terstond bedacht opdebe-
langen van den Nederlandschen handel (zie blz. 98). Jakob van
Wassenaar-Obdam (ten w. van Hoorn) stevende, als luitenant-
admiraal van Holland, naar de Oostzee, om de koopvaardijsche-
pen der Republiek en Dantzig, dat door de Zweden werd bele-
gerd, te ontzetten. Dit geschiedde in 1656. En toen Frederik III,
koning van Denemarken, als bondgenoot van Polen aan den
oorlog deel nam, stond Nederland hem zoowel anderszins als
met zijn vloot bij. Wassenaar behaalde in 1658, nabij het slot
Kroonenburg, een zege op Wrangel, bevelhebber derZweed-
sche vloot. In 1659 landde Hollands vice-admiraal de Ruiter
op het eiland Funen en veroverde Nijborg. Hem viel de eer
ten deel, door den koning van Denemarken met een gouden
keten, alsmede met een jaarwedde van 2000 gl. begiftigd en in
den adelstand verheven te worden.
Het beklimmen in 1660 van den troon van Groot-Britannië
door Karel II bracht geen innige verhouding teweeg tusschen
dit rijk en Nederland. Op het bericht zijner verheffing reisde
Karel van Breda, waar hij destijds vertoefde, naar Holland,
om zich te Scheveningen in te schepen. Afscheid nemende, beval
hij de belangen van den jongen prins van Oranje-Nassau ernstig
aan de Staten-Generaal en aan de staten van Holland aan. Voors-
hands had deze aanbeveling geen andere uitwerking, dan dat
de staten van Holland in \'t laatst van September 1660 de akte
van seclusie, die met den dood van Cromwell haar beteekenis
verloor, introkken. Den koning van Engeland deden zij hierdoor
geen bijzonder groot genoegen. Hij toch achtte de akte door
dien dood zelven te zijn vervallen.
Intusschen beseffende, dat de Republiek niet bestand was tegen
-ocr page 121-
115
de vereenigde macht der rijken Frankrijk en Engeland, meende de
Witt, dat men bij Engeland steun moest zoeken tegen de over-
macht van Frankrijk, bij Frankrijk tegen die van Engeland. Op
dit beginsel berustten de beide verdragen, die Nederland in 1662
sloot, het eene met Engeland, het andere met Frankrijk. Hetver-
drag met Engeland, aan de beide staten de verplichting opleggende,
elkander in geval van oorlog bij te staan, kwam in September
van dat jaar tot stand. Reeds vroeger, in April, was het verwe-
rend verbond met Frankrijk gesloten, waarin werd vastgesteld,
dat elk der bondgenooten, in geval een van hen in oorlog geraakte,
den anderen bijstaan en zonder hem geen vrede sluiten zoude.
Zóó meende de Witt zijn doel te hebben bereikt, den staat te
hebben beveiligd tegen mogelijke aanvallen op het vasteland, ten
einde zich op zee tegenover Engeland te kunnen doen gelden, hetzij
zonder, hetzij met geweld. Één moeielijkheid was er bij dit stelsel
der buitenlandsche politiek, en die moeielijkheid ontging de Witts
scherpzienden blik in geenen deele. Met den aanvang der regeering
van Lodewijk XIV was Frankrijk de eerste mogendheid van Europa
geworden. Het was voor de Witt geen geheim, dat de inlijving
der Spaansche Nederlanden een der hoofdplannen was van Lode-
wijks buitenlandsche staatkunde. Maar ook was het zijn vaste over-
tuiging, dat men Frankrijk wel tot vriend, maar niet tot nabuur
moest hebben (zie bladz. 103). Kon de Republiek dit laatste niet
beletten, dan stond haar eigen zekerheid op het spel. Weldra werd
er tusschen den graaf d\' Estrades, den gezant van Frankrijk
te \'s Gravenhage, en de Witt een onderhandeling aangeknoopt
omtrent een verdeeling of vrijmaking der Zuidelijke Nederlanden,
geheel overeenkomende met het oogmerk, dat Frankrijk en de Neder-
landen voorheen hadden gekoesterd (zie bladz. 93). Nog waren de
Staten-Generaal bezig, hierover met Lodewijk te onderhandelen,
toen de koning in 1664 plotseling de zekerheid meende te hebben
verkregen, dat de Republiek niet bij machte zou zijn, zich tegen
de inlijving dier gewesten te verzetten. Daarom hield hij het voor
overbodig, den buit met een ander te deelen. Terwijl Lodewijk
zich met deze overdenking bezig hield, kwam het hem zeer ge-
legen, dat de Republiek weldra met Engeland in oorlog geraakte.
Zoo werd Nederland verplicht, zich steeds nauwer aan Frankrijk
8*
-ocr page 122-
116
aan te sluiten, en kon hijzelf gelegenheid vinden, zijn plannen
omtrent de Zuidelijke Nederlanden in rust te volvoeren, zoodra
zich hiertoe de gelegenheid aanbood.
In weerwil van de banden, die Engeland aan Nederland
schenen te hechten, als gelijkheid van afstamming, godsdienst
en zeden, bestond er tusschen de inwoners dier beide rijken
een nationale haat. De oorzaak der verwijdering lag vooral in
den strijd der belangen. Engeland zocht zijn macht te vestigen
op dezelfde grondslagen, als Nederland, op den handel en de
zeevaart. Wat Karel II betreft, hij kon het der Republiek niet
vergeven, dat zij gedurende de jaren zijner ballingschap het ge-
vaar zorgvuldig had ontweken, om zijnentwil Cromwell eenigen
aanstoot te geven. Bovenal nam hij het euvel, dat de Witt,
zooals hij zeide, zijn neef geen recht deed wedervaren. Deze
gronden verklaren, hoe de krijg losbarstte, dien men den tweeden
üngehchen zeeoorlog
noemt en die een dier merkwaardige zeeoor-
logen is, welke de zeventien\'e eeuw boven alle tijdperken der
oude en der nieuwe geschiedenis onderscheiden. De naijver op
den nog altijd grooteren handel en de uitgebreider scheepvaart
van Holland en Zeeland maakte hem voor de Engelschen tot
een nationalen strijd, en hun aanvallen en veroveringen gingen
de oorlogsverklaring reeds een jaar vooraf. In 1664 vermees-
terden zij Nieuw-Nederland met Nieuw-Amsterdam (zie blz. 88),
hetwelk sinds New-York heet, en namen vele Nederlandsche
koopvaardijschepen in beslag, waarvoor de Ruiter weldra op
de kust Guinea weerwraak nam.
Ongelukkig was voor Nederland het begin: Den 13den Juni
1665 leed de vloot van dezen staat een zware nederlaag op de
hoogte van Lowesthoff (op de kust van Engeland, ten z. van
Yarmouth), haar door den hertog van York toegebracht. De
luitenant-admiraal Kortenaar sneuvelde; de opperbevelhebber
der vloot, de luitenant-admiraal van Wassenaar-Obdam (zie
blz. 114), vloog met zijn schip in de lucht;\'vele schepen werden
genomen, lafhartigen namen de vlucht, en met moeite dekte
men den terugtocht. In weinige weken — zoodanig was de veer-
kracht dier tijden — was de vloot hersteld en weder uitgeloopen.
Maar eerst in \'t volgend jaar herstelde een schitterende over-
-ocr page 123-
117
winning den gekrenkten roem onzer zeemacht. Een geduchte
vloot van meer dan 100 zeilen, met over de 21,000 koppen be-
mand, onder de Ruiters opperbevel liep in \'t begin van Juni
uit. Den Uden raakte zij bij F ore land (ten n.o. van Dover)
slaags met de Engelschen, die bijna even sterk waren, onder
prins Rob er t, een zoon van paltsgraaf Frederik, den gewezen
koning van Bobemen (zie blz. 89), en Monk, hertog van
Albe marie; den 12den des morgens begon de strijd op nieuw;
den 13den werd hij hervat en eerst op den 14den Juni 1666 beslist,
toen de Engelschen de wijk namen. Zwaar gehavend, maar met
3000 gevangenen, onder welke de vice-admiraal Ayscue, en met
zes veroverde schepen, keerde de Nederlandsche vloot naar hare
havens terug. Deze vierdaagsche zeeslag is ook in de latere geschie-
denis eenig gebleven, geiijk hij het in de vroegere was.
Minder gelukkig liep een later zeegevecht af, in Augustus van
\'t zelfde jaar nabij Duinkerken geleverd. De opperbevelhebber
de Ruiter moest wijken, maar door vriend en vijand bewonderd.
Dat de vloot voor Monk moest afdeinzen, weet de Ruiter aan den
luitenant-admiraal Cornelis Tromp, een zoon van Maarten
Harpertszoon, die zich met zijn eskader op eenigen afstand van
den hoofdslag had gehouden. Tromp schreef dit op zijn beurt aan
de hitte van den strijd toe, waarin hijzelf was gewikkeld geweest.
Hoe dit zij, de staten van Holland ontsloegen Tromp uit den dienst.
Ongelukkig voor dezen staat gaf het wijken der Nederlandsche
vloot aan de Engelschen, die haar vervolgden, gelegenheid, om
100 a 150 koopvaardijschepen in het "Vlie (tusschen Vlieland en
Terschelling) in brand te steken en een gedeelte van Terschelling
te verwoesten. Dan de wraak toefde niet, gelijk beneden zal blijken.
Inmiddels had de oorlog zich verder uitgebreid. Door Karel II
aangespoord, deed Christoffel Bernard van Galen, bisschop
van Munster, in 1665 een inval in Gelderland en bemachtigde
eenige plaatsen. Maar ziende, dat Nederland van verschillende zij-
den, b.v. door Frankrijk, werd gesteund en de hem beloofde gel-
den uit Engeland niet ontvangende, sloot hij in 1666 met de Re-
publiek den vrede te Kleef. Kort tevoren verloor de partij van
Oranje een steun in den stadhouder Willem Frederik (zie blz. 94),
die in 1664 overleed. Hem verving zijn zoon Hendrik Kasi-
-ocr page 124-
118
mir II (1664—1696), onder regentschap zijner moeder, in de drie
gewesten. Middelerwijl verlangde Zeeland, gesterkt door eenige
steden van Holland, wat het ook reeds vroeger had te kennen ge-
geven, dat den prins van Oranje de hooge staatsambten zouden
worden opgedragen. De meerderheid der staten van Holland echter,
van een tegenovergesteld gevoelen zijnde, wist haar meening te
doen zegevieren. Nogtans iets willende toegeven, belastten die
staten zich in April 1666 met de zorg voor \'s prinsen opvoeding.
Dus namen zij Willem Hendrik, zooals men het kind noemde,
tot kind van staat aan. Zij begonnen met een zuivering van het
personeel, dat den prins omringde. Onder hen, aan wie de staten
het toezicht op de opvoeding in\'t bijzonder opdroegen, bevond zich
Johan deWitt. Zelf onderrichtte hij den prins in zaken van regeering.
Tot diegenen, welke uit \'s prinsen dienst werden ontslagen,
behoorde Henri de Fleury de Coulan, heer van Buat en
ritmeester in dienst van den staat. Sedert eenigen tijd hield hij,
met voorkennis en goedvinden der staten van Holland, in \'t ge-
heim briefwisseling met leden der regeering van Engeland, on-
der voorwaarde evenwel, dat hij den inhoud getrouw aan den
raadpensionaris mededeelde. Het onderwerp dier brieven was de
vrede. Buat nu gaf de Witt de brieven, welke hij ontving, gere-
geld te lezen. Dit deed hij ook in Augustus 1666. Doch toen
liet hij onder die brieven, uit onachtzaamheid, er een, waarop
stond mpour vous-même," voor uzelf, en die dus voor hem alleen
bestemd was. Hierin werd niet onduidelijk te kennen gegeven,
dat de partij des prinsen, zoo zij door Engeland wilde gesteund
worden, krachtiger moest optreden. Ternauwernood had de Witt
deze letteren gelezen, of hij deelde den inhoud aan de staten
van Holland mede, op wier last Buat in hechtenis genomen en
voor het hof van Holland in rechten betrokken werd. In het af-
schrift van een brief, vroeger door Buat aan een van Engelands
ministers gericht, trof men verder bij het beslag leggen op zijn
papieren, plaatsen aan, die den argwaan tegen hem versterk-
ten. De slotsom was, dat het hof den ritmeester Buat wegens
ongeoorloofde briefwisseling met den vijand, d. i. dus wegens
hoogverraad of gekwetste majesteit, ter dood veroordeelde. Het
vonnis werd voltrokken.
-ocr page 125-
119
Omtrent twee jaren had nu de zeeoorlog geduurd, toen er
met den aanvang van \'t jaar 1667, ernstig sprake begon te ko-
raen van vrede. Eerlang werd Breda als plaats om te onderhan-
delen aangewezen. Weldra werden de onderhandelingen begon-
nen; maar er was weinig voortgang, hoofdzakelijk door de on-
verschilligheid der Engelschen. Reeds lang had de raadpensiona-
ris het voornemen gehad, Engeland een geduchten slag toe te
brengen. Nu kon de verwezenlijking van dat denkbeeld tevens
deze nuttige strekking hebben, dat zij den vrede bespoedigde.
Eindelijk brak de dag der wrake aan. De vloot —• een Holland-
sche vloot, want Zeeland had er geen schepen bij en die van
Friesland kwamen eerst later — stak in zee. Het bevel voerde
de Ruiter. Als gevolmachtigde der Staten-Generaal vergezelde
hem Cornelis de Witt, Johans broeder en ruwaard, d. i.
baljuw, van het land van Putten (ten o. van Voorn). Den 17den
Juni liet Hollands scheepsmacht voor den mond der Theems
het anker vallen. Engeland had geen vloot in zee, om haar de
vaart te verhinderen. Den 20sten Juni zeilde het eerste Hol-
landschc smaldeel de Medway of het Kanaal van Rochester op, en
op zijn nadering vloden de schepen des vijands. De Engelschen
hadden menig schip in de rivier de Medway laten zinken; doch dit
belette de Nederlanders niet, meer dan een vaartuig in brand te
steken of te veroveren. Treurig zag het bij die zegepraal te Lon-
den uit. De stad sidderde, en aan afdoende maatregelen viel niet
te denken. Daarom oefende dan ook de tocht naar Chattam een
gunstigen invloed op de onderhandelingen te Breda uit. Den 31 sten
Juli 1667 werd de vrede gesloten. Hij liet aan elk, wat hij op
\'t oogenblik van het sluiten des vredes in bezit had, en beperkte
de akte van navigatie in zooverre, dat zij niet meer van toepas-
sing zou zijn op de Duitsche waren, die den Rijn af of over
land in Nederland waren ingevoerd. Zooals de Republiek dus,
ten gevolge der eerste bepaling, Nieuw-Nederland verloor, zoo
bleef Suriname (in \'t n.o. van Zuid-Amerika) behouden, dat Abra-
ham Krijnszoon in Februari 1667 in naam der staten van Zee-
land had vermeesterd en dat iets later aan de West-Indische com-
pagnie werd verkocht.
-ocr page 126-
120
§26.
De triple alliantie en de wede van Aken. — Het begin
van den oorlog van
1672.
Gedurende het laatste gedeelte van den zeeoorlog waren de on-
derhandelingen met Frankrijk (zie blz. 115) slepend gebleven.
Intusschen gebeurde, wat men lang had gevreesd. De koning
van Frankrijk, meenende, dat de oorlog met Engeland de Repu-
bliek zoozeer bezig hield, dat hij haar niet langer behoefde te
ontzien, sloeg een anderen weg in, om tot zijn doel te geraken.
Philips IV, de koning van Spanje, was in 1665 overleden, een
minderjarigen zoon, Karel II, nalatende, die hem opvolgde. Hem
wilde Lodewijk thans de Spaansche Nederlanden, als een erfe-
nis zijner gemalin, Maria Theresia, een dochter van Philips IV,
ontrukken. In Mei 1667 viel hij plotseling in de Zuidelijke Ne-
derlanden. Binnen eenige weken vermeesterden de Franschen
Charleroi, Doornik en vele andere steden. De Nederlanden ge-
raakten door Lodewijks gewelddadige handelwijze in een neteli-
gen toestand. Desniettemin hield de raadpensionaris het roer van
den staat met vaste hand. Eerst wist hij tegen \'t einde van 1667
een wapenstilstand tusschen de oorlogvoerende partijen tot stand
te brengen.
Middelerwijl leidden de overwegingen over de binnenlandsche
aangelegenheden tot een uitkomst, die wederom zeer verschi)-
lend werd beoordeeld. Bij de beraadslagingen der Staten-Gene-
raal over de versterking der landmacht kwam de vraag op, wien
men zou stellen aan \'t hoofd der troepen van den staat. De sta-
ten van Holland, inziende, dat men er eerlang toe zou moeten
komen, om den prins van Oranje het kapitein-generaal-admiraal-
schap op te dragen, inzonderheid zoo de Republiek in een oor-
log te land mocht worden gewikkeld, en vreezende, dat de ver-
eeniging dier waardigheid met het stadhouderschap op den ouden
voet aan den persoon, die ermede werd bekleed, te veel over-
wicht gaf in den staat, stelden den 5den Augustus 1667 een
overeenkomst op, die ongeveer dezelfde bepalingen inhield als de
thans vervallen akte van seclusie. Bij deze overeenkomst, met
-ocr page 127-
121
eenparig goedvinden opgemaakt, het eeuwig edict, dat Hollands
regenten, benevens de raadpensionaris, onderling bezwoeren,
werd het stadhouderschap in Holland afgeschaft en verklaard,
dat Hollands streven steeds zou zijn, dat het in de overige pro-
vinciën werd afgescheiden van het kapitein-generaalschap der unie.
Gedurende den genoemden wapenstilstand begon Karel II, duch-
tende dat Nederland [en Frankrijk ten aanzien der Zuidelijke Ne-
derlanden eendrachtig zouden te werk gaan, te neigen tot krachtda-
dige tusschenkomst. Te dien einde gaf de koning van Engeland aan
William Temple, zijn afgevaardigde te Brussel, last, om zich,
onder den schijn, alsof hij over Holland naar Londen reisde, te
\'s Gravenhage op te houden en zich met de Witt te verstaan over
een verdrag ter wering van Lodewijk uit de Zuidelijke Nederlan-
den. Na korte voorloopige beraadslagingen stelden de beide staats-
lieden binnen vier dagen het verdrag op, bekend onder den naam
van triple alliantie of drievoudig verbond, hetwelk Engeland en de
Nederlanden in Januari 1668 met elkander sloten. Tot dit ver-
drag trad Zwedens rijksraad, die destijds het bewind oefende
voor den minderjarigen Karel XI en hiertoe was omgekocht door
Hollands geld, terstond toe, en Spanje in 1669. Dit verdrag, het
schrander gewrocht van Temple\'s en de Witts broederlijk over-
leg, bevatte hoofdzakelijk een wederkeeiïge verbintenis der drie
staten, om den vrede tusschen Frankrijk en Spanje indiervoege
tot stand te brengen, dat het eerstgenoemde rijk zijn veroveringen
of een deel hiervan behield. Lodewijk XIV gaf aan den wensch
der drie verbonden staten toe en sloot den vrede van Aken (Over-
zicht,
achtste druk, blz. 150).
Hoezeer\' zijn toorn voor \'t oogenblik wetende te bedwingen,
was Lodewijk diep gekrenkt door den stouten greep, die zijn over-
moed voor een wijl had bedwongen. Zichzelf als den bescher-
raer der Nederlanden, zooals nog kort tevoren tegen den bisschop
van Munster, aanmerkende, kon hij de betoonde ondankbaarheid
niet vergeven. Met onverbiddelijke wraakgierigheid zwoer hij het
verderf dier kramers en visschers, die hem, den grooten koning,
in zijn vaart hadden gestuit. Alle stappen, die hij van dit oogen-
blik af deed, doelden op den val der Republiek. De rijksraad
van Zweden, wederom geld noodig hebbende, leende het oor
-ocr page 128-
122
aan Frankrijks voorslagen en beloofde bij een verdrag, in \'t begin
van 1672 gesloten, tegen betaling eener groote geldsom, een le-
ger op de been te zullen houden, ten einde iederen Duitsche.
vorst, die de Nederlanden te hulp mocht komen, aan te tasten
Aireede in 1670 sloot Karel JI van Engeland, steeds goud behoe-
vende voor zijn verkwistende handelwijze, met Lodewijk het geheim
verdrag van Dover,
waarin hij zich verplichtte, Frankrijk tegen
Nederland bij te staan.
Terwijl de Staten-Generaal op die wijze in \'t onbepaald voorge-
voel van naderende rampen verkeerden, stelden zij in 1670 een-
parig een stuk vast, volgens hetwelk, in overeenstemming met
Hollands besluit (zie blz. 120, 121), het kapitein-generaal-admi-
raalschap voor altijd gescheiden bleef van het stadhouderschap.
Dit stuk heet de harmonie of overeenstemming. Vervolgens ging
men in December 1671 een verdedigend verbond met Spanje aan.
In Februari 1672 benoemden de Staten-Generaal den prins tot
kapitein-generaal voor één veldtocht. Door \'s prinsen toedoen
kwam de keurvorst van Brandenburg (zie blz. 108) er nu eer-
lang toe, een verdrag met de Republiek te sluiten, waarin hij
zich tot het geven van hulp verplichtte. Met den keizer van
Duitschland kwam in den loop van hetzelfde jaar een dergelijk ver-
bond tot stand.
Den 7den April verscheen de oorlogsverklaring der beide
koningen op één dag. Aan bondgenooten had Frankrijk geen ge-
brek. Den 18den Mei 1672 verklaarde de bisschop van Munster
(zie blz. 117) den Staten-Generaal den oorlog. Fransch geld en
Fransche invloed bewogen hem hiertoe, gelijk mede zijn nabuur
Maximiliaan Hendrik, keurvorst van Keulen en prins van
Luik (zie blz. 96). Den Uden Mei brak Lodewijk ten strijd op.
Maastricht werd voorbijgetrokken. Maar Wezel, Emmerik en an-
dere steden, tot het Kleefsche gebied behoorende, waarin de Staten-
Generaal bezettingen hadden liggen, vielen, binnen weinige dagen,
in Lodewijks handen. Zij bezweken, omdat de vestingwerken wa-
ren verwaarloosd, of de bezetting te zwak was, of de noodige
voorraad ontbrak, of de burgerij Nederlands regeering niet was
toegedaan, of het verraad zijn rol speelde.
Men meende, dat de koning vervolgens zou trachten, den Ysel
-ocr page 129-
1Ü3
over te trekken. Maar in plaats hiervan maakte hij een zuide-
lijke beweging en richtte zich op den Rijn. Bij den Ysel lag het
Nederlandsche leger, ruim 14,000 man voetvolk, 7000 ruiters en
eenige duizenden gewapende landlieden, ongeschikt tot krijgs-
dienst. De rivieren waren uitgedroogd. Tegenover die Nederland-
sche troepen stond een Fransch leger van 118,000 man met 200
stukken geschut; bovendien meer dan 2000 adellijke vrijwilligers,
die als gemeenen dienden, in afzonderlijke ruiterbenden ingedeeld.
Allen bezielde de tegenwoordigheid van hun koning, die het op-
perbevel aan Turenne en Condé had opgedragen. Den 12den
Juni 1672 begon het overtrekken bij het tolhuis .te Lobith. Te-
vergeefs beproefde men, de Franschen tot staan te krijgen. De
overmacht was te groot, hoewel menig schot der Nederlanders
zijn man trof. Vruchteloos hebben lage vleiers het overtrekken
van den Rijn tot een schitterend wapenfeit willen verheffen. Even-
min als het nemen der vele kleine sterkten, kan die daad het
Fransche leger tot eenigen roem verstrekken.
Wanhopig werd thans \'s lands toestand, nu de deur der Ver-
eenigde Nederlanden was geopend en het leger der Republiek op
Utrecht terugtrok, om ook hier slechts een paar dagen te toeven
en dan nog verder te wijken. Binnen een tiental dagen bezweken de
meeste steden van Gelderland en geheel Utrecht Den 23sten Juni
ging de stad Utrecht bij verdrag over. Dan gaf zich nog Naar-
den over. Eerst Muiden stuitte den zegevierenden marsch des vij-
ands. Gedurenden den zelfden tijd, dien Frankrijk in zijn eigen be-
lang zoo wel besteedde, veroverden de bisschop van Munster en
de keurvorst van Keulen een gedeelte van Gelderland, waaruit
hen evenwel de Franschen weder verdreven. Hnn weg voortzet-
tende, onderwierpen zij vervolgens Overijsel en namen Koevorden
in. Een gelukkige tegenstelling tegen dit tafereel van vernede-
ring was Aardenburg (in Staats-Vlaanderen), van welke stad de
Franschen werden genoodzaakt met een zwaar verlies af te dein-
zen. Alleen ter zee bleek Neerlands meerderheid boven zijn vij-
anden, want den 7den Juni leverde de Ruiter bij Solebay
(een inham op de Oostkust van Engeland, ten z. van Southwold)
een slag aan de Fransch-Engelsche vloot, die onder \'t bevel stond
van den hertog van York en d\' Estrêes. Een beslissende
-ocr page 130-
124
zege behaalde geen der beide partijen; maar het voordeel was
aan den kant van de Ruiter. De Franschen namen weinig deel
aan den strijd, niet ongaarne ziende, dat de beide zeemogendhe-
den elkander zooveel mogelijk afbreuk deden.
In Holland en Zeeland brachten de ongehoorde voorspoed en
de nadering des vijands een buitengewone verslagenheid teweeg.
De regenten der Republiek helden tot onderhandelingen met Frank-
rijk over en zonden te dien einde gezanten tot den koning. Lodewijk
deed verregaande eischen. Eer deze voorwaarden nog bekend waren,
hadden Amsterdam en Zeeland hun afkeer van \'t onderhandelen
aan den dag gelegd. Niet minder buitensporig dan de vorderingen
van Frankrijk, waren die, welke de koning van Engeland om-
streeks denzelfden tijd, op \'t einde van Juni, deed.
§ 27.
Het vervolg van den oorlog van 1672. — De dood der gebroeders
de Witt. — De verheffing van Willem III.
De rampen, die het vaderland zoo plotseling troffen, brach-
ten een geheele omkeering in het land teweeg. De staten van
Holland beijverden zich, hun gewest, door het doorsteken der
dijken, ontoegankelijk te maken voor den vijand. Amsterdam rustte
zich op allerlei wijze wakker ter verdediging toe en geleek wei-
dra op een vesting, midden in het water gelegen. Intusschen weet
het volk, steeds zoowel het goede als het kwade overdrijvende,
de schuld van alle ongelukken aan \'s lands regeering en beschul-
digde de Witt, met Frankrijk te heulen. Niets was ongerijmder
dan deze laatste beschuldiging. Doch nu die kreet van landver-
raad eenmaal de uiting eener vrij algemeen verbreide meening
was, lag de gedachte, dat \'s prinsen verheffing in de benardeom-
standigheden het eenige redmiddel was, voor de hand. Weldra
uitte, zich de haat tegen de de Witten door daden. De raadpen-
sionaris, op den avond van den 21 sten Juni 1672 uit de verga-
dering der staten van Holland naar huis gaande, werd nabij het
Buitenhof aangerand door vier mannen, die hem verscheiden won-
-ocr page 131-
125
den toebrachten, en, in de meening hem te hebben gedood, de
vlucht namen. Van de vier misdadigers, die, door den wijn verhit,
de daad bijna terzelfder ure beraamd en gepleegd hadden, werd al-
leen Jakob van der Graaf, een zoon van een lid van \'t hof van
Holland, gegrepen. Den 29sten Juni werd hij ter dood gebracht.
Velen hadden gepoogd, ook bij de Witt, vergiffenis voor den jeug-
digen man te erlangen, doch vruchteloos. Dit deed, evenals de
zaak van Buat, den haat tegen den raadpensionaris zeer toenemen.
Te Dordrecht wendde de woedde des volks zich tegen den
ruwaard, terwijl hij nog op de vloot was. Een hoop volk vloog
naar het stadhuis en vernielde de schilderij, daar ter zijner eer
opgehangen. Eenige dagen daarna kwam hij in zijn vaderstad
terug, maar moest, wegens ongesteldheid, het bed houden.
Ongeveer gelijktijdig met den aanslag van de Graaf trachtten
op een avond vier onverlaten het huis van den ruwaard bin-
nen te dringen en zouden het boos opzet, dat zij in den zin
hadden, hebben volvoerd, zoo niet de gewapende macht tusschen-
beide ware gekomen, Zelfs stond te Amsterdam het huis van
de Ruiter, die zich op de vloot bevond, een weinig later aan
een aanval van het graauw bloot, die eveneens door de burger-
wacht werd afgewend.
Gedurende des ruwaards ongesteldheid rottede in verscheiden
steden van Holland en Zeeland het volk samen met het doel, om
den prins van Oranje verder te doen bevorderen. Het eerst gebeurde
dit te Veere, waar men de wethouderschap dwong, den 21sten
Juni de belofte af te leggen, dat zij den prins het stadhouder-
schap zou aanbieden. Van Veere sloeg de beweging over naar
Dordrecht. Den 29sten Juni onderteekenden de leden der vroedschap
een geschrift, waarin zij het eeuwig edict herriepen en Willem
het stadhouderschap opdroegen. Vermits de ruwaard nog ziek was,
begaf zich de secretaris der stad met een kapitein der burger-
wacht naar zijn legerstede en hielden hem voor, dat gewapende
burgers zijn huis hadden omsingeld, hem, indien hij aarzelde,
met den dood dreigende. Slechts met moeite] brachten zijn huis-
genooten hem ertoe, om aan het verzoek te voldoen. Onder-
teekenende voegde hij er de letters v. c. bij, d. i. vi coactua,
met geweld gedwongen. Maar de Witts gemalin haalde, op aan*
-ocr page 132-
426
sporing van den secretaris, de pen door deze woorden. Ongeveer
op dezelfde wijze als te Veere en te Dordrecht ging het elders.
Op de eene plaats kwam het volk uit eigen beweging op de
been, op een andere werd het opgeruid.
Het werk, in de stemmende steden voorbereid, werd ter dag-
vaart voltooid. Den 2den Juli benoemden de staten van Zeeland,
in den nacht tusschen den 3den en 4den die van Holland,
na eerst het eeuwig edict te hebben ingetrokken, willem iii
(1672—1702) tot stadhouder. Terzelfder tijd benoemden de Sta-
ten-Generaal hem tot kapitein-generaal der unie. De verheffing
van den prins gaf een geheel andere richting aan de onder-
handelingen over den vrede. Thans kwamen de onderhandelingen
met Engeland op den voorgrond, die met Frankrijk op den
achtergrond, juist het tegendeel van hetgeen men in de laatste
weken had gezien. Willem hoopte Karel II te kunnen bewegen,
om voor zich een einde aan den oorlog te maken, en wellicht
daarenboven Frankrijk tot een billijken vrede te verplichten.
Reeds waren zij het over sommige punten met elkander eens,
ook hierover, dat de prins souverein zou worden; maar verder
kwam het niet. Karel achtte Willems aanbiedingen onvoldoende
en wilde zich niet van zijn bondgenoot laten aftrekken. De
prins zag in, dat er geen gunstige voorwaarden waren te be-
dingen en alzoo de wapens moesten beslissen.
Aleer evenwel de lezer zijn aandacht vestigt op den verderen
gang der vijandelijkheden, behoort hij ze nog een oogenblik bij
de binnenlandsche aangelegenheden der Republiek te bepalen.
Op het tijdstip dat de roekelooze aanslag, bovenvermeld, op\'t leven
van Jan de Witt werd gepleegd, was hij het nog, die aan \'t hoofd
van \'s lands regeering stond. Toen hij genezen was, had de om-
wenteling plaats gegrepen, die Willem III aan het roer van den
staat plaatste. Op dit nieuwe toonee) kon hij, zonder zijn eed
(zie blz. 121) te breken en zijn beginselen te verloochenen, niet
voegzaam verschijnen, of hij moest er een tweede of derde rol
vervullen. Hij vroeg en verkreeg zijn ontslag den 4den Augustus.
Doch hij en zijn broeder schenen slechts in het leven te zijn
gespaard, om aan nog grievender leed ten doel te staan, dan
hun tot dusver was beschoren geweest.
-ocr page 133-
•127
Het eerst trof dit lot den ruwaard. Willem Tichelaar, bar-
bier te Piershil (ten w. van Dordrecht), beschuldigde Cornelis
de Witt, een poging te hebben aangewend, om hem tot een
aanslag op het leven van den prins van Oranje te bewegen.
Tichelaar stond zeer slecht ter faam. Niet alleen had hij meer
dan een vergrijp gepleegd; maar hij was ook in 1670, bij vonnis
van des ruwaards plaatsvervanger, veroordeeld tot een geldboete
en tot verbanning uit het land van Putten. De prins bracht
Tichelaars aanklacht ter kennis van het hof van Holland, het-
welk den ruwaard, in strijd met de privilegiën van Dordrecht,
gevankelijk naar den Haag, en weldra naar de Gevangenpoort,
liet voeren en de kennisneming der zaak aan zich trok. Lijnrecht
tegenover de aangifte van Tichelaar stond de betuiging van O01-
nelis de Witt, luidende dat Tichelaar zijn steun had gevraagd
voor het ondernemen der bedoelde misdaad, die hij evenwel
eerder had aangeduid, dan uitgesproken. De Witts dienaar en
zoon, die hadden geluisterd aan de deur van \'t vertrek, waarin
Tichelaar met den ruwaard vertoefde, bevestigden deze getuigenis
grootendeels. Ondervraging en pijnbank leidden tot geen ander
gevolg, dan dat Cornelis de Witt bij zijn verklaring volhardde.
Zoo weinig vermocht de pijniging op de Witt, dat hij te mid-
den der felste smarten het begin van een van Horatius\' fraaiste
lierzangen, als op zichzelf toepasselijk, opzeide.
De afloop van \'t proces is zeer vreemd. Het vonnis, hetwelk
van geen misdaad gewaagde, — iets, dat bijna zonder voorbeeld
was, — luidde, dat de Witt werd vervallen verklaard van
al zijn ambten, voor immer uit Holland verbannen en tot be-
taling der kosten van \'t geding veroordeeld. Het vonnis werd
op den 20sten Augustus uitgesproken. Op dien noodlottigen dag
werd Tichelaar, die tot dusver mede in hechtenis was gehouden,
des morgens ontslagen. Terstond liet hij zich tegenover hen, die
hij ontmoette, indezervoege uit, dat zijn eigen ontslag even-
zeer als het, hoewel zachte, vonnis, over de Witt geveld, aan-
toonde, dat de ruwaard schuldig was. Inmiddels kwam de gewezen
raadpensionaris zijn broeder in de gevangenis bezoeken, van zins
zijnde hem mede te nemen. Doch dit bleek weldra onmogelijk te zijn.
Het duurde niet lang, of de Gevangenpoort, waarop zich de
-ocr page 134-
128
gebroeders bevonden, was door een tallooze menigte saamge-
loopen volk omgeven. Tegen den middag schaarde zich tevens
de schutterij onder haar vaandels voor de Gevangenpoort en hield
er wacht. Kort hierna kwamen de drie afdeelingen ruiterij, die
in de stad in garnizoen lagen, aanrijden en vatteden insgelijks
in de nabijheid der gevangenis post. Maar toen vervolgens een
gerucht werd verspreid, dat de boeren uit den omtrek op weg
waren, om zich hij de saamgeschoolde lieden te voegen en hun
in hun opzet de behulpzame hand te bieden, kregen twee van
de afdeelingen der ruiters bevel, af te trekken en de toegangen
tot den Haag te bezetten.
Thans hadden de vijanden der gebroeders de baan ruim. Een
aantal van hen drongen verwoed den kerker binnen, noodzaakten
de de Witten met hen het gebouw te verlaten en brachten hen
te midden eener gewapende menigte van 1000 tot 1200 menschen
laaghartig om. Hierop mishandelden eenige der burgers en het
gemeen, niet tevreden met de gepleegde euveldaad, de doode
lichamen op een wijze, te .\'afschuwelijk om te verhalen. Wegens
dit misdrijf, een der verfoeielijkste feiten uit de geschiedenis
der Nederlanden, de grootste vlek, die op haar bladen is te
vinden, heeft men de Hollanders, anders als goedaardig te
boek staande, bij het verscheurend gedierte vergeleken. Noch
de regeering van den Haag, noch de staten van Holland, des-
tijds vergaderd, durfden de onzalige daad verhinderen. Wel schre-
ven de staten van Holland, van zins schijnende de misdadigers te
vervolgen, in dien zin aan den prins van Oranje. Doch Willem meende,
dat men in de toenmalige omstandigheden aan geen gestrenge ver-
volging kon denken van een euveldaad, door menigeen van de meest
gezeten burgers bedreven. Vreemd blijft het evenwel, hoe de prins
een jaargeld kon toeleggen aan Tichelaar, die de onmiddellijke
oorzaak is geweest van het treurige schouwspel, dat hijzelf ver-
foeide en dat aan het huis van Oranje-Nassau meer nadeel heeft
gedaan, dan zijn vrienden immer in staat waren te vergoeden.
Ten zelfden dage, waarop de daad werd gepleegd, verkozen
de staten van Holland Gaspar Fagel tot raadpensionaris.
Het was een moeielijke taak, de opvolger te zijn van een
man, als Johan de Witt. Onder zijn leiding vervulde Ne-
-ocr page 135-
129
derland een der eerste rollen in de Europeesche staatkunde. On-
vermoeid was de Witt werkzaam voor de verheffing der Repu-
bliek , van haar zeemacht en handel. Groote diensten heeft hij
aan zijn vaderland bewezen. Van \'s mans ervarenis in \'t financie-
wezen is boven (zie blz. 113) melding gemaakt. Alom heerschte,
gedurende de jaren van de Witts raadpensionarisscbap in Holland,
een uitnemende welvaart. Hij was het, die Holland en, door
middel van Holland, de Vereenigde Gewesten met kracht, groot-
heid en ver vooruitzienden blik bestuurde. Dat hij zeldzame en
uitstekende geestvermogens had, betwijfelt niemand. Van de beide
gebroeders was hij de jongste in jaren, de oudste in wijsheid.
Was hij uitnemend bekwaam en werkzaam, niet minder lof
verdienen zijn onbaatzuchtigheid en eerlijkheid. Kalm was hij en,
het meesterschap voerende over eigen gelaat, gewoon tot op den
bodem door te dringen van eens anders gemoed. Ee stuurschheid,
die zijn broeder schijnt eigen te 7ijn geweest, was geenszins een
der eigenschappen van den raadpensionaris. Verwijt men hém,
dat hij te veel gezag uitoefende, dit is toe te schrijven niet aan
heerschzucht, maar aan zijn schrander vernuft en zijn bekwaam-
heden, die hem een zedelijken invloed gaven, grooter dan de
meeste stadhouders hadden. Acht men het verkeerd, dat hij het
oog bovenal op Hollands belangen gericht hield, men behoort
niet te vergeten, dat hij de -eerste ambtenaar van Holland was.
Mocht men meenen, dat de ongelukken in 1672 hem zijn te
wijten, de onpartijdige beschouwing der geschiedenis leert, dat
hij, zoo hij heeft gedwaald, hierin alleen dwaalde, dat hij niet
heeft vooruit gezien, dat Karel II zoo bekrompen en laag was,
Engelands belangen veil te hebben ter wille van een handvol
Fransch goud.
Het noodlottig uiteinde der gebroeders bleek weldra geen vol-
doend middel te wezen, om de in beweging geraakte bevolking
der steden tot bedaren te brengen. Eensdeels hierom, anderdeels
omdat vele der regenten, als aanhangers der staatsgezinde partij,
niet aangenaam waren aan den stadhquder, machtigden de staten
van Holland den prins den 27sten Augustus, voorzoover hij het
noodig achtte, overal de wet te verzetten. Gelijk in Holland,
koos de prins ook in de raden van Zeelands staten nieuwe leden.
Dr. wwkne, Bckn. Geschied, v. h. Vaderland, 4dedruk.              9
-ocr page 136-
130
Doch het wordt tijd, tot de zaken van den oorlog terug te kee-
ren. In December 1672 .viel de vorst in en maakte de hertog
van Luxembourg, een van Lodewijks veldheeren, zich gereed,
een inval in Holland te doen. Hij overviel Zwammerdam en Bo-
degraven, welke plaatsen de Franschen tot den grond afbrandden,
tevens vele wreedheden tegen de ingezetenen begaande. Inmiddels
ging de vorst in regen over, hetgeen Luxemburg noodzaakte op
Woerden terug te trekken. Aan den Noordoostkant van Nederland
werd het Keulsch-Munstersch leger onder den bisschop van Mun-
ster en den keurvorst van Keulen in 1672 gestuit door de stad
Groningen. Zes weken belegerden zij de stad. Karel van Ra-
benhaupt, de bevelhebber der bezetting, leidde de verdediging,
wakker bijgestaan door de burgers en de studenten. Een groot
gedeelte der stad werd platgeschoten; doch de moed der beleger-
den herleefde telkens na iederen goed geslaagden uitval. In den
nacht tusschen den 27sten en den 28sten Augustus blies de bis-
schop den aftocht met een verlies van ongeveer 5000 man, ter-
wijl in Groningen slechts omtrent 100 menschen waren doodge-
schoten. Op den 30sten December liet Rabenhaupt, gebruik ma-
kende van de aanwijzing van Meindert van Thijnen, een gewezen
koster te Koevorden, tevens een goed ingenieur, deze vesting door
Eybergen verrassen. Ook ter zee stond het vrij wel met de aan-
gelegenheden der Republiek. Na den slag bij Solebay (zie blz.
123) ging de Ruiter langs de kusten van ons land kruisen, om
de Engelschen de landing te beletten, die zij, opdat Holland van
twee zijden werd aangevallen, zich hadden voorgenomen. In zijn
streven werd de Ruiter ondersteund door de natuur zelve. Toen
de vijandelijke vloot in Juli 1672 in het gezicht van de Helder
was, stak er een storm op, die drie dagen zonder ophouden en, met
eenige tusschenpoozen, bijna drie weken aanhield. Zoo was het jaar,
welks begin zoo rampspoedig was geweest voor Nederland, en in-
zonderheid het einde, niet teneenenmale van voorspoed verstoken.
Meer geluk bracht het volgend jaar. Een beslissende zege be-
haalde de Ruiter op den 21 sten Augustus bij Kijkduin (nabij
de Helder) op de Fransch-Engelsche vloot onder d\' Estrées en
prins Robert (zie blz. 117). Te land noodzaakte Willem III
door een koene onderneming, de verovering van Bonn, in Novem-
-ocr page 137-
131
ber 1673 de Franschen, om ons land te verlaten. In hot jaar 1674
was de fortuin Frankrijk nog minder gunstig. De koning van
Engeland , door de bedreigingen van \'t parlement gedrongen, moest
tot den vrede van Westminster (19 Febr. 1674) besluiten, welke
dien van Breda bekrachtigde. Dit voorbeeld volgde de bisschop
van Munster en de keurvorst van Keulen.
Terwijl het hoofdtooneel van den oorlog thans werd verplaatst
naar de Spaansche Nederlanden, waarheen de Franschen aanstonds
na de ontruiming van ons land weken, keerden de bevrijde ge-
westen Utrecht, Gelderland en Overijsel tot het bondgenootschap
weder. Ook zij moesten zich laten welgevallen , dat Zijn Hoogheid ,
op last der Staten-Generaal, de regeering hunner steden veran-
derde, gelijk dit in Holland en Zeeland was geschied. Hierbij
bleef het niet. Nadat Holland en Zeeland het stadhouderschap,
gelijk de Staten-Generaal het kapitein-generaal- en admiraalschap,
erfelijk hadden verklaard in de mannelijke linie des prinsen van
Oranje, volgden Utrecht en Overijsel in 4674, Gelderland in 1675
het gegeven voorbeeld. Aan Hendrik Kasimir II (zie blz. 118)
droeg Groningen in 1674 het erfstadhouderschap op. In Gelder-
land achtte de adel nog niet genoeg te hebben gedaan. Door
zijn invloed boden de staten van dit gewest den prins de hoog-
ste macht aan met den titel van »hertog van Gelderland en graaf
van Zutfen." Deze waardigheid wees de prins evenwel van de
hand, toen verscheiden steden van Holland en Zeeland te kennen
gaven, dat dit aanbod haar weinig behaagde.
AIzoo, hoofdzakelijk dcor toedoen van Fagel een macht heb-
bende verkregen, grooter wellicht dan die, welke den hertoge-
lijken of graafiijken titel ware toegekend, zette Willem III den
strijd tegen de vijanden van zijn vaderland buiten de grenzen van
het Gemeenebest voort. In de Zuidelijke Nederlanden leverde hij
den slag van Senef {Overzicht, achtste druk, blz. 152). Ook naar
\'t Zuiden, naar de Middellandsche Zee, werd de kamp overge-
bracht (t. a. p.). In 1676 zond men de Ruiter naar die wate-
ren. Driemalen leverde de Nederlandsch-Spaansche vloot slag te-
gen den Franschen admiraal duQuesne: in de tweede ontmoe-
ting, bij den Et na, zegepraalden de onzen, maar verloren den
eersten vlootvoogd zijner eeuw.
9*
-ocr page 138-
132
Sinds lang wenschten .Frankrijk en Nederland vrede te slui-
ten. Tot plaats der bijeenkomst werd Nijmegen bepaald. Van
het begin af streefde Frankrijk slechts naar een afzonderlijken
vrede met de Staten-Generaal; maar Willem III hield dit lang
tegen. Te midden der onderhandelingen ging Willem in 1677
een huwelijk aari met Maria, de oudste dochter van zijn oom,
den hertog van York. In den nacht van den lOden tot den
Uden Augustus 1678 kwam de vrede van Nijmegen tusschen
Frankrijk en de Republiek tot stand. De Nederlanden verloren
niets.
§28.
Willem III. De .negenjarige oorlog. De Spaansche
erfopvolgingsoorlog.
Zóó bereikte Lodewijk XIV, trots al zijn vijanden, zoowel door
de wapens als door de kunst van \'t onderhandelen, althans ten
deele, zijn doel. De vrede van Nijmegen versterkte den koning
in zijn overmoed. Niets achtte hij, in \'t gevoel zijner over-
macht, in staat, om hem te beletten, nu ook met vreemde sta-
ten even willekeurig te werk te gaan, als hij in zijn rijk zelf jegens
zijn onderdanen placht te doen. De reunionskamers (Overzicht, achtste
druk, blz. 152) toonden dit maar al te zeer. Na de herroeping
van \'t edict van Nantes vreesde al wat protestant was voor
\'t overwicht" van den vervolger hunner geloofsgenooten. Dit ver-
strekte keizer Leopold 1, het grootste gedeelte van \'t Duitsche
rijk, Spanje en de Nederlanden tot een krachtigen prikkel, om
in 1686 onder elkander verschillende verbonden te sluiten.
Hij, die deze verbonden tot stand bracht en er de ziel van
was, was Willem III, van dit oogenblik af de rustelooze be-
strijder van den heerschzuchtigen vorst. Gelijk Lodewijk de vertegen-
woerdiger was van \'t volstrekt gezag en van een algeheele staats-
eenheid, die het catholicisme als middel aanwendde, zoo was hij
de vertegenwoordiger en de voorvechter van het staatkundig even-
wicht van Europa, die het protestantisme als werktuig bezigde.
-ocr page 139-
133
Voor die taak was de prins van Oranje-Nassau ten volle bere-
kend. Zwak en tenger was hij van lichaam, maar krachtig van
geest. Zijn karakter, van nature standvastig, was door den te-
genspoed zijner jeugd gestaald. Doorgaans was hij stil en in
zichzelf gekeerd. Slechts op den dag van een veldslag was
hij levendig en vol vuur; terwijl hij anders steeds langzaam
sprak, vlogen hem dan de woorden van de lippen. Als staats-
man stond Willem III boven al zijn tijdgenooten. Hij was vol-
komen bekend met de gesteldheid van Europa\'s kabinetten, met
•de roersels en drijfveeren der machthebbers. De taak, die hij
als zijn levenstaak aanmerkte, was een volhardend tegenstre-
ven van Frankrijks pogingen, om de wereldheerschappij in Eu-
ropa te bemachtigen. Al beleefde Willem het geenszins, zijn
doel werd mettertijd bereikt. Daarentegen kostte het stelsel van
Europeesche staatkunde, dat de plaats innam van de Witts
stelsel, hetwelk Neerlands belangen tot punt van uitgang had,
aan de Republiek den eersten rang onder de zeemogendheden.
Van Willems tijd af moest zij zich met den tweeden rang tevre-
den stellen.
Even onvermoeid, als op het gebied der staatkunde, bestreed
Willem III zijn vijand op het slagveld. Persoonlijke moed was eên
zijner gaven; doch onder de groote veldheeren verdient hij, gelijk
zijn overgrootvader, niet de plaats, die hem onder de groote staats-
mannen toekomt. Intusschen is het onwedersprekelijk, dat hij een
aantal bekwame veldheeren heeft gevormd, die in den Spaanschen
erfopvolgingsoorlog menige zege behaalden. Veldslagen gewonnen
heeft hij bijna niet. Zijn talenten kwamen vooral uit, wanneer
hij, óf op zijn meesterlijke aftochten, óf na de nederlaag ontwrik-
baar stand houdende, den vijand zooveel ontzag wist in te boeze-
men, dat deze hem niet verder durfde aantasten.
Het groot gezag, dat Willem in de Nederlanden had, heeft
hij gebruikt, ten einde de hinderpalen, die hij nu en dan in
de leiding der Republiek op zijn weg ontmoette, op een zoo-
danige wijze uit den weg te ruimen, dat hij de regenten zoo
goed als afhankelijk van zich maakte. Onwrikbaar stond hem
in zijn pogen de raadpensionaris Fagel ter zijde, wien, evenals
aan de latere opvolgers van Johan de Witt, gemeen "overleg met
-ocr page 140-
134
den stadhouder tot plicht was gesteld. Vanhier, dat men thans
een samenwerking aanschouwde van stadhouder en raadpensi-
onaris, zooals men nimmer had beleefd. In vele opzichten strookte
het streven des stadhouders weinig met den aard eener repu-
bliek. Vele bewijzen zijn aanwezig, om het verwijt te staven,
dat Willem III zich niet ontzag, op willekeurige wijze in te
grijpen, wanneer dit met zijn plannen overeenkwam. Vele steden
moesten ondervinden, dat de stadhouder zich niet te stipt aan
haar voorrechten hield. Hier stelde hij nieuwe leden in de vroed-
schap, elders zette hij er leden uit.
Onder alles, dat Lodewijk XIV zich zoo ten aanzien van Eu-
ropa, als van hemzelf veroorloofde, was er niets, dat Willem
dieper krenkte, dan het wederrechtelijk in bezit nemen van het
prinsdom Oranje (zie blz. 50). \'s Prinsen haat tegen Lodewijk deelde
de meerderheid der natie, hoog ingenomen met de hervormde
leer, vooral sinds haar uit Frankrijk vluchtende broeders, in de
naaste jaren vóór 1685 en inzonderheid sedert dit jaar, hier te
lande een veilige schuilplaats kwamen zoeken. Zeer edelmoedig
ontving men deze vluchtelingen, réfugiés, in Nederland.
Lodewijk XIV was destijds niet de eenige vorst, die gevaar-
lijk werd geacht voor de hervormde kerk. Vele maatregelen
van Jakob II, Engelands koning, hadden dezelfde strekking (Qver-
zicht,
achtste druk, blz. 157). Van \'t oogenblik af, dat hij den
troon besteeg, hield Willem den blik onafgebroken gevestigd op
den toestand van dit rijk. Met vele aanzienlijke Engelschen stond-
hij in briefwisseling. De vroedschappen der steden van de ver-
schillende provinciën stemden erin toe, den prins met \'s lands
zee- en landmacht te ondersteunen. Middelerwij 1 had d\' Avaux,
Lodewijks gezant in \'de Nederlanden, zijn vorst bekend gemaakt
met de groote toerustingen der Republiek en hem medegedeeld,
dat zij, naar hij vermoedde, op Engeland doelden. Lodewijk
draalde niet, Jakob II er een wenk van te geven; maar deze vorst
sloeg de waarschuwing in den wind. Toen het ten laatste on-
wedersprekelijk was, dat de prins Engeland op \'t oog had,
was het te laat en moest Jakob zijn lot afwachten. In November
1688 legde de vloot, ten aanschouwen eener groote menigte
volks, welke zich op de kusten van Engeland en Frankrijk ver-
-ocr page 141-
135
drong, in de haven van Torbay (aan de z. kust, ten o. van
Plymouth) aan. Onmiddellijk trok Willem naar Londen. Jakob
vluchtte naar Frankrijk, en in 1689 werden Willem en Maria
als koning en koningin van Groot-Britannië uitgeroepen. Nog
voordat Willem de kroon op zijn hoofd zette, verloor hij zijn
vriend, den raadpensionaris Fagel, die veel had gedaan, om
\'s lands regenten gunstig voor het ondersteunen des stadhou-
ders te stemmen. In plaats van Fagel kwam in 1689 A n t o n i e
Heinsius.
Tot het welslagen der onderneming droeg dit veel bij, dat
Lodewijk in 1668 en 1669 achtereenvolgens aan de boven ge-
noemde bondgenooten (zie blz. 132), alzoo ook aan Nederland,
den oorlog verklaarde. Zóó begon de negenjarige oorlog. Tegen
zijn verwachting had Lodewijk thans nog één vijand meer te
bestrijden, nl. Engeland. De mogendheden bekrachtigden hun
vereeniging in 1690 door het Weener verbond. Het leger der Repu-
bliek streed met het krijgsvolk der bondgenooten in de Zuidelijke
Nederlanden. Hier won Luxembourg in 1692 op Willem III,
opperbevelhebber van de gezamenlijke troepen der bondgenooten,
den slag bij Steenkerken (in \'t n. van Henegouwen, ten n.w.
van Senef), in 1693 dien bij Landen en Neerwinden (in \'t
n.w. van Luik). Deze nadeelen werden eenigermate vergoed door
de schitterende zege, die de Nederlandsch-Engelsche vloot onder
Almonde en Russelin 1692 bij la IIogue (in \'t n.w. van
Normandië, aan \'t Kanaal) op den Franschen admiraal T o u r-
v i 11 e behaalde. Hoewel de koning van Frankrijk over \'t geheel
met geluk streed, deden de uitputting zijns lands en nieuwe
ontwerpen bij hem begeerte naar rust ontstaan. Zoo sloot hij
in 1697 den vrede van Rijswijk (tusschen den Haag en Delft).
Lodewijk erkende Willem III als koning van Engeland en stond
hem het prinsdom Oranje weer af.
Aan de Republiek bracht het geen voordeel, dat hij, die
stadhouder van de meeste harer gewesten was, de eer verwierf,
een kroon te mogen dragen, die weldra bleek voor hemzelf
een doornenkroon te zijn. Zij ging gebukt onder den druk van
\'t verbond met Engeland en was binnen kort te vergelijken
bij een sloep, voortgesleept door een linieschip. Haar handel
-ocr page 142-
136
leed op nieuw een grooten schok. Dadelijk, in \'t begin van
den oorlog, werden vele Nederlandschë koopvaardijschepen, die
men wegens de geheimhouding, waarmede de toeleg op Enge-
land werd behandeld, niet had kunnen waarschuwen, in Frank-
rijk aangehouden. Tevergeefs vleide men zich met de hoop, dat
Willem iets zou doen tot intrekking of verzachting van de acte\'
van navigatie. De nadeelen, den handel toegebracht, werden niet
vergoed door de ruim zeven millioenen, die Engeland in 1689 en
volgende jaren, als schadeloosstelling voor de kosten van den over-
tocht, aan Nederland betaalde.
Even vóór het einde van den negenjarigen oorlog, in 1696,
stierf een van de veldmaarschalken der Republiek, die in den
slag bij Landen en Neerwinden wakker had medegestreden,
de stadhouder van Groningen, Friesland en Drente, Hendrik
Kasimir II (zie blz. 131). Zijn zoon Johan "Willem Friso
(1696—1711) volgde hem in Groningen en Friesland op onder
regentschap zijner moeder Amalia van Anhalt-Dessau,
een kleindochter van Frederik Hendrik en dochter van Johan
George II, vorst van Anhalt-Dessau, terwijl Drente aan Willem III
het stadhouderschap opdroeg. Voor \'t overige werd de betrek-
king, waarin Nederland reeds sedert lang tot Rusland stond,
in dezen tijd nauwer door een persoonlijk bezoek van Peter, den
keizer aller Russen en eersten hervormer zijner natie op groote
schaal (Overzicht, achtste druk, blz. 160, 161). Eenige dagen hield
hij zich in 1697 te Zaandam op en timmerde te Amsterdam op
de werf een geheel schip af. Later hervatte de alleenheerscher
van het groote rijk het bezoek in 1717. Zonder overdrijving mocht
Nederland zich beroemen, op die wijze een gunstigen invloed te
oefenen op Ruslands ontkiemende beschaving.
Het werd weldra duidelijk, dat Lodewijk juist geen duurzamen
vrede beoogde en welke bedoelingen hij nog in \'t schild voerde.
Hij wendde zich tot Engeland en tot de Nederlanden, hun voor-
slaande, zonder den keizer (Overzicht, achtste druk, blz. 151) erin
te kennen, met hem een verdrag te sluiten, waarin zou worden
vastgesteld, op welke wijze de landen der Spaansche kroon te ver-
deelen bij den dood van den koning van dit rijk, Karel II, die elk
oogenblik tegemoet werd gezien. Metterdaad kwamen er achter-
-ocr page 143-
137
eenvolgens twee dergelijke verdragen tot stand. Leopold echter
sloot zich er niet bij aan, en nog.veel minder Karel II zelf, bij
wiens dood (den lsten Nov. 1700) men een testament vond, dat
Philips van Anjou, den tweeden zoon van den dauphin, tot eeni-
gen erfgenaam der kroon van Spanje verklaarde. Bij de gewich-
tige vraag, die deze verdragen trachtten te beslissen, had Wil-
lem III, de voorvechter van Europa\'s vrijheid, alleen het evenwicht
der staten en \'t behoud der rust van dit werelddeel op het oog.
Als hoofd der zeemogendheden, Engeland en de Nederlanden,
meende bij, dat het dezen, bij de groote macht, die èn het huis
Habsburg, èn Bourbon bezat, niet onverschillig kon zijn, wie
de bezitter der Spaansche monarchie werd. Intusschen begaf zich
Philips van Anjou, als koning Philips V, in 1701 naar zijn ko-
ninkrijk Spanje.
Keizer Leopold, die den nieuwen koning niet wilde erkennen,
rustte zich dadelijk ten oorlog toe. Weldra vond hij steun bij het
groote of Haagsche verbond in 1701, dat hij met Engeland en de
Nederlanden sloot en bij hetwelk zich ook Frederik I van Pruisen,
het Duitsche rijk, Portugal en Savoye voegden. Willem III was
niet bestemd, om den oorlog mede te voeren. Eer die krijg nog recht
was uitgebroken, leden de bondgenooten in Maart 1702 door zijn
overlijden het zwaarste verlies, dat hen kon treffen. Vóór zijn dood
had Willem III pogingen aangewend, om den stadhouder van Fries-
land , Johan Willem Friso, te doen verkiezen tot opvolger in de waar-
digheden, die hij hier te lande bekleedde. Maar ziende, dat de
staten der gewesten hiertoe niet overhelden , had hij zijn bemoei-
ingen gestaakt. Terstond na Willems dood gaven de staten van
Holland in de vergadering der Staten-Generaal te kennen, dat zij
het voornemen hadden, de aangelegenheden te laten, zooals zij
waren, en de staten der vier overige gewesten, alsmede die van
Drente, volgden hun voorbeeld. Men liet de hooge ambten onver-
vuld, en de zaken der regeering werden in de vijf provinciën te-
ruggebracht op den voet van 1651. \'
De oorlog, door Lodewijks toedoen ontbrand, werd gevoerd in
Italië, Duitschland, de Zuidelijke Nederlanden en Spanje. Het getal
van \'s konings uitstekende veldheeren was zeer afgenomen. Daar-
entegen stond aan den kant der bondgenooten een rij van groote
-ocr page 144-
138
mannen: John Churchill, graaf, daarna hertog van Marl-
borough (in Devonshire, in \'t z. van Engeland); Eu genius
van Savoye, Leopolds veldheer, en Antonie Heinsius. Dezeman-
nen noemt men, wegens hun gemeenschappelijke leiding der za-
ken, het driemanschap in dezen oorlog. Het aandeel, dat de Ne-
derlanders aan den oorlog namen, bepaalde zich tot de verrichtin-
gen ter zee en in de Spaansche Nederlanden. In 1704 nam de
Engelsche admiraal Rook e, bijgestaan door de vloot der Neder-
landen onder den luitenant-admiraal Callenburgh, bijna zon-
der slag of stoot het onneembare, maar toen slecht bewaakte
Gibralter in. Koningin Anna (Overzicht, achtste druk, blz. 157)
verklaarde, over deze verovering te willen beschikken in gemeen-
schappelijk overleg met de Staten-Generaal; doch in strijd met
deze uitdrukkelijke belofte en in weerwil dat de stad was genomen
in naam van aartshertog Karel, Leopolds tweeden zoon, eigende
Engeland zich haar stilzwijgend toe.
Wat den oorlog te lande betreft, voegden zich de Nederlandsche
troepen bij het leger, dat in de Zuidelijke Nederlanden stond en
waarover Marlborough het bevel voerde. Aan \'t hoofd van de
krijgsbenden der Republiek stond o. a. Johan Willem Friso. Schit-
terend was de reeks der veldslagen. Marlborough versloeg in 1706
Villeroi bij Ramillies (in \'t z.o. van Zuid Brabant). Marl-
borough en Eugenius wonnen in 1708 den slag bij Oudenaarde
(in Oost-Vlaanderen aan de Schelde) op Vendóme en op den jon-
gen hertog van Bourgondië, den oudsten zoon van den dau-
pbin, en in 1709 dien bij Malplaquet (nabij Mons) op Villars.
Hierop werden de Spaansche Nederlanden allengs geheel veroverd.
Intusschen had Lodewijk XIV, Marlborough en Eugenius terecht
voor afkeerig van den vrede houdende, zich reeds eenige malen
in dien zin tot Heinsius gewend, maar vruchteloos. In 1709 ge-
schiedde de aanvraag om vrede van Lodewijks kant met meer
aandrang dan ooit. Doch toen de overwinnaars hun eischen al
hooger stelden, werden de onderhandelingen afgebroken. Hierop
volgde de slag bij Malplaquet. De onderhandelingen, in 1710 nog-
maals te Geertruidenberg hervat, voerden wederom tot niets. Zij
werden gestaakt, omdat de bondgenooten hun eischen nog in zoo
verre verzwaarden, dat zij vorderden, dat de grijze Lodewijk zelf
-ocr page 145-
139
zijn kleinzoon, des noods met geweld, zou onttronen en dwin-
gen, Spanje te verlaten. Maar plotseling kwam er een wending
in den loop der gebeurtenissen. Juist toen de gezichteinder voor
Lodewijk met steeds dreigender wolken betrok, brachten twee
onverwachte gebeurtenissen hem redding aan. De eene was de
vroegtijdige dood van Jozef I, keizer van Duitschland, Leopolds
zoon en opvolger, wien zijn eenige broeder, Karel VI, in 1711
opvolgde. Nu drongen de zeemogendheden er niet langer op aan,
dat men den beheerscher van zooveel landen nog de Spaansche
monarchie zou toevoegen. De andere was de terugroeping van
Marlborough en de val van het whigministerie, waarvan hij de
ziel was. Het voor de whigs in de plaats komende tory-ministerie
hield den oorlog voor strijdig met Engelands belangen enknoopte
dus onderhandelingen met Frankrijk aan.
Intusschen verloren de Nederlanden nog vóór het einde van
den oorlog een hunner veldheeren. Johan Willem Friso, in 1711
uit de legerplaats naar \'s Gravenhage willende gaan, om, ter
zake van de erfenis van Willem III, een bijeenkomst te houden
met zijn mede-erfgenaam, den koning van Pruisen, verdronk in
Juli van dat jaar door \'t omslaan der schouw of pont aan den
Moerdijk (tussclien Willemstad en Geertruidenberg), nog slechts
vier-en-twintig jaren oud zijnde. Zijn gemalin, Maria Louise,
een dochter van Karel, landgraaf van Hessen-Kassel, bracht kort
daarna een zoon ter wereld, Willem Karel Hendrik Friso. In
1712   kwamen de gezanten der oorlogvoerende mogendheden te
Utrecht bijeen, om te pogen tot een vrede te geraken. In April
1713  werd de vrede onderteekend, behalve door de gezanten van
Karel VI, die eerst in \'t volgend jaar {Overzicht, achtste druk,
blz. 155) een einde maakte aan den oorlog. Philips V behield Spanje
en zijn bezittingen buiten Europa. De Nederlanden verwierven een
voprdeelig verdrag van handel en inkomende rechten. Ook dit moet
als een voordeel voor de Republiek worden aangemerkt, dat het
groote doel, waarom zij aan den oorlog had deel genomen, bij
den vrede werd bereikt, daar de Zuid-Nederlandsche gewesten
niet aan Frankrijk, maar aan Oostenrijk kwamen. Alsof dit even-
wel niet genoeg ware tegen Frankrijks gevreesde nabijheid, ver-
kreeg zij, om haar tot voormuur tegen de aanvallen van dit rijk
-ocr page 146-
140
te dienen, de barrière, die baar het recht gaf, om in Namen,
Doornik, Meemen, Warneton, Yperen, Veurne en het fort Knokke
bezetting te leggen, terwijl mede werd bepaald, dat in de stad
Dendermonde gemengd garnizoen, d. i. half Oostenrijksch, half
Staatsch, zou liggen. Het verdrag over de barrière kwam den
15den November 1715 tot stand. Het prinsdom Oranje, hetwelk de
Staten-Generaal uit de nalatenschap van Willem III aan Frederik
Willem I, koning van Pruisen (Overzicltt, achtste druk, blz. 163),
hadden toegekend, ging, tegen schadeloosstelling van den koning
van Frankrijk, aan dit rijk over.
§29.
Blik op den toestand des lands in de laatste helft der \\7de
en in \'t begin der
18de eeuw.
Verbazend was de inspanning, die een staat van zulk een be-
perkt grondgebied als de Vereenigde Gewesten zich in den nu
geëindigden oorlog had getroost ter wille eener zaak, die meer
geheel Furopa, dan de Nederlanden betrof. Die oorlog vermeer-
derde de schuld der Republiek met 350 millioen. Aan de dure of-
fers waren de voordeeïen, die de vrede schonk, niet geëvenredigd.
Maar de wil van Willem III alleen had de buitenlandsche staat-
kunde der Republiek bestuurd. Voor de leidende gedachte zijns
levens, de man te moeten zijn, die zich tegenover Lodewijk XIV
stelde, moesten de belangen der Republiek achterstaan Zoolang
Willem III leefde, had antonie heinsius (zie blz. 135) hem
getrouw ter zijde gestaan. Hij was een man van een welwikkend
oordeel, onverdroten ijver en bezadigde handelwijze, wiens blik
tot de kern der zaken doordrong. Maar nauwelijks had Wille.m
de oogen voor goed gesloten, of Heinsius, zijn denkbeelden naar
de omstandigheden wijzigende, voegde zich naar de regeering, ge-
lijk zij toen werd geregeld, en was in allen opzichte een wakker
dienaar en voorganger der staten van Holland. Hij werd in den
vollen zin des woords de zuil van \'t bewind, de hoofdpersoon der
Republiek.
-ocr page 147-
141
Niettegenstaande de schaduwzijde, zoo even aangevoerd, be-
kleede de Republiek na den vrede van Utrecht steeds een eer-
volle plaats onder Europa\'s aanzienlijke mogendheden. Zij bezat
nog een uitgestrekten handel en aanmerkelijke volkplantingen.
Nogtans was de handel niet meer, wat hij was geweest. Sinds
1672 was hij gedaald van het hooge standpunt, dat hij vroeger
had bestegen. De navigatie-acte van het lange parlement (zie blz.
109 en 119) had* hem den eersten knak gegeven. Inzonderheid
brachten de oorlogen, geëindigd met de vredes van Nijmegen,
Rijswijk en Utrecht, den handel groot nadeel toe. Behalve dat
zij den staat tot groote uitgaven dwongen ter bestrijding der
krijgskosten, legden zij een zwaren schuldenlast op de schouders
der Nederlanders. Het gevolg was de instelling van vele nieuwe
belastingen. Een andere oorzaak van het dalen van den Neder-
landschen handel is, dat hij de oogen van de meeste der Euro-
peesche volkeren opende, die, de rijkdommen ziende, welke hij
aanvoerde, zich op haar beurt op dien tak van bestaan toelegden
en allengs op die baan voortschreden. En hoewel nu de handel
van Nederland zeer wel naast dien van andere landen kan be-
staan, staat het van den anderen kant vast, dat geen natie
den haren destijds uitbreidde, dan ten koste van dien der Re-
publiek.
Gelijk de handel, begon ook de haringvisscherij sedert den aan-
vang der 18de eeuw af te nemen. De walvischvangst was reeds
vroeger in verval gekomen. De Noordsche compagnie (zie blz. 43)
hield in 1645 op te bestaan. Vele schepen waren in \'t ijs blijven
steken of hadden onvruchtbaar gevaren. Van het genoemde jaar
af werd de walvischvangst door de ontbinding der Noordsche
compagnie vrij en leefde, thans door kooplieden, ieder op zich-
zelf, gaande gehouden, weder eenigermate op. Zeer in \'t oog val-
lend was, sedert den vrede van Munster, de achteruitgang der
fabrieken en manufacturen. Zooals bij den handel, was een hoofd-
oorzaak van dien achteruitgang te zoeken in de zich meer en
meer onder de Europeesche volkeren verbreidende zucht, om door
eigen fabrieken in hun behoeften te voorzien en de voortbrengse-
len van die van anderen te kunnen ontberen.
Voor de Oost-Indische compagnie opende zich met den vrede
-ocr page 148-
142
van Munster (zie blz, 99) een tijdperk van verhoogden luister.
De eer hiervan komt, voor een goed deel, aan den gouverneur-
generaal Johan Maatsuiker (1653—1678) toe, die langer dan
iemand, voor of na hem, over de bezittingen der compagnie het
bewind voerde. Op Ceylon eindigde de strijd, onder van Diemen
(zie t. a. p.) aangevangen, met de geheele verdrijving der Por-
tugeezen. Ook Negapatnam (op de kust van Coromandel, tegen-
over Ceylon) werd veroverd. Op Sumatra werd Palembang (op
de z.o. kust) schatplichtig. Bovenal werd Makassar (in \'t z.w.
van Celêbes) het tooneel van een roemrijken kamp voor de Ne-
derlandsche compagnie, welker hulp door een der elkander op
dat eiland bestrijdende vorsten werd ingeroepen. Cornelis Speel-
man stond aan \'t hoofd aan de scheepsmacht der compagnie, die
er, eenige jaren achtereen, oorlog voerde. Hij dwong den vorst
van Makassar tot een verdrag, waarbij deze vorst zich verplichtte,
de Portugeezen en de Engelschen uit zijn gebied te verwijde-
ren en de compagnie den alleenhandel, vrij van tollen, toe te
staan.
Één jaar voordat Maatsuiker het bewind aanvaardde, had zich
een volkplanting der Nederlanders aan de Kaap de goede hoop
gevestigd. De streek zelve was dit volk sedert langer dan een
halve eeuw bekend. .Menig Nederlandsch schip was de Tafelbaai
binnengeloopen, om er ververschingen in te nemen; maar aan
een blijvende vestiging had niemand gedacht. Het eerst kwam
dit denkbeeld op bij Jan van Riebeek, eenscheepsheelmeester,
toen hij in 1648 met een vloot uit Indië naar het vaderland te-
rugkeerde. De kamer van zeventienen (zie blz. 79) keurde het
ontwerp goed, en in April 1652 stichtte van Riebeek er een
volkplanting. Slechts één donkere partij is er in het schitterend
tijdperk van Maatsuikers landvoogdij op te merken: zij is het
verlies van Formösa (zie blz. 80). In \'t midden dér 17de eeuw
werd de keizerlijke dynastie, die in Sina regeerde, van den troon
gestooten. De Mantsjoe-Tartaren, een volk, ten n.w. van Sina
wonende, overstroomden het groote rijk, en hun opperhoofd trok
het bewind aan zich. Een der vele Sineezen, die zich tegen hem
verklaarden en van het vasteland moesten wijken, was de zee-
roover Cox in ga, die met een groote vloot de zee onveilig
-ocr page 149-
143
maakte. Weldra zette hij koers naar Formösa, om dit eiland te
veroveren. De Nederlandsche gouverneur van Formösa, C o y e t,
verdedigde wakker de sterkte Zelandia met de weinige troepen,
die hij had. Den predikant Hambroek, in \'s vijands macht
gevallen, zond Coxinga erheen, om op een spoedige overgave
aan te dringen. Hij ried het tegendeel, weshalve hij, naar Coxinga
teruggekeerd, kort daarna, onder voorwendsel dat hij de For-
mosanen had opgeruid, werd gedood. Eindelijk gaf Coyet, na
een langdurig beleg, in 1662 het kasteel op eervolle voorwaarden
over.
In Maatsuikers tijd was nog maar een klein deel van Java in
\'t bezit der Oost-Indische compagnie: Batavia met den naasten
omtrek. Van de inheemsche vorsten van dit eiland waren die
van Mataram (in \'t midden van Java) en von Bantam (zie blz.
78) de voornaamste. Een zijner opvolgers was Cornelis Speel-
man. Voortdurend won, sedert de eerste vestiging (zie blz. 79),
het gezag der compagnie veld op Ternate, Tidor en de overige
Molukken. In \'t laatst der 17de eeuw werd het Noorden van
Celëbes geheelenal afhankelijk van de compagnie, in 1704 de
Preanger landen, in 1741 het oostelijk gedeelte van Java, o. a.
Soerabaya. In 1755 verdween de naam «Mataram" uit degeschie-
denis. Hij werd vervangen door die der vorstenlanden, Soerakarta
en Djokjokarta, beide onder \'t oppergezag der compagnie staande.
Ruim twintig jaren later, in 1778, stond de sultan van Bantam
de rechten van opperhoogheid, die hij op de westkust vanBornëo
had, aan de compagnie af. In al die onderworpen landstreken
behielden de inlandsche vorsten, doorgaans onder den titel re-
genten,
zoowel als hun stamhuizen, onder de opperheerschappij
der compagnie hun rang en recht van opvolging. Hun werd, als
leidsman en voogd, een Nederlandsch ambtenaar ter zijde ge-
steld, die den titel resident voerde. Tevens werd hun, ten bewijze
hunner afhankelijkheid, de verplichte levering van deze of gene
voortbrengselen van den grond opgelegd.
Het vermeesteren van landen en het bemachtigen van volkeren
waren evenwel niet de grootste voordeelen, die de compagnie
uit haar ondernemingen trok. Meer waarde hadden de winsten,
welke haar de koophandel verschafte. In 1671 verheugde zij haar
-ocr page 150-
144
deelhebbers door een uitdeeling van 65 ten honderd. Bij de wa-
ren, welke de Oost-Indische vloten, retourvloten geheeten, Neder-
land toevoerden, kwam sinds den aanvang der 18de eeuw de Java-
koffie, een vrucht, oorspronkelijk in Arabië te huis behoorende.
Al was het niet op groote schaal, toch breidde ook de West-
Indische compagnie haar bezittingen langzamerhand uit. Zoo voegde
zij bij hetgeen zij had (zie blz. 88) Berbice (in \'t n. van Zuid-
Amerika, ten w. van Suriname). Hoewel tot de West-Indische
compagnie gerekend, was Berbice het bijzonder eigendom van
eenige Amsterdamsche kooplieden en stond onder hun beheer.
Gelijk Berbice en Suriname, was Essequïbo (ten w. van Ber-
bice) haar ontstaan aan Zeeuwen verschuldigd. Reeds in het be-
gin der 17de eeuw hadden zij er een volkplanting. Van haar
ging de kolonie Demerary (tusschen Berbice en Essequïbo) uit.
Beide stonden alleen onder de kamer Zeeland der West-Indi-
sche compagnie. Van Suriname\'s (zie blz. 119) eigendom stond
deze compagnie een deel af aan Amsterdam. In weerwil\' van
deze aanwinsten bleek het, sinds het verlies van Brazilië (zie
blz. 92, 93), dat het lot der West-Indische compagnie moest zijn,
even spoedig te vervallen, als zij zich had verheven. Weldra was
zij niet meer instaat, eenige uitdeeling te doen of slechts eenige p.c.
rente te betalen, weshalve de Staten-Generaal ze in 1G74 ontbon-
den. Reeds in 1675 verrees een nieuwe compagnie, waaraan de
Staten-Generaal octrooi verleenden. Het getal der bewindhsbbers
werd op 50 gebracht, de generale vergadering tot op 10 leden
verminderd en daarom de vergadering van tienen geheeten. Het
ging de nieuwe maatschappij nog ongelukkiger, dan de vorige.
Haar uitdeelingen, die schier nimmer het cijfer van 5 ten hon-
derd overschreden, bleven doorgaans lager.
Van de compagnieën keeren wij tot den staat zelf terug.
Reeds meermalen is gebleken, dat de soort van eenheid van den
gevestigden staat, welke er nog bestond, dikwerf dreigde teniet
te gaan door den strijd, dien de staten der gewesten bij herhaling
tegen den band der unie voerden. Naast dien strijd ontstond allengs
een tweede tusschen de staten der gewesten zelven en de leden,
waaruit zij waren samengesteld. Van die leden waren de vroed-
schappen der steden de talrijkste en de voornaamste. Groot was
-ocr page 151-
145
de macht dezer vroedschappen. De groote macht, waarover de stedc-
lijke overheidspersonen beschikten, deed de begeerte bij hen opko-
men, haar te behouden en ze op hun verwanten te doen overgaan.
Zoo zag men de waardigheid van lid der vroedschap van lieverlede
zoo goed als erfelijk worden en onder de hand van die raden uitslui-
ten, al wie niet tot de regeerende familiën behoorde. De gewoonte
van \'t aangaan van dergelijke overeenkomsten, waarbij de leden van
zulke familiën zich verbonden, om elkander, hun verwanten en
vrienden op het kussen te helpen, was in \'t midden der 18deeeuw
vrij algemeen. De overeenkomsten zelven noemde men veelal corres-
pondentié\'n.
Naar men meent, zal het eerste verdrag van dien aard
reeds in 1652 te Zierikzee zijn gesloten.
De kracht en de oorspronkelijkheid van Nederland verzwakten.
Dit zag men ook op het veld der letterkunde en op het gebied der
schoone kunsten. Vermaarde schilders kwamen minder voor. Wat
de letteren aangaat, er waren schrijvers, verdienstelijke schrijvers
zelfs, doch het waren meerendeels navolgers van de grootsche ge-
stalten, waarop vroeger (zie blz. 101 vlg.) werd gewezen. Vondel
werd b.v. nagestreefd door Antonides van der Goes, afkom-
stig uit Goes en in 1684 overleden, die in zijn ï\'stroom de reeks
der Nederlandsche stroomdichters opende. Dit gedicht, dat tot de
beschrijvende soort behoort, bezingt den lof van het Y en heeft
alzoo den roem van Amsterdam tot onderwerp. Meer en meer
oefende de Fransche letterkunde een doodenden invloed op de
oorspronkelijkheid der Nederlanders, al verruimde zij van den
anderen kant hun denkbeelden. Slechts Justus van Effen (over-
leden in 1735) handhaafde in zijn Hollandsche spectator de eischen
van een zuiveren en lossen N^derlandschen stijl, tevens de nationale
ondeugden en gebreken van zijn tijd bestrijdende.
Zin voor wetenschap bleef den Nederlanders evenwel eigen. In
de natuurkunde verwierf o. a. Christiaan Huygens, Constan-
tijns (zie blz. 102) zoon, de uitvinder der slingeruurwerken
(overleden in 1695), grooten roem. Een Europeeschen naam had
Herman Boerhaave, hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden
(overleden in 1738), tot wiens lessen honderden studenten uit
verschillende landen toestroomden.
Dr. wijnne, Bekn. Gesch. v. h. Vaderland, 4de druk.                     10
-ocr page 152-
146
§30.
Het stadhouderschap van Willem IV.
In de beide laatste oorlogen had Nederland een overspannen rol
gespeeld. Als kampvechter voor Europa\'s algemeene belangen had
het meer gedaan, dan een kleine Republiek op den duur kon
volhouden. Van nu af namen vele regenten in de Zeven Ge-
westen zich voor, een anderen weg te bewandelen. De overwe-
ging, dat men tot dusver te veel had gedaan, voerde thans dikwert
tot het te weinig doen. Het werd van lieverlede het hoofdstreven
der Republiek, zich veilig wanende achter haar barrière, zooveel
mogelijk het deelnemen aan oorlogen te vermijden. Vanhier, dat
de Europeesche mogendheden, geheel anders dan in vroeger tij-
den, weldra zonder Nederland onderhandelden en bij de samen-
komsten harer gezanten niet zelden besluiten namen ten nadeele
van Nederlands belangen. In plaats van te hechten aan een
rechtmatigen invloed, was men er in \'t vervolg in de Republiek
op uit, zich binnen een zoo nauw mogelijken kring te beperken.
Voor land- en zeemacht droeg de regeering de noodige zorg niet
langer, geenszins gedachtig aan het spreekwoord: »zoo gij den
vrede wilt, bereid u ten oorlog «Millioenen verloren de Neder-
landsche kooplieden door de kaapvaart der Algerijnen, met wier
dey de Republiek eerst in 1726 vrede sloot.
Het kon niet anders, of de Republiek moest, in weerwil van
haar zoo even aangeduid streven, van tijd tot tijd worden gemengd in
vele der verwikkelingen, welke Europa\'s staatsmannen in de eerste
helft der 18de eeuw hadden op te lossen. Zoo teekende zij in 1731 de
pragmatieke sanctie (Overzicht, achtste druk, blz. 164), en wel niet
dan onder voorwaarde, dat keizer Karel VI de Oost-Indische maat-
schappij
, die hij te Ostende had opgericht, ophief. De Staten-Gene-
raal toch beweerden, dat deze maatschappij geen recht van bestaan
had, omdat de keizer de Zuidelijke Nederlanden bezat op den voet,
vastgesteld bij den vrede van Munster. Onder de voorwaarden nu
van dien vrede was er een (zie blz. 96), waaruit, volgens hen,
voortvloeide, dat, vermits de Zuidelijke Nederlanden op het tijdstip
van het sluiten van dien vrede niet op de Indien voeren, zi] thans
evenmin aan die vaart mochten deel nemen.
-ocr page 153-
147
In 1720 overleed de raadpensionaris Heinsius. Een zijner op-
volgers was, sedert 1727, Simon van Slingelandt. Deze
schrandere man schonk eenigermate den ouden luister terug aan
het gewichtige ambt, hetwelk, voor een goed deel, zijn glans
ontleende aan voorgangers, als Oldenbarnevelt en de Witt. Gedu-
rende de negen jaren, waarin hij de leidsman der staten van
Holland was en dit gewest ter Staten-Generaal mede vertegen-
woordigde, deed hij vele pogingen, om de gebreken, die zijn
heldere blik had doorzien, uit den weg te ruimen. Maar het was
hem niet gegeven, zijn denkbeelden tot daden te zien rijpen.
De stem der vaderlandsliefde en van het doordringend verstand
stiet af op den muur der zelfzucht en eigenbaat. Toen hij in 1736
stierf, zeide de gezant van Portugal te \'s Gravenhage: »Nu heeft
de Republiek haar hoofd verloren."
Inmiddels was langzamerhand het getal toegenomen der waar-
digheden, opgedragen aan den spruit uit het huis van Nassau,
den zoon van Johan Willem Friso (zie blz. 139), Willem Karel
Hendrik Friso. Dadelijk bij zijn geboorte als erfstadhouder
van Friesland erkend, werd hij in 1718 stadhouder van Gro-
ningen, in 1722 van Drente en Gelderland. In 1732 werd de
zaak der erfenis van Willem III (zie blz. 140) beslecht. Met uit-
zondering van eenige bezittingen, die aan Frederik Willem I,
koning van Pruisen, werden toegewezen, erlangde Willem Karel
Hendrik Friso alle heerlijkheden, op Nederlands bodem gelegen.
Bij hetzelfde verdrag, hetwelk dit vaststelde, stond de prins het
prinsdom Oranje aan den koning van Pruisen af, dat deze vorst
trouwens, als zich gerechtigd achtende, reeds in 1713 (zie t. a. p.)
aan de Fransche kroon had overgegeven. Den titel behield Wil-
lem Karel Hendrik Friso zich echter voor. Kort na deze schikking,
in 1734, trad de stadhouder van Friesland, Groningen, Drente
en Gelderland in het huwelijk met Anna, de oudste dochter
van George II, koning van Engeland. Eenige jaren later verkreeg
hij bij erfenis en verdrag eenige streken van Nassau in Duitsch-
land, Dillenburg en andere.
In weerwil van het streven der Staten-Generaal om zich in
de geschillen, die nu en dan tusschen de hoven van Europa
opkwamen, onzijdig te houden, was het hun niet mogelijk, zich
10*
-ocr page 154-
448
te onttrekken aan een der Europeesche oorlogen, die in 1740 los-
barstte. Nauwelijks was de keizer van Duitschland, Karel VI,
gestorven, of zijn dochter, Maria Theresia, had een groot aan-
tal vijanden het hoofd te bieden (Overzicht, blz. 164). Onmid-
dellijk zocht zij hulp bij de mogendheden, die zich hadden ver-
bonden tot het handhaven der pragmatieke sanctie. De Staten-
Generaal begonnen met, evenals Engeland, hulpgelden te geven.
Vervolgens ondersteunden zij de koningin van Hongarije met
krijgsvolk. De koning van Frankrijk, Lodewijk XV, nam dit zeer
euvel op en deed in 1747, na den slag van Fontenai (Overzicht,
blz. 165) te hebben gewonnen, een inval op"\'t grondgebied der
Republiek, allereerst in Staats "Vlaanderen.
Sinds de oorlog was uitgebroken en met vrij ongunstigen uit-
slag werd gevoerd, kon men overal onder het volk toenemende
blijken van ontevredenheid met de regeering bespeuren. Naargelang
de barrière-steden bezweken en de oorlog de grenzen naderde, groei-
den de ongerustheid en het misnoegen aan. Het gebulder van \'t
Fransche geschut voor Sluis (in Staats-Vlaanderen) herinnerde den
burgers van \'t naburige Veere, dat de prinsen uit het huis van
Oranje-Nassau in netelige omstandigheden meermalen de redders
van \'t land waren geweest. Vanhier een herhaling van het jaar
1672: wederom ging de heweging van Veere uit. Nadat de
schutterij dezer stad in April 1747 haren wensch had te kennen
gegeven, dat de vroedschap den prins tot stadhouder mocht ver-
kiezen, nam dit lichaam een besluit in dien zin. Eveneens ging
het in de overige steden van Zeeland, in de eene met, in de
andere zonder opschudding. Den 28sten April werd de prins door
de staten van Zeeland als stadhouder aangesteld.
Van Zeeland sloeg — wederom zooals in 1672 — de beweging
tot Holland over. Het eerst geraakte het volk te Rotterdam en te
Delft op de been, \'s prinsen bevordering van de vroedschap ver-
langende. De andere steden volgden, en den 3den Mei 1747 had
\'s prinsen benoeming door de staten van Holland plaats. Op denzelf-
den dag, als in Holland, geschiedde de verheffing van den prins te
Utrecht. Den 4den Mei droegen de Staten-Generaal hem het kapi-
tein-generaal-admiraalschap over de krijgsmacht van den staat op.
Den lOden Mei volgden de staten van Overijsel het voorbeeld
-ocr page 155-
149
van die der andere gewesten, \'t Spreekt vanzelf, dat de prins nu
tevens zitting nam in den raad van state.
Het scheen, dat er geen einde kwam aan het getal eerbewij-
zen en blijken van genegenheid, waarmede de stadhouder werd
overstelpt. De Staten-Generaal vereerden den prins, van nu af
gewoonlijk willem iv (1747—1751) geheeten, met het stad-
houder" en kapitein-generaalschap over de* landen van Overmaas
(zie blz. 96) en voegden er welhaast dat over de andere Gene-
raliteitslanden bij. Nog verklaarden de gewesten het stadhouder-
schap, waarmede de prins was bekleed, erfelijk in zijn nakome-
lingschap, ook in de vrouwelijke linie. De Staten-Generaal ver-
klaarden het kapitein-generaal-admiraalschap erfelijk in de beide
liniën. Bij de tallooze onderscheidingen kwam nog het opper-direc-
teur-gouverneurschap
van O. en W. Indië, dat den prins in 1749
door de bewindhebbers der beide compagnieën werd opgedragen.
Verre, zeer verre ging het gezag, hetwelk in de handen van
Willem IV werd gelegd, dat zijner voorgangers te boven. Zonder
den titel, werd hij metterdaad souverein. Zien wij, hoe hij die
macht aanwendde.
De misbruiken, ten opzichte van de pachterijen bestaande, ga-
ven in den tijd van Willems verheffing van de zijde der bevolking
van de steden van Holland aanleiding tot hevige opschuddingen.
Het volk was zeer gebeten op de pachters, d. i. op hen, aan
wie, als aan de meestbiedenden, de staten der gewesten zekere
belastingen voor een aantal maanden verpachtten. De menigte,
hier en daar door knevelarijen dier pachters gekweld, stak de
groote en vaak binnen korten tijd verkregen rijkdom dezer lieden
in \'t oog. Het eerst barstte \'t misnoegen in Friesland los. Het
volk stak de kleine opzichtershuizen in brand, of haalde ze om-
ver, plunderde de woningen der pachters, in \'t kort beging al-
lerlei balddadigheden. In Groningen en in de overige gewesten
zag men weldra dezelfde tooneelen, vooral te Amsterdam. Met
goedvinden en op raad van Willem IV schafte men in 1748 in
Friesland, in Groningen, in Utrecht en in Holland de pachterijen af.
In deze provinciën werden de pachterijen vervangen door de invor-
dering bij wijze van collecte of inzameling. Aan de collecteurs of
gaarders, thans ambtenaren, werden matige jaarwedden toege-
-ocr page 156-
150
legd. In Overijsel hield men zich deels aan de pachterijen,
deels aan de collecte. Gelderland en Zeeland bleven bij het
verpachten.
Inmiddels veroverden de Franschen de eene plaats na de andere
in Staats-Vlaanderen en namen in 1747 zelfs de vesting Bergen
op Zoom bij verrassing in. Het was inderdaad tot heil van het
land, dat de oorlog* in \'t volgende jaar met den wede van Aken
(Overzicht,
blz. 166) een einde nam. "Voor de Republiek bevatte die
vrede geen andere hoofdvoorwaarden, dan dat zij alles, wat de
Franschen op haar hadden veroverd, terugkreeg, benevens de bar-
rière-steden, maar deze grootendeels geslecht.
Gedurende den korten levenstijd, die Willem IV na dien vrede
van Aken werd gegund, wijdde hij zich, voor zoover zijn zwakke
lichaamskrachten het gedoogden, zorgvuldig aan de belangen van
Nederland. Wakker stond hem, sedert 1749, de raadpensionaris
Pieter Stein ter zijde. De stadhouder kon evenwel niet dadelijk
al zijn aandacht vestigen op hetgeen hem toescheen voorziening
te behoeven. Immers, in vele steden werd, reeds sedert eenigen
tijd, gewezen op het wenschelijke eener geheele verandering der
regeeringspersonen, hoedanige verandering met eiken grooten
schok in \'s lands binnenlandsche historie, b. v. in 1672 en in
1702, gepaard was gegaan. De meerderheid van \'t volk achtte
dit evenzeer noodig of was licht tot dergelijke bewering te be-
wegen. Alzoo begon de prins in 1748 met zoodanige verande-
ring te Amsterdam. Gelijke verzetting der wet had in de meeste
overige steden van Holland plaats, verder in Gelderland, inOver-
ijsel, in Friesland en in Groningen. Zoo doortastend, als vroeger bij
dergelijke omwentelingen, was intusschen deze regeeringsverande-
ring niet.
Te midden der verschillende bewegingen werd Willem IV in
1749 op het verval der zijde- en andere weverijen opmerkzaam
gemaakt. Ten einde dit, voorzooveel hij vermocht, tegen te
gaan, verklaarde hij aan de staten van Holland, dat hij had
besloten, voor zich en zijn hof van nu af geen zijden of andere
stoffen te bezigen, dan inlandsche. Het voorbeeld vond navolging
bij de staten van Holland. Zij verzochten de heeren van de ridder-
schap en de burgemeesters der stemmende steden, hetzelfde te
-ocr page 157-
151
doen, als de prins. Aan de regenten van de niet-stemmende steden
werd dit besluit der staten als gebod medegedeeld.
Op deze en andere wijzen trachtte de prins \'s lands welvaart
te bevorderen. Hierbij gedachtig aan de belangen van zijn huis,
bewoog hij in 1750, uit hoofde van den zwakken toestand zijner
gezondheid, de Staten-Generaal, hertog Lodewijk Ernst van
Brunswijk-Wolfenbuttel, een verwant der prinses, die tot
dus ver in dienst was van den keizer van Duitschland, als veld-
maarschalk aan te stellen over het leger der Republiek. Willems
gezondheid toch nam steeds af, en in October 1751 stierf hij.
Die dood was een zware slag voor het vaderland. Weinig is
dat, wat hem wordt verweten, in tegenstelling met het vele
goede, dat men van hem getuigt. Onder het eerste mag evenwel
niet worden verzwegen, dat hij vaak te spoedig het oor schijnt
te hebben geleend aan plannenmakers. Willem IV, door vele
kundigheden uitmuntende, had tevens de gaven om aan \'t roer
van den staat te staan. Geen der vorige stadhouders van de Ver-
eenigde Gewesten was gematigder dan hij; geen hunner vereenigde
met vastheid van daad meer zachtheid van vorm. Te hooger rijst
de waarde dezer zelfbeheersching, omdat hij in aanzien en macht
al zijn voorgangers overtrof. In de zaken hervormende, hetgeen hij
noodig achtte, ontzag hij de personen, zooveel het welbegrepen
belang der Republiek het veroorloofde. In de weinige jaren van
zijn stadhouderschap heeft hij althans iets tot stand gebracht,
meer nog willen doen.
§ 31.
Het regentschap van de gouvernante Anna, de voogdy van den
hertog van Brunswijk en het stadhouderschap van
Willem V tot het begin van den oorlog
tusschen Engeland en Nederland.
Op den dag zelven van \'t overlijden van Willem IVwerdANNV
als gouvernante en voogdes erkend van Willems eenigen zoon,
willem v (1751—1795, overl. 1806), die in 1748 was geboren.
-ocr page 158-
152
De hertog van Brunswijk werd tot vertegenwoordiger van den
kapitein-generaal benoemd. Tevens bleef hij de raadsman der gou-
vernante en hield een wakend oog op \'s prinsen opvoeding. Vele
waren de vakken, waarin de jonge vorst uitmuntte. Maar weldra
bleek het, dat men in hem de voortvarendheid, de veerkracht en
de vastheid miste, die, zooals beneden zal blijken, juist in die da-
gen onontbeerlijke eigenschappen in \'t karakter van den stad-
houder en kapitein-generaal der Republiek waren. Ook ont-
brak hem het rechte doorzicht, om de gebreken, die er waren,
naar eisch te doorgronden. In plaats van die hoedanigheden
had hij de zucht, om, terwijl hij de gewichtigste en drin-
gendste aangelegenheden verzuimde, zich met nietsbeteekenende
zaken te bemoeien.
De eenige gebeurtenis van eenig gewicht, die in de eerste jaren
van Anna\'s regentschap voorviel, was de schikking, die in 1754
met den koning van Pruisen, Frederik II, werd getroffen nopens de
goederen van het huis van Oranje-Nassau, hem vroeger toegedeeld
(zie blz. 447). Bij deze overeenkomst stond de koning die goede-
ren voor een groote som aan Willem V af. De zeeoorlog, die in
1756 tusschen Frankrijk en Engeland (Overzicht, blz. 167 los-
barstte, bracht Nederlands regenten in groote moeielijkheden.
Zoowel van den kant van Engeland, als van dien van Frankrijk
werden pogingen gedaan, om Nederland aan zijn zijde te doen
medestrijden. Desniettegenstaande wenschten de Staten-Generaal
een onzijdige houding aan te nemen, en de schranderheid en de
gematigdheid van de raadslieden der gouvernante wisten deze staat-
kunde, welke het welzijn van \'t vaderland vereischte, te handha-
ven. Zij zegevierde in weerwil van de thans herlevende, nimmer ge-
heel verdwenen staatspartijen, waartoe een goed deel van Neder-
lands ingezetenen behoorde.
Welhaast leerde de tijd, hoeveel nadeel ook een oorlog, waar-
aan de Republiek geen deel nam, aan haar bewoners kon toe-
brengen. Een menigte Nederlandschekoopvaardijschepen, die scheeps-
behoeften of andere goederen naar Frankrijks havens voerden of
vandaar kwamen, werden, in strijd met vroeger gesloten verdra-
gen, door de Engelschen als goede prijzen opgebracht. Daarenbo-
ven beroofden de Britsche kapers ook die Nederlandsche vaartui-
-ocr page 159-
153
gen, welke noch naar Frankrijk waren bestemd, noch de havens
van dit rijk hadden aangedaan. Bij de nadeelen, die de handel op
deze wijze leed, kwamen nog die, welke hij van Algiers en
Marokko had te lijden. Het bleek, dat de zeemacht van de Re-
publiek zelfs niet tegen die van deze roofstaten bestand was. Dit
alles berokkende de gouvernante menigen vijand. Men verweet
haar, dat zij, van geboorte een Engelsche prinses, de belangen
van Nederland ter wille van Groot-Britannië verwaarloosde. Elders
verwekte de manier, waarop zij openstaande plaatsen in de vroed-
schap vervulde, haar menigen tegenstander. Toen zij in 1759 was
gestorven, nam de hertog van Brunswijk de taak der voogdij op
zich. In Friesland beschouwde men de prinses-grootmoeder Maria
Louise (zie blz. 139), door de Friezen Maike-Moei genoemd, als
regentes en regeerde op haren naam.
Eerst in 1763 kregen Nederlands handel en zeevaart rust, toen
de vrede van Parijs een einde aan den zevenjarigen oorlog maakte
(Overzicht, blz. 167). Drie jaren later, in 1766, aanvaardde de
erfstadhouder, thans den leeftijd van achttien jaren hebbende
bereikt, de hooge ambten, voorheen door zijn vader bekleed.
Tevens werden hem die bedieningen, welke niet erfelijk waren
verklaard, als het opperdirecteur-gouverneurschap over de compag-
niën (zie blz. 149), gelijk vroeger aan Willem IV, opgedragen. De
hertog van Brunswijk werd door Zijn Hoogheid en door de staten
der verschillende gewesten met een som van ruim 600,000 gl.
begiftigd. De staten van Holland en de Staten-Generaal gaven hem
terzelfdertijd te kennen, dat zij zeer wenschten, dat hij voortging,
den staat voortdurend ten dienste te staan. Niets kon hem, die
reeds vreesde, met het einde zijner voogdij, al zijn invloed op
den loop der zaken te zullen verliezen, aangenamer zijn, dan
dergelijke betuiging. Hiervoor behoefde echter niet de minste vrees
te bestaan, want reeds vóór het einde der voogdij, den 3den Mei
1766, had de prins den hertog verzocht, met hem een geschrift
te onderteekenen, waarin hij zich verbond, hem, den stadhouder^
en kapitein* generaal-admiraal, in alle aangelegenheden van \'t
bewind met raad en daad ter zijde te zullen staan. In dit ge-
schrift, de acte van consulentschap geheeten, beloofde de prins
hem plechtig, dat hij te dier zake van alle verantwoordelijkheid
-ocr page 160-
•154
zou zijn ontslagen. Het stuk zelf bleef in de dagen, toen het
werd opgesteld en geteekend, voor ieder, behalve voor zeer
weinige personen, een geheim. Thans was de hoogste staatsdienaar,
wiens ambten hem, krachtens de erfelijkverklaring, van rechtswege
toekwamen, niets dan een onmondige, onder een voortdurende
voogdij verkeerende.
Het is zeer waarschijnlijk, dat \'s prinsen volgzaamheid jegens
den hertog zich al dadelijk in de keuze eener gemalin betoonde.
Niet een Engelsche prinses werd dit, maar Frederika Sophia
Wilhelmina, een dochter van prins August Willem, een
broeder van Frederik II, koning van Pruisen. Uit Willems huwelijk
sproten drie kinderen: Frederika Louise Wilhelmina, later gehuwd
met Karel George August, erfprins van Brunswijk en twee zonen,
Willem Frederik geboren in 1772, en Willem George Frederik
geboren in 1774. De tweede dier zonen werd later, gedurende
den tweeden coalitie-oorlog (Overzicht, blz. 180, 181), generaal
in dienst van Frans II, keizer van Duitschland, en overleed in
1799 aan een ziekte. Het gezin des stadhouders bewoonde \'sGra-
venhage, gelijk ook Willem IV sedert 1747 had gedaan. Over
\'t geheel waren de eerste jaren van het stadhouderschap van
Willem V, nadat hij meerderjarig was geworden, een gelukkig
tijdperk, voor hem en voor den staat. Het was vrede in \'t Westen
en Zuiden van Europa. Een ongestoord handelsvertier gaf wei-
vaart en overvloed tot bij den geringsten burger. De vrij lange
reeks van jaren, gedurende welke de Zeven Gewesten den vrede
hadden genoten, hadden zij zich te nutte gemaakt, om den
toestand der geldmiddelen op een beteren voet te brengen.
Stein (zie blz. 150) maakte dit tot het voorwerp van zijn aan-
houdend streven.
Nogtans waren er gronden, om de toekomst met bezorgdheid
te gemoet te zien. Had" Willem IV langer geleefd, misschien
ware het hem gelukt, de partijschappen langzamerhand te doen
♦verdwijnen, of althans haar kracht te doen verliezen. Met veel
beleid had hij dit doel in de hand gewerkt. Doch de ineensmel-
ting der partijen mocht geenszins plaats grijpen. Reeds de zee-
oorlog (zie blz. 152) riep de voormalige verdeeldheid weder in
\'t leven. Het waren de staatsgezinden, die de deelneming aan
-ocr page 161-
Ib5
dien oorlog ten gunste van Frankrijk voorstonden, terwijl de
aanhangers des stadhouders voor Engelands belangen streden.
En licht kon men in de eerste jaren van het stadhouderschap
van Willem V voorzien, dat er slechts een of meer aanleidende
oorzaken noodig waren, om de partijen in vijandschap tegenover
elkander te doen staan. Bij de oude namen (zie blz. 89 en
112) kregen de partijen in deze dagen nieuwe. Zij, die tot de
staatsgezinden behoorden, werden ook patriotten of keezengenoemd.
Met de jaren veranderden, sinds de partij meer leden aanwon,
ook de begrippen. In plaats van alleen te streven naar beperking
van \'t stadhouderlijk gezag, zooals weleer, ten behoeve der re-
genten , waren er vele onder de staatsgezinden, die, naar vol-
komen gelijkstelling aller burgers staande, de leer der volkssou-
vereiniteit huldigden. De andere partij werd die der Oranjemannen of
Oranjeklanten genoemd. Een andere reden tot bezorgdheid was
hierin gelegen, dat de landprovinciën het geld, hetwelk Holland,
Zeeland en Utrecht voor de vloot verlangden te besteden, aan het
leger wenschten te koste te hebben gelegd. Terwijl dan de eene
reeks gewesten niet voor de andere wilde wijken, werd doorgaans
niets gedaan.
Alles intusschen tezamengenomen, was er veel, dat, tegen het
begin van het laatste vierde gedeelte der 18de eeuw, aan de
Republiek grond gaf, om zich gelukkig te achten. Doch op dat
tijdstip brak de oorlog van Engeland met zijn volkplantingen
in Noord-Amerika (Ooerzicht, blz. 168 vlg.) los. Deze oorlog gaf
het sein tot een overmaat van rampen, die zich over het vader-
land uitstortten. Nauwelijks waren de Noord-Amerikanen in ver-
zet gekomen, of de gezant van Engeland, Yorke, beklaagde
zich bij de Staten-Generaal over den handel in wapenen en
krijgsvoorraad, dien Nederlanders uit de bezittingen der West-
Indische compagnie met de opgestane bewoners der volkplan-
tingen dreven. Vooral was de aandacht van Engelands regeering
gevallen op het eiland St. Eustatius (zie blz. 92). Hierheen deden
de Nederlanders vervoeren, wat zij maar wilden, en het van-
daar den Amerikanen te doen toekomen, viel zeer gemakkelijk.
Onmiddellijk na Yorke\'s mededeeling verboden de Staten-Gene-
raal in 1775 den toevoer van krijgsbehoeften naar de Amerikaan-
-ocr page 162-
456
sche volkplantingen ten scherpste. Maar de bevelen der Staten-
Generaal werden voortdurend of openlijk overtreden, of ontdoken.
De sluikhandel gaf te veel winsten, dan dat men er aan dacht,
dien te staken. Met de klachten van den Engelschen gezant
hielden die der Nederlandsche kooplieden gelijken tred, welke
luide riepen over het onderzoeken, opbrengen en voor goeden
prijs verklaren hunner vaartuigen of waren door Engelsche oor-
logschepen.
Dan dit alles was nog van weinig beteekenis in vergelijking
met hetgeen verder plaats greep. Ernstiger werd de verstand-
houding van Nederland met Engeland bedreigd, toen de vrede
tusschen dezen staat en Frankrijk (Overzicht, blz. 169) werd ver-
broken. De Engelsche regeering, thans meer dan ooit vreezende,
dat haar vijanden door de Nederlandsche kooplieden werden voor-
zien van hetgeen zij voor den oorlog behoefden, verdubbelde haar
nauwlettend toezicht. Meer en meer scheen het duidelijk te wor-
den, dat Engeland tot een openbare breuk met de Republiek
zocht te komen. Genoegzamen grond hiervoor had het nog niet;
maar deze deed zich, naar de meening van de Engelsche regee-
ring, weldra op. In 1778 sloot Frankrijk een handelsverdrag en
verbond met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Een ge-
machtigde dier staten, William Lee, gaf te Aken aan een
aanzienlijk Amsterdamsen koopman, Jan de Neufville, te
kennen, dat Amerika wel geneigd was, een dergelijk verdrag of
althans een handelsverbintenis met de Republiek aan te gaan.
De Neufville maakte dit aan de burgemeesters van Amsterdam
bekend, die aan Lee deden weten, dat zij gezind waren, naar
hun vermogen het hierheen te leiden, dat tusschen de Vereenigde
Staten en deze Republiek een verdrag van vriendschap en handel
werd gesloten, zoodra Engeland de onafhankelijkheid der staten
zou hebben erkend. Na de^e betuiging van bereidvaardigheid
kwam nog in \'tzelfde jaar, 1778, een schets of ontwerp op het
papier, opgesteld door de Neufville en Lee, van een verdrag, dat
tusïchen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en de Staten-
Generaal zou kunnen worden gesloten.
Twee jaren lang bleef deze onderhandeling bedekt. Toen kwam
zij aan het licht.*\'In 1780 vertrok Henry Laurens, die in
-ocr page 163-
157
1777 president van \'t congres was geweest, aan boord van een
pakketboot van Philadelphia naar Nederland. Den lOden September
van dat jaar werd het schip op de hoogte van New-Foundland
door een Engelsch fregat genomen en naar Londen opgebracht.
Even vóór de vermeestering der pakketboot wierp Laurens een
doos, het ontwerpverdrag bevattende, in zee. Doch daar het lood,
aan de doos gehecht, niet zwaar genoeg was, om ze te doen
zinken, vischten de Engelschen ze op. De gezant Yorke diende,
uit naam van George III, over deze zaak bezwaren in. Gelijktijdig
hiermede was de ontwikkeling eener andere aangelegenheid, die
eindelijk het hangend onweder deed losbarsten. Door toedoen van
Katharina II, keizerin van Rusland, sloten de Noordschemogend»
heden, Rusland, Zweden en Denemarken, in 1780, onderden
naam van het stelsel eener gewapende onzijdigheid, onderling een
verdrag, ten einde het vrije verkeer ter zee te handhaven. Op
uitnoodiging van Rusland besloten de Staten-Generaal eveneens
toe te treden, waarop Nederlands afgevaardigden te Petersburg
het verdrag onderteekenden. Maar ter zelfdertijd, als de Republiek
haar aansluiting aan de Noordsche mogendheden aan Europa\'s
hoven mededeelde, in \'t laatst van 1780, verklaarde Engeland aan
de Zeven Gewesten den oorlog.
§32.
De oorlog van Engeland en Nederland. De geschillen der
Republiek met Jozef II. De binnenlandsche
oneenigheden en de komst der Pruisen.
Zoo was dan de Republiek met gebonden handen en voeten
aan Engelands willekeur overgelaten. Volgens zijn gewoonte richtte
Engeland zijn wraak terstond tegen de Nederlandsche schepen,
die, van niets wetende, rustig naar het vaderland stevenden. Op
het einde van Januari 1781 waren reeds 200 koopvaardijschepen,
met .een waarde van 15 millioen beladen, in de Engelsche havens
-ocr page 164-
158
opgebracht. Van Nederlands bezittingen viel o. a. St. Eustatius,
alsmede de kust van Guinea in handen der Engelschen, terwijl
Berbice, Demerary en Essequibo zich vrijwillig onder hun hoede
stelden. St. Eustatius werd nog in \'tzelfde jaar, 1781, door de
Franschen hernomen en aan de Staten-Generaal teruggegeven.
Eveneens heroverden de Franschen in 1782 Berbice, Demerary en
Essequibo en namen deze streken voor Nederland in bewaring.
In Oost-Indië bemachtigde Engeland Negapatnam (in Voor-Indië,
ten z. van Madras).
Engelands overmacht ter zee was zoo groot, dat aan \'t leveren
van slag eigenlijk niet viel te denken. Maar in 1781 verleenden
de Staten-Generaal een konvooi of gewapend geleide van oorlog-
schepen aan een aantal koopvaarders, naar Petersburg, Riga en
Narva bestemd. De oorlogschepen, ten getale van vijftien, stonden
onder \'t bevel van den schout-bij-nacht Johan Arnold Zout-
man. Op den 5den Augustus ontmoetten zij bij Doggersbank
(in de Noordzee, ten o. van Engeland) een Engelsch konvooi,
eveneens een aantal koopvaardijschepen uit de Oostzee begeleidende.
Over deze vloot, slechts twaalf, maar zwaarder en beter gewa-
pende schepen tellende, voerde de vice-admiraal Hyde Parker
het bevel. Weldra geraakte het grootste gedeelte der wederzijdsche
vloten, aan elke zijde zeven, met elkander slaags. Dat de Engel-
schen, hoewel de slag onbeslist bleef, het eerst afdeinsden,
verhoogde in Nederland het nationaal gevoel. In Januari 1783
sloot Engeland den vrede van Versailles (Overzicht, blz. 170). In
Mei 1784 volgde de vrede van Parijs met Nederland, waarbij de
Republiek Negapatnam aan Engeland afstond, maar zijn overige
bezittingen terugkreeg.
Te midden van den oorlog met Engeland, in 1781, liet keizer
Jozef II (Overzicht, blz. 168) de Staten-Generaal weten, dat hij
verlangde, dat de barrière-steden door het krijgsvolk der Repu-
bliek werden ontruimd. Hoewel deze het vreemd vonden, dat
hiertoe alleen zou worden overgegaan, omdat de keizer het
wenschte, voldeden zij nog in \'tzelfde jaar aan zijn verlangen.
In 1783 rezen er op nieuw geschillen tuscchen de Staten-Gene-
raal en Jozef II, die, behalve meer, de vrije vaart op de Schelde
eischte. De Staten-Generaal achtten \'s keizers vorderingen over-
-ocr page 165-
159
dreven en riepen het hof van Frankrijk als middelaar of scheids-
rechter in. Nog eer de afgevaardigden hun beraadslagingen hadden
geopend, trachtte een oorlogschip, onder Oostenrijksche vlag uit
Antwerpen de Schelde afvarende, in 1784 zich aan het onderzoek
van den uitlegger, die bij Lillo lag (zie blz. 97), te onttrekken.
Het schip kreeg echter van een Nederlandsch oorlog de volle
laag, draaide toen bij en werd in bewaring genomen, maar kort
daarna weder ontslagen.
De keizer, dit schieten op zijn vlag als een oorlogsverklaring
aanmerkende, vaardigde het bevel uit, een aanzienlijk leger naar
de grenzen der Republiek te doen oprukken. Van hunnen kant
rustten ook de Staten- Generaal zich ten oorlog toe. Inmiddels
werden de onderhandelingen voortgezet en in 1785 door den vrede
te Fontainebleau
tot zulk een einde gebracht, dat de oorlog
achterwege bleef. De hoofdvoorwaarden waren, dat Jozef van zijn
eischen afzag, mits hem de forten Lillo en Liefkenshoek afge-
staan en een som van 91/» millioen uitgekeerd werd. Van deze
973 millioen nam Frankrijk 4\'/2 voor zijn rekening. Ook deze
zwarigheden kwam \'s lands regeering alzoo te boven, al was het
dan niet zonder opofferingen.
Moeielijker was het, de binnenlandsche geschillen, die bij de
rampen, welke den staat van buiten troffen, steeds heviger wer-
den, bij te leggen. Met den aanvang van den oorlog tegen Enge-
land begon de ontevredenheid zich weder te openbaren. Evenals
vroeger de gouvernante, werd de stadhouder eerst beschuldigd
van Engelschgezindheid, omdat hij had getracht de vredebreuk
tegen te houden. Vervolgens verweet men, hoewel Willem Vjaren
achtereen vruchteloos voorstellen tot uitbreiding der zee- en
landmacht had gedaan, hem en den hertog van Brunswijk den
weerloozen toestand des lands. Zoo gezien de hertog gedurende
het tijdvak van zijn regentschap was geweest, evenzeer werd hij
van 1766 af hoe langer hoe meer gehaat. Vele leden der regeering
betuigden, dat zij het voor wenschelijk hielden, dat hij zich geheel
aan het bewind onttrok. En toen in 1784 het geheim van \'t be-
staan der acte van consulentschap (zie blz. 153, 154) werd ver-
broken en de inhoud van dit geschrift alom bekend werd, rustte
men niet, eer men van den gehaten vreemdeling, van den «dikken
-ocr page 166-
160
hertog", was ontslagen. Daarom nam hijzelf zijn ontslag en ver-
trok in \'t zelfde jaar uit den lande.
Het werd intusschen weldra duidelijk, dat zij, die meenden
in den hertog den oorsprong aller oneenigheden te moeten zoe-
ken, dwaalden. Het getal van hen, die aan het volk meer in-
vloed op de regeering wilden toekennen, groeide aan. Sedert het
begin van \'t jaar 1783 nam de gisting der gemoederen in de
Republiek steeds toe. In vele steden richtte men, met goedvinden
der vroedschappen, exercitie-genootschappen of wijkorpsen op, uit
burgers, de staatsgezinde partij toegedaan, bestaande, die zich
vlijtig in den wapenhandel oefenden. In Februari 1785 verboden
de staten van Holland het dragen van Oranjelinten en kokardes,
alsmede het roepen van «Oranje boven." In September van dat
jaar hadden er te \'s Gravenhage eenige tooneelen van openlijke
opschudding plaats, waarbij een burger dezer stad door een lid
van een exercitie-genootschap licht werd gewond. Hiervan in
kennis gesteld, beperkten de staten van Holland het gezag van
den kapitein-generaal van dit gewest, als bevelhebber van de
bezetting dezer stad.
Nu was, in \'t oog van den prins, de maat volgemeten. Nog
vóór het einde van \'t jaar 1785 verliet hij met zijn gezin \'s Gra-
venhage en vestigde zich vooreerst op het Loo, later te Nijmegen.
In 1786 waren Elburg en Hattem het tooneel eener andere ge-
beurtenis. In deze beide steden kwam de gemeente, door een deel
der leden van de regeering gesteund, in verzet tegen de staten van
Gelderland. Alzoo gelastten die staten den stadhouder, krijgsvolk
naar Hattem en Elburg te doen oprukken en bezetting in die
steden te leggen. Het geschiedde, en vele regeeringsleden en
inwoners dezer steden vluchtten naar Kampen of elders. Kort
daarna werden tegen de hoofdpersonen der beweging zware von-
nissen geveld. Geweldig was de indruk, dien hetgeen in Gelder-
land gebeurde op de regenten en op de bevolking der overige ge-
westen maakte. Op de tijding van het binnenrukken der troepen
te Elburg en te Hattem schorsten de staten van Holland den
kapitein-generaal van hun gewest in dit ambt en onthieven den
raadpensionaris van de verplichting, om in gemeenschappelijk
overleg met den stadhouder te handelen (zie blz. 133, 134).
-ocr page 167-
•161
Jammerlijk wa3 voorwaar de toestand des vaderlands. Thans
zag men het tegendeel van de macht, die de eendracht gaf. Alle
gewesten leverden overvloedige voorbeelden van de meest inge-
wikkelde en netelige burgergeschillen op. Zij waren het tooneel
van de schromelijkste verwarring. Er was oneenigheid tusschen
de Staten-Generaal en de staten van Holland, oneenigheid tus-
schen deze en die van Gelderland. Onbeschrijfelijk waren de haat
en de partijschap, die in het anders zoo rustige Nederland alom
blaakten. Men wendde zich tegen de personen, in plaats van in
de zaken te wraken, hetgeen verkeerd was. Talloos waren de
schot- en lasterschriften, de spotprenten en blauwboekjes. Men
vergeleek den stadhouder met een Nero en Alva en stelde Phi-
lips II boven hem.
Bij alle partijen scheen het een uitgemaakte zaak te zijn, dat
de redding van elders moest komen. De patriotten rekenden op
Frankrijk; de stadhouderlijke partij wendde haar oogen naar
Engeland of Pruisen. Inmiddels droegen de staten van Holland,
bezorgd voor de veiligheid van hun gewest, de verdediging
hiervan aan vijf regenten uit verschillende steden op, commissie
van defensie
geheeten, die zich te Woerden vestigde en over het
krijgsvolk beschikte. Zij werd in haar bedoelingen ondersteund
door een gewapend korps, vliegend legertje genoemd, hetwelk de
gansche provincie doortrok, om de stadhoudersgezinde landlieden
in toom te houden.
Zoo was dan alles rijp voor een uitbarsting. De lont ontbrak
niet, die het kruit zou doen ontvlammen. In Juni 1787 begaf
de prinses zich met een klein gevolg uit Nijmegen op reis naar
\'s Gravenhage. Haar oogmerk was, door haar verschijning te
midden van de bevolking dier stad de volksmenigte in geestdrift
te doen ontvlammen en \'s prinsen vijanden ontzag in te boezemen,
ten einde alzoo een omwenteling teweeg te brengen. Ten o. van
Gouda lag een sluis, de Goejanverwelleshis genoemd. Bij die sluis
gekomen, werd de prinses tegengehouden door eenige manschap-
pen van het vrijkorps van Gouda, daar op wacht staande. Ver-
volgens verzocht de commissie van defensie, zich terstond hier-
heen spoedende, haar, niet dieper in Holland door te dringen.
Het geval, op zichzelf van weinig beteekenis, werd door de prinses
Dr. Wijnne, Bekn. Gesch. v. h Vaderland, 4de druk.             11
-ocr page 168-
462
hoog opgenomen. De koning van Pruisen, Frederik Willem II, liet
onmiddellijk een schitterende voldoening eischen voor de beleedi-
ging, zijn zuster (zie blz. 154), en dus hem, aangedaan. Zij
werd niet gegeven. Hierom rukte, op zijn last, Karel Willem
Ferdinand, regeerend hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, een
neef van Lodewijk Ernst (zie blz. 15-1), de Nederlanden met
een leger van ongeveer 20,000 man binnen. Deze troepen trokken
door Gelderland op Utrecht af en bezetteden deze stad. Na
korten tegenstand gaf ook Amsterdam zich op zekere voorwaar»
den over.
In een oogwenk was de omwenteling voltrokken. Binnen den
kortst mogelijken tijd gaf men aan alles de vorige gedaante terug.
De stadhouder werd door de staten der verschillende gewesten
verzocht, zooals bij de vorige omwenteling steeds het geval was
geweest, in de steden de wet te verzetten. Raadpensionaris werd
in 1787 Laurens Pieter van de Spiegel. Hij was een
groot staatsman, die een uitstekende kennis bezat van staatsrecht
en geschiedenis, tevens zeer ervaren in het financiewezen. Fel was
de wraak, welke de zegevierende partij zich op vele plaatsen tegen
de patriotten veroorloofde. In menige stad waren de Pruisen
bereidvaardige dienaars dier wraakoefeningen. De patriotten werden
in hun persoon aangerand, in hun goederen en bezittingen
benadeeld. Niets was er evenwel, dat een volkomen verzoening
meer in den weg stond, dan de wijze, waarop een amnestie, d. i.
algemeene vergetelheid en vergiffenis, werd uitgevaardigd. In
sommige provinciën kondigde men er een af, maar met zoovele
uitzonderingen, dat zij dien naam niet verdiende. Hiervan was het
gevolg, dat de reeks der reeds uitgeweken patriotten nog werd
vermeerderd met een groot getal van hen, die door een rechterlijk
vonnis werden getroffen of die zich, ook zonder dat, niet veilig
rekenden. Duizenden bedroeg.het cijfer van hen, die het vaderland
verlieten en zich, voor een goed deel, in de Zuidelijke Nederlanden
en in Frankrijk vestigden.
-ocr page 169-
ion
§33.
De val der Republiek. Blik op den toestand des lands.
Eerst in 1788 verlieten de Pruisen, met een vrij grooten buit
beladen, de Nederlanden. Op allerlei wijze zocht men den nu
herstelden regeeringsvorm voor de stormen des tijds te beveiligen.
Zoo sloot de republiek in 1788 een verdedigend verbond met
Engeland en met Pruisen, waarbij deze mogendheden het erfstad-
houderschap waarborgden. Het ontbrak thans niet aan blijken, die
van hooge ingenomenheid met het huis van Oranje-Nassau schenen
te getuigen, zoovaak de gelegenheid zich daartoe aanbood, inzon-
derheid in 1791, toen de erfprins (zie blz. 154) in het huwelijk
trad met Frederika Louise Wilhelmina, een dochter
van den koning van Pruisen. Op vele plaatsen liet men het dragen
der Oranje-versierselen niet aan de inspraak van \'t gemoed dei-
burgers over, maar werd zelfs het bevel hiertoe uitgevaardigd.
Uit \'s prinsen huwelijk sproten in 1792 Willem Frederik George
Lodewijk, in 1797 Willem Frederik Karel, in 1809 Marianne.
Desniettemin • bleek het welhaast, dat er niets anders was voor-
gevallen, dan dat een vreemde mogendheid de stadhoudersge-
zinden had doen zegevieren en dat deze zegepraal de verbanning
der patriotten ten gevolge had gehad. De rust — het is waar —
was, doch met geweld, hersteld, niet de eendracht. Bij den
omkeer der zaken had men geenszins vergeten en vergeven.
Tweespalt en partijschap bleven voortwoelen. Tevergeefs poogde
van de Spiegel de Republiek op te beuren. De gebreken in \'t
staatsbestuur waren vele: zij waren verouderd. Slechts in \'t
financie-wezen was het hem mogelijk, eenige hervormingen in te
voeren.
Hevig was de schok, dien de omwenteling in een naburig, land,
in Frankrijk, uitgebarsten (Overzicht, achtste druk, blz. 174 vlg.),
aan de Republiek gaf, duurzaam de gevolgen van dien schok. Een
tijdlang slaagde van de Spiegel erin, de Republiek onzijdig te doen
blijven, zelfs sedert April 1792, toen Frankrijk reeds in oorlog was
met Pruisen en met Oostenrijk en zijn legerbenden aireede naar de
Zuidelijke Nederlanden had gezonden. Van hun zijde spaarden de
11*
-ocr page 170-
m
patriotten, die zich in Frankrijk ophielden, geen poging, om de
nationale conventie (zie Overzicht, achtste druk, blz. 177), die alle
vorsten voor haar natuurlijke vijanden verklaarde, te nopen, haar
beginselen op de Nederlandsche Republiek te gaan toepassen. Op
den lsten Februari 1793 voldeed de conventie aan den wenschder
patriotten door den oorlog te verklaren aan den koning van En-
geland en aan den stadhouder der Vereenigde Nederlanden. Kort
hierna trok Dumouriez, een Fransch generaal, geleid door Her-
man Willem Daendels aan \'t hoofd der Bataafsche uitgewe-
kenen, de grenzen van Nederland over. Doch na eenige vestingen
te hebben veroverd, moesten zij terugtrekken, en de Republiek
was nog eenmaal gered.
Maar de verademing was van korten duur. Het ééne vijandelijke
prger na het andere stroomde naar de Zuidelijke Nederlanden,
die, hoewel zij eerst bij den vrede van Campo Formio (Overzicht,
achtste druk, blz. 180) aan Frankrijk werden afgestaan, reeds
sedert November 1792 metterdaad in de macht der conventie waren.
Daarentegen zond de koning van Pruisen, zijn beloften brekende, zijn
soldaten niet naar de kampplaats. Dus streden Willems zonen, de
erfprins Willem Frederik en Frederik, vruchteloos met
moed en beleid aan \'t hoofd der Nederlandsche krijgsbenden, die
een deel van \'t leger der bondgenooten uitmaakten. De slag bij Fleurus
in 1794 (Overzicht, achtste druk, blz. 178) was zoo beslissend, dat
in deze oorden de Franschen thans geen weerstand meer hadden te
duchten. Toch draalden de Franschen nog een oogenblik, eer zij
verder gingen. Na den val van het schrikbewind (Overzicht, achtste
druk, blz. 177) helde de regeering van Frankrijk tot den vrede over.
Doch Daendels en de overige patriotten spoorden steeds tot de over-
komst aan. Zoo trok dan in December 1794 en Januari 1795 de
Fransche generaal Pichegru, wederom door de patriotten onder
Daendels geleid, over de bevrozen rivieren en stroomen de Neder-
landen binnen. Daar de nationale conventie had verklaard, dat zij
zich in geen verdrag met de Republiek wilde inlaten, eer de stad-
houder zich had verwijderd, scheepte Willem V zich den 18den
Januari met zijn gezin naar Engeland in, waarbij tot 1800 vertoefde.
Alzoo bleef de wederwerking op hetgeen het jaar 1787 had zien
gebeuren niet achter. Thans, acht jaren na hun verbanning,
-ocr page 171-
•165
keerden de patriotten terug, op hun beurt door een vreemde
mogendheid, door Frankrijk, geleid. Door haren ondergang
bezegelde de Republiek de oude spreuk: eendracht maakt macht,
tweedracht verstrooit.
Onder de vele bewijzen van de steeds toenemende verzwakking
der Republiek gedurende de 18de eeuw is het allengs meer en
meer vervallen harer zeemacht een der meest in \'t oog loopende.
Met het verval der zeemacht hield dat van den handel gelijken
tred. Evenals de handel, waren de haringvisscherij en de wal-
vischvangst langzamerhand aan het kwijnen geraakt (zie blz.
141). Wat de Oost-Indische compagnie betreft, zij had eveneens
luisterrijker dagen gekend, dan de laatste vijftig a zestig jaren
van haar bestaan. Onder haar gouverneurs-generaal in dit tijd-
perk zijn Adriaan Valkenier (1737—1741) en Gustaaf Wil-
lem baron van Imboff een paar van de meest beroemde. Het
bewind van Valkenier werd gekenmerkt door den beruchten moord
der Sineezen
op den 9den October 1740 en volgende dagen. Sinds
eenigen tijd hadden sommige maatregelen van \'t bewind dercom-
pagnie het wantrouwen gewekt van een menigte te Batavia geves-
tigde Sineezen, die deswege naar \'t gebergte en naar de bosschen
weken, den omtrek van Batavia onveilig makende. Op den 8sten
October hadden er in de nabijheid dier stad eenige gevechten tus-
schen de Nederlanders en de Sineezen plaats, waarin deze werden
verslagen. Volgens besluit nu van den raad van Indië (zie blz. 80)
werd er den 9den en volgende dagen een ware bloedbruiloft ge-
houden onder de Sineezen te Batavia, die men verdacht hield van
verstandhouding met hen, die buiten waren. Ruim 10,000 Sineezen
vielen als de offers dezer vreeselijke wraakneming. Kort na dien
moord werd van Imboff gouverneur-generaal. Hij breidde het gebied
der compagnie aanmerkelijk uit (zie blz. 143) en is de stichter van
Buitenzorg, nu het gewone verblijf van den gouverneur-generaal.
Na van Imhoff ging de Oost-Indische coropognie steeds meer
achteruit. Vele waren de oorzaken van haren achteruitgang.
Een der voornaamste is, dat zij, reeds vóór het midden der
18de eeuw, elk jaar hare boeken met een tekort van eenige
millioenen sloot. In plaats van de uitgaven haar evenredigheid
te beperken, ging zij, die niets had uit te deelen, desniettegen-
-ocr page 172-
160
staande met haai\' uitdeelingen voort. Hoewel op een lager bedrag
neerkomende dan voorheen (zie blz. 144), beliepen die uitdeelingen
toch nog 20 tot 12\'/, ten honderd. Eveneens ging het de West-
Indische compagnie. Reeds in de 17e eeuw (zie blz. 144) was men
begonnen, voor alle ingezetenen van den staat vrijstelling te ver-
leenen van de vaart op eenige dier plaatsen, waarop het vroegere
octrooi (zie blz. 88) de compagnie den alleenhandel toekende. In
de 18de eeuw werd dezelfde vergunning verleend ten opzichte van
de kust van Guinüa, van Essequibo en Demerary. Hoezeer deze
maatregelen Nederlands handel in \'t algemeen moeten hebben be-
gunstigd, zij konden de nieuwe West-Indische compagnie niet
genoegzaam opbeuren.
Nederlands kerkelijke toestand onderging sedert den vrede van
Munster (zie blz. 99, 100) geen groote veranderingen. Bij de vele
sekten, die werden geduld, kwamen sinds het begin der 18de
eeuw nog een paar andere: de Jansenisten en de Herrenhutters.
De Jansenisten ontleenden hun naam aan Co melis Janssen,
hoogleeraar te Leuven en later bisschop te Yperen, die in 1638
stierf. Twee jaren na zijn dood kwam een werk van hem uit,
Augustinus getiteld, hetwelk de leer van dezen kerkvader verklaarde.
Rome verbood dit geschrift. Intusschen vonden de begrippen van
het Jansenisme bijval bij een aantal der Nederlandsche katholieken,
die aldus onderling werden verdeeld. Zij, welke die begrippen
waren toegedaan, benoemden in 1723 hun eersten aartsbisschop,
wiens zetel te Utrecht was. De Herrenhutters of broedergemeente
worden zoo genoemd naar het dorp of vlek Herrnhutt (in \'t z.o.
van het koninkrijk Saksen, nabij Zittau), waar zij hun eerste
gemeente stichtten. Sinds 1746 vestigden de Nederlandsche Herren-
hutters zich te Zeist.
In de eerste eeuw van het bestaan der Republiek werden
kunsten en wetenschappen hoog gewaardeerd, ook om haarzelven,
maar vooral met het praktisch doel, om de heerschappij van
Nederland over verre zeeën en kusten uit te breiden. Al werd
het praktisch doel door de nazaten der 18de eeuw meer uit het
oog verloren, van die zucht zelve voor vermeerdering van kennis
vervreemdden zij niet. Achtereenvolgens verrezen talrijke genoot-
schappen, als zoovele getuigen van den zin voor wetenschappen,
-ocr page 173-
107
die de Nederlandei\'s bezielde. Een ander doel dan deze genoot-
schappen had de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen, welke
Jan Nieuwenhuizen, Doopsgezind leeraar te Monnikendam,
in 1784 stichtte. Op vele plaatsen verbeterde zij het Lager-Onder-
wijs, bevorderde een zekere verdraagzaamheid in zaken van godsdienst
en verspreidde nuttige kennis onder alle standen der samenleving.
In de letterkunde bleef het heerschend karakter gebrek aan
kracht en oorspronkelijkheid. Zoetvloeiendheid was het hoofd-
doel, waarnaar de leden der talrijke dichtergenootschappen streef-
den, die den lof dezer kringen wilden verwerven. Daarom vonden
zij weinig weerklank, wier werken den stempel droegen van
dichterlijken gloed en eigen talent. Zoodanige uitzonderingen
waren de gebroeders Willem en Onno Zwier van Haren,,
die, hoewel op \'t gebied der staatkunde werkzaam, menig uur
aan de beoefening der dichtkunst wijdden. Willems hoofdwerk,
een heldendicht, verheerlijkt Friso, den gewaanden eersten koning
der Friezen. De jongere broeder schreef een aaneengeschakelde
reeks van lierdichten onder den titel van de Geuzen. In breede
trekken schildert dit gedicht de daden der Nederlanders, die in
den strijd tegen Spanje den grondslag legden der onafhankelijk-
heid van hun vaderland.
In het proza dier dagen nemen de vriendinnen Elizabeth
Bekker en Agatha Deken den eersten rang in. Elizabeth
Bekker, eerst getrouwd met den predikant Wolff, woonde en
schreef, na den dood van haren echtgenoot, tezamen met Agatha
Deken. Zij waren de eersten, die werken in \'t licht gaven, welke
in meer dan één opzicht den naam van »Nederlandsche romans"
verdienen. Twee dier werken, Sara Burgerhart en Willem Leevend,
werden alom gelezen. De vrije wijze, waarop de schrijfsters hare
gedachten ook over staatkundige onderwerpen uitten, deed het
haar geraden achten, in 1787 met zoovele anderen het vaderland
voor een wijl te verlaten. Een tijdgenoot dezer vriendinnen was,
althans nog gedurende een aantal jaren, Jan Wagenaar,
sedert 1760 eerste klerk ter secretarie van Amsterdam en ge-
storven in 1773. Zijn hoofdwerk is de Vaderlandsche Historie, de
eerste poging om de verspreide deelen van Nederlands geschie-
denis tot een groot geheel te vereenigen.
-ocr page 174-
163
§34.
De Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland.
Zoo was dan de oude Republiek bezweken, om plaats te maken
voor een nieuwen staat. Nauwelijks hadden zich de Fransche ba-
jonetten vertoond, of de oude, afgeleefde vormen bezweken van-
zelven. Terwijl een deel van \'s lands bevolking, door te dansen
rondom de vrijheidsboomen, zijn vreugde aan den dag legde, had
er terstond een volledige omkeering in het bewind plaats. In plaats
van het voormalig bestuur der Oost-Indische compagnie benoemde
een vernieuwde vergadering der Staten-Generaal een comité (raad
of afdeeling) tot de zaken van den Oost-Indischen handel en bezit-
tingen.
Eveneens kwam het beheer van de West-Indiën aan een
comité tot de zaken van de koloniën en bezittingen in Afrika en
Amerika.
Verder hadden de Staten-Generaal in de eerste plaats
\'s lands betrekking tot Frankrijk te regelen. Den 16den Mei 1795
kwam het Haagsen verdrag tot stand. Met 100,000,000 gl., den
afstand van Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen en het toe-
laten van Fransche bezetting in Vlissingen moest het vaderland
den schijn van onafhankelijkheid van Frankrijk en de erkenning
als zelfstandige mogenheid, als Bataafsche Republiek, betalen.
Een der geheime artikels, aan het verdrag toegevoegd, behelsde,
dat het Fransche leger, hetwelk van nu af de bezetting dier
Republiek zou uitmaken en dat niet grooter mocht zijn dan
25,000 man, door deze Republiek zou worden bezoldigd, gekleed en
gevoed. Zoodra deze troepen in goeden toestand verkeerden, wer-
den zij gedurig door andere vervangen, die slecht waren uitgerust
en aan al het noodige gebrek hadden.
Dit verdrag was een duidelijke verklaring der afhankelijkheid van
de Bataafsche Republiek ten opzichte van Frankrijk. Een tweede
gevolg van de nauwe betrekking tot Frankrijk waren de assignaten
(Overzicht,
achtste druk, blz. 175), die weldraalle waarde verloren.
Bovendien erfde de nieuwe Republiek onmiddellijk de vijandschap,
die Engeland tegen Frankrijk, haar bondgenoot, voedde. Reeds
vóór den 16den Mei, terstond na het binnenrukken der Fran-
schen, legde Groot-Britannië embargo of beslag op Nederlands
-ocr page 175-
169
schepen, om ze later prijs te verklaren. In September verklaarde
het aan de Bataafsche Republiek den oorlog. Van dit oogenblik af
viel de eene der buitenlandsche bezittingen na de andere in
handen der Engelschen, tegen wier meesterschap ter zee niemand
was opgewassen. Reeds in 1801 was Java de eenige zijner bezit-
tingen, die Nederland had gehouden. Bij al die rampen zijn de
gedwongen geldheffingen te voegen, welke de regeerendelichamen
der Bataafsche Republiek achtereenvolgens uitschreven.
Het spreekt vanzelf, dat, na de schikking met Frankrijk, de
regeling van den regeeringsvorm de eerste taak was, hier te
lande te verrichten. Te dien einde hield, den eersten Maart 1796,
een nationale vergadering haar eerste bijeenkomst. Zoodra zij te
\'s Gravenhage was bijeengekomen, werden de Staten-Generaal
ontbonden. De leden der vergadering waren tot twee partijen te
brengen, die der unitarissen, voorstanders eener volstrekte eenheid,
en die der foederalisten, welke tot op zekere hoogte een bondge-
nootscbap van zelfstandige staten wilden. Foederalist was o. a.
Vitringa. Tot de hevigste unitarissen behoorden Pieter Vreede en
Gogel, tot de gematigden onder hen Schimmelpenninck. Deze
eerste nationale vergadering slaagde niet in haar plan, weshalve,
den lsten September 1797, een tweede werd geopend. Deze gelukte
het evenmin, het werk tot stand te brengen, want den 22sten
Januari 1798 waagden de hevigste unitarissen, met name Daen-
dels, een coup d" e\'tat of aanslag op hun meest gematigde mede-
leden. Een aantal van hen lieten zij in hechtenis nemen. De op
die wijze gezuiverde vergadering noemde zich constitueerende ver-
gadering, representeerende het Bataafsch volk.
In Maart bad zij het
ontwerp eener grondwet afgewerkt. In April had de stemming
van \'t Bataafsche volk over het ontwerp plaats, dat met een over-
groote meerderheid van stemmen werd aangenomen.
De hoofdinhoud dezer staatsregeling, den lsten Mei 1798 afge-
kondigd, komt hierop neer. De oppermacht berust, in naam van
het Bataafsche volk, bij het vertegenwoordigend lichaam, waarvan
de leden door het volk worden gekozen. Het bestaat uit twee
kamers. Het draagt de uitvoerende macht op aan vijf directeuren,
door zijn leden te kiezen, het uitvoerend bewind, en behoudt zelf
de wetgevende macht. Het grondgebied der Republiek wordt in
-ocr page 176-
170
acht departementen verdeeld. De grenzen van geen dier departe-
menten kwamen overeen met den omtrek eener voormalige pro-
vincie. Een daarvan b. v., hetwelk het departement van de Eems
heette, bestond uit gedeelten van Friesland, Groningen en Drente.
De geldmiddelen van den staat staan onder één beheer en komen
in één algemeene kas. Eveneens heeft er een samensmelting der
schulden plaats, amalgame geheeten. De kerk wordt van den
staat gescheiden. Voorloopig zullen slechts de leeraren en dienaars
der hervormde kerk uit \'s lands kas worden bezoldigd.
Niemand, die den inhoud dezer constitutie onbevooroordeeld
gadeslaat, kan ontkennen, dat men het goede, hetwelk uit den
druk der tijden werd geboren, grootendeels aan haar was ver-
schuldigd. Vooreerst werd de pijnbank afgeschaft. Dan werd het
Gemeenebest één en ondeelbaar verklaard, zoodat de zeven sou-
vereine gewesten, benevens de Generaliteitslanden en het bond-
genootschappelijk Drente van nu af maar één staat vormden. De
provinciale naijver en tegenkanting weken langzamerhand voor
één toenemende nationale eenheid. Insgelijks hield de druk op der
stedelijke aristocratie. "Volkomen gelijkstelling van allen voor de
wet werd een vaste regel, en alle heerlijke rechten en wat verder
van het leenstelsel afkomstig was werden vernietigd.
Intusschen leverde de oorlog zelf, waarin de Bataafsche Republiek,
als bondgenoot van Frankrijk, werd medcgesleept, niets dan nadeelen
op. Gedurende den tweeden coalitie-krijg (Overzicht, achtste druk,
blz. 181) werd Nederland zelf het tooneel der vijandelijkheden. Daar
Engeland en Rusland een poging wilden wagen, om de Bataafsche
Republiek aan \'t oppergezag van Frankrijk te onttrekken, landde
in Augustus 1799 een geduchte Engelsch-Russische krijgsmacht
onder \'t opperbevel van Frederik, hertog van York, nabij
de Helder. Daendels, bevelhebber der Bataafsche krijgsmacht,
moest wijken. Maar de Fransche generaal Brune, zich met
een aanzienlijk leger bij Daendels voegende, bracht den vijand
den 19den September bij Bergen (ten n.w. van Alkmaar) en
den 6den October bij Castricum (ten z.w. van Alkmaar) een
nederlaag toe. Dit noodzaakte de Engelschen en de Russen, die
bovendien in deze streken geen voldoende huisvesting en levens-
middelen konden vinden en hier te lande weinig blijken van
-ocr page 177-
•171
deelneming bespeurden, terug te trekken. Dus keerde ook de erf-
prins van Oranje, die eenigen tijd te Alkmaar had vertoefd, naar
Engeland terug, vanwaar hij zich in \'t begin van 1800 met zijn
vader naar Brunswijk metterwoon begaf.
Zelfs al zag men deze en andere nadeelige gevolgen van den
oorlog voorbij, dan nog had het vaderland geen redenen tot
blijdschap. De koophandel, de nijverheid en het vertier betee-
kenden schier niets, de schuldenlast was ondragelijk. Daaren-
boven was de vreugde over de staatsregeling van korten duur.
De eenheid, die erin heerschte, diende slechts om het uitvoerend
bewind met zooveel bezigheden te overladen, dat alles zeer lang-
zaam of in \'t geheel niet werd afgedaan. Dit deed wederom aan
de noodzakelijkheid van \'t vervaardigen eener nieuwe grondwet
denken. Middelerwijl zag de eerste consul Napoleon (Overzicht,
achtste druk, blz. 181) met weerzin de oppermacht des volks, die
hij in Frankrijk aan ketenen had gelegd, in het kleine gemeenebest
gehuldigd. De Bataafsehe Republiek, van \'t oogenblik harer wording
af gedwongen Frankrijk steeds uit de verte te volgen, kon dit ook
thans niet nalaten. Met de meerderheid der vijf leden van \'t uit-
voerend bewind knoopte Napoleon in \'t geheim onderhandelingen
aan. "Wetende, dat zij op den steun van hem kon rekenen, die
aireede de machtigste man van geheel Europa begon te worden,
liet die meerderheid van \'t uitvoerend bewind zich door niets
terughouden van de voltrekking van haar voornemen. Den lsten
October 1801 werd het volk een ontwerp ter stemming voorge-
legd. De uitslag der stemming was, dat de staatsregeling werd
aangenomen. Tot dien uitslag geraakte men door te bepalen, dat
het groote aantal van hen, die niet waren opgekomen, moest
worden geacht te hebben toegestemd.
De staatsregeling van 1801 naderde meer, dan die haar vooraf-
ging, de beginselen van het foederalisme. Zij hehield de eenheid,
maar gunde meer vrijheid aan de besturen der departementen en
der gemeenten. Aan \'t hoofd der Republiek stond thans een staats-
bewind
van twaalf personen met een wetgevend lichaam. Groot
was het gezag, aan het staatsbewind opgedragen, terwijl de
invloed van het wetgevend lichaam werd beperkt. Ook ten op-
zichte van de verdeeling van het grondgebied kwam deze consti-
-ocr page 178-
472
tutie terug op de andere. Zij herstelde èn de namen on de gren-
zen der voormalige gewesten, waarvan men toen, om het provin-
cialisme te fnuiken, was afgeweken. Het getal der departementen
bleef hetzelfde. Zij heetten nu: Holland, Zeeland, Brabant, Over-
ijsel (waartoe Drente tevens grootendeels behoorde), enz. De
constitutie, in haar geheel, is een bewijs, dat men tot gematig-
der gevoelens terugkeerde.
In 1802 werd de Republiek één oogenblik verademing geschon-
ken. Hot was na het sluiten van den algemeenen vrede te Amiè\'ns
(Overzicht,
achtste druk, blz. 181) in Maart van dat jaar, waar
Rutger Jan Schimmelpenninck de Republiek vertegenwoor-
digde. Van de verschillende artikels had dat de meeste betrekking
op de Republiek, waarin werd bepaald, dat, met uitzondering van
Ceylon, Engeland haar al hare volkplantingen teruggaf. Tevens
werd, overeenkomstig vroegere bepalingen, vastgesteld, dat de
schadeloosstelling voor bet huis van Oranje-Nassau niet ten laste
zou komen der Republiek. Die schadeloosstelling werd weldra ge-
vonden ten koste van Duitschland en bestond uit het voormalige
bisdom Fulda (in \'t vroegere keurvorstendom Hessen, thans tot
Pruisen behoorende) en eenige andere streken. Nimmer heeft echter
"Willem V het bewind over deze landen aanvaard. Hij bleef als
ambteloos burger in Erunswijk, waarheen hij zich bij zijn vertrek
uit Engeland (zie blz. 164 en 171) had begeven. Zijn oudste zoon,
wien hij de genoemde landen afstond, bleef ze ook na den dood
zijns vaders, die in 1806 plaats had, besturen. Maar in 1807, bij
den vrede van Tilsit, ontnam Napoleon hem, omdat hij voor
Pruisen had gestreden, zoowel deze staten, als die, welke hij in
Nassau van zijn vader had geërfd.
Op den gesloten vrede vertrouwende, begonnen handel en ver-
tier in 1802 in Nederland weder te herleven; doch wederom was
de verademing kort van duur. In Mei 1803 verklaarde Napoleon
Croot-Btïtannië op nieuw den oorlog. Dit rijk legde zich nu
dadelijk weder op de herovering toe der pas teruggeven buiten-
landsche bezittingen, die het allengs alle, behalve Java en een
paar andere, in zijn macht kreeg. Thans werd geheele uitputting
het lot van het fel geteisterde land. Het moest den consul voor
de door hem beraamde verovering van Engeland troepen, schepen
-ocr page 179-
173
en millioenen leveren. Hoezeer alle krachten werden ingespannen
en de laatste penningen bijeengezocht, wat opgebracht werd vol-
deed niet. Aan den vorm van \'t bestuur weet Napoleon dat,
waarvan de oorzaak in het onvermogen was gelegen. Te midden
dier nimmer eindigende eischen werd Napoleon keizer (Overzicht,
achtste druk, blz. 181). Nu moest alom, waar Frankrijks stem gold,
ook de schaduw van volksregcering voor het eenhoofdig beginsel
wijken. In \'t begin van 1805 verkreeg Schimmelpenninck, de gezant
der Republiek te Parijs, van Napoleon bevel, om een nieuwe grond-
wet op het papier te brengen, waaraan het monarchaal beginsel
ten grondslag lag. Schimmelpenninck kweet zich van den last.
Het ontwerp behaagde Napoleon en werd in April door het volk
goedgekeurd. Wederom werden de zwijgenden gerekend het ont-
werp te hebben aangenomen.
Deze derde staatsregeling, waarvoor die van 1801 plaats maakte,
stelde Rutger Jan Schimmelpenninck, onder den naam
van raadpensionaris, met een meer dan vorstelijk gezag bekleed,
aan \'t hoofd van het Bataafsche gemeenebest. De wetgevende macht
werd aan een wetgevend lichaam van 19 leden opgedragen. Den
raadpensionaris stond een staatsraad van zeven leden ter zijde.
Ten opzichte van de verdeeling van \'t grondgebied was de eenige
wijziging, in \'t jaar 1805 ingevoerd, dat Drente van Overijsel
werd afgescheiden en als landschap aan de acht departementen
toegevoegd. Zooveel hij vermocht, wendde Schimmelpenninck zijn
macht eenig ten algemecnen nutte aan, zooals dan ook de daad-
werkelijke regeling van het lager-onderwijs bij de wet van den
3den April 1800 en het invoeren van algemeene in plaats van de
vroegere provinciale belastingen gunstig voor zijn bewind getuigen.
De invoering dier algemeene belastingen was een zeer gewichtige
financiëele omwenteling. Zij waren reeds door de unie (zieblz.61)
voorgeschreven, maar nimmer in \'t leven getreden. Groot zijn
bovenal Schimmelpennincks verdiensten omtrent het lager-onderwijs.
Het algemeene volksonderwijs was een der vruchten van de. hervor-
ming. Hierom was het opzicht over de scholen bij de kerk, waaraan
het nu werd onttrokken. Eerst door deze wet werd alom de
verbetering der scholen en van \'t onderwijs krachtdadiger ter
hand genomen en doorgezet.
-ocr page 180-
174
Maar de machtige en alles beheerschende geest van Napoleon
duldde ook deze zwakke schaduw van een onafhankelijke republiek
maar kort. Een aanleiding tot verandering werd spoedig gevonden.
Zij werd gezocht in een verzwakking van \'t gezicht van den raad-
pensionaris. Wat de keizer van Frankrijk wilde was weldra geen
geheim meer. Zijn broeder Lodewijk moest koning van Holland
worden. Een plechtig gezantschap werd verplicht den keizer te
Parijs te komen verzoeken om datgeen, wat hijzelf, als zijn wil,
aan Nederland opdrong. Alzoo volgde in Juni 1806 een vierde
coustitutie. LODEWIJK NAPOLEON werd koning van Holland
tegen erkenning van de oppermacht zijns broeders als hoofd van
\'t geslacht. Hem werd een wetgevend lichaam van 39, alsmede een
staatsraad van 13 leden toegevoegd. Lodewijks streven was in de
eerste plaats, een Nederlander te worden. Waar hij als koning
zijn eigen weg kon bewandelen, poogde hij het goede tot stand te
brengen.
Aan den derden coalitie-krijg, die inmiddels was uitgebarsten
(Overzicht, achtste druk, blz. 182 en boven blz. 172), namen de
Nederlandsche krijgslieden in 1806 en 1807 deel. De vrede van
Tilsit (Overzicht, achtste druk, blz. 183), welke aan dien oorlog,
voor zoover hij te land werd gevoerd, een einde maakte, vergrootte
het grondgebied van den staat, doordien Jever (thans in \'t n.w.
van \'t groothertogdom Oldenburg) en Oost-Friesland, tegen den
vollen afstand van Vlissingen en zijn tafel, hetwelk aan Frankrijk
kwam, met Holland werden vereenigd. Kort vóór het sluiten van
dien vrede, nog in \'t zelfde jaar 1807, werd het koninkrijk in tien
departementen verdeeld, waarbij Oost Friesland thans als elfde
kwam. Hoewel de derde coalitie-oorlog niet op den bodem van
het koninkrijk Holland werd gevoerd, was hij de aanleidende
oorzaak van een noodlottig voorval, waardoor de stad Leiden
werd getroffen. Op den 12den Januari 1807 sprong een schip,
met veel kruit geladen, dat op zijn doorvaart naar Delft de
stad aandeed. Na de uitbarsting lag een van de fraaiste ge-
deelten van Leiden, het Rapenburg, in puinhoopen. Meer dan
twee honderd huizen werden omvergeworpen, honderden boven-
dien beschadigd. Te midden der algemeene ontzetting, eenige
uren nadat men den schok te \'s Gravenhage had gevoeld, kwam
-ocr page 181-
175
de koning op de plaats zelve van \'t ongeluk, om in persoon op
alles orJe te stellen. Velen bleven door de tijdig aangebrachte
hulp behouden, ofschoon het getal van hen, die het leven verlo-
ren, nog 152 beliep.
Hoe erg ook, het ongeluk van \'t jaar 1807 was tijdelijk. Anders
was het gelegen met die rampen, welke een gevolg waren van de
onverbreekbare keten, welke het koninkrijk Holland aan Frankrijk
verbond. Wrevelig over de nederlaag bij Trafalgar (Overzicht,
achtste druk, blz. 183), verordende Napoleon in 1806 het continen-
taal-stelsel,
d. i. de uitsluiting der Engelschen van het vasteland,
waardoor hij allen handel met Groot-Britannië verbood en al
wat Engelsch was voor goeden buit verklaarde. Het besluit werd
in de eerstvolgende jaren nog verscherpt door andere veror-
deningen, waarin de keizer o. a. het openlijk verbranden van
alle Engelsche waren in de van hem afhankelijke staten gelastte.
Voor Nederlands handel, in zoover er nog eenige handel was,
werd het continentaal-stelsel de doodsteek. Het was, alsof het
Nederland was voorbehouden, de maat te zien volgemeten van
alle soorten van onheilen, die een land kunnen treffen. Er ont-
brak nog maar een inval aan op het grondgebied van \'t konink-
rijk, en die inval kwam. Ten einde de heerschappij ter zee te
beter te kunnen handhaven, achtte Engeland het geraden, Wal-
cheren in bezit te nemen en Vlissingens alsmede Antwerpens
werven en arsenalen te verwoesten. Tegen \'t eind van Juli 1809
stak een vloot in zee, de grootste, die Engelands havens immer
had verlaten. Binnen weinige dagen waren Walcheren, Schou-
wen en Duiveland in handen van den vijand. Inmiddels verzuim-
den de Engelschen Antwerpen aan te tasten, terwijl een tal-
rijk Fransch leger, zich bij het Nederlandsche voegende, niet
ophield de Engelschen te bestoken. Meer nadeel nog brachten
hun de Zeeuwsche koortsen toe. In \'t kort, het doel der
landing, aanvankelijk geslaagd, werd niet bereikt, zoodat de
vijand op het einde van \'t jaar Zeeland weder ontruimde. De
onderneming, met zooveel ophef aangekondigd, liep teniet, evenals
in 1799.
Reeds sinds lang was Napoleon verbitterd op zijn broeder Lode-
wijk. Hij, het maaksel zijner hand, matigde zich aan, als zelf-
-ocr page 182-
176
standig vorst te willen regeeren. Dit streed geheelenal met de
bedoeling zijn broeders, die Holland alleen een eigen bestaan
veroorloofde, onder voorwaarde dat het zich metterdaad als een
Fransch wingewest liet behandelen. Voorloopig liet Napoleon
zich in Maart 1810 nog tevreden stellen met een verdrag, bij
hetwelk geheel Zeeland, Brabant, een gedeelte van Gelderland
en een klein deel van Holland aan Frankrijk kwamen, zoodat de
Waal de grens van \'t koninkrijk in \'t zo. werd. Maar Lodewijk
bleef van een onafhankelijk koningschap droomen en den sluik-
handel met Engeland gedoogen. Van zijn kant toonde Napoleon
duidelijk, wat hij in het schild voerde, door nieuwe troepen to
zenden, die in last hadden, de hoofstad te bezetten, en tol-
beambten (douaniers), ten einde den sluikhandel te weren. De
koning sprak ervan, Amsterdam tot het uiterste te verdedi-
gen. De gansche natie wilde hij te wapen roepen. Maar zijn
ministers beweerden, dat zoodanige kamp onmogelijk was. Zoo
bleef hem niets anders over, dan afstand te doen van de kroon
ten behoeve van zijn tweeden, toen oudsten zoon, Lodewijk
Napoleon, onder regentschap der koningin Hortensia. Uit vrees
van door de handlangers des keizers te worden belemmerd, ver-
liet Lodewijk in den nacht van den lsten Juli 1810 heimelijk
het paviljoen bij Haarlem, waar hij toen vertoefde, en begaf
zich naar Bohemcn. Het land, waarover hij vier jaren had ge-
regeerd, zag hij nimmer weder, ofschoon hij nog tot het jaar
1846 leefde. Op zware sommen was zijn bewind het volk te
staan gekomen. Daarentegen was voor alles, wat den water-
staat betreft, voor dijken en wegen veel gedaan. Onder de mi-
nisters, van wier diensten de koning een tijdlang gebruik maakte,
waren mannen van erkende bekwaamheid, b. v. de admiraal
Karel Hendrik Verhuell voor de marine, van Maanen
voor de justitie.
Het laatste punt, waarop, als op een voorwerp der werk-
dadige belangstelling van koning Lodewijk, de aandacht moet
worden gevestigd, zijn de koloniën (zie blz. 165, 166, 168).
Bij de grondwet van 1798 was bepaald, dat de Bataafsche Re-
publiek alle bezittingen der gewezen Oost-Indische compagnie
en haar schulden tot zich nam. Het oppergezag kwam aan het
-ocr page 183-
477
uitvoerend bewind (zie blz. 169), in 1801 aan het Btaatsbewind
(zie blz. 171). Het bestuur werd in handen gesteld van den raad
der Aziatische bezittingen.
Terzelfdertijd werd dat van West-Indië
opgedragen aan den raad der Amerikaansche koloniën. Lodewijk,
den troon hebbende beklommen, was van oordeel, dat in de
Oost-Indische bezittingen een doortastende hervorming moest plaats
grijpen. Te dien einde benoemde hij in Januari 1807 Daendels
(zie blz. 164, 170) tot gouverneur-generaal van Indie. Als een
tweede Napoleon bracht hij in het bestuur der volkplantingen
een geheele omkeering teweeg, weshalve hij door den een als
een waar hervormer, door den ander als een willekeurig man
en een vriend van harde maatregelen wordt voorgesteld. Het
laatste is voorzeker niet volstrekt te loochenen. Maar onbetwit-
baar is het, dat er onder zijn bewind meer dan één wezenlijke
verbetering tot stand kwam.
§35.
Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. Het herkrijgt zijn
onafhankelijkheid.
Het koninkrijk Holland verkreeg de regeering niet, die Lodewijk
het had toegedacht. Volgens besluit van den 9den Juli 1810 werd
het bij Frankrijk ingelijfd. Charles Francois Lebrun, her-
tog van Plaisance (d. i. Piacenza, het oude Placentia, in\'tn.
van Italië), kwam als luitenant-generaal of algemeen stedehouder in
de Nederlanden. Amsterdam werd, na Parijs en Rome, verklaard
de derde stad van het keizerrijk te zijn. Het code Napoleon, d. i.
wetboek Napoleon, werd ingevoerd. Een der artikels van \'t be-
sluit stelde een staatsbankroet vast. De renten der publieke
schuld zouden niet verder onder de lasten worden gebracht, dan
voor een derde; zij werden getierceerd. De vroegere departementen
werden nu Fransche departementen met prefecten tot bestuurders.
Hunne namen waren b. v.: Zuiderzee (d. i. ongeveer het voor-
malige Noorderkwartier van Holland en Utrecht), Bouches de
1\' Escaut, d. i. Monden van de Schelde (Zeeland), Ems-Occidental,
Dr. wijnne, Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 4de druk.              12
-ocr page 184-
478
d. i. Wester-Eems (Groningen en Drente). De burgemeesters wer-
den van nu aan maires.
In 1811 werd de conscriptie of gedwongen krijgsdienst ingevoerd.
Elk jongeling, den ouderdom van twintig jaren hebbende bereikt,
moest zich laten inschrijven. De regeering stelde het aantal vast,
hetwelk telkens werd vereischt, en hierop gingen de ingeschrevenen\'
tot de loting over. Ontslagen werd geen soldaat, tenzij ongeschikt
voor den dienst. Al dadelijk werd de conscriptie hierdoor ver-
zwaard, dat, bij wijze van terugwerking, het besluit ook werd
uitgestrekt tot de laatste drie jaren, en zij, die reeds drie-en-twin-
tig jaren telden, eveneens werden opgeroepen. Op de harde be-
sluiten nopens de conscriptie volgde een harde uitvoering. Vooral
maakte zich de prefect van het departement der Zuiderzee, de
Celles, door dergelijke handelwijze berucht. Tegen het misbruik
der drukpers meende het Fransche bewind met een bijzonderen
ijver te moeten waken. De censuur, die nauwlettend toezag, ver-
bande alle vrijheid van schrijven. Het spreekt vanzelf, dat ten
aanzien van het continentaalstelsel alle oogluiking nu ophield.
Te Rotterdam, te Groningen en elders zag men, gelijk te Venetië
en te Leipzig, dat plechtig en in \'t openbaar verbranden van al
wat Engelsch fabriekgoed was, somtijds voor een waarde van
een half millioen gl. Geen Oost-Indievaarders vielen onze havens
meer binnen. Ongehoord werd de prijs der koloniale voortbreng-
selen. Rijtuigen en diensboden werden bijna alom afgeschaft,
buitengoederen voor spotprijzen verkocht. De bevolking van Am-
sterdam nam bij duizenden af.
Er is meer. De belastingen drukten den landzaat, die geens-
zins, gelijk tevoren, in ruime verdiensten de middelen vond om
ze te betalen. De handel in tabak werd een alleenhandel of mono-
pclie
van den staat. Een argwanende en strenge politie beperkte
zeer de vrijheid van spreken, want ook in besloten kringen was
het zaak, nauwkeurig rond te zien, of zij er ook haar verspie-
ders had. Het openbaar onderwijs werd naar dat der Franschen
verwrongen. Predikanten en onderwijzers ontvingen een tijdlang
geen bezoldiging. Taal en letterkunde dreigde een volkomen ver-
val. Ook de hoogescholen moesten het ontgelden. Slechts Leiden
en Groningen bleven in wezen; de overige, zoo zij niet werden
-ocr page 185-
179
opgeheven, werden hoogescholen van den tweeden rang en ge-
raakten aan \'t kwijnen. Bij dit alles kwam eindelijk het geheele
verlies der koloniën. Nog in 1811 veroverden de Engelschen Java
en de overige volkplantingen. Alleen op Desima (zie blz. 99)
bleef de Nederlandsche vlag waaien. Zóó was \'s lands toestand
in de jaren der Fransche overheersching. Na den rampspoedigen
overtocht over de Berezïna (Overzicht, achtste druk, blz. 184) kwam
er bij de vele plagen nog een nieuwe.«Napoleon stelde de garde
d\'honneur
of eerewacht te paard in. Zij moest strekken, om, bij
verzet of opstand, den keizer een genoegzaam aantal gijzelaars in
handen te stellen. Het werd als een gunst voorgesteld, in deze
lijfwacht te worden opgenomen. Daar ieder de kosten zijner eigen
uitrusting moest dragen, trof de maatregel de aanzienlijkste inge-
zetenen het meest.
Het kwade, dat de inlijving in Frankrijk aan Nederland heeft
gebracht, is vaak opgeteekend. Naar evenredigheid is niet zoo-
zeer gewezen op de, hoewel minder in \'t oog vallende, lichtzijde
dier inlijving, die echter niet geheel ontbreekt. De inlijving le-
verde dit groot voordeel op, dat zij Nederland op eens een
stelsel van algemeene wetgeving deed deelachtig worden, hetwelk
het uit zichzelf niet zoo spoedig, wellicht nimmer, had verkre-
gen. De staatkundige en rechts-organisatie, toen ons land geschon-
ken, oefende een beslissenden en duurzamen invloed op den later
herboren staat.
Intusschen deed de tocht naar Rusland eenige uitstekende
Nederlanders denken, dat het niet meer tot het gebied der on-
mogelijkheden behoefde te behooren, het vaderland eens van de
overheersching der Franschen te bevrijden. Zóó dachten Johan
Melchior Kemper, hoogleeraar in de rechten te Leiden, en
Anton Reinhard Falck. Zij kwamen met elkander overeen,
naar vermogen partij te trekken van de veranderde tijdsomstan-
digheden ter herstelling van de nationale onafhankelijkheid. Ter-
zelfdertijd begonnen Gijsbert Karel van Hogendorp, een
kleinzoon van O. Z. van Haren (zie blz. 167), van der Duyn
van Maasdam, de graaf van Limburg-Stirum en drie
andere mannen te \'s Gravenhage veelvuldige geheime bijeenkom-
sten te houden, De staatkundige beginselen, die én de eerstge-
12*
-ocr page 186-
180
noemden én de laatsten zich voornamen als richtsnoer te volgen
en bij anderen zooveel mogelijk aan te kweeken, waren: een
getemperde oppermacht van het huis van Oranje-Nassau en
vernietiging der oude partijschappen. Hoewel in geen onmiddel-
lijke betrekking tot het Haagsche zestal staande, waren Kemper
en Falck toch niet onbekend met hetgeen dat zestal wilde.
Middelerwijl schreed Napoleon op zijn loopbaan voort. Op de
rampen van den tocht naar Rusland volgde de slag bij Leipzig.
Nu meenden de Haagsche bondgenooten een stap verder te kun-
nen gaan en zich van de medewerking van een aantal lieden uit
de gezeten standen der maatschappij te moeten verzekeren. Tot
dergelijke voorbereidende maatregelen beperkte men zich voor-
eerst: het uur om te handelen scheen nog niet aangebroken.
Anders dacht er het volk te Amsterdam over. Op de nadering der
Pruisen en der Russen verlieten de Fransche ambtenaren inder-
haast de steden, in \'t n.o. van ons land gelegen. Den 14den No-
vember 1813 ontruimden de Fransche troepen Amsterdam, om
weldra door den gouverneur generaal te worden gevolgd, en be-
gaven zich naar Utrecht. Op den avond van den 15den geraakte
de bevolking van Amsterdam op de been en stak de wachthui-
zen der Fransche tolbeambten in brand. De rust werd eerst her-
steld, toen, op verzoek van de officieren der schutterij, een zeker
aantal der aanzienlijkste ingezetenen het bestuur der stad voor-
loopig op zich nam. De ziel van alles, wat hier gebeurde, was
A. R. Falck.
Nu begrepen de Haagsche heeren, om te voorkomen, dat wei-
licht het volk ook tot oproer en geweld mocht overslaan, te
moeten optreden. Op den morgen van den 17den November ver-
toonden zich de graaf van Stirum en de zonen van van Hogendorp
in \'t openbaar met de oranjekokarde op den hoed. Het voorbeeld
vond weldra bij ieder navolging. Op denzelfden dag aanvaardde
de graaf van Stirum, in naam van den prins van Oranje, de
betrekking van gouverneur van den Haag. Den \'21 sten November
aanvaardden van Hogendorp en van der Duyn van Maas-
dam het hoog bewind of Algemeen Bestuur tot de komst van
den prins van Oranje. Men kan niet zeggen, dat zij, die thans
als voorgangers bij den opstand optraden, in \'t begin veel medewer-
-ocr page 187-
181
king bij bet Nederlandsche volk vonden. Amsterdam, van deeene
zijde uit Utrecht, van de andere uit Naarden bedreigd, bleef bij de
onzijdige houding volharden, die het van den beginne af had
aangenomen en die hierop neerkwam, dat men zich ncch voor den
prins, noch tegen den keizer verklaarde. Den 24sten November
kwam hierin een verandering en werd ook hier de leus «Nederland
en Oranje" gehuldigd. Na langer of korter aarzeling traden Rot-
terdam en andere steden van Holland toe. Terzelfdertijd werd
"Woerden door een deel van het Fransche krijgsvolk, dat te Utrecht
in bezetting lag, overvallen en strekte gedurende eenige uren ter
prooi aan een roof- en moordzucht, die velen aan de tooneelen
van het jaar 1672 (zie blz. 130) herinnerde.
Den 30sten November landde de prins van Oranje, de oudste
zoon van Willem V (zie blz. 172), die toen in Engeland ver-
toefde, hiertoe uitgenoodigd, op den vaderlandschen bodem, te
Scheveningen. Den 2den December nam hij, te Amsterdam geko-
men, de souvereiniteit over deze landen, hem aangeboden, aan
onder voorbehoud eener grondwet, zoodra mogelijk uit te vaar-
digen. Middelerwijl volgden de andere gewesten, naarmate de
Franschen ze ontruimden, het sein, door Holland gegeven. Voor-
zoover Zeeland zichzelf niet had bevrijd, deden de Engelschenhet
in 1814. In Gelderland, Qverijsel, Groningen en Friesland deden
het Bülow (Overzicht, achtste druk, blz. 185) en de kozakken vóór
of na dit tijdstip. Maanden duurde het intusschen, eer het geheele
land door de Franschen werd ontruimd. In \'t begin van 1814 waren
nog een aantal sterke punten in handen van den vijand. In Mei
werd de kroon op het werk der bevrijding gezet. Den 4den dier
maand had de ontruiming van het sterke den Helder plaats. Ver-
huell (zie blz. 176), onverzettelijk vasthoudende aan den eed, een-
maal aan Napoleon gezworen, weigerde standvastig het over te
geven en week eerst op een bevel van Lodewijk XVIII (Overzicht,
achtste druk, blz. 186). Het laatste punt, dat de Nederlanders
herwonnen, was Delfzijl. Toen het den 23sten Mei in naam van
den souvereinen vorst in bezit werd genomen, was de gansche
bodem van Nederland aan de Franschen ontrukt.
Aleer die gelukkige uitkomst was verkregen, had de prins het
bewind, hem door de natie opgedragen, aanvaard met het nemen
-ocr page 188-
482
dier maatregelen, welke de tijdsomstandigheden in de eerste plaats
vorderden. Zij betroffen de krijgsmacht en de flnancieële aange-
legenheden, want er was noch geld, noch leger. Hierop maakte
de vorst een begin met het vervullen der voorwaarde, waaronder
hij de oppermacht had aanvaard. Den 21 sten December benoemde
hij een commissie ter samenstelling eener grondwet. Haar werd
aanbevolen, de schets, door van Hogendorp in de dagen der
verdrukking, nog vóór den tocht naar Rusland, opgesteld, tot
leiddraad harer beraadslagingen te nemen. De commissie achtte
dit geraden en verkoos van Hogendorp tot voorzitter. Het
hoofddoel dezer schets was, zonder onnoodige veranderingen de
gebreken van den voormaligen toestand der Republiek te verbe-
tercn. Door sommige zijner medeleden in de commissie werd van
Hogendorp evenwel genoopt, ook met veel, dat geheel nieuw
was, in te stemmen. Den 2den Maart 1814 was het ontwerp der
grondwet gereed. Nu moest het aan het oordeel van het Neder-
landsche volk worden onderworpen. Te dien einde werd een lijst
van 600 notabelen \'opgemaakt, d. i. van\'mannen, zich onderscheU
dende door deugd, bekwaamheden, geboorte, vermogen of ambts-
betrekkingen. Van de 600 verschenen den 29sten Maart 474 in
de Nieuwe kerk te Amsterdam. Een overgroote meerderheid ver-
klaarde zich ten gunste van de grondwet, zoodat zij binnen
het tijdbestek van eenige uren verbindende kracht verkreeg. Den
30sten Maart was dezelfde Nieuwe kerk getuige van \'s vorsten
inhuldiging.
De nieuwe grondwet, — een naam, die den vroegeren van »staats-
regeling" of «constitutie" verving, de vijfde regeling na 1795,
erkende, als hoofdbeginselen, vrijheid van godsdienst aller gelijkheid
voor de wet en de onafhankelijkheid der rechterlijke macht. De
verdere inhoud komt hoofdzakelijk hierop neer. Er zijn negen pro-
vinciën: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland,Overijsel,Drente,
Groningen, Friesland en Brabant. Tot Holland behooren de eilanden
Texel, Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk en Marken, tot
Overijsel Schokland, tot Friesland Ameland en Schiermonnikoog,
tot Groningen Rottum. Er is één kamer van volksvertegenwoordigers,
bestaande uit 55 leden, door de staten der provinciën te benoemen
en drie jaren zitting hebbende. De leden der Staten» Generaal
-ocr page 189-
183
stemmen zonder last van de provinciale staten, die hen kiezen,
en zonder eenige ruggespraak met hen. De provinciale staten
zullen worden samengesteld uit leden der ridderschap en van de
stedelijke raden. Deze leden worden gekozen door kiezers, te ne-
men uit hen, die de hoogste belastingen betalen. De provinciale
staten hebben geen deel aan de oppermacht en beheeren de aan-
gelegenheden van hun gewest. Voorzitters dier staten zijn, als
\'s vorsten commissarissen, de gouverneurs in de verschillende ge-
westen. Aan alle godsdiensten wordt gelijke bescherming toege-
zegd. Die van den vorst is de hervormde. In elke provincie is
een gerechtshof, en bovendien is er één hooge raad voor \'t ge-
heele rijk.
In Augustus 1814 herkreeg Nederland bij een verdrag, met •
Engeland gesloten, de volkplantingen, welke het op den lsten
Januari 1803 had bezeten, met uitzondering van de Kaap de goede
hoop, Demerary, Essequlbo en Berbice. Terwijl intusschen het
congres van Weenen (Overzicht, achtste druk, blz. 186) zoo over
andere punten, als over de vereeniging van Nederland met België
beraadslaagde, landde Napoleon den lsten Maart 1815 bij Cannes,
en het tijdperk van de regeering der honderd dagen nam een
aanvang. Den 16den Maart maakte de souvereine vorst aan de
Stalen-Generaal en aan het gansche volk bekend, dat hij de ko-
ninklijke waardigheid over Noord- en Zuid-Nederland, alsmede
over Luik aanvaardde. Willems verklaring werd weldra door het
congres bekrachtigd. Vier van de hoofdmogendheden van dit con-
gres, Engeland, Oostenrijk, Rusland en Pruisen, sloten met den
koning verdragen, waarbij het nieuwe koninkrijk der Nederlanden
werd opgericht. Omtrent Luxemburg stelden deze verdragen vast,
dat het, als groothertogdom, aan Willem werd aigestaan, die van
zijn kant afstand deed van de Nassausche vorstendommen (zie
blz. 49 en 147), alsmede van hetgeen men in 1803 aan zijn huis
had toegekend (zie blz. 172). Luxemburg bleef tevens een der
staten van den Duitschen bond uitmaken.
Intusschen waren de Zuidelijke Nederlanden bestemd om het
tooneel te zijn, waar Napoleons lot en dat van Europa zouden wor-
den beslist. Ongeveer 160,000 man had de keizer onder de wapens.
Tegenover hem stonden twee hoofdlegers der bondgenooten; het
-ocr page 190-
184
eene, uit Engelschen en Nederlanders bestaande, onder den her-
tog van Wellington, en het Pruisische, door den grijzen
Blücher aangevoerd, tesamen groot nagenoeg 230,000 man. Op
denzelfden 16den Juni, waarop Blücher den slag van Ligny ver-
loor, had de ontmoeting bij Quatre-Bras (een klein gehucht
bij een kruisweg) plaats, waar de prins van Oranje den
maarschalk Ney zegevierend terugdrong. Eindelijk werd den 18den
Juni de groote veldslag bij Waterloo, een tweede Cannae,
geleverd, waarin de plotselinge verschijning eerst van het korps
van Bülow en later van de overige afdeelingen van \'t leger der
Pruisen onder Blücher de zege aan de bondgenooten verzekerde.
Hier bekwam de erfprins een wonde, waarvan hij evenwel spoe-
dig genas. Reeds vier dagen daarna was de overwonnene geen
keizer meer en sedert den 16den October een bewoner van St. He-
lëna, wat hij tot zijn dood bleef.
Te midden van de voorbereidselen, allerwege voor den oorlog
gemaakt, benoemde koning willem i (1815—1840, overl. i843)
een commissie, om de grondwet van 1814 te wijzigen. Terzelfder-
tijd verleende hij aan zijn oudsten zoon, den kroonprins, den
titel van » prins van Oranje", gelijk hij zooeven is genoemd, het-
geen weldra de grondwet van 1815 bekrachtigde. Het gekletter
der wapenen belette de commissie niet, in Juli 1815 met haar
werk gereed zijn. Nu moest dit ontwerp aan de beide afdeelin-
gen van \'t koninkrijk ter goed- of afkeuring worden onderworpen.
Voor het Noorden was de weg hiertoe gewezen door de grondwet
van 1814. Het moest gebeuren door de Staten-Generaal, in dub-
belen getale te \'s Hage beschreven. De 110 leden namen het ont-
werp in Augustus bij eenparigheid aan. In het Zuiden werd het
aan een getal van 1603 notabelen ter stemming voorgelegd. Eer
deze stemming plaats had, verklaarde zich reeds de invloedrijke
Belgische geestelijkheid openlijk en sterk tegen het ontwerp. Zij
beweerde, vooral bij monde van Maurice Jean Magdeleine
de Broglio, bisschop van Gent, dat geen waar katholiek een
grondwet kon bezweren, waarin het beginsel van gelijkstelling
van godsdienst was opgenomen, \'t Gevolg was, dat de meerder-
heid van hen, die opkwamen, het ontwerp verwierp. In weerwil
van die afkeurende meerderheid in België verklaarde de koning,
-ocr page 191-
185
welke dien uittlag had voorzien, op verschillende gronden, dat
de natie de grondwet had aangenomen.
De wijzigingen, bij deze nieuwe grondwet, de zesde, in die van
1814 gemaakt, kwamen hoofdzakelijk op de volgende punten neer:
op de opheffing van \'t artikel, waarin was bepaald, dat de ko-
ning den hervormden godsdienst moest belijden; op de instelling
eener Eerste kamer van 40 tot 60 leden, door den koning voor
hun leven te benoemen; op de bepaling, dat de Tweede kamer uit
110 leden zou bestaan en in \'t openbaar beraadslagen; op de
bepaling, dat de landelijke stand van nu af werd vertegenwoor-
digd in de staten der provinciën; op de toezegging van vrijheid
van drukpers; op de bepaling, dat het koninkrijk der Nederlan-
den uit zeventien gewesten zou bestaan; op het artikel, houdende
dat deze grondwet ook op Luxemburg zou toepasselijk zijn, be-
houdens zijn betrekking tot den bond, weshalve Luxemburg ins-
gelijks zijn vertegenwoordigers zond naar de Staten-Generaal. De
zeventien gewesten waren Zuid-Brabant, Limburg, Luik, Oost-
Vlaanderen, West-Vlaanderen, Henegouwen, Namen, Antwerpen,
gevoegd bij de boven (zie blz. 182) opgetelde negen. Het daar
genoemde Brabant werd thans Noord-Brabant.
§36.
Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België.
Tot de vereeniging van Nederland met België had men beslo-
ten in \'t belang van \'t evenwicht van Europa. Verschillende om-
standigheden, bovenal de vrees voor Frankrijk, deden, toen men
dit besluit nam, over alle bedenkingen heenstappen. Anders zou
men waarschijnlijk de tegenwerping van het ongelijksoortige der
bevolkingen, die men aan elkander hechtte, zwaarder hebben
doen wegen. Twee natiën toch werden bijeengevoegd, van elkan-
der .verschillende in karakter, zeden en neigingen, in godsdienst
en lotgevallen, ten deele ook in taal en belangen. Hoe uiteen-
loopend evenwel de beide bestanddeelen van \'t koninkrijk der
Nederlanden in menig opzicht mochten zijn, dit uiteenloopen
-ocr page 192-
186
schijnt de bewering niet te wettigen, dat de stichting van dit
koninkrijk een ondoordacht werk was. Het was niet voor de eerste
maal, dat de beide volkeren onder één bewind werden vereenigd.
Tegen de bijeenvoeging van Nederland en België valt niet meer
in te brengen, dan tegen de samenstelling van alle of van de meeste
van Europa\'s staten.
Dat onder de deugden van "Willem I werkzaamheid een eerste
plaats bekleedde, toonde deze vorst in de vele jaren zijner regee-
ring over het koninkrijk der Nederlanden. Een der eerste wets-
ontwerpen, door de Sta ten Generaal aangenomen, was dat van
den 29sten September 1815, waaibij de ridderorde van den Neder-
landschen Leeuw
werd ingesteld. Reeds vroeger, in April van \'t
zelfde jaar, had de Militaire Willemsorde het aanzijn gekregen. In
1816 trad de prins van Oranje in het huwelijk met Anna Pau-
lowna, de jongste zuster van Alexander, keizer van Rusland.
Uit dit huwelijk sproten o. a.: Willem Alexander Paul Frederik
Lodewijk, geboren in 1817; Willem Frederik Hendrik, doorgaans
prins Hendrik der Nederlanden geheet en, geboren in 1820, thans
luitenant-admiraal van de vloot en \'s konings stedehouder in
Luxemburg; Wilhelmina Maria Sophia Louise of prinses Sophia,
geboren in 1824, in 1842 getrouwd met Karel Alexander Augus-
tus Jan, sinds 1853 groot-hertog van Saksen-Weimar-Eisenach.
Eenige jaren_ na zijn broeder, 1825, trouwde \'s konings tweede
zoon (zie blz. 163), prins Frederik der Nederlanden, met
Louise Augusta Wilhelmina Amalia, een dochter van Frederik
Willem III, koning van Pruisen.
Intusschen kon de herboren staat, ook na den val van Napoleon,
de wapens nog niet geheel laten rusten. De dey van Algiers had
zijn zeerooverijen, waardoor de handel in de vorige eeuw reeds zoo-
veel had geleden, hervat. Daarom bombardeerden de Engelsche
admiraal, lord Exmouth, en de Nederlandsche vice-admiraal,
Theodoor Frederik baron van der Capellen, in Augustus
1816 de stad Algiers. De uitkomst beantwoordde aan het doel. Toen
Algiers voor de helft in puin lag en de vloot van den dey was ver-
brand , ging hij op den dag na het bombardement een verdrag aan,
hetwelk de veiligheid der Middellandsche Zee herstelde en waar-
aan meer dan 1000 Christenslaven hun vrijheid hadden te danken.
-ocr page 193-
187
Terzelf dertijd geraakte het nieuwe koninkrijk in \'t bezit zijner
Oost- en West-Indische koloniën, die het tot dusverre, door den
oorlog op het vasteland verhinderd, niet had kunnen overnemen.
Er verliepen, sedert 1815, weinige jaren, of de onderdanen
van Willem I hadden redenen om met hun toestand tevreden
te zijn. De akkerbouw geraakte weldra tot aanmerkelijken bloei.
Vele handen bleven voor dezen tak van bestaan beschikbaar door
de bepalingen der grondwet, die onderscheid maakten tusschen
het staande leger en de nationale militie. Het eerste bestond slechts
uit vrijwilligers, de laatste deels uit vrijwilligers, deels uit hen,
welke de loting hiertoe verplichte. De militie kwam evenwel
maar één maand in \'t jaar onder de wapens. Evenals de land-
bouw, deed de bergbouw belangrijke schreden voorwaarts. Niet
zoo gunstig stond het met de fabrieken en manufacturen. Hoe
nadeelig de invloed van het continentaalstelsel in \'t algemeen ook
was geweest, op \'t vasteland had menige fabriek er haar opkomst
ot meer vertier harer voortbrengselen aan te danken gehad. Deze
betrekkelijke voorspoed verdween thans weder met de oorzaak,
die hem had doen geboren worden. Intusschen was die tijd van
overgang kort. De koophandel en de zeevaart van het koninkrijk
der Nederlanden verschaften mettertijd aan de voortbrengselen
der fabrieken, welke den kwaden dag verduurden, in een deel
van Europa, en bovenal in \'s lands koloniën een marktplaats.
Behalve de genoemde bedrijven, herleefden die, welke van ouds
de bronnen van Nederlands welvaart waren geweest, de handel
en de zeevaart." Naast het rijke Amsterdam en zijn mededinger
Rotterdam begon Antwerpen, niet langer door sluiting der Schelde
of oorlog met Engeland belemmerd, allengs op te komen.
Was dit alles het werk der regeering? Geenszins. Doch deze
verdienste had de regeering, dat zij de pogingen der natie in de
hand zocht te werken en zich inmiddels zelve van de plichten
poogde te kwijten, welke hare roeping haar oplegde. Aan Utrecht
schonk zij een veeartsenijschool, aan Seraing (nabij Luik, aan
de Maas) een zeer groote fabriek voor machines, die met de beste
van dien aard kon wedijveren, welke Engeland bezat. Van haar
menschlievendheid" gaf de regeering een in \'t oog vallend blijk
door in 1818, op \'t voorbeeld van Engeland, den slavenhandel
-ocr page 194-
188
af te schaffen. Ter bevordering van de gemeenschap, die het ver-
voer van de voortbrengselen der nijverheid zoozeer vereenvoudigt,
liet koning Willem I zich inzonderheid veel gelegen liggen aan
de verbetering der groote wegen. Het waren meestal straatwegen,
die door zijn toedoen werden aangelegd; maar onder zijn bewind
werd ook de eerste spoorweg in Nederland, die van Haarlem naar
Amsterdam, den 24sten September 1839 voor het publiek geopend.
Vooral hield Willem zich ijverig bezig met het scheppen of
bevorderen van binnenlandsche waterwegen. In dergelijke onder-
nemingen stelde hij zooveel belang, dat hij er persoonlijk uit
eigen middelen deel aan nam. Kort na zijn komst in het vader-
land liet hij de haven »het Nieuwe Diep" (ten o. van den Hei-
der) aanleggen. Met die haven stond in verband het groote Noord-
Hollandsche Kanaal,
hetwelk van het Nieuwe Diep tot Amsterdam
loopt en voor groote zeeschepen bevaarbaar is. Dit reusachtige
werk werd in 1825 voltooid. In 1830 kwam het Apeldoornsch
Kanaal,
van Apeldoorn naar Hattem in den Ysel loopende, tot
stand. Reeds vroeger, in 1822, had men een begin gemaakt
met het graven van de Zuid-Willemsvaart tusschen \'s Hertogen-
bosch en Maastricht, een even groctsch gewrocht, als het Noord-
Hollandsche kanaal, hetwelk mede binnen eenige jaren voor de
vaart werd opengesteld. Hierdoor bekwam men een waterweg
van Maastricht tot den Helder. Onder de bijzondere personen,
die met Willem het aanleggen van kanalen als een hoofdtaak
van hun leven beschouwden, moet in de eerste plaats baron
van Dedem worden genoemd (overleden in 1851), de schepper
van de Dedemsvaart, welke, van Hasselt uit, het geheele Noor-
den van Overijsel, van \'t W. naar \'t O., doorsnijdt en met een
tak in de Nieuwe Vecht loopt. Naast de vaarten en kanalen
waren de indijkingen en inpolderingen een der onderwerpen, waar-
bij Willem gaarne zijn aandacht bepaalde en welke hij zeer be-
vorderde. Vooral was het droogmaken van \'t Haarlemmermeer
een zijner lievelingsplannen. De zaak, reeds zeer vaak (zie b. v.
blz. 97) overwogen, kwam in 1838 zoo ver, dat de koning een
ontwerp van wet tot droogmaking van dat meer bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal liet indienen; maar het werd meteen
groote meerderheid van stemmen verworpen.
-ocr page 195-
189
Het waren evenwel niet alleen de dingen van stoffelijken aard,
waarin de koning belang stelde. Terecht begreep hij, dat de natie
hooger belangen had, waarvoor hij in de eerste plaats had te
waken. Van die belangen achtte hij het onderwijs het gewichtigste.
Veel heeft hij voor deze maatschappelijke instelling gedaan.
Men overdrijft niet, wanneer men beweert, dat in België, ten
tijde der samenvoeging, het lageronderwijs zoo goed als niet
bestond. Volvaardig nam "Willem de taak op zich, in dit gemis
te voorzien. Hij richtte een paar normaalscholen ter opleiding
van onderwijzers en een groot aantal modelscholen op, alles ten
koste van de staatskas. Wat de koning voor het hooger-onderwijs
deed, toont alleen de vermelding, dat hij het voor het Noorden
regelde bij een besluit van den 2den Augustus 1815 en voor
het Zuiden bij een besluit van den 25sten September 1816. Nu
werden de hoogescholen van Leiden, Utrecht, Groningen en
Leuven tot een nieuw leven geroepen. Te Gent en te Luik ver-
rezen nieuwe academiën. De hoogescholen van Harderwijk en
Franeker, thans rijks-athenaeën geworden, bleven in stand, om
later, in 1817 en 1843, te worden opgeheven. Ten behoeve van
het leger en de zeemacht schiep de koning de militaire academie
te Breda en het instituut voor de marine te Medemblik (thans
te Nieuwe Diep). Een andere van \'s konings daden is de regeling
der protestantsche kerkgenootschappen sedert 1816 en volgende
jaren. Meer moeite dan met deze regeling had de regeering van
Willem I met de wetgeving. Het duurde tot den lsten October
1838, eer de Fransche wetten verdrongen en de nieuwe Nederlan*
sche wetgeving werd ingevoerd.
Nog is niet alles aangeroerd. Willem , die steeds van oordeel was,
dat, zoolang er nog iets overbleef te verrichten, niets was verricht,
was.steeds ijverig in de weer, om armoede te weren entotwerk-
zaamheid op te wekken. Te dien einde riep hij in 1811 de Maat-
schappij van weldadigheid
in \'t leven, die de landbouwende koloniën
Frederiksoord en Willemsoord in \'t z.w. van Drente, ten z.w. van
Vledder, benevens de bedelaarsgestichten Veenhuizen in\'t n.w. van
Drente, ten z w. van Norg en Ommerschans in \'t n. van Overijsel,
ten n.o. van Zwol stichtte. De oprichting der eerste was meer in
\'t bijzonder het werk van den luitenant\'generaal Johannes van
-ocr page 196-
190
den Bosch, die zich vele jaren aan de leiding dezer kolonie geheel
toewijdde. Den naam »Frederiksoord" draagt zij naar prins Frederik,
\'s konings tweeden zoon (zie blz. 486), aan wiens krachtige be-
scherming zij haar opkomst mede had te danken. Om den handel en
de vaart op \'s lands buitenlandsche bezittingen aan te moedigen, werd
in 1824 de Nederlandsche Handelsmaatschappij opgericht. Zoozeerk wijn-
den toen de handel, de tabrieken, de reederijen en de scheepsbouw,
dat de regeering meende te moeten voorgaan, om bij bijzondere per-
sonen den uitgedoofden zin door groote ondernemingen te wekken.
Nog steeds verkeert deze maatschappij in een zeer bloeienden toestand.
Zooals boven (zie blz. 187) terloops is opgemerkt, duurde
het tot 1816, eer de Oost-Indische bezittingen metterdaad uit
de handen van Engeland in die van Nederland overgingen. Zij
bestonden toen, behalve uit de factorij op Desima, uit Java, de
kleine Soenda-eilanden, Sumatra ten deele, Bornëo ten deele,
Celëbes, de Molukken, het tinrijke Banka (ten o. van Sumatra)
en de Riouwsche eilanden (tusschen Malakka en Banka gelegen).
Ook bezat Nederland toen nog Malakka (zie blz. 99), hetwelk
echter in 1824 bij verdrag aan Engeland kwam tegen den afstand
van al hetgeen dit rijk op Sumatra bezat, alsmede van Billiton,
hetwelk, evenwel Banka, veel tin voortbrengt en in de nabijheid
van dit eiland ligt. Terwijl Daendels (zie blz. 177) werd afge-
zonden, om als gouverneur-generaal het bewind over de kust
van Guinea op zich te nemen, waar hij weldra stierf, benoemde
de koning tot eersten gouverneur-generaal der Oost Indische be-
zittingen van het koninkrijk Godard Alexander Gerard
Philips baron van der Capellen. Vele waren de moeielijk-
heden, waarmede hij had te worstelen. Bovenal gevaarlijk voor
het Nederlandsche gezag was de opstand van Diepo Negoro,
voogd van den minderjarigen sultan van Djokjokarta (zie blz.
143) in 1826, wien het Nederlands krijgsmacht eerst in 1830
gelukte machtig te worden en alzoo den oorlog te eindigen.
In 1830 werd, na een kort tusschenbestuur, Johannes van
den Bosch de opvolger van van der Capellen, die reeds eenigen
tijd tevoren was teruggeroepen. Het was van der Capellen niet
gelukt, aan het moederland rijke baten uit Oost-Indië te verschaffen,
en toch behoefden \'s lands financiën dringend een dusdanigen
-ocr page 197-
191
steun. Naar de meening van den nieuwen gouverneur* generaal
moesten deze bezittingen veel meer opbrengen. Daarom voerde hij,
aanvankelijk alleen op Java, een nieuw cultuurstelsel in, hetwelk
de regeering in staat stelde, spoedig en veel Indische voortbreng-
selen te ontvangen en te gelde te maken. Het mocht van den Bosch
gebeuren te ervaren, dat het cultuurstelsel aan de verwachting,
die hij ervan had gekoesterd, voldeed. Tot 1833 bleef hij aan \'t
hoofd van \'t bestuur in Oost-Indië. Toen keerde hij naar het
vaderland terug en stierf er later, door den koning tot den
gravenstand verheven, als graaf van den Bosch in 1844. Zijn
opvolgers hielden wel de hand aan het cultuurstelsel, maar wijzigden
het in menig opzicht.
Groot waren de moeilijkheden, waarmede Willem I uit den
aard der zaak had te worstelen, als vorst van een rijk, waarin
alle takken van bestuur geheel moesten worden geregeld. Maar
de grootste zwarigheden berokkende den koning, van het begin
af, de samenvoeging der beide, in \'t oog der Belgische geeste-
lijkheid onvereenigbare bestanddeelen des rijks. Deze geestelijk-
heid, oordeelende, dat de Roomsch katholieke kerk slecht gedoogd,
in plaats van, zooals het behoorde, heerschende kerk werd,
poogde eerst de grondwet te doen verworpen en, toen dit haar
invoering niet belette, den eed op die grondwet te verbieden.
Hierin slaagde zij, zoo niet geheel, althans inzoover, dat de
koning er wellicht door werd genoopt, aan de leden der Staten-
Generaal te veroorloven, bij den eed zoodanig voorbehoud te ne-
men, als het geweten hun voorschreef. Van dit oogenblik af was
zij voortdurend in de weer, om de regeering van Willem I hinder-
palen in den weg te leggen, en aan stof en gelegenheid tot
tegenkanting ontbrak het niet. Een zeer gevaarlijk en aanzienlijk
tegenstander der regeering was de Broglio (zie blz. 184). Met
de overige Belgische bisschoppen gaf hij een geschrift in \'t licht
over den eed op de grondwet, waarin (zie t. a. p.) de katho-
lieken tegen het afleggen ven dien eed werden gewaarschuwd.
Hierom, alsmede uit hoofde van ongeoorloofde briefwisseling
met den paus veroordeelde het gerechtshof te Brussel hem in
1817 tot deportatie, d. i. tot gedwongen verblijf in een oord van
ballingschap. De bisschop was gevlucht. Alzco werd het vonnis
-ocr page 198-
192
bij verstek gewezen en moest op onteerende wijze ter kennis
van het volk worden gebracht. Hoe rechtvaardig ook dit vonnis
moge zijn, het was een ongelukkige greep, dat men voor die
kennisgeving een dag uitkoos, waarop twee zware misdadigers,
tot dwangarbeid voor hun leven veroordeeld, te pronk stonden.
Zóó werd de naam van den bisschop, in groote letters aan een
paal op het schavot gehecht, tegelijk met de beide booswichten
tentoongesteld.
Veel aanstoot gaf een koninklijk besluit van het jaar 1819,
houdende dat, te beginnen met 1823, in de provinciën Limburg,
Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Zuid-Brabant de Ne-
derlandsche taal voor de bij uitsluiting geldende in openbare
aangelegenheden werd verklaard. Hoewel in de genoemde gewes-
ten het Nederduitsch de taal des volks was, maakte het besluit
daarom een ongunstigen indruk, omdat de hoogere standen zich
dagelijks van het Fransch bedienden. Een andere grieve der Bel-
gen was, dat nog geen vijfde deel van de officieren van het
leger tot hun natie behoorde. Zij bedachten evenwel niet, dat dit
ten deele hieruit voortkwam, dat in de eerste jaren van \'t bestaan
van \'t rijk het getal der Nederlandsche officieren, die hun dien-
sten aan den koning aanboden, veel grooter was, dan dat der
Belgen, en dat deze verhouding langen tijd ongeveer dezelfde
moest blijven. Eindelijk beklaagden de Belgen zich erover, dat
de schuldenlast van Noord-Nederland voor de helft op het Zuiden
was overgebracht. Geenszins overwogen zij, dat tegenover den schul-
denlast groote voordeelen stonden, die zij krachtens de vereeniging
deelachtig werden, als de zeemacht en de rijke koloniën.
Doch geen dezer grieven woog in \'t oog der Belgen zelven
zwaarder, geen maatregel der regeering wekte meer hun verbit-
tering, dan \'s konings besluiten aangaande het onderwijs, bij hen
vooral zoo nauw verwant aan den godsdienst, en inzonderheid
dat nopens het collegium philosophicum. Ten einde het voorbe-
reidend onderwijs, inzonderheid van de jonge lieden, die zich
aan den geestelijken stand wijdden, aan de kleine seminariën of
kweekscholen der over \'t geheel niet zeer verlichte geestelijken
te onttrekken, riep de koning, bij besluit van den 14 Juni
1825, ter vervanging dier scholen, het collegium philosophicum in
-ocr page 199-
103
\'t leven. Het werd te Leuven gevestigd. Twee jaren na de
opening mochten geen anderen, dan die hnn voorbereidende
studiën in het collegium hadden volbracht, tot priesters worden
gewijd. Als een donderslag klonk de mare van dit besluit den
geestelijken in de ooren. Vele oudere trachtten het te ontwijken
door hun kinderen buiten \'s lands te laten onderwijzen; maar
ook dit werd tegengegaan. Hevig was de afkeer, dien de meer-
derheid der inwoners uit het Zuiden tegen het collegium bleef
koesteren.
Een van de onmiddellijke gevolgen van \'s konings besluit was
de aaneensluiting en verbroedering van twee partijen in België,
welke tot dusverre tegenover elkander hadden gestaan. Behalve
die der geestelijken, waartoe ook vele adellijken behoorden, was
n. I. langzamerhand, van een geheel ander standpunt uitgaande,
een tweede gekomen, die in vele opzichten Franschgezind was en
zich »de liberale" of «vrijzinnige" noemde. Zij wenschte geheele
vrijheid van onderwijs en drukpers. Om in haar streven des te
beter te slagen, vereenigde zij zich met de partij der ijverige
katholieken. Van dit oogenblik af, d. i. sedert het einde van 1828,
begonnen zich de voorboden te vertoonen van een geregeld verzet
tegen de regeering, blijkbaar in het indienen van een groote
menigte verzoekschriften, welke in sterke bewoordingen om op-
heffing der talrijke bezwaren vroegen. Van denzelfden tijd af
stonden in de Tweede Kamer de afgevaardigden uit het Noorden
en die van het Zuiden als twee vijandelijke legerbenden in volle
wapenrusting tegenover elkander geschaard. Netelig was \'s konings
toestand. Van den aanvang af was het zijn streven geweest, de
samensmelting tusschen de beide deelen des rijks hoe langer
hoe meer te bevorderen. Doch bij het nemen van doortastende
maatregelen schijnt de koning den volksgeest niet genoeg te
hebben in \'t oog gehouden en ontzien. Hoezeer de besluiten omtrent
het onderwijs en de taal ïn staat waren, de inniger vereeniging
in "de hand te werken, zij kunnen niet worden vrijgepleit van de
blaam, eenigszins voorbarig te zijn en te zeer indruisend tegen
de in België heerschende zienswijze. Niet genoeg, meende men,
hield Willem I ook in \'t oog, dat, uit den aard der zaak, het
tegengaan van allen invloed der Franschen op het zuidelijk ge-
Dr. wiJNNK, Beku. Gesch. v. h. Vaderland, 4de druk.                     13
-ocr page 200-
1<W
deelte van zijn rijk een hoofdtaak voor hem was. Het omgekeerde
had plaats, want elk tegenstander der katholiekgezinde Bourhons
{Overzicht, achtste druk, blz. 237t-), die uit Frankrijk kwam vluchten ,
vond in België een toevluchtsoord en vaak hulp en steun bij het
hof. Zoo stemde de koning de regeering v«n Frankrijk ongunstig
en werkte de unie tusschen de Belgische geestelijken en de liberalen
in de hand.
Deze unie had in 1828 plaats. Zij bestond hierin, dat de beide
partijen, op een voorstel, in de dagbladen der geestelijkheid gedaan,
zonder voorshands op haar bijzonder belangen te letten, zich tot
een gemeenschappelijken strijd tegen de regeering vereenigden. Zoodra
die vereeniging was tot stand gekomen, nam de koning een weifelende
houding aan tusschen gestrengheid en toegeven. Hiervan gaf hij
over \'t geheel, ook reeds vroeger, menig bewijs. Zoo sloot hij,
om de katholieken tegemoet te komen, die sinds lang een geregeld
kerkbestuur wenschten, in 1827 met paus Leo XII een concordaat
(d. i. een verdrag tusschen het hof te Rome en een wereldlijke
regeering, waarbij deze haar toestemming geeft tot de regeling
der kerkelijke aangelegenheden harer Roomsche onderdanen). Den
verzoenenden zin, die hem bezielde, openbaarde Willem I verder
door in 1820 de verplichting van \'t bijwonen der lessen van \'t
collegium op te heffen, waardoor het weldra tenietging. Eveneens
trok hij de beperkende bepalingen nopens het gebruik der landstaal
in. Dat de koning van den anderen kant volstrekt niet van zins
was, zich door de losbandigheid der drukpers te laten overvleugelen ,
toonden de rechtsgedingen, tegen de Potter en anderen gevoerd
wegens pogingen, door hen gedaan om in hun geschriften hun
medeburgers op te hitsen ter omverwerping der bestaande regeering.
Zij werden veroordeeld tot een zeker aantal jaren ballingschap.
IVfaar de veroordeelingen waren doelloos, want de overtreders der
wetten op de pers beschouwde men als slachtoffers.
Den 27—20sten Juli 1830 had in Frankrijk de omwenteling plaats
(Oeerziclit, achtste druk, blz. 2.34), waardoor Karel X van den
troon werd gestooten. De tijding hiervan werd in België met de
grootste opgewondenheid aangehoord. Koning Willem I, in zijn
binnenlandsche staatkunde juist het tegendeel van Karel X, werd
met hem op één lijn gesteld. Geen maand later, en ook de Belgen
-ocr page 201-
195
toonden, hoe spoedig zij de kunst hadden geleerd, zich te ontslaan
van een koning, over wien zij misnoegd waren.
§ 37.
De opstand nan België en het koninkrijk der Nederlanden
sedert
1830.
De ontevredenheid, van 1815 dagteekenende, was voortdurend
in kracht toegenomen en diep in de gemoederen doorgedrongen.
De mijn was geladen, slechts een kleine vonk noodig om ze te
doen springen. Sinds een paar jaren zag men in België reeds
naar de uitbarsting uit en werd de aanstaande omwenteling openlijk
in de straten van Brussel aangekondigd. Dat er hoofden der Be-
weging waren, lieden van aanzienlijken rang, die de volksmenigte
bestuurden, spreekt vanzelf. Doch deze personen hebben niet veel
anders gedaan, dan de mijn aansteken. De mijn, die ontvlamde,
was het volk zelf. Den 25sten Augustus gaf men in den schouwburg
der stad de »Muette de Portioi" (Overzicht, achtste druk, blz.
"141), d. i. den opstand op het tooneel. Van den schouwburg
tot de straat was een overgang van een paar uren. Te tien uur
des avonds schoolden talrijke volkshoopen samen, die weldra ver-
schillende huizen plunderden en verwoestten en zelfs de woning van
den minister van justitie van Maanen in brand staken. Daar het
opgeruide grauw toonde smaak in het plunderen te hebben gekre-
gen, begonnen de gezeten lieden voor de openbare veiligheid beducht
te worden. Uit deze overweging kwam den 27sten Augustus de
oprichting eener gewapende burgermacht voort, die de Brabantsche
kleuren aannam en in wier handen \'s konings troepen de teugels
van \'t krijgsgezag over de oproerige stad terstond stelden. Te Luik
en in de overige steden van België beleefde men onmiddellijk een
herhaling van dezelfde tooneelen.
De Belgische opstand verraste de regeering van koning Willem I.
De gewapende macht, die zich te Brussel bevond, had geen be-
velen, hoe te handelen, en was niet krachtig genoeg. Eerst den
28sten Augustus nam de koning eenige bpsluiten. Hij begon met
13*
-ocr page 202-
106
de Staten-Generaal buitengewoon te \'s Gravenhage bijeen te roepen
tegen den 13den September. Een legerkorps werd bijeengebracht
en kreeg bevel naar Brussel op te trekken. Aan \'t hoofd dezer
troepen werden \'s konings beide zonen geplaatst, de prins van
Oranje en prins Frederik, destijds admiraal en generaal over\'s rijks
krijgsmacht te water en te land. Groot was, bij de nadering van
dit leger, de ontsteltenis onder de bevolking der stad. Binnen
weinige uren was Brussel als een verschanste legerplaats. Vermits
men zich desniettemin niet sterk genoeg achtte, om zich tegen
geweld van wapenen te verdedigen, vaardigde men een bezending
naar \'s prinsen hoofdkwartier af. Deze bezending schilderde in
zulke sterke kleuren de bedenkelijke stemming van Brussels be-
volking, inzonderheid van het gemeen, af, dat de prins van
Oranje beloofde, den Sisten Augustus, slechts begeleid door zijn
staf, te zullen komen.
Op het vastgestelde uur had de intocht van den prins van Oranje
binnen Brussel plaats. Het moet een indrukwekkend schouwspel
zijn geweest, den prins, bijna onverzeld, de straten te zien door-
rijden, opgevuld met duizenden manschappen der burgermacht en
met een gewapende menigte, die nu eens een doodsch stilzwijgen
bewaarde, dan weer in woeste kreten of bedreigingen haar ge-
waarwordingen lucht gaf. Bij het stadhuis, waarheen de hoofden
van den opstand hem geleidden, sloeg de Arabische schimmel,
dien de prins bereed, achteruit en kwetste plotseling een der om-
standers. De prins, die terstond een ander paard had bestegen,
aan het gewoel en getier ziende, dat de volksschare tot dadelijk-
heden dreigde over te gaan, zette het dier in den galop en baande
zich door zijn koene sprongen over de barricaden en versperringen
heen een weg naar zijn paleis.
Kort hierna keerde de prins naar \'s Gravenhage terug. Tegen
de meening van den kroonprins, die op milde beloften en op het
herstel der grieven aandrong, gaf de koning aan prins Frederik
bevel, om de gehoorzaamheid aan\' het wettig gezag gewapender-
hand te doen terugkeeren en een aanval op Brussel te doen. Doch
het gunstige oogenblik was voorbij. Het vuur van den opstand had
zich wijd en zijd verbreid. Te lang had de regeering, weifelende
tusschen vredelievende gezindheid en de zucht om geweld te ge-
-ocr page 203-
197
bruiken, gedobberd. Hierbij kwam, dat de aanval op Brussel niet
met dat beleid en die doortastende kracht geschiedde, welke de
waarborgen zijn van een goeden uitslag. Men wilde de stad ver-
meesteren; doch men wilde ze tevens zooveel mogelijk sparen en
de burgerij geen geweld aandoen. Na een vierdaagsche worsteling,
die aan vele wakkere soldaten het leven kostte, trokken dè koninklijke
ti\'oepen den 26sten September uit de stad terug. Het oproer zegevierde.
Weinige dagen na den terugtocht van \'s konings troepen uit
Brussel werd, op den ÜOsten September, in de Tweede Kamer
der Staten-Ceneraal het besluit genomen, het staatsbestuur te
splitsen zonder scheuring van het rijk en de grondwet te herzien.
Aan de voornaamste eischen der Belgen had de koning niet wil-
Ien tegemoet komen. Intusschen nam de strijd meer en meei\' het
karakter aan van een oorlog, niet tegen de kroon, maar tusschen
Noord- en Zuid-Nederland. De Belgen konden niet sterker naar
een geheele scheiding verlangen, dan de Noord-Nederlanders
zelven. Ook in het leger vertoonde zich die verdeeldheid. Geheele
afdeelingen, uit Belgen bestaande, vielen af. Terwijl de wettige
vertegenwoordigers van het Belgische volk in den Haag ter Staten-
Generaal beraadslaagden, bestuurden eenige volksleider den gang
der gebeurtenissen in \'t Zuiden. De Potter (zie blz. 194) kwam
uit de ballingschap terug, werd met uitbundige toejuiching ont-
vangen en mede aan \'t hoofd van \'t voorloopig bestuur te Brussel
gesteld. Maar zes weken later was men hem reeds moede en
verliet hij, zich er niet veilig rekenende, zijn vaderland voor de
tweede\' maal. Ten einde de regeeringloosheid, welke uit dezen
staat van zaken dreigde voort te komen, tegen te gaan, zond
Willem I, op verzoek van vele aanzienlijke Belgen, den prins
van Oranje voor de tweede maal naar de kampplaats. Hij had in
last, het bestuur over de getrouw gebleven gewesten op zich te
nemen en de opgestane streken zooveel mogelijk tot rust te bren-
gen. Terstond beloofde de prins aan de Belgen de opheffing van
vele hunner grieven. En toen het voorloopig bestuur, te Brussel
gevestigd, de natie had opgeroepen om een congres, te doen bij-
eenkomen en Antwerpen er ook deel aan wilde nemen, gaf de
prins aan dit verlangen toe. Zoo doende ging hij verder, dan de
koning had bedoeld, en werd teruggeroepen.
-ocr page 204-
198
Terzelfder tijd, in \'t midden van October 1830, wendde Willem
1 zich tot de vijf\' groote Europeesche mogendheden, Oostenrijk,
Frankrijk, Engeland, Pruisen, Rusland, als leden van \'tWeener-
congres, die zich tot de handhaving van het koninkrijk der
Nederlanden hadden verbonden. De ge/anten dezer mogendheden
openden in \'t begin van November hun eerste conferentie (bijeenkomst)
te Londen. Inmiddels was de prins van Oranje naar het vaderland
teruggekeerd en er met groote koelheid ontvangen. De toegevendheid,
door hein jegens de Belgen aan den dag gelegd, werd hem in
\'t Noorden zeer euvel geduid. Na zijn vertrek uit Antwerpen
vertoonden zich ook hier en te Maastricht, tot dusver de ecnige
plaatsen, waar \'s konings bewind nog werd geëerbiedigd, meer
en meer onrustwekkende verschijnsels. Te Maastricht handhaafde
echter de generaal Dibbets het gezag der Nederlandsche regeering.
Te Antwerpen daarentegen brak de opstand openlijk uit en viel
menig Nederlandsch krijgsman onder de kogels der muitende
menigte. David Hendrik baron Chassé, die er het bevel
voerde, had de stad wel in staat van beleg verklaard, maar ver-
zette zich in \'t eerst niet krachtig tegen de buitensporigheden van
\'t gemeen. Doch eindelijk, den 27sten October, bedwong hij,
ondersteund door de vloot, die onder \'t bevel van den schout-bij-
nacht Koopman op de Schelde lag, door een uren lang aangehouden
bombardement der stad den overmoed des vijands. Op uitnoodiging
der conferentie te Londen stuitte inmiddels een wapenstilstand
den verderen gang der vijandelijkheden.
Op deze conferentie bleek het weldra, dat geen der vijf mogend-
heden genegen was, ten behoeve van het stamhuis van Oranje-
Nassau den vrede van Europa op het spel te zetten. Alsof de
koning dit had kunnen vermoeden, had hij, niet alleen op die
conferentie bouwende, het volk van Noord-Nederland ter verdediging
van do onafhankelijkheid des lands te wapen geroepen. De oproe-
ping vond overvloedigen weerklank bij alle standen van \'t volk.
Langzamerhand stroomden duizenden manschappen naar de zui-
delijke grenzen van Noord-Nederland en wachtten er geduldig
\'s konings bevelen af. Intusschen maakte de conferentie de proto-
collen
van den 20sten en den \'27sten Januari 1831 bekend, waarin
de geheele scheiding van Nederland en België werd uitgesproken
-ocr page 205-
199
en vastgesteld, dit 16/31 der gemeenschappelijke schuld ten laste
van België zou komen. Middelerwijl was het nationaal congres den
lOden November 1830 te Brussel bijeengekomen en had, hoewel
het zich voor \'t behoud van den constitutioneel-monarchalen
regeeringsvorm verklaarde, het huis van Oranje-Nassau van den
troon uitgesloten. Dit congres verwierp de protocollen van Januari,
terwijl Willem I verklaarde ermede in te stemmen.
De Belgen vonden niet spoedig een koning voor den door hen
ledig verklaarden troon. Daarom droog het congres het oppergezag
voorloopig op aan een regent, den baron Surlet de Chokier,
een rijk grondbezitter, tot dusver president van \'t congres. Ein-
delijk, den 4den Juni 1831, benoemde het met groote meerderheid
van stemmen prins Leopold van Saksen-Kobu rg-G otha,
een broeder van den regeerenden hertog van Saksen-Koburg-Uotha ,
tot koning der Belgen. Leopold aanvaardde de regeering den 1\\ sten
Juli van dat jaar, beloofde de hoogst vrijzinnige grondwet, een
van de eerste vruchten der werkzaamheid van \'t congres, te zullen
eerbiedigen en sloot in 1832 een tweede huwelijk met Louise,
de oudste dochter van Lodcwijk Philips. Inmiddels stelde de confe-
rentie in Juni 1831 een nieuw protocol, de achttien artikels, op,
veel gunstiger voor België dan de vorige, waarin zij de rechten
van het huis van Oranje-Nassau op Luxemburg voor twijfelachtig
verklaarde, België uitzichten op het bezit van Maastricht opende
en vaststelde, dat het niet verplicht was, een deel der schuld
van het oude Nederland over te nemen. Èn deze wijzigingen, èn
het optreden van Leopold als koning brachten Willem I, reeds
lang ongeduldig over den langwijligen gang van de beraadslagingen
der conferentie, tot het besluit, om zijn recht met het zwaard
te handhaven. Marschvaardig lag de Nederlandsche krijgsmacht op
de grenzen, van geestdrift gloeiende en begeerig om, was het
noodig, den heldendood voor het vaderland te sterven. Zij gedacht
het voorbeeld van den wakkeren van Speyk, die in Februari
1831, gedurende den wapenstilstand, met zijn kanonneerboot,
welke de wind bij Antwerpen naar \'s vijands wal had gedreven,
in de lucht vloog, liever dan de vlag te strijken voor hen, die
hij als muiters tegen hun wettigen koning aanmerkte, of, wat
nog erger was, ze hun prijs te geven.
-ocr page 206-
200
Was op het eind van 1830 Nederlands leger niet bestand ge-
weest tegen dat van België, thans, in den zomer van 1831, was
die verhouding omgekeerd. Het leger van Willem I werd aange-
voerd door den prins van Oranje, wien prins Frederik ter
zijde stond, en telde nog geen 36,000 man. De Belgische legers,
dat van de Schelde en dat van de Maas, waren omtrent 30,000
man groot. Aan \'t hoofd van \'t eerste stond de generaal d e
Ticken de \'l\'erhove, het bevel over het tweede voerde Daine.
Het leger van de Schelde was in de nabijheid van Antwerpen
geplaatst, het andere stond in het Limburgsche. Terstond besloot
de prins van Oranje tusschen de beide legers door te breken, om
daarna elk van hen afzonderlijk aan te vallen. Een goed deel van
dit plan werd volvoerd door dm tiendaagsch&n veldtocht, \'2—12
Augustus 1831. Den 5den Augustus was de doorbreking reeds
geschied. Elke dag van dien veldtocht werd door gevechten ge-
kenmerkt. De meest bekende feiten zijn, wat men de slagen bij
Hasselt (den 8sten Augustus) en bij Leuven (den 12den Au-
gnstus) noemt. De eerste dezer ontmoetingen was eigenlijk niets
dan één krachtige aanval op het op Hasselt terugtrekkend leger
van Daine, dat dadelijk als een kudde schapen uiteenstoof en
geheel werd verstrooid. Het had een slag in den waren zin des
woords kunnen worden, indien Daine minder onbekwaam en laf-
hartig was geweest, en zoo niet de prins van Oranje, hoogst-
waarschijnlijk België liever willende winnen dan overwinnen, zich
ertoe had bepaald, den vijand van zijn minderheid te overtuigen,
in plaats van hem te vernietigen. In den slag van Leuven, die
van meer beteekenis was, voerde koning Leopold in persoon zijn
troepen aan. De Belgen werden er geheel verslagen. weken naar
I^euven en hadden zonder eenigen twijfel, wilden zij niet tot den
laatsten man toe gedood of gevangen genomen worden, op sma-
delijke wijze de wapenen moeten nederleggen. Maar nu rukte, op
verzoek van Leopold, een Fransch leger onder maarschalk Gêrard
België binnen en was de prins verplicht, voor de meerderheid te
zwichten. Hij stond eindelijk, op herhaald verzoek van don Brit-
schen gezant te Brussel, een wapenstilstand toe, en de veldtocht
nam een einde.
Wederom hervatte de conferentie op \'t einde van Augustus 1831
-ocr page 207-
201
hare beraadslagingen, die in \'t midden van October tot een
nieuwe schikking, de mer-m-twintig artikels, voerden. Rij deze
artikelen werd aan België een deel van Luxemburg toegekend,
waarvoor het een deel van Limburg moest afstaan. Maastricht
bleef aan Nederland voorbehouden. Ten aanzien van de schuld
bepaalden zij, dat België met een jaarlijksche rente van 8,400,000
gl. zou worden belast. Reeds den 15den November onderteekende
Leopold, door de nederlagen van den tiendaagschen veldtocht
ontmoedigd, dit ontwerp-verdrag, hoewel minder gunstig voor de
Belgen dan de achttien artikels. Daarentegen weigerde Willem I
de onderteekening. Hij was van oordeel, dat nagenoeg geheel
Limburg een bestanddeel van Nederland behoorde te blijven en
dat, voor \'t geval dat hij afstand deed van een gedeelte van
Luxemburg, hij hiervoor nog verdere schadeloosstelling moest be-
komen. Ook omtrent de schikking nopens de schuld kon hij niet
met de conferentie instemmen. Deze verklaring van den koning\'
van Nederland verdroot de conferentie. Twee der vijf mogend-
heden, Frankrijk en Engeland, sloten den 22sten October 183\'2
een overeenkomst, ten einde de noodige stappen te doen, om het
grondgebied van België door den vijand te doen ontruimen. Om
dit doel te bereiken, legden zij, terwijl "Willem 1 daarentegen
gebood, de vaartuigen der Engelsche en der Fransche natie te
ontzien, embargo op de Nederlandsche schepen en trok een Fransen
leger van 90,000 man onder den maarschalk Gérard België ten
tweeden male binnen. Het rukte tegen de citadel van Antwerpen
op, welker puinhoopen Chassé, na een roemrijke verdediging
van negentien dagen, bij verdrag aan den vijand overgaf. De
schout-bij-nacht Koopman (zie blz. 198), van oordeel zijnde,
dat zijn vloot niet in het verdrag was begrepen, haastte zich,
ze te vernielen en stelde zich toen met zijn manschappen ter
beschikking van Gérard. Evenals de bezetting van de citadel
werd de bemanning der vloot als krijgsgevangenen naar Frankrijk
gevoerd.
Ook na dit wapenfeit bleef de eindschikking met België nog
steeds hangende. Willem I volhardde in zijn verzet tegen den
voorslag der overmacht. Dit veroorzaakte een langdurig en hoogst
kostbaar bestand (status quo), daar Nederland voortdurend een
-ocr page 208-
202
zeer talrijk leger op de been moest hebben en de onzekerheid
der toekomst, ofschoon het embargo in Mei 1833 werd opgehe-
ven, den handel van groote ondernemingen afschrikte. Eindelijk
noodzaakte de uitputting des lands den koning toe te geven. Den
14den Waart 18)38 gaf hij te kennen, dat hij de voorwaarden der
vier-en-twintig artikels inwilligde. Maar nu beweerden de Belgen
weder, vermits Nederland zoo laat toetrad, niet gehouden te zijn
tot betaling van een deel der renten van de schuld. Dit verwekte
nieuwe nioeielijkheden, die ten laatste door het eindverdrag van
den 19den April 1839 uit den weg werden geruimd. Dit verdrag,
hetwelk de vier-en-twintig artikels cenigszins wijzigde, bepaalde,
dat België ?en afzonderlijk rijk werd; dat het aandeel van België
in de rente der staatsschuld, jaarlijks van den lsten Januari
1839 ar te betalen, 5,009,000 gl. zou zijn; dat het Duitsche ver-
bond en de groothertog de westelijke helft van Luxemburg aan
België afstonden; dat België hiervoor afzag van een gedeelte
van Limburg, zoodat aan Nederland dat deel bleef, hetwelk
aan den rechteroever der Maas ligt, alsmede de stad Maastricht
niet het omliggend land en het gebied ten n. van een lijn ,
getrokken van de zuidelijkste punt van Noord-Brabant naar de
Maas, ten n. van Stevensweert. Deze streek van Limburg heette
^hertogdom" en maakte — behoudens Maastricht en Venlo, die
alleen tot Nederland bleven behooren, — van nu aan een deel
uit, zoowel van het koninkrijk der Nederlanden, als van het üuit-
sche verbond.
In vele opzichten bleef de verhouding van Limburg tot Duitseh-
land zeer vreemd. Het zond afgevaardigden naar de Staten-Gc-
neraal, maar was verplicht troepen voor het Duitsche verbond
op de been te houden en werd ten deele door verordeningen
van dat verbond geregeerd. Eerst in 1866 is de betrekking van
Limburg met Duitschland geheel verbroken. In \'t jaar 1840 werd
bepaald, dat Holland van nu af in Zuid- en Noord-Holland zou
worden gesplitst, zoodat het nieuwe koninkrijk thans uit tien
provinciën en uit het hertogdom Limburg bestond. Eén jaar
vroeger was de oudste zoon van den kroonprins (zie blz.
186) getrouwd met prinses Sophia Frederika Mathilda, de jong-
ste dochter van Willem 1, koning van Wurtemberg. Uit dit
-ocr page 209-
203
huwelijk sproot in 1840 prins Willem, in 1851 prins Alexander.
Toen koning Willem I in de eerste jaren van den Belgischen
opstand met moed en volharding wederstand bood zoowel aan de
eischen van België, als aan die der conferentie te Londen, was er
niemand, die hem meer steunde en deze houding meer toejuichte,
dan de Nederlandsche natie zelve. Langzamerhand echter veran-
derde die stemming, toen de koning, na aan de roepstem der eer
ruimschoots te hebben voldaan, steeds hopende op eenige wijziging
in de staatkunde der groote mogendheden of op een omkeering
van zaken in Europa, er volstrekt niet toe was te bewegen, van
zijn stelsel van volharding af te wijken. En nadat het eindelijk
bekend was geworden, dat een verbazend hoog cijfer van staats-
schuld de uitkomst was der volhardende staatkunde, maakte de
gehechtheid van \'t volk aan zijn koning plaats voor wantrouwen
en verkoeling. Thans deed het Noord-Nederlandsche volk ten deele
dezelfde klachten hooren, die vroeger alleen in \'t Zuiden waren
geuit. Het verlangde een duidelijke openlegging van den toestand
van \'s lands financiën, waarborgen tegen misbruik van gezag, ver-
antwoordelijkheid van \'s konings ministers, in \'t kort gewichtige
hervormingen in het staatsbestuur. Bij de overige redenen van on-
tevredenheid kwam weldra een andere, die het misnoegen tot den
hoogsten graad deed stijgen. Men vernam, dat de koning, die sinds
1837 zijn echtgenoot (zie blz. 163) door den dood had verloren,
het voornemen koesterde, tot een tweede huwelijk over te gaan
met de gravin d\'Oultremont de Wigimont, een der dames van het
huis van wijlen de koningin. Maar de gravin was een Belgische en
Roomsch-katholiek. Dit was genoeg, om de meerderheid der Neder*
landers tegen het huwelijk in te nemen.
Zooveel tegenstand verdroot den koning. Afgemat door den
negenjarigen kamp, had hij geen geneigdheid, ook zijn laatste
levensjaren in een eindelooze worsteling door te brengen. Onver-
wachts begaf hij zich in den herfst van \'t jaar 1840 uit \'sGraven-
liagc naar het Loo en ontbood er zijn zonen en kleinzonen, als-
niede zijn ministers. Hun deelde hij den 7den October mede, dat
hij van dat oogenblik afstand deed van de kroon on ze overdroeg
aan den zoon, hiertoe door de grondwet aangewezen. De daad,
schier zonder eenige plechtigheid volbracht, werd nog op denzelf-
-ocr page 210-
204
den dag ter kennis van \'t volk gebracht. In \'t volgende jaar huwde
Willem I, nu «graaf van Nassau" geheeten, de gravin d\'Oultre-
mont en leefde vervolgens bij afwisseling te Berlijn, op zijn goe-
deren in Silezië en op het Loo, "totdat hij den 12den December
1843 te Berlijn overleed.
Den 28sten November 1840 werd wiukm i i in de Nieuwe
kerk te Amsterdam met groote plechtigheid ingehuldigd. Het was
geen gunstige tijd, om de regeering over Nederland te aanvaarden.
De natie en de schatkist beide waren uitgeput, en de leiders der
volksmeening wezen op een doortastende herziening der grondwet,
als op het eenige middel om tot welvaart en nationale kracht te
geraken. Deze meening deelde Willem II geenszins. Hetgeen echter
de meeste moeielijkheden baarde was de toestand van \'s rijks
financiën. Nadat de pogingen van een paar ministers van finan-
ciën ter herstelling van een geregelden toestand der geldmiddelen
schipbreuk hadden geleden, droeg Willem II in September 1843
het tijdelijk bestuur van het departement van financiën aan den
minister van justitie, Floris Adriaan van Hall, op. Ten
einde in alles, wat voorziening behoefde, te voorzien, was het vol-
strekt noodzakelijk, zware offers van de natie te vergen. Hiertoe
toonde het volk zich in 1844 bereid door, volgens een ontwerp
van van Hall, een leening tot een bedrag van 127,000,000 gl.,
naar 3 pet. \'sjaars, zoo goed als vol te teekenen. Aan het ver-
langen naar een herziening der grondwet in vrijzinnigen geest werd
voldaan in \'t jaar 1848 te midden der volksbewegingen, die de
meeste staten van Europa op hun grondvesten deden schudden.
Luxemburg kreeg in \'t zelfde jaar een nieuwe grondwet, "waarbij
het zijn afzonderlijke vertegenwoordiging, die het in 1841 had be-
komen, behield.
De hoofdtrekken der Nederlandscbe grondwet van 1848 zijn:
De kroon is erfelijk zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke
linie van het huis van Oranje. De koning heeft de uitvoerende
macht en deelt de wetgevende macht met de Staten-Generaal.
Hij heeft het opperbevel over de land- en de zeemacht en het op-
perbestuur der koloniën. Hij benoemt de ministers, die voor de
daden der regeering verantwoording zijn verschuldigd aan de natie.
De Staten*Generaal vertegenwoordigen het geheele volk. Zij be-
-ocr page 211-
205
staan uit een Eerste en een Tweede Kamer, voor welker leden de
ouderdom van dertig jaren een vereischte is. De leden der Eerste
Kamer, ten getale van negen-en-dertig, worden door de provinciale
staten benoemd uit de hoogst aangeslagenen in de directe belastin -
gen. Zij hebben /.itting voor negen jaren. De leden der Tweede Kamer,
worden rechtstreeks door de burgers gekozen, welke meerderjarig
zijn en een zekere som in de directe belastingen betalen. Het aantal
der leden, die voor vier jaren zitting hebben, is thans vijf-en-zeventig.
Voorzitter der provinciale staten is de commissaris des konings.
Het was Willem II niet gegeven, de vruchten te aanschouwen van
het werk, waartoe hij den grond heeft gelegd. Reeds den 17den Maart
1840 stierf hij te Tilburg, aan welke plaats hij gedurende zijn leven
zeer gehecht was geweest. Het volk van Nederland betreurt hem
als een held, die aan de grootsche gestalten zijner voorvaderen uit
het huis van Oranje herinnerde, en als een welwillend koning,
die in moeielijke dagen met beleid voor zijn belangen had gewaakt.
Een paar woorden over de regeering van \'s konings zoon en
opvolger Willem ui mogen tot slot van dit hoofdstuk ver-
strekken. Onder zijn bewind werd eindelijk in 1853 het droog-
maken van \'t Haarlemmermeer (zie blz. 188), een in Juni 1848
aangevangen reuzenwerk, voltooid. In 1853 werd tevens weder een
bisschoppelijk kerkbestuur der Roomsch-Katholieke kerk ingevoerd,
waarvan Utrecht als aartsbisdom de hoofdzetel is. Onder de vele
wetten, die een gevolg zijn van de in 1848 uitgevaardigde grond-
wet, verdienen de kies-, de gemeente- en de provinciale wet te
worden genoemd. In 1857 verving een wet op het lager-onderwijs
die van 1806. Zij werd in 1863 gevolgd door een wet op hctmid-
delbaar onderwijs en in 1876 door een op het Hooger-Onderwijs.
Zooveel wat aangaat het binnenlandsch bewind. Ten aanzien van
de buitenlandsche betrekkingen behoort het verdrag van Februari
1871 te worden vermeld, bij hetwelk de Nederlandsche bezittingen
op de Kust van Guinëa (in \'t w. van Afrika) voor de som van
24,000 8; sterling aan Groot-Britannië werden afgestaan. Twee jaar
daarna, in Maart 1873, brak, ter zake van zeerooverij, een oorlog
los van Nederland tegen den sultan van Atjeh (op de westkust van
Sumatra), die nog steeds voortduurt. In Juni 1877 overleed deko-
ningin (zie blz. 202).
-ocr page 212-
206
S 38-
EindbHk op den toestand des lands.
Zoo is dan het plan, in de eerste paragraaf aangekondigd, vol-
voerd en wederom een beknopte geschiedenis van Nederland te
boek gesteld. Nog bestaat dat rijk, aan welks geschiedenis de
vorige bladzijden zijn gewijd. Behalve de bijna 31,000 vierkante
mijlen met nagenoeg 18,000,000 inwoners, die het in vreemde
werelddeelen bezit, beslaat het in Europa een oppervlakte van
ruim (iOO vierkante mijlen, waarop een bevolking woont van
ruim 3\'/„ millioen. Ongeveer */, gedeelte van den grond is be-
bouwd. Landbouw, veeteelt, handel, fabrieken en vischvangst
blijven voortdurend de bronnen van het bestaan der ingezetenen.
De haringvangst, ofschoon zij sinds een tiental jaren weder eenigs-
zins begint op te komen, heeft veel geleden door den wedijver
van Engelschen en Duitschers, en de walvischvangst is van weinig
beteekenis. De handel, dien Nederland drijft, is nog steeds we-
reld- en binnenlandsche handel. Al is de eerste, in vergelijking
met andere landen en van hetgeen hij is geweest, niet meer, wat
hij weleer was, nog is hij belangrijk en verdient den naam van
wereldhandel. De voorwerpen van dien handel zijn voornamelijk
de voortbrengselen van landbouw en veeteelt, benevens de kolo-
niale waren.
Wat de Nederlandsche nijverheid betreft, zij heeft geen onge-
lukkiger tijdperk gekend, dan het twintigtal jaren, dat verliep
tusschen de omwenteling van 1795 en de oprichting van het ko-
ninkrijk der Nederlanden. Gedurende het vijftienjarig tijdvak, dat
met 1815 aanvangt, begon er wel op nieuw eenig leven te komen
in het fabriekwezen van Noord-Nederland; maar de nijverheid van
dit deel van het koninkrijk bleef verre, zeer verre ten achteren
bij die van het Zuiden. Na de omwenteling van 1830 geraakte de
nijverheid in ons vaderland geheel aan \'t kwijnen. Dit kwam, be-
halve uit den staatkundigen toestand en uit de ophooping dei-
staatsschuld, uit de geringe geneigdheid der fabriekanten voort,
om aan den eisch des tijds te voldoen en de stoomkracht op het
fabriekwezen toe te passen. Doch allengs is de Nederlandsche nij-
-ocr page 213-
207
verheid na de afscheiding der Zuidelijke gewesten weder opgeko-
men. Daarentegen kwijnt de scheepsbouw. Moge dus, in vergelij-
king met vroegere eeuwen, Nederlands bloei in den handel niet
zijn toegenomen, in \'t stuk der nijverheid is dit stellig het geval.
Een andere lichtzijde van den tegenwoordigen toestand ziet men
in de staatsschuld, waarvan het bedrag sinds de laatste twintig
jaren regelmatig is verminderd.
Dat de letterkunde sinds den val der Republiek (zie blz. 167)
een belangrijke schrede voorwaarts heeft gedaan, zal wellicht niet
met grond kunnen worden staande gehouden. Toch heeft hetzes-
tig- of zeventigjarig tijdvak, sedert verloopen, op meer dan op
één beroemden naam te wijzen. Er stonden schrijvers op, die aan
de voortbrengselen hunner pen bekendheid of grooten roem ver-
schaften. De namen dier schrijvers heeft de Geschiedenis der
letterkunde opgeteekend. Hier kan slechts op een paar van de
voornaamsten worden gewezen, in de eerste plaats op Bilderdijk.
Op veelzijdiger ontwikkeling, dan Willem Bilderdijk, een
Amsterdammer (1756—I83I) zichzelf gaf, kunnen weinigen bogen.
Wijsbegeerte, oude en nieuwe taltn, wis- en natuurkunde, rechts-
geleerdheid, geschiedenis, geneeskunde, godgeleerdheid, niets was
hem vreemd. Een vruchtbaarder schrijver heeft Nederland niet
aan te wijzen. Het hoogst staat hij als dichter. Alle dichtsoorten
beoefende hij, buiten het blijspel, en in alle bracht hij meester-
stukken voort. In liet heldendicht leverde hij den Ondergang
der eerste wereld,
een grootsch maar onvoltooid gewrocht; in
het leerdicht: de ziekte der geleerden; in den lierzang: de ode
kan Napoleon,
Op het gebied der taal schreef hij een Spraak-
leer.
Op het veld van de geschiedenii van \'t Vaderland leverde
hij een werk, waarvan de hoofdstrekking een doorloopende be-
strijding is van Wagenaar (zie blz. 167). Tot heden toe is
het aan dit geschrift niet gelukt, den ouden Wagenaar te ver-
dringen.
In menig vers heeft Bilderdijk de herstelling van Nederlands
nationaliteit bezongen. In \'t jaar dier herstelling stierf een ander
dichter, wiens naam voorzeker bij geen Nederlander onbekend is ,
welke op die nationaliteit prijs stelt\'. Dit is Jan Frederik Hei-
me rs, die in zijn Hollundsche natie, een middelsoort tusschen
-ocr page 214-
208
het helden- en het lierdicht, den roem verheerlijkt, door het Ne-
derlandsche volk behaald, zoowel te land als ter zee, op het veld
der wetenschappen en op dat der fraaie kunsten.
Een Nederlander, die zijn vaderland lief had, was Helmers.
Niet minder deed dit Hendrik Tollens Cz., in 1780 geboren
te Rotterdam, overleden te Rijswijk in 18bl5. Was Cats de eerste
Nederlandsche volksdichter geweest, de eerenaam van de tweede
te zijn geweest komt Tollens toe. Immers behalve zoo menigen
anderen zang op onderwerpen van Nederlandsche historie, die dit
mede bevestigt, getuigt hiervoor het door hem vervaardigde volks-
lied: »Wien Neérlands bloed door de adren vloeit." Een groot
aantal van \'s dichters verzen zijn gewijd aan den huiselijken haard.
De meest bekende zijner gedichten zijn: het tafereel van de» vier-
daagschen zeeslag, Beilink, het turf schip van Breda,
enz. en op het
gebied der beschrijvende poëzie: hel tafereel van de overwintering
der Hollanders op Nova-Zemb/a.
Onder de prozaschrijvers uit de eerste helft dezer eeuw behoort
bovenal Jan Hendrik van der Palm te worden aangehaald,
hoogleeraar in de Oostersche talen te Leiden. Hij was de eerste
prozaschrijver van zijn tijd. ünder zijn geschriften bekleeden de
Bijbelvertaling met aanteekeuingen
, de Bi/bel voor de jeugd en de
Salomo,
een uitbreiding van de spreuken, een eerste plaats. In
deze en andere zijner werken bewondert men, bij de diepte der
gedachten, den krachtigen en rijk geschakeerden, doch ook hei-
deren en lossen stijl. Onder al die werken staat geheel op zichzelf
het Geschied\' en Redekundig gedenkschrift van Nederlands herstelling,
dat heden ten dage meer om den vorm, dan om den inhoud, de
aandacht trekt. Van der Palm, die hoogbejaard in 1841 overleed,
schitterde te midden van een aantal uitstekende mannen op het
gebied der letterkunde, als Kinker, Borger, Da Costa.
Zullen de wijsgeerige, dichterlijke en taalkundige geschriften
van Kinker zijn naam lang voor de vergetelheid bewaren, alleen
de Ode aan den Rijn zal dien van Borger doen voortleven. Da
Costa is de voortreffelijkste van Bilderdijks leerlingen. Hij streed,
als Bilderdijk, voor de rechtzinnige gereformeerde leer. Welk een
gloed hij als dichter had, ziet men in zijn Wachter, wat is er
van den nacht?,
waarin hij de omkeeringen op staatkundig gebied
-ocr page 215-
209
van \'t jaar 1848 voorspelt, in zijn Slag bij Nieuwpoort en andere
verzen. In 1860 overleden, was Da Costa een tijdgenoot van
Bogaers, de Génestet, van Lennep en Beets, die,
waar men van de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde
gewaagt, in de eerste rijen staan. Als bewijs van het keurig
dichttalent van Bogaers wordt, onder meer, doorgaans De tocht
van Heemskerk naar Gibraltar
aangehaald. De Génestets Leekedicbtjes
zijn bij jong en oud bekend, evenzeer als de Camera obscura van
Hildebrund , d. i. Beets. Van het genoemde viertal is Beets de
eenige, die nog leeft. Bogaers werd in 1870, de Génestet in 1861,
van Lennep in 1868 door den dood weggerukt. Van Lenneps wei-
ken zijn vooral gedichten en romans in proza. De laatste hebben
hem gemaakt tot den gevierden i chrijver, van wien elk iets heeft
gelezen. Voor den beste dier romans houdt men Ferdinand Huyck.
Dr. Wunne, Bekn. Gesch. v. h. Vaderland, 4e druk.           Il
-ocr page 216-
TIJDREKENKUNDIG OVERZICHT
DEIt
BEÏim GESCHIEDENIS ffi HEI ïlBlil).
;: 1. Nedei\'land In ilc laatsti> eeuwen vóór (luKlus\' gehoorte <>ii onder de
heerschappij der Boineinen.
Jaren n. C.
Oorsprong der Zuiderzee...............839.
De Dollard ontstaat.........\'.......1277.
De Biesbosch ontstaat.............18 Nov. 1421.
Men begint op het dijkwegen te letten.....ongev. 900 of 1200.
De Friezen, de Bataven, de Kaninefaten, de Tn banton, de Bi uk-
teren geraken onder de heerschappij der Romeinen . . 100—1 v. C.
Drusus onderwerpt de Friezen.\'
Opstand der Friezen.
Corbülo beteugelt lien................ 47.
Claudius Civïlis stelt zich aan "t hoofd van den opstand der Bataven CH.
De Friezen, de Kaninefaten en andere stammen verbinden zich
met de Bataven.
Claudius Civïlis hernieuwt het verlmnd met Home. — Ccrcfilis 70.
s 2. De Franken en de Saksen in Nederland en België. — Deze landen
norden een bestanddeel van het Frankische rijk. — De invoering,
van het leenstelsel en van den t\'hristelijken godsdienst. — De
Noormannen.
Herhaalde invallen der Franken, nl. der Saliërs, in de Ncder-
landen...............sinds ongev. 300.
Zij vestigen zich hier.............ongev. 3G1.
Nederland en België belmoren tot Austrasië.....sedert 511.
De landstreek bij den l.Jsel is het gebied der Saksen sedert ongev. 400—!>0O.
-ocr page 217-
211
Jaren n. C.
Grenzen der Friezen.
De naam der Bataven en die der Kaninefaten verdwijnen sinds 400—500.
Onderwerping der Friezen aan Karel den groote......785.
Willebrord, Wulfran en Winfried of Bonifacins l>ekee-
reii of doopen de Friezen.
Willebrord eerste bisschop onder de Friezen.
Ontmoeting van Wuliran met Radboud te Hoogwoude . . . 719.
Dood van Bonifacius te Dokkum.........5 Juni 755.
Kerkrechtelijke verdeeling dezer landen in den tijd der Franken in
bisdommen. — Staatsrechtelijke verdeeling in hertogdommen,
graafschappen, .schoutambten. — Burgerlijke verdeeling in vol-
ken of landen, elk land in gouwen, elke gouw in marken.
De aloude marken.
liet land bestuurd door drie hertogen en door graven. — Oorspron-
kelijke beteekenis van \'t woord „graaf". — Schepenen. — Aan
\'t hoofd der schoutambten staan schouten. — De standen der be-
volking: vrijen, Uien, slaven of lij/eigenen.
Ileriold, Roruk on Hemming laten zich doopen. — Lodc-
wijk de vrome geeft Heriold Dorestad of Duurstede en omstre-
ken, Roruk Kennemerland en Hemming Zeeland.....820.
Einde van de heerschappij der Noormannen in deze streken . . 885.
Verdrag van Verdun. — Lotharing I verwerft bijna geheel België
en Nederland, Karel de kale Vlaanderen, Artois en een deel
van Zeeland..................84.1.
liet aandeel van Lotharius I komt aan Duitechland . . . 870 en 879.
s !!• Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van andere
strekeu van ons land. — De wisselingen in de opperheerschappij dezer
landen na het verdrag van Verdun. — Staten, die in het Zuiden en
In het Noorden verrijzen. — Aard en uitbreiding der grafelijke
macht.
De Nederlanden en België zijn een bestanddeel van Lotharingen,
en van Neder-Lotharingen...........sedert 9C5.
De meeste Nederlanden worden erfelijke leencn, waarschijnlijk
ongev. 800—1000.
Meerdere gouwen komen aan een graaf.....sedert 1000—1100.
liet geheele land verdeeld tusschen den graaf van Gelder, dien van
Holland en den bisschop van Utrecht.......1100—1200.
In plaats van Neder-Lotharingen ontstaan, voor en na, verschil-
leude zelfstandige staten, als het hertogdom Brabant, het mark-
graafschap Namen en het graafschap Henegouwen.
Het bisdom Luik.
Het graafschap Limburg wordt een hertogdom . . sedert 1000—1100.
Maastricht voor een gedeelte een bezitting van den bisschop van
Luik, voor een ander deel een op zichzelve staande rijksstnd. —
Karel V scheidt deze stad van het Duitsche rijk af en voegt ze
aan Brabant toe.
Het graafschap Luxemburg wordt een hertogdom......1354.
14*
-ocr page 218-
212
Jaren u. C.
Antwerpen is een mnrkgraafsehap van het Duitsche rijk en wordt
door den hertog van Brabant bestuurd.......900—1000.
De heerlijkheid Bechelen komt aan Vlaanderen.......1357.
Artois en Kroon-Vlaanderen leenen van Dnitschland.
Noordelijk Vlaanderen, Rijlcs-Vlaanderen, een leen van Duitsch-
land.
Hendrik II geoft ltijks-Vlaanderen in leen aan Bondewijn IV,
graaf van Vlaanderen , die Zeeland bewetter Schelde wederom
in achterloen geeft aan Dirk III, graaf van Holland, . . . 1007.
Karel de eenvoudige geeft aan Dirk I cenige stukken grond . . 922.
Dirk III sticht een sterkte tussehen de Merwede en de oude
Maas. — Hendrik II doet hem tevergeefs den oorlog aan . . 1018.
De stad Dordrecht.
De naam „graaf van Holland" komt op.
De graaf van Holland tevens graaf van Zeeland......1323.
Gelderland bestaat uit de graafschappen Gelder an Zutf\'en. — Ëer-
ste graaf van Gelder en Zutfen hen dr ik.......1138.
Keizer Lodewijk verheft reixotd II of den zwarte tot her-
tog van Gelderland................1339.
De bisschop van Utrecht door de kanoniken van de vijf kapittel-
kerken gekozen..............sedert 1122.
friesland sedert Karel den groote beheersent door graven.
De heerlijkheid Westerwolde.
Uitbreiding bij trappen der macht van den graaf van Holland.
De beden. — De privilegie\'».
3 4. Hollanil onder de graven uit lul Hollandürue hul».
Huis van Holland............922 (1018)—1299.
Dirk I, Dirk II, Ainoud, Dirk III, Dirk IV, Floris I, Dirk V,
Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, \'Willem I, Floris
IV, Willem II, Floris V, Jan I.
Willem II komt tegen de West-Friezen om bij Hoogwoude 1256.
Floris V bedwingt de Kennemerlanders. — Hij onderwerpt de
West-Friezen, de Waterlanders en de Drechterlanders . 1282 en 1287.
Dirk VI belegert Utrecht. — Her bert. — Dirk breekt het
beleg op...... ..........ongev. 1145.
Floris III overlijdt te Antiochic...........1190.
Willem, later willem I, veeht mede voor Acre......1191.
Hij neemt Damiate in................1219.
Hij ontruimt het.........\'........1221.
De Damiaatje.1 in de groote of St. Havo\'s kerk te Haarlem sinds 1550.
Dirk VII sterft. — Ada. — Ada door Adelheide uitgehuwd aan
Lodewijk, graaf van Loon............1203.
Lodewijk uir. Holland verdreven............1204.
Willem I wordt graaf.
Willem II, de stichter van \'sGravenhage, tot Roomsen koning be-
noemd . . . . •...............1247.
Floris V beoorloogt de heeren Gijsbrecht van Amstel en
Herman van Woerden.
Gijsbrecht doet afstand van Muiden..
-ocr page 219-
213
Jaren n. C.
Herman doet afstand van Woerden. — De beide hoeren doen af-
stand van hun allodiën, die zij als leenen terugkregen.
Eduard I, koning van Engeland, verplaatst den stapel der En-
gelsche wol van Dordrecht naai\' Brugge en Mechelen .... 1295.
Floris V sluit zich bij Philips IV of den schoone aan . . 1296.
Gerard van Velzen en de overige saamgezworencn dooden
Floris V...................1293.
Jan. — Wolfert van Borselcn aan \'t hoofd der regcering. . 1297.
Hij wordt te Delft omgebracht.............1299.
Jan draagt het bewind voor vier jaren uan Jan van A vennes
op. — Jan I sterft................1299.
H 5. Holland •••> Zeeland onder «Ir graven uit het Ifenegonnsche en liet
Beleniche huis.
Instelling der xlad- of stedehouders door jan II.
De Vlamingen, aangespoord door Jan van Kenesse, vallen in Zee-
land en Holland.................1303.
Zij worden gestuit bij het Manpad...........1304.
De eer der zege komt toe aan Witte van Haamstede en
Willem van Oostervant.
WlLJ.EM III DB GOEDE...........1304—1337.
Waarschijnlijke invoering der lieden.
Hij roept voor \'t eerst, met de edelen, de schepenen der steden
van Holland en Zeeland op.
Verdrag van Willem III met Lodewijk I van Nevers, graaf van
Vlaanderen, bekrachtigd door Lodewijk van Beieren. — Lode-
wijk ziet van de leenhuldc wegens Zeeland bewester Schelde
af. — De graaf van Holland tevens graaf van Zeeland . . . 1323.
Willem III geeft zijn dochter Margareta aan keizer Lodewijk ten
huwelijk.
Willem IV................1337—1345.
Hij komt om bij Stavoren..............1345.
Lodewijk beleent Margareta met Holland, Zeeland en Friesland 1346.
Margareta vertrekt naar haar graafschappen, doch keert spoedig
naar Beieren terug.
Willem wordt verleider.
Lodewijk van Beiereu sterft. — Karel IV keizer......1347.
Verdrag tusschen Margareta en Willem. — Zij erkent Willem als
graaf van Holland en Zeeland en als heer van Friesland. —
Willem zal haar jaarlijks ongeveer 30,000 gl. en een zekere som
op eens betalen.................1349.
Margareta herroept haar gift en begeeft zich naar Henegouwen.
Boekschen en Kabeljauwschen.
Het buskruit voor \'teerst hier te lande gebruikt.
Margareta staat Holland, Zeeland en Friesland aan wii.i.km V
af, die belooft, haar een jaargeld te zullen betalen. — Zij be-
houdt Henegouwen................1354.
Margareta overlijdt te CJuesnoi.............1356.
Willem V gaat naar (juesnoi.............1357.
Albrecht wordt ruwaard.
-ocr page 220-
214
Jaren n. C.
Willem V sterft. — ALBBBCHÏ...... . . . . 1389—1404.
Krijgstucht van Albrccht naar Friesland.
Jlij huwt zijn dochter Margareta uit aan Jan zender vrees,
zijn zoon Willem aan Margareta, een dochter van Philips den
stoute.
Zijn jongste zoon Jan wordt bisschop van Luik.
In de meeste steden van Holland treden burgemeester» met een
raad op.
Albrccht sterft..................1404.
Willem VI................1404—1417.
Hij richt een staand leger op.
Willem VI sterft.................1417.
.lakoba van Beieren gebaren ...,..•......1401.
Jan van Ton ra in o sterft.............1417.
Geschillen tusschen Jakoba en Jan van Beieren of Jan zonder
genade.
Jakoba huwt Jan IV, hertog van Brabant en Limburg, mark-
graaf van Antwerpen, stichter van de hoogeschool te Leuven . 1418.
Verdrag van Jakoba met Jan van Beieren ........ 1419.
Jan van Brabant verpandt Holland en Zeeland aan Jan van
Beieren....................1420.
He staten van Brabant ontzetten Jan van Brabant van het bc-
wirtd.
Jakoba trouwt met Humphrcy, hertog van Glocester, . 1422.
Jan van Beieren overlijdt..............1425.
Philips de goede erfgenaam van Jan van Beieren.
Holland en Zeeland blijven Jan van Brabant getrouw. — Hcnc-
gouweu huldigt Humphrcy en Jakoba. — Jakoba\'s troepen ver-
mecsteren Schoonhoven. — All air t Bei link wordt levend
begraven.................... 1425.
Humphrcy verlaat deze landen. — Jan van Brabant benoemt Fhi-
lips den goede tot ruwaard van Holland en Zeeland .... 1425.
Jan van Brabant sterft...............1427.
Een geestelijk gerechtshof to Home verklaart de echtverbintenis
met Glocester voor onwettig.............1428.
Verdrag te Del/l. — Philips de goede wordt erkend als ruwaard
en erfgenaam van Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen;
Jakoba zal niet hertrouwen, dan met toestemming van haar
moeder, van Philips en van de drie stenden der landen; zij zal
een gedeelte trekken van de inkomsten der graafschappen . . 1428.
Frank van Borselen wordt stadhouder van Philips over Hol-
land en Zeeland. — Hij huwt Jakoba, verliest hot stadhou-
dersehap, doch wordt graaf van Oostcrvant.
Jakoba verliest de grafelijke waardigheid.........1433.
Zij sterft..........•.........1436.
$ (I. Holland in Zeeland onder de graven alt liet Bourgondische huis.
Jan zonder vrees wordt gedood op de Yonnc-brug......1419.
Philips de gokdk.............1433—1467.
Hij verkrijgtBourgondië, Vlaanderen, Mechelen, Franche-Comté,
Artois on Salins.................1419.
-ocr page 221-
215
Jaren n. C.
Hij koopt\'Niuucu van graaf Jan III..........1421.
Jan sterft. — Namen komt aan Philips.........1429.
Hij erft van een neef Brabant, Limburg, Antwerpen.....1430.
Jakoba staat hem Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen af 1433.
Hij koopt Luxemburg en neemt het in bezit.......in 1451.
De vroedschap en rijkheid.
Philips\'de goede richt het hof\' van Holland op.......1428.
Instelling van den geheimen of grooten raad........1455.
Vergadering der Algemeene Staten te Brussel . . . 25 April 1465.
De dagvaart van Holland voor \'t eerst (tafelt genoemd .... 1428.
De zes steden dier staten: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam, Gouda. — \'s Lands advocaat.
Staten van Zeeiand. — Drie leden, do abt van Middelburg, de
edelen en de vijf steden.
Instelling van de orde van hel gulden vlies........1429.
Uitvinding der boekdrukkunst üf door Laurens Janszoon Cos ter
van Haarlem, i>f door Johan Gutcnbcrg te Mains . ongeveer 1455.
Willem Beukelszoon van Biervliet. — Hij sterft......1397.
De buizen.
Kami de stoite.............1467—1477.
Hij vestigt den grooten raad te Mcchelen.........1474.
Hij richt een staand leger ruiterij op..........1471.
Verdrag van Karel met Arnoud van Eg mond. — Arnoud
verpandt hem Gelderland voor 300,000 gl. en benoemt hem tot
erfgenaam....................1471.
Bijeenkomst van Karel en Fredorik III te Trier......1473.
Karel de stoute sneuvelt bij Nancy in een slag tegen Hené, her-
tog van Lotharingen,...............1477.
Maria..................1477—1482.
Lodewijk XI vermeestert Bourgondië, bespringt Artois en ricar-
dië, zelfs FrancheComté, bedreigt Vlaanderen.
Holland en Zeeland verkrijgen het, groot-privilegie.
Maximiliaan wordt Mrria\'s echtgenoot . . ,.......1477.
Frankrijk geeft Franche-Comtc en Artois, op eenige steden na,
terug......................1493.
Maria sterft. — Maximiliaan wordt voogd voor Philips II of den
schoonc....................1482.
$ 7. Holland en Zeeland onder do eerste graven «il het Oostcnrijksclii\' huis.
Opstand van Gent en Brugge. — Gevangenschap van Maximiliaan
te Brugge...................    1488.
Jan van Schaffelaar komt te Barnevolt om......    1482.
Einde van het oproer van het kaas- en broodvolk, alsmede van
den strijd der Hoekschen en Kaboljauwschon.......    1492.
Maximiliaan wordt keizer van Duitschland........    1493.
Philips II of de sciioone.....: . . . . 1494—1506.
Bij zijn inhuldiging weigert hij hot groot-privilegie te erkennen.
Philips trouwt met Jchanna. .\'...•.......    1496.
Dood van Isabella, koningin van Castilië,........    15U4.
-ocr page 222-
216
Jaren  n. C.
Philips aanvaardt hot bewind ovor dit rijk, maar sterft ....    1506.
Maximiliuan wederom regent over de Nederlandsche staten.
Karel geboren te Gent...............    1500.
Karel V aanvaardt het bewind over de Nederlandsche staten .    1515.
Hij volgt Ferdinand II den katholieke te Arragon op ....    1516.
Hij wordt keizer van Duiteehland...........    1510.
George van Saksen verkoopt hem zijn rechten op Friesland voor
350.000 gl....................    1515.
De Friezen erkennen hem als heer......• . . . .    1524.
Hendrik van Beieren staat hem de wereldlijke macht over
Utrecht en Overijsel af..............    1528.
(Jroningen erkent hem als heer des lands.........    1536.
Karel van Gelder staat hem de heerschappij over Drente af . .    1536.
Willem van Gnlik en Kleef staan hem Gelderland af . .    1543.
De zeventien gewesten.
\'; 8. Ovi rzirlil ilcr «isrliicil. 11K van ImIiIi ïlniicl gedurende de Middel
eeuweu.
De graaf van Gelder eigent zich ecnige rechten der kroon toe 1200—1300.
Lodewijk van Beieren benoemt reinald II of den zwarte
tot hertog...................1339.
Samensmelting der steden en edelen tot een lichaam van lands-
stenden....................1418.
De naam staten komt in Gelderland in zwang.......1477.
De hoofdsteden dor vier kwartieren: Nijmegen, Roermond, Zutfen,
Arnhem.
Leden van den landdag: de bannerheeren, de ridderschappen, de
steden.
Stamhuizen, die over Gelderland het bewind hebben gevoerd:
Gelder, Gulik en Egmond.
Graven uit het huis Gelder.
lieinald II graaf................ tot 1339.
Hertog Reinald II sterft.........., . . . . 1343.
Rei na ld III volgt hem op.
Geschil tnsschen hem en Eduard. — De partijschappen der He-
kerens en Bronkhorsten.
Eduard wint den slag bij Tiel. . . . ........1361.
lieinald staat hem den titel en do rechten van hertog af . . . 1361.
Eduard sterft. — Reinald III wordt weder hertog en sterft. . . 1371.
Het huis Gulik. — Willem I............1372.
Hij wordt hertog van Gulik.
Reinald IV.
Hij sterft....................1423.
Het huis Egmond. — De landsstenden erkennen arnold als
hertog....................1423.
Adolf, gesteund door Katharina van Kleef, stelt zich aan
\'t hoofd dor misnoegden.
Adolf laat Arnold van het slot te Grave naar Buren voeren 9 Jan. 1465.
Karel de stoute middelaar tnsschen vader en zoon. — Hij laat
Adolf gevangen zetten...............1471.
Arnold verpandt Gelderland voor 300,000 gl. aan Karel den stoute 1471.
Hij sterft....................1473.
-ocr page 223-
217
Jaren  n. C.
Kin-el de stoute onderwerpt Gelderland..........    1478.
Karel de stoute sneuvelt. — Dood van Adolf van Gelder . . .    1477.
De Gelderschen stellen ka kei. van Gelder aan hun hoofd . .    1492.
Karel van Egmond bijna meester van geheel Gelderland . . .    1513.
Maarten van Kossem.
Karel van Egmond sterft...............    1538.
Willem van Gulik en Kleef staat Gelderland aan Karel V af. .    1543.
§ ü. Overzicht der iri\'srliM\'iii\'iiis van l\'lrnrlii, Overijsel, Drente, l\'rics-
land en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
De staten van Utrecht beschreven.......sinds 1400—1500.
Drie leden dezer staten: de geè\'ligeerden, de edelen, de stad Utrecht
en wellicht mede de kleinere steden.
De naam Overijsel opgekomen...........1400—1500.
Leden der staten: de ridders en de steden Deventer, Kampen,
Zwol.
De kastelein of burggraaf\' <<an Koevorden. De landdag van
Drente. — De lidders en de eigener/den. — Hek dr ik va»
beieren staat de wereldlijke macht over Utrecht aan Karel
V af.....,...............1528.
Overijsel erkent Karel V, in plaats van Karel van Egmond, als
heer.....................1528.
Drente komt aan Karel V.............. 1538.
De geschillen der Schieringem en Vetkoojiers . . sedert omtrent 1300.
Zware watervloedeu in Friesland.
Maximiliaan verpandt Friesland aan Albrecht van S aksen-
Me iszen voor 300,000 gl. en bevestigt hem in het erfpotes-
taatschap
.........,.........1498.
Albrecht sterft. — Hendrik en Georgc........1500.
De Friezen roepen Karel, hertog van (ielderland, in . 1509.
George staat Friesland voor 350.000 gl. aan Karel V af . . . 1515.
Groote Pier.
Karel V heer van Friesland.............1524.
Albrecht van Saksen-Meiszen door Maximiliaan tot heer
van Groningen benoemd..............1499.
Karel, hertog van Gelderland, in Groningen.
Groningen erkent Karel V als heer...........1536.
De landsvergadering van Friesland. — De afgevaardigden van
Oostergo, Westergo en Zevenwouden.
De grietmannen.
Drie kwartieren der Ommelanden: Hunsingoo, Fivelingoo, Wos-
terkwartier.
Westerwolde een heerlijkheid............tot 1795.
De Staten-Generaal leenheeren van Westerwolde .... sedert 1594.
De stad Groningen koopt die heerlijkheid voor ruim 140.000 gl. . 1619.
De staten bestaan uit de eigenerfden en uit andere afgevaardigden
uit de drie kwartieren. — Later komt de stad erbij.
S 10. De Nederlanden onder het bewind van Karel V.
Karel V heer van de zeventien Nederlandscho gewesten .
. 1543—1555.
-ocr page 224-
218
Jaren n. C.
De greote visscherij verschaft aan racer dan 20.000 huisgezinnen
het onderhond. — ])o haring jaarlijks op de kusten van En-
geland en Schotland gevangen.....24 Juni—25 November.
1500 haringbuizen, alleen uit Enkhuizon 140, loopen in zee.
De pekelharing. De bokking.
De Noordsche compagnie.............sinds 1614.
250 schepen uitgerust voor de waloisehoangtt......lfiOO—1700.
Antwerpen. — Meer dan 1000 vreemde handelshuizen. — De beurs
telt meer dan 5000 bezoekers.
Amsterdam.
Fabrieken.
Regin der Nedcrlandschc letterkunde.......ongeveer 1200.
Jakob van Ma e riant en de spiegel historiael.
liet Vlaamsch. — Seinaert de Vos.
De Rederijkerskamers.
Verdrag van Augsburg. —• Alle Nedcrlandschc gewesten zullen
geheel onafhankelijk van Duitschland zijn, maar onder de hoede
van dit rijk staan, mits een zeker aandeel in de i ijkslasten
dragende,................ . . . 1548.
Maria gouvernante................1530.
De raad aan state, de geheime >aad en de raad van jinancien
....................sedert 1531.
Oproer te Gent. — Kniel vordert cen bede van 400,000 gl. van
Vlaanderen, welke Gent weigert mede te betalen.
Vonnis, door Karel over do stad geveld,........1 1540.
W e s s e 1 G a n s f o r t, Ru d o 1 f A g r i c ö 1 a. — G e r r i t G e r r i t s z.
of Desiderius Erasinus sterft...........1536.
Meer dan Luthers stelsel verbreidt zich dat van Calvijn in Ne-
derland.
De Wederdoopcrs. — De Doopsgezinden of Mennonieten. — M e n n o
Simons Koomsch Priester te Witniaarsum.....tot 1536.
Hij is een tijdlang leerling van ITbbo Philips.
Karel V vaardigt elf plakkaten tegen de hervorming uit.
Inquisiteurs ingesteld................1522.
50.000 menschen om des golcofs wille, naar men zegt, onder Ka-
rols regeering ter dood gebracht.
Afstand en overdracht der Nederlanden aan Philips II te Brussel
25 Oct. 1555.
Karel overlijdt in \'t klooster Yustc...........1558.
Karels natuurlijke kinderen: Margareta en Don Jan van Oostenrijk.
Willem van Oranje.
S IC De Nederlanden onder Philips II tot de komst van Aha.
Philips II.................1555—1581.
M ar gare ta v a n P a r m a, getrouwd met Octftvius Farncsc, hertog
van Parina, landvoogdes der Nederlanden. — Karel, baron
van Barlaimont president van den raad van financiën,
Viglius of Wigcle van Aj\'tta van Zuichuni\' van don
geheimen raad. — Deden van den raad van state: Antonius
Perenot, de prins van Oranje, Lamoraal, graaf van Eg-
mond, later de Montmorency, graaf van Hoorue.
-ocr page 225-
210
Jaren n. C.
Willem van Oranje stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht;
Egmond van Vlaanderen en Artois; Jolian van Ligne, graaf
van Arcmherg, van Friesland, Groningen, Drente enüvcrijscl;
de baron van Barlaimont van Namen.
Twee liniën in het huis van Nassau........sedert 1250.
Do jongste is die van A\'assau-Dillenburtj.
Willem, een zoon van Willem den rijke vanNassau-Dillenburg,
geboren . . . . ,...............1533.
Willem do rijke heeft vijf zonen: Willem, Jan den oude, Lodc-
wijk, Adolf en Hendrik.
Willem erft hot prinsdom Oranje van zijn neef Re\'ne.
Antonius Perenot geboren in Franchc-Oomte\'.
Paus Paulus IV vaardigt do bul over de bisdommen uit . . . 1559.
De zaak zelve begint werkelijkheid te worden . .\'.....1561.
Sommige zotels eerst l>ezet..............1570.
18 bisschopszetels opgericht, 3 aartsbisdommen en 15 bisdommen.
Perenot en Granvelle, tevens tot kardinaal benoemd, wordt
aartsbisschop van Meehclcn.
De vreemde troepen worden verwijderd..........1560.
Viglius laat zich geheel door Granvelle leiden.
"Willem, Egmond en Iloorne weigeren in den raad van state zit-
ting te nemen, zoolang Granvelle er komt.
Philips beveelt Granvelle het land te verlaten.......1564.
Willem, Egmond en Hoonie nemen weder zitting in den raad
van state.
Egmond naar Spanje gezonden.............1565.
Het compromissum mot L ode wijk van Nassau en Hendrik
van Brederodc als hoofden............1565.
Drie* of vierhonderd edelen, leden van dit verbond, bieden de
landvoogdes een verzoekschrift aan. — De naam geuzen S April 1566.
Do moderatie wordt moorderatie genoemd.
Floris van Montmorency, baron van Montigny, en
Jan van Glimcs, markies van Bergen, vertrekken als
gezanten naar Spanje...............1566.
De hagepreeken in zwang.
Üe beeldenstorm..................1566.
Oranje, Egmond en Hoorne staan de landvoogdes in de vervolging
der becldstormers getrouw ter zijde.
Margareta bewerkt de ontbinding van hot compromissum on iloot^
het prediken dor hervormden staken.
Egmond legt den eed van trouw aan den koning af. — Hoorne
onttrekt zich tegelijk aan \'s konings dienst en aan de bevordering
van Oranje\'s plannen.
Willem neemt zijn ontslag als stadhouder van Holland, Zeeland
en Utrecht en gaat naar Duitschland. — Meer dan honderd
duizend lieden volgen hem. — Onder hen Philips van Mar-
nix, heer van St. Aldegondc.
Maximi liaan Hcnnin, graaf van Boussu, bij voorraad
stadhouder van Holland.
AlvSrez do Tolêdo, hertog van Alva, komt als kapitein-
generaal aan \'t hoofd van een leger van ongeveer 17,000 man
in de Nederlanden . . .............1567.
-ocr page 226-
220
$ 12. De Nederlanden onder \'toestuur van Philips\' landvoogd Alva.
.laren n. C.
Alva heelt buitengewone volmacht.
Margareta verwerft haar ontslag en vertrekt naar Italië. — Alva
algemeen landvoogd................1567.
De raad van beroerte of bluedraad opgericht.
Lgmond en lioorne te Brussel ter dood gebracht ... 5 Juni 1568.
Standbeeld ter hunner eer in die stad opgericht.......1864.
Montigny, op een vonnis van den bïoedraad, in \'t geheim in
Spanje geworgd.................1570.
Bergen bezwijkt..................1567.
Alva laat Philips Willem, graaf\' van Buren, van Leuven
oplichten...................1568.
Willem grijpt naar de wapens. — Lodewijk van Nassau
zegeviert bij Heiligerlee. — Aremberg sneuvelt, maar ook
Adolf.....,..............1568.
Alva verslaat Lodewijk bij Je m min gen.........1568.
Ontwerp van Alva omtrent de belastingen: een heffing voor eens
van 1 pet.; de tiende penning; de twintigste penning.
Alva begint met Brussel...............1572.
De Watergeuzen.
De driekleurige vlag de nationale vlag der Nederlanden . sedert 1572.
Elizabeth verbiedt haar onderdanen, den Watergeuzen te verstrek -
ken, wat zij behoeven. — Onder bevel van Lumoy, graaf
van der Marck, eischen zij Briellc op .... 1 April 1572.
Boussu beproeft vruchteloos de stad te hernemen.
Vlissingen staat op. — Veere voor de vrijheid gewonnen. — Enk-
huizen, Dordrecht, enz. volgen. — Vele steden van Gelderland,
Utrecht, Overijsel, Friesland nemen bezettingen van den prins in.
De vergadering van Dordrecht.........19 Juli 1572.
Willem hier erkend als goeverneur-generaal en als stadhouder
van Holland, Zeeland en Utrecht.
Zutfen en Naarden openen de poorten voor Frederik.....1572.
Haarlem insgelijks.................1573.
Alkmaar houdt zieh staande.
Alva vertrekt. — Hij heeft 18.600 menschen door de handen des
scherprechters laten ombrengen............1573.
Ü 13. De Nederlanden gedurende liet bewind van Requcstim en van Don
Jan van Oostenrijk. — De l\'nle van l\'tmiil.
Don Louis de Requêsens.
Middelburg geeft zich aan den prins over.........1574.
De slag bij Monk. — Lodewijk en Hendrik van Nassau
komon om...................1574.
Het beleg van Leiden hervat. — Jan van der Does. — Pieter
Adriaansz. van de Werff........- . . . 1574.
De dijken doorgestoken en de sluizen opengezet.
De dag van \'t ontzet.............3 Oct. 1574.
-ocr page 227-
221
Jaren n. C.
De stad verwerft een hoogeschool.
Requêsens sterft..................1576.
De raad van state aanvaardt het bewind na don dood van Requê-
sens. — De raad van beroerten houdt op te bestaan .... 1576.
De Spanjaarden nemen Zierikzee bij verdrag in. — Opstand der
Spaansche troepen op Schouwen........8 Nov. 1576.
De Spaansche furie. — Op Willonis voorstel komen afgevaardig-
den uit ha*, meerendeel der Zuidelijke gewesten te Gentbijeen.—
Pacificatie of bevrediging van Gent.......8 Nov. 1576.
Don Jan van Oostenrijk.
Het eeuwig edict, niet onderteekend door Willem , Holland en Zee-
land..................Febr. 1577.
De verrassing van Namen..............1577.
Willem wordt ruwaard van Brabant.
Eenige edelen roepen Matthïas in liet land. — Mattbïas door
de algemeene staten tot landvoogd benoemd onder beperkende
voorwaarden..................1578.
Matthias "s prinsen griffier.
De Algeineene Staten erkennen Don Jan niet langer als landvoogd.
Willem van Oranje opgebracht in den Roomsch-Katholieken gods-
dienst.
Uij gaat tot den hervormden godsdienst, naar de begrippen van
Calvijn, over..................1578.
Alexander Farnose, hertog van Parma, komt in de Neder-
landen....................1578.
Henegouwen, Artois, Douai, enz. koeren onder \'s konings gezag
terug..................Jan. 1579.
Verdrag van Airecht.
Don Jan sterft................Oct. 1578.
Unie van Utrecht...........22 eu 23 Jan. 1579.
Zij wordt geteekend door Jan, Holland, Zeeland (met uitzonde-
ring van Middelburg), Utrecht, de Ommelanden en een deel
van Gelderlaud..............23 Jan. 1579.
Willem teekent................Mei 1579.
De overige deelen van Gelderland treden toe .... 1579 en 1580.
Drente voegt zich bij de Unie...........April 1580.
Overijsel komt bij de Unie.......... ... 1591.
Friesland sluit zich bij gedeelten aan........1579—1598.
Maurits brengt de stad Groningen bij de Unie.......1594.
Antwerpen, Gent, Brugge voegen zich erbij.
§ 14. Vuii ilc unie van Utrecht tot de veatlgiiiK iler Republiek tan d»
Zeven Vereeniftde Nederlanden.
George van Lalaing, graaf van Rennenberg, teekent
de nnie. — Hg valt van haar af en brengt de stad Groningen,
Drente en een deel van Overijsel onder de Spaansche heer-
schappij terug. — Steenwijk blijft behouden.......1580.
Rennenberg sterft.................1581.
Ban van Philips over Willem opgemaakt
Dit stuk afgekondigd in de Nederlanden.......Aug. 1580.
-ocr page 228-
222
Jaren n. C.
Afzwering van Philips II in den Haag door de Algemeene Staten
26 Jnli 1581.
Holland draagt Willem de hooge overheid op. — De overige
gewesten bekleeden Frans van Anjou met het oppergezag . 1581.
Matthias verlaat het land..............1581.
Anjou komt in de Nederlanden............1581.
Zijn macht aan banden gelegd. — Zijn titel is hertog van Gel-
derland en Brabant, graaf van Holland en Zeeland, enz.
Jan Jauregui, een bediende van d\'Anastro, wondt den prins
te Antwerpen...............Maart 1582.
Anjou\'s troepen bemachtigen Duinkerken, enz......Jan. 1583.
De Fransche furie te Antwerpen.
Anjou sterft...................1584.
Balthüsar Gerard of Guyon.
Hij, de vierde, die Willem van Oranje naar het leven staat,
doodt den prins te Delft...........10 Juli 1584.
Hij wordt ter dood gebracht.
Parma verovert Maastricht..............1579.
Hij verovert Vlaanderen.
Hij neemt de meeste steden van Brabant.
Marnix van St. Aldegonde verdedigt Antwerpen veertien maanden
lang.
Antwerpen geeft zich bij verdrag aan Parma over . . 17 Aug. 1585.
De scheiding van \'t Zuiden en \'t Noorden voltooid.
Onderhandelingen van Holland om Willem tot „graaf van Holland
en Zeeland" te verheffen. — Gouda en Zeeland toeven.
Willem Lodewijk stadhouder van Friesland\'.
De Algemeene Staten richten een nieuwen raad van state op en
stellen M a u r i t s aan \'t hoofd hiervan.
De Staten-Generaal dragen de oppermacht over deze landen aan
Hendrik [II op. — Hetzelfde aanbod aan Elisabeth gedaan. —
Zij zendt hulp tegen het bezetten van Brielle, Vlissingen en
Kammekens..................1585.
llobert Dudley,graaf van Leice ster, verschijnt aan \'t hoofd
van hare troepen..............Dec. 1585.
De Staten-Generaal bekleeden Meester met de algemeene land-
voogdij.
Maurits stadhouder van Holland en Zeeland.....1585—1025.
Johan van oldbnb arn E vel t advocaat van den lande.
Een verbod van uitvoer naar \'s vijands land uitgevaardigd.
Leicester vertrekt naar Engeland............158G.
De Staten-Generaal wijzigen het plakkaat over den handel.
De leer van de souvereiniteit der staten komt op.
Leicester keert naar de Nederlanden terug........1587.
Leicesters poging om Maurits en Oldenbarnevelt op te lichten mis-
lukt.
Zijn aanslag op Amsterdam slaagt evenmin.
Noord-Holland verklaart zich tegen Leicester, op Mcdemblik en
Hoorn na.
Door Elisabeth van zijn ambt ontslagen, gaat hij voor goed naar
Engeland.........,..........1587.
Er komt een andere bevelhebber der Engelscho troepen.
-ocr page 229-
223
# 15. De regeerliigsvftrm der Republiek van ile Zeven Vereenlgde Neder,
landen.
.laren n. C\'.
De medewerking der staten tot de regeering in Holland liegint . 1572.
De medewerking der Algemeene Staten tot de regeering begint . 1576.
De staten der verschillende gewesten nemen zolven de hooge over-
heid in handen. — Vestiging van de Republiek der Vereenigde
Nederlanden..................1588.
Gelderland. — Drie kwartieren: Nijmegen, Zutfen en Arnhem.
De bannerheeren niet meer als afzonderlijk lid gedoogd.
Leden der staten: de edelen of ridderschap en de steden. — Elk
kwartier heeft den stem.
Holland. — Negentien stemmen, de edelen den, de steden achttticn.
Zes groote en twaalf kleine steden. — De pensionarissen.
liet hof van Holland.
De hooge raad opgericht...............1582.
Zeeland aan hej rechtsgebied van dien raad onderworpen.
De advocaat van den lande. — Hij heet raadpensionaris sedert . 1C3D.
Zijn werkkring.
Zeeland. De eerste edele en zes steden. — Zeven stemmen. —
De abt van Middelburg geraakt uit de vergadering der staten.
De waardigheid van eerste edele komt later achtereenvolgens aan
Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, Willem III, Willem
IV, Willem V.
Utrecht. — Drie leden en drie stemmen. — De geëligeerden, de
edelen en de stad Utrecht, benevens een paar kleinere steden.
De secretaris van staat.
Friesland.
— Vier kwartieren: Oostergoo , Westergoo, Zevenwolde
en de elf steden. — De landdag.— Elk kwartier heeft een stem.
Overijsel. — Twee leden: de edelen uit de kwartieren Salland,
Twente en Vollenhoven, en de steden Deventer, Kampen en
Zwol. — De ridderschap stemt hoofd voor hoofd; elke stad
heeft den stem.
Groningen. — Twee leden en twee stemmen; de stad en de Om-
melanden. — Drie kwartieren der Ommelanden: Hunsingoo,
Fivelingoo en \'t Westerkwartier. — Bij staking van stemmen
beslist (Ie stadhouder.
Drente. — Twee leden, niet meer dan achttien ridders en zes-en-
dertig eigenerfden, en drie stemmen.
8 IC. Vervolg.
De Stalen-Generaal. — Zeven stemmen.
De werkkring van den raad van state lnjperkt tot het beheer der
krijgszaken en van de finaneiën......... sedert 1593.
De unie van Utrecht de grondslag der Siatcii-Gencraal. — Dit
lichaam bestaat slechts uit do afgevaardigden van de staten der
zeven gewesten................na 1585.
Drente uitgesloten.
Vraag omtrent de overstemming en art. 9 der unie.
-ocr page 230-
224
Jaren n. C.
De raad van state telt twaalf leden, buiten de stadhouders. —
Hoofdelijke stemming.
De aandeeïen in de algemeene lasten.
De admiraliteit.
Vijf collegiën, dat van de Maas, van Amsterdam, van Middel-
burg , van Noord-Holland, öf te Hoorn, öf te Enkhuizen, dat
van Dokkum, hetwelk naar Harlingen wordt verplaatst. . in 1645.
De admiraal-generaal voorzitter der vijf collegiën en van ieder in
\'t bijzonder.
De stadhouder of gouverneur.
De gouverneur vanwege de Staten-Generaal kapitein-generaal en
admiraal. — De gouverneur veelal kapitein-generaal van het
gewest. — Hij verkiest uit voordrachten der vroedschappen de
leden dezer lichamen.
In Friesland afzonderlijke stadhouders........tot 1748.
Doorgaans is die van Friesland het tevens van Groningen en
Drente. — De gouverneur van Holland ook steeds in Zeeland,
Utrecht, Gelderland en Overijsel tot stadhouder beuoemd.
Einde der stadhouderlooze tijdperken in de vijf laatstgenoemd» ge-
westen ..................1672, 1747.
Het stadhouderschap en de overige waardigheden erfelijk verklaard
in het hnis van Oranjc-Nassau, ook in de vrouwelijke linie . 1747.
6 17. De onoverwinnelijke vloot. — Maurits\' krijgsbedrijven. — De af-
stand van Nederland door Philips II. — De eerste zeeslagen van
den tachtigjarigen oorlog.
Philips II verkrijgt de heerschappij over Portugal......1580.
Sixtus V schenkt Engeland aan de kroon van Spanje .... 1587.
De armada. — Alonzo Peter de Gnzman, hertog van Me-
dina-Sidonia.
Nederlaag der armada door de Engelsche vloot en daarop door de
Engelscheu en de Nederlanders. — Terugtocht. — Een derde
keert terug.................Oct. 1588.
Zeeland slaat een gedenkpenning.
Maurits..................1590—1625.
Maurits wordt stadhouder van Utrecht en Overijsel.....1590.
Hij wordt het van Gelderland.............1591.
Ol-D EN BAR NEVELT.
Maurits verrast Breda................    1590.
Hij verovert Zutfen.............30 Mei    1591.
Deventer geeft zich over.............Juni    1591.
Delfzijl overrompeld. — Nijmegen gaat over.
Steenwijk en Koevorden vallen............    1592.
Geertruidenberg veroverd...............    1593.
Groningen geeft, zich over aan Maurits en Willem Iiodewjjk.
24 Juli    1594.
Voorwaarden: alleen de hervormde godsdienst; de stad en de Om-
melanden één gewest met Willem Lodewijk als stadhouder.
Drente verkiest Willem Lodewijk als stadhouder......    1595.
Parma sterft...................    1592.
-ocr page 231-
*ir>
.laren n. C.
A1 be r t van O o s t e n r ij k.
Philips Willem komt in deze landen terug. — Hij vestigt zich te
Breda.
Maurits behaalt de zege bij Turnhout. — Maurits heeft 1000
ruiters en verliest 10 man. — 2000 dooden en 500 gevangenen 1597.
Philips II schenkt de Nederlanden aan Isabella en Albert. —
De aartshertog en de inj\'ante. — Het Zuiden en het Noorden gaan
voor goed uiteen.
Philips II sterft. — Philips III............1528.
Nieuw verdrag van Nederland en Engeland.
De aartshertogen. — Ondernemingen van Noord-Nederland tegen
Duinkerken. — Maurits scheept zich in met een leger van on-
geveer 15,000 man. — De aartshertog heeft 12,000 man. —
Zege van Maurits bij Nieuw poort.......2 Juli 1600.
Woordenwisseling tusschen Maurits en Oldenbarnevelt te Nieuw-
poort.
Ostende drie jaren lang verdedigd. — Ambrosius Spinöla
verovert het..................1604.
Do oorlog te land gestaakt..............1607.
Reinier Klaassens vliegt bij St. Vincent in de lucht . . 1606.
Zege van Jakob van Heemskerk in de baai van Gibral-
tar. — Hij komt om...............1607.
§ 18. Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-Indische com-
pagnle.
Elizabeth sterft..................1603.
Jakob I sluit vrede met Spanje............1604.
Versperring der Schelde voor de Engelsche schepen.
Philips III verbiedt allen handel van Nederland op zijn staten . 1598.
Onderhandelingen tusschen de aartshertogen en de Republiek . . 1607.
Twee vorderingen van den vijand maken den vrede onmogelijk. —
Hendrik IV zendt gezanten.
Wapenstilstand Ie Antwerpen. — De aartshertogen verklaren, ook
uit naam van den koning van Spanje, de Vereenigde gewesten
voor onafhankelijk. — Het bctand zal twaalf jaren duren. —
Ieder zal behouden, wat hij heeft........April 1609.
Eenige schepen naar het Noorden gezonden.....1594 en 1595.
Amsterdam rust een paar schepen uit. — Willem Barentz.en
Heemskerk op Nova-Zembla. — Barentz bezwijkt .... 1596.
Maatschappij van verre te Amsterdam. — Cornelis Houtman
waarschijnlijk door haar naar Lissabon gezonden. — Pieter
Dirksz. Keyser en Cornelis Houtman lichten met vier schepen
te Texel het anker.............2 April 1595.
Zij landen te Bantam.............Juni 1596.
Talrijke maatschappijen van verre opgericht, zoowel in Holland
als in Zeeland.
Olivier van Noort stevent den aardbol om.......1598.
Oprichting van de Vereenigde Oost-Indische compagnie. Mono-
polie
, haar door de Staten-Generaal verleend. — Kapitaal van
ongeveer 6\'/a millioen. — Zes kamers: Amsterdam met\'/j > Zee-
land (te Middelburg) met \'/„, Delft, Rotterdam, Enkhuizen en
Hoorn elk met \'/,, van den inleg...........1602.
Dr. Wmnne, Iiekn. Geschied, v. h. Vaderland, 4e druk.            15
-ocr page 232-
•2\'26
Jaren n. C.
78 bewindhebbers, wier getal kan dalen tot 60. — De vergadering
van zeventienen. — Rechten der compagnie.
De Portugeezen geven het kasteel op Amboina over.....1605.
De compagnie vestigt zich ten deele op Ternate, Timor en de ove-
ïïge Molukken. — Pieter Both eerste gouverneur-generaal
1610.
Zijn verblijf is op Ternate. — De raad van Indiè. — Jan Pie-
tersz. Coen. — Coen verovert Jakatra en verheft de factorij
onder den naam Batavia tot hoofdplaats........
De compagnie verwerft Formosa en bouwt er Zelandia ....
1619.
1624.
Samenzwering van Engelsche kooplieden op Amboina. — Tien
ter dood gebracht................1623.
§ 19. De oneenigheden, die de Bepubliek ten tijde Tan het bestand
schokken.
Jakob Arminius wordt hoogleeraar te Leiden......1603.
De praedestinatie.
Franciscus Gomarus.
Arminius sterft..................1609.
De Remonstranten, naar de remonstrantie zoo geheeten, sedert . 1610.
De Contra-Remonstranten.
Willem Lodewijk de raadsman van Maurits. — Jakob I staat de
Contra-Remonstranten voor.............1616.
Engeland geeft, tegen betaling van 3,000,000 gl., d. i. van ruim
\'/, der toen nog verschuldigde som, de pandsteden aan de Re-
publiek terug..................1615.
Maurits gaat naar de Kloosterkerk...........1617.
Francois van Aerssen, heer van Sommelsdijk, op verzoek
van Lodewijk XIII, als gezant uit Frankrijk teruggeroepen . 1613.
Hij wordt een van het zeven- of achttal.
Oldenbarnevelt is tegen het opdragen van hooger gezag aan Maurits.
Jakob I raadt het houden eener nationale synode aan.
De meeste provinciën de zaak der Contra-Remonstranten toegedaan.
Utrecht en Holland grootcndeels voor de Remonstranten.
De scherpe resolutie, door de meerderheid der staten van Holland
genomen................4 Aug. 1617.
Waardgelders.
Geheel getal voor Holland 1800. — De staten van Utrecht nemen
er ruim zeshonderd aan.
Twee besluiten der Staten-Generaal.........Jnni 1618.
De deputatie der Staten-Generaal met Maurits komt te Utrecht.
25 Juli 1618.
Maurits dankt op de Neude de waardgelders af ... 31 Juli 1618.
Hij verandert de vroedschap der stad Utrecht. — Gillis van
Ledenberg neemt zijn ontslag als secretaris der staten.
Plakkaat der Staten-Generaal, goedgekeurd door de zes provinciën
en zes steden uit Holland, aangaande de afdanking der waard-
gelders................21 Aug. 1618.
Twee geheime besluiten der Staten-Generaal . . 28 en 29 Aug. 1618.
De luitenant van de lijfwacht des stadhouders neemt 01denbarne-
velt gevangen. — De Groot, Hogerbeets en Ledenberg geker-
kerd.................29 Aug. 1618.
-ocr page 233-
287
.laren n. C.
De prins kiest andere leden in de vroedschappen van Hollands
steden..................Nopt. 1618.
De drie gevangenen verhoord ten overstaan eener commissie uit de
Staten-Generaal. — Ledenberg heeft zich reeds gedood.
Vier-en-twin!ig buitengewone rechters benoemd.
Hogerbeets pensionaris van Leiden.....• . sinds Oct. 1617.
Vonnissen, over de drie geveld.
Oldenbarnevelt onthoofd............13 Mei 1619.
De nationale synode te Dordrecht geopend.....13 Nov. 1618.
Veroordeeling van de gevoelens der Remonstranten ... 6 Mei 1619.
De acte van stilstand.
De synode stelt de voornaamste leerstukken der Nederlandsehe
hervormde kerk vast.
De Staten-overzetting of Staten-bijbel voltooid.......1635.
$ SU. De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — Me oprichting
der West-Indische compagnie. — De aanslag op het leven van Hau-
rits en zijn dood.
Hogerbeets en de Groot naar Loevestein overgebracht . . Juni 1619.
Hogerbeets wordt vergund, een buitenhuis nabij Wassenaar te gaan
bewonen...................1625.
Hugo de Groot ontsnapt. — Maria van Reigersbergen en.
Elsje van Houweningen...........Maart 1621.
Philips Willem sterft en laat Maurits al zijn bezittingen, ook
Oranje, na...................1618.
Vervolging der Remonstranten. — Tweehonderd hunner predikan-
ten afgezet. — Ten minste tachtig verbannen.
Door toedoen van Maurits worden Reinier van Groeneveld
en Willem van Stoutenburg van hun ambten ontzet.
Willem Lodewijk sterft...............1620.
Ernst kasimir stadhouder van Friesland.....1620—1632.
Groningen en Drente nemen Maurits..........1620.
Oprichting der West-Indische compagnie bij vergunning, voorvier-
en-twintig jaren door de Staten-Generaal verleend . . 3 Juni 1621.
Eerste inleg ƒ7,200,000. — Vijf kamers: Amsterdam met •/,,
Zeeland met \'/„, Rotterdam, Noord-Holland en die van Fries-
land met Groningen, elke met \'/„ aandeel. — Vier-en-zevent.ii/
bewindhebbers.
De generale vergadering bestaat uit 19 leden.
Nieuw-Nederland en Nieuw-Amsterdam..........1626.
Albert overlijdt. — De Zuidelijke Nedorlanden vallen terug aan
Philips IV. — Isabella landvoogdes..........1621.
Isabella sterft...................1633.
Maurits" aanslag op Antwerpen mislukt.........1624.
Spinöla verovert Breda...............1625.
Samenzwering tegen het leven van Maurits. — Stoutenburg vlucht
en treedt in dienst van het Zuiden. — Vijftien personen ont-
hoofd, o. a. Reinier van Groeneveld..........1623.
Frederik Hendrik trouwt met Amalia van Solnis.....1625.
Maurits sterft, oud 58 jaren.........23 April 1625.
15*
-ocr page 234-
\'228
Jaren n. C.
S 21. Het stadhouderschap vau Frerterlk Hendrik.
De stadhouderlijke en de staatsgezinde partij.
Frederik Hendrik stadhouder van vijf gewesten. — De
Staten-Generaal dragen hem de waardigheid van kapitein-gene-
raal en admiraal op.................1625—1647.
Groningen en Drente verkiezen den stadhouder van Friesland . . 1625.
De Remonstranten stichten te Amsterdam een seminarium .... 1630.
Het athenaeum te Amsterdam gesticht............1632.
Hugo de Groot bezoekt zijn vaderland............1631.
Hij moet weder vertrekken.
Hij wordt gezant van Christina aan \'t Fransche hof......1634.
Hij sterft te Kostock.................... 1645.
Raadpensionarissen van Holland: Antonie Duik, Adriaan
Pauw. — Jakob Cats.
De prins neemt Grol in..................1627.
Hij rukt met een leger tegen \'s Hertogenbosch op. — Een Spaansch
en een Duitsch leger doen een inval in de Veluwe. — De stad-
houder van Friesland aan \'t hoofd van een verdedigingsleger
gesteld. — Een paar duizend man Nederlandsche troepen ver-
rassen Wezel. —• De vijanden ontruimen het grondgebied dei-
Republiek. — \'s Hertogenbosch geeft zich, na vier maanden,
bij verdrag over.....................1629.
Frederik Hendrik en Ernst Kasimir dwingen Venlo en Roermond
zich over te geven. — Maastricht belegerd.........1632.
De vijand herneemt Venlo en Roermond.
Ernst Kasimir gewond voor Roermond. — Hij sterft.—• Hendrik
kasimir.....................1632—1640.
Verdrag met Maastricht. — De hervormde godsdienst wordt er
toegelaten. — De bisschop van Luik behoudt er zijn oude voor-
rechten .........................1632.
Loncq vermeestert Olinda en het Recif...........1630.
Piet Hein bemachtigt in de baai van Matanzas de
Spaansche zilvervloot. — De waarde der kostbaarheden op ruim
11\'/, millioen geschat.—XJitdeeling van 50 pet. aan de deelhebbbers 1628.
De West-Indische compagnie bezit in Brazilië de streek tusschen
de rivier St. Francisco en Rio Grande...........1636.
.Tohan Maurits van Nassau landvoogd van Nederlandsch
Brazilië.........................1636.
De compagnie bezet St. Eustatius..............1639.
Johan Maurits verovert St. George del Mina......... 1637.
Portugal herneemt zijn zelfstandigheid............1640.
De compagnie roept Johan Maurits terug...........1644.
Het Recif en eenige forten gaan aan Portugal over......1654.
De Staten-Generaal verklaren Portugal den oorlog.
Vrede te \'s Gravenhage. — Nederland doet voor 4,000,000 gouden
crusado\'s
(8,000,000 gl.) afstand van Brazilië...... . . 1661.
De vrede wordt bekrachtigd.................1663.
Frederik Hendrik leidt met een negental leden der Staten-Gene-
raal de buitenlandsche staatkunde.
Aanvallend en verdedigend verbond met Frankrijk ... 8 Febr. 1635.
Philips IV rust een armada uit. — 67 schepen, o. a. 33 galjoe-
nen.
— Don Antonio d\'0 q u e n d o.
-ocr page 235-
vw
Jaren  n. C.
Maarten Harpertszoon Tromp levert hem met ruim
honderd schepen slag bij D u i n s en behaalt de zege. — Dertien
Spaansche schepen ontsnappen uit Duins. — Achttien keercn
terug......................21 Oct.   1639.
Hendrik Kasimir sterft. — Frederik Hendrik wordt stadhouder van
Groningen en Drente...................    1640.
Willem feederik stadhouder van Friesland . . . 1640—1664.
Hij trouwt met Albertine Agnes...............    1652.
Willem wordt verloofd met Maria.............    1641.
Hij trouwt met haar....................    1644.
Frederik Hendrik, oud 63 jaren, sterft.......14 Maart   1647.
§ 22. De vrede van Munster. — Blik op den toestand deB tand».
Er is sprake van vrede................seder* 1641.
Ferdinand III. — De gezanten van Zweden en van de protestant-
sche rijksvorsten komen bijeen te Osnabrück, die der Roomsch-
katholieke staten te Munster.
Het congres wordt geopend...............April 1645.
Zeeland en Utrecht er tegen , dat men , buiten Frankrijk, vrede
sluit. — De West/jhaalsche vrede geteekend......30 Jan. 1648.
Uitwisseling der ratijkatiën te Munster........15 Mei 1648.
Zeeland treedt toe......\'............30 Mei 1648.
Art. 1 van den vrede : De Vereenigde Nederlanden als vrije en
onafhankelijke landen erkend. — Art. 3 en 5 : De Staten-Ge-
neraal behouden hun veroveringen; de Spanjaarden beperken
zich tot de vaart op Oost-Indië, gelijk zij nu is. — Art. 14:
Sluiting der Schelde.
De generaliteitslanden: Staats-Vlaanderen. Staats-Brabant met
Maastricht en Staats-Limburg of de landen van Overmaas.
Staats-Brabant poogt vruchteloos, als achtste gewest, tot de Gene-
raliteit te worden toegelaten.
De regeering van Maastricht tweeheerig.
Art. 14 van den vrede: de schepen moeten op de Schelde inko-
mende en uitgaande rechten betalen en hun lading in Neder-
landsche binnenschepen laten brengen. — De uitlegger bij Lillo.
De Beemster, de Purmer en de Worraer gewonnen . . . 1600—1700.
Leeghwater.
De handel op de Levant. — Smyrna. — Handel op Rome, Ve-
netië, Sicilië, Alexandrië, Cairo, Constantinopel, enz.
Handel op Frankrijk. — De waarde vnn alles, wat Frankrijk aan
Nederland levert, begroot op omstreeks 36,000,000 gl.....1658.
Handel op Rusland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en de
Oostzee.
De Oostzee jaarlijks bevaren door vierduizend Nederlandsche schepen.
Handel langs den Rijn, op Duitschland en Zwitserland. — De
waarde van den handel op den Rijn jaarlijks geschat op hon-
derd millioen.
Handel op de Zuidelijke Nederlanden, op Groot-Britannië, Spanje
en Portugal. — De handel in diamanten.
De vrachtvaart. — De koopvaardijvloot van Nederland talrijker
dan de schepen van alle volken:; van Kinopa tezamen. — De
nijverheid.                                                    .Z^-.
-ocr page 236-
•230
Jaren n. C.
Amsterdam.
Het nieuwe stadhuis, gebouwd o. a. door Jakob van Kampen,
1648, enz.
Coen keert naar het vaderland terug..........1622.
Hij wordt op nieuw gouverneur-generaal.........1627.
Antonie van Diemen verovert een fort van Ceylon op de
Portugeczen..................1638.
Malakka gaat van Portugal op de compagnie over......1641.
Japan breekt de buitenlandsche betrekkingen af, behalve met Sina
en met de compagnie. — De factorij der compagnie te Desima.
Verdraagzaamheid op \'t stuk van den godsdienst.
De Roomsch-katholieken hebben geen volledige vrijheid van eere-
dienst.
In Holland en Zeeland vele leden der Waalsche kerk. — Doops-
gezinden, Remonstranten, Lutherschen, Joden.
Zware belastingen.
Het athenaeum te Franeker, door Willem Lodewijk en de staten
van Friesland gesticht...............1585.
De universiteit van Groningen door de staten van \'t gewest ge-
grondvcst...................1614.
De stad Utrecht sticht een academie...........1636.
De provinciale academie te Harderwijk.......sedert 1647.
Datijnsche scholen.
De lagere scholen staan onder de leiding der kerk. — In de heer-
lij kheden heeft de heer er ook grooten invloed op.
Marnix van St. Aldegonde schrijver van den Bijenkorf der
heilige Roomsche kerk, — Amsterdamsche Rederijkerskamer »in
liefde bloeiende".
Pieter Cornelisz. Hooft, drossaart of drost van Muiden,
schrijft Gerard van Velzen.
Hooft, eigenlijk de eerste Nederlandsche geschiedschrijver, stelt
de Nederlandsche historiën te boek, loopendo over . . . 1555—1587.
Hooft sterft...................1647.
Joost van den Vondel............1587—1679.
Reien: de lofzang in den Lucifer en die der Amsterdamsche
maagden in den Gijsbrechl van Amstel.
Jakob Cats, geboren te Brouwershaven. — Ouderdom en Buiten-
leven, het huwelijk.
Dood van Cats................• . . 1660.
Constantijn Huygens. — De korenbloemen.
Rembrandt................1608—1659.
"De nachtwacht."
H 28. Het stadhouderschap van Willem II.
De Staten-Generaal erkennen Karel II als koning. — Zij weige-
ren gehoor te geven aan de gezanten der Engelsche republiek.
Willem II volgt zijn vader in zijn bedieningen op, ook in het
stadhouderschap van Groningen en Drente.....1647, 1648.
Hij zoekt de Staten-Generaal tevergeefs te bewegen, zich voor
Karel I in de bres te stellen. — Holland en Zeeland zijn er tegen.
Ongunstige toestand van Hollands financiewezen.
-ocr page 237-
i\'M
Jaren n. C.
neraal en den prins ontslaan de staten van Holland eenaantal
manschappen.
Aanvrage der Staten van Holland, om vijftig compagniën vreem-
dolingen af te danken, alsmede de helft der ruiterij.
Besluit der staten van Holland om voort te gaan met de afdan-
king..................30 Mei 1650.
Brieven gezonden aan de kapiteins van eenen-dertig compagniën
voetvolk en twaalf eskadrons ruitererij.
Buitengewone vergadering der Staten-Generaal, van den raad van
stare en de beide stadhouders. — Besluit.....5 Juni 1650.
Bezending. — Dordrecht en Jakob de Witt. — De bezending
slaagt hier niet, evenmin te Amsterdam, enz.
Nieuwe onderhandelingen over de afdanking. — Verschil van 300
ruiters en ruim 300 voetknechten.
Jakob de Witt met vijf leden der staten van Holland te \'s Gra-
venhage in hechtenis genomen.........30 Juli 1650.
De zes worden naar Loevestein gebracht......31 Juli.
Willem Frederik breekt met de troepen tegen Amsterdam op 29 Juli.
Een ander deel der troepen geraakt bij Hilversum aan het dwalen.
De Hamburger postbode brengt het bericht van den aantocht der
troepen te Amsterdam............ 30 Juli.
De prins van Oranje komt bij het leger......31 Juli 1650.
Verzoek van Willem II en van de staten van Holland aan de
Staten-Generaal.
Verdrag. — Amsterdam voegt zich in het twistgeding over het
krijgsvolk naar de zes provinciën. — De troepen zullen aftrekken
3 Aug. 1650.
De zos heeren in vrijheid gesteld.
De prins gaat naar Dieren. — Hij sterft, ond ruim vier-en-twintig
jaren........:.........6 Nov. 1650.
Hij was door Frankrijk gewonnen, om don vrede te schenden.
8 24. De groote vergadering. — De eerste Engelsche zeeoorlog.
Willem Hendrik geboren...........14 Nov. 1650.
Bezending der staten van Holland.
De voogdij over den jongen prins opgedragen aan de weduwe van
Willem II, aan die van Frederik Hendrik en aan Frederik
Willem, getrouwd met Louise Henriëtte.
Frederik Willem door Groningen en Drente tot stadhouder be-
noemd....................1650.
Cats opent de groote vergadering, uit ruim 300 personen bestaande,
18 Jan. 1651.
Beraadslaging over de unie, de religie en de militie.
Verklaring omtrent de religie. — Op het stuk van \'t krijgswezen
wordt aan de staten der gewesten meer gezag en grooter be-
voegdheid toegekend.
Cats legt het ambt van raadpensionaris neer. — Adriaan Pauw
wordt zijn opvolger................1651.
Gezantschap van \'t parlement naar Nederland gezonden. — Het
verwerft gehoor in de groote vergadering. — Het stelt voor,
een nauw verbond ^met Engeland te sluiten         ......1651.
-ocr page 238-
•232
•Taren n. C.
Hiertoe bestaat weinig geneigdheid bij de Staten-Generaal. — Het
parlement roept zijn gezanten terug..........1651.
De acte van navigatie..............Oct. 1651.
Het getal der Nederlandsche vrachtschepen beloopt meer dan 11,000 1651.
Eischen der fingelschen omtrent het strijken der vlag en over de
zaak van Amboina. — Zij nemen eenige vaartuigen derNeder-
landers.
Maarten Harpertsz. Tromp stoot bij Dover op Blake.—
Het gevecht blijft onbeslist..........29 Mei 1652.
Michiel Adriaansz. de Ruiterslaat Ayscue bij Fly mouth 1652.
De driedaagsche zeeslag bij Portland tusschen Tromp en Blake
blijft onbeslist...............Febr. 1653.
De slag bij ter H e ij d e tusschen Tromp en M o n k. — Tromp
sneuvelt................10 Aug. 1653.
Holland laat in fingeland de eerste stappen tot den vrede doen Maart 1653.
Dood van Pauw. — Johak de witt raadpensionaris van Holland 1658.
Eenige gezanten der Staten-Generaal vertrekken naar Londen . . 1653.
Geheime briefwisseling van een of twee dier gezanten met de Witt.
Ontwerp van vrede, aan de Nederlandsche gezanten medegedeeld,
houdende het voorstel, dat de Staten-Generaal, noch de staten
der gewesten den prins van Oranje of een zijner nakomelingen
immer zullen aanstellen tot kapitein-generaal en admiraal of
stadhouder.................Nov. 1653.
Cromwell protector van Groot-Britannië.........1653.
(Jromwell staat vast op het stuk der uitsluiting van den prins.
Antwoord der Staten-Generaal op den voorslag der Engelsche Re-
publiek.
Cromwell verlangt de uitsluiting van de staten van Holland.
De onderhandelingen over deze aangelegenheid blijven onbekend
aan de Staten-Generaal en \'t mecrendeel der staten van Holland.
Vrede van Westminster. — Do Nederlanders zullen in de Britsche
wateren voor e\'ün of meer Engelsche oorlogschepon de vlag strij-
ken. — Er zal recht worden gedaan wegens het op Amboina
gebeurde.
De vrede bekrachtigd door de Staten-Generaal ... 23 April 1654.
De vrede bekrachtigd door Cromwell.......30 April 1654.
De Witt koestert de hoop, dat Cromwell ten aanzien der uitslui-
ting van inzicht zal veranderen........3 April 1654.
De Loevesteinsche factie.
Cromwell volhardt. — De zaak der uitsluiting in de staten van
Holland overwogen. .— Veertien leden ervoor . April en Mei 1654.
De acte van uitsluiting naar Engeland gezonden.
Een vertoog van de Witt, met goedvinden van de meeste leden
op naam der staten van Holland uitgegeven.
f 26. Oe Staat onder de leiding vim de Witt. — De bemoeiingen der
Bepubllek met den oorlog In \'t Noorden van Europa. — De tweede
Engelsche zeeoorlog.
De Witt regelt Hollands financiewezen.
De Witt let voortdurend op het zeewezen.
Oorlog tusschen Kniel X Gustaaf van Zweden en Polen . . . 1655.
-ocr page 239-
2:«
Jaren n. C.
Jako\'b van Wassenaar-Obdara luitenant-admiraal van Hol-
land. — Hij stevent naar de Oostzee. — Hij staat Frederik III bij 1656.
Zege van Wassenaar nabij Kroonenburg op Wrangel . . 1658.
De Kuiter landt op Funen en verovert Nijborg......1659.
De Ruiter door den koning van Denemarken met een gouden
keten, alsmede met een jaarwedde van 2000 gl. begiftigd en in
den adelstand verhoven.
Karel II beklimt den troon van Groot-Britannië......1660.
Hij reist van Breda naar Holland. — Karel beveelt de belangen
van den jongen prins aan de Staten-Generaal en de staten van
Holland aan.
Intrekking der acte van seclusie..........Sept. 1660.
Beginsel van de Witt aangaande Engeland en Frankrijk.
Verwerend verbond met Frankrijk.........April 1662.
Verdrag met Engeland.............Sept. 1662.
Overtuiging van de Witt omtrent de Spaansche Nederlanden.
De graaf d\'Estrades gezant van Frankrijk te \'sGravenhage. —
Onderhandeling tusschen hem en de Witt over het lot der
Zuidelijke Nederlanden.
De Engelschen vermeesteren Nieuw-Nederland met Nieuw-Am-
sterdam of New-York en nemen vele Nederlandsche koopvaar-
dijschepcn...................1664.
Weerwraak van de Ruiter op de kust van Guinea.
De tweede Encjelsche zeeoorlog. — Nederlaag, aan de Nederland-
sche vloot toegebracht op de hoogte van Lowesthoff door
den hertog van York. — Kortenaar sneuvelt. — Was-
senaar-Obdam vliegt in de lucht.......13 Juni 1665.
Vierdaar/sche zeeslag. — De Kuiter aan \'t hoofd eener vloot van
meer dan 100 zeilen, met over de 21,000 koppen bemand. —
Hij wint den slag bij Foreland op prins Robert en Monk,
hertog van Albemarie. — Ayscuo met 3000 Engelschen
gevangen. — Zes schepen veroverd.....11—14 Juni 1666.
Gevecht bij Duinkerken. — De Ruiter wijkt voor Monk. —
Cornelis Tromp..............Aug. 1666.
De staten van Holland ontslaan Tromp uit den dienst.
De Engelschen steken 100 a 150 koopvaardijschepen in het Vlie
in brand en verwoesten een gedeelte van Terschelling . . . 1666.
Christoffel Bernhard van Galen doet een inval in Gel-
derland....................1665.
Willem Frederik sterft. — Hendrik kasimirII. . . 1664—1696.
Vrede van Kleef.................1666.
Zeeland dringt weder op de verheffing van den prins aan. — De
meerderheid der staten van Holland houdt het tegen.
De staten van Holland nemen Willem Hendrik tot kind van staat
aan...................April 1666.
Johan de Witt oefent het toezicht op die opvoeding.
Ook Henri de F1 eu ry de Con 1 an, heer van Bua t, uit
\'s prinsen dienst ontslagen. — Hij laat de Witt de Engelsche
hrieven lezen. — Buat op last der staten van Holland in hech-
tenis genomen........\'.......Aug. 1666.
Het hof van Holland veroordeelt Buat ter dood. — Het vonnis
voltrokken.
Vredes-onderhandelingen te Breda geopend........1667.
-ocr page 240-
234
Jaren n. C.
De Hollandsche vïoot onder de Ruiter steekt in zee. — Come-
lis de Witt "evolmachtigde der Staten-Generaal. — Tocht
naar Chattam.
De vloot voor den mond der Theems.......17 Juni 1867.
Een smaldeel zeilt de Medway of het kanaal van Rochoster op 20 Juni.
Abraham Krijnszoon vermeestert Suriname voor Zeeland Febr. 1697.
Vrede ie Breda. — Beperking der akte van navigatie . 31 Juli 1667.
S 2«. De triplo alliantie en ile vrede van Aken. — Het begin van den
oorleer van 1672.
Philips IV sterft. — Kavel II.............1665.
Lodewijk XIV valt in de Zuidelijke Nederlanden .... Mei 1667.
Hij verovert Charleroi, Doornik, enz.
De Witt brengt een wapenstilstand tusschen Spanje en Frank -
rijk tot stand..................1667.
Eeuwig edict.................5 Aug. 1667.
William Temple verstaat zich te \'s Gravenhage met de Witt.—
De tripte alliantie komt in vier dagen tot stand. — Zwedcns
krijgsraad treedt toe.............Jan. 1668.
Spanje treedt toe.................1669.
Vrede van Aken.................1668.
Verdrag tusschen Lodewijk XIV en den rijksraad van Zweden . 1672.
Geheim verdrag van Dover . . . ............1670.
De harmonie...................1670.
De Staten-Generaal sluiten een verdedigend verbond met Spanje Dec. 1671.
De prins wordt tot kapitein-generaal voor één veldtocht benoemd Febr. 1672.
Verdragen met den keurvont van Brandenburg en den keizer van
Duitschland.
Oorlogsverklaring van Lodewijk.........7 April 1672.
De oorlogsverklaring van Engeland ......... 7 April 1672.
Bernhard van Galen verklaart den oorlog .... 18 Mei 1672.
Maximiliaan Hendrik doet dit ook.........1672.
Lodewijk XIV breekt op...........11 Mei
Hij trekt voorbij Maastricht, nsemt Wezel, Emmerik en andere
steden.
Het Nederlandsche leger bij den IJsel telt ruim 14,000 man voet-
volk, 7000 ruiters en eenige duizenden gewapende landlieden.
Het Fransche leger heeft 118,000 man, 2000 adellijke vrijwilli-
gers en 200 stukken geschut. — Turenne en Condé.
Het overtrekken bij het tolhuis te Lobith begint . . .12 Juni 1672.
Het leger der Republiek trekt op Utrecht terug. — De meeste steden
van Gelderland en geheel Utrecht bezwijken binnen tien dagen.
De stad Utrecht gaat over...........23 juni 1672.
Naarden geeft zich over.
Do bisschop van Munster en de keurvorst\' van Keulen veroveren
een deel van Gelderland. —Hieruit verdrijven hen do Franschen.
Zij onderwerpen Overijsel en Koevorden.
De Franschen worden gedwongen, van Aardenburg af te deinzen.
De Ruiter levert den slag bij Solebay tegen den hertog
van York en d\'Estrees. — Het voordeel aan den kant van
de Ruiter.
Eisenen van Lodewijk. — Vorderingen van Engeland . . Juni 1672.
-ocr page 241-
236
Jaren n. O.
I Hl. Het vervol* van den oorlog van 1672. — De \'lood der t-ebroedeni
de »\' i 11 — De rerheftln; van Willem III.
De staten van Holland steken de dijken door. — Toerusting van
Amsterdam.
Aanslag op den raadpensionaris.........21 Juni 1672.
Jakob van der Graaf door het hof van Holland ter dood veroor-
deeld. — Het vonnis voltrokken........29 Juni.
De schilderij te Dordrecht vernield. — Vruchtelooze aanslag tegen
den ruwaard. — Aanval op het huis van de Ruiter.
Belofte van de wethouders te Veeie........21 Juni 1672.
De vroedschap te Dordrecht draagt het stadhouderschap aan Wil-
lem op. — De ruwaard onderteekent het gedwongen 29 Juni.
De staten van Zeeland benoemen Willem tot stadhouder 2 Juli.
Die van Holland doen het..........3—4 Juli.
Willem III...........\'.....1672—1702.
De Staten-Generaal benoemen hem tot kapitein generaal der unie.
De onderhandelingen met Engeland komen op den voorgrond,
die met Frankrijk op den achtergrond.
Voorwaarden, door Willem III aangeboden aan Karel II.
De Witt verwerft zijn ontslag als raadpensionaris ... 4 Aug. 1672.
Vonnis tegen Willem Tichelaar............1670.
Zijn beschuldiging tegen Cornelis de Witt. — Betuiging van de
Witt. — De pijnbank. — Het vonnis......20 Aug. 1672.
Samenrotting van \'t volk te \'s Gravenhage. — De de Witten om-
gebracht te midden eener gewapende menigte van 1100 tot 1200
menschen................20 Aug.
De prins belet de vervolging van \'t misdrijf en geeft Tichelaar
een jaargeld.
Gaspar Fagel tot raadpensionaris van Holland benoemd 20 Aug.
De staten van Holland machtigen den prins, de wet te verzetten
27 Aug.
Verzetting der wet in Zeeland.
De hertog van Luxemburg doet een inval in Holland Dec. 1672.
Hij overvalt Zwammerdam en Bodegraven. — Hij trekt terug.
De bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen belegeren
Groningen zes weken lang. — Karel van Rabenhaupt. —
De bisschop blaast den aftocht met een verlies van ongeveer
5000 man. — De stad mist omtrent 100 menschen 27—28 Aug. 1672.
Eybergen verrast Koevorden. — Meindert van Thijnen 30 Dec. 1672.
Driedaagsche storm bij do kust van Holland......Juli 1672.
Zege van de Ruiter bij Kijkduin op d\'Estrées en prins
Robert...............21 Aug. 1673.
Willem verovert Bonn.............Nov. 1673.
Vrede van Westminster...........19 Febr. 1674.
De bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen sluiten vrede 1674.
Utrecht, Gelderland en Overijsel weder tot het bondgenootschap
• toegelaten. — Willem III verandert de regeering der steden van
de drie gewesten.
Holland en Zeeland verklaren het stadhouderschap, de Staten-
Generaal het kapitein-generaal-admiraalschap erfelijk in de man-
nelijke linie des prinsen van Oranje.
Utrecht eu Overijsel volgen dit voorbeeld.........1674.
-ocr page 242-
236
.laren n. C.
Gelderland doet het ook...............1675.
Groningen draagt aan Hendrik Kasimir II het erfstadhouderschup
op......................1674.
De staten van Gelderland bieden den prins den titel van "hertog\'"
aan. — Het aanbod wordt van de hand gewezen.
Willem III levert den slag van Senef.
De Ruiter naar de Middellandsche Zee gezonden. —Drieslagen
tegen du Qnesne, o. a. bij den E tn a, waar Nederland zege-
viert, maar de Ruiter sneuvelt............1676.
Willem III trouwt met Maria............1677.
Vrede oan Nijmegen...........10—11 Aug. 1678.
§ 28. Willem III. — De negenjarige oorlog. — De Spaanxche erfopvol-
gingsoorlog
Verbonden van Nederland met Leopold I, het grootste gedeelte
van het Duitsehe rijk en Spanje...........1686.
Fagel wordt gemeen overleg met den stadhouder tot plicht gesteld.
Willem III houdt zich niet te stipt aan de voorrechten der steden.
Er komen réfugié» in Nederland. — Zij worden edelmoedig ont-
vangen................. . . . 1685.
Wenk van d\' A v a u x aan Lodewijk XIV. — Deze koning waar-
schuwt Jakob II, maar tevergeefs.
De Nederlandsche vloot legt in de haven van Torbay aan Nov. 1688.
Willem trekt naar Londen. — Jakob vlucht naar Frankrijk.
Willem en Maria als koning en koningin van Groot-Britannië
uitgeroepen...................1689.
Fagel sterft. —AntonieHeinsius..........1689.
Lodewijk verklaart aan de bondgenooten den oorlog . . . 1688, 1689.
Het Weener-verbond................1690.
De negenjarige oorlog.
Luxembourg zegeviert op Willem bij Steenkerken . . . 1692.
en bij Landen en Neerwinden..........1693.
Almonde en Russel overwinnen Tourville bij la Hogue. 1692.\'
Vrede van Rijswijk. — Lodewijk ovkent Willem III als koning
van Engeland en staat hem het prinsdom Oranje weer af . . 1697.
De handel geschokt.
Engeland betaalt ruim 7,000,000 gl. aan Nederland . . . 1689, enz.
Hendrik Kasimir II sterft. — Johan wili.em friso volgt
hem in Groningen en Friesland op onder regentschap van A m a-
lia van Anhalt-Dessau...........1696—1711.
Drente draagt het stadhouderschap op aan Willem III.
Peter bezoekt Nederland. — Hij houdt zich eenige dagen te Zaan-
dam op. — Hij timmert een schip op de werf te Amsterdam 1697.
Peter hervat het bezoek...............1717.
Twee verdragen tussehen Engeland, Nederland en Lodewijk XIV
over de landen der Spaansche kroon.
Leopold sluit zich niet bij dit verdrag aan.
Ktrel II sterft. — Zijn testament verklaart Philips van Anjou
tot eenigen erfgenaam der kroon van Spanje .... 1 Nov. 1700.
Philips V begeeft zich naar Spanje...........1701.
Het yroote of Haagsche verbond. — Leopoldjl, Engeland, Neder-
laiid . . ........"....\'.......1701.
-ocr page 243-
237
Jaren n. C.
Frederik I Tan Pruisen, het Duitsche rijk, Portugal en Savoye
voegen zich erbij.,
Willem III sterft..............Maart 1702.
Hij poogt tevergeefs Johan Willem Friso tot opvolger in zijn
waardigheden te doen verkiezen.
De staten van Holland geven in de vergadering der Staten-Gene-
raal te kennen, dat zij het voornemen hebben, do aangelegen-
heden te laten, zooals zij zijn. —• De staten der overige gewes-
ten, alsmede die van Drente, volgen hun voorbeeld.
De zaken der regeering teruggebracht op den voet van . . . . 1651.
Het driemanschap: John Churchill, graaf, daarna hertog
van Marlborough, Eugenius van Savoye, Antonie
Heinsius.
Rooke en Callenburgh nemen Gibraltar in. — Engeland
eigent zich de stad toe...............1704.
Een der bevelhebbers van de krijgsbenden der Republiek is Johan
Willem Friso.
Slag bij Ramillies. — Marlborough verlaat Villeroi . . . 1706.
Slag bij Oudenaarde. — Marlborough en Eugenius verslaan
Vondóme en den hertog van Bourgondië.....1708.
Slag bij Malplaquet. — Dezelfden verslaan Villars . . . 1709.
Lodewijk XIV wendt zich om vrede tot Heinsius......1709.
De onderhandelingen worden afgebroken. — Zij worden te Geer-
truidenberg hervat.................1710.
Zij worden weder afgebroken.
Jozef I sterft. — Karel VI keizer\'van Duitschland.....1711.
Terugroeping van Marlborough en val van het whig-ministerie
Johan Willem Friso verdrinkt aan den Moerdijk, oud 24 jaar, . 1711.
Zijn gemalin, Maria Louise, brengt een zoon ter wereld, Wil-
lem Karel Hendrik Friso..............1711.
Vrede te Utrecht. — Bijeenkomst der gezanten.......1712.
Philips V behoudt Spanje en de bezi\'tingen buiten Europa. — De
Nederlanden verwerven een voordeelig verdrag van handel en
inkomende rechten.............April 1718.
De barrière : Namen, Doornik , Meenen . Warneton , Yperen ,
Veurne, Knokke. — Dendermonde gemengd garnizoen 15 Nov. 1715.
Frederik Willem I ziet, tegen schadeloosstelling, van zijn rechten
op Oranje af, hetwelk aan Frankrijk komt.
| 29. Blik op den toestand des lands In de laatste helft der 17de en het
begin der 18de eeuw.
De Spaansche erfopvolgingsoorlog vermeerdert de schuld der Re-
publiek met 350 millioen.
Antonie Heinsius wijzigt zijn denkbeelden naar de omstan-
digheden.
De handel gedaald ..............sinds 1672.
Nieuwe belastingen.
De haringvisscherij neemt af..........sedert 1700.
De walvischvangst in verval.
De JSoordsche compagnie hondt op te bestaan.......1645.
Achteruitgang der fabrieken en manufactureu .... sedert 1648.
-ocr page 244-
\'238
Jaren n. C.
Johan Maatsuiker.............1658—1678.
De Portugeezen van Ceylon verdreven.
Negapatnam veroverd.
Palembang wordt schatplichtig.
Cornelis Speelman dwingt den vorst van Makassar tot een nadee-
lig verdrag.
Jan van Riebeek keert uit Indië naar het vaderland terug . 1648.
Hij sticht een volkplanting aan de Kaap de goede hoop . April 1652.
De Sinees Coxinga valt Zelandia aan. — Coyet. — Ham-
broek. — Zelandia gaat bij verdrag over........1662.
Cornelis Speelman.
Het gezap der compagnie wint velt op Ternate, Tidor en de ove-
rige Molukken.
Het Noorden van Celêbes afhankelijk van de compagnie ongev. . 1700.
De Preanger-landen afhankelijk van de compagnie......1704.
Soerabaya afhankelijk van de compagnie.........1741.
De naam «Mntaram" vervangen door die der rorstenlanden, Soe-
rakarta en Djokjolcarta..............1755.
De sultan van Bantam staat de rechten van opperhoogheid op de
westkust van Bornêo aan de compagnie af.......1778.
De compagnie doet een uitdeeling van 65 pet........1671.
De relourvloten.
Do koffijboom in Neêrlandsch-Indië gekweekt .... ongev. 1700.
De West-Indische compagnie bekomt Berbice.
Eenige Amsterdamsche kooplieden worden eigenaars van Berbice.
Essequïbo door de Zeeuwen gesticht........ongev. 1600.
Van Essequibo gaat Demerary uit.
Beide staan onder de kamer van Zeeland.
Suriname door de West-Indische compagnie ten deele aan Amster-
dam afgestaan.
De Staten-Generaal ontbinden de West-Indische compagnie . . . 1674.
Er ontstaat een nieuwe compagnie. — 50 bewindhebbers. De
vergadering van tienen...............1675.
De uitdeelingen blijven doorgaans beneden 5 pet.
De correspondentiè\'n.
Eerste verdrag van dien aard te Zierikzee.........1652.
Antonides van der Goes. — "De L/stroom.""1 — Hij overlijdt 1684.
Justus van Effen. — «De Ilollandsche Spectator."" — Hij sterft 1735.
Christiaan Huygens, de uitvinder der slingeruurwerken,
sterft...... :..............1695.
Herman Boerhave. — Hij overlijdt.........1738.
v 80. Het stadhouderschap van Willem IT.
De Republiek sluit vrede met den dey van Algiers.....    1726.
Zij teekent de pragmatieke sanctie. — Karel VI heft de Oost-
Indische compagnie
op...............
     1731.
Heinsius overlijdt.................    1720.
Simon van Slingelandt...........1727—1736.
Zijn ontwerpen.
Willem Karel Hendrik Friso wordt stadhouder van Gro-
ningen....................    1718.
Hij wordt stadhouder van Drente en Gelderland......    1722.
-ocr page 245-
•239
Jaren n. C.
Beslissing van \'t geschil over de erfenis van Willem III.
Willem Karel Hendrik Friso erlangt de meeste heerlijkheden,
op Nederlands bodem gelegen. — Van Oranje behoudt hg -
niets dan den titel................1732.
Hij trouwt met Anna...............1784.
Hij verkrijgt Dillenburg en andere streken in Nassau.
Karel VI sterft..................1740.
De Staten-Generaal geven hulpgelden aan Maria Theresia.
Zij zenden troepen.
De slag van Fontenai. — Lodewijk XV doet een inval in Staats-
Vlaanderen...................1747.
De vroedschap te Veere besluit, den prins tot stadhouder te
verkiezen.................April 1747.
De staten van Zeeland stellen den prins tot stadhouder aan 28 April.
Het volk geraakt te Rotterdam en te Delft op do been.
De staten van Holland benoemen den prins als stadhouder 3 Mei.
De staten van Utrecht benoemen den prins tot stadhouder 3 Mei.
De staten-Generaal benoemen hem tot kapitein-generaal-admiraal
4 Mei.
De staten van Overijsel benoemen hem tot stadhouder . 10 Mei.
De prins neemt zitting in den raad van state..
WILLEM IV.................1747----1751.
De staten-Generaal benoemen hem tot stadhouder en kapitein-
generaal over de landen van Overmaas.
Zij dragen hem dezelfde waardigheden over de andere Genera-
liteitslanden op.
De staten der gewesten verklaren het stadhouderschap, de Staten-
Generaal het kapitein-goneraal-admiraalschap erfelijk, ook in
de vrouwelijke linie................1747.
Het opperdirecteur-gouverneurschap van O. en W. Indië den prins
door de bewindhebbers opgedragen...........1749.
De pachters pachten de belastingen op de gemeene middelen voor
een aantal maanden. — Opschuddingen hierover in Friesland,
in Groningen, te Amsterdam. — De pachteiijen in Friesland,
Groningen, Utrecht en Holland afgeschaft........1748.
De collecte ingesteld
Overijsel houdt zich deels aan de pachterijen, deels aan de collecte.
De Franschen nemen Bergen-op-Zoom bij verrassing in ... . 1747.
Vrede te Aken. — De Republiek krijgt het verlorene terug, alsmede
de barrière-steden, maar grootendeels geslecht.......1748.
Pieter Stein...............sedert 1749.
Verzetting .der wet te Amsterdam en in de meeste overige steden
van Holland..................1748.
Verzetting der wet in de steden van Gelderland, Overijsel,
Friesland en Groningen.
Bepaling, door Willem IV gemaakt ten gunste der fabrieken van
zijde enz. — De staten van Holland volgen dit voorbeeld . . 1749.
De Staten-Generaal stellen hertog Lodewijk Ernst van
Brnnswijk Wolfenbuttel als veldmaarschalk aan . . . 1750.
Willem IV sterft...............Oct. 1751.
-ocr page 246-
240
•Jareu n. (\'.
§ SI. Het regentschap van ile gouvernante Anna, de voogdij ran den
hertog ran Brunswijk en het xtadhouderschap ran Willem V tot
het begin van den oorlog tusschen Engeland en Nederland.
Anna gouvernante en voogdes van Willems zoon . . . Oct. 1751.
Hij wordt geboren.................1748.
Willem V............1751—1795, overl. 1806.
De hertog van Brunswijk tot vertegenwoordiger van den kapitein-
generaal benoemd.
Hij houdt een wakend oog op \'s prinsen opvoeding.
Frederik II staat de goederen, vroeger geërfd, voor een groote
som aan Willem V af . .............1754.
Zeeoorlog tusschen Frankrijk en Engeland........1756.
Engeland wijkt in meer dan een opzicht af van de vroeger gesloten
verdragen. — Het brengt een menigte Nederlandsclie koopvaardij-
schepen op. — Zijn kapers.
Nadeelen, den handel toegebracht door Algiers en Marokko.
Grieven tegen de gouvernante. — Zij sterft........1759.
De hertog van Brunswijk voogd............1759.
Friesland beschouwt Maria Louise, Maike-Moe, als regentes.
Vrede van Parijs.................1763.
Willem V, 18 jaren oud, aanvaardt de hooge ambten .... 1766.
Het opperdirecteur-gouverneurschap over de compagnieën enz. wordt
hem opgedragen.
De hertog van Brunswijk door Willem V, door Holland en door
de overige gewesten met ruim 600,000 gl. begiftizd:
De acte van consulentschap onderteekend door Willem V en
den hertog................3 Mei 1766.
Willem V trouwt met Frederika Sophia Wilhelmina.
Drie kinderen uit dit huwelijk gesproten : Frederika Louise
Wilhelmina, later gehuwd met Karel George August, erfprins
van Brunswijk.
Willem Frederik...............geboren 1772.
Willem George Frederik............geboren 1774.
Willem George Frederik, later generaal in dienst van Frans II,
sterft.....................1799.
De staatsgezinde partij of die der patriotten of keezen.
De partij der Oranjemannen of Oranjeklanten.
Beklag van York e over den handel, uit St. Eustatius door Ncder-
landers gedreven. — De Staten-Generaal verbieden den toevoer
van krijgsbehoeften naar do Amerikaansche volkplantingen . . 1775.
De sluikhandel wordt niet gestaakt.
Oorlog tusschen Engeland en Frankrijk.
Frankrijk sluit een handelsverdrag en verbond met de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika.............1778.
Mededeeling van William Lee aan Jan de Neufville te
Aken.
Een ontwerpverdrag opgesteld door de Neufville en door Leo . . 1778.
Henry Laurens president van het congres der Amerikaansche
staten...................• • 1777.
Hij vertrekt van Philadelphia naar Nederland. — Het schip bij
New-Foundland genomen door een Engelsch fregat. — De in
zee geworpen doos opgevischt.........10 Sept. 1780.
-ocr page 247-
•Ui
Jaren n. C.
Rusland, Zweden en Denemarken sluiten het stelsel eener gewa-
pende onzijdigheid
.................1780.
De Stoten-Generaal besluiten toe te treden.
Nederlands gezanten te Petei\'sbnrg onderteekencn het verdrag.
De Republiek verzendt haar brieven ter kennisgeving van de aan-
sluiting aan de Noordsohe mogendheden. — Engeland verklaart
den oorlog aan de Zeven Gewesten..........1780.
t/t 32. De oorlog vau Engeland en Nederland. — De geschillen der Ui-pii
bliek niet Jozef II. — De lilnnenlanilselie oueeniglieden en <!•• komst
der Pruisen.
200 koopvaardijschepen, met een waarde van 15,000,000 gl., in
de Engelsche havens opgebracht.........Jan. 1781.
St. Eustatius en do kust van Guinea vallen in handen der Engel -
sclien. — Berbice, Demerary en Essequibo stellen zich onder
hun hoede.
De Franschen hernemen St. Eustatius en geven het aan de Sta-
ten-Generaal terug................1781.
Zij heroveren Berbice, Demerary en Essequibo en nemen ze in be-
waring....................1782.
Engeland bemachtigt Negapatnam.
De Staten-Generaal verleenen een konvooi aan een aantal koop-
vaarders. — Johan Arnold Zoutman met 15 oorlogsche-
pen. — Slag met zeven schepen aan weerszijden tegen Hyde
Parker bij Dogger sbank. — De Engelschen deinzen het
eerst af.................5 Aug. 1781.
Vrede van Versailles...............lan. 1783.
Vrede te Parijs. — Negapatnam komt aan Engeland . . Mei 1784.
Jozet II verlangt, dat de Staten-Generaal de steden der barrière,
ontruimen. — liet gebeurt.............1781.
Nieuwe geschillen tusschen Jozef II en de Staten-Generaal over
de opening van de Schelde.............1783.
Een oorlogschip ondor Oostenrijksche vlag wil zich onttrekken aan
het onderzoek van den uitlegger. — Het wordt genomen, maar
kort daarna weder ontslagen.............1784.
De keizer laat een leger naar de grenzen der Republiek oprukken.
Vrede te Fontainebleau. — Lillo en Liefkenshoek aan Jozef afge-
staan en een som van 9\'/, millioen aan hem uitgekeerd. —
Frankrijk neemt 4\'/, millioen voor zijn rekening.....1785.
Het geheim van \'t bestaan der acte van consulentschap wordt var.
broken. — »De dikke hertog" gaat heen........1784.
Exercitie-genootschappen of vrijkorpsen..........1783.
De Staten van Holland verbieden het dragen of roepen van Oranje
Febr. 1785.
Een burger van \'s Gravenhage door een lid van een exercitie-ge-
nootschap gewond..............Sept.
De staten van Holland beperken het gezag van den kapitein-gene-
raal van \'t gewest.
De prins verlaat met zijn gezin \'s Gravenhage.......17,85.
Hij vestigt zich op het Loo, later te Nijmegen.
Geschillen te Elburg en te Hattem. — De staten van Gelderland ge-
Insten den stadhouder, krijgsvolk naar Hattem en Elburg te doen
oprukken en bezetting in die steden te leggen. — Vele regeerings-
Dr. WiJNKE, Bekn. Geschied, o. h. Vaderland, 4e druk.
            IC
-ocr page 248-
242
Jaren n. C.
leden en inwoners dezer steden vluchten naar Kampen of elders 1786.
Zware vonnissen geveld tegen de hoofdpersonen der beweging.
De staten van Holland schorsen den kapitein-generaal van hun gc-
west in dit ambt en ontheffen den raadpensionaris van de ver-
plichting, om in gemeenschappelijk overleg met den stadhouder
te handelen.
Er is onoenigheid tusschen de Staten-Generaal en de staten van
Holland, onoenigheid tusschen deze en die van Gelderland. —
De stadhouder vergeleken bij een Nero en Alva.
De patriotten rekenen op Frankrijk, de stadhouderlijke partij op
Engeland of Pruisen.
De staten van Holland dragen de verdediging van hun gewest aan
een commissie x<an defensie, uit vijf personen bestaande, op, die
te Woerden zetelt. — Het vliegend legertje.
De prinses gaat van Nijmegen op reis naar \'s Gravenhage. —• Bij
de Goejanvei-ivelleshus verzoekt haar de commissie van defensie,
niet verder te gaan..............Tuni 1787.
Frederik Willem II eischt een schitterende voldoening. —Tevergeefs.
Karel Willem Ferdinand, regeerend hertog van Brunswijk-
Wolfenbuttel, rukt met een leger van ongeveer 20,000 man de
Nederlanden binnen. — De Pruisen bezetten de stad Utrecht.
Amsterdam geeft zich over..............1787.
De wet alom door den stadhouder verzet.
Laurens Pieter van de Spiegel raadpensionaris .... 1787.
De zegevierende partij neemt op vele plaatsen wraak op de patriot-
ten. — De Pruisen staan haar hierbij ten dienste. — In sommige
provinciën een amnestie met vele uitzonderingen afgekondigd.
Duizenden uitgewekenen vestigen zich in de Zuidelijke Nederlanden
en in Frankrijk.
S 33. De val iler Republiek. — Blik op den toestand des linids.
De Pruisen verlaten, met een vrij grooten buit beladen, de Neder-
landen....................1788.
De Republiek sluit een verdedigend verbond met Engeland en met
Pruisen, waarbij deze mogendheden het erfstadhouderschap waar-
borgen ....................1788.
Willem Frederik treedt in het huwelijk met Frederika Louise
Wilhelmina..................1791.
Willem Frederik George Lodewijk geboren........1792.
Willem Frederik Karel geboren............1797.
Marianne geboren.................1809.
De tweedracht duurt voort.
Eenige hervormingen in \'t financie-wezen.
Frankrijk geraakt in oorlog met Pruisen en Oostenrijk . April 1792.
De patriotten sporen de nationale conventie aan, haar beginselen
op de Nederlandsche Republiek te gaan toepassen.
De conventie verklaart den oorlog aan den koning van Engeland
en aan den stadhouder der Vereenigde Nederlanden . 1 Febr. 1793.
Dumouriez, geleid door Hendrik Willem Daendels, trekt
de grenzen van Nederland over. — Hij neemt eenige vestingen,
doch moet terugtrekken.
De zuidelijke Nederlanden bn den vrede van Campo Formio aan
Frankrijk afgestaan................1797.
-ocr page 249-
243
Jaren n. C.
De koning van Pruisen zendt geen troepen naar de zuidelijke Ne-
derlanden. — Strijd van Willem Fredrik en Frederik
tegen de Franschen.
De bondgenooten verliezen den slag bij Fleurus.......1794.
Val van het schrikbewind. — De regeering van Frankrijk helt
tot den vrede over. — Daendels.
Vicheru en Daondels rukken Nederland binnen Dec. 1794 en Jan. 1795.
Willem V scheept zich mot zijn gezin in......18 Jan. 1795.
Hy gaat naar Engeland en blijft er.........tot 1800.
Verzwakking der zeemacht van Nederland......sinds 1750.
Adriaan Valkenier.............1737—1741.
Gevechten nabij Batavia tusschen de Nederlanders en de Sineo-
zen, waarin de laatsten worden verslagon.....8 Oct. 1740.
Volgens besluit van den raad van Indië heoft de moord der Si-
neezen plaats. — Ruim 10,000 van hen vallen ... 9 Oct.
Gustaaf Willem baron van Imhoff........17 11.
Hij is de stichter van Buitenzorg.
Achteruitgang der Oost-Indische compagnie. — Zij sluit elk jaar
haar boeken met een tekort van eenige inillioenen sinds ongev. 1750.
De uitdeelingen bcloopen 20 tot 12\'/2 pet.
De vrijstelling van de vaart verleend ten opzichte van sommige
plaatsen der West-Indische compagnie.......1600—1700.
Dezelfde vergunning gegeven ten aanzien van de kust van Gui-
nëa, Esscquibo en Demcrary..........1700—1800.
Co melis Janssen, hoogleeraar te Leuven, later bisschop te
Yperen.
Hij sterft....................1638.
Zijn werk Auguslinus komt uit............1640.
Rome vorbiedt het.
De Jansenisten benoemen hun eersten aartsbisschop, die te Utrecht
zetelt,....................1723.
De Herren/tutters vestigen zich te Zeist..........1746.
Jan Nieuwenhuizen sticht de Maatschappij tot Nut van \'t
Algemeen...................1784.
Willem van Haren — De Friso.
Onno Zwier van Haren. — De Geuzen.
Elizabeth Bekker, eerst getrouwd met Wolff, woont later
tezamen met Agatha Deken. — Sara Burgerhart. Willem
Levend.
Zij verlaten het vaderland..............1787.
Jan Wagonaar eerste klerk ter secretarie te Amsterdam . . 1760.
Hij sterft....................1778.
De Vaderlandsche Historie.
•:•, 84. De Bataaftche Bepubllek en het koninkrijk Holland.
Een comité\' lot de zaken van den Oost-lndischen handel en bezit-
tingen ingesteld. — Een comité tot de zaken van de koloniën en
bezittingen in Afrika en Amerika ingesteld.
Het Haagsche verdrag. De Balaafsche Republiek betaalt
100,000,000 gl., staat Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen
af en laat Fransche bezetting in Vlissingen toe.
Eon dor geheime artikels: een leger van 25,000 man Franschen
zal worden bezoldigd, gekleed on gevoed.
De assignaten.
16*
-ocr page 250-
2U
Jaren n. C.
Groot-Biitannic legt embargo op Ncerlnnds schepen vóór 16 Mei 1795.
Het verklaart den oorlog aan de Bataafscho Republiek           Sept.
Java is de cenige bezitting, die Nederland behoudt,.....1801.
De nationale vergadering komt bijeen......1 Maart 1796.
De Staten-Gcneraal ontbonden.
Twee partijen, de unitarissen, als Pioter Vreede, Gogel, Schim-
molpenninck, en de foederalislen, als Vitiïnga.
Do tweede nationale vergadering geopend......1 Sept. 1797.
Coup cCc\'tat van Daendels en anderon......22 Jan. 1798.
De constitueerende vergadering, representeerende het Bataafsche
volk.
— Zij stelt het ontwerp eener grondwet op. . . Maart 1798.
Stemming. — Het ontwerp wordt aangenomen . . . . April
Hoofdinhoud der staatsregeling, afgekondigd.....1 Mei 1798.
De oppermacht berust bij het vertegenwoordigend lighaam. — Het
bestaat uit twee kamers. — Het heeft de wetgevende, vijj di-
recteuren
de uitvoerende macht. — Acht departementen, bv. dat
van de Eems. — Er zal e\'e\'n algcinocne kas voor de geldmidde-
len zijn. — De amalgame. — Scheiding van kerk en staat. —
Bezoldiging van de leeraren en dienaars der hervormde kerk uit
\'s lands kas.
Afschaffing van de pijnbank. — Het Gemcenebest ée\'n en ondeel-
baar verklaard. — Volkomen gelijkstelling van allen voor de
wet. — Alle heerlijke rechten en wat verder van het leenstelsel
afkomstig is vernietigd...............1798.
Landing van Frcderik, hertog van York.....Aug. 1799
Daendels wijkt.
De vijand wordt door Brune en Daendels bij Bergen verslagen
19 Sept.
Hij wordt door hon bij Castricum verslagen .... 6 Oct.
De erfprins van Oranje vertoeft te Alkmaar. — Hij keert naar
Engeland terug. — Hij gaat naar Brunswijk.......1800.
Napoleon knoopt met de meerderland der directeuren onderhande-
lingen aan.
De meerderheid van \'t uitvoerend bewind roept het volk tot de
stemming op.............. . 1 Oct. 1801.
De staatsregeling wordt aangenomen.
Inhoud der staatsregeling.............van 1801.
Aan \'t hoofd der Republiek staat een slaalsbexvind van twaalf per-
sonen met een wetgevend lichaam. — Groot gezag van het staats-
bewind. — Namen der departementen: Holland, Zeeland, Bra-
bant, Ovcrijsel, enz.
De algemcene vrede teAmiéns. — Rutgcr Jan Schimmelpcn-
ninck. — Engeland geeft de Republiek al haar volkplantingen
terug, uitgezonderd Ceylon.—De schadeloosstelling voor het huis
van Óranje-Nassau zal niet ten laste komen der Republiek Maart 1802.
Do schadeloosstelling bestaat uit Eulda en oonige andore streken.
Willem V staat deze landen aan zijn oudsten zoon af ... . 1803.
Willem V sterft..................1806.
Napoleon ontneemt Willcms zoon deze staten........1807.
Napoleon verklaart Groot-Britannié\' den oorlog.......1803.
Engeland herneemt bijna alle buitenlandsche bezittingen van Nc-
derland.
Nederland levert den consul troepen, schepen en millioenen.
Napoleon wordt keizer.
Schimmelpenninek moet een nienwo grondwet opstellen .... 1805.
-ocr page 251-
245
Jaren n. C.
Het ontwerp wordt door Napoleon en het volk goedgekeurd.
De derde staatsregeling . . .............1805.
Kutger Jan Schimmclponninck raadpensionaris. Wei-
gevend lichaam
van 19 leden. — Een staatsraad van zeven leden.
Drente als landschap aan de acht departementen, toegevoegd.
Algcmeene belastingen ingevoerd.
Wet op het lageronderwijs van Schimmelpenninck . . 3 April 1806.
Vierde staatsregeling..............Juni 1806.
Lodewijk napoleon koning van Holland. Wetgevend li-
chaam
van 39 leden. — Staatsraad van 13 loden.
De Nederlandschc krijgslieden strijden mede. . . . , . 1806, 1807.
Vrede van Tilsit. — Jever en Oost-Friesland, tegen den afstand
van Vlissingen en de tafel dezer stad, met Holland vereenigd . 1807.
Het koninkrijk in tien departementen verdeeld.
Oost-Friesland wordt een elfde departement........1807.
Kamp te Leiden. — Het Rapenburg in puin. — Meer dan 200
huizen omvergeworpon, honderden beschadigd. — De koning
stelt op alles orde. — 152 monschen komen om . . 12 Jan. 1807.
Het continentaal-stelsel................1806.
Verscherping van "t besluit.
Een Engelsche vloot steekt in zee.........Juli 1809.
Wacheren, Schouwen en Duivoland veroverd. — De vijand ont-
ruimt Zeeland..................1809.
Verdrag tusschon Napoleon en Lodewijk. — Zeeland, Brabant,
een gedeelte van Gelderland en een klein deel van Holland
komen aan Frankrijk............Maart 1810.
Napoleon zendt nieuwe troepon en douaniers.
Lodewijk wil Amsterdam tot het uiterste verdedigen. — Hij doet
afstand van do kroon ten behoeve van zijn tweeden, toen oud-
sten, zoon Lodewijk Napoleon, onder regentschap van Hortcn-
sia. — Hij verlaat heimelijk het paviljoen bij Haarlem 1 Juli 1810.
Hij gaat naar Bohemen. — Hij overlijdt.........1846.
Ministers van Lodewijk: Karel Hendrik Verhuoll, van
Maan en.
De Bataafscho Republiek neemt alle bezittingen en schulden der
gewezen Oost-Indische compagnie over.........1798.
Het oppergezag komt aan het uitvoerend bewind......1798.
Het komt aan het staatsbowind............1801.
Het bestuur in handen gesteld van den raad der Aziatische bezit-
tingen, dat van Wost-Indiö opgedragen aan den raad der Ame-
rikaansche koloniën.
Lodewijk benoemt Da en d e 1 s tot gouverneur-generaal van Indië Jan. 1807.
§ 35. Nederland bij het keizerrijk Ingelijfd. — Het herkrijgt zijn onaf.
hankclljkheid.
Inlijving van hot koninkrijk Holland bij Frankrijk . . 9 Juli 1810.
Charles Francois Lebrun, hertog van Plaisance, wordt
luitenant-generaal. — Amsterdam de derde stad van het keizerrijk.
Het code Napoleon ingevoerd. — De renten der staatsschuld ge-
tiérceerd.
De departementen worden Franscho departementen met prefecten.
Hunne namen: Zuiderzee, Bouches deTEscaut, Ems-Occidental.
Maires.
De conscriptie ingevoerd...............1811.
-ocr page 252-
246
Jaren n. C.
Het besluit wordt uitgestrekt tot de laatste drie jaren.
De Celles.
De censuur. — \'t Verbranden van Engelsen fabriekgoed te Rot-
terdain, Groningen, enz. somtijds voor een waarde van een half
niillioen.
De bevolking van Amsterdam neemt bij duizenden af.
De politie. — Het onderwijs. — Taal- en letterkunde.
Do hoogcscholen van Leiden on Groningen blijven in wezen. —
De overige worden hoogescholen van den tweeden rang ofwor-
den opgeheven.
De Engelschen veroveren Java en de overige volkplantingen. . 1811.
De Nedorlandsche vlag blijft op Desima waaien.
Overtocht over de Berezina.......•.......1812.
Napoleon stelt de garde dVionneur in.
De inlijving doet Nederland een stelsel van algemeene wetgeving
deelachtig worden.
Johan Melchior Kemper en Anton Reinhard Falck.
Bijeenkomst van Gijsbert Karel van Hogendorp, van der
Duyn van Maasdam, don graaf van Stirum en drie an-
dere mannen te \'s Gravenhage.
De slag bij Leipzig. — De zes Haagsche bondgenooten nemen
eenige voorbereidende maatregelen.
Do Fransche troepen ontruimen Amsterdam en gaan naar Utrecht
14 Nov. 1818.
De gouverneur-generaal en de andere ambtenaren volgen.
De bevolking van Amsterdam geraakt op de been en keert zich
tegen de wachthuizen der tolbeambten, enz. ... 15 Nov.
Een zeker aantal der aanzienlijkste ingezetenen neemt het bestuur
der stad voorloopig op zich. —*Falck.
De graaf van Stirum en do zonen van van Hogendorp vertoonen
zich met de oranje-kokarde. — De graaf van Stirum aanvaardt
de betrekking van gouverneur van den Haag ... 17 Nov.
Amsterdam volhardt bij zijn onzijdige houding.
Te Amsterdam komt hierin een verandering .... 24 Nov.
Rotterdam en andere steden treden insgelijks toe.
Woerden door de Fransehen overvallen.
De prins landt op den vaderlandschen bodem .... 80 Nov.
De prins neemt de waardigheid van souvereine vorst aan, onder
voorbehoud eener grondwet,..........2 Dec.
De vijand ontruimt de andere gewesten.
De Engelschen dragen tot de bevrijding van Zoeland bij. . . . 1814.
Bülow en de kozakken doen het in Gelderland, Overijsel, Gro-
ningen en Friesland.
Op last van Lodewijk XVIII wijkt Verhuell uit den Helder 4 Mei 1814.
De Nederlanders herwinnen Delfzijl........23 Mei
De souvereine vorst benoemt een commissie ter samenstelling eener
grondwet................21 Dec.
Van Hogendorp voorzitter dezer commissie. — Zijn schets.
Het ontwerp der grondwet is gereed.......2 Maart 1814.
600 notabelen benoemd.
474 dezer notabelen stemmen met voor of tegen over dit ontwerp
in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. — Een overgroote meerder-
derheid is ervoor.............29 Maart 1814.
Inhuldiging van den vorst in de Nieuwe Kerk ... 30 Maart.
Inhoud der vijfde grondwet. — Vrijheid van godsdienst, gelijk-
-ocr page 253-
247
Jaren n. O.
heid voor de wet, onafhankelijkheid der rechterlijke macht. —
Negen provinciën : Holland , Zeeland , Utrecht, Gelderland ,
Overijsel, Drente, Groningen, Friesland, Brabant. — Texel,
Vlieland, Terschelling, Wielingen, IXrk en Marken behooren
tot Holland, Schokland tot Overijsel, Ameland en Schiermon-
nikoog tot Friesland, Rottnm tot Groningen. — Eén kamer van
volksvertegenwoordigers, groot 55 leden, te benoemen door de
staten der provinciën. — De leden der Staten-Generaal stemmen
zonder last of ruggespraak. — De provinciale staten bestaan uit
leden der ridderschap en van de stedelijke raden. — Deze leden
gekozen door kiezers. — De gouverneurs. — De godsdienst van
den vorst is de hervormde. — Gerechtshoven. — Een hooge
raad.
Verdrag met Engeland. — Nederland herkrijgt de volkplantingen,
die het op den lsten Jan. 1803 heeft bezeten, met uitzonde-
ring van de Kaap de goede hoop, Demerary, Esseqnïbo en
Berbice..................Aug.
Napoleon landt bij Cannes...........1 Maart 1815.
Willem Frederik aanvaardt de koninklijke waardigheid over Noord-
en Zuid-Nederland, alsmede over Luik......16 Maart
Verdragen met Engeland, Oostenrijk, Rusland en Pruisen. — Het
koninkrijk der Nederlanden opgericht. —Luxemburg, als groot-
hertogdom,
aan Willem afgestaan. — Willem doet afstand van
de Nassausche vorstendommen, alsmede van hetgeen men in
1803 aan zijn huis heeft toegekend. — Luxemburg blijft een
der staten van den Dnitschen bond uitmaken.
Napoleon heeft ongeveer 160,000 man onder de wapens. — Het
leger der Engelschen en Nederlandei\'s, onder den hertog van
Wellington, en dat der Pruisen, onder Blücher, tellen
nagenoeg 230,000 man.
Blücher verliest den slag bg Ligny.......16 Juni
Ontmoeting bij Quatre-Bras. — De prins van Oranje dringt
Ney terug.
Veldslag bij Waterloo. — Verschijning van Bülow, enz. —De
erfprins gewond..............18 Juni
Napoleon bewoont St. Helena.......sinds 16 Oct.
Willem I...........1815—1840, overl. 1843.
Hij benoemt een commissie ter wijziging van de grondwet. —Hij
verleent zijn oudsten zoon den titel van "prins van Oranje." —
De grondwet van 1815 bekrachtigt dit.
De commissie voltooit haar werk..........Juli 1815.
De 110 leden der Staten-Generaal van \'t Noorden nemen het ont-
werp eenparig aan..............Aug. 1815.
1603 notabelen in het Zuiden bijeengeroepen. — MauriceJean
Magdaleine de Broglio verklaart zich tegen het ontwerp.
De meerderheid dier 1603 keurt het af.
De koning verklaart de grondwet voor aangenomen.
De zesde grondwet. — Wijzigingen, door haar in de vorige ge-
maakt: opheffing van \'t artikel, rakende don godsdienst vanden
koning; Eerste Kamer van 40 tot 60 leden, door den koning
voor hun leven te benoemen; de Tweede Kamer zal uit 110 leden
bestaan en in \'t openbaar beraadslagen; de landelijke stand wordt
vertegenwoordigd in de staten der provinciën; vrijheid van druk-
pers; het koninkrijk zal uit zeventien gewesten bestaan; Luxonv
burg zendt ook vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal. —
-ocr page 254-
248
Jaren n. C.
De zeventien gewesten, behalve de negen: Zuid-Brabant, Lim-
bnrg, Luik, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Henegouwen,
Namen, Antwerpen. — Brabant wordt Noord-Brabant.
Tweede vrede van Parijs. — Nederland krijgt eenige landstreken,
welke gehecht worden aan Henegouwen, Namen en Luxemburg.
S 38. Mi I koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België.
De militaire Willemsorde ingesteld.........April 1815.
De ridderorde van den Nederlandschen Leeuw ... .29 Sept. 1815.
De prins van Oranje trouwt met AnnaPaulowna.....1810.
Uit \'s prinsen huwelijk spruiten o. a.: Willem Alexander Paul Fre-
derik Lodewijk,..............geboren 1817.
Willem Frederik Hendrik of prins Hendrik, thans luitenant-admi-
raal en stedehouder in Luxemburg,.......geboren 1820.
Wilhelmina Maria Sophia Louise of princes Sophia,. . geboren 1824.
Zij trouwt met Karel Alexander Augustus Jan.......1842.
Hij wordt groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach . . . . . 1853.
Prins Frederik der Nederlanden trouwt met Louise Augusta
Wilhelmina Amalia................1825.
Lord Exmouth en Theodoor Frederik baron van de Ca-
pellen bombardeeren Algiers. — Verdrag met den dey van A1-
giers. — Meer dan 1000 Christenslaven in vrijheid gesteld Aug. 181C.
Het koninkrijk der Nederlanden geraakt in \'t bezit zijner Oost-en
West-Indische koloniën.
Het staande leger bestaat uit vrijwilligers, de nationale militie uit
vrijwilligers en uit lieden, door de loting hiertoe verplicht. —
De militie komt ée\'n maand in \'t jaar onder de wapens.
Utrecht krijgt een veeartsenijschool, Seraing een fabriek voor ma-
chines.
De slavenhandel afgeschaft..............1818.
Straatwegen.
De spoorweg van Haarlem naar Amsterdam geopend . .24 Sept. 1839.
Willem 1 iaat het «Nieuwe Diep" aanleggen.
Het Noord-Hollandsche Kanaal voltooid.........1825.
Met Apeldoornsche kanaal..............1830.
De Zuid-Willemsvaart begonnen............1822.
De Dedemsvaart. — DebaronvanDedem.....overl. 1851.
Een ontwerp ter droogmaking van \'t Haarlemmermeer door de
Tweede Kamer der Staten-Generaal verworpen......1838.
Normaalscholen en modelscholen ten koste van de staatskas opgericht.
Het hooger-onderwijs voor het Noorden bij besluit geregeld 2 Aug. 1815.
Het hoogor-onderwijs voor het Zuiden bij besluit geregeld 25 Sept. 1816.
De hoogescholen van Leiden, Utrecht, Groningen en Leuven.
Nieuwe Akademiën te Gent en te Luik gesticht. — Harderwijk
en Franekcr worden rijks-athenaeën.
Harderwijk opgeheven................1817.
Franeker opgeheven................1843.
De militaire akademie te Breda. — Het instituut voor de marine
te Medemblik (thans te Nieuwe Diep).
Regeling der protestantsche kerkgenootschappen.......1816.
De Nieuwe Ncderlandsche wetgeving ingevoerd .... 1 Oct. 1838.
De Maatschappij van weldadigheid gesticht........1821.
De koloniën Frederiksoord, Veenhuizen, Ommerschans. — J o-
h n nu es van den Bosch.
-ocr page 255-
249
Jaren n. C.
De Nederlandsche Handelmaatschappij opgericht......1824.
Do Oost-Indische bezittingen: de factorij op Desima, Java, do
kleine Soenda-eilanden, Sumatra ten deole, BornGo ten doelo,
Celêbes, doMolukken, Banka, de Kiouwsche eilanden, Malakka.
Verdrag met Engeland. — Malakka aan dit rijk afgestaan tegen
hetgeen het op Sumatra bezit en tegen Billiton . *.....1824.
Daendels gaet, als gouverneur-generaal, naar de kust van Guinca
en overlijdt er.
Godard Alexander Gerard Philips baron van de Ca-
pollen gouverneur-generaal der Oost-Indische bezittingen . . 1816.
Opstand van Diepo Ne goro in Djokjokarta.......1826.
Diepo Negoro gevangon genomen. — De opstand gedempt . . . 1830.
Van de Capellen teruggeroepen. — Johannes van den Bosch 1830.
Het cultuurstelsel. —- De baten.
Van den Bosch keert naar het vaderland terug.......1833.
Hij wordt graaf en sterft...............1844.
Vergunning, gegeven aan de leden der Staten-Generaal, om, bij
het afleggen van den eed, zoodanig voorbehoud te nemen, als
het geweten hun voorschrijft.
Geschrift van de Broglio en de overige bisschoppen. — Hij wordt
door het gerechtshof te Brussel tot deportatie veroordeeld. . . 1817.
Hij vlucht. — De naam van den bisschop tegelijk met twee zware
misdadigers ten toon gesteld.
Besluit omtrent de taal...............1819.
Het zal van kracht zijn...............1823.
Geen vijfde deel van de officieren, van het leger zijn Belgen.
De schuldenlast.
Besluit omtrent het collegium philosopMcum, te Leuven te vestigen,
14 Juni 1825.
Besluit om het laten onderwijzen der kinderen buiten \'s lands te
belemmeren.
De "liberale" of //vrijzinnige\'\' Franschgezinde partij. — Zij wenscht
geheele vrijheid van drukpers en van onderwijs.
Zij vereenigt zich met die der geestelijken. — Verzoekschriften. —
De Tweede Kamer der Staten-Generaal als in twee vijandelijke
legerplaatsen verdeeld.
Stelsel des konings.
De unie tusschen de beide partijen in Bolgië........1828.
Willem I sluit een concordaat mot Leo XII.......1827.
De verplichting van \'t bijwonen der lessen van \'t collegium opgeheven.
De beperkende bepalingen nopens het gebruik der landstaal inge-
trokken.
De Potter en anderen veroordeeld tot een zeker aantal jaren bal-
lingschap.
Omwenteling in Frankrijk. — Karel X van den troon gestooten
27—29 Juli 1830.
S 37. Do opstand van Relgle en het koninkrijk dor Nederlanden sedert 1880.
In den Schouwburg te Brussel wordt de "inuctte de Portici" ge-
geven .................25 Aug. 1830.
Volkshoopen scholen samen. — Plundering 25 Aug., 10 uur \'s avonds.
Oprichting eener gewapende burgermacht, die de Brabantsche kleu-
ren aanneemt,..............27 Aug.
-ocr page 256-
250
Jaren n. C.
Oproer te Luik, enz.
Do koning roept de Staten-Gencraal buitengewoon op te \'s Graven*
hage. — De prins van Oranje en prins Frederik krijgen bevel,
naar Brussel op te trekken.........28 Ang.
Ken bezending gaat naar den prins.
Intocbt van den prinS van Oranje binnen Brussel . . 31 Aug.
Aanval van prins Frederik op Brussel. — Be koninklijke troepen
trekken uit de stad terug..........26 Sept.
Be Tweede Kamer der Staten-Generaal neemt liet besluit, het
rijksbestuur te splitsen en de grondwet te herzien. . 29 Sopt.
Voornaamste eischen der Belgen. — Scheuring in \'t loger.
Be Potter staat zes weken mede aan \'t hoofd van \'t voorloopig
bestuur te Brussel.
Tweede zending van den prins van Oranje naar België. — Hij
wordt teruggeroepen.
De conferentie te Londen geopend.........Nov. 1830.
Koele ontvangst van den prins van Oranje in \'t Noorden.
Bibl>ets handhaaft het gezag der regeering te Maastricht. — Op-
stand te Antwerpen. — Bavid Hendrik baron (\'hassé.
Bombardement van Antwerpen. — Koopman ... 27 Oct. 1830.
Wapenstilstand.
Hoofdgedachte der conferentie. •— Willem I roept het volk van
Noord-Nederland te wapen. — Buizenden manschappen stroo-
men naar de grenzen.
Protocollen der conferentie. — Scheiding van Nederland en Bel-
gië. — 10/31 der schuld ten laste van België 20 en 27 .Tan. 1831.
Het nationaal congres komt te Brussel bijeen .... 10 Nov. 1830.
Het sluit het huis van Oranje-Nassau van den troon uit. — Het
verwerpt de protocollen van Januari.
Het congres draagt het oppergezag voorloopig op aan Sn riet
de Chokier.
Het congres benoemt Leopold van Saksen-Koburg-Gotha
tot koning der Belgen............4 Juni 1831.
Hij aanvaardt de regeering en belooft, de zeer vrijzinnige grondwet,
door het congres samengesteld, te zullen eerbiedigen 21 Juli.\'
Hij sluit een tweede huwelijk met Louise.........1832,
De achttien artikels. — Be rechten van het huis van Oranje-Nassan
op Luxemburg voor twijfelachtig verklaard. — België uitzichten
geopend op het bezit van Maastricht. — België vrijgesteld van
het overnemen van een deel der schuld van Oud-Nederland Juni 1831.
Van Speyk vliegt in de lucht.........Febr. 1831.
B e prins van Oranje en prins Frederik hebben bijna 30,000 man.
Be Belgische legers tollen omtrent 30.COO man. — Aan \'t hoofd
van het leger van de Schelde staat do Ticken de Terhovo,
aan \'t hoofd van het leger van do Maas Ba in o.
Het leger van de Schelde staat nabij Antwerpen, het andere in
het Limbnrgscho.
De tiendaaqsche veldtocht..........2—12 Aug. 1831.
Be dooibieking tusschen de Tijandelijke legers is geschied 5 Aug.
Slag bij Hasselt. — Daino\'s leger verstrooid .... 8 Aug.
Slag bij Leuven. — Leopold. — Be Belgen verslagen 12 Aug.
Gc\'rard rukt België binnen. — Op herhaald verzoek van den
Britschen gezant staat de prins een wapenstilstand toe.
Be conferentie hervat haar beraadslagingen......Aug. 1831.
De vier-en-twintig artikels. — Een deel van Luxemburg, tegen
-ocr page 257-
2r,i
Jaren n. C.
den afstand van een tleel van Limburg, aan België toege-
kend. — Maastricht blijft aan Nederland voorbehouden. — België
zal worden belast met een jaarlijksche rente van 8,400,000 gl.
ongev. 15 Oct.
Leopold onderteekent dit ontwerp-verdrag.....15 Nov.
Willem I weigert de onderteekening.
Overeenkomst van Frankrijk en Engeland. — Embargo 22 Oct. 1832.
Gérard rukt België met 90,000 man binnen.
Chassé geeft hem, na 19 dagen, de puinhoopen der citadel van
Antwerpen bij verdrag over. — Koopman vernielt de vloot. —
De bezetting der citadel en de bemanning der vloot als krijgs-
gevangenen naar Frankrijk gevoerd.
Het status quo.
liet embargo opgeheven.............Mei 1833,
De koning neemt de 24 artikels aan......14 Maart 1838,
Bewering der Belgen.
Eindverdray. — België wordt een afzonderlijk rijk. — Het aan-
deel, door België jaarlijks, van 1 Jan. 1839 af, te betalen in
de rente der staatsschuld, is 5,000,000 gl. — Het Duitsche ver-
bond en de groothertog staan de westelijke helft van Luxem-
burg aan België af. — België ziet van een gedeelte van Lim-
burg af, zoodat aan Nederland het deel blijft, dat aan den
rechteroever der Maas ligt, alsmede Maastricht en het gebied
ten n. van een lijn, getrokken van de zuidelijkste punt van
Noord-Brabant naar de Maas, ten n. van Stevensweert 19 April ]839.
Deze streek van Limburg heet «hertogdom." — Behoudens Maas-
tricht en Venlo, maakt zij een deel uit, zoowel van Nederland,
als van het Duitsche verbond.
Vreemde verhouding van Limburg tot Duitschland.
De betrekking van Limburg met Duitschland geheel verbroken . 18CC.
Holland gesplitst in Noord- en Zuid-Holland. — Het koninkrijk
bestaat uit tien provinciën en uit het hertogdom Limburg . . 1840.
De oudste zoon van den kroonprins trouwt met Sophia Frederika
Mathilde...................1839.
Uit dit huwelijk spruiten Willem.........geboren 1840.
en Alexander...............geboren 1851.
Wenschen van het Noord-Nederlandsche volk : openlegging van den
toestand van \'slands financiën, waarborgen tegen misbruik van
gezag, verantwoordelijkheid van \'s konings ministers, enz.
De koningin overlijdt................1837.
De koning doet op het Loo afstand van de kroon en draagt ze
aan zijn oudsten zoon over..........7 Oct. 1840.
Willem I, nu «graaf van Nassau," huwt de gravin d\'Oultremont
de Wigimont..................1841.
Hij leeft bij afwisseling te Berlijn, in Silezië, op het Loo. —
Hij overlijdt...............12 Dec. 1843.
WILLEM ii in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ingehuldigd 28 Nov. 1840.
Het tijdelijk beheer van het departement van financiën opgedragen
aan Floris Adriaan van Hall........Sept. 1843.
Ontwerp van van Hall. — De leening van 127,000,000 naar 3
p.c. zoo goed als volgeteekend............1844.
Herziening der grondwet...............1848.
Luxemburg bekomt een afzonderlijke vertegenwoordiging . . . 1841.
Het krijgt een nieuwe grondwet..........Juni 1848,
Grondwet van 1848 voor Nederland: De kroon erfelijk in de
-ocr page 258-
252
Jaren n. C.
boido liniën van hot huis van Oranje. — De koning hooft de
uitvoerende macht en deelt de wetgovende macht met de Staton-
Gcneraal. — Hij hooft het opperbevel over do land- en zeemacht
en het opperbestuur der koloniën. — De ministers verautwoor-
delijk aan do natie. — De ledon der Eerste Kamer, negcn-en-
dertig, door do provinciale staten benoemd uit de hoogst aan-
geslagenen in de directe belastingen. — Zij hebben zitting voor
negen jaren. — Do leden der Tweede Kamer gekozen door de
meerderjarige burgers, die een zekere som in de directe be-
lastingen betalen. — Ouderdom dertig jaren. — Zitting voor
vier jaren. — Hun aantal is 75. — De commissaris dos konings.
Willem II sterft te Tilburg.........17 Maart 1849.
WILLEM III..................1840.
Het droogmaken van \'t Haarlemmermeer voltooid. . Juni 1848—1853.
Een bisschoppelijk kerkbestuur der Roomsch-katholiekc kerk ingc-
voerd. — tTtrecht aartsbisdom............1853.
Uitvaardiging van verschillende wetten.
Wet op het lager onderwijs...............1857.
Wet op het middelbaar onderwijs...........1863.
Wet op het Hooger Onderwijs............. 1876.
Afstand der kVist van Guinea aan Groot-Britannië .... Febr. 1871.
Begin van den oorlog tegen den sultan van Atjeh. . . . Mrt. 1873.
Dood der koningin.................1877.
S 38. Eludbllk op den toestand des land*.
Nederland bezit in vreemde werelddeelen bijna 31,000 vierkante
mijlen met nagenoeg 18,000,000 inwoners. — Het beslaat in
Europa ruim 600 vierkante mijlen en heeft een bevolking van
ruim 3\'/, millioen. — Bedrijven. — Tijdperken der nijverheid
sinds......................1795.
Willem Bilderdijk een Amsterdammer......1756—1831.
Zijn veelzijdigheid. — De ondergane/ der eerste toereld. De
ziekte der geleerden.
De ode aan Napoleon. Zijn Spraak-
leer.
Zijn geschiedenis van \'t Vaderland.
Jan Erederik Helmers. — De Hollandsche natie.—Hij sterft 1813.
Hendrik Tollens geboren te Rotterdam........1780.
Hij is overleden te Rijswijk..............1856.
Zijn volkslied. — Zijn meest bekende gedichten.
Jan Hendrik van der Palm. — Zijn geschriften.
Hij overlijdt...................1841.
Kinker.
Borger. —• De ode aan den Rijn.
Da Costa. — Wachter, wat is er van den nacht? — Slag bij
Nieuwpoort. — Hij overlijdt............1860.
Bogaers. — De tochtvan Heemskerk naar Gibraltar. — Hij overlijdt 1870.
De Génestet. — Leekedichtjes. — Hij overlijdt......1861.
Be ets of Hildebrand. — De Camera obscura.
van Lennep. — Ferdinand Huyck. — Hij overlijdt .... 1868.
Ö.VÓ^Ó