-ocr page 1-
,
ELK ZIJN DEEL
\'**a
,
Indisch Verhaal
DOOR
F. G. WILSEN
Schryver van «Door vuur en water" «Uit de Koningin van het Oosten,"
«Njonnja Koo," »Naar Europa," »De Duivel op Java."
*m
*

^Kio.
\' \':%A-:
V\'.
.
j
.
\\
•i\'
.
■: ■ _
■\':■"■!%■*■>■
>-i
LBIDKISr
%?i
?•
Noothoven
VAN
Goor
4
1874
■ <*.^
-\' i
-ocr page 2-
:y
^^ !2Soi
Z. oct.
28t3
-ocr page 3-
ELK ZIJN DEEL.
»■
-ocr page 4-
GEDRUKT BIJ D. NOOTHOVEN VAN GOOR, Tfc LEIDEN.
\\
-ocr page 5-
^> f* ZfY$
INDISCH VERHAAL
UOOK
fé Mc/è*,*.
rjW
Schrijver van. Door Vuur en Water,"„Uit de koninijiu van hel Oustim,
NjonnjaKoo,"„Naar Europa," „de Duivel op Java."
Pag. 32.
LIIBEir,
D. BOOTHOVEN VAtf GO OU.
1874.
iSSijfiK C ft*» \'
V \'.
\\ ■ «\'■
■<■ m
■\'■\' V
. ■■•■ . ■uL.Vf
■.» ..■: -i
-ocr page 6-
-ocr page 7-
INHOUD.
Blz.
I. Die niet waagt, niet wint. Van Homburg naar Batavia. . . 1
II. De Heer Van Walraad vindt eene lieve nicht, en vertelt haar
iets van Batavia................16
III.    Mevrouw Van Walraad weet op haar buitentje zeer aangenaam
den tijd te korten. Melita en de voorbeeldige institutrice. 31
IV.    De kasteelen van den vicomte de Durette en de spaarpot van
Catharina..................47
V. De dief. Waar heb je de gouden Willempjes? Is dit mama?
Wel, wat is ze dik. Afscheid van Europa. Adèle .... 61
VI. De strijd tegen de golven en tegen de menschen. Op Boni
en op de Marengo. Willen wij\'? Slaap wel daar beneden. . 75
VII. Waar is papa ? Waar is mijn man ? Weet ik het 1 Geef ons
een certificaat van zijn verdwijnen. Op de reede van Batavia. 92
VIII. Daar komen ze aan, Frankenau! Buitenmodel politiemuts en
stropdas, buitenmodel kogels en model beminde. Mabel San-
dor ....................102
IX. De heer de Castro acht zich slecht behandeld. Raak mij
niet aan, ellendeling! De knevel als herkenningsteeken.. . 116
X. Pianospel èn geschifte melk. Is hij sergeant ? \'t Is jammer
van haar. Arme Adèle!.............131
XI. Wie gaat er zonder geboorte-akte op reis ? Een flinke vent
\' ■
-ocr page 8-
INHOUD.
IV
Blz.
en een gemeene kerel. De duc de la Cocherie. Zoo, wil je
wegloopen ? Ik wensch u van harte geluk, mijnheer von
Frankenau !.................145
XII. Hier staat de booze geest van ons huis! Is er iemand die
hem in het water heeft zien vallen ? Zie, dat hij zijn baard
terugkrijgt..................160
XIII.    Is zij werkelijk ziek 1 De Gastro heeft zijn baard terugge-
kregen. Was dit niet Adèle? Hij is officier en gedecoreerd ,
er bij...................173
XIV.    Iets over de Javanen, de heer de Ca stro, djimats, Hongaar-
sche Graven en de Hoekschen en Kabeljauwschen. . . . 186
XV. Mabel Sandor als zaakwaarnemer voor een rijk man . . . 201
XVI.    Graaf Sandor als kooper. Alfons! Alfons ! als ik mij in u
bedrogen had ! ............. ... 215
XVII.  Elk zijn deel.................230
-ocr page 9-
I.
Die niet waagt, niet wint. — Van Homburg naar Batavia.
In de nabijheid van Pruisisch Minden, op den
weg naar Brunswijk, ligt het stadje Bückeburg dat
tevens de Residentie is van den vorst, naar wien
het genoemd is. Al is deze Residentie klein, even
klein als het souvereine vorstendom, al ziet men
daar geen reeks van fraaie equipages langs de stra-
ten rollen, geen rijk uitgedoste winkels, geen met
goud beborduurde gardes en hofbeambten, niette-
min is het landje een mooi, vruchtbaar en rijk
landje, dat op eene welgestelde bevolking mag bo-
gen en op een vorst, die moppen heeft.
De liberale vitter zegge vrij, dat deze vorst, of
juister gesproken een van zijne voorzaten, zijn rijk-
dom aan eenige groote, in het buitenland liggende
brandewijn stokerij en te danken heeft — dit be-
teekent niets. Integendeel, het levert ons juist het
bewijs dat deze vorst, in zijne liefde tot zijne on-
derdanen wel niet verder kon gaan, daar er in zijn
eigen land geen fabriek van sterken drank geto-
lereerd werd. Wat hij buiten-af verdiende, en hoe
en op welke wijze hij, buiten zijne onderdanen om,
l
-ocr page 10-
2
ELK ZIJN DEEL.
rijk werd, dat ging geen mensch aan! Begrepen?
Maar Bückeburg is niet alleen rijk door zijnen
vorst, het is nog rijker door zijne natuurlijke ge-
steldheid, door zijnen landbouw, zijne mijnen en
zijne minerale bron. Laatstgenoemde vooral is bijna
uitsluitend hetgeen dezen en genen reiziger der-
waarts lokt, niet met het doel om er aan de speel-
bank zijne centen te gaan verliezen of op de pro-
menades sjiek te gaan verkoopen, zooals dat te Hom-
burg en elders gebeurt, maar alleen met het doel
om daar zijne geschokte gezondheid terug te mo-
gen krijgen.
Men kan zich geen stiller en meer afgelegen plaatsje
denken, dan het badplaatsje Eilse is. Ingesloten door
bergen, die met eeuwenoude beuken bedekt zijn,
en slechts een klein uur gaans van den grooten
weg en van Bückeburg verwijderd zijnde, heeft hier
de algoede natuur hare onderaardsche medicijnkist
geopend, en laat zij het genezende vocht, tot heil
der menschheid, uit de rots vloeien.
Men ontmoet hier nooit den speler of de cocotte
van professie, nooit de uit verveling bleckzuchtig
gewordene vorstin of den nieuwsgierigen Ameri-
kaan; alleen zieke menschen komen en gaan hier,
en zouden dat niet doen, zoo het hun niet er om
te doen ware, om van de eene of andere kwaal
bevrijd te worden, welke zij elders niet kwijt heb-
ben kunnen raken.
Is de jonge dame óók ziek, die daar juist uit
-ocr page 11-
3
ELK ZIJN DEEL.
het huis van den baddokter komt? Ik geloof het
niet. Die rooskleurige wangen, die vlugge tred en
vooral dat fonkelende oog, getuigen van het tegen-
deel. Neen, Adèle is alles behalve ziek — slechts
een beetje opgewonden, zooals dat met meisjes wel
eens het geval is, wanneer zij in zekere omstandig-
heden verkeeren, bij voorbeeld eene nieuwe japon
wachtende zijn, of een brief van den beminde.
Juist — geraden! Zij heeft waarachtig eenen
brief ontvangen, dien zij met de eene hand vasthoudt.
Wat eene haast heeft zij — waar moet zij toch
zoo gauw naar toe?
Ha! daar gaat zij op eene bank, midden in een
donker prieeltje zitten, haalt den brief uit den zak,
scheurt hem open, en leest:
^Batavia den ....
»Lieve, goede Adèle,
»Wees duizend en nog eens duizend malen van
»mij gegroet, gij liefelijke bloem van Eilse, gij ko-
»ningin van het verre Noorden, gij Lorelei, gij mijn
»reddende engel!"
Ik zal dien interessanten brief niet afschrijven,
beste lezer! en u alleen zeggen, dat hij op denzelf-
den toon, met eenige ter zake dienende afwisseling,
twaalf volle bladzijden zoo doorgaat, en van een
jonkman afkomstig is, die zich sedert een halfjaar
te Batavia in kolonialen dienst bevindt. Wat hij daar
in zekere opgewondenheid schrijft, kan men zich
wel voorstellen, wanneer men tevens weet, dat hij
-ocr page 12-
4
ELK ZIJN DEEL.
een jaar of anderhalf geleden nog een welgeconditio-
neerde luitenant bij do strijdmacht van den vorst
van Bückeburg en tevens de getrouwe minnaar van
Adèle was. Dit laatste is hij nu nog; maar den rang
van luitenant heeft hij verruild tegen dien van ser-
geant— een ruil, dien hij niet vrijwillig of voor zijn
genoegen gedaan heeft, maar zuiver uit beginsel —
weet u — uit noodzakelijkheid. Laat ik u de zaak
vertellen.
De jonge vrijheer Frans von Frankenau was een
flink en welgemaakt officiertje — jammer maar,
dat hij niets ter wereld bezat dan zijn traktement,
zijn degen en zijn adellijken titel. En toch zoude
hij op den duur goed door de wereld zijn gekomen,
ware het niet dat hij zoo bij uitstek veel van Adèle
en van het spelen had gehouden. Zijne liefde voer
haar kostte hem wel is waar geen zilvergroschen;
maar des te meer kostte hem het spel. Ik bedoel
hiermede niet het smousjassen of familie-whistje,
waarbij je een halven daalder kunt verliezen, maar
het roulette en faro.
Is men gelukkig, dan kan men iets winnen en
in buitengewone omstandigheden, als men b. v.
dronken of half gek is, zelfs de bank doen sprin-
gen. Jammer maar, dat dit niet elk seizoen en
slechts hoogst zelden gebeurt, terwijl zeer velen alles
verliezen wat ze hebben — geld en verstand.
Hoe dwaas het derhalve ook zij om alleen uit
winstbejag te gaan spelen, en zijn geheele vermo-
-ocr page 13-
ELK ZIJN DEEL.                                  5
gen op het spel te zetten, wordt die aardigheid
niettemin dikwijls vertoond.
De jonge vrijheer Frans von Frankenau rede-
neerde op de volgende wijze:
Als ik speel kan ik winnen. Heb ik veelgewon-
nen dan trouw ik Adèle.
Want, voor zoover ik weet, bezit ik niet genoeg
om te kunnen trouwen; en ik heb ook van geen
sterveling iets te wachten.
Wil ik ongetrouwd blijven, totdat ik kapitein
word, dan is het trouwen op dien leeftijd geen
aardigheid meer. Stelen wil ik niet; iets buiten
mijn traktement verdienen kan ik niet; en de tij-
den zijn voorbij, dat een luitenant iets uit de Lo-
terij kon winnen. Mij schiet niets over dan om het
eens met Fortuna te gaan probeeren.
Hij nam zich voor om te Homburg te gaan spelen.
Om dit echter te kunnen doen, moest hij geld in
zijne handen hebben.
Wat deed hij in dit bijzondere geval? Iets, dat
door jonge mannen van zijnen stand haast nooit
gedaan wordt. Hij ging zich bekrimpen en bezui-
nigde zoodoende honderd daalders. Buitendien ver-
kocht hij zijn zegelring — het eenige voorwerp,
dat zijn papa hem nagelaten had. Hierop nam
hij een verlof van acht dagen, naar Frankfort, doch
ging naar Homburg, om daar zooals hij zich had
voorgesteld, op zijn minst eenige duizend daalders
te winnen. Was hij dan eenmaal en veine, dan
-ocr page 14-
6
ELK ZIJN DEEL.
kon hij nog méér winnen — men had er voorbeel-
den van. Hij zelf had nog kort geleden te Minden
een Pruisisch ritmeester van de huzaren leeren ken-
nen, die tien duizend daalders met het lanskenet-
spel gewonnen had. Als de Pruis zoo iets kon, waar-
om zou hij het óók niet kunnen?
Dientengevolge had hij het illustre plan ge-
maakt en zag men hem, op eenen avond in de
speelzaal te Homburg, natuurlijk niet in uniform,
achter de stoelen van de spelers rondscharrelen. Hij
was zoo dom niet als hij er uitzag — hij zou zich
niet zoo licht laten uitkleeden.
Natuurlijk!
Maar zie, wat gebeurt er?
Hij mocht zoo wat een minuut of tien den op-
merker gespeeld hebben, toen hij zelf door een
derden persoon opgemerkt werd. Deze heer was
niemand anders dan de kolonel op non-activiteit,
Ie Marquis de la Roche, een van die karakters zoo-
als men ze op de meeste badplaatsen aantreft. Hunne
hoofdbezigheid bestaat daarin, om anderen hun geld
af te troggelen. Spelers van professie zijnde, verbergen
zij dikwijls die hoedanigheid onder het masker van
bonhomie, waarschuwen voor het spelen, of ne-
men de vaderlijke leiding van den nieuweling op
zich, dien zij er ten langen laatste erg in laten loo-
pen en, als zij er slechts kans toe zien, mededoo-
genloos uitkleeden.
De houding van von Frankenau, hoe zeer deze ook
-ocr page 15-
ELK ZIJN DEEL.                                     7
moeite deed om den onverschillige te spelen, was
aan la Roche niet ontgaan. Zijne practijk stelde
hem in staat om spoedig den nieuweling te her-
kennen, die hier was gekomen, blijkbaar, gelijk
dat heet, om zijne sporen te verdienen. Hij volgde
hem met zijne oogen, en maakte dat hij vlak ach-
ter hem stond toen de luitenant plaats ging nemen.
Frankenau begon met angstige onverschilligheid
te spelen. Hij won en verloor, won wederom eene
kleine som, verdubbelde den inzet en zag dan al-
les onder de hark van den Croupier verdwijnen.
Maar Fortuna was met hem, en na een uur of
vijf gespeeld te hebben had hij driehonderd daal-
ders gewonnen.
Gelukkig als de student, die door zijn examen is
gekomen en zich in een c u m 1 a u d e mag verheugen,
stond hij van zijne plaats op, om zich te verwij-
deren. Daar vielen zijne oogen op la Roche, die tegen
hem glimlachte en met zekere bonhomie vroeg:
»Zoo jonge cavalier! goede zaken gemaakt?"
»Zoo, zoo," antwoordde von Frankenau. »Een
»paar honderd daalders gewonnen."
^Bagatel," zeide de heer la Roche. »Niet de moeite
waard. U heeft geen courage?"
»Geen courage," hernam de andere tamelijk wre-
velig. »Hoe komt u tot die onderstelling?"
»Och, zeer eenvoudig, mijnheer! Als u courage
had, moest u zoo vele duizenden gewonnen heb-
ben, als u nu honderden er bij overgehouden heeft."
-ocr page 16-
8                                 ELK ZIJN DEEL.
»Dat zie ik niet in," zeide de luitenant.
3>Hm, u speelt stellig voor het eerst van uw
leven ?"
»Wie heeft u dit gezegd?"
»Pardon, geen mensen," antwoordde la Roche
glimlachend. »Ik zie het aan uwe manier van spelen.
Zooals ik u reeds gezegd heb, u heeft geen courage.
Iemand, die alle kansen zoo vóór zich had, als daar
straks bij u het geval is geweest, en niet door bange
vrees voor verlies teruggehouden werd, zooals u,
in één woord iemand, die verstand van de zaak had,
moest per se anders gespeeld hebben."
i>Maar, verklaar mij . . . ."
ïlk, bij voorbeeld," vervolgde la Roche, terwijl hij
zijne rechterhand op des jonkmans schouder legde,
»ik zou de laatste honderd daalders, die u met
veel moeite bij elkaar gescharreld heeft, ineens ver-
dubbeld hebben, en ik zou daarmede doorgegaan
zijn — weet u? doorgegaan — want u was
en veine — begrepen?"
Frankenau keek niet zonder belangstelling den
vreemdeling aan, die hier volkomen thuis scheen te
zijn en die klaarblijkelijk meer van het spelen afwist
dan hij.
ïlk moet bekennen, dat ik niet veel speel, en
als ik het doe, doe ik het enkel voor mijn genoe-
gen. Maar wat betreft hetgeen u daar heeft aan-
gemerkt, dat het mij aan courage ontbreekt, dit
heeft u verkeerd ingezien. Als u morgen terug-
-ocr page 17-
9
ELK ZIJN DEEL.
komt, zal ik u het tegendeel laten zien. Ik groet
u, mijnheer!"
De heer luitenant hield woord. Een van de eer-
sten verscheen hij den dag daaropvolgende aan de
groene tafel. La Roche ging naast hem zitten en
ondersteunde hem met zijnen raad — men kon
wel zeggen drong hem dien op. De jonkman speel-
de even gelukkig als gisteren, en in eenen betrek-
keiijk korten tijd was hij in het bezit van eenige
duizend daalders. Gaarne had hij nu deze winst willen
bergen en zich verwijderen, want volgens zijn be-
scheiden wensch, had hij thans genoeg gewonnen —
reeds meer dan hij kort geleden had verlangen te
winnen. Maar zijn buurman liet hem geen rust,
maakte hein opmerkzaam op de veine, waarin hij
zich mocht verheugen en op de hoopen gouds,
die nog te winnen waren, en drong hem als met
onwederstaanbare macht vooruit naar den afgrond,
op welken hij op Fortuna\'s rondsnorrend rad zit-
tende, aanholde.
Deed hij vroeger maar inzetten van tienoftwin-
tig daalders, zoo waagde hij nu honderden en dui-
zenden, en zag zich reeds spoedig in het bezit van
ruim twintig duizend daalders.
»Ah bah, la bagatelle!" fluisterde la Roche hem
toe; »wie niet waagt, niet wint! Roep va banque
— ik sta er voor in, dat u de bank doet springen."
»Va banque!" klonk het van de bleeke lippen van
den jongen man.
-ocr page 18-
10
ELK ZIJN DEEL.
»Attention, messieurs," sprak de bankier — de
kaart werd getrokken — de bank won.
Von Frankenau viel doodelijk ontsteld in zijn stoel
achterover. Alle naast hem opgestapelde hoopen
gouds verdwenen, en hij hield niets over van het
werk der laatste twee uren, dan het treurige be-
wustzijn, veel geld te hebben bezeten. Aan dit be-
wustzijn paarde zich echter de overtuiging, dat zijn
buurman alleen de oorzaak was, die hem er toe
gebracht had zoo onberedeneerd het noodlot te tar-
ten en va ban que te roepen. Had hij hem niet op
eene zoo duivelsche wijze daartoe uitgelokt, nooit
ofte nimmer zou dat woord over zijne lippen geko-
men zijn. In woede ontstoken sprong hij van zijnen
stoel op, pakte den in-verzoeking-brenger bij den
kraag, en wierp hem op den vloer.
Het gevolg van deze onbekookte handeling liet
niet lang op zich wachten. Alle spelers sprongen
van hunne zitplaatsen op, en gaven luid aan hunne
verontwaardiging lucht. Een commissaris van poli-
tie verscheen en gebood op categorische wijze aan
von Frankenau, om zich onmiddellijk te verwijde-
ren. Het was hier de plaats niet om zulke scènes
te maken. Toen hij zich verontschuldigen wilde en
van den vreemdeling sprak, die hem tot deze han-
deling uitgetart had, was die man verdwenen.
Beschaamd, verontwaardigd, nauwelijks meester
over zijne aandoeningen, verliet hij de speelzaal, en
kort daarop ook de plaats zelve, en kwam meer
-ocr page 19-
11
ELK ZIJN DEEL.
dood dan levend in zijne garnizoensplaats terug.
Het gebeurde aan de bank — de droom, dat hij
gedurende een half uurtje bezeten had, wat hij se-
dert zoo lang van de goden had afgesmeekt, en dat
hem door den roekeloozen raad van den vreemde-
ling als het ware uit de vingers was gerukt —
liet hem geen rust meer en maakte zich op eene
zoo geduchte wijze van hem meester dat hij door
eene hevige koorts aangetast werd.
Nog- eer hij hersteld was kwam het officieele
bericht, van hetgeen in de badplaats gebeurd was
aan het landsministerie van Bückeburg. Men had
hem aan de speeltafel herkend, en noemde hem
in dit bericht met naam en toenaam.
De vorst van Bückeburg, zeer gesteld op den goe-
den naam van zijne armee, en vooral op dien van
zijn officiers-korps, wilde den onbezonnen jongeling
kortweg uit \'s lands dienst ontslaan, doch liet zich
met het oog op eenige bij-omstandigheden, zooals
des jonkmans ziekte en zijne betrekking tot de
nicht van den baddokter van Eilse, er toe bewe-
gen, hem zijn eervol ontslag thuis te zenden.
Deze historie verwekte niet weinig opschudding
in Eilse. Adèle, die door den jonkman hartstochtelijk
bemind werd, en hem insgelijks de teederste liefde
toedroeg, durfde zich niet meer in het openbaar ver-
toonen, daar het groote publiek, door een zeer roman-
tisch verhaal van het gebeurde in een van de dagbla-
den, tamelijk op de hoogte van de zaak gekomen was.
-ocr page 20-
12                               ELK ZIJN DEEL.
Men beklaagde haar en hem, en was algemeen van
gevoelen, dat de jonkman door den vorst te streng
gestraft was geworden. Een Nederlandsch-Indisch
hoofdofficier, die te Eilse de baden gebruikte, en
zich herinnerde den jongen man wel eens ontmoet
te hebben, sprak langer dan een uur met den dok-
ter er over en zeide onder anderen, dat men in
Indië zulke kordate karakters wel degelijk gebruiken
kon. Daar werd nu en dan nog al eens geklopt,
en daar zou hij wel te recht komen, als hij eerst
maar door een zuren appel durfde bijten.
De dokter maakte Frankenau er mede bekend,
en deze kwam op eenen avond naar Eilse, waar
hij niet alleen Adèle vond, maar ook den Hollander.
Deze verklaarde zijne goede bedoeling meer van na-
bij, door een beeld van de Indische toestanden voor
zijne toehoorders te ontrollen, en te doen uitkomen
hoe reeds menig vreemdeling, daar ginds zijn geluk
had gemaakt — niet door spelen — liet hij daarop
volgen, maar door een goed gedrag, eerlijkheid en
kordaatheid. Ook Frankenau zou daar wederom
tot eene gewenschte positie in de maatschappij
kunnen geraken, wanneer hij er toe kon beslui-
ten daarheen te willen gaan.
Niettemin wilde onze hoofdofficier het jonge heer-
schap al dadelijk, van den beginne af aan, op twee
bezwaren opmerkzaam maken, die hem in den weg
zouden staan en die hij moedig moest zoeken
te overwinnen. Het eene bezwaar was de voor-
-ocr page 21-
13
ELK ZIJN DEEL.
waarde, dat hij als gemeen soldaat zou moeten
beginnen, en het andere, dat hij met den mees-
ten spoed de Hollandsche taal moest gaan aanleeren.
Is men van adel en reeds een paar jaren officier
geweest, dan is het eerste bezwaar een struikelblok,
waarover men niet zoo gemakkelijk kan heenstappen.
De positie van den gemeenen soldaat is hoegenaamd
niet benijdenswaardig. Het doen van corveeën, het
schoonhouden van de wapenen, de dienstverrichtingen
met den bezem in de hand, het ondergeschikt zijn
aan den domsten korporaal, die zijne recepties in
den koeien» of paardenstal gehouden heeft, voordat
hij in \'s lands dienst geroepen werd — dit alles
moet een rekruut zich laten welgevallen, al ware
hij te voren elders ook generaal geweest.
Geen wonder, dat von Frankenau, voor dit strui-
kelblok den neus ophaalde, ofschoon hij maar al te
goed wist, dat dit niet te ontwijken was, daar het-
zelfde in elke Europeesche armee het geval is, en dus
ook bij de Nederlanders in Indië niet anders zijn kan.
Maar wie vergeet, in den beginne na eenen on-
gelukkigen val, al dadelijk, dat hij voorheen hooger
gestaan heeft?
Hij kon niet hier of daar een ambacht gaan lee-
ren of als klerk bij een koopman achter den les-
senaar gaan zitten pennelikken? Elke dienstbaar-
heid, behalve de militaire, scheen hem eene verne-
dering. Ook kon hij zich, in geen geval in Bücke-
burg of in een der omliggende vorstendommen,
-ocr page 22-
44
ELK ZIJN DEEL.
opnieuw in militairen dienst begeven, daar men
spoedig naar de redenen zou vragen, welke hem
genoopt hadden om zijn eervol ontslag te nemen.
En kende men die redenen, dan bleef er, bij de in
Duitschland heerschende ideeën over militaire eer,
altijd zekere smet op zijnen adellijken naam kle-
ven, die hij, met den besten wil van de wereld,
niet in staat zoude zijn uit te wisschen. Hij moest
dus in elk geval Duitschland verlaten en ergens
in het buitenland dienst gaan nemen. Of hij dit nu
in Rusland, in Turkije of in Nederlandsch Indië
wilde doen, stond in zekeren zin tamelijk gelijk.
De oude lansknechten gingen steeds daar in dienst,
waar zij het best betaald werden en waar men
het aangenaamst diende.
Volgens de verklaring van den Hollander kon,
te dezen opzichte geen twijfel bestaan, daar de
cijfers der traktementen dit uitwezen. In welk land
der wereld betaalde een gouvernement aan een
tweede luitenant honderd en vijftig gulden trak-
tement in de maand, benevens vijftig gulden voor
huishuur? Nergens dan in Nederlandsch Indië en
in Bengalen. Maar bij de Engelschen werden niet
altijd buitenlanders in dienst genomen.
Von Frankenau, die in het lieve vaderland Bücke-
burg twee en twintig daalders, dat wil zeggen om-
trent vijftig gulden maandelijksch traktement ge-
noten had, keek bij het noemen van tweehonderd
gulden belangstellend op. Als hij daar dadelijk
-ocr page 23-
ELK ZIJN DEEL.                                15
officier kon worden ... ja, dat zou gaan. Maar
als gemeen soldaat... onder vreemden . .. ver in
Azië . . . onder God weet welke wilde menschen . ..
daarover moest hij eerst nog eens nadenken. Hij
deed dit, en kwam tot de overtuiging, dat hem
niets anders te doen overbleef, dan spoedig een be-
sluit te nemen, hoe spoediger hoe beter voor hem,
want dat hij in geen geval langer hier blijven kon.
Arme Adèle! arm lief goed meisje!
Na eenen hevigen strijd met zich zelven gestre-
den, en na aan zijne beminde die echter niets daar-
van hooren wilde, haar woord teruggegeven te heb-
ben, nam hij afscheid van haar alsook van een paar ge-
trouw gebleven vrienden, en vertrok naar Nederland.
Gewapend met eenen recommandatie-brief van
den Nederlandsch-Indischen hoofdofficier, aan den
kommandant van het koloniale werfdepot te Har-
derwijk, kwam hij in deze plaats aan en werd
daar als volontair in dienst genomen.
In den tijd van vier maanden had hij het reeds
tot sergeant gebracht, en twee maanden later ver
trok hij met een zeilschip naar Batavia.
De brief, dien wij Adèle in den aanvang van
dit hoofdstuk, hebben zien lezen, was de eerste, dien
zij van hem uit Oost-Indië mocht ontvangen, en
in elk geval zeer welkom. Ook moet de inhoud
bijzonder boeiend zijn, want wij zien haar nu eens
tranen storten en dan weder luid in den lach
schieten, ja, op het laatst zien wij den brief met
-ocr page 24-
16                                 ELK ZIJN DEEL.
heete kussen door haar bedekken en vervolgens in
de plooien van hare japon verdwijnen.
O liefde, godin van de jeugd en van de geluk-
kigste dagen des levens, help mij in mijn po-
gen, om de harten van deze twee menschen te
vereenigen!
II.
De Heer Van Walraad vindt eene lieve nicht, en vertelt haar
iets van Batavia.
Is het u nooit in de gedachte gekomen, waarde
lezer I om — bij het doorlezen van eenen uit verre
streken tot u gekomen brief, die eene aangename
of gewichtige tijding behelsde — hulde te brengen
aan de uitvinding van het schrijven?
Ge zit in uwen gemakkelijken leuningstoel, in den
Haag of te Eilse, en leest op uw gemak eenen
langen brief van eenen vriend uit Hongkong of
Batavia. Gij ziet den schrijver door de regels heen
zoo als hij er gewoonlijk uitzag, voor u staan; gij
hoort de aangename klanken uit zijnen mond, ziet
den gloed, die u uit zijne oogen tegen schijnt te
stralen, in één woord, het is u als hadt gij hem
weder bij u . . . niet waar, beminnelijke lezeres?
Dit alles was het geval met Adèle. Zij verbeeldde
-ocr page 25-
ELK ZIJN DEEL.                                47
zich, de beminden man in hare nabijheid te zien,
en sprak weemoedig bij zich zelve:
»Arme Frans 1 Drie duizend mijlen liggen tus-
schen ons, en toch bemin ik u met dezelfde op-
rechte en belanglooze liefde van vroeger, toch vloeit
uw hart over van liefde voor mij."
Dit gezegd hebbende liet zij de handen in haren
schoot vallen, zich overgevende aan de macht der
herinnering, welke de vele beelden voor haar ging
uitspreiden, die zij uit vroegere dagen in haar ge-
heugen bewaard had.
Frans ging met haar in het uitgestrekte park van
Eilse wandelen, vertelde haar iets uit zijne kinder-
of jongensjaren, wipte haar met zijne krachtige ar-
men over eene sloot, of liet haar den losgeraakten
strik van zijne halsdas vastmaken, bij welke gele-
genheid hij haar, voor den allereersten keer, een
kus gegeven had. Wat was zij toen van die vrij-
postigheid geschrikt, wat was haar het bloed tot in
de toppen der vingers gevlogen, hoe boos had zij
zich gemaakt en hem gedreigd met hare algeheele
ongenade, indien hij het ooit nogmaals waag-
de zulk een vergrijp tegen haar te plegen op den
openbaren weg. En vervolgens thuis gekomen
had zij, in navolging van Gretchen in Faust, eene
pas ontloken bloem genomen en de blaadjes een
voor een er van afgeplukt, met eene zacht lispe-
lende stem bij ieder plukje afwisselend zeggende:
hij bemint mij, hij bemint mij niet, hij bemint mij, enz.
2
-ocr page 26-
18                               ELK ZIJN DEEL.
Gelukkige tijd, waar zijt gij ? Zal zij ooit in haar
leven haar beminde wederzien? Wat zou er van
haar worden, wanneer eens haar oom de baddok-
ter kwam te sterven?
Waarlijk, zij had wel reden om dat te vragen;
want zij was eene wees.
Nog nooit had zij het onhoudbare van hare po-
sitie in de maatschappij zoo gevoeld als heden, nu
zij een schriiven van den beminde uit het verre
Indië had mogen ontvangen. Hij schreef haar, dat
het wellicht nog een paar jaren zou kunnen du-
ren eer hij tot officier bevorderd werd, maar dat
zijn reeds vroeger gevormde voornemen nog altijd
vaststond, dan haar te willen trouwen. Als zij maar
haar best deed om vóór dien tijd iets te bespa-
ren of te verkrijgen, dat zij door haar voogd in
staat gesteld werd, om de reis naar Indië te be-
kostigen. Hij wilde het bedrag later gaarne terug-
betalen.
Maar als nu de voogd eens kwam te sterven ?
Daar ging de deur open, en dokter Martini kwam
binnen.
dZoo, zoo, beste Adèle! zijt gij aan het bestu-
deeren van eenen brief? en naar het mij voorkomt,
een zeer langen brief?"
»Ja, dokter! Frans heeft mij uit Batavia ge-
schreven."
»Uit Batavia? Wel, dat treft allerzonderlingst!
Ik heb óók tijding uit het verre Indië; maar niet
-ocr page 27-
ELK ZIJN DEEL.                                19
zwart op wit, zooals gij, Adèle! Ik heb bruine, mon-
delinge tijding."
»Wat bedoelt u met bruine tijding?" vroeg Adèle
en keek hem vragend aan.
»Zoo even is er een Javaansche bediende bij mij
geweest,\'\' antwoordde Martini, »die mij op last
van zijnen meester — een kort geleden hier aan-
gekomen Nabob uit Java, die een beetje met zijne
maag in de war is — kwam zeggen, dat zijn toe-
wan, dat is zijn heer, mij over een uurtje wenschte
te spreken. Begrijp je nu de bruine tijding?
»Een Nabob uit Java zegt gij, oom?"
jöUit Java. Gij begrijpt dat ik zeer benieuwd ben
om dien heer te ontmoeten, want licht mogelijk
zal hij ons iets van, van .. .."
3>Van Frans?" vroeg Adèle, eene kleur krijgende
als eene roos.
)>Neen; wel neen, kind! ik bedoel van de zuster
van uwe mama, die daar een jaar of twintig of
zoo geleden getrouwd moet zijn, maar een jaar
daarop ook wederom is komen te sterven. Herin-
nert gij u niet ooit iets van haar vernomen te
hebben ?
»Als ik mij niet vergis heeft u aan Frans, bij zijn
vertrek naar Indië, nog een paar namen opgegeven
naar welke hij moest informeeren. Ik meen zelfs,
hier aan het slot van zijnen brief een postscriptum
te hebben gelezen, zie eens hier, oom! ja, hier
staat het:
-ocr page 28-
20                                  ELK ZIJN DEEL.
»De familie Van Walraad moet zich hier op Java.
en wel in het Cheribonsche bevinden I Meer heb ik
nog niet te weten kunnen komen. Met de volgende
mailpost schrijf ik u nader."
»Walraad, schrijft Frans?" vroeg de dokter.
3>Ja, zie maar zelf," antwoordde Adèle, en wees
hem het postscriptum.
»De Javaan heeft mij wel is waar een dergelij-
ken naam genoemd, — ik meen Ballera 1) gehoord
te hebben," vervolgde de dokter; — »maar dat kan
eene vergissing zijn. Laat ons maar afwachten wat
de vreemdeling ons te vertellen heeft. Ga wat goede
thee zetten, Adèle! want de Hollanders zijn verwen-
de lekkerbekken in het drinken van thee en koffie.
Het zou allercurieust zijn, wanneer de vreemdeling
iets aangaande uwe overledene tante wist te ver-
tellen."
aMeent u zoo iets te kunnen verwachten, oom?"
»Waarom niet Adèle? Ik hoop het voor u."
»Het zou waarlijk allercurieust zijn!"
3>Voor zoo ver ik van uwen overleden vader,
die een zonderling was en zich met niets dan met
zijne boeken bemoeide, heb vernomen, moet de zus-
ter van uwe moeder, eene zeer schoone en welop-
gevoede dame geweest zijn. Zekere heer Van Wal-
raad, een koopman uit Java, leerde haar te Aken
1) De Javaan heeft de gewoonte vreerade woorden volgens zijne uit-
spraak te verdraaien, en zoodoende komt Ballera tamelijk goed met
Walraad overeen.
-ocr page 29-
/
ELK ZIJN DEEL.                               21
kennen, vroeg haar tot vrouw, trouwde haar en
nam haar mede naar Indië, waar zij in haar eerste
kraambed kwam te sterven. Verder heeft men noch
van haar kind noch van den weduwnaar ooit iets
meer vernomen. Eerst nu mij die Javaansche be-
diende den naam van Walraad noemde, herinnerde
ik mij flauw hetgeen ik van uwe tante wist."
Adèle had naar het korte verhaal van dokter
Martini, niet zonder belangstelling geluisterd, en
het gebeurde in hare gedachten vergeleken met
hetgeen zij reeds over dezelfde zaak van hare
overledene moeder, gehoord had. De woorden
van Martini, »dat het allerzonderlingsf zou zijn,"
deden haar denken aan haren minnaar te Batavia,
en fluisterden haar tevens in de ooren:
»Wees niet bang Adèle! alles komt nog te recht."
»Zonder twijfel zullen wij over een uurtje reeds
tamelijk op de hoogte van de zaak zijn," vervolgde
Martini: »Breng dus maar spoedig de theetafel
in orde; ik moet nog even voor een van mijne
patiënten iets klaar gaan maken."
Dit gezegd hebbende begaf hij zich naar zijne
apotheek, Adèle met het theegoed en hare over-
peinzingen alleen latende.
Spoedig stond alles gereed, en borrelde het heete
water in den theeketel.
Daar werd aan de deur geklopt, en bijna op het-
zelfde oogenblik ging die open, en vertoonde zich
een vreemdeling aan het uitvorschende oog van Adèle.
-ocr page 30-
22
ELK ZIJN DEEL.
aMijn hemel!" riep de binnentredende, terwijl
hij, als hadde hij een geest gezien, een paar voet-
stappen achteruit deed.
jWoont hier niet dokter Martini, juffrouw? vroeg
de vreemde heer
»Om u te dienen ?" antwoordde Adèle. »En heb
ik niet het genoegen den vreemden reiziger uit Oost-
Indië voor mij te zien?"
alk ben uit Java, en heet Van Walraad."
j>Van Walraad?" .... vroeg Adèle met inge-
houden adem.
»Ja, is mijn naam u bekend?"
aMijne tante was.... zij heette Theresia U1-
richs," stamelde Adèle.
»Precies zooals mijne eerste vrouw," sprak Van
Walraad glimlachende. i>Maar dan ben ik ook
niet bang meer voor u, zooals daareven, toen ik
u voor het eerst zag. Weet u ook, dat u verba■
zend\'veel op mijne overledene vrouw gelijkt?"
3>Vindt u dat?" vroeg Adèle. »Hier is mijn oom,
dokter Martini," voegde ze er bij.
»Ha, mij bekend," riep de vreemde, terwijl hij
Martini de hand toestak: »Ik doe u immers
geen belet?"
» Volstrekt niet, ga zitten, mijnheer Walraad!
Hier is mijne nicht Adèle."
ïDie ken ik reeds, en ben zoo vrij haar ook
maar de mijne te noemen."
^Mijnheer Walraad is werkelijk de door u be-
-ocr page 31-
ELK ZIJN DEEL.                                23
doelde persoon, de weduwnaar van uwe schoon-
zuster en van mijne tante," voegde Adèle er bij.
»Dan had ik uwen bediende toch tamelijk goed
verstaan," zeide Martini. »U is dus mijn zwager,
en helaas weduwnaar, even als ik."
^Precies geraden. Ik ben uw zwager; maar met
uw permissie geen weduwnaar meer," antwoordde
Van Walraad. aLaat ik u in het kort vertellen,
wat u mogelijk nog niet geheel en al weet."
»Mag ik u een kopje thee inschenken .... oom ?"
ïWis en zeker, lief nichtje! Ik vrees alleen dat
ge er niet.... bijzonder den slag van zult heb-
ben. In Duitschland heb ik nog nooit een lekker
kopje thee gedronken — thee zetten kan men
hier niet."
»Dat zullen wij zien, oom! Ik heb de kunst,
om thee te zetten, van een hoofdofficier geleerd,
die twintig jaren in Indië geweest is."
»Is het mogelijk! ga dan gerust je gang, nichtje!"
riep de nieuw opgedoken oom. Terwijl gij de thee
gaat klaar maken volgens de regelen van de kunst,
zal ik mijne geschiedenis vertellen. Vindt gij dat
goed?"
Adèle knikte met het hoofdje, en oom vertelde.
ïDat ik gedurende mijne eerste reis in Europa
op uwe schoonzuster verliefd raakte, trouwde en
naar Indië vertrok, weet u. Ik voelde mij hoogst
gelukkig; want Theresia was eene iu alle opzich-
ten uitmuntende vrouw, die ik innig liefhad.
-ocr page 32-
24                               ELK ZIJN DEEL.
3)Maar ach! mijn geluk mocht slechts van zeer
korten duur zijn, want in haar eerste kraambed
kwam zij te sterven. U kunt begrijpen hoe rade-
loos ik aan hare sponde zat, en met welk gevoel
ik het wichtje aanschouwde, welks intrede in de we-
reld de moeder met haar leven had moeten betalen."
3>Dus bleef het kind in leven?" vroeg dokter
Martini.
:»Het bleef in leven en leeft nog," antwoordde
de heer Van Walraad. »Maar hoe onschuldig het
arme wichtje ook aan mijn ongeluk ware, kon ik
destijds aan die gedachte geen gehoor geven. Het
meisje werd aan de handen van eene Javaansche
min toevertrouwd, en bleef bij deze tot in haar
zesde jaar. Toen zond ik de kleine met een van
mijne kennissen mede naar Nederland, waar ik
haar op eene kostschool deed, en over een paar
dagen gaan wij haar nu daar afhalen, en hopen
haar mede te nemen naar Indië. Ik hen benieuwd
hoe zij er uitziet."
i>Heeft u haar dan sedert haar zesde jaar niet
meer gezien?" vroeg Adèle.
ïNeen .... Ik begrijp zeer goed, wat u daar-
mede wil zeggen. Het is een verwijt, niet waar?"
Ja, mijnheer!" antwoordde Adèle zonder omwe-
gen. 2>Ik moet bekennen, dat ik mij met uwe wijze
van handelen niet best kan vereenigen. Een kind
heeft de liefde van zijne ouders even goed noodig
als lucht en eten en drinken,"
-ocr page 33-
ELK ZIJN DEEL.                               25"
»Zeer waar," antwoordde de vreemde. »Maar
hetzelfde geldt ook voor de ouders. Ik haarvader,
had even veel aanspraak op hare liefde, als zij op
de mijne. Maar hiervan is nooit sprake geweest.
Van hare prilste jeugd af aan had het kind een
onbegrijpelijken afkeer van mij, huilde en schreeuwde
als ik het wilde liefkoozen, en was nooit of nim-
mer te bewegen, om mij het minste of gering-
ste blijk te geven van die genegenheid, die toch
gewoonlijk ieder kind gevoelt en laat blijken voor
degenen door wie het gevleid of welgedaan wordt."
^Zonderling," zeide Martini.
»Ja, voorwaar, dat mag u wel zeggen, vooral
daar die afkeerigheid jegens mij nog niet bij haar
overwonnen is. Want wat ik ook deed om haar het
leven op de kostschool te veraangenamen, hoe
lief en hartelijk de brieven ook waren, die ik haar
schreef, nooit heeft zij mij anders dan op eene zeer
koele, ja, laat ik maar zeggen terugstootende wijze
geantwoord. U kan dus lichtelijk begrijpen met
welk gevoel ik haar, na eene scheiding van bijna
twaalf jaren, te gemoet ga."
»En is u weduwnaar gebleven ?" vroeg de dokter.
»Neen. Een jaar of vier geleden ben ik voor den
tweeden keer in het huwelijk getreden. Mijne vrouw
wacht mij te Arnhem. Wij zullen Melita samen gaan
afhalen en dan met haar naar Indië terugkeeren."
»Dus denkt u niet in het oude Europa te blij-
ven?" vroeg de dokter.
-ocr page 34-
\'26
ELK ZIJN DEEL.
3)Neen, mijne vrouw voelt zich hier niet thuis;
zij verlangt wederom terug naar hare vrienden en
betrekkingen, naar hare Indische huishouding en
naar alles wat daaraan annex is."
»Indië moet een overheerlijk land zijn, altijd zo-
mer, eene weelderige natuur, goede menschen en
een vroolijk leven daarbij," merkte de dokter aan.
»Jammer, dat het zoo ver van hier ligt," voegde
Adèle, met een kwalijk onderdrukten zucht er bij.
»Wil u meegaan naar dat paradijs ?" vroeg Van
Walraad glimlachende.
Adèle schrikte van deze propositie zoo zeer, dat
zij het theezeefje liet vallen en tot over de ooren
rood werd.
^Zonder gekscheren," vervolgde de nieuwe oom
uit de Oost, »ik meen het. Denk er maar eens
over na. Over eene maand of vier gaan wij met
de overlandmail terug naar Batavia. Vóór dien
tijd echter wil ik zien hoe het met Melita staat en
wat ik met haar kan beginnen. Nu ik u heb leeren
kennen, geloof ik wel, dat het zal gaan."
»Nog een kopje thee ?" vroeg Adèle, in wier hart
en ziel een nieuwe dageraad was opgegaan.
»Zeer gaarne, uwe thee is uitmuntend. Om u de
waarheid te zeggen heb ik nooit lekkerder thee ge-
dronken. Als mijne dochter zulk een kopje thee
weet te zetten, ben ik genegen om alles te ver-
geten, wat zij mij sedert hare jeugd, willens en
wetens, kwaad berokkend heeft.
-ocr page 35-
27
ELK ZIJN DEEL.
De heer Van Walraad bleef, totdat het avond
werd, bij den dokter en Adèle zitten praten en
kon niet dikwijls genoeg op het onderwerp te-
rugkomen, dat Adèle zoo onbegrijpelijk op zijne over-
ledene, eerste vrouw geleek.
Van dezen avond af verging er geen namiddag,
dat hij niet bij Martini in huis kwam en dan eene
wandeling met haar deed. Hij deed zich kennen
als een zeer zacht karakter en scheen buitenge-
woon ingenomen met alles wat hij in den vreem-
de opmerkte.
Juist het tegenovergestelde van zijne tweede vrouw,
die zich nergens beter op haar gemak voelde dan
in Oost-Indië, en die louter in Holland alleen ver-
blijf wilde houden, omdat men daar Hollandsch
sprak, reisde hij altijd heen en weder. Zoo was
hij reeds in Engeland, in Frankrijk en in Zwitser-
land geweest, en had geheel Duitschland gezien.
Dan eens liet hij zijn wijfje, zooals hij zijne huis-
vrouw altijd noemde, in den Haag, dan eens in
Brussel, dan weder in Arnhem achter, haar telkens als
hij terugkwam, de fraaiste dingen medebrengende.
Alleen te Homburg had het haar bevallen; daar
zoude zij wel willen blijven, had zij eens Van \\Val-
raad gezegd, want daar zag men alleen fatsoen-
lijke lui, en niet van dat schorrimorri, als te Parijs
of te Amsterdam.
Het kon hem bedroefd weinig schelen, waar zij
wilde blijven, mits zij maar niet met hem reisde,
-ocr page 36-
28                               ELK ZIJN DEEL.
en er niets tegen had, dat hij haar somwijlen maan-
den lang alleen liet.
Catharina was eene echte Samarangsche njonnja,
van den ouden stempel. Toen zij nog ten huize
leefde van haren vader — een basterd-Arraeniaan,
die Pedros of Petroessi heette — noemde men haar
Ka of ook nonni. In hare jonge jaren was zij zoo
mager als een stokvisch geweest, en geen een jonk-
man hield van haar. Hoe ouder zij echter werd,
des te meer verdween die magerheid en werd ver-
vangen door eene echt Chineesche dikte. Toen lieten
zich een paar kapiteins als vrijer zien; en kwam
zelfs een majoor van de cavalerie, om zich aan-
gaande hare overige goede eigenschappen, buiten
hare dikte te overtuigen. Het schijnt echter dat
hij, behalve die hoedanigheid, niets opmerkte dat
hem te pas kwam, vooral weinig contanten, —
althans op een goeden dag verdween hij even
gauw, als hij onverwachts gekomen was.
Na dien tijd kwam in de hoedanigheid van
vrijer niemand meer naar haar kijken, want
men zeide algemeen dat haar vader geruïneerd
was.
Maar zie! daar vertoonde zich eens de rijke we-
duwnaar Van Walraad bij Pedro. Hij kwam met
het pertinente doel, om eene oude schuld te in-
casseeren, en verliet het huis van zijnen schuldenaar
niet alleen zonder het te goed hebbende geld en
zonder de acceptatie, die hij in handen gehad had,
-ocr page 37-
29
ELK ZIJN DEEL.
maar nam nog bovendien de verplichting op zich
om njonnja Ka te gaan trouwen, en werd dus de
schuldenaar van Pedro.
Wat hem tot dezen stap verleid of genoopt
of zooals menigeen meende, uitgetart had, kunnen
wij nog niet met zekerheid opgeven.
De eene was van oordeel, dat hare dikte hem
daartoe gebracht had, de andere had hooren ver-
tellen, dat er gedurende den tijd dat hij bij haren
papa gelogeerd had, iets voorgevallen moest zijn ....
wat, wist men niet .... maar dat hij haar dienten-
gevolge had moeten trouwen. Wat nu ook daarvan
zijn moge, het kwam in elk geval hierop neder,
dat hij haar trouwde en als zijne wettige vrouw
medenam naar zijne suikerfabriek.
Deze echt was met geen kinderen gezegend, het-
geen een geluk genoemd mocht worden, daar Me-
vrouw niet van kinderen hield. Zij kon het ge-
schreeuw van dit kleine onhebbelijke tuig gelijk
zij ze noemde niet verdragen. Vooral aan de kleine
jongskens van de Javanen, die spiernaakt rondliepen,
had zij eenkekel.
Ook ging het in de huiselijke zaken niet zoo,
als het bij een gelukkigen echt behoorde te gaan.
Vooral des ochtends, aan het ontbijt, liep het zel-
den zonder eenig onweder af. Van Walraad maakte
zich in den beginne over mevrouws bitse uitvallen
driftig, doch moest het zich spoedig laten welge-
vallen, dat zij steeds het laatste woord bleef hou-
-ocr page 38-
30                               ELK ZIJN DEEL.
den. Ten langen laatste werd hij onverschillig, liet
haar praten, en stond eenvoudiglijk van tafel op,
wanneer zij het hem te bont maakte.
Op een goeden dag kwam hij op het idee, om
met zijne dikke vrouw een uitstapje naar Europa
te gaan doen, en nu waren zij reeds over het jaar
in dit gezegende werelddeel.
Wij zullen Madame spoedig leeren kennen en
stippen alleen nog aan, dat zij eindelijk begonnen
was een beetje van Europa te gaan houden.
Elk zijn meug, weet u.
De eene houdt veel van reizen en zit altijd tus-
schen de wielen of tusschen de bergen van Zwit-
serland, of in logementen ; een tweede loopt alle
museums en kunstkabinetten af, of vindt in niets
anders genoegen dan in de komedie; terwijl een
derde op eene speelplaats blijft plakken, en de
meeste dames voor niets anders oogen schijnen te
hebben dan voor mode en luxe.
"Waarom zou ook mevrouw Van Walraad niet
aan hare inclinaties den vrijen loop laten? Zij had
hetzelfde recht als haar man en kon dus daar-
van gebruik maken, zooals hij dat deed.
Daar hare dikte haar verbood veel lichaamsbe-
weging te nemen, bleef zij thuis. Men kan ook
thuis den tijd verdrijven, en behoeft niet het ge-
noegen te gaan opzoeken of naloopen, wanneer
men het ten zijnent kan ontvangen. Is het waar of
niet?
-ocr page 39-
31
ELK ZIJN DEEL.
Zij bleef dus in Homburg op een allerliefst
buitentje wonen, en amuseerde zich op hare wijze
en volgens haren smaak, even goed, ja beter nog
dan anderen, die van de eene stad naar de andere
trekken, zeer veel geld uitgeven en schoenen ver-
slijten, en toch op het laatst moeten erkennen, dat
het oude spreekwoord gelijk heeft met te zeggen:
»Oost West, thuis best!"
III.
Mevrouw Van Walraad weet op haar builentje zeer aangenaam
den tijd te korten. Melita en de voorbeeldige institutrice.
Omtrent hetzelfde tijdstip, dat de heer Van Wal-
raad te Eilse, in het huis van dokter Martini zijne
dagelijksche visites maakte, ontving zijne vrouw te
Homburg de visites van eenen vriend.
Wij zullen zoo vrij zijn aan de debatten deel te
nemen, welke in haar lief salonnetje zoo even ge-
voerd werden. De deur openende en een zwaar
zijden voorhangsel oplichtende, bevinden wij ons in
een sierlijk vertrek, zeer netjes geschilderd, gemeu-
bileerd en van prachtige spiegels voorzien.
Het donkerrood fluweel der banken en stoelen,
stak zeer voordeelig af bij het lichtgroene behang-
-ocr page 40-
32                               ELK ZIJN DEEL.
sel van de kamer en bij de sneeuwwitte kleeding,
die in lange en rijke plooien nederviei langs de volle
en rijzige gestalte der dame.
Gewapend met een waaier zat, of beter gezegd
lag zij, in den hoek van eenen divan; en voor
haar op een tabouret, zat in onberispelijke, mo-
derne kleeding een man, die insgelijks met een
waaier in de hand, met haar sprak.
Was zij rijzig van gestalte en gevuld van vor-
men als Minerva, hij overtrof haar nog in lengte,
doch was eerder rank dan zwaar gebouwd; had
haar gelaat de bekende kleur van sommige Indische
schoonheden, poetih-koening 4), niet minder droeg
zijn aangezicht de tint van het zuidelijke ras van
Europa. Twee zware knevels en dito bakkebaarden
verborgen bijna zijn aangezicht, waarin men van
tijd tot tijd, een met spierwitte tanden gewapenden
mond en een paar glinsterende oogen kon op-
merken.
Nam men daarbij nog de gemakkelijkheid, waar-
mede hij zich bewoog en het Fransch sprak, en zag
men niet over het hoofd het rood zijden lintje in
het knoopsgat van zijnen rok, dan moest men vol-
mondig erkennen, dat de Chevalier de Durette,
bekender nog onder den naam van Ie Vicomte een
volkomen cavalier was. En weest verzekerd, ook ma-
i) Licht geel.
-ocr page 41-
I
ELK ZIJN DEEL.                                33
dame Van Walraad behoorde tot die vrouwen, die,
met haren overvloed van lichamelijk, quantitatief
schoon, bij zekere soort van mannen altijd de zege
behalen, en die aan menig hof van Europa juist
daarom zeer gevierde grootheden plachten te zijn.
Al had zij geene zeer gedistingeerde opvoeding ge-
noten, al sprak zij het Fransch niet met die fijnheid
en coquetterie die het in den mond eener Francaise
heeft, dit werd in de samenspraak te eerder verge-
ten, daar zij met hare verblindende volupté, elk
ander middel van aantrekkelijkheid deed vergeten,
waarmede de vrouw van de wereld weet te pralen.
Pronkziek, hakende naar genoegens, verzot op
ieder die haar op eene volkomen en onverdeelde
wijze het hof wist te maken, was zij spoedig na
haar huwelijk met Van Walraad, tot de overtuiging
gekomen, dat hij de man niet was, die haar, vol-
gens hare wijze van zien gelukkig kon maken.
Reeds in Indië had zij haar hart aan een jong
officier geschonken, die eens op de jacht zijnde, op
hunne suikerfabriek verdwaald was. Jammer ge-
noeg kon deze zeer brillant begonnen roman niet
ten einde gespeeld worden, daar Van Walraad er
iets tegen had. Ook aan boord van het schip, waar-
mede men naar Europa reisde, maakte zij kennis
met een jong Engelschrnan, die haar het hof begon
te maken, toen men in de Roode Zee kwam. Of
het nu de warmte was, die haar, of hare dikte,
welke hem van verdere verliefde, pogingen terug-
3
»
-ocr page 42-
34
ELK ZIJN DEEL
hield kan ik niet zeggen. Daar hij te Alexandrië
achterblijven moest, en Van Walraad ook tegen deze
liaison iets aan te merken had, kon ook deze roman
niet uitgespeeld worden.
Toen men eindelijk in Europa aan wal stapte,
en op reis hier en daar onder het publiek kwam,
had men den tijd niet om zich met iets anders be-
zig te houden dan met zijne bagage, zijne nieuwe
kleederen, en de door het voorbijsnellende oogen-
blik aangebodene verstrooiingen.
En zoo gebeurde het, dat mevrouw eerst eenigs-
zins op haar verhaal begon te komen, toen Van
Walraad zijne eerste reis naar Engeland ging doen,
en haar te Brussel bij eene oude kennis moest
achterlaten.
Hier in dit klein Parijs, ontmoette zij voor het
eerst den vicomte de Durette. Reeds toen ter tijd
merkte ook hij haar op, en informeerde naar haar
op eene wijze, die haar niet ontging, ja vertoonde
zich op de promenade en in het theater steeds in
hare nabijheid.
Na de terugkomst van haren man ging men een
reisje naar en door Holland doen en deed een uit-
stapje naar Wiesbaden en Homburg. Hier ontmoette
zij wederom den vicomte. Hij groette haar, zij schrik-
te en had moeite om hare ontsteltenis voor haren
man te verbergen. Maar zoodra hij wederom op
reis wilde gaan, wist zij hem te bepraten, om haar
in Homburg achter te laten. Het beviel haar hier —
-ocr page 43-
ELK ZIJN DEEL.                                   35
niet in de stad zelve, weet u, maar buiten, op een
eenzaam plekje, in het gebergte. Daar wilde zij de
schoone natuur genieten, veel wandelen om zich
lichaamsbeweging te verschaffen, en zeker dieet vol-
gen, want zij voelde het zelve, zij werd te dik.
Van Walraad had er niets tegen. Waarom hij er
niets tegen had — waarom hij, de getrouwde man,
zijne vrouw, wier hartstocht hij reeds kende, alleen
op eene vreemde plaats en onder vreemde menschen,
ja, waarom hij haar juist te Homburg achterliet,
in welke plaats men wist, dat zeker element uit
de maatschappij zijne netten uitwierp — dit, beste
lezer! wil ik u niet nader ontleden.
liet zij genoeg als ik u zeg dat hij van zijne
vrouw niet hield, en dat hij zich op reis ruimschoots
schadeloos wist te stellen voor de hartelijkheid,
welke hij te huis moest ontberen.
Nauwelijks zat hij op het spoor, om zich naar
de wereldstad Parijs te begeven, of een gelukkig
toeval bracht madame in aanraking met den vi-
comte. Eenen man van de-wereld, zooals hij zich
aan haar van het eerste oogenblik af aan vertoond
had, kostte het niet veel moeite om hare zwakke
zijde op te merken. Eer zij er aan dacht, om zich
tegen zekere aanvallen behoorlijk te gaan voorbe-
reiden, was de vesting reeds met storm ingenomen
en woei de witte vlag reeds voor hare slaapkamer.
En zoo vinden wij de beide edele zielen, op eenen
goeden dag, in den salon van het buitentje te Hom-
-ocr page 44-
36
ELK ZIJN DEEL.
burg, bezig om plannen te maken voor de toe-
komst.
De Durette luisterde aandachtig naar de woorden
van haar, die reeds de zijne was en die hem reeds
herhaalde malen gezworen had dat zij hem onuit-
sprekelijk beminde.
En had ook hij dat niet gedaan ? Wis en zeker I
En daar hij dus even hartstochtelijk van haar hield
als zij van hem, moest hij immers met hart en ziel
er naar verlangen, om ten uitvoer te brengen wat
zij van hem begeerde.
Hooren wij, wat zij begeerde.
3>Ik zie volstrekt niet in," sprak zij tegen hem,
»wie u beletten kan om met ons naar Java te gaan."
»Er is ook geen sprake van beletten," antwoordde
de vicomte, amaar ... ik zie er tegen op."
»Nu, dat vind ik mooi! Hij bemint mij — hij
zegt, dat hij zonder mij niet meer leven kan,, maar
hij wil mij verlaten. Hoe laat dat zich met malkaar
rijmen ?"
»0, zeer goed, wat het rijmen aangaat — u
blijft eenvoudig in Europa;" antwoordde hij glim-
lachende.
»Wat een absurd idee, mijnheer de ridder! Ik
behoef u niet te zeggen om welke reden ik niet in
Europa kan blijven. Eene getrouwde vrouw is aan
haren man vastgekluisterd, en daar die naar Java
terug moet, blijft mij niets anders over dan met
hem mede te gaan. Buitendien," vervolgde madame
-ocr page 45-
37
ELK ZIJN DEEL.
Van Walraad, »u is vrij man, en kan u naar
verkiezing bewegen. Ook moet het u onverschillig
zijn, of u uwe renten hier in Europa verteert of
in Indië; en waar staat het geschreven dat de
vrouw altijd den man na moet loopen, als zij van
hem houdt?"
De vicomte liet bij de zinspeling op het verteren
van zijne renten, het hoofd op de linkerhand zak-
ken, en zuchtte:
»Maar uw man, uw man! Op welke wijze blijven
wij bij elkander, zonder dat hij iets van mijne aan
waanzin grenzende liefde voor u merkt ? Hoe zal het
mij mogelijk wezen om u, gedurende de lange reis over
zee, in zijne armen te zien, zonder dat ik gek word
van jaloezie? En als wij dan eenmaal in Indië aan-
gekomen zijn, wie waarborgt mij dan uw bezit,
mijne aangebedene Catharina?"
Op deze hartstochtelijk uitgesproken woorden
stak hij zijne handen naar haar uit — zij stond
op, en wierp zich aan zijne borst.
Wij moeten haar eenige oogenblikken in die ge-
dwongene houding laten blijven om vluchtig een
blik te kunnen werpen in het hart van hem, die
haar met zijne sterke armen omstrengeld hield.
»Als ik maar in \'s-duivels naam, genoeg geld over-
had om de mailreis te kunnen betalen," sprak de
heer vicomte in zich zelven. »Wat kan mij haar
man schelen? met dien ploert zal ik gauw klaar
komen — haar geld moet ik hebben.1\'
-ocr page 46-
38                                 ELK ZIJN DEEL.
Mevrouw Van Walraad was noch slim noch ver-
standig genoeg, om te kunnen opmerken, wat er
in zijn hart omging. Buitendien kwam het haar
hoegenaamd niet in den zin, om den geringsten
twijfel te koesteren, aangaande zijne positie in de
maatschappij. De band, waarmede hij haren harts-
tocht had weten te omslingeren werd dagelijks hech-
ter, zijne betrekking tot haar dagelijks intiemer en
men beschouwde de reis naar Indië als eene beslotene
zaak en als eene gebeurtenis, welke van zelf sprak.
Intusschen had ook Adèle het besluit genomen,
om oom Van Walraad naar het verre Indië te ver-
gezellen. Met de meeste kieschheid had hij aan
dokter Martini eene som gelds ter hand weten te
stellen, om daarvoor ten behoeve van Adèle, de
benoodigde inkoopen voor de reis te doen.
Martini had eerst eene lange conversatie met zijn
nichtje gehad, en haar alles onder het oog gebracht,
wat hij zich verplicht voelde haar onder het oog
te brengen, doch was geëindigd met zijne toestem-
ming te geven.
In Indië verwachtte zij haar geluk te zullen ma-
keu ; want daar leefde hij die haar beminde, hij
die uit liefde tot haar zijne toekomst, in Euro-
pa had opgeofferd. Hem te volgen, met hem
lief en leed te deelen, beschouwde zij als haren
plicht. Wanneer zou ooit een tweede gelukkig toe-
val voor haar opdagen — een tweede Van Walraad
-ocr page 47-
39
ELK ZIJN DEEL.
om haar vrije passage aan te bieden ? Er werd dus
besloten dat zij zou meegaan. Nu schoot er niets
meer voor Van Walraad te doen over, dan naar Hol-
land te reizen, en daar zijne dochter Melita af te
halen.
Wij noodigen derhalve den lezer uit, om ons tot
dat einde naar Holland te vergezellen.
Alleen wilde hij echter niet voor zijne dochter
komen. Hij vreesde voor eene eerste ontmoeting.
De vader was huiverig, om na een tijdsverloop van
twaalf jaren, zijn eigen kind weder te zien.
Hoe zonderling dit ook schijnen moge, toch is
het waar!
Men hoort weleens Indische ouders, die hunne
spruiten sedert hunne prille jeugd niet meer gezien
hadden, zeggen: »Ik ben bang, dat mijn zoon mij
niet meer zal herkennen. Verbeeld u eens, dat mij
een lange lummel met zware bakkebaarden tegen
het lijf liep, en mij naar zijnen vader vroeg — nota
bene aan mij, die zelf de eer heb zijn vader te zijn!
Ik zou het besterven van verdriet, al herkende hij
mij zoodra ik mij aan hem bekend maakte."
Maar hier was nog iets anders te wachten.
Zoude Melita haren tegenzin tegen hem overwon-
nen hebben? Zoude zij de afkeerigheid, die zij hem
steeds betoond had, hebben afgelegd?
Hij begreep zeer goed de valsche positie, waarin
hij tegenover zijn eigen kind gekomen was door
zijnen dwazen tegenzin in haar en kon het haar,
-ocr page 48-
40
ELK ZIJN DEEL.
bij eenig nadenken niet kwalijk nemen, dat zij niet
van hem hield.
Deze toestand was echter voor beiden even pijn-
lijk; want, gesteld eens, dat zij zich, omtrent hare
positie in de maatschappij rekenschap vroeg, dan
moest zij tot de overtuiging komen, dat zij als
dochter van haars vaders vrouw, aan wie hare ge-
boorte het leven gekost had, in elk geval verplich-
tingen aan hem had. Buitendien moest de tijd, met
zijn genezenden invloed, ook het zijne er toe bij-
gedragen hebben, om hem ten opzichte van haar
anders te doen denken.
Zij wachtte dus de komst af van hem, die haar
op deze wereld het naast was en die alles ge-
daan had om haar eene gedistingeerde opvoeding
te geven. Was er hoegenaamd niets anders in haar
hart dat voor hem konde spreken, dan moest het
de dankbaarheid alleen zijn.
Van Walraad aarzelde nog steeds. In geen ge-
val wilde hij alleen den tocht naar zijne dochter
ondernemen — allerminst echter in gezelschap van
zijne vrouw. Was hij altijd hartstochtelijk geweest,
zij was dit niet minder. Had hij in den eersten tijd
van hun huwelijk slechts met tegenzin van zijn
kind gesproken, zij had nooit nagelaten aan dien
tegenzin nog meer voedsel te geven, door zich vrij
onverbloemd er over uit te laten, hoe zij, in zijne
plaats, met zulk een monster van eene dochter ge-
handeld zoude hebben. In hoe verre zij dit werkelijk
-ocr page 49-
41
ELK ZIJN DEEL.
meende en, of zij het haar geheel vreemd zijnde
meisje niet aldus vijandig was, louter omdat de
hemel haar geen kinderen had willen schenken, laat
zich moeielijk bepalen. Maar zeker is het, dat vrou-
wen, die door de natuur stiefmoederlijk bedeeld
zijn en niet mogen roemen ooit kinderen gehad te
hebben, over het algemeen een iekel aan kinderen
hebben.
Voegen wij hierbij de aanleiding, die haren oor-
sprong had in den tegenzin van haren echtgenoot
en nemen wij nog de omstandigheid, dat Melita het
eenige kind en dus eene medeèrfgenaam was, die
haar in den weg stond, dan voorwaar bestaan er
motieven genoeg, die haren tegenzin begrijpelijk
maken, al is die tegenover het gezond verstand
en tegenover edele beginselen, niet te rechtvaardigen.
ïEdele beginselen?" dacht Van Walraad. »Als zij
die had, zou zij reeds lang en alleen naar Holland
gereisd zijn, om Melita te gaan halen, haar op mijne
komst voor te bereiden en mij met haar te verrassen."
Hoe zwak hij ook in dergelijke dingen was, ver-
meende hij toch dat anderen, die in zijn geval ver-
keerden, sterk moesten zijn. Hij sprak met dokter
Martini er over, en deze ried hem aan, om Adèle mede
te nemen en deze als middelares te doen dienen.
Van Walraad vereenigde zich volgaarne met dit
voorstel; en daar Adèle, zonder tegenbedenkingen
hetzelfde deed, was men het spoedig eens, en ging
men op reis naar Nederland, a la recherche d\'une fille.
-ocr page 50-
42
ELK ZIJN DEEL.
Wij gaan dus langs den Rijnspoorweg naar Am-
hem, en verder naar de plaats, waar Melita op
kostschool lag. Ik zoude u pertinent den Haag als
de plaats kunnen noemen, die zich in dit voorrecht
verheugen mocht, maar ik durf dat niet doen, en
wel uit vrees, dat er iemand onder mijne lezers
kon zijn, die zich het genoegen mocht willen ver-
oorloven, daar naar de jongejuffrouw Melita Van
Walraad te gaan informeeien, of het namelijk waar
is, dat die daar op kostschool geweest is.
Tot geruststelling van menigeen, die den Haag, als
plaats voor eene meisjeskostschool te gevaarlijk
mocht achten, kan ik echter verzekeren, dat het
den Haag niet was.
Van Walraad stapte metAdèlein het eerste logement
van de stad af, en liet zich naar het instituut brengen.
De institutrice, eene dame van eenen tamelijk "e-
vorderden leeftijd, ontving beiden met de meeste
deftigheid en stak bij deze gelegenheid, een zoo
sierlijk compliment af dat Adèle het bijna moest
uitproesten van den lach.
Ofschoon Van Walraad haar geschreven had, dat
hij van plan was te komen, scheen de Juffrouw
toch eenigszins verrast te zijn.
»Is u de papa van Melita?" vroeg zij met eene
zonderlinge soort van nieuwsgierigheid,
»Ik ben haar vader, en deze jonge dame hier is
mijn nichtje, of beter gezegd de nicht van mijne
dochter. Waar is Melita? Ik ben zeer verlangend
-ocr page 51-
ELK ZIJN DEEL.                                43
om haar te zien. Het wordt haast dertien jaren,
dat zij uit Java vertrokken is."
De schoolmeesteres liet de beide vreemdelingen
plaats nemen, hoestte, en antwoordde met eene zekere
schroomvalligheid of geveinsdheid — men wist niet
hoe men het met haar had:
»U zal uw dochtertje zoovoort zien. mijnheer!
Zij is juist aan het kleeden, en ... dat is goed
ook; want . . . u moet er niets ergs bij denken,
wanneer ik u maar dadelijk ei op voorbereid, dat
zij ... hoe zal ik het noemen . . . een beetje ach-
terlijk is."
»Achterlijk?" vroeg Van Walraad.
»Dat wil zeggen," vervolgde de dame, »achter-
lijk, met het oog op zekere voorwaarden, die u
mogelijk gesteld heeft . . . weet u ... zij heeft, wat
men zegt, geen bijzonderen aanleg voor . . . voor
wetenschappelijke, of beter gezegd, voor conventio-
neele vormen . .. dat is hetgeen ik u wilde doen
opmerken."
»Wat bedoelt u daarmede, juffrouw? Ik begrijp
u niet. U heeft mij, voor zoo ver ik weet, nooit
een woord daarover geschreven," merkte Van Wal-
raad aan. »Uwe brieven roemden altijd haren lust
tot leeren, hare goede inborst, hare zedigheid en
wat al meer; en nu, nu ik haar voor het eerst
kom zien, nu spreekt u van weinig aanleg, klaagt
u over den vorm ... Ik begrijp u niet.
Pe institutrice wilde juist weder antwoorden, toen
-ocr page 52-
• \'
44                               ELK ZIJN- DEEL.
eene zijdeur zachtjes geopend werd en eene jonge
dame te voorschijn kwam.
Alle drie de aanwezige personen richtten hunne
oogen naar de binnentredende gestalte.
» Melita!" stamelde de schoolmeesteres.
ïZijt gij mijne dochter, Melita?" riep Van Wal-
raad, verrast van hetgeen hij aanschouwde. »Kom
aan mijn hart, mijn kind."
De lange, bleeke gestalte van Melita, uit wier
oogen twijfel en vrees spraken, bewoog zich lang~
zaam naar de plaats, waar haar vader haar met
uitgespreide armen stond te wachten.
Met zekeren tegenzin liet zij het geschieden, dat
hij haar in zijne armen trok, op het voorhoofd kuste
en met belangstelling aanschouwde. Ja, dit laatste
scheen haar te hinderen. Nieuwsgierig bekeek
zij Adèle, en liet hierop hare oogen over de ge-
stalte van hare meesteres glijden, als wilde zij eene
vergelijking maken tusschen deze en de vreemde.
»Dit is uw nichtje, Melita! eene dochter van de
zuster uwer moeder," sprak haar vader, en liet haar
uit zijne armen in die van Adèle overgaan.
Bij het woord moeder, vloog er een roosachti-
ge gloed over Melita\'s aangezicht, en liet zij Adèle
begaan, die haar omhelsde en kuste.
»Wat zijt gij groot geworden Melita! en wat
gelijkt ge op uw nichtje? Vindt u ook niet, juf-
frouw ?
»Ja, dat viel mij dadelijk in het oog, mijnheer!"
c
-ocr page 53-
45
ELK ZIJN DEEL.
» Verbazend!" riep Van Walraad. »Ik verbeeld
mij hare moeder voor mij te zien."
Melita zweeg en bekeek aandachtig de kleeding
en de oorringen van Adèle. die, van haren kant,
met de aan de vrouw eigene slimheid, niet zonder
verwondering had opgemerkt, hoe slordig, ja ar-
moedig hare nicht gekleed was.
Van Walraad was opgetogen van blijdschap over
al hetgeen hij van Melita had opgemerkt. Hem ont-
ging het decoratief, daar hij te veel met de be-
schouwing van het sprekend gelijkende aangezicht,
de donkere oogen, het lange, in vlechten langs
haren rug afhangende haar — in één woord, met
de zoo lang ontbeerde dochter te doen had.
Het eenige dat hij opmerkte was dat zij, tot nu
toe, nog geen woord gesproken had, en op al de
vragen die Adèle in het Duitsch tegen haar richtte
enkel en alleen met eene beweging van haar schoone
hoofdje antwoordde.
Ook aan Adèle was dit niet ontgaan, terwijl deze
tevens had opgemerkt, met welk een angstig ge-
zicht de schoolmeesteres, op alles lette, wat het
meisje deed. Misschien had Adèle nu reeds het een
en ander vermoed, dat haar noopte om tot Van
Walraad te zeggen:
3>Wij willen haar naar ons logement medene-
men, oom."
»Om \'s-hemels wil, neen!" riep de institutrice.
»Dat kan ik niet toestaan!"
-ocr page 54-
46                               ELK ZIJN DEEL.
»En waarom niet?" vroeg Van Walraad, aan
wien het ook niet ontgaan was, met welk eene
zenuwachtige gretigheid zijne dochter haar hoofd
toestemmend had bewogen. »U zal er toch niets
tegen hebben, dat ik mijn lieve kind, na eene schei-
ding van dertien jaren, bij mij wensch te zien?"
»Melita gaat mét ons mede, niet waar?" sprak
Adèle tegen het zwijgende schepseltje. Melita viel
haar om den hals en begon hevig te snikken.
»U ziet het nu zelf, mijnheer! dat ik niet zonder
reden daareven tegen u gezegd heb, dat ik dat niet
kan toestaan," zeide de dame.
»Ja ... ik zie zeer veel . . . zeer veel, zeg ik u.
Maar daar moet een eind aan komen. Mijne dochter
neem ik nu dadelijk met mij mede, en bevind ik,
dat hetgeen ik op dit oogenblik met huivering
vermoed waar is . . . dan spreken wij elkaar nader,
Juffrouw! . . . Kom, Adèle! neem haar mede naar
ons rijtuig."
sMaar mijnheer! u zal toch het meisje niet zoo
ongekleed over straat willen laten loopen?" vroeg
de institutrice, en wilde hem den weg naar de
deur versperren.
»Geef dan maar gauw een omslagdoek of een
mantel," riep Van Walraad haar driftig toe.
Melita schudde hevig met het hoofd en strekte
hare beide handen afwerend naar de schoolmees-
teres uit.
»Daar hebt gij al voor den tweeden keer een
-ocr page 55-
47
ELK ZIJN DEEL.
staaltje van hare onhebbelijkheid. Ja onhebbelijk-
heid!" riep de institutrice. »Zie maar eens, hoe zij
mij met hare Indische kattenoogen aanstaart!"
»Op zijde, vrouw! of ik trap je dood als een
worm!" riep Van Walraad, terwijl hij de opgewon-
dene helleveeg op zijde duwde, de deur opende, en
met zijne beide beschermelingen verdween.
IV.
De kasteelen van den vieomte de Durette en de spaarpot van
Catharina.
Ouders! ouders, die gezegend zijt met kinderen
en aardsche schatten, bedenkt wel wat gij doet,
wanneer gij uwe spruiten naar het verre Europa
gaat zenden. Hebt gij daar geen beproefde vrien-
den, die in staat zijn om de zorg voor uwe lieve-
lingen op zich te nemen — vrienden, bij wie zij
kunnen inwonen en waar zij een tweede thuis, eene
liefderijke moeder en een achtenswaardigen tweeden
vader kunnen vinden, of zijt gij niet ten volle over-
tuigd van de degelijkheid van hem of van haar,
die door u met de zorg voor uwe lievelingen zal
worden belast, zendt ze dan liever niet naar Ne-
derland, maar laat ze bij u in Indië blijven.
Niet iedere vriend weet de belangen van uwe
-ocr page 56-
48
ELK ZIJN DEEL.
kleintjes te behartigen, zooals u dat zoudt willen
doen; niet elke institutrice heeft bij hare paedago-
gische hoedanigheid, tevens hart voor het jonge
aankomende geslacht — en, laat ons vooral dit
niet vergeten, hoe weinigen worden er slechts ge-
vonden die het eigenbelang niet hooger stellen dan
uwe belangen.
Daar zit het hem! Laat ons niet transigeeren,
maar flinkweg verklaren, dat de meeste mislukte
resultaten van het opvoedingsproces hunnen grond
hebben in de schraapzucht en onverschilligheid
van degenen, aan wie de opvoeding werd toever-
trouwd. Zij willen wel goede betaling genieten, heb-
ben elk kwartaal iets bijzonders voor hunne leer-
lingen noodig, vorderen onbegrijpelijke sommen voor
extra-lessen, kleedij en buitengewone dagen, zooals
verjaardagen en groote feestdagen, terwijl het on-
derwij s soms geen cent waard is, de leerlingen aan
zich zei ven overgelaten blijven, en al het geld, dat
uit Indië tot het voorgespiegelde doeleinde overge-
maakt wordt, in plaats van besteed te worden voor
den leerling, in den zak van den meester of van de
meesteres vloeit en daar spoorloos verdwijnt.
Een voorbeeld uit zoo velen zien wij in ons
waarachtig verhaal in Melita.
Het ongeluk wilde, dat zij in de handen viel van
eene vrouw zonder hart, die al de slechte eigen-
schappen in zich vereenigde, welke ik zoo even, in
het kort heb aangehaald.
-ocr page 57-
ELK ZIJN DEEL.                                49
De heer Van Walraad betaalde, alles bij elkaar
gerekend, zoo wat eene kleine twee duizend gulden
in het jaar. Voor dit geld werd Melita gevoed en
gekleed en ontving gewoon onderwijs op eene open-
bare school, benevens dansles en eenig onderricht
in het Fransch en in het Duitsch. Voor al dit onder-
wijs betaalde hare voedster, in het jaar, de som van
één honderd gulden — welbegrepen ? maar honderd
van de twintig maal honderd, die zij ontving. Het
eten bepaalde zich bij zeer gewonen kost, en maar
zelden, en alleen op dagen welke voor madame van
gewicht waren, kreeg zij wat zure appelen of een
bord karnemelkspap.
Maar het ellendigst zag het er met hare garde-
robe uit, en de japon, die zij aanhad, toen zij
haren vader ontmoette, en die haar veel te klein
was, vertegenwoordigde eene waarde van vier of vijf
gulden. Zij bezat van linnengoed, onderkleederen,
en zoo voorts, letterlijk niets, en sliep winter en
zomer door alleen in een klein kamertje, op eene
vuile matras, terwijl eene niets beter er uitziende,
bruingele deken tot nachtdekking diende.
Maar ik wil niet verder uitweiden over alles wat
door Adèle\'s zusterlijke zorg en liefde, van liever-
lede aan den gesloten mond van Melita ontlokt
werd, en alleen zeggen, dat zij op eene hemelter-
gende wijze verwaarloosd was. Dit betrof vooral
de materieele behandeling; naar den geest was zij
meer ontwikkeld dan men, te oordeelen naar haar
4
-ocr page 58-
50                               ELK ZIJN DEEL.
voorkomen en hare gewoonten, op het eerste gezicht
zou hebben durven verwachten.
In den beginne en toen men met haar in het
logement was gekomen, was Van Walraad van plan,
om bij de rechtbank aangifte te doen van hetgeen
er met zijne dochter gebeurd was. Hij kwam echter
van dit voornemen terug, daar hij zich nog bijtijds
herinnerde dat hij zelf, in zeker opzicht, de hoofd-
schuldige was. Het beste dat hij in dit geval doen
kon, en dat ook Adèle hem aanried, was, om zoo
spoedig mogelijk de plaats te verlaten, waar zich
de ellendige vrouw bevond, door wier toedoen het
arme meisje, in dezen bedroevenden toestand geko-
men was. Men kocht de noodigste garde-robe in.
voorzag haar van de meest gebruikelijke artikelen
van weelde en vertrok met haar naar Arnhem.
Het was een komiek, en allerinterressantst too-
neel, toen Melita, door de goede zorg van Adèle.
op eenen schoonen ochtend gekleed in eene aardige
zomerjapon, laarsjes met hooge hakjes, een hoedje
met halve voile, handschoenen en een sierlijken
parasol in de hand, het portaal van het logement
verliet, en aan den arm van papa naar het spoor
wandelde.
Al deze weelde had zij tot nog toe nooit gekend,
alles was voor haar bijna even nieuw, als voor
de dame van eenen Laplander, en het kostte niet
weinig moeite haar te doen begrijpen, dat zij den
parasol niet om de vijf minuten moest dicht vou-
-ocr page 59-
ELK ZIJN DEEL.                                51
wen om hem wederom open te kunnen maken, en
dat zij niet in het publiek ieder oogenblik hare geld-
beurs uit den zak kon halen, om te zien hoeveel
geld er in zat.
Bij al hare onnoozelheid was zij echter volstrekt
niet dom, en liet zich spoedig door Adèle terecht-
wijzen. Zeker aangeboren instinct voor het welvoeg-
lijke, liet haar eene oude gewoonte, zoodra die af-
gekeurd werd, dadelijk afleggen, om zich zoo te
gedragen als men het haar voorschreef. Het kind
worstelde elk oogenblik met de verstandige vrouw,
doch schikte zich zonder den minsten onwil te
toonen, naar de welgemeende raadgevingen van
haar, die het geluk had mogen genieten, onder de
leiding van de moederlijke zorg te worden opge-
voed.
y>0. wat ben ik toch dom!" was haar onder
vroolijk lachen uitgesproken refrein, telkens wan-
neer zij iets gedaan had, dat óf tegen de betame-
lijkheid óf tegen het gewone gebruik aandruischte.
»Wat zegt gij van Meli?" voegde zij er dan
dadelijk bij, wanneer zij vermeende, een begonnen
flater hersteld te hebben.
»Grij zijt mijne lieve, goede Meli, is het waar of
niet?" riep papa en drukte haar aan zijn hart.
»Hoe is het Meli, hebt ge mij lief?"
»Ja, papa! onuitsprekelijk," antwoordde zij dan
en kuste hem op het gerimpelde voorhoofd.
Van Walraad was een geheel ander mensch ge-
-ocr page 60-
52
ELK ZIJN DEEL.
worden sedert hij Melita en Adèle bij zich had. Hij
trok met beiden door Hanover naar Hamburg en
van daar naar Amsterdam, niet om voor zich zel-
ven verstrooiing te gaan zoeken, maar alleen met
het doel, om aan zijne dochter de wereld te laten zien
en haar aan de vormen van het leven te doen wennen.
Dikwijls riep zij dan, wanneer men van eene
wandeling, uit de komedie of van een uitstapje in
Gods vrije natuur thuis was gekomen, in verruk-
king uit:
»Hoe prachtig en prettig is toch het leven, papa!\'"
»Dat geloof ik, Meli," antwoordde hij dan. » Wacht
maar! als wij maar eens in Java aangekomen zijn,
als ge eens de weelderige Indische natuur aan-
schouwd hebt, als gij eens getrouwd zult zijn Meli!"
»Foei, papa! Wil u mij dan niet meer bij u heb-
ben? Ik trouw nooit!"
»Juist! onthoud wat ge daar gezegd hebt. Nooit —
dat beteekent niets meer en niets minder dan: zoo
gauw mogelijk. Niet waar, Adèle?"
Adèle bloosde en schudde met het hoofd.
» Wanneer komen wij bij mama?" vroeg op eenen
goeden morgen Melita.
»Ja, daar zegt ge zoo iets," dacht papa Walraad.
»Wij hebben nog den tijd, Meli! Eerst breng ik u
naar Eilse, bij dokter Martini. Daar zorgt Adèle
voor je uitzet voor de reis, en, als dat klaar is
kom ik u afhalen en gaan wij te zamen per stoom-
boot naar Oost-Indië. Is het zoo goed?"
-ocr page 61-
58
ELK ZIJN DEEL.
«Overheerlijk, papa!" riep Melita, opgetogen van
vreugde.
En zoo gebeurde het ook.
Van Walraad bracht de beide meisjes naar Eilse,
liet de benoodigde gelden achter, beloofde over een
paar maanden terug te zullen komen, en ging
wederom op reis.
Hij vond zijne vrouw te Homburg in Wakenden
welstand, en toevallig .... alleen. De vicomte was
voor een paai\' dagen op reis gegaan, om zijne
zaken te regelen. Hij moest daarvoor een zijner
kasteelen bezoeken. Niet in Spanje, weet u . . . .
(chateaux en Espagne) . . . maar dicht aan de grens
er van. Daar, in het hartje van de Pyreneeën, be-
zat hij een oud kasteel, dat hij sedert zijne kinder-
jaren niet bezocht had; daar woonde zijn admini-
strateur, aan wien hij zijne orders diende achter
te laten. Men kon nooit weten wat er gebeuren
kon ... hij wilde daar opruiming houden, de schil-
derijen, het goud- en zilverwerk verkoopen, of het
ergens ter bewaring geven .... enfin den boel be-
redderen en dan te Marseille op haar wachten. Hij
was echter, door toevallige omstandigheden, op het
oogenblik niet bij kas; de wissels waren weg-
gebleven, en hij was hier zoo vreemd. Als hij
maar over een duizend gulden of drie beschik-
ken kon, dan zoude hij dadelijk kunnen vertrek-
ken, zijne zaken regelen en, nog bijtijds te Marseille
wezen.
-ocr page 62-
54                               ELK ZIJN DEEL.
Catharina bezat niet meer, dan zoo wat bij de
twee duizend daalders en een rolletje gouden Wil-
lempjes — als dat voldoende was, wilde zij hem
dit bagatelletje wel leenen. Maar hij moest haar
dat geld teruggeven.
»Ha, ha, ha!" lachte hij bij deze opmerking.
» Waarom lacht gij?" vroeg zij hem.
ïOm uwe onnoozelheid. Denkt ge dat ik met die
paar duiten op stok zal gaan ? Voor mijne schilde-
rijen alleen, is mij door lord Derby, een millioen
pond sterling geboden — en ik zou mij laten ken-
nen aan twee duizend miserabele Pruisische daal-
ders! Ha, ha, ha!"
Mevrouw overhandigde haar spaarpot met zekere
bedeesdheid aan haren rijken minnaar, bang dat
hij de voor hem zoo onbeduidende som, ten langen
laatste misschien nog zoude weigeren. Maar hare
vrees bleek ongegrond te zijn. Hij stak de bank-
noten en het rolletje goud hoogst onverschillig in
zijnen zak, en deelde haar mede, dat hij haar, in
plaats van het ellendige Duitsche papier, goud zoude
teruggeven. Reeds morgen kon hij vertrekken en
over een dag of acht in de Pyreneeën zitten. Als
ze iets van daar te bestellen had, moest ze het
maar zeggen.
Natuurlijk! wat wist zij van de Pyreneeën. Moge-
lijk dacht zij dat daar de kastanjes, evenals de
aardappelen, onder den beganen grond groeiden.
De heer vicomte vertrok dus, zijne Catharina
-ocr page 63-
55
ELK ZIJN DEEL.
alleen en, in eenen niet zeer prettigen toestand ach-
terlatende.
Gelukkig kwam haar rnan kort hierop terug en
werd met de benoodigde geveinsdheid en gewone
onverschilligheid ontvangen.
Hij deelde haar mede, dat hij zijne dochter bij
een nichtje in Duitschland had achtergelaten en
dat hij van plan was deze mede te nemen naar
Indië. Zij zou almachtig veel dienst van haar
hebben, want zij was nog al bijdehand.
»Als zij maar niet de groote dame zal willen
spelen," merkte mevrouw aan.
»Neen, wees daaromtrent niet ongerust. Zij is de
bescheidenheid in eigen persoon."
»Een druiloor wil ik ook niet bij mij in huis
hebben. Ik had liever gewild, dat gij haar eerst
eens bij mij gebracht hadt dan had ik kunnen zien
of zij voor mij zoude passen of niet. In Indië kun-
nen wij weesmeisjes genoeg krijgen, die voor kost
en kleeding de huishouding willen waarnemen. En
dan behoefde men niet eerst de dure passage er
voor te betalen."
»Ik zeg je dat het een eigen nichtje van Melita
is, dus een meisje, dat tot de familie behoort,"
bracht Van Walraad haar aan het verstand.
»Wat kan mij de familie van de dochter uit uw
eerste huwelijk schelen? Denkt ge dat ik er mee
gediend ben, een paar jonge deernen van uwe kliek
als bewaaksters bij mij te moeten zien. Dat is
-ocr page 64-
56
ELK ZIJN DEEL.
precies weer een van je slimme streken — een
paar agenten van politie bij mij te plaatsen, om
eiken pas, dien ik doe, na te gaan en op te schrij-
ven, en dan aan jou te gaan overbrieven. Ik wil
die meiden niet bij mij hebben!"
»Zoo?" hernam haar echtgenoot. sGij ziet bij
alle dingen en toestanden enkel de minder goede
ja meestal niets dan de slechte zijde. De meisjes
behooren niet als dienstboden, maar als uwe eigene
kinderen behandeld te worden. Beiden zijn bemin-
nelijk, wel opgevoed en verstandig genoeg, om u
als eene tweede moeder te beschouwen. En doen
zij dit, komen ze u op die wijze te gemoet, dan is
het uw plicht om ze fatsoenlijk te ontvangen en
te behandelen. Als gij met kinderen gezegend waart
had ik ze mogelijk niet meegenomen . .. ."
»Ja, dat verwijt moet ik eiken dag hooren," viel
zij hem gramstorig in de rede. »Ik heb geen eigen
kinderen, dat is nu eenmaal zoo; en daar ik ze
niet heb, houd ik er niet van een paar andere bij
mij in huis te moeten zien rondslenteren, die mij
vreemd zijn, en die mij elk oogenblik moeten her-
inneren, dat ik geen kinderen heb. In één woord
ik ben er tegen. Breng uwe eigene dochter mee in
\'s hemels naam, maar laat de andere hier achter,
zij zal wel aan haar brood komen zonder ons."
Van Walraad zweeg. Hij wist bij ondervinding
dat zij, eenmaal aan een idee hangende, niet zoo
gemakkelijk daarvan los te maken was.
-ocr page 65-
ELK ZIJN DEEL.                                   57
Schoon vooruitzicht voor do beide jonge meisjes!
Had Adèle geweten wat voor eene soort van vrouw
ooms echtgenoote was. in geen geval zou zij het
besluit genomen hebben om met haar naar Inclië
te gaan. Men kon zich moeilijk twee grooter eon-
trasten dan deze twee vrouwen voorstellen. — Adèle,
wel opgevoed, bekend met de beste schrijvers van
alle beschaafde volken, begaafd met een ede]
gemoed en fijn gevoel voor het goede en
schoone. daarbij sterk door het bewustzijn, nooit
te zijn afgeweken van den weg dien eer en
deugd voorschrijven, en dien zij bewandelde met
de zekerheid, welke men bij alle welopgevoede
en edele vrouwelijke karakters met genoegen op-
merkt.
De vrouw van Walraad daarentegen kon er niet,
op roemen, dat zij, behalve hare materieele schoon-
heid en zekere vrijheid van beweging in den om-
gang met anderen, meer beschaving bezat dan
eene gewone Europeesche, zegge Parijsche naaister,
en meer deugd dan de cocotte, terwijl er van edel
gevoel en vrouwelijke waardigheid bij haar hoege-
naamd geen sprake kon zijn.
Het liet zich derhalve, van den beginne af aan
voorzien, dat deze beide vrouwen het in geen ge-
val lang met elkander zouden kunnen kroppen, en
dat eene uitbarsting van tegenstrijdige gevoelens
even zeker er op volgen moest, als eene uitbarsting
wanneer men eene flesch met bier in de zon zet.
-ocr page 66-
58                               ELK ZIJN DEEL.
f
vermeenende dat dit geen invloed zal hebben op
den inhoud daarvan.
De heer Van Walraad. die de hoedanigheden van
zijne vrouw zeer goed kende, vergiste zich echter
in het karakter van Adèle, door uit haar bedaard
en zacht voorkomen te willen afleiden, dat zij zich
onder alle omstandigheden wel naar de luimen van
zijne vrouw zou weten te schikken.
Ware hij zelf een man van een meer zedelijk ka-
rakter geweest, dan had hij moeten begrijpen, dat
de vrouw van beschaving en onberispelijk zedelijk
karakter, aan de vrouw van tegenovergestelde hoe-
danigheden niets vergeeft, en dientengevolge een
samenleven van beiden onder één dak tot de on-
mogelijkheden behoort.
Maar Van Walraad behoorde tot de nog niet uit-
gestorvene en nog hier en daar zich regenereerende
soort van Indische oudgasten, voor wie er noch
godsdienst, noch moraal bestaat, noch dat edele
bewustzijn, dat den mensen het goede en betame-
lijke laat verrichten uit zeker aangeboren beginsel.
Er was een tijd in zijn leven toen hij, om tot
zijn doel te kunnen geraken, tegen plicht en ge-
weten in zoude gehandeld hebben, mits hij de ver-
zekering gehad had, van, zooals men in Indië placht
te zeggen, niet gesnapt te zullen worden.
Het weghalen van Djattihout uit gouvernements-
bosschen, het ontduiken van betalingen of het ver-
leiden van een meisje of eene vrouw, stond bij hem
-ocr page 67-
ELK ZIJN DEEL                                59
zoo tamelijk in dezelfde categorie. Was hij bij
eerstgenoemde praktijken nooit gesnapt en mocht
hij zich in een buitengewonen vooruitgang van zijne
zaken verheugen, zoo liep het bij eene andere spe-
culatie, in het huis van zijn tegenwoordigen schoon-
papa, minder gelukkig af, en moest hij de gevolgen
daarvan, in de gedaante van Catharina, nu overal
met zich rond sleepen.
Eene vrouw moge er echter nog zoo goed uit-
zien en, op zeker tijdstip van haar leven, nog zoo
veel aanleiding tot liefde of zonde geven, er komt
een tijd, dat die aanleidingen ophouden verleidelijk
te zijn, en de dikte van het bedoelde voorwerp
niet meer in staat is dengene te boeien, die er
vroeger door bekoord is.
Dat Catharina, in het zedelijke op geen hooger peil
stond dan haar echtgenooljen voor niets terugdeinsde,
wanneer het er op aankwam om haar doel te berei-
ken, hebben wij reeds eenigszins kunnen opmerken.
De vicomte was op reis naar zijne kasteelen aan
de grens van Spanje, en de beide meisjes werden
eiken dag verwacht, om met de familie Van Wal-
raad naar het gelukkige Indië te vertrekken.
O noodlot, hoe brengt gij toch de menschen bij
elkaar!
O noodlot, hoe is het toch mogelijk, dat een
cavalier van het oude regime, een vicomte, die
aan de grens van Spanje kasteelen bezit, zoo ver-
slaafd kan zijn aan het spel!
-ocr page 68-
60                               ELK ZIJN DEEL.
Niettegenstaande dat deze edele zoon van Frank-
rijk, van zijne maitresse geld geleend had om
daarmede met den meesten spoed, eene reis te
bekostigen, die hij noodzakelijk doen moest, wilde
hij Europa kunnen verlaten en haar volgen, zat
zijne Edelheid toch hoog en droog aan eene speel-
tafel te Homburg, in hetzelfde Homburg, waar zij
woonde, die hem op reis waande naar den Hima-
laya .... ik wil zeggen naar de Pyreneeën.
Met dr-ie duizend gulden contanten in den zak,
dacht onze vicomte, kan men wel bij gelegenheid,
aan de speeltafel een slagje slaan. Een beetje geluk
en wat courage zijn voldoende om de drie duizend
tot tien, en meer duizend daalders te doen aan-
groeien. En is men gelukkig, dan moet men het
geluk stoutweg bij de haren blijven vasthouden.
»Ik kan zeggen" sprak hij bij zich zelven, js>dat
ik niet te klagen heb. Eene puissant rijke Indische,
die mij bemint en van geld voorziet, en eene toe-
komst in het verschiet .... Komaan, ik wil nog
vandaag mijn geluk probeeren! Slaag ik er in,
dan ga ik een eindje verder; speel ik ongelukkig,
dan is er toch nog niet alles mede gemoeid en
moet Catharina verder helpen."
En hij ging aan de speeltafel zitten spelen, en
verspeelde in een paar dagen alles wat hij bezat.
-ocr page 69-
ELK ZIJN DEEL.                                   64
V.
De «lief. Waar hel) je de gouden Willempjes ? Is dit mama V
Wel, wat is /.e dik! Afscheid van Europa. Adèle.
De familie Walraad, namelijk mijnheer en mevrouw
Van Walraad, begonnen zich te Homburg gruwelijk
te vervelen. Hij verveelde zich, omdat hij beu was
van het reizen en van zijne vrouw; zij omdat zij
geen afleiding had.
Men besloot dus, om maar weder naar Java te-
rug te keeren.
Eerst moesten natuurlijk de beide meisjes gehaald
worden en dan kon men met haar nog een reisje
door Zwitserland doen, om vervolgens uit Nizza of
uit Marseille de groote mailreis te beginnen.
Mevrouw was voor Marseille.
Alvorens men Homburg voorgoed verliet, ge-
beurde er nog iets, dat in het huis van de ons be-
kende familie niet weinig ontsteltenis veroorzaakte
en, voornamelijk er toe bijdroeg, dat men het ver-
trek bespoedigde.
Op eenen goeden ochtend, toen men nog aan het
ontbijt zat, kwam de dienstmeid, bleek van schrik,
binnen en berichtte, dat de commissaris van politie
mijnheer eens dadelijk wenschte te spreken.
Van Walraad liet den ambtenaar in de spreek-
kamer komen en vervoegde zich oogenblikkelijk bij
-ocr page 70-
62                               ELK ZIJN DEEL.
hem. Na eene korte inleiding van verontschuldiging,
verhaalde de commissaris het volgende:
Gedurende den afgeloopen nacht werd aan de
speeltafels in de speelzaal grof gespeeld. Een be-
kende zwendelaar en speler, die eerst bijna al zijn
geld verspeeld had, ging, nadat de speelzaal geslo-
ten was, in het hotel waar hij woonde, met een
daar verblijf houdend commis-voyageur aan het
dobbelen.
Ofschoon een speler van beroep zijnde verloor hij
toch eene groote som aan den jongen man, en ging
wrevelig naar bed, aan den winner, volgens oog-
getuigen belovende, het verloren bedrag aan het ont-
bijt te zullen betalen.
Daar echter beide heeren noch aan het ontbijt
noch aan tafel verschenen, opende men hunne ka-
mers, en vond in de door den jongen reiziger be-
woonde kamer, diens lijk. en in de kamer van den
Franschman niets dan een paar ledige koffers. Een
dolkmes stak in het hart van den vermoorde, die
hoogst waarschijnlijk geen geluid van zich gegeven
kon hebben, nadat hij den doodelijken steek had
ontvangen. Eene cassette, die men bij hem opge-
merkt had, was verdwenen; en daar zijn buurman,
die des nachts onder de bekende ongelukkige om-
standigheden, met hem gespeeld had, en niet zeer
gunstig aangeschreven stond, verdwenen was, lag
het voor de hand, dat men hem verdacht hield den
moord gepleegd en de cassette gestolen te hebben.
-ocr page 71-
ELK ZIJN DEEL.                                 63
» Verschrikkelijk!" zeide Van Walraad. »En heeft
de politie nog geene verdere gegevens, omtrent
den weg, dien de moordenaar genomen heeft ?"
»Nog niet," antwoordde de commissaris. »Men
heeft hoegenaamd geen vermoeden .... alleen weet
men, dat hij somwijlen des avonds in uwe woning
gezien werd."
j>In mijne woning?!" vroeg Van Walraad.
»Hier in uwe woning en wel een dag of acht
geleden het laatst."
^Onmogelijk!" riep Van Walraad, »en buitendien,
ik was toen niet eens thuis." ....
»Kent u dezen persoon?" vroeg de commissaris,
als het weerlicht zoo gauw aan den ontstelden In-
disch-gast een portret voorhoudende.
.... »Neen . .. ." antwoordde Van Walraad, »dat
aangezicht ken ik niet."
De commissaris van politie, een oude vos, die
zijne oogen gedurende deze scène, als eene boa-con-
strictor, op het gelaat van den ondervraagde geves-
tigd had gehouden, stak het photographische beeldje
bedaard in zijnen zak, en stond op.
ïNog ééne vraag, mijnheer Van Walraad! dan
ga ik heen. Heeft u ook toevallig Hollandsch goud
in uw bezit?"
»Goud?" vroeg onze goede Indiër. »Op ditoogen-
niet meer; maar mijne vrouw heeft, kort voor mijn
vertrek van hier, het laatste rolletje van mij ont-
vangen. Wil ik het gaan halen?"
-ocr page 72-
64                                ELK ZIJN DEEL.
»Zeer verplicht, mijnheer Van Walraad! Hier is
mijne missie afgeloopen. Nog eens, mijnheer Van
Walraad, verontschuldig mijne vrijpostigheid ....
maar, last van de regeering . . . . u weet hoe het
in eene bad- en speelplaats somwijlen gaat... wij
weten nu genoeg."
Dit laatste zeide hij, met het gebaar van iemand,
die zeker van zijne zaak is. aan het woordje w ij
eenen bijzonderen nadruk gevende.
»Wat wil die snuiter daarmee zeggen ?" sprak
Van Walraad bij zich zelven, toen de commissaris
van politie vertrokken was; »Wij weten nu ge-
noeg! BedoeW hij bij geval, dat anderen, in
tegenstelling van hen, niets weten of niets be-
hoeven te weten? In elk geval is de zaak niet
pluis en moet ik ook het mijne er van weten."
Bij zijne vrouw terugkomende, en niet wetende
dat deze aan de deur had staan luisteren, vertelde
hij haar het geval, zooals de commissaris het aan
hem had medegedeeld. Hij drukte vooral op diens
bewering, dat de vermoedelijke moordenaar bij of
zelfs in hunne woning gezien was.
Mevrouw kon hierover hare verontwaardiging niet
inhouden en deed eenen fermen uitval op de licht-
geloovigheid van haren man, die er op het laatst
misschien geen bezwaar in zou vinden, zeide zij,
zijne eigene vrouw, als de medeplichtige van eenen
moordenaar en dief te hooren beschuldigen.
»Daarvan was geen sprake," antwoordde hij,
.
-ocr page 73-
65
ELK ZIJN DEEL.
tamelijk norsch. »De politie gaat zoeken daar waar
zij iets weet. Waar hebt ge het rolletje Willemp-
jes, dat ik u vóór mijn laatste vertrek van hier
heb gegeven?"
Bij deze onverwachte vraag naar het goud, dat
zij aan den vicomte de Durette geleend had schrik-
te zij geweldig. Doch zich spoedig herstellende
vroeg zij. »Goud, wat voor goud bedoelt gij?"
»Ik heb u vijftig goudstukken gegeven, die ik
in Arnhem van eenen bankier in betaling had ge-
kregen."
^Goudgeld uit Arnhem, ik begrijp er niets van,"
antwoordde zij onverschillig. »Ge hebt dat stellig,
bij vergissing elders aan iemand anders gege-
ven."
»Neen, kijk maar asjeblieft in je chatoulle — daar
moet het zitten. Waar hebt ge het kistje?"
De wijze waarop deze vraag gedaan werd, deed
haar begrijpen, dat die ernstig gemeend was. % O!"
riep zij verbaasd uit, 3>ge bedoelt de Hollandsche
dukaten, die ge mij op mijn laatsten verjaardag
opgedrongen hebt. Die heb ik uitgegeven."
»Uitgegeven ?" vroeg haar man; »en aan wien
als ik u vragen mag?"
$ Vraag maar op," antwoordde zij gebeten. »Aan
de marchande de modes, als ge \'t dan weten moet."
»Zoo ? aan uwe winkelierster ? Dat vind ik zeer
raar," zeide hij.
»Ik vind het alles behalve raar; ik zou het
5
-ocr page 74-
66
ELK ZIJN DEEL.
veel raarder gevonden hebben, als ik daar een bon
had moeten afgeven," hernam mevrouw.
»En waar hebt ge de overige twee duizend daal-
ders gelaten, die ik u er bij gegeven had?"
»Waar ik ze gelaten heb?" riep zij spottender-
wijze tegen hem. »Heere mijn tijd! Ge zijt vandaag
zeer vervelend met uwe vragen. Denkt gij, dat ik
eiken cent opschrijf dien ik uitgeef? Dan had ik
veel te doen — daarvoor ben ik niet naar Euro-
pa meegegaan, dat moet ge toch begrijpen, mijn-
heer Van Walraad!"
»Dus de twee duizend daalders zijn ook gevlo-
gen?" vroeg haar echtgenoot, en keek haar boos
aan.
3>Ten minste, ik heb ze niet."
2>Zoo, zoo. Ge hebt er stellig een heelen boel
moois voor gekocht, — is het niet zoo, Kaatje?"
»Kom, scheid maar uit met dat geveins ; ik kan
er niet tegen. En buitendien dient gij hier in aan-
merking te nemen, dat ik er u nooit naar vraag
wat gij met uw geld uitvoert, als ge op reis gaat.
Laat mij dus met rust, en zie dat wij van hier
wegkomen."
Van Walraad liet zich dit geen tweemaal zeggen;
en eer nog de zon achter de bergen van het Rijn-
land ter ruste was gegaan, bevonden zich beiden
reeds op reis naar Bückeburg, waar men de twee
meisjes moest gaan afhalen.
De eene toegevendheid roept de andere in het
-ocr page 75-
67
ELK ZIJN DEEL.
leven. Toen Van Walraad over het rolletje goud-
geld en de twee duizend daalders niet meer sprak,
oordeelde zijne echtvriendin, ten aanzien van het
nichtje ook te moeten toegeven. Zij was degene,
die voorstelde om de beide meisjes te gaan afha-
len; en al geschiedde dit minder uit inschikkelijk-
heid, dan wel om zoo spoedig mogelijk van Hom-
burg te kunnen wegkomen, zoo was er toch een
begin aan gemaakt.
Men stoomde den Rijn af, bleef nog hier en daar
een paar dagen hangen, en kwam eindelijk, in het
hotel van den Koning van Pruisen te Bückeburg
terecht.
Niettegenstaande mevrouw er niet van hield, om
verre wandelingen te voet te gaan doen, liet zij zich
toch overhalen om haren man, den dag hierop vol-
gende, naar het badplaatsje Eilse, te voet te ver-
gezellen. Zij was bepaald nieuwsgierig geworden om
Melita hare dochter te ontmoeten, over wie zij zoo-
veel gehoord had en die, volgens Van "Walraad, een
engel van een meisje was.
Men ging heel vroeg het logement uit en kwam,
na een half uurtje geloopen te hebben, voor het
huis van dokter Martini aan.
Van "Walraad opende stilletjes de deur en liet zijne
vrouw onder de vestibule treden. De deur van de
binnenkamer was half geopend. De beide meisjes
waren druk bezig met het aanpassen van het nieuw
gemaakte reiscostuum en hadden daarbij, zooals het
-ocr page 76-
68
ELK ZIJN DEEL.
helderklinkende lachen getuigde, bijzonder veel pret.
Melita scheen kant en klaar te zijn. Zij stond
voor eenen spiegel, bekeek zich daarin van alle kan-
ten, en vermaakte zich daarbij om van tijd tot tijd
tegen haar evenbeeld de tong uit te steken en gri-
massen te maken, zoodat Adèle het tusschenbeide
uitproestte van den lach.
Daar ging de deur open, papa Van Walraad zijne
vrouw aan de hand houdende, trad binnen, en riep
met vroolijke stem:
^Goeden morgen, kinderen! hier breng ik je een
splinternieuwe mama."
Melita viel bij deze, als uit den hemel gespro-
kene woorden, van schrik op eenen stoel neder,
sprong echter dadelijk daarop weder omhoog, toen
zij de oorzaak van hare ontsteltenis herkend had.
aPapa! beste papai" riep zij herhaalde malen, en
viel den aangekomene om den hals.
»Daar heb je uwe mama, stouterd I" riep hij haar
toe.
»Is dit mama? wel, papa! wat is ze dik!"
Mevrouw Van Walraad kleurde tot achter de ooren.
Het hinderde haar altijd wanneer iemand, al ware
het slechts in bedekte termen, over hare dikte sprak.
En nu moest zij dit, bij eene eerste ontmoeting met
hare stiefdochter, als welkomstgroet hooren.
aHoudt gij niet van menschen, die er uitzien zoo
als ik?" vroeg zij, terwijl zij toeliet dat Melita haar
kuste.
-ocr page 77-
ELK ZIJN DEEL.                                69
»Ik heb nog nooit zoo\'n dikke dame gezien als
u is . . . mama! maar het staat ugoed,"antwoord-
de Melita, meteen naar papa terugkeerende.
Dit gezegde verzoende mevrouw wederom eenigs-
zins met het meisje. Zij liet zich nu nog Adèle
voorstellen en schrikte bijna van het doordringende
oog en het fatsoenlijke voorkomen van deze.
3>Dat is geen vrouw voor mij," dachten beiden
te gelijk.
Natuurlijk! Wij hebben er reeds het een en an-
der over gesproken.
Men bleef bij de meisjes en amuseerde zich vooral
met de koddige, ongegeneerde en nog al kinder-
achtige opmerkingen van Melita.
Dokter Martini kwam. Hij was opgetogen over
zijn vroolijke logéetje en bejammerde het, zeide hij,
dat hij haar zoo spoedig zoude moeten zien vertrek^
ken.
Volgens zijn inzien had men haar nog eenige
maanden, onder zijne hoede, bij Adèle moeten la-
ten, ten einde haar meer en meer aan de noodige
vrijheid van beweging gewend te maken, want
juist deze miste zij geheel en al, of wist er nog niet
de grenzen van in het oog te houden.
»Zij zal onder ons toezicht spoedig het ware er
van te weten krijgen," merkte mevrouw aan. »Wij
verkeeren altijd in de eerste kringen van de Indi-
sche maatschappij — daar leert men zoo iets van
zelf."
-ocr page 78-
70
ELK ZIJN DEEL.
Dokter Martini zweeg.
3>Heeft u dit tabouretkussentje zelve geborduurd?"
vroeg mevrouw aan Adèle.
3>Ja, madame! al het borduurwerk bij ons in
huis is door mij vervaardigd."
ïHeel aardig, dat zal ginds te pas komen. Ver-
geet vooral niet de patronen mede te nemen. Wij
sukkelen somwijlen om mooie modellen te vinden.
Kan u ook kappen?"
^Kappen ?" vroeg Adèle, hare groote oogen uitvor-
schend op het gelaat van de nieuwe tante gevestigd
houdende. Zij dacht echter niets kwaad en voegde er
gauw bij : 3>0 zeker, madame! ik kap mij altijd zelve."
ïHrn ... en Melita?" vroeg mevrouw, met een
boosaardig glimlachje.
»Adèle kapt mij alle dagen . . . mama! Zie eens
hoe aardig zij dat kan!" riep Melita, aan mama
haar kapsel wijzende.
»Ja, dat gaat," zeide deze, terwijl zij het van alle
kanten goed bekeek. 3>Wat gebruikt ge voor abomina-
ble haarolie ? Ik zal u van mijne klapper-olie geven, dat
is zuiverder en riekt veel lekkerder dan al dat Europee-
sche vet, en God weet wat voor stinkend goed ze er
nog meer bij doen. Gij zult er van opkijken als ge mijn
Indische haar-olie ziet en ruikt. Ik maak die zelve met
daoen-pandan en daoen dilèm — wacht maar, als
wij eerst maar op Sindang-sari zitten."
»Is dat de naam van uwe buitenplaats, madame ?"
vroeg Adèle.
-ocr page 79-
74
ELK ZIJN DEEL.
»Ja, van de eene," antwoordde de dame, onver-
schillig met haren waaier spelende. »Sindang-sari
is mijn lievelingsverblijf, en Klépoe is het buiten-
tje van mijnheer Van Walraad."
^Spreekt ge van mij?" vroeg deze, die zich met
Melita bezighield. »Ge noemt Klépoe, daar moeten
wij wezen, beste Meli! Wat zult ge groote oogen
opzetten als ge mijne nieuwe suikerfabriek ziet,
mijn tuin, de pépinières, en dan de menagerie."
»Hebben wij eene menagerie ook, papa?;\' vroeg
Melita, van vreugde opspringende.
»Wis en zeker, kind! Wij bezitten een paar tij-
gers, wat stekelvarkens, mieren-eters en vooral eene
menigte marmotten, ten minste als ze niet allemaal
gedurende onze afwezigheid weggeloopen zijn."
»Is er dan geen mensch achtergebleven, die er
op passen moet, pa?"
»Dat wel, kind! Maar Mabel Sandor is zulk een
rare sijs, dat het mij niets zou verwonderen, wanneer
hij het op een goeden morgen in zijn hoofd had
gekregen, om al de hokken open te zetten, zoodat wij,
uit Europa terugkeerende daar in plaats van de arme
beesten of beestjes, niets anders vonden dan leege
hokken, begroeid met glaga 1) en ander onkruid."
»Maar, papa! zoo\'n man zou ik onmiddellijk
uit mijn dienst ontslaan," zeide Melita.
1) Hooij gras, dat in de wildernissen voorkomt.
-ocr page 80-
72                                ELK ZIJN DEEL.
ïJa, beste meid!" zeide madame; »als wij een-
maal daar zijn, moet gij uw papa verzoeken, dat
hij dien onuitstaanbaren ijzegrina en weggeloopen
Hongaarschen dief, maar onmiddellijk de deur uit~
zet. Als je dat van uw papa gedaan kunt krij-
gen, zijt gij mijn lieve, goede en allerbeste doch-
ter en vriendin."
3>Als hij de marmotten weg heeft laten loopen
mama! dan beloof ik u, dat hij ons huis zal moe-
ten verlaten . . . niet waar, papa?" riep het onschul-
dige kind, zich in zijne armen werpende en hem,
met hare zachte handjes, langs de ingevallen wan-
gen streelende.
Doch Van Walraad schudde zijn hoofd en ant-
woordde zeer ernstig: »Verlang niet om iemand
ongelukkig te maken, dien gij niet kent, lieve! Laat
ons eerst afwachten, wat wij als wij thuis ko-
men daar zullen vinden. En nu over iets anders
meisjes! Hoe staat het met de uitstoffeering, is al-
les klaar?"
»Alles!" riep Adèle. »Wil u het zien, oom?"
»Ik geloof het gaarne, beste meid! Als dus het
boeltje in orde is, dan moet ulieden eenen dag be-
palen, waarop wij van hier zullen kunnen vertrek-
ken. Mijne vrouw zal wel zoo goed zijn, nog eens
bij u te komen. Dan kunnen uwe goederen, vol-
gens hare aanduiding ingepakt worden; en dan gaan
wij op reis. Is het zoo goed, Ka?"
j\'t Is mij wel," antwoordde zij.
-ocr page 81-
ELE ZIJN DEEL.                               73
Men kwam dus overeen, dat mevrouw Van Wal-
raad nog eens naar Eilse zou komen, om daar
de bagage van de beide meisjes in oogenschouw
te nemen, waarna men tot het inpakken konde
overgaan.
Was dat in orde, dan stond er ook niets meer in
den weg, om de groote reis te kunnen aanvaarden,
en zou men van dokter Martini afscheid nemen
en er van doorgaan.
Hierbij bleef het.
Den dag voordat men vertrok namen de beide
meisjes afscheid van Eilse en van die plaatsjes, die
haar lief waren geworden. Vooral Adèle was druk
in de weer om dit te gaan doen. Voorwaar, zij had
er wel reden toe. Sedert haar twaalfde jaar ten
huize van haren oom, dokter Martini, vertoefd heb-
bende, kende zij eiken boom in de buurt en, om
zoo te zeggen, eiken vogel, die daar zijn nest had
gebouwd. Hoe vele gelukkige dagen had zij hier
niet doorgebracht! Wat had zij niet alles aan de
zijde van hem geleerd, die haar een tweede va-
der en een zoo welwillend vriend was geweest!
Zij doorliep nog eens in gedachten de vervloge-
ne dagen, en toefde ejndelijk bij de herinnering van
haren minnaar von Frankenau. Ongaarne verliet
zij Eilse en haren oom, dat moest zij zich beken-
nen, en even ongaarne zag zij zich aan de
zijde en onder de hoede en den invloed van ma-
dame Van Walraad, die zij reeds van den beginne
-ocr page 82-
74                               ELK ZIJN DEEL.
af aan, in zekeren zin wantrouwde. Met haar al-
leen, dit gevoelde zij diep en zeker, zoude zij niet
naar het verre Oost-Indië willen gaan. Maar daar
was ook de dartele, onschuldige en door en door
goedige Melita en . . . laat ons dit vooral niet ver-
geten, daar vertoonde zich in het verschiet ook nog
Frans von Frankenau, dien zij oprechtelijk bemin-
de en niet aan zijn lot wilde overlaten — dat had
zij hem gezworen. Zij bleef dus bij haar eenmaal
genomen besluit, en ging met een moedig hart de
toekomst te gemoet.
Eer zij op dezen laatsten dag, die zij in ooms
huis doorbracht, naar bed ging, had zij eene korte
samenspraak met hem.
Rijkelijk vloeiden hare tranen, toen zij hem be-
dankte voor al het goede, dat zij bij hem had mo-
gen genieten en zich eigen maken, en met zenuw-
achtige aandoening wierp zij zich op het laatst
in zijne armen, toen hij haar de vrouwelijke eer
en de deugd herinnerde — de goddelijke sprank
welke hij hoopte, dat bij haar nooit ofte nimmer
uitgedoofd zou worden, in welke omstandigheid zij
zich ook geplaatst mocht zien.
»Het edelste goed van den mensch is zijne eer.
Heeft hij die eenmaal verloren, dan is hij ook ver-
loren voor de maatschappij. Ik heb Van Walraad,
onder het zegel van geheimhouding, uwe betrek-
king tot Frans von Frankenau en alles wat hem
betreft medegedeeld, en hij heeft mij beloofd voor
-ocr page 83-
ELK ZIJN DEEL.                               75
hem te zullen zorgen, in geval hij in het militaire
vak geen carrière mocht maken. Dus ook van
die zijde is voor uwe belangen zorg gedragen. Ga
nu naar bed, Adèle! en bereid u voor, om morgen
met een gerust hart en tevreden gemoed te kun-
nen vertrekken."
Adèle ging weenonde naar hare slaapstede en
zond hare vurigste beden voor ooms geluk en hare
eigene toekomst naar omhoog tot den troon van
Hem die het lot bestuurt van allen, — van allen,
die leven en lijden, hopen en vreezen, denken en
niet denken, zonder dikwijls het minste er van te
begrijpen of zich rekenschap te kunnen geven van
hun bestaan, hunne wenschen, de Godheid of......
eene toekomst.
Des anderen daags vertrokken de vier mailrei-
zigers per spoor naar Minden, om van daar ver-
der te reizen tot aan eene zeeplaats, en dan naar
het ver-verwijderde Indië.
VI.
De strijd tegen de golven en tegen de menschen. Op Boni en
op de Marengo. Willen wij? Slaap wel daar beneden.
De Marengo, eene groote stoomboot van de Mes-
sagaries Impériales, lag te Marseille voor anker, en
-ocr page 84-
76
ELK ZIJN DEEL.
was bestemd om de mailreizigers naar Alexandrië
te brengen.
De vrachtgoederen en de meeste passagiers wa-
ren reeds aan boord gebracht, en men was nog
druk bezig met het innemen van kolen. Over een
paar uren zou de boot onder stoom gaan.
De familie Van Walraad zat in een der salons van
het aan het strand liggende hotel, slechts op het teeken
te wachten om gewapend met binocles, zonnescher-
men en kleine reiszakjes, de planken loopbrug te betre-
den, welke hen van Europa zou doen scheiden.
Daar herinnerde zich de heer Van Walraad, dat hij
iets in zijne slaapkamer vergeten had. Terwijl hij
zich voor een paar minuten ging verwijderen kwam
een marqueur bij madame, overhandigde haar een
briefje en verdween.
De dame, die reeds sedert hunne aankomst te
Marseille, met zenuwachtig ongeduld naar den
vicomte de Durette uitgekeken had, opende het
briefje en las:
»Ik ben reeds aan boord en wacht u met het
grootste ongeduld. Ten gevolge van zekere laster-
lijke geruchten, omtrent mij te Homburg verspreid
heb ik het noodig geoordeeld mijn naam in dien
van de Castro te veranderen. Gij zult achter deze
vermomming uwen vriend zekerlijk herkennen, die
uit liefde voor u, Europa verlaat, en u navolgt naar
het verre Oosten. Zwijg, en gedenk aan mij.
De Castro."
-ocr page 85-
ELK ZIJN DEEL.                               77
Mevrouw verscheurde oogenschijnlijk zeer be-
daard het briefje, en wierp de stukjes onverschillig
op den vloer.
»Wat werpt ge daar weg, Ka?" vroeg haar de
terugkeerende echtgenoot.
»Een billet-doux," antwoordde zij bits. ^Sedert
wanneer mag ik mijne betaalde rekeningen niet
meer aan stukken scheuren?"
»Wees voorzichtig, Ka 1" zeide Van Walraad, en
dreigde haar met den vinger. »Het is te hopen dat
te gelijk met dit papier, alle pretensiën op ons
verscheurd mogen zijn. Maar ik hoor daar de
scheepsbel! Komaan, laat ons gaan."
Onder de hoede van een commissionnair ging
men op marsch naar de aanlegplaats. De beide
meisjes hadden geen oogen genoeg voor alles wat
zich hier voor hare blikken verdrong. Overal heerschte
de grootste bedrijvigheid; overal stonden nieuws-
gierigen, om de mailreizigers te zien vertrekken en
hun hart op te halen aan het gezicht van de In-
dische Nabobs, met hun geelgekleurde kroost, waar-
mede zij wederom terugtogen naar het land van
belofte.
Boven aan de valreep stonden, behalve den ka-
pitein, ook eenige passagiers, onder welke mevrouw
Van Walraad den vicomte herkende. Hoe was hij
echter veranderd sedert zij hem het laatst gezien
had. In plaats van het volle aangezicht, dat vroe-
-ocr page 86-
78
ELK ZIJN DEEL.
ger door een weelderigen zwarten baard en git-
zwarte knevels overschaduwd werd, aanschouwde
zij thans de bleeke tronie van een zieke, die zich
den baard afgeschoren had, en wiens gelaat, in
plaats daarvan, blauwachtige strepen vertoonde.
Alleen de schitterende oogen herinnerden haar den-
zelfden man en riepen haar de uren in het ge-
heugen terug, gedurende welke zij onder hunnen
invloed gestaan had.
Hij neeg voor haar, hield de eene hand op zijn
hart en groette met de andere.
Op hetzelfde tijdstip, dat de Marengo te Mar-
seille zijne lading en zijne passagiers aan boord
nam, embarkeerden op de reede van Batavia twee
bataljons infanterie, om met hunne officieren en
de benoodigde artillerie, overgevoerd te worden
naar het oostelijke strand van Celebes. Daar had
de vorstin van Boni, aangemoedigd door eenige
wraakgierige, maar onwetende Dato\'s of rijksgroo-
ten, de Hollandsche driekleur gehoond en met
voeten getrapt, weshalve men derwaarts ging stoo-
men, om aan Hare Majesteit niet alleen de tanden
eens te laten zien, maar ook om haar voor het
vervolg wat meer respect in te boezemen voor het
Nederlandsch-Indische Gouvernement.
Wij komen juist op het oogenblik, dat de staf-
muziek, op een klein stoombootje geplaatst zijnde,
-ocr page 87-
ELK ZIJN DEEL.                                79
de ronde doet rondom het groote oorlogsstoomschip,
waarop zich een gedeelte van de troepen bevindt,
en den alom bekenden marsch van Djaga-raga
speelt.
Duizend handen gewapend met politiemutsen of
zakdoeken, worden naar omhoog gehouden, en even
zoo vele hoezee\'s en hoera\'s galmen uit de kelen
van de moedige krijgers.
Het sein wordt gegeven, het vlaggedoek wipt
groetende op en neder, de saluutschoten bulderen
uit de vuurmonden van den colossus, de raderen
zetten zich in beweging, en langzaam maar statig
doorklieft de Willem III het zilte nat, dat schui-
mend op zijde spat, en aan de naast liggende
landbootjes zijne beweging gaat mededeelen.
Langzamerhand wordt de beweging van de ver-
trekkende boot sneller, totdat zij zich met volle
kracht in de vaart bevindt.
De soldaten hebben hunne wapenen afgelegd en
zijn in de groote ruimten binnenscheeps onderge-
bracht. Alleen de onderofficieren hebben nog werk,
en haasten zich om gevolg te geven aan de vele
bevelen, die hun van tijd tot tijd door hunne
officieren gegeven worden.
Maar ook dat neemt een einde, bijna allen zijn
onder dek verdwenen en men ontwaart niemand
meer aan boord dan het scheepsvolk en de dienst-
doende officieren.
Maar zie! daar wordt de laatste zich naar be-
-ocr page 88-
80
ELK ZIJN DEEL.
neden willende begeven onderofficier, door de stem
van zijn kapitein teruggeroepen.
^Sergeant Frankenau!"
^Kapitein !"
»Kom even hier bij mij," riep de stem. »Ik
heb je al wel tien malen gezegd, dat ik met je
buitenmodel politiemuts en je buitenmodel strop-
das geen genoegen neem, en nu heb je, voor jou
pleizier, wederom beiden op je winderig lichaam
gespijkerd. Of je nu je examen voor officier al ge-
daan hebt of niet, dat kan mij verd .... weinig
schelen. Houdt gij er niet van om de bevelen van
je kapitein op te volgen, dan kan het mij ook
geen bl.....schelen of je vroeger officier ge-
weest zijt of niet. »Wurst wider Wurst,"
zeggen ze bij jullie, daarom blijft gij gedurende
de geheele reis naar Boni, als je niet in dienst
zijt, onder dek — begrepen?"
De sergeant Frans von Frankenau, ons bekend
van Eilse, trok een zeer beteuterd gezicht, maakte
rechtsomkeert en vertrok.
Dat was een koopje.
3>Ik wou dat die beroerde kapitein zoo zeeziek
werd als een kat," prevelde Frans tusschen zijne
tanden. »Ik heb mij zooveel van deze zeereis be-
loofd, en nu moet ik, God betere \'t, daar beneden
onder dien stinkenden boel blijven hokken. Ik
wou dat ik dood was!"
»Komaan, Frankenau! wat is er nu weer ge-
-ocr page 89-
ELK ZIJN DEEL.                               81
beurd?" vroegen hem zijne kameraden, toen zij
niet zonder ontsteltenis opmerkten, dat hij de beide
stukken, die elk voor zich corpus delicti mochten
heeten — namelijk politiemuts en stropdas — zoo
nijdig als een spin, onder eene tafel wierp.
»Wat er gebeurd is? Ik heb arrest gedurende
de geheele reis. De duivel hale . . . ."
»Wel wel, vriendje, en mag je geen dienst doen?"
vroeg hem een oudgediende, viermaal bestreepte
onderofficier. 1)
»Dat wel, daarvan zal hij mij niet dispenseeren,"
zeide Frans.
»Nu, wat maak je dan voor niemendal zoo\'n
leven? Ben je mal, kerel? Je neemt dadelijk mijn
dienst over, en als je er op gesteld bent, om veel
op dek te kunnen rondslenteren, dan zal je onze
vriend Verkouteren gaarne permitteeren, om ook
zijn dienst te mogen waarnemen. Is het waar of
niet, Verkouteren?"
»Ga je gang. Ik ben zoo ziek als een hond. Laat
hem mijn dienst maar er bij nemen," antwoordde
de andere, die werkelijk allerakeligst was.
Von Frankenau moest over deze koddige dienst-
en straf-regeling van zijne kameraden hartelijk
lachen. Het speet hem echter, dat hij de order van
zijnen compagnies-commandant, over wien hij niet
1) Met vier dienstchevrons op de mouw van de tuniek.
6
-ocr page 90-
82
ELK ZIJN DEEL.
te klagen had, voor dezen keer niet kon opvolgen.
Hij had in zijnen laatsten brief naar Europa aan
Adèle beloofd, haar eene beschrijving van zijne reis
naar Boni te zullen opmaken, en nu had hij kans,
om gedurende deze geheele reis, niets anders te
kunnen zien, dan het blauwe uitspansel, boven het
valluik, waaronder hij gevangen zat.
Dank zij der vindingrijkheid van zijne oudere
kameraden mocht het hem echter gelukken, bijna
op elk tijdstip van den dag, het bovendek te kun-
nen betreden.
Daar was, wel is waar. niet veel te zien, want
het strand van Java\'s noordkust is, op enkele uit-
zonderingen na, doorgaans vlak, terwijl men, ten
gevolge van de altijd opstijgende dampen, welke
zich als een sluier over de hooge bergen groepeeren,
ook niet in staat was van de welige binnenlanden
iets te zien.
Maar dit alles ter zijde gelaten bevond men zich,
op het dek staande, ten minste in Gods vrije na-
tuur, en dit was voor hem reeds voldoende. Hij
maakte dan ook gretig gebruik van het aanbod
van zijne zieke kameraden en was meer *op het
dek dan beneden. Zijn compagnies-commandant
merkte dit niet zonder wrevel op. Hij was een
oud-gediende, die eerst een jaar of acht als onder-
officier in Europa en in Indië gediend had, eer hij
officier was geworden — voor hem waren dus de
slenters, aan het soldatenleven eigen, geen geheimen.
-ocr page 91-
ELK ZIJN DEEL.                               83
»Die b].........kerels hebben hem stellig
hun dienst verschacherd. \'t Is hondentuig; maar ik
zal ze wel krijgen. Sergeant Frankenau! Heb ik je
niet gezegd dat je onder dek moet blijven, als je
niet in dienst bent?"
j>U te dienen, kapitein! maar ik ben nu in
dienst," antwoordde Frans.
»Dat is zuiver onmogelijk. Ik zie je den gods-
ganschelijken dag op het dek rondslenteren, en je
bent er toch met je vieren, als ik mij niet vergis."
»Dat is zoo, kapitein! In gewone omstandigheden,
op het land, zijn wij met ons vieren, maar hier op
zee, waar drie er van zeeziek zijn, ben ik alleen.
En hier wordt streng gediend," antwoordde Frans,
zich inwendig over des kapiteins landerigheid ver-
heugende.
»Zeeziek, zegje? God verd___! die oude wijven.
Als ze eene ton vol jenever in het oog krijgen dan
loopen ze palen ver, om onder water te komen,
en op zee kunnen zij geen droppeltje water zien
zonder er misselijk van te worden. Hondentuig,
die oude .... hoe . . . ."
sHorenblazer! blaas extra-oorlam 1" riep de stem
van den adjudant.
»Wat is het nu weer?" vroeg de kapitein.
sSamarang is in zicht, en het derde bataljon
wordt juist door een oorlogsstoomboot naar buiten
gesleept. Wij behoeven dus niet te stoppen en
stoomen recht door," werd hem geantwoord.
-ocr page 92-
84
ELK ZIJN DEEL.
ïHoezeel Hoera!" klonk het uit de kelen van
de troepen. »Naar Boni!!"
Ook de Marengo stoomt door de golven van de
Middellandsche Zee heen. Men heeft reeds Messina
achter den rug, en bevindt zich, in eenen storm-
achtigen nacht, juist op de hoogte van die plaats,
welke door de ouden de Charvbdis genoemd werd.
ïlncidit in Scyllam qui vult vitare
Charybdis," 1) sprak een oude, brildragende
professor, die op het dek stond, tegen de Castro.
»Wie een paar duizend jaren geleden het ongeluk
had, hier in de zee te vallen, die werd door het
water tot op den grond toe medegesleept, en kwam
nooit meer te voorschijn."
3>Ja," antwoordde, in plaats van den aangespro-
kene, de daarbij staande kapitein van de boot.
3>Die schoone dagen zijn gelukkig voorbij. U moet
die als zoo gevaarlijk te boek staande passage
maar zien; het beteekent niemendal, ik ga er met
de boot overheen, zonder dat iemand op het dek
het merkt."
2>Wij zijn ontzaglijk vooruitgegaan," vervolgde
de professor, en liet zich met den kapitein in een
wetenschappelijk discours in, waarvan de strekking
4) »Hij stort in de Scylla, die de Charybdis wil vermijden."
-ocr page 93-
85
ELK ZIJN DEEL.
den vicomte de Castro verveelde. Hij stond op en
leunde over de verschansing, terwijl hij zijne oogen
eens over de brug liet glijden, welke, dwars over
het dek heen, de beide raderkasten verbond; het
was alsof hij de diepte zocht te peilen, die zich
van zijne standplaats af tot aan de zee uitstrekte.
»Die het ongeluk heeft hierin te vallen," prevelde
hij binnensmonds, »heeft tevens het geluk onder de
schoffels van het rad te geraken, en is weg, weg
voor alt ij d, en geen hen of haan kraait
naar hem. Maar".... vervolgde hij zijne rede-
neering .... teerst moet men daar boven zijn...."
Het duurde niet lang of de Castro was met den
heer Van Walraad op eenen zeer intiemen voet.
Hij paste wel op om in diens tegenwoordigheid te
toonen, dat hij madame reeds van vroeger kende,
speelde tegen alle drie de dames den dienstvaardi-
ge en galante, liet zich door Van Walraad ellen-
lange geschiedenissen vertellen, en blufte, op zijne
manier met zijn rijkdom, en hetgeen hij in Oost-In-
dië van plan was te doen.
Van "Walraad kwam hem halverwege te gemoet
en beloofde hem te zullen zorgen, dat hij op Java
niet bedrogen werd, en dat hij eene der meest
winstgevende suikerfabrieken, door zijne tusschen-
komst, zoude kunnen aankoopen.
3>Je maakt voor je geld twintig procent, mijn-
heer de Castro! dat is zoo zeker als amen in het
-ocr page 94-
86
ELK ZIJN DEEL.
gebed. Als u dus plus minus drie ton er voor over-
heeft dan kan u op zestig duizend gulden of een-
honderd en twintig duizend franken interest per an-
num rekenen."
»Niet kwaad," antwoordde de andere. »Ik ben
in het afgeloopen jaar zeer ongelukkig geweest.
Mijn bankier kocht maar altijd door Mexicanen, en
nu kan ik van bijna een half millioen scheurpapier
gaan maken. Bij ulieden te Amsterdam staan ze
op vijf gulden. Ha, ha, ha! vijf voor de duizend!
het is om er wanhopig van te worden."
Zoo praatte hij met Van Walraad. Met de beide
meisjes wendde hij het over eenen anderen boeg.
Hij vertelde van zijne vele reizen in Europa, be-
weerde bij de meeste hoven zeer gezien te zijn ge-
weest, maar nergens eene dame te hebben opge-
merkt, die eene zoo onberispelijke tint had, als
bijna elke Indische.
Mevrouw meende, dat hij daar een beetje veel
op zijne horens nam.
» Volstrekt niet!" viel hij haar in de rede. »Ik
neem er geen jota van terug. Gelukkig degene, die
in staat is dit gezegde zoo met bewijzen te staven
als ik, mevrouw!"
Zij kreeg eene kleur, en wierp hem een door-
dringenden blik toe, die niets meer en niets min-
der moest beteekenen, dan: »Pas op, ik begrijp je."
Bij zekere gelegenheid, dat de beide meisjes, met
andere jonge medereizigsters te zamen, over koe-
-ocr page 95-
87
ELK ZIJN DEEL.
tjes en kalfjes zaten te praten en Van Walraad in
zijne kooi lag te slapen, nam hij de gelegenheid
waar en ging met madame in een hoekje zitten.
Hier stortte hij, volgens ouder gewoonte, zijn hart
voor haar uit, en beklaagde zich over zijne onge-
lukkige positie, namelijk, voor toeschouwer te moeten
spelen, daar waar een ander zat te zwelgen. Me-
vrouw troostte hem met het uitzicht op de
toekomst. Hare liefde, dit wist hij, was hem in elk
geval zeker.
Dit moest hij van zijnen kant eenigszins in twijfel
trekken; want niet alleen, was hier volstrekt geen
gelegenheid, om hem te toonen dat zij de waarheid
daarin sprak, maar kwam het hem zelfs voor, dat
die gelegenheid zich in Indië ook niet zou kunnen
voordoen, zoo lang haar echtgenoot nog leefde.
Welke vooruitzichten bestonden er dus voor hem ?
Was het niet eene dwaasheid, om ter wille van eene
vrouw, die niemendal voor hem overhad, het vroo-
lijke Europa te gaan verlaten en haar naar een
vreemd land te volgen? Ja, als haar man oud en
ziekelijk geweest ware, zou er eenige kans voor
hem bestaan hebben — dan had hij op zien komen
kunnen spelen; maar zoo als het zich thans liet
aanzien, kon mijnheer Van Walraad nog best twin-
tig jaren leven!......»Ik ben een ezel geweest!"
Wat zij hem hierop antwoordde, hebben wij niet
kunnen vernemen. Dit is echter zeker, dat de slimme
schelm — ik zal maar zeggen gauwdief — niet te-
-ocr page 96-
88
ELK ZIJN DEEL.
vergeefs zoo tegen haar gesproken had. In plaats
van, zoo als hij haar gedreigd had, te Alexandrië
achter te blijven, ging hij mede door de woestijn,
en vergezelde de familie, van Suez uit, verder door
de Roode Zee.
Op deze reis verliet hij bijna nooit de zijde van
Van Walraad, en toonde eene bijzondere liefheb-
berij, om zoo dikwijls het maar ging, de brug te
gaan beklimmen, welke op de stoombooten van
den eenen kant van de verschansing naar den
tegenovergestelden kant gebouwd is, en waarop
de scheepsofficieren hunne bevelen geven.
Van Walraad klom dan mede naar boven, en
liet zich wijsmaken, dat men van daar uit niet
alleen een veel beter gezicht had over het schip
en de omstreken, maar ook eene veel zuiverder
lucht inademde, dan beneden. Daar was trouwens
wel iets van aan; en vooral bij de verstikkende
warmte, welke men in de Roode Zee te verduren
had, liet Van Walraad zich verleiden om zelfs des
nachts, met onzen vicomte naar boven te klimmen,
en daar versche lucht te gaan inademen.
Mevrouw kwam gedurende de reis nauwelijks
meer uit hare kajuit. Zij lag daar in haar bed als
een mirakel uitgestrekt, en zoo licht gekleed als
het maar kon, en liet zich door Adèle omslagen
van ijswater op het hoofd leggen.
Bij deze gelegenheid merkte haar nichtje op, dat
de beide echtelieden geen bijzonder gelukkig leven
-ocr page 97-
ELK ZIJN DEEL                                89
te zamen leidden, ja zij meende zelfs te bespeuren,
dat mevrouw zekere genegenheid voor den cavalier
de Castro koesterde, die weleens aan de deur tikte
en vroeg hoe men het maakte.
Eene vrouw is in dergelijke gevallen beter tot
opmerken geschikt dan een man, en het moet ons
dan ook niet verwonderen, dat me\\ rouw den indruk
opmerkte, dien hare houding tegenover de Castro,
op Adèle gemaakt had.
Was zij van den beginne af aan reeds niet te
best gemutst geweest op dit zoogenaamde nichtje,
van lieverlede veranderde die tegenzin in afkeer
en haat, waarvan zij hoegenaamd geen geheim
maakte.
Adèle leed hieronder, en kwam tot de overtui»
ging, dat de schoone dagen spoedig voorbij zouden
zijn. Zij wilde echter van haren kant elke ver-
klaring vermijden, zoo lang slechts haar gevoel van
eigenwaarde niet bepaald gekwetst werd.
Melita voor wie de wereld, na haar vertrek van
de kostschool, louter een rooskleurig aanzien had
verkregen, die overal iets nieuws zag en zich ge-
heel en al overgaf aan de indrukken welke haar
van alle kanten, als het ware overstelpten, kon er
zich maar geen begrip van vormen wat Adèle
scheelde, wanneer zij met haar hoofd in de han-
den, alleen aan de verschansing ging zitten, en
met een bedrukt gelaat naar buiten staarde in
de zee.
-ocr page 98-
90                               ELK ZIJN DEEL.
Dan gebeurde het weleens dat Van Walraad
haar vroeg wat haar scheelde, waarop de Castro
spottenderwijze antwoordde, »dat de jonge dame
het heimwee had, en waarschijnlijk aan den eenen
of anderen luitenant van de garde prussienne
dacht."
Wanneer zij hem dan met de diepste verachting
eenen doordringenden blik toewierp, dan sloeg hij
de oogen neder doch balde meteen de hand tot
eene vuist en zwoer in stilte, dat hij aan deze
Duitsche canaille, nog wel eens zou toonen, hoe
hij over haar dacht.
Onder dergelijke gewaarwordingen ging de tijd
voorbij. Men passeerde Aden, de Straat van Bab-
el-Mandeb en Ceylon, en stoomde onder een Hinken
noordwestenwind de Straat van Malakka in. Nog
eenige dagen, en men zou te Batavia zijn.
Eens op eenen nacht, terwijl er geen ster aan
den hemel stond, en de maan een ander gedeelte
van onze aarde met hare zilveren stralen verlichtte,
zaten Van Walraad en de Castro tot laat op de
brug, naast de raderkast. Zij spraken als naar
gewoonte over Indische toestanden, over suiker-
ondernemingen, het uitzetten van geld en zoo voorts,
en schenen maar niet er aan te denken om naar
bed te gaan.
De wachthebbende officier zat aan den tegen-
overstaanden kant van de boot, en bekeek van
-ocr page 99-
91
ELK ZIJN DEEL.
tijd tot tijd, bij het matte licht van eene lantaren,
zijne nagels of zijn witte vest; geen mensch be-
vond zich meer op dek, en men hoorde niets dan
het eentonige geklots der golven, die zich tegen den
boeg van het schip kwamen breken, of het geraas
van de beide raderen, die met reusachtige kracht,
het water ter zijde schoven, om plaats te maken
voor den ijzeren kolos.
» Willen wij?" vroeg de Castro, met gesmoorde
stem.
Zonder een antwoord te geven stond Van Wal-
raad op, en stapte op de trap aan die naar be-
neden liep. Daar, waar zij de verschansing nadert
en dan, met eenen draai, op het dek terechtkomt,
scheen het alsof hij eensklaps door eene onzicht-
bare hand opgetild, in de hoogte gewipt en over
boord geworpen werd.
Men hoorde eerst eenen gesmoorden uitroep, toen
eenen val, maar verder niets.
Het eentonige geklots der golven, het geruisch der
waterraderen in het water, overstemden elk an-
der geluid.
ï>Slaap wel, daar beneden!"
-ocr page 100-
92
ELK ZIJN DEEL.
VIL
Waar is papa? Waar is mijn man? Weet ik het? Geef ons
een certificaat van zijn verdwijnen. Op de reede van Batavia.
Toen mevrouw Van Walraad, den dag hierop
volgende, wakker werd en aan haren man, vol-
gens gewoonte vroeg, om haar een glas water te
geven, ontving zij geen antwoord. Zij stond op om
hem wakker te maken, doch vond hem niet slechts
niet in zijn bed, maar merkte ook op, dat hij dien
nacht niet in bed gelegen had.
Hare eerste gedachte was dat hij vermoedelijk op
het dek was blijven slapen. Het was zoo warm. Maar
opeens beving haar eene duizeling; zij moest zich
aan haar bed vasthouden om niet te vallen. Een
steek doorboorde haar hart, en zij vermocht nau-
welijks adem te halen. Wat was er dan zoo opeens
met haar gebeurd?
Het is wel zonderling, dat zich zoo iets, en zoo
onverwachts, aan onze verbeelding kan opdringen.
Ik herhaal het, kan opdringen! Zij vermeende na-
melijk haren man te zien, hoe hij door de Castro
overboord geworpen werd. Hoe zij daartoe kwam —
hoe zich zulk een denkbeeld, juist op het oogen-
blik dat zij haren man miste, aan hare verbeel-
ding kon de opdringen, dat dienen wij als verhaler
te onderzoeken.
-ocr page 101-
93
ELK ZIJN DEEL.
Maar wij behoeven niet ver te gaan, om tot de
psychologische waarheid te geraken, dat wij nooit
tot eene gewaarwording kunnen komen, welke wij
niet getrokken hebben uit eigen aanschouwing, of
uit de combinatie van gedachten, die wij in het
leven hebben geroepen.
Dus, het beeld, dat mevrouw eensklaps voor zich
zag, was niets meer en ook niets minder dan eene
compositie van hare eigene verbeelding — een beeld
dat, maar eens aanschouwd zijnde, uit het geheu-
gen van den mensch niet meer verdwijnt, en juist
bij die gelegenheden wederom te voorschijn komt,
als de onverbiddelijke hand der Nemesis met ijze-
ren vuist het geheugen opklopt uit den slaap.
»Dood! . . . vermoord!" . . . fluisterde haar de en-
gel des doods, Samaël, in de ooren. »DoodP\' riep
een afschuwelijk geraamte haar toe; . . . 3>vermoord
door hem, die in Homburg in uwe armen heeft ge-
legen — die daar achtervolgd is wegens manslag,
en zich hier aan boord bevindt om, uit liefde voor
u, mede te gaan naar Indië."
Maar welke demon gaf haar deze gedachten in ?
Is hij de moordenaar uit Homburg ? Heeft hij haren
echtgenoot ver.....?
»Mama! mag ik binnenkomen ? . . . Is u reeds
wakker, mama?" vroeg Melita buiten aan de
deur.
3>Kom binnen," werd haar toegeroepen.
»Is papa niet hier?" liet de binnentredende er
-ocr page 102-
94
ELK ZIJN DEEL.
op volgen, toen haar oog tevergeefs naar den va-
der gezocht had.
»Is oom hier?" vroeg nu ook Adèle.
»Dat hij niet hier is ziet ge; zoekt hem op het
dek."
De beide meisjes verwijderden zich.
Hevig joeg het hart van de vrouw, die zoo even
in hare verbeelding het schrikwekkende beeld van
moord aanschouwd had.
»Mogelijk zit hij ergens op dek ..." sprak zij
bij zich zelve. »Het zou verschrikkelijk zijn!. . .
mijn hemel hoe diep ben ik gevallen . . . hoe el-
lendig heeft deze hartstocht mij gemaakt ... Ik
wil mijn gedrag veranderen ... ik zweer het."
»Is papa nog niet hier ?" vroeg Melita, met groote
haast de deur opentrekkende.
»Neen....."
»Oom is nergens te vinden," sprak Adèle, zoo
bleek als een doek de deur binnentredende.
»Mag ik u een oogenblik spreken, mevrouw?"
liet zich de stem van eenen man hooren. Het was
die van den kapitein.
»Wat is er van uwen dienst kapitein?" vroeg
mevrouw, die zich moeite gaf om hare aandoe-
ningen te verbergen. »Ik ben zoo meteen klaar."
»Doe mij dan het genoegen en kom zoo spoedig
mogelijk naar buiten. Er is iets gebeurd, en uwe
tegenwoordigheid is noodzakelijk."
Mevrouw Van Walraad wierp een omslagdoek
-ocr page 103-
95
ELK ZIJN DEEL.
over haar ochtendkleed, ging nog even voor den
spiegel staan, om met een flanellen lapje, waarop
zich Chineesche bedak 1) bevond, haar aangezicht
in te wrijven en begaf zich toen naar buiten.
Zij ontstelde wel eenigszins, toen zij bijna al de
passagiers en de scheeps officieren zag, doch raapte
al hare courage bijeen, en vroeg, op den natuur-
lij ksten toon van de wereld:
»Wat is er toch gebeurd, kapitein! dat de men-
schen zoo raar kijken?"
)>Uw echtgenoot is zoek, mevrouw! weet u niets
daarvan ?"
»Ik heb hem ook reeds gezocht, en mijne meis-
jes daarop uitgezonden," antwoordde zij, terwijl zij
in de rondte keek, niet zoo zeer om den vermiste
als wel om de Castro te ontdekken. »Waar zit hij
dan ?"
»Ja, mevrouw! dat wenschten wij ook te weten,"
antwoordde haar de kapitein. »Als hij niet bij u
in de kajuit is en op dek en onder dek nergens
te vinden is, dan .moet hij overboord gevallen zijn."
Op dit gezegde gaf mevrouw een gil, die allen door
merg en been drong, en liet zich in de armen val-
len van den man, die pas nog half in négligé, ach-
ter mevrouw was aangekomen.
»Wat is er toch in \'s-hemels naam gebeurd?"
vroeg hij, terwijl hij zich moeite gaf om het zware
1) Blanketsel.
-ocr page 104-
96
ELK ZIJN DEEL.
voorwerp in zijne armen goed vast te houden. »De
arme dame schijnt het op hare zenuwen te hebben.
Roept toch, om \'s-hemels wil, haren man !"
^Mijnheer de Castro ! hoogst waarschijnlijk zal u
ons over den heer Van Walraad wel een of ander
weten mede te deelen," sprak de kapitein tegen
den passagier, die mevrouw in zijne armen had op-
gevangen. Mijnheer wordt overal tevergeefs gezocht,
u is bijzonder met hem bevriend, en heeft nog van
nacht met hem, op de brug hier boven, zitten pra-
ten. Wij verzoeken u om eenige inlichting daarom-
trent."
))Inlichting, over wat?" vroeg de Castro, een met
eau de cologne bevochtigden zakdoek onder den
neus van de in bezwijming liggende dame houden-
de. »Ik heb van nacht, zooals gewoonlijk, met hem
daar boven zitten praten, heb hem vervolgens naar
de deur van zijne kajuit gebracht en ben toen pour
la clöture, ook dadelijk naar bed gegaan, Waar zit
de goede ziel ? Heeft men hem overal gezocht ? Mo-
gelijk ligt hij nog te bed, of misschien zit hij ergens."
»Alle gekheden ter zijde gelaten mijnheer!" viel
de kapitein hem in de rede. 3>De man, over wien
wij spreken, is zoek. U is degene, die het laatst
bij hem geweest is — reden genoeg om bij u naar
het een en ander te mogen informeeren."
»Op dat punt ben ik het niet met u eens, kapi-
tein!" antwoordde de Castro. »Het gaan informee-
ren moet van onzen kant komen. U de comman-
-ocr page 105-
ELK ZIJN DEEL.                                97
dant van deze boot, is voor uwe passagiers ver-
antwoordelijk, maar niet wij. Op grond hiervan
vraag ik u, uit naam van deze deerniswaardige
vrouw: waar is haar echtgenoot? U dient daar-
op te antwoorden — begrepen?"
Onder de passagiers liet zich een gemompel van
goedkeuring hooren. Juist op dit moment sloeg Ca-
tharina hare oogen op, liet ze over de verzamelde
menigte glijden, en vroeg met nauwelijks hoorbare
stem:
))Waar is mijn man?"
De kapitein, een flinke zeeman, maar geen advo-
caat, die dus meer verstand van zeilen en stoomen
dan van disputeeren had, antwoordde: »U behoeft
mij mijnen plicht niet te herinneren, mijnheer! Maar
juist omdat u dit doet, u, die van \'s-morgens tot
\'s-avonds aan de zijde van den vermiste gezien is,
vraag ik u, die hierop beter zal kunnen antwoorden
dan ik, wat u van hem weet. Ik vermeen hiertoe eenig
recht te hebben.
»Breng mij naar mijn bed!" verzocht mevrouw.
Met behulp van Adèle en Melita bracht de Cas-
tro de weduwe .... wij zullen haar maar dadelijk
zoo noemen .... naar hare hut, haar moed inspre-
kende, en tevens verzoekende, zich bij elke quaestie
op hem te beroepen, hij zou haar in alles bij-
staan.
Tot de passagiers en scheepsoffïcieren terugge-
keerd zijnde, herhaalde hij zijne verklaring van te
7
-ocr page 106-
98                                ELK ZIJN DEEL.
voren, en beriep zich ten laatste ook op de getui-
genis van den wachthebbenden officier, die zooals
wij weten, zijne nagels en zijn witte vest geïnspec-
teerd en waarschijnlijk ook gedut had: »Deze moest
hem met Van Walraad naar beneden hebben zien
gaan?"
»Ja, dat was zoo," getuigde de gevraagde.
»Het is eene treurige en geheimzinnige geschie-
denis," zeide de kapitein hoofdschuddende.
»Bij zulke algemeenheden behoeven wij niet te
blijven staan," repliceerde de Castro. »De geheele
zaak is, hoogst waarschijnlijk deze: Mijnheer Van
Walraad heeft het, nadat hij reeds naar kooi was
gegaan, denkelijk in zijn hoofd gekregen, om nog
eens versche lucht te gaan scheppen. Hij heeft
half in slaap verkeerende, de trap willen beklimmen,
is daar ergens gestruikeld of uitgegleden en over-
boord gevallen. Als het water de gewoonte had,
om zijne dooden terug te geven, en de verdronkene
kwam hier onder ons te staan, zoude hij waar-
schijnlijk — naar de reden van zijnen dood gevraagd
zijnde — antwoorden: dat hij overboord is ge-
vallen, omdat er geen fatsoenlijk hek aan de trap
was."
Dit was eene beschuldiging tegen den kapitein,
die bij dezen niet op den grond viel.
»Is het mijne schuld, dat daar geen hek aan is ?"
vroeg hij. »Heb ik het schip gebouwd?"
»Neen, dat hebt gij niet," antwoordde de Castro.
-ocr page 107-
ELK ZIJN DEEL.                                   99
»Maar het zou uw plicht geweest zijn, ten minste
zorg te dragen, dat niemand de trap ging beklim-
men. Zoo denk ik er over, en daarmede is het uit."
Dit gezegd hebbende verwijderde hij zich, het
aan de overige passagiers vrijlatende, om over de
zaak te denken, zooals zij mochten verkiezen.
De toestand van mevrouw Van Walraad was
zoo erg niet als de meeste opvarenden wel dach-
ten. Nadat de eerste schrik voorbij was, en zij zich
overtuigd had, dat er aan het gebeurde niets te
veranderen viel, hield zij zich bezig, om hare nieuwe
positie wat van naderbij te gaan beschouwen. Zij
verzocht de beide meisjes, met eene geveinsde aan-
doening in stem en gebaren, om haar alleen te la-
ten, daar zij nu niets meer noodig had dan rust.
Deze alleen kon haar uit eenen zoo ontzettend on-
gelukkigen toestand redden. »Rust, niets dan rust,
mijne kinderen!" sprak zij, de beide meisjes zenuw-
achtig aan haar hart drukkende.
Melita voelde diep het groote verlies, dat haar
door den dood van haren vader had getroffen. Of-
schoon zij het in den beginne nauwelijks vermocht
te begrijpen, dat hij zoo opeens door een louter
toeval van hare zijde gerukt kon worden, bezat
zij toch een te helder verstand, om zich niet ook
dadelijk rekenschap te kunnen geven van den toe-
stand, waarin zij zich eensklaps geplaatst zag. »Eene
wees," fluisterde haar eene stem toe.
-ocr page 108-
100
ELK ZIJN DEEL.
»Eene slavin!" riep eene andere stem tot Adéle.
Voorwaar, zij maakte zich geen illusies aan-
gaande haren toekomstigen toestand, in de betrek-
king waarin zij tot de weduwe zou staan. Met ge-
weld moest zij hare aandoeningen bedwingen,
en de gedachten uit haar hoofd zettten.....
maar telkens kwamen zij weder te voorschijn
en brachten al het gebeurde in verband met de
Castro.
Wat er ook met haren oom gebeurd mocht zijn,
het stond vast bij haar, dat de Castro eene rol
daarbij gespeeld had. Welke rol dit geweest kon zijn,
durfde zij zich nog niet bekennen; maar zij ge-
voelde, in de diepste diepte van haar geschokt
gemoed, dat zij zich niet vergiste, en dat het eene
gemeene rol moest geweest zijn.
Nog gedurende de ontsteltenis, die op deze ge-
beurtenis aan boord van de stoomboot volgde,
kwaift men te Singapoera voor anker.
De Hollandsche boot, die reeds op de Engelsche
lag te wachten, zond eenen officier aan boord, om
naar de reizigers te informeeren. Nu eerst merkte
men op, dat een jonge man, dien men tot nog toe
nauwelijks gezien had, ook naar Batavia moest.
De Castro keek raar op, toen deze zijne bagage
bij elkaar liet brengen, om daarmede over te gaan
op den Dutchman.
Op last van mevrouw, de weduwe van Walraad,
verzocht hij den kapitein, om een door hem op-
-ocr page 109-
104
ELK ZIJN DEEL.
gesteld kort relaas aangaande het gebeurde, of,
met andere woorden, een certificaat, dat Van Wal-
raad op den zoo en zoo veelsten des nachts, uit
onvoorzichtigheid, in het water gevallen en ver-
dronken was, zij moest in elk geval iets in han-
den hebben, om haar eigendom in ontvangst te
kunnen nemen; want, wie zou haar op het een-
voudige verhaal af, willen gelooven, dat haar man
in zee verdronken was.
De kapitein had er niets tegen. Hij gaf een uit-
treksel uit zijn journaal, waarin van het raadsel-
achtige verdwijnen van den bedoelden persoon, in
korte woorden, en voor zoover men er iets van
weten kon, melding was gemaakt, onderteekende
dit stuk, en liet het door twee van zijne officie-
ren en eenige passagiers contrasigneeren. Tot de
laatsten behoorde ook de jonkman, die medeging
naar Batavia, en dien men eerst op den laatsten
dag opgemerkt had. Hij teekende zich: Stephanus
Sandor, ambtenaar ter beschikking.
Daar de weduwe verder niets verlangde, en, wat
algemeen opgemerkt werd, zeer kalm van de ach-
terblijvende medereizigers afscheid nam, gevoelde
de kapitein geen noodzakelijkheid, om nog verder
een woord er over te reppen. Hij was eerder blij,
zoo gemakkelijk van eene verantwoording te zijn
afgekomen, over welke hij reeds een zwaar hoofd
had beginnen te krijgen.
Menig passagier schudde echter het hoofd, toen
-ocr page 110-
102
ELK,ZIJN DEEL.
de cavalier de Castro met de meeste galanterie, me-
vrouw in de boot hielp, en zij zoo gewillig hare dikke
en mollige vormen aan zijne hanteering overliet.
Stephanus Sandor geleidde de beide meisjes,
doch verdween wederom bijna geheel op den ach-
tergrond, zoodra men het Nederlandsche vaartuig
bereikt had.
Zonder oponthoud stoomde men Riouw voorbij,
doorkliefde de baren van de Straat van Banka,
en liet op eenen Zondag-ochtend het anker val-
len op de reede van Batavia.
Wij zullen onze reizigers daar een logement laten
betrekken, en brengen den lezer wederom bij een
ander acteur van ons drama.
VIII.
Daar komen ze aan, Frankenau! Buiten model politiemuts en
stropdas, buitenmodel kogels en model beminde. Mabel Sandor.
Wat de Bedoeïenen in Algiers tegenover de
Franschen waren, dat waren op Celebes de Bonieren
tegenover de Nederlanders — gevreesde, te paard
strijdende en dappere vijanden. Dat zij dit waren,
leerde de geschiedenis, en men had de ondervin-
ding er van nog niet vergeten.
Het spreekt derhalve als een boek, dat men, den
-ocr page 111-
403
ELK ZIJN DEEL.
vijand kennende, zich daarop ging voorbereiden.
Nadat men het strand verkend had, wierp de
kleine vloot het anker, en debarkeerden de troepen.
Men was niet bij machte om met de sloepen tot
aan den wal te komen; de soldaten moesten dus
tot aan de borst toe, door de branding waden.
De Bonische cavalerie had er op gerekend, bij
dit debarkement, met hare vlugge paardjes, de ver-
strooid aankomende Nederlandsche troepen te kun-
nen overvallen, hield zich achter struikgewassen
schuil, en deboucheerde daaruit in vollen ren, toen
de eerste infanteristen het strand bereikt hadden.
Deze volgden elkander echter met zulke eene haast
op, formeerden zich met zulk eenen spoed tot een
carré en begroetten de aanstormende ruiters, op den
afstand van nog geen dertig passen, met eene zoo
geduchte charge, dat het veld vóór het carré in
een oogwenk, als met gesneuvelden bedekt was, en
de rest verschrikt terugdeinsde en even gauw de
vlucht nam, als men gekomen was.
Van deze paniek gebruik makende, avanceerde
onze infanterie. De weinige cavalerie werd ont-
scheept, en de artillerie bracht, met ontzaglijke
inspanning, hare veldstukken in batterij.
Nu ging het gezamenlijk vooruit. Maar de Bonie-
ren waren geen zoo gemakkelijk te verschalken
vijanden, en tevens er op voorbereid om de Hollan-
ders, met alle hun ten dienste staande middelen van
verdediging, te ontvangen.
-ocr page 112-
104
ELK ZIJN DEEL.
Daar men verplicht was om, met het oog op
het voor zich hebbende terrein, den eenigen weg
te volgen, die er bestond, en deze dikwijls door
uitgestrekte kampongs liep, die versterkt of van ver-
hakkingen voorzien waren, werd er nog al veel
geklopt.
Maar niettegenstaande de Indische zon, de ver-
moeidheid van de troepen en de omstandigheid, dat
men nog niet bijster veel gegeten had, ging het
nog altijd vooruit.
De voorhoede had juist weder in den stormpas,
eene soort van dwars over den weg loopende
batterij genomen, en wilde op eene tweede aanruk-
ken, toen de kapitein, die dezen troep comman-
deerde, en die zich, wat onvoorzichtig, een weinig
te ver vooruit had gewaagd, een schot in zijne dij
ontving en nederstortte. Gelijktijdig met hem vielen
nog eeriige van zijne soldaten, en kwamen een paar
dozijn bereden Boegineezen in vliegende vaart uit
de flank aanrennen.
De voorhoede stond in het eerste moment ver-
baasd, doch kwam op sergeant von Frankenau\'s
luid commando aanrennen, schaarde zich zoo goed
en zoo kwaad als het kon rondom hem, velde de
geweren en wachtte hijgende van het loopen den
aanstormenden vijand af.
Maar zij hadden nauwelijks den tijd gehad om
eene klomp te formeeren, en de geweren met vaste
hand vooruit te steken, of daar stoof reeds de wilde
-ocr page 113-
405
ELK ZIJN DEEL.
schare voorbij, bij deze gelegenheid meer dan de
helft der Nederlandsche troepen omver rennende.
Von Frankenau had onversaagd dezen stoot door-
staan, en zag zich nadat de Bonieren voorbijge-
stormd waren, met slechts twee man op het bloe-
dige veld staan. Daar rende een tweede troep over
het veld, en zag hij gelijktijdig zijnen kapitein alleen,
op eenen afstand van tien of twaalf passen, zwaar
gewond op den grond liggen.
In een oogwenk was hij naast hem, ging met
uitgespreide beenen over hem staan en hield zijn
eer krampachtig met beide handen vast.
»Daar komen ze aan, Frankenau!" . . . steunde
de gekwetste..... Prr..... stoof een tiental
voorbij. De voorste viel, door von Frankenau\'s
schot geraakt, op zijde, en werd door zijn woe-
dend voortrennende paard medegesleept; terwijl de
tweede, zoodra hij met opgeheven klewang, 4) den
moedigen Europeaan het hoofd dacht te splijten,
de koude bajonet in zijne ingewanden voelde en
van het paard tuimelde.
Met de kracht van eenen reus, mocht het hem
gelukken, zijn geweer terug te trekken, en nog
juist bijtijds de lans van eenen anderen ruiter op
zijde te werpen, die maar al te goed op den ge-
kwetsten kapitein gericht was.
1) Een breed zwaard.
-ocr page 114-
106
ELK ZIJN DEEL.
Maar, helaas! nu begaven hem zijne krachten.
Het geweer nog eens tot verdediging van zich zel-
ven willende oplichten, trof hem, nog eer hij dat
had kunnen doen, de zware kling van een der
laatste ruiters, en viel hij naast zijnen compagnies-
commandant, bewusteloos neder.
Daar klonken de trompetten van de aanrukkende
kolonne, eene sectie van onze cavalerie k\'wam op-
dagen en vloog met een hoera de wegstuivende
Bonische cavalerie achterna. De vijand werd in
het gebergte geworpen, en vertoonde zich niet
meer in groot getal in de vlakte.
De uitslag van de expeditie is bekend. Nadat de
Koningin uit haar paleis gevlucht was, moest zij
het zich getroosten, dat de commandant van de
expeditie, eenen oom van haar, tot vorst van Boni
benoemde. Deze bezwoor de hem voorgelegde ver-
dragen, en kort hierop keerden de troepen naar
Java terug, nadat men eerst de gekwetsten en zie-
ken naar het groote hospitaal te Soerabaia, ge-
bracht had.
Hier vinden wij de beide mannen in eene en de-
zelfde kamer, naast elkaar op zindelijke hospitaal-
bedden liggen.
De kogel was reeds uit \'s-kapiteins been gesne-
den en, al liep hij nog wat moeielijk, zoo kon hij
toch reeds loopen. Von Frankenau lag nog als
een mirakel op zijn bed. De Boeginees had hem
een ongemakkelijken houw over zijn hoofd gege-
-ocr page 115-
107
ELK ZIJN DEEL.
ven, en alleen zijne model politiemuts, die hij
bij de attaque ophad, en de bui ten model
stropdas, die hij daarin had weggestopt, en
waardoor de kracht van den slag gebroken was,
hadden hem gered. En toch was hij nog al erg
weggekomen, en moest veel pijn uitstaan, daar het
laken van de muts en de stof van de das, in de
wond geperst waren en slechts met zeer veel
moeite daaruit verwijderd kon worden.
Op het oogenblik dat wij den lezer naar het
hospitaal brengen, slaapt de sergeant. De kapitein
staat op, opent een kistje, neemt een fieschje met
sodapoeder, en prepareert voor zichzelven een
glas sodawater. Hierop hoest hij expresselijk een
beetje hard. De sergeant slaat de oogen op en
niest.
ïDoe je mee, Frank?"
ïGraag, kapitein."
»De kapitein maakt vlak aan het bed voor den
zieke een glas klaar, licht hem een beetje op en
laat hem drinken.
»Hoe smaak je de pil?"
3>Uitstekend, kapitein!"
aZoodra je een paar dagen verder bent, doen
wij een scheutje Rijnwijn daarin — wat blief je,
ouwe ziel?"
Von Frarikenau glimlachte.
»U bent veel te goed tegen mij, kapitein!"
3»Te goed, ha, ha, ha! dat kan je begrijpen. En zoo-
-ocr page 116-
108
ELK ZIJN DEEL.
dra ge geheel hersteld zijt, gaat ge met een maand
verlof naar het gebergte, bij mijne zuster, die
daar met haren man op een koffieland zit. Dat
zal helpen. Marcheert alles goed, dan maken ze je
tegen dien tijd officier, en komt het presentje uit
den Haag er bij."
Von Frankenau glimlachte wederom.
»Lach maar, mannetje! Wij rukken dan te zamen
uit op het paradeplein, en laten het garnizoen voor
ons defileeren. Hoe vaar je, ridder van de.....?"
»Geduld, kapitein! ik heb een idee dat er niets
van komt. Ik dien pas drie en een half jaar ....
God verd.. . .! bl . . . . kerel! dat komt hier
volstrekt niet te pas. Je hebt je compagnies-com-
mandant het leven gered, hebt je kranig gehouden
en zijt dientengevolge door mij bij den kolonne-
commandant voorgedragen. En wat zeide de ko-
lonel, toen hij je naast mij en de gesneuvelde Boe-
gineezen voor dood zag liggen. Wat zeide hij, hm ?
Hij zeide: jammer van dien onderofficier! als een
van ons allen het kruis verdiend heeft, dan had
hij het moeten hebben. Hoe vaar je? Ben je niet
blij, dat je toentertijd in je moffeland dien
speler een mep hebt gegeven? Alles komt terecht,
ouwe ziel! komaan, geef mij je hand."
De beide mannen drukten elkaar de hand.
Op een anderen keer toen von Frankenau
reeds op de been was, en naast den kapitein zat
te rooken, zeide deze:
-ocr page 117-
109
ELK ZIJN DEEL.
»Als ik alles goed beschouw, was het bepaald
een geluk dat je op dien gedenkwaardigere dag de
model politiemuts op het hoofd had. De dikke
bodem er van en de stevige zijwanden verlamden
in elk geval de kracht van den slag."
»Dat ben ik met uwe permissie niet met u
eens, kapitein!" antwoordde von Franken au glim-
lachende. Hij was aan een dergelijk discours reeds
gewend. ))Bijaldien u de politiemuts goed wil be-
schouwen, zal u onmiddellijk opmerken, dat het
als hout zoo harde deksel er van, geheel en al
doorgehakt is, doorgehakt als kaas. Had zich niet,
bij toeval, mijne buitenmodel stropdas daarin be-
vonden, dan ware er niets van mij terechtgeko-
men, kapitein! en ze hadden mij met de Boegi-
neezen en onze doode soldaatjes te zamen in Bo-
nische aarde begraven.
»Denkt gij dus waarachtig, jong mensch, dat
zoo \'n miserabele buitenmodel stropdas, zoo \'n dun
zijden lapje als het ware het stroohalmpje was,
waardoor je leven gesauveerd is?"
^Bepaald zoo, kapitein! Uit dankbaarheid zal ik
beide stukken bewaren en steeds er aan denken,
dat èn het gouvernement èn de Chineesche k 1 o n -
tong te Batavia tot mijn behoud hebben bijge-
dragen.
»Je bent een slecht sujet .... ruk uit... .
Ai... . ou!. . . . mijn been" .... zuchtte de kapi-
tein; »mijn been, mijn been!"
»
-ocr page 118-
110
ELK ZIJN DEEL.
»Daar heeft u alweder een bewijs van mijn
gezegde omtrent de bui ten model stropdas,
kapitein! Hadden de Bonieren hunne geweren
niet met hunne achtkantige model kogels,
maar met fatsoenlijke ronde, buitenmodel
kogels geladen, dan ware uwe wond al lang dicht
gegroeid."
4»Zwijg toch, satanas! de pijn, die ik voel, is
in elk geval. .. . buiten model wees daarmede
tevreden.
Daar kwam de brievenbesteller en bracht zijn
lang boekje met de mail en andere brieven aan.
»Daar is er een voor u, Frank! uit Batavia —
stellig van eene buitenmodel beminde."
»Dezen keer heeft u het mis, kapitein! hij is
van mijne model bruid!" riep von Frankenau,
den brief triomfantelijk in de hoogte houdende.
3>Je bent toch een gelukzak, sergeant!" her-
nam de kapitein. »Niet alleen, dat je op het punt
staat om officier te worden en het vooruitzicht hebt
de Militaire Willemsorde te zullen krijgen, maar daar
komt nu nog bovendien eensklaps zoo\'n juffertje
uit Duitschland aanwaaien, door het ventje zijne
model bruid genoemd. Hoor eens, Frank! als dit
ook gevolgen heeft en ge met haar gaat trouwen,
dan mag je wel van geluk spreken en bij gelegen-
heid eens aan de model politie muts denken,
omdat die in zekeren zin.... al is het ook wat
stijf.... ons Nederlanders representeert."
-ocr page 119-
ELK ZIJN DEEL.                                 141
»Houd op, kapitein ! ik begrijp u," riep von Fran-
kenau. »Ik leef en sterf voor mijn nieuwe vader-
land !"
Op hetzelfde tijdstip ontving de heer Mabel San-
dor, administrateur van de beide suikerfabrieken
Sindang-sari en Klépoe insgelijks twee brieven van
passagiers uit Europa. De eene was van zijnen zoon
en berichtte hem diens gelukkige aankomst te Ba-
tavia, de andere was van de hand van mevrouw
Van Walraad, en maakte hem met het ongeluk be-
kend, dat aan boord met haren echtgenoot plaats
had gehad.
Tevens berichtte zij hem, dat zij over een dag
of veertien, te Sindang-sari zoude aankomen en
voornemens was daar verblijf te houden. Hij moest
dus spoedig alles in orde laten maken, en zelf er-
gens anders, b. v. op Klépoe gaan wonen.
Hoofdschuddende ging Mabel — zoo werd hij
algemeen genoemd — aan het werk, liet zijne
eigene goederen naar Klépoe brengen, en richtte
zich daar in eene verwaarloosde opzienerswoning,
zoo goed en zoo kwaad in als het ging. Zijn eigen
huis, dat gedurende een paar jaren leeg had ge-
staan, kon hij in dien tusschentijd in orde la-
ten maken.
Mabel Sandor was van geboorte een Hongaar.
In het jaar 1850 kwam hij met een klein jongsken,
zijn zoontje, te Batavia aan, en werd spoedig daarop
-ocr page 120-
112                             ELK ZIJN DEEL.
naar Sindang-sari gezonden, waar hij een vijftigtal
buffels en koebeesten aankocht, en daarmede de
suiker der naastliggende fabrieken ging afvoeren.
Hij leefde zeer stil en bemoeide zich met geen
mensch. Toen zijn zoon den leeftijd van acht jaren
bereikt had, zond hij hem naar eene kostschool in
Nederland en later naar Delft, waar hij voor den
kolonialen dienst opgeleid werd, en nu, zooals wij
weten, reeds teruggekeerd was.
Gedurende al dien tijd leefde hij te Sindang-sari,
met niemand verkeerende dan met de familie Van
Walraad. Hij ontving dikwijls brieven en boeken
uit Europa, las en schreef zeer veel, en zat het
liefst in de achtergalerij van zijn huis, van waar
hij een overzicht had op zijnen uitgestrekten bloe-
men- en moestuin.
Hij was een hartstochtelijk liefhebber van rozen,
en Walraad kon hem geen grooter genoegen doen,
dan wanneer hij hem, van een reisje terugko-
mende, een paar stekjes van bijzonder fraaie ro-
zen medebracht.
Rozen in den tuin en portretten in zijne schrijf-
of studeerkamer, dat waren zijne beide stok-
paardjes.
De geheele wand van deze kamer was rondom be-
dekt met schilderijen. Men behoefde hem niet te vra-
gen,wat hij voor een landsman was; overal ontmoette
men portretten van de strijders uit het jaar 1848.
In hun midden, op eenen luiaardstoel zittende,
-ocr page 121-
ELK ZIJN DEEL.                             113
en, uit eene echt Turksche pijp, fijn gesneden Ja-
va-tabak rookende, liet hij ze, een voor een, de
revue passeeren, onderhield zich bij tijden uren lang
met hen, door hun toe te spreken.
3>Ja, ja," zeide hij dan hoofdschuddende tegen
het portret van Kossuth; »een beetje minder
praats ware beter geweest. Als ge dien ellendeling
van een G-örgei had laten fusileeren, dan hadden
wij ze een pak gegeven, alvorens die stomme
Russen over de Karpathen gekomen waren.\'\'
»En gij daar, blufferd," riep hij tegen het beeld
van Bem, »wij hadden je met je stijf hoofdige,
smerige Polen niet noodig. Waar een Pool zijn
neus insteekt, daar komt de boel in de war; dat
moest men geweten hebben. Maar neen, men liet
ze begaan, en____ passama terremtete! 1)
honden van kerels! Alle achten te gaan ophangen
als doode katten! 2) Ik verd . . . het, ik wil niets
meer van hen weten!"
Op deze wijze pruttelde en raisoneerde hij tegen
de portretten van zijne landslieden. Klaarblijkelijk
behoorde hij tot een aanzienlijk Hongaarsch ge-
slacht, had in 1848 tegen Oostenrijk gestreden, en
was naar buitenslands gevlucht om zijn leven te
1). Een Hongaarsche vloek.
2.) Hij bedoelt de 8 Hongaarsche generaals, die de Oostenrijkers bij
Vilagos ophingen.
8
-ocr page 122-
114
ELK ZIJN DEEL.
redden. Wij kunnen dit bericht nog aanvullen met
de verzekering, dat zijne goederen verbeurdver-
klaard werden en hij, juist nog bijtijds, eene
kleine som contant geld benevens zijn eenig kind
wist te redden.
Toen de hartstochten wat bedaarder waren ge-
worden, verleende de Oosteurijksche regeering, uit
eigen beweging aan een groot gedeelte van de uit-
gewekenen gratie, en gaf zelfs hunne bezittingen
terug. Anderen, die zich meer bezwaard hadden,
mochten, wanneer zij daarom vroegen, insgelijks
terugkeeren en werden in de meeste gevallen ook
in het bezit van hunne landerijen en kasteelen gesteld.
Dat Mabel Sandor niet tot eerstgenoemde ca-
tegorie behoorde, kon men als vrij zeker bc-
schouwen. Niet zeker was het echter, dat hij gra-
tie gevraagd had, zoodat men niet wist of die hem
geweigerd was geworden of niet.
Toen hij zich een jaar of tien te Singdang-sari
had opgehouden, begon hij met een daar aan-
gekomen Engelschen machinist kennis te maken.
Deze bracht hem op de hoogte van de suiker-
fabrikatie en alles wat daaraan annex is. Spoedig
was hij er achter, en hielp later menigmaal in de
fabriek of bij het aanplanten, in één woord, stelde
zich goed bij alles aan, zoodat hem de heer Van
Walraad, tegen den zin van zijne vrouw, die een
^ekel aan hem had, bij zijn vertrek naar Europa,
tot administrateur aanstelde.
-ocr page 123-
115
ELK ZIJN DEEL.
Hij maakte gedurende de beide jaren, dat hij hier-
mede belast was, uitmuntende zaken, zoodat Van
Walraad eens het plan opperde, om hem, tegen ze-
kere pachtsom, de beide fabrieken te zullen over-
geven, en in Europa te blijven leven.
Zijne vrouw wilde echter niets hiervan weten.
Zij wilde niet in Europa blijven, zij wilde terug
naar haar geliefkoosde Sindang-sari, en dan
daar, in plaats van den ouden ijzegrim Mabel,
een harer broeders of neefjes, — die zij in menigte
bezat — met de administratie belasten.
Doch voordat men het daaromtrent eens was,
gebeurde het ongeluk op het schip.
Reeds te Batavia werd de weduwe het met
den vicomte eens, dat bij haar naar hare bezittin-
gen zoude vergezellen, daar alles goed nagaan en
zoo lang daar verblijf houden, totdat hare zaken
geregeld zouden zijn. Wilde hij dan hetzij de eene,
hetzij de andere fabriek, of beiden koopen, dan
zoude men het wel eens worden. Mogelijk was
dan een koopcontract niet zoo gemakkelijk te slui-
ten, en kon men, op eene andere wijze, tot zijn
doel geraken..... Enfin, de heer de Castro liet
zich voorshands door mevrouw tot haar ge-
machtigde aanstellen. In deze hoedanigheid begon
hij onmiddellijk inkoopen op groote schaal te doen.
Men kon toch in de binnenlanden, waar men,
zooals hij gehoord had, op eenen afstand van tien
mijlen geen buurman had, niet het leven van mar-
-ocr page 124-
116
ELK ZIJN DEEL.
motten gaan leiden. En tot welk doel bezat men
dan twee jonge dames, eene dochter en eene nicht?
Natuurlijk met het doel, dat ze van haren kant
iets voor het genoegen van de patronesse moesten
doen, terwijl deze al het overige voor haar bei-
den deed.
In plaats van ééne pianino, werden er twee ge-
kocht, en nam men zooveel muziek mede als men
maar krijgen kon.
Buitendien kocht men een paar nieuwmodische
toerwagens, eene koets en eene americaine. Paar-
den zoude men daar wel vinden, en, als die er
niet waren, zou men ze van Batavia laten komen.
Toen men eindelijk eene goede dertig duizend
gulden uitgegeven had, — want er waren immers con-
tanten aanwezig — liet men de verzending over
aan eenen commissionnair, besteeg een van de
fraaie kuststoombooten, en vertrok naar de hoofd-
plaats van het gewest, waar de eigendommen van
de weduwe Van Walraad gelegen waren.
IX.
De heer de Castro acht zich slecht behandeld. Raak mij niet
aan, ellendeling! De knevel als herkenningsteeken.
Ongeveer eene maand na hun vertrek van Ba-
tavia, vinden wij de reizigers goed en wel inge-
-ocr page 125-
ELK ZIJN DEEL.                             H7
richt op Sindang-sari. De beide pianino\'s ston-
den elk in eene afzonderlijke kamer, en het was
een genoegen om de beide meisjes daarop te hoo-
ren spelen, wanneer mevrouw met de Castro op
eene causeuse zat en over hare zaken met hem sprak.
Reeds op den tweeden dag na hunne aankomst,
had de heer vicomte van Mabel Sandor de boe-
ken en kas overgenomen, en verder al wat tot de
administratie behoorde. Al verstond hij van alles
wat hij hier zag, even veel als Mabel Sandor\'s
groote Perziaansche kat, zoo had hij toch de bru-
taliteit om op te merken, dat alles op den ouden
voet moest gedaan worden, en dat de heer Mabel
hem gedurende den eersten tijd, maar het een en
ander moest herinneren, als hij soms iets vergat.
Natuurlijk!
Mabel, die in den heer de Castro dadelijk eenen
gansch niets beteekenenden parvenu herkende, die
niets bezat dan eene groote dosis brutaliteit en
flux de bouche, maakte niet de minste zwarig-
heid, om op staanden voet alles aan hem over te
geven, doch liet zich behoorlijk onderteekende be-
wijzen van ontvangst daarvoor ter hand stellen.
Daar hij door de Castro en vooral door mevrouw
de weduwe, met zekere minachting behandeld werd,
trok hij zich ook onverwijld terug naar Klépoe,
aan den heer de Castro, toen hem deze wilde la-
ten roepen, latende zeggen, dat hij maar zelf bij
hem moest komen, als hij iets weten wilde.
-ocr page 126-
118                              ELK ZIJN DEEL.
Deze boodschap in tegenwoordigheid van me-
vrouw aan de Castro overgebracht, deed haar bijna
flauw vallen van ontsteltenis, en legde bij hem den
grond tot dien haat, die later zoo noodlottig op
hem terugwerkte.
s>Ik zal dien ellendigcn landlooper onmiddellijk
van mijn land wegjagen," schreeuwde de weduwe.
iSchrijf dadelijk een briefje aan hem, dat hij bin-
nen de vier en twintig uren huis en erf verlaten
moet. Ik wil hem nooit meer zien."
De Castro liet door een van de opzieners een
briefje in dien geest opstellen, en het vervolgens
door de weduwe onderteekenen.
Het antwoord luidde als volgt:
^Madame,
3>Daar ik eigenaar ben van den grond waarop,
en van het huis waarin ik woon, en U dus niet
het recht heeft om mij daaruit te verjagen, zoo
doet het mij zeer leed aan Uw verlangen niet te
kunnen voldoen, om onmiddellijk naar elders te
gaan verhuizen.
Ik heb de eer, enz."
»Heb ik ooit in mijn leven zulk een ellendeling
gezien!" riep Madame, zich over dezen brief woe-
dend makende. »Ik zal desnoods morgen ochtend
een stuk of vijftig man werkvolk van de fabriek
nemen, en hem de deur laten uitzetten. Wat ver-
beeldt zich deze kerel? Maar dat zijn altijd de ge-
volgen er van, wanneer men aan zulk onbekend
-ocr page 127-
119
ELK ZIJN DEEL.
tuig uit den vreemde, zijn vertrouwen schenkt. Ik
heb honderd malen met mijn man zaliger----------
zij noemt hem zalig, beste lezer! hoe vaar je? —
met mijn man zaliger, hevige woorden gehad over
dien Mabel, dien ik haat als den dood, en nooit
heeft hij naar mij willen luisteren. Dat is nu de
dankbaarheid voor al het goede, dat die kerel bij
ons genoten heeft."
Met veel moeite mocht de Castro er in slagen
om haar eenigszins tot bedaren te brengen. Zij
wilde zich niet laten sussen, en liet aan den Re-
sident eenen brief schrijven, waarin zij zich over
den opziener Mabel beklaagde.
Eerst toen zij met geen geringe verbazing en
ontsteltenis het antwoord gelezen had, werd zij
stil. De lezer moge zelf oordeelen wat het was, dat
haar zoo radicaal het stilzwijgen ging opleggen.
sMevrouw," schreef de Resident.
»De heer Mabel San dor, hoofdadministrateur
van de fabrieken Sindang-sari en Klépoe, is door
aankoop eigenaar geworden van een stuk grond,
naast laatstgenoemde fabriek. Hij is tevens gena-
turaliseerd Nederlander, en bij ons ter goeder
naam en faam bekend. U heeft dus geen recht op
zijn grond en bodem, en nog minder het recht om
hem van daar te willen verwijderen.
»Wij verzoeken u echter dringend, om den met
u gekomen persoon, zich noemende de Castro
-ocr page 128-
120                            ELK ZIJN DEEL.
naar herwaarts te laten komen, opdat hij zich
kunne Iegitimeeren.
Achtend                     de Resident van .. . ."
sDen persoon van de Castro" — foei, wat eene
insinuatie tegenover haren ridder, haren vicomte,
die haar tot naar het verre Indië is komen ver-
gezellen. Zij durfde deze beleedigende woorden niet
aan hem overbrengen, uit vrees, dat hij veront-
waardigd en als het weerlicht naar .... zoude
vliegen, om daar den Resident te gaan uitdagen.
Eenige dagen daarna ontving echter haar cava-
lier eene niet minder vriendelijke uitnoodiging, om
op het residentie-kantoor te komen, en daar eeni-
ge inlichtingen omtrent zijnen persoon te willen
geven.
Met eenen lachenden mond liet hij haar den brief
zien, en wierp hem toen, nadat hij hem eerst aan
vele stukjes gescheurd had, met verachting op den
grond.
»\'t Zijn nette kereltjes, uwe heeren Residenten,"
zeide hij. »Als zij mannen van distinctie reeds zoo
behandelen, wat zullen zij dan met een gewoon
burgerman doen? Het overige tuig zal wel niet
veel beter zijn."
Maar wat te doen? De heer vicomte ging in de
nieuwe americaine naar de hoofdplaats, en had
daar eene tamelijk lange conferentie met den Re-
sident. Thuis komende vertelde hij dat deze ambte- s
-ocr page 129-
ELK ZIJN DEEL.                                121
naar hem, na inzage van zijne papieren genomen
te hebben, met de meeste beleefdheid om excuus
had gevraagd, hem tevens uitnoodigende om zijne
recepties te komen bezoeken.
» Ploert van een kerel!" merkte hij tegen Catha-
rina aan. »Hij verbeeldt zich mogelijk, dat een man
als ik zich ongewroken laat beleedigen. Ik zet geen
voet in zijn huis, zoo waar als ik weder naar
Europa terugkeer, als hij mij nog eens het minste
in den weg legt."
»Bedaar, Alfons!" (hij noemde zich Alfonso Federigo
Charles Durette, vicomte de Castro) — fluisterde
Catharina tegen hem; »wij blijven te zamen op
Sindang-sari, laten hier de meisjes muziek ma-
ken, inviteeren een enkelen keer nu en dan eenige
buren op een speelpartijtje, en gaan.... als de
tijd daar is .... te zamen trouwen."
Wel is waar nam hij het voorkomen aan van
iemand, die zich doodelijk beleedigd voelde en die aan
het laatste punt van hare voorspiegelingen hoege-
naamd geen zoo bijzondere waarde hechtte, maar hare
vleiende taal en hare overige eigenschappen wis-
ten hem dan toch eindelijk tot de overtuiging te
brengen, dat hare liefde en hare positie in de maat-
schappij, geenszins te versmaden waren en dat hij
daarmede wel degelijk zijn voordeel kon doen.
Hij gaf dus eindelijk aan hare beden toe en verklaar-
de, te willen blijven op voorwaarde dat zij hem hare
hand moest schenken. Beviel het hem dan later niet,
-ocr page 130-
122
ELK ZIJN DEEL.
dan konden zij de beide fabrieken hier van de hand
doen en, met het daarvoor ontvangene geld —
eene ton of acht — naar Europa terugkeeren om
voorgoed op een van zijne kasteelen te gaan
wonen.
Dat was alzoo voorgoed afgesproken. Als men
maar weet wat men wil, dan komt alles terecht,
niet waar, beste lezer?
Denkt u dat men zich een oogenblik er het hoofd
mede brak, wat er van de beide meisjes moest
worden? Volstrekt niet, of beter gezegd, hierom-
trent was men het reeds lang eens.
»Hoe spoediger de beide nufjes aan den man
komen," had mevrouw zich op zekeren dag tegen ha-
ren minnaar uitgelaten, »des te beter is het
Vooral die nicht moet gauw het huis uit. Zij zit
den godganschelijken dag aan de piano, voor een
boek of aan hare kleeren te naaien; ik heb letter-
lijk niets aan haar. En dan moet ge eens zien hoe
zij mij tusschenbeide aankijkt. Het is een onuitstaan-
baar, vitterig, eigenwijs en verwaand schepsel. Maar
ik zal haar wel klein krijgen, dat zweer ik u,
Alfons!"
3>Je stiefdochter is van eenen beteren aard."
antwoordde hij; »die schijnt nog al van ons te
houden."
»Zij moest het ook eens probeeren om niet van
mij te houden. Ik mag ze geen van beiden, en
wenschte wel, dat ik ze kwijt was. Maar hierover
-ocr page 131-
123
ELK ZIJN DEEL.
zullen wij later, en als wij eerst maar getrouwd
zijn, nog wel nader spreken."
Ten gevolge van deze overeenkomst werd van
nu af aan, het gedrag der beide elkander bemin-
nende wezens (sic) tegenover Adèle geregeld.
De heer de Castro, die voor dien tijd nog met
eenige bescheidenheid tegen haar sprak, veroor-
loofde zich nu en dan van die aardigheden, welke
hij, in zekere Europeesche kringen, aan zekere soort
van dames, mocht debiteeren.
Adèle deed in den beginne alsof zij hem niet
begreep, hetgeen ook somtijds werkelijk het ge-
val was, en nam dan ook hoegenaamd geen blad
voor den mond, om hem te troeven op eene wijze
zooals hij van haar niet scheen te verwachten.
Hij veroorloofde zich, bij voorbeeld, over hare
poezelige handjes, hare dikke kuiten of hare fijne
taille te spreken, en nam eens, terwijl zij aan de
piano zat, de vrijheid, laatstgenoemde met beide
zijne handen te willen omspannen.
Adèle, die hem met tegenzin hoorde spreken, had
sedert eenige dagen eenen bcpaaldenekel aan hem
gekregen, en zich voorgenomen, om hem bij ge-
legenheid eens een lesje te geven.
Toen hij zich dus zoo ver vergat, draaide zij
zich eensklaps om en gaf hem een flinken oorveeg.
»Raak mij niet aan, ellendeling!" riep zij hem
toe, verliet de piano, en begaf zich naar hare
kamer.
-ocr page 132-
124
ELK ZIJN DEEL.
De oorlog was hiermede tusschen beiden ver-
klaard. Adèle ging aan hare schrijftafel zitten, en
stortte haar hart uit aan haren minnaar.
De heer de Castro begaf zich naar Catharina
en vertelde haar, wat er gebeurd was.
»Als zij nog eens de handen naar u durft op-
heffen, geef haar dan voor mijne verantwoording,
een klap terug. Ga maar gerust je gang — als
ze maar zoo spoedig mogelijk het huis uitkomt."
Het ontbrak buitendien niet aan andere oorza-
ken, om de arme Adèle te plagen. Zoo meende me-
vrouw, op eenen goeden ochtend, dat de juffrouw —
zij bedoelde Adèle — voor den kost iets meer moest
doen dan pianospelen en wat zingen. Zij zou er
niets bij verliezen, wanneer zij hare vingertjes een
weinigje in de huishouding ging uitsteken. Men had
nu eiken ochtend, bij het ontbijt het genoegen, om
öf aangebrande of met asch bedekte melk bij de
koffie te moeten drinken. Toen zij nog in haars
vaders huis was moest zij voor het ontbijt zorgen —
dit loog zij, zij voerde daar niemendal uit — en
zat of djonkokte (hurkte) zij, somwijlen uren lang
bij het vuur, om de melk voor papa, volgens zij-
nen wil te laten koken. Op de bedienden kon men
zich toch nooit goed verlaten.
»Dat is zoo, zij hebben er geen belang bij,"
merkte de Castro aan, en veroorloofde zich knip-
oogende er bij te voegen: »Ik vereenig mij dus met
het voorstel van onze gastvrouw, om aan freule
-ocr page 133-
125
ELK ZIJN DEEL.
Adèle het toezicht over het ontbijt op te dragen."
»Vooreerst maar het toezicht over de melk," voegde
mevrouw er bij.
»Zeer gaarne, tante! In het huis van oom Mar-
tini deed ik het immers ook," antwoordde Adèle.
»0 zeker," zeide de Castro met een hoonend glim-
lachje; »daar worden zelfs door gravinnen de koei-
en gemolken — dat noemen de Duitschers gemoe-
delijk zijn."
Mevrouw proestte het uit van den lach.
»Als Adèle er op gesteld is kan zij dat hier bij
ons óók doen," riep zij lachende.
3>Er mankeeren hier dan slechts graven, die voor
staljongens zouden willen spelen," voegde de Cas-
tro er bij.
»Dan zal men zich tot dat einde door den eer-
sten den besten leeglooper kunnen laten helpen .. .
mijnheer de Castro! ... of zou u niet zoo galant
willen zijn?" vroeg Adèle, en wierp hem een ver-
achtenden blik toe.
Mevrouw Van Walraad begreep zeer goed wat
Adèle hiermede bedoelde. Het hinderde haar, dat
haar minnaar door Adèle zoo getroefd werd. Als
men voor iemand achting gevoelt, spreekt men niet
zoo tegen hem.
De verwijdering tusschen de beide vrouwen werd
van dag tot dag erger, en gaf aanleiding, dat zij
elkander zooveel het maar kon meden.
Adèle deed dus bijna dagelijks groote wandelin»
-ocr page 134-
126                              ELK ZIJN DEEL.
gen in de buurt. Bij deze gelegenheid was Melita
hare trouwe begeleidster. Ja, het was opmerkelijk,
dat de genegenheid, welke deze van den beginne
af aan voor hare nicht gevoelde met den dag groo-
ter werd, en in dezelfde mate toenam, hoe vijandi-
ger de stemming van hare stiefmoeder werd.
Op eene van deze wandelingen kwamen zij bij
het huis van Mabel Sandor, die daar zat te lezen.
Adèle had reeds verscheidene malen het lot van
dezen man met het hare vergeleken, en, zonder eigen-
lijk van zijne vroegere lotgevallen iets te weten, al»
leen in het oog gehouden, dat men hem gemeen
behandelde.
Zij groette zeer beleefd en ontving hiervoor de
vriendelijke invitatie, om eene minuut of wat bij
hem te komen zitten.
Men deed het, en keerde, na langer dan een uur
gezeten te hebben, opgetogen over den beschaaf-
den toon, waarop de oude heer met haar sprak,
naar huis terug.
En zoo kwam het, dat beide meisjes in deze mid-
dagwandelingen van lieverlede meer behagen begon-
nen te scheppen, en somwijlen wel een beelje langer
daar bleven praten, dan de tijd eigenlijk veroorloofde.
Mabel van zijnen kant amuseerde zich met den
beschaafden geest van de eene en het vroolijke en
kinderlijke gemoed van de andere, en zorgde dat
er eiken dag iets nieuws te zien of te bepraten
viel, waarmede hij zijne beide vriendinnetjes hoe
-ocr page 135-
127
ELK ZIJN DEEL.
langer hoe meer aan zijn huis en zijnen persoon
wist te boeien.
Niets was ook natuurlijker, dan dat de meisjes
liever bij hem kwamen zitten praten, waar zij steeds
welkom waren en nooit beleed igende woorden moes-
ten aanhooren, dan dat zij thuis bleven, om daar
met scheele oogen aangezien en met lompe woor-
den beleedigd te worden.
Bij eene nadere kennismaking, vernamen de meis-
jes, niet zonder eenige ontsteltenis, dat Mabel
eenen zoon had, die met haar de reis per boot
van Suez naar Batavia had gemaakt, en dat hoogst
waarschijnlijk hij degene was, die haar beiden van
de eene boot naar de andere vergezeld had. Zij
wisten aan Mabel niets aangaande den jongeling
te vertellen, dan dat ze nauwelijks tien woorden
met hem gesproken hadden. Melita herinnerde zich
onbestemd, dat hij een klein, zwart kneveltje droeg,
hetwelk haar voorkwam verlakt te zijn, zoo sterk
glom het.
sJa, daaraan herken ik mijn zoon!" riep de ge-
luk kige vader lachende uit. :»Iedere Hongaar is er
trotsch op, zulk een kneveltje te mogen dragen.
Ik heb in mijne jongelingsjaren menigen zilveren
gulden er voor versnoept, om het beste baardwas
machtig te kunnen worden. Dan werd de snor er
mede gebalsemd, en zoo lang tusschen duim en
wijsvinger gedraaid, totdat hij den vorm aangeno-
men had, dien zekere grendels aan de vensters
-ocr page 136-
128                             ELK ZIJN DEEL.
hebben. Weet u, dames! zoo naar rechts en links,
in de hoogte gedraaid."
»Heeft men dan," vervolgde hij, »naar de Hon-
gaarsche mode, een paar flinke laarzen met klet-
terende sporen aan de voeten, den dolmantel op
de schouders hangen en de muts met de haneve-
der op een oor zitten, en staat men met zijne
dame tot den dans gereed, dan, mijne lieven! moet
u zulk een Hongaarsch heertje zien draaien en
springen, zoodra de viool bespeeld wordt."
Dit gezegd hebbende sprong hij van zijnen stoel
op, en begon op zijn Hongaarsch te dansen, waar-
over de beide meisjes hartelijk moesten lachen.
»Ja," riep hij uit, terwijl hij weder kw\'am zit-
ten. »U moest zoo een echt Hongaarschen dans
maar eens zien dansen — daarbij is alles leven
en beweging, en u staat er verstomd van, hoe de
meeste meisjes hare handen en voeten, naar alle
zijden weten te draaien en te zwaaien. Het spreekt
van zelf, dat ze daarbij het nationale costuum dra-
gen, nauwe broek, laarzen met sporen, een korten
tot iets beneden de knieën reikende rok, een lijfje
met witte hemdsmouwen, en lange tot aan de hie-
len afhangende haarvlechten."
3>En gaan de dames altijd zoo gekleed?" vroeg
Melita.
»Meestal," antwoordde hij. »En ik verzeker u,
dat dit er veel beter uitziet dan de Fransche mode,
en dat het niet slechts de meisjes veel beter kleedt,
-ocr page 137-
ELK ZIJN DEEL.                             129
maar dat ze zich ook veel gemakkelijker daarin
kunnen bewegen, dan in die lange sleepende rok-
ken."
3>Zou u niet wederom naar uw vaderland terug
willen ?" vroeg Melita, die niet kon begrijpen, waarom
hij zich op Java bevond, als hij het thuis zoo pret-
tig had.
Mabel Sandor zuchtte, schudde zijn hoofd, en ant-
woordde: »Ik ben nu reeds zoo lang van huis af
dat het mij daar, hoogst waarschijnlijk, niet meer
zoo goed zou bevallen als vroeger. Buitendien,
mijne lieve kleine tooveres, bevalt het mij hier,
op Java, ook zeer goed. Wacht maar, als eerst mijn
zoon maar hier in de buurt controleur mag worden."
»Zou hij ?" vroeg Melita in de handen klappende.
»Dan blijft u stellig hier en gaat bij hem inwonen,
niet waar, mijnheer Mabel?"
De oude heer trok een slim gezicht, glimlachte,
en antwoordde: »Dat zullen we dan zien. Vooreerst
blijf ik hier op Klépoe zitten, pas op mijn huis en
erf en op mijne karbouwtjes, — die lieve beestjes —
als de heer vicomte de Castro er niets tegen heeft.
Ha, van dat uitmuntend heerschap sprekende, moet
ik u verzoeken mij te willen zeggen hoe hij het
maakt?"
»Hij neemt les in het paardrijden," antwoordde
Adèle, spottenderwijze.
»Een Fransche vicomte en les nemen in het paard-
rijden?" vroeg Mabel op denzelfden toon. aFoei! de
9
-ocr page 138-
130
ELK ZIJN DEEL.
Fransche ridders leefden en stierven vroeger te paard,
juist zooals wij Hongaren. Leert het kereltje paard-
rijden? Ik heb een flinke Bimanees op stal, als de
heer vicomte met fatsoen zijnen hals wil breken,
kan hij hem van mij krijgen. Ha, ha, ha!" lachte
hij; »een ridder die op zijn zes en dertigste jaar nog
paardrijden moet gaan leeren!"
3>0, u moet hem te paard zien zitten," hernam
Melita. »Hij houdt zich met beide handen aan de
manen van het beest vast."
»Ei, ei! aan de hoofdofficiers-teugels," zeide Ma-
bel lachende. »Ik heb zoo iets in mijn leven reeds
meer gezien. Pas op, als hij eens in staat zal zijn
om alleen op een paard te blijven zitten, dan zal
hij vertellen, hoe hij in Europa, en waar hij o ver-
al geweest is te paard placht te rijden. Ik k&n
deze soort van heeren. Mijn hoofd er af, dat hij
beter met kaarten en dobbelsteenen kan omsprin-
gen, dan met paarden."
ï>Dag mijnheer Mabel Sandor! wij gaan nu naar
huis," riepen nu de meisjes.
»Tot morgen. Ik hoop u dan iets nieuws te kun-
nen vertellen," antwoordde de oude Hongaar.
En zoo gebeurde het ook. Den volgenden dag
kwamen de meisjes wederom, hoorden het een of
ander verhaal van Tsiguiners (of zoogenaamde Hei-
dens), roovers en Hongaarsche patriotten, babbel-
den over hare kinderjaren, over gouvernantes en an-
dere groote personages, en lachten hartelijk, toen
-ocr page 139-
431
ELK ZIJN DEEL.
Mabel vertelde, dat hij den vicomte had zien te
paard rijden.
Op deze wijze ging de droge moesson voorbij, en
begon de regentijd te naderen, zoodat zij nu spoedig
het genoegen zouden moeten missen, dagelijks met
papa Mabel te kunnen komen praten.
Zoo onschuldig als deze bijeenkomsten waren, ga-
ven zij toch de reden aan de hand tot hevig mis-
noegen, en tevens tot eene verklaring van de zijde
van Adèle, die aan hare positie in Indië eene ge-
heel andere richting gaf, dan in den beginne van
haar verblijf aldaar te voorzien was.
Hierover in een volgend hoofdstuk.
X.
Pianospel en geschifte melk. Is hij sergeant?\'t Is jammer van
haar. Arme Adèle!
De regentijd was in werkelijkheid begonnen.
Aan eene verre wandeling was derhalve niet meer
te denken. De beide meisjes moesten dus thuis
blijven.
Van lieverlede was de waarneming van het ge-
heele huishouden in de handen van de beide meis-
jes overgegaan, maar op zoodanige wijze, dat na-
genoeg alles op de schouders van Adèle rustte.
-ocr page 140-
132
ELK ZIJN DEEL.
Gaarne liet zij zich dit welgevallen, en zou
nooit er over geklaagd hebben, ware het niet, dat
de heer de Castro zich menigmaal over het een en
ander, op eene afkeurende wijze had uitgelaten.
Niettegenstaande hij slechts als gast het huis
bewoonde, en dus niet te gebieden had, sloeg hij
toch reeds dikwijls eenen toon aan, die hem niet
betaamde. Al had hij als quasi-administrateur mis-
schien het recht, om de opzieners te berispen of
het werkvolk uit te schelden, dit gaf hem nog niet
het recht om ook Adèle zoo te behandelen.
Zij was een lid van de familie, even als Melita
dat was, en mocht dus op dezelfde onderscheiding
aanspraak maken als deze. In geen geval stond zij
hem het recht toe, om haar iets te bevelen of hare
wijze van huishouden te bedillcn, laat staan zich
aanmerkingen te veroorloven over de wijze waarop
zij haren overigen vrijen tijd verkoos te besteden.
Eerst begon hij over het vele piano-spelen te kla-
gen. Hij kon des namiddags niet slapen. Hierin
werd hij door mevrouw ondersteund, daar deze
van dezelfde gevoelen was en niet begrijpen kon,
dat iemand, den godganschelijken dag op die ram-
melkast kon trommelen.
»Als ge er zoo\'n bijzonderen trek in hebt, doe
het dan op een tijd, dat de menschen wakker zijn,"
merkte zij aan.
Adèle beweerde, dat zij nooit voor vijf uren na
den middag, begon te spelen.
-ocr page 141-
ELK ZIJN DEEL.                             133
»Juist het oogenblik, waarop ik dikwijls pas in
slaap val," het de Castro er op volgen.
»Speel dan om zes uren, in plaats van altijd,
om dezen tijd, langs straat te gaan loopen," ge-
bood de weduwe. »Ge moet doen wat men u zegt.
Waarom is vandaag al weer de melk geschift?
Gij laat die maar in het pannetje doen, zonder te
kijken of dat schoongemaakt is of niet. Als men
iets doet, moet men het goed doen."
aZeer verstandig gesproken," voegde de vicomte
er bij. 3>Voor zoo ver ik er verstand van heb, kan
men het verzuren van de melk alleen door zorgvul-
dige zindelijkheid beletten."
»Ik verzeker u, tante, dat ik er zelve naar kijk,
en dat ik meestal het porseleinen pannetje nog
eens met warm water uitspoel," antwoordde Adèle.
»Dat kan wel zoo zijn," beet de Castro haar toe;
aof ten minste, u verbeeldt zich, dat het daarmede
gedaan is. Maar ik wil eene weddenschap aan-
gaan, dat u óf vuil warm water neemt, óf het
pannetje met eene vuile lap schoonmaakt."
»Zoo zal het wel zijn, want anders begrijp ik
er niets van," liet tante er op volgen. »Bij ulieden
in Duitschland weet men niet precies waar de zin-
delijkheid begint — ik heb dat met mijne eigen
oogen gezien."
Adèle zweeg.
Op eenen anderen dag begon madame. Zij be-
vond zich juist met de Castro op eene wandeling
-ocr page 142-
134
ELK ZIJN DEEL.
door den tuin. Hij hield haar met de rechterhand
om de heupen vast, en stoeide met haar. Daar
stonden ze eensklaps voor een prieeltje van j as-
mijn, waarin Adèle zat te lezen. Beiden schrikten
toen zij haar gewaar werden.
»Wat zit gij toch eeuwig in die vervelende boe-
ken te lezen?" vroeg mevrouw haar. »Men kan
geen voetstap doen of men ziet een van u beiden
met een boek in de hand, of men hoort het ver-
velende gerinkinkel van de piano. Ik zal beiden
laten wegstoppen. Zie liever naar de keuken."
»Maar, tante, ik kan toch niet altijd in de keu-
ken zitten?"
»Dat verlang ik ook niet. Maar ge dient er meer
werk van te maken. Het vleesch was van middag
weder aangebrand. Is het waar of niet, Alfons?"
»Precies. Ik heb nog nooit zoo iets beleefd. Om
den anderen dag is dat het geval."
»Ik geloof dat u zich vergist, mijnheer! Ik heb er
nog nooit iets van opgemerkt," antwoordde Adèle.
»U is het niet beter gewend," riep tante; »in
het vervolg verzoek ik van dergelijke tegenspraak
bevrijd te zijn. Als wij het opmerken, moet het
voor u voldoende zijn. En buitendien wil ik heb-
ben, dat ge tegenover mijnheer de Castro de wel-
voeglijkheid beter in acht neemt. Mijnheer is mijn
gast en niet de uwe; en wat mijnheer zegt, wenscht
of gebiedt, moet voor u even goed een bevel zijn,
als ware het een en ander door mij gelast of
-ocr page 143-
135
ELK ZIJN DEEL.
bevolen. Begrijp je mij? Ga nu naar de keuken
omzien."
Adèle vermocht geen woord te spreken en was
nauwelijks in staat om hare voeten te verzetten.
Hevig geschokt bereikte zij hare kamer en wierp
zich op eenen stoel neder.
Dat was te erg! Zulk eene behandeling had zij
niet verdiend! Zij gevoelde nu voor den eersten
keer hare afhankelijkheid van deze hartstochtelij-
ke vrouw, tegenover wie zij geheel machteloos was.
Tevergeefs riep zij zich toe om bedaard te blij-
ven, om zich niet nog ergere onaangenaamheden,
door tegenspreken of stuurschheid, op den hals te
halen, en rustig den tijd af te wachten, dien Frans
haar, als niet ver meer verwijderd te zijn had
voorgespiegeld. Steeds kwam hare vrouwelijke fier-
heid daartegen op, en doortintelde haar zekere elec-
trieke stroom van verontwaardiging, wanneer zij
bedacht, door wiens toedoen zij in zulk eene on-
aangename positie gebracht was.
Zij nam zich voor, om dien gehaten opstoker —
daarvoor hield zij hem — uit den weg te gaan, zich
nergens meer te vertoonen dan aan tafel, en alles
te doen wat men haar zoude belasten. De rol van
asschepoester zou zij toch niet altijd behoeven te
spelen, hoopte zij.
Een paar dagen daarna ontving zij wederom eenen
brief van haren beminde. Hij hoopte met de eerst-
volgende promotie tot luitenant benoemd te worden;
-ocr page 144-
136
ELK ZIJN DEEL.
en dan, zoo schreef hij, staat ons niets meer in den
weg om te gaan trouwen.
Aan het slot van den brief onderteekende hij zich
uw liefhebbende Frans, voorshands nog sergeant
te Soerabaia.
Deze brief gaf aan madame aanleiding tot eene
nieuwe kijfpartij. Mevrouw kon maar niet begrij-
pen van wien Adèle elke week uit Soerabaia eenen
brief ontving. Bij het weinige nieuws, dat men
op Sindang-Sari gewaar werd, of uit de wereld
vernam, besprak men dan de nietigste dingen; en
eens had de Castro op schertsenden toon de op-
merking gemaakt, dat mademoiselle stellig een
vrijer daar moest hebben. Want, wie zou het
anders in zijn hoofd kunnen krijgen, om zoo dik-
wijls aan haar te schrijven. Daar zij buitendien
nooit tegen iemand een woord over den inhoud
van die brieven sprak, groeide de nieuwsgierig-
heid van mevrouw hoe langer hoe meer aan, en
had zij met de Castro de afspraak gemaakt, om
eens ernstig daarnaar te gaan polsen, wanneer
Adèle wederom een brief mocht ontvangen.
Het meisje had de gewoonte zich in hare ka-
mer af te zonderen, zoodra zij eenen brief ont-
vangen had, ten einde hem daar op haar gemak
te kunnen lezen.
Ook dezen keer deed zij dat.
Toen zij terugkwam ging men juist aan de thee-
tafel, en hare tante vroeg haar;
-ocr page 145-
137
ELK ZIJN DEEL.
»Van wien ontvangt ge toch elke week zoo \'n
dikken brief, Adèle?"
»Ik heb het reeds eens gezegd — van haren
vrijer," antwoordde de Castro dadelijk. »Hij zendt
haar telkens een lokje van zijn haar, om daar-
mede haren chignon op te vullen."
»Ik wist niet, dat gij in Indië een vrijer hadt,"
liet mevrouw er op volgen.
»En zoo dit werkelijk het geval ware, zou u daar
dan iets op tegen hebben, tante?" vroeg Adèle be-
daard weg.
»Dat wil zeggen, dat je werkelijk een vrijer hebt?
Ik vind het alles behalve fatsoenlijk, dat ge mij
nog nooit een woord over dit heerschap gesproken
hebt. Ik ben toch uwe tante, en diende dus wel
iets daarvan te weten."
»Toen wij naar Indië gingen heb ik het aan oom
verteld, en die heeft mij geluk er mede gewenscht,"
antwoordde Adèle.
»En om welke reden mag ik er niets van we-
ten?" vroeg tante, die zich wederom begon op te
winden.
»Het is vandaag den eersten keer dat u er mij
naar vraagt, tante."
»Dus als ik er niet naar gevraagd had, hadt ge
mij ook niets er van verteld ?" beet hare tante haar
toe.
^Hoogstwaarschijnlijk niet," zeide Adèle zacht
tegen haar,
-ocr page 146-
138
ELK ZIJN DEEL.
»Zoo? dat staat je mooi, uitmuntend. Ik moet
zeggen dat ge thuis eene perfecte opvoeding ge-
had hebt. En dat zegt ge mij maar zoo droogweg
in mijn gezicht, slang die je bent!"
)>Bedaard, Catharina! de eene dienst is de andere
waard. Als mademoiselle het recht meent te heb-
ben om tegenover u de ondankbare te spelen, zijt
gij even goed in uw recht om daarvoor te bedan-
ken. Ik geef u dus in overweging, om de brieven
van Soerabaia open te maken en te lezen, of ze
onopengemaakt terug te zenden aan den schrijver."
Zoo sprak de heer de Castro.
Deze raadgeving viel niet in het water.
»Laat mij den brief eens zien, dien gij daareven
gekregen hebt!" riep tante. Zij was nu niet meer
tegen te houden. »Gauw, den brief!" riep zij, »of
ik zal je leeren, hoe men zich tegenover mij dient
te gedragen — den brief!!"
Adèle had zoo iets nog nooit beleefd. Nooit had
iemand haar op eene zoo hemeltergende wijze be-
leedigd; nooit had zij eene vrouw uit de laagste
volksklasse gezien, die zich zoo vergat, als de we-
duwe Van Walraad dat op dit oogenblik deed.
Zelfs de Castro, wiens ware karakter noch voor
Adèle noch voor Melita een geheim was gebleven,
scheen over Catharina\'s gedrag niet bijzonder ge-
sticht te zijn, en gevoelde instinctmatig, dat hij
hier te ver was gegaan.
Toen zij als eene furie eene schrede vooruit deed,
-ocr page 147-
439
ELK ZIJN DEEL.
de rechterhand omhoog hield en met bevende stem
riep: »den brief!" hield hij haar tegen, en fluisterde
tegen haar: ^Bedenk toch wat ge doet!"
Op hetzelfde oogenblik verwijderde zich Melita
en kwam spoedig daarop met den verlangden brief
in de hand terug.
»Geef hier!" riep hare stiefmoeder.
»Geef hier!" riep de Castro.
Adèle zweeg, en vestigde hare oogen strak op die
van Melita.
»Zal ik?" vroeg deze.
»Doe wat uw hart u ingeeft." antwoordde Adèle.
Nog waren deze woorden niet geheel uitgespro-
ken,of ook Melita had reeds een kloek besluit ge-
nomen, en zij scheurde den brief aan duizend stukjes.
Een gil uit den mond der weduwe deed zich
hooren, toen zij dit zag, en niet in staat zijnde,
hare kwaadheid te verbergen, liet zij zich, zoo
dik en zwaar als zij was, op eenen stoel vallen en
riep tegen hare stiefdochter: »Dat zal je heugen,
hoor! wacht maar!" En zich tot de Castro wen-
dende vroeg zij aan dezen edelen ridder: 2>Is het
niet schandelijk hoe deze twee personen met mij
omspringen? Het zou haar in het minst niet kun-
nen schelen, als ik eene beroerte kreeg en het voor
hare venijnige oogen bestierf van verdriet."
»De hemel beware mij voor zulk eene beschul-
diging!" riep Adèle haar toe. dAIs u ziek wordt,
dan is het uwe eigene schuld, tante! Een goed
-ocr page 148-
140                             ELK ZIJN DEEL.
woord van uwen kant, tegen mij gesproken, had
mij datgene aan u doen mededeelen, wat u wenscht
te weten, en wat ik reeds lang aan u had willen
vertellen."
»En waarom hebt ge \'t mij dan niet verteld?"
riep de tante haar toe. J>Omdat ge eemfekel aan
mij hebt, en den baas in mijn huis wilt spelen. Is
het zoo? of weet je \'t óók al weer beter?"
»Uwe verwijten doen mij te meer leed, daar ik
mij de reden er voor niet verklaren kan," ant-
woordde Adèle fier. »Maar ik hoop er een eind
aan te maken, door u mede te deelen, dat ik se-
dert een jaar of drie met een jonkman geënga-
geerd ben, die op dit moment te Soerabaia als
sergeant dient, en spoedig tot luitenant bevorderd
zal worden. Is dat eenmaal het geval, dan komt hij
mij afhalen, en brengt mij bij een e familie te Soe-
rabaia, om spoedig daarop met mij te gaan trou-
wen. Dit is alles wat ik u kan mededeelen; en nu
weet u meteen den inhoud van al de brieven, die
ik van hem ontvang en aan hem schrijf. — Is u
nu tevreden, tante?"
De weduwe had aandachtig naar het verhaal van
Adèle geluisterd, en niet weinig den neus opgetrok-
ken, toen zij hoorde, dat haar minnaar sergeant
was.
3>Is je vrijer sergeant?" vroeg zij krampachtig
lachende. »Hoe komt ge toch aan zoo \'n gemeen
sujet? Ik dacht dat ge van eene bijzonder fatsoen-
-ocr page 149-
141
ELK ZIJN DEEL.
lijke familie afkomstig waart, zooals Van Walraad
altijd beweerd heeft, en nu hoor ik, dat je vrijer
in de kazerne thuis behoort. Dat zal wat moois
zijn! Enfin, ieder zijn meug."
Dit gezegd hebbende stond zij op en verwijderde
zich met de Castro, met dezen cavalier onderweg
door het huis lachende en stoeiende, de betrekking
van eene dame met eenen sergeant beredenee-
rende, bespottelijk makende en, van haar verheven
standpunt in de maatschappij, afkeurende.
Adèle begreep, dat van nu af aan, hare positie
in het huis van hare tante onhoudbaar was gewor-
den. Dagelijks aan de onredelijke en gezochte aan-
vallen van twee personen blootgesteld zijnde, die
niet het minste zedelijke gehalte bezaten, en voor
geen gemeenheid terugdeinsden, kon zij op den
duur in hunne onmiddellijke nabijheid niet blijven.
Zij bezat moed genoeg om elke ramp van hooger
hand te kunnen verdragen — moed, om, als het
zijn moest, te voet tot aan de eerste de beste plaats
aan zee te vertrekken, om van daar, met opoffe-
ring van hare bijouterieën, het reisgeld over zee,
tot Soerabaia te kunnen betalen ...... maar,
wat dan?
Was zij ook verzekerd daar, zooals Frans haar
geschreven had. iemand te kunnen vinden, die haar
zoude willen huisvesten, totdat hij eindelijk tot of-
ficier bevorderd zijnde, haar konde huwen?
En in het geval ook, dat zij te Soerabaia door
-ocr page 150-
142
ELK ZIJN DEEL.
bevriende menschen mocht worden opgenomen,
zoude de wereld — zij bedoelde de Indische we-
reld — niet afoei" of »o wee" uitroepen, over het ge-
val, dat eene jonge dame, uit liefde voor eenen
sergeant zulke buitensporige dingen had begaan
en hem was gaan naloopen?
De wereld ziet maar half, maar beoordeelt in
de meeste gevallen alles verkeerd, juist doordien
zij niet alles gezien en gehoord heeft, en het
grootste genoegen vindt in scandaleuze geschiede-
nissen.
Loopt eene dame uit de voorname wereld den
eenen of anderen paardrijder, parvenu of speler
na, dan lacht men over dergelijke verliefde buien.
Laat haar dit echter niet doen uit liefde voor een
ondergeschikt militair, want dat vindt geen genade
in de oogen van de zoogenaamde beschaafde we-
reld. In geen geval was echter hier, het een en
ander op Adèle toe te passen.
Zij besloot dus om bij gelegenheid, eens we-
derom eene visite bij den ouden heer Mabel San-
dor te gaan maken en hem om raad te vragen.
Gedurende den laatsten tijd had zij weinig tijd
overgehouden om te gaan wandelen, daar hare be-
zigheden in het huishouden met den dag vermeer-
derden.
Zag mevrouw aanvankelijk na hare terugkomst
uit Europa slechts een enkelen keer menschen nu
en dan, zoo nam dit met elke maand toe; en op
-ocr page 151-
143
ELK ZIJN DEEL.
het tijdstip, waarvan ik nu spreek, gaf zij geregeld
drie malen in de week speelpartijtjes.
Deze waren, zooals van zelf spreekt, door den
vicomte de Castro gearrangeerd. Hij begon zich
bij Catharina te vervelen. Als men niets bij de hand
heeft, dan eene vervelende administratie en een
vervelend, jaloersch wijf, dan wil men zich op zijn
tijd daarvoor schadeloosstellen; en hiertoe koos hij
het spel.
Ik wil niet beweren, dat hij dit bij preferentie
deed, en dat hij zich niet gaarne op eene andere
manier afleiding verschaft zoude hebben. Maar op
dit tijdstip, nu hij door iedereen als de aanstaande
echtgenoot van de weduwe Van Walraad beschouwd
werd, vermeende hij zich, wat zijne genoegens be-
treft, binnen zekere grenzen te moeten houden,
oordeelde hij het verkieslijk liever thuis te blijven
en te gaan spelen, dan uit te loopen en zijn net
elders te gaan uitwerpen.
Catharina, van haren kant, was niet weinig er
op gesteld, om aan de gasten te toonen, dat zij
rijk was. Zij liet het aan niets ontbreken, en greep
altijd met milde hand in de dispens, waar, door
de Castro\'s zorg alles voorhanden was, dat van
goeden smaak en rijkdom getuigen kon. Daarbij
bediende zij zich van Adèle, die de kunst verstond
om overheerlijke koek, taarten en allerlei soorten
van gebak te maken. Dit nam dan een groot ge-
deelte van haren vrijen tijd in beslag; want het is
-ocr page 152-
*
144                             ELK ZIJN DEEL.
eene ontegenzeglijke waarheid, dat het Vervaardi-
gen van eene fijne en sierlijke taart, even veel ta-
lent vordert en tijd vereischt, als het uitwerken
van eene predikatie, alleenlijk met dit onderscheid
dat de taart, als die werkelijk mocht mislukken,
in geen geval aan het publiek voorgezet kan wor-
den, hetgeen met de predikatie daarentegen toch
geschiedt, al bederft ook de geheele gemeente zich
de maag er door.
Dus, Adèle moest thuis blijven en werken, moest
thee en koffie zetten en schenken, moest zorg dra-
gen voor eene prompte bediening met koek en ver-
verschingen voor de dames, terwijl de heer de Cas-
tro tegenover de heeren met zijn fijne wijnen
bluf sloeg en mevrouw zat te praten.
Was het, bij zulke gelegenheden, geen gering genot
voor de weduwe, wanneer de fiere, keurig in het
zwart gekleede vicomte, met het roode lintje in het
knoopsgat, door de dames ten hoogste bewonderd
werd, en men haar openlijk met zulk een man ge-
lukwenschte, niet minder streelde het hare eigen-
liefde en haren trots, op de beide meisjes te kun-
nen zinspelen, waarvan de eene hare aangetrouw-
de dochter was. Van Adèle sprak zij dan fiuiste-
rend als van eene arme nicht, die zij uit medelij-
den bij zich genomen had, van wie zij wel dienst
had, maar aan wie toch . . . een luchtje was.
»\'t Is jammer van haar, maar," fluisterde zij te-
gen een paar oude dames, »ik reken op uw woord,
-ocr page 153-
"
ELK ZIJN DEEL.                                145
dat ge er van zult zwijgen; is het niet jammer van
het meisje, dat zij zich aan een onderofficier ver-
slingerd heeft?"
»Hoe is het mogelijk!"
»Aan een onderofficier?" vroegen de twee oud-
jes, en keken elkander aan, alsof ze wilden zeggen :
»Dat moeten wij morgen ochtend in de stad gaan
vertellen."
Arme Adèle! Zij wist er niets van en stond kof-
fie te schenken en taart te snijden, terwijl degene,
voor wie zij het deed, hare eer en haren goeden
naam op het spel zette, door die over te leveren
aan de furies van de hedendaagsche maatschappij,
aan een paar praatzuchtige oude wijven.
XI.
Wie gaat er zonder geboorte-akte op reis\'? Een flinke vent en
een gemeene kerel. De duc de la Cocherie. Zoo, wil je weg-
loopen ? Ik wensen n van harte geluk, mijnheer von Fran-
kenau!
Men had het zeer druk op Sindang-sari. Een van
de buurlieden gaf eene danspartij, waarop mevrouw
de weduwe, met hare dochter en nicht, benevens
mijnheer de vicomte, geïnviteerd waren.
Adèle wenschte thuis te blijven; niet omdat zij
niet van dansen hield, maar omdat zij van den
10
-ocr page 154-
146                             ELK ZIJN DEEL.
vrijen tijd gebruik wilde maken om Mabel Sandor
te kunnen spreken.
Zij hielp mevrouw en Melita aan beider toilet dat
men voor het grootste gedeelte uit Europa en Ba-
tavia had medegebracht; hier moest nog een strookje
of lintje meer aangezet worden, daar een falbela
afgetornd en door kant vervangen; en zij zette de
kroon op al haar werk, door de beide dames op
eene keurige wijze te friseeren.
j>Gij hadt bepaald modiste moeten worden of met
een kapper moeten trouwen," zeide de weduwe,
toen zij geheel gekleed voor den spiegel stond.
»Ge ziet er keurig uit," sprak de Castro glim-
lachende.
»Voor kameniers en dienstmeiden zijn de Duit-
sche meisjes perfect te gebruiken," voegde mevrouw
er bij, terwijl zij in den wagen stapte.
»Denk aan Meli," fluisterde deze tegen Adèle, en
kuste haar.
Nauwelijks waren de huisgenooten vertrokken of
Adèle begaf zich vergezeld van eene vrouwelijke
bediende, op weg naar den ouden Mabel. Deze ont-
ving haar op eene zeer hartelijke wijze en vertel-
de haar, reeds onder het binnentreden van zijn
woning, dat zijn zoon in de residentie geplaatst was
en spoedig zoude aankomen. De blijdschap van
den ouden man kende geen grenzen. Het eenige
wezen, dat de hemel hem op deze wereld had ge-
laten, en dat hem liefde en achting toedroeg, zou
-ocr page 155-
ELK ZIJN DEEL.                             147
hij spoedig aan zijn hart mogen drukken. Hij reik-
halsde naar dat oogenblik met het levendigste onge-
duld.
De gelukkige mensch kan geen ongelukkige ont-
moeten, zonder medegevoel te hebben voor diens
ongeluk en het verlangen om hem te helpen. Het
was misschien vooral aan deze omstandigheid toe
te schrijven, dat Mabel met groote oplettendheid
naar het verhaal van A.dèle luisterde, en haar,
toen zij daarmede eindigde, met vele bereidvaardig-
heid verklaarde, alles te willen doen om haar te
helpen.
»Ik begrijp u zeer goed," zeide hij. »Een wel
opgevoed meisje kan niet in de onmiddellijke nabij-
heid van twee menschen blijven wonen, die niet
alleen de goede zeden met voeten treden, maar zelfs
elke voorwaarde die de beschaving en de burger-
lijke beleefdheid ons voorschrijven. Ik geef u dus
den vriendelijken raad, om het huis van uwe lieve
tante onmiddellijk te verlaten, en bij mij te komen
inwonen, zoodra men u nog eens onheusch of ge-
meen behandelt. Hier heb ik eene logeerkamer; die
is voor mijnen zoon\'bestemd, als hij bij mij mocht
komen; maar in de omstandigheid waarin u ver-
keert, zal zich de deur van die kamer voor1 nie-
mand anders openen dan voor u. En hiermede
basta. Terremtetel Ik heet Mabel Sandor, en als
de landloop... ik wil zeggen de vicomte van
Schoftenhausen maar één woord spreekt, dat uw
-ocr page 156-
148                              ELK ZIJN DEEL.
gevoel van eerbaarheid kwetst .... dan daag ik
hem uit, mijn kind! Daar hangt mijne Turksche
sabel, Eljen Honoed!" Ik zal hem dan leeren hoe
men met brave vrouwen omgaat."
Adèle bedankte hem voor de toegezegde hulp,
en wilde dadelijk weder huiswaarts keeren.
»Goed!" riep hij, »ik zal u niet ophouden; rnaar
ik zal u het geleide geven."
Adèle was blijde dat hij dit deed.
Onderweg sprak hij nog menig hartelijk woord
tegen haar, informeerde naar de weduwe en naar
Melita, en gaf haar den raad om hem, wanneer
het mocht gebeuren, dat zij niet langer blijven kon,
eerst een paar regeltjes ■ te schrijven, opdat hij
haar met fatsoen zoude kunnen komen afhalen.
»Geen tegenwerpingen, mijne goede freule! Ik
weet wat mij te doen staat, en hij zal eieren voor
zijn geld kiezen als ik hem vertel hoe de markt-
prijzen staan ! Terremtete!"
Adèle liet niet toe, dat hij haar tot voor het
heerenhuis van Sindang-sari bracht, maar nam
op eenigen afstand van daar, afscheid van hem,
hem nogmaals voor zijne toegezegde hulp haren
dank betuigende.
Wat was toch oorzaak, dat mevrouw de weduwe,
den dag daaropvolgende zoo stuursch uit hare
oogen keek? Wil ik het u vertellen? De heer vi-
comte de Castro had op de danspartij niet genoeg
met haar, en te veel met andere dames gedanst.
-ocr page 157-
149
ELK ZIJN DEEL.
Ziet u, dat kon zij maar niet verduwen. Het kon
haar niet schelen, als hij met andere dames praa-
tjes ging maken, dat kon hij doen zooveel hij maar
wilde; maar met haar te gaan walsen of galopee
ren, dat vond zij, van haar standpunt bezien, niet
zooals het behoorde. Vooral hinderde haar het ga-
lopeeren. Zij wist het immers uit eigene ondervin-
ding, dat er heeren waren, die, ondeugend genoeg,
hunnen rechterarm bijna om het geheele middel
van hunne dame sloegen, en dan weleens, bij ver-
gissing in eene plooi verdwaald raakten. De Castro
was er juist een van die soort! Wie gaf haar de
verzekering, dat niet gisteren, toen hij met de dikke
vrouw van den dokter danste, zulk eene vergissing
plaats had gehad, daar die opeens zoo luidruchtig
en mal begon te lachen en hare ceintuur verloor.
Zij kende hare wereld veel te goed. om niet
daarin eene reden tot vrees te zien.
Die vrees oefende eenen nederdrukkenden invloed
op haar uit; en de in den laatsten tijd reeds ta-
melijk kregelig gewordene vrouw, werd nu zoo licht-
geraakt, dat zij bij de geringste kleinigheid opvloog
en in hevige drift ontstak.
Dan moesten de bedienden en meiden en zelfs
de huisgenooten het ontgelden, terwijl de aanlei-
dende oorzaak van deze kwade luim der huisvrouw
zich in de fabriek bevond, en daar insgelijks op
zijne wijze den tiran speelde.
Zonder in het minst verstand van de zaken te
-ocr page 158-
150
ELK ZIJN DEEL.
hebben, wilde hij toch alles beter weten, dan oude
en geroutineerde dienaren, en waagde zich zelfs
aan den machinist, van wiens bezigheid hij zich
geen rekenschap wist te geven.
Of deze hem nu al de verzekering gaf of niet,
dat de stoom niets meer en niets minder is dan
water, enz. enz. en dat men, om het water in dien
toestand te brengen niets anders noodig heeft dan
warmte, streed hij toch steeds op leven en dood
daartegen, bewerende, dat de Fransche ingenieurs
iets in het water doen om nog meer stoom en
dus meer werkkracht daaruit te kunnen halen.
Deze veel- en beter-weterij — die hij overal
in toepassing wilde brengen, en die hij zelfs
uitstrekte tot het brandhout dat hij nat gemaakt
wilde hebben, alvorens men het in de ovens deed —
liet hem overal flaters begaan, joeg de menschen
tegen hem in het harnas, en bracht onberekenbare
schade toe aan de zaak van zijne lastgeefster.
Van een erkennen van zijne fouten was nooit
sprake; en al liep alles mis, en dus anders dan
hij het wilde hebben, zoo werd dit niet door hem
geweten aan zijn eigene onkunde, maar aan gebre-
ken in de machinerie of wel aan den ouden sleur
van werken — de door Mabel gevolgde wijze —
die van alles wat verkeerd uitkwam, de schuld
moest dragen.
Die Mabel Sandor was zijn booze geest, — slech-
ter had de heer vicomte de Castro het nooit kun-
-ocr page 159-
ELK ZIJN DEEL.                              d51
nen treffen — die Mabel stond hem overal in den
weg; overal, waar hij zijnen neus pas in wilde
steken, moest hij hooren dat de andere al lang zij-
nen neus er in gestoken had. Dit was vervelend,
kwetsend en op den duur onverdraaglijk. Als hij
dien Hongaarschen schobberd eene kool kon sto-
ven, hem van Klépoe weg kon goochelen, of nog
beter, geheel en al uit de wereld kon moffelen,
hij zou zich geen oogenblik er over bedenken!
En dan, aan den anderen kant, de jaloezie van
zijne aanstaande. .. namelijk van haar, die nog
steeds smoorlijk op hem verliefd was. Hij verbleekte
een oogenblik toen hij aan zekere omstandigheid
dacht — aan zijne papieren, namelijk, die hij bij
zijn voorgenomen huwelijk hoog noodig had —
jammer maar, dat ze zoo lang wegbleven!
»Ik begrijp er niets van," had Catharina eergis-
teren tegen hem gezegd. »Ge hadt ze toch uit uwe
geboorteplaats, aan de grens van Spanje, kunnen
medebrengen. Wie, in \'s-hemels naam, gaat zonder
geboorte-akte op reis?"
»Als ik in Frankrijk reis is het overal voldoende,
wanneer ik het wapen van mijn zegelring vertoon,"
antwoordde hij, eene hooge borst zettende. »Alleen
in dit verdraaide land, waar toch reeds zoo wei-
nig Europeanen leven, wil men van iedereen we-
ten, hoe zijn overgrootvader gedoopt is geworden
en of hij met of zonder helm geboren is. Ik heb
aan den Franschen minister van Binnenlandsche
-ocr page 160-
152
ELK ZIJN DEEL.
Zaken, en aan den maréchal Ie duc de la Co-
cherie, eigenhandig geschreven, om er haast mee
te maken; maar, mon dieu! ik kan niet vliegen
en ben de brieven van securité uit de handen ne-
men, dat begrijp je toch, ma belle?"
»Doe dan wat mijnheer Van Boelsing u aan-
geraden heeft," zeide zij; »laat eene akte van on-
bekendheid opmaken, — zoo noemt men immers
dat stuk?"
Wat de onbekendheid aangaat, dacht hij, daar
mankeerde niets aan. Beter onbekend dan be-
kend. Hoe bekender hij hier werd, hoe meer
kans hij had dat ze hem in de doos stopten.
»Maar," zoo besloot hij zijne redeneeringen te-
genover Catharina; »zij had even veel belang bij
de zaak als hij; zij kende ook de buurlui meer
van nabij; hij had er dus volstrekt niets tegen als
zij zoo\'n akte liet opmaken. Hij zoude zijn naam
en toenamen, enz. opgeven, zij kon dan zien wat
zij met deze bouwstoffen en hare vrienden tot stand
kon brengen. Intusschen had hij, nog kort geleden,
eenen eigenhandigen brief aan Keizer Napoleon III
geschreven, dien hij persoonlijk kende, en die,
zoo hij hoopte, er niet mee , spelen zou, als een
van de ministers tegen zijn huwelijk met eene
......niet adellijke dame, iets mocht in te bren-
gen hebben."
»Ja, mijne beste Catharina! wij leven nu eenmaal
in eene wereld vol vooroordeelen. Kan ik het hel-
-ocr page 161-
ELK ZIJN DEEL.                             153
pen, wanneer de minister of Ie duc de la Coche-
rie mij pertinent last geeft, om oogenblikkelijk
naar Frankrijk terug te komen, en eene van zijne
nichtjes te komen trouwen?"
»Nu jok je toch, Alfons," beet ze hem toe.
»Trouwens, er gebeuren nog al rare dingen in de
wereld. Als ge dan met alle geweld met eene dame
van je eigen kliek moet gaan trouwen, dan is het
beter, dat ge mij hoe eerder hoe beter alleen laat."
Dit gezegde, een stroom van tranen en eene plot-
selinge scheur in haar korset, brachten hem weder
uit de hooge sfeer van den Franschen adel, terug
bij de afstammelinge van den Perziaanschen for-
tuinzoeker Pedro, en tot het opmaken van eene
akte van onbekendheid.
Zooals wij gezien hebben was Catharina, op den
dag na de danspartij volstrekt niet prettig gestemd
en duurde . deze toestand tot tegen den middag. On-
gelukkigerwijze had zij, tot nog toe geen genoeg-
zaam krachtige afleiding gevonden, zoodat nog alles
in volle werking was, toen de Castro uit de fabriek
kwam.
Deze brave cavalier, die, zooals wij reeds weten,
in geen betere stemming verkeerd had dan madame,
was toch weder op zijn verhaal gekomen en wel
door tusschenkomst van zijn spion. Hij hield er na-
melijk zulk een sujet op na, dat hem, tegen eene
billijke vergoeding, op de hoogte hield van al het-
-ocr page 162-
154
ELK ZIJN DEEL.
geen er in zijne afwezigheid voorviel. Hoofdzake
lijk was het de taak van dien spion, om op den ou-
den Mabel een waakzaam oog te houden en alles
te berichten wat daar gebeurde.
Deze spion nu was tevens de man van de huis-
meid van Adèle, die gisteren avond aan hare ge-
biedster het geleide tot aan het huis van Mabel
had gegeven. Van haar had hij er van gehoord en
zich gehaast om het gehoorde aan de Gastro te gaan
vertellen.
Dit bericht bracht den vicomte terug tot zijnen
normalen toestand en tevens op zijn stokpaardje —
zijnen haat tegen Mabel en Adèle.
»Ik zal er van profiteeren," sprak hij in zijne
handen wrijvende bij zich zelven. «Hieruit kan iets
groeien."
Met dit loffelijke voornemen toegerust kwam hij
zeer vroolijk naar huis, groette allerminzaamst, en
gaf aan Catharina eenen wenk om hem even te
volgen.
Toen zij alleen waren, vertelde hij haar het ge-
beurde van verleden nacht en tevens nog, dat de
oude Mabel haar tot naar Sindang-sari het ge-
leid e had gegeven.
Dat was iets voor madame. Met een tooverslag
was hare booze luim van van ochtend verdwenen,
en trok de demon van den nijd met vliegende vaan-
dels en slaande trom haar hart binnen.
»Ik ben benieuwd, wat zij voor een gezicht zal
-ocr page 163-
ELK ZIJN DEEL.                            155
zetten," zeide zij. »Gij moet er mee beginnen, dan
zal ik je helpen. Wij beidjes zullen dien neef wel
klein krijgen, niet waar, Alfons?"
Zoo sluiten twee jakhalzen vrede met elkander,
om gezamenlijk het arme schaap te gaan overvallen.
sWeet ge wel dat ons huis gedurende den af-
geloopen nacht leeg heeft gestaan ?;\' sprak de
Castro, des avonds aan tafel zittende, tot zijne
aanstaande.
»Leeg, hoe kan dat? Adèle is er toch geweest!"
antwoordde madame.
»Adèle is uitgeweest," hernam de Castro.
»Uit?" vroeg de andere. »Ik geloof dat ge u ver-
gist — alleen Melita is meegeweest naar de partij."
»En toch herhaal ik wat ik u zeg, dat juffrouw
Adèle uitgeweest is, op visite — en gij zult nooit
raden bij wien ... bij den heer Mabel."
»Bij Mabel op visite?" vroeg mevrouw, en keek
de arme Adèle met vlammende oogen aan. »Zijt
gij bij dien schooier geweest? spreek, is het waar
of niet?"
Dja," antwoordde Adèle zeer bedaard. »Ik ben
bij den heer Mabel Sandor geweest."
»Ziet ge dat ik gelijk had! zij ontkent het niet,"
merkte de Castro aan.
»Maar dat is toch verschrikkelijk!" riep ma-
dame met geveinsde verontwaardiging uit. »Mijn
huis dat ik je ter bewaking toevertrouwd had, open
te laten staan en visites te gaan maken bij on-
-ocr page 164-
456
ELK ZIJN Dfe,£L.
getrouwde heeren!" En de Castro aanziende voegde
zij er bij: »Wat zegt gij daarvan?"
»Wat zal ik er van zeggen, ma chère? Wat
aangaat het maken van visites bij ongetrouwde
heeren, daartegen kunnen wij niets inbrengen —
dat is hare eigene zaak. Maar iu spreek hier slechts
van het verlaten van ons hui weet ge dat is onze
zaak; en daarvoor dient zij e me schrobbeering te
hebben.....Ja, kijk mij maar zoo kwaadaardig
niet j»an, mademoiselle!"
»Kïkt zij kwaadaardig?" vroeg mevrouw. »Neen
maar nu begint mij de geschiedenis met haar te
vervelen — daar moet een eind aan komen! En
zich tot Adèle wendende: aNiet alleen dat ge ach-
ter mijn rug met een onderofficier aan het vrijen
zijt, maar nu loopt ge nog — en dat. nog wel
\'s-nachts nota bene — de deur uit, om bij dien
ouden huichelaar God weet wat tegen mij te in
trigeeren.....als het niet nog erger is."
»Hij heeft haar eerst tegen den ochtend, kort
voor onze thuiskomst teruggebracht," voegde de
Castro er bij.
5>Wat hebt gij daar uitgevoerd?" vroeg de we-
duwe.
Adèle g :voelde dat het oogenblik gekomen was,
om zich, met een flink genomen besluit, voor al-
tijd uit di afhankelijkheid van dit monsterpaar te
redden. Zij stond op, legde haar servet op haar
bord, en antwoordde:
-ocr page 165-
457
ELK ZIJN DEEL.
»De manier, waarop u mij hier behandelt, tante!
is van dien aard, dat ik niet langer in uw huis
verblijf kan houden. Ik geef u dus kennis, dat ik
morgen ochtend van hier vertrek....."
»Zoo! wil je wegloopen ?" riep mevrouw, die we-
derom een aanval van woede kreeg. »Wil je de
deur uit, en eene landloopster worden? Gauw, uit
mijne oogen, ondankbaar schepsel! ik zal je mor-
gen vertellen waar je naar toe moet!"
Adèle had niet veel lust om eene onverdiende
boetpredikatie te blijven aanhooren — zij verwij •
derde zich zonder een woord te spreken, en sloot
zich in hare slaapkamer op.
In plaats van nu, zooals gewoonlijk geschiedde,
nog te tieren en te schreeuwen, werd mevrouw
eensklaps stil. De flinke houding en het edele voor-
komen van Adèle imponeerden haar, en riepen
haar het oogenblik in het geheugen terug, toen zij
haar voor het eerst in Europa ontmoet had. Zij
zag tevens haren man voor zich, en hoorde hem
vragen: »Waar hebt ge het rolletje Willempjes, dat
ik u gegeven heb?" Eene rilling liep haar over al
de leden toen zij haren amant aankeek en zich
tevens herinnerde, dat hij vroeger zoo\'n zwaren
baard had gedragen en zich nu altijd glad schoor.
Ik kan u de verzekering geven, beste lezer! dat
haar op dit oogenblik dergelijke zonderlinge, vol-
strekt niet verlangde en ook niet verwachte her-
inneringen voor den geest kwamen. Het waren
-ocr page 166-
158
ELK ZIJN DEEL.
meteoorachtige nevelbeelden, die haar moesten wak-
ker schudden uit den droom, waarin zij gevan-
gen lag.
Maar, helaas! die flauwe straal van licht, die
in haar gemoedsleven voorbijgleed, werd dadelijk
weder in het donker teruggedrongen door het
demonische licht uit de oogen van de Castro.
»Laat haar gerust vertrekken, en de andere ook!"
riep hij tegen haar, met den vinger naar Melita
wijzende, die Adèle gevolgd was. »Spannen zij sa-
men tegen ons, dan doen wij het ook tegen haar.
Hebben zij u niet noodig, wij kunnen haar ook
missen, dat staat vast. Ik zal wel zorgen dat er
in ons huishouden van nu af aan een andere
geest komt."
Onder dezen indruk gingen beiden naar bed —
elk in zijn eigen bed, natuurlijk — en dachten er
over na, hoe die geest op de gemakkelijkste en
minst bezwarende wijze in het huishouden te bren-
gen zoude zijn.
Toen men des morgens aan het ontbijt ging,
miste men Adèle. Zij had het huis met pak en
zak verlaten, en slechts de boodschap achtergela-
ten, dat zij bij den heer Mabel Sandor haren in-
trek had genomen.
Juist op dezen voor Adèle zoo gedenkwaardigen
dag was te Soerabaia, bij de militaire macht,
-ocr page 167-
ELK ZIJN DEEL.                            459
alles in rep en roer. Het geheele garnizoen was
des ochtends uitgerukt, en stond in groot tenue
op het paradeplein geschaard.
Op een gegeven teeken verschenen eenige offi-
cieren, onderofficieren en soldaten voor het front,
en ontvingen, uit de hand van den afdeelingscom-
mandant het door den Koning der Nederlanden,
voor hunne dapperheid gedurende de expeditie te-
gen Boni aan hen toegekende en welverdiende
Kruis van de Militaire Willemsorde.
Eene kernachtige aanspraak van den kolonel tot
de nieuw benoemde ridders, besloot deze plechtig-
heid, van welke wij nog geen afscheid kunnen ne-
men, zonder daarvan eene kleine passage aan den
lezer mede te deelen.
Nadat namelijk de kolonel in het algemeen tot
de gedecoreerden had gesproken, richtte hij nog
in het bijzonder het woord tot een jongen, zeer
bleek uitzienden tweeden luitenant, op wien deze
toespraak een bijzonder diepen indruk scheen te
maken.
»En vooral voor u, jonkman! die te gelijk met
deze ridderlijke decoratie ook nog de epauletten
hebt mogen verwerven, vooral voor u moet de dag
van heden een dag van het hoogste gewicht zijn.
Ik wensch u van harte geluk, mijnheer von
Frankenau!"
Na deze aanspraak presenteerden de troepen het
geweer, speelde de muziek het Nederlandsch volks-
-ocr page 168-
160                             ELK ZIJN DEEL.
lied, en werd hierop voor de nieuwe ridders gede-
fileerd.
Wie was gelukkiger dan Frans? Ach, hij\'wist
niet, dat zijne Adèle op hetzelfde oogenblik in
het huis van eenen vreemde bitter zat te schreien.
Na regen komt zonneschijn!
XII.
Hier staat de booze geest van ons huis ! Is er iemand, die
hem in het water heeft zien vallen? Zie, dat hij zijn baard
terugkrijgt.
Na het voorgevallene met Adèle scheen eene
zekere rust in Sindang-sari haren intrek te heb-
ben genomen. Maar aan den anderen kant nood-
zaakte deze omstandigheid de huisvrouw, om nu
zelve de huishouding op zich te nemen of die aan
Melita toe te vertrouwen.
Adèle had voor alles zorg gedragen, zoodat ma-
dame, als het ware, niets anders te doen had,
dan aan tafel te komen plaats nemen, te eten en
te drinken, en den overigen tijd van den dag, met
de Castro of hare garderobe te gaan verbeuzelen.
Zij had nooit veel met het huishouden opge-
had en zich het liefst met andere zaken bemoeid,
-ocr page 169-
461
ELK ZIJN DEEL.
die haar meer aanstonden. Het hinderde haar, wan-
neer de kok iets vergeten had en zij dan "van
haar werk moest opstaan, om een paar eieren of
wat boter te moeten aangeven.
Niets vond zij erger beneden hare waardigheid
van rijke dame, dan zich met de dispens of keu-
ken te moeten bemoeien — dat was het werk
van de Europeesche winkeliersters. Maar hare
stiefdochter moest er aan gelooven, of zij nu wilde
of niet wilde. Waarvoor had men zulk een jong
ding in huis? Zij nam haar dus op eenen goeden
ochtend eens onderhanden.
»Ge moet nu de huishouding op je nemen, Meli!
dat zal je eenige afleiding geven."
»Dank u, mama! voor de goede bedoeling," ant-
woordde deze, xmaar voor zulk werk ben ik vol-
strekt niet geschikt; het zou stellig den derden
dag reeds mis zijn, daar ik wat driftig van aard ben."
»Kom, kom, dat verbeeld je je maar, Meli!"
antwoordde de brave stiefmoeder. »Ge hebt er
veel meer slag van om met de bedienden en mei-
den om te gaan, dan Adèle — probeer het maar
eens; het is eerder pleizierig dan vervelend."
»Ik doe het in geen geval, mama! en om de
eenvoudige reden, dat ik er niet tegen kan, wan-
neer iemand mij onverdiend een standje maakt."
»Wat bedoelt gij daarmede? Wie zou u een
standje willen maken?" vroeg mama.
»Wie? wel, dezelfde persoon, die aan Adèle een
11
-ocr page 170-
162
ELK ZIJN DEEL.
standje geschopt heeft, toen de melk aangebrand
was, in weerwil dat zij die toch waarlijk niet zelve
gekookt had."
»Ge bedoelt den heer de Castro, uwen aanstaan-
den stiefvader," zeide mama. »Het spijt mij, dat
ge niet verstandiger zijt en dat ge even als dat
dwaze schepsel, u door hartstocht laat regeeren. De
heer de Castro wordt binnen kort mijn man, en
dus uw stiefvader. Elke insinuatie, die hem moet
treffen, treft ook mij, dit dient gij in het oog te
houden, als gij wilt hebben, dat wij u met die
onderscheiding behandelen zullen, waarop gij als
dochter van den huize aanspraak maakt. In het
tegenovergestelde geval zult gij spoedig ondervin-
den, dat wij ons door u even min iets laten voor-
schrijven, als wij ons dat door uw nichtje hebben
laten doen. Hier is, dunkt mij, de keuze niet moeie-
lijk: óf ge doet wat wij verkiezen en ge blijft onze
goede dochter, óf ge doet het niet, en dan is daar
de deur, want dan zal het u vrijstaan te vertrekken."
»Ik wil niet van hier vertrekken!" riep Melita;
»maar ik wil ook nooit den heer de Castro tot
vader hebben!"
»Niet?" vroeg deze, die juist van buiten kwam,
en de laatste zinsnede hoorde. »Het schijnt dat de
jongejuffrouw het vaderschap in het algemeen
niet erg genegen is; want haar werkelijke vader
heeft er ook niet op kunnen roemen, dat hij bij-
zonder sterk door haar bemind werd."
-ocr page 171-
ELK ZIJN DEEL.                             163
3>0, dat hij nog leefde!" riep Melita uit; »dat
hij nog leefde, en aanschouwen kon, wat ik, met
een gebroken hart, gedwongen ben aan te zien!"
^Onredelijk schepsel, welke booze geest spreekt
uit u?" schreeuwde de stiefmama en scheenhaar
aan te willen vliegen.
»Booze geest, zegt u?" hernam Melita, een
paar passen achteruit tredende en te gelijk met
de uitgestrekte rechterhand naar de Castro wij-
zende. »Hier staat de booze geest van ons huis!
hij is het, die u in zijne netten heeft gevangen,
mama! die door zijne gemeene kunstgrepen ijdele
ons huis uitgejaagd heeft, en die u zal opstoken
om met mij hetzelfde te doen. Maar ik tart hem
om een vinger tegen mij uit te steken, met het
doel om mij......overboord..... te werpen.
Dit gezegd hebbende, keek zij hem met hare
groote oogen strak aan, en verwijderde zich toen
langzaam, het minnende paar in eenen deplorabe-
len toestand achterlatende.
De Castro was zoo bleek geworden als de muur
en had in het eerste oogenblik moeite om zich op de
been te houden. Hij wierp zich in een fauteuil,
hield beide zijne handen voor zijn aangezicht, en
sprak met eene stem, die van aandoening en ver-
ontwaardigd gevoel van beleedigde eer scheen te
beven: »Wat heb ik haar gedaan, dat zij mij zoo
belastert? Ellendige menschen, bij wie ik gekomen
ben! Vloekwaardig noodlot, dat mij naar dit er-
-ocr page 172-
164
ELK ZIJN DEEL.
barmelijke land heeft gedreven, om hier zoo gru-
welijk miskend en mishandeld te worden !"
Dat was te veel voor het zachte gemoed van Ca-
tharina.
»Houd op, Alfons! gij maakt mij wanhopig!
Wie mishandelt u? Waarom luistert gij naar
de dwaze praatjes van dat onnoozele schepsel, uit
wier mond niemand anders spreekt dan de u be-
kende ondankbare ellendeling!"
»Ik wil niet langer in zulk eenen toestand blij-
ven! Of ik verlaat uw huis en keer terug naar
Europa, of ook zij, uwe stiefdochter moet hier van
daan!" riep hij uit; en meteen van den stoel opsprin-
gende, ging hij door het huis loopen als een razende.
»Bedaar, Alfons! bedaar — laat ons dan bedaard
daarover spreken!" riep zij hem toe, terwijl zij hem
volgde met dezelfde haast, waarmede hij voor haar
uit liep.
Het mocht haar eindelijk gelukken, hem tot be-
daren te brengen. Zij beloofde hem tevens op staanden
voet, bij een der buurlieden — suikerfabrikanten
te zullen gaan, en haar best te doen, dat Melita
daar of elders opgenomen werd.
De Castro liet zich — en, zooals hij verklaarde,
nu voor den laatsten keer — overhalen, om te blij-
ven. Als voorwaarde stelde hij de verwijdering van
Melita en eene spoedige echtvereeniging met de
weduwe.
Door eene voor gewone menschen onbegrijpelijke
-ocr page 173-
ELK ZIJN DEEL.                             465
aantrekkingskracht aan de Castro geketend, ver-
beeldde de weduwe, zich, dat zij — zonder hem
niet meer kon leven ; zij zag in hem niets meer en
niets minder dan een man van hooge geboorte en
uitstekende hoedanigheden, en daarbij volgens hare
begrippen, eenen Adonis ... Zij was dan ook vol-
komen bereid om al zijne wenschen te vervullen.
Zij liet een wagen inspannen, en reed naar een der
suikerbaronnen, terwijl de Castro te paard ging
zitten, om een toertje te maken door de suikerriet-
velden.
Melita, die het overhaaste vertrek van stiefmama
opgemerkt had, nam een parasol, gebood aan hare
meid om met haar mede te gaan en verwijderde
zich insgelijks uit het huis, de richting van den weg
volgende, die naar Klépoe liep.
Eene prettige huishouding, niet waar, lezer ?
Maar wij zijn nog niet waar wij wezen moeten.
Geduld, alles komt terecht; »en al is de heer Van
Walraad in het water gevallen, daarom bestaat er
nog geen rechtsgeldig bewijs dat Zijn Edele dood is."
Alzoo sprak de ambtenaar van den Burgerlijken
Stand, tegen mevrouw de weduwe Van Walraad,
die van plan was om even als de Romeinsche kei-
zer Domitianus, bijgenaamd de Vliegenheld, twee
vliegen in één klap te slaan.
Met de eerste vlieg was het mis geweest De buur-
man — suikerfabrikant bedankte namelijk voor
de eer, om freule Melita te logeeren. Hij en zijne
-ocr page 174-
166                            ELK ZIJN DEEL.
vrouw hadden zooveel van haar gehoord, wisten
zich zoo goed den tijd te herinneren, toen zij nog
een kind zijnde, in het vaderlijke huis, tot ergernis
strekte . . . dat zij zich uit vrees voor de gevolgen
niet er aan durfden wagen, haar bij zich in te ne-
men. Als een kind in het vaderlijke huis niet
deugen wilde, hoe moest het dan bij vreemden
gaan?
Enfin, madame reed naar de stad, en probeerde
het met de tweede vlieg.
3>Maar," zoo vervolgde de bovenbedoelde ambte-
naar van den Burgerlijken Stand, 3>is er iemand,
die hem in het water heeft zien vallen, of een an-
der, die ons kan bewijzen, dat hij hem heeft zien
verdrinken of sterven, hetgeen zoo tamelijk hetzelfde
is, breng dien persoon hier; dan zullen wij hem
eenen eed afnemen, en vervolgens de behoorlijke
afkondiging doen."
Catharina had zeer weinig verstand van het Bur-
gerlijke Recht. Zij vermeende, dat eene vrouw, wier
man opeens verdwenen was, ook onmiddellijk we-
der mocht gaan trouwen met een ander. Met ver-
wondering vernam zij, dat de ambtenaar, die haar
met de Castro moest verbinden, hiervan niets wil-
de weten, voordat er een zekere tijd verstreken
zou zijn. Kwam de heer Van Walraad in dien
tusschentijd niet terug, uit de zee, waarin hij, zoo
als men vermoedde, gevallen was, alsdan kon zij
gaan trouwen, maar eerder niet.
-ocr page 175-
467
ELK ZIJN DEEL.
Dus ook dit was mis. Buitengewoon mismoedig
keerde zij terug naar Sindang-sari.
Alvorens wij haar kunnen volgen moeten wij
eerst nog Melita vergezellen en zien wat die bij
Mabel Sandor wil.
Voor dezen keer kwam zij klagen, en tevens een
kijkje nemen naar Adèle. Maar zie wat het toeval
wilde.
Het huis binnentredende vond zij niet alleen de
beide personen, die zij zocht, maar nog een der-
den persoon, die .... haar zocht. Zij schrikte toen
zij in den jongen man, die haar te gemoet kwam,
niemand anders herkende dan den heer Stephanus
Sandor, die haar, van de mailboot naar de Ne-
derlandsche boot op Singapoera, gebracht had, en
die vervolgens tot Batavia medegereisd was.
Na elkander beleefd gegroet te hebben hoorde zij,
uit den mond van den ouden heer, dat de zoon in de
afdeeling Sindang-sari als controleur geplaatst was.
Papa Mabel was hiermede zeer in zijn schik.,
vooral om reden, dat het woonhuis van den con-
troleur eenen afstand van twee palen van Klépoe
verwijderd was. De gelegenheid bestond dus, dat
zij na eene scheiding van ruim tien jaren, dagelijks
bij elkander konden komen.
Stephanus had van Batavia een zeer lichten Ame-
rikaanschen wagen medegebracht — daarmede zou
men de korte distantie in weinige minuten kunnen
afleggen. Er was nu stof tot praten genoeg.
-ocr page 176-
168                             ELK ZIJN DEEL.
Toen men het voornaamste nieuws gezellig en
vroolijk bepraat had, kwam men op de maiireis,
en verwonderden zich de meisjes ten hoogste, dat
zij den jongen man eerst opgemerkt hadden, toen
men te Singapoera aan wal stapte.
Hij wisselde met Mabel een paar geheimzinnige
blikken, en antwoordde, dat het niet anders kon,
omdat hij uit zuinigheid de reis gedaan had als
passagier der tweede klasse.
Toen ze hem vroegen, of hij haar gezien had, ver-
namen zij met verbazing, dat dit dagelijks bet ge-
val was geweest.
»Maar dit alles ter zijde gelaten," merkte de
jonge man, terwijl hij een zakboekje te voorschijn
bracht en een photographisch portret daaruit haalde,
dat hij aan Adèle liet zien: ))Kent u dezen per-
soon?"
Nieuwsgierig bekeken de beide jonge dames het
portret. Het stelde een man voor, wiens aange-
zicht onder eenen zwaren baard, als het ware ver-
scholen zat.
Geen van beiden herinnerden zich, dien man ooit
van haar leven ontmoet te hebben.
»He!" zeide de jonge controleur. »En toch moet
deze afbeelding iemand voorstellen, die aan u
beiden zeer goed bekend is. Het is het portret van
den.....\'vicomte....."
»De Castro," voegde papa Mabel er bij.
»Juist, de Castro," bevestigde de zoon.
-ocr page 177-
ELK ZIJN DEEL.                             169
De beide meisjes beschouwden het beeld nog
eenigen tijd, doch legden het toen op de tafel neder
met de verklaring, dat zij achter dat bosch van
haar, met geen mogelijkheid den aangebeden vrijer
van mama of tante herkenden.
Melita begon nu te vertellen, wat er gedurende
Adèle\'s afwezigheid op Sindang-sari gebeurd was,
en hoe zij merkte, dat men ook haar gaarne kwijt
wilde zijn.
Het eene woord haalde het andere uit, en op
het laatst bracht de jonge man nog eens het por-
tret van den heer de Castro voor den dag, en
vroeg aan Melita schetsenderwijze: 3>Zou u mij een
genoegen willen doen?"
»Gaarne," antwoordde Melita, »als ik er slechts
toe in staat ben .. . ."
»0 ja," hernam Stephanus Sandor. »Voor zoover
ik nu uit den mond van papa en van u weet,
staat deze .... vicomte bij u alles behalve goed
aangeschreven."
»Foei! het is een monster!" riep Adèle.
»Een ellendeling!" voegde Melita er bij.
»Ik wil u beiden van hem verlossen," vervolgde
de jongeling, »mits juffrouw Melita op zich neme
te bewerken dat de ... . vicomte weder zijnen
baard laat groeien, totdat dit portret op hem ge-
lijkt."
De beide meisjes keken elkander aan, de oude
heer Mabel Sandor maakte met zijn hoofd eene
-ocr page 178-
170                              ELK ZIJN DEEL.
toestemmende beweging, en Stephanus stak het
portret in quaestie weder in zijn zakboekje.
»Dit is eene zonderlinge opdracht," zeide Adèle.
»Dat geef ik toe," antwoordde Stephanus; »maar
met eenig overleg en beleid, niet zoo moeielijk te
volbrengen, als het u, op het eerste oogenblik wel
toeschijnt."
»Ik begrijp niet waartoe die geprovoceerde baard-
groeiing moet dienen ?" merkte Adèle aan.
^Mogelijk gaat de heer Sandor van de vooron-
derstelling uit, dat mama minder van den vicomte
zal blijven houden, wanneer zij zijn gezicht zoo
abominabel met haar begroeid ziet," sprak Melita.
De beide mannen lachten.
Als wij in staat waren hem in éénen nacht,
zulk een vervaarlijken baard op zijn aangezicht te
tooveren, dan zou zulk een wonder misschien
kunnen gebeuren," sprak de jonge Sandor. »Maar
wij kunnen mevrouw hier gerust buiten het spel laten,
daar haar lot of hare neigingen ons hoegenaamd
niet interesseeren. Hij is degene, die zoo ver door
ons gebracht moet worden, dat wij, met dit por-
tret in de hand, en een zeker papier er bij, tegen
hem kunnen zeggen: Mijnheer. . . zoo en zoo .. .
vergun mij, dat ik u even in \'s-lands gevangenis
breng, want gij zijt een schurk van de allererg-
ste soort."
»Mijn hemel!" riepen beide meisjes, met eene
door vrees ontstelde stem.
-ocr page 179-
171
ELK ZIJN DEEL.
»Ja, mijne dames!" vervolgde de jonge man,
het portret van de Castro nogmaals uit zijnen zak
halende. »Neemt dit vergrootglas eens in uwe
hand, en bekijkt dan eens goed de doekspeld, die
mijnheer de Castro in zijne das draagt."
De meisjes deden dit een voor een. Eindelijk
riep Adèle: »Die speld bezit hij nog; ik heb die zelve
eens in mijne handen gehad, en toen vertelde hij,
dat dit een cadeau was, van den Hongaarschen
Graaf.....den naam kan ik mij niet meer her-
inneren."
De oude Mabel lachte en zeide: »Wat den Graaf
aangaat, van wien de speld afkomstig is, heeft hij
de waarheid gesproken; maar het is eene leugen,
dat hij die van hem heeft ontvangen als cadeau.
Hij heeft die uit den reiskoffer van den Graaf ge-
stolen, — zoo is het geval geweest."
»Hoe is het mogelijk! de Vicomte?" vroeg
Adèle."
»Ja, die titel komt hem even weinig van rechts-
wege toe, als de doekspeld, en nog menig ander
ding, waarover ik nu niet wensch te spreken. Mijne
bedoeling wil ik u echter niet verzwijgen. Ik ben
van plan hem te ontmaskeren en u beiden van
hem te verlossen. Heb ik het eenmaal zoo ver ge-
bracht dan moet uwe tante weten, wat haar ver-
der te doen staat. In elk geval doen wij niet al-
leen onzen plicht tegenover de maatschappij, te-
gen welke hij zich vergrepen heeft, maar bevorde-
-ocr page 180-
172                             ELK ZIJN DEEL.
ren tevens onze eigene belangen en die van derden
en vierden."
»Ik heb het!" riep Melita opeens, en klapte in
hare handjes.
ïWat hebt ge, beste Meli?" vroeg Adèle.
»Ik beloof ulieden, dat ik den heer de Castro
zoo ver zal brengen, dat hij zijnen baard weder
laat groeien."
»Meent gij dat wezenlijk?" vroeg haar de oude
Mabel.
»Ja, zeer zeker meen ik dat!" riep zij vroolijk
in de rondte huppelende uit. »Laat mij maar be-
gaan — ik ga dadelijk een begin maken met mijne
operaties; dus, ik moet nu naar huis."
Zij had geen rust meer, nam hoed en parasol,
riep hare meid, en vertrok.
Adèle en de jonge Stephanus Sandor, wilden
haar het geleide geven, maar zij bedankte daar-
voor, en vloog, vlug als eene hinde over den weg
naar huis, met het vaste voornemen in haar ge-
moed, om zich te wreken voor al het harteleed, dat
zij en hare vriendin Adèle, door toedoen van dien
slechten man hadden moeten verduren.
Haar plan van aanval was reeds kant en klaar;
en zij twijfelde geen oogenblik, of het zou met
het beste gevolg bekroond worden.
»Wil hij mij uit vaders huis verjagen, hij, die
zelf door de heilige Justitie achtervolgd wordt, en
die mogelijk niet waard is den dienaar te mogen
-ocr page 181-
173
ELK ZIJN DEEL.
spelen, daar waar hij nu, op eene zoo gemeene
wijze, den heer speelt? Al ben ik ook maar een
zwak meisje, ik zal dien schurk wel klein krijgen!"
»Ga je gang, Meli! beste meid!"
XIII.
Is zij werkelijk ziek? De Castro heeft zijn baard teruggekre-
gen. Was dit niet Adèle? Hij is officier en gedecoreerd er bij.
De avond van den dag, waarover wij in het laat-
ste hoofdstuk gesproken hebben, was voor de be-
woners van het heerenhuis van Sindang-sari zeer
vervelend.
Mevrouw was, zooals wij reeds weten, van ha-
ren kruistocht tegen de twee vliegen te leur gesteld
en zeer mismoedig naar huis gekomen en vond
niemand.
Eerst laat, en toen het reeds donker begon te
worden, kwam de Castro, en ook hij was stroef,
afgetobd en mismoedig.
Met moeite kreeg madame eenige afgebroken
volzinnen uit hem, waaruit zij kon opmaken, dat
hij, om zich eenigszins te verstrooien, een toertje
naar het gebergte had gemaakt, en dat hij nu moe-
de was en naar rust verlangde.
-ocr page 182-
174
ELK ZIJN DEEL.
Aan tafel komende, miste men Melita. Zij liet
weten, dat zij rillende van de koorts te bed lag.
Wij weten het echter beter, en kunnen de opletten-
de lezeres verzekeren, dat zij twee borden vol
rijst, met de noodige toespijs er bij, opgepeuzeld
had en toen was gaan liggen. Zij wilde expres niet
aan tafel verschijnen.
Dezelfde manoeuvre herhaalde zij den volgen-
den dag.
»Zij moet toch werkelijk ziek zijn," merkte ma-
dame tegen de Castro aan. »Wij kunnen haar dus
niet aan haar lot overlaten."
»Als zij op eene fatsoenlijke wijze uitstapt, dan
zijn wij haar kwijt, verkoopen den vervelenden sui-
kerwinkel hier, en gaan er van door. Te Singa-
poera laten wij ons, voor de grap, of omdat het
niet anders kan, trouwen, en marcheeren dan af
naar het gelukkige Frankrijk, waar geen sterveling
op den inval zal komen om er naar te vragen of
wij werkelijk getrouwd zijn of niet. Ik ken geen
vervelender volk dan de Hollanders. Wat in \'s-dui-
vels naam, kan het zoo\'n ambtenaar schelen of er
iemand leeft, die den heer Van Walraad in het water
heeft zien vallen of niet? De kerel is dood, dat is zoo
zeker als dat gij nog leeft en het recht hebt om te
gaan trouwen, wanneer en met wien gij verkiest."
Dit gezegd hebbende verwijderde hij zich naar de
fabriek, de weduwe in eenen beklagenswaardigen
toestand achterlatende.
-ocr page 183-
ELK ZIJN DEEL.                             475
Voor den eersten keer, sedert zij met hem in
kennis was gekomen, gevoelde zij iets in haar
hart, dat haar griefde en pijnlijk aandeed.
Zijn mond vloeide bij de onbeduidendste aan-
leiding over van smaadwoorden tegen Indië, tegen
de Hollanders en tegen den toestand, waarin hij
zich, zooals hij het geliefde te noemen, hals over
kop, gestort had. Hij hield van haar, dit kon
zij niet ontkennen; maar voor zoo ver zij wist,
deed hij zich op geenerlei wijze daarbij te kort.
Want, hoe rijk hij, volgens zijn zeggen, ook zijn
mocht, had zij toch nog nooit kunnen merken, dat
hij iets had of kreeg. Ja, het was haar zelfs niet
ontgaan, dat hij gedurende hun verblijf in Indië,
nog nooit eenen brief uit Europa had ontvangen.
Zij dacht er niet verder over na, en bleef alleen
stilstaan bij één feit, bij de zoo gewichtige om-
standigheid, dat de door hem aangevraagde papie-
ren, hoe dikwijls hij er ook reeds om geschreven
had, maar niet schenen te komen opdagen.
Een man als hij, die, zooals hij beweerde, in
Frankrijk zoo vele voorname vrienden had, moest
slechts één brief hebben behoeven te schrijven,
dacht zij, om dadelijk geholpen te worden.
En dan ook zijn tegenzin, of beter gezegd, zijne
onverschilligheid, ten opzichte van het huwelijk.
Zij zuchtte, en begaf zich, om eenige afleiding
te hebben, naar de kamer van Melita.
Hier werd zij in de hoogste mate verrast, door-
-ocr page 184-
176
ELK ZIJN DEEL.
dien hare stiefdochter haar snikkende van aandoe-
ning om vergiffenis vroeg voor hetgeen zij giste-
ren, in wilde drift, tegen haar en den heer de
Castro gesproken had. Zij kon zich maar niet
verklaren waarom, maar zij had een tegenzin in
hem, waarvoor zij zelve geen reden wist. Het kwam
haar altijd voor, alsof hij niet was, zooals hij we-
zen moest, alsof er iets aan zijn persoonlijk uiter-
lijk mankeerde — zij kon het zoo niet zeggen als
zij het gevoelde, maar het was toch zoo.
Madame was als uit de wolken gevallen over
deze geheimzinnige bekentenis. Zij betuigde van
haren kant dat zij er niets van begrijpen kon. De
Castro was altoos dezelfde, zij had hem nooit an-
ders gekend. Er moest in het gemoed van Melita
of in haar gevoel — zij wist niet bepaald te zeg-
gen waar, — eene verkeerde voorstelling opgeko-
men zijn; mogelijk had zij van zoo iets gedroomd,
en had dat haar op zulk eene zonderlinge gedachte
gebracht.
Melita antwoordde hierop, dat zij zich dikwijls
verbeeld had, dat de heer de Castro — mama
moest haar dit gezegde niet kwalijk nemen — »een
jood was."
»Een jood?!" riep Catharina. »Kind, kindl dat
moet gij gedroomd hebben!"
)>Wel mogelijk, mama!" antwoordde het slimme
stiefdochtertje, dat nu eindelijk gekomen was op
het punt, waar zij wezen moest. »Maar ik geef u
-ocr page 185-
ELK ZIJN DEEL.                             177
de heilige verzekering, dat dit idee ook bij dag,
en als ik klaar wakker ben en den heer de Gastro
maar even aanzie, telkens dadelijk bij mij opkomt.
Heeft u nooit die breede, blauwe strepen opge-
merkt, die rondom zijn aangezicht loopen en op
zijne bovenlip, waar andere heeren eenen knevel
dragen ?"
»Nu, wat zou dat?" vroeg mama, niet geheel
op haar gemak zijnde, daar Melita in haar bed
was gaan zitten, en met den vinger naar mama\'s
aangezicht wees, als wilde zij daarop de plaatsen
aanwijzen, welke op de Castro\'s aangezicht blauw
waren.
»Wat zou dat, mama?" herhaalde Melita. 3>Wel,
daar moet vroeger een baard hebben gezeten, een
volle, mannelijke baard, maar niet die kale, blauwe
streep, die mij eene rilling over het lijf jaagt en
mij eenen jood herinnert, dien ik eens in onze
stad in Holland, wegens bedriegerij op het schavot
heb zien staan."
»Verschrikkelijk!" riep de weduwe, en liet zich,
terwijl zij hare handen voor haar aangezicht hield,
in den fauteuil vallen.
Melita was insgelijks gaan liggen, en dacht bij
zich zelve: »zie zoo, ik heb mijn best gedaan; als
zij verstandig is, zal zij nu ook haar best doen."
En waarlijk, deze korte samenspraak met de
stiefdochter riep in het gemoed van de weduwe
allerzonderlingste gewaarwordingen in het leven,
12
-ocr page 186-
178
ELK ZIJN DEEL.
en herinnerde haar eerstens den tijd, toen de
Castro werkelijk een zvvaren baard gedragen had.
Aan deze herinnering sloot zich eene tweede aan,
namelijk hare bevreemding bij de weder-ontmoeting
aan boord van den Franschen mailsteamer, waar
zij de Castro terugzag zonder baard.
Zij vond dit toen, wel is waar, zonderling, maar
schreef die verandering toe aan eene luim van de
Castro, daar er niets bijzonder ongewoons in was,
dat een heer, voor de verandering, zijnen baard
eens afschoor. Later had zij weleens er over ge-
dacht, maar nooit iets anders er in gezien, dan
iets geheel toevalligs. Nu echter Melita op eene
zoo rare en nare wijze er over sprak en verklaarde,
dat haar tegenzin ten aanzien van de Castro alleen
was toe te schrijven aan het idee, dat hij een jood
was, een jood, die nog daarbij eenigo gelijkenis
met eenen anderen had, dien zij op het schav ....
had zien staan.... nu begon de zaak een ander
aanzien te krijgen.
Melita verzocht haar om niets hiervan aan den
heer de Castro te gaan vertellen; zij, van haren
kant, wilde haar best doen, om haren tegenzin
met geweld te overwinnen, en beloofde tevens, in
het vervolg, eene goede dochter te zullen wezen,
en zich ook met de huishouding te willen be-
moeien.
Dat was goed, vond mama; zij moest nu maar
rustig blijven liggen, en later niet meer zoo driftig
-ocr page 187-
179
ELK ZIJN DEEL.
zijn. Voorshands had zij haar alles vergeven, en de
Castro zou er ook wel in berusten.
Maar de tour de force van de slimme Meli
was niet zonder uitwerking gebleven op de denk-
wijze van de weduwe. Zij moest bekennen, dat de
Castro, al zag hij er zonder baard niet uit als een
jood, toch met eenen baard veel beter er uitzag.
Het idee reeds, dat er nog meer menschen konden
zijn, die hem voor eenen jood aanzagen, joeg haar
het bloed in het aangezicht, en deed haar blozen
van schaamte.
Ik wil de geduldige lezeres niet vermoeien
met het verhalen van de middelen, welke de we-
duwe bezigde, om haren vrijer er toe over te ha-
len, dat hij, zoo als vroeger, weder zijnen vollen
baard liet groeien. Dit alleen kan en moet ik, als
aan de waarheid getrouw schrijver berichten, dat
de heer de Castro, twee maanden na dato, reeds
wederom in het bezit was van dien vollen baard,
en dat, op eenen goeden avond, toen Melita en
Stephanus Sandor op visite waren bij papa San-
dor, het navolgende gesprek daar gevoerd werd.
»U is eene tooveres, juffrouw! en aangeklaagd
den heer de Castro betooverd te hebben," sprak
de jonge Sandor tegen haar.
»Ben ik dan degene, op wrier bevel zijn baard
weder op zijn aangezicht verrezen is?" vroeg Me-
lita glimlachende.
-ocr page 188-
180                             ELK ZIJN DEEL.
Dan heeft u haar betooverd, die hem zoover
heeft gebracht," zeide Mabel, en dreigde met den
vinger.
»Hoe dit ook zijn moge," sprak Stephanus, »ik
buig mij nederig in het stof voor uw talent, en
hoop dat u uwe sterke hand ook op mijn hoofd
moogt laten rusten."
»Is dat óók al om een paar bakkebaarden?"
vroeg Melita lachende.
»Eene goede en degelijke tooveres heeft even-
veel invloed op de harten der menschen, als op
hunne bakkebaarden," beweerde de jongeling.
»Met zulke reken-exempels houd ik mij niet op,"
zeide Melita; »maar toch geloof ik te mogen be-
weren, dat de baard spoediger groeit dan de liefde."
»Spreek niet van liefde in tegenwoordigheid
van eene bruid," sprak Mabel, en wees op Adèle,
die daarbij een kleur kreeg als een roos.
»Is het waar, Adèle! zijt gij de bruid?" vroeg
Melita, en wierp zich in wilde vreugde in hare
armen.
»Zij is de gelukkige," liet Mabel er op volgen.
En nu vertelde hij aan Melita alles wat wij reeds
weten. Dat haar beminde niet alleen gedecoreerd
en officier was geworden, maar dat hij ook, van
het militaire departement de toestemming tot zijn
huwelijk had verkregen, en dus eiken dag kon
gaan trouwen.
Deze gelukkige tijding had Adèle, kort voor de
-ocr page 189-
181
ELK ZIJN DEEL.
komst van Melita, uit Soerabaia ontvangen. De
oude Mabel was er even zeer mede in zijn schik
als de bruid en de beide buren. De jonge contro-
leur beweerde, dat nien dergelijke gebeurtenissen
als een voorbeeld ter navolging moest beschouwen,
bij welk gezegde hij de jongejufïrouw Melita
van ter zijde veelbeteekenend en oplettend aankeek.
Deze van haren kant, keek hem even veelbeteo-
kenend en uitvorschend aan en antwoordde, dat hij
dan verstandig zou doen zijnen gang te gaan, en
dat zij hem, voor het geval hij reeds op den goeden
weg was, veel geluk daarop toewenschte.
Hij boog zeer deftig tegen haar, zoodat de oude
heer het uitproestte van den lach, terwijl Adèle,
hare eigene gelukkige positie in aanmerking ne-
mende, iets begon te merken.
Als het waar is, wat de wereld vertelt, dat na-
melijk huwelijken in den hemel gesloten worden, dan
was men in het huis van Mabel op de goede plaats.
Niet alleen was hij gewoon zijne huizinge zijn he-
melrijk te noemen, maar hij kon zich zelfs verbeel-
den dat hij zich in het werkelijke hemelrijk bevond,
wanneer hij in de kamer ging zitten, waar de por-
tretten van de vermaarde Hongaarsche krijgsover-
sten hingen, die allen eenen meer of minder natuur-
lijken dood gestorven waren.
»"Wie weet wat er nog eens gebeurt," dacht hij,
toen de jonge luitjes zoo met elkander aan het
stoeien waren.
-ocr page 190-
182
ELK ZIJN DEEL.
En wat dachten de beide bewoners van Sin-
dang-sari, wisten zij dat de nieuwe controleur de
zoon was van den verachten landlooper Mabel
zooals zij hem noemden? Ontging het hun niet,
dat Melita bijna eiken dag bij Adèle eene visite
ging maken, eene visite, die even goed den jongen
controleur kon gelden als de nicht?"
Alles wisten zij, niets was hun ontgaan.
De beide meisjes zoo spoedig mogelijk te loozen,
en dan het rijk alleen te kunnen hebben, dat was
hun streven.
Daar het nichtje weggeloopen was, zou het hun
niets kunnen schelen als ook de stiefdochter den-
zelfden weg opging. Ja, zij dachten ten dezen op-
zichte, zoo verregaande slecht, dat zij er zich van
overtuigd hielden, dat Adèle de maitresse was van den
ouden Mabel en dat Melita binnen kort in de-
zelfde betrekking tot diens zoon zoude komen te
staan.
Niet weinig stonden zij op eenen goeden dag te
kijken, toen de wagen van den resident voorbij-
reed, waarin deze hoofdambtenaar zelf zat verge-
zeld van Adèle en den jongen controleur.
»Was dat niet Adèle?" vroeg de weduwe aan
Melita, die met haren zakdoek wuifde.
3>Ja, mama! zij gaat bij den resident logeeren,
totdat zij gaat trouwen."
»Gaat zij dan toch met dien sergeant trouwen?"
vroeg mama, met minachting den neus optrekkende.
-ocr page 191-
483
ELK ZIJN DEEL.
ïllij is al lang officier en gedecoreerd er bij,"
antwoordde Mclita.
»Zoo, waarlijk!" hernam de dame des huizes.
ïDat vind ik allergemeenst, dat zij ons niets daar-
van heeft laten weten. Nu, als wij gaan trouwen,
kan zij ook thuis blijven. Zij is en blijft toch een
gemeen schepsel. Ook begrijp ik niet hoe de re-
sident er aan komt om haar ten zijnent te logee-
ren te nemen."
Zij sprak hierover met de Castro, die verklaarde
er óók geen hoogte van te hebben.
Wie was zij toch, dat haar de eerste ambtenaar
van de residentie in eigen persoon kwam afhalen ?
Dat zullen wij even gaan hooren.
De lezer gelieve zich den kapitein te herinneren,
die bij de Bonische expeditie, te gelijk met von
Frankenau gekwetst werd. Diens broeder bezat eene
koffie- plantage in het Soerabaiasche, en was ge-
trouwd met eene zuster van den resident, van wieu
noch de weduwe Van Walraad, noch de heer de
Castro begrijpen konde, dat hij Adèle bij zich in
huis nam. Maar von Frankenau had gedurende den
tijd van drie maanden, op het land van den heer
Arnoldus tot herstel van gezondheid doorgebracht,
was daar in kennis gekomen met diens echtge-
noote, enz., en verkreeg van haar de verzekering,
dat zij wel voor Adèle zoude zorgen, wanneer het
arme schaap bij hare zoogenaamde tante niet te-
recht mocht komen.
-ocr page 192-
484
ELK ZIJN DEEL.
Een brief van haar was voldoende om haren broe-
der, den resident, te bewegen, dat hij Adèle ging
afhalen om haar bij zijne eigene familie te bren-
gen.
In de binnenlanden van Java, op plaatsen, waar
zich maar een klein Europeesch personeel bevindt,
en waar de resident de motor is, waarnaar men
bij elke gebeurtenis gaat kijken en vragen, verwekt
elke buitengewone stap, dien hij doet, de aandacht
van het publiek. Niemand had zich tot nu toe met
het nichtje van de weduwe bemoeid, daar deze, als
men haar daarnaar vroeg, slechts de verzekering
gaf, dat zij eene doodarme wees was, die bij haar
het genadebrood at.
Nu zij echter bij den resident logeerde, met wien
de weduwe en haar vrijer, de heer de Castro, op
eenen alles behalve goeden voet stonden, nu begon
men te bevroeden, dat er iets achter schuilde.
Ook merkte men op, dat de heer Mabel Sandor,
die vroeger als een gewoon receptie-bezoeker met
de gewone receptie-vriendelijkheid ontvangen werd,
sedert de aanwezigheid van zijnen zoon, den con-
troleur, door den resident met buitengewone oplet-
tendheid werd behandeld. »Een gewoon administra-
teur, op wachtgeld . . . een vreemdeling, die niets
heeft dan een huis vol prenten en een hoofd vol
republikeinsche dwaasheden, hoe komt die tot de
eer, om met het hoofd van het\'gewestelijk bestuur
een partijtje whist te gaan maken, terwijl de pak-
-ocr page 193-
ELK ZIJN DEEL.                             185
huismeester, die toch een Gouvernements-ambtenaar
is, moet blijven zitten?"
Zoo vroeg het publiek; want het publiek op kleine
plaatsen is zeer gevoelig op het punt van eer, ja,
even gevoelig, als de hofdames aan het hof van
Lodewijk XIV het waren op het punt van ....
oneer.
Dat gaf stof tot praten, dit verzeker ik u. Hier
eene soort van gelukzoeker . . . daar een doodarme
wees, die niet genoeg te eten had. En beiden zeer
gezien bij den resident.
»Onze positie op Sindang-sari begint onhoud-
baar te worden," sprak op een goeden ochtend de
Castro tegen de door hem beminde weduwe. »De
zaak begint mij te vervelen; ik verkies niet langer
hier te blijven. Zoodra mijne wissels aankomen, ga
ik er van door."
O, die wissels! Bijna elk uur van den dag, bij
de geringste kleinigheid, die hem in den weg kwam,
riep hij om zijne wissels.
En Catharina kon maar zonder hem niet meer
leven, hij was haar afgod, haar tweede ik.
Het moet ons dan ook niet verwonderen, dat zij
eindelijk het besluit nam, om de beide fabrieken
te gaan verkoopen, met de Castro te Singapoera
te gaan trouwen, en dan terug te keeren naar het
schoone Frankrijk, waar men op een van zijne kas-
teelen een vorstelijk leven zou kunnen leiden.
En Melita?
-ocr page 194-
186
ELK ZIJN DEEL.
3>Die delegeeren wij aan den signore Mabel, of
aan den heer resident," zeide de Castro spotten-
derwijze; »niet waar, mijn engel?"
Een volle blik der liefde zwom in hare oogen, en,
zwak als zij was, legde zij haar hoofd aan zijne
mannelijke borst!
O! Waar zit Amor toch — die kwajongen ? roep
hem gauw hier!!
XIV.
Iets over de Javanen, den heer de Castro, djimats, Hongaarschr
Graven en de Hoekschen en Kabeljamvschen.
x
De Javaan is, wat men ook daartegen moge aan-
halen, een werkzaam mensen, wanneer hij voor zijn
werk eene geëvenredigde betaling ontvangt. Is dit
niet het geval, dan werkt hij met tegenzin, hetgeen
men luiheid gelieft te noemen, en wordt hij daar-
bij nog met gestrengheid bewaakt of mishandeld,
dan steekt hij den kop in den wind, of tusschen
de voorbeenen, zooals de ezel het doet, en schopt
en bijt om zich van zijnen lastgever te ontslaan.
Hij doet, in zoodanig geval, niet anders dan zijn
meer beschaafde broeder in Ierland, in Saksen of
in Frankrijk doet, en zou er zich overigens mis-
schien bij neerleggen, ware het niet, dat hij nog
-ocr page 195-
487
ELK ZIJN DEEL.
meer opgewonden raakte, door de opstokerijen van
zijne priesters of andere in zijne oogen bevoorrechte
personen.
De lezer weet uit de voorgaande hoofdstukken, dat
de heer de Castro met zeer weinig overleg de
geëmployeerden behandelde op de beide fabrieken,
welke hem door zijne aanstaande echtgenoote ter
administratie waren toegewezen.
Met nog grooter arrogancc behandelde hij het in-
landsche personeel, dat, onverschillig welke diensten
het ook verrichtte en welken stand het ook in de
Javaansche maatschappij bekleedde, om zoo te zeggen
over één kam door hem geschoren werd.
De Javaan was, volgens zijn inzicht, niets dan
de knecht, de koelie van den Europeaan, en ver-
plicht om voor hem te werken zoolang als hij het
verkoos. Dat hij hem voor dat werk betaalde, was
niets meer dan eene vrijwillige tegemoetkoming,
eene zwakheid van zijne zijde, die echter het recht
niet omverwierp, om hem ook zonder betaling te
mogen laten werken.
Zoodra men met dezen stelregel ten volle be-
kend was, ging men vertoogen daartegen inbren-
gen, en toen dat niet mocht baten, begon men
zich feitelijk daartegen te verzetten. De eene werd
ziek, de tweede deed zijn werk slecht, en de derde
maar half, terwijl er bovendien kwade praktijken
gedreven werden, die ten doel hadden om hem
te dwarsboomen of, zelfs zoo ver gingen, dat
-ocr page 196-
188                             ELK ZIJN DEEL.
daaruit de grootste nadeelen, voor de machine-
rieën en het product voortvloeiden.
Klachten bij het bestuur hierover ingebracht
riepen een onderzoek in het leven, waarbij de re-
sident zelf tegenwoordig was. Vele misbruiken
kwamen daarbij aan het licht, die sedert de admi-
nistratie van de Castro ingeslopen waren. Mabel
Sandor werd opgeroepen als getuige om bij de
ondervragingen te kunnen constateeren, hoe onder
zijn bestuur gehandeld werd. Er moest recht ge-
daan worden. Men kon het niet dulden dat de in-
lander gekneveld werd.
Voor dezen keer vermeende de resident het bij
eenen ernstigen uitbrander te mogen laten. Hij
nam den heer de Castro ter zijde, en dreigde hem
met eene opzegging van het bestaande contract,
van gouvernementswege, in geval door de bevol-
king, nog eens tegen zijne wijze van behandeling
gegronde klachten mochten inkomen.
Aan de bevolking werd, bij monde van den jon-
gen controleur Stephanus Sandor aangezegd, dat
voor hare belangen gezorgd was, mits zij verder
voldeed, aan het bij gouvernements-besluit, als haar
aandeel in het werk, voorgeschrevene.
Niet zeer voldaan gingen de aanklagers naar
huis. Wel is waar werd hun beloofd, dat zij be-
ter behandeld zouden worden dan vroeger; maar
dit nam niet weg, dat de aanleiding tot misnoegen,
de heer de Castro, niet werd verwijderd. Dit
-ocr page 197-
ELK ZIJN DEEL.                             189
wilden zij doorgedreven hebben, anders niets.
Spoedig moesten zij ook ondervinden, dat de
mooie woorden van den resident, bij den heer de
Castro, niet alleen niets geholpen, maar juist eene
tegenovergestelde uitwerking in het leven geroepen
hadden.
In plaats dat hij de werklieden beter behan-
delde dan vroeger, hun minder zwaar werk op-
legde, en hen minder lang liet doorwerken, ge-
beurde juist het tegendeel.
Hij deed al het mogelijke, om het volk te pla-
gen en zich op deze wijze te wreken, wegens de
aanklacht.
De Javaan kan veel verdragen en verdraagt ook
veel. Maar alles moet gaan volgens oud gebruik,
of zoo, als het door de hoofden, op last van het
Europeesche Bestuur, wordt voorgeschreven.
In het bovenstaande geval was het een enkele
Europeaan, die het hun lastig maakte, en een van
hunne hoofden, die zich niet daarom bekommerde.
Pruttelen hielp niets. Welaan, dan moest men
zich op eene andere wijze zoeken te helpen.
In den tijd waarin deze geschiedenis voorvalt,
leefde er in eene van de dessa\'s, in de nabijheid
van de hoofdplaats, een man, die tooveren kon en
djimats (talismans) verkocht. Voor hem was niets
onmogelijk. Kocht ge van hem, voor een gulden of
wat, zulk eene amulet, bestaande uit een strookje
papier, waarop eene spreuk uit den alkoran ge-
-ocr page 198-
190
ELK ZIJN DEEL.
schreven stond, dan was je klaar voor je duiten
en moest maar even wachten totdat uw wensch
vervuld werd.
Schippers betaalden gaarne een paar gulden,
om zich eene behoudene reis gewaarborgd te zien;
visschers gingen niet zonder zoo\'n heilig lapje naar
zee, zich verzekerd houdende, dat de visschen hun
in het net zouden toestroomen; mannen, die on-
vruchtbare vrouwen hadden, meisjes die gaarne
wilden trouwen, boeren, die eenen overvloedigen
oogst verlangden — allen kwamen bij den toove-
naar, en verkregen de gewenschte hulp.
Niet te verwonderen is het dus, dat men ook
in het bovenstaande geval bij hem kwam, en eene
amulet wenschte te koopen, tegen de slechte be-
handeling van den heer de Castro.
De toovenaar wist in het eerst geen middel
hiervoor. Hij was een slimme vogel. Als ge met
den booze wilt gaan tandakken 1) zet hij u een
been, en dan ligt ge op uwen neus. Met het Gou-
vernement is het niet goed gekscheren, en aan
djimats gelooft het Gouvernement niet.
Maar van lieverlede bemoeiden zich ook de
priesters er mede, staken de hoofden samen, en
pruttelden. Ja het kwam eindelijk zoo ver, dat men
des nachts, in het geheim, bij den toovenaar sa-
1) Dansen.
-ocr page 199-
ELK ZIJN DEEL.                             191
menkomsten hield, om te beraadslagen wat men
in dit geval zoude moeten doen.
Nu verkocht hij zijne waar; want iedereen wilde
schot vrij zijn. Voor de bagatel van een gulden
was men verzekerd, dat men van de blanda\'s, noch
door hunne kogels, noch door hunne sabels, iets
te vreezen had.
Men kon dus beginnen.
Geen mensch in de geheele residentie vermoedde
iets van hetgeen er gaande was — het allerminst
de heer de Castro. Wat kon het hem schelen wan-
neer zoo\'n Javaan een stuursch gezicht trok, of van
het werk wegbleef. Over korten tijd moest de boel
toch verkocht worden, en dan kon een ander met
dit gespuis werken.
Men sprak over dit onderwerp dagelijks aan ta-
fel, zoodat Melita, met de plannen van de stief-
mama en den heer de Castro bekend werd. Zij
vertelde alles aan de beide Sandors, en deze spra-
ken wederom met anderen daarover.
De jonge Sandor maakte zich ernstig ongerust, en
onderhield zich eens met zijnen vader er over. Wat
zij bij deze gelegenheid beredeneerden is van dien
aard, dat wij het aan den lezer moeten mededeelen.
»U zal zien, papa!" sprak de jonge man, »dat
beiden, op eenen goeden morgen met Melita zul-
len verdwijnen, zonder wederom te komen. Zij zul-
len haar van de ophanden zijnde reis niets vertel*
-ocr page 200-
492
ELK ZIJN DEEL.
len, haar daarmede overrompelen, en haar den tijd
niet laten om ons daarmede in kennis te kunnen
stellen. Even gauw en onverwachts als zij op Java
gekomen zijn, kunnen zij ook wederom vertrekken,
en dan is mijne hoop, om haar eenmaal de mijne
te mogen noemen, verdwenen."
»Het zal zoo spoedig niet geschieden, wees daar-
van verzekerd, Stephanus! Mijn gemachtigde te Ba-
tavia schrijft er mij nog niets van. Vertrouw op mij,
ik heb je de hand van Melita beloofd, en ik zal zorg
dragen, dat het gebeurt."
»Maar, neem het mij niet kwalijk, papa! dat ik
dezen keer aan uwe belofte op dat punt niet zoo
grif kan gelooven, als ik er in elk ander geval aan
geloof. U schijnt dezen keer elke gewone redenee-
ring, elke berekening, als ik het zoo mag zeggen, ter
zijde te stellen, daar u aan mij, die niets bezit dan
mijn traktement, de rijke dochter belooft van eene
vrouw, die noch mij noch u lijden mag."
»Beste jongen!" antwoordde de oude heer lachen-
de, »wij zijn veel rijker dan de Van Walraads."
»Dat zegt u altijd, papa!" riep Stephanus en
ging mismoedig in eenen stoel zitten. »U spreekt
altijd van onze rijkdommen, terwijl u hier een ar-
moedig en bekrompen leven leidt. Er mankeert
nog maar aan dat u, in den trant van den heer
de Castro, op uwe kasteelen gaat roemen, die,
evenals de zijne, in Spanje of ... . neem mij niet
kwalijk, papa! .... of in de maan liggen."
-ocr page 201-
493
ELK ZIJN DEEL.
j>0, gij Satan!" 1) riep Mabel, en sloeg met de
vuist op de tafel, dat de glazen rinkelden.
^Gelooft gij niet aan de woorden van uwen va-
der? Ha, ha, ha. Terremtete ! Onze kasteelen lig-
gen noch in Hispaniola noch in de maan, maar in
Hongarije — begrepen ? Schud uw hoofd maar, Ste-
phanus! Over eene week of twee zult gij over onze
bezittingen niet meer zoo minachtend spreken, als
ge daareven gedaan hebt. Wat een Hongaar be-
looft, dat gebeurt, al stonden de Turken voor Weis-
senburg of voor Buda! Terremtete!" 2)
»Dat heeft u mij reeds zoo dikwijls gezegd,
papa! dat ik niet meer beoordeelen kan en
wil, in hoeverre u mij daarmede wil plagen of
voor den gek houden," zeide de jonge man. »A1-
tijd verwijst u mij naar de toekomst, maar ik
zie even min iets uit de verte komen als zuster
Anna.*\'
»Wijt deze omstandigheid niet aan mij," ant-
woordde de vader zeer ernstig. »Wij zijn gedu-
rende ons geheele leven, speeltuigen van het toeval
of van het noodlot, of hoe men het ook verkiest
te noemen; en ik, uw vader, kan er van meepra-
ten. Ik heb nooit ernstig over dit punt met u ge-
sproken, Stephanus I en wel om reden, dat daartoe
4) Duivel.
2) Buda of Pesth, de hoofdstad van Hongarije.
13
-ocr page 202-
194
ELK ZIJN DEEL.
geen aanleiding bestond. Als ik eenmaal dood was,
zoudt gij van zelf achter mijne geheimen moeten
komen, daar mijn testament, dat met andere pa-
pieren in mijn lessenaar geborgen is, er over spreekt.
Maar omdat gij nu niet langer meer kunt wach-
ten____"
aPapa! wat meent u hiermede?" vroeg de jonge
man, wien de ernst, waarmede zijn vader tot hem
sprak, eenigszins ongerust maakte. »Ik heb utoch
niet beleedigd?"
»Neen, althans niet in den zin, waarmede men
iemand meent te kwetsen. Gij hebt volkomen gelijk,
wanneer ge mij het verwijt doet, dat ik steeds
naar de toekomst verwijs, en dat die toekomst al-
tijd even ver verwijderd blijft. Hoor mij aan, ik zal
iets aan u vertellen."
De jonge man keek verbaasd naar zijnen vader,
die met de eene hand zijn voorhoofd wreef, als
wilde hij de daar rustende beelden der herinne-
ring rangschikken, terwijl hij zijne oogen, als
het weerlicht, over de portretten van de Hongaar-
sche generaals liet glijden, en toen begon te ver-
tellen.
»De Sandors behooren tot den oudsten Hongaar-
schen adel — wij waren reeds Graven onder de
eerste Keizers, en hebben altijd getrouw de zijde der
Habsburgers gehouden. Mijn oudste broeder was
getrouwd met eene dochter van Prins Metternich,
en uwe moeder is eene Bathyani, eene zuster van
-ocr page 203-
ELK ZIJN DEEL.                             195
hem, dien Heinau heeft laten doodschieten." 1)
»Mijne moeder?\'\' vroeg Stephanus en keek vra-
gend den verhaler aan.
2>Zij ligt lang begraven te Nagy Nazarhèli," sprak
zuchtende de oude heer, en streek wederom met
de hand over zijn voorhoofd.
»Ik bekleedde geen betrekking, maar zat reeds
vóór de Fransche revolutie van acht en veertig, aan
de tafel van de magnaten te Presburg. Op grond
van mijne vriendschappelijke betrekking met de
meeste voorname Hongaren, mijne sympathie voor
Kossuth, en mijn tegenzin in den toenmaligen Kei-
zer Ferdinand, sloot ik mij aan de revolutionaire
partij aan, vocht mede in de veldslagen tegen de
Oostenrijkers, en ontsnapte ternauwernood met u
en een getrouwen huzaar, over de grens, naar
Pruisen.
Gelukkig voor mij, bezat ik op het oogenblik
van mijne ontsnapping, nog eenig contant geld, en
ontving later nog een paar duizend gulden, door
tusschenkomst van eenen vriend in den Haag. Met
deze som en met u vertrok ik naar Indië, en kwam
mij hier nederzetten. Ik had een afschuw gekregen
van de Europeesche maatschappij — een afschuw
van de moordenaars mijner vrienden — en nam
4) Graaf Bathyani zoude opgehangen worden, wist zich aan den
hals te kwetsen en werd van achteren doodgeschoten.
-ocr page 204-
196
ELK ZIJN DEEL.
mij voor, om hier in den vreemde, onbekend en
onbeklaagd te zullen leven, tot de dood mij van
alle booze herinneringen zou komen bevrijden.
Intusschen zond ik u naar Europa, en kregen
langzamerhand bijna alle verbannene Hongaren,
als ze maar daarom vroegen, hunne verbeurdver-
klaarde bezittingen terug, mits zij zich aan den
nieuwen staat van zaken onderwierpen. Ik was te
trotsch om dat te doen, en wel gedeeltelijk omdat
het mij in mijne eigen gekozene ballingschap be-
viel, en omdat ik hoegenaamd geen behoefte voelde
naar den rijkdom, dien ik vroeger bezeten had.
Eerst kort geleden, toen ik u na eene lange afwe-
zigheid weder aan mijn hart mocht drukken, en
u aanschouwde in de volle kracht van den man
voor wien het leven nog al zijne waarde bezit....
toen eerst herdacht ik den tijd van vroeger, mijne
positie in de maatschappij, en de rechten welke
gij de bevoegdheid hebt, te doen gelden.
»0, mijn beste vader!" riep Stephanus en schoof
zijnen stoel dicht bij dien van den ouden heer.
»Ik schreef naar Batavia aan den Oostenrijkschen
consul," vervolgde deze, »zond hem alles wat ik
aan papieren bezat, en verzocht hem, om door zijne
tusschenkomst en die van het Nederlandsche Mi-
nisterie, bij het hof van Weenen, mijne rehabilita-
tie te bewerken, en tevens mijne geconfisqueerde
bezittingen terug te vragen."
ïDaarom dus plaagde u mij steeds met uwe
-ocr page 205-
197
ELK ZIJN DEEL.
kasteelen in Hongarije," vroeg Stephanus glim-
Jachende. Zijn hart sprong op van vreugde toen
hij daaraan en te gelijk aan Melita dacht.
»Ja, beste jongen! die kasteelen liggen niet in
Spanje, zooals die van den heer de Castro. Zooals
ik reeds verteld heb, verwacht ik met elke mail
antwoord op mijne brieven. Komt dat — en het
kan niet anders dan toestemmend uitvallen — dan
zijt gij Graaf en Hongaarsche Magnaat, en kunt
alleen, of met. . . . nog iemand, naar Europa gaan,
om daar onze bezittingen te aanvaarden. Ik blijf
hier.....en .... enfin, de rest zal wel terecht-
komen."
De lezer zal gemakkelijk den toestand begrijpen,
waarin de jonge controleur zich door papa\'s me-
dedeeling op eens verplaatst gevoelde.
Hoe philosophisch de mensch, die niets heeft
en in het burgerlijke leven opgevoed is, ook denken
moge, toch heeft het vooruitzicht, om op eens niet
alleen rijk te worden, maar buitendien nog tot
den adel te mogen behooren, zooveel aanlokkelijks
dat het hoegenaamd niet mag verwonderen, wan-
neer zulk een philosoof opeens de vlag gaat strij-
ken, en, gelukkig als een god, zich aan de zijde
schaart van zijne nieuwe standgenooten.
Ik wil nu niet zeggen, dat Stephanus er oogen-
blikkelijk aan dacht, om zijn grafelijke wapen
met de zevenpuntige kroon in zijn cachet te laten
snijden, of zich een paar rijpaarden aan te schaf-
fc
-ocr page 206-
198                             ELK ZIJN DEEL.
fen.... dat niet. Maar u zal het hem niet kwa-
lijk nemen, wanneer ik aan u de verzekering geef,
dat hij in zijne gedachten Melita, met eene gouden
kroon op het hoofd, in bruidsgewaad voor zich
zag staan ....
Maar, wat een toeval! daar komt ze juist aan,
van verre reeds met eenen brief in de hand wui-
vende, en verscheidene telegraphische teekens ma-
kende, die niets meer en niets minder wilden zeg-
gen, dan dat zij een heelen boel te vertellen had.
»Een brief van Adèle!" riep zij, de deur binnen-
komende. »Haar vrijer is aangekomen; zij gaan
over acht dagen trouwen!"
3>Onmogelijk!" riep Mabel, zijne handen samen-
vouwende. iZij heeft ons geen woord daarvan la-
ten weten."
»Ik verzet er mij tegen!" riep Stephanus; »wij
willen hier niets van trouwen weten!"
3»Haar aanstaande is Baron — zij heeft het mij
eens tusschen licht en donker verteld. In Duitschland
moet hij eens aan een prins of vorst, een klap in
het aangezicht hebben gegeven, of zoo iets van
dien aard, toen is hij sergeant moeten worden,
weet u, tot straf; en nu is hij luitenant."
Dat is eene verschrikkelijke geschiedenis!" riep
Stephanus, »het is een moord! Daar wordt nu Adèle
opeens Barones!"
3>Ja zij treft het," antwoordde Melita; »maarhij
moet niet rijk zijn, zeide Adèle; de Barons in
-ocr page 207-
ELK ZIJN DEEL.                            199
het algemeen, en vooral de Duitsche Barons, heb-
ben zelden veel inkomen, vertelde mij Adèle."
»Dat is zoo onjuist niet," merkte Mabel aan.
aEen Graaf is een geheel ander man. De Graven
zijn meestal rijk. Zou u niet gaarne eene Gravin
willen zijn, dat wil zeggen, met eenen Graaf gaan
trouwen?"
Melita hield beide handen voor haar aangezicht,
en proestte het uit van den lach.
»Ik, eene Gravin!" riep zij herhaalde malen uit.
j>Als ik den naam van Gravin hoor uitspreken,
denk ik dadelijk terug aan de kostschool in Hol-
land, aan Jacoba van Beieren en aan de geschie-
denis van de Hoekschen en Kabeljauwschen, waar-
mede de juffrouw mij zoo gemarteld heeft. Maar
ik ben vandaag bijzonder sterk in den hoogen
adel verdwaald, en zou bijna vergeten u te ver-
tellen, dat de heer de Castro . . .."
»U bedoelt den vicomte de Castro," verbeterde
de oude heer Mabel.
»Juist, de vicomte," vervolgde Melita, adat deze
hooggeachte heer nog gedurende den loop van de-
ze maand naar Europa zal vertrekken, medene-
mende mijne geachte stiefmama en zijne geachte
stiefdochter." Bij dit laatste woord, wees zij met den
vinger op zich zelve, en maakte eene komieke bui-
ging voor papa Mabel.
2>Nog in deze maand?"
ï>Hoe weet u dit?" vroegen vader en zoon te gelijk.
-ocr page 208-
200
ELK ZIJN DEEL.
»De heer vicomte heeft aan tafel de goedheid ge-
had aan mama en mij een brief voor te lezen, dien
hij uit Batavia ontvangen had."
ï Wat nu te doen ?" vroeg Mabel en keek zijn zoon
uitvorschende aan.
Deze begreep dien vaderlijken blik. Hij tradtus-
schen hem en Melita, vatte de hand van deze, en
vroeg: »Mag ik, papa?"
»De oude heer Mabel stond op, fluisterde tegen
Melita met een allerzonderlingsten glimlach: »bij heeft
u iets te vertellen, juffrouw! geef hem geen ant-
woord, — doe mij het genoegen," en vertrok naar
zijnen tuin.
Melita kon zich in den beginne maar geen be-
grip vormen, waarom vader en zoon, zoo buitenge-
wone, geheimzinnige woorden fluisterden, zij keek
verwonderd naar den vertrekkenden ouden heer, en
vervolgens even verwonderd naar diens zoon, die
haar de hand drukte, met zooveel kracht, dat zij
zich had kunnen verbeelden, dat hij die uit het lid
wilde draaien.
Toen hij echter van zijne liefde tot haar begon
te spreken, en haar vroeg, of zij ook van hem hield
en met hem wilde gaan trouwen, toen hij haar met
den vollen blik der liefde in de heldere oogjes
keek . . . toen begreep zij hem, toen liet zij toe dat
hij haar kuste en vervolgens papa ging roepen . . .
en de zaak met de Gravin was gezond.
-ocr page 209-
201
ELK ZIJN DEEL.
XV.
Mabel Sandor als zaakwaarnemer voor een rijk man.
Niet minder gezond was de zaak met de baro-
nes — ik bedoel hiermede Adèle, die, zoodra zij een-
maal met Frans von Frankenau getrouwd zoude
zijn, op den weidschen titel van Barones aan-
spraak had.
Ik wil hiermede niet gezegd hebben, dat Adèle
zooveel om dezen titel gaf of zoo bijzonder daar-
op gesteld was. Het was haar niet ontgaan, dat men
zich in Indië zeer weinig er om bekreunde of ie-
mand van adel was of niet. Zij had suikerfabrikan-
ten hooren noemen, die Graaf van den B . . . heet-
ten, en wederom anderen, die zich eenvoudig Ja-
kobs of Be-ont jan schreven. Hetzelfde was het ge-
val bij de officieren. In de samenleving werd ieder-
een op dezelfde wijze behandeld, en alleen degene
die prompt zijne rekeningen betaalde, en daarbij
zijn plicht deed, kon er op roemen, dat men hem
een gentleman noemde, hetgeen gelijkstond met
Baron of Graaf.
Toen von Frankenau eindelijk zijn doel bereikt
had, liet hem zijn ongeduld niet langer op Soera-
baia blijven. Hij nam verlof, en kwam met zijn
vriend en beschermer, kapitein Arnoldus, over zee
-ocr page 210-
202
ELK ZIJN DEEL.
naar X., waar Adèle bij den resident logeerde.
Arnoldus liet het zich niet uit het hoofd praten,
om mee te gaan. Hij moest getuige zijn van het
geluk van zijn jongen vriend. Hij wilde de bruid
zien, aan wie Frans zich verkocht had, en over
wie hij, sedert de affaire op Boni dag aan dag
zooveel had moeten slikken.
»\'t Zal wat moois zijn," zeide hij voor den hon-
derdsten keer tegen Frankenau, toen men in de sloep
stapte, om zich naar den wal te laten brengen.
2>Als ge berouw hebt, Frank! is het nog niet te laat.
"Wij geven aan de roeiers een muntje van tien gul-
den, zij gaan met ons over stag en keeren terug
naar de boot, of wij laten ons daar ergens op
zijde aan wal zetten, nemen postpaarden, en snij-
den er van door, om nooit meer terug te komen."
»Ik zie haar met een paar andere dames aan wal
staan I" riep . dronken van vreugde de jongeling,
die wel is waar van hetgeen de kapitein zeide geen
woord gehoord had, maar toch, zooals gewoonlijk,
er over lachte.
»Aan wal, zegt ge? Is het die met dien langen
neus?" vroeg Arnoldus.
»Neen, de andere," antwoordde von Frankenau,
die met zijn zakdoek wuifde.
»Jongen! ik geloof waarachtig, dat ze scheel
kijkt," hernam de plaaggeest. »Kijk eens, hoe raar
ze loopt. Heeft zij een mankement aan haar been ?
Nu, ik gun ze je — ik wil ze niet hebben."
-ocr page 211-
203
ELK ZIJN DEEL.
Onder deze en andere satirieke en gekke praat-
jes, kwam men eindelijk aan wal, en vond daar
de bruid met den resident, diens vrouw en eenige
kennissen van Adèle, waaronder Melita met Ste-
phanus Sandor.
De ontvangst wTas allerhartelijkst, en de beide
heeren werden bij den resident te logeeren ver-
zocht.
Adèle zag er uit als eene roos; en Arnoldus be-
kende later aan Frankenau, dat hij óf niet goed
gezien had, toen hij zich verbeeldde dat zij scheel
en mank was, óf dat zij het in hare macht had,
om recht of schuins te kijken, zooals zij het
verkoos.
Dat men de beide jongeluitjes, na de eerste
officieele preambulen, alleen liet, spreekt als een
boek, en de lezer zal mij wel op mijn woord wil-
len gelooven, dat zij aan elkander zeer veel te ver-
tellen hadden. Zij begrepen beiden, dat zij het nood-
lot moesten prijzen, hetwelk hen naar Indië ge-
bracht had; want als zij in Europa gebleven
waren, zouden zij op dit oogenblik, als er geen
wonder gebeurd was, nog lang niet op het punt
hebben gestaan om te kunnen trouwen.
Al waren de vooruitzichten van een jong officier,
in Indië zoo buitengewoon brillant niet, mocht
men ze, in vergelijking met de Europeesche voor-
uitzichten, in elk geval voordeelig noemen.
Maar hierover spraken de jongelui niet, het
-ocr page 212-
204                              ELK ZIJN DEEL.
aan de toekomst overlatende en aan hunne oprechte
liefde, om de zaken te gaan regelen, zooals de
noodwendigheid vereischte.
Hetgeen wel van zelf spreekt, von Frankenau
werd in kennis gebracht met Melita en den con-
troleur Sandor, over welke twee hij reeds zoo veel,
in Adèle\'s brieven vernomen had. Men nam zich
voor, om over een paar dagen beleefdheidshalve
bij de weduwe Van Walraad eene visite te gaan
brengen. Ontmoette men bij die gelegenheid den
heer vicomte de Castro, dan was het goed, in het
tegenovergestelde geval had men hem toch niet
noodig. Stephanus Sandor had reeds persoonlijk
bij mevrouw om de hand van Melita gevraagd,
en op haar antwoord, dat zij eerst de toestem-
ming van haren aanstaanden echtgenoot wilde in-
winnen, had hij haar de pertinente verzekering
gegeven, dat men diens toestemming niet noodig
oordeelde en ook niet van zins was om daarop te
wachten.
Toen de weduwe zich daarover geraakt \'toonde
en van eene verdere bespreking verschoond wenschte
te blijven, werd haar door Stephanus Sandor in
overweging gegeven, om het maar zonder den heer
de Castro te doen.
3)Want," liet Sandor daarop volgen, 3>wat ging
het dien man aan, die noch de vader noch de voogd
van Melita was. Hij moest blijde wezen, van haar
bevrijd te worden — dan had hij bij mevrouw het
-ocr page 213-
ELK ZIJN DEEL.                            205
rijk alleen, kon de beide fabrieken verkoopen, aan
Melita haar aandeel uitbetalen, en dan met het res-
teerende naar Europa terugkeeren, om het daar
te gaan verkwisten."
Mevrouw werd hierover zeer boos, en wilde den
heer de Castro gaan roepen.
iDoe dat niet, beste mevrouw I" riep Sandor haar
toe, »want ik geef u de verzekering, dat ik dan
geen oogenblik zal aarzelen, om hem hier in uwe
presentie als dief en . . . moordenaar te doen arres-
teeren!"
^Mijnheer!" riep zij hem toe, en wees met opge-
heven hand naar de deur.
»Kent u dit portret?" vroeg Sandor, het ons reeds
bekende portret van de Castro uit zijn rokzak ha-
lende en het haar voorhoudende.
»De Castro!" riep zij, hare hand daarnaar uit-
stekende.
»Neen, niet de Castro," beet Sandor haar toe,
terwijl hij het portret schielijk terugtrok; »het is de
vicomte de Durette uit Homburg, die verdacht werd
gehouden een jong commis-voyageur vermoord te
hebben."*
»0 God!" riep de weduwe, hare beide handen
voor haar aangezicht houdende en zich op eene
causeuse] latende vallen.
3>U begrijpt, mevrouw!" vervolgde Sandor, adat
het niet in mijne bedoeling ligt, om hier in Indië,
een proces tegen den heer vicomte de Castro,
-ocr page 214-
206
ELK ZIJN DEEL.
alias de Durette, aanhangig te willen maken, daar
deze heer toch op het punt staat om naar Europa
terug te keeren. Ik vraag eenvoudig de hand van
uwe stiefdochter en tevens, uit naam van haar,
hetgeen haar van rechtswege toekomt. Het staat
in uwe keus, om, als ik met Melita ga trouwen,
gezamenlijk met ons, bij den ambtenaar van den
Burgerlijken Stand te verschijnen, en daar monde-
ling uwe toestemming te verleenen, of wel mij die
schriftelijk te doen geworden."
Toen de weduwe niet antwoordde, vervolgde hij:
ïlk zal u het document zenden, u behoeft het
maar te onderteekenen — vindt u dat goed,
mevrouw ?"
Zij knikte met het hoofd en gaf hem, met beide
handen driftige gebaren makende, te verstaan, dat
hij haar moest verlaten. Hij vertrok, zond haar
nog dien zelfden dag het bewuste document, en
ontving het geteekend terug.
Maar wat deed de weduwe verder? Gebood zij
aan haren minnaar de Castro niet oogenblikkelijk
om haar huis te gaan verlaten, wierp zij hem niet
met verachting alles voor de voeten, wat zij uit
den mond van den jongen man, omtrent het voor-
gevallene te Homburg vernomen had, en wat zij
uit instinct gevoelde, de waarheid te zijn?
Neen, zij deed niets van dit alles. Vrees om hem
dan te zullen ver-liezen hield haar hiervan terug.
Vrees en haat.
-ocr page 215-
207
ELK ZIJN DEEL.
Maar was deze vrees niets dan het uitvloeisel
van hare verregaande zinnelijke begoocheling, welke
haar den beminde voorstelde als het plechtanker,
waaraan zij zich, zonder zich te bekommeren om
hetgeen de wereld daarover mocht zeggen, konde
vastklemmen, zoo had de haat zijnen oorsprong
in hare stiefdochter, in Melita en in de beide
San dors.
Wat kon het haar schelen met wien het meisje
ging trouwen? Maar dat zij juist met den zoon
van dien verachten Mabel wilde gaan trouwen, dat
die degene zoude zijn, die met de erfenis van Wal-
raad zoude gaan strijken, dat hinderde haar ver-
schrikkelijk.
Alle andere dingen vergetende, verhaalde zij aan
de Castro, toen deze te huis kwam, de ontmoeting
met den jongen Sandor, en dat die de hand van
Melita gevraagd had. Zij haatte beiden; hij niet
minder. Zij zoude gaarne een lid van hare pink
willen missen, als zij er iets aan had kunnen doen,
dat aan eene van beiden iets noodlottigs over-
kwam.
De Castro dacht precies zoo. Zijn haat was ech-
ter van eenen meer speculatieven aard, dan die
van de weduwe. Hij dacht hoofdzakelijk aan de
erfenis van Melita, welke zoodra de beide fabrie-
ken verkocht werden, aan haar moest worden uit-
betaald. Brachten die nu een ton of acht op, zoo
behoorde de helft er van aan de dochter, en de
-ocr page 216-
208                            ELK ZIJN DEEL.
andere helft aan de weduwe. Vier ton, dat was
wel geen kleinigheid, maar acht ton was toch nog
veel beter, begrepen?
Een man als hij, die reeds voor een veel minde-
ren prijs het hoogste dat hij bezat — ik bedoel
niet zijn eer — zijn leven op het spel had gezet,
behoefde in dit geval niet lang naar eenen uitweg
te zoeken. Hij zou reeds lang iets gedaan heb-
ben, om tot zijn doel te geraken, als er haast bij
geweest was. Maar dit was hier tot dusverre vol-
strekt het geval niet. Hij moest met de uitvoering
van zijn plan zoo lang wachten, totdat men met
den eenen voet, als het ware, reeds te Singapoera
aan wal stond, en de vervelende Hollandsche se-
curiteit achter den rug had.
Wat baatte het hun beiden, wanneer Melita op
een goeden morgen dood in haar bed gevonden
werd. Zou niet de geheele Indische wereld,
met den resident van X. en de beide Sandors aan
het hoofd, een gevaarlijk spektakel maken, met de
vingers naar hem wijzen en hem aanklagen als
moordenaar?
Neen, dat zou te voorbarig zijn en zeer onge-
lukkig voor hem kunnen afloopen.
Beter was het, maar geheel onverschillig er over
te denken.
2>Onderteeken maar gerust het stuk, en zend het
aan den heer controleur Sandor terug, ten be-
wijze, dat wij er niets tegen hebben. Als tijd komt,
-ocr page 217-
ELK ZIJN DEEL.                             209
komt raad. In elk geval hebben wij geen tijd te ver-
liezen, om te maken dat wij van hier wegkomen.
Ik gevoel mij hier in het geheel niet op mijn ge-
mak en wenschte wel dat wij reeds te Singapoera
zaten."
als er wederom iets in de fabriek voorgevallen ?"
vroeg de weduwe met belangstelling.
»Daar gaat geen dag om dat er niet iets gebeurt!"
riep de Castro, met de vuist op de tafel slaande.
2>Het heeft verduiveld weinig gescheeld of ik had
daareven een van de suikerkokers bij den kraag
genomen en in de kokende suiker geworpen. Ver-
beeld u, dat die kerel mij, terwijl ik achter hem
voorbijliep, met den steel van zijn langen pollepel,
zoo geducht tegen mijn buik stiet, dat ik van de
pijn moeite had om mij op de been te houden.
Toen ik hem, in zeer natuurlijke drift ontstoken,
een geduchte oorveeg gaf, wierp hij mij den lepel
voor de voeten, keek mij met vlammende oogen
aan, en ging er van door. In plaats van nu partij
voor mij te kiezen, die dan toch de beleedigde
persoon was, hielden de overige kokers insgelijks
op met koken en keken mij allerbrutaalst aan."
3>Ge moet u maar niet zoo driftig maken, Al-
fons!" zeide de weduwe. »Lang zal het in geen
geval meer duren. Zitten we eenmaal goed en wel
ergens in Europa, dan lachen wij er over."
»Ik zal dat canaille-pak vóór ons vertrek eens een
lesje geven, dat beloof ik u I"
14
-ocr page 218-
210
ELK ZIJN DEEL.
»Zij beeft geteekend!" riep de jonge Sandor, het
papier aan Melita wijzende, die naast papa op de
bank zat.
» Heeft zij ?" vroeg\' papa, en bekeek de handtee-
kening. *Nu wordt het tijd, dat onze goede Melita
het vaderlijk huis uitga. Hoort nu, wat ik ver-
meen, dat wij nu moeten doen:
»Gij Stephanus! rijdt onmiddellijk naar Baran-
gan, en verzoekt de familie Fischer, uit mijnen
naam, of ze Meli zoo lang te logeeren willen ne-
men, totdat gij met haar kunt gaan trouwen. Als
zij maar een oogenblik mochten aarzelen, noem
dan den naam van Graaf Sandor, en beloof den heer
des huizes dat ik hem zal helpen. Hij zal u dadelijk be-
grijpen, vat ge \'t? Ik zal hem helpen, zegt ge. Ik zelf
ga nog even naar de Castro, om met hem een paar
woordjes onder vier oogen te spreken. Meli zal
mij vergezellen, niet waar, mijne arme wees?"
Melita was gelukkig. De char-a-bancs werd in-
gespannen, vader en zoon hielpen haar in den wa-
gen, de oude Mabel Sandor ging op den bok zitten,
legde de lange zweep over de paarden, en vlug
als de wind renden zij met den schoonen last, den
weg op naar Sindang-sari.
Men was daar zeer verwonderd den ouden Ma-
bel met Melita te zien aankomen; nog meer verwon-
derde men zich echter, toen eerstgenoemde den bok
van den wagen verliet, en, Meli bij de hand nemende
en haar den wagen uithelpende, de trap opkwam.
-ocr page 219-
ELK ZIJN DEEL.                             211
jlk vind het alles behalve aardig van je, om
zoo laat naar huis te komen, terwijl wij op je
zitten te wachten," sprak de weduwe tegen Melita,
zonder Mabel te verwaardigen met een blik.
»Dat is mijne schuld, mevrouw!" antwoordde
Mabel, wiens groet men onbeantwoord had gela-
ten. 3>U zal het echter voor dezen keer wel wil-
len verontschuldigen. Een dag als die van heden
komt in het leven van een meisje, in de meeste
gevallen, maar ééns voor. Haar engagement met
mijn zoon, en de vreugde hierover, heeft gemaakt
dat wij niet zoo nauwkeurig op de klok konden
letten. Het zou mij leed doen als u haar dezen
dag, door een onvriendelijk woord tegen haar te
spreken, op eene onaangename wijze wilde doen
besluiten."
j>Ik zal haar niet opeten, en buitendien heb
ik het recht om te spreken, zooals het mij goed
dunkt. Ik laat mij in mijn huis geen wetten
voorschrijven, vooral niet van iemand, dien ik . ..
veracht."
Alzoo antwoordde de weduwe Van Walraad, ter-
wijl zij aan Mabel Sandor den rug toekeerde.
»Heeft u nog iets voor mij?" vroeg de Castro,
en keek met zekere uittarting in zijnen blik den
Hongaar aan.
»Ja, ik heb iets voor u," antwoordde de ge-
vraagde en trok een papier uit zijn zak.
ïWat is dat?" vroeg de vicomte verbleekende.
-ocr page 220-
212                             ELK ZIJN DEEL.
Hij werd altijd bleek, als iemand een brief voor
hem had.
ïHet is iets, waarover ik u onder vier oogen
wenschte te spreken; en er is haast bij," zeide
Mabel.
» Waarom onder vier oogen?" vroeg de weduwe.
»Tot welk doeleinde deze geheimen tegen den vi-
comte, die, zoo als u weet, mijn aanstaande echt-
genoot is?"
De Castro was slim, en overlegde al dadelijk, dat
een brief over hem, onder zekere geheimzinnige
voorwaarden gepresenteerd, niet geheel pluis moest
zijn. Men kon niet weten wat er in stond. Alvorens
hij echter tot een besluit was gekomen, antwoordde
Mabel tamelijk onverschillig:
j>Als mevrouw over geldzaken iets wenscht te
hooren, en haar een discours over interest, saldo,
afrekening enz., niet verveelt, dan en natuurlijk als
de heer vicomte er niets tegen heeft....."
»Het is dus over geldzaken?" vroeg de Castro,
die wederom met meer vrijheid adem begon te ha-
len. Is u er op gesteld Catharina?" liet hij er op
volgen, dadelijk wederom een hoogen toon aan-
slaande.
3>Over geldzaken?" antwoordde zij. Hls. begrijp
niet dat de heer Mabel met ons over geldzaken
wil spreken; wij zijn hem toch niets meer schul-
dig... of heeft u nog iets van ons te goed T
Dik heb den last om de fabriek Klépoe van u
-ocr page 221-
213
ELK ZIJN DEEL.
te koopen, mits u een redelijken prijs, op redelij-
ke voorwaarden, er voor vraagt. Hier heb ik de
benoodigde volmacht van Reijnst & Vinju."
»U wil mijne fabriek koopen ?" vroeg de weduwe,
en keek hem met strakke oogen aan. »U?"
»Ja, ik, mevrouw! niet voor den armen Mabel
Sandor, maar voor een rijken Graaf, die uit Euro-
pa naar Java is gekomen, om hier een stil en te-
vreden leven te kunnen leiden."
3>Dan beklaag ik den armen cavalier," merkte de
Castro aan, eene hooge borst zettende. 3>Om een stil
en tevreden leven te kunnen leiden, zegt u? Hij
moet mij niet komen vragen, wat voor tevreden
leven ik onder deze miserabele, altijd ontevredene
Javanen leid. Maar laat hem Klépoe maar koopen —
ik wensch hem geluk er mee. Hoe hoog is zijn bod?"
»Reijnst & Vinju zijn gemachtigd om vier ton er
voor uit te betalen," antwoordde Mabel.
3>Vier ton, zegt u? dat is ons reeds door een an-
der huis er voor geboden," zeide de Castro.
ïlk verkoop het liefst de beide fabrieken aan
één persoon," liet de weduwe er op volgen; »en
ik heb er reeds een bod op gekregen. Voor acht en
eene halve ton kan ik beiden, tegen contante beta-
ling van de hand zetten, behalve dat wij den oogst
van dit jaar nog voor onze eigene rekening kunnen
verkoopen. Is het waar of niet, Alfons?"
»Het is zoo."
3>Dan spijt het mij, dat de firma Reijnst & Vinju
-ocr page 222-
214
ELK ZIJN DEEL.
mij niet goed op de hoogte gebracht heeft.
Voor acht ton, schrijft men mij, zijn de beide
fabrieken te koop. Dat bod doe ik u ook. Is u ge-
negen beiden voor dien prijs te verkoopen, dan laat
ik u tijd tot morgen ochtend, om u daarop te be-
denken. Ziet u echter kans, om onder de tegenwoor-
dige omstandigheden, een beteren prijs te bedingen,
dan heb ik den last om Barangan van den heer
Fischer te gaan koopen, en dat is voor drie en eene
halve ton te koop."
De Castro wisselde met de weduwe eenen blik
van verstandhouding, en zeide toen met drieste on-
verschilligheid:
aEnfin, ieder doet wat hij wil. Zijn vier ton voor
Klépoe te veel, zoo zijn zij, in elk geval, voor Sin-
dang-sari te weinig. Dit kan ik met gerustheid zeg-
gen: want ik weet wat hier gemaakt kan worden."
»Dat is uwe zaak, mijnheer!" antwoordde Mabel
tamelijk norsch. »Ik bied dus vier ton voor Klé-
poe en even zooveel voor Sindang-sari, en ben
bereid, reeds morgen de contracten van koop en
verkoop te doen opmaken, zoodra u tot een besluit
gekomen zal zijn."
»Dat is goed," zeide de weduwe en wilde zich
verwijderen.
»Nog een woord, mevrouw!" riep Mabel haar
toe. j>Mijn zoon, die nu de bruidegom van uwe
stiefdochter is geworden, wenscht haar dagelijks
te kunnen ontmoeten, hetgeen bij de familie Fi-
-ocr page 223-
215
ELK ZIJN DEEL.
scher op Barangan, gemakkelijker voor hem is dan
hier bij u in huis. Mag Melita een dag of acht
daar gaan logeeren?"
»Het is mij wel," antwoordde de weduwe en ging.
Mabel boog even voor de Castro en verwijderde
zich insgelijks. »Zij zullen wel bijten," prevelde hij
in zijnen geest.
XVI.
Graaf Sandor als kooper. Alfons, Alfons! als ik mij in u
bedrogen had!
De oude heer Mabel had goed geredeneerd. Hij
zat den dag daarop volgende nog aan het ontbijt,
toen hij een briefje van de Castro, in slecht Fransch
geschreven, ontving, waarin hem te kennen werd
gegeven, dat mevrouw de weduwe Van Walraad
met zijn bod genoegen nam. Men zou hem
wachten en hoopte, dat hij van de benoodigde vol-
macht voorzien was. De brief was geteekend: Vi-
comte de Castro.
»Als ik de zaak goed beschouw," aldus redeneer-
de Mabel, »dan leen ik aan een schurk de hand
tot een gemeene streek. Want — is hij werkelijk
dezelfde de Durette, die te Homburg een moord
heeft gepleegd, dan moest ik hem hier, bij de po-
-ocr page 224-
216
ELK ZIJN DEEL.
litie bekend maken, en niet de hand leenen tot
zijn vertrek.
Buitendien is het zoo zeker als Amen in het ge-
bed, dat hij, eenmaal de weduwe met het geld in
zijn bezit hebbende, dit zeer spoedig zal verkwan-
selen, en haar ergens zal laten zitten, in geval zij
niet reeds, voor dien tijd, uit verdriet overleden
mocht zijn.
Dus alleen om haar van een wis verderf te red-
den, moest ik zoeken te beletten, dat zij hem hare
hand schenken en dan met hem de wijde wereld
ingaan zal.
Want, ik zou mij zeer bedriegen, wanneer er
niet achter dezen de Durette en de Castro, nog een
derde of misschien zelfs een vierde naam schuilt
zoodat er ten langen laatste niets anders overblijft
dan de naam van Jean of Pierre, met het predi-
caat van Marqueur of Commis-voyageur.
Het is om er wanhopig van te worden, wan-
neer men nagaat, op welke gegevens sommige
vrouwen, van zekere wufte inborst, hare paleizen
van liefde of zingenot bouwen, en hoe zij, van den
eenen dag op den anderen, zich zelven bedriegen.
Had deze vrouw hare vijf zinnen bij elkaar, en
eenig besef van hare positie op deze wereld —
had men haar, in hare jonge jaren de leerstellin-
gen van de eene of andere religie, onverschillig
van welke, ingepompt, dan zou zij nooit zoo
diep zijn gevallen, als dit nu het geval is. Er zijn
-ocr page 225-
ELK ZIJN DEEL.                              217
menschen, zegt een van mijne lievelingsschrijvers, i)
die niet eer tot het inzicht komen, dat zij on-
zinnig handelen, dan wanneer er geen uitzicht meer
bestaat, om de begane fouten of dolheden te kun-
nen herstellen.
Ik wil mij nu niet verder het hoofd er mede
breken, wat ik, op dit oogenblik, volgens de be-
grippen van de beschaafde wereld omtrent het
karakter van een eerlijk man, onvoorwaardelijk
moest doen.
Bestaat er eene consequente Voorzienigheid, dan
zal, elk op zijn beurt, er tegen aanloopen, zon-
der dat ik mij er voor in de bres ga stellen. Be-
staat deze zoo hooggeroemde consequentie in het
leven niet, dan zou ik mij toch tevergeefs, de
moeite geven, om haar in het leven te roepen.
Ik geloof dat ik aan de zaak haar beloop moet
laten. Ik koop de beide fabrieken, betaal wat er
te betalen valt en laat de rest over aan het
noodlot.
3>Noodlot?!" riep hij spotachtig lachende tegen
de portretten van de Hongaarsche generaals.
3>Wie dwingt mij er toe, om mijn incognito te
gaan verzaken? Geen mensch, en nog minder het
noodlot. Dus ben ik zelf in den volsten zin, de
hefboom van dit zoogenoemde noodlot, mijn eigen
1) Lichtenberg.
-ocr page 226-
218
ELK ZIJN DEEL.
helper, en dus de heer over mijn lot. Wat kan
mij de rest schelen?"
De oude Mabel Sandor ging zich kleeden, be-
steeg wederom zijn char-a-bancs, en vertrok voor
den tweeden keer naar Sindang-sari, zich onder-
weg nog er over verheugende, dat hij eindelijk
tot de overtuiging was gekomen, dat er geen
noodlot bestond, wat ook oude Grieken daarover
gezwetst mogen hebben.
En spraken de luitjes op Sindang-sari ook over
een diergelijk onderwerp ? Had een van beiden ooit
er over nagedacht? Ik geloof het niet.
Laten wij dan eens gaan luisteren wat zij,
kort voor de komst van Mabel, te beredeneeren
hebben.
»Twee wegen staan ons open, om tot ons doel
te geraken," zoo sprak de Castro tegen Catharina.
Hij zat niet aan hare voeten, zooals toen ter tijd
te Homburg, maar op eenen wipstoel naast haar,
en schommelde er mede, als om zijne gedachten
over het te bespreken onderwerp bij malkaar te
schommelen. »Of wij gaan van Batavia regelrecht
met de mail naar Marseille, houden ons daar niet
langer op dan tot het arrangeeren van een paar
kleine zaakjes — uwe wissels, namelijk — nood-
zakelijk is, en vertrekken van daar naar een van
-ocr page 227-
219
ELK ZIJN DEEL.
mijne kasteelen. Eens daar zijnde kunnen wij ons
door een van mijne huiskapelanen laten copu-
leeren, en zoo voorts, en zoo voorts."
Catharina lachte, schudde het hoofd en wipte
met haren stoel, dat het een pret was om te
zien.
De Castro vervolgde: 3> Willen wij dit echter niet
doen, vindt een van de beide partijen het beneden
hare waardigheid, om zich op de oud ridderlijke
wijze eerst te laten schaken en dan te laten trou-
wen, welaan, dan gaan wij van Batavia eerst naar
Singapoera, om daar in het huwelijksbootje te
stappen, en vervolgens door naar Frankrijk. Welk
plan draagt nu de meeste goedkeuring van me-
vrouw weg?"
Catharina hield op met schommelen,en antwoordde
kort en bondig: »Het laatste, mijnheer!"
»Dan zullen wij ook niet verder daarover spre-
ken, mijne beste hartenvrouw! ons boeltje gauw
inpakken, plaats op de boot nemen, deze verve-
lende Hollanders verlaten, en, onder de bescher-
ming van Engeland, ons voor eeuwig.... laten
vereenigen."
»Voor eeuwig!" riep hij nog eens, terwijl hij
zijnen arm om haren hals sloeg en haar kuste.
Besefte hij de grootheid van het offer, dat zij
op het punt stond, voor hem te gaan brengen?
Volstrekt niet. Hij beschouwde haar, even als de
roover, als zijne* buit, waarmede hij, als hij eerst
-ocr page 228-
220                            ELK ZIJN DEEL.
maar met haar in veiligheid was, doen konde en
wilde, wat hij verkoos. De trouwerij te Singapoera,
was in zijn oogen niets dan eene formaliteit, die
hij aan de zwakke vrouw inwilligde doch welke
in zijne oogen, en tegenover zijne principes, van
nul en gccner waarde was. Had hij eerst maar
de wissels in handen, dan zou de rest van het
drama van zelf komen. Hij was haar niet voor
niemendal zoo ver over zee nageloopen . . . hier
herinnerde hij zich terloops de geschiedenis met
den commis-voyageur te Homburg, en het verdwij-
nen van Van Walraad in de zee .... hij moest
voor zijne volharding eene gepaste belooning hebben.
Van zijn standpunt als schurk beschouwd, had
hij volkomen gelijk — aan een noodlot of iets van
dien aard geloofde hij niet. Hij had er, wel is,
waar, over hooren spreken; maar, om u de w&ar*
heid te zeggen, ontmoet had hij het nog niet,*
Hetzelfde kunnen wij van de weduwe aanstip-
pen. Al namen hare gedachten in deze aangelegen-
heid — haar huwelijk — eenen geheel anderen
loop, dan bij hem, zoo gaf zij zich desniettemin
toch niet de moeite, over dit woord dieper na te
denken. Zij wenschte zich geluk, dat zij de vrouw
zou worden van zulk een voornaam, knap en rijk
man, niet anders denkende, dan dat zij door hem
op de handen gedragen en tot stervens toe bemind
werd, en in de verste verte niet vermoedende, dat
hij niets was dan een gemecne bedrieger.
-ocr page 229-
221
ELK ZIJN DEEL.
»Benijdenswaardig lot I" jubelde zij bij zich zelve.
»Wat zal men mij aan de zijde van zulk eenen
man benijden!"
En Melita? Geen van beiden dacht aan haar in
liefde. Maar de Castro\'s voorhoofd betrok, wanneer
hij aan de vier ton dacht, en dan gebeurde het wel
dat hij met den voet stampte als een wilde stier,
op zijne lippen beet, een paar malen in zijne ka-
mer op en neder liep. en dan, eene goedkeurende
beweging met het hoofd makende, eensklaps bleef
stilstaan, als wilde hij zeggen: »Het zal wel gaan."
Het eenige kind van den heer Van Walraad leef-
de in eene zee van geluk.
O, goddelijke tijd van de eerste liefde!
Zij had, gedurende den geheelen nacht, geen oog
dicht gedaan, zag noch altijd Stephanus voor haar
staan, hoorde nog altijd de klanken der liefde uit
zijnen mond tot haar spreken.
Nauwelijks had Hesperus zijn fakkel ontstoken,
en begonnen zijne vurige paarden den wedloop
door het uitspansel, of zij zat reeds aan haar toilet,
om zich voor het vertrek uit het vaderlijke huis,
te gaan kleeden.
Werd zij daar niet vastgehouden door de armen
der liefde? Volstrekt niet. Maar die waren daar
ginds voor haar geopend en daar beloofde de toe-
komst haar alles, wat de beminnende vrouw het
recht
heeft te verwachten.
-ocr page 230-
222
ELK ZIJN DEEL.
De wagen van den ouden heer Mabel Sandor
komt voor de deur, en zie! hij zelf stapt er uit, maar
hoe geheel anders ziet hij er uit dan gewoonlijk.
Hij is geheel in het zwart gekleed, en wel op zijn
Hongaarsch — eene spanbroek met hooge, nauw
sluitende laarzen, een met snoeren bezet kort mouw-
vest, eene das waaraan een paar gouden kwastjes
op de borst nederhangen, en aan zijne zijde hangt
eene sterk gebogene Hongaarsche sabel Eene kleine
met eene witte, staande pluim versierde berenmuts
onder den arm houdende, komt hij de trap van
het hoofdgebouw van Sindang-sari op en staat wei-
dra voor de weduwe Van Walraad en den heer
de Castro, die niet weinig opkijken, toen zij hem
herkennen.
»Ik kom aangaande de beide fabrieken, me-
vrouw! en heb het genoegen alsnu mijn eigen
persoon als kooper voor te stellen in optima forma,
als graaf Sandor van Nagy Vazarheli. De oude
Mabel heeft nu niets meer hier te doen, hij ligt
begraven te Klépoe, en ik, zijn opvolger, zal zelf
het contract onderteekenen. Daar komt ook mijn
zoon reeds met een paar getuigen."
Op hetzelfde moment, en terwijl de weduwe en
de Castro nog niet van hunne verbazing beko-
men waren, reed het vierspan van den fabrikant
Fischer voor, en kwam deze, met een van zijne
kennissen en den controleur Stephanus Sandor, de
trap op.
-ocr page 231-
223
ELK ZIJN DEEL.
Ook Melita verscheen reisvaardig in de voorga-
lerij, en werd door de vreemden, vooral door de
beide Sandors, op de hartelijkste wijze begroet.
De beide fabrikanten droegen reeds kennis van
het officieele bericht, dat de oude heer Mabel San-
dor, door den Keizer van Oostenrijk, in het bezit
van titel en goederen hersteld was geworden, en
feliciteerden hem van harte.
Melita was niet weinig ontsteld toen zij, door
haren beminde, in korte woorden van het gebeurde
onderricht werd en vernam, dat zij op het punt
stond, om met eenen echten Graaf in het huwelijk
te treden, en dat zij dus werkelijk en waarachtig
eene Gravin zoude worden.
Nadat Graaf Sandor voor de vriendelijke felici-
taties bedankt had, ging men aan het opmaken
van het contract, betreffende den koop en verkoop
van de beide suikerfabrieken. Stephanus Sandor
had de noodige vellen gezegeld papier medege*
bracht, Fischer fungeerde als notaris en daar men
het over de koopsom eens was, kwam men spoe-
dig tot een einde.
Met bevende hand onderteekende de weduwe
Van Walraad het contract; toen werden de beide
heeren fabrikanten verzocht om dit als getuigen
te doen, en drukte Graaf Sandor zijn wapen daarop.
Toen dit gedaan was overhandigde, de kooper
aan de verkoopster eene acceptatie, op de Java-
sche Bank, groot achtmaal honderd duizend gul-
-ocr page 232-
224
ELK ZIJN DEEL.
den, betaalbaar veertien dagen na zicht aan de
toonderesse, en hiermede was de koop gesloten.
Schoorvoetende verzocht de weduwe de heeren
om te willen blijven en iets te gebruiken, maar
Graaf Sandor verontschuldigde zich met te zeggen,
dat men hem op het residentie-kantoor wachtende
was, waar hij de officieele stukken van zijne re-
habilitatie in ontvangst moest nemen.
»Neem afscheid van uwe mama," sprak hij te-
gen Melita, »de heer Fischer zal u medenemen."
Melita wist niet hoe het kwam, dat zij opeens
door ecne zoo onwederstaanbare weekhartigheid
overvallen werd. Snikkende van aandoening wierp
zij zich in de armen van de stiefmoeder, die haar,
dit wist zij toch, niet mocht lijden. Zij kuste haar
met zekere zenuwachtige gejaagdheid, zich verbeel-
dende, dat zij voor eeuwig afscheid van haar ging
nemen, en scheurde zich eerst toen uit hare armen,
toen de weduwe haar zachtjens daaruit verwijderde.
» Vaarwel, mama!"
j>Vaarwel, Meli 1 wees geen kind; ik kom je spoe-
dig opzoeken."
De heeren groetten, brachten Melita in het rij-
tuig, de koetsiers legden de zweepen over de paar-
den, en, weg reden de gasten van de weduwe.
Niemand had notitie genomen van den vicomte
de Durette, alias de Castro.
Niet zonder zich hierover diep gekwetst te voe-
len, had Catharina dit zeer goed opgemerkt. De ac-
-ocr page 233-
ELK ZIJN DEEL.                             225
ceptatie van Graaf Sandor nog in de hand houden-
de, begaf zij zich naar haren vriend, sloeg hare
beide armen om ziinen hals, en trok hem zoo met
zich mede naar hare slaapkamer, waar zij zich op
eene ottomane liet nedervallen, hem insgelijks daar-
op nedertrekkende.
De groote stap was gedaan, hare eigendommen
waren in de handen van anderen overgegaan en
niets verhinderde haar om op staanden voet naar
Batavia te vertrekken, daar de gelden te ontvangen,
en vervolgens te Singapoera het zegel te laten dr uk-
ken op hare handelingen, door met de Castro te
trouwen.
De acceptatie half welgevallig half wrevelig aan-
starende, zocht hij bij zich zelven naar een mid-
del, om in het bezit te kunnen geraken van de
geheele som. Hij begreep als bij instinct, dat de
zoon van graaf Sandor, de bruidegom van Me-
lita, in het belang van deze, bij de Weeskamer te
Batavia, de benoodigde stappen zoude doen, als hij
ze niet reeds gedaan had, om haar erfdeel in ont-
vangst te doen nemen. Die Hollanders waren zoo
bij uitstek geslepene kooplui en rekenmeesters, dat
men hen niet licht een loer konde draaien.
Dat bij dit raisonnement de persoon van Melita
als het voornaamste struikelblok in den weg stond,
is natuurlijk. Als zij er niet was, dan had men
over de honderd duizend frank in het jaar te
verteren, en kon men leven zooals men verkoos.
15
-ocr page 234-
226                              ELK ZIJN DEEL.
Maar vijftig duizend, zoo wat vier duizend per maand,
dat was niet de moeite waard. Als hij maar een
beetje gelukkig in het spelen was, dan kon hij; de
bank te Homburg doen springen, en eene ton daar
uitkloppen; maar om dit te kunnen doen, moest
men met een bom contanten beginnen, en niet
terugdeinzen voor een miserabel verlies van tien
duizend frank.
ïEnfin, wij zullen zien; nog is de kans niet
verkeken — zijn ze eenmaal getrouwd, dan is
het er mede uit." Hij bedoelde Melita en Stephanus
Sandor.
Terwijl dergelijke gedachten door zijn brein woei-
den, liet hij toe, dat Catharina hem met zekere op-
gewondenheid omhelsde en liefkoosde.
ïZijt ge nu tevreden?" vroeg zij hem, en keek
hem met glinsterende oogen aan.
ïOp dit oogenblik, ja, beste meid! Maar laat
ons nu nog aan de toekomst denken. Wij hebben
nog de vrije beschikking\' over twee derden van de
opbrengst der beide fabrieken, over dit jaar. Het
staat wel is waar niet in het contract; maar de
oude Mabel heeft er over gesproken, dat weet ge."
»Komaan, Alfons! laat ons nu over iets anders
spreken dan over geld. Zeg mij, dat ge nu geluk-
kig zijt, nu wij op het punt staan om terug te
keeren naar uw vaderland. Ge hebt mij beloofd,
dat gij de zoete Provencaalsche romances voor mij
zult zingen, als wij eenmaal daar zijn; probeer
-ocr page 235-
227
ELK ZIJN DEEL.
dat, uit liefde voor mij nu al vast eens, en laat
mij nu reeds een paar coupletten uit uwen mond
hooren, nu ik alles voor u gedaan heb, wat ik in
staat was te doen."
»Zio," vervolgde zij, zich nog inniger aan hem
vastklemmende, daar hij zijn hoofd schudde en
strak vóór zich kijkende in gedachten zat. »Zie,
Alfons! ik heb, als het ware, mijn geheele karak-
ter van Indische vrouw van mij geworpen, heb
vaarwelgezegd voor eeuwig aan mijn bemind
vaderland, dat ik nooit meer terug zal zien, alleen
uit liefde voor u. De hemel moge het mij verge-
ven, dat ik mijn geluk en mijn leven, dat ik al-
les wat ik ben en bezit, in uwe handen heb ge-
legd, om u te volgen tot aan het einde van de
wereld. Alfons, Alfons! als ik mij in u bedro-
gen had!"
Toen zij dit met eene helderklinkende stem te-
gen hem gezegd had, tilde zij met hare beide
handen zijn hoofd omhoog en keek hem, met hare
groote geopende oogen recht in zijn gezicht.
In plaats van nu ook zoete woorden tegen haar
te spreken, maakte hij zich zachtjens los uit hare
handen, klapte in de zijne, en antwoordde lachende :
»Bravo, Catharina! uitmuntend gesproken, voor
het debuut van eene tooneelspeelster, die de ver-
zen van een hoogdravend poëet ingestudeerd heeft,
en ze voor het opgewondene publiek ten gehoore
brengt. Dit zelfde zullen wij later eiken avond ver-
-ocr page 236-
228                             ELK ZIJN DEEL.
toonen, wanneer wij in den maneschijn, op een
balkon van een mijner kasteelen, in het zuiden
van Frankrijk zullen zitten. Maar op dit oogen-
blik helpt ons al deze zoetklinkende taal niets, en
is het zaak, om aan eene meer materieele zoetig-
heid te denken, ik bedoel de suiker."
nAlfons! gij zijt vandaag zeer prozaïsch," duwde
zij hem gemelijk toe, en stond op.
jDat ben ik, Catharina! maar bedenk, dat ik er
op bedacht ben, om nog een paar maal hon-
derd duizend gulden uit de suiker van dit jaar te
kloppen. Laat mij nog een paar dagen goed door-
werken — ik beloof u, dat ik het later nooit meer
zal doen, — maar anders bedriegen ons deze el-
lendige Javanen. Tot straks, Catharina! als ik te-
rugkom zullen wij saampjes eene flesch Champagne
den hals breken. Is dat niet goed, Catharina?"
Dit gezegde met een kushandje begeleidende, ver-
wijderde hij zich om naar de fabriek te gaan, haar
in eenen niet zeer prettigen toestand achterlatende.
In de fabriek ging bet vandaag niet naar wensch.
Overal ontmoette hij zure gezichten; geen mensch
sprak tegen als hij iemand beknorde; niemand keek
hem aan of vroeg iets; in één woord hij verbeeldde
zich, dat hij in plaats van met menschen, met
marionetten te doen had. Dit hinderde hem; en
daar hij toch niet lang meer hier zou blijven, en
het hem volstrekt niet kon schelen, of men goed
of kwaad over hem dacht, begon hij ten langen laat-
-ocr page 237-
ELK ZIJN DEEL.                              229
ste, aan een twintigtal vrouwen een standje te ma-
ken, omdat zij niet met de vereischte zorg, de
suiker in de krandjangs deden.
Dit gaf aanleiding, dat de mannen zich daarover
bezwaard gevoelden, en een hunner een paar woor-
den liet vallen, dat men zich er over beklagen zou.
Gelukkig verstond de Castro geen Javaansch, an-
ders had hij zich stellig, tot eene uiterst onbezon-
nene handeling laten vervoeren.
Mismoedig kwam hij naar huis, schold op de
Javanen, en gedroeg zich, den geheelen avond, als
een speler, wiens geheele vermogen aan de speel-
tafel was blijven liggen.
Catharina zuchtte. Dit was een slecht begin. Men
vergat den Champagne en ging — sedert langen
tijd voor het eerst — met een ietwat bedrukt ge-
moed naar bed.
»Zal het morgen niet beter wezen?" dacht de
weduwe .... sMorgen ?"
»Die dan leeft, die dan zorgt!"
-ocr page 238-
230
ELK ZIJN DEEL.
XVII.
Elk zijn deel!
De eerste vier bedrijven van het drama zijn af-
gespeeld. De acteurs zitten, vermoeid van de in-
spannende samenspraken, achter de coulissen, en
bereiden zich voor tot de laatste, verrassende too-
neelen. »Als ge mij zoo straks in de drift van het
oogenblik moet doodsteken," zegt de eerste ac-
trice tot den eersten held, »wees dan voorzichtig,
en laat mij niet, als een zak met meel op den
vloer vallen."
De held drinkt een glas schuimende Champagne
of haantjes bier, naarmate hij van zijne rol geïnspi-
reerd is of er duiten voor overheeft, belooft haar
een zachten dood, en kijkt nog even zijne rol, in
om te zien, wat hij bij deze gruwelscène te zeg
gen heeft.
Niet minder onrustig schuift het nieuwsgierige
en op verschrikkelijke scènes gestelde publiek, op
de zitplaatsen heen en weer, naar de oplossing van
het vreeselijke raadsel verlangende, dat de dichter,
volgens de regels der dramaturgie op het tooneel
voor hunne oogen ontwikkeld heeft.
-ocr page 239-
ELK ZIJN DEEL.                             231
Het is nacht. Nog is het rijk der bleeke Hekate -1)
niet uit; nog drijven de nachtvogels en kevers hun
geheimzinnig spel, op boomen en in holen; nog lig-
gen de menschen in slaap gedompeld op hunne
rustplaatsen, en sleepen zich de schildwachten, geeu-
wende en naar den dag verlangende, voor de aan
hunne zorg toevertrouwde voorwerpen heen en
weder.
Daar verschijnt eene donkere gestalte, aan de
poort van het paleis van den resident van X., hurkt
voor den wachthebbenden oppasser op den grond
neder en spreekt tegen hem.
Deze treedt, nadat hij het een en ander verno-
men heeft, een pas achteruit, doet nog in der haast
een paar vragen, en verwijdert zich daarop met
rassche schreden, den aangekomene met zich ne-
mende.
Eenige slagen op een venster van de woning
brengen den hoogen ambtenaar aan hetzelve; en
nadat de oppasser hem eenige woorden toegefluis-
terd heeft, verschijnt hij aan eene deur, en gebiedt
aan de donkere gestalte — dit is een spion — om
hem naar zijn kantoortje te volgen.
Wat hem daar verteld werd, zal de lezer spoe-
dig vernemen; zooveel kan ik echter nu reeds be-
richten, dat het van eenen hoogst gewichtigen aard
1) Shake^pfiare, Macbeth.
-ocr page 240-
232                             ELK ZIJN DEEL.
was. Want spoedig daarop werden de lampen ont-
stoken en de deuren geopend, liepen de oppassers
het huis uit en naar alle windstreken heen, en
verschenen succesievelijk alle loges, in de achter-
galerij, voor den resident, die hen in korte vol-
zinnen verhaalde wat er gaande was.
Er was namelijk een opstand beraamd, en het
doel er van was, om Sindang-sari te overvallen en de
Europeesche ingezetenen daar te gaan vermoorden.
De resident zou dadelijk te paard stijgen, en
met de ter zijner beschikking staande oppassers en
pradjoerits, hoofden en andere volgelingen, met
den meesten spoed, naar de bedreigde plaats rij-
den, mogelijk dat men nog bijtijds kwam, om het
vreeselijke onheil te kunnen afwenden, dat de be-
woners van die plaats dreigde te vernietigen.
Geen half uur tijds was er verloopen of reeds
vertoonden zich een twintigtal bereden inlanders op
het plein en de resident steeg te paard, zijne lo-
gés, kapitein Arnoldus, luitenant von Frankenau,
een paar Europeesche ambtenaren en particulie-
ren ware mede van de partij, en in vliegenden
galop reed men gezamenlijk den weg op, die naar
Sindang-sari liep.
Spoedig ontmoette men den regent met een tien-
tal ruiters, aan wien boodschap gezonden was, en
nu vervolgde men gezamenlijk den langen weg,
het vreeselijke nieuws besprekende dat zoo lang
geheim was gebleven, .
-ocr page 241-
233
ELK ZIJN DEEL.
Men moest tien palen ver rijden. Het was nog
nacht, maar reeds vertoonden zich aan den gezicht-
einder de witte strepen van den aankomenden dag.
Rijdt door, rijdt door! Mogelijk heeft de wraak
haren bloedigen kris nog niet ontbloot, — moge-
lijk heeft zij zich verslapen — mogelijk aarzelt zij
nog — mogelijk trekt zij de gewapende vuist nog
terug, bang voor den wrekenden arm der ver-
gelding!
Ha, het is dag geworden! Reeds ziet men van
verre den schoorsteen van de fabriek van Sindang-
sari; reeds kan men het heerenhuis onderscheiden,
met zijne witte muren en zijne statige waringie-
boomen er voor. Mogelijk is de gids niet goed in-
gelicht, is alles maar een loos alarm geweest, om
het bestuur vrees in te boezemen en het te herin-
neren, dat op Sindang-sari niet alles zoo is als het
behoorde te zijn.
Daar flikkert een bliksemstraal boven de pak-
huizen, nog een tweede, en op eens staat het ge-
heele groote gebouw, waarin duizenden krandjangs
met suiker opgestapeld liggen, in lichtelaaie vlam.
»Te laat!" roept men, geeft aan de paarden de
sporen, en rent in vliegende vaart langs den weg,
die op het voorplein van het heerenhuis uitloopt.
Terwijl men de vermoeide beesten tot eenelaat-
ste inspanning aanzet, ziet men eenen troep van
omtrent tweehonderd gewapende inlanders, in groote
overhaasting, het erf verlaten en dwars door de
-ocr page 242-
234                             ELK ZIJN DEEL.
oude suikerriettuinen de vlucht nemen naar het
gebergte.
Het gezelschap heeft intusschen het voorplein be-
reikt, en springt van de van vermoeidheid hijgende
paarden af. Met getrokken sabels beklimmen de
resident en overige heeren de trap van het huis.
»Het zal te laat zijn," fluistert het hoofd van het
bestuur tegen zijn gevolg, en wijst naar de open-
gebroken deuren, de kapot geslagen meubelen en
lampen.
Geen levend schepsel is te zien.
De deur van de slaapkamer staat wagenwijd open,
en eene fijne rookwolk baant zich daaruit eenen
uitweg naar buiten.
Men haast zich om naar binnen te komen. Ver-
schrikkelijk ! Te laat!
Op den vloer liggen twee lijken, dat van de we-
duwe Van Walraad en dat van den heer de Castro.
Terwijl de resident sprakeloos het afgrijselijke
tooneel aanschouwt, roept de naast hem staande
luitenant von Frankenau, die met verbazing het
zwaar gebaarde aangezicht van den vermoorde in
het oog kreeg:
»Mijn God — la Roche!"
DBluscht den brand!" gebood de resident. »En gij,
regent neem al het beschikbare volk, en zet de
moordenaars zoo hard mogelijk achterna!"
-ocr page 243-
235
ELK ZIJN DEEL.
Daar verschenen de beide Sandors en de heer
Fischer. Men had den brand van het pakhuis ge-
zien, was gauw te paard gestegen, en stond nu bij
de lijken der twee vermoorden.
In de borst van de Castro stak eene kris; in
die van de weduwe een groot keukenmes. Beiden
had men in den slaap overvallen en vermoord.
Hoogst waarschijnlijk had men, nadat men zijne
wraak aan de mensen en gekoeld had, nog het huis
in brand willen steken; althans men had een bos
brandend stroo op eene sofa gelegd, doch de ver-
dere volvoering van dat plan was door de onver-
wachte komst van den resident verhinderd.
Wie weet te zeggen, welk lot de bedrijvers ver-
der aan de beide lijken toegedacht hadden!
^Verschrikkelijke gebeurtenis," sprak de resi-
dent, die zijne oogen van de beide vermoorden
niet kon afwenden. »Zoo heeft de wrekende God-
heid toch beiden te gelijk getroffen! Wat zal ik
nog meer er over zeggen, mijne heeren! Daar gij
allen, mogelijk nog meer dan ik, met hen in aan-
raking geweest zijt, zult gij hen ook nog beter ge-
kend hebben dan ik. Hij heeft mij nooit bevallen
— ik geloof, dat hij een doortrapte schurk was.
Van haar doet het mij leed; en toch is het mis-
schien beter voor haar, dat haar hier met een mes-
steek de dood is gegeven, dan dat zij door alle
ellende heen, die zij stellig met hem te gemoet zou
gegaan zijn, op eene beklagenswaardige wijze, lang-
-ocr page 244-
236
ELK ZIJN DEEL.
zaam aan haar einde ware gekomen. Maar mijn
hemel! waar is de dochter des huizes ?"
»Stel u gerust, resident!" antwoordde Stephanus
Sandor; »zij bevindt zich ten huize van den heer
Fischer."
»Sedert wanneer?"
»Wij hebben haar juist gisteren van hier afge-
haald."
j>Laat ons van geen toeval spreken," hernam nu
de resident, zich tot Graaf Sandor wendende en
hem de hand toestekende, amaar van een even
rechtvaardig als onbegrijpelijk noodlot!"
»Elk zijn deel," antwoordde de toegesprokene,
ïhoe wij er ook over mogen denken — noodlot,
toeval of voorbeschikking — ik voor mij ben van ge-
voelen, dat ze beiden geen beter lot verdiend heb-
ben en zelven de oorzaak er van zijn."
Nadat men nog overal had laten nakijken of er
nergens meer sporen van brand te ontdekken wa-
ren, vertrok de resident met zijne hoofden, om ver-
dere maatregelen te nemen tegen de ontvluchte
opstandelingen. Spoedig werden er ook eenigen op-
gepakt, en bleek het bij hun verhoor, dat hun
eenige doel was, om de Castro en diens maitresse
te vermoorden, en alles in brand te steken wat
aan hen toebehoorde.
• Dat dit laatste niet geheel volgens het afgespro-
ken programma ten uitvoer kwam, had men aan
v
-ocr page 245-
ELK ZIJN DEEL.                             237
den spoed te danken, waarmede de resident, als
reddende engel, was komen aansnellen. Jammer,
maar hij kon er niets aan doen, dat meer dan de
helft van de reeds ingepakte suiker verbrandde of
bedorven werd.
Nog dagen lang, natuurlijk, bleef\' men in alle
sociëteiten en kringen over deze vreeselijke gebeur-
tenis praten en philosopheeren ; maar eindelijk kwam
toch de tijd, dat men er minder over sprak, en
dat men de oogen naar een ander gedeelte van het
tooneel begon te wenden.
Von Frankenau ging met Adèle trouwen, en ver-
trok toen met haar naar Soerabaia. Toen hij zijne
nederige woning met haar binnenstapte, schrikte
hij van hetgeen hij daar zag. Dezelve was keurig
gemeubileerd, van eene uitstekende pianino voorzien,
en met eene kwistige hand was ook in keuken en
kelder voor al het noodige gezorgd.
Ook werd hem, nog op denzelfden dag, een pa-
ket overhandigd, waarin zich een wissel op een
van de Soerabaiasche handelshuizen bevond, groot
vier duizend gulden, die hij voor vijf jaren, aan
de bank van Homburg, gedurende den eersten dag
van zijn verblijf aldaar, gewonnen had.
De oude Graaf Sandor had daaronder een paar
regels geschreven, en die besloten met zijne spreuk:
Elk zijn deel!
-ocr page 246-
238                                ELK ZIJN DEEL.
Ik behoef aan de ongeduldige lezeres nu niet
meer te vertellen, dat Stephanus Sandor metMe-
lita ging trouwen, eenige maanden na de bedroe-
vende uitvaart van hare stiefrnama. Kort na de
voltrekking van zijn huwelijk nam hij zijn ontslag
uit den dienst en reisde met zijne jonge vrouw
naar Europa. Hij werd te Weenen zeer goed op-
genomen, ontving uit de hand van den Minister
de eigendomsbewijzen van papa, en deed toen een
uitstapje naar Hongarije, waar hij door de onder-
hoorigen van zijne kasteelen met echt Magiaarsche
geur, dat wil zeggen met muziek en dans, ont-
vangen werd.
Nadere berichten over het jonge paar spreken
er van, dat mevrouw de gravin, hare bevalling te
Pesth denkt af te wachten, dat men later eene reis
door Europa denkt te maken, en ... . ditisech-
ter nog niet zeker.... wederom naar Indië terug
zal keeren.
De oude graaf Mabel Sandor is werkelijk de
beide fabrieken gaan koopen, heeft daar, door ge-
schikte personen geholpen, de nieuwste uitvindin-
gen ingevoerd en maakt, op dit oogenblik, zegt
men, bij de honderd pikols per bouw. 1)
Als Adèle jarig is, zendt hij haar steeds een
bankje van duizend gulden. Dat kan, niet waar?
1) Een bouw is eene uitgestrektheid bouwland van 500 q Rijnl
roeden.
-ocr page 247-
ELK ZIJN DEEL.                             239
Onder zulke omstandigheden zou wel elk meisje
met een luitenant willen gaan trouwen.
Ook is er reeds over gesproken, dat haar man,
wanneer hij er zin in had, later zijn ontslag kon
nemen, om op een van de beide fabrieken als ad-
ministrateur geplaatst te worden.
^Gelukkige kerel!" roept kapitein Arnoldus, en
houdt het met echte Markobronner gevulde glas
tegen het licht, »die la Roche, de Durette, de
Castro of hoe hij heette, is toch een verduiveld
goede ziel geweest. Hij heeft u niet alleen aan eene
eervolle betrekking, eene beminnelijke vrouw en
aan de Willemsorde geholpen, maar mij tevens
aan .... een goeden vriend. Daar ga je, Frank!
»Elk zijn deel."
-
-ocr page 248-
.
el -SJ Z&
-ocr page 249-
.
Bij den uitgever dezes is mede verschenen
DOOR VUUR EN WATER
VERHAAL UIT MIDDEN-JA VA
door F. C. WILSEN
Met gelithographeerd vignet. Prijs f 2,90.
UIT DE KONINGIN
yan het Posten
\'
VERHAAL UIT BATAVIA
door F. 0. WILSEN
2 Deelen met gelithographeerde vignetten. Prijs f 4,90.
NJONNJA KOO
EN
Ta nt e Leen
INDISCH VERHAAL UIT DEN TEGEN WOORDIGEN TIJD
door F. C. WILSEN
Met gelitb.ograph.eerd vignet. Prijs f S,SO.
NAAR EUROPA
TAFEREELEN UIT HET LEVEN VAN NEDERLANDSCH-INDISGHE
GASTEN BUITEN INDIE
door F. 0. WILSEN
2 Deelen met gelithographeerde vignetten. Prijs f 4,90.
DE DUIVEL OP JAVA
UEDEELAHDSGfl-IKDISCHE IOYEILE LJIT OÏÏZEI TIJD
door F. C. WILSEN
Met gelithographeerd vignet. Prijs f 3,45.
\'