-ocr page 1-
IDEEN
M ULTATULI
-ocr page 2-
r^™ \\Z^>?&
i
-ocr page 3-
IDEEN
VAN
MULTATULI
N\\ 293-447
VYFDE, DOOR DEN AUTEUR HERZIENE DRUK
AMSTERDAM — G. L. FUNKE
1872.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
IDEEN
VAN
M ULTATULI
-ocr page 6-
"? • >•:.*:
■; .0.--\'
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000003550088B
0355 0088
t
-ocr page 7-
IDEEN
VAN
MULTATULI
N-. 1-292
VYFDE. DOOR DEN AUTEUR HERZIENE DRUK
AMSTERDAM — G. L. FUNKE
1872.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
BY DE VYFDE UITGAVE.
Be lieer Büsken Hüet schreef eens *) //dat ik in den lezer te
weinig/ veronderstelde.\'" Ik meen te mogen hetwyfelen of deze mee-
ning gegrond is. In-allen-geval bevreemdde het mg, ze te hooren
uit den mond van iemand die zelf nog-al te sukkelen had met de
onbevattelykheid van z\'n lezers.
Anderen beweren dat ik \'t begrip myner lezers te hoog stel, en
te veel laat aankomen op den huisdomine of \'t knappe kind in de
familie.
(83)
Be waarheid zal wel in \'t midden liggen, wat in dit geval zeg-
gen wil: aan geen der beide zgden. Het is waar dat ik me veel
moeite geef om begrepen te worden, en mogelyk is \'t dat ik in zulke
perioden van stemming, uitvoeriger ben, dan voor sommigen noodig
wezen zou. Hiertegen-over staat dat ik, voortgezweept door m\'n
wensch om zooveel waarheid mogelyk te geven in kort bestek, op
andere plaatsen de zaken aforistisch afdoe.
Het was aanvankelyk myn plan slechts teksten te leveren, om-
dat het leven zoo kort is. Het toelichten en duidelijk maken, had
ik liever overgelaten aan jongeren. Tot nog toe evenwel ontwaarde
ik weinig sporen van ingenomenheid met die taak, en dit noopte
h*y nu-en-dan zelf aan \'t preeken te gaan. Waarschynlyk wacht
men met het commenteeren myner werken, tot ik overleden ben,
omdat alsdan \'\'t stupide doodzwijgen z\'n reden van bestaan zal ver-
loren hebben.
Hoe dit zy, voldoening van m\'n arbeid heb ik niet. Beze opmer-
*) Mur.TATtJLi, door Cd. Busken Huet, thans verkrygbaar by G. L.
Funke, te Amsterdam.
-ocr page 10-
VI                                        BY DE VYFDE UITGAVE.
king is te verdrietiger, naar-mate myn werk meer verkoeld, en
naar ik dus veronderstellen moet meer gelezen wordt. Het begin
dezer
Ideen verscheen voor tien jaren. Zy werden, in weerwil van
den vyfden druk dien ze thans beleven, voor zoo ver mg bekend is
slechts eenmaal, en wel eerst zeer onlangs, in een Nederlandsch
Tydschrift besproken.
*) Over de kinderachtiglieid van dit smoor-
systeem , mogen de heeren van de pen zich verantwoorden by hhn
lezers. Die opheldering zal waarschynlyk wachten op den vyfden
druk hunner vele werken die tot-nog-toe
V licht niet zagen.
Myne klacht over gebrek aan voldoening, is evenwel geenszins op
dat botte zwygen gegrond. Ze vloeit veeleer voort uit de dagelyksche
opmerking, hoe gering de invloed is die het
woouD uitoefent op \'«
maatschappy, als de onze.
By V opslaan en nalezen der bladzyden in m\'n eerste brochure
over Vryen- Arbeid
f) waar de verontwaardiging my aanspoorde tot
het bestrijden der
Leugen die ons Volk opvreet, voel ik my ge-
noodzaakt tot de droevige erkentenis:
//dit alles is alzoo gebleven tot op dezen dag!"
Behoudende leugens, liberale leugens, rechtleerige en moderne
leugens, industriëele leugens, philanthropische leugens, kansel- ka-
theder- kerk- kamer- club- krant- en straatlengens. . .
Och, \'t is zoo beschamend, opgang te maken in een land waar
V onware zoo gewild schynt, en \'t blyft de vraag, of ik niet meer
oorzaak hebben zou tot vreugde over den schroom, my te
noemen —
\'tgeen dan toch in een bedorven maatschappy als \'n eigenaardige
onderscheiding kan worden opgenomen
dan over de algemeene be-
geerte my te
lezen.
Wat den Nederlanders bewoog, aan deze Ideen een vyfden druk
te verschaffen, is my \'n raadsel. Met het oog op byna alles wat
ik dagelyks zie gebeuren, zou
V me begrypelyker voorkomen, dat er
geen letter van myne hand te plaatsen ware.
\') Dr. Feringa\'s Tydschrift Vrije-Gedachte. Sneek, bij H. Pijtter-
sen T.z.
f) Thans verkrygbaar by G. L. Funke. te Amsterdam.
-ocr page 11-
BV DE VYFDE UITGAVE.                                      VII
Be heer Funke had de goedheid my meetedeelen, dat hy dom-
aankoop eigenaar toas geicorden van \'t kopierecht dezer
Ideen,
en deed my voorstellen omtrent herziening en correctie. Ik nam
dit werk met yver ter hand, en voelde my byna overal genoopt, door
noten een-en-ander toetelichten, doch werd in dien aandrift telkens
belemmerd door de herinnering aan de aanmerking van den heer
Huet. Het is dus mogelyk dat ik, weifelend tusschen te-veel of
te-weinig, hier-of-daar plaat? gaf aan onnoodige opmerkingen, en
elders
\'» opheldering achterwege liet, die sommigen gewenscht toe-
scheen. Doch. . . dit zou niet myne schuld zijn. Het lezend Publiek
heeft zich zoo bescheiden weten te hullen in een hardnekkig itutisme. . .
men is voortdurend zoo gul geweest in het terughouden van allen
mogelyken weerklank, dat men H
my niet wyten mag, als ik om-
trent de intellectuëele vatbaarheid myner lezers in volslagen onzekei\'-
Iteid verkeer. Ik beroep my hieromtrent op het oordeel dier zange-
res in den Haag, waarvan ik melding maakte op blz.
99 vanden III
Bundel**) en zal me wél moeten getroosten voorttegaan: nals-of ik
tegen een muur sprak" Deze aan den volksmond ontleende verge-
lijking gaat alweder mank. Muren immers weerkaatsen
V geluid. Ik
had de oerzaken van
»\'« akustischen tegenspoed liever in den
modder moeten zoeken.
Indiü maakte Kalidasa. Griekenland, de homeriscJie rkapsoden,
Euripides, Plato en Aristoteles. Home, Virgïlius, Horatius
en Terentius. Italië,, Dante, FetrarchaenTasso.Frankryk, Cor-
neille, Molière, Voltaire en Rousseau. Oud-Ierland, z\'n bar-
den. Htigeland,
Shakespear, Swift, Addison, Steele, Gold-
smith en Sterne. Duitschland, Schiller en Göthe . .. men neme ,t
my niet kwalyk, dat ik zoo ver beneden al die mannen sta: ik ben
door niemand gemaakt, en zit nog altyd te wachten op
V eerste
blyk dat Nederland
Nederland als zoodanig — kennis draagt
van nCn bestaan.
Bat dit niet voordeelig werkt, noch op \'\'t gehalte van m\'n ar-
\') Eerste octavo uitgaaf.
,
-ocr page 12-
VIII                                     Bï DK VYFDE UITGAVE.
beid, noch op de gemakkelykheid waarmee ik dien verricht, ligt in
de rede, en zou begrepen worden in al de landen die ik zoo-even
opnoemde. Wat Nederland aangaat, haal ik dien zonderlingen toe-
stand slechts aan ter verschooning voor de ongelykmatigheid, waar-
mee rn\'n noten in dezen herdruk verdeeld zyn. Ik verkeerde allyd
in "\'t onzekere, of ,n stelling al dan niet toelichting noodig had.
De onderwerpen evenwel, die
naar rn\'n niet zeer gemotiveerde
gissing, want ik tast in
V duister behoefte heb/ten aan eene
verduidelyking die \'t bestek eener noot zou te-buiten gaan, heb ik
geheel zonder /commentaar gelaten, met het oogmerk dié later op-
nieuw, en dan mee?- uitvoerig te behandelen.
Het doet my leed, dat de bundels, om my onbekende redenen, in
twee deeltjes gesplitst zyn. Bit breekt eenigszins de economie van rn\'n
toerk, en maakt het verwyzeu naar
\'« bladzyde, lastiger dan an-
ders het geval wezen zou. Waa,r ik van nbnndeV spreek, \'dyf ik
bedoelen de
zes-en-twintig vellen octavo druk, die aanvankelijk in
\' een boekdeel vereenigd waren.
Wat de spelling betreft, ik Jieb ditmaal, niet zonder tjgenzin, na-
genoeg de mode van den dag gevolgd
■*) niet omdat ik den minsten
eerbied voel voor de taalkennis der personen die heden-ten-dage zoo
goed als officieel belast schynen met de hearbeiding van dat veld,
doch om. niet het oog des lezers aftestooten door vree/rulheid van
spelling. Be sop zou de kool niet waard zyn.
Ik neem deze gelegenheid te-baat voor de opmerking dat ik vroe-
ger , waar ik van de gewone spelling afweek, geenszins bedoelde een
voorbeeld van goede schryfwys te geven, doch alleen wilde aantoo-
") Nagenoeg. Men ziet o. a dat ik de leelyke ij heb afgeschaft. Het ge-
kibbel over den oorsprong der y, doet niet ter-zake. Zéker is \'t dat onze
letters * en j te-zamen geen y-klank voortbrengen, en dat is naar onze
tegenwoordige uitspraak
de eisch. Wie yzer uitspreekt als izer, heeft
volkomen recht dat woord te spellen met \'n i. Maar ik, die yzer zeg,
sehryf ook: yzer. Nog-al eenvoudig, dunkt me.
-ocr page 13-
r\\
BY DE VYFDE UITGAVE.
nen dat mem ook buiken de alleenzaligmakende methode der vakman-
nen van den dag, iets kou voortbrengen dat het lezen waard was.
Toch zou H me zeer lief zyn, eens tyd te vinden, onze taal tot
\'»
gezet onderwerp van studie te maken, of liever want (Ut deed
ik reeds sedert m\'n kindsheid
bruikbare spelregels voorteslaan.
Zoodra oiogelyk wil ik dit beproeven
(112) doch ik zie in, dat ik
me haasten moet om gereed te zyn voor den val van het tegenwoor-
dig regime. Dat dit laatste uit
\'». philologisch oogpunt niet hooger
staat dan
Siegenbeek\'s schoolmeesterig geknutsel, zou nu juist in
Holland geen reden zyn voor
\'m kort bestaan. Maar het tegenwoor-
dig stelsel
zegge: stelsel! is onpraktisch, en dit geeft, in
den stoomtyd, hoop op
\'« spoedig uiteinde. Nu voor alsdan: R. I. P.
Men heeft me verweten dat ik zoo vaak myzelf citeer. Daarin
ligt, naar ik verneem, onbescheidenheid, hoovaardy.*) Nu ja, be-
scheiden be:i ik, goddank, niet. Maar eilieve, ik meende dat er
in H aanhalen van m\'n eigen woorden een blyk lag van consequen-
tie, van correctheid. Juist uit den wensch om op die wyze m?n
Ideen tot één geheel te maken, is het afdeelen daarvan in genum-
merde paragrafen voortgesproten. Het doet my leed dat ik, mee-
gesleept door styl, vooral in den III" Bundel zoo dikwyls van
dien vorm ben afgeweken, en dat ik door velerlei verdrietige om-
standigheden genoodzaakt werd, aan m\'n overige werken eene an-
dere inrichting te geven. Het aanhalen van een kort gezegde, toaar-
*) Om het zoo-even achter \'t woord «stelsel" geplaatst uitroepingsteeken
te rechtvaardigen, hier de opmerking dat volgens D. V. en T. W. \'t
woord hoovaardy met twee o\'s moet geschreven worden , doch hoveling en
hoven met één. Begrypo wie \'t kan! Dat de tweede o op \'t eind eener
sylbe, in \'t geheel geen reden van bestaan heeft, is onzen letterman-
nen nu eenmaal te hoog, maar men zou dan toch kunnen vergen dat
ze consequent waren in hun bekrompenheid. Ziedaar schryvers die \'t wel
laten zullen , zichzelf te citeeren!
Ik hoop gelegenheid te vinden, een gedeelte van den IVn Bundel
aan taaistudie te wyden. \'t Onderwerp is zoo droog niet, als door ve-
len gemeend wordt. (blz. 103, III, eerste 8° uitgaaf.)
-ocr page 14-
X                                         BY DE VYFDE UITGAVE.
door men eene lange redeneering kan uitwinnen, komt me zoo ver-
keerd niet voor. Bat sommigen zich dom- t/nederigheid" genoopt voelen
te vergeten
en te doen vergeten! wat ze eenige bladzijden of
jaren geleden gezegd hebben. . . nu ja, dit behoort by de alom be-
oefende i/nederigheid."
My is \'t zeer aangenaam, indien alles wat ik
ooit schreef, in \\t geheugen blyft, en, naast later opmerkingen of
redeneeringen gelegd wordt, ter toetsing van de waarheid. De deugd-
zaamachtigheid dergenen die zoo\'n kruis-onderzoek liever vermyden,
komt me. . . nederig voor,
niedrig, en zelfs niedertriichtig.
Wie overigens de moeite schuwt »\'» citaten opteslaan, deed be-
ter nCn
Ideen geheel ter-zyde te leggen. H Is, meen ik, niet te
veel gevergd, dat de lezer zich eenige moeite geve te begrypen, wat
de auteur met niet geringe inspanning
want ik arbeid onder
drukkende servituten van gemoed en omstandigheden
trachtte be-
grypelyk te maken.
Als handleiding tot het beoordeelen myner Ideen , ben ik ten-
slotte zoo vry nog-eens te verwyzen naar H program dat in m\'n
eerste brochure over Vrijen-Arbeid voorkomt, en my te beroepen op
de wenken in
35, 123 en 283.
Deze drie nummers, in verband altyd met 30, zyn tevens van
strikte toepassing, op al m\'n andere werken zoowel, als op m\'n
geheel leven.
WlESBADEN, 1872.                                                                      MULT.
-ocr page 15-
160
IDEEN VAN MULTATULI.
Daar staat:
//Sedert de Evangelie-spiegel, nu vijf jaren geleden, onder mijne
redactie begon te verschijnen, is de ontwikkeling op het gebied van
de kennis des Evangelies met snelle schreden voortgegaan
;"
Och, de arme drommels die gestorven zyn in \'t geloof aan
een verkeerd begrepen Evangelie! Waarom liet Dr. Meyboom
hen niet by-tyds in dien spiegel zien?
//Nieuwe onderzoekingen zijn in het werk gesteld, nieuwe uit-
komsten verkregen, en wat de Godgeleerden zochten, vermoedden en
wisten, is ten deele ook onder den grooteren kring van niet-God-
geleerden verheid. Daaruit zijn nieuwe behoeften geboren."
Nieuwe uitkomsten ? Welke ? In-godsnaam, welke ? Is liefde
niet meer — gek genoeg *) — uw hoogste gebod? Is \'r een andere
weg ten hemel, dan door Christus, zoo als gyl. dat noemt?
iiBe godgeleerden zochten, vermoedden, en. . . wisten" zegt gy? Is
\'t dan waar, wat zooveelen meenen, dat gyl. laag- en hoog-
leeraren , Isis-priestertje speelt, en den volke maar wat afval
geeft van uw hooger kennis?
Ik vind iets klagelyks in uw toon, waar gy zegt: i/dat is ten
deele ook onder den grooteren kring van niet-Godgeleerden vei--
breid."
Het klinkt als: //Sakkerloot, we zyn betrapt, \'t volk
heeft achter de coulisses gekeken!"
iiDaaruit zyn nieuwe behoeften geboren.\'\'\'\' Wel wis en zeker!
Dat zegt Bamberg ook, als hy — wat hèm zelden gebeurt —
een tour manquémaakt, //\'t Is uw kaart niet, m\'nheer? Welnu...
wat anders dan! Wie van \'t gezelschap heelt een zakdoek of hor-
loge?" Een goochelaar moet nooit verlegen zyn.
//Nieuwe behoeften!" Ik ben jaloers op die uitdrukking. Een
ander soort van behoefte aan eene andere manier om te geraken
tot \'n anders begrepen zaligheid!
Hoe maken ze \'t toch, al de menschen die heengingen onder
\'t régime van de ouwerwetsche behoeften?
i/Meer dan ooit komt het thans bij de nadenkenden onder de
Christenen tot bewustheid, dat er een onderscheid bestaat tusschen
onze inzigten in de waarheid en
de waarheid: tusschen onze op-
vatting van liet Evangelie en
het Evangelie: tusschen onze vor/nen
van Godsdienst en
de Godsdienst...
\') Zie brief aan Ds. Francken in de Verspreide Stukken, en de zesde «Ge-
schiedenis van Gezag" in de Minnebrieven. In het laatste stukje komt
eene onduidelyke uitdrukking voor. Kr staat: «gebod is lichter dan liefde."
bl-verband met het voorafgaande, is daarvan de bedoeling dat het ge-
makkelyker is liefde voortesehryven, dan haar door voortdurende op-
offerende liefde te verdienen, te winnen en te behouden. (1872)
-ocr page 16-
IDEEN VAN MULTATCIjI.                                     161
Genoeg!
Genoeg, gy acht leeraren, en zes hoogleeraren in allerlei din-
gen die niet behoeven geleerd te worden!
Genoeg, uitleggers, verklaarders, voorlichters, die nu op een-
maal met gedwongen oprechtheid, heel nuchter den volke komt
vertellen dat ge u tot lieden toe vergist hebt!
Genoeg, ambtbekleedende Schriftgeleerden, die zoo flink —
och hemel, \'t moest wel! — al uw voorgangers verklaart voor
weetnieten, en ze maakt tot dieven van het loon, van tien eer-
bied , van de onderdanigheid, die men neerlegde aan hunne voeten ,
in de verkeerde meening dat zy wetenschap gaven voor dat loon!
Genoeg, nieuwe-behoeftescheppers!
Voelt ge niet, dat er weldra mannen zullen opstaan, die u de
slagen teruggeven, welke gy zoo meêdoogenloos uitdeelt aan uw
domme — of bcdriegelyke — voorgangers?
Och, wat zou \'t Jezus smarten, als hy \'t weten kon hoe men
z\'n blyde boodschap zou verhanselen, opknappen, omkeeren,
lappen en weer lappen, als \'n oud kleed!
Ja, er is behoefte aan een nieuw kleed. Dat zeg ik u na,
heeren!
Maar men maakt geen nieuw kleed uit oude vodden, die af-
gedragen zyn, versleten, bevlekt en bemorst, sedert achttien-
honderd jaren.
Waarheid, heeren, waarheid! Dat gy erkent: //onze coup is
mislukt!" Goed! Maar pas op, de //niet-Godgeleerden" zooals
gyl. de mensehen noemt die geen handwerk maakten van Gods-
dienst, die niet-Godgeleerden zyn zeer oplettend geworden. Er zyn
er die Ideen schryven, zonder de minste God- of andere geleerd-
heid. Dat ziet ge.
272.   Of Jezus doctor in de theologie geweest is? Wie kan
me dit zeggen ?
273.   De hoofdindruk, dien zoo\'n prospectus op my maakt,
is deernis met al de onwetenden, die \'n //verkeerde behoefte"
voelden. Zoo immers staat er: //er zyn nieuwe behoeften geboren."
Een kind is ziek. De vader heeft redenen, om niet in persoon
den armen lyder te bezoeken. Hy zendt een vertrouwde. *) Deze
blyft één oogenblikje by den zieke, en zegt een-en-ander, dat
tarnt bien que mal wordt opgeschreven door de omstanders.
") Christologisch gesproken. Ik plaats me  hier op \'t standpunt der
Evangeliespiegelaars. Juist zy mochten niet al  de vroeger voorgehouden
spiegels uitmaken voor verweerd. (1872)
IDEEN I. ha druk.                                                                                     11
-ocr page 17-
162                                    IDEEN VAN MTILTATTJLI.
Nu wordt liet kind behandeld op allerlei wyzen. De een heeft
//kwik" verstaan voor //zuurdeeg." //Laxeeren". . . neen//stoppen!"
//Wryven". . . roept de een. //Zweeten" heeft-i gezegd. //Ik weet
het, schreeuwt \'n zevende: pappen op de borst. . . hebt ge niet
gehoord, hoe de gezant des vaders sprak van zenuwen? Nu,
dat wil zeggen: pap." //Waarachtig niet, beweert de dertiende,
hy verhaalt iets van liefde. . .
—  Liefde ? Nu ja. .. en wat haalt ge daaruit ?
—  Wèl, heel eenvoudig... dat is... ja... liefde is... branden.*)
—   Precies!
En ze brandden, blakerden, braadden \'t zieke kind. En ze
papten \'t kind. En ze deden \'t kind zweeten en purgeeren. En
ze gaven het ys op \'t hoofd, en kwik in de maag. Én ze wre-
ven \'t, en rolden het, en knepen het. . .
En al die heeren hadden rang van doctor of\' professor. De
kleine gemartelde patiënt werd begraven ontler officiëele wetenschap.
En toen kwamen er veertien andere //weters", even officieel als zoo-
danig erkend, even deftig, even getabberd, aan \'t kind vertellen:
—  Wees vroolyk en verheug u! Ze hebben je nog al geplaagd. . .
dat \'s waar. Ge zotidt, wel beschouwd, wat recht hebben tot
klagen, maar wees tevreden. Troost u met de gedachte, dat je
gedurende uwe ziekte, brood, rang en vermaak hebt verschaft aan
al de heeren, die u niet hebben genezen.
En wy. . . wy hebben tic «boodschap uws vaders" nauwkeurig
onderzocht, en bevonden dat ze nooit goed begrepen was. Wy
verzekeren u op ons woord — van doktor, domine, professor,
enz. — dat wy die boodschap goed zullen verstaan. . .
—   Ach, kermde de zieke, dat zeiden al die anderen ook!
Sedert achttien eeuwen hoor ik die verzekeringen. Zoudt ge zoo
goed zyn my den zwaren band aftenemen, dien ze my legden om
den hals, en \'t gewicht dat zoo drukt op m\'n hart? Och, ik
verlang naar wat lucht, wat licht, wat vryheid. . . staat dat alles
niet in de boodschap van myn vader?
Misschien zal ik beteren, als
ge my overlaat aan myzelf!
—  Maar beste jongen, waar bleven wy dan?
Dat \'s waar. \'t Is impertinent van \'n zieke, te verlangen nu ar
beterschap, en te vergeten dat zyn alle-eeuwsche koorts de wel-
doende voedster is van \'t gezin des geneesheers.
Daarom: //nieuwe behoeften" hoeren! Nieuwe ziekten, heeren!
Altyd wat nieuws. Du nouveau, du nouveau toujours, »\'«/ füt-il
plus au monde!
\') Wel zeker! Foiinosam paster Corydou ardebat. Taal- en zielkunde
wezen de Inquisitie den weg. (1872)
-ocr page 18-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                     168
274. Het lust my hier \'t ontwerp te geven eener
MODEL-REKENING.
i Hier hitevnllen
l al de namen der
I i/eneesheeren die
n i weleerwaarde, zeer geleerde s.             lWu,,,,eerdheb-
Dc , ..             i i           i t ( heeren ben van t jaar
| hoogeerwaarde, hooggeleerde j                 \\ één N. C. tot op
I \'t Meyhoomsche
prospectus
BEBENT
aan het MENSCHELYK GESLACHT.
, U. Wel-E. W. Zeergel. )            . . .
Voor aan ,T TT _ „r         , pr. abuis geleverd:
1 U. Hoog-E. W. Hooggel.) r              6
Loon, ontzag, gehoorzaamheid, slaverny, gedurende achttien-
honderd één en zestig jaren
........(«lllf ilill !
Wie kan de som invullen, wie?
275. Maar hoe gaat het nu met iemand die ten-gevolge van
verkeerde behandeling niet zalig werd, als er later blykt dat z\'n
dokter — die \'t beter wist — voor zichzelf wel gebruik maakte
van z\'n meerdere kennis?
Dr. Meyboom zegt uitdrukkelyk, dat iiieat de godgeleerden wis-
ten , ten-deele ook verbreid is onder de niet-godgeleerden. Ten-deele!
Er zyn dus nog altyd dingen die bekend zyn aan de priesters,
en waarvan \'t arme volk geen begrip heeft?
Hoe is dit? Als nu zoo\'n wetende godgeleerde na z\'n dood
beter afspeelt dan de niet-wetende patiënt, is dit toch voor dezen
heel verdrietig, dunkt me.
11*
-ocr page 19-
164
IDEEN VAN MULTATULI.
Ik wou zoo\'n ontmoeting wel \'ns bywonen, tussehen een slech t
behandelden kranke en den geneesheer die //wist." Ik houd niet
van lianddadigheid, maar t is om iemand in \'t haar te vliegen.
Ik denk dat er wel orde zal gesteld zyn op zulke ontmoetingen.
276. Kranke, Volk, Mensheid... sta op naar den geest! Ruk
af den halsband die u hindert! Weg met dat gewicht op uw
hart. Ge zyt niet ziek, ge zoudt niet ziek wezen altans, wanneer
ge den moed luidt uzelf te zyn!
Mensch, wees mensch! Voed uwe ziel met spyze, en niet met
geneesmiddelen.
Welke denkbeelden ge u ook vormt van uwen God:
//Hy is er niet, of\' Hy moet goed zyn !"
\'t Is onmogelyk dat \'n almachtig vader zyn kind veroordeelt
tot eeuwige krankheid.
Ik weet niets van uwen God. Durft gy beweren dat myne on-
wetendheid Hem minder vereert, dan \'t //weten" dergenen die
Hem maken tot \'n zielenplager, tot een beul ? Ja, en dat doen
ze, opdat er voortdurend werk wezen zou voor de S. S. Theo-
logische faculteit.
Mensch, wees mensch! Denk als mensch. Uw denkvermogen staat
in evenredigheid tot uwe behoeften! Ontwikkel u als mensch.
Uwe vatbaarheid tot ontwikkeling" stiiat in evenredigheid met
uwe behoeften! En vooral: voel als mensch. . . want voorwaar,
uw hart zal weten wat goed en wat kwaad is, en \'t duidelyk
voorzeggen naar uwe behoefte! Maar smoor het niet, begraaf het
niet, onder valsche wetenschap.
Er is maar céne wetenschap: de kennis van de Natuur. Daar-
toe behooren lynen, hoeveelheden, kleuren , aandoeningen. Daartoe
behoort alles wat is. Daartoe behoort in de eerste plaats: fff/zelf.
Tracht goed te wezen. Denk niet dat dit valt te leeren van
een ander. Er zyn geen reglementen van \'t goede. Het staat
niet beschreven in bladen of boeken. . . die ge ook niet verstiian
zoudt, gy arme, die verleerd hebt te lezen in uw eigen gemoed!
Tracht goed te zyn. . .
Wat het goede is?
Meent ge die vraag werkelyk? Was \'t niet om my te lokken
op \'t onvruchtbaar veld van spitsvondige redeneering? Deedt ge
die vraag, omdat gy indedaad weten wilt wat het goede is\'!
Omdat ge waarlijk het goede wilt betrachten?
O, dan wensch ik u geluk! Want die vraag, gedaan op die
wyze, met dat doel. . . die vraag is \'n bewys dat gy weet wat
goed is
, dat gy reeds goed zyt, want goed zyn is: streven naar
\'t goede.
-ocr page 20-
IDEEN VAN MUT/TATULT.                                     165
En, wie niet vraagt: «wat is goed?" Of\' wie gelooft het te
vernemen van God en yo«/-geleerden . . .
Wie denkt lat anderen zullen kunnen verstaan, wat hyzelf
niet verstond, sclioon \'t luid klonk in z\'n eigen borst, voor-i \'t
liet overschreeuwen door allerlei stemmen van buiten...
Wie den last zyner ziel wil werpen op de schouders van offi-
ciëele ziele-pakdr:igers. . .
Wie te traag, te dom, te dor is, om z\'n eigen hart te maken
tot hoogeerw;iardig en hooggeleerd. . .
Wie z\'n gemoed laat uitdrogen, zooals de Indische fakirs hun
arm. . . ter eere van \'n God die geen vermaak schept in uitge-
droogde dingen. . .
Zoo-iemand... ja, wat zal ik zeggen tot zóo-iemand ?
Ei, toch iets! Als in 249, raad ik hem aan, recht boos op my
te worden, opdat \'r beweging kome in zyn verdorden arm, en
vuur — heilig of niet — in z\'n uitgedoofd hart.
277.   Wie is onbeschaamd genoeg om te beweren dat-i niet
van myn «geloof" is, a^s ik zeg dat \'k myn God vind in \'t
goede ?
Of ik dien God trouw diende ? Altyd ? Zonder afval ?
lieer, vergeef me myne schulden. . . gy weet dat ik u liefheb!
278.   In m\'n Vrij-Arbeid maak ik me kwaad op schriftgeleer-
den en dergelyken. De voorgaande nummers hebben \'r ook wel
iets van, of ik boos was. Welnu, dit is zoo.
Maar nu een korte uitlegging.
Als \'t waar is, dat ik \'t goede bedoel, als \'t waar is, dat zy
hun roeping miskennen, dan heb ik, in n.iam van mynen God,
het recht, neen, dan is \'t myn plicht d;iarover boos te worden.
En ik veroorloof me die vryheid, zoo goed als Jesaia, • Jeremia,
Habakuk, en de rest.
Maar die verstoordheid leidt me niet tot het aanvallen van per-
sonen , als zoodanig. Wanneer veertien «geleerden" hnn naam lee-
nen tot het verkondigen der heel bclangryke tyding dat alle wrige
tigeleerden"
weetnieten waren, dan zie ik niet in, waarom ik die
veertien niet wat forsch zou mogen toespreken, daar toch ook
zyzelf zoo weinig omslag maken met hunne voorgangers.
Er zyn onder die veertien, welke ik pcrsoonlyk ken, en in
zekeren zin hoogacht. Ik heb geen reden iemand hunner, als
persoon alweder, te minachten. Ja toch. . . maar dat doet er
nu niet toe. De manier evenwel, waarop zylieden in deze zaak,
en de schriftgeleerden in \'t algemeen met zeer weinig uitzonde-
ring, beantwoorden aan hunne roeping, ja daarvoor heb ik min-
-ocr page 21-
166
IDEEN VAN MULTATUU.
achting en verachting, daarvan heb ik \'n afkeer, dat walgt me,
daartegen verzet ik my!
279. Zou \'t wel zoo erg wezen ? Overdryving zeker. ..
Ei, en ik toon u een prospectus waarin duidelyk wordt ver-
klaard dat al \'t vroeger geleerde gekheid was? l)ie veertien
heeren hebben gelyk, of ze hebben ongelyk. Zy zeggen tot de
slotsom gekomen te zyn, dat er verschil is tusschen //onze inzich-
ten in de waarheid, en de waarheid." — Als tusschenzin, een aar-
dige paraphrase van: //tot nog toe hebben wy u wat voorgelo-
gen." Men kan het niet fatsoenlyker uitdrukken.
Die heeren hebben gelyk, of niet. Hebben zy gelyk, dan
geldt myn: //vloek over u, schriftgeleerden!" de oudjes. Hebben
de veertien evangelie-spiegelaars geen gelyk, nemen zyzelf \'t volk
waarheid af, om \'t leugen te geven in de plaats, dan adresseer
ik m\'n verontwaardiging aan de modieusen of modernen, of hoe
ze dan heeten mogen.
Zou \'t wel zoo erg wezen? Dat zullen wy onderzoeken, ter-
loops. . . want waar zou \'t heen, als we een boek maakten van
al de domheden die voor-en-na zyn uitgekraamd door wie be-
zoldigd werden en worden om wijsheid te leveren?
Wy zien met minachting neer op doctor Nathalsius of Domine
Kroeghoudérius — \'t is nog zoolang niet geleden dat geleerd-
heid zich openbaarde in \'n latynschen staart aan den naam —
en \'k moet zeggen dat het niet te verwonderen is, dat onze
groot-ouwelui niet heel snugger waren, wanneer men let op \'t
gehalte hunner geleerde voorgangers.
Ja, op die oude voorgangers zien wy neer met minachting, en
te recht. Wat vroeger de zoogenaamde hoogeschoolen leverden. . .
Ik heb gezien — gezien en gelezen — een akademisch proef-
schrift, waarop summa cum lande de graad verleend is van doc-
tor in de rechten, een proefschrift waarin betoogd werd dat de
heksen-vonnissen, zoo als ze tot dien tyd toe waren geveld, voor
een groot deel onwettig waren.
Ei. . . dat is zoo heel erg niet, meent ge ? Voor een aanstaan-
den advokaat is \'t indediiad sterk, dat-i \'t verbranden afkeurde
van arme leelyke oude vrouwtjes. ..
Een oogenblik! De doctorandus keurde \'., verbranden niet af,
hy beweerde maar dat de vonnissen meestal niet goed waren ge-
redigeerd, wyl daarin hoven en behalve verboden omgang met den
duivel,
zoo dikwyls als verzwarende omstandigheid vermeld werd:
dat de delinquente den heer gemaal duivel een knul had gebaard.
Dit nu hield de doctorandus, op medische gronden, voor \'n on-
mogelykheid: quia frigidum diaboli seinen. En hy bewees die kou!
-ocr page 22-
IDEEN VAN MUI/TATÜLI.                                     167
.Dat heb ik gelezen! En, terstond niet, maar na eenigen tyd
hoop ik \'t stuk te kunnen toonen!
\'t. Komiekste was, dat de man z\'n werk opdroeg: carisêimo
patri,
zeker om z\'n ouden-heer te doen zien dat-i z\'n tytl aan de
akademie goed besteed had!
Ocli arm, ik kan me zoo voorstellen hoe zoo\'n vader zich zal
hebben verkneuterd van pleizier over zooveel knapheid I
Maar, meent ge... heksen? Dat is lang geleden, \'t Cstuk is
150 jaren oud, een stipje tyds, \'n seconde in de geschiedenis!
Toch schynt dat tydsverloop ons lang. Dit dringen wy onszelf
op, omdat we gaarne vèr staan van zooveel dwaasheid. Ik ben f.eker ,
dat onze achterkleinkinderen ook zullen trachten alle geestver-
wantschap met de tegenwoordige geleerden van zich aftewerpen,
door \'t voorgeven: //dat het al zoo lang geleden is!"
Of meent ge, dat men over honderd jaar trotsch wezen zal op
de tegemeoordige voorgangers der natie?
Op schoolmeesters, die taal, geest, genie, ondergeschikt achten
aan spelling?
Op volksvertegenwoordigers, die niet spreken kunnen?
Op hoogleeraren, die \'t volk willen voeden met de gedachte ;tan
zekere visschen die rondzwemmen in zekere zee ? *\\
Op Godgeleerden , die verkondigen dat //al \'t vroeger geleerde —
NB. achttienhonderd jaren\' lang! — gekheid was ?
Op andere geleerden, die. . .
Ja, gg maakt eene uitzondering, hooggeleerde Muubling ! Op
u zal \'t nageslacht staren als een vuurbaak in den Oceaan der
theologie. Gg zouxlt nooit op \'t idee komen dat \'r fouten waren
in de heksen-vonnissen. . . gg zoudt.. .
Laat zien wat gg voor den dag brengt, gy. . . geen doctoran-
dus meer, maar doctor, leeraar! Gy, geen doctor meer, geen
leeraar meer, maar Aoog-Aocior, koog-leesrast, leeraar van doctoren,
doctor van leeraren, opperleeraar, opperdoctor!
\') Zie blz. 39 van »Over Vryen-Arbeid en de koloniale agitatie, uit-
gaaf 18(56. Een franseh staathuishoudkundige beging dezer dagen in
de Libert*! een gelyke. . . staathuishoudkundigheid. leder went dat er
in Frankryk gebrek is aan edel metaal, of altans aan \'n behoorlyke
hoeveelheid cireuleerend medium. Indien dit laatste alleen \'t geval ware,
zou de nood, by welstand van andere zaken, zoo groot niet zyn, doch —
gelyk in Holland met de voeding — er bestaat pénurie. Onze staathuis-
lioudkundige voorlichter geeft \'n eenvoudig redmiddel aan de hand. Hy
becyfert de opbrengst der onlangs ontdekte Novada-mynen in Amerika,
on raadt Frankryk aan: «dat zilver tot zich te lokken."\' Simple comme
bonjour!
Met de middelen om die zilvervei\'huiziug te doen plaats heb-
ben, bemoeit hy zich niet. (1872)
-ocr page 23-
168                                     IDEEN VAN MULTATULI.
En kooffleeraar, niet in de eene of andere menschelyke, nietige
zaak, niet in de geneeskunde, niet in de natuurkunde, neen,
in de i5e»erc-natuurkunde, in de kennis van iets hoogers dan de
Natuur, in de kennis van \'n God die tot de Natuur staat als gy
tot \'n schooljongen, o Muurling!
Opper-Ztoog-leenuuc dus in de opperste, hoogste dingen, Ja, in
dingen zóó hoog, dat z\' er niet zyn. Wat, in myn oog, uw
hoogleraarschap heel moeielyk maakt.
Gy Huurling , hebt gehoord dat er huwelyken worden gesloten.
Gy weet dat zulke maatschappelyke overeenkomsten — die, dit
erken ik, soms nuttig zyn — worden gezegend, bezegend, inge-
zegend. Wat inzegenen is, weet ik niet. By analogie met inzou-
ten , heeft het iets van: rondom besprenkelen met zegen, door-
trekken met zegen, inkuipen. . . neen, of er by gekuipt wordt,
weet ik niet.
Genoeg, gy hooggeleerde Muurling wist dat er getrouwd wordt,
en dat daarby moet gezegend worden.
Uw hooggeleerd verstand begreep, dat het inzegenen goed moest
geschieden. Dat zeg ik ook. Wat al jammer zou er voortvloeien
uit verkeerde, onvoldoende, seheeve, onhandige zegening!
De vrees nu, dat sommige zegenaars hun beroep niet goed zou-
den uitoefenen , heeft u bewogen een boekje te schryven als hand-
leiding tot het zegenen, zoo als de professeurs de Jeu te Homburg
en te Spa, hun i/Manuels schryven pour gagner tl la banque."
Wie speelt, moet goed spelen, zóó dat-i wint. Wie zegent, moet
goed zegenen, zóó dat het helpt. Dit alles is klaar als de theologie.
Neen, klaarder.
Laat ons nu eens zien, hoe gy uw nManueV geschreven hebt.
Le trente et quarante se joue. . .
Ik ben in de war. Hier is \'t
//Formulier
ter
HüWEL Y KS-INZEGENING
door
W. Muurling, hoogli:eraar te Groningen."
Jeugdio* Echtpaae!
Halt! Nu zult ge terstond inzien, lezer, waarom ik zoo-even
-ocr page 24-
IDEEN VAN MULTATULI.                                     169
dien Muurling benoemde tot kandidaat-lichtbaak. Nu zult ge
ontwaren, hoe vreeselyk ondankbaar ons nageslacht wezen zal, als
\'t later zóó\'n voorganger op één lyn stelt met dien heksendoctor!
Nu zult ge begrypen. . .
Wat is \'t eerste woord van Muurling\'s inzegenmethode ? Het
eerste
woord, vraag ik u, \'t ^«--eerste ?
Ja, \'t eerste! Want verder dan \'t eerste, hoeft \'n hoog-opper-
voorganger in de heilige Godgeleerdheid niet te gaan, om te toonen
hoe hemelsbreed het verschil is, tusschen laag- en hooggeleerdheid.. .
\'t Eerste woord alzo o is: Jeugdig.
Goed! Maar de domme laaggeleerde zou vragen: als nu eens
de bruid oud is, en de bruigom bejaard, of één van de twee is
wat onjeugdig?
Gy laaggeleerde, zwyg. Gy hebt met Muurling\'s arbeid niets
te maken. Gy laat u geduldig bezegenen en beformulieren, hoe ook.
\'t Is voor U niet, inzegening-dorstende leeken, dat de hoogeer-
waarde, hooggeleerde Muurling zich verwaardigd heeft by da
woord: //jeugdig" een sterretje te plaatsen.
Want, er staat een sterretje by.
Dit sterretje is:
1°. \'t Symbool van Muurling\'s godgeleerd genie.
2°. Eene verwyzing naar de noot onder de bladzyde.
Een noot? Ja. Die noot zullen wy — met gepasten eerbied —
behandelen.
Neen, domme ongeleerde leek, niet tot u spreekt de getab-
berde hoogleeraar! Die noot kunt gy overslaan, gy die daarvan
de diepte niet zoudt peilen. Die noot is gericht tot de personen
die, beroepshalve, zich bezighouden met inzegenen. Hebt ge niet
gezien op den titel van \'t iiManttel" dat de uitgave geschiedt door
//de predikanten-vereeniging in de provincie Groningen?" Ziehier
\'t voorbericht. Want het stuk-heeft \'n voorbericht ook. Ziehier:
Dit formulier ter huwelyks-inzegening werd in de vergade-
ring der predikanten-vereeniging der (is dat eenpossessieve geni-
tivus?)
provincie Groningen, den 28September 1858a\\s proeve
meegedeeld, en in het verslag van die vergadering gedrukt.
Om aan de veelvuldige aanvragen te voldoen, heeft de predi-
kanten-vereeniging besloten, het voor hare eigene rekening
te laten drukken, en algemeen verkrijgbaar te stellen.
Vooraf is het door den opsteller herzien.
C. H. van Herweroen C. H.z.
Groningen ,
                                  Fresident.
November 1861.                        I. SlNNIOHE DamstÉ,
Secretaris.
-ocr page 25-
170
rDEEN VAN MULTATÜLI.
Ziet ge wel, leek, dat het sterretje by \'t woord //jeugdig" U
niet aangaat. Die ster is een ridderorde van den geest des pro-
fessors, een grootkruis van \'t verstand des hooggeleerden, en
tevens — waarom zou ik \'t verzwygen? — tevens licht dat ster-
retje de Zeer-ge/eerde inzegenaars voor, om ze te leiden naar \'t
Bethlehem der noot waarvan ik sprak, en waarin de professor
zyne heerlykheid te aanschouwen geeft.
Die noot, die noot!.. .
Wilt ge \'t volstrekt weten, leek? Wilt ge? Vreest ge niet blind
te worden, als ik de gordyn ophaal, waarachter de hooggeleerd-
heid des theologiae professoris blinkt, glanst, schittert, als \'n
vuurpyl ?
Vreest ge die blindheid niet? Kunt ge zoo veel licht verdra-
gen ? Welnu, erken dat ik u gewaarschuwd heb.
Professor Muukling vertelt als noot op \'t woord jeugdig.- udat
dit epitheton naar omstandigheden moet gewijzigd worden
/"
En -— o, diepte der wysheid en der kennisse! — in diezelfde
noot vermaant hy z\'n reer-geleerde discipelen, de zeer geleerde Gro-
ningsche Dominees alzoo, om //in-plaats der vertegenwoordigers van
de gemeente, de gemeente zelve aantespreken, als die tegenwoordig
is.
Maar \'t fynst, het diepst, het hoogst, het belangrykst, het
meest oostersche-sterilchtige is: de professorale erkenning van \'t
ongepaste om ouders en bloedverwanten aantespreken, als er geen
ouders en bloedverwanten zyn!
Wat verder vertelt de man — ik gis, na inspiratie van den
H. G. — dat de zeer-geleerde heeren inzegenaars niet moeten
roepen: //kniel!" als ze geprevenieerd zyn dat het zegenbehoevend
paar niet knielen wil. . .
Ook, dat ze niet hoeven te zeggen: //sta op" als er niet ge-
knield is...
By m\'n arme ziel, het s^taat er!
De /wo^r-geleerde die zulke wenken geeft...
De .^«"-geleerden die aan zulke wenken — zie \'t voorbericht —
behoefte voelen. . .
Die lui zullen aan \'t volk vertellen wie God is!
Voor drie stuivers kan men \'t vod koopen. Ik hoop dat het
ding veel aftrek vindt, niet zoozeer omdat ik my verheug over
de behoefte der predikanten, maar wyl ik graag zou zien dat liet
Folk behoefte voelde eens te overwegen, of \'t ook behoefte heeft
aan voorgangers, die andere behoeften voelen dan aan muurlingsche
god- en hoog-geleerde formulieren?
280. Veraer behandel ik \'t ding niet. \'t Walgt me. Van begin
tot eind, is \'t een gewawel in de tale Kanaüns, vol onzin, bly-
-ocr page 26-
171
1BEEN VAN MULTATULI.
ken van onkunde, leugen en godslastering, d. i. schending der
lieve wetten van de Natuur.
Ik erken evenwel, dat ook professorale onwetendheid in de wet-
ten der Natuur ligt, zoowel als rayn zucht om te protesteeren
tegen zulke kwakzalvery.
Neen, verder behandel ik \'t prul niet, dat evenwel hoogstbe-
langryk is als graadmeter van de laagte waarop onze maatschappy
staat. Ook is die verdere behandeling niet noodig. Ieder kan
weten wat \'r te wachten is van iemand, die met hooggeleerd ge-
zag voorschryft, geen ouwelui //jeugdig" te noemen, en dat men
geen oprichten moet bevelen aan personen die overeind stiian.
Welnu, \'k had erger zotternyen kunnen aanvoeren, ten-bewyze
hoe //verrot" onze Staat is, ook op \'t gebied van kennis en weten-
schap. Maar ik koos den Aooj/eerwaardigen, Aooygeleerden, Huur-
ling by-voorkcur, om dat voorbericht.
\'t Gebeurt namelyk meermalen, wanneer ik personen aanval —
in publieke hoedanigheid immer — dat men de rechtmatigheid
van den aanval erkent. . .
Niemand byv. zal party trekken voor dien Duymaer van Twist.
Gewoonlyk geeft men de betrokken persoon en piiture, maar
men tracht de algemeenheid van \'t kwaad te ontkennen.
En ook hier zal menigeen, denk ik, die korte executie van
den Aooy-cerwaarden, /Joo^-geleerden Muurling met genoegen
bygewoond hebben. Welnu, ik zeg: wy hebben met dien Muur-
ling niets te maken. Misschien is die man zoo dom niet. Niet
dommer altans dan de eerste de beste. Wellicht moeten wy \'m
pryzen, dat hy zich heeft neergebogen zóó te voldoen aan zulke
behoeften.
Wy hebben hier te doen, noch met Muurling , noch met welke
persoon ook, wy hebben te doen met de dominees in \'t godzalig
Nederland. *)
\') Volstrekt niet! We hebben te doen met het Volk van Nederland,
zoo als dat sedert eeuwen tloor die godzalige dominees werd in sluap
gewiegd, verstompt, verdicrlykt, gecretiniseerd, bedorven. Zin voor
ernstige waarheid werd ten-allen tyde door Drutni-sprookjes ver-
moord. (IIL, blz 307)
Tot overmaat van ramp, maken zich heden-ten-dage de «moder-
nen\'\' van den uitgeputten patiënt meester, en met helsche gevat-
heid gebruik van de doorbrekende behoefte aan wat licht, om nu
op hun beurt \'n ander soort van vervalschte waren aan den man te
brengen. 453. »De slaapdrank verveelt u... ziedaar dan rottekruid:
tractemont, invloed en fatsoen als voren."
Als voren? Waarachtig niet! Ze leggen hooger rekening voor. Boven
en behalve de oude emolumenten van \'t bedriegersvak, willen zy nu
-ocr page 27-
172                                IDEEN VAN MULTATULI.
1°. Muükling\'s werkjen is geschreven ten behoeve van predikanten.
2°. \'t Is als proef onderzocht in eene vergadering van predikan-
ten.
— Eilieve, hoe kon dat? Om te weten of Muueling\'s manier
van inzegenen goed is, zou men resultaten moeten wachten. Dat
kan, dunkt me, eerst later blyken. Ik geef \'r veel voor, om eens
precies te weten hoe Muueling\'s ouwelui zyn ingezegend, om de
fouten van die methode te vergelyken met den uitslag die hun
zoon zulke formulieren doet begaan. —
3". De inzegenings-methode is proefhoudend bevonden in eene ver-
gadering van jrredikanten, die \'t hebben laten drukken in \'t ver-
slag dier Vergadering.
4\'. Er luidden ^veelvuldige aanvragen\'\'\' plaats. Die aanvragen
moeten zyn uitgegaan van andere predikanten. Natuurlyk. Want
zy die behoorden tot de vergadering die \'t formulier geproefd had
en smakelyk bevonden, bezaten \'t ding in hun verslag.
Uit dit alles nu blykt: dat de predikantBN in Nederland be-
hoefte hebben aan zulke dingen.
En dit constateer ik in den jare huns heeren 1861. Zie den
datum van \'t Voorbericht.
Nog-eens: die zeergeleerden zullen \'t Volk vertellen, wat het
huwelyk is. Wat de ziel is. Wat onsterfelyk is. Wie, wat, en
hoe, God is ? Wat men doen en laten moet... in één woord:
wat goed is !
281. Spreekwoorden bevatten de wysheid der volkeren. Eilieve,
waarom maken professers geen spreekwoorden ?
tevens gehonoreerd worden als voorgangers in koolzuur, electriei-
teit, staats-economie, nyverheid, budgetverstand, hoofdartikel-voor-
lichtery, sociaal-kwestietrafiek, onderwys-gebeuzel, parlement-ge-
leuter, en — more majorum nog altyd — niet het minst in bellet-
trie. Verssies en novelletjes maken ze ook. En dat ze bovendien heel
aardig beunhazen in \'t kunstrechteren, spreekt van zelf.
M\'n vriend DE Geyter te Antwerpen, maakte vooreenige jaren de
opmerking, dat onze litteratuur voor \'n groot deel in handen van
dominees was. Ik zeide iets dergelyks op blz. 96 van m\'n «Pruissen
en Nederland. N\'en déplaise aan zekeren heer Alexius van Staden ,
die \'t ontkende, houd ik staande dat de Geyter en ik gelyk hadden.
Badden. Men kon immers, \'n twintig, dertig jaar geleden, niet
in een Muzen-almanak spuwen, zonder \'n domine te raken, een ver-
maak dat dan ook die dingen allergeschikst maakte tot kwispedoor.
— Dit is... grof!
Ja. Ik voel, even als Jezus, te fyn, om niet grof te zyn tegen
de bedervers van m\'n broeders.
De Geyter en ik hadden gelyk. En... als we heden onze klacht
herhalen, hellen we gelyk, maar... anders! Ik kom hierop terug
in 572, waarnaar ik verwys. (1872)
-ocr page 28-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                173
282. Spreuken en puntige gezegden dragen meestal het bewys
in zich, dat ze geboren werden in \'t gemoed van een leek.
Zy doelen op \'n beroep of bedryf. Ze zyn gewoonlyk genomen
uit de natuur — in engen zin ditmaal, ik meen de groene — van
de werktafel, uit \'n winkel, van de markt, d. i. alles saêmge-
nomen, uit de Natuur in meest uitgebreiden zin. . .
Maar spreekwoorden van kansel of katheder hebben wy niet,
of weinig.
Komaan, hoog-geleerden en zeer-geleerden, lever eens wat vol-
keren-wysheid aan \'t Yolk dat uw wysheid in-huur heeft en betaalt!
Salomo versmaadde \'t niet. Confucius niet. Solon, Thales,
Bias , Chilo , Pittacus , Pertander , Cleobulus . .. die allen
versmaadden \'t niet.. .
En Jezus versmaadde \'t niet!
Komaan, zeer- en hoog-geleerden , komaan!
283................
284.   \'t Voorgaand nummer bevat \'n paar honderd Ideen die
\'k niet schreef, omdat ik daarin werd verhinderd door kommer.
Is dit \'n Idee?
Ja en neen.
Nu niet, maar over jaren zal \'t stof geven tot Ideen , aan wie
de geschiedenis zullen schryven van onzen tyd.
.lammer dat Victor Hugo den juisten titel die \'r passen zou
op zulke geschiedenis, heeft weggekaapt, om dien te maken tot
uithangbord voor \'n roman.
Toen ik dit schreef had ik \'t werk dat zoo gróoten opgang maakte,
niet in-handen gehad, en begreep den titel verkeerd. Ik meende dat
de schryver daarin «Ellendelingen" tentoonstelde, van de soort die
my stoorden in ïn\'n arbeid. Toen ik later \'t vod las — gedeeltelyk
slechts, omdat ik tyd, oogeu en stemming noodig heb voor beter
dingen — bemerkte ik dat ik me vergist had. Tot m\'n groot ge-
noegen ontwaar ik thans dat het fabriekmerk van den faiseur Victor
Hugo zeer aan \'t dalen is. Des te gegronder is alzoo de klacht in \'t
nu volgend nummer. (1872)
285.   O, die uMisérables" is zoo mooi!
Wat //mooi" beduidt in den mond van \'n Hollander, weet ik.
Maar in Frankryk schynt men oprecht te wezen in z\'n mooi-
vinden.
Daar houdt men den man in \'t leven, die toch maar wat
maakte.
Hier zegt men tot den man die wat deed: //heel mooi, en sterf
maar voort."
-ocr page 29-
174
IDEEN TAN MULTATULÏ.
Och, ik ware zoo graag t\'huis geweest op den verjaardag van
m\'n jongste kind.
Was dat te veel gevergd, Nederlanders?
286.   Ik heb gezegd dat Nederland verkeerde in een toestand
van verrotting. Dit gaat U aan, gy allen die myn Ideen niet
leest.
Myn oordeel over den staat uwer zedelyke gezondheid werd
beaamd door alle partyen. (135, blz. 51 volgg.)
Maar nu zie ik, dat ook de minister die aan \'t hoofd staat der
Eegeering van Nederland, iets dergelyks mededeelt aan hen die,
zoogenaamd, dat Nederland vertegenwoordigen.
In de zitting van Dinsdag den 13 Mei 1862, heeft de Heer
Thorbecki; erkend: dat er sedert jaren een //contagium" heerschte
in de politiek van den Staat.\'\'\'\'
*)
Wil men nu onderscheid maken tusschen de beteekenis van
\'t door my gebruikte woord //verrotting" en tle uitdrukking van
den heer Th. die slechts over //besmetting" klaagt, my is \'t wel.
Maar hoe men ook //contagium" verkiest te vertalen, ik vraag
of \'r niet wat behoort gedaan te worden ter genezing?
Dit vraag ik aan u, gy die m\'n Ideen wèl leest.
*) Zoo gebeurt het vaak, dat de heeren en place — overigens
zich aanstellende als-of ze niet wisten dat ik bestond — my napra-
ten , en de vruchten van mynen arbeid, van myn onderzoek, van
mynen moed om ongeykte waarheid te zeggen, aanbieden als «peeren
uit hun tuin." (269)
Indedaad, Thohbecke, er heerscht «contagium" in den Staat
en de opgang die gy maakt, is daarvan \'t doorslaand bewys. Zelfs
de pedante vertaling van myn woord : verrotting, in: confaaaaeeeegimn
is daarvan een treurig blyk. Gy steelt m\'n linnengoed, en zet er uw merk
in. Indedaad, \'n zeer droevig contagium!
Zoo hebt ge ook onlangs weder — Kamerzitting November of
December 1871 — myn linnen gebruikt, om \'r heel verstandig iiit-
tezien. Uw opmerking over de onbruikbaaiheid, in zekeren gevallen,
van schoolmeesters-specialiteiten — edele zelfverloochenaar! — is
om te kussen van juistheid. Ik erken, die soort\'van specialiteiten
in m\'n monografie over dat onderwerp, te hebben overgeslagen, en
dat ge dus uw inzicht daaromtrent niet rechtstreeks uit myn werk
gehaald hebt. Niet rechtstreeks. Maar overigens ? Durft gy beweren
dat de wysheid, die ge daarover hebt uitgekraamd, de uu-e was?
Ze geleek niets op... Thorukcke, en zeer frappant op myn «Duizend
en een Hoofdstukken" die toen onlangs verschenen waren. Zeg, als
ge durft, dat ge die niet gelezen hadt. (1872)
287.   Het provinciaal gerechtshof van Noord-Holland heeft uit-
gemaakt, dat de Max Havelaar behoort aan den heer de Ruïter
en den heer van Lennep.
-ocr page 30-
IDEEN VAN MIJLTATULI.                                     175
Ik verklaar op myne eer, \'t handschrift, van dat boek niet te
hebben verkocht.
Ik heb weinig achtgegeven op den loop van dat proces. De
slag was geslagen vóór pleidooi en vonnis: de Ilavelaarszaak was
gesmoord.
Het juiste tydstip om \'n beroep te doen op \'t Volk,
was voorby. Men had in ruimte den tyd gehad, rond te vertellen
dat die Havelaar zoo\'n byzonder slecht mensch was. En daarin
had men gelyk. In \'t vertellen, meen ik. Dit toch was \'t eenige
wapen dat men gebruiken kon, en \'t spreekt vanzelf\' dat men
\'t opnam.
Maar toch vind ik \'t verdrietig, dat de firma de Ruyter-
van Lennep nu \'t geld ontvangt dat \'r verdiend wordt — ge-
wonnen, meen ik — op dat boek, al werd dan ook dat geld
gewonnen tegen myn zin.
Want ik had daarvan \'n paar jaren kunnen leven met vrouw
en kinderen. Ik had Ideen kunnen schryven, en \'k was t\'huis
geweest op den verjaardag myner kleine Nonnie.
288. Daar waait \'n donkere vlag voor myn gemoed. Die ver-
jaardag , dat proces. . .
\'k Heb zooeven esn vonnis gelezen. Men zegt daarin, geloof
ik, dat niet ik, maar de Heer de Ruyter den Havelaar heeft
geschreven. Dat niet ik, maar de Heer van Lennep zich verzet
heeft tegen hollandsch-indische geweldenary. Dat niet Max en
Nonnie, maar de kinderen van die heeren gebrek lyden om den
opstand huns vaders tegen goddienende schelmery. . .
Ik begryp dit alles niet recht, en verwacht nu ook \'n vonnis
waarin wordt uitgemaakt dat Jan Salie den roem van Scaevola
heeft gekocht — met behoud van rechterhand altoos — en dat de
adel der Montmorenci\'s als fondsartikel is overgegaan op Droog-
stoppel. Waarom niet?
Eén ding woü \'k graag weten. Wanneer myne vrouw, ik en
ons kindje, op Lebak iets anders hadden gegeten dan eieren en
vsamarangsche beschuit nit \'n blik" of dan Jan Salie en Droog-
stoppel daarvan buikpyn zouden gekregen hebben?
En dit: of hun kinderen mager worden, als de myne hongeren?
My dunkt, by overname van wat roem — by zoo\'n voordee-
lige overname vooral! — moest men de servituten mee overne-
men die daarop rusten.
Dit had ik vooral van den heer v. L. verwacht, die zicli in
\'t pleidooi voor de arrondissements-rechtbank, door z\'n advokaat
zoo bitter laat beklagen, over al de moeite die \'t hem gekost
heeft om beroemd te worden. Die klacht sneed me door de ziel.
Dertig, veertig jaren van zwaren vèrs-arbeid, van légende-fabriek —
-ocr page 31-
176                                IDEEN VAN MULTATULI.
met certificaat van namaak altoos — van Tomim-makery
zonder certificaat van oorsprong ditmaal — zie, na zooveel getob
en gewurm, zoo weinig roems. . . ja, dat is indedaad hard! Zoo-
veel leed zou \'n vyand doen schreien, al waar-izelf letterkundige
van beroep.
Maar de heer v. L. die dus by ondervinding weet hoe duur
die roem is, al ware ze dan ook var. mindere soort... me dunkt, hy
altans had geen Montmoeenci\'s rang moeten overnemen, zonder
toebehooren van moed en ofl\'er.
Maar... men kan een manuscript koopen over de Montmo-
eenci\'s .
Zeker, als men kunstkooper is, of uitgever, of m\'nheer van
Lennep.
289. Mr. van Lennep, ik heb u den Havelaar niet verkocht.
Ik heb, op uw verzoek, u \'n stuk papier gegeven, waarin
ik verklaarde: dat manuscript aan u aftestaan in vollen eigen-
dom //om- u in-staal te stellen een contract te sluiten met \'» uit-
gever"
In datzelfde stuk erkende ik, tevens op uw verzoek: //den vol-
len prys daarvoor ontvangen te hebben."
Gyzélf erkent dat ik dien prys niet ontvangen had. Er was
geen sprake geweest van prys, evenmin als van verkoop over \'t
geheel.
De heele voorstelling der zaak in uw gepubliceerden brief is
valsch. Niet ik heb uwe hulp gevraagd, ik had die tot de uitgave
van den M. H. niet noodig. Ik had \'n uitgever. Oy hebt my
laten verzoeken by u te komen.
Zoodra \'t my lust, zal ik die zaak behandelen; doch — dit
schreef ik u al — niet voor \'t my lust.
Heb geduld, Mr. van Lennep. Bedenk dat ik andere zaken
te dragen heb, die zwaarder wegen dan misbruiken in de kunst-
koopery. Bedenk dat ik moeite heb, vrouw en kinderen in \'t leven
te houden. Die zorg gaat voor, ziet ge, en ze is heel zwaar, vooral
omdat ik geen kans zie myn gezin te voeden met beunhazery in
bittere smart en bloedige offers van \'n ander.
Ik heb u den Max Havelaar niet verkocht.
By \'t nalezen der drie laatste nummers, was ik gedurig in
weifeling deze zaak uitvoerig toetelichten. Als altyd echter... ik
heb er geen lust in. Maar ik zal er toch iets van zeggen. De helft
van de winst is my — na 287 — door den heer v. L. uitbetaald,
zynde de andere helft, gelyk volkomen billyk was, genoten door
den uitgever. Doch niet hierover liep de kwestie. Het boek had ter-
stond
in goedkoope editie moeten verschynen om, door \'t eensklaps
opwekken van de publieke opinie, de Regeering te dwingen tot
-ocr page 32-
IUEEN VAN MULTATULI.                                177
rechtdoen. Met dat doel was- \'t geschreven, en dit was ook de af-
spraak met den heer v. L., toen ik hem op zyn verzoek, de onder-
handeling met \'n uitgever opdroeg.
Ik vertrok daarop naar Brussel, en gedurende myn. afzyn veranderde
v. L. van... stemming. De vrienden van van Twist gebruikten hun-
nen tyd en invloed voorbeeldig, en dit doen ze nog. Ik maakte aan-
merking op den prys van \'t boek, op de weinige aankondiging, op
de schrale verzending naar Indië — te Batavia moet honderd gulden
voor- \'n exemplaar betaald zyn! — en toen ik ten-laatste m\'n last-
geving opzei, beriep de heer v. L. zich op \'t hein gezonden »bewys
van eigendom." Hyzelf heeft later, in stukken die ik toonen kan,
erkend dat de helft van de opbrengst my behoorde, \'tgeen onjuist
wezen zou, indien ik hem \'t kopierecht verkocht had. Dit laatste
heeft hy dan ook nooit beweerd.
In een tegen my gepubliceerden
brief — dien ik nog thans volledig kan wederleggen: de eerste
regel de beste van dat stuk is \'n onwaarheid — vermydt hy met
zorg de zinsnede: gy hebt my den Havelaar verkocht.\' Deze indruk
had boven-op moeten liggen in z\'n gemoed, en dus — onwil-
lekeurig zelfs — telkens voor den dag komen. Juist anders-om
evenwel, hield hy dien binnen. Dit geschiedde niet onwillekeurig,
voorzeker! Want wie iets natuurlyks nalaat, mout er z\'n redenen voor
hebben. Nooit sprak hy \'t woord uit, waarop de heele zaak neer-
kwam. Noch rechters, noch advokaten — armzalige psychologen
gewoonlyk! — hebben gelet op die beteekenisvolle leemte. Wat
myzelf aangaat, voor \'t Hof betuigde ik kortelyk: dat boek niet aan
den heer v. L. verkocht te hebben. Betoogd, bewezen, gepleit, heb
ik niet. Vóór de zitting reeds, ontwaarde ik dat de Voorzitter stok-
doof was, en bovendien, ik wist... kortom, ik was inisselyk van
de zaak, en dat ben ik nog. Toch voel ik — nu eenmaal de ele-
menten aannemende, waaruit zoo\'n collegie is saemgesteld — my
verplicht te erkennen dat het Hof, na myn dédain om de zaak be-
hoorlyk uitteleggen, niet anders beslissen kon dan \'t gedaan heeft.
Als menschkundige studie zou de uiteenzetting belangryk zyn,
van de redenen die den heer v. L. bewogen: itte beletten dat myn
boek in kroegen en toko\'s gelezen werd."
Dit zyn zyne woorden in
den gepubliceerden »Brief", welk stuk alzoo de erkentenis inhoudt
dat hy afweek van de voorwaarden waarop ik hem myn handschrift
toevertrouwde. Zóó schreef de man die my kort te voren verzekerde:
fiectere si nequeo superos, acheronta movebo. Nu, om dien Acheron
was \'t me niet te doen, als m\'n boek maar overal op z\'n tyd te ver-
krygen was geweest! Men zag \'t byna nooit in \'n boekwinkel. Tel-
kens werd er uitgestrooid dat het uitverkocht was. Dit heeft jaren
geduurd, en lang genoeg om \'t elfect te vermoorden, waarop ik recht
had, een verraad dat Nederland en Indië zeer duur te staan komt.
\'t Herstel der zaken in insulinde is gaandeweg onmogelyk geworden.
Hoe noode ik my met de geschiedenis der uitgave van den Have-
laar
bezighoud, acht ik \'t hier de plaats zekere... beschuldiging te
wederleggen, die men gretig heeft aangevat om den indruk van dat
boek te verzwakken. Na de door de clique van van Twist uitgestrooide
en levendig gehouden bakerpraatjes omtrent myn karakter — dat
men toch zoo inakkelyk kon leeren kennen uit Havelaar \'s nooit
ontkende handelingen! — heeft niets my meer geschaad, dan de
aanklacht van mooischryvery... een ongewoon vergryp waarschyn-
IDEEN i. 5e druk.
                                                                          \\%
-ocr page 33-
178
1DBEN VAN MULTATULI.
lyk! Van Twist zelf gaf daartoe \'t sein, door in de Kamer te pra-
ten van «des schryvers talent" waarachter liy — óók \'n talent waar-
achtig! — z\'n eerloos plichtverzuim wegstopte.
«liet boek is \'n roman\'\' zegt men, en als bewys wordt aange-
voerd , dat de namen van plaatsen en sommige personen niet voluit
gedrukt zyn. Voor LEBAK staat »Lcb." In-plaats van Serang moet
men genoegen nemen met »Ser..." of S....."
Die kinderachtige puntjes nu — met andere zaken, sommige,
docli niet alle, van minder belang; als byv. de zevensterrige, inter-
punctie, die beneden, kritiek is; — zyn van de eorrigeerende redactie
des heeren van Lennbp!
Dat ik niet in zulke puntjes doe, blykt uit alles wat later van
my verscheen. Ik spel den naam van van Twist in letters.
Na \'t verschyneu van den Havelaar, zag ik wel terstond in, hoe
nadeelig dat ontmannen van m\'n arbeid weiken moest, maai nooit
werd my de strekking van dien coup de jamac zoo duidelyk, als
onlangs by de verschyning van de door prof. Vetii , onder den titel
rlNSULlNDE" bezorgde vertaling van \'t werk des engelschen schryvers
Wai.i.ace.
Die auteur is zoöloog, entoinoloog, botanist, enz. Na in die hoe-
danigheden een blauwmaandag te hebben rondgezworven in de bos-
schen van Borneo, Celebes, Timor, en zelfs van .lava... na\'t uit-
teekenen van apen, kevers en hagedissen, achtte hy zich op-een-
maal bevoegd — Specialiteiten, vóór! — tot het uitspreken van een
oordeel over Indische toestanden. Hy werpt den Havelaar, dien hy
\'n «vervelende en langwvlige geschiedenis" noemt, mir nichts dir
\'iiichts
op-zy, en vervvyt me dat myn boek «slechts de strekking
heeft om aantetoonen: dat de Nederlandsche gezaghebbers de oogen
sluiten voor de afpersingen der inlandsche hoofden, en dat in som-
mige districten de inboorlingen moeten werken zonder betaling, en
zich hunne goederen zien ontnemen zonder vergoeding." (Insnlinde,
blz. 165.) Nu, iets anders dan dit — en dat de Weledele heer Droog-
stoppel dit alles goedvindt — heb ik dan ook niet willen aantoonen.
Het spyt me voor Mr. Wali.ace , dat hy \'t niet genoeg vindt. Op
die betuiging van ontevredenheid volgt eene verdediging van \'t Megee-
ringstelsel
— alsof ik dat had aangetast, ik die juist aandrong op \'t
handhaven van de wet! —en hy beweert dat m\'n werk vooral daarom
geen waarde heeft «omdat ik geen dagteekeningen en geen byzon-
derheden vermeld, en de door my aangevoerde grieven alzoo niet
konden onderzocht worden."
Hier zyn we alzoo weer aangeland in de buurt der vernuftige
puntjes des heeren van I.ennep. Myne integriteit wordt gewraakt ,
omdat die letterkundige \'t woord Leiuk met één letter verkoos te
spellen!
Dit schynt men dien Wallace verteld te hebben, daar hy den
Havelaar niet gelezen heeft, \'t Is voor z\'n apen en kevers te hopen
dat ze wat minder van-hooren-zeggen geportretteerd zyn, de armen
dieren.
Neen, gelezen heeft de eerlyke man \'t «vervelend en lankdradig"
boek niet! Want hy verstaat geen hollandsch, en in de engelsche
vertaling van m\'n vriend Nahuys, zyn de van Lennepsche puntjes
behoorlyk door letters vervangen.
De diepzinnige kritiek van Mr. Wallace is dus nog-al gemakke-
-ocr page 34-
IDEEN VAN MULTATULI.                                179
lyk te weerleggen. Men ziet echter hieruit, welk wapen ile heer
van Lennep den tegenstanders van m\'n armen Havelaar in-handen
gaf. En dit is nog zoo. De laatste uitgave van dat boek door den
tegenwoordige» eigenaar SciiauU, is even verminkt als de vorigen.
Die heer heeft het niet de moeite waard geacht, by die uitgaaf myne
hulp interoepen, noch zelfs my daarvan kennis te geven. Ik geloof
niet dat zoo-iets zou kunnen plaatsvinden in \'n beschaafd land. Over
de wyze waarop in \'t goddienend Nederland, m\'n naam, m\'n arbeid,
m\'n denkbeelden, m\'n tegenspoed, geëxploiteerd worden, zyn boek-
deelen te sehryven. De lust om dit aantetoonen, vergaat me by \'t
besef dat ik \'t woord richt tot \'n Publiek dat — »met God" waar-
schynlyk — party-trekt voor schelmery. (1872)
290. Ja, daar waait me een clonk\'re vlag voor \'t gemoed.
Zoo\'n proces en de verkiezingen. . .
Toch zal ik .my kandidaat stellen iiscliomi de rekening niet goed
w." (133)
AAN HET VOLK VAN NEDERLAND. *)
Ik heb my verkiesbaar gesteld tot lid der Tweede-Kamer van de Sta-
ten-fteneraal.
Ik betwyfel zeer, of ik in eenig district zal kunnen concurreeren
met de «byzondere persoonlijke geachtheid" van deze of gene onbe-
kende grootheid, vooral ook omdat ik niet beloof de ^belangen van een
district"
voortestaan, zoo als velen dat beloven uit overmaat van
naïveteit of van onbeschaamdheid, doch zekerlyk niet uit overmaat
van eergevoel en plichtbesef, evenmin als van welbegrepen belangstel-
ling in de publieke zaak, welke niet gebaat wordt door \'t behartigen
vau allerlei privaat-belangen, die elkaèr kruisen, in den weg staan,
en vernietigen.
De rondborstigheid, waarmede men voor den dag treedt met die
sehandelyke bewyzeu der politieke verrotting van onzen Staat, roept
de aandacht tot zich van allen, »die nog niet geheel zyn verlengend."
Ziek-zyn is niet sehandelyk.
Ziekte daarstellen, bevorderen, in bescherming nemen, perpetueeren,
is wèl sehandelyk.
En zich te beroemen op die schande, is \'t ergst van al.
Waarschynlyk doelde de Heer Thorbecke op zulke schande, toen
hy onlangs erkende: adat er sedert jaren een »eontagium" heerschte
in de politiek van den Slaat."
(Kamerzitting van 13 Mei.)
En zéker werd daarop door mg gedoeld, toen \'k zeide — ik het
eerst, maar velen zeiden \'t me na — dat er verrotting heerschte in
den Staat.
\') Door een verdrietig misverstand is dit beroep op \'t Volk, myn
lezers te laat in handen gekomen, of, voor \'n deel, in \'t geheel niet.
Men bedenke dat ik nog altyd zwem met veel kogels aan \'t been (84)
en iny dus niet kan bewegen naar m\'n zin, en naar den eisch myner
zaak. Toch... emergo! Ondergaan is onmogelyk. (1862)
-ocr page 35-
180
IDEEN VAN MUI/TATULI.
Contagium, besmetting, verrotting.... \'t komt overeen uit.
En als er nog bewys noodig ware, men zou \'t kunnen vinden in
de omstandigheid, dat geen enkel lid der Kamer, die dan toch mede-
plichtig
is aan al \'t verkeerde, opstond om te protesteeren tegen zalké
besehuldiging.
Men kon voorgeven te ignoreeren wat ik schreef.
Men kon niet voorgeven niet verstaan te hebben wat de Heer
Th. zeide.
Bovendien \'t staat in \'t Byblad, en ook de nakomeling zal \'t weten,
hoe de premier den moed had om den vertegenwoordigers des Volks
eene beschuldiging in \'t aangezicht te werpen, die \'n eenvoudig eer-
lyk man zou beantwoorden met \'n vuistslag.
Eene beschuldiging — dat erken ik — die zulk eene beantwoording
zou rechtvaardigen, als niet de beschuldigde gevoelde die ten-volle te
hebben verdiend.
Ja, onze Tweede-Kamer is een verrot lichaam.
Kiezers van Nederland, uwe vertegenwoordigers zyn in \'t aange-
zicht geslagen — en ten-rechte! — door uwe Regeering.
Ik ben geen aanhanger van den Heer THORBECKE. Ik hang niemand
aan — ik verlang dat men my aanhange — maar \'k heb eerbied voor
den man, die ongemeen genoeg durft te wezen, om de waarheid te
zeggen, schoon hy minister is. ")
Ik stel my verkiesbaar voor die Tweede-Kamer.
Myn program? Men kent myne tuchteloosheid. Ik heb geen
program.
Ik minacht die zoogenaamde partyen in den Staat, of liever ik erken
die partyen niet. Het zyn hoogstens familie- of provincie -cliqnes,
vennootschappen van Javaan-exploitatie in \'t groot en klein.
Ik stel my verkiesbaar voor die Tweede-Kamer
Als ik lid ben van die Kamer, zal elke Minister een antwoord ont-
vangen, wanneer hy de politiek van den Staat yibesmet" noemt.
Ik zal hem tegenspreken als hy onwaarheid zegt, en voldoening
vragen in naam van \'t Nederiandsche Volk.
Maar wanneer hy de waarheid zegt, zal ik — dat erkennende —
hem uitnoodigen met my medetewerken ter genezing.
Of waar hy dit weigert — zoo-als Ministers gewoon zyn — zal ik
hem daartoe dwingen.
Ik wil den Minister vragen, wat hy gedaan heeft om al de ellen-
delingen te straffen, die den Javaan (ook thans weer) periodiek laten
hongeren? f)
Wat, om zulken hongersnood te voorkomen?
Wat, om zeeroof tegen te gaan?
Wat, om te bewerken dat de gemartelde bevolking daarginder niet
\') Alweder een bewys dat m\'n latere opinie over den heer Th, als
staatsman geen gevolg is van parti-pris. (1872)
f) »Ook thans weer." Dit "schreef ik twee jaren na den Havelaar.
Heden, Mei 1872, zeg ik: ook thans weer! In een der, jongste Nrs van
de N. Rott. Courant vindt men een uit de Indische bladen overgenomen
bericht: »dat er in de residentie Banjoemaas hongersnood heerscht."
Toch beweert men met stalen voorhoofd, dat er na den Havelaar
zooveel verbeterd is! Er is niets, niets, hoegenaamd niets verbeterd.
Integendeel! (1872)
-ocr page 36-
181
IDEEN VAN MULTATUU.
tehoop loope, niet opsta, niet in dol amok wraak neme over jaren-
lange miskenning van mensehenrecht?
Dat alles is belangryker dan dat gewawel over afkoop van tienden,
en \'t gekibbel over Vrt/en-Arbeid.
Ik vergis my. Over Vryen-Arbeid durven zy, na myn boekje daar-
over, niet meer spreken, \'t Woord zelfs is verdacht geworden. Men
noemt die huichelachtige droogstoppelary thans: particuliere industrie.
De slavenhandel op Afrika\'s Weskust heet ook aldus, \'t Is een goede
term van de Nedorlandsche Tweede-Kamer, zy die met godslasterlyke
vroomheid een eind wil maken aan de officiële slaverny in de West,
maar met een fariseesch: »Ik dank u, Heer!" slaven maakt van al
de Nederlandsche onderdanen in InsulinUe!
En weer vergis ik my. Neen, men maakt daarvan geen slaven, want
aan slaven is men voeding en bescherming schuldig.
In NEKRLANüS-Indië laat men z\'n slaven wegrooven en verhongeren.
Overdryving ? .
Nederlanders, leest gy de couranten niet? staat ei\' niet duidelyk
te lezen, dat er wederom hongersnood is op Java? Dat er wederom
•Deen tweehonderdtal"
MENSCHEN (Nederlandsche onderdanen, hoort
gy!) zyn weggeroofd op de kusten van Celebes?
Een tweehonderd tal! \'t Is naïf! Geen drie, geen dertig, geen dui-
zend, geen zes dozyn,... neen, \'n tweehonderdtal!
Myn God , myn God... als \'t kippen waren, zou men de moeite
hebben genomen ze nauwkeurig te tellen!
Lees het na, Nederlanders, in de laatste Laiidmail-couranten.
Honger en zeeroof!
En hier spreekt men van consignatie!
En de dagbladschryvers wawelen van stelsels!
En de Kamerleden van Maas-aftapping!
Er worden heel andere dingen dan Maaswater afgetapt uit het hart
des Nederlandsehen Volks!
Men zuigt daaruit weg alle gevoel van recht, alle gevoel van mon-
schelykheid, alle gevoel van eer!
En gelooft my, Nederlanders, zyzelven die zoo yverig \'t hunne
deden, om u te berooven van wat den mensch tot mensch maakt,
zyzelven zullen — als nu! — met verachting zeggen: y>gy zyt besmet, gaat
van my!"
zoo als Satan de zielen wegschopt, die hyzelf bedierf om\'t
pleizier van kwaaddoen.
Ik stel my verkiesbaar tot lid van die Tweede-Kamer.
Ik zal daar rekenschap vragen van al de ellende die de verrotte
politiek der laatste jaren heeft teweeg gebracht ginder, en voorbe-
reid hier.\'
Ik roep de lezers myner Ideen op, myne kandidatuur voortestaan
in alle districten.
Ja overal! Opdat er blyke dat ik rekenen kan op \'t beter deel des
Volks, al ware \'t my dan onmogelyk den stryd te winnen tegen
hen die, natuurlyk «zeer geacht" in hun district, zoo onbekend zyn
daarbuiten, dat men niet eenmaal zelfs de moeite neemt hen te laste-
ren voorby de naaste lantarenpaal die de grens aanwyst van hunnen
roem.
-ocr page 37-
183
IDELN VAN MULTATULI.
Ik beroep my op m\'n manifest aan de kiezers, inde «Minnebrieven."
Ik beroep my op wat ik deed. Het is vermeld in wat ik schreef.
Kn dat ik de maarheid schreef l...
Ik hen bereid ieder belangstellende inzage te geven van \'n bewys dat
de tegenwoordige Q-onverneur- Generaal van Nederl. Indik\'
de Waar-
heid van den Max Havelaar met ronde woorden erkend
heeft. \')
Wie na deze verklaring tegen my is, erkenne dat hy onrecht zoekt,
onrecht voorstaat, belang heeft by onrecht, en daarom onrecht wil...
maar hy verschuile zich niet langer achter de voorgewende moeie-
lykheid om te weten wat recht is.\'
\') Of ik dat bewys thans nog zou kunnen leveren, is de vraag. Maar
\'t is karakteristiek dat nooit iemand er naar gevraagd heeft. (1872)
AAN DE LEZERS MYNER IDEËN.
Ja, U roep ik om op bewys te geven van \'t leven dat ik in u
vooronderstel.
Niet volkomen nog — maar eenigzins toch — heb ik aan U
my geopenbaard.
Tot U sprak ik, waar \'k een beroep deed op dat gedeelte der
natie //dat nog niet geheel is verleugend!" (Slot //Vrye-Arbeid")
Op. . . op. . . helpt my, helpt uzelvcn, helpt Insulinde , helpt
Nederland.
Trekt party voor de waarheid, opdat \'r niet gezegd worde dat
alleen de leugen dienstknechten heeft, die den moed bezitten eener
overtuiging welke, in hun ziel, niet bestaat!
Toont gy dat het geen droom was, te meenen dat nog hier en
daar een vonk gloorde die, wél aangelegd, gloed kan meêdeelen
aan al dat dorre hout om u heen.
Bewyst het, dat niet ook gyzelf leugenaars zyt, wanneer ge
uwen kinderen spreekt van liefde tot den medemensch, van recht,
van deugd, van eergevoel.
O, ik weet het, ik zou alleen staan in die Kamer! Alleen, of
nagenoeg. ..
Maar Kiezers, één moet de eerste zyn, één die \'t luide ver-
kondigt hoe Nederland genezen wil van de rottende ziekte, die
sedert jaren kankert aan zyn nationale eer.
Eén moet de eerste zyn. . .
En die eerste wil ik wezen, ik die begon myzelf en de mynen
neêrtewerpen in den poel onzer staatkundige verdorvenheid.
Wie grooter offer bracht, sta op. Hy toone dat, en ik zal terug-
treden met eerbied.
Tot zoolang houd ik staande, dat my de roeping is opgelegd
een einde te maken aan de schande der natie.
-ocr page 38-
183
IDEEN VAN MDLTATÜLI.
Daar is hoogmoed in die meening. 0, gewis! \'t Is de hoogmoed
van Curtius (lie — ongehuwd echter — neéïsprong in den kuii
ten-gerieve, der Komeinsche burgery, heel nederig toekykende op
\'t Forum.
Hoogmoed ? Zeker! De hoogmoed van Cambbonne die zich niet
overgaf. Hy, kinderloos evenwel!
Hoogmoed ? Ongetwyfeld! De hoogmoed van d\'Assas die stierf
voor z\'n wapenbroeders. Hy die vader was noch. echtgenoot.
Hoogmoed? Waarom niet? De hoogmoed van den vrywilliger
die, op last van zyn koningin, met een hartelyk: //merci, ma
Dame!"
vooruit vliegt, en vastberaden sterft op de bres, die hy —
\'n oogenblik altans — moest vullen met zyn lichaam. Och, zoo\'n
vrywilliger heeft vrouw noch kinderen.
Hoogmoed? Wis en waarachtig hoogmoed! En zelfs daarop ben
ik hoogmoedig, dat ik dien hoogmoed bezit. . .
Ik beken dat het velen zeer gek zou staan, als ze voorgaven
hoogmoedig te wezen. Mr. van Twist .. .
O, gy allen die my verdenkt van eerzucht, gy vergist u!
Gy vergist u in dien zin, dat ik anderen eerzucht voel, dat
ik koot/er doel heb dan de plaats intenemen, pas verlaten door
zóó\'n gouverneur-generaal in ruste!
Zoodra de verkiezingen zyn afgeloopen, zal ik voortgaan met de
Ideen, die ik tydelyk afbrak uit verdriet over de publieke zaak,
en ja. . . uit kommer!
Zegt dat voort, lezers, zegt het aan die lauwe, lamme, laffe
wereld daarbuiten, en zegt er by: «dat is weer Uwe schande,
Nederland, dat is niet zyne schande!"
Ja, zegt dat voort, lezers, en zergt zooveel in u is, dat niet
eenmaal myn kommer ook Uwe schande zy.
By de correctie van dit stuk voelde ik schaamte over de naïveteit
waarmede ik in \'62 nog meenen kon, dat een beroep op \'t eergevoel
van het Nederlandsche volk, of op een deel daarvan, kon te-pas
komen. Hoe kon ik op twee-en-veertigjarigen leeftvd, zoo kinderlyk
zyn? (1872)
291. Wy hebben nu \'n zoogenaamd liberaal ministerie, f) Ik be-
weer heel liberaal te wezen, maar wat in ons land liberalisme
beduidt, weet ik niet. \'t Wil, denk ik, eenvoudig zeggen: ver-
andering in de soort van knoeiery, verplaatsing van verkeerdheden.
\'t Volk noemt dat: lood om oud yzer.\'
Ook heeft dat woord liberaal geen vaste bcteekenis, muir \'t
sehynt. \'k Heb \'n pastoor gekend die zich liberaal noemde, omdat-i
geen boete oplet aan iemand wiens horlogie vóórging, en daardoor
was geïnduceerd in de zonde van \'t vleesch-eten op vrydag.
-ocr page 39-
184                                       IDEEN VAN MUI/TATULI.
Wanneer men tegenover liberaal stelt: hekrompen, dan wil ieder
voor liberaal doorgaan. Nooit hoorde ik zeggen: //ik heb bekrom-
pen denkbeelden" of: //myn principes zyn wat steil."
—■ Maar, zeggen de liberalen, wy staan riet tegenover bekrom-
penheid, wy staan tegenover behoud. -— Onder ons: wat zyn die
behouders bekrompen, niet waar? —
Ei, tegenover behoud! Maar ook dat woord begryp ik niet.
Nooit zeide iemand: //ik wil dat alles blyve zoo als t is: alles
moet behouden worden." Integendeel, ieder beweert al \'t verkeerde
te willen verbeteren.
De vraiig is alzoo: //Wat is verkeerd, wat moet verbeterd
worden ?"
Juist. Om daartoe te geraken, dient ons noch liberalisme, noch
behoud. Daartoe hebben we noodig te weten wat waar is, en vóór
alles, behooren we niet boos te worden op iemand die daarnaar
streeft.
f) Zoo schreef ik in \'0\'2. By de eerste correctie van dit blad,had
ik \'t zelfde kunnen zeggen. Maar zie, vóór ik de drukproef voor de
tweede maal onder de oogen kreeg, was dat «liberale ministerie"
weer gevallen. Tusschen nu en de uitgaaf, kunnen we nog best \'n
paar ininisterien verslyten. Meent men iets goeds tot-stand te bren-
gen met zulke hansworstery? (1872)
292. Herhiuildelyk heb ik gezegd: ik behoor niet tot een der
Nederlandschc stiiatspartyen, en zelfs: ik geloof niet aan \'t bestaan
dier partyen.
Een voorbeeld. De zoogenaamd behoudende party te Amsterdam
was in \'t laatst van 1859 heel boos op \'n behoudend ministerie,
dat een spoorwegwet had ontworpen , waardoor Amsterdam meende
benadeeld te zyn. Ik weet er zoo iets van! Men dreigde den
Havelaar te zullen gebruiken als \'n vuurmaker. Lettcrlyk: t/er ligt
hier
— in Amst. — sedert eenigen tyd veel bravdstof vergaderd. . .
dat boek kon wel eens de vonk aanlrrengen om die te doen ont-
vlammmP
Jazelfs, die party wilde my afvaardigen in de Kamer. Ik schold
zoo mooi, (lachten zy. M\'n antwoord was dat ik me niet liet ge-
bruiken.
Waar bleef dat partytrekken voor \'t recht, zoodra die spoor-
wegwet gevallen was in de Eerste-Kamcr ?
\'t Behoud werd weer. . . Rchoud, en \'t recht van Havelaar,
dat niet langer kon dienen als machine de guerre, werd.. . on-
recht. Zóó en daarom is de Havelaar gesmoord.
En de liberalen? \'t Zou niet onaardig wezen eens al den lof
van hun kant over dat boek te verzamelen. Dat zou \'n curieus
boek worden op zichzelf. Misschien geef ik eenmaal den tekst eencr
-ocr page 40-
IDEEN VAN MULTATULI.                                185
oproeping van liberale zy, om den //edelen Havelaar bytestaan."
Daarin komt iets voor van \'n standbeeld. Dit nu hoeft niet. Wèï
ware ik graag t\'lnüs geweest op Nonnie\'s verjaardag.
Goed. Een standbeeld dus voor den //edelen Havelaar.\'"\'\'
Vóór de oprichting, dat heet: voor de verschyning dier circu-
laire, vertelde ik den liberalen dat ik heel liberaal wjis, en juist
daarom niet kon behooren tot hun party. Van dien tyd af was
Havelaar \'n slecht mensch , en \'t recht van gister werd heden. . . on-
recht. Precies als met de behouders.
Hod.dc ik gevloekt over die spoorwegwet, dan zouden de Ani-
sterdamsche behouders mcêly hebben gevoeld met den Javaan, en
verontwaardiging over de indische schclmery.
Hadde\'ik vóór Vry-arbeid geschreven, en vooral dun Hoer
Kochussen gesmaad — letterlyk: nlly moet het aambeeld wezen
waarop gy klopt"
*) dan, ja dan waren de liberalen bewogen ge-
worden met Javaansche ellende.
Er bestaan geen partyen. Er bestaan maar cliques.
\') Zóó stond er in den brief waarop gedoeld wordt in de Inlei-
ding der Minnebrieven.
Ik antwoordde daarop met \'n ruwe weigering,
en inet m\'n eerste brochure togen Vryen-Arbeid. Dit geschiedde kort
na \'t verschijnen van den Havelaar, on zoodra mij bleek dat men
van dat werk oen jora»*y-wapen maken wilde. Toch beweerde onlangs,
naar ik verneem, een Bataviasche voorlichter die in liberalisme doet,
dat ik in m\'n Noo eens Vrye-Ariieid— een nieuw pleidooi tegen
dien Sehwindel— van richting veranderd was, N. B. omgekocht door
\'t Behoud.
Ik vereer den man een klein oorveegjen in de Mii.lioenf.n-Stu-
dien. Meer kan ik niet voor hem doen, daar de onsteifelykheid nu
eenmaal z\'n zaak niet is. Hy bedenke dat ik z\'n geschryf niet lees.
Als-i weör wat ontdekt, zal Huet hem wel honoreeren met de emolu-
menten waarop... rangschikkers recht hebben. (244) Niets ditmaal
van poëten.
Maar \'t zou jammer zyn, hem te veel notitie te wyden. De man...
rangschikt vry slordig. Niets van poëten alweer. Zoowel de Minne-
brieven
als de eerste brochure over Vryen-Arbeid dateeren van HU.
\'t Is dus \'n ongelukkige... rangschikking — van poëten wordt al-
weer niet gesproken — m\'n Mog-eens Vrye-Arbeid van 1870
voortestellen als frontverandering.
Een redacteur die lezen kan, is den aandeelhouders van\'n liberaal
blad ter verheuging, maar snelschrijvers die verkeerd... rangschik-
ken, moeten poëet zyn om niet ondertegaan in 244. (1872)
-ocr page 41-
-ocr page 42-
293.   — M\'nheer, zou u denken dat ik mag openblyven na
twaalven — \'t mensch meende haar kroeg — ze zeggen dat er
nu \'n liberaal ministerie is.
—   \'k Weet niet, jufvrouw. Ikzelf ben heel liberaal, maar als
ik wat te zeggen had, sloot ik je vóór twaalven, ja \'k sloot je
lieelemaal.
Ik meende haar kroeg.
Als boutade laat ik dit gelden. De waarheid is, dat \'n gemeente-
bestuur zich met zulke dingen niet te bemoeien heeft. (1872)
294.   Ik stem voor \'t behoud, ze! \'n predikant, die bang was
dat de liberalen zouden tornen aan de bezoldiging van lands-
wege, der geestelyken.
—  Ikzelf ben zeer behoudend, man, en geloof daarom dat men
liever dan u te behouden, uw tructement in kas moest houden.
Wie behoefte voelt aan uw waar, moge die zelf betalen.
295.   Ja, \'t is toch gek, dat de zielen worden gerepareerd op
kosten van den Staat, en als ik overschoend word, of achter-
lappen noodig heb, vind ik nergens een van Landswege gesalarieerd
schoenmaker.
Zou \'t \'m daarin liggen, dat de wetgever — hu! — heeft ge-
vreesd voor verwaarloozing van \'t geestelyk schoeisel, als \'t lappen
daarvan geld kostte?
Een voorstel! Een voorstel aan \'n liberaal ministerie:
ONTWERP VAN WET.
Menig artikel. Het repareer en van de schoenen der ziel, komt
voortaan ten-laste van men er op loopt.
Och, wat zou de goeie gemeente gauw blootsvoets gaan!
En goed ook! De Staat zou \'r by winnen — d. i. gy en ik,
IDEEN il. 5e druk.                                                                          1
-ocr page 43-
2
IDEEN VAN MULTATULI.
lezer — de gemeente ook, want er kon juist blyken hoe weini-
\' gen er zyn, die indedaad behoefte voelen aan knelling en lik-
doorns. En wie \'r niet buiten kan, welnu \'t staat immers ieder
vry zich te verminken, mits hyzelf de kosten betaal aan //mees-
ter" en apteker.
Komaan, liberaal ministerie!
296.   Als //lioeraal" beduidt: onbekrompen rechtvaardig, dan is
\'r veel te doen.
\'t Is niet voldoende, Mr. Thorbecke , te verklaren dat \'r
//contagium" heerscht. Als ge dit erkent, is \'t uw plicht die be-
smetting tegentegaan.
Welnu, wat doet gy om te voorkomen dat deze of gene die U
zal vervangen, den tyd van Uw bewind kensehetse met zulke
onliefelyke woorden?
Uwe staatkundige principes. . .
Noch ik, noch de natie, hebben iets te maken met uwe staat-
kundige p-incipes.
Er moet gehandeld worden.
Als in m\'n beroep op \'t Volk (290) vraag ik u, wat is er ge-
daan
om de ellendelingen te straften — liberaal of\' behoudend,
om \'t even — die den Javaan periodiek laten hongeren ?
Wat, om hongersnood te voorkomen?
Wat, om zeeroof tegen te gaan ?
Uwe staatkundige principes? Ziehier myne principes, zonder
staatkunde. Ik geloof niet aan staatkunde, \'t Is \'n woord, niets
dan een woord.
Myne principes dan, zyn: dat men geen Nederlandsche onder-
danen mag laten doodslaan of wegvoeren door zeeroovers, en dat
het onbillyk is, den Javaan te laten omkomen van honger, in
\'n land zoo ryk als \'t zyne. Dat zyn myne principes, \'k Heb nog
een paar dozyn van die soort, ën alle even eenvoudig.
297.  Zeeroof? Zou \'t waar zyn? Maar Nederlanders, ziet ge
dan niet in elke courant van Java, dat de roovers gaande-weg-
brutaler worden? Of denkt ge dat ik die rapporten schryf, en
dat ge u de zaak niet behoeft aantetrekken //omdat die Havelaar
zoo\'n byzonder slecht mensch is ?" Ik begryp \'t verband niet recht.
\'k Ontvang daar weer \'n brief, waarin zekere Merano instan-
telyk informeert naar m\'n gedrag en karakter. He man dringt
aan op antwoord, en zegt dat-i overal kwaad van my zal spre-
ken, als ik weiger hem te-antwoord te staan. De eisch van Mkeano
is billyk en kiesch. Hy begint met de verklaring dat-i een chris-
ten is.. . nu ja, dat merk ik wel.
Daar ik nu bevreesd ben voor \'t kwaadspreken van dien chris-
-ocr page 44-
IDEEN VAN MULTATULI.                                         3
ten, durf ik hem niet zonder antwoord laten, en daarom zeg ik
ja op alles wat-i vraagt. Ach ja, myn beste Mera.no , ik bèn
zoo slecht. Maar, eilieve, vertel \'t niet over. Want, ziet ge, \'t
zou toch jammer wezen, als die arme Nederlandsche onderdanen
daarginder by voortduring werden weggeroofd, omdat ik niet
zoo braaf ben als gy. En al vat ik nu niet, welk verband er is
tusschen Havelaars verdorvenheid en de schelmery van \'t Ne-
derlandsch gezag in Indië, anderen schynen daarin wèl verband te
vinden, en zelfs grond tot rechtsweigering. Daarom, o deugdlie-
vende Merano, zeg \'t niemand dat ik ronduit erken schuldig te
wezen aan al \'t kwaad dat men my ten-laste legt, en ?ian méér
nog. O, aan nog véél meer! Ik verleid drie meisjes in \'t uur —
middelbare tyd — ik smoor ongeboren kinderen tusschen de kopy
myner ideën. Ik heb //verboden omgang" met den duivel, en
bovendien vloekwaardige opiniën over uwe erfzonde. Maar dat\'s
nog niet alles, brave Merano , ja, \'t ergste niet... ik ben
doodarm, en Nederlander van geboorte. Ziedaar!
Wilt ge nu, ter bclooning myner oprechtheid, me wat helpen
in \'t uitroeien van Nederlandsche deugden die, voor wie ze onder-
gaat, iets zwaarder te dragen zyn dan myn vreeselyke misdaden?
En lees \'ns na, lieve Merano, wat Jezus zeide over kemelen en
muggen, en bedenk dat ik lang kinderen kan smoren die \'r niet
zyn, en meisjes verleiden die \'k nooit gezien heb, voor \'k zooveel
kwaad heb uitgericht als \'n Gouverneur-Generaal van uw geloof,
die z\'n plicht niet doet.
Wees nu tevreden, Merano. Gy ziet ik ben goedgeefs, als
altyd. Gy vraagdet een plaatsjcn op den omslag, en \'k maak u
onsterfelyk met \'n nummer myner Ideen.
Maar ik kan die onsterfelykheid niet toezeggen aan èlken ver-
waanden gek die u navolgt in onbeschaamdheid.
298.   — Gy spreekt veel over uzelf.
Ja, dat doet de winkelier ook, die u wat leverde, en vergeefs
aandringt op betaling.
299.   — Gy spreekt veel over uzelf.
Ja, dat zou ieder doen, wien ge laster gaaft voor recht.
300.   En nu weer de zeeroovers. Ik verzeker u, dat zy zich
volstrekt niet storen aan eenig //staatkundig principe" hoe onbe-
vatbaar fyn ook, van onze turkschewip-ministeries, evenmin als
zy zich stoorden aan de circulaire van den Heer van Twist
die — als opperbevelhebber van de land- en zeemacht beoosten de
Kaap de Goede Hoop/
— hen te-keer ging met \'n larmoyant
1*
-ocr page 45-
4                                          IDEBN VAN MULTATÜLI.
beroep op de weldadigheid *) precies als de jufvrouw die \'r be-
staan verloor, of hare eer, door onvoorziene omstandigheden.
De roovers hebben volgens de laatste berichten weer schrome-
lyk huisgehouden, en ditmaal by Bawean. O, \'t is niet voor \'t
eerst. Ik beweer niet u nieuws te vertellen, \'t Is maar om \'r
by te zeggen, dat het eiland Bawean zeer naby Java ligt, en
zelfs \'n onderdeel uitmaakt eener Javasche residentie, \'t Grenst
dus aan koffi, Nederlanders.
Zeker hebben die ambulante industriëlen gehoord, dat de Ne-
derlandsche Tweede-Kamer zich bemoeit met de Marine, en dit
schynt de laatste vonk van respect voor die Marine te hebben
uitgedoofd. Heel natuurlyk. Met de Kieswet in de hand, kunnen
zy precies weten wat \'r te wachten valt van zoo\'n Kamer.
Als ik de eer had zeeroover te wezen zonder patent, in-plaats
van Nederlander met geboorte-acte die voor patent geldt, zou \'k
evenzoo oordeelen. Deliberante senatu. . . is \'t de juiste tyd om te
gaan plunderen by Bawean. Dat is klaar.
Wie drommel had kunnen denken dat die zeeroovers latyn
verstonden? En \'n ablativus absolutus nog-al, die ze zeker op-
vatten als \'n volstrekte noodzajcelykheid om iets wegtenemen.
Ou diable la latinite va-t-elle se rdeher I
*) Ook daarover is de man nooit ter verantwoording geroepen.
(1872)
301. Ik heb gezien dat de Heer Thorbecke verklaard heeft:
niet te behooren tot eene party. A la bonne keure/ Dan is \'r kans
dat er wat gedaan wordt.
Maar ik beken dat die verklaring my — en velen — verrast heeft.
En. . . fair plag is \'t niet! Dat nu die zoogenaamde liberale
party in minachting geraakt is by \'t Volk, is geen reden haar
aftevallen, nadat men door haar op \'t kussen gebracht is.
Let op, als \'t Christendom wordt afgeschaft, zullen de muur-
lingers beweren dat ze \'r niet toe hoorden, en wanneer ik de
derde party — de éénige! — zal hebben gebracht tot aanzien,
zal D. v. T. — om \'t luidst met Slymering — uitroepen:
//precies m\'n idee!"
Op de bres, heeren! Sterf \'n beetjen op de bres van uw geloof,
van uw principes, van uwe overtuigingen, zoo-als ge de dingen
noemt die u voordeel aanbrengen.
RiciiAiiD Leeuwenhart sloeg \'n yzeren staaf door. Saladyn
een knnapékussen. . . zonder watersnood. *) Maar ik splyt wol-
ken, naar \'t schynt.
\') Watersnood en de daarby behoorende liefdadigheid — een
PestI — waren in \'62 aan de orde van den dag. Dames-vereenigingen ,
-ocr page 46-
IÜEEN VAN MULTATULI.                                          5
loteryen, anti-makassars, kanapékussens, verzenmakery »ten voor-
deele van de ongelukkige slachtoffers" speelden oen hoofdrol. Ook in
de Minnebrieven komen sporen voor, van al die bombarie. Doch naar
de
oorzaak van watersnood vraagde niemand. Zulke dingen komen
van: God. »Eu als God wil, dan moet je berusten... om met juf-
vrouw Laps te spreken. Voor onkundige of plichtvergeten ministers
is die stelling niet onaangenaam.
Het indyken van rivieren is \'n onvergeefyke domheid. Heeft dit
nog uitlegging noodig? (1872)
302.    Er is geen eer te behalen aan tegenstanders zonder
karakter.
303.   Principes zyn dingen die men gebruikt om iets onaan-
genaams natelaten.
Zeker! Wanneer twee personen getuigen zyn van een ongeluk dat
gevaarlyke of opofferende hulp vereischt, zal altyd de niet-helper
principes weten aantevoeren voor z\'n onthouding. De ander die wèl
helpt en dus hart heeft, denkt niet aan principes. Hy heeft ze dan
ook niet noodig. (1872)
304.  In den Havelaar spreek ik ergens over:
«een dorp dat pas was veroverd door Nederlandsche soldaten,
en dus in brand stond."
Dat //dus" is pikant? Kunstig? Ik ben niet kunstig, en waar
\'k pikant ben, is \'t alleen omdat de waarheid pikant is. Ik be-
gryp wel, dat handeldryvende Nederlanders — uit zuinigheid —
niy lievjr houden voor \'n kunstenschxyver, dan voor \'n schryver
die de waarheid zegt, wyl de kunst te-koop is voor weinige centen
huurgeld, en \'t erkennen der waarheid heel duur kosten zou,
maar toch wil \'k nu en dan \'n bydrage leveren tot de stukken
van \'t proces, dat \'r later zal worden gevoerd tusschen de hol-
landsche natie en myne nagedachtenis.
ïk zeg: //dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door
Nederlandsche soldaten."
Hierin ligt heel duidelyk tle beschuldiging dat ons krygsvolk
schandelyk huishoudt in veroverde plaatsen, en ik, die gewoonlyk
vry juist meen wat er in myne uitdrukkingen ligt, verklaar dan
ook by dezen dut indedaad myne bedoeling was die beschuldiging
intebrengen tegen de, voor hoog geld gehuurde, welgewapende
colporteurs van Nederlandsche beschaving en verdere deugden.
Ja, \'t dorp was veroverd door Nederlandsche soldaten, en stond
dus in brand.
Op Nederlandsche heldendeugd volgt brand. Nederlandsche over-
winning leidt tot verwoesting. Nederlandsche krygsbedryven baren
wanhoop.
-ocr page 47-
6
IDEF.N VAN MULTATULI.
Dit moest niet -wezen, vindt ge wel? En ids dat — door myn
invloed — zal veranderd zyn, hoor ik reeds Mr. van Twist
en consorten roepen: precies m\'n idee!
Maar \'t is jammer dat-i zoo\'n idee niet precies had, of altans
dat-i niet zoo\'n precies idee had, totn de natie hem vry precies
betaalde om dat idee te hebben.
Ik heb — zonder betaling — de preciese waarheid gezegd, ook
in dat woordje: dus.
De Havelaar verscheen in Mei 1860. Door de vriendelyke zorg
van de firma de K. en v. L., werden slechts weinige exemplaren
naar Indië gezonden. Wie \'t loochent, leze de klachten daarover
in de indische bladen, \'t Effect moest gedoofd worden — de anti-
Amsterdamsche spoorwegwet was gevallen — en daarom geschiedde
de verzending langzaam, schoorhandend, met vreezen en beven,
zooals men rottekruid toedient. De beoordeeling van \'t Bataviaasch
Handelsblad
begint met de woorden: //Eindelyk is \'t ons mogen
gelukken dat boek machtig te worden." En vroeger reeds had het
//aan Mulïatuli den raad gegeven, in \'t vervolg een minder
slaperigen uitgever te kiezen."
Die beschuldiging nu was ongegrond. De uitgevers de R. en
v. L. waren niet slaperig geweest, maar integendeel redelyk wak-
ker. Men kan heel actief zyn in \'t opzettelyk nalaten.
Hoe dit zy, ik constateer dat de Max Havelaar, die in Mei
1860 verschenen was, eerst vier, vyf maanden daarna — en met
belemmering altoos — te verkrygen was op Batavia.
Het beteekenisvolle woordje: dus, dat brandstichting ei. Neder-
landsche heldenmoed koppelde tot \'n infaam huwelyk, kan daar
populfir zyn geworden in September of October van dat jaar.
Als ik \'n /•«««feflschryver was, zou de reclame tegen m\'n kun-
stigheid moeten zyn uitgegaan van dezen of genen officier van \'t
Nederlandsche leger.
• In-stede daarvan. . .
Ziehier een toestemmend antwoord op myne beschuldiging
«D A G - O E D E.
Hoofdkwartier Batavia 5 October 1860.
«Bij het lezen van de vele goed bewerkte korpsgeschiedenissen, die
het militair departement opvolgend zijn aangeboden, wordt men, te
midden van het vele goede, dat rren daarin vindt, weemoedig getrof-
fen door een tal van daarin vermelde verwoestingen, die eene schaduw
werpen op zoo menige schoone bladzijde.
-ocr page 48-
IDEBN VAN MULTATULI.                                          7
«Men zoekt vergeefs naar den oorsprong van die heillooze gewoonte,
die zoo vele overwinningen en nederlagen doet gepaard gaan met de
vernieling van het weinige wat het Volk bezit. Van waar, vraagt men
zich, heeft het leger, dat naar beschaafde en Christelijke beginselen
bestuurd wordt, het regt geput, zoo strijdig toch met het oorlogs-
regt van beschaafde volken, om het private eigendom te vernielen,
en schuldelooze vrouwen en kinderen of magtelooze grijsaards bloot
te stellen, om door gebrek om te komen?
«Een werktuig van wraak of bestraffing kan het niet zijn, — want de
taak van het leger is niet om te kastijden, noch om te kwellen, maar
om te strijden, te overwinnen, en de gevolgen van den oorlog zoo
min mogelijk schadelijk te maken. Een ander beginsel onteert den
Staat, o:ider wiens vlag de oorlog wordt gevoerd.
«Het kan ook niet zijn een middel, om de overwinning gemakkelij-
ker te maken, of de gestoorde rust spoediger te herstellen, — want
in stede van verzoening, verwekt de verwoesting slechts verbittering,
versterkt zij het verzet, en vergroot zij den dorst naar wraak. Hoe
zou men ook kunnen meenen, dat een onkundig, onbeschaafd en
meestal misleid volk, wanneer al wat het bezit, ook zijne voedings-
middelen , baldadig verwoest zijn, éérder genegen zonde zijn, om de
wapenen neder te leggen en den overwinnaar te gehoorzamen, dan
zoo lang de kans nog bestaat door onderwerping weder in het bezit
van have en goed terug te komen ?
«Evenmin kan zulks geregtvaardigd worden door de allerwege gehul-
digde beginselen van het volkenregt. Toen, twee eeuwen geleden (1674) ,
de Palts door het Fransche leger verwoest werd, liet gansch Europa
een kreet van verontwaardiging hooren over deze afschuwelijke daad.
Zoude dan het Nederlandsch-Indische leger twee eeuwen later mogen
doen, wat in een minder beschaafden tijd reeds is veroordeeld ?
«Niets kan inderdaad die verwoestingen regtvaardigen, en wanneer
men ze niettemin ziet plaats grijpen, dan moet men ze wel houden
voor het gevolg van verouderde overleveringen, die bereids lang had-
den moeten verlaten worden, of van valsche beschouwingen.
«Wanneer in Indië oorlog gevoerd wordt, is het altijd voor eene van
deze beide oogmerken, te weten: onder misleide en onroerige onder-
danen de rust te herstellen; — of, om de regenten van onbeschaafde
volkstammen, die nog het zelfbestuur hebben behouden, in het bi lang
der beschaving, mildere beginselen van bestuur en van internationale
betrekkingen op te leggen. Voor beide deze gevallen past een beschaafde
en milde oorlog boter, en zal deze ook betere werking hebben, en
heilzamer indrukken nalaten dan brandstichting en verwoesting. Reeds
zijn de gevolgen van de oorlogen op zich zelven zoo verderfelyk voor
de welvaart van het Volk, dat het niet noodig is die opzettelijk te
vermeerderen, om beter de kastijdende hand te doen gevoelen.
«Daarom is het wenschelijk, om het tot dusverre gevolgde voor goed
te verlaten, en de beginselen der beschaafde volkeren aan te nemen.
«Daarom ook is het wenschelyk dat de officieren, door het beoefenen
van het volkenregt, zich bekend maken met hetgeen als oorlogsregt
voor gjoorloofd en ongeoorloofd wordt gehouden, en zich overtuigen
van de onbetamelijkheid en onbevoegdheid van het aanrigten van op-
zettelijke verwoestingen. Aldus zullen zij, wanneer het uur der toe-
passing zal gekomen zijn, met overtuiging en kennis van zaken, te
beter bij hunne onderhoorigen de edeler gevoelens, die toch bij alle
-ocr page 49-
8                                                 IDET.N VAN MULTATULI.
dapperen aanwezig zijn, kunnen opwekken, om de minder edele te
onderdrukken, en den oorlog niet tot een hardvochtig handwerk te
maken.
r>De Luitenant-Oeneraal,
Adjudant des Konings in buitengewone dienst
,
Kommandant van het Oost-Indisch leger,
VAN SWIETEN."
Wy leven in \'n tyd van verkiezingen. Ik geef den kiezers in
overweging, hun uitverkoren societeitspresidenten optedragen, aan
de Regeering de vraag voorteleggen: Of het ook tyd wordt "om
t tot dusverre gevolgde -voor goed te -ver-
laten, en de beginselen -van beschaafde -vol-
keren aantenemen *?"
305. Ik verzoek het nageslacht, de gelden die \'t zal willen
bijeenbrengen voor myn standbeeld, te gebruiken tot \'n belooning
voor \'t beste: h Historisch-Kritisch onderzoek naar de wijze, waarop
de Goddienende Nederlandsclie natie zich heeft vrygepleit van de
beschuldiging die
Multatuli tegen haar inbracht, toen-i \'t woordje
//dus" plaatste tusschen Nederlandsclie heldendeugd en verwoeste
dorpen\'\'\'
806. Volgens \'n Amerikaansch dagblad, is zekere jufvrouw
Nancy Smidt verkozen tot burgemeester van de stad Oskaloso in
den staat Jowa. \'k Weet niet of \'t waar is, want het staat in \'n
dagblad. Maar als \'t waar is, denk ik dat die kiezers te Amster-
dam zyn geweest, en \'n afschrik hebben gekregen van manne-
lyke besturen, \'t Is zoo vreemd niet.
Zy zullen de waterhoudende trottoirs hebben gezien, met ac-
compagnement van keldergaten, stoeptrappen, winkelkasten en
verdere guet-apens. Ook hebben zy waarschynlyk een-en-ander ver-
nomen van den staat der geldmiddelen van die stad, en van de
manier waarop de vrome burgervaderen kans hebben gezien om
bankroet te gaan, zonder dat iemand begrypen kan waar \'t de-
ficit gebleven is.
Ik gis dat de Oskalosers \'n brand hebben bygewoond, waarby
de spuiten absent bleven, omdat de stad Amsterdam chicaneert
op de betaling der premiën. *)
Dit alles, denk ik, zal aanleiding hebben gegeven tot de mee-
ning dat het tyd werd eens te beproeven of \'n dame, even schan-
delyk als \'n man, zou misbruik maken van \'t vertrouwen harer
medeburgers.
\') De eerst-watergevende spuit had recht op \'n premie. By eiken
spuit waren op \'t papier veertig man geaffecteerd. Waar nu yverige
brandgasten, zonder te wachten op de voltalligheid van hun ploeg,
-ocr page 50-
9
IDEEN VAN MULTATULI.
met hun spuit present waren en water-gaven, beweerde het Bestuur
der stad, de verdiende premie te mogen beknibbelen naar verhou-
ding der presente gasten. Het sustenue was vreemd, en alleen te
verklaren door 115. Ook streed het tegen de letter van \'t Reglement
dat van de eerst-watergevende «spuit" spreekt, zonder \'t aantal
gasten te noemen. Een pypvoerder die zich by \'t blussohen van brand
meermalen verdienstelyk had gemaakt, verzette zich tegen de be-
krompen uitlegging die \'t stadsbestuur aan \'t reglement geven
wilde. Hy procedeerde en verloor. Er waren voor den armen man geen
rechters te Berlyn. (1872)
307.   De leden der gemeenteraden in Nederland worden niet
betaald. *) \'t Is er ook naar. Ik geloof dat niets duurder uit-
komt dan onbetaalde dienst.
Die lui doen dat voor de eer, zegt men. Dan zyn ze, in Am-
sterdam altans, met weinig tevreden. Dit moet ik erkennen.
Onlangs las ik in \'n klein — dikwyls geestig, en daarom in
Holland niet geacht — blaadje, dat de burgery in die stad, stipt
genomen, recht hebben zou te-hoop te loopen, naar \'t stadhuis
tegaan, en de raadsleden met toebehooren — d. i. met al hun
plichtvergeten vroomheid en fatsoenlykheid — \'t venster uitte-
gooien.
Even als dat blaadje, raad ik dit af. \'t Mocht \'n onschuldigen
voorbyganger treffen.
                                               ,
Maar hierin ben ik \'t met dat blaadje volkomen ééns, dat de
goeie burgery eigenlyk recht hebben zou tot zoo\'n executie.
Neen, toch niet! Die burgery koos immers meneer die en meneer
die? Den burgemeester alleen heeft ze aan den Koning te wyten.
De rest is eigen kiesfabrieks-werk.
Geen lid in den raad, of \'r is eenmaal uitgebazuind dat die
man nu eerst recht hartelyk de belangen zou voorstaan van die
lieve goeie stad!
\') De wethouders te Amsterdam ontvangen tweeduizend gulden
\'s jaars. Dezer dagen is die som door den gemeenteraad verhoogd
tot vyfduizend gulden, welk besluit echter door de Provinciale Staten
verworpen is. Ik beweer dat eene bezoldiging van vyfduizend gulden
niet te hoog wezen zou, indien daarvoor plichtsvervulling te be-
dingen en te verkrygen was. Met het oog op die brandspuit-historie
zouden vyfduizend centen weleens te veel kunnen zyn. (1872)
308.   Ik heb veel landen bezocht, en beyverde my overal acht-
tegeven op de publieke zaak. Welnu, ik verklaar, nergens zulke
totale absentie van plichtbesef, nergens zoo\'n walgelyke onbe-
kwaamheid te hebben aangetroffen, als by \'t bestuur der stad
Amsterdam. Amsterdammers, ziet ge dat niet? Eeist eens wat,
merkt wat op, en als gy terugkeert, gaat naar \'t stadhuis, en
gooit. . . neen, gooit niets. Maar eilieve, kiest anders.
-ocr page 51-
10                                      IDEEN VAN MDLTATUTJ.
\'t Grappigste is dat dezelfde kranten die u zoo trouw voor-
gingen in kiesrazerny, heel ontevreden zyn over den loop der
zaken. Zy moesten consequent wezen, parbleu! en \'t heel mooi
vinden dat \'r deficitten zyn in de trottoirs, en équivalente gapin-
gen in de geldmiddelen. *) Eerst schepen ze u op met allerlei
pronkmodellen van onbeduidendheid, en wanneer clan de boel
schandelyk slecht gaat, roepen ook zy om \'t hardst: precies m\'n idee!
Wat er te verwachten is van uw gekies, waar \'t \'s lande be-
lang geldt, o NederlanfIers, gy die reeds niet in-staat zyt de be-
langen eener stad te overzien ? Dit kunt ge nalezen in m\'n Idee
over \'t whisten. Uwe rekening deugt niet. (119, 121, 133)
*) Eene nieuwe belasting waarmee de burgery iti die dagen werd
bevoorrecht, heette \'t equivalent. Of ze nog wordt gelieven weet ik
niet. Waarschynlyk wel, want de maatregel heette, meen ik, pro-
msoir.
(1872)
309. Onlangs vertelde \'t Handelsblad, dat m\'nheer die, abso-
luut in de Kamer moest, want hy was zoo byzonder liberaal. —
Als tusschenzin: een tegenstander dus van den heer Thorbecke ,
die uitdrukkelyk verklaard heeft niet te behooren tot de liberale
party. —
Goed, die liberale man moest in de Kamer. Niemand kende
den stumpert. . . maar hy was zoo heel erg liberaal, zet \'t Han-
delsblad. De man had nooit wat uitgevoerd, dat is zoo.. . maar
vreeselyk liberaal was-i. Dit ontkende dan ook niemand , want
niemand kende den man, en \'t zou onbeleefd wezen te twyfelen
aan deze of gene onbekende hoedanigheid van \'n persoon, wiens
naam men zoo-even hoorde voor \'t eerst.
Die man kon. . . die man zou. . . die man was. .. kortom, \'t
Handelsblad voorspelde dat de poortlut in den Haag verbaasd
wezen zouden over dat product van Amsterdamsche kiezery.
Maar tegelykertyd had die krant \'n middel gevonden tegen
hondsdolheid, en wat later drong ze \'r op aan, dat de burgery
haar melk zou kooken, om geen blaren te krygen onder de tong,
zoo-als die arme koeien, die \'t geluk niet hebben kranten te lezen.
Ik ben nu zoo vry deze drie zaken in verband te brengen:
De melk moest gekookt, om de blaren tegentegaan.
Om niet dol te worden, of te blyven, moest men \'t recept
gebruiken van \'t Handelsblad.
Om de verrotting in den Staat te genezen, behoorde men te
kiezen: m\'nheer. . . \'k weet waarlyk den naam niet.
\'t Was \'n rechte Tweede-Kamersnaam dien men terstond ver-
geet , omdat \'r niets aan verbonden is, Jansen of Bos, of zoo-
lets. Maar liberaal was-i, dat verzekerde \'t Handelsblad op z\'n
blads-eer.
- •
-ocr page 52-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                         11
Ik kom hierop terug, zoodra ik \'t nummer weet van de krant,
waarin dat recept voorkomt tegen hondsdolheid. Ik wil \'t let-
terlyk geven, om \'t vermoeden te voorkomen dat ik \'t gemaakt
heb. Men mocht \'ns weer zeggen, dat het zoo //mooi" geschre-
ven was, en dus niet waar.
310. Sokbates was \'n verwaande gek, en de Atheners had-
den groot gelyk, hem i-e veroordeelen. Alleen vind ik z\'n straf
wat ligt. Sterven! Dat moet immers ieder, zelfs de onschuldige
aan alle goed! Ik vind het zeer onbillyk, iemand die zich toe-
wydde aan \'t algemeen welzyn, opteleggen als straf, wat ten-
laatstd ondergaan wordt door de nuchterste onbeduidendheid die
ooit \'n volk vertegenwoordigde. De Atheners waren te driftig,
precies als de Joden. Zie Minnebrieven, in \'t voorbericht.
Maar Sokbates! Ziehier wat ik over hem vind in Plu-
takchus:
//In Athene bestond het gebruik dat de beschuldigden zich voor
de rechtbank verdedigden met kunstige redevoeringen, en
, op \'t gemoed trachtten te werken hunner rechters, door
tranen en smeekbeden. Sokr vtes achtte \'t beneden zich,
zulke onwaardige middelen aantewenden. . .
Ik heb u al gezegd, dat Sokbates gek was.
//In z\'n eenvoudig pleidooi wees hy op zyn levensloop. . .
Heel dom alweer. De man meende zeker, dat men letten zou
op wat-i gedaan had. Dat was de vraag niet, o Sokbates! Ge
hadt moeten zeggen: ik ben liberaal... of behoudend — al naar
de wind woei — ge hadt behooren te spreken van uw geloof,
ouwerwets of modieus, naar \'t uitkwam, alweer — ge had iets
moeten vertellen van principes en stellingen — volgens de eischen
van den dag, altoos — zie, dat was uw fout! Plutaüchus had
wel gelyk, uwe verdediging eenvoudig te noemen, eenvoudig, ja,
tot onnoozelheid toe.
Goed, hy wees dan op z\'n levensloop. Maar:
//Deze verdediging vond geen ingang by z\'n rechters, en zy
veroordeelden hem ter dood. . .
Dat is weer die vervloekte lamheid der Atheners, die geen
begrip schenen te hebben van christelyk martelen, stomme hei-
denen als ze waren!
//Volgens Atheensch gebruik, moest de veroordeelde zelf ver-
klaren , welke straf hy meende verdiend te hebben. Dit
werd oök gevraagd aan Sokbates , die daarop verklaarde:
dat-i geloofde verdiend te hebben: op algemeene kosten
te worden onderhouden door den Staat, als ware hy over-
winnaar geweest in de Olympische spelen. .
i
-ocr page 53-
12                                       IDEEN VAN MDLÏATUU. .
Had ik niet gelyk, toen \'k zeide dat die Sqkbates gek was?
Geen spoor van christelyke nederigheid! Maar... ja, natuurlyk :
//Door dit antwoord verbitterde hy zyn rechters nog meer. . .
\'k Geloof \'t graag, \'t Is ook heel onpleizierig, als men denkt
iemand voetstoots te veroordeelen, en zoo\'n persoon vermeet zich
aanspraak te maken op belooning. De rechters hadden groot gelyk
zich te verbitteren na zoo\'n antwoord, en:
//Velen hunner die eerst hadden gestemd tegen de doodstraf,
stemden nu daar vóór. Hy werd veroordeeld."
Tot zóóver Plutarchus. Die drooge levensbeschryver geeft
niet eens plaats aan \'n enkel woordje van lof over die verbit-
terde rechters. Ik denk dat Pluïabchus liberaal was, en dat de
rechters behoudend waren, want in Griekenland prees men nooit
iemand die behoorde tot \'n andere party.
311.   Als er iemand opstond die beweerde — en bewees —
dat die partyen eigenlyk niets waren dan gemeene cliques, dan
haastte men zich om coram, populo — dat is: in de Tweede-
Kamer — te verklaren dat men met die partyen niets te maken
had, en alleen \'t algemeen welzyn bedoelde. Er waren altyd
Grieken die \'t geloofden, vooral in Boeotië.
Maar ook waren er — ditmaal niet in Boeotië — die \'t niet
mooi vonden, dat men z\'n moeder verloochende.
\'t Mensch heeft zich gemeen gedragen, zei men, dat is waar.
—  Hy heeft fortuin gemaakt, zei men, ook dat is waar.
—  Maar eilieve, hy maakte dat fortuin dóór haar slecht ge-
drag. . . kwam z\'n deugd niet wat laat? En is er veel te ver-
wachten van deugd, die zich eerst openbaarde nadat de ondeugd
ophield voordeel te geven?
Zoo spraken sommigen in Griekenland.
312.   \'t Is me een raadcel, dat in onze Tweede-kamer nie-
mand is opgestaan, om te protesteeren tegen de betuiging van den
Heer Th. dat-i niet behoorde tot de liberale party.
Ik begryp dat men zich schaamt daartoe te behooren. Maar
niet, hoe men die schaamte durft te toonen met zooveel.. .
onbeschaamdheid.
Ik verwacht nu \'n annonce van dezen of genen bierbrouwer:
«Heel ondankbaar voor \'t genoten vertrouwen, en vervuld van min-
achting voor de dwazen die myn extract kochten, voel ik my gedrongen
ter-kennisse te brengen van \'t geëxtraheerd pi\'bliek, dat ik niet
behoor tot de party die eenige waarde toekent aan \'t Malz, dat ik
met liberaal-kwistige hand toediende aan elk die gek genoeg was
om my te gelooven, toen ik nog niet in \'t bezit was van de bui-
tenplaats, waarvan ik dit program doe uitgaan.
I
-ocr page 54-
TDEEN VAN MULTATÜXI.                                       13
Dat er een scontagium" heerscht onder mynelyders, is waar. Doch
die besmetting kan niet worden genezen met \'n aftreksel van stinkbast.
Ik geef deze verklaring ter-liefde van de waarheid, die \'k aanbid —
nadat ik zooveel mogelyk heb geprofiteerd van \'t tegendeel — en
ook uit malznyd tegen anderen die, nog geen buitenplaats hebbende,
myn voorbeeld zouden willen volgen, en \'t publiek op nieuw ex-
traheëren.
Malz-rust, den zooveelsten.
P.S. Men heeft hier en daar wat leege flesschen achtergehouden,
voorzien van myn voormalig liberaal cachet. Met al de oprecht-
heid van iemand die geen voordeel heeft by leugens, waar-
schuw ik tegen \'t koopen en gebruiken der drankjes, die deze
of gene onverlaat zonder buitenplaats, onder myn gewezen vlag
zou willen binnensmokkelen in de magen der Boeotiërs. Ze
hebben vooreerst genoeg.
313. Schande over u Thorbecke!
Mocht gy misbruik maken van de bekende onnoozelheid eener
Kamer, die u op \'t kussen bracht in de meening dat gyzelf al-
tans waarde hechttet aan uw Malz? Ts \'t niet onedel, den
idioten, die Nederland niet vertegenwoordigen, hun lichtgeloovig-
heid in \'t aangezicht te smyten, en uw eigen brouwsel aftekeu-
ren, nadat ge hen daarmee hadt dronken gemaakt?
Hoe, gy spreekt van algemeen belang, gy de schepper onzer
ellendige Kieswet?
Hoe, gy verloochent uwe party, gy loochent zelfs \'t bestaan
der partyen, gy, de partyman by uitnemendheid ? Gy, de vaan-
drager ? Gy, de voorganger ? Gy, het verzamelingspunt dier zoo-
genaamde liberalen, \'t mikpunt der zoogenaamde behouders?
O Thoebecke , byna beweegt ge my conservatief te worden...
Zeker!
Want noch Groen van Prinsterer, noch Mackay, noch
Elout zouden hun publiek zoo\'n Hofttichtige\' circulaire hebben
gezonden.
En Hoff zelf had liever gezwegen, al waar \'t uit vrees al-
leen, dat men hem zou weghalen van z\'n buitenplaats.
\'t Is waar, uw publiek schynt niet recht verstaan te hebben
wat gy gezegd hebt. Dit ziet men meer by menschen die niet
spreken kunnen.
En \'t Volk? Het volk leest niet wat gy zegt in die Tweede-
Kamer.
Maar wel leest dat Volk myne Idf.en, o Thorbecke.
En daarom zal ik zorgdragen dat men \'t wete, hoe gy, na
zooveel mogelyk te hebben gebruik gemaakt van de meening:
-ocr page 55-
14                                       IDEEN VAN MULTATUXI.
dat er in Holland bestond: eene liberale party,
dat gy daarvan de hoofdman waart,
dat die party het algemeen belang vertegenwoordigde.
Dat gy, nu ge minister zyt, verklaart! hebt: niet te behooren
tot die party.
314. Dat uwe haagsche eliques — liberaal of behoudend —
niets te maken hadden met waarheid en recht, heb ik gelegd,
o Thorbecke!
Uwe verklaring is \'n plagiaat.
Toch ware \'t my een genoegen geweest, die te hooren herhalen
uit oprechten mond. Maar niet gy hadt het recht myne woorden
te maken tot de uwe, gy die aan \'t ellendig partystelsel-geknoei
uw opkomst te danken hadt. Gy hadt moeten sterven op de
bres van \'t zoogenaamde liberalisme! Nog-eens, dat zou de heer
Groen v. P. doen, op de neergeschoten bouwvallen van zyn
systeem.
Dat ge, by \'t aanvaarden van uw bestuur, bevreesd waart \'n
program te geven, is me zeer verklaarbaar. Ge wist dat ik \'t
Volk misselyk had gemaakt van uw programmen. Ook is \'t my
verklaarbaar, dat men betuigt: //Ik zal \'t goede doen" of al-
tans //ik zal trachten naar het goede" Zeker, ik /.ou geen andere
betuiging weten, ik die alle gestelsel verafschuw. Maar, Thor-
becke , die betuiging paste niet in meen mond.
Gy waart zedelyk verplicht, na zoo langen en voordeeligen
verkoop van uw mout, de bruikbaarheid daarvan te bewijzen.
\'t Volk had recht van u te verwachten, dat gyzelf u daarvan
bedienen zoudt tegen de //besmetting\'" welker bestaan gy — en
naar waarheid! — constateert.
Hoe, Hoff is ziek, Hoff is //besmet" en Hoff gebruikt iets
anders dan z\'n eigen brouwsel!
En met \'n soort van zelfverheffing beroemt-i zich op minach-
ting voor \'t extract, dat-i vroeger liet aanpryzen in zeskolom-
mige artikelen ? En nu spreekt-i van \'t klare water, dat ik aan-
prees als nuttig en te verkrygen om-niet, toen \'t aan my stond
aandeel te nemen in de zeer winstgevende fabriek van stinkhout!
Hoe! Hoff?. .. Hoe! Thorbecke?. ..
Ik heb \'t recht de arkanen te minachten. Ik, hoort ge, die
daaraan niet geloofde, toen er wat meê te verdienen was. Gy
hebt dat recht niet.
Ik heb \'t recht te zeggen, dat \'r maar één arcanum is tegen
staatkundige besmetting: waarheid! Gy, Thorbecke, hebt dat
recht niet.
-ocr page 56-
IDEEN VAN MULTA.TULI.                                       15
G-y Thorbecke, Hoff, en consorten, gy behoort Malz te
slikken, en extract van liberalisme, tot het einde uwer dagen.
Zoo zy het!
315. De Heer Thorbecke zal ditmaal, naar-i verzekert, het
«algemeen belang" behartigen.
Wie \'r wat van gemerkt heeft, ik niet. En, als die Grieken
waarvan \'k sprak, ik geloof niet in late deugd.
Laat zien wat de Heer Thokbecke gedaan heeft in \'t alge-
meen belang?
Heeft-i de zegel wet op de dagbladen afgeschaft?
Men zegt dat-i \'t doen zal. Die wet zou by den Raad van
State zyn, ter overweging. — //Om te beproeven" zouden de
Groningsche dominees zeggen. — Er schynt nog //proef\' noodig te
wezen, om te weten of \'t goed is wat publiek leven te brengen in \'n
verdroogd Volk. Dat moet de Raad van State eerst //beproeven!"
. — \'t Is grondwettig, antwoordt men.
Zeker, \'t is grondwettig. Dat beduidt: ellendig, slymerig, on-
practisch, hollandsch en haagsch. Neem den eersten den besten
burger in \'t verhoor, en vraag hem: waartoe dient de Raad vwi
State? Antwoord zelf eens, lezer.
Heeft de Heer Th. de officieel erkende, door de natie betaalde,
dominees afgeschaft ?
Integendeel. Die kwaal is bestendigd door \'n fonkelnieuwe
pensioenwet.
Heeft de Heer Th. \'n eind gemaakt aan de belemmerende,
onzedelyke, domme, inkomende-rechten?
Weer integendeel. De leden der Tweede-Kamer houden zich
bezig met napluizeu der hoogstgewichtige vragen: of smeerkaarsen
moeten belast worden naar \'t gewicht, en of de krenten — vol-
gens hen: Ü.O.R.I.N.T.H.E.N — behooren te worden behandeld
gelyk met de pruimen?
\'k Weet wel, de Regeering die hun zulke nietigheden ter over-
weging geeft, zou \'n excuus zoeken in de zeer gegronde bewe-
ring, dat de Nederlandsche Tweede-Kamer niet in-staat is zich
bezig te houden met gewichtiger zaken (9) maar eilieve... ik ga
voort te onderzoeken wat de Heer Th. gedaan heeft in \'t alge-
meen belang?
Waarom heeft-i dan die Kamer niet naar huis gezonden met
de groeten aan de kiezers, en de welgemeende boodschap dat de
natie met zulke nulliteiten niet langer gediend is?
Waarom niet de Kieswet zelve veranderd, die ellendige ezels-
brug van den stal naar \'t Kapitool?
Dit laatste ware consequent geweest in iemand die van \'t libe-
-ocr page 57-
16
IDBEN VAN MULTATULI.
ralisme overging tot de derde party. Ieder zou \'t natuurlyk heb-
ben gevonden, dat men \'n andere manier van kiezen behoeft voor
\'t algemeen belang, dan toen die kiezery dienen moest om zekere
clique in da hoogte te steken.
\'t Wegzenden van de Tweede-Kamer, en de verandering der
Kieswet, hadde \'t eerste werk moeten zyn van \'n minister, die
zelf begon met de verklaring dat er besmetting heerschte.
316. iiBesmetting/" Ik laat dit woord niet los, o Thorbeckf. !
Gy hebt \'t gezegd.
Er heerscht besmetting in de politiek, sedert jaren\\ Dat
hebt gy gezegd, o Thorbecke!
Weer beschuldig ik u van plagiaat. Ik V eerst heb gezegd dat
de huishouding van staat verrot was.
Ik mocht dit zeggen, ik die my verzet had tegen de kwaal.
Maar gy? moogt gy \'t me nazeggen, gy die zooveel aandeel hadt
in de oorzaken der ziekte? Gy, die — om dit alleen te noemen
— de smetstof hebt vergaêrd, in kracht gehouden, overgedaan,
in uwe Kieswet?
Noch de Koning — jammer genoeg! — noch eenig minister —
lafhartig genoeg! — heeft den eed op de grondwet gebroken.
Hoe slecht ons land geregeerd wordt en werd, men week niet
af van de hoofdregelen, die gy — of wie ook in uw geest —-
voorschreef. De besmetting waarvan gy spreekt, is \'n gevolg van
uw systeem. Dat ge nu, rekenende op de domheid der Kamer,
en op de onwetendheid des Volks, dat systeem verloochent, dat
ge nu my napraat, en u houdt als waart ge een mensch, insteê
van \'n staaiskunstenaar, zie dit geeft u geen recht nu met zekere
verontwaardiging te spreken over //besmetting."
Zoo deed ook Duymaer van Twist, die, om de begrooting
van \'n antagonist te doen vallen, heel naïf — of onbeschaamd —
lange redevoeringen hield, om aantetoonen hoe \'n ellendige boel
\'t was in datzelfde Indië dat hy vyf jaren bestuurde.
Zulke duitenplaterige afleidingen sta ik u niet toe. Eeken er
op, dat myne woorden gehoord worden door \'t Volk, dat eindi-
gen zal ze ook te verstaan ten-laatste.
De van Twisten hebben zich terugtetrekken op hun buiten-
plaatsen. Ik kan \'t niet beletten, schoon \'t onbillyk is. Maar
weten zal men wat ze achterlieten ter verantwoording.
En gy, zeg nog tienmaal dat de huishouding van Staat //be-
smet" is, tienmaal zal ik u antwoorden: sta op van uw zetel,
en maak plaats voor wat beters, gy die klacht en aanklacht geeft
voor zelfverwyt, gy die laag neerziet op de dingen quorum pars
maxima fuisti!
-ocr page 58-
IDEEN VAN MÜLTATÜLI.                                       17
Veracht de Tweede-Kamer zooveel gy wilt — daarin zal ik u
niet afvallen — geef haar krenten, rozynen en smeerkaarsen te
verduwen, zooveel ze maar slikken kan, goed! Maar spreek niet
alsof ge daarboven stond, of daarbuiten.
Die Tweede-Kamer, die pronkkamer van Nederlandsche middel-
matigheden , dat museum van misdadige nietigheid, is uw werk,
o Thorbecke!
317.   Ik begryp heel goed hoe men behoudend wordt, door
goed opteletten wat \'n liberaal is.
Dit is onjuist uitgedrukt. Er behoort te staan: «door \'n opper-
vlakkig
acht geven op de liberalen." Wie hen nauwkeurig gadeslaat,
komt weldra tot de oi,<jrtuiging dat de liberalen byna doorgaande
niet-liberaal zyn, en zou dus daardoor niet worden genoopt tot af-
val van \'t liberalismus. Wat de zoogenaamde liberalen aangaat, zy
spelen op maatschappelyk en staatkundig terrein nagenoeg de rol
der modernen op theologisch gebied. Ze ontkennen juist genoeg om
inconseqnenter te zyn dan zy die alles behouden, en behouden te
veel oin in de logen van een denker de minste verdienste te hebben
in \'t wegwerpen van de rest. (1872)
318.   In de Kamerzitting van 23 Juni was kwestie over \'t be-
drag der belasting op zeker artikel, op linnen, geloof ik.
De regeering had voorgesteld 5~ .
Twee leden —- ik weet waarachtig de namen niet, en \'t doet
\'r niet toe, ge zoudt ze toch weer vergeten — twee leden amen-
deerden die bepaling, en meenden dat 12 beter was.
En, lezer, nu waag ik u waarom? Als ge \'t raden wilt, denk
aan Muurling. Juist, dat is het.
Men hoeft de ouders niet toetespreken, als ze \'r niet zyn. Wie
niet ligt of zit, hoeft niet optestaan. En:
//12 is beter dan 5; , omdat 52 meer belemmering teweegbrengt
in den handel."
En let op, zidke muurlinger staatswysheid wordt te-berde ge-
bracht, als \'n roman van Dumas, met collaboratie.
Om te verlossen van zulke vruchten, zyn ze in de Kamer met
hun tweën. Ik zou natuurlyk nooit gekomen zyn op \'t idee dat
52 inkomende rechten zwaarder drukt, belemmerender werkt op
deze handel, dan 12 . Doch men bedenke dat ik m\'n Ideen schryf,
alléén, zonder andere hulp altans dan van de indignatio die
Juvenalis hielp aan z\'n verzen.
Toch is er goedhartigheid in zulke opmerkingen van geachte
leden.
Ik liet in m\'n Vry-Arbeid voorstellen, een rund tweemaal te
slachten voor \'t dood was.
ideen 11. 5o druk.
2
-ocr page 59-
18                                       IDEBN VAN MDLTATOLI.
Zonder \'t vriendelyke amendement van de twee uitverkorenen
die — behoudens byzonderc geachtheid, en altyd de belangen
voorstaande van hun district — van opinie zyn dat 52 meel-
is dan 1| , zonder dit zou wellicht hier-en-daar myn runder-
voorstel zyn gehouden voor \'n charge. Nu ben ik gerust.
En ook Fockenbkoch kan rusten te St. George d\'Elmina. Z\'n
godenraad is oniiantastbaar voortaan, en Neptuun staat niet lan-
ger alleen met de nuchterheid van z\'n voorstel tot genezing der
besmetting van zyn tyd:
«\'t Eerste is dat men zal verbiên
Buiten de poort te loopen spelen...
Maar Neptuun had dit alléén bedacht. . . behoudens //persoon-
lyke geachtheid, en in \'t behing van zyn district."
Ik trek alles in wat ik tegen of over den heer Thorbecke zcide.
Ik begryp dat men zóó gekscheert met \'n Kamer die zich be-
zighoudt met zulke amendementen.
Maar wat ik niet begryp, is: hoe men niet doorredeneert op
den stevigen basis dat vyf meer is dan een.
Eén is meer dan \'n half. Een half is meer dan \'n tiende, en
zoo voort.
Daarom is \'A2, inkomend-recht, beter dan 12 inkomend-recht,
en Vu beter clan */».
Juist, hoe lager inkomend-recht, hoe beter. Hoe hooger, hoe
meer belemmerend voor de algemeene welvaart.
Dewyl nu mul minder is dan Vit, dan \'/», clan 1, dan 52 ...
Dewyl dus alle inkomend-recht schadelyk is. . .
Daarom zou ik weigeren te treden in discussie over \'t wegen
van smeerkaarsen, en over den juisten tyd om krenten te behan-
delen, om m\'n aandacht en m\'n stem te bewaren voor dit eenii;
artikel: alle inkomende-rechten zyn afgeschaft. *)
Vrage: hoeveel Nederlandsche persoonlyke geaeutheid er noodig
is, om de waarde te vatten van dat wetsartikel, als \'r twee ge-
achte leden vereischt worden om te bedenken dat vyf meer is
dan een?
\') De niet zeer deftige oorsprong dezer belasting wordt aangeduid
in \'t volgend nummer. Hare werking is ellendig. Ze stremt het ver-
keer. Ze is oorzaak van veel tydverlies. Ze belemmert de nationale
onafhankelykheid, daar men gedurig om-den-wille van naburen, ge-
noodzaakt is tot geven en nemen. Ze drukt zeer ongclyk, omdat
ze slechts \'t verbruik treft, en niet de bezitting. Ze kost veel aan
perceptie. Zy is voxatoir. Ze vereischt eene zeer omslachtige controle,
en veel misbruikte wetenschap, die liever moest toegepast worden
op \'t onderzoeken der voedingsmiddelen. We gebruiken onze Schei-
-ocr page 60-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       19
kunde orn uittemaken of \'n handelaar wol, zyde of katoen invoert?
Of er soms alkohol kan verborgen zyri in kaviaar en noordsche bal-
ken? We putten onze scherpzinnigheid uit, by \'t niet zoo makkelyk
bepalen van \'t woord: grondstof, en ter oplossing van allerlei spits-
vondigheden van dien aard. . . maar met al \'t vergif dat ons dagelyks
wordt toegediend door heeren winkeliers, bemoeit zich de gouver-
nementeel wetenschap niet!
De Inkomende-Reenten geven aanleiding tot een zeer onkiesch
doorsnuffelen van intime zaken. Ze verschaffen den smokkelaar een voor-
recht boven anderen. Ze scheppen in de nabyheid van alle grenzen,
eene gedepraveerde bevolking...
Vraagt men naar \'n geschikt equivalent? Ik meen op die vraag
\'n voldoend antwoord te kunnen geven, doch bepaal my in dit nootje
tot de opmerking dat dit equivalent op verre na zoo hoog niet be-
hoeft te zyn, als thans de geraamde opbrengst dei\' Inkomende-Rechten.
De waarde van den grond en \'t vertier zouden oogenblikkelyk zóó
toenemen, dat het de vraag is of er- behoefte wezen zou aan eene
plaatsvervangende belasting? Doch al ware dit anders, hierin zit de
moeielykheid niet. Als we maar verlost waren van de sleurman-
nen, van de incapaciteiten die methodisch op den voorgrond worden
geschoven! Met ons Staats-organisme kunnen we geen bekwame
personen aan \'t hoofd krygen. (1872)
319. Daar zyn altyd meer schapen dan wolven geweest. De
reden is eenvoudig. Elke wolf heeft veel schapen noodig om fat-
soenlyk te kunnen bestaan.
Daarom ook waren er altyd meer gemeenen dan ridders in Europa. -
Van zoo\'n ridder wil ik eene geschiedenis vertellen.
Hy. had \'n lang zwaard, en daarop beet hy als-i honger had,
zocals nu de schryvers van beroep, op hun pennen.
Zóó zat hy, bytende en hongerende, aan den kant van den
weg, en klaagde over de verbastering van zeden.
Toch waren ze nog zoo heel slecht niet, die zeden, want zie,
daar naderde een oud man die \'n pakje droeg.
—  Wat draag je daar ?
—  Pruimen, krenten en smeerkaarsen, edele heer!
De ridder sloeg den ouden man dood, behandelde de krenten
gelyk met de pruimen, en woog de smeerkaarsen, omdat-i ge-
hoord had van \'n lid der Tweede-Kamer , dat dit overeenkwam
met de //eerste" beginselen der staathuishoudkunde.
Daarop beet-i weer op z\'n zwaard, en keek weer uit, en klaagde
weer over de zeden. Maar ten-onrechte. Want daar naderden
pruimen, krenten en smeerkaarsen. Ook waren er menschen by,
die de ridder ditmaal niet allen doodsloeg. Hy berekende name-
lyk dat het beter was ze te dwingen tot dienst. Dit had-i geleerd
uit de eerste geschiedenis van gezag, in de Minnebrieven //die
niet mooi zyn."
Hy sloeg die menschen niet meer dan noodig was om ze te
8*
-ocr page 61-
20
IDEEN VAN MULTATULI.
doordringen van \'t gevoel hunner verplichting om hem te helpen
aan \'t bouwen van \'n huis, met dikke muren en hooge torens.
Toen \'t klaar was, ging-i op den stoep zitten, en beet, en keek
uit, en klaagde als te voren.
Ditmaal klaagd-i met wat grond. De lieden die pruimen, kren-
ten en kaarsen verkochten, zagen z\'n huis van verre, en kozen
een anderen weg. Zy waren overtuigd van \'t recht des ridders,
hen te dwingen tot dienst, en hun de goederen aftenemen, die
ze voornemens waren ter markt te brengen hier of daar, doch
ze wilden liever niets te-doen hebben met dat recht.
Zy hadden \'n omweg gevonden, waar hun slechts de helft van
hun waar werd afgenomen door \'n anderen ridder, die hen ove-
rigens ongedeerd liet doorgaan, ten-eerste omdat-i volk genoeg
had, en ten-andere wyl-i begreep dat iemand die eens was dood-
geslagen, niet terug zou komen. En — dit was een der «eerste"
staathuishoudkundige beginselen van dien anderen ridder — //men
moest den handel niet belemmeren."
\'t Scheen dat de eerste ridder, die altyd door had zitten by-
ten, uitzien, en klagen over verbastering van zeden, op eenmaal
\'n //eerste" beginsel zoog uit z\'n zwaard. Altans hy gelastte een
zyner aanhangers den weg op te gaan, tot waar de kooplui het
zypad kozen, hen vriendelyk toetespreken en te verzekeren van
\'n civiele bediening. Men zon hun \'t leven laten, en \'n krent
meer clan die ander. Ook zouden de smcerkaarsen gewogen wor-
den, dat van groot belang is in de staathuishoudkunde. Voorts
liet de ridder beloven, dat-i de pruimen gelyk riet de krenten
zou behandelen, om volgens \'t een of ander //eerst" beginsel, //den
handel niet te belemmeren."
Het tarief van den ridder was indedaad voorbeeldig. Hy kon
de menschen doodslaan, en hy sloeg ze maar. Hy had de macht
om de smeerkaarsen te taxeren, en hy woog ze. \'t Stond aan
hem, de krenten en pruimen afzonderlyk te behandelen, en hy
behandelde ze tegelyk.
De man is dood. Z\'n zwaard is verroest. Zyn huis is inge-
vallen. Maar de geest des edelen ridders waart rond op \'t bin-
nenhof in den Haag, in de gedaante van een oud vrouwtje met
\'n gewogen smeerkaars in de eene hand, en in de andere wat
pruimen en krenten. . . die ze gelyk behandelt.
Om de lenden draagt ze \'n heel versleten jurkje van //eerste be-
ginselen."
320. Ik rekommandeer aan den tcekemuir van den Spectator,
\'t volgend onderwerp: een Nederlandsch volksvertegenwoordiger
thuiskomende:
-ocr page 62-
21
IDEEN VAN MULTATULT.
iiKom, touch het zweet my van de wemgen,
En, dierbaar wi/f, richt aan" (Tollens).
En op den achtergrond liet oude vrouwtje van zoo-even.
Of beter nog, dat vrouwtje zelf, de functie waarnemende van
\'t «dierbaar wyf."
Zulk zweet moet zóó afgewiseht worden.
Uit \'s \'n eerst beginsel van allerlei kunde.
321.   Ik las dezer dagen, in \'n afschuweiyk tydschrift *) een
zeer welwillende beoordeeling myner Ideen.
Dit is my wel.
Maar niet wel is \'t me, dat die recensent my beschuldigt van
verflauwde minachting voor Publiek.
Dit is laster, en als Lachmé \'t weer zegt, doe ik hem \'n
proces van injurie aan.
\') In den Dageraad namelyk. Het staat niet aan my, den naam te
noemen van den hartelyken dooi-en-door kundigen man, die zich in
dit Tydschrift onder de pseudoniem Lachmé verborg of... open-
baarde, naar inen wil. Ik wyd hem echter by dezen een woord van
sympathieke herinnering. Arme Lachmk! Hy is op allertieurigste
wyze ondergegaan in den voor sommigen zoo zwaien Sfreit um \'s
Dasein.
De lui die niet stryden, spiaken van «eigen schuld." Dat
spreekt vanzelf. (1872)
322.   Eene kommissie uit de Tweede-Kamer heeft in \'n zeer
verward rapport betoogd dat er honderd-en-vgftien miljoenen zoek
zyil op de indische administratie van 1836 tot 1S43.
De verwarring in dat rapport wordt veroorzaakt door \'t ver-
mengen van opgaven uit ongelyksoortige bronnen. //Jan heeft z\'n
been verstuikt, hoe is \'t mogelyk dat Pieter niet mank gaat?"
Of: //als Money *) gedejeuneerd heeft te Pmitenzorg, hoeveel is
er dan gestolen te Banjoewangie?"
Ik zeg: er is niets gestolen. Niet op die wyzè altans, en de
vreugde over de ontdekking van dat deficit, is broodnyd van de
liberalen.
Indië wordt geregeerd door papier. Uit overmaat van //eerste
beginselen" is de administratie zoo kunstig geworden, dat nie-
mand daaruit wysworden kan. Dit nu is niets nieuws.
Het Nederlandsche Volk kan gerust wezen over die 115 miljoen.
Op \'t papier zyn ze weggeraakt. Op, met, en door papier zullen
ze terugkomen, f)
Maar intusschen zullen de liberalen gebruikmaken van die dui-
tenplatery, om de hoofdzaak ter-zy te schuiven, dat is: de mis-
handeling van de indische bevolking.
Waarom benoemt men geen kommissie om te onderzoeken of
-ocr page 63-
22                                       IDEEN VAN MULTATULI.
\'t waar is wat ik daarvan gezegd heli, insteê van \'t narekenen
der opgaven van \'n vreemdeling, die hier en daar terloops wat
heeft opgevangen?
De Javaan wordt mishandeld. . . dit gaat ons goddienend Ne-
derland niet aan.
Er zyn onnauwkeurigheden in de administratie.. . dat roert
de ziel. Dat treft de fynste zenuwen van alle kruideniers die ge-
woon zyn pruimen en krenten te-gelyk te behandelen. Dat schreit
ten hemel!
O Lachmk, hoe kunt gy zeggen dat ik verflauw in verachting
voor zóó\'n Publiek, gepresenteerd door zoó\'n Kamer!
") Zie over dien Monky, Minnebrieven blz. 78. (uitgaaf 1865) Het
boek van dezen man wordt gedurig aangehaald door de velen die be-
weren dat alles volkomen in-orde is op Java. Men heeft het gebruikt
als tegenwicht van den Havelaar. By Kamerleden en een Publiek
dat niet lezen kan, is deze taktiek zoo kwaad niet, al houdt ze
overigens geen steek. Money betoogt eenvoudig dat Nederland zoo-
veel uit Indiö trekt. Dit is de kwestie niet!
Bovendien zyn z\'n opgaven zeer onjuist. Op \'n touristen-reisje
had hy ze hier-en-daar te-hooi en te-gras opgedaan. Eén zyner voor-
naamste zegslieden was... de Gouv. Gen. Pahuü, den waardigen
opvolger van van Twist.
Ik neem deze gelegenheid waar, om een... drukfout in den Havelaar
te herstellen. Toen ik m\'n ontslag nam als Ass-Resident van Lebak, voelde
ik my tot dien stap bewogen, o. a. omdat ik den opvolger van Duy-
maer van Twist -— den hier bedoelden gewezen minister Pahud.
een allerordinairst bureaumaimetje — ïikende, en omdat ik wist dat
er van hem niets te verwachten was."
Zóó staat er in het Handschrift.
De heer van Lennep heeft laten drukken : f Zyn opvolger Teen ik
niet, en weef niet
— dit zal wel beduiden: »en ik weet niet" —
wat er van hem te wachten valt." (Havelaar, blz. 172, tweede druk
van 1860.) Ik noem die... drukfout, zonderling. Daar ik den Haver
laar
nooit gelezen heb, en slechts zelden inzie, is me die bedorven
tekst te laat in \'t oog gevallen oin by-tyds te protesteeren. Ieder
ziet in, hoe ook weer deze verminking my benadeelde, daar ze een
der gronden wegnam, waardoor \'t vragen van m\'n ontslag gewettigd
werd.
Wat overigens Money aangaat, de opgaven van dien liefhebbery-
financier zyn niets waard:
1°. Omdat ze onjuist zyn. Vanhier dan ook, dat quasi-deficit van
115 miljoen.
\'2°. Omdat ze niets bewyzen tegen de stelling dat er in Indiö
geroofd en gemoord wordt. Als zoodanig immers wordt Money\'s
boek gebruikt. Het heeft alleen aan die manoeuvre z\'n opgang
te danken.
3*. Omdat zy — al waren ze juist — slechts te-meer doen in
\'t oog vallen dat Nederland verkeerd administreert. De door
Money opgegeven cyfers zyn nietig in verhouding met de
winst die \'n rechtvaardig bestuur opleveren zou. Het batig
saldo is bespottelyk gering. (1872)
-ocr page 64-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       23
f) Dit schreef ik in 1862, toen alles in rep en roer was over die
zoekgeraakte 115 miljoen. Nu vraag ik of ik gelyk had ? Gevonden
is dat geld niet, en toch beweert niemand langer dat hot verloren
is. De finantie-specialiteit die \'t deficit ontdekte, is nu Minister,
en wel van Koloniën. Men heeft het recht den heer van Dosse te
vragen, niet waar die miljoenen beland zyn, maar waar z\'n bered-
dering over die miljoenen gebleven is? Ook met die laffe duiten-
platery heeft men maanden lang de aandacht van Kamer en Volk
afgeleid van de hoofdzaak. (1872)
323.   Eerstdaags zal er \'n kommissie worden benoemd, om te
onderzoeken of niet onder de personen die by Bawean zyn
weggeroofd door de zeeroovers, een kind was? In dat geval na-
melyk zouden de «eerste beginselen" van administratie voorschry-
ven het getal gestolen Nederlandsche\' onderdanen, in de boeken
te reduceeren tot negen-en-vyftig en \'n huif, inplaats van zestig.
Sommigen beweren dat er fouten bestaan in de boeking der
verminkte vrouwen op de kusten van Menado.
Men beweert dat er door ontrouwe ambtenaren vele personen
zyn opgegeven als gevierendeeld, die volgens \'t nauwkeurig on-
derzoek van \'n reizenden Engelschman, in driën of vyven gehakt
zyn. Ook zyn er lyken gevonden met ééne borst, terwyl de leu-
genachtige indische rapporten, met voorbygang van alle //eerste
beginselen" stoutweg beweren dat de zeeroovers onder bescher-
ming van de absentie der Nederlandsche vlag, beide borsten hadden
afgesneden aan de vrouwen die hun in-handen vielen.
\'t Geweten des Volks dringt aan op de rectificatie van zulke
gruwelen. . . in de boekhouding.
324.  De hevigste uitdrukkig van smart is sarcasme.
325.   TJw proper stiid/f of mankind is man."
Goed. Maar men waarschuwe toch den leerling in \'t Engelsch,
dat proper hier niet moet worden vertaald met: zindelyk of rein.
Ik vind dat de Natuur ons wel \'n prettiger bezigheid had
kunnen geven.
Nog nooit is \'n ornitholoog lastig gevallen door \'n koekkoek,
omdat-i verteld had dat deze vogel zyn eieren had gelegd in \'n
verkeerd nest. — Koekkoek is mannelyk, en vogel ook. De zeer
vrouwelyke handeling van eierleggen verandert niets aan de school-
meestery. —
Maar als de anthropoloog iets dergelyks zegt van de anthro-
pen, dan worden deze kwaad, en krabben hem de oogen uit, en
vertellen dat-i geen verstand heeft van hun zeden, dus zede-loos
is, dat is in hun taal: slecht.
-ocr page 65-
84                                       IDEEN VAN MULTATULI.
326.   Er is geen individu die niet zou worden gehouden voor
misdadig, indien liy zich veroorloofde wat de Staat zich veroorlooft.
\'t Gaat daarmee als met kinderen die, betrapt op \'t een of\'
ander misdryf, als verschoonende omstandigheid aanvoeren: //ik
heb \'t niet alleen gedaan."
Ik geloof niet aan de deugd van individuen die zich onschul-
dig achten aan de misdaden der natie, //omdat ze \'t niet alléén
gedaan hebben."
327.   Ik vraag ieder Nederlander, wat-i zal antwoorden, als
\'n vreemdeling hem de dagörder voorlegt, dien ik meedeelde in
304?
Daarin wordt voorgesteld: »de beginselen eetier beschaafde natie
aantenemen, en den tot dusverre gevolgden weg te verlaten."
Zal men zeggen: O die generaal v. S. is \'n romancier, hy
schryft zoo mooi?
Of: die generaal slaat z\'n vrouw?
Of: die generaal is excentriek?
Of: hy is \'n zedeloos persoon?
Denkt men met zulke praatjes de eer van Nederland te redden?
Wanneer niet vóór deze 26 vellen Ideen verschenen zyn, ccne
radicale verandering geschiedt ten-goede, laat ik die dagörder
opnemen in de voornaamste kranten van Europa. *) En ik zal er
byvoegen dat, naar myne overtuiging, op de groote mogendheden
de plicht rust, een eind te maken aan zóó\'n stand van zaken.
Aan zedelykheid in de politiek geloof ik niet. Maar men kan
verzekerd wezen, dat èn Engeland èn Frankryk gruwen zullen van
zooveel onzedelykheid, zoodra \'t straffen daarvan winst oplevert.
") Ik heb dit helaas niet kunnen doen. Men zorgt er te goed voor
dat ik my niet bewegen kan! By \'t gereedmaken van dezen nieuwen
druk myner Ideen is — behoudens veel aanmerkingen, vouial op den
vorm — m\'n hoofdindruk: hoe was \'t my mogelyk dat alles te leve-
ren ! Men zie hierin geen bewondering van m\'n werk — \'t lykt er niets
naar! — doch \'n snydende herinnering aan den byna doorgaanden toe-
stand waarin dat werk verricht werd. (1872)
328.   De zedelykheid van privaatpersonen is meerendeels laf-
hartigheid.
Jan, Pieter of Paul durven hun namen niet zetten onder \'n
oproeping om diefstal by-nacht te plegen, gewapend, door meer
dan één persoon.
Maar als Jan, Pieter en Paul minister worden, dan teekenen
zy flinkweg: de Ministers, omdat het geweten in de war raakt
door \'n onbepaald lidwoord.
-ocr page 66-
IDE EN VAN MULTATÜLI.                                       25
Nooit Jieaft men gehoord dat de ministers in corjpre werden
geplaagd door verschyningen. Nooit springen ze — homogeen ge-
gesproken — in \'t water, uit wanhoop.
329.   Homogeniteit is een der malste woorden die we te wyten
hebben aan de stiiatkundige fictie, welke men parlementaire re-
geeringsvorm noemt.
\'t Is \'n overeenkomst tusschen vyf, zes, acht personen, om te-
zamen één — dat is géén — geweten te hebben.
Als Paul \'n snuifdoof steelt, wordt hy gestraft.
Maar wanneer Paul — minister — erger dingen begaat, dan
antwoordt-i op wat verwyt, heel deftig: ik heb \'t niet alleen ge-
daan. Ik was homogeen met de andere huwen.
Dat zeggen die heeren ook.
Ik wou. wel \'ns weten, hoe christenen, die zoo precies weten
hoe er zal worden gestraft en beloond, oordeelen over \'t quantum
loon of straf voor homogeene deugden of misdryven?
Verbeelje, iemand is \'n pronkstuk van deugd in \'t byzonder
leven, maar — onder bescherming van een onbepalend lidwoord —
als homogeen minister, ondeugend. Hoe wordt die rekening ver-
evend?
Om op den man af te gaan, welke zielen dragen de verant-
woording voor \'t verhongeren van de Javanen? Op wiens ge-
wetensbegrooting wordt de jammer geaffecteerd van de arme drom-
mels die weggevoerd zyn door zeeroovers? Ten wiens laste komen
de gruwelen in veroverde dorpen ?
330.   Ik zou moed hebben alleenheerscher te zyn. Maar wyl
ik niet geloof aan substitutie of surrogatie van geweten, zou \'k
niet den moed hebben constitutioneel Koning te wezen van \'n
Staat met parlementairen regeeringsvorm.
331.  Aan den Koning.— Sire! Voor ik den Havelaar uitgaf,
heb ik U geschreven, Gy hebt niet geantwoord. Niet rechtstreeks
altans. Het aanbieden eener betrekking houd ik voor eene wel-
willende vergissing. Ge zult nu wel eindelyk begrypen, o Koning,
dat ik geene betrekking kan aannemen in \'n Staat die zóó geregeerd
wordt.
By (\'e uitgave van den Havelaar, i.jb ik U dat boek aange-
boden. *)
Ook daarop ontving ik geen antwoord. Ik gis dat men U zal
\') Ik heb redenen om to gelooven Jat het hem nooit in-handen ge-
komen is. (1872)
-ocr page 67-
26                                       IDEEN VAN MULTATULI.
gezegd hebben, dat het boek //mooi" geschreven was. En,
Sire, dat is wel waar, maar \'t was de vraag niet of ik //mooi"
schreef.
Dat was de vraag niet, o Koning, noch voor my, nocli voor
Uw arme onderdanen daarginder, noch voor Uzelf, Sire!
Voor my niet, wyl ik \'r niet aan dacht schryver te wezen
van beroep, die z\'n glorie zoekt in welwillende recensiën, vorste-
lyke doekspelden en schrale voeding.
Voor Uwe verdrukte onderdanen was \'t de vraag niet, o Ko-
ning, wyl tot-nog-toe myn mooie styl geen enkele vermoorde moeder
daarginder, terugliep in \'t leven. Wyl de verontwaardiging die
myn pen bestuurde, geen enkelen verhongerden Javaan deed op-
staan uit den dood. Daar is door myn //talent" van mooischry-
ven, \'geen traan gedroogd, geen wond gesloten, geen Wanhoop
getroost, geen smart gelenigd, geen woede terug gebracht tot
berusting en kalmte...
Daar is door myn schryven tot nog toe niets van dat alles
te-weeg gebracht, o Koning, omdat Uwe raadslieden, dat niet heb-
ben gewild.
En eindelyk, Sire, ook U heeft de «mooiheid" van myn schry-
ven niet gebaat, dewyl Gy voor de geschiedenis der mensheid
zult terechtstaan, zonder de minste homogeniteit, onverschillig of
myn boek mooi of leelyk was.
Dat //mooi" vinden van myn schryven, Sire, was voorwendsel
en gezichtsbedrog.
Voorwendsel, om wegtegoochelen wat ik schreef.
Gezichtsbedrog, omdat velen die U omringen, zoo byzonder
slecht schryven, dat het gewone hun toescheen buitengewoon te zyn.
Daar gy dus waarschynlyk den Havelaar niet hebt gelezen,
o Koning, wyl men U in den waan bracht dat hy te //mooi"
was om Uwc aandacht te verdienen, neem ik de vryheid U hier-
by aantebieden myne Ideen, waarin voorkomt eene dagörder van
Uwen adjudant in buitengewone dienst, tien Luitenant-Generaal
VAN SwiETEN.
Ofschoon dat stuk goed geschreven is, Sire, hoop ik dat Uwe
omgeving niet slagen zal in de pogingen die zy voorzeker zal
aanwenden, om U terugtehouden van de lezing.
Ik ben bereid, Sire, U opmerkzaam te maken op cenige fouten
van taal en styl, in dat stuk, die my voorkomen als voldoende
verschooning voor \'t letten op de zaak die daarin wordt be- ■
handeld.
332. Parlementaire regeeringsvormen stellen een systeem voor,
van assurantie tegen misbruik.
-ocr page 68-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       27
Ik beweer dat de som der premiën hooger is dan de vermoe-
delyke tirannenschade.
333.  Ik heb hooren zeggen: de kans \'n groot man te vinden,
staat tot de kans om \'n verzameling van groote mannen byeen-
tebrengen, als \'t getal leden diei verzameling tot één.
Dit is niet waar. Ik geloof dat de zaak moet worden voorge-
steld aldus:
Aangenomen dat de Aloë ééns bloeit in honderd jaar, hoelang
moet men, by \'n zeer beperkten voorraad van die plant, wachten,
voor men \'n zeventigtal bloeiende Aloës byeenziet?
Nota voor den oplosser. De hier bedoelde praat-aloës hebben
de eigenaardigheid dat de bloesems afvallen en te-niet gaan, als
ze in minoriteits-verhouding worden gebracht tot niet-bloeiende
planten: drie bloemdragende plus vier dorre = zeven dorre.
\'t Omgekeerde zou ook waar zyn, maar komt zoo zelden voor,
dat het niet hoeft in rekening gebracht te worden.
Vgl. met de noot op 9. (1872)
334.   \'t Verdeelen van verantwoordelykheid is \'n vrucht van
Lafhartigheid en wantrouwen.
Wantrouwen van wie \'t opdringt, lafhartigheid in wie \'t aanneemt.
335.   Zoodra er nood is, ligt het in de natuur der harten,
terugtekeeren tot autocratie.
//De dokter moet het weten" zeggen de beangste omstanders
by \'t ziekbed. //Kapitein, help ons!" roepen de verschrikte passagiers.
Consulten en scheepsraden zyn uitgevonden, niet om zieken
of schepen te behouden, maar voor \'t gemak en de quasi-recht-
vaardiging van wie schepen en zieken lieten verloren-gaan.
336.   Ik schep \'n individu op de volgende wyze. Ik neem \'de
hoedanigheden van veel menschen by elkaêr, tel ze samen op,
en deel door \'t getal personen. Van dat\' individu denk ik me
een geschiedenis: //Aventuren van 1 gemiddelde, of: Leven en daden
van \'n extract-mensch."
//Het werd geboren op verschillende tyden, in onderscheidene
Kiesdistricten. Met lof en nut bezocht het allerlei inrichtingen
waar middelmatigheid gedoceerd wordt, en \'t werd nooit homogeen
veroordeeld wegens (diefstal of moord. Het trouwde met veel juf-
fers, en bracht extracten voort van alles. Het bakte brood en
staatkunde, \'t Brouwde bier en twist. Het stookte jenever en
argwaan, \'t Kuipte vaten en intrigues. Het verkocht koffi en gods-
dienst, wysheid, stroop en //eerste" beginselen.
-ocr page 69-
IDBBN VAN MULTATUU.
\'t Liep drie pas vóór- en drie pas achteruit, en bleef\' waar \'t
was. Het daalde en rees, en kwam niet hooger of niet lager, \'t
Werd ziek, en stierf, en leefde voort. . . heel jammer! Het sprak
gedurig, maar zei //ja" of zeide //neen" om-en-óm, zoodat het
was of \'t niet gesproken had. Het was niet blauw of geel, niet
rood of groen ofgrys, maar alle verf dooréén: \'n wanklaur.
Het was niet hoog, niet laag, nibt diep of breed of lang, niet
dik, niet dun... het was geen ding, het was \'n onding.
Het deed niet dit, het deed niet dat, het deed het een en \'t
aêr, het deed van alles wat, en deed dus niets.
Dat wil zeggen: het richtte veel kwaad uit, want het werd afge-
vaardigd om wèl iets te doen! (1872)
337.   \'t Is \'n treurig verschynsel, dat het woord //origineel"
\'n lofspraak is.
                         ,™_„
338.   Ik dank u lieve Natuur, dat ge dit altans hebt veror-
dend, dat ieder belast blyft met z\'n eigen digestie.
Men kan z\'n indrukken niet kiezen. Maar de wyze van opvatting,
verwerking en gebruik blyft overgelaten aan onszelf. (1872).
339. \'t Is \'n Wetgever niet geoorloofd verkeerd begrepen te worden.
En een auteur ook niet. Ik ben zeer schuldig op dit punt. Maar
toch beroep ik my ter verschooning op zekere opmerking in 380. (1872)
340.   \'t Was winter. Daar ginds op die breede vaart, vermaakte
men zich met schaatsryden. Het ys lag gelyk met den weg. Men
had \'r maar optestappen.
Toch was \'r een brug gelegd over \'n breeden gleuf, dien ik
den vorigen dag niet gezien had. En ieder die de brug passeerde,
betaalde \'n cent aan den man die \'t brugje gemaakt had //om de
gleuf" zeide hy.
Maar sommigen fluisterden:
— Hy heeft de gleuf gemaakt om \'t brugje.
Is \'t geen schande, dat men middel heeft gevonden, om \'t uit-
leggen van de wet
te maken tot \'n beroep?
.341. De maatschappy is overal doorsneden met zulke gleuven,
en meestal om den //bruggeman" in \'t leven te houden.
Wat zou er worden van de schoolmeestery, als we flinkweg
schreven zoo-als \'n beschaafd mensch spreekt?
Wat van de militairen, als we wilden begrypen dat het kleinste
Volk sterker is \'dan \'t grootste leger?
Wat van de advokaten, als wy wetgevers hadden die instaat
waren hun gedaclr.cn duidelyk uittedrukken ?
-ocr page 70-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                       29
Wat van de dominees, als we begrepen dat ieder zyn gods-
dienst vindt in z\'n eigen hart?
En eindelyk, wat van de zedemeesters, als we die zeden wis-
ten terug te vinden in de lieve Natuur?
Och, wat al bruggemannen op non-activiteit!
342.   Ik heb innig medelyden met Hooft, als ik naga wat-i
zal te lyden gehad hebben, omdat-i zich verstoutte //ik" te schry-
ven zonder c.
343.   Er is vaak meer moed noodig om kleinigheden aantetois-
ten, dan om groote vcrkeerdheden te bestryden.
De kleine dingen hebben meer aanhangers. (29)
344.  Een nietig mensch heeft my geprezen...
—  Verheug u, dan is uw zaak gewonnen. Wees verzekerd dat
de meerderheid op uw hand is.
Dit gaat niet door. Het bewyst slechts dat de lofreder.nar dit
meende. (1872)
345.    Zie eens, myn zoon, hoe wys de Voorzienigheid alles
gemaakt heeft. Die vogel legt zijne eieren in deszelfs nest. De
jongen zullen uitkomen tegen den tyd dat er wormpjes en vliegjes
zyn om dezelve te voeden. Dan zingen zy een loflied ter-eere van
den Schepper die Deszelfs schepselen overlaadt met weldaden.. .
—  Zingen die wurmen meê, papa?
Het vragend zoontje wacht nog altyd op antwoord. (-1872)
346.   Ik ken \'n vader die precies weet hoeveel z\'n zoon hem
kost aan onderwys. Hy schryft alles op.
Maar wat hy leert van z\'n kind, schryft-i niet op.
Dat is onbillyk.
347.  Twee knapen vielen te water. //Door Gods goedheid" werd
één gered.
De andere verdronk...
Door Gods kwaadheid?
Ook deze vraag blyft heeren theologen ter beantwoording aan-
bevolen. (4872)
348.   \'t Heeft zoo moeten wezen!
Juist. Het heeft zoo moeten wezen. Dat, en dat, en dat...
alles wat H, moet zyn. Alles wat geschiedt, is \'n rechtstreeksch
gevolg van \'t naastvorige, en indirect een gevolg van al \'t vorige.
-ocr page 71-
30                                  ÏDEEN VAN MULTATULI.
Er zyn velen die gelooven in myn God, de Noodzakelykheid.
Ze moeten wel!
En die godsdienst zal worden verheven tot godsdienst van Staat,
tot alleenheerschende, tot alleenzaligmakende kerk, zoodra \'r een
behoorlyk ministerie van eeredienst zal opgericht zyn: departement,
tot uitbreiding van de kennis der natuur.
Dit behoeft niet. De afschaffing van officiëele hemoeienis met het
tegendeel is voldoende. Zoodra de Staat z\'n budget ontlast van «Eere-
dienst" zal de godsdienst van lieverlede uitsterven. De Regeering
inoest van Kerk, kerken en gemeenten niet meer notitie nemen , dan
van andere liefhebbery-kollegien. Men zou dan spoedig ontwaren dat
de behoefte aan «geestelyk voedsel" niet zoo groot is, als nu de dominees
voorgeven, of liever: dat men de voorkeur geeft aan beter spys.
(294, 295) 1872.
349.  Eilieve, gy die beweert God te kennen, kunt ge my ook
zeggen waarom i/c hem niet ken?
—  De verdorvenheid van uw hart. . .
—   Was uw hart dan zoo byzonder goed, toen hy zich aan u
openbaarde ?
350.  Nog-eens, waarom ken ik God niet?
—  Gy zyt slecht.
—  Dat is zoo. Maar juist daarom, dunkt me...
351.   Wie aan God gelooft, moet wonderen aannemen, d. i.
afwijkingen van de regelen der Natuur.
Verbeelje... \'n god met constitutie ? Een god met hindernis-
sen! TIn Dieu fainéantl
Vgl. de noten by 168, 169, 175, 177. Ook bh. 387,111.(1872)
352.   Op \'n hoogen toren stond cene moeder met haar kind.
Het kind viel haar uit de armen.
Ter-zelfder-tyd viel \'n ander voorwerp. Het was van omvang,
als \'t kind. Van soortelyk gewicht, als \'t kind. De aantrekking
naar de aarde, de tegenstand der lucht.. . alles was by dat
voorwerp als by \'t vallend kindje.
Maar \'t kindje leefde, en had \'n moeder die de haren uittrok
van wanhoop.
Aan \'t andere voorwerp was niets gelegen.
—   O God, O God, myn kind, myn lief kind, jammerde de
moeder. O God, bewaar myn kind!
Niemand bad voor dat andere ding.
En naast elkaêr daalden de beide vallende lichamen, met ge-
lyke snelheid.
-ocr page 72-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       31
En de Natuur — \'t was vóór Newton. . . toch wist ze precies
hoe ze moest laten vallen! — de natuur ging haar gang. Zy be-
rekende heel kalm de vierkanten. . . lette op méér tegenstand beneden,
waar de lucht minder yl is. . . trok dat meerdere af\' van de snel-
heid... (165)
Nog-eens riep de moeder:
—  O God, myn kind!
\'t Kind viel te-pletter. De moeder die vergeefs gebeden had,
stierf. De vader van \'t wicht werd krankzinnig, enz.
Maar de zak met kurk, of de ham, of wat het wezen mocht,
dat met het kind gelyk viel van dien toren, blééf \'n zak met
kurk, of \'n ham, en zag er uit of \'r niets gebeurd was.
Toch was er niet gebeden voor die kurk.
Of \'t zoo goed is? Zeker, zeker! De minste verwarring, de
minste afwyking, zou ongeluk stichten, oneindig grooter dan \'t
sterven van \'n kindje.
Ik vertel die historie, niet om aanmerking te maken op de
Natuur, maar om te doen in \'t oog vallen, dat bidden niet helpt,
en dat men z\'n kind goed vasthouden moet, als men er mee op
\'n toren staat.
Want, ook daarvoor zorgt de Natuur, als men dat doet, zal \'t
niet vallen. Hierin is ze even wis, als in \'t toepassen der wet-
ten van Newton, dat is: van hare wetten, die Newton bestu-
deerde voor \'n klein deel, nadat ze reeds sedert oneindigen tyd
correct gefungeerd hadden.
Sedert oneindigen tyd. Wie aan een begin gelooft, aan eene
Schepping, zou tevens moeten aannemen dat er \'n oogenblik geweest
is, waarop tweemaal twee begon gelyk te worden aan vier, dus ook
oen tydvak waarin tweemaal twee niet gelyk was aan vier, en al zoo
dat eenmaal \'n waarheid ongerymd, en \'t ongerymde waar was. In
dat ongerymde saisoen zou God z\'n Scheppingsplan hebben opgevat.
Zie over \'t voorbestaan der logische noodzakelykheid, 564. (1872)
353. De woorden «geloof\' en //bygeloof" aannemende in den
gewonen zin, begryp ik \'t laatste beter dan het eerste.
Bygeloof is als de vrees van \'n kind, dat spoken ziet.
—  Hoe zyn ze in de kamer gekomen? Alles is gesloten.
—  Wèl, spoken. .. die hebben geen opening noodig. Daar zyn
ze spoken voor.
Geloof is de mccning dat er geen spoken bestaan, maar dat
\'n persoon van vlecsch, been en verder toebehooren, eeq^ gesloten
kamer kan binnendringen, zonder opening natelaten.
-ocr page 73-
32                                       TDEEN VAN MULTATULI.
354. Geloof is bygeloof.
355.   Wie \'t eerst c/geloof\' wist te verheffen tot deugd, moet
\'n stout man geweest zyn.
Misschien bemerkte hy dat de zwakken en tragen van geeste
lust hebben in geloof: mundus vult rfecipi.\' En in dat geval was \'t
opdringen van geloof als deugd, minder gewaagd. Tyrannen worden
door slaven gemaakt, en geloovers lokken bedrog uit. Menig waar-
zegger of profeet zou er misschien niet aan gedacht hebben, bood-
schappen overtebrengen uit den Hemel, als niet de gemeente door
haar heilbegeerig dorsten naar bedrog, hem tot wichelary verleid had.
Oorzaak en gevolg zullen hierin wel, als gewoonlyk, onderling van
rol verwisseld hebben. (1872)
356.  Er is veel te leeren uit de gewoonte zich by denkbeelden,
gezegden of gedachten de vraag voorteleggen: wie heeft dat het
eerst gevormd, gezegd en gedacht? Wat bewoog hem diiartoe?
Welke geschiedenis doorliep z\'n gemoed, vóór hy \'t dacht, zeide
of vormde? (30, 111)
357.   Deugde» zyn voorstellingen, van deugd, zooals de poppe-
tjes in \'t Doolhof *) de koningin van Scheba voorstelden, of Elisabeth
van Engeland, of \'t besje van Meurs.
—  Daar heb je ::ou. ..
Juist, daar heb je nu \'n man die matig is, en eerlyk, en
kuisch, en fatsoenlyk, alles te gelyk. . .
—   Kan die reus praten?
Hy slaat geen enkle van z\'n vrouwen. Hy drinkt niet, vloekt
niet, schopt niet. ..
—  Leeft die koningin van Scheba?
Hy kleedt zich naar de mode van den dag, volgt de gewoon-
ten van den dag, niemand heeft iets op hem aantcmerken, hy
geeft ieder \'t zyne.. .
Zit er \'n hart in die Elisabeth?
—   Kind, je bent lastig met je vragen. Daar heb je nou. . .
\'n poppetje...
Juist. Daar heb je nu \'n poppetje. Precies m\'n idee!
\') Ik verneem dat het Doolhof te Amsterdam niet meer bestaat.
In m\'n kindsche jaren was dit eenen toen reeds vry ouwerwetsche
inrichting waar kinderen zich vermaakten. In den tuin, een coort
van labyrinth, kon een zeer klein kind met wat goeden wil zich
verbeelden den uitweg niet te vinden. Daar waren attrapes, meka-
nieke poppen, optische fopperyen, capricieuse springbronnen die de
wandelaars verrastten. .. een heele pret!
Onder de poppen speelden behalve de boven genoemde Goliath
en David een groote rol. Dat Doolhof was in vroeger tyden by de
-ocr page 74-
IDEEN VAN MULTATULl.                                       33
Amsterdamsche jeugd zeer populair. Het »daar heb je nou..." in
den tekst, is citaat. Zoo sprak de explicateur. (1872)
358.   Heine dacht aan onsterfelykheid, toen-i \'n paar netge-
smeerde laarzen zag staan by \'n graf.
Eilieve, als nu eens de meid van den doodgraver daar \'n slaap-
muts had te-bleek gelegd?
359.   Ik houd zooveel van Heine, dat ik bly ben hem nooit
ontmoet te hebben.
In vorige drukken is \'t woordje «nooit" uitgevallen, waardoor dit
Idee in-verband met 226,geen zin heeft. Ik erken overigens dat myne
genegenheid voor Heine zeer verminderd is, en dat ik hem nu,
zonder gevaar voor oneenigheid zou kunnen ontmoeten. By gelegen-
heid Hoop ik de oorzaken te ontwikkelen, waarom ik hem lager
schat dan vroeger.
                                                             (1872)
360.  Ik heb u iets te vertellen van de Keulenaars. Dat is \'n
gemeen volk.
Zy zyn kleinsteedsch , bekrompen, gierig, dom, kwaadaardig,
ondankbaar en ydel.
Kleinsteedsch. Ze vermaken zich met praatjes over \'t intiem le-
ven hunner medeburgers.
Bekrompen. Zy veroordeelen iemand die niet houdt van hun
Kilmmel.
Gierig en ondankbaar. Zy laten de menschen die hun diensten
bewezen, omkomen van honger.
Bom. Ze begrypen geen verschil tusschen groot en klein.
Kwaadaardig. Zy belasteren ieder dien ze niet begrypen, of
boven zich voelen.
Ydel. Ze maken zich meester van \'n roem. die de hunne niet
is, door \'n standbeeld opterichten voor Vondel in den trant
van dat te Dordrecht *) — onder voorwendsel, dat-i te Keulen
geboren is. Toen hy leefde kenden ze \'m niet.
Ja, \'t is \'n gemeen volk. . . die Keulenaars!
\') Voor Ary Scheffer namelyk, wiens roem de... Keulenaars
zich toeëigenen. (1872)
361.  Wat poëzie, myn God, opdat ik niet verga van walging,
over zooveel walglyks bm my!
                                            ,             /
Wat poëzie, myn God, al waar \'t ten-dank alleen, dat zy U
schiep! Niet waar, ge zyt daar niet? Ge zoudt met almacht niet
zoo werkloos zyn ? Ge zoudt niet rusten als een trage luiaard,
die \'t nuchter aanziet hoe de misdaad heerscht? Hoe laagheid hoog
staat, en wat hoog is, laag?
idfen ii. 5e druk.                                                              8
-ocr page 75-
34                                  IDEEN TAN MULTATULI.
Gy zoudt uw armen niet zoo vadsig\' kruisen, als ging \'t heelal,
uw maaksel, u niet aan ? Ge zyt daar niet, niet waar ? Als gy
daar waart, ge zoudt van-tyd tot-tyd uw vuist verheffen, en die
dondrend neerslaan op \'t verrot gebouw, dat zich een maat-
schappy noemt hier beneden.
Wat poëzie, myn God, gy die door haar alleen bestaat, en in
de werklykheid u bezighoudt met nietsdoen. . . fraai bedryf!
Ik werk, en sloof, en tob, met weinig kracht, en in uw traag-
heid ligt \'n «/macht braak! Dat is toch jammer van zoo\'n al-
macht , vindt ge niet ?
Op, op, gy god die niet bestaat, help meê! Steek uit uw-
handen , sla eens rechts, en sla eens links, vóór, achter , overal, en
wees vooral niet minder in de daad, dan men uw téékende inden
bybel myner jeugd.
Daar zat gy op een hoogen troon van wolken, en zaagt er
grimmig en vervelend uit. . .
Om \'t even, er was handling in uw zyn. Gy waart vertoornd,
jaloers, van-tyd tot-tyd. . . soms grillig en geneigd tot boozen
luim — zoo als te wachten is van oude goden die, zoo lang alleen
en dus in slecht gezelschap, zich vervelen.
Maar toch, al zaagt ge \'r niet beminlyk uit, toch voelde ik
eerbied, vrees, oi wat het zy. . . iets voelde ik, toen de baker
my berispte, omdat ik vroeg\' of ze u gekend had zonder baard,
en of gy jong geweest waart als een ander?
Dat was verboden vragen, zei me \'t mensch, en \'k zou verdoemd
zyn, als ik \'t weer vroeg, dacht ze. Goed. Ik hield die vragen
vóór my in \'t vervolg, en smoorde zucht naar kennis met de
vrees, dat de aarde zich zou oopnen voor myn voet, zoo als te
lezen staat in eiken //Weg ter Zaligheid."
Ook meende ik, zou zich \'t vraagstuk of uw baard altyd zoo
lang geweest- was, en zoo wit, misschien vanzelf verklaren, als ik
gróót was.
Helaas, helaas, ik ben sints Lang al groot, veel grooter zelfs
dan tóen die baker was, en nog is my die baard een raadsel. . .
als gyzelf!
Maar tóen begreep ik u. Ik leefde met u, in u, en geloofde
toen ter-goeder-trouw dat gy ook leefde in my. *)
En als ik kwaad bedreef. . . o, weet ge \'t nog, hoe \'k eens — \'t was
vreeslyk! — op uw neus een bril geteekend heb met houtskool?
Waarachtig, \'t was tot tydverdryf alleen, boos opzet niet! Een
kind verveelt zich soms, ja vaak, omdat z\'n ouders meestal bezig
zyn met andere dingen dan hun kindren.
*) Zie de noot by 165. (t872)
-ocr page 76-
IDEEN VAN MULTATULI.                                   35
Wat was ik bang! Hoe sidderde my \'t hart, by \'t denkbeeld
dat men eens dien bril ontdekken kou, en vragen: wie toch heeft
dien bril op god z\'n neus gezet?
En. . . zonder dat die baker \'t feit ontdekte, gy die alles wist,
gy wist het, en zoudt «toornen," branden, slaan niet pestilentie
of wat anders.
Ik hoorde reeds de vraag: of ik verkoos myn eerstgeboorne
te oft\'ren aan uw wraak, dan of ik liever maasden wou, of pest,
door \'t heele land?
Ik had gemazeld, god, en nog geen eerstgeboorne. Die keus
was licht alzoo. Maar pest? Dit vond ik hard voor al liet arme
volk dat nooit u iets misdeed, alfauia niets gruwlyks als het
teeknen van zoo\'n bril.
Wat werd ik bleek by \'t hooren der trompet, die eigenlyk
niiuir zei: de diligence is aan, doch my in \'t oor klonk als ba-
zuin der kind\'ren Assurs, die gy te-hulp riept om dien bril te
wreken.
Daar rolden wagenen de stad in, vol van sterke mannen, met
namen die niet uittespreken waren. En toen ik onze meid vroeg
of ze moed had om te slapen by \'n vreemden heer, vyandlyk
generaal, en my diens hoofd te brengen in \'n zak, als JüDITH?...
zei ze : né!
Ik wist geen raad, o god, en ik verging van angst. . .
Goed, goed, ge waart er, en ik voelde dat ge er waart. . .
En nu?\'...
Wat poëzie, myn God, gy die in poëzie alleen bestaat. . .
Wat poosde, myn God, opdat ik niet verga van walging over
zooveel walg\'lyks om my.
Lieve Fancy , wilt ge my een sprookje vóórzeggen ?
Chronologisch-archaeologisch onderzoek naar den oorsprong dezer ge-
schiedenis, en van den naam der hartenstraat. Over Poëzie in \'n stad ivier
naam uitgaat op dum. Ongeneeslijke liefde, en vlechten van valsch haar.
De held der historie verdedigd tegen \'t vermoeden van misdaad. Apotheose
van
Gi.OBIOSo. \'t Gevaar van den roem, en de veiligheid van \'t bovenste
plankje. De geduldige Kal van vader
VAN A.I.PHEN, die nooit zooveel ge-
duld noodig had
ik meen de Kat als de kinderen die z\'n versjes
moesten leer en
de versjes van VAN Al.l\'llEN, meen ik en als de mar-
telaars van de ouderlyke ydelheid, die ze moesten aanhooren.
362. Het jaar weet ik niet. Daar ge \'r belang in stelt, lezer,
3*
-ocr page 77-
36
IDEEN VAN MÜLTATULI.
het tydstip te weten, waarop de geschiedenis aanvangt, die \'k u
verhalen wil, zal ik \'n paar punten opgeven als jalons.
Myne moeder klaagde over duurte van levensmiddelen en brand-
stof, \'t Moet dus geweest zyn vóór de ontdekking tier staathuis-
houdkunde. Onze meid was getrouwd met den barbiersknecht die
maar één been had. //Dat was zoo zuinig, meende de ziel, om
\'t schoeisel." Daaruit zou men nu weer besluiten, dat de staat-
huishoudkunde wèl uitgevonden was.
Hoe dit zy, \'t is lang geleden. Men zeide nog niet: ik heb
bepaald pyn in \'t hoofd, Amsterdam had nog geen trottoirs,
de inkomende-rechten bestonden nog, men gebruikte in zekere
beschaafde landen nog galgen, en stierf niet zoo dagelyks aan
anevrismen. Ja, \'t is lang geleden.
\'k Heb nooit begrepen waarom de hartenstraat, hartenstraat
genoemd wordt. Of moet men hartéstraat sehryven, of herten-
straat? Nooit heb ik in die buurt meer hartelykheid opgemerkt
dan elders, en ook hei\'tebeesten waren er niet menigvuldig, schoon
er iemand woonde die kippen verkocht, en dus poelier genoemd
werd, dat kachelmaker beteekent.
Ik ben daar in-lang niet geweest, en herinner me alleen dat
het \'n straat is, die twee hoofdgrachten aan elkaêr verbindt,
hoofdgrachten die ik zal laten dempen, zoodra ik de macht heb
Amsterdam te maken tot een der schoonste hoofdsteden van
Europa. *) Wat een myner vele plannen is.
Die ingenomenheid met de toekomst onzer hoofdstad, maakt
me niet blind voor hare gebreken. Daaronder reken ik in de
eerste plaats hare volslagene ongeschiktheid tot tooneel van rp.-
mantische voorvallen. Men ontmoet daar geen gemaskerde domino\'s
op de straten... de burgerlyke stand wordt geregeld bygeliouden...
er is geen Ghetto, geen Templebar, geen Chinesche kamp, geen
Cour des miracles. . . wie \'r \'n moord doet, wordt opgehangen. . .
en de meisjes heeten Mietjen of Jansjen. Alles proza.
Br is moed noodig om \'n verhaal te doen aanvangen in eene
plaats die op //dam" uitgaat, en waar men dus moeielyk Emé-
rence\'s of Héloïzes kan laten wonen. Wat ook weinig baten zou,
wyl die frajigheden al lang geprofaneerd zyn.
Hoe maken \'t toch de fransche schryvers om hun Margots en
\') Neen, de hoofdgrachten moeten niet gedempt worden. Maar wel
heeft Amsterdam behoefte aan \'n flinke passage-galery in de buurt van
mol- en torenstegen, en vooral aan Markten, \'t Is te hopen dat de leden
van den gemeenteraad eens te Brussel en elders gaan zien: wat \'n markt
is.
Het rondventen op de straten en \'t geschreeuw daarby, behoort thuis
in de middeleeuwen. (1872)
-ocr page 78-
TDEEN VAN MÜLTATÜLI.                                       37
hunne Marions aantekleeclen als idealen, en om niet te doen wal-
gen van de Henri\'s en Ernesten, die evenzeer doen denken aan
M\'sieu Henki en M\'sieu Ernest uit den nouveante\'-v/inkel, als
onze burgwallen aan vuil water?
Göthe was \'n moedig man: Grietje, Klaartje. . .
En ik: in de hartenstraat!
Maar ik schryf geen roman, dat \'s waar. En al schreef \'k \'n
roman, dan nog zie \'k niet in, waarom ik die niet geven zou
als geschiedenis. Ja, \'t is eene geschiedenis! En wel van iemand
die in z\'n jeugd verliefd werd op \'n houtzaagmolen, en lang
heeft nagesukkeld <ian die kwaal.
Want verliefdheid is \'n kwaal, al is \'t maar op \'n molen.
Men ziet dat myn verhaal heel eenvoudig wezen zal. Te een-
voudig eigenlyk om alleen te staan. En daarom zal ik \'r wat
tusschenvlechten hier-en-daar, als \'t me wat al te mager voor-
komt, zooals de Chinezen doen met hun staarten, wanneer die
wat dun zyn, omdat ze geen Eau de Lob hebben, en geen olie
van Makasser. . . waar ik trouwens nooit \'n beer ontmoette die
vet leverde aan Rowland.
In de hartenstraat dan was \'n leesbibliotheek. Een kleine jon-
gen met \'n stadskleurig gezichtje, stond op de stoep, en scheen
besluiteloos. Het was hom aantezien dat-i gebukt ging onder \'n
plan boven zyne kracht.
Telkens stak-i de hand uit naar de kruk van de deur, en
telkens veranderde hy die halfvolbrachte beweging in een onnoo-
dig neêrtrekken van \'t rechthoekig hemdskraagje, dat als \'n juk
->p zyn schouders lag, of in \'n even onnoodig tegenhouden van
\'n gemaakte kuch.
Schynbaar verdiept in de beschouwing der bonte twee-duits-
prenten, die de glazen voordeur van den aandoeningwinkel maak-
ten tot \'n staalkaart van onbegrypelyke dieren, vierkante boomen
en onmogelyke soldaten, dwaalde z\'n blik gedurig scheef-uit, als
van iemand die vreest betrapt te worden op misdryf. \'t Was
duidelyk dat-i \'n opzet in den zin had, dat ten-eeuwigen-dage
moest verborgen blyven voor de blikken van voorbyganger en na-
geslacht, en wie bovendien lette op de krampachtigheid, waarmee
hy, met de linkerhand onder \'t opgeschort kieltje, iets scheen te
betasten en te knypen in z\'n broekzak, zou allicht op \'t denk-
beeld zyn gekomen, dat Wouter voornemens was huisbraak te
plegen, of zoo-iets.
Want hy heette Wouter.
\'t Is wel gelukkig dat ik op \'t idee ben gekomen z\'n geschie-
denis te verhalen, en ik beschouw \'t als \'n eerste plicht u te
zeggen dat-i onschuldig was aan poging tot huisbraak of moord.
-ocr page 79-
38                                         IDEEN VAN MULTATULI.
Maar \'I zou me veel waard zyn, hem even bondig te kunnen
vryspreken van andere vergrypen. \'t Voorwerp dat-i heen en weer
keerde in z\'n linkerbroekzak, was wel geen roasignol, geen
passe-partout, geen casse-tete, geen tomahawk of machine infer-
nale. ..
maar toeh \'n papiertje dat de veertien stuivers inhield,
waarvoor-i z\'n Nieuw-Testament met gezangen had verkwanseld aan
den stalleman op d\'ouweèrug, en \'t plan dat hem zoo kleven
deed aan die stoep in de hartenstraat, was niet meer of\' minder
dan z\'n intrede in de tooverwereld tier romanlektuur: hy wilde
Gloiuoso lezen.
Glorioso! Lezer, er zyn vele navolgingen, er is maar één
Glorioso.
Al de Rinaldo\'s en Fra Dia volo\'s van latere tyden, mogen
niet op één dag genoemd worden met den onvergelykelyken held,
die gravinnen schaakte by dozynen, pausen en kardinalen uit-
plunderde als feilbare mensehen, en Wouter Pieterse schuldig
maakte aan testamentsverduistering.
Maai\' dit laatste was Glorioso\'s schuld niet, zeker niet. Men
zou schromen \'n held of \'n genie te wezen, of \'n roover zelfs,
als men daarom belast werd met de verantwoordelykhcid voor
misdaden, die na jaren kunnen begaan worden om onze geschie-
denis machtig te worden.
Ik protesteer ernstig tegen medeplichtigheid aan de vergrypen
die na m\'n dood zullen geschieden, ter stilling van den dorst
naar kennis myner lotgevallen, en verklaar dat ik me op m\'n
weg naar roem, niet laat terughouden door de bedenking, dat
eenmaal \'n Nieuw -Testament met gezangen kon worden verkwan-
seld voor \'t //leven en de daden van Multatuli," schoon ik \'t
niet duur vinden zou.
—   Wat maalje daar toch, jongetje? Motje wat, kom in. An-
ders, ga heen.
Nu moest Wouter wel binnengaan, of hy had afstand moeten
doen van Glorioso. Want de man die, bukkende over de toon-
bank , zich als \'n alikruik omwrong om de deur te openen, en
onzen held die woorden toetegrauwen, had geen gezicht dat uit-
lokte tot terugkeeren, als-i eenmaal toornig was gemaakt door
doelloos //malen" aan de deur. Altans Wouter , die eerst den
moed niet had binnentegaan, durfde nu niet wegloopen. Hy
voelde zich binnengetrokken... \'t was of de boekwinkel hem in-
slikte.
—  Glorioso. . . asjeblieft, m\'nheer, en hier...
Hy haalde z\'n machine infernale voor den dag.
—  En hier is geld. ..
Want-i wist van den schoolmakker die \'m had aangestoken
-ocr page 80-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       39
met de romanziekte, dat men in \'n leesbibliotheek //pand" vraagde
van onbekende klanten.
De boekeman scheen zich //gedekt" te achten door de neerge-
legde veertien stuivers. Altans hy nam uit de kast \'n deeltje
dat vet en belezen, op omslag en bladzyden teekens droeg van
veel onzindelyk genot.
Ik ben zeker dat de preêken van domino Splitvezel, die in
ongestoorde rust, van hun bovenste plank met minachting neer-
zagen op de lektuur van den dag, zich zouden geschaamd hebben
hun onbezoedeld gewaad in aanraking te brengen met zooveel
vuiligheid. Maar \'t is niet moeielyk rein te blyven als men op de
bovenste plank staat, en nooit wordt uitgevraagd. Ik vind dus
dat die preêken ongelyk hadden, en dat vind ik van veel preéken.
Na met \'n bevend stemmetje den man te hebben opgegeven
hoe-i heette, verstopte Wouter z\'n misdadig geluk onder \'t he-
lend kieltje, en vloog de deur uit, schichtig als \'n kat die \'r
prooi beet heeft, nadat ze //uren lang gedoken zat."
Een kort hoofdstuk in cyfdeelen, en \'» Idee achteraan. 1°. De nederig-
heid van den schryver, blykende uit de erkentenis zyner onwetendheid om-
trent den naam van zekere poort.
2°. De invloed van Fransje Hai.i.EMAN
op Wosjter\'s heldenziel. 3°. Verband tussvhen di-rn invloed en de profe-
tiën van
Habakuk. 4°. Nog iets over Hafiakuk en gedrukte perzikken.
5°. Groote menschen bezien door de kleine. Iets over den staart van myn
chinees, en de halskraagjes van
V menschdom.
363. WoütEk liep, liep... en wist niet waarheen. Naar huis
kon-i niet. Daar toch werd hy te streng bewaakt. Wat niet moeie-
lyk viel, Want de ruimte was bekrompen.
Hy koos eenzame straten, en kwam eindelyk aan \'n poort die
hy zich herinnerde meer gezien te hebben. Maar den naam wist-i
niet, en ik ook niet. *) \'t Was \'n platte, lage poort, waar \'t al-
\') \'t Was de Zaag- of de Jïaampooit. Niet ver van daar lag de zoo-
genaamde Aschbelt, waar al de haardasch, die Amsterdam opleverde,
werd uitgestort. Dit was in Woutkk\'s tyd, en nog lang daarna, een
heele heuvel waarop de straatjeugd zich altyd vermaakte, en «fatsoeu-
lyke" kinderen nu-en-dan, zoo vaak ze namelyk zonder opzicht werden
gelaten. De zucht om te klauteren is in laaglanders iets zeer karakte-
ristieks. Ik zeg daarover een-en-ander in \'t hoofdstuk: Bergpoëzie in
inyne Mïllioenen-Studiën.
Men zou zich vergissen als men uit het opgeven der namen van de
beide poorten, welker eene hier bedoeld wordt, de slotsom trok dat de
Wouter-geschiedenis nuchtere waarheid behelsde, naar den zin van onzen
Droogstoppel. Ook die soort van waarheid is er in, doch zelden. De
strekking is waar in hooger betoekenis. Uit den aanhef van 861 kan
men opmaken dat ik behoefte voelde my door verandering van toon,
-ocr page 81-
40                                        IDEEN VAN MULTATULI.
tyd zoo naar asch rook, en waar-i eens dien sprong had. gedaan,
toen hy was weggebleven van de katechisatie, met Fransje Hal-
LEMan die meende dat Wouter niet durfde wegblyven en van
de poort springen. Maar Wouter durfde wel, en deed het, juist
omdat Fransje Halleman getwyfeld had aan z\'n durven.
Aan dat wegblyven had hy te danken dat-i zoo byzonder goed
thuis was in Habakük, wiens profetiën hy twaalfmaal moest af-
schryven tot straf\'. Die sprong bezorgde hem bovendien \'n baro-
meter in z\'n verstuikten grooten teen die, uit edele wraak, hem
later altyd waarschuwde als \'t regenen zou.
In zekeren zin was Habakuk te beschouwen als Wouter\'s over-
gang van de kinderlektuur tot de boeken waarin van //groote
menschen" wordt verteld. Sedert eenigen tyd namelyk voeld-i zich
geschokt in z\'n eerbied voor brave Hendrikken, en hy walgde
van de papieren perzikken der naarstigheid. Andere perzikken
kende hy niet, omdat die zoo niet voorkomen in \'n burgerhuis-
houden.
Niets was natuurlyker dan dat-i vurig verlangde meêtespreken
met z\'n grootere makkers op de school, over de wonderen die
er gebeuren in de werkelyke wereld, waar men in \'n koets rydt,
steden verwoest, prinsessen trouwt, en \'s avends opblyft na tie-
nen, al is er niemand jarig. Ook bedient men zichzelf\' aan tafel
in die wereld, en heeft maar te kiezen wat men gebruiken wil.
Zoo meenen de kinderen.
364. Ieder knaap heeft z\'n heldeneeuw, en \'t menschdom heeft
\'n kieltje gedragen, met \'n jukkraagje.
Maar tot hoever gaat die overeenkomst? Waar houdt ze op?
Zal \'t menschelyk geslacht ryp worden? En meer dan ryp, oud?
En gebrekkig, kindsch?
Hoe oud zyn we nu, in 62? Zyn we knaap, jongeling, man?
Of misschien reeds. . . neen, dat ware onaangenaam.
Laat ons gema.kshalve vaststellen dat wy leven in de Flegel-
jahre
van Jean Paul. We zyn dan niet geheel kind meer, en
er is nog wat te hopen van de toekomst.
Ja, van de toekomst, als ons die muffe schoollucht zal afge-
eenigzins te herstellen van de misselykheid die \'n gevolg was der be-
schouwing van onzen politieken en maatschappelyken toestand.
Myn voornemen was in den » Wouter" eene schets te geven van den
stryd tusschen laag en hoog, tusschen zielenadel en ploertery. Wouter
is een nieuwe — en betere! — Faust, een Don Quichot naar den\'geest.
Ontevredenheid met m\'n Publiek — dat niet lezen kan (zie de noot
by \'t slot der zeeziekte-vertelling)
— belette my telkens voorttegaan. Ik
vlei my met de rnèeningdat het nageslacht dit jammer vinden zal. (1872)
-ocr page 82-
IDEEN VAN MULTATUU.                                   41
waaid zyn. Als wy vrede zullen hebben met het korte buisje van
\'t jongetje naast ons. Als men de vryheid hebben zal, ongesmaad
geboren te worden zonder verlof van de wet. Als er één taal zal
wezen. Als metaphysick en theologie zullen vergeten zyn, en ken-
nis der Natuur zal gelden als adel. Als we voor-goed zullen heb-
ben gebroken met de bakervertellingen van godsdienst.
Ziedaar wat zydc, gevlochten in \'t dunne staartje van m\'n chi-
nees. Sommigen zullen zeggen dat \'t maar vlas is.
Hen italiaansche roover op \'« buitensingel te Amsterdam. Proefje van
\'t bitter lyden der deugdzame
AsiAUA. Privat eu JouviN met huwelyken
en godsdienstige waskaarsen, de palladia der zedelykheid. Het fatsoen
der Mallemannen, waaruit men kan te weten komen hoe eerlijkheid ryk
maakt. Korte bespiegeling over gebrek aan ruimte.
365. Woute» dacht volstrekt niet aan heldeneeuwen of cliine-
sehe staarten, toen-i heel ongevoelig voor de afwezige schoonheid
van \'t landschap, aan \'n moddersloot kwam, waarover \'n onnoo-
dig brugje lag, welks leuning hy uitkoos tot lezenaar, na goed
te hebben rondgezien, en zich overtuigd dat-i alleen was, en on-
gestoord kon overgaan tot het verslinden van z\'n roover.
Ik heb \'n oogenblik den lust in my voelen opkomen, den lezer
deelgenoot te maken van Wouteb\'s genot, door \'t leveren eener
schets van \'t onsterfelyk werk dat hem zoo boeide. Maar, be-
halve (lat ik Globioso\'s geschiedenis niet recht ken — wai me
trouwens niet volstrekt beletten zou er over te spreken — heb
ik u veel andere zaken te verhalen van dringender aard, en ben
dus wel genoodzaakt u te verwyzen naar de hartenstraat, in de
hoop dat ge daar zult terechtkomen zonder uwen weg te nemen
over (f omoelmuj. Laat het u genoeg zyn, te weten dat het //heel
mooi" was. //De deugdzame Amalia , die, by flikkerend toorts-
licht, aan het treurig sterfbed van hare vereerde moeder, in het
somber cypressendal, plechtig had gezworen, dat hare vurige
liefde, voor den edelen roover, door het yzingwekkende valluik,
en de verroeste ketenen, met derzelver zilte tranen. . . kortom,
\'t was treffend. Ook was \'r meer zedelykheid in, dan in al die
flauwe navolgingen. Al de leden der bende waren getrouwd, en
droegen handschoenen. In de grot stond \'n altaar met kaarsen,
en de hoofdstukken waarin meisjes geschaakt werden, eindigden
met eerbare puntjes of geheimzinnige gedachtenstrepen. .. die Wou-
ter vergeefs tegen \'t licht hield om \'r meer van te weten.
Hy las tot //sterf verrader." Toen was \'t donker, en-i begreep
dat het tyd werd \'n eind te maken aan de voorgewende wande-
ling met de Hallemannetjes ndat zulke fatsoenlyke kinderen wa-
ren." Met weerzin sloot hy \'t dierbaar boekje, en liep haastig
-ocr page 83-
42                                       IDEEN TAN MULTATÜLI.
weg, omdat-i vreesde beknord te worden over z\'n lang uitblyven.
//Hy zou nooit weer permissie krygen," werd er by zoo\'n ge-
legenheid gedreigd. Maar Wouter begreep wel dat dit geen ernst
was. Daartoe wist-i te goed dat men graag de kindéren //eens van
de vloer heeft, als men zoo klein behuist is." En: //de Halleman-
netjes waren zoo buitengewoon fatsoeniyk. Ze woonden naast \'n
huis met \'n balcon, en hadden onlangs heel lief\' hun petjes af-
genomen."
Ik voor my geloof niet dat de Hallemannetjes fatsoenlyker
waren, dan de andere mannetjes onder Wouters kennissen. En
daar ik graag reden geef van m\'n geloof, wil ik hier een voor-
val inlasschen ,, dat iets vroeger had plaats gevonden.
Wouter ontving geen zakgeld. Z\'n moeder zei, dat hoefde niet
wyl-i thuis alles kreeg wat-i noodig had. \'t Stuitte hem, altyd
te moeten wachten op vergunning om //meêtedoen," als z\'n kame-
raadjes met den bal speelden, en hem verweten dat hy \'t zyne
niet had bygedragen tot aanschaffing van dat meubel, \'t Kostte
drie duiten in Wouter\'s tyd. Nu zal \'t wel duurder wezen. . .
neen, goedkooper, door de staathuishoudkunde.
En by veel gelegenheden meer, had-i verdriet over z\'n voort-
durende geldeloosheid. Later zullen we zien of \'t waar was, wat
z\'n moeder zei, dat-i thuis alles ontving wat hy noodig had. Zéker
is het, dat men hem thuis niet de gelegenheid gaf, om nu-cn-
dan over \'n kleinigheid te beschikken naar eigen wil. Wat toch
zoo heel prettig is voor kinderen. En voor menschen.
De Hallemannetjes — die zoo byzonder fatsoeniyk waren —
gaven hem heel duidelyk te kennen dat het hun verveelde, lan-
ger alleen de kosten te dragen van \'t verkeer. Fransje berekende
dat Woutbr\'s vriendschap hun al negen stuivers gekost had —
wat ik duur vind, niet om de vriendschap, maar om \'t bereke-
nen en Gus zei dat \'t nog meer was, maar dat laat ik daar.
Ook had deze hem vier griften voorgeschoten, welke hy noodig
had om z\'n hof te maken by lange Ceciel die niet van \'m weten
wou omdat i \'n insteekpakje droeg. *) Maar de griften luid ze
aangenomen, en overgedaan aan Gus voor \'n zoen.
\') De overgang van zoo\'n «insteekpakje" op \'t «buisje boven den broek"
was \'n enorme sprong, vooral omdat daarby \'n vest te-pas kwam, waar-
voor by \'n insteekpakje geen plaats was. Ilicrby namelyk was het buisje
gesloten, en de broek van alle zyden daarop vastgeknoopt. Of die hië-
rarchie in \'t kindertoilet nog bestaat, is me onbekend. In Wouter\'s
tyd speelde ze \'n groote rol. Én ook jaron daarna. Ik-zelf heb menigen
traan geschreid, omdat het «open buis" met daarby behoorend «vest"
my onmenschelyk lang onthouden werd. (1872)
-ocr page 84-
TDEEN VAN MULTATULI.                                     43
De bittere verwyten der Hallemannetjes — die zoo byzonder
fatsoenlyk waren — maakten Wouter wanhopig.
—  Ik heb gevraagd aan m\'n moeder, zei hy, maar ze wil me
niets geven.
—   Dat giiat ons niet aan, antwoordden de Hallemannetjes,
d. z. b. f. w. Je bent \'n klaplooper.
Woutee hoorde dit woord voor \'t eerst, maar begreep het
terstond. Niets maakt scherpzinniger dan bitterheid van hart.
—  Klaplooper, klaplooper... ik ben \'n klaplooper!
Schreiend liep-i heen, en koos \'n omweg om de straat te myden,
waar lange Ceciel\'s vader \'n lappewinkel //deed." Och, als ze
gezien had hoe-i als \'n klein kind liep te huilen op straat. ..
zeker, dat was erger dan de broek boven \'t buisje.
—  Klaplooper, Klaplooper!
Hy ontmoette veel groote mcnschen die misschien ook klaploo-
pers waren, maar ze huilden er niet om, als Wouter.
—  Klaplooper!
Hy zag \'n diender, en haalde adem toen die voorby was.
\'t Bevreemde hem dat de man \'m niet gevangen nam.
—  Klaplooper!
Daar kwam de man van de vuilniskar, die \'t woord naklep-
perde met z\'n ratel.
Onze arme lyder herinnerde zich, hoe de Hallemannetjes, d. z.
b. f. w. hem eens hadden voorgespiegeld, welke winst er viel te
behalen op \'n kleinhandel in peperment. Voor vierentwintig stui-
vers had men \'n grooten zak vol. By verkoop, tegen zooveel stuks
voor \'n duit, zou \'t voordeel enorm wezen, als men maar kapi-
taal had om te beginnen. Dit hadden de Hallemannetjes precies
uitgerekend. Want ze waren niet alleen byzonder fatsoenlyk, maar
knap ook. Knapheid en fatsoen gaan meestal samen. Maar, had-
den ze gezegd, er moest kapitaal wezen. Zy zouden de inkoopen
doen, zy zouden zich belasten met den verkoop, en als Wouter
maar één gulden kon bydragen, was de zaak gezond.
—  Klaplooper. . . klaplooper.. .
Wouter stal \'n gulden uit het //knipje" van z\'n moeder, en
bracht die aan de Hallemannetjes, d. z. b. f. w.
—   Hoe kom je \'r aan? vraagde Gus, maar zorgde dat Wou-
ter geen tyd had om te antwoorden, en tevens dat-i \'t antwoord
niet verstond, dat deze gaf door zwygende verlegenheid.
—  Hoe kom je \'r aan — zonder vraagteeken alzoo — zie, nu
zullen Franssie en ik ieder \'n dubbeltje byleggen, dat maakt
vierentwintig, en dan koopen wy de peperment. Op de llozen-
gracht is \'n fabriek. . . zóó\'n zak voor vier schellingen.. . wy zul-
len al de moeite doen, Franssie en ik.. . by ons op school is
-ocr page 85-
44                                       IDEEN VAN MÜLTATULI.
meer gelegenheid om te slyten, weetje. . . Kris Kloskamp heeft
al twaalf besteld. . . hy zal betalen na de vacantie. . . icy zullen
ons al de moeite getroosten. . . jy hoeft niets te doen, Wouter. . .
en gelyk doelen, daar kunje op aan. . .
Wouter ging naar huis, en droomde van ongehoorde winst.
Hy zou \'n daalder teruggeven in \'t knipje van z\'n moeder, en
voor lange Ceciel \'n potlood koopen van den man die \'r gaten
meê prikte in \'t hout van z\'n kruiwagen. Zóó sterk waren ze!
Dat was wat anders dan \'n paar griften, dacht-i, en als lange
Ceciel hem dan nóg niet wou hebben tot \'r vryertje, dan. . .
neen, verder dacht Wouter niet. Daar zyn op den weg onzer
verbeelding afgronden, die we niet durven peilen. Wy worden ze
instinktmatig gewaar, sehrikken terug, sluiten de oogen, en. . .
ik weet niet verder. Maar dit weet ik, dat Wouter dien avend
heel gelukkig insliep, in de hoop dat-i weldra, \'n goed geweten
hebben zou over \'t bestolen knipje, en \'n voldaan hart over z\'n
liefde tot lange Ceciel.
Helaas, helaas, Wouter had gerekend buiten de knapheid en
\'t fatsoen van de Hallcmannetjes!
Den volgenden dag namelyk zochten zy hem op, toen-i de school
verliet. Wouter die zich gevleid had hen te zien hygen onder
\'t gewicht van \'n grooten zak, Wouter die zoo verlangend was
te weten of Kris Kloskamp z\'n cordate bestelling had volgehou-
den, Wouter die brandde van nieuwsgierigheid naar den uit-
slag. .. och, hy werd bitter teleurgesteld, toen-i Gus Halleman
ontwaarde, die niet alleen geen zak peperment droeg, maar bovendien
\'n zeer ernstig gezicht meebracht. Ook Franssie keek als de deugd.
■— Wel, hoe staat de zaak? vraagde Woutkr, zonder \'n woord
te spreken. Hy was te nieuwsgierig om niet te vragen, en te
angstig om die vraag anders te uiten, dan door \'t geluideloos
openen van z\'n mond, en \'t vooruitsteken van zyn gelaat.
—  Hoor eens, Wouter, we hebben ons bedacht... er is veel tegen.
Arme Wouter ! Daar verongelukten in één schipbreuk, z\'n ge-
weten en z\'n hart. Weg, droomen van zedelyke rehabilitatie, weg,
gapend «moeder\'s knipje," weg, houtborend potlood dat \'n ope-
ning klieven zou in \'t hart van lange Ceciel . .. weg.. . weg -..
weg... alles weg!
—  \'Je begrypt, Wouter , die peperment zou smelten. ..
—  Ja. . . a . . . a, hikte de arme jongen.
—  En die Kuis Kloskamp, die \'r twaalf besteld heeft, weetje?. ..
—  Ja... a. .. a. . .
Of Kris ook smelten zou*
—   Hy gaat van-school, en zal zeker niet weerom komen, na
de vakantie.
-ocr page 86-
-.
■■
1DEEN VAN MULTATULI.                                      46
—   ZOO... O... 0 ?
—  Ja, en daarom... en ook... we hebben uitgerekend, Frans-
sie en ik, dat \'r veel minder in \'n pond gaan dan we meenden,
omdat de peperment tegenwoordig heel zwaar is, weetje?
—   Ja, voegde Fransje er by, met hoogen ernst, als iemand
die in levensgevaar \'n //eerst" beginsel verkondigt, ja, de peper-
ment is heel zwaar tegenwoordig. Voel eens, maar je moet \'t
weerom geven.
En hy bood Wouter \'n pepermentjen ;uin, dat deze heel goed-
moedig woog op z\'n vinger. De arme jongen gaf \'t trouw terug.
Zwaar vond-i \'t. . . och, hy was zoo bedrukt, en zou alles zwaar
gevonden hebben op dat oogenblik.
Fransje stak \'t zware pepermentjen in z\'n mond, en zeï, al
zuigende:
—  Ja wezenlyk, heel zwiiar... \'t is engelsche, weetje ? En dan
is \'r nog wat. . . niet waar Gus? \'t Fatsoen! Toe Gus, zeg jy \'t
maar.
—  \'t Fatsoen, Wouter! riep Gus bedenkelyk.
—   Wy meenen \'t fatsoen, herhaalde Fransje, alsof-i wat op-
helderde. .
Wouter zag beiden beurtelings aan, en scheen begrip tekort
te komen.
—  Zeg jy \'t maar, Gus.
—  Ja, Wouter, Franssie zal \'t je wel zeggen.
—  Wouter, onze pa is in de diakenie, weetje, cn-i gaat rond
met \'n zakje, en by ons //op" de gracht. . .
—   Ja riep Fransje, by ons op de gracht. . . weetje.. . daar
woont m\'nheer Krullewinkel die \'n buiten heeft...
—  En \'n balcon. . .
•— \'t Is maar om \'t fatsoen. .. weetje Wouter ? En als er
huisbezoek komt, dan presenteert\'onze mama. . .
—  Ja, dan presenteert ze madera. . . heusch, en onze tabaks-
pot is van zilver. . .
—  Né, Franssie . .. maar \'t is net als zilver, weetje Wouter ?
De arme jongen zei maar dat-i \'t wist, hopende eindelyk te
weten te komen wat-i inderdaad niet wist: het verband tusschen
al die dingen en zyn vervlogen hoop. Hy stamelde:
—  Ja, Gus... ja, Franssie ... maar de peperment ?...
—  \'t Is maar, weetje, om je te zeggen dat we heel fatsoenlyk zyn.
—  Ja, Gus.
—■ En braaf.
—  Ja. .. a. .. a. . . Franssie !
Arme Wouter !
En daar je zei dat je geen zakgeld krygt.. .
-ocr page 87-
46                                  IDEEN TAN MULTATULI.
—   Ja, Wouter, en weetje, omdat onze pa zoo fatsoenlyk
is... als \'t winter wordt, kan je \'t zien, dan gaat-i rond met
\'n weesjongen. . .
—   Ja, en-i schelt aan al de (leuren. Nu, daarom zyn we
bang dat je...
—  Dat je. . .
—  Die gulden.. .
—  Die gulden, weetje?
—  Dat je \'m niet. ..
—   Dat je \'r niet ccrlyk aankomt.. . dat is het, zei Fransje,
die \'n tweede pepermontjen uit z\'n zak haalde en in den mond
stak, tot versterking zeker na dat beslissend woord.
\'t Was er uit!
Arme, arme Wouter!
—  En daarom Wouter, willen we niet met je meedoen. Maar
gelyk deelen. . . dat is afgespoken!
—  Ja, gelyk deelen, riep Gus. Je begrypt. . . tey de moeite. . .
Ziedaar, gelyk deelen. . .
90-*- 2x2
De Hallemannetjes waren knap. Gelyk deelen: — 8.
o
Wouter ontving acht stuivers.
—  Weetje, zei Gus, \'t is omdat onze pa diaken is.
—  Ja. . . en onze tabakspot.. . al is \'t dan geen zilver, \'t lykt
precies op zilver.
Op deze waarachtige historie grondt zich myn ongeloof aan de
buitengewone fatsoenlykheid der Hallemannetjes, en ik hel over
tot de meening dat dit fatsoen eigenlyk niets was dan \'n uit-
vindsel van Wouter\'s moeder, omdat ze //nauw behuist" was.
\'t Is de vraag of zy ooit iets zoo byzondcr fatsoenlyks zou ont-
dekt hebben in die kinderen, als zy kans had gezien Wouter
met wat nut te gebruiken in \'t huishouden.
366. Veel wetten en de meeste zeden zyn ontstaan uit gebrek
aan ruimte in verstand, hart, karakter, woning, landstreek, of
middelen van bestaan.
Dit is toepasselyk op de leer van \'t rechterhandje zoowel, als
op de instelling van \'t huwelyk, en op veel dingen die daar-
tusschen Hggen. *)
\') Zie over \'t huwelijk, als uitvloeisel van schraalte der levensmid-
delen, de Japansciie gesprekken. De voorrang van de rechterhand is
\'n gevolg der nauwte aan-tafel. Ook by den Javaan staat de linkerhand
in \'n slecht blaadje, maar dit heeft \'n geheel andere reden die geens-
zins verwerpelyk is, en wel voor z\'n kiesheid pleit. (1872)
-ocr page 88-
IDEEN VAN MULTATULI.                                    47
Een hoofdstuk met Ideën \'t doorheen (219). Verloren suikerpotten en
zoekgeraakte bybels voor de rechtbank van \'t geweten. De onmannelykheid
der natie, volgens
SlEGKNHEKK en andere moralisten. De verdiensten en
de gebreken van
LEENTJE, beschouwd uit \'n menschenvriendelyk oogpunt.
Verregaande onkiesheid van de voorprinselyke spelmethode.
IDEM van den
svhryver dezer Ideën. Uitvallen tegen deugdzame vuiligheid.
KAPPELMAN\'S
preek over zeggen en doen.
367.   Hoe \'t zy met die principe-Wende vruchtbaarheid van de
nauwte, Wouter kende de vrucht, al was-i niet zoo wysgeerig
ingelicht omtrent den oorsprong\'. Over z\'n laat thuiskomen bekom-
merd-i zich dus niet zóó erg, als over de vreeselyke straf die \'m
wachtte, als men z\'n nieuw testament met gezangen zou missen.
Hy was teruggekeerd van z\'n uitstapjen in de Abruzzen, en by
z\'n terugkeer in Amsterdam, viel hem de herinnering aan z\'n
boosheid — of* liever \'t voorzien van de straf die \'r volgen zou
op die boosheid — drukkend zwaar op \'t gemoed.
368.    Er zou weinig overblyven van wat wy geweten noemen,
als we de noodzakelyke gevolgen van \'t bedreven kwaad konden
wegdenken.
369.    Maar Wouter troostte zich met de bedenking dat-i dit-
maal geen vingerhoed had weggemaakt, zoo als laatst. Men zou
\'t Nieuw-Testament niet zoo gauw missen, diicht-i, omdat de Zondag
nog vèr was, en in de week zou \'r niet naar gevraagd worden.
Nog-eens: \'t was geen vingerhoed, geen breipen, geen suiker-
pot , of zoo-iets van dagelyksch gebruik. . .
370.    Zonderling, dat de christenen, die naar hun zeggen de
zaligheid uit den bybel halen, zoo gauw verzadigd zyn van die
zaligheid.
Wouter\'s bemoedigende paralel tusschen vingerhoeden en blyde
boodschappen was volkomen juist.
Ik ken veel christenen die hun bybel nooit inzien — dat dan
ook \'t eenig middel is om christen te blyven — velen herinne-
ren zich iets aangaande den bybel, uit hun katechisatietyd, maar
weinigen hebben zooveel daarin gelezen als byv. ik, die me toch
van zaligheid voorzie op andere wyze.
Aan \'t meerendeel der christenen, die boos op me zyn omdat
ik veel afkeur in dien bybel, vraag ik met succes: hebt ge \'m
gelezen... gelezen... indedaad: gelezen?
371.  Toen onze held thuiskwam, verstopt-i den vetten Gxorioso
achter de latafel van Leent je, van dezelfde Leentje die na de
-ocr page 89-
48                                       IUEEN VAN MULTATULI.
poortsprong z\'n broekje herstelde, dat zoo gaapte aan de knie,
zoodat zyne moeder \'t nooit geweten heeft.
Ja, ze is ten-grave gedaald zonder kennis aan die gescheurde
broek. — Ik weet niet of //broek" mannelyk is, en heb geen
lust het optezoeken, vooral omdat ik \'t toch niet begrypen zou,
al vond ik rtbroek. m" in \'n woordenlystje. Onlangs vond ik géén
m. achter natie. Dat zal \'n scherpe geestigheid van Siegenbeek
geweest zyn.
Of Wouter\'s broek mannelyk was, weet ik niet, maar Leentje
had de scheur geheeld.
Zoo heelde ze meer breuken, en ontving daarvoor zeven stui-
vers in de week, en s\'avends \'n boterham.
Lang na Habakuk, dacht Wouter nog meermalen aan haar
deemoedig: //goeien avond, jufvrouw. Goeien avond, m\'nheer en
jonge-jufvrouwen. Goeien avond, Wouter" ... en de rest.
Want Wouter\'s moeder heette //jufvrouw," om de schoenma-
kery. De jonge-jufvrouwen waren ;;\'n zusters, die dansen geleerd
hadden. En z\'n broer was //m\'nheer," sedert diens benoeming tot
derden ondermeester aan de stads tusschenschool. *) Hy had toen
verlengstukken aan z\'n buis gekregen, om ontzag inteboezemen
aan de schooljeugd, en //Stoffel" paste toen niet langer, meende
Wouter\'s moeder. Maar dezen noemde Leentje eenvoudig Wou-
ter, omdat-i \'n kleine jongen was. Ook was hy haar drie stui-
vers schuldig, of eigenlyk zesentwintig duiten, die hy \'r nooit
heeft teruggegeven, want toen hy, jaren later, die schuld wilde
afdoen, waren er geen duiten meer, en Leentje was óók dood.
Dit speet hem zeer, want-i had veel van haar gehouden. Ze
was foei-leelyk, nog-al vuil, en bovendien wat onrecht van leest.
Ook beweerde Stoffel de schoolmeester, dat ze \'n booze tong
voerde. Zy zou namelyk hebben oververteld dat-i bessen met suiker
had gedronken in de Nederlanden, f)
Ik wil dit wel gelooven, maar wat kan men verlangen voor
zeven stuivers en \'n boterham? \'k Heb hertoginnen gekend met
ruimer inkomen, en toch niet aangenaam in den omgang.
Dat Leentje scheef was, kwam van \'t aanhoudend naaien.
Ze hield \'t gansche gezin //heel" en verstond de kunst om een
broek, twee buisjes en \'n lakenschen pet te maken uit \'n dutfel-
sche jas, en toch schoten er nog lappen over voor de sous-
*) Die zoogenaamde tusschenscholen zullen nu wel niet meer be-
staan. Het waren inrichtingen van onderwys voor niet zéér arme
kinderen, maar toch voor dezulken wier ouders niet by machte waren
\'t volle schoolgeld te betalen. Of men op zoo\'n school nóg minder
leerde dan by \'n Msjeii, weet ik niet. (1872)
-f-) Een herberg met tuin, even buiten de stad. (1872)
-ocr page 90-
49
IDEEN VAN MULTATULI.
pieds *) die Stoffel noodig had voor z\'n examen als secondant
naar de Kaap. Dat niet lukte, door \'n fout in Euclides.
Niemand buiten Wouter was tevreden met Leentje. Ik denk
dat men bang was, haar te bederven door te groote zaehtzinnig-
heid. Be //jonge-jufvrouwen" spraken gedurig van «stand" en //dat
ieder op z\'n plaats moest blyven." Dit gold haar. Leentje\'s vader ,
namelyk was \'n schoenmaker geweest die achterlapte, en de vader
van de jonge-jufvrouwen had \'n winkel //gedaan," waarin-i schoe-
nen verkocht, die uit Parys kwamen. Dit maakt \'n groot verschil.
Want het is deftiger iets te verkoopen dat gemaakt is door \'n
ander, dan zelf wat te maken.
De moeder meende dat Leentje wel wat zindelyker wezen kon.
Dat juist gemeend was. Maar ik kom weer terug op den prys,
en op de moeielykheid van \'t wassohen, voor iemand die geen
tyd, geen zeep, geen ruimte en geen water heeft. Duinwater was
\'r nog niet, en al was \'t er geweest, \'t zou toch niet doorgedron-
gen zyn tot Leentje.
\') Dit is met het oog op andere tydaanwyzende omstandigheden,
een fout. De sous-pieds zyn van eenigzins lateren datum. Ze zullen
nu wel haast terugkomen, [.iever zag ik de lange broeken afgeschaft,
die leelyk staan en zeer ondoelmatig zyn. (1872)
372. In \'n guur klimaat is zindclyke armoede \'n onmogelyk-
heid. Ik spreek niet van zoldertrappen, huisvloeren of boven-
kleêren.
In \'n land als \'t onze, zyn meer dan middelmatige inkomsten
noodig, om indedaad — d.i. niet op z\'n hollandsch — zindelyk
te wezen.
Een bad te Amsterdam kost meer dan \'n middagmaal, en bidet*
zyn zeldzaamheden in Nederland, vooral in //fatsoenlyke" huizen. ■(■)
Want, behalve armoede — of hetrekkelyke armoede — speelt
ook, als overal, de deugd \'n rol in \'t veroorzaken van die onrein-
heid.
— üenkje dat m\'n dochter \'n hoer is? vriiagde \'n vader aan
den geneesheer die \'t meisje behandelde, en Hercules spelen
woü in haar stal.
Zoo\'n pudieke vader zal dit nummer myner ideen heel onkiesch
vinden.
Juist, allerpudiekste vader! Maar bedenk dat m\'n bezem niet
rein blyven kon, na \'t aanraken en wegvegen van uw deugd-
zaamachtige vuiligheid.
f) Men verzekert my, niet zeer lang geleden in een lyst van
verkochte meubelen, zoo\'n voorwerp te hebben omschreven gezien:
een vioolkast op pooten. \'t Was \'n onbekend ding I Wie zoo-iets in
bVankryk vertelde, zou geen geloof vinden. Ik moet echter erkennen
ideen II. 5e druk.                                                                           4
-ocr page 91-
50                                       IDEEN VAN MULTATULI.
dat daar, en elders buiten Holland, andere zaken voorkomen, die
erger zyn.
Ik zie op \'t oogenblik geen kans behoorlyk uittedrukken
wat ik bedoel. Toch zal ik \'t later eens beproeven. (1872)
373.   In de zoogenaamde godsdienst gaat het even zoo.
De vromen maken \'n god, takelen die bespottelyk toe, en als
\'k dan spat met die bespottelykheid, zeggen ze dat ik iets heiligs
aantast. (253)
Eilieve, beproef eens myn god te bespotten, de lieve, domme,
geestige, naïve, almachtige, onwetende, kinderlyke, tokoilchtige
Natuur. . .
Dat kunt ge niet, gy ongepatenteerde godenmakers!
374.   De oude heer Kappelman had \'n bui van wysbegeerte,
en sprak aldus:
— Myn zoon, let op uw zeggen, meer dan op uw doen, en
het zal u welgaan in den winkel, dien ik u geven zal, naast liet-
kamertje uwer geboorte.
Het doet er weinig toe, myn zoon, of de pruimen goed zyn
die ge verkoopt, zeg en herhaal: wat zyn die pruimen byzonder
goed.
Denk over clomine Theokkaat wat gy verkiest, myn zoon.
Weiger hem des-noods krediet, als hy weder klontjes laat halen
op jaarrekening. Werp hem ter-deure uit, myn zoon, als hy u te
zeer verveelt in de dagen der drukte met nieuwe rozynen, maar,
myn zoon, let hierop, zeg nooit: die domine is een uil, of: het
zyn eigenlyk rozynen van verleden jaar.
Schop uwe vrouw, myn zoon, als gy verzekerd zyt krachtiger
te schoppen dan zy. Maar, myn zoon, zeg nooit: ik wou dat het
mensch dood was, of: zy heeft sproeten.
Krab iemand een oog uit, als dat wezen moet, myn zoon, maar
zeg nooit: die man is scheel.
Veracht de lieden die zich slecht gedragen in het publiek, en
ga een straatjen om, myn zoon, om hen te ontwyken, m;iar zeg:
ik maakte een omweg om het kraambriefje te lezen van de juf-
vrouw die bevallen is. En als er geen jufvrouwen bevallen zyr.
in die buurt, zeg dan dat gy die straat koost, om te zien of er
ook misschien jufvrouwen bevallen waren?
En als gy iemand ziet die beschonken nederviel op den weg,
myn zoon, zeg dan: die man rust.
En wanneer gy onreinheid ontwaart op uw pad, zeg dan: er
was van-daag veel visch op de markt, of: het zal regenen als de
wind gaat liggen, of: de wind zal bedaren als het regenen gaat,
of zoo-iets, of zeg volstrekt niets, myn zoon, maar spreek in allen
gevalle niet over de onreinheid die gy zaagt.
-ocr page 92-
IDEEN VAN MULTATULI.                                  51
Want, myn zoon, aldus is de mensch geschapen, dat hy veel
onreins kan slikken, doch geenszins uwe woojden óver onreinheid.
En aldus, myn zoon, veel dingen noemende met vreemde na-
men , of wel die dingen niet noemende, zult gy veel rozynen vcr-
koopen — al waren dezelve dan ook overjarig — en \'t zal u in
uw winkeltje gaan zoo-als ik gezegd heb, toen ik begon buyig te
worden van wysbegeerte.
375. Oef! Nu weer van Leentje. Stoffel beschuldigde haar
van dien verkeerden val in z\'n hemdsboordjes «die zoo nadeelig
werkte op \'t respekt" en klaagde dat ze \'m altyd zoo mal aan-
keek , als-i //heeren had."
Dat «heeren hebben" was \'n privatissimum over de leerwyze
van Prinsen, die nog niet was uitgevonden, maar door Stoffel
werd voorgevoeld. Leentje bracht thee by die zaak, en was een-
maal niet geslaagd in \'t wegbyten van \'n lach, toen ze Stoffel
z\'n naam hoorde spellen, en uitvaren tegen \'t onkiesche. ouwer-
wetsche //esse té" dat dan ook leelyk is.
En dan, die bessen niet suiker!
Kort hoofdstuk zonder Ideën. De hollandsche graven in-verband met de
■pryzen van \'t vleesch, en de ongegronde verdenking van
Pennewip\'s eer.
LeeNTJE\'s onzichtbaar talent om Jcleêren en zielen te herstellen.
376. Aldus had ieder z\'n grieven tegen \'t arme Leentje. Maar
Wouter hield veel van haar, en was met niemand buiten haar
in huis gemeenzaam, misschien wel omdat de anderen niet van
hem hielden, en-i dus wel genoodzaakt was, of genoopt altans,
z\'n troost te zoeken by haar. Want alle aandoening zoekt \'n uit-
weg, en er gaat niets verloren, evenmin in de zedelyke als in
de stoftelykc wereld, \'k Had hierover Ideën kunnen schryven met
afzonderlyke nummers, maar dat wil ik nu niet, omdat \'r \'n
orgelman onder m\'n venster staat, die me overlaadt met onnoodige
indrukken tot byna-gekwordens toe.
Woütek\'s moeder noemde hem: //die jongen." Z\'n broers —
er waren \'r meer dan Stoffel — beweerden dat-i valscli en
gniepig was, omdat hy weinig sprak, en niet hield van knikke-
ren. Maar als-i wat zet, verweet men hem eene geheel onbewezene
verwantschap met de kat van koning Salomo. De zusters verklaarden
hem. voor //sleets" of //sleetsch." Ik weet niet hoe ze \'t spelden,
omdat ik het alleen heb van hooren-zeggen. Maar by Leentje
kon onze Wouter altyd terecht. Zy troostte hem, en vond het
schande dat men niet meer //werk maakte van \'n jongen als hy."
Zy scheen dus te hebben ingezien, dat-i niet \'n kind was als \'n
4*
-ocr page 93-
52
IDEEN VAN MULTATULI.
ander. En dit vind ik ook. Anders zou ik niet de moeite nemen
z\'n geschiedenis te vertellen.
Tot kort na de expeditie naar ouwebrug, hartenstraat en asch-
poort, was Leentje Wouteb\'s eenige vertrouwde. Haar liet-i de
verzen lezen, die versmaad waren door lange Ceciel. Haar klaagd-i
z\'n smart over de onrechtvaardigheid van meester Pennewip, die
hèm //redelyk" gaf, en //uitmuntend" met \'n krul, aan \'t rood-
harig Keesje. Aan Keesje, die geen //som" alleen wist te ma-
ken, en altyd steken bleef in de hollandsche graven.
—   Arme jongen, zei Leentje, je hebt wel gelyk. Ze kwamen
in \'t huis van Beieren... \'t is wel schande! En dat om \'n duit
op \'t pond.
Zy beweerde namelyk dat Pennewip goedkoop vleesch kreeg
van Keesje\'s vader die slachter was, en dat er alzoo knoeiery
plaats had niet die graven, en hun gedurig verhuizen.
Later heeft Wouter haar verdacht van vrome leugen op dat
punt, omdat Pennewip , wel beschouwd, er niet uitzag als iemand
die misbruik maakt van biefstuk. Maar in die dagen nam hy
de lichtvaardige verdenking van \'s mans eer gretig aan, als pleister
op de zyne, die gekrenkt was door Keesje\'s voorzitterschap. Want
waar onze eer in \'t spel is, of wat we daarvoor houden, geven
we minder om die van \'n ander.
Of, als z\'n broers hem plaagden met \'n sarrend //professer
Wouter"... of, als de zusters op hèm de schuld wierpen van
dat //mal gekrabbel op \'t behangsel"... of, als z\'n moeder hem
strafte voor dat opsnoepen van de rystebry die gister overschoot,
en nog juist zoo goed zou geweest zyn voor morgen. .. dan was
\'t altyd Leentje die Wouter\'s gemoed in evenwicht bracht op
dezelfde handige manier, als ze den winkelhaak in z\'n klecren
onzichtbaar nuuikte met \'n onnavolgbaar //heen-en-weêrtje."
0, leelyke, vuile, scheeve, kwaadtongige Leentje , wat heeft
Wouter u lief gehad! Wat al troost straalde hem tegen uit uw
koperen vingerhoed, wat al bemoediging lag er in uw maasbal,
wat \'n zalving in uw liefderyk:
—   Daar heb je \'n naald, en \'n draad, en \'n lapje. . . naai
\'n zakje voor je griften, m\'n jongen, en vertel me nog-eens van
al die graven die gedurig overgingen van \'t eene huis in \'t ander.
Weer \'n hoofdstuk zonder Ideén. Diepzinnige achterltoudendheid van
Jufvrouw
LAPS. Predikatie van STOFFEL. Woutkr\'s standvastige trouw
aan
Gi.orioso. Roerende terugblik op Scei.era.ioso\'s dood, dien we,
om \'t gevoel des lezers te sparen, en
wegens biniienlaiidsche betrekkingen ,
slechts lieten gissen in 365. Fatsoenlyk sterfgeval van Gl.ORIOSO. De
laatste Koning van
Athene. Bedorven magen en verscheurde trommel-
vliezen, voorgesteld als gevolgen eener eigenaardige stofwisseling.
-ocr page 94-
53
IDEEN VAN MULTATULI.
377. Ik weet niet welke profeet onzen Wouter werd ingege-
ven, tot straf voor \'t wegmaken vun z\'n bybeltje. De huisdomine
kwam er by te-pas, en de man was puur ontsteld over zooveel
boosheid. Jufvrouw Laps die op de ondervoor kamer woonde, had
\'r ook van gehoord. Zy was zeer godsdienstig, en beweerde dus
dat zoo\'n jongen opgroeide voor de galg, want:
—• Men begon met \'n bybel, zei ze beteekenisvol, en eindigde
met wat anders.
Niemand evenwel heeft ooit kunnen te weten komen, wat dan
toch dat andere wel wezen zou, als men begonnen was met \'n
bybel. Ik denk dat zyzelf \'t niet wist, en dat ze \'t maar zoo
zeide, om de mensclien in den waan te brengen dat ze veel levens-
wysheid bezat, en meer van de zaken verstond dan zy uiten wilde,
\'t Is my wel, schoon \'k niet houd van wysheid die zich niet
openbaart in verstaanbare woorden, en als \'t myn zaak geweest
was, zou \'k Jufvrouw Laps den duim tusschen de deur gezet
hebben.
Stoffel hield \'n napreêk, waarin-i aanvulde wat huisdomine
vergeten had. Hy sprak van Koran, Dathan en Abiram, die
iets dergelyks misdaan hebbende als Wouter, daarvoor waren
gestraft met \'n ontydige begrafenis. Ook zeide hy: //dat de eer
van de familie op cVouweljrug was verloren gegaan, dat hy, als
//eenige" oudste zoon van \'n onbesproken weduw, en als derde
ondermeester op de stads tusschenschool, verplicht was zorg te
dragen voor de eer van \'t huis. . .
— Van Beieren, zei Leentje zacht.
//Dat \'n huwelyk, of \'n andere conditie, voor de meisjes kon
afspringen door Wouter\'s schuld, want dat niemand zou willen
tedoen hebben met meisjes, die. . .
In \'t kort, Stoffel beweerde //dat het schande was, en dat-i
de oogen neersloeg voor ieder die kennis droeg van \'t feit. Hy
had duidelyk bemerkt dat //de jongens" \'r ook al van wisten,
want Lodewtk Hopper had de tong tegen \'m uitgestoken."
En eindelyk: //dat-i bevreesd was over de Nieuwmarkt *) te
gaan, omdat die hem zoo onaangenaam herinnerde aan de vree-
selyke voorspelling van Jufvrouw Laps, omtrent Wouter\'s toe-
komst."
Daarop volgde nog iets van die Koran , Dathan en Abiram ,
waarop de heele familie uitberstte in gehuil, omdat het zoo by-
zonder treffend was.
Wouter troostte zich met de gedachte aan Glorioso, en als
") Op die markt namelyk werd gegeesseld, gebrandmerkt en gehan-
gen, in die dagen. (1872)
-ocr page 95-
54                                       IDEEN VAN MULTATULI.
\'r gesproken werd van //dat andere" dat komen zou, volgens juf-
vrouw Laps, droomde hy van z\'n huwelyk met de sehoone Ama-
Lia, wier sleep gedragen werd door zes pages. Jufvrouw Laps
zou zeker vreemd hebben opgezien, als ze die uitlegging van haar
ingeslikten climax ware te weten gekomen.
\'t Spreekt vanzelf, dat alle pogingen om onzen held te bewe-
gen tot het openbaren der wyze waarop hy \'t ontvangen geld had
besteed, ydel waren. Men moest daarvan afzien, na \'t vruchteloos
aanwenden van alle gebruikelyke middelen. Water en brood, wa-
ter en geen brood, brood zonder water, water noch brood, huis-
domine, Stoffel, Habakuk, jufvrouw Laps, tranen, slaag...
alles te-vergeefs. Wouter was \'r de jongen niet naar, om Glo-
rioso te verraden. Dit had-i juist zoo leelyk gevonden in dien
Scelerajoso , die dan ook slecht afspeelt, zoo-als wy gezien hebben.
Zoodra \'t hem weer vergund was te wandelen met de Halle-
mannetjes , d. z. b. f. w., ylde hy naar de brug buiten de asch-
poort, om z\'n boeiende lektuur voorttezetten, en hy herhaalde
dit tot het rampzalig oogenblik waarop-i moest afscheid nemen
van z\'n held, die op \'t laatste blaadje sterft als berouwhebbend
generaal-majoor, in de armen van de deugdzame Elvira.
Toen Wouter z\'n boek had teruggebracht in de hartenstraat,
werd z\'n blik aangetrokken door amandeltaartjes by \'n banket-
bakker op den hoek. Hy handelde met Glorioso als de Atheners
met Kodrus: niemand was waardig zoo\'n held optevolgen,
en binnen weinig tyds was \'t overschot van \'t Nieuw-Testament
veranderd in maagbedervend gebak. Dat ook weer veranderde.
Wat het aandeel betreft der //gezangen" in het saldo dat Wou-
ter restte na z\'n italiaansche reis, zy leverden zeer eigenaardig
de vaste stof tot \'n drietoonige mondharmonika, die ooren en ziel
scheurde, en weldra door meester Pennéwip werd geconfiskeerd,
als storend voor de schoolrust.
Beschouwingen over de manier om \'n groot man te worden. Sezoek by
m\'sieu
Willairre die zoo knap was. Uitstapje naar Artis. Vervolg
en slot van de apenstudie in
214 en 215. Twee stokpaardjes. De lezer
wordt iedreigd met verzen, en uitgenoodigd tot wat lof over de kunstige
wyze waarop de schryver, na tuchteloos dwalen, hem terugbrengt naar
Wouter.
378. Ik acht me niet geroepen tot uitspraak in \'t geding tus-
schen Pennewit en Leentje, op \'t stuk van diens partydigheid
voor Slachterskeesje. Maar \'t vurig gevoel voor recht dat my
plaagde van m\'n eerste jeugd af — helaas, sedert jaren wacht
ik te-vergeefs op \'n tweede — en de loffelyke zucht om yverig
te zoeken naar verschooning, al ware \'r ook misdryf bewezen,
-ocr page 96-
IDEEN VAN MUI/TATULI.                                       55
dwingen my u te zeggen dat meester Penkewïp\'s lot gelden kon
als verlichtende omstandigheid voor iemand die overtuigd was
van acht hoofdzonden tegelyk.
Ik heb opgemerkt dat veel groote mannen hun loopbaan aan-
vingen als varkenshoeder — zie alle biografische woordenboeken —
en \'t schynt alzoo dat die betrekking de grondstoffen aanbiedt,
welke vereischt worden om menschen te regeeren of te verlichten.
Wat niet hetzelfde is.
Aan de theologen die vitten op m\'n verhaal, en dus deze ge-
legenheid aangrypen om my te beschuldigen van verregaande on-
kunde, omdat ik \'n hoofdzonde méér tel dan hun bekend is,
en van laster omdat ik \'t menschelyk geslacht doe voorkomen
als \'n variëteit van varkens, antwoord ik dat \'r \'n nieuwe ka-
nonieke zonde kan uitgevonden wezen, die zy nog niet beoefend
hebben. Wat hun aangenaam moet zyn, als de griep den apteker.
Nieuwe behoeften, heeren! (271, 273)
En wat die vergelyking met de zwynen aangaat, men denkc
aan de verwantschap van kool met diamanten, en ieder zal te-
vreden zijn, zelfs de theologen.
Maar, na die opmerking over de heerlyke vooruitzichten van
iemand die z\'n teêre jeugd doorbracht in omgang niet de knor-
rende kooldiamanten uit het dierenryk, heeft het my meermalen
verwonderd dat er in de levens van groote minnen zoo weinig
gewezen schoolmeesters voorkomen, daar toch al de ingrediënten
die \'n varkensweide schynen te maken tot \'n broeiery van \'t ge-
nie, in zoo ruime mate aanwezig zyn in de schoolkamer.
\'t Omgekeerde heeft dikwyls plaats. Dagelyks ziet men weg-
gejaagde prinsen onderwys geven aan de leertrage jeugd. Dionys
en Lodewyk Philips zyn de eenigon niet, en ikzelf heb beproefd
fransch te leeren aan \'n Amerikaan. Dat onmogelyk was.
Wanneer de verkiesbare koningschappen eens weer in de mode
kwamen, zou \'k gaarne zien, dat de keuze des Volks zich by-
voorkeur bepaalde tot personen die den mensch hadden bestudeerd
naar de modellen op \'n zóóveelste van de ware grootte, zoo-als
men de aardrykskunde leert op draagbare globes of handatlassen.
Alle deugden, neigingen, hartstochten, dwalingen, misdaden , die
punten van noodzakelyke beoefening uitmaken in de werkelyke
maatschappy, vindt men op kleine, beter te overziene schaal, op
de schoolbanken terug, en de hooggeroemde kunsten van me-
nigen staatsman komen, wel beschouwd, eenvoudig neer op \'t
//beentje draaien," dat schering en inslag is by de taktiek der
Machiavel\'s van drie voet hoog.
Het beroep \\van schoolmeester is dan ook niet gemakkelyk, en
ik heb nooit begrepen waarom \'t zoo karig wordt bezoldigd, of,
-ocr page 97-
56                                       IDEEN VAN MÜLTATÜM.
daar dit nu eenmaal zoo schynt te moeten wezen, hoe men altyd
personen vindt die voor gelyke belooning, niet liever als serjant-
instrukteur de lading in twaalf tempo\'s onderwyzen *) dat minder
hoofdbreken geeft, en meer vrye lucht met zuurstof.
Ook was ik liever domine. Deze toch heeft altyd te-doen met
menschen die de zaak met \'m eens zyn, en naar hem komen
luisteren uit vrye keuze, terwyl de onderwyzer gedurig te kam-
pen heeft met onwil, en \'n hoogst geviiarlyk mededingerschap
van tollen, knikkers en papieren mannetjes, om nu niet eens te
spreken van suikergoed, tandwisselen, rood vonk en zwakke moeders.
*) Dit riekt naar de vuursteen-peiiode. De auteur is niet met z\'n tyd
meegegaan. (4872)
379. Pennewip was \'n man van den ouden stempel. Zoo altans
zou-i ons nu voorkomen , als we \'m voor ons zagen in z\'n gry-
zen schooljas, dyvest, korte broek met gespen, en dat alles ge-
kroond met \'n bruin pruikje, dat-i gedurig heen-en-weer trok,
en dat in \'t begin der week altyd zoo kndde, als \'r geen regen
aan de lucht was. Want krullen kunnen geen nat verdragen, en
zondags kwam de man met \'t yzer.
Doch dat ouwerwetsche is misschien maar denkbeeldig. Wie weet
of-i niet modern was in zyn tyd, en hoe spoedig men \'tzelfde
zal zeggen van ons. \'Hoe dit zy, de man heette meester, z\'n
school was \'n school en geen instituut, wat dan ook de zaak
minder goed uitdrukt, en ik vind het \'n vreemde manier van
vooruitgang, de dingen anders te noemen dan ze werkelyk hee-
ten.)Op z\'n school, waar volgens de naïve gewoonte dier dagen,
jongens en meisjes dooreen zaten, leerde men — of kon men
leeren — lezen, rekenen, schryven, vaderlandsche geschiedenis,
psalmzingen, wollennaaien, breien, merken en de godsdienst. Dit
alles was aan de orde van den diig, maar wie uitmuntte in aan-
leg > yver of gehoorzaamheid, kreeg nog bovendien onderricht in
\'t verzemaken, een kunstje waarin Pennewip veel lief\'hebbery had.
Hy maakte de jongens //klaar" tot het //aannemen" toe, en
met behulp zyner vrouw, voerde hy de meisjes op tot \'n merk-
lap met \'n rood vader-ons op zwarten grond, of een gespietst hart
tusschen twee bloempotten. Dan waren ze volleerd, en des-verkie-
.zende klaar om grootmoeders te worden van onzen tegenwoordi-
gen burgerstand.
Van natuurkunde was geen spraak in dien tyd. Dit punt
laat trouwens ook in onze dagen veel te wenschen over. f) Dat jam-
f) Ik erken dat hieromtrent sedert de laatste zes jaren eene groote
verbetering heeft plaats gevonden. (1872)
-ocr page 98-
IDEEN VAN MULTATUIJ.                                       57
mer is. Want het is \'n kind nutter te weten hoe \'t koren groeit,
dan \'t te kunnen toespreken in vreemde taal. Maar \'t zou kun-
nen samengaan.
De burgerscholen waren gebrekkig in de dagen toen Wouter
en Slaehterskeesjen om \'t buigzaamst rondkropen in \'t renperk der
eer, maar ik geloot\' dat \'r niet veel anders te zeggen valt van
onze instituten. Ik geef ieder den raad, eens \'n school te bezoe-
ken van \'t gehalte der inrichting waar-i z\'n jeugd doorbracht, en
ben overtuigd dat hier-en-daar \'n enkele vader die \'t wèl meent met
z\'n kinderen, hen zal thuishouden na die proef. Want men komt tot
de overtuiging, dat \'r toch bitter weinig te leeren viel op die
school by meester Willek , die zóó knap was dat-i zich M\'sieu
Wtllaibe liet noemen uit pure knapte.
Zonder die proef, blyven we voortleven in \'t geloof uan de
knapheid van M\'sieu Willaire, even als wy altyd iemand voor
byzonder groot houden, dien we als man kenden in onze kinds-
heid , en later niet weerzagen.
Gebruikmakende van de my geoctroieerde tuchteloosheid, wil ik
hier \'t vervolg en slot geven, van m\'n ontmoeting in Art/is, waarvan
ik onlangs \'t verlnuil af brak, om de nieuwsgierigheid te spannen.
380. {Vervolg van 214) Er was dus geen water in de buurt
der apen-warande. De ouders die hun kroost toevertrouwden aan
den — indedaad braven — onderwyzer die bezig was my iets te
betoogen in den dierentuin, konden gerust wezen op \'t stuk van
verdrinken. Naar den vleesche altans.
—  Ik zeide dan, herhaalde de menschmaker. . .
—   Goed, goed, ik ben alles met u eens. Ik wilde maar we-
ten, of ge \'t niet afkeurt dat de kinderen zich zoo aanhoudend
verlustigen bij de apen?
—  Ik begryp u niet.
—  Ik meen... ik bedoel... ik geloof... \'t komt me voor. . .
Waarlyk, ik was verlegen met de zaak. \'t Is moeielijk spre-
ken met menschen die zoo braaf zyn geworden, dat ze schynen
vergeten te hebben wat \'n mensck is, en vooral \'n jong mensch.
—  Ik vrees dat uw kweekelingen daar.. .
—  Er is traliewerk. . .
—  Juist, traliewerk.. . héél doorzichtig. Ik denk dat uw kwee-
kelingen \'r doorheen kyken. En dus. ..
\'k Had meêly met den man, om de vergeefsche moeite die hy
zich gaf om my te begrypen. Maar \'k vind dat ook ik medelyden
verdiende, om de moeite die \'k me gaf om begrepen te wórden.
Eindelyk — ik kan niet omgaan met braaaave menschen — ein-
delyk werd ik driftig:
-ocr page 99-
58
IDEEN VAH MULTATULI.
— Ziedaar dan. . . dat! riep ik, zoo duidelyk \'t my mogelyk was
te spreken met de hand, dat meen ik!
—   Ooooooo. . . meenje dat ? O... zooooooo! Och , ik heb
hun gezegd dat hun lichaam is \'» tempel Gods, en dus. . .
Ik had \'r genoeg van. Nu wist ik precies hoe men doen moest
om vleesch en bloed te veranderen in hout en steen, ad majorem
Bei gloriam.
Verbeelje, men geeft z\'n kind aan zoo-iemand in-handen om er
\'n mensch van te maken, en na \'n jaar of wat, stuurt-i je \'n
tempel thuis! Prettig voor \'n vader!
Daarom vind ik \'t zoo nvittig die school van M\'sieu Willaibe
eens te bezoeken van-tyd tot-tyd. En dit aangenomen zijnde, kan
■ik weer voortgaan met m\' vriend Pennewip.
381. Toen ik zoo-even beweerde dat schoolmeesters te karig
beloond worden, was dit niet omdat ik die bclooning beschouw
als onevenredig met de geleverde hoeveelheid kennis, wetenschap
of menschmakery. Ik had alleen \'t oog op de bitterheid van \'t
brood dat betiiald wordt met zoo lastigen arbeid, en op de on-
voldoende schadeloosstelling voor \'t gemartel van den man die
z\'n leven doorbrengt in \'n wespenest.
Buiten \'t verzemaken, bereed meester Pennewip nog \'n stok-
paardje, dat hem boven ieder ander aanspraak gaf op \'n troon.
Hy was bezeten door de verdeelwoede, eene woede die aan wei-
nigen bekend is, omdat ze maar zelden en niet dan sporadisch
voorkomt. *) Ik heb die ziekte nooit goed begrepen, maar alle
onderzoek naar de eerste oorzaak opgegeven, zoodra \'k inzag dat
het moeielyk omgaan is met stokpaardjes uit den stal van \'n
ander, en zal me dus bepalen tot de korte beschryving van Pen-
newip\'s onschuldig dier. Hy bracht al wat-i zag, waarnam of
ondervond, tot familiën, genera, klassen, species en onderdeelen,
*) Toch nietl De manie van classificeeren is algemeener dan ik
hier aannam. En ook de oorzaak is my duidelyker geworden. Die
oorzaak is... traagheid. We nemen in kunst, wetenschap, moraal en
staatkunde, zekere conventioneele onderscheiding van soorten aan,
om door \'t rangschikken van elke voorkomende zaak onder een van
die rubrieken, ons ontslagen te lekenen van verdere beoordeeling.
»Die man is van de klasse der geleerden." Dus: hy weet het! «Rafaëi.
staat genoteerd onder de meesters." Dus: die schildery is mooi!
»Het tegenwoordig ministerie behoort tot de liberale party." Dus:
hoerah voor dat ministerie! Enz.
Den zotten schroom om myn werken te noemen, schryf ik voor
een deel toe aan de inoeielykheid om ze onder deze of gene «soort"
van letterkundery te rangschikken. Men is bevreesd voor de inspan-
ning die \'t kosten zou, ze te beoordeelen zonder maatstaf. Penne-
wip\'s pruik weet er geen weg meê. (1872)
-ocr page 100-
IDEEN VAN MULTATULI.                                 59
en maakte akoo de heele ma;itschappy tot één botanischen tuin,
waarvan !iy de Linnaeus was. Hy beschouwde dit als de eenige
wyze om te geraken tot \'n helderen blik in de einddoelen der
schepping, en tot de verklaring van alle duisterlieden in en bui-
ten de school. Ja hy ging zoo-ver, te beweren dat Wouter\'s
Nieuw-Testament weer zou te-voorschyn gekomen zyn, als Juf-
vrouw Piëtebse maar had kunnen opgeven tot welke klasse de
man behoorde, die \'t gebonden had in zwart sjagryn. Maar dat
wist ze niet.
Wat my aangaat, ik zou niet eens gesproken hebben over
Pennewip\'s verdeelzucht, als ik niet kon gebruik maken van zynen
arbeid, om m\'n lezers eenig denkbeeld te geven van den kring,
waarin de held myner geschiedenis zich bewoog, even als ik ge-
zegden Pennewip ongestoord zou hebben laten onderricht geven
in verzemaken — dat après-tout niet verboden is — wanneer \'k
niet voorzag, weldra \'n paar gedichten van z\'n leerlingen te
zullen noodig hebben tot plaatselyk kleursel.
Na de gewone hoofdafdeelingen van bezield en onbezield —
waarby de goeieman stoutweg den mensch \'n ziel gaf — volgde
\'n stelsel dat \'r uitzag als \'il pyramide, waar God met engelen,
geesten, en verder toebehooren, bovenop stond, terwyl de oesters,
polipen en mosselen op den bazis rondkropen, of stillagen naar
verkiezing. Ter-halverhoogte stonden de koningen, schoolopzie-
ners, burgemeesters, wethouderen en dominees,-doctoren in de
H. Godgeleerdheid. Daaronder, professoren en kooplieden, die
niets zelf maken. Vervolgens, doctoren in wereldsche dingen —
mits tweepaardig —■ advokaten en ongedokterde dominees, kolo-
nels van de burgerwacht, de rektor van de latynsche school, en zoo
voort. Wysgeeren — maar ze moesten \'n stelsel hebben — dok-
ters met één paard, of zonder paard, en dichters kwamen later.
Heel laag daaronder, en vry naby de mosselen, had-i de zevende
onderafdeeling geplaatst der III klasse van den burgerstand, en
in die buurt hoorde myn held thuis.
//BURGERSTAND, III KLASSE, ZEVENDE ONDERAFDEELING.
Burgermenschefi nop kamers" wonende.
a) Vrye opgang. Brie ramen. Twee verdiepingen met
achterkamers. Be jongens slapen alleen, maar Meeden zich
in geselschap van de meisjes. Kraamschut. Leeren fransch,
en reciteeren den
Kersnacht. Be meisjes lieeten Lena , Mabia ,
soms maar zelden — Louiss:. Ze borduren, en zeggen: U.
Be jongens op
\'« kantoor. Houden meid, naaister, en \'»
-ocr page 101-
60                                       IDEEN VAN MULTATULI.
//MEnsch voor V grove werk" Be wasch nat thuis. Lezen
preêken van
v. d. Palm. Zondags rookvleesch, schoon lin-
nen
, en likeur na de hoffi. Godsdienst en fatsoen.
b1) Altijd nog drie ramen. Eéne verdieping. Boven wo-
nen Imren die //tweemaal scJiellen." {Zie ff)
Leentje , Mietje.
Louise komt zeer zelden voor. De onderdeur wordt openge-
trokken met
\'» touw dat glimt van lange dienst. Slapen in
één kamer. Kraamschut. Meid //halve naaister1\'\' en \'n //mensch"
Zondags kaas, geen likeur, maar overigens godsdienst en
fatsoen als-boven.
fa) Tweeschéllige buren. Nagenoeg als-boven. Zonder meid,
maar met
\'m nmensch" Naaister, kaas en schoon-linnen
van-tyd tot-tyd, maar zelden. Godsdienst als-boven.
c) Tweede verdieping. Twee schuiframen. Kleine achter-
kamer die inspringt om de binnenplaats. H Heele gezin
slaapt in twee bedden. Van kraamschut geen spoor. De jon-
gens heeten
Louw, Piet of Geruit , en gaan nop" horo-
logiemaken of letterzetten. Soms naar zee, maar zelden. Ge-
durig twist met de buren, over dien verstopten gootsteen in
V portaal. Overigens, godsdienst als-boven. Hebben kennis
aan //heel fatsoenlyke menschen" Lezen dtfi Haarlemmer
samen met III,
7, ~ b* (Pp). Geen meid of //mensch" maar
\'n naaister van zeven stuivers en een boteram. . .
Daar zyn we aangeland by Jufvrouw PlETEBSE.
De lezer weet nu vry juist wat-i te denken heeft van Wouter\'s
omgeving, en begrypt waarom ik z\'n gezichtje stadskleurig noem-
de toen we hem voor \'t eerst zagen in de hartenstraat.
Voorbereiding tot \'n avendje. Bolver deeling. Stryd tusschen willen en
zyn, geopenbaard in \'n kindermymering (daguerreotiep). ModderslooU-
droomen, stroohalm-wedvUet
, eenden-oorlog en molen-verteüingen, eindi-
gende met \'n luchtreis.
381. \'t Was woensdag. Er zou \'n //avendje" wezen by de
Pieterse\'s. Jufrouw Laps was gevraagd, en ook de jufvrouw
boven den melkkelder, wier man //aan de beurs" was. Voorts
vrouw Stotter die zoo laug gebakerd had, //maar altyd heel in \'t
fatsoenlyke." Dan de weduwe Zipperman, //die \'n dochter //ge-
trouwd had met iemand van de\' assurantie, of \'t kadaster, of
zoo-iets." Voorts de jufvrouw van den koekbakker. Dat kon niet
anders, want \'t was //zoo opvallend als men allerhande en jan-
hagel liet halen, zonder haar meêtevragen." Dan de jufvrouw
van onder-achter, die wel nietj komen zou, dacht men, //maar
men wou graag de minste wezen, na dat gekibbel over \'t gebro-
-ocr page 102-
IDEEN VAN MULTATUL1.                                         61
ken glas." En kwam ze nu niet, clan was \'t ook uit, zei juf-
vrouw Pieterse. Ja, dan zou \'t uit-wezen met de jufvrouw van
achter-onder. Ik zal nu maar terstond zeggen dat ze niet geko-
men is, en dat het dus met die jufvrouw uit was.
De kleinere kinderen zouden vroeg naar-bed, met de belofte
van \'n kop koude saliemelk aan \'t ontbyt //als men ze den heelen
avend niet hoorde." \'t Is ook lastig de kinderen te //hooren" als men
\'n avendje heeft. Wat voor hoort, moet voor gaan. Wouter kreeg ver-
gunning om te wandelen met de Hallemannetjes, d. z. b. f. w., en-i
moest thuiskomen tegen acht uur, werd er gezegd, maar op \'n toon
die \'m deed voelen, dat-i niet zou bekeven worden als hy dit-
maal wat langer uitbleef. Laurens, die natuurlyk op \'t letter-
zetten was, en gewoonlyk \'s avends tegen zeven uur thuiskwam,
was groot genoeg om van de party te wezen, niaar-i moest be-
loven stil te zitten, en te bedanken by \'t tweede kopje. De
groote meisjes hoorden er by, dat sprak vanzelf — zy hadden
de belydenis en den merklap achter den rug — en Stoffel zat
voor. Hy zou de heeren te-woord staan, als die zoo tegen tienen
de jufvrouwen kwamen halen, en \'t gezelschap vermaken met
vertellingen over Mungo Park en de bepalende lidwoorden, waarin-i
zoo byzonder sterk was.
Leentje zou blyven tot de //menschen" er waren, wy] \'t an-
ders zoo lastig was telkens de deur opentetrekken. Ook kon ze
wat helpen aan \'t wegzetten van de la-tafel, en al \'t geredder dat
onafscheidelyk is van \'n avendje. //Maar ze moest wat vlugger
wezen, of anders deed men \'t waarlyk liever zelf."
Het oudste der meisjes, jufvrouw Truitje, zou voor de salie-
melk zorgen. Pietje had de boterammen tot haar aandeel, en
Myntje de bestellen, //maar ditmaal moest \'r wat meer boter in,
omdat ze laatst zoo droog waren."
\'t Zou allerprettigst wezen //als nu jufvrouw Laps maar niet
altyd \'t hoogste woord voerde, want dat was nog-al haar zwak."
Ook was \'t te hopen dat de weduw Zipperman //wat minder
opsneed van \'r schoonzoon, omdat zoo-iets tocli vervelend wordt
op \'t laatst." En de jufvrouw boven den melkkelder //mocht ook
wel wat bescheidener wezen, want ze had niet altyd in \'n toehuis
gewoond, en \'n winkel was geen schande, en op-kamers-wonen ook
niet. .. heere, neen!" Ook kon niemand weten waar-i toe komen zou.
Niemand begreep ook, waarom de jufvrouw van den koekbak-
ker altyd zooveel frariSche woorden gebriükte, dat niet te-pas komt
in den burgerstand, en //en als ze \'t weer doet, Stoffel , zeg jy
dan ook maar iets wat ze niet begrypt. Dan zal ze toch zien dat
wy óók geen volk van de straat zyn, en dat wy óók weten hoe
\'t hoort." — En //dat de jufvrouw van onder-aehter niet komt,
-ocr page 103-
62                                  IDEEN VAN MULTATULI.
raakt me niet, ging jufvrouw Pieterse voort, \'t raakt me vol-
strekt niet. Ik ben niet om \'r verlegen... vier... vyf.. . daar
kan Louw zitten, dan moet-i z\'n beenen maar vóór zich houden. ..
en daar \'n stoel. . . ja, zóó. . . \'t is heel goed dat ze niet komt,
\'t was toch te vol geworden.. . Leentje , ga aan je werk, en
snuit je neus. . . of neen, ga \'ns even naar jufvrouw Laps, en
vraag of de jufvrouw me \'n paar krukjes wil leenen, zonder leu-
ning , weetje... omdat die stoelen... zieje, tegen den schoorsteen,
dat schuift niet in.. . ja, vraag \'n paar krukjes aan de jufvrouw,
en zeg aan de jufvrouw dat \'t voor my is, en dat ik de jufvrouw
wacht tegen zevenen. .. maar doe \'t kompliment aan de jufvrouw,
en snuit je neus."
Jufvrouw Pietebse hield niet van persoonlyke voornaamwoor-
den, \'t Was zoo onbeleefd, vond ze.
382. Wouteb was dien namiddag reeds vroeg uitgegaan naar
z\'n brug, die ditmaal wat minder overbodig was dan gewoonlyk.
Want, na de regens van den vorigen dag, was er ditmaal we-
zenlyk water in de sloot, en in dat water zelfs beweging, zoodat
de kleine strootjes, die hy gedachteloos of vol gedachten — wat
byna \'tzelfdc is — daarin wierp, werden meegevoerd naar de
poel, waar de balken lagen, die gezaagd moesten worden door
de beide molens //$ Morgenstond" en //den Arend ," welke sedert
eenige weken getuigen waren van Woutf.r\'s gedroom.
Na Glorioso namelyk, en de onmogelykheid om dien waardig
te vervangen, was-i in de namiddagen die hy vry had, onwille-
keurig weergekeerd naar de plek waar-i kennis had gemaakt met
de boekerige romanwereld, en hoe grof ook de kleuren waren
van \'t eerste beeld uit die wereld, dat zich aan hem voordeed,
ja misschien juist om de grofheid van die kleuren, hy voelde
zich daardoor zóó aangetrokken, dat-i zichzelf geheel veranderd
voorkwam, en niet meer begreep, hoe-i ooit z\'n genot had kun-
nen zoeken in die taartjes op den hoek.
Een vreemd verschiet had zich voor hem ontsloten. Hy droomde
van dingen, waaraan-i geen naam kon geven, maar die \'m bitter
ontevreden maakten met z\'n werkelyken toestand. Hy wilde graag
alles doen wat voorgeschreven is om in den hemel te komen,
maar \'t bidden zou zooveel beter gaan, meend-i, in \'n grot met
kaarsen. En wat het eeren van zyne moeder betrof, waarop deze
ultyd zoo aandrong. .. waarom had ze geen sleep, zoo-als die
gravin? Hy had z\'n bybel niet moeten verkoopen. .. dat\'s waar. ..
ook zou-i \'t nooit weêrdoen, dat had-i vast beloofd. .. maar dan
behoord-i toch ook \'n kistje te hebben met dukaten, en \'n veer
op z\'n muts, zoo-als in \'t boek stond.
-ocr page 104-
63
IDEEN VAN MULTATULI.
Ook verveelde hem z\'n broer Stoffel, en zyne zusters, en
jufvrouw Laps, en huisclomine, en alles. En hy begreep niet
waarom de heele familie niet naar Italië ging, om daar \'n be-
hoorlyke roovery optezetten. Maar Pi.nnewip lioefde niet mee,
dacht-i, en Slachterskeesjen ook niet.
\'t Zou \'m benieuwen wat \'r gebeuren zou met z\'n vers.. .
Alle woensdagen namelyk, leverden de leerlingen die \'t minst
ondeugend waren geweest, en daarom waard gekeurd werden meête-
dingen naar den lauwer der eer, een gedicht op \'n onderwerp dat
de meester had opgegeven. Wouter had ditmaal //de deugd" tot
z\'n deel gekregen, niet zonder toespeling op z\'n vroegtydige ver-
dorvenheid, en den wenk dat die dichtoefening mocht dienstbaar
wezen aan z\'n zedelyke verbetering. Maar Woütek had al zoo
dikwyls op de deugd gerymd, en hy vond dit onderwerp zoo
droog, zoo uitgeput, zoo vervelend, dat-i de vryheid had ge-
nomen iets anders te behandelen, en wel wat hem \'t naast aan
\'t hart lag, de roovery.
Hyzelf was, als alle schryvers — en menschen — zeer inge-
nomen met z\'n werk. Hy hield zich overtuigd dat de meester dit ook
wezen zou, en hem om-den-wille der voortreii\'elyke uitvoering, de
afwyking van de deugd zou vergeven. Het vers zou zeker naai-
den burgemeester worden gezonden, die \'r kennis van geven zou
aan den Paus, waarna deze Wouter tot zich zou roepen, en
\'m aanstellen als hoofdroover.
Zoo droomd-i, en wierp z\'n strootjes in \'t water. Ze dreven
langzaam voort, en verdwenen tusschen de groenbemoste balken
Onwillekeurig begon Wouter\'s verbeelding verband te scheppen
tusschen de richting der strootjes, en zyn indrukken. Daar ging
de gravin met \'r sleep, maar ze haakte aan den kant, en bleef
steken in den modder. De kuische Amalia had geen beter lot,
en raakte verward in \'t kroos. Nu Wouter zelf: hy naderde
Amalia\'s kroos, en juist toen-i hoopte haar te redden uit \'r ge-
vangenschap, of die te deelen zoo \'t behoort, werd-i opgeslokt
door \'n eend. Die daaraan zeer verkeerd deed. Want het was
Wouter\'s laatste strootje, en-i hoorde in \'t geklapper van den
molen, duidelyk Amalia\'s verwytend geklaag:
Warre, warre, warre, wou,
Waar is warre, warre, wou. ..
Wouter die me redden zou?
Dit maakte \'m verdrietig, en-i kon zich niet weerhouden \'n
steen te werpen naar den eend, die door z\'n gulzigheid oorzaak
was van Amalia\'s twyfel iian z\'n riddereer.
De eend koos de beste party, en vertrok, na Wouter te heb-
ben uitgescholden zoo goed Üy kon. Maar de molens schenen
-ocr page 105-
64
IDEEN VAN MULTATÜLI.
zich niet te storen aan de gebeurtenissen van den middag, en
klapperden dapper voort.
Wouter hoorde in hun gekraak en gezaag allerlei liedjes, en
vergat weldra Amalia en den Paus, om te luisteren naar de
vertellingen die ze \'m deden. Om den lezer niet te brengen in de
verkeerde meening dat \'r iets byzonders was in die molens, baast
ik my te zeggen dat ze knarden en knersten juist als andere
houtzaagmolens, en dat alles wat Wouter meende te liooren en
te verstaan, niets anders was dan de weerklank der aandoenin-
gen in z\'n eigen gemoed.
383.   \'t Gebeurt meermalen dat we gelooven iets gewaar te
worden van buiten, wat voortkomt uit onszelf, en even dikwyls
meenen wy zelf iets te hebben uitgedacht, dat eigenlyk afkom-
stig is van \'n ander.
Dit is \'n soort van buikspraak die dikwyls aanleiding geeft
tot ongenoegen en vyandschap.
384.  — Wie \'t snelste draait? Wel.. . my dunkt. . . neen. . .
gelyk beginnen... zóó! Neen, de Arend was vóór! Nogeens...
nu! Och, weer verkeerd!
Wie nu \'t eerst boven is. . . neen, dat gaat niet. . . nog-eens. . .
van die wolk af. Morgenstond , pas-op. .. mis weer! Ik kan \'r
geen oog op houden. . . wat \'n gedraai!
Zoo, ben je moe ? \'k Wil \'t wel gelooven.. .
Als \'k eens op zoo\'n wiek zat... \'k zou me goed vasthou-
den .. . wat zou de molenaar gek kyken!
Waarom heetje Morgenstond ? Hebje wat in den mond ? En. ..
Arend .. . kunje vliegen ? Wilje my mec-nemen ? Ik zou wel wil-
len . . . wat \'n ruimte daarboven... en geen school!
Hoe is toch de eerste school begonnen ? Wat was \'r \'t eerst. . .
\'n school of, \'n meester?
Maar die eerste meester moet toch op-school geweest zyn. . .
en die eerste school moet toch \'n meester gehad hebben. . .
Vanzelf? Neen, dat kan niet. Kunje draaien vanzelf? Door
den wind? Kunje omkeeren, anders-omdraaien vanzelf? Doe \'t
eens, Arend ... toe! Kryg de Morgenstond ... gauw, gauw...
pak \'m beet.. . mooi!
Nu weer alléén, laat los. . . los. .. goed zoo!
Nu weór samen... karre, karre, kra, kra. . . steek-uit je
armen... neem my meê... wilje niet? Goed, Arend! Zet je
hoed op. . . wat fladderen die linten... hoe heetje ? Warre, icarre,
warre, wou
... ik kon \'t niet helpen... \'t was die eend. Zeg,
hoe heetje ? Fanne, Fanne, fan, fan. . . heetje Fan ? En jy,
-ocr page 106-
IDEEN VAN MULTATULI.                                        65
Morgenstond, hoe is je naam? Sine, sine, sine, si... wat
is dut voor \'n naam, si ? Nu te-gelyk, kom-aan. .. samen. . . zingt
\'n liedje samen:
Fanne, f arme, fan, fan. . .
Sine, sine, si, si. ..
Fanne, sine, fanne, sine,
Fanne sine. . . Fan. . . cy...
Fancy.. . wat meenje daarmee ? Heetje Fancy ? En. . . wat is
dat. . . bebje vleugels ?"
Ja, nd1 Morgenstond" en uden Arend" waren ineengesmol-
ten, hadden vleugels, en heeten Fancy.
Fancy nam Wouter op, en voerde hem meê.
Toen ze \'m weer neerzette op de brug, was \'t al lang donker.
Wouter schudde zich af, als iemand die nat is, wreef zich de
oogen uit, en ging naar-huis. We zullen later zien wat \'m daar
wachtte, doch moeten daartoe \'n piiar uren teruggaan, en ik hoop
dat <lc lezer niet te collet monté is, tot het iiannemen van myne
uitnoodiging op de saliemelk van jufvrouw Pieterse. Men bedenke
dat \'r man niets zelf maakte, en alles van 1\'arys kreeg.
In \'t voorbygaan echter, wenschte ik \'n kort bezoek te brengen
by meester Pennewip.
Dichtoefeningen, pruikemreugd, pruikeverdriet en pruike wanhoop.
385. De school was ledig, en de banken zagen \'r uit, alsof
de leerlingen daarop al hun verveling hadden achtergelaten. De
kaart van Europa keek verdrietig neer op den stapel schryfboek-
jes, waarnaast de boutjes lagen *) die tot iian \'t tandvleesch waren
afgeschreven op de streepjes en haakjes, waarmee sedert onheuge-
lyke tyden de toegang wordt ontsloten aan alle geleerdheid. Wel
\') Boutjes lujtten de ganzepennen van de soort die op de scholen
gebruikt werd. De betere soort noemde men, naar ik meen, schachten.
Stalen pennen kwamen veel later, en werden niet vriendelyk ontvangen.
Men kon er geen krullen meê trekken, een kunstje dat in Pennewip\'s
dagen in hooge achting stond. Toen, en vooral ruim honderd jaren vroeger
nog, schynt de schryfkunst een veel hoogeren rang bekleed te hebben,
dan tegenwoordig. In den »Belachelylcen Jonker" van Breeboo, wordt
het mooie schrift van een der mededingers naar de hand van \'n meisje,
in allen ernst opgenoemd onder de verdiensten die hem den voorrang
waardig maken. (1872)
ideen ii. 5» druk.                                                                  5
-ocr page 107-
66
IDEEN VAN MULTATULI,
prykte nog die moeielyke breakensom in al \'r luister op \'t zwarte
bord, maar toch, de school was geen school meer, de geest was
\'r uit, \'t was \'n lyk.
Ja, de geest was vertrokken met de kinderen. Want dat dezen
\'n groote hoeveelheid van dat artikel met zich omdroegen, zal den
lezer weldra blyken.
Wy weten reeds dat het heden de groote dag was, waarop
meester Pennewip de dichterlyke voortbrengselen van \'t genie
zyncr leerlingen keuren zou. Daar zat-i. Z\'n veelbewogen pruikje
deelde in de aandoeningen die hem bezielden by \'t lezen der diclit-
stukken, en wy zyn onbescheiden genoeg over z\'n schouders te
zien, om op onze beurt bewogen te worden door indrukken van
onwaardeerbaar kunstgenot.
Pruik: recht, on- in rust.               .
«Tryntje Fop, op haar muts. t
Ik heet Tryntje Fop,
En heb een muts op myn kop"
—   Niet kwaad... maar. . . laat zien... ja, zóó is \'t beter. . .
die beide hiatste woorden verzwakken den indruk van het gelieel,
door derzelver overtolligheid.
Meester haalde de beide verzwakkende woorden door, en nu
had Tkyntje Fop heel eenvoudig \'n muts op, zonder kop. Ik
niiig dien styi wel.
Pruik: iets of wat links.
//Lukas de Bbyer, op het Vaderland.
Vaderland, koek en amandelen,
Ik ga in de maneschijn wandelen-
,
Koek, vaderland en brandewyn,
Ik ga wandelen in de maneschijn,
Vyf vingers heb ik aan myn hand
Ter eer van \'\'t lieve vaderland"
—   Zangerig, zei meester, zeer zangerig! Er is diepte in die
koek met brandewyn, en \'t vaderland daartusschen.
Pruik: rechts.
//Tjvsje Webbelaak, op het beroep van haar vader.
De kat viel van de trappe,
Myn vader verkoopt aardappe-
Len en uyen."
-ocr page 108-
IDEEN VAN MULTATUU.                                        67
—  Oorspronkelykheicl. .. maar dat doorsnyden van de aard-
appelen keur ik af. *)
Pruik: links.
//Jannetje Rast, op een windwyzer.
Hy staat op een schoorsteen van linnen vol roet,
En toyst aan den wind hoe hy waaien moet"
—  Dat is niet geheel juist... want, wal beschouwd. . . maar als
dichterlyke vryhcid kan het er door.
Pruik: vooruit.
//Grietje Wanzee, op een rups.
Het rupsje zonder schromen,
Springt rond op alle hoornen"
—   Besehryvende (lichtsoort. Er is stoutheid in de voorstelling
van dia onbeschroomd rondspringende rups.
Pruik: in rust.
//Leendert Snelleman, op de lente.
In de lente is het heel aardig.
In Mei is myn broei-tje jarig
,
Maar nu heeft hy icintervoeten,
Zoodat wy de lente pryzen moeten.
Ban gaan wy samen kuieren,
En op paasch, vacantie met eieren."
—  \'t Is jammer dat hy het rym zoo verwaarloost. Zyne denk-
beelden zyn indedaad ongemeen, en goed ontwikkeld. .. die over-
gang op de eieren is zeer eigenaardig.
Pruik: in den nek.
//Slachterskeesje, lofdicht op den meester.
Myn vader heeft menigen os den doodsteek gegeven,
Maar meester Pennetoip is nog in leven.
Soms waren zy mager, en somtijds vet,
En hy heeft zyn pruik op zy gezet."
\') Aanmerking van gelyke soort als in de noot op 183. Over \'t ge-
heel is PENNEWIP hier gechargeerd. Ik belast den goeden man zeer
ten-onrechte met het geesselen onzer verzensmeden. Dit behoort eigen-
lyk niet tot de klasse der werkzaamheden waartoe hy by-voorkeur zou
geschikt zyn, omdat ironie niet in z\'n rol past. Een andermaal beter. (1872)
5*
-ocr page 109-
68                                       IDEEN VAN MÜLTATULI.
De pruik ging indedaad op-zy, en nog-al héél ver.
—  Hm... \'t, is zonderling. .. wat zal ik daarvan zeggen ?
De pruik ging over-stag naar de uiterste rechterzyde.
—  Wat heb ik met die ossen te maken ?
De pruik protesteerde door eenige indrukwekkende bewegingen
tegen alle, verwantschap met die ossen.
—   Hm.. . zou dat nu wezen, wat de nieuwerwetsche boeke-
makers humor noemen ?
De pruik werd neergehaald tot aan de wenkbrauwen, wat twy-
fel aanduidt. *)
—  Ik zal dien jongen eens onder-handen nemen. . .
De pruik kwam weer terecht op \'t zenith, om \'r tevredenheid
uittedrukken, over meester\'s voornemen om Slachterskeesje \'ns
onder-handen te nemen.
//Lukas de wilde, op de godsdienst.
De godsdienst is een goede zaak,
En geeft het menschdom veel vermaak."
—   Het gronddenkbeeld is juist en schoon, zei meester, ma,ar
hetzelve had iets meer uitgewerkt behooren te worden.
De pruik wipte duidelyk dat ze dit ook vond.
//Truitje Gier , op jufvrouw Penneioip.
Het pad dei- deugd wyst zy ons aan,
Wie zon niet gaarne medegaan?
Fm in verloren oogenblikken
Leert zy ons naaien, stoppen en stikken"
De pruik maakte \'n vreugdesprong, en de krullen omhelsden
elkaer. Meester kon niet nalaten, z\'n Vrouw terstond deelge-
noot te maken van Truitje Gier\'s ontboezeming, die opgeplakt
werd, en boven den schoorsteen gehangen, ter eere van zangster
en bezongene.
By \'t volgend gedicht hing de pruik waterig, slap en schyn-
baar onbewogen, maar de oplettende beschouwer had een hysterische
geestvervoering kunnen waarnemen, in de trilling van \'r krullen.
") Ten-onrechte\' Want al is \'t geen humor, wél worden soortgelyke
grappen daarvoor uitgegeven, en slechts daarop floelrie meester PENNE-
wip\'s vraag. Het twyfelen der pruik is dus ongegrond, en ik raad haar
de aandachtige lezing aan van Prof. OOSTERZEE\'S verhandeling: descep-
tieismo cmtte vitando.
(1872)
\\
-ocr page 110-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       69
//Klaasje van dek Geacht, op\'God.
Grootmachtig Opperheer, verbazing, hoogverheven,
Met stof, en stergewoel, van \'t aardsch bazuingeschal!
Verbeelding, tydsgeioricht
, Verzoening, juichend beven,
Wie zegt ons waar H gewoel, een einde nemen zal?
Tot weerklank van Genaê, met Eng\'len op de transen,
,
Gevaar van \'t smalle pad, uit onbekend genot. . .
Een vader weegt zyn kind, met eeuió\'ge kroonbalansett,
Zich spiegelend in, en door, en op, en onder God.
Laat vrg de zondenval, op onwaardeerbre wijzen,
Het zevenslotig boek, een zang van \'t boos geslacht,
Nooit zal het sterflijk lied, by nacht naar onder rijzen.
Bit vers is saamgedicht door
Klaasje van der Gracht van
den katechiseermeester, boven, den pottewinkel, in de Peperstraat,
oud dertien jaar, en ongevaccineerd ter eere der predestinatie, waar
de vliegende theeketel uithangt.\'\'\'\'
—   Verheven! Als z\'n vader hem daaraan niet geholpen heeft,
is het verbazend! Dit is nu al des jongelings derde gedicht op
Gotl, en telkens heeft hy nieuwe denkbeelden over dat onderwerp.
Hy groeit my boven het hoofd. . . het is verbazend!
Ook de pruik was verbaasd: ze verroerde zich niet.
//Loüwtje de Wilde, op de vriendschap.
De vriendschap is een schoone zaak,
En geeft het menschdom groot vermaak.\'\'\'\'
De pruik scheen niet tevreden. De godsdienst van Lukas de
Wilde werd voor den dag gehaald, en ter vergelyking neerge-
legd naast Louwtjes vriendschap.
—   Hm... zoo... het is mogelyk. Men ziet wel eens meer, dat
één denkbeeld geboren wordt in twee hoofden tegelyk... \'t kan
wezen... of zyn.
//Wimpje de Wilde, op liet hengelen.
Het heng\'lm is...
—  Hoe.. . wat is dat ?
Ja waarachtig, \'t stond er:
iiHet hengelen is een schoone zaak,
En geeft het menschdom veel vermaak."
-ocr page 111-
70                                       ÏDEEN VAN MULTATULI.
De pruik was in voortdurende beweging, \'t Scheen of ze meê-
hengelde.
Meester bladerde de nog onïngeziene proeven door, zocht de
voortbrengselen van de heele wilde-familie byeen, en. . . jawel!
Mietje de Wilde, Kees de Wilde, Piet en Jan de Wilde-
allen verklaarden met eenstemmigheid, dat godsdienst, vriend-
schap , hengelen, droomon, bloemkool en goochelen, schoone za-
ken waren, die veel vermaak gaven aan \'t menschdom! \'t Was
\'n stortvloed van schoone zaken en vermakelykheden.
Wat zou de pruik doen ? Ze deed wal in de gegeven omstan-
digheden \'t beste was, en meer kan men niet verlangen. Na \'t
inzien der vruchteloosheid harer bemoejingen, om onderscheid te
vinden tusschen hengelen en vriendschap, goochelen en droomen,
godsdienst en kool, hield ze zich of \'t \'r niet aanging, en bleef
in \'t juiste midden, met \'n uit Irukking in \'r krullen, of ze met
verlangen uitzag naar \'t vervolg, als de lezer.
//Leentje de Haas, op admiraal de liuyter.
//Hy is op een toren geklommen,
En heeft daar touw gedraaid,
Toen is hy op zee ge kommen,
En werd met roem bezaaid.
Hy wou 7 er niet by laten,
En heeft Saleii geveld,
\'loen hebben heeren Staten
Hem aangecteld als held.

Toen is hy aangekomen
In ,t roofziek Engeland.
Dat heeft hy zonder schromen
Veroverd en verbrand.
Hy heeft veel christenslaven
Met vrijheid overstrooid.
Toen hebben Neirlands braven
Zyn glazen ingegooid.
Tot afschrik van verraders
Toen hy de zee bevoer ,
Was zyn naam \'bestevader,
Zyn vrouw was bestemoir.\'\'\'\'
-ocr page 112-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       71
Hy gaf de eer den Heer e,
En was als Christen groot.
Toen kreeg hy door zyn Meeren
Een kogel
, en was dood.\'1\'\'
De pruik klapte toejuichend, in de krullen. Ze scheen ver-
heugd.
Helaas... de vreugde van zoo\'n pruik duurt niet hing! Ook
de hare zou weldra. . .
Maar wy willen de gebeurtenissen niet vooruitloopen. Spoedig,
til te spoedig zullen we haar zien. . .
itWouter Fieïerse , Rooverslied. . .
— Hè. . . wat is dat ? En de deugd. . . waar is de deugd ?
Meester vertrouwde \'z\'n oogen\' niet. Hy keerde \'t blad om en
bekeek de tichterzydc, of misschien de deugd zich daar verscho-
len had. . .
Helaas. . . helaas. . . er was geen spoor van deugd te zien op
VVoutee\'s bliiadje!
Arme pruik!
Ja, arme pruik! Want na te hebben ondergaan wat nooit \'n pruik
onderging, na te zyn getrokken, geplukt, gehavend en gemarteld
op \'n wyze die zelfs de verbeeldingskracht zou tc-boven gtian van
de familie de Wilde, rukte meester 1\'ennewip haar af, kneep ze
tussehen de krampiiclitig saêmgevouwcn handen, stamelde \'n kort:
heeremmsec/iristetizieligehemelsegoeiegetuMligedeugdvanuieleven.. . hoe
komt-i er aun!.. . plakte ze met \'n vuistslag weer op z\'n sche-
del ... dekte \'r toe met z\'n eervaardig driepuntjen, en vloog de
deur uit als \'n bezetene.
Hy ging den weg op naar Wouter\'s woning, wtuir we hem
woldra zullen zien aankomen, na vooraf behoorlyk onzen plicht te
hebben vervuld als geschiedschryver van de gebeurtenissen die
daar waren voorgevallen.
Een salieavendje met wysgeerige zysprongen op \'t gebied der kunst. Der-
gelyk uitstapje naar
POMPEI, vid Fontaineuleau. Mogelgke promotie
can de baker. Vreeselyke gaping in de geleerdheid van den Schryve)\'
, die
niet eens ioeet wal
Wimpii: geantwoord heeft, en wie \'r schelde.Stokfel\'s
zoölogische geestigheid; oorzaak tan \'m laatsten punischen oorlog. PëN-
nkwu\' homoeopaath en vredestichter malgré-lui. Arme Wouter I
386. — Hceremens... da-doemo plissier dat uwc der al bent.
Leentjé , sê-chou die stoel wech, en eheef ereis \'n tessie in die
stoof... toe, of \'k doe H liefer sellif. En-oe maak je \'t, mens?
-ocr page 113-
72                                       IDEEN VAN MULTATULI.
Juflro-LAPS k\'mt ook, weetje ? — Myntje , denk \'m je deeg, en
skei uit mê-kamrfie — ze ken niet f\'n d\'r hare blyf\'e, die meit,
als \'r folk is.. . ga sitte, mens... né, niet in die hoek... \'t
tocht \'r so. . .
Het tochtte in dien hoek niet meer dan in andere hoeken.\'
Maar.. . vrouw Stotter was \'n //vrouw" en geen //jufvrouw." Ze
had dus geen recht op de eereplaats, want eens-vooral, \'n juf-
vrouw gaat boven \'n vrouw, zoo goed als \'n mevrouw gaat \'uoven
\'n jufvrouw. Ieder moet op z\'n plaats blyven, vooral op boven-
kamer III, 7, bl of c, (Pp) waar de preséance nauwkeuriger wordt
in acht genomen dan aan \'t hof te Madrid, ja zelfs met \'n
angstvalligheid, die \'t ceremoniemeesterschap op die hoogte der
maatschappy, tot \'n hoofdbrekend werk maakt voor menige juf-
vrouw Pieterse.
Ik zeg dit maar, om door \'t woord //hoofdbreken" ongezocht
te geraken tot de opmerking dat \'k zooveel moeite heb gehad
met de juiste constructie der . welkomstgroet van vrouw Stotter,
en dat ik niet zal kunnen overgaan tot het mcêdeolen van \'r
antwoord, voor \'t afleggen van \'n bezoek op dezen of genen III,
l,b\\ (P*).
387. Er zyn kunstrechters die \'t \'n verdienste vinden in Paul
Delarochk, dat-i \'t slyk op de laarzen van Napoleon te Pon-
tainebleau, zoo onachtzaam geschilderd heeft. Maar ik beweer
dat de beschouwer van iedere schildery, en de lezers van ieder
boek, recht hebben op onberispelyken modder, en dat de schilder
of schryver zich van de parerga niet mag afmaken met \'n on-
achtzaamheid, die denken doet aan mislukt jagen naar geniali-
teit. Niets moet den grooten man te klein wezen, en ik zie niet
in, waarom vrouw Stotter\'s antwoord niet even goed \'t bestu-
deeren waard is, als de tekst van \'n diristere phtats in \'t een
of ander handschrift van onbekende personen.
Men verdiept zich in bespiegelingen over de juiste beteekenis
van de hansworstjes op den muur der wachtkamer te Pompeï, en
zoekt daarin de oorzaken van den val des Eomeinschen ryks. Wy
vinden \'n breede, hooge of diepe meening, in \'t toevoegen van
twee letters aan Abram\'s naam. Wy hebben elkaêr doodgesla-
gen — ik meen u en my niet, lezer — de menschen hebben elkaêr
doodgeslagen, om verschil van opinie over de ware hoedanigheid
van gegeten brood. . . wie zegt ons of \'t slyk op de laarzen, waar-
van ik sprak, niet eenmaal zal worden verheven tot \'n god, en
of niet alsdan de juiste kennis van dat vuil noodig wezen zal,
tot het erlangen van de eeuwige zaligheid?
Dit nu eens aannemende als mogelyk — er zyn wel gekker
-ocr page 114-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       73
dingen gebeurd — is Delaboche dan niet misdadig ? Delaboche ,
die door z\'n onvergefelyke slordigheid oorzaak zal wezen dat dui-
zenden verdoemd worden? Want er zyn vele soorten van mod-
der, en er is maar ééne zaligheid.
En als \'t nu eens later iemand in \'t hoofd komt, vrouw Stot-
ter te verheffen tot algemeene baker van \'t heeie menschdom,
zal \'t dan niet vóór alles noodig zyn, nauwkeurig te weten wat
ze gezegd heeft, en hoe ze \'t gezegd heeft? Lieve menschen, moet
\'t dan juist hebreeuwsch wezen of plat-grieksch, wat u aantrekt?
Wat my betreft, \'k wasch m\'n handen in onschuld, en ga ter-
stond naar de Noordermarkt.
388.   Ik ben \'r geweest! Ziehier:
—   Och me Heffe juffre Pietebse . . . \'k was so bedaan, toe
Louwebis me kwam frache. Want \'k sech al so teuche Wimpie,
die musse maakt, weetje — né, dankie f\'r fuur, strakkies Pietje
— \'k zech al so teuche Wimpie, hoe sou juffre Pietebse \'t make,
\'mda-\'k in so lang nie fa-je chehoort-ep, weetje — ja, lech \'m
m\'r neer, \'t is m\'n outje — je neemt ommes nie kwalik, da-\'k
m\'n outje hep omchedaan ?.. . en doe sei Wimpie , omda-we net
aan de was wasse. ..
Wat Wimpie daarop gezegd heeft, weet ik waarachtig niet.
Het //outje" van vrouw Stotter werd opgenomen, en neergelegd
aan \'t voeteneind op de bedstee in de achterkamer, met last aan
de kinderen die daar saemgepakt lagen, de beenen niet uitteste-
ken, om baker\'s //outje" niet te bederven.
—  Wel mens, cha sitte... ja, da-\'s frons... \'t is tweemaal —
Leentje, wa-benje weer... d\'r wordt cheskelt, hoorje niet! —
\'t Sel juffre Sippebman wese... w\'nt juffre Sippebman k\'mt ook,
weetje...
Ik weet alweer niet, of \'t inderdaad jufvrouw Zippebman was,
die gescheld had, en de lezer mag me verwyten, dat ik geschie-
denissen vertel, die \'kzelf niet recht ken. Maar in \'t onzekere
latende, of \'t ditmaal jufvrouw Zippebman was, of jufvrouw Mab-
bel van den koekbakker, of jufvrouw Kbümmel //die \'n man op
de beurs had" of jufvrouw Laps . . . neen, die hoefde niet te
schellen, want ze woonde op de ondervoorkamer. Genoeg, vóór
half-acht was \'t heele gezelschap kompleet, en Stoffel rookte z\'n
pyp, alsof \'t zoo hoorde. Leentje was weggegaan zonder boteram.
//Die zou ze morgen wel krygen, omdat \'t zoo druk was van-
daag, en men kon niet alles tegelyk doen."
389.   — En toe hebbe ze daadelik \'n and\'re chenome.. . uwe
weet wel... die soo\'n ilakki op \'r neus het.
-ocr page 115-
74                                      LDEEN VAN MULTATULI.
—  Och, \'t is soo\'n chemaal met-i meide. .. zei jufvrouw Pie-
tersi:. Toe, neemt uwe d\'r noch eentje, en la-je nie nooie... \'t
is \'n koekie f\'n j\'eiche deech.
—   Friskuus, zei de koekbakkersjufvrouw, met \'n konynon-
mondje, dat fatsoen beduidt.
—  Keman, of \'k sou denke da-je \'t nie luste.
Dat mocht ze niet laten denken, want ze had \'t zelf gebak-
ken, en was niet zoo oprecht als myn jufvrouw en ik. (54)
—   Dan mach \'k je nie riflesére, jufvrouw Pieterse. Chobli-
seert en dankie wel.
—  En uwé, jufl\'re Laps, toe, mach \'k \'r j\'eentje eheefef
Jufvrouw Laps koos janhagel.
—   Skenkerissin, Trui ! — Ja, fre Stotter , nou je hier bent,
mö-je meedrinken, \'t wort je f\'n harte chechunt, mens! — Pietje ,
feeg de tafel \'r\'s of. . . só, as \'n meit... en cha nou \'r\'s kyke
na de kleintjes, en sech da-\'k se nie hoore mot. — Och, jufl\'re
Mabbel, \'t is zoo\'n chedoe mettie kindere. . . en hoe faart uwo\'s
Sientje mette kinkhoest?
—  We hebbe d\'r nou \'n machenetisseur bycheroepe, m\'r \'t wil
nie vatte... \'t ni\'nkeert \'m an de kleêrfenjanse fa-de sonnobuul.
—   Isset moooochelik. . . wat \'n mens al beleeft! En w\'nneer
komt-i.. . die kle... klik... kleer...
—  Dat leit \'m an de sénewe, juflre Sippekman. M\'r nou hct-i
d\'r slaapmussie, en d\'r hempie waar z\'in gezweet het, weet uwe,
en nou sel \'t chou komme, seit-i.
—  Wel mens, wat sech-i! M\'r oe chaat \'t dan ?
—   Wel.. . dan sel de sonnebuul \'t seche, wa-me doen motte.
Jufvrouw Laps was \'r tegen.
—    Ik déej\'t niet, ik dééj\'t niet..\', fö-checn werels choet!
want ik sech maar, as Chot \'t wil, d\'n mö-je beruste, da-sech ik!
—   Ja, jufl\'re Laps, m\'r de juft\'r\' uit de chruttery het \'t ook
chedaan, en d\'r kint is veel beter.
—   Dat seit uwé, juflre Mabbel, m\'r ik sech da-se wat in
d\'r oochies het, wa-me niet befalt...
—  Wa-dan, jufl\'re Laps?
—   Se kykt onstichtelik. . . en ik houw \'t i"r sonde. . . en dat
sech ik maar. \'t Benne allemaal kunste die nie te-pas kome. . .
en as Chot wil, mö-je beruste.
—  Kom, Stoffel , prateris meê... je sitter by as de steeneman.
Sechcreis \'n ferssie op, of fertellis fa-je school. Ja, juft\'re Mabbel,
i-ken \'n heel fers f\'n buite, en da-ken-i opseclie achtermekaêr.
En ook ken-i al de werrikwoorden ■ f\'n \'t frouwelik cheslacht.
—  Moeder, wa-praat uwe fan, zei Stoffel onvergenoegd, uwe
sieta-\'k rook.
-ocr page 116-
LDEEN VAN MULTATUL1.                                       75
—   Ja, ja, as je pypie uit is, meen ik, mo-je \'s \'n werrik-
woort opseche. — Je sou seche, w\'r haalt de jong\' \'t fnclaan,
jutfre Sippebman. — Hoe is \'t \'k weer, lobbes?... ik zou beskonde
chewees syn, hy sou beskonke chewees syn — och heere, begryp
\'t goet, mens, niet \'omdat-i dronke was, gut né, m\'r \'t kwam
so te-pas in s\'n werrikwoort, \'t is \'m je slap te lachen, as-i be-
chint. — Skenkerrissin, TuVl, en blaas es in de tuit... d\'r sit
\'n blaatje foor.
390.   De lezer zal my ten goede houden, dat ik wat luchtig
heenstap over de verdere geschiedenis van dat salieblaadje, en dat
ik ook in \'t verder relaas van jufvrouw Pieterse\'s avendje, my
eenige afwyking veroorloof van den juisten tekst der gesprekken.
Wat ik zeide in 387, moge waar zyn, doch: s\'il faut de la bmie,
pas trop
»\'e» faut, en zeker niet meer dan juist noodig is om
te doen voelen hoe haastig, en in welke gemoedstemming, Na-
poleon was aangekomen te\' Pontainebleau. Dit namelyk is, uit
\'n aesthetisch oogpunt, de bedoeling van dat slyk, en wie \'r
meer van geeft dan daartoe noodig is, doet gewis verkeerd. Even
verkeerd zeker, als de schilder wien de moed ontbreken zou, dat
slyk te geven in \'t geheel, uit vrees voor de i/shockings" van
deze of gene geangliseerde kunstbeschouwster.
Zonder in \'t minst my te verantwoorden voor Publiek, en
uit luim alleen, verklaar ik hier, dat ik den toon der Pieterse\'s
noodig had in myn schildery, van myn Wouteb, te myn Pon-
tainebleau. Wie \'t niet aanstaat, wordt op thee verzocht by
schoone Amalta in 365.
391.   Maar alle zelfopoffering heeft z\'n grenzen. (41) Wanneer
ik al m\'n gangen naar xle noordermarkt kon aaneenknoopen in
ééne rigting, ware \'k reeds lang aan de pool geweest.
Stoffel dreunde z\'n vrouwelyk werkwoord op, met veel ge-
voel, en de dames schaterden van lachen, toen-i haar vertelde
dat hy beschonken geweest was, en dat zy \'t (wezen zouden.
Daarop werd de buurt over de hekel gehaald, en de jufvrouw
van //onder-achter" kreeg naar deel. Dat spreekt vanzelf, want
ze was \'r niet.
De godsdienst en \'t geloof speelden \'n groote rol, en jufvrouw
Laps gaf te kennen dat ze van plan was \'n //oefening" optezet-
ten, omdat de tegenwoordige dominees wel wat los heenliepen
over de zaak, en niet goed in de hoeken veegden.
—   Ik zeg maar, \'t staat in de Schrift, dat \'n mensch \'n
mensch is, riep ze, en daar kom ik maar op. Men moet \'t niet
beter willen weten dan Godzelf. De zaligheid komt van de genade,
-ocr page 117-
76                                       IDEEN VAN MULTATULI.
en de genade komt door \'t geloof, maar als je niet uitverkoren
bent, dan heb je de genade niet, en je kunt niet gelooven...
en dat is dan de reden dat je verdoemd bent, zieje? Ik zeg
maar: dat is zeker, zoo goed als twee maal twee, zieje... en
daarom wou \'k zoo graag \'n eigen oefeningetje houwen. . . niet
om geld of gewin. . . heere, neen. . . maar om \'n zakduitje op
kermis en nieuwejaar. Denk \'r \'ns over, jufvrouw Mabbel.
Jufvrouw Mabbel zei dat \'r man daartegen was, omdat-i
graag \'s avends uitging, en zy dan op den winkel moest passen.
Bovendien: //\'t kwam zoo slecht uit met bakken. Niemand kon
begrypen wat dat \'n //werkelyk" beroep was."
—  Uwé dan, jufvrouw Zipperman, vindt uwé ook niet, dat \'t
wel gaan zou? Ik zou koffi-zetten, en de zielen Konden daar
wat voor neerleggen in de schoteltjes. . . want om geld is \'t me
niet te doen, gut né. We zouden beginnen met \'t ouwe testa-
ment. . . en dan. . . oefening, weet uwé. . . oefening. . . weet u?
Jufvrouw Zipperman wist \'t wel, doch \'r schoonzoon van de
assurantie — of van \'t kadaster — had gezegd dat de dominees
betaald werden voor die zaak, en dat dus alle verdere oefening
onnoodige kosten wezen zou.
"Die heeren van \'t kadaster — of van de assurantie — zyn zoo
gek niet.
—   Wat denkt uwe d\'r dan van, jufvrouw Krummel ? Vindt
uwe niet dat zoo\'n oefeningetje. ..
Jufvrouw Krummel zet, dat ze zich oefende met \'r man, als-i
van de beurs kwam.
Jufvrouw Laps was nu wel genoodzaakt zich te wenden tot
vrouw Stotter, schoon ze voelde dat \'r iets derogeerends in lag,
zulke aanbiedingen te doen aan \'n //vrouw."
—   Och, me lieve jufvrouw Laps, als je \'ns zoolang gebakerd
had als ik, zou je de lust wel vergaan. Daar heb je nou m\'n-
heer Luttelmans van de Prinsengracht. . . dien heb ik gebakerd. . .
en die zet altyd. . . want ik heb altyd heel in \'t fatsoenlyke ge-
bakerd , weetje... \'t is \'n huis met \'n hooge stoep, en in den gang
stond zoo\'n klok, weetje, van regen en wind. . . en die zei altyd:
//Vrouw Stotter , zeit-i, je bent \'n goeie vrouw, zeit-i, en \'n
knappe baker, dat zal ik altyd van je zeggen, zeit-i, en , zeit-i,
m\'n heele familie zal je gebruiken, zeit-i, maar zeit-i, als de
mensen je zoowat zeggen, zeit-i, moet je maar net doen of je \'t
niet hoort", — dankie, jufvrouw Pietekse , m\'n koppie is om-
gekeerd, dat zie je wel — en daarom zeg ik maar altyd: ieder
moet weten wat-i doet.
—  Maar zoo\'n oefeningetje. . . vrouw Stotter.
—   \'t Is mogelyk, jufvrouw Laps, \'t is wel mogelyk.. .• maar
-ocr page 118-
IDEEN VAN MUI.TATÜLl.                                       77
ik heb al zooveel ondervinding van die dingen, dat ik maar zoo
m\'n eigen gang ga., en dat \'s ook maar \'t beste. Want ik ben
in \'n kraam geweest by m\'nheer de Witte, die \'n oom heeft
aan \'t stadhuis, weetje, want ik baker altyd heel in \'t fatsoen-
lyke, en die zet altyd, omdat-i zoo grappig was, weetje, die zei
altyd: //baker, baker, zeit-i, je bent m\'n \'n baker!" zoodat ik
maar zeggen wil, dat \'k heel goed weet wat \'k dc\'j, want ik heb
\'r al wat ingespeld van m\'n leven. Daar heb je non m\'nheer. . .
hoe heet-i ook. . . ook op de prinsengracht. . . neen op de kalk-
markt. . . och, hoe heet-i\'. . .
De lezer zal vinden dat vrouw Stotter gedurig afweek van \'t
punt in kwestie. Maar dat doen \'r wel meer.
—  En uwé, jufvrouw Pieterse, hoe denkt uwé over \'n oefe-
ningetje ?
—  Och mensch, ik heb al zoo\'n geoefen met m\'n kinderen! Je
weet niet wat \'t is, mensch, om \'r zoo negen groot te brengen.
En ik doe daar m\'n godsdienst mee, want in de schrift staat. . .
Trui, geef kleine Kee \'r wat voor, ik hoor \'r weer.
Truitje had\' iets edels in haar gang, toen ze naar de achter-
kamer ging, om kleine Kee \'r wat voor te geven. Men kon \'t
haar aanzien, dat zy zich gestreeld voelde door de overdracht der
moederlyke waardigheid. Kleine Kef. scheen minder gestreeld.
—   Waar was ik ook weer? Ja, dat is m\'n godsdienst, zeg
ik maar. \'t Is \'n getob met die kinderen, mensch, je wéét \'t
niet! En ik vind, als ik ze goed opbreng... ga jy nu \'ns, Pietje,
en breng Simon terecht, die knypt zeker z\'n zussie weer, dat
doet-i altyd als \'r volk is.
Simon werd terechtgebracht.
—  Als \'r volk is, zyn de kinderen altyd zoo lastig. .. wat hoor ik
daar weer — Myntje ga \'ns kyken, en zeg dat ze slapen moeten.
Myntje ging, en kwam terug met de tyding dat //ze wat had-
den omgegooid."
Algemeene strafoefening. Yinnige boodschap van de jufvrouw
van //achter-onder." —■ \'t Is dan ook heel onaangenaam voor de
jufvrouw van achter-onder, als de kinderen der jufvrouw van
boven-voor wat omgooien, achter. — Vreeselyke opschudding.
Eindelyk:
De kinderen waren //terechtgebracht." Jufvrouw Zipperman zat
weer in den hoek //waar \'t zoo tochtte" waaruit men ziet hoe
alle aardsche grootheid \'n keerzy heeft, en dat \'n schoonzoon by
\'t kadaster — of de assurantie — regelrecht aanspraak geeft op
zinkings. Jufvrouw Laps was heel tevreden over de kordate manier
waarop de kinderen waren gekastyd. //\'t Was juist als in de
Schrift stond" zei ze, en zy haalde \'n tekst aan, waarin wordt
-ocr page 119-
78                                       TDEEN VAN MULTATULI.
voorgeschreven iemand te slaan. Waar \'t staat, weet ik niet, maar
\'k ben zeker dat \'t ergens staat. Want in die Schrift staat alles.
Voor-al van slaan.
—   Kom Stoffel, vertel jy non \'reis wat, zei de vriendelyke
gastvrouw , die toonen wilde dat \'r kinderen méér konden dun
knypen en omgooien.
—    \'k Weet niks op \'t oogenblik, zeï Stoffel, zonder de
minste socratische hovaardy.
—   Och toe, zeg maar \'reis wat je verleden zei. . . och toe —
zoo is-i altyd, jufvrouw Mabbel, hy moet aan den gang gehol-
pen worden, anders gaat \'t niet, maar dan wcet-i \'t wel, dat
zal uwe zien — toe, Stoffel! — Hy zal moe wezen van z\'n
school, weet u. . . \'t is \'n gedoe met zoo\'n school! Ja, jufvrouw
Kbummel, daar is \'n heele boel aan vast. . . zou u dat wel zeg-
gen, dat alle woorden mannelyk of vrouwelyk zyn? Is \'t niet
waar, Stoffel?
—  Né, moeder.
—  Niet, wel nou kom-an. .. en verleden zei je — \'t is maar,
weet uwe, jufvrouw Zipperman , om \'m aan \'t praten te krygen,
maar dat kan zoo in-eens niet, weet uwé, omdat-i moe is van
z\'n school — en verleden zei je, dat alles...
—  Né, moeder. Mannelyk, vrouwelyk of onzydig, heb ik gezegd.
—   Nou hoort uwé \'t, jufvrouw Mabbel... waar haalt-i \'t
vandaan! Begryp \'ns, baker, ik ben vrouwelyk, en de tafel
ook, en je muts ook — je korrenet, weetje — en jy ook.. .
—  Né, moeder, kornet is mannelyk. .. alle mannelyke bedry-
ven... en baker ook.
Baker keek heel vreemd. Zy mannelyk. .. dat had ze nooit
geweten.
—   Baker is mannelyk, ging Stoffel voort — nou begint-i!
riep z\'n moeder — alle woorden op k. e. r. zyn mannelyk: rak-
ker , makker, bakker. .. raker, maker, baker.
—  Is \'t mogelyk! riepen de gasten uit één mond.
—  Ja menschen, en nog meer, zei jufvrouw Pieterse, je zult
verstomd staan als je \'t hoort, wat denkje wel dat je bent, juf-
vrouw Krummel?
—  Ik... ik? Wat ik bén?
—  Ja, ja. .. wat je bent, wat je eigenlyk bent?
—  Wèl.. . ik ben jufvrouw Kbummel, zei \'t mensch, maar ze
zei \'t met wat twyfel, want ze las uit den zegepralenden blik
van jufvrouw Pieterse, en op de diepzinnig saemgeknepen lippen
van Stoffel, dat ze in \'t eind wel heel wat anders wezen kon
dan jufvrouw Krummel.
De spanning was te mooi om die niet te rekken, en daarom,
-ocr page 120-
79
IDEEN VAN MULTATULI.
van \'n byzondere zwik \'n algemeene makende, vraagde Stoffel\'s
moeder, kringsgewys rondgaande met \'r blik:
—  En uwé ook, jufvrouw Mabbkl, en uwé, jufvrouw Laps,
en uwé, jufvrouw Zipperman , en jy, vrouw Stotter .. . wat
denk jelui allemaal wel dat je bent?
Zy wisten \'t geen van allen.
Dit nu zal niemand vreemd* voorkomen die de moeielykheid
van zelfkennis heeft ingezien, maar zóó meende de hoogschalke
Stoffel \'t niet. De zaak zat dieper.
Jufvrouw Laps antwoordde \'t eerst, en riep met verwaande
zelfgenoegzaamheid:
—  Ik ben jufvrouw Laps!
—  Mis. . . mis. .. glad mis!
—  Wel heerem\'ntyd, ben ik jufvrouw Laps niet?
■— J... a... a... a... je bent wel jufvrouw Laps , maar Stof-
fel heeft niet gevraagd wie je bent, ir.aar wat je bent. . . daar
zit \'m \'t fyne. ..
—  Wat ik ben? Wel. .. griffermeerd!
—  J. . . a.. . a. . . a... dat ben je wel, m.. . a. . . a.. . r.. .
né, dat is \'t nu niet. De vraag is... watje bent? Stoffel,
help me eens. . .
Stoffel zei tusschen twee rookwolken in, en dus zoo profes-
soraal mogelyk:
—  Jufvrouw Laps, ik wensCHte te weten, wat gy zyt uit een
dierlyk oogpunt.
—  Daar bemoei ik me niet mee, zeï jufvrouw Laps , als iemand
die op \'t punt staat zich beleedigd te voelen.
—  Ik ben \'n baker, zei vrouw Stotter, en daar blyf ik by.
—  En ik • ben de jufvrouw van den koekbakker, riep de over-
buurvrouw, met iets beslissends in \'t toon, die gissen deed dat
ze van plan was vasttehouden aan die meening.
—  Goed, goed, jufvrouw Mabbel, maar ik meen uit \'n dier-
lyk oogpunt...
—  Als \'t onfatsoenlyk wordt, ga \'k liever heen, zet jufvrouw Laps.
—  Ik ook, voegden de jufvrouwen Krummel en Zippeeman
\'r by, want we komen voor ons plezier.
—  Menschen, wees bedaard... \'t staat in \'n boek — Stoffel ,
zeg \'t maar — je zult \'r om lachen, jufvrouw Mabbel, en \'t
mooiste is dat \'t in \'n boek staat... je kunt \'r niets tegen zeg-
gen — toe Stoffel, zeg \'t maar!
—  Jufvrouw Laps, zet Stoffel plechtig — en \'r was \'n ge-
wichtig oogenblik aangebroken in \'t avendjc van jufvrouw Pie-
TKnsE — jufvrouw Laps, je bent een zoogdier.
-ocr page 121-
80                                  IDEEN VAN MULTATÜLI.
392. Ik erken onbekwaam te zyn tot geschiedschryver van den
krisis, die \'r volgde op dut vreeselyk woord.
Jufvrouw Laps, die meer rechtstreeks dan de anderen was aan-
gevallen £ en die bovendien, als aanstaande oefenaarster, iets meer
militant3 had in \'r karakter^ liet haar gelaat alle kleuren aanne-
men , die gewoonlyk gebruikt worden om toorn afteschilderen.
Dé voorlaatste fransche romanschool ging tot groen, maar wyl ze
geen fransch las, bepaalde .zy zich tot \'n schrikïnboezemend violet,
en riep.. . neen, ze riep niets, want ze had geen adem. Maar ze
kneep \'r janhagel tot gruis } en zag beurtelings Stoffel aan, en
diens moeder £ op eene wyze die haar zeer zouden hebben be-
zwaard in rechten, als deze personen dien avend waren komen te
o ver ly den. ~
Stoffel ontging \'r blik, door, nagenoeg op de manier der
inktvisschen als ze onaangenaamheden voorzien, zich te hullen in
\'n dikken wolk van rook. Maar de arme jufvrouw Pietehse die
niet rookte, was wapenloos. Zy stamelde deemoedig:
—   \'t Staat in \'n boek... \'t staat waarachtig in \'n boek.. .
menschen, wees bedaard... \'t staat in \'n boek!
Er kwam lucht in de keel van jufvrouw Laps, genoeg lucht om \'r
te bewaren voor stikken. Zy wachtte daarna \'n oogenblik, hoestte,
wierp \'t mishandeld overschot van \'r janhagel op tafel, en begon:
—   Jufvrouw Pietekse, je bent \'n keronje! iJe mag zelf \'n
zoogdier wezen, jy en je zoon, dat zeg ik je! Ik ben zoo fat-
soenlyk als jy durft te denken, want m\'n vader was in de gra-
.nen, en nooit heeft iemand, zie zooveel, op me te zeggen gehad!
Vraag alle menschen na me, en of ik me ooit heb opgehouden
met manvolk, of zoo-iets.. . en of ik niet ieder \'t zyne geef. . .
en-i was fakter, weetje. . . en we woonden over \'t bessieshuis. . .
want-i was in de granen, en daar kan je na me vragen, hoorje!
Je kan, goddank, overal na me vragen. . . maar nooit of nóóóóit
is me dat overkomen, wat jy me aandoet, en als ik me niet ont-
zag, zou ik je zoogdieren\', tot je bezoogdierd werd... ja, dat
zou ik! En ik zeg je nou nog \'s dat je-n-\'n keronje bent, jy en
je zoon en je heele familie — weg Trui! — m\'n vader was in
de granen, weetje. .. en ik ben te fatsoenlyk om door jou. . .
—  Maar mensch, \'t staat- in \'n boek. .. omdeliefdewil, geloof
me... \'t staat in \'n boek !
               «o-
—   Houje mond, met je boek! Jy mocht wel zwygen van je
boek, jy die Godswoord hebt verkwanseld en verdaan op d\'outee-
brug. ..
Dit was niet geheel juist. Dat had Wouteu gedaan, en niet
z\'n moeder. Maar als men driftig is, neemt men wel \'ns meer \'t
een voor \'t ander, i
-ocr page 122-
IDEEN VAN MULTATULI.                                  81
—   Stoffel, haal dan toch je boek, riep de moeder, en wys
\'t toch aan de jufvrouw. . . och lieve god, wat heb ik begonnen!
—  Loop naar de hel met je boek en je zoogdieren. Je hebt my
niets te wyzen in je boek, dat zeg ift je! \\ En ik zeg je nog eens
dat je \'n keronje bent, jy en je lummel van \'n zoon, en je sletten
van dochters, die opgroeien als. . .
Truitje , Myntjk en Pietj*: , meenende te moeten ontkennen
dat \'r iets haperde aan hare wyze van opgroeien, kraaiden nu
ook mee. \'t Overige gezelschap schreeuwde \'r van-tyd tot-tyd \'n
woordje tusschen. Er kwam weer \'n boöschap van de jufvrouw
van achter-onder, die niet de \'policie dreigde. De kinderen maak-
ten gebruik van de opschudding, om hun consigne te breken. Ze
hadden \'t bed verlaten, en loerden door \'t sleutelgat. Jufvrouw
Piutkbsk riep om \'r //lodderyn-doos" en zei dat ze \'t besterven
zou. Vrouw Stotter eischte haar //oudje" en Stoffel speelde
den inktvisch, zoo goed-i kon._;
Allen waren opgestaan, erf wilden vertrekken. //Men kon veel
verdragen, maar dat niet." \'Jufvrouw Krummul zou \'t zeggen
aan haar man. Jufvrouw Zïppkrman aan de assurantie, of \'t ka-
daster. Vrouw Stotter zou \'t vertellen aan dien m\'nheer op de
prinsengracht, dien ze gebakerd had, en jufvrouw Mabbkl aan \'k
weet niet wien. Kortom, ieder zou dezen of genen deelgenoot maken
van de zaak, en fue hemel weet of \'t by die bedreiging zou ge-
bleven zyn, als niet ter-goeder-uur, de huisgenius der Pietf.rse\'s
op dat oogenblik aan de bel had laten trekken door den waar-
digen man, dien we zoo wanhopig deugdzaam achterlieten in \'t
vorige hoofdstuk.
Nasleep van den allerlaatslen punischen oorlog. Nederlaag van Hanibal-
Laps door Scipio-Pennewip. Politiële bascule-systeem. Litteratuur van
de toekomst. Buitenkansje voor den lezer, die hier allerlei geunchtig
nieuws verneemt, dat nog geleuren moet.
393. Ja, daar werd gescheld... nog eens: \'t was //f\'r ons."
Jufvrouw Piktersk haalde adem, en daaraan deed ze wèl,
vind ik, schoon \'t altyd dom is te zeggen wat men zou goed-
vinden te doen, als men \'n ander was dan men is. (3) \'t Komt
me echter nu zoo voor, omdat ik in haar geval adem zou gehaald
hebben. In de eerste plaats, daar ik berekenen kan dat ze \'t in
lang niet gedaan had. Voorts, omdat \'k weet hoe men in hache-
lyke omstandigheden uitkomst wacht van elke verandering, en
verandering van elke kleinigheid. En eindelyk, wyl ik denk dat
jufvrouw Piktersk op dat punt wel \'n mensch zal geweest zyn
als \'n ander.
iueen ii. 5» druk.                        ■ *                                          6
-ocr page 123-
IDEEN VAN MULTATULI.
— Och , me lieve menschen, zei ze, wees toch bedaard, daar zul-
len de heeren wezen.
De //dames" beweerden dat de //heeren" nog niet konden daar
zyn, wy] \'t nog te vroeg was, en juist die twyfel of \'t de heeren
waren, gaf \'n gunstige wending aan de vreeselyke krisis.
Twyfel werkt altyd verlammend, onverschillig of ze al dan
niet in-verband staat met de zaak die ons bezighoudt. Boven-
dien, als men gestoord wordt in toorn, is \'t heel moeielyk \'t
juiste punt weêrtevinden, waar men gebleven is.
Jufvrouw Laps beproefde \'t wel, maar \'t ging niet, want
haar: //\'n zoogdier... hebje van z\'n leven, \'n zoogdier!" werd
overstemd door: //hedenm\'ntyd, anders komt-i nooit voor tienen."
Jufvrouw Pietebse maakte handig gebruik van die afleiding, en
wist \'r gezelschap te bewegen weer plaats te nemen. Myntjk
zou //opentrekken," Truitje werd belast met het//terechtbrengen"
van de kinderen — die \'r heel slecht by voeren — en de gast-
vrouw zelf was juist begonnen met \'n nieuwe zoölogische ver-
handeling, die \'n ongehuichelden vrede zou herstellen onder de
krygvoerende partyen, toen de deur geopend werd, en meester
Pennkwip zich vertoonde aan \'t nog ontstemd gezelschap. Ook
hy was ontstemd, de lezer weet het.
De homoeopathen zullen hier denken aan hun similia similiius,
want de verrassing zyner komst werkte gunstig op de aangevan-
gen vredesonderhandelingen. Er werd stilzwygend \'n wapenstil-
stand gesloten tusschen de krygvoerende partyen — niet zonder
voorbehoud aan den LAPS-kant, om den stryd weer aantevangen,
zoodra de nieuwsgierigheid naar de oorzaak van Pennewip\'s
komst zou voldaan zyn — en ze ging hiertoe te gemakkelyker
over, wyl men \'t den man kon aanzien, dat-i wat zeer gewich-
tigs had meetedeelen. De pruik riep duidelyk moord en brand,
en daar hield ze van, die goeie jufvrouw Laps.
—  Goeden avend, jufvrouw Pietkrse , ik ben uw onderdanige
dienaar. Ik zie gy hebt gezelschap, maar. ..
—  Dat is niks, meester. Komt uwé maar in, en ga maar zitten.
\'t Gezelschap was niets, en //ga maar zitten." Daar heerscht \'n
zonderlinge beleefdheid op Burgerstand III, 7, 61. (PP)
—  Wil uwe-n-\'n koppie meedrinken, meester. .. saliemelk ?
—  Jufvrouw Pieterse, zei de man op wsutrdigen toon, ik ben
niet gekomen om saliemelk te drinken!
—  Maar ga toch zitten, meester. . .
Dit ging moeielyk genoeg, maar men schikte wat, en \'t kwam
\'r toe.
Pennewip kuchte met ernst. Hy zag \'t gezelschap rond, haalde
\'n rol papieren voor den dag, trok de pruik scheef, en sprak:
-ocr page 124-
IDEÉN VAN MULTATULI.
83
—  Jufvrouw Pieterse ! Gy zyt eene brave, fatsoenlyke vrouw,
en uw man. . . verkocht schoenen. . .
Jufvrouw Pieterse zag jufvrouw Laps aan, met \'n zegevieren-
den blik.
—  Ja meester, dat deet-i!
—   Val my niet in de rede, jufvrouw Pieterse. Uw overle-
den echtgenoot verkocht schoenen. Ik heb uwe kinderen op myne
school gehad, van zoo groot af, tot de belydenis toe. Is dat niet
waar, juf wouw Pieterse ?
—  Ja, meester, antwoordde zy benauwd, want ze begon angst
te voelen over de indrukwekkende plechtigheid Van Pennewip\'s
toon.
—   En ik vraag aan u, jufvrouw Pieterse , of gy u, zoolang
gy , door middel van uwe kinderen, iets hebt te doen gehad met
myne school, klachten hebt — ik bedoel: gegronde klachten, juf-
vrouw Pietersf. — over de wyze waarop ik — met behulp my-
ner echtgenoote — aan uwe menigvuldige kinderen heb onder-
richt gegeven, in lezen, schryven, rekenen, vaderlandsche geschie-
denis , psalmzingen , naaien, breien, merken en de godsdienst ? Dat
vraag ik u, jufvrouw PlETERSE ?
Akelige stilte.] De jufvrouw van onder-achter had reden tot te-
vredenheid.
—  Dat vraag ik u, jufvrouw Pieterse, herhaalde de meester,
terwyl-i \'n neusknyper opzette,f die voor ouwerwetsch doorging in
die dagen, doch bestemd was\' weer nieuwerwetscli té worden,
eenige tientallen jaren later.1
—  Maai, meester. . .
—  Geen maren, jufvrouw Pieterse. Ik vraag u, of gy klach-
ten hebt — ik bedoel natuurlykerwyze: gegronde klachten —
over myn onderwys in lezen, schryven, rekenen. . .
—  Gut né, meester, ik heb geen klachten, maar. . .
—  Zoo? Geene klachten alzoo! Welnu, dan verklaar ik u. . .
waar is uw zoon Wouter?
—  Wouter? \'t Is waar ook — is-i niet tuisgekomen, Trui? —
Wouter is uit wandelen, meester, met de Hallemannetjes. Dat
zyn heel fatsoenlyke kinderen, meester, en ze wonen. . .
—  Zoo. . . met de Hallemannetjes. . die op de fransche school
gaan ! Zoo... ei! Ei . . . zoo !
Het is dus van de Hallemannetjes, dat men die dingen leert.. .
van de Hallemannetjes. . fïll > 7, ti\' . . . misschien a ... ja, wie
weet. . . het kan wel II wezen... of zyn — want dat is het-
zelfde, jufvrouw Pieterse —Jhet kan niet anders... zedeloos-
heid, verderf. . . op de fransche school. . .
Welnu, jufvrouw Pieterse, ik zsg u dat uw zoon. . .
ft*
-ocr page 125-
84                                        IDEEN VAN MULTATÜLI.
—  Hè?
—  Ik zeg u, «lat uw zoon Wouter...
De meester zag vond, als wild-i de ademlooze stilte inzuigen,
die \'n gevolg was van z\'n spookachtige voordracht. Jufvrouw Laps
haastte zich, den zegepralenden blik. van zoo-even niet woeker te-
rugtegeven aan de ongelukkige gastvrouw, die weer groote be-
hoefte had aan \'r ewu-de-la-reine-i\\oo§]&, niet zoozeer omdat ze wat
ongunstigs hooren zou over Wouter, //dien jongen" die \'r altyd
zooveel verdriet had gedaan, als wel uit ergernisdat jufvrouw Laps
getuige was van eene beschuldiging, welke deze gewis zou aan-
grypen als wapen in den zoölogischen stryd. Dit geschiedde dan
ook.
—  Hèb ik \'t niet gezegd ? Van dien Wouter komt nooit iets
goeds. Men begint niet \'n bybel, en eindigt met wat anders. Ja,
meester, ik verwonder me niet over de zaak. . . in \'t geheel niet.
Ik heb \'t lang voorzien. Wat kan men ook verwachten in \'n fa-
milie, waar. . .
Jufvrouw Pieterse begreep met bliksemsnelheid, dat zich \'n
gelegenheid opdeed, om \'t voordeel te herwinnen dat ze verloren
had. Stoffel had gezegd: \'t stond in \'n boek. .. wat in \'n boek
stond, moest meester weten; en dus:
—  Meester, riep ze, is \'t waar of niet, dat jufvrouw Laps \'n
zoogdier is?
Ik ben overtuigd dat Pennewip deze vraag rangschikte onder
de klasse der zonderlinge uitboezemingen, vooral na z\'n onvol-
tooide beschuldiging tegen Wouter. Hy keek over z\'n bril heen,
en beschreef langzaam \'n kring met z\'n blik, die overal vooruit-
gestoken hoofden ontmoette, met lange halzen, open mond en te-
ruggehouden adem. Vooral jufvrouw Laps had iets dreigends in
gelaat en houding, dat duidelyk zeide: antwoord of sterf, ben ik
\'n zoogdier?
—   Wie heb ik het genoegen te spreken? vraagde Pennewip,
waarschynlyk zonder te bedenken dat deze vraag de kwestie nog
vreemder maakte, wyl \'t nu den schyn kreeg of de dierlyke hoe-
danigheid van jufvrouw Laps afhankelyk was van \'r naam, woon-
plaats, ouderdom, familiebetrekkingen en beroep.
—  Ik ben jufvrouw Laps van onder-voor, zei ze.
—   Ah... zoo! Jufvrouw Laps, gy behoort inderdaad tot de
klasse der zoogdieren.
Er slaakte zich in \'t gezelschap \'n tienvoudige zucht. Jufvrouw
Pikterse triumfeerde weerzin de staatkunde en op boven-voor-
kamers, is \'n volstrekt evenwicht onbestaanbaar. De partyen of
mogendheden zyn voortdurend in op- of nedergaande beweging.
De mogendheid,\' Laps , die niets gewonnen had met \'r hevig-
-ocr page 126-
IDEEN VAN MULTATULI.                                        85
heid van zoo-even, wilde nu \'ns beproeven wat gemoedelykheid
zou uitwerken:
—   Maar, meester, hoe kan uwé dat zeggen ? Myn vader was
in de granen...
—  Jufvrouw Laps, antwoord my. . .
—  Gut ja, meester. . . maar . .
—   Antwoord my, jufvrouw Laps: waar wóónt gy in, of juis-
ter uitgedrukt: waarin woont gy?
—   Waarin ik woon ? Wel... in m\'n kamer, hieronder.. .
twee ramen. . . vrye opgang. . . kwart in de regenbak bene-
den . . .
—   Dit was geenszins de bedoeling myner vraag, jufvrouw
Laps. Derzelver bedoeling was, te weten of gy behoort tot de
byzondere klasse van bewerktuigde wezens, welke zich ophouden
in eene oesterschelp?
—   Ja, ja, jufvrouw Laps , riep de zegepralende gastvrouw,
daarop komt de zaak neer, daarop komt nu juist de heele zaak
neer, zieje!
En Stoffel voegde er by, dat eigenlyk de heele zaak daarop
neerkwam.
Jufvrouw Laps zag in, dat ze dan \'n verloren mensch was,
want ze moest erkennen dat ze \'r gewoon verblyf niet hield in
\'n oesterschelp.
Dit was \'n illusie van \'t schepsel.
Met verbazing zag zy den meester aan, die zich volstrekt niet
stoorde aan den indruk zyner ondervragingen, en met iets rech-
terlyks in toon en pruik, voortging:
—  Kunt gy leven in het water? Hebt gy kieuwen?
—  In \'t water r Maar. . . meester. . .
Pruik links. Dat beduidde: geen maren.
—  Of half in het water, half op het land?
—  Meester, hoe zou ik. . .
Pruik rechts: geen uitvluchten.
—  Antwoord my, jufvrouw Laps. Hebt gy koud bloed? Brengt
gy levende jongen ter wereld?
—   \'t Is zonde, meester!
De pruik had iets van \'n stormram, en te-recht. Want daar
volgde de stormramnjige vraag:
—  Kunt gy eieren leggen, jufvrouw Laps? Dit vraag ik maar.
Kunt gy eieren leggen. . . hè?
Dat kon ze niet!
—  Dan zyt gy een zoogdier, jufvrouw Laps.
En de pruik kwam weer in \'t midden, en in rust. Ze had
jufvrouw Laps uit het veld geslagen.
-ocr page 127-
86                                  IDEBN VAN MÜLTATULI.
Ik stel \'r belang in, te weten hoe de lezer zich \'t gezelschap
voorstelt, na dit verschrikkelyk vonnis, dat geen hooger beroep
toeliet, want Pennewip\'s gelaat had het voorkomen van \'n ge-
wysde. Ook was \'r geen spoor van gratie in z\'n saêmgeknepen
wenkbrauwen.
394. De gedachte is -in my opgekomen, wat al verkeerde
meeningen er zouden worden te-voorschyn gebracht, over wat \'r
voorviel na \'t zoo-even verhaalde, wanneer ik hier op eenmaal
m\'n boek sloot, en hoevele duizende gissingen \'t menschdom eeuwen
lang zouden bezighouden, als ik verhinderd werd voorttegaan
door orgeldraaiers, of. . . door wat anders. (283)
Het lust my \'n oogenblik toetegeven in dat denkspel, en \'k
lees duidelyk in de dagbladen van de 50e eeuw:
EERSTE BERICHT.
»Er heeft weder \'n gevecht plaats gehad, tusschen de Lapsianen en
de Stoffelianen. De laatsten hebben \'t veld geruimd, doch niet zonder
hun geloof te bezegelen met veel bloed. De heilige lap is behouden,
maar \'r is \'n gat in. Men ziet dagelyks \'n nieuw treilen te-gemoet,
waarby waarschynlyk de Krummei.ianen, Kadasteuisten en Mabbk-
laars de behulpzame hand zullen bieden aan de geloofsverwante Lapsi-
anen, om \'n einde te maken aan het overwicht der Stoffelianen,
die met behulp der Pennewippers, een hoogstverderfelyken invloed
uitoefenen in Opper-Azie.
«Zonder te-kort te doen aan de heiligheid der zaak, komt het ons
vojr, dat wy, opper-aziaten, die de beschaving hebben gemaakt tot ons
privaat eigendom, beter deden ons te bemoeien met de bebouwing on-
zer landeryen, en \'t melken van onze koeien, dan gedurig te stryden
over dingen die zoo lang geleden zyn voorgevallen in \'t verloren hoekje
gronds, dat by oude geschiedschryvers voorkomt onder den naam: Europa."
TWEEDE BERICHT.
«Naar men verneemt, is \'r gisteren een groote zege behaald door de
oude Stotters op de nieuwe Stotters. Men weet dat sedert eenigen
tyd, de sekte der Stotters gescheiden is ir. twee hoofdafdeelingen. De
oude Stotters hebben \'t genoegen gehac\'. hunne jonge geloofsbroeders
geheel uitteroeien, zoodat nu de vraag over de, juiste kleur van vrouw
Stotter\'s oudje, naar den zin der laatstlevenden is beslist."
DERDE BERICHT.
»Er is \'n nieuwe sekte van Stoffelianen opgestaan, die in zoo-
verre afwykt van de oude leer, dat ze op eenige punten de onfeilbaarheid
-ocr page 128-
IDEEN VAN MÜLTATULI.                                  87
van Stoffel Pietebse in twyfel trekt. Die twyfel zou gegrond wezen
op z\'n malle houding in de Nederlanden. — Het bekende bessen-met-
suikerdogma. —
De oude Stoffelianen hebben \'n concilie gehouden, waarin besloten
is, de ware leer te gaan verkondigen in alle landen, waar die nog niet
is doorgedrongen. Er zal \'n algemeene kollekte worden gehouden, om
ammunitie en Stofféliums intekoopen. Ook wordt \'r \'n korps europee-
sche wilden aangeworven, die wel halstarrig weigeren toetetreden tot
\'t ware geloof, maar zeer bruikbaar zyn in godsdienst-oorlogen, waartoe
zy \'n instinktmatigen aanleg schynen te bezitten, als de handgelden
hoog zyn."
VIERUE BERICHT.
«Er is sprake van de ontdekking der Janhagel, die door jufvrouw
Laps werd saêmgeknepen, kort voor haar dood. Drie theologen zyn in
commissie gesteld om dat eerwaardig overblyfsel der geloofsheldin te
keuren.
Reis- verblyf- en keuringskosten zyn genomen ten laste van den
Staat, en zullen bestreden worden uit equivalente verhooging der be-
lastingen op brood en brandstof."
VYFDE BERICHT.
»By alle rechtzinnige boekhandelaars des aziatischen ryksis versche-
nen : Nieuw juist en omstandig bericht van wat er heeft plaats gevonden
op
111, 7, b\\, (Pp), na de categorische verklaring des meesters over de
mare natuur van jufvrouw
Laps.
Alle weldenkende tydschriften doen hulde aan de homiletische en exe-
getische waarde van dit praehtwerk, dat naar den zuidoost-Afrikaanschen
tekst, met behulp der nieuwste bronnen, is vertaald uit het Europeesch.
De overzetting der laatste woorden van jufvrouw Laps, geven \'n ge-
heel nieuw inzicht in de bedoeling harer dierwording, en toonen ten
duidelykste aan, hoe hare zoogvatbaarheid in nauw verblind staat.met
de welbegrepen belangen van volksbeschaving en verdere zoölogie.
Ook beweert men, dat \'r \'n nieuwe lezing is uitgedacht van de laatste
verzuchting des bakers, die \'n eind maakt aan den langen stryd over
zyne mannelykheid , en die de hooge waarde van Stoffel Pieterse\'s
gramaticaal-theologische roeping in \'t helderst licht plaatst, waardoor
op-nieuw de overeenstemming wordt aangetoond tusschen de wetenschap
en de heilige boeken van ons geloof."
ZESDE BERICHT.

»De Krjmmels en Zipperlieden hebben elkaAr do hand geboden,
en in de geloofsartikelen opgenomen dat men niet volstrekt verplicht
is vasttohouden aan jufvrouw Zipperman\'s verkoudheid, met uitdruk-
kelyke bepaling evenwel, dat dit geloof niet schaden zal aan de zaligheid,
mits men vaststa in \'t kadaster, omdat de laatste opgravingen in Eu-
-ocr page 129-
88
IDEEN VAN MUXTATULI.
ropa hebben aangetoond, dat het venster op III, 7, b\' (Pp) redelyk
goed gesloten was. Deze ontdekking, in verband met de jongste na-
sporingen omtrent de kanonieke boteekenis van de assurantie, schy\'nt
geleid te hebben tot gezegde verbroedering."
ZEVENDE K ERICHT.

»Het blykt hoe langer hoe duidelyker uit de yverige nasporingen van
den tlieologischen doctor Klesmeyer, dat jufvrouw Laps wel dogelyk
aan meester Pennewip \'n oog heeft uitgekrabt, wat natuurlyk haren
tahyken vereerders aangenaam is te vernemen. Die geleerde onderzoeker
heeft namelyk in \'t hooge Noorden, waar ons gezegend Azië grenst
aan \'t oude Europa, \'n ysbeer ontmoet die zich vermaakte met \'n één-
glazigen neusknyper, uit welke ontmoeting de diepdenkende hoogge-
leerde scherpzinnige eer- en geldwaardige Klesmeyer zyne stelling
onweèrsprekelyk bewyst, vooral door die in verband te brengen met
den gekromden voorvinger en den gescheurden nagel van jufvrouw Laps ,
op de autentieke schildery te Foppipolis."
ACHTSTE BERICHT.
«Het verh3ugt ons, onze lezers te kunnen onthalen op de aangename
tyding, dat onze stad dezer dagen \'n waar feestgenot heeft gesmaakt,
e.i wel \'n genot dat meermalen zal kunnen herhaald worden.
Er is namelyk \'n aanvang gemaakt met \'t verbranden van alle in
onze handen vallende prrsonen, die zich verstouten langer of korter te
zijn dan onze burgemeester.
De behoefte aan dien maatregel werd sedert lang gevoeld, maar de
onwil van eenige buitenmatige personen heeft ons tot-nog-toe weer-
houden , gevolg te geven aan de algemeene billyke wenschen des volks,
en de eerste beginselen van tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen.
De schuldigen zyn onder \'t meten en branden, tot afleiding en op-
beuring, beziggehouden door domine Stiki.eer, die hen gewezen heeft
op Stoffel\'s1 verdienste en dood, in verband met de lengte van z\'n
buis, na de benoeming tot derden ondermeester, en met z\'n edel pogen
tot algeheele ontworteling der onzedige oud-christelyke spel-methode.
Die welsprekende redenaar heeft alzoo, door zyne gemoedelyke toe-
spraak, veel bygedragen tot de vroolykheid en den genoegelyken afloop
van \'n feest, dat in aangename herinnering blyven zal, by ieder die
de juiste maat had."
NEGENDE BERICHT.
«We kunnen ons niet weerhouden \'n kort verslag te geven van de
ingrypende leerrede, die gisteren in onze hoofdkerk werd gehouden dooi-
den eerwaarden Zielknyper.
De waardige man had tot tekst gekozen baker\'s onwaardeerbaar ge-
zegde: //bankte ui el/ 3uffvc JHeter**/ m\'n üoppic is omgekeerty bat üeje
wel!"
-ocr page 130-
8!)
IDEEN VAN MULTATULI.
Hierop volgt een verslag van die preek. De berichtgever uit de
50" eeuw noemt het kort. Dit moge waar zyn, maar ik vind
het zóó belangryk, zóó uitlokkend , dat ik geen weerstand bieden
kan aan den lust, om dat zielknyperig voortbrengsel van de toe-
komst te lezen. Ik ga naar den boekverkooper die de zaken van
godsdienst tot z\'n specialiteit maakt in die eeuw, en koop de
preek. Tk doe dit gedeeltelyk om uwentwil, lezer, maar voorna-
melyk om myzelf, wyl ik in dat stuk genoemd word met veel
onderscheiding. Gy begrypt hoe aangenaam \'t is, te ontdekken
dat men over zooveel eeuwen nog aan ons denkt. Zie hier:
©/ öolicr vut aan 3alighcib/
Ulie ;oti Uw €of niet uno.cn!
©/ Oahcr «Die be (Baker ujt
l\'nn alle Steroelingen!
O Onlicv/ hoor ons juicljcn aan/
3Us tut; met IK uit baah\'ren gaan.
© @ahcr/ groot in fiief en Ceeb/
3n firaamtaal of Saletje!
tütc Ijeeft ;oooeel als Qbv reebs beebt/
föespelb in een Seroelje!
lUo knielen bibbcnb «oor IK neer
(En uitjen/ öitker/ IK ter <8er.
3te op mti droost genabig neer\'
ttan nuten iSroon op (Dolken.
(Br leeft ale (Sg geen Oahcr meer/
6« bakert alle bolken
CMi\'ct eeuwig boor uan flinbermin/
(Sn spelb ons in IK» Cntcrs in.
-ocr page 131-
90                                       1DBEN VAN MULTATÜLI.
«Geliefde Medestotters! De rust van de kraamkamer, en de vrede van
de luiermand kome, zy, en blyve overvloediglyk over u allen... dat
zy zoo!
»Wat is het dan toch, myne veelgeliefde Medestotters, dat u op el-
ken woensdag doet te-zamen komen in dit heilig stotterhuis? Is het
winstbejag, zucht naar aardsch genot? Is \'t de wensch om gezien te
worden, de begeerte om u te verheffen boven uwe medeburgers? In \'t
kort, is \'r \'n reden van ziiinelyken aard, die u hier saémvergadert aan
den voet van dit gestoelte?
«Neen, neen, ik zie \'t aan uwe blikken, die met neergeslagen op-
rechtheid en bedekte helderheid, luide uitroepen: «dat is verre van ons!
We zyn hier gekomen tot het opslokken van de kruimelen die \'r zul-
len afvallen van de feesttafel des eeuwigen gastmaals. Wy dorsten naar
\'t brood van de onbevatbare geheimenisse des bakers, en ons hongert
naar de springfontein zyner onafzienbare zelfvolkomenheid."
«Juist, myne geliefdon, dat is de ware stemming om optegaan tot
de verhevene openbaring des onbekenden woords, want er staat geschre-
ven: bttttt }yn Ijooge Stocptn aan be fjiii?en" en weldra zal\'tkoppie
worden omgekeerd. Wie wys is, zie toe, dat-i de gesprokene woorden
versta, opdat niet eenmaal de dwaas zegge: //bat üeje wel!"
«Het is dan ook deze bemoedigende beschouwing, geliefden, die my
aanleiding geeft, uwe onafgebrokene opmerkzaamheid interoepen, by
de behandeling van het punt dat me zal bezighouden op dezen heiligen
bakerdag, een punt, zoo gewichtig, zoo treilend, zoo uitnemend, zoo
verheven, zoo diep, zoo belangryk, zoo indrukwekkend, zoo luistervol
en onbegrypelyk... dat \'t niet te zeggen is, en dat ik my dus voor-
stel kortelyk tot klaarheid te brengen.
«Gy vindt de woorden van mynen tekst, die van deze verklaring den
grondslag zal uitmaken, opgeteekend in \'t elfde Stofféi.ium, en daar-
van \'t elfde hoofdstuk, het elfde vers.
«Ik heb gezegd: het elfde vers uit het elfde hoofdstuk des elfden
Stofféliums, waar we — met gepasten eerbied — het volgende lezen:
Hier volgde de tekst dien we reeds kennen uit \'t negende be-
richt, en bovendien uit ons verslag van \'t salie-avendje.
«Hoe langer wy de onscr- .tbare heilige Stofféliën beoefenen, ge-
liefde Stotters, hoe meer ons de diepe wysheid in \'t oog springt, van
alles wat daarin voorkomt, en hoe meer we geraken tot de overtuiging,
dat die onvergetelyke wegwyzers ter zaligheid, juist aldus moesten zyn
geplaatst op ons pad, om ons aftehouden van de dwaalwegen der Ka-
dasteranen, of wegtelokken van de poelen der Pennewipsche kettery.
«Onder alle andere heilige uitspraken, worden wy in \'t byzonder ge-
troffen door de voorgelezene tekstwoorden, die niet alleen de laatstvoor-
gaande opmerking ten duidelykste bevestigen, doch bovendien ook
daarom zoo uiterst gewichtig zyn voor ons eeuwig heil, omdat de Ba-
ker zich in die woorden openbaart in de volheid Zyner houding, en in
al den rykdom van Zyne Bakerlyke waardigheid, terwyl voorts de diep-
zinnige toespeling oy de weer-en-windklok die in den gang stond, ons
voldoende middelen aan de hand geeft, om onze Heilige Schriften te
verdedigen tegen de goddelooze wereld, die voorgeeft te twvielen aan
-ocr page 132-
IDEEN VAN MULTATULI.                                  91
Baker\'s bestaan, en durft beweren dat wy geen verstand hebben van
natuurkunde.
«Ik stel u te-dien-einde voor, geliefde Medestotters, my te volgen
met uwe aandacht, als ik, na:
yiten eerste, den historischen zin myner tekstwoorden te hebben
toegelicht,
»to» tweede, zal overgaan tot de ontwikkeling van de stralen die
daarin doorlichten, en wel
a)   Eerste straal. De straal van Baker\'s goedheid.
b)   Tweede straal. De straal van Baker\'s wysheid.
e)  Derde straal. De straal van Baker\'s menschcnkennis.
d)   Tierde straal. De straal van Baker\'s matigheid.
e)   Vyfde straal. De straal van Baker\'s standvastigheid.
ƒ)
  Zesde straal. De straal van Baker\'s algemeenheid.
g) Zevende straal. De straal van Bakers zelfkennis.
h) Achtste straal. De straal van Baker\'s edelmoedigheid.
i) Negende straal. De straal van Baker\'s nederigheid.
j) Tiende straal. De straal van Baker\'s kuisheid.
k) Elfde straal. De straal van Baker\'s levenswysheid.
I) Twaalfde straal. De straal van Baker\'s onschuld.
ire) Dertiende straal. De straal van Baker\'s dubbelslac/digheid.
») Veertiende straal. De straal van Baker\'s eeuwigheid.
o) Vyftiende straal. De straal van Baker\'s waarheidlievendheid.
p) Zestiende straal. De straal van Baker\'s voorzichtigheid.
q) Zeventiende straal. De straal van Baker\'s geduld.
r) Achttiende straal. De straal van Baker\'s zedigheid.
s) Negentiende straal. De straal van Baker\'s geheimzinnigheid.
t) Twintigste straal. De straal van Baker\'s eenvoud.
u) Een-en-tiointigste straal. De straal van Baker\'s liefde.
v) Twee-en-twintigste straal. D« straal van Baker\'s trouw.
to) Drie-en-twintigste straal. De straal van Baker\'s yver.
x) Vxer-en-twintigste straal. De straal van Baker\'s schranderheid.
y) Vyf-en-twintigste straal. De straal van Baker\'s fatsoen.
z) Zes-en-twintigste straal. De straal van Baker\'s goedertierenheid.
z bis.) Zeven-en-twintigste straal. De s raal van Baker\'s volmaaktheid.
»om daarna\', ten derde, over te gaan tot de beschouwing der ba-
kerplichten, die uit de voorafgegane bakerbeschouwing voortvloeien.
«Het menschdom, geliefden, was verzonken in duisternis en hooge
belastingen. Alom werd ten duidelykste gevoeld dat \'r verlichting noo-
dig was, maar te vergeefs wendden zich de blikken naar \'t Oosten en
naar \'t Westen, naar Zuiderpool en Noordermarkt. Alles bleef even duur
en donker. Daar schoot op eens \'n golf van licht door den drabbigen
hemel. Er werd door de aardbewoners \'n ster gezien, die losberstte in
ger\'uischvolle stilte, en by \'t schuchter gedonder van die omstandigheid,
kwam Stoffel ter wereld. Hy leefde en leerde, zooals-i geboren was,
met zachtmoedig geweld.
«Het zou ons nu te vér leiden, geliefden, als we thans ons bezig-
hielden met z\'n prille kindsheid ea slanke jeugd... neen, even als de
i
-ocr page 133-
92
IDEEN VAN MUI/rATULI.
reiziger die noode afscheid neemt van de bloemryke aardappelvelden langs
z\'n weg, maar toch niet b\'egeerige blikken voorwaarts staart op den nabylig-
genden berg der toekomst, zóó ook, geliefde Stotters, nemen wy voor
heden afscheid van Stoffel, en richten onze blikken op den tekst die
voor ons staat als \'n berg van genot.
»De saliemelk der deugd was genoten, en de tuitstoppende blaadjes
waren verwyderd uit de monding des ketels, door den krachtigen, moeder-
gehoorzamenden adem van de oudste der dochteren des huizes. De yve-
rige jufvrouw Laps , die de ziel stelde boven \'t lichaam, en de oefening
der genade boven \'t streven naar zoeten drank.. . zy die woonde op de
onder-voorkamer van \'t huis dat gezegend was onder alle huizen.. . zy
had toegegeven in de begeerte om meètepraten, en hieraan sluiten zich
de voorgelezene tekstwoorden met verbazende geleidelykheid.
»Ik heb moeite, geliefden, my te weerhouden reeds nu uitteweiden
over de voortreffelykheid die \'r ligt in die taal, maar de vrees afbreuk
te doen aan den straalbundel, dien ik my voornam aftesteken in het
tweede deel myner rede, doet my besluiten u eenvoudig te wyzen op
den eerwaardigen Baker Stotter, en op \'t bont-katoenen jak dat
Zyne gelukzalige lenden met geestelyken wellust omsluit. Ziet, gelief-
den, hoe Zyn geheel lichaam beeft van innigen zielevrede, ziet hoe Hy
den vinger opheft by \'t uiten der nadrukkelyke woorden: bttt jtiti!...
merkt op, hoe er spanning is by die herinnering aan de onvergetelyke
klok, en geestdrift by \'t meten van die stoep...
«Want... Hy moet die stoep gemeten hebben, geliefden! Het is van
hoog gewicht, achtteslaan op deze byzonderheid.
«Ja, geliefde Stotters, er zyn hooge stoepen, en er was \'n klok met
wind in den gang! Dit geloof staat als \'n rots! Wat er wankele of be-
zwyke, wy houden vast aan die hooge stoep, en aan dien wind! Hoe
ook de verdoolde mensen zich aankante tegen de openbaring der Gehei-
menissen van het Bakerschap, hy zal zich te-pletter stooten tegen ons
stoepsel, en verbryzeld zal-i worden door den wind onzes geloofs.
«Maar, geliefden, vat gy \'t wel, begrypt gy wel ten-volle, wat er in
dien wind zit? Zyt gy wel geheel doordrongen van dien wind? Door-
blaast u die wind wel behoorlyk by uw opstaan en uw slapen-gaan,
by uw middagmaal en uw ontbyt? Dringt die wind wel met voldoend
stormgeweld door het weefsel uwer ziel, en doorbruischt-i wel behoor-
lyk de poriën van uwe gedachten?
»Of— helaas, geliefden, vergeeft my deze schrikwekkende, maar noodige
vraag — of is die storm wellicht in uwe* harten geworden tot\'n zuchtje ?
Is misschien uw wind weggekrompen tot \'n labberkoelte, te zwak om
\'t lichtste voorwerp voorttedryven naar, optehelfen tot, binnentestuwen
in de eeuwige gelukzaligheid?
«En die stoep... geliefden! Wat hebt ge met uwe stoep gedaan ? Hebt
gy wellicht, verleid door de doemwaarde leeringen van de Pennewip-
pers, meegewerkt om de stoep des heils, de hooge stoep der zalig-
heid, de verheven stoep der genade, te verlagen tot \'n dorpeitje, hoog
genoeg — ja, maar ter-nauwer-nood hoog genoeg — om opteklimmen
tot de bovenste plank uwer aardsche etenskast, gy die \'n stoep noodig
hebt om den hemel te bereiken, een wind om u dien stoep optewaaien ?
«Zegt het my, zegt het my, geliefde verdwaasden. O, zegt het my,
dierbare Medestotters, waar is uw stoep en waar is uw wind?
»Gy zwygt?
«Hemelsche Baker, zie in genade neer op dat zwygon, en neem
-ocr page 134-
IDEEN VAN MULTATULI.                                       93
onze belofte aan, dat we onze stoep zullen herstellen, en onzen wind
aanblazen, tot \'r de zaligheid op volgt... dat zy zoo!
»Doch laat ons voortgaan. Na de diepzinnige toespeling op die stoep
en dien wind, haalt de verheven Baker met ernst en nadruk de woor-
den aan, van den man die dagelyks die stoep beklom, dagelyks den
adem diens winds voelde, de woorden van den man die als \'t ware met
die stoep en dien wind vereenzelvigd was: //3e bent \'n goeie Pronw\'
brouw Stotter/ en \'n knappe 6aker!"
Een goeie vrouw en \'n knappe baker! Kan er treffender getuigenis wor-
den gegeven, myne geliefden? Hy zegt niet: Je bent \'n goeie vrouw, en
daarmee uit!
En niet: Je bent \'n knappe baker, en daa/rby blyft liet!
Neen, duidelyk staat er: Je bent een goeie vrouw in een knappe baker,
zoowel dus het één als \'t ander... het andere niet minder dan \'t één...
beiden te-zamen... alles tegelyk!
»Ik weet wel, geliefde Stotters, dat \'r sedert eenigen tyd onder de
valsche geleerden dezer aarde, lieden zyn opgestaan, die beweren dat
het voegwoord: //en" in den grondtekst, zou behooren vertaald te wor-
den met het tegenstellend: »maar", en dat alzoo de Heilige stoep en
windinan eigenlyk bedoelde de hoedanigheid des Bakers te stellen niet
naast, maar tegenover die der vrouw, maar de Baker die zorgedraagt
voor Zyne kraamkinderen tot het einde der eeuwen, heeft niet gewild
dat \'r twyfel wezen zou over \'n zoo gewichtig punt, en daarom heeft
Hy toegelaten — wat zeg ik, Hy heeft bewerkt — dat de juiste tekst
Zyner woorden is bewaard gebleven in het Stoffélium naar de be-
schryvinge des Heiligen MuLTATuUÏ.
».Ia Geliefden, daar staat het: «en een knappe (Baker!" Dat zege-
vierende //en springt in het oog als een vonk van diamant, en wy
kunnen den man niet genoeg danken, die door zyne nauwkeurigheid
het menschdom bewaard heeft voor de dwalingen, die een onmiddelyk
gevolg wezen zouden van de verkeerde lezing des onschatbaren voeg-
woords: //*n."
//<8n, Geliefden, ®n! Uwe zaligheid berust op, hangt af van, is
verscholen onder, spruit voort uit, gaat samen me;, is te vinden in,
wordt verzekerd door .. . dat goddelyke en!
«Doch verder nog gaat de helsche PennewippERY onzer dagen. Er zyn
V die den braven, eenvoudigen Mui.tatum zelven verdenken, óf van on-
kunde, öf van opzettelyke verkrachting der waarheid...
)■ Verdoolden! Ziet ge niet, waartoe gy wordt -vervoerd door uwe zucht
om alles te bekladden en te bederven wat ten leven leidt? Beseft gy
niet de ydelheid uwer pogingen om aftebreken wat opgebouwd werd
door zoo heilige handen? Gevoelt gy niet, dat elke aanval op het ge-
bied der Bakeilyke Stofeei.ien, uitloopt op uwe beschaming? Was
Hy niet heilig, Hy de eenige onvolprezen Baker Stotter in Zyn bonte
jak ? En als men dit toestemt — wat dan toch wel niet kan ontkend
worden — moet dan niet ook hy heilig on onfeilbaar wezen, die de daden
en woorden van dien Heiligen persoon heeft teboek gesteld? En aldus
die heiligheid aannemende als uitgemaakt, kunnen er dan fouten we-
zen in zyn geschrift, geheel geschreven onder den invloed der be«
geesterende indrukken van het pas ontloken Bakerdom, dat nog maag-
del vk en nieuw, nog niet bedorven door mcnschelyke byvoegsolen en
helsche Pknnewipsei.s, eeneu heiligenden invloed uitoefende op de
-ocr page 135-
94
IDEEN VAN MULTATULI.
schryvers die getuigen waren, of die althans achternaneven hadden kunnen
gezien hebben, van de getuigen der gebeurtenissen die zy boekstaafden ?
»Weg van ons, gy wereldsche wysheid die knagen wilt aan onze za-
ligmakende voegwoorden! Neen, aarde en hel, gy ontneemt ons niet
het vast geloof aan de juistheid, aan de zuiverheid, aan de geloofwaar-
digheid, aan de heiligheid onzes onvolprezenen STOFFÉLIUMS! Met ne-
derige fierheid zien wy neer op uw ydel gepoog! Met onzeggelyke ge-
moedsrust en betooverend zelfgevoel, roepen wy juichend uit: //% UittB
een gneie tironui en een knappe 6aher!"
«Doch dit is nog niet alles. Verder nog, hooger nog, dieper nog,
sterker nog, grypt onze tekst in de dierbaarste belangen onzer toekomst...
My zal altyd een goeie vrouw en een knappe baker bi.yven ! Gevoelt gy
wat dit zeggen wil, Geliefden? Wat Hy was, was Hy niet voor een
oogenblik, voor heden, voor gisteren of voor den dag van morgen .. .
neen, Hy zal blyven wat Hy was, altyd, eeuwig .. . een goeie vrouw
en een knappe baker!
»De aarde zal verkruimelen, en te-niet gaan: Sy zal blyven! De
zon zal maan worden, of in \'t geheel niets: Hy zal blyven! Het heelal
zal verzinken: Hy zal blyven voortbakeren ten einde toe!
»0 Geliefden, wien duizelt niet het hoofd by \'t beschouwen van zulk
eene roeping! Hy zal bakeren, bakeren, bakeren, tot er niets meer zal
te bakeren vallen, en toch blyven voortbakeren! Myne zwakke krach-
ten schieten tekort by dit denkbeeld! De onnoozele mensch beschouwt,
overpeinst, begrypt er niets van, aanbidt en... zwygt.
».Ta, zwygen! Daarom verkondigen wy luide onze overtuiging! Zie,
o mensch, gy die bouwt op dingen van één dag, zie onze vastig-
heid die gegrondvest is op de onömstootbare mannelyke schouderen dei-
vrouw! Waar alles ligt, zal Hy staan blyven. Waar alles bukt, zal Hy
zich oprichten. Waar alles vergaat, zal Hy bloeien ... bloeien in al de
frisheid Zyner jeugd, als op den stond toen Hy, tusschen jufvrouw
Mardei. en de Weduwe Zipperman, nederig naar den mensch, maar
groot als uitverkoren Baker, zegevierend getuigen kon: //int jetti!"
>,En Hy zal blyven wat Hy was, niet voor U alleen, niet voor my
alleen, neen, wy lezen duidelyk in het hoofdstuk waaruit we onzen
tekst kozen: «mun l)eele familie ;ai je altjio gebrnihen!"
«Ziet gy, Geliefden: xyne heele familie! Wat is de familie van iemand
die zoo\'n hooge stoep heeft, en een windklok? Dat is het menschdom.
Vrouw Stotter is de Baker van het geheele menschelyke geslacht.
Hy is uw Baker, Hy is myn Baker, Hy is zyn Baker, Hy is haar
Baker, Hy is onze Baker, Hy is ulieder Baker, Hy is hun Baker,
Hy is de Baker van ons allen, ja van allen ... behalve van die ver-
vloekte Pennewippers, en anderen die van ons verschillen in geloof.
»Weg van Zyn bakerlyken schoot, gy die geen deel aan Hem hebt,
die niet zyt van de familie des mans des verheven stoepsels en des
windkloks! Weg van Hem, en vaart naar de diepe gewelven, waar geen
Baker is. Betreurt daar uwe doemwaardige verstoktheid, en vergaat
in bakerlooze ellende!
»Ja, Hy zal het menschdom bakeren ten einde toe! //iHmiv, staat er
verder, als be iHcnscIjeu je uiat (eggen moet je net boen af je \'t niet
Ijoott!" De bedoeling dezer verhevene woorden is: het zal gebeuren dat
uw zuigeling — liet ingebakerd menschdom namelyk — weerspannig
-ocr page 136-
TDEEN VAN MULTALULI.                                  95
is, en zich krytend en schreeuwend teweerstelt ... doe of je \'t niet
hoort, Baker! Speld er maar dapper op toe. Beschouw elke beweging als
strydig met de ware beginselen van Bakerdom en deugd. Maak een
pakje van Uwen voedsterling, en laat elke nieuwe Bakerspeld luide ver-
kondigen met kop en met punt: het Bakerdom heeft gezegevierd over
de aangeboren verdorvenheid van de familie des mans des verheven stoep-
sels en des windkloks!
»Doe net of je \'t niet hoort, Baker.\' Stop uwe ooren voor de gebeden
der omstanders. Luister niet naar de betweters, die meenen dat schop-
pen en trappen en om zich slaan, de eerste natuurlyke uitspanning is
van ons geslacht. Speld toe, Baker, speld toe! Er staat geschreven
dat Gy Baker zyt, en Baker blyven zult... baker dus het mensehdom
tot het einde der eeuwen, //©loei eeuwig boor, zoo-als de psalmist zegt,
/,©loei eeuwig boor oon Qinbermin/
(6n spclu mis in Uw Cniers in!"
«Doch Hy is ook inensch, die Baker, en wat meer zegt — of vol-
gens sommigen, minder — Hy is vrouw! Ja, Hy is vrouw op het
avendje van jufvrouw Pieterse, en met echt vrouwelyke bescheidenheid
en iets dubbehiaturigs dat ook de meest verstokte harten treffen moet5
hooren wy Hem i» onzen tekst uitroepen: „«Dankie/ Sttfurouui Mieterse/
mun kofpie is omgeheerb/ bat ;ieje wel!"
y>Hy bedankte, I£y had zyn koppie omgekeerd, en zy zag het wel! Ver-
lieven drieëenigheid van zinnediepte! Hy bedankte, ja... maar Hy be-
dankte niet alleen, Hy keerde te-gelyker-tyd Zyn koppie om;, en wel verre
van Zich te bepalen tot die Heilige handeling, voegde Hy ter onzer
leering daarby: dat zieje wel!
»Voor ik overga tot de verklaring dezer hoogstgewichtigheid, maak
ik de zielpynigende opmerking, Geliefden, dat sommigen beweren dat het
woord «koppie" in den Europeeschen grondtekst, tot een verbasterd
taaieigen behoort, dat niet dan door lieden van den laagsten stand, en
slechts in den gemeenzamen omgang gebruikt werd, waaruit zy aan-
leiding nemen, om een smet te werpen op de deftiglieid van Mui.tatui.i
den Stoffemst. Doch,, zoo-als immer, valt ook deze steen neder in
den hof des rampzaligen die den steen geworpen heeft. Want is niet
juist dat weergeven van vrouw Stotter\'s aanbiddelyke taal, let-
terlijk zóó als Zy moet gesproken hebben om begrepen te worden
door jufvrouw Pietf.rse , een bewys voor de echtheid des Heiligen
boeks? Zou niet de nooit volprezen Multatui.i, indien hy \'t beeld des
Bakers had willen opsieren met franjekleêren of krulgewaden.. .
Hier begint Domine Zielknypee zoo uitteweiden in myn lof,
dat ik uit pure zedigheid genoodzaakt ben terugtekeeren tot den
tyd toen \'r nog inkomende-rechten bestonden, en dus vóór Baker-
apotheose en anevrismen.
De lezer zal zich herinneren dat de preek, waarvan ik \'n frag-
ment meedeelde, alleen mogelyk was door de veronderstelling
dat ik verhinderd ware geweest den indruk te schetren, dien de
nederlimg van jufvrouw Laps teweegbracht \'oy haar en hare zoog-
-ocr page 137-
96                       \'                IDEEN VAN MULTATULI.
lotgenooten, en dat \'r dus vry spel ware gelaten aan de behen-
digheid van toekomstige godsdienstsmeden, om uit de katastrofe
op III, 7, 8\'. (Pp) de elementen byeentezoeken tot \'n bruikbaar
windselsysteem.
Daarvan gebeurt niets. De godenmakers die na ons komen,
zullen zich moeten behelpen zoo goed zy kunnen, want wel
verre van m\'n boek hier te sluiten, verklaar \'k uitdrukkelyk, dat
het verbaasd gezelschap, na Pennewip\'s beslissing, zich bepaalde
tot den uitroep: 1 ... 6 ... 6 ... 6\\ zonder iemand aantevliegen ,
te bekrabben, of ander molest aan te doen.
Ik deed wèl aan \'t meedeelen dezer bakerpreek. Er bleek me
dat ze zoo mooi is, dat menigeen, na dien eenmaal gehoord of ge-
lezen te hebben, voor-goed genezen is van \'t idioot kerkgaan. Dit
is iets gewonnen! (1872)
395.   Spot met zoogenaamd //heilige" zaken, bewyst niets tegen
die zaken, maar wekt de tragen op, en geeft den vrecsachtigen
moed: tot nadenken over de vraag: of die zaken wel heilig zijn?
Dit is veel gewonnen, want dan is de tyd daar tot eenvou-
dige redeneering, en de conclusie ligt niet ver ... ja, ze wordt
dan meestal //een peer uit eigen tuin." (269)
Ontwikkeling der oorzaken van den lankwyligen vrede in Europa,
waaruit tevens den lezer \'t nut blyken kan van de gezette studie der salie-
avenden.
— Alles IS IN ALLES. — Vervolg en slot der dichtproeven,
zeer geschikt voor rederykers, en andere knappe versöpzeggende kinderen.
Arme
Wouter ... neen, ryke Wouter!
396.    De oplettende lezer die op menschkunde gesteld is,
wil natuurlyk gaarne weten welke oorzaak ons vorig hoofdstuk
zoo kalm deed eindigen, en waarom \'t saliegezelschap zoo vreed-
zaam berustte in \'n geval, dat nog kort geleden aanleiding had
gegeven tot zoo hevige ontploffing?
Nog geheel vervuld van den indruk der bakerpreek, zal ik de
oorzaken der betrekkelyke kalmte die \'r heersohte na Pennewip\'s
vonnis, splitsen in drie deelen:
Vooreerst. Men was reeds driftig geweest, en dus wat uit-
geput.
Ten tweede. Jufvrouw Laps, de aanvoerster in den stryd, over-
zag met genialen blik het slagveld, en zonder juist te denken
aan \'t wereldberoemd gevecht van de Horatiërs en Curiatiërs,
vatte zy met aangeboren talent de taktiek van \'t //verdeel en
heersen!" Met de mogendheden Stottee, Mabbel, KRUMMELen
Zippebman, tegen \'t //huis" der Pietebse\'s . . . dat kon. Maar
nu dat huis gesteund werd door Pennewip\'s meesterlyk gezag,
-ocr page 138-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                  97
schreef de voorzichtigheid voor, zich terugtetrekken uit den stryd.
Want wie verzekerde huur, dat ze rekenen kon op\'r bondgenooten?
Wie kon \'r waarborgen, dat niet de baker, of misschien jufvrouw
Zipperman zelve, zou overgaan tot den vyand, al ware \'t uit
bekrompen eerbied alleen voor meester\'s bewegelyke pruik? Neen,
neen . . . niet op zul ken onzekeren bodem liet jufvrouw Laps de
artillerie voortrokken van hare welbespraaktheid. Zwygend zet
ze: //\'k zal je later weg krygen!" en als we ons haar, en al de
verhoudingen van \'t gezelschap, konden vermenigvuldigd denken
met twintig- of dertig-miljoen, zouden we den volgenden dag,.in
deze of gene //onder invloed staande" juffee-lapsche krant ge-
lezen hebben:
i/De verhouding met het ryk dei- Pieterse\'s m allercordiaalst.
Men spreekt zelfs van
\'m vriendschappelijke byeenkomst der respec-
tieve soevereinen, zonder
V minste staatkundig doel; en alleen om
zich te verheugen in elkanders aanschijn. Men ziet hieruit alweder
hoe ongegrond de geruchten waren, omtrent zekere spanning die
V
zou bestaan hebben over de ware natuur van onze geëerbiedigde
vorstin. De lezer zal zich herinneren dat wy die geruchten dan
ook nooit zonder reserve hebben meegedeeld.\'\'\'\'
Ten derde. De derde en voornaamste reden van den wapenstil-
stand was: nieuwsgierigheid. Wie zich op-nieuw boos maakte,
of boos blééf, of boosheid blyken liet, zou moeten vertrekken.
Èn wie vertrok, zou niet weten waarom meester Pennewip was
komen vertellen dat \'r weer wat aan de hand was met Wouter.
Hieruit ziet men voor den duizendsten keer, dat alle zaken haar
goede zyde hebben. Als Wouter Pieterse deugdzaam geweest
was in meester\'s oogen, hadden die oogen waarschynlyk .\'t lot
ondergaan, dat hun in zoo\'n geval door den archaeoloog Klesmeyer ,
eenmaal zou worden aangewezen in de oud-europeesche mytho-
logie.
397. — Maar meester, vraagde jufvrouw Pieterse — na op
\'t overwonnen zoogdier \'n blik te hebben geworpen, die gelden
kon voor \'n: //waar blyf je nou ?" met rang van overwinnings-
bulletin — maar meester, wat heeft die Wouter dan nu weer
uitgevoerd ?
— Ja, wat heeft Wouter weer gedaan? werd \'r bygevoegd
door jufvrouw Laps, die zich verheugde omdat \'t gesprek \'n an-
dere wending nam, en tevens over de nieuwe misdaad die zy
vernemen zou, omdat ze zoo godsdienstig was.
Want in de godsdienst, is de zondaar \'n ding waarop men
zich oefent. En jufvrouw Laps hield veel van oefenen, zooals wy
gezien hebben. /
iOEEN II. 5e druk.                                                                            7
-ocr page 139-
98
IDEEN VAN MULTATULI.
Juist zou Pennewip \'n begin maken met de akte van beschul-
diging, toen de bel ging. . . nog-eens... — //\'t was f\'r ons" —
en de arme delinkwent trad de kamer in.
Hy was nog bleeker dan gewoonlyk, en \'r was reden toe,
want \'r waren vreemde zaken met \'m gebeurd, sedert Pancy
hem opnam en meevoerde. . .
—   Jufvrouw Pieterse, begon Pennewip, myne school is be-
roemd tot op Kattenburg. . . hoort gy dat, en verstaat gy dat?
—  Och ja, meester.
—   Ik herzeg: beroemd, en wel voornamelyk wegens de goede
zeden die daar heersenen. . . ik bedoel natuurlykerwyze: op myne
school, i Godsdienst en deugd staan by my op den voorgrond. Ik
zoude u verzen kunnen toonen over God. .. maar dit zal ik nu
met stilzwygen voorbygaan. iHet zy ulieden genoeg, te weten,
dat myne school beroemd is tot op. . . wat zeg ik. .. zelfs heb
ik \'n zoontje gehad van iemand op Wittenburg *) — van den
blokkemaker — en eenmaal zelfs ben ik schriftelyk geraadpleegd
over de verbetering van \'n knaapje, wiens vader heel te Muider-
berg woonde.
—  Gut, meester!
—   Ja, jufvrouw Pieterse! Ik ben nog in het bezit van den
brief, dien ik u zoude kunnen toonen.. . de man was doodgra-
ver ... en die jongeling had zich overgegeven aan het teekenen
van ongepaste figuren op de zerken, \'maar juist daarom voel ik
my verplicht u by dezen medetedeelen, dat ik niet verkies den
goeden naam myner school te zien verloren gaan door uw deug-
niet van \'n zoon, die daar staat!
\') Kattenburg en Wittenburg zyn afgelegen buurten in den Amster-
damschen oosthoek. Even als het nog verder gelegen Oostenburg, zyn \'t
eilandjes die slechts door bruggen met de eigenlyke stad vereenigd zyn.
De voornaamste tak van bedryf in die buurten, is de scheepsbouw. Men
noemde de daar wonende scheepstimmerlieden »byltjes" en deze menschen
gingen in de woelige tyden der Republiek voor byzonder oranjegezind
door. Wat daarvan de oorzaak was, en of \'t nog zoo is, weet ik niet.
In den mond van Pennewip, en naar de schatting zyner hoorders,
is Wittenburg iets als \'t eindje van de wereld. In Wouter\'s jeugd
waren er duizende Amsterdammers die nooit het gebied der stad hadden
verlaten. Sommigen zelfs overschreden de grenzen eener bepaalde buurt
niet. En dit is waarschynlyk nog niet geheel veranderd. De bekrompen-
heid van blik die \'t meprendeel der inwoners kenmerkt, gaat dan ook
alle beschryving te boven. Ze weten niet eens wat \'n markt is.
Toch raad ik vreemdelingen ten-sterkste aan, die stad te bezoeken en
te bestudeeren. Dit is veel interessanter dan \'t bezien van moderne hoofd-
steden die allen op elkaêr gelyken. Waar vindt men byv. een Jodenbuurt
als te-Amsterdam? \'t Is belangwekkend van leelykheid. (1872)
-ocr page 140-
IDEEN VAN MULTA.TULI.                                        99
De arme Wouter was onthutst. Dat klonk anders dan \'n pause-
lyke aanstelling. .. die hy trouwens niet langer begeerde, want-i
had zoo-even \'n heel andere aanstelling bekomen, die \'m beter
aanstond.
Zyne moeder wilde terstond overgaan tot wat zy hare gods-
dienst noemde, en hem een»> kastyding toedienen, om den meester
tevreê te stellen, en dezen te toonen, dat ook in haar huis, deugd
en goede zeden op den voorgrond stonden.
Maar meester vond beter, het gezelschap te doen weten wat \'r aan
de hand was, om daardoor te-gelyker-tyd het schuldbesef van den
patiënt inniger te maken.
—   Uw zoon, jufvrouw Pieterse, behoort tot de klasse der
roovers, moordenaars,, vrouweschenners en brandstichters...
Meer niet.
—  Heilige genade! Goeie hemelsche gerechtigheid! Barmhartige
christenzielen nog toe! Och, lieveheeremenschelyke deugd, is \'t
mogelyk ! Wat \'n mensch moet beleven !
Zoo omtrent — maar \'k sta niet in voor de juistheid — was
de stortvloed van uitroepingen, waaronder de tienjarige roover,
moordenaar, vrouweschenner en brandstichter bedolven werd.
Arme Wouter.
—   Ik zal u \'n stuk voorlezen van zyne hand, zei meester, en
wie daarna nog twyfelt aan de verdorvenheid van dezen knaap. . .
\'t Heele gezelschap beloofde dat men \'r niet aan twyfelen zou.
Het stuk dat de meester daarop voorlas, was dan ook van dien
aard, dat die twyfel heel moeielyk viel, en ikzelf, die Wouter
heb gekozen tot myn held, zal moeite hebben den lezer te over-
tuigen, dat-i niet zóó slecht was als-i \'r uitzag in z\'n vreeselyk
//ROOVERSLIED.
Met myn zwaard,
Op het paard,
En myn helm op het hoofd,
Er op inJ En den vyand den schedel gekloofd,
En vooruit!
—  Christenzielen, riep \'t heele gezelschap, is-i dol ?
tiEn vooruit!
Op den teeg,
Langs de heg,
Met een houw en een stoot
De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood. . .
7*
-ocr page 141-
100                                IDEEN VAN MULTATUM.
—   Lieve goeie god, wat heeft-i toch tegen dien markgraaf?
vraagde de moeder.
nOm den buit!
—    Zieje, \'t is om den buit, zet jufvrouw Laps, ik zeg
maar altyd, men begint met \'n bybel, en...
ii En die buit
Is myn bruid. . .
—   Hebje van z\'n leven... z\'n bruid. .. hy heeft pas ge-
wisseld !
nEn die buit
Is myn bruid,
My gekocht met nïn staal. . .
—  Met z\'n st.. .a.. .a.. ,a.. .1!
nEn die buit
Is myn bruid,
My gekocht met m?n staal,
En ik voer, als een veer, met my mee haar in \'t zaal,
Naar de grot...
—  Hemelsche genade, wat wil-i in die grot uitvoeren?
ii Als de wind
Zoo gezwind,
Jaag ik voort met myn vracht,
En ik sla op haar schreien en kermen...
—  Och, gerechtige vrede, \'t mensch kermt \'r van!
nEn ik sla op haar schreien en kermen geen acht,
Wat genot!
—  Dat noemt-i genot! Ik word \'r koud van!
ii En dan weer
Op-en-neêr,
Rechts en links door het land. ..
—  Lieve Jesis, daar gaat-i weer!
-ocr page 142-
IDEEN VAN MULTATUM.                               101
nEn dan weer
Op-en-neêr,
Rechts en links door het land,
Hier een villa verwoest, daar een klooster verbrand,
Tot vermaak!
—  De hel zit in dien jongen... tot vermaak!
iiEn dan voort
Weer gespoord
Naar een nieuw aventuur. ..
—  Alweer ? Waar wil-i in godsheeren-naam nu weer naar toe ?
\'t Is om te bezwyken...
En dan voort
Weer gespoord
Naar een nieuw aventuur,
En ui i/n reisweg geteekend met bloed en met vuur,
                    Om de wraak...
—  Goeie god, wat hebben ze \'m toch gedaan?
n Want de wraak
Is de taak
Van den koning van \'t woud...
Is-i razend... \'k zal \'m koningen!
ii Want de wraak
Is de taak
Van den koning van \'t woud...
Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt.. .
—  Wat \'s dat voor \'n ding?
//Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt,
En banier/
Op, hoezee...
Wie gaat mee?
\'t Gezelschap rilde op die uitnoodiging.
iiOp, hoezee...
Wie gaat mee?
-ocr page 143-
102                                IDEEN VAN MULTATULI.
Nu geen schepsel verschoond,
Nu de mannen gehangen. ..
—  Lodderyn! *) Trui , je ziet da-k...
iiNu de mannen gehangen, de vrouwen...
—  Lodderyn... lodderyn!
iide vrouwen gehoond...
—  Lodderyn, lodderyn, lodderyn... Trui !
iide vrouwen gehoond,
Voor pleizier
/"
—   Voor pleizier... herhaalde meester op \'n graftoon, voor
pleizier.. .
Hy... doet... die... dingen... voor... zyn... plei... zier!
\'t Heele gezelschap lag in zwym. Ook Stoffel\'s pyp was uit-
gegaan.
Maar Wouter had iets kalms in z\'n wezen, en toen zyne
moeder hem genoeg geslagen had om hare bezinning terugtekry-
gen, legde hy zich niet ontevreden neer in \'n hoekje van de
achterkamer, waar-i weldra insliep om te droomen van Fancï. „
*) De ontstelde vrouw bedoelde eau de la reine de Hongrie, een
reukwatertje dat in vogtie de eau de Cologne voorafging. Behalve by
gelegenheden als de in den tekst vermelde, diende het in de kerk
om de vrouwelyke toehoorders wakker te houden, waaruit alzoo
blykt dat die lodderyn, uit \'n theologisch oogpunt, een gewichtige
zaak was. De klassieke wyze van gebruik was, een klein sponsje
daarmee te bevochtigen, dat de dames in een net gepolyst cocotille-
dopje by zich droegen. Onder de preek ging zoo\'n ding van de eene
hand in de andere, en ieder die nog niet sliep, snuifde er aan ter
continuatie van halve wakkerheid, en tusschen twee knikjes aan de
de vriendelijke eigenares in. (1872)
Nauwkeurig bericht omtrent den toestand der hoofdpersonen van deze
geschiedenis
, na de hatastrofe. MaUe uitval van den schryver, zeer ge-
schikt om de genegenheid van
Publiek te winnen, en dat monster over-
tehalen tot vernieuwing van z\'n abonnement.
398. Den volgenden dag was \'r veel teruggekeerd tot de oude
orde van zaken, en om niet den schyn van lompheid op ons te
laden, als bekommerden we ons niet over de personen, waarmee
wy \'n zoo gent egelyken avend hebben doorgebracht, zullen we in
\'t voorbygaan aanstippen dat jufvrouw Mabbel weer aan \'t bak-
-ocr page 144-
IDEEN VAN MULTATULI.                                103
ken en machenetiseeren was gegaan, en vrouw Stotter aan \'t
bakeren. Zy veroordeelde de ongelukkige schepsels die aan hare
zorg werden toevertrouwd, tot \'n twee- of drienaandelyksche
onbewegelykheid, zeker om den pasgeborenen \'n prettig denk-
beeld inteboezemen van hun nieuwbegonnen loopbaan, en om ze
te straffen voor de brooddronken luidruchtigheid, waaraan zy zich
hadden schuldig gemaakt voor hun geboorte.
Meester Pënnewip hield zich, als gewoonlyk, bezig mat het
f\'atsoeneeren onzer gewezen aanstaande groot-ouwelui, en zyne pruik,
nog niet geheel hersteld van de ondergane aandoeningen, ver-
langde reikkrullentl naar zondag.
Klaasje van dek Gkacht had den prys gekregen, met \'n
plechtig: //ga zoo voort, myn zoon!" Dat-i gedaan heeft. Nog
diigelyks zie \'k gedichten verschynen, die zyn meesterhand ver-
raden door duidelykheid, bondigheid en geestverheffing, en daar
ik verneem dat \'r kwaadwilligen zyn, die beweren dat de onge-
vaccineerde Klaasjen overleden is aan de pokken, acht ik me
verplicht hem in bescherming te nemen tegen dien laster, \'t Genie
sterft niet, dat spreekt vanzelf, anders zou \'t voor \'n genie niet
de moeite waard wezen, zich te laten geboren worden. Doch al
ware onze Klaas dood naar den mensch, zyn geest leeft voort in
z\'n volgelingen, en dit vind ik \'n schoone onsterfelykheid.
Ook de familie dk Wilde is niet uitgestorven, en zal niet
uitsterven. Daar ben ik zeker van. *)
*) By \'t gereedmaken van deze uitgaaf, voelde ik onder \'t corrigee-
ren der dichtoefeningen van Pennewip\'s leerlingen, den lust inmy op-
komen , die voorbeelden van poëtery te vermeerderen op eigenaardige
wyze. In-plaats namelyk van onzen meeste;- over de schouders te zien,
en Lysje Webisklaar of Tryntje Fop aam sociis sotiaimsqve rymclend
intevoeren, dacht ik er aan, wat tekst te ontleenen aan onzen groote-
menschen-Helicon. Maai- zie, ik mag \'t niet doen. De stortvloed over-
stelpt my... waar zou ik eindigen?
Zeer ernstig gesproken, ik zie kans een dikken bundel te vullen met aan-
halingen uit 5e rymlitteratuui\' van volwassen mensehen — domine\'s , kie-
zers, echtgenooten, mannen met \'n baard, gegradueerden, deftige lui,
rechts- of andere Meesters, vaders, grootvaders — aanhalingen waarover
Pennewip\'s pruik zich verbazen zou!
Versjes maken is \'n onschuldige liefhebbery. Maar niet onschuldig
is het, daarvan een métier te maken, dat spelletje uittegeven voor iets
•oezenlyks,
daarmee \'t onnoozel volk te bedriegen, en \'t door klinkklank
te biologeeren tct onverstand. Het Drutni mm in 564 is \'n versjel
De zeer weinige indedaad schoone verzen die er bestaan — ze zyn by
enkele regels te\' tellen — wegen niet op tegen \'t misbruik dat er van
vers-lymery gemaakt wordt. Niet alleen dat de ware poëzie niet in zulke
kunstjes bestaat, maar ze is er wars van. Ik zou \'t beschouwen als \'n
blyk van grooten vooruitgang, als volwassen mannen door de publieke
-ocr page 145-
104                                    IDEEN VAN MULTATÜLI.
Jufvrouw Krummel vraagde \'r man, of ze werkelyk \'n zoog-
dier was, en hy die veel levenswysheid had opgedaan aan de
beurs, antwoordde na eenig overleg, dat-i van zulke praatjes
nooit meer geloofde dan de helft. //In dit geval: de laatste"
zeid-i \'r binnen\'sraonds by.
Jufvrouw Zipperman kadasterde burgerlyk voort, en was ver-
kouwen. Maar ze had het \'r voor over, want ze was een //schik-
kelyk mensch." Alleen kon ze niet verdragen, dat jufvrouw Laps
zoo hoog had opgegeven van \'r vader //in de granen" en van
\'r deugd. De oude Laps, beweerde zy, was niet in de granen
geweest, maar \'r onder. Hy had ze namelyk gedragen in \'n zak
op z\'n hoofd, dat heel iets anders is dan granen te verkoopen,
want wie wat verkoopt, staat alweer veel hooger dan wie wat
draagt. Dat had alzoo jufvrouw Laps niet moeten zeggen. En
wat \'r deugd betrof, ieder wist van die historie met den brief-
besteller die zulke zware bakkebaarden had. //\'t Was niet om \'t
mensch te skandeliseren, heere neen! \'t Was maar dat men \'t
wist, en dat men er van sprak. . . dat was \'t maar! Die juf-
vrouw Laps mocht dus wel zwygen van \'r deugd." Jufvrouw
Zippebman wou echter //de zegsman" niet wezen, omdat kwaad-
spreken haar gewoonte niet was, maar de brief besteller keek nog
altyd naar boven, als-i voorbyging. . . //dat deet-i!"
Truitje en hare zusters zaten zoo goed mogelyk opgeschikt
voor \'t venster, en als er jongelui voorbygingen, trokken ze hare
gezichten in \'n plooi, alsof ze nooit iemand hadden //terecht-
gebracht."
De jufvrouw van onder-achter vertelde in de komeny, dat ze
verhuizen wou //want \'t was \'n schandaal by de Pieterse\'s. . .
\'n waar schandaal." En: //er had juist wat onder gestaan!"
Jufvrouw Pieterse beredderde haar huishouden, en zag \'r uit
als \'n //mensch." Yan-tyd tot-tyd //deed" ze haar godsdienst op
de kinderen, die, als ze \'t voor \'t wenschen hadden gehad, ge-
wis liever waren ter-wereld gekomen by Alfoeren, Dajaks of an-
dere verblinden, die minder gevoeligheid belyden in hun godsdienst.
meening veroordeeld werden zich te schamen, als ze met bundels ver-
zen voor den dag kwamen. De opmerking van Droogstoppel, dat
ivoordraaien moeielyker is dan verzemaken, komt me zoo gek niet voor.
Dat oök \'n dichter soms verzen maakt, heb ik reeds in 56 erkend.
Maar dit blyft zeldzame uitzondering. In den regel zyn verzemakers géén
poëten, \'t Is \'n kinderachtig handigheidje, dat ieder zich kan eigen ma-
ken , en dat voor den denker niet de minste waarde heeft.
Wat ik nu in\'den aanhef dezer noot bedoelde, is: dat onze verzema-
kers zelfs in dat nietige handigheidje over \'t algemeen zeer laag staan.
Do Vlamingen zyn ons op dit punt. ver vooruit. (1872)
-ocr page 146-
IDEEN VAN MULTATULI.                                     105
Jufvrouw Laps had byzonder goed geslapen, dien nacht. Wat
my genoegen doet. Ik zou wel meer van \'r kunnen zeggen, maar
dit houd ik vóór me, omdat ik nooit m\'n onderwerp uitput.
Stoffel was naar z\'n school gegaan, en had daar getracht aan
de jeugd verachting inteboezemen voor rykdommen, naar aanlei-
ding van \'n gedicht dat gemaakt scheen op \'n vliering, door ie-
mand die vermoedelyk niet veel last had van z\'n rykdom. Maar
de jongens waren onoplettend, en schenen maar niet te vatten
welk genoegen \'r in stak, geen geld te hebben om knikkers te
koopen. Stoffel schreef die hardheid hunner harten toe aan
Wouter\'s wangedrag. Ze hadden zeker al gehoord van den aanslag
op \'t leven van dien markgraaf, en van dat zonderling logeeren
in \'n grot. Daarom bewezen zy minder eerbied aan Stoffel, dan
hem toekwam als derden ondermeester met \'n verlengd buis.
En Wouter?
Deze was nog altyd in afwachting van de straf die hy zoo ruim-
schoots verdiend had, want z\'n moeder had \'m te kennen gege-
ven, dat de //terechtstelling" van den vorigen avend maar eene
voorloopige godsdienstoefening geweest was, en dat de eigenlyke
bezoldiging zyner zonde uitbetaald worden zou, als ze daarover
had gesproken met huisdomine. Wat billyk was. Want, in zaken
van godsdienst, heeft de domine — huis- of niét — *n stem. Hy
wordt er voor betaald, en studeert \'r voor. De menschen die dus
beweren, dat men wel doet, de geestelyken uit het huis te hou-
den, weten niet wat ze zeggen.
Maar intusschen wist Wouter niet wat-i zou aanvangen. Naar
school gaan, kon-i niet. Meester had hem uitdrukkelyk verboden
verder meetescheppen uit die bron van Wetenschap. Wandelen
mocht-i niet. //God weet wat je weer uitvoert, als ik je uit m\'n
oogen verlies" zei de moeder, die voorgaf bevreesd te zyn dat-i
weer zou losgaan op de kloosters, maar eigcnlyk alleen daarom
\'t verlof tot uitgaan weigerde, omdat Wodtek dat verlof gevraagd
had. Want ze meende, als velen, dat het voor ondeugende kin-
deren nuttig is, in alles te worden gedwarsboomd.
Als Wouter sluw ware geweest, had-i zeker voorgewend ver-
liefd te zyn op die donkere achterkamer, om den trap te worden
afgejaagd tot zedelyke verbetering, en dan had-i \'n bezoek kun-
nen brengen aan z\'n molens.
Maar Wouter was niet sluw.
En de voorkamer was \'m verboden, omdat de jonge-jufvrouwen
//hem niet konden zien."
399. Ja, wèl was ze donker, die achterkamer! En ware zy
maar alleen donker geweest, doch ze was bovendien vuil, bekrom-
-ocr page 147-
106                                1DEEN VAN MULTATDLI.
pen, en gevuld met al de dampen die de dagelyksche atmosfeer
uitmaken van III, 7, 8\'. (PP)
Als \'n looden domper drukt zoo\'n verblyf iemand op \'t hart,
en ik mag niet toegeven, aan wat misschien myn plicht was, aan
de begeerte tot nauwkeurige beschryving van zoo \'n hol, om niet
oorzaak te wezen van de misselykheid die auteur en lezer bevan-
gen zou by zulke beschyving.
Ja, myn plicht misschien. Want wie met de pen spreekt tot
het Volk, heeft eene roeping te vervullen, eene roeping te heili-
ger, omdat ze niet als andere roepingen, mag worden gemaakt
tot \'n beroep.
Wat toch beweegt my, u te verhalen van onder-voorjufvrouwen, •
en Pennewip\'s pruik ? Van zingende molens, en bakers oudje ?
Van vuile achterkamers, en de hysterische godsdolheid der Lap-
sen ? Van Stoffel\'s vrouwelyke werkwoorden, en Wouter\'s ko-
ninkschap ?
Wat beweegt my daartoe?
Is \'t me om eer te doen?
Fraaie eer» de kopiist te wezen van de schimmelige portretten,
die onder, naast, boven, en achter ons rondwandelen, en te be-
kyken zyn op elke noordermarkt, om-niet.
Dank?
Gy hebt my niet te danken, Publiek. Ik schryf wat ik ver-
kies, onverschillig of \'t u aanstaat. En als ik let op de dingen
die u wèl aanstaan, als ik de voddery onderzoek, weeg, en schat,
waarvoor gy uw handen roodklapt. . . zie, dan hoop ik dat ge
u te-bersten fluit over myn werk. *)
*) Amen, dat zy zoo!
Tot dezen hartelyk gemeenden wensen, voel ik my onder de cor-
rectie meer dan ooit gedrongen, door al wat ik dezer dagen (Juni) over
den onlangs gestorven Thorbecke te lezen kreeg. By alle andere, my
onbekend gebleven «eminente" eigenschappen van dien fetisch, verneem
ik nu ook: dat-i zoo uitmuntte als... schryver.
Aan het ophemeleu van dien «Staatsman" — een der meest door-
slaande blyken en oorzaken onzer decadentie! — was ik gewoon. Maar
dat men hem nu ook als auteur verheft, is me eenigszins nieuw. De man
schreef allergebrekkigst, en levert in z\'n kreupele werken (452) een
getrouwe afspiegeling zyner bekrompen geestvermogens. Hy was een
der kleinste mannen die ooit \'n rol speelden op publiek terrein. Arm
Nederland!
Wat my betreft, ik schaam my opgang te maken in een land, dat
zich sedert twintig jaren liet gebruiken tot voetstuk van zooveel wal-
gelyke geestesarmoed, als die dorre drooge kommiezige ideënlooze
Bureau-kunstemaker by voortduring ten toon spreidde, en houd me
aan den wensch in m\'n tekst: om-godswil, fluit my uit! Ik zou anders
genoodzaakt zyn de pen neerteleggen. (1872)
-ocr page 148-
IDEEN VAN MULTATÜLI.                                107
Meent ge inderdaad, dat \'n schryver wiens schryven middel is,
en geen doel.. . een schryver die //wat te zeggen heeft", iemand
die zich opgewekt voelde iets tot-stand te brengen dat verre ligt
buiten \'t bereik van de ambachtslui der litteratuur.. . meent ge
waarlyk, dat zoo-iemand gesteld is op uwe goedkeuring, en dat-i
uw: //made animo, rrCn jongetje\'\'\'\' opvangt in z\'n muts, als \'n
welkome aalmoes van den goedgeluimdcn rentenier aan \'t genie?
Meent ge dat?
Ha... ha.. . gy die alles uit Parys ontvangt, of uit Neuren-
berg. . . en gy anderen die niets wezen zoudt, als ge niet tot
iets waart gemaakt in de koninklyke voorkamer, of in \'t kabi-
net van \'n minister die meestal zelf moeite heeft iets te blyven. ..
meent gy allen inderdaad wat te beduiden, omdat ge in voordee-
ligen handel met granen, speelgoed, slaapmutsen of bestuursluim,
de weinige stuivers hebt gewonnen, die \'r noodig zyn om myn
werk — dat is: \'t papier en den arbeid des zetters — te betalen?
Scheurt \'ns een blaadjen uit uw kopyboek, gy kooplui, en toe-
kent eens \'n denkbeeld uit op dat blaadje, dan zullen we zien hoe
\'t eerste ding \'r uitziet, dat ge niet hebt gekregen uit vreemde fabriek.
Trekt \'ns los die zyden linten van uw portefeuille, dien ge zoo
pronkerig draagt onder den arm, o ministers, alsof \'t Volk niet
wist dat die vodden sedert jaren het distinctief zyn der pracht-
uitgaven van onbeduidendheiü! Trekt \'ns los die linten. .. open. . .
open! Laat \'ns zien wat ge hebt, wat ge zyt, wat ge inderdaad
wezen zoudt als mensch , indien ge niet door \'n bovendryvend
kliekje Kamerleden waart opgeheven tot schynbare vertegenwoor-
digers der denkbeelden die zyzelf niet hebben.
Wat me tot schryven beweegt, nog-eens?
Geld.. . betaling?
Ontvangt het schaap betaling voor z\'n wol, de koe voor haar melk ?
Die betaling is voor de lakenkoopers en voor de kaashande-
laars , die geen melk of wol zelf maken. Wat veel fatsoenlyker is,
zoo-als wy gezien hebben.
Doch schapen en koeien worden gevoed ten-minste, zy \'t dan
ook niet ter belooning van wat ze gaven, dan toch opdat ze ge-
vende blyven zouden.
Maar schryvers, dichters, kunstenaars. ..
Ja, ook die koeien en schapen worden nu-en-dan gevoed. Maar
\'t is niet in de ruime frissche wei. Men bewaart ze in muite,
dompige boven-achttrdoosjes.. . en dan klaagt men nog dat ze \'r
niet voordeelig uitzien, en schrale wol geven, of blauwe melk...
Foei!
Betaling?
-ocr page 149-
108                                    IDEEN VAN MULTATULT.
400.   Wat me dan beweegt ? Ik zal \'t u zeggen, Publiek ...
voor \'n deel altans. Ik ben u niets schuldig, dus ook niet al de
waarheid. Maar wat ik u geef, zal waarheid wezen.
Wat my beweegt? Ziehier:
Gy zult moeite hebben my te gelooven, maar toch moet ik u
verzekeren dat \'r menschen bestaan, die van hunne jeugd af,
zich bezighielden met denken.
\'t Klinkt vreemd, paradoks, \'t jaagt u schrik aan. . . maar \'t
is zoo.
Daaronder zyn er, die opgemerkt hebben dat \'r in onze maat-
schappy veel is, wat anders wezen moest, en met wat goeden
wil, anders wezen kon. Het terechtbrengen van al \'t verkeerde
is onmogelyk, maar \'t berusten in verkeerdlieden, omdat wy ze
niet allen kunnen veranderen, is aftekeuren, en — naar myne op-
vatting der roeping van den mensch — misdadig.
Want wie op zynen weg \'n steen vindt, die oorzaak wezen
kan van struikeling voor wien na hem komt, kantele dien ter-
zyde. Het is niet voldoende den steen omtegaan, en alleen zich-
zelf te waren tegen schade. Daar rust op ieder lid van \'t groote
reisgezelschap des menschelyken geslachte, \'n dure verplichting
den kant des wegs dien-i langs-ging, te merken met weggeruimde
hindernissen, opdat die eervolle gedenkteekenen van zynen arbeid,
ioan latere reizigers strekken tot voordeel, hen opwekken tot
dankbaarheid, en aansporen tot navolging.
Maar er zyn zeer zware steenen! Daartoe gebruiken de myn-
werkers kruit en dynamiet.
En de groote, logge, schynbaar onbeweegbare rotsblokken die
den weg naar volksgeluk en volmaking versperren, laat men
springen door wat geest.
Veel is \'r niet noodig, zoo-als ge ziet. Maar toch altyd meer
dan \'r wordt gestookt uit uw granen, Publiek.
Sedert lang heb ik my beyverd, hier-en-daar \'n steen uit den
weg te ruimen. En als \'t me niet gelukt, zal ik toch zorgdragen
dat wie na my komt, sporen vinde van myne pogingen.
401.   Het is niet zonder doel, dat ik den held van m\'n ver-
haal liet geboren worden in den kring van burgerlyke bekrom-
penheid. Bekrompenheid naar ziel en lichaam beide, want \'r be-
staat \'n zeer innige verwantschap tusschen de benauwde tweede-
achterverdiepingsche denkbeelden, en de bekatechiseerde stofferig-
heid van zoo\'n onnibus-bedstee. Alles is in alles. Begrippen van
deugd, zedelykheid, godsdienst, zyn veelal geschoeid op de leest
van de ruimte waarin men zich bewoog. (366) Want de mensch —
als de geheele Natuur — scJiept niets. Om te geraken tot de go-
-ocr page 150-
IDEEN VAN MDLTATÜLI.                                109
thische bouworde, moesten we eerst zien hoe \'t eikenwoud zich
welfde tot \'n kerkdak, en de omkrullende acatdhus was noodig,
om ons de Corinthische te leeren. Wie in en met zonneschyn leeft,
maakt zich \'n god van licht en kleuren, en waar men genoodzaakt is
den elboog aan \'t lyf te houden, om vrede te hebben met \'n
kontubernaal, heeft men \'n godje noodig dat niet veel plaats in-
neemt. Dien god zal men dus kleinzeerig, kribbig, lastig, kwalyk-
nemend, vervelend en kwaadaardig maken, als men steeds gedwon-
gen was z\'n eigen leven te persen in kleine vormen, en als \'r
dan nog bovendien vuiligheid bykomt, is \'r in \'t geheel geen huis-
houden met zoo\'n god.
De zoogenaamde christelyke godsdienst heeft het meest opgang
gemaakt, of zich \'t best staande-gehouden, in streken waar de
menschen \'t dichtst op elkaer gedrongen zyn, en waar alzoo in
benauwde kamertjes de beste gelegenheid bestond tot het uitbroeien
der spokerige vertellingen van zonden val, zoendood, genade of onge-
nade en eeuwige verdoemenis. Het leven in de opene, vrye, groene
natuur — niet voor \'n individu, want \'n individu brengt z\'n begrip-
pen van huis mee — het FöZMeven in de ruimte, vaagt die bekrom-
pene denkbeelden weg, en men overstroome de zoogemiamd-onbe-
schaafde landen vry met zendelingen on evangeliën, zonder dwang zal
men nooit slagen in de trouwens moeielyke taak, om die muffe kamer-
zotternyen optedringen aan volken, die gewoon zyn hun in-
drukken te ontvangen van de frissche buitennatuur.
402. Ik heb \'n serjant gekend, die de willems-orde //recla-
meerde." Ik was toen klerk op \'n prokureurskantoor, en hielp
den man aan z\'n rekwesten //en verder gemaal met dat ministerie."
Z\'n //beleid" stond vast. Zyne //trouw" was verheven boven ui-
len twyfel. Dit kon men lezen op z\'n koperen medalje van twaalf-
jarige dienst. De zaak kwam dus alleen neer op z\'n moed:
—   Zieje, jongeheer, dat kan ik ze maar niet aan \'t verstand
brengen. Ik liep... en schoot... en zei... en de luitenant zei...
en toen kwam ik.. .
Volgt: de historie van z\'n moed.
Och arm.. . soldatenmoed!
Daar is wat anderen moed noodig in \'t leven!
—   Zieje, jongeheer, dat wou \'k ze nog reis goed aangetoond
hebben in \'n rekwest. . . maar \'t moet op pooten staan. Ik wou
graag m\'n moed bewezen hebben, weetje... als je dat doet, ben
ik klaar.
Ik zei: jawel, en schreef \'n rekwest — \'t was het zeventiende,
geloof ik — dezen keer met \'n paar latynsche spreuken er in,
omdat ik klerk was by \'n prokureur.
-ocr page 151-
110                                IDEEN VAN MULTATULI.
De moed zegevierde ditmaal. . . waarschynlyk door \'t latyn.
Myn serjant werd ridder, en ik ging met \'m wandelen. Dit vond
ik prettig, om \'t aanslaan. . .
Helaas, helaas, welke prokureursklerk zal \'n rekwest schryven
voor my, waarin wordt aangetoond welken moed ik noodig had
om te schryven zdó-als ik schryf?
— Zieje, jongeheer, als ze daar zoo zitten achter hun lesse-
naar op dat ministerie, begrypen ze niet. . .
Ziet ge, toekomstig Publiek, als ge daar zoo zit in uw late-
ren tyd, achter den hoogen lessenaar uwer twintig eeuwen meer. . .
zult ge niet begrypen, hoeveel moed er noodig was in 1862, om
inteloopen tegen de battery, die u zoo laag en platgeschoten voor-
komt, in drie-duizend zooveel!
Maar willenis- of andere orden wil \'k er niet voor hebben.
403.  Ik trek te-velde tegen al wat op zedelyk, maatschappelyk
en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is.
Wat de wyze aangaat, waarop ik dien stryd voer, begeer ik
m\'n volkomen vryheid te bewaren, zonder achttegeven op ge-
woonte of school. Wie \'t niet aanstaat, voorzie zich by m\'n buurman.
En wie meenen mocht dat ik gebrek aan beleid verraad, door
de onëerbiedighèid waarmee ik u aanspreek, Publiek, toont zelf
niet ruim voorzien te wezen van beleid. Want, dit moet ik zeg-
gen in uw voordeel, kwalyknemend of haatdragend zyt gy niet.
Ik hoor u sedert achttien eeuwen uitschelden voor goddeloos,
verdorven, verdoemd, en zoo al voort, en in plaats van boos te
worden, zingt ge psalmen op de wys van m\'n bakerlied, ter eere
van de verdoemers.
Er is nog iets dat ik in u heb opgemerkt, of liever \'k heb de
oude opmerking bevestigd gezien, dat het veel veiliger is, \'n heel
publiek uitteschelden, dan \'n individu.
Als men polichinel z\'n bochel verwyt, schynt-i aan de eer zy-
ner familie verplicht, u rekenschap te vragen van uw gebrek aan
scherpzichtigheid, daar ge — volgens hem — hadt moeten héén-
kyken door dien bochel. Maar als men een geheel Publiek opmerk-
zaam maakt op zulke kameelige verhevenheden, troost zich de
een met de mismaaktheid van den ander, en //vermaakt er zich
mee" als \'n ^springend wichtje" van vader van Alphen. O, gy
bochels...
404.  Lieve god, Mabianne, zet toch \'t venster open!
Ach, lezer, ik heb u vergeving te vragen. Als \'t niet m\'n vaste
gewoonte was nooit iets doortehalen, zoudt ge de voorgaande on-
eerbiedige paragrafen nooit onder de oogen hebben gekregen.
-ocr page 152-
IDEEN VAN MULTATULI.                                     111
Verbeeld u, dat ik door huiselyke omstandigheden — orgels,
zangers, opgenomen vloerkleeden, boos humeur van de meid,
geldgebrek en dergelyke gemoeds-servituten — ben aangeland op
\'n keukenkamertje. Daar zyn de regels geschreven die u geweldig
moeten hinderen, en die onverschoonbaar wezen zouden, als ik
niet ware beklemd geweest tusschen \'n paar aarden potten, \'n
keukenmeid en \'n bak met wortelen. *)
Gebrek aan ruimte, aan kalmte en aan lucht, heeft zóó ge-
werkt op m\'n humeur, dat ik — die anders vroolyk van aard
ben, en al m\'n lezers dol lief heb — ben verleid geworden tot
zwartgalligheid en onaangename toespraak. Ik schyn niet recht
by m\'n zinnen geweest te zyn. Ik veracht u in \'t minst niet,
ik zou lust hebben u om den hals te vliegen uit pure genegen-
heid, en hoe ik u bezie van-achteren of van-voren, ik vind geen
spoor van \'n bochel. Qok was \'k nooit klerk by \'n prokureur.
Ge ziet dus dat ik niet wist wat ik zeide.
Ja, de frissche lucht heeft uw bochel afgewaaid, en ik ga wat
wandelen.
Zoodra \'t goed weer is, zal \'k eens \'n paar hoofdstukken schry-
ven a la belle e\'toile.
Wat vluchtige karakterstudie, gevolg door \'n zot sprookje.
405. Maar als ik, die van-tyd tot-tyd de werelddeelen door-
jaag als \'n nieuwe Mazeppa, als ik zoo op eenmaal toegaf aan
d ;n benauwenden indruk van \'n keukenkamertje, hoe moet dan
wel de ziel van dien armen Wouter zyn benepen geweest tusschen
de muren zyner woning, en in de sterk toegehaalde banden van
z\'n geheel bestaan.
De arme jongen was bewindseld en bezwachteld van z\'n ge-
boorte af. Kromme beentjes, bybelsche geschiedenis, engelsche
ziekte, met twee woorden spreken, versjes over deugd en gehoor-
zame jongetjesj mooi-handje geven, knielende avendgebedjes, toor-
nige godsgerichten, zwarte mannen voor stoute kinderen, //oogjes
toe" voor en na \'n boteram, slapen met opgetrokken knieën, zonde
doen, angst over gescheurde broeken, godsdienstoefeningen, met
of zonder akkompanjement van gevoeligheid... arme Wouter !
\'k Weet wel, dat duizenden en duizenden geen beter lot heb-
ben, maar juist daarom zeg ik: arme Wouter! Misschien dat
die uitroep anderen opwekt tot de klacht: arme wouters!
\' Wortelen is de vry onjuiste benaming die men te Amsterdam, en
misschien op nog \'n paar plaatsen, aan peen geeft. Men spreekt in die
stad nog slechter Nederduitsch dan wy Hollanders gewoon zyn. (1872)
-ocr page 153-
112                                    IDEEN VAN MULTATULI.
En al ware dit zoo niet, wat den een past, is te ruim of te
nauw voor \'n ander, en Wouter\'s ziel was van ongewone leest.
Het kluchtig rooverslied dat \'m was ingegeven door \'t pas ge-
lezen boek, toonde hoe z\'n maagdelyke verbeelding was getroffen
door de indrukken van wat hem groot voorkwam. Hy was nog
geheel kind, en bovendien \'n goed kind. Hy zou geen vliegje
hebben leedgedaan , zoodat de hoogst krimineele strekking van z\'n
lied alleen voortkwam uit de zucht om op eenmaal \'t hoogste te
grypen, het versie te bereiken, de eerste te zyn, in \'t wedperk
dat z\'n kinderlyke fantazie hem had ingeleid.
Eoover. . . goed! Maar dan ook \'n flinke roover, \'n roover bo-
ven alles, \'n roover zonder genade, \'n roover voor pleizier!
"Van dat vrouwen-hoonen had-i eigenlyk geen begrip. Hy zeide
\'t maar om \'t rym, en wyl-i uit \'n paar zinsneden van z\'n boek
had opgemaakt, dat dit zoo\'n byzonder aangename uitspanning was.
Als-i voor z\'n veertien stuivers, toevallig \'n Kabel Grandisson
had te lezen gekregen — vervelender gedachtenisse! — zou z\'n
gedicht van dien woensdag heel anders uitgevallen zyn, en hy
had misschien. . . ja, zéker had-i dan de hand van verzoening
gereikt aan Slachterskeesje, en dien wellicht nog \'n paar grif-
ten toegegeven, met volkomen vergiffenis voor \'t onjuist verhuizen
van dezen of genen graaf.
Want het eigenaardige van gemoederen als dat van Wouter,
is dat ze geheel zyn wat ze zyn, en verder gaan, in welke richting
ook, dan oppervlakkig scheen te liggen in de macht der indruk-
ken die hen \'t eerst die richting volgen deden.
Er zou van zulke karakters veel te wachten zyn, wanneer niet het
toeval — d. i. deze of gene natuurlyke oorzaak, die we niet
kennen, en die we toeval noemen uit schaamte over dat gebrek
aan kennis — wanneer niet zoo\'n toeval zich vermaakte de Wou-
ters te doen geboren worden in \'n kring, waar ze niet worden
begrepen... en dus mishandeld.
Want, ook dit is een van onze eigenaardigheden, dai we gaarne
iemand mishandelen, wiens ziel anders is bewerktuigd dan de
onze. //Hoe beweegt toch dat horloge?" vraagt \'n kind, en rust
niet voor-i \'t door hem niet begrepen raderwerk heeft stukge-
draaid. Dan ligt de boel in elkaêr, en de kleine misdadiger
verontschuldigt zich met de betuiging «dat-i weten wilde hoe \'t
gemaakt was."
Zoo ook willen volwassen kinderen van de soort die we
kortheidshalve menschen noemen, als \'t toeval hun \'n kostbaar
werk in handen speelt — een werk altans dat anders is samenge-
steld dan hun gewone Neurenberger eieren — gedurig onderzoeken
hoe \'t gemaakt is? En zy rusten meestal niet, voor ze hun gebrek
-ocr page 154-
118
ÏDEEN VAN MULTATUL1.
aan werktuigkunde hebben gewroken op \'t ongelukkig voorwerp
dat zich verstoutte ietwat te verschillen van die eieren.
De pointe van \'t achtste eourantenbericht uit de vyftigste eeuw,
is niet nieuw. Ik beweer niet ooit iets nieuws te schryven, wat
dan ook zelden de moeite waard wezen zou, want de waarheid
is oud. Lang voor brandstapels en kateehiseermeesters, was er
\'n man die zich vermaakte met het //terechtbrengen" van de
voorbygangers, door ze in zyn bedstee te leggen, en uitterekken
tot zyn maat, als ze te kort waren, of door, in \'t omgekeerd
geval, afteknippen wat uitstak.
Dien man heeft Thkseus doodgeslagen, en daaraan deed The-
seus wèl. Maar-i heeft de bedstee laten bestaan, en dat is niet
goed, want de erfgenamen van dien juiste-maatstelselaar zetten
op hun gemak \'t handwerk voort.
Maar omdat nu m\'n venster openstaat, wil \'k voor ditmaal
den lezer hierover niet verder lastig vallen. Ook zou \'t den schyn
hebbon, of ik anderen woü pasmaken in mijn, bedstee.
Dat wil ik niet, en daarom vertel ik nu wee;- wat anders.
406. Wouter zat met beide elbogen op de tafel, en liet daarop
het hoofd rusten. Hy scheen verdiept in \'t ovei\'shandsche naadje,
dat Leentje bezighield, maar we zullen terstond zien dat zyne
gedachten elders waren, en wel zeer ver van Burgerstand, lil,
7, 4\',(P»).
Men had haar verboden te spreken met //dien kwaejongen" en
slechts van-tyd tot-tyd, als jufvrouw Pikterse de kamer verliet,
vond Leentje gelegenheid hem eenige troostwoorden toetevoegen,
schoon \'t haar in \'t oog viel, dat Wouter niet zoo bedroefd
was, als men vooronderstellen zou van iemand die benepen zat
tusschen de kastyding van gister, en den huisdomine van morgen.
Want morgen zou de man komen om die zaak aftedoen.
—  Maar, Wouter, hoe kon je spraken van brandstichten?
—  Och... ik meende. . . sjt!
—  En die graaf. .. wat was dat weer met dien graaf?
—  \'t Was \'n markgraaf... sjt!
—   Wat is dat voor \'n graaf? Zeker weer uit \'n ander huis?
—  Ja... \'t was de vader van Amalia . . . maar dat is de zaak
niet... ik heb je wat te zeggen, Leentje. . . sjt!
—  Amalia. . . wie is Amalia?
—   Dat was m\'n bruid... maar . .. Leentje , ik wilde je
zeggen... sjt!
—  Je bruid. .. benje gek, Wouter. .. je bruid?
—  Ja, dat was ze... maar nu niet meer... ik woü \'r helpen,
en dreef daarheen. .. toen kwam \'r \'n eend... maar, Leentje,
ideen il. 5e druk.                                                                 8
-ocr page 155-
114                                IDEEN VAN MULTATULI.
dat is de zaak niet... ik begryp nu alles. . . sjt! Ik ben voorby-
gedreven... sjt!
—■ Wie. .. waar. . . wat benje voorbygedreven ?
—  Amalia ... ze zat in \'t kroos... ik begryp nu alles... ik
ben.. . sjt!
—    Ik begryp \'r niets van, Wouter. Maar die vrouwen. ..
waarom wilde je die vrouwen.. .
Arme Leentje .. . zy was nooit gehoond... ze had \'r zooveel
voor over gehad!
—   Die vrouwen stonden in \'t bock... maar, hoor eens...
ik ben.. . sjt!
—  En dat klooster?
—    Dat doet \'r niet toe... ik weet nu alles. .. luister,
Leentje ... sjt!
—   M\'n god, WoutEr , wat mankeert je. .. je kykt of je gek
bent!
Wouter was opgestaan. Hij hief zich hoog op, richtte \'n fleren
blik naar de balken, legde de, regterhand op \'t "hart, stok de
linker uit, als om \'n spaanschen mantel te drapeeren. . .
Men bedenke dat Wouter nooit in den schouwburg geweest
was...
... en zeide:
—  Leentje, ik ben \'n prins!
Daarop kwam de moeder binnen, en verwyderde hem met \'n
paar oorvegen uit Leentje\'s tegenwoordigheid.
407. Het prinsdom van Wouter lag in de maan. .. neen,
veel verder.
Ziehier hoe-i gekomen was tot die nieuwe waardigheid.
Lang voor \'t begin dezer geschiedenis — ja, zéér lang gele-
den was er een koningin der geesten, juist als in Hans Heiling.
Ze heette A—00.
Zy bewoonde geen hol, zoo-als in Hans, maar hield haar hof
ver boven de wolken, wat luchtiger is, en dan ook beter past
voor \'n koningin.
-ocr page 156-
IDEEN VAN MULTATULI.                                     115
Zy droeg \'n halssnoer van sterren, en er was \'n zon gezet in
haar zegelring.
Als ze uitging, stoven de nevel vlekken op als stof, en met \'n
waaierslag verjaagde zy de firmamenten.
Hare kinderen speelden met planeten als knikkers, en klaag-
den dat die zoo moeielyk waren weêrtevinden, na \'t wegrollen
tusschen \'t huisraad.
Het zoontje der koningin, prins Upsilon, was verdrietig daar-
over, en verlangde gedurig ander speelgoed.
De koningin liet them \'n doosje siriussen geven, maar binnen
weinig tyds waren ook deze weer verloren. Docli \'t was Upsilon\'s
eigen schuld. Hy had maar beter moeten achtgeven op z\'n speel-
goed.
i
Men stelde hem zoo goed mogelyk tevreden. Maar wat men
hem ook gaf, gedurig vraagd-i wat anders, wat grooters en méér.
Dit was \'n fout in \'t karakter van den kleinen prins.
De moeder, die als koningin der geesten \'n zeer verstandige
vrouw was. . .
408. Daar is tusschen verstand en geest geen zoo wyde kloof,
als beweerd wordt door wezens die gebrek hebben aan beide.
409. De moeder begreep dat het voor den kleine nuttig wezen
zou, zich \'n beetje te gewennen aan ontbering.
Daarom gelastte zy dat men Upsilon eenigen tyd geheel zonder
speelgoed laten zou.
Dit geschiedde.
Men nam hem -dies af. Zelfs de komeet waarmed-i aan \'t kaat-
sen was met prinses Omikron, z\'n zusje.
Prins Upsilon was driftig van aard, en vergat zich in z\'n
uitdrukkingen zoover, dat hy iets onèerbiedigs zeide over zyne
moeder.
Ook prinses Omikron, verleid door zyn voorbeeld — want
8*
-ocr page 157-
116                                     TDEEN VAN MULTATULT.
niets is verderfelyker dan slechte voorbeelden — wierp met drif-
tig gebiinr ham palet tegen \'t heeliil. En dat staat niet voor \'n
meisje.
Nu bestond er in \'t ryk der geesten eene wet, dat wie \'t ont-
zag voor de koningin uit het oog verloor, of iets tegen \'t heeliil
aangooide, daarvoor zon worden gestraft met tydelyk verlies van
alle waardigheid.
Prins Upsilon werd \'n zandkorl.
Na zich \'n paar honderd eeuwen goed gedragen te hebben,
werd hem de hcugelyke tyding meegedeeld, dat-i bevorderd was
tot mosplantje.
In deze hoedanigheid paste hy braaf op, en deed wat \'n goed
mosplantje behoort te doen.
Op zekeren morgen ontwaakte hy als poliep.
Dit geschiedde omstreeks den tyd toen de menschen begonnen
hunne spyzen te bereiden met vuur.
Hy bouwde \'n paar werelddeelen, en werd \'n eeuw of duizend
daarna, tot belooning van z\'n yver, veranderd in \'n garnaal.
Ook in deze betrekking had niemand de minste klachte over
z\'n gedrag, en weldra ging-i over in de klasse der zeeslangcn.
Hy vermaakte zich heel onschuldig\', door scluiilhokje te spelen
met de zeelui *) maar deed niemand kwaad, en kreeg daarop vier
\') Schuilhokje — als amsterdamismus juister: schwïlhokkie— staat voor
schuil hoekje. In vorige uitgaven staat: schuilennlcje, dat ik gedachteloos
geschreven had, en waaromtrent ik verwys naar de noot op blz. 347,
III (eerste octavo uitgaaf) onder opmerking dat ik waarschynlyk deze
fout niet. zon gemaakt hebben, indien het hier myn doel ware geweest
een by-uitsluiting taalkundig werk te schryven, gelyk niet den arbeid
der heeren D. V. en T. W. wel het geval was. Wie dit op zich neemt,
behoort er meer van te weten dan die geleerden — volgens getuigenis
van zoo\'n binnengesmokkelde!! vink — zich schynen te veroorloven.
Wat de zccslangen aangaat, deze sujetten veitoonen zich periodiek. ..
in couranten. De zeer «geloofwaardige getuigen" ontbreken nooit, zoo
dikwyls er penurie is aan nieuws of politiek.
Toch begryp ik de mogelykheid der goede trouw van sommigen die
beweren een zeeslang gezien te hebben. Onder eenige voorwaarden van
weer, wind en dampkring, vertoont zich somwylen aan de kim zekere
-ocr page 158-
IDEEN VAN MULÏATULI.                                    117
pooten, met rang van mastodont, en de vergunning zich wat te
vertreden op \'t land.
Met wysgcerige gelatenheid schikte hy zich in dien nieuwen
stand, en hield zich bezig mot geologische opmerkingen.
Een paar honderd eeuwen luter.. .
Als ik zoo van ecuwen spreek, houd e men in \'t oog dat al
die tyd te-zamen genomen in het ryk der geesten mitar \'n klein
kwartiertje was... of juister: dat die tyd volstrekt niets was.
Want tyd is uitgevonden tot gemak van de menschen, zoo-als wy
spelboeken geven aan kinderen. Voor geesten is toen, nu en dan
volkomen \'t zelfde. Zy grypen yisteren, heden en morgen te-zamen
met één blik, even als men zonder spellen \'n woord leest. Wat
was en wezen zal, is.
Dat wisten de Egyptenaars en de Phoeniciërs heel goed, maai-
de Christenen hebben \'t vergeten.
Fancy begreep dat Wouter niet lezen kon, en daarom spelde
ze \'m Upsilon\'s geschiedenis vóór, zoo als ik doe voor den lezer.
Een paar honderd eeuwen later alzoo, kloni-i op tot olifant,
en \'n geestminuut of wat daarna, dat is dus tien jaren — men-
schelyke jaren ditmaal — vóór den aanvang van m\'n verhaal,
werd-i overgeplaatst in de klasse der menschen.
Wat-i als olifant misdaan had, weet ik niet. *)
rafeling die — met wat voorbeschiktheid tot het waar vinden van iets
vreemds — zou kunnen worden opgevat als liet schuifelen van een reus-
achtige slang. Ook is hier misschien fata morgana in het spel, als byv.
op den Blocksberg. Zoodanige aan gezichtsbedrog ontleende verontschul-
diging houdt evenwel op. wanneer do «geloofwaardige getuigen" hunne
berichten met afbeeldingen opluisteren. Er bestaan platen waarop de
slang zich eeuige malen om don romp van een driedekker kronkelt,
en dau nog lengte genoeg overhoudt om met kop en staart heide, de
bramzaling te bereiken. Een sloop kan ongedeerd heeuroeien tusschen
de tanden van zoo\'n monster. Toch blvkt niet ieder die deze byzonder-
heid te zien krygt, oogenblikkelyk van schrik te sterven. «Geloofwaar-
dige getuigen" die teekenen kunnen, blyveu in leven oib de zaak in
plaat te brengen. (1872)
\') Zeer incorrect! De geestigheid van Fancy\'s mededeelingeu is van
beter gehalte dan deze boutade van den auteur, die alweder — gelyk
in 183 en 385, en zeer ten-on rechte — de sprekende produkten van
z\'n eigen vinding in de rode valt. Jezus, Pknnkwip en FANCY hebben
reden tot klachte. Ik beken schuld. Toch laat ik dien ongepasten uit-
-ocr page 159-
118                                IDEEN VAN MULTATULI.
Maar, had Fancy gezegd, om nu niet verder teruggezet, en
om binnen weinig tyds hersteld te worden in z\'n rang als prins
van den geeste, moest-i nu als mensch braaf oppassen, geen roof-
liederen maken, niets verkwanselen, zelfs geen bybel... en dan
zou \'t wel gaan.
Ook moest-i zich schikken in de sleepeloosheid van jufvrouw
Pieterse. //Dit was nu eenmaal zoo" zei Fancy.
410.   Die Fancy scheen \'n soort hofdame van Wouter\'s moe-
der te wezen, die \'m een bezoek bracht in z\'r. ballingschap,
om hem wat optebeuren en moed intespreken, opdat-i de tydelyke
bestraffing die \'m ten-deelviel, niet zou opvatten alsof men boos
op \'m was.
Zy beloofde hem te bezoeken van-tyd tot-tyd.
—  Maar, had Wouter gevraagd , hoe vaart m\'n zusje ?
—   Uw zusjen is ook gestraft. . . gy kent de wet. Doch ze is
\'n lief kind. Zy schikt zich geduldig in de kastyding, en belooft
beterschap.
In den beginne is ze een luchtbolletje geweest, en heeft zich
als zoodanig onberispelyk gedragen. Daarop werd ze \'n maan-
straal, en ook in die hoedanigheid was \'r niets op haar te zeg-
gen. Zy scheen dat \'t een lust was, en uw moeder had geest-
kracht noodig, om hiiar straf niet te bekorten.
Zeer spoedig is ze dan ook bevorderd tot geur, en voldeed by-
zonder, want ze vulde de heelallen dat we \'r hoofdpyn van kregen.
Dit gebeurde omstreeks den tyd, toen gy begonnen zyt gras te ge-
bruiken.
Weldra werd ze \'n vlinder. Maar uwe moeder vond die con-
ditie niet geschikt voor \'n meisje, en liet \'r daarom spoedig
overgaan in \'n sterrebeelc\'... zie, daar staat ze. . . onder ons.
Wouter zocht Omikron , maar vond \'r niet...
411.   \'t Gebeurt zeer dikwyls dat we iets niet zien, omdat het
te groot is.
412.   — Zie, zeide Fancy , daar. .. rechts. .. neen, iets ver-
val staan, daar hy me by-gelegenheid dienen kan als uitmuntend voor-
beeld van vahch-vernuft, geheel iets anders dan gewoonlyk met dien
naam bestempeld wordt. Valsch vernuft namelyk is niet gelykbeteeke-
nend met géén vernuft. (1872)
-ocr page 160-
IDEEN VAN MULTATUU.                                119
der.. . daar. .. daar. . . de noordster! Dat is haar linkeroog. Het
rechter kunt ge niet zien, omdat ze bukt naar Orion, haar
pop, die ze op \'r schoot houdt en liefkoost. ..
Wouter zag het duidelyk, en riep:
—  Omikron ... Omikron !
—   Neen, neen, sprak de hofdame, dat gaat niet, prins! Er
staat uitdrukkelyk in den last der koningin, dat uwe straf cel-
lulair is. \'t Is reeds \'n groote gunst dat gy samen zyt opgesloten
in één heelal.
Toen onlangs uw broertjes den melkweg hadden bemorst met
zondvloeden, zyn ze heel ver van elkaêr gezet.
Wouter was daarover zeer bedroefd. Hy had zoo graag \'n
kus gegeven aan al die sterren met \'n pop op den schoot, die
z\'n zusje waren. ..
—  Ach, Fancy, riep hy, laat me samenwezen met Omikbqn!
Fancy zeide niet: ja, en niet: neen.
Zy had iets in \'r wezen, als iemand die nadenkt over de mo-
gelykheid van \'t tot standbrengen eener hoogstmoeilyke zaak.
Maar Wouter, moed scheppend uit haar weifelen, herhaalde
z\'n bede:
—   Ach, laat me samenwezen met m\'n zusjen... al moest ik
weêj- gras eten, of werelddeelen bouwen, ik zal eten en bouwen
met lust en met yver, als ik mag samenzyn met Omikron!
\'t Schynt dat Fancy bevreesd was iets toetezeggen wat boven
haar macht stond, en tevens dat het \'r smartte die toezegging
niet te kunnen geven:
—  Ik zal \'t vragen, fluisterde zy, en nu. . .
Wouter wreef zich de oogen uit... daar was \'t brugje. ..
daar de sloot. . .
Hy hoorde de eend, die \'m nog altyd uitschold uit de verte. ..
Hy zag z\'n molens weer... ja, ja... zy waren het!
-ocr page 161-
120                                 IDEEN VAN MULTATULI.
Maar ze heetten niet meer. . . hoe was ook weer die naam ?
Die molens heeten ^\'morgenstond en den arend, en zy rie-
pen als houtzaagmolens gewoon zyn:
iiKarre harre, kra kra. . .
Daarop was Wouter naar-huis gegaan, en wc hebben gezien
wat \'m daar wachtte.
Plechtig hezoék van huisdomine, dat anders afloopt dan de scherpzin-
nigste lezer kan, voorzien. Taal, genade, \'t huis op den hoek, de gecom-
promitteerde vrouw uit
Babilon, prikkelslangen, napreek met gevoelig-
heid... arme
Wouter!
413. Daar de lezer veel ondervinding heeft — ik zoek sedert
jaren te-vergeefs naar iemand die zich beklaagt over gebrek aan
die waar — zal-i weten dat genoegens en rampen nooit zoo groot
zyn als ze ons toeschenen in de verte.
Het was dus te voorzien dat de huisdomine die Wouter boven
\'t hoofd hing, niet zoo zwaar op hem zou neerkomen, als men
zonder deze wysgeerige opmerking meenen zou. Dit was ook zoo.
De man was eigenlyk maar beunhaas in \'t vak. Hy behoorde
namelyk tot de klasse der katechiseermeesters en krankbezoekers,
en stond tot \'n wezenlyken domine, als \'n likdoornsnyder tot \'n
geneesheer. Maar voor de eksteroogen van III, 7, bl, (Pp) was-i
bekwaam genoeg. En al waar-i dit.niet geweest, ieder moet de
tering naar de nering zetten, want menschen die op de tweede
verdieping wonen, kunnen geen aanspraak maken op Grieksch in
hun zielevoedsel.
Wouter zou dan ook gekapitteld worden in gewoon hollandsch.
Jufvrouw Pieterse had \'n schoon jak aan. Stoffel had pypen
neergelegd, en \'r was \'n stoel gezet voor jufvrouw Laps , die ver-
zocht had van de party te wezen: //om de stichting" zei ze. De
meisjes waren uitgegaan, daar huisdomine geweldig met de armen
slingerde als er indruk noodig was, en ze dus voorzagen dat er
behoefte wezen zou aan ruimte.
—  JoneMincA. . . sprak de man, \'r scheen al terstond indruk
noodig te wezen.
—  Jonckelinck. . .
Het is zeer opmerkelyk hoe \'t geloof en de genade invloed heb-
ben op de uitspraak van de meest gewone woorden. Huisdomine
zou zeker niet gezegd hebben: lanclie pyp of jonchr, doperwten,
maar de heiligheid verandert alles. En niet de uitspraak alleen,
de heele taal, de woord- en zinvorming verandert door \'t
-ocr page 162-
181
IDEEN VAN MULTATÜLI.
geloof. Ik ben niet ongenegen dit iiantenemen als \'n bewys voor
de kracht en de waarheid van die dingen, en denk ernstig <ian
\'n verhandeling: //over den invloed dar genade op de hollandsche
taal." Ja, \'k ga zóó ver, dat ik twyfel koester aan de rechtzin-
nigheid van iemand die op dagelyksche manier, zonder zalving
of gebrouw, my \'n opmerking meedeelt over \'t weer, of tyding
vraagt van myne gezondheid. Zelfs in hoesten en niezen moet de
genade zich openbaren, of de zaak is niet zuiver. Let maar \'ns
op, of niet \'n domine z\'n neus anders snuit dan \'n ander?
—  Jonehelinch, gy zyt diep gezonken. . .
Jufvrouw Laps knikta dat dit juist geoordeeld was. Stoffel
zoog aan z\'n pyp, met eene uitdrukking van onbeschryfelyke god-
zaligheid. Jufvrouw Vieterse hield \'n hoek van \'r voorschot klaar,
om by-de-hand te wezen als ze huilen moest.
—  Jonehelinch, of juister gezegd: jonche dochter. ..
\'t Gezelschap keek wel wat vreemd, maar men hield het voor
\'n lapsus linguae. Ook moet men by geestelyke toespraken niet
vitten op \'n woord. Dit is lastig voor den spreker, en leidt tot
niets.
—  Jonche dochter, uit kracht van myn ambt, en door de roe-
ping als hoochepriester in den Heere. . . want ieder die \'t Evan-
gelium verkondigt, is \'n hoochepriester in den Heere. .. in den
Heere. ; .
De man zag rond, alsof-i toestemming noodig had. Ieder
knikte.
—  In den Heere. . .
Nieuwe blik om bevestiging uittelokken. Die blik slaagde, maar.
ik kan niet ontveinzen, dat men verwonderd was over z\'n bui-
tengewoon lang toeven by dien //Heere."
Ditmaal sloeg men de oogen neer, om hem te dwingen voorttegaan.
—- Door myn hoochepriesterschap. .. in den Heer... zeg ik
u, jonche dochter, dut gy gelyk zyt aan de hoere van Babiion,
die hoereerde met de koningen der aarde. . .
Niemand myner lezers mag de neus optrekken voor \'t juist
weergeven van huisdomine\'s taal. Ik erken dat ik, die geen
christen ben, de vryheid nemen zou de deur te wyzen aan ie-
mand die zich zidke uitdrukkingen veroorloofde in myn stal.
Maar christenen kunnen toch welstaanshalve zich niet beklagen
als men hen toespreekt met woorden uit hun bybel.
Dit was \'t dan ook niet, wat de toehoorders hinderde. Juf-
vrouw Laps vernam zelfs gaarne een-en-ander over de slechte re-
putatie van die babilonische vrouw. Ze had daarby bts in haar
houding dat te kennen gaf, dat zy nooit in Babiion geweest,
en dus buiten spel was. Jufvrouw Pieterse en Stoffel waren
-ocr page 163-
122                                     IDEEN VAN MUI/TATULI.
te goerl gewoon iian de onbeschofte platheden der tale Ka-
naüns, dan dat zy daarover zonden verwonderd of ontsticht ge-
weest zyn. Neen, de verbazing van \'t gezelschap had \'n heel
anderen grond.
Men moet bekennen dat meester Pennewip zeer weinig kapi-
tale misdaden had ongemoeid gelaten, by \'t oplezen van Wouter\'s
zondenregister, en zie, daar komt huisdomine die \'t brandstichten
overslaat, het rooven vergeet, van moord en doodslag geen mel-
ding maakt, het vrouwenhoonen in de schaduw stelt. . . en in
plaats van dat alles Wouter heel onverwacht beschuldigt van
//hoerery met de koningen der aarde."
Dit was iets geheel nieuws, en hoe ook gewoon aan Kanaü-
nitische beeldspraak, jufvrouw Pieterse vond het wat sterk. Zy
waagde dus \'n bescheiden:
—  Friskuas.. .
Dat //friskuus" had ze van de koekbakkersjufvrouw. Zoo gaat
het. Men schimpt op iets vreemds, en neemt het over. Maar
hier was \'t geval ernstig genoeg, om \'t gebruik van wat vreemds
te wettigen.
—  Friskuus, domine! Wouter heeft...
Jufvrouw Laps wilde ook wat zeggen, maar ze werd in de
rede gevallen:
—  Zwyg, o gy vrouwe van de muren Jericho\'s.:. gy die \'n
huis van ontucht bewoont op de wallen der stad. . .
—  Maar domine, de jufvrouw woont onder-voor. . .
—  Ja, en m\'n vader was. ..
—   Houd op met uw gevlei... o gy Delilah-Rachab ! En
gy vrouw... ik zeg u.. . zoowaar de Heer leeft. . . dit meisje
is weggezonken. ..
—  Maar domine... Wouter is \'n jongen!
—   Zwyg, en hoor de woorden des hoochepriesters! Tk zeg u
dat zy is weggezonken in \'n poel van ongerechtigheid...
—  Maar domine. ..
—   Laat \'m begaan, fluisterde jufvrouw Laps, daar zit wat
achter. Hy zal op Wouter neerkomen me. \'n omweg... dat
doen ze wel meer.
Hierin had jufvrouw Laps gelyk.
—  Dit meisje, ging huisdomine voort, met \'n uitdrukking van
indruk die veel plaats noodig had, en die ons noopt de wysheid
te bewonderen van de dochteren des huizes, welker uitgaan
ruimte liet aan domine\'s welsprekendheid, dit meisjen is.. . een
meisje!
—  In-godsnaam dan, zuchtte jufvrouw Pieterse.
MttHJ dat toestemmen kostte haar inspanning. Want" niets is
-ocr page 164-
IDEEN VAN MÜLTATULI.                                     123
moeielyker te gelooven d:.n \'n wonder dat men ziet. De wonderen
die men niet ziet, maken \'n onderscheid.
—  In-godsnaam dan. . .
Ja... dit meisjen is \'n meisjen... en wat meer zegt... ze is
eenj vrouw! Ja, ze is eene vrouw... en heeft gehoereerd. . .
—  Ocli lievechristenzielen, ik kan \'r niet uit wysworden!
—  Ik wel, zei jufvrouw Laps , ik begryp t heel goed.
—   Ja, slang. . . gy begrypt me! Uw geweten verklaart u de
woorden die er stroomen van de lippen des mans Gods... en
uwe verdorvenheid doet u de verzenen tegen de prikkels shian. . .
Jufvrouw Laps had reeds lang opgemerkt, dat huisdomine
zich by-voorkeur tot haar wendde. Ze had dit opgenomen als \'n
hulde aan hare diepere geloofskennis, en als des sprekers wensch
zich te verzekeren dat de verheven zin zyner woorden beter werd
begrepen, dan van den patiënt of de anderen kon verwacht worden.
* Maar toch woü ze nu graag \'n woordjen in \'t midden brengen
over die verdorvenheid, om te protesteeren tegen de meening dat
deze haar privaat eigendom wezen zou:
—  Ja zeker, domine, verdorven zyn we allen... allen zonder
onderscheid. . . maar. . .
—  Zwyg, goddelooze vrouwe Babilons ... en \\ ertrek uit uw
huis op de muren der stad. . . gy zyt verdoemd. . .
—   Hé?... vraagde jufvrouw Laps, verwonderd, en nu iet-
wat beleedigd.
Want de vromen nemen verdorvenheid en verdoemenis aan
met veel genoegeri, zoolang men die dingen collectief uitdeelt,
maar ze worden boos, als men verklaart dat \'r iets hapert aan
hen persoonlyk. Juist als met de bochels in 403.
—  Hé. . . hoe meent u dat, domine?
—   Ik zeg dat gy verdoemd zyt, vrouwe uit Josua twee. . . er
hangen roode koorden uit uw venster. .. en gy hebt gehoereerd
met de koningen der aarde. . .
Tot-dusverre was alles goed. Het hoereeren met koningen heeft
iets deftigs, en schaadt niet. Maar:
—   Met de koningen der aarde, en met den briefbesteller die
ziüke dikke bakkebaarden heeft. . .
Dit was érger dan //zoogdier."
Vóór jufvrouw Laps den tyd had hare eer te herstellen door
\'t verscheuren van den man gods, vloog Leentje de kamer in:
—   De vent is dronken, jufvrouw, hy is stomdronken.. . hy
heeft gebitterd op den hoek. .. daar is-i de deur uitgegooid, en
de jongens loopen \'m na. . . kyk hier. ..
En zy wees door \'t raam naar-buiten, waar indedaad de straat-
jongens met veel gejuich \'n preek commenteerden, die huisdomine
-ocr page 165-
124
IDEEN VAN MULTATUL.I.
scheen gehouden te hebben, want ze riepen: ho, lio, prikkeligc
slang met je verzenen. . . houdt je staart recht!
Stomdronken nu was huisdomine niet, dit hebben wy gehoord,
maar dronken was-i. In \'t wynhuis op den hoek had-i oefening
gehouden, en Lekntje die dit wist of giste, was uitgeloopen om
daarvan zekerheid te hebben, en door de openbaring van \'s mans
toestand, de pyniging van Woutek te bekorten. In dit voorne-
men werd zy te-hulp gekomen door huisdomine zelf, die in \'t
wynhuis bad hooren spreken over die geschiedenis van den brief-
besteller, en by z\'n aankomst in de woning van jufvrouw 1\'lE-
terse, zich vergiste in den patiënt dien-i behandelen moest.
—   En, voegde Leentje \'r by, \'t is niet nu alleen... \'t is
niet altyd even erg . . maar laatst niet Habakuk . . .
—   Zwyg jy, en ga aan je werk, zei jufvrouw PlETBBSE, die
beschaamd was omdat ze zich vergist had in de soort van wyn-
berg dien huisdomine bearbeidde.
My komt die vergissing heel verschoonbaar voor, en ik ben
zeker dat ze nog lang had kunnen voortduren, als de kloeke
LeENTJE daaraan geen eind gemaakt had.
Niet zonder moeite beschermde men huisdomine tegen de woede
van jufvrouw Laps. Stoffel hielp den man den trap af, zoo
goed-i kon, en leverde \'m over aan de straatjongens die terstond
\'n liedjen op hem maakten, vol prikkelslangen en jenever. Ik heb
dat dichtstuk niet kunnen machtig worden. Wat jammer is. En
iets te maken, en dat uittegeven als den juisten tekst, strydt te-
gen m\'n principes.
Zoodra jufvrouw Laps zich \'n beetje hersteld had, koos zy de
verstandigste party, en beschuldigde zichzelve van verkeerde op-
vatting.
—   O.. . o. . . o! Zoo ziet men hoeveel oefening \'r noodig is,
om vasttestaan in de leer. Ik herinner my nu klaar, hoe er in de
Schrift wordt gesproken van verkeerde handelingen der dochteren
Jeruzalem\'s. l)at heeft-i bedoeld met z\'n briefbesteller. Myn va-
der was in de granen, en ieder weet dus wie ik ben. De zaak
is duidelyk. . . maar ik voel hoe langer hoe meer behoefte aan
oefening.. . aan oefening, weetje ?
—  Maa.r, lieve jufvrouw Laps, de man was dronken. . .
—  Zoo zegt Leentjf. , maar.. .
—  En al dat volk op de straat. . . hoor eens. . .
-— Juist als niet den profeet Eliza. Ook hem beschimpten de
kinderen op de straat. . . en toen kwamen \'r beeren. . .
//Hei. . . hei. . . pas op je verzenen!" klonk het buiten.
—   Waarom zendt de Heer z\'n beeren niet, klaagde jufvrouw
Laps, die inzag dat de eenige wys om zich rein te wasschen van dien
-ocr page 166-
125
IDEEN VAN MULTATÜLI.
brief besteller, bestond in \'t verheffen van huisdomine tot profeet.
En hierin had ze alweer gelyk. Wat \'n profeet zegt, kun men
opnemen zoo-als men wil. Een bruid is \'n kerk. Een tempel is
een lichaam. Een vader is \'n zoon. \' Een zoon is \'n geest. Een
geest is \'n vader. Eén is drie. Drie is écn. En \'n bricfbesteller
is niemendal.
—   Maar de man was dronken, herhaalde jufvrouw Pietekse,
:i Is-of ze hierin eene reden vond om huisdomine\'s taal niet zóó ver
wegtewerpen, als wanneer-i eenvoudig ware bezeten geweest door
bybelwoede.
—   En al waar-i voor \'n oogenblik gevallen, wat zou dat be-
wyzen? Blijft men niet altyd mensch, en is de val niet noodza-
kelyk om de genade te doen uitkomen ? Zeg... waar bleef de ge-
nade , zonder val ?
Dit wist jufvrouw Pieterse niet, en ik ook niet.
Ik vind dat die jufvrouw Laps alweer gelyk had: zonder val
geen genade, en zonder genade geen val. Die dingen hooren by-
elkaêr als slot en sleutel, en wie er wat afneemt, doet verkeerd.
Als men \'n gebouw wil laten bestaan, moet men niet hier-en-
daar \'n pyler omhalen, of \'n hoeksteen wegbreken. SU ut est,
aut non sit.
Huisdomine was dus geheel in z\'n recht, en jufvrouw Laps
ook, schoon zy eigenlyk de zaak alleen daarom overbracht op \'t
terrein der H. Godgeleerdheid, wyl ze de aandacht wou afleiden
van haar briefbesteller.
—   Maar wat moeten we dan in-godsnaam aanvangen met dien
kwaêjongen? riep jufvrouw Pietekse in \'t eind.
Stoffel begreep, by ontstentenis van huisdomine, geroepen te
zyn tot de preek van den dag. Hy behandelde Ezechi.:l en de
afscheiding van de tien stammen, en deed \'r wat by uit Mat-
theus. Daarna ging-i over op de Makkabeen, en sloot met Da-
niel, Paulus, \'n Onze Vader en den H. Gekst.
—  Heel goed, zei jufvrouw Laps, maar nu de straf?
Want de vromen zyn nooit tevreden, voor er wat van straffen
in komt, waarin ze, met het oog op de Schrift, volkomen con-
sequent zijn.
—   Water en brood... stelde de moeder voor, of... wat
dunkt je van de Openbaring?
—   Ju. . . zoo... ik mag de psalmen nog-al... of. .. de ge-
slachtsrcgisters. . . Jakob gewan Juüa, Zadok gewan Achim. ..
—   Och, mensch. . . dat is alles al geprobeerd, en niets heeft
geholpen.
:— Als we \'m eens \'n paar hoofdstukken lieten van-buiten
lecren, van-achteren-af ?
-ocr page 167-
126
IDEEN VAN MULTATULI.
Jammer dat dit voorstel niet doorging. Misschien ware \'r wat
voor den dag gekomen waarin slot en zin stak.
—   Als ik \'m eens by my nam, jufvrouw Pieterse? Om \'t
geld is \'t me niet te doen... je zou kostgeld kunnen geven. ..
Wouter rilde.
—  Och ja, ging jufvrouw Laps voort, je zou kostgeld kunnen
geven... en ik zou \'m oefenen. . want om \'t geld is \'t me
volstrekt niet te doen. Oefenen... weetje ?
Ik heb niet juist kunnen te weten komen, welke marteling er
ditmjud voor Wouter werd uitgedacht. Ik denk dat men hem
gemakshalve geslagen heeft, en dit vind ik dan ook — alles in
aanmerking genomen — het beste.
Wat Ideën zonder hoofdstuk.
414.   Hoofdstukken als \'t vorige vervullen my met walging,
maar ik geloof dat het plicht is //den steen niet omtegaan, die er
ligt op onzen weg."
De zoogenaamde godsdienst ligt juist op \'t voetpad, en daarom
wil ik haar wegkantelen, als ik kan.
415.   Ik zeg: zoogenaamde godsdienst, want ze bestaat niet.
Neem eenen God aan, zoo nis ge wilt. . . maak hem dartel en
welhistig als Jupiter, of lasiig en kwalyknemend als de god dei-
christenen . .. noem hem Vbchnou , Siwa , Bouddha , Thaut ,
Jao, Jehovah, Zeus, Voorzienigheid, Almacht, Noodlot of
Natuur. . . dienen kunnen wy hem niet.
Om niet te blyven hangen aan \'n woord, wil ik dat //dienen"
wel aannemen in den zin van: hem aangenaam zyn, zyn wil
doen.
De vraag is dus: wat is zyn wil.
Voor my zou \'r in zekeren zin een antwoord kunnen bestaan
op die vraag. (162.)
Maar die vraag kan niet worden beantwoord door de aanbid-
ders cener persoon, of van personen.
Niemand weet het, en zy die beweren het te weten, zyn \'t
onderling niet eens.
416.   Wanneer wy \'t woord //God dienen" opnemen in den zin
van: //hem aangenaam zyn" dan behooren wy tevens te stellen
dat het hem //aangenaam wezen zou: ieder te dom weten wat hem
aangenaam is.
Dat-i dit niet gedaan heeft, blykt uit de verschillende
opvatting van z\'n vil.
-ocr page 168-
137
IPEEN VAN MULTATULI.
il Zoolang één menschenzoon dien god niet kent,
Zoolang is \'t laster te gelooven aan dien god. . .
Zeker! want in dat geval zou-i dien éénen onwetenden men-
schenzoon onbillyk behandeld hebben.. . mg by-voorbeeld. (98)
Alzoo draagt het geloof aan een persoonlyken god eene be-
schuldiging van onrechtvaardigheid in zich... quod ahsurdum.
417. Godsdienst is schadelyk, en wel op twee wyzen: door
doen en door niet-doen.
Het eerste ligt voor de hand. Zie Abrams-offers, elberfeldsche
weezen, kerkmoorden, brandstapels, het vierde bericht uit de 50e
eeuw... ja, dat vooral!
Maar de sohade die de godsdienst bewerkt door \'t ver7dnderen
van wat beters, is niet zoo makkelyk te vatten, en toch is ze
heel groot.
Dr. Klesmeyér ware misschien \'n bekwiiam timmerman gewor-
den, als-i zich had toegelegd op \'n wezenlyk bedryf, insteê van
naar de noordpool te reizen, om Pennewip\'s neusknyper te zoeken.
Misschien hadden wy geleerd zomerwarmte als snyboonen in-
teleggen tot wintel-gebruik, als we aan \'t vinden van de juiste
manier de moeite hadden besteed, die \'r nu wordt ten-koste gelegd
aan \'t bepalen der ware natuur van deze of gene jufvrouw Laps.
Of, zonder te treden op fantastisch gebied, alle burgers van
den Staat zouden kunnen zingen, schaken, met vrucht lezen,
zich nuttig en productief bezighouden in één woord, als men ze
daartoe had opgeleid in den tyd die nu is verloren-gegaan aan
Habakuk en consorten.
                                                                      i
Dit Idee is voor uitbreiding vatbaar, maar ik heb geen tyd,
en noodig den lezer uit, eens te berekenen wat-i al zou hebben
kunnen doen, uitvinden, bewerken, tot-stand\'orengen, als men hem
niet van jongs-af had geplaagd met buitenissigheden.
418. Welnu. .. er is nog veel meer. Al is uwe lyst lang, ik
zeg u er is nog veel meer, ja \'t meeste blyft nog over.
Iemand die in één kwartier voor zooveel stuivers alcohol ge-
bruikt, verliest niet alleen dat kwartier tyds uit z\'n leven, en
zooveel stuivers uit z\'n beurs, hy ontbeert vele kwartieren daarna
z\'n verstand, en de zoovele guldens die hem dat verstond zou
hebben kunnen opbrengen.
Wanneer men in de kerk zich indedaad bezighoudt met de
vertellingen die daar worden uitgekraamd, is \'t onmogelyk nuch-
ter
thuis te komen.
Wie dus wèl nuchter in de werkelyke wereld terugkeert, heeft
-ocr page 169-
128
IDEEN VAN MULTATULI.
in de kerk gehuicheld door zich aantestellen of-i dronken was,
en in dat geval gaat er by hem een kapitaal verloren aan zede-
lykheid, dat van veel grooter belang is dan zooveel kwartieren
en zooveel guldens verstands-productie.
Zie over den nadeeligen invloed der goddienory op \'t Onderwys,
den koinmentaar op de verhandeling over Vrye-Studie in den III
Bundel. (1872)
419.   — Godsdienst is noodig voor de zedelykheid. *)
—   Welke godsdienst?
—   De christelyke.
—   Zoudt ge dan \'n booswicht zyn, als uw papa \'n Turk ge-
weest was?
\') De zelfbeleediging die in dit voorgeven ligt opgesloten , schynt
den geloovers niet te deeren. En tevens stellen zy hun eigen God laag
door de meening dat hy kan gediend zyn met \'n deugd die gegrond
is op vrees voor z\'n ongenade. Om de onzedelykheid van dit begrip
te doen in \'t oog vallen, behoeft men zich slechts de vraag voorto-
leggen, wat men te denken hebbe van een kind dat alleen uit vrees
voor z\'n vader \'t goede doet? Het goede, dat dan eigenlyk ten-
gevolge van liet ellendig motief, \'t kwade wezen zou?
—   Neen, zegt men, wat God wil is het goede. Het zou goed
zyn op zichzelf, ook al kenden wy zyn wil niet: God en goed-zyn
is synoniem ?
—   Dan is God overbodig, en de aanmerking op de fraze waar-
mee dit Idee begint, blyft van volle ki-acht. (1872)
420.   — Godsdienst is noodig voor \'t Volk. *)
—   Geef dan aan de dominees tractement, rang en kostuum
van politiekommissaris.
\') Ook deze opmerking is niet vereerend voor wie haar maakt.
Er ligt iets in als: nu ja. .. \'t is wel onwaar, doch we hebben zoo\'n
leugen noodig.
Ik ontken die behoefte aan onwaarheid, doch al ware dit anders. ..
neen, \'t kan niet anders wezen!
Bovendien: Volk? Set Volk? Wie ben ik dan? Wie zyt gy,
die zoo spreekt? Staan wy buiten het Volk? Waar zou \'t heen, in-
dien ieder zichzelf maakte tot iets byzonders, en alle anderen te-
zamen tot Volk dat men zou mogen voeden. . . neen, vergiftigen
met leugens? (1872)
421.    — Geloof me, zonder godsdienst ware \'t Volk niet te
regeereh.
—   Nog-eens, zonder welke godsdienst?
—   Zonder de onze.. . de ware.
—   Honderde Volken zyn — en worden — geregeerd zonder
uw godsdienst.
                            ______
-ocr page 170-
129
IDBEN VAN MULTATUL1.
422.   — Toch geloof ik, dat onze godsdienst noodig is om \'t
Volk in-toom te houden.
—   Ik verdeel uwe meening in twee: dat het zoo wezen zou,
en: dat gy H gelooft.
Op \'t eerste heb ik reeds geantwoord.
En \'t andere, uw geloof ium die intoomende macht der gods-
dienst. . . ik geloof niet aan uw geloof, zoolang daarvan de op-
rechtheid niet blykt: door de armoede der notarissen, door uit-
teering van rechtsbezorgers, door wanhoop der slotemakers, door
intrekking van \'t politiewezen, door afschaffing uwer wetboeken...
—  O, er blyven altyd slechte mensehen. . .
—  Juist, en die worden in-toom gehouden, niet door uw gods-
dienst, maar door al de dingen die afgeschaft zouden kunnen
worden, als er te rekenen viel op den invloed van die godsdienst.
423.   — Maar wat is dan uw punt van uitgang, om te gera-
ken tot de kennisse des goeds en des kwaads?
—  Ik heb daarop reeds geantwoord in 276, en op veel plaat-
sen meer. *)
Doch gy deedt verkeerd, my die vraag te doen op dilemma-
toon. Want al kon ik u daarop niet antwoorden, die onkunde van
myn kant zou niets bewyzen voor uw godsdienst, die leugenach-
tig wezen kan, ook al weet ik daarvoor niets beters in de plaats
te geven.
\') In een werk als deze Ideen kon dit onderwerp niet onaan-
geroerd blyven. Toch heb ik \'t nooit monografiseh behandeld, mis-
schien wel juist omdat het zich overal op den voorgrond dringt.
Ook in 568 komt iets voor over \'t uitgangspunt onzer zedelykheids-
begiippen, doch alweder ter-loops, en reeds daar stelde ik my voor
dit punt aan een ernstig onderzoek te onderwerpen. Ik hoop dat
voornemen zoo dra mogelyk uittevocren, o. a. naar aanleiding der
essay van Dr. F. Feringa, in zyn zeer belangryk werk: Democratie
en Wetenschap. (Groningen by P. van Zweeden.) (1872)
424.  — Maar. .. men moet toch iets wezen.
—  Zeker. Doch juist daarom vind ik goed, dat men zich niet
maakt tot niets, door \'t aanhangen van allerlei dwaasheid.
— Goed. Maar toch eisch ik dat ge iets daarvoor in de plaats geeft.*)
Welnu, ik zal \'t beproeven. Luister oplettend:
A. verhaalt dat U. P. door de icaarden van G. neergegaan is
tot het vergeten der uitzichten, waardoor C. K. S. met de han-
deling van L. tol buiten.
Hebt gy dit begrepen?
\') Een zonderlinge eisch! Vordert men dit ook van den genees-
heer die \'n ziekte bestrydt? (1872)
ideen \'ii. 5e druk.                                                                  9
-ocr page 171-
130                                     ÏUEEN VAN MULTATULI.
—  Neen.
—  Ga heen dan, en vraag de verklaring aan anderen.
—  Ik heb opheldering gevraagd aan ieder dien \'k ontmoette...
maar \'r is verschil van gevoelen.
—   Dat geloof ik gaarne. Zeg-op, wat beteekenen de woorden
die \'k u voorzei?
—   A meende \'t was \'n middel tegen staatsbankroet. B zeide
dat \'t wel \'n praktizyns-rekening wezen kon. C beweert dat het
\'n minneliedje is. D noemt het \'n waschlyst. E houdt \'t voor \'n
uitgewerkt problema. F gelooft. . . in \'t kort, ieder maakt er wat
van: \'t is \'n grondwet, \'n roman, \'n doodvonnis, \'n reglement
op de garnizoensdienst, \'n troonrede, \'n liefdesverklaring, \'n ka-
taloog, \'n brief van mama. . .
—  Wèl... wèl! Maar gy, wat denkt gy?
—   Ik. . . ik weet het niet. Ik kan niet wys-worden uit het ding.
—  Gy moet niy zeggen wat het beduidt.
—  Ik kan niet. . . ik weet het niet.
—   Dan veroordeel ik u te kiezen tusschen liefdesverklaring,
doodvonnis, waschlyst, troonrede. ..
—  Dat kan ik niet.
—  Ik blyf aandringen op die keuze.
—  Dat is onbillyk.
—   Juist. Myne vordering is onbillyk. Uwe onmacht om non-
sense
te verklaren, maakt die nonsense niet tot wysheid.
Anders:
—  Daar buiten loopt \'n wezen met zeven koppen, twee neuzen,
\'n staart van drie ellen, en oogen van zand. Het heeft horens
op den rug, en vleugels als \'n vleermuis.. .
—  Dat geloof ik niet.
—  Dan moet ge my zeggen mie daarbuiten loopt, op de plaats
waar dat monster loopen zou, als \'t bestond.
—  Dat kan ik u niet zeggen.
—  Geloof dan aan myn monster.
—  Die vordering is onbillyk.
—  Juist. Zeer onbillyk.
Anders:
—  Uwe tante is blond?
—  Neen.
—  Bruin?
—  Ook niet.
—  Nog-al donker?
-ocr page 172-
IDEEN VAN MULTATULI.                                    131
—  Nog minder.
—  Ze heeft rood haar ?
—  Volstrekt niet.
—  Of \'n andere kleur van haar?
—■ Ook niet.
—  Maar is ze dan kaal?
—  Dat kan ik niet zeggen.
—■ Maar, eilieve, hoe is ze dan ?
—■ Ze is niet. . . ik heb geen tante. . . ze is dus niets.
—  Niets ? Dat geloof ik niet! Dan houd ik haar voor kaal.. .
want: iets moet men wezen.
425.   Geloof is slaap. Twyfel is begeerte. Onderzoek is arbeid.
Het getal werklieden is gering.
426.   Onder de niet-werkend en zyn minder slapers dan men
meent. De meesten twyfelen, en begeeren waarheid, doch niet zóó
sterk als noodig wezen zou zich gedrongen te voelen tot eigen
onderzoek.
Wanneer men van allen die op de bevolkingstaten zich inschryven
als behoorende tot een der tallooze christelyke gezindheden, af-
trok de velen die zich gereformeerd, katholiek, luthersch , enz.,
noemen: uit gewoonte, of: omdat hun ouders zich aldus noemden,
of: omdat ze nu eenmaal tot die gemeente behoor en, of: omdat men
toch iets wezen moet
(424) cf: om \'t voorbeeld voor de kinderen,
of: uit menschenvrees.. . dan voorzeker zouden er weinigen over-
Myven , en de meerderheid der bevolking zou waarschynlyk blyken
niet te behooren tot de zoogenaamde christelyke kerk.
Ik beweer echter dat niet de tegenstanders veel winnen zouden
by den overgang van die naam-christenen tot de openlyke hulde
atn \'t gezond verstand.
Want die overgang zou eerst plaats-vinden «Is \'t mode werd,
en geen schaê deed. Wy zouden alzoo vrydenkers krygen van \'t
gehalte der Christenen aan \'t hof van Constantyn. (7)
\'t Is om fe schrikken!
427.   Geen schooner beeld dan \'t beeld van //den laatsten
Christen 1"
Dit Idee is verkeerd begrepen. Men heeft daarin een weerslag
meenen te zien — \'n flauw weerslagje dan! — op de eerste helft
van \'t bekende
Que les boyaux du dernier prêlre
Serrent Ie cou au dernier roi!
Myne bedoeling was eenigszins liefelyker dan dit vonnis. Ik zie
9*
-ocr page 173-
132                                     TDEEN VAN MÜT.TATULI.
niet in, dat we veel winnen zouden door \'t verdry ven van priesters
en koningen, op die wyze. Bovendien , koningen kunnen nuttig zyn. En
ik vraag wie ons na zoon onvriendelyke executie, zou afhelpen van
den heul die ze ten-uitvoer had gelegd ?
De meening van 427 is — in-tegenstelling met het slot van 426
— eerbied uit te drukken voor de oprechten van harte, die hun
geloof in de goddelykheid van Jezus blyven bewaren, nadat het
plebs zal zyn overgegaan tot ontkenning. Dezelfde soort van geloo-
vers die nu my verdoemt, zal eenmaal — ongeloovig geworden —
zéér onverdraagzaam wezen voor de aanhangers van \'t oude. (1872)
428.    Hei voorbeeld voor de kinderen? Hoe, gyzelf gelooft niet
//aan die gekheid" — dat is de term — en toch zendt ge uw
kindeven naar kathechisatie of\' biechtstoel? Hoe, gy schimpt «p
de //zwartrokken, gy yvert voor \'t gescheiden houden van Kerk
en Staat, gy verwerpt pausdom, thcokratie, priestervegeering,
en toch laat ge uw kinderen biologeeren door die priesters? Gy
verwerpt de wonderen van ïobias , van Paulüs , van Elias , of
hoe al die goochelaars heeten mogen, en gy gaat voort de kerken
te bezoeken, die in-stand worden gehouden door \'t vertellen, uit-
leggen , commentarieeren van die wonderen ? Hoe, gy spot met
de wawelary van domine of pastoor, die \'n broodwinning maakt
van \'t uitrekken eener zinledige fraze tot \'n preek, en zonder pro-
test gaat gy voort de belasting optebrengen, waarmee dat gewa-
wel betaald word?
Duizendmaal liever is my de eenvoudige geloovige. Hy verkracht
niet het gezond verstand dat-i niet heeft. Doch wie daarmee wel
begaafd, toch den weg opgaat van die arme zinneloozen, begaat
\'n moord aan z\'n denkvermogen.
429.   V Voorbeeld voor de hinderen? Fraai voorbeeld!
Is dat niet \'n voorbeeld van valsheid en huichelary? Wanneer
gyzelf \'t geluk hiiclt u te ontworstelen aan de banden van \'t be-
spottelyk bygeloof dat onze maatschappy in windsels houdt,
moogt ge (fan uw kinderen overgeven aan \'n invloed, dien ge
nadeelig acht voor uzelf?.
Wat moet het kind denken van z\'n v.^der, als \'t dezen later
ziet glimlachen over dingen, die hyzelf het liet inprenten als iets
heiligs? Zal niet de dus opgevoede zoon den vader verwyten dat-i
hem bedroog? En zal-i niet recht hebben tot dat verwyt?
Voorbeeld? Ik begryp dat men z\'n zoon \'n voorbeeld geeft van
yver, van orde, van eerlykheid, van studie, van dapperheid, vari
matigheid, van hoogmoed. . . van goede zaken in \'t eind, maar
waartoe \'t voorbeeld dient dat men z\'n kinderen geeft, door \'t
luisteren naar domineespriuitjes, of door //het opgaan naar de
tafel des, Heeren" — zoo heet het immers? — dat begryp ik niet.
<
-ocr page 174-
IDEEN VAN MULTATULI.                               133
En vreest men niet dat de knaap zoodra-i later inziet dat de
vader willens-en-wetens hem leugens gaf, of geven liet, voor
waarheid, genoopt wezen zal tot het verwerpen van andere zaken,
minder overbodig, minder schadelyk dan kerkslaverny en won-
dergeloof? Zullen niet yver, eerlykheid, en andere deugden die
dezelfde vader zoo aanprees, den weg opgaan van Habakuk\'s
voortrell\'elykheid ? Zal niet de matigheid en de hoogmoed in één
hoek worden geworpen met de heele bybelrhapsodie ?
Daartoe moet de zoon van den half- of kwart-vrydenker on-
misbaar geraken, wyl-i tot ontwikkeling meer aanleiding heeft,
en op dien weg minder hinderpalen ontmoet dan \'n ander. *\')
Iemand die, van U/iristen-ouders geboren, later de onwaarde
inziet der onverteerbare vertellingen die men hem in z\'n jeugd
reikte als voedsel voor den geest, kan by \'t veranderen van zyne
begrippen daaromtrent, blyven vasthouden aan de waarheidsliefde,
aan de oprechtheid zyncr ouders, en tevens aan de deugden die
zy hem, naast het zoogenaamd Christendom, hebben ingeprent.
Maar de zoon van den vrijdenker moet den vader verachten, die
den moed niet had z\'n eigen kind deelgenoot te maken van zyne
meening omtren c zaken, welker kennis voor \'t kind van zoo hoog
belang is.
Van hoog belang... ja! Want de maatsehappy wordt in be-
weging gebracht door die zaken. De zoogenaamde godsdienst dringt
zich in alles, bestuurt alles, onderwerpt alles, maakt gebruik van
alles, heft belasting op alles, stelt zich overal in de plaats van
\'t eenvoudig gezond verstand\', en -Ie daarmee samengaande volks-
welvaart.
Niets is haar te gering, niets is haar te hoog. Van de bewaar-
school tot den troon. . . van de soep- en turf kaartjes tot de ma--
nifesten der koningen. . . van de blauwkous-lotery tot de bloedige
Seb.vstopols. . . van de straat tot het hof. . . van de kinderkamer
tot het sterfbed... overal perst zy zich in, overal heerscht ze,
overal verdringt ze wat er in den weg staat. En dat doet ze preé"-
kend, zingend, zalvend, gluipend, gniepig, valsch. Hier vraagt
ze \'n penning, en vertelt iets van \'n weduw. Daar neemt ze \'n
landschap weg, en betoogt dat die streek noodig was voor \'t
//geloof." Er is behoefte aan geld... betaalt: god wil het! Er
\') Dit is de vraag. Het gebeurt vaak dat juist die hinderpalen aan-
sporen tot nadenken en verzet. Zeker soort van femelary verwekt af-
keer in den knaap, die dan al zeer spoedig zich voorneemt: als ik
jrroot ben. .
Maar jammer blyft liet, dat de zoodanige, vóór hy «groot" is, zich
mout plooien tol \'n scliyn van onderwerping, waarby altyd de oprecht-
heid schade lydt. (1872)
-ocr page 175-
1S4                                IDEEN VAN MULTATCLI.
moet geleden worden... lydt: god wil het! Er is diefstal noo-
dig.. . gaat en neemt: god wil het! Moord en doodslag...
doodt en moordt: god wil het! En dan zien we den wil van
dien god geschreven in reusachtige bloedletters op de slagvelden
van Melegnano, Magenta en Solferino.
Overal klaagt men over zware belastingen, en overal gaat men
voort belasting optebrengen aan kerken en kerkedienaars. In ge-
huchten waar de menschen ter nauwernood beschut zyn tegen
weer en wind, en hun verblyf deelen met de varkens, steken de
kerken onbeschaamd hun spitsen omhoog als om den spot te dry-
ven met de ellende die hen omringt. In de steden zien ze met
pauwige verwatenheid neer op de armen die wegrotten in voch-
tige kelderholen onder de oppervlakte van de zee.
430. Ik zeide: róemand weet wat god aangenaam is, en hoe
hy dus zou willen yediend worden.
Die god zelf zou immers, in z\'n eigen belang, hebben gezorgd
dat \'r geen twyfel bestond over de wyze van dienen.
Stel u voor, dat velen u belasting schuldig zyn , en die behoo-
ren optebrengen in natura. Gy hebt in uwe huishouding zeker
artikel noodig... de opbrengst daarvan zou u aangenaam wezen,
daarmee zou men u dienen.
Maar de personen die verplicht zyn u die dienst te bewyzen,
hebben geen kennis gekregen van uwe behoefte aan \'n bepaalde
zaak. Zy wenschen u tevreê te stellen, want zy weten dat gy de
macht hebt — en den wil! — hen te straften, als de geleverde wa-
ren niet naar uw zin zyn. Nu brengt u de één dit, de ander dat,
maar niemand raadt uwe begeerte. Duizende jaren ziet gy uit
naar de verlangde zaak, maar altyd te-vergeefs.
Wat zou eenvoudiger wezen dan eens-voora! te zeggen: //goede
lieden, ik begeer dat!"
Waarom die arme belastingschuldigen te plagen met de voort-
durende onzekerheid of \'t opgebrachte wel indedaad strekt tot
kwyting van hun schuld?
Men heeft my verweten dat de opvatting van \'t Godsbegrip,
zoo-als het in dit nummer wordt voorgesteld, te menschelyk is. Het
is my onbekend of deze opmerking behoort gerangschikt te worden
onder beestachtige, kinderlyke, barbaarsche, duivelsche of godde-
lyke redeneeringen. Wat my aangaat, ik ben noch god, noch dui-
vel, noch barbaar, noch kind, noch beest. Ik ben een Mknsch. Ik
gevoel als mensck, denk als mensch, arbeid als mensch. In die hoe-
danigheid schryf ik m\'n Iüeen, en \'t komt my voor dat die ook
door menschen zullen gelezen worden.
Mocht ik eenmaal van hoedanigheid veranderen, dan zou ik by
die gelegenheid waarschynlyk tevens voorzien worden van de eigen-
-ocr page 176-
135
IDBEN VAN MUIiTATULI.
schappen die tot myn nieuwen staat behooren. Voorloopig houd ik
het voor passend my te bedienen van de intellectueele organen , die
me op myn tegenwoordig standpunt gegeven zyn, en dus: alsmensch,
mensehelyk
te oordeelen. Een God die daarover ontevreden was, zou
\'n zonderlinge god wezen. (1872)
431. — Maar, zeggen de vromen, uwe vergelyking is niet juist.
Wy weten wèl wat onzen Heer aangenaam is. Hy heeft zich ver-
waardigd ons dat te openbaren.
—  Ei zoo? Laat eens hooren.
Eerste vrome: Hy begeert psalmen.
—   Neen, roept de tweede vrome, ik vereer hem door in de
rondte te draaien.
Derde vrome: Ik spreek door den neus. .. dat doet hem zeker
pleizier.
Vierde vrome: Ik verveel me alle zondagen tot zyne eer.
Vyfde vrome: Ik ontbyt met Ezj-xhiel. *)
Zesde vrome: Ik lees alle dagen in \'n boek dat hond noch kat
verstaan kan. Als-i daarmee niet gediend is, verklaar ik hem
voor zeer exigent.
Zevende vrome: Dit alles is \'t rechte niet. De ware manier om.
hem in \'n goed humeur te helpen, is een groot huis te bouwen ,
en eens in de week daarin by-elkaêr te komen, om te luisteren
naar iets dat men even goed weet als die \'t vertelt, en evenmin
begrypt als hyzelf.
Achtste vrome: Ik roep gedurig dat ik \'n ellendeling ben,
onbekwaam tot alle goed. Dat moet hem \'n prettigen indruk
geven.
Negende vrome: Ik soupeer vier malen \'s jaars op klaarlichten
dag.
Tiende vrome: Ik onderzoek zyn wezen, en verschaf hem wat
afleiding door de verklaring dat hy driedeelig is.
Elfde vrome: Gekheid! Moderne theologie.. . geloof met schei-
kunde. . . dat is \'t ware!
Twaalfde vrome: Glad mis! Kabeljauw op vrydag. .. daar
houdt-i van.
Dertiende vrome: Alles fout! Niemand uwer weet het. Men
moet...
Halt, dertiende vrome! nNiemand uwer weet het... Q,. E. D.
*) Ziehier weder \'n fout van dezelfde soort als in 188, 385 en
409. Ik bedoel \'t ontbyten niet zoozeer — schoon ik ook dat af-
keur —■ als wel onze tekst. Ik leg den vijfden vrome \'n uitroep in
den mond, die my werd ingegeven door Voltaire\'s luchtig kii-
tiekje van Ezechiel IV, vs 12. Hy zegt daarvan: pourcu que Ie
Seigneur ou non profète ne m\'invitent pas a déjeuncr,
of zoo-iets.
-ocr page 177-
136                                IDEEN VAN MULTATULI.
De manier waarop men gewoonlyk die aardigheid beantwoordt,
houdt geen steek. De van-pasmakers der Schrift beweren dat hier
geen spraak is van specery, sans of eondiment ter-bereiding van de
spyzen, minder nog van de spys zelf, maar van brandstof, en dat
dus Voltairk ten-onrechte zoo afkeorig was van eene invitatie om
aan \'t maal deeltenemen.
Dat mest — byv. van runderen — in sommige Oostersche landen ge-
i bruikt wordt als brandstof, is waar, al kan ik niet verzekeren dat dit ook
\'t geval is me\'t de in den aangehaalden tekst uitdrukkelyk omschreven
soort. Aannemende echter dat vs. 12, naar den vvensch dei\' theolo-
gen, in niet al te te onzindelyke beteokei.is kon worden opgevat,
dan nog verzetten zyzelf zich door die opvatting flagrantelyk tegen
hunnen «Heer" die in \'t volgend vers ronduit verklaart dat het dit-
maal z\'n stellig voornemen is, iets heel onsmakelyks te doen ge-
reed-maken. In vs. H wil ik me niet verdiepen, om niet meer* be-
wy zen dan noodig is...
/
        Er blykt alzooduidelyk dat Voltaire\'s tegenzin in de uitnoodiging
volkomen gewettigd is, en schriftuurlyker dan die der uitleggers.
I
         Toch heeft hy ongelyk! De vraag is namelyk niet, hoe en waar
J hy ontbyten wil, maar: of hy op die wyze de strekking van EzE-
I chiel\'s bedoelingen weerlegt? Ik beroep my te dezen aanzien op
134, en word misschien door anderen verwezen naar 305 en\'t slot
van 432. De lezer moge kiezen. Wat my betreft, ik kan uit den
heelen Ezechiel niet wys-wordcn, al keur ik dan ook de manier
niet goed, waarop Voi.taire hem aanvalt. My komt byv. de zoo ge-
wraakte beeldspraak in cap. XXIU, niet alleen verdedigbaar maar
zelfs grandioos voor.
Hoe dit alles wezen moog, ik liet onzen vijfden vrome iets zeg-
gen dat niet in hem wezen kon, en voor die schryversfout vraag ik ex-
cuus. (1872)
432. Ik heb het recht myne meening aantekleven en voortte-
planten.
Dit beroep op m\'n recht is niet zoo overbodig, als \'t na eenige
eeuwen schynen zal.
De christenen houden niet van Domitianus, die hen verbrandde en
vechten liet niet wilde beesten. Ik erken dat die behandeling on-
aangenaam is, en begryp dus volkomen hunne ingenomenheid
tegen dien man. Maar wat ik minder begryp, is dat de chris-
tenen zoo dikwyls doen aan anderen, wat zy afkeuren in Domi-
tianus. De zaak komt altyd neer op het oude: «ieder mag ge-
looven wat hy wil, mits-i geloove als wy." Zoo neen, dan wordt
de afwyker uitgesloten, geplaagd, mishandeld, zooveel de //bur-
gerlyke" wet maar eenigzins toelaat, ja, meer dan zy toelaat.
Let eens bovendien op \'t verschil in toon van de aanhangers
dier schrale christelyke mythologie, en van de tegenstanders. In
een gezelschap zal de dusgenoemde godgeleerde spreken over z\'n
zaken — zondenval, verdoemenis, genade, enz. — op \'n wyze
alsof \'r geen twyfel ware aan de algemeene toestemming. Maar
-ocr page 178-
IDEEN VAN MULTATULI.                                137
iemand die niet zoo heel zeker is van \'t bestaan dier dingen,
moet al zeer bescheiden en omzichtig te werk gaan om niet te
worden behandeld als een onverlaat, zelfs door hen die eigenlyk
in den grond der zaak niet van hem verschillen in gevoelen,
maar meenen dat men niet //spotten mag met heilige zaken."
Zeker, met heilige zaken mag men niet spotten, maar men mag
wel spotten met de zeer onheilige vertellingen die men ons op-
dringt als godsdienst. Jazelfs wordt spotten plicht, waar redenee-
ring te vergeefs wezen zou. (395)
433.   De heilige Kwip of Kwap was onthoofd. In plaats van
daarin te berusten en zich \'r by neêrteleggen, zoo-als gy en ik
doen zouden, neemt-i zyn hoofd onder den arm, en wandelt er
meê heen.
Ik voor my twyfel aan de mogelykheid van die wandeling.
Want om iets te doen, behoort vooraf te bestaan de wil, het
voornemen, of althans de onwillekeurige aanleiding om iets te
doen. De organen die dat voornemen opvatten, of\' door die aan-
leiding worden geaffecteerd, bevinden zich in de hersenen, en
vandaar worden door de zenuwen de bevelen overgebracht naar
de lichaamsdeelen die belast zyn met de uitvoering. Op het oo-
genblik toen de heilige Kwip den wil had, of aanleiding vond, om
wegteloopen met z\'n hoofd, was dat hoofd gescheiden van den
romp, en er bestond dus stremming in \'t dienstverkeer tusschen
de hersens en de andere lichaamsdeelen. De hand kon niet weten
dat ze \'t hoofd onder den arm moest plaatsen, de arm had geen
bevel ontvangen dat hoofd vasttehouden, en de beenen bleven
verstoken van de uitnoodiging om Kwap te doen wegloopen. Ik
beweer dus dat die stoornis der kom muni katie.. .
— O, gy domme tegenspreker. .. ziedaar u verstrikt in de strik-
ken uwer wereldsche wysheid! \'t Mooie van de zaak is juist, dat
Kwip\'s hersens den last tot wegloopen met z\'n hoofd, hadden
gegeven vóór de stremming der kommunikalie. ..
Redeneer niet met de vromen.
434.    Maar, zegt de protestant, die zotte vertellingen-over
Kwip of Kwap gelooven wy evenmin als gy. Wy zyn verre ver-
heven boven de katholieken. . . wy versmaden menschelyke uitvind-
sels , fabelen, priesterpraatjes... zie eens onze godsdienst! By
ons is alles zuiver gezond verstand. Wy hechten niet aan die zotte
toevoegselen. . . wy houden vast aan den geest — aan de moraal,
weetje ? — aan de moraal en den geest die ons is verkondigd en
meegedeeld door den Heere Jezus Christus, hy die geboren
-ocr page 179-
138                                    1DEEN VAN MULTATULI.
werd uit eene maagd, gestorven is voor onze zonden aan het
kruis, en opgevaren ten hemel. ..
—  Ei!
Iemand bezocht \'n gekkehuis, en by \'t rondgaan werd-i bege-
leid door \'n persoon die hem inlichtingen meedeelde over de soort
van krankzinnigheid der opgeslotenen. De begeleider scheen ge-
voelig van aard, altans hy toonde zich diep bewogen met het lot
dier arme dwazen. De een was koning, de tweede \'n spelde-
kussen , de derde, vierde, vyf\'de... tot den drie-en-twintigsten toe,
waren dichters. Daarop volgden de godsdienstgekken — \'k heb
ze niet geteld — toen een paar liefdegekken — weinig, want die
zyn \'r minder dan men denkt — vervolgens de ongegronde-
hoogmoedsgekken, de eerzuchtsgekken, de geldjachtsgekken. . . *
in \'t kort, het was \'n wereld in \'t klein.
—   Zonderling toch en bedroevend, sprak de vriendelyke ge-
leider, dat de menschelyke geest zóó kan afdwalen. Die man daar
verbeeldt zich dat-i Paus is, en deze hier houdt zich voor \'n
brandende vetkaars! En dat is toch niet juist, m\'nheer. Want
u begrypt, als \'t waar was, had ik \'m al lang uitgewaaid. . .
De man protesteerde tegen de gekheid der anderen, en meende
zelf dat-i \'n zuidwestewind was. ..
Die protestante wind was de lastigste gek van \'t heele huis.
435. Ik gis dat men de c/targe in 433 overdreven vinden zal.
Welnu, men leze Dl\'. Meyboom\'s moderne wonderverklaring, waar-
van \'t volgend proefje:
Het veranderen van water in wyn is zoo moeiehjk wiet als
H schynt. Elke druif hevat immers zooveel deelen water, die
later in wyn overgaan. Het kunstje komt dus eenvoudig hierop
neer
, dat Jezus de wgnwording ietwat versnelde.. .
Juist! Het kunstje van Kwip is zoo ongelooflyk niet, als we
maar aannemen dat z\'n hersens diligent waren in \'t geven der
bevelen tempore utili... klaar benje!
En voor zulke wyshedens worden de Mcyboomen betaald!
Ministers die \'t beter behoorden te weten — en die \'t indedaad
soms beter weten — hebben de onbeschaamdheid belastingen
voortestellen, waaruit zulk ellendig geknoei moet beloond worden!
Zoogenaamde volksvertegenwoordigers voteeren de budjetten , waarop
voorkomen de jaarlyksche premiën op zülken verstandsmoord!
Ten-onrechte stonden, in vorige uitgaven, de in dit Idee cursief
gedrukte regels tusschen aauhalingsteekens, alsof ik de woorden van
-ocr page 180-
IDEEN VAN MULTATULI.                                139
Ds. Meyboom wedergaf. Dit is zoo niet. Maar wel bevatte de onder-
haalde regels den zin zyner wonderverklaring. (1872)
436.   En ware het nog zoo rechtstreeks alleen, het nadeel dat
de zoogenaamde godsdienst berokkent aan de maatschappy, maar
op zedelyk en verstandelyk gebied steelt zy nog onbeschaamder
op indirecte wyze, de beste vruchten uit den hof\' van volkswel-
vaart. Een kind dat misschien vermogens bezitten zou tot het aan-
lecren of uitvinden van nieuwe middelen om de Natuur dienst-
baar te maken aan den mensch — dat eeuwig-noodig probleem!
— wordt bedwelmd of verstikt onder psalmen, evangeliën, en
hoe al die voddery heeten moog. In-plaats van het te onderrich-
ten in de wetten van die Natuur, -waarvan de kennis nog zeer
gebrekkig is, doet men \'t kennismaken met Jozf.f\'s veelkleurigen
mantel of \'t hondje van Tobias. In plaats van \'t de wereld te
doen begrypen waarin het leeft, voert men \'t rond in een spo-
kerige leelyke kunstwereld, die voor eeuwen rhapsodisch werd
uitgebroeid in de verwarde hersenen van leegloopende vagebonden.
En als dan later dat kind in \'t werkelyk leven behoefte heb-
ben zou aan de flinke toepassing van dezen of genen regel der
natuur, zoekt het vergeefs in z\'n hoofd naar de wetenschap die
\'t noodig heeft. Het zoekt waarheid, vindt leugen, en vloekt va-
der of opvoeder die, tegen beter weten aan, opium reikte voor spyze.
437.   En ook zonder dien verstandbedervenden invloed, van de
vertellingen waarop het christendom gegrond is,, hoe kunnen ou-
ders hunnen kinderen een boek in-handen geven, dat onovertroffen
is in schandelyke taal en walgelyke vuiligheden? Wie \'t ontkent,
heeft nooit dat boek gelezen. Met welk recht weert men de Sadk,
Pigault Lebrun of Paul de Kock uit z\'n huis, als men z\'n
dochters de geschiedenissen in-handen geeft van Abraham , Loth ,
Jacob, Jui>a, Delila, Judith, Bachab, Bathsëba en consorten?
Men omzwachtelt in \'t dagelyksch leven de onschuldigste zaken
met te verregaande angstvalligheid, en schroomt niet zyn kinde-
ren geheel andere, niet onschuldige, zaken te laten lezen in \'n
bybel die geschreven schynt om dragonders te doen blozen. En
dat alles om god te dienen. . . foei, foei!
Weg met die halfheid, gy die beter weet, en juist daarom
oneindig lager sbiat dan de gehecl-geloovige met z\'n kinderlyk
onnoozele vroomheid. Hy geeft wat-i bezit. Gy bezit het betere,
en geeft het slechte. Als zyn kind hem vraagt om uitlegging van
deze of gene vuiligheid, kan er nog iets eerwaardigs, iets naïfs
wezen in z\'n poging om de Majesteit van zyn God te rymen met
de walgelyke vorm waarin hy zich diens wet voorstelt, maar als
-ocr page 181-
\\
140                                IDEEN VAN MULTATÜLI.
uw zoon, als uwe dochter, vragend met den vinger wyst op So-
dom en Gomorrha, moet gy u omkeeren, om den lach of\' de ver-
legenheid te verbergen, die aan uw kind verklappen zou dat ge
\'t om den tuin leidt met uw handleiding ter zaligheid.
En meer nog. Ge blyf\'t dat christendom en dien bybel aan-
kleven om \'t voorbeeld aan de kinderen, zegt ge? Wie opzettelyk
een voorbeeld geeft, moet daarby de bedoeling hebben dat voor-
beeld te zien volgen. Welnu, stellen we dat gy slaagt in die be-
doeling. Uw kinderen gaan den weg op, dien gy hun aanwyst. . .
Uw zoon liegt, bedriegt, steelt, moordt, rooft en hoereert: //\'t
staat in den bybel" zegt-i.
Uwe dochter doet als uw zoon: «\'t staat in den bybel" zegt ze.
Want ik daag u uit, één ondeugd te bedenken die niet voor-
komt in uw bybel. En niet alleen komt ze er in voor, maar ze
wordt daarin meegedeeld met \'n glimp van verschoonbaarheid, ja
zelfs meerendeels met den yk van Gods welgevallen.
En meen niet u dan te redden met vertoogen als: //ja, dat
staat daar wel, ma. . .a. . .a. . .r... enz., want gy raakt in de
klem met die maren. De knaap en \'t meisje wyzen zegevierend
op \'t woord van God dat gy hun in handen gaaft, op \'t woord
van //God dien men meer moet gehoorzamen Aan de menseken" en
wees zeer tevreden als ze u niet het zwygen opleggen met de woorden
van Jezus: //man, wat heb ik met u te doen" dat alsdan in hün
mond, in duidelyk hollandsch wil zeggen: loop haar den duivel!"
En dan zyn er nog die beweren, dat het in-standhouden van
die godsdienst noodig is voor de openbare zedelykheid!
Ik houd de in dit Idee voorkomende aanmerkingen op den
bybel staande, zoolang wy te doen hebben met de maatsehappy ge-
lyk die thans is. Maar ik erken dat we o:is een hooger standpunt
kunnen denken; van waar de onkiesheden des bybels, als zoodanig,
zouden vervallen. Hierop werd dan ook reeds gedoeld in de noot op
431, waar ik Ezecmei.\'s beeldspraak tegen Vü\'.tairk in bescher-
ming neem. Het zal nog lang duren voor DROOGSTOPPEL hoog ge-
noeg staat, om zich niet te ergeren aan de fatsoensfouten der Schrift.
Maar waarom blyft hy dan zweeren by de heiligheid i De tyd zal
komen dat. myne geestverwanten de naïveteit des bybels in bescher-
ming nemen tegen de naneven der tegenwoordige geloovers. (1872)
Een treffende vogelhistorie^piet \'». wenk over \'t nadeel van hoef-
fzers als voedsel. Doorslaand bewys van WOUTERS beterschap, blyk-
aar uit \'n kerkeVyk getuigschrift.
WouTER\'s eerste uitgang. Zyne
studie in de liefde. Congreoische vertelling, die doorbrandt in -water.
438. Myn vriend Obnis kocht na den dood zyner vrouw, tot
afleiding wat vogels. Als ik de smart over \'t verlies van z\'n we-
derhelft moet afmeten naar de hoeveelheid pluimgedierte dat haar
verving, moet ik erkennen dat-i zeer bedroefd geweest is. Want
-ocr page 182-
IDEEN VAN MtJLTATULI.                                141
het getal zyner vogels was groot. Hy had vinken met oogen, en
blinde vinken. Kanari vogels, zwarte, groene en geeie. Zeventien
soorten van duiven. Voorts papegaaien, kakatoea\'s*) lysters,
kraaien, eksters, kippen, raven, pauwen, eenden, kalkoenen,
ganzen, korhoendérs, kazuarissen, struisvogels en nog meer...
te veel om te noemen, jui3t als de vaderlandschs zeehelden in \'n
schoolboek.
Hoe-i gekomen was aan die verzameling, weet ik niet, en dit
doet ook niets tot de geschiedenis die \'k vertellen wil.
Op zekeren morgen moest Ornis uit de stad. Z\'n afwezigheid
zou van eenigen duur zyn.
—  Beste vriend, zeide hy, ik doe een beroep op uw vriendschap.
Ik houd niet van die beroepen. Want er zyn menschen die de
vriendschap a la lettre nemen, en van zulke beroepen een beroep
maken.
—  Ik ga uit de stad, vervolgd-i, en weet niet hoe ik \'t zal aan-
leggen . . .
—   Wel.. . neem *n plaatsbriefjen op de spoor.
—   Neen, dat is \'t niet. Ik weet niet hoe ik \'t zal maken
met m\'n vogels.. .
—- Als gy ze meêniiamt, stelde ik voor,
—  Dat gaat niet, om de kosten. Bovendien, Liioi is broeis. . .
Liwi was \'n jeugdige kanarivogel, die partant ponr la Syrië floot.
—  Wel, laat dan uw. vogels thuis.
—   Men ziet wel dat ge nooit getrouwd zyt geweest. . . dat
gy nooit vogels hebt gehouden. //Laat ze thuis" is fraai gezegd!
Wie zal er op passen, als ik weg ben? Wie zal ze toespreken,
voorörgelen, eten geven, reinigen?
— Ah zoo... is dat de zaak! En uw beroep op myn vriendschap...
—  Ja, dat is de zaak. Ik wilde u verzoeken, gedurende myn
afzyn, u te belasten met de zorg voor m\'n vogels.
*) Het zal misschien sommigen niet onaangenaam zyn, hier de
beteekenis van dit woord ft vinden. In \'t maleisen is kaka eene
oudere zuster. Met dit woord spreekt men op beleefde wys een niet
zeer jonge vrouw aan. Toea beteekent oud. Alzoo kaka toen = oude
vrouw. Om de gelykenis met den mond van een besje, hebben de
inlanders aan eene nyptang da^ijnaain kakatoea gegeven. En daar
de bekeade vogel iets zeer ouwevrouwigs in z\'n voorkomen heeft,
en tevens \'n bek die hem als nyptang dient, bestond er een dubbele
reden voor \'t naamgevend peetschap.
Moet ik om verschooning vragen voor deze en dergelyke noot-
jes? Men bedenke dat ik voor velen schryf, die \'t in de kennis
van... Indische zaken nog minder ver brachten dan een bewoner
van Batavia, of dan de specialiteiten uit »de-n-Oost" in onze Tweede-
Kamer. (1872)
-ocr page 183-
143
IDEEN VAN MULTATÜLI.
—  Ik heb veel bezigheden.
—  Stel ze uit. M\'n vogels.. .
—  M\'n vader is ziek.
—  Wat doet \'r dat toe ? M\'n vogels. ..
—  M\'n kinderen hebben de mazelen.
—  Warmhouden. M\'n vogels. . .
—  Lieve Ornis, ik heb geen verstand van vogels.
—  Hoe.. .
—  Geloof me, ik heb nooit vogels gehouden. Ik weet waarlyk
niet hoe ze moeten behandeld worden.
—   Dat maakt \'n onderscheid. Gy doet zeer wel, my dat te
zeggen. Dan zal ik trachten iemand te vinden, wien ik m\'n lie-
velingen tan toevertrouwen.
En Ornis liet my met rust, eindelyk: omdat ik geen verstand
had
van vogels.
Nu vraag ik, wat toch jufvrouw Pieterse bewoog, en wat
zoovélen beweegt, om kinderen te houdun?
Die goeie Ornis stoorde zich niet aan de ziekte van m\'n vader,
niet aan myne bezigheden, niet aan de ongesteldheid myner
kinderen, hy stoorde zich aan niets... tot op \'t pynlyk oogenblik
dat ik verklaarde: geen verstand van vogels te hebben!
Dat was \'n reden! Op die betuiging trok-i zyn verzoek in !
Geen verstand van vogels! Hoe, zou-i z\'n vinken laten behan-
delen als kraaien, en z\'n eksters als kalkoenen ? Zou-i aan myn
onkunde overleveren het talent van Liwi die door broeien en
fluiten aanspraak had op dubbele zorg? Zou hy de ooren van ge-
voelvolle tortels laten kwetsen door de wulpsche melodiën van \'t
o\'-gel der vlasvinken? Zou-i, by vergissing in \'t voedsel — als te
verwachten was van onbedreven handen als de myne — de teedere
maag van \'t winterkoninkje blootstellen aan de hoefyzers en oude
pantoffels die \'r overbleven van \'t ontbyt der kazuarissen?
//Neen, neen, honderdmaal neen! Geen verstand van vogels?
Dan zyt ge niet waardig ze te bewaken en te verzorgen!"
Zoo sprak Ornis.
Nu vraag ik nog eens: waarom hield jufvrouw Pieterse kinderen ?
En als ik dan bereken, dat het getal kinderen op de wereld
omtrent zeshonderd millioen is. ..
En dat die kinderen worden //gehouden" door de drie-of vier
honderd millioen menschen, die voor \'t meerend eel geen verstand
hebben van. . . vogels. ..
Ach, dan moet ik m\'n venster openen, om niet toetegeven in
\'n stemming als die van \'t winterkoninkje na zoo\'n verkeerd ontbyt.
-ocr page 184-
IDEEN VAN MDLTATDLI.                               143
439. Het schynt dat ook onze Wouter teveel hoefyzers had
binnen gekregen, want-i was bedrukt en neerslachtig. Zelfs Leentje
had moeite hem optebeuren, en te-meer omdat zy, ronduit ge-
zegd , niet goed kon wys worden uit haar beschermeling.
In \'t mazen zocht ze vergeefs haar weerga, en ik heb al ge-
sproken over de onzichtbaarheid van \'r heen-en-weertjes — dat
toch alles is, wat men van heen-en-weertjes verlangen kan —
doch haar bevattingsvermogen schoot te-kort by Wouter\'s ver-
trouwelyke mededeelingen, en zy kon zich niet onthouden van-tyd
tot-tyd den jongen aantezien met \'n medelydenden blik, die
twyfel verraadde aan de gezondheid van z\'n verstand. Te-ver-
geefs bespaarde zy eenige duiten van \'r schraal weekgeld, om hem
optevroolyken met de vroeger zoo welkome pepernoten.. . helaas,
Wouter\'s ziel was haar pepernoten ontwassen, en de ontdekking
hiervan veroorzaakte Leentje bittere smart.
—   Maar, beste jongen, wees dan toch verstandig, en laat je
niet het hoofd op-hol brengen met zulke praatjes! Die Fancy,
of hoe \'t schepsel heeten mag, heeft je beet gehad. . . of je hebt
gedroomd.
—   Neen, neen, neen, Leentje . . alles is de waarheid! Ik
weet zeker dat alles wat zy gezegd heeft, de zuivere waarheid is.
—   Maar Woutek ... die historie met je zusje. .. dat had je
dan toch vroeger moeten weten.. .
—  Ik wist het ook, maar \'k had het vergeten. Al wat Fancy
zeide,<wist ik. Het was me maar ontgaan. Terwyl ze sprak,
kwam \'t my weer duidelyk voor den geest.
—  Ik zal eens naar die molens gaan, zei Leentje.
En dat deai\\ ze. Naar Wouter\'s aanwyzing vond zy de juiste
plek waar die belangryke ontmoeting zou hebben plaats gehad.
Zy zag de balken, den modder, de eenden, het kroos.. . alles
was er, tot de aschlucht toe, alles... behalve Fancy en hare
vertellingen.
En ook Wouter zelf vond Fancy daar niet meer. Te-vergeefs
wandelde hy met de fatsoenlyke Hallemannetjes, zoo dikwyls men
hem thuis //van den vloer\'" wenschte. Te-vergeefs stond-i uren
lang aan de leuning van z\'n brugje, en luisterde naar \'t geklep-
per van de molens. Zy vertelden hem niets, en zongen niet, en
er kwam geen Fancy.
—   Ze zal te veel bezigheid hebben aan \'t hof myner moeder,
zuchtte Wouter, en bedroefd ging-i naar huis.
Maar als-i door \'t venster al de schoone sterren zag, die zoo
vriendelyk tintelden alsof ze \'m toewenkten moed te houden, dan
werd hy iets beter gestemd. De treurigheid bleef, maar ze was
minder bitter. Ze ging van smart over in heimwee, in zoet ver-
-ocr page 185-
144                                IDEEN VAN MULTATUM.
langen «naar huis", en met betraand oog, maar niet wanhopig
meer, riep hy fluisterend:
— Omikron, Omikkon!
440.   Wie hoorde d«t roepen? Wie verstond die klachte over
ballingschap ? Waar, door wien, werd achtgeslagen op die zucht naar
\'t hoogere, op die vurige begeerte om weertekeeren tot edeler stand ?
Of — juister, helaas! — werd dat roepen gehoord ? Werd
die klacht verstaan? Werd er gelet op dat verlangen?
Dat weet ik niet!
Ik weet niet of we zyn geschapen met een doel,
Of maar by toeval dadrzyn. . .
Maar \'t komt me voor, dat gewoonlyk de meeste blyken van
dat verlangen naar iets hoogers, niet worden gegeven door wie
beweren dit alles wel te weten.
En die opmerking troost me nu-en-dan over myne onwetendheid.
Indien toch \'t streven naar het goede afneemt in kracht, naar-
mate de zekerheid toeneemt dat zulk streven zal bekroond worden
met goeden uitslag, hebben de onwetenden geen oorzaak tot klachte.
Ik denk dat het dezen by de thuiskomst \'des vaders — als er zoo\'n
vader is, en als-i thuiskomt! — wel gaan zal als Lysterman-
NETJE die \'t naast aan de waarheid was, zonder te hebben meê-
geraden.
Herdrukten, uitgaaf 1865, blz. 65. (1872)
441.   Na lang beraad, en op Wouter\'s uitdrukkelyke belofte
van beterschap, had eindelyk meester Pennkwip zich laten ver-
bidden, en de hoofdroover-vrouwenhooner werd weer in genade
aangenomen, of altans nagenoeg. Woutkr mocht weer naar school
gaan, en zich oefenen in verzemaken, schoonschryven, werk-
woorden , hollandsche graven en dergelyke wetenswaardigheden.
Meester zei dat het jongetje te Muiderberg nog verdorvener
geweest was, en dat hy zelfs daarvoor raad had geweten. Met
Wouter zou \'t dus ook wel gaan, maar jufvrouw PikterSE
moest veranderen van huisdomine, want de tegenwoordige //be-
hoorde tot de klasse der wynzuipers." Nu, dat deed ze. Wouter
werd op de katechisatie //gedaan" by \'n wezenlyken domine, die
na kerktyd uit een boekje //vragen overhoorde." Den titel van
\'t boekje weet ik niet meer, maar de eerste regels waren:
le. Vraag: Van-waar hebt gy en alles wat er is, uw oorsprong?
Wouter had graag willen zeggen: wel, van m\'n moeder...
maar in \'t boekje stond:
-ocr page 186-
IDEEN VAN MULTATUU.                                145
Antw.: Van God, die alles uit Niet heeft voortgebracht.
2e Vraag: Hoe weet gy dit?
Antw.: Uit de Natuur, en uit de Openbaring.
Wouter begreep dit niet, maar goedig en volgzaam als-i was,
antwoordde hy trouwhartig wat er in z\'n boekje stond. Wel speet
het hem dat de pleizierige schoolvrye zondag, anders zoo uitne-
mend geschikt tot wandelen, bedorven werd door \'t //opzeggen"
der koningen Israels, wel was hy nayverig op de Joden
die telkens werden //weggevoerd" — een ongeluk dat hèm prettig voor-
kwam — maar hy schikte zich met vroom geduld, en was niet
de minste onder de zaligheids-leerlingen. Altans toen \'t jaar om
was, ontving-i een boekje met drie-honderd-vyf-en-zestig bybel-
teksten, één-en-twintig gebeden, even zooveel dankzeggingen , een
vader-ons, de tien geboden en de artikelen des geloofs. Er was
\'n voorschrift by, hoe dat alles moest gebruikt worden: eens pr
dag, \'n jaar lang.. . driemaal daags, \'n week lang by herhaling. . .
en de rest quantum sufficit. Voorin stond op \'n ingeplakt blaadje:
ter belooning
aan Wouter Pieterse
omdat hy
de lessen in de Noorderker.\'c
wel
heeft opgezegd,
en
ter aanmoediging
om
ter eere Gods
op
den ingeslagen weg
voorttegaan.
En daaronder stonden de namen van Domine en Ouderling,
met krullen die Pennewip zouden beschaamd gemaakt hebben. .
Het fatsoen der Hallemannen nam toe. De ouders dier kinde-
ren huurden een tuin //aan den Overtoom." Dat was zoo //heele-
maal buiten," zeiden zy, en //men kon toch niet altyd in stad
blyven." Bovendien: //de kosten waren zoo groot niet," want er
was één tuinman voor \'t heele pad, er stonden wel dertig bes-
seboompjes, en dat was toch altyd \'n aardigheid. Ook zou \'r wel
gras genoeg zyn om \'t kleingoed te bleeken, en dat won zooveel
uit op de wasch: //want, zei de stamvrouw der Hallemannen,
verleden was \'r yzersmet in Betsy\'s Kanesoe... dus was \'t heel
IDEEN II. 5e druk.                                                                       10
-ocr page 187-
146
IDEEN VAN MULTAÏUL1.
goed om dien tuin te huren, en als de menschen er over spraken,
was \'t uit pure jaloezie. Ook was \'r \'n regenbak by. . . en juf-
vrouw Kakels had gezegd dat die lek was, maar dat was laster,
want ieder moet zelf weten wat-i doet, en als je wat doet, heb
je altyd zoo\'n gemaal niet de menschen. . . want \'t was voor-
aan op d\' Overtoom... en als ja daaraan je storen zou, konje
nooit iets doen... en voor de kinderen was \'t \'n heele
uitspanning.. . die jufvrouw Karels moest maar letten op \'r
zelf... en als Gus jarig was, mocht-i jongeheeren vragen...
Gus werd jarig. Er zouden jongeheeren gevraagd worden, en
o geluk, "Wouter was onder de uitverkorenen.
Het zou me te vèr leiden, hier te onderzoeken wat Gus en
Franssie bewogen, hun gewezen commandituir-deelgenoot in den
pepermenthandel voortedragen tot kandidaat f\'eesthouder. De lyst
der genoodigden werd opgemaakt en goedgekeurd, en daar juf-
vrouw Pieterse zich gestreeld voelde door den omgang van \'r
zoon met //menschen die \'n buiten houwen," werd ook van dien
kant geen bezwaar gemaakt, mits Wouter beloofde //heel fat-
soenlyk te wezen, zich niet vuil te maken, niet te ravotten, z\'n
kleêren niet te scheuren" en zoo-al meer. Ook zei jufvrouw Pie-
terse //dat \'t zoo lief van \'r was, dat ze dit toestond, want \'t
was toch \'n heel ding om zoo uittegaan."
Ja, Wouter zou uitgaan! Voor \'t eerst uitgaan, voor het eerst
eten, drinken, zich vermaken onder \'n vretnid dak. \'t Was \'n
hoofdgebeurtenis in z\'n leven, en hy voelde al minder nayver op
de Joden die zoo dikwyls uitgingen, en ten laatste zelfs nooit
weer thuiskwamen.
De heugelyke middag was aangebroken. Met onbeschryfelyke
fierheid stapte Wouter de poort uit. //\'t Was rechts, links, weer
links, dan \'n brug over, en daarna rechtuit. . . \'t kon niet mis-
sen" had Gus gezegd. En de tuin heette Stad-rust, dus: //Wou-
ter moest maar vragen, dan zou-i \'t zeker vinden."
Dit was ook zoo. Wie voor \'t eerst uitgaat, komt altyd te
vroeg. Wouter was op Stad-rust vóór de andere genoodigden,
maar Gus en Franssie ontvingen hem vry wel, en stelden hem
voor aan hunne ouders, die zeiden dat Wouter \'n lief gezichtje
hebben zou, als-i wat minder bleek was geweest.
De andere speelnootjes kwamen vervolgens opdagen, en \'t
stoeien, draven, gooien, nam \'n aanvang, zoo-als dat by knapen
gebruikelyk is. De pret werd afgewisseld met wafelen en limonade,
//die heel langzaam moest gedronken worden, omdat de kinderen
zoo bezweet waren."
Toen de stammoeder der Hallemannen melding maakte van de
besseboompjes en den zoo kwaadaardig belasterden regenbak, had
-ocr page 188-
\'\' -
IDEEN VAN MUI.TATULI.                                147
ze onder de volkomenheden van Stad-rust, ook dut prieel moeten
opnoemen, waar Betsy zat met dien heer. . .
—   Wie is dat? vraagde Woutee aan de kleine Emma, die
meespeelde met de jongens.
—  Wel, dat is Betsy\'s vryer...
Nu weten wy uit de treffende geschiedenis van lange Ceciel,
dat Woutee z\'n eerste liefde reeds achter den rug had, maar
toch trof hem dat gezegde van Emma als iets vreemds. Tot-nog-
toe was \'n vrystertje, in zyne meening, \'n meisjcn aan wie men
griften en ulevellen geeft, Betsy scheen verheven boven zulke
dingen. Woutee begreep terstond dat-i lange Ceciel niet be-
hoorlyk behandeld had, en op eenmaal beving hem de lust om
te weten hoe \'n volwassen heer vryt met \'n meisje dat niet meer
school-gaat.\'
—  Haar vryer?
—  Wel zeker. . . geëngageerd !
Dit woord was Woutee te modern, en als nu de lezer scherp-
zinnig is, kan-i met vry veel juistheid berekenen in welk jaar
onze meid haar economisch huwelyk aanging met den barbiers-
knecht. Men stelle zich slechts de vraag: wanneer is in de Klasse
Burgerstand, III, 7, a\' (Pp) \'t flauwe //geëngageerd zyn" in
zwang gekomen voor \'t hartelyke: vryen ?
—  Ge. .. wat? vraagde Woutee.
—  Geëngageerd... ze verkeeren.
—   Wat is dat?
—  Wel. . . ze willen samen trouwen. Weetje dat niet?
Woutee voelde schaamte dat-i zoo\'n eenvoudige zaak niet
wist, en zoo-als meer gebeurt, hy schaamde zich nog-eens, juist
over die schaamte.
—   Wel zeker, dat wist ik wel... ik had niet goed verstaan.
Emma . . . wilje met my trouwen ?
Emma kon op \'t oogenblik niet, wyl ze geëngageerd was met
hare mama. Maar zoodra ze weer vry werd zou ze zich beden-
ken, en dan had Woutee veel kans. Want zy keek hem heel
vriendelyk aan, voor ze weghuppelde om te voldoen aan \'n con-
vocatie tot //stuivertje wisselen" in een anderen hoek van den
tuin.
442. Als den lezer de Spectator van van Effen bekend is,
zal-i zich herinneren dat daarin voorkomt de heel aardige be-
schryving eener burger-vryaadje. Ik houd die beschryving voor
echt, en vergeef onzen Justus makkelyker \'t afluisteren dan \'t
verzinnen, \'t Eerste is nagenoeg geoorloofd, ja zelfs byna plicht
in iemand die menschen bestudeert om Spectators of Ideën te
10*
-ocr page 189-
148
IDEEN VAN MULTATUL1.
schryven. Wie \'t afkeurt, moet ook den geneesheer veroordeelen
die z\'n patiënt bespiedt met het doel diens kwalen te leeren ken-
nen, om ze te genezen.
Ik spreek dus van Effen vry van onbescheidenheid, maar
evken eenigzins jaloers te wezen op de gelegenheid die hy schynt
gevonden te hebben tot zoo nauwkeurige waarneming. Wy weten
weinig van \'t huiselyk leven der trekvogels, de hartstochten dei-
schelpdieren ontsnappen voor \'n groot deel aan onze scherpzin-
nigheid , en toch staat in zekeren zin de natuurlyke historie van
oesters en zwaluwen in helder licht, wanneer wy die vergelyken
met de kennis van onszelf. Vooral is die kennis moeielyk te ver-
krygen ten aanzien van \'t geslachtsleven — in alle beteekenissen
— dat zich meer dan andere handelingen verbergt voor de blik-
ken van den opmerker.
//Wat zouden die twee elkaer te zeggen hebben ?" vraag ik
altyd myzelf, als ik \'n verliefd paar zie, en soms betrap ik my
op de verdrietige vraag: //zouden ze //elkaer wat te zeggen hebben ?
Verdrietig. . . ja! Want het doet my leed als ik \'n lid van myn
geslacht, een wederdeel dus van myzelf, een mensefi, moet ver-
dacht houden van gebrek aan adel, van onkunde in liefde, van
verwaarloozing der schoonste — neen, van de eenige — kracht
der Natuur, van opstand tegen de aantrekkingswet. Liefde — ik
heb \'t al meer gezegd, en men heeft myne bepaling zeer onze-
delyk gevonden, wat my genoegen doet — liefde is neiging tot
éénzyn. (199)
Maar gewis openbaart zich die neiging op oneindig veel wyzen.
Gelyk overal, is ook hierin de Natuur eenvoudig in regel, veelvou-
dig in toepassing. De liefde van \'n dief zal wel beduiden: kom,
laat ons saêm uit stelen gaan, de goddiener vereenigt zich met
z\'n geliefde in den gebede of in den psalme, en zoo al voort:
//elck ghedierte naer synen aerdt."
Of zou die \'neiging tot meedeelen, tot samenzyn, tot vereeni-
gen, by sommigen tevens de begeerte wezen tot het goede?
£y Wouter was het zoo, al wist hyzelf dat niet. Had-i niet
eens, in naam van lange Ceciel, de vryheid weergegeven aan \'t
vogeltje dat zoo angstig rondvloog in de nauwe kooi? Wel had
Ceciel daarom gelachen, en gevraagd ol Wouter gek was? Wel
begreep zy niet dat er verband was tusschen zyn medelyden met
het arme dier, en \'t kloppen van z\'n hart als-i haar naam kraste
op de bevrozen ruiten van de achterkamer, maar misschien zou
ze dat verband begrepen, hebben als ze Wouter had liefgehad.
En dat kon nu eenmaal niet, om dien broek boven \'t buisje.
Hoe dit zy, hem ware \'t onmogelyk geweest te denken aan
iets kwaads, als-i Omikron riep. Daarby vergat hy lange Ceciel,
-ocr page 190-
IDESN VAN MULTATULI.                                       149
en zeer verwonderd zou-i zeker geweest zyn, als deze verschenen
ware op dien roep. Kleine Emma leek er meer op, vond-i nu.
Zonder te denken aan \'t schryven van \'n Spectator, voelde
Wouter groote begeerte om te weten hoe de jonge heer die met
Bj\'/rsr in \'t prieel.zat, zich kweet van \'t werkeeren." Hy wist
middel te vinden zich aftezonderen van z\'n kameraadjes, en hoorde
een-en-ander dat hem niet veel wyzer maakte in z\'n liefde-studie.
—  Ja, ik heb ook gezegd: met Mei. . .
—   Wel zeker, om de bovenhuizen. . .
—  \'t Is \'n gemaal! En wat zegt je moeder ?
—  Zóó... zy vindt we moesten \'t nog \'n jaartjen aanzien, \'t
Is zoo onfatsoenlyk gauw te trouwen, \'t Is net, weetje, of. ..
-— Vier jaar. . .
—   Ja, vier jaar. Louw en Anna zyn zeven jaar geëngageerd
geweest. . .
Wouter was \'r grootsch op, dat-i nu precies wist wat dit be-
duidde. Hy begreep dat het zooveel wil zeggen als: samen \'n bo-
venhuis huren, liefst in Mei.
—  En kryg je nou die linnekast?
—  Neen. . . die wil m\'n moeder zelf houden. Ma<ir als we nog
\'n jaar wachten, zal ze ons \'n andere geven. . . \'n kleine.
—  \'k Had liever de groote. . .
—  Ik ook, maar weetje, zy zegt: jongelui hebben geen groote
kast noodig. Maar toen m\'n zuster trouwde, heeft ze \'n groote
kast //meegekregen."
—  Zeg dan dat je \'r ook een moet hebben.
—   \'t Zal niet helpen.
—   Probeer \'t maar. . . ik trouw niet zonder die groote kast.
—  \'k Wil \'t wel vragen. . .
Van dit gehalte waren de gesprekken die Wouter afluisterde
in \'t prieel. Hy was zeer onvoldaan, en verschool zich peinzend
in \'n donker hoekje. Wat \'m eigenlyk ontbrak, wist-i zelf niet,
maar toen kleine Emma hem kwam roepen, bleek er dat-i aan
heel iets anders had gedacht dan aan linnekasten en vakante
bovenhuizen, want met vroolyken schrik riep hy:
—  Zou zy \'t wezen.. . m\'n zusje ?
443. \'t Was avend geworden, en het spel der kinderen zou
binnens\'huis worden voortgezet. De kleine gemeente was vermoeid.
Er zou verteld worden door een van de grooten.
Welke //groote" verdwaald was op Stad-rust, om daar Moore\'s
Peri en Paradijs te behandelen, weet ik niet. Men zal vinden
dat het niet paste by Bktsy\'s //engagement" en die liefdesmo-
rende linnenkast. Maar even als velen meenen dat ieder persoon
-ocr page 191-
150
IDEEN VAN MÜLTATULI.
ééns ten-minste wordt bezocht door de fortuin, zoo ook schynt
er in de platste, minst dichterlyke omgeving, éénmaal althans
iets voortevallen dat //aan wie \'t vatten wil" de gelegenheid geeft
zich te verheffen boven \'t alledaagsche. Éénmaal wordt den
drenkeling toegeroepen: ge kunt zwemmen, sla uw armen uit!
Zal deze of gene dien roep verstaan in m\'n Ideen ?
De //groote" volgde in z\'n vertelling den engelschen dichter niet.
Hy volgde een van de vele wyzen waarop de />m\'-legende in alle
talen is bezongen, nadat ze in de gemoederen van alle volken
ontstaan was. Het grondbegrip van schuld, boete, offer, verzoe-
ning en eindelyke triumf van \'t goede, is diep geworteld in den
menschelyken geest, omdat de Urdichters behoefte hadden aan
dramatische spanning. Iedere stam had ten-allen-tyde z\'n Fancy-
verschyning, z\'n verlangen naar huis, de zucht om terugtekeeren
tot vorigen heilstaat. Overal vinden wy in de herinnering een
gouden eeuw, die wordt aangenomen als punt van uitgang, en als
doel voor de toekomst tevens. Al mogen wy vaststellen dat zulke
indrukken alleen bestaan in ons gemoed, en geen grond hebben
in de onverbiddelyke werkelykheid, toch blyft het zeker dat
die indrukken bestaan, en wie — als ik, helaas! — de heer-
schappy van \'t goede voor of na ons, ontkent, moet toch toe-
stemmen dat er naar \'t goede gestreefd wordt, \'tgeen op zichzelf
reeds : goed is. (276)
Ieder volk, ieder individu, heeft eenmaal smachtend uitgezien
naar \'n geliefde Omikkon, en \'t is de schuld van den minnaar
niet, dat ten-allen-tyde deze of gene priester zich vertoonde op
dien roep, en met uitgestoken hand antwoordde:
— Omikkon? Dat ben ik. Mag ik u zes schellingen verzoeken
voor de moeite?
Die zes schellingen hebben veel bedorven.
Want of men betaalde die, en hield den priester in \'t leven,
die zich voordeed als de gezochte minnares. . .
Of, men werd wakker, lichtte kleed en mombakkes op, herkende
den bedrieger, en wierp hem ter-deure uit, met de klacht: Fancy
heeft my bedrogen, ze zond me \'n valsche Omikbon!
Dat deed Fancy niet, dat deed de priester om die zes schel-
lingen.
444. i/De Pf.ri die voor de poorten van \'t paradys vruchteloos
smeekte té worden toegelaten tot den heilstaat der gelukzaligen,
bracht alzoo na veel vergeefsche pogingen eindelyk als \'t schoonste
wat de aarde opleverde, den laatsten zucht van \'n berouwhebbend
zondaar, en vond genade in de oogen des wachters aan de poort,
om de heiligheid der gave die zy offerde...
-ocr page 192-
151
IDEEN VAN MULT.VTULI.
—  Nu pandverbeuren! riep Gus.
—   Pandverbeuren, pandverbeuren! riep de gansehe kleine ge-
meente hem na.
Er werden panden verbeurd, gegeven en ingelost. Er moest
//gezoend" worden, dat spreekt vanzelf. Een raadseltje opge-
ven." \'t Werd niet geraden... natuurlyk. //Wie \'t wist, mocht
\'t niet zeggen!" Dat is by raadsels zoo de gewone conditie.
—  Wat zal de eigenaar van dit pand doen?
—  Op één been staan!
—  Over \'n strootje springen!
—  Een vers opzeggen!
—  Neen, \'n fabel. . . la cigale, of zoo-iets!
—  Ja, ja, ja!
\'t Pand was van Woütek.
—  Ik ken geen fabel, zeid-i bedrukt, en fransen versta ik ook
niet. ..
—  Ik zal je helpen: riep Emma . .. Ie père, du père.
—  Och, dat \'s geen fabel. . . toe Wouter!
\'t Was \'n heele pret voor sommigen in den kring, dat Wouter
geen fabel kende, en geen fransch verstond. Als \'n bekwaam mensen
wist, hoeveel genoegen hy velen doet met wat orabekwiuimheid,
zou-i waarlyk menigmaal zich dom houden uit louter menschenliefde.
Maar Wouter dacht ditmaal niet aan \'t pleizier van de an-
deren, dat-i ook niet zou begrepen hebben. Hy schreide, en was
boos op meester Pennewip, die \'m geen fransch en geen fabels
geleerd had.
—  Kom-aan, Wouter, kom-aan! plaagden de pandhouders.
—  \'t Hoeft geen fransch te wezen, vertel maar \'n fabel.
—  Maar \'k weet niet wat \'n fabel is.
—  Wel. . . dat \'s \'n vertelling met beesten.
—   Ja... of met boomen: Ie chêne un jour dit au roseau. . .
zieje, er hoeft geen beest in te komen.
—   Ja, ja... \'n fabel is \'n vertelling, anders niet... er mag
inkomen wat \'r wil.
—  Maar \'t moet rymen!
Wouter was op \'t punt z\'n rooverslied optezeggen. Maar hy
bedacht zich, en gelukkig! Want dat ware \'n groot schandaal
geweest in den huize Halleman, dat zoo bezonder fatsoenlyk was.
—   Wel neen, \'t hoeft niet te rymen, riep \'n ander die al
weer wyzer was dan de rest, //de koe geeft melk, Jantje zag
eens pruimjes hangen, prins Willem de eerste was \'n groot
wysgeer." Zieje Wouter, \'t gaat vanzelf, Kom-aan... vertel, of
je krygt je pand niet.
-ocr page 193-
152
IDEBN VAN MULTATULI.
445. Wouter begon:
//Er was eens \'n jongetje gestorven, dat niet in den hemel
mocht. .
—  Ho. . . ho.. . dat \'s de geschiedenis van de Peri! Wat anders !
—  Ik zal \'t anders maken, beloofde Wouter verlegen.
//Nu dan, dat jongetje moeht niet in den hemel, omdat-i...
geen fransch verstond, en ook omdat-i dikwyls stout was geweest,
en ook omdat-i meestal z\'n vragen niet had gekend, en ook om-
dat-i .. . omdat. . . i. . .
Ik geloof dat Wouter hier wat zeggen wou, over \'t onzalige
z/moedersknipje." Maar hy slikte \'t in, uit vrees de Halleman-
nen te grieven door \'n schynbare toespeling op den pepermenthandel.
//. .. omdat-i eens gelachen had onder \'t bidden. Want, dit
is zeker, jongetjes die lachen onder \'t bidden, komen niet in
den hemel.
—  Z...0...0...0? vraagden \'n paar schuldbewusten.
—  Ja, die komen niet in den hemel.
//Nu had dat jongetje \'n zusje gehad, dat een jaar vóór hem
gestorven was. Hy had veel van haar gehouden, en toen-i dood
was, zocht-i terstond naar z\'n zusje.
//Wie is uw zusje?" vraagde men hem. . .
—  Wie vraagde dat?
—  Stil, val \'m niet in de rede, laat Wouter voortgaan.
—  Ik weet niet wie dat vraagde.
//\'t Jongetje zei dat z\'n zusje... \'n blauw jurkje droeg, en
kuiltjes in de wangen had.. .
—  Net als Emma.
—  Ja, net als Emma.
//Men zei hem dat er in den hemel \'n klein meisje was, dat
\'r juist zoo uitzag. Ze was daar gekomen, een jaar geleden, en
had verzocht haar broertje binnentelaten, die zeker naar haar
vragen zou.
//Maar \'t jongetje mocht niet binnen... ik heb al gezegd
waarom. . .
—  Had zij altyd \'r //vragen" gekend ?
—  Zeker wèl! Dat spreekt vanzelf.. . laat Wouter toch voort-
gaan.
//Hy was heel verdrietig, dat-i z\'n zusje niet zou weerzien,
en vond nu, dat het sterven eigenlyk niet de moeite waard was
geweest. //Och, laat me tocli binnen!" vraagd-i heel vriendelyk
aan \'n heer die aan de deur stond. ..
—   Aan de poort, verbeterden velen te-gelyk, die zich gestuit
voelden door de dagelyksheid eener deur, maar niet getroffen
waren door de verhevenheid van Wouter\'s begrippen over \'t sterven.
-ocr page 194-
IDEEN VAN MULTATULI.                                     158
Zoo gaat het meer.
—   Goed, aan de poort, zei de arme jongen, beschaamd dat-i
zich zoo bezondigd had aan deftigheitl.
//Maar die heer aan de poort zei: neen.
Daarop keerde \'t jongetje terug naar de aarde.
—  Dat kan niet. . . eens dood, blyt\'t dood, riepen de wysgeeren.
—  Laat \'ra toch voortgaan... \'t is immers maar \'n vertelling.
Wouter ging voort.
//Hy keerde terug naar de aarde, en leerde fransch. Toen-i
daarna weer voor de. . . poort stond, zeid-i owi, m\'sieul Maar \'t
hielp niets, hy mocht toch niet binnengaan.
—   Dat geloof ik graag. . . hy had moeten zeggen: faime, tu
ai/nes.
—  Dat weet ik niet, zei Wouter nuchter.
//Nog-eens ging-i naar beneden, en leerde z\'n //vragen" zóó dat-i
ze kon opzeggen van-achter-af, van Heer, kom Imastelyk tot met
privilegie.
En dat deed-i aan de poort. Maar \'t hielp weer niet. . .
hy mocht nog niet binnen.
—   Dat wil ik wel geloovèn, riep \'n wyze. Om in den heniel
te komen, moet men //aangenomen" zyn. Was-i aangenomen ?
—  Ach neen, zei Wouter, daarom juist was \'t zoo moeielyk.
//Hy beproefde telkens wat anders, maar \'t lukte niet. Hy zei,
dat-i met z\'n zusje geëngageerd was...
Net als Betsy, riep Emma.
—  Ja, net als Betsy.
//Dat-i \'r zoo lief-had, dat-i zoo graag met \'r trouwen wilde. . .
maar \'t hielp alles niet, hy mocht niet in den hemel. Op \'t
laatst durfd-i niet terugkomen, uit vrees dut die heer aan de
poort knorrig worden zou. . .
—  Nu. . . en hoe is \'t verder?
—  Ik.. . weet. .. niet.. . verder. .. stamelde Wouter , ik weet
niet wat het jongetje doen moest, om in den hemel te komen.
Wouter wist wel verder, al kon-i niet onder woorden bren-
gen wat-i wist. Dit bleek \'n uur later.
By \'t naar-huis gaan, toen het heele gezelschap verschrikt uit-
eenvloog om \'t rytuig te ontwyken, dat in dolle vaart de poort
uitholde, gleed Emma onder de leuning der brug door, en viel
in de stadsgracht. Men loosde een gil.. . nog een
Wouter was \'t kind nagesprongen.
Als-i op dat oogenblik gestorven ware, zou zeker de //heer aan
de poort" hem niet hebben afgewezen, omdat-i geen fransch ver-
stond of niet //aangenomen" was.
Maar toen-i nat en bemodderd werd thuisgebracht, zei jufvrouw
-ocr page 195-
154                                IDEEN VAN MULTATULI.
Lai\'S: dat men den Heere niet mocht verzoeken. En dat was \'t
toch, als men te-water sprong zonder te kunnen zwemmen.
Ik vind dat die //Heer" \'t best te-pas komen zou by iemand
die niet zwemmen kan. Wie \'t wel kan, heeft meer kans zich-
zelf te helpen.
En jufvrouw Pieterse klaagde: //dat \'r met dien jongen altyd
wat was."
Nu, dat vind ik ook.
446. Aan sommigen myner lezers. Ik verneem van m\'n uitge-
ver, dat ge u beklaagt over de onregelmatige wyze waarop myne
Ideen verschynen.
Ik begryp uwe klacht niet, en zou eer uw verwondering be-
grypen, als myn geschryf regelmatig verscheen.
Ik heb \'t u immers gezegd: de gang van den man, wien
Nathan volgde met Jöchaz //en de rest". .. was wankelend.
iiZie, daar zygt-i neer,
Hy sehynt toch zwak te wezen
... 7 kruis is zwaar. . .
En, lieve sommige lezers, noch Nathan de zone Daouds , noch
de man die zoo gauw moe werd van \'t dragen zyner kleine, noch
zelfs de onbescheiden Jöchaz. . . eilieve, zy allen klaagden immers
niet over de traagheid van den kruisganger. Woudt ge minder
inschikkelyk zyn dan dezen?
Hoogstens was er vrees dat-i, uitgeput:
uniet spreken zou aan ,t kruis. . .
omdat dan \'t meegaan niet de moeite waard zou wezen.
Neemt liever \'n voorbeeld aan den man die, hoe zwaar be-
proefd ook door \'t gemis van z\'n kashtnir,
ndie licht van kleur en koeler was...
aan den man die, na \'t dragen van z\'n kind, zoo wysgeerig uitriep:
nHet drukt zoo op den duur, al sehynt het licht in , teerst!
Ja, neemt aan dien man \'n voorbeeld, en let er op hoe-i, zyn
eigen smart vergetende, met onverzettelyk vertrouwen op de //taai-
heid" van den patiënt, z\'n vrienden en gebureh moed inspreekt,
en hen by herhaling uitnoodigt niet toetegeven in de vreeselyke
angst dat de kruisman voor goed bezwyken zou, voor-i tot het
einde toe hun kind\'ren stof had geleverd:
iitot \'» vroolyk kruismansspel"
-ocr page 196-
IDEEN VAN MULTATULI.                                155
Weest eerlyk, lieve sommige lezers, en erkent dat het meegaan
met den stoet niet de moeite waard wezen zou, als niet de held
van \'t feest nu-en-dan neerzwikte, zoodat een oogenblik
ude top en de arm van \'t kruis
Bat slingerend voor schoof onder
7 wagg\'len, gants verdwynt,
En niet dan\' langzaam weer omhoog rijst. . .
Bovendien, hoort niet Schmoel by \'t feest? En zou niet aan
dien onmisbaren toeschouwer by eiken kruisgang, \'t werpen met
drek moeielyker vallen, als niet van-tyd tot-tyd de hoofdpersoon
hygend neerzeeg om \'t mikpunt zékerder te maken?
Eere den man die z\'n kashmir vergat, eere de zone Daouds,
eere Jöchaz . .. zy alle klaagden niet, noch verwonderden zich,
over den tragen gang van den kruisdrager...
Nog-ecns, lieve sommige lezers, wilt ge minder zyn dezen?
Wie zich verwondert over de onregelmatigheid, waarmee myn
ideen in \'t licht komen, heeft zeker 283 niet of verkeerd, ge-
lezen.
Ik zeg met dien ander:
//Het is hem aantezien
Bat hy veel droeg, maar kracht heeft meer te dragen,
Bat hy veel leed, maar lang nog lyden kan."
Goed... de kruisman is //taai, en zal spreken aan \'t kruis"
maar vordert • noch verwacht dat-i altyd zal dóórspreken. Jezus
heeft slechts zeven korte frazen gezegd, en hy stierf toch maar.
Ik verzeker u, sommige lezers, dat het my van-tyd tot-tyd zeer
moeielyk valt aan u vertellingen te geven — die gb dan nog
veelal niet begrypt — aan u gedachten meetedeelen — die ge
dan nog dikwyls averechts opvat — als \'t hart me bloedt by \'t
aanschouwen van den nood myner vrouw en kinderen.
Is dat \'n klacht?
Het is eene aanklacht!
En al ware \'t \'n klacht, is \'t zoo vreemd dat \'n lyder roept:
my dorst ? Is \'t zoo vreemd dat-i z\'n vader vraagt: Myn God, myn
God, waarom hebt ge my verlaten?
Is \'t zoo vreemd dat-i tranen
stort als droppelen bloeds, in Gethsemané?
Juist daar is Jezus mensch, d. i.: groot. Niet groot is-i in
vertellingen, die \'m laten hemelvaren. Wie geen smart voelt, heeft
van \'t lyden de eer niet.
En toch is myn klagen, oawklacht. Als vroeger roep ik den
-ocr page 197-
156                                IDEEN VAN MULTATULI.
farizéen, schriftgeleerden, wetgevers en bestuurders toe, dat er
verrotting ■ in den Staat is, verrotting dom- hunne schuld!
Wie 91 begrepen heeft, zal inzien hoe \'t my stuit aftedalen
tot het dagelyksche. Maar ik wil niyzelf daartoe dwingen, en po-
gen de taal te spreken van den dag.
Ziehier. Om te sohryven, om te arbeiden, moet ik leven. Daartoe
moet ik eten, drinken, wonen. Om dat te verkrygen heb ik geld
noodig, juist als \'n makelaar in kofti. Ik erken nederig in dit
opzicht dezelfde behoefte te hebben als Droogstoppel.
Ook zou my noodig wezen zekere kalmte, zekere rust. Ik wilde
byv. — als \'t niet teveel gevergd is — zoo-gaarne niet alleen
van-daag wonen en eten, maar ik maak eenige aanspraak op wat
zekerheid dat ik ook morgen in-staat zal wezen tot arbeid, of
althans, wanneer men die aanspraak onbescheiden vindt, ik ver-
khiar behoefte te voelen aan die zekerheid.
Bovendien, al stelt men my — ten-onrechte voorwaar! — te
hoog, om my onderhevig te achten aan menschelyke behoeften
van stofïelyken aard, dan nog word ik in \'t doordenken van de
onderwerpen die ik behandel, meermalen gestoord door de vrees dat
in allen geval de mynen niet verheven zyn boven zulke behoeften.
Misschien zou \'k //mooier" schryven, als dit niet het geval was.
Alweer erken ik dit voor \'n zwakheid te houden. Ik, die om
eigen wel of wee my niet bekommer, waar \'t te-doen is om het
goeie,
ik, die in dienst van mynen God, dagelyks het dierbaarst
wat ik heb, prysgeef, ik moest ook de kracht bezitten dit te
doen zonder smart, of althans ik moest die smart niet laten lieer-
schen
over myn stemming.
Maar die kracht heb ik nu altyd niet. Ik bracht het offer,
breng \'t dagelyks weer, voel nooit de minste begeerte om terug
te keeren van den toch zoo zwaren gang naar de off\'erplaats. . .
dit alles is waar, doch. . . vroolyk, opgewekt, geschikt tot den-
ken, dat is: tot arbeiden, maakt me die dagelyksche tocht naar
Mqria niet!
Als ge dus somwylen \'n idee of \'n vertelling //niet mooi"
vindt — eilieve, zyt gyzelf zoo mooi? — denk dan: misschien
was-i in angst over de ongesteldheid van z\'n kind.
En als ge oordeelt dat ik u te lang wachten laat op \'n ver-
telling of \'n idee , troost u dan met de vermakelyke zekerheid,
dat myn verdriet nog grooter is over \'t lang wachten op recht. . .
over \'t lang wachten op \'n gelegenheid, om m\'n gezin te huis-
vesten, te kleeden en te voeden.
Ziet ge, sommige lezers, weest billyk... als dat ten minste
niet teveel is gevergd... van lezers.
-ocr page 198-
IDEEN VAN MUIVTATULI.                                    157
En, sommige lezers, gy die u beklaagt dat ik niet geregeld
opkom in de vervelende werkplaats van \'t schryversambacht,
eilieve, wat hebt gy gedaan, al den tyd dien ik, buiten de werk-
plaats , doorbracht in zwaren arbeid ? Wat hebt gy gedaan ? (205)
Hebt ge tot liet Volk gezegd: laat ons onderzoeken of deze man
waarheid heeft gesproken?
Of hebt ge \'t onverschillig aangezien dat-i belasterd werd en
mishandeld , verguisd en bestolen ?
Hebt gy iets gedaan om de smet uittewisschen, die \'r kleeft
op de natie waartoe gy behoort?
Hebt ge meegewerkt in \'t wegruimen der vuile brokstukken
van \'t inééngestort gebouw der nederlandsehe zedelykheid ?
Hebt gy iets bygedragen tot stichting der godsdienst van het goede ?
Ja of neen. . . hoe ook \'t antwoord zy op die vragen, valt den
man niet hard, die deed wat-i kon, in den tyd en met de ver-
mogens die hem overbleven na \'t pynlyk tobben over \'t noodige
voor vrouw en kind.
In Pruissen stelde men dezer dagen de afgevaardigden schade-
loos voor de nadeelen hun berokkend om \'t afstemmen der mili-
taire begrooting.
My heeft men tot heden toe \'t papier niet betaald, waarop ik
m\'n Vry-Arbeid en m\'n Ideen schreef!
Noch zelfs de kosten die ik maakte tot de reis van Lübak naar
Batavia, om den //grooten heer te spreken over de ellende der
bevolking."
\'t Is waar, in Pruissen verzette men zich tegen uitgaven, en ik
verzette my slechts tegen geweldenary, roof en moord.
Daar was \'t te doen om wat geld, en hier maar om geweten
en eer.
Maar zeggen sommige lezers, gy spreekt veel over uzelf. .. gy
stelt uzelf op den voorgrond ?.. .
Ik heb op die beschuldiging reeds vaak geantwoord. (22. 23.
24. 25. 26. 27. 28. 298. 299, en op veel plaatsen meer.)
Ik spreek veel over myzelf, en stel my op den voorgrond...
Ja!
Dit deed ik reeds te Lebak, toen ik tot de bevolking zeide:
//verzet u niet, gaat rustig naar huis, ik zal zorgen dat u recht
worde gedaan."
En zelfs myne vrouw stelde zich op den voorgrond, toen ze,
nadat haar de vergiftiging myns voorgangers gebleken was, uit-
riep: //Ik ga niet, wy eten en drinken samen!"
-ocr page 199-
158                                IDEEN VAN MULTATULI.
Ik stel myzelf op den voorgrond...
Ja!
Wien anders wilde men dat ik op den voorgrond stelde? Een
makelaar in kruienierswaren ? Of \'n gepensioneerden resident?
Of \'n leverancier van ryst op Banka? Óf iemand die met zooveel
succes hammen en jachtgeweren verkocht? Of \'n aandeelhouder
in de Billitonmynen ? Of \'n kunstkoopende verzemaker? Of \'n
kommies van de buitenzorgsche secretarie? Of \'n tabaksplanter?
Of Duïmaer van Twist , rustiger-gedachtenisse ?
Ik vraag het u, sommige lezers, wat zou zulk volk op den
voorgrond doen?
Zouden die lui \'r niet heel verlegen uitzien op hun: voorgrond?
Ik denk: ja.
Want hoogmoed is hoogen moed, én ik vrees dat hun de moed
ontbreken zou, om hoogmoedig te wezen.
Maar... //Ik ben zoo bitter van toon. . .
Il y a de quoi! dunkt me.
Maar... //ik ben zedeloos...
Ja!
En zelfs onzedig...
Ja! \'t Doet my genoegen dat gy \'t onderscheid vat tusschen
die beide woorden. Ik put daaruit de hoop dat ge ook de ver-
telling zult begrypen, waarmee ik dezen bundel myner jdeen besluit.
Is die vertelling \'n klacht?
Neen, neen, neen, sommige lezers, duizendmaal neen... ze is
\'n aanklacht!
447. In Samojedie — ik weet niet of \'t land zoo heet, maar dat
is \'n leemte in de taal, die we moeten aanvullen — in Samo-
jedie is \'t de gewoonte, zich van-top tot-teen te besmeren met
ransige traan.
Een jonge Samojeed verzuimde dit. Hy besmeerde zich vol-
strekt niet, noch met traan, noch met wat anders.
— Gy volgt de zeden niet, zei \'n Samojedisch wysgeer... gy
hebt geen zeden... gy zyt zedeloos.
Dit was heel juist gezegd.
\'t Spreekt vanzelf dat de jonge zedelooze Samojeed mishandeld
werd. Hy ving meer robben dan elk ander, maar \'t baatte \'m
niet. Men nam hem z\'n robben af, gaf die aan betraande Samo-
jeden, en hèm liet men honger lyden.
-ocr page 200-
IDEEN VAN MULTATULI.                                159
Maar \'t werd nog erger.
De jonge Samojeed, na eenigen tyd te hebben voortgeleefd in
onbesmeerden staat, begon eindelyk zich te wasschen met ean-de-
cologne. . .
— Hy handelt tégen de zeden, sprak nu de wysgeer van den
dag, hy is onzedig! Komt, wy zullen voortgaan hem de robben
aftenemen die hy vangt, en bovendien slaan...
Dit geschiedde.
Maar wyl men in Samojedie geen laster had, geen kopyrecht,
geen verdachtmaking, geen domme orthodoxie, noch valsch libe-
ralismus, noch bedorven politiek, noch bedervende ministers,
noch verrotte Tweede-Kamer,.. . sloeg men den patiënt met de
afgekloven beenderen van de robben, die hyzelf gevangen had.
Aan m\'n overige lezers myn hartelyke groet!