-ocr page 1-
!/.
VHSV / Z^ZZ
fi!>
/ -,
*/
-ocr page 2-
-ocr page 3-
PROF. J. J. VAN OOSTERZEE.
MARNIX VAN SINT ALDEGONUE.
IfBUOTHIf*
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
I Mll
-ocr page 4-
-ocr page 5-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
"Zwaai Ne eiland , uwen roem voor helden van uw grond!
Laat uwer braven naam vermelden in liet rond.
De vreemdling sta verbaasd, zoo hij uw glorie ziet;
Maar, wien gij roemt of eert, vergeet uw Marnix niet!"
De vriend der vaderlandsche geschiedenis, die na korter of langer tijd weder eens
Ueeraardt Brandt\'s Historie der Reformatie hier te lande in handen neemt, en aan de
hand van dezen uitnemenden gids zich in het roemrijkst tijdperk van ons heerlijk
voorleden verdiept, staat gewis met eerbied mede bij de beeldtenis stil, waaronder
de waarheidlievende Auteur het zinrijk Bijschrift geplaatst heeft:
Hier zien wij Marnix nog, dien Brussel braght in \'t leven:
Den schrandren Edelman, die \'t Paapendom deed beven;
Den Tolk der bijbeltaal, op maat, en zonder maat,
Den Predikant voor \'t hof, den Raadsman van den staat.
Inderdaad, dat Quatrain van onzen Historiograaf, in zoo eigenaardigen lapidair-
stijl gezet, het kon — des verkiezende met verzachting eener enkele, meer hard-
klinkende, dan kwalijk gemeende uitdrukking — in gulden letteren op het standbeeld
gebeiteld worden, dat toch wel éénmaal op Zeeuwschen bodem zal rijzen ter eere van
den man, dien men met het volste recht de ziel van den opstand onzer vaderen
tegen Spanje genoemd heeft. \' Maar, in afwachting daarvan, mag datzelfde Bijschrift
1 Het bovenstaande was geschreven, eer nog iets bekend was van de verrassende hulde, in Scpt.\'72 dooreen uit-
gelezen tal van Antwerpenaren uaan hunnen grooten Burgemeester*\'gebracht. Indien de Auteur der hier volgende bladzijden
het niettemin onveranderd laat staan, het is in de hoop en verwachting, dat dit treffend huldebetoon een later, meer
Xationaal, niet overbodig maken, maar veeleer uitlokken en bespoedigen zal.
-ocr page 6-
4                                         MARN1X VAN SINT ALDEGONÜE.
niet reeds nu ten leiddraad onzer gedachten verstrekken, waar wij het wagen "in
Memoriam" van de schoonste bladzijden onzer volkshistorie een woord van eerbiedige
hulde bij den naam van
PHILIP VAN MARNIX, HEER VAN SINT ALDEGONDE
te schrijven?
Ja, waarlijk, werwaarts ook ons oog in de tweede helft der zestiende eeuw zich
in de zeventien Provinciën richt, telkens ontvangen wij nieuwe aanleiding om het
met den dichter te zeggen: \'•Hier zien wij Marnix nog". Zijn persoon vertoont
zich na 1 5(5 1 slechts op enkele punten, maar zijn geest, zijn woord, zijn invloed, wij
ontwaren die overal, en zelfs waar hij als balling in den vreemde vertoeft, of als
afgezant zijne stem aan vreemde hoven verheft, laat zich de machtige werking dezer
uitstekende persoonlijkheid voelen. De Spaansehe minister Olivarez schreef in de zeven-
tiende eeuw: \'•er zijn geen menschen, of ik ze al zoek, ik vind ze niet"; had hij eene
eeuw vroeger geleefd, en den Heer van West-sou burg gekend, hij had alzoo niet be-
hoeven te spreken. Marnix toch was niet slechts Iets, betrekkelijk Veel, maar wel
waarlijk Iemand, een Man uit één stuk, een Karakter, de schoonste periode van den
schoonen heldentijd waardig. Niet enkel door wat hij deed, maar in de eerste plaats
door wat hij wezenlijk was, heeft hij zich onbetwistbare aanspraak verworven beide
op de bewondering en de liefde van tijdgenoot en nakomelingschap. Hier was, voor-
waar, geen "vriend van ijdelheid en rook", gelijk men niet ten onrechte den onge-
lukkigen Egniont genoemd heeft. Hier treedt een man voor ons oog in den hoogsten
zin van het woord; een kolossale figuur, die, waar zij verschijnt, reeds daardoor
menig andere als in de schaduw terugdringt; eene van die persoonlijke en zedelijke
machten in éen woord, waarmede vriend en vijand rekenen moet, omdat zij zich mi
eenmaal niet wegcijferen, noch van de hand zetten laten.
"Hier zien wij Marnix nog, dien Brussel braght in \'t leven".— Ducht niet, dat
wij u zullen vervelen met eene dorre biographische schets, beginnende met dat huis
op den hoek van de "Place du Musée" in Belgie\'s hoofdstad, waar het eerste daglicht
begroet werd, en eindigend met de nederige Avoning te Leiden, waar zestig jaren later
het grijzend hoofd het laatst over het gewijde blad werd gebogen. Wat zou zulk een
verhaal anders kunnen zijn, dan eene matte kopie van wat reeds zoo dikwijls in allerlei
vorm is geschreven en nageschreven! Wat anders ook, dan een méér dan zestigvoudig
bewijs voor de waarheid van dat aandoenlijk: "Repos ailleurs", waarin voor het oog
zelfs van den oppervlakkigen beschouwer geheel dit leven zich zamentrekt! De zinrijke
symbolische voorstelling dezer leus op den zegelring van hem, die haar koos — het
scheepken op onstuimige baren, door een gruwzaam monster bedreigd, maar naar
veilige haven gericht, en door het licht van Boven beschenen — zij vertoont ons te
-ocr page 7-
MAKNIX VAX SINT ALDEGONDE.                                                          f>
gelijk de schaduw en de lichtzijde van dat leven, waarvan "moeite en verdriet" in
menig opzicht "het uitnemendste was". Toch mag het niet onopgemerkt blijven, dat
de wieg des grooten mans in Zuid-Nederland stond, gelijk zijn graf zich in Noord-
Nederland opende, omdat de levenscirkel, tusschen dat aanvangs- en sluitpunt getrok-
ken, een harmonisch geheel vormt, waarvan het waarachtig heil, niet der zeven
slechts, maar der zeventien Provinciën het einddoel, als \'t ware het onbewegelijk
middelpunt was.
"Hier zien wij Marnix nog, dien Brussel braght in \'t leven:
"Den schrandren Edelman —
"Edelman", zal het thans nog noodig zijn, eene aanspraak op dien titel in den
letterlijken zin des woords te bewijzen, die door Marnix zelven tegen laaghartige
miskenning op zoo afdoende wijze gehandhaafd is, maar tevens binnen de grenzen
zijner juiste waarde teruggeleid? Bij de stukken kon hij bewijzen, dat hij, beide van
vaders- en moederszijde "de zoon was van oude en waarachtige edellieden, die zonder
blaam aan hun vorst en volk belangrijke diensten bewezen", maar wat mocht ook
dit in zijne en onze schatting beduiden, had hij niet bovenal mogen bogen op dien
"Adel in Rang en Hart", die niet uitsluitend of voornamelijk door wapenschild of per-
kament wordt bepaald ? Neen, waarlijk, hij had zichzelven niet, om zijn eigen woord
te gebruiken, onder die menschen te rekenen, "die, omdat hunne voorouders eenige
dappere daad hadden verricht, zichzelven in staat rekenen een geheel land te bestu-
ren, terwijl zij van hunne jeugd af aan niets anders geleerd hebben, dan, even als
weerhanen, met het hoofd zoowel als met de hielen te dansen en te draaien." Niet
schijnen, maar zijn was in het oog van Marnix het ware: niet slechts "edelman", maar
"schrander edelman", dat hebt gij wel gezegd, Mr. Geeraardt, en wij herhalen het
met u, om het even of wij op den rijkdom der intellektueele gaven het oog slaan,
dezen uitgelezene toebedeeld, of wel op de uitnemende wijze, waarop hij die gave be-
steedde. Van Göthe heeft iemand ergens gezegd, dat er wel tien menschen in dezen
éénen mensch staken; maar zou het aantal wel zooveel lager te stellen zijn, indien
wij elke zijde dezer persoonlijkheid voor een afzonderlijk individu lieten gelden? Een
afzonderlijke plaats dan, bid ik u, voor den Auteur, die niet slechts onder de siera-
den, maar onder de grondvesters en herstellers van de letterkunde zijns lands met
eere vooraan staat; eene plaats voor den grondigen Taaikenner, wien het, zonder iemands
wederspraak, nagegeven kon worden, "dat hij onder de meest verschillende en gewich-
tige bezigheden, altijd letterblokte in iets te schrijven of uit te leggen"; eene plaats
voor den Redenaar, die, waar hij in raad- en staatszaal zich van zijnen zetel verheft
om voor de hein dierbaarste belangen te pleiten, u meer dan eenmaal aan de meest
achtbare gestalten uit de klassieke oudheid doet denken; eene plaats, om niet meer
-ocr page 8-
15                                         MARNIX VAX SINT ALDEGONDE.
te zeggen, voor den Dichter, die op zijne beurt de ïyrteus wordt van den kring,
waarin hij pas als de Agamemnon mocht gelden; zanger immers ook, naar de hoog-
ste waarschijnlijkheid, van dat wiegelied onzer herboren vrijheid, het onvergetelijk
Wilhelmus van Nassouwen, dat men, voorwaar, niet geëerd, maar verlaagd heeft,
door daaraan in later tijd den naam van "de Marseillaise der nederlandsche geuzen" te
geven. Neen, voorwaar, hier klinkt een andere toon, een andere geest dan in den
onstuimigen wapenzang der fransche revolutie ons tegen; hier geen rauwe oproer-
kreet alleen, maar Vrijheidsliefde, vaderlandsche Oranjezucht, en onbewegelijk Gods-
I «trouwen, als in één liefelij ken drieklank onafscheidelijk zamengesmolten. Hij wist wel,
wat hij deed, "de schrandere edelman", die zijn volk dit lied op de lippen legde, als
den Psalm der bevrijding, waarmede Oranje door zoo menige bres zijnen intocht hield;
of liever, hij wist, althans hij bedacht en overleidde het niet, waar hij als bij intuïtie
verstond, wat toon in tal van harten den diepsten weerklank zou wekken; een dich-
terlijke schepping als deze wordt niet gemaakt, maar geboren; doch welk een geest,
bovenal welk een hart moet het zijn, waaruit zij, als in de mythologie Minerva uit
Jupiters hoofd, in stilte gegroeid, op eenmaal volwassen te voorschijn treedt! Doch
Avaar zou ook het einde te vinden zijn, indien wij slechts het voornaamste overzien
en optellen wilden van al, wat de talrijke geschriften van dezen "sehranderen edel-
man" op zoo menig gebied van kennis en wetenschap merkwaardigs en lezenswaardigs
bevatten ? Genoeg, dat het ooi\'deel, twintig jaren na zijn1 dood, door een man als Heinsius
over zijnen letterarbeid geveld, nog telkens bij vernieuwing gestaafd wordt, zoo vaak een
nieuw deel van zijne te lang verwaarloosde nalatenschap in onzen tijd uit het stof der ver-
getelheid wordt aan het daglicht gebracht. "Hij had, behalve eene nauwkeurige ken-
nis van alle talen en eene onmetelijke geleerdheid, eene wonderlijke helderheid in het
schrijven, eene bijzondere gevatheid in het wederleggen van zijne tegenstanders, en
eene gansch buitengewone scherpzinnigheid".
Zooveel schranderheid kan zoowel zegenrijk als verschrikkelijk werken, al naar
gelang van het einddoel, waarop hare kracht wordt gericht. Wat het wit was, waarop
de gescherpte pijlen van dézen grooten geest bij voorkeur gericht waren ? De herin-
nering, dat het deze edelman was, "die", om in de kloekhartige taal van vroeger te
spreken, " \'t P a a p e n d o m deed beven", geeft het onbetwijfelbaar antwoord; een ant-
woord, dat te gelijk op eene nieuwe, hoogst belangrijke zijde van Marnix\' persoon en
werkzaamheid onze aandacht richt, en nieuwe lofspraken uitlokt, al durven wij ook
wat in déze zijde van zijnen strijd zich menschelijks en zondigs vertoont in geenen
deele voor onze verantwoording nemen. Maar hier, om billijk te oordeelen, mag
allerminst al het afgrijselijke van den tijd voorbij gezien worden, waarin wij dezen
kanipvechter voor de vrijheid des gewetens in het strijdperk zien treden tegen zooveel,
dat hij op zijn standpunt niet anders dan als duldelooze vertrapping der rechten van
-ocr page 9-
MARNIX VAN SINT ALÜEGONDE.
7
den mensch en den christen, neen, als heiligschennende aanranding der eer van God
moest beschouwen. Het was de tijd van — dat alles, wat Spanje\'s gruwelbewind met
den vloek van dat geslacht en zoovele latere geslachten beladen heeft; de tijd, niet
van het rustig Debat, maar van het kloekhailig Protest; van den altijd hooger stij-
genden noodkreet; van den rusteloozen strijd op leven en dood om wat dierbaarder
dan het leven geacht werd ; van wraak over zooveel onschuldig bloed , waarvan de stem
sinds jaren opging tot God, en tallooze harten — en wat hart meer dan dit —met
onbeschrijfelijke ontzetting vervulde. Wie wraakt het, als hij in zulk een tijd den
moedigen kampvechter voor het heilig recht der Hervorming op het gegeven teeken
naar het zwaard des Geestes ziet grijpen; neen, hem, gelijk weleer zijn Heiland en
Heer, den geesel van touwkens in den verontreinigden tempel ziet zwaaien, om het
gespuis uit de poort te verdrijven? Ontkennen laat het zich niet, de trouwe Jonathan
van den eersten Willem is ook de onverbiddelijke Juvenalis voor Rome geweest, maar
wat volkomen verklaard worden kan, het laat zich ook spoedig vergeven. Dit althans
zal niemand beweren, dat Marnix zich ongeroepen of onbevoegd in den grooten
strijd der geesten gemengd heeft; dit allerminst, dat hij den strijd heeft begonnen,
zonder eerst behoorlijk zijne krachten te wegen. Veeleer ontdekken wij bij den jeug-
digen voedsterling der Hoogeschool van Genève,in den eersten tijd na zijne terugkomst
op den vaderlandschen bodem (1561), naar het schijnt, zekere bedachtzame terughou-
ding, die hem de schier aangewezen plaats op den voorgrond veeleer doet ontwijken,
dan zoeken. Het is, als deed een duister voorgevoel hem aarzelen tegen het aanvaar-
den van een\' kamp, die hem zooveel lauweren brengen, maar ook nu en dan zoo
pijnlijke wonden zal slaan, om, welbeschouwd, niet anders dan met zijn leven te eindigen.
Is, gelijk men met reden gelooft, de Smeekbrief en het Vertoog der Nederlandsche Ge-
reformeerden aan Keizer Maximiliaan (1566) het oudste geschrift zijner hand, met wat
aandrang, maar ook met wat bescheidenheid hooren wij hem, in naam van en in ge-
meenschap met zoovele onderdrukte geloovigen, bidden, "dat de onverdragelijke tyranny,
met dewelke wij geperst zijn, mag verzoet en eindelijk te niet gedaan worden"\'. Te
vergeefs zoekt men de bewijzen, dat hij den ruwen beeldenstorm, die straks over
Nederland losbrak, hetzij uitgelokt of onvoorwaardelijk goedgekeurd heeft, al verhief
hij ook straks met nadruk zijne stem tegen den "Martinist", die den beeldendienst
der Roomsche kerk in een verschoonend licht zocht te plaatsen. Weinigen hadden
wellicht liever dan Marnix op den zachten weg willen voortgaan, ware daarop ook
maar iets wezenlijks te wachten en te winnen geweest. Doch toen nu, trots alle ge-
klag en protest, het kwaad niet gekeerd werd, maar met eiken dag tot erger zich
wendde; toen het bleek, dat de vorstelijke toorn over al, wat ook maar van verre
naar ketterlucht riekte, ten volle besloten was; toen Marnix-zelf, en zoovele edelen
met hem, ook het vaderland prijs geven moest om althans het veege leven te redden,
en de geslingerde hulk geen wijkplaats meer dan in vreemde haven kon vinden, ja
-ocr page 10-
S                                         MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
toen raakte eindelijk de mate der volkomen\' gewettigde verontwaardiging vol, en er
was slechts eene aanleiding, zoo betrekkelijk onbeduidend als de "Zendbrief van Doc-
tor Meester Gentianus Hervet aan de afgedwaalden uit de kerk van Rome" vannoode,
om het hekelig strijdschrift in het leven te roepen, waaraan Marnix een goed deel
van zijn onsterfelijken roem had te danken, en waarvan men in waarheid kan zeg-
gen, dat het aan de Roomsche kerk van die dagen ongeneeselijke wonden geslagen
heelt. "De Bijenkorf der Heilige Roomsche kerk" — men behoeft het onvergetelijk ge-
schrift slechts met vluchtigen blik te doorloopen, om alras te begrijpen, waarom
het terstond na zijne verschijning van zoovele zijden als met daverend handgeklap is
ontvangen geworden. Wat later Bossuet als zijn indruk vermeldde, nadat hij den be-
kwaamsten Apologeet van het Protestantisme zijner eeuw het woord hoorde voeren:
"il me faisait trembler pour ceux, qui récoutaient" , het wordt onwillekeurig ook ons
gevoel, waar wij deze verpletterende Philippica lezen. Baco spreekt ergens van boe-
ken , die, in vergelijking met anderen, als weleer de wonderstaf van Mozes tegenover
die der Egyptischetoovenaren, "eene verslindende kracht" hebben; iets dergelijks, zou
men kunnen zeggen, heeft met dit gedenkschrift van Evangeliseh-protestantsche ge-
leerdheid op velerlei grondgebied plaats. Aan gematigdheid en billijkheid schijne het
u somtijds te ontbreken: aan moed, aan takt, aan trouw aan het eenmaal gehuldigd
beginsel ontbreekt het geen oogenblik. De Bijenkorf was voor het Romanisme der zes-
tiende eeuw, wat de Lettres Provinciales der zeventiende voor het Jesuitisme
geweest zijn. Heeft niet Rome zelf het duchtbare van een tegenstander als dezen er-
kend, waar het in lóTO honderde exemplaren van het opzienbarend strijdschrift op
bisschoppelijk bevel aan de boorden der Maas liet verbranden? Natuurlijk met het ge-
wone gevolg, waarmede in vroeger\' en later tijd kettersche boeken en menschen ten
vure gedoemd werden:
"De Martlaarsassehe laat niet af,
Zij stuift in allen lande ;~
Hier helpt geen kuil, geen grnb of graf,
Z\' ontdekt des vijands schande".
Bij het licht dezer vlammen aanschouwt ons oog de welbekende gelaatstrekken van
den bisschop Franciscus Sonnius, aan wien dit geschrift bij zijne eerste verschijning
was opgedragen, verbleekt van woede en spijt. Hij heeft zijn doel getroffen, dePseu-
donym Isaac Rabbotenu van Leuven, gelijk de Auteur zich bij de eerste uitgave
teekende, Dialektisch-Polemicus gelijk weinigen, Satyrisch-Humorist gelijk niemand in
zijnen tijd en lang nog daarna. De vervaardiger eener Hoogduitsche vertolking kon het
reeds tien jaren later op goede gronden verklaren:
-ocr page 11-
MARNIX VAN SINT ALDEGONÜE.
!•
"Welchen min dicse liienen stechen,
Der mag schreien und sich rechen,
So werden sie ihn noch niehr stechen."
Toch blijft deze lof voor Marnix in onze schatting verre de hoogste, dat zijn strijd in
geenen deele alleen een strijd tégen Rome, maar wel waarlijk vóór het Evangelie ge-
weest is, gelijk dit in zijne oorspronkelijke zuiverheid door de Hervorming der zes-
tiende eeuw bij vernieuwing aan het licht was gebracht. Maar juist dit brengt ons
tot een nieuw bestanddeel van ons kernvol onderschrift, dat een woord van toelich-
ting vraagt:
"Den Tolk der bijbeltaal, op maat, en zonder maat."
Het voert ons als van zelf met onze gedachten naar het eerste tijdperk van dat zoo
veelbewogen leven terug, toen de jonge, "schrandere Edelman" als nederig discipel aan
de voeten van Kalvijn en Beza ter nederzat, en aanvankelijk leerde \'•alle dingen schade
te achten om de uitnemendheid der kennis van Christus\'\'. Hoe kon het anders, of de
vertrouwelijke omgang inzonderheid met Kalvijn, "den bewonderenswaardigen Profeet
van God", gelijk hij nog vele jaren later hem noemde, moest hem met den diepsten
eerbied voor de Heilige Schriften vervullen! Weldra stelde zijne grondige kennis der
Hebreeuwsche taal den nog jeugdigen geleerde in staat om op het uitgebreid gebied van
juiste en bondige Schriftverklaring zich als Autoriteit te doen gelden. Met genoegzaam
oordeel des onderscheids toegerust, zag hij zich den vrijen toegang tot de bronnen zelve
ontsloten, zonder dat hij, als de meeste anderen, noodig had zich met vertaling van verta-
ling te helpen. De juistheid van zijn oordeel blijft natuurlijk hier daargelaten, maar genoeg,
hij was volkomen bevoegd om over een deel der Luthersche Bijbelvertaling een zeïf-
standig, zij het dan ook ongunstig oordeel te vellen. Hoezeer ook zulken, die anders
allerminst van te groote ingenomenheid met zijn persoon en werk verdacht konden
worden, zonder eenige aarzeling zijn recht van spreken, neen, van voorschrijven en
bevelen op dit grondgebied mede erkenden, het bleek, toen hij, nog aan den avond
van zijn leven, door de hooge Regeering, naar den wensch der Zuid-Hollandsche
Synode, werd uitgenoodigd om den eersten steen te leggen aan het uitgebreid ge-
bouw eener nieuwe, geheel zelfstandige Nederlandsche Bijbelvertaling, terwijl Cura-
toren der Leidsche Hoogeschool hem met den titel van Hoogleeraar in de Godgeleerd-
heid vereerden. Werd hij ook van de nauwlijks opgevatte taak aan het eerste Bijbelboek
afgeroepen, om als Gezant naar Frankrijk eene nieuwe staatkundige rol te vervullen,
zijn recht op den eernaam van "Tolk der bijbeltaal — — zónder maat" is daardoor
in geenen deele verdonkerd. Zijn arbeid ging uit de weldra verstijfde hand in die van
ander-en over; echter niet, zonder dat de waarde er van ondubbelzinnig erkend is
geworden. Ook op dit gebied is het vaak een ander, die zaait, een ander, die maait,
-ocr page 12-
10                                         MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
maar de rechtmatige voldoening des laatsten doet niets aan het recht van den eersten
op erkentelijk herdenken te kort.\'
Toch was het vooral, als "Tolk der bijbeltaal, óp maat", dat de naam van
Aldegonde\'s Heer bestemd was nog lang in eere te blijven. Wie hoort dien lof hem
wijden, zonder op zijne vertaling en berijming van het geheele Psalmboek, mitsga-
ders van zoovele andere "Heilighe Schriftuerlicke lofsangen" met dankbare waardee-
ring te wijzen? Wel is er reden voor dat gevoel, reeds waar wij ons herinneren, hoe
hier niets minder voor ons ligt, dan de vrucht van een tien- of twaalfjarigen arbeid,
niet in de opwekkende stilte van het rustig studeervertrek, maar "in de ballingschap,
eensdeels in de gevangenisse onder de handen der vijanden, eensdeels ook ónder vele
andere becommernissen" voortgezet en ten einde gebracht. Het oog onzer verbeelding
volgt den edelen balling, zoo als hij telkens op nieuw den kleinen Hebreeuwschen
handbijbel opvat, dien hij overal met zich draagt, terwijl hij in de school van het
leed bij eigen ervaring leert verstaan, wat hij straks aangaande dit "gouden kleinood"
in de Opdracht van zijn werk aan de Algemeene Staten verklaart:
"So gliij verdrucket wort end swacr vervolging lijdt,
Dit boexken zal u vrij bewaren in tien strijdt:
Zijt gliij bij vreemde licn, uit uwen land verdreven,
Dit boexken, wel betracht, sal \'tu vertroosting geven.
So gliij met nootdnrft zijt of armocd\' hoog beswaert,
Hier vindt gliij oenen schat, die u Gods geest verspaert;
Of zijt gliij in den block of op den steen gevangen,
Hier zult gliij van den Heer u slaking stracx ontfangen:
Zijt gliij van herten siek, vol cranckhevts oft verwondt,
Den Meester vindt gliij bier, die n stracx niaeckt gesondt\'.
Hoeveel zou de stichting der gemeente gewonnen hebben, en hoeveel rechtmatige
ergernis zou aan dat, vooral aan een volgend geslacht zijn gespaard, wanneer de Psal-
men van Marnix tot openlijk kerkgebruik waren ingevoerd, in stede der kreupelrijmen
van Datheen, die reeds vóór het einde dier eeuw tot op Nova Zembla\'s kusten weêr-
klonken, en twee honderd jaren lang het bekend verwijt van Huygens rechtvaardigden:
"\'tIs al te vreên op God na"! Maar vond ook dit om licht verklaarbare reden geen
plaats — ook in dit opzicht stond Marnix voor het grootste deel zijner omgeving te
hoog
        de tijd heeft den dichterlijken Bijbeltolk gemakkelijk de eerekroon zien
winnen, dien hem de nijd had onthouden, en de geschiedenis zijner Psalmberijming
is daar ten bewijze, dat hij het geheim verstond van, gelijk Vinet het later genoemd
heeft, "nöblement impopulaire" te zijn. Wie zal berekenen, wat schatten van
licht en troost uit dezen zjjnen arbeid, gelijk allereerst voor hemzelven, alzoo voor
-ocr page 13-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
11
zeer velen zijner geloofs- en strijdgenooten voortgevloeid zijn, en wie hoort niet de
traan in de stem van dien aandoenlijken Voorzang, voor "Het boeck der heylige
schriftuerlicke Lofgangen*\', waarin het hart des dichters hun toespreekt:
"U moet ik vrij getuigenisse geven
Van mijne liefde en broederlick gemoet,
Die buyteus lands verstroyt zijt end verdreven,
End wel gerust leeft onder Gods beboet.
Hoe eond ik u, mijn Broeders, oyt vergeten,
Daer wij doch zijn in éénen stronck geplant?
Al zijn wij nog zoo veer van éen geseten,
So can ons doch gesebeyden zee noch lant".
Bedriegt ons niet alles, er spreekt in deze regelen een van de pijnlijkste gewaar-
wordingen, waarvoor een menschenhart vatbaar is, en die minst door de wereld be-
grepen wordt: zielsbehoefte aan gemeenschap, waar men zich, ook ten gevolge der
superieuriteit van eigen geest, miskend en eenzaam gevoelt. Een eenzaam strijder toch
is Marnix boven velen geweest; eenzaam, schoon niet verlaten, en daarom ook niet
ongelukkig, omdat hij zich wist te sterken in Hem, dien wij hem in zijne eenvoudige
taal zoo vaak met het Du en Dijn des kinderlijk-gemeenzamen geloofs hooren
toespreken.
Zou de Christelijke gemeente niet de nagedachtenis van zulk een *"Tolk der
bijbeltaal" moeten zegenen, al ware hij ook verder, wat zijne uitwendige plaatsing
betrof, met den minsten der broederen in ieder opzicht gelijk geweest1? Toch gewaagt
ons Epigram nog van grooteren rang, waar het — wij zijn in de zeventiende eeuw,
toen nog die titel als een hooge eeretitel gold — van Marnix getuigt:
"Den Predikant aan \'t bof\',
en dit wederom met dat ontwijfelbaar recht, dat slechts de waarheid der feiten ver-
leent , in hunne juiste beteekenis opgevat. Wel is waar, wie met eene bureaucratische
nauwgezetheid naar het radikaal van den Heer van St. Aldegonde wilde vragen om
het Ambt des woords te bekleeden, zou een niet geheel bevredigend antwoord ont-
vangen, maar ook reeds door zijn vragen getoond hebben, dat hij gesteldheid en
eisch van dien tijd ten eenenmale voorbij zag. Er was, begrijpen we, wel wat
beters te doen voor den theologisch-gevormden Edelman, dan aan een kerkelijk examen
te denken, of naar een gemeentelijken werkkring te dingen. Maar gelijk er Geestelijken
-ocr page 14-
12
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
zijn in den hoogeren zin des woords, ook zonder tonsuur, zoo zijn er Predikers van
den echten stempel, des noods zonder acte van kerkelijke wijding en toelating, en
0]) de lange lijst van déze predikers staat de naam van Marnix met glansrijke letters
te lezen. Wordt hij bovendien op een oude gedrukte naamlijst van Waalsche Predi-
kanten, uitdrukkelijk als " kapellaan en Hofprediker van Willem I" vermeld, het is
een bewijs te meer, dat deze vorst met zijn hofgezin zich van tijd tot tijd kon laten
stichten, niet slechts door officieel geordende dienaars der kerk, maar ook door zul-
ken, die, zonder dat, de gave des geloofs en des woords in voldoende mate bezaten,
en wie zou twijfelen, of onze Marnix in den volsten zin des woords een van deze
begenadigden was ? (lelijk meerdere aanzienlijken van die dagen, Medeopziener der ver-
drukte gemeente, en verzorger voor een deel te gelijk harer materiëele belangen,
mogen wij hem zonder aarzelen rangschikken onder die Ouderlingen, van welke de
Apostel gewaagt (I Tim. 5: IS), als "die dubbele eer moesten worden waardig geacht,
omdat zij arbeiden in het woord en de leer". Zeker heeft hij die taak met verhoogde
opgewektheid vervuld, waar plicht of behoefte hem riep om in de vorstelijke hof-
kapel , te midden van den nood des oogenbliks, van de waarheid en den vrede in
Christus Jezus te spreken. We hadden hem bij wijlen mogen hooren, een .Spreker als
dezen, tegenover een Zwijger als Willem; een anderen Jonathan, bij het prangen van
den pijnlijksten druk David\'s hand versterkend in God (I Sam. 23 : 16.). Maar men
meent toch niet, dat deze "predikant voor \'t hof\', zoo dikwijls dat wezen moest,
zich minder op zijne plaats gevoelde te midden der armen en eenvoudigen, die ver-
volgd werden om der waarheid en der gerechtigheid wil? Die het meenen zou kent
den herder zonder herderstaf niet, die reeds in 1561 verklaren kon, "dat het hem
het liefste van alles was, in gemeenschap onzer kerken te leven". Meer dan dertig
jaren achtereen kan men zeggen, dat Marnix de zaak der gemeente, in zijne schat-
ting te gelijk die des Heeren, als zijne eigene zaak beschouwd en behartigd heeft.
Reeds vroegtijdig zien wij hem met de Antwerpsche kerkelijken in nauwe betrekking,
en ten zijnen huize vergaderen straks de Opzieners der gemeente te zamen, om te
beraadslagen over de vereeniging van Kalvinisten en Martinisten in de stad hunner
woning. Waar in den vreemde de broederen tot stichting bijeen komen, hij laat het
op zijne beurt niet aan een woord van vermaning en stichting ontbreken, geleerd en
welsprekend man als hij is, doorkneed in de kennis der Schriften. Op de oudste
Synoden der gemeenten onder het Kruis ontmoeten wij hem onder de meest invloed-
rijke en werkzame leden, en ook de grondlijnen der geleerde Schriftverklaring, zij
worden, naar het licht en de behoefte des oogenbliks hier te lande, door zijnen vin-
ger geteekend. Waar de geschiedenis van de grondvesting der kerk beschreven, of
hare leer met mond en pen gehandhaafd moet worden, Marnix is de man, op wien
terstond het oog met hoopvol vertrouwen zich richt; waar, gelijk in 1568 te Londen
en 1574 te Hoorn, het vuur van den kerktwist ontbrandt, Marnix is het wederom,
-ocr page 15-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.                                        13
die als Apostel des vredes in het midden der strijdenden treedt. Geheel zijn streven,
naar zijn eigen woord, het is er op aangelegd om "hetzij afhoudende, hetzij hande-
lende de gemeente te dienen", en waar eindelijk, tot loon van Leiden\'s trouw en
volharding, de eerste Nederlandsche Universiteit, bepaaldelijk ook in het belang der
Godgeleerdheid gesticht werd, het is Marnix\' hand bovenal, die haar uit Duitschland
en Zwitserland uitnemende Hoogleeraren toevoert. Onmogelijk, alles te vermelden,
wat deze "Predikant" zonder vaste standplaats, ook buiten het Hof, voor de strij-
dende kerk heeft gedaan; maar indien, om met dezen éenen trek hier te sluiten, de
echte Prediker ook tevens Herder der kudde is, gelijk wel niemand weerspreken zal.
wie hoort en eert dan de herderstem niet in de "Trouwe Vermaning aan de Christe-
lijke Gemeente van Braband, Vlaanderen, Henegouwen en andere omliggende landen.
beide die nog onder het kruis zitten en die buiten \'s lands zijn geweken" ? Al misten
wij ieder ander bewijs, dit Geschrift, ten jare 1589 verschenen, toen de zaak der
Hervorming in de Zuidelijke gewesten kennelijk ten ondergang neigde, zou het ons
in een treffende proeve vertoonen, hoe zwaar hem het heil op het hart woog van
zoovele verstrooide en geslingerde zielen, die meer dan immer gevaar liepen "schip-
breuk te lijden aan hun allerheiligst geloot". Om het even of hij bestraft of bemoe-
digt, kennelijk is het een liefhebbend broederhart, dat uit iedere bladzijde spreekt.
Hoe meer de levenstijd opkort, te zwaarder begint het zwaarste in zijne schatting te
wegen; te vaster wordt zijn oog van het aangename op het nuttige, van het nuttige
op het allernoodigste heengericht, en waar hij aan het einde zijner loopbaan gena-
derd is, en gij het geheel overziet, is het begrijpelijk, dat de vraag wordt gehoord,
of dat geheel nog niet ruim zooveel een kerkelijk-theologisch, als wel een zuiver-
staatkundig karakter vertoont.
Nogthans, waar de onderscheiding noodzakelijk is, ware de tegenstelling in dit
geval niet minder dan de onbillijkheid zelve, en eer wij ons op zulk een dwaalspoor
verliezen, roept ons vader Brandt tot de orde, en herinnert met het hoogste recht,
hoe deze "Predikant voor \'t hof\', zich te gelijk en bovenal als
"den Raadsman van den staat"
heeft doen gelden. Maar welk een raadsman, overwaard, dat zijne stem nevens die
der vroomsten en vroedsten in den lande op menig hachelijk oogenblik werd ge-
hoord en gehoorzaamd, en welk een staatsman, die bij het terugzien op dit deel
zijner werkzaamheid zonder bloozen verklaren kon: "j\'ai été aggréable aux grands,
cher a mes égaulx, et estimé des petits"! Zullen wij van schrede tot schrede
hem volgen, en zijn kloek beleid in het licht stellen, van den oogenblik af,
dat hij (1572) als zaakgelastigde van den Prins de vergadering der Staten te Dord-
-ocr page 16-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
14
recht door zijne tegenwoordigheid opluistert, tot op den dag, dat hij, dertien jaren
later, na den val van Antwerpen, met ondank en smaad overladen, besluit van het
staatkundig tooneel zich terug te trekken, zonder dat het hem echter mogelijk is bij
dat besluit te volharden, daar telkens de oogenblikken terugkeeren, waarin hij niet
gemist worden kan? Maar altijd weder zien wij, onder andere vormen, hetzelfde ver-
schijnsel ; om het even, of hij als gezant te Parijs en te Londen vertoeft, of dat hij,
op den vaderlandschen bodem wedergekeerd, te Gent de Pacificatie bevordert; of hij
tot herstelling der rust in het Noorden van Holland verschijnt, of dat hij te Utrecht
in stilte het werk der Unie verhaast; of hij in den nood van het oogenblik het hem
later zoo noodlottig Burgemeesterschap van Antwerpen aanvaardt, of dat hij op den
Rijksdag te Worms, als Nederlandseh gezant voor de afgevaardigden der vorsten en
standen van de heilige Roomsche kerk, die krachtige rede laat hooren, die men niet
ten onrechte, voorwaar, als een meesterstuk van staatkundig beleid, nog veel meer
dan van mannelijke welsprekendheid, heeft genoemd en geroemd, altijd en overal is
hij de getrouwe, de aan zichzelven gelijke, de in menig opzicht éénige Marnix. Hoe
hij, niet slechts met mond en pen, maar ook met geweer en degen de genieene zaak
weet te dienen, hij toont het, waar hij te Delft, Rotterdam en Schiedam als krijgs-
bevelhebber aan de spits zijner dapperen treedt, en de sterke schans te Maaslands-
sluis tegen den Spaanschen aanval verdedigt. Laat hem daar vrij als gevangene in de
hand der vijanden vallen, en naar het kasteel Vreedenburg te Utrecht worden heen-
gesleurd , nooit bracht een kostbaarder buit den overwinnaar minder gewin. Men waagt
het niet een hair van zijn schedel te krenken, want men weet, op hetzelfde oogen-
blik, dat het zijne bedreigd wordt, is ook het hoofd des gevangen Graven von Bossu
niet meer veilig; en evenmin slaagt men er in hem, tot eigen redding, tot éénen
stap te verlokken, met de overtuiging zijns gewetens in strijd. Zeker, waar sprake
van een eerlijken vrede schijnt te zijn, deze gevangene zal zich onder borgtocht laten
ontslaan, om in gesprek met Oranje het vóór en tégen op de schaal van zijn wikkend
oordeel te leggen. Maar nauwelijks zal hij door zijnen vorstelijken vriend overtuigd
zijn, dat onderhandeling op zoo dubbelzinnige grondslagen volstrekt onmogelijk is, of
de onderhandelaar, die nooit zijne vrijheid ten koste zijner eer heeft verlangd, komt
zelf zijne ketens terug vragen, en zal die zonder wederspraak torsenen, tot de loop der
omstandigheden hem daarvan, niet lang daarna, voor goed komt ontslaan. Zelf ver-
klaarde hij later, dat hij, drie maanden achtereen, eiken avond zijn hoofd met de
gedachte had neergelegd, dat hij licht niet meer op aarde ontwaken zon, daar hij
wist, hoe Alva\'s list zijn leven belaagde. Maar wat wordt zelfs het verlies des
levens voor hem, die in nood en dood de getuigenis eener onbevlekte conscientie
behoudt?
Welk een man, deze Marnix, niet minder onmisbaar als bemiddelaar en woord-
voerder bij de teederste aangelegenheden van den worstelenden en wordenden staat,
-ocr page 17-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.                                        15
dan als raadsman der kerken onder het kruis, en als voorganger op het distelig spoor
eener nieuwe Bijbelvertaling! Naar de puntige uitdrukking van Hooft "beter afge-
richt op den vrede, dan op den oorlog", en toch ook weder, waar het noodig is,
geschikt en gereed om maanden lang den vijand met zooveel talent en volharding
weerstand te bieden, als waarvan, om niets anders te noemen, de stad aan de Schelde
getuige was! Toegefelijk, uit neiging niet alleen, maar uit beginsel, op ieder punt,
waar hij behoudens plicht en geweten, toegeven kon, maar, naar de vereende getui-
genis van vriend en vijand, "onverzettelijk in zijnen godsdienst"! Voorwaar, hij,
indien iemand, verdiende de buide, hem, gelijk wij boorden, op zoo kernachtige wijze,
door den Vader der kerkelijke historiographie van het Protestantisme in Nederland in
zijn thans toegelicht Bijschrift gebracht!
En toch, zou Brandt zélf niet bij nader inzien de eerste moeten zijn om te er-
kennen , dat zich van zulk een man in vier regelen onmogelijk alles laat zeggen ? Maar
wie heeft niet opgemerkt, dat elke verheffing van Marnix\' verdienste voor het minst
onvolledig moet blijven, zoolang daarbij, nog niet meer opzettelijk dan tot dusver
geschiedde, althans niet met een enkel woord van zijne persoonlijke, intieme betrek-
king tot den Vader des vaderlands sprake was? Bijna zouden we, indien de geest der
kritiek aan het woord mocht komen, den "Predikant aan \'t hof\' maar in "den Tolk
der bijbeltaal" laten opgaan, en bescheidenlijk eene veranderde lezing voor den laat-
sten versregel voorstellen:
"Oranje\'s rechterhand, den Kaadsman van den staat", — want in waar-
heid, niets minder dan dat was de "wakkere edelman", wiens naam zich zelfs in ge-
dachte niet noemen laat, zonder dat ons te gelijk die van den Meerdere dan hij op
de dankbare lippen zweeft. Hoe dikwijls Oranje later wel de \\ire gezegend mag heb-
ben, dat hij er in slaagde dezen voortreftelijken staatsdienaar bij den Keurvorst van
de Paltz, Frederik III, voor goed aan zijnen dienst te verbinden! Hier toch ontwik-
kelde zich weldra iets anders, dan de meest bevredigende betrekking tusschen dienst-
knecht en heer; hier werd de dienaar straks raadsman, de raadsman vriend en ver-
trouweling, zoo getrouw en betrouwbaar, als waarin zich ooit een vorst kon verheu-
gen. Wie God in de geschiedenis ziet, moet er met stille bewondering de leiding van
Hooger wijsheid in opmerken, dat Willem in Mamix, als in geen ander, den man
heeft gevonden, wiens hand ten allen tijde gei-eed was om met nauwgezette trouw te
volvoeren, wat het hoofd en hart van den vorst tot heil van land en kerk volstrekt
noodzakelijk achtte. Wat een Hendrik de Vierde in zijn\' Mornay du Plessis, wat later
een Gustaaf Adolf in zijnen Oxenstierna vond, en meer dan dat, het is aan Oranje in
Aldegonde geschonken; een vriend, aan wiens trouwen boezem hij het moede hoofd
onbeschroomd ter ruste kon leggen; een vertrouweling ook voor de geheimste ge-
dachten en raadslagen zijns harten; een geweten, in éen woord. dat hij, nevens het
-ocr page 18-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
16
zijne, in twijfelachtige gevallen zonder vreezen raadplegen kon, omdat hij wist, dat
het zélf met nog iets hoogers te rade ging, dan met redeneeringen of berekeningen
van bloot voorbijgaand belang. Wat blik in beider ziel, maar ook in beider verbond,
dien dat éene vorstelijke woord ons vergunt: "Aldegonde, soutfrons que 1\'on marche
sur nous, pourvu que nous puissions aider 1\'Eglise de Dieu"! In zulk een "nous"
spreekt een hart, meer waard dan een gravenkroon; een gemeenschap van geloof, van
strijd, van getrouwheid, slechts uit het vereend verbond met den "Potentaat aller
Potentaten" vei-klaarbaar. Overal waar Willem een weg zoekt, slaat Marnix een brug;
en ook de taak, die hij allerminst voor zichzelven begeert, ja schier tot eiken prijs
zou ontwijken, de verkleefde dienaar aanvaardt haar, zoodra hem zijn vorst over-
tuigde, dat het nu eenmaal niet anders kon in het welbegrepen belang van wat beiden
onbeschrijfelijk dierbaar is. Wat geen belofte van een weidschen eertitel vermag, be-
werkt het prinselijk woord; Marnix grijpt de teugels van bestuur en krijgsbewind over
Antwerpen aan, om er, na zoovele maanden van vruchteloos worstelen, voor langen
tijd het graf van zijn\' roem en zijne ruste te vinden. Hoe zal daar de naklank van
liet moordend schot, dat Oranje aan Neerland en aan Marnix ontnam, door dat groote
harte gedreund hebben, en wat beeld mag bij het herdenken van het laatste zamen-
zijn met den Onvergetelijke, nog zoo weinig weken te voren, voor déze oogen voor-
bijgegaan zijn! Het is bijna als of, met de levenszon van Oranje, ook de aardsche ge-
lukzon van Aldegonde voor goed is ondergegaan. Op den aangewezen post — het was
schier de laatste wensch van zijn vriend — volhardt hij, getrouw, maar zonder geluk.
Hoe lang ook afgebeden, de bittere kelk moet ten leste gedronken; in den ongelijken,
afmattenden kamp verwint Parma\'s moed en beleid, en ook hier blijkt het op nieuw,
dat de overwonneling doorgaans ongelijk heeft — in het oordeel eener oppervlakkige
en ondankbare wereld. Niet langer door het schild van Oranje gedekt, ziet Aldegonde
het eerlijk hoofd door een regen van pijlen bedreigd. Zelfverdediging wordt noodza-
kelijk, en laat zich ook niet vruchteloos wachten, maar bereikt, althans voor het
oogenblik, alleen ten deele haar doel. Den angel in de ziel, treedt de trouwe vader-
lander in de eenzaamheid van zijn geliefd West-souburg terug, om met een goede con-
seientie, maar een diep gebogen gemoed een last van miskenning te torsenen, die hem
zeker althans van ééne zijde gespaard zou zijn, ware één nog in het leven gebleven.
De herziening zijner berijming van Davids Psalmen wordt de taak en de troost zijner
eenzaamheid, maar, merkwaardig, ook Rij het weven van dit dichterlijk kleed staat
het beeld der verdrukte geloofsgenooten, het beeld bovenal van den vorstel ijken Mar-
telaar, gedurig voor het oog zijner ziel, en zijn naam als tusschen de regels te lezen.
Niets kan treffender zijn, dan de wijze, waarop hij hem gedenkt en vereeuwigt in de
dichterlijke Voorrede voor genoemde berijming, als hij met kennelijk welbehagen
den strijd van David en diens verhooging tot hoofd van Israël teekent; van
dat Israël, zoo veelzins het beeld der verdrukte, maar straks bevrijde gemeente; en
-ocr page 19-
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE.
17
nu ter gedachtenis spreekt van dien "trouwen vader", door God aan Nederland
geschonken:
"YVy hebben hem gesien zijn lieve schaepkens leydeu
Aen t\' waterrycke landt, op schoon begraesde weyden,
Maer doch niet sonder moeyt\' end swaren harden strijt".
Als David heeft ook Oranje een Goliath nedergeveld, maar niet minder ook clan Isaï\'s
zoon met een Doëg en Simei, met verraderlijke Philistijnen en Ziphieten te doen ge-
had, en op zijne beurt het moeten beleven, dat een deel van zijn volk van hem af-
viel. Zeker ware hij onder dat alles bezweken,
"Maer Gods hand stond hem bij in zijne heylg\' aanslagen,
End keerde van hem af des vijands schalcke lagen;
Totdat hij op het letst (om in des Hemels throon
Van alle sorg bevrijt ,t\' ontfangen d\' ecw\'ge kroon)
Van eens verraders handt verraderlick geschoten,
Voir syne schaepkens heeft zyn edel bloet vergoten".
Is het niet, als hooren wij David-zelven zijn roerenden Klaagzang over het sterven
van Jonathan aanheffen?
"Hier zien wij Marnix nog, dien Brussel bracht in \'t leven:
Den schrandren Edelman, die \'t Paapcndoni deed beven;
Den Tolk der bijbeltaal, op maat, en zonder maat,
O ra nj e\'s rechterhand, den Raadsman van den staat".
Ook alzóo gelezen, het blijkt ons, zegt Brandt\'s Quatrain, hoeveel ook, nog in zeker
opzicht te weinig. Trouwens, de stof is onuitputtelijk, de verzoeking tot uitweiden
schier onweerstaanbaar. Wij moeten ons noode beperken, maar zouden toch vreezen,
na zooveel groots en goeds, van het allerhoogste en beste nog veel te weinig gezegd
te hebben, indien althans éene vraag nog niet ten slotte werd ter sprake gebracht.
In al, wat wij van hem vermeldden, werd openbaar, dat Marnix met het volste recht
de ziel van den opstand mocht heeten. Maar wat, vragen wij, was eigenlijk de Ziel
dezer ziel, m. a. w., wat het leidend en heerschend levensbeginsel van al dit ruste-
loos spreken, schrijven en handelen; wat de hoogere éénheid dezer zoo rijke ver-
scheidenheid; wat de verborgen zenuw der kracht, die zooveel heeft gewrocht en
gedragen? De vraag, men beseft het, is belangrijker, dan eenige andere; gelukkig,
dat het antwoord op eene wijze gegeven kan worden, die geen enkelen twijfel ge-
-ocr page 20-
18                                       MAItXIX VAX SINT ALDEGONDE.
doogt. Wie in on/en tijd niet moede wordt te beweren, dat het den grooten mannen
der zestiende eeuw alleen om vrijheid, en altijd weder om vrijheid te doen was,
hoeveel moet hem in het leven en streven van Aklegonde\'s Heer een onoplosselijk
raadsel blijven! Doch reeds diens eigen woord, uit de volheid van zijn hart een ver-
trouweling toegesproken: "bedenk, dat het nu niet ónze zaak, maar de zaak van
Christus gekit", leidt tot eene juistere opvatting, en bij iederen blik in het boek van
zijn leven, niet minder dan in zijne talrijke geschriften, vertoonen zich nieuwe be-
wijzen, dat het Godsdienstig, het Christelijk levensbeginsel het element was, waarin
deze vrije ziel zich bij voorkeur bewoog, de atmosfeer waaruit zij hare geestelijke
levenslucht indronk. Marnix was allerminst een van hen, die de heiligste aangelegen-
lieden van het verborgen leven ter aller ure voor aller ooren bespreken, maar telkens
is het hem aan te hooren, dat de mond niet kan zwijgen van wat het hart boven
alles vervult, en des aanhalens zou geen eindigen zijn, wilden wij alles vermelden,
wat staaft, hoe deze Edelman, deze Bijbeltolk, deze Predikant, deze Raadsman dit
alles in zoo hooge mate geweest is, omdat hij bij en boven dit alles Christen was
in den geest van Schrift en Hervorming. "Sedert God mij de oogen opende" — hooren
wij hem in 1579 verklaren — "om den weg mijner zaligheid te leeren kennen, dien
ik met alle oprechtheid, rondborstigheid en alle mogelijke naarstigheid gezocht heb,
zonder te veroordeelen hetgeen ik niet kende, heb ik altijd mijne Godsdienstige over-
tuiging gevolgd. zonder van dezelve te worden afgetrokken, noch door beloften, noch
door bedreigingen". En straks, na de overgave van Antwerpen, waar hij er aan
denkt om in vrijwillige ballingschap naar Polen of Duitschland te trekken: "daar
henen strekt zich mijn arbeid, dat de wereld mij zij gekruisigd, opdat niet ik, maar
Christus in mij leve". Inzonderheid, nadat Oranje van zijne zijde gescheurd is, houdt
hij zich te dichter aan den Onzienlijke vast; \'s lands zaken bekommeren hem steeds,
maar toch "op een andere wijs dan te voren. Al mijne bekommering toch, met
bedaardheid van gemoed gepaard, komt in Gods éenig welbehagen tot rust; van
zijnen wenk geheel afhangende, ontlast zij zich in zijnen schoot, wat mij tot dusver
nog niet alzoo is vergund geweest". Waartoe meer? Door het geloof heeft Marnix,
niet minder dan Willem de Eerste, zich smaad voor eer, onrust voor aardsche ruste
getroost, en, "liever verkozen met het volk Gods kwalijk gehandeld te worden, dan
een tijd lang de genieting der zonde te hebben". Door en voor het geloof — wij
zeggen daarom niet, dat het hoogste levensbeginsel hier ten allen tijde buiten aan-
raking met lager drijfveeren bleef; nog minder zullen wij het bestaan van mensche-
lijke zwakheden loochenen, al lust het ons thans niet meer, die met den vinger te
wijzen. Maar zijne gebreken waren voor een goed deel die van zijn tijd en stand, en
de onverdraagzaamheid tegenover dweepzucht en dwaling, waartoe zijn stelsel hem
drong. zien wij , gelijk meermalen, aanmerkelijk verzacht door de humaniteit van zijn
persoonlijk karakter. Waar de groote vraag van gewetens- en godsdienstvrijheid ter
-ocr page 21-
MAKNIX VAN SINT ALDEGONDE.                                                1!»
sprake kwam, daar stond Oranje hooger dan hij; Wederdoopers hebben, evenmin als
andere geestdrijvers, over zijne groote zachtmoedigheid te roemen gehad; de streng-
heid van Calvijn tegenover Servet verloochent ook in dezen discipel zich niet, maar
toch, eere den man, die met een vrij geweten verklaren kon: "wij bestrijden noch
verdoemen niets, dan \'t geen des Heeren wet, in zijn woord voorgeschreven, ver-
doemt , en gebruiken in de rest Christelijke vi\'ijheid". Die vrijheid heeft hij voor zich
en zijne geestverwanten gezocht in de onderwerping aan het gezag van (lods Woord,
en in de gehoorzaamheid des geloofs aan (lods wil. Voorstander der vrijheid in dézen
zin, heeft hij in zijn geloof de kracht gevonden tot moedig strijden, volstandig be-
lijden, zwijgend dragen, edelmoedig vergeven, onbekrompen weldoen, rusteloos leven.
rustig sterven, en— "door hetzelfde geloof spreekt hij ook nu nog", bijna drie eeuwen
"nadat hij gestorven is".
Ja, Marnix spreekt ook tot dit geslacht door zijn woord, door zijn schrift, door
zijn voorbeeld, door den zegen zijner nagedachtenis, die iets beters nog dan een stand-
beeld van het jonge Holland verlangt. Onwillekeurig rijst de vraag bij ons op, wat
eene stem als déze wel zou oordeelen over zoo menig teeken der tijden, als thans
menig hart met onrust en kommer vervult; bovenal, wat bondgenootschap hij aan-
raden zou in het belang der zelfstandigheid en den voortdurenden bloei dezer landen.
niet minder misschien dan in zijne dagen van onderscheiden zijden bedreigd? Maar bij
die vraag is het ons, als ruischt een geestenstem uit hooger sfeeren ons tegen:
"Tot Gout wilt u begeven,
Zijn heylsaani woort neemt «aan:
Als vroome Christnen leven,
\'t Zal hier haast zijn ghedaen".
Zeker althans zou Marnix, indien hij uit zijne stille rustplaats kon opstaan, den na-
klank zijner eigen stem in den wapenkreet tegen "de Goden dezer eeuw" nog herkennen:
"Zij zullen liet niet hebben.
Ons oude Nederland.
Het bleet\' bij alle ellenden
God, en der vaadren pand.
Zij zullen bet niet hebben.
De Goden van den tijd!
Niet om hi\'in erf te wezen,
Heeft God het ons bevrijd.
-ocr page 22-
20
MAltNIX VAN SINT ALDEGONDE.
Met al hun schoone woorden,
Met al hun stout geschreeuw —
Zij zullen ons niet hebben,
De Goden de/er eeuw!
Ten zij het woord des Zwijgers
Moedwillig werd verzaakt:
\'k Heb niet den Heer der He eren
Een vast verbond gemaakt".\'
1 Da Costa.