-ocr page 1-
mm \\*Z
ii.
-ocr page 2-
T. qu.
382
-ocr page 3-
-ocr page 4-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECH
I II I III II I III
-ocr page 5-
M^titf
cA\'-z
-— /?
. /\' t
i
DE ENGELSCHE NOORPPOOL-EXPEPITIE
ÜOOK
V. W. i\'OSTMtl Ml 78.
(M et e e n kaart.)
Meteorological Society, the Meteorological Department eu
the Anthropological Institute, waarbij nog gevoegd zijn de
belangrijke opmerkingen van Dr. J. D. Hooker en Dr. Carpenter.
«De gezamenlijke bewijzen van deze zeelieden en geleerden
zullen, naar ik vertrouw, geen twijfel overlaten omtrent de waarde
en het gewicht der resultaten, welke een goed uitgeruste ex-
peditie kan verkrygen door het onderzoeken van oubekende land-
streken ter grootte van bijna twee millioen vierkante mijlen,
binnen den 804ten graad noorderbreedte. Zulk een expeditie
zou kunnen leiden tot de oplossing van de talrijke belangrijke
vraagstukken op het gebied van physische aardrijkskunde, geo-
logie, natuurlijke historie, aardmagnetismus, authropologie
en meteorologie, welke aangewezen zijn in de hierbij gevoegde
stukken van de straks genoemde wetenschappelijke vereenigingeu.
Na een zeer nauwkeurig onderzoek der zaak, is ook onze Society
tot de overtuiging gekomen, dat de aardrijkskundige resultaten
van zulk een expeditie van groote waarde zouden zijn.
,/In 1865 deed onze toenmalige president, Sir Roderick Mur-
chison, stappen om de zaak van Arctische tochten voor H. M.
gouvernement te brengen; maar zyn verzoek werd ter zyde gelegd
en de beslissing uitgesteld, totdat de vraag omtrent den besten
weg door de expeditiën kon beslist zyn, welke door de Zweed-
sche en de Duitsche regeering langs de route van Spitsbergen
waren uitgezonden. Zeven jaren van vergeefschen arbeid in
die richting hebben tot het besluit gebracht, dat de weg
daarheen geen kansen van slagen aanbiedt. Daarom zyn
autoriteiten op Arctisch gebied het volkomen eens, dat de weg
door Baffinsbaai en Smith-sound de belangrijkste wetenschap-
pelijke resultaten belooft en tevens de meeste veiligheid waar-
borgt. De Amerikaansche expeditie, onder kapitein Hall, is
in een geheel andere richting gegaan naar Jones-sound, en
zal in 1873 terugkeeren. Zij bestaat alleen uit een klein schip,
en de resultaten, welke door haar verkregen kunnen worden,
moeten natuurlijk zeer beperkt wezen.
//Zonder nog te letten op het zuivere wetenschappelijk belang
1
Het moet een indrukwekkend schouwspel geweest zijn, toen
op Maandag den 16 December 1872 eenige der beroemdste
mannen, die Groot-Britannië bezat, zich vergaderden om hun
opwachting te gaan maken bij de ministers Lowe en Goschen.
Die mannen, zy waren niemand minder dan Sir Henry Ratv-
linson, de president van the Eoyal Geographical Society, Sir
Henry Holland, de president van the Royal Institulion, Dr.
Carpenter, de president van the British Association, Dr. J. D.
Hooker, vice-president van the Royal en van the Linnaeau
Society, de heer R. H. Major, de admiraal Sir George Back,
de admiraal Collinson, de admiraal Ommaney, de kapitein
Sherard Osborn, en de heer Clements R. Markham, secretaris
van the Royal Geographical Society. Het doel van hun bezoek
was van het uiterste gewicht. In het begin van dat jaar had
het bestuur van the Royal Geographical Society een comité
benoemd, dat een Noordpool-expeditie zou voorbereiden, en
reeds den 29 April daaraanvolgende was het rapport, dat
door het Comité ingediend was, in zyn geheel door het Be-
stuur aangenomen. Nadat men zich nu met andere weten-
schappelijke inrichtingen verbonden had, werd het besluit
genomen om, bij een persoonljjk bezoek, de Regeering de
wenschelijkheid eener poolexpeditie aan te toonen, en haar
te verzoeken die van staatswege te doen plaats hebben. Voor
de ministers gekomen, sprak Sir Henry Rawlinson, die de
woordvoerder der deputatie was, ongeveer het volgende:
«Uit naam der Royal Geografical Society heb ik de eer u
eerbiedig te verzoeken aan H. M. gouvernement de redenen mede
te deelen, welke het wenschelyk maken het volgende jaar een
expeditie uit te zenden, met het doel de onbekende streek om
de Noordpool te onderzoeken.
/;Ik leg hierby over het rapport van een Comité van Arctische
officieren, dat dit jaar door ons Bestuur aangewezen was om
de zaak eener pool-expeditie te onderzoeken, zoowel als de
meeningen, welke daarover geuit zijn door the Royal Society,
the Geologioal Society, the Liunaean Society, the Scottish
-ocr page 6-
Tijdschrift Aardrijksk.Genootschap Dert II.
Kaart N? 14
T
8f>
*
<m
i\'i ƒ \' TH"
//<?£ veróte\\punt van fyfarkham
in f Parr
I
\'L V& ^
P^4^-^T^1^¥^-\'
/
&?
r^\'t&S*^*
/
&!
^^rssag^
\'         Pa:
4-
^                 ïCBritero
r«
#3
.*$***•
^KJozefnenri
SS
chT
nsotv
^
tmê***
Lr^P«"A\'1
Jfcf
~h...fflnterkwdrtier van
Alekwöie
BWfl
*Tft*V
3tt
fcSt
7?3,
antog?
d R
h jv
_J«r
aJnd
W^
-v=
o
evöört                         \\
1 Sporen van. \\
1 Eskimo\'a \'
Noordelijkste spoor
•V, t>«/i Eskimo \'s
«F ♦""ir\'
POIiARl
rtSCHIB
C^ Kiiupto|i/jy^ï5J
sKT,a\'*^nK risJcJand
Sporen van
Muskusosseti\\
le*e^ %at^ 1 \\KBuddf
H A L. L
J JoeKil. | m
,öAAlarvC4^tt%
verste punt
I I
e ü,
^ jv
^ a rsj d
» .
_- ^fr
3«U -
ENCELSCHE
\'i\'.
r%
1875 - 1876.
. tt
£ckaall:l,460,000.
INGtEFIELD
Weg van de, Alert
.——•«,„»» Slede tochten.
Hoogten in Enaelschc voeten .
Ghtschers.
AND
,i          •* Littleton Bil.
^^
S8
*f
61
7P
6p VCL.vtm Greenmich 6>
6b
Tresling & C? Hof-LithAmst.
Uitgegeven bij CF. Stemler, Amsterdam.
-ocr page 7-
2
DE ENfiELSCHE NOORDPOOL-EXPEB1TIE.
hebben de verschillende tochten naar de. poolgrwesten door
Britsche zeevaarders sedert 1818 de nationale eer en roem
verhoogd, en hebben zij in geen geringe mate bijgedragen om
gedurende een lang tijdvak van vrede dien geest van moed,
van ondernemingszucht, van 7. •lfverloochening levendig te
houden, die zoo noodzakelijk is voor het karakter van de zee-
lieden eener groote maritieme natie.
„Noch ik, noch zij, die met mij handelen, zouden dit voor-
stel willen doen, indien zijn aanneming eenig buitengewoon
levensgevaar ten gevolge had, zooals in vroeger dagen. De
ondervinding, tusschen 1850 en 1872 opgedaau, gedurende
welk tijdvak cxpeditiön onder Britsche, Anierikaansch••, Zweedsche
en Duitsche bevelhebbers op verschillende punten veilig naar
de poolstreken gegaan en van daar teruggekomen zijn, heeft
bewezen, dat de hulp van den stoom, de toepassing van andere
moderne uitvindingen en een betere keunis omtrent de uit-
rusting de buitengewone gevaren van poolexpediticn, die onder
bekwame leiding geschieden, hebben weggenomen.
„Een algeineenc belangstelling begint zich te openbaren in
het onderzoek der onbekende noordpoolstreek. Iedere groote
mogendheid van Europa en Amerika, uitgezonderd Engeland,
heeft gedurende de laatste twaalf jaren expeditiën naar de
Arctische gewesten gezonden. Deze pogingen zijn met de grootste
belangstelling, en niet zonder een gevoel van schaamte, gade-
geslagen door de Britsche pers en het Britsche volk; en nu
bestaat er een zeer algemeen gevoelen in dit land, dat de tijd
gekomen is om onze vroegere meerderheid op het gebied van
Arctische ontdekkingen te herwinnen."
Nadat hij deze woorden gesproken had, verzocht Sir llenry
Rawlinson de ministers om geen overhaast besluit te nemen,
maar de zaak rijpelijk te overwegen.
Hierna werden door de ministers verschillende inlichtingen
gevraagd omtrent de uitrusting, de beste route, de mogelijke
resultaten eener zoodanige expeditie, waaruit zich een hoogst
belangrijk gesprek ontwikkelde (1), waaraan, behalve door
Rawlinson, deelgenomen werd door de heeren Sherard Osborn,
Sir (ieorge Back, Dr. Carpenter, Dr. Hooker en Sir Henry
Holland. Aan het slot dezer alleszins merkwaardige audiëntie
betuigde de minister Lowe zijn groote belangstelling iu deze
zaak en beloofde haar aan een zorgvuldige en rijpe overweging
te onderwerpen.
Reeds den 1 Januari had men een antwoord van de Regee-
riug, waarin zy mededeelde, dat zij dat jaar nog geen voor-
stel durfde doen om een gouveruemeuts-expeditie naar de
IJszee uit te zenden, omdat de schatkist nog den zwaren last
te dragen had, dien de Challenger-expeditie haar had opgelegd.
Hoewel de zaak uitgesteld werd, had men dus gegronde hoop
(I) Zie: Clements It. Markham, The threshokl of the unknown
region, bl. 326 en verv.
1 voor een volgend jaar. Mocht nu ook al de Engelschr nat.io-
| nale trots zich gekwetst gevoelen, omdat de eerste dienaren
j der Kroon het durfden verklaren, dal de uitrusting eener
! expeditie thans op geld afstuitte, men troostte zich er meê,
dat in het jaar 1874 Engeland zijn onde plaats op het gebied
der Arctische ontdekkingsreizen weder zou innemen.
Intusscheu was het van belang de geestdrift van het publiek
op te wekken of, waar die bestond, gaande te houden : het was
ook van belang de meening te vestigen dat de moeiclijkheden
en gevaren der ijsvaart niet zoo groot waren nis men vroeger
geloofde. Sherard Osborn, de man, die zoooveel voor het
tot stand komen eener pool-expeditie gedaan heeft, maar on-
gelukkig de vervulling van zijn lievelingswensch niet heeft
mogen beleven, kwam op de gedachte om een zee-officier aan
j boord van een walvischvaarder in de Arctische gewesten te
doen doordringen, die dan bij zijn terugkomst verslag zou
geven van al hetgeen hij gezien en ondervonden had. Voor
j dit doel werd de comm. A. H. Markham uitgekozen, die zich
te Dundee aan boord begaf van den walvischvaarder „Arctic"
en daarmede een merkwaardigen en zeer voorspoedigen kruis-
tocht deed. In weinige weken passeerde hij de verste punten,
welke door Parry in 1824, door James Ross in 1848, door
Saunder en Forsyth in 1850, door Kennedy in 1851 bereikt
waren, en kwam hij zelfs dicht bij de plaats, die M\'Clintock
| in 1858 bereikte. Reeds in Augustus 1873 was Markham terug-
i gekeerd, en gaf daarna de resultaten zijner waarnemingen en
i van de ondervinding, welke hij in de ijsvaart had opgedaan,
! in het licht in een werkje getiteld A Whalinr/ Cruixe in Baf-
\\ fin\'s Bay.
De reis had doen zien, hoeveel meerdere kansen
j van slagen men heeft met flinke stoomschepen dan met zoil-
1 vaartuigen.
Intusschen had het Arctisch Comité van the Geographical
Society een krachtig memorandum gereed gemaakt over de
wetenschappelijke resultaten van poolexpeditiën, waaraan nog
; een betoog van Sherard Osborn toegevoegd werd, dat zulke
expeditiën van een gouvernement moeten uitgaan.
Daar nu van de Regeering niets verder gehoord werd, en
men zich op reeds verkregen resultaten kon beroepen, maakten
op den 1 Augustus 1874 de Presidenten van. the Royal Society
en van the Royal Geographical Society, benevens Sherard
Osborn hun opwachting bij den heer Disraeli, die intusschen
minister was geworden; dit onderhoud had zulk een goeden uit-
slag, dat Rawlinson den 17 November een schrijven ontving
van den eersten minister, waarin medegedeeld werd, „dat H.M.
gouvernement besloten had zoo spoedig mogelijk een expeditie
uit te rusten, geschikt tot het doen eener ontdekkingsreis in
de noordpoolstreken".
Zoo hadden dus eenige kloeke mannen, na een worsteling
van tien jaren, den onwil der regeering weten te overwinnen,
en de sympathie der natie te verkrijgen!
-ocr page 8-
3
DE ENGELSIHE NOOBDPOOL-EXPEUITIE.
Tueu eenmaal het Britschc gouveruement de /.aak in Lauden
had opgevat, werd het ook goed gedaan: geeu kosten werden
ontzien, geen zorgen gespaard, eu al zulke maatregelen werden
genomen, welke strekken konden om de resultaten aanzienlijker
te doen zijn.
Door de Britsche Admiralty werd een Comité benoemd,
bestaande uit de heeren Richards, M\'C\'lintock en Sherard Osborn
(tevens leden van het Arctisch Comité der Royal Geographical
Society), die een beschryving moesten geven van de schepen,
welke men moest gebruiken, een opgaaf van de schepen, welke
voorraad en een aanwijzing vau de uitrusting der booten en sle-
den, terwijl zij tevens maatregelen moesten nemen en een ontwerp
maken van de te geven instructiën. De door dit Comité ge-
geven wenken zijn in hoofdzaak de volgende: De vaartuigen
moeten bestaan uit twee sterke en voor den Arctischeu dienst
ingerichte schroefstooinschepen, geschikt om een voorraad te
bergen voor minstens drie jaar, en een bemanning van omstreeks
60 personen voor elk schip; indien de expeditie vóór 1877
niet teruggekeerd was, zou in de lente van dat jaar een derde
schip worden uitgezonden. De weg moet gaan door de Smith
Sound, om redenen bij het rapport opgegeven. De expeditie
moet in het midden vau Juni of vroeger uitzeileu; /ij moet
Disco, Proven en Upemivik aandoen om honden mtenemeu;
Lyttletou Island, aan den ingang der Smith Sound moet de
rendez-vous-plaats zyii, waar brieven zouden kunnen achterge-
laten worden; de schepen moeten dan de Smith Sound inva-
ren, waar zij op uitstekende punten, niet verder dan 60 En-
gelsche mijlen van elkander verwijderd, cairns oprichten en
brieven achterlaten. De kapen Frazer, Back en Beechey aau
de westzijde en Jackson en Bryan aau den Oostkant werden
genoemd. Aanbevelenswaardig was het dat, terwijl de beide
schepen de taak der waarnemingen en ontdekkingen zouden
deelen, het eene zoo geplaatst werd, dat het in geval van
tegenspoed tot wijkplaats zou kunnen dienen voor de beman-
uing van het audere, opdat de gezamenlijke bemanning, indien
de schepen iu het y\'s vastbleven, zich zou kunnen terugtrek-
keu naar het schip dat in 1877 aau den ingang der Smith
Sound zou liggen. Het tweede schip moet dus niet verder gaan
dan den 82«le" breedtegraad. Zoodra het tweede schip de win-
terkwartieren heeft uitgekozen, moet het hoofd der expeditie
een gedeelte van de bemanning daarvan kunnen nemen, ten
einde in staat te zijn sledetochteu ter bereiking vau de Pool
te ondernemen. De twee schepen moeten op geen grooteren
afstand vau elkander overwinteren dan 200 mijlen, en zy
moeten verlaten worden indien hun vrywordiug gedurende den
zomer van 1877 twyfelachtig is.
Alle zaken, betrenende den voorraad en de kleeding, werden
door het Comité, met behulp van Dr. Lyall en den heer
James Lewis, nagegatm, terwijl de uitrusting der sleden, zoo-
wel als de gezondheidsmaatregelen aan boord der schepen,
overgelaten waren aan M\'Cliutock. Het Comité drong er
vooral op aan, dat alle mogelijke maatregelen zouden genomen
worden om warmte en luchtververschiug te verzekeren en te
maken dat tusscheudeks de dampen niet verdikken kouden.—
Bij dit alles was het een bijzonder voordeel voor de expeditie
dat M\'Cliutock toen juist Admiraal Superintendent van de
werf te Portsmouth was, en dat de geheele uitrusting dus kon
plaats hebben onder de oogen en op aanwijzing van deze Arc-
tische autoriteit.
Een gelukkig denkbeeld was het verder een serie van in-
structies of liever raadgevingen ten gebruike der Arctische
officiereu te doen gereedmaken: deze gingen uit gedeeltelyk
van de Royal Society, gedeeltelijk van de Royal Geographical
Society. De eerste leverde artikels over meteorologie, door
Scott; over het zonnespectrum, vooral met het oog op absorptie
van de aarde, door prof. Stokes; over de eclips vau 25 Maart
1876, door llind; over waarnemingen van den slinger, door
prof. Stokes; over de polarisatie van het licht, door Spottis-
woode; over eb en vloed, door Sam Haughton; over botanie,
door Dr. Hooker; over het verzamelen van hydroïden eu po-
! lyzoa, door Dr. Allman; over aardmagnetismus, door prof. Adam;
algemeene wenken, door prof. Huxley en door Tvndall;
| over de ontdekking van meteoorachtige, cosmitche stof in de
! sneeuw, door prof. Roscoe; over het verschijnsel der schemering,
; door Rand Capron; over het verzaraeleu van zoogdieren, door
i Dr. Gunther; over cetacea, door prof. Flower; en over het
sleepnet, door Dr. Allman. Behalve deze waren nog door
j prof. Rupert Jones een aantal stukken uit verschillende werken,
op de Arctische nattuur betrekking hebbende, byeenverzameld.
• De Royal Geographical Society had aan de expeditie een
boekdeel aangeboden, zijnde een „Verzameling van artikelen
; over Arctische geographie en ethnologie". Het eerste gedeelte
bevatte: stukken van Dr. Robert Rrown, over de geographie
van Groenland, met beschouwingen over het ys en deformatie
van fiorden en ijsbergen, en een verhaal van alle pogingen, die
gedaan zyn om in het binnenland door te dringen; een stuk
bevattende een voorstel om langs den weg der Smith Sound
te beproeven de Pool te bereiken, door baron von Wrangell;
een kritiek van de ontdekkingen vau Dr. Kaue door Dr. Rink;
een stuk over den Arctischen stroom, door Admiraal Irminger
en eenige hoogst belangrijke stukken, door Admiraal Collinson,
over het ijs langs de kust van Arctisch Amerika, met een
schets van het werk van al de expeditiën, die in dit gedeelte
der bevrozeu zone ontdekkingen hebben gedaan. Het tweede
gedeelte hield stukken in over de oorsprong en de verhuizingen
; der Groenlandsche Eskimo\'s, en over de Arctische Hooglanders;
i een schets van een Eskimo-spraakkunst en geclassificeerde
! woordenlijsten; een lijst vau alle plaatsnamen op de kust van
\' Groenland, met Eskimo-uaraen en huu beteekenis, van de
I oude Noorsche nederzettingen, de Deensche namen, eu de namen
1*
-ocr page 9-
\'*
DE ENGEL8CHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
en breedtebepalingen op Je kaart der Admiralty, met opmer-
kingen, door Clements R. Markham; een nota over den oor-
sprong der Eskimo\'s, door Dr. Rink; een uitvoerige memorie
over de westelijke Eskimo\'s door Dr. Simpson; en een rap-
port van het Comité uit het bestuur van het Anthropological
Institute met een aantal raadgevingen.
Na al deze belangrijke voorbereidingen, werden te Portsmouth
twee schepen voor de ijsvaart geschikt gemaakt, werden de
sleden uitgerust en werd alles op de uitstekendste wyze van
het noodige voorzien; ook de bemanning werd met de meeste
zorg aangeworven, zoodat inen gerust mag zeggen, dat nog
nooit een zoo kostbaar uitgeruste expeditie naar de poolzeeën
de stranden van Europa of Amerika had verlaten. De beide
schepen waren: de „Alert", een schroefstoomschip van 751
ton, met 100 piiardenkrachten en de „Bloodhound", eveneens
een schroefstoomschip, van 556 ton en met 95 paardenkrachten.
Dit laatste vaartuig werd van naam veranderd, en kreeg dien
van de „Discovery", zynde de naam van het scheepje met
hetwelk Baffin de Smith Sound ontdekte.
Aan het hoofd der expeditie, tevens belast met het bevel
over de * Alert", werd geplaatst Kapitein Nares, de reeds in
1852—54 de grootste ondervinding in het noorden had opgc-
daan, en die van 1872—74 op uitstekende wijze het bevel
gevoerd had over de „Challenger" gedurende haar belangrijken
wetenschappelijken tocht. De tweede bevelhebber van de //Alert",
was de comm. A. H. Markham, een in alle opzichten verdien-
stelijk persoon, wiens naam wij boven reeds genoemd hebben.
Behalve deze bevonden zich op dit schip de luitenants Pelham
Aldrich, Alfred A. Chase Parr, George A. Giffard en William
H. May, de onderluitenant George Ie Clerc Egerton, de genees-
heeren Thomas Colan en Edward L. Mass, de werktuigkun-
digen James Wootton en George White en de natuurkundige,
kapitein Feilden, die te zamen, als het ware, den wetenschap-
pelijken staf vormden.
Tot bevelhebber van dp „Discovery" was aangewezen kapitein
Henry F. Stephenson, onder wien op dat schip dienden de
luitenants Lewis A. Beaumont, Robert H. Archer, Wyatt Raw-
son en Reginald B. Fulford, de onderluitenant Crawford J.
M. Conybeare, de geneesheeren Belgrave Ninnis en Richard
W. Coppinger, de werktuigkundigen Daniel Cartmel en Matthew
R. Miller en de natuurkundige Chichester Hart.
Met inbegrip der gezamenlijke officieren bedroeg de geheele
bemanning ongeveer 120 personen.
I geheele wetenschappelijke wereld. Zij werden gevolgd door
i de »Valorous", die de expeditie-schepen tot Godhavn, op het
eiland Disco, zou vergezellen, en daar een aanzienlijken voor-
raad steenkolen en levensmiddelen zou aanvoeren.
De eerste dagen had men schoon weder en gunstigen wind,
doch reeds den 4 Juni begon de wind westelyk te worden,
j en sedert had men gedurende de gansche vaart door den
j Atlantischen Oceaan met tegenwind, en bovendien herhaal*
delijk inet zwaar weder te kampen. Den 27 Juni was de
| „Alert" ten westen van kaap Farewell, in de richting varende
van kaap Desolation, op de westkust van Groenland, en op
denzelfden dag werd het eerste ijs gezien, hetwelk voor de
meeste schepelingen een geheel nieuw gezicht was. Den 28 zag
men laatstgenoemde kaap en het land rondom haar, bestaande
iu lage, met sneeuw bedekte heuvelrijen en in de wolken ver-
scholen bergspitsen. Hier vindt men het merkwaardigste ge-
deelte van Groenland: de oude koloniën der Noormannen
werden hier aangelegd en de Arctische ontdekkingsreizigers,
Frobisher en Davis, landden hier het eerst.
Gedurende de volgende week voeren de schepen dicht onder
de kust van Groenland door, en men was dus in de gelegen-
heid alle bergspitsen. als ook de ingangen der fjorden te zien.
Den 29 Juni ging de „Alert" door een stroom, die vol was
met zware ijsschotsen, van de meest fantastische vormeD, het-
welk, met een daarop volgenden sterken wind, vrij wat schade
aan het schip berokkende.
Den 1 Juli kreeg men de „Discovery" weder in het gezicht,
welke sedert den storm van 13 Juni van de „Alert" was ge-
scheiden geweest. Gezamenlijk ging men nu verder langs de
kust, passeerde den 3 Sukkertoppen, den 4 Holsteinborg, met
zijn gevaarlijke rotsen en klippen, den 5 de kolossale jjs-
bergen van Rifkoll en ankerde den 6 in de haven van God-
havn of Leively, in het zuidwesten van het eiland Disco, waar
de „Valorous" twee dagen te voren was aangekomen (*). Tot
den 15 Juli bleef men op deze plaats en besteedde den t\\jd
met het overnemen van kolen en levensmiddelen uit de „Va-
lorous", het doen van wetenschappelijke waarnemingen en het
verzamelen van natuurhistorische producten uit de Arctische
wereld. De reizigers roemen zeer de welwillende hulp van de
Deensche autoriteiten te Godhavn. Zjj hadden o. a. gezorgd,
dat hier 24 Groenlandsche honden gereed stonden, die op de
„Alert" werden ingescheept; een Eskimo, Frederik genaamd,
werd als tweede hondendrijver hier aan boord genomen. Als
eerste hondeudrijver was in Engeland reeds scheep gegaan een
Deen, Neil Christian Peterson, die in 1860—61 de expeditie
van Hayes had medegemaakt.
Den 29 Mei 1875 verlieten de »Alert" en de „Discovery"
de haven van Portsmouth onder de toejuichingen en degeluk-
wenschen eener tallooze menschenmassa, begeleid door de
sympathie van gansch Engeland, door de verwachtingen der
(\') Voor bijzonderheden omtrent dit eiland verwijzen wij den lezer
naar De reis der 1\'andora in den zomer van 1875, door L. R. Koolemant
Beijnen.
-ocr page 10-
;>
DE ENGELSCHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
! dition" door kapitein Nares, en die omtrent de sledetochten,
i ook aan de hoogst belangrijke artikelen, voorkomende in „the
j geographical Magazine". Ook gaven de mededeelingen, welke
I door Nares, Stephenson en Markham in de vergadering van
:. de Geographical Society van 12 December 1876 gedaan wer-
i den, ons gewichtige bouwstoffen.
Nadat men tusschen de Hakluyt- en Northumberland-eilanden
I doorgevareu was, kwamen de schepen op den 27 op de hoogte
van kaap Robertson en ankerden den volgenden dag bij Port
Foulke; de ingang van de Smith Sound was volkomen vrij
van gs en een krachtige noordenwind voerde het ook niet aan.
Terwijl kapitein Stephenson den Foulke fjord onderzocht, be-
gaven Nares en Markham zich naar Littleton-eiland en Lifeboat
Cove, de plaats waar de „Polaris" schipbreuk had geleden,
en vonden daar wel de plek, waar, volgens Bessels enBryant,
instrumenten, boeken, enz. waren achtergelaten, doch de inhoud
was van weinig beteekenis. Op Littleton-eiland, waar een cairn
werd opgericht, had men van een hoogte een vergezicht, doch
kan geen ijs bespeuren. Port Foulke heeft ten gevolge eener
warme strooming een buitengewoon zacht klimaat, en het land
in den omtrek bezit daardoor een betrekkelijk aanzienlijke flora
en fauna.
Bij zeer schoon weder zeilden de beide schepen op den
morgen van den 29 door de zeestraat naar kaap Izabella,
doch toen men de kust naderde om ook daar een cairn op te
richten, werd men door een hevigen sneeuwstorm overvallen,
waarom men het raadzaam oordeelde, dat de „Discovery" alleen
haar weg zou voortzetten; zij werd echter den volgenden dag
weder door de „Alert" ingehaald, en wel in een veilige haven,
twee mijlen ten zuiden van kaap Sabine, die, naar den Oosten-
rykschen poolreiziger, Port Payer werd genoemd, en waar men
drie dagen lang door het ijs bleef ingesloten.
Nares waarschuwt hier tegen de bedriegelijke indrukken, die
onervaren reizigers in de Arctische zeeën ontvangen: van een
hoogte van 700 voet op Littleton-eiland had men bij zeer
helder weder niet het minste ijs kunnen bespeuren, zoodat men
aan een open Poolzee zou gedacht hebben, en thans vieren-
twintig uren later waren de schepen door het ys ingesloten.
Den 4 Augustus hadden lichte zuidwestenwinden het ijs
in beweging gebracht en hadden de schepen in de gelegenheid
gesteld de uitstekende Payer-haven te verlaten, en om kaap
Sabine heen in westelijke richting 20 mylen ver langs den
zuidelijken oever van Hayes-Sound te varen en aldaar in een
goede haven, Prinses Alexandra-haven, een toevluchtsoord te
zoeken. In de nabijheid ontdekten de jagers een dal met rijken
plantengroei, met talrijke sporen van muskusossen en ander
wild. Naar twee van verschillende zijden tegen elkander in-
komende gletschers werd dit dal Twin Glacier-dal genoemd.
Den 5 Augustus ontstond er door een sterk getij en een
zuidwestenwind een opening naar het noordwesten, waarin
Na het verlaten van Godhavn kwam men door een prachtig
vaarwater, met de schoonste gezichten naar alle zjjden, ten
oosten van het eiland Disco, aan de nederzetting Eitenbenk,
waar de „Discovery" 20 honden aan boord nam. De tjjd van
scheiden was nu daar: de 16 Juli was de dag waarop de
verbinding met het moederland werd afgebroken. De laatste
berichten werden medegegeven, de laatste afscheidsgroet werd
gewisseld, en — de expeditie-schepen vervolgden hun weg
in noordelijke richting, terwijl de „Valorous" den terugtocht
aanvaardde.
Wjj zullen de „Valorous" op haar reis naar het vaderland
niet volgen: ons bestek laat dat niet toe. W\\j kunnen echter
dit zeggen, dat deze reis dienstbaar werd gemaakt aan de ver-
krijging van meerdere kennis omtrent de diepte en de ge-
steldheid van den zeebodem in Davisstraat en den Atlantischen
Oceaan.
De „Alert" en de „Discovery" gingen nu verder, en kwamen
reeds den 19 Juli aan de kleine Deensche nederzetting
Proven, waar nog eenige honden aan boord kwamen, en waar
ook de Eskimo Hans Hendrick als hondendrijver werd aange-
nomen: deze man had bij al de drie Amerikaansche expeditiëu
gediend, en had zeer veel ondervinding opgedaan.
Te Proven kreeg men hoopvolle tijdingen omtrent deweers-
gesteldheid in het noorden: de vele noordehjke winden der
laatste weken deden verwachten, dat er op hooger breedte be-
t rekkelijk weinig ijs zou zijn.
Na den 21 Juli Hope Sanderson, het verste punt dat in
1587 door John Davis bereikt werd, gepasseerd te zyn, kwam
men den 22 te Upernivik, waar de expeditie op het harte-
ljjkst werd ontvangen, en waar men, zooals ook te Proven, in
de gelegenheid was eenige voorwerpen van vuursteen te ver-
zamelen, afkomstig uit de eerste steenperiode.
Den 23 kwam men het eerst in het ys in de Melville
baai, doch daar de bestendige noordenwinden het oude jjs
hadden doen wegdrijven, en het jongere ijs door gedurigen mist
zwak was geworden, kon men er zich gemakkelijk doorwerken,
zoodat men den 25 reeds weder in open water en wel in het
zoogenaamde „North water" van Baffins-baai was. Den dag
te voren had men jacht gemaakt op den eersten beer, dien
men ontmoet had, doch zonder goed gevolg.
Den 26 Juli bereikte men de Carey-eilanden, en na hier
een voorraad-depot en een cairn opgericht te hebben, in welk
laatste men de brieven voor het vaderland achterliet, ging men
den 27 verder.
De berichten, door de reizigers hier nedergelegd, zjjn door
Allen Young op zjjn eerste reis met de „Pandora" gevonden
en naar Engeland gebracht: wij hebben daaraan een gedeelte
onzer mededeelingen ontleend. De volgende bijzonderheden
omtrent het meer voorname gedeelte der reis ontleenen wij
grootendeels aan „the official report of the recent arctic expe-
-ocr page 11-
6
DE ENGKLSCKK NOOKm\'OOL-tXPEDITIK.
gen, afkomstig van den Humboldt-gletscher en van eenige
andere kleinere gletschers, waren rondom verspreid, en hier en
daar vertoonde zich een reusfichtige kegelvormige schol van
onbekende dikte, welke uit de Poolzee kwam. Te oordeelen
naar de zeldzaamheid van zulke schollen, is het waarschijnlijk,
dat het noordelijke ijs langs een anderen weg afgevoerd wordt.
In de nabijheid der Walrusschool werd men gedurende drie
dagen belet om in eeltige richting meer dan een myl ver vooruit
te dringen, totdat op den 12 Augustus, bij een kalme zee, met
eb het ys van de kust wegdreef, en den reizigers toestond
zouder veel moeite tot voorbij kaap Hawkes en tusschen deze
kaap en Washington Irving (of Sphinx)-eilaud te stoomen; hier
echter werd iedere verdere beweging door het ys belet. Den
volgenden dag gelukte het de schepen naar den oostelijken
oever der baai te voeren, terwijl men den 16 kaap Frazer tot
op vyf mijlen afstands naderde. Het pakijs had hier een geheel
andere gedaante aangenomen, daar bijna alle ijsbergen aan den
grond zaten en de schollen een bijzonder groote dikte hadden.
Na door het ijs in geen gering gevaar verkeerd te hebben,
slaagde men er den 19 Augustus in kaap Frazer om te varen
en het Keunedy-kauaal in te loopen. Tusschen Scoresby-baai
en Dobbiu-baai bestaat er voor vaartuigen geen andere veilige
ligplaats dan tegen een diepliggenden ijsberg, omdat geen van
de baaien diep genoeg is om een schip tegen de persing van
het zware ys te beveiligen. Door dat het ijs hier los was, en
de open waterplekken steeds grooter werden, konden de schepen
zouder veel moeite verder doordringen, en passeerde men
den ingang van een tien mijlen diepe bocht en kwam daarna
aan een kaap, die men veronderstelde kaap Collinson te zyn.
Het was echter niets anders dan een veronderstelling, want
daar op de kaart kaap Frazer 8 en de Scoresby-baai 20 mijlen
te ver naar het noorden liggen, en de overige deelen van het
westelijk liggende land zeer onnauwkeurig aangegeven zijn, was
het moeielyk zekerheid te hebben.
Iu het Kennedy-kanaal gaat de strooming met grooter snel-
heid naar het zuiden dan in de Smith Sound. Bij eiken vloed
passeerden vyf wijlen ijs de reizigers, en aan de noordzijde van
elke vooruitspringend punt der kust was het ys tot 20 a 30 voet
hoogte opgestapeld, terwijl er bijna geen persing van het ijs
viel waar te nemen. Den 21 Augustus zetten de schepen den
tocht door dit kanaal voort, en kwamen na een moeielyke
vaart door het ijs in open water, dat zich naar het noordoosten
uitstrekte. Op dezen dag woedde hier een hevige sneeuwstorm,
waardoor het land gedurende het verdere jaargetyde met sneeuw
bedekt bleef. Den 22 vertoonde zich kaap Lawrence, de noord-
hoek van de grootste baai aan de westkust, namelijk de zoo-
genaamde Carl Kitter-baai, welke laatste echter slechts het
noordelyke deel van de Kichardson-baai vormt. Hoewel hier
weinig ijs te vinden was, strekte zich 3 of 4 mijlen verder
naar hel noorden een groote ijsmassa tot Crozier-eilaud uit.
men eenige mylen ver doordrong, doch daar het verder komen
onmogelijk scheen, begaf men zich naar het land en bestegen
Nares en Stcphenson een heuvel van 1500 voet om een ruimer
gezicht te hebben: van deze hoogte bespeurde men in noorde-
lijke richting geen enkel kanaal in het ijs, en daar de gesteld-
heid van den wind het spoedig ontstaan daarvan ook niet
liet verwachten, besloot men naar den ingang der Sound terug
te keeren. In aauhoudendeu stryd met het pakys voeren de
beide schepen van hier dicht achter elkander in noordelyke
richting naar Grinuell-land, en zoo bereikte men den 8 het land-
waterbij kaap Victoria. Nares maakt bij deze gelegenheid opmerk-
zaam op enkele fouten, die men op gezag van Hayes op de kaart
van deze streek gebracht heeft, terwyl de oorspronkelijke op-
gaven van Inglefield bleken juist te zyn. Of Hayes-Sound
een kanaal is, bly\'ft nog onzeker, doch verschillende redenen
wettigen het vermoeden, dat dit wel het geval is, en dat zij
door een smalle opening met de westelijke zee in verband staat.
Denzelfden dag kwam men veilig in Frankliu Pierce-baai,
aan den zuidelykeu oever van Grinnell-land, en na op korten
afstand van kaap Harrison een cairn te hebben opgericht, voer
men den 9 verder, doch zag zich spoedig door het ijs ver-
plicht te blijven liggen. Deze baai, welke drie mijlen breed
en .>\'•_\' in ijl diep is, was door een gladde y\'sschol geheel bedekt;
zij wordt door elke zware persing van het ijs beschermd door
Norman Lockyer-eilaud en de Walrus-school, welke één myl
verder oostwaarts ligt, en is dus zeer geschikt voor winter-
kwartieren, hoewel er zeer weinig wild in de nabijheid schijnt
te zijn. Walrus-school werd zoo genoemd naar de talryke
sporen van Eskimos, die, te oordeelen naar de vele overblyf-
selen van walrussen, zich voornamelijk met het vleesch dezer
dieren zullen gevoed hebbeu. Thans mag deze plaats als de
noordelijke grens van die dieren beschouwd worden, daar men
slechts zeer weinige op hooger breedte aangetroffen heeft. De
betrekkelijk zwakke getyden aan den ingang dezer baai doen
vermoeden dat de Frinses Maria-opcniiig slechts een diepe
invaart is.
In het uitgestrekte bekken der Smith Sound loopen de
zuidelijke stroom en de vloedgolf in een rechte lyn tusscheii
kaap Frazer en kaap Isabella, terwyl zij tegenstroomingen ver-
oorzaken, en in alle open water aan beide zyden van dien
stroom het ys ophoopen.
Daar de maand Augustus, zooals bekend is, in de poolzeeën
een bijzonder kalme maand is, en de westelyke bergen de kust
beschutten voor winden, die van het land waaien, is het ijs
geneigd tegen het land aan te schuiveu, en, behalve bij voort-
durende sterke westenwinden, is daardoor een tocht in noor-
delijke richting zeer moeielrjk. Het pakys in deze souud bestond
voornamelijk uit oude schollen, welke in Keunedy-kauaal met
zyn talryke baaien en in Hall\'s bekken gevormd, en gedurende
den vorigen zomer niet opgeruimd waren. Talrijke ijsber-
-ocr page 12-
7
DE ENGELSCHE NOORDPOOL-rXPEDITIE.
Aan den avond van dezen zelfden dag drong Nares door
de open plaatsen verder noordelyk, ten westen van het
Franklin-eiland, en kwam te middernacht in de nabijheid van
het Hans-eiland. Men hield nu een noordoostelijken koers,
totdat de schepen aan den ingang der Bessels-baai een veilige
ankerplaats vonden, ten noorden van het Hannah-eiland.
Daar de zuidwestenwind, van welken een opening van het
ijs aan den westelijken oever van het Hall-bekken te wachten
was, nog bleef aanhouden, zocht Nares kaap Morton op om
een vergezicht te hebben. Van een hoogte van 2000 voet kan
men tot op zeer verren afstand weinig jjsbelemmeringen be-
speuren, en daarom zetten de schepen hun noordelijke vaart
voort, aanvankelijk tamelijk ongehinderd, doch 5 mijlen ten
noorden van kaap Lieber werden zij door het pakijs genood-
zaakt in de Lady Franklin-sound binnen te loopen, aan welks
noordelijken oever men een bocht zag, die een veilige ligplaats
scheen aan te bieden. Bij het naderkomen vond meu een groote
goed beschutte haven op een eiland onmiddellijk ten westen
van de kaap Bellot, welke het pakijs uit het kanaal tegenhield.
Op den morgen van 26 Augustus liepen de schepen hier binnen.
Deze plaats scheen bijzonder geschikt voor een winter-
kwartier; vaartuigen lagen hier veilig; de plantengroei
was rijker dan men ten noorden van Port Foulke ergens had
aangetroffen en uit het feit, dat onmiddellijk na de landing
negen muskusossen geschoten werden, kon men opmaken dat
ook de dierwereld niet slecht voorzien was. Daarom besloot
Nares hier de „Discovery" achtertelaten, en met de ,,Alert\'»
alleen den verderen tocht voorttezetten; de bemanning van
dit laatste schip werd nu versterkt door luitenant Wyatt Rawson
en zeven man van de „Discovery". Noode scheidden de reis-
gezellen, die tot hiertoe zoo broederlijk elkander hadden ter
zijde gestaan, en zeker viel het aan de equipage van de „Dis-
covery" het zwaarst van nu af vooreerst een bijna geheel passieve
rol te moeten spelen. De plaats, waar zij overwinterde, kreeg
den naam van Discovery-harbour, en was gelegen op 81\' 44\'
N.Br.; na 20 Augustus kwam de temperatuur hier geen enkelen
keer boven het vriespunt.
land te ontdekken, ja, het karakter en de beweging van het ijs
brachten den bevelhebber tot de overtuiging, dat zelfs op een
grooten afstand naar het noorden geen land bestaat. Men was
dus aan de Poolzee gekomen, maar wel verre van een open
zee te zijn, wilde men haar liever den naam van Palaeocrystischel
zee (zee met eeuwig ijs) geven. De „Alert" werd hier geheel
ingesloten; waarom men dus de winterkwartieren moest betrek-
ken, en wel op een meer noordelijke breedte dan ooit eenig
schip gekomen was, op de stranden van een totaal onbekend
land, in het gezicht van een onbekende zee, of liever van een
onmetelijken ijsklomp. Het eerste gedeelte der expeditie was
hiermede afgeloopen; het tweede gedeelte, n.1. het doen van slede-
tochten, zou nu aanvangen.
Vooral sedert de expeditie van 1850—51 onder kapitein
Austin, die de grondvester was van Arctische sledetochten in
haar tegenwoordigen vorm, werd dat stelsel van reizen ont-
wikkelden tot meerdere volkomenheid gebracht door M\'Clintock,
Osborn, Mecham en Harailton, doch nooit heeft men er zulk een
systematisch en volledig gebruik van gemaakt als de jongste,
Engelsche pool-expeditie gedaan heeft, en zeker is ook no°:
nooit daarmede zulk succes verkregen. (1)
Het sledewerk kan in drie gedeelten worden verdeeld, naar
den tyd, waarin het plaats heeft. Vooreerst heeft men de
herfsttochteu, wanneer men zoo ver mogelijk depots aanlegt
voor de volgende lentereizen; ten anderen heeft men de korte
tochten, welke vroeg in de lente met eenig speciaal doel worden
ondernomen; ten derden heeft men de grootere reizen, welke
later in de lente plaats hebben. Van deze alle leveren de herfst*
• tochten in den regel de meeste moeielijkheden en gevaren op.
De „Alert" begon haar herfsttochteu den 9 September, toen
luitenant Aldrich vertrok; na vier dagen keerde hij, na een
depot van levensmiddelen gemaakt te hebben, terug.
Den 11 September begaf kapitein Markham zich, met de lni-
tenants Parr en Egerton en zeventien man, met twee ijsbooten
op weg onder een temperatuur van - - 14\' F. Gedurende
deze vierdaagsche reis, op welke de manschap reeds haar uit-
muntenden geest toonde, had men zware sneeuwstormen te ver-
duren en was een der reisgenooten bijna bevroren.
Dit was een begin, doch de werkelijke herfstreizen vingen
eerst aan den 22 September, toen luitenant Aldrich met twee
De „Alert" ving nu den 26 Augustus de verdere reis naar
het Noorden aan. De tocht door het Robeson-kanaal was hoogst
moeielijk; nu eens was men in het ijs bekneld en dan weder
kon men den weg vervolgen. Dit duurde tot den 1 September,
toen men, na het verlaten van genoemd kanaal, op de plaats
waar de kust een westelijke richting aanneemt, zoodanig door
het ijs werd ingesloten, dat een verder voortdringen onmogelijk
was; men was nu gekomen tot 82 24\' N.Br.
Van een 300 voet hoog punt had Nares nu een goed ge-
zicht over de omliggende streek. Nog ongeveer 30 mijlen liep
de kust in noordwestelijke richting; naar het noorden was geen
(1) In de ontworpen Noord-Amerikaansche pool-expeditie wil men
hel stelsel van 9ledetochleu nog meer systematisch toepassen dan bij
de Engelsche heeft plaats gehad. Het plan daartoe is nauwkeurig ont-
wikkeld in de memorie, welke kapitein VV. Howgate aan de leden van
het congres beeft doen overhaudigen, en welke onder den afzonderlijken
titel van Polar Colonhalion and Exploration het licht beeft gezien.
-ocr page 13-
H
DE ENGELSCHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
hadden. Op de ventilatie werd bijzonder gelet, waaraan zeker
voor een goed gedeelte is toe te schrijven dat de gezondheids-
toestand, op een enkele uitzondering na, weinig te wenschen
overliet.
Het pakys in de zee bleef tot de eerste week van November
in beweging, waarna het langzamerhand zyn vasten wintervorm
aannam; de laatste open plaats werd op den 16 dier maand
bij kaap Rawson, aan den ingang van het Robeson-kanaal,
gezien. Gedurende den winter werd geen beweging van het
ijs waargenomen, behalve dat er door eb en vloed een scheur
ontstond, die by springvloed 2 a 3 voet wyd werd.
Ofschoon er verschillende kenteekenen waren, dat er in het
Robeson-kanaal hevige winden heerschen, zoo was toch de weêrs-
gesteldheid by het winterkwartier der „Alert" byzonder kalm.
De heerschende wind was west; oostenwinden kwamen nooit
voor, zoodat de wind steeds van het land kwam. Wanneer er
niet nu en dan windstilten hadden plaats gehad, dan had men
de bestendige westenwinden wel passaten kunnen noemen.
Slechts twee dagen maakten wind en sneeuwstorm het onmogelyk
buiten het schip beweging te nemen en zich te oefenen voor de
aanstaande lente-sledetochten. Deze rust in den dampkring
ging met een buitengewone koude gepaard. In het begin van
Maart nam men gedurende aanhoudend koud weder op de „Alert"
een temperatuur waar van — 73,7° F., terwyl men tezelfder
tyd op de „Discovery" — 70,5\' had. De gemiddelde temperatuur
in een etmaal was toen op de „Alert" — 70,31°, en op de
„Discovery" — 67 . Aan boord van de „Alert" werd gedurende
13 opeenvolgende dagen een gemiddelde temperatuur van — 68,9
en gedurende 5 dagen en 9 uren een van — 66,29° waarge-
nomen; de „Discovery \' had eens gedurende 7 dagen een ge-
middelde temperatuur van — 58,17°.
In Februari bleeef het kwik 15 dagen lang bevroren, totdat
een zuidwestenwind van 4 dagen zachter weder aanbracht; toen
de wind echter ophield, keerde ook dadelijk de koude terug,
en andermaal bleef het kwik 15 dagen bevroren.
Na de zware sneeuw in den herfst, viel er zoo weinig sneeuwt
dat het inoeiely\'k was een voldoende hoeveelheid bij elkander te
krygen om het schip te om wallen. Wegens dezen geringen sneeuw-
val in den winter, die slechts op 6 a 8 duim begroot wordt,
waren de toppen der heuvels langs de kust door den wind
geheel ontbloot, en bleven dit tot Mei en de eerste dagen
van Juni, toen er weder ongeveer een voet sneeuw op kwam.
Enkele keeren werd een noorderlicht waargenomen, doch
zy waren alty\'d onbeduidend, en, voorzoover kon waargenomen
worden, stonden zy niet in verband met magnetische of elec-
! trische storingen.
Gedurende den winter werden door Comm. Markham en luit.
; GifFard met veel vlyt en volharding magnetische waarnemingen
I gedaan; luit. Aldrich leidde de meteorologische observaties,
l terwyl luit. Parr, niettegenstaande het strenge jaargetijde, een
hondensleden op weg ging om voor de groote party als voor-
looper te verstrekken. Na een afwezigheid van dertien dagen
keerde hjj den 5 October aan boord terug. Vyf dagen na zijn
vertrek had hjj van een berg van 2000 voet hoog, gelegen op
een breedte van 82\' 48\', land ontdekt, dat zich in noordwes-
telyke richting over een afstand van zestig mijlen tot 831 7\' br.
uitstrekte, met lage bergen in zuidelijke richting in het bin-
nenland. Naar het noorden was geen land gezien.
Het hoofddeel dezer sledereis onder bevel van kapitein
Markham, met de luitenants Parr en May en drie sleden, elk
van acht man, verliet den 25 September het schip. De tem-
peratuur was by het vertrek 1" F., doch gedurende hun
twintigdaagsche afwezigheid daalde zij een enkele maal tot
3^; de verblindende sneeuwstormen, het verraderlijke ijs, de
diepe sneeuw, de plotselinge veranderingen der temperatuur
en de snel toenemende duisternis maakten deze reis uiterst
moeielijk; zij bereikten echter de bedoeling om 50 mijlen van
het schip een groot depot op te richten; zij hadden de parallel
van 82? 44\' N. overschreden, en kwamen den 15 October
op het schip terug, nndat de zon hen vier dagen vroeger
geheel verlaten had. Duur was deze reis betaald, want niet
minder dan een derde der manschap had bevroren ledematen,
en drie van hen, waaronder een officier, moesten zich aan
amputatie onderwerpen. Nordenskiöld, zeker een bevoegd beoor-
deelaar, schrijft deze en andere dergelijke ongelukken toe aan
een gebrek in de uitrusting, waarschijnlijk dat de kleeding
tegen de vreeselijke koude niet voldoende was.
Hoewel aan het welslagen wanhopende, zond Nares den 2
October luitenant Rawson uit ten einde pogingen in het werk
te stellen om een gemeenschap te openen tusschen de „Alert"
en de „Discovery." Zonder het doel bereikt te hebben, keerde
hy den 12 October terug, daar hy\' zyn weg, na negen mijlen
afgelegd te hebben, door niet te vertrouwen ijs zag afgesloten.
De verbrokkelde massaas van het aan den oever opgestapelde
y\'s, dat op sommige plaatsen meer dan 30 voet hoog lag, en
de opgestapelde sneeuw in de dalen bemoeielykten het reizen
in hooge mate.
Na den terugkeer der sledereizigers ving men aan met de
toebereidselen voor den winter; het schip werd van een dak
voorzien, en alle voorraad, die tegen de koude bestand was,
en niet onder in kon geborgen worden, werd naar den oever
gebracht.
De lange Arctische winter met een duisternis van 142 dagen (1)
werd door alle reisgenooten met groote tevredenheid doorge-
staan. Een bestendige arbeid verdreef bij dag de verveling;
gedurende vyf avonden der week werd door coram. Markham
en enkele andere officieren school gehouden, terwyl eiken Don-
derdag voordrachten, gezang en tooneelvoorstellingen plaats
(1) In Discovery-IIarbour duurde de winternacht 135 dageu.
-ocr page 14-
o
DE ENGELSCHE N0OBDPOOL-EXPEDIT1E.
Met twee booten, uitgerust voor een reis van zeventig dagen,
begaven Comm. Markham en luit. Parr zich van kaap Joseph
Henry in noordelijke richting op reis. Drie sleden, onder bevel
van Dr. Moss en den ingenieur White, zouden hen verge-
zellen zoover de voorraad hun dat zou toestaan. Eveneens
werden zij aanvankelijk vergezeld door twee sleden onder de
luitenants Aldrich en Giffard, die zich echter spoedig van de
noordelijke expeditie zoude moeten scheiden om in westeljjke
richting de kusten van Grant-land te onderzoeken.
Van de eerste, de noordelijke afdeeling, zegt Nares, dat hy
weinig hoop had, dat zij een hoogen breedtegraad zou berei-
ken. Men was er geheel onbekend meê of het ijs in de
Poolzee al of niet in beweging was, en daarom had men zware
booten moeten meegeven, terwijl men verder in de noodzake-
lykheid was, een aanzienlijken voorraad levensmiddelen te ver-
voeren, zoodat, bij zulk een zwaren last, eiken dag slechts
weinig kon gevorderd worden.
Den dag na het vertrek der sledereizigers keerden Egerton
en Bawson van de „Discovery" in goede gezondheid terug;
onder een temperatuur, afwisselende van —44 tot — 15°. F.,
hadden zij een moeiljjke reis afgelegd. De tijdingen van de
„Discovery" waren zeer gunstig: behoudens een enkel ziekte-
geval, was de gezondheidstoestand uitstekend geweest. Den
winter had men aangenaam, onder aanhoudende bezigheid van
lichaam en ziel doorgebracht. Thans maakte men zich gereed
voor de onderzoeking van Lady Franklin-sound en de kust
van Groenland.
Den 8 April keerde een der hulpsleden van de afdeelingen
van Markham en Aldrich terug. De berichten waren zooah
men verwacht had, dat u.1. verscheidene reizigers in den aan-
vang ongesteld waren, ten gevolge van het zware, ongewone
werk en de geduchte koude, die gedurende een paar dagen
—46° bedroeg; langzamerhand raakte men er echter aan ge-
woon. Een persoon, die in de laatste maand een lichte onge.
steldheid had gehad, moest men terugzenden, en eveneens een
wiens ledematen bevroren waren, het eenige ernstige geval van
dien aard in dit saizoen.
Na van hun kouden tocht naar de „Discovery" wat bekomen
te zyn, vertrokken Egerton en Bawson met lichte sleden om
den aard van het ijs in Bobeson-kanaal te onderzoeken en een
geschikten weg te bepalen voor de zwaardere sleden, welke
onder luit. Beaumont van de „Discovery" zouden komen.
Den 14 April keerde de tweede hulpslede van de noor-
delijke en noordwestelijke afdeelingen terug en bracht vrij
goede tijding mede. De temperatuur was tot — 26° gestegen
en de gezondheidstoestand was vrij goed; daarentegen was de
gesteldheid van het ijs aan een snellen, gemakkely\'ken tocht
niet zeer bevorderlijk.
Den 16 kwamen luit. Beaumont en Dr. Coppinger van de
„Discovery" aan; zij hadden wegens de ruwheid van het jjs
2
groot aantal astronomische waarnemingen deed. Door kapt.
Feilden (van wien Nares zegt, dat hy voor deze expeditie was,
hetgeen Sabine voor die van Parry geweest was) en door Dr.
Moss werden talrijke natuurkundige onderzoekingen gedaan en
verzamelingen gemaakt. Wij mogen gerust vertrouwen, dat,
wanneer de resultaten dezer waarnemingen en onderzoekingen
behoorlgk bekend zijn, het zal blijken dat de Engelsche Noord-
pool-expeditie in dit opzicht rijke vruchten gedragen heeft.
Den 1 Maart keerde de zon na haar lange afwezigheid,
de langste die ooit door menschen waargenomen is, terug. De
tijd voor de sledereizen naderde nu, en daarom besloot Nares
den bevelhebber der „Discovery te gelasten om met alle
beschikbare manschap de naburige kust en de noordkust van
Groenland te onderzoeken, en niet een afdeeling uittezenden met
de bedoeling de gemeenschap met Smith Sound tot stand te
brengen; Nares oordeelde dat dit laatste nutteloos werk zou
zijn, daar men gemakkelijk zou kunnen begrijpen, dat de tocht
goed ging, wanneer een nagezonden schip op Littleton-eiland
geen tijdingen vond. Om dezen last overtebrengen werden
de luitenants Egerton en Bawson, met den tolk Christiaan
Petersen, aangewezen. De strenge koude maakte het eerst den
12 Maart mogelijk de reis aan te vangen, doch reeds na 4
dagen keerde het gezelschap terug, omdat Petersen ernstig ziek
geworden was en door gebrek aan beweging (als een gevolg
daarvan) zijn voeten bevroren waren. Bij de terugkomst bij
de „Alert moesten ze beide worden afgezet, waaraan de arme
man drie maanden later overleed.
Den 20 Maart gingen de beide officieren op nieuw op weg
en kwamen op den zesden dag na een zeer moeielijke reis
bn\' de „Discovery" aan. Men had geen water ontmoet behalve
in de scheur, welke door eb en vloed in de nabijheid van
het strand was ontstaan. De temperatuur wisselde af van — 42
tot — 24° F.
Indien hij verder naar het Noorden land had vermoed, dan
zou Nares waarschijnlijk alle krachten geconcentreerd hebben
om in die richting vooruit te gaan; maar daar hij het voor
onmogelijk hield groote vorderingen te maken over de Palae-
ocrystischc zee, besloot hij in verschillende richtingen onder-
zoekingen te doen plaats hebben. (I)
Den 3 April begonnen deze groote sledetochten: zeven
sleden met een gezamenlijke bemanning van drie en vijftig
personen gingen op weg onder de meest schitterende ver-
wachtingen.
(t) De vaste inceiiing, dat naar het Noorden geen land bestond, is
hoogst waarschijnlijk een der voornaamste misslagen van Nares geweest.
De geringe diepte van de zee (72 vademen), door Markham op zijn
noordelykste punt waargenomen, pleit wel voor het bestaan van een
nabijzijnd land.
-ocr page 15-
10
DE ENGELSCHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
in Robeson-kanaal tien dagen noodig gehad om met lichte n
sleden 76 mijlen vooruit te komen. Daar zij de tijding mede-
brachten, dat Hall-bekken geheel met ijs bedekt en het depot j
van levensmiddelen in de Polaris-baai in goeden toestand was, j
werd bun door Nares bevel gegeven om met licht beladen j
sleden een reis langs de kust van Groenland naar het oosten
te doen. Daarmede vingen zij ook den 20 aan, in vereeniging
met luit. Rawson, die twee dagen vroeger teruggekomen was
van een tocht over het Robeson-kanaal naar de kust van Groen-
land, op welken hij geen buitengewone moeielijkheden onder-
vonden had.
Tot het laatst van Mei zag men aanhoudend sleden aan- |
komen of vertrekken ; voortdurend vervoerden zij levensmiddelen I
voor de depots ten behoeve der groote slede-expedities. Den
3 Mei kwam luit Giffard terug met berichten van Aldrich,
welke tot 25 April liepen, en inhielden, dat de geheele be-
manning gezond was, doch dat door de zachte sneeuw een
langzame en moeielijke reis veroorzaakt werd.
Tot hiertoe was alles met de expeditie naar wensch gegaan:
de beide schepen waren zoo ver mogelijk naar het noorden j
doorgedrongen; de sledetochten waren onder goede vooruit- j
zichten begonnen en de gezondheidstoestand der bemanning I
was voortreffelijk. Thans echter openbaarde zich een bedenkelijk
verschijnsel: het was namelijk het uitbreken der scorbut, dat
den 3 Mei geconstateerd werd en zoo snel toenam, dat den
8 Juni reeds veertien van de bemanning der „Alert", en drie, i
die tot de „Discovery" behoorden, onder geneeskundige be-
handeling waren, terwijl kap. Stepbenson mededeelde, dat ook
vier van zijn volk aangetast waren. Dit was een onvcrklaar-
bare en geheel onvoorziene ramp, vooral daar bij de uitrusting
de beste voorzorgmaatregelen genomen waren (1).
Den 9en Mei kreeg Nares door den terugkeer van May en
Egerton het eerste bericht van den voortgang der expeditie van
Beaumont. Deze heeren hadden in vereeniging met Dr. Cop-
pinger de expeditie van Beaumont eenigen tijd begeleid, met
de bedoeling proviand-depöts aan de kust van Groenland
op te richten. Zij hadden een bruikbaren weg over land,
onmiddellijk ten oosten van kaap Brevoort, ontdekt, die
bij mogelijk opbreken van het ijs aan de terugkeerende schepen
de grootste diensten zou kunnen bewijzen. De tijdingen om-
trent Beaumont gingen tot 4 Mei, op welken dag hg zich 4
mijlen van kaap Stanton bevond. Van de plaats, waar zij
over de straat gegaan waren, tot nabij kaap Stanton is de kust-
lijn meestal uit overhangende rotsen of steile sneeuwheuvels
gevormd, welker voet den rechtstreekschen en krachtigen aan-
drang van het noordelijk pakijs te verduren heeft, dat, van het
noordwesten komend, bjjna rechthoekig op deze kust aankomt.
De schollen, boven elkander zich opstapelend, werden tegen
den steilen oever aangedrongen, waardoor een onbeschrijfelijke
chaos ontstond, die de verdere reis hoogst moeielijk maakte :
7 dagen waren noodig om 20 mijlen af te leggen. Daar bijna
elke zuidwesten wind, die in het winterkwartier van de „Alert"
waargenomen werd, later in een noordwestelijken overging, zoo
moet de kust van Groenland, ten noorden van kaap Brevoort,
aan een buitengewone persing onderhevig en daardoor de scheep-
vaart aldaar zeer gevaarlijk zijn.
Den 1 Juni kwam Crawford Conybeare in het winterkwartier
van de „Alert" aan en bracht berichten van de „Discovery"
mede tot aan den 22 Mei. Luit. Archer had de Lady
Franklin-sound onderzocht, die een diep in het bergachtige
land indringende fjord bleek te zijn; dalen met gletschers be-
dekt vertoonden zich in het binnenland.
Van de „Discovery" uit, had luit. Pulford in het begin van
Mei twee booten over Hall-bekken naar de Polaris-baai ge-
bracht om Beaumont bij zijn terugkeer behulpzaam te zijn.
Hier in de Polaris-baai werd den 12 Mei een gedenksteen
geplaatst op het graf van Hall, met de volgende inscriptie:
„Sacred
(o the Memory "I
Captain C. F. Hall,
• ir the U. S. Schip „notaris",
win» sacrifleed his Life
in the advancement of Science,
on the 8th November 1872.
,,\'fhis Tablet has been erecled by the Brilish
l\'olar Expediliou of 1875, who, following in his
foolsleps, have profiled by his experience" (I).
Op den avond van den 8 Juni kwam luit. Parr, van de
afdeeling van Markham, zeer onverwacht bij de „Alert" aan,
en bracht de treurige tjjding, dat bijna de geheele bemanning
door scorbut aangetast, en dat spoedige hulp dringend noodza-
kelijk was.
Aan Markham en de weinige mannen, die nog op de been
(1) Vier jaren na z^jn dootl nad kapitein Hall z\\jn gedenktceken.
Wanneer zullen de kloeke Nederlandscbe poolvaarders van het laatst
der zestiende eeuw het hunne zien verrijzen? Wy vreezen dat dit
geschieden zal, wanneer nog eens een EngelscheofDuilscbe of Zweedeche
expeditie in de IJshaveu komt en zich ontfermt over de vergetelheid,
waaronder Barendsz. en zijn lochlgenooten begraven liggen. Of wat wei-
licht nog erger is, wij vreezen dat het ook zal kunnen geschieden door
een Nederlandscbe expeditie, welke de laatste woorden der inscriptie:
„»Ao, [ollomng in his footsteps, have pro/iled by hit experience" niet
tot de hare zal mogen maken.
(1) Zooals iui:ii weet, is ia Engeland een comité belast gewecsi
met bel instellen van een onderzoek naar de mogelijke oorzaken de/er
ramp. Het resultaat, waartoe dit comité gekomen is, is niet gunstig
voor Nares.
-ocr page 16-
1 1
DE ENGEL8CHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
op een afstand van slechts 400 mijlen van de Noordpool.
Nog nooit was een Europeaan zoo ver in het poolgebied door-
gedrongen. In rechte lijn is deze plaats 73 mijlen van het
schip verwijderd. Uit de geschiedenis van deze sledereis trekt
Narea het besluit, dat een grootere reis over het polaire pakijs
met een sledegezelschap, dat ook een boot met zich voert,
wegens de ruwheid van den weg, onuitvoerbaar is. Voor
lichte sleden, welke het gevaar durven trotseerea om zonder
boot de reis te aanvaarden, geeft Nares als hoogste snelheid
2\'/<, als gemiddelde snelheid l\'/a myl per dag op.
Paar in het winterkwarlier der „Alert" de scorbut zich zoo
hevig vertoonde, en de westelyke sledeparty zoo lang wegbleef,
maakte Nares zich over den gezondheidstoestand van deze
ongerust, en besloot hij luit. May haar tegemoet te zenden,
die dan ook den 20 Juni Aldrich ontmoette. Juist te
rechter tijd eindigde deze zijn reis, want den volgenden dag
werd het weder warmer en begon het zoo sterk te dooien, dat
de sneeuwvelden gedurende het overige van het jaargetij voor
sleden onbruikbaar werden. De hulp van May kwam zeer
te pas, want ook onder het gezelschap van Aldrich had de
scorbut zich op schrikbarende wys vertoond; nu echter was
het mogelijk den 26 Juni de „Alert" te bereiken.
Met groote energie had Aldrich de kustlijn in westelijke
richting onderzocht over een afstand vau 220 mijlen van de
ligplaats der „Alert". Eerst loopt zy 90 mijlen ver in noord-
westelyke richting tot kaap Columbia, het meest noordelijke
punt, gelegen op 83° 7\' N.Br. en 70° 30\' W.L.; dan gaat zij
60 mijlen ver westelyk tot 79° 30\' W.L., om vervolgens lang-
zamerhand in zuidelijke richting zich te buigen tot 82 16\'N.Br.
en 85° 33\' W.L., het verste punt, dat bereikt werd. Geen
land, of wat ook maar eenigszins naar land geleek, werd ergens
naar het noorden of westen gezien.
Den 6 Augustus kwam luit. Rawson en twee man met
brieven van kap. Stephenson bij de „Alert" aan, welke zich
toen reeds op haar terugtocht op 20 mijlen afstands van de
„Discovery\'\' bevond; deze brieven bevatten de treurige tijding,
dat ook de Groenlandsche afdeeling door de scorbut was aau-
getast, en dat Beaumont zich met zijn volk in de Polaris-baai
bevond. Toen Coppinger den 5 Mei deze troep verliet, be-
vonden allen zich oogenschijnlijk nog in goede gezondheid;
doch eenige dagen later was ook onder hen de ziekte uitge-
broken. Beaumont besloot toen luit. Rawson met drie man
en de zieken naar de Polaris-baai terug te zenden, en de rei8
voorttezetten met minder manschappen. Rawson bereikte
het depot der baai eerst den 3 Juni, doch een zijner lieden
stierf\' weinige uren na de aankomst Luit. Fulford en Dr.
Coppinger, die met de onderzoeking van den Petermann-fiord
bezig geweest waren, keerden den 7 Juni in de Polaris-baai
terug, en kwamen dus juist van pas om de zieken hulp te
verleenen.
2*
waren, was het gelukt de zieken in de nabijheid van kaap
Joseph Henry, op dertig mylen afstand van het schip te brengen,
doch met eiken dag vermeerderde het aantal zieken, en werd
dus de terugtocht meer bezwaarlijk, waarom luit. Parr met edele
vastberadenheid en zelfopoffering besloot vooruit te gaan, en
den moeielyken weg over ruw ys en versch gevallen sneeuw
geheel alleen binnen vier en twintig uur aflegde. (1) Nog den-
zelfden nacht begaf Nares zich met twee sterke gezelschappen
op weg; een der zieken was ondertusschen reeds gestorven, doch
met de anderen bereikte men den 14 het schip. (2) Van de
geheele afdeeling van Markham waren slechts de officieren vtr-
schoond gebleven; gelukkig waren echter allen weder hersteld,
alvorens het schip de tehuisreis ondernam.
Op zijn reis naar het noorden had Markham sedert het ver-
laten der kust zelden glad ijs aangetroffen; de eenigszins gladde
schollen of velden, ofschoon een gemiddelde hoogte hebbende
van 6 voet boven het omringende ijs, waren klein; in den regel
hadden zij nog geen mijl in middellyn. Haar oppervlakte was
in den regel als bezaaid met ronde ijsblokken, die nu eens op
rijen lagen, dan weder ordeloos op 100 a 200 yards afstand
van elkander zieh vertoonden ; de laagten waren opgevuld met
dikke sneeuw, en het geheel had het voorkomen van een plot-
seling bevroren zee. Tusschen de schollen lagen enorme massa\'s
van verbryzelde stukken ijs opgehoopt, die nu gedurende den
winter tot een wilden chaos aan elkander waren gevroren.
Daardoor en door de opgewaaide sneeuw was de weg uiterst
moeiely\'k geworden, zoodat somtijds voor de sleden met een bijl
de weg door het ys moest gebaand worden. Het is aan Markham
gelukt, na het overwinnen van schijnbaar onoverkomelijke moeie-
lykheden, de Engelsche vlag te vertoonen, het „God save the
Queen" te doen weerklinken op een breedte van 83° 20\' 26",
(1)   Sir Rutherford Alcock, de voorzitter van the Geographical Society
zeide in zijn welkomstrede van dezen tocht het volgende: „Lieutenant
„Parr thcn struck out on a lunely walk. He feit he had the physical
„power and he knew tbat he woald uut fnil in anything short of that;
„and he set off on his 30 mile walk, blinded with snow, over the
„ica tracta, with notbing better often to guide liirn than the track of
,,a wild wolf that had been travelling backwards and forwarda betweeu
„the spota where they had rested on their road; and at the end of 22
„hours, without rest or sleep, he arrived at the ship in time to seod
„succour and save the lives of his party. I know of notbing more
„heroic in the annals of war or travel than that solitarr walk of 30
„miles."
(2)  Opmerkelyk is het, dat Markham op de heenreis 276 en op de
terugreis 245 mijlen te sleden had, dat voor de heenreis 39 dngen noo-
dig waren, terwijl men voor de terugreis* slechts 83 dagen behoefde,
ofschoon thans bijna do gebeele bemanning ziek was en dus de spoed
veel minder groot kon wezen. Waarschijnlijk heeft men hier te denken
aan een gelijk geval, ah dat, hetwelk Parry ten noorden van Spitsbergen
ondervond.
-ocr page 17-
12
DE ENGELSCHE NOORDl\'OOL-EXPEDITIE.
Beaumont was deu 21 Mei tot 82" 18\' N.Br. en 50° 40\'
W.L. v. Gr. doorgedrongen; hij ontdekte een land, dat oogeu-
schynlyk een eiland was, maar, te oordeelen naar den aard
van het ijs, waarschijnlijk een voortzetting was van de kust
van Groenland, zich uitstrekkende tot 82" 54\' N.Br. en 48\'33\'
W.L. Op de terugreis begon de scorbut zoo vreeselijk te woeden,
dat alleen Beaumont en twee man in staat bleven om de sleden
te trekken, terwijl de andere vier bij gedeelten met de sleden
moesten getransporteerd worden, hetwelk een dubbelen, en
meestal zelfs drievoudigen weg over het ruwe ijs noodzakelijk
maakte, zoodat men zeer blijde was als men een enkele Engel-
sche mijl daags vorderde. Den 1 Juli bereikten de reizigers,
wien ondertusschen Bawson en Coppinger te gemoet waren
gekomen, het depot der Polaris-baai, waar zy tot herstel der
zieken een maand uitrustten; een der laatsten, behoord hebbende
tot de bemanning der „Valorous", stierf kort na de aankomst.
Den 12 Juli werd Fulford naar de Discovery-baai gezonden
om bericht te geven aan Stephenson; hij kwam er drie dagen
later aan, had het ys aan de westzijde van het Kanaal in
beweging gevonden, en had veel moeite gehad om aan land te
komen. Stephenson begaf zich dadelijk met een hulpafdeeling
op weg en bereikte den 19 de Polaris-baai; hij had een goede
hoeveelheid levensmiddelen medegenomen. Den volgenden dag
was het ijs aan beide zijden van het kanaal in beweging. Na
een moeielijken tocht waren allen den 14 Augustus by de
„Discovery" terug.
Bij de onderzoeking van den Petermann-fiord was door Ful-
ford en Coppinger alle twijfel opgehelderd, die nog omtrent
den aard van dezen fiord bestond: 19 mijlen van den ingang
werd hun verder doordringen verhinderd door de steile helling
van een gletscher.
De resultaten der lente-sledepartyen en de onbevaarbaarheid
der Poolzee brachten Nares tot de overtuiging dat noch met
schepen, noch met sleden een verder doordringen naar de Pool
mogelijk was. Een laugduriger verblyf van de expeditie in
deze streek kon dus slechts (volgens hem) twee bedoelingen heb-
ben: een onderzoek van de kusten van Grant-land verder naar
het zuidwesten, en eveneens van die van Groenland verder naar
het noordoosten of oosten; daar men echter niet mocht hopen,
zelfs met alle hulpmiddelen der expeditie, de bereikte uiterste
punten meer dan 50 mijlen te overschrijden, en daar de man-
schappeu, ten gevolge der doorgestane ziekten, voor het volgende
jaar geheel ongeschikt waren voor groote sledereizen, zoo nam
Nares het besluit, met de expeditie naar Engeland terugtekee*
ren, zoodra het ijs opbrak.
Ofschoon reeds in het begin van Juni zich hier en daar
open plaatsen in het ijs vertoond hadden, zoo begon een ge-
regelde dooi echter eerst in de laatste week dier maand, doch
vóór den 20 Juli kwam er geen bepaalde beweging in het
ijs. Den 23 werd met een sterken zuidwestenwind het
pakijs een mijl ver van het land gedreven, maar evenmin als
in den herfst ontstond daardoor een bevaarbaar kanaal. Den
26 werd op het strand een cairn opgericht, en daarin een gedenk-
schrift achtergelaten, bevattende een verhaal van het werk, dat
door de expeditie gedaan was, en van de plannen, die men had
om de terugreis te aanvaarden.
j Na zware inspanningen om zich een weg door den ijsmuur
te bauen, die gedurende den winter zulk een uitstekende be-
scherming had aangeboden, gelukte het den 31 Juli met behulp
van een hevigen zuidwestenwind, die het pakijs in zee voerde,
kaap Bawson om te varen en het Robeson-kanaal in te loopen.
De vaart naar het zuiden was uiterst moeielijk en gevaarlijk;
verscheidene malen ontging het schip te nauwernood een persing
tusschen de reusachtige schollen. Duidelijk vertoonde zich
hierbij het onderscheid tusschen de gewone ijsschollen en het
ijs der Poolzee; de eerste, die ongeveer 6 voet dik zyn, worden
verbrijzeld, wanneer zy tegen eenige hindernis stooten, doch
het laatste, dat soms 80 tot 100 voet dik is, vernietigt alles,
wat het op zijn weg ontmoet.
Den 3 Augustus werd kaap Beechey bereikt, en ten zuiden
dezer kaap werd het schip eenige dagen in het ijs ingeslo-
ten. Van uit dit gedwongen verblijf zag men op de
hooge zee in de straat het pakijs met eb en vloed op en
neder drijven. Ofschoon het hier over het algemeen veel
lichter was dan in de Poolzee of in den noordelijken
ingang van het Robeson-kanaal, zoo zag men toch ook nog
verscheidene zware schollen passeereu, die door den noorden-
wind zuidwaarts gedreven werden; het meest zetten zy\' zich
vast in de Lady Franklin-sound en in den Archer-fjord, in
plaats van het Kennedy-kanaal af te drijven. Het schijnt dat
slechts in zomers, in welke de noordenwinden heerschende
zyn, het zware poolijs in groote massaas zuidwaarts gedreven
wordt naar Smith-sound en Baffins-baai. Den 11 Augustus,
nadat men zich door hakken en zagen een weg door het ys
gebaand had, kwam Nares bij de „Discovery" aan.
Negen dagen later liet de stand van het ijs toe, dat de beide
schepen van Discovery-haven zuidwaarts gingen. In de Raw-
lings-baai, ten zuiden van kaap Lawrence, vertoonden zich
de eerste ijsbergen, sedert men van het noorden kwam; tot
hiertoe had men slechts scholbergen gehad, die echter van de
anderen dikwijls moeielijk te onderscheiden waren. Na vyf
dagen passeerde men kaap Frazer, waar de naar het zuiden
gerichte vloedbeweging der Poolzee en die, welke uit den Atlan-
tischen Oceaan naar het noorden gaat, elkander ontmoeten.
Den 29 bereikte de expeditie Prince Imperial-Island in de
Dobbin-baai; een groote gletscher, die zich hier bevond, de
grootste aan de westkust der Smith-sound, werd Empres Eu-
genie-gletscher genoemd. Den 7 September werd Norman
Lockyer-eiland bereikt, en den 10 kaap Victoria omgevaren.
Met de meest mogelijke voorzichtigheid had deze vaart moeten
-ocr page 18-
13
DE ENGEL8CHE NOORDFOOL-EXPEDITIE.
verschillende hoogten boven den zeespiegel, zelfs tot 150 voet
hoogte; het eerste was volkomen gaaf en nog met de schors
bedekt, de laatste waren in alle graden van ontbinding, en ge-
woonlijk bedekt met slyk, afkomstig van vroegere, door op-
heffing van den bodem ontstane landmeren. Talrijke bed-
dingen van zeemosselen en lagen van slijk werden op groote
hoogten gevonden.
In Floeberg Beach (het winterkwartier van de „Alert") be-
reikte het zoutwaterys, dat gedurende den winter gevormd was,
zijn grootste dikte in het begin van Juni: zij bedroeg 75 V* duim.
Tezellder tyd vertoonde zich in een zoetwatermeer ijs van 79\'/*
duim, terwyl het water 12 voet diep was, en een temperatuur
had onder het ijs van 82°. De laagste temperatuur, welke
een thermometer, die 2 voet diep in den grond begraven was,
aanwees, was — 13°, dus 59° meer dan de gelijktijdige lucht-
temperatuur. Naarmate de zomer vorderde steeg deze thermo-
meter en bereikte in het laatst van Juli 29,5°. De laagste
zee watertemperatuur gedurende den winter was 28,25\', en wel
op alle diepten. Bij verschillende gelegenheden werd waar-
genomen, dat het water aan de oppervlakte, ten zuiden van het
Robeson-kanaal, kouder was dan de daaronder liggende water-
laag; eens zelfs steeg dit verschil tot I\'/ï0 F.
geschieden, waat daar het jaargety reeds ver verloopen was,
zou men lichtelijk aan het gevaar blootgesteld zijn geweest van
door het ijs ingesloten te worden en een tweede maal te moeten
overwinteren. Dit gevaar kwam men echter te boven: één
ernstigen hinderpaal had men ten zuiden van kaap Victora
evenwel te overwinteren: het jonge ijs was wegens het kalme
weder zoo vast gevroren, dat de schepen zich slechts een weg
konden banen door aanhoudend met volle stoomkracht te
werken. Toen men de laatste afsluiting van dezen aard door-
gebroken had, vertoonde zich een open kanaal tot kaap Sabine;
het ijs opende zich meer en meer, hoe verder men doordrong,
tot dat er zelfs uit den top van den mast niets meer te zien was.
Weldra was men nu weder in het Smith-kanaal, en reeds
den 25 September landde men op Disco, waar de kloeke
bemanning door den inspecteur van Noord-Groenland, Kramp
Smid, op de hartelijkste wijs ontvangen werd. Den 4 Oc-
tober overschreden de beide schepen den noordpoolcirkel; drie
weken later kwam de „Alert" behouden in de Iersche haven
Valencia aan, en den 29 October bereikte zy de haven van
Queenstown, waar ook denzelfden dag de,,Disco very" binnenliep.
By zijn rapport van het laatste gedeelte der reis werpt Nares
nog een vergelijkenden terugblik op de geschiedenis van zijn
tocht en dien der „Polaris". De snelle vaart naar het noorden
van laatstgenoemd schip schrijft hy toe aan het gebruik maken
van een buitengewoon gunstig tijdstip. De vaart naar Disco-
very-baai zal, naar zijn meening, wel in elk jaargetijde bijzonder
gevaarlijk zijn. Deze moeielijkheden worden nog aanzienlijk
vermeerderd in het Robeson-kanaal, welks doorvaart evenzeer
van een gelukkige combinatie van toevalligheden, als van de
bekwaamheid der zeelieden afhangt. De Engelsche expeditie
had voor het doordringen van Discovery-baai naar de Poolzee,
een afstand van 76 mijlen, 7 dagen noodig gehad, en op de
terugreis voor denzelfden afstand 12 dagen.
De geheele westkust der Smith-Sound en Hayes-Sound tot
kaap Beechey, 81\' 52\' N. Br., vertoont talrijke sporen van Es-
kimoos. Ten zuiden van kaap Beechey vormt de vlakke kust
een voortreffelyken reisweg, terwijl meer noordelijk de steile
klippen van den oever alle verder doordringen verhinderen,
behalve midden in den winter wanneer het ijs in het kanaal
in rust is. Een zeer zorgvuldig onderzoek van de kust ten
noorden van kaap Union bewees, dat aldaar nooit bestendige
nederzettingen van Eskimo\'s hebben bestaan. Het schijnt, dat
dit rondtrekkende volk het Robeson-kanaal overgaat tusschen
kaap Beechey en kaap Lupton, waar het slechts 13 mijlen
breed is; bij laatstgenoemde kaap vond de Polaris-expeditie
er sporen van.
De weinige stukken drijfhout, die aan de oevers der Poolzee
ontdekt werden, waren klaarblijkelijk uit het westen aangedreven.
Eén stuk lag boven op het zeeys, twee mijlen van het land
verwyderd; de overige werden aan den oever gevonden op
Juist zeventien maanden nadat de „Alert en de „Discovery"
de stranden van Engeland hadden verlaten, keerde de expeditie
aldaar terug Was de geestdrift groot geweest bij het vertrek,
zy was dit niet minder bij de terugkomst. En werd hier en
daar een wanklank vernomen als een uiting van onvoldaanheid
bij de niet vervulling van opgewekte verwachtingen, het grootste
gedeelte der natie juichte de wakkere mannen toe, de helden,
die in den dienst der wetenschap en voor de eer des vader-
lands de schoonste lauweren geplukt hadden, al was dan ook
de eindoverwinning niet behaald.
Het is verklaarbaar, dat zij ontevreden waren, die het eenige
resultaat van een pooltocht zoeken in de bereiking van het
mathematische punt, hetwelk men Noordpool noemt, doch zij,
die het gesprokene op de vergadering van „the Royal Geogra-
phical Society" van 8 Februari 1875 hadden ten harte ge-
nomen, hadden allereden van tevredenheid. Admiraal Richards
sprak daar deze leerrijke woorden : „1 am very far from thin-
king that the success of the Expedition depends on reaching
the Pole, or even a very high northern latitude," waarbij de
eerste lord der Admiralty nog voegde: «Admiral Richards had
warned the meeting not to expect too much, and that advice
had been well given. If the results did not prove to be great
there would at all events be the satisfaction of their having
done their very best; but he feit confident that the results
would, in a scientific point of view, be very valuable, and
would greatly increase the knowledge of the physical nature of
-ocr page 19-
14
DE ENGELSCHE NOOKDPOOL-EÏPEBITIK.
the globe.\'\' Clem. B. Markham had toen gezegd: „The work
of the expedition would be to explore as large au area as
possible of the unknown region, every part of which teemed
with interest in all branches of science. The Pole, after all,
was only a point, without length, or breath, or thickness, and
had no special interest in itself; and if the ofïicers of the
expedition equalled or excelled the work of Ommanney and
M\' Clintock in 1851, or of M\' Clintock and Mecham, and
Hamiltou, Richards and Osborn in 1853, they would achieve
complete success whether they reached the Pole or not." Zeker
is het, dat degenen, die met deze meeningen instemden alle
redenen hadden om met Markham te zeggen : „the battle is
fought and the victory won ! The most successful Arctic Expe-
dition that ever left the shores of England has returned safely,
after achieving au amount of valuable work such as has never
been equalled, in the face of the most appalling bardships and
difficulties." Zeker is het, dat /.ij, die het best in staat waren
om over de meerdere of mindere waarde der resultaten van
pooltochteu te oordeelen, meenden dat de expeditie van Nares
voor de wetenschap hoogst belangrijk, voor de eer van Engeland
schitterend is geweest.
Het laatste te betoogen zal wel niet uoodig zijn : niemand
zal er zijn, die niet den Britschen ondernemingsgeest, den Brit-
sohen moed, de Britsche volharding bewondert, welke de kloeke
bemanning der „Alert" en „Discovery" hebben aan den dag
gelegd; geen natie zal er ziju, die aan Engeland niet het bezit
van zulke zonen benijdt.
Wij slaan dus een blik op de wetenschappelijke resultaten
der expeditie, doch doen vooraf opmerken, dat deze blik thans
nog slechts zeer oppervlakkig kan zijn : de talrijke bouwstoffen
in zoovele takken van kennis, door den weteuschappelyken staf
van de „Alert" en de „Discovery" bijeenverzameld, moeten
eerst behoorlijk verwerkt worden, alvorens het oordeel juist
kan zijn.
In de eerste plaats dan de eigenlijke geographie (1). In het
memorandum van 1873 van het Arctisch comité van „the Royal
Geographical Society" wordt gezegd dat een vraagstuk van groot
belang oplossing zou verkrijgen, als men zich meer zekerheid
wist te verschaffen omtrent de uitgestrektheid en den aard van
de noordelijke kust van Groenland, als men het land teu westen
van den weg door Smith sound onderzocht en als men de ver-
houdingen ontdekte tusschen land en zee in dit gedeelte van
het onbekende gebied. En uitstekend heeft de expeditie hieraan
voldaan. De westeljjke kust der zeestraten van den ingang vau
Smith sound tot de zoogenaamde „Palaeocrystische zee," een
afstand van meer dan 200 mijlen, is voor het eerst opgenomen
en behoorlek bepaald. De stranden dier zee, ten westen van
Bobeson-kanaal zijn ontdekt en nauwkeurig opgenomen over
esn uitgestrektheid van 250 mjjlen, terwijl de noordelijke kust
van Groenland, met haar diepe inhammen en voorliggende
eilanden, eveneens ontdekt is over meer dan 100 mijlen. Ver-
schillende fouten, die door de opnamen van vroegere expeditiën
gemaakt waren, rijn verbeterd.
Ook de kennis van de hydrografische gesteldheid van het
poolbekken is door de expeditie zeer uitgebreid. In plaats van
tyj het noordelijk uiteinde van het Bobeson-kanaal de verwachte
open Poolzee te vinden, vond men er een zee met ijs van zulk
een dikte als nog nooit een Arctisch reiziger (uitgezonderd
Mc. Clure b(j Banks-eiland) gezien had (1). In tegenoverstel-
ling met de zee ten noorden van Novaja Zemlja, waar zulk
een rijke fauna bestaat, schijnt hier het dierlijk leven bijna
geheel op te houden. Door de waarnemingen gedurende den
winter, niet het minst door de lente-sledetochten, werd deze
zee nauwkeurig nagegaan in haar bewegingen, getijden, winden,
stroomen, «n alle verschijnselen, welke daarmede in verband
staan, en werd daardoor een licht geworpen op de physische
geographie van het Poolgebied. Op de gedane ontdekkingen
heeft Nares zelfs hypothesen gebouwd omtrent den aard en de
uitgestrektheid zijner „Palaeocrystische zee," en mogen die
hypothesen vroeger of later ook blijken geen voldoenden grond
te hebben, toch zullen ook zij voor de wetenschap niet onvrucht-
baar bbjven.
Het officieel rapport van Nares bevat slechts korte aantee-
keningen omtrent de vloedbeweging, doch deze zijn van het
grootste gewicht, vooral wanneer men ze in verband beschouwt
met de waarnemingen van Bessels in Polaris-baai, en die, welke
in Smith-sound gedaan worden. Te Floeberg-Beach, de winter-
haven der „Alert", werd een rijzen van het water tyj vloed van
3 Engelsche voet waargenomen; voor Polaris-baai bedraagt dit
5,4 en voor Port Foulke 9,9 Eng. voet.
Ook kon de Engelsche expeditie constateeren, dat de vloed
te Floeberg-Beach uit het westen, en dus uit den Grooten
Oceaan komt, en bevestigen, hetgeen Bessels reeds gezegd had,
(I) Naar mijn meening begint men tegenwoordig te veel het belang
van üe eigenlijke geographie der poolstreken te miskennen, en tracht men
te beweren dat voornamelijk de physische en natuurhistorische weten-
schappen baal vinden hij poolreizen. Het groote gewicht van een juiste
keunis der verdeeling van land en water, en der verschillende landvormen
ten behoeve vau zuivere theoriëu b. v. van de zcestroomingen, de winden,
euz. wordt hierby uil het oog verloren.
(i) Weyprecht, zeker een bevoegd beoordeelaar in Arctische zaken,
twijfelt er aan of zoutwaterijs door bevriezing wel de verbazende dikte
kan verkrijgen, van welke Nares spreekt. Hij verklaart integendeel die
dikte als bel resultaat van sterke ijspersingen, waarbij het eene veld onder
het andere geschoven en door den hoogen koudegraad der lucht in het
vervolg vast met elkander wordt verbonden.
-ocr page 20-
[5
DB ENGF.LSCHE NOORDPOOL-EXPEDITIE.
dat de beide vloedgolven, n.1. die uit den Atlantischen, en die
uit den Grooten Oceaan elkander in Smith sound, in dcnabq-
heid van het Kennedy-kanaal ontmoeten. Het komen van de
vloedgolf uit den Grooten Oceaan wordt ook bevestigd door
het gevonden drijfhout, dat klaarblijkelijk uit het westen aan-
gedreven is.
He meteorologische waarnemingen der expeditie waren ook
van het uiterste gericht. In den loop van het verhaal hebben
wij reeds een en ander maal kunnen wijzen op de resultaten
daarvan, betrekking hebbende op de richting en de kracht van
den wind, en vooral op de temperatuur. Omtrent deze laatste
merken wij nog op, dat de thermometerstand op de „Alert"
<!e laagste is, welke ooit door eenige expeditie is waargenomen:
hij wordt slechts overtroffen door dien, welken men in enkele
strenge winters te Jakoetsk, aan de Aziatische winterkoude-
pool, waarneemt, en die — 77° F. bedraagt (1).
De resultaten voor het magnetismus waren mede niet zonder
belang. Uit een reeks van wekelijksche waarnemingen werd
de inclinatie en de relatieve intensiteit afgeleid. T)e absolute
horizontale intensiteit werd door waarnemingen, die op geregelde
tijden met een draagbaren declinatie-magnetometer gedaan
werden, bepaald. Op verschillende punten van den weg tus-
sclien Disco en de winterhaven van de „Alert" werden bij
gunstige gelegenheid de absolute declinatie en de overige
magnetische elementen waargenomen. In overstemming met
Bessels, bericht Nares (zooals wij reeds mededeelden) dat de
noorderlichten betrekkelijk zelden en geen enkele maal in
vollen glans gezien werden; verder dat bij deze gelegenheid
het feit ontdekt werd, dat op deze breedte verschijningen van
noorderlichten volstrekt niet samenhangen met electrische of
magnetische storingen, een feit, dat door tegenovergestelde
waarnemingen van Weyprecht ten zuiden van het Frans
Jozefsland, des te gewichtiger wordt.
Wat de botanie aangaat, heeft men een volledige verzameling
planten verkregen, welke een licht zal verspreiden over de
vegetatie van een uitgestrekte streek, die, ofschoon armer aan
planten dan eenig ander deel van de aarde, toch (volgens
Dr. Hooker) voor die wetenschap van het grootste belang is.
De zoölogie van het pas ontdekte gewest is ook behoorlijk
nagegaan, en door den onvermoeiden ijver der natuurkundigen
heeft men kostbare verzamelingen verkregen. Terwijl de zee
op 88° 20\' 26" N. Br. de crustaeeën van 72 vademen beneden
den zeespiegel opleverde, werd op het land alles, wat leven
heeft, opgezocht, en verkreeg men een vrij aanzienlijke collectie
insecten, visschen, vogels en zoogdieren, behalve nog een
groote menigte enkel met het microscoop waarneembare dieren.
De verspreiding van het dierlijk leven, zoowel als de eigen-
i aardigheden der grootere dieren, werden zorgvuldig bestudeerd.
De armoede der flora, en daardoor ook der fauna, is ge-
I makkelijk te verklaren, wanneer, zooals Nares bericht, de hoe-
I veelheid gevallen sneeuw betrekkelijk gering was. Na een
overvloedigen sneeuwval in den herfst viel er later slechts
j weinig sneeuw, zoodat het zelfs moeielijk was een voldoende
j hoeveelheid voor de omwalling van het schip te bekomen.
Wegens dezen geringen sneeuwval in den winter, die slechts
van 152 tot 200 millimeter bedroeg, vertoonden de toppen
der bergen aan de kusten zich kaal en bleven zonder sneeuw
tot Mei en de eerste dagen van Juni, toen weder een hevige
sneeuwval plaats hnd. Een grillige tegenstelling merken wij
hier op met de oostkust der Smith sound. In de Polaris-baai
bestond in den winter geen gebrek aan wild; talrijke muskus-
ossen werden geschoten, en in den zomer ontvouwde zich in
de naburige vlakten een betrekkelijk welige en kleurenr\\jke
flora. Onder dezelfde breedte 81° 44\' (Discovery-haven) en
een weinig noordelijker in de winterhaven der „Alert", schil-
dert Nares het land als een treurige ijswoestijn, met uiterst
schralen plantengroei en groot gebrek aan wild. In het geheel
werden, gedurende een verblyf van 11 maanden in het winter-
kwartier der „Alert", 6 muskusossen, 7 hazen, 8 vossen, 88
vogels en slechts 1 zeehond geschoten. Bij de noordelijke en
westelyke sledepartgen onder Markham en Aldrich werden
slechts 13 hazen en 18 vogels gevangen. Kapitein Nares
twijfelt er aan of de eidervogels en sneeuwhoenders wel verder
noordelyk komen dan kaap Joseph Henry; in Mei en Juni
! nam hij waar, dat de vogels over het schip naar het noord-
westen trokken, doch spoedig naar het zuiden terugkeerden,
toen een hevige sneeuwval de planten aan het oog onttrok.
Omtrent de geologie der Arctische gewesten verwachtte men
! veel van de Engelsche poolexpeditie; vooral gold het hier de
oplossing der vraag of de weelderige plantengroei der mioceen-
periode, dien men wist dat in Groenland zich tot 72° N. Br.
uitstrekte, nog verder bestond. Thans is ontdekt, dat die
wouden bestaan hebben tot 82°, en het constateeren van dit
feit wordt door Markham genoemd „another result of such
„importance as to be worth the whole cost of the expedition
„twice over". De natuurkundigen der expeditie ontdekten
(helaas! te laat om er den wintervoorraad van op te doen)
slechts weinige mijlen van Discovery-baai aanzienlijke lagen
steenkolen van goede kwaliteit. Het bestaan van deze wouden,
zoo nabij de Pool, zal aanleiding geven tot meeningen, in
(1) Te Jakoelsk, aan de Lena, gelegen op 62° N. Br., is de grond in
den regel het geheele jaar door bard bevrozen; slechts gedurende de warmste
zomers is hij tot enkele duimen diepte ontdooid. Eiken winter zijn er
perioden van twee 4 drie weken, dat de thermometer niet boven—61° F.
Mijsit. Kn toch heeft deze plaats een bevolking van ruim 0000, meestal
kloeke inwoners.
Ook uit deze omstandigheid leidt de Amerikaansche kapitein Howgate
de mogelijkheid af om een ontdekkingskolonie te stichten op hooge ooor»
delyke breedte.
-ocr page 21-
IC
DE EXGELSCHF, NOORDPOOL-EXPEDITIF.
welke niet alleen de geologie, maar ook de astronomie be-
trokken is. Het legt getuigenis af voor de physische toestanden
van den aardbol in lang vervlogen geologische tydvakken.
Prachtige collecties indrukselen in de kool werden gemaakt,
en specimina van fossielen en steenen werden verzameld van
kaap Izabella af tot de verst ontdekte punten ten oosten en
westen van Bobesou-kanaal. Ook werden gewichtige waarne-
mingen gedaan omtrent de werking van het jjs, de uitwerking
van de vorst op de rotsen en de zeer waarschijnlijke opheffing
van het land, zooals wij vroeger reeds hebben aangetoond.
En nu eindelijk : wat heeft de expeditie voor de Arctische
ethnologie gedaan ? De vraag of de Eskimo\'s (door mij elders
een uitstervend, voorwereldlijk ras genoemd) op aanzienlijk
hooge breedten nog nederzettingen bezaten, is voor de west-
zijde der Smith sound opgehelderd geworden De geheele
westkust van Hayes souud tot kaap Beechey op 81° 52\' N. Br.
vertoonde talrijke sporen van Eskimo\'s. Ten zuiden van
kaap Beechy vormt de vlakke kust een uitstekenden rijweg, ter-
wijl verder noordelijk de steile klippen van den oever alle
verder voortdringen verhinderen, uitgezonderd midden in den
winter, als het ijs in het kanaal onbewegelijk vast is. Een
zeer zorgvuldig onderzoek der kust ten noorden van kaap
Union toonde aan, dat aldaar nooit bestendige nederzettingen
van Eskimo\'s zijn geweest. Het schijnt, dat de rondtrekkende
familiën het Robeson-kanaal op zijn smalste plaats, en wel
tusschen kaap Beechey en Lupton, waar het slechts 13 zee-
raijlen breed is, overtrokken, want bij laatstgenoemde kaap
vond de Polaris-expeditie de sporen van hen terug.
Na dezen vluchtigen blik op de wetenschappelijke resultaten
der expeditie, mogen wy gerust tot de slotsom komen, dat zy
zeer aanzienlijk zijn. Moge er ook overdrijving zijn in de
uitspraak van Markham: „the success is absolutely complete",
het is zeker, dat de Engelsche Noord pooltocht van 1875 en
76 de wetenschap een aanzienlijke schrede heeft doen voor-
uitgaan.
i de IJszee, de havens van Japan en China verlaten, of totdat
de regeering der Sandwichseilanden tot het uitrusten van zulk
| een tocht besluit ? Zal Nederland ook in dezen het er op
toeleggen om den thans niet benijdenswaardigen naam van
„Chineezen van Europa" te verdienen ? Zal Nederland zoodoende
zich zelf een brevet uitreiken van zwakheid, van onvermogen,
van gemis aan nationalen zin ?
Deze vragen vloeiden ook mij van de lippen, toen ik in een
vergadering van het Aardrijkskundig Genootschap den 10 April
1875 de zaak eener toekomstige Nederlandsche poolexpeditie
bepleitte (1). Veel is in dien tijd veranderd : veel geestdrift
is opgewekt, maar nog heeft men eenig recht die vragen te
doen. Want in weerwil van die opgewekte geestdrift, in
weerwil van zooveel betoonden ijver, vrees ik dat men van een
werkebjke poolexpeditie (niet van een pleiziertocht) verder
verwijderd is dan ooit.
Er is in de laatste weken een beweging in het land ontstaan,
waarbij men het doel heeft een expeditie uit te zenden, die de
plaatsen in de N. IJszee zal bezoeken, weleer door Nederlan-
ders bezocht, en die in de Ushaven, op Novaja Zemlja, een
gedenksteen zal oprichten. Ik heb den grootsten eerbied voor
het vaderlandsch gevoel van de mannen, die zich daarbij aan
het hoofd plaatsten, maar vrees dat hun yver de zaak in een
verkeerde richting brengt. Zoo gaarne zou ik hun toeroepen :
„surtout pas trop de zèle, Messieurs !"
Wat de plaatsing van een monument aangaat, ik zie er het
groote nut niet van in. Een van deze twee is waar: een
persoon of een feit blijven in de herinnering leven of ze blijven
het niet. In het eerste geval hebben ze geen monument noodig;
in het laatste geval mogen ze gerust vergeten worden: geen
monument zal in staat zijn die vergetelheid weg te nemen. In
onze steden kan een artistiek gedenkteekeu nog dienen tot
straat" of pleinversiering, maar op Novaja Zemlja! — de
ijsberen hebben zooveel kunstsmaak niet. En waarlyk de naam
van Barendsz zal nog met eere genoemd worden, het nakroost
zal nog spreken van \'t kloek bedrijf van 1596 en 1597, wan-
neer het op te richten hechte monument reeds lang aan de
veruietiging zal zjjn prys gegeven.
Ik wil echter erkennen, dat gedenkteekenen wel eens nuttig
kunnen zijn; nimmer evenwel mogen zij alleen een streelen zjjn
der nationale ijdelheid of een zelfverheffing tegenover den
vreemdeling. Zij mogen slechts de uitdrukking z-jn der dank-
baarheid jegens de groote mannen, opgericht door den nazaat;
niet door den nazaat, die teert op den roem der vaderen, maar
(1) De hier bedoelde voordracht is bij den boekhandelaar C. L. Brinkman
te Amsterdam uitgegeven onder den titel van: Ik Nederlanders en de
Noordpool-expediliën.
Wij zouden hier gevoegelijk dit artikel kunnen besluiten,
daar wij datgene behandeld hebben, wat in rechtstreeksch ver-
band staat tot ons onderwerp. Het is echter onmogelijk, dat
bij een Nederlander, die over poolexpeditiën schrijft, en die
warme ingenomenheid heeft met zijn onderwerp, niet de vragen
opkomen: zal Nederland, dat in de 16e eeuw zoo roemryk het
strijdperk hielp openen, niet meewerken aan de voltooiing van
den kamp ? Zal Nederland het lijdelijk aanzien, dat meer ener-
gieke volkeren, wier roeping het (bij sommige althans) minder
dan de onze is, de gevaren trotseeren, maar ook den roem en
de voordeden inoogsten ? Zal Nederland soms wachten, totdat
in een wellicht niet ver verwijderde toekomst expeditiëu naar
-ocr page 22-
17
DE ENGELSCHE NOOBDPOOL-EXPEDITIE.
Men versta mij wel. Het gedenkteeken laat ik er thans
buiten: dat zal bij de commissie ook wel meer het middel dan
het doel geweest zijn. En volkomen ben ik het met haar
eens, dat een voorbereiding, een krachtige voorbereiding uiterst
wenschelyk is, al moest die ook nog veel meer kosten dan de
geraamde som. Maar in het belang der goede zaak geloof ik,
dat die voorbereiding niet zoo kostbaar mag zijn; in het belang
van vruchtbare noordpool expeditiën, voor welke elk waar vriend
des vaderlands de meeste sympathie heeft, geloof ik dat de
voorbereiding op kleiner schaal moet plaats hebben.
Twee jaren geleden gaf ik als middelen ter voorbereiding op :
1D. het doen deelnemen aan vreemde expeditiën door offi-
cieren der Nederlandsche marine. — Door de beide reizen van
den heer Koolemans Beijnen is hieraan reeds een gedeelteüjk
gevolg gegeven;
2\'. dat onze oude Arctische visscherij weder geopend worde,
waardoor men o.a. ook eeu geharde, kloeke en in het ijs ervaren
bemanning zou verkrijgen. — Te Enkhuizen zijn pogingen in
het werk gesteld om dit denkbeeld te verwezenlijken, doch het
schijnt dat het Nederlandsche volk zijn geld meer vertrouwt
in Amerikaansche spoorwegfondsen dan in nationale onder-
nemingen;
3°. dat de Nederlandsche regeering de oefeningsvaarten
harer marine, in plaats van naar de Middellandsche Zee of
andere streken, ook nu en dan eens naar de kusten van Spits-
bergen, enz. doet plaats hebben, hetwelk in korten tijd en zonder
gevaar kan geschieden.
Doch het is zeer wel mogelijk, dat dit schrijven geheel over-
tollig is; het is wel mogelijk dat de commissie het weet, dat
na den voorbereidingstocht er een Nederlandsche Bootlda,
Peabody of Wilczek zal opstaan, die alleen, of geholpen door
weinigen, een belangrijke expeditie bekostigt; het is ook moge-
lyk, dat de commissie er van overtuigd is, dat de Nederland-
sche regeering die taak zal op zich nemen. In deze gevallen
begroet ik den ontworpen tocht met warme ingenomenheid,
overtuigd dat hy een even doelmatige en meer snelle voorbe-
reiding is, dan de door mij aangegeven middelen.
In allen gevalle: de eer van Nederland vordert dringend
dat onze landgenooten niet langer tot de afwezigen behooren
in het strijdperk, hetwelk grootendeels door onze kloeke voor-
vaderen geopend is.
Amsterdam,
April 1877.
door den nazaat, die in zgn voetstappen treedt. En op dezen.
grond beweer ik, dat de Nederlanders van onzen tijd geen recht
hebben om in de IJshaven een monument op te richten: het
zou zy\'n een monument der schande, en niet der eer; het zou
een ontheiliging z\\jn der nagedachtenis van Barendsz, wanneer
het gedenkteeken aangebracht werd met een schip, dat nog
nooit de baren der IJszee doorkliefd had, door een bemanning,
die, op een enkele uitzondering na, geheel vreemdeling is in
het rjs. Neen, men wachte met de volvoering van dit plan,
totdat een Nederlandsche expeditie de woorden mag gebruiken,
welke de Engelsche expeditie op het graf van Hall plaatste.
Men werpe my niet tegen, dat de bedoelingen van dezen
tocht zich nog verder uitstrekken, dat men ook resultaten voor
de wetenschap verwacht; is dit het geval, dan zal men zich
deerlijk zien teleurgesteld. Een ongeoefende bemanning ver-
krygt op een zomertocht geen bijzondere resultaten, vooral niet,
als zij den korten zomer moet doorbrengen met het bezoeken
van eenige bekende plaatsen, die met behulp van den stoom
tegenwoordig elk jaar gemakkelijk te bereiken zijn.
Het eenige voordeel, dat, naar mijn meening, de tocht kan
hebben, is dat hij een oefeningstocht is ter voorbereiding van
een latere, grootere expeditie. En zeker, dit is van het uiterste
gewicht. Ik beschouw dit van zoo groot belang, dat ik met
den tocht zou kunnen dwepen, al had hy geen enkel recht-
streeksch resultaat, indien er n.1. middelen genoeg te vinden
waren om werkelijk later een of meer grootere expeditiën uit
te zenden.
Maar ik vrees juist, dat deze expeditie den doodsteek aan
volgende zal geven. Zij zal ongeveer ƒ 100,000 kosten, hetwelk
een som is, die in het rijke Nederland ook nog voor niet
onaanzienlijk geldt. Ontdekte men nu een onbekend land, of
kwam men tot andere schitterende wetenschappelijke resultaten,
dan zou de geestdrift zyn opgewekt, en het geld zou wel ge-
vonden worden. Kon de tocht tegelijk worden dienstbaar
gemaakt aan de robbenvangst of iets dergelijks, en kwam men
met een rijke lading te huis, dan zou de zucht naar winst het
overige wel doen. Hier echter zal de natie een ton gouds
hebben uitgegeven, en geen resultaat zal men er van bespeuren,
dan dat er naar den noordoosthoek van Novaja Zemlja een
gedenksteen is heengebracht ter eere van Barendsz. De natie
zal verder de beurzen gesloten houden; geen poolexpeditie zal
in de eerste tijden meer de havens van Nederland verlaten, en
wellicht zal nooit meer een landgenoot in de gelegenheid zijn
het monument in de IJshaven te aanschouwen.