-ocr page 1-
f
n>m i2uZ(?
BEKNOPT HISTORISCH OVERZIGT
VAN DEN
TWIST OVER DEN OORSPRONG
VAN HET
QUICUMQUE OF SYMBOLUM
VAN 0K\\
HEILIGEN ATHANASIUS
vooral met het oog oj> den Ugemooordigen strijd
I1M PF.
STAATSKERK van ENGELAND.
1.
KEHOORENDE BIJ HET FAC SIMII.E VAN
ROBERT COTTON\'S CODEX CLAUDTUS A. 7.
rx* >r
J. ARNTZ
LEERAAR AAN HET SEMINARIE TE KUILENBURG.
~cp<2h4X><±<&-
.

UTRECHT,
••
T
J
L. BEIJERS.
.
1
;
• ■ • •
»■-••
-ocr page 2-
/
C. fo.
-ocr page 3-
/
FAC SIMILE
VAN DEN
EERSTEN PSALM
EN HET
QUICUMQUE of SYMBOLUM
VAN DEN
HEILIGEN ATHANASIUS
NAAR HET PSALMBOEK VAN ROBERT COTTON\'S
CODEX CLAUDIUS A. 7.
THANS IN DE ACADEMISCHE BIBLIOTHEEK TE UTRECHT
VERVAARDIGD OP LAST VAN
J. ARNTZ
Leeraar aan het Seminarie te Kuilenburg.
-<*s-i^cs=<E<rj?\'
UTRECHT,
J. L. BEIJERS.
-ocr page 4-
VERKLARING VAN HET FAC SIMILE.
A.   B cgin van dtn l,ten Psalm. De gouden, rood en blaauvv gekleurde letter B is vooral merk-
waardig
om de uiteenloopende gevoelens over haar oorsprong.
B.     Ecnige der merkwaardigste letters van de twee soorten van Schrift in het Psalmboek gebezigd
i. Oncialc letters: in opschriiten, eerste regels en aanvangletters der verzen; goud, rood
of geschaduwd.
2. Ruwe kapitale letters : de overige tekst.
C.     Het QUICUMQue. Bovenaan staat een teekening, die waarschijnlijk het Concilie van Nicea
voorstelt, waar Arius van zijn priesterschap ontzet wordt, immers men ontdoet een priester
van zijne stola. Aan de rcgterhand zitten drie, aan de linkerhand twee schrijvers.
-ocr page 5-
BEKNOPT HISTORISCH OVERZIGT
van DEN
TWIST OVER DEN OORSPRONG
VAN HET
QUICUMQUE OF SYMBOLUM
VAN DEN
HEILIGEN ATHANASIUS
vooral met het oog op den tcgcmvoordigcn strijd
IN DE
STAATSKERK van ENGELAND.
BEHOORENDE DIJ HET FAC SIMILE VAN
ROBERT COTTON\'S CODEX CLAUDIUS A. 7.
DOOR
J. ARNTZ .
LEERAAR AAN HET SEMINARIE TE KUILENBURG.
t&»C*<£<i
UTRECHT,
J. L. BEIJERS.
-ocr page 6-
INHOUD.
bl.
HET QUICUMQUE.......................     5
BEKNOPT HISTORISCH OVERZIGT.................       J
I. Gezag van het Quicumque.......................     
II. Geschil over diens ouderdom in de i6de en iyu eeuw.............     
III.    Kerkelijke beweging.........................     
IV.    Swainson.............................      8
V. Ffoulkes.............•...............     
VI. Usshers Cottoniaansch Psalmboek....................     9
VII. Fac Simile............................     
VIII. Vergadering der Anglikaansche Geestelijkheid in Londen 2 Julij 1872........    10
IX. Sir Th. Duffus Hardy........................    n
X. Voornaamste bewijzen uit het Psalmboek zelve................     n
XI. Besluit...................... .......    12
-ocr page 7-
HET QUICÜMQUE
OF
STNOLII Hl II HEILIGEN HMHSIOS
1.    Al wie zalig wil zijn, moet voor alles het Katholiek geloof bezitten.
2.    Tenzij een ieder dat geheel en ongeschonden beware, zal hij zonder twijfel voor
eeuwig verloren gaan.
3.    Het Katholiek geloof nu is dit: dat wij één God in de Drievuldigheid, en eene Drie-
vuldigheid in de eenheid vereeren.
4.    Noch de personen verwarrende, noch de zelfstandigheid scheidende.
5.    Want een ander is de persoon des Vaders, een ander die des Zoons, een ander die
des Heiligen Geestes.
6.    Maar des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes Godheid is één, heerlijkheid
gelijk, majesteit even eeuwig.
7.     Gelijk de Vader, zoo is de Zoon, zoo de Heilige Geest
8.    Ongeschapen is de Vader, ongeschapen de Zoon, ongeschapen de Heilige Geest.
9.    Ongemeten de Vader, ongemeten de Zoon, ongemeten de Heilige Geest.
10.    Eeuwig de Vader, eeuwig de Zoon, eeuwig de Heilige Geest
11.    En toch geen drie eeuwigen, maar één eeuwige.
12.     Gelijk geen drie ongeschapenen, noch drie ongemetenen; maar één ongeschapene, één
ongemetene.
13.    Evenzoo: almagtig is de Vader, almagtig de Zoon, almagtig de Heilige Geest.
14.    En toch geen drie almagtigen, maar één almagtige.
15.    Aldus: God is de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest
16.    En toch geen drie Goden, maar één is God.
17.    Zoo-. Heer is de Vader, Heer de Zoon, Heer de Heilige Geest.
18.    En toch geen drie Heeren, maar één is de Heer.
19.    Omdat, gelijk wij door de Christelijke waarheid verpligt worden eiken persoon afzon-
derlijk God en Heer te noemen;
-ocr page 8-
6
20.    Zoo worden wij door de Katholieke godsdienst belet »drie Goden of Heeren" te zeggen.
21.    De Vader is van niemand gemaakt, noch geschapen, noch geteeld.
22.    De Zoon is van den Vader alleen; niet gemaakt, noch geschapen, maar geteeld.
23.    De Heilige Geest is van den Vader en den Zoon; niet gemaakt, noch geschapen, noch
geteeld; maar voortkomende.
24.    Één Vader dus, geen drie Vaders; één Zoon, geen drie Zoons; één Heilige Geest,
geen drie Heilige Geesten.
25.     En in deze Drievuldigheid is niets vroeger of later, niets grooter of kleiner;
26.    Maar al de drie personen zijn onderling even eeuwig en gelijk.
27.     Zoodat men in alles, gelijk boven gezegd is, en de Drievuldigheid in de eenheid, en
de eenheid in de Drievuldigheid vereeren moet.
28.    Wie dus zalig wil zijn , denke zóó over de Drievuldigheid.
29.     Maar het is noodzakelijk voor de eeuwige zaligheid, dat hij ook de menschwording van
onzen Heer Jesus Christus trouw geloove.
30.    Het regte geloof dan is, dat wij gelooven en belijden, dat Onze Heer Jesus Christus,
Gods Zoon, God en mensch is.
31.    God is Hij, uit des Vaders zelfstandigheid voor de eeuwen geteeld; en mensch is Hij
uit zijns moeders zelfstandigheid in den tijd geboren.
32.    Volmaakt God, volmaakt mensch: uit eene redelijke ziel en menschelijk vleesch bestaande.
33.    Gelijk aan den Vader naar de Godheid; minder dan de Vader naar de menschheid.
34.    Die, hoewel God en mensch, toch geen twee, maar één Christus is.
35.    Één echter, niet door overgang der Godheid in het vleesch, maar door opname der
menschheid in God.
36.    Geheel één, niet door vermenging van zelfstandigheid, maar door eenheid van persoon.
37.     Want, gelijk de redelijke ziel en het vleesch één mensch is, zoo is God en mensch één
Christus,
38.    Die geleden heeft voor onze zaligheid, ter helle nedergedaald, den derden dag van de
dooden verrezen is.
39.    Hij is ten hemel gevaren; zit aan de regterhand Gods, des almagtigen Vaders. Van daar
zal hij levenden en dooden komen oordeelen.
40.    Bij wiens komst alle mcnschen met hunne ligchamen te verrijzen hebben, en van hunne
eigene daden rekenschap zullen geven.
41.    En die goed gedaan hebben, zullen in het eeuwige leven, maar die kwaad, in het
eeuwige vuur gaan,
42.    Dit is het Katholiek geloof. Tenzij een ieder dat trouw en vast geloove, kan hij niet zalig
worden.
-ocr page 9-
BEKNOPT HISTORISCH OVERZIGT.
II Geschil over diens ouderdom.
Petrus Pithou, een fransch regtsgeleerde en oud-
heidkundige, eerst Protestant later Katholiek, ge-
storven in 1505, was de eerste die met eenigen
nadruk volhield, dat het Quicumque niet door
Alhanasius, maar door een godgeleerde van de
8,tc eeuw was opgesteld. Meer opzien echter maakte
de Leidsche hoogleeraar Johan Gerhard Vossius,
toen hij in 1042, in cene afzonderlijke verhandeling
over de drie Symbolums, ongeveer hetzelfde gevoe-
len als Pithou verdedigde. Nu verschenen in de
volgende 80 jaren eene reeks van verhandelingen
over dit vraagstuk. Pithou en Vossius vonden geene
aanhangers van naam. Vele geleerden bleven Alha-
nasius voor den opsteller houden; andere wilden dat
het Quicumque in de 5de eeuw, of iets later opge-
steld zou zijn; maar slechts weinigen van hen, en
deze dan nog slechts bij gissing, durfden een op-
steller noemen.
I. Gezag van het Quicumque.
Het Quicumque\') maakte, ten minste op het einde
der 9de eeuw, in verscheidene bisdommen een be-
standdeel van de kerkelijke getijden uit; en nam
daar, toen ter tijd, reeds dezelfde plaats als nu nog
in den roomschen brevier in. Zijn inhoud wordt
door de Katholieke Kerk als verpliglende geloofsleer
beschouwd. Eerst droeg het den naam van Geloof,
later dien van Symbolum of Geloofsbelijdenis des
heiligen Athanasius. Men hield ook vrij algemeen
dien beroemden Kerkleeraar, gestorven in 373, voor
den opsteller er van. Zoo als echter uit geheel
den schrijftrant van het stuk blijkt, is het, gelijk
reeds de heilige Thomas van Aquino 2) opmerkte,
door zijn opsteller, niet tot Geloofsbelijdenis, maar
tot Geloofsonderrigt bestemd. Als zoodanig wordt
het eigenlijk ook door de Kerk gebruikt.
De voornaamste genootschappen der Protestanten
behielden dezelfde achting voor het Quicumque en
telden het onder hunne Symbolische schriften. In
de Staatskerk van Engeland bestaat een voorschrift,
dat het Quicumque op dertien feestdagen onder de
godsdienstoefening gebeden of gezongen moet wor-
den. Hieruit volgt natuurlijk dat het veel meer invloed
op de denkwijze van de leden dier kerk, dan op die
van andere protestantsche genootschappen uitoefent.
1)  Dezo naam is, gelijk die van Gloria, Credo, Confiteor,
aan het eerste woord van het stuk in het Latijn ontleend.
Ik bezig dien bij voorkeur, als den korteten en duidelijksten.
2)  2» 2" q. 1. 10 ad 3».
III. Korkolijko beweging.
Met dezen twijfel over den oorsprong verbond
zich, onder de Anglikanen en andere Protestanten, wel-
dra die over het gezag van het Quicumque; daar
velen hunner, omstreeks dienzelfden tijd, ten opzigte
van de leerstukken der Drieëenheid en der Mensch-
wording onverschillig begonnen te worden. Vooral
vond men die zinsneden hinderlijk, waarin ge-
-ocr page 10-
zegd wordt, dat alwie de voorgedragene leer niet
vastelijk gelooft, niet zalig kan worden. Anderen
integendeel hielden het Quicumqüe voor het bolwerk
des geloofs en de grondleer des Christendoms. Deze
strijd was, uithoofde van hel bovengemelde voor-
schrift, vooral levendig in de engelsche Staatskerk.
Sedert 1C86 werden daar herhaalde aanzoeken bij
het kerkelijk gezag gedaan, om het openbare gebruik
van het Quicumqüe af te schaffen, of ten minste die
onverdraagzame zinsneden er uit te laten. Het voor-
schrift bleef echter bestaan, hoewel nu eens minder,
dan weder eens meer nadrukkelijk gehandhaafd.
Omstreeks 1871 begon de godsdienstige en weten-
schappelijke strijd over den oorsprong van het Qui-
cumqüe weder met een nieuw leven. De voor-
naamste aanvoerders daarvan waren de heeren C. A.
Swainson en E. S. Ffoulkes.
dit ten doel. Zoo schreef hij in 1865 en G7 de
twee eerste deelen van zijn nog niet voltooid
werk over de verdeelingen des Christendoms*). Dit
verontrustte niet weinig zijne geloofsgenoolen, dewijl
hij daarin der latijnsche, dat is Roomsch Katholieke
Kerk, ten laste legde, door eene laakbare handelwijze,
de oorzaak van zeer veel verdeeldheid en vooral van
de zoo betreurenswaardige scheuring tusschen het
Oosten en Westen, in de 9d€ eeuw, geweest te
zijn. Ffoulkes handelwijze in de volgende jaren
was niet geschikt om die bezorgdheid te doen ver-
minderen; maar op het einde van 1871 wierp hij
het masker af. In zijn werk: Het Symbolum van
Athanawis door wien geschreven en door wien
verspreid \'),
toont hij maar al te duidelijk, dat het
middelpunt zijner vereenigingsplannen niet meer in de
Roomsch-Katholieke, maar in de Orthodox-Grieksch-
Russische Kerk te vinden is. Volgens hem heeft,
te beginnen van de vijfde, zoo niet van de derde
eeuw, een geest van rationalismus, met minach-
ting van Schriftuur, Conciliën en Vaders, zich
van de Latijnsche Kerk meester gemaakt. De
brandpunten van dien geest waren Afrika, Aqui-
leja en later Spanje. Maar onder Karel den
Grooten werd die rigting algemeen en bestendig
gemaakt. Deze Keizer, door Ffoulkes als een der
slechtste menschen gebrandmerkt, is, volgens den-
zelfden, dan ook de ware bewerker van de scheuring
tusschen de Oostersche en Westersche Kerk. Deze
scheuring was Karel, in zijne Machiavellistische
politiek, noodzakelijk, om zich als Westersch Keizer
te doen gelden. Het Quicumqüe is door Paulinus,
patriarch van Aquileja, kort voor 800, opgesteld,
door Karels handlangers omgewerkt, met opzette-
lijk bedrog aan Athanasius toegeschreven, en in diens
rijk algemeen ingevoerd. Zoo was het, in Karels
handen, een der krachtigste middelen , om de leer
van het voortkomen des Heiligen Geestes van den
Vader en den Zoon, bij de Latijnen algemeen te
maken. Dit nu was eene overtreding der kerkregels,
welke de regtzinnige Oosterlingen noodzaakte hun
de kerkgemeenschap op te zeggen.
Zoo als men ziet, zou de wederlegging van dit
ongehoorde stelsel in zijne bijzonderheden boekdeelen
vorderen. De hoofdzaak is: Ffoulkes was, althans
in theorie, tot de Grieksch-Russische Kerk overge-
gaan; en wierf voor deze, onder wankelende Katho-
1)  Christendom\'» dioisions.
2)   The Alhanasian-Creed, bij whom witten, and by
ichom published.
IV. Swainson.
C. A. Swainson, Kanunnik van Chiccster en pro-
fessor teCambridge, beweert, dat men in het Qui-
cumqüe drie deelen moest onderscheiden.
1.    Het laatste gedeelte, over de Menschwording,
29—41; opgesteld voor het Concilie van Chalce-
don (451).
2.    liet eerste gedeelte, over de Drieëcnheid, 1—7
en 21—28 met uitlating van 7—20; opgesteld kort
voor 800.
8. Het overige, dat bij het voorgaande zou zijn
gevoegd, toen dit tot een geheel vereenigd werd.
Dit zou tusschen 8G9 en 871 zijn geschied.
Swainson trekt zijne bewijzen uit de werken van
Hincmar, den kundigen en werkzamen Aartsbisschop
van Rheims; en vindt de bevestiging daarvan in ver-
scheidene handschriften en andere stukken.
Professor Swainson heeft niets tegen de leer van
het Quicumqüe , maar houdt het voor eene uitge-
maakte zaak, dat de daarin bevatte veroordeelende
uitspraken voor het openbaar gebruik niet mogen
behouden worden. De bevestiging van dit gevoelen
vindt hij in zijne theorie over deszelfs oorsprong.
V. Ffoulkes.
E. S. Ffoulkes was voorheen leeraar te Oxford,
en werd in 1854 Katholiek. Als zoodanig vleide
hij zich steeds met het denkbeeld, de verschillende
christelijke genootschappen in massa tot de eenheid
terug te brengen. Vele zijner geschriften hadden
-ocr page 11-
IV. Usshors Cottoniaanscli Handschrift-
/
Jakob Ussher had (1648), in zijn werk over de drie
Symbolums, gezegd, dal een Psalmboek in Robert Cot-
ton\'s beroemde verzameling, niet jonger dan Gregorius
des I,te0 tijd (600), geheel het Qüicumque bevatte.
Vele geleerden hadden Usshers getuigenis aange-
haald ; maar niemand hunner had het Psalmboek zelve
gezien. Waterland vond, bij het doorsnuffelen van
Cotton\'s verzameling, dat daarin geen Handschrift,
aan Usshers beschrijving beantwoordende, gevonden
werd. Nu was iedereen wel van Usshers ervarenheid
en waarheidsliefde overtuigd; maar over zaken van
dien aard waren de gevoelens maar al te vaak in
den loop der tijden veranderd, oin Usshers oordeel,
over den ouderdom des Handschrifts, als beslissend
aan te nemen. Dit was dan ook het antwoord van
Ffoulkes op dit bewijs tegen zijne stelling geweest.
Dit Handschrift nu was wedergevonden. Het stond
in de Akademische bibliotheek te Utrecht. Aan deze
was het geschonken door zekeren D. de Ridder; en
in den ouden Catalogus van 1718 geboekt onder
de Manuscripten P. 455 (155). Reeds in 1829 had
de Berlijnsche Hoogleeraar J^«g. Haenel er melding
             .^
van gemaakt, onder de resultaten eener Bibliogra-
phische reis; en de Heer W. 11. J. Baron van
Westreenen van Tiellandt had het als een Handschrill
uit Cotton\'s verzameling beschreven in eene ver-
handeling in het Archief van Kist en Rooijaards, IVde
deel (1833) overgedrukt, met eene voorrede van Prof.
11. J. Rooijaards.
Het oordeel dezer geleerden, wier plan met Ussher
en het Qüicumque niets te maken had, stemde vrij
wel met dat van dezen over den ouderdom des
Handschrifts overeen. Dit was echter het geval niet
met andere nederlandsche geleerden, waaronder de
tegenwoordige Archivaris en Bibliolhekaris, P. J.
Vermeulen, volgens welke het van later datum zoude
zijn. Uit dit Handschrift nu , had de Heer O. J.
Westwood van Oxford eenige miniaturen laten na- I
teekenen. Op deze werd Prof. Swainson door den
Heer Bradshaw opmerkzaam gemaakt; en hij her-
kende daaruit weldra het door Ussher vermelde
Handschrift.
lieken, Jansenisten en Anglikanen, bekeerlingen. Zijne
bewering, nopens het opstellen des Qüicumque door
den heiligen Paulinus, grondt hij op een brief, door
den zaligen Alcuin, Karels leermeester en, naar onze
wijze van spreken, diens minister van eeredienst en
onderwijs, omstreeks 800 aan Paulinus geschreven.
Daarin wordt deze hoog geprezen over een door
hem opgesteld ïSymbolum", en hem toegezegd, dat
dit, naar alle bisdommen verzonden en door de pries-
ters van buiten geleerd, in hel vervolg tot leiddraad
bij het godsdienstig onderwijs der geloovigen zal
genomen worden. Dat dit Symbolum nu het Qüi-
cumque is, tracht Ffoulkes uit verscheidene feiten
te bewijzen. Ffoulkes meening, zoo als hij die
voordraagt, van geheel het QuicuMquE verstaan, is
ten eenemale in strijd met die van Swainson. Denkt
men echter daarbij enkel aan het door ons, onder
n. 2. boven vermelde gedeelte, zoo laat ze zich, tot
een zekeren graad, daarmede vereenigen.
Swainson en Ffoulkes zijn dus beiden eener wij-
ziging van het gebruik des Qüicumque in de
Anglikaansche Kerk gunstig. Bij den opgang, dien
Ffoulkes werk in het begin maakte, konden ook
de Katholieken niet onverschillig blijven. Het gold
namelijk een geheel nieuw stelsel van lasterin-
gen tegen hunne Kerk, dat, als het ingang vond ,
hunne zwakke broeders ergeren, en vele, naar hunne
Kerk overhellende Protestanten, tot hunne verbit-
terste vijanden maken moest. Nu was, wel is waar,
Ffoulkes meening over den opsteller des Qüicumque
in zich vrij onschuldig, en los met het overige stelsel
verbonden. Maar zij diende nu eenmaal om dit
stelsel ingang te verschaffen. Van den anderen kant,
was ze met het, naar men meende, reeds in de
17de eeuw zoo goed als uitgemaakte gevoelen, van
den veel hoogeren ouderdom des Qüicumque in
strijd. Men maakte er dus eerst en vooral werk
van, om dit laatste punt zegevierend te staven.
Uit de werken der tegenpartij kon men echter
genoeg opmaken, dat bij deze met de reeds voor
150 jaren aangevoerde, en door Daniël Waterland\')
(1724) vrij goed verzamelde bewijzen voor een hooger
dan het jaar 800 gaande ouderdom des Qüicumque,
zich niet veel liet uitvoeren. Zeer welkom moest
dus allen eene ontdekking zijn, die hoop gaf, dat
hun een nieuw licht in deze donkere zaak zou
opgaan.
1) C rit ie Jiistory of the Athanasian CreeJ.
VU. Pao Simile.
Swainson, in verbinding met den bisschop van
Gloucester en Bristol, een vurig verdediger van hel
-ocr page 12-
10
Quicumque, deed aldra pogingen om eene fotografie
er van, zoo als het in het Handschrift stond, te
verkrijgen. Een geruimen tijd ontmoetten zij daarin
moeijelijkheden. Pater J. Jones S. J. professor in
St. Beunos College te St. Asaph, in North-Wales,
door Swainson ingelicht, schreef, in het begin van
April 1872, naar een priester hier te lande, om in-
lichting omtrent hel Handschrift, en eene fotografie
of Fac Simile van het Quicumque vragend. Daar
deze priester wat ver van Utrecht woonde, werd
mij de taak opgedragen. Zij had geene zwarigheid.
Met het Handschrift leerde ik Waterlands werk,
Van Weslreenens verhandeling over het Handschrift,
de twee Catalogussen van Cotton\'s verzameling: die
van Th. Smith in 1696, en die van J. Planta in 1802 ver-
vaardigd, kennen; ik kon dus, allhanseenigeinlichting
geven, en besloot, op raad van den Boek- en Steen-
drukker P. W. van de Weijer te Utrecht, bij hem
van het Quicumque een Chromo-lilhographisch Fac
Simile te laten vervaardigen. Ik meende niets te
moeten sparen, om dit zoo volmaakt mogelijk op
het oorspronkelijke te doen gelijken; zoo dat het lot
nog toe de schoonste der thans bestaande kopiën is.
Daar ik inzag dat de hoofdkwestie over den ouder-
dom des Psalmboeks liep, deed ik uit eigen beweging,
en in navolging van Van Westreenen, den in dit
opzigt zeer belangrijke aanvang \') en de merk-
waardigste letters ) bij het Quicumque \') voegen.
fotografie; en veronderstelde als bekend, dat het
oorspronkelijke uit het British-Museum gestolen was.
Integendeel: behalve dat dit op den Ulrechtschen
Catalogus van 1718 stond, bleek hel, als men het
nu bekende nummer Claudius A. \') van ons
Handschrift opzocht, in den Catalogus van Cotton\'s
verzameling, door Thomas Smiih in 1696 vervaardigd,
dat het toen reeds aldaar ontbrak; terwijl deze
verzameling eerst in 1753 naar het Britsch Museum
werd overgebragt. Met zoo weinig zaakkennis
moest men toch het voor Utrecht beleedigende
woord gestolen niet gebruiken. Daar men in Utrecht
niets van het vervaardigen eener fotografie wist,
zette ook dat woord daar kwaad bloed. De bisschop
had hel vinden van Usshers Handschrift, als het
ware, met eene volmaakte bevestiging van diens
oordeel gelijk gesteld. Swainson, die tot het lager-
huis behoorde, maakte den Aartsbisschop, voorzitter
van het hoogerhuis, in een brief, van den 3den Julij,
die daarin voorgelezen werd, zijne bedenkingen be-
kend, die hij den 4den persoonlijk in het lagerhuis wat
uitvoeriger voordroeg. Daarover toonde zich Gloucester
niet weinig gebelgd. De twist, over den ouderdom
des Handschrifts, bleef met groote levendigheid voort-
duren. Swainson deed, gedurende de vacanlie in
Julij en Augustus, eene reis naar het vaste land, ter
opsporing van documenten, die over den oorsprong
des Quicumque licht konden verspreiden. Den
13den Julij te Utrecht gekomen, vond hij, dat men
juist het Handschrift van de Bibliotheek had weg-
genomen. Hij schreef later deze teleurstelling toe
aan het ongenoegen door Gloucesters woorden ver-
oorzaakt. Bij zijn terugkeer, den 28,Un Augustus,
kon hij echter zijne weetgierigheid voldoen en be-
steedde een namiddag aan het onderzoek van het
Handschrift. Een paar maanden later kwam eene
fotografie van het Quicumque tot stand. In 1873
ging hel Handschrift zelve voor een tijd naar Enge-
land. Voor zooverre mij bekend is, zijn er echter geene
nieuwe ontdekkingen daaromtrent openbaar gemaakt.
VIII. Vergadering der Anglikaansche
Geestelijkheid.
Van dit Fac Simile werden in Mei vier copiën
naar St. Beunos College gezonden, die weldra nog
door een honderdtal gevolgd werden. Een dezer
kopiën werd ter hand gesteld aan den bisschop van
Gloucester, zonder dat hij de afkomst kende.
Nu had den 2dea Julij te Londen eene Convocation
of vergadering der geestelijkheid van de provincie
Canterbury plaats. De bisschop van Gloucester ver-
kondigde in triomf de ontdekking van Usshers
Handschrift, en vertoonde het Fac Simile. Hij beging
echter daarbij twee in zulk een man onverklaar-
bare misgrepen. Hij noemde het Fac Simile eene
1) Bobert Cotton had zijne verzameling gerangschikt
in veertien kasten, van welke de twaalf met de basten
der 12 eerste Komeinsche Keizers, de twee anderen met
die van de beruchte vrouwen Cleopatra en Faustina prijkten.
Daarom werd deze verzameling, die der twaalf Ceiart ge-
noemd.
1)  Fac Simile A.
2)  F. S. B.
3)  F. S. C
-ocr page 13-
11
X. Voornaamste bewijzen uit het Psalm-
boek zelve.
Deze worden getrokken: ten lst*\' uit het letter-
schrift, ten 2den uit de teekeningen.
I.    Men onderscheidt.
A.   De sierlijke aanvangletter B. van den l>tCB
Psalm. •)
B.   De onciale letters \') van de opschriften en
eerste letters van elk vers, in roode, en van de twee ol
drie eerste regels der 17 eerste Psalmen in gouden,")
en die der overige stukken in zwart geschaduwde
letters. *)
C.   Het overige van den tekst, in zwarte ruwe kapi-
talen. \')
Dat nu het gros van den tekst in ruwe kapi-
talen geschreven is, wordt als een teeken van
hoogen ouderdom opgegeven. Als dagelijksch schrilt
komen deze ruwe kapitalen hoogstens tot in het
begin der 8,te eeuw voor. Later vindt men ze
nog wel in titels of aanhalingen, in eene van het
overige des geschrifts verschillende taal. Uit dit
laatste echter volgt, dat ze nooit geheel vergeten
werden, wat overigens reeds daaruit blijkt, dat ze
maar weinig van onze thans gebruikte kapitale
drukletters verschillen. Professor Swainson telt daaren-
boven verscheidene handschriften van later tijd op,
van welke een groot gedeelte in ruwe kapitalen
geschreven is.
De sierlijke aanvangletter is wel eens als een
bewijs aangehaald, dat het Psalmboek niet ouder
dan de 7d<l eeuw kon zijn, daar men ze als Angel-
saksisch aanzag. De heer Biïan 0, Looney, professor
aan de Katholieke Universiteit te Dublin, heeft echter
aangetoond, dat ze in Iersche handschriften van de
vijfde eeuw gevonden wordt. Maar zij bewijst, dat
het Psalrrboek niet zuiver Romeinse», is; daar
in zulke handschriften geenerlei krullelters voor-
komen.
II.   Bij elk stuk: psalm, gezang, gebed, sym-
bolum, staat eene teekening. In het geheel zijn er
166. Deze teekeningen zijn alle toepasselijk op den
inhoud van het stuk, waar ze bij staan. Hoewel vrij
ruw in ons oog, verraden ze echter in menig opzigt
IX. Sir Th. Duffus Hardy.
Over den ouderdom des Handschrifts, zoowel als
over dien van het Quicumque, bleven de stemmen
zeer verdeeld. Sir Thomas Duffus Hardy \'), in zijn
Verslag over het Utrechtsche Psalmboek aan Lord
Romilly, houdt dit zelfs voor merkelijk ouder dan
het jaar 600. Op een der schutbladen vinden wij
eene inhoudsopgave van het boekdeel, in letters van
het begin der 17d« eeuw; dus waarschijnlijk van
Robert Cotton (f 1631) zelve afkomstig. Daaruit
zien wij, dat de band toen, behalven het Psalmboek,
en eenige fragmenten uit de Evangeliën en heilige
Vaders, nog een giftbrief bevatte, waarbij koning
Hlotharius van Kent in het jaar 679 aan Bercval,
abt van het klooster te Reculver bij Thanet, eenige
landerijen schenkt. Nu besluit men uit Beda, dat
Elhelbert, de eersten Christen koning van Kent, te
Reculver een paleis en een klooster bouwde. Rercval
werd later bisschop van Canterbury. Het klooster
te Reculver werd in 999 gesupprimeerd, en de hand-
schriften, daar aanwezig, naar de aartsbisschoppelijke
bibliotheek van Canterbury overgebragt. De aan-
leiding tot de bekeering van Engeland gaf Ethelberts
huwelijk met Bertha, eene Christelijke princes uit
het frankische koningsgeslacht der Merovingers \').
Hieruit besluit nu Sir D. Hardy, dat het Psalmboek,
oorspronkelijk voor deze koningin Bertha vervaar-
digd, door haar toedoen naar Reculver zou gekomen
zijn. De eenige grond van dat alles is de gift-
brief, zoo het schijnt, reeds door Cotton uit den
band genomen, en nu nog onder een ander nummer
in diens verzameling op het British-museum aan-
wezig.
Nu valt echter elkeen bij het beschouwen van
het boekdeel in het oog, dat ook de bovengenoemde
fragmenten oorspronkelijk niet bij het Psalmboek
behoord hebben. De drie deelen zijn dus in later
tijd, hetzij te Reculver, hetzij elders bijeen gevoegd.
De giftbrief is steeds een belangrijk stuk ; omdat dit
het eenige is van de drie, dat eenige melding van
tijd en plaats behelst. Maar alle besluiten daar-
op met betrekking tot het Psalmboek gemaakt,
staan op zeer lossen voet. Alles komt dus neer
op de .kenteekenen, welke het Psalmboek zelf op-
levert.
X) Zie Fao Similc A.
2)  F. S. B. 1.
3)  F. S. A.
4)  F. S. C.
6) F. S. B. 2.
1)  Bibliothekaris van het British-museum.
2)  Voor 690.
-ocr page 14-
12
een niet gering talent. De vorm der huizen, tem-
pels, altaren, meubelen, kleederen, is geheel en al
ontleend uit de zeden des latcren romeinschen rijks;
niets aan die der latere duitsche volkeren.
Wil men nu echter beweren, dat de teekenaar
zijne vormen aan de hem omgevende werkelijkheid
ontleent, zoo moet men het Psalmboek tot aan de
vierde eeuw laten opklimmen. Van toen af maakten
zich immers de Duitschers van verscheidene Romein-
sche provinciën meester. Dien ouderdom schijnt
werkelijk de Schrijver der bovengemelde inhouds-
opgave op het schutblad aan het Psalmboek te
hebben toegekend.
Maar de inhoud zelf is daartegen. Zijn dan de
tcekeningen grootendeels kopiën van een ouder origi-
neel, zoo kunnen zij, streng genomen, niets voor den
ouderdom van het stuk bewijzen. Swainson wil zelfs
daarin menig blijk van een latere vervaardiging
vinden, vooral in die bij het Gloria in ExceUis,
het Symbolum der Apostelen en het Quicumque,
welke stukken in de oudste Psalmboeken niet voor-
komen, en waarvan de teekeningen dus in later tijd
moeten ontworpen zijn. Ik geef hier slechts zijne
redeneering over de door ons medegedeelde teeke-
ning bij het Quicumque. \')
Deze stelt, naar het schijnt, het Concilie van Nicea
voor, waar Arius van zijn priesterschap ontzet wordt,
immers men ontdoet een priester van zijne Stola.
Het gevoelen, dat het Quicumque op het Concilie
van Nicea werd opgesteld, vindt men eerst op het
einde der tiende eeuw. Dus kan het Psalmboek
niet ouder zijn.
Ditzelfde besluit wil Swainson nog met andere
gegevens staven. Vooral drukt hij er op, dat bij
den 150sten en den apokriefen 15l,ten Psalm orgels
geteekend staan van een maaksel, dat eerst na 811
in het frankische rijk in gebruik kwam. De kracht
1) Fac Simile C.
van dit bewijs vat ik echter niet. Volgens Swainson
zelven toch, waren zulke orgels reeds voor Christus
geboorte in het Oosten, in latere tijden ook in
Italië in zwang, en zijn de teekeningen van een oud
romeinsch origineel gekopieerd. Volgens Sir Duffus
Hardy zou het Psalmboek zelve waarschijnlijk niet
in Frankrijk, maar in Italië vervaardigd zijn.
XI. Besluit
Het wedervinden van Usshers Psalmboek heeft
dus diens oordeel over deszelfs ouderdom geen
algemecnen aanhang verschaft; en levert derhalve
voor den hoogen ouderdom van het Quicumque dat
krachtige bewijs niet, hetwelk Ussher er uit wilde trek-
ken. De uiteenloopende oordeelen der geleerden van
het vak, over de geschiedenis des Handschrifts, diens
inhoud, letters, teekeningen enz. toonen genoeg
boeveel stof tot studie het nog kan opleveren. Iets
dergelijks is, onder anderen, met eenige handschriften
van Weenen, Parijs en Milaan het geval. In het
gebruik der engelsche staatskerk is ook geene noe-
menswaardige verandering gemaakt. Toch is men,
vooral in de provincie van York, geneigd, om aan
de tegenpartij van het Quicumque iets toe te geven.
Ffoulkes stelsel is genoegzaam vergeten, en zal der
Katholieke Kerk geene nieuwe vijanden verwekken;
hoewel de pogingen tot verbroedering tusschen de
Grieksch-Russische, Jansenistische, Anglikaansche
en zich Oud-Kalholiek noemende genootschappen
aan de orde van den dag zijn. Dit alles moet den
Katholieken godgeleerden en oudheidkundigen een
spoorslag zijn, om in dit, gelijk in andere punten
der kerkelijke wetenschap, op de hoogte te blijven,
ten einde daarvan, tot onderrigting en stichting
van geloofsgenooten en andersdenkenden, parlij te
trekken.
-ocr page 15-
GATrUSCIIR
OIMflOJlV
I1MVIIAP1C
CAlOJOJMNOK5iniI
iriNCArHiDfLAPfSIi
ÜNIUINOM5IOII
iASHvJS-niNUcnivj*
MfDlIABIHlMMI
b 1               AeJba>_            _p.p
2               A.E.f.Q.
-ocr page 16-
Wm
,5
a * ft ^JMnis Ü\' t
0
QCV
-^^
) urcaqueaoLx
^ lAUriWtfEAMIfOMNlA
StMlliMLOMNiPOrfNy
PAl£lL-\'OMWIP0I£Wifl
UViOMNlPOIfNSnypyytf.
eiTAM!MWOWIBJyoMWi
POI£WI£ynDUWUf0km,
l rADVPATJMfrfiiivjy
DSlüPUimiWtt;
enAM£NwoMtwyDii-\'
HDVNVtffyiDy; _
1
lA6uStAtlk-\'DUS(lll\\3S
DKfniypiiUTVJiici ;
enAlUfNKONrWSDNl
$IDVfMViytfIDM$\'
q UlA51CUr;iKGLUATlM
UMAMClUAMQyEPfUONA
DM£TDNMCOMflIfJUXfiA
KAUIMrAIiCONP£LllMU^
) lAïktSDlOSAWniLlS
DObllHQSDiaUCAmo
llCAMliClOMIPikOHiS!
MUX
UNA£nDIUlUlïAJA£
QUAUWlOJUACOAif
WAMAiEJTAy;
quAlifPAT£MALiyflllU/
TAÜM/NMINJtfCÏ
1 WCJJAIVJfPAI£8JWOl£
AÏWfilAIJINOIAIUy
iuwiUTVjyiCf/
TWMiWiüiPATIILLMMIH
iVl/fiiiuy-\'iMMIWiUJ
llStlkliyiSSCS ;
A£raNWfATikA£IIk
NWf\'UlUJ\'AinkMUJ
öfuyfyiuriiMiAiCAiHO
ÜCAKtflDiM/
q^AMMlSiQSliyQVfriNa
G^AWINv/iOlAIAMQMf
5f^AVJ!WIA*SQy/0U
BlOIKIAMI&NUMPflUBll
p lDlSAVJUMCAlHOLiCA
HAICWIVITVJMVJMDMIW
UIMITAII-\'IIIMKIIIA
I£MINV!NIIAIEVI£N£JU
UVk;
iijpijuru^a;
P£FJONAJN£QMiyUB$lAN eiTAMINNONlMSAEINl
V
SlDUNUiAlTfJLNVjy-
SlCVJTNONr&JilMCJUAIl
NVKLNCJl£ATVf$£TUNUy
IIAM5IPA1AMII/-
MlA£5IWlMP£JlS0NA
rAIkJMllAflliiAliA
jpJró-
SfOPAiw5irfiiiuKPJJci
-ocr page 17-
PATHWNUllOiJTfACrUJ.-
NfCCJUATU/SHCGfWi™*\'
fUUu;APAIkÜOlOI5T \'
WOMfACIVjy- \'WfCCkEATUS\'
s wyciAPAikC nfmowoN
fACI\\!/N£COUAru£W£CCf
wiivj^nDFJkocfDiyy;
UMWfkCOPAT£kNONIMS
rAIJUWMUJfuUtfWOH
TW5fiLUVJMUi,yp;5C5
eriWHACrklKlilATfWlHiL
mu5AUiromMurwi
HilMAlVtfAUIVUNVtf-
S EDIOTIIMfPIWON A£CO
AETrkMAHlEiSUKT [T
COAÈQVAÜi*
I UUmkOMWlAJJCUTlA
$vrkADlCIUM£ST£TIM
HUA51MVIMITAT£-\'£TU
MlTAytWIklWlTAI£\\J£
KJ£HAWDA5JI;
q^ltUUltEkCOi\'Aluw;
ÈWI-\'ltADIIMNlIATl
«NIIAI;
SÜ>W£CWfAJLlVIM£n
A0A£T£IÜ4AMfALUI£/
UriKCAk.N\'^TlOMM
QVJpQM£DM!WO^riLi
LHUXPlflDULIlkCM
IHXf};
quiPAffvnnPko;AUiTA
NO$IRADtfC£NDirADiM
ftkönEWlAOUILWMk
£UXtïAMOUUl5
\'\\SCtUmXADCMiOSSlDll
ADDfxnRAMDlPATM/
OMWlFOTiWrU\';
l KlDfV/IWlVkvtflUDlCAfci
\\li\\10SHUOKHJOSi
AXUIVtfADVfNrMMOM
NWH0MIW£5M5V:KC£W
HAB£NTCV|MCOHPOUBUS
CTMDDlTUU/UNTDffAC
Ti;pkOPwiykAnowiM
CiiaUlBONA£G£^VJKT
lBVJNTlSJ\\JltAMAÉT£UfA\'
IIC)vriMAlAlWlGN£M
A£1£KWVM;
hAfCmfiP^CAIHOLlCA
QVAMNWlQMlXQVffflDf
UT£JLfiWilïfR>(lUfCMDi
WR>lTMUlVtf£tf£!40KPO
UJUt;
DAT;
e SIISXOflD tf MCTAUTCU
DAMVJXITCOMfinAMVk-\'\'
QU£AON5NOn£WH5XW
DÏflLlVtf\'DmHOMOtfï;
ÖnnLVAjB-flAWTlAfAIJU)\'
AMTtfAftt!LAG£NllVJ$-
IIHOUOÜKX5UB5TAW
TlAMATktflNtfAIOUO
WAKtf;
ptkf£auyif;n{dkTu/HO
MO£XANlMAkAllOWAll
HHVjMAWACAUJtfVJB
AJQSlAltfPATUrtCVlN
DUMDlUlNlTAïUr „
MlNOHPATMrtCUNDV
HVMANITAIIM;
qvilUCETDtfiniHOMO
NOWDUOIAMfWnDU
HWEJTXK;
UKiv&urn m wo wco wvj £ &>
5lOW£DlVJlWiTATl^lM
CAHW£\'S£DADyUMPTiO
KEHU^lANlTAnnWDO
UNU^OMMiNONONCON
fwiONlWBnANTlAÈ
5!DUNlTATff£JUONAf;
NAMftCV/rAWlMAkAriO
NAiUnCAkOUKVWinHO
MO\' UADÏJIHöMOVJNVtf
«fMWCTII , P. W. VAN DE WfMER, UTdKHT.
-ocr page 18-
r
/•<ƒ/