-ocr page 1-
SIONS-
LIEDEREN.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
II II I I I I I II I lllMlIlIl I ll:illl
A06000030698421B
3069 842 1
,      1
UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING
STADSZENDING TE UTRECHT.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
SIONS-LIEDEREN
BUNDEL GEESTELIJKE LIEDEREN
— BIJEENGEBRACHT DOOR —
E. B. COUVÊE - PREDIKANT
UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING
STADSZENDING TE UTRECHT
-ocr page 4-
Prijs per stuk.........    f 0.30
Bij 100 exemplaren......a   - 0.27H
Uitgaaf met begel. voor orgel of  piano
in slap linnen band.
Prijs per stuk.........    f 1.40
Bij 25 exemplaren......a   - 1.15
Bij 50 exemplaren......a   - 1.05
-ocr page 5-
VOORWOORD.
Het geestelijk lied wil uitspreken, wat er leeft in de ziel,
en wakker roepen, wat er mocht sluimeren.
Ervaring op eigen arbeidsveld gemaakt, dreef mij tot het
bijeenbrengen van dezen bundel. Hoeveel goeds ook op dit
gebied reeds gegeven werd, \'t kon niet voldoen bij meer
georganiseerden arbeid, waar bij zoo verschillende gelegeh-
heden wordt gevraagd naar een lied. Wellicht zou deze
bundel ook aan de behoefte van zoo menigen wijkarbeid
kunnen voldoen.
De aangebrachte indeeling maakt het overzicht en de
juiste keuze gemakkelijk.
Oud en nieuw werd saamgevoegd. Er zijn liederen, die
hun echtheid bewezen en door geen nieuwe verdrongen kon-
den worden. Liederen ook, nog jong geboren, maar die reeds
burgerrecht in onze christelijke wereld kregen.
\'t Oor werd te luisteren gelegd, naar wat van verschil-
lende windstreken tot ons kwam; niet alleen naar wat in
Engeland, ook wat in Duitschland en in Frankrijk door de
christenen gezongen wordt. Bij de vertaling werd getracht,
zoo dicht mogelijk bij \'t oorspronkelijk te blijven.
Een woord van hartelijken dank aan allen, die zoo bereid
waren, mij te helpen bij dezen arbeid. Dank voor de wel-
willendheid, waarmede verscheidene Uitgevers toestemming
verleenden tot het overnemen van hun liederen. Het Leger
-ocr page 6-
des Heils liet mij bereidwillig toe, over te nemen, wat terug-
gevonden wordt onder de nos.: 32, 60, 64, 81, 85, 90, 92, 94,
95, 97, 101, 115, 116, 118, 119, 143, 144, 147, 148, 162, 164, 201,
202, 205, 209, 212, 228, 229, 254, 292, 304.
Met toestemming van de Nat. Chr. Geh.-Onth.-Vereen.
werden overgenomen uit „Nieuwe Geloofs- en Strijdzangen"
de nos.: 59, 83, 178, 210, 232, 234, 289, 293, 299, 310.
De Evangelische Gezangen-compagnie stond verscheidene
Gezangen af, zooals het alphabetisch titelregister aanwijst.
Bij de voltooiing leg ik dezen bundel neer, aan de voeten
van Hem, wiens liefde het loflied deed geboren worden, en
die wacht naar het volkomen lied, uit een herboren schep-
ping.
E. B. COUVÉE.
Utrecht, Juli 1912.
-ocr page 7-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
1. GROOTE GOD, U LOVEN WIJ!
1.   Groote God, U loven wij,
Brengen U den roem en de eere;
Naadren met der englen rei
Voor Uw heilig aanschijn Heere!
Buigen needrig in het stof
En vermelden Uwen lof.
2.   Koom\' Uw Rijk van licht en vree
Als een zegen over de aarde,
Over de eilanden der zee,
Die Uw machtige arm vergaarde!
Laat de volken, na en veer,
Knielen voor Uw voetbank, Heer!
3.   Aan den Heugen Geest zij eer,
Eere zij aan God den Vader,
En aan Jezus, onzen Heer,
Heil\'ge Drie, en Eén te gader!
Want Zijn goedertierenheid
Zal bestaan in eeuwigheid!
2. LOFPSALM.
Lof zij den Heer, den almachtigen Koning der eere,
Dat aard en hemel den lof Zijner glorie vermeere,
Meng in \'t geklank,
Ziel, uw aanbiddenden dank!
Zinge al wat ademt den Heere!
Lof zij den Heer, die de werelden dacht, en zij waren.
Die al de droplen geteld heeft der golvende baren.
Die met Zijn staf
Heerscht van uw wieg tot uw graf.
Psalmzinge uw hart met de snaren!
-ocr page 8-
2                          LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
3. Lof zij den Heer, die uw bevende vrees zal beschamen.
Noem Hem uw Vader, de kroon van Zijn heerlijke namen!
Dwars door den dood,
Neemt Hij u op in Zijn schoot!
Looft Hem in eeuwigheid! Amen.
3. DANKT, DANKT NU ALLEN GOD.
1. Dankt dankt nu allen God,  2. Hij, d\'eeuwigrijke God,
Met blijde f eestgezangen!        Wil ons reeds in dit leven
Van Hem is \'t heuglijk lot,      Zijn vrede en heilgenot,
Het heil, dat wij ontvangen.     Als aan Zijn kind\'ren geven,
Hij ziet in Christus ons           Hij zal ons door Zijn Geest
Altijd genadig aan,                 Vermeerd\'ren licht en kracht,
En heeft ons dag aan dag        En ons uit allen nood
Met goedheid overlaan.           Verlossen door Zijn machl.
Lof, eer en prijs zij God
Door aller schepslen tongen
Op Zijnen hemeltroon
Aanbiddend toegezongen!
Den Vader en den Zoon
En ook den Heugen Geest,
Drieëenig God, die blijft,
Wat Hij steeds is geweest. *
4. EERE, EERE ZIJ DEN HEER.
1. Eere, eer e zij den Heer;
\'t Loflied rijze telkens weer! (bis)
Al wat leeft moog\' Hem nu prijzen!
Groot als Hij de wereld schiep, (bis)
Recht, als Hij in \'t oordeel riep,
Grooter in \'t gena bewijzen.
-ocr page 9-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Hij spreekt — en van \'t werelrond
Klinkt uit duizendstem\'gen mond, {bis)
Hem den lof, als Schepper, tegen.
En de sterren, zonder tal, {bis)
Strooit Hij in het gansch heelal
Als een fonkelenden regen.
3.   Hij spreekt — en de zondaar vliedt,
Als hij zijne schulden ziet, {bis)
Die hij heeft voor God misdreven.
En van vreeze voor \'t gericht, (bis)
Bergt hij zich het aangezicht,
En ontroert in heilig beven.
•i. Hij spreekt — en de schuldenlast,
In \'t geweten opgetast, {bis)
Wordt den zondaar gansch vergeven.
Vrede, diep als d\'oceaan, (bis)
Doet nu \'t hart in jubel slaan,
Voorsmaak van het eeuwig leven.
5. \'t Duizendstemmig loflied klink\'!
In aanbidding nederzink\', (bis)
Dien Hij wou gena bewijzen;
Eere, eere zij den Heer! (bis)
\'t Loflied rijze altijd meer.
Al wat leeft moet nu Hem prijzen.
5. ONWANKELBAAR.
1. Gods trouwe wankelt niet!
En \'t zal Hem nooit berouwen,
Wat Hij ons heeft beloofd.
Wat wankel of verkeer,
Lof zij den Heer! (4 maal)
Want Hij is onze God! (3 maal)
De Rots van ons vertrouwen.
-ocr page 10-
4                             LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Zijn liefde wankelt niet!
Ja, tot in \'t eind der tijden,
Houdt Hij mij vast omvat.
Wat wankel of beschaam,
Looft nu Zijn naam! (4 maal)
Want Hij is onze God! (3 maal)
De Bron van ons verblijden.
3.   Hij overwon den dood!
Zijn macht zal mij bewaren.
Grimt ook de hel mij aan,
\'t Geloof vreest nimmermeer.
Prijst nu den Heer! (4 maal)
Want Hij is onze God! (3 maal)
Een Toevlucht in gevaren.
6. HEILIG, HEILIG, HEILIG!
1. Heilig, heilig, heilig!
De Heere Zebaóth!
Heemlen en aarde verhalen
Zijne macht, en grootheid en heerlijkheid.
Heilig, heilig, heilig!
De Heere Zebaóth!
7. PSALM 103.
1. Loof, loof den Heer, mijn ziel! met alle krachten;
Verhef Zijn naam, zoo groot, zoo heilig te achten.
Och, of nu al wat in mij is Hem prees!
Loof, loof mijn ziel! den Hoorder der gebeden; •
"Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden,
Vergeet ze niet: \'t is God, die z\'u bewees!
i
-ocr page 11-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,
Hoeveel het zij, genadig wil vergeven,
Uw krankheên kent en liefderijk geneest;
Die van \'t verderf uw leven wil verschoonen,
Met goedheid en barmhartigheên u kronen,
Die in den nood uw redder is geweest.
3.   Zoo hoog Zijn troon moog\' boven d\' aarde wezen,
Zoo groot is ook voor allen, die Hem vreezen,
De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan.
Zoo ver het west verwijderd is van \'t oosten,
Zoo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.
4.   Geen vader sloeg, met grooter mededoogen,
Op teeder kroost ooit zijn ontfermend\' oogen,
Dan Isrels Heer op ieder, die Hem vreest.
Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten;
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.
5.   Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die, op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer;
Wanneer de wind zich over \'t land laat hooren,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren;
Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.
ö. Maar \'s Heeren gunst zal over die Hem vreezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen:
Zijn trouw rnst zelfs op \'t late nageslacht,
Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkeerig d\'ooren wenden,
Maar die, naar eisch van Gods verbond, betracht.
-ocr page 12-
6
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
8. PSALM 68.
1. Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid!
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons \'t eeuwig, zalig leven.
Hij kan en wil en zal in nood,
Zelfs bij het naadren van den dood,
"Volkomen uitkomst geven.
2. Maar \'t vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wensch verkrijgen:
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door \'t licht, dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.
Heft Gode blijde psalmen aan:
Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan;
Laat al wat leeft Hem eeren,
Bereidt den weg, in Hem verblijd,
Die door de vlakke velden rijdt,
— Zijn naam is Heer der heeren.
3. Hoe groot, hoe vreeslijk zijt G\' alom,
Uit Uw verheven heiligdom,
Aanbidlijk Opperwezen!
\'t Is Isrels God, die krachten geeft,
Van wien het volk zijn sterkte heeft.
Looft God: elk moet Hem vreezen.
-ocr page 13-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                             7
9. PSALM 89.
1.   \'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
Uw waarheid t\' allen tijd vermelden door mijn reen;
Ik weet, hoe \'t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen;
Zoo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zoo min zal Uwe trouw ooit wank\'len of bezwijken.
2.   Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort!
Zij wandlen, Heer, in \'t licht van \'t godlijk aanschijn voort;
Zij zullen in Uw\' naam zich al den dag verblijden;
Uw goedheid straalt hun toe, Uw macht schraagt
[hen in \'t lijden;
Uw onbezweken trouw zal nooit hun\' val gedoogen,
Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhoogen.
3.   Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d\'eere toegebracht;
Wij steken \'t hoofd omhoog, en zullen d\' eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om \'t eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in \'t strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven.
10. GEZANG 3.
Wijze No. 9.
1. Wij loven U, o God! wij prijzen Uwen naam!
U eeuwig\' Vader! U verheft al \'t schepsel saam!
Zingt Serafs, Englen zingt! heft machten aan en tronen!
Onafgebroken rijz\' uw lied op hooge tonen!
Gij driemaal heilig zijt Ge, o God der legerscharen!
Dat aard en hemel steeds Uw grootheid openbaren.
-ocr page 14-
8                             LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
/
2.   U looft d\'Apostelschaar in heerlijkheid, o Heer!
Profeten, Martelaars vermelden daar Uw eer.
Door heel Uw Kerk wordt steeds, daarboven, hier beneden,
In strijd en zegepraal, Uw groote naam beleden;
Zij looft, o Vader! U, oneindig in vermogen,
Onpeilbaar in verstand, onmeetbaar in meêdoogen.
3.   U, Vader! U zij lof, op een\' verhoogden toon!
Lof Uwen eigenen, Uw\' eengeboren Zoon!
Lof Uwen Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
Ten Leidsman op den weg naar \'t eeuwig zalig leven!
U looft Uw Kerk alom, waar Gij die ook vergaarde,
U loov\' wat loven kan, in hemel en op aarde.
4.   U, Christus onzen Heer, bekleed niet Majesteit!
U, \'s Vaders eengen Zoon, zij lof in eeuwigheid!
Het menschdom lag in schuld en vloek voor God verloren,
Gij werdt, den mensch tot heil, uit eene maagd geboren,
Gij hebt aan \'t kruis voor ons den dood zijn macht
[ontnomen,
Zoo baandet G\' ons den weg, om weer tot God te komen.
5.   Gij zit in heerlijkheid aan \'s Vaders rechterhand,
Totdat G\' als Rechter eens de laatste vierschaar spant:
Laat ons in geenen nood Uw bijstand ooit ontberen!
Gij kocht ons met Uw bloed; blijf, Heiland! ons regeeren,
Blijf ons, Uw erfenis, door Uwe macht bewaren,
Wil, met Uw heugen, ons voor Uwen troon vergaren.
6.   "Wij zegenen, o Heer! Uw goedheid al den dag!
Geef, dat eeuw in eeuw uit ons lied U loven mag,
Geef, dat we bij Uw komst onstraflijk wezen mogen!
Ontferm, ontferm U, Heer! toon ons Uw mededoogen!
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen!
Zij worden nooit beschaamd, die op Uw goedheid bouwen.
-ocr page 15-
9
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
11. GODS VADERLIEFDE.
1.   \'k Buig mij, God der liefde, aanbiddend
Voor U neder in het stof.
Vul mijn hart met wederliefde
En mijn mond met Uwen lof.
\'k Wil U prijzen in mijn leven,
\'k Wil U zingen in mijn lied,
U die vaderlijk ontfermend
Op gevallen zondaars ziet.
2.   Ook op mij ziet Ge in ontferming
Van mijn wieg, van moeders schoot,
Van mijn eerste schreden, neder;
God, wat is Uw liefde groot!
Hoe toch, hoe zal ik U prijzen,
Die mij eerst hebt liefgehad,
En mij trouw bleeft, waar ik ontrouw
U miskende en U vergat!
3.   Ik vergat U — Gij gedacht mij;
Ik was verre — Gij nabij;
Toen ik zonde en wereld liefhad,
Ach, hoe lief nog hadt Gij mij!
Liefde, die \'k zoo laat gekend heb;
Onherroeplijk zijn zij heen
Al die jaren, die \'k met tranen
Voor Uw aanschijn nu beween.
i. \'k Was verloren, maar Gij zocht mij,
Nimmer moede, nimmer mat.
Tot ik, afgemat en moede,
Heiland, aan Uw voeten zat;
Tot ik, aan den rand des afgronds,
In het smachten mijner ziel,
Door Uw hand teruggehouden,
Vader, in Uw armen viel.
-ocr page 16-
10
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
5. O mijn ziel, maak groot den Heere
En vermeld, wat Hij u deed!
Zing de wondren van God\'s vrede,
Nu ook gij van vrede weet.
Zing de wondren van God\'s liefde,
Die van wieg en kindsheid af,
Trouw gebleven in het leven,
Trouw zal houden over \'t graf.
12. LIEFDE WAS HET.
1.   Liefde was het, ontuitputt\'lijk,
Liefd\' en goedheid, eindloos groot,
Toen de Levensvorst op aarde,
Tot ons heil Zijn bloed vergoot.
Komt, laat ons Zijn liefde prijzen!
God geeft vreugd en dankensstof.
Eenmaal zingen wij voor eeuwig
In den hemel Zijnen lof.
2.   Rijd als Heerscher door de velden,
Jezus, in Uw groote kracht;
Niets, niets kan U tegenhouden,
Zelfs de hel niet met haar macht.
"Voor Uw naam, zoo groot en heerlijk,
Zinkt de vijand weg in \'t niet;
Heel de schepping, Heer, zal beven,
Als zij U, haar Koning, ziet.
13. PSALM 33.
1. Zingt vroolijk, heft de stem naar boven,
Rechtvaardigen, verheft den Heer:
Het past oprechten God te loven,
Zingt Zijnen grooten naam ter eer.
-ocr page 17-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
Prijst Hem in uw psalmen,
Met de schoonste galmen;
Roept Zijn weidaan uit!
Laat de keel zich paren
Aan de stem der snaren;
Looft Hem met de luit!
Maar d\'altoos wijze raad des Heeren
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht
Niets kan Zijn hoog bevel ooit keeren;
\'t Blijft van geslachte tot geslacht.
Zalig moet men noemen
Die hun Maker roemen
Als hun Heer en God,
\'t Volk, door Hem te voren
Gunstig uitverkoren
Tot zijn erv\' en lot.
De groote Schepper aller dingen
Ziet, uit het ongenaakbaar licht,
Het gansch gedrag der stervelingen;
Niets is bedekt voor Zijn gezicht.
Uit Zijn vaste woning,
Daar Hij heerscht als Koning,
Daar Zijn lof, Zijn eer,
Klinkt door al de bogen,
Zien Zijn Godlijk\' oogen,
Op al \'t menschdom neer.
Zijn machtig\' arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen,
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten,
Blijven onze harten
In den Heer gerust:
\'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn helper heeten,
Al mijn hoop en lust.
-ocr page 18-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
14.   PSALM 65.
1.   De lofzang klimt uit Zions zalen
Tot U, met stil ontzag;
Daar zal men U, o God, betalen
Geloften dag bij dag:
Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
O Hoorder der gebeên!
Dies zullen allerlei geslachten,
Ootmoedig tot U treên.
2.   Een stroom van ongerechtigheden
Had d\' overhand op mij;
Maar ons weerspannig overtreden
Verzoent en zuivert Gij.
Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G\' uit al \'t aardsch gedruisch
Doet naadren, en Uw heilstem hooren,
Ja, wonen in Uw huis.
15.    PSALM 72.
Wijze No. 14.
1.   Ja! elk der vorsten zal zich buigen,
En vallen voor Hem neer;
Al \'t heidendom Zijn lof getuigen,
Dienstvaardig tot Zijn eer.
\'t Behoeftig volk in hunne nooden,
In hun ellend\' en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten redder zijn.
2.   Nooddruftigen zal Hij verschoonen;
Aan armen, uit gena,
Zijn hulpe ter verlossing toonen;
Hij slaat hun zielen ga.
-ocr page 19-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                            13
Als hen geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zoo hoog,
Hun bloed, hun tranen en hun lijden
Zijn dierbaar in Zijn oog.
3. Zijn naam moet eeuwig\' eer ontvangen;
Men loov\' Hem vroeg en spa:
De wereld hoor\', en volg\' mijn zangen
Met Amen, Amen, na!
16. PSALM 98.
1.   Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere,
Dien grooten God, die wond\'ren deed;
Zijn rechterhand, vol sterkte en eere,
Zijn heilige arm wrocht heil na leed.
Dat heil heeft God nu doen verkonden;
Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid,
Zoo vlekkeloos en ongeschonden,
Voor \'t heidendom ten toon gespreid.
2.   Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt;
Dit slaan al \'s aardrijks einden gade,
Nu onze God Zijn heil ons schenkt.
Juich dan den Heer met blijde galmen,
Gij gansche wereld! juich van vreugd;
Zing vroolijk in verheven psalmen
Het heil, dat d\'aard in \'t rond verheugt!
3.   Laat al de stroomen vroolijk zingen,
De handen klappen naar omhoog;
\'t Gebergte, vol van vreugde, springen
En huplen voor des Heeren oog!
Hij komt, Hij komt om d\'aard te richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al \'t volk, daar \'t wreed geweld moet zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid.
-ocr page 20-
14                           LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
17. PSALM 118.
Wijze No. 16.
1.   Laat ieder \'s Heeren goedheid loven,
Want goed is d\'Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.
Laat Isrel nu Gods goedheid loven,
En zeggen: roemt Gods majesteit!
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!
2.   De Heer is mij tot hulp en sterkte,
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, die mijn heil bewerkte;
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht;
Daar zingt men blij\', met dankbre psalmen:
Gods rechterhand doet groote kracht!
3.   Dit is de dag, de roem der dagen,
Dien Isrels God geheiligd heeft;
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
Och Heer! geef thans Uw zegeningen!
Och Heer! geef heil op dezen dag!
Och, dat men op deez\' eerstelingen
Een\' rijken oogst van voorspoed zag!
4.   Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhoogen Uwe majesteit!
Mijn God! niets gaat Uw\' roem te boven;
U prijz\' ik tot in eeuwigheid!
Laat ieder \'s Heeren goedheid loven,
Want goed is d\'Oppermajesteit!
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!
-ocr page 21-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                            15
18.    PSALM 100.
1.   Juich, aarde, juich alom den Heer!
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer;
Komt, nadert voor Zijn aangezicht:
Zingt Hem een vroolijk lofgedicht.
2.   De Heer is God; erkent dat Hij
Ons heeft gemaakt (en geenszins wij)
Tot schapen ,die Hij voedt en weidt,
Een volk tot Zijnen dienst bereid.
3.   Gaat tot zijn poorten in met lof,
Met lofzang in zijn heilig hof,
Looft Hem aldaar met hart en stem;
Prijst Zijnen naam; verheerlijkt Hem!
4.   Want goedertieren is de Heer!
Zijn goedheid eindigt nimmermeer:
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht,
Tot in het laatste nageslacht.
19.    PSALM 105.
1.   Looft, looft verheugd den Heer der Heeren!
Aanbidt Zijn naam en wilt Hem eeren;
Doet Zijne glorierijke daan
Alom den volkeren verstaan,
En spreekt met aandacht en ontzag,
Van Zijne wondren, dag aan dag.
2.   Juicht, elk om strijd, met blijde galmen;
Zingt, zingt den Hoogsten vreugdepsalmen;
Beroemt u in Zijn\' heilgen naam!
                         /
Dat die Hem zoeken nu te zaam
Hun hart vereenen tot Zijn eer,
En zich verblijden in den Heer!
-ocr page 22-
16                           LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
3 Vraagt naar den Heer en Zijne sterkte;
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht.
Gedenk aan \'t geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaan;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.
4. God zal Zijn waarheid nimmer krenken;
Maar eeuwig Zijn verbond gedenken.
Zijn woord wordt altoos trouw volbracht
Tot in het duizendste geslacht,
\'t Verbond met Abraham, Zijn vrind,
Bevestigt Hij van kind tot kind.
20. PSALM 138.
1.   \'k Zal met mijn gansche hart Uw eer
Vermelden, Heer,
U dank bewijzen;
\'k Zal U in \'t midden van de goón,
Op hoogen toon,
Met psalmen prijzen;
Ik zal mij buigen op Uw eisch,
Naar Uw paleis,
Het hof der hoven,\'
En om Uw gunst en waarheid saam,
Uw grooten naam
Eerbiedig loven.
2.   Dan zingen zij, in God verblijd,
Aan Hem gewijd,
Van \'s Heeren wegen:
Want groot is \'s Heeren heerlijkheid,
Zijn Majesteit
Ten top gestegen;
-ocr page 23-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
Hij slaat toch, schoon oneindig hoog,
Op hen het oog,
Die necdrig knielen;
Maar ziet van ver met gramschap aan
Den ij dien waan
Der trotsche zielen.
3. Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven:
Is t, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De Heer is zoo getrouw als sterk;
Hij zal Zijn werk
Aan mij volenden:
Verlaat niet, wat Uw hand begon,
O, Levensbron!
Wil bijstand zenden.
21. PSALM 134.
1.   Looft, looft nu aller heeren Heer,
Gij, Zijne knechten, geeft Hem eer;
Gij, die des nachts Zijn huis bewaakt,
En voor Zijn dienst in ijver blaakt.
2.   Heft uwe handen naar omhoog;
Slaat naar het heiligdom uw oog,
En knielt eerbiedig voor Hem neer;
Looft, looft nu aller heeren Heer.
3.   Dat \'s Heeren zegen op u daal\',
Zijn gunst uit Zion u bestraal\':
Hij schiep \'t heelal, Zijn naam ter eer.
Looft, looft dan aller heeren Heer.
-ocr page 24-
18                            LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
22. PSALM 146.
1.   Prijs den Heer met blijde galmen;
Gij, mijn ziel! hebt rijke stof.
\'k Zal zoo lang ik leef mijn psalmen
Vroolijk wijden aan Zijn lof;
\'k Zal, zoo lang ik \'t licht geniet,
Hem verhoogen in mijn lied. {bis)
2.   Zalig hij, die, in dit leven,
Jakobs God ter hulpe heeft;
Hij, die, door den nood gedreven,
Zich tot Hem om troost begeeft;
Die zijn hoop in \'t hachlijkst lot
Vestigt op den Heer, zijn\' God!
3.   \'t Is de Heer, wiens alvermogen
\'t Groot heelal heeft voortgebracht;
Die genadig uit den hoogen
Ziet, wie op Zijn\' bijstand wacht,
En aan elk, die Hem verbeidt,
Trouwe houdt in eeuwigheid.
4.   \'t Is de Heer, die \'t recht der armen,
Der verdrukten gelden doet;
Die, uit liefderijk erbarmen,
Hongerigen mildlijk voedt;
Die gevangnen vrijheid schenkt,
En aan hun ellende denkt.
5.   \'t Is de Heer, wiens mededoogen
Blinden schenkt het lieflijk licht;
Wie in \'t stof lag neergebogen,
Wordt door Hem weer opgericht.
God, die lust in waarheid heeft,
Mint hem, die rechtvaardig leeft.
-ocr page 25-
19
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
6. \'t Is de Heer van alle heeren,
Zions God, geducht in macht,
Die voor eeuwig zal regeeren,
Van geslachte tot geslacht.
Zion, zing uw\' God ter eer;
Prijs Zijn grootheid: loof den Heer.
23. LOFZANG.
1. U, heilig Godslam, loven wij;
Gij hebt voor ons aan \'t kruis geleden,
Gij doet ons tot den Vader treden
Als koningen en priesters, Gij!
Gij, Heiland, kocht ons met Uw bloed,
Dies brengen we U den dank en de eere
En werpen we in aanbidding, Heere!
Al onze kronen aan Uw voet.
Halleluja! Amen, Amen.
24. LOF EN AANBIDDING.
1. Nu vall\' alles te voet voor het Lam, dat geslacl\' werd,
In Wiens bloed voor de Zijnen de losprijs gebracht werd.
Aller koningen, englen en werelden Heer
Zij de sterkte, de rijkdom, de dankzegging, de eer!
25. LOF ZIJ HET LAM.
l.Lam, dat geslacht zijt, U prijzen Gods englen!
Dat menschen dan ook doen, wat \'t englenkoor doet!
Zou de aarde geen klank met hun lofzangen menglen?
Niet de englen, maar wij zijn gekocht met Uw bloed!
Ook wij, die gelooven,
Wij willen U loven,
Met d\'englen daarboven!
Lam, voor ons gelacht!
-ocr page 26-
20
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2. Nog zijn wij weinig; maak Gij ons tot velen;
Heer Jezus, o red er nog duizenden meer!
Tot ons komt Uw roep,, ze den duivel t\' ontstelen;
Tot U keert het antwoord: wij willen het Heer!
26. GEZANG 96.
1. Halleluja, eeuwig dank en eere,
Lof, aanbidding, wijsheid, kracht,
Worde, op aard en in den hemel Heere!
Voor Uw liefd\' U toegebracht!
Vader! sla ons steeds in liefde gade;
Zoon des Vaders! schenk ons Uw genade;
Uw gemeenschap, Geest van God!
Amen! zij ons eeuwig lot!
27. KROONLIED.
1.   Brengt diadeem en scepter aan
Den Held zoo hoog geloofd,
Bidt Christus als uw Koning aan,
O, kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem,
Als aller Heer en Hoofd!
2.   Die als Gods dienstknecht redding bracht,
De hel haar prooi ontrooft,
Hem is gegeven alle macht,
O, kroont Hem, enz.
3.   Die eens een kroon van doornen droeg,
Op Zijn gezegend hoofd,
Wien \'t kruis de diepste wonden sloeg,
O, kroont Hem, enz.
4.   O, zondaars, wien door Jezus\' bloed
Genade wordt beloofd,
,           Genezing voor uw krank gemoed,
O, kroont Hem, enz.
-ocr page 27-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                            21
5. Gij volken komt van heinde en veer!
En buigt voor Hem uw hoofd,
Komt huldigt, huldigt Hem als Heer,
O, kroont Hem, enz.
28. PRIJST ZIJNEN NAAM.
1.   Jezus te zien! in de hemelsche vreugd,
\'t Land, waar geen rouw is, geen droefheid of pijn,
O, hoe mijn ziel reeds van ver zich verheugt!
Dat zal mijn eeuwige blijdschap daar zijn!
Lof zij den Heer! Prijst Jezus\' Naam! {bis)
Dicht aan Zijn zij heerscht de dood nimmermeer.
Looft Hem nu, hemel en aarde te zaam!
2.   Als \'k in de schaar der verlosten mag staan,
\'t Loflied mee aanhef, zoo lieflijk en rein,
En dan heel dicht aan Zijn zijde mag gaan,
Dat zal mijn vreugde voor eeuwig daar zijn,
Lof zij den Heer, enz.
3.   Zalige vreugd, als \'k mijn dierbren ontmoet,
Weervind in kleedren, als lichtglans zoo rein;
Kostbaarste schat van al \'t hemelsche goed,
Zal mij de glimlach van Jezus toch zijn.
Lof zij den Heer, enz.
29. KROONT HEM MET GOUDEN KROON.
1. Kroont Hem met gouden kroon,
Het Lam op Zijnen troon!
Hoor, hoe het hemelsch loflied schalt
Ter eere van den Zoon.
Ontwaak mijn ziel! en zing
Om Hem, die voor u stierf;
En prijs Hem, die voor d\' eeuwigheên,
Uw zaligheid verwierf.
-ocr page 28-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Kroont Hem, den Vredevorst,
Wiens macht eens heersenen zal
Van pool tot pool; en \'t vrede op aard
Klink\' over berg en dal.
Zijn rijk zal eindloos zijn;
Om zijn doorboorden voet
Spreidt dan de roos van \'t Paradijs
Haar geuren, altijd zoet.
3.   Kroont Hem, der eeuwen Vorst!
Der tijden machtig\' Heer,
Als Schepper onuitspreeklijk hoog,
Ziet Hij vol liefde neer.
Heil U, Verlosser, heil!
Die ons gestorven zijt.
Uw lof zal nooit een einde zijn
Tot in all\' eeuwigheid. Amen.
30. OOG EN HART NAAR BOVEN.
1.   Oog en hart naar boven, God is in ons midden,
Laat ons diep in \'t stof aanbidden!
God is tegenwoordig, alles in ons zwijge,
Dat Zijn stem gehoor verkrijge.
Wie Hem mint, wie Hem vindt,
Sla zijn oogen neder,
Geev\' zijn hart Hem weder.
2.   God is tegenwoordig, Wien in \'t licht daarboven,
Dag en nacht de cherubs loven.
„Heilig, heilig, heilig!" jüblen Hem ter eere
Dag en nacht de englensfeeren.
Heer, ons lied, smaad het niet,
Waar ook wij, geringen,
U ons Hallel zingen.
-ocr page 29-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                           23
3.   Wij verzaken willig, voor Uw troon getreden,
Al des werelds ijdelheden,
\'t Zondig eigen willen, lichaam, ziel en leven,
\'t Zij geheel aan U gegeven.
U alleen, anders geen!
Onzen God en Heere,
U zij eeuwig eere.
4.   Maak mij recht eenvoudig, stil in den gebede,
Diep vervuld van Uwen vrede!
Maak mij rein van harte, dat ik Uwe klaarheid
Schouwen moog in geest en waarheid!
Los van \'t stof, vol van lof,
Wil ik opwaarts zweven,
Om in U te leven!
5. Kom hier binnen wonen! Laat mijn hart Uw schatten
Als een heiligdom omvatten!
Gij, gij zijt niet verre: louter ziel en zinnen,
Tot zij U volmaakt beminnen!
Waar ik ga, zit of sta,
Laat mij aan Uw voeten,
Heer, Uw blik ontmoeten!
31. BREEK ONS HET BROOD DES LEVENS.
1. Breek ons het brood des levens!
Uw goedheid, Heer,
Is nimmer moê des gevens.
Verzaad ons weer!
De waarheid en genade,
Die in U woont,
Word\' uit de heiige bladen
Aan ons getoond.
-ocr page 30-
24                           LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2. Gij, die met weinig brooden
De schare voedt,
Die met haar duizend nooden
Tot U zich spoedt,
Zie hoe wij ons verecnen
Hier om Uw woord,
Gij zendt niet ledig henen
Wie naar U hoort.
3. Gij zijt de bron van \'t leven,
Gij \'t hemelsch brood,
Gij, die U hebt gegeven
In onzen dood.
Wil ons geloof versterken,
Dat vaak nog vreest,
En in ons \'t goede werken
Door woord en Geest.
i. Gij zegent Uwe boden,
Opdat zij gaan
Om tot Uw heil te nooden,
Wie verre staan.
Geef ons, dat wij, gedreven
Door liefde\'s kracht,
Doen deelen in Uw leven
Wat nog versmacht.
32. GEPREZEN ZIJ DES HEILANDS NAAM!
1. Geprezen zij des Heilands naam\'.
Knielt englen voor Hem neer! (bis)
Bereidt voor Hem een diadeem,
En kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem,
En kroont Hem, kroont Hem
En kroont Hem, aller Heer.
-ocr page 31-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                            25
2.   Laat Hem op. aard door elk geslacht
Aanbidding, lof en eer
En majesteit zijn toegebracht,
En kroont Hem, aller Heer!
3.   Gij Seraf s in de heerlijkheid,
Zingt zangen Hem ter eer,
Prijst Zijne macht en majesteit
En kroont Hem, aller Heer!
i. Gij, nog met zonde en schuld belaan,
Werpt u voor Jezus.neer,
Neemt Hem als uwen Redder aan
En kroont Hem als uw Heer! ,
33. HET GEBED DES HEEREN.
Onze Vader, die daar zijt in de hemelen, Uw naam worde
^geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, Gelijk
in den hemel alzoo ook op d\'aarde. Geef ons heden ons
<haglijksch brood. En vergeef ons onze schulden gelijk wij
vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in verzoe-
king, maar verlos ons van den booze. Want Uw is het
Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwig-
heid. Amen.
34. ALLES BEZIELENDE.
Alles bezielende,                 2. Stofjes, die wemelen,
Zie mij hier knielende,
            D\'aard\' en de hemelen
U roep ik aan!                       Prijzen U saam\'.
Alles behoudende,                   Leven verwekkende,
Nimmer veroudende!               Zegen verstrekkende,
Leid mijn bestaan.                       Heer is Uw naam.
2
-ocr page 32-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
4. O Gij, d\'Oneindige!
Neig tot den eindige
Gunstig uw oor!
Alles bezielende!
Zie op den knielende;
Hoor en verhoor!
Rusteloos zwervende,
Dagelijks stervende
Menschen zijn wij;
Zelf d\'eeuwig levende,
\'t Leven ons gevende
Heer, die zijt Gij.
35. EERENKONING.
1.             Eerenkoning,
In Uw woning
Buig ik mij ootmoedig neer.
\'k Breng niets mede
Dan de bede,
Die ik opzend keer op keer;
Laat U vinden, (bis)
Door het kind des stofs, o Heert
2.             Heer, verhoor mij!
Niets bekoort mij
Dan Uw liefdemacht alleen.
Daarop bouwde ik
En vertrouwde ik
Ook als alles duister scheen,
Laat U vinden, (bis)
Trek mijn harte naar U heen!
3.             In mijn nooden,
Kom \'k gevloden
Heer, tot U met al mijn smart;
Met Uw handen
Scheur de banden
Van den angst, die mij benart.
Laat U vinden, [bis)
Want naar U verlangt mijn hart.
-ocr page 33-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                           27
4.            De ijdelheden,
Hier beneden,
Daar de wereld zich mee vleit,
Zijn maar smarte,
Daar mijn harte
Haakt alleen naar de eeuwigheid!
Laat U vinden, {bis)
Zoon van God, ik ben bereid.
36. DANKGEBED.
1.   Wij treden met beden vol danken en loven
Voor \'s Heeren aanbiddelijk aangezicht,
Hij zendt ons Zijn hulp en troost van boven,
In nood Zijn bijstand, in duister Zijn licht.
2.   Om \'t wonder der Eeuwige Liefde te eeren
Buigt zich onze ziel in het stof voor God.
Moog\' immer ons hart Zijn gunst begeeren,
Wier zegen geeft ons het zaligste lot.
3.   Ach, dat t\'allen tijd Uw almachtig erbarmen
Ons als Uwe kind\'ren door \'t leven leid\',
Tot veilig wij zijn in \'s Vaders armen,
Door Zijn gena voor den hemel bereid.
37. PSALM 25.
1. Heer, ai! maak mij Uwe wegen,
Door Uw woord en Geest bekend.
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen G\'Uw treden wendt.
Leid mij in Uw waarheid; leer
IJvrig mij Uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o Heer!
\'k Blijf U al den dag verwachten.
-ocr page 34-
28                            LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Denk aan \'t vaderlijk meêdoogen,
Heer, waarop ik biddend pleit;
Milde handen, vriendlij k oogen
Zijn bij U van eeuwigheid.
Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jongheid heeft bedreven;
Denk aan mij toch in gena,
Om Uw goedheid eer te geven.
3.   \'s Heeren goedheid kent geen palen;
God is recht, dus zal Hij door
Onderwijzing hen, die dwalen,
Brengen in het rechte spoor;
Hij zal leiden \'t zacht gemoed
4 In het effen recht des Heeren;
Wie Hem needrig valt te voet
Zal van Hem Zijn wegen leeren.
4.   Gods verborgen omgang vinden
Zielen, daar Zijn vrees in woont;
. \'t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreêverbond, getoond.
D\'oogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten;
Hij, die trouw is, zal mijn\' voet
Voeren uit der boozen netten.
38. PSALM 119.
1. Welzalig zijn de oprechten van gemoed,
Die ongeveinsd des Heeren wet betrachten;
Die Hij op \'t spoor der godsvrucht wandlen doet:
Welzalig die, bij dagen en bij nachten,
Gods wil bepeinst en Hem als \'t hoogste goed,
Van harte zoekt met ingespannen krachten.
-ocr page 35-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                           29
2.   Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paan ten leidsman strekken!
\'k Hield dan Uw,wet, dan leefd\' ik onbevreesd:
Dan zou geen schaamt\' mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar\' geweest,
Hoe Uw geboón mij tot Uw liefde wekken.
3.   "Waarmede zal de jongeling zijn pad,
Door ijdelheên omsingeld, rein bewaren?
Gewis als hij het houdt naar \'t heilig blad.
U zoekt men hart; mijn oog blijft op U staren:
Laat mij van \'t spoor in Uw geboón vervat,
Niet dwalen, Heer; laat mij niet hulploos varen.
4.   Leer mij, o Heer! den weg door U bepaald,
Dan zal ik dien ten einde toe bewaren;
Geef mij verstand met godlijk licht bestraald;
Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren;
Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt;
Dan zal zich \'t hart met mijne daden paren.
5.   Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
Uw trouwe hulp: stier mij in rechte sporen:
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in \'t rond,
Dat onbedacht zijn\' herder heeft verloren.
Ai! zoek Uw\' knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want hij volhardt naar Uw geboón te hooren.
39. ACH, BLIJF MET UW GENADE!
1.   Ach, blijf met Uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
Opdat ons nimmer schade
Des vijands heerschappij.
2.   Woon met Uw levenswoorden,
Verlosser! bij ons in;
En trek ons met de koorden
"Van Uwe zondaarsmin.
-ocr page 36-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
3.   Ach, blijf ons met Uw zegen
Nabij, schatrijke Heer!
En zend op onze wegen*
Uw kracht en goedheid neer.
4.   Ach, neem ons in Uw hoede,
Gij, onverwinbaar Held,
En weer des Satans woede
En \'s werelds boos geweld.
40. ZEGEN OOK MIJ.
1.   Heer! ik hoor van rijken zegen,
Dien Gij uitstort, keer op keer;
Laat ook van dien milden regen
Dropp\'len vallen op mij neer!
Ook op mij, ook op mij;
Dropp\'len vallen, ook op mij!
2.   Ga mij niet voorbij, o Vader,
Zie, hoe mij mijn zonde smart.
Trek mij met Uw koorden nader,
Stort Uw liefd\' ook in mijn hart;
Ook in mij, ook in mij,
Stort Uw liefde ook uit in mij!
3.   Wil me, o Heiland! niet voorbijgaan,
Doe mij leven U nabij;
Zie mij zuchtend aan Uw zij staan;
Roept Gij andren, roep ook mij.
Ja ook mij, ja ook mij,
Roept Gij andren, roep ook mij.
4.   Heil\'ge Geest, wil niet voorbijgaan:
Gij geeft blinden de oogen weer;
Wil, o, wil nu bij mij stilstaan,
Werk in mij met kracht, o Heer!
Ook in mij, ook in mij,
Werk ook door Uw kracht in mij!
-ocr page 37-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
5.   Liefde Gods, zoo rein, zoo krachtig,
Bloed van Jezus, rijk en vrij,
Gods genade sterk en machtig,
O, verheerlijk U in mij!
Ook in mij, ook in mij!
O, verheerlijk U in mij!
6.   Ga mij niet voorbij, o Herder,
Maak mij gansch van zonden vrij.
"Vloeit de stroom van zegen verder;
Zegen andren, maar ook mij.
Ja ook mij, ja ook mij;
Zegen andren, maar ook mij!
41. BLIJF BIJ MIJ, HEEB!
1.   Heer, blijf bij mij als \'t avondrood verkwijnt,
De schaduw donkert en geen licht meer schijnt,
Geen hulp meer daagt of troost in mijn verdriet,
Troost der verlaat\'nen, o begeef mij niet.
2.   Als in zijn eb vloeit \'s levens snel getij;
De kracht en \'t schoon der jonkheid gaan voorbij:
Verwelking en verval is, wat men ziet.
Gij, die Dezelfde blijft, verlaat mij niet!
3.   Ik vrees geen kwaad; zoo mij Uw hand geleidt,
Dan kwelt geen last, geen traan heeft bitterheid;
Het graf zelfs of de dood verschrikt mij niet:
Ik zegevier, als Gij me Uw bijstand biedt.
4.   Houdt Gij mijn brekend oog op \'t kruis gericht,
Dan glimlacht door het duister nog Uw licht,
Des levens ijdle schaduw wijkt ter zij
Voor \'s hemels licht, blijft Gij mij slechts nabij.
-ocr page 38-
32                           LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
42. VADER, ü BIDDEN WIJ.
1. Vader, U bidden wij,
Wie anders staat ons bij,
Als onze hulp niet Gij
Ontfermend zijt.
\'t Is voor ons enkel nacht,
Maakt niet Uw liefdemacht
Ons zwakken door Uw kracht
Bestand in strijd.
Koor: Vader, U naad\'ren wij
Met smeekgebeên
Helper in nood zijt Gij,
Ja, Gij alleen.
2. Hoe dor mijn pad soms schijn, 3. Vermeer ons Uw gena;
Hoe vol van angst en pijn,        Wie trotsch U wedersta,
Gij wilt mijn Vader zijn!            Hoe fel de worst\'ling ga,
Dat zegt m\'Uw woord.               Gij overwint.
Neen, Gij \'die \'t al gebiedt,        \'t Gevaar zij dreigend groot
Begeeft, verlaat ons niet;          Nooit liet Ge in angst en nood
Gij hebt, wie op U ziet,             En banden van den dood,
Altijd verhoord.                          Uw kind alleen.
43. BENEDICITE.
1.          lederen morgen
Wilt Ge ons verzorgen,
Keert Uwe trouw en goedheid weer!
Hemelsche Vader,
Tot Wien ik nader,
• Zend mij ook nu Uw zegen neer!
2.          Hemelsche gaven,
Kunnen slechts laven,
\'t Hunkren der ziel, die U bemint.
-ocr page 39-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.                           33
Deel nu ons mede
v
          Hemelschen vrede,
Dien \'t hart in Uw gemeenschap vindt.
3. . Door Uw genade
Weer alle schade,
Die mijne ziel verderven kon.
Trek mij U nader,
Heilige Vader,
Zoo ooit de wereld \'t hart mij won.
44. OUDTESTAMENTISCHE ZEGENBEDE.
De Heer zeegne ons! De Heer behoede ons!
Zijn aanschijn lichte over ons! Hij zij ons genadig!
Hij verheffe Zijn aangezicht over ons en geve ons vrede,
Hij geve ons vrede.
45. APOSTOLISCHE ZEGENBEDE.
De genade des Heeren Jezus Christus
En de liefde des Vaders
En de gemeenschap des Heilgen Geestes zij met ons allen,
Met ons allen, Amen.
46. PSALM 84.
1.       Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot,
O Heer, der legerscharen God,
Zijn mij Uw huis en tempelzangen!
Hoe branden mijn genegenheên,
Om \'s Heeren voorhof in te treên!
Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen!
Mijn hart roept uit tot God, Die leeft,
En aan mijn ziel het leven geeft.
2.      Welzalig hij, die al zijn kracht
En hulp alleen van U verwacht,
Die kiest de welgebaande wegen.
-ocr page 40-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
Steekt hen de heete middagzon
In \'t moerbeidal; Gij zijt hun bron,
En stort op, hen een\' milden regen,
Een regen, die hen overdekt,
Verkwikt, en hun tot zegen strekt.
Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort;
Elk hunner zal, in \'t zalig oord
Van Zioh, haast voor God verschijnen.
Let, Heer der legerscharen! let
Op mijn ootmoedig smeekgebed!
Ai! laat mij niet van druk verkwijnen!
Leen mij een toegenegen oor,
O Jakobs God! geef mij gehoor!
Want God, de Heer, zoo goed, zoo mild,
Is t\' allen tijd\' een zon en schild;
Hij zal genade en eere geven;
Hij zal hun \'t goede niet in nood
Onthouden, zelfs niet in den dood,
Die in oprechtheid voor Hem leven.
Welzalig, Heer, die op U bouwt,
En zich geheel aan U vertrouwt.
47. ZEGEN VAN GODS WOORD.
1.   Gij gaaft ons, Heer, een rijken zegen,
In \'t Evangelie van Uw Zoon;
O laat Zijn woord op \'t hart ons wegen;
„Wees van mijn kruis de blijde boon!"
Leer ons in zegeningen zaaien,
. Opdat we in zegeningen maaien.
2.   Steun hen, die aan de verre stranden
Als vredeboden eenzaam staan;
Zijn zij vermoeid, beur op hun handen,
-ocr page 41-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
Versterk hun knieën onder \'t gaan.
Zij werken, Heer, op Uwen akker,
Roep door hun stem de dooden wakker.
3. Wij hooren, Heer, van Uw erbarmen,
Waarmee Gij heidnen tot U trekt,
En voelen ons het hart verwarmen,
Door \'t nieuwe leven, dat Gij wekt.
Och, dat Uw Geest dat leven schrage,
Opdat het rijpe vruchten drage!
48. ZIE, O JEZUS, ONS BIJEEN.
1.   Zie, o Jezus, ons bijeen,
Om ons door Uw woord te stichten
Dat Uw Geest ons kracht verleen\',
Om ons naar Uw wil te richten;
Laat geen aardsche zorg ons krenken,
Nu we aan \'t hemelsch heilgoed denken.
2.   Heer! verlicht ons zwak verstand,
Nog met nevelen omtogen;
Schenk, op reis naar \'t vaderland,
Uwe kracht ons uit den hooge;
Zoo de mensen iets goeds zal werken,
Moet Gij Zelf hem daartoe sterken!
3.   Glans van \'s Vaders heerlijkheid!
Licht van Licht, uit God geboren!
Maak ons tot Uw dienst bereid!
Open hart en mond en ooren!
Onze beden, onze zangen
Wil die, Heer! in gunst ontvangen!
49. VAN BOVEN MOET ALLES KOMEN.
1. Van boven moet het alles komen,
Wat léven wekt en leven voedt,
Van boven zijn de regenstroomen,
-ocr page 42-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
De morgendauw en zonnegloed,
En hooger nog dan dauw en regen )
Ontspringt de bron van eeuwgen zegen. \\
2.   Van boven moet het alles vlieten,
Wat lager opwelt, heeft geen kracht;
Wat hier bestendig op zal schieten,
Moet eerst van boven zijn gebracht!
Begiet uw bloemen, plant uw boomen, )
De wasdom moet van boven komen. )
3.   Van boven dalen goede gaven,
Volmaakte giften naar beneên;
Ach, waarom in den grond te graven?
Van boven komt het heil alleen!
Wat wroet g\'in \'s aardrijks ingewanden? j
Daar boven zijn de milde handen.
             J
4.   Ja! boven moet het heerlijk wezen,
Want daar komt zooveel schoons vandaan!
De Heiland, uit het graf verrezen,
Is ons naar boven voorgegaan!
Daarheen dan hart en hand geheven!)
Die Hem gelooft, heeft eeuwig leven. \\ \'
50. DE HEILSBELOFTE.
1. De dorre vlakte der woestijnen
Zal zich verblijden eindeloos;
De zandzee zal herschapen schijnen,
Want bloeien zal zij als een roos.
Van heiige vreugde zal zij beven,
Doortinteld van een heerlijk leven,
Dat nimmermeer verwelken zal.
Zij zal de wonderen des Heeren
Aanschouwen en Zijn grootheid eeren
Met jubelend triomfgeschal.
-ocr page 43-
LOFLIEDEREN EN GEBEDEN.
2.   Versterkt dan nu de slappe handen,
En zet hem vast, den wankien voet!
Zeg tot die zucht in pijn en banden:
„Vreesachtige, heb goeden moedl
De Redder nadert ten gerichte:
Van Zijn aanbidlijk aangezichte
Straalt waarheid en barmhartigheid.
Hij zal uw lijden u vergelden,
De boeien breken, die u knelden,
Hij, die u uit het diensthuis leidt!"
3.   Dan ziet het oog des blindgeboren\'
Uw schepping in heur zomergloor;
Dan dringen tot des dooven ooren
Uw goddelijke oraaklen door.
De kreuple zal van vreugde springen,
De sprakelooze tong zal zingen,
Hozannaas menglend tot Uw lof;
En stroomen levend water spreiden
Hun zilvren beekjes door de heiden,
Zoo frisch als eens in Edens hof!
i. Daar wemelen geen schrikgedrochten,
Daar rukt geen felle woudleeuw aan,
Terwijl des Heeren vrijgekochten
Bij duizenden naar Sion gaan.
Zij jubelen in blijde reien,
Zij kronen \'t hoofd met groene meien,
Een eeuwge blijdschap is hun kroon.
Zij voelen zich van Gods geslachte:
Verstomd is nu de laatste klachte,
En -p alle kommer weggevloón!
-ocr page 44-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
51.    GEZANG 199.
1.   Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doón!
En Christus zal over u lichten!
Zoo wekt u, zoo dringt u, als Broeder, Gods Zoon,
Eer Hij u als Rechter komt richten.
Ontwaak en sta op, het gevaar is zoo groot;
Wie kiest, o verdwaasde! voor \'t leven den dood.
2.   Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed!
De nacht is zoo lang reeds verdwenen;
Het licht der genade, met blijdschap begroet,
Heeft d\'aarde reeds eeuwen beschenen;
En grootsch is uw roeping, en heilig uw taak,
En d\'uren zijn weinig: ontwaak dan! ontwaak!
3.   Sta op uit de dooden, o zondaar! en leef!
Dat Christus dan over u lichte!
Sta op uit de dooden, o zondaar! of beef
Voor God en het jongste gerichte!
Nog wekt u de Heiland, en nog is er raad;
Sta op uit de dooden! \'t Is spoedig te laat.
52.    WAAK OP.
1.   Waak nu op! waak nu op!
Onbekeerd, verloren hart,
Val uw God te voet en zeg Hem
Hoe u thans de zonde smart.
Laat de schuld uw hart verbreken
Roep tot Hem, om Hem gena te smeeken,
Waak nu op! (bis)
2.   Aarzelt niet, (bis)
Spoedig is uw tijd voorbij.
God\'s genade toeft niet immer;
Heden is zij u nabij.
-ocr page 45-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  39
Vlied tot Jezus, grijp Zijn handen,
Eer de dood u kluistert in zijn banden.
Aarzelt niet! (bis)
3. Jezus roept, (bis)
Werp u weenend aan Zijn hart!
Al uw schuld wou\' Hij verzoenen,
Door Zijn diepe lijdenssmart,
Die Zijn ziel in \'t graf deed zinken.
Zalig, die Zijn levend water drinken!
Jezus roept, (bis)
53.    PSALM 13».
1.   Niets is, o Oppermajesteit;
Bedekt voor Uw alwetendheid,
Gij kent me, Gij doorgrondt mijn daan,
Gij weet mijn zitten en mijn staan;
Wat ik beraad of wil betrachten,
Gij kent van verre mijn gedachten.
2.   Doorgrond m\', en ken mijn hart, o Heer!
Is \'t geen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m\', en zie of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed\';
En doe mij toch met vaste schreden
Den weg ter zaligheid betreden.
54.    GEZANG 83.
1. God, enkel licht,                  2. Der sterren pracht
Voor wiens gezicht                  Is bij Hem nacht,
Niets zuiver wordt bevonden,    Hoe hel zij schittren mogen:
Ziet ons bevlekt,
                       En wij belaan
Met schuld bedekt,                   Met euveldaan,
Misvormd door duizend zonden.  Wat zijn wij in Zijn oogen?
-ocr page 46-
40                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3. Heer! waar dan heen?           4. Ja, Amen! ja,
Tot U alleen,                           Op Golgotha
Gij zult ons niet verstooten;      Stierf Hij voor onze zonden;
Uw eigen Zoon
                         En door Zijn bloed
Heeft tot Uw\' troon                  Wordt ons gemoed
Den weg ons weer ontsloten.    Gereinigd van de zonden.
55. PSALM 42.
1.   \'t Hijgend hert der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar \'t genot
Van de frissche waterstroomen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
Ja, mijn ziel dorst naar den Heer.\'
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad\'ren voor Uw oogen;
In Uw huis Uw naam verhoogen?
2.   Maar de Heer zal uitkomst geven,
Hij, die \'s daags Zijn gunst gebiedt;
\'k Zal in dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied.
\'k Zal Zijn\' lof, zelfs in den nacht,
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog\' treffen,
Tot den God mijns levens heffen.
3.   O mijn ziel! wat buigt g\' u neder?
Waartoe zijt g\'in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder;
Zoek in \'s Hoogsten lof uw lust;
Want Gods goedheid zal uw\' druk
Eens verwisslen in geluk.
Hoop op God; sla \'t oog naar boven;
Want ik zal Zijn\' naam nog loven.
-ocr page 47-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
56. PSALM 130.
1.   Uit diepten van ellenden,
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, die heil kunt zenden;
O, Heer! aanschouw mijn smart.
Wil naar mijn smeekstem hooren;
Merk op mijn jammerklacht,
Verleen mij gunstige oorën,
Daar \'k in mijn druk versmacht.
2.   Zoo Gij in \'t recht wilt treden,
O Heer! en gadeslaan
Onz\' ongerechtigheden;
Ach! wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, Heer! met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.
3.   Hoopt op den Heer, gij vromen:
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen;
Zijn goedheid is zeer groot:
Hij maakt\' op hun gebeden,
Gansch Israël eens vrij
Van ongerechtigheden:
Zoo doe Hij ook aan mij!
57. \'T SMALLE PAD.
1. Zalig hij, die \'t smalle pad,
Dat ten leven voert, wil loopen,
Die, hoe ook vermoeid en mat,
Op des Heeren hulp blijft hopen.
Zalig wie den loop begint,
Bidt en strijdt en overwint!
-ocr page 48-
42                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Wie getrouw is tot den dood
Zal God overrijk beloonen,
Wie de wereldvreugd ontvlood
Met Zijn overwinning kronen.
Naar die zege over \'t graf
Hijgt, die zich aan Christus gaf.
3.   Neem ons in Uw armen, Heer!
Moede zijn wij van het strijden,
Ach, de storm verschrikt ons zeer,
Wil ons met Uw licht verblijden.
Sterker nog dan graf en dood
Is des levens morgenrood.
4.   Medepelgrims, \'t hoofd omhoog!
Zie, nog zet ge uw moede schreden
Op \'t woestijnpad, dor en droog.
Maar de strijd is haast volstreden.
En in zwakheid wordt volbracht
Jezus Christus\' groote kracht!
58. PSALM 81.
1. Zingt nu blij te moe          2.   Opent uwen mond,
\'t Machtig Opperwezen           Eischt van mij vrijmoedig\' •
Eenen lofzang toe,
                  Op mijn trouw verbond:
Om ons heilgenot                   Al wat u ontbreekt,
Worde Jakobs God                 Schenk Ik, zoo gij \'t smeekt,
Met gejuich geprezen.             Mild en overvloedig.
3. Maar Mijn volk wou niet 4.   Och! had naar Mijn raad,
Naar Mijn stemme hooren;      Zich Mijn volk gedragen\'.
Israël verliet                           Och! had Isrels zaad
\'Mij en Mijn geboón;                Op Mijn effen paan
\'t Heeft zich and\'re goón,        IJvrig willen gaan,
Naar zijn\' lust, verkoren.       Naar Mijn welbehagen!
-ocr page 49-
AANBIEDEN EN\' AANNEMEN DES HEILS.                  43
59. WAT ZOEKT UW HART?
Wat zoekt uw hart te midden van de zonde,
Wat wacht uw ziel van \'t ijdel zingenot?
Daar wordt geen rust, geen ware vreugd gevonden,
Al wat uw hart behoeft, vindt gij in God!
O, gaat niet voort met dartel na te jagen
Het klatergoud, waarvan de glans verdwijnt,
Maar laat uw ziel naar hemelvreugde vragen,
         )
Naar \'t eeuwig heil, dat nimmer taant of kwijnt. \\ ™s
Staat heden stil, want God klopt aan uw harte,
Opdat gij niet in \'s boozen strik verdwaalt;
Geeft plaats dien Vriend, die eens, als Man van smarte,
Ook voor uw ziel den losprijs heeft betaald.
O, doolt niet voort, maar hoort toch naar het fluistven
Van Zijnen Geest, die tot Zijn vrede u dringt;
God bracht u hier, om naar Zijn stem te luistren, )
Tot gij met ons van hemelvreugde zingt.         \\ ^is
60. WAT ZULT GIJ DOEN?
1.   Wat zult zonder Christus gij doen,
Als de dag van het oordeel genaakt,
Waarop elk wacht het loon,
Als hij staat voor Gods troon?
Wat zult zonder Christus gij doen?
Wat zult gij doen? (bis)
Wat zult zonder Christus gij doen?
2.   Wat zult zonder Christus gij doen,
Wanneer de eeuwigheid aanbreekt voor u.
Als gij komt tot \'t\'gericht,
Met het oordeel in \'t zicht?
Wat zult zonder Christus gij doen?
-ocr page 50-
44                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3.   Wat zult zonder Christus gij doen,
Gij, die weet, hoe de Heiland u mint?
Maar gij weest Hem steeds af,
Die Zijn bloed voor u gaf.
Wat zult zonder Christus gij doen?
4.   Wat zult zonder Christus gij doen,
Als de doodsengel kwam dezen nacht
En gij God dan ontmoet,
Niet gewasschen in \'t bloed?
Wat zult zonder Christus gij doen?.
61. ROEP GOD AAN.
1.   „O, roep Mij aan!" zoo klinkt Gods stem van boven,
„O, roep Mij aan in \'t bitterst lot,
Ik zal u redden en gij zult Mij loven, )
O, roep Mij aan: Ik ben uw God!" ) "ls-
2.   O, roep Hem aan! nog eer de zielsverderver
Uw hart in donkerheid doet gaan,
O, kom tot Hem, gij arme, moede zwerver, )
O, roep Hem aan, o, roep Hem aan.
         ) Ms-
3.   O, roep Hem aan, en Hij zal u verhooren,
Want ook voor u heeft Hij \'t volbracht.
Vlucht nu tot Hem, gij moogt Hem toebehooren, )
Hij redt u door Zijn liefdemacht.
                        \\
4.   Neen, niemand kan, als Jezus, u bevrijden,
Van zondelast en slavernij.
Hij zal u op den weg des levens leiden,
         )
O, roep Hem aan, Hij maakt u vrij.          \\ "ts
62. WAAR IS RUST?
1. Ik heb door de wereld gezworven;
O, wat is zij schoon en groot!
En toch vond mijn hart geen ruste
In alles, wat zij mij bood.
-ocr page 51-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  45
2.   De menschen heb ik zien zwoegeii,
Zij zochten, maar vonden niet.
Hun arbeid, hun hunkrend jagen,
Bracht moeite en zielsverdriet.
3.   Zij zochten langs vele paden,
\'t Geluk steeds in geld of eer;
Zij kwamen met zorg beladen
En \'t hart onbevredigd weer.
4.   En toch is er rust en vrede,
Voor \'t arme, vermoeide hart.
Deelt allen die tijding mede:
De Heiland geneest uw smart!
5.   Er is heeling voor uwe wonden,
Bij \'t kruishout van Golgotha.
Daar droeg Hij uw schuld en zonden;
O, sla Hem aanbiddend ga!
63. BIJNA BEWOGEN.
1.   „Bijna bewogen", door \'t heilig woord,
„Bijna getrokken", door \'t liefdekoord;
Maar \'t harte zegt in spijt
Van schier doorstreden strijd:
„Tot meer gelegen tijd,
Laat, Heer, mij rust!"
2.   „Bijna bewogen!" broeder besluit!
„Bijna getrokken!" neen stel niet uit!
Hebt heden gij Gods Woord
Uit Jezus\' mond gehoord,
Wanneer \'t uw hart bekoort,
Haast u tot Hem.
3.   „Bijna bewogen!" De Bruigom komt!
„Bijna getrokken!" Uw mond verstomt.
Geen „bijna" troost of baat,
-ocr page 52-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
Als de oordeelsure slaat.
De Koning zegt: „te laat,
\'t Is nu te laat!"
64. WAAROM NIET NU?
Bedroef den Geest Gods nu niet meer;
Sluit de oogen langer niet voor \'t licht;
Verhard u niet, kom tot den Heer!
Gij woudt gered zijn; waarom niet nu? (bis)
Wellicht is dit uw laatste kans;
Verwerp niet \'t aanbod van gena!
Nu is de tijd, — God noodt u thans:
Gij woudt gered zijn; waarom niet nu? (bis)
Vol meelij dringt Gods Geest u nog;
Beantwoordt gij Zijn liefde dus?
Verlaat uw eigen wegen toch!
Gij woudt gered zijn; waarom niet nu? (bis)
,,Die tot Mij komt", luidt \'s Heeren Woord,
„Dien werp ik geenszins uit!" dus kom,
Eer gij voor \'t laatst die roepstem hoort!
Gij woudt gered zijn; waarom niet nu? (bis)
65. KORT IS DE TIJD!
Kort is de tijd! (bis)
En lang de lange eeuwigheid.
O, mensen laat dit uw ziel doordringen,
Bedenk het toch vóór alle dingen.
Kort is de tijd! (bis)
En lang de lange eeuwigheid.
Stel toch niet uit! {bis)
Tot straks de deur zich voor u sluit.
Ontwaak en laat gena u leeren.
-ocr page 53-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
Uw redding, dat is Gods begeeren.
Stel toch niet uit! {bis)
Tot straks de deur zich voor u sluit.
Neem Jezus aan. (bis)
Hij heeft zooveel voor u gedaan.
Zijn hart klopt u vol liefde tegen,
Hij Kroont u met een eeuwgen zegen,
Neem Jezus aan. (bis)
Hij heeft zooveel voor u gedaan.
Geef Hem de hand. (bis)
Hij brengt u naar het Vaderland.
De Heer wijst uwe ziel niet buiten
Zijn hand wil u de deur ontsluiten.
Geef Hem de hand. (bis)
Hij brengt u naar het Vaderland.
66. WAAK NU OP.
1.   Waak nu op! Waak nu op!
Richt den blik omhoog!
O, arm hart, blijf toch niet slapen
Aan des afgronds steilen rand!
Ziet gij niet die klove gapen?
Jezus zelf reikt u de hand!
Hoor het toch! Heden nog!
Richt den blik omhoog!
Waak nu op! Waak nu op! ) ^.
Richt den blik omhoog!
            \\
2.   Grijp nu moed! Grijp, nu moed!
Alles wordt nog goed,
Als gij komt tot Hem gevloden,
Met uw schuldenlast zoo groot;
Die ook heden u komt nooden
\'t Leven aanbiedt voor den dood.
-ocr page 54-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
Vraag naar Hem! Volg Zijn stem,
Alles wordt nog goed.
Grijp nu moed! Grijp, nu moed! )
Alles "Wordt nog goed.
                   \\ °IS
67. HET BETERE LAND.
Waarheen, Pelgrims, waarheen gaat gij?
\'t Oog omhoog en hand in hand?
Wij gaan op des Konings roepstem,
Naar ons huis en vaderland.
Over bergen en door dalen
Gaan wij naar de blijde zalen, (bis) )
Van Gods huis, in \'t Vaderland. ] "ls
„Storm en duisternis bedreigt u;
Zijt daartegen gij bestand?"
Waarom zou ons harte vreezen
Wandlend aan des Heeren hand?
Jezus zelf zal voor ons strijden,
En door storm en nacht ons leiden (bis) )
Naar Gods huis in \'t Vaderland.              \\ "IS
„Zegt ons, pelgrims, wat verwacht gij
Als uw deel aan \'t beetre strand?"
Koningskroon en priesterkleeding
Wacht ons uit des Heilands hand.
God, den Heugen, Ongezienen,
Zullen wij met de eng\'len dienen, (bis) )
In der eng\'len huis en land.
                ( bis
„Pelgrims, zegt ons, mogen wij ook
Met u trekken naar dat land?"
Komt, weest welkom, volgt ons allen,
\'t Oog omhoog en hand aan. hand.
Bij der eng\'len vreugdezangen,
Zal ons Jezus zelf ontvangen, (bis))
In Gods huis in \'t Vaderland. \\ bis
-ocr page 55-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  49
68. NIET ZONDER U.
1.   Uw oog ziet alle dagen,
Zoo vriendelijk, Heer, mij aan,
Dan schijnt het mij te vragen,
Of \'k zonder U kan gaan.
Koor: Mijn God, \'k kan U niet derven,
\'k Wil eeuwig d\'Uwe zijn.
In leven en in sterven,
Ik d\'Uwe en Gij de mijn\'!
2.   \'k Zag op der wereld paden
Haar ijdle vreugd vergaan.
Zij kan geen ziel verzaden,
Uw kruis alleen blijft staan.
3.   \'k Werd vaak door angst bevangen,
Als mij de Satan sloeg.
Nu houdt Hij mij omvangen,
Die mijne zonden droeg.
L \'k Heb nu maar één begeeren,
Uw beeld te zijn altijd.
Aan anderen te leeren,
Den weg tot heerlijkheid.
69. DE NAAM JEZUS.
1. Daar ruischt langs de wolken een lieflijke naam,
Die hemel en aarde vereenigt te zaam,
Geen naam is er zoeter en beter voor \'t hart,
Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.
Kent gij, kent gij dien naam nog niet?
Dien naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied.
-ocr page 56-
50                 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Dien naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard,
Want Hij kwam om zalig te maken op aard.
Zoo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf,
Genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf.
Kent gij, kent gij, dien Jezus niet?
Die om ons te redden, den hemel verliet?
3.   Eens buigt zich ook alles voor Jezus in \'t stof,
En d\'englen\' zij zingen voortdurend Zijn lof.
O, mochten w\'om Jezus verheerlijkt eens staan,
Dan hieven wij juichend den jubeltoon aan:
Jezus, Jezus, Uw naam zij d\'eer,
Want Gij zijt der menschen en engelen Heer!
70. DOE MIJ OPEN.
1.   Ik zoek, o zondaar, uw behoud;
Ik zie uw zuchten en uw lijden.
Maar om u hiervan te bevrijden,
Is \'t noodig, dat gij Mij vertrouwt,
\'k Sta aan de deur nu van uw harte,
Ik ben uw Redder en uw Heer;
\'k Breng blijdschap u in plaats van smarte,
Wilt gij niet oopnen, dezen keer?
2.   Gij weet, bewogen met uw lot,
Heb \'k Mij geheel voor u gegeven.
Zal er geen plaats zijn in uw leven
Voor uwen Koning en uw God?
Hoe menig\' avond in uw leven,
Klopt\' Ik vergeefs, nu kom Ik weerl
Ik wil u rust en blijdschap geven;
Wil Mij toch oopnen dezen keer.
8. Zegt gij — \'k Heb U niet noodig nu —
Ach, spoedig komen duistre nachten,
Wil toch mijn liefde niet verachten,
-ocr page 57-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
\'k Wil alles, alles zijn voor ui-
Met vleuglen vliegi de tijd daar henen,
Waarin g\'u afkeert van Mijn Woord.
Met bittre tranen zult gij vveenen,
Wanneer g\'eens klopt, en niemand hoort.
4 Verlangt uw hart nog niet naar Mij,
Welnu, gehoorzaam in vertrouwen,
Uw komen zal u nooit berouwen,
Kom dan, hoe koud Uw hart ook zij.
\'k Sta aan de deur nog van uw harte,
Ik ben uw Heiland en uw Heer;
\'k Breng blijdschap u in plaats van smarte,
Wil eindlijk oopnen dezen keer!
71. GEZANG 39.
1.   Jezus neemt de zondaars aan!
Roept dit troostwoord toe aan allen,
Die van \'s levens rechte baan
Op den dwaalweg zijn vervallen.
\'t Rechte pad leert Hij hen gaan;
Jezus neemt de zondaars aan.
2.   Geen genade zijn wij waard;
Maar in d\'Evangeliebladen
Heeft ons God Zijn gunst verklaard;
Dat wij, hoe met schuld beladen,
Dan geloovig tot Hem gaan!
Jezus neemt de zondaars aan!
3.   Als een herder wil Hij trouw
\'t Schaap, in een woestijn aan \'t dwalen,
Daar \'t zich zelf verliezen zou,
Van den doolweg wederhalen,
Brengen op de rechte baan:
Jezus neemt de zondaars aan!
-ocr page 58-
52                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
4.   Komt gij allen, komt tot Hem!
Zondaars, komt! wat zou u hindren?
Jezus roept u, hoort Zijn stem,
Hij maakt zondaars tot Gods kindren:
Vrij moogt gij tot Jezus gaan;
Jezus neemt de zondaars aan!
5.   O! dit geeft mij nieuwen moed
Bij de grootheid van mijn zonden.
Door Zijn godlijk offerbloed
Heeft Hij mijn rantsoen gevonden:
Nu kan ik er vast op gaan,
Jezus neemt de zondaars aan.
6.   Jezus neemt de zondaars aan,
Mij ook heeft Hij aangenomen,
Mij den hemel opgedaan;
\'k Mag vertrouwend tot Hem komen;
\'k Juich dan, zelfs aan \'t eind der baan:
Jezus neemt de zondaars aan!
72. KEER WEER.
1. Zijt gij in den vreemde, 2.   O, slechts diepe ellende,
Verre weggevloón?
                 Is daar ginds uw loon,
Hoor nu\'s Vaders roepstem:     Kwelt uw ziel en lichaam,
Mijn zoon, Mijn zoon!
             Mijn zoon, Mijn zoon!
Koor: \'s Vaders liefde wacht u, Kind, Hij mint u teer,
Kom vlucht in Zijn armen! Keer weer, keer weer!
3. Moede, alleen gelaten, 4.   Kind, gij blijft de Mijne,
Lijdt gij smaad en hoon,
         Zijt gij M\'ook ontvloón.
O, gij smacht naar ruste,        \'k Blijf u steeds beminnen,
Mijn zoon, mijn zoon.
             Mijn zoon, Mijn zoon.
-ocr page 59-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
73. KOMT HEDEN.
1.   Hoort de roepstem van uw Vader,
Keert terug toch, komt naar huis!
Blijft niet verre, komt nu nader,
Vrijspraak wacht u bij het kruis.
Koor: O, komt nu! Hij roept u!
Wacht niet! \'t heil is u bereid.
O, komt nu, Hij roept u!
\'t Is de dag der zaligheid.
2.   Hebt gij niet reeds lang gezworven,
Levend in het vreemde land?
Hoort, het heil is u verworven,
Ziet, uw God reikt u de hand.
3.   Spreekt uw Heiland van uw zonden,
Openbaart Hem al uw leed;
Bij Hem wordt de rust gevonden,
Bij Hem, die uw schuld voldeed.
74. VERLOREN KIND.
1.   Verloren kind, o zeg, waarom
Doolt gij in het vreemde land nog om?
Uw Heiland roept: kom toch tot Mij,
Kom, wie daar wil, komt allen vrij!
2.   Ja, elk die wil, die kome vrij,
Want geen verdwaalde weigert Hij,
• Hij noodigt vriendlij k allen uit,
Geen zondaar, dien Hij buitensluit.
3.   Het levend water reikt Hij u,
Kom dorstige ziel, kom nader nu,
De bron ontspringt voor u, voor mij,
Al wie daar dorst heeft, kome vrij.
-ocr page 60-
54
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
75. NOG IS ER PLAATS.
1.   Nog is daar plaats! Het feest in \'s Konings zaal
Is toebereid; ook u wacht Zijn onthaal.
Hoort het, hoort het, nog is er plaats voor u!
2.   Het daglicht daalt, de vale schemer groeit,
Toeft langer niet, als ware nw voet geboeid;
Hoort het, hoort het, nog is er plaats voor u!
3.   De bruiloftszaal stroomt voller met elk uur,
Nog is er plaats, maar \'t wachten kort in duur;
Hoort het, hoort het, nog is er plaats voor u!
4.   Nog is er plaats, nog is de toegang vrij,
En noodigt u uw Koning: „Kom tot Mij!"
Hoort het, hoort het, nog is er plaats voor u!
5.   O, kom nu, kom, en vrees, dat niet de Heer
Tot u ook zeg: „Voor u geen plaatse meer!"
Vreeslijk vonnis: voor n geen plaats, te laat!
76. WIJD OPEN.
1. Open staan de gouden poorten,
Wijd geopend dag en nacht,
Open voor de trouwe pelgrims,
Wien ginds plaats en eere wacht.
God heeft ons zijn woord gegeven,
\'t Heilswoord, voor alle eeuwen waar;
Open staan de gouden poorten,
\'t Eind van ons geloof is d4ar!
Koor: Hier is \'t wand\'len in de schaduw,
Ginds in lichtglans hel en klaar,
Zien wij wijd de poorten open;
\'t Eind van ons geloof is daar,
-ocr page 61-
55
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Als ons hart in rouw gebroken,
Moedloos zich met tranen drenkt,
Kan \'t ons zijn, of \'s Heeren engel
Fluistrend ons naar boven wenkt.
Ziet, dan scheuren zich de wolken,
En in lichtglans zien wij \'t waar:
Open staan de gouden poorten,
« \'t Eind van ons geloof is daar!
3.   Zalig, zalig, wie gelooven!
Als de laatste hoop vergaat,
Toont hun Jezus \'s Vaders woning,
Die in Hem ons open staat,
\'t Sterven leidt hen tot het leven,
Maakt het aan hun harten waar:
Open staan des hemels poorten,
. \'t Eind van ons geloof is daar!
77. KLOPT!
1.   Al is eng ook de poort,
Zie toch draagt zij een woord,
Geschreven in letters van goud;
En de moede, die \'t leest,
Hoort, verkwikt naar den geest
Een woord van gena en behoud.
Koor : Klop, klop, klop is des Heiland gebod,
Klop in geloove hier aan.
Klop, klop, klop, en wie klopt in geloof,
Ziet de deure zich open gedaan.
2.   Komt, vermoeiden, spoedt voort,
Als de rust u bekoort,
Uw Jezus heeft plaats u bereid.
Komt, gebrooknen van kracht,
Waar Zijn vrede u verwacht,
Als voorsmaak der rust, die u beidt.
-ocr page 62-
56
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3. Gij, die buigt onder rouw,
Komt op \'t woord van Zijn trouw,
En leest, wat Zijn vinger hier schreef;
Wat u neerboog in smart,
Hier is trooste voor \'t hart,
Dat rouwe naar Golgotha dreef.
78. DE OPEN POORT.
1.   Ik zie een poort wijd open staan,
Waardoor het licht komt stroomen
Van \'t kruis, waar \'k vrij\'lijk heen mag gaan,
Om vrede te bekomen.
Kook : Genade Gods, \'zoo rijk en vrij!
Die poort staat open ook voor mij,
Voor mij, voor mij, staat open ook voor mij.
2.   Die open poort laat d\' ingang vrij
Aan wie komt binnenvlieden;
Aan rijk en arm, aan u en mij
Komt Jezus vrede bieden,
3.   Die open poort leidt tot Gods troon,
Ga door; laat niets u hindren;
Neem op uw kruis, aanvaard de kroon,
Die God biedt aan Zijn kindren.
4.   In \'t hemelrijk, voor Jezus\' troon
Daar leidt het kruis tot zegen,
Daar dragen wij voor kruis, een kroon,
Door Jezus\' bloed verkregen.
79. DE KLOPPENDE HEILAND.
1. Hoort gij niet het kloppen van Jezus aan de deur,
Hoort gij niet Zijn roepstem? Stelt Hem niet te leur
Laat Hem toch niet wachten, zondaars draalt niet meer
Geeft Hem biddend \'t antwoord: „Kom nu in, o Heer!
-ocr page 63-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
Koor
Kloppend, kloppend staat Hij daar.
Kloppend, kloppend, hoort er naar!
Kloppend, kloppend, vriendlijk dringt Zijn stem
Laat Hem nu in, geeft uw hart aan Hem.
2
Klopte niet uw Heiland van af uw vroegste jeugd?
Hield Hij u niet staande midden in uw vreugd?
Laagt gij krank ter neder, ook toen klopte Hij,
En vraagt in deez\' ure: ,,Hebt g\'ook plaats voor mij?
Nog hoort gij het kloppen, ja, nog roept Jezus u!
Laat uw Heiland binnen, o vertrouwt Hem nu!
Nog is er genade! Zondaars toeft niet meer!
Hoort toch in deez\' ure \'t kloppen van uw Heer!
80. KOMT TOT DE WAATREN.
1.   Hoort gij de bron der genade niet klaatren,
Stemme des levens, zoo rijk en zoo vrij?
„Alle gij dorstigen, komt tot de waalren!
Blijft niet van verre, komt allen tot Mij I"
Koor: Komt tot de waatren, komt tot de waatren,
Dorstigen drinkt! Neemt allen om niet!
Hoort gij den stroom des levens niet klaatren!
Die aan der eeuwen Rots ontvliet.
2.   Waant u niet rijk, uw geluk niet bestendig!
Ziet bij Gods licht, hoe gij arm zijt en blind.
Maar hoe ook schuldig, bedorven, ellendig,
Komt tot dien Helper, Hij maakt u Gods kind.
3.   Komt tot de waatren, den stroom van erbarmen!
Komt zonder geld, om te ontvangen om niet.
Zulken juist noodt Hij, ellendigen, armen,
Wien in hun nooden Zijn rijkdom Hij biedt.
-ocr page 64-
A\\NB1EDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
81. KOMT TOT HEM.
Komt, gij allen, die vermoeid zijt
En beladen, komt tot Hem.
Jezus wacht om u te redden;
Luistert naur Zijn liefdestem
Hij is machtig, {bis)
                 i bis
Hij is willig, komt tot Hem! \\
Laat de vrees u niet weerhouden,
Dat gij veel Ie zondig zijl;
Zoo ge uw zonden wilt belijden,
Is tot redden Hij bereid.
Komt dan, zondaars! (bis)              i ..
Komt tot Hem, zooals gij zijt! ^
Komt, gij allen, die geboeid zijt
In der zonde slavernij;
Nimmer kunt ge u zelf bevrijden;
Slechts de Heiland maakt u vrij.
Zondeslaven, {bis)
                \\ ..
Jezus stierf voor u en mij. $
O gedenkt, wat bange smarten
Jezus leed voor uw behoud!
Hoe Hij ook om uwe zonden
Werd genageld aan het hout
Vliedt dan tot Hem! (bis)
         ) ..
Slechts in Hem is uw behoud! \\
82. DE GROOTE REDDER.
De groote Redder is nabij,
De liefdevolle Jezus;
Zijn stem reeds mankt van vreeze vrij,
O hoor het woord van Jezus.
-ocr page 65-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  59
Koor: Zoetste loon van \'t serafslied,
Klank, die vrede en hope biedt.
Is Uw naam dat woord ons niet,
Jezus, dierbre Jezus?
2.   „Vergeven is uw zondeschuld",
Zegt reddend tot u Jezus;
Omdat Hij alles heeft vervuld,
Wacht u de kroon bij Jezus.
3.   Dat arm en rijk, dat oud en jong,
Zich paar in \'t lied voor Jezus;
Hem ioem, die \'t pleit voor ons voldong,
Den Zaligmaker Jezus!
4.   Eens loven aarde en hemel saam,
Verloste en engol, Jezus;
Hun eeuwig loflied meldt Uw naam,
En dien alleen, Heer Jezus!
83. KOMT ALLEN.
1.   Komt allen, bedrukten, gebrook\'nen van hart,
Komt, zielen, gepijnigd, gefolterd door smart,
Komt, ziet op uw Heiland, daar staat Hij gereed,
Met liefde in Zijn hart en met bloed aan zijn kleed.
2.   Komt, zondaars, van \'t juk van den Satan vermoeid,
Gij prooi van den Booze, in zijn keet\'nen geboeid,
Hoe vreeslijk de macht van dien sterken ook zij,
De Heer, die u noodigt, is sterker dan hij.
3.   Geen afgrond zoo diep, waar Zijn hand niet uit redt,
Geen bede om gena, waar Zijn oor niet op let,
Geen tranen zoo bitter, die Hij niet verzoet,
Geen krankheid te fel voor de kracht van Zijn bloed.
-ocr page 66-
60                 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
4. O, komt dan en haast u en wanhoopt niet meer,
Maar knielt verootmoedigd voor Jezus ter neer,
Hij wascht.u het hart als de sneeuwvlok zoo wit,
Slechts-. vrees Hem te missen, die thans nog u bidt.
84. BIJ HET KRUIS IS PLAATS.
1.   Zondaar, wie gij wezen moogt,
Bij het kruis is plaats!
Plaats bij Die uw tranen droogt,
Bij Zijn kruis is plaats!
Zeg het aan uw Heiland vrij,
Wat uw lot en vreeze zij,
Helper, die u redt, is Hij,
Bij Zijn kruis is plaats!
2.   Haast u, zwerver, draal niet meer,
Bij het kruis is plaats!
Zoek een schuilplaats bij den Heer,
Bij Zijn kruis is plaats!
Welk een last uw schouder torscht,
Zondaars noodt de Vredevorst,
Plaats hun gunnend aan Zijn borst;
Bij Zijn kruis is plaats!
3.   Kom, gedachtelooze, kom!
Bij het kruis is plaats!
Open staat Gods heiligdom.
Bij het kruis is plaats!
Zondaars is gena geschied!
Wie er dorste, Jezus biedt
Vrede en leven hem om niet,
Bij Zijn kruis is plaats!
4.   Blijde boodschap, woord van heil:
Bij het kruis is plaats!
Roemt een liefde zonder peil,
Bij het kruis is plaats!
-ocr page 67-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  61
Hoeveel komen, altijd meer, —
Allen noodt en bidt de Heer.
Zaligmaken is Zijne eer;
Bij Zijn kruis is plaats!
85. ZONDAAR, ZOEKT GIJ RUST EN VREDE?
1.   Zondaar, zoekt gij rust en vrede,
Levenslust en stervensmoed?
Niets deelt u de wereld mede,
Alles vindt ge aan Jezus\' voet!
Koor: Kom, o kom met al uw nooden,
Vrede wordt u aangeboden;
Vlucht dan .eer gij sterven moet,
Met uw zonde aan Jezus\' voet.
2.   Daar is niemand weggezonden,
Die om schuldvergeving bad!
Daar heeft ieder heil gevonden,
Alles wat hij noodig had.
3.   Hoor bij dagen en bij nachten
Roept de Heiland: „Komt tot Mij".
Waarom, waarom zoudt gij wachten
Spoedig is uw tijd voorbij.
86. JEZUS GEEFT RUST.
1. Hoort de roepstem van Jezus, die vriendlijk komt nooden:
„Komt tot Mij, gij vermoeide, want Ik geef u rust!"
Wat de wereld belove, wat z\'ooit heeft geboden,
Niets, dat werklijk u troostte en uw leed heeft gesust.
Koor: Komt tot Jezus, want Hij geeft u ruste! (bis)
2. Moede pelgrim, wat lasten, wat zorgen u drukken,
Komt tot Hem, die uw hart, uw vertrouwen slechts vraagt!
Neen de wereld kan nooit uit Zijn hand u weer rukken,
Als gij \'t schaap zijt, dat Hij op Zijn schouderen draagt!
-ocr page 68-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3. Breng het alles tot Jezus, leg \'t al in Zijn handen!
\'t Is de Vriend, die uw kruis droeg, die gansch u verstaat!
O, blijf aan Hem verbonden met de innigste banden,
En geloof, dat Hij nimmer de Zijnen verlaat.
87. KOM TOT MIJ.
1.   Ik zag met weenende oogen rond,
En nacht en storm ging mij voorbij,
Maar in d\' orkaan klonk van omhoog
Een biddend nooden: „Kom tot Mij."
Kom tot Mij! [bis)
Een biddend nooden: kom tot Mij.
2.   Toen hoorde ik van een vaste rots,
In \'t midden van het bulrirend tij,
Van redding en van ruste Gods,
In \'t biddend nooden: „Kom tot Mij!"
3.   Kom, hield het vriendlijk dringen aan,
Vertrouw u aan Mijn hoede vrij,
En laat uw hart Mijn hart verstaan
In \'t biddend nooden: „Kom tot Mij!"
4.   O stem der liefde, levenswoord,
Mijn troost, mijn hoop, mijn heil zijt Gij.
Ten leven heb ook ik gehoord
Uw stem, mijn Heiland: „Kom tot Mij!"
88. NAAR GOLGOTHA.
Calvarie betreden!                   Zijn bittere smarten —
Ziet, hoe daar uw Heer         Voor wie zou dit zijn?
Voor u heeft geleden!
                          Koor:
Knielt daar voor Hem neer!   Voor wie zou dit zijn?
Zie de angsten zijns harten,    Zijn bittere smarten!
Zijn naamlooze pijn,                Voor wie zou dit zijn?
-ocr page 69-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  63
2. Hij droeg onze zonden, 3. Gij jonge, gij oude,
Hij leed al ons leed,                 Komt, buigt u ter neer;
En peilde onze wonden,           Dat niets u weerhoude,
L3ïj al wat Hij deed.                  Van Christus, Uw Heer,
Al ons overtreden,                    Ja, komt lol Hem heden,
Is door Hein geboet,                  Ras is het te spa,
Al wal wij misdreven,              Calvarie betreden!
Bedekt door Zijn bloed.            Den berg van gena!
89. KOMT.
Wijze No. 88.
1.     Komt gij, die vermoeid zijt, door zonden verwond,
Tol \'t water des levens: dat maakt u gezond,
Hoe grool ook uw schuld en uw val is geweest,
Geen wonde zoo diep, die Zijn bloed niet geneest.
Koor
Heil, heil, ook voor u!
O, geloof in den Heiland en Hij redt ook u!
2.     Laat af van het jagen naar schijn van genot,
Het werkl u den duod en het brengt u van God.
Uw hart blijft zoo leeg, onverzoend blijft uw schuld,
O breng hut tot Hem, die \'t met vrede vervult.
3.     Grijp moed, om geloovig tot Jezus te gaan,
Zijn zoendood bracht eeuwige redding u aan.
Hel loon uwer zonde en de straf uwer schuld,
Droeg Jezus voor u met onmeetlijk geduld.
*• O, vlied tot den Heiland, vlied nu tot Zijn bloed,
Daar vindt gij de rust, voor \'t onrustig gemoed.
Daar lescht Hij uw dorst aan de levensfontein,
Uw Redder, uw alles, wil Hij voor u zijn.
-ocr page 70-
64                 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
90. GEDENK AAN MIJ.
1.   Ach, heeft mijns Heilands bloed gestroomd?
Ging Hij tot in den dood?
En werd Zijn hoofd zoo wreed gekroond,
Voor mij, zoo slecht en snood?
Koor: Gedenk aan mij, gedenk aan mij,
O, Heer, gedenk aan mij!
Denk, Heiland, aan Uw stervenssmart,
En dan gedenk aan mij!
2.   Was \'t om de zonden, die \'k bedreef,
Dat Hij aan \'t kruishout leed?
Ja, \'t was Zijn liefde wonderbaar,
Die Hem zich geven deed.
                         \' ,
3.   Is \'t wonder, dat de zon haar licht,
Haar glans en luister derft,
Nu voor het zondig schepsel daar
Gods Zoon, als offer sterft?
4.   Nooit kan ik U vergelden, Heer,
Uw liefde, aan mij betoond;
Maar \'k wil mijn hart U geven, dat
Gij voortaan daarin woont.
91. VOOR U IS MIJN BIDDEN.
1. Ik heb een Heiland, een voorspraak hier boven,
En wie hier me ontvalle, mijn Helper is daar;
Door liefde bewoog Hij mijn hart tot gelooven;
Och, of mijn Verlosser uw Heiland ook waar!
Koor: Voor u is mijn bidden, voor u is mijn smeeking,
De bede mijns harten is pleiten voor u.
2. Ik heb een feestkleed, een kleed voor de woning,
Waar Jezus, als Koning, Zijn dienaars verbeidt,
. Om niet geeft uw Vorst het voor \'t feest van Zijn kroning
O kom nu! voor allen is plaats daar bereid.
-ocr page 71-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  65
3. Ik vond een vrede, een rust, als op aarde
Door wijsheid en vroomheid vergeefs werd gezocht,
Toen Jezus de liefde van God m\' openbaarde
Door \'t bloed, dat verlossing en leven ons kocht.
4. O, mocht die blijdschap, die zalige vrede
Het deel zijn, dat gij bij dien Heiland ook zocht.
Aan \'t Hem zoekend hart deelt dien vrede Hij mede,
Hij, die ook uw ziel met Zijn bloed heeft gekocht.
92. ZULT GIJ DAAR OOK EENS ZIJN?
1.   Ik w,eet er is een heerlijk land
Met eeuwgen zonneschijn,
Waar Jezus met de Zijnen woont,
Zult gij daar ook eens zijn?
Koor: Zult gij daar ook eens zijn? (2 maal)
Waar Jezus met de Zijnen woont,
Zult gij daar ook eens zijn?
2.   In \'t wit gekleed, gehuld in \'t licht,
Verlost van alle pijn,
Verblijden zij zich in hun Heer.
Zult gij daar ook eens zijn?
3.   Uit alle volkren saamvergaard
Zijn zij daar, groot en klein,
En paren \'t lied aan \'t harpakkoord.
Zult gij daar ook eens zijn?
i. Zoo hier ons hart den Heer behoort,
Hem volgt in vreugd en pijn,
Dan zullen we in dat zalig oord
Voor eeuwig met Hem zijn.
93. GA NIET ALLEEN.
1. Ga niet alleen door \'t leven:
Die last is u te zwaar;
-ocr page 72-
66 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEIL?
Laat Eén u sterkte geven,
Gaat tot uw Middelaar!
Daar is zooveel te klagen,
Daar is zooveel geween
En zooveel leeds te dragen,
(bis.)
Ga niet alleen!
2.   Ga niet alleen; uw Koning
Wil komen in uw hart.
Ach, geef het Hem ter woning,
Hoe stilt Hij dan uw smart!
Wie kan er tranen drogen
Als Jezus? Immers geen!
Richt dan de treurende oogen
Naar Jezus heen!
3.   O, armen, droeven, blinden,
De hoofden opgericht!
Laat u door Jezus vinden;
Zijn last is zacht en licht.
Daar is zooveel te dragen,
Daar is zooveel geween —
Ach, wilt dan niet vertragen!
(bis.)
Naar Jezus heen!
4.   En dan, als \'t leed der aarde
Voor immer is gedaan;
Als in des hemels gaarde
Uw blijde voeten staan;
Dan ziet ge in \'t zalig Eden
Slechts zaalgen om u heen,
Dan prijst ge in eeuwigheden
(bis.)
Uw Heer alleen!
94. GEEFT JEZUS EER!
1. Geeft Jezus eer! Die de Hope is der zondaars,
Heerlijke naam, der vertoornen behoud!
-ocr page 73-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  67
Komt zonder aarz\'len, treedt allen nu nader!
Hij toont ons God als een liefhebbend Vader.
Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! {bis)
2.   Geeft Jezus eer! Waar Zijn naam wordt verheven,
Vlieden de duiv\'len en vallen terneer.
Zijn heerlijk licht, waar de englen in leven,
Doel alle werkers der duisternis beven.
Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! {bis)
3.   Geeft Jezus eer! is de kreet van mijn ziele;
Hem te vertrouwen beschaamt nimmermeer.
Hem wensch ik voortaan geheel te behooren,
Zijn stem alleen kan mijn harte bekoren.
Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! (bis)
4.   Geeft Jezus eer! \'k Wil mijn leven Hem wijden;
\'k. Leef nu voor Hem, voor mijzelven niet meer.
Hem wil ik volgen, voor Hem wil ik strijden,
Breng \'t mij ook smaadheid, vervolging of lijden!
Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! {bis)
5.   Geeft Jezus eer! In den strijd aan Zijn zijde
Heb ik Zijn glimlach; wat wensen ik nog meer?
Hoe ook de helmacht moog\' tegen mij woeden,
Hij zal mijn voet zelfs voor struik\'len behoeden!
Geeft Jezus eer! Geeft Jezus eer! {bis)
95. WITTER BAN SNEEUW.
1. Gezegende Jezus, Uw leven in \'t hart,
Uw kracht tot\'genezing, die zoek ik met smart!
Verbreek iedren afgod; al \'t oude verdwijn\'!
O wasch mij en witter dan sneeuw zal ik zijn!
Koor: Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw;
O, wasch mij en witter dan sneeuw zal ik zijn.
-ocr page 74-
68                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Gezegende Jezus, Uw priesterlijk Bloed
Verdrijv\' elke smet uit mijn zondig gemoed.
God ziet slechts het reine, maak Gij mij dan rein!
O wasch mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn.
3.   Gezegende Jezus, let op mijn geschrei;
Vertoef niet, kom, schep «en nieuw hart ook in mij,
Nooit zegt Uw mond: neen; of het soms ook zoo schijn,
O wasch mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn.
4.   Gezegende Jezus, dit smeek ik van U:
Ik wacht aan Uw voeten, o, geef het mij nu!
\'t Geloof ziet Uw bloed als de zegefontein;
O wasch mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn.
5.   Nu rust mijn geloof, ik verheug mij in God;
Volmaakt in de liefde, wat zegenrijk lot!
Mijn Jezus verlost mij van twijfel en pijn;
Hij wascht mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn.
Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw;
Heer Jezus, Uw bloed maakt mij witter dan sneeuw.
96. HET IS VOLBRACHT.
1.   Neen, geen boete, geen gebed,
Niets dat baten zal,
\'t Is slechts Jezus, die ons redt,
Hij volbracht het al. ,
Koor: \'t Is volbracht! Zijn offerbloed
Bracht verzoening aan!
Al mijn schuld heeft Hij geboet,
Eeuwig weggedaan.
2.   Zondaar, zie uw Bedder aan!
Hij, die schuldloos leed,
Heeft voor u den eisch voldaan,
Dien God\'s wet u deed.
-ocr page 75-
69
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3.   Wat dan zwoegt en zucht nog gij,
Arme, zonder kracht!
Wat gij vruchtloos poogt, heeft Hij
Lang voor u volbracht.
4.   Redding enkel dan gewacht
"Van Uws Heilands kruis!
Hij alleen, die \'t al volbracht,
Brengt in \'t Vaderhuis.
97. NEEM MIJ.
1. Heer Jezus, zie ik kom tot U,
Gij ziet mijn nood, o help mij nu,
O geef mij Uw genade nu,
Neem mij, zooals ik ben.
Koor: Neem mij, zooals ik ben. (bis)
Gij stierft voor mijne zonden, Heer,
Neem mij, zooals ik ben.
£. Gansch hulpeloos, door schuld bevlekt,
Weet \'k mij toch door Uw bloed bedekt,
\'k Houd d\' armen naar U uitgestrekt,
Neem mij, zooals ik ben.
3. Aan Uwe voeten val ik neer,
Op Uw genade pleit ik, Heer,
Vernieuw mijn harte, meer en meer,
Neem mij, zooals ik ben.
98. HET LAM GODS.
1. O, Lam van God, ik kom tot U,
\'k Gevoel der zonde slavernij;
Verbreek Gij zelf die keten nu,
Maak mij van zonden vrij!
Koor : Maak mij van zonden vrij! (bis)
O Lam van God, ik kom tot U,
Maak mij van zonden vrij!
-ocr page 76-
70                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Mijn hongrend hart verlangt naar U,
Bewijs dan nu genade aan mij.
Toon Uw barmhartigheid mij nu,
Spreek van de schuld mij vrij.
3.   De zonde, die mijn hart vervult,
Maakt mijn gemoed ten doode krank;
Uw bloed alleen wischt uit mijn schuld
Maakt mij als sneeuw zoo blank.
4: Ik bid U, Heer, maak mij gansch rein,
Aan Uw beloften houd ik mij.
\'k YVensch gansch Uw eigendom te zijn,
Gij zijl. genoeg voor mij.
99. MIJN TOEVLUCHT.
1.   Heer, neem mij aan, wel ben ik zeer onrein
In mijn gemoed;
Maar waar zou voor mij anders redding zijn,
Dan in Uw bloed?
2.   Ik ben zoo eenzaam, \'k ben zoo zwak en arm,
Hoor mijn geschrei,
Leg om mij heen, Uw sterken Heilandsarm,
Daar berg ik mij.
3.   Geen andre toevlucht weet ik dan Uw kruis,
Met al mijn nood.
Daar opent zich de weg naar \'t Vaderhuis,
Dwars door den dood.
4.   O zonder U — is \'t alles eeuwge nacht,
Maar daar te zijn,
Waar Uw gena mij eenmaal zeker wacht,
Is zonneschijn.
-ocr page 77-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
100. VRIJHEID.
1. Vrijheid zoo te minnen, 2. Telg des Ongezienen
Die mijn banden slaakt.         Bron van vreugd en rust!
Vrijheid, die van binnen         Gij leert mij te dienen,
Mij zoo zalig maakt.               Ja, met hartelust.
Gij op aard gezonden              Vrijheid, o, al bonden
In des Menschen Zoon            Duizend keetnen mij,
Gij hebt mij verbonden           Gij maakt van der zonden
Aan des Vaders troon.            Slavendienst mij vrij.
101. ROTS DER EEUWEN.
1.   Rots der eeuwen, troost in smart,
Laat mij schuilen aan Uw hart!
Laat het water en het blned,
Dat Uw open zijde ontvloeid\',
Zijn een dubble artsenij,
Die mij maakt van zonde vrij.
2.   Hoe \'k mijn zonden ook beschrei,
Of hoe groot mijn ijver zij,
Dit zal niets mij baten, neen!
Gij moet redden, Gij alleen!
\'k Klem, vermoeid en zwaar belast,
Hulploos aan Uw kruis mij vast.
3.   Als eens \'t uur van sterven slaat
En mijn oog zich sluiten gaat,
Als \'k van \'t aardsche stof ontdaan,
Dan voor Uwen troon moet staan,
Rnls der eeuwen, troost in smart,
Laat mij schuilen aan Uw hart!
102. PSALM 116.
1. God heb ik liet, want die getrouwe Heer
Hoort mijne stem, mijn smeekingen, mijn klagen;
Hij neiöt Zijn oor; \'k roep tot Hem al mijn dagen;
Hij schenkt mij hulp en redt mij keer op keer.
-ocr page 78-
72                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   D\'eenvoudigen wil God steeds gadeslaan;
\'k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.
Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder;
Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan!
3.   Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan,
Dien trouwen Heer voor Zijn gena vergelden? •
\'k Zal, bij den kelk des heils, Zijn naam vermelden,
En roepen Hem met blijd\' erkentnis aan.
i. Ik zal met vreugd in \'t huis des Heeren gaan,
Om daar met lof Uw\' grooten naam te danken!
Jeruzalem! gij hoort die blijde klanken;
Elk heff\' met mij den lof des Heeren aan!
103. GEZANG 38.
1.   Alle roem is uitgesloten!
Onverdiende zaligheèn
Heb ik van mijn\' God genoten,
\'k Roem in vrije gunst alleen;
Ja, eer ik nog was geboren,
Eer Gods hand, die alles schiep,
Iets uit niet tot aanzijn riep,
Heeft Zijn liefde mij verkoren:
God is liefde, o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
2.   Met mijn\' zwaren val bewogen
Rood Gods liefde mij de hand;
O ontfermend mededoogen,
Liefde boven mijn verstand!
Vijandschap was mijn bedenken,
Vleeschlijk, onder \'t kwaad verkocht,
Had ik nimmer Hem gezocht,
Hij wou m\' eerst Zijn liefde schenken:
God is liefd\', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
-ocr page 79-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  73
3. Zoo, zoo lief had God de wereld,
Dat Hij Zijnen eigen Zoon
Voor die afgevallen wereld
Overgaf aan smaad en hoon;
Ja, toen wij nog zondaars waren,
Schonk d\' Ontfermer ons gena\',
Stierf Zijn Zoon op Golgotha,
Stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd\', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
i. Dat heet gadelooz\' ontferming,
Dat, genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
Schenkt z\'aan zondaars, schenkt z\'ook mij.
Dan zelfs, als mijn onvermogen,
Als mijn diep bederf mij smart,
Toont mij \'t Godlij k Vaderhart
Zijn verlossend mededoogen:
God is liefd\', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
104. GEZANG 50.
(Wijze Gezang 38.)
1. Halleluja, lof gezongen
Jezus Christus, onzen Heer!
Paart verlosten! hart en tongen,
Juicht Zijn liefde en macht ter eer!
Hem, die redt uit alle nooden,
Die waarachtig en getrouw,
Vastheid geeft aan \'t Godsgebouw,
Hem, den eerstling uit de dooden,
Hem, den Koning van \'t heelal,
Wien \'t heelal eens eeren zal.
-ocr page 80-
74                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Halleluja! \'t loflied rijze!
Hem, die onze banden slaakt,
Hem, die ons, Zijn naam ten prijze,
Koningen en Priesters maakt,
Die ons opkweekt onder lijden,
En ons, door Zijn\' Geest bestuurd,
Door Zijn\' kruisdood aangevuurd,
Waken, bidden leert en strijden;
Hem zij heerlijkheid en macht
Eeuwig, eeuwig toegebracht.
3.   Amen! Jezus Christus! Amen!
Ja, Gij zult in \'t groot heelal
\'t Rijk der duisternis beschamen,
Tot het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland! in ons midden:
Onder Uwe heerschappij
Zijn wij zalig, zijn wij vrij;
Leer ons strijden, leer ons bidden!
Amen! heerlijkheid en macht
Word\' U eeuwig toegebracht!
105. GEZANG 49.
1. Verlosser, Vriend! o hoop, o lust,
Van die U kennen, neem het lied,
Dat U in \'t stof een sterv\'ling biedt,
Een zondaar, die Uw voeten kust;
Een zondaar, een verloste, o Heer!
En nu geen zondaar meer:
O neem het aan,
Gij laat geen bidder staan,
Gij hoort in hemellingen
Verloste zondaars zingen;
O! neem het aan!
-ocr page 81-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  75
2. Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart,
Ik vrees geen kwaad, maar klaag het Hem:
Hoe groot in eer, Hij hoort mijn stem;
Hoe ver van d\'aard, Hij kent mijn hart,
Gods Zoon vergeet den broeder niet,
Dien Hij op aarde liet;
Hij is mijn hoop,
Hij wiesch mij met Zijn doop,
Hij geeft mij brood en beker,
\'k Ben van Zijn liefde zeker:
Hij is mijn hoop!
3. Waar is een vreugd, een kalmt\', een heil,
Zoo zalig als dit hoogst genot?
Het vloeit uit God, en keert tot God,
Het heeft noch maat, noch perk, noch peil;
In Jezus <;is mijn zalig lot
Verborgen bij mijn God;
Hij is mijn lust.
Ook als mijn stof eens rust,
O, prijst Hem, mijn gezangen!
Ik blijf Zijn komst verlangen.
Hij is mijn lust!
106. HEERLIJKE TIJDING.
1. Hoe groot is de liefde van Jezus,
Den onoverwinlijken Held.
Die Zich voor verlorene zielen
Bij God tot een Borg heeft gesteld.
Koor:         O heerlijke tijding,
O heerlijke tijding!
De rijkste, die \'k immer vernam.
Ja, de hemelsche koren,
Doen \'t loflied reeds hooren
Ter eere van Jezus, het Lam.
-ocr page 82-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
Hij kwam uit de hemelsche sferen,
Vernederde Zich tot den dood.
Zijn bloed bracht verlossing en redding,
Het bloed, dat Hij stervend vergoot.
Hij heeft ons genade verworven,
En blijdschap doorstroomt ons gemoed.
Wij nemen geloovig dit heil aan,
En vallen Hem jublend te voet.
107. HET KRUIS VAN GOLGOTHA.
Wij zijn een dolend volk op aard,
Geboren om te sterven.
Maar God heeft ons Zijn gunst verklaard,
Doet ons Zijn hemel erven.
Hij plantte \'t kruis van Golgotha,
Tot heeling onzer wonden.
Dit brengt vergifnis en gena,
Verzoening van de zonden, (bis)
\'t Vloeit alles heen op aard, Gij staat
Voor eeuwig onbewogen,
O Kruis! dat beide armen slaat,
In grenzenloos meedoogen.
Versagen w\' in het bruisen niet
Der golven, uit wier branden
Het kruis verrijst, dat redding biedt
Aan d\'uitgestrekte handen, (bis)
Zwak is mijn vleesch, moede is mijn hart,
De zonde spreidt haar netten,
Maar op den Rotssteen Golgotha,
Mag ik mijn voeten zetten.
Al drukt de nood, al dreigt de dood,
Al nadren duizend vreezen,
Hij, die voor ons Zijn bloed vergoot,
Zal eeuwig met ons wezen, (bis)
-ocr page 83-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  77
108. DE VASTE GROND DES GELOOFS.
1.   Ik heb den vasten grond gevonden,
Waarin mijn anker eeuwig hecht,
Den grond in Jezus\' bloed en wonden,
Vóór \'s werelds aanvang reeds gelegd.
Die grond zal onverwrikt bestaan,
Schoon aard en hemel ondergaan.
2.   Die grond is \'t eindeloos erbarmen,
Dat al ons denken overtreft,
Van Hem, -die met Zijn Vaderarmen
Ons, arme zondaars, opwaarts heft;
Die vol ontferming op ons ziet,
Al achtten wij Zijn roepstem niet.
3.   God wil niet, dat wij gaan verloren,
En schonk tot redding ons Zijn Zoon,
Dies werd Hij mensch, Gods Eengeboren,
En voer straks op tot \'s hemels troon;
En Hij, met onzen nood begaan,
Klopt nu gedurig bij ons aan.
4.   O diepte, die der wereld zonden
Door Jezus\' dood verslonden heeft!
Nu is der \'zielen wond verbonden.
Wie zal verdoemen? — Jezus leeft,
Wiens offerbloed bestendig pleit:
„Barmhartigheid! Barmhartigheid!"
5.   Op dezen grond slechts wil ik bouwen;
Zoolang ik op dcez\' aarde woon,
Blijft dit de rots van mijn vertrouwen;
Dan juich ik eens, voor \'s Hoogsten troon,
Om \'t heil, door Christus mij bereid:
„O, diepte van barmhartigheid!"
-ocr page 84-
78                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
109. IK KOM, HEERE.
1.   Zwaar beladen, moe van zonden,
Kom, o Heiland, ik tot U!
O, laat mij verlossing vinden,
Schenk mij rust en vrede nu.
Koon: Alles geef ik op voor Jezus,
Alle banden breek ik nu,
Ik wil niets dan Jezus weten,
Heel mijn harte geef ik U.
2.   Gij, Heer Jezus, hebt gesproken,
„Kom tot mij — Ik neem u aan;"
Heer, \'k geloof Uw woord is waarheid,
Heden nog wil \'k tot U gaan.
3.   Gij hebt ook voor mij verworven
De vergeving mijner schuld,
Ook voor mij zijt Gij gestorven,
Hebt Gij \'t bitterst leed geduld.
i. Gij alleen kunt mij verblijden,
Heel mijn ziel verlangt naar U.
Met U wil ik alles lijden,
\'k Neem mijn kruis en volg U nu.
110. HEM VERTROUW IK.
1. Al mijn twijfel breng ik Jezus,
\'k Heb Zijn noodiging gehoord.
Hij zal nimmer mij beschamen,
Hem vertrouw ik, op Zijn woord.
Koor: Hem vertrouw ik, {bis)
Hem vertrouw ik op Zijn woord!
Hem vertrouw ik, {bis)
Die naar eiken zondaar hoort.
-ocr page 85-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.                  79
2.   Al mijn zonden breng ik Jezus,
En Hij wascht mij in Zijn bloed.
Hij bewaart mij rein en heilig,
Hij geeft vrede aan mijn gemoed.
3.   Al mijn vreezen breng ik Jezus,
Liefde kent het vreezen niet.
Mag mijn weg ook moeilijk wezen;
Als mijn oog maar Jezus ziet.
4.   Al mijn krachten wijd ik Jezus,
k Geef inij onverdeeld aan Hem.
Wat ik hier ook moog bezitten,
Alles, alles geef ik Hem.
111. MIJN RIJKDOM EN MIJN EERE.
1.  Mijn rijkdom en mijn eere en wat mijn ziel verblijdt,
O Jezus, is te weten, dat Gij mijn Redder zijt.
Mijn hart durft nu vertrouwen, op U, mijn Heer en God!
Op Uw genade bouwen, des duivels macht ten spot.
2. Niets reinigt van de smetten, niets dat het hart geneest,
Dan \'t bloed, dat reeds voor duizenden tot redding is geweest,
Dit bloed geneest de wonden, van elk, die tot Hem vliedt,
Hoe zwaar mijn schuld en zonden, ook mij verstoot Hij niet.
3. Ach, dat zij allen kwamen, en vielen voor Hem neer,
Verkochten en gebondenen geeft Hij de vrijheid weer.
In grenzenloos erbarmen, met onzen grooten nood,
Ontsluit Hij ons Zijn armen en redt ons van den dood.
112. ZOOALS IK BEN. *
1. Zooals ik ben, \'k weet anders niet,
Dan \'t offer ook voor mij geschied,
En dat Gij zelf mij roepen liet;
O Lam van God, ik kom, ik kom.
-ocr page 86-
80                 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
2.   Zooals ik ben, met al mijn schuld,
De straf hebt Gij voor mij geduld,
Den eisch der wet voor mij vervuld.
O, Lam van God, ik kom.
3.   Zooals ik ben, Uw liefde is groot,
Gij, die voor mij Uw bloed vergoot
En door uw woord mij nu ontboodt;
0, Lam van God, ik kom.
4.   Zooals ik ben, nog vaak verleid,
Verzocht tot ongerechtigheid,
Van binnen vrees, van buiten strijd,
0, Lam van God, ik kom.
5.   Zooals ik ben, met wankle schreen,
Uw kracht is mijne sterkte alleen;
Maar ledig zendt Gij mij niet heen.
O, Lam van God, ik kom.
C. Zooals ik ben, Gij neemt mij aan!
\'k Zie \'t Vaderhuis reeds openslaan,
Gij zult mij daar doen binnengaan.
O, Lam van God, ik kom.
113. ALLES VOLBRACHT.
i\\
1.   \'k Ga tot U, zooals ik ben.
Niets heeft mij de deur ontsloten,
Dan Uw woord: „O kom tot Mij!"
En Uw bloed, voor mij vergoten.
Dit alleen geeft moed en kracht:
Gij hebt \'t al voor mij volbracht.
2.   \'k Ga tot U, zooals ik ben,
Arm, in ziel en geest gebonden,
Maar Gij komt en maakt mij vrij,
Vrij door U, van schuld en zonden.
Gij, mijn Heiland, God en Heer,
\'k Zink aanbiddend voor U neer.
-ocr page 87-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3. \'k Wil nu rusten bij Uw kruis,
Opstaan, om voor U te leven,
Uwen wil alleen te doen,
Zonder heimlijk tegenstreven.
Heer, Gij roept mij, en ik kom,
Eeuwig nu Uw eigendom.
114. IK BEN VERLOST.
1.   Geen twijfel meer, ik adem vrij,
Verlost, verzoend op Golgotha;
Een ander schepsel ken ik mij,
Herboren, Heer, door Uw gena.
Een heiige gloed doorstroomt mijn borst,
Uw levensgeest, mijn Hoofd en Vorst,
Uw zoendood, Uw verlossend bloed, •
Is \'t dat opnieuw mij leven doet.
2.   Als kind nam God, mijn God mij aan,
Mijn Vader, die mij, zwerver, zocht,
Heeft aan mijn ziele welgedaan,
En tot den prijs des bloeds gekocht.
Van teedre liefde klopt mijn borst,
Van dankbaarheid voor U, mijn Vorst!
Uw zoendood, Uw verlossend bloed,
Is \'t dat opnieuw mij leven doet.
3.   Zing, loof, mijn tong in heilig lied,
Zoo lang gij adem hebt en kracht,
Gods wonder aan mijn ziel geschied,
In \'t offer, dat mijn Heiland bracht.
Zingt hart en mond uit volle borst
Gods Vadertrouw, zingt hoe mijn Vorst,
Hoe Jezus Christus door Zijn bloed
Zijn leven in mii wonen doet.
-ocr page 88-
82                  AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
115. O, ZEE VAN GODS LIEFDE.
1.0, zee van Gods liefde, zoo peilloos en wijd,
Verlossing, zoo grensloos voor mij hier bereid;
O vloed van genade, zoo rijk en zoo vrij,
Gij stroomt toch voor allen, (3 maal) stroom ook over mij.
Koor: \'k Hoor hemelstemmen ruischen,
Des heilstrooms golven bruisen,
Ik werp mij in dien heilstroom,
Halleluja, prijst den Heer!
2.  \'k Ben slaaf van mijn zonden, mijn hartstocht is sterk,
Mijn ziel is gebonden en krachtloos mijn werk,
Maar \'k werp me in uw golven, o machtige vloed,
Want daar is verlossing (3 maal) voor \'t snoodste gemoed.
3. En nu, Halleluja, de rest van mijn tijd,
Zij gansch aan de zaak van mijn Koning gewijd,
Aan Hem, uit Wiens boezem ontsprong deze zee,
Van grenz\'looze liefde, (3 maal) genade en Vree!
116. NIETS DAN UW BLOED KAN REDDEN.
1.   Jezus, zie mij aan Uw voet:
Niets dan Uw bloed kan redden;
Geef mij rust voor \'t bang gemoed!
Niets dan Uw bloed kan redden!
Kook: Neen, neen! niets breng ik, o Heer!
Maar in \'t geloof klem ik mij
Aan Uw kruis, o Lam van God!
Niets dan Uw bloed kan redden!
2.   Zie mij vol van schuld en smart!
Niets dan Uw bloed kan redden!
Geef Uw vrede mij in \'t hart!
Niets dan Uw bloed kan redden!
-ocr page 89-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
3.   Duister was mijn bang verleen:
Niets dan Uw bloed kan redden!
Zend mij, Heiland, thans niet heen:
Niets dan Uw bloed kan redden!
4.   Eigen pogen baat mij niet:
Niets clan Uw bloed kan redden!
Anders niets, dat redding biedt.
Niets dan Uw bloed kan redden!
5.   \'k Werp me op Uw genade, Heer!
Niets dan Uw bloed kan redden!
Geef mijn ziel het leven weer!
Niets dan Uw bloed kan redden!
117. WILT GIJ WETEN, WAT IK WEET?
1.   Wilt gij weten, wat ik weet?
Hoe de vriend mijns harten heet?
Wie mijn eer is en mijn roem?
Wien \'k mijn Heer en Heiland noem?
Jezus, de Gekruisigde, {bis)
2.   Wie het lied is van mijn mond?
Van mijn hoop de vaste grond?
Wie mijn zondestraffen leed?
En voor al mijn schuld voldeed?
Jezus, de Gekruisigde, {bis)
3.   Wie mijn licht is en mijn kracht?
Wie mij redt uit Satans macht?
Voor mij zorgt en mij bewaakt?
Wie mij rein.en heilig maakt?
Jezus, de Gekruisigde, (bis)
4.   Wie mij mint en nooit vergeet?
Wie mij troost in alle leed?
Wie mijn matte hart verkwikt?
En mij \'t zaligst lot beschikt?
Jezus, de Gekruisigde, {bis)
-ocr page 90-
84                 AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
5.   Wie de dood is van mijn dood?
Wie mijn hoop in stervensnood?
Wie mij brengt in \'t hemelrijk?
Wie mij d\'Eng\'len maakt gelijk?
Jezus, de Gekruisigde, (bis)
6.   En zoo weet gij, wat ik weet,
Hoe mijn Heer en Heiland heet.
Geef ook gij uw hart aan Hem,
Zoo juicht g\' ook met blijde stem:
Jezus, de Gekruisigde, {bis)
118. GEEN SMART MEER DAAR OMHOOG!
1.   \'k Ben reizend naar die stad,
Waar Christus \'t licht zal zijn,
Om eeuwig daar te zijn bij Hem,
Bevrijd van zorg en pijn.
Koor: Geen smart meer daar omhoog! (bis)
God zelf wischt daar de tranen droog,
Geen smart meer daar omhoog.
2.   Al \'t schoone op aarde kleeft
De vloek der zonde aan;
Maar in die reine stad kan nooit
De zonde binnengaan.
3.   Daar is geen dood, geen rouw,
Geen leed, geen zielsangst meer;
Maar eeuwge blijdschap wacht de ziel
Daar boven bij den Heer.
4.   Daar is de strijd voorbij;
Daar wacht de gloriekroon;
Daar vindt de ware strijder rust,
En God Zelf is zijn loon.
-ocr page 91-
AANBIEDEN EN AANNEMEN DES HEILS.
119. ALS MIJN DOODSUUR SLAAN ZAL.
1.   Als aan \'t eind van mijn leven,
Ik deez\' aard moet begeven,
Grijpt dan vrees mij aan?
Zal ik angstig dan wezen,
Of voor \'t oordeel nog vreezen,
Als ik voor Zijn troon zal staan?
Koor: Als mijn doodsuur slaan.zal,
Is de Heer nabij;
Als \'k van de aarde gaan zal,
Staat Hij aan mijn zij!
Jezus, Jezus! Hij wiesch mij in Zijn bloed!
Jezus\' bijzijn vervult mijn ziel met moed.
2.   Op den Opstandingsmorgen,
In den Heiland geborgen,
Wacht mij heerlijkheid.
Die den Heer hier beminden,
Zullen daar bij Hem vinden
Eindelooze zaligheid.
3.   Die Gods liefde versmaadden,
Of Zijn weidaan vertraden,
Vlieden dan ontzet;
Nu nog blijft Hij u nooden,
Kom tot Hem dan gevloden,
Thans nog hoort Hij uw gebed.
-ocr page 92-
GELOOFSVERTROUWEN EN
GELOOFSVERW ACHTING.
120. OP HET GODSLAM RUST MIJN ZIELE.
1.   Op het Godslam rust mijn ziele,
Vol be wond ring bidt zij aan.
Alle, alle mijne zonden
Heeft Zijn zoenbloed weggedaan.
2.   Zalig rustoord! zoete vrede
Vult mijn hart en blijft het bij,
Hij, in Wien God Zelf kan rusten,
Is het rustpunt ook voor mij.
3.   Ruste vond hier mijn geweten;
Want Zijn bloed — O heilfontein!
Heeft van alle mijne zonden
Mij gewasschen blank en rein.
4.   Met den vrede Gods in \'t harte
Ga ik hier door smart en strijd;
Eeuwge rust vind ik daarboven
In des Godslams heerlijkheid.
5.   Daar zal Hem mijn oog aanschouwen,
Hem, Wiens liefde mij verkwikt,
Hem, Wiens trouw mij hier geleidde,
Wiens gena mij heil beschikt.
6.   Daar bezingen Zijne liefde
Duurgekofhten door Zijn bloed;
Daar is Sions zaalge ruste,
\'t Eindloos loflied, \'t eeuwig goed!
121. SCHULDVERZOENING.
t. Waar is onze schuld gebleven?
Christus heeft voor ons geboet.
Onze vrijbrief, lang geschreven,
Is verzegeld met Zijn bloed.
-ocr page 93-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 87
Wij zijn leden
Hier beneden
Van ons Hoofd, dat boven is.
Hij heeft ons den weg bereid
Naar des hemels heerlijkheid.
2.   Wie zal ons nog schuldig heeten,
Nu, met eer en heerlijkheid
Jezus Christus is gezeten
Op den troon, voor Hem bereid?
In Hem heilig,
Zijn, wij veilig.
Niets, dat van Zijn liefde ons scheidt.
Nu het Lam zit op den troon,
Rooft ons niemand onze kroon.
3.   Wil ons, Heer, genadig leiden,
Ons, \'Uw duurgekochle schaar;
Leer ons Uwe hulp verbeiden,
Tot U opzien in gevaar,
Is dan \'t leven
Ook doorweven
Van beproeving, strijd en nood,
Eenmaal komt Ge in Majesteit,
En schenkt ons Uw heerlijkheid.
122. MIJ IS BARMHARTIGHEID GESCHIED.
1.   Mij is ontferming wedervaren,
Mij is barmhartigheid geschied.
Wie kan dit wonder mij verklaren?
Mijn trotsche hart begeerde \'t niet.
Nu ben \'k verlost, in God verblijd, (bis)
En roem zijn goedheid t\' allen tijd. (bis)
2.   Slechts straf verdiende ik door mijn zonden,
En \'k vond bij God niets dan genet;
-ocr page 94-
88 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Vergiffenis in Jezus\' wonden,
In \'t heilig bloed van Golgotha.
Waarom is mij dit heil geschied? (bis)
Ontferming is \'t en anders niet. {bis)
3.   Dit moet ik U, o God! belijden,
Dit roem ik, als een mensch \'t vraagt:
Ontferming slechts kan mij bevrijden,
Ontferming, die mij zoekt en draagt.
Ik buig mij neder in het stof, (bis)
En geef aan Uw ontferming lof. (bis)
4.   Geen schepsel kan mij haar ontrooven,
Dit is en blijft mijn roem alleen.
Aan Uw ontferming wil \'k gelooven,
En om haar smeeken in gebeên.
Zij is mijn steun in allen nood, (Ms)
Mijn grond van hoop, zelfs in den dood. (bis)
5.   O God, die rijk zijt in ontferming,
Uw goedheid wijke niet van mij!
Geef mij tot in den dood bescherming;
Dat Jezus\' dood mijn pleitgrond zij!
Dan dank ik U in eeuwigheid (bis)
Voor al Uw goedertierendheid. (bis)
123. EEUWIG DOOR DEN HEER BEJffllND.
1. Eeuwig door den Heer bemind,
Door gene. Zijn eigen kind,
Door den Heilgen Geest geleerd,
Hoe Zijn naam hier wordt geëerd,
Welk een vreugde voor mijn ziel!
Lenigend alle aardsche pijn,
Wat mij ook ten deele viel,
Hij is mijn en ik ben Zijn!
-ocr page 95-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 89
i
2.   Was mijn hart benauwd, bevreesd,
Hij is steeds mijn hulp geweest;
Leed ik honger soms of dorst,
Veilig was ik aan Zijn borst.
Twijfelzucht en zielestrijd
Werden door Zijn bijstand klein.
Wat mijn hart op aard\' ook lijd\',
Ik ben Zijn en Hij is mijn.
3.   \'k Ben voor goed de Zijne nu;
Niets, o Heer, scheidt mij van U.
Stroomen van gena en vree
Deelt Hij aan mijn ziele mee.
Aard en hemel mag vergaan,
Wijke ook licht en zonneschijn,
Eeuwig blijft mijn heil bestaan:
Ik ben Zijn en Hij is mijn!
124. IK WEET.
1.   Ik weet, dat Jezus eens mij zocht,
Tot mij Zijn liefde vond!
Ik weet, dat Hij mij heeft gekocht!
Dies looft Hem hart en mond.
Koor: O zaalge vreugde! \'k Weet, dat Hij mij mint!
Volle verzeek\'ring! Ik weet mij nu Gods kind!
2.   \'k Weet, wat mijn schuldvergiffenis
Mijn Heiland heeft gekost!
Ik weet, dat Hij mijn Redder is
En mij geheel verlost.
3.   Ik weet, Hij houdt mijn hand steeds vast;
Mijn hulp is altoos daar.
Ik weet, Hij draagt mij en mijn last,
Al is die nog zoo zwaar.
4
-ocr page 96-
90 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
4.   Ik weet, op Wien ik heb vertrouwd:
Hij is de Zone Gods!
Ik \'weet, op Wien ik heb gebouwd:
Hij is der eeuwen Rots.
5.   Ik weet, ik heb een huis bij God,
Als ik deez\' tent verlaat;
Ik weet, dat \'t allerreinst genot
Mij daar te wachten staat.
125. PSALM 121.
1.   \'k Sla de oogen naar \'t gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand wacht.
Mijn hulp is van den Heer alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep en sinds bewaarde.
2.   Hij is, al treft u \'t felst verdriet,
Uw wachter, die uw\' voet
Voor wankelen behoedt;
Hij, Isrels Wachter, sluimert niet;
Geen kwaad zal u genaken:
De Heer zal u bewaken.
3.   De Heer zal u steeds gadeslaan,
Opdat Hij in gevaar
Uw ziel voor ramp bewaar\'.
De Heer, \'t zij g\' in of uit moogt gaan,
En waar g\' u heen moogt spoeden,
Zal eeuwig u behoeden.
126. GEZANG 65.
(Wijze; Psalm 116.)
1. \'k Heb Jezus liefl Hij is mijn licht en kracht
Waarheen ik mij in angst en droefheid wende;
Och, wierd alom dien Redder uit ellende,
Van mij, van elk die hulde toegebracht!
-ocr page 97-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 91
2.   \'k Heb Jezus lief! Hij heeft Gods recht voldaan;
Geen vloek der wet kan immermeer ons treffen,
Wij mogen \'t hoofd vrijmoedig opwaarts heffen,
Zijn Midlaarsdood bracht ons verzoening aan.
3.   \'k Heb Jezus lief! Hij leidt mij langs Zijn pad,
En stiert daarop mijn kinderlijke schreden,
Hij ziet vooruit het wankien mijner treden,
En, eer ik val, heeft Hij mijn hand gevat.
4.   Verlosten, juicht! hebt Jezus lief, dat wij,
Dat wij ons saam in dat gevoel vereenen;
Laat dankbaarheid aan Zijne voeten weenen,
Wie, wie verdient die tranen, zoo als Hij?
127. VEILIG.
1. \'k Ben d\'Uwe, o Heer!
Gij hebt voor mij geleden,
Gij hebt voor mij Uw dierbaar bloed gestort!
Gij kocht mij door Uw tranen en gebeden,
\'k Ben d\'Uwe, o Heer! (bis)
\'k Ben d\'Uwe, o Heer!
Ook als in bange dagen,
Nood en gevaar mijn arme hart benauwt,
Gij zult door storm en zwarten nacht mij dragen.
\'k Ben d\'Uwe, o Heer! (bis)
\'k Ben d\'Uwe, o Heer!
Ook als mijn moede voeten,
Ter laatste reis, de doodsvallei betreen;
Gij doet mij straks het eeuwig licht begroeten!
\'k Ben d\'Uwe, o Heer! (bis)
128. HOUD VAST UW KIND.
(Wijze: No. 127.)
1. Houd vast Uw kind!
Heer, als de stormen woeden,
-ocr page 98-
92 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Als \'t op de levenszee den weg niet vindt;
Als \'t Uwe trouw en macht niet kan vermoeden,
Houd vast Uw kind! {bis)
2.   Houd vast Uw kind!
Als golven \'t voorwaarts drijven,
Ook als mijn voet den vasten grond niet vindt,
Laat mij dan in Uw. kracht toch staande blijven.
Houd vast Uw kind! {bis)
3.   Houd vast Uw kind!
Ook als de zinnen fluistien,
Als \'s werelds ijdle glans mijn oog verblindt,
En donkre neevlen \'t licht der ziel verduistren,
Houd vast Uw kind! (bis)
4.   Houd vast Uw kind!
\'k Ben veilig in Uw handen;
Red, waar de zondenstrijd mijn kracht verslindt,
En doe mij straks aan \'s hemels kusten landen.
Houd vast Uw kind! {bis)
129. RUST IN DEN HEER.
1.   Wat klaagt angstig mijn ziele,
Of \'t geloot\' haar ontviele,
Bij den naadrenden nacht, (bis)
Moog\' mijn kracht ook bezwijken,
Zijne trouw zal niet wijken,
Even sterk als Zijn macht! {bis)
2.   Klaagt mijn hart, al te spoedig
Door het wachten mismoedig,
Wijkt dan nog niet de smart? {bis)
Dan met teeder erbarmen,
Sluit Hij mij in Zijn armen,
Sluit Hij mij aan Zijn hart. (bis)
-ocr page 99-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 93
3.   En de kokende golven,
Die mij straks nog bedolven,
Laten af op Zijn stem, (bis)
En de bruisende zeeën,
D\' overstelpende weeën,
Zij gehoorzamen Hem. (bis)
4.   Zou met grimmige kaken,
Ook de dood mij genaken,
Toch voor Hem moet hij vliên. (bis)
En hoe banger de stonden,
Des te trouwer bevonden,
Ja, mijn God zal voorzien, (bis)
5.   O mijn ziel wees dan stille,
Zoo geschiede Zijn wille,
Want Hij zorgt voor Zijn kind. (bis)
In de grootste gevaren,
Zal de Heer u bewaren,
Die den dood zelfs verwint, (bis)
130. TOON NIET UW LIJDEN.
1. Neen, toon niet uw lijden,      2. Klaag \'t eenig aan Jezus,
Want elk heeft zijn deel;          Hij weet uw verdriet;
Bloedt ook al u \'t harte,           Zeg \'t alles aan Jezus,
En schijnt \'t u te veel,             Die laafnis u biedt;
Keer in tot u zelven                 Hij, \'t licht dezer wereld,
Bij eenzaam gebed;                  Geeft vrede u en kracht,
Klaag \'t eenig aan Jezus,          In \'t lijden u steunend,
Die troost geeft en redt.           Met hemelsche macht.
3. Troost mild u uw Heiland
Ga dankbaar ook heen,
En laat in zijn lijden
Geen broeder alleen.
Zeg, wat Gods genade
Voor u heeft gedaan,
En dat Hij geen boetling
Ooit troostloos laat gaan.
-ocr page 100-
94 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
131. KLAAG GOD UWE NOODEN.
{Wijze No. 130.)
1. Klaag God uwe nooden; 2. Is \'t nood tij gerezen
Ontsluit Hem uw hart;            Hoog, ja bergen hoog;
Komt tot Hem gevloden           Is.\'t harte vol vreezen,
Met zorgen en smart;              Dat zóó diep nooit boog;
Zwijg niet van uw klachten      Nooit is Hij u nader
Breng \'t al voor den HeerI       Met hulp en met raad;
Ook in donkre nachten            God is niet een Vader,
Ziet Hij op u neer.                   Die ooit u verlaat.
3. Zijn stem zal weerklinken
Langs \'t donkere meer:
,,Gij zult niet verzinken
Tk, Ik ben \'t, de Heer!"
Zie, daar scheurt de hemel,
En ster rijst bij ster!
Ook in \'t aardsch gewemel
Is Jezus nooit ver.
132. GEZANG 22.
1.   Rust, mijn ziel, uw God is Koning,
Heel de wereld Zijn gebied;
Alles wisselt op Zijn wenken,
Maar Hij Zelf verandert niet.
2.   Ieder woelt hier om verandring;
En betreurt ze dag aan dag,
Hunkert naar hetgeen hij zien zal,
Wenscht terug, \'t geen hij eens zag.
3.   Rust, mijn ziel! uw God is Koning,
Wees tevreden met uw lot;
Zie, hoe alles hier verandert,
En verlang alleen naar God.
-ocr page 101-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 95
133. BERUSTING.
1.   Ik schep niet, als in vroeger dagen,
Mij zelf een toekomst meer;
Maar leg mijn hopen en mijn trachten
In Uwe handen neer.
2.   Naar groote dingen heeft mijn ziele
Gehunkerd en gehaakt;
Maar ach! in \'t groote was geen vrede;
Gij hebt mij klein gemaakt.
3.   O! laat mij kleiner nog steeds worden,
En mind\'ren keer op keer
Mijzelf vergetend, U slechts volgend,
Ik niets; Gij alles, Heer!
134. PSALM 62.
1.   Mijn ziel is immers stil tot God;
Van Hem wacht ik een heilrijk lot;
Hij immers zal mijn rotssteen wezen,
Mijn heil, mijn hulp in mijn gebrek,
Mijn toevlucht en mijn hoog vertrek;
Ik zal geen groote wankling vreezen.
2.   Doch gij, mijn ziel, het ga zoo \'t wil,
Stel u gerust, zwijg Gode stil;
Ik wacht op Hem; Zijn hulp zal blijken;
Hij is mijn rots, mijn heil in nood,
Mijn hoog vertrek; Zijn macht is groot;
Ik zal noch wankien, noch bezwijken.
3.   In God is al mijn heil, mijn eer,
Mijn sterke rots, mijn tegen weer;
God is mijn toevlucht in het lijden.
Vertrouw op Hem, o volk! in smart;
Stort voor Hem uit uw gansche hart:
God is een toevlucht t\'allen tijden.
-ocr page 102-
96 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
135. PSALM 95.
(Wijze: No. 134.)
1.   Komt, laat ons samen Isrels Heer,
Den rotssteen van ons heil met eer,
Met Godgewijden zang ontmoeten;
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen, juichend groeten.
2.   De Heer is groot, een heerlijk God,
Een Koning, die het zaligst lot,
Ver boven alle goón, kan schenken:
Het diepst van \'s aardrijks ingewand,
Het hoogst gebergt is in Zijn hand;
\'t Is al gehoorzaam op Zijn wenken.
3.   Zijn\' is de zee: z\' is door zijn kracht
Met al het droge voortgebracht;
\'t Moet alles naar Zijn wetten hooren.
Komt, buigen w\' ons dan biddend neer;
Komt, laat ons knielen voor den Heer,
Die ons gemaakt heeft en verkoren.
4.   Want Hij is onze God, en wij
Zijn \'t volk van Zijne heerschappij,
De schapen, die Zijn hand wil weiden:
Zoo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord,
Verhardt u niet, maar laat u leiden.
136. HET ANKER HOUDT.
1. Is uw anker vast? Is het sterk genoeg?
Door de branding heen, als de golf eens sloeg?
Als de vloed daar stijgt; beukend op den boeg;
Blijft uw anker vast? is het sterk genoeg?
-ocr page 103-
97
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Koor: Wij hebben een anker, sterk en vast,
Ons schip is veilig in \'t stormgeklots.
Het laat niet los, hoe \'t noodtij wast,
Want wij zijn geankerd aan d\'eeuwge Rots.
2.   Ja, het anker houdt, zelfs in \'t grootst gevaar,
Want van klip en rif, redt God wonderbaar.
Al gaat \'t roer ook stuk, en al breekt de mast,
Aan de eeuwge Rots houdt het anker vast,
3.   Ja, het anker houdt, ook in stervensnood,
Als de vloed hoog stijgt en niets redding bood.
Onze hoop is dan, niet op eigen kracht
Maar op Hem alleen, die \'t voor ons volbracht.
i. Wanneer dan ons oog, daar in \'t ver verschiet,
Eens het helder licht, van de haven ziet.
Werpen wij dan blij, \'t anker op het strand,
Waar geen storm meer is, wij zijn aangeland.
137. NEEM, HEER, MIJN BEIDE HANDEN.
1.   Neem, Heer, mijn beide handen,
En leid Uw kind,
Tot ik aan eeuwge stranden
De ruste vind.
Te zwaar valt me elke schrede
Als \'k U verlaat!
O, neem mij met U mede,
Daar, waar Gij gaat.
2.   O, doe genade ervaren
Aan \'t bevend hart,
En breng het tot bedaren,
Bij vreugde en smart!
Laat me aan Uw voeten rusten,
Mij, hulp\'loos kind,
Vertrouwen en berusten,
Voor de uitkomst blind.
-ocr page 104-
1)8 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
3. En blijft me ook soms verborgen
Uw groote macht,
Gij voert mij tot den morgen
Ook door den nacht!
Neem dan mijn beide handen,
En leid Uw kind,
Tot ik aan de eeuw\'ge stranden,
De ruste vind!
138. GEZANG 273.
1. Beveel gerust uw wegen, 2. Den Heer moet gij vertrouwen,
Al wat u \'t harte deert,              Begeert gij d\'uitkomst goed;
Der trouwe hoed\' en zegen        Op Hem uw hope bouwen,
Van Hem, die \'t al regeert;        Zal \'t slagen wat gij doet;
Die wolken, lucht en winden     Door geen bekommeringen,
Wijst spoor en loop en baan,      Geen klagen en geen pijn
Zal ook wel wegen vinden,       Laat God zich iets ontwringen;
Waarlangs uw voet kan gaan.     Hij wil gebeden zijn.
3. Uw trouw en Uw genade, 4. Laat Hem besturen, waken!
O Vader! weet zoo goed,           \'t Is wijsheid wat Hij doet.
Wat onze ziel tot schade           Zóó zal Hij alles maken,
Of winste worden moet.             Dat g\' u verwondren moet,
En hebt G\' iets uitgelezen,          Als Hij, die alle macht heeft,
Dat werkt G\', o sterke Held! Met wonderbaar beleid,
En brengt in stand en wezen,   Geheel het werk volbracht heeft,
Wat G\' U hebt voorgesteld.      Waarom gij thans nog schreit.
139. JEZUS, \'K WIL U NEEDRIG VOLGEN.
1.   Jezus, \'k wil U needrig volgen,
Waarheen ook Uw hand mij leidt.
Uw bestuur is enkel liefde,
En U volgen zaligheid.
2.   Doet Gij m\'in woestijnen dolen,
D\' eenzaamheid is met U zoet.
Schenkt niet in de dorste streken
Gij Uw schapen overvloed?
-ocr page 105-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 99
3. \'k Weet het Heer, ik ben lichtvaardig,
Snel bewogen, ras ontroerd,
En toch wetend, trouwe Herder,
Dat Gij staf en schepter voert.
i. Sterk mijn zwakheid; hoor mijn bidden,
Dat geen dag het logenstraf,
Dat mij onbepaald Uw kruissmart
Rust geeft in Uw herdersstaf.
140. DE HEER IS MIJN HULP.
Elk uur, elk oogenblik Koor: Mijn ziel heeft U van noode
Steun ik op U;
                        Elk uur, elk oogenblik!
Uw woord alleen, o Heer, O zegen mij, mijn Heiland!
Vertroost mij nu.
                    Tot U kom ik!
Mijn ziel behoeft Uw hulp   3. Leer mij Uw wil te doen
In vreugd en pijn;
                   Steeds meer en meer,
Wil eiken dag, o Heer,           Wil aan mijn ziel Uw Woord
Nabij mij zijn.                        Vervullen, Heer.
•4. Mijn ziel zucht steeds naar U,
O, Heilig God!
Ik ben Uw eigendom,
Welzalig lot!
141. GETROUWE GIDS.
1.   Heiige Geest! getrouwe Vriend!
Gids, die mij in liefde dient,
Houd mijn zwakke hand gevat,
Op het ruw en eenzaam pad.
2.   Schoon het steil mij opwaarts leidt,
\'t Hart, dat Uw vertroosting beidt,
Gaat verkwikt, bemoedigd voort,
Als het maar Uw fluistren hoort.
3.   Vriend! die ons alom verzelt,
En aan \'t hart, door angst bekneld,
-ocr page 106-
100 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Bij het moeilijk opwaarts gaan,
\'s Vaders liefde doet verstaan.
4. Sterk, vermeer mijn zwak geloof;
En, wat ooit mijn moed verdoov\',
Fluister ïn mijn ziel altijd:
,,Ik ben met u in den strijd."
142. VERTROUWEN OP GOD.
1.   In U, o Heer, stel ik al mijn vertrouwen, {bis)
Uwe hulp en macht, Omringt mij dag en nacht,
\'k Wil op God mijn hope bouwen.
In U, o Heer, (bis)
Stel ik al mijn vertrouwen, (bis)
Voor d\' eeuwigheid, (bis)
2.   Gelijk een kind, blij opziet tot zijn vader, (bis)
Zoo zoekt ook mijn oog, Een vader daar omhoog
Tot wien ik met blijdschap nader.
Gelijk een kind, (bis)
Zie ik op tot mijn Vader, (bis)
Vol rust en vreugd, (bis)
3.   Verhoor, o Heer! mijn zuchten en mijn beden, (bis)
Niets bevredigt mij, Op aarde, Heer, dan Gij!
Wees mijn alles hier beneden.
Verhoor, o Heer, (bis)
Mijn zuchten en mijn beden, (bis)
Daal zeegnend neer. (bis)
143. \'K MOET DEN HEILAND MET MIJ HEBBEN.
1. \'k Moet den Heiland met mij hebben,
Want ik kan alleen niet gaan,
Maar met Hem meer dan verwinnaar,
Durf ik iedren storm weerstaan.
Koor: O dan vreest mijn ziel geen kwaad,
Waar mijn weg ook henen gaat,
Ik wil volgen zonder vragen,
Waar mijn Meester gaat of staat.
-ocr page 107-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 101
2.   \'k Moet den Heiland met mij hebben,
Dan is ied\'re last mij licht;
\'k Ken geen bange vrees of zorgen,
\'k Wandel voor Zijn aangezicht.
3.   \'k Moet den Heiland met mij hebben,
Daar, waar in der zonde macht,
Harten breken, slaven zuchten,
En men op Zijn boodschap wacht.
4.   \'k Moet den Heiland met mij hebben,
Als de vijand mij ontmoet,
En \'k hem door het Bloed des kruises,
Aïs „verwonnene" begroet.
144. LEID, VRIENDLIJK LICHT!
1.   Leid, vriendlijk licht, door \'t duister, dat me omgeeft,
Leid Gij mij voort!
Zwart is de nacht, die mij omvangen heeft;
Leid Gij mij voort!
Steun Gij mijn schreêri! niet \'t ver verwijderd oord
Verlang \'k te zien; leid stap voor stap mij voort!
2.   Ik was voorheen zoo niet; \'k vroeg niet naar U;
Leid Gij mij voort!
Ik koos en zag zoo gaarn mijn pad, maar nu
Leid Gij mij voort!
Toen minde ik pracht en praal, en altijd weer
Verwon mijn trots; gedenk \'t verleen niet, Heer!
3.   Lang reeds ervoer \'k Uw kracht; schenk mij die nog,
En leid mij voort
Door woeste, plaatsen, door de waat\'ren, tot
De morgen gloort!
Dan wijkt de nacht en zie \'k de dierb\'ren weer,
Die \'k eens minde en weervind bij den Heer.
-ocr page 108-
102 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
i. Tot zoolang, langs het smalle, ruwe pad,
Door U betreên,
Leid Gij mij, Heiland, houd mijn hand gevat,
En richt mijn schreên!
Tot ik daarboven, na deez\' aardschen strijd,
De rust geniet, die Gij Uw volk bereidt.
145. JEZUS, TOEVLUCHT MIJNER ZIELE.
1. Jezus, toevlucht mijner ziele!
Dek Gij met Uw vleuglen mij,
Als de stormen buldrend loeien,
Voor het dreigend noodgetij;
Laat mij aan Uw borst mij bergen,
Schenk daar aan mijn ziele rust,
Tot weer \'t oog bij kalmer hemel
Zien mag op Gods veilge kust.
2.   Ach, waar zou ik schuilplaats vinden
In den hoog geklommen nood,
Als Gij aan Uw liefdrijk harte
Mij geen rust- en wijkplaats boodt!
Al mijn hoop is op Uw trouwe
Heer! Uw woord is mij genoeg;
\'k Weet, wie op het hout der schande
Willig ook mijn zonde droeg.
3.   Leef ik in Uw heil\'ge hoede,
Kalm zal mij het harte slaan,
Hoe de stormwind aan moog groeien,
En de golven hooger gaan.
Jezus, toevlucht mijner ziele!
Dek Gij met Uw vleuglen mij,
En ik zal behouden danken,
Als het noodweer is voorbij.
-ocr page 109-
\\
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 103
146. AMEN.
Amen, Vader! op Uw paden,
Amen! ook in tegenspoed!
Amen, schoon met zorg beladen,
Amen! alles, wat Gij doet.
Amen! op Uw tuchtigingen,
Amen! op Uw Majesteit.
Amen! op Uw zegeningen,
Amen! tot in eeuwigheid!
147. OVERGAVE.
1.   Geef uw lot in handen van uw Vader,
Laat uw toekomst over aan den Heer!
Hart vol onrust, zie Zijn licht komt nader,
En de bergen werpt Zijn almacht neer.
2.   Zij, die bidden, hebben niets te vreezen,
Schoon zij loopen, worden zij niet moe;
Nooit zal \'t strijden hun te moeilijk wezen;
In den storm zendt God hun vrede toe.
3.   Moet gij door een dal van tranen henen,
Grijpt uw harte soms ontroering aan,
Zijne stem spreekt: „Wil niet langer weenen!
„Houd steeds moed, want Ik zal met u gaan."
i. Geef ook mij, Heer, dezen diepen vrede,
Die ontspringt van U, mijn Rots, alleen!
Dan voert nooit de vijand mij meer mede,
Niet meer wankien zullen dan mijn schreên.
148. VAT GIJ MIJN HAND.
1. Vat Gij mijn hand! ik ben zoo zwak en hulploos;
\'k Durf zonder U geen enklen stap te gaan;
Vat Gij mijn hand! want dan, o dierbre Heiland,
Volg \'k onbevreesd langs onbekende paan.
-ocr page 110-
-
104 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
2.   Vat Gij mijn hand, de weg is o zoo duister
Heer, zonder \'t licht, dat van Uw aanschijn straalt.
Maar ziet \'t geloofsoog weer dien glans van boven,
Dan dankt mijn hart; geen rust, die daarbij haalt.
3.   Vat Gij rnijn hand! ook straks nabij den oever
Der doodsrivier, voor mij door U betreên;
Bestrale dan een hemelsch licht die waatren,
En leide Uw hand mij door die golven heen.
149.    VERLANGEN NAAR JEZUS.
1.                               \'k Verlang naar U!
Gij draagt mij in Uw armen,
Gij wilt in nood U over mij erbarmen.
Gij, trouwe Jezus! zorgt — wat vrees ik nu?
\'k Verlang naar U! {bis)
2.                               \'k Verlang naar U!
\'k Zal lofgezangen zingen,
Als strijd en angst en moeite mij omringen.
Gij, trouwe Jezus! zorgt — wat vrees ik nu?
\'k Verlang naar U! {bis)
3.                               \'k Verlang naar U!
Als iemand hulp kan bieden,
De vijand mij vervolgt, en ik moet vlieden.
Gij, trouwe Jezus! zorgt — wat vrees ik nu?
\'k Verlang naar U! (bis)
i.                            \'k Verlang naar U!
De strijd is dra volstreden,
Ik ben getroost, het leed is haast geleden!
Gij, trouwe Jezus! zorgt — wat vrees ik nu?
\'k Verlang naar U! {bis)
150.    JEZUS, MIJN TOEVLUCHT.
1. Jezus! dien mijn ziel bemint,
\'s Levens stormen loeien, Heer!
-ocr page 111-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 105
O beveilig mij, Uw kind,
Leg mij aan Uw boezem neer;
Als de golven woedend slaan,
Tegen rotsen op en neer,
Laat mij, aan Uw zij dan staan,
Tot de storm voorbij is, Heer!
2.   Andre toevlucht ken ik geen;
Hulploos kom ik tot U vliên,
Laat, o laat mij niet alleen,
Wil mij steeds Uw hulpe bien!
Als de zondelast mij drukt,
Zend mij Uw verlossing neer;
Ben ik zwak en neêrgebukt,
Schenk mij dan Uw kracht, o Heer!
3.   Gij, o Heiland, zijt mijn kracht,
Gij mijn hoog vertrek, o Heer!
Gij sterkt zwakken door Uw macht,
Gij geeft blinden de oogen weer!
Heilig, driemaal heilig, Gij!
Zie ontfermend op mij neer;
Niets dan zwakheid vindt Ge in mij;
Schenk mij Uw genade, o Heer!
4.   Volheid van genade, Heer!
Woont steeds in Uw priesterhart;
Stort den stroom des levens neer
In mijn ziel — neem weg mijn smart,
Gij zijt \'s levens Heilfontein,
Gij geeft zondaars zaligheid;
Wasch mij, Heer! en houd mij rein,
Nu en tot in eeuwigheid!
151. MEER VERTROUWEN.
1. Vroeger dacht ik, dat \'k geloofde,
Maar wat slingerde dat hart.
-ocr page 112-
106 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Nu vertrouwen, dan weer twijfel,
Nu eens blijdschap, dan weer smart.
Koor: Welk een vrede geeft de Heer!
Altijd vrede in vreugd en rouw.
O, \'t wordt lichter meer en meer,
Als ik maar op Hem vertrouw.
2.   Dichter trekt de Heer mij tot Zich,
Drijft de twijfel uit \'t gemoed,
En naarmate ik alles opgeef,
Schenkt Hij vrede in overvloed.
3.   Alle vrees is nu gevloden,
Ik heb nu \'t geheim verstaan,
Want Zijn sterke armen dragen,
Waar mijn voet niet weet te gaan.
152. GEZANG 198.
1. De Heer is mijn Herder! 3. De Heer is mijn Herder!
\'k Heb al wat mij lust!           Al dreigt ook het graf
Hij zal mij geleiden                Met grimmige kaken,
Naar grazige weiden;             Geen schrik zal mij naken;
Hij voert mij al zachtkens      O Heer! mij vertroosten
Aan waatren der rust.             Uw stok en Uw staf.
2. De Heer is mijn Herder! 4. De Heer is mijn Herder!
Hij waakt voor mijn ziel: In \'t hart der woestijn
Hij brengt mij op wegen         Verkwikken en laven
Van goedheid en zegen,          Zijn hemelsche gaven:
Hij schraagt m\', als ik wankel   Hij wil mij versterken
Hij draagt m\', als ik viel. Met brood en met wijn.
5. De Heer is mijn Herder!
Hem blijf ik gewijd;
\'k Zal immer verkeeren
In \'t huis mijnes Heeren
Zoo kroont met haar zegen
Zijn liefde m\' altijd.
-ocr page 113-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWAGHTING. 107
153. WAAR JEZUS KOMT.
(Wijze: No. 20.)
1.   Waar Jezus komt, daar zegent Hij,
Dat doet Hij u, dat doet Hij mij;
Wie zich geheel aan Hem vertrouwt,
Weet, dat hij op een rotssteen bouwt.
2.   Waar Jezus komt, daar geeft Hij vree,
Daar brengt Hij al Zijn heilgoed meê;
Wie slechts voor Hem zijn hart ontsluit,
Dien werpt Hij zekerlijk niet uit.
3.   Waar Jezus woont, daar is geen nood,
Daar schept Hij \'t leven uit den dood,
Kom, Heer, tot ons, kom ook tot mij,
Verlos ons allen, maak ons vrij!
154. PSALM 73.
1.   \'k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn nooden, angst en pijn:
U al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
O God, mijn heil, mijn toeverlaat!
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid!
2.   Wie ver van U, de weelde zoekt,
Vergaat eerlang en wordt vervloekt;
Gij roeit hen uit, die afhoereeren,
En U den trotschen nek toekeeren;
Maar \'t is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn\' God!
\'k Vertrouw op Hem geheel en al,
Den Heer, wiens werk ik roemen zal.
3.   Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog
-ocr page 114-
108 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, daar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bittre smart,
Of bangen nood, mijn vleesch en hart,
Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed!
155. EEUWIGE LIEFDE.
1. Gij hebt mij lief gehad! nog vóór de eerste glansen
Van\'t licht, dat op Uw Woord, te voorschijn werd gebracht,
\'t Heelal in go\'uden gloed van zonneglans deed stralen;
En stroomen van Uw levenskracht op ons deed nederdalen.
Gij hebt mij lief gehad — reeds toen mij lief gehad!
2. Gij hebt mij lief gehad! toen op het schriklijk vloekhout,
Uw eigen lieve Zoon, ten offer werd gebracht;
De dood Hem binden mocht, opdat ik werd ontbonden,
De wreede straf op Hem gelaan, voor mijne vele zonden.
Gij hebt mij lief gehad — reeds toen mij lief gehad!
3. Uw liefde eindigt nooit, geen vleesch, geen dood, geen wereld,
Ontrukken m\' aan Uw macht; de hel ontrooft m\' U niet.
Wat macht zich ook verheff\', Uw liefde zal niet wijken.
Ach, dat mijns levens offerand\', mijn wederliefd\'deed blijken!
Gij hebt mij lief gehad, — altijd mij lief gehad.
156. AL DEN WEG.
1. Al den weg leidt mij mijn Heiland,
Wat verlangt mijn ziel dan meer?
Zou ik immer aan Hem twijflen,
Die mij voortleidt keer op keer?
Zoeten troost en zaal\'gen vrede,
Heb ik steeds op Zijn bevel,
\'k Weet, wat hier mij overkofne,
„Hij doet alle dingen wel."
-ocr page 115-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 109
2.   Al den weg leidt mij mijn Heiland,
Troost geeft Hij tot in den dood;
Als ik zwak ben in beproeving
Sterkt Hij mij met \'t hemelsch brood.
Als mijn treden soms gaan wank\'len,
En mijn ziel van dorst versmacht,
Geeft Hij mij het levend water,
En vernieuwt mijn levenskracht.
3.   Al den weg leidt mij mijn Heiland,
Door al \'t aardsche stormgebruis,
En volkomen vreugde wacht mij
In het zalig Vaderhuis. —
Als \'k mijn kroon, die Hij zal geven,
Aan Zijn voeten nederleg,
Zal mijn lied voor eeuwig wezen:
„Jezus leidde m\'al den weg."
157. \'K HEB GELOOFD.
1.   \'k Heb geloofd — en daarom zing ik,
Daarom zing ik van gena.
Van ontferming en verlossing,
Door het bloed van Golgotha.
Daarom zing ik U, die stervend
Alles, alles hebt volbracht,
Lam God\'s, dat de zonden wegneemt,
Lam van God, voor ons geslacht!
2.   \'k Heb geloofd — en daarom hooger
Hooger dan Calvarie\'s top,
Zie ik boven lucht en wolken,
Hoogepriester tot U op;
Die in \'t ware tabernakel
Voor Gods aanschijn t\' allen tijd,
Als haar Hoofd voor Uw gemeente
Strijdend bidt en biddend strijdt.
-ocr page 116-
110 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
3.   \'k Heb geloofd in U, wien d\'aarde
Met haar doornen heeft gekroond;
Maar die nu, gekroond met eere,
Aan God\'s rechterzijde troont;
U, aan wiens doorboorde voeten
Eenmaal in het gansch heelal,
Hier, daarboven en hieronder,
Alle knie zich buigen zal.
4.   Ja \'k geloof — en daarom zing ik,
Daarom zing ik U ter eer,
\'s Werelds Heiland, Hoogepriester,
Aller Heeren Opperheer!
Zoon van God en Zoon des menschen,
O, kom spoedig in Uw kracht
Op des hemels wolken weder!
Kom, Heer Jezus, kom! ik wacht.
158. SCHAPEN VAN DEN GOEDEN HERDER.
1.   Hoe heerlijk is \'t, door Christus uitverkoren,
Zijn schaap te zijn, te rusten aan Zijn voet;
Dan kent de ziel voor God zich weergeboren
En weet zich hier reeds rijk aan hemelsch goed.
Wat eer en macht de wereld geeft,
Is niets bij wat een schaap des Goeden Herders heeft.
2.   Zijn herdersstaf voert naar de rijkste weiden
Naar bronnen koel in schaduwrijken oord;
Daar mogen zij in stille ruste beiden,
Waar al Zijn schat hun eeuwig toebehoort.
Hoe storm en noodweer elders woedt,
\'t Is Jezus\' schapen bij hun goeden Herder goed.
3.   Wie leven wil en heerlijkheid aanschouwen,
Die als het gras en veldbloem niet vergaat,
Leer tijdig aan den Herder zich betrouwen,
Die in geen nood Zijn eigendom verlaat;
-ocr page 117-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWAGHTING. 111
Die, waar de wereld siddrend beeft,
Zijn vreed\' en blijdschap zelfs Zijn teerste lamm\'ren geeft.
4. Toch is dat heil slechts voorsmaak van een vreugde,
Die hier geen hart in \'t zaligst uur doordrenkt,
En die, wat ooit Gods kinderen verheugde,
In \'t Vaderhuis Hij ons, Zijn broedren, schenkt.
Dan eerst verstaat het hart geheel
De maat der zaligheid, daar eeuwig \'s Christens deel.
159. NOCHTANS.
1.          Ik ken een lied,
Ik zing het in den nacht,
En als het zonlicht schijnt;
Het schenkt mij troost,
Reeds als de morgen lacht,
Ook als de dag verdwijnt.
„Nochtans!" dat is mijn lied, mijn wijze,
Waarin ik zacht of luid ten prijze
Mijns Heeren zing.
2.          Nochtans, — nochtans —
\'t Is al mijn wetenschap;
Maar meer nog weet de Heer!
Nochtans, — nochtans!
Eens voert Hij mij tot hooger trap
Van kennis — Hem zij d\' eer!
Nochtans! Wie kan mij dit ontrooven?
Ik zal Hem nochtans, nochtans loven,
Nochtans, nochtans!
160. MIJN SCHUILPLAATS.
1. Rots der eeuwen! O mijn toevlucht,
Gij biedt schuilplaats mij en rust!
Schraging, als mijn hoofd door zorgen
Neerbuigt, slapend, onbewust,
Heer, \'k vertrouw U! (3 maal).
Leid mij, Heer, wees Gij mijn Gid3!
-ocr page 118-
112 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
2.   Als de storm woedde in \'t verleden,
Was ik kleingeloovig, Heer!
\'t Hart kon langzaam slechts vertrouwen
\'t Ongeziene in hooger sfeer.
Dierbre Jezus! (3 maal)
Leer mij, dat \'k op U slechts leun!
3.   "Want vertrouwen brengt de zege,
Schijne ook neerlaag dicht nabij,
En \'t geloof slechts wint den veldslag,
En „Victorie!" juichen wij!
Mijn geloofsroem (3 maal)
Kent geen vrees of nederlaag.
161. JEZUS ALLES.
1.   Jezus is het Brood des levens!
Uit den Hemel neergedaald
Schenkt Hij krachten, geeft Hij vreugde,
Waar geen and\'re vreugd bij haalt.
2.   Jezus is de Weg, die zondaars,
Afgedwaald van \'t rechte pad,
Voert uit hunnen donk\'ren doolhof,
Naar de heil\'ge hemelstad.
3.   Jezus is de Bron, die water
Aan het dorstend harte schenkt;
Wie van Hem vertroosting smeeken,
Heeft Hij immer mild gedrenkt.
4.   Jezus is de goede Herder:
Aangerand door \'t snoodst geweld,
Heeft Hij voor Zijn zwakke schapen
Tot een offer Zich gesteld.
5.   Jezus is het vlekloos Godslam;
\'t Is alleen Zijn dierbaar bloed,
Dat gemeenschap, met den Vader
Ons in waarheid kennen doet!
-ocr page 119-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.\' 113
6. Jezus is de Rots der eeuwen,
Die geen wankling vreest of val,
En, wat hier bezwijk\', Gods kindren
Tot een toevlucht wezen zal.
162. GOD REGEERT.
1.   ISTiets blijvends hier beneên!
Slechts wis\'ling om mij heen!
Maar bij wat wendt en keert,
Dit weet ik: God regeert!
\'k Ga stil vertrouwend voort,
Niet twijnend aan Zijn woord.
Jehova Zelf, mijn Heer en God,
Bestuurt mijn weg en lot!
2.   Verlaten vrienden mij,
De Heer blijft steeds nabij;
Mijn rust in \'t grootst gevaar,
Is: \'k weet, mijn God is daar!
\'k Ga stil vertrouwend voort
Niet twijflend aan Zijn woord;
\'k Hoor boven eiken storm, die woedt,
„Ik ben \'t, heb goeden moed!"
3. Wel hem, die God bemint,
En in Hem alles vindt!
Welk leed hem wedervaart,
\'t Maakt losser hem van de aard.
\'k Ga stil vertrouwend voort,
Niet twijflend aan Zijn woord,
Des Heeren blijdschap is mijn kracht,
Mijn ster in donk\'ren nacht.
-ocr page 120-
114 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
163. VERTROUWEN.
Als g\'in nood gezeten, 2. God blijft voor u zorgen,
Geen uitkomst ziet,                 Goed is de Heer,
Wil dan nooit vergeten:         En met eiken morgen
God verlaat u niet.                 Keert Zijn goedheid weer.
Vrees toch geen nood!            Schoon g\' in \'t verdriet
\'s Heeren trouw is groot,        Geen uitkomst ziet,
En op \'t nachtlijk duister        Grooter dan de Helper
Volgt het morgenrood.           Is de nood toch niet.
Schoon. stormen woeden,        Wat ons ontviele,
Ducht toch geen kwaad;        Redder in nood!
God zal u behoeden,               Red slechts onze ziele
Uw Toeverlaat.                       Uit zonde en dood.
164. GISTEREN, HEDEN, STEEDS DEZELFDE.
1.   Vaak als vrienden wij vertrouwden,
Bleken zij ontrouw;
Maar daar \'s Eén, die steeds Dezelfde
Blijft, in vreugd en rouw.
Koor: Gistren, heden, steeds Dezelfde,
Trouw blijft onze Heer;
Wie verandren moog\' of wijken,
Jezus nimmermeer.
2.   Als een rots, die in de branding
Onverwrikbaar staat,
Zoo is Jezus voor de ziel, die
Zich op Hem verlaat.
3.   Laat die waarheid u tot troost zijn,
Harte, vrees niet meer!
Ga met al uw smart en zorgen
Tot dien trouwen Heer!
4.   Hebt gij Hem bedroefd, verlaten,
Zijt ge ontrouw geweest,
-ocr page 121-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 115
Breng uw troost\'loos hart tot Jezus,
Opdat Hij \'t geneest.
5. Jezus hoort; Hij schenkt genade;
O, vertrouw Hem toch!
Die reeds duizenden verlost heeft,
Is Dezelfde nog.
165. GEZANG 264.
1.   Een vaste burg is onze God,
Een toevlucht voor de Zijnen!
Al drukt het leed, al dreigt het lot,
Hij doet Zijn hulp verschijnen!
De vijand rukt vast aan
Met opgestoken vaan:
Hij draagt zijn rusting nog
Van gruwel en bedrog,
Maar zal als kaf verdwijnen.
2.   Geen aardsche macht begeeren wij;
Die gaat weiras verloren!
Ons staat de sterke Held ter zij,
Dien God ons heeft verkoren.
Vraagt gij Zijn naam? zoo weet,
Dat Hij de Christus heet,
Gods Eengeboren Zoon,
Verwinnaar op den troon!
De zege is ons beschoren!,
3.   Gods woord houdt stand in eeuwigheid
En zal geen duimbreed wijken.
Beef, satan! Hij, die ons geleidt,
Zal u de vaan doen strijken!
Delf vrouw en kindren \'t graf,
Neem goed en bloed ons af,
Het brengt u geen gewin:
Wij gaan ten hemel in
En erven koninkrijken!
-ocr page 122-
116 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
166. WAT WINDEN, DAT ER RUISCHEN.
1.   Wat winden, dat er ruischen,
Wat regen, dat er plast,
Het Hooge Huis van Sion
Staat onbeweeglijk vast.
2.   Wat menschen, dat er dreigen
Te moorden en verslaan,
Al die op God vertrouwen,
Zij zullen niet vergaan.
3.   De hooggetopte bergen
Zijn als een vaste schans
Rondom Jeruus\'lem henen;
Geen vijand heeft er kans.
i. God\'s toezicht, dat Hij stadig
Rondom Zijn volk laat gaan,
Is ons als vaste muren;
Geen vijand kan er aan.
167. EEN MET HEM.
1.  Geen macht der hel kan ons van Jezus Christus scheiden,
Geen wereld, leven, dood, geen strijd, geen moeite of lijden.
Hij heeft ons lief, de Heer, die dood en hel verwon;
Hij, die aan Satan zelf den doodsteek geven kon.
2.  Nu is ons hart verheugd; Hij bracht ons altegader,
Gereinigd door Zijn bloed, in de armen van den Vader.
Al onze schuld heeft Hij voor eeuwig weggedaan,
Ons uit den dood verlost, ten leven op doen staan.
3.  O, broeders! laat ons Hem, den Overwinnaar, loven!
Verheffen wij vol vreugd ons hart tot Hem naar boven,
Waar Hij gezeten is aan \'s Vaders rechterhand,
Waar Hij ons allen wacht in \'t hemelsch Vaderland!
4. Nog slechts een korte tijd, en Jezus zal verschijnen;
Dan zien wij Hem vol glans in \'t midden van de Zijnen, \'
Hem, die geheel Zijn hart aan ons heeft toegewijd,
Ons overwinnaars maakt in onzen aardschen strijd.
-ocr page 123-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 117
168. IK BEN GEWIS.
1.   Ik ben gewis, niets kan mij scheiden
Van Hem, die mijne ziele zocht,
. Noch angst, noch pijn, noch bitter lijden,
Hij heeft mij met Zijn bloed gekocht, {bis)
2.   Ik ben gewis, Hij is gestorven,
Opdat ik nu reeds zalig zij.
Zijn kruis heeft mij het heil verworven
En maakt van zondenschuld mij vrij. {bis)
3.   Ik ben gewis, dat door Zijn sterven,
En niet, omdat ik het verdien,
Ik d\'eeuw\'ge zaligheid zal erven
En dan mijn Heiland daar zal zien. (bis)
4.   Ik weet het vast, — o zalig weten, —
Dat ik Zijn liefde nooit meer mis.
Hij kan Zijn kindren niet vergeten,
Omdat Hij d\'eeuwge liefde is. {bis)
169. MIJN KROON.
1.   Mijn kroon heeft Jezus zelf gevlochten,
Den strijd heeft Hij voor mij volstreen,
De zege heeft Hij mij bevochten,
Ik leef nu door \'t geloof alleen.
Geen toorn, geen vloek doet mij nog beven,
De dood brengt geen verschrikking meer!
Zijn overwinning schenkt mij \'t leven.
Mijn veilge toevlucht is de Heer.
2.   Mijn ziel is nu niet meer gebonden,
Door duistre machten van den dood.
Ik heb in Hem den Held gevonden,
Die \'t pad des levens mij ontsloot.
Door Christus aan den vloek onttogen,
Hef ik mijn hart omhoog tot Hem;
Mijn lied zal eeuwig Hem verhoogen,
Bij \'t englenkoor voegt zich mijn stem.
-ocr page 124-
118 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOPSVERWACHTING.
170. ROTS DER EEUWEN.
1.   O, Rots der eeuwen, gekliefd voor mij!
Gij zijt mijn schuilplaats, mijn toevlucht, Gij!
Gij kent het twijflen van \'t angstig hart,
Gij hoort mijn zuchten, Gij weet mijn smart.
Koor: O, Rots der eeuwen, gekliefd voor mij!
Gij zijt mijn schuilplaats, mijn toevlucht, Gij!
2.   Ach, reinig, zuiver, en heilig mij, Heer!
Vervulle Uw Geest mijn hart slechts meer.
\'t Kan niets U bieden, wat U behaagt,
\'t Is Uw genade, waar \'t hart naar vraagt.
3.   In \'s levens strijdperk, wees Gij mijn schild!
Mijn God en Heere, zoo goed als mild.
Dat elke stonde Uw hand mij schraag\',
Uw eeuw\'ge liefde, mij, zwakke, draag\'.
171. MILDE STROOMEN.
1.   Er komen stroomen van zegen,
Dat heeft Gods woord ons beloofd!
Stroomen, verkwikkend als regen,
"Vloeien tot elk, die gelooft.
Koor: Stroomen van zegen
Komen als piasregens neer.
Nu vallen drupplen reeds neder,
Zend ons die stroomen, o Heer!
2.   Er komen stroomen van zegen;
Heerlijk, verkwikkend zal \'t zijn,
Op de valleien en bergen
Zal er nieuw leven dan zijn.
3.   Er komen stroomen van zegen,
Zend ons dien Heilstroom nu neer,
Geef ons die groote verkwikking,
Geef z\'ons voortdurend, o Heer!
-ocr page 125-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 119
172.    OPWAARTS NAAR SION.
1.   Ik worstel op naar Sions top,
Want, „volg mij", spreekt mijn Koning,
En gaat hier \'t spoor woestijnen door,
Omhoog ligt \'s Vaders woning,
Maar ook hoe meer ik nader kom
Aan \'t oord van vrede en schoonheid,
Hoe meer van \'t hemelsch heiligdom
Reeds lichtglans zich tentoonspreidt.
Koor: Ons hart dorst naar Sion,
Naar Sion dorst ons hart,
Naar Sion, Sion, Sion dorst ons hart.
2.   Nog gansch gezind als \'t zwakste kind.
Ken ik mijn onvermogen.
Maar Jezus\' hand houdt mij in stand,
Zijn macht zal mij verhoogen,
Met Hem zet ik mijn reisweg voort,
En voel den tocht verzoeten,
In \'t fluistren van Zijn teeder woord:
Geen leeuw zal u ontmoeten.
3.   Komt, broeders, meê naar \'t land van vree 1
Laat ons te zamen trekken;
En, wie er vlied\', door woord en lied
Tot trouw elkandren wekken;
Komt, hand in hand het enge spoor
Bewaard naar Sions wallen!
Der englen lied, der zaalgen koor
Zal haast in \'t oor ons schallen.
173.    DE BLIJDE TOEKOMST.
1. Eerlang zal ons niets meer scheiden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
\'t Pad des doods tot weerzien leiden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Wie met God den tocht begon,
-ocr page 126-
120 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Jezus volgde en overwon,
Zal daar blinken als de zon,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Koor: Eerlang zal ons niets meer scheiden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
\'t Pad des doods tot weerzien leiden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
2.   Dan is \'t leed der aard geleden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Zondes laatste strijd doorstreden,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
En als pelgrims rusten wij,
Daar in Jezus rein en vrij,
Zalig in der zaalgen rij,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
3.   Daar zal Jezus\' hand ons kronen,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
In Gods huis wij met Hem wonen,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Daar Hem zalig, in Hem één,
Volgen wij met priesterkleên
\'t Lam, waar \'t heenga, op Zijn schreèn;
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
4.   \'t Lam, dat Gode ons vrijgekocht heeft,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Als vertoornen ons gezocht heeft,
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
Kroont het werk, dat Hij begon;
\'t Volk, dat in Zijn kracht verwon,
Blinkt door Hem in glans der zon;
Loof, mijn ziel, loof den Heer!
174. DE PELGRIMSTOCHT.
1. De pelgrimstocht in deez\' woestijn
Gaat over ruwe wegen,
-ocr page 127-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 121
Maar die des Heeren eigen zijn,
Staat nimmermeer verlegen.
Zij vinden \'t oude Godswoord waar:
„Waar jeugd en kracht moet wijken,
Hoedt Gods genade wonderbaar
Zijn kindren voor bezwijken."
2. Heer Jezus, heil\'ge Levensvorst,
Hoe heerlijk zijn Uw werken;
Gij laaft ons hart, als \'t naar U dorst
Uit zwakken schept Gij sterken;
Help door gevaar en moeit\' ons heen,
En waar wij wankien, beven,
Wil, zelf daar met ons kleinen één, .
Ons zege op zege geven.
175. ZIE OP JEZUS.
1. Op Christus richt uw oog, gij, dien de storm doet beven!
Hij kan, door éénen blik, uw moed weer doen herleven.
Gevaar dreigt uwe boot, de golven rijzen hoog,
Vrees niet! geloof alleen, en houd op Jezus \'t oog.
2. Op Christus richt uw oog, Hij nadert op de baren.
Met één gebiedend woord, doet Hij den storm bedaren.
De vrede en harmonie verzeilen uwen Heer;
Houd dan uw oog op Hem, geloof en vrees niet meer!
3. Vertrouw Hem al uw leed, houd niets voor Hem verborgen;
Geen redder in den nood kan zóó uw ziel verzorgen.
\'t Verandert door Zijn macht, wat u onmooglijk scheen;
Zijn hand voert uwe boof\' door elke branding heen.
i. Houdt gij op Jezus \'t oog, gedurende uw leven,
Dan zal, als \'t einde komt, Zijn hulp u niet begeven.
De schaduw van den dood, vliedt voor Zijn aangezicht,
\'t Zal alles vrede zijn en heerlijkheid en licht.
176. BOUW OP GOD.
1. Bouw op God en wacht Zijn zegen,
Bouw op God in eiken nood;
-ocr page 128-
122 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Altoos kan Hij uitkomst geven,
Redding van een wissen dood.
Koor: Bouw op Hem, die wondt en heelt,
Die ons goed en kwaad bedeelt,
Ons door lief en leed bereidt
Voor de vreugd der eeuwigheid.
2.   God zal nimmer hem begeven,
Die op Zijn beloften bouwt,
En zich, in den naam van Jezus,
Onbedingd Hem toevertrouwt.
3.   Aardsche vriendschapsbanden breken,
Deze wereld gaat voorbij,
Gods genade alleen is duurzaam,
Staat ten eind toe ons ter zij.
4.   Bouw op God: de Rots der eeuwen
Biedt uw voet een vasten grond;
Bouw op God, en gij hebt vrede
Tot uw jongsten levensstond.
177. AAN GENE ZIJDE.
1.   Aan gene zijde der doodsrivier,
Zie ik ze wenken, ver, ver van hier.
•Lichte gestalten, zie ik daar gaan,
Die mij ten hemel zijn voorgegaan.
Koor: Zij zien hierheen, zij staren hierheen,
Die ik zoo liefhad eens hier beneên!
In \'t licht des hemels, heerlijk en vrij!
Wandlen zij boven en wachten mij.
2.   Vaders en moeders, zij wachten daar,
Al reeds verheerlijkt bij d\'Englenschaar,
Totdat de bootsman, over den vloed
Ook hunne kindren daar landen doet.
-ocr page 129-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 123
3.   Broeders en zusters gingen naar huis,
Dragend niet langer het aardsche kruis.
Storten geen tranen daar boven meer,
Weggewischt nu door hun God en Heer.
4.   Jezus de Heiland, machtig en teer,
Ziet uit den hemel op zondaars neer;
Hoor hoe Zijn roepstem uit \'t heiligdom
Roept ook u, zondaar, kom nu, o kom!
178. HET LAND DER RUST.
1.   Daar is een land van eeuw\'gen vrede,
Waar niets de zaalge rust verstoort;
Een heerlijk oord, waar elke bede,
Die \'t hart hier slaakte, wordt verhoord.
Daar is al \'t aardsche leed vergeten,
Heerscht blijdschap zonder perk of maat,
Een heil\'ge vreugd, die al ons weten,
Ons denken ver te boven gaat.
2.   Hier is geen rust voor \'t zwerfziek harte,
Hier woont slechts moeite, zorg en strijd;
\'t Ontrust gemoed wordt nooit van smarte,
Van leed en kommer hier bevrijd.
Maar wèl hem, die in \'t aardsche leven\'
Den strijd voert niet in eigen kracht;
Wie leerde \'t hart aan God te geven,
Heeft nooit Zijn hulp vergeefs gewacht.
3.   Komt, moedig dan den strijd gestreden;
\'t Geloof verwint in allen nood!
Straks is al \'t aardsche leed geleden,
Ons heil daagt over graf en dood.
Als wij den Heer ons leven wijden,
En moedig voortgaan aan Zijn hand,
Wacht ginds de kroon ons na het strijden,
In \'t heerlijk, hemelsch vaderland.
-ocr page 130-
124. GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
179. GEZANG 274.
1.   Komt, laat ons voortgaan, kindren!
Want de avond is nabij;
Het stilstaan kan licht hindren
In deze woestenij;
Komt sterkt opnieuw den moed!
Den wandelstaf geheven,
Om hemelwaarts te streven:
Zoo wordt het einde goed.
2.   Zij zal ons niet berouwen,
De keus van \'t smalle pad;
Wij kennen den Getrouwen,
Die ons heeft liefgehad. •
Vest al uw hoop op Hem!
Dat ieder \'t aangezichte
Ginds naar de Godsstad richte:
Daar ligt Jeruzalem!
3.   Wij reizen met elkander;
Wij wandlen hand aan hand;
D\' een zij tot troost den ander
Op weg naar \'t Vaderland.
Zijn wij als broedren één!
Geen strijd om beuzelingen,
Daar Englen ons omringen
En zweven voor ons heen!
i. Treedt moedig voorwaarts, kindren!
De reis kort op naar \'t graf;
Wij zien den afstand mindren,
Ras valt ons \'t reiskleed af:
Nog slechts wat meerder moed!
Wat rustiger en blijer,
Van aardsche banden vrijer,
Gestreefd naar \'t eeuwig goed!
-ocr page 131-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 125
5. Niet lang zal \'t lijden duren;
Draagt nog een poos uw kruis I
Wellicht slechts weinig\' uren,
Dan zijn wij eeuwig t\'huisl
Verlost van zond\' en pijn,
Als wij met alle vromen
In \'t huis des Vaders komen:
Wat zal dat zalig zijnl
180. DE HEER KENT AL DE ZIJNEN.
1. De Heer kent al de Zijnen, En heeft hen steeds gekend;
Hij doet Zijn licht hun schijnen, En redt z\'uit alle ellend\'!
\'t Zij klein of groot, zij erven Zijn zegen van rondom;
In leven en in sterven Zijn zij Zijn eigendom, {bis.)
2. Hij kent hen aan \'t geloove, Dat op d\'Onzichtbre bouwt,
En, wat de wereld roove, Zijn schat in Hem behoudt;
Dat uit Zijn Woord wil leeren, En naar Zijn Woord getuigt,
Zich met Zijn Woord durft weren, En voor Zijn Woord
zich buigt, {bis.)
3. Hij kent hen aan de hope, D\' onwankelbaren moed,
Die, wat de wereld slope, Blijft zeetlen in \'t gemoed;
Zich steeds in al de blijken, Der trouwe Gods verheugt,
En ongestoord blijft prijken In \'t groen der eeuwge
jeugd, {bis.)
4. Hij kent hen aan de liefde, In Zijn gena gegrond,
Die, hoe de wereld griefde, Hun bijblijft t\'allen stond;
Die naar Zijn hemelsch voorbeeld, Zich vormt van dag
tot dag,
En zich gelukkig oordeelt, Als z\'andren zeegnen mag. {bis.)
3. O, Heer, of \'t U beliefde, Bij \'s werelds vreugd en smart
Geloof en Hoop en Liefde Te sterken in ons hart!
Als we eens voor U verschijnen, Zeg dan tot ons ook mee:
„Ik ken u als de Mijnen: Gaat in tot d\'eeuwgen vree." {bis.)
-ocr page 132-
126 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
181. LIED DER OVERWINNDJG.
1.   Kent gij ginds che ontelbre schare,
Blinkend van Gods luister, niet?
Dag en nacht door \'s Heeren tempel
Ruischt heur overwinningslied! {bis)
2.   Uit verdrukkingen gekomen,
Pelgrims op den weg van \'t kruis,
Staan zij nu, Gods naam aan \'t voorhoofd,
Voor Zijn troon in \'t Vaderhuis, (bis)
3.   Juichend wuiven zij hun palmen
In des hemels zonneschijn,
Nu zij door de kracht des Midd\'laars
Meer dan overwinnaars zijn. (bis)
4.   Al het weenen, al het zuchten
Is vergeten daar omhoog,
Liefde drijft de vreeze buiten;
God wischt zelf hun tranen droog! (bis)
182. ER IS EEN KROON.
1.   Er is een kroon, een priesterkleed
Voor \'s Heeren volk gereed,
Als op Zijn troon,
bis
Des Vaders Zoon
Ter heiige vierschaar treedt. (3 maal)
2.   Wees welkom mij uit \'s Heeren hand
Mijn kruis van de eerkroon pand;
Mijn strijd en zorg,
Gij zijt mij borg
Van rust in \'t Vaderland. (3 maal)
3.   In Jezus heb ik kroon en kleed,
Mijn troost, mijn psalm in \'t leed;
Hij blijft mijn staf
In dood en graf,
Die eens mijn strijd volstreed. (3 maal)
bis
bis
-ocr page 133-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 127
183. DE GODSRIVIER.
1.   Zouden eenmaal wij ook komen,
Waar de levensstroom ontspringt,
En aan altoos groene zoomen
Christus\' kerk haar Hallel zingt?
Koon: Ja wij zullen eenmaal komen,
Aan de zilvren, zilvren stroomen,
Waar aan de eeuwig groene zoomen
Christus\' Kerk \'t Hosanna zingt.
2.   Heilig, heerlijk zal \'t ons wezen,
Daar verlost van zonde en pijn,
Rein, van alle smet genezen,
Met Gods englen één te zijn.
3.   Haastig spoedt ons leven henen,
Maar het uur breekt spoedig aan,
Dat, van hemelglans omschenen,
Saam voor Jezus\' troon wij staan.
184. NAAR HUIS.
1.   O land, waar mijn Heiland in hemelsche pracht,
Als Koning zijn dienaars tot heerlijkheid wacht,
Hoe zalig zal \'t wezen te menglen mijn lied,
In \'t koor der verlosten, dat hulde Hem biedt.
Koor: Land, land van vrede en licht,
Op U is mijn oog, is mijn harte gericht.
2.   Tehuis der verlosten, ons haven der rust,
Waar \'t eind is der worstling met wereld en lust,
En \'t hart, waar genade iedren traan heeft gedroogd,
Gods liefde in haar volheid erkent en verhoogt.
3.   Daarheen ging, gemeente, u uw Koning vooruit;
Uw Bruigom, die haast u ontvangt als Zijn bruid,
Waar Gode geheiligd, in liefde volmaakt,
Ge in stoorloos genieten de zaligheid smaakt.
-ocr page 134-
128 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
4. Heb dank, o mijn Heiland, die mij ook bereidt
Een eerplaats in \'t huis, waar Uw liefde mij beidt.
Hebt Gij Uw beloften gestaafd met Uw bloed,
Ik steun op Uw heilwoord met vroolijken moed.
185. HEIMWEE.
1. O, mocht ik binnengaan, 2. Daar in die heiige stad,
In \'Jezus\' vredestad,
                Is strijd meer noch geween
Waar geene zonde heerscht,    Vat, Heiland, Gij mijn hand,
En \'k eeuwgen vrede had! En breng ook mij daarheen!
Waar hoog door \'t nieuwe lied  Daar schaart zich om Uw troon
Het Lam wordt lofgebracht.    Uw volk in heilgen stand.
Waar als loon,
                        Daar alleen,
Palm en kroon,                       Wil ik heen,
Den overwinnaars wacht.       Daar is mijn vaderland!
186. HOE ZAL \'T MIJ ZIJN?
1.   Hoe zal \'t mij zijn, als ik na rustloos zwerven,
Langs \'t doornig pad, met opgereten voet,
Mijn kinderdeel, de rust bij God, kom erven,
En \'t vaderhuis met brekend oog begroet?
\' Als God mij zelf de tranen af zal drogen,
Mij \'t heil doet zien, dat thans den geest verblijdt,
En \'t hart versterkt, door lijden neergebogen,
Of afgemat door onverpoosden strijd.
2.   Hoe zal \'t mij zijn, wanneer ik, rein van zonden,
Lig neergeknield voor \'s Vaders aangezicht;
De kleinste vlek, de laatste smet verslonden,
Vernietigd door den glans van \'t godlijk licht,
Geen schuldgevoel, dat langer mij doet schromen,
Geen hellepijn, dat nog den boezem prangt;
\'t Is al voorbij, ik ben tehuis gekomen,
Waar mij \'t gejuich van \'t hemelheir ontvangt.
3.   Hoe zal \'t mij zijn, wanneer \'k Hem zal ontmoeten,
Die mij de weg ten eeuwgen leven werd;
-ocr page 135-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 12i)
Wanneer ik kniel aan Zijn doorboorde voeten
En \'t kloppen voel van Zijn doorstoken hart?
Dan is \'t geloof verwisseld in aanschouwen;
Dan zie ik Hem in al Zijn majesteit,
Des menschen Zoon, de Rots van mijn vertrouwen,
Den man van smart, den Heer der heerlijkheid.
Hoe zal \'t mij zijn, o wat geen oor vernomen
Geen oog gezien, geen hart ooit heeft gedacht,
Geen stervling giste ook in zijn stoutste droomen.
Dat vind ik daar, waar mij mijn Jezus wacht.
"Welaan dan voort! den steilen weg betreden,
Het leed verduurd, het zware kruis getorst;
Zijn vinger stiert mijn wankelende schreden,
Eens rust mijn hoofd voor eeuwig aan Zijn borst.
187. \'K VERLANG NAAR HUIS.
\'k Verlang naar huis, naar \'t Vaderhuis daar boven,
En naar Gods Vaderhart,
\'k Verlang naar rust, na \'t wereldsch, woelig sloven,
Na d\' aardsche zonde en smart.
Met duizend wens\'chen trad ik in dit leven;
Eén enkle wensch is mij nog bij gebleven:
Een kiem der hoop, zelfs onder \'t zwaarste kruis:
\'k Verlang naar huis! {bis)
\'k Verlang naar huis; \'k ben moede van uw lijden,
O wereld, zoo vol schijn!
In uwe vreugd kan ik mij niet verblijden,
Wien \'t lust moog\' vroolijk zijn!
Wijl God het wil, wil ik mijn kruis nog dragen,
Mij ridderlijk in \'s levens kampstrijd wagen,
Maar in \'t geheim zucht ik bij \'t aardsch gedruisch:
\'k Verlang naar huis! {bis)
\'k Verlang naar huis; o vreugd, aan dat verlangen
Wordt zeker eens voldaan.
-ocr page 136-
130 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Een lied der hoop mag vrij de zucht vervangen,
Een blijde lach den traan.
Welzalig zij, die aan dit heimwee lijden,
Zij zullen zich in eeuwigheid verblijden:
Als \'t sterfuur slaat, ontvlucht de ziel haar kluis
En snelt naar huis. {bis)
188.    ZOO NABIJ ALS NIMMER TE VOREN.
1. Een heilige gedachte, grijpt telkens mij weer aan,
De weg kort immer op, naar boven loopt de baan.
Steeds dichter bij den hemel, waar plaats mij is bereid,
Waar mij mijn Koning wacht, in \'s hemels heerlijkheid.
Koor: Het doel is haast bereikt! (bis)
Nog slechts een korte tijd!
2.  Straks neemt de hand mijnsVaders, ook mij het reiskleed af,
Mijn brooze lichaam wordt geborgen in het graf.
Zoo nadert straks de ure, waarin voor \'t aardsche kruis
Een kroon mij valt ten deel, in \'t zalig Vaderhuis.
3. Ik voel mij op deez\' aarde zoo zwak, zoo klein van kracht,
Maar hoopvol zie \'k vooruit, daar heerlijkheid mij wacht.
Buig Heer, tot mij U neder en sterk Uw zwakke kind,
Tot \'k aan uw liefdehart, voor eeuwig ruste vind.
189.    JERUZALEM, GIJ HOOGGEBOUWDEI
1.   Jeruzalem, gij hooggebouwde stad!
Naar u, naar u alleen
Verlangt mijn hart; mijn oog, mijn starend oog
Richt naar uw vest zich been.
Ver over berg en dalen,
Omhoog den blik gericht,
Zoek ik uw vreugdezalen,
Vergeet wat achter ligt.
2.   Gij gouden stad! Hoe blinkt uw paarlen poort!
Licht is uw element,
-ocr page 137-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 131
En Christus Zelf met Zijn apostelschaar
Der muren fundament.
God is uw een\'ge Tempel,
Het Lam uw een\'ge Zon,
Zijn naam op alles \'t stempel,
Gods Geest uw Levensbron.
3.   O, welk een schaar, uit ieder\' stam en land,
Door engelen omringd,
In \'t witte kleed, met palmen in de hand,
Die \'t Halleluja zingt!
Hoe schitteren hun kronen
In \'t rein en godlijk licht,
Waarin zij eeuwig wonen;
Hoe straalt hun aangezicht.
4.   Van waar dit volk? ach, weet gij \'t niet, mijn ziel?
Hun Heiland ging hun voor
Den smallen weg, vol doornen, smaad en smart;
Zij volgen slechts Zijn spoor.
Zij vonden \'t ware leven
Bij \'t kruis van Golgotha
Dat kruis, van God gegeven,
Sprak tot hen van gena.
5.   O, welk een lied klinkt daar van Sions top,
En welk een harpgeklank!
\'t Stijgt als \'t geruisch der wateren omhoog;
\'t Is niets dan lof en dank:
,,Nu is het rijk des Heeren!
Hem zij de heerlijkheid,
De sterkte, macht en eere,
Tot in alle eeuwigheid!"
190. DE HEILIGE STAD.
1. O, heiige Godsstad als kristal
Gebouwd van eedlen steen,
Waar nooit de nacht meer wezen zal,
-ocr page 138-
132 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING.
Geen rouw, en geen geween.
Gij kent geen maan, geen zonneschijn
Want \'t Lam Zelf is uw licht,
Voor alles, wat zou duister zijn,
Houdt gij uw poorten dicht.
KooR: O Stad zoo schoon, zoo heerlijk licht!
O Stad, die al mijn hoop vervult,
Waarheen \'k mijn schreden richt!
2.   Geen zonde trekt het hart daar neer;
Geen traan wordt daar geschreid;
Geen wonde pijnt of schrijnt daar meer
\'t Is enkel zaligheid.
De volken brengen daar hun eer,
De vorsten heerlijkheid;
En \'t loflied klinkt er telkens weer,
Het lied der dankbaarheid.
3.   Die poort staat open t\' allen tijd,
De schoone paarlen poort;
Maar \'t is een poort, niet breed en wijd,
Naar \'s Meesters eigen Woord,
Geen gruwlijkheid zal binnen gaan;
En geen onrein gemoed;
Maar elk, wiens schuld is weggedaan,
Verzoend door Jezus\' bloed.
191. KOM, HEERE JEZUS.
1. Verhef uw hoofd, o Bruid, uw Hemelbruigom nadert!
Dra neemt Hij u tot Zich als Zijner liefde loon,
En geeft u Zijnen Naam — uw nieuwen naam — te dragen,
En met uw nieuwen naam der koninginne kroon.
Weldra zult gij Hem zien,—den Koning in Zijn schoonheid! —
En vaart Hem in de lucht verheerlijkt te gemoet,
En gij rust aan Zijn hart — dat Jezushart vol liefde —
Eens voor u uitgebloed. (bis)
-ocr page 139-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 133
8. Wat zit ge neer en weent? — Hij, die als Man der smarten
Geweend heeft hier op aard\', Hij ziet uw treuren aan.
Hij komt, Hij die vertroost als niemand ooit kon troosten.
En droogt met eigen hand uw allerlaatsten traan.
O blijdschap! als die hand den laatsten voorhang
wegschuift,
En u, wien de aarde slechts als pelgritnsdoortocht gold,
De werklijkneden Gods en Sions panorama\'s
Voor \'t wondrend oog ontrolt, (bis)
S. Hij komt, Gemeente Gods, Hij komt als Overwinnaar!
Zijn duizend-duizendtal van heiligen met Hem.
Verneemt uw oor met reeds, als nad\'rend in de verte,
Iets der bazuin gelijk of des Archangels stem?
Dra stilt Hij het gezucht van \'t eeuwen zuchtend schepsel,
En dreunt, de schepping dóór, zijn tweede
,,\'t Is volbracht!"
En zet de Vredevorst \'t verlossingswerk de kroon op!
Welzalig, die Hem wacht! (bis)
192. HET HEMELSCH JERUZALEM.
1.   Jeruzalem, mijn zalig huis,
Naam, die mijn ziel bekoort!
Wanneer vindt d\'arme pelgrim rust,
En vrede in uwe poort?
Wanneer, o Godsstad! deelt mijn ziel,
Ter plaatse in U bereid,
Uw Sabbathsruste zonder eind,
Uw vrede en zaligheid!
2.   Zou ik dan beven voor den strijd,
Of siddren voor den dood;
Met Knnans ruste in \'t blij verschiet
En Sion\'s morgenrood?
D\'Apostel- en Profetenschaar,
Der martelaren stoet,
-ocr page 140-
134 GELOOFSVERTROUWEN EN\' GELOOFSVERWACHTING.
Valt daar bij harp en lofgezang,
Immanuël te voet.
193.    BOVEN DE STERREN.
1.   Boven de sterren zal \'t licht voor u dagen,
Daar wordt uw hopen, uw wenschen verhoord.
Hier moet gij lijden en dulden en dragen,
Daar wordt uw vrede door niets meer verstoord! (bis)
2.   Boven de sterren wordt alles u klaarheid,
Daar ziet gij al uwe raadslen onthuld.
\'t Woord der belofte ,de Gc-dlijke waarheid,
Daar wordt het heerlijk en eeuwig vervuld, (bis.)
3.   Boven de sterren, daar ruischen de palmen
\'t Koeltjen u toe, dat de slapen u kust.
Englen geleiden, met heilige psalmen,
Doodmoede harten ter eeuwige rust! (bis.)
194.    HEERLIJK ZAL EENS.
1.   Heerlijk zal eens \'t nieuwe lied
Langs der heemlen boog weergalmen,
Waar het psalmen
Aller stem Hem met geschal
Loven zal;
Heuglijk jubellied der scharen,
Die deez\' Herder kwam vergaren
Als één kudd\' in éénen stal;
2.   Amen, eens is \'t woord vervuld,
Door des Heilands mond gesproken;
Doorgebroken
\'t Licht, dat schemerend eerst gloort;
En Zijn woord,
\'t Woord van vreed\' en eeuwig leven,
Tot des aardrijks verste dreven
Zaligmakend wordt gehoord.
-ocr page 141-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWA.CHTING.
195. DE HEER KOMT.
1.   Zie, de Heer komt op de wolken,
Hij, het Lam voor ons geslacht,
Duizenden verloste volken
Hebben op die komst gewacht.
Halleluja! Halleluja!
Looft den Heer, die komt met macht!
2.   Eeuwig zal de Heer regeeren,
\'t Gansch heelal is Zijn gebied,
Al wat leeft zal Hem vereeren,
Als die blijde komst geschiedt.
Halleluja! Halleluja!
Klinkt dan ons verlossingslied.
3.   "Vroeger aangebeden goden
Vallen door Gods macht tot gruis;
Op het woord der vredeboden
Voegt de Heiden zich bij \'t kruis.
Halleluj a! Halleluj a!
Hier en eens in \'t Vaderhuis.
4.   Dan zal Isrel zalig worden,
Keert Gods vrede weer op aard,
Als de Heer, wie hier Hem vreezen,
Tot één kudde Zich vergaart.
Halleluja! Halleluja!
Prijs den Heer, uw lofzang waard!
196. DE BRUIDEGOM KOMT.
1. \'t Hoofd omhoog! de Heer zal komen;
Hij daalt met bazuingeschal,
\'t Morgenrood wordt reeds vernomen;
Ja, Hij komt, die komen zal.
Geest en Bruid, zij roepen samen:
„Kom, o Bruidegom en Hoofd!
Schenk vervulling op ons Amen!
Werk, hetgeen Gij hebt beloofd."
-ocr page 142-
136 GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTINQ.
2.   Blijde stond! toen d\'englen zongen
In het veld van Efratha.
Satan zag zijn prooi ontwrongen
Door de macht van Gods gena.
Maar een weg van smart en lijden
Bracht alleen verlossing aan;
Heiland! niets dan smaad en strijden
Zaagt Gij op Uw levensbaan.
3.   Maar Gij komt! Gij haalt in luister
Uwe Bruid van d\'aarde af;
Gij werpt Satan in den kluister,
En aanvaardt Uw koningsstraf.
Dan, in Uwen troon gezeten,
Aan des vijands macht ontrukt,
Zal het leed der aard vergeten
Zijn, dat nu zoo vaak ons drukt.
197. OP \'S HEMELS WOLKEN.
1.   Op \'s Hemels wolken zal Hij komen,
Die aan den nacht een einde maakt;
Die, in Zijn heemlen opgenomen,
Het troostwoord uitspreekt: wacht Mij, waakt!
Hij komt, naar wien Gods schepselen smachten,
Wien \'s werelds eeuwen tweemaal wachten,
Wien d\'aard reeds eenmaal heeft gebaurd!
Het Lam, wiens bloed hier heeft gevloten,
De Leeuw uit Juda\'s stam gesproten,
De Man der smart, de God der aard!
2.   In Zijne dagen dauwt het vrede,
In Zijne schaduw lofzingt de aard,
\'t Gedierte zelve jubelt mede,
Weer onder Edens wet geschaard.
Een jongske zal den leeuw beheeren,
De wolf zal met het lam verkeeren, .
En d\'englen Gods weer met den mensen!
-ocr page 143-
GELOOFSVERTROUWEN EN GELOOFSVERWACHTING. 137
Het zijn de lang verwachte dagen,
Van \'t aangekondigd welbehagen,
En aller hemellingen wensch!
198. O, HOE LIEFLIJK!
1.   O, hoe lieflijk zal het wezen,
Als de hemel hoogtij houdt,
En, door englenlied geprezen,
Jezus\' bruid haar Heer aanschouwt:
Als bij paren
d\'Englenscharen
Door hun zilvren vreugdetonen
\'t Bruiloftsfeest met luister kronen.
2.   Hoort gij niet van ver reeds klinken
\'s Hemels reinen jubeltoon,
Bij \'t aanbiddend nederzinken
Van de zangers voor den troon?
Zondaars waren
Eens die scharen,
Adams kroost, onrein, verloren,
Maar uit Christus\' bloed herboren.
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
199. URE MET GOD.
1. Hier, ver van \'t aardsch gewoel
Zoeken w\' U weer;
Spreek met Uw liefdestem
Tot ons, o Heer!
O, zie ons voor U staan,
Zie ons genadig aan,
Laar ons niet ledig gaan
Van U, o Heer.
-ocr page 144-
138                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
2.   Kom, Heil\'ge Trooster, kom!
Schijn in ons hart;
Neem weg van ons, o Heer!
Al wat U smart.
Vernieuw ons door Uw kracht,
Toon hier ook Uwe macht.
Vervul ons dag en nacht
Met Uwen Geest!
3.   Behoud, o Heer Uw werk,
En laat ons zien,
Dat zondaars door Uw Geest,
Steeds tot U vliën.
Maak woning in ons, Heer!
Verblijd ons keer op keer!
En geef ons meer en meer,
Van Uwen Geest!
200. Meer heiligheid.
1. Meer heiligheid geef mij,          2. Meer dankbaarheid geef mij,
Meer vrede in mijn hart.              Meer hoop op den Heer,
Meer leed om mijn zonden,           Meer rust in Zijn trouwe,
Meer moed in mijn smart,            Meer hart voor Zijn eer;
Meer trouw aan mijn Heiland, Meer kracht uit Zijn wonden,
Meer vreugd in Uw wet!              Meer heil in Zijn dood,
Meer troost in Uw liefde              Meer danken voor zegen,
Meer vuur in \'t gebed.                  Meer bidden in nood.
3. Meer lijdzaamheid geef mij,
Meer sterkte onder \'t kruis,
Meer kracht tot verwinnen,
Meer heimwee naar huis.
Meer rein moog\' ik wezen,
Meer dienend uw rijk,
Meer brandend van liefde,
Meer, Heere, U gelijk.
-ocr page 145-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     139
201. DAAL ALS IN TIJDEN VAN OUDS OP ONS NEER.
1.   Daal als in tijden van ouds op ons neer,
Heilige Geest! (bis.)
Geef in ons harte Uw wetten, o. Heer!
Heilige Geest! (bis.)
Zie, hoe naar U onze ziel heeft gesmacht,
En op Uw komst met verlangen nu wacht;
Geet ons een doop van Uw vuur en Uw kracht,
Heilige Geest! (bis.)
2.   Geef ons den Geest, die verlost en bevrijdt,
Maak ons nu vrij! (bis.)
Opdat ons al, Heer, aan U zij gewijd,
Maak ons nu vrij! (bis.)
Laat nu bereek\'ning en zelfzucht vergaan,
Dat niets in ons Uwe stem moog\' weerstaan,
Of Uwen Geest zou bedroeven voortaan;
Maak ons nu vrij! (bis.)
3.   Geef mij Uw tweesnijdend zwaard in de hand,
Machtige God! (bis.)
Geef mij een moed, tegen alles bestand,
Machtige God! (bis.)
Maak mij volhardend, vol vuur, onversaagd,
Zoodat de zondaar geen uitstel meer waagt,
Maar onverwijld om genade U vraagt,
Machtige God! (bis.)
202. OVERWINNING DOOR JEZUS.
1. Doe m\'overwinnen, o Jezus, zoo machtig!
\'k Zie mij omringd door gevaren en nood.
\'t Willen en \'t worst\'len — hoe verre van krachtig I
En mij bedreigt een verderf, ach! zoo groot!
Kom mij te hulp! want zoo zwaar valt het strijden
Gij kant mij, zwakke, ter zegepraal leiden.
-ocr page 146-
140                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
2.   Doe m\'overwinnen! Een zondig verlangen
Kampt in mijn ziel met wat God mij gebood.
Neem Gij den wille des vleesches gevangen;
Breng door Uw sterven mijn zelfzucht den dood!
Laat tot wat goed is Uw Geest mij toch sterken;
Wek Gij in mij, Heer! het willen en \'t werken.
3.   Doe m\'overwinnen! Wil over mij waken!
Bid Gij voor mij! Mijn geloof is zoo klein.
Hoed mij voor roekeloos U te verzaken!
Gij hebt beloofd, Heer! mijn bijstand te zijn.
Zoekt kille traagheid mijn ziel t\' overdekken,
Och, kom dan krachtig ten leven mij wekken!
4.   Doe m\'overwinnen! O! geef, dat daarboven
\'k Eenmaal de krone des levens ontvang\'!
Dan zal ik immer U danken en loven,
U, mijn Verlosser! met vroolijk gezang.
Daar zal geen strijd meer, slechts zegepraal wezen;
Word G\' overwinnaar! voor eeuwig geprezen.
203. BUIG MIJ.
1.   Heer, buig Gij mij! zooals het graan,
Dat neerbuigt in den morgenwind;
Zoo voor den adem van Uw Geest,
Buig Gij in ootmoed ook Uw kind.
2.   Verheft het trotsche hart zich soms,
En wil \'t Uw Geest niet volgen Heer,
O, Geest des Heeren! kom met vuur,
Verbrand wat zich niet buigt ter neer.
3.   Heer, zooals Gij der waatren loop
Hebt in Uw hand en Zelf ze leidt,
In bedding door U Zelf gewild,
O, leid mij zoo in eeuwigheid!
4.   Heer buig Gij mij, maak uit het leem,
Dat anders toch geen waarde heeft,
-ocr page 147-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     141
Een vat, voor Uwen dienst geschikt,
Verbroken, maar waar Gij in leeft.
204. GEZANG 68.
1.   Zalig, zalig niets te wezen,
In ons eigen oog voor God,
Eigen zin en lust te vreezen,
Steeds te rusten in ons lot,
Needrig, kinderlijk en stil
Ons te voegen naar Zijn wil.
2.   Vragen wij, wat goed of kwaad is,
Voor \'t geloof is alles goed;
Al wat d\'uitvoer van Uw\' raad is,
Vader! dat is alles goed;
Altijd goed en wijsheid is \'t,
Wat de Wijsheid Zelf beslist.
3.   Mag Uw naam maar eer ontvangen,
\'t Ga ons slecht, of \'t ga ons goed>,
Dat alleen is ons verlangen,
Trouwe Vader! wat Gij doet.
Eer is \'t ons, hoe laag het schijn\',
Zalig, niets voor U te zijn.
205. BEREID MIJ, HEER.
1.   Uw kleed moet wit zijn als de sneeuw,
Bereid u tot Gods komst.
Weldra verschijnt ons Juda\'s Leeuw,
Bereid u tot Gods komst.
Koor: Bereid mij, bereid mij, Heer!
Bereid mij om voor Uw troon te staan.
2.   Wasch u van uwe zonden rein,
Bereid u tot Gods komst!
Gij moet door Hem gereinigd zijn,
Bereid u tot Gods komst!
-ocr page 148-
142                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
3.   Bereid mij hier, bereid mij nu,
Om voor Uw troon te staan:
Dat \'k zonder een\'ge vrees voor U
Voor Uwen troon mag staan.
#
4.   Heer, reinig Gij mijn hart en zin,
Om voor Uw troon te staan;
Mijn trots, mijn zelfzucht overwin,
Dat \'k voor Uw troon mag staan.
206. EXCELSIOR.
1.   Dichter bij U! dat is mijn hoogst genot,
Al moet ik ook veel schade en schand verdragen.
Gelijk een duif, wier vleugelen haar dragen,
Wilt gij, mijn ziel, ook naderen tot God.
2.   Wanneer de nacht haar sluier om mij slaat
En ik in donkerheid mijn weg niet vinde,
Roep ik tot U, die mijne ziel beminde,
Dichter bij U, mijn God, mijn Toeverlaat.
3.   Stijg op mijn ziel, o heerlijk zalig lot!
En neem uw vlucht, ver over berg en dalen,
Laat \'t fonklend licht der sterren u bestralen,
Stijg op. mijn ziel! stijg op tot uwen God!
4.   O zaligheid, wanneer de Heiland komt,
Om al de Zijnen tot Zich te vergadren;
In \'t volle licht dan Hem te mogen nadren
O, zaligheid! waar elke klacht verstomt.
207. ZALIG, DIE HONGEREN.
2. Gij, het gebroken brood,
Zijt, wat mijn ziel behoeft.
O spijzig, Heer, mij nu,
\'k Verhonger, zoo Gij toeft.
1. Mijn honger en mijn dorst,
Stilt Gij, o Heer, alleen.
Ik wend in al mijn nood,
Naar U mijne oogen heen.
-ocr page 149-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     143
3. Gij, die de Wijnstok zijt,        4 \'t Is alles dor in \'t rond,
Laaf m\'ieder oogenblik.             Deez\' aard is een woestijn,
Ach, dat uw liefde, Heer,           Maar, Gij, Heer, zijt de bron,
Mijn ziele steeds verkwikk\'!      Die alles mij wilt zijn.
208. TREK MIJ TOCH DICHTER.
1.   Trek mij toch dichter tot U, Jezus!
Ja, dichter, altijd meer.
Doe mij op U meer steunen, Jezus!
Wees Gij mijn staf, o Heer.
2.   Alles aan mij, behoort U, Jezus!
Gebruik mij tot Uw eer.
Doe mij maar leven, nu en eeuwig,
Voor U alleen, o Heer!
3.   In al mijn doen en willen, Jezus!
Neem Gij de heerschappij.
Richt Gij Uw troon op, in mijn haVte,
Dat ik Uw knecht maar zij.
4.   Heel mijne ziel vraagt naar U, Jezus!
Troost Gij mij telkens weer.
Totdat Gij aan de levensstroomen,
Den dorst mij stilt, o Heer.
209. NADER BIJ U.
1. Nader, mijn God, bij U!        2. Schoon op mijn pelgrimspad
U nader bij!                               De zon verdwijn\',
Zij ook de weg daartoe             Rustplaats voor\'t moede hoofd
Een kruis voor mij!                   Een steen moog\' zijn,
Wat ook mijn toekomst zij, In U verheug ik mij;
U nader, nader bij!                   Breng mij U naderbij,
Nader mijn God, bij U!             Nader, mijn God, bij U!
U nader bij.                                U nader bij!
-ocr page 150-
144                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
3. Zoo voert mij iedre stap        4. Dan, als de morgen daagt:
Nader bij huis.                          Wekt mij Uw mond;
Al wat Gij mij bereidt,                Uw vriendlijk aangezicht
Voorspoed of kruis,                    Vreugde verkondt,
"t Brengt alles dichter mij,            Ja, iedre nacht brengt mij
U nader, nader bij.                    U nader, nader bijl
Nader, mijn God, bij U,            Nader, mijn God, bij U,
U nader bijl                              U nader bij!
210. DICHT BIJ JEZUS.
1.   Dicht bij Jezus is mijn leven,
Dicht bij Jezus is mijn lust;
Dicht bij Jezus is mijn sterkte,
Dicht bij Jezus is mijn rust.
Koor: Dicht bij Jezus wil ik blijven:
Dicht bij Jezus hoor \'k Zijn stem,
Dicht bij Jezus, dicht bij Hem, (bis.)
2.   Dicht bij Jezus! In Zijn armen!
Daar is \'t veilig voor mijn hart!
Dicht bij Jezus heb ik vrede!
Daar is balsem voor de smart!
3.   Dicht bij Jezus, schoon de wereld
Dicht rondom mij woelt en vleit.
Dicht bij Jezus ben \'k verwinnaar,
Is mij eer en kroon bereid.
4.   Dicht bij Jezus sterft de wereld,
Wijkt de zonde uit mijn gemoed;
Dicht bij Jezus is de hemel,
Dicht bij Jezus is het goed.
211. U KAN IK NIET MISSEN.
1. U kan ik niet missen, U, Jezus! mijn Heer!
\'k Mis alles, wanneer ik Uw bijzijn ontbeer,
Bij licht en bij duister,in droefheid en vreugd,
In rijkdom en armoe, in grijsheid en jeugd.
-ocr page 151-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     14S
Geen naam, die als d\'Uwe mij vreugde bereidt;
Geen hand, die als d\'Uwe zoo zachtjes mij leidt;
Geen stem, die als d\'Uwe mijn oor zoo bekoort;
Geen hart, dat als \'t Uwe mijn smeekingen hoort.
U kan ik niet missen, U, Jezus mijn Heer!
\'k Mis alles, wanneer ik Uw bijzijn ontbeer!
2. U kan ik niet missen, als \'t sterfuur genaakt;
Wees Gij het, die dan aan mijn doodssponde waakt;
Verdrijf dan mijn twijfel, mijn vrees en mijn klacht,
En voer mij naar \'t licht door den duisteren nacht!
En ben ik, geleid door Uw liefdrijke hand,
Eens veilig in \'t huis van mijn Vader geland,
Dan grijp ik een cither en zing U het lied:
„U kan ik niet missen, in eeuwigheid niet!"
U. kan ik niet missen, U, Jezus mijn Heer!
Dank, lof en aanbidding! nooit mis ik U meer.
212. DEZE ZAALGE ZIELEVREDE.
1.   Dezen zaalgen zielevrede —
Lang heb ik daar naar getracht;
Tranen, vvorstling noch gebeden
Hebben rust mij aangebracht.
2.   \'k Open nu de deur mijns harten,
\'k Laat den Heiland Zelf er in;
Alles breng ik Hem ten offer;
Geen verlies is \'t, maar gewin.
3.   Waar het „eigen ik" eens troonde,
Zal nu Jezus Koning zijn;
Heel mijn leven zal het toonen:
\'k Ben de Zijne, Hij is mijn!
4.   Voor mijn toekomst zal Hij zorgen,
\'k Blijf vertrouwen — rustig, stil,
Anders wil ik niets begeeren
Dan te blijven in Zijn wil.
-ocr page 152-
146                     HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
213.    NADER, NOG NADER!
1.   Nader, nog nader! dicht aan Uw hart
Trek mij, o Heiland, door vreugde en door smart;
Dicht aan Uw hart is de plaats, die \'k begeer,
Nader bij U, breng nog nader mij, Heer! (bis.)
2.   Nader, nog nader! \'k kan niets U biên,
Waarin Uw oog geen onreinheid zou zien;
Neem heel mijn leven, reinig het Heer,
En dat Uw geest het als offer verteer! (bis.)
3.   Nader, nog nader! gansch in den dood
Geef ik, wat immer nog weerstand U bood:
Zondig begeeren, wereldschen lust;
Dichttaan Uw hart! vindt mijn harte slechts rust. (bis.)
4.   Nader, nog nader, Heer, reinig mij,
Tot al het eigene willen voorbij,
En heel mijn leven weerschijn zal zijn,
\'t Al U gelijke, al \'t oude verdwijn, (bis.)
214.    NIET ZONDER KRUIS.
1.   Gods kind kan zonder kruis niet zijn;
Wil u dan niet bedroeven,
Als onze God met smart en pijn
De Zijnen komt beproeven!
Hij zendt Zijn kind,
Dat Hij- bemint,
Juist door beproeving zegen!
Hoe diep zijn \'sHeeren wegen!
2.   Gods kind kan zonder kruis niet zijn;
Het wordt door God gezonden.
Treft ons dan leed en ramp en pijn,
Een Vader slaat die wonden.
Zijn liefde kan
Niets anders dan
Wat heilzaam is ons zenden;
O! dat wij \'t steeds erkenden!
-ocr page 153-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
Gods kind kan zonder kruis niet zijn;
Hij roept ons tot ontwaken,
Opdat het leven niet verkwijn\',
Als wij naar rust& haken.
De Heer genaakt;
Wel hem, die waakt!
Voor hem de vreugd des Heerenl
Geen kruis — geen triomfeeren.
Ook ik kan zonder kruis niet zijn;
Wat God zendt, wil ik dragen.
Mijn trouwe Vader zendt die pijn;
Het zijn maar korte plagen.
Straks wordt het dag,
En hoopvol mag
Het harte zich verblijden:
Ik wil met Christus lijden!
215. EENSWILLENDHEID.
1.   Leer mij, Heere, als in gebeden
Mijne ziel tot U zich heft,
Dan geloovig aan te nemen
Al wat van Uw hand mij treft.
Met mijn Heiland te betuigen,
Dat het beter is veel meer,
Zoo alleen Uw wil geschiede
En de mijne niet, o Heer!
2.   Wat gij Heer! hebt goedgevonden,
Leer mij dat in mijn gemoed,
Onderworpen goed te vinden
Als gewis\'lijk wijs en goed.
Leer mij in \'t geloof begrijpen,
Dat het beter is veel meer,
Zoo alleen Uw wil geschiede
En de mijne niet, o Heer!
-ocr page 154-
148
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
3. Ja, mijn Vader! in mijn smarten
Zoek ik troost bij U alleen,
Om in Uwen wil te rusten
Bij des levens tegenheên.
Met mijn Heiland wil \'k betuigen,
Dat het beter is veel meer,
Zoo alleen Uw wil geschiede
En de mijne niet, o Heer!
216. HEILSVERWACHTING.
1.   U, Heer Jezus, te gelijken!
U te zien, gelijk Gij zijt,
\'t Blijft, wat hier ook moog\' bezwijken,
Hope, die mijn ziel verblijdt.
O, blijve in dit aardsche leven
\'t Oog op Uwe heerlijkheid
Steeds gericht; en wil mij geven,
Dat ik daarvoor word bereid.
2.   Wat zijn \'s levens idealen,
Hoe verheven opgericht,
Wat kan bij het uitzicht halen
Van dit hemelsch vergezicht!
Ben ik \'t waardig? — mijn geweten
Wijst me op mijn bevlekt gemoed,
Maar mijn Heiland laat mij weten:
„Ja; gewasschen in mijn bloed 1"
217. ONTWAAK.
1. De morgen is reeds lang gekomen:
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
De ziel leeft niet bij vage droomen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
De ziel leeft niet bij vage droomen,
Haar leven heeft een grootscher taak;
De morgen is reeds lang gekomen!
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
-ocr page 155-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     149
2.   Verbreek, al wat u nog houdt tegen,\'
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
Het licht straalt neder op uw wegen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
Het licht straalt neder op uw wegen,
Dat niemand toch de kroon verzaak!
Verbreek, al wat u nog houdt tegen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
3.   Gods levensadem waait u tegen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
Hij reikt uw ziel een nieuwen zegen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
Hij reikt uw ziel een nieuwen zegen,
Dat Hem uw loflied groot dan maak\';
Gods levensadem waait u tegen,
Ontwaak, Ontwaak! (bis.)
218. AAN UW ZIJ.
1.   Heer, Gij zijt mijn eeuwig erfdeel,
Meer dan \'t leven zijt Gij mij:
Laat mij op mijn pelgrimsreize
Altijd wandlen aan Uw zij.
Koor: Aan Uw zij, dicht nabij, (bis.)
Alles, alles wil ik lijden,
Mag \'k slechts wandlen aan Uw zij.
2.   Heer, ik vraag geen aardsche schatten,
\'k Vraag geen eer of heerschappij;
Wat ik bid, het is genade,
Om te wandlen aan Uw zij.
3.   Draag mij door de zee des levens,
Draag mij door het doodendal,
Tot ik kom in \'s Hemels zalen,
Waar \'k U eeuwig loven zal.
-ocr page 156-
150                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
219. NEEM DE WERELD, GEEF MIJ JEZUS.
1.   Neem de wereld, geef mij Jezus,
Wereldvreugd gaat ras voorbij;
Maar de liefde van mijn Heiland,
Blijft voor eeuwig rijk en vrij.
Koor: O, de hoogte en lengte en diepte
Van Zijn liefde zonder peil!
O! de volheid van verlossing,
Onderpand van \'t eeuwig heil.
2.   Neem de wereld, geef mij Jezus,
Want Zijn troost is zalig, zoet;
Hij bewaakt mij, geeft mij vrede,
Dat is \'t wat mij juichen doet.
3.   Neem de wereld, geef mij Jezus,
Want in Hem heb \'k eeuwig licht!
En op \'s levensweg met Jezus,
Blijft geen duisternis in \'t zicht.
4.   Neem de wereld, geef mij Jezus!
\'k Weet, Hij stierf voor mij aan \'t kruis,
\'k Dank Hem hier en ook voor eeuwig,
Als \'k Hem zie in \'t Vaderhuis.
220. IK HEB U STEEDS VAN NOODE.
1.   Ik heb U steeds van noode,
O, Heiland! vol gena!
Mijn ziel vindt haren vrede
Alleen op Golgotha!
Koor: Wil nimmer mij verlaten,
, Doe mij de zonde haten;
Bij U alleen is leven!
Heer, slechts bij U!
2.   Ik heb U steeds van noode
O, Heiland, blijf bij mij!
Hoe ook de wereld lokke,
Gij slechts maakt waarlijk vrij.
-ocr page 157-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     151
3.   Ik heb U steeds van noode,
In vreugde en leed;
Gij zijt mijn steun, mijn wapen,
Tot mijne hulp gereed.
4.   Laat me in U groeien, bloeien,
Heer, die de Wijnstok zijt,
Maak mij een vruchtbre ranke,
Aan U alleen gewijd!
221. JEZUS ALLEEN!
1.   Jezus alleen! Geen andre meesters meer,
Gelijk in \'t droef verleen!
Van loongunst vrij, en vrij van ijdele eer!
Die meesters van voorheen!
\'k Wensch van die allen me at te keeren,
Opdat geen ander moog\' regeeren,
Dan Hij alleen! {bis.)
2.   Hoe minder \'k word, te meer gevoel ik mij
Door Zijne kracht omgord.
Och, wierd voortaan mijns Heeren heerschappij
In mij door niets verkort!
Hij kroont te meer mij met Zijn gaven,
Die mij verkwikken, sterken, laven,
Hoe minder \'k word! (bis.)
3.   Hij is de Heer. — De dienstmaagd treedt terug.
Eerbiedig voor haar\' Heer!
Hoe gaarne dien ik Hem gereed en vlug
En vaardig tot Zijn eer.
\'k Wensch Hem te dienen al mijn dagen,
Wat Hij beschikt — ik zal niet klagen — "
Hij is de Heer! (bis.)
4.   De Heer alleen! — De naam van Jezus gloei\'
In \'t hart van groot en kleen,
En straal\' hoe meer de levensstroom vervloei\',.
Te klaarder om ons heen!
-ocr page 158-
152                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
O worde ik kleiner, altijd kleiner,
En schitter\' in mij daaglijks reiner:
„De Heer alleen!" {bis.)
222. JEZUS, DE ZON DES LEVENS.
1. O Jezus, Levenszonne!           2. Daar is voor mij geen leven,
Voor wien al \'t duister vliedt,    Geen kracht, die leven geeft,
O Jezus, Levensbronne!            Zoo Gij\'t mij niet wilt geven,
Die zooveel heil ons biedt,         Zoo Gij niet in mij leeft.
Wat wentele of keere,                Daar is voor mij geen sterven,
Gij blijft mijn hoogste schat.       Zoo Gij slechts bij mij zijt;
Hoe onuitspreek\'lijk, Heere! ) M Van wat mij zou verderven \\ ..
Hebt Gij ons liefgehad! $        Hebt Gij mijn ziel bevrijd. ] 01S
223. OP HET ALTAAR GODS.
1.   Neem mijn leven, laat het Heer!
Toegewijd zijn aan Uw eer;
Neem mijn handen, dat ze \'t merk
Dragen van Uw liefdewerk.
2.   Eiken dag, ja ied\'ren stond
Zij Uw lof in mijnen mond;
Elke schrede van mijn voet,
Zij geheiligd door Uw bloed.
3.   Zij mijn zang steeds U gewijd,
U, den Heer, ten allen tijd!
Laat mijn lippen zijn vervuld
Van den Losser mijner schuld.
4.   Neem mijn zilver en mijn goud,
Dat ik daarvan niets weerhoud\';
Dat mijn kennis t\' allen tijd,
Worde aan Uwen dienst gewijd.
5.   Zij mijn wil in mij gedood,
En Uw wil mijn daag\'lijksch brood;
Maak mijn hart tot Uwen troon,
Vader, Heil\'ge Geest en Zoon.
-ocr page 159-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     153
6. U behoort mijn liefdeschat:
Gij hebt mij eerst liefgehad;
Ziel en geest en lichaam, Heer,
Leg ik op Uw altaar neer.
224.    LEVENSWIJDING.
. Verward in zinsbekoring,       2. Sinds klinken in mijn ziele
In angst en zielenood,
                Vol wonderzoeten klank,
In diepten van ellende,               Gezangen, van bevrijding
In banden van den dood,            En stillen, vromen dank.
Hebt Gij \'t verbroken harte, Met wierook der gebeden
De ziel, door schuld verplet, Gaan ze opwaarts tot Uw eer:
Uit wond\'re liefde, o Heere! Mijn ziel met vreugdebeven,
Geheeld en uitgered.
                  Lof offert U, den Heer!
. Der wereld schitterglansen    4. U, Heer! zij hart en leven
Van grootheid, roem en eer, In wedermin gewijd,
Verdwijnen voor den luister Uw grootheid, roem en eere
Van Uwen dienst, o Heer!
         Het doel van al mijn strijd;
Voor Uwe wondre grootheid Mijn lied zal mij vertroosten,
Buigt zich mijn ziel in \'t stof, Als Gij door diepten leidt,
En tot Uw roem en eere
           Diep in mijn hart versterken
Zingt gansch de schepping lof! De vreugd der eeuwigheid.
225.    \'T IS UWE ZAAK.
1.   \'t Is Uwe zaak, waarvoor wij staan,
Heer Jezus, d\'Uwe alleen
Geen macht kan haar doen ondergaan,
Want met U is zij één!.
Eer \'t tarwegraan zijn halmen schiet,
En honderdvoud zijn vruchten biedt,
Moet, in der aarde diepen schoot,
Het heengaan door verderf en dood;
Eerst \'t sterven leidt
Tot volle heerlijkheid.
2.   Uw weg ten hemel ging langs \'t kruis,,
O, Jezus, Gij, ons Hoofd,
-ocr page 160-
154                     HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
\\
Zóó leidt Ge ook naar het Vaderhuis
Een ieder, die gelooft.
Doe ons maar deelen evenzeer
In lijden en verwinnen, Heer,
En breng ons dan uit allen nood
Omhoog, in \'t licht, door Uwen dood.
Door Uwen dood.
In \'t licht, door Uwen dood.
226. GORD U AAN.
1.   Gord u aan! [bis) Volk van God! waarop gewacht?
Sla in één de broederhanden!
Dring in \'s Heeren Jezus\' kracht
Door tot in de heidenlanden,
Op.! Hij zelf bereidt u voor de baan!
Gord u aan! (bis.)
2.   Voortgetreên! (bis) Volk des Heeren in het licht!
Laat de lampen helder schijnen:
\'t Oog zij op den Heer gericht!
Laat de liefde niet verkwijnen!
Richt ook naar het verste strand uw schreên.
Voortgetreên! (bis.)
3.   Doorgetreên! (bis) Volk des Heeren, houd, houd stand!
Laat geloof en moed niet zinken,
Zie niet om; in \'s Heeren hand
Ziet gij reeds de krone blinken!
Vrees geen vijand, vrees geen tegenheen!
Doorgetreên! (bis.)
227. WAAK OF, GIJ GEEST.
1. Waak op, gij geest der oude helden,
Der eerste heilgezanten van den Heer,
Die fier den vijand tegensnelden
En onvermoeid getuigden tot Zijn eer!
O werd weldra hun levenwekkend woord
In elke taal, door. ieder volk gehoord!
-ocr page 161-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     155
2.   Geef zaaiers, die van geestdrift branden;
Geef maaiers, die vol vreugd den sikkel slaan,
Gewiekte voeten, nijv\'re handen;
Daar golft een zee van welig rijpend graan.
Gord Heer des oogstes, gord Uw volk met macht!
Uw werk is groot, maar klein is onze kracht.
3.   Wij knielen voor Uw zetel, Vader!
Den smeektoon op de lippen, dien Uw Zoon
Ons heeft geleerd: ,,0 Heer, vergader
Een ongetelde schare om Uw troon!"
Eén bede rijst van heel het wereldrond:
Wij wachten op het „Amen!" uit Uw mond.
4.   Verscheur den band, verbreek de kluister,
Die satan om der volken lenden spant.
Geef aan Uw heilmaar nieuwen luister;
Zend boden tot in \'t verste heidenland!
Heel \'t aardrijk word\' Uw eigendom, o >Heer!
Giet stroomen van den Geest der waarheid neer!
5.   Uw heilig Woord zal triomfeeren,
\'t Zal schijnen in den donk\'ren heidennacht;
\'t Zal on- en bijgeloof verneêren,
Reeds naakt de dag zoo hijgend ingewacht,
Dat al wat leeft Uw grooten naam belijdt,
En in Uw heil zich eindeloos verblijdt.
228. ÉÉN LEVEN SLECHTS.
1. Eén leven slechts, één leven hier1 beneden,
Eén leven slechts! en dat gaat ras voorbij!
Eén leven slechts met al zijn schoone kansen,
Eén leven slechts! dat leven, Heer, vraagt Gij!
Gij vraagt mijn hart en gaven mij gegeven,
Gij vraagt mijn stem, mijn goed, mijn tijd en kracht.
Gij dierbre Heer, die voor mij gaaft Uw leven,
Mijn al, dat is \'t, wat Gij als dank verwacht.
-ocr page 162-
156                     HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
2. Eén leven slechts! o waarom staat gij ledig?
Hoort gij het niet? De Meester roept ook u;
Ontelbren kennen niet Zijn zondaarsliefde,
Ontelbren roepen om uw hulp juist nu!
Haast u aan \'t werk: de tijd, de tijd vliegt henen,
Straks is uw kracht, uw beste kracht vergaan!
En gij, o ziel, met uw verkwiste leven,
Zult voor Gods troon met leege handen staan!
229. GRIJP TOCH DE KANSEN.
1.   Grijp toch de kansen, door God u gegeven!
Kort is uw zijn hier, de tijd snelt daarheen.
Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven?
D\'arbeid der liefde, gedaan om u heen.
Koor:               Niets is hier blijvend, {bis.)
Alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan;
Maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus,
Dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.
2.   Geef dan uw tijd niet aan ijdele zorgen,
Help hen, die vielen; breng troost in hun smart!
O, laat uw licht schijnen blij als de morgen;
Spreek van den Heiland, die rust geeft voor \'t hart!
3.   Weet, al uw arbeid, uw lijden voor Jezus,
\'t Wordt door Hemzelve geschat naar zijn waard\'.
En eens daar boven, daar vinden wij weder
Vruchten van \'t zaad, dat wij strooiden op aard.
230. DE HEILIGE STRIJD.
1. Allen op ten strijde! moedig nu vooruit!
Jezus, onze Koning, gaat Zelf voor ons uit.
De banier des kruises bind\' ons allen saam.
\'t Hart vol heiige geestdrift, om des Konings naam.
Koor: Voorwaarts, voorwaarts allen!
Op Uw Koning \'t oog!
Laat uw krijgslied schallen
Houdt de kruisvaan hoog!
-ocr page 163-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                     157
2.   Ziet den vijand vluchten, voor des Konings naam,
Jezus blijft Verwinnaar, wat men ook beraam\'.
Laat ons blijde juichen van Zijn heerlijkheid,
Hel en Satan siddren voor Zijn Majesteit.
3.   Volgen wij Uw wegen, heugen van voorheen,
Wondren van genade volgen onze schreên,
Wat dan vall\' of wijke, wat hier ook verga,
En wat ook bezwijke, vast blijft Gods gena.
4.   Voorwaarts, ouden, jongen! vreest geen spot of smaad,
Vinde ons steeds de Koning, waar Zijn kruisvaan staat.
\'t Heilig vaandel wappert en ontplooit zich wijd.
Voorwaarts, gij getrouwen! voorwaarts in den strijd!
5.   Voor U neergebogen, aller vorsten Heer!
Brengen Uw verlosten U den lof en eer.
Lam, dat hebt verwonnen, in Uw heerlijkheid,
Prijst U Uw gemeente tot in eeuwigheid.
231. ZAAIEN MET TRANEN.
1.   Op Gods akker wordt gezaaid
Onder moeite en weenen,
Maar wordt eens de vrucht gemaaid,
Vlucht de droefheid henen.
Ja, de blijde dag genaakt,
Dat de volle schoven
Hem, die alles heerlijk maakt,
Den Voleinder, loven.
2.   Ziet dan niet alleen op \'t leed,
Telt niet slechts bezwaren!
God staat met Zijn hulp gereed,
Laat Zijn werk niet varen.
Heft het oog tot \'s Heilands kruis:
\'t Werd ten rijken zegen;
God leidt naar het Vaderhuis
Langs beproevingswegen.
-ocr page 164-
158
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
3. Leer ons, Vader, in \'t geloof
Hier Uw zaad te strooien,
Gij zult eens door schoof bij schoof
\'t Vroolijk oogstfeest tooien;
Dan zal Uwe liefde en trouw
\'t Heidendom doen nadren,
En ook Isrel vol berouw
Om het kruis vergadren.
232. \'T IS OOGSTTIJD.
1.   Komt, maaiers, \'t is nu oogsttijd,
Ziet aarz\'lend niet in \'t rond,
De tijdstroom kent geen rusten,
Haast komt de avondstond.
Al zijn de maaiers weinig,
Dit is des Heeren zaak;
Hij riep u als Zijn. knechten, )
Elk tot een eigen taak.         \\ 0ls\'
2.   Wacht niet tot andren komen,
Maar sla den sikkel aan,
En bindt tot volle schoven,
Het rijpend goudgeel graan.
De Meester riep en stelde u
Tot werken, waar gij zijt;
Een arbeid afgewogen
                ) .
Naar d\' u beschikten tijd. )
3.   Rept, maaiers, dan de handen;
Hoe klein gij zijt in tal,
Gelooft, dat God u sterken
En nooit begeven zal.
Hij is de Heer des oogstes,
\'t Gaat om Zijn eer en schat;
Bedenkt dan, met wat liefde )
U God heeft liefgehad.          ) 0ls-
-ocr page 165-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.                 159
4. Zijn liefd\' in Christus dring\' u
Tot werken zonder rust,
Ziende op een eeuwge vreugde,
Die wacht aan gindsche kust.
\'t Is hier een tijd voor arbeid,
Van ijvren vroeg en laat;
Heil, wie eens met zijn Koning i
bis.
Gekroond ten oogstfeest gaat. \\
233. HOORT GIJ DIE STEMME?
1\'. Hoort gij die stemme,            2. Hoort toch gij Chrisf nen,
Roepend uit de verte,                 \'t Heidendom vraagt hulpe;
Smeekend om redding?             Ziet! \'t heft ten hemel
\'t Is een stem der smarte;        De gebonden handen!
\'t Klinkt als een angstkreet,     O, \'t zijn uw broeders,
Afgeperst aan \'t harte,                Denkt aan hunne banden,
Biddend en klagend.                  Brengt hun uw Heiland!
3. Zegt den gebond\'nen:
Hier is uw Verlosser,
Hij, die u liefheeft,
Wilde voor u lijden!
Wil van uw zonden
Eeuwig u bevrijden,
Hij draagt uw nooden.
234. MET LEÊGE HANDEN.
1. Moet ik gaan met leêge handen,
Zóó mijn Heiland tegemoet,
Zonder één verlosten zondaar
Mee te brengen aan Zijn voet?
Moet ik gaan met leêge handen,
Moet ik zóó mijn Heiland zien,
En als loon voor al Zijn liefde.
Hem geen dankbre hulde biên?
-ocr page 166-
160                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
2.   Neen, het is geen angst voor \'t sterven,
Jezus is \'t, die mij behoudt,
Maar te gaan met leêge handen,
Dit is \'t, wat mijn ziel benauwt.
0,   te gaan met leêge handen,
Zóó mijn Heiland tegemoet,
Zonder één verlosten zondaar
Neer te leggen aan Zijn voet.
3.   Hoeveel jaren, die \'k verspilde!
Kwamen zij nog eenmaal weer,
\'k Zou ze wijden aan mijn Heiland,
Dankbaar leven tot Zijn eer.
Maar \'k moet gaan met leêge handen,
\'k Sloeg geen acht op Jezus\' stem,
\'k Kan geen enk\'le vrucht Hem toonen,
\'k Deed nog nimmer iets voor Hem.
4.   Wees toch wakker, volk des Heeren,
Werk zoolang uw pols hier slaat,
Win toch zielen voor Uw Heiland,
Eer \'t voor eeuwig is te laat.
Wilt gij gaan met leêge handen,
Zóó uw Heiland tegemoet,
Zonder één verlosten zondaar,
Neergelegd aan Jezus\' voet?
235. ZEND OOK MIJ.
1.   Hoor des Heilands vriendlijk nooden:
Wilt gij tot mijn akker gaan?
d\'Oogst is rijp en toeft den maaier,
Op zijn sikkel wacht het graan.
Luid en dringend roept de • Meester,
En een vorstlijk loon schenkt Hij.
O, wie hoort Hem en zegt dankbaar:
,,Heer, hier ben ik, zend ook mij."
-ocr page 167-
HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
2.   Kunt ge al niet aan verre stranden
Heidnen winnen door uw woord,
Zie, nabij u leven Heidnen
In een nacht van zonde voort.
Dekke u nooit het woord der traagheid:
„Wat zou ik, die niets vermag\'.\'"
O, genoeg zij \'t u, dat Jezus
Vragend op u nederzag.
3.   Ga en werk en zwoeg zoo lange
Tot het uur der rust mag slaan.
Als uw hart naar arbeid hunkert
Wijst God zelf uw taak u aan.
Doe, wat Hij begeert, blijmoedig,
Dat Zijn werk u vreugde zij;
Laat Hem blijde uw antwoord hooren:
„Heer, hier ben ik, zend ook mij.\'
236. LAAT MIJ GAAN!
1.   Hoor! der heidenen bange klacht
Dringt van verre tot ons door:
Wie brengt licht in onzen nacht?
Wie wijst ons het rechte spoor?
Koor: Laat mij gaan! de Meester roept;
Zou ik doof zijn voor Zijn stem?
Laat mij gaan! Zijn liefde dringt;
Alles geef ik op voor Hem!
2.   Dringend sprak tot ons de Heer:
Gaat in deze Mijne kracht!
In Mijn wijngaard, ver van hier
Is een werk, dat op u wacht!
3.   Wenkt mij niet aan gindsche kust
De doorboorde Heilandshand ?
Trekt der heid\'nen jammerklacht
Mij niet heen naar \'t verre strand?
-ocr page 168-
162                    HEILIGING, TOEWIJDING, ARBEID.
4. Zonder aarz\'len spoed ik mij
Derwaarts heen op Gods bevel.
Indië\'s kust verlang \'k te zien
Dierbaar vaderland, vaarwel!
237. HOOR WAT VER EN DROEVIG KLAGEN.
1.   Hoor wat ver en droevig klagen
Ruischt vol weemoed ons in \'t oor,
Op de wiek des winds gedragen
Baant het zich steeds wijder spoor,
Dringt als vragen, dringt als vragen
Ons in \'t diepst der ziele door.
2.   \'t Is de klacht van duizendtallen,
Bang door zond\' en stervensw.ee,
Die, in \'s boozen strik gevallen,
Zuchten om vernieuwden vree;
En met allen, en met allen
Klaagt en rouwt de Schepping mee.
3.   Vader, zend, och, zend Uw boden
Tot den versten grens der aard;
Moog hun stem vertoornen nooden!
En Uw Geest, die leven baart,
Wek de dooden, wek de dooden,
Trek hun harten hemelwaarts.
238.    ALS EEN STEMME VELER WAATREN.
1. Als een stemme veler waatren
Hoordet gij op Patmos\' rots
Alle volken \'t loflied schaatren,
Ziener, voor den Zone Gods!
O, wat wonderzoet geluid:
\'t Riep voor u de naad\'ring uit
Van den dag, als alle monden,
Alom Jezus\' lof verkonden.
-ocr page 169-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
Als het ruischen veler stroomen
Hooren wij aan onze ree
Vele stemmen tot ons komen
Van de morgenlandsehe zee.
Maar die stemmen juichen niet;
Droevig klinkt haar klagend lied:
Tot hoe lang nog, eer onz\' ooren
Jezus blijmaar van u hooren?
Als het golven veler zeeën
Ruisch\' die klaagstem langs ons strand,
En beweeg\' ons met de weeën
Van het arme Heidenland. . . .
Op, mijn Volk, ter heirvaart op!
Hijsch de kruisvlag in den top!
Niet gerust, eer al die waatren
Als op. Patmos \'t kruislied schaatren!
CHRISTELIJKE FEESTEN.
239. ADVENT.
1.   Het daget in den Oosten,
Het licht schijnt overal!
Hij komt de volken troosten,
Die eeuwig heerschen zal.
2.   De duisternis gaat wijken
Van d\' eeuwenlangen nacht;
Een nieuwe dag gaat prijken
Met ongekende pracht.
3.   Zij, die gebonden zaten
In schaduw van den dood,
Naar \'t scheen van God verlaten,
Begroeten \'t morgenrood.
-ocr page 170-
164                             CHRISTELIJKE FEESTEN.
4. De zonne voor wier stralen 5. Gij Evangelieboden,
Hel nachtlijk duister zwicht, Die roemt in Christus\' kruis,
En die zal zegepralen,
                Gij moet de volken nooden
Is Christus, \'t eeuwig Licht. Naar \'t hemelsch Vaderhuis.
6. Van uit die hooge woning
Daalt alle licht en vree:
Hij Zelf, de groote Koning,
Brengt \'s hemels gaven meê.
240. GEZANG 270.
1.                                                  2.
Hoe zal ik U ontvangen,         Ver van den troon der tronen
Hoe wilt Gij zijn ontmoet,       En \'s hemels zonneschijn,
O, \'s werelds hoogst verlangen   Wilt G\'onder menschen wonen.
Des stervlings zaligst goed?      Der menschen Broeder zijn!
Dat ons Uw Geest verlichte,    Met God wilt G\'ons verzoenen;
Houd zelf den fakkel bij,        Tot God heft G\'ons omhoog,
Die, Heer, ons onderrichte,    En onder millioenen
Wat U behaaglijk zij.             Hebt Gij ook mij in\'t oog.
3.                                             4.
\'k Lag machteloos gebonden:    Wat deed uit \'s hemels zalen,
Gij komt en maakt me vrij;       O Heer der heerlijkheên!
Ik was bevlekt met zonden:   Op aard\' U nederdalen?
Gij komt en reinigt mij.          . Uw groote liefd\' alleen,
Het leven was mij sterven,     Uw eindeloos erbarmen
Tot Gij mij op deedt staan;  • Met onzen grooten nood,
Gij doet mij schatten erven,     Dat als met zeegnend\' armen
Die nimmermeer vergaan.       En reddend ons omsloot!
5.                                             6.
Nu hebt gij niet te vragen,     Nog eenmaal zal Hij komen
Of God wel vrede biedt:         Als Richter van \'t heelal,
„In menschen welbehagen!"   Die \'t moede hoofd der vromen
Zoo klinkt het Englenlied.         Voor eeuwig kronen zal.
\'tKlinkt voort,waarheenw\'ook Nog is die dag verborgen:
Uit Bethlem Ephrata [zwerven, Wacht hem geloovig af,
Het klinkt ook onder \'t sterven  Terwijl de groote morgen
Nog in ons harte na!              Reeds schemert boven\'t graf\'
-ocr page 171-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              165
241. VERHEUG U, VOLK.
1.   Verheug u, volk, in duisternis gezeten,
En maak u op, kom blijde tot het licht!
De schaduw van den dood is nu geweken,
En voor den grooten glans van \'t Heil gezwicht.
Ons harte juicht, door heil\'ge vreugd bewogen,
Wijl \'t Kind verscheen, zoo lang aan ons beloofd,
Het Woord werd Vleesch, God zelf is nu verschenen,
De Zoon gegeven, hoog door ons geloofd!
2.   Ziet Hem in armoe in een stal geboren,
Hij was er vóór den tijd; Hij blijft altoos;
Hij is de Sterke Held, Gods uitverkoorne;
De vrede, dien Hij brengt, duurt eindeloos.
De scepter van Gods recht is in Zijn handen,
Tot in alle eeuwigheid gevest Zijn troon,
In Zijnen Naam moet alle knie zich buigen,
Hem huldigend als \'s Vaders één\'gen Zoon.
3.   Werd Hij voor u in armoe hier geboren,
O, leer het dan bij Zijne Krib verstaan,
Dat gij alleen door Zijnen Geest herboren,
Arm in u zelf, Zijn Rijk kunt binnengaan.
Heeft Hij u tot Zijn heerlijkheid geroepen,
Volg Hem gehoorzaam op den weg van \'t Kruis,
Verlaat de wereld, die Hem blijft verwerpen,
En richt uw schreden blij naar \'t Vaderhuis!
n/ 242. GEZANG 114.
/ \\ Wijze: No. 21.
1.   Nog juicht ons toe die\' zaalge nacht,
Waarin \'t gestarnt met nieuwe pracht,
En \'t Englenheir met nieuwe vreugd,
Zich over Jezus\' komst verheugt.
2.   Hij komt, die \'t beeld des Vaders draagt,
Geboren uit een reine maagd,
God Zoon in \'t vleesch, der Englen Heer,
God Zelf, Hij komt, elk zing\' Hem eer!
-ocr page 172-
166                              CHRISTELIJKE FEESTEN.
3. O Zoon van God, den mensch gelijk,
Voor wie verlaat G\'Uw troon en rijk,
Voor wie wordt Gij in \'t stof verneêrd,
Die met een\' wenk \'t heelal regeert?
i. Voor wie? voor heilig\' Englen? neenl
Die zingen \'t heil der aard alleen:
Voor zondaars daalt der Englen Heer!
Voor arme zondaars daalt Hij neer.
5.   Wij buigen ons op Gods bevel,
Voor U, voor U, Immanuël!
Voor U, die smart en armoe lijdt,
Omdat Gij onze Heiland zijt.
6.   Geloofd zij God, die ons bemint,
Om U in ons behagen vindt,
En d\' aard vervult met Zijn gena\',
Geloofd zij God! Halleluja!
243. \'T LICHT DEZER WERELD.
1.   \'t Licht dezer wereld is reddend verschenen,
\'t Woord, dat voor \'d eeuwen bij God was, werd vleesch.
Christus komt menschen met God weer vereenen,
Zondaars verlossen van oordeel en vrees.
Hemelen, wilt uw gezangen ons leenen!
\'t Licht dezer wereld is reddend verschenen.
2.   Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden,
d\'Eeniggeboorne des Vaders maakt vrij.
\'t Lied der verlossing weergalmt langs de stranden;
Dat nu heel d\'aard Hem als Redder belij;
Moog aller harten van dankbaarheid branden!
Christus daalt neder, geslaakt zijn de banden!
3.   Christus daalt neder, als \'t offer der zonden;
Dank en aanbidding dien Eengen gebracht!
Laat ons met d\'Englen Zijn liefde verkonden,
Prijzen het Lam, aan het kruishout geslacht!
Wie kan die diepten van liefde, doorgronden!
Christus daalt neder, als \'t offer der zonden.
-ocr page 173-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
4.   Christus daalt neder, als Bron van \'t verblijden!
Drink\' hij, die dorst heeft, en laav\' zich om niet!
Koom tot die waatren, wie bukt onder \'t lijden,
Waar Zijn ontfermen genezing u biedt!
Kranken, komt knielend uw hulde Hem wijden!
Christus daalt neder als Bron van \'t verblijden.
5.   Christus daalt neder, als \'t beeld van den Vader;
Volken! geknield op die beeltnis gestaard!
Aard! dat uw kroost om dien Heer zich vergader,
Die voor de broedren Zijn leven niet spaart!
Amen! Heer Jezus, kom telkens ons nader!
Voer ons te zaam eens in \'t huis van Uw Vader 1
-K
244. EEN RIJSJE IS ONTSPRONGEN.
1.   Een rijsje is ontsprongen
Aan Jesse\'s ouden stam;
Van wien profeten zongen,
Lang, lang vóór dat Hij kwam.
Het was te middernacht,
          ,
Dat Hij ons werd geboren,
Die ons verlossing bracht.
2.   Toen is het Licht verrezen
En \'t schijnt nu heinde en veer;
Luid wordt Zijn naam geprezen,
Hij is der volkren Heer.
Hij schijnt ook in ons hart.
Ook ons komt Hij genezen
En troosten in de smart.
3.   O Jezus, wil bij \'t scheiden
Van \'s werelds zonde en kruis,
Ons vriendelijk geleiden
In \'t heerlijk Vaderhuis,
Waar wij met de englen saam
Voor Uwen troon ons buigen
En loven Uwen naam.
-ocr page 174-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
245. GEZANG 229.
1.   Daar is uit \'s werelds duistre wolken
Een licht der lichten opgegaan!
Komt tot zijn schijnsel alle volken!
En gij mijn ziele! bid het aan.
Het komt de schaduwen beschijnen,
De zwarte schaduw van den dood;
De nacht der zonde zal verdwijnen,
Genade spreidt haar morgenrood.
2.   Wat heil! een Kind is ons geboren,
Een Zoon gegeven door Uw kracht!
De heerschappij zal Hem behoor^n;
Zijn last is licht, Zijn juk is zacht.
Zijn naam is Wonderbaar; Zijn daden
Zijn wondren van genade alleen!
Hij doet ons, hoe met schuld beladen,
Verzoend voor \'t oog des Vaders treên.
3.   O, Vredevorst, Gij kunt gebieden,
Den vrede op aard en in mijn ziel!
Doe eiken zondaar tot U vlieden;
         /
Dat al wat ademt voor U kniel\'!
Dit zal de God des heils bewerken;
Hij zal den zetel, U bereid,
Met recht en met gerechte sterken:
Hem zij de lof in eeuwigheid!
KOMT EN LAAT ONS CHRISTUS HEREN I
1.   Komt en laat ons Christus eeren,
Hart en zinnen tot Hem keeren
Zingt dien trouwen Heer der Heeren,
Christnen in Zijn naam gedoopt.
2.   O hoe is Hij ons genegen;
Louter goedheid, louter zegen,
Komt ons van dien Heiland tegen,
Iedren dag en ieder uur.
-ocr page 175-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                             169
3.   Hem, wien blijde herders vonden,
Toen hun de Engelen verkondden,
Dat Hij redden kwam van zonden,
Hem zij lof in eeuwigheid.
4.   Zingen wij, met dank en bede,
\'t Lied der heiige Englen mede:
Eer omhoog, op aarde vrede,
Door het welbehagen Gods!
247. NU ZIJT WELLEKOME, JEZU, LIEVE HEER.
1.   Nu zijt wellekome, Jezu, lieve Heer!
Gij komt van alzoo hooge, van alzoo veer,
Nu zijt wellekome van den hoogen hemel neer!
• Hier al in dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.
Halleluja.
2.   Halleluja Heere! Laat ons zingen blij,
Daarmee ook onze liedren beginnen vrij,
Jezus is geboren op heiligen Kerstnacht,
Hoog zij Hij geprezen en hoog Zijn naam geacht.
3.   d\' Herders op den velde, hoorden een nieuw lied
Dat Jezus was geboren, zij wisten \'t niet:
Gaat aan gene straten gij zult Hem vinden klaar.
Bethlem is de stede, daar is \'t geschied, voorwaar!
4.   Wijzen uit den Oosten uit zoo verren land,
Zij zochten onzen Heere, met offerand:
Ze offerden ootmoediglijk myrrh, wierook ende goud,
\'t Eeren van dat Kinde, dat alle ding behoudt.
Halleluja!
248. JUICHT VROOLIJK NU.
1: Juicht vroolijk nu, gij vromen,
In dezen blijden tijd!
Uw Heiland is gekomen,
De Heer der Heerlijkheid!
Wel niet met praal en pracht,
Maar sterk om \'t overheeren
-ocr page 176-
170                              CHRISTELIJKE FEESTEN.
En ganschlijk te verneeren
Des duivels groote macht.
2.   Hij zoekt hier op deez\' aarde
Geen scepter en geen kroon;
Een rijk van hooger waarde
Wacht Hem op \'s hemels troon;
Maar Hij omhult Zijn macht
En wil het lijden dragen,
Tot \'s Vaders welbehagen
Gehoorzaam is volbracht.
3.   Gij, armen en bedroefden,
In deez\' benauwden\'tijd,
Door angst en smart beproefden,
Die onophoudlijk lijdt,
Weest nochtans welgemoed,
En wilt met blijde zangen
Üw Vorst en Heer ontvangen,
Uw heil, uw hoogste goed.
4.   Gij zult Hem zien verschijnen,
Hij komt, die al uw druk
En droefheid doet verdwijnen,
Verwisselt in geluk!
Hij kan u helpen. Waakt,
Houdt biddend in gedachten,
Dat wij Zijn komst verwachten:
Uw Vriend, uw Redder naakt!
249. GEEF EER DEN HEER.
1.   Geef eer den Heer! In menschen welbehagen!
Zoo klinkt ons lied op hoogen toon.
\'t Is heden weer de heerlijkste aller dagen,
\'t Geboortefeest van \'s Vaders Zoon.
2.   Geef eer den Heer! Zijn vrede daalde op aarde,
En drong tot Oost en Westen door.
In Jezus heeft weer \'t menschenleven waarde,
Ons heil is \'t lied. van \'t englenkoor.
-ocr page 177-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              171
3. Geef eer den Heer! In menschen welbehagen!
Zij \'t lied op aarde en voor Gods troon.
Dan zullen we eens het witte feestkleed dragen,
Gekroond met Jezus\' koningskroon.
250. JUICHT NU Gil HEEMLEN.
{Wijze No. 2.)
1. Juicht nu gij heemlen, verheugt u gij Engelenkoren!
Zingt Uwen Heer, die als mensch in een stal wordt geboren;
Met wat gena, slaat God Zijn menschenkind ga,
In zonde en jammer verloren.
2. Komt en aanschouwt nu,hoe diep zich de Heer heeft gebogen,
Ziet deze Liefde, die met onze ellende bewogen,
In d\'afgrond daalt, voor onze schulden betaalt,
En ons verheft naar den hoogen.
3. Hebt gij dan Heere! ook mijner nog willen gedenken?
Wilt Gij Uzelven in eeuwige erbarming mij schenken?
O, Heer! ik kniel! Zou niet in ootmoed mijn ziel
Biddend Uw liefde overdenken?
4. Koning der heerlijkheid, Kindeke op aarde gevonden!
O, laat mij op \'t innigste aan U, mijnen Heer zijn verbonden.
Wees Gij mijn deel! Zij ik ook d\'Uwe geheel!
Die mij verlost van mijn zonden.
251. KERSTLIED.
1.   __                  Eng\'len verschijnen,
Starren verdwijnen
Voor het gezicht van dien blinkenden stoet;
\'t Nachtelijk duister
Wijkt voor dien luister,
Waarmee de hemel thans de aarde begroet.
2.                        Hij is verschenen,
Lang reeds voorhenen
Door Gods profeten aan Isrel voorspeld,
-ocr page 178-
172                             CHRISTELIJKE FEESTEN.
Ginds in de doeken
Moet ge Hem zoeken,
Zoo beeft Gods Engel aan herders verteld.
3.                        Arm als niet ééne
Is Hij verschenen,
Jezus, uw Heiland, Gods eenige Zoon,
Als mensch geboor\'ne
Zoekt Hij. \'t verloor\'ne,
Daartoe verliet Hij Zijn herrielschen troon.
4.                        Zondaars! verblijdt u:
Jezus bevrijdt u,
Zegent en zoekt u; o knielt voor Hem neer.
Herders en Wijzen
Komen en prijzen
Met \'s hemels Eng\'len uw Heiland en Heer.
5.                        Dat we ook Hem zoeken
\'t Kindeke in doeken,
Arm, in een kribbe gelegd hier op aard.
O, wil ons toonen,
Dat Ge ook wilt wonen
Heere! in ons harte, Uw liefde ook niet waard.
252. STILLE NACHT.
1.   Stille nacht, heilige nacht!
Davids Zoon, lang verwacht,
Die millioenen eens zaligen zal,
Wordt geboren in Bethlehems stal,
Hij der schepselen Heer! (bis.)
2.   Hulploos Kind, Heilig Kind,
Dat zoo trouw, zondaars mint.
. .Ook voor mij hebt G\'U eere ontzegd,
Werdt Ge in stroo en in doeken gelegd,
Leer m\'U danken daarvoor! (bis.)
-ocr page 179-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              173
t
3. Stille nacht, heilige nacht!
Heil en vree wordt gebracht, \'
Aan een wereld, verloren in schuld,
Gods belofte wordt heerlijk, vervuld,
Amen, Gode zij d\'eer! [bis.)
253. EERE ZIJ GOD.
Eere zij God, (bis) in den Hooge, (3 maal) vrede op
aarde, (bis) in de menschen een welbehagen. Eere zij God
in den Hooge, (bis) vrede op aarde, (4 maal) in de men-
schen (bis) een welbehagen in de menschen een welbehagen,
een welbehagen. Eere zij God (bis) in den Hooge (3 maal)
vrede op aarde (bis) in de menschen een welbehagen.
Amen (2 maai).
254. ENGELENSTEMMEN.
1. Wat zijn deze akkoorden, 2. Uit die reine sferen,
Plechtig, lieflijk, zacht,
               Uit der englen koor
Die zich laten hooren                Dringen jubelklanken
In den stillen nacht!                 Tot deez\' aarde door!
Hoor! \'t zijn Englenstemmen, Lof, aanbidding, eere
Zingend van den vree,
              Zij aan God gebracht!
Dien de komst van Jezus          En den mensch verlossing,
Brengt op aarde mee.               \'t Heil, zoo lang verwacht!
3. Heem\'len, zingt het mede;
Jubel, aard, verheugd!
Bergen, doet weerklinken
TLied van vrede en vreugd!
Jezus is geboren!
En Zijn komst brengt vree .
Tot aan -\'s aardrijks einden!
Juicht nu allen meê!
255. LATEN WIJ AANBIDDEN.                     /
1.                Komt allen te zamen
Komt, verheugd van harte.
-ocr page 180-
174
CHRISTELIJKE FEESTEN.
Bethlehems stal in den geest bezocht.
Zien wij dat Kindje, ons tot heil geboren.
O, laten wij aanbidden (3 maal)
Dien Koning.
2.                   De Heiland der wereld,
Gods geliefde Zone,
Ligt in een krib en op schamel stroo!
\'t Is de Beloofde, nu op aard verschenen!
O, laten wij aanbidden (3 maal)
Dien Koning.
3.                   Komt zingt nu dien Heiland,
Hemelsche Englenkoren;
Zingt Zijne liefde, gij menschenkind!
Eere zij God in hemel en op aarde
O, laten wij aanbidden (3 maal)
Dien Koning.
256. DE KERSTNACHT.
1.   O Kerstnacht schooner dan de dagen!
Gezegend zij de gouden ster,
Waarbij Orion, haalt noch Wagen,
Die thans ons tegenblinkt van ver.
Wij buigen ons met d\'Oosterwijzen,
Bij \'t kribje van Maria\'s Zoon;
Wij willen Hem met d\' Englen prijzen,
Gedaald van uit Jehova\'s troon.
2.   Ja, hoort G\', o Heer! der englen zangen,
Gij hoort ook \'t lied van \'t menschenkind,
Dat van zijn heiligst zielsverlangen
In Jezus de vervulling vindt.
Waar dus uit onze Kindermonden,
Tot U de lof omhoog zal gaan,
Gij, die Uw Kind ons hebt gezonden,
Neem ook deez\' kinderlofzang aan!
-ocr page 181-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
3. Komt, dat nu allen zich vereenen
In \'t jubellied van Bethlehem,
Dat oud en jong nu kracht verleenen,
Aan \'t blijde lied der kinderstem.
Zij deden voor den Heer te zamen
\'t Hosanna klinken blij en luid,
Komt roepen wij in koor ons Amen,
Hosanna, Amen! Amen! uit.
257. DE ENGELEN.
1.   In der schepping morgenstond,
Klonk het englenlied in \'t rond.
Toen Gods macht in \'t maatloos diep,
Hemel zee en aarde schiep.
2.   Weder klonk der engten stem
, Bij de krib van Bethlehem,
Toen Gods Zoon op aard verscheen
Als een kindje, arm en kleen.
3.   Nog eens galmt der engten koor
Met gejuich de heemlen door,
Als Gods Zoon met majesteit
Wederkomt in heerlijkheid.
4.   Schoon der engten lied U prijst,
En U eeuwig eer bewijst,
Toch versmaadt Ge, o Heiland, niet,
\'t Stamelende kinderlied.
5.   Eenmaal juichen in Uw naam,
Engten, menschen, kindren saam.
Och, dat dan ook onze mond
Mee moog juichen in dien stond.
258. WELK EEN GLANS VAN HEMELSCH LICHT.
1. Welk een glans van hemelsch licht
Daalt in Bethlems stille dreven,
-ocr page 182-
176
CHRISTELIJKE FEESTEN.
Waarin englenscharen zweven,
En der sterren pracht voor zwicht!
O hoe schoon, (bis.)
              ) ..
. Klinkt dier englen harpentoon! \\ l \'
2.   Welk een boodschap meldt hun lied?
„Vrede is aan deze aard beschoren";
Want de Heiland is geboren;
Die voor ons Gods troon verliet.
O hoe blij, (bis.)                     ) fe.
Maakt die englenboodschap mij! \\
3.   In de kribbe ligt Hij neer,
Door een handvol stroo gedragen,
„In de menschen welbehagen"
Zingen de englen tot Gods eer
O hoe groot, (bis.)                 ) bi$
Is die redder uit den nood! )
4.   Heeft God ons dan zóó bemind,
Dat Hij ons Zijn Zoon wou geven?
Zondaars schenkt Hij \'t eeuwig leven,
En Hij maakt ons tot Gods kind.
O hoe rijk (bis.)                    )
bü.
Is dit godlijk liefdeblijk.             J
259. KRIBBE EN KRUIS.
1.   Heerlijk klonk het lied, der englen
In het veld van Ephrata:
Eere zij God in den hooge,
Looft den Heer, Halleluja!
Koor: Vrede zal op aarde dagen,
God heeft in den mensen behagen;
Zalig die naar vrede vragen,
Jezus geeft dien, hoort Zijn stem.
2.   Jezus kwam op aarde neder,
Als een kindje klein en teer:
Maar, hoe arm Hij toen mocht wezen,
Hij was aller Hoofd en Heer.
-ocr page 183-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
3.   In een kribbe lag Hij neder,
Weldra werd een kruis Zijn troon;
Ja, om zondaars te verlossen.
Droeg Hij spot, en smaad en hoon.
4.   Leer ons bij Uw kribbe buigen,
Leer ons knielen bij Uw kruis;
Leer ons in Uw Naam gelooven,
Neem ons eens in \'t Vaderhuis.
260. IN DE LIJDENSWEKEN.
(Wijze Gezang 160.)
1.   Hosianna in den hoogen!
Den Almachtige zij eer!
Ziet, een Koning doet Zijn intocht,
Vreedzaam, zonder zwaard of heir.
Hem verzeilen arme zondaars
En de kranken al te gaar;
\'t Welkom wordt Hem toegeroepen
Door een groote kinderschaar.
2.   Open uwe hooge poorten,
Heil\'ge stad, voor Davids Zoon!
Neem Hem op in huis en harte,
Plaats Hem op den Koningstroon!
Strooi uw palmen op Zijn paden,
Spreid uw kleedren voor Zijn voet,
Want Hij komt, door Gods genade,
Als een Koning, groot en goed!
3.   Maar waar is de kroon der eere,
Dien gij dezen Vorst bereidt?
Waar de koninklijke mantel
Dien gij om Zijn schouders spreidt?
Waar, waar blijft de gouden scepter,
Dien de Vorst toch dragen moet?
\'k Zie deez\' intocht met bevreemding,
\'k Breng met huivering mijn groet.
-ocr page 184-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
4.   Ach, daarbuiten groeit de krone
Aan den doornstruik in het dal;
En het riet wordt daar gesneden,
Dat Zijn schepter wezen zal;
En de mantel, die Zijn schouders
Dekken zal, als purpren kleed,
Houdt aireede een arme heiden,
Onbewust voor Hem gereed.
5.   Ja, de zetel wordt vervaardigd
Voor den grooten Menschenzoon:
Hoort, de bijlslag in de verte
Velt het hout voor Zijnen troon:
Nu de boom is afgehouwen,
Volgt de dag der kroning dra;
Heere Jezus, ach, men bouwt U
Ginds een troon, op Golgotha!
261. GOEDE VRIJDAGSLIED.
(Wijze: Gezang 123.)
1.   Daar hangt, mij breekt het harte,
Omringd door smaad en hoon.
Mijn Heiland, Man van smarte,
Aan \'t schandlijk kruis ten toon.
\'k Zie naaglen in Zijn handen,
Een doornkroon op Zijn hoofd,
Zijn lichaam is, o schande,
Van kleeding gansch beroofd.
2.   O, Lam, van God geslagen
Om mijne zond\' en schuld,
Wat smaad hebt Gij gedragen,
Wat pijn hebt Gij geduld!
Ik kan haar niet doorgronden,
O Jezus, Uw gena;
Maar \'k weet: voor mijne zonden
Stierft Gij op Golgotha.
-ocr page 185-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              179
3. Och, Heiland! wil mij leeren
De zond\' altijd \'t ontvlien,
En mocht ik haar begeeren,
Geef m\'op Uw kruis te zien.
Och! maak mijn jeugdig harte
Toch van de zonde vrij.
O Jezus, Man van smarte,
Gestorven ook voor mij!
262. GOEDE VRIJDAG.
1.   Laat, Heiland onzer zielen!
Mij bij Uw kruishout knielen
En zien Uw jamm\'ren aan:
Uw doornenkroon, Uw \'wonden,
Uw eer door smaad geschonden,
Dat zij mij diep ter harte gaan!
2.   Want de oorzaak van Uw wonden
Ben ik, door mijne zonden
En van Uw smaad meteen;
De schuld van al de p.lagen,
Door U, o Lam! verdragen,
Is mijne, o Heer! de mijne aleen.
3.   Wat zou \'k dan jammerklagen
Bij \'s levens kruis en plagen,
Gemis van \'s levens zoet?
Het ergst\' van alle kwaden,
Dat kan mij niet meer schaden:
Mijn schuld is door Uw kruis geboet.
263. JEZUS, LEVEN VAN MIJN LEVEN.
Opdat ik niet redloos sterven
Maar Uw heerlijkheid zou erven;
Voor dit heil aan mij geschied,
Prijz\' U eeuwiglijk mijn lied.
1. Jezus, leven van mijn leven,
Jezus, dood van mijnen dood,
Die U hebt voor mij gegeven,
Zelf U off rend voor mijn nood;
-ocr page 186-
180
CHRISTELIJKE FEESTEN.
2.   Gij, o Heer, Gij hebt verdragen
Lasteringen, spot en hoon,
Zijt gebonden en geslagen
Gij, des Vaders eigen Zoon,
Om van zondenboei en lijden
Mij, verloorne, te bevrijden.
Voor dit heil, aan mij geschied,
Prijz\' U eeuwiglijk mijn lied.
3.   Hoe U smaad en spot mocht honen,
Gij zweegt bij al \'t lastren stil,
Liet Uw hoofd met doornen kronen;
\'k Weet het, Heer, om mijnentwil.
\' Om mij, die Gods beeld moest derven,
Weer Zijn beeltnis te doen erven.
Voor dit heil aan mij geschied,
Prijz\' U eeuwiglijk mijn lied.
4.   Heer, Verzoener mijner zonden,
Heiland, die mij hebt gezocht,
Die mijn boeien hebt ontbonden
En voor God mij vrijgekcrcht.
Ik, onrein, in schuld verloren,
Ben in U opnieuw geboren.
Voor dit heil aan mij geschied,
Prijz\' U eeuwiglijk mijn lied.
264. GEZANG 271.
1.
O, hoofd, bedekt met wonden,
Belaan met smart en hoon!
O hoofd, ten spot ombonden
Met eene doornenkroon!
Eertijds gekroond met stralen
Van meer dan aardschen gloed,
Waarlangs nu drupplen dalen!
"kBreng zeegnend U mijn groet!
2.
Wat stof tot zielsverblijden,
Hoe zalig is \'t en goed,
Dat \'k in Uw bitter lijden
Mijn redding vinden moet!
Och, mocht ik U, mijn Leven!
Daar \'k bij Uw kruishout kniel,
Mij zelv\' ten offer geven:
Wat winste deed mijn ziel!
-ocr page 187-
181
CHRISTELIJKE FEESTEN.
3. Als \'k eens van d\' aarde scheide,
Och, wijk dan niet van mij!
Als ik den doodsnik beide,
Och, sta dan aan mijn zij!
En wordt mijn strijd het bangste,
Laat dan in angst en pijn,
Uw doorgeworstelde angste
Mij tot vertroosting zijn!
265.    GEZANG 123.
1.                                             2.
Is dat, is dat mijn Koning!          Ja, ik kost Hem die slagen,
Dat aller vaadren wensch!         Die smarten en dien hoon;
Is dat, is dat zijn kroning?          Ik doe dat kleed Hem dragen,
Zie, zie, aanschouwden mensch! Dat riet, die doornenkroon.
Moet Hij dat spotkleed dragen, Ik sloeg Hem al die wonden,
Dat riet, die doornenkroon ? Voor mij moet Hij daar staan,
Lijdt Hij dien smaad,die slagen? Ik deed door mijne zonden,
Hij, God! Uw eigen Zoon ?
           Hem al die jamren aan.
3. O Jezus? Man van smarten,
Gij aller vaadren wensch,
Herinner aller harten
\'t Aandoenlijk, „Zie den mensch!"
Laat mij toch nooit vergeten
Die kroon, dat kleed, dat riet;
Dit trooste mijn geweten,
\'t Is al voor mij geschied.
266.    PASSIELIED.
1. Rust mijn ziel, rust hier een weinig,
Zie dit wonder aan, hoe groot!
Zie uw Heiland, Heer en Koning,
Hangt aan \'t kruis, verbleekt, ontbloot.
Voor uw zonden, draagt Hij wonden,
En verliet Hij \'s Vaders schoot.
-ocr page 188-
182
CHRISTELIJKE FEESTEN.
2.   Met wat Helde u Jezus minde,
Kunt gij hier bij \'t kruis verstaan,
Waar des Lijders scherpste doornen,
Hem door lijf en ziele gaan.
Zie Hem bloeden, bij het woeden
Van den felsten heiorkaan.
3.   Ach, mijn ongerechtigheden
Brachten U die angsten aan;
Voor mij in de plaats getreden,
Liet Gij U aan \'t kruishout slaan.
Van de nooden, die U doodden,
Woudt Gij, Heiland! mij ontslaan.
3. Zou \'k U, die Uw bloed en leven,
Alles voor mij gaaft, o Heer!
Niet mijn hart en zinnen geven,
Om te leven tot Uw eer?
Laat mij d\'Uwe, eeuwig d\'Uwe
Zijn en blijken, immermeer.
267. IK WIL MIJ GAAN VERTROOSTEN.
1. Ik wil mij gaan vertroosten, 2. Mijn zuchten en mijn kermen,
In Jesu lijden groot,
                   Zie aan, genadig God!
Al heelt \'t gestaan ten booste, Eilaas, wilt mijns ontfermen!
Het kan nog worden goed. Al heb ik Uw gebod
Al om mijn zondig leven
           Versmaad zoo menig uren,
Ben ik met druk bevaën;           Ik wil mij beetren gaan;
Dat wil ik gaan begeven,          Dit doet mijn harte treuren,
O Jesu! zie mij aan!                        O Jesu! zie mij aan!
3. Den tijd heb ik verloren,
Dien Gij mij hebt verleend;
Naar U wilde ik niet hooren,
In zonden was \'k versteend.
Zeer traag ben ik tot deugden,
Al heb ik goed vermaan.
Oorsprong der eeuwige vreugden,
O, Jesu! zie mij aan.
-ocr page 189-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
268. GRAFRUST.
(Wijze: No. 245.)
1.   De Heer, voor U aan \'t kruis gestorven,
Nam met uw schuld den vloek in \'t graf;
Zoo is u \'t leven weer verworven,
Zoo sterft g\' ook eens der zonden af.
In \'t graf rust Hij van al Zijn lijden;
Verheven boven smaad en schand.
Biedt Hem de zegekroon na "\'t strijden
Zijn geest is reeds in \'s Vaders hand.
2.   Vergeefsch is der vriendinnen zorgen,
Vergeefsch zijn zegel, steen en wacht;
Verwinnaar ziet de derde, morgen
Den Priestervorst, die \'t al volbracht.
Vrij moogt g\', o aard, ons stof nu dekken;
Voor ons breekt eens de morgen aan,
Dat Jezus\' stem ons op zal wekken
En \'t Vaderhuis doen binnen gaan.
269. GEZANG 209.
{Wijze: No. 26.)
1.   Wees gegroet, gij eersteling der dagen,
Morgen der verrijzenis!
Bij wiens licht de macht der hel verslagen
En de dood vernietigd is!
Heere Jezus, Trooster aller smarten!
Zon der wereld, schijn in onze harten!
Deel ons zelf de voorsmaak meê
Van der zaalgen sabbats vree.
2.   Op Uw woord, o Leven van ons leven!
Werpen wij het doodskleed af:
Door de kracht Uws Geestes uitgedreven,
Treden w\' uit ons zondengraf.
Leer ons daaglijks, leer ons duizend werven,
In Uw kruisdood meêgekruisigd sterven,
-ocr page 190-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
En herboren — opgestaan,
Achter U ten hemel gaan!
In Uw hoede zijn wij wèl geborgen:
En, schoon eerlang \'t oog ons breek",
Open gaat het\' op den grooten morgen,
Na deez\' aardsche lijdensweek!
Welk een dag der ruste zal dat wezen,
Als w\' onsterflijk, uit den dood verrezen,
Knielen voor uw dankaltaar. —
Amen, Jezus! maak het waar!
270. GEZANG 269.
1.   Jezus is mijn toeverlaat!
Hij mijn Heiland, is in \'t leven;
Zou ik dan niet aan Gods raad
Mij blijmoedig overgeven,
Schoon der graven lange nacht
Huivrend soms word\' ingewacht?
2.   Jezus, mijn Verlosser leeft!
\'k Zal als Hij onsterflijk wezen,
Zijn, waar Hij, mijn Heiland leeft:
Waarom zou ik dan nog vreezen?
\'t Heerlijk Hoofd is opgewekt,
Dat Zijn leden tot Zich trekt.
3.   \'k Voel mij door den nauwsten band
In die hoop aan Hem verbonden;
Mijn geloove houdt Zijn hand
Vast, tot in mijn laatste stonden,
Ën geen macht van dood en graf
Kukt mij ooit van Jezus af.
4.   O, mijn ziele! wees verheugd!
\'k Leg op Jezus\' trouw mij neder!
\' Klop en beef, mijn hart! van vreugd;
Sterf ik, — Christus wekt mij weder,
Als ik op \'t bazuingeschal
Zalig eens ontwaken zal.
-ocr page 191-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              186
5. Slechts wat zondig is veracht!
Meer den geest van d\'aard verheven!
Die u in Zijn hemel wacht,
Hem geheel uw hart gegeven!
Waar uw eeuwge woning ligt,
Derwaarts oog en hart gericht!
271. CHRISTUS IS OPGESTAAN.
»
1. Christus is opgestaan!
Alles moet Hem eer\'en,
Breng\' den Heer der Heeren
Lof en glorie aan.
Koor: Lof en eer zij den Heer!
Hij verwon en Hij verslond den dood,
Hij, die ons het somber graf ontsloot,
Die der wereld \'t eeuwig leven bood!
Hij verwon [bis.) Halleluja! Hem zij d\'eer!
2. Christus is opgestaan!         3. Christus is opgestaan!
Zalig, Hem te vinden!             Hij heeft zondaars \'t leven,
\'t Booze, dat kon binden,       Wijsheid, kracht hergeven!
Heeft Hij weggedaan!             Elk mag tot Hem gaan!
272. IK ZEG HET ALLEN, DAT HIJ LEEFT.
1.   Ik zeg het allen, dat Hij leeft,
Dat Hij verrezen is,
Dat Hij te midden van\' ons zweeft
En eeuwig bij ons is.
2.   Verzonken in het maatloos diep
[s nu de schrik des doods;
Haar Christus ons het leven schiep
Volheerlijk, eindeloos.
3.   De donkre. weg, door Hem gegaan,
Gebogen onder \'t kruis,
Voert, die Hem volgen achteraan.
In \'t eeuwig Vaderhuis.
7
-ocr page 192-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
4.   Nu weent niet troóstloos meer op aard,
Sterft iemand van uw bloed,
Door \'t wederzien, bij Hem vergaard,
Wordt dit gemis vergoed.
5.   Hij leeft, die nimmer ons begeeft,
Als alles ons verlaat,
Die hier reeds \'t eeuwig leven geeft,
Wie op Zijn heilspoor gaat.
273. DOOD, WAAR IS UW MACHT?
Waar zijn nu, dood! uw macht en scherpe pijlen?
Uw zeis ligt nu verbroken voor altoos.
Gods eigen Zoon, uit dood en graf verrezen,
Maakt dood en graf voor eeuwig machteloos.
Immanuel! Gij hebt der helle poorten
Uw macht doen zien, die haar ter nederslaat;
Toen Gij de straf des zondaars wildet dragen,
Van wien de naam in \'t boek des levens staat.
Voor dezen prijs hebt Gij Uw Bruid verkregen,
Gij gaaft voor haar Uzelven in den dood;
Voor haar waart Gij in zielenangst en lijden;
Wat is Uw liefde, o Heer! ondenkbaar groot!
Gij hebt, o Heer! Uw volk de kracht geschonken,
Om te overwinnen in den felsten strijd.
Zij wachten U met hijgend zielsverlangen;
Gij zijt hun kracht, Gij, die hun Redder zijt.
In U alleen, o Jezus! is het leven,
In de ijdelheid ligt alles hier beneên;
Gij hebt ons plaats in \'t Vaderhuis verworven,
Leid Gij, o Heer! toch derwaarts onze schreên.
274. OPSTANDINGSLIED.
1. Prijst Hem! Verwinnaar!
Dien het graf niet houden kon!
-ocr page 193-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              187
Lof aanbidding, Halleluja!
Dien den dood verwon!
Schitterend van hemellichtglans,
Daalt een engel neer!
Wentelt van het graf den steen weg,
Nu geen rustplaats meer.
2.   Ziet Hem verrijzen,
Jezus Christus, onzen Heer!
Zink voor Hem den Overwinnaar,
Nu aanbiddend neer.
Ziet, hoe Hij den dood verslonden
En vernietigd heeft,
Alle macht der hel gebonden,
En nu eeuwig leeft.
3.   Zou ik nog vreezen?
Jezus heeft nu alle macht!
Nu Hij uit den dood verrezen,
Mij ook \'t leven bracht. .
In Hem wil ik mij verblijden,
Als der Heeren Heer;
Satan\'s macht moog mij bestrijden.
Neen, ik vrees niet meer.
275. JEZUS LEEFT! HIJ OVERWON!
1.                                             2.
Jezus leeft! Hij overwon!          Jezus leeft! Hij leeft voor mij,
Wie kan Zijnen roem verkonden ? Nooit zal ik verlaten wezen.
Al wat mij verschrikken kon, Jezus staat mij steeds ter zij,
Ligt in Jezus\' graf verslonden; Waarom zou ik dan nog vreezen ?
Ja, Hij leeft! ik sterf niet meer; Schoon de vijand mij omgeeft,
Want mijn leven is de Heer!
         Dit staat vast: Mijn Jezus leeft.
3. Gij, gekroond na bangen strijd,
Hebt den hemel ingenomen.
O, mijn hart smacht naar den tijd,
Dat ik daar bij U zal komen;
Om te leven in het licht
Van Uw Godlijk aangezicht!
-ocr page 194-
188                             CHRISTELIJKE FEESTEN.
276. DAAR JUICHT EEN TOON.
(Wijze: No. 18.)
1.   Daar juicht een toon, daar klinkt een stem,
Die galmt door gansch Jeruzalem;
Een heerlijk morgenlicht breekt aan,
De Zone Gods is opgestaan.
2.   Geen graf hield Davids Zoon omkneld,
Hij overwon, die sterke Held!
Hij steeg uit \'t graf door \'s Vaders kracht,
\' Want Hij is God, bekleed met macht.
3.   Nu jaagt de dood geen angst meer aan,
Want alles, alles is voldaan,
Die in \'t geloof op Jezus ziet,
Die vreest voor dood en helle niet
i. Want nu de Heer is opgestaan,
Nu vangt het nieuwe leven aan,
Een leven door Zijn dood bereid,
Een leven in Zijn heerlijkheid.
277. PAASCHLIED.
1.                                             2.
Laat ons loven, laat ons juichen,  Vóór het eerste morgendagen
Nu de Heer is opgestaan;         Rees Hij heerlijk uit het graf;
Alles moet voor Hem zich buigen,  Dood en hel heeft Hij verslagen.
Die voor zondaars heeft voldaan.  Die voor ons Zijn leven gaf. •
Laat ons juichen, (bis)             Laat ons juichen, (bis)
Nu de Heer is opgestaan.          Hij rees heerlijk uit het graf.
3. Jezus leeft, en nu zal leven
Ieder, die in . Hem gelooft.
Jezus zal ons nooit begeven,
Dat heeft Hij ons Zelf beloofd.
Laat ons juichen, (bis.)
Dat heeft Hij ons Zelf "beloofd.
-ocr page 195-
CHRISTELIJKE FEESTEN.
278. HEMELVAART.
1.   Wees gegroet, Gij eens verachte.
Nu gekroonde Immanuêl;
Heilaanbrenger, Schuldverzoener,
Overwinnaar van de Hel;
1 Gij, die mijne schuld woudt boeten.
Die mijn\' zonde aan \'t kruishout droegt;
Tot den duursten prijs mij vrijkocht, i
En des Satans macht versloegt.
            f
2.   Wees gegroet, verhoogde Heiland!
Eeuwig leeft G\' op \'s hemels troon:
Voor den arbeid Uwer ziele,
Smaakt Gij \'t voorgestelde loon.
Aan Gods rechterhand gezeten,
Neen, vergeet Gij d\'Uwen niet;
Bidt Gij, voor uw vrijgekochten )
Dien G\' op aarde achterliet. \\
3.   Eer, aanbidding, macht en glorie
Zijt Gij waard t\' ontvangen, Heer! s
Luide Halleluja\'s rijzen
Nu en eeuwig tot Uw eer.
Englen, Serafs, Cherubijnen!
Stemt uw hoogste lofakkoord;
Zingt den Heiland onzer zielen ) .
Wien uw schoonste lof behoort. \\
279. HEMELWAARTS.
1.   Op een lichten wolkenwagen,
Wordt de Heer van d\'aard gedragen,
Vaart Hij op naar \'s hemels troon, (bis.)
Alles moet zich voor Hem buigen,
Elke tong zijn lof getuigen,
En Hem eeren als Gods Zoon! (bis.)
2.   Vorsten, machten, krachten, tronen,
Zij, die \'t hemelrijk bewonen,
-ocr page 196-
190
CHRISTELIJKE FEESTEN.
Eeren Jezus\' heerlijkheid, (bis.)
Alle macht is Hem gegeven;
Al wat leeft en nog zal leven
Is tot Zijnen dienst bereid! (bis.)
3. Geeft, o zondaars, Hem uw harte;
Klaagt, o kranken, Hem uw smarte;
Zegt, o armen, Hem uw nood! (bis.)
Want Hij stierf om u het leven,
Rijkdom, vrede, vreugd te geven,
Eeuwig leven na den dood! (bis.)
280. PINKSTERLÏED.
1.   Hoort gij daar dat sterk geruisch,
Klinkend door des tempels zalen,
Uit den hemel nederdalen
Als een hevig stormgebruis?
Kracht van boven daalt ter neer: )
bis.
Zijnen Geest zendt nu de Heer. $
2.   Ziet gij op der jongren hoofd,
Wel dat heerlijk schijnsel lichten,
Stralend van hun aangezichten,
Als hun mond den Heiland looft?
Licht van boven daalt ter neer: >
bis.
Zijnen Geest zendt nu de Heer. \\
3.   Kracht en licht behoeft mijn hart:
Kracht om Jezus te belijden,
Zonde en wereld te bestrijden;
Licht en duisternis en smart.
Zend Uw kracht en licht ter neer, ) ..
Schenk ook mij Uw\' Geest, o Heerl \\
281. KOM, HEILIGE GEEST.
Kom, Heiige Geest, daal neder, Doe eiken leugen wijken,
En breng het leven aan!
          En valschen schijn bezwijken!
Verwakker Gij Gods kindren Breng waarheid toch alom!
En leid hen in uw baan!
          Kom, Leidsman, kom. (3 maal)
-ocr page 197-
CHRISTELIJKE FEESTEN.                              191
2.                                                  3.
Verbreek in ons de lusten,       O, kom toch in ons midden,
Blijf bij ons ongestoord 1           Blijf bij ons t\' allen tijd!
Leer ons aan \'t harte rusten,    Leer waken ons en bidden,
Eens wreed voor ons doorboord!  En pal staan in den strijd 1
Gij, Leeraar, wil ons leeren;    Geef, dat wij nooit versagen!
En voer het volk des Heeren   Breng ons in donkre dagen
Weer naar Gods heiligdom!      Het hemelsch licht weerom!
Kom, Leeraar, kom. (3 maal)      Kom, Trooster, kom. (3 maal)
282. PINKSTERZANG.
(Wijze: No. 103).
1.   Ja! de Trooster is gekomen;"
Jezus ging van de aarde heen;
Jezus, van ons opgenomen,
Liet Zijn kudde niet alleen,
De Beloofde werd gezonden,
En de Geest van God kwam neer,
\'t Past ons juichend, keer op keer,
Zijn verschijning te verkonden.
Heden is het Pinksterfeest,
Looft en dankt den Heugen Geest!
2.   Geest der kennis, Geest der waarheid,
Der genade, der gebeên!
Leer ons wandlen bij Uw klaarheid
In de heilverborgenheên!
Doe ons Abba, Vader bidden,
Zeggen: Jezus, onze Heer,
Geven U in alles eer!
Zweef in der Gemeenten midden,
Om te heil\'gen de offerand
Van hun hart, en mond, en hand!
3. Maak ons ook in donkre tijden
Hier toch steeds indachtig aan,
-ocr page 198-
19-2 VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
Dat door strijden, druk en lijden,
\'t Volk met Jezus in moet gaan!
Breek de hardheid onzer harten,
En onze aardsche duisternis!
Voer ons op, waar Christus is,
Bid, verzucht, in vreugd en smarten,
Gij, die Jezus\' adem zijt!
Voor ons, in ons, t\' allen tijd.
4. Trooster, Zalver, Gij zult komen
Op \'t gebed, door U verwekt,
Van Uw zegens, van Uw stroomen
Wordt eens d\'aarde gansch bedekt!
Liefde en ijver zullen blaken,
Waar reeds alles scheen verkwijnd,
Als de Pinksterzon verschijnt!
Noordenwind, o wil ontwaken,
Zuidenwind, doorwaai den hof,
Heil\'ge Geest, U zij de lof!
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGEN-
HEDEN.
283. VEREENIGINGSLIED.
1.   Nauw vereenigd, vast omsloten,
Door denzelfdcn schoonen band,
Zijn wij broeders, strijdgenooten, )
Strijden wij steeds hand aan hand. \\
Koor: Wat genot ons d\' aard doe smaken.
Wat de wereld ons ook bied\',
Hier gelukkigen te maken,
          )
Hooger vreugd bestaat er niet. ^
2.   Zalig, die door liefde omgeven,
Zijnen levensweg betreedt;
Bij het vroolijk voorwaarts streven J
\'t Heil van andren niet vergeef. j
-ocr page 199-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         193
3. Zoo vereenigd, zoo omsloten,
Door denzclfden schoonen band,
Reizen w\'allen, tochtgenooten,
        f
Door dit leven hand aan hand. $
284. LEVENSKEUS.
1.   Jong\'ling! die staat op den tweesprong van \'t leven,
Jeugdig en fier in het sieraad der kracht,
\'t Harte van brandend verlangen gedreven,
\'t Hoopvolle oog op de toekomst, die wacht!
Wat zal uw zinnen bekoren en boeien?
Wat is uw levenverheffende leus?
Wat \'t ideaal, dat uw ziel doet ontgloeien?
Wat is uw alles beslissende keus?
2.   Kiest gij de lusten en vreugden van \'t leven?
Gunst bij de wereld, haar eer en haar lof?
Vreest gij den strijd, die den sterke doet beven?
d\' Eeuwige worst\'ling van geest en van stof?
Breed is de weg, dien uw voeten betreden,
Hartebedwelmend is \'s werelds genot;
Maar in haar eind voert haar pad naar beneden,
Daar, waar de ziele vertwijfelt aan God.
3.   Kiest gij voor Christus, Zijn naam en Zijn eere?
Kiest gij Gods Woord als de lamp voor uw voet?
Kiest g\'in den strijd der begins\'len den Heere
Trouw te belijden met jeugdigen moed?
Smal is de weg, dien uw voeten betreden:
Strijden baart lijden, bespotting en hoon;
Maar in het eind voert Gods weg naar het Eden,
Daar wacht den strijder het loon en de kroon.
285. BONDSLIED.
1. Komt reiken wij elkander Eén woord heeft ons verbonden
De trouwe broederhand! Wij dragen eene vaan!
Wat wissel of verander, Eén Redder van de zonden
Ons trouw verbond houdt stand! Eén Koning voert ons aan.
-ocr page 200-
194 VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
2. Wij weten en gelooven! 3. Wij zien den vijand blinken
En dreigen hel en dood,          Met bliksemend vizier;
U kunnen ze ons niet rooven,    Zoo laat de krijgsleus klinken,
Almachte Bondgenoot!            En wapprende banier;
Al gaat het op een strijden,     Het liefdevuur diens Eénen,
TJw schild bedekt ons saam,    Die ons verlossen kan,
En onder kamp en lijden,        Moog\' kampende ons vereenen
Verheerlijkt Gij Uw naam!     Gelijk een eenig man.
i. En snort des satans flitse, 5  Zóó zij \'t verbond bezworen,
En wacht ons kruis en hoon,    Vernieuwd in smart en nood I
De Heer aan onze spitse        En deze leus verkoren:
Droeg eens een doornenkroon.    „Getrouw tot in den dood!"
Schoon met een wuft vermeten   Gebergten mogen wijken,
Der wereld smaad ons sla,     Een wereld moog\' vergaan,
De wereld zal het weten:        \'t Geloof zal niet bezwijken,
Wij volgen Jezus na!              Zoolang het kruis blijft staanl
286. GOD MET ONS.
1.   Broeders laat de vaandels wappren,
Gordt u aan ten strijd!
Toont het, dat, door Gods genade,
Gij Zijn dienaars zijt.
Koor: „God met ons!" zij onze leuze
Voorwaarts! gloria!
God zal voor en met ons strijden:
Moed, Halleluja!
2.   Ziet, hoe satans legermachten,
Met vermetelheid,
\'t Godsrijk smaden en bekampen:
Waakt, en weest bereid!
3.   „Weest getrouw", zoo spreekt de Heiland,
„Ik blijf u nabij;
Tn den strijd met zonde en wereld
Sta Ik aan uw zij!"
-ocr page 201-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         196
287. STERK DOOR \'T GELOOF.
1.   Sterk door \'t geloof! ja dat zij onze leuze,
Sterk door \'t geloof, niet door eigene kracht.
Christus, de Heer, liet geen andere keuze ) ..
Voor al wie strijdend de zege verwacht. \\
2.   Volgen wij Hem op den weg van het lijden;
Golgotha\'s kruis blinke steeds voor ons oog!
Wie met Hem lijdt, aan Zijn dienst zich blijft wijden, >
Heerscht eens met Hem, deelt Zijn glorie omhoog. J
3.   Laat ons met moed dan de wereld trotseeren,
Blind voor haar schijnschoon en doof voor haar smaad;
Roemen wij hoog, dat de naam onzes Heeren )
Boven haar eer en haar schatten ons gaat. j \'
4.   Schoon voor het oog van de wereld verborgen,
Straalt toch de glans van het kruis voor \'t geloof.
Grijpen wij \'t aan; Zijne kracht blijft ons borgen, >
Dat ons geen macht de overwinning ontrooy\'. j\'
288. STRIJDZANG.
1.                        Het zwaard aan uw zijde!
Wees wakker en blijde!
Ga dapper ten strijde,
En steun op het Woord, dat de zege U belooft!
De vijand moog\' woeden,
God zal u behoeden,
Ga, christen ten strijde met opgericht hoofd I
2.                        Wat tal van gevaren
Uw schreên ook bezwaren,
De Heer der Heirscharen
Geeft kracht tot het strijden; ga moedig vooruit!
De vijand zal wijken,
Gij zult niet bezwijken,
Want Uwe is de zege naar \'t eeuwig besluit!
-ocr page 202-
1% VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
3.                     Hoe? zoudt gij nog vreezen,
Waar God als voor. dezen
Een schild U wil wezen,
Een hulp in gevaar, als de vijand benauwt.
Sla, christen, sla bloedig!
Strijd, Godsman, strijd moedig!
En bid als Uw kracht en Uw zwaardslag verflauwt!
289. DOEN TERSTOND.
1.   De vriendlij ke daad, die den moede schraagt,
Doe haar terstond\'.
Het woord van troost, waar uw naaste om vraagt,
Spreek het terstond!
De tijd snelt o zoo ras voorbij.
En om te helpen mogen wij
Niet dralen, maar dienstvaarriig, blij,
Doen, doen, terstond!
2.   De dolende vriend, dien gij zoeken woudt,
Zoek hem terstond!
Uw sterke hand, die den zwakke houdt,
Reik haar terstond!
Help, help toch, want de tijd vergaat,
Wellicht is \'t morgen reeds te laat.
Toon allen dat gij \'t woord verstaat.
Doen, doen, terstond!
290. DE BIJBEL.
. Wij geven het niet over         2. De stat is \'t voor den grijze,
Voor geld of eer of goed:          De gids voor onze jeugd;
Dat licht op onze paden              Een zon, die met haar stralen
Die lamp voor onzen voet;        Ons jong gemoed verheugt;
Wij laten ons niet nemen:        Een sterk en machtig wapen
Dat heerlijk Woord van God;    In strijd met zonde en lust,
Dien kostelijken Bijbel               En in de stervensure
Rooft ons geen tijd of lot.          Een peluwe ter rust.
-ocr page 203-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         197
3. O, schrijf in onze harten
Uw heilig Woord, o Heer!
Dan vreezen wij geen Satan,
Geen dood of oordeel meer
Want bergen zullen wijken,
De wereld zal vergaan:
Maar \'t Woord — het Woord des Heeren! —
Zal eeuwiglijk bestaan!
291. HEB GOEDEN MOED.
1.   Heb goeden moed! als in den kamp van \'t leven,
De hoop op zege u begeeft;
Als \'t ijdel schijnt naar \'t ideaal te streven,
Dat in uw harte leeft, (bis.)
2.   Heb goeden moed! in \'s levens strijd en smarte
In \'t bangst gevaar en moeilijkst lot;
Heb goeden moed! en vrees niet in uw harte,
Vertrouwend op uw God. [bis.)
3.   Want Hij bekwaamt tot moedig, juichend strijden,
Want Hij vertroost, als \'t harte rouwt,
Want Hij versterkt in eiken weg van lijden,
Wie op Hem hoopt en bouwt, (bis.)
4.   Met God kunt gij de werelden braveeren,
Des levens storm en wildsten vloed,
Met God kunt gij der duivlen heir trotseeren,
Met God . . . heb goeden moed! (bis.)
292. IN \'S LEVENS LENTE.
1. Heiland, nu mijn hart nog teeder
En ontvanklijk is voor U,
Gaf \'k U gaarn\' dat harte weder,
Neem, Heer Jezus, neem het nu!
„t-i            tt .                >• . knecht
Wd me Uw trouwe dienst---------- maken,
maagd
-ocr page 204-
198 VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
In Uw dienst zoo waarlijk vrij;
Laat mijn hart de vreugde smaken,
Dat het steeds Uw tempel zij!
Koor: Ik min Jezus, Halleluja!
En Zijn liefde maakt mij blij;
Ik min Jezus! Hij \'s mijn Redder,
En mijn Heiland mint ook mij!
2.   Zend mij, Heer, waar Gij wilt zenden!
Dat Uw hand mij slechts geleid\'!
Hoe Gij ook mijn pad moogt wenden,
Schenk mij Uw genade altijd!
Laat me Uw wil steeds doen of lijden;
Voor Uw wil buig ik mij neer.
Is het droefheid of verblijden,
Dood of leven, \'k volg U, Heer!
3.   Laat mij nimmer toch vergeten
Dit mijn plechtige verbond:
Laat \'t van geen verand\'ring weten
Tot mijn laatsten levensstond!
Aan Uw dienst geheel gegeven,
De Uwe steeds in vreugd of smart,
Zet Uw stempel op mijn leven,
Druk Uw beeld, Heer, in mijn hart!
293. HET HART AAN JEZUS.
1.   Jezus, \'k wil mijn hart U geven,
U, die naar mij hebt gezocht!
U, die met Uw bloed en leven
Mij, ook mij hebt vrijgekocht! {bis.)
2.   Reeds te lang heeft mij de zonde
In haar strik en net verward;
Maar nu hebt Gij, Heer, verwonnen.
Nu behoort aan U mijn hart. (bis.)
3.   Rij verstrooing en bedwelming
Zonk ik in de diepte neer;
Maar Gij, Heer, hielpt overwinnen:
U behoort mijn hart, o Heer! (bis.)
-ocr page 205-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         199
i. En komt mij de wereld vleien,
Of, als mij de zonde tart,
Heer, help mij dan te getuigen:
Slechts aan Jezus hoort mijn hart. (bis.)
294. AAN DE JEUGD.
1.   Gij dartle jedgd, die onder \'t lachen, spelen, zingen,
Zoover blijft van uw dierbren Heer,
Verbergt uw lach niet vele droeve, donkre dingen?
En doen die u het hart niet zeer?
2.   Ach, ver van Jezus volgen bitterheden immer
Op al wat meesleept \'t arme hart;
En \'t brandend dorsten naar geluk lescht het u nimmer,
Het brengt u veeleer smart op smart.
3.   Vergulde vruchten, die \'t begeerig oog verleiden,
Zij vallen straks als asch uiteen.
Het troebel water, dat geen laafnis kan bereiden,
Schept ge uit de beek, die \'t helderst scheen.
i. In schaduwen en diepte ontwaart gij allerwegen
Den dood, die naar geen leeftijd vraagt,
Licht morgen klapwiekt hij vol somberheid u tegen,
En ook uw naam wordt weggevaagd.
5. Uw Heer is daar, uw Heiland, wilt gij Hem behooren?
Geeft Hem uw hand, toeft langer niet.
Hebt Jezus Christus lief, Zijn dienst moog u bekoren,
\'t Is waarlijk leven, wat Hij biedt.
295. HOUDT HET JONGE LEVEN REIN.
1
Houdt het jonge leven rein!
Laat geen passiestormen woeden
Wacht u voor den ijd\'len schijn!
Laat uw denken nuchter zijn,
En Gods woord uw hart behoeden!
Houdt het jonge leven rein! (bis.)
2
Houdt het jonge leven vroom,
En bewaart in \'t hart den vrede!
Drijf niet af met \'s werelds stroom!
Leef, maar leef niet in een droom!
Zet bedachtzaam iedre schrede!
Houdt het jonge leven vroom!(iw.)
-ocr page 206-
200        VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
3. Houdt het jonge leven sterk!
Kracht is \'t sieraad van de jongen!
Kracht strale uit uw woord en werk\'.
Maar zij ootmoed \'t heerlijk merk,
Dat Gods vreeze u heeft doordrongen!
Houdt het jonge leven sterk, (bis.)
296. WITTE-KRUISLIED.
1.   Vrij van den dienst der wereld,
Vrij van der zonde macht,
Vrij van den lust der zinnen,
Daar vindt mijn ziel haar kracht.
Jezus! in Uw gemeenschap,
\'t Oog op Uw Kruis alleen
Openen \'s hemels poorten,
Smaak ik Uw zalighêcn.
Koor: Wijk uit ons oog, o wereld,
Zondige lust, vlied heen,
In Uw gemeenschap, Heiland!
Vindc ik mijn lust alleen.
2.   Sterk door \'t geloof, mijn Heiland!
Vrij en verruimd van geest,
Tarte ik de macht der lusten
Vreeze ik haar smet het meest.
Geef mij o Heer, bescherming,
\'t Schild van Uw dierbaar bloed,
Wakend en biddend strijdend,
Blijd\' overwinningsmoed!
3.   Blijde in \'t gevoel der- vrijheid,
Rijk met Uw vrede in \'t hart,
Zalig in hoop des levens.
Smaak ik Uw troost in smart,
Hoor ik het lied der zaalgen,
„Zingend van liefde en vree,
Ruischend uit \'s hemels zalen
Over de glazen zee".
-ocr page 207-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         201
297. \'T HOOFD OMHOOG.
l.Ja knapen \'t hoofd omhoog,         Het heden hoopt op ons,
Onze oude vaan omhoog!            De toekomst straalt voor ons,
De zielen hoog!                            God zij met ons.
\'t Verleden leeft in ons,
2                                                        3
In onze breinen gonst,                      En daarom jong en rap
In onze herten bonst                        Vooruit met mannenstap,
De kunde en konst;                         O Knapenschap.
Eens zijn wij \'t hoog gedacht,          Spijts loeiend stormgebots,
Gezang en scheppingskracht,           Vol kalmen vrijmanstrots,
\'s Lands Weeren Pracht en Macht     Vast langs de waarheidrots
En Ordewacht.                                  Bij d\' hulpe Gods.
298. GEREED OP \'S MEESTERS ROEPSTEM.
1.   Uw roepstem, Heer, klinkt ons in d\' ooren,
Gij vraagt ons allen, op te staan!
Hier zijn wij, die U toebehooren,
Gereed om aan Uw werk te gaan.
Koor: U, Jezus, onze jonge krachten!
U, Heer, geldt onzer liefde gloed! ,
Uw eer bedoelt ons wenschen, trachten,
Tot straks ons oog U Zelf ontmoet.
2.   Om Uw banier, o Vorst der vorsten,
Geschaard en tot Uw dienst bereid,
Ziet G\' ons naar licht en waarheid dorsten,
Naar levenskracht en heiligheid.
3.   O, reik ons dan Uw hand, zoo maclitig,
Om ons te leiden tred voo,r tred!
Al toont zich .dan de vijand krachtig.
Uw arm beschermt ons, op \'t gebed.
299. , ROEPSTEM TOT CHRISTENEN.
1                                                        2
Christen, hoort gij niet de kreten,     Peilt gij niet de diepe wonden
Wellend uit zoo menig hart,            Van zoo menig donkre ziel,
Dat gestadig diep gebukt gaat         Die, verward in drinkgewoonten,
Onder namelooze smart?                  Immer dieper, dieper viel?
-ocr page 208-
202 VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
3.   Blijft gij koel en onverschillig
Als gold u dit alles niet?
Zegt gij liefdloos en zelfzuchtig:
,,\'k Ben mijns broeders hoeder niet?"
4.   Schaar u toch aan onze zijde,
Bind met ons den strijd nu aan!
\'t Geldt het heil van zondaarsharten,
\'t Geldt ja, d\'eer van \'s Heeren Naam!
300. ZIJ ZULLEN HET NIET HEBBEN.
1                                                       2
Zij zullen het niet hebben,              Of zijn het andre tijden.
Ons oude Nederland;                       Die God voor ons bewaart?
Het bleef, bij alle ellenden,             Een donkrer loisbedeeling,
Gods en der vaadren pand.             Waarvoor wij zijn gespaard?
Zij zullen het niet hebben;              Gij zult ons toch niet hebben,
De goden van den tijd,                   Gij, goden van den tijd;
Niet om hun erf te wezen > ..         Wij blijven ook bij \'t zinken > ,-
Heeft God het ons bevrijd. ) \'       Der vaadren God gewijd, i
3                                                       4
Een natie kan ook vallen.                Met al hun schoone woorden,
Met eer, ter eer van Hem.              Met al hun stout geschreeuw,
En houden, heilgeloovig,                  Zij zullen ons niet hebben,
Zijn standaard vast met klem.         De goden dezer eeuw;
Daar zijn ook martelaren                 Tenzij het woord des Zwijgers
Op Neêdands grond geweest.          Moedwillig werd verzaakt:
Geen Lodewijk, geen Willem t ..      \'kHeb mei den Heer derHeereni t-
Heeft ooit die keus gevreesd. J           Een vast verbond gemaakt. )
301. \'K HEB U LIEF MIJN NEDERLAND.
1.   Waar de blanke top der duinen
Schittert in den zonnegloed,
En de Noordzee vriendlijk bruisend,
Neêrlands smalle kust begroet,
Juich ik aan het vlakke strand, {bis.)
\'k Heb u lief, mijn Nederland, {bis.)
2.   Waar het lachend groen der heuvels,
\'t Kleed der stille heide omzoomt,
-ocr page 209-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         203
Waar langs rijk geladen velden,
Rijn of Maas of Schelde stroomt,
Klinkt mijn lied op ouden trant: (bis.)
\'k Heb u lief, mijn Nederland, (bis.)
3. Blijf gezegend, land der Vaadren!
Make u eendracht sterk en groot;
Blijve \'t volk der Koninginne
Hou en trouw in nood en dood!
Doe zoo ieder \'t woord gestand: (bis.)
\'k Heb u lief, mijn Nederland, (bis.)
302. HET LAND, WAARIN WIJ ZIJN GEBOREN.
1.   Het land, waarin wij zijn geboren,
Waar onze wieg eens stond,
Dat land blijve immer ons behooren,
Gezegend zij die grond!
Vrij moog\' men smalen op zijn plassen,
Zijn vlakten en zijn zand,
Zijn heidegronden en moerassen,
\'t Is toch ons Vaderland!                 s
2.   Ons zijn ze lief, de groene beemden,
De duinen aan het strand;
Wij ruilen nog met geene vreemden
Ons dierbaar Vaderland;
Noem vrij ons land gering in waarde,
\'t Is aan Gods gunsten rijk;
Hierin is schier geen land op aarde
Aan Nederland gelijk.
3.   Genadig God, verhoor ons bidden
Voor \'t dierbaar Vaderland,
En sterk wat goed is in ons midden
Door Uw almachte hand!
Den vaad\'ren hebt Ge Uw Woord gegeven,
Bewaar \'t hun kindren, Heer!
En dat Uw Geest ons leere leven
Tot onzes Heilands eer!
-ocr page 210-
2(M         VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
303. WILHELMUS VAN NASSOUWE.
1. Wilhelmus van Nassouwe           2. Mijn schild en mijn betrouwen
Ben ik van Duitschen bloed.           Zijt Gij, o God, mijn Heer!
Het vaderland getrouwe                   Op U zoo wil ik bouwen,
Blijf ik tot \'s Land behoed!              Verlaat mij nimmermeer!
Een Prince van Oranje                     Dat ik toch vroom mag blijven,
Ben ik vrij, onverveerd,                    Uw dienaar \'t allen stond,
Den koning van Hispanje                De tyrannie verdrijven
Heb ik altijd geëerd.                        Die mij mijn hart doorwondt.
3. Oorlof! mijn arme schapen              Tot God wilt U begeven
Die zijt in grooten nood                   Zijn heilzaam woord neemt aan,
Uw Herder zal niet slapen,              Als vrome Christnen leven;
Al zijt gij nu verstrooid.                   \'t Zal hier haast zijn gedaan.
304. GOD, ONZE HULPE.
1                                                        2
God onze Hulpe in ouden tijd, Eer Gij de heuvlen had bereid
Hoop onzer toekomst nu,
                 Of de aard had voortgebracht,
Dat in den storm ons hart altijd ï, - Van eeuwigheid tot eeuwigheid }
EenschuilplaatsvindeinU!(3maal)l Zijt Gij God, onze kracht. (3 maal) I
3                                                        4
Ja, duizend jaren in Uw oog            De tijd voert als een sterke stroom
Zijn als een enkle dag;                    Al\'t aardsche met zich mee;
Gelijkeennachtwaak,dievervloog,i,.. Wij vreezen niet, wat ga of koom\'A
Als men den morgen zag. (3 maal)) Gij schenkt ons vollen vree.(3 maal)\'
5. God, onze Hulpe in ouden tijd,
Hoop onzer toekomst nu,
Dat toch ons harte voor altijd >. .
Een woning vinde in U (3 maal) i
305. NIEUWJAAR.
1. Voor \'t nieuwe jaar dezelfde Vader,
Wiens krachtig\' arm de wereld houdt!
Hij heeft Zijn volk sinds oude dagen,
Met. aadlaarsvleugelen gedragen;
Hem zij de toekomst toevertrouwd!
Voor \'t Nieuwe jaar dezelfde Vader, (bis.)
Wiens krachtige arm de wereld houdt!
-ocr page 211-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         205
2.   Voor \'t nieuwe jaar weer d\' oude zorgen!
Nog zijn wij niet in \'t jubeljaar;
Nog treden wij op pelgrimswegen,
Berg op, berg af, in zon en regen;
Nog is de kampstrijd telkens daar.
Voor \'t nieuwe jaar weer d\' oude zorgen, (bis.)
Nog zijn wij niet in \'t jubeljaar.
3.   Voor \'t nieuwe jaar de aloude waarheid:
Met Jezus zegepralen wij!
Hij vergezelt ons met Zijn zegen,
En blij gaan wij de toekomst tegen,
Mits Jezus\' Kruis ons Vaandel zij!
Voor \'t nieuwe jaar d\'aloude waarheid: (bis.)
Met Jezus zegepralen wij!
306. GEZANG 180.
1.   \'k Wil U, o God! mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied;
Het zonlicht moge neder dalen,
Maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet!
Gij woudt mij met Uw gunst omringen,
Meer dan een Vader zorgdet Gij!
Gij, milde Bron van zegeningen,
Zulk een Ontfermer waart Gij mij.
2.   Dank, Vader! dank voor die genade!
Verdiend\' ik zulks, ik zondaar? neen!
Sloegt Gij naar \'t recht mijn zonden gade.
Waar bergde ik mij, waar vluchtte ik heen?
Maar neen! ik mag, ik wil niet vreezen,
Gij spreekt mij vrij om Jezus\' bloed:
Dit zal \'t verslagen hart genezen,
Zoo smaak ik rust voor mijn gemoed.
3.   Ik weet, aan Wien ik mij vertrouwe,
Al wisselen ook dag en nacht;
Ik ken de rots, waarop ik bouwe,
-ocr page 212-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
Hij feilt niet, die Uw heil verwacht.
Eens, aan den avond van mijn leven,
Breng ik, van zorg en strijden moe,
Voor eiken dag, mij hier gegeven,
U hooger, reiner loflied toe.
307. GEZANG 160.
1.   Uren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen.
Ach, wij vinden waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, dien wij betreden,
Staat geen voetstap, die beklijft;
Al het heden wordt verleden,
Schoon \'t ons toegerekend blijft.
2.   Dat de tijd hier \'t al verover\',
Aan geen tijdperk hangt mijn lot,
Gij, Gij blijft mij altijd over,
Gij blijft eindeloos mijn God.
Welk een ramp mij hier ook nader\',
\'k Vind in U mijn rustpunt weer;
Gij blijft in Uw Zoon mijn Vader,
Wat verander\', wat verkeer\'.
3.   Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
Met uw blijdschap en verdriet;
Welk een ramp ik moog beweenen,
i God, mijn God, verandert niet:
Blijft mij alles hier begeven,
Voortgeleid door Zijne hand
Schouw ik, uit dit nietig leven,
In mijn eeuwig vaderland.
308. WISSELING VAN DAG EN NACHT.
1. Bij des avonds vreedzaam zwijgen,
Hoort Gij \'t stille loflied stijgen,
-ocr page 213-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.         207
Roept het dankbaar hart U aan,
Heer! wiens goedertierenheden,
Zelfs ons talloos overtreden,
In getal te boven gaan.
2.   Hoe veel goeds zondt Gij weer neder;
Hoe zorgvuldig, trouw en teeder
Sloeg uw Vaderoog ons ga!
Schoon wij U zoo vaak vergaten,
Gij hebt ons geen uur verlaten,
Maar beveiligd in gena.
3.   Dank zij U ook voor het lijden,
Dat, met vaderlijk kastijden,
Ons deez\' dag werd toegedeeld!
Uwe roed\' is zoo weldadig,
En Uw hand is zoo genadig,
Daar Gij elke wond weer heelt.
4.   Langzaam daalt de schaduw neder,
Spoedig sluit het oog zien weder,
Maar Uw oog slaapt nimmermeer.
Wil ons allen dan behoeden!
Schenk verkwikking aan de moeden,
En den lijder rust, o Heer!
309. AVONDLIED.
1. De dag is weer vervlogen,
En dank straalt uit mijn oogen
Bij \'t ingaan van den nacht.
Wees Vader! mij genadig,
Verlicht, verwarm weldadig
\'t Gemoed, dat op Uw zegen wacht
-ocr page 214-
VEREENIGINGEN, BIZONDERE GELEGENHEDEN.
2.   \'k Mag op Uw liefde bouwen:
\'k Beveel dus vol vertrouwen
• In Uw bescherming mij.
Laat zonder zorg mij rusten,
Verdrijf de booze lusten,
Wees, Vader! me in den nacht nabij.
3.   Hoe wijzen ons de dagen,
Die steeds elkaar verjagen,
Op de eeuwigheid, die naakt.
Ik blijf aan d\'aard niet hangen,
Maar wordt door zoet verlangen
Metd\'eeuwigheid vertrouwd gemaakt.
310. GOD ZIJ MET U.
God zij met u, Hij ga met u door \'t leven.
Blijf aan Zijn zij, waar ooit uw voet moog staan.
God zij met u, moog u Zijn zegen geven,
\'t Is veilig slechts, aan Zijne hand te gaan.
God zij met u, (4 maal).
God zij met u, mijn broeder, mijne zuster!
Hoe \'t stormt en woedt op uwe levenszee;
Blikt ge in Zijn oog, dan slaat u \'t hart geruster.
God zij met u, uw God ga met u meê!
God zij met u, (4 maal).
God zij met u; en schoon ge ook veel moet derven,
Hij blijve uw schat, Hij zij uw hoop en lust!
God zij met u in leven en in sterven,
Tot ge in Zijn huis van d\'aardschen zwerftocht rust.
God zij met u, (4 maal).
-ocr page 215-
Alphabetisch register der Titels.
Bladz.
I 27
I 2
V  196
III 119
III 135
III 127
II 58
V  175
III 99
III 125
III 135
III  131
IV  156
Bladz.
Aan de jeugd . . .VI  199
Aan gene zijde . . .III  122
Aan Uw zij . . . . VI  149
Ach blij f metUw genade I    29
Advent......V  163
Al den weg .... III  168
Alles bezielende . . I    25
Alles volbracht. . . II    80
Als een stemme veler
waatren.....III  162
Als mijn doodsuurslaan
zal......III    85
Amen......VI  103
Apostolische zegenbede I    45
Avondlied.....VI  207
Benedicite .... I    32
Bereid mij, Heer . . VI  141
Berusting.....III    95
Blijf bij mij, Heer. . I    31
Bondslied.....VI  193
Bouw op God . . .III  121
Boven de sterren . . III  134
Breek ons het brood
des levens .... I   23
Buig mij.....IV  140
Bij het \'kruis is plaats II    60
Bijna bewogen ... II   45
Christus is opgestaan . V  185
Daal als in tijden van
ouds......IV  139
Daar juicht een toon V  188
Dankgebed ....
Dankt, dankt nu allen
God ......
De Bijbel.....
De blijde toekomst .
De Bruidegom komt.
De Godsrivier . . .
De groote Redder . .
De Engelen ....
De Heer is mijn hulp
De Heer kent al de
Zijnen ....
De Heer komt . .
De heilige stad. .
De heilige strijd .
De heilsbelofte . .
De Kerstnacht . .
De kloppende Heiland
De naam Jezus . .
De open poort . .
De pelgrimstocht .
De vaste grond des ge
loofs ....
Deze zaal\'ge zielevrede
Dicht bij Jezus . .
Doe mij open . .
Doen terstond . .
Dood, waar is uw macht
36
174
56
49
56
III  120
II 77
IV  145
IV 144
II 50
VI 196
V 186
Eén leven slechts . . IV 155
Eén met Hem . . .III 116
Eenrijsjeisontsprongen V 167
Eenswillendheid . . IV 147
-ocr page 216-
210              ALPHABETISCH REGISTER DER TITELS.
Bladz.
Eere, eere zij den Heer I 2
Eerenkoning.... I 26
Eere zij God ... V 173
Eeuwig door den Heer
bemind.....III 88
Eeuwige liefde . . .111 108
Engelenstemmen . . V 173
Er is een kroon . . III 126
Excelsior.....IV 142
Bladz.
Gezang 269 . .
. . V 184
Gezang 270 . .
. . V 164
Gezang 271 . .
. . V 180
Gezang 273 . .
. . III 98
Gezang 274 . .
. . III 124
Gistren, heden, steeds
dezelfde . .
. . III 114
God met ons .
. . VI 194
God onze hulpe
. . VI 204
God regeert . .
. . III 113
Gods Vaderliefde
..19
God zij met u .
. . VI 208
Goede Vrijdag .
. . V 179
Goede Vrijdagslied . V 178
Gord u aan . .
. . IV 154
GrooteGod,U loven
wij I 1
Grijp toch de kansen IV 156
\'k Heb geloofd .
. . III 109
Heb goeden moed
. VI 107
\'k Heb u lief, mijn
Ne-
VI 202
Heerlijke tijding
. II 75
Heerlijk zal eens
. III 134
Heilig, heilig
. I 4
Heilsverwachting
. IV 148
Hemelvaart . .
. V 189
Hemelwaarts. .
. V 189
Hem vertrouw ik
. II 78
Het anker houdt
. III 96
Het betere land
. II 48
Het gebed des Hee
ren I 25
Het hart aan Jezus
. VI 198
Het hemelsche Je
ru-
III 133
Het is volbracht
. II 68
Het Kruis van Golgo
tha II 76
Het Lam Gods .
. II 69
Ga niet alleen . .
II 65
Gedenk
aan mij
11 64
Geef eer den Heer
V 170
Geeft Jezus eer . .
II 66
Geen smart meer daai
II 84
Geprezen zij des Hei-
lands
naam . .
I 24
Gereed
op \'s Meesters
roepstem . . .
VI 201
Getrouwe Gids . . .
III 99
Gezang
3 . . .
I 7
Gezang
22 ... .
III 94
Gezang
38 ... .
II 72
Gezang
39 ... .
11 51
Gezang
49 ... .
II 74
Gezang
50 ... .
II 73
Gezang
65 ... .
III 90
Gezang
68 ... .
IV 141
Gezang
83 ... .
11 39
Gezang
96 ... .
I 20
Gezang
114 ... .
V 165
Gezang
123 ... .
V 181
Gezang
160 ... .
VI 206
Gezang
180 ... .
VI 205
Gez.ing
198 ... .
III 106
Gezang
199 . . . .
II 38
Gezang
209 . . . .
V 183
Gezang
229 ... .
V 168
Gezang
264 ... .
III 115
-ocr page 217-
ALPHABETISCH REGISTER DER TITELS.              211
Bladz.
Juicht nu gij heemlen V 171
Juicht vroolijk nu . .V 169
Keer weer ....   II 52
Kerstlied.....   V 171
Klaag God uwe nooden  III 94
Klopt......   II 55
Kom, Heere Jezus. .  III 132
Kom, Heilige Geest .   V 190
Komt......   II 63
Komt allen . . . < .   II 59
Komt en laat ons Chris-
tus eeren ....   V 168
Komt heden. ...
   II 53
Komt tot mij . . .
   II 62
Komt tot de waatren
   II 57
Komt tot Hem ...
   II 58
Kort is de tijd . . .
   II 46
Kribbe en Kruis . .
   V 176
Kroon Hem met gou-
den kroon....
     I 21
Kroonlied.....
     I 20
Laat mij gaan . . .IV 161
Laten wij aanbidden . V 173
Leid, vriendlij k licht . III 101
Levenskeus . . . , VI 193
Levenswijding ... IV 153
Lied der overwinning III 126
Liefde was het ... I 10
\'t Licht dezer wereld . V 166
Lof en aanbidding . I 19
Lofpsalm.....I 1
Lofzang.....I 19
Lof zij het Lam . . I 19
Meer heiligheid .    . IV 138
Meer vertrouwen .    . III 105
Met leége handen.    . IV 159
Milde stroomen. .    . III 118
Bladz.
Het Land der rust . III 123
Hetland, waarin wij zijn
geboren.....IV 203
Hoe zal \'t mij zijn . III 12S
\'t Hoofd omhoog . . VI 201
Hoort gij die stemme IV 159
Hoor, wat ver en droe-
vig klagen .... IV 162
Houdt het jonge leven
rein......VI 199
Houd vast uw kind . III 91
Ik ben gewis . . .III 117
Ik ben verlost ... II 81
Ik heb u steeds van
noode......IV 150
Ik kom Heere ... II 78
Ik weet.....III 89
Ik wil mij gaan ver-
troosten.....V 182
Ik zeg het allen, dat
Hij leeft . . . . V 185
In de lijdensweken . V 177
In \'s levens lente . . VI 197
\'t Is Oogsttijd ... IV 158
\'t Is Uwe zaak ... VI 153
Jeruzalem, gij hoog-
gebouwde .... III 130
Jezus alleen .... IV 151
Jezus alles .... III 112
Jezus, dezon des levens IV 152
Jezus geeft rust . . II 61
Jezus leeft, Hij overwon V 187
Jezus, leven van mijn
leven......V 179
Jezus, mijn toevlucht III 104
Jezus, toevlucht mijner
ziele......III 102
Jezus, \'k wil u needrig
volgen.....III 98
-ocr page 218-
•i!2                ALPHABETISCH REGISTER DER TITELS.
Bladz.
\'k Moet den Heiland
met mij hebben. . III 100
Mij is barmhartigheid
geschied . . . . III 87
Mijn kroon . . . .111 117
Mijn rijkdom en mijn
eeie......II 79
Mijn schuilplaats . . III 111
Mijn toevlucht ... II 70
Naar Golgotha ... II 62
Naar huis.....III 127
Nader bij U . . . .IV 143
Nader, nog nader . . IV 146
Neem de wereld, geef
mij Jezus .... IV 150
Neem, Heer,mijn beide
Bladz.
Overgave.....III 103
Overwinning door Jezus IV 139
O, zee van Gods liefde II 82
Paaschlied
Passielied .    .
Pinksterlied   .
Pinksteizang .
Prij-t Zijnen  naam
Psalm 25     .
33    .
42    .
62     .
65    .
68     .
72     .
73     ,
81
     .
84
    .
89
    .
95
     .
98
     .
97
69
handen.....III
Neem mij.....II
PPPPP
Niets dan Uw bloed
kan redden ... II 82
Niet zonder kruis . . IV 146
Niet zonder U ... II 49
Nieuwjaar.....VI 204
Nochtans.....III 111
Nog is er plaats . . II 54
Nu zijt welkome, Jesu,
lieve Heer. . . . V 169
O, hoe lieflijk . . .III 137
Oog en hart naar boven I 22
Ontwaak.....IV 148
Onwankelbaar ... I 3
Op het altaar Gods . IV 152
Op het Godslam rust
mijn ziele .... III 86
Op \'s hemels wolken III 136
Opstandingslied. . . III 186
Opwaai ts naar Sion . III 119
O. T. zegenbede . . I 33
Psalm 100 .
Psalm 103 .
Psalm 105 .
Psalm 116 .
Psalm 118 .
Psalm 119 .
Psalm 121 .
P?alm 130 .
Psalm 134 .
Ps.lm 138 .
Psalm 139 .
Psalm 146 .
Roep God aan
Roe pstem tot christenen
Rots der eeuwen
Rots der eeuwen
Rust in den Heer
-ocr page 219-
ALPHABETISCH REGISTER DER TITELS.
Bladz.
Schapen van den goe-
den Herder . . . III 110
Schu\'dverzoening . . III 86
\'t Smalle pad . . . II 41
Sterk door \'t geloof . VI 1"5
Stille nacht .... V 172
Strijdzang.....VI 195
Toon niet uw lijden . III 93
Trek mij toch dichter IV 143
U kan ik niet missen IV 144
Ure met God ... IV 137
Vader, U bidden wij I 32
Van boven moet het
alles komen ... I 35
Vat, Gij mijn hand . III 103
Veilig......III 91
VereenigingBlied . . VI 192
Verheug u. volk . . V 165
\'k Verlang naar huis III 129
Verlangen naar Jezus III 104
Verloren kind ... II 53
Vert1 ouwen . . . .III 114
Vertrouwen op God . V 190
Voor U is mijn bidden II 64
Vrijheid.....II 71
Waak nu op. . . . II 47
Waak op.....II 38
Waak op, gij geest .IV 154
Bladz.
Waar is rust. . . . II 44
Waar Jezus komt . . III 107
Waarom niet nu . . II 46
Wat winden dat er
ruischen . . . . III 116
Wat zoekt uw hart . II 43
Wat zult gij doen . . II 43
Welk een glans . . V 175
Wilhelmus van Nas-
souwe.....VI 204
Wilt gij weten, wat ik
weet......II 83
Wisseling van dag en
nacht.....VI 206
Witte-Kruislied ... VI 200
Witter dan sneeuw . II 67
Wijd open .... II 54
Zaaien mei tranen .IV 157
Zalig, die hongeren .IV 142
Zegen ook mij . . . I 30
Zend ook mij . . . IV 160
Zegen van Gods woord I 34
Zie, o Jezus, ons bijeen I 35
Zie op Jezus. . . . III 121
Zooals ik ben ... II 79
Zoo nabij als nimmer III 130
Zondaar, zoekt gij rust
en vrede .... II 61
Zult gij daar ook eens
zijn......VI 65
Zij zullen het niet heb-
ben ......VI 202
-ocr page 220-
Alphabetisch register der Beginregels.
No.
Aan gene zijde der
doodsrivier . . .III 177
Ach, blijf met Uwge-
nade......I 39
Ach,heeftmijnHeilands
bloed gestroomd . II 90
Al den weg leidt mij
mijn HeiUnd. . . III 156
Al is eng ook de poort II 77
Allen op ten strijde!
moedig nu vooruit! IV 230
Alle roem is uitgesloten II 103
Al mijn twijfel bieng
ik Jezus.....II 110
Alles bezielende . . I 34
Als aan t eind van mijn
leven......II 119
Als g\'in nood gezeten III 163
Als een siemme veler
waatren.....IV 238
Amen, Vader, op Uw
paden.....III 146
Bedroefden Geest Gods
nu niet meer... II 64
\'k Hen d\'Uwe, o Heer! III 127
\'k Ben reizend naar die
stad......II 118
Beveelgerustuwwegen III 138
Bouw op God en wacht
Zijn zegen .... III 176
Boven de sterren zal
\'t licht voor u dagen III 193
No.
Broeders, laat de vaan\'
dels wappren ... VI 286
Breek ons het brood
des levens.... I 31
Brengt diadeem en
scepter aan ... I 27
\'k Buig mij, God der
liefde, aanbiddend. I 11
Bij des avonds vreed-
zaam zwijgen ... VI 308
„Bijna bewogen" door
\'t heilig woord . . II 63
Cal varie betreden! ziet,
hoe daar uw Heer . Il 88
Christen, hoort gij niet
de kreten . . . . VI 299
Christus is opgestaan V 271
Daal als in tijden van
ouds op ons neer . IV 201
Daar hangt, mij breekt
het harte . . . . V 261
Daar is een land van
eeuwgen vrede . . III 178
Daar is uit \'s werelds
duistre wolken . . V 245
Daar juicht een toon,
daar klinkt een stem V 276
Daar ruischt langs de
wolken.....II 69
Dankt, dankt nu allen
God......I 3
-ocr page 221-
ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS. 215
No.
Eere, eere, zij den Heer I 4
Eerenkoning, iu Uw
woning.....I 35
Eere zij God. ... V 253
Eerlang zal ons niets
meer scheiden . . III 173
Eeuwig door den Heer
bemind.....III 123
Elk uur, elk oogenblik III 140
Eng\'len verschijnen . V 251
Er is een kioon, een
priesterkleed . . .111 182
Er komen stroomen
van zegen . . . .III 171
Ga niet alleen door \'t
leven ..... II 93
\'kGatotU.zooalsikben II 113
Geef eer den Heer! In
menschen welbeha-
gen......V 249
Geef Jezus eer! Die de
Hope is der zondaars II 94
Geef uw lot in handen
van uw Vader . . III 147
Geen machtderhelkan
ons van Jezus Chris-
tus scheiden . . .UI 167
Geen twijfel meer, ik
adem vrij .... II 114
Geloofd zij God met
diepst ontzag. ..18
Geprezen zij des Hei-
lands naam ... I 32
Gezegende Jezus, Uw
leven in \'t hart . . II 95
God heb ik lief; want
die getrouwe Heer II 102
God, onze hulpe in
ouden tijd . . . . VI 304
No.
De dag is weer ver-
vlogen .....VI 309
De dorre vlakte der
woestijnen.... I 50
De groote Redder is
nabij......II 82
DeHeerismijnHerder! III 152
De Heer kent al de
Zijnen.....III 180
De Heer voor u aan
\'t kruis gestorven . V 268
De Heere zeeg\'ne ons!
De Heere behoede
ons!......I 44
De genade des Heeren
Jezus Christus . . I 45
De lofzang klimt uit
Zions zalen ... I 14
De morgenisreedslang
gekomen . . . . IV 217
De pelgrimstocht in
deez\' woestijn . . III 174
Devriendelijkedaad,die
den moede schraagt VI 289
Deze zaalge zielevrede IV 212
Dicht bij Jezus is mijn
leven......IV 210
Dichter bij U! dat is
mijn hoogst genot , IV 206
Doe m\' overwinnen, o
Jezus, zoo machtig IV 202
Een heilige gedachte
grijpt telkens weer
mij aan.....III 188
Eén leven slechts, één
leven hier beneden IV 228
Een rijsje is ontsprongen V 244
Een vaste burg is onze
God......III 165
-ocr page 222-
216
AI.PHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
II 54
IV 214
1 5
VI 310
IV 226
I 1
IV 229
VI 294
I 47
III 155
Il 104
I 26
III 157
III 126
VI 291
I 37
I 41
IV 203
IV 218
I 40
No.
Heer Jezus, zie ik kom
tot U . ... II 97
Heerlijk klonk het lied
der englen ... V 259
Heerlijk zal eens \'t
nieuwe lied . . .III 194
Heer,neemmijaan,wel
ben ik zeer onrein II 99
Heiland wijl mijn hart
nog teeder . . . VI 292
Heü\'geGeest,getrouwe
Vriend.....III 141
Heilig, heilig, heilig . I 6
Het daget in den
Oosten.....V 239
Het land, waarin wij zijn
geboren . ... VI 302
Het zwaard aan uw zijde VI 288
H ier, ver van \'t aardsch
gewoel.....IV 199
Hoe groot is de liefde
van Jezus .... II 106
Hoe heerlijk is\'t, door
Chris! us uitverkoren III 158
Hoe lieflijk, hoe vol
heilgenot .... I 46
Hoe zal ikU ontvangen V 240
Hoe zal \'t mij zijn als ik
na rustloos zwerven III 186
\'t Hoofd omhoog! de
Heer zal komen . III 196
Hnor! der heid\'nen
bange klacht          . IV 236
Hoor des Heilands
vriend\'lijk nooden . IV 235
Hoort de roepstem van
uw Vader .... II 73
Hoort de roepstem van
Jezus, die vriendlijk
komt nooden . . II 86
God, enkel licht . .
Gods kind kan zonder
kruis niet zijn . .
Gods trouwe wankelt
niet......
God zij met u . . .
Gord u aan, gord u aan
Groote God, U loven wij
Grijp toch de- kansen
Gij dartle jeugd, die
onder \'t lachen . .
Gij gaaft ons Heer, een
rijken zegen . . .
Gij hebt mij liefgehad,
nog vóór de eerste
glansen.....
Halleluja! lofgezongen
Halleluja! eeuwig dank
en eere .....
\'k Heb ^ eloofd en daar-
om zing ik , . .
\'k Heb Jezus lief! Hij
is mij n licht en kracht
Heb goeden moed! als
in den kamp van \'t
leven......
Heer, ai! maak mij
Uwe wegen .
Heer blijf met mij, als
\'t avondrood ver-
kwijnt .....
Heer, buig Gij mij! zoo-
als het graan. . .
Heer, Gij zijt mijn
eeuwig erfdeel . .
Heer! ik hoor van rij-
ken zegen....
-ocr page 223-
217
ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
V 280
II 80
IV 233
II 79
IV 237
! V 260
III 128
VI 295
II 55
I 43
III 168
II 108
II 91
II 62
IV 220
III 159
III 133
III 124
II 92
V 267
III 172
No.
Ik zag met weenende
oogen rond ... I 87
Ik zeg het allen, dat Hij
leeft...... V 272
Ik zie een poort wijd
openstaan . . . .II 78
Ik zoek, o zondaar, uw
behoud.....II 70
In der schepping mor-
genstond .... V 257
In U. o Heer, stel ik al
mijn vertrouwen . III 142
Is dat, is dat mijn
Koning? . . . . V 265
Is uw anker vast, is het
vast genoeg? . . .III 136
\'t Is Uwe zaak ... IV 225
Ja! de Trooster is ge-
komen .....V 282
Ja! elk der vorsten zal
zich buigen . . . I 15
Ja, knapen, \'t hoofd
omhoog.....VI 297
Jeruzalem, gij hoogge-
bouwde stad . . .III 189
Jeruzalem, mijn zalig
huis......III 192
Jezus alleen ! Geen an-
de>e meesters meer IV 221
Jezus! dien mijn ziel
bemint.....III 150
Jezus is het brood des
levens.....III 161
Jezusismijntoeverlaat! V 270
JezusleefilHijoveiwon! V 275
Jezus, leven van mijn
leven!.....V 263
Jezus neemt de zon-
daars aan .... II 71
Hoort gij daar dat sterk
geruisch ....
Hoort gij de bron der
genade niet klaatren
Hoort gij die stemme
Hoort gij niet het klop-
pen van Jezus aan
de deur ....
Hoor, wat ver en
droevig klagen . .
Hosianna in den hoogen
Houd vast Uw kind!
Houdt het jon ge leven
rein......
\'t Hijgend hert, der
jacht ontkomen . .
lederen morgen
Ik ben gewis, niets kan
mij scheiden . . .
Ik heb den vasten
grond gevonden
Ik heb een Heiland,
een voorspraak hier
boven .....
Ik heb door de wereld
gezworven ....
Ik heb U steeds van
noode .....
Ik ken een lied . .
Ik schep niet, als in
vroeger\' dagen . .
Ik weet, datjezus eens
mij zocht ....
Ik weet, er is een
heeilijk land . . .
Ik wil mij gaan ver-
troosten.....
Ik worstel op naar Sions
top......
-ocr page 224-
218
ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
Komt, maaiers, \'t is nu
oogsttijd . . . . IV 232
Komt, reiken wij elkan-
der......VI 285
Kou is de tijd ... II 65
Kroon Hem met gou-
den kroon .... I 29
No.
Jezus te zien in de he-
i melsche vreugd . . I 28
Jezus, toevlucht mijner
ziele......III 145
Jezus, \'k wil mijn hart
U geven . . . . VI 293
Jezus, \'k wil U needrig
volgen.....III 139
Jezus, zie mij aan Uw
voet......II 116
Jongeling, die staat op
den tweesprong van
\'t leven.....VI 284
Juich aarde, juich alom
den Heer .... I 18
Juicht nu gij heemlen,
verheugt u gij En-
gelenkoren. ... V 250
Juich vroolijk nu, gij
vromen.....V 248
Kent gij ginsch\' on-
telbre schare . . .III 181
Klaag God uwe nooden III 131
Kom, Heil\'ge Geest,
daal neder . . . V 281
Kom t al len, bedrukten,
gebrook\'nen van hart II 83
Komt allen te zamen V 255
Komt, gij allen, die ver»
mneid zijt .... II 81
Komt gij, die vermoeid
zijt, door zonden ver-
wond .....II 89
Komt en laat ons
Christus eeren . . V 246
Komt, laat ons voort
gaan, kindren! . .III 179
Komt, laat ons samen
Isrels Heer . . .III 135
Laat, Heiland onzer
zielen !.....
Laat ieder \'s Heeren
goedheid loven . .
Laat ons loven, laat
ons juichen . . .
Lam, dat geslacht zijt, U
prijzen Gods engelen
Leer mij Hèere, als in
gebeden ....
Leid, vriendlijk Licht,
door \'t duister, dat
m\' omgeeft . . .
\'t Licht dezer wereld is
reddend verschenen
Liefde was het, onuit.
puilijk.....
Lof zij den Heer, den
almachiigen Koning
der eere! . . . .
Loof, loof den Heer,
mijn ziel met alle
krachten ....
Looft, looft verheugd
den Heer der heeren
Looft, looft nu aller
heeren Heer . . .
V 262
I 17
V 277
I 25
IV 215
III 144
V 243
I 12
I     2
I     7
I   19
I   21
Meer heiligheid geef
mij......IV 200
\'k Moet den Heiland
met mij hebben. . III 143
-ocr page 225-
219
ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
Moet ik gaan metleêge
handen.....IV 234
Mij is ontferming we-
dervaren . . . . III 122
Mijn honger en mijn
dorst......IV 207
Mijn kroon heeft Jezus
zelf gevlochten . .III 169
Mijn rijkdom en mijn
eere, en wat mijn ziel
verblijdt .... II 111
Mijn ziel is immers stil
tot God.....III 134
Nader, mijn God,bij U! IV 209
Nader, nog nader!
dicht aan Uw hart. IV 213
Nauw vereenigd, vast
omsloten . . . . VI 283
Neem de wereld, geef
mij Jezus . . . . IV 219
Neem, Heer, mijn beide
handen.....III 137
Neem mijn leven,laat
het Heer! . . . . IV 223
Neen, geen boete, geen
gebed.....II 96
Neen, toon niet uw
lijden.....III 130
Niets blijvends hierbe-
neen!.....III 162
Niets is, o Oppermajes-
teit......II 53
Nog is daar plaats!Het
feestin\'sKoningszaal II 75
Nog juicht ons toe die
zaal\'ge nacht. . . V 242
Nu val alles te voet,
voor het Lam, dat
geslacht werd . . I 24
No.
Nu zijt wellekome, Jesu
lieve Heer....
V 247
O heiige Godsstad als
kristal.....III 190
O hoe lieflijk zal het
wezen.....III 198
O hoofd, bedekt met
wonden.....V 264
O Jezus, Levenszonne! IV 222
O Kerstnacht,schooner
dan de dagen . . V 256
O, Lam van God, ik
kom tot U ... II 98
O land, waar mijn Hei-
land in hemelsche
pracht . . . . .III 184
O.mochtikbinnengaanlII 185
Ontwaak, gij die slaapt,
en sta op uit de duon II 51
Onze Vader, die daar
zijt in de hemelen I 33
Oog en hart naar boven!
God is in ons midden I 30
Op Christus richt uw
°°g> g\'j dien de
storm doet beven . III 175
Open staan de gouden
poorten.....II 76
Op een lichte wolken-
wagen .....V 279
Op Gods akker wordt
gezaaid.....IV 231
Op \'s Hemels wolken
zal Hij komen . .III 197
Op het Godslam rust
mijn ziele . . . .III 120
„O roep Mij aan!" zoo
klinkt Gods stem van
boven.....II 61
-ocr page 226-
220 ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
O Rots der eeuwen, ge-
kliefd voor mij . .III 170
O zee van Gods liefde,
zoo peilloos en wijd II 115
Prijs den Heer met
blijde galmen . . I 22
Prijst Hem! Verwin-
naar......V 274
Rots der eeuwen! O
mijn toevlucht . . III 160
Rots der eeuwen,\'
Troost in smart. . II 101
Rust mijn ziel, rust hier
een weinig. ... V 266
Rust. mijn ziel! uw
God is Koning . . III 132
\'k Sla d\' oogen naar \'t
gebergte heen . . III 125
Sterk door \'t geloof!
Ja dat zij onze leuze VI 287
Stille nacht, heilige
nacht.....V 252
Trek mij toch dichter
tot Jezus . . . . IV 208
U, Heer Jezus, te ge-
lijken .....IV 216
U, heilig Godslam,
loven wij . . . . IV 23
U kan ik niet missen IV 211
Uit diepten van ellen-
den ......II 56
Uren, dagen, maanden,
jaren......VI 307
Uw kleed moet wit zijn
als de sneeuw . . IV 205
No.
Uw roepstem. Heer.
klinkt ons in d\'ooren! VI 298
Uw oog ziet alle
dagen.....II 68
Vaak, als vrienden wij
vertrouwden . . .III 164
Vader, U bidden wij I 42
Van boven moet het
alles komen ... I 49
Vat Gij mijn hand, ik
ben zoo zwak en
hulploos . . . .III 148
Verhef uw hoofd, o
Bruid, uw Hemel-
bruigom nadert . .III J91
Verheug u, volk, in
duisternis gezeten . V 241
\'k Verlang naar huis,
naar \'t Vaderhuis
daar boven . . .III 187
\'k Verlang naar U .III 149
Verloren kind, o zeg
waai om.....II 74
Verlosser, Vriend, o
hoop, o lust ... II 105
Verward in zinsbe-
koring.....IV 224
Voor \'t nieuwe jaar
dezelfde Vader . . VI 305
Vroeger dacht ik, dat
\'k geloofde . . .III 151
Vrijheid zoo te minnen II 100
Vrij van den dienst der
wereld.....VI 296
Waak nu op! onbe-
keerd, verloren hart II 52
Waak nu op! richt den
blik omhoog! . . II 66
-ocr page 227-
\'221
A.LPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
No.
IV 227
VI 301
II 69
III 153
III 121
V 273
III 129
III 166
II 59
II 60
V 254
V 269
V 278
V 258
I 38
VI 306
VI 303
II 117
VI 290
No
Wij loven U, God, wij
prijzen Uwen naam I 10
Wij treden met beden,
vol danken en loven I 36
Wij zij n een dolend volk
op aard.....Il 107
\'k Zal dan gedurig bij
U zijn.....III 154
\'k Zal eeuwig zingen
van Gods goeder.
tierenheên.... I 9
Zalig hij, die \'t smalle
pad......II 57
Zalig, zalig niets te
wezen.....IV 204
\'kZal met mijn gansche
hart Uw eer ... I 20
Zie, de Heer komt op
de wolken . . . .III 195
Zie, o Jezus, ons bijeen I 48
Zingt nu blij te moe II 58
Zingt vroolijk heft de
stem naar boven . I 18
Zingt, zingt een nieuw
gezang den Heere I 16
Zondaar, wie gij wezen
moogt.....II 84
Zondaar, zoekt gij rust
en vrede .... II 85
Zooals ik ben, \'k weet
anders niet . . . Il 112
Zouden eenmaal wij
ook komen . . .III 183
Zwaar beladen, moe
van zonden ... II 109
Zijt gij in den vreemde II 72
Zij zullen het niet
hebben.....VI 300
Waak op, gij geest der
oude helden . . .
Waar de blanke top der
duinen.....
Waarheen, pelgrims,
waarheen gaat gij .
Waar Jezus komt, daar
zegent Hij ....
Waar is onze schuld ge-
bleven .....
Waar zijn nu, dood! uw
macht en scherpe
pijkn?.....
Wat klaagt angstig
mijn ziele ....
Wat winden, dat er
ruischen ....
Wat zoekt uw hart te
midden van de zon-
den ......
Wat zult zonder Chris-
tus gij doen . . .
Wat zijn deez\' ak-
koorden.....
Wees gegroet, gij eer-
steling der dagen .
Wees gegroet, Gij eens
verachte ....
Welk een glans van
hemelsch licht . .
Welzalig zijn d\' oprech-
ten van gemoed
\'k Wil U, o God, mijn
dank betalen . . \'.
Wilhelmus van Nas-
souwe .....
Wilt gij weten, wat ik
weet......
Wij geven het niet over
-ocr page 228-
222 ALPHABETISCH REGISTER DER BEGINREGELS.
INHOUDSOVERZICHT.
37, Nö. 1—60
38— 86, „ 61-119
I.       Lofliederen
II.     Aanbieden
des heils
III.   Geloofsvertrouwen en ge-
Iocifsverwachting . .
IV.    Heiliging, toewijding, ar-
beid........
V.      Christelijke feesten . .
VI.    Vereenigingen, bizondere
gelegenheden.....
86—137,       120—198
137—163,       199-238
163—192,       239—282
192—208,       283—310