-ocr page 1-
13481781
BUI PLE1TI1 DUT
-ocr page 2-
ffwis i2<{6ca
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
BIJDRAGE TOT OE BEHANDELING
PURULENT PLEURITISCH EXSUDAAT.
-ocr page 6-
»
-ocr page 7-
13788316
nu m
4(
n
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOE IN DE GENEESKUNDE,
AAN DE RUKS-UNIVERSITEIT TE GRONINGEN,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr, D. HUIZINGA,
Doctor in de Wis-, Natuur- en Geneeskunde, gewoon
Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde.
TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT IN \'T OPENBAAR TE VERDEDIGEN
KLAAS KUIPER MIDDEL,
ARTS,
Meier van Gezondheid 2de klasse bid Koninkl. Nederl. Marine,
OP DONDERDAG DEN 18 DECEMBER 1879,
des namiddags te 1 uur.
. — l//9. — .T. B. HUBER.
1
GRONINGEN
-ocr page 8-
-ocr page 9-
AAN MIJNE MOEDER,
OPGEDRAGEN.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
Bij het verlaten dezer Hoogeschool breng ik, U,
Hoogleeraren der Wis- en Natuurkundige en der
Geneeskundige Faculteit mijn oprechten dank voor de
leiding, welke ik van U bij mijne studie mocht ont-
vangen.
In \'t bijzonder betuig ik, U, hooggeachte Promo-
tor, Prof. Kooijker, mijne groote erkentelijkheid voor
de bereidwilligheid, waarmede Gij mij bij \'t vervaar-
digen van dit proefschrift Uwe hulp hebt verleend.
Ook aan U, Zeergeleerde Heeren, die als privaat-
docenten bij de Geneeskundige Faculteit, mij in de
gelegenheid hebt gesteld van Uw onderricht te kunnen
profiteeren, betuig ik mijnen dank.
-ocr page 12-
-ocr page 13-
In de laatste jaren zijn in \'t Academisch Zieken-
huis te Groningen eenige gevallen van pleuritische
exsudaten behandeld, naar aanleiding waarvan ik het
plan heb opgevat om een kort overzicht te geven
van de verschillende wijzen, waarop men al getracht
heeft die exsudaten te verwijderen. Onder deze ver-
schillende wijzen van behandeling heb ik meer bij-
zonder in \'t oog de behandeling der purulente exsu-
daten. Hieruit blijkt reeds dat ik hier minder
bedoel de medicamenteuse behandeling.
Ieder zal het duidelijk zijn dat, vóór een thera-
peutisch ingrijpen, het van \'t grootst belang is, te
weten met welk soort van exsudaat men te doen
heeft. Niet altijd echter is het gemakkelijk uit te
maken of men een serofibrineus, purulent of wel
haemorrhagisch exsudaat voor zich heeft. In vele
gevallen zal het om zulks te weten te komen zelfs
noodzakelijk zijn daartoe een proefpunctie te verrich-
ten ; doch veelal zal men uit het klinisch verloop der
1
-ocr page 14-
2
ziekte en andere bijkomende omstandigheden reeds
met vrij groote zekerheid kunnen bepalen hoedanig
de aard van \'t exsudaat zal zijn.
. Overtuigd van het groote belang dat de medicus
heeft om met zekerheid te weten van welken aard
het exsudaat is, rijst in de eerste plaats de vraag ,
hoe kan men zulks uit de verschillende symptomen
diagnostiseeren?
Fraentzel \') geeft daarvoor aan het volgende:
Vindt men bij een patiënt met pleuritis in de
eerste 3 a 4 dagen stijging der temp. tot 39° a 40\',
en blijft deze temp. met kleine morgenremissies 8 a
10 dagen bestaan, wordt daarna circa 16 dagen na
\'t begin der ziekte de temp. \'s morgens weer nor-
maal en beginnen langzamerhand ook de avondtem-
peraturen tot de norm terug te keeren, dan hebben
we te doen met een acute pleuritis met sero-fibrineus
exsudaat.
Blijft daarentegen de temp. langer dan 4 weken
hoog (tot zelfs boven de 40°) dan is de aandoening
van tuberculeusen of purulenten aard.
Langeren duur der ziekte en meerdere pijn vinden
we bij tuberculeuse en purulente exsudaten meer
dan bij sero-fibrineuse. Neemt de koorts een meer
intermitteerend karakter aan, dan zal men ook veel
\') Krankheiten der Pleura von Dr. Fraentzel in v. Ziemssen\'s
Handbuch der Speciellen Pathologie und Therapie IV Band, 2te Halfte.
-ocr page 15-
3
recht hebben om te stellen dat het exsudaat purulent
is, terwijl een in bijna alle gevallen van purulent
exsudaat voorkomend verschijnsel is, dat de temp.
aan de zieke zijde blijvend eenige tiende graden hoo-
ger is dan aan de gezonde zijde. Verder rechtigt
onderhuidsch oedeem aan de zieke borsthelft bijna
altijd tot het vermoeden dat we met een purulent
exsudaat te doen hebben. Vertoont zich een onder-
huidsch abces samenhangend met de pleuraholte, dah
kan men eveneens zeker zijn dat het exsudaat puru-
lent is. Bij perforatie van de pleura pulmonalis en
het dientengevolge expectoreeren van purulente sputa
is er evenmin sprake van twijfel aangaande den
aard van \'t exsudaat, altijd natuurlijk wanneer men
uit de andere diagnostische kenteekenen en het ge-
heele klinische verloop van de ziekte longabces kan
uitsluiten. Het met elkaar samengaan van beiden
als wanneer de pleuritis meestal het gevolg is van
longabces, doet hier minder ter zake, wat betreft
de behandeling van \'t exsudaat.
Met absolute zekerheid kan daarenboven de aard
van het exsudaat gediagnostiseerd worden door de
proefpunctie. Heeft men zekerheid dat men met
een exsudaat te doen heeft, dan schijnt mij deze
kleine operatie onder de noodige voorzorgsmaatre-
gelen verricht, een zonder gevaar voor den patiënt
te beproeven diagnostisch hulpmiddel. Onder die
1*
-ocr page 16-
4
voorzorgsmaatsregelen rangschik ik het vooraf uit-
gloeien van de naald en het daarna eenigen tijd lig-
gen van die naald in 5% carbolzuursolutie, zonder
daarna de naald te drogen. De praktijk leert dat
het wel kan gebeuren dat de naalden, bevestigd in
gevulcaniseerd caoutchouc of hout, los gaan uit
hunne verbinding en dat men dan gevaar loopt dat
de naald in de borstkas blijft steken. Ook hierop
zij men dus bedacht.
Stellen we ons nu voor een patiënt, die reeds
langen tijd hevige koorts vertoont, er vermagerd en
kachektisch uitziet en reeds lang over pijn in de eene
thoraxhelft klaagt. Bij inspectie valt ons op de on-
gelijkheid in omvang van de beide thoraxhelften,
oedeem van de huid aan de zieke zijde, zelfs in
enkele intercostaalruimten duidelijk fluctuatie, ter-
wijl men bij percussie daar ter plaatse eene meer
of minder uitgebreide demping aantreft, dus alle
symptomen die ons aan empyeem doen denken. Bij
nauwkeurig onderzoek echter zullen we zien dat we
ons op een dwaalweg bevinden, dewijl namelijk \'t pu-
rulent exsudaat zich niet binnen de pleuraholte maar
daar buiten bevindt, m. a. w. dat we te doen hebben
met een peripleuritisch abces \') gelegen aan den binnen-
\') Wunderuch heeft het eerst in \'t jaar 1861 op deze ziekte-
vorm opmerkzaam gemaakt (Ueber Peripleuritis, Archiv der Heil-
kunde. 1861. II Jahrgang. Ier Heft), terwijl Billroth in\'t zelfde
jaar ook van 2 analoge gevallen melding maakt.
-ocr page 17-
5
sten thoraxwand subpleuraal, de pleura oostalis \')
naar binnen welvende. Babtels 2), die zich ten op-
zichte van de diagnostiek dier abcessen vooral ver-
dienstelijk gemaakt heeft, geeft de volgende punten
aan ter onderscheiding tusschen peripleuritis en em-
pyeem. Beneden de plaats van etterophooping vin-
den we bij peripleuritis luchthoudend longweefsel,
zoodat de dempingsfiguur niet den vorm heeft dien
men in den regel bij pleuritische exsudaten vindt,
maar als een eiland midden in \'t gebied der longtoon
is gelegen, terwijl ook de onderste longranden ver-
plaatsbaar zijn; verder zijn ook de naburige organen
niet verplaatst 3), zooals dit bijna altijd bij empyeem
het geval is. Voorts maakt Bartkls nog opmerk-
zaam op het minder gespannen worden van den abces-
wand bij inspiratie en toename van spanning bij
exspiratie, terwijl we bij empyeem, in zijn later sta-
dium althans, het omgekeerde waarnemen. Bij em-
pyeem zijn meestal alle intercostaalruimten verwijd,
\') De beide pleurabladen zijn hierbij meestal met elkaar innig
vergroeid, \'t geen een doorbreken van \'t abces naar binnen in de
pleuraholte verhindert.
2)    Bartels, Deutsches Archiv für Klinische Medicin, XIII Band.
Ier Heft.
Zie ook: Lehrbuch der Chirurgie und Operationslehre von Dr. E.
Albert, Wien, 1877, pag. 188.
3)    Slechts in één geval van Bartels (I. c.) werd eene geringe
verplaatsing van \'t cor gediagnostiseerd.
-ocr page 18-
(•)
bij een peripleuritisch abces alleen die waar \'t abces
tegen den borstwand aanligt, terwijl de meer verwij-
derde ribben iets dichter sarnengedrongen schijnen
dan die der gezonde zijde. Dien ten gevolge zal dus op
de plaats van het peripleuritisch abces zich een meer cir-
cumscripte welving vertoonen; echter zal in het later
stadium bij empyeem, als de etter zich langzamerhand
door de een of ander intercostaalruimte een weg als
empyema necessitatis naar buiten zoekt te banen,
eene analoge circumscripte welving kunnen optreden.
Verder wordt nog door Bartels aangegeven als
diagnostisch kenteeken, het gevoel van fluctuatie in
een intercostaalruimte; doch hierbij rnoet men mijns
inziens in \'t oog houden, dat ook bij een nog niet
door de pleura costalis geperforeerd empyeem het
collateraal oedeem door zijn schijn-fluctuatiegevoel den
indruk kan geven alsof men met een abces te doen
heeft, zooals het geval was bij een onzer patiënten,
S., (zie tabel no. 6) vóór de 2de operatie. Behalve al
de genoemde kenteekenen ter onderscheiding der beide
ziekte vormen wordt nog door Riegel in het »Deut-
sches Archiv für Klinische Medicin" (XIX Band, 6.
Heft) gewezen op de geaardheid van den ontledigden
etter, alsmede zijn specifiek gewicht, op welke bij-
zonderheden ook reeds Bartels opmerkzaam had
gemaakt als zijnde van groote waarde voor de diffe-
rentieele diagnose. Mij schijnt dit van minder belang
-ocr page 19-
7
toe, te meer daar deze kenteekenen, zoo ze waarde
mochten hebben, toch alleen verkregen kunnen wor-
den nadat reeds geopereerd is, en men dus van zelf
wel zal weten of men de pleura costalis heeft moeten
openen of niet om pus te ontlasten, m. a. w. of
men met een empyeem of met een peripleuritisch
abces te doen heeft.
Na deze overweging aangaande de wijze, waarop
men tot zekerheid kan komen omtrent den aard van
\'t exsudaat dat zich in de pleuraholte bevindt en of
dat exsudaat daar werkelijk aanwezig is, willen we
trachten een antwoord te geven op de vraag of we
nu, zoodra we weten dat we te doen hebben met
een purulent pleuritisch exsudaat, altijd maar den
thoraxwand moeten openen. Daarvoor moeten we
nagaan, wat er van dit exsudaat zou worden, indien
wij het aan zich zelf overlieten.
Of een purulent exsudaat weder kan geresorbeerd
worden, daarover is men het nog niet eens. In het
Handbuch der allgemeinen Pathologie van Uiile und
Wagner toch lezen wij:
«Metamorphosen des Eiters treten dann ein, wenn
er nicht alsbald nach seiner Pildung auf natürlichem
Wege aus dem Körper entfernt wird. Sie betreffen
sowohl die Körperchen als die Flüssiglceit desselben.
Resorption des Eiters, und zwar des Serums ohne
-ocr page 20-
8
Weiteres, der Körperchen vielleicht durch Wieder-
einwandern in die Lymphgefasse, meist aber nach
vorausgegangener Fettmetamorphose, kommt in mehr
oder weniger vollstandigem Grade sowohl bei dem Eiter
der natürlichen Körperhöhlen, als beim Abscess- und
infiltrirtem Eiter vor". \')
Ook Birch-Hirschfeld meent dat de etter geresor-
beerd kan worden, nadat de ettercellen in vettige
metamorphose zijn overgegaan. 2)
Daarentegen is Kun ze van meening dat er bij
etterige exsudaten geen uitzicht op resorptie bestaat.3)
In gelijken zin uit zich Fraentzel 4), die theoretisch
de mogelijkheid toegeeft dat geringe etterige exsu-
daten , terwijl de ettercellen vervetten en geresorbeerd
worden, volkomen opgenomen zouden kunnen wor-
den ; maar blijkbaar is hiermee in tegenspraak het-
geen hij later zegt dat hij zich nooit van sirgend
welcher" resorptie heeft kunnen overtuigen. Wel halen,
zegt Fraentzel, enkele autoren als bewijs van de
resorptiegeschiktheid van zulke exsudaten autopsien
aan van patiënten, gestorven tengevolge van een in-
ter currente ziekte, die vooraf geheel zonder koorts
\') Uhle und Wagner. Handbuch der allgemeinen Pathologie
pag. 339.
a) Dr. F. V. Birch-Hirschfeld. Lehrbuch der Pathologischen
*
               Anatomie, I. pag. 58.
3)    Kunze, Lehrbuch der Praktischen Medicin II Band, pag. 66.
4)    v. Ziemssen\'s Handb. der Spec. Path. und Ther. IV Band,
pag. 425.
-ocr page 21-
9
waren, en waarbij kleinere of grootere afgekapselde
etterige exsudaten gevonden werden. Dit is zonder
twijfel juist. »Ich selbst" zegt Fraentzel »habe zwei
Falie gesehen, wo ein abgekapseltes eitriges Exsudat
über ein Jahr ohne Fieberbewegungen des Kranken
bestanden hatte, und als letzterer aus anderer Ur-
sache starb, bei der Seetion vorgefunden wurde.
Hier, glaube ich, hat das Fieber deshalb gefehlt,
weil der Eiterherd von ganz dicken gefasslosen Schwar-
ten umgeben wurde, von welchen aus unmöglich
Bestandtheile des Eiters in die Circulation hinein-
gelangen und fiebererregend wirken konnten. Bewei-
send für die Resorptionsfahigkeit eitriger Ergüsse
sind aber solche Falie nicht, denn es giebt auch nicht
abgekapselte eitrige Exsudate, welche Monate lang
weder steigen noch fallen und offenbar aus gleichen
Gründen, wie die abgesackten, ganz ohne Fieber
verlaufen, aber schliesslich doch zum Tode führen.
Ich habe mehrere derartige Falie gesehn, mich aber
nie vonirgend welcher Resorption überzeugen können".
Hoe dit ook zij, de resorptie van het exsudaat, al
was die mogelijk, zal toch in geen geval kunnen
plaats grijpen, wanneer \'t exsudaat in zulk eene
groote quantiteit aanwezig is dat, tengevolge van
den druk op de omgevende weefsels, de openingen
der lymphbanen , die zich onder gewone verhoudingen
vaak zeer duidelijk als een regelmatig net van witte
-ocr page 22-
10
kanaaltjes op de pleura voordoen \'), geheel gecom-
primeerd en daardoor niet toegankelijk worden. Als-
dan kunnen we dus in elk geval een anderen uit-
gang verwachten, tenzij operatief wordt ingegrepen.
De etter kan nl., aan zich zelf overgelaten, zich een
doortocht banen zoowel naar binnen als naar buiten.
De eerste weg, dien de etter volgens Fraentzel zich
vaker baant dan den laatsten, kan nu genomen worden,
doordat de etterige pleurainhoud zich direct in een bron-
chus ontlast. Tengevolge namelijk van zijne corrosieve
eigenschappen ontstaat necrose van de pleura pulmo-
nalis, waardoor aan den etter een doortocht verleend
wordt tot de fijnere of grootere bronchi, in welk
geval zich de in deze bronchi aanwezige lucht in
tegenstelde richting van den etter begeeft naar de
pleuraholte, zoodat er aldus een pyopneumothorax
ontstaat.
Doch, afgezien van de enkele gevallen, waarin de
perforatieplaats volkomen den vorm van een klep
heeft2) die wel intreding van etter uit den pleurazak
in de bronchi toelaat, maar zich direct sluit zoodra
lucht of etter zich in omgekeerde richting wil voort-
bewegen , behoeft toch ook niet altijd pyopneumotho-
rax \'t gevolg van de perforatie van de pleura pulmo-
nalis te zijn, ja, volgens Traube behooren deze
1)    Birch-Hirschfeld , 1. c. pag. 767.
2)    Zie Fraentzel, 1. c.
-ocr page 23-
11
gevallen zelfs tot de minderheid. \') De etterige vloei-
stof wordt dan, nadat \'t fijnmazig alveolair weefsel
blootgelegd is, als door een spons in de bronchi
geperst door den aanzienlijken druk, welke door de
hoestbewegingen op den in de pleuraholte aanwezigen
etter wordt uitgeoefend, terwijl het aan de noodige
kracht, om de lucht in de pleuraholte te aspireeren,
ontbreekt, daar de zieke thoraxhelft slechts weinig
beweeglijk is. Zoo is dus een ontlediging van etter
in de bronchi mogelijk zonder dat pneumothorax ont-
staat, iets waarop reeds Hippocrates opmerkzaam
maakte. Zeer zelden volgt echter op deze wijze na
langdurige ziekte genezing, terwijl een plotselinge
intreding in de bronchi steeds \'t gevaar der suffocatie
meebrengt (Ie plus souvent l\'hydro-pneumothorax,
surtout chez 1\'adulte, est mortel dans un espace de
temps plus ou moins rapproché, zegt Trousseau 2),
nadat hij een geval aanhaalt van een der patiënten
uit 1\'Hötel-Dieu van Parijs , die een aanzienlijke pyo-
pneumothorax op genoemde wijze verkregen had, en
die telkens aanzienlijke hoeveelheden pus opgaf, welk
geval gelukkig afliep). Volgt ook niet direkt de dood ,
toch blijft meestal een ziekte van \'t longweefsel achter.
Weinig betere prognose geeft ons de andere reeds
1)    Verhandl. d. Berl. med. Ges. Bd. IV. S. 84.
2)    Clinique medicale de l\' Hótel-Dieu de Paris par A. Trous-
seau, pag 778.
-ocr page 24-
12
genoemde uitgang van \'t purulent exsudaat, als n.l.
de etter op dezelfde wijs als langs de long zich door
zijne corrosieve werking een doortocht baant door de
pleura costalis en de daarboven gelegene zachte dee-
len, welk naar-buiten-treden bestempeld wordt met
den volgens Roser \') «abscheulich unlogischen" naam
Empyema necessitatis. Er ontstaat dan onder de
huid een meerdere of mindere aanzienlijke zwelling,
die eindelijk openbreekt en den etter naar buiten doet
treden. Juist in deze gevallen is het waarin men op
eene mogelijke vergissing met een peripleuritisch abces
moet bedacht zijn. Zulk een spontaan naar-buiten-
treden kan soms aanleiding geven tot een langdurige
empyeemfistel, die eveneens \'t gevolg kan zijn van een
kunstmatige opening, waarom wij die fistelvorming
later nog ter sprake zullen brengen. Niet altijd echter
zal een langbestaand pleuritisch etterig exsudaat op
een dezer wegen trachten te perforeeren. Soms toch,
hoewel veel zeldzamer, baant zich de etter een weg
door \'t diaphragma, \'t zij dat dit geschiedt door de
kanaaltjes van Recklinghausen, waarbij het tot een
acute, eigenlijk altijd snel letaal verloopende perito-
nitis komt 2), \'t zij dat het eene dergelijke verwoes-
ting van \'t weefsel van het diaphragma veroorzaakt
als we boven voor de pleuraplaten zagen.
\') Roser, Handbuch der anatora. Chir. pag. 277.
2) Fraentzel, 1. c.
-ocr page 25-
13
Eene ook vaak voorkomende complicatie van puru-
lente pleuritis is de pericarditis, \'t zij door voort-
planting van het ontstekingsproces van de pleura
op het hartzakje, waar het dan een exsudaat van
analogen aard doet ontstaan, soms zelfs aanzienlijker
dan het pleuritische, \'t zij weer door perforatie in
\'t hartzakje. Ook in andere organen, b. v. in den
oesophagus kan de ontlediging van \'t etterig exsudaat
volgen.
Bij alle genoemde uitgangen gold het eene uittreding
of uitbreiding van \'t ernpyeem in eene buiten de pleura-
ruimte gelegene holte. Het ligt in den aard der zaak
dat een purulent pleuritisch exsudaat ook consecutief
d. w. z. als gevolg van eene ontsteking van een na-
burig orgaan kan optreden, in welk geval we plegen
te spreken van een secundair etterig pleuritisch
exsudaat.
Een lang bestaand exsudaat kan daarenboven nog
andere schadelijke gevolgen hebben, ook al blijft het
in zijn oorspronkelijke holte besloten. Soms toch ziet
men bij dergelijke niet geopereerde patiënten syn-
cope optreden, die weer voorbij kan gaan, doch
zeer te vreezen is omdat \'t wel gebeurt, dat patiënt
niet weer uit de onmacht ontwaakt. Hoe dit ver-
klaard moet worden, daarover bestaan twee meenin-
gen. Volgens Trousseau \') is de reden te zoeken
\') Clin. méd. de 1\' Hótel-Dieu de Paris pag. 767.
-ocr page 26-
14
in de aanzienlijke verplaatsing van \'t hart en de
daardoor veroorzaakte torsie der aorta. Onder deze
omstandigheden kan \'t licht gebeuren, dat bij eene
meer of minder hevige beweging van \'t lichaam,
b.v. een hoeststoot, de circulatie van \'t bloed volko-
men wordt belemmerd, \' waardoor dan onmacht en
zelfs plotselinge dood tot stand kan komen. Misschien
ook treedt de dood in tengevolge van de door de
circulatiestoornis begunstigde vorming van bloedstol-
sels in \'t hart en in de groote vaten. Hiertegenover
staat Bartels\'). Hij, en met hem Oppolzer, houden het
voor hoogst onwaarschijnlijk dat zulk een elastische
buis als de aorta, gelegen midden tusschen los bind-
weefsel, zoo sterk zou gedraaid worden door die
verplaatsing van \'t hart, dat de geweldige druk
waaronder \'t bloed in dit vat stroomt, niet toe-
reikend zou zijn om de torsie weer op te heffen en
de baan open te houden. Zij zoeken de oorzaak
dan ook veeleer in een compressie en opheffing der
circulatie van de groote aderlijke stammen. Voor-
namelijk zou de vena cava ascend. op de plaats waar ze
uit \'t diaphragma komt om in \'t pericardium te tre-
den, en waar zij aan de randen van \'t foramen qua-
drilaterum vast verbonden is, door die verplaatsing
van \'t hart eene bijna rechthoekige knikking onder-
\') Deutsches Archiv. ftir klin. Med. IV Bd. pag. 265.
-ocr page 27-
15
gaan. Terwijl nu tengevolge van de veranderde
abnorme drukverhoudingen en het ontbreken der
vitale longbewegingen de overgang van \'t bloed uit
de rechter in de linker kamer minder levendig plaats
grijpt, kan \'t hart plotseling met zoo weinig bloed
gevuld zijn dat de arterieele druk niet toereikend is om
de hersenen te voeden; er zal dus al naar den duur
een onmacht of de dood door hersenanaemie intreden.
Hoewel wij boven reeds zagen dat zeer waarschijn-
lijk eene resorptie van een etterig exsudaat niet
kan plaats hebben, toch is het duidelijk dat de vloei-
bare deelen van \'t exsudaat wel geresorbeerd kunnen
worden. Hierdoor ontstaat dus eene indikking van
het exsudaat; er blijft een droge, kazige, geelachtig
witte massa achter, die eveneens iedere mogelijkheid
eener resorptie buitensluit; de etter heeft de kazige
metamorphose ondergaan, waarbij de ettercellen tot
onregelmatig hoekige lichamen inéén schrompelen. \')
Deze uitgang kan hare oorzaak hebben in eene
zekere dispositie der ettercellen, die bij sommige
constitutie-anomaliën (scrofulose) gevonden wordt. Zoo
ziet men haar ook voornamelijk bij individuen met
phthisis pulmonum, in welk geval dan tevens vaak
de pleura en de aanwezige pseudomembranen met
tuberkels zijn bezet. De verkazing kan echter ook ver-
\') Zie Birch-Hirschfeld , Tafel I, fig. 12.
-ocr page 28-
16
oorzaakt zijn door de groote hoeveelheid van \'t exsu-
daat, waardoor dan de voeding der uitgetreden cellen
bemoeilijkt wordt, alsmede door eene onvoldoende
transsudatie van serum.
Heeft de etter deze metamorphose ondergaan, zoo
ziet men de koorts stationair worden. In den eersten
tijd vertoont ze een duidelijk gekenmerkten inter-
mitterenden typus, zoodat men licht zou gelooven
dat zich met de pleuritis een intermittens gecombi-
neerd heeft. Na eenigen tijd echter gaat de koorts
langzamerhand over in de type van een febris hectica ,
die patiënt ten grave sleept. Ook kan \'t exsudaat icho-
reus worden; \'t wordt dan tot pyopneumothorax , die
zich door eene meer of minder plotselinge stijging van
den ademnood en het optreden van een adynamische
koorts te kennen geeft.
Behalve deze veranderingen, die \'t exsudaat kan
ondergaan, wanneer het niet verwijderd wordt, en
die den patiënt algemeen kachectisch maken, ver-
oorzaakt de druk, dien zulk een aanzienlijke hoe-
veelheid vloeistof gedurende langen tijd op de long
uitoefent, ook schadelijke gevolgen voor den lateren
gezondheidstoestand van den patiënt. In de gecom-
primeerde long kan het tot een aaneenkleving en
ontaarding van de longalveolen komen, zoodat later ,
ook al mocht het exsudaat ontlast worden, de be-
hoorlijke ontplooiing der long niet meer plaats kan
-ocr page 29-
47
hebben. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat
de long een geruimen tijd samengedrukt kan zijn,
voordat het zoover gekomen is. Zoo halen Bartels \')
en Wintrich voorbeelden aan van patiënten, bij wie
de long maanden lang gecomprimeerd geweest was, ter-
wijl ze toch nog bij de sectie opgeblazen kon worden. —
Ook een meer of minder aanzienlijk vicarieerend long-
emphyseem doet het zijne om het verloop der ziekte
te wijzigen.
Hiermede is, dunkt mij , genoeg aangetoond welke
treurige gevolgen het kan hebben als men een etterig
pleuritisch exsudaat aan zich zelf overlaat. Langen
tijd ligt patiënt daar neer, gekweld door benauwd-
heid, pijn, koorts; steeds meer wekt hij ons mede-
lijden, want zijn vonnis is geveld, tenzij de natuur
hem ter hulpe komt; doch ook dit kan veelal wei-
nig baten 2). Steeds meer uitgeput, kachectisch, gaat
hij, indien de dood niet aireede plotseling een einde
aan zijn lijden maakte, na een langdurig lijden te
gronde voor de oogen van hem, die den ongelukkige
\') Deutsches Archiv, für klin. Med. IV. Bd.
2) Patiënten op kinderlijken leeftijd schijnen hierop echter eene
uitzondering te maken ; het komt nl. bij zulke patientjes spoediger
tot perforeerend empyeem, waarna genezing vaak tot stand komt
onder in hooge mate optreden van rétrécissement thoracique, welke
later weer grootendeels kan verdwijnen.
2
-ocr page 30-
18
wellicht had kunnen redden. Waarom zoolang ge-
wacht met de ontlasting van die infectuerende zelf-
standigheid ter plaatse waar zij niet behoort en tot
velerlei schadelijke gevolgen aanleiding geeft; waarom
onnoodig die schadelijke gevolgen te zien optreden
in de hoop dat de natuur zal bewerkstellingen het-
geen de medicus zelf kan verrichten?
Zoodra dus met zekerheid uitgemaakt is dat men
een etterig exsudaat voor zich heeft (waartoe des-
noods van de proefpunctie gebruik gemaakt is), aar-
zel ik voor mij niet, om direct tot de ontlasting van
\'t exsudaat over te gaan. Dit kan op twee wijzen ge-
schieden , nl. door punctie of door incisie.
Het openen van de thoraxholte is eene der oudste
operaties. Volgens Plinius en Valerius Maximus werd
de ontdekking er van bij de ouden aan een toeval
toegeschreven; een zekere PHALERaus zou uit ver-
twijfeling over een longzweer waaraan hij leed, den
dood in den oorlog gezocht hebben; een vijand stak
hem in de borst, waardoor de etter zich ontledigde
en de zieke genas \'). Reeds in den tijd van Hippo-
crates moet de diagnose, alsmede de techniek der
operatie en de nabehandeling, op een hoogen trap
van ontwikkeling gestaan hebben. De diagnose stelde
\') Albert, Lehrbuch der Chirurg, und Operationslehre, 1879,
Bd. II p. 274 noot. 1).
-ocr page 31-
19
Hippocrates \') door patiënt te schudden en dan nauw-
keurig toe te luisteren aan welke zijde het lijden
zich door een geruisch te kennen gaf (succussio
Hippocratica); of, zoo dit niet toereikend was, on-
derzocht hij waar zich een zwelling vertoonde, en daar
ter plaatse sneed hij in 2).
l) Hippocratis, Coi sive magni Opera omnia, T. II. Cura v. d.
Linden. Lugduni Batavorum. Apud Gaasbeeckios MDCLXV. De
Morbis, liber secundus XLV.
»Quum (in geval van suppuratus ex peripneumonia) tempus
longius protrahitur et febris vehemens ac tussis corripit, et latus
dolet, et ad sanam partem decumbere non potest, sed ad dolen-
tera, et pedes et oculornm cavitates intumescunt. Hunc ubi deci-
musquintus ab eruptione dies adest, multa calida lotum in sella
firma collocato et alius quidem manus ipsius teneat, tu vero hu-
merum concutito, ut audias in utrum latus affectio strepitum edat:
optandum autem effet in sinistrum. Hunc ipsum igitur locum
seces, minus enim lethalis est. Si vero prae crassitudine ac copia
strepitum non edat, quo ipsum cognoseere possis (nam hoc ali-
quando contingit) utrum latus tumuerit ac magnis doluerit, hoc
infime secato retro tumorem magis quam ante ipsum quo puris
exitus facilem fluxionem habeat. Secato autem inter costas per
novaculam primum cutem, deinde scalpello acuto, quod panniculo
sit obligatum, ita ut summa ipsius pars, ad unguis magni digiti
mensuram expedita restet, quam intromittas. Postea emisio pure
quantum visum fuerit vulnus linamento ex lino crudo, alligato fo-
ras propendente fflo, concludito: et quotidie semel pus educito:
postquam autem decimus affuerit dies, omni pure emisso linamen-
tum ex linteo indito. Deinde vinum et oleum tepefacta per fistu-
lam infundito, ne pulmo a pure humectari solitus derepente resic-
cetur. Emittendum autem est id quod mane infusum est, ad ves-
peram: quod vespera, mane."
a) Niet alleen maakte Hippocrates gebruik van \'t mes, maar
2*
-ocr page 32-
20
In dien tijd opereerde men dus in alle gevallen
waarin vloeistof in de pleuraholte aangetoond kon
worden. Later begon de oppositie; terwijl de chi-
rurgen de operatie verdedigden, verwierpen de medici
haar. Vóór de uitvinding der percussie en auscul-
tatie had men geen ander criterium dan het succus-
siegeruisch. Wel begreep men dat deze plaatselijke
teekenen niet juist genoeg waren, en men voegde
er een aantal andere algemeene verschijnselen bij,
die echter nog bedriegelijker waren. »I1 est curieux
»de voir" zegt Trousseau \') »qu\' au commencement
»du XlXe siècle, Ie diagnostic des épanehements pleu-
»raux n\' avait pas gagné en exactitude et en sureté.
«Reproduite invariablement par tous les écrivains,
»la description hippocratique est encore répétée par
»Mursinna" (1811), die «insiste sur Ie bruit provo-
»qué par la succussion comme un element indispen-
»sable." In 22 eeuwen was men dus nog niets verder
gekomen.
Sedert de Haen de verschijnselen, die door zijne
voorgangers als karakteristiek voor de operatie aan-
gewezen waren, aan een ernstige kritiek had onder-
worpen , wachtte men met de operatie totdat de ribben
aanzienlijk uiteengedrongen waren en de etter blijkbaar
ook wel van ferrum candens, welke methode ook later vaak door
de Arabische artsen is gebezigd; o. a. door Rhazis in de 9de eeuw.
\') Clin. med. de 1\'Hótel-Dieu de Paris, Tomé I. p. 757.
-ocr page 33-
21
door een intercostaalruimte trachtte door te breken.
Tot een omkeer van zaken bracht het de groote ont-
dekking van de auscultatie en percussie. Hierdoor
toch konden geheel andere symptomen ontdekt worden
dan alleen de succussio, zoodat Laennec zelf reeds
alle indicaties voor de operatie had bepaald. Hoe-
wel hij, behalve bij acute empyemen met gevaar voor
suffocatie, ook nog de operatie als noodzakelijk be-
schouwt bij chronische pleuritiden, zoodra alle andere
middelen te vergeefs zijn aangewend om het exsudaat
te doen resorbeeren, zoo voegt hij er toch bij, dat
de empyeem-operatie zelden met goed gevolg be-
kroond is. Desniettegenstaande spreekt hij in \'t zelfde
werk de overtuiging uit, dat de empyeem-operatie
«deviendra beaucoup plus commune et plus souvent
»utile a mesure que 1\' usage de 1\'auscultation mé-
»diate se répandra".
Na Laennec waren het vooral de Fransche klinici
Monneut , Fleury , bovenal echter Trousseau \') en
Reybard , later Sédillot , Marrotte , enz., die de
operatieve behandeling van de pleuritische exsudaten
\') 1. c. Si maintenant elle (de operatie van de\' paracentese)
a pris la place, qu\'elle aurait du toujours garder; si aujourd\'hui
elle flgure parmi les modes de traitement que leur innocuité habi-
tuelle encourage a employer, je crois avoir contribué a ce change-
ment par mes travaux, par les indications que j\'ai fournies , et,
je dois Ie dire, surtout par les succes qui ont suivi ma pratique.
-ocr page 34-
22
meer ingang hebben doen vinden. Echter ging men
verder; men begon reeds eene scheiding te maken
in de behandeling der exsudaten. Was het exsudaat
purulent, zoo zou, afgezien van de vroegere indicaties,
bijna alleen de radikaal-operatie door insnijding tot
genezing kunnen voeren, ook al dreigde geen perfo-
ratie , ook al was geen stikkingsgevaar voorhanden;
was het exsudaat daarentegen fibrino-sereus , dan was
de ontlediging door punctie geindiceerd.
In Duitschland echter heeft de operatieve behan-
deling eerst zeer laat ingang kunnen vinden. Hier
waren het voornamelijk Becker , Schuh , Skoda ,
Krause , Riecke , Wintrich , maar vooral Roser ,
Kussmaul , Bartels , Quincke , die in de laatste jaren
waarnemingen medegedeeld hebben, welke de radikaal-
operatie doen beschouwen als het eenige werkelijk heil-
aanbrengend middel bij de etterige exsudaten. Tot
de laatste overtuiging is men ook langzamerhand ge-
komen in andere landen; in Engeland voornamelijk
sedert de monographien van Hamilton Roe en van
Hughes.
Deze operatie, waarvan de noodzakelijkheid reeds
sedert meer dan twee duizend jaren erkend was, heeft
dus zeer veel moeilijkheid ondervonden om als ge-
vestigd te kunnen beschouwd worden op het gebied
der therapie \'); en nog is men niet tot de wenschelijke
\') De meeningen over het al of niet noodzakelijke liepen tot
-ocr page 35-
23
overeenstemming gekomen aangaande den tijd waarop
operatief ingegrepen moet worden.
Reeds boven maakten wij terloops melding, dat
Hippocrates behalve van het mes ook van een cau-
terium actuale gebruik maakte. In de middeleeuwen
twistte men wat te verkiezen was om in de thorax-
holte door te dringen, »du fer ou du feu", totdat
ongeveer in \'t midden van de 18de eeuw de troicart,
die men tot dusver nog maar alleen voor puncties
in \'t abdomen gebruikt had, ook voor perforatie in
de thorax gebezigd werd. Terwijl reeds Drouin on-
geveer in \'t midden der 17de eeuw dit instrument had
voorgesteld, was het Lurde in 1765, die het bepaald
aanraadde, ofschoon hij zelf nog de vrees koesterde
dat men de long of de art. intercost. zou kwetsen;
en \'t heeft nog meer dan een eeuw geduurd vóór het
idéé van Drouin voldoenden ingang vond.
In den loop der tijden hebben die instrumenten
veelvuldige veranderingen ondergaan. Terwijl reeds
vroeger de aspiratie van \'t exsudaat werd aangeraden,
was BowniTCH van Boston \') toch eigenlijk de eerste
die haar ingang deed vinden; hij gebruikte capillaire
zelfs voor korten tijd zeer uiteen. Zoo verhaalt Stromeyer dat,
toen Dupuytren aan een doodelijk eropyeem leed en hem de ope-
ratie werd voorgeslagen, de laatste zou gezegd hebben: »er wolle
lieber von der Hand Gottes sterben, als von Menschenhand."
\') Americ. Journ. April, 1852.
-ocr page 36-
24
troicarts, die hij bevestigde aan een gewone spuit
met dubbel doorboorde kraan. Wel vond deze me-
thode veel tegenkanting, vooral op theoretische gron-
den, daar men vreesde voor scheuring in de long
tengevolge der aspiratie, als ook voor gevaarlijke bloe-
dingen, welke bedenkingen echter door Bowditch
opgeheven werden, daar hij capillaire troicarts ge-
bruikte, waardoor eene eventueele verwonding van
de long of van \'t diaphragma slechts zeer geringe
nadeelige gevolgen na zich kon slepen. Later werden
in Frankrijk door Dieulafoy in 1869 en in \'t volgend
jaar door Potain en Castiaux, in Denemarken door
Rasmussen (1870) en in Engeland door Mayne (1871)
meer practische apparaten geconstrueerd. Terwijl men
vroeger zich nog van grootere troicarts zonder
aspiratieapparaat bediende, vloeide \'t exsudaat, zoodra
de druk waaronder \'t vocht stond, evenwicht hield
met dien van de buitenlucht, niet meer uit.
Tijdens de inspiratie werd zelfs lucht in de pleu-
raholte geinspireerd en er ontstond pneumothorax;
zelfs kon de pleuritis door het indringen van de lucht
etterig of ichoreus worden. Men bedacht nu mid-
delen om die luchtintreding tegen te gaan. Daartoe
kwam \'t trogapparaat van Schuh-Skoda in gebruik,
dat echter niet beviel. Biermer stak het eind van
de canule in lauw water, terwijl Reybard een stuk
kattedarm of een goudslagersvliesje aan de canule
-ocr page 37-
25
bevestigde, waardoor dus \'t exsudaat er wel uit, maar
de lucht niet in de pleuraholte kon treden. Later zijn
de aspiratietoestellen in gebruik gekomen, waarvan
men twee soorten onderscheidt alnaardat de recipiënt
variabel is of niet. Die instrumenten hier te beschrij-
ven , acht ik onnoodig; toch wil ik op een groot nadeel
wijzen dat alle punctieinstrumenten, voornamelijk die
met fijne canule, aankleeft. Gedurende de aspiratie
kan zich n.l. voor de opening der canule een fibrine-
prop plaatsen , waardoor \'t afvloeien verhinderd wordt.
Bowditch raadt aan om dan de punctie direct op
een andere plaats te herhalen; doch dit zal de patiënt
niet licht toestaan en \'t is ook niet noodzakelijk.
Dieulafoy en Tutschek geven den raad om een ge-
deelte der geëxtraheerde vloeistof terug te spuiten
naar de pleuraholte; dit is echter volstrekt niet altijd
zonder gevaar te doen. Beter is een zoodanige troicart
te gebruiken, waarin \'t stilet blijft zitten, zoodat men
het zoo noodig weer vooruitschuiven kan. (Fraentzel.)
Welk van deze instrumenten (allen ten doel heb-
bende pus uit de pleuraholte te verwijderen zon-
der intreding van lucht) men ook moge aanwenden,
zoo komt het mij toch in geval van etterig exsudaat
onmogelijk voor dat al de etter wordt opgezogen; er
blijft altijd iets achter en volkomen herstel van pa-
tiënt zal daardoor twijfelachtig worden. Daarom kan
ik deze aspiratieapparaten, hoe gunstig ze ook wer-
-ocr page 38-
26
ken bij sero-fibrineuse exsudaten, voor \'t geval van
een etterige pleuritis niet goed keuren. \')
Zoodra ik door de proefpunctie gezien heb dat het
exsudaat purulent is, zal ik niet aarzelen, over te
gaan tot de radikaaloperatie, temeer daar het geble-
ken is dat de toetreding van lucht tot de pleura
volstrekt niet schaadt, wanneer maar vrije uitvloei-
ing aan den pus kan verschaft worden, en hier komt
het slechts op aan.
Ook Fraentzel is van deze meening: de onder-
vinding dat de punctie van \'t etterig exsudaat slechts
zelden genezing tengevolge heeft, terwijl de ontlas-
ting van den etter uit de pleuraholte door openen van
den pleurazak, veelvuldig een gunstigen uitgang ten-
gevolge had, is oorzaak dat de radikaaloperatie bij pleu-
ritis purulenta steeds meer ingang gevonden heeft2).
Ook Moraud (in «Jahresbericht über die Leistungen
und Fortschritte in der gesammten Medicin, XIII
Jahrgang", p. 151.) houdt bij empjeem de operatie
\') Bij kleine kinderen zal \'k echter aan de punctie met aspiratie
de voorkeur geven, wegens de moeilijkheden, welke de methode
van de incisie hierbij ondervindt en waaronder voornamelijk te reke-
nen zijn het dicht op elkaar staan der ribben.
Echter is hier te Groningen gebleken dat later, nadat door de
punctie met aspiratie de etter grootendeels verwijderd was, toch
nog perforeerend empyeem ontstond. Meerendeels zijn de patientjes
alsdan, nadat de pus zich door een thoraxfistel een uitweg ver-
schaft had, later geheel genezen.
2) v. Ziemssens Handb. der Spec Path. u. Ther. IV. Band. p. 427.
-ocr page 39-
27
door de incisie onder alle omstandigheden voor geïn-
diceerd, terwijl eveneens Verstatten \') alsook Sker-
rit a) beweert dat de etterige exsudaten door de in-
cisie geopereerd moeten worden, zoodra hun bestaan
bewezen is door de proefpunctie. Dezelfde conclusies
trekt prof. Weinlechner uit de door hem behandelde
gevallen, medegedeeld in de Wiener Med. Presse van
\'t vorige jaar; hij zegt dan ook, dat de etter met
alle deze troicarts en pompapparaten nooit volkomen
ontlast, maar slechts verminderd kan worden. In
\'t laatste geval kan slechts radikale genezing tot
stand komen door eenig bijkomend gunstig moment
bijv. perforatie in de bronchi. Zoo dit niet plaats
heeft, hoopt de etter zich spoedig weder op en de
lijder sterft ten slotte toch aan uitputting door de
herhaalde puncties, of, door septische omzetting van
van den etter, aan septichaemie. Derhalve moeten
alle empyemen zoo spoedig mogelijk door de incisie
geopereerd worden. Wel is in den laatsten tijd Dr.
Kapteijn tegen deze bewering van prof. Weinlechner
opgekomen in de Geneeskundige Vergadering, ge-
houden 16 Juli 1879 te \'s Gravenhage 3) ; hierop hoop
•) Discussion sur la thoracocentèse. Bulletin de la Société de
Gand. Juin 1878.
2)    On cases of pleuritic effusion. The british med. Journ. July
27. 1878.
3)    Nederlandsch tijdschrift voor Geneeskunde XV Jaarg. 2de afd.
pag. 60.
-ocr page 40-
28
ik echter na de beschrijving van de radikaaloperatie
terug te komen.
Ten einde nu het etterig exsudaat vrijen afvoer te
verschaffen maakt men een breede snede in den borst-
wand. Hiertoe plaatst men patiënt in half-zittende,
half-liggende houding. Hem chloroform toe te dienen
acht ik niet noodig; aan een morphine-injectie zou
ik de voorkeur geven. De plaats waar de borstwand
geopend zal worden, wordt bij afgekapselde etterin-
gen door den zetel van de haard aangegeven. Heeft
men het echter in zijne keus, zoo maakt men \'t liefst
de incisie in de vijfde intercostaal ruimte in de axillair
lijn ter lengte van ongeveer 5 c.M., waarbij de die-
pere deelen tusschen 2 pincetten of met behulp van
de sleufsonde gescheiden worden, zich \'t dichtst aan
den bovenrand van de volgende rib houdende om niet
de arteria intercostalis te verwonden.
Ik geef de voorkeur aan de 5de intercostaalruimte
omdat na \'t afvloeien van den etter, waardoor \'t dia-
phragma zal stijgen, dit zich licht voor een lager
gemaakte opening zou kunnen plaatsen en zoo den
vrijen afvoer belemmeren. De axillairlijn raad ik aan,
omdat dan later bij rugligging van den patiënt de
etter beter zal kunnen afvloeien. Heeft men de huid,
\'t subcutaan weefsel en de spieren onder vaneen hou-
den der wondranden doorsneden, zoodat de wit
glanzende pleura voorligt over de geheele uitgebreid-
-ocr page 41-
20
heid van de incisie, zoo doorboort men dit vlies, na
vooraf bij eventueele bloeding uit een aanzienlijk vat
deze te hebben gestild, en dilateert de opening \'t zij
met een geknopte bistouri of, op Roser\'s raad, met
een koorntang, welke men gesloten invoert en daarna
opent. Hierop vloeit direct de etter af. Om de te
snelle ontlediging echter te verhinderen, houdt men
den vinger nu en dan voor de gemaakte opening.
Houdt de uitvloeiing op, zoo legt men patiënt op die
zijde waar de insnijding gemaakt is, »wie man ein
»Fass gegen das Spundloch umwalzt" \'). Dagelijks
keert men patiënt op die zijde, onder omstandighe-
den zelfs twee malen per dag; op deze wijze zal men
veel beter dan met elke andere methode de pleura-
holte ontledigen. Dat de geheele operatie onder streng
antiseptische cauteelen geschiedt, zal wel onnoodig
zijn te zeggen.
In de opening brengen we nu een korte dikke buis
van gevulkaniseerd caoutchouk, die door een plaat
gestoken is, waardoor het mogelijk wordt deze op den
borstwand bevestigd te houden. Hierin kan men nu
een katheter a doublé courant \') brengen; aan een
der openingen van den katheter bevestigt men de
buis van een irrigator en spoelt zoo de geheele holte
l) Roser, Handbuch der anat. Chir. p. 280.
\') Fraentzel raadt den Nélaton\'schen katheter aan, die zoo
lang moet zijn dat hij tot aan de diepst gelegene plaatsen van de
pleuraholte kan reiken.
-ocr page 42-
30
uit, \'t zij met gedestilleerd water van 38<>—39° C.
(Fraentzel), \'tzij met Ioodtinctuur (Trousseau, p. 823),
met een oplossing van keukenzout (Fraentzel) of met
met een desinficieerende vloeistof (ik geef met König
de voorkeur aan 2 % carbolzuuroplossing) totdat de
vloeistof er geheel helder uit te voorschijn komt. Deze
irrigatie herhaalt men in den beginne eenige malen
daags, al naar dat zich weer nieuwe ettervorming ver-
toont ; later tweemaal, eindelijk eens per dag, totdat de
ettervorming geheel is opgehouden, en de afscheiding
eerst sereus is geworden en er later in \'t geheel niets
meer uit de wond komt. Bij deze methode zij men
bedacht de in te spuiten vloeistof eenigszins te ver-
warmen , en den straal niet naar het hart te richten,
daar dit licht syncope ten gevolge zou kunnen heb-
ben. De wonde verbindt men met carboljute, waar-
door de afgescheiden stoffen goed worden geresorbeerd.
Men heeft ook aangeraden, direct een tegenopening
te maken en dan door een ingevoerde drainagebuis de
borstholte te irrigeeren; de resultaten hiervan zijn tot
dusver gunstig, o. a. ook volgens Engelsche berichten
dienaangaande (Kidd). Wanneer nu dus alle etter ver-
dwenen is, zal men de afvoerbuis als van zelf zich zien
opheffen tengevolge van de granulatie-woekering die de
wonde tracht tot sluiting te brengen. Wordt de buis
nu verwijderd, dan zal de wonde behandeld als iedere
andere wonde, weldra tot volkomen sluiting geraken.
-ocr page 43-
31
Soms gebeurt het dat de door ons gemaakte fistel
niet tot genezing komen wil; dat de ettering jarenlang
bestaan blijft, nu eens af- dan weer toenemend.
Men heeft dit op allerlei wijzen willen verklaren;
men nam aan dat de schuld hiervan lag aan de
rigiditeit van den borstwand, aan een ongeneeslijke
longaandoening , aan een kachexie enz., totdat Roser
aangetoond heeft, dat de stoornis in de genezing
veroorzaakt wordt door de vorming van een abces-
klep , doordien de granulaties tengevolge van abnorm
sterken groei, zich als een klep voor de fistelopening
leggen. Roser raadt in zulke gevallen aan, de fistel
te verwijden door \'t dagelijksch invoeren van een
elastischen katheter of door laminaria, of ook door
\'t mes, waarna men weldra de ettering zal zien ver-
minderen , sereus worden en eindelijk geheel ophouden.
Van niet minder gewicht is een ander onwelkomme
verrassing tijdens de heeling van \'t empyeem nl. het
tot elkaar naderen van de ribben, \'t geen eveneens
tot belemmering kan voeren van de vrije afvloeiing
van den etter door vernauwing van de fistel. In dit
geval heeft men wel aangeraden een tweede opening
te maken op een gunstiger gelegen plaats. Roser
heeft het eerst in 1859 in dusdanige gevallen voor-
gesteld een stuk uit de continuiteit der rib te rese-
ceeren, \'t geen doeltreffender dan de trepanatie der rib
mag geacht worden. Deze laatste methode werd reeds
-ocr page 44-
32
uitgevoerd door de Hippocratische school (terebratie)
en in den laatsten tijd weer aangeraden door Rey-
bard , Skdjllot , Nélaton en v. Langenbkck , die er
van zegt dat ze de arter. en nerv. intercost. niet ver-
wondt , dat de pijn in \'t boorgat van de rib onbedui-
dend is en het lang duurt voordat de callusvorming be-
gint \'), welke dan natuurlijk den fistelgang zou
vernauwen. Aan de trepanatie is evenwel dit nadeel
verbonden dat de opening te klein is om de pleura-
holte van hier uit voldoende te reinigen, waarom de
Roser\'sche resectie doelmatiger is. Roser geeft haar
zelfs boven de incisie de voorkeur in geval men te
doen heeft, met oude gevallen verbonden met aan-
zienlijke rétréeissement thoracique, als zijnde dit
het zekerste middel tot het openhouden van de
thoraxfistel 2).
Na de ontlasting van het de long comprimeerend
exsudaat, zal deze, zooals we reeds vroeger opgemerkt
hebben, zich meestal weer kunnen ontplooien. Het
exsudaat moet al zeer lang bestaan hebben, zal de
long gecomprimeerd blijven, en dat is immers niet
overeenkomende met onze veronderstelling, daar wij
de radikale incisie willen doen zoodra met zekerheid
uitgemaakt is dat we een etterig pleuritisch exsu-
daat voor ons hebben. —
\') Deutsche militair aertzliche Zeitschrift. 1874. p. 366.
2) Roser. p. 282.
-ocr page 45-
33
Patiënt gevoelt zich direct na de ontlediging vande
thoraxholte meestal zeer verlicht en is gewoonlijk zonder
koorts. Tijdens zijne genezing zal het dieet natuurlijk
roboreerend moeten wezen. Ziet men echter de vol-
gende dagen eene verhooging van temp., zoo kan dit
tot het vermoeden leiden dat een etterstagnatie plaats
heeft. Wordt de etter foetide, dan moet men de
tot nu toe reeds gebezigde desinficieerende oplossin-
gen versterken en meermalen daags aanwenden.
Blijft echter alles zonder gevolg, wordt patiënt
steeds zwakker en houdt de koorts aan, terwijl de
wonde steeds slechter voorkomen verkrijgt en de
uitvloeiende etter ichoreuse eigenschappen verkrijgt,
zoo moet men aannemen, dat de etterige pleuritis
gecompliceerd is, vooral met tuberculose, in welk
geval de exitus lethalis wel niet zal uitblijven.
Boven heb ik gezegd te zullen terugkomen op de
woorden gesproken door Dr. Kapteijn op de laatste
geneeskundige Vergadering te \'s Gravenhage, te-
gen de bewering van prof. Weinlechner , dat nl. de
etter nooit volkomen ontlast kan worden met de
troicarts en pompapparaten en dat men bij empyeem
altijd zoo spoedig mogelijk den etter door incisie moet
verwijderen. Ik voor mij stem volkomen in met prof.
W., wanneer hij beweert dat, bijaldien aan den etter
geheel vrije doortocht verschaft wordt — en dit kan men
3
-ocr page 46-
34
in allen gevalle beter bereiken door incisie dan door
punctie, ook al maakt men gebruik van aspiratoren — en
men het nog achterblijvende ééns of meermalen per dag
door irrigatie verwijdert, er alsdan geen gevaar be-
staat voor septichaemie; immers onder antiseptische
cautelen is de toetreding van lucht tot de pleura
niet schadelijk. Dr. Kapteijn zegt zelf\') dat men
uit de proeven van prof. Maas , Max Wolff , Genz-
mer , e. a., die experimenteel het absorbeerend ver-
mogen van granuleerende vlakten hebben aangetoond,
zou kunnen afleiden, dat septichaemie na de ope-
ning der pleura met mathematische zekerheid moet
volgen; »doch dat dit niet zoo is", zegt Dr. K. verder,
»leert de klinische ervaring, en waarom dit niet zoo
»is, wordt ons duidelijk uit een verslag uitgebracht
»door de Rapporteurs uit de Pathological Society te
«Londen, die door experimenten hebben bewezen
»dat acute septische vergiftiging slechts tot stand
»komt, wanneer groote hoeveelheden septische vloei-
»stof (60 tot 90 gram) in zeer korten tijd in \'t bloed
«worden opgenomen." Hieraan is het, dunkt mij,
toe te schrijven, dat vele van de met aspiratoren
behandelde etterige exsudaten tot genezing gekomen
zijn; maar daarom is dit nog volstrekt geen bewijs
dat alle etter met de pompapparaten volkomen ont-
last wordt, zooals Dr. K. meent; want het kan toch
\') 1. c. pag. 62.
-ocr page 47-
35
zeer goed zijn dat niet genoeg hiervan achter geble-
ven is om die groote hoeveelheid septische vloeistof
in \'t bloed te doen opnemen.
Ook Roser is geheel van dezelfde meening: »das
«Eindringen von Luft ist von keinem Nachtheil";
hij beweert zelfs dat »die Luft sogar zur vollstan-
»digeren Entleerung des Pleuraeiters mit entschiede-
»nem Vortheil beniïtzt werden kann." \') Meermalen
is dan ook de methode van luchtinsufflatie bewerk-
stelligd.
Op de boven beschreven wijze, zijn in het Acade-
misch Ziekenhuis te Groningen afdeeling Interne Kli-
niek in de laatste jaren eenige gevallen van etterig
pleuritisch exsudaat behandeld, welke gevallen ik in
\'t kort hier zal teruggeven.
I.
A. v. d. K., oud 24 jaar, polderwerker, van flink
ontwikkelden lichaamsbouw, werd den 17 November
1877 in \'t Ziekenhuis opgenomen; hij klaagde reeds
een paar dagen over pijn in de rechter zij en hui-
veringen. Bij het onderzoek, dat den volgenden dag
\') Roser\'s Handh. der anatom. Chirurgie p. 281.
3*
-ocr page 48-
36
ingesteld werd, bleek, dat een rechtzijdig pleuritisch
exsudaat aanwezig was, reikende voor tot aan de
4de rib, achter tot over de helft van de scapula. Pat.
hoestte en expectoreerde muco-sereuse sputa. Koorts
met typus inversus, \'s morgens 39°,2, \'s avonds
38°,5; pols 96, ademhalingsfrequentie 40. Eetlust
goed. Urine in quantiteit sterk verminderd. Pat.
werd eerst antiphlogistisch en daarna met sulph.
chin., Iod. kal., uitwendig met Tct. Iod. behandeld.
Trots alle medicatie bleef de toestand van pat.
dezelfde; de lichaamstemp. werd hooger; hoesten
bleef aanhouden totdat in den nacht van 29 op 30
Nov. plotseling onder hevig hoesten een groote hoe-
veelheid slijmig-etterige sputa geëxpectoreerd werd.
Bij nader onderzoek bleek dat het exsudaat nog op
dezelfde hoogte was; pat. was echter sedert zijn op-
name sterk vermagerd, cyanotisch, dyspnoëtisch. Hij
expectoreerde veel pus bij het hoesten, dat hem dag
en nacht kwelde; de koorts bleef even hoog. Ten
overvloede werd onder de noodige voorzorgsmaatre-
gelen de proefpunctie verricht, waaruit bleek dat het
exsudaat purulent was geworden, en \'t verder onder-
zoek duidde aan, dat \'t exsudaat niet afgekapseld was,
terwijl tevens pyopneurnothorax werd geconstateerd.
Hierop werd besloten, mede wegens zijne hooge mate
van benauwdheid, terstond de thoracocentese door mid-
del van incisie te verrichten. De operatie werd uit-
-ocr page 49-
37
gevoerd in de 5de intercost. ruimte in de axillairlijn,
waarna een groote hoeveelheid pus te voorschijn kwam.
Daarop werd gedraineerd en dagelijks met 1 % car-
boloplossing geirrigeerd, waarbij pat. soms moest
hoesten en daarbij carbol in den mond kreeg. Na de
operatie bevond pat. zich voortdurend beter, was
bijna afebriel; de demping nam bijna bij den dag af.
Den 22 Jan. d. a. v. werd de drainagebuis verwijderd,
waarna de wond zich eenige dagen daarna geheel
sloot. Pat. krijgt steeds beter voorkomen en verlaat
na ongeveer 4 weken, nadat \'t onderzoek had aan-
getoond dat de demping volkomen verdwenen was,
het Ziekenhuis even gezond en krachtig als hij vroe-
ger geweest was, zonder de minste afwijking in
thoraxvorm.
II.
E. M., 20 jaar, dienstbode, werd den 5 Mrt. 1878
opgenomen; reeds eenige dagen was pat. ziek geweest.
Bij onderzoek bleek dat pat. lijdende was aan scar-
latina en een zich bijna over de geheele rechter wang
uitbreidende zwelling van de parotis. Patiënt delireerde
in den aanvang en er bestond albuminurie. Het phy-
sisch onderzoek toonde aan dat tevens een, bijna de
geheele rechter pleuraholte innemend, exsudaat aan-
-ocr page 50-
38
wezig was. (Uit de anamnese scheen te blijken, dat
pat. meermalen haemoptoë had gehad). Temp. was
hoog en bleef dat in weerwil van het toedienen van
sulph. chin. Nadat den 14 Mrt. koude rillingen
optraden en door de proefpunctie bleek dat het exsu-
daat purulent was, werd den \\ 5 Mrt. de thoraco-
centese verricht door incisie in de 5de intercost.
ruimte ter lengte van 5 c.M., waarna eene aanzien-
lijke hoeveelheid pus ontlast werd.
De gewone behandeling werd weer gevolgd. Pat.
gevoelde zich na de operatie eenigszins verlicht, ter-
wijl de koorts afnam. Den daaropvolgenden dag begon
pat. weer meer te febriciteeren , terwijl ze veel pijn
in de wang had; de zwelling had zich niettegenstaande
antiphlogose over \'t geheele gelaat verbreid en \'t slik-
ken was bemoeilijkt; nergens echter een spoor van
fluctuatie. Pat. bleef nog steeds delireeren, tot dat
ze 5 dagen na de operatie bezweek.
Obductie: Subarachnoideaal oedeem, exsudaat in
\'t pericardium; de parotis in de diepte in absces-
vorming overgegaan; de beide pleurabladen rechts
verdikt en met granulaties bedekt; rechter pulmo
gecarnificeerd. De nieren sterk hyperaemisch.
-ocr page 51-
30
III.
J. V. 40 jaar, tooneelspeler van beroep, was reeds
geruimen tijd ziek, klagende over pijn in de borst,
koorts en hoesten vóór hij opgenomen werd in \'t
Ziekenhuis alhier. Het onderzoek, dat den 7 Jan.
4870 plaats vond, leverde het volgende op: Pat. was
van een zwakke constitutie , zag er zeer anaemisch
uit, had nu en dan last van nachtzweet en was in
den laatsten tijd sterk febriciteerend. Aan den thorax
werd rechts voor aan den top eenige demping aan-
getoond , terwijl rechts achter beneden een afgekap-
seld exsudaat werd geconstateerd, reikende tot aan
de spina scapulae, waardoor de beide thoraxhelften
nogal vrij wat in omtrek verschilden (onderste peri-
meter rechts 42.6 c.M., links 38.5 c.M.). Verder
alle physische symptomen van croupeuse pueumonie
rechts beneden voor. Nadat de thoraxwand op de
plaats van exsudaat eenigzins begon te promineeren,
werd de proefpunctie verricht, welke pus opleverde,
waarom dan ook werd overgegaan tot de radikaal-
operatie op den 22 Jan., door een e incisie te maken
in de achterste axillair lijn , 7de intercostaal ruimte,
waardoor eene vrij aanzienlijke hoeveelheid pus ont-
last werd. De gewone wijze van behandeling werd
gevolgd; dagelijks werd de pleuraholte met salicyl-
zuursolutie van \'/4 % geirrigeerd. Pat. gevoelde
-ocr page 52-
40
zich in den eersten tijd wel veel verlicht, doch de
koorts hield aan, die op rekening van de pneumonie
werd gesteld. Telkens klaagde pat. onder \'t ver-
binden over erge vermoeidheid, waarvan de reden
bij \'t meest zorgvuldig onderzoek niet gevonden kon
worden. De koorts nam toe; nu en dan diarrhoe,
die echter telkens kon bedvongen worden door re-
spectieve medicamenten; slechts weinig hoestte pat.,
waarbij echter niets geexpectoreerd werd. In \'t begin
van Februari werd na \'t gebruik van salicyl. natr.
de temp. plotseling subnormaal, doch was den vol-
genden dag weer gestegen tot 40\'; sedert was de
temperatuurstijging zeer onregelmatig tot aan zijn
dood toe , die den 20 Febr. intrad.
Bij obductie werd gevonden in de rechter thoraxholte
eene matige hoeveelheid dikken etter; de pleura pulmo-
nalis is rechts zeer sterk met den voorwand van den
thoraxwand vergroeid; in den lobus superior pulmonis
dextri was een oude tuberkelconglomeraat, terwijl de
lobus inferior totaal gehepatiseerd was met hier en
daar speldeknopgroote abcesjes. In de buikholte werd
een matige hoeveelheid vlokkig geel vocht aangetroffen
met een fibro-purulent exsudaat op \'t peritoneum.
-ocr page 53-
41
IV.
J. F. timmerman, 30 j., ingekomen 29 Aug. 1878,
is sedert Maart begonnen te hoesten zonder veel
op te geven; sedert Juni expectoreerde hij meer,
werd langzamerhand dyspnoëtisch, vermagerde en
had veel last van nachtzweet; den 25 Aug. was hij
begonnen te klagen over pijn in de borst. Sedert
zijne opname expectoreert pat. muco-purulente sputa
onder veel hoesten; hij febriciteert met remitteerenden
typus. Zijn toestand wordt in den eerst vol genden
tijd niet beter; bij onderzoek op den 17 Sept. werd
uit physische symptomen geconcludeerd tot een recht-
zijdig pleuritisch exsudaat met infiltraat in den rech-
ter longtop (dit laatste waarschijnlijk ook links maar
in zeer geringen graad.) Pat. was in hooge mate dys-
pnoëtisch , waarom terstond overgegaan werd tot de
proefpunctie. Hierdoor werd aangetoond dat een puru-
lent exsudaat aanwezig was. Den 21 Sept. werd tot
ontlasting van pus gebruik gemaakt van \'t aspiratie-
toestel van Potain; door een toevallige omstandigheid
trad lucht naar binnen. Pat. gevoelde zich door die
ontlasting een weinig verlicht, maar febriciteerde
den volgenden morgen iets meer; echter was het exsu-
daat nog niet weer tot de vorige hoogte gestegen.
Weinig beterschap werd de volgende dagen bemerkt,
zoowel wat dyspnoë als koorts betreft; daarom werd
-ocr page 54-
42
den 25 Sept. overgegaan tot de incisie in de 5de
intercostaalruimte, waardoor ± 3\'/2 liter pus ontlast
werd. De nabehandeling werd ingesteld als vroeger.
Hoewel pat. in den beginne zich aanzienlijk verlicht
gevoelde, toch keerde na eenige dagen de koorts te-
rug, terwijl ook zijn algemeene toestand niets ver-
anderde. Dagelijks werd de wonde geirrigeerd. Steeds
blijft pat. febriciteeren; den 17 October \'s morgens
was hij afebriel; aan den avond van dezen dag klom
de temp. echter weer van 38° — 39°. Dien dag ge-
voelde pat. zich wat opgewekter; uit de wonde vloeide
nog slechts weinig etter, steeds expectoreerde hij nog.
Hoewel hij daarna \'s morgens afebriel was, begonnen
zich den 23 October collapsverschijnselen te vertoonen,
waarop pat. den volgenden dag overleed, nadat eenige
uren van te voren de borstwond aanzienlijk gebloed
had, welke bloeding eensklaps begonnen was, doch
na inspuiting met ijswater had opgehouden.
De rechter long bleek bij de obductie doorzaaid te
zijn met tuberkelerupties; ook in den lobus superior
pulmonis sinistri werd een tal van tuberkels aange-
troffen. De pleura pulmonalis zoowel als costalis was
rechts grootendeels bedekt met granulaties zonder be-
paalde bron voor de sterke verbloeding. De rech-
ter long was overigens sterk hyperaemisch met vrij
wat oedeem in den lobus inferior.
-ocr page 55-
43
V.
P. I., spiegelmaker, oud 20 jaar, klaagde reeds
sedert eenige maanden voor zijne opname in \'t Zie-
kenhuis over pijn in de borst en koorts, terwijl hij
aangeeft ook reeds eenige malen aan haemoptoë te heb-
ben geleden. Bij zijne opname, den 26 Jan. 1876,
leverde het onderzoek het volgende op: Pat. zag
er vermagerd en zeer anaemisch uit; voeten en \'t
scrotum waren oedemateus; hij klaagde toen over
diarrhoe en nachtzweet; tevens hoestte pat. en expec-
toreerde daarbij weinig. Ook had hij thans nog steeds
pijn in de rechter borsthelft, waar een lichte oede-
mateuse infiltratie van de huid zichtbaar was van af
de 2de rib; terwijl op een zeer omschreven plaats
een pijnlijke fluctueerende zwelling werd aangetroffen
in \'t onderste voorste gedeelte dier thoraxhelft; de
regiones supra- en infraclaviculares waren aan beide
zijden sterk ingevallen. Hereditaire dispositie tot
phthisis kon niet uitgemaakt worden. Verder konden
wij een caverne links supracl. constateeren, zoomede
een rechtzijdig pleuritisch exsudaat, dat vóór reikte
tot de 3de rib en achter tot de spina scapulae. Nadat
den volgenden dag de proefpunctie met \'t Pravaz\'-
spuitje uitgemaakt had dat het exsudaat purulent was,
werd den 28 Jan. eene incisie gemaakt op de
plaats van fluctuatie en zoo de thoraxholle geopend,
-ocr page 56-
44
waarna er 5400 kub. c.M. pus ontlast werd. On-
middellijk na de operatie was pat. afebriel en gevoelde
zich zeer verlicht. Deze afebriele toestand duurde
echter maar één dag, niettegenstaande dagelijks sulph.
chin. werd toegediend, en de thoraxholte tweemaal
daags werd uitgespoten eerst met carbolsolutie, later,
toen symptomen van carbolintoxicatie ingetreden waren,
met chloornatriumoplossing. De uitvloeiing bleef steeds
in meerdere of mindere mate aanhouden, en was nu
en dan foetidc. Koorts was intermitteerend, nu en
dan remitteerend; ook de diarrhoeën bleven nog steeds
bestaan, hoewel ze meer dan eens met adstringentia
bestreden werden, doch telkens met een kortdurend
succes. Ook het hoesten hield aan, waarbij echter
weinig geëxpectoreerd werd. De krachten namen
langzamerhand af, in weerwil van \'t roboreerend dieet;
pat. wordt steeds magerder; zijn eetlust vermindert.
Steeds was de pols meer menigvuldig, zelfs als de temp.
normaal was. Den 45 Febr. succumbeerde pat.
Bij obductie bleek dat de rechter long geschrom-
peld was en doorzaaid met miliairtuberkels en boonen-
groote conglomeraten; eveneens was ook de linker
pulmo met conglomeraten doorzaaid, hier en daar zeer
kleine caverntjes, terwijl een groote caverne in den
lobus superior werd gevonden. De beide pleurabla-
den van de rechter (thoraxhelft grootendeels bedekt
-ocr page 57-
45
met granulaties. De lever was vettig ontaard, ove-
rigens geene abnormaliteiten.
VI.
H. S., timmerman, 32 j., was altijd gezond ge-
weest tot ongeveer midden November 1878; toen
begon pat. te hoesten met ruime expectoratie, tevens
kreeg pat. koorts en pijn in de linker zij; dit nam
toe tot den 25 Nov., den dag waarop hij in \'t Zie-
kenhuis werd opgenomen. Pat. zag er vrij goed ge-
voed uit, was erg dyspnoëtisch; het physisch onder-
zoek toonde aan een linkszijdig pleuritisch exsudaat,
dat achter tot aan de spina scapulae reikte, terwijl
vóór geen exsudaat kon aangetoond worden. Zijn
sputum was eenigszins foetide, wankleurig, in drie
lagen gescheiden.
De proefpunctie bracht foetiden, een weinig geel
gekleurden etter te voorschijn Hierop werd den 28
Nov. de operatie verricht, waardoor ruim drie liter
pus ontlast werd met foetiden reuk. De pleuraholte
werd nu dagelijks met salicylzuur geirrigeerd, terwijl
carbolzuur ingeademd werd, waardoor zoowel de foe-
tor als de quantiteit van de purulente excretie be-
langrijk afnam, zoowel door de huidwonde als door
-ocr page 58-
40
expectoratie. Evenwel is het hier nog de vraag of
hier een ontlasting langs de bronchi was geschied,
aangezien pat. nooit de door de borst wond ingespoten
vloeistof in den mond heeft gekregen, zooals het ge-
val was bij onzen pat. no. I. Pat. gevoelde zich wel
aanzienlijk verlicht na de operatie, doch bleef febri-
citeeren. Langzamerhand verminderde de uitvloeiing
van pus uit de wond; ook werd de expectoratie ge-
ring, waarbij zeer taaie niet foetide sputa werden
opgegeven. Tegen \'t midden van Januari 1879 werd
pat. afebriel, nam langzamerhand toe in lichaams-
gewicht ; de borstwonde was nog niet gesloten. Eenige
weken later echter, terwijl de eerste wonde nog niet
geheel gesloten was, werd pat. weer door koorts aan-
getast, expectoreerde meer en emacieerde ook zeer,
terwijl tevens links achter en beneden een afgekap-
seld pleuritisch exsudaat werd gediagnostiseerd, dat
niet scheen te communiceeren met de holte, waartoe
de nog niet gesloten wonde toegang verleende. Ter
hoogte van het afgekapseld exsudaat, maar iets meer
naar voren, was ruim een handbreed oedeem aanwe-
zig en dat wel met fluctuatie, hetgeen ons deed denken
aan de mogelijkheid van een peripleuritisch abces. Twee
proefpunctien verricht op de plaats van demping,
beantwoordende aan die van het vermoede afgekap-
seld exsudaat, gaven geen resultaat; maar daarente-
gen werd pus verkregen toen wij meer naar voren naar
-ocr page 59-
M
de achterste axillairlijn toe puncteerden. Opmerking
verdiende dat na de laatste pnnctie geringe verbloeding
optrad uit de bestaande wonde, hetgeen ons vermoeden
op afgekapselde pusophooping aan \'t wankelen bracht.
De incisie werd nu verricht in de achterste axillairlijn,
maar de ontlaste hoeveelheid pus was eigenlijk gering;
Pat. gevoelde zich echter na de operatie veel beter;
slechts in de eerste 2 dagen was nog lichte koorts
aanwezig. De wonde werd weer op de gewone wijze
behandeld en eenige dagen na de operatie vloeide er
in \'t geheel geen pus meer uit. Opmerkelijk was, dat
bij de irrigatie der laatste wonde somwijlen de vloei-
stof ook uit de nog bestaande voorste vloeide; wes-
halve ten slotte toch samenhang tusschen beide ruimten
moest aangenomen worden. Zooals wij ons zullen
herinneren, had op dergelijke communicatie alleen
gewezen de verbloeding na de laatste proefpunctie.
Den 26 Maart werden beide wonden volkomen ge-
sloten bevonden; terwijl het physisch onderzoek links
echter nog eene geringe demping en pleuritisch
wrijven aangaf van af de 7de rib. In \'t begin van
April namen deze pathologische verschijnselen steeds
af; pat. gevoelde zich volkomen gezond, heeft goe-
den eetlust, in \'t geheel geen koorts en is zeer in
krachten toegenomen, waarom hij dan ook weldra
als geheel hersteld werd ontslagen. Zijne borstkas
-ocr page 60-
48
vertoont in \'t geheel geen abnormaliteit en tot nu
toe is pat. steeds gezond gebleven.
Van onze zes door incisie behandelde patiënten met
etterige pleuritis zijn dus twee (casus I en VI) vol-
komen genezen; van de overige vier waren er twee
met tuberculosis pulmonum (IV en V), terwijl pat.
no. II overleed aan scarlatina met diep gezeteld parotis-
abces, exsudaat in pericardio en subarachnoidaal
oedeem. In casus III werd bij obductie gevonden
pneumonie en purulente peritonitis. Van die geval-
len, welke volkomen genezen zijn , was in casus I
bewezen een perforatie van \'t etterig exsudaat in de
bronchi; casus VI gaf vermoeden op dezelfde compli-
catie, bovendien moest pat. 2-maal geopereerd worden ,
terwijl de 2de keer zich schijnbaar een peripleuritisch
abces ontwikkeld had , \'t geen echter uitgesloten werd
op de wijze zooals in \'t begin van dit proefschrift is
aangetoond. Zeker is het dus dat de herstelde ge-
vallen niet behoorden tot de weinig gecompliceerden.
Wat de sterftegevallen aangaat, zoo sluiten gevallen
IV en V zich volkomen aan hetgeen eenige bladzijden
te voren is gezegd, dat nl. de exitus lethalis bij
pleuritis gecompliceerd met ver gevorderde longtuber-
culose wel niet zal uitblijven, ook al wordt pat. ge-
opereerd. Toch heeft de incisie pat. eene aanzienlijke
verlichting gegeven, daar in casu IV eerst ruim één
-ocr page 61-
49
maand, in casu V ruim drie week na de operatie
de dood intrad. De beide andere patiënten (bij pat.
III werd bij obductie peritonitis ontdekt, hoewel
intra vitam volstrekt geene verschijnselen daarop
wezen), zijn aan bijkomende omstandigheden gesuc-
combeerd, zoodat wij met alle vrijmoedigheid kunnen
zeggen, dat geen onzer patiënten tengevolge van de
operatie zelf bezweken is.
Fraentzel \') komt ongeveer tot gelijke resultaten.
Van de 4 2 door hem met incisie behandelde patiënten
heeten 7 genezen (maar één met thoraxfistel wegens
te vroeg ontslag, van de overige 6 was er één eerst
kort te voren geopereerd en had veel kans op gene-
zing), zoodat er vijf als geheel hersteld mogen aan-
gemerkt worden. Van de 4 gesuccombeerden was er
één met een uitgebreide tuberculeuse pleuritis met
circumscripte kazige haarden in beide longen; van een
tweede waren de nieren reeds amyloid gedegenereerd
ten tijde van de operatie; deze stierf aan secundaire
peritonitis. Een derde was door een kazige pleuri-
tis aangetast tijdens het reconvalescentie tijdperk van
zware ileotyphus, deze stierf aan pneumonie; terwijl
eindelijk een 4de pat. bij wien een pyopneumothorax
was ontstaan in \'t verloop van een kazige pneumonie
\') v. Ziemssen\'s Handb. IV Band. p. 432.
4
-ocr page 62-
50
daags na de operatie stierf aan eene in \'t ziekenhuis
endemische diphtheritis.
Na deze beschouwing van de met de radikale ope-
ratie behandelde purulente pleuritiden herhaal ik
nogmaals dat, naar \'t mij voorkomt, er niet genoeg
kan worden aangedrongen op een zoo spoedig moge-
lijk verrichte ontlasting van pus door middel van de
incisie; terwijl de punctie met aspiratie zonder lucht-
toetreding moet worden overgelaten aan de gevallen
waarin het exsudaat sero-fibrineus is. Bij kinderen
met purulent pleuritisch exsudaat echter, zou \'k aan
de punctie met aspiratie zonder toetreding van lucht
de voorkeur geven boven de incisie \'). "Wanneer men
zulke patiënten na maanden terugziet, dan staat men
verwonderd over het resultaat, (bijaldien pat. overigens
geene pathologische afwijkingen vertoonde) daar dan
vaak de cicatrix het eenige teeken is, dat nog overbleef
van de vroegere zoo hevige ziekte. Hoeveel genoe-
gen doet het niet zulke patiënten , die , als ze aan
zich zelf overgelaten waren, bijna zeker reeds gesuc-
\') Bij niet reusseeren langs dezen weg, zou ik, als de incisie
mij bij deze patientjes wat al te ingrijpend toescheen, mijn toe-
vlucht nemen tot de met de laatste in hoofdzaak geheel overeen-
komende methode, nl. eerst punctie met een gewone troicart en
opvolgende dilatatie en daarna invoeren van draineerbuis en irrigatie
met carbolsolutie.
-ocr page 63-
:>i
combeerd zouden zijn, nu na zulk een betrekkelijk
korten tijd slechts door onze behandeling genezen
voor ons te zien. «Freilich erfordert ein einziger
»solcher Fall unendlich viel Mühe und Zeit, aber das
»Bewusstsein , ein Menschenleben durch eigenes Kön-
»nen allein erhalten zu haben, entschadigt den Arzt
«reichlich dafür und erfüllt ihn mit gerechtem Stolz." \')
\') Fraentzel in v. Ziemssen\'s Handb. IV. Band. pag. 440.
-ocr page 64-
-ocr page 65-
STELLINGEN.
i.
De beste methode ter genezing van empyeem be-
staat, naar \'t mij voorkomt, daarin, dat men zorgt,
dat de pus zoo spoedig mogelijk vrij kan afvloeien,
om daarop de irrigatie van de pleuraholte te laten
volgen.
II.
Bij spoedige en in hooge mate optredende pleuri-
tische exsudatie, zóó dat daardoor cyanose, dispnoë
en verschijnselen van hersenhyperaemie ontstaan,
schijnt mij een venaesectie niet onvoorwaardelijk
«dringend geboten" zooals Oppolzer beweert.
-ocr page 66-
54
III.
Terecht noemt Roser de uitdrukking «empyema
necessitatis" abscheulich unlogisch.
IV.
De beschouwing van Bartels omtrent de oorzaak
van het plotseling optreden van den lethalen exitus
bij patiënten met pleuritische exsudaten schijnt mij
de juiste te zijn.
V.
Onder de objectieve verschijnselen bij borstziekten
moet men aan die, welke door den spirometer ver-
kregen worden, geen al te groote waarde hechten.
VI.
Bij retentieicterus zijn andere laxantia te verkiezen
boven rheum en jalappe.
VII.
Pilocarpine is bij gravidae gecontraindiceerd.
VIII.
Het zou in vele gevallen wenschelijk zijn dat de
medicus, nog meer dan thans het geval is, als hy-
giënist optrad.
-ocr page 67-
55
IX.
Bij het toedienen van opiumpraeparaten aan zoo-
gende vrouwen moet men bedacht zijn op de gevolgen
voor het kind.
X.
De chloroformnarcose schijnt mij overbodig bij de
thoracocentese.
XI.
De raad van Fraentzel om bij een linkszijdig pleu-
ritisch exsudaat de punctie te verrichten in de 5de
intercostaalruimte dicht bij de linea mammillaris,
schijnt mij gewaagd.
XII.
De inhalatie van benzoëzure natron gaat haemoptoë
niet tegen.
XIII.
Lupanaria behooren van staatswege onder strenge
en nauwkeurige geneeskundige controle te staan.
XIV.
Bij een empyeem dat nog niet lang bestaan heeft,
behoort collateraal oedeem meer tot de uitzonderingen.
-ocr page 68-
56
XV.
Ten onrechte wordt ureum beschouwd als een
oxydatieproduct van acidum uricum.
XVI.
De gunstige werking van levertraan berust niet
op haar Iodiumgehalte.