-ocr page 1-
*Vs-..
-<J=fc
*p-
ïsq mss&j
-ocr page 2-
GUNNING
2
6
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
MET JEZUS.
-ocr page 6-
1
-\'
r
-ocr page 7-
""* \'tó
STILLE HALVE UREN,
naar het Hoogduisch
VAN
Th. SCHMALENBACH.
MET EEN AANBEVELEND WOOKD VAN
J. H. GUNNING Jr.
AMSTERDAM,
W. H. KIRBERGER.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 8-
v^^ \\x^2d
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000007384534B
0738 4534
-ocr page 9-
UIT DK
STEMMEN VOOR WAARHEID EN VREDE.
Een verblijf van eenige dagen aan de bad-
plaats Oeynhatisen bracht mij dezer dagen
in aanrakin/ met een klein aantal vrome en
kundige landgeestelijken. In de pastorie van
een hunner zag ik ook, dat Gregor Samarow
het beeld van den Hanovcraanschen leeraar,
door hem zoo aantrekkelijk geteekend, inder-
daad aan de ervaring ontleend kan hebben.
Onder deze medebroeders blijft bij mij in
dankbare gedachtenis de herder en leeraar van
Mennighüssen, Th. Schmalenbach. Reeds had
ik eenige weken vroeger thuis van hem een
Vortrag gelezen over: »die Eealitat der unsicht-
baren Welt," die mij met verlangen naar per-
-ocr page 10-
c
soonlijke kennismaking deed uitzien. Van
hetgeen die kennismaking mij opleverde, wil
ik hier niet spreken. Alleen kan ik niet na-
laten op enkele der geschriften, in welke deze
persoonlijkheid zich afdrukt, in warme gene-
genheid de aandacht te vestigen. Past. Sehma-
lenbach redigeert met een anderen mede-
broeder, Volkening, een Volkstijdschrift, Christl.
Monatschrift, dat het kenmerk zijner voortref-
felijkheid met zich draagt in het groot getal
zijner lezers, ongeveer achttien duizend. Het
is een stichtelijk tijdschrift, gewoonlijk aan-
vangende met een korte, kernachtige preek
of toespraak van een der beide redacteuren,
of van een anderen voorganger. Daarop volgt
dan het een en ander aan het geestelijk, ker-
kelijk, maatschappelijk of wetenschappelijk
leven ontleend. En ten slotte ontvangt het
volk, voor hetwelk dit maandschrift bestemd
is, in de laatste bladzijden onder den titel
Weltumschau een leerrijk, kernachtig, voor
ieder verstaanbaar overzicht van hetgeen de
laatst verloopen maand op het gebied des
openbaren levens heeft zien gebeuren. Een
gemeentelid, wien ik mijne vreugde uitdrukte
dat de vele lezers van dit blad maandelijks,
-ocr page 11-
7
behalve al het andere, zulke gezonde beschou-
wingen omtrent de politiek van den dag, zulk
een gedurige toelichting der loopende gebeur-
tenissen uit Gods Woord ontvingen, andwoordde
mij: »ja, jammer slechts dat zij het maar
ééns in de maand lezen; werd hun dat alle
dagen voorgehouden, het zou een krachtig
middel tegen al het sociaal-democratisch ver-
gif zijn, dat aan ons arm volk onophoudelijk
toegediend wordt."
Eene vaste rubriek ia elk dezer jaargangen
vormt een twaalftal korte overdenkingen onder
den titel «Stille halbe Stunden." Van deze
zijn een 30 tal, dus drie jaargangen, samen-
gevoegd in het lieve rijke boekje dat wij
hiermede aanbevelen. Vooraf gaat »Eine gute
Vorrede." Wel mag de schrijver zelf haar zoo
noemen. Zij is van niemand minder dan van
J. A. Bengel, en bevat eenvoudige maar krach-
tige woorden,2waarin deze oude Godsman de
heerlijkheid prijst van Jezus Christus, den
Heiland, die als een tegenwoordige kracht in
ons hart opgenomen, in dat hart alles werkt
en onderhoudt wat tot den eeuwigen vrede
noodig is. De overdenkingen die dan volgen,
elk twee of drie bladzijden groot, geven naar
-ocr page 12-
8
ouzen indruk in waarheid niet alleen een
«stil" maar ook een gezegend en gewijd «half
uur." Onder de rubrieken: Christus\'persoon,
Christus\' kracht, Christus\' vrede wordt een
rijkdom van onderwerpen, die zich uit de
opschriften laten opmaken, zoo behandeld, dat
telkens de overdenking als van zelve in een
innig gebed uitloopt. Moge mijne aankondiging
dienen om onder den rijkdom van christelijke
lektuur die ook uit den vreemde tot ons komt,
onder ons aan dit geschrift een plaatsje te doen
inruimen. Niemand zal zich over zijn ïhalf
uur" met Schmalenbach\'s over lenking door-
gebracht, beklagen.
\'s Gravenhage.                  j. h. gcnning jr.
-ocr page 13-
EENE GOEDE VOOEREDE.
Men verdiept en verliest zich in de tijdelijke
dingen, in aardsche zorgen en in vleeschelijko
lusten; men staat aldus op en legt zich neder,
jaar in jaar uit. alsof ons aan het leven in
dezen tijd alles gelegen ware, en alsof onze
toestand in de eeuwigheid ons volstrekt niet
aanging. Dit mag inderdaad dwaasheid, dit
mag verstoktheid heeten. Dit aardsche leven
toch is een sterven, ja een doodsstaat, want de
eene doode begraaft den andere; het is een
dooden-bedrijf, een dooden-dans.
Het is een bekrompene en kleine ziel, die
zich nog verwonderen kan over eenig ding in
deze wereld, het moge schitteren en pronken
-ocr page 14-
Il)
zooveel het wil. Heer, laat wat onze oogen nog
niet zien, ons overtuigen, en het toekomende
ons als tegenwoordig worden!
In Christus is vergeving van zonden en ge-
rechtigheid, alle hulp en de vastheid der
belofte. Zijn naam heeft een eeuwige kracht.
Hij is geheel de onze.
Het Christendom is eene daad. Laat ons
Christus\' persoon in ons opnemen, d. i. laat ons
gelooven. Het geloof is eene waarachtige kracht;
neem Jezus, naar de beteekenis van zijn naam
in u op als Jezus, als een volkomen Zaligmaker.
Christus is voor zijne discipelen alles in allen.
Ik blijf in de liefde des Ileilands, hetzij ik
mijn pelgrimstocht voortzet, of mag heengaan
naar het Vaderhuis.
Laat ons toch eindelijk leeren om onze vreugde
te hebben aan Jezus.
Onze vreugde is in de tegenwoordigheid
van Christus, zij is vurig en bestendig en tot
volkomen vergenoeging.
De kracht van Christus wordt in de stilte
gek<-nd.
Hij bewerkt groote stilte.
J. A. BENGEL.
-ocr page 15-
NAAR DE EEUWIGHEID.
Matth. 21: 1—9.
liet aangezicht van Christus is naar de stad
Gods, naar de Eeuwigheid gekeerd. Hij had
en Hij verlangde in deze wereld niets om zijn
hoofd op neer te leggen; maar gelijk Hij van
den Vader is uitgegaan, zoo gaat Hij weder
tot den Vader. Joh. 17: 8, 13. Hij is in de
wereld gekomen, om het werk te voleinden,
dat de Vader Hem te doen had gegeven.
Joh. 17: 4 Weldra zal de Heer kunnen zeg-
gen: Het is volbracht, en daarna het hoofd
neigen, om deze droeve wereld te verlaten.
Zijn gang is gericht naar de eeuwigheid;
voor de eeuwigheid is Hij geboren en heeft
-ocr page 16-
12
Hij geleefd. Met een beladen hart is Hij al
het zichtbare doorgegaan. Hij heeft Gods werk
en wil, en der menschen nood en dood op het
hart gedragen, en zich zelven gegeven, opdat
Hij niet alléén tot de eeuwigheid zou komen,
maar ook vele kinderen tot de heerlijkheid
zou leiden. Hebr. 2: 10.
En Hij is niet alleen. Zijne jongeren om-
ringen Hem, eene groote schare van volk gaat
voor Hem uit en volgt Hem. Profeten en aarts-
vaders, koningen en priesters gaan Hem voor,
apostelen en verheerlijkte menschenzielen, de
geheele christenwereld, allen volgen Hem. Het
is een wonderbare en lange optocht naar de
eeuwigheid, die dezen Koning der eeuwigheid
omgeeft. Hun hart springt op van vreugde,
want zij aanschouwen Hem, voor wien de zon,
maan en sterren als in nevelen wegzinken.
Zij zijn vervuld van de rijke goederen zijner
liefde en genade en het is in geen meuschelijk
hart opgeklommen, wat God voor ons in Jezus
heeft geopenbaard en bereid.
Naar de eeuwigheid! o schoone eeuwigheid!
Jezus, Jezus! Gij Heer van mijn ziel en mijn
lichaam. Koning van den tijd en van de
eeuwigheid, Schoonste der menscheukinderen,
-ocr page 17-
13
ik wil U volgen. Ik vergeet mijn volk en
mijns vaders huis (Ps. 45: 11). Omgord mjj
met de zachte koorden uwor liefde, sterk mij
met de kracht uwer opstanding, troost mij met
het dorre hout des kruises, waaraan Gij voor
mij gestorven zijt, tot mijne eeuwige gerech-
tigheid.
Hosanna, den Zone Pavids!
God helpe zijnen Gezalfde, dat ;Hij mijne
schreden richte en mij leide naar de Eeuwig-
heid.
-ocr page 18-
DE PEBSOON VAN CHIUSTUS.
I.
DE SCHOONSTE VAN DE MENSC1IENKINDEIIEN.
Gij zijt veel schoo>ier dan de menschenkin-
deren, genade is uitgestort in uwe lippen.
Ps. 45: 3.
Of wat was er aan Hem, dat niet schoon
was? Weet gij iets, dat niet schoon is aan
den Schoonste? Zou Hij niet de Schoonste
zijn, van wien de Geest der waarheid dit
getuigt? Vraag het allen, die Hem kennen.
Wie er anders over deuken en spreken, zij
kennen Hem niet. Ja, mijn Heiland, Gij zijt
het, en buiten U niemand. Alle schoonheid
van hemel en aarde moet nevens U verbleeken.
-ocr page 19-
15
Abraham blonk door zijn geloof uit, Mozes
door zijne trouw, Elias door zijnen ijver, Petrus
door zijne kracht, Paulus door zijne volheid,
Johannes door zijne liefde; mijne broeders en
zusters heb ik lief om menigcrlei genadegaven;
maar wat zijn zij anders of meer dan schit-
terende droppels uit U, die de Bron zjjt, Gij,
die de omvang en oorsprong zijt van alle
schoonheid, Schoonste onder de menschen-
kinderen. Hoe verblind zou ik zijn, als ik
uwe schoonheid niet zag, hoe beneveld het
licht mijner oogen, indien ik U nog wilde
vergelijken met anderen. Gij zijt boven allen
de Schoonste der menschenkinderen. In U
vond ik mij nog nooit bedrogen, gelijk in deze
wereld zoo vaak in anderen en in mijzelven.
Neen, Gij zijt eeuwig en waarachtig in uwe
schoonheid. O Heer, laat mij niet zwijgen over
de genade, die in uwe lippen is uitgestort,
maar dag en nacht uwe schoonheid vermelden.
Antwoordt, gij allen, of er geen genade is in
deze lippen; spreek gij, treurende vrouwe bij
het graf: is er geen genade in de lippen van
Jezus. Verkondig het, mijn medezondaar, hoe
de lippen van Jezus voor u zich openden.
Zoete Jezus-lippen, die voor mij gedorst heb-
-ocr page 20-
10
ben aan het kruis, opdat de vlammen mij niet
zouden verteren voor eeuwig; mijns Heilands
lippen, die daar uitroepen: het is volbracht,
die nóg tot mij spreken van de vergiffenis
mijner zonden in het eene en algenoegzame
Offer, en die aan den Verbondsdisch mij met
blijdschap der ziele vervullen. Vader en moe-
der hebben mij verlaten en zij rusten in hunne
graven, nooit zal ik in dit leven hunne stem
weder hooren; maar hoe lieflijk die stem ook
voor mij was, niets is te vergelijken met de
lippen van Jezus, waarin genade is uitgestort.
Zij spreken van schuld, van mijne onmetelijke
schuld; ik bevind dat zij ook daarin waarheid
spreken, en de waarheid maakt vrij, gewis en
waar; maar zij spreken ook van schulddel-
ging, van het onuitputtelijk erbarmen van den
Heiland van zondaren, en van zijne lankmoe-
digheid, die mijne zaligheid is. Beminnelijke
lippen van Jezus, vol van genade en \\vaar-
heid! Deze lippen moeten mij de barmhartig\'
heid des Va^rs en zijn Kijk verkondigen, als
zij ten jongsten dage de levenden en de doo-
den zullen roepen ten gerichte. Deze lippen
wil ik hooren, opdat ik moge leven en niet
inslapen to\' den eeuwigen dood. Deze lippen
-ocr page 21-
17
wil ik vertrouwen, deze lippen zullen mijn
lichaam en mijne ziel verkwikken, totdat ik
Hem zal zien met ongedekte oogen, en met
alle uitverkorenen met eene nieuwe tong mag
uitroepen: Gij zijt schooner dan de menschen-
kinderen!
Gij, Davids Zoon, uit Jacobs stam,
Mijn Koning, als het Goddlijk Lam,
Gij Bruigom mijner ziele!
In U, mijn Schat, ben ik verblijd,
Die de A en de O mijns levens zijt.
II.
ZACHTMOEDIG.
Zachtmoedig. Mattli. 21: 5.
Zion zal zich verheugen over zijnen Koning,
ja, het zal juichen. Zach. 9: 9. Gij mijne
ziele zijt Zion, en de barmhartigheid Gods is
zoo diep en zoo groot, dat gij u verheugen,
ja, dat gij juichen moet. O mijne ziele, kom
de nacht-wake voor. Ps. 119: 148. Het is
waar, dat dit Zion een aardrijk is, dat de
Heer vervloekt heeft. Gen. 5: 29. Eu het is
-ocr page 22-
18
gewis, dat op de vervloekte aarde een iegelijk
vervloekt is van God, die niet blijft in al het-
geen geschreven is in het boek der wet, om
dat te doen. Gal. 3: 10. Maar diezelfde groote
God, de Heilige en Rechtvaardige, zendt de
boodschap: dat gij, mijne ziel, zoudt juichen
en u verblijden, omdat Koning Jezus een zacht-
moedig koning is. Zie dan, hoe groot Hij is!
De Vader heeft Hem alle dingen in de handen
gegeven. Joh. 13: 3. In zijne handen rusten
alle krachten en machten des hemels, in zijne
handen is de macht over de booze geesten
der duisternis.\', in zijne handen is op aarde
de volstrekte macht over u, mijne ziel, over
al uwe nooden, over al uwe tekortkomingen,
over alles wat u kan nederbuigen en opheffen.
Deze is de Koning, wien alle macht is ge-
geven. Matth. 28: 18. Mijn Jezus, wat zijt
Gij groot. Hoe gelukkig zijn allen, over wie
Gij Koning zijt. Mochten Juda en Israël zeker
wonen, een iegelijk onder zijnen wijnstok en
onder zijnen vijgeboom, al de dagen van Salomo
(1 Kon. 4: 25), hoe veel te meer moet mijne
ziel dan iu stillen vrede kunnen wonen onder
U, Jezus mijn Koning! Vrede moet er zijn
in uwe vesting, welvaren in uwe paleizen, in
-ocr page 23-
lil
al de kamers van mijn hart (Ps. 122: 7) omdat
üij mijn Koning zijt. Wio is het die verdoemt
(Rom. 8: 34), waar deze Koning iedere ver-
docmcnis overwonnen heeft? Wie zal bcschul-
diging inbrengen (Rom. 8 : 33), waar de Koning
zelf betaald heeft?
O, mijne ziel, waak op en luister. Verneem
dat Hij zachtmoedig is. Jaeob verheugde zich,
toen hij vernam, dat Jozef nog leefde — hoe
vroolijk zal ik zijn, als ik recht mag gevoelen,
dat Gij zachtmoedig zijt, Heiland mijner ziel!
Petrus had overvloedige reden om geen hoogen
dunk van zich zelven te hebben, want hij was
diep gevallen; maar hij waagt het toch te zeg-
gen: Heer, Gij weet alle dingen, Gij weet dat
ik U liefheb. Joh. 21: 17. Waarom zou hij het
ook niet wagen zoo stoutmoedig te spreken,
daar hij de zachtmoedigheid van Christus als
de innigste vertroosting had ervaren. En
waarom zou ik het voor U, mijn Heiland, niet
belijden, dat ik 0 liefheb, dewijl uwe onbo-
grijpelijko zachtmoedigheid mijn arme ziel
verkwikt met hare stralen? Laat maar uw
aanschijn over mij lichten, o Koning vol zacht-
moedigheid, dan zal ik mij verheugen en jui-
chen. O Jezus, zachtmoedige Koning, neem
-ocr page 24-
20
mijn onverstand weg, ontdek voor mijne oogen
de logen van den leugenaar, die uwe zacht-
moedigheid bij mij in verdenking wil bron-
gen. Treedt toe, gij groote zondares (Luk. 7);
kom gij, man, wieu de Koning alle lankmoe-
digbeid beeft betoond (1 Tim. 1: lü) en ge-
tuigt het aan mijne ziel en aan een i\'gelijk,
die dit behoeft, dat de grootheid des Kouings
ondoorgrondelijk is (Ps. 115: 3); want Hij is
zachtmoedig. Zwijgt in mij, vreoze en angst
voor den dood en het gericht, want mijn
Koning is Koning over u en 11ij is zacht-
moedig, en Hij wil dat ik komen zal, in plaats
van te ontvlieden. Heere Jezus, ik kom, ik
ontdek de boeiende kracht uwer zachtmoc-
digheid, ik genees van mijne giftige wonden,
ook van mijn wantrouwen jegens God.
(üj groote Koning, Gij hebt gezegd, dat
uwe kinderen zullen zijn als de sterren des
hemels, Gen. 22: 17, eu Gij houdt trouwe tot
in der eeuwigheid, Ps. 140: 7. Als dan nu
ook m ne ziel genezen is in het licht uwer
zachtmoedigheid, ik smeek U, laat het zach\'.e
en vriendelijke licht uwer zachtmoedigheid mij
dan bestralen, en laat om uws naams wil mijn
broeders en zusters het opmerken, als zij in my
-ocr page 25-
21
zien, dat Gij zachtmoedig zijt en den uwen
onderwijst, wie Gij zijt en wat Gij doet.
En gelijk Gij waart en zijt
Liefde en vol zachtmoedigheid,
Zij ook nu en te allen tijd
Mij dit heerlijk deel bereid.
III.
ZIJNE HEERLIJKHEID.
Jezus openbaarde zijne heerlijkheid.
Joh. 2: 11.
Heer, uwe heerlijkheid! Al blonk ook de
zon in nog heller licht, en al ware der sterren
glans ook nog meer schitterend, dan zou toch
al huuno pracht slechts een afschijusel zijn
van uwe heerlijkheid. Ik zie Jezus\' heerlijk-
heid, waar Hij water in wijn verandert, en ik
prijs deze heerlijkheid. Maar dat de brui-
loftsgasten te Kana, en de dienaren, die het
water schepten, en de jongeren met hen, allen
doen, zooals Maria sprak : iwat Hij zegt," en
-ocr page 26-
22
anders niets doen en niets mogen doen, — dat
alzoo iedere wil aan een en denzelfden mond
hangt, ook dat heeft zijn grond in de heer-
lijkheid van Jezus, die aldus stil, maar door-
dringend, langzaam maar krachtig, de harten
en zinnen aan zich onderwerpt. Ja, mijn Hei-
land, het was uwe groote heerlijkheid, die
mijn hoovaardig hart aan uwe voeten heeft
gelegd met deze eenige vraag: wat wilt Gij,
dat ik doen zal ? En dat mijn hart nog neigt
tot U, ik dank het wederom uwe heerlijkheid!
Mijn God, hoe groot is uwe heerlijkheid! Want
dat zijt Gij, Lam Gods,\' dat de zonden draagt.
Omdat Gij draagt,
Zijn mijn zonden weggedragen:
En waar zijn nu straf en slagen,
Mag ik vragen.
Dat mijne oogen deze uwe heerlijkheid zien
en mijne ziel gelooft aan de zekere, volle en
eeuwige vergiffenis, die in U gewrocht is, is
wederom uwe heerlijkheid, mijn Jezus! die dit
zien en gelooven in mij werkt. Als Abraham
volhardt in het geloof en op het betere vader-
land blijft wachten, als Mozes zich vasthoudt
-ocr page 27-
23
aan God, als ziende den Onzienlijke, als
Paulus jong en krachtig blijft bij de moeilijk-
heden van zijn aardschcn loopbaan, en wan-
neer ik mij blijf richten naar de schreden op
het pad dier oude geloofsgetuigen, dan is het
alleen de heerlijkheid van Jezus, die hen onder-
steunde, en die mij helpt. O groote, overwel-
digende heerlijkheid, die te Kana zorgt, aan
het kruis zich uitbreidt, aan het geopende
graf wordt geprezen, en nu hare kracht open-
baart in onze zielen tot gelooven en over-
winnen ! Daar God mijn Schepper is, schiep
Hij mij naar zijn beeld. Is er in Hem, als mijn
Schepper, een afgrond, zoo is er ook in mij,
als zijn schepsel, een afgrond. Mijne ziel hon-
gert naar het onvergankelijk leven, naar eeuwi-
gen vrede, naar de oneindige barmhartigheid
Gods, en ik ben een koningskind, dat uit
bedelen gaat. Maar uwe heerlijkheid, o mijn
Heiland! Vriend mijner ziele! vertroost mij
ten volle, Gij geeft mij brood en water in
overvloed, licht en leven, vrijheid en waar-
heid. Door U is mij de hemel geopend, die
boven alle hopen en wenschen is.
Laat mij uwe heerlijkheid zien, opdat ik
leve en U prijze.
-ocr page 28-
24
Uw liefde heeft mij \'t al bereid,
Vervult mijn vleesch en bloed,
Uw Heilands-oog, vol heerlijkheid,
Straalt diep in mijn gemoed.
IV.
DE EER DER HEERLIJKHEID.
De eer der heerlijkheid zijns koninkrijks.
Pa. 145: 12.
Hoe zou de heerlijkheid des koninkrijks
geene eervolle zijn, waar Christus het Hoofd
is? Waak op, mijn geest! en roem de schit-
terende heerlijkheid van Jezus. Loofden Heer,
mijne ziele! Gij zijt —spreekt Petrus. Matth.
1G: 16. En het hart der jongeren is bereid
en hunne lendenen waren omgord om Hem
te volgen. Zij volgden geen schaduw en geen
droom, toen zij U, o Jezus, navolgden. Gij
zijt. Er was nooit een tijd, waarin men zeg-
gen kon: Hij is geweest; en er zal nooit
een tijd komen, waarin men zoggen moet: Hij
is niet meer. Gij zijt van eeuwigheid tot
-ocr page 29-
26
eeuwigheid en Gij vervult ieder oogenblik. Gij
zijt de Eerste en de Laatste. Dit is de eer der
heerlijkheid van Jezus\' koninkrijk, dat het
geen denkbeeldigen of geschapen koning heeft,
maar een Koning die is.
Uw kruis slechts en uw stervensnooden
Vermochten \'s menschen dood te dooden.
Waarop durft zich de mensch dan beroe-
men? Zijn wij niet alle boosdoeners, gelijk die
beiden op Golgotha? Wij zijn niet anders als
deze. Maar een der moordenaars lastert en mort,
de ander belijdt zijn groote schuld — daarin
bestaat ook het onderscheid onder ons, kin-
deren des stofs. En dit, o mijn Heiland! is
uwe uitnemende heerlijkheid, dat Gij boet-
vaardige moordenaren vergiffenis scheukt en
U hunner niet schaamt in uw rijk; want Gij
bekleedt hen met den mantel uwer gerech-
tigheid. Jes. 01:10. Alles wat wij voor God
schuldig waren te doen, is voor alle tijden
reeds op eenmaal voor ons afgedaan. Dat hebt
Gij gedaan, Heer Jezus Christus, en nu is het
uwe eere en onze vrede, dat wij de vruchten
genieten van uw verlossingswerk. En hot is
de eere der heerlijkheid van uw koninkrijk,
-ocr page 30-
2fi
dat uwe kinderen, ofschoon niets hebbande,
toch door U alles hebben, wat Godes is.
0, dat zich de eere der heerlijkheid van
uw koninkrijk aan mij mocht openbaren! Gij
sterft niet meer. Rom. 6: 9. Gij leeft niet,
omdat wij leven; Gij zijt niet groot, omdat
wij U verheffen; Gij zijt niet rijk, omdat wij
U onze gaven bieden. Veelmeer is het de roem
van uw Rijk, dat wij leven, omdat Gij leeft;
de glans der heerlijkheid van uw aanschijn
is onze genezing, en de zegeningen uwer han-
den onze rijkdom.
Gij hebt uw gemeente,
Uw kerk hier gebouwd,
Waar \'toog uwer englen
Dit wonder aanschouwt.
Daartoe is geen tooverij tegen Jakob noch
waarzeggerij tegen Israël noodig. Num.23:23.
In het koninkrijk van Jezus heerscht alleen
waarheid, en de waarheid maakt vrij. Joh.
8: 32. Voor uwe waarheid wijkt iedere be-
goocheling, welke de wereld voor ons in
een lieflijk licht plaatst, maar God verkleint
en in minachting brengt. De waarheid van
-ocr page 31-
\'27
Jezus\' koninkrijk zij ons als het heldere
licht op den middag en alzoo is onze God
groot en zeer te prijzen, zijne grootheid on-
doorgrondelijk (Ps. 145: 3), en zijn wij, door de
groote genade en barmhartigheid in Christus,
zijne vrijgemaakte kinderen! 0, wat eene
eere der Heerlijkheid! F.n omdat Gij, mijn
Jezus, sedert Gij zijt opgestaan uit de dooden,
krachtiglijk bewezen zijt te zijn de Zoon van
God, zoo geef, dat in deze duistere wereld
het licht uws aanschijns zijne stralen zendt in
onze harten. O Heer! Geef aan uwe kinderen
kracht en blijdschap, een koninklijken geest;
geef hun dat zij zijn, wat zij moeten en kunnen
zijn — lichtende sterren in uwe hand. Gen.
15: 5. Heer, Gij zijt groot en zeer te prijzen,
uwe grootheid is ondoorgrondelijk, alsook
de eere der heerlijkheid van uw Koninkrijk.
O Heer, verleen mij op mijn bede
Een hart, geheel aan U gewijd,
Een koninklijken geest.
Aan U verloofd, heb ik dan vrede,
En, met der oogen lust in strijd,
Is uwe liefd\' mij \'t meest.
-ocr page 32-
28
V.
DE WONDERBARE.
Zij verminderden zich. Luk. 2: 18 en 33.
Er zijn nu achttien honderd jaren verloo-
pen, toen de Heiland der wereld uit de maagd
Maria (rehoren werd en in de krihhe lag. Bij
zijne geboorte daalden de heilige engelen van
den hemel en loofden God over dit wonder,
en allen die het hoorden of bemerkten wat
er geschied was, verwonderden zich. Zou ik.
mijn Jezus! mij dan niet over 0 verwonderen?
Is uwe heilige Menschwording thans minder
wonderbaar, minder vertroostend, en minder
groot en gewis dan zij vroeger was ? De geest
mijner vaderen ware niet in mij en ware van
mij geweken, indien ik leven kon, zonder mij
over II te verwonderen.
Als een kind zijt Gij geboren — een kind,
zwak en hulpbehoevend als alle kinderen. De
moeder moest U verzorgen en dragen, U in
windselen wikkelen en in de kribbe een rust-
plaats bereiden. Gij, eeuwige God, Schepper
mijns levens, wildet wonen in mijn vleesch
en bloed, mij gelijk geworden in de gelijkheid
-ocr page 33-
29
des zondigen vleesches. Kom. 8:3. De hemelen,
ja de hemel der hemelen mogen U niet ver-
vangen, en de tempel Salomo\'s U geen plaats
aanbieden (1. Kon. 8: 27), maar in hetkindeke
van Maria zijt Gij lichamelijk verschenen. Ja,
waarlijk! bij God is geen ding onmogelijk,
hoe zou ik mij over D niet verwonderen! De
bewondering begint, waar het begrijpen op-
houdt, het gevoel aanvangt zich te doen gel-
den, en het geloof in stille aanbidding zijn
werk volbrengt. Mijn God, laat mij dan naar
uwe barmhartigheid bereid zijn om naar Jezus
te verlangen, in Hem te gelooven en Hem te
aanbidden, die de waarachtige God en tegelijk
een hulpbehoevend kind is. Nu ontdek ik, Heer!
uwe innige liefde, nu gedenk ik aan den jam-
merlijken staat mijner ellende, waaruit ik met
geen goud of zilver kao verlost worden: nu
is mij voorgesteld de volle en verkwikkende
hope des levens, want Gij zijt men«ch gewor-
den om met uwe Godmenschelijkheid mij te
Dntheffen van wat mij kwelt, en om mij in het
bezit te stellen van wat mij ontbreekt. Hoe
zwaar ik\' zuchte, als ik denk aan mijzelven, aan
nijne kindsheid en de verloopen jaren, aan
Dijn dood en aan het oordeel, toch ontdek ik.
-ocr page 34-
30
dat Gij alle poorten des jammers sluit, en mij
terugvoert tot de gemeenschap Gods en den
omgang met de heilige engelen. Jezus, God
van eeuwigheid, Gij zijt mensch geworden —
en nu is de Man gekomen, die sterker is dan
Simson en die de slang den kop vertreedt; de
dood moet nu wijken en de zonde heeft haar
verzoening gevonden. Er is volheid van vreugde,
en het loflied klinkt, wegens uwe wonderbare
Menschwording.
Mocht ik, Heiland, U maar omvatten! Maar
het gelukt mij niet U te omvatten zooals ik wil,
al peins ik dag en nacht. Zoo blijft mij slechts
over om U te bewonderen, fleer, laat mijne
bewondering U welgevallig zijn. Ik verwonder
mij over uwe heerlijkheid, omdat Gij alleen
groot zijt, en al ware ook de wereld eens zoo
groot, en gebouwd uit enkel goud en edelge-
steenten, zij zou nochtans te\' klein en onaan-
zienlijk zijn, om U tot wiegje te dienen. Ik
verwonder mij over uwe nederigheid, want
Gij ligt in eene armelijke kribbe, en Gij rust
in mij, zonder dat ik U begrijp. Ik verwonder
mij over uwe armoede, want Gij hebt niets,
en toch hebt Gij alles, zoodat ik, ofschoon ik
alles bezat, zonder U toch arm zou zijn, en
-ocr page 35-
31
rijk ben als ik niets heb, maar U slechts mag
gewinnen. Ik verwonder mij, dat ik U leerde
kennen; ik verwonder mij, dat ik U ken, en ik
zal mij verwonderen, wanneer ik U zal kennen.
Zoo wil ik leven en sterven in bewondering van
Jezus, en in het eeuwige leven zal de over-
vloedige zaligheid mijn verstand te boven gaan.
Heere Jezus, schoon van aanzien,
Schooner dan éen menschenkind,
Geef dat Gij, de Wonderbare,
Steeds mij in bewondring vindt.
-ocr page 36-
39
DE KBACHT VAN CHRISTUS.
VI.
KRACHT VAN HEM.
Jezus zeide: Iemand heeft my aangeraakt;
want ik heb bekend, dat kracht can vrij
i* uitgegaan. Luk. 8: 16.
De belofte aan Juda ^Gen. 49: 9) is in
Jezus vervuld geworden. Zijne is de kracht
als van een jongen leeuw. Er is niets in God,
wat niet in U is, mijn Jezus! Is in God alle
kracht, waarheid en gerechtigheid, het onge-
schapen en het onvergankelijke leven, het is
op gelijke wijze in den Zoon. Simson bezat
groote kracht; de touwen, die aan zijne armen
waren, werden als linnen draden, die van het
vuur verbrand zijn. Richt. 15: 14. Hij vatte
de twee middelste pilaren, waarop het huis
steunde, en hij boog zich met kracht, en het
huis viel. Richt, lü: 29—31. Maar Simson
stierf met de Filistijnen op dienzelfden dag.
Jezus, mijn Koning, hoeveel grooter is uwe
-ocr page 37-
33
kracht, Gjj die het paleis des sterken verbroken
hebt en daar binnentrad, beladen met de zon-
don aller menschen en gebogen onder den
toorn Gods. Zoo zijt gij gestorven. Maar opdat
al het geschapene uwe overwinnende kracht
zou erkennen, hebt Gij met eene groote stem
(Matth. 27 : 50) den geest gegeven, om daarna
op te staan in grooto heerlijkheid. Toen is de
dood verslonden in de overwinning, en de
prikkel des doods vernietigd. Groote Heiland,
dat is het werk uwer kracht. Uw groote
Apostel zegt: De overwinning door onzen
Heer Jezus Christus. 1 Cor. 15: 5. Hoe kon
het anders, of van U, sterke Heer! moest eene
kracht uitgaan, toen die vrouw U aanraakte.
O, hoe welkom moest aan die vrouw de er-
varing uwer kracht zijn. Twaalf jaren lang
toch had zij al haren leeftocht aan de medi-
cijnmeesters ten koste gelegd en van niemand
had zij kunnen genezen worden! Wat niemand
kan, dat vermag Christus\' kracht. In deze
kracht ligt het geheim verborgen van onze
sterkte. Wij bewonderen Gods uitverkorenen:
Abraham staat gereod om wat hem het liefste
is op te offeren. — De oogen van Mozes waren
niet donker geworden en zijne kracht was niet
2
-ocr page 38-
31
vergaan (Dcut. 34: 7). — In ontwijfelbare zeker-
heid van Gods tegenwoordigheid, spreekt Elia:
Daar zal dauw noch regen komen, tenzij dan
uaar mijn woord (1 Kon. 1 \'•": 1). — Petrus
antwoordde op de gewichtigste aller vragen:
Gij weet dat ik ü liefheb (Joh. 21: 17). —
Paulus getuigt voor koningen en overheden
van den naam van Jezus Christus en dien
gekruisigd met eene vrijmoedigheid, als sprak
de eene vriend tot den andere. En welk een
wonder is ieder van Christus\' jongeren, omdat
ook do minste onder hen haat, wat hem is
aangeboren, en zoekt, wat geen oog heeft
gezien en geen cor heeft gehoord.
Maar allen, die D kennen, erkennen gaarne,
dat alles, wat wij op aarde als gaven Gods
mogen waarnemen, alleen uwe kracht is, Heer
en Heiland Jezus, die krachtiglijk bewezen
is te zijn de Zoon van God, uit do cpstan-
ding der dooden. Rom. 1: 4. Uwe is de
kracht.
O, groote en algenoegzame Heiland, tot D
verheft zich miju oog en miju hart. Ik beken
mijne zwakheid; ik ben vlecsohelijk verkocht
onder do zonde. Rom. 7: 14. Maar ik dank
U, dat ik uwe kracht mag ervaren; want het
-ocr page 39-
15
is uwe kracht, die in mjj werkt, dat ik niet
vertwijfelc als Kain, maar U durf naderen gelijk
die arme vrouw. Met deze vrouw, waardig en
onwaardig als zij was, besluit ik om uit te
roepen: Indien ik maar zijne kleederen mag
aanraken, ik zal gezond worden. Mark. 5:28.
Help mij dan door uwe kracht, dat ik ge-
looven moge aan uwen heerlijken naam en in
het geloof uwe onuitputtelijke kracht onder-
vinden, die kracht, welke den blinde de oogen
en den doove de ooren opendoet, die kracht,
welke beklijvend werkt, die het hart in zijne
diepten bekeert en verlicht, en met gewisse over-
tuiging de oogen opheft naar IJ, Lam Gods,
dat de zonde der wereld draagt. Heer Jezus,
vriendelijke God en Heiland, werk in mij die
volmakende, bewarende, sterkende kracht, die
mij een Godgewijd hart en een koninklijken
Geest verleent. Uwe is de kracht. O Heer,
dat mijne lippen toch vol mochten zijn vau
de verhoerlijking van uwen grooten naam bij
dag en bij nacht! Gelijk Gij het voelt, dat
kracht van D uitgaat, zoo geef mij de be-
wusthoid, dat uwe kracht tot on in mjj
komt! Uwe kracht, die mijn begin en mijn
einde is 1
-ocr page 40-
86
Dan komt my \'t ware leven,
Dan wijkt des boozcn macht,
Dan voel ik vrees noch beven;
Ik sta door \'s Heilands kracht.
VII.
TWEE STROOMEN.
Gelijk door eeitc misdaad de schuld gekomen
is over alle menschen tot verdoemenis, ahoo
ook door eene rechtvaardigheid komt de
genade Gods over alle menschen tot recht-
vaardiging des levens.
Rom. 5: 18.
\'t Was strijden, telkens weder,
Waarheen mijn ziel zich boog.
Een afgrond trok mij neder,
De Heiland trok me omhoog.
Jezus, onuitputtelijke bron des levens en der
barmhartigheid! Gij hebt den uwen beloofd,
dat zij de waarheid zull\'n verstaan en de waar-
heid hen zal vrij maken. Joh. 8: 8:2. De dwa-
ling is gelijk aan de nachtelijke duisternis,
met zyn vele gevaren om zich to stooten en
te vallen. Heer I voor wiens aangezicht genade
-ocr page 41-
37
cd waarheid is. laat van uw aangezicht do
waarheid stralen in mijne ziel en de waar-
had mij vrij maken. Dit is de waarheid, dat
er twee aan het hoofd van het menschelijk
geslacht staan — Adam en Christus. Door
Adam is de zonde in de wereld gekomen en
met haar de verdoemenis en de dood. Dut
is de diepe stroom, waarin de dood en niets
dan de dood woont. De dood heerscht over
allen. Door Jezus Christus is de gerechtigheid
en de rechtvaardigheid en het leven geworden.
Uit U, Heer Jezus, Bron van eeuwige vreugde,
vloeit alleen leven en genade. Heer, doe mij
uwe heerlijkheid zien, opdat ik U aanbidde, en
te allen dage U love, en uwen naam prijze
eeuwiglijk en altoos. Ds. 145: 2. Gij zijt gc-
kruisigd. Wat dit zeggen wil, zou ik niet
wagen te bedenken of uit te spreken, indien
het niet door uwen Geest ware geopenbaard
geworden. Maar nu buig ik het aangezicht
ter aarde, en hoor en spreek: Christus heeft
ons verlost van den vloek der wet, een vloek
geworden zijnde voor ons. Gal. 8: 13. Gij zijt
gestorven; het is gewisselijk waar, dat Gij uw
leven hebt gegeven tot een zoenoffer, en toen
Gjj stierft, werd Gjj gerechtvaardigd van de
-ocr page 42-
J8
zonde, die U was opgelegd. Kom. 6: 7, 10.
Gij zijt begraven, en de groote sabbath kwam —
uwe ruste — toen in het nieuwe graf uw lichaam
was geborgen. Daarna zijt Gij opgewekt uit
de dooden en Gij sterft niet meer, maar leeft
(iode, in eeuwige kracht en heerlijkheid. Rom.
(i: 9, 10. Dat alles hebt Gij gedaan en is van
U en aan I* geschied, als aan het Hoofd uwer
gemeente. Op den dag mijns doops ben ik
door uwen Geest U ingeplant, en gelijk ik
door Adam gevallen ben in den stroom van
den dood, ben ik sedert dien dag in den gou-
den stroom der genade en der waarheid,
namelijk in L", mijn Heiland, geborgen. Rom.
0: 3, 4. Nu, Heer! hef ik hart en handen
omhoog tot U, en ik smeek U, dat de onein-
dige kracht van uw leven mij behoude en
verheffe. Ik ontdek en gevoel mijn afkomst
uit Adam: daar is niets in de ronde en den
vloek van Adam, dat niet ook in mij is. Gelijk
als hij, ben ook ik bedrogen, en heb ter wille
van een appel — ik meen ter wille van de
wereldliefde — mijn kroon verloren ; gelijk als
hij, ben ik ontzind door de list. des boozen,
die koninkrijken belooft en niets dan ellende
geeft; gelijk als hij, ben ik bedrogen, hopende
-ocr page 43-
39
op heerlijkheid, een kind des verderfg en
des doods zijnde. Dat is de bittere stroom,
dien mijn lichaam en ziel hebben doorworsteld.
Barmhartige en machtige, genadige Heiland,
die een geopend oor voor mij hebt, ik roep
tot U: dat gelijk de zonde in mij geheerscht
heeft tot den dood, alzoo ook de genade
moge heerschen door rechtvaardigheid tot het
eeuwige leven, door U, Heer Jezus Christus !
Rom 5: 21. Laat de bron van mijnen doop
over en in mij springen en geef mij te be-
hooren tot hen, die hun doop voleinden. Geef
mij de wolaangonamo gewisheid, dat ik lT,
de Gekruisigde, de Begravene, de Opgestane
uit do dooden, de mijne en mijn Hoofd mag
noemen, en laat uwe ondoorgrondelijke ge-
nade het deel zijn van mijn lichaam en ziel,
gelijk de dauw des nachts en de zon des
daags, onder welker vleugelen heil is. Jakob
hinkte, toen hij van Fuiël opstond. O, hoe
gaarne wil ik hinken voor U, mij met éano
schrede te binnen brengen, dat ik van Adam
afstam, en dat door de zonde ook over mij de
dood is gekomen; maar help Gij mij dan, mijn
tweede schrede zooveel verder te zetten, die
ik doen wil in uwe gerechtigheid. Laat mij
-ocr page 44-
10
verootmoedigd, maar gered — nedergebogen,
maar gedragen voortgaan, en neem mij ten
laatste aan in eere en heerlijkheid.
U, mijn Jezus, grijp ik aan;
Gij in mij, zóo moog\' het gaan!
VIII.
ZIJN WOORD.
Het woord des kruises is ons, die behouden
worden, ecne kracht Gods.
I Cor. 1: 18.
Eenzaam en verlaten, zie ik U, mijn Hei-
land, hangen aan het kruis, midden tusschen
twee moordenaars. Zoo is het op deze aarde —
lasterende en morrende, verslagene en aanbid-
dende boosdoeners, en Gij, mijn Jezus, in het
midden — Gij aan het kruis. Het is een waar,
een naakt kruis, een vloekhout, waaraan Gij
hangt. Gij, de Zoon des Hooggeloofden, de
vreugd der engelen en de troost uwer uit-
verkorenen, Gij zijt het, die onder Pontius
1\'ilatus gekruisigd zijt. Het was de derde ure,
toen Gij aan het kruis word verhoogd; het
-ocr page 45-
41
was omstreeks de zesde ure, toen de zon haar
schijnsel verloor en de duisternis U aan hot
kruis omhulde. Aan de negende ure verhief
de Heer zijne stem aan het kruis en Hij gaf
den geest op.
Nu is de eeuwige kracht en de heerlijkheid
Gods aan het kruis geopenbaard. De zonde
moest verzoening vinden, en zij vond verzoening
aan het kruis des Gekruisigden. God is nooit
een God, die lust heeft in het goddelooze
wezen. Gods liefde zij nu in hare ondoorgron-
delijkheid geprezen, daar Hij zijn eengeboren
Zoon niet spaarde, maar Hem voor mij heeft
overgegeven, als het Lam dat mijne zonden
draagt. Nu is de liefde geopenbaard.
Kn vallen mij de schellen van de oogen.
Het is de vloek, door mijn Heiland op zich
genomen aan het hout des vloeks, die mijne
ziel draagt voor God en voor zijne reine oogen.
Het is enkel zegen, die van Christus\' kruis
tot mij komt; achter dat kruis ligt do toorn
Gods niet meer verborgen. Met mijn vloek be-
laden, werd Hij verhoogd aan het kruis, en Hij
doet zegen daarvan nederdalen op mij. Jezus,
mijn gekruisigden Heiland, uu is Gods onzienlijk
Wezen aan uw kruis geopenbaard, en nu is
-ocr page 46-
•;2
in U aan mij geopenbaard, dat mijne ziele
krank is, als gebogen onder den vloek Gods,
en dat zij door uwen zegen gered wordt.
lieer, dat is (iods kracht. Ja kracht, kracht!
Wat baten mij woorden? Schaduwen kunnen
mijne ziel niet genezen! De wereld, de dood
en de zonde in mij zijn ook krachten, maar
zij moeten wijken voor de Kracht. Het moet
kracht — Gods kracht, kracht uit de hoogte
zijn, uwe kracht, die Gij hebt toegezegd! Heer,
mijn Erbarmer, laat het woord uws kruises
een kracht zijn, die als een bliksemstraal mijne
ziel verlicht en mij met al mijne krachten
neerbuigt voor God. O, laat het in mij eene
koesterende kracht der liefde zijn, die mij voor
God doet leven in vertrouwen en vol dank-
baarheid. Ileere Jezus, keer uw aangezicht
naar mijn snieeken en laat het woord uws
kruises, als het ruischen van vele wateren, mij
eene volheid van gerechtigheid en vrede aan-
biengen. Ik sta vóór U, ik roep tot U, ik
aanbid U. Gij zijt voor mij gekruisigd, eu ik
ben door L\' gered en gezegend.
Ik buig mij in deez\' droeve stonden,
Bij \'t kruis, gehuld in zwarten nacht;
-ocr page 47-
11
Ik voel de smart der boezemwonden,
Nu Jezus stierf, do Heer der kracht.
Daar daalt zijn vuurdoop op mij neder,
Zijn hemel straalt mij in \'t gemoed.
Ik hoor der zaal\'gon hallels weder;
Geen lied op aard\' klonk ooit zoo zoet.
!\\
ZIJN ZEGEN\'.
De Heer zegene u. Num. C>: 24.
Hoe wonderbaar, dat de Geest Gods den
allerhoogsten God en mij zoo nabij elkander
heeft geplaatst! De Heer, de levendige God,
zegene u — spreekt de Geest der waarheid.
Hoe groot is God! De golven en do diepten
van de zee zijn als een droppel voor zijne
majesteit en macht. Hij wordt niet gediend
in tempelen van menschenhanden. Hij behoeft
niets, die zelf aan alle schepselen het leven,
den adem, perk en doel en alle dingen geeft.
Maar mij — mij wil hij zegenen.
Ja, zegenen. Dat Hij mij mocht vloeken
vervult mijn hart met bange vrees, en als Hij
mij vloekte, Hij de Heilige en Waarachtige,
al zou mij lichaam en ziel verderven, mijn ge-
-ocr page 48-
M
welen zou het niüeteu getuigen: Ja, Heer, Gij
zijt heilig, en uw gerechte vloek gaat over
allen, die uwe geboden weerstreven, daarom
ontvang ik wat mijne daden waardig zijn. Maar
Hij wil mij zegenen. In het Oude Verbond
moest Aaron, de eerste Hoogepriester, de kin-
deren Israéls zegenen; iu het Nieuwe Verbond
zegent God door den cenigen en eeuwigen
Iloogepriestcr — door Christus. Efeze 1 : 3.
O, Geest des Vaders, getuig in mij van Chris-
tus, van de diepte zijns lijdons, van de kracht
zijner wonden, van zijn verzoenen! sterven,
van zijn luide stem en groot geroep: Het i-i
volbracht. Wat is volbracht? Hij heeft den
vloek vervangen, opdat Hij door de genade
Gods den dood smaken (llebr. 2) en mij den
zegen verwerven zou. Gal. 3: 13, 14. o Geest,
die de diepten Gods onderzoekt (1 Cor. 2: 10),
spreek tot mij van deze diepten mijner ver-
zoeuing in Christus Jezus, opdat de geest der
duisternis mij niet langer moge kwellen. O,
zalige troost, dat Christus met eene offerande
in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd
worden en dat Hij de oorzaak mijner eeuwige
zaligheid geworden is. Hebr. 10: 14.
Zegen mij nu door Christus, o mjjn God!
-ocr page 49-
15
Zesmaal moest de Hoogepriester In zijn zegen
over het volk uitroepen: U. Spreek ook luide
tot mij, Geest der Waarheid, dat ik het hoore
en niet twijfele: U — U — UI
Ja, zegen mij, groote God. Zegen mij, zoo
zal ik voor U bloeien als een roos in Saron
Hoogl. 2: 1. Zegen mij, almachtig God, en ik
zal door 1" mijn vleeseh en bloed verzaken, en
ik zal — al is \'t een wonder in mijne oogen —
klein worden voor l\'. Zegen mij, en ik zal met
den eenvoud en de gewisheid der eerste chris-
tenen gelooven in den naam van Jezus, die
mij liefgehad heeft en zich zelven voor mij
overgegeven heeft. Gal. 2: 20. Zegen mij, Vader
van alle barmhartigheid, en mijne oogen zullen
niet donker worden en mijne kracht zal niet
vergaan (Deut. 34: 7), en in mijn ouderdom zal
ik zijn als in mijne jeugd. Ik smeek U, zegen
my, en ik zal in eeuwigheid den dood niot
smaken, en moed grypen om voor uw aange-
zicht te staan in den dag der toekomst.
Zoo werk in mij uw werk, o Heer!
Om niet mijzelf te zijn,
Dan leg \'k in vrede hier mij neer,
En de eeuwge vreugd is mijn!
-ocr page 50-
f\'
HET LICHTEN ZIJNS AANGEZICHTS.
De Heer doe zijn aangezicht over u lichten.
Num. 6:.25.
Het is een gansch zeer uitnemend gewicht
der heerlijkheid (2 Cor. 4: 17) dat ons in het
eeuwige leven beloofd is en ons deel wordt.
Maar ook in dit leven heeft de barmhartigheid
Gods ons uitnemende gaven beschikt. De liefde
Gods is zóo groot, dat zij ons door en in
Christus deel geeft in de verlossing door zijn
bloed, namelijk do vergeving der zonden, en
de aanneming tot kinderen, door Jezus Christus.
Efez. 1: 7, 5. Het is eeno uitnemende groot-
heid zijner kracht aan ons. Efez. 1: 10, Dat
alles kan echter geen mensch aannemen, zoo
het hem niet van don hemel gegeven wordt.
Joh. 3: 27. Als Gij, Heere Jezus, uw aangc-
zicht lichten laat over ons, dan opent zich voor
ons den hemel en wij ontvangen de goede
gaven Gods.
Op den hoogen berg blonk uw aangezicht
gelijk do zon. Matth. 17. Maar de jongeren
vielen op hun aangezicht en werden zeer b%-
-ocr page 51-
17
vreesd. En hunne oogen opheffende, zagen zij
niemand dan D alleen, Jezus, mijn Heiland.
Zoo groote macht ligt in den glans van uw
aangezicht, dat men er van ontzet in het diepst
zijner ziel, en niemand kan die vrees weg-
nemen dan alleen Gij, die waarachtig Godzijt:
zoo groot is onze vrees en zoo krachtig en
liefljjk is het lichten van uw aangezicht, Heer
Jezus, die de vreugde en het zielsverlangen
zijt van al de uwen. Waarlijk, uw naam wordt
genoemd Wonderlijk, sterke God. Jes. 9: 5.
En als Gij uw aangezicht laat lichten over
uwe joDgeren, dan dringt het ook wonderbaar
en met kracht in hunne zielen.
De stad, die Johannes zag en waarvan hij
tot troost van alle beladen en vermoeide zielen
schreef, dat zij de zon en de maan niet bo-
hoeft, dat zij in dezelve zouden schijnen, want
Jezus\' aangezicht verlicht haar. Openb.21:23.
De zon en de maan zijn als nevelvlekken voor
den luister van uw aangezicht. Waar uw aan-
gezicht blinkt, daar is geen nacht meer. üpenb.
21: 25. Welk een zegen ligt daarom voor mij
in de woorden dor belofte: de Heer doet zjjn
aangezicht over uw lichten! Welk een heer-
lijke bede bevat de psalm: Laat uw aan-
-ocr page 52-
18
ichijn lichten, zoo zullen wjj genezen worden.
Ps. 80: 4. Maar G{j zegt zelf: Mij zal geen
meusch zien en leven. Exod. 33: 20. Onge-
twijfeld komt de schrik des doods over mij
door het licht van uw aangezicht. Want van
uw aangezicht straalt mij de waarheid toe.
Wat ik nooit opmerkte, aanschouw ik in dit
licht, namelijk dat ik die mensch ben, welke
de balk in het oog draagt (Luk. 0), de knecht,
die tienduizend ponden schuldig ben. Hoe arm
en ellendig, hoe verslagen en verstoord van
vrees sta ik onder het licht van uw aange-
zicht! O, ik dwaalziek kind — ik had lief wat
ik moest haten, en ik outvlood wat ik moest
zoeken. Rook en asch — namelijk eer en
wereldvreugde, heb ik voor schatten aange-
zien en ik heb geen acht geslagen op U, eenige
en hooggeloofde Schoonheid. Ja, Heer, wie U
ziet, moet sterven, gelijk Gij tot Mozes zeidet.
Maar daar is ook genezing, gelijk Azaf
driemaal zegt: Laat uw aanschijn lichten, zoo
zullen wij verlost worden. Ps. 80: 4, 8, 20.
Het is immers uw aangezicht, mijn Jezus, die
de waarachtige Heiland zijt. Uw aangezicht
licht, en wij zien U, gelijk Gij zelf zijt. En
dit is de groote geheimnis, die geopenbaard
-ocr page 53-
•10
is, dat Gij waarachtig God en waarachtig
mensch zijt, zonder vader en zonder moe-
der — als mensch zonder vader en als God
zonder moeder, noch beginsel der dagen, noch
einde des levens hebbende. Hebr. 7: 3. Laat
uw aangezicht, als het kindeke in de kribbe,
over mij lichten en ik zal genezen zijn. Het
is het aangezicht dat zich diep ter aarde boog
in Gethsemané, het aangezicht dat aan het
kruis, toen aller zonde op U lag, in den dood
ging, en daarna heerlijk en overwinnend weder
lichtte uit het graf op den paaschmorgen. Allen
werden genezen, die uw aangezicht zagen, en
zij genezen ook nu nog, wanneer Gij slechts
uw aangezicht over hen laat lichten. Zoo diep
is geen ellende, zoo bitter geen zorg, zoo
zwart geen nacht, zoo kwellend geen angst,
zoo verborgen geen leed, zoo sterk geen macht
des vleesches, dat het licht van uw aange.
zicht mij niet zou genezen. O Jezus, Vriend
mijner ziel, laat uw aangezicht over mij lich-
ten, dan kan ik in nederigheid en in hoogheid,
arm en rijk, onbekend en bekend zijn, ster-
ven en leven, zooals uw heilige wil het mjj
beschikt, ik zal met Jacob zeggen: Het is
genoeg (Gen. 45: 28), en met dezen aarts-
-ocr page 54-
bC
vader, van U en tot U, lovend en prijzend uit-
roepen: Gij zijt het. Gen. 49: 8. Wanneer uw
aangezicht over mij licht, dan verheugt zich
mijn geest en ik zal groeien en bloeien, waar
ik zonder dak beu als in een zandwoestijn. Laat
uw aangezicht over mij lichten als ik uw woord
hoor, als ik 0 aanroep, als ik U in brood en
wijn mag ontvangen. Laat uw aangezicht over
mij lichten, als mijn oog zal breken en ik voor
U verschijnen zal iu den grooten dag der op-
standing.
Jezus, parel aller zieleu,
O, hoe kostlijk zijt Gij mij.
Dat uw naam en uwc trouwe
Eeuwig mij de ziel verblij\',
XI.
DE VERHEFFING ZIJNS AANGEZICHTS.
De Heer verheffe zyn aangezicht over u.
Deut. 6: 20.
Mozes, de trouwe knecht des Hoeren, had
den gewichtigen last ontvangen, om het volk
Israël uit Egypte te leiden. Het was een hals-
-ocr page 55-
•V
starriy volk. Ex. 32: 9. In veertig jaar werd
het openbaar, wat er in het hart van dit volk
omging (Deut. 8: 2), en daarin openbaarde zich
zooveel dwaasheid en ondank, dat alleen de
grooto barmhartigheid Gods nog grooter was.
Mozes was bereid om het halsstarrige volk
uit te leiden, maar met do uitdrukkelijke bcdo
tot den Heer: Indien uw aangezicht niet mede
gaan zal, doe ons van hier niet optrekken.
Ex. 33: 15. Eeuwige en grooto God, dat bidt
ook mijne ziel van 1 : Verhef uw aangezich
over mij. Het moet de kracht mijns levens
zijn, dat Gij uw aangezicht over mij verheft.
David bezat in Jonathan, als zijn trouwe
vriend, een grooto schat. Jonathan\'s aauge-
zicht was voor David in zijne vele bekom-
meringen een verkwikking. ^Yel mocht David
bij Jonathan\'s dood klagen: Gij waart mij zeer
lieflijk, uwc liefde was mij wonderlijker dan
liefde der vrouwen. 2 Sam. 1: 20. Hoe dier-
baar is ook mij eens menscheu aangezicht,
als het de spiegel is van vriendschap en
barmhartigheid, van nedrigheid en liefde. Hoo
schoon moet niet een aangezicht zijn, waarin
do liefdo en toegenegenheid aller menschen
zich afspiegelde! En toch, al ware het nog
-ocr page 56-
52
sehouuer bekleed, zelfs met het licht der zou
met het aanlokkelijke der maan, en met de
pracht der bloemen, toch weet ik, mijn God,
dat het tegenover uw aangezicht slechts een
flauw schijnsel zou vertoonen. Voor uw aan-
gezicht is genade en waarheid. Uw aange-
zicht is de volheid des levens. Wie U ziet,
Jezus, mijn dierbare Heiland, kleinood mijner
ziel, hjj ziet den Vader en het aangezicht Gods.
Joh. 14: 9. Er is niets in God, dat niet ook
in U was. Wanneer Gjj uw aangezicht vor-
heft, dan stroomen de krachten des levens
en der eeuwigheid op ons neder en daar is
overvloed van brood en spijze. Joh. ü: 5, 12.
Voor de verheffing uws aaugezichts wijken
allo kwalen. Matth. 1: 24 Toen Gij uw aan-
gezicht verhieft, toen werden de poorten der
hel gesloten voor den moordenaar aan het kruis
en zijne ziel werd opgenomen in het paradijs.
Zoo verhef Gij, o dierbare Heilige Geest, die
het aangezicht van Jezus kent en in dit aan-
gozicht alle goddelijke kracht en waarheid,
verhef Gij het aaugezicht van Jezus over mij,
opdat ik mijn aangezicht verhefle tot Hem,
en mijn lichaam en ziel zich verblijden mogen
in den levenden God.
-ocr page 57-
53
Indien echter uw aangezicht niet met mij
medegaat, dan kan ik niet voorttrekken, gelijk
ook Mozes dat niet vermocht; ik lig ter aarde,
ledig en koud, somber on droevig als een
halsstarrig schepsel, zonder erkentenis mijner
grooto ellende en zonder smartgevoel over de
hatelijke zonden; ik lig ter neder als een
speelbal der hel en van mijn boozen lust, die
uit den afgrond is. Zoudt Gij, Geest der Heer-
lijkhoid, uw aangezicht niet over mij verheffen,
dan kan ik de onuitsprekelijke liefde van den
Heiland niet zien en ik lig opgesloten in den
donkeren kerker des ongoloofs en der duis-
ternis. Verheft Gij echter het aangezicht van
Jezus over mij, dan bewegen mij de krachten
Gods en mijn hart ligt voor U open, gebroken
en verslagen, en Gij hebt een welgevallen aan
mij, ellendig niensch, omdat Gij zelf do trek-
ken van het aangezicht des eengeboren Zoons
op mij afdrukt. Ps. 51: 19. Verhef dan, mijn
God, het aangezicht van Jezus over mij —
ja, het aangezicht, dat met doornen omwon-
den is, en dat met Gods eeuwige genade en
vergeving mijne ziel verlicht. Ja, verhef dat
aangezicht over mij, en mijne ziel zal genezen
zjjn door het geloof in het eenige en vol-
-ocr page 58-
51
maakto offer van uweu Zoon, on ik zal op-
varen met vleugelen. Jes. 40:31. Toen Abra-
ham dit aangezicht over zich zag opheffen,
ging hij heen in de bereidvaardighoid om
Izak te offeren. — Heer, dat bewerkt uw aan-
gezicht. Mozes verkoos veel liever smaadheid
te lijden met het volk Gods, dan de tijdelijke
genietingen dor zonde te hebben — zoo liefelijk
is uw aangezicht. Mozes wilde het volk uit-
leiden, wanneer dit aangezicht met hem trok —
zoo sterk is Gods aangezicht. En ik. ofschoon
ik ook zwak bon, ik wil U, mijn God, alles
ten offer brengen en mijn aangezicht wasschen,
en mijn hoofd met vreugdenolio zalven, als
maar uw aangezicht met mij gaat. Verhef
dan, Heer, uw aangezicht over mij en ik zal
gered zijn (Gen. 32: 30) en in do opstanding
der dooden zal ik verzadigd worden met uw
beeld, als ik zal opwakeu. Ps. 17: 15.
Ik min U onuitspreeklijk,
Mijn Leven en mijn Licht,
En zoek van dag tot dagen
Uw Godlijk Aangezicht.
-ocr page 59-
55
DE GAVEN VAN CHKISTUS.
XII.
DE GENADE.
Myne genade is u genoeg, want mijne kracht
wordt in zwakheid volbracht.
2 Cor. 12:0.
Dat de genade met ons zijn moge, — dat
is de wensch, waarmede de apostel Paulus
zijne brieven begint en eindigt. Wij kunnen
deze wensch niet anders verstaan, dan dat
wij niet genoeg hebben aan allo gaven Gods,
indien ons de genade ontbreekt, en daartegen
alles wat goed is ons deel is, indien de ge-
nade met ons is. Wie zelf des Heeren woord
heeft verstaan: Mijne genade is u genoeg, die
wenscht ook uit eigen en rijke ervaring deze
genade toe aan alle christenen, opdat ook voor
hen het begin en het einde goed zjj.
De uitnemende apostel Paulus schitterde
door den eenvoud van zijn leven, dat, in vol-
komen overgave, een dienend leven was (2 Cor.
11: 23, 28); maar hij beroemt zich daarop zoo
-ocr page 60-
56
weinig, dat hij slechts als daartoe gedwongen
er van spreekt. 2 Cor. 12: 10. Hij heeft uit-
nemende openbaringen ontvangen, — maar,
kan niet hij, die tot den hemel is verhoogd,
tot de hel nedergestooten worden? Matth.
11: 23. De engel des satans sloeg hem —
maar dit is hem niet tot verdienste, omdat
deze zware plaag veeleer door den Heer werd
toegelaten, opdat hij zich niet beroemen zoude.
Onder alle moeiten des levens, beproevingen
Gods en angsten der hel, kan de apostel, ziende
op zich zelven, slechts roemen in zijne zwak-
heid, zooals hij dit driemaal zegt. 2 Cor. 11: 30,
2 Cor. 12: 5 en 9. Evenmin als in den rijk
gezegenden arbeid — de uitnemende open-
baringen — de aanvechtingen des satans, de
kracht des apostels gelegen is, is het te ont-
kennen, dat ieder van dezen schadelijk konde
worden voor het inwendig leven des apostels.
Zóo arm en ellendig zijn wij armen en ellen-
digeu, dat alle schepsel ons tot verderf kan
zijn. Als de apostel Petrus niet door zijnen
moed behouden wordt; de koninklijke waar-
digheid en een roemvol leven een David niet
behoeden kan; het apostelschap een Judas niet
bewaart: het onergerlijk leven den rijken jon-
-ocr page 61-
i.ï
geling verhindert om tot kennis der waarheid
to komen, en de bisschop van Efeze, trots vele
zorgen en geduld, zijne eerste liefde verlaat,
wat zal dan ten laatste mij zeker doen wonen.
Aanbiddenswaardige Jezus, maak Gij mij ia
\'t verborgen bekend de wijsheid uwer genade.
Ps. 51: 8 Laat het begin en het einde ge-
nade zijn voor mij, dan zal uwc genade mij
genoeg zijn tot vertroosting, tot aanmoediging,
tot bewaring. Ja, Bron van genade! het is
genade, die mijne verdienste buitensluit, en
voor eeuwig zal buitensluiten. Ja, het is uwe
genade, Koning der genade! die sterk en
machtig zijt door genade en waarheid. Het is
uwe genade, dat aan U, mijn Jezus, de zon-
den van mijn lichaam en mijne ziel te zamen,
en iedere in het bijzonder, gestraft zijn. Zoo
groot uw lijden was, zoo veel zijn mijne onge-
rechtigheden; zoo diep als het lijden U trof,
is ook mijne schuld voor God. Zoo zeker als
Gij geleden hebt en voor het aangezicht des
Vaders in Gethsemané en op Golgotha zijt
verschenen, zoo zeker bon ik verzoend met
God. O Heer, deze genade is mij genoeg, en
gelijk de heilige engelen U loven in den hemel,
zoo kan ik in deze genade ademen en leven,
-ocr page 62-
55
on mij in mijnen God verheugen. Maar laat
uwe genade met mij zijn, anders verlies ik
deze genade en als ik haar verlies, dan ver-
lies ik den schrik voor den Booze, dan vdr-
lies ik do erkenning der liefde Gods, dan ver-
lies ik U en ik verlies mijzelven. Indien echter
genade mijn deel is — uwe genade, dan zal
het goud en het zilver mij niet verblinden,
want het goud uwer genade is schooner. Geen
schepsel op aardo kan mij gevangen nomen,
want uwe genade bewaart mijn lichaam en
ziel in U; zoo zal ik in do diepte niet neder-
storten, want uwe genado vertroost mij, en uit *
de hoogte zal ik niet nodervallen, want uwe ge-
nadc leidt mij zachtkens tot den waren oot-
moed. Mijne zwakheid zal mij niet hinderen,
want uwe genado versterkt de zwakken; de
zondo zal mij niet verdoemen, want uwe ge-
nade hooft vóór lang de zondo verdoemd en
uitgedelgd; de satan zal mij niet vangen, want ,
Gij hebt hom overwonnen. Ik ben kind en
koning, priester en tempel, vrij en vroolijk,
wanneer uwe genade met mij is.
Uwe genade is mij genoeg in dit armelijk
leven, zij zal mijn hart verjongen, mijn geloof
kinderlijk, mijne liefde innig, mijn ootmoed
-ocr page 63-
50
oprecht, mijne zachtmoedigheid vast maken.
Uwe genade is mij genoeg, wanneer ik sterf,
en door haar zal ik den dood niet zien. Zij
zal mij genoeg zijn in den dag der opstanding.
Jezus, Bron van leven en licht, die wij
kunnen waarnemen, laat gena.de mijn deel
zijn. Open mijn oog voor die diepe bronnen
van uw Woord en uwe Sacramenten: deze
bronnen kunnen niet verzegeld worden, want
zij hebben hun oorsprong in U, de Ondoorgron-
deljike, die in de Hoogte woont, en mij nabij
zijt, Gij Onbegrijpelijke.
Wat ook moge staan of vallen,
Wat het aardsche deel ook zij.
Uw genade zij met allen,
L\'w genade zij met mij.
-ocr page 64-
60
XIII.
DE EERSTELINGEN.
Die de eerstelingen des Gcesles hebben, wij
ook zetten, zeg ik, stichten in ons zelcen,
verwachtende de aanneming tut kinderen,
namebjk de verlossing onzes lichaam».
Kom. 8: 23.
Hoe moest uiet de droefheid het hart der
jongeren vervullen (Joh. l(i: 0), toen zij hoor*
den, dat Ciij, Heere Jezus, Zou der gerech-
tigheid, leven en liefde der uwen, van hen
wildet heneugaan. Zij kenden geen leven,
waardig aldus genoemd te worden, zonder U:
Gij waart het, die hunne gedachten vervul-
den en tot wieu al hunne wenschen uitgingen.
Gij waart de dagelijksche vreugde hunner ziel.
geworden. liet veulen was aan den edelsten
wijnstok gebonden (Gen. 4(1: 11): zoo innig
en diep weet de Vader in den Hemel onzo
zielen vertrouwd te maken met den Schoonste
onder de menschenkiuderen. Hun hart was
van droefheid vervuld, omdat Gij van hen
henengingt. Nog was liet voor hen verborgen
dat Gij uit onze oogen verdwijnen wildet, om,
-ocr page 65-
61
des te meer onze zielen nabn\' te zijn. Want
uwe belofte is vervuld geworden; de Trooster
is gekomen, die U verheerlijkt (Joh. 10: 14),
en ons de eerstelingen van het eeuwige leven
brengt.
Nu hebben wij de eerstelingen, en hoe groot
is de barmhartigheid Gods, dat wij ze heb-
ben! Gij weet, Heer! de gedachten der men-
schen, dat zij ijdelheid zijn (Ps. \'J4: 11), en
dat wij zoo onverstandig zijn, — nu wij echter
de eerstelingen des Geestes hebben, leidt de
Geest onze gedachten naar hetgeen het oog
niet heeft gezien en het oor niet heeft ge-
hoord (1 Cor. 2:9); nu weten wij door des
Geestes kracht, dat de liefde Gods zoo onuit-
sprekelijk groot, en de naam Jezus vol genade
en waarheid is. Wij zijn verloren kinderen,
wij kennen noch onzen oorsprong, noch onzen
uitgang, noch de grootte onzer onwaardigheid,
noch den weg waarop wij Gode welbehagelijk
1 zijn; maar Gij, barmhartige Heiland onzer zie-
len, schenkt ons de eerstelingen des Geestes,
namelijk het oog om U den Waarachtige en
het eeuwige leven te kennen, en het oor om
in het geloof uwe levendmakende stem te
hooren, O, welke eerstelingen des Geestes
-ocr page 66-
<i2
gaaft Gij ui ij, toen O ij mij overmocht hebt, als
Jacob in den nacht te Pnicl, zoodat ik hemel
eu aarde en mij zelven liet varen, en mij tot
U wendde en zeide: Ik laat U niet gaan,
lenzij dan dat Gij mij zegent. En Gjj hebt
mij gezegend, gelijk Gij alleen zegenen kunt;
want Gij vergeeft mij al mijne misdaden. Gij
geeft mij te gelooven en mijn vertrouwen te
stellen op uwe getuigenissen (1 Joh. 5: C, 8)
zoodat ik aan uwe hand den grooten God met
alle vrijmoedigheid mijn Vader noemeu kan.
ü, mijn Heiland! vermocht ik uwe teoderheid
en goedheid recht te prijzen, dat Gij mij do ij
eerstelingen des Geestes geschonken hebt.
Ware ik gelijk aan een onbewogen zee! Nu
moet evenals Ezau eens Jacob, de meerdere in
mij den mindere dienen (Gèn. 25: 23). Want
al is het mij niet behagebjk mijzelven in alle
waarheid te rekenen als de voornaamste der
zondaren, toch mag de zonde niet heerschen
in mijn sterfelijk lichaam (Rom. 0: 12). Want •
zoo lieflijk is de eersteling-gave van uwen
Geest, dat ik door het geloof in U tot dien
Sterkere gekomen ben, die den sterke over-
wint (Luk. 11: 21). Toen wij de eerstelingen
des Geestes ontvingen, toen begonnen wij te <
-ocr page 67-
es
gelooven ou lief te hebben, eu gemeenschap
te oefenen met den Vader en den Zoon en
met de heilige apostelen. 1 Joh. 1 : 3.
Gij, Heere Jezus, zijt niet gelijk aan Israël,
die maar éenen zegen had. Hoe veel Gij ook
schenkt, Gij blijft die Gij zijt, zijt voor allen,
die U aanroepen. Ik roep U aan, hoogste Hei-
land, dio mij nabij wilt zijn, dat Gij de eer-
stelingen des Geestes in mij wilt vermenig-
vnldigen. Heer, mijn God, hoor mij, neig uwe
ooren tot mijn gebed! Scheuk mij de ccrste-
lingen des Geestes, moor kracht, meer liefde,
meer geloof en volharding. Lieve Heiland, dio
vuur van den hemel doet nederdalen, ontsteek
het vuur van uwe waarheid en liefde in mij
en in de uwen, die U zoeken, die ü bedoelen
en die mij lief zijn, sedert ik U liefheb.
De eerste christenen waren, wat zij heetten
to zijn, inweners en vreemdelingen. 1 Petr.
2: 11. Dio naam hebbon cok wij, maar geef
ons, o groote God, ook het wezeu. Uwe kin-
deren het volmaakte kindschap in uw Huis
en de yerlossiug des lichaams. Het zal eens
heeten; de eerste dingen zijn weggegaan,
Openb. 21: 4. Wie deze hope heeft en be-
waart, is een gewillig vreemdeling in deze
-ocr page 68-
M
voorbijgaande wereld en gezind om in stil-
heid en vertrouwen zich vast te klemmen aan
de toekomst. Heer, Gij doorzoekt de harten
en weet, welke do moeningen des geestes zijn.
Rom. 8: 27. Zie in mij het verlangen naar
het kindschap en de uitwoning, en geef dat
ik in stilheid, maar vol vortrouwjn, niet in
woorden, maar in kracht bevonden worde,
niet ziende op het zichtbare, maar op het
onzichtbare, 2 Cor. 4: 18. O Gij Wondervolle,
Gij hebt mij wonderbaar gemaakt, zoo arm,
dat zelfs geen grasscheut op aarde mijn eigen-
dom is: al wat ik heb is schuld en onwaar-
digheid, en toch wilt Gij mij rijk maken, door
de eerstelingen van uwen Geest.
Heiland, blijf tor zij mij staan!
Wie ook ver van U moog\' gaan,
Toch zal ik van U niet wijken;
Gij hebt neigons uw gelijken.
Gij, de Leeuw uit Juda\'s stam,
Zijt mijn Bruigom, Godlijk Lam!
-ocr page 69-
65
XIV.
DE NIEUWE GEEST.
De vrijmoedige Geest ondersteune vit/.
Ps. 51: 14.
In den 51s1"" Psalm smeekt de koning David
om twee groote gaven — om de groote barm-
hartigheid Gods, die zijne overtredingen uit-
delgt, en om den Heiligen Geest. David ge-
voelt, dat hij zonder eene volkomcne verge-
ving niet leven kan, maai\' evenzeer, dat hij
van deze vergeving niet ten volle verzekerd
is in zijn geweten, zonder den Geest Gods.
Zoo was het met David, zoo is het, Heer!
met alle uwe kinderen, zoo is het met mij!
Wat Gij meer dan duizendmaal in uw Woord
toezegt: uwe groote koninklijke barmhartig-
heid, heb ik meer dan duizendmaal uoo-
dig — uwe volle ontwijfelbare vergeving, uwe
werkelijke vergeving, die do innigste ver-
troosting is. Heer, delg mijne overtredingen
uit, naar de grootheid uwer barmhartigheden.
Ps. 51: 3. Ik geloof in uw heilig Woord, maar
ik gevoel ook mijne groote zwakheid, mijn
God 1 om mij uwe genade toe te eigenen, zoo-
3
-ocr page 70-
m;
als Hij haar geeft, om mij met liaar te ver-
troosten, geljjk dit uwc vreugde eu mijn
leven zou zijn. Daarom roep ik U aan om
dien Geest, welke die verzokerdheid in mij
werkt. Hoe gaarne volg ik David na en roep
IJ tot driemalen toe aan: Vernieuw in het bin-
uenste van mij eeuen vasten geest (Ps. 51 : 12);
neem uwen Heiligen Geest niet van mij (vs. 13),
de vrijmoedige geest ondersteuue mij (vs. 14).
O, driemaal afgebeden Geest, die vast is eu
vast maakt! die in het rechte geloof ons
heiligt en met kinderlijke blijdschap ons hart
vervult! O Heer. mijn (Jod! het is voor 1\'
niet verborgen, dat ik stof en asch beu, gelijk
Abraham, de vader der geloovigen, Gen. 18 :27.
Ik kon eu kan II niet geven, opdat het mij zou
wedervergolden worden, Rom. 11 : 35. Ver-
leen mij uit vrije barmhartigheid den vrijmoe-
digen Geest, opdat Hij mij ondersteuue. Ver-
leen mij den vasten Geest opdat ik niet
twijfele, en mij keere van de reinheid en de
waarheid van uw Woord. Verleeu mij uwen
Heiligen Geest, opdat ik machtig worde om
de lusten van mijn vleesch — o deze zeer
booze lusteD ! — te dooden; de vrijmoedige
Geest ondersteuue mij. Hoe zou uw Geest
-ocr page 71-
67
niet de vrijmoedige Geest zijn. Hij spreekt
toch niet van zich ze)ven, maar zoo wat Hij
zal gehoord hebben, dat spreekt Hij. Joh. 16:13.
En zie! de eeuwige Geest heeft gehoord do
geboden en smeekingen, met sterke roeping,
die mijn Heiland heeft geotterd in de dagen
zijns vleeschcs. Hebr. ">: 7. Hij heeft gehoord
de verzuchtingen van Jezus, mijnen eenigen
Hoogepriestcr, en Hij heeft de diepte zijns lijdons
gepeild. Hij is ingevaren in de kracht zijner op-
standing. Zoo is de verborgen wijsheid van
den Geest Gods, dat Hij de diepte der God-
heid peilt en doorgrondt. Hoe zou Hij mij
geen vrijmoedige Geest zijn, die in mij ge-
tuigt en verzegelt den naam Jezus, als den
grooten Heiland van zondaren, de verdiensten
zijner wonden, de kracht zijner opstanding,
de overwinning mijner zwakheid door Christus,
de zekerheid en de zaligheid van het eeuwige
leven. Heilige, vaste, vrijmoedige Geest, onder-
steun mij, en verzegel mij de genade van Jezus
Christus\'.
Gij woont in de hoogte en iu het heilige,
ou bij dien, die van eenen verbrijzelden en
nederigen geest is. Jes. 57: 15. Ik ben ge-
roepen om een stoel uwer heerlijkheid te zjjti,
-ocr page 72-
68
Onbegrijpelijke, die tusschen de clierubim en
in verbrijzelde harten woont. De toorn en de
liefde Gods beiden hebben mij verbrijzeld;
ik belijd mij als de voornaamste onder de
zondaren, en ik wil mij nog geringer houden
en zal nedrig zijn in mijne oogon, 2 Sam. (i: 22.
Kom dan, Vrijmoedige Geest, en ondersteun
mij, schenk mij het geloof en een onbeweeglijk
hart, omdat Christus, die mijn Hoofd is, de
wereld en den dood heeft overwonnen. Open
Gij mijne lippen, opdat mijn mond uweti roem
vermelde. En wanneer ik sterf, Vrijmoedige
(•eest! wees mij dan nabij en ondersteun mij,
opdat ik den dood niet zien moge. En als ik
in den dag uwer toekomst voor uw aangezicht
zal staan, Heere Jezus! verleen mij dan den
vrijmoedigen Geest, opdat ik mijn hoofd moge
opheffen en niet achterblijve.
Blijf altijd mij steunen, Vrijmoedige Geest! —
Geen andere Meester, maar Jezus het meest
Bluft in het geloof dan mijn hoop en vertrouwen
Waarop ik in leven en sterven kan bouwen.
-ocr page 73-
69
XV.
WIJSHEID IN HET VERBORGENE.
In hH verborgene maakt Gji my wijsheid
bekend.
Ps. 51: 8.
(lij, God mijns levens, die mij in het ver-
borgene wijsheid bekend maakt (Ps. 12: 9),
leer mij erkennen, hoe edel en dierbaai\' de
gave der hoogste wijsheid is, en geef mij \\voor-
den om U den Gever te prijzen! Wijsheid is
meer dan robijnen (Job 28: 18). Het zilver
heeft een uitgang, het ijzer wordt uit stof
genomen en in de rotssteenen worden stroo-
meu uitgehouwen (Job 28: 1, 2,10). Met goud
en met zilver kan de prijs der wijsheid niet
worden opgewogen (Job 28: 15). Waar zal ik
nu de wijsheid vinden, indien niet bij 1\', lieer,
die haren weg verstaat en hare plaats weet,
•Tob 28: 12, 23. En een ieder die wijsheid
verkregen heeft, erkent gaarne, dat hij haar
van U ontving — de liefelijke, verborgene
wijsheid.
Hoe droevig was mijne dwaling, toen ik
met Adam begeerde te eten van de verbodene
vrucht, en met den verloren zoon mij ver-
-ocr page 74-
70
heugen wilde ver van God. l>e dood was daar-
van liet bittere loon. schande en gebrek waren
miji! deel, en geen levenslicht verhelderde
mijn levensnacht. Ik was als betooverd, en
eerst in den killen adem van den gruwelijken
dood bemerkte ik. dat de betoovering zich
oploste. (), jammer en ellende, het leven te
begeeren, en van den dood te zijn omringd,
en al meer van den schrik des doods te wor-
deu bevangen. Maar Gij zijt tot mij gekomen,
o mijn God! zonder bewogen te zijn dooi mijne
verdiensten ot\' l\' verre te houden van mijne
onwaardigheid; maar Gij waart mot innerlijke
ontferming bewogen, toen Gij mij hebt aan-
gezien. En van uw aangezicht daalde het licht
der verborgene wijsheid in miju binnenste. Ik
ontwaakte als uit een diepen slaap, en ik dacht
aan l\', mijn God en de oorsprong mijns levens!
en vol vrees en schaamte, vol verwarring en
wantrouwen zijnde, was het uwe barmhartig-
heid, waardoor ik het waagde Hem te naderen
en te hooien, tot wien, met mij, allerlei tolle-
naren on zondaren durfden en durven komen,
Hij. die de zondaars aanneemt en met hen eet.
O Jezus, Jezus, vreugd mijner ziel, Gij wan-
delende wijsheid op aarde! uwe macht is de
-ocr page 75-
71
macht Gods, want Gij zijt de waarachtige God:
maar uwe komst is stil en zacht, gelijk kranke
oogen en kranke zielen dit verdragen kunnen.
Niets haalt hij uw onbegrijpelijk geduld en uwe
zachtmoedigheid, waarmede Gij mij leiden wilt
tot de verborgene wijsheid, dat ik, gelijk Ahra-
ham, stol en asch (Gen. 18: 27), gelijk Petrus, oen
zondig menseh (Luk. 5: 8) en, gelijk Paulus, de
voornaamste der zondaren ben, Rom. 1: 15.
Zoo schitterend verlicht mij uwe wijsheid, dat
de middagzon niet heller schijnen kan. Met
wie», mijn Heiland, zou ik U kunnen verge-
lijken? Uwe verborgene wijsheid leert mij, dat
(iij de schoonste zijt ouder de meuschenkiii-
deren en met geen schepsel kunt vergeleken
worden: want Gij zijt het Lam Gods, dat de
zonde der wereld draagt, (iij zijt gestorven
aan het kruis, Gij hebt in het graf gerust,
Gij zijt opgestaan en opgevaren als mijn Hoofd.
Gij zijt gesteld boven alle machten en krach-
ten, en zijt mij nabij, want door het geloof
wilt Gij in mij woneu. Nu ben ik zeker van
mijn tweeërlei natuur, eene aardsehe door
Adam, eene hemelsche door L\'. Verleen mij
slechts den zegen en de kracht van uw Woord,
de verzekerdheid en den troost uwer Sacra-
-ocr page 76-
72
menteu, en het lichten van uw Aangezicht. Als
mijn oog zich biddend tot U henenwendt, dan
zal ik in woorden van verborgene wijsheid, met
Paulus kunnen zeggen: Ik dank God door
onzen Heer Jezus Christus, Rom. 7: 25: en:
Ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht,
waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen
ben, Fil. 3: 12: en: Ik vermag alle dingen
door Christus, die mij kracht geeft, Fil. 4: 13.
Hoe moet ik U, mijn God, zevenmaal des
daags loven en te middernacht opstaan om D
te loven (Ps. 119: 164, (12), U die de ver-
borgene wijsheid mij openbaart in \'s harten
grond. Ik hoor eeue vreugde en blijdschap, dat
mijne beenderen zich verheugen (Ps. 51: 10),
en uwe wijsheid maakt mij de genade des
Heeren Jezus Christus bekend — de reddende,
rechtvaardigende bewarende, voleindigende en
dragende genade. 0, waarachtige, levendige,
zekere genade! ik ben op weg en kom te huis —
Een\' onbewogen zee gelijk,
Gestild door mijnen Heer!
En in mijn zaligheden rijk,
Vermeldt mijn mond Gods eer.
-ocr page 77-
78
XVI.
STILTE.
Immers is mijne ;id stil tot God, run Hem
is mijn heil. Vs.
<>2: \'2.
Zij hebben U, mijn Jezus, Meester en Heer
genoemd, en uw eigen mond getuigt: Ik ben
het, Joh. 13: 13. Meester en Heer in waar-
lieid en kracht! En hoe kostelijk zijt Gij,
Heer, hen die in U gelooven, die nederig zijt
als de hyzop, die aan den wand uitwast en
verheven als den cederboom, die o\\> den Liba-
non is. 1 Kon. i : 33. Wil Gij, o Heer! mjjn
hart en gemoed verkwikken en verheugen, door
den troost uwer nederigheid, en mijnen geest
versterken en mijne ziel stil maken, door uwe
gioote sterkte en kracht, Gij de Nederige
van hart en tegelijk Meester on Heer! Het is
uw meesterwerk, mijne ziel stil te maken;
deze eer geeft Gij gcenen anderen en dezen lof
niet aan gesneden beelden, Jes. 42: 8. Heer
en Meester, betuig I\' aan mijne ziel, en zij
zal het weten, dat Gij haar helper zijt. Gij
hebt den grooton roem, dat ook de winden
en de zee U gehoorzaam zijn, Matth. 8: 26.
-ocr page 78-
71
Maar uwe roem is nog grooter, want Hij stilt
de nooden mijner ziel, en de zee is niet zoo
bewogen zelfs te midden van den storm, als
mijne ziel, wanneer zij leeft buiten U. Dan
komen over haar angst en vrees, schrik en
zorgen, ongeduld en onrust. Ja waarlijk, het
is een ellendig jammerlijk ding met het leven
van alle mensehen, van tien moederschoot af,
totdat zij in de aarde begraven worden, die
onzer aller moeder is. Kr is altoos zorg, vrees,
hoop, en ten laatste de dood. Sirach 40: 1,2.
lleere, behoed ons! Matth. 8: 25. Sta op
en openbaar U als de Meester. Laat uw aan-
schijn lichten over mijne ziel en zij zal ge-
holpen zijn. Waarom, o mijne ziel! dan zoo
onrustig in mij? Ps. 43: 5. Al mijne dagen
waren toch in uw boek geschreven, als zij
geformeerd zouden worden, toen nog geen
van die was! I\'s. 139: l(i. En uwe mond. de
Mond der waarheid zegt: Ook uwe haren des
hoofds zijn allen geteld. Matth. 10: 30. Zoo
wees dan stil, wees stil, mijne ziel! eu hoop
op God, die uw Meester is. Aanbidt Hem,
den Eeuwige en eeuwig Levende. Gij kunt
wel in vrede uederliggeu en slapen, waut de
Heer zal u zeker doen wonen, Ps. 4 :9. God heeft
-ocr page 79-
75
een ding gesproken, dat gij vele malen moogt hoo-
ren, namelijk, dat de sterkteliodes is, Ps. 02:12.
Hij beheerscht met machtige hand wind en
weder, en in zjjne handen berusten avond en
morgen, de sleutels van hemel en hel — o mijne
ziel, wees stil voor God, die uw Helper is!
Wel getuigen twee onbedriegelijke monden
tegen mij — het geweten en de wet. Daarbij
omringt ons eene duisternis, welker vorst
zijne aanvechtingen richt tot allen die hem
niet dienen. Nu eens tracht hij ons te kwelleu
met den angst over het verledene, dan weder
met vrees voor de toekomst. Mijne ziel be-
weegt zich daartusschen als een opgejaagde
ree, en schreeuwt gelijk een hert naar frissche
waterbronnen. Paulus\' kunst, om te vergeten
wat daarachter is en vooruit niets als een
kleinood te zien, is niet zoo spoedig aange-
leerd. Jezus, Meester mijner ziel! betuig in
mij dat Gij gekruisigd, gestorven, begraven
en opgestaan zijt, en dat uwe hand op deu
nek mijner vijanden is Gen. 40:8. Gij, om
mijne zonden (iekruisigde en mijn eeuwig
levend Hoofd, zijt Gij niet in mij en ben ik
niet in U ? Ben ik door den Heiligen Doop
niet éene plant met D geworden (Rom. ti) eu
-ocr page 80-
76
getuigt niet de eeuwige Geest in mij, dat ik,
naar de wille Gods, in U zijn moet en Gij in
mij? Gelijk Gij met eene sterke stem geroe-
pen hebt van uw kruis, zóo weerklinkt ook
dezelfde stem in mijne ziel: dat alles volbracht
is; gelijk Gij in het graf hebt gerust, gerechtvaar-
digd van alle schuld, zoo laat ook mijne ziel
rusten iu U, en gelijk Gij in heerlijkheid
verrezen zijt, zoo laat uw opstandingsleven
door mijnen geest en door mijne ziele va-
ren. Mijne ziel, wees stil in mij! opdat gij
den zachton en innigen troost van Jezus\'
uaam moogt hooren: uwe hulpe en uw heil
is nabij; wees slechts stil, opdat gij moogt
opmerken en verstaan.
Daarna, o Heer! vergun het der ziele die
Gij gestilt hebt, dat zij U ook love — l1 love
voor ontvangen weldaden; U love voor uw
verder geduld en uwe liefde, waarop ik leven
en sterven wil. Wanneer Gij mij wederom te
gemoet komt met brood en wijn, laat mij dan
uwen lof vermelden, o, onschuldig Lam. dat
mijne zonden wegdraagt! en Iaat mij met al
de uwen een halleluja aanheffen, totdat ik
het nieuwe lied met een nieuwe tong mag
zingen vóór uwen troon. Pan zal mijne ziel
-ocr page 81-
77
stil ziju voor U, en mijne tong uwen lofaloin
vermelden. Gij, Meester mijner ziel! In die
verwachting\' spreek ik:
Alle zorg behoort bij <it>d,
Mijne ziel rust in haar lot,
Mijne hulp is bij den Man
Die, hoever \'t heelal ook strekt,
Al mijn nooden keeren kan,
Eu met zijn gena mij dekt.
XVII.
KRACHT.
Gy hebt mij versterkt met kracht in myne
ziel.
Ps. 138: 3.
Ach, dat ik de uitnemende grootheid zijner
kracht, naar de werking zijner sterkte, in mij
erkennen mocht! Efeze 1 : 19. Abraham ging
uit ziju land en uit zijne maagschap en uit
zijns vaders huis — daartoe verleende God
zijner ziel de kracht. Honderd jaren lang
wandelt hij in het geloof, en, niet verzwakt
-ocr page 82-
;•<
zijnde in het geloof, heeft hij aau de belofte
Gods niet getwijfeld door ongeloof (Rom. 4 :
19, 20) —O met welk eene kracht heeft God
gedurende deze honderd jaren Abraham\'s
ziel vervuld ! Hij strekte ook zijne hand uit
en nam liet mes, om zijnen zoon te slachten,
(Gen. 22:10): zoo volkomen was hij bereid,
om Isaak te offeren, dat hij zijnen eeniggebo-
ren geofferd heeft, overleggende, dat God
machtig was hem ook uit de dooden te ver-
wekken (Hebr. 11:18) — en zoo flikkert in
mij de erkenning, welke groote kracht God
aan Abraham verleende, die Hij ook mij kan
geven.
Geef mijne ziel de sterkte uwer kracht!
Hoe zoudt Gij dit niet kunnen, die de levende
God zijt? Gij zondt vuur vanden hemel iu de
dagen van Klia, Gij vertreedt de cederen, Gij
doet de ingewanden der aarde schudden, en
Gij draagt de sterren in uwe hand, Gij sluit
en ontsluit de poorten van hemel en hel, hoe
zou uwe kracht niet zeer sterk zijn, Heer.
Almachtige God! wie moet l\' uiet vreezen?
Geef mijne ziel de sterkte uwer kracht!
Wat is mijne ziel, zonder uwe kracht? Ik
ben als een lederen zak in den rook. Pb. lilt: 83.
-ocr page 83-
7!\'
Ik denk er niet aan, dat het leven binnen in
mij stroomen zon, het droppelt zelfs niet van
liefde en toewijding, van geestdrift en be-
dachtzaamheid, van ernst en werkzaamheid,
als uwe kracht, o Heer! in mij niet werkt. Het
geloof is mat, de liefde kwijnt, het geduld en
de hope des eeuwigen levens vergaan, als (üj,
mijn Heer en Heiland! die de kracht zijl
mijner ziel, niet met de sterkte uwer groote
kracht tot mij komt.
Xti is mijn lofzang in stilheid tot U, ofiod,
in Sion, en V zal de gelofte betaald worden.
• Jij hoort mijn gebed en Gij zet jok mijne ziel
vast door uwe kracht (Ps. 66) en vernieuwt
mijne jeugd als eens arends (Ps. 103:5.)
0, het is eene groote kracht geweest, waar-
mede Gij, mijn Heiland, geroepen hebt: Het
is volbracht, \'t Is eene groote kracht geweest,
waarmede Gij uit het graf zijt verrezen, en
door uwe opstanding uit de dooden alle treu-
righeid in vreugde hebt veranderd. Daar is
a^eene kracht grooter dan deze. Deze kracht
schenkt Gij mij, en nu, zie Heer! in mij het
wonder uwer handen, dat een doode leeft,
\'en zondaar gelooft, een onwaardige het waagt
: lief te hebbon, en een die zonder hoop was, nu
-ocr page 84-
80
in de vastigheid eener welverzekerde hoop
het eeuwige leven ingaat:
Jezus, Heer! door uwe kracht,
Werd in mij uw werk volbracht!
XVIII.
GEMEENSCHAP OP AARDE.
Vrouw! zie, uw Zoon. — Zie, mee moeder.
Joh. 1<J:26, 27.
Van het kruis slaat Jezus zijn oogeu om-
laag. Heilige, vriendschappelijke oogen van
Jezus, springhronneu van barmhartigheid en
leven: oogen die slapen noch sluimeren! Daar
aan dat kruis zijn eens voor mij die oogen
gebroken, opdat ik mijne oogen zou mogen
ophetVen tot God in den hemel. Xu straalt
het licht van Jezus\' oogen alle hemelen door,
en zij verblijden de heilige engelen en de uitver-
koreneu omlaag, en zij schouwen naar de diepte,
ook in het verborgene van mijn binnenste.
O, Heer, ik zal mij verheugen eu verblijden
in uwe goedertierenheid, omdat Gij mijue ellende
hebt aangezien, en mijne ziel in benauwdheden
gekend. Ps. 31 : 8.
Maria, de moeder van Jezus, en Johannes,
-ocr page 85-
BI
Jezus\' jonger, staan bij elkander. Hoe mag hel
komen dat Maria naast Johannes, en Johan-
nes naast Maria staat in deze wereld, waarin
ieder op zieh zelf staat en zijn eigen weg
gaat, tenzij dat de menselien te zamen gaan
en nederzitten om te zamen te zondigen. Ik
weet, Heer, wat de moeder en den jonger
heeft bijeengebracht, Gij zijt het en uw kruis,
en uwe hand en uwe oogen, en uw goede
Geest. Ik weet niet minder, dat (\'ij ook ons
dien goeden Geest hebt geschonken, door welken
allen die 1\' toebehooren even zeker afzien van
alle anderen, wanneer zij opzien naar U en uw
kruis. Gij brengt ons bij elkander, omdat Gij
ons als éen eenige tot ü hebt gebracht. Geef
mij te staan onder uw kruis en op te zien
tot U. Dan sta ik naast Maria en Johannes,
en ik ben vereenigd met al uwc kinderen;
dan zie ik, wat alle profeten en apostelen gezien
hebben: U, uw lijden, en daarna uwe heerlijkheid.
Vrouw! zie, uw zoon. — Zie, uwe moeder.
Wat wonder, dat de discipel van die ure af
de moeder in z ij n huis nam ! Christenzielen
verstaan veel in weinig woorden. Maria en
Johannes zijn te zamen gebleven en hebben
elkander het leven verzoet. Het is uit den
-ocr page 86-
82
duivel, als men tot kwelling van anderen
leeft — het is goddelijk en uit God, des
naasten last en ook hem zelven te dragen, het
tranenbrood te doelen met hem, en hem het
maal der vreugde te gunnen. O, mijn Hei-
land \'. ik hoor en versta uwe woorden, en ik
schaam mij diep, als ik gedenk aan mijne
ongeduldigheid en onverdraagzaam bestaan,
waardoor ik schade bob berokkend aan mijne
ziel, en mijne naasten heb bedroefd. Ik smeek
l\', Man der kracht en bronwei van barm-
hartigheid, Jezus, mijn Heiland! geef mij, ver-
moeide, kracht, en mij, onmachtige, sterkte,
opdat ik tot vreugd en tot vertroosting van
de uwen leven moge.
Zou ik, zondaar! niet verdragen,
En om andrer zonden klagen? —
Wie mijn zwakheén niet wil dulden.
Als zoo vele zondenschulden,
\'t Zal mijn zie! niet bitter maken.
Maar te meer mij op doen waken,
Om met tranen en gebeden
Voor nw aangezicht te treden,
En in \'t bloed van uwe wonden.
Af te wassehen mijne zonden.
-ocr page 87-
<:
XIX.
GEMEENSCHAP MET DEN HEMEI.SCHE.
Eu Int de gemeente der eerstgeborenen, dxe
in de hemelen opgeseltrecen zijn en tol
ile geesten der volmaakt rechtvaardigen.
Hebr. 12:23.
De heilige bescheidenheid die aau (iods
kinderen eigen is. heeft een diepliggende
oorzaak. Gedenk mijner, als Gij in uw Konink*
rijk zult gekomen zijn, — zoo smeekt de
moordenaar aan het kruis. Minder kon hem
niet voldoen, meer begeert hij niet. De hoofd-
man over honderd heoft genoeg, als Jezus
alleenlijk een woord spreekt, en acht zich
niet waardig dat de Heer onder zijn dak zou
inkomen, Matth. 8:8. Abraham bekent het,
onderwonden te hebben om met den Heer te
spreken, fïcn. 18 : 27. Maria ontroerde op de
verschijning en de woorden van den engel
Gabriël, Luc. 19:2!l. David wil gedurig min-
der worden in eigen oogen. Zulk een geest
van nederigheid en eerbied beheerseht al de
heiligen Gods: Heer, God! laat deze goede
(ieest ook mij geleiden op een ellen baan.
-ocr page 88-
I
84
Het is mij voldoende, wanneer Gij mijner
gedenkt, en het is mij genoeg, wanneer Gij
een woord tot mij spreekt. Al mijne wensclien
en beden tot 1 strekken zich uit naar het
verlangen, dat. ik mij onderwinde, zooals
Abraham zegt, om met U te spreken.
Gij toch, Eeuwige en Hooggeloofde! Gij
vernedert en verhoogt mij door uwe ge-
nade. Gij laat mij weten, dat ik reeds in
dit tijdelijke behooren mag tot de Gemeente
der eerstgeborenen en tot de geesten der
volmaakt rechtvaardigen. Tot U gekomen,
tot den Middelaar des Nieuwen Verbonds
en tot het Bloed der besprenging, ben ik
tevens gekomen tot de gemeenschap van al
uwe volmaakten. U, mijn Heiland, begrijp ik
niet, dat Gij zoo genadig zijt, en mijzelven
begrijp ik niet, dat ik in mijne armoede zoo
rijk ben.
Tot de rei der heiige scharen,
Tot de Apostlen, Martelaren,
Patriarchen en Profeten,
Die in hoogheid zijn gezeten.
Tot uw Christenvolk, op aard,
Of hierboven reeds vergaard,
-ocr page 89-
85
tot die allen lien ook ik reeds gekomen. Ik
geloof in eene heilige, algemeene, Christelijke
Kerk, de gemeenschap der heiligen.
Heer, dat moet mij steunen en sterkeu in
dit leven der vreemdelingschap. Gij hebt mij
reeds ingelijfd bij de toekomende wereld en
leidt mij tot de eeuwige vreugde. Als dit
mijn aardsche huis verbroken wordt, dan zal
ik aanschouwen, wat ik geloofd heb.
Toen ik jong was, heb ik mij aan menige
vriendschap en gemeenschap onttrokken, om-
dat ik hare banden niet voor eeuwig kon
bevestigen en ik naar eene eeuwige gemeen-
schap dorstte. Nu heb ik genoeg. Nu ik li
gevonden heb, liefste Jezus ! vond ik tevens
de gemeenschap der edelsten, die er ooit ge-
weest zijn. Heer, ik zal U prijzen, IJ die alle
honger — ook de honger naar menscheu
stilt!
De liefde leidt, in \'t zelfde spoor,
de diepten door,
En voert ons. langs der wolkentop.
do hoogten op.
Doe mij rusten in uw armen,
Waar arena en vrede ik vond:
-ocr page 90-
86
Draag\' met goddelijk erbarmen,
In mijn jongsten leveostond,
Mij door \'t aardsche golfgebruis.
Zaehtkens naar uw Vaderhuis!
OHKISTUS\' BKUID.
XX.
DE DOCHTER.
Hoor, o dochter! en zie en neig we oor: en
vergeet mr volk en uws rader* hui*.
Ps. 46: 11.
Leer mij, o Jezus, het geheim kennen uwer
bruid, I\' niet te zien en U nochtans te be-
minnen, in I\' te gelooven, zonder U te zien!
1 I\'etr. 1: 8. De aan God verloofde ziel wordt
genoemd ecne dochter — geen sterke zoon,
maar eene dochter. Mijn sterkte als mau, de
kracht van mijn eigen wil, die het waagt den
Almachtige te trotseeren, is de oorzaak mijner
ellende. God moge deze kracht iu mij ver-
breken, gelijk de groole en sterke wind de
-ocr page 91-
sT
hergen scheurde eu de steenrotsen brak. 1 Kon.
1!): 11. Mijne ziele moot voor U, Jezus, mijn
Koning ! eene stille, zachte dochter zijn. O, doe
mij verstaan het geheim uwer liefde en van
mijn leven. Spreek tot mij, Gij die de dooven
het gehoor \'opent en die de dooden opwekt;
spreek van den oorsprong mijner ziel en van
haar verloren paradijs, van mijnen honger en
dorst, van mijne overtreding, en van de groote
barmhartigheid Gods, welke in deze laatste
tijden in Christus is geopenbaard geworden.
Heer! ik hoor, en terwijl ik hoor, gevoel ik —
dat mij een eeuwig koninkrijk toelacht, eenpara-
dijs, dat mij in de merkteekenen uwer won-
den geopenbaard is, en dat eene liefde bevat, die
geen oog gezien en geen oor gehoord heeft: —
ik bespeur iets van vrijheid en leven, terwijl
ik de woorden hoor van vergeving van alle
zonden. Ja, daarheen moet men de oogen wen-
den, daarheen de ooren koeren. Hooren werkt
bevinden, en bevinding wekt verlangen, en ver-
langen voort tot erkennen en verstaan.
Hoe groot is Abraham, de vader der geloo-
vigen, die zijn vaderland, zijne maagschap en
zijns vaders huis, drie zaken welke hem na
aan het hart lagen, verlaten moest. En hij
-ocr page 92-
88
verliet ze ((ion. 12) — want hij hooide I\' on
zag op 1\', mijn Jezus! om wien te gewinnen
alles voor schade te achten is. Petrus verliet
zijne netten (Luk. 5), Mattheus het tolhuis
(Matth. 0:".)), 1\'aulus het Jodendom on den roem
dien hij daarin had (Kil.:!). Dat hebben zij gedaan
in uwe kracht, Ilcero Jezus! die te voorschijn
roept wat niet is, dat het zij. Daarom smeek
ik U, laat deze zelfde kracht ook in mijne
zwakheid machtig zijn, opdat ik mijn volk en
mijns vaders huis vergote. Mijn volk is gelijk
ik ben, en ik bon mijn volk gelijk — wij heb-
ben niet gedacht aan den rotssteen onzer
sterkte (Jes. 17: 10), den rotssteen waaruit
wij gehouwen zijn. Mijn huis is als Laban\'s
huis, waaruit Rachel de teratim stal. Gen.
31: lil. Laat mij dithuismogen vergeten.Konden
uwe discipelen Mozes en Elias vergeten, en
niemand zien als U alleen (Matth. 17: 8),
hoe zou ik niet veelmeer mijn volk en mijns
vaders huis vergeten! Hoe rijk ben ik, als ik
alles verlaat, om alleen IJ niet te verlaten,
Gij schoonste onder de menschenkinderen!
Want door l" heb ik beide, den Vader en den
Zoon (2 Joh. 9), broeders en zusters honderd-
vond, en het eeuwige leven, Matth. 1!): 29.
-ocr page 93-
89
Wie IJ heeft, verkrijgt met ü alle dingen
Rom. 8: 32.
Heere Jezus, ik smeek U, open mijne ooren
en doe mij hier in een donkeren spiegel,
tjinds van aangezicht tot aangezicht u we heer
lijkheid zien, die groot is.
Liever arm, dan, zonder Jezus,
Rijk aan pracht en heerlijkheid:
Liever krank, dan, zonder Heiland,
Steeds gezond mijn levenstijd.
Ja, \'k was liever nooit geboren,
Dan gescheiden van deez\' Vriend :
Heel een wereld te verliezen.
Strekt tot winst, voor wie Hem dient.
XXI.
LIEFDE.
Dentoelken (Christus) gij niet gezien hebt
en nochtans liefheid, en demeelken gij nu,
hoewel Hem niet ziende, maar gehavende,
u verheugt met eene onuitsprekelijke en
heerlijke vreugde.
1 Petr. 1: 8.
Het wonder der tijden — zoo kenschetst
iemand de Christenen, aan wie de Koning der
-ocr page 94-
90
hemelen gegeven heeft, wat aan niemand dan
aan hen alleen bekend is. Het is waar, Chris-
tenen zijn een wonder, niet alleen in de oogen
der wereld, maar£ook in hunne eigene oogen;
want zij gelooven in Jezus Christus, hoewel
Hem niet ziende: het is waar, dat zij alleen
kennen, wat de Koning hen gaf — want zij
hebben Christus lief. De apostel Petrus gaf\'
op de vraag: Hebt gij mij lief, het antwoord:
.la, Heer. Gij weet dat ik u liefheb! Hoe had
hij ook een ander antwoord kunnen geven
aan Hem, dien hij gedurende drie jaren had
leeren kennen, van wiens lippen hij de woor-
deu des eeuwigen levens vernomen had. Hoe
zou Petras Christus niet liefhebben, die hem
uit zijn diepen val, met zoo ondenkbare vrien-
delijkheid, zij het ook onder bittere tranen,
had opgericht, en die, na zijne opstanding,
hem zoo vol van liefde te gemoet kwam.
Gewis, Petrus! men gelooft u, dat gij Jezus
lief hebt; want wien veel vergeven is, die
heeft veel lief.
Eu zou ik U dan niet liefhebben, mijn Jezus!
hoewel l niet ziende? Ik zie u niet, maar
daarom zijt Gij toch, die Gij waart. Van uwe
liefelijkheid en schoonheid ging niets verloren,
-ocr page 95-
91
Gij schoonste! dien uwe discipelen in liet
vleesch zagen omwandelen, vol van genade
en waarheid. Aan de kracht uwer woorden
des eeuwigen levens is niets onttrokken, sedert
Gij ten hemel zijt gevaren. Veelmeer is dit
de uitnemende kracht van uw Evangelie, dat
het ons L* persoonlijk voor oogen stelt, en het
geloof in uwen naam en in uwe liefde in ons
harte plant. Ik benij i aan de apostelen het
voorrecht niet, dat zij V gezien en liefgehad
hebhen, en ik verblijd mij in het geluk, mij
door God geschonken, dat ik, hoewel niet
ziende, in Jezus geloof en Hem liefheb.
O Heer, hoe zou ik U niet liefhebben V
Er was een tijd, toen ik U niet kende en
niet liefhad. Het is een armelijk en kommer-
vol bestaan, als men leeft zonder 1\'. Toen
kwam er licht in mijne duisternis, en ziet!
mijn leven was een aaneenschakeling van
schuld, die ik niet kwjjten kon; ik was gelijk
aan een fel bewogen zee, aan een sidderend
blad; maar toen zijt Gij gekomen, Gij Eeuwige
en Hooggeloofde! Gij zijt omringd van pro-
feten en apostelen, die uwen lof vermelden,
omdat Gij uw leven voor mij als een zoenoffer
hebt gegeven, en omdat Gjj verschonen zijt, om
-ocr page 96-
92
de zonde weg te nemen. Welk een Fjvangelie —
welke genade! Zoo groot eeno genade, dat het
onmogelijk wezen zou om er aan te gelooven,
indien niet uwe kracht uit de hoogte het ver-
mogen daartoe in mij werkte. Nu geloof ik,
naar de werking van de sterkte uwer macht,
Kfez. 1: 1\'J. Gij gaaft eu geeft mij het geloof,
dat Gij mij sedert lang met ecre door het
gericht heht heengevoerd. Hoe zou ik l\' dan
nu niet liefhebhen! Duizendmaal jammer, dat
de liefde in mijn hart niet gelijk is aan een
stillen en diepen stroom, en toch heb ik U lief,
mijn Jezus! ofschoon ik mij niet beroemen
kan op mijn geloof eu liefde, maar U alleen
kan prijzen, U aan wieu mijn geloof hangt en
wien ik met mijne liefde smaak. Ik weet ook
niets, waarop ik mijn vertrouwen of mijne
bewaring zou kunnen stellen, als op I\' alleen,
O Heer! Waarom zou ik U niet liefhebben,
die mijn Heiland waart eu zijt, en zijn zult al
de dagen mjjus levens. Zonder U kom ik geene
schrede verder.
Onuitsprekelijke, heerlijke vreugde, als Gij
ten laatste geopenbaard zult worden. Dan zal
ik U in het Nieuwe Lied beljiden, dat ik 0
liefheb en U zal liefhebbon, en zien on weder
-ocr page 97-
ns
zien, en liet hebben. Onuitsprekelijke blijdschap,
wanneer ik ontwaken zal naar uw beeld, en
verzadiging van vreugde/al vinden indeaan-
schouwing van uw aangezicht, Heere Jezus
Christus, die het leven en de liefde onzer
zielen zijt!
Zeeguend zijt Gij opgevaren.
Zeegnend keert Gij eenmaal weer;
Blijf maar al mijn levensjaren.
In \'t geloof, mijn Troost, o lieer!
XXII.
OVERGAVE.
Zij vertieten alles en volgden Hem na.
LuC. 5: 11.
Het was niet veel wat Petrus moest ver-
laten, hij bezat niet meer dan zijne vischnet-
ten. Maar het ligt niet aan het vele of wei-
nige, het laatste kan juist dezelfde macht
over ons hebbon als het eerste. Sedert het
heerlijke beeld Gods en de reine liefde tot
God in ons verloren gingen, gaat onze liefde
uit in alle streken, en zoekt hare spijs en
-ocr page 98-
•M
bevrediging, liet strijdt tegeu onze natuur,
om te hebben, als niet hebbende (ICor. 7:29—31).
Wij hebben en willen hebbeu, als konden wij
niet leven buiten de dingen dezer wereld
on de heerlijkheid van het schepsel, en toch
sterft de wereld ons af en wjj der wereld.
\'lot IJ, mijn Heiland, die de oorsprong en
de volheid aller gaven zijt, hef ik mijne oogon
op. Mijne hulpe is van U. Ps. 121:2. Daar
staat geschreven, dat uwe eerste discipelen
alles verlieten om L" te volgen, en ik weet,
dat door alle eeuwen heen niets is verloren
gegaan van deze zelfde kracht, die Gij gedu-
reude uwe ornwandeliug op aarde aan sterfe-
lijke menschen hebt geopenbaard. Gij zijt gis-
teren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde.
En ofschoon (lij onzichtbaar zijt, er gaat toch
niet minder eene levendmakende kracht van
U uit. Help dan ook mij uit het doolhof mijns
harten, uit de valsche liefde dezer wereld.
Gelyk Gij het meer van Gennesareth on het
scheepje van 1\'etrus vriendelijk wildet nadc-
ren — want Gij zijt genadig en barmhartig —
zóo nader ook de plaats, waar ik mij bevind.
Hoe zal ik tot ü opvaren, als Gij niet eerst
tot mij nederdaalt V Hoe kan ik tot L\' komen,
-ocr page 99-
9S
als Gij uiet tot mij komt? Maar zie, ik be-
merk dat (rij komt. Eu wat zal ik zeggen?
Als ik in waarheid zal spreken voor het aau-
gezicht van U, die alles weet en voor wien
mijn hart en leven open ligt, die ieder mijner
gedachten weet, eiken blik mijner oogen kent,
hoe zou ik anders voor U kunnen getuigen,
dan al mijne broeders eu zusters getuigd heb-
beu: ik bon de voornaamste der zondaren,
1 Tim. 1 : 1"). AVaartoe zal ik vele woorden
spreken, als al mijne woorden slechts dat eene
kunnen uitdrukken, dat ik 1\'wer niet waar-
dig ben. Maar Gij hebt den naam, die I\' van
den Vader gegeven is eu dien den Geest ons
leert uit te spreken, deu naam Jezus —
Heiland der zondaren. O, mijn Heiland ! het
is mij goed dat Gij mijne stem, mijne ver-
zuchtingen hoort, I\'s. 116: 1. Ik smeek II,
laat uw aangezicht over mij lichten, laat mij
uwe liefelijke stem hooren. Het is uw aauge-
zicht, dat over deu verschrikten Petrus in zijn
scheepje lichtte. Het zijn uwe lippen die in
de waarheid en de kracht Gods zeggen :
Vreest uiet, Luc. 5:10. O Heer, zoo heeft
nooit een mond tot mij gesproken, zoo ver-
mocht geen moud te sprekeu, als Gij alleen,
-ocr page 100-
!t6
die alles wat mij met vrees zou kunnen ver-
vulleu in uwe handen hebt genomen. Mijuo
zonden, mijn dood, Gods ongenade, mijn tijd,
mijn oordeel en de eeuwigheid — Gij draagt
alles in uwe hand, (lij zjjt de Heer over alle
dingen en hebt de macht om ook tot mij te
zeggen: Vrees niet. Ik bid l\', die de liefde
en het leven mijner ziel zjjt, laat mij op-
staan en tot U gaau: laat mij gelooven in
kinderlijken e»nvoud, en in het toeverzicht eens
vriends, dat Gij mij verlost, verworven en gewon-
nen hebt, en dat mij door 1 den weg tot God
is geopend geworden: uw lichaam en bloed zijn
mij daarvan de getrouwe getuigen. En hoe zou ik
dan niet alles laten en verlaten, nu ik D zien
en erkennen mag? Zou ik U niet volgen? Gij
zjjt mjju licht, mijn heil, mijns levenskracht!
Ps. 27: 1. Laat slechts uw aangezicht over mjj
lichten — zoo zal ik hemel en aarde, vreugd en
droefheid, ja mjj zelven verlaten, om L\' te volgen.
Door uwe barmhartigheid zal ik vasten, na-
melijk, alles, alles, alles verzaken, het hoofdge-
zalfd en met gewasschen aangezicht. Matth. 0:17.
Niets haalt bjj uw\' liefde op aarde,
U te lieven, heeft slechts waarde!
-ocr page 101-
97
XXIII.
NAVOLGING.
Volg M$. Luc. 9 : 57—02.
O Jezus, Heiland mijner ziel! zeg mij, wie
zijt Gij, dat men alles verlaten moet om U te
volgen? Wat biedt Gij aan, dat Gij zoo on-
voorwaardelijk tot mij zegt: Volg mij! Zijt
Gij dan niet in armoede geboren, armer dan
ik? Hebt Gij niet armelijk geleefd, zonder
gunst van de grooten der aarde? Hebt Gij
niet veertig dagen en veertig nachten honger
geleden? Zijt Gy niet naakt, hongerig, dorstig,
met een verscheurd lichaam aan het kruis
verhoogd en gestorven? Zelfs den rok niet,
waarover de krijgsknechten het lot wierpen,
hebt Gij den uwen nagelaten, Joh. 19:24. In
een vreemd graf hebt Gij gerust. O mjjn Heer
en Heiland, verklaar mij, waarom het waardig
en recht, billyk en heilzaam is, 0 te volgen,
Gij zijt niet, geljjk deze wereld, als een ge-
pleisterd graf van binnen vol roof en doods»
beenderen. Gjj zijt schooner dan de zon, rjjker
dan de wolken en de diepten der zee, want
4
-ocr page 102-
**>
Gij neemt mijn knechtsgestalte aan en Gij
rijt de waarachtige God en het eeuwige
leven. Gij hebt oogen, die mijne ellende aan-
zien en de benauwdheden mjjuer ziel ontdek-
ken, Ps. 31: 8. Gij hebt een aangezicht, waar-
voor menschen en engelen zich bedekken, en
handen die vervuld zjjn van zegeningen. Uw
hart is de bron van het eeuwige leven, uw
lichaam de rechte spijs en uw bloed de rechte
drank. Toen Gij stierft hebt Gü uw hoofd ten
hemel gericht om aan te toonen, dat Gij de
Zoon des welbehagens zjjt en Gods welbeha-
gen ons verworven hebt; Gjj breidt uwe
armen uit over de geheele wereld, en uwe
voeten zijn gericht naar de aarde, als van den
Overwinnaar, die alle machten en vorsten der
duisternis vertreden hebt. Der verlatene moeder
geeft Gij eenen zoon, den zoon eene moeder,
en eenen, die in den dood der verdoemenis leeft
en voor haar beeft, schenkt Gjj het Paradijs.
Zoet zijt Gij, mjjn Jezus! o hoe gaarne denk
en spreek ik over U, als mijn stilzwijgen niet
luider over U spreekt dan al de redenen mijns
monds. Gij zijt de vervulling van a 1 mijne
Wenschen, van al mjjne begeerten, de helft is
Tnjj niet annpezpird, Welgelnkzalig ?iin uwe
-ocr page 103-
99
knechten, die gedurig voor uw aangezicht
staan, die uwe wijsheid liooron. (1 Kon. 1U:7,8).
Kom dan mijne ziele te hulp, o Heere! om
U te volgen; kom haastig, lieer, en help\'.
Laat uw aangezicht voor mij blinken als de
zon, Malhh. 17 : 2. Schenk mij in dezen win-
tertijd iets van de warmte der eerste (\'hriste-
nen, van den ijver dier maagden, die de brui-
degom te gemoet gaan. Krbarm D over mij
en neem van mij weg de dwaling, dat uw
juk hard eu uw last zwaar zou zijn om te
dragen. Is van nu aan de hemel geopend
(Joh. 1 :52), zoo laat over mij komen den
dauw des hemels en de kracht en de waar-
heid Gods; omgordt mijn gemoed, sterk mijn
vertrouwen, bind mijne gedachten en begeer-
ten met de zachte koorden der liefde, opdat
ik U volge. Kort zij mijn afscheid van de
wereld en hare liefde, namelijk, van haar be-
driegelijk wezen. O, Heer, gebied mij U te
volgen en laat mij ervaren dat Gij als een
doorbreker voor mij optrekt (Matth. 2 : 13)
en dat woorden des eeuwigen levens van U
uitgaan : wees mjj nabij dag en nacht, gelijk
de wolkkolom des daags en de vuurkolom
des nadits het volk van Israël voorging.
-ocr page 104-
1(10
Gedoog niet, dat ik eerst mijne dooden begrave,
en vergun mij niet afscheid van hen te nemen.
Waarheen zal ik D echter volgen? Gij voert
tot gerechtigheid en gericht: ik belijd voor U,
dat ik gezondigd heb en mijne ziel walgelijk
was, toen ik geboren werd (Ezech. 1G : 5). Wie II
volgt, trekt gaarne naar de diepte; uwe geestes-
kinderen ijveren om den ootmoed, en leeren
wel — want zij leeren van IJ den grooten
Meester — om nederig te zijn en anderen
uitnemender te achten dan zich zelven. Maar
Gij verhoogt ook de nederigen en geeft den
armen van geest het koninkrijk der hemelen.
Gij kroont met genade en barmhartigheid; Gij
doet ons opvaren met vleugelen, gelijk de
arenden, Gij laat ons loopen zonder moede,
en wandelen zonder mat te worden, Jes. 40: 41.
En al hadt Gij niets waarop Gij het hoofd
kondet nederleggen, Gij hebt toch een trouwe
en sterke hand, waarin ik mijne ziel kom
nederleggen en een hart waarop ik al mijn
vertrouwen stel. Uwe is de Vader in den
hemel, die mij om uwentwil eeuwiglijk zegent,
Uwe is de Geest, die mij in alle waarheid
leidt. Nu dan, help mij. lieve Heiland! dat ik
I* gewilliglijk volge. gelijk Kebecca Eliézer:
-ocr page 105-
101
en wanneer ik V ten laatste zien zal, wil ik
gelijk Rebecea mijn aangezicht bedekken
(Gen. \'2i : 05), en mij met Abraham, Isaak, en
Jakoh verblijden in het eeuwige leven,
^\'aar ik zetten moog mijn schroên,
Gij, o Heer, ja, Gij alleen,
Zult mijn vreugdewijn,
Melk en brood mij zijn.
XXIV.
ZONDER ZORG.
Werpt al uwe bekommernissen op Hem, taant
Hij zorijt voor h.
1 Petr. 5: 7.
\'lot de groote vreugden van het eeuwige
leven dat wij verbeiden, zal behooren, dat Gods
kinderen zonder zorgen leven. Een enkele
blik op den levendigen God zal voldoende zijn
om voor niets bezorgd te zijn.
Hoort gij \'t echter wel, dat Gods kinderen
ook reeds in dit leven al hunne zorg op den
HeiT moeten werpen. En gevoelt gij, welk
stil en innig geluk de groote God ons gunt.
dat wij als kindoren vroolijk voor zijn aan-
-ocr page 106-
102
gezicht mogen wandelen V Ik hoor en bedenk,
\'k gevoel en bewonder, en overleg wat Petrus
schrijft: Werpt al uwc bekommernis op Hem,
Hij zorgt voor u.
Zorgen liggen als een zwaren last op het
hart; zij zijn ongoddeljjk en als donkere wolken,
die het aangezicht van den almachtigen en
genadigen God voor mij verborgen houden.
Zij zijn nutteloos, want met al mijn zorgen
vermag ik geen haar van mijn hoofd wit of
zwart te maken. Dat weet ik: maar die we-
tenschap verbant nochtans mijne zorgen niet.
Al mijne zorgen omringen mij als zoovele
valsche vrienden — de kleine zorgen zoowel
als de groote zorgen. Ja, de groote zorgen en
bekommernissen — want ik moet sterven en
gesteld worden voor Gods aangezicht en zjjn
rechtvaardig gerjeht.
Mijn God, Gij zorgt voor mij, gelijk de Geest
der waarheid betuigt: Hij zorgt voor u. Gij
hebt voor mij gezorgd nog eer ik geboren
wei d. Wat goen oog gezien, geen oor gehoord
heeft, en in geen meuschenhart is opgeklom-
men, openbaar mij dit door uwen Geest: dat
uw eengeboren Zoon eenmaal een eeuwig
geldende volmaakte oil\'orando voor mij gebracht
-ocr page 107-
103
heeft. Jezus Christus, het eeuwig geldend vol-
maakt otter — verzegel dat geloof, o Geest der
Heerlijkheid! aau mijneu geest, dan zal ik de
zwaarste zorgen voor mijn ziel, en de bezorgdheid
wegens mijne zonden en mijne eeuwige toekomst
aan het kruis van Christus nederleggen en met
Uem in zijn graf begraven. God aller genade
(1 Petr. 5 :10), die mij tot hiertoe geholpen
hebt, help mjj ook verder! Mijne oogen zien
op Jezus, die al mijne zorgen en zonden ge-
dragen heeft, daarvoor loof en prijs ik uwen
naam, God mijner vaderen\' Hoe zoudt Gjj my
met Hem niet alle dingen schenken V Ja, mjjn
Vader, schenk mjj, wat uw kind behoeft, ver-
trouwen, vast vertrouwen; vertrouwen, hetzjj
dan dat ik zien moge, of niet zie. Mijn Hei-
land, geef mij, wat ik niet heb, als Gij haar niet
geeft, de edele schaamte der uwen, wanneer zij
zien, dat de vogelen des hemels zonder zorgen
daarhenen vliegen (Matth. b\': 20), en U toch
niet verstaan konden, toen Gij vraagdet:
gaat gjj dezelve niet ^ecr veel te bovenV Alle —
alle — alle mijne bekommernissen werp ik
nu op u, God, mijn God! Zjjn het zorgen voor
mijne onderhouding en bewaring, neem Gjj ze
in uwe handen, God, mjjn Schepper! Zjjn het
-ocr page 108-
104
zorgen om mijne verdiensten, ik werp ze op
U, God, mijn Verlosser! die mijn verdiensten
gedragen en het leven voor mij verworven
hebt. Zijn het zorgen voor mijne heiliging en
volmaking. Heere God, Heilige Geest! werk
in mij, dat ik geheiligd en volmaakte worde.
Ga uit, o mijne ziel! de dag is opgegaan
tot volle klaarheid. Aan het kruis is uw Ver-
zoener voor u gestorven, en in den hemel be-
i\'ust alles in zjjne handen. Het begraven
mijner bekommernissen zij mijn avondoffer. en
de verheerlijking Gods mijn morgenon\'er.
la d\'afgrond moet mijn rouw verzinken,
Die wereld, dood en hel mij wrocht;
Ik moet den kelk der vreugde drinken,
Met \'s Heilands bloed voor mjj gekocht.
XXV.
VERSTERKING.
David sterkte zich in den Heer, zijnen God.
1. Sam. 30 :6.
Ontbonden te worden en met Christus te
zyn — dat was voor allen, die U, o Jezus 1
Jiebben beledon en door D verzoend zijn met
-ocr page 109-
105
God, zeer verre het beste, Pil. 1 : 23. De stad.
waarin Gij zelf woont (Hebr. 11 :16) en waarin
de dood niet meer zijn zal. noch rouw, noch
gekrijt, noch moeite (Openb. 21 : 4), was het
doel van het verlangen onzer vaderen, en
daarheen strekt zich het verlangen van uwe
kinderen uit.
O, ware ik daar, en mocht ik staan,
Resds nu, mijn God! voor uwen troon.
Daar voor uw aanschijn henengaan,
En \'t lied des lofs, op hoogen toon,
Met uwe eng\'len doen weergalmen.
Bij het wuiven mijner palmen!
(ielijk Gij zelf echter op den weg uit de
beek gedronken hebt, om daarna het hoofd
omhoog te heffen (Ps. 110:7), zoo geef, Heere
JezusJ dat ik mij als David, tot aan den in"
gang van het eeuwige leven sterke in l"
David had behoefte aan deze sterking. Saul
was tegen hem, en David dacht niet anders
of hij zou éen der dagen door Saul\'s hand
omkomen (1 Sam. 27:1); in Ziklag, in het
vreemde land, had hij een toevlucht gevon-
den, maar toen David het vertrouwen der
vorsten verloren had (1 Sam. 29), verbrand"
-ocr page 110-
106
den zij Ziklag. Maar David hief zijne stem
op en weende, en hij werd zeer beangst, want
het volk wilde hem steenigen.fl Sam. 30: 1 — 6.)
En nu rijst de beangste twijfel op in David\'s
ziel : als allen tegen u opstaan en alles u
tegen is, is dat niet een onbetwistbaar teeken,
dat God zelf tegen u is? Arme, arme David !
Maar David sterkte zich in den Hoer, zijnen
God. O mijn God. laat het ook mij gebeuren,
dat ik mij in 1\', (Jij sterke God! (.Tes. !) : 5)
sterken kan. Hebt geloof op God, — zoo spreekt
Gij, mijn Heiland, Mark. 11 : 22. Het kan mij
niet schaden, in mijn leven te ervaren, dat
hier beneden slechts nood en angsten zijn —
want het is de waarheid — en hoe verder ik
mijne schreden richt, zet ik mijne voeten al die-
per in het dal der droefenis ; maar bij TT,
sterke God! is geen nood en geen droefenis.
Gjj zijt de levendige God: al mijne dagen \\va-
ren in uw boek geschreven, als zij geformeerd
zouden worden, toen nop geen van deze was,
Ps. 139 : 16. Gij, die ook mijne haren des
hoofd hebt geteld (Matth. 10 : 30), zoudt Gij
dan geen acht geven op den nood mijner ziel ?
Gij, die alle dingen weet, wat zou er in mijn
leven en in mijn binnenste voor IT verborgen
-ocr page 111-
io;
zijn! Gij, die niet slaapt of sluimert, vergeef
het mij, dat ik aan L" kon twijfelen.
Maar, is het niet een bodemlooze afgrond,
die mij van u scheidt en verbant. David kon
U op duizend niet een antwoorden — ik
evenmin, (jij zijt heilig, Heer\', en hoe kan ik
verzekerd zijn, dat uw toorn mij niet teu
verderve zal wezen ? Gij, mijn Jezus! won-
derbare Heiland, die met onbetwistbaar recht
genoemd zijt het Lam Gods, dat de zonde
der wereld wegneemt (.loh. 1 : 20), Gij hebt
dezen afgrond aller ellende weggenomen!
Alle schuld hebt Gij gedragen,
Kn wij mogen niet versagen.
Daarom versagen wij niet. Ik weet, dat Gij
mij van God gegeven zijt, en dat uwe genade,
zoowel eene vrije als eene alle zonden bedek-
kende en uitdelgende genade is. Uwe eere,
mijn Heiland! gaat al mijne waardeeriug en al
mijn lof te boven.
Laat mij uwe heerlijkheid — de grootheid,
kracht en algenoegzaamheid van uw lijden
zien! Geef, dat ik nimmer vergete, dat uw bloed
in den hemel betere dingen spreekt dan Abel\'s
bloed, en dat het op aarde mijn geweten rei»
-ocr page 112-
108
nigt, Hebr. 12 : 24, 9 en 14. Breng mij in
brood en wijn al meer te binnen, tot uwe ge-
daohtenis en aanbidding, dat Gij niij met God
verzoend hebt in uw lichaam aan het kruis,
Kfez. 2 : 10. Dit zal mijn hart verheugen en
mijnen mond doen juichen. En gelijk David
telkens het hoofd weer ophief en Amalek
versloeg (1 Sani. 30:17), zal ik door de kracht
Gods in het geloof leven, en altijd goeden
moed hebben (2 Cor. 5 : 0); en ten laatste zal
ik U zien, mijn Jezus, die mijn leven zijt! en
ik zal mij verheugen meteene onuitsprekelijke
,.u heerlijke vreugde. 1 Petr. 1 : 8.
Bewaar me in nood en dood,
Tot ik vóór U verschijn,
En aan uw disch genood,
Uw bruilofstgast mag zijn.
XXVI.
HET OORDEEL OVER ONS ZELVEN.
Want indien wy ons zelcen oordeelden, zoo
zouden wy niet geoordeeld worden.
1 Cor. 11 : 31.
Ja, Heer! Gij wilt dat de mensch zichzelf
oordeele en vernedere. Want een ieder, die
-ocr page 113-
109
zich zelven verhoogd, zal vernederd worden, en
die zich zelven vernedert zal verhoogd \\vor-
den (Luk. 18 : 14.). Gij trekt do machtigen af
van hunne tronen, en verheft de uederigeu.
(Luk. 1:51.) Hoe duidelijk hebt gij uw wei-
gevallen uitgesproken, over het ooordeel waar-
mede de tollenaar zichzelven oordeelde in
den tempel! Oog en hand, stand en stem,
geest en woord — alles is doordrongen van
dit éene: hij oordeelde zichzelven. Alzoo zet-
ten al uwe kinderen hunne schreden in het
dal des ootmoeds, en wandelen met diep ge-
bogen zin. Abraham, ofschoon de Schrift hem
noemt de Vader der geloovigen, zegt van
zichzelven, dat hij stof en asch is, (Gen. 18 : 27.);
Johannes de Dooper, ofschoon onder degenen
die van vrouwen geboren zijn, niemand opge-
staau is, meerder dan hij (Matth. 11: 11), en
ofschoon hij voor den Heer heenging in den geest
en de kracht van Elia (Luk. 1 : 17.), achtte zich-
zelveu niet waardig Gode den geriugsteu dienst
te bewijzen (Joh. 1 : 27), Paulus, ofschoon be-
roemd als prediker der gerechtigheid en
overvloediger gearbeid hebbende dan zij allen
(1 Cor. 15:10), noemt zichzelven de voor-
naamste der zoudaren (1 Tim. 1 :15). Hoe
-ocr page 114-
110
onderscheidt, o Heer! het sieraad van den
ootmoed al uwe kinderen. Welk een U wel-
behagelijk versiersel zal voor mijn verborgen
menscli juist dezen ootmoed zijn, die uit het
oordeelen van mij zelven is ontstaan, en door
het bewustzijn van mijne zonde is ontwikkeld.
O, indien ik altijd leefde gelijk liet uwe kinde-
ren betaamt, altijd mij zelven oordeelend; dan
zou ik mij in waarheid, met Paulus, voor
de grootste der zondaren houden, mij zelven
alle troost onwaardig, daarentegen alle on-
spoed waardig achten, niet toornen op hen,
die kwaad van mij spreken, gaarne onopge-
merkt en onbekend blijven : liever mijne ge-
breken dan mijne deugden openbaar maken,
zonder toornig te worden, als ik gescholden
word, en zonder zelfverheffing mijn lof hooien
vermelden: mijns naasten feilen met hartelijk
medelijden bestraffen; alle wedcru aardighe-
den geduldig dragen, als zonder uitzondering
komende uit de hand van God zelf; en de bron
van alle onrust en misnoegen in mij zelven
zoeken. In welk een kracht en vrede zou ik
mijnen weg bewandelen, als het oordeel over
mij zelven mij vernederd had! Maar o, mijn
God! wie ben ik ? Gij weet het. Dit eene mag
-ocr page 115-
lil
eii wil ik — U mijn Jezus, die uzelveu ver»
nederd hebt tot in den dood, bidden, dat gij
mij de genade van den ootmoed wilt verleenen.
Hoeveel reden heb ik om mij zei ven teoordeelen!
God is mijn Schepper, ik ben een adem-
tnclit, zijns monds. Alzoo zou het billijk en
recht zijn, dat ik U, mijn God! liefhad met
alle krachten en met mijn geheele ziel. De ster-
ren des hemels zijn niet getreden uit de baan
waarin Gij haar gestold hebt, de winden zijn
niet ongehoorzaam geweest; maar ik nietig
schepsel ben afgeweken van God en zijne liefde.
Zooveel en zoover ik terug kan denken, viud
ik bij alle lusten, die mij bevangen, slechts
afkeering van God: — bij alle zucht naarge-
uot, niet de minste opgewektheid om in God
alleen mijne vreugde te vinden. Ik ben een
hunner, van wie de profeet zegt: dat zij de
spriugader des levenden waters hebben verla-
ten om zich zelven bakken uit te houwen,
gebrokeue bakken, die geen water houden,
Jer. 2: 13. En hoe zou ik de wegen Gods
hebben kunnen bewandelen, waar de eenige
kracht — de kalme en krachtige liefde — in
mijn gebeente was verdroogd? Dat is mijne
dwaasheid, mijne ellende — mijn schuld, mijn
-ocr page 116-
112
groote schuld. Daarin wil ik mijzelven oor-
deelen.
God heeft mij op arendsvleugelen gedragen,
Ex. 19 :4. Hoe menige kuil, waarin geen water
was (Gen. 47 : 24), zou mij verslonden hebben,
indien niet (iods hand mij daaruit verlost
had. Mijn voet was vaak verward geraakt
in een doodelijk net. Maar Gij, Heer hebt
mijne voeten uit het net uitgevoerd, Ps. 25 : 15.
O, mijn getrouwe God! daarvoor wil ik zeven-
maal des daags U loven (Ps. 119:104) en te
middernacht opstaan om U te loven, Ps. 11!): 62.
Maar Gij weet het, mijn God ! hoe flauw en
mat mijn dank was Dat is mijn schuld, mijn
groote schuld, mijne ondankbaarheid — mijn
eigen schuld.
In welke spelonk zou ik mij verbergen?
Vader dei barmhartigheid! als ik de liefde ge-
denk, waarmede gjj mij hebt liefgehad vóór de
grondlegging der wereld (1 Petr. 1 : 20) en die
<iij geopenbaard hebt in uwen zoon Jezus Chris-
tus. Deze liefde is licht en leven, kracht en waar-
heid. Zij is zoo groot, dat zij al mijne gedach-
ten overtreft — en zij bezit eene kracht, die
het geweten reinigt van de doode werken,
Hebr. 9: 14. Alleen deze liefde, waarmede de
-ocr page 117-
na
Zoon Gods voor mij gestorven is. kon mij vrij
maken van den vloek der wet en de srcarten
der hel. O, mijn God, doe het voorhangsel
scheuren, opdat ik uwe liefde in het aange-
zicht van den gekruisigden Jezus rechtmoge
aanschouwen. Hier ontwaak ik. In dit leven
mag ik nog slechts denken aan mijn schuld,
die een zoo groot oll\'er eischte, en in mijn
sterven wil ik nog belijden, dat ik de voor-
naamste onder de zondaren hen.
Ik ben geoordeeld — o, mocht ieder aan
mij kunnen zien, dat ik ben, die ik ben —
een boosdoener.
Ik word niet geoordeeld, want mijne oogen
zien Jezus, die onder de doornenkroon mijn
oordeel heeft weggedragen.
Ik val met diep geroerd gemoed,
Mijn Koning en mijn Heer te voet; —
Gedenk ik mijnen levensloop,
Dan wis\'len smart en dank en hoop;
Ik weet mij arm en zonder macht:
Maar Gods genade is al haar kracht.
-ocr page 118-
111
XXVII.
RUST.
W>j. die gelooft hebben, gaan in de rust.
Hebr. 4 : 3.
Het is, zooals Gods getuigenis luidt, dat de
mensch kort is van dagen on zat van onrust,
Job 14:1. Ik heb een onstuimig gemoed. De
kleine en kleinste dingen zijn groot genoeg
om mij onrustig te maken. Een klein eerbe-
wijs brengt mij in beweging, de minste tegen-
spraak verstoort mij. de geringste verdenking
drukt mij neder. O, hoeveel onrust! Hoe ver is het
er af. dat ik zonder wereldvrees en zonder
aardsehe hoop zou kunnen leven.
Mijn jagend hart vliegt hier en daar.
Alsof ik Noach\'a duive waar!
En hoezeer verontrusten mij dan niet de
waarlijk groote dingen. Hoe treurig, dat de
wet der zonde in mijne leden is (Rom 7 :23).
Hoe zou ik niet onrustig zijn, daar ik de god-
delooze lusten in mij voel leven. Want Gij,
mijn God! zijt heilig en zult de wereld en mij
met gerechtigheid oordeelen, Daarom ben ik
-ocr page 119-
II i
vol onrust, gelijk al mijne niede/.oudaren, zij
mogen lachen of weenen, gebrek lijden of in
overvloed leven, lust of last ondervinden. Ik
wend mij tot IJ, barmhartige God! verberg
U niet voor de stem mijner smeeking. De
Geest, die waarachtig is, zegt: Kr blijft dan
eene rust over voor het volk Gods. Hebr. 4: 9.
Gij zelf hebt on den zevenden dag gerust van
al uw werk. Dit getuigt het Oude Testament,
en het Nieuwe Testament spreekt van de
wonderbare rust, die mijn Heiland gevonden
heeft in het graf. Hij kwam tot zijne rust, na
veel onrust. Hij, die reeds in zijne kindsheid
naar Egypte moest vluchten: die onrust leed
door de verzoekingen van den Satan; die des
morgens en des avonds omringd was van de
kwalen en moeiten der menschen. Welk eene
moeite en onrust heeft l", o wonderbare Hei-
land, de laatste Vrijdag aangedaan. Hemelen
hel, menschen en duivels, dorst en smarten,
nagels en kruishout, spot en smaad hebben
uwe heilige ziel bestormd — want gij droogt
inijue zonden en de vloek voor mij. Maar de
rust kwam, toen Gij, roepende met een groote
stem, den geest gaaft Toen kwamen Jozef
en Nicodemus en zjj vonden rust in uw rust,
-ocr page 120-
110
en ile vrouwen werden stil bij het graf van
U, den Onbegrijpelijke, die leeft van eeuwig-
heid tot eeuwigheid, en die dood waart. Dat
is de rust des Nieuwen Testaraents, de rust
der verlossing en verzoening. Aanbiddeus»
waardige Heiland! nu weet ik, dat ook voor
mij eene ruste voorhanden is: want Gij hebt
haar gewrocht.
Hoor mijne bede, Gij vriendelijke Heiland
van zondaren! Ontneem mij alle rust, die ik
zocht en zoek in de wereld, in mijzelven of
waar ook ergens elders: ontneem mij die rust,
want bij dat verlies zou ik slechts winnen,
omdat ik alleen de schaduwen der rust ver-
lies. Maar geef mij uwe rust. Wij die geloofd
hebben, gaan in de rust — zegt uw groote
Apostel. Alzoo is het geloof in U de weg tot
de rust. Het geloof is het werk, dat Gij, den
levenden God, in ons hebt gewerkt. Als uw
Woord zich in mij vermenigvuldigt, dan wordt
het Geloof in mij geboren. ÖW Woord is een
groote geheimenis, want Gijzelf zijt van het
woord het Begin en het Einde, het Licht en de
Kracht. Uw woord verlicht, uw woord trekt
aiet kracht en zachtheid te gelijk, uw woord
beplant en bevrucht mijnen geest. En alzoo
-ocr page 121-
11,
men V veel eu dikwijls mag aanroepen, (lij,
Koning, voor wien men geduriglijk bidden
zal (Ps. 72: 16), zoo smeek ik U: laat uw
woord dat geloof in mij werken, dat ik U,
den eeuwigen Zoon. in bet hart moge zien,
met de litteekenen der nagelen eu onder de
doornenkroon.
Hier vind ik rust Uier is een aanblik,
die nooit vermoeit: de eeuwige schoonheid
zelve. Hier sluiten zich de poorten van al
mjju jammer; want Gij droegt mijne krank-
heid, en uwe wonden zijn de getuigenis mijner
verlossing, van het volbrachte gericht, an van
de volkomen overwinning der barmhartigheid.
Nu outbreekt mij niets meer, als de onthou-
ding van alle dingen, het begraven mijner
onrust, de aanbidding der onuitsprekelijke
barmhartigheid Gods, dat ik geloove in den
naam van den Eengeboren Zoon van God, en
dat ik inga tot de ruste.
Laat deze rust in mijn gemoed,
O Heer, zoo onuitspreekljjk goed!
Me een voorsmaak van den hemel zijn.
-ocr page 122-
118
XXVIII.
ALS KEN AREND.
Die mee jeugd vernieuwd als cctix arettds.
Ps. 103:5.
Wat verzinnen en doen Je mensclieu niet
al op aarde, om kracht en frischheid, en als het
zijn kan, den jeugdigen levenslust te heroveren
en te bewaren. Armsten onder de armen, die
den dood trachten te ontvluchten en niet be-
merken dat zij den dood te gemoet ijlen! En
terwijl wij slechts ouderdom en dood voor
ons uit zien, is het geen wonder, dat neer*
slaohtigheid en wrevel, als duistere schaduwen
over onze ziel henen varen, o Wie het geluk
van Naaman slechts vinden mocht: zijn vleeach
kwam weder, gelijk het vleesch van eenen
kleinen jongen 2 Kon. 5: 14 o Wien slechts het
lot van Mozes mocht te beurt vallen: ofschoon
hij 120 jaar oud was, als hij stierf, zijn oog
was niet donker geworden en zijne kracht
was niet vergaan! Deut. 31: 7.
Hoe kan ik aldus blijven wenschen: alsof
iii niet reeds sedert lang wist, dat in U mjju
Jezus, grootmachtig Heer en levende Heiland!
-ocr page 123-
lilt
mij meer van den hemel is pregeven, dan in
mijne gedachten kan opklimmen en mijne
wenschen kunnen omvatten. Gij zjjt de bron
van het nieuwe leven. Uwe discipelen, die V
zagen en 0 kenden, zagen geen dood en geen
ouderdom, en geen droefheid ; zij zagen slechts
leven en vreugde, slechts vriendelijkheid en
morgenrood, want zij zagen U, het heil der
ziel en des levens. Zij waren die bruilofts-
kinderen, die onmogelijk treuren konden:
want Gij waart met hen. Matth. 0:15. Het
was de jeugd hunner zielen, de opgewektheid
van hunnen geest, dat zij IT dagelijks aan-
schouwden en hoorden, en hij toeneming ver-
stonden, dat Gjj zijt de Hooggeloofde, de
waarachtige God en het eeuwige Leven.
Alzoo wordt mijne jeugd vernieuwd als eens
arends. De ouden noemen den arend de zonne-
vogel, omdat zij van meening waren, dat de
arend leeft en onderhouden wordt door een
geheel bij zonderen invloed der zon. Maar
dit is ontwijfelbaar zeker, o mijn Heiland! dat
mijne ziel alleen onderhouden wordt door
uwen bij zon deren invloed. O vergeef, ver-
geef mij, dat ik zoo vaak nalatig was om mijn
ziel geheel te stellen onder uweu invloed,
-ocr page 124-
120
vergeef mij, dat ik slechts voorbijging, waar
ik U te gemoet had moeten snellen. Zon der
gerechtigheid! laat uw licht en uwe warmte
nu ten volle bij mij inwerken, en ik zal U
antwoorden met dankbaarheid voor de vol-
heid des levens, die ik van C mocht ontvan-
gen. O]) uw hoofd zijn vele kronen, Openb. 10:12.
Zooveel kronen, zooveel werkingen van leven
en jeugd hebben haren invloed op mij. Gij
vergeeft mij al mijne ongerechtigheden, en
uwe vergeving, mijn Heiland! is de onschuld
mijner ziel; Gij genaast al mijne krankht\'den —
uw heil en uw hulp maken mij gezond en
vernieuwen mijne jeugd. Gij verlost mijn leven
van het verderf — dat is de vreugdeolie voor
treurigheid, het gewaad des lofs voor eenen
benauwden geest. (Jes. til: 1—3.). Gij kroont
mij met goedertierenheid en barmhartigheden:
zoo verkrijg ik nieuwe kracht om op te varen
met vleugelen, gelijk de arenden. Heere Jezus!
Gij, die de kroon aller kronen draagt, laat
de glans uwer kroon stralen in mijne ziel,
en ik zal mij baden in den overvloed van
leven en jeugd, en in eeuwigheid den dood
niet zien.
O ziele, ziele, mijne ziele! laat de doodeu
-ocr page 125-
m
hunne dooden begraven, neem geen afscheid
van degenen, die in het huis zijn, Luk. 9:60—62.
Gy behoort aan den man, op wiens hoofd vele
kronen schitteren; Hij is de schoonste onder
de meuschen kinderen; Hij verzadigt uwen
mond met het goede, en vernieuwt uwe jeugd
als eens arends.
Hoe zal ik, een worm in \'t stof,
Mjj verhetteu tot uw lof!
Ik aanbid uw liefde en macht,
Jezus! op wiens heil ik wacht.
XXIX.
ALS DE STERREN.
Tel de sterren, indien gy ze tellen kunt,
zoo zal uw zaad zijn.
Gen. 15:5.
Door het geloof is Abraham uitgegaan, door
het geloof is hij een vreemdeling geworden,
door het geloof heeft h[j Izak geofferd, in het
geloof is hij gestorven, Hebr. 11:8—18, 17.
Aan dat geloof van Abraham stelt de Heer de
lielofte roor, dat zijn zaad zou gijn als de
-ocr page 126-
122
sterren aan den hemel; hij zag de belofte niet,
want nog had hij geeu zoon, maar hij heeft
Ciod getrouw geacht, en hij wist overtuigend
dat Gods belofte niet faalt.
Nu zijn Abraham/s kinderen als de sterren
en z|j zullen in het Rijk des Vadei\'s blinken
geljjk de sterren. Sterren zijn wonderbaar __
men kan waarnemen, dat zjj uit- en inwendig
licht zjju; zij staan hoog en vrij, zij zijn schoon
en uitnemend. Dat weet ik, en toch weet ik
eigenlijk nog slechts, dat zy wonderbaar zijn.
Ook ik beu wonderbaar, want God heeft mij
wonderbaarlijk gemaakt. Ik ben het gras ge-
ljjk, waarvan in deu Psalm gesproken wordt
(Ps. \'JU : ö, Ü), eu ofschoon ik gelijk gras ben,
zoo weet ik toch, dat de adem des Almach-
tigen en het leven van zijueu Zoon mij door-
stroomen. Wat kou ik er niet al van zeggen,
hoe wonderbaar ik ben. Maar, mijn God! al
mijn weteu van uwe sterren en van uwe
kinderen is slechts stukwerk.
Als de sterren — dat geloofde Abraham.
Ja, Heer, Gjj groote God! mij ontbreekt het
niet aan de erkentenis van de armzaligheid van
het leveu, en mjj ontbreekt het gevoel uiet van
de onuitsprekelijke ellende, die mijn lichaam en
-ocr page 127-
u;;
ziel bevangen beeft. Zonder dwang en geheel uit
eigen beweging zegt Paulug: ik ben een zondig
mensch (Luk. 5:8), en David zegt van zich
zelven: mijne zonde is steeds voor mij (Ps. 51: 5).
Zóo duidelijk en levendig als dit inzicht
voor hen was, zoo gevoel ook ik mij als ge-
slagen en toch niet verslagen. Mijn Heiland!
\'aat mij niet versagen, en ofschoon ik ijdel
ben en van enkel ijdelheid omgeven, laat mij
dit niet somber en verdrietig maken. Richt Gij
mij op, Gij Schepper der lichtende sterren! en
laat mijne ziel eene ster zijn, en schenk mij
het geloof aan uwe beloften en uwe algenoeg-
zame kracht.
Als de sterren! Abraham zal zich verwou-
deren, als ten jongsten dage de geheimeuis
van het Rijk Gods zal worden ontsluierd.
Ook ik zal zijn als een die droomt, wanneer
ik door de kracht eu de barmhartigheid van
Jezus, die do zou van mijn leven is, in het
eeuwige leven als eene ster aan den hemel
mag staan en alle kinderen Gods zullen
blinken als de sterren.
De harten naar boven! — Als de sterren!
zegt de Waarachtige.
-ocr page 128-
124
Mijn ziel zal vroolijk juichen
en zingen uwen lof,
Uw Woord, uw Macht, uw DadeD,
\'t biedt alles rijke stof,
Om, vrij van zonde en banden,
wat verder moog geschiet!,
Reeds hier, bij U daarboven
Mijn erfenis te zien.
XXX.
HEIMWEE.
Als de Heer de gevangenen Zions toeder
bracht, varen wy gelijk degenen, die droo-
men. \'loen werd onze mond vervuld met
lachen, en onze tong met gejuich: toen
zeide men onder de heidenen: De Heer
heeft groote dingen aan dezen gedaan. De
Heer heeft groote dingen bij ons gedaan,
dies zijn wij verblijd. O Heere! wend onze
gevangenis, gelijk waterstroomen in het
Zuiden. Die met tranen zaaien, zullen met
gejuich maaien. Die het zaad draagt, dat
men zaaien zal, gaat al gaande en weenende,
maar voorzeker zal hij met gejuich weder-
komen, dragende ziftte schoven
Ps. 120.
-ocr page 129-
126
Gelijk droomenden, die in verrukking van
zinnen zijn, zoo waren de eerste Christenen,
die Jezus in het vleesch aanschouwden, en
alzoo zagen zij, wat vele profeten en koningen
liegeerd hadden te zien, maar niet gezien
hebben. Jezus was geen droombeeld. Hij is
de Waarheid en het Leven, maar die Hem
vinden en erkennen mochten, waren als in
verrukking. Want in Hem vonden zij meer
dan zilver en goud, meer dan Hemel en Aarde.
Petrus roemt van de groote heerlijkheid, die
hij gevonden heeft: Gij hebt de woorden des
eeuwigen levens. Maar de vrouw aan Jezus\'
voeten (Luk. 7 : 3G— 50), heeft geene woorden
bij de aanbidding van Hem, die tot haar
spreekt: Ga heen in vrede.
Als in verrukking van zinnen zijn, o Heiland!
te allen tijd zij, die U door den Geest der
heerlijkheid erkennen.
Ik durf te zeggen het niet wagen,
Wat eens mijn ziel bestormen kwam,
Toen mij, in nu vervlogen dagen,
Uw aanblik, Heer! gevangen nam.
Dat bracht mij meer licht, uau mijne uogen
verdragen, en meer leven dan mijne ziel be-
-ocr page 130-
126
vutten kou. Ik wist niet of\' *t waar was, wat
mijne oogen aanschouwden. O Gij, Heere,
Heere! — roept de ziele, die U lief heeft.
Petrus wilde reeds met I\' in den dood
gaan. Matth. 2li: 85. Maar eerst moest hij uit-
gaan om met tranen te /aaien, zou hij met
gejuich kunnen oogsten. Sedert de list des
Satans den weg des doods beschaduwd heeft
met den boom die lioHjjk is om aan te zien.
moet de weg des levens met tranen worden
bevochtigd. Een wereld, die in het booze ligt.
en eeu wet in onze leden, die strijd tegen de
wet des nieuwen levens in ons (Rom. 7: 23),
bereiden ons vele tranen. Zoo zaaien, en zaaien
altijd weder met tranen, zij, die naar het
eeuwige leven trachten. Zalig zijt gij — spreekt
de Waarachtige — die uu weent, want gij
zult lachen, Luk, (i : 21. Zalig zijn bij het
weenen, en weenen bij het zalig zijn — dat
is, o eeuwige Liefde! de wijsheid, waarmede
Gij onzen weg hebt bereid, waarvan het eiude
zijn zal, gelijk Gij spreekt: gij zult lachen.
Ja lachen! Als droomenden zullen wij zijn;
wanneer\'de eerste dingen zullen zijn voorbij-
gegaan en de volmaaktheid aanbreekt. Dan
zal men zeggen: de Heer heeft groote dingen
-ocr page 131-
\\r<
aau ons gedaan, Groot. mi)n Heiland I zal ik
het noemen, wanneer in het eeuwige Leven
mijne ziel ontwaakt naar uw Beeld, en onder
de tranen van dit aardsche leven, mijn goddeloos
wezen in U is opgelost. Groot zal indeopstan-
ding het beeld des aardschen zijn, als ik het
beeld des Hemelschen dragen zal, 1 Cor. 15 : 49.
De gemeenschap met al de uwen in het
eeuwige leven, zal alle begrip te boven gaan,
Matth. 8:11. Maar
Wat kunnen droppels uit de bron
Van ware vreugd mij schenken?
Mij moet het licht der eeuwge Zou
Met volle stroomen drenken,
en dan zal mijn mond vervuld zyn met lachen
en mijne tong met gejuich, en ik zal mij ver-
heugen met eene onuitsprekelijke en heerlijke
vreugde, als ik U van aangezicht tot aauge-
zieht zal zien, en Gy mjj een leidsman zult
zjjn tot de levende fonteinen der wateren!
Openb. 7: 17;
Nu dan, Heer! uw wil geschiede, hetzjj dan
dat ik in dit leven vreugde of droefenis hebbo, —
ik laat U niet ]o?,
-ocr page 132-
128
Ik wil in mijnen levenstijd,
Om \'t witte kleed slechts zorgen,
Waarin ik tot in eeuwigheid.
By U zal zijn geborgen.
XXXI.
TOT LOF VAN\' CHRISTUS,
Loofden Heer, mijne ziel! Ps. 103:1
In het eeuwige leven zullen wij veel van
hetgeen ons in dit aardsche leven na aan \'t
harte ligt, niet meer bidden en bezingen •
want in het eeuwige leven zal de dood niet
meer zgn, noch rouw, noch gekrijt, noch
moeite zal meer zijn (Openb. 21: 4), en alzoo
ook geen bede meer om verlossing. Maar in
alle eeuwigheid zal het halleluja niet ophou-
den; neen, het zal veel meer met nieuwe
tongen worden aangeheven. En gij, mijne
ziele! wilt gij het halleluja in het eeuwige
leven zingen, dan moet gij het in dit leven
reeds leeren.
Loof den Heer, mijne ziel! 0, waak op,
waak
op, mjjne ziel! Weet gij niet, dat alle
-ocr page 133-
129
schepselen, alle afgronden, vuur en storm-
winden, bergen en heuvelen, den Heer moe-
ten loven? Ps. 148: 7—9. Hoeveel meer gij,
mijne ziel! die, naar Gods beeld geschapen)
een werk zijner wijsheid en goedertierenheid
zijt. Weet gij niet, dat al wat adem heeft don
Heer moet loven? Ps. 150: 6. O, mijne ziel\'
gij zijt dood, traag, ondankbaar, en daar moest
geen adem in u zijn, wanneer gij den lof des
Hoeren uiet vermeldt.
Maar, Heer! de lofzang is in stilheid tot U
in Zion, Ps. 05: 2. Daarom bid ik U: leid
mij in de stilheid in Zion, opdat de Geest
vaardig over mij worde, die U leert loven.
Toen gij den man uit het Evangelie uwe han-
den op de oogen leidet, zag hij alles ver en
klaar (Mare. 8: 25). Uwe hand, mijn Heiland!
is niet verkort en niet verdord en niet ver-
lamd. Wil mij door uwe hand de oogen ope-
nen, waardoor ik alles duidelijk moge zien, op-
dat het aanschouwen uwer wonderen, uwen
lof in mij opwekke en verhooge. En waarheen
zal ik mijne oogen wenden? Naar uwe wer-
ken, die Gij van de schepping der wereld af ge-
wrocht hebt, of naar uwe groote barmhartig-
heid, die alle morgen nieuw is; naar uwe trouw,
-ocr page 134-
180
die groot is (Klaagl. 3: 23), of naar U zelven,
de A en de 0, de eeuwige, hooggeloofde Schoon-
heid. Uw vinger regelt het getal der sterren,
uwer handen werk; uw vinger schrijft in
de aarde, Joh. 8:8. Gij hebt do diepten der
hel geschapen en Gij meet het uitspansel des
hemels. Maar boven al uwe werken, zijt Gij,
Jezus! zelf de eerste en de laatste. Geef mij
ver en klaar te zien (Mark. 8: 25) en ik zal
niemand zien dan U alleen, Matth. 17: 8. En,
o wat zijt Gij groot en wonderbaar! Gij wilt
woning maken in mijne armelijke gedachtenis;
en ofschoon de wereld, al ware zij ook veel
malen zoo groot, en gewrocht uit goud en
edelgesteenten, zij zou nochtans te klein wezen
om uwe enge wieg te zijn; toch zijt Gij het
kind geworden eener nederige maagd, en Gij,
die aan alle schepselen licht en lucht, voedsel
en kleeding geeft, Gij laat U dienen door eenige
vrouwen van hare goederen, Luk. 8: 3.
Mijn Heiland! U wil ik loven, en het zou
mijne ziel verheugen, met vroolijk zingende
lippen U te roemen (Ps. G3: C); maar geef
Gij mij woorden on gedachten, want ik vind
geene woorden om uwe vernedering te roumen.
Vriendeljjke en nederbuigende Heiland! ik zie
-ocr page 135-
181
op U, naar de heenwijzing van uwen getuige
(Joh. 1: 29), als het Lam Gods dat de zonde der
wereld wegneemt, de grooto zonde, mijn er-
gerlijke zonde, waarvoor Gij boeten woudt, Gij,
die de banden des doods verbreekt, uw lichaam
voor mijn lichaam, uwe ziel voor mijne ziel
gaaft. Gij hebt der hel hare overwinning, den
dood zijne macht benomen, het leven en do
onvergankelijkheid aan het licht gebracht!
Heer, Gij zijt groot en uwe grootheid is on-
doorgrondelijk! Ps. 145: 3. U zal ik loven
al de dagen mijns levens, want Gij geneest
de gehrokenen van harte en verbindt hen in
hunne smarten (Ps. 147: 3). Gij geeft den
moeden kracht, en vermenigvuldigt de sterkte
dien, die geene krachten heeft, Jcs. 40: 29.
Gij hebt mij den nieuwen Geest gegeven
en Gij zult in mij niet varen laten het werk
uwer handen. O mijne ziel, loof den Heer!
en wees verzekerd, dat Hij die door den Geest
in U woont, grooter is dan de booze. En of-
schoon ook in mijne loden de andere wet is,
die afkeerig maakt van uwen lof, zoo is deze
beproeving toch slechts tijdelijk. En gelijk
Jacob, die om Kachel diende, niet zag op de
zeven jaren en op het misnoegen van Laban,
-ocr page 136-
132
maar op het einde, dat hij verbeidde, zoo
moet gij, mijne ziel! uitzien naar de eeuwig-
heid, waar de Heer U van alle kwaad zal ver-
lossen, en u zal doen blinken als een ster in
het rijk des Vaders.
Dan zal ik, Godlijk Lam!
In eeuwigheid U prijzen,
Die van den hemel kwam,
Met uwe gunstbewijzen;
En aan uw Bruiloftsmaal,
Als \'t leven van mijn leven,
Zal \'k in der Knglen taal
U lof en eere geven.
ixiY/y