-ocr page 1-
C«AS>cs>& f^^/
^"v*? \\2Ó6&
-ocr page 2-
-ocr page 3-
Uf
HET BOEKSKE
HERVORMING
VOOR OUD EN JONG.
Naar het Hoogduitse!)
VVV
W. HEDEN BA CHER,
A.MSTKRhAM _ W. II. KI l.\'BKIU.l.l!
187;i
-ocr page 4-
GUNNING
7
K
37
-ocr page 5-
C F. LONDď i
Utrecht.
DE HERVORMING.
-ocr page 6-
J.H.fiüNNIN&J.rc
*V.w.l_EL.blďtNTJ*l
-ocr page 7-
GUNNING }%W
yc
HET BOEKSKE
HERVORMING
VOOR OĎĎD EN JONG.
Naar het Hooyduitscb
W. Redeubacher.
Lilt3LlOTHŁŁK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
AMSTERDAM,
W. H. KIRBERGER.
1879.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
].
De nood.
De kerk vau onzen Heer Jezus Christus, die in deu
aanvang zoo schoon gebloeid en zoo heerlijke en zalige
vruchten gedragen had voor tijd en eeuwigheid, was
met het verloop der eeuwen door der menschen schuld
zeer verdorven geworden. Ongeveer 500 jaren was hare
leer iu het algemeen zuiver gebleven, en hoofdd walingen,
die nu en dan in haar opkwamen, werden terstond van
haar uitgeslooten. Toen echter kwamen gedurig meer
valsche leeringen te voorschijn, en met deze drong een
valsche godsdienst binnen, gepaard aan toenemend be-
derf der zeden. De duisternis werd grooter en hare wer-
ken vermenigvuldigden zich, zoodat in de middeneeuwen
(van het jaar 1000 tot 1500) het verderf op onbeschrij-
felijke wijze toenam. Hoezeer was Gods tempel bezoedeld
en Christus\' bruid ontsierd! Toch onderscheiden wij iu
alle tijden zoodauigen, die in de waarheid tot zaligheid
blijven en in het licht dier waarheid wandelen, hoe gering
hun aantal en hoe verborgen zij ook zijn mogen. Deze
ware kerk, de gemeente der heiligen, komt ook uit de
donkerste tijden aan het licht in de Waldenzen (in
frankrijk) en de Wicklefieten (in Engeland). Waar
zij zich echter vertoonde, werd zij steeds door de macht-
hebbenden in de christelijke wereld vervolgd en ver-
stoord; hare leden werden meedoogeuloos omgebracht, en
de overgebleveneu naar de verborgenheid teruggedreven.
Het Christendom in het algemeen lag verzonken in
duisternis en in schaduwen des doods.
-ocr page 10-
De nood.
t;
Men kau iutnsschen zeggen, dat het geheele bederf
daarin bestond en daaruit volgde, dat in de christelijke
Kerk de twee voornaamste grondslagen ondermijnd
waren, namelijk
1. de van God ingegeven Schrift is de
eenige bron der heilsleer;
\'2. de zondaar wordt voor God rechtvaar*
dig, alleen door het geloof in denMid-
delaar Jezus Christus.
Van eene heilige Schrift wist men wel is waar
nog iets af, maar men stelde daarnevens, haast daar-
boveu, de traditie of mondelinge overlever ing
van wat de apostelen zouden geleerd hebben, behalve
hetgeen in hunne geschriften was opgenomen. Deze
traditie moest echter reeds daarom onecht geacht wor-
den, omdat zij, wat de hoofdwaarhedeu betrof, lijnrecht
in tegenspraak was met den Bijbel, als de onwraakbare
getuigenis der heilige mannen Gods, die gesproken
hadden, gedreven door den Heiligen Geest.
De hoofdleer dezer mondelinge overlevering was,
dat de Bisschop van Rome, als opvolger vanden
vorst onder de apostelen, gelijk Petrus genoemd werd,
de ziehtbare stedehouder van den onzichtbaren Christus
zou wezen. Hij was verheven boven alles wat op aarde
was; hij was de zon, keizers, koningen en vorsten de
maan en de sterren, die aan hem hun licht, macht en
heerlijkheid ontleenden. Inzonderheid was hij de met
onbepaalde macht bekleedde opperheer dor kerk: wat
hij leerde, moest algemeen gelden, wat hij gebood,
* moest geschieden, alsof Christus zelf sprak. Hij was
de volmaakte plaatsbekleeder van den Heer in den
hemel en, door bijzondere verlichting van deu Heiligen
Geest, onfeilbaar; daarbij de drager der mondelinge
overlevering van hetgeen de Apostelen zouden geleerd
hebben en waardoor alleen de Schriften goed verstaan
konden worden, zoodat ook alleen hij deze ver-
klaren kon.
-ocr page 11-
De nood.
!
Deze bisschop liet zich „Paus" uoeineu, hetgeen
„Vader der Christenheid" beteekende, en hij verwierp
daarmede des fleeren woord (Matth. 23, 9): Eén is
uw Vader, namelijk die in de hemelen is, en evenzoo
dat andere woord (vs. 10): Eén is uw Meester, namelijk
Christus. Inderdaad gedroeg hij zich als de meester,
die naar willekeur zijn leer en geboden uitvaardigde,
ook wanneer zij met de duidelijke woorden van den
goddelijken Meester regelrecht in strijd waren.
Dat dit het geval was, kouden intusscheu slechts wei-
nigen beoordeeleu ; want ofschoon de Bijbel nog hier en
daar aanwezig was, zoo was deze toch een onbekend bock
geworden. (In het Augustijueu-klooster te Erfurt lag
hij aau een ketting vastgeklonken) Van de honderd
geestelijken had nauwelijks een enkele het boek in-
gezien, en aan het volk werd het woord Gods geheel
onthouden. Zóo werden er uit en door Rome eene menigte
menschelijke leerstellingen verspreid, waardoor de arme
christenen misleid werden, en tevens vele misbruiken
inslopen, die den christeunaam schandvlekten.
Ik wijs u op den gruweiijken Maria- en heiligeu-
dienst, waarbij men in den nood van lichaam eu ziel, de
toevlucht niet bij God en Christus zocht, maar Maria en
andere meuschen aanriep om hunne bescherming eu
hulp, hoewel er geschreven staat: „Waarlijk, in den Heer,
onzen God, is Israëls heil". Jer. 3 : 23 — „Indien
iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen voorspraak
bij den Vader, Jezus Christus, den rechtvaardige,"
1 Joh. 2: 1. Ja, zóo ver was het met deze verblinde
lieden gekomen, dat zij zich zelfs niet hielden aau de
levende heiligen in den hemei, maar slechts aan
hunne beelden, die zij voor zich plaatsten.
Eene andere dwaling was het Coe libaat, de leer van
den ongehuwden staat, als de alleen rechte eu heilige,
terwijl het huwelijksleven onrein werd geacht, weshalve
het ook niet overeenkomstig met de waardigheid van
den geestelijken stand werd gerekend, om zich in den
-ocr page 12-
De nood.
»
echt te begeven, hoewel het huwelijk de oudste, door
God zelf reeds iu het Paradijs verordende, geheiligde
eu gezegende instelling is, en Paulus zegt, 1 Tim. 1: 3,
dat het\'leeringen des duivels zijn, verbiedende te hu-
welijkeu.
Geheel tegen de uitspraak der heilige Schrift was
voorts het Avondmaal onder slechts éene ge-
da a 111 e, daar den leekeu (de niet tot den geestelijken
stand behoorende christenen) alleen de hostie werd
loegereikt, en hun, de kelk des nieuwen Tes-
tam ent s werd onthouden, terwijl juist bij dezen de
Heer, toen hij het Avondmaal instelde, zeide: „drinkt
allen daaruit."
Eene verschrikkelijke dwaling was inzonderheid de
leer van het Misoffer des Priesters, (het Avond-
maal, dat de geestelijke voor zich alleen houdt), als
een gestadig otter, dat de priester voor het volk
opbrengt, alsof het op het altaar des kruises door
Christus gebrachte otter niet voldoende was voor alle
zondeu, en hoewel er geschreven staat: „Hij is eenmaal
geopenbaard om de zoude te niet te doen, door zijns
zelfs offerande. — Met ééue offerande heeft hij in
eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.\'"
Hebr. 9:10, 14.
Wederom eene andere menschelijkc vond eu harde
gewetensbeproeving was de Oorbiecht, waarbij de
biechteling al zijne zonden met name moest belijden, en
voor de zondeu die men niet bij name genoemd had
geen vergeving kon erlangen, terwijl toch David reeds
zegt: Psalm 19 : 13, Wie zou de afdwalingen verstaau?
Voeg hierbij de leer van het Vagevuur, dat
de vrome christenen bij hun sterven niet aanstonds
iu den hemel kwamen, maar vooraf in eene pijnlijke
plaats, waar het vuur onafgebroken wordt onderhouden,
boete moesten voor de zonden, die hun bij het leven
niet door boetedoening waren kwijtgescholden; hoewel
God ons om Christus\' wil al onze zouden vergeeft, en
-ocr page 13-
De nood.
O
de moordenaar aau het kruis terstond, nadat hij zich tot
Christus bekeerd had, werd opgenomen in het paradijs.
Ook van den anderen waren grondslag des Chris-
teudoms, was men, gelijk wij reeds opmerkten afge-
weken, namelijk van de evangelische hoofdleer, de kern
van de christelijke heilsorde: dat wij zondige men-
schen, zonder eenige onze verdiensten,
alleen door het geloof in Christus den Za-
ligmaker van zondaren, gerechtvaardigden
zalig worden, gelijk de Schrift dat op zoovele
plaatsen bondig en helder betuigt, Itom. 3 : 23—28.
Joh. 3:16, 6:40. Hand. 15:11, 1(3:31. Gal. 2 :16,
3 : 26 enz. enz. Tegen deze uitspraken der Schrift in
leerde men, dat de mensch door goede werken zijne
zouden uitdelgen en den hemel verdienen moest.
Hierin was dan ook de troost gelegen van zoovele licht -
zuinigen, die met eenige uiterlijk goede werken hun ge-
weten in slaap wiegden, zich met een beleedigd God
verzoend waanden, en zonder innige gemeenschap met
Hem en eene hartgrondige bekeering, op den breeden
weg des verderfs voortgingen. Maar den ernstig gezinden
bereidde deze leer eene harde gewetenswroeging; want
zij martelden zich af door goede werken, zonder tot rust
te komen, omdat zij de stem in hun binnenste niet
tot zwijgen konden brengen, dat al hunne werken
ontoereikend waren. Er was geen vrede, geen
rust te vinden voor het ar me zondaars hart.
En om deze ellende nog te verhoogen, legde men
zelfs het grootste gewicht niet op de d o o r God in z ij n
Woord gegeven geboden, maar eerst en vooral
op zoodanige werken, die slechts door menschen waren
voorgeschreven.
Het beste der goede werken was de kloostergelofte,
waarvan in de Schrift zelfs geen melding wordt gemaakt.
In het klooster werd na een schaudelijk leven van on-
deugd, daaraan een heilig en verzoenend slot verbonden.
Zeer goed en verdienstelijk heette het ook, als men
-ocr page 14-
Be nood.
bedevaarten hield naar wonderdadige heiligeu-
beeldeu, naar gewaande overblijfselen van Jezus en
de heiligen (Reliquiën), of zelfs naar Rome, tot den
stoel der pauselijke heiligheid, terwijl nochtans de
Schrift slechts spreekt van een e bedevaart: de wan-
deling naar de eeuwige Godsstad.
Ook vasten en andere lichamelijke kast ij-
dingen, die volgens Hom. 13:14 slechts waar de
begeerlijkheid des vleesches zich voordoet tot nauw-
gezetheid moeten leideu, hield men voor een goed en
Gods toorn stillend werk.
Inzonderheid gold eindelijk, als zeer verdienstelijk
en zondcndelgend voor zijn geld door de pries-
ters missen te laten lezen ofpausclijkeafla-
ten te koopen, ofschoon Petrus reeds tot den too-
venaar iSimon gezegd had: Uw goed zij met u teu
verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods
door geld verkregen wordt, Hand. 8 : 20.
Het misbruik dat met den handel in aflaten werd
gepleegd was zelfs afschuwelijk. De zendelingen van
den Paus gingen de wereld door en vertoonden overal
in de kerken groote met pauselijke zegels behangen
perkamenten, waarbij zij uitriepen : Hier is de vergeving
der zonden! Hier is de zekere ingang in het hemelrijk!
Koopt! koopt! Deze aflaten spraken vrij van alles, van
de gruwelijkste bloedschande, van vader- en moeder-
moord, van reeds begane en nog te bedrijven zonden j
van alles spraken zij vrij voor geld. Hun prijs was
geregeld naar den stand en het vermogen der koopers.
Volgens een bewaard gebleven tarief betaalden vorsten
25 goudgulden, graven en edellieden 10, andere ver-
mogende lieden 6 en handwerkslieden enz. 1 goud-
gulden. Op deze wijze werd het volk uitgezogen, en
het geld, onder voorwendsel dat het zielenheil werd
bedoeld, naar Rome gesleept, om daar te worden ver-
brast. Ja, waarlijk, het zag er jammerlijk ellendig uit
in de christelijke Kerk!
-ocr page 15-
De nood.
il
Bij dit valsche geloof en dezen ijdeleu Godsdienst
kwam nog het goddelooze doen, dat van hen uitging,
die voorbeelden der kudde moesten zijn. De geeste-
lijkheid, met den paus aan het hoofd, wilde beschouwd
worden als van hooger geslacht te zijn dan de overige
meuscheu, en juist zij, de hooge zoowel als de lagere,
leidde in den regel het slechtste leven. Hoovaardij,
pracht, gierigheid, hebzucht, overdaad, ontucht enz.
waren onder haar op vreeselijke wijze de heerschende
ondeugdeu geworden, en van haar uitgaande, breidden
zij zich onder het volk uit. Laat ons hierover, als zoovele
onwraakbare stemmen, de getuigeuissen uit de roomsche
kerk zelve hooren.
De vrome monnik Mantuauus schrijft omstreeks
den tijd dat Luther geboren werd: „Naarmate de vroom-
heid uit Rome gejaagd werd, wordt deze stad beheerscht
door hot geld eu in geheel Home wordt voor God
zelfs geen plaats meer gevondeu. Zooveel meuscheu als
er zijn, zooveel dieven gaan rond door Eome\'s straten.
In het land der wolven mag iedereen een wolf zijn,
en onder de dwergen schaamt zich niemand over ziju
klein postuur." Deze zelfde Mantuauus schreef reeds
aan paus Sixtus IV : „Ik maak geeue geheime dingen
openbaar. Vergun mij te schrijveu wat van de daken
verkondigd wordt: Petrus\' stoel put zich uit
door zwel gerij. Vader Sixtus, keer toch de wapeneu
tegen deze dingen! want de tempel, het altaar, de voor-
bidding, de hemel eu God, alles is te Home veil."
Een ander katholiek uit dieu tijd, Win deck, be-
schrijft het schandelijke leven der geestelijkheid, eu
vervolgt dan : Aldus was het in de christenheid met
de geestelijkheid geschapen; overal waar men van de
boosheid hoort of waar strijd wordt gevoerd, ontvangt
men op de vraag: van waar komt dit, ten antwoord: »van
den bisschop, den proost, den deken, de priesters, enz.\'5
De kardinaal Bellar minus (1542—1621), een der
grootste tegenstanders van de evangelische kerk, be-
-ocr page 16-
l)e nood.
12
tuigt zelf: „Eenige jaren geleden voordat de Luther-
sche ketterij ontstond, was er bijna geen waardigheid
in de kerkbesturen, geen zedelijke tucht, geen kennis
van de heilige Schrift, geen eerbied voor het godde-
lijke. Ja, er was bijna in het geheel geen godsvrucht
meer. Integendeel, alle ondeugden voerden de heer-
schappij."
Eu eene vereeniging van katholieke geestelijken
schreef in 1539 aan paus Paulus III: „De kerk is
in verval, ja, zij is door pestaardige ziekten bijna inge-
stort; zij is met zoo geduchte krankheden
beladen, dat men haast twijfelen moet aan
hare genezing!
Niet alleen onder enkele waardige geestelijken, ook
in de geheele christenheid was sedert lang een pijnlijk
gevoel heerschende, dat het auders en beter moest
worden; de volken riepen om eeue hervor-
ming der kerk, in haar hoofd en hare leden.
Zoodra evenwel ieraaud, die door Gods genade ver-
licht, ernstig de zaak dezer gewenschte hervorming ter
hand nam, eu de verdorven kerk weder in eere wilde
brengen, werd hij door de oppermachtige geestelijkheid
uitgeroeid. Zoo de edele Bohemer Joh annes Huss,
openbaar leeraar der godgeleerdheid aan de hoogeschool
te Praag, die door de kerkvergadering te Koustantz ter
dood veroordeeld en levend verbrand werd in het jaar
1415. De paus en al zijn metgezellen leerden, dat
men, zoowel naar menschelijke als naar goddelijke wet-
ten, de ketters ten vure moest doemen, eu dat het
voor den harduekkigen ketter eene weldaad was, wan-
neer hij werd omgebracht.
O groote nood der kerk! Zal de Heer zich harer
nog erbarmen? Ja, want Hij is barmhartig en een
Erbarmer. Geloofd zij God!
-ocr page 17-
18
II.
De man Gods.
„Hij was eeu man van God gezonden," zoo heet het
van Johannes den dooper. Ditzelfde kan men ook zeggen
van Luther, die kennelijk van God gezonden werd om
op nieuw den Heer Jezus Christus den weg te bereiden
in de harten der menschen. Wij zullen allereerst het
oog vestigen op zijn persoon, in algemeene trekken
zijn leven van zijne geboorte af tot aan den aanvang
der Hervorming schetsen, en daarbij opmerken, hoe
God alle omstandigheden daarhenen leidde, dat hij
gevormd werd om de Hervormer der kerk te worden.
Ueu lOden November 1483 omstreeks middernacht
werd Luther geboren te Eisleben, eene stad in het
toenmalige graafschap Mansfeld, de tegenwoordige
Pruissische provincie Saksen. Zijne ouders waren van
hunne vorige woonplaats, het dorpje Möra bij Eiseuach,
daarheen getrokken. Zij heetten: Hans Luther en
Margaretha Lindeman n. Het waren vrome, god-
vreezeude lieden, maar van geringen stand naar de
wereld. „Ik ben een boerenzoon, mijn vader, groot-
vader en voorzaat zijn echte boeren geweest," schrijft
Luther zelf. Op den volgenden dag, St. Maarten, ont-
ving Luther in de Petrus-kerk den heiligen Doop,
en daarbij den naam Martin us. üe oude heilige
Martinus was een vroom krijgsman geweest, en de pas-
geboren Martinus werd een vroom krijgsheld in het
geestelijk strijdperk.
Ongeveer een half jaar na zijne geboorte, vertrokken
zijne ouders naar de nabijgelegen stad Mansfeld, waar,
gelijk Luther zelf vermeldt, zijn vader een mijnwerker
werd. De ouders zorgden intusschen dat het knaapje
onderwezen werd, zoodra hij iets bevatten kon, en zonden
-ocr page 18-
14                            Be man Gods.
hem vroegtijdig ter schole. Een vriend des huizes,
Oemler genaamd, droeg bij slecht weder het lieve kind
met zijn schrandere oogen naar en uit de school. Te
huis werd onze Martinus ernstig tot gebed en gods-
vrucht vermaand en aan zeer strenge tucht onderworpen.
Eens zelfs bestrafte zijn vader hem op zoo harde wijze,
dat hij dezen eerst na een zeer langen tijd weder op
vertrouwelijke wijze durfde naderen.
Toen men op veertienjarigen leeftijd uitstekende
gaven in hem ontdekte, werd hij naar Maagdenburg
gezonden, waar hij op de latijnsche kloosterschool
werd geplaatst. „Daar heeft deze knaap, even als menig
eerlijk mans kiud, zijn panem propter Deum (geef
mij om Gods wil brood) langs de strateu uitgeroepen;
want wat groot zal worden, moet klein beginnen."
(Matthesius. i
Hij bleef echter slechts een jaar te Maagdcuburg.
In Ď49S bezorgde zijn vader hem op de latijnsche
school der Eranciscauer monniken te Eisenach, waar
hij in de stad en hare omstreken vrienden had. Deze
vrienden schijnen zich echter weinig om den jongen
Luther bekommerd te hebben, want te Eisenach moest
hij een even armoedig leven leiden als te Maagden-
burg; ook in zijn nieuwe woonplaats moest hij met
zingen en bidden zijn brood langs de huizen ophalen,
en de nood waarin hij verkeerde, steeg nu en dan zoo
hoog, dat hij, treurig en moedeloos, er somtijds aan
dacht om tot de zijnen terug te keereu, en zijnen vader
in de mijngroeven te volgen.
Maar dit lag geheel buiten het plan van God, die
hem bestemd had om in eene andere mijn te graven,
waar kostelijker goud en zilver te vinden is; opdat hij
dit edeler goed tot nut en vreugde der menscheu
aan het licht zoude brengen. God gaf hem te kennen,
dat Hij voor hem zorgde. Hij trof het hart eener vrouw,
de echtgenoot van den burger Cotta, door zijn vroom
gezang en innig bidden, zoodat zij hem in haar huis
-ocr page 19-
Be man God».
15
opnam en aau haren disch ontving. Nu braken betere
dagen voor Luther aan en kon hij naar hartelust
studeeren.
Vier jaren bracht hij te Eisenach door en studeerde
er met alle macht. In gaven, vlijt, en daardoor in vorde-
ringeu, overtrof hij al zijn medeleerlingen. In zijn vrijen
tijd legde hij zich bovendien toe op de liefelijke gave
Gods, de muziek, waarin hij zich gedurende zijn ge-
heele leven verlustigde.
In het jaar 1501 kwam hij aan de hoogeschool te
Erfurt, waar hij uu door zijn vader, hoewel deze als
bergwerker langzamerhand in betere omstandigheden
kwam, door harden en zwaren arbeid onderhouden werd.
Luther ving zijne studiën aan in de philologie d. i.
de keunis der oude talen; voorts studeerde hij in de
wijsbegeerte. Hij beoefende deze wetenschappen met de
grootste vlijt, hij verzuimde geen enkele voordracht, hij
overlegde het gehoorde zorgvuldig en onderhield zich
vaak daarover met zijne leeraren. Daarbij bad hij onop-
houdelijk om een gezegenden voortgang zijner studiën,
waarvan hij dikwijls plag te zeggen: „goed gebeden,
is meer dan half gestudeerd."
Vlijtig bezocht hij ook de universiteits-biliotheek.
Daar, door een engel Gods geleid, greep ziju hand eens
naar een groot boek — het was een 13ijbe 1 in de
latijnschc taal, die hij nog nooit gezien had. Eerbiedig
sloeg hij hem open, en hij was uiterst verbaasd, dat het
boek nog zooveel meer behelsde dan de evangeliën en
epistelen voor den zondagsdienst, welke hij tot nu toe
voor den geheclen inhoud der heilige Schrift had ge-
houden. Aanstonds viel hem de geschiedenis van den
jeugdigen Samuël in het oog (1 Sam. 1—3) die hij
gretig doorlas. Zij beviel hem uitermate en het geheele
boek werd hem lief en heilig. „Ach," zuchtte hij,
„mocht ik eens zulk een boek in eigendom hebbeu."
God had den studeut in de wijsbegeerte tot den
Bijbel gebracht, en van toeu af zocht hij daarin ge-
-ocr page 20-
De man Gods.
10
durig ziju toevlucht, ofschoon hij, opgevoed zijnde iu
de toenmaals heerschende dwalingen, nog slechts weinig
van zijn inhoud verstond.
Intusscheu bleef hij met den meesten ernst voort
studeeren in de wijsbegeerte, en zeker niet zonder Gods
bestiering; want deze studie was voor hem vooral nuttig,
om later te grondiger over de gebreken eii misbruiken
der wereld te kunnen oordeelen. Bij zijn buitengewoon
verstand en voortreffelijk geheugen, verwierf de on /er-
moeide student zich zoo schitterende bekwaamheden,
dat hij reeds na verloop van een paar jaren tot magister
werd bevorderd, en nu zelf colleges mocht geven, d. i.
andere studenten onderwijzen. Hij verklaarde toen de
uatuur- en zedeleer van Aristoteles, een heiden uit
den ouden tijd, die voor den grootsteu wijsgeer werd
gehouden. Overeenkomstig den wensch zijns vaders was
Luther echter voor de rechtsgeleerdheid bestemd,
eu hij legde zich daarom bij zijne studiën ook voor-
namelijk toe op de wetenschap van het recht.
Zijn onverpoosde studie en zijn daaraan gepaarde oilvol-
df;ende verzorging des lichaams, werkten onderwijl zeer
nadeelig op den staat zijner gezondheid; hij zag er bleek
eu vermagerd uit, sukkelde dikwijls, eu verviel gedurig iu
zware ziekten. Toen hij eens in zijne krankheid bedroefd
te bed lag, bezocht hem een bejaarde priester, die hem,
als profetisch, het schoone woord toevoegde: „Wees ge-
troost, mijn lieve magister, onze Heere God zal nog
een groot man van u maken, die op uwe beurt velen
troosten zal; want wien God lief heeft en Hij tot
zaligheid wil stellen, dien legt Hij tijdelijk het heilige
kruis op de schouders, eu in deze school des kruises
kuunen lijdzame menschen veel leereu."
Luther vond intusscheu geen behagen in de rechts-
wetenschap; zijn inwendige mensen neigde naar den
geestelijker, stand, en daarvoor was hij ook door God
bestemd. Ofschoon van natuur bewegelijk en vroolijk,
was zijn hart binnen iu hem ourustig; en als hij aan
-ocr page 21-
De man God-t.
1?
God dacht, stond de heilige Hechter der wereld hem
gewoonlijk met oogen als vuurvlammeii voor den geest,
en wanneer hij nadacht over den toorn Gods en zijn
strafgerichten, dan was hij tot in het diepst zijner
ziel geroerd. Dan oordeelde hij, dat men in den gees-
telijken stand veel eerder en beter dan in den wereld-
lijken dien verschrikkelijken toorn ontgaan, en de
groote zaligheid des hemels kon verwerven. Gelijk
hij zelf schrijft werd hij in deze meening zeer ver-
sterkt, door een toenmaals veel verspreidde voorstel-
ling van de heilige kerk onder het beeld van een groot
schip. In dit schip waren met den Heiligen Geest de
paus, de kardinalen en de bisschoppen gezeten, terwijl
de priesters en monniken het roeiden, en men alzoo
naar den hemel voer. Geen leek, geen vorst of koning
zelfs, was in het schip, en geen enkele priester was
onder de leeken, die allen om iiet schip henen zwom-
inen; sommige der laatsten gingen reddeloos in den
stroom verloren en anderen klemden zich vast aan
touwen, welke hunne geestelijke vaders door mededeeling
hunner goede werken hen toewierpeu; aan deze tou-
weu trokken zij zich het schip al nader, en daaraan
hangende kwamen zij mede in den hemel. Zeker was
dit eene belachelijke en lasterlijke afbeelding; maar
God wilde zich ook daarvan bedienen, om zijn raads-
besluit met Luther uit te voeren; want met het be-
schouwen daarvan nam gedurig zijn verlangen toe, om
als een andere Samué\'1 zijn leven te wijden aan den
dienst van God en daardoor troost en hoop voor zijne
beangste ziel te verkrijgen.
Evenwel zou hij toch, uit gehoorzaamheid aan zijn
vader, bij de studie der rechtsgeleerdheid gebleven zijn,
indien niet door schokkende gebeurtenissen zijn innig
verlangen tot een vast besluit ware gerijpt geworden.
Een zijner beste vrienden, Alexis, werd op zekeren
dag vermoord gevonden, en het gezicht van den door-
stoken vriend greep hem op machtige wijze aan. Om-
i
-ocr page 22-
Ve il/"ii Gods.
IS
streeks dezeu zelfden tijd, toen hij gedurende een
onweder op de wandeling was, sloeg met eeu vreese-
lijken donderslag een bliksemstraal voor zijne voeten
iu den grond, zoodat hij geheel bedwelmd ter aarde
viel. Toen hij weder tot zich zelf kwam, weerklonk er
eeue stem in zijn binnenste: Maak u op en red uwe ziel!
Van angst en doodsschrik overmeesterd, deed hij toen
de gelofte om zich in den geestelijken stand te begeven.
Nu had hij aan de hoogeschool in de godgeleerdheid
kunnen studeereu en een wereldlijk priester wor-
den, maar met zijne tijdgenooten was hij van meening,
dat het kloosterleven nog veel heiliger was. God
liet hem ook naar deze gedachte zijnen weg vervolgen,
want juist door de verkeerde wijze, waarop God ge-
dieud werd, en de zonde en ongerechtigheid in de
kloosters het toppunt hadden bereikt, moest Luther
dit alles uit eigen ervaring leeren kennen, „opdat het
goddelooze volk," schrijft hij zelf, tegen hem als hun toe-
komstigen tegenstander, er niet op zou kunnen pochen,
dat hij hem onbekende toestanden veroordeelde."
Het was in den zomer van het jaar 1505, toen hij
des nachts aan de poort van het Augustijner
klooster klopte om te worden binnengelaten, en de
jonge man, die zich aau de hoogeschool reeds een
naam had verworven, werd met vreugde opgenomen.
Het mocht merkwaardig heeteu, dat hij juist de orde
der Augustijner monniken verkoos, die wel is waar
eveu als de audere monniken, door hunne werken
gerechtvaardigd, de zaligheid wilden verdienen, maar zich
toch naar den wereldberoemden bisschop Augustiuus \')
noemden, die krachtiger dan alle andere leeraren der
kerk de vrije genade Gods gepredikt had. Niet
miuder opmerkelijk was het, dat hij naar de gewoonte
der nieuwe naamgeving aan heu die in de monniken-
orde intraden, den naam zijner orde „Augustiuus"
\') gestorven 403.
-ocr page 23-
/Je mo.it <Jodg.
19
ontving, wolken naam hij echter zelf zich nooit schijnt
te hebben toegeëigend. Het was dan ook genoeg, dat
I.uther als een tweede en sterkere Augustinus, in het
vervolg der tijden optrad.
Zijn vader was over dezen stap zeer verstoord; hij
schreef op scherpen toon een brief aan zijn zoon, en
spoedde zich daarop naar Erfurt om te beproeveu, of
hij hem van zijn voornemen kon afbrengen. „Zie
toe," zeide zijn vader, »of het geen verzoeking van
deu Satan is, wat gij voor ecne goddelijke roepstem
houdt. Hebt gij niet geleerd, dat men zijne ouders
gehoorzaamheid schuldig is, en niets moet beginnen
buiten hun wil en zouder hunnen raad." Deze woorden
drongen diep in Luther\'s hart en bekommerden
hem uitermate, zoolang hij de monnikspij droeg; maar
toch bleef hij in het klooster, en hij moest er ook
blijven.
In den beginne werd hij zeer hard in het klooster
behandeld. De heer magister moest met den bedelzak
de stad afloopen, hij moest de poort bewaken, de kerk
aanvegen, ja zelfs de geheime gemakken reinigen; maar
in dit alles betoonde hij zich gehoorzaam en onder-
danig. Ziju toestand verbeterde echter, toen de edele
vicaris-generaal (hoofd-opzichter) der orde, Dr. vou
Staupitz hem had leeren kennen en lief kreeg, en
zich zijner aantrok als een vader.
In het jaar 1507 ontving Luther de priesterwijding.
De wijbisschop gaf hem den kelk in de hand, en sprak
daarbij in het latijn alleen deze woorden: „Ontvang
de macht om te offeren voor de levenden en voor de
dooden." Toen Luther dit later verhaalde, voegde hij
er aan toe: „Dat wij beideu toen niet door de aarde
verzwolgen werden, was onrecht en al te groote lank-
moedigheid Gods."
De vicaris der orde had er bijzonder op aangedrongen,
dat men Luther den tijd zou laten om te studeeren,
en hij maakte zich dezen tijd op \'t getrouwste ten
-ocr page 24-
20                            Lte man Gods.
nutte, llij bestudeerde achter elkander de vroegere en
latere kerkvaders, inzonderheid de voortreffelijke wer-
ken van den grooten patroon des kloosters, den heiligen
Augustinus; maar allermeest bestudeerde hij de heer-
lijke, heilige, goddelijke Schrift, wier licht telkens hooger
voor hem opging, ofschoon hij zich het grootste licht,
„de Zon der Gerechtigheid", nog altijd niet duidelijk
kon voorstellen.
Daarbij vervulde hij nauwgezet zijn ldoosterplichten
en oefeningen, en hij was daarin, b. v. in vasten, waken,
koulijden en dergelijke gestrenge oefeningen, al zijne
kloosterbroeders tot een voorbeeld. Ten gevolge van
zijne gestrenge levenswijze werd hij zoo mager als een
geraamte, en zijne gezondheid werd zoodanig aange-
grepen en verzwakt, dat hij eens zelfs gedurende zeven
weken geen rust kon vinden in den slaap. Daarom
kon hij later ook schrijven: „Voorwaar, ik beu eeu
vroom monnik geweest, en ik heb zóo gestreng de
regelen mijner orde gehouden, dat ik durf zeggen : als
ooit een monnik door monnikerij in den hemel is
gekomen, dan moest ik er ook in gekomen zijn. Dit
zullen al mijne kloosterbroeders moeten getuigen ; want
indien ik nog langer aldus was voortgegaan, zou ik
mij doodgemarteld hebben."
Maar dat men langs dien weg niet in den hemel
komt, was juist het andere dat hij mede in liet klooster
moest leeren, om naderhand daarvan uit eigen erva-
ring te kunnen getuigen; want bij al zijn monniken-
heiligheid was hij toch steeds vol onrust, angst en
treurigheid. Hij had zich altijd rein gehouden van
grove zonden, maar hij kon de bewegingen der zonde
in zijn binnenste niet bedwingen, ofschoon hij deze
wet iu zijne leden met geweld tot zwijgen wilde bren-
geu; vooruamelijk was het zijn gebrek aan liefde tot
en vertrouwen op God, wat hij zich niet kon out-
veinzen. Altijd stelde hij zich het hoogste Wezen voor
als een vertoornd God en een verschrikkelijk rechter,
-ocr page 25-
1)>; man (}o(h.
21
die hein dreigde met dood, hel en verdoemenis. Vaak
verzonk hij in droefgeestigheid, diepe smart en zelf-
verachting. Eens, in een vlaag van overmatige zwaar-
moedigheid, sloot hij zich gedurende meerdere dagen
in zijne cel op. Zijne vrienden klopten gedurig, maar
hoe hard zij ook mochten kloppen, hij opende de deur
niet. Eindelijk werd de deur opengebroken en men
vond Luther in onmacht op den grond liggen. Koe-
pen en schudden was vruchteloos, totdat zij een schoon
muziekstuk uitvoerden, en hij door de liefelijke tonen,
die zij voortbrachten, eindelijk weder tot bewust-
heid kwam.
God liet hein echter in zijne treurigheid niet onder-
gaan, maar deed hein eens eeu veel verkwikkender
e;i opwekkender toon vernemen dan de tonen eeuer
fluit. Het was een evangelisch woord, dat uit het
midden der duisternis van het monnikenwezen hem
tegenklonk en tot het binnenste zijner ziel doordrong.
Toen hij namelijk gevaarlijk ziek lag en bij den aau-
blik van deu naderenden dood zijn arme, zondige ziel
door verdubbelden angst en schrik, ja door volslagen
vertwijfeling gefolterd werd, toen sprak zijn biecht-
vader, een oude monnik, tot hem: „Mijn zoon, gij
inoet u eenvoudig houden aan het woord der Aposto-
lisclie geloofsbelijdenis: Ik geloof de vergiffenis
der zonden — en gij moet aannemen, dat God
haar niet alleen aau i)avid, Petrus en andereu, maar
ook u schonk om Christus\' wil, die voor allen ge-
leden heeft; want de Apostel houdt het daarvoor, dat
de mensch gerechtvaardigd wordt, zonder de werken
der wet, door het geloof, Kom. 3." Luther getuigt,
dat deze woorden als een hemelsche troost zijn gemoed
binnendrongen en een onuitwischbaren indruk achter-
lieten, reeds toen hij deu zin dier woorden zicli nog
uiet ten volle vermocht toe te tigeueu.
-ocr page 26-
22
III.
Hoe Luther openlijk optrad.
Iu de eenzaamheid van het klooster kon Luther
de kerk niet hervormen. Maar. men zie uu, hoe God
hem uit zijne cel te Erfurt tot een openbaar
leeraarsambt voerde, waardoor hij de leermeester
van toekomstige leeraren werd, die zijne gedachten en
de goddelijke waarheden die hij hun voordroeg, in de
wereld zouden verbreiden.
De keurvorst van Sakseu, V reder ik de Wijze,
had kort te voren ^1502) in Wittenberg eeue universi»
teit gesticht en den vicaris-generaal Dr. von Staupitz
opgedragen om haar te voorzien van geschikte profes-
soren. Onder dezen droeg Staupitz ook Luther voor,
wegens de buitengewone gaven van verstand en hart,
waarmede hij bedeeld was. De keurvorst beriep hem,
eu Luther volgde de roepstem op ter wille van ziju
vicaris-generaal, aan wien hij zich met kinderlijke eer-
bied verbonden gevoelde. In het jaar 1508 begaf hij
zich alzoo naar Wittenberg, om in het openbare leven
op te treden en aanvaardde hij zijn gewichtig ambt.
Luther beschouwde dit ambt als hem toebetrouwd
van Gods wege, en hij vervulde het met de grootste
nauwgezetheid van geweten in alle zorgvuldigheid en
trouw. In deu beginne was hem tegen zijn zin het
voordragen der wijsbegeerte tot taak gesteld; maar reeds
in het volgende jaar onderwees hij de godgeleerdheid.
Toenmaals was de zoogenaamde scholastiek, of schoolsche
godgeleerdheid, de hecrscheude methode. Meu leerde
de godsdienstwetenschap niet volgens de uitspraken
des Bijbels, inaar naar de leerstellingen van beroemde
kerkleerareu uit de ISe eeuw (gewoonlijk scholastieken
genaamd) namelijk de drie Lichten van dien tijd,
-ocr page 27-
Hoe Lul her openlijk optrail.                  2-\'i
Albertus Magnus, Thomas van Aquino en Duns Mcofus,
welke <lc sedert voortgeplante roomsclie geloofsleer
ontwikkelden en deze — waarin voornamelijk hunne
kunst bestond — met bewijsgronden uit den heidenschrn
Aristotelcs steunden, waarbij zij elknnder in allerlei
spitsvondigheden den loef afstaken. Zóo werd deze arme
theologie eerst eene recht dorre en doode wetenschap,
even nutteloos als dwaas.
Maar zie, daar trad Luther aan het licht als een strijder,
die met volhardenden ernst tegen dit gedrocht optrok. Hij
wierp de geheele heillooze kraam, met hare ellendige,
belachelijke en verderfelijke vindingen van mensehe ;
omver; hij toonde aan, hoe ten aanzien der hooge en
heilige dingen, geen heidensche wijsgeer, en geen enkel
meuscli, de waarheid kon kennen; en hij legde aati
zijne voordrachten uitsluitend de Heilige Schrift tot
grondslag.
Maar, hoe vreemd zageu de andere professoren van
AYittenberg hierbij op! Menigeen schudde bedenkelijk
en onwillig het hoofd, hoewel de goddelijke waarheid
en kracht, die Luther\'s voordrachten bezielden, toch
reeds aanstonds bij enkelen doordrong. Zóo zeide een
hunner, Dr. Mellerstadt: „De monnik zal alle Doctoren
uit het spoor brengen, eene nieuwe leer voortbrengen,
en de geheele kerk hervormen; want hij houdt zich
aan de schriften der Apostelen en Profeten, en steunt
vastelijk op het woord van Jezus Christus; daartegen kan
Diemaud, met Philosophie of Sophisterij (spitsvondig-
heid) Scotisterij, Thomisttrij en den geheeleti rommel,
met goed gevolg strijden." En de moedige Mellerstadt
had waarheid gesproken.
Zoo koen intusschen als Luther op zijn katheder stond,
zoo schuchter was hij in den beginne om den kansel
te beklimmen. Lang duurde het voordat hij dit waagde,
ofschoon hij van verschillende kanten daartoe gedrongen
werd en vader Staupitz hem vermaande, zich vlijtig in
het prediken te oefenen. ,.Aeh,\' zeide hij, „het is
-ocr page 28-
24                    Hoe Lulher openlijk optrad.
geen geringd zaak om in Gods plaals tot do menschen
te spreken !" Staupitz drong hem al heftiger ; hij zocht
uitvlucht op uitvlucht: hij was te onwaardig, te onbe-
kwaain, te zwak enz. Staupitz hield niet op en zeide
eindelijk kort eu goed, „Martinus, gij moet!" Toen
riep hij uit: „Heer Doctor, gij breng! mij om het
leven, ik houd het geen drie maanden uit " Staupitz
antwoordde: „AVel nu, in Gods naam zij het zoo!
Onze God heeft uitgebreide zaken, en ook hierboven
kloeke mannen noodig."
Sidderend eu beangst betrad Luthei den kansel, maar
weldra werd hij door hooger macht bezield ; hij predikte
met gloed eu kracht, en vond reeds terstond zoo
grooteu bijval, dat de kerk te klein werd. Telkens en
telkens moest hij nu prediken, eu hij \'rok zich uiet
meer terug; want nu vernam hij ook de stem van zijn
hemelsch Opperhoofd: .,Martinus, gij moet!"
En hoe meer hij toen uit Gods heilig en zalig
Woord zich zelven, zijue studenten en het verzamelde
volk onderwees, destemeer daalden er troost, rust eu
vreugde iu zijn voor God zoo bezwaard hart, des te
sterker werd het ook zijn zoeken eu trachten om voor
zich en zijn medeiueuschen te scheppen uit de eenige
bron van licht on leven.
Hij was echter nog altijd in de orde der Augustijnen ;
hij droeg zijn monnikengewaad, woonde iu hel klooster,
en werd ook nu nog geroepeu om voor zijn klooster
eeue zaak die daarbuiten gelegen was te gaan behar-
tigen. Ook in dit laatste zien wij weder de wijze
on zorgvuldige leiding van Gods voorzieuigheid met
dezen man. Hij moest het groot verderf der kerk
iu haar middelpunt, op de plaats zelve, waar haar
zichtbaar opperhoofd zich bevond, eu waar billijkerwijze
hare grootste heiligheid kou gezocht worden, met
eigen oogen zieu. Zijne orde had eeue zaak in Rome
te regelen eu vaardigde daartoe hem af, wegens zijne
geleerdheid, vroomheid en voortvarendheid, welk ver-
-ocr page 29-
Hoe Luther openlijk optrad.                  25
trouwen hij zich ook waardig maakte door den meest,
bevredigender! uitslag zijner zending. Tn het jaar 1511
deed Luther deze voor zijne verdere toerusting tot den
strijd zoo merkwaardige reis. Toenmaals toch had hij
nog grooten eerbied voor den zetel van Christus\' ste-
dehouder. Toen hij voor het eerst de stad Home in het oog
kreeg, viel hij op de knieën en riep met ten hemel
gestrekte handen uit: ,,Wees gegroet, heilige stad!"
üaar binnen gekomen, kroop hij op zijn knieën de
trappen van de St. Pieterskerk op en hij bezocht alle
«kerken en kluizen", waar slechts heilige zaken te
vinden waren. Maar hij vond daarbij geen toenemende»
vrede; het was hem integendeel alsof hij met eene stem
als des donders gedurig de woorden vernam : De re e h t-
v aardige zal uit het geloo f 1 e ven. Hij aau-
schouwde nu met eigen oogen de gruwelen van Kome,
de zedeloosheid en losbandigheid die in alle standen
heerschende was, inzonderheid onder de geestelijkheid,
van den laagsten trap af tot aan den pauselijken zetel,
die toenmaals door Julius II werd ingenomen ; hij zag
de grove zinnelijkheid en de onbeschaamde goddeloosheid
van de meeste dienaren van Christus\' kerk en ont-
dekte het goochelspel van hoon en spot, dat zij met het
heilige bedreven Toen hij eens langzaam, ernstig en
plechtig de mis las, waren aan een altaar naast hem
reeds zeven missen afgeroffeld, eer hij met de zijne
ten einde was. De roomsche priesters riepen hem
toe: „haast u, haast u, broeder Martinus, zend onze
vrouw (Maria) spoedig haar zoon weer thuis!" Hij
hoorde de lieden van het pauselijke hof lachende ver-
halen, hoe sommigen de teekenen des Avoudmaals aldus
zegenden : „Brood zijt gij eu brood zult gij blijven enz."
Luther zcide vau zijn verblijf te Kome: »Tk gruw, als
ik er aan deuk!" Maar de herdenking daaraau heeft
hem later zeer gesterkt, daarom zeide hij ook, dat hij
voor geen duizend gulden zou willen, dat hij Rome
niet gezien had.
-ocr page 30-
2(5                    Hoe Lntker openlijk optrad.
Van het hoogste gewicht voor zijne toerusting om
als hervormer op te treden, was echter zijne bevordering
tot Doctor der theologie, door Staupitz en zijn
convent, in het jaar 1512. Uierdoor verwierf hij den
hoogsten rang in de godgeleerdheid. Luther betoonde
in deze waardigheid volstrekt geen lust te hebben eu
wilde haar bescheidenlijk afwijzen. Hij beweerde een
zwakke en kranke broeder te zijn, die nog maar korten
tijd te leven had, en dat men naar een meer bruik-
baar man moest omzien. Maar Staupitz antwoordde
hem : „liet laat zich aanzien, dat onze God weldra veel
in den hemel en ook op de aarde zal te doen hebben,
daarom zal hij vele jonge en werkzame Doctoren moeten
hebben om zijn werk te verrichten. Hetzij dus dat gij leeft
of sterft, God heeft u in zijnen Baad uoodig. Wees
dus volgzaam in hetgeen u door het klooster wordt
opgelegd, gelijk gij daaraan eu ook aan mij schuldig zijt
te doen, overeenkomstig de door u afgelegde gelofte.
Luther gehoorzaamde en werd op den lO\'l^i October
1512 plechtig bevorderd tot doctor theologiae, waarvan
zijn keurvorst persoonlijk de kosten betaalde, terwijl
hij uitdrukkelijk bevorderd werd tot Doctor Biblicus,
of Doctor der Heilige Schrift, omdat er ook waren
doctoren theologiae sententiarii, of wijsgeerige doctoren
:n de godgeleerdheid.
Zeker heeft in dien tijd en vroeger of later niemand
meer waardig het doctoraat verkregen. Wat lag hem
echter gelegen aan dit menschelijk eerbewijs! luther
zou er geen penning voor over gehad hebben. Maar God
staalde daarmede zijne arm en voorzag zijn zwaard van
een stevig gevest. Zoo moeielijk als het hem viel deze
waardigheid op zich te nemen, zoo grootcn troost en
hooggestemde vreugde verschafte zij hem later. Waut
bij de aanvaarding van den Doctorstitel moest hij naar
oud gebruik zweren, dat hij zijn leven lang de Heilige
Schrift zou bestudeeren, haar prediken en leeren, en
het rechte christelijke geloof door woord eu
-ocr page 31-
Hoe Lutker ojitiUijk opltml.                  \'17
geschrift zou handhaven tegenover alle d waal-
leeraars, zoo waarlijk God hem zou helpen!" Daar-
door kon hij in zijn reuzenstrijd voor Gods Woord,
zijn tegenstanders, van binnen en van buiten, die het
uitschreeuwden: wat doet gij? antwoorden: >nien
heeft mij Doctor der Heilige Schrift gemaakt, op haar
heb ik gezworen, aan haar moet ik mij houden." Zoo
betuigt ook zijn vrome leerling en dischgenoot Mat-
thesius: „Dit wettig en openbare ambt waartoe hij be-
roepen was, heeft hij zich vaak onder grooten angst en
nood getroost, wanneer de duivel en de menschen hem
bevreesd en bang maakten met de vraag: wie het hem
bevolen had, en hoe hij verantwoorden zou, dat hij
zulk eene beroering in de Christenheid teweegbracht. Dan
herinnerde hij zich zijn wettig verkregen doctoraat, het
bevel, dat hij in het openbaar had ontvangen, en den
eed dien hij had afgelegd en troostte zich daarmede,
voorts gedachtig zijnde aan zijne (namelijk God\'s)
zaak, die hij in den naam van Jezus Christus, met
eere en tot veler zaligheid onverschrokken voortgezet
en met Gods hulp eerlijk had uitgevoerd."
Voortdurend werd Luther nog tot het voor hein
bestemde werk opgeleid, gesterkt, toegerust en beves-
tigd. De Doctor rekende zich nog niet ten volle be-
kwaam, maar studeerde onder zijne studenten, met de
levendigste zucht naar dieper onderzoek, altijd voorl. Zoo
vond hij door goddelijke leiding, ook onder de getuige
nissen uit de duistere middeneeuwen de zoodauigen,
waaruit het morgenlicht des Evangelies, ofschoon dan
ook nog niet in volkomen klaarheid, tocli verkwikkend,
versterkend en bemoedigend hem tegenblonk. ü, hoe-
zeer verheugde hij zich daarin. Hij las namelijk met
hartelijke ingenomenheid en rijken zegen de werken
van Johannes Tauler, een innig vroom en god-
vruchtig prediker, die in de 11\'\' eeuw leefde, benevens
een klein maar voortreffelijk boekje uit deuzelfden tijd,
van een onbekend schrijver; getiteld: „die dcutsche
-ocr page 32-
28                  Hoe hut hef openlijk optrad.
Theologie", dat hij met eene voorrede van zijne
hand opnieuw uitgaf en waaruit hij verklaart bijzonder
veel geleerd te hebben. Allermeest echter en altijd
door door/.ocht hij, na zijn doctoraat, het Boek,
waaruit men het meeste, ja alles leert, zijn „meestbe-
minde Heilige Schrift". Hij las haar nu niet slechts
in de Latijnsche overzetting, welke hier en daar zeer
gebrekkig, maar tevens de cenige was die in de roomsche
kerk mocht gelden, doch hij las haar nu ook in den
grondtekst: het oude Testament in het Hebreeuwsch,
het nieuwe in de Grieksche taal.
Gedurig kreeg hij een helderder inzicht in den waren
evangelischen heilsgrond, waaruit de andere leeringen
der Schrift eerst recht kunnen verstaan worden, totdat
deze zonneklaar voor het oog zijns geestcs stond,
namelijk, dat wij, arme \'\'erloren zondaars, niet door onze
werken, noch eenige menschclijke verdienste, maar
alleen door het geloof aan de vrije genade Gods in
Christus Jezus, onzen Verzoener en Vredevorst, gerecht-
vaardigd en zalig worden". Paulus woord, Kom. 1 : 17:
„de rechtvaardige zal uit het geloof Ie ven,"
drong nu met wonderbaar goddelijke macht en lieflijk-
heid al dieper in zijne ziel, en het was hem gedureude
een langen tijd alsof altijd door in zijn binnenste,
onder hemelsche klokkentonen, de stem weerklonk:
,.üe rechtvaardige zal uit het geloof leven „Eerst nu
had hij na een moeielijken tijd van boete den alge-
noegzamen troost gevonden en was hij in zijn geloof
zalig geworden. In het duidelijkst begrip van deze
uitspraak, was hij, gelijk hij zelf\' zegt: „een uieuw
mensen geworden en de poort van het paradijs bin-
nengetreden."
Eene getuigenis voor zijne heldere en in het diepst
zijner ziel levende bewustheid van de eeuwige hoofd-
en groudwaarheid des Evangelies is het kostelijk slot
van een brief, dien hij in het jaar 1510 van den
Augustijner monnik George Spennlein te Menimiugeu
-ocr page 33-
Hoe Lnther openlijk optrad.                  2l>
schreef. Het, luidt aldus: „Mijn lieve Broeder, leer
Christus, den Gekruisigde, kennen; leer een met Hem
te worden, aan u zelven te wanhopen, en te spreken:
Gij, Ileere Jezus Christus, Gij zijt mijne gerechtigheid,
en ik beu uwe zonde, Gij hebt aangenomen wat mij
eigeti was, en mij geschonken wat het uwe is; Gij
zijt geworden, wat Gij niet waart, en hebt mij gegeven,
wat ik niet had! Beschouw deze zijne liefde aandachtig,
en gij zult daarbij den zoetsten troost ervaren. Want
als wij door ons eigen werken en lijden den rust des
gewetens konden deelachtig worden, waarom zou Hij
dan gestorven zijn? Daarom zult gij door een ver-
trouwend afzien van uzelvou en van auderer werken,
nergens anders als in Hem, vrede vinden.\'\'
Door zijn gedurig beslister en krachtiger evange-
lische werkzaamheid, steeg Luther te Witteuberg tot
het hoogste aanzien. Het volk en de studenten namen
zijne nieuwe (hoewel overoude) leeringen aan met wijd-
geopeude ooren en dorstende zielen. Maar het was
van buitengewoon groot gewicht, dat hij ook een over-
weldigeuden invloed uitoefende op de overige Profes-
soren der Universiteit. De meesten hunner, eu ouder
hen al de theologen, vielen hem gedurig meer toe,
werden door hem naar het goddelijk licht henen geleid,
ielven tetkeus meer verlicht en der waarheid hartelijker
:oegedaan, en voelden zich eindelijk gedrongen om hem
getrouwelijk bij te staan. Van deze medewerkeis, die God
tan zijn zijde stelde, wijs ik hier op de voorlreil\'elijksteu,
ďoewel zij zich, bij het begin der Hervorming, niet allen
•eeds te Witteuberg bevondeu.
M. Philippus Melanchton, eerst leeraar inde
>ude talen eu sedert 1524 ook professor in de t;od-
;eleerdheid. Hij was in wezenlijke kennis de grootste
;eleerde van zijn tijd en werd „De leermeester vau
Juitscbland" genoemd; hij had bovendien vele leer-
iugen uit andere landeu, zelfs uit Griekenland,
\'leermaleu was ziju gehoorzaal gevuld met tweeduizend
-ocr page 34-
30                   Hoe Lnther openlijk Ojdrad.
toehoorders. Nevens Luther heeft hij liet meeste voor
«Ie Hervorming gedaan. Uit zich zelven zon hij echter
nooit als Hervormer zijn opgetreden; daartoe was hij
te zachtmoedig en vreesachtig van aard. Maar daarom
juist stelde Gods wijze; voorzienigheid hem aan Luther\'s
zijde, die vaak door hem werd teruggehouden, wanneer
de man der kracht al te heftig en stoutmoedig wilde
optreden. Luther schetst zich zelven naast Melanchton
op deze wijze: „Tk ben gekomen om tegen horden en
duivelen in het veld te gaan, daarom zijne mijne boeken
zoo stormachtig en oorlogzuchtig. Ik moet wortels en
stammen uitroeien, heggen en steggen omver houwen,
en ben de ruwe houtvester, die als baanbreker en
wegbereider optreed. Maar M. Philippus gaat stil en
afgemeten zijn weg, bouwt en plant, zaait en begiet
inet lust, uaardat God hem rijkelijk met gaven daartoe
gezegend heeft."
Dr. J olia 11 Bugenhagen was professor in de
godgeleerdheid en als prediker aan de slotkerk ver-
bouden. Hij was geboortig uit Pomineren en werd daarom
ook „Pommeranus" genoemd. Hoogst begaafd, was hij
toegerust met een bijzonderen tact om de kerkorde te
regelen, een eerlijke, vrome, trouwe ziel, een onwrik*
baar Pommeraan. Hij was Luther\'s biechtvader.
Dr. J n s t u s Jonas, professor in de godgeleerdheid,
was mede een voortreffelijk man, vol liefde en waar-
heid, daarbij welbespraakt en zeer bekwaam, die nevens
geestelijke zaken ook de wereldsche uitnemeud wist
te leiden, want hij was tegelijk een goed rechtsge-
leerde.
Dr. Andreas Karlstadt, professor in de god-
geleerdheid, was in den beginne geheel de zaak van
Luther toegedaan; maar hij bleef der waarheid niet
getrouw en werd een dwaalgeest. Daarentegen kunnen
wij wijzen op een man, die aan het werk der Her-
vorming innig verbonden bleef, hoewel hij zich slechts
tijdelijk in Wittauberg ophield, namelijk Dr. George
-ocr page 35-
Hoe Lutker openlijk optrad.                  31
Spalatin, secretaris en hofprediker van den keur-
vorst, die zoolang Luther leefde zijn vertrouwde vriend
en onafgebroken helper bleef.
IV.
Begin van het werk Gods.
Reformatie, Hervorming, bete e kent k e r k-
verbetering, of nauwkeuriger: Herstelling der
verdorven kerk in hare oorspronkelijke
reinheid.
Haar eigenlijk begin dagteekent van het jaar 1517.
De tijd was vervuld en de maat der gruwelen vol, die
eindelijk overliep door een nieuwen aflaat, welke paus
Leo X in dit jaar uitvaardigde, om de landen te brand-
schatten. Het heette, dat hij geld, veel geld noodig
had tot vergrootiug der St. Pieterskerk te Home, maar
in werkelijkheid behoefde hij dit geld om zijn weel-
derig en zwelgend leveu voort te zetten.
De aartsbisschop van Mainz werd tot hoofdont-
vanger voor Duitschland benoemd, en deze zond zijne
handlangers naar alle richtingen uit. Een hunner, de
Dominicaner monnik Johan Tetzel, trok door
Saksen en kwam ook te Jüterbogk, Zerbst en op
andere in de nabijheid van Witteuberg gelegen plaat-
seu. Overal bood hij met de ergerlijkste onbeschaamd-
heid zijne aflaatbrieven, tot uitdelging der zonden van
levenden en doodeu, aan. Hij hield het volk voor, dat
het uiet noodig was berouw en leedwezen over de
zouden te hebben, wanneer meu slechts voorzien was
vau een aflaatbrief, die men bij hem kocht. Hij riep
uit: „Zoodra het geld in deze kist klinkt, spriugt de
-ocr page 36-
32                   Begin van liet werk Gods.
ziel uit het vagevuur." liij beroemde zich, met dezen
utlaat reeds meer zielen verlost te hebben, dan Petrus
met zijn Evangelie, liet verblinde volk liep in groote
menigte tot hem en kocht van hem voor zichzelf en
voor zijne dooden. Tetzel was daarenboven goedkoop:
het kostte niet meer dan een halven daalder, om eene
ziel uit het vagevuur te verlossen.
Velen erkenden intusschen het grove bedrog met
ergernis en bezorgdheid. Maar wie zou het wagen op
te treden tegen hetgeen in deu naam van den Paus,
deu allerheiligsteu vader en het hoofd der Christenheid,
geschied.Ie? Zie, daar trad een man op, wien God
daartoe deu moed verleende. Luther zag met diepe
droefheid en heiligen toorn deze euveldaad aan. A.ls
priester zijner orde zat hij in den biechtstoel, maar de
biechtelingen verminderden gedurig, en die er nog
kwamen en dikwijls zware zonden te belijden badden,
weigerden vaak om zich aan de opgelegde boete te
onderwerpen. „Boete hebben wij niet uoodig te doen,
wij hebben een aflaat gekocht," gaven zij dan tot
antwoord. Dan vermaande Luther hen: „uwc allaat-
briuven verlossen u niet van uwe zonden," en hij
weigerde hun de absolutie (vrijspraak); en zij keerden
naar Tetzel terug, zich beklagende, dat zij hun geld
voor niets zouden uitgegeven hebbeu. Tetzel werd vuur
en vlam en noemde hem, die de pauselijke brieven
aldus durfde verachten, een doemwaardigen ketter.
Nu begon Luther openlijk van den kansel tegen
den gedrochtelijken aflaathandel te prediken. Ook schreef
hij aan Albrecht van Maiuz en andere bisschoppen,
om toch toe te zien en te zorgen, dat de naam Gods
uiet aldus misbruikt en gelasterd, en het arme volk
op deze wijze jammerlijk misleid zou worden. In alle
bescheidenheid bezigde hij daarbij een ondubbelzinnig
gebiedende taal, als een man van God gezo u-
deu. Maar zijn voornaamste daad was de volgende:
Op den 81 October 1517 sloeg hij 95 korte
-ocr page 37-
Begin tan he>, werk Gods.                    33
stellingen, die tegen den aflaat gericht waren, aan
de deur der slotkerk vast. Hij daagde daarbij — gelijk
dit toen gebruikelijk was aan de universiteiten — iedereen
uit om met hem te redetwisten, namelijk om monde-
li.ig of schriftelijk bedenkingen in te brengen, welke
hij dan aanbood te wederleggen. l)e eerste dezer stel-
lingen luidde: „Waar onze Heer Jezus Christus zegt:
Doet boete! daar wil Hij, dat het geheele leven van
allen, die op aarde in Hem gelooven eene gedurige en
onafgebrokene boete zullen bewijzen." Dan verklaarde
hij verder, dat door eene oprechte boete de vergeving
der zonden om Christus\' wil van God om niet ver-
kregen wordt; dat deze genade Gods ook niet te be-
rekeuen viel, en er van menschelijke zijde volstrekt niets
kou worden gedaan, om de zonde uit te delgen: dat
daarom de boetvaardigeu geen aflaatbrieven behoefden,
en de koopers zichzelveu bedrogen en bedrogen werden.
Deze stellingen werden in veertien dagen door geheel
Duitschland en biunen vier «eken ouder bijna de geheele
Christenheid verspreid, alsof de engelen zelve hare
rondbrengers waren, die ze ouder de oogen van alle
menschen brachten. Tallooze exemplaren, zoowel in de
duitsche als in andere talen overgezet, werden op de
snelste wijze verspreid.
Hierbij moet ik de aandacht vestigen op eene om-
standigheid, welke voor het werk der Hervorming in
het algemeen van het grootste gewicht was. Door de
beschikking Gods was namelijk kort te voren de
boekdrukkunst uitgevonden. Hierdoor kou nu in
korten tijd eeu geschrift duizende malen vermeuig-
vuldigd en zeer goedkoop verkrijgbaar worden gesteld,
hetgeen vroeger slechts met veel moeite en groote
onko.ten door afschriften mogelijk was.
De stellingeu van Luther brachten uu overal eene
verbazingwekkende beweging voort. Velen, die het
roomsche juk moede waren, verheugdeu zich eu be-
wonderden den moedigen man. Anderen werden ver-
3
-ocr page 38-
.\'i4                   Bet/in cun kei metk Gods.
schrikt üii vreesden voor hem. De Rooiiischen waren
woedend en riepen wraak over den goddeloozeu ketter.
Tetzel wierp de stellingen terstond in het vuur. Meer-
dere pausgezinden, zooals Sylvester Prierias,
een Dominicaner monnik, vielen den vervaardiger op
het heftigst in hunne geschriften aan. Overal ont-
braudde (Ie strijd voor en tegen Luther, en het rumoer
drong weldra tol Home door.
Luther bleef onder dit alles kalm en rustig. „Is
dit werk" — zoo sprak hij tot zijne bezorgde vrien-
den — „niet in Gods naam aangevangen, dan zal
het welhaast worden uitgeroeid, maar indien het in
zijnen naam werd verricht, laat Hem dan ook verder
zorgen." Lutusscheu was hij toenmaals nog niet be-
dacht op eene alles omvattende hervorming der kerk.
Hij bedoelde slechts een enkel ingeslopen misbruik
te weren, en daarmede zoowel der kerk als aan haar
opperhoofd zelven een gewichtige]] dienst te bewijzen.
Dit laatste blijkt uit de 81*\'<-\' stelling: „De vertnetL.j
en onbeschaamde wijV-e, waarop de aflaat, wordt gepre-
dikt en verheerlijkt, is oorzaak dat het ook voor de -
geleerden ďnoeielijk wordt, om de eer en de waar-
digheid van den paus te verdedigen." Zelf
zond hij zijne 95 stellingen aan den Paus, met een
brief, waarin hij op weeinoedigen toon over de groote
ergernis van den aflaathandel spreekt, aantoont dat deze
aewis niet uaar den wil des heiligen vaders aldus wordt
gedreven, en waarbij hij over het. geheel zich op de
eerbiedigste wijze tegenover het hoofd der Christenheid
uitlaat. Het kwam hem ook destijds in de verste
verte niet in den zin oin de hoogheid eu macht van
den paus aan te tasten. Hij werd, zonder te weten
hoe, al verder geleid, en door de omstandigheden, ja
zelfs door zijn tegenstanders voorwaarts gedrongen,
opdat het aan den dag zou komen, dat de Hervor-
ming een werk Gods was.
Maar zijn ootmoedig schrijven voud een sleehte out-
-ocr page 39-
Btijtit ran Itrl v;crk üoriis.                   35
vangst, Men zette een rechtsgeding tegen hem op en
daagde hem voor den heiligen stoel. Tegelijk begeerde
de paus van Luther\'s gebieder, de keurvorst, dat hij
dit kind der boosheid in hechtenis zou nemen en naar
Rome zenden. Maar hiertegen kwam de universiteit
in opstand, deze wilde Luther niet prijs geven; en
Frederik de Wijze, hoewel geen verklaard aanhanger
van Luther, maar die de rechtvaardigheid zijner zaak-
vrij duidelijk inzag en wiens zuiver rechtsgevoel uit-
spraak deed, gaf aan des pausen begeerte niet toe,
maar verzocht dezen om de zaak in Duitschland te
laten beslissen.
Toen droeg de Paus zijnen gezant in Üuitsehland,
den kardinaal Cajetanus (Thomas de Vio van Gaeta)
te Augsburg op, om den weerbarstigen man voor zich
te roepen en te beproeven of hij dezen weder terecht
kon brengen; zoo niet, dan moest hij hem onscha-
delijk maken en al zijn aanhangers als vervloekten
aanwijzen.
Luther ontving de oproeping naar Augsburg en hij
besloot er heen te gaau, ofschoon hem dit zeer be-
paald werd ontraden. Hij zeide: „Wat kan ik er bij
verliezen? Mijn huis is besteld. Het zwakke en ge-
brekkige lichaam is nog slechts overig. Nemen zij dit,
dan kunnen zij mij alleen enkele levensureu armer
maken; mijne ziel kunnen zij mij toch niet out-
nemen." Als ecu pelgrim ging hij te voet op reis en
wandelde tot op drie mijlen afstauds van Augsburg,
toen hij wegens zwakte een wagen moest nemen. Den
7den Üctober 1518 kwam hij in de oude en eerwaar-
dige stad, die in lateren tijd door de Hervorming nog
veel meer beroemd zou worden.
Niemand dacht, dat hij het wagen zou om den
pauselijken legaat onder de oogen te komen; maar
onbeschroomd, getroost eu welgemoed trad Luther
driemaal voor zijn aangezicht op. De kardinaal ver-
laiigde kort eu bondig, dat hij zijne kettersche stel-
-ocr page 40-
3fi                    Begin van het, werk (rortt.
liegen zon herroepen. Luther antwoordde, dat hij niet
kon en niet wilde herroepen, tenzij dat hem beter mocht
geleerd worden uit de Heilige Schrift. Cajetanus zeide,
dat het hoofd der kerk, de paus, het verlangde; derhalve
was hij er toe verplicht, en indien hij het niet gewil-
li<_\' deed. dan zou hij er toe gedwongen worden. Luther
appelleerde van den kwalijk onderrichten
op den beter te onderrichten paus. Hoeveel
moeite de kardinaal zich ook gaf, hij kon niets met hem
uitrichten en ten hoogste vertoornd liet hij hem ein-
delijk gaan, uitroepende: ,\',ďk wil met dit beest niet
meer te doen hebben, want het heeft doordriugende
oogen en wonderlijke overleggingen in het hoofd."
"Wel wendde de Italiaansche tegenpartij bij al haar
wrok tegen Luther reeds nu en ook later alle middelen
aan om Luther allerlei aanlokselen voor te stellen, ten
einde hem weder voor zich te winnen en den uitge-
slagen brand der kerk te blusschen, maar ook deze allen
waren vruchteloos, en ook zij riepen eindelijk mismoedig
uit: „Het duitsche beest acht geld noch eereambten"
Toen er nu echter geruchten gingen van bloed-
gierige bedoelingen, die jegens hem gekoesterd zouden
worden, drongen Luther\'s vrienden er op aan, dat hij
Augsburg ten spoedigste zou verlaten. In den nacht
opende men toen eene kleine poort der stad voor hem,
hij besteeg een voor hem gezadeld paard, en zoo kwam
hij behouden naar buis.
De uitslag der zaak te Augsburg maakte Leo X
zeer bezorgd. In Januari van het volgend jaar 1519
zond hij daarom zijn vertrouwden kamerheer Karel
vou Miltiz, een geboren Sakser en een geslepen man,
naar Duitschlaud, om het dreigend gevaar af te wen-
den. Miltiz overhandigde den keurvorst het bijzondere
teeken van pauselijk eerbewijs, namelijk de gewijde gou-
den roos, om diens hart geheel voor den heiligen vader te
winnen. Oo!: tegenover Luther gedroeg deze sluwe man
zich uiterst zachtaardig: —de heer doctor meende het wel
-ocr page 41-
Jieyiu van hel werk <jod*.                   37
eerlijk, maar dwalen was toch uoenschelijk; de zaak,
die tot de grootste elleude kou leiden, moest tot zijn
eigen welzijn en dat der kerk in der minne worden
bijgelegd. Miitiz bracht na meerdere gesprekken Luther
dan ook zoo ver, dat deze hein beloofde in het ver-
voJg te zullen zwijgen, indien ook zijne tegenstanders
hem slechts met rust lieten. Met een kus tot afscheid
gingen beide mannen van elkander.
Maar Luther luid nu eenmaal met zijn 95 stellingen
een aanvang gemaakt, die tot eene geheele herschep-
ping der kerk leiden moet-t. De Heer wilde het, en
zijne vijanden moesten Hem helpen om zijn raadsbe-
sluit uit te voeren. Want hoezeer het zich nu in alles
liet aanzien alsuf men den vrede tegemoet ging, riep
nog in hetzelfde jaar een machtig tegenstander van
-v Luther een nieuwen strijd in het leven.
üe professor en eerste kanselier der universiteit
van Jugolstadt Dr. Eek, de geleerdste van alle paus-
gezinden, daagde Dr. Karlstadt en Luther u\'t tot een
openlijke twistrede, over de rechten van den
paus. Luther schuwde een nieuwen strijd, inzonderheid
over den persoou van den heiligen vader; maar voor
de eer zijner universiteit kon hij zich aan zoodanige
uitdaging niet onttrekken. Nu was hij echter verplicht
vooraf zeer ernstig over de rechten van den paus na
te denken, en hierbij telkens weder de Heilige Scluift
onderzoekeude, werd hij ten volle overtuigd, dat deze
geen enkel bewijs voor die rechten opleverde,
Gedurende veertien dagen werden de twistredenen te
Leipzig gehouden voor eenc verbazende menigte toe-
hoorders, waaronder zich vele geleerden en eenige
vorsten bevondeu. Eek verdedigde de heerlijkheid van
deu paus in al haren omvang als Christus\' plaats-
bekleeder op aarde en door Hem met zijne volstrekte
macht bekleed. Luther stelde hiertegenover, dat de
paus zijne macht niet van God had ontvangen, maar
dat zij aan de menschen ontleend was, dat zij altoos
-ocr page 42-
•Js                     Begin van het werk tiotk.
naar aanwijzing van het Woord Gods moest worden
beperkt, en alleen Christus als hoofd der kerk mocht
worden beschouwd. Hij wist dit niet alleen te bewijzen
uit de Heilige Schrift (1 Cor. 3:11 vv. (ial. 1:17,
2 : G enz.) maar ook te bevestigen uit treschriften der
kerkvaders en de geschiedenis der christelijke kerk. Het
speet hem naderhand, dat hij niet nog krachtiger was opge-
treden en het pausdom voor ijdelen waan en dnivelsch be-
drog verklaard had. Intusschen sprak hij voortreffelijk en
vrijmoedig zijn oordeel uit; b. v. toen zijn tegenpartij
zich op eenige verkeerd begrepen uitspraken beriep
(zooals Matth Ki : IS), en hij zeide: „Zeer berispelijk
zijn zij, die zich beroemen de Heilige Schrift tot maat-
staf 1e nemen, maar haar nochtans tot nietige mensche-
lijke beuzelpraat verlagen en niet in haren eigen zin
opvatten en verstaan. Naar dit pijpen wil ik niet dansen
en zal het ook niet doen. Ik wil de Schrift niet
opvatten naar het, oordeel der ineuschen, maar aan
het oordeel der Schrift alle mcnschelijke geschriften,
redeneeringen en daden toetsen."\'
Men handelde ook over andere zaken, b, v. over
het Vagevuur, waarover Luther zich echter niet zoo
beslist kon uitspreken, omdat hij daarover voor zich
zelf nog niet tot eeue vaste overtuiging gekomen was.
Want — men moet dit niet uit het oog verliezen —
Luther is niet op eens tot de volle erkentenis der
waarheid gekomen, maar hij heeft haar achtereenvol-
gens leeren verstaan.
Daardoor echter en omdat Eek ook met de zwak-
kere partij, Karlstadt, in het strijdperk trad, kenden
beide partijen zich de overwinning toe. Maar toch was
Luther\'s overwicht in de hoofdzaak krachtig tot zijn
recht gekomen; hij oogstte met zijne geleerdheid en
zijn onwrikbaar vasthouden aan het goddelijk Woord
groeten bijval iu; velen die weifelden werden door
en voor hem gewonnen, en zelfs helden meerdere zijner
vijanden over tot een zachter oordeel over zijii persoon.
-ocr page 43-
Benin raii hel werk Uod*.                   39
De grootste zegen echter die uit dezen redetwist voor
tle Hervorming ontsproot beklijfde bij Lathor; hij
werd in zijne beschouwingen over den paus al meer
zeker en bevestigd, zoodat hij van toen af de aauge-
matigde macht čn heerschappij, en daarmede het hart
der roomsche kerk onbeschroomd en zonder eenige
verschooning aantastte. Ook de overige onderwerpen,
die behandeld waren, wekten hem op om deze en de
geheele reeks leerstellingen der roomsche kerk verder
te onderzoeken. Toen bespeurde hij met klimmende
verbazing, hoe zeer vele valsche leeringen waren inge-
slopen, en daagde gedurig het groot e werk, dat, God hem
te doen had gegeven, al meer voor zijnen geest op. „Ach "
zeide hij, na het gebeurde te Leipzig, „ik geloof dat
er nog slechts een allereerste begin met, verbetering
van den toestand is gemaakt.\'\'
Vau toorn vervuld reisde Kek naar Rome, waar hij
Luther in het zwartste licht, stelde, en in L520 bracht,
hij vandaar een ban bul tegen hem mede, die hij met
grooten ijver door Duitschland verspreidde. Daarin werd
gezegd, dat wanneer Luther niet binnen zestig dagen
herroepen wilde, in alle kerken, onder klokgelui, bij
brandende kaarsen, welke daarna terstond nitgebluscht.
ter aarde geworpen en vertreden zouden worden, voor
een vervloekten ketter zou verklaard worden, die, door
de kerk uitgestooten, zijn ambt, goederen, eer en leven
verbeurd had. De bul had intusschen nergens eenige
uitwerking, want Luther had door zijne geschriften
het volk reeds toereikend onderwezen. Op de eene
plaats werd de bul zelfs niet in ontvangst genomen,
op eene andere door het volk bespot, op eene derde
werd er geen acht op geslagen.
Luther bleef bij dit alles geheel bedaard en beriep
zich op een onafhankelijk christelijk cou-
cilie, d.i. eene kerkvergadering, welke, onafhankelijk
van den paus of eenige macht, naar het Woord Gods
over zijne zaak zou beslissen. Voorts gaf hij twee ge-
-ocr page 44-
tO                    Begin va» hel merk Gods.
schriften uit, die tegen de bul irareu gericht, en waarin
hij het onchristelijke van zijn inhoud aantoonde, zoo-
dat eigenlijk i.iet hij, maar de Heilige Gods, Christus
Jezus, daarin werd aangerand en verworpen.
lu hetzelfde jaar 1520 zagen nog drie zijner hoofd-
werken het licht: „Aan den Adel van het Duitsche
volk, over de verbetering van den geestelijken stand." —
„Van de Babylonische gevangenschap der kerk;" —•
„Van de christelijke vrijheid," — welker algemeent
inhoud genoegzaam uit hunne titels is op te maken.
En zoo trad hij telkens beslister, vrijmoediger, en meer
geducht op den voorgrond.
Iutusscheu had de paus tevens het bevel uitge-
vaardigd om Luther\'s geschriften in het opeubaar te
verbranden, hetgeen dan ook plaats had door de gees-
telijkheid te Rome, Leuven, Keulen, Mainz en andere
sleden. Toen verrichtte ook Luthtr eene daad, waar-
door hij zich geheel en voor altoos van het
pausdom losmaakte. Op den 10 December 1520
riep hij de universiteit van Witten berg voor de Elster-
pooit bijeeu. De groote meerderheid der studenten
kwam te zamen. Er werd een brandstapel opgericht en
door een der magisters aangestoken. Toen deze in lich-
terlaaie vlam stond, wierp Luther onder algemeen ge-
juich de pauselijke banbul en de pauselijke kerkorde
in het vuur, met de woorden: „Omdat gij den Hei-
lig e G o d s beroerd hebt, zoo beroere en verderve u
het eeuwige vuur (Joz. 7: 25)."
De laatste zoowel als de eerste hadden dit oordeel
zeker verdiend; want in de pauselijke kerkorde waren
bepalingen opgenomen als deze: „De pausen zijn niet
gehouden oui zich naar de geboden Gods te schikken
en deze te gehoorzamen." — „Indien ook de paus
zoo slecht mocht zijn, dat hij tallooze menscheu bij
groote menigten den duivel in de armen voerde, zou
nochtans niemand hem daarvoor mogen straffen," enz.
Maar Luther\'s daad was toch iets geheel bijzonders,
-ocr page 45-
Regiit van het werk (lod*.                   11
en het gerucht daarvan drong Duitschlaud, Italië en
de andere landen van Europa door. Zij vond in het
algemeen een opgewekteu bijval, inzonderheid ook aan
vele vorstelijke hoven, «aar men van lieverlede begon
te hopen, dat de pauselijke overmacht Van nu af binnen
behoorlijke perken zou worden gebracht, hetwelk sedert
lang te vergeefs beproefd was door keizc rs en leger-
machten, ofschoon daarbij reeds veel christen bloed
vergoten was.
Luther, de uitgebannen en. op zinnebeeldige wijze
vernietigde man, leefde iutusscheu vreedzaam eu vroo-
lijk, terwijl hij zijn licht gedurig helderder liet schijnen,
te Wittenberg voort, onder de bescherming van zijnen
keurvorst, wiens vereering van den Hervormer bij den
dag toenam. En juist in deze jaren (1519 en 20), waarin
men het zoo ernstig had aangelegd op de vernietiging
van zijn werk, had zich dit op de meest ongedwougene
wijze bewogen en ruim baan kunnen breken, dewijl
door den dood van M a x i m i 1 i a a n I d e k e iz e r-
lijke troon onbezet wasenh\'rederikde Wijze
tot Regent van Duitschlaud was benoem <l
geworden.
V.
De moedige getuige.
De keurvorsten hadden Frederik den Wijze als den
waardigsten onder hen, de keizerskroon aaugeboden.
Frederik wees deze eer echter bescheidenlijk af, zeg-
gende, dat inzonderheid wegens den turkschen aarts-
vijand een machtiger keizer moest optreden. Alzoo werd
op zijn voorstel de toenmaals machtigste vorst Karel,
koning van Spanje, koning van Napels eu graaf der
Nederlanden tot duitschen (roomschen) keizer verkozen
en op den 20="en October 1520 te Aken gekroond.
-ocr page 46-
42                            /Je moedige geinige.
Karel, als keizer de vijfde van dien naam, werd
door de pauselijke gezanten bestormd, om Luther\'s
leer, ofschoon de/e door den onfeilbareu heiligen stoel
te Kome reeds verdoemd was, met geweld te stuiten
en uit te roeien. De keizer wilde echter niet terstond
bij den aanvang zijner regeering de Duitschers voor
het hoofd stooten, daarom iiam hij het besluit om op
den grooten Hijksdag, die in 1521 te Worms zou ge-
houden worden, den ketter zelf in het verhoor te neme»,
en Luther werd daartoe dan ook opgeroepen. Deze ant-
woordde, dat hij gaarne zou komen : hij hoopte te be-
wijzen, dat wat hij geschreven en geleerd had, hij dit
overeenkomstig zijn geweten en zijn eed als Doctor
der Heilige Schrift ter eerc Gods en voor het welzijn
der kerk had gedaan. Zijn keurvorst verkreeg voor
hem een vrijgeleide. en ofschoon verzwakt door slee-
pende koortsen, maakte hij zich reisvaardig. Zijne beste
vrienden waarschuwden hem en wilden hem volstrekt
terughouden: zij wezen op Huss, die voor 100 jaar,
trots het hein verstrekte vrijgeleide, was verbrand ge-
worden. Zijn antwoord luidde: „Indien mijne vijanden
zelfs een vuur maakten, waarvan tusscheu Wittenberg
en Worms de vlammen tot aan den hemel reikten,
zoo zal ik toch, omdat ik geroepen ben, in den naam
des Heeren verschijnen, den Hehemoth in de geopende
kaken treden, Christus belijden, en hem alleen laten
zorgen." Dat was geen menschehjkc hoogmoed, het
was de door den Heiligen Geest gewerkte moed
zijner overtuiging, om te getuigen in onbepaald ver-
trouwen op God en op de eerlijkheid zijner zaak."
Toen hij afscheid nam van zijn vriend Melanchton,
zeide hij tot dezen: „Mocht ik niet terugkeeren en
mijne vijanden mij vermoorden, hetgeen gemakkelijk
gebeuren kan, dan bezweer ik u, mijn lieve broeder!
houd niet op te leeren en in de waarheid te vol-
harden. Arbeid ondertusschen tegelijk voor mij, omdat
ik niet hier kan zijn. Gij kunt het nog beter dan ik,
-ocr page 47-
I)e moeilitje geinige
13
daarom is mijn heengaan niet een zoo groot verlies, zoo-
lang gij slechts blijft. De Heer heeft aan u een nog
geleerder krijgsknecht dan aan mij." Aldus sprak
Luther in ootmoediger zin, en inderdaad Melauchton
was menschelijker wijze een geleerder strijder, maar zoo
moedig en van God zelf geloerd als Luther was hij niet.
Getroost ving de man, die door het opperhoofd der
kerk reeds vervloekt was, de reis naar Worms aan,
begeleid door den keizerlijken heraut, K a s p e r Star m,
die hem te Wittenberg afhaalde. Onderweg stroomde
het volk uit alle plaatsen, die hij doortrok, op hem
toe en niet vreugde zag hij daarin de toegenegenheid
voor zijn werk. Hij predikte op zijnen weg in ver-
scheidene kerken, waar de opgerichte plaatsen onder
den last der toehoorders dreigden te bezwijken en men
de vensters rnoest wegnemen om de buitenstaandeu te
bevredigen. Wel kwamen hem ook geruchten tegemoet,
die voornamelijk door den aartsbisschop van Mainz
werden uitgestrooid, dat hij reeds bij voorbaat door de
rijksvergadering zou veroordeeld zijn, maar hierop sloeg
Luther geen acht. Toen hij evenwel op korten afstand,
Worms genaderd was, zond zelfs zijn vriend Spalatinus
hem een bode, met den raad om toch de stad niet
binnen te komen, omdat hem daar het grootste gevaar
bedreigde. Maar Luther liet hem antwoorden: „A1
waren er zooveel duivels te Worms. als er
pannen op de daken z ij n, toch zou ik e r
henengaan."
Toen hij dit in later tijd vertelde, voegde hij er
bij: „want ik was onverschrokken en vreesde niets.
Zoo moedig kan God den mensch maken. Ik weet
niet of ik ook heden nog zoo vroolijk en goedsmoeds
zou zijn." En ofschoon hij eerst later dit lied vervaar-
digde, reeds toen weerklonken op krachtige wijze
de tonen in zijn binnenste: Een vaste burg is
onze God !
Den 16d"» April (1521) des voormiddags kwam hij
-ocr page 48-
•14                         De moedige getuige.
iu zijn monnikskap gedoken, op oen klein voertuig
gezeten, behouden te Worms aan. Voor hem uit reed
de keizerlijke heraut in zijn ambtsgewaad en met zijn
gevolg.
Meer dan 2000 men^chen verdrongen elkander rondom
den wagen. Luther nam zijn intrek in het Duitsche
Hof, waar ook zijn keurvorst logeerde, die zich over
zijue komst zeer verontrustte.
Luther\'s aankomst toch verwekte eeue buitengewone
beweging in de stad, en nog denzelfden dag, tot laat
iu den nacht, ontving bij bezoeken van vele aanzienlijke
en voorname mannen.
Reeds den volgenden dag werd hij door den rijks-
maarschalk. lieer van Pappenheim afgehaald. Het volk
klom op de daken om hem te zien, eii in de straten
was het gedrang der toigestroomde menigte zoo groot,
dat de maarschalk hem door de huizen en tuinen der
stad naar de vergaderzaal moest geleiden. Aan de deur
gekomen, waar de beroemde krijgsheld Georg von
Frundsberg stond, klopte deze hem op den schouder,
met de woorden: „Mounikje, monnik je, gij beweegt u
op ecu pad, zooals ik en menig overste met mij, ook naar
onze meest beroemde slagvelden, niet betreden hebben.
Als gij evenwel oprecht gezind en van uwe zaak zeker
zijt, ga dan iu Gods naam voort, en wees welgemoed;
God zal u niet verlaten.\'\' Ook toen hij binnenkwam
sprak menigeen hem moed in, onder anderen met de
woorden van Jezus: Wauueer zij u leiden zullen om
u over te leveren, zoo zijt te voren niet bezorgd, wat
gij sprekeu zult eu bedenkt het niet; maar zoo
wat u iu die ure gegeven zal worden, dat spreekt.
(Mark. 13 : 11.)
Daar stond Luther dan voor de groote en schitterende
vergadering; de roomsche keizer in ziju volle majesteit,
de aartshertog, later koning i\'erdinaud, des keizers
broeder, zes keurvorsten, achtentwintig hertogen, elf
markgraven, allen in hun vorstelijk praalgewaad, veertig
-ocr page 49-
De moedigt getuige.
15
rijksstenden, dertig bisschoppen eu vele andere voor-
name heeren. Met de toehoorders die in de zaal waren
toegelaten en die daar buiten stonden, waren meer
dan 5000 menschen bijeen. Lutber was een mensch ,
en op dit gezicht wenl hij eeu oogenblik beschroomd
en klein moedig, zijn hart klopte hoorbaar.
De kanselier van het keurvorstendom Trier trad op:
hij wees Luther op zijn boeken di.\' op een bank bij
elkander lagen, en vroeg hem of hij (leze geschreven
had. Nadst Luther de boeken had ingezien, gaf hij
een bevestigend antwoord. 11e kanselier vroeg daarop
of hij bereid was, om hetgeen in die boekeu geschreven
was te herroepen. Toen zeide Luther, dat deze
zaak zoo gewichtig was, dat hij den tijd
moest vragen om zich hierop te bedenken,
waarop de kanselier spottend antwoordde, dat hij
onderweg genoegzaam tijd had gehad om zich te be-
denken. Toch werd hem zijn verzoek toegestaan tot
op den volgenden dag.
Luther keerde in zijn logies terug eu wierp zich
op de knieën. Den geheelmi nacht door bleef hij in
het gebed met zijnen God. Zijn inwendig smeeken brak
nu en dan los in luid uitgesproken woorden, die dooi
zijne metgezellen gehoord en opgeteekeud werden. Zoo
bad hij: „Ach God! ach God ! O mijn God! Gij mijn
God ! sta mij bij tegen al het vernuft en de wijsheid
der wereld! Doe Gij uw werk! Gij moet het doen, Gij
alleen! Het is toch niet mijne, maar uwe zaak ! Om
mijnentwil heb ik hier niets te doen en niets uit te
s\'aan met, deze Grooten der aarde; mijnentwege zou ook
ik goede en rustige dagen wenschen eu gaarne onge-
moeid voortleven; maar het is u we zaak Heer, die
rechtvaardig en eene eeuwige zaak is. Sta mij bij, Gij
trouwe, eeuwige God, ik verlaat mij niet op de menschen."
Den volgenden dag 11 April werd Luther andermaal
bij de rijksvergadering binnengeleid.
De kanselier van Trier vraagde hem opnieuw of hij
-ocr page 50-
])e moedige getuige.
Mi
zijne geschriften herroepen wilde, en nu was Luther
niet langer in het onzekere wat hij zou antwoorden,
hij was volkomen gerust op zijne tegenwoordigheid van
geest. Hij hield op vrijmoedige maar bescheidene wijze
eene langdurige rede over den inhoud zijner boeken.
Ten eerste betuigde hij, dat hij daarmede alleen de
eere Gods en de zaligheid der christenen bedoeld had:
voorts onderscheidde hij zijne geschriften in drieerlei
soort: in eenigen had hij geleerd van het geloof en de
goede werken, op geheel christelijke wijze: in anderen
had hij de valsche leeringen van het pausdom aange-
tast, die de oorzaak der verwoesting van de Christcn-
heid waren, en eindelijk waren cenige gericht tegen
bijzondere personen, welke de roomsche tirannieën haar
goddelooze leer verdedigd hadden. De eerste kon hij,
zooals ieder begrijpen moest, niet terugnemen, maar
ook de tweede en derde soort niet, ofschoon hij daarin
zich nu en dan wat al te heftig had uitgelaten, opdat
hij daardoor de vijanden der waarheid en hen die de
gruwelen der kerk verdedigden, niet zou sterken en
aanmoedigen. Dewijl hij echter een inensch en aan
dwaling blootgesteld was, verzocht hij, dat men liet hem
uit de Goddelijke .Schriften overtuigend zou doen
blijken, indien hij gedwaald had. Mocht dit geschieden,
dan was hij ten volle bereid en gewillig om iedere
dwaling te herroepen, en hij zelf wilde de eerste zijn
om zijne boeken ten vure te doemen. Overigens moest
men niet door menschelijke macht en wijsheid eene
eensgezindheid willen herstellen, die op een schrik-
wekkenden zondvloed van onbedwingbare gevaren, ja op
geestelijk en lichamelijk verderf moest uitloopen. —
Daar de keizer en eenige buitenlandsche heeren de
duitsche taal niet machtig waren, werd Luther ver-
zocht o:n zijne rede in het latijn te herhalen, en ofschoon
het in de overvolle zaal benauwend warm was, voldeed
hij daaraan terstond op vloeiende en sierlijke wijze.
Toen Luther zijne rede in beide talen geëindigd
-ocr page 51-
Üe moedige getuige.                            17
had hield het zwijgen in «Ie vergadering eem\'gen tijd
aan. totdat de kanselier van Trier zijne stem verhief
eii zeide: „(ieef een rond en duidelijk antwoord, of
gij herroepen wilt!"
Daaro]) deed de man (jlods zijnen mond open en
zeide: „Naardien van in ij begeerd wordt een
duidelijk, rond en eenvoudig antwoord, zoo
wil ik er een geven, dat horens noch tanden
heeft. Tenzij dan dat ik door de getuige*
nissen der Heilige Schrift, of met onbe-
dekte, heldere en klare gronden, overtuigd
e n o v e r w o n n e u w orde, zoodal m ij n gewet e u
in Gods woord wordt gevangen geh ouden —
want ik geloof noch den paus, noch alleen
d e concilie il, omdat het openbaar is, dat
zij menigmaal gedwaald en zichze 1 ven weer-
sproken hebben — zoo kan ik niet herroe-
pen; want het is noch veilig, noch raad-
zaam o in iets te doen tegen het geweten.
hlkk sta ik, ik kan nikt anders, (jod hei.pk mij !
Amen!
Aldus getuigde Luther van het alleen ge ld end e
van het goddelijke Woord in de hoogere en
eeuwige dingen.
Zijn voortreffelijke rede en zijn laatste zoo krachtige
woorden maakten een diepen indruk op de vergadering.
Veler hart klopte hem tegen. Zijn keurvorst\'inzonder-
heid had groot behagen aan hem en liet zich later
aldus uit: „O hoe schoon heeft pater Martinus voor
deu keizer en de rijksgrooten gesproken. Hij was moe-
dig genoeg, misschien al te moedig."
Luther trad af en keerde niet weder in de raadzaal
terug. Enkele vorsten gaven zich echter nog de moeite
o ui hem in bijzondere gesprekken tot herroepen te
bewegen. Zij stelden hem voor, dat hij de overheid niet
verachten mocht, maar zich naar hare uitspraken moest
schikken, en zij dreigden hem zelfs, dat als hij hard-
-ocr page 52-
M
bc moedige getuige.
nekkig bleef, de keizer hem. ongetwijfeld uit zijn rijk
zou verbannen, Luther antwoordde, dat hij de overheid in
t minst niet verachf^ maar haar gehoorzaamde in alles
wat tot haar ^mbf; behoorde; doch dat zijn leer aan
Gods oiik^jukhgaj woord moest getoetst en daarnaar
beooro^u worden, en men moest liever niet verder
"l] hem aandringen dat hij iets tegen zijn geweten zou
doen ; hij wilde liever lijf en leven afstaan dan het loutere
eil waarachtige woord van God prijsgeven. Daarom
moesteu zij verder geen moeite doen, maar hem met
vrede laten, gedachtig aan Gamaliéls woorden: Indien
dit werk uit. menschen is, zoo zal het gebroken worden,
maar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet
breken. — En ofschoon men nog niet van hem afliet,
Luther bleef onwrikbaar.
Luther ontving nu in naam des keizers de aanzeg-
ging om onder vrijgeleide af te reizen, maar onderweg
zich te onthouden van prediken of door geschriften
het volk te beroeren. Hij antwoordde: „Gelijk het
den Heer behaagt, al zoo geschiede het!
De naam des He eren zij geloofd!" Daarbij be-
dankte hij deu keizer en de steuden des rijks, zoo
onderdanig en ootmoedig als hem mogelijk was, dat
zij hem zoo genadiglijk hadden aangehoord. Hij wilde
dau ook om des keizers en des rijks wil gaarne alles
doen en lijden; slechts in dit eene moest hij worden
vrijgelaten, namelijk dat hij Gods woord vrij uit kon
belijden en daarvan getuigen.
Trots de dringende vermaningen der pausgezindeu,
dat men niet verplicht was om zijn woord te houden
tegenover een openbaren ketter, werd het keizerlijk
vrijgeleide van Luther gewaarborgd met Karel\'s woorden:
„Indien de goede trouw ook uit de geheele wereld
verjaagd ware geworden, dan moest zij in elk geval bij
den roomschen keizer te vinden zijn."
Den 2<)Sten April vertrok Luther uit Worms, ander-
maal vergezeld door den keizerlijken heraut, dien hij
-ocr page 53-
be moedige getuige.
-J-H
echter spoedig met vriendelijken dank voor zijn geleide
terugzond.
Evenals op de heenreize, predikte hij ook bij zijn
terugkeer overal waar hij doortrok ; hij had het den keizer
rondweg doen weten, dat hij zich hierin niet kon laten
binden.
Zoo welwillend als de keizer hem had laten afreizen,
zoo snel en zwaar volgde hem diens gestrengheid.
Reeds op den 8sten Mei vaardigde hij het banvonnis
over Luther uit. Daarin verklaarde de keizer, dat hij
dezen in de gestaltenis van een mensch en in een mon-
nikspij verkleedeu duivel in den ban deed, en werd
aan allen bevolen, dat na verloop van den twiu-
tigsten dag niemand hem zou herbergen, maar dat
ieder die hem vinden mocht hem gevangen moest
nemen en aan het keizerlijk gerecht overleveren, op
straffe van majesteitsschennis, met verbeurdverklaring
van al zijne goederen.
Alzoo was Luther door den paus uit de kerk en
door den keizer uit de maatschappij gestooten, maar
midden in het rijk Gods had hij eene plaats ingenomen.
VI.
Het licht op den Kandelaar.
Op den 4den Mei 1521 reisde Luther op zijnen
terugweg naar huis door het Thiiringer woud, toen in
de nabijheid van Waltershausen plotseling eenige ver-
momde ruiters op hem afsprongen, hem van den wagen
trokken, op een paard zetteden, verscheidene uren met
hem door het bosch jaagden, en hem des nachts op een
sterk gebouwd burchtslot brachten.
Verdwenen was nu de held, die zoo veler oogen
4
-ocr page 54-
5(1                    Hel licht op den kandelaar.
hopend op zich had gevestigd , niemand wist waar hij
gebleven was, vrienden en vijanden meenden dat hij
gestorven was. De vrome en uitnemende kunstschilder
Albreeht Dürer klaagde weemoedig, dat de van Gods
Geest vervulde man een offer van roomsche arglist was
geworden en riep den grootcn geleerde, Erasmus
van Rotterdam op, om in Luther\'s plaats op te
treden en diens werk verder voort te zetten. „O, Eras-
mus," schreef Dürer, „treed op voor uwen Heer
Christus!" Maar Erasmus, ofschoon hij de ellende van
het pausdom inzag, had er geen hart genoeg toe om
voor een beteren toestand in de bres te springen; hij
was geen Luther, en hij had, zooals dit later bleek,
ook geen voldoende kennis vau de iunerlijke onreiu-
heid der roomsche kerk ; hij zelf geloofde aan de natuur-
lijke bekwaamheid des menschen tot het goede en aan
de werkheiligheid.
Maar den van God aangestelden man, die de rechte
Hervormer was, ging het intusschen goed. Zijn eigen
keurvorst had hem laten overrompelen en gevangen
nemen, omdat hij, ziende het gioote levensgevaar waarin
de geachte man verkeerde, hem gedurende eenigen
tijd op eene veilige plaat* verbergen wilde.
Deze plaats was het burchtslot Wart burg bij Eise-
nach. Hier vond Luther eene kamer voor hem in gereed-
heid gebracht met allerlei gemakken, voorzien van
boeken, inkt en papier, en waar hij de beste verzorging
genoot. Hij werd genaamd Jonker George, liet zijn
baard groeien en ging als de ridders van dien tijd
gekleed. Zoo leefde de man, die de wereld bewogen
had, gescheiden van zijn ambt en zijne vrienden, ja
vau bijna alle menschen, en hij noemde daarom ook
de Wartburg zijn Patmos (üpenb. 1).
Hier echter kon hij het groote werk dat hij begonnen
had geheel ongestoord overwegen en tot eene wel over-
legde, doortastende uitvoering daarvan, zich iu zijnen
God sterkeu en nieuwen moed grijpen. Nu hem in zijn
-ocr page 55-
Hel licht op de» kandelaar.                  51
geheelen omvang voor den geest kwam, wat het zeggen
wil om als het ware eeue gehecle wereld te herschep-
pen, kan het waarlijk geen verwondering baren, dat
hem het gewicht dezer zaak zeer zwaar op het hart
lag, en dat de satan, wiens werk door het zijne met ver-
nietiging werd bedreigd, hem juist op deze plaats der
afzondering met zijne aanvechtingen tegentrad. Ja,
Luther had op den Wartburg zware geestelijke ver-
zoekingen te doorstaan, ofschoon het veilig als een
sprookje mag beschouwd worden, dat de duivel hem
eens zichtbaar zou verschenen zijn en hij toen met zijn
inktkoker naar den booze zou geworpen hebben. Intus-
scheu streed hij tegen iederen aanval van den vorst der
duisternis met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods
Woord, en met het andere wapen, dat hij zoo uitnemend
hanteerde, het vurig gebed tot zijnen God. Zoo worstelde
hij steeds, totdat de zege was behaald, en bij strijd en over-
wiuuing klom gedurig zijn moed. Van den Wartburg
schreef hij: „Gave God, dat wij waardig bevonden
wierden om door den paus verbrand of gewurgd te
worden, opdat ons bloed ten hemel mocht schreien om
het gericht te verhaasten, zoodat het einde genaakt!
Indien wij echter niet waardig zijn door ons bloed te
getuigeu, laat ons dan Hem aanroepen, en bidden om
de genade van door wandel en woord te mogen belijden,
dat Jezus Christus alleen de Heer is en onze God,
die gezegend zij tot iii eeuwigheid! Amen.
Nu, met ziju woord en wandel beleed hij ook den
Heer wel ijverig op den Wartburg. Vlijtig predikte hij
voor de bewoners van den burcht, die den vromen,
geleerden, en door en door geestelijken ridder met
niet geringe verbazing beschouwden.
Voorts stelde hij meerdere kleine geschriften op, b. v.
een boekje tegen de oorbiecht, een over het misbruik
der mis, en een over de kloostergeloften. Ook begon
hij hier zijn kerk postille te schrijven, d. i. zijne pree-
ken over de Zondags-evangeliën en epistelen. Maar
-ocr page 56-
5<J                    Het licht op den kandelaar.
ziju hoofdwerk dat hij op dezeu rotsburcht aanving
eu waarmede hij op bewonderenswaardige wijze vor-
derde was — de Vertaling van den Bijbel.
Zoo zien wij Luther, hoe hij in zijne afzondering
en eenzaamheid het ware licht op den kandelaar plaatste,
opdat het heinde en ver zou kunnen schijnen in landen
eu zielen.
Luther was in zekeren zin op den Wartburg als
onder een korenmaat geplaatst; maar „hij was niet
„het licht". „Ik ben niets", zeide hij. Maar ook het
waarachtige Licht, het eeuwige Woord des Heeren,
was toen niet minder onder eeu korenmaat geplaatst, het
was bedekt door de vreemde talen waarin het geschreven
was en die het volk niet verstond. De duitsche moe-
dertaal waariu Luther het overbracht, was dus. om
zoo te zeggen de kandelaar, waarop hij het heerlijk
licht van het eeuwige Woord voor het volk plaatste.
Het was eene grootsche, waarachtig goddelijke ge-
daehte van Luther, om de Heilige Schrift te vertalen.
Terwijl dit Boek der boeken voorheen slechts toegauke-
lijk was voor eenige weinige geleerden, werd het nu
aller gemeengoed. Het geheele volk, jong en oud, in
hoogheid of nederigheid gezeten kou uu zelf scheppen uit
de bron der goddelijke waarheid, en zich daardoor het
best overtuigen van de dwalingen des Pausdoms, zich
zelven onmiddellijk bouwen op het rechte, allerheiligste
geloof, eu zich wapenen tegen allerlei nieuwe dwaalleer,
die mocht opkomen.
Hoe klopte Luther\'s hart, toen hij het werk ter hand
nam! Hij schreef aan een vertrouwd vriend: „Dit
Hoek alleen verdient in alle talen te worden ge-
lezen, in aller handen eu onder ieders oog te komeu,
te dringen in de ooreu der geheele wereld." Op deu Wart-
burg vertaalde hij het geheele jN\'ieuwe Testament, be-
uevens meerdere psalmen. Laat mij hierbij tegelijk
de mededeeling b\'jvoegeu, op welke wijze de duitsche
Bijbel in zijn geheel tot staud kwam.
-ocr page 57-
Het licht op den kandelaar.                  53
Het door Luther op deu Wartburg bewerkte ge-
deelte bracht hij mede naar Wittenberg, om het daar,
met ziju geleerde vrienden nog eens te herzien, en hij gaf
in 1522 het nieuwe Testament in druk. Hierop zette
hij zich terstond aan het Oude Test amant en vertaalde
het, in beraad met zijne vrienden, van het begin tot
het einde. Dit kwam echter eerst stukgewijze, naardat
enkele boeken gereed waren, in het licht, en pas in het
jaar 1584 verscheen voor het eerst de geheele Heilige
Schrift in de duitsche taal.
Waarlijk, wij kunnen voor dit werk tot in eeuwig*
heid God niet* genoeg danken. Het was een zeer
moeilijk werk. Luther verklaart, dat hij menigmaal
gedurende twee, drie en vier weken, voor een enkel
woord heeft gezocht naar de juiste beteekeuis in de
duitsclu taal; dat hij vaak bij het boek ,lob met
Melanchtoii en Aurogallus vier dagen aan de vertaling
van drie regels had besteed, en, waar wij nu als over
een glad geschaafden vloer heenglijden, daar heeft hij
met zijne vrienden onder zweet en angst alle hinder-
palen moeten wegruimen. Maar het is hem ook heerlijk
gelukt. De vertaling is zoo zuiver en getrouw, zoo
helder en verstaanbaar, zoo kernachtig en krachtig,
\'zoo vloeiend en welluidend, dat men daarin niet alleen
den grooten geleerde en in het bijzonder den meester
en herschepper der duitsche taal herkent,
met wien niemand zich kan vergelijken, maar waarin
men ook ten duidelijkste deu goddelijk en bijstand moet
ontdekken. Melanchton noemt haar „een der grootste
wonderwerken, hetwelk blijken zal dat God door Dr. Maar-
ten Luther tot op het einde der wereld heeft gewrocht."
Voorzeker is er nog Ljeene vertaling der Schriften
verschenen, welke die van Luther overtreft, en daarom
wordt zij ook met recht onvergelijkelijk genoemd.
God heeft Luther\'s gebed en arbeid bij deze vertaling
beloond. „Want," r/egt hij, „ik kan met een goed geweten
getuigen, dat ik met de grootste getrouwheid daarbij alle
-ocr page 58-
54                  Hel licht op den kandelaar.
vlijt heb betoond en er uooit eene enkele booze gedachte
in mij is opgekomen. Ik heb er geen penning voor geno-
teu, en mijn God en Heer weet, dat ik er mijn eigen eer
niet in gezocht heb, maar het werk heb verricht ten
dienste der beminde christenen en tot eer van Hem, die
in du hoogte gezeten is, en die mij op ieder uur zoo-
veel goeds bewijst, dat wanneer ik ook duizendmaal
ďneer en vlijtiger had gearbeid, ik daarmede nog geen enkel
levensuur, of mijne gezonde oogen zou verdiend hebben.
Het is alles zijne genade wat ik ben en heb; ja, het is
zijn dierbaar bloed en angstzweet, daarom moet ook,
gelijk (iod dit wil, alles in allen Hem met hartelijke
vreugde dienen, tot zijne eer."
Zoo spreekt Luther. Maar menschelijker wijs zeggen
wij: Wanneer deze man ook niets anders had gedaan
als den dierbaren Bijbel vertaald, dan zou dit alleen
reeds waardig zijn, dat zijn naam genoemd wordt van
geslacht tot geslacht, tot aan de voleinding der tijden.
De in het duilsch vertaalde Bijbel werd ontelbaar
vele keeren gedrukt. Bij de eerste maal werden reeds
honderdduizende exemplaren verspreid, en sedert 1534
verliep er bijna geen jaar, waarin geene nieuwe drukken
moesten worden uitgegeven. Weldra werd hij ook uit
het Duitsch overgebracht in andere talen, b. v. de
Nederlandsche, Engelsche, Wendsche, Poolsche, Zweed-
sche, Deensche enz., waaruit men gemakkelijk kan
besluiten, hoe ver door haar het Woord Gods ver-
spreid (311 de raad Gods tot onze zaligheid werd
bekend gemaakt. O, wat al milliöenen zielen zijn daar-
do»r verlicht, getroost en geheiligd geworden, en tot het
eeuwige leven gebracht; welk een onberekenbare zegen
werd daardoor gesticht! Laat ons daarom, naar de
vermaning van den vromen vorst George von Anhalt, —
die zich zoo innig verheugde, dat de heilige David en
de heilige profeten nu tot ons konden spreken alsof
zij bij onze moedertaal geboren en opgevoed waren, —
laat ons „God voor zooveel genade danken en Hem
-ocr page 59-
Het licht op den handelaar.                  55
bidden, dat wij deze vertaling lief en waard houden,
haar bewaren, en haar onvervalscht mogen overleveren
aan het nageslacht."
Wij moeten echter tot den Wartburg terugkeeren.
Luther betoonde zich alzoo ook hier onvermoeid in het
door God hem opgedragen werk. Hij bleef er slechts tien
maanden, maar hij arbeidde in dit korte tijdsverloop,
waarbij gedurig terugkcerende zielestrijd en lichamelijke
zwakte hem kwelden, zooveel, dat wij er ons over moeten
verwonderen. Hoeveel hij echter ook deed, zelf rekende
hij nooit genoeg te hebben gedaan.
Ook oordeelde hij steeds dat zijne droefheid over de
kerk niet groot genoeg was. Haar jammerlijke toestand
ging hem wel smartelijk ter harte, maar toch was hij ver-
toornd op zich zelven, dat hij daarover vaak zoo onver-
schillig kon zijn. Aan Melanchton schrijft hij. „Hoezeer
verwensch ik mijne gevoelloosheid, dat ik niet in
tranen uitbarst over dat afschuwelijk antichristelijke
rijk van den paus. opdat ik ook met mijne tranen de
verslagen zonen mijns volks mocht beweenen." Maar
toch heeft hij op zijn Patmos veel geweend, en ook
door zijne tranen en zijn vurig smeeken tot God de
zaak der kerk krachtiglijk gediend.
fntusschen ging het te Wittenberg niet malsch toe.
Professor Karlstadt, die tot hiertoe geheel aan de zijde
van Luther had gestaan, richtte, door een tuimelgeest
bevangen, eene betreurenswaardige wanorde aan, waarbij
de magister Didymus zijn helper was. Door hen
opgehitst, drongen de studenten de kerken binnen;
verdreven met geweld de priesters die bezig waren
met het lezen der mis van het altaar weg, en jaagden
het volk dal de mis nog bijwoonde uit de kerk.
Missen te lezen en te hooreu is zeker verkeerd, maar
dit middel om het misbruik te weren is stellig nog .ninder
goed. Voorts gaven zij hun ergernis lucht over de
heiligenbeelden, die voorzeker een onrechtmatige over-
wicht iu de kerken hadden verkregen, doch hieraan
-ocr page 60-
5fi                  Het licht op den kandelaar.
waren die beelden zelf onschuldig. Zij zijn ongetwijfeld
goed in de kerken „als gedachtenisbeelden van ge-
trouwe getuigen," zooals Luther het noemt, waardoor
men van zeer heilzame gedachten kan vervuld worden,
en waarbij men zich slechts voor hunne vereering heeft
te wachten. Maar Karlstadt en zijn helpers braken er op
los eii wierpen ze zonder genade uit den tempel. Dit
veroorzaakte opstand en groot rumoer, en kon slechts
van nadeeligen invloed op de Hervorming zijn.
Melanchton en Jonas, de eenigeu die met Luther\'s
verblijf bekend waren, gaven dezen in hunnen zielsangst
bericht van het gebeurde. Toen besloot Luther terstond
om persoonlijk weder op te treden en de rust te herstel-
len. Hij liet dit onverwijld aan zijne vrienden weten eu
troostte hen met de woorden: „Ik twijfel niet, of wij
zullen de twee rookende brandhouten zonder zwaard-
slag of bloedvergieten uitblusschen.
Alzoo zeide de ridder zijn burcht vaarwel; „want
de nood was hem opgelegd." Daarmede stelde hij zich
gerust, en hij bekommerde zich niet om het levens-
gevaar, dat den gebannene en vervloekte bedreigde; dit
vreesde hij uiet. maar wel zag hij er tegen op, om
door het verlaten van zijne wijkplaats, het verbod
van den keurvorst te overtreden. Onderweg schreef
hij dezen een brief van verontschuldiging, waarin hij
hem den nooddwang der zaak voorhield en tegelijk
deed opmerken, dat hij de bescherming van zijne keur-
vorstelijke genade niet langer begeerde, waut dat hij
eene veel hoogere bescherming genoot; „ja", schreef hij;
„hij vermocht misschien eerder en beter zijne keurvorste-
lijke genade te beschermen dan zij hem, want zijn
geloof was sterker."
Op den 7fton Maart 1522 verscheen hij plotseling
te Wittenberg, onder het onbeschrijfelijke gejubel van
de Universiteit en de bevolking der stad. Zeven dagen
achtereen predikte hij toen tegen de gepleegde baldadig-
heden, met ernst en liefde, in bevredigendeu zin. Hij
-ocr page 61-
Het licht op den kandelaar.                  57
bewees, met een diep inzicht iu de Heilige Schrift en met
overredende kracht, hoe het geloof zich moet vasthouden
aan Gods Woord, en dat men dit ook met den mond moet
belijden, doch dat men niemand en tot niets mocht dwin-
gen, maar een iegelijk Gode moest worden bevolen; hoe
de liefde eischte om geduld te hebben met de zwakken,
totdat ook zij bevestigd werden in het geloof, en dat men
allerminst met vuisten moest slaan, om de dwaling te ver-
drijven. Want „wanneer het Woord Gods maar eerst
het hart aangrijpt, dan gaat alle afgoderij en ongod-
delijk wezen van zelf te gronde, zonder eenig razen of
geweld."
Alleen iu de kracht des Geestes herstelde Luther
in korten tijd weder volkomen de rust en orde. Didy-
mus bekeerde zich geheel en zelfs Karlstadt trok zich
tijdelijk terug. De keurvorsl duidde Luther zijn vrij-
moedig schrijven en eigenmachtige haudeling niet ten
kwade, maar versterkte zich met diens krachtig geloof.
Zoo was Luther dan uu weder in het midden van
zijn werk op de rechte plaats, en het Woord Gods
wies en breidde zich uit.
Iu het volgende jaar deed Luther twee stappen,
waardoor hij, de vijand van alle ouordelijkheid en
ongebondenheid, zich nu ook geheel en volkomen los-
maakte van alle valsche heiligheid.
In het jaar 1524 onttrok hij zich aan de kloos-
terbanden. Tot uu toe was de professor nog tegelijk
Augustijner monuik gebleven. Maar het klooster was
ontruimd geworden ; reeds een paar jaren vroeger hadden
alle monniken, behalve de prior en Luther het verlaten,
hetgeeu ongetwijfeld overeenkomstig Gods wil was.
In den beginne waren de kloosters zeer achtenswaar-
dige eu weldadige inrichtingen, van waar uit het Chris-
tendom ouder onze heidensche voorvaders verbreid
werd, en de beschaving doordrong ook tot de nog in
ruwheid verzonken volkeu van Europa. Zij waren intus-
schen inrichtingen van menschen; want de Schrift kent
-ocr page 62-
Het licht o/j den handelaar.                  58
ze niet, hoewel zij in den aanvang niet tegeu haar
uangekaut, maar op zich zelve prijzenswaardig waren
en tot grooten zegen. Maar, als raenschelijke instel-
lingeu moesten zij naar den raad Gods slechts voor eenen
tijd dienst doen, zij behoefden niet altijd te blijven
bestaan, en nu hadden zij reeds sedert lang hunne
roeping vervuld. Zij waren dan ook geheel ontaard,
kweekplaatsen van luiheid, brasserij en ontucht ge-
worden, en de algemeen verspreidde en aangenomen
dwaalleer, dat het leven binnen hunne muren heiliger
was dan daar buiten, ja een zondendelgend en de
zaligheid verdienend leven was, maakte hen nog boven-
dien tot aanstoot en groote ergernis. Het was daarom
een Godgevallig en van God bevolen getuigenis voor
de evangelische waarheid, toen Luther op den 9<len
Uctober zijn monnikskleed aflegde, eu in een priester-
gewaad, gelijk dit tot nu toe door de protestautsche die-
naren van het Evangelie gedragen wordt, in de kerk
verscheen.
Maar een nog gewichtiger en meer opzienbarende
schrede deed Luther in het volgende jaar, toen hij in het
huwelijk trad. Reeds voorlaug had hij het verwer-
pelijke van het coelibaat aangetoond, ofschoon hij,
hetgeen van zelf spreekt, daarbij niet gezegd had, dat
ieder geestelijke zich in den echt ui oes t begeven. Hij zelf
had de gave verkregen om ongehuwd te kunnen leven
en daartoe had hij zich ook met goeden wil verbonden.
Thans werd hij echter door zeer velen dringend ver-
zocht, om den gehuwden staat, als eene goddelijke
instelling, ook daardoor te eereu, dat hijzelf zich in
den echt verbond, en alzoo zijne leer, dat ook de
geestelijken vrijheid hadden om daarin te leven, tot ver-
sterkiug van vele zwakke zielen, met zijn voorbeeld
zou bevestigen. Daarbij kwam nog het bijzonder ver-
langen van zijnen vader, die gaarne nakomelingen van
hem wenschte, hetgeen wel allermeest bijdroeg om hem
tot het huwelijk te doen besluiten. Hij wilde zijn lieven
-ocr page 63-
Hel licht op den kandelaar.                  59
vader, wien hij door zijue ongehoorzaamheid te Erfurt
zoo diep bedroefd had, nu daarentegen door gehoor-
zaamheid grootelijks verblijden.
Daarom verkoos hij tot zijne vrouw eene klooster-
linge, Catharina van Bora, uit een oud-adellijk
maar verarmd geslacht, die sedert zij de cel verlaten
had, ten huize van een zijner vrienden te Wittenberg,
stil en ingetogeu geleefd had; hij beloofde, in den naam
der heilige Drieëcnheid, om een rechtgeaard christelijk
huwelijk met haar te beginnen, en liet zich op den
]3<ien Juni 1525 met haar verbinden. Hij ging echter
daarbij geheel te werk op zijne eigenaardige wijze, en
om althans alle voorafgaand gepraat en geroep over
dezen stap te keeren, sloot hij den band zoo onvoor-
ziens, dat zelfs zijne beste vrienden daarvan te voren
niets vernamen.
Met hoedanigen zin hij den huwelijksstaat aanvaardde,
laat zich opmaken uit de woorden aan eeu zijner
vrienden gesel»reven: „Bid voor mij, dat God deze
nieuwe levenswijze heilige en mij tot een zegen doe
zijn." — Zijn echt was dan ook eene heilig gehoudene,
door God hoog begenadigde en zeer gelukkige verbin-
tenis. Lutlier was een rechtschapen echtgenoot, een
waar vriend, een verstandig leidsman, een hechte steun
voor zijne vrouw. En hij roemt Catharina, als „eene
zeer volgzame vrouw, in alles hem gehoorzaam en voor
hem geschikt, meer dan hij had durven hopen." Hij
prijst haar, als „eene vrome, vriendelijke, godvreezende
en huiselijke gemalin, met wie hij in vrede leefde, en
die hij al wat hij bezat, zijn lichaam en zijn leven,
toevertrouwde.-\' In zijn testament geeft hij haar nog
het getuigenis, „dat zij hem als eene vrome, trouwe
en eerlijke gemalin altijd lief en waard is gebleven."
Hij had zijn Catharina zoo lief, dat hij eens zeide,
haar niet voor het koninkrijk Frankrijk, noch tegen
de schatkameren van Venetië te willen ruilen. — God
zegende dit huwelijk met zes kinderen, drie jongens
-ocr page 64-
60                  Hel licht op den kandelaar.
en drie meisjes. Van deze stierven twee meisjes op
jeugdigen leeftijd en de anderen groeiden op tot eer
en tot vreugde hunner ouders. Reeds als kleine kin-
deren waren zij Luther\'s grootste vreugde. Deze ernstige
en krachtvolle man bezat zulk een kinderlijk gemoed,
dat hij zonderling eenvoudig met zijne kinderen kon
spelen en schertsen. In den huiselijken kring genoot
hij steeds eene opwekkende rust van zijne drukkende
zorgen, zijn arbeid en zijn strijd, en hij verliet altijd
de kinderkamer, toegerust met nieuwen moed en met
veerkracht voor den arbeid in het studeervertrek, of het
werk, dat hem riep in de veel bewogen wereld.
Vil.
De dwaalgeesten.
Wij hebben reeds gezien, dat Karlstadt en Uidymus
een heftigen storm hadden doen opsteken. Maar in het-
zelfde jaar van Luther\'s huwelijk, woelden nog andere en
erger onstuimige lieden, die in opstand kwamen tegen de
van God gestelde overheid, welke men in alles wat tot
het tijdelijk leven behoort gehoorzamen moet, ook al
komt ons dit op eenig lijden te staan.
Reeds voor den tijd der Hervorming kwam hier en
daar de boerenstand in verzet, ofschoon deze in vorige
tijden in veel ongunstiger omstandigheden dan nu ver-
keerde, toen hij voortdurend door de vorsten, den
adel eu de geestelijkheid onderdrukt werd. Heereu, die
vreemd wareu aau rechtvaardigheid en welwillendheid,
waren er zeker ook in Luther\'s tijd, zooals b. v. de
verkwistende en heftige hertog Ulrich van Wiirtemberg,
die zijne onderdanen op harde wijze bejegende, en door
de zoodanigen werd dan ook telkens op nieuw de ontevre-
-ocr page 65-
6]
De dwaulgeezten.
denheid eu weerspannigheid opgewekt. — Hierbij kwain
het opflikkeren van gruwelijke dwaallichten; er traden
leermeesters uit de school des satans op, die het volk een
valsch begrip van de evangelische vrijheid in-
prentten eu alzoo het oproer op schromelijke wijze in de
hand werkten. De ware evangelische vrijheid, gelijk
Luther haar leerde, bestaat in de vrijheid van meusche-
lijke instellingen bij godsdienstzaken, vrijheid van gewe-
ten in des menschen staat voor God; maar de valsch e
apostelen der vrijheid predikten haar, als een vrijmaking
van de wereldlijke overheid eu hart) wetten. Het volk
hoorde hen met groote begeerte aan, en deze leer bleek
weldra volkomen eenstemmig te zijn met de lusten van
het verdorven en onwillige hart.
In het jaar 15-25 brak de opstand der vereeuigle
boeren in Zwaben uit. Zij begeerden van hunne over-
heid niet slechts vrijheid van godsdienst, die, ua de
verjaging van Hertog Ulrich uit Würtemberg, welke stad
nu onder keizerlijke heerschappij stond, geheel onder-
drukt was, maar ook bevrijding van tienden eu andere be-
lastingen, opheffing van alle heerendieusten, en het recht
om te visscheu, te jagen en hout te hakken, waar zij
dit wilden, hetgeen hun natuurlijk niet werd toegestaan.
Toen spanden zij samen, eu hunne benden trokken het
land door, gewapend met zeissen en dorschvlegels,
zwaarden en buksen; zij plunderden en verbraudden
burchten en kasteelen, eu vermoordden de inwoners.
Aldus ontbrandde de bekende Boerenkrijg.
Luther, met zijn trouw hart, gaf een roepstem tot
vrede in het licht, waarbij hij, als een kloek man, uit
Gods Woord de opstandelingen onderwees eu met
heiligen ernst vermaande om hunnen goddeloozen weg
te verlaten; eu ook den heeren herinnerde hij daarin
op krachtige wijze aan het onrecht, waaraan zij zich vaak
schuldig maakten jegeu huune onderdanen, eu hij beval
hen met de meest mogelijke warmte, gerechtigheid en
zachtmoedigheid aan. Maar ditmaal werd naar den grooteu
-ocr page 66-
62
De dwaal.gee.n.
volksman door het volk niet geluisterd. Het oproer
verbreidde zich al meer en werd gedurig heftiger.
Het brak los ook in Frankenland en in de landen van
den Main, de Elzas, Hessen, en bijna door geheel
Duitschland Overal trokken op roof en bloed beluste
benden het land door; overal verbrandden zij de burch-
ten, de kloosters en de verblijven der priesters.
Ziehier een der vele voorbeelden, hoe deze vrijheids-
helden te werk gingen, en welk een ontzettenden smaad
hunne handelingen wierpen op het Evangelie, dat velen
daarbij telkens in den mond hadden.
JJe Zwabenschc boeren veroverden de belegerde stad
Weinsberg. In deze stad namen zij zeventig ridders
en .onder hen den graaf von Helfenstein gevangen. Zij
plaatsten de edellieden in een kring van vooruitgestrekte
spiesen en doorboorden hen allen met duizende stekeu
onder luid gejubel. Des graven gemalin wierp zich
voor hen op de knieën en — haar tweejarig kind hun
voorhoudende — smeekte, weende en kermde om er-
barming voor den echtgenoot en vader; maar zij werd van
de plaats geschopt en de graaf onder gejuich vermoord.
Deze gruwelen wekten natuurlijk algeheele bekom-
meriug op bij hen, die nog een christelijk, ja, ware
het ook slechts menschelijk gevoel, omdroegen. Luther
schreef een tweede boekje ter zake, onder den titel:
„Tegen de roof- en moordzuchtige boeren," waarin
hij den raad geeft om de dolle boeren als dolle honden
dood te slaan. Zoo geschiedde het ook, en aan de
onuitsprekelijke kwaadaardigheid werd weldra een einde
gemaakt. Het Zwabenschc Bond (een verbond van steden
en edelen) bracht een leger op de been, en onder
aanvoering van den dapperen veldheer Georg Truch-
sesz von Waldburg werden eerst in geheel Zwabeu
de boereu zeer spoedig verslageu; toen verbond de
held zich met den keurvorst van de Pfalz, en gezamenlijk
trokken zij nu door Erankenlaud en overmeesterden
ook daar de opstandelingen in korten tijd. Aldus
-ocr page 67-
De dwaalgeesten.
83
verleende God aan de door Hem gestelde overheid
eeue schitterende overwinuiug, en de dwaze boeren ver-
vielen met hun gewaand of werkelijk lijden van kwaad
tot erger.
Wij moeten nu nog in het bijzonder wijzen op een
ander oproer, dat namelijk in het jaar 1525 in Thü-
ringen uitbarstte. Melauchton heeft dezen opstand voor
de geschiedenis bewaard, en wij laten er een uittreksel
vau volgen, om vooral te wijzen op den dwaalgeest
die aan het hoofd dezer beweging stond.
Ln het lieve Thüringsehe stadje Altstiidt leefde een
pastoor Thomas Münzer genaamd. Hij was wel onder-
wezen in de Heilige Schrift en met een fraai rede-
naarstalenl begaafd. Maar de duivel trok hem van
de Schrift af en neigde zijn geest naar de looze ge-
dachten van zijn hart, die volgens zijne bewering bijzondere
goddelijke openbaringen zouden ziju. Deze profeet pre-
dikte nu tegelijkertijd tegen den paus en tegen Luther.
])e laatste was volgens hem slechts een letterknecht en
had „den Geest" niet; hij noemde hem, „het zielloos,
lui-levend vleesch van AVittenberg" — »lui-levend\'\',
omdat Luther zich tegen alle gewelddadigheden ver-
zettede. Luther had, naar zijn zeggen, een veel te klein
veld aan de christelijke vrijheid overgelaten. De geheele
wereld behoorde aan de geloovigen, en alle leden van
het Godsrijk moesten in alles gelijk zijn. Daarom
mochten er voortaan geen heeren en knechten, geen
rijken en armen meer zijn. Hij overlaadde de vorsten met
scheldwoorden en vervloeking, onder de beschuldiging,
dat zij den geringen mau onderdrukten, belastten,
mishandelden en uitzogen, opdat zij zelveu te beter
konden praleu, slempen en brassen; men behoefde hen
niet langer te gehoorzamen. Hij was vau God bestemd
om een christelijk bestuur op aarde in te voeren, enz.
De opgewonden geestdrijver werd in 1523 Altstiidt
uitgejaagd; waarop hij naar Neurenberg vertrok, maar
ook daar werd uitgestooteu. Na her- en derwaarts zwerven
-ocr page 68-
Be dwaalgeesten.
64
keerde hij naar Thüriugen terug eu trok hij de stad
Mühlhausen binnen, waar men hem aanhing. De
gemeente stelde hem tot haar voorganger aan, maar
de raad der stad verzette zich tegen hem. Thomas
zette daarop met de hulp der burgerij den raad af, eu
nu „behield hij de rechtsspraak zich voor: hij beschikte
on bestuurde, naar de openbaringen die hij van God
ontving."\' De geestelijke goederen verklaarde hij ver-
beurd ten bate van het algemeen en de bezittingen
van enkelen verklaarde hij als het gemeengoed van
allen ; de armen haalden bij de rijken wat zij wilden,
zonder eenigen dank of godsloon. Het gepeupel ver-
koos in zijn moedwil niet langer te werken, en Müu-
zer\'s roem eu aanhang werden gedurig grooter. Zoo
woelde en werkte hij in de stad gedurende een klein
jaar, toen hij vernam, wat de boeren in Zwaben eu
Frankenlaud uitvoerden, en ook hij begon los te bre-
ken. Hij predikte nu, dat de tijd gekomen was, waarin de
geheele wereld de heerlijke vrijheid der kinderen Gods
zou genieteu. Hij verzond brieven i.aar alle zijdeu,
waarin „hij, Thomas Miiuzer, de knecht Gods, met
het zwaard vau Gideou gewapend" alle goede chris-
teuen opriep, om met hem „op de vorsten los te slaau
als op een aambeeld, dat het klonk eu wederklonk,
en om het zwaard druipend te houden van hun bloed enz."
Het volk liep hem bij hoopen na: allen wilden een vrij,
gelukkig en heerlijk leven hebben, en Miiuzer legerde
zich met vele duizenden op een berg bij Frankenhausen.
De vorsten van Saksen, Hessen en Brunsivijk trokken
tegen hem op met 1500 ruiters en eenig voetvolk.
Zij ontfermden zich over het arme volk eu zouden
boden tot heu met de waarschuwing, om als vreedzame
mannen terug te trekken eu den raddraaier slechts
aan hen over te leveren. Maar Münzer, de bloedpro-
feet, hitste het volk op om zich tegen de tirannen
te verdedigen. „Hij zou al hunne kogels in zijne mouwen
opvangen:" „Ziet," riep hij uit, „God geeft ous een
-ocr page 69-
De dwaalgeeslen.                           65
teekeu dat Hij ons ter zijde staat! Ziet deu regenboog,
hij is ons het teeken der overwinning!" De rebellen
voerden namelijk een regenboog iu hunne banier, eu
juist op dat oogenblik vertoonde zich een regenboog
in de wolken. Toen werden de afgezanten der vorsten
met hoon overladen, weggezonden en een der vredeboden,
een jeugdig edelman, doorstoken. Hierop bereidden de
vorst eu zich tot den aanval en hunne manschappen
stormden met verbittering op het volk los.
Thomas deed geen enkel wonder en de hemel even-
min, en nu liet het volk deu moed zinken. De minsten
vochten, de meesten zongen geestelijke liederen, terwijl
de vorsten eene vreeselijke slachting onder hen aau-
richtten, 5000 van beu bleven op de plaats; 300
werden in Frankeuhausen gevangen gezet en daarna
onthoofd; de overigen wisten zich door de vlucht te
redden.
De snoever Miinzer werd te Frankeuhausen in een
bed op den vloer van een der huizen gevonden en hcui
voerde men terug naar de plaats zijner heerlijkheid,
Miinchhauseti, waar hij ua vele folteringen te hebben
ondergaan, onthoofd werd.
Melanchton voegt aan \'t slot van zijn verhaal dezer
gebeurtenis de leering toe: 1 dat men geen geloof
moet hechten aan hen die zich beroemen, buiten de
Heilige Schrift goddelijke openbaringen te hebben
ontvangen; 2 dat men zien mocht, hoe zwaar de ongc-
hoorzaamheid en het oproer tegen de overheid wordt
gestraft. Mochten ook de menschen van onzen tijd
zich deze opmerkingen ten nutte maken!
Zulke giftplauten, die naast den edelen boom der
Hervorming ontsproten, moesten intusscheu Luther
en alle evangeliseh-geziudeu met diepe smart vervullen,
niet alleen ter wille van het arme verblinde volk, maar
ook om het heilige werk eu de schade die de goede
zaak daardoor leed; want hoezeer het tegendeel ook
daghelder moest blijken, riepen toch de onverstaudigen
5
-ocr page 70-
66                           De dwualgeesten.
en de kwalijk gezinden overal uit, dat deze woeker-
]>liinten gelijk waren aan den boom zelven. Zoo schreef
een zekere Dr. Mensziug naar Goslar. „Nu Luther\'s
leer in de wereld is, raakt gij van het oproer niet
ontslagen. Verslaat, hangt en wurgt daarom (de evan-
gelischen) zooveel gij slechts kunt." Maar toch had trots
deze verdachtmakingen de zaak Gods haar voorspoe-
digeu loop, en hierin was het oubedriegelijk teeken te
zien, dat de Hervorming wel waarlijk een werk uit
(iod was.
VIII.
De Martelaren.
Laat ons de oogeu van deze jammerlijke verschij-
ningen afwenden en thans vestigen op eene hoogst ver-
kwikkende keerzijde; op edele, waarachtig vrije en
uitnemende christenen, die het zuivere geloof beleden,
het als een heiligdom in hunne harten bewaarden,
het moedig tegenover iederen vijand beleden, en het
goedsmoeds met hun dood bekrachtigden.
Het goddelijk licht, dat van Wittenberg uitging
kon wel niet terstond geheele volkeu verlichten; maar
het was toch reeds spoedig in Duitschlaud en andere
lauden in de harten vau velen doorgedrongen en
had hen in nieuwe meuscheu herschapen. Dewijl echter
altijd en overal de tegenkanting der wereld zich roerde,
en de toorn van het Babel der zonde heeft gewoed,
waar hem slechts de aardsche machten ten dienste
stonden, zoo geschiedde het ook, dat reeds spoedig bij
den aanvang der Hervorming\'en in haren voortgaug,
op verscheidene plaatsen hevige vervolgingen ontstonden
tegen de belijders vau het Evangelie, en deze zeer
dikwijls hun leven daarbij moesten laten. Laat mij u
-ocr page 71-
De martelaren.
KI
eenige vau hen voorstellen; hunne namen zijn het
waardig, dat zij door de nakomelingschap in eere wor-
dcn gehouden.
In het jaar 1523 werden te Brussel twee Luthersch-
gezinde Augustijner monniken, Hendrik Voes en
Jau vau Esch verbrand en hun dood werd door
Luther in een wonderschoon lied bezongen. — Den-
zelfden dood onderging in hetzelfde jaar .lohan Cle-
rikus in Frankrijk. — In 1524 stierven voor hun
allerheiligst geloof Hendrik vau Zutphen in het
Dithmarschen en Casper Tauber te Weenen. In
1525 bestegen Jacob Pa va na in Frankrijk en
•lohannes Piston\'us in de Nederlanden om Jezus\'
wil den brandstapel. — In 1526 werd J o hannes
Salicet te Dantzig tegelijk met dertien andere Lu-
theranen om des Evangelies wil onthoofd. — In 1527
verheerlijkte Leonhard Kaiser in Beijeren als
ten getrouw getuige den Heer in den marteldood. —
In 1528 liet Patrick Ham il ton, een uit koninklijk
bloed gesproten Schot, die te Wittenberg had gestu-
deerd, zijn leven in de vlammen van den houtmijt. — In
1529 voeren Adolf Klarenbach en Peter ďlij-
stetten te Keulen als in een vurigen wagen ten hemel.
Bij hunnen gang naar den brandstapel zeide de laatste:
„Mijn hart is zoo vroolijk binnen in mij, dat ik niet
geloof, hoe eenige vreugde der wereld aan deze mijne
vreugde kan gelijk zijn!"
Deze zijn de merkwaardigste namen van een aantal
jongeren des Heeren, die hun leven niet te dierbaar
hebben geacht om in den dood te gaan voor Hein, die
door zijne zelfs-offerande aan het kruis het eeuwige
leven voor heu had verworven, en die uu met vreugde
en lofzingeud hun tijdelijk leven wederkeerig ten otter
brachten. Het zou gemakkelijk vallen nog meerdere
namen te noemen, maar ik wil liever eeuige nadere
bijzonderheden mededeeleu van een der genoemden
die in 1527 hun leven lieten. Gelijk Melanchton de
-ocr page 72-
De martelaren.
68
geschiedenis van den gruwelijkeu dwaalleeraar Müuzer
voor ons heeft bewaard, zoo heeft Luther de geschie-
denis beschreven van eeuen martelaar, die ornschenen
was van de klaarheid des Heeren. Wij moeten ons
echter ook hier met een uittreksel tevreden stellen.
Leonhard Kaiser was een geestelijke te Watze.i-
kirchen in Oud-Beijeren. Ook hij kreeg Luthers\' ge-
schriften in handen ; hij overtuigde zich van de daarin
verkondigde waarheid en trad hierna met de leer van
het Evangelie openlijk op. Toeu zijn bisschop te Passau
hiervan kennis kreeg, liet deze hem gevangen nemeu,
maar op zijne belofte dat hij Luther\'s leer zou ophou
den te prediken werd hij weder losgelaten. Eeue andere
leer te verkondigen was echter voor Leonhard onmo-
gelijk, en daarom deed hij, hoe zwaar hem dit ook
smartte, uit gewetensdrang afstand van zijn ambt.
Een innig verlangen om in het Woord Gods nog
dieper in te dringen en zijn geloof te bevestigen,
dreef hem, tot groote ergernis van den bisschop, naar
Wittenberg, waar hij als aan de voeten van Luther
ter schole ging, die dezen man, met zijn eerlijk en voor
de waarheid warm kloppend hart, zeer lief kreeg.
Na een tweejarig verblijf aldaar ontving hij de tijding
dat zijn vader doodkrauk was, en het verlangen van
den stervende om hem nog eenmaal te zien. Hij begaf
zich dus ten spoedigste naar Raab, zijne geboorteplaats
in Beijeren. Hier werd hij echter verraden, in hechtenis
genomen en in den kerker te Passau gevoerd. Zijne
gevangenschap duurde lang en beroofde hem bijna
geheel van de gezondheid. Door het domkapittel
ondervraagd over de hoofdstukken van zijne kettersche
gevoelens, antwoordde hij: „Alleen het geloof recht-
vaardigt den mensch voor God. De werken zijn de
vruchten des geloofs waarmede men den naaste dient;
boven deze eigenschap en voor het aangezicht Gods
konden de werken niet gesteld, en met God kon
daarmede niet gerekend worden. Men moest Christus
-ocr page 73-
De martelaren.
lil)
alleen de eere geven, dat Hij oi.s met zijn bloed heeft
gekocht en ons deelgenooten maakt van al zijne goe-
dereu.\'\' Op deze wijze legde hij ook over de andere
stukken eene zuivere en voortreffelijke belijdenis dei-
waarheid af, die hij ons schriftelijk naliet.
Uit zijn duisteren kerker schreef hij aan zijne be-
kenden vele hartaangrijpende en opwekkende woorden,
onder anderen aan zijnen en Luther\'s vriend, den
prediker Michaël Stiefel te Esslingen: „Verblijd
u met mij, mijn veelgeliefden broeder in Christus, dat
de eeuwige, almachtige God, de Vader van alle barm-
hartigheid en de God aller vertroosting, mij, zijnen
onwaardigen diena;ir, die een groot zondaar ben, waardig
geacht heeft voor de heilige taak, om in deze boo/.e
wereld zijn heiligen liefelijken en ge/.egenden naam te
belijden. Geloofd zij Hij in eeuwigheid! Amen. Dezelfde
God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, die het
werk in mij heeft begonnen, moge het ook voleindigen.
Hij sterke en btsture mijn hart, al mijne gedachten
eu voornemens op den weg der zaligheid; Hij beheer-
sche ook mijne lippen, mond en tong naar het wel-
behagen van zijn vaderlijken wil, dat zij zijnen lof
vermelden zoolang ik ze bewegen kan, en door mij,
zijn zwak en ongeschikt schepsel, niet gesmaad en
geloochend worde zijn heilig, rein en louter Evangelie,
dat ik sedert zoolang, gave God, met vreeze en tot
lof en prijs zijus heiligen naams heb vernomen!" —
Hij had geen ander vooruitzicht dan den marteldood,
en hij had daarin eene zalige blijdschap, maar hij voegde
bij zijn geloofsmoed ook, gelijk dit betamelijk is, een
heilig vreezen en den rechten ootmoed. Aan een anderen
vriend schrijft hij: „Ik heb welbij mij zelvcu besloten,
dat uaar Paulus\' woorden, Rom. 8, noch dood, noch
leven, noch eenige macht mij zal scheiden van de
liefde Gods en vau zijn heilig Woord. Maar het ligt
niet aan iemands willen en loopen, maar aan Gods
ontferming, Rom. 9. Daarom is het enkel genade, eu
-ocr page 74-
De martelaren.
?n
niet niiju werk, waimeer ik volstandig mag blijven."
Onophoudelijk bad hij dan ook om kracht van boven,
en hij verzocht zijne vrienden dringend, deze voor
hem af te smeeken.
Zijne vrienden beproefden alles om zijn leven te
redden. Zij drongen bij de evangelische vorsten aan,
om voor hem zich te doen gelden. De keurvorst van
Saksen, de markgraaf van Ausbach en meerdere voor-
name heeren dienden dan ook ernstige verzoeken tot zijne
vrijlating in, maar alles was te vergeefsch. De door God
verlichte en geliefde Leonhard Kaiser werd door den
bisschop van Passau, onder vele plechtigheden, als een
goddeloozen ketter ten vure gedoemd. Hierop werd hij
ontwijd, geschoren, in eeu kiel gekleed, en als leek
aan het wereldlijk gerecht overgeleverd. Toen voerde
men hem, met ketens op een paard gebonden, door
Passan naar Scherding, den zetel van het landsgerecht,
in welks kring zijne woonplaats lag. Hij toonde zich
getroost en onverschrokken, en hij groette alle men-
schen die hem op zijnen weg tegenkwamen.
Den 16\'Il\'h Augustus 1527 was de dag zijner ge-
boorte voor het eeuwige leven. Toen zijne beulen hem
wilden binden, verwarden zij de touwen en barstteu
in vloeken uit. Leonhard sprak hen aan: „Vloekt
niet, mijn lieve broeders! ik ontvlucht u niet; gij doet
niets aan mij zonder den wil van mijnen Heer Chris-
tus; gij zij t slechts de van God verordende werk-
tuigen.\'\' Met ongelooflijk geduld en zachtmoedigheid
en onder vurig gebed stond hij zijne martelingen door.
Hij aanschouwde de groote menigte volks die zich op
de gerechtsplaats verzameld had, en zeide: „Er is
een groote oogst, en behoefte aan maaiers!" en hij
bad den Heer des oogstes om maaiers uit te zendeu.
Hij betuigde aan de hem omringende schare, dat hij
allen die hem ter plaatse gebracht hadden van harte
vergaf, en bad dat ook God hun vergiffenis scheuke7i
ďnocht. Hij riep het volk op om met hem voor al zijn
-ocr page 75-
De martelaren.
71
wederpartijders te bidden en ook voor hem, opdat hij
in het ware christelijke geloof mocht sterven. Toen
de vlammen reeds tot hem opstegen, riep hij op luiden
toon: „Jezus, ik ben de uwe, maak mij zalig!" Dit
waren zijne laatste woorden, en welhaast was zijne
/,iel bij haren Zaligmaker.
Luther schreef in een brief aan Michaël Stiefel. Ik
ellendig meusch, hoe geheel ongelijk ben ik aan den
lieven heer Leouhard Kaiser! Ik doe niet anders, dan
het Woord onderwijzen en prediken, en met vele
woorden daarvan spreken eu schrijven; maar hij heeft
zich betoond een machtig doendcr des Woords te zijn. —
Ach, dat God mij waardig mocht achten, dat van dezen
geest van Leouhard, niet twee deelen, maar kon het
zijn slechts de helft op mij ware, om den satan te over-
winnen, dan zou ik gaarne en gewillig mijn leven
overgeven. Geloofd zij God in eeuwigheid, die onder
zoo veel gedrochtelijks, ons onwaardigen zulk een
heerlijk en glansrijk aanschouwen zijner genade heeft
vergund in dezen heiligen man, waaraan wij het dui-
delijk kunnen zien, dat Hij ons in geen geval ver-
laten heeft."
IX.
Hervorming der Kerken.
Door het bloed der martelaren bevrucht en met de
kracht der waarheid iedere beschuldiging van zich wer-
peud, verkreeg de Hervorming steeds grooter uitbreiding.
In het jaar 1527 had zij reeds in geheel Duitsch-
land en daarbuiten een groot aantal vrienden en aan-
hangers; in vele streken en duizende plaatsen woedde
dezelfde strijd tusschen licht en duisternis: in een
-ocr page 76-
Ti                      Hervorming der kerke».
uitgestrekt gebied had de zaak des tövangelies reeds
de overhand verkregen, namelijk in het keurvorstendom
Saksen, in het destijds nog onder een gebied staand
Hessen, in het vorstendom An sbach-Baireu t h,
ir, het Anhaltsche, Bru n s wij k- Lun enburg-
sche, in de vrije rijkssteden Neuremberg, Reut-
liugeu enz. Op al deze plaatsen schafte men gelei-
delijk de mis, de oorbiecht en alle onschriftuurlijke
gebruiken af, men hief de kloosters en het coelibaat
op, het Avondmaal werd ouder de beide gedaanten
uitgereikt, bij de openbare godsdienstoefeningen in
plaats van de latijnsche de moedertaal ingevoerd, en
bevolen, dat liet Woord Gods overal rein en onver-
valscht, zonder menschelijke toevoegselen, zou gepre-
dikt worden.
Maar met het weren der misbruiken, het instellen
eener betere kerkorde, en het enkele gebod om de zuivere
leer te handhaven, was het doel nog niet bereikt, en
zooals in Wittenberg en Torgau de voorschriften wer-
deu opgevolgd, achtte men zich daarom nog niet aan
alle plaatsen des lands dauraan gebonden. De evan-
gelische kerk was b. v. in Keursaksen over het algemeen
de heerschendc geworden; maar er was nog menige
gemeente, welker priesters het pausdom waren toege-
daan, en die hun ambt op roomsche wijze uitoefenden;
er waren ook priesters die het Evangelie niet vijandig
gezind waren, maar er niets van begrepen; erheerschte
dus nog groote verwarring in het land, zoowel wat de leer
als de culius (openbare Godsvereering) betreft. Daarom
was het noodzakelijk, dat men de kerken in de ge-
meenten, ieder in het bijzonder naging, en overal het
ware evangelisch wezen in het leven trachtte te roepen,
opdat de kerk, die uit gemeenten en zielen bestaat,
ook in de gemeenten en in de zielen zelve hervormd
mocht worden. Dit uu geschiedde door de beroemd
geworden groote Saksische kerkvisitatie, die
ook op ander evangelisch gebied werd nagevolgd.
-ocr page 77-
Hervorming der kerken.
78
Op den 5<len Mei 1525 was Frederik de wijze
op zijn vorstelijk slot te Lochau gestorven. Zijn broe-
der Johan de Bestendige, die hem in de regeering
opvolgde, trok zich met nog grooler beslistheid de
Hervorming aan. Deze regelde op Luther\'s aandringen
eene kerkvisitatie voor zijn geheele gebied, welke ia
de jaren 1527 en 1528 gehouden werd. De visitatoren
moesten volgeus eene vastgestelde instructie, in het bij-
zonder nagaan, „hoe het bij de leeraren en de toehoorders
gesteld was met de leer en de belijdenis der evange-
lische wai.rheden, hoe het er uitzag met het leven en
den wandel, en of men de groote weldaad Gods, die
Hij door den opgang van het licht des Evangelie aan
het land had bewezen, met ootmoedigen en gepasten
dank erkend had."
Zoo trokken nu Luther, Bugenhagen, Jonas en andereu
naar de eene, Melanchtou, Myconius en anderen, naar
de andere zijde, en Spaletinus met anderen wederom naar
eeneu anderen kant door het land en visiteerden de kerken
van stad tot stad, van dorp tot dorp. Maar in welken
toestand vonden zij deze plaatsen?! Eene zoodanige
onwetendheid en verblinding in de dingen des geloofs
en der zaligheid vonden zij, niet alleen bij het volk
maar ook bij de geestelijke opzieners, als zij niet
hadden durven denken. Melanchton schrijft daarvan :
„Hoe zal men het kunnen verantwoordeu, dat men
de lieden tot uu toe in zoo groote onkunde en dom-
heid heeft gelaten? Mijn hart bloedt, als ik op dezen
jammer het oog vestig. Vaak ga ik ter zijde om mijne
smart uit te weeiieu, als wij het onderzoek op eene
plaats hebben volbracht. En wie zou het niet bejam-
meren, als hij ziet, hoe des menschen aanleg zoo groo-
telijks is verwaarloosd, en zijn geest, die zoo veel kan
opnemen en bevatten, zelfs niet de minste kennis
heeft van zijn Schepper en Heer!" Luther drukt zich
echter nog sterker uit, als hij zegt: „Help, lieve God!
hoe menige ellende heb ik moeten aanschouwen, waar
-ocr page 78-
Hervorming der kerken.
74
het volk, inzonderheid iu de dorpen volstrekt niets
weet van de christelijke leer, en helaas ! vele geestelijken
«eheel onbekwaam en ongeschikt zijn om te onderwijzen,
en toch moeten deze alle christenen heeten, die ge-
doopt zijn en het heilige Sacrament genieten ; zij kun-
nen zoo min het Onze Vader als Het Geloof en de
Tien Geboden, zij leven maar voort als het lieve vee
en als redelooze zwijnen, die, nu het Evangelie tot
hen gekomen is, daarenboven op uitstekende wijze
geleerd hebben, om hunne vrijheid meesterlijk te mis-
bruiken. O, gij bisschoppen, hoe zult gij u eenmaal
voor Christus verantwoorden, dat gij het volk zoo
schandelijk veronachtzaamd, en geen oogenblik de plich-
ten van uw ambt volbracht hebt!" In het kort, de
visitatoren deden wat zij konden tot verbetering der
toestandeu, door onderwijzing, opmerking, vermaniug,
waarschuwing, verwijdering der ergenissen en instelling
eeuer betere orde, en zoo bleek deze visitatie van groot
nut te zijn.
Weet gij, waar Luther het hier vermelde zegt? In
de voorrede van zijn „Kleine Catechismus."
Want de beklagenswaardige nood, die hij als visitatoor
leerde kennen, drong en dwong hem om een paar
leerboeken op te stellen, waarin de hoofdzaak van de
leer der Heilige Schrift is vervat, vooreerst den grooten
Catechismus, bestemd tot zelfonderricht der geestelijkeu,
en voorts den kleinen Catechismus, „in zeer kleinen
duidelijken en eenvoudigen vorm," voor het volk, om
volgens dezen te worden onderwezen en daaruit de hoofd-
stukken van de christelijke leer en het christelijk
leven te leeren kennen. Dit was zonder twijfel het
beste hulpmiddel, waardoor het hoofddoel der visitato-
ren, om namelijk vóór alles het volk door prediking
en catechisatie tot heilrijker en vruchtbaarder kennis
te leiden, eerst kracht en leven en uitvoerbaarheid
kon verkrijgen. De onderwijzers hadden nu een uit-
muntenden leiddraad en de leerlingen een vast stand-
-ocr page 79-
Hervorming der kerken.                      75
punt. De onderwijzers werden hierdoor geschikt om te
onderwijzen, en het volk om te bevatten en te begrijpen.
De beide Catechismussen zagen in 1529 het licht,
en zij mogen als een roemens waardige geuadegift Gods
beschouwd worden, waardoor het werk der Hervorming
zeer voorspoedig werd gemaakt en telkens meer zegen
werd gesticht. Inzonderheid is de kleine Catechismus
een gulden boekske. Het omvat alles wat een christen
noodig heeft te gelooven en te doen naar de Heilige
Schriften, in bewonderenswaardige beknoptheid en een-
voud, en toch zoo grondig, kernachtig en zinrijk; ja,
het bevat alles behalve een dor leerstelsel, maar het
geheel tintelt van geest en leven. Het is tegelijk een
leer- en een gebedenboek, en daarom geschikt voor
volwassenen en kinderen, voor geleerden en ongeleerden.
Luther was gewoon tot zijn eigen stichting dagelijks een
hoofdstuk daaruit „te bidden," — Deze Catechismus
vond zijn weg door de geheele evangelische Christen-
heid er werd in alle scholen en huizen verspreid. ]\\Tog
voor het einde van de 16e eeuw was hij reeds in dertien
talen overgezet, en thans is hij in meer dan dertig
talen verkrijgbaar. Geen ander dan dit onaanzienlijke
boekje heeft zeker, n;\\ den Bijbel, meer zegen gesticht.
Ontelbaar zijn de zielen, die daardoor tot de kennis der
goddelijke waarheid en tot eene gestaltenis in Christus
Jezus gebracht, en in de Heilige Schrift en het leven dat
uit God is, ingeleid zijn. Justus Jonas zegt: „Luther\'s
Catechismus is een klein boekje, dat slechts 6 pennin-
geu kost, *) inaar al ware de wereld (iOOO maal groo-
ter, zij zou niet vermogend genoeg zijn om het naar
waarde te betalen. De vorst Georg van Anhalt schreef
met eigen hand in zijn exemplaar: „Nevens den Jiijbol
is dit mijn beste boek."
Mijn lezer! leer en bid ook gij vlijtig uit dit boekje,
*) De Hollandsche uitgave kost bij deu uitgever dezes
slechts 10 cents.
-ocr page 80-
76                      Hervorming der kerken.
en gij, evangelische huisvaders! beoefent het met uwe
huisgenooten ou behartigt alzoo hel woord van Luther:
„Ieder huisvader is verplicht om wekelijks althans
eenmaal zijne kindereu en huisgenooten te ondervragen,
wat zij daarvan weten en houden, en wanneer zij daarin
te kort komen, met allen ernst er bij hen op aan te
dringen.
X
L*e Protestanten.
Het strekte ook ten voordeele van de Hervorming,
dat haar machtigste en voorzeker niet de gematigste
tegenstander, Keizer Karel V, zich sedert den Rijksdag
te Worms (1521) niet meer in Duitschland maar in
zijne erflanden ophield, waar hij met zijne huiselijke
en openbare bemoeiingen zooveel te doen had, dat hij
zich om de godsdienstzaken in Duitschland niet zon-
derling veel bekommerde. Een aangesteld Rijksbestuur
dat uit meerdere Grooten bestond, met zijn broeder
Ferdinand aan het hoofd! regeerde in zijnen naam;
men kan • eigenlijk zeggen, dat de duitsche Vorsten
zelven het bestuur in handen hadden, en zij over het
geheel zich minder vijandig tegen de Hervorming be-
toonden dan hun opperhoofd.
Zoo was in het jaar 1526 op den Rijksdag te Spieis
het strenge edikt van Worms, waarbij met den Her-
vormer alle evangelischgezinden in den ban werden
gedaan, buiten werking gesteld. Op dezen rijksdag
werd tevens besloten, dat op nader te bepaleu en niet.
al te verwijderd tijdstip een vrij christelijk Concilie in
Duitschland zou gehouden worden, om den godsdienst •
strijd te beslechten, waarbij een ieder zich alsdan zoo-
-ocr page 81-
De Protestanten.
11
danig moest gedragen, als hij liet voor God e 11
en den keizer kon verantwoorden. Hierdoor
werd, God zij geloofd ! der Hervorming vrijheid in hare
bewegingen verleend.
Drie jaren later evenwel, in 1529, namen de toe-
standen op eens een hoogst bedenkelijken keer, en het
scheen, dat het tot uu toe zoo gelukkig geslaagde
werk weder naar het leven werd gestaan. In dit jaar
werd op nieuw een Rijksdag te Spiers gehouden. Ook
hier verscheen de keizer wel niet zelf, maar hij zond
aan zijnen broeder Ferdiuaud eu het rijksbestuur het
ernstig bevel, dat op dezen dag hoofdzakelijk de
Godsdienst zou behandeld worden, waarbij de nieuwig-
heden met kracht moesten bedwongen worden, en alles
daarheen geleid, dat hij bij zijne spoedige persoonlijke
komst in Duitschland de zaak op de kortst mogelijke
wijze in orde kon brengen, waarmede hij niet au-
ders bedoelde dan de volkomen herstelling van den
ouden stand der zaker. Daarbij kwameu nu de drin
gendste bevelen van den paus aan zijne gezanten en
de hem gehoorzaam gebleven geestelijken, om met alle
krachtsinspanning het monster der ketterij te bestrijden.
Deze b».velen vonden helaas een al te gewillig oor,
ook bij de schare van bisschoppen, die als rijksstenden
mede zitting h\'.ddeu in de vergaderingen van den rijks-
dag, en die door dezen, even als de paus, volstrekt
weder hunne macht over de gewetens eu de daaruit
voortvloeiende tijdelijke voordeelen wilden terugwin-
nen eu zich daarvan op de beste wijze verzekeren.
Door het dringen en drijven der pauselijke legaten
en de hen bijvallende prelaten, werd nu, met het oog
op den keizerlijken wil, het besluit van den vorigen
Rijksdag te .Spiers op dezen tweeden opgeheven, en
een nieuw besluit genomen dat in hoofdzaak aldus
luidde, dat niet alleen voortaan niemand het katho-
lieke geloof meer mocht veranderen, maar dat ook
daar. waar de Hervorming reeds tot stand was geko-
-ocr page 82-
78
l)e Protestanten.
men, toch de pauselijke mis weder ingevoerd en het
Evangelie uitsluitend naar de verklaring der roomsche
geschriften gepredikt moest worden. Hierdoor dreigde
de zaak des Evangelies inderdaad geheel vernietigd
te zullen worden.
Tegen dit besluit leverden intnsschen de evangc-
lische Stenden, met den keurvorst van Saksen en den
landgraaf van Hessen aan het hoofd, protest in. Zij
verklaarden in een overhandigd geschrift, dat zij het
besluit niet gehoorzamen konden: \'dewijl men in zaken,
die de eere Gods eu het heil der zielen betreffen,
verplicht was het oog te slaan op den hoogsten Koning,
en zij aan menschen de beslissing daarover niet kon-
den overlaten. De leer, die zij tot nu toe als christelijk
geacht hadden en daarvoor nog hielden, konden zij
onmogelijk als verkeerd veroordeelen. Zij konden zich
niet verlaten op overleveringen en menschelijke vonden,
maar zij wilden er bij blijven volharden, dat alleen
Gods Woord naar het Oude en het Nieuwe Testament,
zooals dit vervat was in de boeken des Bijbels, louter
en zuiver gepredikt zou worden, en volstrekt niets, wat
daarmede in strijd was; want daarbij, als de eenige
waarheid eu het juiste richtsnoer van alle christelijke
leer en leven, kon niemaud falen of dwalen, eu wie
daarop bleef bouwen, dien konden de poorten der hel
niet overweldigen, terwijl toch daarentegen alle men-
schelijke bijvoegsels en beuzelpraat voor God niet
konden bestaan en dus vervallen moesten. Aan het slot
luidde het in dit geschrift: „Alzooprotesteeren wij,en be-
tuigen hiermede openlijk voor God, onzen ecnigen Schep-
per, Verlosser en Zaligmaker, en voor alle menschen
en creaturen, dat wij voor ons, de onzen, en iedereen,
niet bewilligen iu eenige handeling, die tegen God,
zijn heilig Woord, ons aller zielenheil en ons goed
geweten, ook tegen het vorige Rijksbesluit, voorgenomen,
besloten en uitgevoerd wordt, maar integendeel, deze
handelingen voor nietig en niet verbindend verklaren."
-ocr page 83-
79
De Protestanten.
Zoo krachtig protesteerden onze geloovige voorvaderen.
Hierdoor verkregen zij nu den naam, die ook op ons
is overgegaan: Protestanten. De tegenpartij gat\'
hun dien naam onder smadelijk lachen ; maar zij namen
hem aan en schaamden zich daarvoor niet. Ook wij
achten hem geen schimpnaam. Wij schamen ons dien
naam zoo weinig, als de vreedzame burger zich zijne
bedekking schaamt, tot afwering van den indringenden
vijand. Wij zijn burgers in het rijk der Waarheid,
maar daarom ook krijgsknechten, die met het blanke
zwaard des goddelijken Woords ons verdedigen moeten
tegen de aanvallen van het rijk der dwaling en duis-
ternis. Ja, ook wij protesteeren voortdurend tegen alle
gewetensdwang, tegen alle menschelijke stellingen en
vonden, in onze hoogste en heiligste belangen,
Laat ons intusschen opmerken, dat er evenzeer een
afschuwelijk caricatuur van het protestantisme bestaat.
In onze dagen toch oordeelcn velen, dat het wure pro-
testantisine daarin bestaat, om tegen al het bestaande,
tegen tronen en aardsche machten en zelfs tegen hel
allerheiligste geloof aan den Bijbel te protesteereu.
Dit is echter een valsche toestand, die een schandelijken
smaad op het echte protestantisme werpt. Dit laatste
leert en beoefent volstandige gehoorzaamheid aan de
overheid in alle tijdelijke dingen, naar de Schrift (Kom.
14), en houdt onwrikbaar vast aan de geopenbaarde
Waarheid der Schrift, waarmede het goedsmoeds getuigt
tegen alle, ook de machtigste en gevaarlijkste vijanden.
XI.
De heerlijke Belijdenis der Vaderen.
De keizer uam het protest der Evaugelischeu, dat
zij ook door deu druk openbaar maakten, zeer euvel op.
-ocr page 84-
8 )           JJe heerlijke Helijdeni» tier Vaderea.
Hij bevond zich destijds in Italië. Toen de Evangelischeu
daarheen gezanten afvaardigden, om zijn hulp tegen het
besluit van den Kijksdag te Spiers in te roepen, bflhan-
delde hij dezen uiterst hard, bijna als rebellen. Hij zond
hen in ongenade terug, met het bescheid, dat hij weldra
een Rijksdag te Augsburg wilde houden, en dat daar
de zaak zou worden uitgemaakt. Het was intusschen
bekend geworden, dat bij met den paus een verdrag had
gesloten, waarbij hij zich verbonden had. de afvalligen
desnoods niet geweld van wapens tot terugkeer naar
den ouden godsdienst te dwingen, en do Evaugelischen
konden zich alzoo op het ergste voorbereiden.
De keizer schreef den nieuwen Kijksdag, nu te
Augsburg, reeds tegen het voorjaar van 1530 uit, maar
in deu beschrijvingsbrief was niets vau zijne ongenade
tegeu de Evangelischeu te bespeuren. Dezu verwonderden
zich, dat het stuk in zoo vrie\'idelijken zin was opgsteld.
Daarin werd gezegd : „dat men in deze vergadering alle
afkeerigheid vau elkander zou vermijden, ieders mee-
niug met liefde en verdraagzaamheid zou vernemen, alle
valschheid van beide zijden moest afleggen en zich tot
deu eenen waren godsdienst, onder den eeuen Christus,
broederlijk zou vereeuigen.
De Evangelisclien vertrouwden wel is waar de zaak
niet, en zij konden haar ook niet vertrouwen; maar zij
wilden toch van den Rijksdag niet terugblijven, want zij
konden in hun hart met David spreken: „Ik vertrouw
op God, ik zal niet vreezen, wat zou mij een meusch
doeu?" (Ps. 56. 12) Toen de keurvorst Johannes met
zijn godgeleerde vrienden de zaak overwoog eu dezen
hem voorstelden, dat zij alleen naar Augsburg zouden
gaau om rekenschap van hunne leer te geven, opdat bij
om hunnentwil niet in gevaar zou komen, brak de vrome
man in vurigen ijver los met de woorden : „Dat verhoede
de lieve God, dat ik uit uw midden zou zijn buitenge-
sloten ! Ik wil met u mijnen Heer Christus belijden."
Vóór zijn afreis liet hij door Luther in eeue prediking,
-ocr page 85-
De heerlijke Belijdenis der Vaderen.           81
zich de woorden verklaren in Matth. 10 : 32. Een
iegelijk, dan die mij belijden zal voor de menschen,
dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader die in de
hemelen is," en toen reisde hij met blijdschap en wei-
getroost zijnen weg.
Van alle Rijksstendeu reed Johan, nog in April,
het eerste Augsburg binnen, waarover velen zich ver-
wonderden. Weldra werd hij gevolgd door den ijver-
vollcn landgraaf, en ook de andere geloofsgenooten
namen moedig hunne plaatsen in. Ook de katholieke
Stenden, zoo geestelijke als wereldlijke, kwamen achter-
eenvolgeus. Van beide zijden brachten zij de bekwaamste
godgeleerden mede; van den rootnschen kant: Eek,
Cochliius, Faber, Wimpina, Mensing en anderen, van
de evangelische zijde: Melanchton, Jonas, Spalatinas,
Breutz uit Würtembcrg, Schnepp uit Hessen en anderen.
Lat her moest in Koburg, de uiterste grensstad
van Saksen, terugblijven. Het werd niet raadzaam ge-
oordeeld om den banneling en vervloekte, »den aan-
legger van al het kwaad, den duivel in menschenge-
daante," mede te brengen en den keizer aldus (e trot-
seeren. Met recht werd reeds toen de opmerking
gemaakt, dat de goddelijke Voorzienigheid zelve het
aldus had beschikt, dat Luther niet op dezen Rijksdag
tegenwoordig was, opdat men duidelijk zou zien dat
de gezuiverde leer en kerk niet op Luther, maar op
den eenigen rotssteen Jezus Christus gegrondvest was.
Overigen* was hij te Koburg in voortdurend verkeer
met zijne geloofsgenooten te Augsburg. Deze deden
niets dat van eenig gewicht was voor de goede zaak,
zonder zijnen raad te vragen en hij gaf .iicn op be-
dachtzame en verstandige wijze; hij troostte hen bij de
aanvechtingen, waaraan zij blootstonden, onophoudelijk;
hij bemoedigde hen in den goeden strijd, en sterkte hen
met zijn eigen voorbeeld, terwijl hij hun mededeelde,
dat hij door bijzondere genade onverschrokkeu moed
hield, en een levendig vertrouwen had op de hulp
6
-ocr page 86-
82            De heerlijke Belijdenis der Vaderen.
des Heeren, en voorts deed hij te Koburg, wat hij aan
Melanchton schreef te willen doen: „Ik wil bidden en
smeeken en niet ophouden, totdat mijn gebed ver-
hoord is."
Keizer Karel liet zich lang wachten; de lente ging
voorbij, reeds was het in de eerste helft van Juni en hij
kwam nog altijd niet. Na hadden echter de Evangelischen
den tijd om hunne Geloofsbelijdenis in het net te schrij-
ven. De keizer had namelijk begeerd, dat zij hun geloof
schriftelijk zouden kenbaar maken, zoodat men terstond
zou kunnen weten, waaraan zij zich hielden en wat zij in
de katholieke kerk afkeurden, hetgeen ongetwijfeld naar
het hart der Evangelischen was. Luther had terstond,
met medewerking zijner Wittenbcrger vrienden, 17
artikelen opgesteld, welke den keurvorst voor zijne
afreis overhandigd werden te Torgau en daardoor den
naam van „Torgausche Artikelen" behielden. Aan
Melanchton werd nu te Augsburg opgedragen deze
artikelen tot een passend belijdenisschrift om te werken,
en onder bijstand zijner geloofsgenooten kweet hij zich
van deze taak „zoo verschoonend en behoedzaam, als
dit slechts mogelijk was." Toen het geschrift gereed
was, werd het aan Luther ter lezing en verbetering
naar Koburg gezonden. Deze zond het stuk terug met
dit antwoord: „Het geschrift voldoet mij zeer goed en
ik weet er niets aan te verbeteren of te veranderen,
hetgeen trouwens ook niet bij elkander zou passen,
omdat ik niet zoo kalm en zacht schrijven kan. Christus,
onze Heer moge helpen, opdat het veel en rijpe vrucht
drage, gelijk wij hopen en bidden. Amen." Hierop werd
het door de evangelische Stenden als hunne geloofsbe-
lijdenis of confessie aangenomen, en zij onderteekeudcu
het namens hunne onderdanen en medeburgers.
Langzaam zette de keizer zijn tocht voort naar de
stad, waar het verzamelde volk hem met ongeduld en
ver]aiigen te geinoet zag. Eindelijk verscheen hij op den
15den Juni, gevolgd door zijnen broeder Eerdinaud en
-ocr page 87-
De heerlijke Belijdenis der Vaderen.            83
vele wereldlijke Grooten, waarbij de pausgezinden hem
jubelend ontvingen met den kreet: „Salvator mundi!"
de Heiland komt!
Hoeveel reden de Evangelisclien voor hunne be-
zorgdheid hadden, bleek nog op denzclfden avond van
des keizers aankomst, zijnde de avond voor den Sa-
cramentsdag. De keizer legde hun terstond de harde
verplichting op om dit feest bij te wonen. Maar daar-
mede zouden zij immers in strijd met hunne belijdenis
handelen; zij weigerden daarom op de stelligste wijze
en bleven bij hunne weigering volharden. De mark-
graaf Georg van Ansbach sprak daarbij liet schoone
woord: „Eer ik God en zijn Evangelie zoude vcrloo-
chenen, wilde ik liever voor den keizer nedcrknielen
en mij het hoofd laten af hou wen", waarop Karel in zijn
platduitschcn tongval ten antwoord gaf: „Löwer Fürst!
nit kopf ab ! uit kopf ab ! (Lieve vorst! niet het hoofd
af! niet het hoofd af!); en niemand der Evangelisclien
nam deel aan het feest van den volgenden dag. —
"Weinig vriendelijk gezind bleek verder het gebod des
keizers, dat de Evangelisclien gedurende den llijksdag
niet mochten prediken. Vruchteloos voerde de keur-
vorst Jolian hiertegen aan, dat hij zoo min de evange-
liscbe prediking als liet dagelijksch brood kon ontberen ;
want de keizer gebood toen, dat men ook het prediken
van roomsche zijde zou staken, eu nu moesten de
Evangelisclien wel berusten.
De llijksdag werd naar oud gebruik met het houden
eener godsdienstoefening in de domkerk geopend. De
keizer begeerde, dat de keurvorst van Saksen, zooals.
dit de gewoonte was, hem daarbij als grootmaarschalk
des rijks met het rijkszwaard zou voorafgaan. Johan
beraadde zich met zijn godgeleerde vrienden of hij dit
doen mocht, en verklaarde zich toen daartoe bereid,
omdat het tot zijn ambt behoorde, maar verder dau
zijn ambtsplicht gebood ging hij ook niet, en wanneer
bij de bediening der mis in de domkerk de hostie
-ocr page 88-
84             Be Iwerlijke Belijdenis der Vaderen.
werd opgeheven en allen, ook de keizer, op de knieën
vielen, stond hij als een pilaar overeind, en zijn volk
bleef evenzeer staan.
Er was onzen geloofsgenooten zeer veel aan gelegen,
dat allereerst de godsdienstzaak zou behandeld worden,
daartoe was toch voornamelijk de Rijksdag uitgeschreven.
Maar de keizer verlangde nu, dat ten eerste de wereld-
lijke zaken zouden geregeld worden, en slechts op aan-
houdend en dringend verzoek konden zij den voorrang
voor den godsdienst van hem verkrijgen. — Het kostte
echter op nieuw veel moeite, eer zij verlof kregen om
hunne Geloofsbelijdenis in het openbaar voor te lezen.
De keizer wilde haar slechts schriftelijk in ontvangst
nemen, opdat niemand daarvan kennis zou erlangen,
dan alleen de katholieke godgeleerden, die haar weer-
leggen moesten. De Evangelischen verzochten dat men
hun, die wegens hunnen godsdienst allerwegen van het
grootste kwaad beschuldigd werden, om Gods wil toch
vergunnen mo^ht, hunne verontschuldiging aan het
geheele rijk te doen verstaan. De keizer gaf eindelijk
toe, maar toch liet hij de Confessie niet in het lokaal
van den Rijksdag, de groote zaal van het raadhuis,
maar alleen in zijne woning, het bisschoppelijk paleis,
voorlezen.
In den namiddag van den 25sten Juni 1Ö30 had
de voorlezing plaats. De leden van den Rijksdag waren
in de zoogenaamde kapel-kamer, in de onderste ver-
dieping van het bisschoppelijk paleis, bijeengekomen.
Dit vertrek, zijnde een gewelfde zaal, kon ongeveer
200 niensclien bevatten. Intussehen had zich daarbui-
ten, op de plaats, waar een ieder vrijen toegang had,
eene groote menigte voor de vensters verzameld. De
Evangelischen verhieven zich van hunne zitplaatsen,
om de Belijdenis van hun Geloof staande af te leggen;
maar de keizer wenkte hen om weder te gaan zitten.
Toen traden de beide kanseliers van Keur-Saksen
Dl. Brück eu Dr. Baier naar voren, tot in het
-ocr page 89-
Be heerlijke Belijdenis der Vaderen.            85
midden der zaal, de een met den latijnschen, de ander
met den duitschen tekst der Confessie in de hand. De
keizer verlangde hierop dat zij in het latijn zou voor-
gelezen worden. De keurvorst Johan bracht hiertegen
in, dat men viich op duitsch grondgebied bevond, en
daarom hoopte hij, dat de, keizer het gebruik van de
duitsche taal zou toestaan. Het verlof daartoe werd
gegeven, en alzóo liet de keizer, nadat hij aan de
evangelische godgeleerden het prediken had verboden,
door de evangelische Vorsten eeue prediking
houden, waarvan de klank tot geheel Duitschland, ja
tot de geheele Christenheid is doorgedrongen.
De kanselier hield tot inleiding eene korle toespraak
aan de vergadering in naam van de evangelischgezinde
Stenden eu daarop las Baier de Belijdenis zelve voor.
De voorlezing duurde twee volle uren, waarbij een
diepe stilte heerschte en de geheele vergadering met
gespannen aandacht luisterde. Baier las zoo luid, dat
de menigte die buiten op de plaats stond alles
woordelijk kon verstaan.
De Confessie bestaat uit 28 artikelen. In de 21
eerste artikelen wordt de ware christelijke leer
naar zijn wezenlijken aard en inhoud voorgesteld. liet
eerste artikel begint met de belijdenis van de god-
de lijk e Drieëeuheid, zooals deze van oudsher in
de algemeene christelijke kerk geleerd wordt. Het
tweede handelt over den tnensch, hoe hij na den
val van Adam diep verdorven, ellendig en doemwaar*
dig is. Het derde verheerlijkt den Heere Christus,
den Godmensen, die een zoenoffer is geworden voor al
onze zonden.
In de drie volgende wordt geleerd, dat wij niet
door eigen verdiensten, maar alleen door hetGe-
loof in den Gekruisigden, de vergeving der zonden,
de rechtvaardigheid, en het eeuwige leven kunnen ver-
krijgen ; dat dit geloof een werk is des Heiligen
Geestes, hetwelk gewrocht wordt door de van Gods-
-ocr page 90-
80            Be heerlijke Belijdenis der Vaderen.
wcge verordende genademiddelen, het Evangelie en do
Sacramenten; dat dit geloof zicli moet openbaren in
alle goede werken, gelijk zij door God bevolen zijn te
volbrengen, hoewel men op zulke werken zijn vertrou-
wen niet moet stellen; want onze eenige troost is en
blijft Christus. In de verdere artikelen wordt gezegd:
van de kerk, dat deze is eene vergadering van alle
geloovigen, in wier midden het Evangelie louter wordt
gepredikt en de Sacramenten naar de Schrift worden
bediend: voorts wordt nog in het bijzonder gehandeld
over Doop en Avondmaal, biecht en boete, kerkelijke
ambten en instellingen, van de overheid en het we-
reldlijke bestuur, van den jongsten dag en het laatste
oordeel. De zeven laatste artikelen handelen over de
dwalingen en misbruiken, die in hunne nietigheid en
verderfelijker! invloed uitvoerig voorgesteld en grondig
wederlegd worden.
Er is echter een g\'rondtoon, die de geheele C011-
fessie beheerscht, namelijk deze: dat Christus en
Christus alleen onze gerechtigheid is; want
„het geweten kan niet tot rust en vrede worden ge-
bracht door de werken, maar al leen door het Geloof,
indien het in zichzelf ten volle verzekerd is, dat de
mensch om Christus\' wil een genadiger) God heeft."
Christus, Christus klinkt door alles heen als de eenige
en eeuwige Middelaar, Genadetroon en Voorspraak bij
God, en zoo is de Confessie eene verheerlijking van
Christus ter eere Gods des Vaders. Eu niet alleen
wordt Christus verheerlijkt als de Verzoener, de Ge-
kruisigde, maar ook als de verrezen en eeuwig levende
Koning, die woning maakt en heerscht in alle harten,
welke zich in boete en geloof voor zijn Woord openen,
zoodat een waarlijk vroom en godzalig leven openbaar
wordt. Want: \'„buiten Christus is de meiischelijke
natuur en het vermogen veel te zwak om goede wer-
ken te doen, God aan te roepen, geduld te hebbeu
ju lijden, den naaste te beminuen enz."; zij brengen
-ocr page 91-
Be heerlijke Belijdenis der Vadereu.           87
hoogstens uitwendige vroomheid en deugd te weeg; en
het Evangelie leert niet, dat men alleen op het wezen-
lijke in dezen tijd moet acht geven, maar op een hiwen-
dig bestaan voor de eeuwigheid en op de heiligheid des
harten. Hij die gelooft, brengt uil een gereinigd hart
en gedreven door dankbare wederliefde jegens den God
van alle genade en ontferming, waarachtig goede en Gode
welgevallige vruchten voort. (Zie inzonderheid art. 20).
De Confessie is een kostelijk geschrift. Zoo beslist
en toch zoo bezadigd, zoo diepzinnig en toch zoo
helder, zoo leerzaam en zoo vol van geest en leven,
en door en door gegrondvest op het woord
Gods en daarmede bevestigd; „gelijk wij", zeggen
de opstellers, „onze ziel en ons geweten gewis niet
licht in het grootste gevaar zouden willen brengen, of
onzen nakomelingen eene andere leer overleveren, dan
die overeenkomt met het reine goddelijke Woord en
de christelijke waarheid. Daarom echter, want het
woord Gods blijft gewisselijk tot in eeuwigheid, zal
ook zij stand houden, zooals reeds in dien tijd
Camerarius in geestdrift uitriep : „Voorwaar, het godde-
lijke (met bijzondere hulp van God gewrochte) werk
van dit Geschrift zal blijven bestaan, zoolang er eene
christelijke gemeente op aarde zal vergaderd worden,
en dat dit zal plaats hebben tot aan de voleinding
der wereld, daarvan is de vrome in zijne ziel gewis!"
Na het eindigen der voorlezing, gaf de keizer te
kennen, dat hij deze gewichtige zaak in overweging
nemen en de beslissing zou openbaar maken. De
Ëvangelischen dankten hem en de vergadering voor de
toegenegen aandacht daaraan geschonken. De kanselier
Briick wilde toen de beide exemplaren den secretaris
des keizers ter hand stellen ; maar zijne keizerlijke
majesteit zelf greep er naar, behield het latijnsche
afschrift voor zich, 11ij overhandigde het duitsche, ter
bewaring, aan den grootkanselier des rijks, en hiermede
was de zitting afgeloopen.
-ocr page 92-
88           Be heerlijke Belijdenis der Vaderen.
Hier, in de kapel-kamer te Augsburg hebben onze
vaderei» alzoo op den 25sten Juni 153(1 op heerlijke
wijze de spreuk bewaarheid: „Ik zal voor koningen
spreken van uwe getuigenissen, en mij niet schamen,"
Ps. 119:46. Ja, sedert de tijden der apostelen is er
geen heerlijker belijdenis, en zoolang als de wereld
bestaat, geeue zoodanige belijdenis afgelegd geworden
voor eene zoo schitterende vergadering van de Grooten
der aarde. De Koning der koningen was onzichtbaar
tegenwoordig, met goddelijk welgevallen zag hij op deze
dierbare belijdenis van zijnen Naam neder, en ver-
heugde zich dat hij eens aan hen zijn Woord kon ge-
stand doen : „Wie mij zal belijden voo>- de menschen,
dien zal ik ook belijden voor mijnen hemelschen
Vader."
Iteeds op aarde mochten zij echter ook eea heerlijk
loon inoogsten. Zij gevoelden zich door de gemeeu-
schappelijke belijdenis der onwankelbare waarheid Gods
buitengemeen opgewekt, versterkt en gezaligd, Rom.
10 : 10. Bovendien werden zij in elk geval door deze
belijdenis, voor de oogeu der menschen in een veel
gunstiger licht gesteld, dan tot hiertoe het ge-
val was.
De invloed dezer Belijdenis op de tegenpartij was
groot en bij dezen en genen zelfs v er rass end. Velen
waren met een geheel verkeerd oordeel over de Evan-
gelischen opgekomen; zij hielden dezen voor ongeloo-
vigen, voor onbeschaamde godloochenaars, voor ver-
schrikkelijke menschen, „die de orde omkeerden, de
zeden verwoestten, en onder het masker van christelijke
vrijheid als wilde dieren leefden"; „die vergift uit-
strooiden en den christelijken godsdienst met alge-
heelen ondergang bedreigden." Zij werden nu van
het tegendeel overtuigd. Eeltige katholieke vorsten
geraakten zelfs in twist met hunne geleerden, omdat
zij hun onware berichten aangaande de Lutherscheu
hadden overgebracht. Hertog Wilhelm van Beijeren
-ocr page 93-
De heerlijke Belijdenis der Vaderen           89
wierp een hoogernstigcn blik op Dr. Eek en vraagde
hem, of hij zich aan het weerleggen der Confessie durfde
wagen, maar deze geduchte tegenstander kon slechts
schoorvoetend antwoorden: „Ja, met de kerkvaders,
maar niet met de Heilige Schrift", waarop de hertog
hem tegemoet voerde: „Dan hoor ik het al, de Lu-
therschen zitten in de Schrift en wij er naast." De
bisschop van Augsburg verklaarde: „al het voorgelezene
is zuivere en onloochenbare waarheid."
De Confessie was de hoeksteen, waarmede de Her-
vorming inwendig tot haar geheel werd gebracht en
als een feit het werkelijk leven intrad. Door deze ge-
meenschappelijke openbare belijdenis werd eene nieuwe
geloofsgemeenschap, eene nieuwe kerk gesticht te-
genover de bestaande, hoewel deze nieuwe eigenlijk de
oude, namelijk de oorspronkelijke Kerk van Christus is.
En deze Confessie is voortdurend van hooge beteekenis
en gewicht, zij is de groote Brief van de Evan-
gelisch-Luthersche kerk die voor hart en wereld te
lezen geeft wat zij op grond van de heilige goddelijke
Schrift gelooft en leert. Deze kerk legt daarmede open-
lijk het getuigenis af van hetgeen zij oprecht en deug-
delijk gelooft. Want indien zij eenvoudig zeide, dat zij
zich aan de getuigenis der Schrif; hield, dan beweerde
zij niet anders dau hetgeen ten slotte alle kerken
en secten eveneens doen. Zij kon dan nog altijd ge-
rekend worden tot de grootste dwaalleer te behooren,
gelijk onze vaderen daaraan blootstonden, voordat zij
hunne belijdenis hadden afgelegd. Nu treedt zij met
dezen brief welgemoed in de wereld op en spreekt:
Hier staat de hoofdzaak te lezen van wat wij in den
Bijbel vinden en naar den Bijbel geloovon, beoordeelt
ous naar haren inhoud. Hiermede wordt alle suoode
laster afgeweerd en een goed getuigenis afgelegd van
ons allerheiligst geloof. Zij onderhoudt daarmede verder
de uoodzakelijke eenheid en reinheid der leer in
haar midden. „Eendrachtig uaar den zuiveren ziu van
-ocr page 94-
90           Be heerlijke Belijdenis der Vaderen.
het Evangelie moet gepredikt worden, gelijk Paulus
spreekt: Eén Heer, een geloof enz." Art. 7. Opdat hare
leeraren de Heilige Schrift en hare grondwaarheden niet
valsch en dubbelzinnig zullen verklaren, hetgeen op-
zettelijk of uit onkunde zou kunnen geschieden, houdt
de kerk hun een alom bekende leerregel voor, waarin
die waarheden zoo duidelijk en beslist zijn aangewezen,
dat men ze niet misverstaan of verdraaien kan. üe
kerkelijke belijdenis is niet de bron des geloofs, deze
blijft tot in eeuwigheid de Bijbel, maar zij is een aan
liet goddelijk richtsnoer des Bijbels ontleende regel
voor alles wat in het openbaar verkondigd en geleerd
moet worden, en geen dienaar der kerk mag in zijne
Schriftuitlegging van dezen regel afwijken.
Erkent daarom de hooge beteekenis die deze Con-
fessie had en nog altijd heeft; dit heilig erfstuk der
vaderen moet u eerwaardig en dierbaar zijn. Tracht er
meer en beter mede bekend te worden, dan dit, he-
laas! gewoonlijk \'het geval is, en laat zij uwe persoon-
lijke belijdenis zijn tot aan uwen laatsten ademtocht,
want een reiner, beter en heerlijker bestaat er niet.
Overigens drong de zuivere en onloochenbare waar-
heid slechts bij de minderheid der tegenpartij zoo diep
in het gemoed, dat deze haar in oot:noedigheid aannam.
"Wie kan zeggen wat zij in de schuilhoeken van des
keizers hart had uitgewerkt? Karel V scheen intus-
schen tot hen te behooren, die niet den geringsten,
blijvenden indruk vau de Confessie hadden ontvangen.
Hij droeg onvoorwaardelijk aan de roomsche godge-
leerden de schriftelijke wederlegging van het geschrift
op, met welke wederlegging hij de zaak als geëindigd
zou verklaren. Deze wederlegging (confutatie)
welke bij de eerste samenstelling zoo slecht uitviel,
dat zelfs de katholieken haar niet konden goed-
keuren, werd op het bevel des keizers verbeterd en
daarna op den 3^°" Augustus (1530) voorgelezen in
dezelfde kerk-kapel. Melanchlon schreef daartegen weder
-ocr page 95-
De heerlijke Belijdenis der Vaderen.           91
eene uitstekende Verdediging (Apologie) der Con-
fessie; maar de keizer wilde, de voorlezing daarvan
niet vergunnen en zelfs het stuk niet in ontvangst
nemen. Karcl verklaarde met de meerderheid der Sten-
den dat de Confutatie de ware christelijke leer iu-
hield, en het zijn onveranderlijk besluit was, dat de
protestanten zich gezamenlijk daaraan zouden onder-
werpen. Wel werden nog door eene uit beide partijen
gekozen commissie pogingen tot verzoening aangewend,
maar deze bleven zonder vrucht. Het eindbesluit van
deu Rijksdag was, dat men de protestanten nog ge-
durende een half jaar met rust zou laten; binnen dit
tijdsverloop moesten zij tot de rechtzinnige kerk terug-
keeren, en bijaldien zij dit niet mochten doen, zouden
zij daartoe met kracht van wapenen gedwongen worden.
Hierop legden de Evangelischen de schriftelijke ver-
klaring af, dat, 7iaardien zij geen grondige wederleg-
ging uit het Woord Gods vernomen hadden, zij van
de duidelijke uitspraken der Apostelen en Profeten
niet konden afwijken, er mocht dan geschieden wat
de genadige wille Gods ook zijn mocht; daarbij her-
haalden zij tevens hun beroep op een onafhankelijk,
christelijk Concilie in Duitschlaud, waar zij alle zaken
wilden voorgesteld en ter behandeling aanbevolen heb-
beu." — Met een donker uitzicht in de toekomst
keerden onze vaderen terug van den Rijksdag, die in
September uiteen ging. Maar zij bleven standvastig in
huu heilig geloof, en zagen van de gevaren die heu
omringden op tot den heuielscheu Toeverlaat, en spra-
keu: Zie, deze is onze God, op wien wij ons vertrou-
wen stellen; Hij zal ons tot hulp zijn! En zij verna-
men in hun hart het antwoord: „Ik beu het, die u
troost; wie zijt gij, dat gij u vreest voor den mensch,
die sterven zal? en voor eens menschenkiud dat hooi
worden zal?"
-ocr page 96-
92          Hoe God de handen der vijanden, bindt.
XII.
Hoe God de handen der vijanden bindt.
Het is alleszins begrijpelijk, dat de Evangelischen,
ook bij hun vertrouwen op God, alle voorzieningen trof-
fen die in hunne menschelijke macht waren. Nog in den
loop der herfst beraadslaagden zij, wat hen in hunnen
toestand te doeu stond en in Maart 1531 sloten zij in
de Thtiringer stad Schmalkalden het zoogenaamd
Schmalkaldisch-Verbond, waarbij zij elkander beloofden
om tot handhaving der christelijk waarheid zich vast
aaneen te sluiten, en lederen aanval op hun geloof
met vereenigde macht af te wereu.
Zwaar had de vraag op hun geweten gewogen, of
zij de wapenen mochten opnemen tegen den
keizer. Moesten zij zich als eigenlijke onderdanen
des keizers beschouwen, dan was hun dit onder alle
omstandigheden in het "Woord Gods verboden. Maar
de rechtsgeleerden oordeelden, dat de duitsche vorsten
niet slechts als keizerlijke beambten, maar geheel zelf-
standig hunne landen bestuurden, ofschoon de keizer
hun gemeenschappelijk hoofd was; het was dus hun
plicht en voi r hunne verantwoordelijkheid, om te ver-
hoeden, dat hunne onderdanen op eenigerlei wijze van
het ware geloof werden afgekeerd. Zij behielden bij deze
meening intusschen een gevoel van onzekerheid, en
daarom bepaalden zij uitdrukkelijk, dat hun verbond
niet tegen den keizer of eenige rijksmacht gericht w: s,
maar uitsluitend bedoelde de afwering van geweldda-
dighedcn tegen hunne eeuwige belangen.
Maar wilt ge weten, wie zich met beslistheid ver-
klaarde tegen ieder gebruik van wereldsche wapenen?
Het was de vrome godsman Luther. Met lioogen ernst
betoogde hij, dat zijnen leer den sterke arm der uienschen
niet noodig had. De ware godsdienst moest men weten
-ocr page 97-
Hoe God de handen der vijanden bindt.         03
te beschermen met het vurig gebed, met bewijsgronden
uit Gods Woord, met christelijke lijdzaamheid, en bovenal
met een onbepaald vertrouwen op God.
Het zou nu voorzeker het beste geweest zijn, indien
allen zich geheel en altijd aan dit woord vau Luther
hadden gehouden, maar zij deden het niet en — moes-
ten wijken. Maar, omdat de groote strijder met het
zwaard des Geestes zoo beslist en volhardend tegen de
aanwending van het stalen zwaard ijverde, zouden zijne
oogen ook de ellende van den krijg niet aanschouwen ;
God verhinderde het uitbreken van den oorlog, zoo-
lang Luther\'s dagen op aarde niet vervuld waren.
Zie slechts op welke wijze God de vijanden weer-
hield, oin de bedreiging die in het besluit van den Rijksdag
was opgenomen tot uitvoering te brengen! Ongetwijfeld
was ook het onverwachte moedbetoon der protestanten en
hunne nauwe vereeniging tot eene gemeenschappelijke
verdediging van invloed op den vijand geweest; maar
ware dit liet eenige geweest, dan zou deze, die in het bezit
was van ongelijk grooter wereldlijke macht, zich daar-
door niet hebben laten afschrikken om aan de ernstig
gemeende bedreiging ook uitvoering te geven. Maar
iets anders stelde zich tusschenbeide, en ook hierin
openbaarde zich weder het hooge Godsbestuur en zijne
bescherming van het godgevallig werk der Hervorming,
lleeds in voorafgegane jaren was des keizers toorn
en macht vaak van de Evangelischen afgeleid gewor-
den door bittere twisten, die hijzelf met den paus had,
zoowel als door zwaren oorlog, waarin hij met den koning
van Frankrijk was gewikkeld en de roofzuchtige inval»
len der Turken in zijn rijk, welke invallen voornamelijk
zijnen broeder 1\'erdiuand van Oostenrijk golden. En juist
nu moesten hem de Turken op nieuw de handen bin-
den, die reeds naar onze broeders in het geloof waren uit-
gestrekt. — De sultan Suleiman, die reeds vroeger, in
het jaar 1521), het beleg voor de poorten van Weenen
geslagen had, was andermaal met een geducht leger
-ocr page 98-
t)4         Uoe God de handen der vijanden bindt.
in Hongarije gevallen en bedreigde op nieuw Oosten-
rijk. IVu kon men de soldaten niet tegen de ketters
laten optrekken, zij waren noodig tegen den erfelijkeu
vijand van het Christendom; ja, men had zelfs behoefte
aan kelterarmen, om voornamelijk in Oostenrijk dienst
te doen tegen de roof- en bloedgierige barbaren, en
alzoo legde men er zich bij neder om met de ketters
in vredesonderhandelingen te treden.
Te Augsburg hadden de vijanden uitgeroepen : „Men
moest zich met de protestanten niet verder door vre-
delievende woorden bemoeien, maar de rottende lede-
mateu met het keizerlijk zwaard afbouwen ;" de keizer
had aan den paus zijn keizerlijk woord verpand om,
als het laatst beproefde middel op den rijksdag vruch-
teloos bleek te ziju, de afvalligen met geweld in den
schoot der kerk te zullen terugdrijven; de nu tot
duitsch koning (opvolger des keizers) benoemde Fer-
dinand, had gezegd: „dat hij niet rusten zou voor dat
de Luthersche secte was uitgeroeid, al zou hij er voor
tot den bedelstaf worden gebracht;" de keurvorst van
Brandenburg had uitgeroepen: „Liever land en leven
verloren, dan in den vrede met de Evaugelischen toe
te stemmen!" en zoo meer. — En deze zelfde mannen
sloten o]> den 23ston Juli van het jaar 1582 den Ne u-
renberger Godsdienstvrede met de ketters,
waarbij werd vastgesteld, dat tot op het aanstaande
Concilie een algemeene en duurzame vrede binnen de
grenzen van het rijk zou bestaan, niemand den andc-
ren wegens zijn geloof zou vervolgen, maar de een den
ander met waarachtige vriendschap en christelijke liefde
zou te gemoet komen."
De Evaugelischen bewezen nu met de grootste ge-
willigheid de begeerde hulp tegen de Turken. Met
een tot heden ongekenden spoed werd een rijksleger
op de been gebracht, dat, met hulptroepen uit Spanje
en andere lauden versterkt, Suleimau, met zijn tal-
rijk leger naar zijn rijk terug drong en een Oostenrijk
-ocr page 99-
Hoe God de handen der vijanden bindt.        95
binneurukkend corps zijner troepen tot den laatsten
man versloeg.
Nog onder den nagalm van die liefelijke Xeuren-
berger vredetonen ontsliep den 1 Rden Augustus 1532
de voortreffelijke keurvorst van Saksen, Johan de
Standvastige onverwachts te Schweinitz, en ging
zacht en zalig tot zijnen Verlosser, dien hij zoo trouw en
onverschrokken had aangehangen. Zijn rnet denzelfden
zii, en geest vervulden zoon Johan Erederik de
Grootmoedige volgde hem in de regecring op.
De zoogenaamde Xeurenberger Godsdienstvrede was
wel is waar slechts „een geestelijke wapenstilstand",
een tijdelijke rust, maar toch werd deze gewaarborgd
tot op het toekomstig Concilie, en de evangelische
kerk nam nog menig jaar in wasdom toe. Het voorge-
spiegelde Concilie wilde intusschen niet opdagen. Hoe
sterk ook de keizer bij den paus (Clemer.s VII) daarop
aandrong, deze liet er zich niets aan gelegen zijn; en
of de keizer al dreigde, dat hij zelf een duitsch ker-
kelijke Landsvergadering zou bijeenroepen, wanneer de
paus niet tot het Concilie besluiten wilde, beloofde
deze wel veel, maar nam nochtans geene ernstige maat-
regelen ; hij was daarvoor met te grooten angst vervuld.
Ook dit geschiedde zichtbaar onder de leiding
Gods. Men kon wel zeggen, dat God in zijne vader-
lijke zorg voor de Hervorming den paus een zoo
kleinmoedig hart had gegeven. Welk nut zou de Her-
vorming toch gehad hebben van eene algemeene Kerk-
vergadcring der westersche Christenheid, al ware het
zelfs eene geweest, die niet door den paus werd be-
heerscht? Daar zoudeu toch voor het grootere deel
bisschop]) en zijn saamgekomen, en bovendien bis-
schoppen uit de nog volstrekt pausgezinde landen. De
Hervorming zou op zoodanig Concilie eveneens en nog
erger verdoemd zijn geworden dan te Worms en te
Augsburg, en men had dan tot de Evangelischen kun-
nen zeggen: Gij hebt u tot nu toe steeds op een
-ocr page 100-
96 Be Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.
Concilie beroepen, welnu dan, thans moet gij u ook
aan zijne uitspraken onderwerpen.
XIII.
De Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.
Bij het rustpunt tot waar wij in de voorgaande
afdeeling met de geschiedenis der Hervorming in
Duitschland zijn gekomen, kunnen wij nu gevoegelijk
een blik slaan op de godsdienstbewegingen van dien
tijd in eenige naburige landen.
Bijna geheel gelijktijdig met de duitsche, maar van
haar geheel onafhankelijk, nam in Zwitserland de
Hervorming een aanvang. Aan het hoofd dezer bewe-
ging stond Ulrich Zwingli, geboren op den lsten
Januari 1484, te Wildhaus in het graafschap Toggen-
burg, alwaar zijn vader een staatsambt bekleedde. Hij
studeerde te Bern en te Weeuen en wist zich een
grooten rijkdom van menschelijke keunis te verschaffen.
Evenals Luther leerde echter ook hij de Heilige Schrift
kennen, die hij met ijver doorvorschte en daardoor tevens
tot hoogere kennis geraakte. Eceds als prediker te Glaras
(sedert 150C) erkende hij, door het meer en meer voor
hem opgaande licht van het goddelijk Woord, het room-
sche bijgeloof, en als pastoor te Maria Eiusiedel (sedert
1510) predikte hij reeds in tamelijk evangelischen zin.
In het jaar 1518 werd hij naar Zürich beroepen, waar
hij in de Domkerk het geheele Nieuwe Testament in
eene volgreeks van leerredenen voor de gemeente ver-
klaarde. De regeeriug zoowel als het volk betoonden
zich terstoud ingenomen met zijne leer.
Als het eigenlijk begin der Zwitsersche Hervorming
kenmerkt zich het jaar 1519, en het raag merkwaardig
-ocr page 101-
De Hervorming in Zwitserland en Frankrijk. 97
heeten, dat dit juist hetzelfde jaar was, waarin de Her-
vorming in Duitschland een aanvang nam. Want toen
trok een barrevoeter monnik Bern hard Samson,
met aflaatbrieven de landstreek van Ziirich door en
bood deze met gelijke onbeschaamdheid als Tetzel te
koop, maar waarbij zijne prijzen nog lager waren gesteld.
Tegen deze onbetamelijkheid ijverde nu Zwingli even-
als Luthcr. In zijn onderzoek en overweging daarover
ontdekte hij telkens nieuwe gebreken in de kerk, en
hij tastte deze toen op moedige wijze aan in zijne leer-
redenen eti geschriften. De pausgezinden hieven nood-
kreten aan, maar de vrijstaat beschermde hem. De
regeering bewerkte in 1523 eene groote bijeenkomst
van de partijen tot bespreking der godsdienstgeschillen,
en deze werd gehouden voornamelijk tusschen Zwingli
en den bisschoppelijken Vicaris-Generaal Johau Faber
van Kostnitz, waarvan het gevolg was, dat de regee-
ring aan alle geestelijken gebood, Gods woord rein
en overeenkomstig de Heilige Schrift te onderwijzen,
en dat weldra de mis en de beelden in de kerken wer-
den afgeschaft.
Bazel sloot zich bij Ziirich aan, en daar was het
inzonderheid de geleerde Oekolampadius, die de
kerk trachtte te verbeteren. Bern euSchaffhausen
volgden, en zoo werd de Hervorming in Duitsch-Zwit-
serland gevestigd. — Andere kantons, namelijk de
oorspronkelijke kantons Schwijz, Uri. en Unter-
walden, hielden echter aan de roomsche kerkleer
vast, en tusschen beide partijen brak uu de strijd los.
De katholieken vieleu het Zürichsche gebied aan, voor-
dat dit was toegerust tot den oorlog. Een haastig
samengesteld leger, waarbij Zwingli zich voegde, trok
hen te gemoet. In den slag bij Kappel op den ll<l«a
October 1531 werden de Evangelischeu weldra in wan-
orde op de vlucht gedreven. Zwingli hield met eene
kleine schaar stand, maar zonk gewond ter aarde; een
vijandelijk krijgsman verlangde toen van hem, dat hij
7
-ocr page 102-
98 Be Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.
de heilige maagd zou aanroepen, en op zijne weige-
ring doorboorde hij hem de hals.
Intusschen kon deze nederlaag den ondergang der
zaak van het Evangelie niet bewerken, üe katho-
lieke kantons voelden zich nog in hetzelfde jaar 1531
gedrongen om vrede te sluiten en de Hervormden
te erkennen. De door Zwingli in het leven geroepen
godsdienstgemeenschap voert sedert dien tijd den naam
van „Gereformeerde Kerk." —
In Frankrijk was allereerst en reeds vroeg door de
daar overgebrachte geschriften van Luther het zaad
des Evangelies opgegaan. Luther had in den beginne
zelfs eene zeer gunstige meening over de Sorbonne, de
zeer beroemde theologische faculteit aan de Universi-
teit te Parijs; maar hoezeer bedroog hij zich, want de
Sorbonne liet in 1521 zijne geschriften verbranden. En
toch bestond in dit jaar reeds in de nabuurschap van
Meaux eene kleine Luthersche gemeente, die ouder de
bescherming van den bisschop dezer stad, den verlichten
en vromen Wilhelm lirijonnet vreedzaam en liefe-
lijk bloeide. „Deze gemeente is de moedergemeente der
Ďransch-Luthersche kerk, welke nimmer uitgestorven
is." De Heer behoede haar, verleene haar een recht
opgewekt en godzalig levtn, en doe haar wassen tot
veel duizendraalen duizend!
Veel verder breidde zich echter in Frankrijk de uit
Zwitserland overgeplante Gereformeerde kerk
uit. Toen haar eerste stichter op Kappel\'s bloedig slag-
veld den laatsten adem uit den doorstoken keel uit-
blies, predikte terzelfder tijd reeds op de om Bourges
gelegene velden, zijn grootere navolger, een jonkman
van 22 jaren, met heiligen ijver voor het herstel der
kerk, hetgeen hem daartoe uit Gods woord was ge-
openbaard geworden.
Deze man wasJohanues Cal vijn, in het fransch
Jeau Chauvin geheeten, en den 10de" Juli 1509
te Noyon geboren. Aan buitengewone geestesgaven
-ocr page 103-
De IIermr<ri\'"i\'j ii Zo\'lier land en Frankrijk. 99
verbond zich reeds vroeg bij hem een innig godsdien-
stige zin en enne zóo ernstig gestemde vroomheid, dat
hij reeds als scholier de ondeugden zijner medeleer-
lingen op gestrenge wijze berispte. Hij studeerde te
Parijs voor den geestelijken stand en werd door zijn
vlijt en vorderingen binnen een kort tijdsverloop zóo
bekend, dat hij reeds in zijn I8<len levensjaar deaan-
stellimr als pastoor te Pont-L\'Evčque verkreeg. Hier
las hij de geschriften der Duitsche en Zwitsersche Her-
vormers en, door hen er toe geleid, ook den Bijbel.
Toen geraakte hij in twijfel over de juistheid der roomsche
kerkleer: hij streed tegen dien twijfel zonder hem even-
wel te kunnen overwinnen, maar aangezien hij niet
meer van harte het roomsche geloof was toegedaan,
legde hij vrijwillig zijn ambt neder. Hij vertrok naar
de Universiteit van Orleans; daar wijdde hij zich met
zijne gewone noeste vlijt aan de studie der rcchts-
geleerdheid en verwierf daarin weldra zoo groote ge-
leerdheid, dat men hem tot Doctor in deze weten-
schap wilde benoemen, hetgeen hij echter van de hand
wees; want wereldlijke titels en waardigheden trokken
hem niet aan. Van Orleans ging hij naar Bourges, eu
onbevredigd in zijn zoekende en smachtende ziel door de
wetenschap van het. recht, greep hij nu met alle kracht
naar de beoefening der oude talen, en toen hij deze niach-
tig was, zette hij zich aan de studie der Heilige Schrift
in den grondtekst. Toen echter daaruit het licht der
goddelijke waarheid met heldere stralen in zijne ziel
doordrong, kwam er eene brandende begeerte bij hem op
om de Christenheid beter te onderrichten, en zoo zien
wij hem in de om Bourges gelegen dorpen, waar hij in
het open veld overal voordrachten hield met een zoo
gloeienden ijver, dat alle toehoorders zich verbaasdeu
en velen door zijne woorden werden medegesleept.
In het jaar 1553 keerde hij naar Parijs terug; daar
sloot hij zich bij de gereformeerden aan, die hij
door zijne geestvoll.i redenen opwekte, versterkte eu
-ocr page 104-
100 Be Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.
bevestigde. Voorts werkte hij op meer uitgebreid gebied
door zijne uitstekende geschriften en was hij, ofschoon
nog haast een jongeling, reeds een hoeksteen der Hervor-
ming in Frankrijk. Weldra echter, door de roomschen
vervolgd, moest hij Parijs verlaten. In 1536 begaf hij
zich naar Genčve in Fransen-Zwitserland, dat het tooneel
van zijne grootste werkzaamheid werd. Hier ook was
door den ijverigen prediker Farel de nieuwe leer reeds
verkondigd en het volk daarvoor gunstig gestemd ge-
worden. Toen Calvijn er voor het eerst predikte, geraakte
het volk in vervoering; het omringde zijne woningen
riep het luide uit, dat hij niet weer mocht vertrekken.
Hij werd het hoofd der geestelijkheid van Genčve en ont-
wikkelde daarbij eene zeer buitengewone werkzaamheid.
Calvijn had een stalen wil: wanneer hij eenmaal iets
als recht en goed had erkend, dan moest alles voor
hem buigen en vroeg hij naar niets of niemand om
zijn doel te bereiken. Daardoor geraakte hij in botsing
met veleu, zelfs met de regeering der stad, en reeds na
een tweejarig verblijf werd hij uit haar verbannen. — Dit
bekommerde hem intusschen niet; hij ging welgemoed
naar Straatsburg, waar hij niet alleen optrad als prediker
in eene Fransehe kerk, maar ook tot professor in de god-
geleerdheid werd benoemd. Maar het volk van Genčve riep
onophoudelijk om hein en vorderde op onstuimige wijze
zijne terugroeping; waarop de regeering hoogst eerbiedig
aan hem schreef, hem verzoekende om de weldaad zijner
terugkeer en belovende dat zij zijnen wil niet verder
zou weerstreven.
Calvijn keerde terug en ontwikkelde op nieuw eene
geheel buitengewone werkkracht. Het stond bij hem
vast, dat niet slechts eene nieuwe, gezuiverde kerkleer,
maar evenzeer een daaraan beantwoordend nieuw
christelijk leven moest worden ingevoerd, en daarheen
strekte zich dus op zijne wijze zijne werkzaamheid uit.
Hij voerde een zeer gestrenge kerkelijke tucht in; de
hoogstgeplaatste zoowel als de geringste uit het volk,
-ocr page 105-
De Hervorming in Zwitserland en Frankrijk. 101
die zich aan grove overtreding der goddelijke geboden
schuldig maakte, ďr.oest zich aan harde boetedoening
onderwerpen. Hierdoor ontwikkelde zich, althans naar
het uiterlijk aanzien, een zoo geregeld en ernstig leven
te Genčve, als wellicht sedert de eerste tijden der Chris-
telijke kerk niet openbaar was geworden. Men kon het
Cal/ijn aanzien, dat hij het eerlijk meende en alleen
de eere Gods en het heil der menschen bedoelde, en men
liet zich dns zijne gesti engheid welgevallen, vooral ook,
omdat hij met een onberispelijk er voorbeeldig leven
voorging. Het valt echter niet te ontkennen dat Calviju
heerschzuchtig was, en in kerkelijke zaken, die zelfs
tot het maatschappelijk leven diep indrongen, eeue
haast onbepaalde heerschappij voerde. Hij stierf op
55jarigen leeftijd aan de tering.
Van Genčve uit heeft Galvijn door zijne geschriften en
zendboden, zeker het meeste en verbazend veel ge-
daan voor de uitbreiding der gereformeerde kerk in
.Frankrijk. Alle Hervormden in dit land namen zijn
leerstelsel aan, dat eenigszius van dat van Zwingli
afwijkt; hetzelfde deden de gereformeerden in Fransch-
Zwitserland en ook de meeste Duitschers. —
Vestigen wij thans nog eeuige oogenblikken het oog
ook naar gene zijde van het kanaal, naar E n g e 1 a n d.
Ook daar was het licht uit Wittenberg doorgedrongen;
maar het weerkaatste slechts bij enkelen en werd hier
en daar in bloed verstikt. De Hervorming werd hier
aangevangen door een koning, Hendrik Vill, een slecht
en afschuwenswaardig man. Dat hij met haar eeu aan-
vang maakte beteekent echter niet veel meer, dan dat
hij om suoode redenen zijn land aan de pauselijke
macht onttrok. Hij begeerde namelijk van den Paus,
dat deze hem zou scheiden van zijne gemalin Catharina,
opdat hij zijne minnares Anna liolevn zou kuiineu
huweu. Toen de Paus hein dit weigerde, werd de ko-
uiug woedend en verklaarde, dat van nu af niet langer
de Bisschop van Rome, maar hijzelf het opperhoofd
-ocr page 106-
102 De Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.
der Engelsche kerk zou zijn. Hij stelde nu zelf eeue
geloofsleer op, die echter niets minder dan echt-evan-
gelisch en daarentegen grootendeels nog goed-roomsch
was. Aa den dood van Hendrik voerde onder de regee-
ring van Eduard V] de aartsbisschop Thomas Cran-
mer, in vereeniging met anderen, een zuiverder leer-
stelsel in; maar ouder de opvolgende regeering van de
weder roomschgezinde koningin Maria onderging hij
daarvoor, met een e menigte andere belijders van het
Evangelie, den marteldood. Eerst onder de opvolgende
koningin Elisabeth (sedert 1358), die eeue besliste
protestante was, behaalde de Hervorming in Engeland
eeue volkomene zegepraal. Üe Engelsche kerk heeft
hare geheel eigenaardige inrichting, maar is der gere-
gereformeerde uader verwant dan d^r luthersche.
In Schotland werd in het jaar 1560, door deu
met vurigen ijver bezielden Hervormer John knus;
het pausdom geheel vernietigd, eu een iu leer en in-
richting geheel gereformeerde (streng calvinistische)
kerk ingevoerd.
XIV.
1\'ogingen tot vereeniging der Protestanten.
Wij keeren nu weder terug tot Duitschland in eeu
vroeger tijdperk, en willen allereerst opmerken, hoe
de Duitsche Hervorming met de Zwitsersehe iu
aanraking kwam.
Gelijk beide onafhankelijk van elkander ontstonden,
zoo Verkregen zij ook niet eeue geheel gelijkvor-
mige gestalte, en het was voornamelijk de Leer des
Avondmaals, waarin de Gereformeerden en de Lu •
therschen verschilden. Zwingli zag in het Sacrament
-ocr page 107-
Pogingen tot vereeniging der Protestanten. 103
eenvoudig een middel ter gedachtenis, niets als brood
eu wijn, die slechts teekenen waren van het lichaam
en bloed des Heereu, terwijl Lutlier zich er aan hield,
dat onder brood en wijn, zij het ook op voor ons on-
begrijpelijke wijze, maar toch naar de uitdrukkelijke
verklaringen iu de woorden der Heilige Schrift, het
waarachtig lichaam en bloed van Christus tegenwoordig
zijn en genoten worden. Intusschen werden reeds terstond
ernstige pogingen aangewend om de verschillende op-
vattingeu nader tot elkander te brengen en de partijen
te vereenigen, waartoe zich in het bijzonder, ook uit
staatkundige oogmerken, de landgraaf vau Hesseu
krachtig bemoeide, ten einde sterker te zijn tegen-
over den gemeenschappelijken vijand.
Om zijn doel te bereikeu verordende de landgraaf
reeds in het jaar 1529 eeu redetwist, een debat, zou-
den wij in onsen tijd zeggen, tusschen de voornaamste
godgeleerden van beide partijen. Aan de eene zijde
stonden Luther, Melanchton, Jonas, Osiander en an-
deren, aan de andere Zwiugli, Oekolampadius, Bucer,
Hedio en anderen. De landgraaf ontving hen allen als
gasten op zijn slot en bereidde hun eene eervolle huis-
vesting. Gedurende drie dagen, van 1—3 October, werd
daar iu tegenwoordigheid van den vorst, de grooten des
lands euvele geleerden over de tusschen beiden bestaande
godsdienstversnhillen gehandeld. De Zwitsers tocli had-
den iu hunne geschriften kenbaar gemaakt, dat zij iu
meerdere stukken afweken van de Lutherscheleeriug;
b.v. betrekkelijk den kinderdoop, de erfzonde, de mede-
deeling des Heiligen Geestes. In al deze stukken voeg-
den zij zich echter toen aan de zijde der Wittenberger
geleerden en lieten zich van hen onderrichten; ja
„hoe meer zij daarvan hoorden", zegt Melanchton, „des
te beter konden zij zich daarmede vereeuigen". Zoo was
men het reeds op veertien punten eens geworden, maar
minder gelukkig was men bij het vijftiende eu laatste
puut, deleer van het Heilig Avondmaal. Luther schreef
-ocr page 108-
104 Pogingen lol vereeniging der Protestanten.
bij den aanvang der behandeling hiervan de woorden
op de voor hem staande tatel: „D i t is ra ij n lic h a a m";
op dit I s van den hooggeloofden Insteller van het
Sacrament bleef hij onwrikbaar staan, en hij beriep
zich daarbij op het getuigenis des Apostels 1 Kor.
10 :16, 11 :27—29, dat het inderdaad als Is moet
worden opgevat. Zwingli daarentegen volhardde on-
herroepelijk bij zijn „lieteekent", en beriep zich
daarbij op Joh. (5 : 63, waartegen Luther aanvoerde,
dat dit hoofdstuk des Bijbels niet over het Avondmaal
handelde. Zwingli kantte zich echter daarom zoozeer
aan tegen het werkelijk aanwezig zijn van het lichaam
en bloed des Heereu in het Heilig Avondmaal, omdat
hij zich te veel door zijn natuurlijk vu-stand liet be-
heerschen. Hierdoor ergerde hij zich telkens weder aan
de „ongerijmdheid", dat wij „het lichaam en bloed van
Christus zouden verteren", hoewel Luther in het licht
stelde, dat hier geenszins sprake kon zijn van een grof-
ziunulijk genieten, maar van eene veel hoogcr, geheel
eeuig, gelieimnisvol en sacramenteel, maar altijd toch
naar de Schrift waarachtige genieting met den mond.
Het gelukte niet om op dit punt tot overeenstemming
te geraken. Evenwel ging men niet op onvriendelijke
wijze van elkander, maar legde wederkeerig de schiďf-
telijke verklaring af: «Ofschoon wij ditmaal niet tot
overeenstemmini\' kwamen ov^r de zekere tejrenwoor-
digheid van het waarachtig lichaam en bloed van Chris*
tus in het brood en den wijn, zoo zal nochtans de
een den ander de christelijke liefde bewijzen, zoover
dit ook maar eenigszins met ieders geweten is overeen
te brengen, en aan beide zijden zal vlijtig gebeden
worden van God den Almachtige, dat Hij ons door
zijnen Geest in de rechte waarheid bevestige. Amen."
Intussclien was en bleef het treurig, dat toenmaals geen
volkomen overeenstemming van beide kerken gelukken
wilde, hetgeen te meer bedroevend is, omdat zelfs Luther\'s
kinderen in het geloof, naar de Zwitsersche zijde wer-
-ocr page 109-
Pogingen tot vereeniging der Protestanten. 105
den getrokken. Wij hebben gezien dat zich bij den re-
detwist te Marburg ook Bucer en Hedio bevonden,
deze beiden waren Straatsburger godgeleerden, die aan
Zwingli\'s zijde stonden De steden Straatsburg, Mem-
mingen, Lindau en Kostnilz overhandigden dan ook
op den Rijksdag te Augsburg (1530) haar eigen be-
lijdeiiis, omdat zij zich in het artikel dat over het
Avondmaal handelde, niet bij de Lutherschen konden
aansluiten, en ten aanzien van dit artikel waren er
ook meerdere Duitsche steden, die zich zeer geneigd
betoonden tot de opvatting der Avondmaalslcer in den
geest van Zwingli. Het trouwe hart van Luther was
hierover diep bekommerd ; want de man die zoo gaarne
allen, onder den eenigen Christus, in dezelfde geineen-
schap wilde vereenigd zien, zou liever zijn leven ten
offer brengen, dan zelfs een tittel der goddelijke waar-
lieid prijs geveu.
Eindelijk echter scheen de zaak een betere toekomst
te hebben. Reeds in 1532 naderden de Bovenlandsche
steden meer en meer tot het Luthersche leerbegrip, en
daar men aan beide zijden zich hartelijk aan de zaak
liet gelegen liggen, werd onder gebed en vriendschap-
pelijke briefwisseling alles tot eene volkomeue vereeni-
ging voorbereid, totdat eene in de leute van 1536 te
houden samenkomst te Essen werd vastgesteld, om het
werk met een goed einde Ie bekronen. Hoezeer Luther
zich hierover verblijdde, blijkt uit een brief, waarin hij
naar Augsburg schreef: „Mij is niets aangenamers
overkomen in al den tijd dat het Evangelie weder
aan het licht werd gebracht, dan dat ik na die be-
klagenswaardige tweespalt eindelijk op overeenstera-
ming mag hopen, ja, haar te gemoetzien; en wanneer
zij tot stand is gekomen, wil ik onder vreugdetranen zeg-
gen: „Heer, laat gij nu uwen dienstknecht gaau in vrede!"
De Bovenlaudsohe afgevaardigden, Bucer en H e-
dio van Straatsburg, E recht van Li lm, Wohlfahrt
eu Muskulus van Augsburg, eu voorts zendelingen
-ocr page 110-
106 Pogingen tot vereeniging der Protestanten.
van Frankfort a/M., Eszlingen, Memmiugen en andere
steden gingen welgemoed op weg naar Eisenach Maar
Luther was ziek en werd door haast ondragelijke heup-
pijnen gekweld; daarom werd de verplaatsing der bijeen-
komst naar het dichterbij gelegen Grimm voorgesteld.
Toen de aangekomeuen dit vernamen, zouden zij eenkoe-
rier vooruit met de boodschap, dat Luther en zijne col-
lega\'s te huis konden blijven, want „zij zouden gaarne
"VVittenberg zien en dus daarheen komen," en hierdoor
werd de bijeenkomst dan ook in deze stad gehouden.
Op den 22^t«n Mei had eene voorloopige vergadering
plaats op Luther\'s kamer. Aan zijne zijde stondeu,
behalve de professoren der Universiteit, de voortre(Fe-
lijke godgeleerden Menius van Eisenach en Myconius
van üotha, die zich bij de Bovenlandsche geleerden die
hunne steden doortrokken, hadden aangesloten. Bucer
iiain het eerste woord, en verklaarde dat ziju hart
binnen in hem opsprong van vreugde over dezesamen-
komst in de dierbare stad, waaruit het glansrijk licht
van Gods aangezicht weder was opgegaan, en dat zijn
hart met vurig verlangen was vervuld naar vereeniging,
een heilig doel, naar welks bereiking hij sedert vier
jaren onvermoeid had gestreefd. Luther beantwoordde
hem met groote zachtmoedigheid, maar op hoog ern-
stigen toon, dat ook hij eenheid begeerde, maar alleen
eene waarachtige en bestendige eenheid; mochten zij
deze willen, dan moesten zij hunne vroegere dwaling
herroepen, en rondweg verklaren, dat het brood i s het
lichaam van Christus, voor ons gegeven, krachtens de
instelling des Avondmnals door Christus zelven, zoowel
voor hem die het uitreikt als voor hem die het, hetzij
waardiglijk of onwaardiglijk, ontvangt, en hij wenschte,
dat zij zich hierover in de lioofdveigadering zouden
uitspreken. Tot deze vergadering kwamen zij op den
23^U\'« Mei andermaal in Luther\'s woning bijeen; eu
zie, de Bovenlandsche geleerden herriepen hunne vroe-
gere leering, voegden zich van den eersteu tot deu laatsten
-ocr page 111-
Pogingen tot vereeniging der Protestanten. 107
bij de Luthersche opvatting van het Avondmaal, eu
verklaarden zich op de meest ondubbelzinnige wijze
als voorstanders van de Augsburgsche Confessie. Hierop
begaven zicli Luther en de zijnen in eene aangrenzende
kamer. Zij oordeelden eenstemmig, dat indien de be-
lijdenis der Bovenlanders oprecht gemeend was, er niets
meer geëischt werd voor de overeenstemming, en zij
keerden naar de plaats der bijeenkomst terug. Luther
richtte nu het woord tot de Bovenlanders, met eeue
gioote opgewektheid en moed, die uit zijne oogen straal*
deu en op zijn geheele aangezicht te lezen waren, en
hij verzocht hen om hunne verklaring voor het aange-
zicht Gods te herhalen, waartoe zij terstond bereid waren
eu daaraan op plechtige wijze voldeden. Toeu verhieven
Luther eu de zijnen hunne stem en zeiden: „Zoo is
er dan vrede eu overeenstemming tusschen ons." Hedio
eu Bucer konden hunne tranen niet weerhouden, en
aan beide zijden werd God met gevouwen handen ge-
dankt en daarna werden de handen tot een broederlijk
verbond iueeugtlegd.
Alzoo werd „het Witte nbe rger Co ncord iu m"
gesloten. Melanchtou stelde een kort formulier van
eendracht op, dat door allen werd ouderteekeud en
van den kansel afgekondigd. Er was groote vreugde
bij allen. De Bovenlandeis predikten nevens de Wit-
tenbergers, en bedienden mede hunne altaren. Toen
zij terugkeerdeu en in hunne woonplaatsen de plaats
gehad hebbende verzoening mededeelden, schreef unen-
brieven aan Luther vol juichtonen eu zegenbeden, eneene
buitengemeene vreugde heerschte in al de Bovenlanden.
Bucer eu de anderen beproefden toen ernstig, om
ook eene veieeuiging tot stand te brengen van de
Zwitsers met de Lutherschen. Ook deze poging scheen
in den beginne te zullen gelukken eu inzonderheid
betoonde Bern en Bazel zich daartoe genegen. Maar
toeu verhief Zürich de stem, en de gewenschte uitslag
werd verijdeld.
-ocr page 112-
108 Pogingen tol vereeniging der Protestanten.
In lateren tijd oefende Oalvijn een grooten invloed
uit op de geheele Gereformeerde Kerk. Hij stelde het
Sacrament hooger dan Zwingli; hij nam de werkelijke
genieting van het lichaam en bloed van Christus aan,
doch alleen eenu geestelijke genieting en ook alleen door
de geloovigen, hoewel de Heer bij de aanbieding van
brood en wijn zegt: Neemt, dit is mijn lichaam enz.,
en de Apostel van den onwaardigen dischgenoot zegt,
dat hij niet onderscheidt het lichaam des Heeren,
(1 Cor. 11 : 29) enz. Hierdoor kon ook in lateren tijd
geene vereeniging van de beide kerken tot stand
komen; en dit te minder, omdat sedert het optre-
deu van Calvijn ook een belangrijk verschil ontstond
betreffende de leer der uitverkiezing
Van nieuwe pogingeu tot vereeniging moeten wij
hier verder zwijgen. Bene waarachtige eenheid werd
tot heden niet verkregen. Deze zal eerst dan tot stand
komen, wanneer alle verstand is gevangen genomen
onder de gehoorzaamheid van Christus (2 Cor. 10:5)
als men zicli algemeen eenvoudiglijk onderwerpt aan
liet Goddelijk Woord gelijk dit geschreven staat eu
zijn eigen Uitlegger is. Intusschen moeten de beide
kerken, als volkomen eenstemmig in de beide hoofd-
stellingen namelijk 1° dat de Heilige Schrift de. eenige
kenbron is van de leer der zaligheid, en 2" dat de
rechtvaardiging alleen is uit het geloof in Christus, als
ten nauwste verwant elkander beschouwen, in oprechte
Christelijke liefde naast elkander bestaan, en elkauder
wederkeerig opwekken tot verheerlijking van God, door
een waarachtig christelijk leven en voorbeeld, eu bei-
den moeten aanhouden in liet gebed, om het aanbrekeu
van den dag, waarop de eenig ware en Gode welge-
vailige vereeniging, op grond der onveranderlijke eu
onomstootelijke waarheid, zal gevestigd worden.
-ocr page 113-
Het helsche Zion en zijn gericht.            109
XV.
Het helsche Zion en zijn gericht.
Omstreeks terzelfder tijd toen het Wittenberger
Ooncordium gesloteu werd, openbaarde zich een gods-
gericht, waarover Luther en de geheele kerk zich
wél mochten verheugen om der waarheid en des
rechts wil, hoezeer met vrees en beving, maar dat
toch ook de ziel met diepgaand leed vervulde, om de
ellende die daaruit voor de menschen ontsproot. —
Dat de duivel overal, waar Christus eene kerk sticht,
een kapel in de nabuurschap bouwt, is spreekwoordelijk
geworden; maar dat hij reeds hier op aarde een geheel
koninkrijk Zion, en dat nog wel een hemelsch rijk
in lichamelijke gestalte opricht geheel op zijne wijze,
dat is slechts een enkele maal in de geschiedenis der
wereld voorgekomen. Omdat dus deze geschiedenis
zoo geheel op zichzelve staat, wil ik haar kortelijk ver-
halen.
In het jaar 1533 trok een zonderling man, Jan
Matthiesen, een gewezen bakker te Haarlem, üuitschland
rond en verkondigde, dat hij de groote profeet was, van
God gezonden om het duizendjarig Rijk op te richten.
In dal rijk zou men door een inwendig licht ver-
licht worden, zoodat men den Bijbel geheel niet meer
uoodig had; daarin zou geene wereldlijke Overheid meer
bestaan, maar allen even vrij en allen gelijk zijn;
niemand zou meer iets het zijne kunnen noemen;
gemeenschap van goederen zou plaats hebben; alle
leden zouden louter vromen en heiligen zijn, en alle
goddeloozeu moesten door hen uitgeroeid worden; allen
zouden in bestendig genot en zaligheid leven. Wie
echter een burger van dat rijk wilde worden, moest
zich opnieuw laten doopen, aangezien de kinderdoop
niets beteekeude. Deze nieuwe doop was het verbonds-
-ocr page 114-
110              Het helsche Zion en zijn gericht.
teeken en de Goddelijke verzegeling van het deelge-
nootschap aan het zalig rijk van Zion. Dat de kin-
derdoop niets beteekende had Münzer en hadden
velen voor en n;i hem reeds geleerd; van dit stand-
punt uitgaande, was er slechts éene schrede tot de
wederd oope rij, en wij aanschouwen dus hier het
vorige spektakel van Münzer, dat slechts verder werd
voortgezet door den duivel.
Deze Matthiesen kwam te Leiden in aanraking
met een kleermaker en waard Joh. Bock e), die
hem in heerlijkheid weldra zou overtreffen. Deze
Johan was schoon van gestalte, schrander en welbe-
spraakt, inaar zeer lichtzinnig. lleeds sedert lang
koesterde hij gelijksoortige ineeningin; hij nam de pre-
diking van het genotvolle leven in Zion begeerig aan,
liet zich door Matthiesen wederdoopen, en werd ter-
stond zijn machtigste bondgenoot. Matthiesen zond
toen zijne apostelen door Holland en Friesland tot
ver in Duitschland uit.
Deze apostelen vonden een buitengewoon gunstig
onthaal in de Westfaalsche stad Munster, waar kort
te voren, op eenigszins geweldadige wijze en trots de
ernstige waarschuwingen van Luther, reeds uit het,
zuid-oosten de dwaalleer van Münzer ingang had ge-
vouden. Allereerst werd inzonderheid de pastoor Bern d
Rot h man door haar bevangen en een der eersten die
zich door de zendelingen van Matthiesen liet herdoopen;
hem volgden andere geestelijken en eene groote
menigte uit het volk. Sneller nog nam deze sekte
toe, toen ook Jan van Leiden in de stad kwam en
optrad. Maar toen eindelijk de groote profeet zelf
verscheen en verkondigde, dat volgens eene „godde-
lijke openbaring" Munster als de heilige stad Zion
was aangewezen, waar alle uitverkorenen zich moesten
verzamelen en van waar uit het Kijk zich moest uit-
breiden, ging de Wederdooperij op stormachtige wijze
met reuzenschrtdeu vooruit. Het ging er zonderling
-ocr page 115-
Het hehche Zion en zijn gericht.            lil
en schrikverwekkend toe; priesters en leeken draafden
door de stad en schreeuwden als waanzinnigen: „Doet
boete en bekeert u! laat u doopen, en slaat de on-
gedoopte heidenen dood !" Allen die in hunne jeugd
gedoopt waren, noemden zij ongedoopte kinderen. Er
ontstond eene vreeselijke opschudding. Vrouwen liepen
met loshangende haren door de straten, wierpen zich
ter aarde en vormden met hare uitgestrekte armen
kruisen, of zij wilden, in stuiptrekkingen, alsof zij
den Heiland aanschouwden, Hem tegemoet in de lucht;
zij klapten in de handen, sloegen op hare borsten en
schreeuwden nog woester dan de mannen.
De regeering der stad had nog meester kunnen
blijven ; maar in hare lafheid liet zij de wcderdoopers
begaan, en nauwelijks waanden dezen zich dan ook
sterk genoeg, of zij werd tot dank voor deze flauw-
hartigheid door hen afgezet. Nu had Matthiesen alle
macht in handen. Allereerst trok hij op de kerken
los en beroofde deze van hare schatten; de altaren,
doopvonten en beelden werden verbrijzeld en de
crucifixen vertreden. Toen werd de stad gezuiverd van
alle onreinen. Zij die het verhondsteeken van den nieuwen
doop weigerden te ontvangen, werden met stokken en
zwaaiden de stad uitgebannen, terwijl velen vrijwillig
vluchtten. Maar hoe meer volk de stad verliet, deste-
iueer Zionieten kwamen er binnen; van alle kanten
liep het gepeupel toe, en inzonderheid kwamen zoo
groote scharen van vrouwspersonen toegestroomd,
dat haar getal weldra dat der mannelijke bewoners wel
viermaal te boven ging. Alle kerkgoederen, alle
eigendommen der verdrevenen eu gevluchten, alle
klinkende have der bondgenooteu, alles werd in de
gemeenschappelijke schatkist gestort, waaruit ieder het
uoodige ontving, — en men leefde heerlijk en in vreugde.
Iutusschen werd de stad door haren vorigen bisschop
met zijne hulptroepen belegerd. Matthiesen zich
zeker wanend van de overwinning deed met dertig
-ocr page 116-
112            Het helsche Zion en zijn gericht.
man een uitval, maar werd door een voetknecht door-
stoken. De wederdoopers waren op dit bericht on-
troostbaar. Maar Jan van Leiden sprong in hun
midden en riep vroolijk uit, dat de Geest hem reeds
voorlang te verstaan had gegeven, dat deze dingen
alzoo geschieden moesten, en dat Hij door God bestemd
was tot Matthiescu\'s opvolger, die hen zou leiden en
weiden in het zalig rijk van Zion. Toen liet het
volk zich troosten en allen sloten zich bij hem aan.
Jan riep nieuwe genietingen in het leven; b.v. om de
beeldschoone weduwe van Matthiesen te kunnen huwen,
voerde hij, ofschoon reeds gehuwd zijnde, de veelwijverij
in, als, volgens hem, door God bevolen. Het volk
juichte hem uitbundig toe, en ieder man, die niet
ten spot wilde zijn, nam terstond meerdere vrouwen;
Jan zelf bracht het getal zijner vrouwen op zeven*
tien. liet volk was overgelukkig, lachtte achter de
hechte en dikke stadsmuren den vijand uit, en werd
met den dag weelderiger.
De goudsmid Dusentschur trad op met de be-
kendmakiug eener goddelijke openbaring, dat Zion
ook een zichtbaren koning moest hebben, dat deze
geen andere kon zijn dan du heilige man en profeet,
Jan van Leiden, en dat hij over den geheelen aard-
bodem zou heersenen, boven alle keizers, koningen,
vorsten en geweldigen der aarde. Dusentschur legde hierop
een blii kend zwaard in de handen des bedriegers en zeide:
»jVeein het zwaard der gerechtigheid en daarmede alle
macht." Hij zalfde zijn hoofd, en al het volk begroette
hem als zijn koning. De koning zond 27 apostelen uit
om overal zijn rijk te vestigen, en deze gingen uit
om te prediken, dat alle weerspannige vorsten moesten
worden omgebracht; maar zij zelf werden intusschen
onthoofd of gehangen, overal waar zij optraden.
In Munster behield Jan van Leiden echter de macht
in handen en leefde er in heerlijkheid. Hij was om-
ringd van de schitterendste pracht. Op ziju hoofd droeg
-ocr page 117-
Het hehche Zion en zijn gericht.            113
hij een driedubbele kroon; om zijn hals hing een
zware gouden keteu met een helder blauw edelgesteente,
in de gedaante van den wereldbol, en een gouden krans
met het opschrift: „Een koning der gerechtigheid voor
allen." Zoo was Jan van Leiden een nieuwe Paus
en een andere Christus geworden! Hij richtte een
schittereuden hofstaat in en verkoos maarschalken,
kamerheeren enz. Heinz Krechting was zijn minister
en liemd Knipperdolling, de vroegere burgemeester,
zijn beul. Als hij gericht ging houden droegen schild-
knapen het zwaard en den bijbel voor hem uit, tot
een teeken, dat alle geestelijke en wereldlijke macht in
hem vereenigd waren. Op de markt was een hooge
troon van goud en purper voor hem opgericht. Hierop
plaatste hij zich wauneer hij recht moest spreken, en
wie eenige zaak voor hem bracht, viel vooraf met zijn
aangezicht voor hem in het stof. Ook werden op de >
markt onder den blooten hemel de godsdienstoef»
ningeu gehouden, die met een algemeeuen dans ein-
digden.
De belegeraars liepen vruchteloos storm, de weder-
doopers verdedigden zich als helden, en de vrouwen
goten voortdurend ongebluschte kalk en brandend
pek over de bestormers uit. Toen het onmogelijk
bleek om de stad stormenderhand te veroveren, besloot
men haar te omsingelen en te doen uithongeren.
Toen nam de hemelschc gelukzaligheid van dit Zion
een treurig einde. De hongersnood dreef ten slotte zelfs
tot het eten van menschenvleesch, maar niemand durfde
te klagen, want wie het waagde werd ter dood gebracht.
Knipperdolling sloeg tallooze hoofden af en menigmaal
hakte hij zijne slachtoffers door midden. Toen eens
eene der vrouwen des konings over de ellende des volks
jammerde, hieuw Jan van Leiden haar met eigen hand
op de markt het hoofd af, terwijl zijne overige vrou-
wen dit schouwspel omringden en daarbij Gode een
loflied zougen, waarna hij met haar over den bloedigen
8
-ocr page 118-
114            Hel helsche Zion en zijn gericht.
bodem wegdanste, en waarbij zijn uitgeput volk hem
volgde.
Eindelijk werd de stad door verraad veroverd. Het
vijandelijk leger drong woedend de stad binnen en bracht
eene vreeselijke slachting onder de nog levenden teweeg.
De inenschen werden uit de vensters geworpen en met
spiesen opgevangen. De profeet werd gevonden in
een hol, waar hij zich verscholen had. Nog eenmaal
verhief zich zijn trots; hij riep zijne vangers toe: »Wie
het wagen durft om de hand uittestcken naar Gods
gezalfden knecht, zal eeuwig branden in de vlammen
der hel!" — De koning van liet helsche Zion werd in
een ijzeren kooi door het land tentoongesteld, daarna
weder te Munster gebracht en op de markt, ter plaatse
waar zijn troon had gestaan, ter dood gebracht. Twee
beulsknechten knepen hem met gloeiende tangen gedu-
rende twee uren. Toen werd zijn trots gebroken ; hij
brulde het uit en bekende dat hij den dood tienvoudig
verdiend had; eindelijk werd hij met gloeiende dolken
doorstoken (22 Jan. 153G) Krechting en Knipperdolling
ondergingen hetzelfde lot. Hunne lijken werden in
ijzeren kooien aan den toren der Lambertuskerk opge-
hangen, welke kooien aldaar nog in onzen tijd kun-
neu gezien worden.
XVI.
Toenemende bloei der Hervorming.
Het ontbrak in geenen deele aan vijandelijke Eoom-
schen, die ook de Munstersche gruwelen als een schuld
op de Hervorming wierpen; maar ook dit kou haar
-ocr page 119-
Toenemende bloei der Hervorming.           115
niet meer schaden. De leer van de Evangelischen was
nu openbaar geworden; de belijdenis van Augsburg kon
niet meer verward worden met allerlei vreemdsoortige
secten; bij deze secten deed, gelijk Lutlier het uit-
drukte, de duivel, evenals te Munster, door goddelijke,
beschikking, zijn werk zoo ruw, dat een blinde zelfs
de afwezigheid van den Geest en het werk der AVit-
tenbergers daarin moest zien. Ook de wederdoopers
zelven droegen alles bij ter weerlegging van deze be-
schuldigingen, want zij schimpten gedurig op Lutlier,
zeggende „dat deze nog erger dan de Paus was."
Ongedeerd dus door deze omstandigheden en veeleer
inwendig er door gelouterd, nam de Evangelische kerk
al meer toe in wasdom en kracht. Over haar uiterlijken
bloei deelen wij thans het een en ander mede.
In het jaar 1584 werd (Jlrich van Würtemberg
weder in de regeering van zijn hertogdom hersteld.
In zijne verbanning had hij het Evangelie leeren ken-
nen en hij keerde nu als een waarlijk vroom vorst terug.
Terstond voerde hij dan ook in zijn land de algemeen
begeerde Hervorming in.
In 1558 schaarde zich ook het hertogdom Saksen
onder de banier des geloofs. Saksen was in dien tijd
in twee deelen gescheiden, namelijk in het keurvor-
stendom en in het hertogdom (het latere koninkrijk).
Maar de hertog George geleek in het minst niet op
zijn neef, den beminnelijken keurvorst, en bleef tot op
het einde zijn levens een beslist tegenstander van Luther.
Na zijn dood echter sloot zijn opvolger Hendrik zich
onverwijld bij de zaak des Evangelies aan, en zijne on-
derdanen dankten God op hunne knieën voor dezen gun-
stigen ommekeer.
Ook in Brandenburg verkreeg het Evangelie de
overhand. De keurvorst Joachim I had zich een
zoo groot vijand der Hervorming betoond, dat zelfs
zijne gemalin Elizabeth, wegen hare gehechtheid daar-
aan, zijnen doodelijken haat moest ontvluchten; maar
-ocr page 120-
116             Toenemende bloei der Hervorming.
zijn zoon en opvolger Joachim II trad sedert 1539
in het midden van zijn verheugd volk als haar voor-
stander en verdediger op.
In het jaar 1542 werd een andere bittere vijand
der Hervorming, hertog Hendrik van Brunswijk,
die een zeer slecht mensch was, door de naburige vor-
sten in den oorlog verjaagd, en daarna terstond door
het geheele land de sedert lang gewenschte godsdienst
gevestigd.
Nog bij het leven van Luther zien wij ten naastebij
al wat in dezen tijd het evangelisch Duitschland is,
deel uitmakend van de kerk, zooals zij in dien tijd
geworden is, — behalve de in hfdst. 9 en de hierbo-
ven genoemde gebied plaatsen nog Pom meren, Si-
lezié\', Mecklenburg, Holstein, Oostfries-
land, de Pfalz, Baden, Nassau, Schwarzbu rg
enz.; voorts de vrije steden Hamburg, Brem en, Lubeck
Maagdenburg, Erankfurt, Ulm, Straatsburgen anderen.
Half Duitschland was binnen korten tijd bevrijd van
de pauselijke tirannie. „Onze ziel," aldus mocht meu
zingen, „is ontkomen, als een vogel uit den strik
des vogelvangers \\ de strik is gebroken en wij zijn
ontkomen."
Zelfs in de onder streng katholieke heerschappij
staande landen, Oostenrijk, Bohemen, Moravië en
andere waren verwonderlijk veel aanhangers der Evan-
gelische zaak. Koning Fcrdinnnd, de beheerscher der
Óostenrijksche erflanden, werd zelfs door zijn eigen
Stenden aangezocht om de Hervorming in te voeren,
en slechts door buitengewone krachtsinspanning kou
hij verhinderen dat zij in zijne staten de overhand
verkreeg; toch bleef ook onder druk en vervolging een
aanzienlijk doel zijner onderdaneu het Evangelie toe-
gedaan.
Weldra liet het zich aanzien dat zelfs een geeste-
1 ij k keurvorsteudom deel zou uitmaken van het lichaam
der Evangelische kerk. De oude keurvorst Herman van
-ocr page 121-
Toenemende bloei der He. vorming.            117
Keulen kwam tot de erkentenis der waarheid en wilde
toen dien zegen ook over zijn volk brengen, lteeds had
hij den raad ingewonnen van 15ucer en Melanchton
(1541—43) hoe hij de zaak zou aanvangen. Maar het
«lomkapittel verzette zich tegen hem en riep de hulp
in van den paus en den keizer; de oude keurvorst gaf
echter den strijd niet op, maar hij werd overwonnen en
gaf toen zijnen erfstaat prijs.
Slaan wij nu onzen blik over de grenzen van
Duitschland, dan zien wij, hoe reeds in de eerste
jaren de Hervorming ook daar buiten een voorspoc-
digen weg voud, en allereerst zich vestigde over de
geheele uitgestrektheid van een aangrenzend land. Uit
land is üost- of Oud-Pruisen, waar de bevolking
wel is waar nog de duitsche taal sprak, maar deze toch
nauwelijks meer herkend werd als tot Duitschland te
behooren. Het land was eene bezitting der duitsche
ridderschap, maar hare grootmeesters hadden er reeds ge-
ruimen tijd eene onbeperkte heerschappij uitgeoefend.
De grootmeester Albrecht van Branden burg
maakte het laud tot een gewoon hertogdom en voerde
kort daarna, met toestemming zijner twee bisschoppen
van Samland en Pomesanië, het Evangelisch Christen-
dom in, en het hervormingswerk gelukte hier zonder
slag of stoot.
In Denemarken en Noorwegen, welke lauden
destijds ouder éen bestuur vereenigd waren, beguu-
stigde de koning van haar begin af de Hervorming.
Keeds in 1520 predikte aldaar een door Luther uit-
gezonden Evaugeliebode, Martinus lleiuhard, vrij en on-
verlet. In het jaar 1527. verleende de llijksdag van
Odensee aau de Evangelischeu gelijke rechten en vrij-
heden als aau de katholieken, en sedert 1536 werd
de Luthei\'sche godsdienst er de heerschende. In 1537
beriep koning Christiaau III Dr. Bugenhageu om de
evangelische kerkorde in zijn rijk te regelen, en deze
bleef er tot dit doel gedurende vijf jareu.
-ocr page 122-
118             Toenemende bloei der Hervorming.
In Zweden hebben twee voortreffelijke mannen,
leerlingen vau Luther te Witten berg, Olaus en
Lourens Peterson, de zuivere leer gepredikt en
stegen er tot hooge waardigheid. Olaus werd kanselier
der Universiteit, Lourens aartsbisschop van Upsala,
en daardoor luidden zij zooveel grooteren invloed op
de vestiging der Evangelische kerk. Op den Kijks-
dag van Westerüs, ia liet jaar 1527, werd de katho-
lieke partij in hare macht gestuit, en op den liijks-
dag aldaar in 1544 het laatste overblijfsel vau het
pausdom vernietigd.
Ook in Hongarije en Zevenbergen ging het
licht in heldereu glans op; in Hongarije voornamelijk
door Mattheus Devay, in Zevenbergen door Joh.
Honter. Trots langdurige eu zware vervolging, vol-
hardde een groot gedeelte der bevolking bij de belij-
denis van het Evangelie.
In Polen echter, waar de koning zoowel als de
geestelijkheid een hardnekkigen tegenstand bood, bleef
het getal der Evangelischeu klein.
Eindelijk brak zelfs in Italië en Spanje, de meest
bijgeloovige lauden van Europa, de vlam van het Evau-
gelie uit en dreigde er alles te doen ontbranden. Ueze
vlam werd echter weldra gedoofd door de oprichting
van tallooze brandstapels voor allen, die zich der Her-
vorming toegedaan betoonden.
Eu nu ons dierbaar Vaderland!
Voor ons, die in deze dagen leven, is het schier
onbegrijpelijk, «lat de vrijheid die wij genieten, niet
altijd in deze landen heeft bestaan. Wordt niemand
onzer nu oin des geloofswille vervolgd, daar zijn dagen
geweest, waarin stroomen bloeds vergoten werden juist
om het geloof, liet is daarom te betreuren, dat wij
zoo weinig waardeeren, tot welk eeneu prijs ook in ons
land de vrijheid des gewetens verkregen werd. De
weg der vadereu ging niet langs ellen paden, maarzij
hadden het veeleer zwaar tegenover hunne vijanden te ver-
-ocr page 123-
Toenemende bloei der Hervorming.            119
antwoorden. Gelijk eens de mannen, die de muren van
Jcrusalem optrokken, met hot zwaard in de eene en het
werktuig in de andere hand arbeiden moesten, omdat
de vijanden hen gedurig belaagden, zoo gingen ook de
vaderen gewapend naar hunne bijeenkomsten, onzeker
van hun leven. En dat, niettegenstaande vervolging,
verbanning eu moord, ons land niet een zoodanig ge-
worden is, waar het woord van priester of paus, maar
alleen het woord Gods als het hoogste geldt, dit dan-
ken wij niet aan menschen, maar aan God alléén.
Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, dat eene zoo
groote gebeurtenis als de Hervorming ook hier niet zon-
der invloed bleef, maar terstond de geesten moest wakker
schudden, te meer daar reeds vroeger enkele sterren i\\nn
nacht hadden verlicht. Immers wij moeten niet vergeten,
dat ons land reeds eenegroote rol speelde in de voorberei-
ding tot de Hervorming. Ons volk, indien we het zoo eens
uitdrukken mogen, was godsdienstig van natuuren daarbij
vrij, zoodat iedere onderdrukking steeds hevig verzet uit-
lokte; daarbij kwam nog dit: door den grooteu handel
eu daardoor heerschenden welstand, die hun oorsprong
hadden in ijver en trouw, was hier een flink en kloek
volk opgegroeid, dat wist wat het wilde en door dege-
lijkheid uitmuntte. Deze om zoo te spreken heerschende
volksgeest werd aangewakkerd en aangevuurd door de
geschriften en den arbeid van vrome, degelijke mannen,
die niet tevreden met het uiterlijke waarin de Uoomsche
kerk hare kracht zoekt, er op aandrongen dat de gods-
dienst meer zaak des harten zou worden. Wij mogen,
al kunnen wij ze ook maar kortelijk vermelden, deze
mannen niet voorbijgaan..
In het midden der ] 4\'te Eeuw leefde zekere Gerhard
Groote, die als boetgezant het land doortrok eu de
Evangelische waarheid verkondigde: „Wie in zijne zon-
den sterft, wordt veroordeeld, al zou ook onze lieve
vrouw met alle heiligen voor hem bidden." Met eeu
zijner vrienden stichtte hij de Vereeniging van de
-ocr page 124-
120            Toenemende bloei der Hervorming.
Broeders des gemeenen levens, wier doel het was,
Biet hehulp van op te richten scholen, ware vroom-
heid des harten te bevorderen. Eu hoe zouden wij
hier den man vergeten, wiens werk, na den J3ijbel het
meest verdiende gelezen te worden, Thomas van Kem-
pen, de schrijver van de „Navolging van Christus",
dat boekske, zoo kinderlijk eenvoudig en tegelijk zoo
verheven schoon, dat indruk heeft gemaakt op duizen-
den en zegen verspreid voor honderden, gelijk dit eens
de eeuwigheid zal openbaren. Deze mannen nu waren
niet Protestant, maar op weg om het te worden; zij
waren de verkondigers van den beteren dag, die weldra
zou komen. Maar boven deze beiden staat nochtans
Wessel Gansfort uit Groningen, die de groote waarheid
uitsprak: dat elke godsdienstige leering steunen moest
op de Heilige Schrift. Vergeten wij ook Erasmus den
ltotterdammer niet, die wel is waar den moed of het
geloof niet had, te wijkeu voor wat hij verkeerd vond,
maar die toch in Gods hand het middel werd om
velen te doen inzieu, dat in Jiome\'s kerk veel gevon-
den werd, wat den toets van Gods woord niet kan
doorstaan. Wij dragen roem op zulke mannen, die,
even als eens Johannes de Dooper voor Christus, weg-
bereiders waren voor den nieuwen dag, die verschij-
nen zou.
Toen iu Duitschlund Luther was opgestaan en er de
Schrift had gepredikt, waren zijne geschriften weldra in
menigten onder het volk verspreid. Wie had deze dus
hier kunnen tegenhouden, wie had kunnen verhinderen,
bij het groote verkeer dat de handel noodig maakte, dat
hier verborgen bleef, wat ginds reeds schitterde in volleu
luister? En al werd door de Hoogeschool van Leuven
het doemvounis over die geschriften uitgesproken en zij
daarna openlijk verbrand, het bleek ook hier, dat de ou-
derdrukkiug vaak doet wassen. Daarbij kwam de ook hier
gedreven aflaathandel, die menig ernstig man verlan-
gend deed uitzien, of er niet een held zou opstaan die
-ocr page 125-
Toenemende bloei der Hervorming.           121
de dorschvloer zou doorzuiveren, en die, vernemende
dat Luther tegen dien handel had geschreven, verlan-
gend uitzagen naar zijne geschriften. De vruchten bleven
dan ook niet uit; velen werden hervormingsgezind, en
graaf Hendrik van Nassau, stadhouder van Holland,
Zeeland en Vlaanderen, kon reeds der Haagsche gees-
telijkheid toeroepen: Gaat gij heen en predikt het Evan-
gelie van Christus, gelijk net door Luther gepredikt
wordt; beleedigt niemand, dan zal niemand klagen,
dat gij anderen moeielijk valt " Dat was ongedacht
waarlijk reeds een groote zegen. En wilt gij nog meer ?
Der landvoogdesse Margaretha werd de klacht gebracht,
dat Luther zoo veel kwaad deed. Zij vroeg: „Wie is
toch die Luther?" „„Wel een ongeletterde monnik.""
„Welnu," zeide zij, „schrijft gij dan, die zoo geleerd
zijt, tegen dien eeuen man en men zal u meer dan
hem gelooveu.\'\' Indien dit reeds het gevoelen was van
hooggeplaatsten, wat moesten dau de eenvoudigen naar
de wereld wel denken, die niet door staatkunde ge-
drongen werden om vaak den mond te snoeren.
Maar donkere dagen waren aanstaande, de wolkeu
pakteu zich samen en voorspelden eene hevige uit-
barstiug. Bloed zou vloeien, wraakkreteu zouden op-
gaan, maar ook heerlijke psalmen vol hoop en blijdschap
ten hemel stijgen. Dat zou het werk Gods zijn en niet
der meuschen! God wilde, dat door strijd en lijden de
gemeente zou gegrondvest worden.
In de voorgaande bladzijden is reeds melding ge-
maakt van het Edict van Worms. Kon dit in Duitsch-
laud niet tot uitvoering komen, hier ging het beter.
De landvoogdesse kreeg dan ook bevel het gestreng uit
te voeren. Eu het zou uitgevoerd worden. Twee van
de eerste vijanden der nieuwe beweging werden tot
geloofsrechters aangesteld; hunne namen zijn Eraus
van der Hulst eu ecu monnik Nicolaas van Egmoud.
Zij opendeu den strijd eu — ons land geniet de eer
de eerste martelaars voor de goede zaak te hebben
-ocr page 126-
122             Toenemende bloei der Hervorming.
opgeleverd. Wij kunnen, het spreekt van zelve, niet
allen noemen die onder beulshanden stierven, wij
staan alleen nog eens stil (bl. 07) bij de meest beken-
den, en daii noemen wij het eerst den vromen Hendrik
van Zutfen, kweekeling van Luthcr. Hij predikte to
Antwerpen de nieuwe leer, en werd daarbij door dui-
zenden aangehoord ; maar dit was juist reden genoeg
voor v. d. Hulst om zijne gevangenneming te bevelen.
"Welnu! dit geschiedde dan ook; maar men h.id buiten
den waard gerekend, dat is hier, buiten het volk, dat,
onderricht van het dreigend gevaar, in allerijl naar do
gevangenis snelt en het genoegen mag smaken Hendrik
te redden. jSIet meer veilig in de stad, ontvlucht hij
naar Brenieu en vindt er geopende ooren en harten, —
maar zijn dood was besloten. Eene dweepzieke menigte,
aangevoerd door nog dweepzieker monnikken valt hem
aan, toen hij op reis was naar het dorp üitlunarschen
om te prediken; geboeid naar den brandstapel gevoerd,
was het zijne laatste bede. in navolging des Heilands:
„Vader vergeef het hun." Hij stierf in den vreemde; maar
op den lsten Augustus 1525 zag men ook te Brussel
de eerste martelvuren rooken. Toen namelijk Hendrik
van Zutfen als prooi aan de hauden der Inquisiteurs
ontvallen was, moesten de broeders van het Augustijner
klooster, waaruit hij ontvlucht was en men hem had
laten ontvluchten, het misgelden. Bovendien stond, en
niet ten onrechte, dit klooster onder verdenking van
der Hervorming genegen te zijn. Sommige der broeders,
toen zij werden ondervraagd, herriepen, anderen weifel-
den, twee echter, Hendrik Voes en Jan van Esch
weigerden te herroepen en werden ten vure gedoemd.
Maar hun doodsweg was een overwinningsweg. liet
volk, dat met kille huivering toezag hoe alles geschiedde,
hoorde hun woord: Wij gaan als Christenen sterven.
Toen de vlammen om hen heen sloegen en het vuur
reeds hunne kleederen had verzengd, vernamen de getui-
gen van uit do vlammen een heerlijk „TeDeuui": U
-ocr page 127-
Toenemende bloei der Hervorming.            123
God, U loven wij! Luther vernam wat geschied was en
juichte, dat God ook deze mannen broeders was nabij
geweest op hun somberen doodsgang. En de toeschou-
wers? Het sloeg hen niet terneer, maar verhoogde hun
moed en staalde hunne kracht. Zij hadden nu gezien,
wat geloof en gebed vermochten. Luther vatte de pen
op en schreef aan de Christenen in Holland on Braband.
Ja, het moest de moedeloozeu sterken, wanneer ze daarin
lazen : „Ach welk eene kleine zaak is het door de \\ve-
reld beschimpt en gedood te worden; want wij weten
dat hun bloed kostelijk is in Gods oogen. God zij
geprezen, dat wij beleefd hebben echte martelaren
te zien en te hooren, wij die tot nu zoo veel valschc
heiligen hebben aangebeden; wij hier in Duitschland
zijn noch niet waardig geweest aan Christus zulk een
heerlijk offer te brengon.\'\'
Maar wij richten nu onze blikken naar Noord-
Nederland. Twee jaren zijn voorbij gegaan sedert Yoes
en van Esch zijn gestorven en nog heugde velen die
dag. Maar thans zou2\\Toord-Nederland den eersten marte-
laar aanwijzen, die zijn geloof niet verloochende, namelijk
Jan de ISakker, «eboortig uit Woerden. Vroeg reeds had
hij een helder inzicht in de waarheden des Christendoms.
Dit openbaarde en predikte hij; maar verbanning was
zijn straf. Doch dit baatte niet veel, want het was ook
zijn leuze: ik geloof, daarom spreek ik. Üp nieuw reisde
hij naar Woerden, maar deze reis zou hem het leven
kosten. .Ken allaatkramer betreedt het stedeke en pre-
dikt er; de Hakker vergeet zijn toestand en predikt
daartegen. Dat was te veel; de edele strijder voor de
waarheid werd gevat, en \'sGravenhage was de plaats
werwaarts men hein voerde. In zijne laatste uren werd
hij nog door zijn vader bezocht, die evenals de moeder,
van welke liet boek der Maccabeeën ons verhaalt, zijn
zoon aanspoorde om voor alle dingen getrouw te blijven.
Eu dat zou hij. Op eene hooge stellage geplaatst iu
priesterkleediug, werd hij eerst ontwijd, eu daarna met
-ocr page 128-
124         Toenemende bloei der Hervorming.
eene zotskap op het hoofd aan de bespotting prijs ge-
geven. Daar gaat de sombere stoet ter brandsstapel
voorbij de gevangenpoort. Achter hare muren zitten zijne
medebroeders; hij ziet eeuigen hunner en spreekt een
woord van vermaning. En zij? Zij antwoorden hem met
het lied: O zalig feest der martelaren. Daar betreedt
de 27jarige man den brandstapel en kent geen vrees.
Dood waar is uw prikkel! zoo roept hij uit; — de
dood komt tot hem, en als door een diepen slaap be-
vaugen gaat hij de eeuwige ruste in.
Maar de ruimte in dit werkje is te beperkt, en het
bevat niet eene geschiedenis der Hervorming in ons
land alléén, daarom moeten wij kort zijn. Anders!
ja wie zou ze kunnen noemen de duizenden die vol
moed en vrede heengingen. Dat zij ons maar ten voor-
beeld zijn mochten! Doch niet alleen met den dood
strafte men, ook andere straffen, als verbanningen hetver-
beurd verklaren van goed en have, waren aan de orde van
<len dag. Ieder die de plakkaten (d. w. z. regeeriugs-
stukken, waarin op straffe verboden werd de nieuwe
leer aan te nemen) ontliep niet aau het gerecht. Maar het
baatte weinig: het bloed der martelaren, dat te allen
tijd het zaad der kerk is geweest, droeg ook hier steeds
meerder vrucht. En, vergeten wij vooral dit niet, daarbij
kwam nog, dat eene nederduitsche vertaling uitgegeven
werd naar Lutlier\'s duitsche Bijbelvertaling, welke als
welkome gast in houderde huisgezinnen werd binueu-
gehaald. Deze welkome ontvangst gaf echter op nieuw
reden tot vervolging en herhaalde bevelschriften.
Doch laat ons eerlijk zijn en erkennen, dat eeu
enkele maal deze plakkaten tegen de ketters, helaas!
noodig waren. Wij deuken hier weder aan de ook uit
de Vaderlaudsche Geschiedenis zoo bekende Wederdoo-
pers, wel te onderscheiden van de Doopsgezinden. Men
weet hoe zij te Munster hebben gehandeld en hoe zij
daar vervielen tot de ergerlijkste zonden, hoe vleeschelijk
hun streven was, en hoe zij ten laatste op vreeselijke
-ocr page 129-
Toenemende bloei der Hervorming.            125
wijze werden onderdrukt. Wie hunne handelingen ook
goedkeurden, zeker Menno Simons niet; zijn streven was
het om de reinheid van leven opnieuw in eere te brengen.
Bijzondere gedachten over eed, doop, overheid enz. leg-
den den grond voor de Doopsgezinde Gemeenten. Daar
echter de doop der bejaarden vooral haat bij do geloofs-
rechters deed oprijzen, kan het ons niet bevreemden,
dat ook tegen deze Doopsgezinden met dubbele woede
werd gestreden.
Dit alles geschiedde nog ouder het bestuur van
Keizer Karel V, den man, die eene zoo gewichtige rol
speelde in de geheelc geschiedenis van dien tijd. Zoo
hij had willen letten op de leidingen Gods, zijn naam
zou ook nu nog door ieder genoemd worden als van een
vorst, die eigen voordeel ter zijde stelde ten bate zijner
onderdanen; zoo hij zijne gaven had willen besteden en
hij bezat er vele, tot bevordering van gewetensvrijheid,
menig mcnschenleven zou gespaard zijn gebleven; nu kon
hij zich beroemen, in zijn leven 50,000 menschen te
hebben laten dooden. Voor het uiterlijke gehecht aan den
godsdienst zijner vaderen, was hem dit toch geen volle
ernst. Of hoe zou het anders mogelijk wezen, dat een
goed zoon der kerk van Rome, de stad der Pausen
liet plunderen! Men denkc nu echter niet, dat een af-
stand doen van de regeering niet anders dan goede ge-
volgen zou kunnen na zich slepen ; de een maakt slechts
plaats voor den ander, de personen veranderen daarbij wel,
maar niet altijd de beginselen. Wie was die andere, toen
Karel den heerschersstaf neerlegde? Zijn naam staat met
zwarte letters in de historiebladen geschreven als Mips
II van Spanje. Het voegt niemand in te dringen in het
oordeel, dat de Hechter over levenden en dooden eens
over ons allen houden zal, maar deze........!
Onwillekeurig knoopen wij aan zijn naam het woord
„Inquisitie" vast. Deze, een rechtbank des geloofs tot
onderdrukking der ketterij, ecne plant van Spaanschen
bodem en daar te huis, werd ook hier ingevoerd. Wreed
-ocr page 130-
120           Toenemende l/loei der Hervorming.
was die rechtbank in hooge mate, niets en niemand ont-
ziende; alles diende immers, volgens haar, tot meerdere
eere Gods! en was die eer niet het hoogsteP Dertien
nieuwe bisdommen werden ingesteld, natuurlijk tot krach-
tiger uitvoering der plakkaten. Alles wees op spoedigen
ondergang, men zag de pijl, die door de hand des boog-
sehutters geschoten werd, en men wist waarheen; maar
de protestanten wisten ook dat God regeert; en wat
hier de menschen ten kwade hadden gedacht, dat dacht
God ten goede; in menig hart werd nu de keuze beslist
tusschen „vergaan of blijven" en beantwoord met een
krachtig: met God vermogen wij alle dingen.
En Gods hulp was dringend noodig. De kardinaal
Granvclle maakte aan Ellips van Spanje en aan Hendrik
II van Frankrijk duidelijk, dat de ketters moesten uit-
geroeid worden. Dat voorstel viel in goede aarde, een
verbond werd gesloten, en niemand wist van dit verbond
als deze drie en — maar gij weet het reeds — ook
Willem van Oranje.
Op een zomersenen dag waren Hendrik II en Willem
van Oranje op de jacht; de koning wordt vertrouwelijk en
deelt zijne geheimen mede, ook het groote geheim van
den kettermoord. De Zwijger zweeg, maar vatte ter-
stond het plan op om den aanslag te voorkomen. Hoe?
De bondgenoot van Hendrik 11 zou daartoe zelf het mid-
del zijn. Philips vertrok naar Spanje en liet het bestuur
van deze landen over aan zijne bastaardzuster Marga-
retha van Parma en stelde Willem van Oranje aan tot
stadhouder over Holland, Zeeland enz. Wij vragen u
die dit leest, gelooft gij in eeue Voorzienigheid ? Weluu,
is haar weg dan hier niet duidelijk kenbaar? Eu wan-
neer wij dit toestemmen, dan voegt het ons bovenal
Hem de eer te geven, die het lot van natiën en volken
regelt, maar eer ook aan hem, dien wij met een dank-
baar gevoel den Vader des Vaderlands heeten. Het is
waar, veel kon hij in den beginne niet doen, maar
later zou zijn invloed zich te meer doen gelden.
-ocr page 131-
Toenemende Moei der Hervorming.           127
Hoe meer de onderdrukking toenam, des te meer
ook wakkerde de. invloed van Oranje aan. Het gehikte
hem met de Graven Egmond en Hoorne, Granvelle
uit den Baad te krijgen; meer nog, hij bewerkte, dat
Egmond naar Spanje ging om van den koning verzach-
ting der plakkaten te verwerven, en al mocht dit ook
niet baten, het was in ieder geval toch reeds een bewijs,
dat men aan den arbeid was getogen.
Belangrijke gebeurtenissen werden nu beraamd en
ook voorbereid. Eenige edelen, met Philips van Maruix,
Heer van St. Aldegonde, aan het hoofd, sloten in 1565
een verbond om de. inquisitie zooveel doenlijk tegen
te gaan. Aanvankelijk door elf hunner onderteekend,
klom het aantal der bondgenooten wellra tot vier hon-
derd. Hendrik, Heer van Brederode en Lodewijk van
Nassau stelden zich aan het hoofd der edelen, die het
plan hadden opgevat gezamenlijk naar liet paleis der
landvoogdesse te gaan om haar een smeekschrift ter
hand te stellen. Dit plan werd werkelijkheid op den
5den April 1566. Geen wonder dat Margaretha, deze
dingen ziende, eenigermate verschrikt was; maar een
hoveling stelde haar gerust: immers wat waren die
mannen anders dan bedelaars (in het fransch gueux,
van daar de naam geuzen). Maar die bedelaars zouden
het toouen voor het oog van de geheele waereld, dat
zij een moedig hart omdroegen, en de Geuzenuaam die
de eerenaam van de stichters van onzen Staat werd,
zou spoedig door het land weerklinken, en vernomen wor-
den beurtelings met vreeze en beving, vreugde en jubelen.
Terwijl de edelen aldus handelden, bleef intusschen
het volk niet zouder prediking, zoo noodig voor de
geboorte en de versterking des geloofs. De hoofdvraag
was echter gedurig: Waar zou men prediken? Tot
hiertoe had men het bedektelijk en binnenkamers kunnen
doen, zou men het thans niet in het openbaar durven
wagen? Eu wederom was het in \'t jaar 1866 dat men
voor het eerst eene hagepreek kon hooren. Men kwam
-ocr page 132-
128           Toenemende bloei der Hervorming.
samen onder het vrije hemeldak, doch liefst daar waar
hagen eene natuurlijke omheining vormden, en hier-
door verkreeg deze wijze van Evangelieverkondiging den
naam van Hagepreek. Niet ieder was zoo moedig als
de Heer Van Kuilenburg, die de prediking binnen zijne
stad toestond; de Amsterdammers b.v. moesten naar de
overzijde van het IJ om Gods woord te hooren. Van
toen af echter kwamen de hagepreeken in zwang en
men maakte er ijverig gebruik van, al moesten de mannen
er ook gewapend heenlrekkcn, en overal schildwachten
uitgezet worden, om voor naderend gevaar te kunnen
•waarschuwen; meermalen waren er over de 5000 men-
schen bijeen om Gods woord te hooren. Voorwaar! deze
tijden vau strijd en oi.derdrukking zijn niet weinig
beschamend voor de christenen van onze dagen. Maar
niet alle hagepredikers waren gematigd, niet allen leer-
den roemen iu de verdrukking; dit bewees de 14de
Augustus, toen eene opgewondene bende den beelden-
storm begon te Artois in Vlaanderen. Gelijk de storm-
wind zijn gebulder doet hooren over het gehecle land
en deze tot aller oor doordringt, werd ook de mare van
hetgeen in Artois geschied was als op zijne vleugelen
door het land gedragen.
Op weinige uitzonderingen na hadden in schier alle
steden de uitbundigste tooneclen plaats; kerken wer-
den bestormd, beelden vernietigd, prachtig schilder- en
beeldhouwwerk ging voor altijd verloren. "Wij zullen
die daden niet goedkeuren, wat slecht is blijft slecht,
wie het kwaad ook doet; maar die beeldenstorm mag
daarom niet op rekening gesteld worden van de zaak
der protestanten, verre van daar. Een Willem van Oranje
keurde hem met velen ernstig af. Maai het was ge-
schicd en de gevolgen bleven niet uit. Deze waren
zwaarder dan men had kunnen denken, want Alva
kwam en met hem al de ellende van den tachtigjarigen
oorlog. Over oezen zullen wij nu niet spreken, genoeg
is het voor ons doel te vermelden, dat op den 23stcn
-ocr page 133-
Toenemende Moei der Hervorming.           129
Januari van het jaar 1579 een verbond werd gesloten
door de provinciën Holland, Utrecht, Zeeland, Gel-
derland en Friesland, bekend onder den naam „Unie
van Utrecht"; men zwoer elkaar bij te slaan, waar
het heiligste recht, de vrijheid des gewetens, werd aan-
gerand. Het belangrijkste artikel in dit verbond was
dit, waarin bepaald werd, dat Holland en Zeeland, ten
aanzien van den godsdienst zouden mogen handelen
naar goedvinden, en dat in de overige gewesten room-
schen en onrcomschen vrijheid van godsdienst zouden
verkrijgen of behouden, zoodat niemand om zijne gods-
dienstige belijdenis zou mogen vervolgd worden. In
1581 werd Philips afgezworen; en waar op deze wijze
de hoofden van den Staat met goedkeuring der burgerij
handelden, kon het Protestantisme geacht worden nu
ook in ons dierbaar Vaderland vnst gegrondvest te zijn.
De Heer had wonderen verricht, onze zielen danken
Hem daarvoor!
Letten wij nu ook op den inwendigen bloei der kerk,
en vraagt men, hoe zich het christendom in het leveu
der Evangelischgezinden openbaarde, dan moeten wij
antwoorden, dat allerminst een hemelsch Zion van enkel
heiligen en vromen, die in zaligheid met elkander ver-
keerden, met de Hervorming het aanzijn op aarde ver-
kreeg. Nu, een hemelsch Zion kan ook in dezen tijd niet
bestaan, maar blijft voor de eeuwigheid bewaard; hier
beneden is alles onderworpen en lijdende aan het on-
volmaakte, hier is overal zonde en nooddruft. Maar waar
toch het "Woord Gods zuiver wordt verkondigd en de
Sacramenten naar hunnen rechten aard in eere zijn, daar
vertoont zich zichtbaar de alleen ware kerk van Chris-
tus, zijn aardsch Zion, waarin Hij wonen wil met zijne
genade en waarheid. Daar kan het ook niet ontbreken
aan oprechte burgers van zijn Kijk, aan welgezinde
Christeuen, hoezeer er ook vele valsche christenen en
huichelaars, ja opeubare zondendienaars onder de vro-
men mogen gevonden worden. Waar het levende Gods-
9
-ocr page 134-
180           Toenemende bloei der Hervorming.
woord wordt gepredikt, daar moet bet zich ook krach-
tig betoon en, naar de belofte: Alzoo zal mijn woord,
dat uit mijnen mond uitgaat, niet ledig tot Mij we-
derkeeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en
het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het
zend. Jesaja 55 : 11.
Het dierbaar Woord Gods werd echter in dezen eer-
sten tijd der Hervorming niet slechts in alle zuiverheid,
maar ook met den grootsten ijver gepredikt; de Heer
had eene groote schare evangelisten en bij allen werd
een vrijmoedig opendoen des monds gevonden over
den eenigen en eeuwigen troost der menschheid. Wij
hebben overvloedige getuigenissen van de krachtige
en heerlijke prediking uit dien tijd, niet alleen inde
leerredenen die ons door Luther zijn nagelaten, maar
ook in die van zooveel anderen, b.v. de voortrefl\'elijke
huispostille over de Evangeliën van den Nürnberger
leeraar Dietrich; in de uitlegging der Epistelen
voor de Zon- en Feestdagen van den uitnemenden
Joh. Br en z van Wurtemberg, den innig geliefden
vriend van Luther, en in anderen. Het volk stroomde
naar de kerken en zong zijne schoone, troostvolle en
hartverheffende Zionsliederen, en het luisterde naar de
goddelijke prediking met geopende ooren en harten.
In de meeste handen waren ook de reeds in druk
verschenen leerredenen en vele andere stichtelijke boe-
ken, maar voornamelijk het Boek der boeken zelf in
de geliefde moedertaal. Het las en doorzocht den Bijbel
met zonderling meer ernst ..j grooter vlijt dan in onze
eeuw het geval pleegt te zijn, zoodat ook de hand-
werkslieden en de boeren eene uitnemende kennis kre-
gen van de goddelijke waarheid, waarmede zij de room-
sche priesters tot zwijgen konden brengen. Luther had
zijn volk vermaand: „Lieve Duitschers! koopt, nu de
markt voor u openstaat, zamelt uwen oogst in,terwijl
de zon schijnt en het weder goed is; grijpt naar de
genade Gods en zijn Woord, nu zij u worden aange-
-ocr page 135-
Toenemende bloei der Hervorming.            131
boden." Hij wees er op, dat Gods Woord en zijne ge-
nade als een geweldigen piasregen konden voorbijtrek-
ken, — en hij had niet te vergeefs gesproken.
In het bij/onder werd de aandacht gewijd aan het
onderwijs der jeugd. Keeds in 152J- richtte Luther
eene „Vermaning aan de llaadsheeren van alle steden
in Duitschlaud", om christelijke scholen op te richten
en te onderhouden. Gedurig weder drong hij op zoo-
danige Lagere en Hoogere scholen aan, en hij deed het
uiet zonder goed gevolg. De beuoodigde middelen wer-
deu gevouden in de goederen der opgeheven kloosters, en
deze middelen werden aangewend zoowel tot het bouwen
van nieuwe kerken, hospitalen, weeshuizen, als nu voor-
nnmelijk tot herstelling van scholen en tot ondersteu-
liing van arme leerlingen. Op deze wijze werden alom
opvoedingsgestichten voor de jeugd gevestigd, waarin
het Woord inet kracht werd geplant in de harten; waut
men rekende in die dagen het eerste en voornaamste
te zijn wat op de scholen moest onderwezen worden:
het heilig en dierbaar Woord Gods. Luther, wiens oogen
dezen toestand mochten aanschouwen, kon niet nalaten
te roemen: „Nu groeit de teedere jeugd vooral op
bij den katechismus en de Schrift, zoodat mij het hart
week wordt van vreugde, omdat thans jonge knapen
en meisjes meer leeren, gelooveu en spreken kunnen
van God en van Christus dan voorheen, en tot op
dezen dag, alle gestichten, kloosters en scholen konden
en nog kunnen. Voorwaar, dit jonge volk geeft een
heerlijk paradijs te zien, gelijk er geen ander in de
wereld is."
Dewijl nu onder jeugd en ouderdom het Woord
des levens rijkelijk woonde, kon het niet anders of
overal moesten de toestanden verbeteren; hoe velen er
ook mochten zijn die het verachtten en misbruikten,
bij zeer velen openbaarde het zich als het onvergan-
kelijk zaad der wedergeboorte. Er kwam een nieuw
leven te voorschijn, dat frisch en vroolijk ontlook ia
-ocr page 136-
132             Toenemende bloei der Hervorming.
de bevrijding van het knellend juk, en toch ook we-
derom door den regel van het: „er staat geschreven",
voor de gruwelen der dweepzucht behoed en binnen
geheiligde grenzen werd gehouden; een nieuw leven,
dat innig gelukkig maakte in den vrede Gods, ook bij
allen druk en leed van buiten; een waarachtig vroom
bestaan, in overgave aan den onuitsprekelijk Genadige,
ook bij alle blijvende struikelingeu door de zwakheid
des vleesches.
Ook het leven der geestelijkheid in den door God
geheiligden huwelijksstaat was ontegenzeggelijk overliet
algemeen zooveel waardiger geworden. Kennelijk onder-
scheidde zich ook de hofstoet der Evangelische vor-
sten (op enkele uitzonderingen na) boven de anderen,
door eene nauwgezette levenswijze. Een geest van ware
godsvrucht, een optrekken naar het hemelsch Zion was,
met wereldlijke en geestelijke leidslieden aan lief hoofd,
meer dan ooit zichtbaar in de huizen der burgers en
boeren, tot in de armste hutten. Ja, Lulher mocht zingen :
Het land draagt vruchten der bekeering,
Uw W\'ourd vond open harten.
Toth werden nog steeds pogingen aangewend tot
hereeniging van de Evangelische en de lloomschc
kerken : maar zij bleken telkens vruchteloos te zijn.
Het gunstigste gevolg dat zich van deze pogingen
liet verwachten was de beraadslaging te Regensburg
in 1510, waarbij van de katholieke zijde aan het
hoofd stond de kardinaal Contarini, die als bij
uitzondering, wat de hoofdzaak betreft, een Evan-
gelischgezind man was. Hier toch hadden de kalho-
liekcu reeds in vier kenmerkende leerstukken, waar-
over verschil bestond, toegegeven en zelfs de hoofd-
stelling erkend „van de rechtvaardiging uit genade
door het geloof". Maar toen sloeg te Rome de schrik
om de harten der geestelijkheid en werd van daar den
„lieven" Contarini in allerijl een Hall! en Keer terug!
-ocr page 137-
Toenemende Moei der Hervorming.             133
toegeroepen; en daar de Evangelischen bovendien de
geheele zaak niet ten volle vertrouwden, ging de verga-
dering des te spoediger zonder Benige vrucht uiteen.
Eindelijk besloot de paus (Paulus III) tot het hou-
den van een algemeen Concilie, dat in 1545 te Trcnte
geopend werd. Thans echter gevoelden de Evangeli-
schen geen lust meer om er hunne afgevaardigden
heen te zenden. Ltither verklaarde, dat men nu geeu
concilie meer uoodig had; want door den Heiligen
Geest was men ten volle verzekerd van de waarheid
der Evangelische leer. Allen voegden zich bij deze ver-
klaring en betuigden tevens, dat zij allerminst eene
vergadering konden erkennen, waarin de Paus als
voorzitter de leiding had, en zij bij voorbaat als ver-
doemden zouden behandeld worden. Wat een con-
cilie zou uitwerken, werd overigens voldoende bewezen
door dat van Trcnte, hetwelk gedurende 18 jaren werd
voortgezet. De weinige Evangelischgeziude stemmen,
welke zich daar zelfs maar schuchter lieten hooren bij den
aanvang der bijeenkomsten, werden spoedig tot zwijgen
gebracht, en ten slotte bleven in hoofdzaak alle dwa-
lingeu der roomsche kerk behouden en bestendigd.
XVII.
Luther\'s Beeltenis.
Luther\'s gelaat wordt ons het best voorgesteld in
zijn portret, dat in den krachtigen, mamielijkeu leeftijd
werd geschilderd door zijn vriend, den beroemden duit-
schen schilder Lucas Kranach. Op deze schilderij
ziet men den man met zijn scherpen en doordringen-
den blik, met zijne trekken die vau standvastigheid eii
-ocr page 138-
Lulher\'s Beeltenis.
134
moed getuigen, met zijn voorkomen alsof hij spreekt:
Kom paus! kom wereld! kom, als ge durft! Maar
beter nog dan door deze schilderij leert men zijn ge-
heelc wezen kennen uit zijn leven en werken, en zoo
hebben wij reeds eene uitvoerige beeltenis van hem
voor het oog onzer ziel in de geschiedenis die aan
dit hoofdstuk voorafgaat. Wij willen deze beeltenis thans
in eene lijst plaatsen en hier en daar nog eenige toet»
sen er in aanbrengen. Beschouwen wij Luther allereerst
in zijne onderscheidene werkzaamheden.
Zijn eerste en voornaamste werkkring was als Hoog-
leeraar der Iloogeschool. Daar staat hij op zijn katheder
in de gehoorzaal en houdt hij zijne voordrachten. Zijue
studenten zijn rondom hem geschaard en hangen met
weetlusten verbazing als aan zijne lippen; onder hen
bevinden zich ook mannen en grijsaards, ja, zelfs andere
professoren, die met vreugde en bewondering naar hem
luisteren. Hij las over de boeken des Bijbels, die hij uit
den grondtekst verklaarde, mot name de twee boeken, die
het welsprekendst getuigenis geven van de rechtvaardi-
ging uit genade door liet geloof, de brieven aan de ďto-
meineu en de Galateu; en voorts over de Psalmen,
Genesis enz. Melanchton zegt: „hij heeft deze godde-
lijke schriften zoodanig verklaard, dat naar het oordeel
van vrome en verstandige lieden daardoor, na eenen
langen en donkeren nacht, een nieuw en helder licht
tot leering is opgegaan."
Voorts zien wij hem, staande op den kansel, aller-
eerst in zijn Augustijner-kerkje, daarna in de parochie-
en slotkerk, waar hij zeer dikwijls de plaats innam
van den ziekelijken of afwezigen prediker, zoolang hij
zelf geen eigen parochie had. Dan predikte hij voor
eene dicht-opeen gedrongen menigte op eene wijze, die
hij van niemand aangeleerd had; hij bepaalde zich geheel
bij zijnen tekst en de Schrift, en hij sprak eenvoudig
en verstaanbaar voor ieder; maar alles bij hem was
geest en leven, merg en pit, uit het hart tot het hart,
-ocr page 139-
Luthers Beeltenis.
135
eu in de volkastaal gesproken, zoodat niemand moede
werd hem te hooren. Grootcr redenaar dan Luther
werd in die dagen niet gevonden, en tot op onzen
tijd heeft hij zijns gelijken niet; zijne prediking was
dan ook van buitengewone uitwerking.
Vervolgens zien wij hem aan zijue schrijftafel, waar
hij vele kostelijke uren van den dag, tot zelfs in den
nacht, is gezeten om zijne geschriften op te stellen.
Van zijne Bijbelvertaling, waaraan hij zoo veel te schrij-
veu had, zijn katechisinus, zijn kerkpostille en andere
zijner aangrijpendste geschriften spraken wij reeds. Hij
schreef echter ook een huispostille over de Evangeliën,
en zoovele boeken en boekjes, dat zij haast ontelbaar
zijn. Van alle dezen verklaart hijzelf ziju kerkpostille
het beste te zijn, eu de vrome godgeleerde en dienst-
kuecht des Hoereu, S pen er, oordeelt aldus eveneens.
De beroemde IJuuyan kende echter de grootste waarde
toe aan zijue uitlegging van den Brief aan de Galaten;
hiervan schrijft hij: „Mij dunkt ik moet rondweg be-
kenneu, dat ik dit boek van Dr. Luther stel boven
alle boekeu die ik ooit gelezeu heb, behalve de Heilige
Schrift, omdat het zoo heerlijk en aantrekkelijk is voor
het verontruste geweten." — Aan diezelfde schrijftafel
houdt hem zijne verbazend uitgebreide briefwisseling
bezig. Huizende brieven schreef hij aan vorsten en
heereu, aan stedelijke overheden eu aan de geestelijken,
zoowel als aan bijzondere personen. Van alle kanteu
nam meu toevlucht tot hem om raad eu troost; en
naar alle zijden, tot ver over Duitschlauds grenzen,
zond hij onverdroten zijn antwoord, leerend, troostend,
vermanend en do wegen Gods aanwijzend.
Volgen wij hem ook van Wittenberg uit op zijne
reizen, dan zien wij hem altijd werkzaam tot bereiking
van ziju heilig doel. Hechts en links, oost en west
trok hij, om de kerkelijke iurichtingen te verbeteren,
om wanordelijkheden te stuiten, om door prediking en
toespraak het uitgestrooide zaad als te begieten met
-ocr page 140-
Luther\'s Beeltenis.
136
een zomerregen, of ook, om zijn allen oversch\'jnend licht
te laten stralen in de vergadering van godgeleerden en
vorslen, die te zaaien kwamen om het heil der kerk
te overwegen.
Eindelijk zien wij hem op zijne eenzame wandeling,
of zittend aan het venster van zijn studeervertrek,
waaruit hij het oog richt op de blinkende maan en
de schitterende sterren, of aan zijn tafel, starend in het
lamplicht; hij verkeert als in verrukking des geestes,
als aan de aarde onttrokken, en toch ook hier werk-
zaatn in de hoogste mate, ofschoon wellicht in dit
oogenblik daarvan onbewust. Dan dicht hij zijne kos-
telijke liederen, liederen vol heilige waarheid en groote
innigheid, vol hemelschen gloed en oorspronkelijke le-
venskracht, Van hem zijn de onovertroffen liedereu:
„Lof zij U, lieer Jezus Christus, enz.", „Van den hemel
daal ik neder, enz.", „Nu verblijdt u, Christnen, allen,
enz.", „Christus in den dood gebonden, enz.", „Kom,
Heiige Geest, o God en Heer, enz.", „Wij gelooveu in
een God, enz.", „Woon God de Vader bij ons in, enz.",
,,God zie van den hemel neder, enz.", „Uit de diepten,
Hemelheer! enz.", het algemeen bekende en gewaar-
deerde zcgelied, de Hervormingshymne: „Een vaste
burcht is onze God, enz.", en de verheven christelijke
psalmen: „Wij loven U o God enz.", en anderen. Bij
meerdere zijner liederen vervaardigde hij zelfde melodie,
en zijne zangwijzen behooren tot de vloeiendste en krach-
tigste. Hocvele zielen hebbeu deze liederen gezongen en
zich daaraan verkwikt, verwarmd, gesterkt en tot God
aangetrokken gevoeld! Hoevele zielen, die deze liederen
hoordeu zingen of lezen, werden daardoor gewonnen
voor de heilige zaak van het Evangelie. He jezuit
Couzen beweert zelfs, ofschoon niet zonder oirerdrij-
viug, dat Luther meer zielen tot de ketterij heeft verleid
door zijne liederen dau door zijne boeken en preekeu.
Voor de Jezuiten en huns gelijken waren de?e liederen
dan ook tot bijzondere ergernis, eu het lied: Een vaste
-ocr page 141-
LiU/ier\'s Beeltenis.
137
burcht, schrijft Spangenberg, moest hen tot uitzinnig-
heid drijven. Bij anderen in de katholieke kerk brach-
ten zij echter zachtere aandoeningen te weeg, want in
1529 zag te Mainz een katholiek gezangboek liet licht,
waarin zeven liederen van Luther woordelijk waren
overgenomen, terwijl koning Ferdinand\'a kapelmeester
Arnold van Broek voor ecnige dezer liederen de schoone
melodiën heeft vervaardigd.
Zoo hebben wij een beeld van den werkenden en
voortbrengenden Luther ous voor den geest geplaatst.
Laten wij nu echter nog het oog vestigeu op zijne
voornaamste eigenschappen.
Voor alles richt zich onze blik dan op de wijs heid
die hem van boven was gegeven. Luther had een on-
gemeen ontwikkeld natuurlijk verstand; hij had zich
een rijkdom van mcnschelijke kennis weten te verwer-
ven, maar alles was bij hem doordrongen van en ge-
heiligd door heraelsclt licht. Hij was in waarheid eeu
van God zelf geleerde, die in den na-apostolischen tijd
weinig of geene gelijken heeft.
Letten wij vervolgeus op zijne vurige liefde voor
het Woord Gods. Uit dit Woord was hem liet licht
des hemels geboren; hij beminde en waardeerde het
boven alles, het was de vreugd en de troost van ziju
hart, van het oogenblik toen hij het voor \'t eerst out-
dekte in de bibliotheek van Erfurt, tot aan het laatste
uur van ziju leven. Dagelijks las en bestudeerde hij
de Heilige Schrift gedurende veertig jaren, zoodat hij,
bij het sterke geheugen, dat hem eigen was, den
Bijbel nagenoeg geheel van buiten kende. Met al zijue
eigene geschriften had hij geen ander doel dan om
heen te wijzen naar den Bijbel, en wanneer dit bereikt
was — konden zijne boeken ter zijde worden gelegd.
Verder nemen wij bij hem waar een gloeienden ij ver
voor de eere Gods en het heil der menschen. God, die
zich aan hem zoo heerlijk had geopenbaard, wilde hij
verheerlijken, en deu roem vau zijueu hooggeloofden
-ocr page 142-
138
Lulher\'s Beeltenis.
naam, dat Hij de eeuwige Ontfermer in Christus Jezus
is, verbreideu op de aarde. Aan den troost, dieu hij in
God gevonden had, wilde hij dat alle menschen deel zou-
den hebben, en dat ook zij zouden afschudden de boeien
der geestelijke duisternis, waarin ook hij eens zuchtend
gevangen was. Dat was de on wederstaanbare drang zijns
harten. De liefde Gods in Christus dreef hein tot een e
geheiligde liefde tot zijne medemenschen. Daarom open-
baarde hij den hartelijksten ijver voor de uitbreiding
der bijbclsche waarheid, waardoor alleen Gods eere en
der meiibcliheid heil ontspruiten kan.
Daarmede verbond hij een onverschrokken moed,
in vertrouwen op God. Wij merkten dit iuzon-
derheid op, waar hij zich door gecnerlei gevaar, door
geen dreigende brandstapels zelfs liet afschrikken bij
zijn werk. Hij wist, dat hij in de hand zijns Gods
veilig was, buiten wiens wil de vijanden hein geen haar
konden krenken; maar dat hij ook bereid was om
goedsmoeds zijn leven op te offeren; want hij wist,
dat zijne zaak recht vaardig en heilig was, waarvoor
men allts mocht wagen; dat zij des Heeren zaak was,
die niet vergaan zal, al moest ook hij het onderspit
delven. — Het is Godes zaak — dat verhief eu
verklaarde tegelijk zijn moed zoo wonderbaar: „Ik
mag", spreekt Lutlier, „daarbij te gronde gaan, daaraau
is niets gelegen; Hij zal zijne zaak voortzetten, en
boven mijn stof zal zijne kerk bloeien."
Zoo ontdekken wij bij hem ook eene ijzeren vo 1 har-
ding in hetgeen hij als goed en waar had erkend.
Onwrikbaar bleef hij icu einde toe pal staan voor de
Evangelische waarheid, die voor hem zoo glansrijk was
opgegaan; overal en altijd heeft hij haar beleden, ge-
leerd en verdedigd. Evenmin als door bedreiging, liet
hij zich door beloften en vleitaal van haar af brengen.
Hij erkende ook niemaud om des vlcesches wil; ziju
aanzienlijkste volgelingen, zijn liefste vrienden konden
hem niet tot de minste toegeeflijkheid bewegen, wau-
-ocr page 143-
189
Lnlher\'a Beeltenis.
neer dit tot eenig afwijken van de waarheid zou ge-
leid hebben. Toen hij dit eenmaal helder voor oogen
had, hield hij onwederstaanbaar vast aan zijn doel: de
herstelling der kerk in hare louterheid; en trots iedere
zwakheid van het lichaam, elke hinderpaal op den
weg, drong hij daarbij telkens meer voorwaarts.
Zijn rustelooze werkzaamheid hebben wij
reeds in de vorige bladzijden aangetoond. Het is in-
derdaad bewonderenswaardig welk een dagwerk deze
knecht des Heeren, die toch niet zoo hoogen leeftijd
bereikte en bovendien vaak door lichaamslijden in zijn
arbeid gestoord werd, gedurende ziju optreden heeft
verricht. Wij zien in hem een geest werkzaam, die de
wereld tot haar arbeidsveld heeft, maar tegelijk een
geest, die boven de wereld verheven is. Hij be-
geerde voor zijn arbeid geen loon, hij zocht geen eer,
geen goed en geene heerlijkheid dezer aarde. Hij ver-
genoegde zich met zijn matig inkomen als professor,
dat in den beginne fl. 200 en eerst in de laatste jaren
fl. 300 bedroeg. Toen de keurvorst hem eens een
zwart en écu leverkleurig kleed ten geschenke zond,
was hij nauwelijks te bewegen tot het aannemen en
verzocht vriendelijk om in het vervolg van dergelijke
geschenken verschoond te blijven. Het zwarte kleed
was hein te lijn, en hij droeg het slechts om zijnen
aardschcn gebieder niet te krenken. Ken aandeel in de
Schneeberger mijnen, dat de vorst hem wilde schenken,
wees hij beslist af. Al zijne geschriften, waarvoor de
uitgevers hem voor dien tijd belangrijke geldsommen
zouden gegeven hebben, stond hij zonder eenig hono-
rarium af, opdat zij goedkooper verkrijgbaar gesteld en
alzoo in wijder kring konden verspreid worden.
Intusschen bezat hij daarbij ook een hart, dat, de
goedheid Gods ook in het tijdelijk leven erkennende,
met dankzegging wist te genieten. Zijne vrieu-
den getuigen van hein, dat hij zeer matig leefde, in
verhouding tot den zwaren bouw van zijn lichaam
-ocr page 144-
140
Lnl/ier\'s Beeltenis.
weinig at en dronk, en zich met alledaagsche spijzen
vergenoegde; dat hij somtijds dagen achtereen slechts
eeii stuk brood met een haring nuttigde. Maar ook
zijn brood en haring genoot hij met dankzegging, en
wanneer bij eene bijzondere gelegenheid een Hink stuk
gebraad en zelfs wijn op zijn tafel kwam, liet hij ook
dit betere met lof aan God zich wčl smaken. Zoowel
in den huiselijken kring als aan een feestmaal met ziju
vrienden kon hij zeer vroolijk zijn; zijn christendom
vertoonde geen zuur gezicht en had, sedert hij het
klooster verliet, niets meer van de monniken-heiligheid
behouden.
Laat ons verder wijzen op zijne vriendelijkheid
en weldadigheid. Menigeen die zich Luther voor-
stelt als een gestreng, kijvend en bits mensch, doet
hem groot onrecht aan. Melanchton, die vele jaren
dagelijks met hem omging, zegt: „Hij was voor allen
met wie hij verkeerde een zachtmoedig man, zijne re-
denen waren liefelijk, vriendelijk en aantrekkelijk , hij
was niet driftig, eigenzinnig of twistziek; maar toch
vertoonde hij eene kloekheid in zijne woorden eu ge-
baren, gelijk dit aan een man als hij betaamde.". Hij
luisterde bereidwillig naar allen en bewees gaarne ieder-
eeu zijne diensten; voor behoeftigen was hij naar en
boven vermogen ecu helper, ofschoon hij vaak zelf
gebrek had. Het gebeurde eens, dat een arm student
hem om eene gave vroeg; maar hij bezat geen geld;
hij vraagt zijne vrouw, maar ook deze heeft niets om
te geven; toen nam hij een huiselijk sieraad, een dunnen
zilveren beker, die hij met ziju sterke handen ineen
drukt en hem toen den student overreikt, met de aau-
wijzing om hem bij een goudsmid te verkoopen eu de
opbrengst voor zich te behouden.
Een bij hem in het oog springende karaktertrek was
ook zijne oprechtheid. Uit alles wat hij zeide en
deed sprak zijn hart, eu niets stond hem wellicht zoo-
zeer tegen als valschheid en huichelarij. „Slecht en
-ocr page 145-
Luther\'s Beeltenis.                       141
recht", zoo bad hij, „bewaar mij dit kostelijk goed,
Gij God der waarheid en der trouw."
Zoo versierde hem dan ook eene ongeveinsde v ro o m-
heid. Hij was vroom, zonder het te willen schijnen,
en waar zijne vroomheid kennelijk uitblonk, daar straalde
haar licht uit de diepte van zijn hart naar buiten.
Erasmus, die nooit luthersch werd, zegt van hem: „De
man is zoo rein en onberispelijk van zeden, dat zelfs
zijne vijanden daarvan geen kwaad kunnen spreken."
Eerst in lateren tijd werd door lastertongen ook zijn
levenswandel verdacht gemaakt.
Eindelijk maken wij nog melding van zijn hartelijken
gebedsijver en zijne uitnemende ge b e dsgav e. Er
ging geen dag voorbij, waarop hij niet een paar uren,
en in bijzonder gewichtige tijden niet minstens drie uren
zich afzonderde tot het gebed. En hoe bad hij! Veit
Die trieb, verklaart: „Eens mocht het mij te beurt val-
len hem te hooren bidden. Maar mijn lieve God! welk
een geest, welk een geloof sprak uit zijne woorden!
Hij bid zoo eerbiedig, als iemand die met God, zoo
vol geloof en hoep, als iemand die met zijnen Vad er
spreekt. Ook Melanchton zegt: „Het kwam vaak zoo
ver, dat hij met heete tranen voor de geheele kerk bad;"
en de hemel moest wel scheuren, om zegen tegeveu
op zijn werk. Zoo heeft hij ook, naar zijne innige over<
tuiging en de getuigenis van alle omstandigheden, zijn
Melanchton, zijn Myconius en zijne Catharina, door
zijn gebed van voor de poorten des doods gered.
Zie hier in cenige trekken het beeld van Luther,*
en ten slotte vermeld ik nog drie woorden van Me-
lanchton: „Bugeuhagen is een grammaticus (taaikenner),
ik ben dialecticus (redetwister), Jonas is een redenaar,
Luther is alles in allen, en niemand kan met hem
vergeleken worden." Voorts zegt hij: „Hij heeft god-
delijke gaven ontvangen, die de gaven van andere men-
schen ver te boven gaan", en eindelijk: „hij is een
eenig heroďsch (heldhaftig) man, van God bestemd oin
-ocr page 146-
Luthers Beeltenis.
142
iets groots te werken." Ja, hij was een man van God
gezonden, die het groote werk der Kerkhervorming tot
stand moest brengen.
Bij alles was en bleef ook hij echter een mensch,
met zijne zwakheden en gebreken. Voornamelijk heeft
men hem beschuldigd van drift en heftigheid. En voor-
zeker, hij was driftig en heftig, maar niet in het dage-
lijkseh leveu en zijn gewonen omgang, waarbij hij zich
veeleer zachtmoedig en toegevend betoonde; maar alleen
dan. wanneer hij streed voor de goddelijke waarheid; en
werd in dit geval zijn ijver somtijds overijver en bezigde
hij daarbij te harde uitdrukkingen tegen zijne weder-
partij, dan kwam dit althans niet voort uit een slechten
grond. Dit bewijzen zijne eigene uitspraken: „Wordt
men in zijn persoon aangerand, dan is het betamelijk
dit geduldig te verdragen, maar overal waar iets onder-
nomen wordt, dat in strijd is rnet Gods Woord en wil,
daar is geen lankmoedigheid geoorloofd, maar integen-
deel krachtige tegenstand geboden." Want „de leer moet
volkomen rein en zuiver, helder en klaar zijn, daaraan
mag geen stofje kleven en geen enkel wolkje der duis-
ternis mag haar bedekken; zij is zoo nauwkeurig bepaald
en met eene zoo zuivere maat afgemeten, dat men zon-
der groote schade ook niet het geringste daarvan kan
afnemen." Melanehton zegt uitdrukkelijk, „dat de harde
woorden, waarvan hij zich in zijne geschriften tegenover
de vijanden der zuivere leer bedient, niet voortkwamen
uit een twistziek en boosaardig gemoed, maar uit zijn
hoogen ernst en grooten ijver voor de waarheid, het-
geen allen die hem gekend hebbeu moesten getuigen."
Wat er dan ook hier en daar zondigs en gebrekkigs
in het vleesch en bloed van dezen hooggestemde!] geest
overbleef, het is uit genade afgewasschen in Christus\'
bloed. Overigens heeft God hem ook door veel droe-
fenis getuchtigd en gelouterd. Hoe pijnlijk waren hem
de afdwalingen van Karlstadt, uit wiens handen hij
den doctorstitel ontvangen had, en het dwaze en booze
-ocr page 147-
Luther\'s Beeltenis.                       143
van.zoovelen, die de Evangelische vrijheid misbruikten.
Ook werd hij vaak bezocht met pijnlijke ziekten, die
hem aan den rand des grafs brachten; hij was menig-
maal vreeselijk lijdend aan graveel, aan verstoppingen,
suizingen in het hoofd, groote matheid, en ten laatste
aan rhumatiek, hoofdjicht en zwakte der oogen. Enkele
keeren (1527 —1537) had bij zich reeds tot sterven voor-
bereid, en zijne beminde Catharina en zijne kinderen
den lieven genadigen God aanbevolen, die als der we-
duwen man en een Vader der weezen, den hnlpbe-
hoevenden zou nabij zijn. God richtte hem echter telkens
op wondervolle wijze weder van het ziekbed op; maar
van het jaar 1541 tot aan zijn einde gevoelde hij zich
steeds ouwel.
In zijn laatste levensdagen bedroefde hem nog de
ontstane ergernissen onder de studenten te Wittenberg,
die hem het licbaamslijden nog zwaarder deden gevoe-
len. Hij was daarover zoo bekommerd en onrustig,
dat hij in het jaar 1545 "Wittenberg verliet en er niet
wilde terugkeeren. Slechts op de dringendste beden
der hoogst verslagen Universiteit om de terugkomst
„van haren beminden bisschop en lieven vader", waar-
mede de plechtigste beloften gepaard gingen, was hij toen
bewogen geworden om op zijn besluit terug te komen.
Dit waren de laatste tuchtigingen en louteringen,
waaraan deze man Gods zich moest onderwerpen,
gelijk het vaak geschiedt, dat juist de uitnemeudste
Christenen bij hunnen uitgang den beker der bitterheid
moeten ledigen, opdat zij zich tot het einde toe zou-
den verootmoedigen voor den Heer der Heeren, die alleen
aan de kleinen toegang in zijn Hemelrijk verleend.
-ocr page 148-
144                           Ltdlier\'s einde.
XVIII.
Luther\'s einde.
Wij willen den mau nu nog leeren kennen iu zijn
sterven, omdat het sterven de spiegel is, die des men-
schen beeltenis het zuiverst pleegt te weerkaatsen.
Hoe meer de tijd van zijn heengaan naderde, hoe
meer hij er naar verlangde. Op den 17 November
1545 besloot hij zijne verklaring van het eerste boek
van Mozes, voor de studenten, met deze woorden :
„Dat is nu het lieve boek Genesis. Onze lieve Heere
God geve, dat anderen die na in ij komen het nog
beter weten uit te leggen. Ik kan niet meer, ik ben
zwak, bidt God voor mij, dat Hij mij een goed en
zalig stervensuurlje vcrleene." Aan een vriend schreef
hij. „Ik ben het leven moede en de wereld heeft
van mij genoeg; wij kunnen dus gemakkelijk van
elkander scheiden, gelijk een gast die de herberg ver-
laat. Daarom bid ik om een genadig afscheidsuurtje
en begeer van het leven niets meer." Het is merk-
waardig dat hij eens zeide: „Ik zal in vrede heengaan,
voordat de dagen van jammer en ellende voor l)uitsch-
land aanbreken j" want het geschiedde alzoo, hij stierf
kort te voren.
De graven van Mansfeld in wier gebied Luther
geboren was, hadden oneenigheden, ook in het kerke-
lijke, met elkander. Zij lieten Luther uitnoodigen om den
vrede tusschen hen te komen herstelleu. Eu Luther,
met zijn trouw hart en zijne liefde tot zijne vroegere land-
voogden, verklaarde zich, niettegenstaande zijne zwak-
heid, bereid om in het barre jaargetijde de reis naar
Eislebeu te ondernemen. Den 23 Januari 154C reisde
hij van Wittenberg af. In de stad Halle was hij ver-
plicht om ziel\', eeuige dagen op te houden wegeus den
lioogen waterstand van de rivier de Saaie. Hij had
-ocr page 149-
145
Lulher\'s einde.
er zijn intrek genomen bij zijn ouden vriend, den
superintendent Jonas. Hier verkwikte hij zich, ofschoon
arbeidend; hij predikte er voor Jonas over de bekee-
ring van Paulus.
Den 28 Februari liet hij zich over de nog altijd
buiten zijne oevers getreden Saaie brengen en de
stormen die er woedden hadden het vaartuig bijna
aan de golven prijsgegeven. Gedurende het gevaar
waarin hij verkeerde, zeide hij tot den vriend die hem
begeleidde: „Lieve Dr. Jonas zou de duivel er niet
grootelijks behagen in hebben, wanneer ik, Dr. Mar-
tiuus, met drie zonen en u, door het water werden
verzwolgen?" Maar met Gods hulp bereikte hij Eisle-
ben nog denzelfden dag.
Intusschen waren de graven van Mansfeld met een
aanzienlijk gevolg Luther tegemoet gegaan tot aan de
grenzen van hun land, en bij deze feestelijke ontvangst
was hij door het rnwe weder zoodanig bevangen ge-
worden, dat hij, in de nabijheid der stad gekomen, in
onmacht viel. Bij den stadsschrijver, Dr. ürachstiidt,
wiens gast hij was, kwam hij echter, door wrijving met
verwarmde doeken en het gebruik van versterkende
artsenijen, weder spoedig geheel tot zichzelf. Kceds
den volgenden ochtend en voorts iederen dag was
hij nu bezig, biddend en werkend, om alles nauwkeu-
rig to onderzoeken en op vreedzame wijze de geschil-
len te helpen bijleggen. Na harden strijd gelukte hem
dit grootendeels, en wat de kerkelijke zaken betrof
geheel en volkomen. Op den 16 Februari werd een
verdrag, dat de kerkorde voor het geheele graafschap
vaststelde, onderteekend.
In dien zelfden tijd heeft de oude, afgetobde
Luther nog heerlijke en in het geloof sterkende brieven
geschreven, twee jeugdige dienaren der kerk geordend,
en viermaal gepredikt. De laatste woorden zijner
laatste prediking (over Matth. 11:25: Komt allen tot
mij enz.) luidden: „De lieve God verleene ons zijne
-ocr page 150-
116
Luthers eivde.
genade, dat wij zijn dierbaar woord met dankzegging
mogen ontvangen, in de aanneming van eii het ge-
loof in zijnen Zoon, onzen Heer Jezus Chrislus, mogen
toenemen, en in de belijdenis van zijn zalig woord vol-
standig mogen blijven tot aan het einde. Amen."
Deze genade viel hemzelven op heerlijke wijze ten
deel. 15ij zijne inspanning voor anderen vergat hij
dan ook zijn eigen ziel niet. Zoo ontving hij ge-
durende zijn verblijf te Eisleben er viermaal het Hei-
lig Avondmaal. — Den 16 Februari zeide hij: „Zoodra
ik mijne beminde graven hier te Eisleben ten volle
met elkander verzoend heb, dan wil ik weder huis-
waarts trekken, om in het graf te worden gelegd en
mijn lichaam tot een prooi der wormen over te geven."
Maar in des Heeren Kaad was het anders besloten.
Op den 17 Februari verzochten de graven hem, dat
hij wegens zijne zwakte zijn kamer zou houden en
hij bracht dien dag door, bij afwisseling op een rust-
bed liggend, of het vertrek op en neer loopend.
Daarbij was hij gedurig in het gebed verzonken. Ook
zeide hij, als plotseling uit diep gepeins opwakend,
tot Dr. Jonas en Mich. Cölius, de hofprediker van
Mausfeld: „Ik ben hier te Eisleben geboren en ge-
doopt, hoe! indien ik hier ook sterven moest?" Bij
den avondmaaltijd zat hij nog aan den gemeenschappe-
lijken disch. Hij at echter weinig, maar sprak naar
zijne gewoonte zeer stichtelijk over den dood en het
eeuwige leven, waarbij hij toestemmend antwoordde
op de vraag naar zijne meeuiug: of wij in het leven
«a dit leven elkander van aangezicht zouden kennen.—
Na het eten keerde hij naar zijne kamer terug en
zette zich gelijk hij gewoon was in de vensterbank
om te bidden. Toen bad hij ouder meer, volgens de
aanteekeningen van Dr. Jonas\' schrijver: „Heere God,
hemelsche Vader! Wil Gij toch de kerk van mijn
lieve vaderland tot het einde geuadiglijk bewaren voor
afval, haar standvastig doen blijven bij de zuivere waar-
-ocr page 151-
Luthers einde".
147
heid, en volhardend in de rechte belijdenis van uw
Woord, opdat de geheele wereld overtuigd worde, dat
Gij ook mij daartoe gezonden hebt. Ach, lieve Heere
God, Amen!\'\'
Kort daarna klaagde hij over pijn iu de borst. Men
diende hem een geneesmiddel toe, en wreef zijne borst,
waarop de pijn bedaarde. Ten 9 uren legde hij zich
o]) het rustbed in zijne kamer, en sliep meer dan
een uur rustig en natuurlijk. Toen hij wakker
werd ging hij naar de aangrenzende kamer, en den
drempel overschrijdende, zeide hij: „Beware mij God,
ik ga te bed. In uwe h au den beveel ik mij ne u
geest; Gij hebt mij verlost, Heer, Gij ge-
trouwe God!" Hierop legde hij zich neder op het
weltoebereide en verwarmde bed, gaf allen de hand bij
zijne nachtgroete en zeide nog: „Dr. Jonas, Cölius en
al gij andereu, bidt voor het aangezicht Gods, dat het de
zaak des Evangelies wel moge gaan; want het Concilie
van Trente en de hatelijke paus twisten hevig met Hem !"
Daarna overviel hem de slaap, en bij eene natuurlijke
ademhaling sliep hij rustig tot 1 uur in den morgen.
Toen ontwaakte hij. Zijne vrienden bevonden zich
nog in de kamer en vroegen naar zijnen welstand.
„Ach, Heere God!\'\' zeide hij „ik voel mij zoo naar!
Ach, lieve Dr. Jonas, ik denk. dat ik hier te Eisleben,
waar ik geboren en gedoopt ben, ook zal sterven."
Hij stond op en liep zonder hulp van zijne slaapkamer
naar het zitvertrek, dat gedurende den nacht verwarmd
was gebleven; op den drempel bad hij nogmaals: lu
uwe handen beveel ik mijnen geest. Eenige
malen liep hij ook nu weder de kamer op en neder
en klaagde soms, „dat zijne borst door benauwdheid
werd gedrukt, maar dat zijn hart nog vrij was." Twee
haastig geroepen geneesheeren, hooggeplaatste mannen,
kwamen; hij werd op.nieuw gewreven, en de gravin
zelve reikte hem de medegebrachte lafenis toe. Hij
zeide echter: „Ik ga sterveu!"
-ocr page 152-
Luthers einde.
148
~Na een korte poos bad hij overluid: „O mijn hemelsche
Vader, God en \\7ader van onzen Heer Jezus Christus,
Gij, God van alle vertroosting! ik dank U dat Gij
mij uwen lieven Zoon Jezus Christus hebt geopenbaard,
in Wien ik geloof, Uien ik gepredikt en beleden heb,
waar de hatelijke paus en alle goddeloozen Hem ont-
eeren, vervolgen en lasteren. Ik bid u, mijn Heer
Jezus Christus, neem mijne ziel in uwe hoede. O he-
melschc Vader, ofschoon ik het lichaam ga verlaten
en uit dit leven moet weggerukt worden, zoo ben ik
toch vast verzekerd, dat ik eeuwig bij U zal blijven en
niemand mij uit uwe hand zal rukken." Hierop sprak
hij de woorden uit: (Joh. 3 : 16) Alzoo lief heeft God
de wereld gehad, dat Hij zijnen cengeboren Zoon heeft
overgegeven, opdat een iegelijk die in Hem gelooft
niet verderve maar het eeuwige leven hebbe, en (Ps.
68:21) Die God is ons een God van volkomen zalig-
heid, en bij den heeu, den Heer, zijn uitkomsten tegen
den dood.
Een der geneesheeren beproefde nog een kostelijk
geneesmiddel; Luther nam daarvan een lepel tot zich,
maar zeide: „Ik zal den geest geven", en toen driemaal
haastig achter elkander: In uwe handen beveel
ik mijnen Geest. Toen werd hij stil. Men schudde,
wreef en riep hem — maar zijne oogeu bleven geslo-
ten en hij antwoordde niet. Toen riep Dr. Jonas, over
hem heengebogen, met krachtige stem uit: „Eerwaarde
vader, wilt gij bij Christus en de leer zooals gij die
gepredikt hebt volhardend, sterven P" En hij antwoordde
luid en verstaanbaar „Ja!" Toen keerde hij zich op
de rechter zijde, en met gevouwen handen ontsliep hij
kalm en zacht den 18<len Februari 1546 des morgens
tegen 3 uren.
Wat dunkt u, is dit niet het sterven eens recht-
vaardigen? Biddend, en wederom biddend, zijnen geest
bevelend in de trouwe Vaderhanden van ouzen God,
zich verlatende op Gods genaderijk woord en belofte,
-ocr page 153-
14J
Luther\'s einde.
over alle angsten des doods heenziende naar de eeuwige
woningen van het Vaderhuis, waar hij zijneu toegang
verzekerd weet, met de getrouwe belijdenis van Christus
en van zijn zaligmakend Evangelie de stervende lippen
voor altijd te sluiten — is dat niet het sterven eens
rechtvaardigen? Luther heeft zijne talrijke lasteraars ge-
had en hij heeft ze nog; maar op zijn einde ziende,
zouden zij het moeten erkennen, hoe weldoend zijn
leven was. Moet niet hij die alzóo sterven kan met een
goed geweten hebbeu geleefd? Eu wie zoo sterft, moet
hij niet tot in eeuwigheid leven? O dat ons einde
gelijk zij aan het zijne!
De schrik en rouw van de omstanders waren groot.
Men beproefde nog eens den gestorvene door wrijving
en opwekkende middelen weder te doen opwakeu, maar
hij sliep den doodslaap, hij had volstreden.
Nog in het duister van den morgen verbreidde zich
de treurmare door de stad, eu toen de dag aanbrak
was het huis en het daarvoor gelegen plein opgevuld
met eene menigte, die luide hare jammerkreten ver-
hief. Den geheeleu dag liep het volk af en toe. Men
had van tin een lijkkist gegoten, en het daarin ge-
legde zoo dierbare lijk bleef onbedekt den geheelen
dag, ter aanschouwing voor allen. Daar lag Luther, nog
in den dood met hetzelfde ernstige, standvastige gelaat,
overtogen door den glans van eeuwigen vrede.
Op den volgenden dag werd het lijk in de hoofd-
kerk gedragen, en Dr. Jonas hield voor eeue ontelbare
schare eene prediking over 1 Tliess. 4, 13—18. Doch
broeders! ik wil niet dat gij onwetende zijt van de-
genen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt,
gelijk als de anderen, die geene hoop hebben enz.
Het lijk bleef in de kerk staau en werd gedurende
den nacht door negen burgers bewaakt. Den 20sten
Eebruari werd het, nadat andermaal eeue godsdienst-
oefening was gehouden, waarbij Cölius eene rede hield,
in plechtigen optocht, ouder het zingen van liederen,
-ocr page 154-
150                          Luthers einde.
buiten de stad gebracht. Vorsten, Graven, Heeren eu
Vrouwen, en veel volk volgden de lijkbaar onder zuch-
ten en tranen. De jonge graven van Mausfeld, aan het
hoofd van 45 edellieden, begeleidden den lijkstoet te
paard. Het was een ware treurtocht: in de steden en
dorpen die men door trok werden alle klokken geluid;
mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen liepen den
stoet te gemoet en volgden hein niet geween en wee-
klagen, en zoo ging het tot aan de poort van Wittenberg.
De tijding van Luther\'s sterven was daarheen reeds
vooruitgegaan en had overal de smartelijkste beweging
veroorzaakt. Melanchton riep bij het vernemen daarvan
uit: „Ach! verslagen, verslagen is Israëls wagen eu
ruiter, die de kerk van Christus heeft verdedigd in
deze van ouderdom verzwakte wereld! "Want niet de
scherpzinnigheid van menschen heeft de leer van de
vergeving der zonden en het vertrouwen op den Zoon
Gods uitgevonden, maar zij is van Gods wege door
dezen man weder aan het licht gebracht."
Op den 22stcu februari bereikte het lijk Wittenberg.
Het werd opgewacht aan de Elsterpoort door de ge-
heele Universiteit, de geestelijkheid, den Raad der stad,
de burgers en de schoolkinderen, benevens eeue tal-
looze volksmcnigte. Ouder klokgelui, dat zich mengde
met de jammerkreten en weeklachten, trok de lijkstoet
de geheele stad door tot aan de slotkerk. Nooit te
voren was te Wittenberg eeue zoo groote volksmenigte
bijeen gezien.
Dr. Bugenhagen, Luther\'s biechtvader, hield delijk-
rede en wel over denzelfden tekst die Dr. Jonas te
Eislebeu had gekozen, 1 Thess. 4 : 13 enz. (Dit was
een lieveliugstekst van deu gestorvene, waarover hij
zelf twee gedachtenisredenen over deu gestorven keur-
vorst Fredrik eu drie over Johau de Staudvastige ge-
houden had;. De redenaar begon aldus: „Lieve vrien-
den! Ik moet heden, en ik wil het gaarne, eeue
rede houden bij de begrafenis vau onzen hartelijk
-ocr page 155-
Luther\'s einde.
151
geliefdeu Dr. Martinus, zaliger, maar hoe zal ik spre-
ken, als ik van wege mijne tranen geene woorden heb."
Tocli sprak hij heerlijke woorden van troost en van
leven. Ónder anderen zeide hij: „Al is ook de uitne-
mendste leeraar en profeet, de van God gezonden Her-
vormer der kerk, uit ons midden weggenomen, tocli
leeft nog de verheven, zalige, god del ij k e
leer van dezen man in devolheid der kracht.
Hij is de engel geweest, die midden door de kerk is
gevlogen met het eeuwig Evangelie, dat luidende is:
Christus en Christus alleen is onze gerechtigheid en
het eeuwige leven!"
Op hem volgde Melanchton, die eene voortreffelijke
rede hield in het latijn; waarin hij aantoonde, hoe
Luther, vol van wijsheid die van boven is, weder ge-
leerd had van de rechte boete, van het rechte geloof,
van de rechte aanbidding Gods en van de rechte,
goede, Gode welgevallige werken, en dat hij den chris-
telijken wandel, alle ambten en standen aldus heeft ver-
sierd, geprezen en verheerlijkt, als een levend voorbeeld,
gelijk het nog niet beschreven werd. „Daarom zullen
zonder twijfel", aldus besloot hij, „vrome en christelijke
zielen vóór en na, tot in eeuwigheid, de goddelijke
weldaad roemen en prijzen, die Hij door Dr. Luther
aan zijne kerk heeft geschonken."
Mochten ook wij dit te allen tijd doen! Met dit
heilig voornemen in het hart nemen wij voor ditmaal
afscheid van dezen Godsman. Luther\'s lijk werd in een
graf geborgen in de nabijheid van den predikstoel, waar
hij zoo menig krachtige prediking gehouden had voor den
keurvorst en voor zoovele geloovigen. Boven zijn graf
werd een metalen plaat bevestigd met zijn naam daarin
gegraveerd, en aan de muren ter zijde twee gedenktafels
geplaatst, met uitvoeriger mededeeliugeu omtrent hem,
wiens lijk in de Slotkerk van "Witteuberg moge rusten,
tot op den zaligen dag der wederopstanding uit de dooden.
-ocr page 156-
152                 De Schmalkaldische oorlog.
XIX.
De Schmalkaldische oorlog.
De Hervormer heeft zijn loop volbracht, en ook
onze Hervormingsgeschiedeuis spoedt ten einde. Toen
Luther iu zijn laatste dagen nederlag en de rampen die
hij niet zou beleven, zijnen geest vervulden, toen trok-
ken de donderwolken van den oorlog zich reeds boven
Duitschland te zamen.
De keizer was vertoornd geworden, dat hij de Evan-
gelischen niet had kunnen bewegen tot deelneming
aan het Concilie van ďrente. In deze ongunstige stem-
ming hield hij nog in het sterfjaar van Luther een
rijksdag te Regensburg, waarheen de door allerlei ge-
ruchteu verontrustte evangelische vorsten grootendeels
alleen hunne gezanten afvaardigden, waardoor zijn
wrevel zoodanig toenam, dat hij tot den oorlog besloot.
Hij vaardigde eene afkondiging uit: dat hij eenige ver-
stoorders van den algeraeenen vrede, die tot nu toe,
onder den schijn van godsdienst zijne keizer-
lijke waardigheid niet geacht hadden, wegens hunne
ongehoorzaamheid zou tuchtigen en met geweld vau
wapenen tot onderdanigheid wilde dwingen. De paus
was ijverig in de weer om den gloed zijns toorns aan
te blazen en beloofde hem zijne ondersteuning en hulp-
troepen, met toezegging van den meest volkomen aflaat
aan allen, die zich bij den k ruistocht tegen de ketters
wilden aansluiten, of dezen door hunne gebeden en aal-
moezen bevorderden. Daarop brak de Schmalkaldische
oorlog uit, welke dezen naam ontleende aan het Schmal-
kaldisch Verbond, dat de Evangelischeu (zie hfdst. 12)
met elkander gesloten hadden, en dezen maakten zich.
nu in allerijl krijgsvaardig.
De bovenlandsche steden (Augsburg, L\'lm, lieutlin-
gen en anderen) brachten een aanzienlijk leger bijeen
-ocr page 157-
De Schmalkaldische oorlog.                    153
onder het bevel van den in dien tijd beroemdsten
veldheer Sebastiaan Schiirtlein von Jiurtenbach;
hierbij sloten zich aan de uitgelezen troepen van den
hertog van Wurtemberg, onder bevel van den dapperen
Hans van Hevdeck, en met hen vereenigden zich de
niet minder voortreffelijke en ?iog veel talrijker strijders
uit Keursaksen en Hessen, aangevoerd door hunne vor-
sten. Van alle kanten voegden zich vrijwilligers bij het
leger, zoodat dit gezamenlijk ongeveer 70,000 man sterk
werd. — De hoofden der protestanten, de keurvorst
van Saksen en de landgraaf van Hessen deden intus-
schen nog ecne poging om den vrede te bewaren. Zij
zonden een eerbiedig schrijven aan den keizer, waarbij
zij zich rechtvaardigden van de beschuldiging van on-
gehoorzaamheid, en hein dringend op het hart bonden,
hoezeer hij zijne keizerlijke macht misbruikte door
.de uitvoering zijner aangekondigde dwangmiddelen,
waardoor hij, alleen op aanhitsen van den paus, den
waren christelijkeu godsdienst in zijn rijk zou trachten
uit te roeien, en waarvan het onheil, dat Duitschland
bedreigde, als een zware schuld op zijn hoofd zou
wederkomen. De keizer antwoordde hierop met den
Rijksban dien hij over de vorsten uitsprak, waarop
dezen hem wederom antwoordden meteene oorlogs-
verklaring. Zij waren nu niet slechts bedacht op
verdediging, maar bereidden zich ook tot den aan val.
Hit laatste scheen niet welgevallig in de oogen Gods
te zijn en eene oorzaak van de rampspoedige wending
der zaak die zij voorstonden. Ja, ik aarzel niet als
mijne meening uit te spreken, dat zij beter gedaan
hadden met niet naar de wapenen tegen den keizer
te grijpen, maar overeenkomstig Luther\'s raad, bij een
onwrikbaar vasthouden aan hun allerheiligst geloof, de
beschermnig van dit geloof aan den Heer hadden
overgelaten. Het loon hunner lijdzaamheid ware hun
waarschijnlijk van Gods wege niet onthouden geworden,
wanneer Hij, in plaats van de zaak der Evangelischen
-ocr page 158-
J 54                 75e Schmalkaldische oorlog.
te laten kwijnen, haar met steeds grooter uitbreiding
zou gezegend hebben. Het is in ieder geval opmer-
kenswaardig, dat het werk der Hervorming voorspoedig
was, zoolang daarvoor niet met vleeschelijke wapenen
gestreden werd, en dat het stil stond, ja schade leed,
van het oogenblik af dat zij werden aangewend. Het
was alsof op eens een onheilspellende geest van jaria-
merlijkc onzekerheid en onhandigheid was verschenen.
De keizer had nog slechts weinig troepen bijeen,
toen zij reeds hunne sterke legermacht hadden verza-
meld. Wanneer zij hem toen in allerijl overvallen had-
den, zouden zij, naar menschelijke berekening, de over-
winning op hem hebben behaald. Maar bij de meesten
rees de gewetensvraag op: of zij wel waarlijk op den
rechten weg waren met het aanvallen van hunnen op-
perheer, ja zelfs, of zij tegen hem ten strijde mochten
optrekken? Er kwam geen bevredigend antwoord, hunne
harten bleven bezwaard Hierdoor talmden zij van de
eene week tot de andere, van maand tot maand. Gedu-
rende dezen tijd bracht de keizer van alle kanten zijne
troepen bijeen, waaronder alleen 10,000 man, die door
den paus waren afgezonden. Bij hunne besluiteloosheid
kwam nog, dat hunne aanvoerders het onder elkander
oneens werden, de een wilde dit, de ander dat, en ieder
verkoos zijn eigen zin te volgen. Zij hadden hun leger
nu opgeslagen aan den boven-Donau. Karel legerde
zich in hunne nabijheid bij fngolstad en verschanste zich
onder de bedekking van deze vesting. Schartlin drong
op een algemeene bestorming aan, die toen wellicht
nog gelukken kon, want de keizer was nog verstoken
van zijne Nederlandsche soldaten; maar de andere veld-
heeren betwijfelden het gunstig gevolg van dezen maat-
regel. Desuiettemin trokken zij op het keizerlijk leger
los en beschoten gedurende drie dagen zijne verschan-
singen, maar om op den vierden dag, zonder storm te
hebben geloopen, het hoofd te stooteu tegen de aan-
rukkende Nederlandsche troepen, die zij vooraf wilden
-ocr page 159-
De Sckmalkaldische oorlog.                  155
verslaan, maar in hun pogen faalden. Gedurende eeni-
gen tijd nog zwierven zij nutteloos rond, totdat in liet
leger het gebrek zich openbaarde en toen — keerde
ieder huiswaarts.
De keurvorst ontving op zijn terugtocht door een
koerier eenc schrikwekkende tijding, die hem tot groote
haast moest aanzetten. Hij h;id namelijk zijn neef, den
jongen hertog Maurils, die de evangelische belijdenis
was toegedaan, maar geen lid van het Schtnalkaldisch
verbond was, gedurende zijne afwezigheid het bestuur
van zijn rijk toevertrouwd, en deze had plechtig be-
loofd het te zullen beschermen. Maurits stond echter in
het geheim tot den keizer in betrekking; en deze
schoone, naar geest en lichaam in de gestaltenis van
een held, maar zoo trouwelooze man, viel in November
1540 plotseling in het gebied van den keurvorst, „om
aan hem den keizerlijken rijksban te voltrekken"; en met
uitzondering van enkele steden veroverde hij het ge-
heele land. Een kreet van verraad vervulde echter
geheel Duitschland, die den valschaard ontroerde en
de Keurhessische krijgslieden nog meer ontvlamden,
zoodat de keurvorst hem bij zijn terugkomst de ge-
heele verovering binnen korten tijd weder ontrukte.
Johan Frederik, was, merkwaardig genoeg, ge-
boren met een goudgeel kruis op den rug, zoodat de
priester die hem doopte had uitgeroepen : „Ach, goede
God, dit kind zal voorzeker in zijn volgend leven een
zeer zwaar kruis te torsen hebben, want God en de
natuur doen niets zonder beteekenis!" en inderdaad
zou de vrome keurvorst nu ondervinden, dat dit merktoe-
ken ečn symbool voor hem was. — In het voorjaar
van 1547 trok de keizer, nadat hij de bovenlandsche
steden en Wurtemberg zwaar getuchtigd had, spoorslags
naar Saksen en stond op het onverwachts aan de Elbe,
tegenover den keurvorst. Nu, de rivier de Elbe is diep
en de brug was afgebroken. Maar op den morgen van
den 24sten April — het was Zondag, en de keurvorst
-ocr page 160-
15G                    I)c Schmalkaldische oorlog.
in do kerk te Muhlberg om zich met het woord Gods
te laten stichten — stroomden geheel onverwachts de
keizerlijke troepen toe; een molenaarsknaap had hun
eene waadbare plaats in de rivier aangewezen. De aldus
overrompelde Saksers vluchtten naar de Lochauer heide.
Daar liet de keurvorst zijn leger stand honden en de
slag nam een aanvang. De keizerlijke ruiters hieuwen
er woedend op los en de verschrikte Saksers moesten
wijken; zij sloegen wederom op de vlucht, maar de
keizerlijke troepen bleven hen zonder genade op de
hielen. Drie duizend mannen vielen op de heide; velen
werden krijgsgevangen gemaakt. Dit lot trof ook den
keurvorst zelf, die, door zijne zwaarlijvigheid, onder
het bereik van de ruiters kwam en na eene dappere
verdediging zich eindelijk moest overgeven.
De hertog van Alva, die de meest grimmige vijand
van de .Evangelischen was, voerde hem langzaam den
keizer te gemoet. Het bloed gutste uit eene wond aan
zijn linker wang en zijn pantser was met bloed bevlekt.
Toen hij den keizer zag, riep hij uit : God, erbarm U
over mij! hier ben ik!" Hij stijgt van zijn paard en
nadert den oppervorst met eerbiedige gebaren en
woorden; maar Karel breekt tegen hem los in toornige
taal en keert zich vol bitterheid van hem af.
Een zwaar oordeel ging over het hoofd van den
ongelukkigen keurvorst. Eerst werd zelfs het vonnis
des doods over hem geveld en hem voorgelezen, doch
deze gestrengheid liet de keizer ten slotte varen. Hij
werd echter verplicht om — ten gunste van Maurits,
den verrader, afstand te doen voor zich en zijne na-
komelingen van de keurvorstelijke waardigheid en een
groot deel van zijn gebied. Hij deed dit gewilliglijk
in een vormelijk verdrag; maar tegenover de vordering,
dat hij zich zou onderwerpen aan den paus en het
Concilie, verklaarde hij standvastig: „liever niet alleen
land en volk, maar ook zijn hoofd te willen geven,
dan zich te laten aftrekken van het Woord Gods.\'\'
-ocr page 161-
Be Sehmalkaldische oor lor/.                  157
Ook met den landgraaf van Hessen liep liet treurig
af. Zich op zijne krachten niet durvende verlaten, gaf
hij zich op genade en ongenade aan deu keizer over,
toen zijn schoonzoon Maurits en zijn vriend Joachim
II van Brandenburg hem bezworen hadden, dat de
keizer hem beloofd had, hem in dit geval vergiffenis
te zullen schenken en in vrijheid te stellen. Philip
naderde den keizer te Ilalle en viel als boeteling voor
hem op de knieën. Hetzij door misverstand aan de
zijde zijner voorspraken, of door trouweloosheid des
keizers, maar tot zijne groote ontroering werd ook hij
gevangen gehouden.
De beide eens zoo machtige vorsten deelden nu het
droevig lot, om als gevangenen, streng bewaakt door
Spaansche soldaten, den keizer overal te moeten vol-
gen, nu naar de Nederlanden, dan naar Tyrol, enz.
ď)e edele keurvorst was uiterst gelaten: in zijne ge-
vangenschap dichtte hij het lied: Wat God behaagt,
behaagt ook mij, enz. Als „de grootmoedige"
betoonde hij zich ook inzonderheid in ziju lijden, en
ofschoon dit eene kastijding was, zij bracht hem eene
vreedzame vrucht der gerechtigheid, en zijn kruis werd
nu in waarheid voor hem een gouden kruis.
Keereu wij echter tot des keizers overwinningen
terug. De pausgezinden vonden er alles behalve stof
in tot luide juichtonen, dat de zaak van het protestan-
tisme daarmede voor goed zou zijn gesmoord. Iutegen-
deel vielen zij den keizer hard dat hij zoo flauwhartig
was in het uitroeien der ketterij; want in dit opzicht
ging hij met de Evangelischen niet op het gestrengste
te werk, en zelfs op plaatsen waar hij zich thans be-
vond, liet hij hen voorshands ongestoord hunnen <*ods-
dienst uitoefenen. Toen hij in de Slotkerk van Wit-
teuberg aan Luther\'s graf stond, en de hertog vau Alva
zoowel als een Spaansche bisschop bij hem aandrongen
om het gebeente van dezen beruchteu ketter te laten
opgraven en verbranden, antwoordde hij hun: „Ik
-ocr page 162-
158                De Schmalkaldische oorlog.
voer geen krijg tegen de dooden, maar tegen de leveu-
den; laat hem rusten tot aan den dag des gerichts!"
en hij verbood op strafl\'e des doods om het graf te
schenden. Hij spande echter al zijue krachten in om
de kerkelijke breuk weder te heeleu. In September
1547 werd te Augsburg een Rijksdag geopend,
waar twee mildgesteinde katholieke geestelijken, Julius
van 1\'flug en Mich. Helding, met een zeer lauweu
Evangelischen geestelijke, den Berlijner hofprediker
Joh. Agricola, belast werden met het opstellen van een
Godsdienstverdrag. Dit verdrag wordt genoemd
het Interim of tijdelijk verdrag; want het moest slechts
als geldend worden aangemerkt tot op het eindbesluit
van het Concilie, waaraan zich alsdan allen voor goed
zouden moeten onderwerpen. Nu had het Concilie van
Trente reeds in zijne eerste zittingen de leer van het
Protestantisme iu haar geheel vervloekt, en was ook
in het Interim het oude pausdom, zij \'t ook hier en
daar iu milder vorm, volstrekt gehandhaafd geworden.
Nauwelijks was dit Interim verschenen, of de keizer
beval aau een ieder de aanneming daarvan, waarbij hij
de scherpste bedreigingen voegde voor hen die het van
de hand wezen. Maar gelijk het eenerzijds ook den
pausgeziudeu niet behaagde, omdat daarin toch hier
en daar iets toegegeven was aan het evangelische ge-
loof, brachten aan de andere zijde bijna alle pro-
testanten hunne bezwaren er tegen in. Zelfs Maurits,
de nieuwe keurvorst door \'s keizers genade, wilde het
niet in den aangeboden vorm laten invoeren. De waar-
dige Johan Prederik, wien de keizer vrijlating en
schadeloosstelling beloofde, indien hij het aannam en
zijne zonen tot de aanneming wilde overhalen, weigerde
voor zich zelf op besliste wijze met eene plechtige ver-
klaring aan den keizer, en aau zijne zonen schreef
hij: „Zij moesten zich liever van al hunne landen laten
berooven en zich eenig en alleen plaatsen ouder de
bescherming des Almachtigeu, dan dat zij van hunne
-ocr page 163-
De Schmalkaldische oorlog.                   159
goede belijdenis zouden afwijken. De keizer, hoezeer
nu onbeperkte heerschappij voerend over Duitschland,
kon de aauneraiug van het Interim slechts in het
kleinste deel der plaatsen van zijn rijk verkrijgen;
op de meesten werd er geen acht op geslagen en de
zuivere evangelische godsdienst bleef er bewaard. Zulk
een opstand tegen gewetensdwang is goed en heilig;
want „men moet God meer gehoorzamen dan den
menschen."
XX.
Eindelijke zegepraal.
Het was onmogelijk dat God het werk zijner han-
deu zou laten varen.
«Zion klaagt vol angst on smarte
Zion, Gods geliefde stad,
Die Hij draagt op \'t minnend harte,
En zich uitverkoren had:
Ach, mijn God, zoo goed als groot!
Gij verlaat mij in mijn nood;
En in jammer neergezeten,
Hebt Gij mij geheel vergeten."
Ja, zoo weerklonk het overal, toen de eerste voor-
vechter der Evangelische kerk op de Lochauer heide
eene zoo bloedige nederlaag onderging; toen keizer
Karel zegevierend Wittenberg was binnengetrokken en
zijne overwinningen voortzette. Maar:
«Zion, o mijn veelgeliefde!
Spreekt daarop des Heeren mond,
Schoon gij zijt eeu zwaar beproefde,
En aan hart en ziel gewond.
Staak uw treuren, Zion mijn!
Waar zou ooit een moeder zijn
Die haar eigen kind kan haten,
\'t Aan zich zelf zou overlaten ?"
-ocr page 164-
160
Eindelljke zegepraal.
Hij zorgde nog voor zijn geliefd kiud; Hij had zijn
kerk niet begeven, noch verlaten. Slechts wilde Hij haar
toonen, dat hare muren «iel gevestigd zijn op grond-
slagen van meiK-ichen, al zijn zij ook de hechtste en
sterkste; dat Hij alleen haar draagt en schraagt; dat
Hij degej.en, die tot hare nederlaag hebben meegewerkt,
als werktuigen kan gebruiken tot hare wederoprichting.
Jaren lang moesten onze vaders in het geloof tegen
het, tot verloochening van het geloof uitdagend, In-
terim zich verdedigen, of wegens hunne verwerping
groote verdrukking uitstaan, en op die plaatsen, waar
des keizers gebod werd opgevolgd, harden en bitteren
dwang dulden. Hetgeen den nood nog deed stijgen,
was het dringend bevel des keizers om afgevaar-
digden te zenden naar het Concilie, waaraan zij zich
in de omstandigheden, waariu zij zich bevonden, niet
meer konden onttrekken, hoewel zij toch niet de
geringste kans hadden om huuue geloofsbelijdenis,
waarbij zij wilden leven en sterven, daar erkeud te zien.
Maar als met een eukeleu slag werd de boom hunner
ellende geveld en kwam er een einde aan den nood.
Hoor wien denkt ge? Door den trouweloozen Maurits,
den medewerker aan het verwoesten der kerk.
Maurits voelde wellicht de wroeging des gewetens,
dat hij zijn eigen kerk naar het leven had gestaan, en
wilde daarom deze zonde tegen God en de menscheu
weder goed maken ; ook smartte en ergerde het hem,
dat zijn schoonvader Philip van Hessen, tot smaad
van zijn aan hem verpand woord, trots al zijne pogin-
gen nog altijd niet werd vrijgelaten, maar veeleer in nog
strenger gevangenschap werd gehouden; eindelijk vreesde
hij, dat de keizer de reeds sterk ingekorte rechten der
Duitschers hen geheel zou ontnemen, door volkomen
onderdrukking. Maurits, de man die in des keizers naam
den llijksban voltrokken had aan het trouw-evangelisch-
geziude Maagdenburg, en deze stad belegerd en inge-
nomeu had, vergrootte schijnbaar tot dit, maar iuder-
-ocr page 165-
Eindelijke zegepraal.
161
daad met een ander doel, zijn verzameld leger nog
met de bezetting dier stad; hij sloot haastig een ver-
bond met eenige andere evangelische machten en trok
in Maart 1552 tegen den keizer op ten oorlog. Tege-
lijkertijd verzond hij door liet geďieele land brieven,
•waarin hij zijne onderdanen verdedigde en zware aan-
klachten inbracht tegen de godsdienstige en staatkun-
dige misslagen des keizers.
Welk een bittere smart moest het voor Karel zijn,
dit te ervaren van den door hem zoo hooggeplaatste,
van een, dien hij getoond had zoo hartelijk lief te heb-
ben! Hij verkeerde in zeer benauwden toestand toen
hem dit zoo ongedachte voornemen van Maurits werd
geboodschapt. Karel bevond zich destijds te Insbruck,
hij was zeer ontstemd, dat het hem niet hai mogen
gelukken om den godsdienstvrede tot stand te brengen,
en daarbij in verlegenheid over de middelen waardoor
hij alsnog zijn doel zou kunnen bereiken. Bovendien
was. hij lijdende aan jicht en had hij gebrek zoowel aan
troepen als aan geld, om deze te kunnen aanwerven.
Afgemat naar ziel en lichaam wilde hij met Maurits
onderhandelen, waartoe dan ook het houden van een
Vorstendag te Passau werd vastgesteld. Maar Maurits
verkoos liever met den keizer te onderhandelen, wanneer
deze in zijne macht was. IJlings drong hij door tot
Tyrol, bestormde de Ehrenburger Kluis, aan den in-
gang van dit bergland, en bijna zou hij zijn doel bereikt
hebben ; maar ook dit wilde God niet toelaten. Maurits
bereikte Insbruck den morgen volgende op den nacht
waariu de kranke keizer, in een draagstoel gezeten,
over de hooge Alpentoppen heen, naar Villach was
ontvlucht.
Zie hier de wisselvalligheid van der menschen lot!
Deze grootmachtige keizer, de grootste vorst van Europa
en Amerika, die het doodvonnis uitsprak over den
keurvorst van Saksen en dezen, slechts uit verschooning,
als een arme gevangene met zich voerde, hij wordt
-ocr page 166-
Eindelijke zegepraal.
162
door een anderen en door hem zelven gemaakten keur-
vorst vau Saksen, arm, ziek en ellendig naar een af-
gelegen hoek van liet gebergte verjaagd!
De jubel der pausgezinden over de reeds tot een
puinhoop ineenstortende Evangelische kerk werd nu
verwisseld met ergernis over den stevigen bouw, waarin
zij plotseling voor hunne oogen stond. — Want Maurits
reed nu van Insbruck zegepralend naar den Vorsten-
dag te Passau, en hij heerschte er over allen die tegen-
woordig waren.
Den 2<len Augustus 1552 werd het Passauer Verdrag
gesloten, waarbij voorloopig, tot op een weldra te hou-
den Rijksdag, iedere vijandelijkheid tusschen beide par-
tijen en iedere krenking vau deEvangelischen in hunnen
godsdienst verboden was.
De ban over de leden vau het Schmalkaldisch Ver-
bond was hiermede opgeheven. Philip keerde naar zijne
Hessen terug, en Johan Frederik naar zijne schoone
Thuringer landouwen, die hem van zijn vaderlijk erf-
goed waren overgebleven, in het midden van zijn van
vreugde weenend en juichend volk.
Maurits beleefde den Rijksdag, die door verschillende
oorzaken van week tot week verschoven werd, niet.
In het volgend jaar 1553 viel hij als overwinnaar in
den slag tegen een dollen avonturier bij Sievcrshauseu
in den leeftijd van 32 jaar.
De Rijksdag werd in het jaar 1555 andermaal ge-
houden te Augsburg, de edele, nu ten tweedemale
door het licht van Gods genade bestraalde stad, en
hier eindelijk de dusgenoemde Augsburger Godsdienst-
vrede gesloten. „Dat de Evangelisohcn volkomen ge-
lijke rechten en vrijheden als de katholieken zouden
hebbon, en dat deze vrede als een christelijk vriend-
scliappelijk eindverdragin godsdienstzaken onverbrekelijk
zou geacht worden", werd hier op de plechtigste wijze
toegestemd en verzekerd. Wel hielden intusschen de
rooinschen vast aan het „Geestelijk voorbehoud", d. i.
^Uéf
-ocr page 167-
Eindelijke zegepraal.                       163
wanneer katholieke prelaten tot de Evangelische be-
lijdenis mochten overgaan, zij daartoe persoonlijk het
recht zouden hebben, maar in deze gevallen hun gees-
telijk gebied met zijne stichtingen aan de katholieke
kerk zouden verblijven; en ofschoon nu in de sluitings-
acte van den Kijksdag een protest van de Evangeli-
schen daartegen werd opgenomen, werdeu toch door
dit „Voorbehoud" in elk geval aan de verdere uit-
breiding van het Evangelisch geloof zekere grenzen
gesteld. Waar de protestantsche kerk echter gevestigd
was, werd nu ook haar bestaan verzekerd. De Heere
God had haar geholpen en wel op wonderbare wijze.
Nu was het de beurt der Evangelischen om te jubelen
en hunne Halleluja\'s te ziugen, en zij hebben het ook
vromelijk gedaan.
Lieve christelijke lezers! wij zijn aan het einde van
de taak die wij ons voorstelden te volbrengen. De uit-
nemende goddelijke weldaad der alzoo vastgegrondc
Hervorming schittert door hare geschiedenis zelve helder
en krachtig en heerlijk heen. Daarom, willen wij dau
ook in oprechtheid God daarvoor danken en zijn hei-
ligen Naam eu wondervollen Raad loven en prijzen, wij
willen het doen uit \'s harten grond! Het Evangelie is
ons, ook u, van de vaderen overgeleverd: „houdt wat
gij hebt opdat niemand uwe kroon neme!" Gelooft in
het licht, dat u zoo helder en troostvol bestraalt uit het
goddelijk Woord, dat eeuwig blijft. Maar wandelt ook
in dit licht; schandvlekt uwen evangelischen naam
niet, door de werken der duisternis, en misbruikt niet
de edele vrijheid der kinderen Gods! Weest Luther\'s
navolgers ia geloof en leven, gelijk hij eeu navolger
was van Paulus en Christus\'. En de Heer, die onze
gerechtigheid is, de God des vredes, zal met u zijn.
Hij zij ook met onze geheele kerk, nu en tot in eeu-
wigheid! Amen.
-ocr page 168-
INHOUD.
I. De nood.............   Blz.     5
II. De man Gods...........      »      13
III.  Hoe Luther openlijk optrad......      »     22
IV.  Begin van het werk Gods.......      »     31
V. De moedige getuige.........      »     41
VI. Het licht op den Kandelaar......     »     49
VII. De dwaalgeesten...........      >      GO
VIII. De Martelaren...........      »     00
IX. Hervorming der Kerken........      »      71
X.  De Protestanten...........      »      76
XI.  De heerlijke Belijdenis der Vaderen ...      »     7i)
XII. Hoc God de handen der vijanden bindt . .
      »     \'J2
XIII.  De Hervorming in Zwitserland en Frankrijk.      »     96
XIV.  Pogingen tot vereeniging der Protestanten .      »    102
XV. Het helsche Zion en zijn gericht.....
      t    109
XVI. Toenemende bloei der Hervorming ....      »    114
XVII. Luther\'s Beeltenis..........      »    133
XVIII. Luther\'s einde.....•.....         144
XIX. De Schmalkaldische oorlog.......          152
XX. Eindelijke zegepraal •.........      »    159
-ocr page 169-
<l....m.ii iikk.-r [f
Lotuttič Kiil«ih\'-: Sc v.in Kmt.\'l<*Ji,
&uittti*n1nui.
%Zęh